26.04.2022 Views

De Somfy Factor 2e gewijzigde druk NL

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De Somfy Factor

2 e gewijzigde druk

Het efffect van dynamische zon- en lichtwering

in kantoorgebouwen en gebouwen voor onderwijs en zorg

1


2



4


Talent voor transitie.

De kameleon.

Hoogsensitief.

Bijzonder gevoelig voor licht.

Heeft controle over verandering.

Beschikt over 360 graden zicht.

Kan z’n temperatuur regelen.

En wisselt zo nodig in seconden van kleur.

Met dat talent voor transitie als inspiratie

ontwikkelde Somfy iets bijzonders.

Techniek die gebouwen in staat stelt

hetzelfde te doen.

Die ze laat anticiperen op licht en schaduw.

Die zorgt dat ze zich voortdurend aanpassen

aan veranderend weer.

Om op die manier een aangenaam

binnenklimaat te creëren.

Dat zich duurzaam vertaalt in een optimaal

gevoel van comfort en welzijn:

de Somfy Factor.

5


6


INHOUD

De Somfy Factor (2 e gewijzigde druk)

Het effect van dynamische zon- en lichtwering in

kantoorgebouwen en gebouwen voor onderwijs en zorg

Voorwoord 10

1 Inleiding 13

2 Wetenswaardigheden over daglicht 27

3 Daglichttoetreding in gebouwen 47

4 Dynamische zonwering in gebouwen 53

Kantoren

5 Mensen in kantoorgebouwen 63

6 Het optimaliseren van de productiviteit in een kantooromgeving door het doseren

van daglichttoetreding 75

7 Kwantificering van de productiviteitswinst door toepassing van zon- en lichtwering in kantoren 97

8 Bepaling van het gemiddelde productiviteitseffect in kantoren op jaarbasis 131

9 De vertaling van de theorie naar de praktijk 135

Onderwijs

10 Architectuur van onderwijsinstellingen 147

11 Voorkomen van oververhitting in klaslokalen 153

12 Model en keuzetool 157

13 Uitgangspunten en gebouwkenmerken referentiemodel 165

14 Temperatuuroverschrijdings- en koellastberekeningen 169

Zorg

15 Historie en architectuur zorggebouwen 185

16 Binnenmilieuparameters 213

17 Literatuurstudie 221

Toegift 1: In pure kleinschalige landbouw gaan productiviteit en duurzaamheid samen 249

Toegift 2: Het ambachtelijk produceren en verven van stoffen in de woestijn in Chili 273

7


8


9


VOORWOORD

Al jaren liep ik met het idee rond een wetenschappelijk fundament te

leggen onder het toepassen van zon- en lichtwering in de utiliteitsbouw,

meer specifiek in kantoorgebouwen alsmede in gebouwen voor zorg en

onderwijs. Uiteindelijk heb ik de daad bij het woord gevoegd en ben ik in

2019 aan de klus begonnen.

Ergens begin 2020 kwam ik tot de conclusie dat ik een klassieke fout

gemaakt had en de scope te breed had geformuleerd voor mezelf.

Er waren drie mogelijkheden: opgeven, doorgaan en wellicht ergens

verzanden of de materie opsplitsen in deelprojecten. Aangezien ik mezelf

ten doel gesteld heb de puzzel helemaal op te lossen, was de laatste

optie de meest voor de hand liggende.

Het hele project heb ik noodzakelijkerwijs opgesplitst in delen die

allemaal ten doel hebben de invloed van de toepassing van dynamische

zon- en lichtwering in kaart te brengen. Het gaat daarbij om de invloed

van dynamische zon- en lichtwering op het binnenmilieu in kantoren en

gebouwen voor zorg en onderwijs, alsmede de invloed van dynamische

zonwering op energieverbruik en CO2-uitstoot.

De keuze in de volgorde die er gekozen is voor de uitwerking is niet helemaal

toevallig. In het licht van de trend gebouwen energieneutraal te maken

begint het verhaal rond de invloed van dynamische zon- en lichtwering

op het energieverbruik in een (nieuw) gebouw te eroderen. Een ander

punt was me een aantal jaren geleden ook al duidelijk geworden: de

terugverdientijd van de investering in dynamische zon- en lichtwering

alleen gerelateerd aan de energierekening is voor investeerders

onvoldoende stimulans. Nu sinds enkele jaren nieuwe gebouwen niet meer

worden aangesloten op aardgas en veelal gebruikgemaakt wordt van

zonne-energie voor het opwekken van elektriciteit onder andere voor het

koelen van gebouwen in de zomer, is het ook noodzakelijk geworden de

argumentatie voor het toepassen van dynamische zonwering te actualiseren.

10


Het is geenszins mijn bedoeling het argument van het energieverbruik

te elimineren, eerder om dat te accentueren. Tenslotte vormen ook

bestaande gebouwen nog een enorm potentieel. Daarnaast heeft het

huidige extreme prijsniveau van energie een behoorlijke invloed op de

uitkomsten van berekeningen.

Een ander punt is het aanbreken van het postcoronatijdperk. Hoe krijgen

we medewerkers weer gemotiveerd naar hun werk? Een vraag die met

name in kantoorgebouwen speelt. Het minste wat hen geboden kan worden is

wel een zo goed mogelijk binnenmilieu.

We hebben dit boek voor de tweede druk opgesplitst in drie katernen, elk

gericht op een specifiek type gebouw in de sectoren die onderwerp van

studie zijn: kantoren, gebouwen voor zorg en gebouwen voor onderwijs.

Het schrijven van het vervolg op dit boek is ook in volle gang en in

een zodanig stadium dat een tweede, geheel nieuw boek zeer snel

ter perse zal gaan. Daarnaast is er een website in voorbereiding met

veel informatie voor beslissers en beïnvloeders. De website geeft onze

speciaal opgeleide specialisten en partners ook toegang tot specifieke

tools die uit de verworven kennis zijn ontstaan. De branche zal zich op

deze manier verder kunnen professionaliseren en beslissers beter terzijde

kunnen staan bij het nemen van hun beslissingen.

Sven van Witzenburg

Hoofddorp, maart 2022

11


12


1

INLEIDING

13


HET REALISEREN VAN EEN GEBOUW

Dit boek gaat over gebouwen en mensen, meer specifiek kantoorgebouwen en de mensen die daar

werkzaam zijn. Een kantoorgebouw is een gebouw waarin mensen in dienst van een organisatie hun

werkzaamheden verrichten. Kenmerkend voor een kantoor is dat de mensen die daar werken hun

werkzaamheden hoofdzakelijk zittend verrichten.

De definitie geeft al aan dat gebouwen worden opgetrokken om mensen in te huisvesten. Zij vinden

daarin hun werkplek, ontmoeten er collega’s, bezoeken er klanten, ontvangen er leveranciers, hebben

er bijeenkomsten en gebruiken er bijvoorbeeld hun maaltijden.

Een architect (Grieks: architektón: bouwmeester; archi:

opper, tektón: bouwer) is een ontwerper van gebouwen,

die een ontwerp visualiseert en de verwerkelijking van

dit concept technisch en administratief begeleidt.

In Nederland bestaan er meerdere opleidingstrajecten

waarmee men in aanmerking kan komen voor

inschrijving in het Architectenregister, waarna men de

titel van architect mag voeren:

- Praktijk (staatsexamen).

- De Technische Universiteit (TU) Delft of de TU

Eindhoven. Zij leiden op tot de internationaal

erkende titel master of science en de Nederlands

erkende titel (bouwkundig) ingenieur (ir.)

- Academies van Bouwkunst, een vervolgopleiding

na eerst de hts of kunstacademie gevolgd te

hebben. Na het succesvol afronden van de

opleiding verkrijgt men hier de (internationale)

titulatuur master of architecture.

Als men in één land binnen de EU het recht heeft op

het uitoefenen van het beroep architect, dan mag men

dit beroep in de gehele EU uitoefenen. In Nederland

mogen alleen personen die zijn ingeschreven in het

Architectenregister de beschermde titel "architect"

voeren. Daarnaast zijn in Nederland veel architecten

aangesloten bij de beroepsorganisatie BNA, de

Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus.

Architecten houden zich behalve met constructieve

aspecten vooral bezig met de vorm, kleur en dus de

uitstraling van een gebouw en drukken daar ook graag

hun stempel op. Het specialisme van de architect richt

zich op de buiten- of juist de binnenkant en in sommige

gevallen op de combinatie van de twee.

Gewoonlijk ontvangt de architect een ontwerpopdracht

van een opdrachtgever, ook wel bouwheer genoemd.

De architect maakt dan eerst een schetsontwerp met

een raming van de kosten. Als de opdrachtgever zich

daarin kan vinden, maakt hij vervolgens het bestek en

de erbij behorende bestektekening. Daarna kan er een

openbare of onderhandse aanbesteding plaatsvinden.

Bij deze twee vormen wordt het werk doorgaans aan

de laagste inschrijver gegund: de gunning. Ook kan

de architect in samenwerking met een aannemer een

offerte, een vooropgave (of raming) van de kosten van

het bouwproject maken. Als deze wordt goedgekeurd,

gaat men verder met het uitwerken van een project.

De architect is in principe verantwoordelijk voor het

programma van eisen, de vorm, indeling, constructie,

kleur en materiaalkeuze, aan de hand van de financiële,

functionele en esthetische eisen en wensen van de

opdrachtgever. Bij de lineaire werkwijze maakt de

14


architect een ontwerp, laat dit daarna verder uitwerken

en controleren door bouwkundige adviseurs, waarna het

door de aannemer wordt gebouwd.

Complexe installatiesystemen, constructiemethoden, de

toenemende gebouwgrootte en de technische integratie

van de façade vragen om externe specialisten die de

architect al ondersteunen tijdens de ontwerpfase.

Ze ontwerpen mee met de architect vanuit de kennis

van hun eigen vakgebied. Doordat verscheidene

vakdisciplines uit de bouwwereld hun kennis en expertise

toepassen tijdens het maken van het ontwerp worden

latere onvoorziene kosten voorkomen en ontstaan er in

een latere fase minder snel problemen.

De hoofdaannemer wacht bijvoorbeeld niet tot de

architect het project op zijn bordje serveert, maar praat

tijdens het ontwerp al mee over eventuele problemen

bij de assemblage van een gebouw. Deze werkwijze

heet integraal ontwerpen en gewoonlijk vormt de

opdrachtgever samen met de architect de projectleiding

over het integrale bouwteam. De taak van de architect

is meestal het ontwikkelen van een ontwerpvisie en een

ruimtelijk plan en het bewaken van de algehele kwaliteit

van het eindproduct door directie te voeren over het

bouwteam bestaande uit specialisten (constructeur,

bouwfysicus, bouwtechnoloog etc.)

De architect zal na het schetsontwerp het bestek en de

bijbehorende tekeningen maken. Werktekeningen en

detailtekeningen van plattegronden, gevels, kozijnen,

raam- en deurpartijen worden door tekenaars op zijn

bureau gemaakt of uitbesteed aan een tekenbureau.

Voor het ontwerp en technisch tekenwerk gebruikt men

tegenwoordig computerprogramma's, computer-aided

design (CAD), die het werk vergemakkelijken.

Zijn de tekeningen klaar en zijn er technische berekeningen

in het ontwerp, dan gaat een kopie van alles naar een

constructeur die de constructieve aspecten van een

bouwwerk, zoals de boogspanning en de draagkracht

van muren en kolommen en dergelijke, uitrekent of naar

de bouwfysisch adviseur die de thermische, hygrische,

akoestische, brandtechnische en energetische aspecten

berekent. Voor het verkrijgen van een Nederlandse

bouwvergunning moet de draag constructie conform het

Bouwbesluit en de Eurocodes zijn nagerekend. Is alles in

orde en is de opdrachtgever tevreden met het ontwerp,

dan schrijft de architect het bestek, waarin alle aspecten

die bij de bouw aan de orde komen en dus voor de

aannemer van belang zijn, minutieus worden uitgewerkt.

Hieronder vallen onder andere de te gebruiken

materialen, kleuren, maten en wijze van constructie.

Het ontwerp moet niet alleen door de opdrachtgever

en constructeur worden goedgekeurd, maar ook door

gemeentelijke en overheidsinstanties, zoals bouw- en

woningtoezicht. In Nederlands gelden allerlei regels

waaronder het Bouwbesluit, het bestemmingsplan

en is er in veel gevallen inspraak van bijvoorbeeld

welstandscommissies (ook wel schoonheidscommissies

genoemd). Meestal voert de architect hierover zelf de

besprekingen. Soms moeten bepaalde aspecten van

het ontwerp worden aangepast.

15


16


17


18


Geven de instanties eenmaal hun fiat, dan kan de aannemer

met de bouw beginnen. Tijdens de bouw houden

aannemer en architect nauw contact en een betrokken

architect zal regelmatig bij de uitvoering gaan kijken.

Daarbij kunnen technische besprekingen plaatsvinden

met de opzichter, die namens de architect toeziet op de

bouwwerkzaamheden, en eventueel met de uitvoerder,

die de verantwoordelijkheid heeft voor het uitvoerend

werk namens de aannemer.

van effectiviteit en efficiency is het aan te bevelen al in

een vroegtijdig stadium van het ontwerpproces rekening

te houden met essentiële zaken die uiteindelijk bepalen

of mensen zich prettig voelen in een gebouw. Ingrijpen

in het bouwproces, dan wel het na voltooiing van het

gebouw aanbrengen van veranderingen aan het gebouw

of de daarin aangebrachte installaties, kost tijd en geld.

Het achterwege laten van essentiële elementen verlaagt

de waarde dan wel het gebruiksnut van het gebouw.

Indien in de opdracht van de architect de directievoering

van het bouwproject ook is opgenomen, zal hij zorg moeten

dragen voor een goed verloop van deze vergaderingen en

de verslaglegging ervan.

Mensen in gebouwen

In de hedendaagse maatschappij brengen mensen een

groot deel van hun leven door in allerlei soorten gebouwen.

Is het bouwwerk gereed, dan vindt de officiële oplevering

of overdracht aan de opdrachtgever plaats.

Wat een architect aan een bouwproject verdient, het

ereloon, hangt meestal af van de totale bouwsom. Hij

ontvangt daar gewoonlijk een bepaald percentage van.

Voor de hoogte van dit percentage bestaan richtlijnen,

die vanwege Europese regelgeving (antikartelvorming)

echter geen status meer hebben.

Een typisch mensenleven:

0 tot 4 jaar Hoofdzakelijk in huis

5 tot 18 jaar Thuis en op school

18 tot 23 jaar In huis (op kamers) en in het

voortgezet onderwijs

23 tot 67 jaar Thuis en in een werkomgeving

Vanaf 67 Voornamelijk weer thuis en in vele

gevallen ook in ouderenzorg

Er is door onder andere de BNA een regeling gemaakt

waarin de rechtsverhouding tussen architect en

opdrachtgever is beschreven, genaamd De Nieuwe

Regeling, DNR 2005. In 2011 is daarvan een vernieuwde

versie, DNR 2011, verschenen. In juli 2013 is een herziene

versie uitgebracht, met behoud van de naam DNR 2011.

Mensen vinden veelal in gebouwen hun werkplek,

ontmoeten er collega’s, bezoeken er klanten, ontvangen

er leveranciers, hebben er bijeenkomsten en gebruiken

er bijvoorbeeld hun maaltijden. In de hedendaagse

maatschappij brengen mensen een groot deel van hun

leven door in allerlei soorten gebouwen.

Het is belangrijk even bij het bouwproces stil te staan, met

name ook bij de rol van de architect. Uit overwegingen

Mensen in de westerse wereld bereiken tegenwoordig

gemakkelijk een gemiddelde leeftijd van boven de

19


80 jaar, waarvan ze ruim 40 jaar werkzaam zijn, veelal in gebouwen. Kijken

we in die periode van het leven naar de typische tijdsbesteding, dan blijkt,

afgezien van ongeveer 5 weken per jaar vakantie, de week van in totaal 168

uur in westerse landen volgens redelijk vastgestelde patronen te verlopen.

Mensen werken per dag ongeveer 8 uur, slapen 7 tot 8 uur per dag en de

overblijvende 8 uur gaan op aan sport/hobby/woon-werkverkeer/boodschappen/

vertier buitenshuis (ongeveer 2 tot 3 uur per dag) en aan gezin/eten/studeren

en andere zaken binnenshuis (5 tot 6 uur per dag). De dagen in het weekeinde

hebben een heel andere indeling, waarvan doorgaans werk geen onderdeel is.

Grofweg werken mensen dus 40 van de 168 uur in de week (24%). Omgerekend

op jaarbasis, rekening houdend met 5 weken vakantie en 3% ziekteverzuim,

zijn mensen dus 20% van de tijd tussen hun 23 e en 67 e jaar aan het werk,

gemeten in jaren van hun aardse bestaan meer dan 50% van hun leven.

Het is ook vanuit dat perspectief belangrijk naar gebouwen te kijken.

Natuurlijk is het fijn als een gebouw mooi is om naar te kijken. De façade

zegt trouwens vaak heel veel over de gebruikers van een gebouw, sterker

nog de façade wordt vaak gebruikt om te communiceren met de omgeving.

Primair worden gebouwen gerealiseerd met het doel daar mensen in onder

te brengen. Het is niet helemaal onlogisch dus ook na te denken over de

vraag of het gebouw functioneel is en mensen zich binnen het gebouw

thuis voelen.

Zonder wetenschappelijke verhandelingen te bestuderen is het voor iedereen

uit eigen ervaring wel duidelijk dat mensen liever verblijven in een ruimte

die hen bevalt. Zonder ergernis kan men zich daar beter concentreren, voelt

men zich beter, kosten dingen minder moeite en wordt het rendement van

bezigheden dus hoger.

In een gebouw kunnen veel zaken aanleiding geven tot afleiding. Afleiding

ontstaat meestal door zintuigelijke waarnemingen. Zien, horen, ruiken

en voelen heeft alles te maken met de constructie en inrichting van het

gebouw. Naast look en feel zijn zaken als licht, geluid, luchtkwaliteit en

luchtverplaatsing in een gebouw dus essentieel. De inhoud van dit boek richt

zich op een van deze aspecten, namelijk licht, meer specifiek daglicht.

20


21


Het belang van daglicht

Dit boek is een ontdekkingsreis naar het optimaliseren

van het gebruik van daglicht in een kantooromgeving.

Daglicht dringt een gebouw binnen via de gevel. De

mens heeft daglicht nodig om optimaal te functioneren.

Soms is er onvoldoende daglicht aanwezig en vraagt de

situatie om kunstlicht en in andere situaties is er te veel

daglicht aan wezig en moet daglicht worden getemperd.

Dat kan op een aantal manieren, bijvoorbeeld door het

soort glas dat in raam openingen wordt toegepast, maar

ook door gebruik te maken van zon- of lichtwering voor

de ramen, vast of beweegbaar.

Daglicht of natuurlijk licht bestaat uit zowel het directe

licht van de zon als het indirecte licht dat via de atmosfeer

en de wolken diffuus de aarde bereikt. De duur van

het daglicht in een etmaal is afhankelijk van de

breedtegraad van de plek op aarde en het moment van

het jaar binnen de seizoenen.

Daglicht is belangrijk voor een groot deel van het leven

op aarde, het menselijk functioneren en de gezondheid

van mensen in het algemeen. Daarom wordt er door

deskundigen uit het bedrijfsleven, de medische wereld,

universiteiten en anderen veel onderzoek gedaan naar

de effecten van daglicht op het dagelijks leven.

Daglicht treedt gebouwen binnen door ramen en in een

ruimte zijn de hoeveelheid en het soort licht afhankelijk

van de oriëntatie, de positie en de afmetingen van de

ramen. Om in Nederland een ruimte in huis of in een

kantoor volgens het Bouwbesluit tot een verblijfsruimte

te maken, moet er sprake zijn van voldoende daglichttoetreding.

De norm hiervoor is vastgelegd in het

Bouwbesluit (NEN 2057). Het Bouwbesluit heeft als

vuistregel dat het glasoppervlak mini maal 10% van het

beloopbare vloeroppervlak moet beslaan.

Met voldoende licht kunnen we veel beter zien, maar er

zijn nog meer voordelen van natuurlijk daglicht: het

stimuleert bijvoorbeeld ons bioritme. Dat bioritme bepaalt

onder andere slaappatronen, eetpatronen, lichaamstemperatuur,

prestaties en stemmingen. Natuurlijk licht

zorgt voor het functioneren van ons lichaam. Onderzoeken

op het gebied van natuurlijk licht wijzen telkens uit dat

goed daglicht in belangrijke mate ons bioritme stimuleert.

Voldoende licht zorgt ervoor dat we ons overdag prettiger

voelen en ’s nachts beter slapen.

Het omgekeerde is hierbij ook waar. Te weinig licht kan dit

lichamelijke proces juist nadelig beïnvloeden. Het kan

leiden tot gezondheidsklachten, slaapstoornissen, stress,

concentratie stoornissen en vormen van onbehagen of

zelfs depressie. Het is niet voor niets dat mensen in de

donkere maanden van het jaar sneller ongelukkig zijn en

last krijgen van een zogeheten winterdepressie.

Ouderen hebben extra last van weinig licht. Doordat de

lenzen van hun ogen troebel worden, komt er minder licht

binnen. Dit kan soms wel vijf keer minder zijn dan bij jonge

mensen. Hierdoor kan een oudere werknemer die verder

gezond is, door gebrekkig licht toch sneller moe worden.

In bijna elk beroep is goed licht een noodzakelijke

voorwaarde voor het effectief en efficiënt uitvoeren van

het werk. Voldoende licht zorgt ervoor dat we zien wat

we doen en voorkomt daarmee onnodige ongelukken.

Bovendien blijkt licht een relatie te hebben met een fitter

en aangenamer gevoel. Dat geldt met name voor het

natuurlijke daglicht dat door de zon wordt geproduceerd.

22


Mensen zijn visueel ingesteld. Zonder licht hebben we

moeite ons te oriënteren in de ruimte en missen we

feedback over ons handelen. Onvoldoende licht op de

werkplek kan daardoor leiden tot fouten en productieverlies.

Daarnaast is goed licht in veel bedrijfstakken van

groot belang voor de veiligheid.

Door de draaiing van de aarde wisselt daglicht voort durend

van intensiteit, richting en kleur, hetgeen stimulerend

werkt voor het bioritme. Daarnaast bevat daglicht veel

verschillende soorten straling die belangrijk zijn voor het

aanmaken van vitamines in het menselijk lichaam.

De positieve effecten van licht gelden met name voor

natuurlijk licht. De intensiteit van standaardkunstlicht is

lager dan die van natuurlijk daglicht. Het valt daarom aan

te bevelen om werknemers zo veel mogelijk bloot te stellen

aan daglicht. Als er geen mogelijkheid is om op een

natuurlijke wijze daglicht op de werkplek te krijgen, of het

is niet voldoende, verdient het de voorkeur om gebruik te

maken van kunstlicht in de vorm van volspectrumdaglichtlampen

in combinatie met een hoogfrequent armatuur

om een rustig en natuurlijk lichtbeeld te krijgen.

Werkgevers zijn verplicht om te zorgen voor goede verlichting

op het werk. Zo staat in artikel 6.3 van het Arbobesluit:

- Arbeidsplaatsen en verbindingswegen zijn zodanig

verlicht dat het aanwezige licht geen risico oplevert

voor de veiligheid en gezondheid van werknemers.

- Op arbeidsplaatsen komt, voor zover mogelijk,

voldoende daglicht binnen en zijn voldoende

voorzieningen voor kunstverlichting aanwezig.

- De voorzieningen voor kunstverlichting zijn zodanig

aangebracht dat gevaar voor ongevallen is voorkomen.

- De voor kunstlicht gebruikte kleur mag de

waarneming van de veiligheids- en gezondheidssignalering

niet wijzigen of beïnvloeden.

Ook de wetgever vindt dus dat daglicht de voorkeur

verdient. Artikel 6.4 van het Arbobesluit voegt daaraan

toe dat rechtstreeks invallend zonlicht voldoende moet

kunnen worden geweerd.

Op de website van het ministerie van Sociale Zaken en

Wekgelegenheid (www.arbeidsportaal/onderwerpen/licht)

worden in dit verband een aantal richtlijnen gegeven.

Zo staat er dat de volgende maatregelen ervoor zorgen

dat werknemers voldoende licht op het werk hebben en

er geen hinder van ondervinden:

- Plaats werkplekken dichter bij het raam als er

klachten over te weinig licht zijn en plaats ze

verder van het raam af als er juist klachten zijn

over spiegeling en verblinding door te veel daglicht.

- Stel beeldschermwerkplekken zo op dat de kijkrichting

parallel is aan het raam. Hierdoor kijkt men

niet tegen het daglicht in (als het gezicht richting

het raam gekeerd is) en valt het daglicht niet op het

scherm (als de rug richting het raam gekeerd is).

- Zorg in geval van beeldschermwerk voor

geschikte zonwering die spiegelend daglicht kan

tegenhouden. Voorbeelden zijn zonneschermen,

jaloezieën en getint glas.

- Maak bij nachtwerk eventueel gebruik van daglicht

lampen of een dynamisch lichtsysteem dat

de variaties van zonlicht goed kan nabootsen.

- Las voldoende rustpauzes in bij werkzaamheden

zonder veel daglicht.

23


24


Op dezelfde website vinden we nog een aantal andere

belangrijke aanknopingspunten in dit verband:

- Door de draaiing van de aarde wisselt daglicht

voortdurend van intensiteit, richting en kleur, wat

stimulerend werkt voor het bioritme. Daarnaast

bevat daglicht veel verschillende soorten straling,

waarvan sommige belangrijk zijn voor het aanmaken

van vitamines. Ook het contact met de

buitenwereld is bij daglicht een belangrijk voordeel.

- Daglicht heeft soms ook nadelen. Fel zonlicht kan

hinderlijk zijn als je met een beeldscherm werkt.

Het zorgt voor spiegelingen en maakt het scherm

minder goed leesbaar. Mensen die veel buitenwerk

verrichten, moeten ook uitkijken voor te veel

daglicht. Te lang blootstaan aan uv-stralingen is

schadelijk voor de huid.

Comfort, welzijn en welbevinden

In essentie hebben genoemde zaken te maken met hoe

mensen zich voelen in een gebouw. Daarmee leggen we

een brug naar andere begrippen die in het kader van dit

boek belangrijk zijn: comfort, welzijn en welbevinden.

Comfort is datgene wat gerieflijk en aangenaam is.

De betekenis waarin comfort in dit boek wordt gebruikt

is gemak en dat in relatie tot accommodatie, faciliteit

of inrichting.

Welbevinden staat voor de mate waarin iemand zich

licha melijk, geestelijk en sociaal goed voelt. Welbevinden

gaat dus over lekker in je vel zitten, maar ook over lichamelijk

gezond zijn en tevreden zijn met je leven. Een goed of

slecht welbevinden kan van invloed zijn op het functioneren

van mensen of werknemers in het dagelijks leven.

Welzijn is een gevoel van welbevinden, door sommigen

ook wel beschreven als geluk. Met welzijn wordt bedoeld

dat het zowel lichamelijk als geestelijk als sociaal goed

met een persoon gaat.

Het energielabel is een maatstaf voor de energetische

kwaliteit van de gebouwde omgeving. Bij kantoorpanden

met een A-label zijn veel energiebesparende maatregelen

genomen. Voor kantoren met label G geldt echter

dat nog veel energiebesparende maatregelen mogelijk

zijn. Het energielabel is niet alleen een energetische

maatstaf. Het zegt indirect ook iets over het comfort in

het pand, de maandelijkse energielasten (hoog/laag) en

de technische kwaliteit. (Bron: rvo.nl.)

Langs deze weg komen we op een paar andere belangrijke

punten in het kader van deze verhandeling: energieverbruik,

CO₂-uitstoot en de daarmee samenhangende

certificering van gebouwen. Op 1 januari 2023 moet elk

kantoorgebouw waarvan de oppervlakte aan kantoorfuncties

groter is dan 100 m2 en de gebruiksoppervlakte

van deze kantoor functies 50% of meer van de totale

oppervlakte beslaat, minimaal voldoen aan energielabel C.

Voldoet het gebouw hier niet aan, dan mag het per

1 januari 2023 niet meer als kantoor gebruikt worden.

In 2030 wordt iedere kantooreigenaar verplicht tot label A.

Deze labelverplichting is een afspraak in het Energieakkoord

uit 2013 en is in het Klimaatakkoord van 2019

nogmaals bekrachtigd. In laatstgenoemd akkoord is

vastgesteld dat de Nederlandse gebouwde omgeving

in 2050 energieneutraal moet zijn.

25


26


2

WETENSWAARDIGHEDEN OVER DAGLICHT

27


ZONLICHT

Zonlicht, of de meer wetenschappelijke term zonnestraling, is de belangrijkste bron van energie voor

het klimaatsysteem van de aarde. Zonnestraling is de energiebron voor de atmosferische circulatie

en de hydrologische cyclus en speelt een belangrijke rol in een groot aantal processen van het

klimaatsysteem. De hoeveelheid zonnestraling die het aardoppervlak bereikt, aangeduid als de

globale straling, beïnvloedt onder andere de temperatuur aan het aardoppervlak en de verdamping

van de planten en de bodem. Wolken hebben een sterk beperkend effect op de globale straling en

kunnen op korte tijdschaal voor grote variaties in globale straling zorgen.

Gemiddeld neemt de globale straling met 20% af door bewolking, wat een verlaging van de

oppervlaktetemperatuur tot gevolg heeft. Wolken houden echter ook de langgolvige straling die het

aardoppervlak uitstraalt tegen, wat een verwarmend effect heeft. In figuur 2.1 wordt schematisch

weergegeven wat de gevolgen van bovengenoemde en andere effecten gemiddeld zijn op het globale

energiebudget. Over lange perioden is aan de top van de atmosfeer de inkomende globale straling in

evenwicht met de reflectie van zonnestraling en de emissie van langgolvige straling.

Figuur 2.1: Schatting van het energiebudget van de aarde.

107

Reflected Solar

Radiation

107 Wm -2

Reflected by Clouds

Aerosol and

Atmospheric

Gases

77

342

67

Incoming

Solar

Radiation

342 Wm -2 Emmited by

Atmosphere

Absorbed by

Atmosphere

Emmited by Clouds

165

30

235

40

Atmospheric

Window

Outgoing

Longwave

Radiation

235 Wm -2

Greenhouse

Gases

24

Latent

78 Heat

Reflected by

Surface

30

168

Absorbed by

Surface

24 78

Thermals Evapotranspiration

350

40

324

Back

Radiation

390

Surface

Radiation 324

Absorbed by Surface

Bron: Kiehl and Trenberth, 1997: Earth’s Annual Global Energy Budget, Bull. Amer. Meteor. Soc. 78

28


29


De zon geeft straling in de vorm van elektromagnetische

golven af. Dit is de extraterrestrische solaire straling.

Deze straling wordt door de atmosfeer van de aarde

gefilterd en komt dan als globale straling aan op aarde.

Deze globale straling omvat straling van de golflengtes

300 tot 3.000 nm. Straling van 3.000 tot 100.000 nm

(3 tot 100 µm) wordt niet direct geëmitteerd door de zon,

maar is warmtestraling. Tabel 2.1 geeft een overzicht

van de optische straling (CIE 106/5, 1993). De optische

straling wordt gekarakteriseerd door de golflengte, die

wordt aangegeven in nanometers (nm) of micrometers

(µm), waarbij 1.000 nanometer gelijk is aan 1 micrometer.

de omrekeningsfactor is sterk afhankelijk van het

stralingsspectrum van de lichtbron. In tabel 2.2 zijn de

omrekeningsfactoren voor natuurlijke globale straling

aangegeven. De omrekeningsfactoren voor verschillende

lampentypes kunnen sterk hiervan afwijken.

PAR

Een gedeelte van het licht wordt door planten gebruikt

voor de fotosynthese. Dit deel van 400 tot 700 nm wordt

daarom (in het Engels) photosynthetic active radiation

(PAR) genoemd. 201 Rode straling (600 tot 700 nm) is het

meest efficiënt voor de fotosynthese van planten,

Tabel 2.1: Indeling van de optische straling.

Naam Afkorting Golflengte (nm) Opmerking

Tabel 2.2: Omrekeningsfactoren van verschillende

grootheden uitgaande van natuurlijke straling.

Omrekening in

Ultraviolette

straling

Fotosynthetisch

actieve straling

Nabij-infrarode

straling

Ver-infrarode

straling

uv

PAR

NIR

uv c

uv b

uv a

B (blauw)

G (groen)

R (rood)

FR (verrood)

NIR

< 280

280-315

315-400

400-500

500-600

600-700

700-800

800-3.000

FIR 3.000 – 100.000

bereikt aardoppervlak

niet <300 nm bereikt

aardoppervlak niet

Omrekening van

µmol m -2 s -1 W PAR m -2 W m -2 klux

µmol m -2 s -1 1 0,22 0,43 0,056

W PAR m -2 4,6 1 2 0,26

W m -2 2,3 0,5 1 0,13

klux 18 4 8 1

Bron: Kasalsenergiebron.nl /Agrotechnology & Food Innovations B.V.

Member of Wageningen UR

Bron: Kasalsenergiebron.nl /Agrotechnology & Food Innovations B.V.

Member of Wageningen UR

Een deel van de globale straling is zichtbaar voor het

menselijke oog, namelijk die in het golflengtegebied van

380 tot 780 nm. Dit wordt het zichtbare licht genoemd

en stemt overeen met de kleuren blauw, groen, geel,

oranje en rood.

zij draagt bij aan de chlorofylsynthese en speelt een rol

in het fotoperiodisme en de fotomorfogenese. Groene

straling (500 tot 600 nm) geeft de geringste fysiologische

respons in de planten. Blauwe straling (400 tot 500 nm)

draagt eveneens bij aan de fotosynthese, dus aan de

plantengroei, maar ook aan de fotomorfogenese. 202

De globale straling kan in verschillende grootheden

worden uitgedrukt. Meteorologische data gebruiken vaak

de energie-inhoud van de straling, uitgedrukt in W m -2 .

De grootheden kunnen naar elkaar worden omgerekend;

Uv

Uv-straling is het gedeelte van de globale straling met de

hoogste energie. Het zogenaamde uv B-licht (300 tot 315 nm)

30


en het uv A-licht (315 tot 400 nm) zijn verantwoordelijk voor

de degradatie van bijvoorbeeld kunststoffen. Daarom is het

nodig om glasfolies en kunststofplaten te beschermen

tegen uv-degradatie (veroudering) door het toevoegen

van uv-stabilisatoren aan het polymeer. Uv-straling heeft

vooral invloed op de fotomorfogenese en kleuring van

planten. Een klein gedeelte van de uv-straling wordt ook

Solaire straling

Voor planten is de door de zon geëmitteerde en op aarde

aankomende straling, de kwantiteit, de kwaliteit en de

verandering door astronomische en meteorologische

effecten doorslaggevend.

gebruikt voor de fotosynthese en groei van planten. 202

NIR

Het nabije infrarood (NIR) met een golflengte van

700 tot 3.000 nm is het deel van het zonnespectrum

dat nauwelijks gebruikt wordt door planten; het wordt

voornamelijk omgezet in warmte (voelbaar en latent).

Afhankelijk van de locatie en het seizoen kan dit een

gunstig effect hebben op het binnenklimaat of kan het

juist het probleem van oververhitting introduceren. Het

stralingsgedeelte van 700 tot 800 nm wordt ver rood

genoemd en dit draagt bij aan de fotomorfogenese, vooral

de stengelstrekking, en het fotoperiodisme van planten. 202

FIR

Ver-infrarode straling (FIR) met golflengtes van

3.000 tot 100.000 nm is niet het gevolg van de directe

zoninstraling, maar is warmtestraling, die door elk warm

"lichaam" wordt uitgezonden. Deze straling is van groot

belang in de atmosfeer, zij veroorzaakt namelijk een deel

van het broeikaseffect. De uitstraling van ver-infrarode

straling is isotropisch en heeft dezelfde spectrale

samenstelling als een zwart lichaam. Hiervoor geldt

de wet van Max Planck. Een zwart lichaam emitteert

energie met een spectrale verdeling over de golflengtes

afhankelijk van de tempe ratuur van het lichaam. Het

maximum ligt bij 10 µm bij een temperatuur van 293K.

Voordat de solaire straling de aarde bereikt, wordt deze

door verschillende effecten in de atmosfeer van de aarde

gereduceerd. 203

- Verstrooiing door luchtmoleculen

(Rayleigh-verstrooiing).

- Verstrooiing en absorptie door stofdeeltjes en

waterdruppels (Mie-verstrooiing). Verstrooiing

verandert per seizoen. De verstrooiing is maximaal

op warme, troebele zomerdagen en minimaal

op koude, heldere winterdagen. Het diffuse

aandeel van de globale straling neemt toe met

toenemende Mie-verstrooiing.

- Absorptie door ozon, waterdamp en andere

atmosferische gassen. De belangrijkste uvabsorbeerders

zijn ozon, SO2 en NO2. Straling met

golflengtes beneden de 300 nm wordt door de

ozonlaag volledig geabsorbeerd. Door waterdamp

(723 nm) en zuurstof (688 nm en 762 nm)

worden aanzienlijke delen van de rode (600 tot

700 nm) en ver-rode straling (700 tot 800 nm)

geabsorbeerd. Door CO2 worden delen van de

warmtestraling (> 3.000 nm) geabsorbeerd.

31


32


Globale straling

Nadat de zonnestraling is gefilterd door de atmosfeer

van de aarde blijft de zogenaamde globale straling over.

Globale straling bestaat uit een direct en een diffuus

stralingsaandeel. In figuur 2.2 wordt een typisch verloop van

de globale straling in Nederland weergegeven (SEL-jaar

gebaseerd op gegevens van het KNMI). Volgens het KNMI

is de jaarlijkse stralingssom van de globale straling in

Nederland gemiddeld over de jaren 1971 tot 2000 1.027.777

Wh m-2 a-1. De stralingssom is gemiddeld ca. 600 Wh m-2

d-1 (2.770 µmol m-2) in de winter en ca. 4.500 Wh m-2 d-1

(20.730 µmol m-2) in de zomer. De gemiddelde straling

over de lichte uren is rond de 270 Wm-2 in de zomer (1.250

µmol m-2 s-1) en rond de 70 W m-2 (320 µmol m-2 s-1) in de

winter (tabel 2). De gemiddelde maximale straling ligt rond

de 2 keer hoger dan de gemiddelde straling tijdens de lichte

uren, in de winter is dit zelfs 3 keer hoger. Het absolute

maximum ligt in de zomer rond de 880 Wm-2 (4.030 µmol

m-2 s-1) en in de winter rond de 350 Wm-2 (1.600 µmol m-2

s-1). Rond 50% van de globale straling ligt in het PARgebied

en 50% in het NIR-gebied van het spectrum.

De globale straling verandert door een aantal parameters,

namelijk de zonnestand, de geografische

breedte, het seizoen, het tijdstip van de dag en de mate

van bewolking. CIE 85 (1989) geeft een overzicht van de

intensiteit en de samenstelling van de globale straling

afhankelijk van de verschillende parameters.

Zonnestraling die de aarde bereikt wordt ook wel globale

straling genoemd. Globale straling wordt vaak uitgedrukt

in watt per vierkante meter (W/m2). Op een heldere dag

tijdens de zomer kan de globale straling oplopen tot meer

dan 900 W/m2. De gemiddelde straling over de lichte uren

tijdens de zomer is rond de 270 W/m2 en in de winter rond

de 70 W/m2. Stralingssommen voor een periode zoals

een dag, maand of jaar worden uitgedrukt in joule (J). De

gemiddelde stralingssommen per maand in Nederland

worden weergegeven in onderstaande grafiek. Per jaar

komt er in Nederland gemiddeld 3.650 MJ/ m2 aan globale

straling binnen, waarbij opgemerkt dat de stralingssommen

in de afgelopen jaren een stuk hoger zijn geweest.

Figuur 2.2: Globale stralingssommen

per maand in Nederland.

Globale stralingssom [Mj/m2]

600

500

400

300

200

100

0

70

135

246

390

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec

Bron: wiki.groenkennisnet.nl/KNMI

512

529 525

Figuur 2.3: Jaarlijkse gemiddelde globale stralingssom

(in J cm -2 ) voor Nederland afgeleid uit pyranometermetingen:

klimatologie over de periode 1970 t/m 2000.

380 000

370 000

375 000

360 000

375 000 365 000

370 000

365 000

360 000

345 000

350 000

355 000

355 000

Bron: Globale stralingsmeting vanuit de ruimte met de huidige generatie METEOSAT

Hartwig Deneke, Robert Roebeling, Erwin Wolters en Arnout Feijt (KNMI)

463

350 000

345 000

309

191

joule per cm2

85

55

340 000 - 345 000

345 000 - 350 000

350 000 - 355 000

355 000 - 360 000

360 000 - 365 000

365 000 - 370 000

370 000 - 375 000

375 000 - 380 000

380 000 - 385 000

33


De spectrale verdeling van de globale straling varieert onder

verschillende omstandigheden. Door de ozonlaag in de

atmosfeer wordt de straling beneden de 300 nm volledig

geabsorbeerd. De dikte van deze ozonlaag neemt toe

wanneer de geografische breedtegraad toeneemt, waardoor

de uv-straling afneemt. In de loop van het jaar neemt

de uv-stralingsintensiteit toe. Zo is het aandeel uv-straling

(300 tot 400 nm) onder een hogere zonnestand tijdens

de zomermaanden, absoluut en relatief gezien, hoger dan

onder een lagere zonnestand tijdens de wintermaanden.

neemt de Rayleigh-verstrooiing toe en neemt relatief

gezien ook het aandeel blauwe straling toe (Smith, 1982).

Daglengte

Als gevolg van de schuine stand van de aardas in

verhouding tot het ecliptische vlak waarin de aarde om

de zon draait is de daglengte gedurende een jaar nooit

constant. Tijdens het solstitium, dat tussen 20 en 22

juni plaatsvindt, staat de aarde met de noordpool het

dichtst bij de zon en varieert de daglengte bijgevolg op

het noordelijk halfrond van iets meer dan 12 uur ten

zuiden van de Kreeftskeerkring tot 24 uur binnen de

noordpoolcirkel. In deze tijd van het jaar gaat de zon

dus binnen de noordpoolcirkel helemaal niet onder.

Anders dan bij de uv-straling is het aandeel NIR-straling

(800 tot 3.000 nm) relatief gezien bij een lagere

zonnestand groter en bij een hogere zonnestand kleiner.

Het aandeel NIR-straling neemt relatief gezien af met

een toenemende bewolking.

Door de Rayleigh-verstrooiing in de atmosfeer neemt het

aandeel blauwe straling toe. Met een hogere zonnestand,

dus in de zomermaanden, neemt de stralingsintensiteit

van de blauwe straling toe. Door toenemende bewolking

neemt de diffuse straling en zo ook het aandeel blauwe

straling toe. Door toenemende Mie-verstrooiing door

stofdeeltjes en waterdamp in de lucht neemt het

aandeel blauwe straling juist af. Aan het einde van de

dag, in de schemering (zonnestand beneden de 10º),

Op het zuidelijk halfrond staat de zon dan iets minder

dan 12 uur per etmaal aan de hemel in het gebied ten

noorden van de Steenbokskeerkring, terwijl binnen de

zuidpoolcirkel de zon op dat moment helemaal niet

boven de horizon uitkomt. Tijdens de herfstequinox, die

op 22 of 23 september plaatsheeft, staat geen van beide

polen dichter bij de zon dan de andere, met als gevolg

dat de zon op alle delen van de aarde binnen dat ene

etmaal vrijwel even lang wel en niet aan de hemel staat.

Tijdens het solstitium dat tussen 20 en 22 december

plaatsheeft, staat de aarde met de zuidpool het dichtst

bij de zon. Hierdoor varieert op dat moment de daglengte

op het zuidelijk halfrond van iets meer dan 12 uur in het

gebied ten noorden van de Steenbokskeerkring tot 24 uur

binnen de zuidpoolcirkel. Op het noordelijk halfrond staat

de zon dan iets minder dan 12 uur per etmaal aan de

hemel in het gebied ten zuiden van de Kreeftskeerkring,

en binnen de noordpoolcirkel komt de zon dan helemaal

niet boven de horizon uit.

34


35


Figuur 2.4:

Daglengte - verlichting van de aarde op 21 juni.

Figuur 2.5:

Lengte van dag en nacht afhankelijk van de breedtegraad.

kreeftskeerkring 23,5º NB

evenaar

steenbokskeerkring

23,5º ZB

noordpoolcirkel 66,5º NB

Ecliptica

E≈23,44º

N

6 maanden (pooldag)

24 uur

13½ uur

(zon in het zenit)

noordpool

poolcirkel

keerkring

evenaar

21-3

dag -

nacht

dagen lengen

21-6 21-9 21-12 21-3

zon 24 uur/dag op

dag

max

dag -

nacht

dagen korten

zon 24 uur/dag onder

dag

min

dagen lengen

dag - nacht dag - nacht dag - nacht

dag -

nacht

zuidpoolcirkel 66,5º ZB

poolnacht (6 maanden)

Z

0 uur

10½ uur

12 uur

Daglengte

keerkring

poolcirkel

zuidpool

dag -

nacht

dagen korten

dag

min

zon 24 uur/dag onder

dag -

nacht

dagen lengen

dag

max

zon 24 uur/dag op

dagen korten

dag -

nacht

Bron: Wikipedia

Bron: Wikipedia

Op elk van beide halfronden is de daglengte in de winter

korter naarmate de breedtegraad groter is. Tussen het

zomer- en het wintersolstitium neemt de daglengte

altijd toe en daartussen neemt zij af. Bovendien gaat

de toe- of afname sneller in de buurt van de equinox en

naarmate de breedtegraad groter is. Als gevolg hiervan

duurt zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond

zonnetijd de verschuivingen in de zonsopgang meestal

niet gelijk aan die in de zonsondergang. De daglengte

hangt namelijk niet het sterkst samen met de siderische

dag, de rotatie van de aarde om haar as in 23 uur, 56

minuten en 4 seconden, maar met de synodische dag

van gemiddeld 24 uur waarin ook de rotatie van de aarde

rond de zon meespeelt.

op een breedte van 60 graden de dag slechts zeer kort

tijdens en vlak voor of na het wintersolstitium, terwijl

gedurende de lente-equinox de daglengte overal, behalve

op de polen, ongeveer 12 uur is. Op een breedte van 20

graden is de daglengte ten tijde van het wintersolstitium

aanmerkelijk langer; ook gaat de toe- of afname van de

daglengte vlak voor of na het solstitium hier minder snel.

Hetzelfde geldt in omgekeerde richting voor de tijd per

Per etmaal verschuiven de tijden van zonsopgang en

zonsondergang in Nederland elk maximaal ongeveer

twee minuten (afgezien van de sprongen van een uur

door de wisseling tussen zomer- en wintertijd), waardoor

de tijd ertussen per etmaal maximaal ongeveer vier

minuten verandert. De veranderingen zijn heel klein in

december en juni.

etmaal waarin de zon op de verschillende breedtegraden

niet boven de horizon uitkomt tijdens en vlak voor of na

het zomersolstitium en tijdens de herfst-equinox.

De tijd van zonsopgang (in de stad Utrecht, 2021) varieert

van 5.18 uur (zomertijd) tot 8.48 uur (wintertijd), die van

zonsondergang van 16.27 uur (wintertijd) tot 22.04 uur

Ten gevolge van de tijdsvereffening, het effect van de

verandering in de omloopsnelheid van de aarde gedurende

het jaar, zijn gemeten naar de kloktijd in plaats van de

(zomertijd). De verandering gaat bij elk om ongeveer

4,5 uur aan kleine stappen, min een uur door de wisseling

tussen zomer- en wintertijd.

36


90

75

60

45

Figuur 2.6:

Daglengte als functie van de geografische breedte.

24 uur pooldag

Geografische breedte (º)

30

15

0

-15

-30

-45

-60

-75

24 uur poolnacht

-90

30 60 90 120 150 180 210 240 270 300 330 360

Juliaanse Dag

Bron: Wikipedia

De tijd waarop de zon op een dag op zijn hoogst staat

varieert van 12.23 uur tot 12.54 uur (wintertijd) en van

13.36 uur tot 13.46 uur (zomertijd).

De daglengte is belangrijk voor planten en geeft de duur

waarin straling beschikbaar is voor de plant. De daglengte

varieert afhankelijk van het seizoen en de geografische

breedte. De daglengte inclusief schemering is dicht bij de

evenaar (geografische breedte 0º) het hele jaar vrijwel

constant, ongeveer 13 uur. In Oslo (geografische breedte

60º) bedraagt de daglengte meer dan 22 uur in de

zomer en minder dan 8 uur in de winter. Het verschil in

geo grafische breedte in Nederland is klein, de meeste

tuinbouwgebieden liggen hier op ongeveer 52º. De langste

dag is rond de 16,5 uur, de kortste dag minder dan 8 uur. 204

De daglengte is niet alleen belangrijk voor de hoeveelheid

straling die planten kunnen benutten voor

de fotosynthese. Zij is vooral belangrijk voor alle

fotoperiodische processen in de plant. Fotoperiodisme

wordt de reactie van planten op de relatieve lengte van

dag- en nachtfases in een 24 uurscyclus genoemd.

De samenvatting van het voorgaande op hoofdlijnen:

- Globale straling bestaat uit een directe straling en

een aandeel diffuse straling.

- De globale straling verandert qua intensiteit en

spectrum door een aantal parameters: de

zonnestand, de geografische breedte, het seizoen,

het tijdstip van de dag en de mate van bewolking.

Dit is van belang omdat de uitkomsten van het

rekenmodel dat in dit boek wordt beschreven dus

afhangen van het land waarvoor de berekeningen

worden gemaakt. De theorie is overal van

toepassing, de uitkomsten van de berekeningen

volgens het model variëren.

- Daglicht is de combinatie van al het licht dat

overdag direct of indirect van de zon komt.

Van alle zonne-energie die het aardoppervlak

bereikt is 40% zichtbare straling. De rest

bestaat uit ultraviolet (uv) of infrarood (ir) licht.

De hoeveelheid daglicht is verschil lend op

verschillende plaatsen en tijdstippen, afhankelijk

van veranderingen in de stand van de zon en het

weer gedurende de dag, het seizoen en het jaar.

37


38


39


Simpel gezegd: de hoeveelheid licht op de grond

is afhankelijk van de hoogte van de zon (des te

hoger de zon, des te meer licht op de grond).

Niveaus van daglicht verschillen duidelijk tussen

horizontale en verticale oppervlakten en verschillende

tijdstippen en seizoenen. Ze staan in direct verband

met lokale zonnebogen en weerscondities.

- Hoewel elektrische lichtbronnen een bepaald spectrum

van het daglicht heel dicht kunnen benaderen,

zijn er nog geen lichtbronnen ontwikkeld die de

variaties kunnen nabootsen die voorkomen in het

spectrum van het licht op ver schillende tijdstippen,

in verschillende seizoenen en bij verschillende

weersomstandigheden. (Bron: Boyce et al, 2003.)

- De stralingsintensiteit van de globale straling

varieert in Nederland van gemiddeld 70 W m -2 (320

μmo m -2 s - 1) in de winter tot 270 W m -2 (1.250 µmol

m -2 s -1 ) in de zomer; de lichtsom is gemiddeld

4.500 Wh/m 2 (20.730 µmol m -2 ) in de zomer en

600 Wh/m 2 (2.770 µmol m -2 ) in de winter.

- Het stralingsspectrum van de globale straling bestaat

uit uv B (300 tot 315 nm), uv A (315 tot 400

nm), PAR (400 tot 700 nm) en NIR (700 tot 3.000

nm); straling boven de 3.000 nm is warmtestraling

(FIR). De daglengte varieert in Nederland van

rond de 8 uur in de winter tot 16,5 uur in de zomer.

Daglichtsystemen

Daglichtsystemen maken het mogelijk om natuurlijk licht

gericht te gebruiken in en rondom gebouwen. Dit wordt

bewerkstelligd door het plaatsen van vensters of andere

transparante materialen en weerspiegelende oppervlakten,

zodanig dat het natuurlijke licht gedurende de dag

voor efficiënte interne verlichting zorgt. Om een daglichtsysteem

goed te laten werken moeten er specifieke

overwegingen worden gemaakt tijdens alle fasen van het

ontwerp proces van een gebouw: van locatieplanning tot

architectonische vormgeving tot interieur- en lichtontwerp.

Het daglicht in gebouwen bestaat uit een mengsel

van factoren: direct zonlicht, diffuus hemellicht en licht

dat door de grond en de omringende elementen wordt

weerkaatst. Het ontwerp van een daglichtsysteem moet

rekening houden met de ligging en specifieke kenmerken

van het bouwterrein, de kenmerken van de gevel en het

dak, het formaat en de plaatsing van vensteropeningen,

beglazing en zonwering, evenals de geometrie en reflectiecoëfficiënt

van opper vlaktes in het interieur. Een goed

ontwerp van een daglichtsysteem zorgt de hele dag voor

voldoende daglicht.

Een aantal basiskenmerken van daglicht in de open lucht:

- Direct zonlicht is zeer intens en constant in beweging.

De hoeveelheid licht die hierdoor ontstaat

op het aardoppervlak kan oplopen tot meer dan

100.000 lux. De helderheid van direct zonlicht

wisselt per seizoen, per tijdstip, per locatie en per

weersomstandigheid. In zonnige klimaten is een

goed doordachte architectonische vormgeving

nodig met zorgvuldig beheer van toelating, verspreiding,

wering en weerkaatsing van zonlicht.

- Hemellicht is zonlicht dat verspreid is door de atmosfeer

en de wolken, resulterend in zacht, diffuus licht.

De lichtsterkte die door een donkere hemel wordt

afgegeven kan oplopen tot 10.000 lux in de winter en

tot 30.000 lux op een zonnige zomerdag met veel

bewolking. In bewolkte klimaten is het diffuse hemellicht

vaak de belangrijkste bron van bruikbaar daglicht.

