De Somfy Factor 2e gewijzigde druk NL
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De Somfy Factor
2 e gewijzigde druk
Het efffect van dynamische zon- en lichtwering
in kantoorgebouwen en gebouwen voor onderwijs en zorg
1
2
4
Talent voor transitie.
De kameleon.
Hoogsensitief.
Bijzonder gevoelig voor licht.
Heeft controle over verandering.
Beschikt over 360 graden zicht.
Kan z’n temperatuur regelen.
En wisselt zo nodig in seconden van kleur.
Met dat talent voor transitie als inspiratie
ontwikkelde Somfy iets bijzonders.
Techniek die gebouwen in staat stelt
hetzelfde te doen.
Die ze laat anticiperen op licht en schaduw.
Die zorgt dat ze zich voortdurend aanpassen
aan veranderend weer.
Om op die manier een aangenaam
binnenklimaat te creëren.
Dat zich duurzaam vertaalt in een optimaal
gevoel van comfort en welzijn:
de Somfy Factor.
5
6
INHOUD
De Somfy Factor (2 e gewijzigde druk)
Het effect van dynamische zon- en lichtwering in
kantoorgebouwen en gebouwen voor onderwijs en zorg
Voorwoord 10
1 Inleiding 13
2 Wetenswaardigheden over daglicht 27
3 Daglichttoetreding in gebouwen 47
4 Dynamische zonwering in gebouwen 53
Kantoren
5 Mensen in kantoorgebouwen 63
6 Het optimaliseren van de productiviteit in een kantooromgeving door het doseren
van daglichttoetreding 75
7 Kwantificering van de productiviteitswinst door toepassing van zon- en lichtwering in kantoren 97
8 Bepaling van het gemiddelde productiviteitseffect in kantoren op jaarbasis 131
9 De vertaling van de theorie naar de praktijk 135
Onderwijs
10 Architectuur van onderwijsinstellingen 147
11 Voorkomen van oververhitting in klaslokalen 153
12 Model en keuzetool 157
13 Uitgangspunten en gebouwkenmerken referentiemodel 165
14 Temperatuuroverschrijdings- en koellastberekeningen 169
Zorg
15 Historie en architectuur zorggebouwen 185
16 Binnenmilieuparameters 213
17 Literatuurstudie 221
Toegift 1: In pure kleinschalige landbouw gaan productiviteit en duurzaamheid samen 249
Toegift 2: Het ambachtelijk produceren en verven van stoffen in de woestijn in Chili 273
7
8
9
VOORWOORD
Al jaren liep ik met het idee rond een wetenschappelijk fundament te
leggen onder het toepassen van zon- en lichtwering in de utiliteitsbouw,
meer specifiek in kantoorgebouwen alsmede in gebouwen voor zorg en
onderwijs. Uiteindelijk heb ik de daad bij het woord gevoegd en ben ik in
2019 aan de klus begonnen.
Ergens begin 2020 kwam ik tot de conclusie dat ik een klassieke fout
gemaakt had en de scope te breed had geformuleerd voor mezelf.
Er waren drie mogelijkheden: opgeven, doorgaan en wellicht ergens
verzanden of de materie opsplitsen in deelprojecten. Aangezien ik mezelf
ten doel gesteld heb de puzzel helemaal op te lossen, was de laatste
optie de meest voor de hand liggende.
Het hele project heb ik noodzakelijkerwijs opgesplitst in delen die
allemaal ten doel hebben de invloed van de toepassing van dynamische
zon- en lichtwering in kaart te brengen. Het gaat daarbij om de invloed
van dynamische zon- en lichtwering op het binnenmilieu in kantoren en
gebouwen voor zorg en onderwijs, alsmede de invloed van dynamische
zonwering op energieverbruik en CO2-uitstoot.
De keuze in de volgorde die er gekozen is voor de uitwerking is niet helemaal
toevallig. In het licht van de trend gebouwen energieneutraal te maken
begint het verhaal rond de invloed van dynamische zon- en lichtwering
op het energieverbruik in een (nieuw) gebouw te eroderen. Een ander
punt was me een aantal jaren geleden ook al duidelijk geworden: de
terugverdientijd van de investering in dynamische zon- en lichtwering
alleen gerelateerd aan de energierekening is voor investeerders
onvoldoende stimulans. Nu sinds enkele jaren nieuwe gebouwen niet meer
worden aangesloten op aardgas en veelal gebruikgemaakt wordt van
zonne-energie voor het opwekken van elektriciteit onder andere voor het
koelen van gebouwen in de zomer, is het ook noodzakelijk geworden de
argumentatie voor het toepassen van dynamische zonwering te actualiseren.
10
Het is geenszins mijn bedoeling het argument van het energieverbruik
te elimineren, eerder om dat te accentueren. Tenslotte vormen ook
bestaande gebouwen nog een enorm potentieel. Daarnaast heeft het
huidige extreme prijsniveau van energie een behoorlijke invloed op de
uitkomsten van berekeningen.
Een ander punt is het aanbreken van het postcoronatijdperk. Hoe krijgen
we medewerkers weer gemotiveerd naar hun werk? Een vraag die met
name in kantoorgebouwen speelt. Het minste wat hen geboden kan worden is
wel een zo goed mogelijk binnenmilieu.
We hebben dit boek voor de tweede druk opgesplitst in drie katernen, elk
gericht op een specifiek type gebouw in de sectoren die onderwerp van
studie zijn: kantoren, gebouwen voor zorg en gebouwen voor onderwijs.
Het schrijven van het vervolg op dit boek is ook in volle gang en in
een zodanig stadium dat een tweede, geheel nieuw boek zeer snel
ter perse zal gaan. Daarnaast is er een website in voorbereiding met
veel informatie voor beslissers en beïnvloeders. De website geeft onze
speciaal opgeleide specialisten en partners ook toegang tot specifieke
tools die uit de verworven kennis zijn ontstaan. De branche zal zich op
deze manier verder kunnen professionaliseren en beslissers beter terzijde
kunnen staan bij het nemen van hun beslissingen.
Sven van Witzenburg
Hoofddorp, maart 2022
11
12
1
INLEIDING
13
HET REALISEREN VAN EEN GEBOUW
Dit boek gaat over gebouwen en mensen, meer specifiek kantoorgebouwen en de mensen die daar
werkzaam zijn. Een kantoorgebouw is een gebouw waarin mensen in dienst van een organisatie hun
werkzaamheden verrichten. Kenmerkend voor een kantoor is dat de mensen die daar werken hun
werkzaamheden hoofdzakelijk zittend verrichten.
De definitie geeft al aan dat gebouwen worden opgetrokken om mensen in te huisvesten. Zij vinden
daarin hun werkplek, ontmoeten er collega’s, bezoeken er klanten, ontvangen er leveranciers, hebben
er bijeenkomsten en gebruiken er bijvoorbeeld hun maaltijden.
Een architect (Grieks: architektón: bouwmeester; archi:
opper, tektón: bouwer) is een ontwerper van gebouwen,
die een ontwerp visualiseert en de verwerkelijking van
dit concept technisch en administratief begeleidt.
In Nederland bestaan er meerdere opleidingstrajecten
waarmee men in aanmerking kan komen voor
inschrijving in het Architectenregister, waarna men de
titel van architect mag voeren:
- Praktijk (staatsexamen).
- De Technische Universiteit (TU) Delft of de TU
Eindhoven. Zij leiden op tot de internationaal
erkende titel master of science en de Nederlands
erkende titel (bouwkundig) ingenieur (ir.)
- Academies van Bouwkunst, een vervolgopleiding
na eerst de hts of kunstacademie gevolgd te
hebben. Na het succesvol afronden van de
opleiding verkrijgt men hier de (internationale)
titulatuur master of architecture.
Als men in één land binnen de EU het recht heeft op
het uitoefenen van het beroep architect, dan mag men
dit beroep in de gehele EU uitoefenen. In Nederland
mogen alleen personen die zijn ingeschreven in het
Architectenregister de beschermde titel "architect"
voeren. Daarnaast zijn in Nederland veel architecten
aangesloten bij de beroepsorganisatie BNA, de
Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus.
Architecten houden zich behalve met constructieve
aspecten vooral bezig met de vorm, kleur en dus de
uitstraling van een gebouw en drukken daar ook graag
hun stempel op. Het specialisme van de architect richt
zich op de buiten- of juist de binnenkant en in sommige
gevallen op de combinatie van de twee.
Gewoonlijk ontvangt de architect een ontwerpopdracht
van een opdrachtgever, ook wel bouwheer genoemd.
De architect maakt dan eerst een schetsontwerp met
een raming van de kosten. Als de opdrachtgever zich
daarin kan vinden, maakt hij vervolgens het bestek en
de erbij behorende bestektekening. Daarna kan er een
openbare of onderhandse aanbesteding plaatsvinden.
Bij deze twee vormen wordt het werk doorgaans aan
de laagste inschrijver gegund: de gunning. Ook kan
de architect in samenwerking met een aannemer een
offerte, een vooropgave (of raming) van de kosten van
het bouwproject maken. Als deze wordt goedgekeurd,
gaat men verder met het uitwerken van een project.
De architect is in principe verantwoordelijk voor het
programma van eisen, de vorm, indeling, constructie,
kleur en materiaalkeuze, aan de hand van de financiële,
functionele en esthetische eisen en wensen van de
opdrachtgever. Bij de lineaire werkwijze maakt de
14
architect een ontwerp, laat dit daarna verder uitwerken
en controleren door bouwkundige adviseurs, waarna het
door de aannemer wordt gebouwd.
Complexe installatiesystemen, constructiemethoden, de
toenemende gebouwgrootte en de technische integratie
van de façade vragen om externe specialisten die de
architect al ondersteunen tijdens de ontwerpfase.
Ze ontwerpen mee met de architect vanuit de kennis
van hun eigen vakgebied. Doordat verscheidene
vakdisciplines uit de bouwwereld hun kennis en expertise
toepassen tijdens het maken van het ontwerp worden
latere onvoorziene kosten voorkomen en ontstaan er in
een latere fase minder snel problemen.
De hoofdaannemer wacht bijvoorbeeld niet tot de
architect het project op zijn bordje serveert, maar praat
tijdens het ontwerp al mee over eventuele problemen
bij de assemblage van een gebouw. Deze werkwijze
heet integraal ontwerpen en gewoonlijk vormt de
opdrachtgever samen met de architect de projectleiding
over het integrale bouwteam. De taak van de architect
is meestal het ontwikkelen van een ontwerpvisie en een
ruimtelijk plan en het bewaken van de algehele kwaliteit
van het eindproduct door directie te voeren over het
bouwteam bestaande uit specialisten (constructeur,
bouwfysicus, bouwtechnoloog etc.)
De architect zal na het schetsontwerp het bestek en de
bijbehorende tekeningen maken. Werktekeningen en
detailtekeningen van plattegronden, gevels, kozijnen,
raam- en deurpartijen worden door tekenaars op zijn
bureau gemaakt of uitbesteed aan een tekenbureau.
Voor het ontwerp en technisch tekenwerk gebruikt men
tegenwoordig computerprogramma's, computer-aided
design (CAD), die het werk vergemakkelijken.
Zijn de tekeningen klaar en zijn er technische berekeningen
in het ontwerp, dan gaat een kopie van alles naar een
constructeur die de constructieve aspecten van een
bouwwerk, zoals de boogspanning en de draagkracht
van muren en kolommen en dergelijke, uitrekent of naar
de bouwfysisch adviseur die de thermische, hygrische,
akoestische, brandtechnische en energetische aspecten
berekent. Voor het verkrijgen van een Nederlandse
bouwvergunning moet de draag constructie conform het
Bouwbesluit en de Eurocodes zijn nagerekend. Is alles in
orde en is de opdrachtgever tevreden met het ontwerp,
dan schrijft de architect het bestek, waarin alle aspecten
die bij de bouw aan de orde komen en dus voor de
aannemer van belang zijn, minutieus worden uitgewerkt.
Hieronder vallen onder andere de te gebruiken
materialen, kleuren, maten en wijze van constructie.
Het ontwerp moet niet alleen door de opdrachtgever
en constructeur worden goedgekeurd, maar ook door
gemeentelijke en overheidsinstanties, zoals bouw- en
woningtoezicht. In Nederlands gelden allerlei regels
waaronder het Bouwbesluit, het bestemmingsplan
en is er in veel gevallen inspraak van bijvoorbeeld
welstandscommissies (ook wel schoonheidscommissies
genoemd). Meestal voert de architect hierover zelf de
besprekingen. Soms moeten bepaalde aspecten van
het ontwerp worden aangepast.
15
16
17
18
Geven de instanties eenmaal hun fiat, dan kan de aannemer
met de bouw beginnen. Tijdens de bouw houden
aannemer en architect nauw contact en een betrokken
architect zal regelmatig bij de uitvoering gaan kijken.
Daarbij kunnen technische besprekingen plaatsvinden
met de opzichter, die namens de architect toeziet op de
bouwwerkzaamheden, en eventueel met de uitvoerder,
die de verantwoordelijkheid heeft voor het uitvoerend
werk namens de aannemer.
van effectiviteit en efficiency is het aan te bevelen al in
een vroegtijdig stadium van het ontwerpproces rekening
te houden met essentiële zaken die uiteindelijk bepalen
of mensen zich prettig voelen in een gebouw. Ingrijpen
in het bouwproces, dan wel het na voltooiing van het
gebouw aanbrengen van veranderingen aan het gebouw
of de daarin aangebrachte installaties, kost tijd en geld.
Het achterwege laten van essentiële elementen verlaagt
de waarde dan wel het gebruiksnut van het gebouw.
Indien in de opdracht van de architect de directievoering
van het bouwproject ook is opgenomen, zal hij zorg moeten
dragen voor een goed verloop van deze vergaderingen en
de verslaglegging ervan.
Mensen in gebouwen
In de hedendaagse maatschappij brengen mensen een
groot deel van hun leven door in allerlei soorten gebouwen.
Is het bouwwerk gereed, dan vindt de officiële oplevering
of overdracht aan de opdrachtgever plaats.
Wat een architect aan een bouwproject verdient, het
ereloon, hangt meestal af van de totale bouwsom. Hij
ontvangt daar gewoonlijk een bepaald percentage van.
Voor de hoogte van dit percentage bestaan richtlijnen,
die vanwege Europese regelgeving (antikartelvorming)
echter geen status meer hebben.
Een typisch mensenleven:
0 tot 4 jaar Hoofdzakelijk in huis
5 tot 18 jaar Thuis en op school
18 tot 23 jaar In huis (op kamers) en in het
voortgezet onderwijs
23 tot 67 jaar Thuis en in een werkomgeving
Vanaf 67 Voornamelijk weer thuis en in vele
gevallen ook in ouderenzorg
Er is door onder andere de BNA een regeling gemaakt
waarin de rechtsverhouding tussen architect en
opdrachtgever is beschreven, genaamd De Nieuwe
Regeling, DNR 2005. In 2011 is daarvan een vernieuwde
versie, DNR 2011, verschenen. In juli 2013 is een herziene
versie uitgebracht, met behoud van de naam DNR 2011.
Mensen vinden veelal in gebouwen hun werkplek,
ontmoeten er collega’s, bezoeken er klanten, ontvangen
er leveranciers, hebben er bijeenkomsten en gebruiken
er bijvoorbeeld hun maaltijden. In de hedendaagse
maatschappij brengen mensen een groot deel van hun
leven door in allerlei soorten gebouwen.
Het is belangrijk even bij het bouwproces stil te staan, met
name ook bij de rol van de architect. Uit overwegingen
Mensen in de westerse wereld bereiken tegenwoordig
gemakkelijk een gemiddelde leeftijd van boven de
19
80 jaar, waarvan ze ruim 40 jaar werkzaam zijn, veelal in gebouwen. Kijken
we in die periode van het leven naar de typische tijdsbesteding, dan blijkt,
afgezien van ongeveer 5 weken per jaar vakantie, de week van in totaal 168
uur in westerse landen volgens redelijk vastgestelde patronen te verlopen.
Mensen werken per dag ongeveer 8 uur, slapen 7 tot 8 uur per dag en de
overblijvende 8 uur gaan op aan sport/hobby/woon-werkverkeer/boodschappen/
vertier buitenshuis (ongeveer 2 tot 3 uur per dag) en aan gezin/eten/studeren
en andere zaken binnenshuis (5 tot 6 uur per dag). De dagen in het weekeinde
hebben een heel andere indeling, waarvan doorgaans werk geen onderdeel is.
Grofweg werken mensen dus 40 van de 168 uur in de week (24%). Omgerekend
op jaarbasis, rekening houdend met 5 weken vakantie en 3% ziekteverzuim,
zijn mensen dus 20% van de tijd tussen hun 23 e en 67 e jaar aan het werk,
gemeten in jaren van hun aardse bestaan meer dan 50% van hun leven.
Het is ook vanuit dat perspectief belangrijk naar gebouwen te kijken.
Natuurlijk is het fijn als een gebouw mooi is om naar te kijken. De façade
zegt trouwens vaak heel veel over de gebruikers van een gebouw, sterker
nog de façade wordt vaak gebruikt om te communiceren met de omgeving.
Primair worden gebouwen gerealiseerd met het doel daar mensen in onder
te brengen. Het is niet helemaal onlogisch dus ook na te denken over de
vraag of het gebouw functioneel is en mensen zich binnen het gebouw
thuis voelen.
Zonder wetenschappelijke verhandelingen te bestuderen is het voor iedereen
uit eigen ervaring wel duidelijk dat mensen liever verblijven in een ruimte
die hen bevalt. Zonder ergernis kan men zich daar beter concentreren, voelt
men zich beter, kosten dingen minder moeite en wordt het rendement van
bezigheden dus hoger.
In een gebouw kunnen veel zaken aanleiding geven tot afleiding. Afleiding
ontstaat meestal door zintuigelijke waarnemingen. Zien, horen, ruiken
en voelen heeft alles te maken met de constructie en inrichting van het
gebouw. Naast look en feel zijn zaken als licht, geluid, luchtkwaliteit en
luchtverplaatsing in een gebouw dus essentieel. De inhoud van dit boek richt
zich op een van deze aspecten, namelijk licht, meer specifiek daglicht.
20
21
Het belang van daglicht
Dit boek is een ontdekkingsreis naar het optimaliseren
van het gebruik van daglicht in een kantooromgeving.
Daglicht dringt een gebouw binnen via de gevel. De
mens heeft daglicht nodig om optimaal te functioneren.
Soms is er onvoldoende daglicht aanwezig en vraagt de
situatie om kunstlicht en in andere situaties is er te veel
daglicht aan wezig en moet daglicht worden getemperd.
Dat kan op een aantal manieren, bijvoorbeeld door het
soort glas dat in raam openingen wordt toegepast, maar
ook door gebruik te maken van zon- of lichtwering voor
de ramen, vast of beweegbaar.
Daglicht of natuurlijk licht bestaat uit zowel het directe
licht van de zon als het indirecte licht dat via de atmosfeer
en de wolken diffuus de aarde bereikt. De duur van
het daglicht in een etmaal is afhankelijk van de
breedtegraad van de plek op aarde en het moment van
het jaar binnen de seizoenen.
Daglicht is belangrijk voor een groot deel van het leven
op aarde, het menselijk functioneren en de gezondheid
van mensen in het algemeen. Daarom wordt er door
deskundigen uit het bedrijfsleven, de medische wereld,
universiteiten en anderen veel onderzoek gedaan naar
de effecten van daglicht op het dagelijks leven.
Daglicht treedt gebouwen binnen door ramen en in een
ruimte zijn de hoeveelheid en het soort licht afhankelijk
van de oriëntatie, de positie en de afmetingen van de
ramen. Om in Nederland een ruimte in huis of in een
kantoor volgens het Bouwbesluit tot een verblijfsruimte
te maken, moet er sprake zijn van voldoende daglichttoetreding.
De norm hiervoor is vastgelegd in het
Bouwbesluit (NEN 2057). Het Bouwbesluit heeft als
vuistregel dat het glasoppervlak mini maal 10% van het
beloopbare vloeroppervlak moet beslaan.
Met voldoende licht kunnen we veel beter zien, maar er
zijn nog meer voordelen van natuurlijk daglicht: het
stimuleert bijvoorbeeld ons bioritme. Dat bioritme bepaalt
onder andere slaappatronen, eetpatronen, lichaamstemperatuur,
prestaties en stemmingen. Natuurlijk licht
zorgt voor het functioneren van ons lichaam. Onderzoeken
op het gebied van natuurlijk licht wijzen telkens uit dat
goed daglicht in belangrijke mate ons bioritme stimuleert.
Voldoende licht zorgt ervoor dat we ons overdag prettiger
voelen en ’s nachts beter slapen.
Het omgekeerde is hierbij ook waar. Te weinig licht kan dit
lichamelijke proces juist nadelig beïnvloeden. Het kan
leiden tot gezondheidsklachten, slaapstoornissen, stress,
concentratie stoornissen en vormen van onbehagen of
zelfs depressie. Het is niet voor niets dat mensen in de
donkere maanden van het jaar sneller ongelukkig zijn en
last krijgen van een zogeheten winterdepressie.
Ouderen hebben extra last van weinig licht. Doordat de
lenzen van hun ogen troebel worden, komt er minder licht
binnen. Dit kan soms wel vijf keer minder zijn dan bij jonge
mensen. Hierdoor kan een oudere werknemer die verder
gezond is, door gebrekkig licht toch sneller moe worden.
In bijna elk beroep is goed licht een noodzakelijke
voorwaarde voor het effectief en efficiënt uitvoeren van
het werk. Voldoende licht zorgt ervoor dat we zien wat
we doen en voorkomt daarmee onnodige ongelukken.
Bovendien blijkt licht een relatie te hebben met een fitter
en aangenamer gevoel. Dat geldt met name voor het
natuurlijke daglicht dat door de zon wordt geproduceerd.
22
Mensen zijn visueel ingesteld. Zonder licht hebben we
moeite ons te oriënteren in de ruimte en missen we
feedback over ons handelen. Onvoldoende licht op de
werkplek kan daardoor leiden tot fouten en productieverlies.
Daarnaast is goed licht in veel bedrijfstakken van
groot belang voor de veiligheid.
Door de draaiing van de aarde wisselt daglicht voort durend
van intensiteit, richting en kleur, hetgeen stimulerend
werkt voor het bioritme. Daarnaast bevat daglicht veel
verschillende soorten straling die belangrijk zijn voor het
aanmaken van vitamines in het menselijk lichaam.
De positieve effecten van licht gelden met name voor
natuurlijk licht. De intensiteit van standaardkunstlicht is
lager dan die van natuurlijk daglicht. Het valt daarom aan
te bevelen om werknemers zo veel mogelijk bloot te stellen
aan daglicht. Als er geen mogelijkheid is om op een
natuurlijke wijze daglicht op de werkplek te krijgen, of het
is niet voldoende, verdient het de voorkeur om gebruik te
maken van kunstlicht in de vorm van volspectrumdaglichtlampen
in combinatie met een hoogfrequent armatuur
om een rustig en natuurlijk lichtbeeld te krijgen.
Werkgevers zijn verplicht om te zorgen voor goede verlichting
op het werk. Zo staat in artikel 6.3 van het Arbobesluit:
- Arbeidsplaatsen en verbindingswegen zijn zodanig
verlicht dat het aanwezige licht geen risico oplevert
voor de veiligheid en gezondheid van werknemers.
- Op arbeidsplaatsen komt, voor zover mogelijk,
voldoende daglicht binnen en zijn voldoende
voorzieningen voor kunstverlichting aanwezig.
- De voorzieningen voor kunstverlichting zijn zodanig
aangebracht dat gevaar voor ongevallen is voorkomen.
- De voor kunstlicht gebruikte kleur mag de
waarneming van de veiligheids- en gezondheidssignalering
niet wijzigen of beïnvloeden.
Ook de wetgever vindt dus dat daglicht de voorkeur
verdient. Artikel 6.4 van het Arbobesluit voegt daaraan
toe dat rechtstreeks invallend zonlicht voldoende moet
kunnen worden geweerd.
Op de website van het ministerie van Sociale Zaken en
Wekgelegenheid (www.arbeidsportaal/onderwerpen/licht)
worden in dit verband een aantal richtlijnen gegeven.
Zo staat er dat de volgende maatregelen ervoor zorgen
dat werknemers voldoende licht op het werk hebben en
er geen hinder van ondervinden:
- Plaats werkplekken dichter bij het raam als er
klachten over te weinig licht zijn en plaats ze
verder van het raam af als er juist klachten zijn
over spiegeling en verblinding door te veel daglicht.
- Stel beeldschermwerkplekken zo op dat de kijkrichting
parallel is aan het raam. Hierdoor kijkt men
niet tegen het daglicht in (als het gezicht richting
het raam gekeerd is) en valt het daglicht niet op het
scherm (als de rug richting het raam gekeerd is).
- Zorg in geval van beeldschermwerk voor
geschikte zonwering die spiegelend daglicht kan
tegenhouden. Voorbeelden zijn zonneschermen,
jaloezieën en getint glas.
- Maak bij nachtwerk eventueel gebruik van daglicht
lampen of een dynamisch lichtsysteem dat
de variaties van zonlicht goed kan nabootsen.
- Las voldoende rustpauzes in bij werkzaamheden
zonder veel daglicht.
23
24
Op dezelfde website vinden we nog een aantal andere
belangrijke aanknopingspunten in dit verband:
- Door de draaiing van de aarde wisselt daglicht
voortdurend van intensiteit, richting en kleur, wat
stimulerend werkt voor het bioritme. Daarnaast
bevat daglicht veel verschillende soorten straling,
waarvan sommige belangrijk zijn voor het aanmaken
van vitamines. Ook het contact met de
buitenwereld is bij daglicht een belangrijk voordeel.
- Daglicht heeft soms ook nadelen. Fel zonlicht kan
hinderlijk zijn als je met een beeldscherm werkt.
Het zorgt voor spiegelingen en maakt het scherm
minder goed leesbaar. Mensen die veel buitenwerk
verrichten, moeten ook uitkijken voor te veel
daglicht. Te lang blootstaan aan uv-stralingen is
schadelijk voor de huid.
Comfort, welzijn en welbevinden
In essentie hebben genoemde zaken te maken met hoe
mensen zich voelen in een gebouw. Daarmee leggen we
een brug naar andere begrippen die in het kader van dit
boek belangrijk zijn: comfort, welzijn en welbevinden.
Comfort is datgene wat gerieflijk en aangenaam is.
De betekenis waarin comfort in dit boek wordt gebruikt
is gemak en dat in relatie tot accommodatie, faciliteit
of inrichting.
Welbevinden staat voor de mate waarin iemand zich
licha melijk, geestelijk en sociaal goed voelt. Welbevinden
gaat dus over lekker in je vel zitten, maar ook over lichamelijk
gezond zijn en tevreden zijn met je leven. Een goed of
slecht welbevinden kan van invloed zijn op het functioneren
van mensen of werknemers in het dagelijks leven.
Welzijn is een gevoel van welbevinden, door sommigen
ook wel beschreven als geluk. Met welzijn wordt bedoeld
dat het zowel lichamelijk als geestelijk als sociaal goed
met een persoon gaat.
Het energielabel is een maatstaf voor de energetische
kwaliteit van de gebouwde omgeving. Bij kantoorpanden
met een A-label zijn veel energiebesparende maatregelen
genomen. Voor kantoren met label G geldt echter
dat nog veel energiebesparende maatregelen mogelijk
zijn. Het energielabel is niet alleen een energetische
maatstaf. Het zegt indirect ook iets over het comfort in
het pand, de maandelijkse energielasten (hoog/laag) en
de technische kwaliteit. (Bron: rvo.nl.)
Langs deze weg komen we op een paar andere belangrijke
punten in het kader van deze verhandeling: energieverbruik,
CO₂-uitstoot en de daarmee samenhangende
certificering van gebouwen. Op 1 januari 2023 moet elk
kantoorgebouw waarvan de oppervlakte aan kantoorfuncties
groter is dan 100 m2 en de gebruiksoppervlakte
van deze kantoor functies 50% of meer van de totale
oppervlakte beslaat, minimaal voldoen aan energielabel C.
Voldoet het gebouw hier niet aan, dan mag het per
1 januari 2023 niet meer als kantoor gebruikt worden.
In 2030 wordt iedere kantooreigenaar verplicht tot label A.
Deze labelverplichting is een afspraak in het Energieakkoord
uit 2013 en is in het Klimaatakkoord van 2019
nogmaals bekrachtigd. In laatstgenoemd akkoord is
vastgesteld dat de Nederlandse gebouwde omgeving
in 2050 energieneutraal moet zijn.
25
26
2
WETENSWAARDIGHEDEN OVER DAGLICHT
27
ZONLICHT
Zonlicht, of de meer wetenschappelijke term zonnestraling, is de belangrijkste bron van energie voor
het klimaatsysteem van de aarde. Zonnestraling is de energiebron voor de atmosferische circulatie
en de hydrologische cyclus en speelt een belangrijke rol in een groot aantal processen van het
klimaatsysteem. De hoeveelheid zonnestraling die het aardoppervlak bereikt, aangeduid als de
globale straling, beïnvloedt onder andere de temperatuur aan het aardoppervlak en de verdamping
van de planten en de bodem. Wolken hebben een sterk beperkend effect op de globale straling en
kunnen op korte tijdschaal voor grote variaties in globale straling zorgen.
Gemiddeld neemt de globale straling met 20% af door bewolking, wat een verlaging van de
oppervlaktetemperatuur tot gevolg heeft. Wolken houden echter ook de langgolvige straling die het
aardoppervlak uitstraalt tegen, wat een verwarmend effect heeft. In figuur 2.1 wordt schematisch
weergegeven wat de gevolgen van bovengenoemde en andere effecten gemiddeld zijn op het globale
energiebudget. Over lange perioden is aan de top van de atmosfeer de inkomende globale straling in
evenwicht met de reflectie van zonnestraling en de emissie van langgolvige straling.
Figuur 2.1: Schatting van het energiebudget van de aarde.
107
Reflected Solar
Radiation
107 Wm -2
Reflected by Clouds
Aerosol and
Atmospheric
Gases
77
342
67
Incoming
Solar
Radiation
342 Wm -2 Emmited by
Atmosphere
Absorbed by
Atmosphere
Emmited by Clouds
165
30
235
40
Atmospheric
Window
Outgoing
Longwave
Radiation
235 Wm -2
Greenhouse
Gases
24
Latent
78 Heat
Reflected by
Surface
30
168
Absorbed by
Surface
24 78
Thermals Evapotranspiration
350
40
324
Back
Radiation
390
Surface
Radiation 324
Absorbed by Surface
Bron: Kiehl and Trenberth, 1997: Earth’s Annual Global Energy Budget, Bull. Amer. Meteor. Soc. 78
28
29
De zon geeft straling in de vorm van elektromagnetische
golven af. Dit is de extraterrestrische solaire straling.
Deze straling wordt door de atmosfeer van de aarde
gefilterd en komt dan als globale straling aan op aarde.
Deze globale straling omvat straling van de golflengtes
300 tot 3.000 nm. Straling van 3.000 tot 100.000 nm
(3 tot 100 µm) wordt niet direct geëmitteerd door de zon,
maar is warmtestraling. Tabel 2.1 geeft een overzicht
van de optische straling (CIE 106/5, 1993). De optische
straling wordt gekarakteriseerd door de golflengte, die
wordt aangegeven in nanometers (nm) of micrometers
(µm), waarbij 1.000 nanometer gelijk is aan 1 micrometer.
de omrekeningsfactor is sterk afhankelijk van het
stralingsspectrum van de lichtbron. In tabel 2.2 zijn de
omrekeningsfactoren voor natuurlijke globale straling
aangegeven. De omrekeningsfactoren voor verschillende
lampentypes kunnen sterk hiervan afwijken.
PAR
Een gedeelte van het licht wordt door planten gebruikt
voor de fotosynthese. Dit deel van 400 tot 700 nm wordt
daarom (in het Engels) photosynthetic active radiation
(PAR) genoemd. 201 Rode straling (600 tot 700 nm) is het
meest efficiënt voor de fotosynthese van planten,
Tabel 2.1: Indeling van de optische straling.
Naam Afkorting Golflengte (nm) Opmerking
Tabel 2.2: Omrekeningsfactoren van verschillende
grootheden uitgaande van natuurlijke straling.
Omrekening in
Ultraviolette
straling
Fotosynthetisch
actieve straling
Nabij-infrarode
straling
Ver-infrarode
straling
uv
PAR
NIR
uv c
uv b
uv a
B (blauw)
G (groen)
R (rood)
FR (verrood)
NIR
< 280
280-315
315-400
400-500
500-600
600-700
700-800
800-3.000
FIR 3.000 – 100.000
bereikt aardoppervlak
niet <300 nm bereikt
aardoppervlak niet
Omrekening van
µmol m -2 s -1 W PAR m -2 W m -2 klux
µmol m -2 s -1 1 0,22 0,43 0,056
W PAR m -2 4,6 1 2 0,26
W m -2 2,3 0,5 1 0,13
klux 18 4 8 1
Bron: Kasalsenergiebron.nl /Agrotechnology & Food Innovations B.V.
Member of Wageningen UR
Bron: Kasalsenergiebron.nl /Agrotechnology & Food Innovations B.V.
Member of Wageningen UR
Een deel van de globale straling is zichtbaar voor het
menselijke oog, namelijk die in het golflengtegebied van
380 tot 780 nm. Dit wordt het zichtbare licht genoemd
en stemt overeen met de kleuren blauw, groen, geel,
oranje en rood.
zij draagt bij aan de chlorofylsynthese en speelt een rol
in het fotoperiodisme en de fotomorfogenese. Groene
straling (500 tot 600 nm) geeft de geringste fysiologische
respons in de planten. Blauwe straling (400 tot 500 nm)
draagt eveneens bij aan de fotosynthese, dus aan de
plantengroei, maar ook aan de fotomorfogenese. 202
De globale straling kan in verschillende grootheden
worden uitgedrukt. Meteorologische data gebruiken vaak
de energie-inhoud van de straling, uitgedrukt in W m -2 .
De grootheden kunnen naar elkaar worden omgerekend;
Uv
Uv-straling is het gedeelte van de globale straling met de
hoogste energie. Het zogenaamde uv B-licht (300 tot 315 nm)
30
en het uv A-licht (315 tot 400 nm) zijn verantwoordelijk voor
de degradatie van bijvoorbeeld kunststoffen. Daarom is het
nodig om glasfolies en kunststofplaten te beschermen
tegen uv-degradatie (veroudering) door het toevoegen
van uv-stabilisatoren aan het polymeer. Uv-straling heeft
vooral invloed op de fotomorfogenese en kleuring van
planten. Een klein gedeelte van de uv-straling wordt ook
Solaire straling
Voor planten is de door de zon geëmitteerde en op aarde
aankomende straling, de kwantiteit, de kwaliteit en de
verandering door astronomische en meteorologische
effecten doorslaggevend.
gebruikt voor de fotosynthese en groei van planten. 202
NIR
Het nabije infrarood (NIR) met een golflengte van
700 tot 3.000 nm is het deel van het zonnespectrum
dat nauwelijks gebruikt wordt door planten; het wordt
voornamelijk omgezet in warmte (voelbaar en latent).
Afhankelijk van de locatie en het seizoen kan dit een
gunstig effect hebben op het binnenklimaat of kan het
juist het probleem van oververhitting introduceren. Het
stralingsgedeelte van 700 tot 800 nm wordt ver rood
genoemd en dit draagt bij aan de fotomorfogenese, vooral
de stengelstrekking, en het fotoperiodisme van planten. 202
FIR
Ver-infrarode straling (FIR) met golflengtes van
3.000 tot 100.000 nm is niet het gevolg van de directe
zoninstraling, maar is warmtestraling, die door elk warm
"lichaam" wordt uitgezonden. Deze straling is van groot
belang in de atmosfeer, zij veroorzaakt namelijk een deel
van het broeikaseffect. De uitstraling van ver-infrarode
straling is isotropisch en heeft dezelfde spectrale
samenstelling als een zwart lichaam. Hiervoor geldt
de wet van Max Planck. Een zwart lichaam emitteert
energie met een spectrale verdeling over de golflengtes
afhankelijk van de tempe ratuur van het lichaam. Het
maximum ligt bij 10 µm bij een temperatuur van 293K.
Voordat de solaire straling de aarde bereikt, wordt deze
door verschillende effecten in de atmosfeer van de aarde
gereduceerd. 203
- Verstrooiing door luchtmoleculen
(Rayleigh-verstrooiing).
- Verstrooiing en absorptie door stofdeeltjes en
waterdruppels (Mie-verstrooiing). Verstrooiing
verandert per seizoen. De verstrooiing is maximaal
op warme, troebele zomerdagen en minimaal
op koude, heldere winterdagen. Het diffuse
aandeel van de globale straling neemt toe met
toenemende Mie-verstrooiing.
- Absorptie door ozon, waterdamp en andere
atmosferische gassen. De belangrijkste uvabsorbeerders
zijn ozon, SO2 en NO2. Straling met
golflengtes beneden de 300 nm wordt door de
ozonlaag volledig geabsorbeerd. Door waterdamp
(723 nm) en zuurstof (688 nm en 762 nm)
worden aanzienlijke delen van de rode (600 tot
700 nm) en ver-rode straling (700 tot 800 nm)
geabsorbeerd. Door CO2 worden delen van de
warmtestraling (> 3.000 nm) geabsorbeerd.
31
32
Globale straling
Nadat de zonnestraling is gefilterd door de atmosfeer
van de aarde blijft de zogenaamde globale straling over.
Globale straling bestaat uit een direct en een diffuus
stralingsaandeel. In figuur 2.2 wordt een typisch verloop van
de globale straling in Nederland weergegeven (SEL-jaar
gebaseerd op gegevens van het KNMI). Volgens het KNMI
is de jaarlijkse stralingssom van de globale straling in
Nederland gemiddeld over de jaren 1971 tot 2000 1.027.777
Wh m-2 a-1. De stralingssom is gemiddeld ca. 600 Wh m-2
d-1 (2.770 µmol m-2) in de winter en ca. 4.500 Wh m-2 d-1
(20.730 µmol m-2) in de zomer. De gemiddelde straling
over de lichte uren is rond de 270 Wm-2 in de zomer (1.250
µmol m-2 s-1) en rond de 70 W m-2 (320 µmol m-2 s-1) in de
winter (tabel 2). De gemiddelde maximale straling ligt rond
de 2 keer hoger dan de gemiddelde straling tijdens de lichte
uren, in de winter is dit zelfs 3 keer hoger. Het absolute
maximum ligt in de zomer rond de 880 Wm-2 (4.030 µmol
m-2 s-1) en in de winter rond de 350 Wm-2 (1.600 µmol m-2
s-1). Rond 50% van de globale straling ligt in het PARgebied
en 50% in het NIR-gebied van het spectrum.
De globale straling verandert door een aantal parameters,
namelijk de zonnestand, de geografische
breedte, het seizoen, het tijdstip van de dag en de mate
van bewolking. CIE 85 (1989) geeft een overzicht van de
intensiteit en de samenstelling van de globale straling
afhankelijk van de verschillende parameters.
Zonnestraling die de aarde bereikt wordt ook wel globale
straling genoemd. Globale straling wordt vaak uitgedrukt
in watt per vierkante meter (W/m2). Op een heldere dag
tijdens de zomer kan de globale straling oplopen tot meer
dan 900 W/m2. De gemiddelde straling over de lichte uren
tijdens de zomer is rond de 270 W/m2 en in de winter rond
de 70 W/m2. Stralingssommen voor een periode zoals
een dag, maand of jaar worden uitgedrukt in joule (J). De
gemiddelde stralingssommen per maand in Nederland
worden weergegeven in onderstaande grafiek. Per jaar
komt er in Nederland gemiddeld 3.650 MJ/ m2 aan globale
straling binnen, waarbij opgemerkt dat de stralingssommen
in de afgelopen jaren een stuk hoger zijn geweest.
Figuur 2.2: Globale stralingssommen
per maand in Nederland.
Globale stralingssom [Mj/m2]
600
500
400
300
200
100
0
70
135
246
390
jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Bron: wiki.groenkennisnet.nl/KNMI
512
529 525
Figuur 2.3: Jaarlijkse gemiddelde globale stralingssom
(in J cm -2 ) voor Nederland afgeleid uit pyranometermetingen:
klimatologie over de periode 1970 t/m 2000.
380 000
370 000
375 000
360 000
375 000 365 000
370 000
365 000
360 000
345 000
350 000
355 000
355 000
Bron: Globale stralingsmeting vanuit de ruimte met de huidige generatie METEOSAT
Hartwig Deneke, Robert Roebeling, Erwin Wolters en Arnout Feijt (KNMI)
463
350 000
345 000
309
191
joule per cm2
85
55
340 000 - 345 000
345 000 - 350 000
350 000 - 355 000
355 000 - 360 000
360 000 - 365 000
365 000 - 370 000
370 000 - 375 000
375 000 - 380 000
380 000 - 385 000
33
De spectrale verdeling van de globale straling varieert onder
verschillende omstandigheden. Door de ozonlaag in de
atmosfeer wordt de straling beneden de 300 nm volledig
geabsorbeerd. De dikte van deze ozonlaag neemt toe
wanneer de geografische breedtegraad toeneemt, waardoor
de uv-straling afneemt. In de loop van het jaar neemt
de uv-stralingsintensiteit toe. Zo is het aandeel uv-straling
(300 tot 400 nm) onder een hogere zonnestand tijdens
de zomermaanden, absoluut en relatief gezien, hoger dan
onder een lagere zonnestand tijdens de wintermaanden.
neemt de Rayleigh-verstrooiing toe en neemt relatief
gezien ook het aandeel blauwe straling toe (Smith, 1982).
Daglengte
Als gevolg van de schuine stand van de aardas in
verhouding tot het ecliptische vlak waarin de aarde om
de zon draait is de daglengte gedurende een jaar nooit
constant. Tijdens het solstitium, dat tussen 20 en 22
juni plaatsvindt, staat de aarde met de noordpool het
dichtst bij de zon en varieert de daglengte bijgevolg op
het noordelijk halfrond van iets meer dan 12 uur ten
zuiden van de Kreeftskeerkring tot 24 uur binnen de
noordpoolcirkel. In deze tijd van het jaar gaat de zon
dus binnen de noordpoolcirkel helemaal niet onder.
Anders dan bij de uv-straling is het aandeel NIR-straling
(800 tot 3.000 nm) relatief gezien bij een lagere
zonnestand groter en bij een hogere zonnestand kleiner.
Het aandeel NIR-straling neemt relatief gezien af met
een toenemende bewolking.
Door de Rayleigh-verstrooiing in de atmosfeer neemt het
aandeel blauwe straling toe. Met een hogere zonnestand,
dus in de zomermaanden, neemt de stralingsintensiteit
van de blauwe straling toe. Door toenemende bewolking
neemt de diffuse straling en zo ook het aandeel blauwe
straling toe. Door toenemende Mie-verstrooiing door
stofdeeltjes en waterdamp in de lucht neemt het
aandeel blauwe straling juist af. Aan het einde van de
dag, in de schemering (zonnestand beneden de 10º),
Op het zuidelijk halfrond staat de zon dan iets minder
dan 12 uur per etmaal aan de hemel in het gebied ten
noorden van de Steenbokskeerkring, terwijl binnen de
zuidpoolcirkel de zon op dat moment helemaal niet
boven de horizon uitkomt. Tijdens de herfstequinox, die
op 22 of 23 september plaatsheeft, staat geen van beide
polen dichter bij de zon dan de andere, met als gevolg
dat de zon op alle delen van de aarde binnen dat ene
etmaal vrijwel even lang wel en niet aan de hemel staat.
Tijdens het solstitium dat tussen 20 en 22 december
plaatsheeft, staat de aarde met de zuidpool het dichtst
bij de zon. Hierdoor varieert op dat moment de daglengte
op het zuidelijk halfrond van iets meer dan 12 uur in het
gebied ten noorden van de Steenbokskeerkring tot 24 uur
binnen de zuidpoolcirkel. Op het noordelijk halfrond staat
de zon dan iets minder dan 12 uur per etmaal aan de
hemel in het gebied ten zuiden van de Kreeftskeerkring,
en binnen de noordpoolcirkel komt de zon dan helemaal
niet boven de horizon uit.
34
35
Figuur 2.4:
Daglengte - verlichting van de aarde op 21 juni.
Figuur 2.5:
Lengte van dag en nacht afhankelijk van de breedtegraad.
kreeftskeerkring 23,5º NB
evenaar
steenbokskeerkring
23,5º ZB
noordpoolcirkel 66,5º NB
Ecliptica
E≈23,44º
N
6 maanden (pooldag)
24 uur
13½ uur
(zon in het zenit)
noordpool
poolcirkel
keerkring
evenaar
21-3
dag -
nacht
dagen lengen
21-6 21-9 21-12 21-3
zon 24 uur/dag op
dag
max
dag -
nacht
dagen korten
zon 24 uur/dag onder
dag
min
dagen lengen
dag - nacht dag - nacht dag - nacht
dag -
nacht
zuidpoolcirkel 66,5º ZB
poolnacht (6 maanden)
Z
0 uur
10½ uur
12 uur
Daglengte
keerkring
poolcirkel
zuidpool
dag -
nacht
dagen korten
dag
min
zon 24 uur/dag onder
dag -
nacht
dagen lengen
dag
max
zon 24 uur/dag op
dagen korten
dag -
nacht
Bron: Wikipedia
Bron: Wikipedia
Op elk van beide halfronden is de daglengte in de winter
korter naarmate de breedtegraad groter is. Tussen het
zomer- en het wintersolstitium neemt de daglengte
altijd toe en daartussen neemt zij af. Bovendien gaat
de toe- of afname sneller in de buurt van de equinox en
naarmate de breedtegraad groter is. Als gevolg hiervan
duurt zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond
zonnetijd de verschuivingen in de zonsopgang meestal
niet gelijk aan die in de zonsondergang. De daglengte
hangt namelijk niet het sterkst samen met de siderische
dag, de rotatie van de aarde om haar as in 23 uur, 56
minuten en 4 seconden, maar met de synodische dag
van gemiddeld 24 uur waarin ook de rotatie van de aarde
rond de zon meespeelt.
op een breedte van 60 graden de dag slechts zeer kort
tijdens en vlak voor of na het wintersolstitium, terwijl
gedurende de lente-equinox de daglengte overal, behalve
op de polen, ongeveer 12 uur is. Op een breedte van 20
graden is de daglengte ten tijde van het wintersolstitium
aanmerkelijk langer; ook gaat de toe- of afname van de
daglengte vlak voor of na het solstitium hier minder snel.
Hetzelfde geldt in omgekeerde richting voor de tijd per
Per etmaal verschuiven de tijden van zonsopgang en
zonsondergang in Nederland elk maximaal ongeveer
twee minuten (afgezien van de sprongen van een uur
door de wisseling tussen zomer- en wintertijd), waardoor
de tijd ertussen per etmaal maximaal ongeveer vier
minuten verandert. De veranderingen zijn heel klein in
december en juni.
etmaal waarin de zon op de verschillende breedtegraden
niet boven de horizon uitkomt tijdens en vlak voor of na
het zomersolstitium en tijdens de herfst-equinox.
De tijd van zonsopgang (in de stad Utrecht, 2021) varieert
van 5.18 uur (zomertijd) tot 8.48 uur (wintertijd), die van
zonsondergang van 16.27 uur (wintertijd) tot 22.04 uur
Ten gevolge van de tijdsvereffening, het effect van de
verandering in de omloopsnelheid van de aarde gedurende
het jaar, zijn gemeten naar de kloktijd in plaats van de
(zomertijd). De verandering gaat bij elk om ongeveer
4,5 uur aan kleine stappen, min een uur door de wisseling
tussen zomer- en wintertijd.
36
90
75
60
45
Figuur 2.6:
Daglengte als functie van de geografische breedte.
24 uur pooldag
Geografische breedte (º)
30
15
0
-15
-30
-45
-60
-75
24 uur poolnacht
-90
30 60 90 120 150 180 210 240 270 300 330 360
Juliaanse Dag
Bron: Wikipedia
De tijd waarop de zon op een dag op zijn hoogst staat
varieert van 12.23 uur tot 12.54 uur (wintertijd) en van
13.36 uur tot 13.46 uur (zomertijd).
De daglengte is belangrijk voor planten en geeft de duur
waarin straling beschikbaar is voor de plant. De daglengte
varieert afhankelijk van het seizoen en de geografische
breedte. De daglengte inclusief schemering is dicht bij de
evenaar (geografische breedte 0º) het hele jaar vrijwel
constant, ongeveer 13 uur. In Oslo (geografische breedte
60º) bedraagt de daglengte meer dan 22 uur in de
zomer en minder dan 8 uur in de winter. Het verschil in
geo grafische breedte in Nederland is klein, de meeste
tuinbouwgebieden liggen hier op ongeveer 52º. De langste
dag is rond de 16,5 uur, de kortste dag minder dan 8 uur. 204
De daglengte is niet alleen belangrijk voor de hoeveelheid
straling die planten kunnen benutten voor
de fotosynthese. Zij is vooral belangrijk voor alle
fotoperiodische processen in de plant. Fotoperiodisme
wordt de reactie van planten op de relatieve lengte van
dag- en nachtfases in een 24 uurscyclus genoemd.
De samenvatting van het voorgaande op hoofdlijnen:
- Globale straling bestaat uit een directe straling en
een aandeel diffuse straling.
- De globale straling verandert qua intensiteit en
spectrum door een aantal parameters: de
zonnestand, de geografische breedte, het seizoen,
het tijdstip van de dag en de mate van bewolking.
Dit is van belang omdat de uitkomsten van het
rekenmodel dat in dit boek wordt beschreven dus
afhangen van het land waarvoor de berekeningen
worden gemaakt. De theorie is overal van
toepassing, de uitkomsten van de berekeningen
volgens het model variëren.
- Daglicht is de combinatie van al het licht dat
overdag direct of indirect van de zon komt.
Van alle zonne-energie die het aardoppervlak
bereikt is 40% zichtbare straling. De rest
bestaat uit ultraviolet (uv) of infrarood (ir) licht.
De hoeveelheid daglicht is verschil lend op
verschillende plaatsen en tijdstippen, afhankelijk
van veranderingen in de stand van de zon en het
weer gedurende de dag, het seizoen en het jaar.
37
38
39
Simpel gezegd: de hoeveelheid licht op de grond
is afhankelijk van de hoogte van de zon (des te
hoger de zon, des te meer licht op de grond).
Niveaus van daglicht verschillen duidelijk tussen
horizontale en verticale oppervlakten en verschillende
tijdstippen en seizoenen. Ze staan in direct verband
met lokale zonnebogen en weerscondities.
- Hoewel elektrische lichtbronnen een bepaald spectrum
van het daglicht heel dicht kunnen benaderen,
zijn er nog geen lichtbronnen ontwikkeld die de
variaties kunnen nabootsen die voorkomen in het
spectrum van het licht op ver schillende tijdstippen,
in verschillende seizoenen en bij verschillende
weersomstandigheden. (Bron: Boyce et al, 2003.)
- De stralingsintensiteit van de globale straling
varieert in Nederland van gemiddeld 70 W m -2 (320
μmo m -2 s - 1) in de winter tot 270 W m -2 (1.250 µmol
m -2 s -1 ) in de zomer; de lichtsom is gemiddeld
4.500 Wh/m 2 (20.730 µmol m -2 ) in de zomer en
600 Wh/m 2 (2.770 µmol m -2 ) in de winter.
- Het stralingsspectrum van de globale straling bestaat
uit uv B (300 tot 315 nm), uv A (315 tot 400
nm), PAR (400 tot 700 nm) en NIR (700 tot 3.000
nm); straling boven de 3.000 nm is warmtestraling
(FIR). De daglengte varieert in Nederland van
rond de 8 uur in de winter tot 16,5 uur in de zomer.
Daglichtsystemen
Daglichtsystemen maken het mogelijk om natuurlijk licht
gericht te gebruiken in en rondom gebouwen. Dit wordt
bewerkstelligd door het plaatsen van vensters of andere
transparante materialen en weerspiegelende oppervlakten,
zodanig dat het natuurlijke licht gedurende de dag
voor efficiënte interne verlichting zorgt. Om een daglichtsysteem
goed te laten werken moeten er specifieke
overwegingen worden gemaakt tijdens alle fasen van het
ontwerp proces van een gebouw: van locatieplanning tot
architectonische vormgeving tot interieur- en lichtontwerp.
Het daglicht in gebouwen bestaat uit een mengsel
van factoren: direct zonlicht, diffuus hemellicht en licht
dat door de grond en de omringende elementen wordt
weerkaatst. Het ontwerp van een daglichtsysteem moet
rekening houden met de ligging en specifieke kenmerken
van het bouwterrein, de kenmerken van de gevel en het
dak, het formaat en de plaatsing van vensteropeningen,
beglazing en zonwering, evenals de geometrie en reflectiecoëfficiënt
van opper vlaktes in het interieur. Een goed
ontwerp van een daglichtsysteem zorgt de hele dag voor
voldoende daglicht.
Een aantal basiskenmerken van daglicht in de open lucht:
- Direct zonlicht is zeer intens en constant in beweging.
De hoeveelheid licht die hierdoor ontstaat
op het aardoppervlak kan oplopen tot meer dan
100.000 lux. De helderheid van direct zonlicht
wisselt per seizoen, per tijdstip, per locatie en per
weersomstandigheid. In zonnige klimaten is een
goed doordachte architectonische vormgeving
nodig met zorgvuldig beheer van toelating, verspreiding,
wering en weerkaatsing van zonlicht.
- Hemellicht is zonlicht dat verspreid is door de atmosfeer
en de wolken, resulterend in zacht, diffuus licht.
De lichtsterkte die door een donkere hemel wordt
afgegeven kan oplopen tot 10.000 lux in de winter en
tot 30.000 lux op een zonnige zomerdag met veel
bewolking. In bewolkte klimaten is het diffuse hemellicht
vaak de belangrijkste bron van bruikbaar daglicht.
40
- Weerkaatst licht is licht (afkomstig van zowel
zonlicht als hemellicht) dat door de omgeving
wordt gereflecteerd: door de bodem, bomen,
vegetatie, naastgelegen gebouwen, enzovoorts.
De reflectiecoëfficiënt van het oppervlak van
de omgeving beïnvloedt de totale hoeveelheid
licht die op de gevel van een gebouw valt. In
sommige dichtbebouwde omgevingen kan het
licht dat door de grond en de omgeving wordt
weerkaatst een belangrijke bijdrage leveren aan
daglichtvoorzieningen in het gebouw.
De doelstellingen van een daglichtsysteem voor een
ruimte zijn goede verlichting voor visuele taken, het
creëren van een visueel aantrekkelijke omgeving,
besparing van stroom en voorziening van licht voor
biologische behoeften van het menselijk lichaam.
Een goed verlichte omgeving is gelijktijdig comfortabel,
prettig, relevant en geschikt voor zowel het beoogde
gebruik als voor de gebruikers van de ruimte zelf. 205
Daglichtsystemen kunnen eenvoudig zijn: van het
combineren van een vensterontwerp met passende
interne en externe zonwering tot volledige systemen die
zijn ontworpen om zonlicht of hemellicht naar plekken
te sturen waar het nodig is. Geavanceerdere systemen
kunnen worden ontworpen om de zon te volgen of
om passief de richting van zonlicht en hemellicht te
sturen. Daglichtsystemen zijn onlosmakelijk verbonden
met de energiebehoefte van een gebouw en met het
binnenklimaat. Het formaat en de plaatsing van de
beglazing moeten bepaald worden in samenhang
met het totale energieverbruik van een gebouw en de
specifieke vereisten voor een daglichtsysteem.
Beschikbaarheid van daglicht
Het primaire doel van daglichtsystemen voor gebouwen
is doorgaans het leveren van voldoende licht in de ruimte
en op de werkplek, op zo'n manier dat daglicht de belangrijkste
(of de enige) bron van licht is gedurende de dag. Er
zijn verscheidene maatstaven voor de beschikbaarheid van
daglicht voor taken en/of ruimten. Een belangrijk aspect
van daglicht waar men zich bewust van dient te zijn is dat
daglicht veranderlijk is: het varieert per seizoen, per tijdstip
en per weersomstandigheid. Daarom zijn de maatstaven
voor de berekening van de beschikbaarheid van daglicht
vaker gebaseerd op relatieve dan op absolute waarden. Ze
worden gewoonlijk gedefinieerd in termen van het verband
tussen het beschikbare licht op verschillende plekken in
het gebouw ten opzichte van het beschikbare licht buiten
(bijvoorbeeld de daglichtfactor, ofwel DF).
De absolute verlichtingssterkte die nodig is bij een
specifieke visuele taak hangt af van de aard van de taak
en de visuele omgeving waarin die wordt uitgevoerd. Zo
adviseert de Chartered Institution of Building Services
Engineers (CIBSE) bijvoorbeeld de volgende lichtsterktes. 206
- 100 lux voor interieurs waarin bij de visuele taken
bewogen dient te worden, maar waar details niet
duidelijk zichtbaar hoeven te zijn.
- 300 lux voor interieurs waarin vrij eenvoudige
visuele taken worden uitgevoerd.
- 500 lux voor interieurs waarin redelijk complexe
visuele taken worden uitgevoerd en een goed
onderscheid tussen kleuren nodig kan zijn (bijvoorbeeld
in het doorsnee kantoor of in keukens).
- 1.000 lux voor interieurs waarin zeer complexe
visuele taken worden uitgevoerd, waarbij ook
kleine details zichtbaar dienen te zijn.
41
42
Uitzicht
Een belangrijk psychologisch aspect met betrekking
tot daglichtsystemen is dat er voldaan wordt aan de
behoefte aan contact met de buitenwereld. 207 Het
leveren van daglicht op zich voldoet nog niet aan de
behoefte aan uitzicht. Ramen bieden een contact met de
buitenwereld, helpen bij de oriëntatie, laten zien als het
weer verandert en maken het mogelijk om het verloop
van de tijd gedurende de dag te volgen.
Uitzicht op stroken lucht, stad of landschap helpt
om vermoeiende monotonie te doorbreken en verzacht
het gevoel opgesloten te zitten. De ooghoogte van
de gebruikers van een gebouw is van belang bij een
doordachte keuze voor de formaten en posities van
venstersystemen. 208
Om in Nederland een ruimte in huis of in een kantoor
volgens het Bouwbesluit tot een verblijfsruimte
te maken, moet er sprake zijn van voldoende
daglichttoetreding. De norm hiervoor is vastgelegd in
het Bouwbesluit (NEN 2057). Het Bouwbesluit heeft als
vuistregel dat het glasoppervlak minimaal 10% van het
beloopbare vloeroppervlak (2,6 m hoog) moet beslaan.
Bij gebrek aan daglicht is kunstlicht een alternatief. Dit
ontstaat door het omzetten van (elektrische) energie
in zichtbaar licht (bijvoorbeeld gloeilamp, fluorescentielamp,
ledlamp etc.) De CIE-standaard die het complete
daglichtspectrum nabootst heet lichtbron D65.
Daglichtsimulatie wordt onder andere gebruikt in de
veeteelt, tuinbouw en in verpleeginstellingen. Medio 2015
is WVO Zorg in verpleeghuis Ter Reede Vondellaan gestart
met een onderzoek naar hoe cliënten reageren op
daglichtsimulatie in de huiskamers van het verpleeghuis.
Het onderzoek is uitgevoerd samen met het University
College Roosevelt.
Mensen met dementie vertonen gedragsproblemen
(angst, verwarring, apathie) en slaapproblemen
(sundowning, overdag slapen, onrustig in de nacht). Deze
problemen hebben effect op het welbevinden van de
cliënt en beïnvloeden het werk van de zorgmedewerkers.
Gedrags- en slaapproblemen kunnen (deels) veroorzaakt
worden door een verstoring in het dag-en-nachtritme
van de cliënt. Onderzocht is wat het effect is van het
naar binnen brengen van daglicht op het gedrag van
cliënten, op hun slaap en hun dag-en-nachtritme.
De huiskamers van verpleeghuis Ter Reede Vondellaan
zijn daarom allemaal uitgerust met zogenaamde
daglichtlampen. De lichtintensiteit vóór het aanbrengen
van het daglicht varieerde tussen de 50 en 200 lux. Ná
het aanbrengen van het daglicht is de lichtwaarde in de
woonkamer ca. 1.300 lux. Een aanzienlijk verschil dus.
In het onderzoek zijn metingen gedaan vóór en ná het
aanbrengen van het daglicht.
Het activiteitenpatroon van de cliënten is gemeten met
behulp van een zogenaamde FITBIT-activiteitentracker.
We zien dan een aanzienlijk verschil vóór en ná het
aanbrengen van het daglicht. In de ochtend en de
middag zien we dat de cliënten duidelijk actiever
geworden zijn na het aanbrengen van het daglicht. In
de avond en de nacht zien we juist een afname van de
activiteit, de momenten van rust. Geconcludeerd kan
worden dat het daglicht een positief effect heeft op de
activiteit van de cliënten.
43
Vervolgens werd ook de slaapefficiency van de bewoners gemeten. Ook nu
weer vóór en ná het aanbrengen van het daglicht. We zien dat de slaapefficiency
gedurende de nacht van 86% vóór het aanbrengen van het
daglicht aanzienlijk is toegenomen tot 92% ná het aanbrengen van het
daglicht. De getallen geven een gemiddelde voor alle bewoners, inclusief
mensen zonder problemen. Zowel van bewoners die al goed sliepen alsook
van bewoners met een verstoord dag-en-nachtritme. Als we inzoomen
op bewoners met een verstoord dag-en-nachtritme zien we juist bij
hen een heel grote verbetering in de slaapefficiency. Conclusie is dat
lichttherapie (daglicht) een positief effect heeft op de slaapefficiency.
Er werd ook onderzoek gedaan naar het effect van het daglicht op het
gedrag van cliënten. We zien dan dat de score op affect (de maat voor
angst en stemming) na het aanbrengen van het daglicht significant
verbeterd is. Verder zien we een trend die erop duidt dat de cognitie
verbetert. Met andere woorden, het daglicht heeft een positief effect
op het gedrag van cliënten. Dit beeld zien we trouwens ook in de
daglicht projecten in de verpleeghuizen Willibrord en Picassoplein. Een
buiten gewoon mooi resultaat is dat na het aanbrengen van het daglicht
het aantal valpartijen in de huiskamers tot nagenoeg nul is gereduceerd. 209
201. CIE 106/8, 1993.
202. CIE 106/5, 1993.
203. CIE 85, 1989.
204. Horn, 1996.
205. Lam, 1977.
206. CIBSE, 2006.
207. Robbins, 1986.
208. Boyce et al, 2003.
209. www.wvozorg.nl/over-wvo-zorg/
innovatieprojecten/daglichtsimulatie.
44
45
46
3
DAGLICHTTOETREDING IN GEBOUWEN
47
DE SCHIL VAN EEN GEBOUW
Het concept van de schil van een gebouw houdt verband met het ontwerp en de constructie van de buitenzijde
van een gebouw. Kernelementen voor het ontwerpen van een goede buitenschil voor een gebouw zijn:
- Het gebruik van constructieve gevel- en dakmaterialen.
- Er dient rekening gehouden te worden met invloeden van het klimaat.
- Esthetische elementen (vorm, kleur, materiaalgebruik en afwerking).
Tot de schil van het gebouw worden gerekend: het dak, de wanden, eventuele verdiepingen alsmede
deuren en ramen.
De schil van een gebouw laat al dan niet het toetreden
en afgeven van lucht en licht toe, hetgeen ook verband
houdt met het gewenste binnenmilieu in een gebouw.
De gebruikte bouwmaterialen staan onder invloed van
technologische vooruitgang en stellen de gebruikers
van het gebouw in toenemende mate in staat gebruik te
maken van de omgeving om de omstandigheden binnen
het gebouw te beïnvloeden.
De wanden van een gebouw hebben naast een scheidingsfunctie
ook een constructieve functie. Samen met
eventuele verdiepingsvloeren geven zij stevigheid aan het
gebouw en dragen zij het dak. Vanwege comfort binnen het
gebouw dient in het ontwerp van de schil van een gebouw
rekening te worden gehouden met een aantal bepalende
aspecten, zoals ventilatie, vocht, lichtinval en temperatuur.
Al deze aspecten zijn bepalend voor het welzijn en
welbevinden van de gebruikers van het gebouw.
In het algemeen kan gesteld worden dat de schil van
een gebouw dynamisch is en dus kan reageren op
veranderende omgevingsfactoren. Daarmee draagt de
schil niet alleen in hoge mate bij aan de gezondheid en
het welbevinden van de mensen in het gebouw, maar
herbergt de schil van een gebouw ook mogelijkheden
het gebouw efficiënter te maken.
Gevel
De gevel van een gebouw is de zichtbare buitenzijde die
bestaat uit een voor- en achtergevel alsmede de zijgevels.
Veelgebruikte materialen voor de gevel(bekleding) zijn
steen, hout, glas en metaal. Als er sprake is van een
belangrijke, toonaangevende gevel, dan wordt ook wel
gesproken van een façade. Het onderste deel van de
gevel noemt men de pui, die in veel gevallen afwijkt van
de rest van de gevel, niet in de laatste plaats vanwege
het feit dat de onderzijde van de gevel een extra functie
heeft: de toegang tot het gebouw.
De architectuur van een gevel wordt bepaald door de
vorm, de toegepaste materialen, de plaats, grootte
en vorm van de openingen (ramen en deuren) en de
aanwezigheid van andere vormbepalende elementen.
De gevel heeft een aantal functies, onafhankelijk van
de bestemming van het gebouw:
- Een isolerende werking ten aanzien van
temperatuur en geluid.
- Als afdichting voor (in)watering en vochtregulatie.
- Het reguleren of stoppen van daglichttoetreding,
zonwering.
- De krachtenafdracht van buiten, van binnen en
eigen gewicht.
- Het zicht en visuele effecten.
48
- Het verschaffen van toegang of afsluiten.
- De verschijning: imago, beeld, cultuur en architectuur.
Afhankelijk van de bestemming van het gebouw en de
omgeving waarin het gebouw zich bevindt, zijn er eisen
met betrekking tot de krachten op de gevel. Die eisen
hebben te maken met voorschriften, kosten, materialen
en dergelijke, en kunnen per land behoorlijk verschillen.
De EPBD vereist dat alle nieuwbouw in 2020 (bijna)
energieneutraal is. Wetenschappers zijn het erover eens
dat het voldoen aan deze vereiste alleen mogelijk is door
het optimaliseren van de bouwschil.
Dat geeft ook de mogelijkheid de verwarmings- en
koelinstallaties in het gebouw dienovereenkomstig te
dimensioneren, hetgeen een gunstige uitwerking heeft
op de bouw- en exploitatiekosten van het gebouw.
Daglicht
Medebepalend voor het comfort en welbevinden van
mensen in een gebouw zijn:
- het thermisch comfort;
- de daglichttoetreding;
- het visuele comfort en het contact met de
buitenwereld.
Openingen in de gevel maken de gebouwschil voor een
deel transparant. In het algemeen hebben openingen
twee functies: daglicht toe laten treden (ramen) en
toegang verschaffen tot het gebouw (deuren). Zonwering
maakt samen met de beglazing en de daarbij behorende
profielen onderdeel uit van het transparante deel van
de gebouwschil.
Het wekt geen verwondering dat glasoppervlakken een
belangrijke rol spelen in de schil van een gebouw,
aangezien juist op die plaatsen de transmissie van licht
en warmte het grootst is. Het niveau van transmissie
varieert door het hele jaar heen.
De inspanningen om te komen tot een betere energieprestatie
van gebouwen richten zich derhalve met
verve op betere isolatie en het beheersen van energietransmissie
door glasoppervlakken. Zonwering is in dit
verband niet weg denken uit het ontwerp van een
gebouw en dient dan ook in een vroegtijdig stadium te
worden geïntegreerd in het ontwerp.
Thermisch comfort
Bij thermisch comfort gaat het om het "warm of koud
hebben", tocht en het ongemak van koude vloeren.
Het gaat om de gevoelstemperatuur in een gebouw.
Er zijn diverse factoren die bepalend zijn voor het
thermische comfort, zoals het buitenklimaat (wind,
zon en temperatuur), de isolatie van het gebouw, de
glasoppervlakken en de capaciteit en de kwaliteit van
verwarmings-, koel- en ventilatiesystemen in een gebouw.
Duurzaam thermisch comfort kan in het algemeen het
best bereikt worden in concepten voor gebouwschillen
met variabele thermische lichtdoorlatende eigenschappen.
Gebouwen kunnen zich daarmee het beste
aanpassen aan veranderende binnen- en buitencondities,
afhankelijk van de gebruiksfuncties van het gebouw. In
de gebouwschil gaat de beoogde verbetering van visuele
en thermische kwaliteit idealiter samen met een
substantiële reductie van energieverbruik voor verwarming,
koeling, verversing van de lucht en verlichting.
49
Uit onderzoeken naar thermisch comfort blijkt onder
andere dat:
- Mensen wennen aan de gemiddelde thermische
omstandigheden waaraan ze worden blootgesteld.
- Comforttemperaturen dus variabel zijn.
- Er niet een bepaalde temperatuur is waarbij iedereen
zich comfortabel voelt, mits de temperatuur
zich maar begeeft tussen de 17 °C en 30 °C,
afhankelijk van sociale en culturele gebruiken.
- Mensen geen passieve ontvangers zijn van
een thermische omgeving, maar voortdurend
interacteren met hun omgeving. Bij discomfort
volgen corrigerende acties, zoals bijvoorbeeld het
hoger of lager zetten van de verwarming.
- Er verschillende vormen zijn van adaptie in geval
van discomfort: het beïnvloeden van de omgeving
(ramen openen, zonwering gebruiken), gedragsmatige
adaptie (kleding aan/uit of aanpassing van
het type kleding) en psychologische adaptie.