40


- Weerkaatst licht is licht (afkomstig van zowel

zonlicht als hemellicht) dat door de omgeving

wordt gereflecteerd: door de bodem, bomen,

vegetatie, naastgelegen gebouwen, enzovoorts.

De reflectiecoëfficiënt van het oppervlak van

de omgeving beïnvloedt de totale hoeveelheid

licht die op de gevel van een gebouw valt. In

sommige dichtbebouwde omgevingen kan het

licht dat door de grond en de omgeving wordt

weerkaatst een belangrijke bijdrage leveren aan

daglichtvoorzieningen in het gebouw.

De doelstellingen van een daglichtsysteem voor een

ruimte zijn goede verlichting voor visuele taken, het

creëren van een visueel aantrekkelijke omgeving,

besparing van stroom en voorziening van licht voor

biologische behoeften van het menselijk lichaam.

Een goed verlichte omgeving is gelijktijdig comfortabel,

prettig, relevant en geschikt voor zowel het beoogde

gebruik als voor de gebruikers van de ruimte zelf. 205

Daglichtsystemen kunnen eenvoudig zijn: van het

combineren van een vensterontwerp met passende

interne en externe zonwering tot volledige systemen die

zijn ontworpen om zonlicht of hemellicht naar plekken

te sturen waar het nodig is. Geavanceerdere systemen

kunnen worden ontworpen om de zon te volgen of

om passief de richting van zonlicht en hemellicht te

sturen. Daglichtsystemen zijn onlosmakelijk verbonden

met de energiebehoefte van een gebouw en met het

binnenklimaat. Het formaat en de plaatsing van de

beglazing moeten bepaald worden in samenhang

met het totale energieverbruik van een gebouw en de

specifieke vereisten voor een daglichtsysteem.

Beschikbaarheid van daglicht

Het primaire doel van daglichtsystemen voor gebouwen

is doorgaans het leveren van voldoende licht in de ruimte

en op de werkplek, op zo'n manier dat daglicht de belangrijkste

(of de enige) bron van licht is gedurende de dag. Er

zijn verscheidene maatstaven voor de beschikbaarheid van

daglicht voor taken en/of ruimten. Een belangrijk aspect

van daglicht waar men zich bewust van dient te zijn is dat

daglicht veranderlijk is: het varieert per seizoen, per tijdstip

en per weersomstandigheid. Daarom zijn de maatstaven

voor de berekening van de beschikbaarheid van daglicht

vaker gebaseerd op relatieve dan op absolute waarden. Ze

worden gewoonlijk gedefinieerd in termen van het verband

tussen het beschikbare licht op verschillende plekken in

het gebouw ten opzichte van het beschikbare licht buiten

(bijvoorbeeld de daglichtfactor, ofwel DF).

De absolute verlichtingssterkte die nodig is bij een

specifieke visuele taak hangt af van de aard van de taak

en de visuele omgeving waarin die wordt uitgevoerd. Zo

adviseert de Chartered Institution of Building Services

Engineers (CIBSE) bijvoorbeeld de volgende lichtsterktes. 206

- 100 lux voor interieurs waarin bij de visuele taken

bewogen dient te worden, maar waar details niet

duidelijk zichtbaar hoeven te zijn.

- 300 lux voor interieurs waarin vrij eenvoudige

visuele taken worden uitgevoerd.

- 500 lux voor interieurs waarin redelijk complexe

visuele taken worden uitgevoerd en een goed

onderscheid tussen kleuren nodig kan zijn (bijvoorbeeld

in het doorsnee kantoor of in keukens).

- 1.000 lux voor interieurs waarin zeer complexe

visuele taken worden uitgevoerd, waarbij ook

kleine details zichtbaar dienen te zijn.

41


42


Uitzicht

Een belangrijk psychologisch aspect met betrekking

tot daglichtsystemen is dat er voldaan wordt aan de

behoefte aan contact met de buitenwereld. 207 Het

leveren van daglicht op zich voldoet nog niet aan de

behoefte aan uitzicht. Ramen bieden een contact met de

buitenwereld, helpen bij de oriëntatie, laten zien als het

weer verandert en maken het mogelijk om het verloop

van de tijd gedurende de dag te volgen.

Uitzicht op stroken lucht, stad of landschap helpt

om vermoeiende monotonie te doorbreken en verzacht

het gevoel opgesloten te zitten. De ooghoogte van

de gebruikers van een gebouw is van belang bij een

doordachte keuze voor de formaten en posities van

venstersystemen. 208

Om in Nederland een ruimte in huis of in een kantoor

volgens het Bouwbesluit tot een verblijfsruimte

te maken, moet er sprake zijn van voldoende

daglichttoetreding. De norm hiervoor is vastgelegd in

het Bouwbesluit (NEN 2057). Het Bouwbesluit heeft als

vuistregel dat het glasoppervlak minimaal 10% van het

beloopbare vloeroppervlak (2,6 m hoog) moet beslaan.

Bij gebrek aan daglicht is kunstlicht een alternatief. Dit

ontstaat door het omzetten van (elektrische) energie

in zichtbaar licht (bijvoorbeeld gloeilamp, fluorescentielamp,

ledlamp etc.) De CIE-standaard die het complete

daglichtspectrum nabootst heet lichtbron D65.

Daglichtsimulatie wordt onder andere gebruikt in de

veeteelt, tuinbouw en in verpleeginstellingen. Medio 2015

is WVO Zorg in verpleeghuis Ter Reede Vondellaan gestart

met een onderzoek naar hoe cliënten reageren op

daglichtsimulatie in de huiskamers van het verpleeghuis.

Het onderzoek is uitgevoerd samen met het University

College Roosevelt.

Mensen met dementie vertonen gedragsproblemen

(angst, verwarring, apathie) en slaapproblemen

(sundowning, overdag slapen, onrustig in de nacht). Deze

problemen hebben effect op het welbevinden van de

cliënt en beïnvloeden het werk van de zorgmedewerkers.

Gedrags- en slaapproblemen kunnen (deels) veroorzaakt

worden door een verstoring in het dag-en-nachtritme

van de cliënt. Onderzocht is wat het effect is van het

naar binnen brengen van daglicht op het gedrag van

cliënten, op hun slaap en hun dag-en-nachtritme.

De huiskamers van verpleeghuis Ter Reede Vondellaan

zijn daarom allemaal uitgerust met zogenaamde

daglichtlampen. De lichtintensiteit vóór het aanbrengen

van het daglicht varieerde tussen de 50 en 200 lux. Ná

het aanbrengen van het daglicht is de lichtwaarde in de

woonkamer ca. 1.300 lux. Een aanzienlijk verschil dus.

In het onderzoek zijn metingen gedaan vóór en ná het

aanbrengen van het daglicht.

Het activiteitenpatroon van de cliënten is gemeten met

behulp van een zogenaamde FITBIT-activiteitentracker.

We zien dan een aanzienlijk verschil vóór en ná het

aanbrengen van het daglicht. In de ochtend en de

middag zien we dat de cliënten duidelijk actiever

geworden zijn na het aanbrengen van het daglicht. In

de avond en de nacht zien we juist een afname van de

activiteit, de momenten van rust. Geconcludeerd kan

worden dat het daglicht een positief effect heeft op de

activiteit van de cliënten.

43


Vervolgens werd ook de slaapefficiency van de bewoners gemeten. Ook nu

weer vóór en ná het aanbrengen van het daglicht. We zien dat de slaapefficiency

gedurende de nacht van 86% vóór het aanbrengen van het

daglicht aanzienlijk is toegenomen tot 92% ná het aanbrengen van het

daglicht. De getallen geven een gemiddelde voor alle bewoners, inclusief

mensen zonder problemen. Zowel van bewoners die al goed sliepen alsook

van bewoners met een verstoord dag-en-nachtritme. Als we inzoomen

op bewoners met een verstoord dag-en-nachtritme zien we juist bij

hen een heel grote verbetering in de slaapefficiency. Conclusie is dat

lichttherapie (daglicht) een positief effect heeft op de slaapefficiency.

Er werd ook onderzoek gedaan naar het effect van het daglicht op het

gedrag van cliënten. We zien dan dat de score op affect (de maat voor

angst en stemming) na het aanbrengen van het daglicht significant

verbeterd is. Verder zien we een trend die erop duidt dat de cognitie

verbetert. Met andere woorden, het daglicht heeft een positief effect

op het gedrag van cliënten. Dit beeld zien we trouwens ook in de

daglicht projecten in de verpleeghuizen Willibrord en Picassoplein. Een

buiten gewoon mooi resultaat is dat na het aanbrengen van het daglicht

het aantal valpartijen in de huiskamers tot nagenoeg nul is gereduceerd. 209

201. CIE 106/8, 1993.

202. CIE 106/5, 1993.

203. CIE 85, 1989.

204. Horn, 1996.

205. Lam, 1977.

206. CIBSE, 2006.

207. Robbins, 1986.

208. Boyce et al, 2003.

209. www.wvozorg.nl/over-wvo-zorg/

innovatieprojecten/daglichtsimulatie.

44


45


46


3

DAGLICHTTOETREDING IN GEBOUWEN

47


DE SCHIL VAN EEN GEBOUW

Het concept van de schil van een gebouw houdt verband met het ontwerp en de constructie van de buitenzijde

van een gebouw. Kernelementen voor het ontwerpen van een goede buitenschil voor een gebouw zijn:

- Het gebruik van constructieve gevel- en dakmaterialen.

- Er dient rekening gehouden te worden met invloeden van het klimaat.

- Esthetische elementen (vorm, kleur, materiaalgebruik en afwerking).

Tot de schil van het gebouw worden gerekend: het dak, de wanden, eventuele verdiepingen alsmede

deuren en ramen.

De schil van een gebouw laat al dan niet het toetreden

en afgeven van lucht en licht toe, hetgeen ook verband

houdt met het gewenste binnenmilieu in een gebouw.

De gebruikte bouwmaterialen staan onder invloed van

technologische vooruitgang en stellen de gebruikers

van het gebouw in toenemende mate in staat gebruik te

maken van de omgeving om de omstandigheden binnen

het gebouw te beïnvloeden.

De wanden van een gebouw hebben naast een scheidingsfunctie

ook een constructieve functie. Samen met

eventuele verdiepingsvloeren geven zij stevigheid aan het

gebouw en dragen zij het dak. Vanwege comfort binnen het

gebouw dient in het ontwerp van de schil van een gebouw

rekening te worden gehouden met een aantal bepalende

aspecten, zoals ventilatie, vocht, lichtinval en temperatuur.

Al deze aspecten zijn bepalend voor het welzijn en

welbevinden van de gebruikers van het gebouw.

In het algemeen kan gesteld worden dat de schil van

een gebouw dynamisch is en dus kan reageren op

veranderende omgevingsfactoren. Daarmee draagt de

schil niet alleen in hoge mate bij aan de gezondheid en

het welbevinden van de mensen in het gebouw, maar

herbergt de schil van een gebouw ook mogelijkheden

het gebouw efficiënter te maken.

Gevel

De gevel van een gebouw is de zichtbare buitenzijde die

bestaat uit een voor- en achtergevel alsmede de zijgevels.

Veelgebruikte materialen voor de gevel(bekleding) zijn

steen, hout, glas en metaal. Als er sprake is van een

belangrijke, toonaangevende gevel, dan wordt ook wel

gesproken van een façade. Het onderste deel van de

gevel noemt men de pui, die in veel gevallen afwijkt van

de rest van de gevel, niet in de laatste plaats vanwege

het feit dat de onderzijde van de gevel een extra functie

heeft: de toegang tot het gebouw.

De architectuur van een gevel wordt bepaald door de

vorm, de toegepaste materialen, de plaats, grootte

en vorm van de openingen (ramen en deuren) en de

aanwezigheid van andere vormbepalende elementen.

De gevel heeft een aantal functies, onafhankelijk van

de bestemming van het gebouw:

- Een isolerende werking ten aanzien van

temperatuur en geluid.

- Als afdichting voor (in)watering en vochtregulatie.

- Het reguleren of stoppen van daglichttoetreding,

zonwering.

- De krachtenafdracht van buiten, van binnen en

eigen gewicht.

- Het zicht en visuele effecten.

48


- Het verschaffen van toegang of afsluiten.

- De verschijning: imago, beeld, cultuur en architectuur.

Afhankelijk van de bestemming van het gebouw en de

omgeving waarin het gebouw zich bevindt, zijn er eisen

met betrekking tot de krachten op de gevel. Die eisen

hebben te maken met voorschriften, kosten, materialen

en dergelijke, en kunnen per land behoorlijk verschillen.

De EPBD vereist dat alle nieuwbouw in 2020 (bijna)

energieneutraal is. Wetenschappers zijn het erover eens

dat het voldoen aan deze vereiste alleen mogelijk is door

het optimaliseren van de bouwschil.

Dat geeft ook de mogelijkheid de verwarmings- en

koelinstallaties in het gebouw dienovereenkomstig te

dimensioneren, hetgeen een gunstige uitwerking heeft

op de bouw- en exploitatiekosten van het gebouw.

Daglicht

Medebepalend voor het comfort en welbevinden van

mensen in een gebouw zijn:

- het thermisch comfort;

- de daglichttoetreding;

- het visuele comfort en het contact met de

buitenwereld.

Openingen in de gevel maken de gebouwschil voor een

deel transparant. In het algemeen hebben openingen

twee functies: daglicht toe laten treden (ramen) en

toegang verschaffen tot het gebouw (deuren). Zonwering

maakt samen met de beglazing en de daarbij behorende

profielen onderdeel uit van het transparante deel van

de gebouwschil.

Het wekt geen verwondering dat glasoppervlakken een

belangrijke rol spelen in de schil van een gebouw,

aangezien juist op die plaatsen de transmissie van licht

en warmte het grootst is. Het niveau van transmissie

varieert door het hele jaar heen.

De inspanningen om te komen tot een betere energieprestatie

van gebouwen richten zich derhalve met

verve op betere isolatie en het beheersen van energietransmissie

door glasoppervlakken. Zonwering is in dit

verband niet weg denken uit het ontwerp van een

gebouw en dient dan ook in een vroegtijdig stadium te

worden geïntegreerd in het ontwerp.

Thermisch comfort

Bij thermisch comfort gaat het om het "warm of koud

hebben", tocht en het ongemak van koude vloeren.

Het gaat om de gevoelstemperatuur in een gebouw.

Er zijn diverse factoren die bepalend zijn voor het

thermische comfort, zoals het buitenklimaat (wind,

zon en temperatuur), de isolatie van het gebouw, de

glasoppervlakken en de capaciteit en de kwaliteit van

verwarmings-, koel- en ventilatiesystemen in een gebouw.

Duurzaam thermisch comfort kan in het algemeen het

best bereikt worden in concepten voor gebouwschillen

met variabele thermische lichtdoorlatende eigenschappen.

Gebouwen kunnen zich daarmee het beste

aanpassen aan veranderende binnen- en buitencondities,

afhankelijk van de gebruiksfuncties van het gebouw. In

de gebouwschil gaat de beoogde verbetering van visuele

en thermische kwaliteit idealiter samen met een

substantiële reductie van energieverbruik voor verwarming,

koeling, verversing van de lucht en verlichting.

49


Uit onderzoeken naar thermisch comfort blijkt onder

andere dat:

- Mensen wennen aan de gemiddelde thermische

omstandigheden waaraan ze worden blootgesteld.

- Comforttemperaturen dus variabel zijn.

- Er niet een bepaalde temperatuur is waarbij iedereen

zich comfortabel voelt, mits de temperatuur

zich maar begeeft tussen de 17 °C en 30 °C,

afhankelijk van sociale en culturele gebruiken.

- Mensen geen passieve ontvangers zijn van

een thermische omgeving, maar voortdurend

interacteren met hun omgeving. Bij discomfort

volgen corrigerende acties, zoals bijvoorbeeld het

hoger of lager zetten van de verwarming.

- Er verschillende vormen zijn van adaptie in geval

van discomfort: het beïnvloeden van de omgeving

(ramen openen, zonwering gebruiken), gedragsmatige

adaptie (kleding aan/uit of aanpassing van

het type kleding) en psychologische adaptie.

- Prestaties van mensen een vermindering vertonen

van 10% of meer zodra de temperatuur in een

gebouw tot boven de 30 °C stijgt of daalt tot onder

de 15 °C.

Thermisch comfort wordt bereikt door de temperatuur

binnen een bepaalde bandbreedte te laten variëren

met de buitentemperatuur. Een natuurlijk geventileerde

omgeving waarin gebruikers zelf kunnen ingrijpen

vormt een normale gezonde belasting voor het

menselijk lichaam. Gebruikers dienen zoveel mogelijk

opties te hebben om comforttemperatuur en

omgevingstemperatuur met elkaar in evenwicht te

brengen, zoals ramen die open kunnen, dynamische

zonwering en ventilatie.

Daglichttoetreding

Het menselijk lichaam gebruikt daglicht op dezelfde

wijze als water en voedsel: als grondstof voor

metabolische processen.

Uit onderzoek blijkt een direct verband tussen

welbevinden en de aanwezigheid van daglichttoetreding

op plaatsen waar mensen vertoeven in een gebouw.

Een paar wetenswaardigheden uit verschillende

wetenschappelijke onderzoeken:

- Daglichttoetreding in ruimtes waar gewerkt wordt

vermindert het ziekteverzuim (tot een verbetering

van 6,5 procentpunt) en bevordert een goede

nachtrust (meer dan 45 minuten langer slapen).

- Door daglichttoetreding zijn mensen circa 18%

productiever op hun werk en is de verkoop in de

detailhandel 15 tot 40% hoger.

- Maximaal gebruik van daglicht met minimale

weerkaatsing geeft gemiddeld 4% verbetering

van productiviteit.

- Directe toetreding van (overmatig) zonlicht in

schoolklassen, met name door onbeschermde

oost- en zuidgevels, vermindert de prestaties

van leerlingen met 20 tot 25%.

- Studenten halen door daglichttoetreding

5 tot 14% hogere resultaten voor examens en leren

20 tot 26% sneller.

Visueel comfort en contact met de buitenwereld

Het visuele comfort wordt bepaald door de absolute

hoeveelheid licht en de luminantieverhoudingen binnen

het gezichtsveld. Luminantie is de fysische grootheid die

in het dagelijks leven “helderheid” wordt genoemd. Een

belangrijk aspect is weerkaatsing of schittering.

50


Het weerkaatsen van (zon)licht gebeurt zodra het op

oppervlakken valt en is binnen gebouwen bijvoorbeeld

bijzonder storend op beeldschermen.

Ramen in een gebouw voorzien in een belangrijke menselijke

behoefte, namelijk: visueel contact met de buitenwereld.

Een sterk verkorte weergave van conclusies uit de vele

wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied:

- Gezondheidsklachten van mensen die tijdens het

werk dicht bij een raam zijn verminderen met

20 tot 25%. Het verzuim vermindert met 15%.

- Door uitzicht naar buiten verbetert het mentale

functioneren van de mens, inclusief de

geheugenfuncties, 10 tot 25% en verloopt de

afhandeling van gesprekken 6 tot 12% sneller.

- Uitzicht naar buiten werkt sterk bevorderend op

genezingsprocessen; onderzoek heeft uitgewezen

dat het verblijf in ziekenhuizen daardoor gemiddeld

8,5% korter is.

51


52


4

DYNAMISCHE ZONWERING IN GEBOUWEN

53


INVLOED VAN HET DAGLICHT OP ENERGIEVERBRUIK

Effect Verschil Bron

1 Gebruik van (voldoende)

daglicht reduceert het

energieverbruik

2 Optimaliseren van daglicht

reduceert het energieverbruik

in gebouwen

(Zie ook: www.wbdg.org en www.archlighting.com)

20% International Journal of

Smart Grid and Clean Energy

2012

15 tot 20% National Technical University

of Athens (Doulos & Topalis)

2014

Een interessante studie uit 2012 geeft inzicht in het energieverbruik

van alle bestaande kantoorgebouwen in New York City:

Verlichting binnen 26%

Verlichting buiten 6%

Koelen 17%

Ventileren 15%

Verwarmen 3%

Apparaten en overig 33%

Energieverbruik

100%

De besturing van dimbare verlichting kan de verlichting

helemaal uitzetten als er voldoende daglicht aanwezig is

en kan ook het verbruik van wattages per vierkante meter

doen verminderen. Naast het afstemmen van elektrische

verlichting op het beschikbare daglicht kan een dimbare

verlichting nog een groot voordeel opleveren voor de

gebruiker: het afstemmen van de elektrische verlichting

op de activiteit in de ruimte. In een doorsnee kantoor

wordt de verlichtingssterkte op een hoog algemeen

niveau gezet voor alle ruimten, ongeacht het gebruik.

Dit betekent dat er een intrinsieke en significante

hoeveelheid verspilde energie bespaard kan worden.

Het is gemakkelijk de lichtniveaus van elektrische

verlichting te meten, maar de kwaliteit van daglicht in

een ruimte is veel moeilijker te kwantificeren.

Het uitrusten van het gehele kantorenpark in New York

van 35 miljoen vierkante meter met dynamische

zonwering zou een jaarlijkse besparing op het verbruik

van elektriciteit opleveren van 70 miljoen dollar.

De nieuwste dynamische zonweringen hebben ten

opzichte van de gebruikelijke systemen die uitsluitend

aan de voorschriften voldoen het voordeel dat ze de

meeste besparingen opleveren, doordat ze lichtsterktes

kunnen afstemmen op de behoeften van gebruikers en

op daglichtbesparing. Dit kan ook voordelen opleveren op

het gebied van gezondheid en productiviteit. Sensoren

nemen het daglicht in een ruimte waar en passen automatisch

de elektrische verlichting aan om zo de gewenste

algemene lichtsterkte aan te houden en tegelijkertijd een

significante hoeveelheid stroom te besparen.

Om geavanceerde daglichtsystemen optimaal te

laten werken is integratie van dynamische zonwering

vrijwel altijd noodzakelijk. Verder dient een optimaal

lichtontwerp goed aan te sluiten op het interieurontwerp

en de afwerking. De kleur van vloerbedekking, muren

en meubilair, de hoogte en de transparantie van

scheidingswanden alsmede andere eigenschappen

kunnen een enorme invloed hebben op de resulterende

lichtniveaus en de mogelijkheid om goed gebruik te

maken van daglicht in de ruimte.

Een correcte bediening van geavanceerde daglichtsystemen

is ook cruciaal, evenals doorlopend onderhoud

en voorlichting aan de gebruikers. Exploitanten en

gebruikers van een gebouw zullen de beoogde werking

van het systeem moeten begrijpen en beheerders

moeten weten hoe ze ervoor kunnen zorgen dat de

systemen goed blijven functioneren. 401

54


55


De rol van dynamische zonwering

in de energiehuishouding

Dynamische zonwering voorkomt oververhitting. Zelfs

in koudere seizoenen hebben bijna-energieneutrale

gebouwen (BENG) een verhoogde koelbehoefte ter

voorkoming van oververhitting vanwege de goede isolatie

en luchtdichtheid. Rapporten over klimaatveranderingen

en de EPBD (Energy Performance of Building Directive)

bevelen zonwering aan als een van de meest

energie-efficiënte oplossingen die beschikbaar zijn.

In de zomer:

- De zonwering helpt de warmte zoveel mogelijk buiten

het gebouw te houden (reflectie!) en helpt daardoor

het energieverbruik in het gebouw te reduceren; de

airconditioning hoeft immers minder hard te koelen.

- ’s Avonds kunnen de zonwering en de ramen

worden geopend, waardoor er verse lucht het

gebouw kan binnenstromen. Die binnenstromende

lucht verlaagt de binnentemperatuur.

In de winter:

- Indien de zonwering openblijft, kan zonlicht vrij toetreden

tot het gebouw, waardoor het gebouw beter op

temperatuur blijft of minder verwarming nodig heeft.

- Na zonsondergang zouden ramen en deuren

zoveel mogelijk gesloten moeten blijven om

ongewenst verlies van warmte te voorkomen.

Optimaal technisch en visueel comfort vraagt om

automatisering van dynamische zonwering. Bij de

Dynamische zonwering kan zowel binnen als buiten het

raam worden aangebracht in een groot aantal varianten.

De mogelijkheid om zonwering te (laten) bewegen

verhoogt de voordelen van het gebruik van zonwering.

Voor een optimaal effect geschiedt de beweging

geautomatiseerd, afhankelijk van de omstandigheden

of (vooraf ingestelde) parameters.

Er bestaat een groot aantal verschillende soorten

zonwering, zowel voor binnen als voor buiten, elk met

hun eigen specifieke eigenschappen en mogelijkheden.

Buitenzonwering en rolluiken zijn het meest effectief

doordat 90% van de invallende zonnewarmte daarmee

buiten blijft. Dynamische zonwering is zowel in de winter

als in de zomer van belang.

keuze van het type zon- en lichtwering zijn de volgende

factoren van doorslaggevende betekenis:

- Het lokale klimaat.

- De oriëntatie van de gevel op de zon.

- De functie van het gebouw.

- De omgeving: obstakels en schaduwwerking.

- De gebruikers van het gebouw (privacy, contact

met de buitenwereld).

Het gehele kleurenspectrum van daglicht is essentieel

voor algemeen welzijn. Zonwering in combinatie met een

heldere beglazing garandeert de kwaliteit van daglicht

dat uitsluitend wordt veranderd in diffuus licht. De

CRI-schaal meet hoe getrouw visuele kleuren worden

weergegeven in vergelijking met ideaal of natuurlijk licht.

56


De mogelijkheid om zonnewinst en thermisch verlies af te

wisselen door de positie van de zonwering laat duidelijk

zien in welke mate dynamische zonwerings systemen

beter kunnen presteren dan statische beglazingssystemen,

aangezien de optische eigenschappen daarvan niet

instelbaar zijn. Het volledige dynamische bereik aan

doorgelaten zonnestraling is zeer hoog voor zonwering

(CRI97 vergeleken met CRI86 voor zonwerend glas).

Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en

daglicht voor verbetering van comfort, gezondheid,

productiviteit en welbevinden:

- Het optimaal benutten van natuurlijk licht.

- Het behoud van het volledige spectrum aan licht

dat afkomstig is van buiten.

- Het voorkomen van schittering en het filteren

van daglicht.

- Beperking van overdadige verwarming.

Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en

dag licht voor besparing van energie en kosten bij koeling:

- Het buitenhouden van de hitte bij zomerachtig weer.

- Het risico op oververhitting van gebouwen

door hoge opbrengsten van goede isolatie

en luchtdichte bouw.

- De kosten voor verwarming zullen overgaan naar

kosten voor koeling, zelfs in koudere klimaten.

Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en daglicht

voor besparing van energie en kosten bij verwarming:

- Het behoud van zonne-energie in winterse

omstandigheden.

- Verbetering van de nachtelijke isolatie in winterse

omstandigheden.

Bij het reguleren van zon- en daglicht voor het besparen

van energie en kosten van verwarming is er veel

beglazing nodig om zoveel daglicht op te vangen dat de

kosten van verlichting merkbaar omlaag gaan.

Capteren van natuurlijk licht bespaart energie

Tussen de 25 en 35% van de elektriciteitskosten in

een standaardkantoorgebouw wordt uitgegeven aan

verlichting. Dynamische zonwering maakt gebruik van

natuurlijk licht om de behoefte aan kunstlicht tot 80%

te verminderen en garandeert zonnewinst voor passieve

verwarming. Als integraal onderdeel van de gebouwschil

bij de energieprestatie van gebouwen heeft dynamische

zonwering zich ontwikkeld van een component tot een

concept van zon- en daglichtregeling.

CO₂-voetafdruk van zonwering

Zonwering is kostenefficiënt met energiebesparingen van

wel 60 maal de bijbehorende CO₂-voetafdruk gedurende

haar 20-jarige levensduur. Het Würzburg-Schweinfurt

Instituut in Duitsland berekende de CO₂-voetafdruk

op verzoek van het broeikasgasprotocol van het World

Resources Institute (WRI) en de World Business Council

for Sustainable Development (WBCSD). De berekeningen

waren gebaseerd op een gemotoriseerde, standaardbuitenjaloezie

met 80 lamellen, met een afmeting van

1,2 x 2,0 m. De resultaten tonen aan dat 86% van de

CO₂-uitstoot afkomstig is uit de winning van grondstoffen

en de productie van primaire producten. Slechts 0,5%

wordt gecreëerd gedurende de vervaardiging zelf.

Uitgaande van een levensduur van 20 jaar wordt tot 11%

uitstoot gecreëerd tijdens de operationele fase, terwijl

transport en afval hiervan 2,4% uitmaken.

57


58


Gedurende haar levensduur brengt een jaloezie ongeveer 150 kg CO₂-uitstoot

teweeg. Echter, de met de jaloezie gerealiseerde bescherming tegen het

zonlicht geeft op zich een besparing van meer dan 8.500 kg aan CO₂, dat

is een 57-voudige verbetering. Andere typen van buitenzonwering, vooral

buitenrolgordijnen en schermen met diverse typen zonwerende stoffen, zorgen

voor een betere energie besparing en CO₂-voetafdruk, omdat zij meestal minder

CO₂ genereren tijdens het productieproces.

Energiebesparing voor koeling

Dynamische zonwering resulteert in een gemiddelde energiebesparing voor

koeling van meer dan 36% wanneer het gemiddelde wordt genomen van alle

beglazingstypen en klimaatomstandigheden in Europa. Energiebesparingen

voor koeling zijn groter voor gevels die liggen tussen het zuidoosten en westen.

De gemiddelde energiebesparingen kunnen oplopen tot circa 60%.

De hoogste energiebesparingen voor koeling zijn haalbaar voor gevels op het

zuidwesten. Bij buitenzonweringen met het hoogste rendement kunnen zonneenergie

of g-waarden worden verminderd tot waarden van slechts 0,02 voor

alle beglazingstypen.

Energiebesparing voor verwarming

Het verminderen van nachtelijke u-waarden door het sluiten van zonweringsystemen

heeft een positief effect op de behoeften voor het verwarmen van

ruimten in alle Europese klimaattypen.

ID beglazing Beglazing Rome Brussel Stockholm Boedapest

Int. Ext. Int. Ext. Int. Ext. Int. Ext.

A Single Clear 36% 71% 31% 64% 33% 66% 32% 65%

B Double Clear 33% 70% 25% 59% 29% 65% 27% 62%

C Heat Control 35% 67% 24% 53% 29% 61% 27% 57%

D Solar Control 31% 63% 24% 51% 25% 58% 26% 54%

E Triple Clear 32% 68% 24% 56% 28% 63% 26% 59%

F Double Clear Low-E 33% 69% 25% 55% 29% 63% 27% 59%

401. ‘’Let There Be Daylight: Retrofitting daylight controls in NYC office buildings’’ Green Light New York, 2012.

59


60


KANTOREN

61


62


5

MENSEN IN KANTOORGEBOUWEN

63


WISSELWERKING GEBOUWEN, GEBRUIKERS EN OMGEVING

Wat in eerste instantie lijkt op een eenvoudige verbetering van de gezondheid en productiviteit van

medewerkers, kan van grote financiële invloed zijn op organisaties waar mensen op kantoor werken,

onderwijsinstellingen en instellingen waar mensen verzorgd worden. Personeelskosten vormen

meestal een substantieel deel van de bedrijfskosten. Verbeteringen van de productiviteit wegen al

snel zwaarder dan andere financiële besparingen die samenhangen met een doelmatig ontworpen

en geëxploiteerd gebouw.

Overal in de wereld verdiepen wetenschappers en

experts zich in factoren die mogelijk van invloed zijn op

of samenhangen met luchtkwaliteit, warmtecomfort,

het gebruik van daglicht, akoestiek, interieuropstelling

en uitzicht. Daarnaast kijkt men ook naar de effecten

van locatie en voorzieningen.

Als we ons baseren op het beschikbare bewijs, maakt

onderzoek duidelijk dat het ontwerp van een kantoor

materieel effect heeft op de gezondheid, het welzijn en

de productiviteit van degenen die zich erin bevinden.

Hoewel het misschien voor zich spreekt, kan ook worden

gesteld dat het bewijs zeker nog niet overal ter wereld op

grote schaal wordt omgezet in ontwerpen en financieel

beleid. Met het vergaren van bewijsmateriaal is het van

belang momentum te creëren en bijvoorbeeld ook

vastgoedprofessionals communicatiemiddelen te geven

die nodig zijn om hierin verandering te brengen.

Het is mogelijk strategieën te implementeren die

maximale gezondheid combineren met productiviteit

en gelijktijdig methoden te ontwikkelen die het gebruik

van energie en grondstoffen beperken. Er is sprake van

een toenemende overtuiging dat het slim ontwerpen van

gebouwen goed is voor mens en planeet, bijvoorbeeld

door het maximaliseren van daglicht en het gelijktijdig

mogelijk maken van controle door de gebruikers.

Er zijn naast de win-winsituaties echter ook een aantal

tegenstrijdigheden en uitdagingen, in het bijzonder in

streken met een warm en vochtig klimaat. Dit toont het

belang aan van een doorlopende innovatie van producten

en systemen.

In ieder geval bevestigen de bevindingen ontegenzeglijk

dat gebouwen maximaal voordeel kunnen bieden aan

mensen en gelijktijdig verantwoord kunnen zijn als het

gaat om duurzaamheid en gebruik van grondstoffen.

Koolstofarm, grondstof-efficiënt, gezond en productief

hebben onmiskenbaar te maken met een betere kwaliteit

van gebouwen.

Terminologie

De termen gezondheid, welzijn en productiviteit worden

gebruikt in een poging om een heel scala aan gerelateerde

en complexe zaken te beschrijven. Gezondheid omvat

fysieke en geestelijke gezondheid, terwijl welzijn duidt

op bredere gevoelens en een gewaarwording van

tevredenheid en geluk.

Gebruik van daglicht en verlichting

Goede verlichting is essentieel voor de tevredenheid van

personeel en ons inzicht in de voordelen van licht voor

de gezondheid en het welzijn is nog steeds groeiende.

Het is niet eenvoudig om de voordelen van daglicht, die

64


“We geven onze gebouwen vorm en

daarna vormen onze gebouwen ons”

Winston Churchill

65


groter zijn in de buurt van een raam natuurlijk, los te zien

van de voordelen van het uitzicht uit het raam. Diverse

onderzoeken gedurende de afgelopen tien jaar wijzen uit

dat de productiviteit toeneemt als gevolg van het zich

nabij ramen bevinden, waarbij experts nu van mening

zijn dat het uitzicht een overwegende factor is, in het

bijzonder wanneer dit bestaat uit natuur.

Kwaliteit binnenlucht

De voordelen voor de gezondheid en productiviteit van een

goede binnenluchtkwaliteit (BLK) zijn duidelijk omschreven.

De kwaliteit kan worden beschreven aan de hand van (lage)

concentraties CO₂ en vervuilende stof en lucht snelheden.

Het zou niet verstandig zijn om te suggereren dat de

uitkomsten van individuele onderzoeken, of zelfs metaanalyses,

zomaar te repliceren zijn voor elke organisatie.

Echter kunnen we met dit belangrijke voorbehoud stellen

dat uitgebreid onderzoek erop duidt dat een verbetering

van de productiviteit van 8 tot 11% niet ongebruikelijk is

als resultaat van een betere luchtkwaliteit.

Warmtecomfort

Dit hangt nauw samen met de BLK en ook hier is het

lastig om de voordelen los van elkaar te zien. Onderzoek

wijst uit dat warmtecomfort grote invloed heeft op

de tevredenheid op de werkplek. Het voorstellen

van een algemene regel omtrent de hoogte van de

productiviteits verbetering is niet haalbaar vanwege

het belang van de specifieke omstandigheden.

Desalniettemin tonen onderzoeken consequent aan dat

zelfs minieme controle over het warmtecomfort voor

gebruikers al enige verbetering van de productiviteit

oplevert. Het belang van persoonlijke controle geldt ook

voor andere factoren, zoals verlichting.

Geluid

Productief zijn op een hedendaags kennisgebaseerd

kantoor is vrijwel onmogelijk wanneer geluid tot afleiding

leidt. Dit kan de grootste oorzaak van ontevredenheid

onder personeel vormen.

Biofiel ontwerp

De toename van biofiel ontwerpen, de suggestie dat we een

instinctieve band hebben met de natuur, is een groeiend

thema in onderzoeken. Een toenemend wetenschappelijk

inzicht in biofiele ontwerpen en het positieve effect van

groen en natuur op (in het bijzonder) de geestelijke

gezondheid heeft consequenties voor degenen die betrokken

zijn bij het ontwerpen en uitrusten van kantoren alsmede

ook voor ontwikkelaars en stedenbouwkundigen.

Interieurindeling

Afleiding door geluid is nauw verbonden (maar zeker niet

als enige) met de indeling van het interieur. Er zijn een

groot aantal indelingskwesties die van invloed kunnen

zijn op het welbevinden en de productiviteit, waaronder

de dichtheid van werkstations en de opstelling van de

werkplek en sociale ruimte. Deze factoren zijn niet alleen

van invloed op het geluid, maar ook op de concentratie,

samenwerking, discretie en creativiteit. Veel bedrijven

zijn zich hier instinctief van bewust en proberen een

optimale opstelling te bewerkstelligen.

Beeld en gevoel

Hetzelfde kan worden gezegd over onderzoek inzake

het "beeld en gevoel" op kantoor, wat door sommigen

als oppervlakkig wordt beschouwd, maar toch serieus

wordt genomen omdat het potentiële impact zou hebben

op het welzijn en de denkwijze van zowel het personeel

66


als de bezoekers. De subjectieve insteek van beeld en

gevoel (en indeling van het interieur) wordt waarschijnlijk

verschillend ervaren door mensen van verschillende

leeftijd, verschillend geslacht en verschillende cultuur.

Actief ontwerp en beweging

Beweging is een beproefde methode voor het verbeteren

van de gezondheid. Dit kan worden aangewakkerd

middels een actief ontwerp van de binnenkant van een

gebouw en toegang tot diensten en voorzieningen zoals

fitnessruimtes, fietsenstallingen en groen, die zich binnen

het gebouw of op het terrein of in de buurt kunnen

bevinden. Er is niet veel onderzoek naar het verband

tussen beweging en productiviteit op kantoor, hoewel de

studies die er zijn wijzen op een lager ziekte verzuim van

personen die op de fiets naar het werk gaan.

Voorzieningen en locatie

In onderzoeken wordt de lokale beschikbaarheid van voorzieningen

en diensten steeds meer erkend als belangrijk

voor het personeel. Vooral kinderopvang kan het verschil

betekenen tussen wel en niet werken op een bepaalde dag

en de weinige studies die getracht hebben dit te berekenen,

tonen een aanzienlijk financieel effect voor werkgevers.

Slechts de eerste drie van de bovengenoemde ontwerpfactoren

staan in direct verband met de gebouwschil en

twee ervan zijn gerelateerd aan het beheren van natuurlijk

licht. Wij zullen ons alleen concentreren op warmte comfort

en het gebruik van daglicht, omdat deze elementen tot

onze expertise behoren.

een potentiële bron van daglicht en uitzicht, maar ook

van zonlicht, schittering en potentiële oververhitting.

Indien zij te openen zijn, kunnen ze het binnendringen

van geluid en vervuiling mogelijk maken, maar wanneer

ze worden gecombineerd met een natuurlijk ventilatiesysteem,

kan de behoefte aan mechanische ventilatie

en koeling worden beperkt. Het bereiken van het juiste

evenwicht tussen al deze factoren kan een uitdaging zijn

en ook kostbaar. De gevel vertegenwoordigt een groot

deel van de algehele kosten van een nieuw gebouw, wel

tot een derde van het bouwbudget.

Warmtecomfort

Of warmtecomfort nu als te laag of te hoog wordt

ervaren, de temperatuur is een levendig onderwerp

op de werkvloer. De thermische omgeving omvat de

luchttemperatuur, de temperatuur van de omliggende

oppervlakken, de snelheid van de luchtstroming en

de vochtigheid. Hoe een persoon het warmtecomfort

ervaart, hangt af van zijn stofwisselingssnelheid,

kleding en persoonlijke voorkeur.

Binnen een bepaald temperatuurbereik - bijv. tussen

de 16 en 24 graden Celsius - gelden niet dezelfde

directe gezond heidsgevaren als in het geval van een

slechte luchtkwaliteit. 501

Onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat mensen zich

wonderbaarlijk goed kunnen aanpassen aan temperatuur,

maar dit niet kunnen aan, bijvoorbeeld, luchtkwaliteit. 502

Ramen zijn het voornaamste raakvlak tussen het personeel

in gebouwen en de externe omgeving, en vormen niet alleen

Het betekent echter niet dat warmtecomfort niet belangrijk

zou zijn voor het personeel, verre van dat. Alhoewel het

67


meten van het effect van thermische parameters op

de productiviteit lastig is, suggereren de meeste

onderzoeken dat gematigd hoge temperaturen minder

worden getolereerd dan lage en er zijn veel publicaties

die aantonen dat de perceptie van warmtecomfort groot

503, 504

effect heeft op de tevredenheid op de werkplek.

Controle door gebruikers is voor warmtecomfort een

belangrijke factor. Wanneer personeelsleden in staat zijn

zich aan te passen aan hun omgeving door de juiste kleding

te dragen, het variëren van de luchtsnelheid over hun

lichaam of het verstellen van de zonwering, kunnen zij

grotere variaties in temperatuur verdragen. Een analyse

uit 2006 van 24 onderzoeken naar de relatie tussen

temperatuur en prestatie toonde 10% vermindering in

prestatie bij 30 graden en 15 graden, in vergelijking met

een uitgangswaarde tussen de 21 en 23 graden, waarbij

er dus nauwelijks twijfel bestond over het effect dat

warmte comfort heeft op kantoorpersoneel. 505 Een meer

recent onderzoek onder gecontroleerde omstandigheden

gaf een vermindering van de prestatie van 4% aan bij lagere

temperaturen en een vermindering van 6% bij hogere. 506

Warmtecomfort is essentieel voor een tevreden en

produc tieve werkkracht op kantoor, en dit kan worden

verbeterd door controle en aanpasbaarheid toe te staan,

evenals door het instellen van de omgevingstemperatuur

net boven de luchttemperatuur. Natuurlijk hebben

verwarmings- en koelstrategieën grote gevolgen voor

het energieverbruik.

De meeste kantoren stellen alleen eisen aan het regelen

van de luchttemperatuur. Het warmtecomfort kan

worden verbeterd, waarbij het energieverbruik wordt

beperkt, door bij het ontwerp ook aandacht te geven aan

het actief regelen van de omgevingstemperatuur.

Net als traditionele radiatoren zijn gekoelde plafonds een

oplossing waarbij warmtewisseling plaatsvindt middels

stralings- en convectieprocessen. Het voordeel hiervan

68


is beter warmtecomfort en het is een effectievere manier

om koeling te genereren en te transporteren.

Dit impliceert dat er in de zomer hogere luchttemperaturen

kunnen worden verdragen wanneer

de omgevings tempe ratuur lager is. Het omgekeerde

geldt voor de winter. In natuurlijk geventileerde

gebouwen kan reinigings ventilatie de open thermische

massa voorkoelen. Dit zorgt de volgende dag voor

stralingskoelteprofijt voor de werkkracht, waarmee

het gevoel van comfort wordt verhoogd in geval van

hogere luchttemperaturen.

Eenvoudiger gezegd: wanneer kantoorpersoneel

meer controle heeft over de omgeving, is het over

het algemeen meer tevreden. 507 Een bepaald onderzoek

wees uit dat individuele controle over de temperatuur

(binnen een bereik van 4 °C) leidde tot 3% verhoging

in het logisch denken en tot 7% verhoging in de

typprestaties. 508 Een ander onderzoek suggereert dat

er 3% winst te behalen valt in de algehele productiviteit

als gevolg van controle door personeel van de werkplektemperatuur.

509

Op dezelfde wijze kan het toestaan van individuele

controle aan personeel over het lichtniveau, middels

dimmers op kantoor, leiden tot meer tevredenheid en

een betere stemming. 510 Aansluitend onderzoek voegde

comfort, verbeterde motivatie en het eenvoudiger

volbrengen van taken toe aan de lijst met voordelen. 511

Gebruik van daglicht en verlichting

Het moge duidelijk zijn dat verlichting in een gebouw

belangrijk is. In kantoren dient verlichting een aantal

behoeften te bevredigen. We moeten natuurlijk kunnen

zien wat we aan het doen zijn, maar verlichting heeft

ook effect op een aantal andere aspecten van het

welzijn, waaronder comfort, communicatie, stemming,

gezondheid, veiligheid en esthetiek.

69


70


De verlichtingskwaliteit bestaat uit een ingewikkelde mix

van lichtniveau en spectrum, terwijl de wisselwerking

tussen licht en schaduw een ruimte karakter geeft en

helpt om de ogen te ontspannen en zich te concentreren.

Slecht zicht, schittering, flikkering en een gebrek aan

mogelijk heden om de visuele omgeving te regelen kunnen

allemaal van invloed zijn op de prestaties, waarbij

visueel ongemak kan leiden tot hoofdpijn en vermoeide

ogen. Licht is ook essentieel voor het behoud van ons

circadiaanse ritme.

Over het algemeen zijn de uitkomsten van onderzoek

eenduidig: kantoor personeel geeft de voorkeur aan

toegang tot ramen en daglicht, die consequent

voordeel bieden op het gebied van tevredenheid en

gezondheid. Het is evenwel moeilijk om te differentiëren

tussen de effecten van daglicht en de effecten van

uitzicht uit ramen. Een uitgebreid onderzoek uit 2008

voerde metingen uit rond de fysieke omgeving en

tevredenheid van het personeel op 779 werkstations in

9 verschillende gebouwen en gaf aan dat het gebrek

aan toegang tot ramen de grootste risicofactor vormde

voor ontevredenheid omtrent licht. 512

Een recent onderzoek door neurowetenschappers gaf

aan dat kantoorpersoneel met toegang tot ramen

aan 173% meer wit licht werd blootgesteld tijdens

werkuren en gemiddeld 46 minuten per nacht langer

sliep. Werknemers zonder toegang tot ramen scoorden

slechter dan hun tegenhangers op het gebied van

levenskwaliteit gerela teerd aan fysieke problemen en

vitaliteit, en lieten ook slechtere resultaten zien op het

gebied van algehele slaapkwaliteit, efficiënt slapen,

Een studie uit 2011 onderzocht de relatie tussen

zicht kwaliteit, daglichtregeling en ziekteverlof van

werknemers in administratiekantoren van de Northwest

University Campus. Samen verklaren de twee variabelen

6,5% van de variatie in ziekteverlof, wat statistisch

significant is. 514 Kantoorpersoneel geeft de voorkeur

aan toegang tot ramen en daglicht, wat consistente

voordelen biedt qua tevredenheid en gezondheid.

Strategieën om daglicht te maximaliseren en optimale

lichtcondities te scheppen, terwijl tegelijkertijd het

energieverbruik wordt beperkt, zijn belangrijke doch

ingewikkelde elementen in een duurzaam ontwerp.

Meestal wordt een taakverlichtingsniveau van tussen de

300 en 500 lux aanbevolen voor kantoren, wat anders

is dan algemene verlichting op kantoor. Er is geopperd

dat een hoger verlichtingsniveau meer productiviteit zou

kunnen stimuleren, maar hiermee moeten we voorzichtig

zijn. 515 Het leveren van een hoger lichtniveau door middel

van kunstlicht vereist een enorme hoeveelheid extra

energieverbruik en bekwame ontwerpers van verlichting

stellen dat bureauverlichting van 300 lux geheel

acceptabel is.

Een gebruikelijke benadering is om de taak, de omgeving

en de achtergrond apart te behandelen, met meer

licht op de taak, maar minder licht in de omgeving en

achter grond. Het algehele energie-effect is een ruimte

waar gewoonlijk 50% van een zacht verlichte kantoorverdieping

wordt gebruikt. Visueel wordt de ruimte dan

ook aantrekkelijker, hoewel het contrast niet zo groot

zou moeten zijn dat er een grotachtig beeld ontstaat.

verstoorde slaap en disfunctioneren gedurende de dag. 513

71


Ongeacht de specifiek gewenste lichtniveaus is het

overduidelijk dat daglichtregeling in eerste instantie

dient te worden geoptimaliseerd, wat een win-winsituatie

betekent voor het personeel en het energieverbruik.

Een ander voordeel van daglicht is dat het de hoogste

niveaus van kleurweergave geeft, ofwel het maakt het

mogelijk om de kleuren van een object beter te zien.

Bij het ontwerpen van maximaal daglicht (en uitzicht)

dienen ontwerpers een aantal omgevingsfactoren te

evalueren en af te wegen, waaronder warmtegeneratie

en -verlies, beheersing van schittering, visuele kwaliteit

en variaties in het beschikbare daglicht tijdens seizoenen

en weersomstandigheden. Passende zonwering binnen

en buiten om schittering te beheersen en zonnewarmtestraling

te verminderen helpt bij het verkrijgen van meer

visueel comfort en het verminderen van de behoefte

aan extra koeling. Dit is natuurlijk veel simpeler voor

nieuwbouw dan voor gerestaureerde panden.

Echter, zelfs wanneer het daglicht wordt gemaximaliseerd,

blijft elektrische verlichting evident vereist voor sommige

plekken en op sommige momenten gedurende de dag.

Verlichting neemt gewoonlijk een kwart van het energieverbruik

in een kantoor voor haar rekening en daarom is

continue innovatie van het verlichtingsontwerp cruciaal.

Ledverlichting is tegenwoordig een echt alternatief voor

conventionele verlichting, met een luminaire efficiëntie

die de traditionele technologie overtreft. Innovatie

in lichtregeling is ook heel belangrijk, in het bijzonder

wanneer de individuele regeling hierdoor bevorderd wordt.

501. Clements-Croome DJ. (2014) Duurzame Intelligente Gebouwen voor

betere gezondheid, comfort en welzijn, Rapport Denzero Project

ondersteund door de TÁMOP4.2.2.A-11/1/KONV-2012-0041 mede

gefinancierd door de Europese Unie en het Europees Sociaal Fonds.

502. Oh SYJ. (2005) Binnenluchtkwaliteit en productiviteit in kantoren in

Maleisië. BSc proefschrift, School of Construction Management and

Engineering, University of Reading, geciteerd in Clements-Croome D.

(2014) Intelligent Buildings, ICE.

503. Frontczak M. Schiavon S. Goins J. Arens E. Zhang H. Pawel Wargocki

P. (2012) Quantitative relationships between occupant satisfaction

and satisfaction aspects of indoor environmental quality and

building design. Indoor Air 22, pp 119–13.

504. Bijv. Leaman A. and Bordass B. (2007) Are users more tolerant

of ‘green’ buildings? Building Research and Information 35:6, pp

662 –673. Beschikbaar: http://www.usablebuildings.co.uk/Pages/

Unprotected/AreUsersTolerant. pdf Geraadpleegd op 13 augustus 2014.

505. Wargorcki P. (ed.) Seppänen O. (ed.) Andersson J. Boerstra

A. ClementsCroome D. Fitzner K. Hanssen SO. (2006) REHVA

Guidebook: Indoor Climate and Productivity In Offices.

506. Lan L. Wargocki P. Wyon DP. Lian Z. (2011) Effects of thermal

discomfort in an office on perceived air quality, SBS symptoms,

physiological responses, and human performance. Indoor Air 21:5,

pp 376-90.

507. Carnegie Mellon (2004) Guidelines for High Performance

Buildings - Ventilation and Productivity. Beschikbaar: http://

cbpd.arc.cmu.edu/ebids/images/group/ cases/mixed.pdf Laatst

benaderd op 5 augustus 2014 Development Securities (2010) A

report on the property industry’s key role in delivering a better

life in Britain: Building Quality of Life. Beschikbaar: http:// www.

developmentsecurities.com/devsecplc/dlibrary/documents/

QualityofLife_March2010.pdf Geraadpleegd op 13 augustus 2014.

508. Wyon DP. (1996) Indoor environmental effects on productivity.

Proceedings of IAQ’96 “Paths to Better Building Environments”,

pp 5-15, ASHRAE, Atlanta Wyon DP. Tham KW. Croxford B. Young

A. Oreszczyn T. (2000) The effects on health and self-estimated

productivity of two experimental interventions which reduced

airborne dust levels in office premises. Proceedings of Healthy

Buildings 2000, Helsinki, Finland, 1, pp 641-646.

509. Loftness V. Hartkopf V. en Gurtekin B. (2003) “Linking Energy to

Health and Productivity in the Built Environment: Evaluating the

Cost-Benefits of High Performance Building and Community Design

for Sustainability, Health and Productivity,” USGBC Green Build

Conference, 2003. Beschikbaar: http:cbpd. arc.cmu.edu/ebids

Geraadpleegd op 5 augustus 2014.

510. Newsham GR. en Veitch JA. (2001) Personal control firmly on the

switch. Canadian Property Management 16:4, pp 16.

511. Clements-Croome DJ. (2006) Creating the Productive Workplace,

Taylor and Francis, Abingdon.

512. Newsham GR. Aries M. Mancini S. and Faye G. (2008) Individual

Control of Electric Lighting in a Daylit Space. Lighting Research and

Technology 40, pp 25-41.

513. Chueng I. (2013) Impact of workplace daylight exposure on sleep,

physical activity, and quality of life. American Academy of Sleep

Medicine 36.

514. Elzeyadi I. (2011) Daylighting-Bias and Biophilia: Quantifying the

Impact of Daylighting on Occupant Health. Beschikbaar: http://

www. usgbc.org/sites/default/files/OR10_ Daylighting%20Bias%20

and%20 Biophilia.pdf Geraadpleegd op 5 augustus 2014.

515. Gou et al (2014) Building and Environment Journal (ter perse).

72


73


74


6

HET OPTIMALISEREN VAN DE PRODUCTIVITEIT IN EEN

KANTOOROMGEVING DOOR HET DOSEREN VAN DAGLICHTTOETREDING

75


ACHTERGRONDEN

Zonwering en lichtwering kunnen de warmtoetreding in een gebouw verminderen en bieden

dynamische daglichtmogelijkheden. Dit draagt bij aan een vermindering van het energiegebruik van

het gebouw voor koeling en verlichting. 601, 602 Daarnaast zijn zonwering en lichtwering van invloed op

comfort, welzijn en welbevinden en daarmee op de productiviteit van gebouwgebruikers. 603

Deze invloed op gebouwgebruikers is gerelateerd aan de invloed van zon- en lichtwering op de

temperatuur, de hoeveelheid daglicht, het uitzicht en de invloed die de gebruiker daarop heeft. Deze

aspecten zijn belangrijk voor de tevredenheid van de gebruikers van een gebouw en kunnen bijdragen

aan hun productiviteit. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van een literatuurstudie samengebracht die

inzicht verschaft in welke mate deze binnenmilieuparameters mogelijk van invloed zijn op de productiviteit.

Op basis van ervaringen van experts en literatuur zijn

factoren gedefinieerd waar zon- en lichtwering van

604, 605, 606

invloed op zijn, zoals weergegeven in figuur 6.1.

De relevante aspecten worden nader belicht en er wordt

vastgesteld welke parameter(s) relevant is (zijn) voor het

in kaart brengen van de productiviteitseffecten. De mate

waarin een specifiek zonwering- of lichtweringsysteem deze

factoren beïnvloedt, is elders in dit boek nader uitgewerkt.

Eigenschappen zonwering-/

daglichtsysteem (Somfy)

Zonwering

Daglichtwering

Omgevingsfactoren

Oververhitting

Stralingswarmte &

stralingsasymmetrie

Daglicht

Figuur 6.1:

Model met overzicht van

binnenmilieu parameters die

mogelijk beïnvloed worden

door het zonwering- en/of

lichtweringsysteem.

Uitzicht

Bedieningssysteem

- Interface

- ICT

- Hardware

Verblinding door daglicht

en direct zonlicht

Beïnvloedingsmogelijkheden

Geluid

76


Oververhitting

Zoninstraling kan op een zonnige dag in belangrijke mate

bijdragen aan de opwarming van een ruimte. In de winter

kan dit energetisch gunstig zijn omdat de ruimte minder

verwarmd hoeft te worden via het verwarmingssysteem.

In het tussenseizoen en in de zomer kan de zon echter

zorgen voor een ongewenste warmtelast en daardoor

leiden tot een hoge ruimtetemperatuur of veel koelenergie.

Met name in grote open ruimten is een slechte temperatuurverdeling

een mogelijk gevolg van zoninstraling via de

gevel. Wanneer er geen aparte regelmogelijkheid bestaat

van het verwarmingssysteem in twee overliggende

gevels die voorzien zijn van een aanzienlijk glasoppervlak,

zal de temperatuur aan de zijde met zoninstraling hoger

zijn dan die aan de zijde zonder zoninstraling.

Wanneer er geen koeling aanwezig is, speelt buitenzon

wering een belangrijke rol bij het voorkomen van

opwarming van de ruimte. Indien er wel koeling aanwezig

is, draagt buitenzonwering bij aan het verminderen van het

benodigde koelvermogen. Maar, met name op extreem

warme dagen met temperaturen van > 30 °C, wanneer

het koelvermogen mogelijk onvoldoende is om de ruimte

op temperatuur te houden, zorgt ook dan zonwering voor

het beperken van de opwarming van de ruimte.

Stralingswarmte en stralingsasymmetrie

Door zoninstraling via het raam ontstaat er een warm

raamoppervlak in de ruimte. Een warm raamoppervlak kan

leiden tot een warme temperatuurbeleving vanwege de

grote stralingscomponent. Er bestaan diverse modellen

waarmee het algehele thermisch discomfort voorspeld

kan worden. De basis hiervan ligt in het Predicted Mean

Vote-model (PMV-model) van Fanger (1970). 607 Op basis

van vier omgevingsfactoren (luchttemperatuur, stralingstemperatuur,

luchtvochtigheid en luchtsnelheid) en twee

persoonsfactoren (kleding en activiteit) voorspelt het

model de gemiddelde thermische sensatie van een groep

personen. De uitkomst is de PMV op een 7-puntsschaal

van koud (-3) tot heet (+3). Bij een voorspelde waarde op

de PMV-schaal hoort ook een verwacht percentage van

de mensen die ontevreden zijn met de temperatuur (PPD:

Percentage of People Dissatisfied). Zie tabel 6.1.

PMV

PPD

Tabel 6.1:

-3 Koud >90%

Thermische

-2 Koel 75%

sensatieschaal

-1 Een beetje koel 25%

en bijbehorende

0 Neutraal 5%

PPD-waarde. 608

+1 Een beetje warm 25%

+2 Warm 75%

+3 Heet >90%

Gebruikmakend van dit model kan de relatieve invloed

van warmtestraling op de gemiddelde thermische

sensatie berekend worden. 609 Een operatieve ruimtetemperatuur

(combinatie van luchttemperatuur en

stralingstemperatuur) van 22 °C in het stookseizoen

wordt volgens het model bij het doen van kantoorwerk

en het dragen van winterkleding gemiddeld als neutraal

ervaren. Bij het dragen van zomerse kleding ligt deze

neutrale temperatuur rond de 24 tot 25 °C. Hierbij wordt

uitgegaan van een gelijkmatig verdeelde temperatuur,

zonder sterk afwijkende koude- of warmtestraling.

Wanneer het lichaam door de zon beschenen wordt,

kan de operatieve temperatuur (combinatie van luchttemperatuur

en stralingstemperatuur) sterk toenemen.

77


Als we uitgaan van een zoninstraling van 700 W per m2

raam en een ruimtetemperatuur van 22 °C komt de

operatieve temperatuur op ongeveer 30 °C. De PMV

neemt daardoor toe van 0/neutraal naar 1,9/warm.

Zoninstraling kan bij eenzelfde luchttemperatuur dus

zorgen voor grote verschillen in het thermisch binnenklimaat

en de voor spelde thermische sensatie (PMVwaarde)

in de ruimte.

Daarbij kan het verschil in stralingswarmte over het

lichaam zorgen voor lokaal discomfort, bijvoorbeeld

wanneer iemand met een werkplek loodrecht op de

gevel en in de nabijheid van het raam aan de ene zijde

aangestraald wordt door het warme oppervlak en aan

de andere zijde niet. Dit verschil in warmtestraling

(of koudestraling) tussen twee zijden van het lichaam

noemen we stralingsasymmetrie. 610 Stralingsasymmetrie

zorgt voor lokaal thermisch discomfort door ongelijk matige

verdeling van de warmtebelasting over het lichaam. 611

Uit de casestudy van Marino et al. (2017) blijkt dat

zonne straling de hoofdoorzaak is van discomfort ten

gevolge van stralingsasymmetrie. 612 De mate waarin de

asymmetrie van straling bijdraagt aan ontevredenheid

met de tempe ratuur, is afhankelijk van de locatie van het

oppervlak (plafond of wand) en of het koude of warme

straling betreft. 613 Een warm raamoppervlak leidt in het

algemeen pas bij een temperatuurverschil van 23 °C tot

lokaal discomfort ten gevolge van stralingsasymmetrie.

De invloed van zoninstraling op een persoon zal dus

met name leiden tot een thermisch discomfort door een

algehele warme temperatuurbeleving.

Bij het ontbreken van zonwering is het risico op thermisch

discomfort op een zonnige dag dan ook groot, ook als het

gebouw voorzien is van koeling.

Daglicht

Daglicht draagt bij aan het verminderen van het energiegebruik

voor kunstlicht en heeft een positief effect op het

welzijn van mensen. De mate waarin gebouwgebruikers

toegang hebben tot daglicht hangt af van het ontwerp

van het gebouw (o.a. oppervlak van ramen in de gevel

en de geveloriëntatie) en de locatie van de werkplek in

het gebouw (o.a. afstand tot het raam en oriëntatie ten

opzichte van het raam).

De daglichtfactor kan gebruikt worden om de hoeveelheid

daglicht op een werkplek uit te drukken; deze factor geeft

de verhouding tussen de verlichtingssterkte op een punt

in de ruimte en de gelijktijdig optredende verlichtingssterkte

buiten weer. In Nederlandse kantoren hebben alle

werkplekken in principe toegang tot daglicht en bedraagt

de gemiddelde daglichtfactor minimaal 2 tot 3%. 609

78


79


80


Uitzicht

Een goed uitzicht wordt door veel mensen als

belangrijk ervaren. Een slecht uitzicht draagt bij aan

ontevredenheid over de werkplek. De kwaliteit van het

uitzicht is van belang: hierbij spelen zicht op groen/

natuur, weersinformatie en een horizon/ver weg gelegen

objecten een grote rol. Uitzicht op een atrium wordt

daarom vaak als onvol doende ervaren.

Verblinding door daglicht en direct zonlicht

De helderheid van het daglicht en de richting van het

zonlicht veranderen voortdurend. Deze dynamiek heeft

enerzijds een positieve invloed op de beleving en het

welzijn van mensen. Aan de andere kant kan een overmaat

aan daglicht en zonlicht ook leiden tot visueel discomfort,

bijvoorbeeld wanneer zonlicht direct op het beeldscherm

schijnt. Een goede balans tussen daglichttoetreding en de

mogelijkheid om daglicht en zonlicht te weren is dan ook

belangrijk voor een visueel comfortabele werkplek. 614

Beïnvloedingsmogelijkheden

Door gebruikers beïnvloedingsmogelijkheden te geven kan

het binnenmilieu aangepast worden naar eigen behoefte.

In deze context gaat het over het regelen van de hoeveelheid

daglicht en zonlicht en daarmee de invloed op het

thermisch binnenklimaat en de visuele omgeving.

Dat het geven van controle een positief effect heeft op de

tevredenheid over het binnenmilieu, is mede te verklaren

door grote individuele verschillen in de voorkeuren ten aanzien

van de temperatuur en lichtcondities. De mate waarin

een persoon controle heeft over het binnenmilieu kan uitgedrukt

worden aan de hand van verschillende parameters:

- Aanwezigheid van controle: het al dan niet hebben van

een mogelijkheid om het binnen milieu aan te passen.

- Ervaren controle: de mate waarin een persoon

het gevoel heeft dat hij of zij het binnenmilieu

kan beïnvloeden.

- Uitgevoerde controle: daadwerkelijke acties die

leiden tot aanpassingen van het binnenmilieu.

Uit onderzoek blijkt dat met name de “ervaren controle”

een belangrijke invloed heeft op de tevredenheid van

gebruikers. 615 Effectieve middelen om het binnenmilieu

te beïnvloeden dragen dan ook bij aan de tevredenheid

van gebouwgebruikers. 616

Geluid

Een hoog geluidniveau van de elektromotor van zon- of

lichtwering kan leiden tot klachten over geluidsoverlast.

Aangezien er alleen geluid wordt geproduceerd bij het

bedienen van het systeem, is de duur van de overlast

beperkt. Wanneer het productiviteitseffect van een

verhoogd geluidniveau vermenigvuldigd wordt met de

duur van de overlast, zal het overall productiviteitseffect

van installatiegeluid minimaal zijn. Dit aspect is dan

ook niet nader onderzocht in de literatuurstudie. Het

is echter wel degelijk belangrijk dat het geluidniveau

niet als hinderlijk ervaren wordt, zodat de daglicht- en

zonweringsvoorzieningen naar wens gebruikt (kunnen)

worden zonder anderen te storen.

81


Aanpak

Model literatuurstudie

In deze literatuurstudie is onderzocht welke invloed

de binnenmilieuparameters hebben op productiviteit

(figuur 6.2). Allereerst is gekeken naar het effect op

productiviteit, gemeten op basis van werkprestaties

of productiviteits testen (objectieve indicatoren voor

productiviteit). Indien hiervoor geen of onvoldoende

literatuur beschikbaar was, is beschreven wat de

bevindingen zijn op onderliggende subjectieve maten

die kunnen dienen als indicator voor de productiviteit.

Aanpak literatuurstudie

Aan de hand van wetenschappelijke artikelen is de

bestaande kennis over het effect van de geselecteerde

binnenmilieufactoren op productiviteit in kaart gebracht.

Via Google Scholar is gezocht naar onderzoeken die de

relatie tussen de binnenmilieuparameters en productiviteit

onderzocht hebben. Dit is, op volgorde, gedaan aan de

hand van de volgende zoektermen:

- In titel: binnenmilieuparameter + “productivity”

of “performance”.

- In titel: onderliggende binnenmilieuparameter

+ “productivity” of “performance”.

- In titel: binnenmilieuparameter + indicator

productiviteit.

- In artikel: binnenmilieuparameter + “productivity”

of “performance”.

database van bba binnenmilieu en relevante literatuurverwijzingen

in de gelezen stukken.

Van de bevindingen in de geselecteerde artikelen is een

overzicht gemaakt in een matrix. In deze matrix zijn

de volgende gegevens van alle studies weergegeven:

- referentie (auteurs, jaar, titel, tijdschrift);

- onderzochte binnenmilieuparameter(s);

- productiviteitsmaat die gebruikt is;

- referentiescenario;

- interventiescenario;

- effectgrootte;

- veldstudie/laboratoriumstudie;

- betrouwbaarheid resultaten (significantie, aantal

participanten, studiedesign, opmerkingen).

Aan de hand van de matrix is per parameter

het productiviteitseffect zover mogelijk in kaart

gebracht, bij een aangenomen referentiescenario en

interventie scenario. Per studie is de conditie waarbij

de participanten het best presteerden op 1 gezet.

Vervolgens is voor de andere condities de relatieve

prestatievermindering berekend. Wanneer er in één

studie (zelfde blootstelling en zelfde participanten)

meerdere uitkomstmaten zijn gemeten, is het

gemiddelde van deze maten gebruikt, waarbij nietsignificante

resultaten zijn meegeteld als geen effect.

Afhankelijk van de beschikbaarheid en bruikbaarheid van

de gevonden artikelen bij de eerste zoekterm is er wel of

niet een nieuwe zoekopdracht uitgevoerd.

Dit is herhaald voor alle geselecteerde binnenmilieu parameters.

Daarnaast is er gebruikgemaakt van literatuur die

in eerdere (onderzoeks)projecten verzameld is in de

Voor de continue variabelen is aan de hand van de

gevonden studies de mediaan van de relatieve

productiviteitscores uitgezet tegen de betreffende

parameter. Om inzicht te krijgen in de spreiding van de data

is ook de range weergegeven met 50% van de meet waarden

(P25-P75) en met 90% (P5-P95) van de meetwaarden.

82


Omgevingsfactoren

Parameters

Effect op gebouwgebruiker

Oververhitting

Stralingswarmte &

stralingsasymmetrie

Temperatuur

Thermische sensatie

Productiviteit

Alertheid

productiviteit werk of

productiviteitstesten

(objectief)

Daglicht

Verlichtingssterkte daglicht

Zelf ingeschatte productiviteit

Uitzicht

Kwaliteit van uitzicht

Concentratie

onderliggende

subjectieve indicatoren

productiviteit

Verblinding door daglicht

en direct zonlicht

Mate van verblinding ("glare")

Visueel comfort

Tevredenheid

Beïnvloedingsmogelijkheden

Ervaren controle

Beschikbare controle

Ziekteverzuim

Figuur 6.2: Model met overzicht van de binnenmilieuparameters en de mogelijke invloed op de productiviteit van kantoormedewerkers.

De relaties in dit schema zijn onderzocht in deze literatuurstudie.

83


84


85


Productiviteitseffecten

Temperatuur

Er zijn diverse onderzoeken waarin de invloed van een

hoge temperatuur op productiviteit onderzocht is. In

2006 voerden Seppänen et al. een literatuuronderzoek

uit naar de effecten in de op dat moment gepubliceerde

studies naar de relatie tussen temperatuur en productiviteit.

In totaal vonden zij 24 studies (zowel veld- als laboratorium

studies) die zij gebruikten om deze relatie in

kaart te brengen (zie figuur 6.3). Uit dit onderzoek komt

naar voren dat de productiviteit het hoogst is tussen

de 20 en 23°C. Neemt de temperatuur verder toe, dan

neemt de productiviteit af met 0,6 tot 1,7% voor elke °C

temperatuurverhoging. De auteurs stelden de volgende

relatie op voor het verband tussen de operatieve

temperatuur (T) en productiviteit (P): P = 0,16475*T -

0,00583*T2 + 0,00006*T3 – 0,46853. Te zien is dat bij

een operatieve temperatuur van 30 °C de productiviteit

gemiddeld 10% is afgenomen. Een meer recentere review

uit 2012, gericht op alle binnenmilieufactoren, bevestigt

het negatieve effect van een hoge temperatuur op

productiviteit. Hierin wordt geconcludeerd dat een te

hoge temperatuur op jaarbasis gemiddeld een

productiviteitsreductie oplevert van 1,2 tot 1,9% (Oseland

& Burton (2012)). Hierbij hebben zij weegfactoren

meegenomen voor uit te voeren activiteiten en het

verwachte voorkomen van de ruimtetemperatuur.

Daarnaast zijn er andere publicaties, die nog niet

opgenomen zijn in de door Seppänen opgestelde relatie,

waarin onderzoek gerapporteerd wordt naar de relatie

tussen temperatuur en productiviteit. Zo stelden Kosonen

& Tan een relatie op tussen omgevingstemperatuur

en productiviteit op basis van verschillende studies

van Wyon. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de

activiteiten denken (-30% bij 27 °C) en typen (-33% bij

27 °C) ten opzichte van 21 °C. Witterseh et al. onderzochten

in 2004 de invloed van zowel temperatuur (22, 26 en

30 °C) als geluidniveau (35 en 55 dB) op productiviteit

van 30 proefpersonen in een laboratorium. Van de 5

onderzochte productiviteitsmaten werd er bij 2 een

negatief effect van een hogere temperatuur op de score

waargenomen (16 tot 26% slechtere scores).

Figuur 6.3:

Relatie tussen de prestatie en de

operatieve temperatuur binnen volgens

de review van Seppänen et al.

(2006a, 2006b); de getrokken

(middelste) lijn, "composite weighted",

wordt verder als leidend beschouwd

binnen dit rapport.

.85

.95

.8

.9

1

Composite weighted

Sample size weighted

Unweighted

15 20 25 30 35

Temperature [°C]

86


Ook gaven de proefpersonen aan zich minder goed te

kunnen concentreren bij een hogere temperatuur.

Meer recent toonden ook Lan et al. (2011) en Geng

et al. (2017) in een veldstudie en Cui et al. (2013) in

laboratorium onderzoek aan dat de productiviteit

van deelnemers afnam bij een hogere temperatuur.

Opgemerkt dient te worden dat bij de studie van Cui

et al. de optimale temperatuur relatief hoog was

(tussen de 24 en 26 °C); mogelijk heeft dit verband met

de relatief lichte kleding van de proefpersonen (0,7 clo)

en de thermische sensatie, die net boven neutraal lag.

De laboratoriumstudie uitgevoerd door Tanabe et al.

(2015) vond echter geen significant verschil tussen de

productiviteit bij 25,5 en 28,5 °C, net als de laboratoriumstudie

van Balazova et al. (2008), die dit onderzochten

bij 23 en 28 °C. In deze laatste studie gaven de proefpersonen

wel aan een lagere productiviteit te ervaren

bij de hogere temperatuur (-12%). Een belangrijke

toevoeging bij deze studie is dat de proefpersonen

in deze studie zelf hun kleding naar wens mochten

aanpassen, waardoor zij de temperatuur mogelijk als

minder warm hebben ervaren.

De effecten die gemeten zijn aan de hand van

productiviteitstesten (objectief) in bovengenoemde

studies zijn uitgezet tegen de ruimtetemperatuur en

samengevoegd in één figuur (figuur 6.4). Hierin is te zien

dat in het algemeen de resultaten van Seppänen et al.

bevestigd worden en dat bij temperaturen boven de 23 °C

de productiviteit afneemt.

De analyse van Kosonen & Tan (2004) laat beduidend

grotere effecten zien op productiviteit dan de andere

studies. Bij het in kaart brengen van de statistieken van

deze studies is duidelijk terug te zien dat er een grote

spreiding is in de effectgrootte (met name te zien aan

de P5-waarde, figuur 6.5). De middelste lijn (mediaan)

laat zien dat bij een temperatuur van boven de 30 °C in

50% van de studies de productiviteit minimaal 10% is

afgenomen ten opzichte van de referentiesituatie.

1,00

Figuur 6.4:

Overzicht relatie tussen ruimte-

Relatieve productiviteit

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

Seppänen et al. (2006)

Balazova et al. (2008)

Witterseh et al. (2004)

Lan et al. (2011)

Kosonen & Tan (2004)

Tanabe et al. 2015

Cui et al. (2013)

Geng et al. (2017)

temperatuur en objectief gemeten

productiviteit op basis van de studies

weergegeven in de legenda.

0,70

0,65

0,60

17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36

Ruimtetemperatuur [°C]

87


Belangrijk om te benoemen is dat deze studies met name

zijn uitgevoerd in gebouwen met actieve klimaatbeheersing

of in een laboratorium. Het is bekend uit onderzoek van

Nicol, Brager & De Dear dat in gebouwen met passieve

klimaat beheersing (te openen ramen, geen koeling)

de gebruikers een hogere temperatuur ’s zomers als

optimaal ervaren. Kortom: thermisch comfort kan ook

worden bereikt bij een hogere temperatuur. Er zijn geen

onderzoeken bekend naar het effect van de ruimtetempe

ratuur op de productiviteit in dit type gebouwen,

maar mogelijk is ook de productiviteit hier het hoogst

bij een wat hogere binnentemperatuur.

Thermische sensatie

In het verlengde van het genoemde in bovenstaande

paragraaf is ook het verband tussen thermische sensatie

en productiviteit in diverse studies aangetoond. Naast

temperatuur zijn onder andere kleding, warmte- en

koudestraling en luchtsnelheid van invloed op de

thermische sensatie. Zonwering en lichtwering spelen

hierbij een belangrijke rol. Hieronder is het verband

tussen thermische sensatie en productiviteit toegelicht

aan de hand van diverse studies.

Een deel van de studies heeft behalve naar het

verband tussen temperatuur en productiviteit ook

gekeken naar het verband tussen thermische sensatie

en productiviteit: Cui et al. (2013), Geng et al. (2017),

Witterseh et al. (2004), Lan et al. (2010), Tanabe et al.

(2015) en Kosonen & Tan (2004).

De meeste studies hebben het effect rondom het

neutrale gebied onderzocht tot aan de warme kant

(PMV -1 tot +2), met gemeten effecten tot ca. 10%.

Een studie die hiervan afwijkt is die van Kosonen & Tan

(2004) met een maximaal effect van -33%. Geng et al.

(2017) hebben het gehele bereik (-3 tot +3) onderzocht.

Hierbij is het effect aan de warme zijde iets groter dan

aan de koude zijde, wat overeenkomt met de resultaten

van de andere studies.

Ook een aantal andere studies hebben het effect van

de thermische sensatie op productiviteit onderzocht

op basis van veldstudies (Jensen et al., 2009; Ye et al.,

2005) en laboratoriumstudies (Roelofsen, 2001;

Wyon, 1979; Te Kulve et al., 2017; Te Kulve et al., 2018;

Hu & Maeda 2019).

Relatieve productiviteit

1,00

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

P95

P75

Mediaan

P25

P5

Figuur 6.5:

Mediaan, P5, P25, P75 en P95

van de berekende relatie

tussen ruimtemperatuur en

objectief gemeten productiviteit.

0,70

0,65

0,60

17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36

Ruimtetemperatuur [°C]

88


89


Deze studies vonden allemaal een effect van thermische

sensatie op de productiviteit, waarbij het effect bij de

meerderheid van de studies aan de warme zijde het

grootst is (-10%). Het verband tussen deze studies is

weergegeven in figuur 6.6.

Om de spreiding van de resultaten van de verschillende

studies in beeld te brengen zijn de statistieken hiervan

geplot in één grafiek (figuur 6.7). Er zijn twee studies die

een beduidend groter productiviteitseffect meten dan de

andere studies (> 20%); dit is duidelijk terug te zien aan

de P5- en P25-waarden, waarbij de relatie sterk fluctueert.

Vanaf de P50 is een logischer verloop in de relatie te zien

waarbij de productiviteit zowel aan de koele als aan de

warme kant afneemt. Bij een warme sensatie (PMV = 2)

is de productiviteit in 50% van de studies met minimaal

4% afgenomen.

Verlichtingssterkte daglicht en uitzicht

Daglicht kan ingezet worden als alternatief voor kunstverlichting,

wat een positief effect heeft op het energiegebruik,

maar ook op de tevredenheid over het licht op

de werkplek (Newsham et al. 2009). Boyce et al. (2003)

concludeerden dat daglicht an sich niet direct bijdraagt

aan een hogere productiviteit, maar een visueel goede

omgeving wel en deze is in het algemeen beter te

realiseren bij het gebruik van daglicht. Day et al. vonden

een correlatie tussen de medewerkerstevredenheid met

daglicht in de ruimte en zelf ingeschatte productiviteit.

Het effect van de hoeveelheid daglicht op objectief gemeten

productiviteit is slechts in één studie gevonden. De studie

van Heschon Mahone (2003) laat zien dat de medewerkers

op werkplekken met veel daglicht beter presteren.

Zij hebben dit zowel in een kantoor met 200 medewerkers

als in een callcenter (100 medewerkers)

onderzocht (figuur 6.8). De productiviteitsvermindering

liep hier op tot 4,5% bij geen daglicht en uitzicht.

Wel zijn er meerdere studies gevonden naar de invloed

van het al dan niet hebben van daglicht en uitzicht.

Een veldstudie van Figueiro et al. (2002) laat zien dat

medewerkers in een kantoor met ramen gemiddeld meer

tijd besteden aan computerwerk (30% van de tijd) in

vergelijking met medewerkers in een inpandig kantoor

(26% van de tijd). Medewerkers bij het raam spenderen

minder tijd aan praten (5,8% i.p.v. 7,9% van de tijd) en

bellen (2,0% i.p.v. 3,7% van de tijd). In een veldstudie

van Jamrozik et al. (2019) werden drie verschillende

systemen om daglicht te weren en om verblinding te

voorkomen vergeleken: handmatig te bedienen

gemotoriseerde “mesh shades”, automatisch getinte

beglazing (met handmatige overrule-mogelijkheid) en

een situatie zonder daglicht of uitzicht.

De productiviteit in de situatie zonder daglicht en uitzicht

was ca. 2% lager. Een overzicht van deze bevindingen is

weergegeven in figuur 6.9. De mediaan van deze studies

ligt op een productiviteitsvermindering van 3% wanneer

er geen daglicht en uitzicht in de ruimte zijn.

Verder kan uitzicht op planten in de ruimte ook al een

positief effect hebben op de productiviteit, zo laat een

laboratoriumstudie van Sanchez et al. (2018) zien. In de

ochtend waren de deelnemers productiever wanneer er

planten in de ruimte aanwezig waren dan wanneer deze

er niet waren. Ten slotte is het verband tussen de kwaliteit

van het licht en de kwaliteit van het uitzicht en ziekteverzuim

aangetoond in een veldstudie (Elzeyadi (2011)).

90


Relatieve productiviteit

1,00

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

0,70

0,65

Cui et al. (2013)

Ye et al. (2005)

Geng et al. (2017)

Witterseh et al. (2004)

Lan et al. (2010)

Tanabe et al. 2015

Kosonen & Tan (2004)

Te Kulve et al. (2017)

Te Kulve et al. (2018)

Wyon et al. (2014)

Hu & Maeda (2019)

Roelofsen (2001)

Figuur 6.6:

Overzicht relaties thermische

sensatie (PMV) en objectief

gemeten productiviteit

op basis van de studies

weergegeven in de legenda.

0,60

Koud Koel Een beetje koel Neutraal Een beetje warm Warm Heet

PMV

Relatieve productiviteit

1,00

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

P95

P75

Mediaan

P25

P5

Figuur 6.7:

Mediaan, P5, P25, P75 en P95

van de berekende relatie tussen

thermische sensatie (PMV) en

objectief gemeten productiviteit.

0,70

0,65

0,60

Koud Koel Een beetje koel Neutraal Een beetje warm Warm Heet

PMV

Relatieve productiviteit

1,00

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

De Heschong

Mahone Group 2003

Gemiddelde

office study

De Heschong

Mahone Group 2003

Gemiddelde

callcentre study

Figuur 6.8:

Daglichtsterkte in relatie tot

objectief gemeten productiviteit.

0,70

0,65

0,60

0 200 400 600 800 1000 1200

Lichtsterkte daglicht (lux)

91


Relatieve productiviteit

1,00

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

De Heschong Mahone Group 2003

Gemiddeld office study

De Heschong Mahone Group 2003

Gemiddeld callcentre study

Jamrozik et al, 2020 Gemiddelde

Figueiro et al 2002 tijd besteed

aan computerwerk

Figuur 6.9:

Daglicht en uitzicht

in relatie tot objectief

gemeten productiviteit.

0,70

Sanchez et al 2018 Gemiddeld

0,65

Mediaan van de studies

0,60

Geen daglicht/

uitzicht

Automatisch

getinte ramen

Daglichtwering

met doorkijk

Daglicht

& uitzicht

Daglicht

Beste

uitzicht

1,00

Figuur 6.10:

Effect risico op

Relatieve productiviteit

0,95

0,90

0,85

0,80

0,75

0,70

0,65

0,89

Heschong Mahone Group

2003, Office study:

Digital Span Backwards

Long term memory

Number search

Letter search

Landolt C

Gemiddelde office study

verblinding op verschillende

objectief gemeten

productiviteitstaken.

0,60

Geen verblinding

Zeer vaak last van verblinding

1,00

0,988

Figuur 6.11:

Invloed van het hebben

0,95

Boerstra (2015), luchtsnelheid

van controle over het

0,90

Leaman and Bordass (1999), verlichting

binnenmilieu op objectief

Relatieve productiviteit

0,85

0,80

0,75

Oseland& Burton (2012), temperatuur

Kroner & Stark-Martin (1994), temperatuur

Wyon (1996), temperatuur

Wyon (1974), temperatuur

gemeten productiviteit.

0,70

Boyce (2001), verlichting

0,65

Lofness et al. (2003), temperatuur

0,60

Geen controle

Wel controle mogelijk

Mediaan

92


Verblinding en visueel comfort

Daglicht en direct zonlicht kunnen zorgen voor hoge luminanties

in het raamoppervlak. Deze hoge luminanties

kunnen leiden tot discomfort door verblinding (Shin et al.,

2012). Leaman en Bordass noemen verblinding (“glare”)

als een van de drie belangrijke zogenaamde productiviteitkillers.

Resultaten van een studie waarbij hoge luminantiewaarden

voorkwamen bij kunstlicht wijzen er ook op dat

prestaties iets verminderd (± 3%) worden wanneer deze

waarden zorgen voor verminderd visueel comfort vanwege

verblinding (Osterhaus & Baily, 1992). Ook hebben lichtcondities

die bijdragen aan een goed visueel comfort een

positief effect op prestaties (Veitch et al., 2008).

Er is slechts één publicatie gevonden waarin de invloed

van verblinding door daglicht op productiviteit onderzocht

is. Hierbij is gekeken naar de invloed van het risico op

verblinding op de werkprestaties van 200 kantoormedewerkers

(Heschong Mahone Group, 2003).

De onderzoekers categoriseerden de werkplekken op

basis van de frequentie waarop er mogelijk verblinding

was op de werkplek van nooit (0) tot vaak (3).

Productiviteitsscores waren gemiddeld lager op werkplekken

met een grote kans op verblinding dan op de werkplekken

waar de kans op verblinding klein was. Het gemiddelde

van deze vijf uitkomstmaten is een productiviteitsverlaging

door verblinding van 11% (zie figuur 6.10).

Beschikbare en ervaren controle

Vanuit energetisch oogpunt is een automatische regeling

van zonwering het meest gunstig, maar veel gebruikers

geven de voorkeur aan de mogelijkheid om een dergelijk

systeem te kunnen overrulen.

Bovendien blijkt de voorkeur voor het moment om het

daglicht te weren sterk te verschillen tussen individuen

(Velds, 2002). Een veldstudie van Meerbeek et al. uit

2014 liet zien dat bij de keuze voor een handmatige of

automatische bediening de meerderheid (75%) van de

gebruikers de automatische stand uitzet. Daarbij komt

dat de uitkomsten van een veldstudie (Day et al., 2019),

uitgevoerd in drie kantoorgebouwen, impliceren dat de

mogelijkheid om controle uit te oefenen op de daglichtzonwering

belangrijker is voor een positief effect op

zelf ingeschatte productiviteit dan het daadwerkelijk

uitoefenen van die controle.

In dit literatuuronderzoek zijn geen studies gevonden

die specifiek het effect van controle over zonwering of

daglichtwering op productiviteit hebben gekwantificeerd.

Twee studies hebben wel de invloed van controle over

kunstlicht onderzocht, maar vonden geen significant

effect op productiviteit (Boyce, 2000, en Leaman en

Bordass, 1999). Wel zijn er diverse studies die laten zien

dat de mogelijkheid van het hebben van controle over de

temperatuur een positief effect heeft op productiviteit

(figuur 6.11). De mediaan van het productiviteitseffect ligt

hier op +1,2%. Ook de veldstudie van Boerstra et al. (2016)

is in lijn met deze resultaten; op basis van onderzoek in

negen kantoorgebouwen is een positieve relatie gevonden

tussen ervaren controle en zelf ingeschatte productiviteit.

Een andere studie van Boerstra et al. (2015) laat echter het

tegenovergestelde effect zien; in deze laboratorium studie

scoorden de participanten beter op de productiviteitstesten

wanneer ze geen controle hadden. Een verklaring

hiervoor is dat in deze studie de zelfgekozen instellingen

uit de “met controle”-sessie ook toegepast werden in de

93


“geen controle”-sessie. Het hebben van controle lijkt dus

met name relevant als (proef)personen ontevreden zijn

over de situatie.

Bij het vertalen van deze bevindingen naar toepassing van

zonwering en lichtwering dient er rekening mee gehouden

te worden dat mensen verschillende voorkeuren hebben

ten aanzien van het binnenmilieu en daarom de voorkeur

geven aan een handmatige bedieningsmogelijkheid/het

overrulen van de automatische stand. Ook bij daglichtwering

is dit niet alleen van belang voor de tevredenheid,

maar ook voor de productiviteit. Personen met een hogere

gevoeligheid voor lichtintensiteit blijken bijvoorbeeld

minder goed te presteren op een leestaak dan personen

die hier geen last van hebben (Conlon, 1993). Logischerwijs

heeft deze groep al bij een lagere intensiteit behoefte om

de daglichtwering te sluiten.

Uit onderzoek blijkt echter dat handmatig gebruik er in

de zomer voor zorgt dat de zonwering onvoldoende

gebruikt wordt om de hoge warmtelast van zoninstraling

tegen te gaan (Wienold, 2007). Een goede afstemming

tussen comfort en energie is dus van belang. Om de

balans tussen het bieden van controle, en daarmee

gebruikerstevredenheid, en energetische prestaties te

houden, is er onderzoek gedaan naar displays die de

gebruiker aanwijzingen geven met betrekking tot het

gebruik van zonwering (nodig om opwarming te

voorkomen), waarbij men wel zelf de controle houdt

(Meerbeek et al., 2016).

601. Valladares-Rendón, L. G., Schmid, G., & Lo, S. L. (2017).

Review on energy savings by solar control techniques

and optimal building orientation for the strategic

placement of façade shading systems. Energy and

Buildings, 140, 458-479.

602. Sanati, L., & Utzinger, M. (2013). The effect of window

shading design on occupant use of blinds and electric

lighting. Building and Environment, 64, 67-76.

603. ES-SO Solar shading for low energy and healthy

buildings, 2018 beschikbaar via: https://es-so.com/

information/publications.

604. De Grussa, Z., Andrews, D., Newton, E. J., Lowry, G. D.,

Chalk, A., & Bush, D. (2016, June). A Literature Review

Outlining the Importance of Blinds and Shutters as a

Sustainable Asset that has the Potential to enhance

the Productivity of Occupants in the UK. In Going North

for Sustainability Doctoral Workshop ARCOM/CHOBE.

London South Bank University.

605. Frontini, F., & Kuhn, T. E. (2012). The influence of various

internal blinds on thermal comfort: A new method

for calculating the mean radiant temperature in office

spaces. Energy and Buildings, 54, 527-533.

606. Meerbeek, B., Te Kulve, M., Gritti, T., Aarts, M., van Loenen,

E., & Aarts, E. (2014). Building automation and perceived

control: a field study on motorized exterior blinds in Dutch

offices. Building and Environment, 79, 66-77.

607 Fanger, P. O. (1970). Thermal comfort. Analysis and

applications in environmental engineering. Thermal

comfort. Analysis and applications in environmental

engineering.

608. NEN-EN ISO7730 – 2005 Ergonomics of the t

hermal environment.

609. https://comfort.cbe.berkeley.edu/

610. Arbo-informatieblad AI24 Binnenmilieu (2017)

Thermisch binnenklimaat, luchtkwaliteit, geluid,

licht en uitzicht, SDU uitgevers.

611. Olesen, B. W., & Parsons, K. C. (2002). Introduction to

thermal comfort standards and to the proposed new

version of EN ISO 7730. Energy and buildings, 34(6),

537-548.

612. Marino, C., Nucara, A., & Pietrafesa, M. (2017).

Thermal comfort in indoor environment: Effect of the

solar radiation on the radiant temperature asymmetry.

Solar Energy, 144, 295-309.

613. NEN-EN ISO7730 – 2005 Ergonomics of the thermal

environment.

614 Arbo-informatieblad AI24 Binnenmilieu (2017) Thermisch

binnenklimaat, luchtkwaliteit, geluid, licht en uitzicht,

SDU uitgevers

615 Paciuk, M. T. (1990). The role of personal control of

the environment in thermal comfort and satisfaction

at the workplace.

616 Boerstra, A. C. (2016). Personal control over indoor climate

in offices (Doctoral dissertation, PhD thesis. Eindhoven

(NL): Eindhoven University of Technology. Available via:

http://repository. tue. nl/850541).

94


Conclusies

Op basis van de literatuurstudie zijn de productiviteitseffecten voor de geselecteerde parameters

in kaart gebracht. De mate waarin de bevindingen onderbouwd zijn, verschilt sterk per parameter.

In onderstaand overzicht is het relatieve productiviteitseffect weergegeven voor de optimale

conditie (op basis van de onderzochte studies) en een niet-optimale situatie (tabel 6.2). Hierbij

wordt in de laatste kolom ook de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing van de

relatie tussen de parameter en het productiviteitseffect weergegeven.

Tabel 6.2: Overzicht productiviteitseffect per parameter.

Parameter Optimaal (referentie) Niet-optimale conditie Berekende productiviteitsvermindering

Kwaliteit

onderbouwing #

Temperatuur 22 °C 30 °C -10% ***

Thermische sensatie Neutraal (PMV = 0) Warm (PMV = +2) -4% **

Hoeveelheid daglicht 1100 lux Geen daglicht -4,5% *

Daglicht en uitzicht

Hoge kwaliteit uitzicht &

daglicht

Geen uitzicht en daglicht -3% **

Verblinding Geen risico op verblinding Hoog risico op verblinding -11% *

Visueel discomfort

Geen verblinding door

kunstlicht

Discomfort door

verblindend kunstlicht

-3% *

Controle over zonwering

& lichtwering

Invloed over daglicht

en zontoetreding

Controle over daglicht

en zontoetreding

-1,2% *

Ervaren controle n.a. -

#

Kwaliteit onderbouwing: *(zeer) matig onderbouwd, **redelijk onderbouwd, ***goed onderbouwd

De invloed van het thermisch binnenklimaat op productiviteit is de afgelopen decennia

uitgebreider onderzocht. Over het algemeen kunnen we concluderen dat daglicht en uitzicht

belangrijk zijn voor de tevredenheid over het licht op de werkplek en wordt verblinding door

direct daglicht en zonlicht als hinderlijk ervaren. De mate waarin deze aspecten ook van

invloed zijn op productiviteit is zeer beperkt onderzocht en met name de grootte van het

effect is zeer matig onderbouwd.

95


96


7

KWANTIFICERING VAN DE PRODUCTIVITEITSWINST DOOR

TOEPASSING VAN ZON- EN LICHTWERING IN KANTOREN

97


MODEL VOOR PRODUCTIVITEITSEFFECTEN

Kwalitatief hoogwaardige daglicht- en zonlichtweringsystemen dragen bij aan het creëren van een

aangenaam binnenmilieu. Bij adequate toepassing in een kantoor zullen deze systemen de tevredenheid

over het binnenmilieu en daarmee de productiviteit van medewerkers positief beïnvloeden.

In dit hoofdstuk zullen we de productiviteitseffecten die relevant zijn bij het toepassen van zon- en

lichtweringsystemen in een kantooromgeving kwantificeren.

De kwantificering is verwerkt tot een mathematisch

model gebouwd in Excel. 701 Het Excel-model zal

verder worden ontwikkeld tot een gebruiksvriendelijke

applicatie (app) waarmee adviseurs op basis van een

aantal kernvragen over het betreffende kantoorgebouw

indicatief het potentiële productiviteitseffect van een

interventie kunnen berekenen ten opzichte van een

startsituatie. Door deze gegevens te vergelijken met

de geschatte kosten van de interventie kan er inzicht

worden verkregen in de “return on investment” (ROI).

De uitkomsten van de literatuurstudie uit het vorige

hoofdstuk vormen de basis voor het model, verder aangeduid

als de Somfy Productiviteitstool (SPT), waarmee

de productiviteitseffecten kunnen worden ingeschat. 702

Op basis van de vijf geselecteerde binnenmilieuparameters

bepalen we eerst waar zon- en lichtwering van invloed

zijn op de productiviteit van medewerkers en vervolgens

kwantificeren we de verwachte productiviteitswinst.

Allereerst is per binnenmilieuparameter vastgesteld

welke gebouwkenmerken relevant zijn voor het

bepalen van de invloed van zon- en lichtwering.

Vervolgens is gekeken naar de invloed van het

toepassen van een interventie (zon- en/of lichtwering)

op de parameter en die uitkomst is vergeleken met de

startsituatie (geen zon- en lichtwering). Op basis van

het effect van de interventie op het binnenmilieu en de

productiviteitseffecten uit de literatuurstudie is een

inschatting gemaakt van het gemiddelde jaarlijkse

verbeterpotentieel voor de productiviteit per parameter

in geval van het toepassen van zon- en/of lichtwering.

Figuur 7.1: Stappen om te komen tot een model voor het berekenen van het productiviteitspotentieel.

Relevante gebouwkenmerken:

- % glas in de gevel.

- Aanwezigheid zonwerende beglazing.

- Verdeling werkplekken over gevels.

- Aantal werkplekken loodrecht op gevel.

- Aantal mensen werkzaam in één ruimte.

- Aanwezigheid koeling.

- Aanwezigheid op de werkplek.

Invloed op binnenmilieuparameters:

- Luchttemperatuur.

- Stralingswarmte.

- Uitzicht en daglicht.

- Verblinding.

- Persoonlijke beïnvloeding.

X

Productiviteitseffect

binnenmilieuparameters:

- Luchttemperatuur.

- Stralingswarmte.

- Uitzicht en daglicht.

- Verblinding.

- Persoonlijke beïnvloeding.

=

Jaargemiddeld

productiviteitspotentieel

=

% productiviteitsverbetering

x

€ omzet

Aan te brengen interventie:

- Lichtwering per gevel.

- Zonwering per gevel.

98


In het model wordt het gemiddelde jaarlijkse produc tiviteitspotentieel

berekend op basis van de gekozen interventie

en de gebouwkenmerken. Om een idee te krijgen in

welke mate gebouwkenmerken van invloed zijn op het

productiviteitspotentieel, is een inschatting gemaakt van

de invloed van zon- en lichtwering op het binnenmilieu.

De inschattingen van het potentiële productiviteitseffect

zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies van anderen.

Het potentiële productiviteitseffect is uitgedrukt in

percentages ten opzichte van de uitgangssituatie.

Afhankelijk van het type organisatie dat gehuisvest is

in het gebouw waarop de berekening van toepassing

is, kan het potentiële productiviteitseffect worden

vermenigvuldigd met de jaarlijkse omzet van de

organisatie of de totale personeelskosten om het

rendement op de investering of de terugverdientijd

van de investering te berekenen.

De Somfy Productiviteitstool is ontwikkeld om de

toegevoegde waarde van het toepassen van zon- en

lichtwering in een kantoorgebouw inzichtelijk te maken.

Uitgangspunten en gebouwkenmerken

I. Invloed parameters binnenmilieu:

productiviteitspotentieel

Op basis van de uitkomsten van de literatuurstudie zijn de

volgende productiviteitseffecten per parameter gehanteerd.

Luchttemperatuur

Uit de literatuurstudie blijkt dat productiviteit afneemt

bij een toenemende temperatuur vanaf ± 23 °C.

Het productiviteitseffect ten gevolge van de

luchttemperatuur is bepaald per temperatuurinterval

zoals weergegeven in tabel 7.1.

Tabel 7.1: Overzicht aannames productiviteitseffect

luchttemperatuur.

Temperatuurrange

Aanname productiviteitseffect

≥ 23 °C 0%

24 < 26 °C -0,8%

26 < 28 °C -3,2%

28 < 30 °C -6,40

30 < 32 °C -10,5%

≥ 32 °C -13,9%

Stralingswarmte

Behalve naar de invloed van de luchttemperatuur is

ook gekeken naar de invloed van stralingswarmte; de

invloed van de verhoging van de thermische sensatie

ten gevolge van een zoninstraling. De invloed hiervan

op de productiviteit is bepaald op basis van de invloed

van de zoninstraling op de thermische sensatie in het

PMV-model bij een constante luchttemperatuur.

Eén punt toename in de PMV (ten opzichte van neutraal)

leidt tot een ingeschat productiviteitseffect van -2%.

99


Verblinding

Voor de invloed van verblinding op productiviteit is

vanwege het beperkte aantal onderzoeken op dit gebied

het gemiddelde genomen tussen de uitkomsten van

verblinding en visueel comfort; respectievelijk -11% en -3%.

Omdat de wetenschappelijke onderbouwing van dit effect

matig is en de waarde voor verblinding zeer hoog, is het

potentiële effect in het model zekerheidshalve met 50%

gereduceerd: bij kans op verblinding wordt er met een

productiviteitsreductie van 3,5% gerekend.

Uitzicht en daglicht

Wanneer werknemers niet naar buiten kunnen kijken of

geen daglicht hebben (ten gevolge van het gebruik van

zon- en/of lichtwering), wordt het productiviteitspotentieel

in het model met 3% verminderd.

Persoonlijke beïnvloeding

Persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden ten aanzien van

het binnen milieu dragen bij aan de tevredenheid en productiviteit.

Bij volledige persoonlijke beïnvloedings mogelijkheden

en aanzien van de zon- en lichtwering wordt er in het model

gerekend met een productiviteits effect van 1,2%.

II. Aan te brengen interventie en relevante

gebouwkenmerken

In het model zijn drie types licht- en zonweringsystemen

opge nomen, waarbij de volgende definities

gehanteerd worden:

- Lichtwering omschreven als functionele zon wering

die aan de binnenzijde van het raam wordt toegepast.

- Zonwering binnen omschreven als functionele

zonwering die binnen tegen het raam wordt

toegepast waarvan het textiel voorzien is van een

dun laagje reflecterend aluminium aan de zijde

van de stof die naar buiten toe gericht is.

- Zonwering gedefinieerd als screens die aan de

buitenzijde van het gebouw direct tegen het raam

worden toegepast (kleuren conform NTA8800).

Voor de zonwering- en lichtweringsystemen zijn de LTA

(lichttoetredingsfactor) en de g-waarden (zontoetredings

factor) gehanteerd zoals weergegeven in

onderstaande tabel 7.2.

In de berekening van het effect van de interventie met

zonwering en/of lichtwering op het binnenmilieu en het

Tabel 7.2: Kenmerken interventies toegepast bij “normale” beglazing en zonwerende beglazing

(bron gehanteerde waarden: NTA 8800: 2020 NL).

Interventie normaal glas zonwerend glas

LTA g-waarde LTA g-waarde

Geen interventie (referentie) 0,70 0,60 0,50 0,40

Lichtwering 0,12 0,45 0,12 0,30

Binnenzonwering 0,04 0,27 0,04 0,18

Zonwering (buiten) 0,07 0,12 0,07 0,08

100


productiviteitseffect is globaal rekening gehouden met

de invloed van de volgende gebouwkenmerken:

- Percentage glas in de gevel.

- Aanwezigheid zonwerend glas per gevel.

- Verdeling van het aantal werkplekken per gevel.

- Diepte van de werkruimten gemeten als de

afstand tot het raam.

- Het aantal personen dat gezamenlijk in een

ruimte werkt.

- Aanwezigheid van koeling.

- Aanwezigheid van medewerkers op de werkplek.

Volledigheidshalve is de daarmee samenhangende

vragenlijst als onderdeel van het model weergegeven in

bijlage 1 bij dit hoofdstuk.

III. Gemiddelde productiviteitseffect op jaarbasis

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten is

per parameter een inschatting gemaakt van de invloed

van de interventie op het binnenmilieu en daarmee

op het ingeschatte productiviteitseffect per jaar. De

invloeden per parameter zijn immers een momentopname

en voor het model dient rekening gehouden te

worden met de gemiddeld gemeten frequentie over het

jaar dat een bepaalde situatie zich voordoet.

Voor elke parameter wordt een jaargemiddeld

productiviteitseffect ten gevolge van de invloed op

het binnenmilieu berekend, met en zonder toepassing

van de interventie:

- PT: jaargemiddeld productiviteitseffect

t.g.v. luchttemperatuur.

- PS: jaargemiddeld productiviteitseffect

t.g.v. stralingswarmte.

- PU: jaargemiddeld productiviteitseffect

t.g.v. uitzicht.

- PV: jaargemiddeld productiviteitseffect

t.g.v. verblinding.

- PC: jaargemiddeld productiviteitseffect

t.g.v. controle.

101


102


103


Invloed zon- en daglichtwering op het

binnenmilieu en de productiviteit

Luchttemperatuur

Het effect van de toegepaste interventie op de luchttemperatuur

in de ruimte is gemodelleerd met een

temperatuuroverschrijdingsberekening in DYWAG (DGMRsoftware).

703 Het verschil in de optredende luchttemperaturen

ten gevolge van de zontoetredingsfactor (g-waarde) van

het startscenario en de toegepaste zon- of lichtwering is

gebruikt als input voor de productiviteitstool.

Hiervoor is een voorbeeldgebouw opgesteld met de volgende

uitgangspunten (voor alle gevels: noord, oost, zuid, west): 704

- Aanwezigheid zonwerende beglazing per gevel:

geen zonwerend glas (ZTA 0,6).

- Aanwezigheid van koeling: topkoeling.

- Percentage glas in de gevel: 50% glas (gemiddeld).

Voor elke geveloriëntatie is gemodelleerd welk percentage

van de tijd (tijdens gebruikstijd) een bepaald temperatuurinterval

(zie tabel 7.3) voorkomt in de startsituatie, de situatie

met lichtwering, die met binnenzonwering en die met buitenzonwering.

Ter illustratie zijn in tabel 7.3 deze percentages

voor de zuidgevel weergegeven (voorbeeldgebouw).

Het productiviteitseffect per jaar per scenario is

vervolgens uitgerekend door het percentage van de

tijd te vermenig vuldigen met het productiviteitseffect

voor het betreffende temperatuurinterval (laatste rij

tabel 7.3). Het jaargemiddelde productiviteitseffect voor

het voorbeeldgebouw is per gevel en per interventie

weergegeven in tabel 7.4.

Gebouwfactor:

Vervolgens is de afzonderlijke en gezamenlijke invloed

van verschillende gebouwkenmerken gemodelleerd door

verschillende variaties te maken van het voorbeeldgebouw.

705 Hierbij is de invloed van de volgende aspecten

in kaart gebracht:

- Percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/

veel): In een gebouw met veel glas in de gevel

heeft zoninstraling een grotere invloed op de

luchttemperatuur dan in een gebouw met relatief

weinig glas in de gevel. De relatieve invloed van

het toepassen van zonwering is in een gebouw

met veel glas is dan ook groter.

Tabel 7.3: Percentage van de tijd dat een temperatuurinterval voorkomt bij

vier verschillende scenario’s (voorbeeldgebouw zuidgevel).

Temperatuurrange

o.b.v. TO-berekening

% van de tijd Aanname

Startsituatie Lichtwering Binnenzonwering Buitenzonwering

productiviteitseffect

temperatuur

23 °C 50% 59% 72% 78% 0%

24 < 26 °C 26% 22% 15% 14% -0,80%

26 < 28 °C 24% 19% 13% 8% -3,20%

28 < 30 °C 0% 0% 0% 0% -6,40%

30 < 32 °C 0% 0% 0% 0% -10,50%

≥32 °C 0% 0% 0% 0% -13,90%

Productiviteitseffect

per jaar

-0,97% -0,78% -0,55% -0,38%

104


- Aanwezigheid zonwerende beglazing per gevel (ja/

nee): Wanneer zonwerende beglazing is toegepast,

wordt er een groter aandeel van de zoninstraling

gereflecteerd. Hierdoor is de invloed van de zoninstraling

op de luchttemperatuur kleiner dan wanneer

er geen zonwerende beglazing is toegepast. De

relatieve invloed van het toepassen van zonwering

in een gebouw met zonwerend glas is dan ook kleiner.

- Aanwezigheid van koeling (volledige koeling/

topkoeling/geen actieve koeling): In een gebouw

met volledige koeling is de capaciteit van de

koeling dusdanig dat ook in de zomer gezorgd kan

worden voor een aangename binnentemperatuur

(uitgangspunt in dit model is max. 24 °C). Een

gebouw met topkoeling heeft een kleinere

celcapaciteit. De temperatuur zal bij toenemende

buitentemperatuur of veel zon meer meegaan met

de buitentemperatuur (uitgangspunt in dit model

is max. 26 °C). In een gebouw zonder koeling

zal de binnentemperatuur (afhankelijk van de

gebouwkenmerken en het gebruik) verder oplopen.