- Prestaties van mensen een vermindering vertonen
van 10% of meer zodra de temperatuur in een
gebouw tot boven de 30 °C stijgt of daalt tot onder
de 15 °C.
Thermisch comfort wordt bereikt door de temperatuur
binnen een bepaalde bandbreedte te laten variëren
met de buitentemperatuur. Een natuurlijk geventileerde
omgeving waarin gebruikers zelf kunnen ingrijpen
vormt een normale gezonde belasting voor het
menselijk lichaam. Gebruikers dienen zoveel mogelijk
opties te hebben om comforttemperatuur en
omgevingstemperatuur met elkaar in evenwicht te
brengen, zoals ramen die open kunnen, dynamische
zonwering en ventilatie.
Daglichttoetreding
Het menselijk lichaam gebruikt daglicht op dezelfde
wijze als water en voedsel: als grondstof voor
metabolische processen.
Uit onderzoek blijkt een direct verband tussen
welbevinden en de aanwezigheid van daglichttoetreding
op plaatsen waar mensen vertoeven in een gebouw.
Een paar wetenswaardigheden uit verschillende
wetenschappelijke onderzoeken:
- Daglichttoetreding in ruimtes waar gewerkt wordt
vermindert het ziekteverzuim (tot een verbetering
van 6,5 procentpunt) en bevordert een goede
nachtrust (meer dan 45 minuten langer slapen).
- Door daglichttoetreding zijn mensen circa 18%
productiever op hun werk en is de verkoop in de
detailhandel 15 tot 40% hoger.
- Maximaal gebruik van daglicht met minimale
weerkaatsing geeft gemiddeld 4% verbetering
van productiviteit.
- Directe toetreding van (overmatig) zonlicht in
schoolklassen, met name door onbeschermde
oost- en zuidgevels, vermindert de prestaties
van leerlingen met 20 tot 25%.
- Studenten halen door daglichttoetreding
5 tot 14% hogere resultaten voor examens en leren
20 tot 26% sneller.
Visueel comfort en contact met de buitenwereld
Het visuele comfort wordt bepaald door de absolute
hoeveelheid licht en de luminantieverhoudingen binnen
het gezichtsveld. Luminantie is de fysische grootheid die
in het dagelijks leven “helderheid” wordt genoemd. Een
belangrijk aspect is weerkaatsing of schittering.
50
Het weerkaatsen van (zon)licht gebeurt zodra het op
oppervlakken valt en is binnen gebouwen bijvoorbeeld
bijzonder storend op beeldschermen.
Ramen in een gebouw voorzien in een belangrijke menselijke
behoefte, namelijk: visueel contact met de buitenwereld.
Een sterk verkorte weergave van conclusies uit de vele
wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied:
- Gezondheidsklachten van mensen die tijdens het
werk dicht bij een raam zijn verminderen met
20 tot 25%. Het verzuim vermindert met 15%.
- Door uitzicht naar buiten verbetert het mentale
functioneren van de mens, inclusief de
geheugenfuncties, 10 tot 25% en verloopt de
afhandeling van gesprekken 6 tot 12% sneller.
- Uitzicht naar buiten werkt sterk bevorderend op
genezingsprocessen; onderzoek heeft uitgewezen
dat het verblijf in ziekenhuizen daardoor gemiddeld
8,5% korter is.
51
52
4
DYNAMISCHE ZONWERING IN GEBOUWEN
53
INVLOED VAN HET DAGLICHT OP ENERGIEVERBRUIK
Effect Verschil Bron
1 Gebruik van (voldoende)
daglicht reduceert het
energieverbruik
2 Optimaliseren van daglicht
reduceert het energieverbruik
in gebouwen
(Zie ook: www.wbdg.org en www.archlighting.com)
20% International Journal of
Smart Grid and Clean Energy
2012
15 tot 20% National Technical University
of Athens (Doulos & Topalis)
2014
Een interessante studie uit 2012 geeft inzicht in het energieverbruik
van alle bestaande kantoorgebouwen in New York City:
Verlichting binnen 26%
Verlichting buiten 6%
Koelen 17%
Ventileren 15%
Verwarmen 3%
Apparaten en overig 33%
Energieverbruik
100%
De besturing van dimbare verlichting kan de verlichting
helemaal uitzetten als er voldoende daglicht aanwezig is
en kan ook het verbruik van wattages per vierkante meter
doen verminderen. Naast het afstemmen van elektrische
verlichting op het beschikbare daglicht kan een dimbare
verlichting nog een groot voordeel opleveren voor de
gebruiker: het afstemmen van de elektrische verlichting
op de activiteit in de ruimte. In een doorsnee kantoor
wordt de verlichtingssterkte op een hoog algemeen
niveau gezet voor alle ruimten, ongeacht het gebruik.
Dit betekent dat er een intrinsieke en significante
hoeveelheid verspilde energie bespaard kan worden.
Het is gemakkelijk de lichtniveaus van elektrische
verlichting te meten, maar de kwaliteit van daglicht in
een ruimte is veel moeilijker te kwantificeren.
Het uitrusten van het gehele kantorenpark in New York
van 35 miljoen vierkante meter met dynamische
zonwering zou een jaarlijkse besparing op het verbruik
van elektriciteit opleveren van 70 miljoen dollar.
De nieuwste dynamische zonweringen hebben ten
opzichte van de gebruikelijke systemen die uitsluitend
aan de voorschriften voldoen het voordeel dat ze de
meeste besparingen opleveren, doordat ze lichtsterktes
kunnen afstemmen op de behoeften van gebruikers en
op daglichtbesparing. Dit kan ook voordelen opleveren op
het gebied van gezondheid en productiviteit. Sensoren
nemen het daglicht in een ruimte waar en passen automatisch
de elektrische verlichting aan om zo de gewenste
algemene lichtsterkte aan te houden en tegelijkertijd een
significante hoeveelheid stroom te besparen.
Om geavanceerde daglichtsystemen optimaal te
laten werken is integratie van dynamische zonwering
vrijwel altijd noodzakelijk. Verder dient een optimaal
lichtontwerp goed aan te sluiten op het interieurontwerp
en de afwerking. De kleur van vloerbedekking, muren
en meubilair, de hoogte en de transparantie van
scheidingswanden alsmede andere eigenschappen
kunnen een enorme invloed hebben op de resulterende
lichtniveaus en de mogelijkheid om goed gebruik te
maken van daglicht in de ruimte.
Een correcte bediening van geavanceerde daglichtsystemen
is ook cruciaal, evenals doorlopend onderhoud
en voorlichting aan de gebruikers. Exploitanten en
gebruikers van een gebouw zullen de beoogde werking
van het systeem moeten begrijpen en beheerders
moeten weten hoe ze ervoor kunnen zorgen dat de
systemen goed blijven functioneren. 401
54
55
De rol van dynamische zonwering
in de energiehuishouding
Dynamische zonwering voorkomt oververhitting. Zelfs
in koudere seizoenen hebben bijna-energieneutrale
gebouwen (BENG) een verhoogde koelbehoefte ter
voorkoming van oververhitting vanwege de goede isolatie
en luchtdichtheid. Rapporten over klimaatveranderingen
en de EPBD (Energy Performance of Building Directive)
bevelen zonwering aan als een van de meest
energie-efficiënte oplossingen die beschikbaar zijn.
In de zomer:
- De zonwering helpt de warmte zoveel mogelijk buiten
het gebouw te houden (reflectie!) en helpt daardoor
het energieverbruik in het gebouw te reduceren; de
airconditioning hoeft immers minder hard te koelen.
- ’s Avonds kunnen de zonwering en de ramen
worden geopend, waardoor er verse lucht het
gebouw kan binnenstromen. Die binnenstromende
lucht verlaagt de binnentemperatuur.
In de winter:
- Indien de zonwering openblijft, kan zonlicht vrij toetreden
tot het gebouw, waardoor het gebouw beter op
temperatuur blijft of minder verwarming nodig heeft.
- Na zonsondergang zouden ramen en deuren
zoveel mogelijk gesloten moeten blijven om
ongewenst verlies van warmte te voorkomen.
Optimaal technisch en visueel comfort vraagt om
automatisering van dynamische zonwering. Bij de
Dynamische zonwering kan zowel binnen als buiten het
raam worden aangebracht in een groot aantal varianten.
De mogelijkheid om zonwering te (laten) bewegen
verhoogt de voordelen van het gebruik van zonwering.
Voor een optimaal effect geschiedt de beweging
geautomatiseerd, afhankelijk van de omstandigheden
of (vooraf ingestelde) parameters.
Er bestaat een groot aantal verschillende soorten
zonwering, zowel voor binnen als voor buiten, elk met
hun eigen specifieke eigenschappen en mogelijkheden.
Buitenzonwering en rolluiken zijn het meest effectief
doordat 90% van de invallende zonnewarmte daarmee
buiten blijft. Dynamische zonwering is zowel in de winter
als in de zomer van belang.
keuze van het type zon- en lichtwering zijn de volgende
factoren van doorslaggevende betekenis:
- Het lokale klimaat.
- De oriëntatie van de gevel op de zon.
- De functie van het gebouw.
- De omgeving: obstakels en schaduwwerking.
- De gebruikers van het gebouw (privacy, contact
met de buitenwereld).
Het gehele kleurenspectrum van daglicht is essentieel
voor algemeen welzijn. Zonwering in combinatie met een
heldere beglazing garandeert de kwaliteit van daglicht
dat uitsluitend wordt veranderd in diffuus licht. De
CRI-schaal meet hoe getrouw visuele kleuren worden
weergegeven in vergelijking met ideaal of natuurlijk licht.
56
De mogelijkheid om zonnewinst en thermisch verlies af te
wisselen door de positie van de zonwering laat duidelijk
zien in welke mate dynamische zonwerings systemen
beter kunnen presteren dan statische beglazingssystemen,
aangezien de optische eigenschappen daarvan niet
instelbaar zijn. Het volledige dynamische bereik aan
doorgelaten zonnestraling is zeer hoog voor zonwering
(CRI97 vergeleken met CRI86 voor zonwerend glas).
Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en
daglicht voor verbetering van comfort, gezondheid,
productiviteit en welbevinden:
- Het optimaal benutten van natuurlijk licht.
- Het behoud van het volledige spectrum aan licht
dat afkomstig is van buiten.
- Het voorkomen van schittering en het filteren
van daglicht.
- Beperking van overdadige verwarming.
Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en
dag licht voor besparing van energie en kosten bij koeling:
- Het buitenhouden van de hitte bij zomerachtig weer.
- Het risico op oververhitting van gebouwen
door hoge opbrengsten van goede isolatie
en luchtdichte bouw.
- De kosten voor verwarming zullen overgaan naar
kosten voor koeling, zelfs in koudere klimaten.
Factoren van belang bij het reguleren van zonlicht en daglicht
voor besparing van energie en kosten bij verwarming:
- Het behoud van zonne-energie in winterse
omstandigheden.
- Verbetering van de nachtelijke isolatie in winterse
omstandigheden.
Bij het reguleren van zon- en daglicht voor het besparen
van energie en kosten van verwarming is er veel
beglazing nodig om zoveel daglicht op te vangen dat de
kosten van verlichting merkbaar omlaag gaan.
Capteren van natuurlijk licht bespaart energie
Tussen de 25 en 35% van de elektriciteitskosten in
een standaardkantoorgebouw wordt uitgegeven aan
verlichting. Dynamische zonwering maakt gebruik van
natuurlijk licht om de behoefte aan kunstlicht tot 80%
te verminderen en garandeert zonnewinst voor passieve
verwarming. Als integraal onderdeel van de gebouwschil
bij de energieprestatie van gebouwen heeft dynamische
zonwering zich ontwikkeld van een component tot een
concept van zon- en daglichtregeling.
CO₂-voetafdruk van zonwering
Zonwering is kostenefficiënt met energiebesparingen van
wel 60 maal de bijbehorende CO₂-voetafdruk gedurende
haar 20-jarige levensduur. Het Würzburg-Schweinfurt
Instituut in Duitsland berekende de CO₂-voetafdruk
op verzoek van het broeikasgasprotocol van het World
Resources Institute (WRI) en de World Business Council
for Sustainable Development (WBCSD). De berekeningen
waren gebaseerd op een gemotoriseerde, standaardbuitenjaloezie
met 80 lamellen, met een afmeting van
1,2 x 2,0 m. De resultaten tonen aan dat 86% van de
CO₂-uitstoot afkomstig is uit de winning van grondstoffen
en de productie van primaire producten. Slechts 0,5%
wordt gecreëerd gedurende de vervaardiging zelf.
Uitgaande van een levensduur van 20 jaar wordt tot 11%
uitstoot gecreëerd tijdens de operationele fase, terwijl
transport en afval hiervan 2,4% uitmaken.
57
58
Gedurende haar levensduur brengt een jaloezie ongeveer 150 kg CO₂-uitstoot
teweeg. Echter, de met de jaloezie gerealiseerde bescherming tegen het
zonlicht geeft op zich een besparing van meer dan 8.500 kg aan CO₂, dat
is een 57-voudige verbetering. Andere typen van buitenzonwering, vooral
buitenrolgordijnen en schermen met diverse typen zonwerende stoffen, zorgen
voor een betere energie besparing en CO₂-voetafdruk, omdat zij meestal minder
CO₂ genereren tijdens het productieproces.
Energiebesparing voor koeling
Dynamische zonwering resulteert in een gemiddelde energiebesparing voor
koeling van meer dan 36% wanneer het gemiddelde wordt genomen van alle
beglazingstypen en klimaatomstandigheden in Europa. Energiebesparingen
voor koeling zijn groter voor gevels die liggen tussen het zuidoosten en westen.
De gemiddelde energiebesparingen kunnen oplopen tot circa 60%.
De hoogste energiebesparingen voor koeling zijn haalbaar voor gevels op het
zuidwesten. Bij buitenzonweringen met het hoogste rendement kunnen zonneenergie
of g-waarden worden verminderd tot waarden van slechts 0,02 voor
alle beglazingstypen.
Energiebesparing voor verwarming
Het verminderen van nachtelijke u-waarden door het sluiten van zonweringsystemen
heeft een positief effect op de behoeften voor het verwarmen van
ruimten in alle Europese klimaattypen.
ID beglazing Beglazing Rome Brussel Stockholm Boedapest
Int. Ext. Int. Ext. Int. Ext. Int. Ext.
A Single Clear 36% 71% 31% 64% 33% 66% 32% 65%
B Double Clear 33% 70% 25% 59% 29% 65% 27% 62%
C Heat Control 35% 67% 24% 53% 29% 61% 27% 57%
D Solar Control 31% 63% 24% 51% 25% 58% 26% 54%
E Triple Clear 32% 68% 24% 56% 28% 63% 26% 59%
F Double Clear Low-E 33% 69% 25% 55% 29% 63% 27% 59%
401. ‘’Let There Be Daylight: Retrofitting daylight controls in NYC office buildings’’ Green Light New York, 2012.
59
60
KANTOREN
61
62
5
MENSEN IN KANTOORGEBOUWEN
63
WISSELWERKING GEBOUWEN, GEBRUIKERS EN OMGEVING
Wat in eerste instantie lijkt op een eenvoudige verbetering van de gezondheid en productiviteit van
medewerkers, kan van grote financiële invloed zijn op organisaties waar mensen op kantoor werken,
onderwijsinstellingen en instellingen waar mensen verzorgd worden. Personeelskosten vormen
meestal een substantieel deel van de bedrijfskosten. Verbeteringen van de productiviteit wegen al
snel zwaarder dan andere financiële besparingen die samenhangen met een doelmatig ontworpen
en geëxploiteerd gebouw.
Overal in de wereld verdiepen wetenschappers en
experts zich in factoren die mogelijk van invloed zijn op
of samenhangen met luchtkwaliteit, warmtecomfort,
het gebruik van daglicht, akoestiek, interieuropstelling
en uitzicht. Daarnaast kijkt men ook naar de effecten
van locatie en voorzieningen.
Als we ons baseren op het beschikbare bewijs, maakt
onderzoek duidelijk dat het ontwerp van een kantoor
materieel effect heeft op de gezondheid, het welzijn en
de productiviteit van degenen die zich erin bevinden.
Hoewel het misschien voor zich spreekt, kan ook worden
gesteld dat het bewijs zeker nog niet overal ter wereld op
grote schaal wordt omgezet in ontwerpen en financieel
beleid. Met het vergaren van bewijsmateriaal is het van
belang momentum te creëren en bijvoorbeeld ook
vastgoedprofessionals communicatiemiddelen te geven
die nodig zijn om hierin verandering te brengen.
Het is mogelijk strategieën te implementeren die
maximale gezondheid combineren met productiviteit
en gelijktijdig methoden te ontwikkelen die het gebruik
van energie en grondstoffen beperken. Er is sprake van
een toenemende overtuiging dat het slim ontwerpen van
gebouwen goed is voor mens en planeet, bijvoorbeeld
door het maximaliseren van daglicht en het gelijktijdig
mogelijk maken van controle door de gebruikers.
Er zijn naast de win-winsituaties echter ook een aantal
tegenstrijdigheden en uitdagingen, in het bijzonder in
streken met een warm en vochtig klimaat. Dit toont het
belang aan van een doorlopende innovatie van producten
en systemen.
In ieder geval bevestigen de bevindingen ontegenzeglijk
dat gebouwen maximaal voordeel kunnen bieden aan
mensen en gelijktijdig verantwoord kunnen zijn als het
gaat om duurzaamheid en gebruik van grondstoffen.
Koolstofarm, grondstof-efficiënt, gezond en productief
hebben onmiskenbaar te maken met een betere kwaliteit
van gebouwen.
Terminologie
De termen gezondheid, welzijn en productiviteit worden
gebruikt in een poging om een heel scala aan gerelateerde
en complexe zaken te beschrijven. Gezondheid omvat
fysieke en geestelijke gezondheid, terwijl welzijn duidt
op bredere gevoelens en een gewaarwording van
tevredenheid en geluk.
Gebruik van daglicht en verlichting
Goede verlichting is essentieel voor de tevredenheid van
personeel en ons inzicht in de voordelen van licht voor
de gezondheid en het welzijn is nog steeds groeiende.
Het is niet eenvoudig om de voordelen van daglicht, die
64
“We geven onze gebouwen vorm en
daarna vormen onze gebouwen ons”
Winston Churchill
65
groter zijn in de buurt van een raam natuurlijk, los te zien
van de voordelen van het uitzicht uit het raam. Diverse
onderzoeken gedurende de afgelopen tien jaar wijzen uit
dat de productiviteit toeneemt als gevolg van het zich
nabij ramen bevinden, waarbij experts nu van mening
zijn dat het uitzicht een overwegende factor is, in het
bijzonder wanneer dit bestaat uit natuur.
Kwaliteit binnenlucht
De voordelen voor de gezondheid en productiviteit van een
goede binnenluchtkwaliteit (BLK) zijn duidelijk omschreven.
De kwaliteit kan worden beschreven aan de hand van (lage)
concentraties CO₂ en vervuilende stof en lucht snelheden.
Het zou niet verstandig zijn om te suggereren dat de
uitkomsten van individuele onderzoeken, of zelfs metaanalyses,
zomaar te repliceren zijn voor elke organisatie.
Echter kunnen we met dit belangrijke voorbehoud stellen
dat uitgebreid onderzoek erop duidt dat een verbetering
van de productiviteit van 8 tot 11% niet ongebruikelijk is
als resultaat van een betere luchtkwaliteit.
Warmtecomfort
Dit hangt nauw samen met de BLK en ook hier is het
lastig om de voordelen los van elkaar te zien. Onderzoek
wijst uit dat warmtecomfort grote invloed heeft op
de tevredenheid op de werkplek. Het voorstellen
van een algemene regel omtrent de hoogte van de
productiviteits verbetering is niet haalbaar vanwege
het belang van de specifieke omstandigheden.
Desalniettemin tonen onderzoeken consequent aan dat
zelfs minieme controle over het warmtecomfort voor
gebruikers al enige verbetering van de productiviteit
oplevert. Het belang van persoonlijke controle geldt ook
voor andere factoren, zoals verlichting.
Geluid
Productief zijn op een hedendaags kennisgebaseerd
kantoor is vrijwel onmogelijk wanneer geluid tot afleiding
leidt. Dit kan de grootste oorzaak van ontevredenheid
onder personeel vormen.
Biofiel ontwerp
De toename van biofiel ontwerpen, de suggestie dat we een
instinctieve band hebben met de natuur, is een groeiend
thema in onderzoeken. Een toenemend wetenschappelijk
inzicht in biofiele ontwerpen en het positieve effect van
groen en natuur op (in het bijzonder) de geestelijke
gezondheid heeft consequenties voor degenen die betrokken
zijn bij het ontwerpen en uitrusten van kantoren alsmede
ook voor ontwikkelaars en stedenbouwkundigen.
Interieurindeling
Afleiding door geluid is nauw verbonden (maar zeker niet
als enige) met de indeling van het interieur. Er zijn een
groot aantal indelingskwesties die van invloed kunnen
zijn op het welbevinden en de productiviteit, waaronder
de dichtheid van werkstations en de opstelling van de
werkplek en sociale ruimte. Deze factoren zijn niet alleen
van invloed op het geluid, maar ook op de concentratie,
samenwerking, discretie en creativiteit. Veel bedrijven
zijn zich hier instinctief van bewust en proberen een
optimale opstelling te bewerkstelligen.
Beeld en gevoel
Hetzelfde kan worden gezegd over onderzoek inzake
het "beeld en gevoel" op kantoor, wat door sommigen
als oppervlakkig wordt beschouwd, maar toch serieus
wordt genomen omdat het potentiële impact zou hebben
op het welzijn en de denkwijze van zowel het personeel
66
als de bezoekers. De subjectieve insteek van beeld en
gevoel (en indeling van het interieur) wordt waarschijnlijk
verschillend ervaren door mensen van verschillende
leeftijd, verschillend geslacht en verschillende cultuur.
Actief ontwerp en beweging
Beweging is een beproefde methode voor het verbeteren
van de gezondheid. Dit kan worden aangewakkerd
middels een actief ontwerp van de binnenkant van een
gebouw en toegang tot diensten en voorzieningen zoals
fitnessruimtes, fietsenstallingen en groen, die zich binnen
het gebouw of op het terrein of in de buurt kunnen
bevinden. Er is niet veel onderzoek naar het verband
tussen beweging en productiviteit op kantoor, hoewel de
studies die er zijn wijzen op een lager ziekte verzuim van
personen die op de fiets naar het werk gaan.
Voorzieningen en locatie
In onderzoeken wordt de lokale beschikbaarheid van voorzieningen
en diensten steeds meer erkend als belangrijk
voor het personeel. Vooral kinderopvang kan het verschil
betekenen tussen wel en niet werken op een bepaalde dag
en de weinige studies die getracht hebben dit te berekenen,
tonen een aanzienlijk financieel effect voor werkgevers.
Slechts de eerste drie van de bovengenoemde ontwerpfactoren
staan in direct verband met de gebouwschil en
twee ervan zijn gerelateerd aan het beheren van natuurlijk
licht. Wij zullen ons alleen concentreren op warmte comfort
en het gebruik van daglicht, omdat deze elementen tot
onze expertise behoren.
een potentiële bron van daglicht en uitzicht, maar ook
van zonlicht, schittering en potentiële oververhitting.
Indien zij te openen zijn, kunnen ze het binnendringen
van geluid en vervuiling mogelijk maken, maar wanneer
ze worden gecombineerd met een natuurlijk ventilatiesysteem,
kan de behoefte aan mechanische ventilatie
en koeling worden beperkt. Het bereiken van het juiste
evenwicht tussen al deze factoren kan een uitdaging zijn
en ook kostbaar. De gevel vertegenwoordigt een groot
deel van de algehele kosten van een nieuw gebouw, wel
tot een derde van het bouwbudget.
Warmtecomfort
Of warmtecomfort nu als te laag of te hoog wordt
ervaren, de temperatuur is een levendig onderwerp
op de werkvloer. De thermische omgeving omvat de
luchttemperatuur, de temperatuur van de omliggende
oppervlakken, de snelheid van de luchtstroming en
de vochtigheid. Hoe een persoon het warmtecomfort
ervaart, hangt af van zijn stofwisselingssnelheid,
kleding en persoonlijke voorkeur.
Binnen een bepaald temperatuurbereik - bijv. tussen
de 16 en 24 graden Celsius - gelden niet dezelfde
directe gezond heidsgevaren als in het geval van een
slechte luchtkwaliteit. 501
Onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat mensen zich
wonderbaarlijk goed kunnen aanpassen aan temperatuur,
maar dit niet kunnen aan, bijvoorbeeld, luchtkwaliteit. 502
Ramen zijn het voornaamste raakvlak tussen het personeel
in gebouwen en de externe omgeving, en vormen niet alleen
Het betekent echter niet dat warmtecomfort niet belangrijk
zou zijn voor het personeel, verre van dat. Alhoewel het
67
meten van het effect van thermische parameters op
de productiviteit lastig is, suggereren de meeste
onderzoeken dat gematigd hoge temperaturen minder
worden getolereerd dan lage en er zijn veel publicaties
die aantonen dat de perceptie van warmtecomfort groot
503, 504
effect heeft op de tevredenheid op de werkplek.
Controle door gebruikers is voor warmtecomfort een
belangrijke factor. Wanneer personeelsleden in staat zijn
zich aan te passen aan hun omgeving door de juiste kleding
te dragen, het variëren van de luchtsnelheid over hun
lichaam of het verstellen van de zonwering, kunnen zij
grotere variaties in temperatuur verdragen. Een analyse
uit 2006 van 24 onderzoeken naar de relatie tussen
temperatuur en prestatie toonde 10% vermindering in
prestatie bij 30 graden en 15 graden, in vergelijking met
een uitgangswaarde tussen de 21 en 23 graden, waarbij
er dus nauwelijks twijfel bestond over het effect dat
warmte comfort heeft op kantoorpersoneel. 505 Een meer
recent onderzoek onder gecontroleerde omstandigheden
gaf een vermindering van de prestatie van 4% aan bij lagere
temperaturen en een vermindering van 6% bij hogere. 506
Warmtecomfort is essentieel voor een tevreden en
produc tieve werkkracht op kantoor, en dit kan worden
verbeterd door controle en aanpasbaarheid toe te staan,
evenals door het instellen van de omgevingstemperatuur
net boven de luchttemperatuur. Natuurlijk hebben
verwarmings- en koelstrategieën grote gevolgen voor
het energieverbruik.
De meeste kantoren stellen alleen eisen aan het regelen
van de luchttemperatuur. Het warmtecomfort kan
worden verbeterd, waarbij het energieverbruik wordt
beperkt, door bij het ontwerp ook aandacht te geven aan
het actief regelen van de omgevingstemperatuur.
Net als traditionele radiatoren zijn gekoelde plafonds een
oplossing waarbij warmtewisseling plaatsvindt middels
stralings- en convectieprocessen. Het voordeel hiervan
68
is beter warmtecomfort en het is een effectievere manier
om koeling te genereren en te transporteren.
Dit impliceert dat er in de zomer hogere luchttemperaturen
kunnen worden verdragen wanneer
de omgevings tempe ratuur lager is. Het omgekeerde
geldt voor de winter. In natuurlijk geventileerde
gebouwen kan reinigings ventilatie de open thermische
massa voorkoelen. Dit zorgt de volgende dag voor
stralingskoelteprofijt voor de werkkracht, waarmee
het gevoel van comfort wordt verhoogd in geval van
hogere luchttemperaturen.
Eenvoudiger gezegd: wanneer kantoorpersoneel
meer controle heeft over de omgeving, is het over
het algemeen meer tevreden. 507 Een bepaald onderzoek
wees uit dat individuele controle over de temperatuur
(binnen een bereik van 4 °C) leidde tot 3% verhoging
in het logisch denken en tot 7% verhoging in de
typprestaties. 508 Een ander onderzoek suggereert dat
er 3% winst te behalen valt in de algehele productiviteit
als gevolg van controle door personeel van de werkplektemperatuur.
509
Op dezelfde wijze kan het toestaan van individuele
controle aan personeel over het lichtniveau, middels
dimmers op kantoor, leiden tot meer tevredenheid en
een betere stemming. 510 Aansluitend onderzoek voegde
comfort, verbeterde motivatie en het eenvoudiger
volbrengen van taken toe aan de lijst met voordelen. 511
Gebruik van daglicht en verlichting
Het moge duidelijk zijn dat verlichting in een gebouw
belangrijk is. In kantoren dient verlichting een aantal
behoeften te bevredigen. We moeten natuurlijk kunnen
zien wat we aan het doen zijn, maar verlichting heeft
ook effect op een aantal andere aspecten van het
welzijn, waaronder comfort, communicatie, stemming,
gezondheid, veiligheid en esthetiek.
69
70
De verlichtingskwaliteit bestaat uit een ingewikkelde mix
van lichtniveau en spectrum, terwijl de wisselwerking
tussen licht en schaduw een ruimte karakter geeft en
helpt om de ogen te ontspannen en zich te concentreren.
Slecht zicht, schittering, flikkering en een gebrek aan
mogelijk heden om de visuele omgeving te regelen kunnen
allemaal van invloed zijn op de prestaties, waarbij
visueel ongemak kan leiden tot hoofdpijn en vermoeide
ogen. Licht is ook essentieel voor het behoud van ons
circadiaanse ritme.
Over het algemeen zijn de uitkomsten van onderzoek
eenduidig: kantoor personeel geeft de voorkeur aan
toegang tot ramen en daglicht, die consequent
voordeel bieden op het gebied van tevredenheid en
gezondheid. Het is evenwel moeilijk om te differentiëren
tussen de effecten van daglicht en de effecten van
uitzicht uit ramen. Een uitgebreid onderzoek uit 2008
voerde metingen uit rond de fysieke omgeving en
tevredenheid van het personeel op 779 werkstations in
9 verschillende gebouwen en gaf aan dat het gebrek
aan toegang tot ramen de grootste risicofactor vormde
voor ontevredenheid omtrent licht. 512
Een recent onderzoek door neurowetenschappers gaf
aan dat kantoorpersoneel met toegang tot ramen
aan 173% meer wit licht werd blootgesteld tijdens
werkuren en gemiddeld 46 minuten per nacht langer
sliep. Werknemers zonder toegang tot ramen scoorden
slechter dan hun tegenhangers op het gebied van
levenskwaliteit gerela teerd aan fysieke problemen en
vitaliteit, en lieten ook slechtere resultaten zien op het
gebied van algehele slaapkwaliteit, efficiënt slapen,
Een studie uit 2011 onderzocht de relatie tussen
zicht kwaliteit, daglichtregeling en ziekteverlof van
werknemers in administratiekantoren van de Northwest
University Campus. Samen verklaren de twee variabelen
6,5% van de variatie in ziekteverlof, wat statistisch
significant is. 514 Kantoorpersoneel geeft de voorkeur
aan toegang tot ramen en daglicht, wat consistente
voordelen biedt qua tevredenheid en gezondheid.
Strategieën om daglicht te maximaliseren en optimale
lichtcondities te scheppen, terwijl tegelijkertijd het
energieverbruik wordt beperkt, zijn belangrijke doch
ingewikkelde elementen in een duurzaam ontwerp.
Meestal wordt een taakverlichtingsniveau van tussen de
300 en 500 lux aanbevolen voor kantoren, wat anders
is dan algemene verlichting op kantoor. Er is geopperd
dat een hoger verlichtingsniveau meer productiviteit zou
kunnen stimuleren, maar hiermee moeten we voorzichtig
zijn. 515 Het leveren van een hoger lichtniveau door middel
van kunstlicht vereist een enorme hoeveelheid extra
energieverbruik en bekwame ontwerpers van verlichting
stellen dat bureauverlichting van 300 lux geheel
acceptabel is.
Een gebruikelijke benadering is om de taak, de omgeving
en de achtergrond apart te behandelen, met meer
licht op de taak, maar minder licht in de omgeving en
achter grond. Het algehele energie-effect is een ruimte
waar gewoonlijk 50% van een zacht verlichte kantoorverdieping
wordt gebruikt. Visueel wordt de ruimte dan
ook aantrekkelijker, hoewel het contrast niet zo groot
zou moeten zijn dat er een grotachtig beeld ontstaat.
verstoorde slaap en disfunctioneren gedurende de dag. 513
71
Ongeacht de specifiek gewenste lichtniveaus is het
overduidelijk dat daglichtregeling in eerste instantie
dient te worden geoptimaliseerd, wat een win-winsituatie
betekent voor het personeel en het energieverbruik.
Een ander voordeel van daglicht is dat het de hoogste
niveaus van kleurweergave geeft, ofwel het maakt het
mogelijk om de kleuren van een object beter te zien.
Bij het ontwerpen van maximaal daglicht (en uitzicht)
dienen ontwerpers een aantal omgevingsfactoren te
evalueren en af te wegen, waaronder warmtegeneratie
en -verlies, beheersing van schittering, visuele kwaliteit
en variaties in het beschikbare daglicht tijdens seizoenen
en weersomstandigheden. Passende zonwering binnen
en buiten om schittering te beheersen en zonnewarmtestraling
te verminderen helpt bij het verkrijgen van meer
visueel comfort en het verminderen van de behoefte
aan extra koeling. Dit is natuurlijk veel simpeler voor
nieuwbouw dan voor gerestaureerde panden.
Echter, zelfs wanneer het daglicht wordt gemaximaliseerd,
blijft elektrische verlichting evident vereist voor sommige
plekken en op sommige momenten gedurende de dag.
Verlichting neemt gewoonlijk een kwart van het energieverbruik
in een kantoor voor haar rekening en daarom is
continue innovatie van het verlichtingsontwerp cruciaal.
Ledverlichting is tegenwoordig een echt alternatief voor
conventionele verlichting, met een luminaire efficiëntie
die de traditionele technologie overtreft. Innovatie
in lichtregeling is ook heel belangrijk, in het bijzonder
wanneer de individuele regeling hierdoor bevorderd wordt.
501. Clements-Croome DJ. (2014) Duurzame Intelligente Gebouwen voor
betere gezondheid, comfort en welzijn, Rapport Denzero Project
ondersteund door de TÁMOP4.2.2.A-11/1/KONV-2012-0041 mede
gefinancierd door de Europese Unie en het Europees Sociaal Fonds.
502. Oh SYJ. (2005) Binnenluchtkwaliteit en productiviteit in kantoren in
Maleisië. BSc proefschrift, School of Construction Management and
Engineering, University of Reading, geciteerd in Clements-Croome D.
(2014) Intelligent Buildings, ICE.
503. Frontczak M. Schiavon S. Goins J. Arens E. Zhang H. Pawel Wargocki
P. (2012) Quantitative relationships between occupant satisfaction
and satisfaction aspects of indoor environmental quality and
building design. Indoor Air 22, pp 119–13.
504. Bijv. Leaman A. and Bordass B. (2007) Are users more tolerant
of ‘green’ buildings? Building Research and Information 35:6, pp
662 –673. Beschikbaar: http://www.usablebuildings.co.uk/Pages/
Unprotected/AreUsersTolerant. pdf Geraadpleegd op 13 augustus 2014.