De invloed van het toepassen van zonwering is in

een gebouw zonder koeling het grootst.

In een gebouw met volledige koeling draagt zonwering

met name bij aan vermindering van het energiegebruik

omdat er minder zoninstraling in het gebouw komt.

Op basis van de uitkomsten van de verschillende

gemodelleerde varianten (aanpassingen t.o.v. het

voorbeeldmodel) is de gemiddelde invloed van

elk gebouwkenmerk op de luchttemperatuur en

bijbehorend productiviteitseffect bepaald. Voor alle

gebouwkenmerken is daarvoor een afzonderlijke factor

bepaald. De uitkomsten van het voorbeeldgebouw

worden gebruikt als uitgangspunt en vermenigvuldigd

met de factor(en) van de kenmerken die afwijken van

het voorbeeldgebouw (tabel 7.5). De factoren die

van toepassing zijn op het gebouw worden met elkaar

vermenigvuldigd tot de “gebouwfactor”.

Ter illustratie: een gebouw voorzien van zonwerende

begla zing, topkoeling en 80% glas krijgt een gebouwfactor

0,78 x 1 x 1,34 = 1,05. Deze “gebouwfactor”

wordt gebruikt om het productiviteitspotentieel van de

toe te passen interventie om te rekenen naar het te

onderzoeken gebouw.

Tabel 7.4: Jaargemiddelde productiviteitseffect basismodel (PT) per

gevel voor de referentiesituatie en de verschillende interventies.

Tabel 7.5: Vermenigvuldigingsfactoren voor de

verschillende gebouwkenmerken.

Noord Oost Zuid West

Startsituatie -0,47% -0,79% -0,97% -0,63%

Lichtwering -0,45% -0,69% -0,78% -0,58%

Binnenzonwering -0,44% -0,55% -0,55% -0,50%

Buitenzonwering -0,42% -0,41% -0,38% -0,41%

Beglazing Koeling % glas Referentie

Geen zonwerend glas Topkoeling 50% glas 1 (referentie)

Wel zonwerend glas 0,78

Geen koeling 2,11

Wel koeling 0,40

25% glas 0,80

80% glas 1,34

105


Productiviteitseffect:

Het jaargemiddelde productiviteitspotentieel door het toepassen

van de interventie kan vervolgens per gevel bepaald

worden door het verschil te berekenen tussen het productiviteitsverlies

in de startsituatie (PT VB startsituatie) en dat na

de interventie (PT VB interventie) (tabel 7.4). Bij het gebruik

van de waarden uit tabel 7.4 wordt het productiviteitspotentieel

van een gebouw inzichtelijk gemaakt wanneer de

kenmerken overeenkomen met die van het voorbeeldgebouw.

Voor een gebouw waar kenmerken afwijken,

dienen de getallen per gevel vermenigvuldigd te worden met

de gebouwfactor op basis van tabel 7.5. Het productiviteitspotentieel

per gevel ten gevolge van de luchttemperatuur

kan uitgedrukt worden met de volgende formule:

ΔPT = (PT VB interventie – PT VB startsituatie) * gebouwfactor

Het effect van deze stralingswarmte op productiviteit

wordt in de productiviteitstool meegenomen door de

invloed ervan op de thermische sensatie (uitgaande van

een gelijkblijvende luchttemperatuur).

De voorspelde thermische sensatie ten gevolge van

zoninstraling wordt in kaart gebracht met het “PMV

thermisch-comfortmodel”. In het model wordt de

operatieve temperatuur bepaald door de stralingswarmte

en de luchttemperatuur. Om alleen de invloed van de

warmtestraling in kaart te brengen, gaan we uit van een

gelijkblijvende omgevingstemperatuur. De bijdrage van

de stralingswarmte wordt berekend als het verschil in de

stralingstemperatuur ten gevolge van zoninstraling en

lucht temperatuur (ΔMRT). De zoninstraling kan berekend

worden op basis van de parameters weergegeven in tabel 7.6.

Stralingswarmte

Zoals hiervoor beschreven kan zoninstraling leiden tot

een toename van de luchttemperatuur. Daarnaast draagt

stralingswarmte bij aan een warmere temperatuurbeleving

(bij een gelijkblijvende luchttemperatuur voelt het in de zon

warmer dan zonder directe zonnestraling).

De eerste 3 parameters worden in dit scenario aangenomen

constant te zijn. Parameter 4 en 5 zijn afhankelijk

van de gebouwkenmerken (afstand werkplek tot de

gevel en het glasoppervlak). De invloed van stralingswarmte

op de thermische sensatie neemt af naarmate men

verder van de gevel af zit (afstand werkplek tot gevel).

Tabel 7.6: Parameters benodigd om stralingstemperatuur ten gevolge van zoninstraling te berekenen met de in de

productiviteitstool gehanteerde waarde of range (ASHRAE-55). 706

Parameters stralingswarmte Gehanteerde waarde/range Afhankelijk van gebouwkenmerken Bron

1) Absorptie straling korte golflengte 0,7 Constant Default – ASHRAE-55

2) Zonnehoogte 38° Constant 52° NB (21 mrt en 21 sept)

3) Hoek gevel t.o.v. persoon 90° Constant ASHRAE-55 (loodrecht op gevel)

4) Deel van de lucht zichtbaar voor gebruiker 0,1 tot 0,3 Afstand tot gevel glasoppervlak ASHRAE-55

5) Deel lichaam blootgesteld aan zonlicht 0,3 tot 0,7 Glasoppervlak ASHRAE-55

6) Zoninstraling 141 tot 650 W/m² Geveloriëntatie Tabel gemiddelde zoninstraling

7) Zontoetreding g-waarde Beglazing Interventie Tabel 2 (g-waarden)

106


Ook is de invloed kleiner bij een kleiner glasoppervlak omdat er minder blootstelling aan

zon plaats kan vinden. De te hanteren waarden hiervoor zijn weergegeven in de tabel 7.7

(parameter 4) en 7.8 (parameter 5) op basis van ASHRAE-55.

Tabel 7.7: Parameter 4: deel van de lucht zichtbaar vanuit gebruiker op basis van ASHRAE-55,

afhankelijk van percentage glas in de gevel en afstand werkplekken tot het raam.

2 bureaus of minder 3 of meer bureaus

Weinig glas < 30% 0,2 0,1

Gemiddeld 30 tot 60% 0,25 0,15

Veel glas > 60% 0,3 0,2

Tabel 7.8: Parameter 5 deel van het lichaam blootgesteld aan zonlicht op basis van

ASHRAE-55, afhankelijk van percentage glas in de gevel.

Exposure [-

Weinig glas < 30% 0,3

Gemiddeld 30 tot 60% 0,5

Veel glas > 60% 0,7

107


Gebouwfactor:

De ΔMRT kan, op basis van de zeven bovengenoemde parameters, berekend worden

in een online PMV-calculator (Predicted Mean Vote-calculator). 707 Uitgaande van een

constante waarde voor de zoninstraling en zontoetreding kan met deze calculator voor

alle zes combi naties uit tabel 7.7 en tabel 7.8 de ΔMRT berekend worden. Op basis hiervan

kunnen de vijf parameters samengevoegd worden tot een gebouwfactor welke als volgt

berekend kan worden (bij een aangenomen zoninstraling en g-waarde):

Gebouwfactor [°C/ (W/m2) = ΔMRT [°C / (zoninstraling *10-2 [W/m2 * g-waarde)

De gebouwfactor in dit model kan zes waarden aannemen, zoals weergegeven in onderstaande

tabel 7.9 (afhankelijk van de gebouwkenmerken). De ΔMRT is afhankelijk van deze

factor, de zoninstraling en de g-waarde. De g-waarde is van invloed op de zontoetreding

en een eigenschap van de beglazing en de interventie (zoals weergegeven in tabel 7.1).

Tabel 7.9: Gebouwfactor op basis van de gebouwkenmerken

om de ΔMRT te berekenen in °C/(W/m2).

2 bureaus of minder 3 of meer bureaus

Weinig glas < 30% 1,8 1,3

Gemiddeld 30 tot 60% 2,6 2,1

Veel glas > 60% 3,4 3

De zoninstraling is afhankelijk van de geveloriëntatie en het seizoen (tabel 7.10) en bepaald

op basis van de maandgemiddelde totale opvallende zoninstraling (NTA 8800:2020 nl)

gecorrigeerd voor het aantal zonuren per maand (KNMI) en gemiddeld per seizoen.

Tabel 7.10: Gemiddelde intensiteit zoninstraling in W/m² op het moment dat de zon schijnt

per gevel en per seizoen.

Noord Oost Zuid West

Winter 141 257 650 257

Lente 208 425 530 368

Zomer 237 374 427 435

Herfst 179 324 643 330

Op basis van bovenstaande gegevens kan de ΔMRT (stralingswarmte) voor de

startsituatie en de interventie per seizoen en per gevel berekend worden. Het verschil

108


tussen de startsituatie en de interventiesituatie wordt veroorzaakt door het verschil in de

zontoetredingsfactor (g-waarde).

ΔMRT [°C = gebouwfactor (tabel 7.9) * zoninstraling *10-2 (tabel 7.10) * g-waarde (tabel 7.2)

Voordat deze stralingswarmte vertaald kan worden naar een productiviteitseffect, dient de

PMV (thermische sensatie) berekend te worden. De inputparameters voor het PMV-model

zijn weergegeven in tabel 7.11. De parameters “kledingisolatie” en “luchttemperatuur” zijn

hierbij seizoenafhankelijk. Met onderstaande parameters en de berekende stralingswarmte

(per gevel en voor de startsituatie en interventie) kan de gemiddelde thermische sensatie

per seizoen, per gevel en voor de startsituatie en de interventie berekend worden. De

berekening van de PMV-waarde wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 7730. 708

Tabel 7.11: Inputparameters voor het PMV-model per seizoen.

Winter Lente Zomer Herfst

Luchttemperatuur [°C Ta 22 23 24,5 23

Delta stralingstemperatuur Δ MRT ΔMRTwinter ΔMRTlente ΔMRTzomer ΔMRTherfst

Operatieve temperatuur [°C Top Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2

Luchtvochtigheid [% RV 50 50 05 50

Luchtsnelheid [m/s V 0,1 0,1 0,1 0,1

Activiteit [MET A 1,1 1,1 1,1 1,1

Isolatiewaarde kleding [clo; I 1 0,8 0,6 0,8

109


Productiviteitseffect:

Het ingeschatte productiviteitseffect bij een toename van 1 punt op de PMV-schaal

is -2,0%. Het verschil tussen de PMV-waarde in de startsituatie en na interventie

dient dus met -2,0% vermenigvuldigd te worden om een inschatting te maken van

het productiviteitseffect per gevel en seizoen (op het moment dat de zon schijnt).

De invloed van de stralingswarmte op de gevoelstemperatuur is alleen van toepassing

op het moment dat de zon schijnt. Om de gemiddelde invloed gedurende het seizoen per

gevel te berekenen dient het productiviteitseffect per seizoen vermenigvuldigd te worden

met het percentage van de tijd dat de zon schijnt (tabel 7.12). Vervolgens kan per gevel de

jaargemiddelde waarde berekend worden door het seizoengemiddelde te nemen.

ΔPS = (PMV interventie – PMV referentie) * -2% * % tijd zon schijnt

Tabel 7.12: Percentage van de tijd dat de zon schijnt per seizoen.

Tijd dat de zon schijnt

Winter 18%

Lente 47%

Zomer 55%

Herfst 29%

110


Uitzicht en daglicht

Om het productiviteitseffect van uitzicht en daglicht in kaart te brengen, wordt per gevel in

kaart gebracht wat de kans is dat men geen of een verminderd uitzicht heeft ten opzichte

van de situatie waarbij er in het gebouw geen zonwering of daglichtwering aanwezig is en

er geen zonwerend glas is toegepast.

Gebouwfactor:

In het algemeen is de mate van uitzicht en daglicht afhankelijk van de volgende

gebouwkenmerken:

- Het percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/veel); hoe meer glas in de gevel

hoe groter het uitzicht en de hoeveelheid daglicht.

- De afstand van de bureaus tot de gevel (2 bureaus of minder/3 of meer bureaus);

hoe dichter de werkplek bij de gevel hoe meer uitzicht en daglicht.

Voor de startsituatie (geen zon- en lichtwering) zijn er dan ook zes varianten waarvoor

de mate van uitzicht en daglicht bepaald kan worden (gebouwfactor). Uitgangspunt

daarbij is dat de mate van uitzicht met 1/6 afneemt wanneer het percentage glas

afneemt (per categorie) en wanneer de afstand tot het raam toeneemt, zie tabel 7.13

(1 = het meeste uitzicht en daglicht).

Tabel 7.13: Gebouwfactor uitzicht en daglicht op basis van de gebouwkenmerken.

2 bureaus of minder 3 of meer bureaus

Weinig glas < 30% 0,67 0,56

Gemiddeld 30 tot 60% 0,83 0,69

Veel glas > 60% 1,00 0,83

Lichttoetredingsfactor (LTA)

Bij het toepassen van zonwering en lichtwering neemt de mate van uitzicht en daglicht

af. In het model is dit gekoppeld aan de lichttoetredingsfactor (LTA-waarde).

De LTA-waarde van zon- en lichtwering is van toepassing op het moment dat de zon

schijnt. Wanneer er in zowel zon- als lichtwering voorzien wordt, dan wordt aangenomen

dat de helft van de tijd zonwering gebruikt wordt en de helft van de tijd lichtwering. Voor

het jaargemiddelde effect wordt dan ook met de gemiddelde LTA-waarde gerekend.

Ook zorgt het toepassen van zonwerend glas voor een reductie van het uitzicht en daglicht

door een lagere LTA-waarde. Deze waarde is van toepassing als er geen daglicht- en/of

111


zonlichtwering wordt gebruikt. De maximale LTA-waarde in dit model is 0,7

(niet-zonwerende beglazing (zie tabel 7.1)). Productiviteitsverliezen voor de

startsituatie worden berekend ten opzichte van deze waarde.

Tijd dat de zon op de gevel schijnt

De vermindering van het uitzicht en de hoeveelheid daglicht is van toepassing wanneer

de zonwering en lichtwering in gebruik zijn. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de

vermindering van het uitzicht en de hoeveelheid daglicht overeenkomt met het gebruik

om directe zoninstraling en verblinding tegen te gaan. Het percentage van de tijd dat de

zon- en/of lichtwering in gebruik is, komt overeen met de percentages zoals beschreven

in tabel 7.14.

Productiviteitseffect:

Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van

verminderd uitzicht en daglicht geschat op -3,0%. Het productiviteitsverlies bij het

toepassen van zon- en/of daglichtwering ten opzichte van de startsituatie (delta) wordt

vervolgens per gevel berekend met de volgende formule:

ΔPU = ΔLTA * -3% * gebouwfactor (tabel 7.15) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)

112


Verblinding

Om het productiviteitseffect van verblinding in kaart te brengen, wordt per gevel in

kaart gebracht wat de jaargemiddelde kans is op verblinding per gevel wanneer er geen

lichtwering of zonwering aanwezig is (startsituatie).

Gebouwfactor:

In het model wordt aangenomen dat de kans op verblinding afhankelijk is van de

volgende gebouwkenmerken:

- Het percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/veel); hoe meer glas in de

gevel hoe groter de kans op hinderlijke zoninstraling op de werkplek.

- De afstand van de bureaus tot de gevel (2 bureaus of minder/3 of meer bureaus);

hoe dichter de werkplek bij de gevel is gesitueerd, hoe groter de kans op hinderlijke

zoninstraling op de werkplek.

Voor de startsituatie (geen zon- en lichtwering) zijn er dan ook zes varianten waarvoor de

kans op verblinding bepaald is (gebouwfactor). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kans

op verblinding met 1/6 afneemt wanneer het percentage glas afneemt (per categorie) en

wanneer de afstand tot het raam toeneemt, zie tabel 7.14 (1 = grootste kans op verblinding).

Tabel 7.14: Gebouwfactor verblinding op basis van de gebouwkenmerken.

2 bureaus of minder 3 of meer bureaus

Weinig glas < 30% 0,67 0,56

Gemiddeld 30 tot 60% 0,83 0,69

Veel glas > 60% 1,00 0,83

Daarnaast is in kaart gebracht welk percentage van de tijd er per gevel kans is

op verblinding. Hiervoor moet aan de volgende twee criteria worden voldaan:

- de zon schijnt op dat moment (% van de daglichtduur dat de zon

schijnt per maand);

- de stand van de zon is zo dat de zoninstraling minimaal 150 W/m2 is (stel dat

de zon schijnt: het percentage van de tijd dat de zon op de gevel schijnt).

Op basis van data van het KNMI is per maand het gemiddelde percentage van de tijd dat

709, 710

de zon schijnt bepaald ten opzichte van de gemiddelde daglichtlengte die maand.

113


114


Daarnaast is gekeken gedurende hoeveel uur van de dag het per gevel mogelijk is om

blootgesteld te worden aan directe zoninstraling. 711 Ook hierbij is vervolgens het percentage

van de tijd bepaald dat directe zoninstraling mogelijk is ten opzichte van de gemiddelde

daglichtlengte die maand. Ten slotte zijn deze twee percentages met elkaar vermenigvuldigd

om het percentage van de tijd dat er direct zonlicht op de gevel schijnt per maand te bepalen.

Tabel 7.15: percentage van de tijd direct zonlicht op de gevel per maand.

% tijd zon op de gevel vermenigvuldigd met de kans dat de zon schijnt

Noord Oost Zuid West

Jan 0% 6% 20% 6%

Feb 0% 10% 22% 9%

Mrt 0% 13% 22% 11%

Apr 1% 14% 28% 15%

Mei 2% 12% 30% 16%

Jun 2% 11% 29% 16%

Jul 2% 12% 27% 15%

Aug 1% 13% 28% 14%

Sep 0% 14% 24% 12%

Okt 0% 11% 24% 10%

Nov 0% 6% 18% 5%

Dec 0% 3% 16% 3%

Gemiddeld 1% 10% 24% 11%

Productiviteitseffect:

Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van

verblinding geschat op -3,5%. Voor de startsituatie kan het jaargemiddelde

productiviteits effect ten gevolge van verblinding per gevel uitgerekend worden op basis

van de volgende formule:

PV startsituatie = -3,5% * gebouwfactor (tabel 7.13) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)

In de situatie dat er binnenzonwering en/of lichtwering geïnstalleerd is, wordt ervan

uitgegaan dat deze 95% van de verblinding door zonlicht of daglicht kan voorkomen.

De productiviteitswinst bij het toepassen van zon- of lichtwering per gevel is dan:

ΔPV = - PV startsituatie * 95%

115


Persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden

Ten slotte wordt de invloed van het hebben van persoonlijke controle over het

binnenklimaat meegenomen in het productiviteitspotentieel. Het aantal mogelijkheden

voor persoonlijke beïnvloeding door de aanwezigheid van zon- en/of lichtwering met

handmatige en automatische bediening is afhankelijk van:

- het aantal personen dat samen in de ruimte werkt (factor indeling gebouw);

- de aanwezigheid van lichtwering en/of zonwering;

- het percentage van de tijd dat de zon schijnt op de gevel en dus de gebruiker de

mogelijkheid heeft om het binnenmilieu te beïnvloeden door het gebruik van de

zon- en/of lichtwering (tabel 7.15).

Factor indeling gebouw

De factor voor de indeling van het gebouw is gebaseerd op het aantal personen dat

samen in een ruimte werkt. Hoe meer mensen er samen in één ruimte werken, des te

minder de persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden (het wordt dan een gezamenlijke

beslissing). In dit model kan deze factor 4 waarden aannemen, zoals weergegeven in

tabel 7.16, afhankelijk van het aantal medewerkers dat samen in één ruimte werkt.

Tabel 7.16: Factor indeling voor de mate van ervaren controle

op basis van het aantal medewerkers in één ruimte.

Aantal personen in één werkruimte

Factor

1 persoon 1

2 tot 3 personen 0,8

4 tot 8 personen 0,65

> 8 personen (grote open werkruimten) 0,5

Aanwezigheid van zon op de gevel

De beïnvloedingsmogelijkheden zijn het grootst wanneer de gebruiker de beschikking

heeft over zowel lichtwering als zonwering. Wanneer een van de twee voorzieningen

aanwezig is, nemen de beïnvloedingsmogelijkheden iets af. In de formule worden de

uitgangspunten voor het productiviteitsverlies ten gevolge van de interventie gehanteerd

zoals beschreven in tabel 7.17.

116


Tabel 7.17: Invloed toegepaste interventie op productiviteitsverlies

t.g.v. persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden.

Aanwezigheid zonwering én lichtwering 0

Factor

Aanwezigheid zonwering óf lichtwering 0,25

Geen zonwering óf lichtwering 1,0

Productiviteitseffect:

Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van

een gebrek aan controle over het binnenklimaat -1,2%. Het productiviteitsverlies bij het

toepassen van zon- en/of daglichtwering wordt vervolgens per gevel berekend met de

volgende formule:

ΔPC = interventie (tabel 7.17) * -1,2% * factor indeling (tabel 7.16) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)

701. Somfy Productiviteitstool DEF” dd: 20-10-2020.

702. Rapportage: “BM20204466F1 bba literatuuronderzoek

productiviteit – Somfy” dd 17-06-2020.

703. https//dgmrsoftware.nl/producten/bouw-energieen-brand/energieadvies/dywag/.

704. Zie bijlage 2 voor de aannames die gehanteerd

zijn bij de berekening.

705. Zie Bijlage 2 voor een overzicht van de scenario’s

die gemodelleerd zijn.

706. Arens et al, (2018) Sunlight and indoor thermal comfort-

Update to Standard 55, ASHRAE Journal July 2018.

707. https://comfort.cbe.berkeley.edu/.

708. Macro in excel: tabblad ontwikkelaar, visual basic.

709. https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/

uitleg/zonneschijn.

710. https://Pr ojects.knmi.nl/klimatologie/uurgegevens/

selectie.cgi (de Bilt, jaar 2019).

711. http://wiki.bk.tudelft.nl/mw_bk-wiki/images/6/64/

Intensiteit-directe-zonnestraling-voor-verticale-vlakken.

jpg Tussen 7- 19 >150 W/m2 in uren 52° N.B. verticale

vlakken en T=4 (stedelijk gebied).

117


118


7 .1

BIJLAGE | VRAGENLIJST

119


De volgende vragen dienen beantwoord te worden in de tool, om het productiviteits potentieel

van een gebouw te berekenen. De vragen zijn opgedeeld in verschillende categorieën:

- Gebouwkenmerken

- Waarde productiviteitseffect

- Aan te brengen interventie

- Investering

I. Gebouwkenmerken

1. Wat is (globaal) het percentage glas in de gevel dat voorzien wordt

van zon- en daglichtwering?

a. Weinig glas < 30%

b. Gemiddeld 30 tot 60%

c. Veel glas > 60%

2. Is het gebouw voorzien van zonwerende beglazing?

Noord: ja nee

Oost: ja nee

Zuid: ja nee

West: ja nee

3. Hoe is (globaal) de verdeling van het aantal werkplekken per gevel?

Noord: %

Oost: %

Zuid: %

West: %

120


4. Hoeveel bureaus staan er naast elkaar loodrecht op één gevel?

a. 2 bureaus

b. 3 of meer bureaus

5. Hoeveel mensen werken er in één ruimte (meestvoorkomende situatie)?

a. 1 persoon

b. 2 tot 3 personen

c. 4 tot 8 personen

d. > 8 personen (grote open werkruimten)

6. Is het gebouw voorzien van koeling?

a. Koeling aanwezig

b. Alleen topkoeling aanwezig

c. Geen koeling

7. Welk percentage van de tijd wordt het werk (dat de omzet genereert) op de

werkplek in het gebouw uitgevoerd?

% van de tijd wordt het werk op de kantoorwerkplek uitgevoerd (niet thuis of extern)

II. Waarde productiviteitseffect

8. Werkt de grote meerderheid (> 90%) van de medewerkers op kantoor?

ja

nee

Indien het antwoord op vraag 8 “nee” is, ga naar vraag 9a. Indien het antwoord "ja" is, ga naar vraag 9.

9. Hoeveel fte's zijn er in dienst? fte's

Na vraag 9 door naar vraag 10

9a. Hoeveel fte's zijn er in totaal in dienst? fte's

9b. Welk percentage hiervan zijn kantoormedewerkers? %

121


Vul bij de volgende vragen de gegevens in voor de hele organisatie

10. Zijn de medewerkers werkzaam voor een bedrijf of organisatie met een

winstdoelstelling (voorbeeld: mkb “ja” en overheidsinstelling “nee”)?

ja nee Indien het antwoord bij vraag 10 "nee" is, ga naar vraag 12.

Indien het antwoord "ja" is, ga naar vraag 11.

11. Wat is de jaaromzet van de betreffende afdeling/organisatie?

in miljoenen euro’s

Defaultwaarde: 350.000 euro/fte.

12. Wat zijn de totale jaarlijkse kosten per fte? (Bepaal de totale jaarlijkse uitgaven en deel

die door het aantal fte's (loonkosten, huisvestingskosten etc.))

in euro’s Defaultwaarde: 75.000 euro/fte.

III. Aan te brengen interventie

13. Lichtwering toepassen op:

Noord: ja nee

Oost: ja nee

Zuid: ja nee

West: ja nee

14. Zonwering toepassen op:

Noord: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee

Oost: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee

Zuid: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee

West: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee

15. Individuele bediening en automatische regeling toepassen op zonwering.

122


IV. Investering

16. Wat is het totale glasoppervlak per gevel?

Noord: m 2

Oost: m 2

Zuid: m 2

West: m 2

17. Wat zijn de kosten per m2?

Lichtwering €/m 2

Zonwering binnen €/m 2

Zonwering buiten €/m 2

123


7 .2

BIJLAGE | TEMPERATUUROVERSCHRIJDINGSBEREKENING

124


Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten van de temperatuuroverschrijdingsberekeningen

benoemd. Uitgangspunt is een gebouw met een

gemiddelde bouwmassa (zie hieronder bij Constructie gebouw). Vervolgens is in kaart

gebracht wat de invloed is van:

- het percentage glas in de gevel;

- het toepassen van zonwerend glas t.o.v. geen zonwerend glas;

- de aanwezigheid van koeling.

Algemene uitgangspunten:

Klimaatjaar: NEN5060-1% (2018)

Gebruikstijd/tel-uren: 12 uur per dag, 5 dagen per week (1 januari t/m 31 december)

Constructie gebouw

- Binnenwand: 2 x gipsplaat 12 mm - isolatie 100 mm (Rc-waarde 2,13 (m2.k)/W)

- Buitenmuur: metselwerk – spouw – 110 PUR isolatie – gipsplaat (Rc-waarde 4,755 (m2.k)/W)

- Raam (glas + kozijn): 25% kozijn en 75% glas (U-waarde 1,1 W/(m2.K) – ZTA 0,4 of 0,6)

- Vloer/plafond: 50 dekvloer – 200 mm beton (Rc-waarde 0,127 (m2.k)/W)

Ventilatie

- Basisventilatie: 150 m3/uur van 07.00 tot 19.00 uur (50 m3/uur per persoon)

- Luchtinfiltratie: 0,05 * ruimte volume

- Spuiventilatie: 288 m3/uur

• Open ramen bij binnentemperatuur > 24 ºC

• Sluit ramen bij buitentemperatuur > 26 ºC

• Sluit ramen bij buitentemperatuur < 12 ºC

• Sluit ramen bij binnentemperatuur < 20 ºC

• Sluit ramen vanaf windsnelheid 3,0 m/s

125


Zonwering

Kenmerken

Tabel 7.2.1: Kenmerken interventies toegepast bij “normale” beglazing en zonwerende beglazing

Type licht-/zonwering Fc-waarde g-waarde normaal glas g-waarde zonwerend glas

Lichtwering 0,75 0,45 0,30

Binnenzonwering 0,45 0,27 0,18

Buitenzonwering 0,20 0,12 0,08

Buitenzonwering

- Automatische zonweringsregeling

- Neer bij 150 W/m2

- Open bij 150 W/m2

Binnenzonwering

- Automatische zonweringsregeling

- Neer bij 150 W/m2

- Open bij 150 W/m2

- Convectiefactor als neer 0,20

Interne warmtelast

- Personen (80 watt per persoon)

- 3 personen per kantoor

• 20% 07.00 tot 09.00 uur

• 80% 09.00 tot 17.00 uur

• 20% 17.00 tot 19.00 uur

- Laptop (100 watt)

• 20% 07.00 tot 09.00 uur

• 100% 09.00 tot 17.00 uur

• 20% 17.00 tot 19.00 uur

- Verlichting (5 W/m2)

126


Koeling

- Volledig (max. 24 graden (95%) van de tijd in het basisscenario; met dat vermogen

overschrijdingsuren berekend), geen buitentemp afhankelijk setpoint

- Topkoeling (max. 26 graden (95%) van de tijd in het basisscenario; met dat vermogen

overschrijdingsuren berekend): ISSO74 klasse B actieve koeling.

Tabel 7.2.2: Ingevoerd koelingsvermogen kantoor per oriëntatie.

ZTA-waarde glas 0,6

max. 26 ºC kantoor

percentage glas (%) 25 50 85

zuid 1418 2012 2879

west 1294 1855 2812

noord 997 1224 1539

oost 1244 1865 2778

ZTA-waarde glas 0,4

max. 26 ºC kantoor

percentage glas (%) 25 50 85

zuid 1225 1677 2209

west 1138 1530 2111

noord 923 1129 1323

oost 1091 1496 2098

ZTA-waarde glas 0,6

max. 24 ºC kantoor

percentage glas (%) 50

zuid 2230

west 2063

noord 1443

oost 2065

127


Verwarming

Luchtverwarming onbeperkte capaciteit.

Model

Noord 0.0º

XX000

X0000

Noord

Oost

West

Zuid

X0000 X0000

X0000

X0000

X0000

Gevel met 25% glas

Gevel met 50% glas

128


Scenario’s

De scenario’s die volledig gemodelleerd zijn:

- Geen zonwerende beglazing Geen koeling Gemiddeld glas %

- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas

- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Gemiddeld glas %

- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Veel glas

- Geen zonwerende beglazing Volledige koeling Gemiddeld glas %

- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas

- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas

- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas

Productiviteitseffect voorbeeldgebouw

Tabel 7.2.3: Jaargemiddelde productiviteitseffect voorbeeldgebouw (PT) per gevel

voor de referentiesituatie en de verschillende interventies.

Noord Oost Zuid West

Referentie -0,47% -0,79% -0,97% -0,63%

Lichtwering -0,45% -0,69% -0,78% -0,58%

Binnenzonwering -0,44% -0,55% -0,55% -0,50%

Buitenzonwering -0,42% -0,41% -0,38% -0,41%

129


130


8

BEPALING VAN HET GEMIDDELDE PRODUCTIVITEITS-

EFFECT IN KANTOREN OP JAARBASIS

131


PRODUCTIVITEITSEFFECT PER PARAMETER

Op basis van de berekeningen kan een inschatting gemaakt worden van het theoretische productiviteitseffect

ten gevolge van de invloed van een interventie per binnenmilieuparameter (Px). De productiviteitseffecten

zijn afhankelijk van de oriëntatie van de gevel. Om het totale productiviteitseffect van een

interventie in een gebouw te bepalen, dient het gewogen gemiddelde berekend te worden van het

effect per gevel. Het jaargemiddelde potentiële productiviteitseffect van de vier gevels moet daarvoor

vermenigvuldigd worden op basis van de verdeling van de werknemers over de gevels (% van de

werknemers per gevel (WP)):

Jaargem. productiviteitseffect = %WPnoord*Px noord + %WPoost*Px oost + %WPzuid*Px zuid + %WPwest*Px wes

Totale productiviteitseffect

Om het totale productiviteitspotentieel van het gebouw te

berekenen dienen de afzonderlijke productiviteitseffecten

(parameters) bij elkaar opgeteld te worden. Omdat een

productiviteitsreductie door een van de parameters de

relatieve invloed van de andere parameters mogelijk beïnvloedt,

dient hiervoor een correctie gehanteerd te worden.

Deze correctie is een aanname op basis van een artikel

van Oseland & Barton (2012), waarin de resultaten van

drie multifactorstudies zijn vergeleken. 801 De vergelijking

die hieruit volgt is:

Ptotaal = P1 +⅔ P2 + ⅓ P3

Uit deze formule is af te leiden dat het productiviteitsverlies

ten gevolge van de eerste parameter volledig

wordt mee geteld, de tweede parameter wordt voor

2/3 meegeteld en de derde parameter wordt nog voor

1/3 meegeteld. In de Somfy Productiviteitstool zijn

de volgende aannames gedaan in gevallen dat

productiviteitseffecten samenvallen:

- De productiviteitsreductie ten gevolge van een gebrek

aan uitzicht door zon-/lichtwering vindt nooit gelijktijdig

plaats met de productiviteitsreductie door

tempe ratuur, warmtestraling, verblinding of

controle door gebruik van zon-/lichtwering ten

opzichte van de start situatie. Voor uitzicht wordt

dan ook geen reductie toegepast.

- De productiviteitsreducties ten gevolge van stralingswarmte

en wijziging van de luchttemperatuur worden

zonder correctie bij elkaar opgeteld omdat beide van

invloed zijn op de temperatuurbeleving van de gebruikers.

Uit de literatuurstudie blijkt dat extreme

waarden zorgen voor een hogere productiviteitsreductie

die minimaal gelijk is aan de optelsom (PTS = PT + PS).

- De weegfactoren worden toegepast in volgorde

van effectgrootte. De grootse reductiefactor wordt

toegepast op het kleinste productiviteitseffect.

Voorbeeld: Indien voor een situatie geldt PTS > PV

> PC, dan geldt:

Ptotaal = PU + PTS + ⅔ PV + ⅓ PC

Dit totaal dient vervolgens vermenigvuldigd te worden met

het % van de tijd dat werknemers gemiddeld genomen hun

werkzaamheden op de kantoorwerkplek uitvoeren (niet extern

of thuis). Op de werkzaamheden die niet op de werkplek uitgevoerd

worden, heeft de interventie namelijk geen effect.

132


Ppotentieel totaal = Ptotaal * % van de werkzaamheden op kantoorwerkplek

Waarde productiviteit

Ten slotte wordt de waarde van het productiviteitspotentieel berekend

op basis van de omzet of de totale kosten die gemaakt worden voor

de werknemers.

In het geval van een bedrijf of organisatie met een winstdoelstelling is het

productiviteitspotentieel per jaar (in euro’s), het productiviteitspotentieel

totaal (%) vermenigvuldigd met de omzet (in euro’s) .

In het geval van een bedrijf of organisatie zonder winstdoelstelling is het

productiviteitspotentieel per jaar (in euro’s), het productiviteitspotentieel

totaal (%) vermenigvuldigd met de totale jaarlijkse uitgaven (de totale

loonkosten) (in euro’s).

De verwachte investering kan gedeeld worden door dit jaarlijkse

produc tiviteitspotentieel (in euro’s) om de terugverdientijd te bepalen.

De return on investment (ROI) in % kan berekend worden door het

jaarlijkse productiviteitspotentieel te delen door de verwachte

investering en te vermenigvuldigen met 100%.

801. Oseland, N., & Burton, A. (2012). Quantifying the impact

of environmental conditions on worker performance

for inputting to a business case to justify enhanced

workplace design features. Journal of Building Survey,

Appraisal & Valuation, 1(2), 151-165.

133


134


9

DE VERTALING VAN DE THEORIE

NAAR DE PRAKTIJK

135


KOSTEN WERKPLEK IN EEN KANTOOROMGEVING

Berekeningen wijzen uit dat de grootte van een gemiddelde werkplek in een kantooromgeving in

Nederland 20 m2 is. De kosten van de werkplek bedragen op basis van prijsniveau 2019 gemiddeld

€ 490/m2 per jaar. In deze kosten zijn opgenomen de kosten van het gebouw, de facilitaire dienstverlening

en de kosten van de ICT-infrastructuur. Ter vergelijking: de NFC-index geeft een indicatie van 9K€/jaar

als kosten voor een werkplek. Deze indicatie is grofweg op het niveau van de berekening.

In Nederland is een gemiddeld kantoorgebouw 625 m2 en werken er tussen de 25 en 35 mensen.

Tabel 9.1: Energiekosten.

Overzicht kosten energieverbruik in kantoren (prijzen 2020)

Jaarverbruik energie per m2

Gas in m3

Elekriciteit* kWh

minder dan 20 mensen 18 60

meer dan 20 mensen 20 115

kosten per eenheid in € ** en *** ex btw 0,66 0,18

Gemiddelde kosten per jaar m 2

in € in €

minder dan 20 mensen 11,88 10,80

meer dan 20 mensen 13,20 20,70

Gemiddelde kosten per jaar per werkplek

in € in €

minder dan 20 mensen 237,60 216,00

meer dan 20 mensen 264,00 414,00

*) Inclusief ICT, liften, verlichting en koeling.

**) Op basis van gemiddelden 2020 grootste 5 aanbieders; gasprijs is € 0,80 inclusief 21% btw.

***) www.pricewise.nl eind 2020 inclusief 21% btw over het kale tarief is 0,22/m2.

Enkele opmerkingen naar aanleiding van het

voorgaande overzicht:

- Onderzoek heeft uitgewezen dat de energiekosten

onevenredig stijgen zodra er meer dan 20 mensen

werkzaam zijn in een gebouw.

- De gemiddelde energiekosten per werkplek per

jaar bedragen € 315 voor elektriciteit en € 250

voor verwarming exclusief btw, prijspeil 2020.

Loonkosten

Op basis van gegevens van het CBS over 2018 bedragen de

loonkosten per werknemer gemiddeld over alle sectoren

in Nederland € 35/uur. Het gemiddelde per sector

verschilt sterk en loopt uiteen van € 20/uur tot € 56/uur.

De gemiddelde kosten zijn het hoogste in de financiële

dienstverlening en het laagste in de handel (€ 28/uur)

136


met indicatief tussenliggende niveaus voor openbaar

bestuur (€ 45/uur) en zakelijke dienstverlening ex

uitzend bureaus (€ 38/uur).

In de berekening is uitgegaan van gemiddeld 1.500

gewerkte effectieve uren per jaar. De 1.500 uur is

tot stand gekomen door het bruto aantal uur per

jaar (2.080 = 52 keer 40 uur) te verminderen met 25

vakantiedagen, 56 uur voor feestdagen, 3% voor verzuim

en 2% voor het volgen van cursussen en een aftrek toe

te passen van ongeveer 200 uur voor andere zaken.

De werkgeverslasten voor sociale verzekeringen en

pensioenen zijn inbegrepen. Voor kantoorwerk gaan

we uit van een gemiddeld uurtarief en komen we uit op

totaal € 63.000 per jaar per werknemer op kantoor.

Ter vergelijking: op basis van statistieken over 2017

waarin voor Nederland met een gemiddelde werd

gerekend van € 36/uur is het gemiddelde uurtarief in de

EU € 28/uur met het hoogste tarief voor Denemarken

(€ 43/uur) en het laagste tarief voor Italië (€ 29/uur).

In Nederland gebruiken we voor verwarming in de

meeste gevallen nog gas, waarvan de kosten per

jaar per werkplek ongeveer € 250 ex btw bedragen.

De kosten van elektriciteit zijn fractioneel hoger en

daarvan gaat een substantieel deel op aan verlichting.

Invloed van de kosten van dynamische

zon- en lichtwering

Het toepassen van dynamische zon- en lichtwering

in een gebouw heeft een aantal gevolgen. De kosten

van het gebouw gaan omhoog. Als we uitgaan van het

toepassen van dynamische zon- en lichtwering inclusief

10% van de aanschafprijs voor reparatie en onderhoud

bedragen de kosten op basis van een economische

gebruiksduur van 10 jaar ongeveer € 175 per werkplek per

jaar. Theoretisch zijn dat extra kosten van de werkplek

als we zouden uitgaan van “niets voor het raam” in een

standaardgebouw.

Bij het bepalen van de kosten is uitgegaan van het

toepassen van zowel dynamische zon- als lichtwering.

Samenvattend komen we dus tot de

volgende constateringen:

- De totale vaste kosten van een werkplek in een

kantooromgeving bestaan uit huisvestingskosten,

kosten voor energie en loonkosten, in totaal op

basis van prijzen 2020 ongeveer € 73.000 per jaar.

- De onderverdeling op jaarbasis is globaal:

• Huisvesting € 9.500

• Energie € 565

• Loonkosten € 63.000

- De kosten van energie bedragen minder dan 1%

van de totale kosten van de werkplek.

137


De besparingen op de energiekosten die kunnen worden

toegerekend aan het gebruik van dynamische zon- en

lichtwering zijn erg afhankelijk van de zonligging van de

gevel, het glasoppervlak in de gevel en het toegepaste

type dynamische zon- en lichtzonwering. We hebben een

van de in gebruik zijnde modellen gebruikt en komen op

indicatief een besparing van de elektriciteitskosten voor

koeling van € 8/m2 per jaar voor Nederland. Afhankelijk

van het gemiddelde glasoppervlak per werkplek komen

we dan in Nederland uit op ergens tussen de € 10 en € 80

per jaar aan kostenbesparing per werkplek. Rekenen we

met 20% glasoppervlak gerelateerd aan de gemiddelde

werkplek, dan komt de besparing uit op € 32 per jaar.

De besparing wordt met name gerelateerd aan het

toepassen van dynamische zonwering.

Resteert de vraag op welke wijze het toepassen van

dynamische zon- en lichtwering de productiviteit

beïnvloedt, juist de vraag waarop we in dit boek een

antwoord proberen te formuleren.

Als invalshoek voor het beantwoorden van deze vraag

is gekozen voor de productiviteit van medewerkers

op kantoor; op welke wijze wordt de productiviteit van

medewerkers op kantoor beïnvloed door het toepassen

van dynamische zon- en lichtwering?

Vanuit economisch perspectief bezien is productiviteit de

relatie tussen de efficiëntie en de effectiviteit waarmee

een organisatie de productiemiddelen (offers) om weet te

zetten in resultaat.

Een belangrijke stap in het ontwikkelen van de theorie is

de relatie die er is tussen daglicht tijdens het werk en de

productiviteit. Hierbij hebben we gebruik kunnen maken

van een grote hoeveelheid wetenschappelijke publicaties

die inzicht verschaffen in de samenhang. Er is een

positieve relatie tussen beide en het is ook duidelijk uit

verschillende publicaties dat “te veel” averechts werkt.

Een surplus aan daglicht kan leiden tot vermindering van

thermisch en visueel comfort en dat werkt onherroepelijk

negatief op de productiviteit. In dat geval is het noodzaak

de hoeveelheden te temperen en een methode daarvoor

is het toepassen van dynamische zon- en lichtwering.

Productiviteitswinst door toepassen van

dynamische zon- en lichtwering

In de basis kan de productiviteit in een organisatie worden

gemeten aan de output van het proces, bijvoorbeeld

de omzet, of aan de kosten, ofwel de opgeofferde

productiemiddelen. In het geval van kantoorwerk zijn dat

de loonkosten van medewerkers.

Het is duidelijk dat beide benaderingen een verschillende

uitkomst geven ingeval van een op winst georiënteerde

organisatie. Ingeval we te maken hebben met een not-forprofitorganisatie

kunnen we ons uitsluitend baseren op

de loonkosten en ingeval we van doen hebben met een

organisatie met winstoogmerk zonder medewerkers op

kantoor ontbreekt de grondslag voor de berekening.

Ingeval van gebouwen zonder daglichttoetreding is er ook

geen grondslag. Dergelijke kantoren zijn in Nederland niet

toegestaan. In het Bouwbesluit van 2012 is volgens de

NEN 2057 een minimumaantal m2 glasoppervlak in een

kantoor verplicht gesteld. Het minimum voor een kantooromgeving

is gesteld op 2,5% van het verblijfsoppervlak.

Voor een werkplek van 20 m2 zou dat uitkomen op 0,5 m2,

iets dat we in de praktijk nagenoeg nooit tegen zullen komen.

138


139


Het glasoppervlak per verblijfsoppervlak ligt veel hoger

en heeft in de hedendaagse architectuur ook de neiging

steeds groter te worden.

voor de productiviteitswinst van tussen de € 2.000

(1% van 200.000 per jaar) en de € 18.000 (3% van

600.000 per jaar) per werknemer/werkplek per jaar.

In dit boek hebben we op basis van de theorie een model

ontwikkeld dat op basis van een aantal variabelen die

betrekking hebben op het gebouw en de gebruikers een

benadering geeft van de te behalen productiviteitswinst.

Grofweg wordt de uitkomst van de berekening bepaald door

tussen de 10 en 20 variabelen die situatiespecifiek zijn.

Als we aan de voorzichtige kant gaan zitten, dan is het

realistisch te rekenen met productiviteitswinsten van

tussen de 1 en 3% omgerekend op jaarbasis, rekening

houdend met het gemiddeld aantal keren dat weersituaties

zich per jaar voordoen. Ook daar zijn modellen voor en

daar is in de berekening gebruik van gemaakt.

Conclusies

Rekening houdend met een economische levensduur van

10 tot 15 jaar bedragen de kosten van zon- en lichtwering

ongeveer € 175 per werkplek per jaar.

Zowel de besparing van de energiekosten voor koeling in

de zomer als de verbetering van de arbeidsproductiviteit

draagt bij aan het rendement (ROI) van de dynamische

zon- en lichtwering. Dezelfde elementen bepalen ook de

terugverdientijd van de investering.

Tabel 9.2: Bedragen per werkplek per jaar.

Laag

Hoog

Besparing energiekosten (koeling) 10 80

Berekening productiviteitswinst in

organisatie zonder winstoogmerk

Onder verwijzing naar de eerdere uiteenzettingen over de

gemiddelde loonkosten in Nederland komen we, rekening

houdend met een voorlopige 1 tot 3%, op besparingen van

€ 630 tot € 1.890 per jaar, afhankelijk van de situatie.

Berekening productiviteitswinst in

organisatie met winstoogmerk

In gevallen van organisaties met winstoogmerk baseren

we ons op de gemiddelde omzet per werknemer, die

nogal afhankelijk is van de branche en uiteenloopt van

€ 200.000 tot € 600.000 per werknemer per jaar, voor

individuele bedrijven zelfs tot ver daarboven.

Passen we de gevonden percentages toe op de gevonden

gemiddelde omzetten, dan komen we uit op een band breedte

Productiviteitswinst

- Organisatie zonder winstoogmerk 630 1.890

- Bedrijven met winstoogmerk 2.000 18.000

Utiliteitsbouw

De vergunde bouwsom in Nederland voor

bedrijfsgebouwen was met ruim 1,7 miljard euro in

het derde kwartaal van 2020 bijna 24% hoger dan een

jaar eerder. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt

door de toege nomen bouwsom voor de nieuwbouw van

bedrijfsgebouwen. Deze steeg met ruim 34%, terwijl de

verbouw van bedrijfs gebouwen met ruim 3% toenam.

Bij de utiliteitsbedrijven nam de werkvoorraad in oktober

2020 met twee tiende maand toe ten opzichte van

september en steeg daarmee naar 9,6 maanden (bron EiB).

140


Tabel 9.3: Kerncijfers utiliteitsbouw.

2018 2019 2019 kw2 2019 kw3 2019 kw4 2020 kw1 2020 kw2

Gebouwenvooraad1 aantal, dzd 1.137 1.148 1.142 1.144 1.148 1.150 1.153

Gereedkomen aantal, dzd 9,5 10,4 2,5 2,3 3,2 2,6 2,5

Sloop aantal, dzd 3,7 4,5 1,1 0,8 1,2 1,1 0,9

Vergunningen2 (nieuwbouw) aantal, dzd 3,4 3,1 0,9 0,7 0,7 0,7 0,8

Investeringen mld. euro 21,0 23,5 6,4 5,3 5,8 6,1 6,2

Bouwsom3 mln. euro 6.345 6.368 1.553 1.406 1.889 1.494 w1.723

Nieuwbouw mln. euro 4.373 4.303 1.088 937 1.248 941 1.238

Niet-nieuwbouw mln. euro 1.974 2.066 465 469 641 553 485

1 ultimo 2 een vergunning kan op meerdere gebouwen betrekking hebben 3 waarde van verleende bouwvergunningen Bron: www.bouwendnederland.nl

Tussen 2014 en 2019 is de waarde van de afgegeven

vergunningen voor nieuwbouw van kantoren ongeveer

€ 550 miljoen op basis van een voortschrijdend

vierkwartaals gemiddelde. Gezien de coronaproblematiek

is 2020 niet te beschouwen als een representatief jaar.

Figuur 9.1: Waarde verleende bouwvergunningen naar gebouwtype.*

EUR mln

200

180

160

140

120

100

80

60

40

20

EUR mln

1000

900

800

700

600

500

400

300

200

100

Kantoren (I-as)

Scholen (I-as)

Winkels (I-as)

Overige bedrijfsgebouwen (r-as)

Hallen, loodsen, kassen

en stallen (r-as)

0

Q1 2013 Q1 2014 Q1 2015 Q1 2016 Q1 2017 Q1 2018 Q1 2019

0

* Op basis van vierkwartaals voortschrijdend gemiddelde.

Bron: CBS, bewerking Rabobank, 2019

De bouwkosten in de utiliteitsbouw lopen nogal uiteen

en hangen onder meer samen met de omvang van het

gebouw, de uitvoering (luxe of sober) en of er sprake is

van een groot aantal verdiepingen. De bandbreedte, na

een korte oriëntatie, loopt van € 900/m2 tot € 2.000/m2.

Voor onze grove benadering nemen we een geschat

gewogen gemiddelde van € 1.250/m2 waarbij we

aannemen dat het aantal gemiddeld en sober uitgevoerde

kantoren overheerst. Op basis hiervan en het

voortschrijdend gemiddelde voor 4 kwartalen schatten

we in dat er per jaar 400 tot 450 duizend m2 nieuwbouw

gerealiseerd wordt exclusief de kantoren die gerealiseerd

worden als onderdeel van andersoortige bouw.

141


Tabel 9.4: Voorraad gebouwen (peildatum 1 januari 2020).

Gebouwen naar functie Totale voorraad Leegstand absoluut Leegstand relatief

aantal oppervlakte in m 2 aantal oppervlakte in m 2 aantal oppervlakte

Bijeenkomsten 62 120 30 344 820 3 070 1 105 440 4,9% 3,6%

Gezondheid 22 820 17 421 900 820 168 730 3,6% 1,0%

Industrie 198 970 216 450 070 14 330 7 979 910 7,2% 3,7%

Kantoren 96 260 60 314 980 9 100 3 774 960 9,5% 6,3%

Logies 125 120 14 121 070 860 129 060 0,7% 0,9%

Niet-woning met meerdere functies 49 530 73 170 600 2 600 2 194 520 5,2% 3,0%

Onderwijs 13 870 31 593 260 370 494 440 2,7% 1,6%

Overige 439 990 33 706 010 0,0% 0,0%

Sport 9 710 10 085 240 280 163 590 2,9% 1,6%

Winkels 129 200 47 220 700 11 040 2 922 820 8,5% 6,2%

Totaal niet-woningen 1 147 590 534 428 650 42 470 18 933 470 3,7% 3,5%

Woningen 7 891 790 952 783 560 179 570 19 961 450 2,3% 2,1%

Totaal objecten 9 039 380 1 487 212 210 222 040 38 894 920 2,5% 2,6%

Samenvatting:

Totaal verblijfsobjecten ex woningen 1 018 390 487 207 950 31 430 16 010 650 3,1% 3,3%

Winkels 129 200 47 220 700 11 040 2 922 820 8,5% 6,2%

Woningen 7 891 790 952 783 560 179 570 19 961 450 2,3% 2,1%

Totaal objecten 9 039 380 1 487 212 210 222 040 38 894 920 2,5% 2,6%

Bron: CBS/Statline, bewerking Somfy

Per 1 januari 2020 telde Nederland ruim 9

miljoen gebouwen met een totale bebouwde

oppervlakte van 1,5 miljard m2, met een

leegstand van 2,5%. Van het aantal objecten

was 7,9 miljoen bestemd als woning, bijna

130.000 bestemd als winkel en ruim 1 miljoen

gebouwen bestemd voor andersoortig verblijf.

In deze categorie bevinden zich in totaal

96.260 kantoorgebouwen waarvan op de

peildatum 9,5% van het aantal objecten en 6,3%

gemeten als het aandeel van de bebouwde

oppervlakte leegstond.

142


Marktpotentieel

Bestaande bebouwing

Zouden we uitgaan van 25% glasoppervlak per m2

verblijfs ruimte, gemiddeld 2 m2 per raam aanhouden en

leegstaande kantoren niet meenemen in de berekening,

dan zijn er bij benadering 7,1 miljoen ramen aanwezig in

bestaande kantoren. Gaan we uit van een economische

levensduur voor zon- en lichtwering van 10 jaar, dan

zijn er in ieder geval jaarlijks 700.000 ramen opnieuw

te voorzien van producten. Zouden we in al die gevallen

zowel dynamische zonwering als dynamische lichtwering

kunnen toepassen, dan vertegen woordigen de nietleegstaande

kantoren een potentieel van € 420 miljoen

per jaar ex btw en installatiekosten.

Nieuwbouw

Zouden we uitgaan van 25% glasoppervlak voor de jaarlijks

gerealiseerde verblijfsruimte in het segment kantoren op

basis van de gemiddelde nieuwbouw per jaar met gemiddeld

2 m2 per raam, dan komen we aan ruim 50.000 ramen

per jaar die totaal een marktpotentieel van € 30 miljoen

ex btw en installatiekosten vertegenwoordigen.

Totaal potentieel na correctie

Wellicht is het goed om op de gevonden getallen een correctiefactor

toe te passen. Het toepassen van dynamische

zon- en lichtwering op gevels die op het noorden liggen zal

in het algemeen minder nut hebben en er vallen ongetwijfeld

ook glaspartijen af als potentieel om andere redenen.