505. Wargorcki P. (ed.) Seppänen O. (ed.) Andersson J. Boerstra
A. ClementsCroome D. Fitzner K. Hanssen SO. (2006) REHVA
Guidebook: Indoor Climate and Productivity In Offices.
506. Lan L. Wargocki P. Wyon DP. Lian Z. (2011) Effects of thermal
discomfort in an office on perceived air quality, SBS symptoms,
physiological responses, and human performance. Indoor Air 21:5,
pp 376-90.
507. Carnegie Mellon (2004) Guidelines for High Performance
Buildings - Ventilation and Productivity. Beschikbaar: http://
cbpd.arc.cmu.edu/ebids/images/group/ cases/mixed.pdf Laatst
benaderd op 5 augustus 2014 Development Securities (2010) A
report on the property industry’s key role in delivering a better
life in Britain: Building Quality of Life. Beschikbaar: http:// www.
developmentsecurities.com/devsecplc/dlibrary/documents/
QualityofLife_March2010.pdf Geraadpleegd op 13 augustus 2014.
508. Wyon DP. (1996) Indoor environmental effects on productivity.
Proceedings of IAQ’96 “Paths to Better Building Environments”,
pp 5-15, ASHRAE, Atlanta Wyon DP. Tham KW. Croxford B. Young
A. Oreszczyn T. (2000) The effects on health and self-estimated
productivity of two experimental interventions which reduced
airborne dust levels in office premises. Proceedings of Healthy
Buildings 2000, Helsinki, Finland, 1, pp 641-646.
509. Loftness V. Hartkopf V. en Gurtekin B. (2003) “Linking Energy to
Health and Productivity in the Built Environment: Evaluating the
Cost-Benefits of High Performance Building and Community Design
for Sustainability, Health and Productivity,” USGBC Green Build
Conference, 2003. Beschikbaar: http:cbpd. arc.cmu.edu/ebids
Geraadpleegd op 5 augustus 2014.
510. Newsham GR. en Veitch JA. (2001) Personal control firmly on the
switch. Canadian Property Management 16:4, pp 16.
511. Clements-Croome DJ. (2006) Creating the Productive Workplace,
Taylor and Francis, Abingdon.
512. Newsham GR. Aries M. Mancini S. and Faye G. (2008) Individual
Control of Electric Lighting in a Daylit Space. Lighting Research and
Technology 40, pp 25-41.
513. Chueng I. (2013) Impact of workplace daylight exposure on sleep,
physical activity, and quality of life. American Academy of Sleep
Medicine 36.
514. Elzeyadi I. (2011) Daylighting-Bias and Biophilia: Quantifying the
Impact of Daylighting on Occupant Health. Beschikbaar: http://
www. usgbc.org/sites/default/files/OR10_ Daylighting%20Bias%20
and%20 Biophilia.pdf Geraadpleegd op 5 augustus 2014.
515. Gou et al (2014) Building and Environment Journal (ter perse).
72
73
74
6
HET OPTIMALISEREN VAN DE PRODUCTIVITEIT IN EEN
KANTOOROMGEVING DOOR HET DOSEREN VAN DAGLICHTTOETREDING
75
ACHTERGRONDEN
Zonwering en lichtwering kunnen de warmtoetreding in een gebouw verminderen en bieden
dynamische daglichtmogelijkheden. Dit draagt bij aan een vermindering van het energiegebruik van
het gebouw voor koeling en verlichting. 601, 602 Daarnaast zijn zonwering en lichtwering van invloed op
comfort, welzijn en welbevinden en daarmee op de productiviteit van gebouwgebruikers. 603
Deze invloed op gebouwgebruikers is gerelateerd aan de invloed van zon- en lichtwering op de
temperatuur, de hoeveelheid daglicht, het uitzicht en de invloed die de gebruiker daarop heeft. Deze
aspecten zijn belangrijk voor de tevredenheid van de gebruikers van een gebouw en kunnen bijdragen
aan hun productiviteit. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van een literatuurstudie samengebracht die
inzicht verschaft in welke mate deze binnenmilieuparameters mogelijk van invloed zijn op de productiviteit.
Op basis van ervaringen van experts en literatuur zijn
factoren gedefinieerd waar zon- en lichtwering van
604, 605, 606
invloed op zijn, zoals weergegeven in figuur 6.1.
De relevante aspecten worden nader belicht en er wordt
vastgesteld welke parameter(s) relevant is (zijn) voor het
in kaart brengen van de productiviteitseffecten. De mate
waarin een specifiek zonwering- of lichtweringsysteem deze
factoren beïnvloedt, is elders in dit boek nader uitgewerkt.
Eigenschappen zonwering-/
daglichtsysteem (Somfy)
Zonwering
Daglichtwering
Omgevingsfactoren
Oververhitting
Stralingswarmte &
stralingsasymmetrie
Daglicht
Figuur 6.1:
Model met overzicht van
binnenmilieu parameters die
mogelijk beïnvloed worden
door het zonwering- en/of
lichtweringsysteem.
Uitzicht
Bedieningssysteem
- Interface
- ICT
- Hardware
Verblinding door daglicht
en direct zonlicht
Beïnvloedingsmogelijkheden
Geluid
76
Oververhitting
Zoninstraling kan op een zonnige dag in belangrijke mate
bijdragen aan de opwarming van een ruimte. In de winter
kan dit energetisch gunstig zijn omdat de ruimte minder
verwarmd hoeft te worden via het verwarmingssysteem.
In het tussenseizoen en in de zomer kan de zon echter
zorgen voor een ongewenste warmtelast en daardoor
leiden tot een hoge ruimtetemperatuur of veel koelenergie.
Met name in grote open ruimten is een slechte temperatuurverdeling
een mogelijk gevolg van zoninstraling via de
gevel. Wanneer er geen aparte regelmogelijkheid bestaat
van het verwarmingssysteem in twee overliggende
gevels die voorzien zijn van een aanzienlijk glasoppervlak,
zal de temperatuur aan de zijde met zoninstraling hoger
zijn dan die aan de zijde zonder zoninstraling.
Wanneer er geen koeling aanwezig is, speelt buitenzon
wering een belangrijke rol bij het voorkomen van
opwarming van de ruimte. Indien er wel koeling aanwezig
is, draagt buitenzonwering bij aan het verminderen van het
benodigde koelvermogen. Maar, met name op extreem
warme dagen met temperaturen van > 30 °C, wanneer
het koelvermogen mogelijk onvoldoende is om de ruimte
op temperatuur te houden, zorgt ook dan zonwering voor
het beperken van de opwarming van de ruimte.
Stralingswarmte en stralingsasymmetrie
Door zoninstraling via het raam ontstaat er een warm
raamoppervlak in de ruimte. Een warm raamoppervlak kan
leiden tot een warme temperatuurbeleving vanwege de
grote stralingscomponent. Er bestaan diverse modellen
waarmee het algehele thermisch discomfort voorspeld
kan worden. De basis hiervan ligt in het Predicted Mean
Vote-model (PMV-model) van Fanger (1970). 607 Op basis
van vier omgevingsfactoren (luchttemperatuur, stralingstemperatuur,
luchtvochtigheid en luchtsnelheid) en twee
persoonsfactoren (kleding en activiteit) voorspelt het
model de gemiddelde thermische sensatie van een groep
personen. De uitkomst is de PMV op een 7-puntsschaal
van koud (-3) tot heet (+3). Bij een voorspelde waarde op
de PMV-schaal hoort ook een verwacht percentage van
de mensen die ontevreden zijn met de temperatuur (PPD:
Percentage of People Dissatisfied). Zie tabel 6.1.
PMV
PPD
Tabel 6.1:
-3 Koud >90%
Thermische
-2 Koel 75%
sensatieschaal
-1 Een beetje koel 25%
en bijbehorende
0 Neutraal 5%
PPD-waarde. 608
+1 Een beetje warm 25%
+2 Warm 75%
+3 Heet >90%
Gebruikmakend van dit model kan de relatieve invloed
van warmtestraling op de gemiddelde thermische
sensatie berekend worden. 609 Een operatieve ruimtetemperatuur
(combinatie van luchttemperatuur en
stralingstemperatuur) van 22 °C in het stookseizoen
wordt volgens het model bij het doen van kantoorwerk
en het dragen van winterkleding gemiddeld als neutraal
ervaren. Bij het dragen van zomerse kleding ligt deze
neutrale temperatuur rond de 24 tot 25 °C. Hierbij wordt
uitgegaan van een gelijkmatig verdeelde temperatuur,
zonder sterk afwijkende koude- of warmtestraling.
Wanneer het lichaam door de zon beschenen wordt,
kan de operatieve temperatuur (combinatie van luchttemperatuur
en stralingstemperatuur) sterk toenemen.
77
Als we uitgaan van een zoninstraling van 700 W per m2
raam en een ruimtetemperatuur van 22 °C komt de
operatieve temperatuur op ongeveer 30 °C. De PMV
neemt daardoor toe van 0/neutraal naar 1,9/warm.
Zoninstraling kan bij eenzelfde luchttemperatuur dus
zorgen voor grote verschillen in het thermisch binnenklimaat
en de voor spelde thermische sensatie (PMVwaarde)
in de ruimte.
Daarbij kan het verschil in stralingswarmte over het
lichaam zorgen voor lokaal discomfort, bijvoorbeeld
wanneer iemand met een werkplek loodrecht op de
gevel en in de nabijheid van het raam aan de ene zijde
aangestraald wordt door het warme oppervlak en aan
de andere zijde niet. Dit verschil in warmtestraling
(of koudestraling) tussen twee zijden van het lichaam
noemen we stralingsasymmetrie. 610 Stralingsasymmetrie
zorgt voor lokaal thermisch discomfort door ongelijk matige
verdeling van de warmtebelasting over het lichaam. 611
Uit de casestudy van Marino et al. (2017) blijkt dat
zonne straling de hoofdoorzaak is van discomfort ten
gevolge van stralingsasymmetrie. 612 De mate waarin de
asymmetrie van straling bijdraagt aan ontevredenheid
met de tempe ratuur, is afhankelijk van de locatie van het
oppervlak (plafond of wand) en of het koude of warme
straling betreft. 613 Een warm raamoppervlak leidt in het
algemeen pas bij een temperatuurverschil van 23 °C tot
lokaal discomfort ten gevolge van stralingsasymmetrie.
De invloed van zoninstraling op een persoon zal dus
met name leiden tot een thermisch discomfort door een
algehele warme temperatuurbeleving.
Bij het ontbreken van zonwering is het risico op thermisch
discomfort op een zonnige dag dan ook groot, ook als het
gebouw voorzien is van koeling.
Daglicht
Daglicht draagt bij aan het verminderen van het energiegebruik
voor kunstlicht en heeft een positief effect op het
welzijn van mensen. De mate waarin gebouwgebruikers
toegang hebben tot daglicht hangt af van het ontwerp
van het gebouw (o.a. oppervlak van ramen in de gevel
en de geveloriëntatie) en de locatie van de werkplek in
het gebouw (o.a. afstand tot het raam en oriëntatie ten
opzichte van het raam).
De daglichtfactor kan gebruikt worden om de hoeveelheid
daglicht op een werkplek uit te drukken; deze factor geeft
de verhouding tussen de verlichtingssterkte op een punt
in de ruimte en de gelijktijdig optredende verlichtingssterkte
buiten weer. In Nederlandse kantoren hebben alle
werkplekken in principe toegang tot daglicht en bedraagt
de gemiddelde daglichtfactor minimaal 2 tot 3%. 609
78
79
80
Uitzicht
Een goed uitzicht wordt door veel mensen als
belangrijk ervaren. Een slecht uitzicht draagt bij aan
ontevredenheid over de werkplek. De kwaliteit van het
uitzicht is van belang: hierbij spelen zicht op groen/
natuur, weersinformatie en een horizon/ver weg gelegen
objecten een grote rol. Uitzicht op een atrium wordt
daarom vaak als onvol doende ervaren.
Verblinding door daglicht en direct zonlicht
De helderheid van het daglicht en de richting van het
zonlicht veranderen voortdurend. Deze dynamiek heeft
enerzijds een positieve invloed op de beleving en het
welzijn van mensen. Aan de andere kant kan een overmaat
aan daglicht en zonlicht ook leiden tot visueel discomfort,
bijvoorbeeld wanneer zonlicht direct op het beeldscherm
schijnt. Een goede balans tussen daglichttoetreding en de
mogelijkheid om daglicht en zonlicht te weren is dan ook
belangrijk voor een visueel comfortabele werkplek. 614
Beïnvloedingsmogelijkheden
Door gebruikers beïnvloedingsmogelijkheden te geven kan
het binnenmilieu aangepast worden naar eigen behoefte.
In deze context gaat het over het regelen van de hoeveelheid
daglicht en zonlicht en daarmee de invloed op het
thermisch binnenklimaat en de visuele omgeving.
Dat het geven van controle een positief effect heeft op de
tevredenheid over het binnenmilieu, is mede te verklaren
door grote individuele verschillen in de voorkeuren ten aanzien
van de temperatuur en lichtcondities. De mate waarin
een persoon controle heeft over het binnenmilieu kan uitgedrukt
worden aan de hand van verschillende parameters:
- Aanwezigheid van controle: het al dan niet hebben van
een mogelijkheid om het binnen milieu aan te passen.
- Ervaren controle: de mate waarin een persoon
het gevoel heeft dat hij of zij het binnenmilieu
kan beïnvloeden.
- Uitgevoerde controle: daadwerkelijke acties die
leiden tot aanpassingen van het binnenmilieu.
Uit onderzoek blijkt dat met name de “ervaren controle”
een belangrijke invloed heeft op de tevredenheid van
gebruikers. 615 Effectieve middelen om het binnenmilieu
te beïnvloeden dragen dan ook bij aan de tevredenheid
van gebouwgebruikers. 616
Geluid
Een hoog geluidniveau van de elektromotor van zon- of
lichtwering kan leiden tot klachten over geluidsoverlast.
Aangezien er alleen geluid wordt geproduceerd bij het
bedienen van het systeem, is de duur van de overlast
beperkt. Wanneer het productiviteitseffect van een
verhoogd geluidniveau vermenigvuldigd wordt met de
duur van de overlast, zal het overall productiviteitseffect
van installatiegeluid minimaal zijn. Dit aspect is dan
ook niet nader onderzocht in de literatuurstudie. Het
is echter wel degelijk belangrijk dat het geluidniveau
niet als hinderlijk ervaren wordt, zodat de daglicht- en
zonweringsvoorzieningen naar wens gebruikt (kunnen)
worden zonder anderen te storen.
81
Aanpak
Model literatuurstudie
In deze literatuurstudie is onderzocht welke invloed
de binnenmilieuparameters hebben op productiviteit
(figuur 6.2). Allereerst is gekeken naar het effect op
productiviteit, gemeten op basis van werkprestaties
of productiviteits testen (objectieve indicatoren voor
productiviteit). Indien hiervoor geen of onvoldoende
literatuur beschikbaar was, is beschreven wat de
bevindingen zijn op onderliggende subjectieve maten
die kunnen dienen als indicator voor de productiviteit.
Aanpak literatuurstudie
Aan de hand van wetenschappelijke artikelen is de
bestaande kennis over het effect van de geselecteerde
binnenmilieufactoren op productiviteit in kaart gebracht.
Via Google Scholar is gezocht naar onderzoeken die de
relatie tussen de binnenmilieuparameters en productiviteit
onderzocht hebben. Dit is, op volgorde, gedaan aan de
hand van de volgende zoektermen:
- In titel: binnenmilieuparameter + “productivity”
of “performance”.
- In titel: onderliggende binnenmilieuparameter
+ “productivity” of “performance”.
- In titel: binnenmilieuparameter + indicator
productiviteit.
- In artikel: binnenmilieuparameter + “productivity”
of “performance”.
database van bba binnenmilieu en relevante literatuurverwijzingen
in de gelezen stukken.
Van de bevindingen in de geselecteerde artikelen is een
overzicht gemaakt in een matrix. In deze matrix zijn
de volgende gegevens van alle studies weergegeven:
- referentie (auteurs, jaar, titel, tijdschrift);
- onderzochte binnenmilieuparameter(s);
- productiviteitsmaat die gebruikt is;
- referentiescenario;
- interventiescenario;
- effectgrootte;
- veldstudie/laboratoriumstudie;
- betrouwbaarheid resultaten (significantie, aantal
participanten, studiedesign, opmerkingen).
Aan de hand van de matrix is per parameter
het productiviteitseffect zover mogelijk in kaart
gebracht, bij een aangenomen referentiescenario en
interventie scenario. Per studie is de conditie waarbij
de participanten het best presteerden op 1 gezet.
Vervolgens is voor de andere condities de relatieve
prestatievermindering berekend. Wanneer er in één
studie (zelfde blootstelling en zelfde participanten)
meerdere uitkomstmaten zijn gemeten, is het
gemiddelde van deze maten gebruikt, waarbij nietsignificante
resultaten zijn meegeteld als geen effect.
Afhankelijk van de beschikbaarheid en bruikbaarheid van
de gevonden artikelen bij de eerste zoekterm is er wel of
niet een nieuwe zoekopdracht uitgevoerd.
Dit is herhaald voor alle geselecteerde binnenmilieu parameters.
Daarnaast is er gebruikgemaakt van literatuur die
in eerdere (onderzoeks)projecten verzameld is in de
Voor de continue variabelen is aan de hand van de
gevonden studies de mediaan van de relatieve
productiviteitscores uitgezet tegen de betreffende
parameter. Om inzicht te krijgen in de spreiding van de data
is ook de range weergegeven met 50% van de meet waarden
(P25-P75) en met 90% (P5-P95) van de meetwaarden.
82
Omgevingsfactoren
Parameters
Effect op gebouwgebruiker
Oververhitting
Stralingswarmte &
stralingsasymmetrie
Temperatuur
Thermische sensatie
Productiviteit
Alertheid
productiviteit werk of
productiviteitstesten
(objectief)
Daglicht
Verlichtingssterkte daglicht
Zelf ingeschatte productiviteit
Uitzicht
Kwaliteit van uitzicht
Concentratie
onderliggende
subjectieve indicatoren
productiviteit
Verblinding door daglicht
en direct zonlicht
Mate van verblinding ("glare")
Visueel comfort
Tevredenheid
Beïnvloedingsmogelijkheden
Ervaren controle
Beschikbare controle
Ziekteverzuim
Figuur 6.2: Model met overzicht van de binnenmilieuparameters en de mogelijke invloed op de productiviteit van kantoormedewerkers.
De relaties in dit schema zijn onderzocht in deze literatuurstudie.
83
84
85
Productiviteitseffecten
Temperatuur
Er zijn diverse onderzoeken waarin de invloed van een
hoge temperatuur op productiviteit onderzocht is. In
2006 voerden Seppänen et al. een literatuuronderzoek
uit naar de effecten in de op dat moment gepubliceerde
studies naar de relatie tussen temperatuur en productiviteit.
In totaal vonden zij 24 studies (zowel veld- als laboratorium
studies) die zij gebruikten om deze relatie in
kaart te brengen (zie figuur 6.3). Uit dit onderzoek komt
naar voren dat de productiviteit het hoogst is tussen
de 20 en 23°C. Neemt de temperatuur verder toe, dan
neemt de productiviteit af met 0,6 tot 1,7% voor elke °C
temperatuurverhoging. De auteurs stelden de volgende
relatie op voor het verband tussen de operatieve
temperatuur (T) en productiviteit (P): P = 0,16475*T -
0,00583*T2 + 0,00006*T3 – 0,46853. Te zien is dat bij
een operatieve temperatuur van 30 °C de productiviteit
gemiddeld 10% is afgenomen. Een meer recentere review
uit 2012, gericht op alle binnenmilieufactoren, bevestigt
het negatieve effect van een hoge temperatuur op
productiviteit. Hierin wordt geconcludeerd dat een te
hoge temperatuur op jaarbasis gemiddeld een
productiviteitsreductie oplevert van 1,2 tot 1,9% (Oseland
& Burton (2012)). Hierbij hebben zij weegfactoren
meegenomen voor uit te voeren activiteiten en het
verwachte voorkomen van de ruimtetemperatuur.
Daarnaast zijn er andere publicaties, die nog niet
opgenomen zijn in de door Seppänen opgestelde relatie,
waarin onderzoek gerapporteerd wordt naar de relatie
tussen temperatuur en productiviteit. Zo stelden Kosonen
& Tan een relatie op tussen omgevingstemperatuur
en productiviteit op basis van verschillende studies
van Wyon. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de
activiteiten denken (-30% bij 27 °C) en typen (-33% bij
27 °C) ten opzichte van 21 °C. Witterseh et al. onderzochten
in 2004 de invloed van zowel temperatuur (22, 26 en
30 °C) als geluidniveau (35 en 55 dB) op productiviteit
van 30 proefpersonen in een laboratorium. Van de 5
onderzochte productiviteitsmaten werd er bij 2 een
negatief effect van een hogere temperatuur op de score
waargenomen (16 tot 26% slechtere scores).
Figuur 6.3:
Relatie tussen de prestatie en de
operatieve temperatuur binnen volgens
de review van Seppänen et al.
(2006a, 2006b); de getrokken
(middelste) lijn, "composite weighted",
wordt verder als leidend beschouwd
binnen dit rapport.
.85
.95
.8
.9
1
Composite weighted
Sample size weighted
Unweighted
15 20 25 30 35
Temperature [°C]
86
Ook gaven de proefpersonen aan zich minder goed te
kunnen concentreren bij een hogere temperatuur.
Meer recent toonden ook Lan et al. (2011) en Geng
et al. (2017) in een veldstudie en Cui et al. (2013) in
laboratorium onderzoek aan dat de productiviteit
van deelnemers afnam bij een hogere temperatuur.
Opgemerkt dient te worden dat bij de studie van Cui
et al. de optimale temperatuur relatief hoog was
(tussen de 24 en 26 °C); mogelijk heeft dit verband met
de relatief lichte kleding van de proefpersonen (0,7 clo)
en de thermische sensatie, die net boven neutraal lag.
De laboratoriumstudie uitgevoerd door Tanabe et al.
(2015) vond echter geen significant verschil tussen de
productiviteit bij 25,5 en 28,5 °C, net als de laboratoriumstudie
van Balazova et al. (2008), die dit onderzochten
bij 23 en 28 °C. In deze laatste studie gaven de proefpersonen
wel aan een lagere productiviteit te ervaren
bij de hogere temperatuur (-12%). Een belangrijke
toevoeging bij deze studie is dat de proefpersonen
in deze studie zelf hun kleding naar wens mochten
aanpassen, waardoor zij de temperatuur mogelijk als
minder warm hebben ervaren.
De effecten die gemeten zijn aan de hand van
productiviteitstesten (objectief) in bovengenoemde
studies zijn uitgezet tegen de ruimtetemperatuur en
samengevoegd in één figuur (figuur 6.4). Hierin is te zien
dat in het algemeen de resultaten van Seppänen et al.
bevestigd worden en dat bij temperaturen boven de 23 °C
de productiviteit afneemt.
De analyse van Kosonen & Tan (2004) laat beduidend
grotere effecten zien op productiviteit dan de andere
studies. Bij het in kaart brengen van de statistieken van
deze studies is duidelijk terug te zien dat er een grote
spreiding is in de effectgrootte (met name te zien aan
de P5-waarde, figuur 6.5). De middelste lijn (mediaan)
laat zien dat bij een temperatuur van boven de 30 °C in
50% van de studies de productiviteit minimaal 10% is
afgenomen ten opzichte van de referentiesituatie.
1,00
Figuur 6.4:
Overzicht relatie tussen ruimte-
Relatieve productiviteit
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
Seppänen et al. (2006)
Balazova et al. (2008)
Witterseh et al. (2004)
Lan et al. (2011)
Kosonen & Tan (2004)
Tanabe et al. 2015
Cui et al. (2013)
Geng et al. (2017)
temperatuur en objectief gemeten
productiviteit op basis van de studies
weergegeven in de legenda.
0,70
0,65
0,60
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Ruimtetemperatuur [°C]
87
Belangrijk om te benoemen is dat deze studies met name
zijn uitgevoerd in gebouwen met actieve klimaatbeheersing
of in een laboratorium. Het is bekend uit onderzoek van
Nicol, Brager & De Dear dat in gebouwen met passieve
klimaat beheersing (te openen ramen, geen koeling)
de gebruikers een hogere temperatuur ’s zomers als
optimaal ervaren. Kortom: thermisch comfort kan ook
worden bereikt bij een hogere temperatuur. Er zijn geen
onderzoeken bekend naar het effect van de ruimtetempe
ratuur op de productiviteit in dit type gebouwen,
maar mogelijk is ook de productiviteit hier het hoogst
bij een wat hogere binnentemperatuur.
Thermische sensatie
In het verlengde van het genoemde in bovenstaande
paragraaf is ook het verband tussen thermische sensatie
en productiviteit in diverse studies aangetoond. Naast
temperatuur zijn onder andere kleding, warmte- en
koudestraling en luchtsnelheid van invloed op de
thermische sensatie. Zonwering en lichtwering spelen
hierbij een belangrijke rol. Hieronder is het verband
tussen thermische sensatie en productiviteit toegelicht
aan de hand van diverse studies.
Een deel van de studies heeft behalve naar het
verband tussen temperatuur en productiviteit ook
gekeken naar het verband tussen thermische sensatie
en productiviteit: Cui et al. (2013), Geng et al. (2017),
Witterseh et al. (2004), Lan et al. (2010), Tanabe et al.
(2015) en Kosonen & Tan (2004).
De meeste studies hebben het effect rondom het
neutrale gebied onderzocht tot aan de warme kant
(PMV -1 tot +2), met gemeten effecten tot ca. 10%.
Een studie die hiervan afwijkt is die van Kosonen & Tan
(2004) met een maximaal effect van -33%. Geng et al.
(2017) hebben het gehele bereik (-3 tot +3) onderzocht.
Hierbij is het effect aan de warme zijde iets groter dan
aan de koude zijde, wat overeenkomt met de resultaten
van de andere studies.
Ook een aantal andere studies hebben het effect van
de thermische sensatie op productiviteit onderzocht
op basis van veldstudies (Jensen et al., 2009; Ye et al.,
2005) en laboratoriumstudies (Roelofsen, 2001;
Wyon, 1979; Te Kulve et al., 2017; Te Kulve et al., 2018;
Hu & Maeda 2019).
Relatieve productiviteit
1,00
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
P95
P75
Mediaan
P25
P5
Figuur 6.5:
Mediaan, P5, P25, P75 en P95
van de berekende relatie
tussen ruimtemperatuur en
objectief gemeten productiviteit.
0,70
0,65
0,60
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Ruimtetemperatuur [°C]
88
89
Deze studies vonden allemaal een effect van thermische
sensatie op de productiviteit, waarbij het effect bij de
meerderheid van de studies aan de warme zijde het
grootst is (-10%). Het verband tussen deze studies is
weergegeven in figuur 6.6.
Om de spreiding van de resultaten van de verschillende
studies in beeld te brengen zijn de statistieken hiervan
geplot in één grafiek (figuur 6.7). Er zijn twee studies die
een beduidend groter productiviteitseffect meten dan de
andere studies (> 20%); dit is duidelijk terug te zien aan
de P5- en P25-waarden, waarbij de relatie sterk fluctueert.
Vanaf de P50 is een logischer verloop in de relatie te zien
waarbij de productiviteit zowel aan de koele als aan de
warme kant afneemt. Bij een warme sensatie (PMV = 2)
is de productiviteit in 50% van de studies met minimaal
4% afgenomen.
Verlichtingssterkte daglicht en uitzicht
Daglicht kan ingezet worden als alternatief voor kunstverlichting,
wat een positief effect heeft op het energiegebruik,
maar ook op de tevredenheid over het licht op
de werkplek (Newsham et al. 2009). Boyce et al. (2003)
concludeerden dat daglicht an sich niet direct bijdraagt
aan een hogere productiviteit, maar een visueel goede
omgeving wel en deze is in het algemeen beter te
realiseren bij het gebruik van daglicht. Day et al. vonden
een correlatie tussen de medewerkerstevredenheid met
daglicht in de ruimte en zelf ingeschatte productiviteit.
Het effect van de hoeveelheid daglicht op objectief gemeten
productiviteit is slechts in één studie gevonden. De studie
van Heschon Mahone (2003) laat zien dat de medewerkers
op werkplekken met veel daglicht beter presteren.
Zij hebben dit zowel in een kantoor met 200 medewerkers
als in een callcenter (100 medewerkers)
onderzocht (figuur 6.8). De productiviteitsvermindering
liep hier op tot 4,5% bij geen daglicht en uitzicht.
Wel zijn er meerdere studies gevonden naar de invloed
van het al dan niet hebben van daglicht en uitzicht.
Een veldstudie van Figueiro et al. (2002) laat zien dat
medewerkers in een kantoor met ramen gemiddeld meer
tijd besteden aan computerwerk (30% van de tijd) in
vergelijking met medewerkers in een inpandig kantoor
(26% van de tijd). Medewerkers bij het raam spenderen
minder tijd aan praten (5,8% i.p.v. 7,9% van de tijd) en
bellen (2,0% i.p.v. 3,7% van de tijd). In een veldstudie
van Jamrozik et al. (2019) werden drie verschillende
systemen om daglicht te weren en om verblinding te
voorkomen vergeleken: handmatig te bedienen
gemotoriseerde “mesh shades”, automatisch getinte
beglazing (met handmatige overrule-mogelijkheid) en
een situatie zonder daglicht of uitzicht.
De productiviteit in de situatie zonder daglicht en uitzicht
was ca. 2% lager. Een overzicht van deze bevindingen is
weergegeven in figuur 6.9. De mediaan van deze studies
ligt op een productiviteitsvermindering van 3% wanneer
er geen daglicht en uitzicht in de ruimte zijn.
Verder kan uitzicht op planten in de ruimte ook al een
positief effect hebben op de productiviteit, zo laat een
laboratoriumstudie van Sanchez et al. (2018) zien. In de
ochtend waren de deelnemers productiever wanneer er
planten in de ruimte aanwezig waren dan wanneer deze
er niet waren. Ten slotte is het verband tussen de kwaliteit
van het licht en de kwaliteit van het uitzicht en ziekteverzuim
aangetoond in een veldstudie (Elzeyadi (2011)).
90
Relatieve productiviteit
1,00
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
0,70
0,65
Cui et al. (2013)
Ye et al. (2005)
Geng et al. (2017)
Witterseh et al. (2004)
Lan et al. (2010)
Tanabe et al. 2015
Kosonen & Tan (2004)
Te Kulve et al. (2017)
Te Kulve et al. (2018)
Wyon et al. (2014)
Hu & Maeda (2019)
Roelofsen (2001)
Figuur 6.6:
Overzicht relaties thermische
sensatie (PMV) en objectief
gemeten productiviteit
op basis van de studies
weergegeven in de legenda.
0,60
Koud Koel Een beetje koel Neutraal Een beetje warm Warm Heet
PMV
Relatieve productiviteit
1,00
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
P95
P75
Mediaan
P25
P5
Figuur 6.7:
Mediaan, P5, P25, P75 en P95
van de berekende relatie tussen
thermische sensatie (PMV) en
objectief gemeten productiviteit.
0,70
0,65
0,60
Koud Koel Een beetje koel Neutraal Een beetje warm Warm Heet
PMV
Relatieve productiviteit
1,00
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
De Heschong
Mahone Group 2003
Gemiddelde
office study
De Heschong
Mahone Group 2003
Gemiddelde
callcentre study
Figuur 6.8:
Daglichtsterkte in relatie tot
objectief gemeten productiviteit.
0,70
0,65
0,60
0 200 400 600 800 1000 1200
Lichtsterkte daglicht (lux)
91
Relatieve productiviteit
1,00
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
De Heschong Mahone Group 2003
Gemiddeld office study
De Heschong Mahone Group 2003
Gemiddeld callcentre study
Jamrozik et al, 2020 Gemiddelde
Figueiro et al 2002 tijd besteed
aan computerwerk
Figuur 6.9:
Daglicht en uitzicht
in relatie tot objectief
gemeten productiviteit.
0,70
Sanchez et al 2018 Gemiddeld
0,65
Mediaan van de studies
0,60
Geen daglicht/
uitzicht
Automatisch
getinte ramen
Daglichtwering
met doorkijk
Daglicht
& uitzicht
Daglicht
Beste
uitzicht
1,00
Figuur 6.10:
Effect risico op
Relatieve productiviteit
0,95
0,90
0,85
0,80
0,75
0,70
0,65
0,89
Heschong Mahone Group
2003, Office study:
Digital Span Backwards
Long term memory
Number search
Letter search
Landolt C
Gemiddelde office study
verblinding op verschillende
objectief gemeten
productiviteitstaken.
0,60
Geen verblinding
Zeer vaak last van verblinding
1,00
0,988
Figuur 6.11:
Invloed van het hebben
0,95
Boerstra (2015), luchtsnelheid
van controle over het
0,90
Leaman and Bordass (1999), verlichting
binnenmilieu op objectief
Relatieve productiviteit
0,85
0,80
0,75
Oseland& Burton (2012), temperatuur
Kroner & Stark-Martin (1994), temperatuur
Wyon (1996), temperatuur
Wyon (1974), temperatuur
gemeten productiviteit.
0,70
Boyce (2001), verlichting
0,65
Lofness et al. (2003), temperatuur
0,60
Geen controle
Wel controle mogelijk
Mediaan
92
Verblinding en visueel comfort
Daglicht en direct zonlicht kunnen zorgen voor hoge luminanties
in het raamoppervlak. Deze hoge luminanties
kunnen leiden tot discomfort door verblinding (Shin et al.,
2012). Leaman en Bordass noemen verblinding (“glare”)
als een van de drie belangrijke zogenaamde productiviteitkillers.
Resultaten van een studie waarbij hoge luminantiewaarden
voorkwamen bij kunstlicht wijzen er ook op dat
prestaties iets verminderd (± 3%) worden wanneer deze
waarden zorgen voor verminderd visueel comfort vanwege
verblinding (Osterhaus & Baily, 1992). Ook hebben lichtcondities
die bijdragen aan een goed visueel comfort een
positief effect op prestaties (Veitch et al., 2008).
Er is slechts één publicatie gevonden waarin de invloed
van verblinding door daglicht op productiviteit onderzocht
is. Hierbij is gekeken naar de invloed van het risico op
verblinding op de werkprestaties van 200 kantoormedewerkers
(Heschong Mahone Group, 2003).
De onderzoekers categoriseerden de werkplekken op
basis van de frequentie waarop er mogelijk verblinding
was op de werkplek van nooit (0) tot vaak (3).
Productiviteitsscores waren gemiddeld lager op werkplekken
met een grote kans op verblinding dan op de werkplekken
waar de kans op verblinding klein was. Het gemiddelde
van deze vijf uitkomstmaten is een productiviteitsverlaging
door verblinding van 11% (zie figuur 6.10).