Na een correctie van 40% op het totaal komen we al

snel op een marktpotentieel van € 250 miljoen ex btw

en installatiekosten.

143


144


ONDERWIJS

145


146


10

ARCHITECTUUR VAN ONDERWIJSINSTELLINGEN

147


HISTORISCH PERSPECTIEF

Alvorens in te gaan op de bijdrage van dynamische zonwering aan het binnenklimaat van scholen

is het zinvol enig inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de architectuur van gebouwen die

scholen huisvesten.

Bij het zoeken naar informatie komt al heel snel de

naam van Herman Hertzberger 1001 bovendrijven. Volgens

hem moet de school een afwisselende stimulerende

omgeving zijn waar veel te beleven is en waar je

keuzen kunt maken. Rijke landen worden steeds meer

kennisafhankelijk, waardoor inrichtingseisen voor

schoolgebouwen veranderen. De uitrusting ervan wordt

steeds kostbaarder.

Psychologen en psychiaters hameren op de invloed

van de omgeving op kinderen en hun ontwikkeling. Hun

eerste indrukken van hen zijn bepalend voor de rest van

hun leven. Dergelijke overwegingen zijn wellicht niet altijd

goed zichtbaar in programma’s die gebruikt worden door

degenen die scholen oprichten, financieren, ontwerpen,

bouwen en inrichten.

Volgens Hertzberger zijn weinig gebouwtypen in

de afgelopen honderd jaar zo weinig veranderd als

schoolgebouwen. Pas tegen het einde van de vorige

eeuw verschenen er afwijkende gebouwen, hoewel de

afwijking in het merendeel van de gevallen met name de

buitenzijde betrof. Door de jaren heen zijn er overigens

relatief vaak monumentale scholen gebouwd.

In de jaren 20 tot 30 van de vorige eeuw bekommerden

plaatselijke overheden zich om scholen. Met name

scholen in Hilversum (Dudok) en Amsterdam (Amsterdamse

school) vielen op. In die tijd was er meestal sprake van

een consistent materiaalgebruik en langgerekte gangen

met klaslokalen, vrijwel altijd aan de zonzijde gesitueerd.

Tegenwoordig lijkt men wat te zijn teruggekomen van

specifiek zongeörienteerde klaslokalen. Een belangrijke

verandering is de sterk toegenomen invloed van

overheidswege, ook op de oriëntatie van klaslokalen.

Voor de oorlog ontstond er bij architecten een voorliefde

voor openluchtscholen, vermoedelijk een alibi om veel

glas te gebruiken in het ontwerp. Deze glazen scholen

vormden een tegenhanger voor de eerdere zware stenen

gebouwen en boden een vooruitzicht op een nieuwe,

opener wereld. Dergelijke gebouwen gingen gepaard

met veel klimatologisch ongerief, waar later ook weer

oplossingen voor gevonden werden, in de vorm van

andere glassoorten en zonwering. Deze gebouwen

vestigden ook een nieuw beeld op zaken als hygiëne,

gezondheid, ruimte, licht, lucht en uitzicht, aspecten die

vandaag nog steeds centraal staan en misschien wel

meer dan ooit.

Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw wordt

de oervorm van het schoolgebouw (lange gangen met

toegang tot klaslokalen) onder invloed van vernieuwde

inzichten in onderwijs opengebroken. Langzaam maar

zeker komt er naast het louter klassikale onderwijs

ruimte voor andere onderwijsvormen, mede onder invloed

van het montessorionderwijs.

Klaslokalen van scholen voor voortgezet onderwijs

ontwikkelen zich van groepslokalen tot vaklokalen, met

leerlingen die zich verplaatsen door een schoolgebouw.

148


Amsterdams Lyceum

149


In het moderne onderwijs is er minder nadruk op het

klaslokaal, onder invloed van individueel onderwijs en

groepswerk. In zekere zin liep deze ontwikkeling samen

met bezuinigingen in het onderwijs en daardoor een

druk op het beschikbare oppervlak. Daardoor kwam

het ook voor de hand te liggen gangen om te toveren

tot werkgebied. Daarnaast kwam er met name voor

het basisonderwijs ook nog een andere uitdaging: de

toestroom van immigranten met taalproblemen, die vaak

individuele aandacht vragen. Er ontstond behoefte aan

een mix van individuele werkplekken en ruimtes voor

klassikale vormen van onderwijs.

De scholenbouw wordt in Nederland door de overheid

gesubsidieerd en is daardoor qua programma en

oppervlakte aan strenge eisen gebonden. In dat

verband ligt er een grote focus op de oppervlakte van

het schoollokaal, evenals op de afmetingen van de

verkeersaders (gangen) door de scholen. Elke vierkante

meter telt immers door in de kosten. Anderzijds is het

leerlandschap ook weer onderhevig aan veranderende

opvattingen en heeft dat ook weer invloed op

leermiddelen en gebouwen. Zo is er de intrede van

laptops, tablets, mobiele telefoons en tv-schermen, met

de daarmee samenhangende veranderende eisen aan

inrichting en uitrusting. Verschillende achtergronden en

intellectuele niveaus van leerlingen laten ook hun invloed

gelden. Ook zijn er groepen leerlingen met verminderde

motivatie en concentratie en leerlingen met complexe

thuissituaties. Allemaal aspecten die van invloed zijn

op onderwijs en gebouwen. De nieuwste trend is de

ontscholing of thuisonderwijs, ontstaan onder invloed

van het coronavirus.

De komende jaren zal het nodig zijn om honderden

scholen in Nederland te verbouwen. 1002 Daaraan liggen

verschillende redenen ten grondslag. Een kort overzicht:

1. In een duurzame samenleving verschuift de

aandacht logischerwijs van nieuwbouw naar

verbouw. Op basis van bestaande ruimtes gaat

men opnieuw aan de slag en komt er ruimte

voor kwaliteit. Kritische studies spreken van een

verrommeling in schoolgebouwen 1002 doordat

er met allerlei regelingen om de paar jaar sterk

wisselende nadruk gelegd wordt op de uit te

voeren werkzaamheden in schoolgebouwen.

2. Verbetering van het binnenklimaat en het

uitvoeren van noodzakelijk geworden renovaties.

3. Nieuwe programma’s van eisen; aan bestaande

gebouwen liggen opvattingen ten grondslag die

inmiddels zijn achterhaald; professionalisering

van het onderwijs.

4. Uit ervaringscijfers blijkt dat hergebruik

goedkoper kan zijn dan nieuwbouw. 1003 Bovendien

liggen beschikbaar gestelde budgetten voor

nieuwbouw van scholen al snel 30% onder de

reële bouwkosten.

Het EIB publiceerde in 2013 een verwachtingsscenario

waarin een krimp van het aantal leerlingen werd voorzien,

met een verwacht dieptepunt in 2022. Op basis daarvan

zou er geen of minder behoefte zijn aan uitbreiding.

Scholen kunnen ook plaatselijk of regionaal te maken

hebben met krimpende aantallen leerlingen.

150


Sinds januari 2015 ligt er meer zeggenschap bij

schoolbesturen over onderhoud en aanpassing van

gebouwen. 1004 Daarnaast hebben gemeentes meer vrijheid

gekregen zorg en welzijn lokaal af te wegen. Hierdoor zijn

kansen ontstaan een gebouw kwalitatief te verbeteren

(binnenmilieu, gezondheid), te verduurzamen en aan te

sluiten op veranderingen die didactisch gewenst zijn.

Vanaf 1 januari 2015 zijn schoolbesturen verantwoordelijk

voor het gehele onderhoud van de school, zowel

binnen als buiten, alsmede voor de aanpassingen

van het gebouw. Daarvoor was het een gedeelde

verantwoordelijkheid met de gemeente. Het idee achter

de wetgeving is dat schoolbesturen een betere afweging

kunnen maken in een specifieke situatie. Daarmee

is er voor het primaire onderwijs dezelfde stap gezet

als in 2005 voor het voortgezet onderwijs. Binnen het

totaalbudget voor personeel en materiaal zijn er beperkte

mogelijkheden om te schuiven. Voor investeringen

in nieuwbouw en uitbreiding zijn de schoolbesturen

financieel afhankelijk van de gemeente, die daarvoor een

zorgplicht heeft.

Bij de afweging verbouwen of nieuwbouw speelt

mee hoelang het schoolgebouw na de ingreep weer

meekan. De huidige wet geeft daarbij niet de juiste

handvatten en dat maakt zaken gecompliceerd. Het

vernieuwde Bouwbesluit van 2012 regelt overigens wel

dat bij renovatie andere eisen worden gesteld dan bij

nieuwbouw (eisen zijn doorgaans strenger). Wel zijn er bij

beide strengere eisen voor de isolatie van gebouwen van

kracht geworden.

151


152


11

VOORKOMEN VAN OVERVERHITTING

IN KLASLOKALEN

153


VOORKOMING OVERVERHITTING KLASLOKALEN

Met het doel stakeholders betrokken bij de bouw en verbouw van gebouwen voor educatieve

doeleinden inzicht te geven in de meerwaarde van het toepassen van zon- en lichtweringsystemen is

door Somfy in samenwerking met bba binnenmilieu het model

“Voorkomen van oververhitting in klaslokalen” ontwikkeld.

In veel scholen is oververhitting een probleem

vanwege de hoge externe (zoninstraling) en interne

warmtelast (hoge bezettingsgraad). Oververhitting kan

beperkt worden door goede dynamische zonwering in

combinatie met andere passieve maatregelen, zoals

zomernachtventilatie, of door gebruik te maken van

actieve koeling, zoals centrale koeling of losse units

per lokaal.

In de keuzetool "Voorkomen van oververhitting in

klaslokalen" wordt de invloed van zowel actieve als

passieve maatregelen inzichtelijk gemaakt. Deze

bevindingen worden vervolgens vertaald naar relevante

uitkomsten in relatie tot het Programma van Eisen Frisse

Scholen: 1101

- Aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden

wordt overschreden.

- Benodigd koelvermogen en een inschatting van de

kosten voor het energiegebruik ten behoeve van

koeling en zomernachtventilatie.

De uitkomsten kunnen gebruikt worden bij klein- of

grootschalige renovatie en bij de ontwikkeling van

nieuwe klaslokalen. Dit overzicht helpt beslissingsnemers

gedegen keuzes te maken en geeft inzicht in de

mogelijkheden en prestaties van passieve maatregelen

zoals dynamische zonwering.

De uitgangspunten zijn gebaseerd op het Programma

van Eisen Frisse Scholen. Voor verschillende varianten

zijn temperatuuroverschrijdingsberekeningen, kortweg

TO-berekeningen, gemaakt waarin verschillende

scenario’s met betrekking tot lokaal en de gevelopbouw

(o.a. met verschillende raamgroottes, wel/geen

dynamische zonwering) het aantal overschrijdingsuren

van de temperatuurgrenswaarden is berekend. Aan de

hand van deze berekeningen is ook inzichtelijk gemaakt

wat de invloed van de maatregelen is op het benodigde

koelvermogen om temperatuuroverschrijdingen boven

de 26 °C te voorkomen. De uitkomsten zijn verwerkt

in een Excel-model waarmee de uitkomsten voor alle

mogelijke relevant geachte combinaties kunnen worden

gesimuleerd.

De Somfy-keuzetool “Voorkomen van oververhitting

in klaslokalen” geeft gebruikers een inschatting van

de oververhitting en het benodigde koelvermogen in

een klaslokaal in verschillende situaties. Hierbij dient

opgemerkt te worden dat niet alle mogelijke varianten

en combinaties zijn gesimuleerd.

Achtergronden

Het model is ontworpen om in de ontwerpfase van een

gebouw op hoofdlijnen inzichtelijk te maken wat de

invloed van diverse maatregelen en ontwerpkeuzen is

op de temparuur in klaslokalen. Indien men een exacte

inschatting wil van het aantal overschrijdingsuren en de

invloed van maatregelen om deze tegen te gaan, dient

een TO-berekening uitgevoerd te worden specifiek voor

het betreffende gebouw.

154


Uitgangspunten

Een goed binnenmilieu in scholen is van belang voor de

gezondheid van leerlingen en leerkrachten alsmede de

leerprestaties van leerlingen. Door klimaatverandering

neemt de kans op oververhitting in klaslokalen toe en de

verhoogde temperaturen kunnen een negatieve invloed

hebben op de leerprestaties van de leerlingen. 1102 Om

oververhitting tegen te gaan is het toepassen van koeling

een voor de hand liggende oplossing. Veel zinvoller,

energiezuiniger en effectiever is echter scholen zo aan

te passen, te gebruiken en te ontwerpen dat het risico

op oververhitting wordt geminimaliseerd en er mogelijkheden

beschikbaar zijn om de temperatuurbeleving te

beïnvloeden: passieve maatregelen. Denk hierbij aan het

toepassen van dynamische zonwering, zomernachtventilatie

en het verhogen van de luchtsnelheid door het

gebruik van te openen ramen.

Behalve aan het voorkomen van oververhitting draagt

het toepassen van dynamische zonwering of lichtwering

bij aan het tegengaan van verblinding door directe

zoninstraling in het klaslokaal. Hinderlijke reflecties op

bijvoorbeeld het digibord, tv- en computerschermen

kunnen worden voorkomen door gebruik te maken van

licht- of zonweringsvoorzieningen. In overeenstemming

met het Programma van Eisen Frisse Scholen is de

aanwezigheid van een vorm van helderheidswering

noodzakelijk. Vanwege het risico op vandalisme

in klaslokalen, is ervoor gekozen dynamische

buitenzonwering op te nemen in het model. De

keuzetool is ontworpen voor standaardklaslokalen in

het basis- en voortgezet onderwijs. De uitkomsten zijn

op hoofdlijnen ook bruikbaar voor andere onderwijstrainingsinstellingen

waarbij lessen gegeven worden in

een lokaal met ongeveer dertig leerlingen en een docent.

155


156


12

MODEL EN KEUZETOOL

157


MODEL IN ONDERDELEN

Het model is opgezet in vier verschillende onderdelen die op basis van een aantal vooraf gedefinieerde

vragen in stappen moeten worden afgewerkt.

1. Vaststellen kenmerken klaslokaal

(referentie)

De belangrijkste kenmerken van een klaslokaal worden

vastgelegd met behulp van een aantal parameters.

- Allereerst de oriëntatie van de gevel met als

opties noord/oost/zuid/west. In dit verband dient

de oriëntatie gekozen te worden welke het best

overeenkomt met de oriëntatie van de ramen in de

gevel van het gebouw.

- Het volgende punt heeft betrekking op het soort

glas dat is toegepast, met twee antwoordopties:

ja/nee. Voor zonwerende beglazing wordt

een g-waarde (zontoetredingsfactor) van 0,4

gehanteerd, voor niet-zonwerende beglazing een

g-waarde van 0,6.

- Daarna wordt gekeken naar de gebouwmassa

in globale zin. Er zijn 3 antwoordopties: licht/

middel/zwaar.

• Licht: gevel aan de binnenzijde voorzien van

isolatie met afwerklaag, vloer/plafond van beton

met afwerklaag, binnenwanden bestaan uit

isolatie met afwerklaag.

• Middelzwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat

uit metselwerk, vloer/plafond van beton

met afwerklaag, gangwand metselwerk,

tussenwanden isolatie met afwerklaag.

• Zwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit

metselwerk, vloer/plafond van beton met

afwerklaag en binnenwanden van beton

of metselwerk.

- Het volgende punt dat aan de orde komt is het

globale glaspercentage in de gevel, met een

aantal opties:

• Weinig glas: < 30%.

• Gemiddeld glas: 30-60%.

• Veel glas: > 60%.

De optie “weinig glas” komt overeen met een

glaspercentage van 25%, “gemiddeld glas” met een van

50% en "veel glas” komt overeen met een glaspercentage

van 65%.

Op basis van deze keuzes wordt het referentiemodel

opgesteld dat dient als uitgangspunt voor het berekenen

van de invloed van passieve maatregelen. Om de

invloed van dynamische zonwering en andere passieve

maatregelen inzichtelijk te maken, is de referentie in alle

gevallen zonder zonwering of andere maatregelen ter

voorkoming van oververhitting.

158


2. Inschatting uren overschrijding van de temperatuurgrenswaarden

Voor het referentielokaal is een inschatting gemaakt van het aantal uren dat de

temperatuur in het lokaal de grenswaarde uit het Programma van Eisen Frisse Scholen

overschrijdt voor de klasse A, B en C. De waarden worden hieronder weergegeven in uren

per jaar en uren per maand.

Inschatting van het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden van Frisse Scholen

overschreden worden per jaar (links) en per maand (rechts).

Aantal gebruiksuren per jaar dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

1400

1200

1000

800

600

400

200

0

Overschrijding

Overschrijding

Aantal gebruiksuren per maand dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

250

200

150

100

50

0

Overschrijding Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec

Overschrijding Klasse A Overschrijding Klasse B Overschrijding Klasse C

Aantal gebruiksuren per jaar dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

1000

De invloed van het toepassen van dynamische buitenzonwering in het referentielokaal

wordt hieronder 600 weergegeven voor dezelfde grenswaarden. Deze variant met dynamische

buitenzonwering wordt vergeleken met de 50 variant zonder zonwering. In de onderstaande

0

0

illustratie Overschrijding is links Overschrijding het aantal Overschrijding gebruiksuren Jan weergegeven Feb Mrt Apr Mei en rechts Jun Jul het Aug verschil Sep Okt Novtussen

Dec

Aantal gebruiksuren per jaar dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

1400

1200

beide situaties. 1000 In de keuzetool worden de resultaten overigens ook per maand

800

weergegeven.

600

400

Vergelijking 200 van de situatie zonder en met dynamische buitenzonwering.

Aantal gebruiksuren per jaar dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

1400

1200

800

400

200

0

Overschrijding

Klasse A

1400 Referentie (geen zonwering)

1200

1000

800

600

400

200

0

Overschrijding

Klasse A

Referentie (geen zonwering)

Overschrijding

Klasse B

Overschrijding

Klasse B

Overschrijding

Klasse C

Voorzien van zonwering

Overschrijding

Klasse C

Aantal gebruiksuren per maand dat de

temperatuur grenswaarde wordt overschreden

Voorzien van zonwering

250

200

150

100

Overschrijding Klasse A Overschrijding Klasse B Overschrijding Klasse C

-300 -250 -200 -150 -100 -50 0

Verschil in aantal overschrijdingsuren van de grenswaarde door toepassing zonwering (uren per jaar)

Klasse C Klasse B Klasse A

-300 -250 -200 -150 -100 -50 0

Verschil in aantal overschrijdingsuren van de grenswaarde door toepassing zonwering (uren per jaar)

Klasse C Klasse B Klasse A

In het rechterdeel van de illustratie wordt het verschil weergegeven om zo de “winst” van

het toepassen van zonwering inzichtelijk te maken.

159


3. Aanvullende maatregelen om oververhitting tegen te gaan

Na de vergelijking van de situatie zonder (referentie) en met dynamische zonwering, kan

de gebruiker kiezen om aanvullende maatregelen te treffen om oververhitting tegen te

gaan door het toepassen van passieve maatregelen en actieve koeling.

Passieve maatregelen

Indien gekozen is voor aanvullende passieve maatregelen, kunnen de volgende items

naar eigen voorkeur in- en uitgeschakeld worden:

- Zonwering buitenzijde. Antwoordopties: ja/nee. Standaardwaarde = ja.

- Spuiventilatie (te openen ramen). Antwoordopties: niet/30%/100%. Hierbij komt

100% overeen met de klasse B-eis voor spuiventilatie uit het Programma van Eisen

Frisse Scholen.

- Zomernachtventilatie. Antwoordopties: ja/nee. In het model wordt er bij

zomernachtventilatie van uitgegaan dat het ventilatiesysteem (afhankelijk van de

binnen- en buitentemperatuur) aan of uit staat, waarbij de capaciteit overeenkomt

met het gebruik overdag (8,5 l/s per persoon).

De invloed van deze maatregelen op het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden

naar verwachting overschreden worden, wordt weergegeven in onderstaande grafiek

(linkerdeel). In het rechterdeel wordt aangegeven hoeveel koelenergie nog nodig is om de

temperatuur onder de 26 °C te houden.

Aantal uren overschrijding grenswaarden en benodigde koelenergie.

Aantal gebruiksuren per jaar grenswaarde

temperatuur overschreden

1400

1200

1000

800

600

400

200

0

Overschrijding

Klasse A

Overschrijding

Klasse B

Referentie (geen zonwering)

Met zonwering

Eigen keuze passieve maatregelen

Overschrijding

Klasse C

Benodigde koelvermogen per jaar om

temperatuur < 26ºC te behouden (kW/h)

3000

2500

200

1500

1000

500

0

Startsituatie Met zonwering Eigen keuze passieve maatregelen

3000

2500

2000

160

Energie (kWh)

1500

1000

500


Actieve koeling

Indien er gekozen is voor actieve koeling, kan de gebruiker de efficiëntie van de

koelmachine of koude-opwekking invullen (Coefficient of Performance (COP)). Vervolgens

wordt op basis hiervan berekend hoeveel koelvermogen en energie er nodig zijn om

Aantal gebruiksuren per jaar grenswaarde

temperatuur overschreden

1400

1200

1000

in de situatie mét dynamische zonwering en in die 200 zónder dynamische zonwering de

800

ruimtetemperatuur 600 onder de 26 °C te houden. De resultaten zijn weergegeven in de

400

volgende illustratie, waarin ook het verschil tussen beide situaties wordt weergegeven om

200

0

0

de winst van dynamische zonwering bij het toepassen van koeling inzichtelijk te maken.

Overschrijding

Klasse A

Overschrijding

Klasse B

Referentie (geen zonwering)

Met zonwering

Eigen keuze passieve maatregelen

Overschrijding

Klasse C

Vergelijking van het energiegebruik voor koeling in de situatie zonder (referentie) en met

dynamische buitenzonwering.

Benodigde koelvermogen per jaar om

temperatuur < 26ºC te behouden (kW/h)

3000

2500

1500

1000

500

Startsituatie Met zonwering Eigen keuze passieve maatregelen

3000

2500

2000

Energie (kWh)

1500

1000

500

0

Benodigde koelenergie

per jaar

Startsituatie

Met zonwering

Energiegebruik

per jaar

-1200 -1000 -800 -600 -400 -200 0

Energiegebruik (kWh)

Energiegebruik per jaar

Benodigde koelenergie per jaar

Absolute waarden (links), verschil ten opzichte van de referentiesituatie (rechts).

161


4. Overzicht van de resultaten

De tool geeft een samenvatting van de resultaten van het toepassen van de passieve

maatregelen. Hierbij wordt voor het berekenen van het energiegebruik een COP

gehanteerd van 3 (tenzij anders opgegeven). Daarnaast wordt dit vertaald naar de CO₂uitstoot

1201 (milieubelasting) en kosten voor het energiegebruik 1202 .

Voorbeeld: uitkomsten keuzetool wanneer men kiest voor passieve

maatregelen om oververhitting te voorkomen.

Overschrijdingsuren temperatuur

Startsituatie

Dynamische

zonwering

Afname /

toename t.o.v.

startsituatie

Combinatie

alle gekozen

maatregelen

Afname /

toename t.o.v.

startsituatie

Klasse A 1240 1142 -98 605 -635 Uur

Klasse B 1133 943 -190 394 -739 Uur

Klasse C 989 745 -244 230 -759 Uur

Energie zomernachtventilatie

U heeft ervoor gekozen om zomernachtventilatie toe te passen.

Naast de positieve invloed op de ruimtetemperatuur, kost het inschakelen van de nachtventilatie energie:

Energie zomernachtventilatie 0 0 0 314 314 kWh

CO₂-uitstoot 0 0 0 107 107 kg CO2

Kosten elektra € 0 € 0 0 € 60 € 60

Per jaar

Wilt u aanvullend koeling toepassen? Dan scheelt het als u de passieve maatregelen behoudt:

Startsituatie

Dynamische

zonwering

Afname /

toename t.o.v.

startsituatie

Combinatie

alle gekozen

maatregelen

Afname /

toename t.o.v.

startsituatie

Benodigd koelvermogen 2485 1531 -954 693 -1792 kWh

Energiegebruik koeling

(COP = 3)

828 510 -318 231 -597 kWh

Energie zomernachtventilatie 0 0 0 314 314 kWh

Energiegebruik totaal 828 510 -318 545 -283 kWh

CO₂-uitstoot 282 174 -108 79 -203 kg CO2

Kosten elektra € 157 € 97 -€ 60 € 104 -€ 54

Per jaar

Voorbeeld: uitkomsten keuzetool wanneer men kiest voor

actieve koeling om oververhitting te voorkomen

Startsituatie

Dynamische

zonwering

Afname /

toename t.o.v.

startsituatie

Benodigd koelvermogen 2485 1531 -954 kWh

Energiegebruik 828 510 -318 kWh

CO₂-uitstoot 282 174 -108 kg CO2

Kosten elektra € 157 € 97 -€ 60

Per jaar

162


163


164


13

UITGANGSPUNTEN EN GEBOUWKENMERKEN

REFERENTIEMODEL

165


REFERENTIEMODEL

Om inzicht te krijgen in de temperaturen die in een jaar behaald worden in een klaslokaal, is een

model opgesteld voor een “standaardklaslokaal”. Voor dit model zijn vaste aannames gedaan voor de

afmetingen van het lokaal, het gebruik van de ruimte (zoals aantal leerlingen en lestijden) alsmede de

bouwkundige en installatietechnische kenmerken van het lokaal.

In dit model is het lokaal niet voorzien van actieve

koeling en is niet gekozen voor passieve maatregelen

om oververhitting tegen te gaan. De uitgangspunten

staan beschreven in bijlage 1 bij dit katern en zijn zoveel

mogelijk gebaseerd op de prestatie-eisen zoals gesteld

in het Programma van Eisen Frisse Scholen 2021

(zie bijlage 4 bij dit katern voor de temperatuureisen voor

de zomer en de eisen op het gebied van spui ventilatie).

Het basismodel kent vier varianten, waarbij de ramen

van het lokaal georiënteerd zijn op de noord-, oost-, zuidof

westgevel.

Grenswaarden voor temperatuur in de zomer

Voor dit basismodel is een Temperatuur Overschrijdingsberekening

(TO-berekening) voor een heel jaar gemaakt

met behulp van “DYWAG”-software 1301 . De uitkomsten van

deze berekening zijn vergeleken met de grenswaarden

voor de temperatuur zoals opgenomen in het Programma

van Eisen Frisse Scholen 2021.

De temperatuurgrenzen zijn afhankelijk van de

buitentemperatuur. Dit betekent dat de toegestane

binnentemperatuur hoger is wanneer het buiten warmer

is. Zie hiervoor ook bijlage 3 bij dit katern. Op basis

hiervan is berekend hoeveel gebruiksuren per jaar en

per maand, de grenswaarden uit het Programma van

Eisen Frisse Scholen 2021 overschreden worden als

er geen interventies gedaan worden om oververhitting

te voorkomen.

In de grafiek zijn als voorbeeld de berekende

ruimtetemperaturen in een klaslokaal aan de

oostgevel uitgezet tegen de buitentemperatuur.

De groene, gele en rode lijn geven de grenswaarde

voor de binnentemperatuur aan voor respectievelijk

klasse A, B en C. Te zien is dat de bij een gemiddelde

buitentemperatuur boven de 14 °C, de toegestane

binnentemperatuur toeneemt.

Overzicht van de grenswaarden voor de maximale temperatuur in een klaslokaal.

Klasse C Klasse B Klasse A

Temperatuur zomer

Voor de temperatuur in de zomer en

het tussenseizoen geldt een glijdende

temperatuurschaal, waarbij de

grenswaarden van de temperatuur

binnen enigszins oplopen met de

buitentemperatuur volgens de volgende

formule: operatieve temperatuur

binnen = 0,33 * lopende gemiddelde

buitentemperatuur +16,4 ± 4 °C.

Voor de temperatuur in de zomer en

het tussenseizoen geldt een glijdende

temperatuurschaal, waarbij de

grenswaarden van de temperatuur

binnen enigszins oplopen met de

buitentemperatuur volgens de volgende

formule: operatieve temperatuur

binnen = 0,33 * lopende gemiddelde

buitentemperatuur +16,4 ± 3 °C.

Voor de temperatuur in de zomer en

het tussenseizoen geldt een glijdende

temperatuurschaal, waarbij de

grenswaarden van de temperatuur

binnen enigszins oplopen met de

buitentemperatuur volgens de volgende

formule: operatieve temperatuur

binnen = 0,33 * lopende gemiddelde

buitentemperatuur +16,4 ± 2 °C.

166


Berekende binnentemperaturen afhankelijk van de gemiddelde buitentemperatuur.

De grafiek wijst uit dat de berekende binnentemperaturen

zich zonder aanvullende maatregelen vrij snel buiten

het aangegeven grensgebied bewegen. Passende

maatregelen zijn noodzakelijk.

Energiegebruik, CO2-emissie en kosten

Voor alle varianten is een inschatting gemaakt van het

benodigd koelvermogen om de ruimtemperatuur 26 °C

te houden. Het energiegebruik om dit koelvermogen te

behalen is berekend door aan te nemen dat de koelmachine

een COP (Coefficient of Performance) van 3 heeft.

De benodigde energie voor de zomernachtventilatie

is bepaald door een inschatting te maken van het

vermogen van de ventilator en het aantal uur dat deze ’s

nachts aanstaat. Het vermogen is ingeschat aan de hand

van de volgende formule:

Vermogen [kWh = 1,6 * debiet [m3 /uur *

druk [kPa * (nachtdebiet / ontwerpdebiet)

Daarbij zijn de volgende aannames gedaan:

- Druk voor toevoer is 1,25 kPa.

- Vermogen bepaald per uur o.b.v. de TO-berekening.

- Vermogen voor moderne ventilatoren

(gelijkstroom) is ± 25% lager.

Vervolgens is de bijbehorende CO2-emissie uitgerekend.

Er is uitgegaan van een CO2-emissie van 0,34 kg/kWh

(bron: NTA8800).

De kosten voor het energiegebruik zijn uitgerekend,

uitgaande van een energieprijs van € 0,19 per kWh.

167


168


14

TEMPERATUUROVERSCHRIJDINGS-

EN KOELLASTBEREKENINGEN

169


VARIANTEN REFERENTIE OP BASIS VAN GEBOUWKENMERKEN

Om de impact van een aantal belangrijke gebouwkenmerken op oververhitting in het klaslokaal in kaart

te brengen, zijn er een aantal variaties op het basismodel gemaakt. Hiermee komt het model beter

overeen met de bestaande situatie of het bestaande ontwerp en kunnen verschillende situaties worden

onderzocht. Zo kunnen er aannames worden gedaan met betrekking tot de hoeveelheid glas in de gevel

(weinig, gemiddeld of veel glas), de gebouwmassa (licht, middel of zwaar), wel of geen zonwerende

beglazing en de oriëntatie van de gevel. De uitgangspunten staan beschreven in bijlage 1 bij dit katern.

Op basis van de keuzes van deze parameters wordt het

referentiemodel voor een project opgesteld (zie tabel 5

voor de mogelijke 18 varianten). Voor de varianten die

in onderstaande tabel zijn gemarkeerd met een “x” is

de TO-berekening gemaakt. Voor de andere varianten,

aangegeven met “-“, is op basis van die uitkomsten een

inschatting gemaakt. 1401

Voor alle varianten zijn de berekeningen uitgevoerd met

de ramen in de noord-, oost-, zuid- en westgevel. De

verschillende varianten van het basismodel worden als

startsituatie (referentie) gebruikt bij het berekenen van

de invloed van passieve maatregelen.

Passieve maatregelen

Het referentiemodel van het klaslokaal (een van de

achttien mogelijkheden uit de tabel) is de startsituatie

voor de tool om de invloed van passieve maatregelen op

oververhitting in het klaslokaal inzichtelijk te maken.

De invloed van de volgende passieve maatregelen op

het aantal overschrijdingsuren per maand is inzichtelijk

gemaakt:

- Aanwezigheid van dynamische buitenzonwering.

Antwoordopties: ja/nee.

- Mogelijkheid om te spuien (ramen te openen).

Antwoordopties: niet/30%/100%.

- Mogelijkheid voor zzomernachtventilatie.

Antwoordopties: ja/nee.

Met deze maatregelen zijn er in totaal twaalf mogelijke

combi naties van de passieve maatregelen mogelijk.

Deze mogelijkheden zijn weergegeven in de volgende

tabel. De uitgangspunten per maatregel zijn toegelicht

in bijlage 2 bij dit katern.

Overzicht van de verschillende varianten van de startsituatie (klaslokaal).

Zonwerende beglazing Gebouwmassa % glas weinig % glas middel % glas veel

Licht - x -

Nee

Middel x x x

Zwaar - x -

Licht - x -

Ja

Middel x x x

Zwaar - x -

170


171


Overzicht van de mogelijke combinaties van de passieve maatregelen.

Buitenzonwering Spuiventilatie Geen zomernachtventilatie Wel zomernachtventilatie

Niet Referentie / startsituatie X Y

Nee

Weinig (30%) X -

Veel (100%) X Y -

Niet X Y X

Ja

Weinig (30%) - X

Veel (100%) - X

Ook hiervoor geldt dat niet alle mogelijke combinaties

van uitgerekend (12 varianten passieve maatregelen

x 4 geveloriëntaties x 18 varianten referentiemodel

= 864 mogelijkheden). De relatieve invloed van

de passieve maatregelen op de combinaties in de

voorgaande tabel weergegeven met een “X” zijn

berekend voor de startsituatie zonder dynamische

zonwerende beglazing, een gemiddelde bouwmassa

en een gemiddeld glaspercentage. Vervolgens zijn

de combinaties die weergegeven zijn met “Y” ook

berekend voor de variant met zonwerende beglazing

(zonwerende beglazing, gemiddelde bouwmassa

en gemiddeld glaspercentage), lichte bouwmassa

(geen zonwerende beglazing, lichte bouwmassa en

gemiddeld glaspercentage) en zware bouwmassa (geen

zonwerende beglazing, zware bouwmassa en gemiddeld

glaspercentage).

Op basis van deze bevindingen is voor alle combinatie

aan passieve maateregelen en referentiemodellen een

inschatting gemaakt van de invloed van de passieve

maatregelen op het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarde

overschreden wordt. De invloed is voor elke

geveloriëntatie afzonderlijk bepaald. De uitkomsten van

deze berekeningen zijn verwerkt in het model.

Zomernachtventilatie maakt gebruikt van de lagere

buitentemperatuur in de avond en nacht om het gebouw

te koelen. Hierdoor is de temperatuur bij aanvang van de

schooldag lager en zijn er minder overschrijdingsuren

van de temperatuur en/of is er minder energie nodig om

het gebouw te koelen.

Dynamische buitenzonwering zorgt ervoor dat directe

zoninstraling wordt voorkomen, wat leidt tot een kleinere

warmtelast en daarmee minder overschrijdingsuren van

de toegestane of gewenste temperatuur of, in het geval

van aanwezige koeling, minder benodigde energie nodig

is om het gebouw te koelen.

Het openen van ramen kan ervoor zorgen dat de interne

warmte (afkomstig van leerlingen, docent, verlichting

en ICT-apparatuur) afgevoerd kan worden indien de

buitentemperatuur lager is dan de binnentemperatuur.

Met name op zonnige dagen in het voor- en najaar draagt

dit bij aan het voorkomen van overschrijding van de

gewenste binnentemperatuur en/of aan het verminderen

van de energievraag voor koelen.

172


Benodigde koelenergie

Ten slotte is de koelenergie berekend die nodig is om

te voorkomen dat de binnentemperatuur hoger wordt

dan 26 °C (grenswaarde actieve koeling Programma

van Eisen Frisse Scholen 2021- klasse B). Hierbij is er

geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende

ambitieniveaus uit het Programma van Eisen, omdat bij

nieuwbouw en ingrijpende renovaties in beginsel altijd

geadviseerd wordt om de klasse B-prestaties na te

streven. Voor de temperatuuroverschrijdingen worden

deze verschillende ambitieniveaus wel gebruikt als

middel om de prestaties om het gebied van thermisch

comfort inzichtelijk te maken.

Om de benodigde energie voor koeling te bepalen, zijn

er opnieuw TO-berekeningen gemaakt met de DYWAGsoftware.

Deze berekeningen zijn uitgevoerd voor de

varianten die met een “X” of “Y” zijn aangekruist in

voorgaande twee tabellen. Voor alle berekeningen geldt

dat de invloed voor elke geveloriëntatie afzonderlijk

gemaakt is. Op basis van deze uitkomsten is voor alle

varianten een inschatting gemaakt van het benodigde

koelvermogen. Deze benodigde koelenergie is gebruikt

om het energiegebruik (energie nodig om de koelenergie

te generen) te berekenen en om een inschatting te

maken van de CO2-emissie. Het energiegebruik is

bepaald door de benodigde koelenergie te delen door de

aangenomen efficiëntie van de koelmachine.

Standaard staat deze waarde, de Coefficient of

Performance (COP), in de tool op 3. 1402 Dit betekent dat

de koelmachine 1 kWh nodig heeft om 3 kWh (koel)-

energie op te wekken. Hoe hoger de COP-waarde, hoe

efficiënter de koelmachine. De bijbehorende CO2-emissie

is vervolgens bepaald door het energiegebruik van de

koelmachine te vermenigvuldigen met de aangenomen

CO2-emissie voor 1 kWh elektra 1403 .

1001 Herman Hertzberger is een Nederlands

architect geboren in Amsterdam (1932).

Hij kreeg internationale bekendheid door zijn

architectonische en theoretische bijdragen aan

de architectuurstroming structuralisme. In 2012

werd hij door zijn collega's uitgeroepen tot beste

Nederlandse architect. In 2012 ontving hij voor

zijn oeuvre de prestigieuze Royal Gold Medal.

1002 Broekhuizen, Dolf. Scholenbouw atlas, pagina 17.

1003 Broekhuizen, Dolf. Scholenbouwatlas, pagina 19.

1004 Wijzigingen van de Wet PO, WEC en PO BES

2012-2013.

1101 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/06/

PvE-Frisse-Scholen-2021.pdf 2.

1102 Wargocki, P., Porras-Salazar, J. A., & Contreras-

Espinoza, S. (2019). The relationship between

classroom temperature and children’s

performance in school. Building and Environment,

157, 197-204.

1201 NTA8800 CO2-emissiecoeëfficiënt voor elektra:

0,34 kg/ kWh.

1202 Aanname van 0,19 cent per kWh.

1301 Dynamische simulatie (DYWAG) - DGMR Software

versie 2021.1.

1401 Voorbeeld: de maandelijkse en jaarlijkse

overschrijdingsuren van een lokaal met een lichte

massa, weinig glas zijn berekend door de relatieve

invloed van weinig glas t.o.v. gemiddeld glas (voor

middelzwaar gebouw) te vermenigvuldigen met de

situatie gemiddeld glas, lichte bouwmassa.

1402 NTA8800 COP elektrisch aangedreven

compressiekoelmachine zonder verdere

specificaties.

1403 COP 3 10 NTA8800 CO2-emissiecoeëfficiënt voor

elektra: 0,34 kg/ kWh

173


174


BIJLAGEN

175


BIJLAGE 1

Berekening temperatuuroverschrijding.

Algemene uitgangspunten: klimaatjaar: NEN 5060 - 1% (2018)

Uitganspunten voor alle scenario’s:

- Volle klas, 30 leerlingen van 12 jaar en 1 docent.

- Activiteit 1,2 MET.

- Oppervlakte en hoogte ruimte: 7 * 8 = 56 m²; hoogte 2,8 m.

- Basisventilatie: klasse B 8,5 l/s p.p. van 08.00 tot 17.00 uur.

- Mechanische ventilatie Frisse Scholen klasse B.

- Luchtinfiltratie: qv10 0,4 dm3 /s per m2 (qv10 is onderdeel van BENG).

• Bestaande bouw: 0,4 als hele gevel (klasse C) en 0,4 klasse B.

- Gebruiksduur 08.00 tot 17.00 uur waarvan:

• 08.00-15.00 uur 30 leerlingen en 1 docent.

• 115.00-17.00 uur 1 persoon (docent).

- Activiteit: metabolisme 1,2 MET, CO2-productie 19 l/s per persoon.

- Alle overige wanden zijn binnengevel.

- Isolatiewaarden.

• Buitenwanden Rc-waarde: 5,0 m2 * K/W.

• Dak Rc-waarde: 6,3 m2 *K/W.

• Ramen (kozijn incl. glas) U-waarde: 1,5 W/m2 * K.

- Lokaal ‘s ochtends opwarmen tot 20 °C om 8.00 uur.

- Lokaal op de bovenste verdieping (plat dak).

- Tijd installatie ingeschakeld: 7.00-18.00 uur.

Gebruik:

- Interne warmtelast één computer (docent) en digibord, leerlingen zonder laptops

- Periode met zomervakantie en kerstvakantie.

- Alleen vrij in weekenden en op feestdagen en tussen kerst en oud en nieuw

Passieve maatregelen:

- Dynamische zonwering aanwezig: nee.

- Spuiventilatie: nee.

- Zomernachtventilatie: nee.

176


Bouwkundige eigenschappen:

- Oriëntatie glas (noord/oost/zuid/west).

- Aanwezigheid zonwerende beglazing (ja/nee).

- Zonwerend glas, g-waarde: 0,4 – Normaal glas, g-waarde: 0,6

- Gebouwmassa (licht/middel/zwaar). Een indicatie voor de zwaarte van het gebouw

(ISSO-publicatie 32):

• Zwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit metselwerk, vloer/plafond van beton

met afwerklaag en binnenwanden van beton of metselwerk.

• Middelzwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit metselwerk, vloer/plafond

van beton met afwerklaag, gangwand metselwerk, tussenwanden isolatie met

afwerklaag.

• Licht: gevel aan de binnenzijde voorzien van isolatie met afwerklaag, vloer/plafond

van beton met afwerklaag, binnenwanden bestaan uit isolatie met afwerklaag.

- Percentage glas in de gevel (weinig/middel/veel).

• Weinig (25% - 2 x 2 m * 1,4 m).

• Middel (50% - 2 x 3 m * 1,9 m.

• Veel (65% - 1 x 7 m * 2,1 m).

- Interne warmtelast.

- Personen: 85 W per persoon (30 kinderen en één docent).

- Verlichting: 7,5 W/m2.

- ICT-apparatuur (digibord + pc voor de docent): 450 W per lokaal.

177


BIJLAGE 2

Passieve maatregelen

Dynamische zonwering:

- Zonwering aanwezig (ja/nee).

- Kenmerken van de dynamische zonwering:

• Buitenzonwering FC-waarde 0,20.

• Neer bij < 150 W/m2.

• Op bij > 150 W/m2.

Spuiventilatie:

- Geen te openen ramen.

- 30% PvE FS klasse B, C = 1,8 l/s per persoon).

- 100% PvE FS Klasse B, C = 6 l/s per persoon).

- Gebruik te openen ramen:

• Open ramen bij binnentemperatuur > 24 ºC.

• Sluit ramen bij buitentemperatuur > 26 ºC.

• Sluit ramen bij buitentemperatuur < 12 ºC.

• Sluit ramen bij binnentemperatuur < 20 ºC.

• Sluit ramen vanaf windsnelheid 3,0 m/s.

Zomernachtventilatie:

- Zomernachtventilatie aanwezig (ja/neen).

- Uitgangspunten voor de zomernachtventilatie:

• Minimale buitentemperatuur 12 ºC.

• Maximale buitentemperatuur 20 ºC.

• Minimale binnentemperatuur 20 ºC.

• Maximale binnentemperatuur 50 ºC.

• Minimaal verschil buiten – binnen 3 ºC.

• Maximaal verschil buiten – binnen 50 ºC.

• Van 20.00 tot en met 06.00 uur is de zomernachtventilatie vrijgegeven.

• Van maandag tot en met zondag.

• Capaciteit is 8,5 l/s per persoon (uitgangspunt is 31 personen).

178


BIJLAGE 3

Berekende ruimtetemperatuur

Grafische weergaven invloed geveloriëntatie

Startsituatie:

- Geen zonwerend glas.

- Middelzware bouwmassa.

- Gemiddeld glaspercentage.

- Geen passieve maatregelen of koeling toegepast.

179


Grafische weergaven invloed geveloriëntatie

Startsituatie:

- Geen zonwerend glas; middelzware bouwmassa en gemiddeld glaspercentage

- Invloed passieve maatregelen zuidgevel

Geen zonwering

Dynamische zonwering plus nachtventilatie

Dynamische zonwering

Dynamische zonwering plus nachtventilatie

plus mogelijkheid ramen te openen (100%)

180


BIJLAGE 4

Programma van Eisen Frisse Scholen 2021 – Temperatuur zomer en lucht spuiventilatie

Temperatuur Klasse C - Voldoende Klasse B - Goed extra t.o.v. klasse C Klasse A - Uitmuntend extra t.o.v. klasse B

Temperatuur zomer

• Voor de temperatuur in de zomer en het

tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,

waarbij de grenswaarden van

de temperatuur binnen enigszins oplopen

met de buitentemperatuur volgens de

volgende formule:

• Voor de temperatuur in de zomer en het

tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,

waarbij de grenswaarden van

de temperatuur binnen enigszins oplopen

met de buitentemperatuur volgens de

volgende formule:

• Voor de temperatuur in de zomer en het

tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,

waarbij de grenswaarden van

de temperatuur binnen enigszins oplopen

met de buitentemperatuur volgens de

volgende formule:

• operatieve temperatuur binnen = 0,33

lopende gemiddelde buitentemperatuur

+16,4 ± 4 ºC.

• operatieve temperatuur binnen = 0,33

lopende gemiddelde buitentemperatuur

+16,4 ± 3 ºC.

• operatieve temperatuur binnen = 0,33

lopende gemiddelde buitentemperatuur

+16,4 ± 2 ºC.

• In situaties zonder passieve koeling (o.a.

ruimten zonder te openen ramen of ruimten

met lokaal regelbare actieve koeling)

geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur

niet hoger wordt dan 27 ºC.

• In situaties zonder passieve koeling (o.a.

ruimten zonder te openen ramen of ruimten

met lokaal regelbare actieve koeling)

geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur

niet hoger wordt dan 26 ºC.

• In situaties zonder passieve koeling (o.a.

ruimten zonder te openen ramen of ruimten

met lokaal regelbare actieve koeling)

geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur

niet hoger wordt dan 25,5 ºC.

Toelichting:

• De adaptieve eisen (glijdende temperatuurschaal)

zijn gebaseerd op (inter)nationale

normen en richtlijnen, zoals NEN-EN

16798-1 (Annex B2.2) en ISSO-publicatie

74, gecorrigeerd voor de situatie in scholen.

Voorwaarden voor toepassing van deze

eis zijn de aanwezigheid van (makkelijk

bruikbare) te openen ramen en een vrije

kledingkeuze.

Toelichting:

Toelichting:

• Eisen voor de maximale operatieve temperatuur

in situaties zonder passieve koeling

komen overeen met NEN-EN-ISO 7730.

Deze aanvullende eis is van toepassing

in situaties zonder te openen ramen, met

lokaal regelbare actieve koeling of geen

vrije kledingkeuze (uniform).

• De bovengrenzen voor de operatieve temperatuur

in de zomer zijn van toepassing bij

een lopende gemiddelde (running mean)

buitentemperatuur van 14 ºC tot 22 ºC.

De ondergrenzen zijn van toepassing bij

een lopende gemiddelde (running mean)

buitentemperatuur van 17 ºC tot 22 ºC.

• Parameters worden vastgesteld conform

de bepalingen in NEN-EN-ISO 7726.

• Bij temperatuuroverschrijdingsberekeningen

wordt het referentiejaar RA2018T1

(volgens NEN 5060) aangehouden.

Lucht

Klasse C - Voldoende

Klasse B - Goed

extra t.o.v. klasse C

Klasse A - Uitmuntend extra t.o.v. klasse B

Spuiventilatie

• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen

is minimaal 6 dm3/s per m

vloeroppervlak.

• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen

is op ruimteniveau minimaal

6 dm3/s per m2 vloeroppervlak.

• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen

is op ruimteniveau minimaal

9 dm3/s per m2 vloeroppervlak.

Toelichting:

• De spuiventilatiecapaciteit dient te worden

bepaald conform de bepalingen uit NEN

1087.

Toelichting:

• Om aan de Klasse B-eis te voldoen dient

in een klaslokaal van 50 m2 met aan één

zijde te openen delen minimaal 3,0 m2

volledig geopend te kunnen worden. Als

ramen met een beperkte hoek kunnen

worden geopend, zijn extra te openen delen

noodzakelijk.

Toelichting:

• Om aan de Klasse A-eis te voldoen dient

in een klaslokaal van 50 m2 met aan één

zijde te openen delen minimaal 4,5 m2

volledig geopend te kunnen worden. Als

ramen met een beperkte hoek kunnen

worden geopend, zijn extra te openen delen

noodzakelijk.

Het volledige PvE is te downloaden via de volgende link: https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/06/PvE-Frisse-Scholen-2021.pdf.

181


182


ZORG

183


184


15

HISTORIE EN ARCHITECTUUR ZORGGEBOUWEN

185


OUDERENZORG 1501

De geschiedenis van ouderenzorg en de huisvesting van ouderen laat zich traceren tot in de middeleeuwen.

Vanaf de 13 e eeuw ontstonden er in Nederland “hofjes”, kleine gemeenschappen voor ouderen.

In de 17 e en 18 e eeuw nam het bouwen van hofjes een grote vlucht. Sommige bestaan vandaag de dag

nog steeds en zijn veelal beschermd stadsgezicht (Hofje van Nieuwkoop in Den Haag, Pepergasthuis in

Groningen, Hofje van Bakenes in Haarlem, daterend van 1395). Hofjes werden vaak gerealiseerd in de

stad, rondom een open ruimte en met een kerk in de nabijheid. In het begin van de 20 e eeuw kwam het

pensiontehuis (ook wel huis voor ouden van dagen of rusthuis genoemd) tot ontwikkeling: speciaal voor

ouderen ontworpen appartementen in een complex met gemeenschappelijke voorzieningen .

In 1916 schreef de Vereniging voor Volkshuisvesting

‘Alkmaar’ een openbare prijsvraag uit voor de Karenhuizen,

een tehuis voor ouden van dagen, waarbij de

toetreding van lucht en licht een belangrijke eis was.

Net na de Tweede Wereldoorlog liet de huisvesting van

ouderen veel te wensen over; woningen voldeden zelfs

niet aan de minimale eisen, mede ingegeven door de

woningnood die ontstond doordat heel veel verloren was

gegaan en er gewoonweg onvoldoende middelen waren

voor fatsoenlijke huisvesting.

Er ontstonden nieuwe denkbeelden en op basis van

hulpbehoevendheid werden verschillende hoofdtypen van

huisvesting onderscheiden, zoals bejaardenwoningen,

pensioenhuizen en verpleeghuizen, serviceflats en

combinaties daarvan. In de jaren zestig voltrok zich

een grote verandering; de ouderenzorg werd geheel

gereguleerd door de overheid. Er ontstond een behoefte

aan industrialisatie, standaardisatie en schaalvergroting

van de ouderenzorg allemaal ingegeven door de behoefte

de kosten te drukken.

Het meest gebouwde type ouderenhuisvesting

(bejaarden oord) was bestemd voor bejaarden die een

vorm van huishoudelijke verzorging nodig hadden.

In de praktijk woonden er veel bejaarden die ook voor

zichzelf zouden kunnen zorgen. Er ontstonden grote

centra, veel weghebbend van flats, met meerdere

verdiepingen en voorzien van centrale voorzieningen

waaronder de keuken. De woonunits hadden minimale

maten, ze waren zo klein dat er nauwelijks plaats was

voor persoonlijke bezittingen.

In het begin van de jaren 70 kwam men tot de

conclusie dat de bevolkingsprognoses van het CBS

te onnauwkeurig waren voor de planning. Bovendien

realiseerde men zich op een doodlopende weg te

zijn beland: de bejaardenzorg werd veel te kostbaar.

Vervolgens ontstond door de AWBZ een hausse in de

bouw van verpleegtehuizen, bestemd voor ouderen die

niet meer op zichzelf konden wonen. De verpleegtehuizen

werden opgezet als ziekenhuizen, met inbegrip van

de daartoe behorende procedures en richtlijnen.

Zo werden er tussen 1969 en 1976 ongeveer 25.000

verpleeghuisbedden toegevoegd. De behandeling en

verzorging stonden in de architectuur centraal en er was

geen ruimte voor de woonfunctie. In de loop van de jaren

70 ontstond het besef dat dit misschien niet de juiste

weg was en kwam er tegelijkertijd belangstelling voor

(leeftijdsgebonden) psychiatrie.

186


187


Een tegenbeweging ontstond in de tachtiger jaren. De

schaalgrootte werd teruggeschroefd en er werd beter

gekeken naar het onderscheid tussen verpleging en

verzorging, een voorbode voor de jaren tachtig met

een verschuiving naar de splitsing tussen wonen en

zorg. Er ontstond een beweging om grotere gebouwen

in de zorg te realiseren en die op te vatten als kleine

steden. In de jaren tachtig viel de groei van de economie

terug en ontstond noodzakelijkerwijs een vorm van

massawoningbouw. Men ging over op een systeem van

subsidiëren van de woningbouw voor bejaarden; er kwam

nadruk te liggen op het onderbrengen van bejaarden in

specifieke kleine woningen.

In een volgende fase deed ‘de de 'mantelzorg’ zijn intrede,

gebaseerd op het besef dat zorg zich diep diende te

wortelen in de samenleving. Daarmee kwam er ruimte voor

een spectrum van gebouwen, waarvan grote gebouwen

het ene uiteinde vormden en thuiszorg het andere

uiterste. Deze koerswijziging leidde ook tot het inzicht dat

bestaande woningen achteraf aangepast zouden kunnen

worden. Het ‘seniorenlabel’ deed zijn intrede; een landelijk

aanvaard uniform eisenpakket voor ouderenhuisvesting.