Beschikbare en ervaren controle
Vanuit energetisch oogpunt is een automatische regeling
van zonwering het meest gunstig, maar veel gebruikers
geven de voorkeur aan de mogelijkheid om een dergelijk
systeem te kunnen overrulen.
Bovendien blijkt de voorkeur voor het moment om het
daglicht te weren sterk te verschillen tussen individuen
(Velds, 2002). Een veldstudie van Meerbeek et al. uit
2014 liet zien dat bij de keuze voor een handmatige of
automatische bediening de meerderheid (75%) van de
gebruikers de automatische stand uitzet. Daarbij komt
dat de uitkomsten van een veldstudie (Day et al., 2019),
uitgevoerd in drie kantoorgebouwen, impliceren dat de
mogelijkheid om controle uit te oefenen op de daglichtzonwering
belangrijker is voor een positief effect op
zelf ingeschatte productiviteit dan het daadwerkelijk
uitoefenen van die controle.
In dit literatuuronderzoek zijn geen studies gevonden
die specifiek het effect van controle over zonwering of
daglichtwering op productiviteit hebben gekwantificeerd.
Twee studies hebben wel de invloed van controle over
kunstlicht onderzocht, maar vonden geen significant
effect op productiviteit (Boyce, 2000, en Leaman en
Bordass, 1999). Wel zijn er diverse studies die laten zien
dat de mogelijkheid van het hebben van controle over de
temperatuur een positief effect heeft op productiviteit
(figuur 6.11). De mediaan van het productiviteitseffect ligt
hier op +1,2%. Ook de veldstudie van Boerstra et al. (2016)
is in lijn met deze resultaten; op basis van onderzoek in
negen kantoorgebouwen is een positieve relatie gevonden
tussen ervaren controle en zelf ingeschatte productiviteit.
Een andere studie van Boerstra et al. (2015) laat echter het
tegenovergestelde effect zien; in deze laboratorium studie
scoorden de participanten beter op de productiviteitstesten
wanneer ze geen controle hadden. Een verklaring
hiervoor is dat in deze studie de zelfgekozen instellingen
uit de “met controle”-sessie ook toegepast werden in de
93
“geen controle”-sessie. Het hebben van controle lijkt dus
met name relevant als (proef)personen ontevreden zijn
over de situatie.
Bij het vertalen van deze bevindingen naar toepassing van
zonwering en lichtwering dient er rekening mee gehouden
te worden dat mensen verschillende voorkeuren hebben
ten aanzien van het binnenmilieu en daarom de voorkeur
geven aan een handmatige bedieningsmogelijkheid/het
overrulen van de automatische stand. Ook bij daglichtwering
is dit niet alleen van belang voor de tevredenheid,
maar ook voor de productiviteit. Personen met een hogere
gevoeligheid voor lichtintensiteit blijken bijvoorbeeld
minder goed te presteren op een leestaak dan personen
die hier geen last van hebben (Conlon, 1993). Logischerwijs
heeft deze groep al bij een lagere intensiteit behoefte om
de daglichtwering te sluiten.
Uit onderzoek blijkt echter dat handmatig gebruik er in
de zomer voor zorgt dat de zonwering onvoldoende
gebruikt wordt om de hoge warmtelast van zoninstraling
tegen te gaan (Wienold, 2007). Een goede afstemming
tussen comfort en energie is dus van belang. Om de
balans tussen het bieden van controle, en daarmee
gebruikerstevredenheid, en energetische prestaties te
houden, is er onderzoek gedaan naar displays die de
gebruiker aanwijzingen geven met betrekking tot het
gebruik van zonwering (nodig om opwarming te
voorkomen), waarbij men wel zelf de controle houdt
(Meerbeek et al., 2016).
601. Valladares-Rendón, L. G., Schmid, G., & Lo, S. L. (2017).
Review on energy savings by solar control techniques
and optimal building orientation for the strategic
placement of façade shading systems. Energy and
Buildings, 140, 458-479.
602. Sanati, L., & Utzinger, M. (2013). The effect of window
shading design on occupant use of blinds and electric
lighting. Building and Environment, 64, 67-76.
603. ES-SO Solar shading for low energy and healthy
buildings, 2018 beschikbaar via: https://es-so.com/
information/publications.
604. De Grussa, Z., Andrews, D., Newton, E. J., Lowry, G. D.,
Chalk, A., & Bush, D. (2016, June). A Literature Review
Outlining the Importance of Blinds and Shutters as a
Sustainable Asset that has the Potential to enhance
the Productivity of Occupants in the UK. In Going North
for Sustainability Doctoral Workshop ARCOM/CHOBE.
London South Bank University.
605. Frontini, F., & Kuhn, T. E. (2012). The influence of various
internal blinds on thermal comfort: A new method
for calculating the mean radiant temperature in office
spaces. Energy and Buildings, 54, 527-533.
606. Meerbeek, B., Te Kulve, M., Gritti, T., Aarts, M., van Loenen,
E., & Aarts, E. (2014). Building automation and perceived
control: a field study on motorized exterior blinds in Dutch
offices. Building and Environment, 79, 66-77.
607 Fanger, P. O. (1970). Thermal comfort. Analysis and
applications in environmental engineering. Thermal
comfort. Analysis and applications in environmental
engineering.
608. NEN-EN ISO7730 – 2005 Ergonomics of the t
hermal environment.
609. https://comfort.cbe.berkeley.edu/
610. Arbo-informatieblad AI24 Binnenmilieu (2017)
Thermisch binnenklimaat, luchtkwaliteit, geluid,
licht en uitzicht, SDU uitgevers.
611. Olesen, B. W., & Parsons, K. C. (2002). Introduction to
thermal comfort standards and to the proposed new
version of EN ISO 7730. Energy and buildings, 34(6),
537-548.
612. Marino, C., Nucara, A., & Pietrafesa, M. (2017).
Thermal comfort in indoor environment: Effect of the
solar radiation on the radiant temperature asymmetry.
Solar Energy, 144, 295-309.
613. NEN-EN ISO7730 – 2005 Ergonomics of the thermal
environment.
614 Arbo-informatieblad AI24 Binnenmilieu (2017) Thermisch
binnenklimaat, luchtkwaliteit, geluid, licht en uitzicht,
SDU uitgevers
615 Paciuk, M. T. (1990). The role of personal control of
the environment in thermal comfort and satisfaction
at the workplace.
616 Boerstra, A. C. (2016). Personal control over indoor climate
in offices (Doctoral dissertation, PhD thesis. Eindhoven
(NL): Eindhoven University of Technology. Available via:
http://repository. tue. nl/850541).
94
Conclusies
Op basis van de literatuurstudie zijn de productiviteitseffecten voor de geselecteerde parameters
in kaart gebracht. De mate waarin de bevindingen onderbouwd zijn, verschilt sterk per parameter.
In onderstaand overzicht is het relatieve productiviteitseffect weergegeven voor de optimale
conditie (op basis van de onderzochte studies) en een niet-optimale situatie (tabel 6.2). Hierbij
wordt in de laatste kolom ook de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing van de
relatie tussen de parameter en het productiviteitseffect weergegeven.
Tabel 6.2: Overzicht productiviteitseffect per parameter.
Parameter Optimaal (referentie) Niet-optimale conditie Berekende productiviteitsvermindering
Kwaliteit
onderbouwing #
Temperatuur 22 °C 30 °C -10% ***
Thermische sensatie Neutraal (PMV = 0) Warm (PMV = +2) -4% **
Hoeveelheid daglicht 1100 lux Geen daglicht -4,5% *
Daglicht en uitzicht
Hoge kwaliteit uitzicht &
daglicht
Geen uitzicht en daglicht -3% **
Verblinding Geen risico op verblinding Hoog risico op verblinding -11% *
Visueel discomfort
Geen verblinding door
kunstlicht
Discomfort door
verblindend kunstlicht
-3% *
Controle over zonwering
& lichtwering
Invloed over daglicht
en zontoetreding
Controle over daglicht
en zontoetreding
-1,2% *
Ervaren controle n.a. -
#
Kwaliteit onderbouwing: *(zeer) matig onderbouwd, **redelijk onderbouwd, ***goed onderbouwd
De invloed van het thermisch binnenklimaat op productiviteit is de afgelopen decennia
uitgebreider onderzocht. Over het algemeen kunnen we concluderen dat daglicht en uitzicht
belangrijk zijn voor de tevredenheid over het licht op de werkplek en wordt verblinding door
direct daglicht en zonlicht als hinderlijk ervaren. De mate waarin deze aspecten ook van
invloed zijn op productiviteit is zeer beperkt onderzocht en met name de grootte van het
effect is zeer matig onderbouwd.
95
96
7
KWANTIFICERING VAN DE PRODUCTIVITEITSWINST DOOR
TOEPASSING VAN ZON- EN LICHTWERING IN KANTOREN
97
MODEL VOOR PRODUCTIVITEITSEFFECTEN
Kwalitatief hoogwaardige daglicht- en zonlichtweringsystemen dragen bij aan het creëren van een
aangenaam binnenmilieu. Bij adequate toepassing in een kantoor zullen deze systemen de tevredenheid
over het binnenmilieu en daarmee de productiviteit van medewerkers positief beïnvloeden.
In dit hoofdstuk zullen we de productiviteitseffecten die relevant zijn bij het toepassen van zon- en
lichtweringsystemen in een kantooromgeving kwantificeren.
De kwantificering is verwerkt tot een mathematisch
model gebouwd in Excel. 701 Het Excel-model zal
verder worden ontwikkeld tot een gebruiksvriendelijke
applicatie (app) waarmee adviseurs op basis van een
aantal kernvragen over het betreffende kantoorgebouw
indicatief het potentiële productiviteitseffect van een
interventie kunnen berekenen ten opzichte van een
startsituatie. Door deze gegevens te vergelijken met
de geschatte kosten van de interventie kan er inzicht
worden verkregen in de “return on investment” (ROI).
De uitkomsten van de literatuurstudie uit het vorige
hoofdstuk vormen de basis voor het model, verder aangeduid
als de Somfy Productiviteitstool (SPT), waarmee
de productiviteitseffecten kunnen worden ingeschat. 702
Op basis van de vijf geselecteerde binnenmilieuparameters
bepalen we eerst waar zon- en lichtwering van invloed
zijn op de productiviteit van medewerkers en vervolgens
kwantificeren we de verwachte productiviteitswinst.
Allereerst is per binnenmilieuparameter vastgesteld
welke gebouwkenmerken relevant zijn voor het
bepalen van de invloed van zon- en lichtwering.
Vervolgens is gekeken naar de invloed van het
toepassen van een interventie (zon- en/of lichtwering)
op de parameter en die uitkomst is vergeleken met de
startsituatie (geen zon- en lichtwering). Op basis van
het effect van de interventie op het binnenmilieu en de
productiviteitseffecten uit de literatuurstudie is een
inschatting gemaakt van het gemiddelde jaarlijkse
verbeterpotentieel voor de productiviteit per parameter
in geval van het toepassen van zon- en/of lichtwering.
Figuur 7.1: Stappen om te komen tot een model voor het berekenen van het productiviteitspotentieel.
Relevante gebouwkenmerken:
- % glas in de gevel.
- Aanwezigheid zonwerende beglazing.
- Verdeling werkplekken over gevels.
- Aantal werkplekken loodrecht op gevel.
- Aantal mensen werkzaam in één ruimte.
- Aanwezigheid koeling.
- Aanwezigheid op de werkplek.
Invloed op binnenmilieuparameters:
- Luchttemperatuur.
- Stralingswarmte.
- Uitzicht en daglicht.
- Verblinding.
- Persoonlijke beïnvloeding.
X
Productiviteitseffect
binnenmilieuparameters:
- Luchttemperatuur.
- Stralingswarmte.
- Uitzicht en daglicht.
- Verblinding.
- Persoonlijke beïnvloeding.
=
Jaargemiddeld
productiviteitspotentieel
=
% productiviteitsverbetering
x
€ omzet
Aan te brengen interventie:
- Lichtwering per gevel.
- Zonwering per gevel.
98
In het model wordt het gemiddelde jaarlijkse produc tiviteitspotentieel
berekend op basis van de gekozen interventie
en de gebouwkenmerken. Om een idee te krijgen in
welke mate gebouwkenmerken van invloed zijn op het
productiviteitspotentieel, is een inschatting gemaakt van
de invloed van zon- en lichtwering op het binnenmilieu.
De inschattingen van het potentiële productiviteitseffect
zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies van anderen.
Het potentiële productiviteitseffect is uitgedrukt in
percentages ten opzichte van de uitgangssituatie.
Afhankelijk van het type organisatie dat gehuisvest is
in het gebouw waarop de berekening van toepassing
is, kan het potentiële productiviteitseffect worden
vermenigvuldigd met de jaarlijkse omzet van de
organisatie of de totale personeelskosten om het
rendement op de investering of de terugverdientijd
van de investering te berekenen.
De Somfy Productiviteitstool is ontwikkeld om de
toegevoegde waarde van het toepassen van zon- en
lichtwering in een kantoorgebouw inzichtelijk te maken.
Uitgangspunten en gebouwkenmerken
I. Invloed parameters binnenmilieu:
productiviteitspotentieel
Op basis van de uitkomsten van de literatuurstudie zijn de
volgende productiviteitseffecten per parameter gehanteerd.
Luchttemperatuur
Uit de literatuurstudie blijkt dat productiviteit afneemt
bij een toenemende temperatuur vanaf ± 23 °C.
Het productiviteitseffect ten gevolge van de
luchttemperatuur is bepaald per temperatuurinterval
zoals weergegeven in tabel 7.1.
Tabel 7.1: Overzicht aannames productiviteitseffect
luchttemperatuur.
Temperatuurrange
Aanname productiviteitseffect
≥ 23 °C 0%
24 < 26 °C -0,8%
26 < 28 °C -3,2%
28 < 30 °C -6,40
30 < 32 °C -10,5%
≥ 32 °C -13,9%
Stralingswarmte
Behalve naar de invloed van de luchttemperatuur is
ook gekeken naar de invloed van stralingswarmte; de
invloed van de verhoging van de thermische sensatie
ten gevolge van een zoninstraling. De invloed hiervan
op de productiviteit is bepaald op basis van de invloed
van de zoninstraling op de thermische sensatie in het
PMV-model bij een constante luchttemperatuur.
Eén punt toename in de PMV (ten opzichte van neutraal)
leidt tot een ingeschat productiviteitseffect van -2%.
99
Verblinding
Voor de invloed van verblinding op productiviteit is
vanwege het beperkte aantal onderzoeken op dit gebied
het gemiddelde genomen tussen de uitkomsten van
verblinding en visueel comfort; respectievelijk -11% en -3%.
Omdat de wetenschappelijke onderbouwing van dit effect
matig is en de waarde voor verblinding zeer hoog, is het
potentiële effect in het model zekerheidshalve met 50%
gereduceerd: bij kans op verblinding wordt er met een
productiviteitsreductie van 3,5% gerekend.
Uitzicht en daglicht
Wanneer werknemers niet naar buiten kunnen kijken of
geen daglicht hebben (ten gevolge van het gebruik van
zon- en/of lichtwering), wordt het productiviteitspotentieel
in het model met 3% verminderd.
Persoonlijke beïnvloeding
Persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden ten aanzien van
het binnen milieu dragen bij aan de tevredenheid en productiviteit.
Bij volledige persoonlijke beïnvloedings mogelijkheden
en aanzien van de zon- en lichtwering wordt er in het model
gerekend met een productiviteits effect van 1,2%.
II. Aan te brengen interventie en relevante
gebouwkenmerken
In het model zijn drie types licht- en zonweringsystemen
opge nomen, waarbij de volgende definities
gehanteerd worden:
- Lichtwering omschreven als functionele zon wering
die aan de binnenzijde van het raam wordt toegepast.
- Zonwering binnen omschreven als functionele
zonwering die binnen tegen het raam wordt
toegepast waarvan het textiel voorzien is van een
dun laagje reflecterend aluminium aan de zijde
van de stof die naar buiten toe gericht is.
- Zonwering gedefinieerd als screens die aan de
buitenzijde van het gebouw direct tegen het raam
worden toegepast (kleuren conform NTA8800).
Voor de zonwering- en lichtweringsystemen zijn de LTA
(lichttoetredingsfactor) en de g-waarden (zontoetredings
factor) gehanteerd zoals weergegeven in
onderstaande tabel 7.2.
In de berekening van het effect van de interventie met
zonwering en/of lichtwering op het binnenmilieu en het
Tabel 7.2: Kenmerken interventies toegepast bij “normale” beglazing en zonwerende beglazing
(bron gehanteerde waarden: NTA 8800: 2020 NL).
Interventie normaal glas zonwerend glas
LTA g-waarde LTA g-waarde
Geen interventie (referentie) 0,70 0,60 0,50 0,40
Lichtwering 0,12 0,45 0,12 0,30
Binnenzonwering 0,04 0,27 0,04 0,18
Zonwering (buiten) 0,07 0,12 0,07 0,08
100
productiviteitseffect is globaal rekening gehouden met
de invloed van de volgende gebouwkenmerken:
- Percentage glas in de gevel.
- Aanwezigheid zonwerend glas per gevel.
- Verdeling van het aantal werkplekken per gevel.
- Diepte van de werkruimten gemeten als de
afstand tot het raam.
- Het aantal personen dat gezamenlijk in een
ruimte werkt.
- Aanwezigheid van koeling.
- Aanwezigheid van medewerkers op de werkplek.
Volledigheidshalve is de daarmee samenhangende
vragenlijst als onderdeel van het model weergegeven in
bijlage 1 bij dit hoofdstuk.
III. Gemiddelde productiviteitseffect op jaarbasis
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten is
per parameter een inschatting gemaakt van de invloed
van de interventie op het binnenmilieu en daarmee
op het ingeschatte productiviteitseffect per jaar. De
invloeden per parameter zijn immers een momentopname
en voor het model dient rekening gehouden te
worden met de gemiddeld gemeten frequentie over het
jaar dat een bepaalde situatie zich voordoet.
Voor elke parameter wordt een jaargemiddeld
productiviteitseffect ten gevolge van de invloed op
het binnenmilieu berekend, met en zonder toepassing
van de interventie:
- PT: jaargemiddeld productiviteitseffect
t.g.v. luchttemperatuur.
- PS: jaargemiddeld productiviteitseffect
t.g.v. stralingswarmte.
- PU: jaargemiddeld productiviteitseffect
t.g.v. uitzicht.
- PV: jaargemiddeld productiviteitseffect
t.g.v. verblinding.
- PC: jaargemiddeld productiviteitseffect
t.g.v. controle.
101
102
103
Invloed zon- en daglichtwering op het
binnenmilieu en de productiviteit
Luchttemperatuur
Het effect van de toegepaste interventie op de luchttemperatuur
in de ruimte is gemodelleerd met een
temperatuuroverschrijdingsberekening in DYWAG (DGMRsoftware).
703 Het verschil in de optredende luchttemperaturen
ten gevolge van de zontoetredingsfactor (g-waarde) van
het startscenario en de toegepaste zon- of lichtwering is
gebruikt als input voor de productiviteitstool.
Hiervoor is een voorbeeldgebouw opgesteld met de volgende
uitgangspunten (voor alle gevels: noord, oost, zuid, west): 704
- Aanwezigheid zonwerende beglazing per gevel:
geen zonwerend glas (ZTA 0,6).
- Aanwezigheid van koeling: topkoeling.
- Percentage glas in de gevel: 50% glas (gemiddeld).
Voor elke geveloriëntatie is gemodelleerd welk percentage
van de tijd (tijdens gebruikstijd) een bepaald temperatuurinterval
(zie tabel 7.3) voorkomt in de startsituatie, de situatie
met lichtwering, die met binnenzonwering en die met buitenzonwering.
Ter illustratie zijn in tabel 7.3 deze percentages
voor de zuidgevel weergegeven (voorbeeldgebouw).
Het productiviteitseffect per jaar per scenario is
vervolgens uitgerekend door het percentage van de
tijd te vermenig vuldigen met het productiviteitseffect
voor het betreffende temperatuurinterval (laatste rij
tabel 7.3). Het jaargemiddelde productiviteitseffect voor
het voorbeeldgebouw is per gevel en per interventie
weergegeven in tabel 7.4.
Gebouwfactor:
Vervolgens is de afzonderlijke en gezamenlijke invloed
van verschillende gebouwkenmerken gemodelleerd door
verschillende variaties te maken van het voorbeeldgebouw.
705 Hierbij is de invloed van de volgende aspecten
in kaart gebracht:
- Percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/
veel): In een gebouw met veel glas in de gevel
heeft zoninstraling een grotere invloed op de
luchttemperatuur dan in een gebouw met relatief
weinig glas in de gevel. De relatieve invloed van
het toepassen van zonwering is in een gebouw
met veel glas is dan ook groter.
Tabel 7.3: Percentage van de tijd dat een temperatuurinterval voorkomt bij
vier verschillende scenario’s (voorbeeldgebouw zuidgevel).
Temperatuurrange
o.b.v. TO-berekening
% van de tijd Aanname
Startsituatie Lichtwering Binnenzonwering Buitenzonwering
productiviteitseffect
temperatuur
23 °C 50% 59% 72% 78% 0%
24 < 26 °C 26% 22% 15% 14% -0,80%
26 < 28 °C 24% 19% 13% 8% -3,20%
28 < 30 °C 0% 0% 0% 0% -6,40%
30 < 32 °C 0% 0% 0% 0% -10,50%
≥32 °C 0% 0% 0% 0% -13,90%
Productiviteitseffect
per jaar
-0,97% -0,78% -0,55% -0,38%
104
- Aanwezigheid zonwerende beglazing per gevel (ja/
nee): Wanneer zonwerende beglazing is toegepast,
wordt er een groter aandeel van de zoninstraling
gereflecteerd. Hierdoor is de invloed van de zoninstraling
op de luchttemperatuur kleiner dan wanneer
er geen zonwerende beglazing is toegepast. De
relatieve invloed van het toepassen van zonwering
in een gebouw met zonwerend glas is dan ook kleiner.
- Aanwezigheid van koeling (volledige koeling/
topkoeling/geen actieve koeling): In een gebouw
met volledige koeling is de capaciteit van de
koeling dusdanig dat ook in de zomer gezorgd kan
worden voor een aangename binnentemperatuur
(uitgangspunt in dit model is max. 24 °C). Een
gebouw met topkoeling heeft een kleinere
celcapaciteit. De temperatuur zal bij toenemende
buitentemperatuur of veel zon meer meegaan met
de buitentemperatuur (uitgangspunt in dit model
is max. 26 °C). In een gebouw zonder koeling
zal de binnentemperatuur (afhankelijk van de
gebouwkenmerken en het gebruik) verder oplopen.
De invloed van het toepassen van zonwering is in
een gebouw zonder koeling het grootst.
In een gebouw met volledige koeling draagt zonwering
met name bij aan vermindering van het energiegebruik
omdat er minder zoninstraling in het gebouw komt.
Op basis van de uitkomsten van de verschillende
gemodelleerde varianten (aanpassingen t.o.v. het
voorbeeldmodel) is de gemiddelde invloed van
elk gebouwkenmerk op de luchttemperatuur en
bijbehorend productiviteitseffect bepaald. Voor alle
gebouwkenmerken is daarvoor een afzonderlijke factor
bepaald. De uitkomsten van het voorbeeldgebouw
worden gebruikt als uitgangspunt en vermenigvuldigd
met de factor(en) van de kenmerken die afwijken van
het voorbeeldgebouw (tabel 7.5). De factoren die
van toepassing zijn op het gebouw worden met elkaar
vermenigvuldigd tot de “gebouwfactor”.
Ter illustratie: een gebouw voorzien van zonwerende
begla zing, topkoeling en 80% glas krijgt een gebouwfactor
0,78 x 1 x 1,34 = 1,05. Deze “gebouwfactor”
wordt gebruikt om het productiviteitspotentieel van de
toe te passen interventie om te rekenen naar het te
onderzoeken gebouw.
Tabel 7.4: Jaargemiddelde productiviteitseffect basismodel (PT) per
gevel voor de referentiesituatie en de verschillende interventies.
Tabel 7.5: Vermenigvuldigingsfactoren voor de
verschillende gebouwkenmerken.
Noord Oost Zuid West
Startsituatie -0,47% -0,79% -0,97% -0,63%
Lichtwering -0,45% -0,69% -0,78% -0,58%
Binnenzonwering -0,44% -0,55% -0,55% -0,50%
Buitenzonwering -0,42% -0,41% -0,38% -0,41%
Beglazing Koeling % glas Referentie
Geen zonwerend glas Topkoeling 50% glas 1 (referentie)
Wel zonwerend glas 0,78
Geen koeling 2,11
Wel koeling 0,40
25% glas 0,80
80% glas 1,34
105
Productiviteitseffect:
Het jaargemiddelde productiviteitspotentieel door het toepassen
van de interventie kan vervolgens per gevel bepaald
worden door het verschil te berekenen tussen het productiviteitsverlies
in de startsituatie (PT VB startsituatie) en dat na
de interventie (PT VB interventie) (tabel 7.4). Bij het gebruik
van de waarden uit tabel 7.4 wordt het productiviteitspotentieel
van een gebouw inzichtelijk gemaakt wanneer de
kenmerken overeenkomen met die van het voorbeeldgebouw.
Voor een gebouw waar kenmerken afwijken,
dienen de getallen per gevel vermenigvuldigd te worden met
de gebouwfactor op basis van tabel 7.5. Het productiviteitspotentieel
per gevel ten gevolge van de luchttemperatuur
kan uitgedrukt worden met de volgende formule:
ΔPT = (PT VB interventie – PT VB startsituatie) * gebouwfactor
Het effect van deze stralingswarmte op productiviteit
wordt in de productiviteitstool meegenomen door de
invloed ervan op de thermische sensatie (uitgaande van
een gelijkblijvende luchttemperatuur).
De voorspelde thermische sensatie ten gevolge van
zoninstraling wordt in kaart gebracht met het “PMV
thermisch-comfortmodel”. In het model wordt de
operatieve temperatuur bepaald door de stralingswarmte
en de luchttemperatuur. Om alleen de invloed van de
warmtestraling in kaart te brengen, gaan we uit van een
gelijkblijvende omgevingstemperatuur. De bijdrage van
de stralingswarmte wordt berekend als het verschil in de
stralingstemperatuur ten gevolge van zoninstraling en
lucht temperatuur (ΔMRT). De zoninstraling kan berekend
worden op basis van de parameters weergegeven in tabel 7.6.
Stralingswarmte
Zoals hiervoor beschreven kan zoninstraling leiden tot
een toename van de luchttemperatuur. Daarnaast draagt
stralingswarmte bij aan een warmere temperatuurbeleving
(bij een gelijkblijvende luchttemperatuur voelt het in de zon
warmer dan zonder directe zonnestraling).
De eerste 3 parameters worden in dit scenario aangenomen
constant te zijn. Parameter 4 en 5 zijn afhankelijk
van de gebouwkenmerken (afstand werkplek tot de
gevel en het glasoppervlak). De invloed van stralingswarmte
op de thermische sensatie neemt af naarmate men
verder van de gevel af zit (afstand werkplek tot gevel).
Tabel 7.6: Parameters benodigd om stralingstemperatuur ten gevolge van zoninstraling te berekenen met de in de
productiviteitstool gehanteerde waarde of range (ASHRAE-55). 706
Parameters stralingswarmte Gehanteerde waarde/range Afhankelijk van gebouwkenmerken Bron
1) Absorptie straling korte golflengte 0,7 Constant Default – ASHRAE-55
2) Zonnehoogte 38° Constant 52° NB (21 mrt en 21 sept)
3) Hoek gevel t.o.v. persoon 90° Constant ASHRAE-55 (loodrecht op gevel)
4) Deel van de lucht zichtbaar voor gebruiker 0,1 tot 0,3 Afstand tot gevel glasoppervlak ASHRAE-55
5) Deel lichaam blootgesteld aan zonlicht 0,3 tot 0,7 Glasoppervlak ASHRAE-55
6) Zoninstraling 141 tot 650 W/m² Geveloriëntatie Tabel gemiddelde zoninstraling
7) Zontoetreding g-waarde Beglazing Interventie Tabel 2 (g-waarden)
106
Ook is de invloed kleiner bij een kleiner glasoppervlak omdat er minder blootstelling aan
zon plaats kan vinden. De te hanteren waarden hiervoor zijn weergegeven in de tabel 7.7
(parameter 4) en 7.8 (parameter 5) op basis van ASHRAE-55.
Tabel 7.7: Parameter 4: deel van de lucht zichtbaar vanuit gebruiker op basis van ASHRAE-55,
afhankelijk van percentage glas in de gevel en afstand werkplekken tot het raam.
2 bureaus of minder 3 of meer bureaus
Weinig glas < 30% 0,2 0,1
Gemiddeld 30 tot 60% 0,25 0,15
Veel glas > 60% 0,3 0,2
Tabel 7.8: Parameter 5 deel van het lichaam blootgesteld aan zonlicht op basis van
ASHRAE-55, afhankelijk van percentage glas in de gevel.
Exposure [-
Weinig glas < 30% 0,3
Gemiddeld 30 tot 60% 0,5
Veel glas > 60% 0,7
107
Gebouwfactor:
De ΔMRT kan, op basis van de zeven bovengenoemde parameters, berekend worden
in een online PMV-calculator (Predicted Mean Vote-calculator). 707 Uitgaande van een
constante waarde voor de zoninstraling en zontoetreding kan met deze calculator voor
alle zes combi naties uit tabel 7.7 en tabel 7.8 de ΔMRT berekend worden. Op basis hiervan
kunnen de vijf parameters samengevoegd worden tot een gebouwfactor welke als volgt
berekend kan worden (bij een aangenomen zoninstraling en g-waarde):
Gebouwfactor [°C/ (W/m2) = ΔMRT [°C / (zoninstraling *10-2 [W/m2 * g-waarde)
De gebouwfactor in dit model kan zes waarden aannemen, zoals weergegeven in onderstaande
tabel 7.9 (afhankelijk van de gebouwkenmerken). De ΔMRT is afhankelijk van deze
factor, de zoninstraling en de g-waarde. De g-waarde is van invloed op de zontoetreding
en een eigenschap van de beglazing en de interventie (zoals weergegeven in tabel 7.1).
Tabel 7.9: Gebouwfactor op basis van de gebouwkenmerken
om de ΔMRT te berekenen in °C/(W/m2).
2 bureaus of minder 3 of meer bureaus
Weinig glas < 30% 1,8 1,3
Gemiddeld 30 tot 60% 2,6 2,1
Veel glas > 60% 3,4 3
De zoninstraling is afhankelijk van de geveloriëntatie en het seizoen (tabel 7.10) en bepaald
op basis van de maandgemiddelde totale opvallende zoninstraling (NTA 8800:2020 nl)
gecorrigeerd voor het aantal zonuren per maand (KNMI) en gemiddeld per seizoen.
Tabel 7.10: Gemiddelde intensiteit zoninstraling in W/m² op het moment dat de zon schijnt
per gevel en per seizoen.
Noord Oost Zuid West
Winter 141 257 650 257
Lente 208 425 530 368
Zomer 237 374 427 435
Herfst 179 324 643 330
Op basis van bovenstaande gegevens kan de ΔMRT (stralingswarmte) voor de
startsituatie en de interventie per seizoen en per gevel berekend worden. Het verschil
108
tussen de startsituatie en de interventiesituatie wordt veroorzaakt door het verschil in de
zontoetredingsfactor (g-waarde).
ΔMRT [°C = gebouwfactor (tabel 7.9) * zoninstraling *10-2 (tabel 7.10) * g-waarde (tabel 7.2)
Voordat deze stralingswarmte vertaald kan worden naar een productiviteitseffect, dient de
PMV (thermische sensatie) berekend te worden. De inputparameters voor het PMV-model
zijn weergegeven in tabel 7.11. De parameters “kledingisolatie” en “luchttemperatuur” zijn
hierbij seizoenafhankelijk. Met onderstaande parameters en de berekende stralingswarmte
(per gevel en voor de startsituatie en interventie) kan de gemiddelde thermische sensatie
per seizoen, per gevel en voor de startsituatie en de interventie berekend worden. De
berekening van de PMV-waarde wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 7730. 708
Tabel 7.11: Inputparameters voor het PMV-model per seizoen.
Winter Lente Zomer Herfst
Luchttemperatuur [°C Ta 22 23 24,5 23
Delta stralingstemperatuur Δ MRT ΔMRTwinter ΔMRTlente ΔMRTzomer ΔMRTherfst
Operatieve temperatuur [°C Top Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2 Ta + ΔMRT/2
Luchtvochtigheid [% RV 50 50 05 50
Luchtsnelheid [m/s V 0,1 0,1 0,1 0,1
Activiteit [MET A 1,1 1,1 1,1 1,1
Isolatiewaarde kleding [clo; I 1 0,8 0,6 0,8
109
Productiviteitseffect:
Het ingeschatte productiviteitseffect bij een toename van 1 punt op de PMV-schaal
is -2,0%. Het verschil tussen de PMV-waarde in de startsituatie en na interventie
dient dus met -2,0% vermenigvuldigd te worden om een inschatting te maken van
het productiviteitseffect per gevel en seizoen (op het moment dat de zon schijnt).
De invloed van de stralingswarmte op de gevoelstemperatuur is alleen van toepassing
op het moment dat de zon schijnt. Om de gemiddelde invloed gedurende het seizoen per
gevel te berekenen dient het productiviteitseffect per seizoen vermenigvuldigd te worden
met het percentage van de tijd dat de zon schijnt (tabel 7.12). Vervolgens kan per gevel de
jaargemiddelde waarde berekend worden door het seizoengemiddelde te nemen.
ΔPS = (PMV interventie – PMV referentie) * -2% * % tijd zon schijnt
Tabel 7.12: Percentage van de tijd dat de zon schijnt per seizoen.
Tijd dat de zon schijnt
Winter 18%
Lente 47%
Zomer 55%
Herfst 29%
110
Uitzicht en daglicht
Om het productiviteitseffect van uitzicht en daglicht in kaart te brengen, wordt per gevel in
kaart gebracht wat de kans is dat men geen of een verminderd uitzicht heeft ten opzichte
van de situatie waarbij er in het gebouw geen zonwering of daglichtwering aanwezig is en
er geen zonwerend glas is toegepast.
Gebouwfactor:
In het algemeen is de mate van uitzicht en daglicht afhankelijk van de volgende
gebouwkenmerken:
- Het percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/veel); hoe meer glas in de gevel
hoe groter het uitzicht en de hoeveelheid daglicht.
- De afstand van de bureaus tot de gevel (2 bureaus of minder/3 of meer bureaus);
hoe dichter de werkplek bij de gevel hoe meer uitzicht en daglicht.
Voor de startsituatie (geen zon- en lichtwering) zijn er dan ook zes varianten waarvoor
de mate van uitzicht en daglicht bepaald kan worden (gebouwfactor). Uitgangspunt
daarbij is dat de mate van uitzicht met 1/6 afneemt wanneer het percentage glas
afneemt (per categorie) en wanneer de afstand tot het raam toeneemt, zie tabel 7.13
(1 = het meeste uitzicht en daglicht).
Tabel 7.13: Gebouwfactor uitzicht en daglicht op basis van de gebouwkenmerken.
2 bureaus of minder 3 of meer bureaus
Weinig glas < 30% 0,67 0,56
Gemiddeld 30 tot 60% 0,83 0,69
Veel glas > 60% 1,00 0,83
Lichttoetredingsfactor (LTA)
Bij het toepassen van zonwering en lichtwering neemt de mate van uitzicht en daglicht
af. In het model is dit gekoppeld aan de lichttoetredingsfactor (LTA-waarde).
De LTA-waarde van zon- en lichtwering is van toepassing op het moment dat de zon
schijnt. Wanneer er in zowel zon- als lichtwering voorzien wordt, dan wordt aangenomen
dat de helft van de tijd zonwering gebruikt wordt en de helft van de tijd lichtwering. Voor
het jaargemiddelde effect wordt dan ook met de gemiddelde LTA-waarde gerekend.
Ook zorgt het toepassen van zonwerend glas voor een reductie van het uitzicht en daglicht
door een lagere LTA-waarde. Deze waarde is van toepassing als er geen daglicht- en/of
111
zonlichtwering wordt gebruikt. De maximale LTA-waarde in dit model is 0,7
(niet-zonwerende beglazing (zie tabel 7.1)). Productiviteitsverliezen voor de
startsituatie worden berekend ten opzichte van deze waarde.
Tijd dat de zon op de gevel schijnt
De vermindering van het uitzicht en de hoeveelheid daglicht is van toepassing wanneer
de zonwering en lichtwering in gebruik zijn. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de
vermindering van het uitzicht en de hoeveelheid daglicht overeenkomt met het gebruik
om directe zoninstraling en verblinding tegen te gaan. Het percentage van de tijd dat de
zon- en/of lichtwering in gebruik is, komt overeen met de percentages zoals beschreven
in tabel 7.14.
Productiviteitseffect:
Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van
verminderd uitzicht en daglicht geschat op -3,0%. Het productiviteitsverlies bij het
toepassen van zon- en/of daglichtwering ten opzichte van de startsituatie (delta) wordt
vervolgens per gevel berekend met de volgende formule:
ΔPU = ΔLTA * -3% * gebouwfactor (tabel 7.15) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)
112
Verblinding
Om het productiviteitseffect van verblinding in kaart te brengen, wordt per gevel in
kaart gebracht wat de jaargemiddelde kans is op verblinding per gevel wanneer er geen
lichtwering of zonwering aanwezig is (startsituatie).
Gebouwfactor:
In het model wordt aangenomen dat de kans op verblinding afhankelijk is van de
volgende gebouwkenmerken:
- Het percentage glas in de gevel (weinig/gemiddeld/veel); hoe meer glas in de
gevel hoe groter de kans op hinderlijke zoninstraling op de werkplek.
- De afstand van de bureaus tot de gevel (2 bureaus of minder/3 of meer bureaus);
hoe dichter de werkplek bij de gevel is gesitueerd, hoe groter de kans op hinderlijke
zoninstraling op de werkplek.
Voor de startsituatie (geen zon- en lichtwering) zijn er dan ook zes varianten waarvoor de
kans op verblinding bepaald is (gebouwfactor). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kans
op verblinding met 1/6 afneemt wanneer het percentage glas afneemt (per categorie) en
wanneer de afstand tot het raam toeneemt, zie tabel 7.14 (1 = grootste kans op verblinding).
Tabel 7.14: Gebouwfactor verblinding op basis van de gebouwkenmerken.
2 bureaus of minder 3 of meer bureaus
Weinig glas < 30% 0,67 0,56
Gemiddeld 30 tot 60% 0,83 0,69
Veel glas > 60% 1,00 0,83
Daarnaast is in kaart gebracht welk percentage van de tijd er per gevel kans is
op verblinding. Hiervoor moet aan de volgende twee criteria worden voldaan:
- de zon schijnt op dat moment (% van de daglichtduur dat de zon
schijnt per maand);
- de stand van de zon is zo dat de zoninstraling minimaal 150 W/m2 is (stel dat
de zon schijnt: het percentage van de tijd dat de zon op de gevel schijnt).
Op basis van data van het KNMI is per maand het gemiddelde percentage van de tijd dat
709, 710
de zon schijnt bepaald ten opzichte van de gemiddelde daglichtlengte die maand.
113
114
Daarnaast is gekeken gedurende hoeveel uur van de dag het per gevel mogelijk is om
blootgesteld te worden aan directe zoninstraling. 711 Ook hierbij is vervolgens het percentage
van de tijd bepaald dat directe zoninstraling mogelijk is ten opzichte van de gemiddelde
daglichtlengte die maand. Ten slotte zijn deze twee percentages met elkaar vermenigvuldigd
om het percentage van de tijd dat er direct zonlicht op de gevel schijnt per maand te bepalen.
Tabel 7.15: percentage van de tijd direct zonlicht op de gevel per maand.
% tijd zon op de gevel vermenigvuldigd met de kans dat de zon schijnt
Noord Oost Zuid West
Jan 0% 6% 20% 6%
Feb 0% 10% 22% 9%
Mrt 0% 13% 22% 11%
Apr 1% 14% 28% 15%
Mei 2% 12% 30% 16%
Jun 2% 11% 29% 16%
Jul 2% 12% 27% 15%
Aug 1% 13% 28% 14%
Sep 0% 14% 24% 12%
Okt 0% 11% 24% 10%
Nov 0% 6% 18% 5%
Dec 0% 3% 16% 3%
Gemiddeld 1% 10% 24% 11%
Productiviteitseffect:
Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van
verblinding geschat op -3,5%. Voor de startsituatie kan het jaargemiddelde
productiviteits effect ten gevolge van verblinding per gevel uitgerekend worden op basis
van de volgende formule:
PV startsituatie = -3,5% * gebouwfactor (tabel 7.13) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)
In de situatie dat er binnenzonwering en/of lichtwering geïnstalleerd is, wordt ervan
uitgegaan dat deze 95% van de verblinding door zonlicht of daglicht kan voorkomen.
De productiviteitswinst bij het toepassen van zon- of lichtwering per gevel is dan:
ΔPV = - PV startsituatie * 95%
115
Persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden
Ten slotte wordt de invloed van het hebben van persoonlijke controle over het
binnenklimaat meegenomen in het productiviteitspotentieel. Het aantal mogelijkheden
voor persoonlijke beïnvloeding door de aanwezigheid van zon- en/of lichtwering met
handmatige en automatische bediening is afhankelijk van:
- het aantal personen dat samen in de ruimte werkt (factor indeling gebouw);
- de aanwezigheid van lichtwering en/of zonwering;
- het percentage van de tijd dat de zon schijnt op de gevel en dus de gebruiker de
mogelijkheid heeft om het binnenmilieu te beïnvloeden door het gebruik van de
zon- en/of lichtwering (tabel 7.15).
Factor indeling gebouw
De factor voor de indeling van het gebouw is gebaseerd op het aantal personen dat
samen in een ruimte werkt. Hoe meer mensen er samen in één ruimte werken, des te
minder de persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden (het wordt dan een gezamenlijke
beslissing). In dit model kan deze factor 4 waarden aannemen, zoals weergegeven in
tabel 7.16, afhankelijk van het aantal medewerkers dat samen in één ruimte werkt.
Tabel 7.16: Factor indeling voor de mate van ervaren controle
op basis van het aantal medewerkers in één ruimte.
Aantal personen in één werkruimte
Factor
1 persoon 1
2 tot 3 personen 0,8
4 tot 8 personen 0,65
> 8 personen (grote open werkruimten) 0,5
Aanwezigheid van zon op de gevel
De beïnvloedingsmogelijkheden zijn het grootst wanneer de gebruiker de beschikking
heeft over zowel lichtwering als zonwering. Wanneer een van de twee voorzieningen
aanwezig is, nemen de beïnvloedingsmogelijkheden iets af. In de formule worden de
uitgangspunten voor het productiviteitsverlies ten gevolge van de interventie gehanteerd
zoals beschreven in tabel 7.17.
116
Tabel 7.17: Invloed toegepaste interventie op productiviteitsverlies
t.g.v. persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheden.
Aanwezigheid zonwering én lichtwering 0
Factor
Aanwezigheid zonwering óf lichtwering 0,25
Geen zonwering óf lichtwering 1,0
Productiviteitseffect:
Op basis van de literatuurstudie is het potentiële productiviteitsverlies ten gevolge van
een gebrek aan controle over het binnenklimaat -1,2%. Het productiviteitsverlies bij het
toepassen van zon- en/of daglichtwering wordt vervolgens per gevel berekend met de
volgende formule:
ΔPC = interventie (tabel 7.17) * -1,2% * factor indeling (tabel 7.16) * tijd zon op gevel (tabel 7.14)
701. Somfy Productiviteitstool DEF” dd: 20-10-2020.
702. Rapportage: “BM20204466F1 bba literatuuronderzoek
productiviteit – Somfy” dd 17-06-2020.
703. https//dgmrsoftware.nl/producten/bouw-energieen-brand/energieadvies/dywag/.
704. Zie bijlage 2 voor de aannames die gehanteerd
zijn bij de berekening.
705. Zie Bijlage 2 voor een overzicht van de scenario’s
die gemodelleerd zijn.
706. Arens et al, (2018) Sunlight and indoor thermal comfort-
Update to Standard 55, ASHRAE Journal July 2018.
707. https://comfort.cbe.berkeley.edu/.
708. Macro in excel: tabblad ontwikkelaar, visual basic.
709. https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/
uitleg/zonneschijn.
710. https://Pr ojects.knmi.nl/klimatologie/uurgegevens/
selectie.cgi (de Bilt, jaar 2019).
711. http://wiki.bk.tudelft.nl/mw_bk-wiki/images/6/64/
Intensiteit-directe-zonnestraling-voor-verticale-vlakken.
jpg Tussen 7- 19 >150 W/m2 in uren 52° N.B. verticale
vlakken en T=4 (stedelijk gebied).
117
118
7 .1
BIJLAGE | VRAGENLIJST
119
De volgende vragen dienen beantwoord te worden in de tool, om het productiviteits potentieel
van een gebouw te berekenen. De vragen zijn opgedeeld in verschillende categorieën:
- Gebouwkenmerken
- Waarde productiviteitseffect
- Aan te brengen interventie
- Investering
I. Gebouwkenmerken
1. Wat is (globaal) het percentage glas in de gevel dat voorzien wordt
van zon- en daglichtwering?
a. Weinig glas < 30%
b. Gemiddeld 30 tot 60%
c. Veel glas > 60%
2. Is het gebouw voorzien van zonwerende beglazing?
Noord: ja nee
Oost: ja nee
Zuid: ja nee
West: ja nee
3. Hoe is (globaal) de verdeling van het aantal werkplekken per gevel?
Noord: %
Oost: %
Zuid: %
West: %
120
4. Hoeveel bureaus staan er naast elkaar loodrecht op één gevel?
a. 2 bureaus
b. 3 of meer bureaus
5. Hoeveel mensen werken er in één ruimte (meestvoorkomende situatie)?
a. 1 persoon
b. 2 tot 3 personen
c. 4 tot 8 personen
d. > 8 personen (grote open werkruimten)
6. Is het gebouw voorzien van koeling?
a. Koeling aanwezig
b. Alleen topkoeling aanwezig
c. Geen koeling
7. Welk percentage van de tijd wordt het werk (dat de omzet genereert) op de
werkplek in het gebouw uitgevoerd?
% van de tijd wordt het werk op de kantoorwerkplek uitgevoerd (niet thuis of extern)
II. Waarde productiviteitseffect
8. Werkt de grote meerderheid (> 90%) van de medewerkers op kantoor?
ja
nee
Indien het antwoord op vraag 8 “nee” is, ga naar vraag 9a. Indien het antwoord "ja" is, ga naar vraag 9.
9. Hoeveel fte's zijn er in dienst? fte's
Na vraag 9 door naar vraag 10
9a. Hoeveel fte's zijn er in totaal in dienst? fte's
9b. Welk percentage hiervan zijn kantoormedewerkers? %
121
Vul bij de volgende vragen de gegevens in voor de hele organisatie
10. Zijn de medewerkers werkzaam voor een bedrijf of organisatie met een
winstdoelstelling (voorbeeld: mkb “ja” en overheidsinstelling “nee”)?
ja nee Indien het antwoord bij vraag 10 "nee" is, ga naar vraag 12.
Indien het antwoord "ja" is, ga naar vraag 11.
11. Wat is de jaaromzet van de betreffende afdeling/organisatie?
in miljoenen euro’s
Defaultwaarde: 350.000 euro/fte.
12. Wat zijn de totale jaarlijkse kosten per fte? (Bepaal de totale jaarlijkse uitgaven en deel
die door het aantal fte's (loonkosten, huisvestingskosten etc.))
in euro’s Defaultwaarde: 75.000 euro/fte.
III. Aan te brengen interventie
13. Lichtwering toepassen op:
Noord: ja nee
Oost: ja nee
Zuid: ja nee
West: ja nee
14. Zonwering toepassen op:
Noord: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee
Oost: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee
Zuid: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee
West: ja, buitenzonwering ja, binnenzonwering nee
15. Individuele bediening en automatische regeling toepassen op zonwering.
122
IV. Investering
16. Wat is het totale glasoppervlak per gevel?
Noord: m 2
Oost: m 2
Zuid: m 2
West: m 2
17. Wat zijn de kosten per m2?
Lichtwering €/m 2
Zonwering binnen €/m 2
Zonwering buiten €/m 2
123
7 .2
BIJLAGE | TEMPERATUUROVERSCHRIJDINGSBEREKENING
124
Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten van de temperatuuroverschrijdingsberekeningen
benoemd. Uitgangspunt is een gebouw met een
gemiddelde bouwmassa (zie hieronder bij Constructie gebouw). Vervolgens is in kaart
gebracht wat de invloed is van:
- het percentage glas in de gevel;
- het toepassen van zonwerend glas t.o.v. geen zonwerend glas;
- de aanwezigheid van koeling.
Algemene uitgangspunten:
Klimaatjaar: NEN5060-1% (2018)
Gebruikstijd/tel-uren: 12 uur per dag, 5 dagen per week (1 januari t/m 31 december)
Constructie gebouw
- Binnenwand: 2 x gipsplaat 12 mm - isolatie 100 mm (Rc-waarde 2,13 (m2.k)/W)
- Buitenmuur: metselwerk – spouw – 110 PUR isolatie – gipsplaat (Rc-waarde 4,755 (m2.k)/W)
- Raam (glas + kozijn): 25% kozijn en 75% glas (U-waarde 1,1 W/(m2.K) – ZTA 0,4 of 0,6)
- Vloer/plafond: 50 dekvloer – 200 mm beton (Rc-waarde 0,127 (m2.k)/W)
Ventilatie
- Basisventilatie: 150 m3/uur van 07.00 tot 19.00 uur (50 m3/uur per persoon)
- Luchtinfiltratie: 0,05 * ruimte volume
- Spuiventilatie: 288 m3/uur
• Open ramen bij binnentemperatuur > 24 ºC
• Sluit ramen bij buitentemperatuur > 26 ºC
• Sluit ramen bij buitentemperatuur < 12 ºC
• Sluit ramen bij binnentemperatuur < 20 ºC
• Sluit ramen vanaf windsnelheid 3,0 m/s
125
Zonwering
Kenmerken
Tabel 7.2.1: Kenmerken interventies toegepast bij “normale” beglazing en zonwerende beglazing
Type licht-/zonwering Fc-waarde g-waarde normaal glas g-waarde zonwerend glas
Lichtwering 0,75 0,45 0,30
Binnenzonwering 0,45 0,27 0,18
Buitenzonwering 0,20 0,12 0,08
Buitenzonwering
- Automatische zonweringsregeling
- Neer bij 150 W/m2
- Open bij 150 W/m2
Binnenzonwering
- Automatische zonweringsregeling
- Neer bij 150 W/m2
- Open bij 150 W/m2
- Convectiefactor als neer 0,20
Interne warmtelast
- Personen (80 watt per persoon)
- 3 personen per kantoor
• 20% 07.00 tot 09.00 uur
• 80% 09.00 tot 17.00 uur
• 20% 17.00 tot 19.00 uur
- Laptop (100 watt)
• 20% 07.00 tot 09.00 uur
• 100% 09.00 tot 17.00 uur
• 20% 17.00 tot 19.00 uur
- Verlichting (5 W/m2)
126
Koeling
- Volledig (max. 24 graden (95%) van de tijd in het basisscenario; met dat vermogen
overschrijdingsuren berekend), geen buitentemp afhankelijk setpoint
- Topkoeling (max. 26 graden (95%) van de tijd in het basisscenario; met dat vermogen
overschrijdingsuren berekend): ISSO74 klasse B actieve koeling.
Tabel 7.2.2: Ingevoerd koelingsvermogen kantoor per oriëntatie.
ZTA-waarde glas 0,6
max. 26 ºC kantoor
percentage glas (%) 25 50 85
zuid 1418 2012 2879
west 1294 1855 2812
noord 997 1224 1539
oost 1244 1865 2778
ZTA-waarde glas 0,4
max. 26 ºC kantoor
percentage glas (%) 25 50 85
zuid 1225 1677 2209
west 1138 1530 2111
noord 923 1129 1323
oost 1091 1496 2098
ZTA-waarde glas 0,6
max. 24 ºC kantoor
percentage glas (%) 50
zuid 2230
west 2063
noord 1443
oost 2065
127
Verwarming
Luchtverwarming onbeperkte capaciteit.
Model
Noord 0.0º
XX000
X0000
Noord
Oost
West
Zuid
X0000 X0000
X0000
X0000
X0000
Gevel met 25% glas
Gevel met 50% glas
128
Scenario’s
De scenario’s die volledig gemodelleerd zijn:
- Geen zonwerende beglazing Geen koeling Gemiddeld glas %
- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas
- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Gemiddeld glas %
- Geen zonwerende beglazing Topkoeling Veel glas
- Geen zonwerende beglazing Volledige koeling Gemiddeld glas %
- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas
- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas
- Zonwerende beglazing Topkoeling Weinig glas
Productiviteitseffect voorbeeldgebouw
Tabel 7.2.3: Jaargemiddelde productiviteitseffect voorbeeldgebouw (PT) per gevel
voor de referentiesituatie en de verschillende interventies.
Noord Oost Zuid West
Referentie -0,47% -0,79% -0,97% -0,63%
Lichtwering -0,45% -0,69% -0,78% -0,58%
Binnenzonwering -0,44% -0,55% -0,55% -0,50%
Buitenzonwering -0,42% -0,41% -0,38% -0,41%
129
130
8
BEPALING VAN HET GEMIDDELDE PRODUCTIVITEITS-
EFFECT IN KANTOREN OP JAARBASIS
131
PRODUCTIVITEITSEFFECT PER PARAMETER
Op basis van de berekeningen kan een inschatting gemaakt worden van het theoretische productiviteitseffect
ten gevolge van de invloed van een interventie per binnenmilieuparameter (Px). De productiviteitseffecten
zijn afhankelijk van de oriëntatie van de gevel. Om het totale productiviteitseffect van een
interventie in een gebouw te bepalen, dient het gewogen gemiddelde berekend te worden van het
effect per gevel. Het jaargemiddelde potentiële productiviteitseffect van de vier gevels moet daarvoor
vermenigvuldigd worden op basis van de verdeling van de werknemers over de gevels (% van de
werknemers per gevel (WP)):
Jaargem. productiviteitseffect = %WPnoord*Px noord + %WPoost*Px oost + %WPzuid*Px zuid + %WPwest*Px wes
Totale productiviteitseffect
Om het totale productiviteitspotentieel van het gebouw te
berekenen dienen de afzonderlijke productiviteitseffecten
(parameters) bij elkaar opgeteld te worden. Omdat een
productiviteitsreductie door een van de parameters de
relatieve invloed van de andere parameters mogelijk beïnvloedt,
dient hiervoor een correctie gehanteerd te worden.
Deze correctie is een aanname op basis van een artikel
van Oseland & Barton (2012), waarin de resultaten van
drie multifactorstudies zijn vergeleken. 801 De vergelijking
die hieruit volgt is:
Ptotaal = P1 +⅔ P2 + ⅓ P3
Uit deze formule is af te leiden dat het productiviteitsverlies
ten gevolge van de eerste parameter volledig
wordt mee geteld, de tweede parameter wordt voor
2/3 meegeteld en de derde parameter wordt nog voor
1/3 meegeteld. In de Somfy Productiviteitstool zijn
de volgende aannames gedaan in gevallen dat
productiviteitseffecten samenvallen:
- De productiviteitsreductie ten gevolge van een gebrek
aan uitzicht door zon-/lichtwering vindt nooit gelijktijdig
plaats met de productiviteitsreductie door
tempe ratuur, warmtestraling, verblinding of
controle door gebruik van zon-/lichtwering ten
opzichte van de start situatie. Voor uitzicht wordt
dan ook geen reductie toegepast.
- De productiviteitsreducties ten gevolge van stralingswarmte
en wijziging van de luchttemperatuur worden
zonder correctie bij elkaar opgeteld omdat beide van
invloed zijn op de temperatuurbeleving van de gebruikers.
Uit de literatuurstudie blijkt dat extreme
waarden zorgen voor een hogere productiviteitsreductie
die minimaal gelijk is aan de optelsom (PTS = PT + PS).
- De weegfactoren worden toegepast in volgorde
van effectgrootte. De grootse reductiefactor wordt
toegepast op het kleinste productiviteitseffect.
Voorbeeld: Indien voor een situatie geldt PTS > PV
> PC, dan geldt:
Ptotaal = PU + PTS + ⅔ PV + ⅓ PC
Dit totaal dient vervolgens vermenigvuldigd te worden met
het % van de tijd dat werknemers gemiddeld genomen hun
werkzaamheden op de kantoorwerkplek uitvoeren (niet extern
of thuis). Op de werkzaamheden die niet op de werkplek uitgevoerd
worden, heeft de interventie namelijk geen effect.
132
Ppotentieel totaal = Ptotaal * % van de werkzaamheden op kantoorwerkplek
Waarde productiviteit
Ten slotte wordt de waarde van het productiviteitspotentieel berekend
op basis van de omzet of de totale kosten die gemaakt worden voor
de werknemers.
In het geval van een bedrijf of organisatie met een winstdoelstelling is het
productiviteitspotentieel per jaar (in euro’s), het productiviteitspotentieel
totaal (%) vermenigvuldigd met de omzet (in euro’s) .
In het geval van een bedrijf of organisatie zonder winstdoelstelling is het
productiviteitspotentieel per jaar (in euro’s), het productiviteitspotentieel
totaal (%) vermenigvuldigd met de totale jaarlijkse uitgaven (de totale
loonkosten) (in euro’s).
De verwachte investering kan gedeeld worden door dit jaarlijkse
produc tiviteitspotentieel (in euro’s) om de terugverdientijd te bepalen.
De return on investment (ROI) in % kan berekend worden door het
jaarlijkse productiviteitspotentieel te delen door de verwachte
investering en te vermenigvuldigen met 100%.
801. Oseland, N., & Burton, A. (2012). Quantifying the impact
of environmental conditions on worker performance
for inputting to a business case to justify enhanced
workplace design features. Journal of Building Survey,
Appraisal & Valuation, 1(2), 151-165.
133
134
9
DE VERTALING VAN DE THEORIE
NAAR DE PRAKTIJK
135
KOSTEN WERKPLEK IN EEN KANTOOROMGEVING
Berekeningen wijzen uit dat de grootte van een gemiddelde werkplek in een kantooromgeving in
Nederland 20 m2 is. De kosten van de werkplek bedragen op basis van prijsniveau 2019 gemiddeld
€ 490/m2 per jaar. In deze kosten zijn opgenomen de kosten van het gebouw, de facilitaire dienstverlening
en de kosten van de ICT-infrastructuur. Ter vergelijking: de NFC-index geeft een indicatie van 9K€/jaar
als kosten voor een werkplek. Deze indicatie is grofweg op het niveau van de berekening.
In Nederland is een gemiddeld kantoorgebouw 625 m2 en werken er tussen de 25 en 35 mensen.
Tabel 9.1: Energiekosten.
Overzicht kosten energieverbruik in kantoren (prijzen 2020)
Jaarverbruik energie per m2
Gas in m3
Elekriciteit* kWh
minder dan 20 mensen 18 60
meer dan 20 mensen 20 115
kosten per eenheid in € ** en *** ex btw 0,66 0,18
Gemiddelde kosten per jaar m 2
in € in €
minder dan 20 mensen 11,88 10,80
meer dan 20 mensen 13,20 20,70
Gemiddelde kosten per jaar per werkplek
in € in €
minder dan 20 mensen 237,60 216,00
meer dan 20 mensen 264,00 414,00
*) Inclusief ICT, liften, verlichting en koeling.
**) Op basis van gemiddelden 2020 grootste 5 aanbieders; gasprijs is € 0,80 inclusief 21% btw.
***) www.pricewise.nl eind 2020 inclusief 21% btw over het kale tarief is 0,22/m2.
Enkele opmerkingen naar aanleiding van het
voorgaande overzicht:
- Onderzoek heeft uitgewezen dat de energiekosten
onevenredig stijgen zodra er meer dan 20 mensen
werkzaam zijn in een gebouw.
- De gemiddelde energiekosten per werkplek per
jaar bedragen € 315 voor elektriciteit en € 250
voor verwarming exclusief btw, prijspeil 2020.
Loonkosten
Op basis van gegevens van het CBS over 2018 bedragen de
loonkosten per werknemer gemiddeld over alle sectoren
in Nederland € 35/uur. Het gemiddelde per sector
verschilt sterk en loopt uiteen van € 20/uur tot € 56/uur.
De gemiddelde kosten zijn het hoogste in de financiële
dienstverlening en het laagste in de handel (€ 28/uur)
136
met indicatief tussenliggende niveaus voor openbaar
bestuur (€ 45/uur) en zakelijke dienstverlening ex
uitzend bureaus (€ 38/uur).
In de berekening is uitgegaan van gemiddeld 1.500
gewerkte effectieve uren per jaar. De 1.500 uur is
tot stand gekomen door het bruto aantal uur per
jaar (2.080 = 52 keer 40 uur) te verminderen met 25
vakantiedagen, 56 uur voor feestdagen, 3% voor verzuim
en 2% voor het volgen van cursussen en een aftrek toe
te passen van ongeveer 200 uur voor andere zaken.
De werkgeverslasten voor sociale verzekeringen en
pensioenen zijn inbegrepen. Voor kantoorwerk gaan
we uit van een gemiddeld uurtarief en komen we uit op
totaal € 63.000 per jaar per werknemer op kantoor.
Ter vergelijking: op basis van statistieken over 2017
waarin voor Nederland met een gemiddelde werd
gerekend van € 36/uur is het gemiddelde uurtarief in de
EU € 28/uur met het hoogste tarief voor Denemarken
(€ 43/uur) en het laagste tarief voor Italië (€ 29/uur).
In Nederland gebruiken we voor verwarming in de
meeste gevallen nog gas, waarvan de kosten per
jaar per werkplek ongeveer € 250 ex btw bedragen.
De kosten van elektriciteit zijn fractioneel hoger en
daarvan gaat een substantieel deel op aan verlichting.
Invloed van de kosten van dynamische
zon- en lichtwering
Het toepassen van dynamische zon- en lichtwering
in een gebouw heeft een aantal gevolgen. De kosten
van het gebouw gaan omhoog. Als we uitgaan van het
toepassen van dynamische zon- en lichtwering inclusief
10% van de aanschafprijs voor reparatie en onderhoud
bedragen de kosten op basis van een economische
gebruiksduur van 10 jaar ongeveer € 175 per werkplek per
jaar. Theoretisch zijn dat extra kosten van de werkplek
als we zouden uitgaan van “niets voor het raam” in een
standaardgebouw.
Bij het bepalen van de kosten is uitgegaan van het
toepassen van zowel dynamische zon- als lichtwering.
Samenvattend komen we dus tot de
volgende constateringen:
- De totale vaste kosten van een werkplek in een
kantooromgeving bestaan uit huisvestingskosten,
kosten voor energie en loonkosten, in totaal op
basis van prijzen 2020 ongeveer € 73.000 per jaar.
- De onderverdeling op jaarbasis is globaal:
• Huisvesting € 9.500
• Energie € 565
• Loonkosten € 63.000
- De kosten van energie bedragen minder dan 1%
van de totale kosten van de werkplek.
137
De besparingen op de energiekosten die kunnen worden
toegerekend aan het gebruik van dynamische zon- en
lichtwering zijn erg afhankelijk van de zonligging van de
gevel, het glasoppervlak in de gevel en het toegepaste
type dynamische zon- en lichtzonwering. We hebben een
van de in gebruik zijnde modellen gebruikt en komen op
indicatief een besparing van de elektriciteitskosten voor
koeling van € 8/m2 per jaar voor Nederland. Afhankelijk
van het gemiddelde glasoppervlak per werkplek komen
we dan in Nederland uit op ergens tussen de € 10 en € 80
per jaar aan kostenbesparing per werkplek. Rekenen we
met 20% glasoppervlak gerelateerd aan de gemiddelde
werkplek, dan komt de besparing uit op € 32 per jaar.
De besparing wordt met name gerelateerd aan het
toepassen van dynamische zonwering.
Resteert de vraag op welke wijze het toepassen van
dynamische zon- en lichtwering de productiviteit
beïnvloedt, juist de vraag waarop we in dit boek een
antwoord proberen te formuleren.
Als invalshoek voor het beantwoorden van deze vraag
is gekozen voor de productiviteit van medewerkers
op kantoor; op welke wijze wordt de productiviteit van
medewerkers op kantoor beïnvloed door het toepassen
van dynamische zon- en lichtwering?
Vanuit economisch perspectief bezien is productiviteit de
relatie tussen de efficiëntie en de effectiviteit waarmee
een organisatie de productiemiddelen (offers) om weet te
zetten in resultaat.
Een belangrijke stap in het ontwikkelen van de theorie is
de relatie die er is tussen daglicht tijdens het werk en de
productiviteit. Hierbij hebben we gebruik kunnen maken
van een grote hoeveelheid wetenschappelijke publicaties
die inzicht verschaffen in de samenhang. Er is een
positieve relatie tussen beide en het is ook duidelijk uit
verschillende publicaties dat “te veel” averechts werkt.
Een surplus aan daglicht kan leiden tot vermindering van
thermisch en visueel comfort en dat werkt onherroepelijk
negatief op de productiviteit. In dat geval is het noodzaak
de hoeveelheden te temperen en een methode daarvoor
is het toepassen van dynamische zon- en lichtwering.
Productiviteitswinst door toepassen van
dynamische zon- en lichtwering
In de basis kan de productiviteit in een organisatie worden
gemeten aan de output van het proces, bijvoorbeeld
de omzet, of aan de kosten, ofwel de opgeofferde
productiemiddelen. In het geval van kantoorwerk zijn dat
de loonkosten van medewerkers.
Het is duidelijk dat beide benaderingen een verschillende
uitkomst geven ingeval van een op winst georiënteerde
organisatie. Ingeval we te maken hebben met een not-forprofitorganisatie
kunnen we ons uitsluitend baseren op
de loonkosten en ingeval we van doen hebben met een
organisatie met winstoogmerk zonder medewerkers op
kantoor ontbreekt de grondslag voor de berekening.
Ingeval van gebouwen zonder daglichttoetreding is er ook
geen grondslag. Dergelijke kantoren zijn in Nederland niet
toegestaan. In het Bouwbesluit van 2012 is volgens de
NEN 2057 een minimumaantal m2 glasoppervlak in een
kantoor verplicht gesteld. Het minimum voor een kantooromgeving
is gesteld op 2,5% van het verblijfsoppervlak.
Voor een werkplek van 20 m2 zou dat uitkomen op 0,5 m2,
iets dat we in de praktijk nagenoeg nooit tegen zullen komen.
138
139
Het glasoppervlak per verblijfsoppervlak ligt veel hoger
en heeft in de hedendaagse architectuur ook de neiging
steeds groter te worden.
voor de productiviteitswinst van tussen de € 2.000
(1% van 200.000 per jaar) en de € 18.000 (3% van
600.000 per jaar) per werknemer/werkplek per jaar.
In dit boek hebben we op basis van de theorie een model
ontwikkeld dat op basis van een aantal variabelen die
betrekking hebben op het gebouw en de gebruikers een
benadering geeft van de te behalen productiviteitswinst.
Grofweg wordt de uitkomst van de berekening bepaald door
tussen de 10 en 20 variabelen die situatiespecifiek zijn.
Als we aan de voorzichtige kant gaan zitten, dan is het
realistisch te rekenen met productiviteitswinsten van
tussen de 1 en 3% omgerekend op jaarbasis, rekening
houdend met het gemiddeld aantal keren dat weersituaties
zich per jaar voordoen. Ook daar zijn modellen voor en
daar is in de berekening gebruik van gemaakt.
Conclusies
Rekening houdend met een economische levensduur van
10 tot 15 jaar bedragen de kosten van zon- en lichtwering
ongeveer € 175 per werkplek per jaar.
Zowel de besparing van de energiekosten voor koeling in
de zomer als de verbetering van de arbeidsproductiviteit
draagt bij aan het rendement (ROI) van de dynamische
zon- en lichtwering. Dezelfde elementen bepalen ook de
terugverdientijd van de investering.
Tabel 9.2: Bedragen per werkplek per jaar.
Laag
Hoog
Besparing energiekosten (koeling) 10 80
Berekening productiviteitswinst in
organisatie zonder winstoogmerk
Onder verwijzing naar de eerdere uiteenzettingen over de
gemiddelde loonkosten in Nederland komen we, rekening
houdend met een voorlopige 1 tot 3%, op besparingen van
€ 630 tot € 1.890 per jaar, afhankelijk van de situatie.
Berekening productiviteitswinst in
organisatie met winstoogmerk
In gevallen van organisaties met winstoogmerk baseren
we ons op de gemiddelde omzet per werknemer, die
nogal afhankelijk is van de branche en uiteenloopt van
€ 200.000 tot € 600.000 per werknemer per jaar, voor
individuele bedrijven zelfs tot ver daarboven.
Passen we de gevonden percentages toe op de gevonden
gemiddelde omzetten, dan komen we uit op een band breedte
Productiviteitswinst
- Organisatie zonder winstoogmerk 630 1.890
- Bedrijven met winstoogmerk 2.000 18.000
Utiliteitsbouw
De vergunde bouwsom in Nederland voor
bedrijfsgebouwen was met ruim 1,7 miljard euro in
het derde kwartaal van 2020 bijna 24% hoger dan een
jaar eerder. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt
door de toege nomen bouwsom voor de nieuwbouw van
bedrijfsgebouwen. Deze steeg met ruim 34%, terwijl de
verbouw van bedrijfs gebouwen met ruim 3% toenam.
Bij de utiliteitsbedrijven nam de werkvoorraad in oktober
2020 met twee tiende maand toe ten opzichte van
september en steeg daarmee naar 9,6 maanden (bron EiB).