Omdat naderhand aanpassen niet erg efficiënt is, ontstond

ook de zogenaamde levensloopbestendige woning, waarin

de aanpasbaarheid vanaf het begin is meegenomen. In de

praktijk wordt slechts een deel van de behoeften daarmee

gedekt, in feite uitsluitend de twee uitersten in de markt:

de behoefte aan sociale woningbouw en de specifieke

behoeften van een kleine groep welgestelden.

Programmatische en architectuurtheoretische aspecten

bepaalden tot ver in de jaren tachtig de architectuur

van wonen en zorg voor ouderen. Dankzij de scheiding

van wonen en zorg kon de gebruikelijke werkwijze, het

definiëren van specifieke typen op basis van hun functie,

worden losgelaten. Er ontstond een mengvorm, waarbij in

één gebouw aan verschillende behoeften kon worden

voldaan op basis van de specifieke fysieke situatie

van bewoners. Op die manier ontstonden de wozoco’s,

waarvan er tussen 1987 en 1998 580 werden gerealiseerd;

het grootste verschil met de meer traditionele

verzorgingstehuizen was de grootte van de appartementen.

Daarmee is er afscheid genomen van de woningbouw en

resteert alleen nog de zorg als pijler van het beleid.

De vergrijzing en de noodzaak om verouderde complexen te

vervangen maken dat de bouw van nieuwe verpleeghuizen

doorgaat. Daarnaast is er een steeds grotere diversiteit in

de aangeboden zorg. In de architectuur is er in toenemende

belangstelling voor de ervaringswereld van ouderen. Zowel

de ouderen als de staf zouden in een omgeving moeten

fungeren waarin zij zich op hun gemak voelen.

Groen of in ieder geval uitzicht daarop, natuurlijk licht

en een goede akoestiek zijn eisen die terugkomen bij

de bouw van nieuwe verpleeghuizen. Soms wordt er

gewezen op het concept van ‘healing environment’, maar

zelden op evidence-based design (manipuleren van de

omgeving heeft meetbare effecten).

Toekomstperspectief ouderenzorg

Welke concepten men ook bedenkt, ouderdom blijft de

laatste fase van het leven en daarom zal een groot deel

van de ouderen toenemende zorg behoeven. Voor de

architectuur zijn er twee uitersten, namelijk het belang

aan de kant van de woningbouw en aan de andere kant

van het spectrum de ontwikkeling van (kleinschalige)

188


woon- en verpleegeenheden. Ouderen hebben enerzijds

belang bij het bestaan van aanpasbare woningen, met

los daarvan separaat inkoopbare variabele zorg op

maat, en anderzijds bij dat van specifieke woonvormen,

waaronder het meer traditionele verpleegtehuis. Het

uitgangspunt: ik ga met pensioen en de overheid

zorgt verder voor mij, is economisch niet houdbaar. De

welgestelde senior zal zijn eigen plan trekken.

Gezondheidszorg 1503

In de oudheid bestonden er al speciale

zorgvoorzieningen; de Grieken hadden al complexen

bestaande uit verschillende gebouwen. In de loop van

de eerste eeuwen na Christus werd de gezondheidszorg

opgeslokt door het christendom. Het eerste Concilie van

Nicea in 325 na Christus bepaalde dat elke stad een

plaats moest hebben voor zieken en armen.

De xenodochia waren voorlopers van de instelling van

het Hôtel-Dieu, die in 816 aan de bisschoppen werd

toevertrouwd op het Concilie van Aix-la-Chapelle.

Het bekendste is Hôtel-Dieu dat van Parijs, terwijl het

meest interessante qua architectuur dat van Beaune

(1443-1451) is. Samen met de kloosterziekenhuizen,

zoals die in Tonnerre (1293) en Angers (1153), behoorden

zij tot de fundamenten van de charitatieve, religieuze

ziekenzorg in de middeleeuwen. Meestal bootst hun

architectuur die van kerken na. De opkomst van de

steden in de dertiende eeuw, eerst in Italië en Vlaanderen

en later elders, stimuleerde de ontwikkeling van nietreligieuze

vormen van ziekenzorg. In de achttiende eeuw

werden kerk en stad door de staat als pleitbezorger en

stimulans voor de bouw van ziekenhuizen gesteund.

Na de identificatie van het volk als een van de

belangrijkste fundamenten van zijn welvaart en (militaire)

macht, richtte de staat zich in eerste instantie op de bouw

van militaire ziekenhuizen. Ze hielden rekening met de

laatste wetenschappelijke inzichten en waren hun tijd

technisch ver vooruit. In Engeland werd in 1682 in Londen

het Royal Hospital Chelsea opgericht en in 1694 het Royal

Naval Hospital in Greenwich, beide ontworpen door de

architect en arts Sir Christopher Wren. In tegenstelling

tot het militair hospitaal was zijn civiele tegenhanger

bedoeld om de armen op te vangen. Dat maakte het

ziekenhuis tot wat het jarenlang zou blijven: een instelling

voor armenopvang. Tientallen werden er binnen enkele

decennia gebouwd, vooral in de Duitstalige landen.

Daar ontstond het gangziekenhuis. Meestal waren het

relatief kleine instellingen die, hoewel speciaal ontworpen

om de noodlijdende armen te bedienen, in hun structuur

niet wezenlijk verschilden van andere representatieve

gebouwen. Het eerste ganghospitaal, het Inselspital,

werd ontworpen door de architect F. Beer tussen 1718

en 1724 in Bern, Zwitserland. De afdelingen lagen aan

weerszijden van een lange gang. Door de introductie

van open ruimtes ontstond in het ziekenhuis, dat 45

bedden had, een heel andere sfeer. Het ziekenhuis van

Bern werd gevolgd door de Charité in Berlijn. De Charité,

opgericht in 1727 naar Parijs' model en met 200 bedden,

was aanzienlijk groter dan het ziekenhuis in Bern en had

een vrijwel vierkante vorm. De corridor liep rond een open

binnenplaats, de afdelingen waren ontworpen voor 10

tot 12 bedden en bevonden zich aan de buitenkant. Het

Allgemeines Krankenhaus in Zwitserland was een van

de eerste ziekenhuizen met speciale voorzieningen voor

de kunstmatige toevoer van verse lucht en de afvoer van

189


muffe lucht die waarschijnlijk besmettelijk was geworden door

contact met de patiënten die werden verpleegd. De overtuiging

dat ziekte het gevolg was van schadelijke dampen, miasma

genaamd, ging terug tot de tweede eeuw. Statistische analyse

en medische cartografie – twee belangrijke wetenschappelijke

innovaties uit deze periode – toonden het verband aan tussen

het ontstaan, de frequentie en de ernst van ziekten en de

fysieke kwaliteiten van de verschillende wijken van de stad.

Dit zorgde ook voor de logica van het bestrijden van ziekten

door het manipuleren van de omgeving waarin mensen leefden.

Frisse lucht werd beschouwd als de beste remedie, wat

verklaart waarom de eerste ziekenhuizen werden ontworpen als

beademingsmachines. Dit concept werd ontwikkeld na de brand

in het Hôtel-Dieu in Parijs in 1772.

De erbarmelijke omstandigheden in dit ziekenhuis waren al

lange tijd oorzaak van klachten.

Waarschijnlijk het meest perfecte paviljoenziekenhuis werd

gebouwd in Parijs, waar meer dan een eeuw na de fatale

brand van 1772 een nieuw Hôtel-Dieu zijn deuren opende. Het

werd ontworpen door E. Gilbert, die – niet toevallig – eerder

naam had gemaakt met de bouw van een psychiatrische

kliniek (Charenton, definitief ontwerp 1838) en een gevangenis

(Mazas, gebouwd tussen 1840 en 1850). De plaats van het

nieuwe ziekenhuis werd bepaald door G.E. Haussmann: aan de

noordkant van het plein voor de Notre-Dame, tussen het plein

en de hoofdader van de Seine.

De ontwikkelingen in het buitenland hadden voor het midden

van de negentiende eeuw weinig invloed in Nederland. Het

gangenstelsel was nog steeds de favoriet lang nadat het in

Frankrijk en Groot-Brittannië als verouderd was afgewezen. Dit

type bleek vatbaar voor belangrijke innovaties in de handen van

190


191


bekwame ontwerpers, maar deze waren voornamelijk

op het gebied van bouwconstructie. Typerend is het

gebouw van het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam (1855),

ontworpen door W.N. Rose. Het Coolsingelziekenhuis is vrij

letterlijk geïnspireerd op Diakonissen Anstalt Bethanian,

ontworpen door T.A. Stein, dat tussen 1845 en 1847 in

Berlijn was gebouwd. Ook buiten Nederland was het

Coolsingelziekenhuis lange tijd beroemd. Deze roem

was geheel te danken aan de technische voorzieningen,

die voor die tijd uiterst modern waren. Het ziekenhuis

beschikte over een uitgekiend ventilatiesysteem en een

eigen waterzuiveringsinstallatie. Het potentieel van de

stoommachine, de uitvinding van de negentiende eeuw,

werd ten volle benut. Maar ondanks dat het zijn tijd zo ver

vooruit was met betrekking tot de architectuur en in het

bijzonder de technische installaties, liep het gangenstelsel

waarop het werd gebouwd achter op de tijd. Voor latere

uitbreidingen werd een paviljoensysteem toegepast.

gevallen waren de paviljoens verbonden door gangen,

zoals in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.

De wortels van het psychiatrisch ziekenhuis vallen

deels samen met die van het moderne ziekenhuis: het

identificeren van psychische aandoeningen als klachten

die met behulp van recente wetenschappelijke inzichten

behandeld zouden kunnen worden.

Net als de eerdere ganggebouwen bestonden de

paviljoenziekenhuizen uit afdelingen voor mannen en

vrouwen en voor besmettelijke ziekten. Het belang van

de paviljoens zou echter al snel veranderen. De medische

wetenschap zette aan het eind van de negentiende eeuw

snel stappen vooruit. De verschillende specialisaties

zoals gynaecologie, verloskunde en oogheelkunde

werden ondergebracht in aparte paviljoens. Deze aanpak

werd in de praktijk met name toegepast bij de bouw van

universitaire ziekenhuizen, zoals het ontwerp van J. van

Nieukerken voor het Algemeen Provinciaal, Stads- en

Academisch Ziekenhuis in Groningen. Om te voorkomen

dat paviljoenziekenhuizen zich over uitgestrekte terreinen

zouden verspreiden, werden tussenliggende typen

ontwikkeld tussen de gang- en de paviljoentypen. In veel

Terwijl de introductie van nieuwe vormen van verpleging

en nieuwe aangepaste instellingen in het buitenland

plaatsvond, werden de oude 'gekkenhuizen', waarvan

er vele in de middeleeuwen waren ingericht, nog

jaren in Nederland gebruikt (Reinier van Arkel in

's-Hertogenbosch daterend uit 1442 en het Willem

Arntsz Huis in Utrecht uit 1461). De oprichters van deze

gestichten waren welgestelde burgers die, gemotiveerd

door de christelijke plicht van naastenliefde, een

erfenis in hun testament achterlieten. Tot laat in de

achttiende eeuw werd geen poging gedaan om de

patiënten in deze gestichten te genezen; ze werden

daar gewoon gehouden. De 'gekken' werden vaak als

beesten geketend en naakt opgesloten in donkere

kasten, meestal omdat hun afwijkende gedrag hen een

192


bedreiging maakte voor de openbare orde in de stad. De

functie als opsluitingsplaats werd weerspiegeld in de

structuur van het gesticht, dat meestal bestond uit een

aantal cellen (in het begin weinig), gegroepeerd rond een

vierkante binnenplaats. Het aantal dergelijke instellingen

groeide geleidelijk in de volgende eeuwen.

Pas in de 19e eeuw sloeg in Nederland de bouw

van instellingen op het platteland aan. Voor deze

nieuwe gebouwen gaf men de voorkeur aan het

paviljoensysteem. De grote aantrekkelijkheid lag in de

mogelijkheid van een optimale inbedding in de landelijke

omgeving, de fysieke scheiding van de verschillende

categorieën en klassen van patiënten en een grote

mate van transparantie binnen elk paviljoen. Een

van de voordelen van het paviljoentype was dat men

kleinschalig kon beginnen en daarna langzaam kon

uitbreiden. Rond de eeuwwisseling vond echter een

drastische schaalvergroting plaats.

In de tweede helft van de negentiende eeuw werd ook

een nieuwe categorie geesteszieken geïdentificeerd,

die verschilde van de categorie van de krankzinnigen

doordat deze geesteszieken meestal geen bedreiging

vormden voor de samenleving en zich zeer bewust waren

van hun specifieke probleem. Deze groep patiënten

had waarschijnlijk altijd bestaan, maar nu werden

ze geclassificeerd als een aparte groep. Omdat hun

aandoeningen het meest voorkwamen bij de welgestelden,

maakte hen dit tot een uitzonderlijk lucratieve doelgroep

voor de talrijke kleine privéklinieken die overal in het

laatste kwart van de negentiende eeuw ontstonden.

Wentink concludeerde dat klinieken voor neurasthenics

in een idyllische omgeving moesten worden gevestigd

met bossen, tuinen, weilanden en landbouwgrond

binnen handbereik, omdat het landschap niet alleen

voor plattelandswandelingen was, maar ook voor

werkzaamheden op het land. Een melkveebedrijf op het

terrein was waar mogelijk aan te raden. Een locatie in de

buurt van de stad werd aanbevolen. Dat vergemakkelijkte

niet alleen de aanvoer van allerlei praktische

benodigdheden, maar het maakte ook het kerkbezoek

gemakkelijker en bood de patiënten de mogelijkheid tot

vermaak. Een kliniek moest beginnen met twee grote

paviljoens, een voor eersteklas en een voor tweedeklas

patiënten, later werd een andere voor derdeklas patiënten

toegevoegd. Voor dergelijke sanatoria stelde men hoge

eisen aan de architectonische uitstraling ervan. De kamers

hadden veel lichtinval en waar mogelijk balkons. Een

grote, ruime veranda moest de zuidkant bedekken, of de

zuidoost- of zuidwestkant van het gebouw, afhankelijk van

de oriëntatie.

Langzaam maar zeker verloren de principes die

tegen het einde van de achttiende eeuw hadden

geleid tot de opkomst van het moderne ziekenhuis

en de moderne psychiatrische kliniek terrein. Schone

lucht en een landelijke omgeving werden nog steeds

belangrijk geacht, maar het geloof in de besmettelijke

eigenschappen van miasma verdween toen werd ontdekt

dat niet de vervuilde lucht zelf, maar de bacteriën die

deze bevatte, besmettelijk waren. Bovendien bleek

slechts een klein deel van die bacteriën door de lucht te

worden verspreid. De ontdekking van bacteriën maakte

het ontwerp van ziekenhuizen als beademingsmachines

overbodig. De frontlinie van het medische denken

verschoof naar de laboratoria, waar gezocht werd naar

manieren om bacteriën onschadelijk te maken.

193


194


In dezelfde periode nam de medische technologie het

ziekenhuis over. Het eerste apparaat dat overal zijn

intrede deed, was het röntgenapparaat, kort daarna

gevolgd door andere wonderen van technologie. De triomf

van de medische technologie veranderde het ziekenhuis

van een armenhuis in een topklinische instelling.

Hierdoor kwam het buiten het bereik van de traditionele

clientèle van paupers. In de ziekenhuisarchitectuur

werd opnieuw gezocht naar compactere vormen en de

nieuwe status van een gebouw kwam tot uiting in een

vaak uitgesproken representatieve uitstraling. Ook in

de wereld van de psychiatrie werd vooruitgang geboekt,

waar deze niet leidde tot het verlaten van de omvangrijke

paviljoencomplexen maar tot een grotere differentiatie,

mede door de introductie van nieuwe therapieën. Actieve

therapie in het bijzonder leidde tot de toevoeging van

kamers die speciaal voor dit doel waren uitgerust. Ook

in de huisvesting en ouderenzorg werd vooruitgang

geboekt, waarbij de contouren van nieuwe typen

gebouwen in beeld kwamen.

Het Gebouwcentrum Ziekenhuis, een gezamenlijk

initiatief van het Bouwcentrum, de Nederlandse

Ziekenhuisstichting, de Vereniging van Katholieke

Ziekenhuizen en het Koninklijk Instituut van

Nederlandse Architecten (BNA), werd op 28 februari

1950 officieel geopend door de minister van Sociale

Zaken, A.M. Joekes. De belangrijkste taak van het

centrum was het maken van gestandaardiseerde

bladen (normaalbladen of documentatiebladen) die

als vergelijkingsmateriaal moesten dienen voor de

beoordeling van nieuwe projecten. De standaardisatie

van een bepaald kenmerk, zoals de verpleegeenheid,

was om de functie, de afmetingen en de fysieke

uitvoering te standaardiseren; alleen dat laatste werd

volledig gezien als de taak van de architect.

Het uiterlijk van Nederland veranderde in de twintig

jaar na de Tweede Wereldoorlog drastischer dan in de

tweehonderd jaar daarvoor. De bevolking groeide als

nooit tevoren. De industrialisatie, die alle aanmoediging

kreeg, creëerde nieuwe sociale en economische

verhoudingen. Het land raakte verdeeld in economische

kernregio's en achtergebleven regio's waar speciale

stimuleringsmaatregelen nauwelijks een verdere

achteruitgang konden voorkomen. Er was een uittocht

vanuit de achtergebleven regio's naar de veelbelovende

gebieden in het westen van het land, waar het niet

de grotere steden waren die de demografische groei

opvingen, zoals ze in het verleden hadden gedaan, maar

de kleinere centra aan de periferie.

In het jargon van de stedenbouwkundigen was de

stad gefragmenteerd en verloor ze haar traditionele

kwaliteiten van een duidelijk afgebakende sociaaleconomische

eenheid binnen duidelijk identificeerbare

fysieke grenzen. De snelle toename van het autobezit

stimuleerde de opkomst van forensendorpen. Nederland

werd suburban. Het ligt voor de hand te veronderstellen

dat deze stormachtige ontwikkelingen gevolgen hadden

voor de gezondheidszorg. In de eerste plaats moest

het aantal diensten de bevolkingsgroei minstens

bijhouden. Ziekenhuizen en woon- en zorgvoorzieningen

voor ouderen zouden moeten worden opgenomen in

de nieuwe vestigingspatronen. Dat betekende dat de

meeste nieuwe instellingen werden opgericht in de

forensensteden en de snelgroeiende buitenwijken.

Een bijkomend voordeel dat vooral belangrijk was

195


voor ziekenhuizen was de bereikbaarheid via een

groeiend netwerk van hoofdwegen en snelwegen. In

de psychiatrie had een aantrekkelijke landschappelijke

omgeving van bossen of duinen nog steeds de voorkeur.

Uiteraard had de nieuwe woon- en werkomgeving die

in recordtijd werd gecreëerd effect op de gezondheid.

Welvaartsgerelateerde klachten en stress eisten hun tol

en leverden stof voor een groeiende hoeveelheid kritiek.

Een toenemende vervreemding werd beschouwd als het

belangrijkste effect van de veranderingen op ouderen. De

beste manier om deze specifieke problemen van ouderen

aan te pakken, zou zijn om een woonomgeving te creëren

die speciaal was afgestemd op hun behoeften. Dit leidde

tot een bouwhausse van voorzieningen voor ouderen, die

ongeëvenaard was in andere landen.

De modernisering van de Nederlandse bouwnijverheid

was tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in volle gang.

Dat leidde tot experimenten.

Tijdens de wederopbouwperiode zijn veel experimenten

uitgevoerd met bouwsystemen. Dit waren bouwmethoden

op basis van gestandaardiseerde, meestal prefabelementen,

vrijwel altijd gecombineerd met een vast

systeem van afmetingen. De belangrijkste reden voor

deze soms omslachtige en altijd dure experimenten was

aanvankelijk het tekort aan geschoolde arbeidskrachten.

Later verschoof de nadruk naar het snellere tempo

waarin (overwegend) woningen volgens deze moderne

methode gebouwd konden worden.

Een andere vorm van standaardisatie was de prefabricage

van complete onderdelen van een gebouw. Deze methode

werd meestal gebruikt voor douches, toiletten en

keukens, die fittingen waren in plaats van een deel van

het gebouw. Tot slot was het mogelijk om hele gebouwen

te standaardiseren. In de sociale woningbouw was dat

al jaren gangbaar, maar behalve voor tankstations,

bushokjes en andere snelwegarchitectuur bleek het voor

andere bouwvormen nauwelijks haalbaar.

Standaardelementen werden ook gebruikt in

zorggebouwen. In de praktijk hadden de ontwerpen van

gestandaardiseerde componenten volgens een vast

systeem van afmetingen hadden één ding gemeen:

ze wezen in de richting van verdere schaalvergroting

en de combinatie van basiseenheden die in grote

mate identiek waren. Daardoor werden ziekenhuizen,

verzorgingstehuizen (die al groter waren dan hun

tegenhangers in het buitenland) en flatgebouwen voor

ouderen nog groter in omvang. De toepassing van

prefab- gevelelementen gaf het Leyenburgziekenhuis

in Den Haag (ontworpen door K.L. Sijmons) een

uitgesproken moderne uitstraling.

De standaardisatie van gebouwen veronderstelt dat

de functie herhaalbaar is. Lokale eigenaardigheden

en de persoonlijke voorkeuren van de klanten spelen

geen rol. Het aantal programma's is beperkt voor

huisvesting, maar dit is veel minder het geval voor bijna

elke andere functie. Volledig identieke ziekenhuizen zijn

nooit gebouwd, maar ziekenhuizen die gebruikmaken

van een standaardprogramma wel. De bekendste zijn

de vijf Wiegerinck-ziekenhuizen in Utrecht, IJmuiden,

Heemstede, 's-Hertogenbosch en Oosterhout. Het zijn

torenhoge ziekenhuizen met de behandelunit in de

laagbouw en de poliklinieken, met eigen ingang, haaks.

196


De toepassing van het dubbele gangensysteem heeft

geresulteerd in een uitzonderlijk compact afdelingsblok.

Hoewel de vijf Wiegerinck-ziekenhuizen niet helemaal

identiek zijn, illustreren ze wel het ideaal van het

universele ziekenhuisbouwpakket, van het ziekenhuis dat

zo min mogelijk aandacht besteedde aan zijn omgeving

en op elke willekeurige locatie kon worden geplaatst.

Het idee dat standaardisatie een manier was om veel

en uitgebreider, maar niet beter. Hoewel er voorlopig

genoeg geld was, zorgde deze kritiek voor vragen over de

ingeslagen weg.

Bovendien was financiering niet het enige of zelfs het

belangrijkste economische criterium: als de zorgsector

in hetzelfde tempo zou blijven groeien, zou er al snel een

tekort ontstaan aan personeel, met name verplegend

geld te besparen bleek ongegrond. Voor sommige

onderzoekers was het grote voordeel de geringe invloed

van de medische staf op het ontwerpproces.

De economische opleving, bereikte een hoogtepunt in

de vroege jaren 1970. Het tempo waarin de zorg zich

ontwikkelde was aanzienlijk hoger dan de gemiddelde

groei van het bruto nationaal product (BNP). Dit gold

met name voor de ziekenhuiswereld en de huisvesting

van ouderen. Critici klaagden dat de verbetering van het

niveau van de gezondheidszorg geen gelijke tred hield

met deze onevenredige groei - de zorg werd duurder

personeel. Er moest dus toch een einde worden gemaakt

aan de ongelimiteerde groei. Terughoudendheid werd

een belangrijk thema, vooral in de ziekenhuiswereld

en in de ouderenzorg, maar ook in de psychiatrie. Het

tweede grote thema betrof de kritiek op het functioneren

van de gezondheidszorg. Deze kritiek viel samen met

het groeiende protest tegen de verzorgingsstaat in het

algemeen.

Nergens was dit protest zo luidruchtig als in de

psychiatrie – die altijd de sector was die het meest

direct werd beïnvloed door meningen over mens en

maatschappij.

197


198


De impact van deze kritiek werd onmiddellijk geuit in

de opkomst van nieuwe architecturale concepten. De

sleutelbegrippen waren kleinschaligheid, veiligheid

en warmte. Er moesten sociale ruimtes komen waar

mensen spontaan kleine, tijdelijke gemeenschappen

konden vormen. De moderne functionalistische

stedenbouw werd ervan beschuldigd dit te frustreren

door de smalle straatjes, steegjes en pleinen van vroeger

achterhaald te verklaren. De premoderne stedenbouw

werd nu de belangrijkste inspiratiebron. Dat gold ook

voor een van de meest besproken architectuur- en

stedenbouwkundige concepten van deze jaren: het

principe van draagstructuur en inbreidingsconcepten.

7388 miljoen gulden). Het aandeel van het nationaal

inkomen dat aan gezondheidszorg werd besteed,

steeg in dezelfde periode van 3,3 naar 6,4 procent. Het

aandeel van de ziekenhuisgezondheidszorg (exclusief

behandeling door specialisten) steeg van 32,8 naar 43,8

procent. De stijging van de kosten was vooral het gevolg

van de toename van het aantal algemene ziekenhuizen

en van het aantal bedden. In het voorjaar van 1969 waren

er 220 algemene ziekenhuizen met in totaal 66.000

bedden, wat neerkomt op 5,1 promille per 1.000 van de

bevolking. Zelfs in de meest optimistische economische

modellen werd duidelijk dat de gezondheidszorg hard op

weg was totaal onbetaalbaar te worden.

Door de industrieel vervaardigde ondersteuning te

scheiden van een invulpakket dat is ontworpen om

aan de behoeften van de gebruiker te voldoen, hoopte

de SAR persoonlijke vrijheid te harmoniseren met de

moderne industriële samenleving. Dit onderscheid

tussen een permanente structuur en een flexibel

interieur vormde al in 1969 de basis voor de nieuwe

richtlijnen gepubliceerd in de notitie ‘Aspecten van

het ziekenhuis van de toekomst’. Hoewel de meeste

alternatieve, weefselachtige plannen voor ziekenhuizen

over het algemeen onuitvoerbaar bleken, nam de bouw

van kleinschalige groepsfaciliteiten een vlucht in de

psychiatrie. Deze groepsgebieden waren opgenomen in

de structuur van de bestaande instellingen. Wat betreft

huisvesting voor ouderen, werd de bouw van grote

complexen verdeeld in aangename kleinere eenheden

door tal van kleine straatjes en pleinen populair.

De kosten van de gezondheidszorg stegen tussen 1953

en 1970 met bijna een factor 10 (van 797 miljoen naar

Met hoopte dat als er regels zouden worden opgelegd aan

de bouw van ziekenhuizen, ook het ziekenhuisgebruik

zou afnemen. Deze benadering werd belichaamd in de

Hospital Provisions Act van 1971. Deze voorzag in de

oprichting van een raad voor ziekenhuisvoorzieningen om

de wenselijkheid van nieuwe gebouwen te onderzoeken

en daartoe een nationaal ziekenhuisplan op te stellen.

Dit resulteerde in een regionaal distributieplan dat al snel

onhaalbaar bleek. Het college had meer succes bij het

opstellen van criteria waaraan de bouwplannen moesten

voldoen. Een daartoe samengestelde commissie had

meer succes bij het opstellen van criteria waaraan de

bouwplannen moesten voldoen, waarvan de uitwerking

werd uitbesteed aan de ziekenhuisspecialisten verenigd

in de Stichting Architectenonderzoek Zorggebouwen

(Stagg). In eerste instantie probeerde de Stagg een

standaardprogramma te ontwikkelen, maar dat bleek

overambitieus. In plaats daarvan onderzocht de Stagg

onder leiding van centraal projectleider J.P. Kloos de

optimale afmetingen van de verschillende delen van een

199


ziekenhuis. Een andere belangrijke stap in het reguleren

van het aanbod was de Structuurnota Gezondheidszorg

die de staatssecretaris van volksgezondheid J.

Hendriks in 1974 presenteerde. Deze combineerde

twee strategieën: de invoering van een ladderstructuur

(waardoor dure apparatuur alleen in ziekenhuizen kon

worden geïnstalleerd) en regionalisering (geografische

spreiding in overeenstemming met de doelstellingen

van de Hospital Provisions Board). Een belangrijk

kenmerk van de nota was de inperking van de toegang

tot ziekenhuisvoorzieningen: patiënten moesten

voortaan, voordat zij in een ziekenhuis konden worden

opgenomen, door hun huisarts worden doorverwezen;

deze laatste kreeg de functie van poortwachter. De

pogingen van de Stagg om te werken aan innovatieve

ziekenhuisconcepten leidden tot reflectie op nieuwe

principes. Het resultaat daarvan was het handboek

"Ziekenhuis Menselijk en Modern", dat tussen 1969 en

1975 als losbladig systeem werd gepubliceerd en een

nauwkeurig beeld geeft van de opvattingen die er in de

jaren 1970 op na werden gehouden.

Het was de taak van de architect om de ruimtelijke

omstandigheden te creëren waarin deze gemeenschap

kon worden gecreëerd en kon functioneren, iets

heel anders dan 'het ontwerpen van een efficiënte

genezingsfabriek met een quasi-humaan tintje zoals

winkels in de ontvangstruimte en een reproductie aan

de muur'. Van de architect werd verwacht dat hij een

humane omgeving creëerde waarin de technologische

perfectie van geneeskunde en gezondheidszorg

samenviel met zorg voor het welzijn van de patiënt.

Het was dus ook de zoektocht naar een synthese tussen

humaan en modern in het ontwerp van het gebouw.

Kleinschaligheid was in de psychiatrie de winnende

kaart, net als laagbouw bij ziekenhuizen. Als gevolg van

de nieuwe inzichten besloot de Sint Willibrordusstiching

in Heiloo om nieuwbouw in gebruik te gaan nemen. Dit

leidde in 1975 tot een plan gebaseerd op kleine groepen

van acht personen. Het eerste tastbare resultaat werd

voltooid in 1980, relatief snel na het oorspronkelijke idee.

Typerend voor veel nieuwbouwprojecten is de woordelijke

en vaak filosofisch getinte rechtvaardiging ervan.

Een aantal experts uit het veld gaven hun hun visie op

de toekomst van de gezondheidszorg als uitgangspunt.

De verwachting was dat er door de ontwikkelingen

in de medische techno logie een kleiner, hightech

kernziekenhuis over zou blijven. Na een kort verblijf

daar zouden de patiënten worden overgeplaatst naar

andere voorzieningen. Er zouden gemeentelijke of

regionale behandelcentra (satellieten) worden ingericht

voor ambulante hulp en dagbehandeling. De poliklinische

afdelingen werden groter en bleven deel uitmaken

van de organisatie van het ziekenhuis (zonder er

noodzakelijkerwijs een fysiek onderdeel van te vormen),

en het belang van kleinschaligere zorgvoorzieningen

die een organisatorisch of een fysiek onderdeel van een

ziekenhuis moesten vormen, nam toe. Lichte vormen van

ziekenhuisgerelateerde zorg konden ook worden geleverd

in zorghotels (zotels), in ziekenboegen of thuis in samenwerking

met thuiszorgorganisaties. R.B.M.R. Bakker (arts

en medisch directeur van het Westeinde Ziekenhuis in

Den Haag) verwachtte dat het ziekenhuis steeds meer

als winkelcentrum zou worden gebruikt.

200


Het onderscheid tussen winkelstraat en ziekenhuis zou

vervagen. Een belangrijkere trend was de organisatie van

ziekenhuizen rond medische processen in plaats van

medische functies. Verschillende categorieën patiënten

volgen gepersonaliseerde behandeltrajecten, waarbij deze

trend resulteert in de identificatie van specifieke groepen.

De medische specialisaties zijn idealiter verdeeld over

deze groepen, zodat het ziekenhuis wordt opgedeeld in

gespecialiseerde clusters. Maar het mocht niet zo zijn.

Zorggebouwen behoren tot de meest fascinerende

architecturale opgaven. Hun evolutie begon toen

ziekenhuizen en psychiatrische instellingen zich zo'n

250 jaar geleden bewust begonnen te onderscheiden

door de manier waarop ze werden bepaald door hun

doel. Hun functie was om bij te dragen aan het herstel

van de patiënten die bij hen werden opgenomen, en de

architectuur werd ingezet als instrument om dat mogelijk

te maken. Men geloofde dat een natuurlijke, gezonde

omgeving een essentiële bijdrage leverde aan het welzijn

van patiënten en hun herstel bevorderde.

De laatste decennia hebben zich echter ontwikkelingen

voorgedaan, voortkomende uit de geleidelijke overgang

naar een zorgstelsel waarin marktmechanismen

een prominente rol krijgen. De magische formule die

voortdurend wordt herhaald, is de vervanging van aanbod

door vraagregulering. In een geliberaliseerde markt

bepaalt de vraag – in dit geval naar gezondheidszorg

– het aanbod. De kosten worden niet verlaagd door het

aanbod te beperken, maar door concurrentie, en die

concurrentie zal alleen maar toenemen naarmate de

markt een steeds opener karakter krijgt. De regulering

van het aanbod kenmerkte zich door een uitgebreid

vergunningenstelsel, beperkingen van de mogelijkheid

om een zorginstelling te runnen en vrijstellingen daarvan.

Het nieuwe systeem rekent geleidelijk af met de meeste

beperkingen. Instellingen worden zelf verantwoordelijk

voor hun vastgoed en moeten de bouw- en exploitatiekosten

doorberekenen in de prijs van de zorg. Het nu

een kwestie van het bouwen van flexibele en vooral

verkoopbare gebouwen die optimaal functioneren zonder

ruimte te verspillen. Hoewel er evenveel definities van

optimaal functioneren zijn als er verschillende partijen en

perspectieven zijn, is er consensus over de wenselijkheid

om het aantal specifiek voor hun functie ontworpen

delen van het gebouw tot een minimum te beperken.

Alle instellingen in de zorg worden gedwongen na te

denken over het nut en de noodzaak van hun gebouwen

– en daarmee van architectuur. Er zijn twee extreme

standpunten te onderscheiden. Aan de ene kant is er de

opvatting van architectuur als een noodzakelijk kwaad

waarvan de kosten zo laag mogelijk moeten worden

gehouden. Aan de andere kant is de opvatting dat

architectuur een bedrijfsinstrument is dat de bedrijfsresultaten

direct beïnvloedt. Twee aspecten spelen hierbij

een grote rol: logistiek en de manier waarop een gebouw

wordt waargenomen en ervaren door de gebruikers.

Frustratie van de logistieke processen leidt tot hoge

kosten, terwijl innovatieve concepten aanzienlijke

besparingen met zich mee kunnen brengen.

201


202


203


204


In de architectuur van ziekenhuizen is vooralsnog een

opvallend verschil te zien tussen de ontwikkeling van nieuwe

concepten en de implementatie van de laatste dinosaurussen.

De laatste jaren zijn de complexen opge leverd

die vanaf het midden van de jaren 1990 zijn ontwikkeld

als de ziekenhuizen van de eenentwintigste eeuw.

misleidend: de combinatie van functies die kenmerkend

is voor de klassieke boulevard is er wel, maar de fysieke

vorm is totaal anders. De meeste van hen zijn gebaseerd

op het winkelcentrum of medische miniwinkelcentrum

en bestaan vaak uit een ensemble van afzonderlijke

gebouwen - er zijn zelden straten of pleinen.

Het Martini Ziekenhuis in Groningen (2007), ontworpen

door Arnold Burger (Burger Grunstra architecten

adviseurs), bestaat uit twee langgerekte volumes.

Het ene deel heeft een vloeiende slangvorm, het andere

een zigzagvorm. De twee volumes zijn op twee punten

met elkaar verbonden. Opvallend is de glazen gevel aan

de kant van de toegangsweg: deze dubbele gevel geeft

het complex veel van zijn opvallende kenmerken. Het

ziekenhuis is een modelproject voor industriële, flexibele

en demontabele architectuur. Deze komt hier tot uiting in

een systeem van scheidingswanden die gemakkelijk

te verplaatsen zijn, ondanks de massa kabels en andere

technische elementen. Het interieur is van Bart Vos (Vos

Interieur) met een scala aan kleuren van de kunstenaar

Peter Struycken.

Het concept van de zorgboulevard is populair. Dit bestaat

uit het aantrekken van medische en commerciële

activiteiten in de buurt van een ziekenhuis, zodat het

zich verschuilt achter een complex van bedrijven dat het

meest op een winkelcentrum lijkt.

Het concept van de zorgboulevard kan dan ook

worden beschouwd als het medische equivalent

van het omtoveren van het hele sociale leven tot

een winkelervaring. Het wordt vooral toegepast in

algemene ziekenhuizen. De term 'boulevard' is enigszins

De commerciële uitstraling van de zorgboulevard

lijkt afgestemd op de transitie naar een klantgerichte

vorm van dienstverlening; in die zin vertegenwoordigt

de zorgboulevard de toenemende invloed van het

marktdenken. Pragmatische overwegingen zijn van

groter belang: vooral dankzij de poliklinische afdelingen

trekken ziekenhuizen een constante stroom klanten aan,

wat aantrekkelijk is voor de bedrijven aan de boulevard.

De boulevard zorgt op zijn beurt voor extra inkomsten

voor het ziekenhuis, zeker wanneer het ziekenhuis zelf de

voorzieningen exploiteert of gunstige contracten weet af

te sluiten met de private partijen die ze exploiteren.

Bovendien vormt een zorgboulevard een naadloze

overgang naar normale vormen van stedelijke

dienstverlening, en dat kan helpen om het ziekenhuis

zich minder als geïsoleerd bolwerk te laten

manifesteren. Aan de andere kant staat of valt

het concept met een hoge mate van concentratie.

Het is een aanvulling op het klassieke centrale

ziekenhuis, dat dankzij deze toevoeging nog meer

aanzwelt. Het one-stop medisch centrum houdt in dat

het hele scala aan voorzieningen, van niet-medisch tot

topmedisch, geclusterd is.

205


Waar de voorgaande decennia gekenmerkt werden door

schaalvergroting, mede omdat het de enige manier was

om het maximale uit de eindeloze stroom fusies te halen,

keert nu langzaam het tij. Natuurlijk zijn er veel medische

functies die alleen goed kunnen worden ondergebracht in

grote ziekenhuizen. Dat is de enige plek voor ingewikkelde

en gevaarlijke ingrepen. Als multidisciplinair werk nodig is,

impliceert dat de beschikbaarheid van een concentratie van

verschillende specialisaties. Kleinere instellingen zijn ook

minder geschikt voor opleiding en onderzoek, waardoor er

altijd nog een aanzienlijk aantal grote complexen zal zijn.

Toch is de overtuiging dat een grote schaal altijd beter is,

aan het wankelen gebracht. De zoektocht naar manieren

om grote ziekenhuizen te decentraliseren wordt ingegeven

door verschillende motieven. Ten eerste zijn er de gevolgen

van de nieuwe bouwwetgeving, die de verschillen tussen de

'hete vloer', kantoren en hotelfuncties verscherpt en daarmee

de versnippering van het gebouw in afzonderlijke delen

aanmoedigt. Ten tweede is er het besef dat het klassieke

ziekenhuis met alle taken grote logistieke problemen met zich

meebrengt, niet flexibel is, een massa verkeer genereert, en

dingen combineert die geen functionele relatie met elkaar

hebben – allemaal binnen een onvermijdelijke institutionele

setting. Ten derde maakt de revolutie in de multimedia het

overbruggen van fysieke afstanden steeds vaker overbodig.

Informatie kan razendsnel worden uitgewisseld, niet alleen

tussen de afdelingen binnen ziekenhuizen, psychiatrische

instellingen en verpleeghuizen, maar ook tussen deze

instellingen en hun ambulante patiënten.

Tot slot wint het idee terrein dat kleinschalige klinieken dichter

bij de 'cliënt' staan, een belangrijke rol kunnen spelen op

het gebied van voorlichting en preventie, en niet gehinderd

206


worden door de massale schaal en kilte van het grote

ziekenhuis als het gaat om het benaderen van patiënten.

Tegelijkertijd kunnen deze kleinschalige klinieken

echter maar een klein deel van het aanbod van grotere

ziekenhuizen overnemen: specialisatie is onvermijdelijk.

Dat veronderstelt het bestaan van netwerken van

zorgclusters, extramurale poliklinische eenheden en

medische wijk- en buurthuizen.

Al in de jaren 1990 werd gedacht dat het klassieke

centrale ziekenhuis zou worden gereduceerd tot een

kleine hightech kliniek. Terwijl de organisatie van

een groot ziekenhuis intact blijft en zelfs kan worden

uitgebreid met voorzieningen uit andere sectoren, is de

accommodatie verspreid over een groot aantal locaties

die dankzij internet intensief met elkaar in contact

staan. Het internet stelt patiënten idealiter in staat om

optimale controle uit te oefenen over de processen

waaraan ze worden onderworpen, waardoor de relatie

tussen klant en dienstverlener wordt omgekeerd - een

omkering die al heeft plaatsgevonden in sectoren van

de ssamenleving, zoals banken en reisbureaus. In ruil

voor de verantwoordelijkheden en werkzaamheden die

worden overgedragen aan de klanten, krijgen deze meer

invloed, vooral wanneer ze kunnen kiezen uit meerdere

aanbieders op verschillende locaties. Het hebben van een

ruime keuze is een voorwaarde voor de empowerment

van de patiënten.

Terwijl bestaande ziekenhuizen opvallend resistent

lijken te zijn tegen de kennelijk groeiende vraag

naar fundamentele veranderingen, ontstaan overal

gezondheidscentra met huisartsen, fysiotherapeuten

en psychologen.

Veel recent gebouwde ziekenhuizen kenmerken zich

door het streven naar hoge kwaliteit. Dit is in lijn met

de herontdekking van het potentieel van architectuur

en wordt ook aangemoedigd door de herziening van

het systeem dat de instellingen verplicht strategieën te

ontwikkelen voor de optimale inzet van hun gebouwen.

Vergelijkbare trends zijn te zien in psychiatrische

instellingen en ouderenhuisvesting, waar dezelfde

motieven een rol spelen. Dat kwaliteit meerwaarde kan

bieden, zowel in gebruik als – letterlijk – in termen van

accountancy is geen recente ontdekking; nieuw is de

ontdekking dat optimale winst kan worden gehaald uit de

architectuur van de gezondheidszorg. Zoals altijd hangt

het allemaal af van de rol van de opdrachtgever.

Prognoses bevolkingsgroei en

samenstelling 2021 1502

Volgens de prognoses gepubliceerd in Primos 2021

(Prognose van bevolking, huishoudens en woningbehoefte

tot 2050), neemt de bevolking in de periode

2021-2035 naar verwachting met bijna 1,3 miljoen

inwoners toe. Dat is een groei van in totaal 7,4%. De

sterkste groei wordt in de eerstkomende jaren verwacht.

Rond 2034 bedraagt de groei nog ruim 70 duizend

inwoners per jaar. Na 2035 zet volgens de huidige

inzichten de bevolkingsgroei door, maar steeds in een

iets lager tempo.

Volgens de prognose verwelkomt Nederland in 2038 de

19 miljoenste inwoner, en zal Nederland in 2050 19,5

miljoen inwoners tellen.

207


Geografische kaart Nederland/Primos.

Randstad

Noordflank

Oostflank

Zuidflank

Overig Nederland

Het zal echter enige jaren duren voordat de extra

inspanningen van Rijk, provincies, gemeenten en

bouwende partijen resulteren in de oplevering van meer

woningen. De Primos-prognose 2021 verwacht dat in de

tweede helft van de jaren 2020 de woningvoorraad per

saldo per jaar met ruim 80 duizend woningen toeneemt.

De piek wordt verwacht rond 2026/2027 met een nettogroei

van tussen de 85 en 90 duizend woningen. Daarna

zal de productie, volgens de huidige inzichten, onder

invloed van een afnemende huishoudensgroei en een

teruglopend woningtekort, dalen.

Bron: Primos 2021.

De prognose 2021 voorziet een voortgaande regionale

differentiatie. De sterkste bevolkingsgroei in de periode

tot 2035 wordt verwacht in de woningmarktregio’s Den

Haag (16%), Amsterdam (16%), Ede (14%) en Utrecht

(13%). In de noordflank wordt de sterkste groei in de

woningmarktregio Lelystad (11%) verwacht en in de

zuidflank neemt de bevolking in de regio Eindhoven (9%)

het meest toe. De woningmarktregio’s in het landsdeel

overig Nederland krimpen of kennen een beperkte groei.

Woningmarktregio Roosendaal vormt een uitzondering

met een verwachte bevolkingsgroei van 4%.

Als gevolg van de stikstofproblematiek en de

coronacrisis heeft een deel van de woningbouwprojecten

vertraging opgelopen. De verwachting is daarom dat de

woningproductie in 2021 en 2022 iets lager ligt dan in

afgelopen jaren. Vanaf 2023 neemt de woningproductie

naar verwachting weer sterk toe. Deels gaat het om een

inhaaleffect, deels is deze verwachting gebaseerd op de

gemeten toename in de plancapaciteit en aanpassingen

in het beleid van overheden.

208


In totaal worden er naar verwachting in de periode 2021 t/m 2034 1,16 miljoen woningen

aan de voorraad toegevoegd en 168 duizend woningen aan de voorraad onttrokken. Per

saldo neemt de voorraad met bijna 990 duizend woningen toe, een uitbreiding met 12,4%.

Het woningtekort zal naar verwachting pieken in 2024 op 316.700, oftewel 3,9% van de

voorraad, en vervolgens dalen naar 2,7% in 2030 en 2,0% in 2035. Het woningtekort daalt

uiteindelijk nog verder naar 1,4% in 2050.

Verwachte bevolkingsgroei naar component.

120.000

100.000

80.000

60.000

40.000

20.000

0

-20.000

-40.000

2021 2023 2025 2027 2029 2031 2033 2035 2037 2039 2041 2043 2045 2047 2049

Natuurlijke aanwas

Buitenlands migratiesaldo

Bron: CBS Bevolkingsprognose 2020-2070 (december 2020).

Vanaf 2022 bedraagt de groei van de bevolking meer dan 100 duizend inwoners per

jaar. In de periode 2021 tot 2035 neemt de bevolking naar verwachting met bijna 1,3

miljoen inwoners toe. Dat is een groei van in totaal 7,4%. Ruim driekwart van deze groei

(78%) is het gevolg van een positief buitenlands migratiesaldo. De natuurlijke aanwas

draagt dus minder dan een kwart bij aan de groei. In de jaren 2022-2026 bedraagt

de groei gemiddeld 105 duizend inwoners per jaar. Dat komt neer op een gemiddelde

bevolkingsgroei van 0,6% per jaar. Het groeitempo neemt in de loop der tijd af. Rond 2034

bedraagt de groei nog ruim 70 duizend inwoners per jaar, oftewel 0,4% per jaar.

De verwachte bevolkingsgroei zal zich niet gelijkmatig voordoen in alle leeftijdsgroepen.

De verwachting is dat de aantallen middelbare scholieren (13 t/m 18 jaar) en oudere

personen onder de potentiële beroepsbevolking (45 t/m 67 jaar) gaan afnemen en in

2035 lager zijn dan in 2021. De overige leeftijdsgroepen zullen in omvang toenemen.

209


Verwacht bevolkingsaantal naar leeftijdsgroep (2021-2035-2050).

tot 4 jaar

4 - 12 jaar

13 - 18 jaar

19 - 44 jaar

45 - 67 jaar

68 - 74 jaar

vanaf 75 jaar

0

1 2 3 4 5 6 7

2021

2035 2050

Bron: CBS.

De ontwikkeling van het aantal huishoudens hangt af van ontwikkelingen in de

bevolkingsopbouw en van het huishoudenvormende gedrag van die bevolking. Daarbij

gaat het om processen als uit huis gaan, samenwonen, scheiden, verweduwing en de

overgang naar intramurale voorzieningen (tehuizen).

De meeste mensen wonen zelfstandig thuis in een particulier huishouden (CBS-definitie),

maar bij een kleine groep is dat niet het geval. Deze woont in een instelling zoals een

verpleeg- of verzorgingshuis, een kindertehuis, een gezinsvervangend tehuis, een

revalidatiecentrum, een klooster of een penitentiaire inrichting. Ook asielzoekerscentra

worden tot deze intramurale instellingen gerekend. De groep van mensen woonachtig in

een intramurale instelling wordt ook wel de institutionele bevolking genoemd. Door de

toenemende vergrijzing zal de institutionele bevolking naar verwachting toenemen en

in 2035 uit 311 duizend personen bestaan. Dat is 59 duizend meer dan in 2021. Tussen

2035 en 2050 komt daar nog eens eenzelfde aantal personen bij.

210


Ontwikkeling institutionele bevolking,

realisaties en prognoses (2011-2050).

400.000

380.000

360.000

340.000

320.000

300.000

280.000

260.000

240.000

220.000

200.000

2011 2016 2021 2026 2031 2036 2041 2046

Waarneming

Bron: CBS17 en Primos 2021 en 2020.

Primos 2021 Primos 2020

Vooral het aantal alleenstaandenhuishoudens neemt

met 592 duizend (19%) sterk toe. In de eerste jaren

bestaat de toename van alleenstaanden voor ruim

60% à 70% uit 65-plussers. In de loop der jaren neemt

dit aandeel sterk toe. Vanaf 2030 bestaat de toename

vrijwel geheel uit 65-plussers. De huishoudenstoename

in de periode tot 2035 betreft 4% eenoudergezinnen, 15%

paren, 11% gezinnen en maar liefst 70% alleenstaanden.

Voor de periode vanaf 2035 zien we de grootste aanwas

wederom bij de alleenstaanden, en dan vrijwel geheel

beperkt tot de groep 75-plussers. Ook het aantal stellen

Voor de woningmarkt is niet zozeer de bevolkingsgroei

met kinderen neemt vanaf 2035 toe.

van belang als als wel de verwachte toename van

het aantal en de verschillende typen huishoudens.

In de periode 2021 t/m 2034 neemt het totale aantal

huishoudens naar verwachting met 848 duizend toe,

van 8,0 miljoen naar 8,9 miljoen, een groei met 10,5%.

Dat is naar verhouding sterker dan de bevolkingsgroei

(7,4%) in diezelfde periode: de gemiddelde grootte van

huishoudens neemt dus nog verder af, van 2,14 in 2021

tot 2,07 in 2035.

Toe- en afname van huishoudens naar type en leeftijd (2021-2035 en 2035-2050).

700.000

600.000

500.000

400.000

300.000

200.000

100.000

0

-100.000

-200.000

15-29 30-64 65-74 75+

Alleenstaanden

15-29 30-64 65-74 75+

Samen zk

15-29 30-64 65-74 75+

Samen mk

15-29 30-64 65-74 75+

Eenouder

Mutatie 2021 - 2035

Mutatie 2035 - 2050

Bron: Primos 2021.

211


212


16

BINNENMILIEUPARAMETERS

213


INVENTARISATIE

Dynamische zon- en lichtwering kunnen de warmtetoetreding in een gebouw verminderen, hetgeen

bijdraagt aan een vermindering van het energiegebruik in het gebouw voor koeling 1601 en verlichting 1602 .

Bovendien kan van het gebruik ervan een positieve invloed uitgaan op mensen die zich in het gebouw bevinden.

De relevante binnenmilieuparameters in zorggebouwen die beïnvloed worden door dynamische zon- en

lichtwering zijn deels afhankelijk van de parameters die van toepassing zijn op de productiviteit van

gebruikers in kantoorgebouwen 1603 , aangevuld met suggesties van verschillende specialisten op dit gebied.

Deze voor zorggebouwen relevante binnenmilieuparameters

en de invloed van de verschillende aspecten

van een zon- en lichtweringsysteem zijn in de illustratie

hieronder weergegeven in hun onderlinge samenhang.

Overzicht van de invloed van dynamische zon- en/of

lichtweringsystemen op binnenmilieuparameters, die van

invloed zijn op de gebruikers van zorggebouwen.

Systeem

Zonwering

Daglichtwering

Dynamische regeling

Motor

Temperatuur

Zoninstraling kan op een zonnige dag in belangrijke

mate bijdragen aan de opwarming van een ruimte. In

de winter kan dit energetisch gunstig zijn omdat de

ruimte dan minder verwarmd hoeft te worden via het

verwarmingssysteem. In het tussenseizoen en in de zomer

kan de zon echter zorgen voor een ongewenste warmtelast

en leiden tot een hoge ruimtetemperatuur of een noodzaak

tot extreem koelen om de gewenste ruimtetemperatuur te

waarborgen. Wanneer er geen koeling aanwezig is, speelt

buitenzonwering een belangrijke rol bij het voorkomen van

opwarming van de ruimte.

Fysische gevolgen

Temperatuur

Straling(-asymmetrie)

Daglicht

Uitzicht

Luminantie (verblinding)

Beïnvloedingsmogelijkheden

Instalatiegeluid

Gebouwgebruikers

Langdurige zorg

- Bewoner

- Personeel

- Bezoekers

Ziekenhuis

- Patiënten

- Personeel

- Bezoekers

Als er wel koeling aanwezig is, draagt dynamische

buitenzonwering bij aan het verminderen van het

energiegebruik ten gevolge van ruimtekoeling. Bovendien

is zonwering in gebouwen met koeling, vooral op

extreem warme dagen, met buitentemperaturen > 30 °C,

(wanneer het koelvermogen mogelijk onvoldoende is

om de ruimte op temperatuur te houden), van belang

om opwarming van de ruimte tegen te gaan. Daarnaast

kan zoninstraling op de gevel zorgen voor een slechte

temperatuurverdeling in een ruimte of gebouw. Met

name wanneer er geen aparte regelmogelijkheid

bestaat van het verwarmings- en koelingssysteem

voor verschillende gevels die voorzien zijn van een

aanzienlijk glasoppervlak; de temperatuur aan de zijde

met zoninstraling zal beduidend hoger zijn dan die aan

de zijde zonder de zoninstraling. Het toepassen van

dynamische zonwering kan bijdragen aan het voorkomen

van oververhitting in een gebouw.

Stralingswarmte

Via het glas komt zoninstraling direct de ruimte binnen.

Afhankelijk van de zontoetredingsfactor van het

glas en eventuele zonwerende voorzieningen wordt

een bepaalde mate van zoninstraling geweerd. De

directe zoninstraling draagt bij aan de warmtelast in

het gebouw en zorgt ter plekke van de zoninstraling

voor een warmeretemperatuurbeleving door de

214


stralingscomponent die op het lichaam schijnt.

Dit kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de

temperatuurbeleving. Daarnaast ontstaat er door

zoninstraling via het raam een warm raamoppervlak

in de ruimte. Een warm raamoppervlak kan leiden

tot een warmetemperatuurbeleving vanwege de

grote stralingscomponent. Zonwering en lichtwering

kunnen beide bijdragen aan het voorkomen van

een warmetemperatuurbeleving ten gevolge van

zoninstraling op een persoon, waarbij zonwering in het

algemeen het meest effectief is.

Daglicht

Daglicht draagt bij aan het verminderen van het

energiegebruik voor kunstlicht en heeft een positief

effect op het welzijn van mensen. De mate waarin

gebouwgebruikers toegang hebben tot daglicht hangt

af van het ontwerp van het gebouw (o.a. oppervlak van

ramen in de gevel, glaskleur en de geveloriëntatie) en de

locatie van de gebruiker in het gebouw (o.a. afstand tot

het raam en oriëntatie ten opzichte van het raam). De

daglichtfactor kan gebruikt worden om de hoeveelheid

daglicht op een plek in de ruimte uit te drukken; deze

factor geeft de verhouding tussen de verlichtingssterkte

op een punt in de ruimte en de gelijktijdig optredende

verlichtingssterkte buiten weer. Een dynamische regeling

en aanvullende bedieningsmogelijkheden van dynamische

lichtwering en zonwering kunnen bijdragen aan de

optimalisatie van de hoeveelheid daglicht in de ruimte.

Uitzicht

Goed uitzicht wordt door veel mensen als belangrijk

ervaren, hetgeen een belangrijke reden is de gevel te

voorzien van maximaal bemeten glasopeningen. Ook

de kwaliteit van het uitzicht is van belang: hierbij spelen

zicht op groen, natuur, activiteiten, weersinformatie

en een horizon of ver weg gelegen objecten een

grote rol. Een dynamische regeling met aanvullende

bedieningsmogelijkheden van licht- en zonwering kan

bijdragen aan het behoud van het uitzicht en gelijktijdig

de lichtinval helpen optimaliseren.

Verblinding door daglicht en direct zonlicht

De helderheid van het daglicht en de richting van het

zonlicht veranderen voortdurend. Deze dynamiek

heeft enerzijds een positieve invloed op de beleving

en het welzijn van mensen. Aan de andere kant kan

een overmaat aan daglicht en zonlicht ook leiden tot

visueel discomfort, bijvoorbeeld wanneer zonlicht direct

of via een reflecterend oppervlak in het oog schijnt of

bijvoorbeeld op een beeldscherm. Een goede balans

tussen daglichttoetreding het (kunnen) weren van

daglicht en zonlicht is dan ook belangrijk. Adequate

licht- en zonwering kunnen verblinding (glare) door

zoninstraling voorkomen.

Beïnvloedingsmogelijkheden

Door gebruikers beïnvloedingsmogelijkheden te geven,

binnenmilieu naar eigen behoefte worden aangepast.

Mensen hebben dan de mogelijkheid de hoeveelheid

dag- en zonlicht te beïnvloeden door het bedienen van de

dynamische zon- en lichtwering.

Het geven van individuele controle heeft een positief

effect op de tevredenheid over het binnenmilieu, hetgeen

mede te verklaren is door grote individuele verschillen in

de voorkeur voor de temperatuur en lichtcondities.

De mate waarin een persoon controle heeft over het

binnenmilieu kan uitgedrukt worden aan de hand van

215


drie hoofdparameters:

- Aanwezigheid van controle: het al dan niet hebben

van een mogelijkheid om het binnenmilieu aan te

passen.

- Ervaren controle: de mate waarin een persoon

het gevoel heeft het binnenmilieu te kunnen

beïnvloeden.

- Uitgevoerde controle: daadwerkelijke acties die

leiden tot een aanpassing van het binnenmilieu

door gebruik te maken van de aanwezige

controlemiddelen.

Uit onderzoek blijkt dat met name de “ervaren controle”

een belangrijke invloed heeft op de tevredenheid van

gebouwgebruikers. 1604 Effectieve middelen om het

binnenmilieu te beïnvloeden dragen dan ook bij aan de

tevredenheid van gebouwgebruikers. 1605 In zorginstellingen

waar mensen wonen met een cognitieve beperking,

is het uitoefenen van controle door bewoners lastig

of niet mogelijk. Hier speelt een goede automatische

regeling met overrule-mogelijkheid door het personeel

(of door familie of bezoek) een belangrijke rol. Een

dynamische regeling van de licht- en zonwering kan

bijdragen aan de mogelijkheden van de gebruiker om de

daglichthoeveelheid en warmtestraling te beïnvloeden.

Geluid

Een hoog geluidsniveau van de motor van dynamische

zonwering- en lichtweringsystemen kan leiden tot klachten

over geluidsoverlast. Aangezien er alleen geluid wordt

geproduceerd bij het bedienen van het systeem, is de duur

van de overlast overigens beperkt, hoewel in geval van

geautomatiseerde systemen geluiden frequent kunnen

optreden, afhankelijk van de weersomstandigheden

gedurende de dag. Het is echter wel degelijk belangrijk dat

het geluidsniveau niet als hinderlijk ervaren wordt, zodat de

daglicht- en zonweringsvoorzieningen naar wens gebruikt

(kunnen) worden zonder anderen te storen. Een stille motor

kan bijdragen aan het voorkomen van geluidsoverlast.

Gebouwkenmerken

De mate waarin het toepassen van een geavanceerd

zon- en/of lichtweringsysteem van invloed is op het

binnenmilieu, is afhankelijk van gebouwkenmerken.

Hierin verschillen gebouwen voor langdurige zorg en

ziekenhuizen van elkaar op het gebied van regelgeving ten

aanzien van het binnenmilieu en ten aanzien van budgetten

voor bouwkosten en installaties. Als er koeling met

voldoende capaciteit aanwezig is, zal zonwering een minder

grote invloed hebben op het voorkomen van oververhitting

dan in een gebouw met geen of beperkte koeling.

Regelgeving en budgetten ziekenhuizen en gebouwen voor langdurige zorg. 1607

Gebouwen voor langdurige zorg

Ziekenhuizen

Ventilatie1606 Bouwbesluit 2012 6,5 l/s per persoon 12 l/s per persoon

Temperatuur

College bouw ziekenhuisvoorzieningen

20021607

Woonfunctie:

conform reguliere woningbouw (geen eisen).

Verpleegafdeling somatisch & psychogeriatrisch:

winter minimaal 24 °C en zomer maximaal 25,5 °C.

Verpleegafdeling (algemeen GGZ en GHZ):

winter minimaal 22 °C en zomer maximaal 25,5 °C.

Verpleegafdeling somatisch & psychogeriatrisch:

winter minimaal 24 °C en zomer maximaal 25,5 °C.

Investeringskosten

W-installaties:

College bouw ziekenhuisvoorzieningen

2002

Bron: bba binnenmillieu

Verpleging & verzorging:

€ 112-€ 216 per m2

Geestelijke gezondheids- en gehandicaptenzorg:

€ 65-€ 138 per m2

Ziekenhuis algemeen:

€ 368 per m2

216


In de tabel zijn de belangrijkste verschillen weergegeven.

Hierbij valt op dat de eisen en budgetten voor

gebouwen voor langdurige zorg aanzienlijk lager zijn

dan die voor ziekenhuizen.

Gebouwgebruikers

Voor de invloed van het binnenmilieu moet onderscheid

gemaakt worden tussen de gebruikers van gebouwen

voor langdurige zorg en die van ziekenhuizen, omdat

de primaire doelgroep van deze gebouwen verschilt.

In gebouwen voor langdurige zorg zijn de primaire

gebruikers bewoners die er wonen en worden verzorgd,

in ziekenhuizen zijn patiënten de primaire gebruikers

die komen en verblijven voor een behandeling en vaak

relatief kortdurend herstel. Om de meerwaarde van de

toepassing van zon- en lichtwering voor de gebruikers

van gezondheidszorggebouwen inzichtelijk te maken,

is het relevant in kaart te brengen welke activiteiten

de gebruikers uitvoeren, wat de verblijfsduur is van

verschillende groepen gebruikers en of een positieve

invloed op de gebruiker kan bijdragen aan het primaire

doel van het gebouw.

Voor beide gebouwen is op hoofdlijnen een overzicht

gemaakt van de verschillende typen gebruikers, activiteiten

en verblijfsduur. Het verschil in verblijfsduur van bewoners

van zorginstellingen voor langdurige zorg en patiënten in

ziekenhuizen is een punt van aandacht.

Door de lange en continue verblijfsduur van bewoners is

de algehele impact van het binnenmilieu groter dan voor

patiënten in ziekenhuizen (verblijfsduur gemiddeld rond de

vijf dagen 1608 ).

217


Overzicht gebouwen langdurige zorg

Langdurige zorg

Categorie Wie Activiteiten Verblijfsduur Belangrijkste uitkomstmaat

beoordeling kwaliteit van verblijf

Bewoners

Ouderen, gehandicapten en

chronisch zieken.

Wonen, dagelijkse activiteiten,

recreatie, slapen.

Continu, meerdere maanden

tot jaren.

Kwaliteit van leven.

Personeel

Verpleegkundigen, artsen,

activiteitenbegeleiders en

ondersteunend personeel.

Verzorging, hulp bij dagelijkse

activiteiten, begeleiding,

administratie.

Werkdag, meerdere dagen per week.

Efficiency werkzaamheden.

Bezoekers Familie en vrienden van bewoners. Ondersteuning bewoner, sociale

interactie.

Enkele uren.

Ervaren contact met bewoner.

Overzicht ziekenhuizen

Ziekenhuiszorg

Categorie Wie Activiteiten Verblijfsduur Uitkomstmaat beoordeling

kwaliteit van verblijf

Patiënten

Personen die een behandeling

moeten ondergaan of herstellende

zijn (aandoeningen divers)

Herstel van ziekte, ondergaan van

behandeling, slapen, waar mogelijk

dagelijkse activiteiten.

Dag(deel) tot enkele weken

(soms maanden).

Herstel van ziekte of behandeling.

Oplopen van ziekenhuis gerelateerde

infecties

Personeel

Verpleegkundigen, artsen, ander

zorg- en ondersteunend personeel.

Verzorging, behandelingen, diagnose,

analyse, administratie.

Werkdag, meerdere dagen per week.

Efficiency werkzaamheden.

Bezoekers Familie en vrienden van bewoners. Ondersteuning patiënt, sociale

interactie.

Enkele uren.

Ervaren contact met bewoner.

De uitkomstmaat die geselecteerd is om de kwaliteit van

het verblijf van de bewoners (primaire doelgroep) in kaart

te brengen in langdurige zorggebouwen is de kwaliteit

van leven. Door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

is kwaliteit van leven onderverdeeld in zes aspecten 1609

- Fysieke gezondheid (o.a. pijn, discomfort, energie,

slaap en vermoeidheid).

- Psychologische gezondheid (o.a. gevoelens,

cognitief functioneren, zelfvertrouwen).

- Onafhankelijkheid (o.a. mobiliteit, dagelijkse

activiteiten, medicijngebruik).

- Sociale relaties (o.a. relaties en support).

- Omgeving (o.a. thuisomgeving, veiligheid,

financiële situatie).

- Levensovertuiging (spiritualiteit, religie,

persoonlijke overtuiging).

De belangrijkste functie van een ziekenhuis is het

verlenen van professionele gezondheidszorg. Afhankelijk

van het type zorg zijn verschillende uitkomsten van

belang. Voor patiënten die gedurende langere tijd in

het ziekenhuis verblijven en waarop het binnenmilieu

daardoor waarschijnlijk de grootste impact heeft, is

hersteltijd een manier om dit te kwantificeren.

218


219


220


17

LITERATUURSTUDIE

221


MODEL EN AANPAK

Van de benoemde binnenmilieuparameters is onderzocht wat bekend is over de invloed op de

gebruikers van in gezondheidszorggebouwen. Voor langdurige zorg is hierbij primair gekeken

naar de invloed van de kwaliteit van leven aan de hand van de zes verschillende categorieën.

In ziekenhuizen ligt de focus op de invloed op de hersteltijd en het welzijn tijdens het verblijf.

Daarnaast is voor beide gebouwtypen op hoofdlijnen gekeken in welke mate deze binnen milieuparameters

de taken en het welzijn van het personeel beïnvloeden.

Aan de hand van wetenschappelijke artikelen is de

bestaande kennis over het effect van de geselecteerde

binnenmilieufactoren op de gebruikers van de

gezondheidszorggebouwen in kaart gebracht. Via Google

Scholar is gezocht naar onderzoeken die deze relatie

geanalyseerd hebben aan de hand van de combinatie

van zoektermen, waarbij steeds uit twee of drie van de

categorieën een van de zoektermen is gebruikt.

1. Gezondheidszorg: hospital, health care facility,

long term care facility, elderly care, healing

environments, evidence-based design.

2. Binnenmilieuparameters: verschillende

omschrijvingen gerelateerd aan de thema’s

in het overzicht.

3. Uitkomstparameters: aspecten die relateren

aan de uitkomsten.

Daarnaast zijn ook publicaties en artikelen gelezen

waaraan werd gerefereerd in een van de relevante

zoekresultaten.

Overzicht relevante binnenmilieuparameters en hun

mogelijke invloed op de gebruikers van zorggebouwen.

Fysische gevolgen

Temperatuur

Straling(-asymmetrie)

Daglichr

Uitzicht

Luminantie (verblinding)

Beïnvloedingsmogelijkheden

Installatiegeluid

De uitkomsten van de literatuurstudie zijn gerangschikt

op basis van fysische gevolgen.

Gebouwgebruikers

Bewoners - kwaliteit van leven:

- Fysieke gezondheid

- Psychologische gezondheid

- Onafhankelijkheid

- Sociale relaties

- Omgeving

- Levensovertuiging

Patiënten

- Hersteltijd

- Welzijn tijdens verblijf

- Oplopen van ziekenhuisgerelateerde

infecties

Personeel

- Efficiency taken

- Welzijn

Oververhitting

Uit de literatuurstudie komt naar voren dat verhoogde

temperaturen in gezondheidszorggebouwen kunnen

leiden tot fysieke klachten. Ook kan een verhoogde

temperatuur een negatieve invloed hebben op slaap

en gedrag, leiden tot een toename van sterfte en van

invloed zijn op de werkprestaties van het personeel.

222


Overzicht bevindingen invloed oververhitting op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie Oververhitting is van invloed op: Temperatuurrange Onderbouwing#

Bewoners - langdurige zorg

Fysieke gezondheid

Fysieke klachten door gebrek aanpassingsvermogen

aan warmte (gedrag en

fysiologisch)

Temperatuurrange smaller bij ouderen en chronisch

zieken. Toename van luchtwegklachten en

sommige symptomen van dementie > ± 26 ºC.

Oversterfte Tijdens hittegolven. ***

Slaapkwaliteit Afname slaapkwaliteit vanaf 24 à 26 ºC. **

Psychologische gezondheid Geïrriteerd gedrag / onrust Toename bij temperaturen > 26 ºC. *

Onafhankelijkheid

Sociale relaties -

Omgeving -

Levensovertuiging -

Patiënten - ziekenhuizen

Verminderd fysiek functioneren,

wandelen, balans

Beter bij 20-22 ºC dan bij 27-30 ºC **

Herstel Slaap Afname slaapkwaliteit vanaf 24 à 26 ºC. **

Hersteltijd / verblijfsduur -

Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie -

Welzijn Thermisch comfort Grotere diversiteit in de voorkeur voor een

temperatuur door brede doelgroep (fysieke gesteldheid,

leeftijd), kledingisolatie en activiteit.

Gezondheidszorggebouwen - personeel

Werkprestaties Productiviteit Zelf-ingeschatte productiviteit neemt af bij

hogere temperaturen (> 23 à 25 ºC.)

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

***

*

**

Bewoners - langdurige zorg

FYSIEKE GEZONDHEID

In verpleeghuizen wonen veelal ouderen en chronisch zieken. Met name deze doel groepen hebben een

verminderd vermogen om zich aan te passen aan warmte. Veroudering gaat samen met fysiologische

veranderingen die van invloed zijn op de thermoregulatie in het lichaam en de temperatuurbeleving.

De waarneming van koude en warmte via het zenuwstelsel neemt af met een toenemende leeftijd. 1701

De mate waarin men de warmteafgifte met de omgeving kan regelen door middel van vasomotie

(vernauwen en verwijden van de bloedvaten), is bij ouderen leeftijd verminderd. 1702 Ook het vermogen

om te transpireren neemt af bij veroudering. 1703

Deze fysiologische veranderingen dragen eraan bij dat ouderen gevoeliger zijn voor extreme

temperaturen en dus ook voor oververhitting dan jongere mensen. Daarnaast vormt de verminderde

waarneming van dorst een risico op uitdroging bij warm weer en kan medicijngebruik van invloed

zijn op de thermoregulatie. Het verminderde aanpassingsvermogen van ouderen maakt dat hogere

temperaturen tijdens een hittegolf bijdragen aan oversterfte en fysieke klachten, met name bij

1701, 1704

ouderen die in verpleeghuizen wonen.

223


De effecten worden veelal nog versterkt bij bedlegerige

patiënten, waarbij de “kledingisolatiewaarde” sterk

verhoogd wordt door een matras en beddengoed. In het

algemeen leiden hogere temperaturen (indicatie > 26 °C)

ook tot een verhoogd risico op luchtwegklachten en

symptomen van dementie. 1705 Voor bedlegerige patiënten

ligt deze temperatuur lager (22,5-25,5 °C). 1706 Met name

bij de risicogroepen zoals bewoners van langdurigezorginstellingen,

is het van belang om oververhitting

te voorkomen om deze symptomen, uitdroging en

oversterfte tegen te gaan.

hoger dan 24 tot 26 °C tenzij gebruik wordt gemaakt van

ventilatoren voor verkoeling. 1708

In overeenstemming met deze bevindingen laat

een Amerikaans onderzoek ook zien dat ook bij

ouderen de slaapkwaliteit wordt beïnvloed door de

ruimtetemperatuur: de mate van woelen en draaien

gedurende de nacht nam toe bij een toenemende

temperatuur (range van 17,5 °C tot 30 °C) in de

slaapkamer van woningen welke voorzien waren van

koeling (airconditioning) in verschillende standen. 1709

Bij ander onderzoek onder oudere, gezonde mannen

bleek dat zij beter sliepen bij 26 °C in vergelijking met

32° C. 1710 Het kunnen beheersen van de maximale

ruimtetemperatuur in de slaapkamer kan dan ook

bijdragen aan de slaapkwaliteit.

Temperatuur is ook van invloed op slaap. Zowel een te

warme als een te koude temperatuur in zorggebouwen

heeft een negatieve invloed op de slaapkwaliteit. 1707

In het algemeen moet de temperatuur direct om het

lichaam rond de 30 °C zijn om comfortabel te kunnen

slapen. 1708 Wat ervaren wordt als een aangename

ruimtetemperatuur, is afhankelijk van nachtkleding,

dekbed en luchtsnelheid. Uitgaande van gebruik van

lichte kleding en lakens (gezamenlijke clo-waarde van

1), neemt de slaapkwaliteit af bij een ruimtetemperatuur

PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID

Op basis van een veldonderzoek in verpleeghuizen voor

bewoners met dementie in Australië, is in kaart gebracht

in hoeverre de binnentemperatuur, waaraan bewoners

gedurende twee weken werden blootgesteld, van invloed

is op geagiteerd/prikkelbaar gedrag. Hieruit kwam naar

voren dat het aantal uren dat de temperatuur buiten de

comfortzone was (hoger dan 26 °C of lager dan 20 °C),

bijdroeg aan een hogere score voor geagiteerd gedrag op

basis van een vragenlijst ingevuld door de verzorgers. 1711

Onafhankelijk fysiek functioneren zoals wandelen en het

bewaren van evenwicht worden bij ouderen beïnvloed

door de omgevingstemperatuur. 1705 Bij 22 °C presteerden

de deelnemers beter op loopsnelheid, het opstaan van

de stoel en balans dan bij 27 °C. 1712 In een andere studie

legden ouderen een grotere afstand af in dezelfde tijd bij

20 °C dan bij 30 °C. 1713

224


ONAFHANKELIJKHEID

Fysiek functioneren zoals wandelen en het bewaren

van evenwicht worden bij ouderen beïnvloed door de

omgevingstemperatuur. 1705 Bij 22 °C presteerden de

deelnemers beter op loopsnelheid, het opstaan van de

stoel en balans dan bij 27 °C. 1712 In een andere studie

legden ouderen een grotere afstand af in dezelfde tijd bij

20 °C dan bij 30 °C. 1713

Patiënten – ziekenhuizen

Patiënten in ziekenhuizen hebben over het algemeen

meer slaap nodig om te herstellen van ziekte. 1714

De invloed van temperatuur op slaapkwaliteit,

zoals beschreven in de vorige paragraaf “Bewoners

- langdurige zorg”, is dan ook van belang in een

ziekenhuis, zowel ’s nachts als overdag. Er zijn studies

gevonden die de invloed van hoge temperaturen op

hersteltijd of medicijngebruik in kaart brachten. Niet

alleen ouderen, maar ook chronisch zieken (met name

personen met cardiovasculaire, ademhalings-, en spierskeletaandoeningen

en diabetes) zijn gevoeliger voor

extreme temperaturen. 1715

De temperatuur die patiënten als neutraal ervaren,

verschilt sterk tussen individuen. Niet alleen vanwege

verschil in leeftijd, lichaamssamenstelling en BMI, maar

ook door de diversiteit van het ziektebeeld van patiënten

en het verschil in activiteit en kledingisolatie (inclusief

beddengoed). Een veldstudie uitgevoerd in Saudi-Arabië,

waar de gemiddelde maandelijkse buitentemperatuur

gedurende het jaar varieert tussen de 24 en 34 °C,

observeerde dat de ruimtetemperatuur die patiënten als

neutraal ervaren varieert tussen de 16,2 en 28,8 °C. 1716

Voor ongeveer 75% van de patiënten en werknemers lag

deze neutrale temperatuur lager dan 24 °C. Vanwege de

gevoelige doelgroep is het voorkomen van oververhitting

in ziekenhuizen ook extra belangrijk.

Gezondheidszorggebouwen - personeel

Thermisch comfort is van belang voor werknemers

in de zorg om taken goed uit te kunnen voeren. 1707

Er is slechts één onderzoek gevonden naar de

invloed van de temperatuur op de productiviteit van

zorgmedewerkers. 1717 Uit die veldstudie van Derks et al.

kwam naar voren dat men de zelf ingeschatte invloed

van de temperatuur op de huidige activiteit negatiever

inschatte naarmate men de temperatuur als warmer

eervaarde. 1718 De studie laat ook zien dat de temperatuur

in het onderzochte ziekenhuis (Nederland) verschilde

per seizoen: afhankelijk van de oriëntatie van de ruimte

was de gemiddelde ruimtetemperatuur in de zomer

tussen de 22,9 en 24,0 °C en in de herfst tussen

de 21,6 en 22,2 °C. In de zomer was de thermische

sensatie van verpleegkundigen hoger en zij vonden de

temperatuur minder aangenaam en de zelf ingeschatte

productiviteit was lager. De relatie is dus slechts

beperkt onderzocht in een ziekenhuisomgeving,

maar sluit aan bij onderzoek naar de invloed van

temperatuur op de productiviteit in kantoren. 1701 Hieruit

kwam naar voren dat bij ruimtetemperaturen hoger

dan 24 à 25 °C de productiviteit bij het uitvoeren van

kantoorwerkzaamheden afneemt.

Stralingswarmte en stralingsasymmetrie

In de literatuur zijn geen onderzoeken gevonden

die specifiek naar de invloed van stralingswarmte

op gebruikers van gezondheidszorggebouwen

hebben gekeken.

225


In het algemeen geldt dat directe zonnestraling op een persoon bijdraagt aan de thermische sensatie

(neemt toe) en de operatieve temperatuur (als combinatie van luchttemperatuur en stralingscomponent).

Ten behoeve van warmteverlies van het lichaam zijn vergelijkbare principes van toepassing als bij

verhoogde luchttemperatuur.

Hierdoor worden de effecten zoals beschreven onder oververhitting versterkt door eventueel aanwezige

directe zoninstraling op een persoon. Het belang van de stralingscomponent blijkt ook uit onderzoek

waarbij geobserveerd werd dat een hoge stralingstemperatuur buiten een betere voorspeller voor sterfte

tijdens een hittegolf is dan de luchttemperatuur. 1719 In de vervolgfase zullen beide parameters daarom

gecombineerd worden en zullen ze gerelateerd worden aan de operatieve temperatuur.

Daglicht

Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat daglicht kan bijdragen aan de circadiaanse ritmiek

en daarmee onder andere aan slaap, pijnbestrijding en verbetering van de stemming van bewoners

en patiënten. In ziekenhuizen kan daglichtblootstelling daarnaast bijdragen aan de hersteltijd. In de

volgende tabel is een overzicht gegeven van de bevindingen per doelgroep.

Overzicht bevindingen invloed daglicht op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie Daglicht is van invloed op: Daglichtcondities Onderbouwing#

Bewoners - langdurige zorg

Fysieke gezondheid Slaapkwaliteit bij ouderen Positieve invloed van daglicht in de ochtend **

Aanmaak van vitamine D Blootstelling aan daglicht **

Psychologische gezondheid Stemming. Positieve invloed van (dag)lichtblootstelling

(± > 400 lux)

Sundowning (onrustig gedrag

aan het eind van de middag)

Onafhankelijkheid -

Sociale relaties -

Omgeving -

Levensovertuiging -

Patiënten - ziekenhuizen

Vermindering bij mogelijkheid om daglichttoetreding

te reguleren

Herstel Slaapkwaliteit Verbeterd bij blootstelling aan daglicht

door oriëntatie en inrichting ruimte

Welzijn -

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Hersteltijd / verblijfsduur

Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie

Korter in zonnige kamers met veel (ochtend)-

daglicht in vergelijking met “dim”-kamers

Lagere inname in zonnige kamers

(46% hogere intensiteit)

Werkprestaties Kans op het maken van fouten Verminderd bij hoge lichtintensiteit *

Werkprestaties Positief effect blootstelling aan daglicht *

Welzijn Stress Positief effect blootstelling aan daglicht *

Tevredenheid met werk Positief effect blootstelling aan daglicht *

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

**

*

*

**

*

226


Bewoners - langdurige zorg

Door fysische veranderingen aan het oog is de

lichtbehoefte van ouderen anders dan die van jongere

personen. Door vergeling en verminderde doorzichtigheid

van de ooglenzen neemt de waarneming van licht en

contrast af. Hierdoor is een hogere lichtintensiteit en

groter contrast nodig om visuele taken uit te voeren.

Ook kan de adaptatietijd bij overgangen van licht naar

donker (of andersom) toenemen. De verschillen binnen

de doelgroep zijn groot. 1720

FYSIEKE GEZONDHEID

Bij personen die last hebben van dementie, is de

circadiaanse ritmiek vaak verstoord. 1721 Dit kan onder

andere leiden tot een verstoring van het slaappatroon

en depressieve klachten. Licht kan een rol spelen bij het

verminderen van deze symptomen door een toename

van de lichtintensiteit gedurende de dag. 1722 Een

vergelijking tussen ruimten in de verpleeghuizen mét

en zonder goede daglichttoetreding toont aan dat de

ruimten met daglicht een significante bijdrage leveren

aan de circadiane stimulus. 1723 Ook blootstellingen aan

(verhoogde niveaus) kunstlicht gedurende de dag zorgen

voor een verbeterd dag-nachtritme in activiteiten van

mensen met dementie. Dit effect is niet zichtbaar bij

personen met een visuele beperking. 1724

De invloed van blootstelling aan direct zonlicht

in de ochtend op de slaapkwaliteit bij ouderen in

een verzorgingstehuis is in een aantal veldstudies

onderzocht. Blootstelling aan direct zonlicht op vijf

ochtenden tussen 8.00 en 10.00 (studie 1) of één uur

in de ochtend en avond gedurende zes weken (studie

2) resulteerde in een significante verbetering van de

zelf ingeschatte slaapkwaliteit en alertheid overdag 1725

en. 1726 Onderzoek waarbij met biodynamische verlichting

het verloop van daglicht nagebootst werd in een

zorginstelling voor bewoners met dementie, onderschrijft

dit effect deels. Toepassing van biodynamische

verlichting zorgde voor een afname van nachtelijk

dwalen, minder dutjes overdag en een toename van de

slaapduur ‘s nachts. 1727

In een andere studie werden bij een deel van de

deelnemers wel positieve effecten van de dynamische

lichtinterventie op slaap en stemming geobserveerd,

en bij een deel van de deelnemers niet. 1728 Ander

onderzoek naar de invloed van kunstlicht met een hoge

intensiteit (2500 lux) in de ochtend of de hele dag, liet

een verbetering zien van de slaap van personen met

dementie in een verzorgingshuis. 1729 Zowel de intensiteit

als de kleurtemperatuur van het licht speelt een rol in de

effecten op bewoners met dementie: de combinatie van

een hoge intensiteit en kleurtemperatuur kan bijdragen

aan minder onrustig gedrag en een verbeterde circadiane

ritmiek1730. 1730 De invloed van daglichtblootstelling op

slaapkwaliteit bij gezonde ouderen (niet woonachtig in een

langdurige zorginstelling) is in meerdere studies onderzocht

en in kaart gebracht met een review van Lu et al. 1731

Op basis van de geselecteerde studies onderbouwt

de meerderheid van de gevonden studies dat daglicht

bijdraagt aan de slaapkwaliteit van ouderen.

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het effect niet

in alle studies bevestigd werd en dat het lastig is om de

effecten van daglicht en die van fysieke activiteit van

elkaar te onderscheiden. Aanvullend werd in de studie

van Aarts et al. 1732 wel een verband gevonden tussen de

227


228


229


blootstelling aan daglicht en slaapkwaliteit in de zomer

van gezonde thuiswonende ouderen. Hoewel er een

duidelijk verschil was in de blootstelling aan licht in de

zomer en de winter, was er geen verschil in slaapkwaliteit

tussen beide seizoenen. Bovendien is daglicht belangrijk

voor de aanmaak van vitamine D. 1733 Vitamine D is

essentieel voor de ontwikkeling van botten en voor de

gezondheid en wordt aangemaakt via de huid onder

invloed van ultraviolet-B-straling.

een depressie. 1735

Studies naar de invloed van lichttherapie in de ochtend

bevestigen de bijdrage van een hoge lichtintensiteit

in de ochtend (twee uur blootstelling aan 2500 lux of

10.000 lux gedurende een half uur) aan verminderde

onrust bij dementerende ouderen. 1736, 1737 Daarbij kan

daglicht bij mensen met dementie een rol spelen bij het

“sundowning”-syndroom. Dit is een toename in geïrriteerd

en onrustig gedrag aan het eind van de middag/begin

van de avond. De afname van daglicht speelt, naast

toenemende onrust in activiteiten, mogelijk een rol in

“sundowning”-gedrag. 1720 In een veldstudie van een jaar

vergeleek La Garce 1738 het gedragvan bewoners van twee

kamers die behalve de mogelijkheden om daglicht te

controleren, identiek waren. Hierin werd geobserveerd

dat in de ruimte waar het daglicht aan het eind van de

middag geweerd werd, bewoners minder onrustig gedrag

vertoonden. Overall lijkt een blootstelling aan een hoge

lichtintensiteit, met name in de ochtend, een positieve

bijdrage te leveren aan de slaapkwaliteit en stemming van

ouderen en mensen met dementie. Het ontbreken van een

duidelijke dag-nachtlichtingscyclus kan een negatieve

bijdrage leveren aan welzijn en gezondheid.

PSYCHISCHE GEZONDHEID

Daglicht draagt bij aan een verbeterde stemming en

afname van depressieve klachten. 1707 Onderzoek naar

de invloed van een lichtblootstelling gedurende de

dag bij dementeren, laat een positieve invloed op de

emotie zien, bij blootstelling aan een hogere intensiteit

(gemiddelde dagelijkse blootstelling > 417 lux). 1734 Er is

een sterke onderbouwing van de bijdrage van een hoge

lichtintensiteit in de ochtend aan het verminderen van

Doordat mensen in verzorgingstehuizen een groot

deel van hun tijd, of zelfs hun tijd volledig binnen

doorbrengen, is dit een punt van aandacht voor deze

doelgroep. Daglichttoetreding in de ruimte kan een

belangrijke rol spelen om de gewenste lichtniveaus

te behalen. 1722 Onderzoek in zorginstellingen is

echter voornamelijk uitgevoerd naar de effecten van

kunstlicht in plaats van naar die van daglicht. Op

basis van een literatuur-review concluderen Torrington

en Tregenza (2007) dat een gebouw voor langdurige

230


zorg ruimten moeten hebben met een hoge mate

van daglichttoetreding, waar bewoners (onder andere

mensen met dementie) dagelijkse activiteiten uit kunnen

voeren. 1720 Deze ruimten moeten wel voorzieningen

hebben om de hoeveelheid daglicht te kunnen

beïnvloeden, onder andere om verblinding tegen te gaan.

Patiënten – ziekenhuizen

Blootstelling aan daglicht of een hoge intensiteit

kunstlicht heeft heeft een positieve invloed op het

dag- nachtritme van patiënten en daarmee op de

1714, 1707, 1739, 1740

slaapkwaliteit ’s nachts.

Daglicht kan ook een rol spelen als het gaat om het

verkorten van de verblijfsduur in een ziekenhuis. 1741 Op

basis van een analyse van een medische database

(85.000 patienten) bleek dat patiënten van verschillende

leeftijden en afdelingen die verblijven in een bed naast

het raam gemiddeld een kortere verblijfsduur hadden

dan patiënten die verblijven in een bed naast de deur. 1742

Vergelijkbare bevindingen werden gedaan in een

onderzoek in een Koreaans ziekenhuis dat aantoonde

dat het verblijf in een kamer met veel daglicht leidde tot

een kortere verblijfsduur van de patiënten (gemiddeld

16% tot 41% korter) op verschillende afdelingen. 1743 Met

name kamers met ochtendlicht bleken een positieve

bijdrage te leveren. De positieve invloed van ochtendlicht

op de verblijfsduur is ook bevestigd in de vergelijking

tussen bipolaire patiënten in kamers georiënteerd op

de oostgevel en de westgevel. 1744 Bij patiënten zonder

bipolaire indicatie was in dit onderzoek overigens geen

significant verschil in verblijfstijd.

Ook uit onderzoek van Beauchemin & Hays 1745 kwam naar

voren dat patiënten in behandeling voor een depressie

korter in het ziekenhuis hoefden te verblijven als zij in een

zonnige kamer verbleven in vergelijking tot een verblijf

in een donkerdere ruimte (16,6 in vergelijking met 19,5

dagen). Daarbij draagt blootstelling aan zonlicht mogelijk

bij aan pijnbestrijding. Ervaringen van patiënten in zonnige

kamers werden vergeleken met die van patiënten in meer

schaduwrijke kamers. Hieruit kwam naar voren dat patiënten

in de zonnige kamers minder pijnstillers nodig hadden. 1246

Personeel - gezondheidszorggebouwen

Voldoende licht op de werkplek is belangrijk om fouten

te voorkomen. Verschillende reviews concluderen dat

een hoge lichtintensiteit op de werkplek het aantal

fouten vermindert 1714 en dat daglicht bijdraagt aan betere

werkprestaties en minder fouten. 1707, 1747 Daglicht wordt

bij het personeel ook geassocieerd met verminderde

stress. 1707 Verpleegsters die gedurende de dag voor

minimaal drie uur blootgesteld werden aan daglicht

ervaarden minder stress en waren meer tevreden met

hun werk, maar de daglichtblootstelling had geen effect

op de onderzochte burn-outscore. 1748

Uitzicht

Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat uitzicht

op natuur kan bijdragen aan het verminderen van stress

en pijn en aan een kortere hersteltijd van patiënten in

ziekenhuizen. Ook op personeel van zorginstellingen

heeft uitzicht op natuur een positieve invloed. De invloed

van uitzicht op de kwaliteit van leven van bewoners van

langdurige zorginstellingen is zeer beperkt onderzocht.

De onderzoeken die uitgevoerd zijn, onderschrijven het

belang van uitzicht voor het welzijn van de bewoners.

231


Overzicht bevindingen invloed uitzicht op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie Uitzicht is van invloed op: Kwaliteit van het uitzicht, gedefinieerd als: Onderbouwing#

Bewoners - langdurige zorg

Fysieke gezondheid Vermindering van pijn Uitzicht op natuur of bomen *

Psychologische gezondheid Plezier door het kijken naar buiten Uitzicht met dynamische elementen en

dagelijkse activiteiten

Onafhankelijkheid -

Sociale relaties

Omgeving -

Levensovertuiging -

Patiënten - ziekenhuizen

Herstel

Positieve emoties en vermindering van stress

Sociale interactie door het bieden van een

ontmoetingsplek en gespreksonderwerp

Slaap

Uitzicht op natuur, bomen, vogels, bloemen

en water

Een interessant uitzicht op de natuur *

Hersteltijd / verblijfsduur Uitzicht op natuur of bomen **

Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie ***

Welzijn Stress Uitzicht op natuur of bomen ***

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Werkprestaties Verbetering werkprestaties Uitzicht op natuur *

Welzijn Vermindering van stress Uitzicht op natuur *

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

**

*

Bewoners - langdurige zorg

Er is veel algemeen onderzoek waaruit blijkt dat uitzicht op natuur een factor is die een positieve bijdrage

levert aan het welzijn van mensen. Er is echter maar zeer beperkt onderzoek gedaan naar het effect van het

hebben van uitzicht op de kwaliteit van leven bij mensen die in wonen in instellingen voor langdurige zorg en bij

specifieke doelgroepen die daar wonen, zoals ouderen met dementie. 1220 In diverse studies (buiten de gezondheidszorg)

zijn natuurlijke elementen, zowel dichtbij zijnde als ver weg gelegen objecten en uitzicht op de horizon

benoemd als factoren die bijdragen aan de kwaliteit van het uitzicht. Aanvullend wordt de kwaliteit van

uitzicht in zorginstellingen positief beïnvloed als er zicht is op mensen die dagelijkse activiteiten uitvoeren. In

deze context voegen kleine objecten in de verte minder toe vanwege een verminderd zicht van bewoners. 1220

FYSIEKE GEZONDHEID

Uitzicht op de natuur draagt in het algemeen bij aan afleiding van pijn en het stimuleert het positieve

emoties. 1714 Er zijn geen onderzoeken gevonden die dit verband en effect specifiek in instellingen voor

langdurige zorg in kaart brachten.

PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID

Op basis van interviews met ouderen met een beperkte mobiliteit is geconcludeerd dat zij genieten van

uitzicht naar buiten, met name als hier beweging en verandering in te zien zijn die zij kunnen relateren

232


aan zichzelf of de wereld. 1749 Ook de review van Torrington

en Tregenza (2007) beschrijft de meerwaarde van

uitzicht op mensen die buiten dagelijkse activiteiten

ondernemen, met name als de observeerder gebonden

is om binnen te blijven. 1720 In een ander onderzoek gaven

bewoners van een zorginstelling in interviews aan

de voorkeur te geven aan ramen met uitzicht op

natuur ten opzichte van uitzicht op gebouwen zonder

natuur lijke elementen. 1750

In overstemming hiermee komt uit onderzoek onder

ouderen die in zorginstellingen wonen naar voren dat

ouderen de voorkeur hebben voor een buitenomgeving

met veel groen, bloemen, vogels en water. 1714 In het

algemeen kan een dergelijk uitzicht bijdragen aan

positieve emoties. 1714 Er zijn geen onderzoeken gevonden

die specifiek naar het effect van belemmering van het

uitzicht door zon- of lichtwering gekeken hebben.

SOCIALE RELATIES

In zorginstellingen draagt de aanwezigheid van ramen

met een uitzicht mogelijk bij aan sociale interacties.

Een observatiestudie 1751 wees uit dat mensen graag

(in groepen) voor het raam gaan zitten, mogelijk onder

andere omdat dit een laagdrempelige aanleiding biedt

om met elkaar te praten over wat zij zien of omdat het

uitzicht associaties oproept met het verleden.

Patiënten - ziekenhuizen

HERSTEL

Uitzicht op de natuur kan de pijnbeleving van patiënten

in ziekenhuizen verminderen. (o.a. 1714,1741) Het uitzicht biedt

afleiding, waardoor er minder aandacht is voor de pijn. De

kwaliteit van het uitzicht is hierbij van invloed: patiënten

die uitkeken op bomen herstelden beter, hadden minder

pijn en minder pijnmedicatie nodig dan de patiënten die

uitkeken op een muur. 1752

WELZIJN

Meerdere studies onderbouwen dat uitzicht op natuur

bijdraagt aan een vermindering van stress bij patiënten

in ziekenhuizen. 1714,1741,1707 Dit geldt zowel voor echt

als voor gesimuleerd uitzicht op de natuur. Positieve

gevoelens en rust nemen toe, terwijl angst, boosheid

en negatieve emoties juist afnemen bij uitzicht op

de natuur. Uitzicht op gebouwen zonder natuurlijke

elementen heeft een significant kleinere bijdrage aan

deze positieve effecten.

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Ook voor personeel dat werkzaam is in zorginstellingen,

biedt uitzicht op de natuur een vermindering van stress

en een positieve bijdrage aan werk en productiviteit. 1707

Verblinding door daglicht en zonlicht

Invallend zonlicht kan leiden tot verblinding door de

directe instraling of weerspiegeling op een oppervlak.

Hierdoor kan zicht verminderen en daardoor kan

het lastig zijn om een activiteit uit te voeren.

Verder kan directe zoninstraling zorgen voor visueel

discomfort. Ouderen hebben gemiddeld genomen

een hogere gevoeligheid voor discomfort ten gevolge

van verblinding. Er zijn relatief weinig studies die

specifiek de rol van verblinding hebben onderzocht in

gezondheidszorggebouwen. De combinatie van visueel

discomfort en verblinding ten gevolge van zonlicht en de

positieve aspecten van zonlicht pleiten voor adequate en

dynamische daglichttoetredingsmogelijkheden.

233


Overzicht bevindingen invloed verblinding op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie Verblinding is van invloed op: Condities ten gevolge van zonlicht: Onderbouwing#

Bewoners - langdurige zorg

Fysieke gezondheid Degeneratie netvlies Hoge luminanties *

Vallen incidenten Verblinding, slecht zicht *

Visueel discomfort Hoge luminanties *

Psychologische gezondheid -

Onafhankelijkheid Zelfstandig uitvoeren activiteiten Goed zicht, zonder verblinding. *

Sociale relaties -

Omgeving -

Levensovertuiging -

Patiënten - ziekenhuizen

Herstel -

Welzijn Visueel comfort Luminantieniveau *

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Werkprestaties Verbetering werkprestaties Verblinding, slecht zicht. *

Welzijn Visueel comfort Hoge luminanties *

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

Bewoners - langdurige zorg

FYSIEKE GEZONDHEID

Ouderen zijn een gevoelige groep als het gaat om verblinding door hoge luminanties

en daarmee om visueel discomfort. 1720 Bij ouderen (> 70 jaar) komt degeneratie van

het netvlies vaker voor en hoge luminanties (glare) kunnen dit proces versnellen. 1753

Daarnaast zijn goede lichtcondities (waarbij verblinding voorkomen wordt) van belang

voor goed zicht. Zo worden gladde vloeroppervlakken die licht weerkaatsen gezien als

een probleem in zorginstellingen. 1741 Het voorkomen van verblinding of slecht zicht,

ten gevolge van sterke weerspiegelingen op de vloer, kan het risico op valincidenten

verkleinen. 1754 Naast het voorkomen van verblinding is een voldoende hoge lichtintensiteit

door dag- of kunstlicht van belang. Visueel discomfort door hoge luminantie (verblinding

door een (plaatselijk) hoge lichtreflectie), kan voorkomen worden door het toepassen van

dynamische licht- of zonwering. 1755

ONAFHANKELIJKHEID

Voor het uitvoeren van allerlei dagelijkse taken of activiteiten, zoals lopen, persoonlijke

verzorging, lezen, schrijven en tv-kijken, is goed zicht nodig. Om dit te faciliteren kan het

voorkomen van hoge luminanties in het zichtveld (maar buiten het taakgebied) bijdragen

aan het goed uitvoeren van de activiteiten. 1720

234


Patiënten - ziekenhuizen

In de review van Ulrich et al. wordt benoemd dat

“adequate lichtcondities” bijdragen aan de algemene

tevredenheid van patiënten over hun verblijf in een

ziekenhuis. 1714 In het literatuuroverzicht van Eijkenboom

wordt benoemd dat luminantie een rol speelt in de

comfortbeleving van patiënten en personeel. 1747

Er zijn bij beide reviews echter geen specifieke

onderzoeken gevonden die de impact van verblinding

op patiënten in ziekenhuizen in kaart hebben gebracht.

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Goede verlichting is nodig om werkzaamheden goed

uit te voeren en fouten te voorkomen. 1720 Er zijn geen

specifieke studies gevonden waarin de invloed van

verblinding ten gevolge van dag- of kunstlicht op

personeel in gezondheidszorggebouwen onderzocht is.

In zijn algemeenheid leidt verblinding tot visueel

discomfort en kan zij visuele taken bemoeilijken.

Beïnvloedingsmogelijkheden

Door het bieden van beïnvloedingsmogelijkheden ten

aanzien van daglichtcondities, door middel van licht- en

zonwering, kunnen condities aangepast worden op basis

van de behoeften en buitencondities en afhankelijk van

de activiteit en doelgroep. In het algemeen draagt deze

mogelijkheid bij aan de tevredenheid van gebruikers,

zolang zij ook controle ervaren, hetgeen betekent dat de

regeling intuïtief en effectief moet zijn en te bedienen

moet zijn per ruimte of zone. Voor zorginstellingen is

controle over daglicht daarnaast wenselijk vanwege de

grotere behoefte aan slaap van de bewoners/patiënten.

235


Overzicht bevindingen invloed beïnvloedingsmogelijkheden daglicht

op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie

Bewoners - langdurige zorg

Beïnvloedingsmogelijkheden

zijn van invloed op:

Mate van beïnvloedingsmogelijkheden

Fysieke gezondheid Slaapkwaliteit Mogelijkheid om licht te weren *

Psychologische gezondheid

Vermindering “sundowning”

(onrustig gedrag)

Onafhankelijkheid - -

Sociale relaties - -

Omgeving - -

Levensovertuiging - -

Patiënten - ziekenhuizen

Mogelijkheid om daglicht. toetreding te

reguleren aan het eind van de middag

Herstel Slaapkwaliteit Mogelijkheid om licht te weren *

Welzijn Stress Mogelijkheid om daglicht

**

Visueel comfort

te beïnvloeden

*

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Werkprestaties Activiteiten Controle over daglicht *

Welzijn Visueel comfort *

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

Onderbouwing#

*

Bewoners – langdurige zorg

Het voorzien in beïnvloedingsmogelijkheden ten aanzien van zon- en lichtwering kan een

bijdrage leveren aan het creëren van de condities die op dat moment gewenst zijn. In

zorg instellingen voor langdurige zorg kan dit vanwege de doelgroep in sommige gevallen

een probleem zijn, bijvoorbeeld als het gaat om mensen die lijden aan dementie of een

andere cognitieve beperking hebben. De bedieningsmogelijkheden zullen in sommige

gevallen dus door personeel, familie of bezoekers moeten worden uitgevoerd en de

effectiviteit ervan hangt daardoor af van het inschattingsvermogen van de lichtbehoefte

van de patiënten. Een optie is natuurlijk automatische bediening.

FYSIEKE GEZONDHEID

Het hebben van adequate controle over de lichtsituatie kan bijdragen aan het creëren

van een goede slaapomgeving voor bewoners. 1714

PSYCHISCHE GEZONDHEID

Het reguleren van “daglicht” aan het eind van de dag kan een rol spelen om het

zogenaamde “sundowning-syndroom“ te verminderen. Dit is een toename in geïrriteerd

en onrustig gedrag aan het eind van de middag/begin van de avond. 1720

236


Door de mogelijkheid te hebben om daglicht aan het

eind van de middag te weren, kan een onrustig einde

van de dag mogelijk positief beïnvloed worden. 1738

Patiënten - ziekenhuizen

Het ontbreken van mogelijkheden voor controle over

het binnenmilieu door patiënten kan leiden tot stress en

frustratie. Het bieden van controle over daglicht is een

van de factoren die hier een positieve bijdrage aan kan

lleveren. 1741 Ook volgens de studie van J. H. Choi, L. O.

Beltran en H. S. Kim 1743 is het bieden van controle over

daglicht van belang voor de tevredenheid van patiënten

om oncomfortabele condities tegen te gaan, maar wel

voldoende licht in de ruimte te behouden. Daarnaast

draagt het bij aan het gevoel van het verblijven in een

“normale omgeving”, wat bijdraagt aan het verminderen van

stress. 1707 Het hebben van invloed op licht (zowel daglicht

als kunstlicht) in een ziekenhuisomgeving kan daarnaast

wenselijk zijn vanwege de behoefte van patiënten aan meer

Personeel – gezondheidszorggebouwen

Controle over daglicht heeft een positieve invloed op

personeel van zorginstellingen. 1707 Beïnvloeding biedt

de mogelijkheid om lichtcondities te creëren die op

dat moment gewenst zijn voor de werkzaamheden en/

of visueel comfort. Er is overigens weinig onderzoek

specifiek gericht op het belang van controle over daglicht

en temperatuur in zorginstellingen voor medewerkers.

Geluid

Het gebruik van zon- en lichtwering leidt periodiek

tot een tijdelijke verhoging van het geluidsniveau. In

zorginstellingen kunnen hoge geluidsniveaus leiden tot

onrust en verstoring van slaap. De invloed van geluid in

zorginstellingen is redelijk goed onderbouwd, de rol van

geluid ten gevolge van zon- en lichtwering hierin is niet

specifiek in kaart gebracht.

slaap dan gemiddeld. 1714

Om dit te faciliteren, zal de mogelijkheid aanwezig moeten

zijn om daglicht te weren op het moment dat een patiënt

wil slapen.

237


238


239


Overzicht bevindingen invloed geluid op gebruikers van zorggebouwen.

Categorie Geluid is van invloed op: Geluidscondities Onderbouwing#

Bewoners - langdurige zorg

Fysieke gezondheid Verminderde slaapkwaliteit Geluidniveaus > 30 dBa *

Psychologische gezondheid Onrustig gedrag en verward gedrag Toename van geluidniveau **

Onafhankelijkheid - -

Sociale relaties Sociale interactie Vermindering bij hoge geluidniveaus *

Omgeving - -

Levensovertuiging - -

Patiënten - ziekenhuizen

Herstel Verminderde slaapkwaliteit Geluidniveaus > 30 dBa **

Verhoogde hartslag en bloeddruk Verhoogde geluidniveaus *

Herstel na ziekte *

Welzijn Stress Verhoogde geluidniveaus *

Ontevredenheid Verhoogde geluidniveaus *

Personeel – gezondheidszorg

Werkprestaties Medische fouten Onverwacht geluid *

Welzijn Slaap en gezondheid Geluidniveaus op werkplek *

Stress en vermoeidheid Geluidniveaus op werkplek *

# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’

Bewoners - langdurige zorg

Lagere geluidniveaus worden geassocieerd met een hogere kwaliteit van leven. 1756

FYSIEKE GEZONDHEID

In zijn algemeenheid is geluid een belangrijke factor die de slaapkwaliteit negatief

kan beïnvloeden. De WHO geeft een advieswaarde van 30 dBa om onrust in de nacht

te voorkomen, maar benoemd dat ook beneden dit geluidniveau geluid een negatieve

impact kan hebben. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat geluid een grotere

impact heeft op slaap bij personen met dementie. 1757

PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID

Hoge geluidniveaus kunnen bij mensen met dementie leiden tot een toename van

agressief, verstorend en verward gedrag. 1757, 1758 Het is noodzakelijk dat een optimum

gevonden met een aangenaam achtergrondgeluidniveau (type en intensiteit).

SOCIALE RELATIES

Hoge geluidniveaus worden ook geassocieerd met verminderde sociale interactie. 1758

Matige geluidniveaus droegen in één studie bij aan sociale interactie van mensen

met dementie 1759 terwijl hoge geluidniveaus in een andere studie juist een negatieve

240


bijdrage hadden. 1760 Ook hierbij lijkt een goede balans van

belang, met een aangenaam achtergrondgeluidniveau.

Patiënten - ziekenhuizen

HERSTEL

Geluid is een belangrijke factor die de slaap van

1714, 1761

patiënten in ziekenhuizen negatief beïnvloedt.

Hoge geluidniveaus leiden tot meer onrust tijdens de

slaap. Door de stress die geluid veroorzaakt kan het

ook bijdragen aan een verhoogde hartslag, bloeddruk

en ademhaling en aan een lagere bloedsaturatie. 1762

Verhoogde geluidniveaus kunnen dan ook een negatieve

impact hebben op het herstel van patiënten. 1741

WELZIJN

Geluid is in ziekenhuizen is vaak een probleem.

Er zijn drie belangrijke factoren die hieraan bijdragen:

- De hoeveelheid apparatuur en personen die geluid

maakt.

- De harde afwerkingsmaterialen.

- Het verblijf van meerdere personen in één ruimte. 1762

Geluid is een van de aspecten waar patiënten vaak over

klagen. 1707 Geluid kan ook leiden tot hoge stressniveaus en

daarmee zowel psychologische als fysieke stress vergroten.