140
Tabel 9.3: Kerncijfers utiliteitsbouw.
2018 2019 2019 kw2 2019 kw3 2019 kw4 2020 kw1 2020 kw2
Gebouwenvooraad1 aantal, dzd 1.137 1.148 1.142 1.144 1.148 1.150 1.153
Gereedkomen aantal, dzd 9,5 10,4 2,5 2,3 3,2 2,6 2,5
Sloop aantal, dzd 3,7 4,5 1,1 0,8 1,2 1,1 0,9
Vergunningen2 (nieuwbouw) aantal, dzd 3,4 3,1 0,9 0,7 0,7 0,7 0,8
Investeringen mld. euro 21,0 23,5 6,4 5,3 5,8 6,1 6,2
Bouwsom3 mln. euro 6.345 6.368 1.553 1.406 1.889 1.494 w1.723
Nieuwbouw mln. euro 4.373 4.303 1.088 937 1.248 941 1.238
Niet-nieuwbouw mln. euro 1.974 2.066 465 469 641 553 485
1 ultimo 2 een vergunning kan op meerdere gebouwen betrekking hebben 3 waarde van verleende bouwvergunningen Bron: www.bouwendnederland.nl
Tussen 2014 en 2019 is de waarde van de afgegeven
vergunningen voor nieuwbouw van kantoren ongeveer
€ 550 miljoen op basis van een voortschrijdend
vierkwartaals gemiddelde. Gezien de coronaproblematiek
is 2020 niet te beschouwen als een representatief jaar.
Figuur 9.1: Waarde verleende bouwvergunningen naar gebouwtype.*
EUR mln
200
180
160
140
120
100
80
60
40
20
EUR mln
1000
900
800
700
600
500
400
300
200
100
Kantoren (I-as)
Scholen (I-as)
Winkels (I-as)
Overige bedrijfsgebouwen (r-as)
Hallen, loodsen, kassen
en stallen (r-as)
0
Q1 2013 Q1 2014 Q1 2015 Q1 2016 Q1 2017 Q1 2018 Q1 2019
0
* Op basis van vierkwartaals voortschrijdend gemiddelde.
Bron: CBS, bewerking Rabobank, 2019
De bouwkosten in de utiliteitsbouw lopen nogal uiteen
en hangen onder meer samen met de omvang van het
gebouw, de uitvoering (luxe of sober) en of er sprake is
van een groot aantal verdiepingen. De bandbreedte, na
een korte oriëntatie, loopt van € 900/m2 tot € 2.000/m2.
Voor onze grove benadering nemen we een geschat
gewogen gemiddelde van € 1.250/m2 waarbij we
aannemen dat het aantal gemiddeld en sober uitgevoerde
kantoren overheerst. Op basis hiervan en het
voortschrijdend gemiddelde voor 4 kwartalen schatten
we in dat er per jaar 400 tot 450 duizend m2 nieuwbouw
gerealiseerd wordt exclusief de kantoren die gerealiseerd
worden als onderdeel van andersoortige bouw.
141
Tabel 9.4: Voorraad gebouwen (peildatum 1 januari 2020).
Gebouwen naar functie Totale voorraad Leegstand absoluut Leegstand relatief
aantal oppervlakte in m 2 aantal oppervlakte in m 2 aantal oppervlakte
Bijeenkomsten 62 120 30 344 820 3 070 1 105 440 4,9% 3,6%
Gezondheid 22 820 17 421 900 820 168 730 3,6% 1,0%
Industrie 198 970 216 450 070 14 330 7 979 910 7,2% 3,7%
Kantoren 96 260 60 314 980 9 100 3 774 960 9,5% 6,3%
Logies 125 120 14 121 070 860 129 060 0,7% 0,9%
Niet-woning met meerdere functies 49 530 73 170 600 2 600 2 194 520 5,2% 3,0%
Onderwijs 13 870 31 593 260 370 494 440 2,7% 1,6%
Overige 439 990 33 706 010 0,0% 0,0%
Sport 9 710 10 085 240 280 163 590 2,9% 1,6%
Winkels 129 200 47 220 700 11 040 2 922 820 8,5% 6,2%
Totaal niet-woningen 1 147 590 534 428 650 42 470 18 933 470 3,7% 3,5%
Woningen 7 891 790 952 783 560 179 570 19 961 450 2,3% 2,1%
Totaal objecten 9 039 380 1 487 212 210 222 040 38 894 920 2,5% 2,6%
Samenvatting:
Totaal verblijfsobjecten ex woningen 1 018 390 487 207 950 31 430 16 010 650 3,1% 3,3%
Winkels 129 200 47 220 700 11 040 2 922 820 8,5% 6,2%
Woningen 7 891 790 952 783 560 179 570 19 961 450 2,3% 2,1%
Totaal objecten 9 039 380 1 487 212 210 222 040 38 894 920 2,5% 2,6%
Bron: CBS/Statline, bewerking Somfy
Per 1 januari 2020 telde Nederland ruim 9
miljoen gebouwen met een totale bebouwde
oppervlakte van 1,5 miljard m2, met een
leegstand van 2,5%. Van het aantal objecten
was 7,9 miljoen bestemd als woning, bijna
130.000 bestemd als winkel en ruim 1 miljoen
gebouwen bestemd voor andersoortig verblijf.
In deze categorie bevinden zich in totaal
96.260 kantoorgebouwen waarvan op de
peildatum 9,5% van het aantal objecten en 6,3%
gemeten als het aandeel van de bebouwde
oppervlakte leegstond.
142
Marktpotentieel
Bestaande bebouwing
Zouden we uitgaan van 25% glasoppervlak per m2
verblijfs ruimte, gemiddeld 2 m2 per raam aanhouden en
leegstaande kantoren niet meenemen in de berekening,
dan zijn er bij benadering 7,1 miljoen ramen aanwezig in
bestaande kantoren. Gaan we uit van een economische
levensduur voor zon- en lichtwering van 10 jaar, dan
zijn er in ieder geval jaarlijks 700.000 ramen opnieuw
te voorzien van producten. Zouden we in al die gevallen
zowel dynamische zonwering als dynamische lichtwering
kunnen toepassen, dan vertegen woordigen de nietleegstaande
kantoren een potentieel van € 420 miljoen
per jaar ex btw en installatiekosten.
Nieuwbouw
Zouden we uitgaan van 25% glasoppervlak voor de jaarlijks
gerealiseerde verblijfsruimte in het segment kantoren op
basis van de gemiddelde nieuwbouw per jaar met gemiddeld
2 m2 per raam, dan komen we aan ruim 50.000 ramen
per jaar die totaal een marktpotentieel van € 30 miljoen
ex btw en installatiekosten vertegenwoordigen.
Totaal potentieel na correctie
Wellicht is het goed om op de gevonden getallen een correctiefactor
toe te passen. Het toepassen van dynamische
zon- en lichtwering op gevels die op het noorden liggen zal
in het algemeen minder nut hebben en er vallen ongetwijfeld
ook glaspartijen af als potentieel om andere redenen.
Na een correctie van 40% op het totaal komen we al
snel op een marktpotentieel van € 250 miljoen ex btw
en installatiekosten.
143
144
ONDERWIJS
145
146
10
ARCHITECTUUR VAN ONDERWIJSINSTELLINGEN
147
HISTORISCH PERSPECTIEF
Alvorens in te gaan op de bijdrage van dynamische zonwering aan het binnenklimaat van scholen
is het zinvol enig inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de architectuur van gebouwen die
scholen huisvesten.
Bij het zoeken naar informatie komt al heel snel de
naam van Herman Hertzberger 1001 bovendrijven. Volgens
hem moet de school een afwisselende stimulerende
omgeving zijn waar veel te beleven is en waar je
keuzen kunt maken. Rijke landen worden steeds meer
kennisafhankelijk, waardoor inrichtingseisen voor
schoolgebouwen veranderen. De uitrusting ervan wordt
steeds kostbaarder.
Psychologen en psychiaters hameren op de invloed
van de omgeving op kinderen en hun ontwikkeling. Hun
eerste indrukken van hen zijn bepalend voor de rest van
hun leven. Dergelijke overwegingen zijn wellicht niet altijd
goed zichtbaar in programma’s die gebruikt worden door
degenen die scholen oprichten, financieren, ontwerpen,
bouwen en inrichten.
Volgens Hertzberger zijn weinig gebouwtypen in
de afgelopen honderd jaar zo weinig veranderd als
schoolgebouwen. Pas tegen het einde van de vorige
eeuw verschenen er afwijkende gebouwen, hoewel de
afwijking in het merendeel van de gevallen met name de
buitenzijde betrof. Door de jaren heen zijn er overigens
relatief vaak monumentale scholen gebouwd.
In de jaren 20 tot 30 van de vorige eeuw bekommerden
plaatselijke overheden zich om scholen. Met name
scholen in Hilversum (Dudok) en Amsterdam (Amsterdamse
school) vielen op. In die tijd was er meestal sprake van
een consistent materiaalgebruik en langgerekte gangen
met klaslokalen, vrijwel altijd aan de zonzijde gesitueerd.
Tegenwoordig lijkt men wat te zijn teruggekomen van
specifiek zongeörienteerde klaslokalen. Een belangrijke
verandering is de sterk toegenomen invloed van
overheidswege, ook op de oriëntatie van klaslokalen.
Voor de oorlog ontstond er bij architecten een voorliefde
voor openluchtscholen, vermoedelijk een alibi om veel
glas te gebruiken in het ontwerp. Deze glazen scholen
vormden een tegenhanger voor de eerdere zware stenen
gebouwen en boden een vooruitzicht op een nieuwe,
opener wereld. Dergelijke gebouwen gingen gepaard
met veel klimatologisch ongerief, waar later ook weer
oplossingen voor gevonden werden, in de vorm van
andere glassoorten en zonwering. Deze gebouwen
vestigden ook een nieuw beeld op zaken als hygiëne,
gezondheid, ruimte, licht, lucht en uitzicht, aspecten die
vandaag nog steeds centraal staan en misschien wel
meer dan ooit.
Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw wordt
de oervorm van het schoolgebouw (lange gangen met
toegang tot klaslokalen) onder invloed van vernieuwde
inzichten in onderwijs opengebroken. Langzaam maar
zeker komt er naast het louter klassikale onderwijs
ruimte voor andere onderwijsvormen, mede onder invloed
van het montessorionderwijs.
Klaslokalen van scholen voor voortgezet onderwijs
ontwikkelen zich van groepslokalen tot vaklokalen, met
leerlingen die zich verplaatsen door een schoolgebouw.
148
Amsterdams Lyceum
149
In het moderne onderwijs is er minder nadruk op het
klaslokaal, onder invloed van individueel onderwijs en
groepswerk. In zekere zin liep deze ontwikkeling samen
met bezuinigingen in het onderwijs en daardoor een
druk op het beschikbare oppervlak. Daardoor kwam
het ook voor de hand te liggen gangen om te toveren
tot werkgebied. Daarnaast kwam er met name voor
het basisonderwijs ook nog een andere uitdaging: de
toestroom van immigranten met taalproblemen, die vaak
individuele aandacht vragen. Er ontstond behoefte aan
een mix van individuele werkplekken en ruimtes voor
klassikale vormen van onderwijs.
De scholenbouw wordt in Nederland door de overheid
gesubsidieerd en is daardoor qua programma en
oppervlakte aan strenge eisen gebonden. In dat
verband ligt er een grote focus op de oppervlakte van
het schoollokaal, evenals op de afmetingen van de
verkeersaders (gangen) door de scholen. Elke vierkante
meter telt immers door in de kosten. Anderzijds is het
leerlandschap ook weer onderhevig aan veranderende
opvattingen en heeft dat ook weer invloed op
leermiddelen en gebouwen. Zo is er de intrede van
laptops, tablets, mobiele telefoons en tv-schermen, met
de daarmee samenhangende veranderende eisen aan
inrichting en uitrusting. Verschillende achtergronden en
intellectuele niveaus van leerlingen laten ook hun invloed
gelden. Ook zijn er groepen leerlingen met verminderde
motivatie en concentratie en leerlingen met complexe
thuissituaties. Allemaal aspecten die van invloed zijn
op onderwijs en gebouwen. De nieuwste trend is de
ontscholing of thuisonderwijs, ontstaan onder invloed
van het coronavirus.
De komende jaren zal het nodig zijn om honderden
scholen in Nederland te verbouwen. 1002 Daaraan liggen
verschillende redenen ten grondslag. Een kort overzicht:
1. In een duurzame samenleving verschuift de
aandacht logischerwijs van nieuwbouw naar
verbouw. Op basis van bestaande ruimtes gaat
men opnieuw aan de slag en komt er ruimte
voor kwaliteit. Kritische studies spreken van een
verrommeling in schoolgebouwen 1002 doordat
er met allerlei regelingen om de paar jaar sterk
wisselende nadruk gelegd wordt op de uit te
voeren werkzaamheden in schoolgebouwen.
2. Verbetering van het binnenklimaat en het
uitvoeren van noodzakelijk geworden renovaties.
3. Nieuwe programma’s van eisen; aan bestaande
gebouwen liggen opvattingen ten grondslag die
inmiddels zijn achterhaald; professionalisering
van het onderwijs.
4. Uit ervaringscijfers blijkt dat hergebruik
goedkoper kan zijn dan nieuwbouw. 1003 Bovendien
liggen beschikbaar gestelde budgetten voor
nieuwbouw van scholen al snel 30% onder de
reële bouwkosten.
Het EIB publiceerde in 2013 een verwachtingsscenario
waarin een krimp van het aantal leerlingen werd voorzien,
met een verwacht dieptepunt in 2022. Op basis daarvan
zou er geen of minder behoefte zijn aan uitbreiding.
Scholen kunnen ook plaatselijk of regionaal te maken
hebben met krimpende aantallen leerlingen.
150
Sinds januari 2015 ligt er meer zeggenschap bij
schoolbesturen over onderhoud en aanpassing van
gebouwen. 1004 Daarnaast hebben gemeentes meer vrijheid
gekregen zorg en welzijn lokaal af te wegen. Hierdoor zijn
kansen ontstaan een gebouw kwalitatief te verbeteren
(binnenmilieu, gezondheid), te verduurzamen en aan te
sluiten op veranderingen die didactisch gewenst zijn.
Vanaf 1 januari 2015 zijn schoolbesturen verantwoordelijk
voor het gehele onderhoud van de school, zowel
binnen als buiten, alsmede voor de aanpassingen
van het gebouw. Daarvoor was het een gedeelde
verantwoordelijkheid met de gemeente. Het idee achter
de wetgeving is dat schoolbesturen een betere afweging
kunnen maken in een specifieke situatie. Daarmee
is er voor het primaire onderwijs dezelfde stap gezet
als in 2005 voor het voortgezet onderwijs. Binnen het
totaalbudget voor personeel en materiaal zijn er beperkte
mogelijkheden om te schuiven. Voor investeringen
in nieuwbouw en uitbreiding zijn de schoolbesturen
financieel afhankelijk van de gemeente, die daarvoor een
zorgplicht heeft.
Bij de afweging verbouwen of nieuwbouw speelt
mee hoelang het schoolgebouw na de ingreep weer
meekan. De huidige wet geeft daarbij niet de juiste
handvatten en dat maakt zaken gecompliceerd. Het
vernieuwde Bouwbesluit van 2012 regelt overigens wel
dat bij renovatie andere eisen worden gesteld dan bij
nieuwbouw (eisen zijn doorgaans strenger). Wel zijn er bij
beide strengere eisen voor de isolatie van gebouwen van
kracht geworden.
151
152
11
VOORKOMEN VAN OVERVERHITTING
IN KLASLOKALEN
153
VOORKOMING OVERVERHITTING KLASLOKALEN
Met het doel stakeholders betrokken bij de bouw en verbouw van gebouwen voor educatieve
doeleinden inzicht te geven in de meerwaarde van het toepassen van zon- en lichtweringsystemen is
door Somfy in samenwerking met bba binnenmilieu het model
“Voorkomen van oververhitting in klaslokalen” ontwikkeld.
In veel scholen is oververhitting een probleem
vanwege de hoge externe (zoninstraling) en interne
warmtelast (hoge bezettingsgraad). Oververhitting kan
beperkt worden door goede dynamische zonwering in
combinatie met andere passieve maatregelen, zoals
zomernachtventilatie, of door gebruik te maken van
actieve koeling, zoals centrale koeling of losse units
per lokaal.
In de keuzetool "Voorkomen van oververhitting in
klaslokalen" wordt de invloed van zowel actieve als
passieve maatregelen inzichtelijk gemaakt. Deze
bevindingen worden vervolgens vertaald naar relevante
uitkomsten in relatie tot het Programma van Eisen Frisse
Scholen: 1101
- Aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden
wordt overschreden.
- Benodigd koelvermogen en een inschatting van de
kosten voor het energiegebruik ten behoeve van
koeling en zomernachtventilatie.
De uitkomsten kunnen gebruikt worden bij klein- of
grootschalige renovatie en bij de ontwikkeling van
nieuwe klaslokalen. Dit overzicht helpt beslissingsnemers
gedegen keuzes te maken en geeft inzicht in de
mogelijkheden en prestaties van passieve maatregelen
zoals dynamische zonwering.
De uitgangspunten zijn gebaseerd op het Programma
van Eisen Frisse Scholen. Voor verschillende varianten
zijn temperatuuroverschrijdingsberekeningen, kortweg
TO-berekeningen, gemaakt waarin verschillende
scenario’s met betrekking tot lokaal en de gevelopbouw
(o.a. met verschillende raamgroottes, wel/geen
dynamische zonwering) het aantal overschrijdingsuren
van de temperatuurgrenswaarden is berekend. Aan de
hand van deze berekeningen is ook inzichtelijk gemaakt
wat de invloed van de maatregelen is op het benodigde
koelvermogen om temperatuuroverschrijdingen boven
de 26 °C te voorkomen. De uitkomsten zijn verwerkt
in een Excel-model waarmee de uitkomsten voor alle
mogelijke relevant geachte combinaties kunnen worden
gesimuleerd.
De Somfy-keuzetool “Voorkomen van oververhitting
in klaslokalen” geeft gebruikers een inschatting van
de oververhitting en het benodigde koelvermogen in
een klaslokaal in verschillende situaties. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat niet alle mogelijke varianten
en combinaties zijn gesimuleerd.
Achtergronden
Het model is ontworpen om in de ontwerpfase van een
gebouw op hoofdlijnen inzichtelijk te maken wat de
invloed van diverse maatregelen en ontwerpkeuzen is
op de temparuur in klaslokalen. Indien men een exacte
inschatting wil van het aantal overschrijdingsuren en de
invloed van maatregelen om deze tegen te gaan, dient
een TO-berekening uitgevoerd te worden specifiek voor
het betreffende gebouw.
154
Uitgangspunten
Een goed binnenmilieu in scholen is van belang voor de
gezondheid van leerlingen en leerkrachten alsmede de
leerprestaties van leerlingen. Door klimaatverandering
neemt de kans op oververhitting in klaslokalen toe en de
verhoogde temperaturen kunnen een negatieve invloed
hebben op de leerprestaties van de leerlingen. 1102 Om
oververhitting tegen te gaan is het toepassen van koeling
een voor de hand liggende oplossing. Veel zinvoller,
energiezuiniger en effectiever is echter scholen zo aan
te passen, te gebruiken en te ontwerpen dat het risico
op oververhitting wordt geminimaliseerd en er mogelijkheden
beschikbaar zijn om de temperatuurbeleving te
beïnvloeden: passieve maatregelen. Denk hierbij aan het
toepassen van dynamische zonwering, zomernachtventilatie
en het verhogen van de luchtsnelheid door het
gebruik van te openen ramen.
Behalve aan het voorkomen van oververhitting draagt
het toepassen van dynamische zonwering of lichtwering
bij aan het tegengaan van verblinding door directe
zoninstraling in het klaslokaal. Hinderlijke reflecties op
bijvoorbeeld het digibord, tv- en computerschermen
kunnen worden voorkomen door gebruik te maken van
licht- of zonweringsvoorzieningen. In overeenstemming
met het Programma van Eisen Frisse Scholen is de
aanwezigheid van een vorm van helderheidswering
noodzakelijk. Vanwege het risico op vandalisme
in klaslokalen, is ervoor gekozen dynamische
buitenzonwering op te nemen in het model. De
keuzetool is ontworpen voor standaardklaslokalen in
het basis- en voortgezet onderwijs. De uitkomsten zijn
op hoofdlijnen ook bruikbaar voor andere onderwijstrainingsinstellingen
waarbij lessen gegeven worden in
een lokaal met ongeveer dertig leerlingen en een docent.
155
156
12
MODEL EN KEUZETOOL
157
MODEL IN ONDERDELEN
Het model is opgezet in vier verschillende onderdelen die op basis van een aantal vooraf gedefinieerde
vragen in stappen moeten worden afgewerkt.
1. Vaststellen kenmerken klaslokaal
(referentie)
De belangrijkste kenmerken van een klaslokaal worden
vastgelegd met behulp van een aantal parameters.
- Allereerst de oriëntatie van de gevel met als
opties noord/oost/zuid/west. In dit verband dient
de oriëntatie gekozen te worden welke het best
overeenkomt met de oriëntatie van de ramen in de
gevel van het gebouw.
- Het volgende punt heeft betrekking op het soort
glas dat is toegepast, met twee antwoordopties:
ja/nee. Voor zonwerende beglazing wordt
een g-waarde (zontoetredingsfactor) van 0,4
gehanteerd, voor niet-zonwerende beglazing een
g-waarde van 0,6.
- Daarna wordt gekeken naar de gebouwmassa
in globale zin. Er zijn 3 antwoordopties: licht/
middel/zwaar.
• Licht: gevel aan de binnenzijde voorzien van
isolatie met afwerklaag, vloer/plafond van beton
met afwerklaag, binnenwanden bestaan uit
isolatie met afwerklaag.
• Middelzwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat
uit metselwerk, vloer/plafond van beton
met afwerklaag, gangwand metselwerk,
tussenwanden isolatie met afwerklaag.
• Zwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit
metselwerk, vloer/plafond van beton met
afwerklaag en binnenwanden van beton
of metselwerk.
- Het volgende punt dat aan de orde komt is het
globale glaspercentage in de gevel, met een
aantal opties:
• Weinig glas: < 30%.
• Gemiddeld glas: 30-60%.
• Veel glas: > 60%.
De optie “weinig glas” komt overeen met een
glaspercentage van 25%, “gemiddeld glas” met een van
50% en "veel glas” komt overeen met een glaspercentage
van 65%.
Op basis van deze keuzes wordt het referentiemodel
opgesteld dat dient als uitgangspunt voor het berekenen
van de invloed van passieve maatregelen. Om de
invloed van dynamische zonwering en andere passieve
maatregelen inzichtelijk te maken, is de referentie in alle
gevallen zonder zonwering of andere maatregelen ter
voorkoming van oververhitting.
158
2. Inschatting uren overschrijding van de temperatuurgrenswaarden
Voor het referentielokaal is een inschatting gemaakt van het aantal uren dat de
temperatuur in het lokaal de grenswaarde uit het Programma van Eisen Frisse Scholen
overschrijdt voor de klasse A, B en C. De waarden worden hieronder weergegeven in uren
per jaar en uren per maand.
Inschatting van het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden van Frisse Scholen
overschreden worden per jaar (links) en per maand (rechts).
Aantal gebruiksuren per jaar dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
Overschrijding
Overschrijding
Aantal gebruiksuren per maand dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
250
200
150
100
50
0
Overschrijding Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec
Overschrijding Klasse A Overschrijding Klasse B Overschrijding Klasse C
Aantal gebruiksuren per jaar dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
1000
De invloed van het toepassen van dynamische buitenzonwering in het referentielokaal
wordt hieronder 600 weergegeven voor dezelfde grenswaarden. Deze variant met dynamische
buitenzonwering wordt vergeleken met de 50 variant zonder zonwering. In de onderstaande
0
0
illustratie Overschrijding is links Overschrijding het aantal Overschrijding gebruiksuren Jan weergegeven Feb Mrt Apr Mei en rechts Jun Jul het Aug verschil Sep Okt Novtussen
Dec
Aantal gebruiksuren per jaar dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
1400
1200
beide situaties. 1000 In de keuzetool worden de resultaten overigens ook per maand
800
weergegeven.
600
400
Vergelijking 200 van de situatie zonder en met dynamische buitenzonwering.
Aantal gebruiksuren per jaar dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
1400
1200
800
400
200
0
Overschrijding
Klasse A
1400 Referentie (geen zonwering)
1200
1000
800
600
400
200
0
Overschrijding
Klasse A
Referentie (geen zonwering)
Overschrijding
Klasse B
Overschrijding
Klasse B
Overschrijding
Klasse C
Voorzien van zonwering
Overschrijding
Klasse C
Aantal gebruiksuren per maand dat de
temperatuur grenswaarde wordt overschreden
Voorzien van zonwering
250
200
150
100
Overschrijding Klasse A Overschrijding Klasse B Overschrijding Klasse C
-300 -250 -200 -150 -100 -50 0
Verschil in aantal overschrijdingsuren van de grenswaarde door toepassing zonwering (uren per jaar)
Klasse C Klasse B Klasse A
-300 -250 -200 -150 -100 -50 0
Verschil in aantal overschrijdingsuren van de grenswaarde door toepassing zonwering (uren per jaar)
Klasse C Klasse B Klasse A
In het rechterdeel van de illustratie wordt het verschil weergegeven om zo de “winst” van
het toepassen van zonwering inzichtelijk te maken.
159
3. Aanvullende maatregelen om oververhitting tegen te gaan
Na de vergelijking van de situatie zonder (referentie) en met dynamische zonwering, kan
de gebruiker kiezen om aanvullende maatregelen te treffen om oververhitting tegen te
gaan door het toepassen van passieve maatregelen en actieve koeling.
Passieve maatregelen
Indien gekozen is voor aanvullende passieve maatregelen, kunnen de volgende items
naar eigen voorkeur in- en uitgeschakeld worden:
- Zonwering buitenzijde. Antwoordopties: ja/nee. Standaardwaarde = ja.
- Spuiventilatie (te openen ramen). Antwoordopties: niet/30%/100%. Hierbij komt
100% overeen met de klasse B-eis voor spuiventilatie uit het Programma van Eisen
Frisse Scholen.
- Zomernachtventilatie. Antwoordopties: ja/nee. In het model wordt er bij
zomernachtventilatie van uitgegaan dat het ventilatiesysteem (afhankelijk van de
binnen- en buitentemperatuur) aan of uit staat, waarbij de capaciteit overeenkomt
met het gebruik overdag (8,5 l/s per persoon).
De invloed van deze maatregelen op het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarden
naar verwachting overschreden worden, wordt weergegeven in onderstaande grafiek
(linkerdeel). In het rechterdeel wordt aangegeven hoeveel koelenergie nog nodig is om de
temperatuur onder de 26 °C te houden.
Aantal uren overschrijding grenswaarden en benodigde koelenergie.
Aantal gebruiksuren per jaar grenswaarde
temperatuur overschreden
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
Overschrijding
Klasse A
Overschrijding
Klasse B
Referentie (geen zonwering)
Met zonwering
Eigen keuze passieve maatregelen
Overschrijding
Klasse C
Benodigde koelvermogen per jaar om
temperatuur < 26ºC te behouden (kW/h)
3000
2500
200
1500
1000
500
0
Startsituatie Met zonwering Eigen keuze passieve maatregelen
3000
2500
2000
160
Energie (kWh)
1500
1000
500
Actieve koeling
Indien er gekozen is voor actieve koeling, kan de gebruiker de efficiëntie van de
koelmachine of koude-opwekking invullen (Coefficient of Performance (COP)). Vervolgens
wordt op basis hiervan berekend hoeveel koelvermogen en energie er nodig zijn om
Aantal gebruiksuren per jaar grenswaarde
temperatuur overschreden
1400
1200
1000
in de situatie mét dynamische zonwering en in die 200 zónder dynamische zonwering de
800
ruimtetemperatuur 600 onder de 26 °C te houden. De resultaten zijn weergegeven in de
400
volgende illustratie, waarin ook het verschil tussen beide situaties wordt weergegeven om
200
0
0
de winst van dynamische zonwering bij het toepassen van koeling inzichtelijk te maken.
Overschrijding
Klasse A
Overschrijding
Klasse B
Referentie (geen zonwering)
Met zonwering
Eigen keuze passieve maatregelen
Overschrijding
Klasse C
Vergelijking van het energiegebruik voor koeling in de situatie zonder (referentie) en met
dynamische buitenzonwering.
Benodigde koelvermogen per jaar om
temperatuur < 26ºC te behouden (kW/h)
3000
2500
1500
1000
500
Startsituatie Met zonwering Eigen keuze passieve maatregelen
3000
2500
2000
Energie (kWh)
1500
1000
500
0
Benodigde koelenergie
per jaar
Startsituatie
Met zonwering
Energiegebruik
per jaar
-1200 -1000 -800 -600 -400 -200 0
Energiegebruik (kWh)
Energiegebruik per jaar
Benodigde koelenergie per jaar
Absolute waarden (links), verschil ten opzichte van de referentiesituatie (rechts).
161
4. Overzicht van de resultaten
De tool geeft een samenvatting van de resultaten van het toepassen van de passieve
maatregelen. Hierbij wordt voor het berekenen van het energiegebruik een COP
gehanteerd van 3 (tenzij anders opgegeven). Daarnaast wordt dit vertaald naar de CO₂uitstoot
1201 (milieubelasting) en kosten voor het energiegebruik 1202 .
Voorbeeld: uitkomsten keuzetool wanneer men kiest voor passieve
maatregelen om oververhitting te voorkomen.
Overschrijdingsuren temperatuur
Startsituatie
Dynamische
zonwering
Afname /
toename t.o.v.
startsituatie
Combinatie
alle gekozen
maatregelen
Afname /
toename t.o.v.
startsituatie
Klasse A 1240 1142 -98 605 -635 Uur
Klasse B 1133 943 -190 394 -739 Uur
Klasse C 989 745 -244 230 -759 Uur
Energie zomernachtventilatie
U heeft ervoor gekozen om zomernachtventilatie toe te passen.
Naast de positieve invloed op de ruimtetemperatuur, kost het inschakelen van de nachtventilatie energie:
Energie zomernachtventilatie 0 0 0 314 314 kWh
CO₂-uitstoot 0 0 0 107 107 kg CO2
Kosten elektra € 0 € 0 0 € 60 € 60
Per jaar
Wilt u aanvullend koeling toepassen? Dan scheelt het als u de passieve maatregelen behoudt:
Startsituatie
Dynamische
zonwering
Afname /
toename t.o.v.
startsituatie
Combinatie
alle gekozen
maatregelen
Afname /
toename t.o.v.
startsituatie
Benodigd koelvermogen 2485 1531 -954 693 -1792 kWh
Energiegebruik koeling
(COP = 3)
828 510 -318 231 -597 kWh
Energie zomernachtventilatie 0 0 0 314 314 kWh
Energiegebruik totaal 828 510 -318 545 -283 kWh
CO₂-uitstoot 282 174 -108 79 -203 kg CO2
Kosten elektra € 157 € 97 -€ 60 € 104 -€ 54
Per jaar
Voorbeeld: uitkomsten keuzetool wanneer men kiest voor
actieve koeling om oververhitting te voorkomen
Startsituatie
Dynamische
zonwering
Afname /
toename t.o.v.
startsituatie
Benodigd koelvermogen 2485 1531 -954 kWh
Energiegebruik 828 510 -318 kWh
CO₂-uitstoot 282 174 -108 kg CO2
Kosten elektra € 157 € 97 -€ 60
Per jaar
162
163
164
13
UITGANGSPUNTEN EN GEBOUWKENMERKEN
REFERENTIEMODEL
165
REFERENTIEMODEL
Om inzicht te krijgen in de temperaturen die in een jaar behaald worden in een klaslokaal, is een
model opgesteld voor een “standaardklaslokaal”. Voor dit model zijn vaste aannames gedaan voor de
afmetingen van het lokaal, het gebruik van de ruimte (zoals aantal leerlingen en lestijden) alsmede de
bouwkundige en installatietechnische kenmerken van het lokaal.
In dit model is het lokaal niet voorzien van actieve
koeling en is niet gekozen voor passieve maatregelen
om oververhitting tegen te gaan. De uitgangspunten
staan beschreven in bijlage 1 bij dit katern en zijn zoveel
mogelijk gebaseerd op de prestatie-eisen zoals gesteld
in het Programma van Eisen Frisse Scholen 2021
(zie bijlage 4 bij dit katern voor de temperatuureisen voor
de zomer en de eisen op het gebied van spui ventilatie).
Het basismodel kent vier varianten, waarbij de ramen
van het lokaal georiënteerd zijn op de noord-, oost-, zuidof
westgevel.
Grenswaarden voor temperatuur in de zomer
Voor dit basismodel is een Temperatuur Overschrijdingsberekening
(TO-berekening) voor een heel jaar gemaakt
met behulp van “DYWAG”-software 1301 . De uitkomsten van
deze berekening zijn vergeleken met de grenswaarden
voor de temperatuur zoals opgenomen in het Programma
van Eisen Frisse Scholen 2021.
De temperatuurgrenzen zijn afhankelijk van de
buitentemperatuur. Dit betekent dat de toegestane
binnentemperatuur hoger is wanneer het buiten warmer
is. Zie hiervoor ook bijlage 3 bij dit katern. Op basis
hiervan is berekend hoeveel gebruiksuren per jaar en
per maand, de grenswaarden uit het Programma van
Eisen Frisse Scholen 2021 overschreden worden als
er geen interventies gedaan worden om oververhitting
te voorkomen.
In de grafiek zijn als voorbeeld de berekende
ruimtetemperaturen in een klaslokaal aan de
oostgevel uitgezet tegen de buitentemperatuur.
De groene, gele en rode lijn geven de grenswaarde
voor de binnentemperatuur aan voor respectievelijk
klasse A, B en C. Te zien is dat de bij een gemiddelde
buitentemperatuur boven de 14 °C, de toegestane
binnentemperatuur toeneemt.
Overzicht van de grenswaarden voor de maximale temperatuur in een klaslokaal.
Klasse C Klasse B Klasse A
Temperatuur zomer
Voor de temperatuur in de zomer en
het tussenseizoen geldt een glijdende
temperatuurschaal, waarbij de
grenswaarden van de temperatuur
binnen enigszins oplopen met de
buitentemperatuur volgens de volgende
formule: operatieve temperatuur
binnen = 0,33 * lopende gemiddelde
buitentemperatuur +16,4 ± 4 °C.
Voor de temperatuur in de zomer en
het tussenseizoen geldt een glijdende
temperatuurschaal, waarbij de
grenswaarden van de temperatuur
binnen enigszins oplopen met de
buitentemperatuur volgens de volgende
formule: operatieve temperatuur
binnen = 0,33 * lopende gemiddelde
buitentemperatuur +16,4 ± 3 °C.