1762 De Wereld gezondheidsorganisatie heeft dan ook

richtlijnen opgesteld voor geluidniveaus in patiëntenkamers:

een achtergrondgeluidniveau van maximaal 30 dBa en kortdurende

geluidspieken van maximaal 40 dBa. 1763

heeft een negatieve iinvloed; bij complexe taken kan dit

leiden tot een toename van fouten. Voor zorggebouwen is

de onderbouwing minder sterk, al zijn er aanwijzingen dat

ook daar afleiding door onverwacht geluid kan bijdragen

aan het maken van fouten. 1714

In ziekenhuizen werkt geluid conflicterend: enerzijds

vanwege de behoefte aan concentratie en anderzijds

omdat geluid van personen of apparaten aangeeft dat

zij op dat moment aandacht behoeven. 1764 Echter kan op

basis van de huidige onderzoeken niet geconcludeerd

worden in hoeverre geluid en akoestiek in een ziekenhuis

van invloed zijn op de werkprestaties van personeel. 1764

Hoge geluidniveaus in ziekenhuizen hebben verder

mogelijk een negatieve invloed op gezondheidsklachten

van personeel en onrust tijdens de slaap. 1747 Lagere

geluidniveaus op de werkplek worden in verband gebracht

met verminderde stress en vminder vermoeidheid. 1707

Conclusies

Op basis van de literatuurstudie kan geconcludeerd

worden dat het binnenmilieu van invloed is op de

gebruikers van gezondheidszorggebouwen en dat

dynamische zon- en lichtwering hier een bijdrage

aan kunnen leveren door optimalisatie van bepaalde

binnenmilieuparameters. De bevindingen zijn voor de

primaire gebruikers van deze gebouwen, bewoners

van instellingen voor langdurige zorg en patiënten van

ziekenhuizen, samengevat en geïllustreerd.

Personeel – gezondheidszorg

In een niet-medische setting kunnen hoge geluidniveaus

zorgen voor afleiding en daarmee werkzaamheden

negatief bbeïnvloeden. 1714 Met name onverwacht geluid

Langdurige zorg

Voor bewoners van gebouwen voor langdurige zorg is

hierbij onderscheid gemaakt in het effect op diverse

thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven.

241


Operatieve temperatuur

Daglicht

1, 2, 3

1

1

3, 4

1, 4

Fysieke gezondheid

1. Fysieke klachten 5. Pijnklachten

2. Sterfte

6. Kans op vallen

3. Slaap

7. Netvlies

4. Vitamine D 8. Visueel comfort

De fysieke gezondheid wordt onder andere beïnvloed

door de operatieve temperatuur, daglicht en zonlichttoetreding,

het uitzicht, verblinding en de mogelijkheid om

de dynamische lichtwering te bedienen. Ook de psychologische

gezondheid kan in een bepaalde mate beïnvloed

worden door de temperatuur, daglichtblootstelling, het

uitzicht en de mogelijkheid om de lichtwering te bedienen.

De temperatuur en de mate van verblinding kunnen

daarnaast effect hebben op de onafhankelijkheid van

bewoners. Ten slotte zijn de parameters uitzicht en geluid

van invloed op sociale interacties tussen bewoners.

Overzicht invloed van de afzonderlijke

binnenmilieuparameters en de invloed op

de kwaliteit van leven van bewoners van

zorginstellingen voor langdurige zorg.

Operatieve temperatuur

Daglicht

Uitzicht

Verblinding

Twee opmerkingen bij de illustratie:

- Het ontbreken van een pijl in de figuur kan ook

betekenen dat de relatie niet onderzocht is.

1

- De dikte van de lijn geeft de onderbouwing Herstel van de

1, 2, 3

relatie weer (dikkere lijn, sterkere 3. Medicijngebruik onderbouwing).

Ziekenhuizen

1, 2, 3

1

1

3, 4

1, 4

5

2, 4

1

6, 7, 8

3

3

Beïnvloedingsmogelijkheden

Geluid

Operatieve temperatuur

Daglicht

Uitzicht

Verblinding

1

Beïnvloedingsmogelijkheden

2

1

1

1

2, 3

3

2

1. Slaap

2. Hersteltijd / verblijfsduur

4. Verhoogde bloeddruk en hartslag

Welzijn

1. Thermisch comfort

2. Stress

2, 3

3. Visueel comfort

Voor patiënten in ziekenhuizen is gekeken naar

1, 2, 3

Fysieke gezondheid

1. Fysieke klachten 5. Pijnklachten

2. Sterfte

6. Kans op vallen

3. Slaap

7. Netvlies

4. Vitamine D 8. Visueel comfort

Psychologische gezondheid

1. Geïrriteerd gedrag en onrust

2. Stemming en plezier

3. Sundowning

4. Stress

Onafhankelijkheid

1. Fysiek functioneren, wandelen, balans

2. Zelfstandig uitvoeren activiteiten

Sociale relaties

1. Sociale interactie

4. Ontevredenheid

Geluid

2

herstel en welzijn tijdens het verblijf. Te zien is dat

5

2, 4

Uitzicht

1. Geïrriteerd gedrag en onrust

het herstel beïnvloed wordt 1 door de temperatuur,

6, 7, 8

Verblinding

4. Stress

daglicht- en zonlichttoetreding, 2 het uitzicht,

3

1. Fysiek functioneren, wandelen, balans

beïnvloedingsmogelijkheden

Beïnvloedingsmogelijkheden

en geluid. Het welzijn, denk

1

Sociale relaties

hierbij aan Geluid stress en comfort, wordt 1. beïnvloed Sociale interactie door alle

onderzochte factoren, behalve door daglicht (waarbij

opgemerkt moet worden dat er geen studie gevonden is

die specifiek dit verband onderzocht heeft).

Operatieve temperatuur

Daglicht

Uitzicht

Verblinding

1

Beïnvloedingsmogelijkheden 2, 3

Geluid

3

1

1

RELEVANTIE UITKOMSTEN VOOR TOEPASSEN

1

1, 2, 3

2, 3

3

2

1, 2, 3

2

Psychologische gezondheid

2. Stemming en plezier

3. Sundowning

Onafhankelijkheid

2. Zelfstandig uitvoeren activiteiten

Herstel

1. Slaap

2. Hersteltijd / verblijfsduur

3. Medicijngebruik

4. Verhoogde bloeddruk en hartslag

Welzijn

1. Thermisch comfort

2. Stress

3. Visueel comfort

4. Ontevredenheid

DYNAMISCHE ZON- EN LICHTWERINGSYSTEMEN

Dynamische zon- en lichtweringsystemen kunnen dus

bijdragen aan de kwaliteit van leven van ouderen in

verzorgingshuizen en aan het herstel en welzijn van

patiënten in ziekenhuizen. De effectgrootte van de

binnenmilieucondities is in diverse studies zeer beperkt

onderzocht. Hierdoor is het niet mogelijk om de bijdrage

van het binnenmilieu op de gebruikers te kwantificeren.

Wel is het mogelijk de effecten te beschrijven.

Zon- en lichtweringsystemen kunnen aantoonbaar

bijdragen aan het optimaliseren van het binnenmilieu in

zorggebouwen. De karakteristieken van het toegepaste

dynamische zonweringssysteem, de dynamische

lichtwering, de regeling en de eventuele motor zijn hierbij

van invloed, waarbij het relatieve effect zal verschillen

afhankelijk van de gebouwkenmerken (onder andere

242


geveloriëntatie van de ruimten en de aanwezigheid van koeling). De

gewenste fysische gevolgen van het systeem zijn weergegeven in een

illustratie, waarbij in een optimale situatie een goede balans gevonden

wordt tussen de verschillende parameters .

Stroomschema met links de verschillende onderdelen van de interventie, in het midden de gewenste

binnenmilieuprestaties en rechts de invloed op de gebouwgebruikers in gebouwen voor langdurige zorg.

Systeem

Gewenste fysische gevolgen

Gebouwgebruikers

Bewoners:

Gebouw & kenmerken

Zonwering

Daglichtwering

Dynamische regeling

Motor

Voorkomen van oververhitting

(combinatie luchttemperatuur en straling)

Optimalisatie daglicht

Behoud van uitzicht

Voorkomen van verblinding (glare)

Beïnvloedingsmogelijkheden

Voorkomen van geluidsoverlast

Fysieke gezondheid

Psychologische gezondheid

Onafhankelijkheid

Sociale relaties

Personeel:

Werkprestaties

Welzijn

243


Bronvermeldingen:

1501 Noor Mens en Cor Wagenaar, De architectuur van

ouderen huisvesting/bouwen voor wonen en zorg,

NAi Uitgevers, Rotterdam 2009.

1502 Sven van Witzenburg, De Branche in 2022

“Pompen of verzuipen”, uitgave Somfy januari

2022, pagina 46-51.

1503 Noor Mens en Cor Wagenaar, Heath care

archtecture in the Netherlands, Nai Uitgevers,

Rotterdam 2010

1601 Valladares-Rendón, L. G., Schmid, G., & Lo, S. L.

(2017). Review on energy savings by solar control

techniques and optimal building orientation

for the strategic placement of façade shading

systems. Energy and Buildings, 140, 458-479.

1602 Sanati, L., & Utzinger, M. (2013). The effect of

window shading design on occupant use of blinds

and electric lighting. Building and Environment,

64, 67-76.

1603 bba rapportage: “Productiviteitseffecten

zon- en lichtwering – Literatuuronderzoek”

d.d. 17-06-2021

1604 Paciuk, M. T. (1990). The role of personal control

of the environment in thermal comfort and

satisfaction at the workplace

1605 Boerstra, A. C. (2016). Personal control over

indoor climate in offices (Doctoral dissertation,

PhD thesis. Eindhoven (NL): Eindhoven University

of Technology. Available via: http://repository. tue.

nl/850541)

1606 De eis van ventilatie is weergegeven om het

verschil in eisen ten aanzien van het binnenmilieu

in ziekenhuizen en gebouwen voor langdurige

zorg te illustreren. In het bouwbesluit zijn geen

eisen voor de temperatuur opgenomen.

1607 College bouw en ziekenhuisvoorzieningen,

2002, Binnenmilieu en installatietechniek

in de zorgsector. Bouwmaatstaven voor

nieuwbouw. Goedgekeurd door de Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10

december 2002. Vanwege de opheffing van het

college bouw en ziekhuisvoorzieningen is er

geen meer recente publicatie beschikbaar. De

genoemde criteria zijn formeel niet meer van

toepassing.

1608 https://www.volksgezondheidenzorg.info

1609 WHO, 1998 Programme on Mental health WHOQOL

User Manual

1701 J. van Hoof, L. Schellen, V. Soebarto, J. K. W.

Wong en J. K. & Kazak, „Ten questions concerning

thermal comfort and ageing,” Building and

Environment, nr. 120, pp. 123-133, 2017.

1702 G. S. Anderson, G. S. Meneilly en I. B. & Mekjavic,

„Passive temperature lability in the elderly,”

European journal of applied physiology and

occupational physiology , nr. 73(3), pp. 278-286,

1996.

1703 G. Havenith, „Temperature regulation and

technology.,” Gerontechnology, nr. 1(1), pp. 41-49,

2001.

1704 S. Hajat, R. S. Kovats en K. & Lachowycz, „Heatrelated

and cold-related deaths in England

and Wales: who is at risk?,” Occupational and

environmental medicine, nr. 64, pp. 93-100.,

2007.

1705 S. Tham, R. Thompson, O. M. Landeg en &. W. T.

K. A., „Indoor temperature and health: a global

systematic review,” Public Health, nr. 197, pp. 9-17,

2020.

1706 J. van Hoof en J. L. Hensen, „Thermal comfort

and older adults,” Gerontechnology, nr. 4(4), pp.

223-228, 2006.

1707 H. Salonen, M. Lahtinen, S. Lappalainen, N. K. L.

D. Nevala, L. Morawska en K. & Reijula, „Physical

characteristics of the indoor environment

that affect health and wellbeing in healthcare

facilities: A review,” Intelligent Buildings

International, nr. 5(1), pp. 3-25., 2013.

1708 F. Nicol, „Temperature and sleep,” Energy and

Buildings, nr. 204, 2019.

1709 A. A. Williams, J. D. C. Spengler, A. J. G. P. en

J. G. Cedeno-Laurent, „Building vulnerability

in a changing climate: indoor temperature

exposures and health outcomes in older adults

living in public housing during an extreme heat

event in Cambridge, MA,” International journal of

environmental research and public health, nr.

16(13), p. 2373, 2019.

1710 K. T. K. &. M. K. Okamoto-Mizuno, „Effects of

mild heat exposure on sleep stages and body

temperature in older men,” International journal of

biometeorology, nr. 49(1), pp. 32-36, 2004.

1711 F. Tartarini, P. Cooper, R. Fleming en M.

Batterham, „Indoor air temperature and agitation

of nursing home residents with dementia,”

American Journal of Alzheimer's Disease & Other

Dementias, nr. 32(5), pp. 272-281, 2017.

1712 U. Lindemann, A. Stotz, N. Beyer, J. Oksa, D. A.

Skelton, C. Becker en J. ... & Klenk, „Effect of

indoor temperature on physical performance in

older adults during days with normal temperature

and heat waves,” International journal of

environmental research and public health, nr.

14(2), p. 186, 2017.

1713 A. Stotz, K. Rapp, J. Oksa, D. A. Skelton, N. K. J.

Beyer en U. ... & Lindemann, „Effect of a brief

heat exposure on blood pressure and physical

performance of older women living in the

community—a pilot-study,” International journal

of environmental research and public health, nr.

11(12), pp. 12623- 12631, 2014.

1714 R. S. Ulrich, C. Zimring, X. D. J. Zhu, H. B. Seo, Y. S.

Choi en A. ... & Joseph, „A review of the research

literature on evidence-based healthcare design,”

HERD: Health Environments Research & Design

Journal, nr. 1(3), pp. 61-125, 2008.

1715 C. Carmichael, G. Bickler, S. Kovats, D. Pencheon,

V. Murray, C. West en Y. & Doyle, „Overheating and

hospitals: what do we know,” Hosp Adm,, nr. 2(1),

2013.

1716 B. S. Alotaibi, S. Lo, E. Southwood en D. & Coley,

„Evaluating the suitability of standard thermal

comfort approaches for hospital patients in

air-conditioned environments in hot climates,”

Building and Environment, nr. 169, p. 106561,

2020.

1717 P. F. D. C. Pereira, E. E. Broday en A. A. D. P. &

Xavier, „Thermal Comfort Applied in Hospital

Environments: A Literature Review,” Applied

Sciences, nr. 10(20), p. 7030, 2020.

1718 M. T. H. Derks, A. K. Mishra, M. G. L. C. Loomans en

H. S. M. & Kort, „Understanding thermal comfort

perception of nurses in a hospital ward work

environment,” Building and Environment, nr. 140,

pp. 119- 127, 2018.

1719 S. Thorsson, J. Rocklöv, J. Konarska, F. Lindberg,

B. Holmer, B. Dousset en D. & Rayner, „Mean

radiant temperature–A predictor of heat related

mortality.,” Urban Climate, nr. 10, pp. 332-345,

2014.

1720 J. M. Torrington en P. R. Tregenza, „Lighting for

people with dementia,” Lighting Research &

Technology, nr. 39(1), pp. 81-97, 2007.

1721 L. Volicer, D. G. Harper, B. C. Manning, R. Goldstein

en A. Satlin, „Sundowning and circadian

rhythms in Alzheimer’s disease,” American

Journal of Psychiatry, nr. 158(5), pp. 704-711,

2001. Invloed binnenmilieu op gebruikers van

gezondheidszorggebouwen 30

1722 P. Boyce, C. Hunter en O. Howlett, „The benefits

of daylight through windows.,” Troy, New York:

Rensselaer Polytechnic Institute, 2003.

1723 K. Konis, „Field evaluation of the circadian

stimulus potential of daylit and non-daylit

spaces in dementia care facilities,” Building and

Environment, nr. 135,, pp. 112-123, 2018.

1724 E. J. Van Someren, A. Kessler, M. Mirmiran en D. F.

Swaab, „Indirect bright light improves circadian

restactivity rhythm disturbances in demented

patients,” Biological psychiatry, nr. 41(9), pp. 955-

963, 1997.

1725 G. Düzgün en A. Durmaz Akyol, „Effect of natural

sunlight on sleep problems and sleep quality of

the elderly staying in the nursing home,” Holistic

nursing practice, nr. 31(5), pp. 295-302, 2017.

1726 Z. Karami, R. Golmohammadi, A. Heidaripahlavian,

J. Poorolajal en R. Heidarimoghadam, „Effect of

daylight on melatonin and subjective general

health factors in elderly people,” Iranian journal of

public health, nr. 45(5), p. 636, 2016.

1727 E. van Lieshout-van Dal, L. Snaphaan en I.

Bongers, „Biodynamic lighting effects on the

sleep pattern of people with dementia,” Building

and Environment, nr. 150, pp. 245-253, 2019.

244


1728 O. M. Giggins, J. H. K. Doyle en M. George,

„The impact of a cycled lighting intervention

on nursing home residents: a pilot study.,”

Gerontology and Geriatric Medicine, nr. 5, 2019.

1729 P. D. Sloane, C. S. Williams, C. M. Mitchell,

J. S. Preisser, W. Wood, A. L. Barrick en S. ...

Zimmerman, „High‐intensity environmental light

in dementia: Effect on sleep and activity,” Journal

of the American Geriatrics Society, nr. 55(10), pp.

1524-1533, 2007.

1730 J. Van Hoof, M. P. Aarts, C. G. Rense en A. M.

Schoutens, „Ambient bright light in dementia:

Effects on behaviour and circadian rhythmicity.,”

Building and Environment, nr. 44(1), pp. 146-155,

2009.

1731 X. P. Lu, N. K. en S. Ahrentzen, „Lighting effects on

older adults’ visual and nonvisual performance:

A systematic review,” Journal of housing for the

elderly, nr. 33(3), pp. 298-324, 2019.

1732 M. P. Aarts, J. C. Stapel, A. M. C. Schoutens en

J. V. Hoof, „Exploring the impact of natural light

exposure on sleep of healthy older adults: A field

study,” Journal of Daylighting , nr. 5, pp. 14-20,

2018.

1733 A. Wirz-Justice, D. J. Skene en M. Münch, „ The

relevance of daylight for humans,” Biochemical

pharmacology, nr. 191, p. 114304, 2021.

1734 M. Munch, M. Schmieder, K. Bieler, R. Goldbach,

T. Fuhrmann, N. Zumstein, ... en C. Cajochen,

„Bright light delights: Effects of daily light

exposure on emotions, restactivity cycles, sleep

and melatonin secretion in severely demented

patients,” Current Alzheimer Research, , nr. 14(10),

pp. 1063-1075, 2017.

1735 A. Joseph, H. S. Machry, Z. Zamani en R. Davis,

„Impact of Light on Outcomes in Healthcare

Settings–A Review,” Innovation: Shifting Ground,

2006.

1736 B. B. Lovell, S. Ancoli-Israel en R. & Gevirtz,

„Effect of bright light treatment on agitated

behavior in institutionalized elderly subjects,”

Psychiatry research, nr. 57(1), pp. 7-12, 1995.

1737 L. Thorpe, J. Middleton, G. Russell en N. Stewart,

„Bright light therapy for demented nursing home

patients with behavioral disturbance,” American

Journal of Alzheimer's Disease, nr. 15(1), pp. 18-

26, 2000.

1738 M. La Garce, „ Daylight interventions and

Alzheimer's behaviors-A twelve-month study,”

Journal of Architectural and Planning Research,

pp. 257-269, 2004.

1739 A. BaHammam, „Sleep in acute care units,” Sleep

and Breathing, nr. 10(1), pp. 6-15, 2006.

1740 T. Wakamura en H. Tokura, „Influence of bright

light during daytime on sleep parameters

in hospitalized elderly patients,” Journal of

physiological anthropology and applied human

science, , nr. 20(6), pp. 345-351, 2001.

1741 E. R. Huisman, E. Morales, J. van Hoof en H.

S. Kort, „Healing environment: A review of the

impact of physical environmental factors on

users.,” Building and environment, , nr. 58, pp.

70-80, 2012.

1742 M. Y. Park, C. G. Chai, L. H. K. H. Moon en J. S.

Noh, „The effects of natural daylight on length of

hospital stay.,” Environmental health insights, nr.

12, 2018.

1743 J. H. Choi, L. O. Beltran en H. S. Kim, „Impacts of

indoor daylight environments on patient average

length of stay (ALOS) in a healthcare facility.,”

Building and environment, , nr. 50, pp. 65-75,

2012.

1744 F. Benedetti, C. Colombo, B. Barbini, E. Campori

en E. Smeraldi, „Morning sunlight reduces length

of hospitalization in bipolar,” Journal of affective

disorders, , nr. 62(3), pp. 221-223, 2001.

1745 K. M. Beauchemin en P. Hays, „Sunny hospital

rooms expedite recovery from severe and

refractory depressions,” Journal of affective

disorders, nr. 40(1-2), pp. 49-51, 1996.

Invloed binnenmilieu op gebruikers van

gezondheidszorggebouwen 31

1746 J. M. Walch, B. S. Rabin, R. Day, J. N. Williams,

K. Choi en J. D. Kang, „The effect of sunlight

on postoperative analgesic medication use: a

prospective study of patients undergoing spinal

surgery.,” Psychosomatic medicine, , nr. 67(1), pp.

156-163, 2005.

1747 A. Eijkelenboom en P. Bluyssen, „Comfort and

health of patients and staff, related to the

physical environment of different departments in

hospitals: a literature review,” Intelligent Buildings

International, 2019.

1748 M. K. Alimoglu en L. Donmez, „Daylight exposure

and the other predictors of burnout among

nurses in a University Hospital,” International

journal of nursing studies, nr. 42(5), pp. 549-555,

2005.

1749 C. Musselwhite, „The importance of a room with a

view for older people with limited mobility,” Quality

in Ageing and Older Adults, 2018.

1750 A. R. Kearney en D. Winterbottom, „Nearby

nature and long-term care facility residents:

Benefits and design recommendations.,” Journal

of Housing for the Elderly, nr. 19(3-4), pp. 7-28,

2006.

1751 G. E. Chalfont, „Connection to nature at the

building edge: towards a therapeutic architecture

for dementia care environments,” Doctoral

dissertation, University of Sheffield, 2006.

1752 R. S. Ulrich, „View through a window may

influence recovery from surgery,” Science, nr.

224(4647), pp. 420-421, 1984.

1753 J. R. Carpman en M. A. Grant, Design that

cares: Planning health facilities for patients and

visitors, 2nd ed red., Chicago: American Hospital

Publishing, 1993.

1754 L. Edwards en P. Torcellini, Literature review of the

effects of natural light on building occupants.,

2002.

1755 J. H. Choi, L. O. Beltran en H. S. Kim, „Impacts of

indoor daylight environments on patient average

length of stay (ALOS) in a healthcare facility,”

Building and environment, nr. 50, pp. 65-75, 2012.

1756 L. J. Garcia, M. Hébert, J. S. I. Kozak, S. E.

Slaughter, F. Aminzadeh, ... en M. Eliasziw,

„Perceptions of family and staff on the role of the

environment in long-term care homes for people

with dementia.,” International Psychogeriatrics,

nr. 24(5), pp. 753-765, 2012.

1757 G. Marquardt, K. Bueter en T. Motzek, „Impact of

the design of the built environment on people

with dementia: an evidence-based review,” HERD:

Health Environments Research & Design Journal,

nr. 8(1), pp. 127-157, 2014.

1758 H. Chaudhury, H. A. Cooke, H. Cowie en L. Razaghi,

„The influence of the physical environment

on residents with dementia in long-term care

settings: A review of the empirical literature.,” The

Gerontologist, nr. 58(5), pp. 325-e337, 2018.

1759 J. Cohen-Mansfield, K. Thein, M. Dakheel-Ali en M.

S. Marx, „Engaging nursing home residents with

dementia in activities: the effects of modeling,

presentation order, time of day, and setting

characteristics.,” Aging & mental health, nr. 14(4),

pp. 471-48, 2010.

1760 J. Garre‐Olmo, S. López‐Pousa, A. Turon‐Estrada,

D. Juvinyà, D. Ballester en J. Vilalta‐Franch, „

Environmental determinants of quality of life in

nursing home residents with severe dementia.,”

Journal of the American Geriatrics Society, nr.

60(7), 2012.

1761 M. Rashid en C. Zimring, „A review of the

empirical literature on the relationships between

indoor environment and stress in health care

and office settings: Problems and prospects of

sharing evidence,” Environment and behavior, nr.

40(2), pp. 151-190, 2008.

1762 Ulrich en Zimring, „The Role of the Physical

Environment in the Hospital of the 21st Century: A

Oncein-a-Lifetime Opportunity,” Concord, CA: The

Center for Health Design, nr. 1, 2004.

1763 B. Berglund, T. Lindvall, D. H. Schwela en W. H.

Organization, „Guidelines for community noise,”

1999.

1764 J. Reinten, „Exploring the effect of the sound

environment on nurses’ task performance:

an applied approach focusing on prospective

memory,” Technische Universiteit Eindhoven,

2020

245


246


Literatuurlijst

Balazova, I., Clausen, G., Rindel, J. H., Poulsen, T., & Wyon, D. P. (2008). Open-plan

office environments: a laboratory experiment to examine the effect of office noise and

temperature on human perception, comfort and office work performance. Proceedings of

indoor air, 2008.

Boerstra, A. C., te Kulve, M., Toftum, J., Loomans, M. G., Olesen, B. W., & Hensen, J. L.

(2015). Comfort and performance impact of personal control over thermal environment in

summer: Results from a laboratory study. Building and Environment, 87, 315-326.

Boerstra, A. C. (2016). Personal control over indoor climate in offices : impact on comfort,

health and productivity. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven.

Boyce, P. R., Eklund, N. H., & Simpson, S. N. (2000). Individual lighting control: task

performance, mood, and illuminance. Journal of the Illuminating Engineering Society,

29(1), 131-142.

Boyce, P., Hunter, C., & Howlett, O. (2003). The benefits of daylight through windows. Troy,

New York: Rensselaer Polytechnic Institute.

Conlon, E. (1993). A model of visual discomfort and its implications for efficient reading

performance.

Cui, W., Cao, G., Park, J. H., Ouyang, Q., & Zhu, Y. (2013). Influence of indoor air temperature

on human thermal comfort, motivation and performance. Building and environment, 68,

114-122.

Day, J. K., Futrell, B., Cox, R., Ruiz, S. N., Amirazar, A., Zarrabi, A. H., & Azarbayjani, M. (2019).

Blinded by the light: Occupant perceptions and visual comfort assessments of three

dynamic daylight control systems and shading strategies. Building and Environment, 154,

107-121.

De Dear, R. J., Brager, G. S., Reardon, J., & Nicol, F. others,(1998). Developing an adaptive

model of thermal comfort and preference/Discussion. ASHRAE Trans, 104, 145.

Elzeyadi I. (2011) Daylighting-Bias and Biophilia: Quantifying the Impact of Daylighting on

Occupant Health. Available at (accessed at 30-04-2020): http://www.usgbc.org/sites/

default/files/OR10_Daylighting%20Bias%20and%20Biophilia.pdf

Figueiro, M. G. (2002). Daylight and productivity: A possible link to circadian regulation. In

5th International LRO Lighting Research Symposium-Light and Human Health, 2002 (pp.

185-193).

Geng, Y., Ji, W., Lin, B., & Zhu, Y. (2017). The impact of thermal environment on occupant IEQ

perception and productivity. Building and Environment, 121, 158-167.

Heshong Mahone Group. (2003). Windows and offices: A study of office worker

performance and the indoor environment. California Energy Commission. doi, 10, H75

Hu, S., & Maeda, T. (2020). Productivity and physiological responses during exposure to

varying air temperatures and clothing conditions. Indoor air, 30(2), 251-263.

Jamrozik, A., Clements, N., Hasan, S. S., Zhao, J., Zhang, R., Campanella, C., ... & Bauer,

B. (2019). Access to daylight and view in an office improves cognitive performance

and satisfaction and reduces eyestrain: A controlled crossover study. Building and

Environment, 165, 106379.

Jensen, K. L., Toftum, J., & Friis-Hansen, P. (2009). A Bayesian Network approach to

the evaluation of building design and its consequences for employee performance and

operational costs. Building and Environment, 44(3), 456-462.

Kosonen, R., & Tan, F. (2004). Assessment of productivity loss in air-conditioned buildings

using PMV index. Energy and Buildings, 36(10), 987-993.

Kroner WM & Stark-Martin JA, 1994. Environmentally responsive workstations and officeworker

productivity. ASHRAE Transactions, 100(2): 750-755

te Kulve, M., Schlangen, L. J., Schellen, L., Frijns, A. J., & van Marken Lichtenbelt, W. D.

(2017). The impact of morning light intensity and environmental temperature on body

temperatures and alertness. Physiology & behavior, 175, 72-81.

te Kulve, M., Schlangen, L., Schellen, L., Souman, J. L., & van Marken Lichtenbelt, W. (2018).

Correlated colour temperature of morning light influences alertness and body temperature.

Physiology & behavior, 185, 1-13

Lan, L., Wargocki, P., & Lian, Z. (2011). Quantitative measurement of productivity loss due to

thermal discomfort. Energy and Buildings, 43(5), 1057-1062.

Leaman, A., & Bordass, B. (1999). Productivity in buildings: the ‘killer’variables. Building

Research & Information, 27(1), 4-19.

Loftness, V. F. A. I. A., Hartkopf, V., & Gurtekin, B. (2003). Linking energy to health and

productivity in the built environment.

Meerbeek, B., te Kulve, M., Gritti, T., Aarts, M., van Loenen, E., & Aarts, E. (2014). Building

automation and perceived control: a field study on motorized exterior blinds in Dutch

offices. Building and Environment, 79, 66-77.

Meerbeek, B. W., de Bakker, C., De Kort, Y. A. W., Van Loenen, E. J., & Bergman, T. (2016).

Automated blinds with light feedback to increase occupant satisfaction and energy saving.

Building and Environment, 103, 70-85.

Newsham, G. R., Aries, M. B., Mancini, S., & Faye, G. (2008). Individual control of electric

lighting in a daylit space. Lighting Research & Technology, 40(1), 25-41.

Oseland, N., & Burton, A. (2012). Quantifying the impact of environmental conditions on

worker performance for inputting to a business case to justify enhanced workplace design

features.

Journal of Building Survey, Appraisal & Valuation, 1(2), 151-165.

Osterhaus, W. K., & Bailey, I. L. (1992, October). Large area glare sources and their effect on

visual discomfort and visual performance at computer workstations. In Conference Record

of the 1992 IEEE Industry Applications Society Annual Meeting (pp. 1825-1829). IEEE.

Roelofsen, P. (2001, September). The design of the workplace as a strategy for productivity

enhancement. In Proceedings of Clima 2000 Conference.

Sanchez, J. A., Sanchez, S. V., Ikaga, T., Ichihara, M., & Harimoto, K. (2018). The impact of

greenery and daylight on productivity and well-being at the workplace: an experimental

case study. Journal for Facility Management, 1(15).

Shin, J. Y., Yun, G. Y., & Kim, J. T. (2012). View types and luminance effects on discomfort

glare assessment from windows. Energy and Buildings, 46, 139-

Seppänen, O. A., & Fisk, W. (2006). Some quantitative relations between indoor

environmental quality and work performance or health. Hvac&R Research, 12(4), 957-973.

Tanabe, S. I., Haneda, M., & Nishihara, N. (2015). Workplace productivity and individual

thermal satisfaction. Building and environment, 91, 42-50.

Witterseh, T., Wyon, D. P., & Clausen, G. (2004). The effects of moderate heat stress and

open- plan office noise distraction on SBS symptoms and on the performance of office

work. Indoor air, 14(8), 30-40.

Ye, X. J., Lian, Z. W., Zhou, Z. P., Feng, J. M., Li, C. Z., & Liu, Y. M. (2005). Indoor environment,

thermal comfort and productivity. Proceedings of Indoor Air, 7, 407-411.

Veitch, J. A., Newsham, G. R., Boyce, P. R., & Jones, C. C. (2008). Lighting appraisal, wellbeing

and performance in open-plan offices: A linked mechanisms approach. Lighting

Research & Technology, 40(2), 133-151.

Velds, M. (2002). User acceptance studies to evaluate discomfort glare in daylit rooms.

Solar Energy, 73(2), 95-103.

Wienold, J. (2007, September). Dynamic simulation of blind control strategies for visual

comfort and energy balance analysis. In Building Simulation (pp. 1197-1204).

Wyon, D. P., Andersen, I. B., & Lundqvist, G. R. (1979). The effects of moderate heat stress

on mental performance. Scandinavian journal of work, environment & health, 352-361

Wyon, D. P. (1996, October). Indoor environmental effects on productivity. In Proceedings of

IAQ (Vol. 96, pp. 5-15).

Wargocki, P., Porras-Salazar, J. A., & Contreras-Espinoza, S. (2019). The relationship

between classroom temperature and children’s performance in school.

Hertzberger, Herman. Ruimte en leren/Lessen in architectuur. Rotterdam 2008, Uitgeverij

010

Broekhuizen, Dolf. Scholenbouw atlas/ Verbouwen als nieuwe opgave voor basisscholen en

kind centra, Rotterdam 2015, nai010 Uitgevers

247


248


IN PURE

KLEINSCHALIGE

LANDBOUW GAAN

PRODUCTIVITEIT

EN DUURZAAMHEID

SAMEN

In deze toegift nemen Ruud Sies en Hanneke van Hintum de lezer mee in de wereld

van de duurzame land- en tuinbouw, waarin gebruikgemaakt wordt van principes die de voedselproductie

in de wereld gezonder, veiliger, efficiënter en veerkrachtiger kunnen maken. Zij reisden in de zomer

van 2020 af naar Roemenië en maakten over hun reis een interessante documentaire.

Maramureş

Máramaros

Coördinaten: 47º57’0’’NB, 23º39’0’’OL

Oppervlakte: 10.722 km2

Inwoners: (2001) 825.000

249


250


Boerenlandschappen met hoge natuurwaarden in Roemenië

Enkele van de belangrijkste boerenlandschappen in de Europese Unie

die zijn aangemerkt als “High Nature Value (HNV) Farmed Landscapes”

vinden we in Roemenië.

Deze kleinschalige cultuurlandschappen zijn van groot economisch

belang. Roemenië telt 3,9 miljoen boerenbedrijven, die in de meeste

gevallen door één familie worden gedreven. Er zijn ongeveer een

miljoen boerderijen van 1 tot 10 hectare, die in totaal een gebied

van 3,1 miljoen hectare beslaan, circa 20% van het Roemeense

landbouwareaal. Voor een deel betreft het zelfvoorzienende

boerenbedrijven die voedsel voor eigen gebruik, familie en lokale

verkoop produceren.

251


252


253


254


De hooibergen van Maramures

Als je ’s ochtends vroeg een wandeling maakt op de met gras

begroeide hellingen van Maramures, waan je je in een sprookjeswereld.

Dit door de mens gecreëerde landschap is de perfecte symbiose van

natuurlijke en menselijke activiteit en behoort tot de belangrijkste

cultuurlandschappen ter wereld.

Maramures heeft een van de meest uitgestrekte en bloemrijke

graslanden van het Europese laagland. Het gebied, dat in de afgelopen

eeuwen niet wezenlijk veranderd is, combineert laag-intensieve

landbouw met een overvloed aan flora en fauna.

Het is een van de laatst overgebleven gebieden in Europa met

bewoonde, seminatuurlijke landschappen. De biodiversiteit is hier

zelfs groter dan in vele natuurgebieden.

Op een paar vierkante meter weidegrond zijn maar liefst vijftig

grassoorten te vinden. Tussen die grassen groeien planten en kruiden

als zuring, leeuwenbekjes, gentianen, majoraan, tijm en veldsalie.

Er wordt nauwelijks gebruikgemaakt van kunstmest. Herbiciden en

pesticiden zijn helemaal uit den boze. Deze arme boeren kunnen zich

trouwens die middelen gewoonweg niet veroorloven en bovendien

staan ze er ook zeer wantrouwend tegenover.

Dit bloeiende wonder wordt niet alleen door moedertje natuur in stand

gehouden, maar evenzeer door menselijke inspanningen.

255


Meer dan 60% van de melk die in Roemenië wordt geproduceerd

is afkomstig van boeren die twee of drie koeien bezitten. Hiervan

verlaat maar een klein gedeelte de boerderij in de vorm van melk;

het merendeel wordt ter plekke verwerkt tot zachte kaas, boter of

crème fraîche.

Er is een eenvoudig rekensommetje dat iedere boer in het gebied kent:

een koe eet vier ton hooi gedurende de winter en om dat te produceren

heb je vijf hectare weidegrond nodig. Het maaien gebeurt met de zeis

en een boer heeft tien warme zomerdagen nodig om die hoeveelheid

hooi te verzamelen.

Maar gelukkig hoeft niemand dat in zijn eentje te doen. Het aloude

ritueel van het hooien is een jaarlijks evenement dat de hele familie

samenbrengt. Alleen met hooi kan men koeien houden en alleen met

koeienmelk kan men in dit gebied blijven leven.

Het omzetten van voedingsstoffen uit de wei naar het bord is hier

de basis van het bestaan. Vandaar dat in deze valleien hooi zo

allesbepalend is. Een stukje grasland moet jaarlijks minstens tien

keer worden verzorgd. Eerst wordt het gemaaid, vervolgens worden de

gemaaide stengels in kleine hoopjes, die 's nachts de dauw opnemen,

bij elkaar geharkt om de volgende dag weer in de zon te drogen te

worden gelegd. Daarna moet het hooi nog worden gedraaid, zodat ook

de onderste lagen goed kunnen drogen. Tot slot wordt het hooi van

het veld in de typische hooibergen gestapeld.

256


257


258


259


260


261


Bijna niemand weet dat Roemenië het grootste aantal

zelfvoorzienende boeren van Europa heeft. De miljoenen

boerenbedrijfjes liggen in de laatste gebieden op het Europese

continent met een traditionele landbouwcultuur. De traditionele

manier van leven staat echter onder druk, omdat multinationals

en banken het land als een goede investering zien. Kleine boertjes

in Roemenië, inclusief hun huizen, cultuur en levensonderhoud,

verdwijnen doordat gemeenschappelijke grond aan buitenlandse

bedrijven wordt verkocht. Hun vooruitzicht is om als landloze

arbeider voor grote agrarische bedrijven te gaan werken.

Naar schatting is inmiddels een miljoen hectare (10% van alle

landbouwgrond in Roemenië) in buitenlandse handen.

De meeste traditionele boeren zijn arm en tegelijkertijd uitermate

trots op de schoonheid van het land dat ze hebben geërfd.

Ze zien het als hun levenswerk het land te door te geven aan jonge

generaties. Het gemiddelde inkomen van een boerengezin is ongeveer

4.000 euro per jaar.

262


263


264


Elk huishouden stookt zijn eigen Horinca van bessen, pruimen, appels

en kersen of andere fruitsoorten die de boomgaard voortbrengt.

Boeren maken meestal hun eigen drank, maar in veel dorpen is het

ook de gewoonte de drank samen te bereiden. Eenmaal per jaar

wordt het fruit na de oogst in grote tonnen verzameld en door het hele

dorp gedestilleerd.

265


266


267


268


269


Kleinschalige familiebedrijven spelen niet alleen een economische rol. Duurzaam

landgebruik, het behoud van biodiversiteit en andere ecologische, sociale, culturele en

economische waarden zijn essentiële voordelen van High Nature Value-landbouw.

Kleinschalige boerenlandschappen zijn veerkrachtig en kunnen zich gemakkelijker

aanpassen aan klimaatverandering en andere milieuproblemen. Ze maken het mogelijk

op een flexibelere manier landbouw te bedrijven.

Vanwege hun efficiënte, CO2-arme, korte voedselvoorzieningsketens, gebaseerd op lokale

en directe verkoop, worden ze geassocieerd met een lage CO2-uitstoot.

De boerenfamiliebedrijven in Roemenië zijn een belangrijke bron van landbouwbiodiversiteit.

Zowel voedergewassen, bijvoorbeeld grassoorten en klavers, als allerlei groente- en

fruitsoorten zijn er van cruciaal belang voor de voedselzekerheid. Bovendien zorgen ze

ervoor dat het platteland bestand is tegen toekomstige klimaatverandering.

Natuurlijke bossen en permanente seminatuurlijke weidegronden zijn in staat aanzienlijke

hoeveelheden CO2 op te slaan, wat ten goede komt aan de luchtkwaliteit en een

stabiliserende factor is voor het klimaat. In combinatie met het lage energieverbruik en de

korte toeleveringsketens van de traditionele landbouw reduceren deze landschappen en

systemen de CO2-uitstoot, waardoor ze bijdragen aan de beperking van klimaatverandering.

270


Bij het uitwerken van onze denkbeelden zijn

wij bijgestaan door het in Rotterdam gevestigde

adviesbureau bba binnenmilieu. Zij hebben ons

geholpen met het verrichten van deskresearch

en het ontwikkelen van het model dat is

beschreven in dit boek.

bba binnenmilieu is gespecialiseerd in het

binnenmilieu en de effecten daarvan op de mens;

zij hebben veel ervaring met het inzichtelijk

maken van de invloed van het binnenmilieu op

de productiviteit en zijn auteur van de rapportage

“Kentallen binnenmilieu en productiviteit”,

uitgevoerd in opdracht van Platform31.

Marije te Kulve, projectleider van het onderzoek, is

adviseur bij bba binnenmilieu en gespecialiseerd

in de invloed van temperatuur en licht op de mens.

Ze is afgestudeerd aan de faculteit Bouwkunde van

de TU Eindhoven en heeft tijdens haar promotie bij

de vakgroep Humane Biologie aan de Universiteit

Maastricht onderzoek gedaan naar de interactie

tussen de beleving van temperatuur en licht. Hierbij

heeft ze onder andere gekeken naar de invloed van

temperatuur en verlichting op alertheid. Samen met

haar bba-collega’s heeft ze de productiviteitseffecten

van het toepassen van zon- en lichtwering in kantoren

voor Somfy in kaart gebracht.

De achter in dit boek opgenomen toegift is een

voorbeeld van het succesvol combineren van

productiviteit en duurzaamheid. Ruud Sies en Hanneke

van Hintum hebben het voorbeeld op authentieke

wijze beschreven en geïllustreerd met aantrekkelijk

beeldmateriaal. Hun verhaal sprak ons zodanig aan

dat wij het de lezer van dit boek niet wilden onthouden.

Ruud Sies en Hanneke van Hintum ontwikkelen

en produceren beeldverhalen met een sterk

documentair karakter die inzicht geven in hoe

mensen leven en werken. In hun werk belichten zij

met welke uitdagingen mensen te maken krijgen

en hoe ze die met inventiviteit en moed het hoofd

proberen te bieden. Zij werken al meer dan 25

jaar samen en richten zich sinds 2017 volledig op

“Resilience Food Stories”, een ambitieus project

over duurzame landbouw.

271


272


HET AMBACHTELIJK

PRODUCEREN

EN VERVEN

VAN STOFFEN

IN DE WOESTIJN

IN CHILI

Republiek Chili

República de Chile

Coördinaten: 31° 28' 0" S, 70° 54' 0" W

Oppervlakte: 756.102 km2

Inwoners: (2020) 18.186.770

273


274


Wanneer Tanja Henderson dierlijke vezels als uitgangspunt kiest bij

het maken van handgeweven, natuurlijk geverfd textiel is de eerste

stap natuurlijk het scheren van schapen of alpaca's. Dit wordt

kleinschalig, lowtech gedaan door een lokale scheerder, die zijn

eigen traditionele handgereedschap meebrengt.

De volgende stap na het scheren is het reinigen van de rauwe wol.

Dat gebeurt met behulp van een rooster van fijn gaas: je beweegt

de wol, tilt deze op en spreidt de vezels uit elkaar om de kleine

bladeren, takjes en vuil die in de wol vastzitten af te scheiden en

door het gaas te laten vallen.

De volgende stap is het schoonmaken van de wol, in een grote

pan met zeepsop. Voor de schapenwol gebruikt Tanja afwasmiddel

om de wol te ontvetten, zodat deze ontvankelijker wordt voor

kleurstoffen.

Alpacavezels hebben niet de lanoline die schapenwol heeft, dus

daarvoor gebruikt ze een gewoon mild wasmiddel. Het proces

kost behoorlijk wat tijd, vooral met de llanolinerijke schapenwol,

omdat de zeepoplossing herhaaldelijk vervangen moet worden. Het

afvalwater Tanja vervolgens aan de bomen rondom haar huis, die zij

kweekt voor grondstoffen om te verven, zoals de eucalyptusbomen.

Zodra Tanja tevreden is met de reinheid van de wol, droogt zij de wol

door deze plat op een oude handdoek op een droogrek in de schaduw

te leggen. Zelfs in de zomer kan het drogen tot enkele dagen duren.

275


Het resultaat is buitengewoon schone wol die

vervolgens eerst moeten worden uitgekamd. De

vezels worden in dezelfde richting gelegd, zodat de

wol gemakkelijk tot bruikbare vezels kan worden

gesponnen. Ook het spinnen doet Tanja zelf.

Voor Tanja begint nu de echte fun: het spinnen van

de wol. Afhankelijk van het project waarvoor zij deze

vezels gaat gebruiken, spint zij een dunner of dikker

garen. Als zij meer kracht in de vezel nodig heeft,

kan zij besluiten eerst een bepaalde hoeveelheid

te spinnen tot een enkele draad garen met een

specifieke dikte om vervolgens twee garens samen

te spinnen om een steviger, tweedraads garen te

maken.

Het verven van de wol kan op twee momenten in het

proces worden gedaan: na het karen zodra het vlies

schoon is of llater, als de wol tot garen is gesponnen.

Tanja geeft er de voorkeur aan om de wol te verven

zodra deze tot een garen is gesponnen.

In bepaalde gevallen mengt zij ook cellulosevezels

in haar weefwerk, zoals katoen, jute en linnen. Deze

grondstoffen koopt zij als grote rollen gesponnen,

ongebleekte en niet gekleurde garens die

verkrijgbaar zijn in verschillende diktes. Deze vezels

vereisen overigens een andere voorbereiding. Daarbij

wordt begonnen met het uitrollen van duizenden

meters garen, waarvan Tanja grote georganiseerde

losse strengen maakt, zodat de kleurstof overal

goed kan doordringen.

Deze strengen moeten ook worden schoongemaakt

omdat de fabrikant soms een coating op de garens

heeft aangebracht om ze een betere bescherming

tegen vuil of water te geven. Hierdoor kan de

kleurstof veel moeilijker binden. Tanja gebruikt als

reinigingsmiddel een simpel afwasmiddel. Daarna

maakt zij een reinigingsbad van in water opgelost

soda of bakpoeder om daarin de cellulosevezels

nog eens extra te wassen, gevolgd door meervoudig

spoelen, net zolang dat het spoelwater helder is.

Het verven van cellulosevezels is heel anders dan

het verven van eiwitvezels. Eiwitvezels zoals wol

en zijde binden zich gemakkelijk met natuurlijke

kleurstoffen, terwijl cellulosevezels juist een beetje

hulp nodig hebben. Er zijn verschillende manieren

om de cellulosevezels voor te bereiden op de binding

met kleurstoffen. Tanja gebruikt daarvoor meestal

een bonenmelkmordant. Het heeft geen invloed

op de kleur, maar maakt het gemakkelijker voor de

kleurstof om zich te hechten aan de vezels.

De beste bonen voor bonenmelk zijn sojabonen,

vanwege hun hoge eiwitgehalte, maar die zijn

niet altijd beschikbaar. Als alternatief kiest Tanja

adaarom ongezoete amandelmelk of koemelk

waaraan extra eiwit wordt toegevoegd.

276


277


278


De schone vezels moeten minstens 24 uur in deze

eiwitrijke melk staan en zijn daarna klaar om te

worden geverfd.

Alle kleurstoffen die Tanja gebruikt, produceert zij zelf.

Ook maakt ze gebruik van wat er in haar omgeving

beschikbaar is in de natuur, zoals boterbloemen in het

voorjaar of uienschillen uit de keukenafvalbak. In haar

tuin kweekt zij onder andere goudsbloemen, maar

ook grote struiken rozemarijn en om het huis heeft zij

ongeveer vijftig eucalyptusbomen groeien. Om haar

tuin en de bomen te bemesten gebruikt zij de mest

van haar paarden.

Er zijn twee manieren om de vezels te verven (wol of

cellulose); de ene manier is de vezels samenvoegen

met alle natuurlijke ingrediënten voor het kleuren en de

tweede methode is om eerst de kleurstof te maken en

daar vervolgens de vezels in te doen.

Als alles bij elkaar in één pan wordt gedaan, kan de wol

vervuild raken met de bloemblaadjes van de bloemen die

voor de kleur zijn toegevoegd. Dat is lastig en betekent

extra werk om om die later weer allemaal te verwijderen.

Het liefst maakt Tanja dus eerst de kleurstof. Zij

verzamelt daarvoor bijvoorbeeld gevallen bladeren

van de eucalyptus of ze oogst goudsbloemen. Deze zet

zij in een grote pot met water die ze buiten verwarmt

boven een houtvuur.

279


Uiteraard heeft elke kleurstof zijn eigen recept. Zo moeten de

eucalyptusbladeren minstens een uur sudderen om hun kleur af te

geven, terwijl bloemblaadjes alleen warm water nodig hebben en

helemaal niet moeten sudderen.

In ieder geval moet de pot met verfstof minstens 24 uur staan, maar

vaak is 2 tot 3 dagen, zonder constante hitte, nog beter. In de

zomer gebruikt zij de zon als warmtebron. Tanja vult een grote pot met

4 liter water met materiaal en stelt het mengsel bloot aan de zon.

Een paar dagen later is de kleurstof klaar voor gebruik. Zij zeeft de

bladeren of bloemblaadjes eerst uit de kleurstof voordat zij de vezels

erin doet.

En dan begint de magie! Schone voorbereide vezels zullen

samengaan met de kleurstoffen en het kleurengamma van

Moeder Natuur zal tevoorschijn komen.

Tanja maakt de vezels nat en doet ze daarna in de pot met de vers

gemaakte kleurstof, verwarmt het geheel tezamen en laat alles voor

minstens een hele dag staan of, beter nog, een paar dagen.

Zo mogelijk warmt zij het geheel één keer per dag opnieuw op.

Natuurlijk is er een enorm scala aan leuke trucs om de hele vezel

niet in één gelijke kleur te verven, de afdeling speciale effecten.

Na een paar dagen haalt zij de vezels uit de verfpot en spoelt ze deze

maar één keer af.

280


281


282


Er zijn verschillende manieren om de kleurstof kleurvaster te maken

na het kleurproces. De kleurvastheid hangt sterk af van welk materiaal

wordt gebruikt voor het kleuren. Maar elke kleurstof kan baat hebben

bij een bad van een azijn opgelost in water naderhand of een meer van

kleur veranderende dip in ijzerwater.

Tanja maakt ijzerwater van roestige oude spijkers die buiten blijven

liggen als bouwafval of van oude hoefijzers. Zij stopt deze spijkers in

een glazen pot en vult deze met water en azijn. Na ongeveer een week

is het ijzerwater klaar voor gebruik.

Om de vezels in hun geheel onder te kunnen dompelen in het

ijzerwater verdunt Tanja het met zoveel water als nodig is.

De vezels krijgen alleen een korte duik in het ijzerwater, die niet

meer dan een paar minuten duurt. Daarna worden de vezels goed

afgespoeld en gedroogd .

De geverfde vezels, gesponnen tot bollen garen, zijn dan klaar om te

worden gebruikt voor haar weefprojecten.

283


Tanja Henderson studeerde modevormgeving aan de

Koninklijke Academievoor Kunst en Vormgeving in

’s-Hertogenbosch en de Gerrit Rietveld Academie

in Amsterdam. Zij won in 1987 de eerste prijs in

een nationale wedstrijd voor modeontwerpers

georganiseerd door een televisieprogramma van

Linda de Mol en het fashionlabel Fooks.

Haar ontwerpen zijn daarna door Fooks in heel

Nederland op de markt gebracht.

Later werd zij professioneel fotograaf voor

internationale musea, kunstinstituten en kunstenaars.

Haar foto’s zijn gepubliceerd in talloze boeken,

tijdschriften en kranten.

Ongeveer twintig jaar geleden vertrok zij samen met

haar man uit Nederland, met alleen hun camera’s

onder de arm. Zij reisden een aantal jaren rond in

Amerika, levend in een klein tentje en een oude

jeep. Zij verbleven vooral in het zuidwesten, omdat

de woestijn een enorme aantrekkingskracht op hen

heeft. Later zijn zij naar Canada vertrokken, waar zij

in British Columbia dicht bij een gemeenschap van

indianen hebben geleefd, ver van de bewoonde wereld,

zonder elektriciteit, telefoon of buren en tussen de

grizzlyberen en de poema’s, op drie uur rijden (één

kant op) van de dichtstbijzijnde supermarkt.

Door het koude klimaat daar konden zij niet

veel maanden van het jaar buiten zijn. De

aantrekkingskracht van de woestijn maakte dat zij

weer van land veranderden, inmiddels met hun twee

kleine kinderen Fay en Sid. Met een paar pitstoppen in

Nederland zijn zij tien jaar geleden neergestreken in

het noorden van Chili, in de woestijn, op een plek ver

van de bewoonde wereld vandaan.

Het dichtstbij zijnde stadje is Combarbaláin gelegen in

een erg bergachtig gebied (Norte Chico) met aan het

noorden de Norte Grande een droge woestijn en aan

het zuiden de Zona Central.

Tanja is daar weer serieus begonnen te werken met

stoffen en garens om unieke creaties te maken.

Omdat zij al jaren dicht bij de natuur woonde, vond ze

eigenlijk alles wat ze nodig had vanzelf. Zij ging van de

planten en struiken om haar heen mooie, natuurlijke

kleuren maken en begon ook met het kweken van

haar eigen kleurplanten.

284


285




Somfy Nederland BV

Jacobus Ahrendlaan 1

Postbus 163

2130 AD Hoofddorp

Phone +31 (0)23 55 44 900

info.nl@somfy.com

www.somfy.nl

288

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!