Voor de temperatuur in de zomer en
het tussenseizoen geldt een glijdende
temperatuurschaal, waarbij de
grenswaarden van de temperatuur
binnen enigszins oplopen met de
buitentemperatuur volgens de volgende
formule: operatieve temperatuur
binnen = 0,33 * lopende gemiddelde
buitentemperatuur +16,4 ± 2 °C.
166
Berekende binnentemperaturen afhankelijk van de gemiddelde buitentemperatuur.
De grafiek wijst uit dat de berekende binnentemperaturen
zich zonder aanvullende maatregelen vrij snel buiten
het aangegeven grensgebied bewegen. Passende
maatregelen zijn noodzakelijk.
Energiegebruik, CO2-emissie en kosten
Voor alle varianten is een inschatting gemaakt van het
benodigd koelvermogen om de ruimtemperatuur 26 °C
te houden. Het energiegebruik om dit koelvermogen te
behalen is berekend door aan te nemen dat de koelmachine
een COP (Coefficient of Performance) van 3 heeft.
De benodigde energie voor de zomernachtventilatie
is bepaald door een inschatting te maken van het
vermogen van de ventilator en het aantal uur dat deze ’s
nachts aanstaat. Het vermogen is ingeschat aan de hand
van de volgende formule:
Vermogen [kWh = 1,6 * debiet [m3 /uur *
druk [kPa * (nachtdebiet / ontwerpdebiet)
Daarbij zijn de volgende aannames gedaan:
- Druk voor toevoer is 1,25 kPa.
- Vermogen bepaald per uur o.b.v. de TO-berekening.
- Vermogen voor moderne ventilatoren
(gelijkstroom) is ± 25% lager.
Vervolgens is de bijbehorende CO2-emissie uitgerekend.
Er is uitgegaan van een CO2-emissie van 0,34 kg/kWh
(bron: NTA8800).
De kosten voor het energiegebruik zijn uitgerekend,
uitgaande van een energieprijs van € 0,19 per kWh.
167
168
14
TEMPERATUUROVERSCHRIJDINGS-
EN KOELLASTBEREKENINGEN
169
VARIANTEN REFERENTIE OP BASIS VAN GEBOUWKENMERKEN
Om de impact van een aantal belangrijke gebouwkenmerken op oververhitting in het klaslokaal in kaart
te brengen, zijn er een aantal variaties op het basismodel gemaakt. Hiermee komt het model beter
overeen met de bestaande situatie of het bestaande ontwerp en kunnen verschillende situaties worden
onderzocht. Zo kunnen er aannames worden gedaan met betrekking tot de hoeveelheid glas in de gevel
(weinig, gemiddeld of veel glas), de gebouwmassa (licht, middel of zwaar), wel of geen zonwerende
beglazing en de oriëntatie van de gevel. De uitgangspunten staan beschreven in bijlage 1 bij dit katern.
Op basis van de keuzes van deze parameters wordt het
referentiemodel voor een project opgesteld (zie tabel 5
voor de mogelijke 18 varianten). Voor de varianten die
in onderstaande tabel zijn gemarkeerd met een “x” is
de TO-berekening gemaakt. Voor de andere varianten,
aangegeven met “-“, is op basis van die uitkomsten een
inschatting gemaakt. 1401
Voor alle varianten zijn de berekeningen uitgevoerd met
de ramen in de noord-, oost-, zuid- en westgevel. De
verschillende varianten van het basismodel worden als
startsituatie (referentie) gebruikt bij het berekenen van
de invloed van passieve maatregelen.
Passieve maatregelen
Het referentiemodel van het klaslokaal (een van de
achttien mogelijkheden uit de tabel) is de startsituatie
voor de tool om de invloed van passieve maatregelen op
oververhitting in het klaslokaal inzichtelijk te maken.
De invloed van de volgende passieve maatregelen op
het aantal overschrijdingsuren per maand is inzichtelijk
gemaakt:
- Aanwezigheid van dynamische buitenzonwering.
Antwoordopties: ja/nee.
- Mogelijkheid om te spuien (ramen te openen).
Antwoordopties: niet/30%/100%.
- Mogelijkheid voor zzomernachtventilatie.
Antwoordopties: ja/nee.
Met deze maatregelen zijn er in totaal twaalf mogelijke
combi naties van de passieve maatregelen mogelijk.
Deze mogelijkheden zijn weergegeven in de volgende
tabel. De uitgangspunten per maatregel zijn toegelicht
in bijlage 2 bij dit katern.
Overzicht van de verschillende varianten van de startsituatie (klaslokaal).
Zonwerende beglazing Gebouwmassa % glas weinig % glas middel % glas veel
Licht - x -
Nee
Middel x x x
Zwaar - x -
Licht - x -
Ja
Middel x x x
Zwaar - x -
170
171
Overzicht van de mogelijke combinaties van de passieve maatregelen.
Buitenzonwering Spuiventilatie Geen zomernachtventilatie Wel zomernachtventilatie
Niet Referentie / startsituatie X Y
Nee
Weinig (30%) X -
Veel (100%) X Y -
Niet X Y X
Ja
Weinig (30%) - X
Veel (100%) - X
Ook hiervoor geldt dat niet alle mogelijke combinaties
van uitgerekend (12 varianten passieve maatregelen
x 4 geveloriëntaties x 18 varianten referentiemodel
= 864 mogelijkheden). De relatieve invloed van
de passieve maatregelen op de combinaties in de
voorgaande tabel weergegeven met een “X” zijn
berekend voor de startsituatie zonder dynamische
zonwerende beglazing, een gemiddelde bouwmassa
en een gemiddeld glaspercentage. Vervolgens zijn
de combinaties die weergegeven zijn met “Y” ook
berekend voor de variant met zonwerende beglazing
(zonwerende beglazing, gemiddelde bouwmassa
en gemiddeld glaspercentage), lichte bouwmassa
(geen zonwerende beglazing, lichte bouwmassa en
gemiddeld glaspercentage) en zware bouwmassa (geen
zonwerende beglazing, zware bouwmassa en gemiddeld
glaspercentage).
Op basis van deze bevindingen is voor alle combinatie
aan passieve maateregelen en referentiemodellen een
inschatting gemaakt van de invloed van de passieve
maatregelen op het aantal uren dat de temperatuurgrenswaarde
overschreden wordt. De invloed is voor elke
geveloriëntatie afzonderlijk bepaald. De uitkomsten van
deze berekeningen zijn verwerkt in het model.
Zomernachtventilatie maakt gebruikt van de lagere
buitentemperatuur in de avond en nacht om het gebouw
te koelen. Hierdoor is de temperatuur bij aanvang van de
schooldag lager en zijn er minder overschrijdingsuren
van de temperatuur en/of is er minder energie nodig om
het gebouw te koelen.
Dynamische buitenzonwering zorgt ervoor dat directe
zoninstraling wordt voorkomen, wat leidt tot een kleinere
warmtelast en daarmee minder overschrijdingsuren van
de toegestane of gewenste temperatuur of, in het geval
van aanwezige koeling, minder benodigde energie nodig
is om het gebouw te koelen.
Het openen van ramen kan ervoor zorgen dat de interne
warmte (afkomstig van leerlingen, docent, verlichting
en ICT-apparatuur) afgevoerd kan worden indien de
buitentemperatuur lager is dan de binnentemperatuur.
Met name op zonnige dagen in het voor- en najaar draagt
dit bij aan het voorkomen van overschrijding van de
gewenste binnentemperatuur en/of aan het verminderen
van de energievraag voor koelen.
172
Benodigde koelenergie
Ten slotte is de koelenergie berekend die nodig is om
te voorkomen dat de binnentemperatuur hoger wordt
dan 26 °C (grenswaarde actieve koeling Programma
van Eisen Frisse Scholen 2021- klasse B). Hierbij is er
geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende
ambitieniveaus uit het Programma van Eisen, omdat bij
nieuwbouw en ingrijpende renovaties in beginsel altijd
geadviseerd wordt om de klasse B-prestaties na te
streven. Voor de temperatuuroverschrijdingen worden
deze verschillende ambitieniveaus wel gebruikt als
middel om de prestaties om het gebied van thermisch
comfort inzichtelijk te maken.
Om de benodigde energie voor koeling te bepalen, zijn
er opnieuw TO-berekeningen gemaakt met de DYWAGsoftware.
Deze berekeningen zijn uitgevoerd voor de
varianten die met een “X” of “Y” zijn aangekruist in
voorgaande twee tabellen. Voor alle berekeningen geldt
dat de invloed voor elke geveloriëntatie afzonderlijk
gemaakt is. Op basis van deze uitkomsten is voor alle
varianten een inschatting gemaakt van het benodigde
koelvermogen. Deze benodigde koelenergie is gebruikt
om het energiegebruik (energie nodig om de koelenergie
te generen) te berekenen en om een inschatting te
maken van de CO2-emissie. Het energiegebruik is
bepaald door de benodigde koelenergie te delen door de
aangenomen efficiëntie van de koelmachine.
Standaard staat deze waarde, de Coefficient of
Performance (COP), in de tool op 3. 1402 Dit betekent dat
de koelmachine 1 kWh nodig heeft om 3 kWh (koel)-
energie op te wekken. Hoe hoger de COP-waarde, hoe
efficiënter de koelmachine. De bijbehorende CO2-emissie
is vervolgens bepaald door het energiegebruik van de
koelmachine te vermenigvuldigen met de aangenomen
CO2-emissie voor 1 kWh elektra 1403 .
1001 Herman Hertzberger is een Nederlands
architect geboren in Amsterdam (1932).
Hij kreeg internationale bekendheid door zijn
architectonische en theoretische bijdragen aan
de architectuurstroming structuralisme. In 2012
werd hij door zijn collega's uitgeroepen tot beste
Nederlandse architect. In 2012 ontving hij voor
zijn oeuvre de prestigieuze Royal Gold Medal.
1002 Broekhuizen, Dolf. Scholenbouw atlas, pagina 17.
1003 Broekhuizen, Dolf. Scholenbouwatlas, pagina 19.
1004 Wijzigingen van de Wet PO, WEC en PO BES
2012-2013.
1101 https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/06/
PvE-Frisse-Scholen-2021.pdf 2.
1102 Wargocki, P., Porras-Salazar, J. A., & Contreras-
Espinoza, S. (2019). The relationship between
classroom temperature and children’s
performance in school. Building and Environment,
157, 197-204.
1201 NTA8800 CO2-emissiecoeëfficiënt voor elektra:
0,34 kg/ kWh.
1202 Aanname van 0,19 cent per kWh.
1301 Dynamische simulatie (DYWAG) - DGMR Software
versie 2021.1.
1401 Voorbeeld: de maandelijkse en jaarlijkse
overschrijdingsuren van een lokaal met een lichte
massa, weinig glas zijn berekend door de relatieve
invloed van weinig glas t.o.v. gemiddeld glas (voor
middelzwaar gebouw) te vermenigvuldigen met de
situatie gemiddeld glas, lichte bouwmassa.
1402 NTA8800 COP elektrisch aangedreven
compressiekoelmachine zonder verdere
specificaties.
1403 COP 3 10 NTA8800 CO2-emissiecoeëfficiënt voor
elektra: 0,34 kg/ kWh
173
174
BIJLAGEN
175
BIJLAGE 1
Berekening temperatuuroverschrijding.
Algemene uitgangspunten: klimaatjaar: NEN 5060 - 1% (2018)
Uitganspunten voor alle scenario’s:
- Volle klas, 30 leerlingen van 12 jaar en 1 docent.
- Activiteit 1,2 MET.
- Oppervlakte en hoogte ruimte: 7 * 8 = 56 m²; hoogte 2,8 m.
- Basisventilatie: klasse B 8,5 l/s p.p. van 08.00 tot 17.00 uur.
- Mechanische ventilatie Frisse Scholen klasse B.
- Luchtinfiltratie: qv10 0,4 dm3 /s per m2 (qv10 is onderdeel van BENG).
• Bestaande bouw: 0,4 als hele gevel (klasse C) en 0,4 klasse B.
- Gebruiksduur 08.00 tot 17.00 uur waarvan:
• 08.00-15.00 uur 30 leerlingen en 1 docent.
• 115.00-17.00 uur 1 persoon (docent).
- Activiteit: metabolisme 1,2 MET, CO2-productie 19 l/s per persoon.
- Alle overige wanden zijn binnengevel.
- Isolatiewaarden.
• Buitenwanden Rc-waarde: 5,0 m2 * K/W.
• Dak Rc-waarde: 6,3 m2 *K/W.
• Ramen (kozijn incl. glas) U-waarde: 1,5 W/m2 * K.
- Lokaal ‘s ochtends opwarmen tot 20 °C om 8.00 uur.
- Lokaal op de bovenste verdieping (plat dak).
- Tijd installatie ingeschakeld: 7.00-18.00 uur.
Gebruik:
- Interne warmtelast één computer (docent) en digibord, leerlingen zonder laptops
- Periode met zomervakantie en kerstvakantie.
- Alleen vrij in weekenden en op feestdagen en tussen kerst en oud en nieuw
Passieve maatregelen:
- Dynamische zonwering aanwezig: nee.
- Spuiventilatie: nee.
- Zomernachtventilatie: nee.
176
Bouwkundige eigenschappen:
- Oriëntatie glas (noord/oost/zuid/west).
- Aanwezigheid zonwerende beglazing (ja/nee).
- Zonwerend glas, g-waarde: 0,4 – Normaal glas, g-waarde: 0,6
- Gebouwmassa (licht/middel/zwaar). Een indicatie voor de zwaarte van het gebouw
(ISSO-publicatie 32):
• Zwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit metselwerk, vloer/plafond van beton
met afwerklaag en binnenwanden van beton of metselwerk.
• Middelzwaar: gevel aan de binnenzijde bestaat uit metselwerk, vloer/plafond
van beton met afwerklaag, gangwand metselwerk, tussenwanden isolatie met
afwerklaag.
• Licht: gevel aan de binnenzijde voorzien van isolatie met afwerklaag, vloer/plafond
van beton met afwerklaag, binnenwanden bestaan uit isolatie met afwerklaag.
- Percentage glas in de gevel (weinig/middel/veel).
• Weinig (25% - 2 x 2 m * 1,4 m).
• Middel (50% - 2 x 3 m * 1,9 m.
• Veel (65% - 1 x 7 m * 2,1 m).
- Interne warmtelast.
- Personen: 85 W per persoon (30 kinderen en één docent).
- Verlichting: 7,5 W/m2.
- ICT-apparatuur (digibord + pc voor de docent): 450 W per lokaal.
177
BIJLAGE 2
Passieve maatregelen
Dynamische zonwering:
- Zonwering aanwezig (ja/nee).
- Kenmerken van de dynamische zonwering:
• Buitenzonwering FC-waarde 0,20.
• Neer bij < 150 W/m2.
• Op bij > 150 W/m2.
Spuiventilatie:
- Geen te openen ramen.
- 30% PvE FS klasse B, C = 1,8 l/s per persoon).
- 100% PvE FS Klasse B, C = 6 l/s per persoon).
- Gebruik te openen ramen:
• Open ramen bij binnentemperatuur > 24 ºC.
• Sluit ramen bij buitentemperatuur > 26 ºC.
• Sluit ramen bij buitentemperatuur < 12 ºC.
• Sluit ramen bij binnentemperatuur < 20 ºC.
• Sluit ramen vanaf windsnelheid 3,0 m/s.
Zomernachtventilatie:
- Zomernachtventilatie aanwezig (ja/neen).
- Uitgangspunten voor de zomernachtventilatie:
• Minimale buitentemperatuur 12 ºC.
• Maximale buitentemperatuur 20 ºC.
• Minimale binnentemperatuur 20 ºC.
• Maximale binnentemperatuur 50 ºC.
• Minimaal verschil buiten – binnen 3 ºC.
• Maximaal verschil buiten – binnen 50 ºC.
• Van 20.00 tot en met 06.00 uur is de zomernachtventilatie vrijgegeven.
• Van maandag tot en met zondag.
• Capaciteit is 8,5 l/s per persoon (uitgangspunt is 31 personen).
178
BIJLAGE 3
Berekende ruimtetemperatuur
Grafische weergaven invloed geveloriëntatie
Startsituatie:
- Geen zonwerend glas.
- Middelzware bouwmassa.
- Gemiddeld glaspercentage.
- Geen passieve maatregelen of koeling toegepast.
179
Grafische weergaven invloed geveloriëntatie
Startsituatie:
- Geen zonwerend glas; middelzware bouwmassa en gemiddeld glaspercentage
- Invloed passieve maatregelen zuidgevel
Geen zonwering
Dynamische zonwering plus nachtventilatie
Dynamische zonwering
Dynamische zonwering plus nachtventilatie
plus mogelijkheid ramen te openen (100%)
180
BIJLAGE 4
Programma van Eisen Frisse Scholen 2021 – Temperatuur zomer en lucht spuiventilatie
Temperatuur Klasse C - Voldoende Klasse B - Goed extra t.o.v. klasse C Klasse A - Uitmuntend extra t.o.v. klasse B
Temperatuur zomer
• Voor de temperatuur in de zomer en het
tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,
waarbij de grenswaarden van
de temperatuur binnen enigszins oplopen
met de buitentemperatuur volgens de
volgende formule:
• Voor de temperatuur in de zomer en het
tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,
waarbij de grenswaarden van
de temperatuur binnen enigszins oplopen
met de buitentemperatuur volgens de
volgende formule:
• Voor de temperatuur in de zomer en het
tussenseizoen geldt een glijdende temperatuurschaal,
waarbij de grenswaarden van
de temperatuur binnen enigszins oplopen
met de buitentemperatuur volgens de
volgende formule:
• operatieve temperatuur binnen = 0,33
lopende gemiddelde buitentemperatuur
+16,4 ± 4 ºC.
• operatieve temperatuur binnen = 0,33
lopende gemiddelde buitentemperatuur
+16,4 ± 3 ºC.
• operatieve temperatuur binnen = 0,33
lopende gemiddelde buitentemperatuur
+16,4 ± 2 ºC.
• In situaties zonder passieve koeling (o.a.
ruimten zonder te openen ramen of ruimten
met lokaal regelbare actieve koeling)
geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur
niet hoger wordt dan 27 ºC.
• In situaties zonder passieve koeling (o.a.
ruimten zonder te openen ramen of ruimten
met lokaal regelbare actieve koeling)
geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur
niet hoger wordt dan 26 ºC.
• In situaties zonder passieve koeling (o.a.
ruimten zonder te openen ramen of ruimten
met lokaal regelbare actieve koeling)
geldt aanvullend dat de operatieve temperatuur
niet hoger wordt dan 25,5 ºC.
Toelichting:
• De adaptieve eisen (glijdende temperatuurschaal)
zijn gebaseerd op (inter)nationale
normen en richtlijnen, zoals NEN-EN
16798-1 (Annex B2.2) en ISSO-publicatie
74, gecorrigeerd voor de situatie in scholen.
Voorwaarden voor toepassing van deze
eis zijn de aanwezigheid van (makkelijk
bruikbare) te openen ramen en een vrije
kledingkeuze.
Toelichting:
Toelichting:
• Eisen voor de maximale operatieve temperatuur
in situaties zonder passieve koeling
komen overeen met NEN-EN-ISO 7730.
Deze aanvullende eis is van toepassing
in situaties zonder te openen ramen, met
lokaal regelbare actieve koeling of geen
vrije kledingkeuze (uniform).
• De bovengrenzen voor de operatieve temperatuur
in de zomer zijn van toepassing bij
een lopende gemiddelde (running mean)
buitentemperatuur van 14 ºC tot 22 ºC.
De ondergrenzen zijn van toepassing bij
een lopende gemiddelde (running mean)
buitentemperatuur van 17 ºC tot 22 ºC.
• Parameters worden vastgesteld conform
de bepalingen in NEN-EN-ISO 7726.
• Bij temperatuuroverschrijdingsberekeningen
wordt het referentiejaar RA2018T1
(volgens NEN 5060) aangehouden.
Lucht
Klasse C - Voldoende
Klasse B - Goed
extra t.o.v. klasse C
Klasse A - Uitmuntend extra t.o.v. klasse B
Spuiventilatie
• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen
is minimaal 6 dm3/s per m
vloeroppervlak.
• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen
is op ruimteniveau minimaal
6 dm3/s per m2 vloeroppervlak.
• De capaciteit van de spuiventilatievoorzieningen
is op ruimteniveau minimaal
9 dm3/s per m2 vloeroppervlak.
Toelichting:
• De spuiventilatiecapaciteit dient te worden
bepaald conform de bepalingen uit NEN
1087.
Toelichting:
• Om aan de Klasse B-eis te voldoen dient
in een klaslokaal van 50 m2 met aan één
zijde te openen delen minimaal 3,0 m2
volledig geopend te kunnen worden. Als
ramen met een beperkte hoek kunnen
worden geopend, zijn extra te openen delen
noodzakelijk.
Toelichting:
• Om aan de Klasse A-eis te voldoen dient
in een klaslokaal van 50 m2 met aan één
zijde te openen delen minimaal 4,5 m2
volledig geopend te kunnen worden. Als
ramen met een beperkte hoek kunnen
worden geopend, zijn extra te openen delen
noodzakelijk.
Het volledige PvE is te downloaden via de volgende link: https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/06/PvE-Frisse-Scholen-2021.pdf.
181
182
ZORG
183
184
15
HISTORIE EN ARCHITECTUUR ZORGGEBOUWEN
185
OUDERENZORG 1501
De geschiedenis van ouderenzorg en de huisvesting van ouderen laat zich traceren tot in de middeleeuwen.
Vanaf de 13 e eeuw ontstonden er in Nederland “hofjes”, kleine gemeenschappen voor ouderen.
In de 17 e en 18 e eeuw nam het bouwen van hofjes een grote vlucht. Sommige bestaan vandaag de dag
nog steeds en zijn veelal beschermd stadsgezicht (Hofje van Nieuwkoop in Den Haag, Pepergasthuis in
Groningen, Hofje van Bakenes in Haarlem, daterend van 1395). Hofjes werden vaak gerealiseerd in de
stad, rondom een open ruimte en met een kerk in de nabijheid. In het begin van de 20 e eeuw kwam het
pensiontehuis (ook wel huis voor ouden van dagen of rusthuis genoemd) tot ontwikkeling: speciaal voor
ouderen ontworpen appartementen in een complex met gemeenschappelijke voorzieningen .
In 1916 schreef de Vereniging voor Volkshuisvesting
‘Alkmaar’ een openbare prijsvraag uit voor de Karenhuizen,
een tehuis voor ouden van dagen, waarbij de
toetreding van lucht en licht een belangrijke eis was.
Net na de Tweede Wereldoorlog liet de huisvesting van
ouderen veel te wensen over; woningen voldeden zelfs
niet aan de minimale eisen, mede ingegeven door de
woningnood die ontstond doordat heel veel verloren was
gegaan en er gewoonweg onvoldoende middelen waren
voor fatsoenlijke huisvesting.
Er ontstonden nieuwe denkbeelden en op basis van
hulpbehoevendheid werden verschillende hoofdtypen van
huisvesting onderscheiden, zoals bejaardenwoningen,
pensioenhuizen en verpleeghuizen, serviceflats en
combinaties daarvan. In de jaren zestig voltrok zich
een grote verandering; de ouderenzorg werd geheel
gereguleerd door de overheid. Er ontstond een behoefte
aan industrialisatie, standaardisatie en schaalvergroting
van de ouderenzorg allemaal ingegeven door de behoefte
de kosten te drukken.
Het meest gebouwde type ouderenhuisvesting
(bejaarden oord) was bestemd voor bejaarden die een
vorm van huishoudelijke verzorging nodig hadden.
In de praktijk woonden er veel bejaarden die ook voor
zichzelf zouden kunnen zorgen. Er ontstonden grote
centra, veel weghebbend van flats, met meerdere
verdiepingen en voorzien van centrale voorzieningen
waaronder de keuken. De woonunits hadden minimale
maten, ze waren zo klein dat er nauwelijks plaats was
voor persoonlijke bezittingen.
In het begin van de jaren 70 kwam men tot de
conclusie dat de bevolkingsprognoses van het CBS
te onnauwkeurig waren voor de planning. Bovendien
realiseerde men zich op een doodlopende weg te
zijn beland: de bejaardenzorg werd veel te kostbaar.
Vervolgens ontstond door de AWBZ een hausse in de
bouw van verpleegtehuizen, bestemd voor ouderen die
niet meer op zichzelf konden wonen. De verpleegtehuizen
werden opgezet als ziekenhuizen, met inbegrip van
de daartoe behorende procedures en richtlijnen.
Zo werden er tussen 1969 en 1976 ongeveer 25.000
verpleeghuisbedden toegevoegd. De behandeling en
verzorging stonden in de architectuur centraal en er was
geen ruimte voor de woonfunctie. In de loop van de jaren
70 ontstond het besef dat dit misschien niet de juiste
weg was en kwam er tegelijkertijd belangstelling voor
(leeftijdsgebonden) psychiatrie.
186
187
Een tegenbeweging ontstond in de tachtiger jaren. De
schaalgrootte werd teruggeschroefd en er werd beter
gekeken naar het onderscheid tussen verpleging en
verzorging, een voorbode voor de jaren tachtig met
een verschuiving naar de splitsing tussen wonen en
zorg. Er ontstond een beweging om grotere gebouwen
in de zorg te realiseren en die op te vatten als kleine
steden. In de jaren tachtig viel de groei van de economie
terug en ontstond noodzakelijkerwijs een vorm van
massawoningbouw. Men ging over op een systeem van
subsidiëren van de woningbouw voor bejaarden; er kwam
nadruk te liggen op het onderbrengen van bejaarden in
specifieke kleine woningen.
In een volgende fase deed ‘de de 'mantelzorg’ zijn intrede,
gebaseerd op het besef dat zorg zich diep diende te
wortelen in de samenleving. Daarmee kwam er ruimte voor
een spectrum van gebouwen, waarvan grote gebouwen
het ene uiteinde vormden en thuiszorg het andere
uiterste. Deze koerswijziging leidde ook tot het inzicht dat
bestaande woningen achteraf aangepast zouden kunnen
worden. Het ‘seniorenlabel’ deed zijn intrede; een landelijk
aanvaard uniform eisenpakket voor ouderenhuisvesting.
Omdat naderhand aanpassen niet erg efficiënt is, ontstond
ook de zogenaamde levensloopbestendige woning, waarin
de aanpasbaarheid vanaf het begin is meegenomen. In de
praktijk wordt slechts een deel van de behoeften daarmee
gedekt, in feite uitsluitend de twee uitersten in de markt:
de behoefte aan sociale woningbouw en de specifieke
behoeften van een kleine groep welgestelden.
Programmatische en architectuurtheoretische aspecten
bepaalden tot ver in de jaren tachtig de architectuur
van wonen en zorg voor ouderen. Dankzij de scheiding
van wonen en zorg kon de gebruikelijke werkwijze, het
definiëren van specifieke typen op basis van hun functie,
worden losgelaten. Er ontstond een mengvorm, waarbij in
één gebouw aan verschillende behoeften kon worden
voldaan op basis van de specifieke fysieke situatie
van bewoners. Op die manier ontstonden de wozoco’s,
waarvan er tussen 1987 en 1998 580 werden gerealiseerd;
het grootste verschil met de meer traditionele
verzorgingstehuizen was de grootte van de appartementen.
Daarmee is er afscheid genomen van de woningbouw en
resteert alleen nog de zorg als pijler van het beleid.
De vergrijzing en de noodzaak om verouderde complexen te
vervangen maken dat de bouw van nieuwe verpleeghuizen
doorgaat. Daarnaast is er een steeds grotere diversiteit in
de aangeboden zorg. In de architectuur is er in toenemende
belangstelling voor de ervaringswereld van ouderen. Zowel
de ouderen als de staf zouden in een omgeving moeten
fungeren waarin zij zich op hun gemak voelen.
Groen of in ieder geval uitzicht daarop, natuurlijk licht
en een goede akoestiek zijn eisen die terugkomen bij
de bouw van nieuwe verpleeghuizen. Soms wordt er
gewezen op het concept van ‘healing environment’, maar
zelden op evidence-based design (manipuleren van de
omgeving heeft meetbare effecten).
Toekomstperspectief ouderenzorg
Welke concepten men ook bedenkt, ouderdom blijft de
laatste fase van het leven en daarom zal een groot deel
van de ouderen toenemende zorg behoeven. Voor de
architectuur zijn er twee uitersten, namelijk het belang
aan de kant van de woningbouw en aan de andere kant
van het spectrum de ontwikkeling van (kleinschalige)
188
woon- en verpleegeenheden. Ouderen hebben enerzijds
belang bij het bestaan van aanpasbare woningen, met
los daarvan separaat inkoopbare variabele zorg op
maat, en anderzijds bij dat van specifieke woonvormen,
waaronder het meer traditionele verpleegtehuis. Het
uitgangspunt: ik ga met pensioen en de overheid
zorgt verder voor mij, is economisch niet houdbaar. De
welgestelde senior zal zijn eigen plan trekken.
Gezondheidszorg 1503
In de oudheid bestonden er al speciale
zorgvoorzieningen; de Grieken hadden al complexen
bestaande uit verschillende gebouwen. In de loop van
de eerste eeuwen na Christus werd de gezondheidszorg
opgeslokt door het christendom. Het eerste Concilie van
Nicea in 325 na Christus bepaalde dat elke stad een
plaats moest hebben voor zieken en armen.
De xenodochia waren voorlopers van de instelling van
het Hôtel-Dieu, die in 816 aan de bisschoppen werd
toevertrouwd op het Concilie van Aix-la-Chapelle.
Het bekendste is Hôtel-Dieu dat van Parijs, terwijl het
meest interessante qua architectuur dat van Beaune
(1443-1451) is. Samen met de kloosterziekenhuizen,
zoals die in Tonnerre (1293) en Angers (1153), behoorden
zij tot de fundamenten van de charitatieve, religieuze
ziekenzorg in de middeleeuwen. Meestal bootst hun
architectuur die van kerken na. De opkomst van de
steden in de dertiende eeuw, eerst in Italië en Vlaanderen
en later elders, stimuleerde de ontwikkeling van nietreligieuze
vormen van ziekenzorg. In de achttiende eeuw
werden kerk en stad door de staat als pleitbezorger en
stimulans voor de bouw van ziekenhuizen gesteund.
Na de identificatie van het volk als een van de
belangrijkste fundamenten van zijn welvaart en (militaire)
macht, richtte de staat zich in eerste instantie op de bouw
van militaire ziekenhuizen. Ze hielden rekening met de
laatste wetenschappelijke inzichten en waren hun tijd
technisch ver vooruit. In Engeland werd in 1682 in Londen
het Royal Hospital Chelsea opgericht en in 1694 het Royal
Naval Hospital in Greenwich, beide ontworpen door de
architect en arts Sir Christopher Wren. In tegenstelling
tot het militair hospitaal was zijn civiele tegenhanger
bedoeld om de armen op te vangen. Dat maakte het
ziekenhuis tot wat het jarenlang zou blijven: een instelling
voor armenopvang. Tientallen werden er binnen enkele
decennia gebouwd, vooral in de Duitstalige landen.
Daar ontstond het gangziekenhuis. Meestal waren het
relatief kleine instellingen die, hoewel speciaal ontworpen
om de noodlijdende armen te bedienen, in hun structuur
niet wezenlijk verschilden van andere representatieve
gebouwen. Het eerste ganghospitaal, het Inselspital,
werd ontworpen door de architect F. Beer tussen 1718
en 1724 in Bern, Zwitserland. De afdelingen lagen aan
weerszijden van een lange gang. Door de introductie
van open ruimtes ontstond in het ziekenhuis, dat 45
bedden had, een heel andere sfeer. Het ziekenhuis van
Bern werd gevolgd door de Charité in Berlijn. De Charité,
opgericht in 1727 naar Parijs' model en met 200 bedden,
was aanzienlijk groter dan het ziekenhuis in Bern en had
een vrijwel vierkante vorm. De corridor liep rond een open
binnenplaats, de afdelingen waren ontworpen voor 10
tot 12 bedden en bevonden zich aan de buitenkant. Het
Allgemeines Krankenhaus in Zwitserland was een van
de eerste ziekenhuizen met speciale voorzieningen voor
de kunstmatige toevoer van verse lucht en de afvoer van
189
muffe lucht die waarschijnlijk besmettelijk was geworden door
contact met de patiënten die werden verpleegd. De overtuiging
dat ziekte het gevolg was van schadelijke dampen, miasma
genaamd, ging terug tot de tweede eeuw. Statistische analyse
en medische cartografie – twee belangrijke wetenschappelijke
innovaties uit deze periode – toonden het verband aan tussen
het ontstaan, de frequentie en de ernst van ziekten en de
fysieke kwaliteiten van de verschillende wijken van de stad.
Dit zorgde ook voor de logica van het bestrijden van ziekten
door het manipuleren van de omgeving waarin mensen leefden.
Frisse lucht werd beschouwd als de beste remedie, wat
verklaart waarom de eerste ziekenhuizen werden ontworpen als
beademingsmachines. Dit concept werd ontwikkeld na de brand
in het Hôtel-Dieu in Parijs in 1772.
De erbarmelijke omstandigheden in dit ziekenhuis waren al
lange tijd oorzaak van klachten.
Waarschijnlijk het meest perfecte paviljoenziekenhuis werd
gebouwd in Parijs, waar meer dan een eeuw na de fatale
brand van 1772 een nieuw Hôtel-Dieu zijn deuren opende. Het
werd ontworpen door E. Gilbert, die – niet toevallig – eerder
naam had gemaakt met de bouw van een psychiatrische
kliniek (Charenton, definitief ontwerp 1838) en een gevangenis
(Mazas, gebouwd tussen 1840 en 1850). De plaats van het
nieuwe ziekenhuis werd bepaald door G.E. Haussmann: aan de
noordkant van het plein voor de Notre-Dame, tussen het plein
en de hoofdader van de Seine.
De ontwikkelingen in het buitenland hadden voor het midden
van de negentiende eeuw weinig invloed in Nederland. Het
gangenstelsel was nog steeds de favoriet lang nadat het in
Frankrijk en Groot-Brittannië als verouderd was afgewezen. Dit
type bleek vatbaar voor belangrijke innovaties in de handen van
190
191
bekwame ontwerpers, maar deze waren voornamelijk
op het gebied van bouwconstructie. Typerend is het
gebouw van het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam (1855),
ontworpen door W.N. Rose. Het Coolsingelziekenhuis is vrij
letterlijk geïnspireerd op Diakonissen Anstalt Bethanian,
ontworpen door T.A. Stein, dat tussen 1845 en 1847 in
Berlijn was gebouwd. Ook buiten Nederland was het
Coolsingelziekenhuis lange tijd beroemd. Deze roem
was geheel te danken aan de technische voorzieningen,
die voor die tijd uiterst modern waren. Het ziekenhuis
beschikte over een uitgekiend ventilatiesysteem en een
eigen waterzuiveringsinstallatie. Het potentieel van de
stoommachine, de uitvinding van de negentiende eeuw,
werd ten volle benut. Maar ondanks dat het zijn tijd zo ver
vooruit was met betrekking tot de architectuur en in het
bijzonder de technische installaties, liep het gangenstelsel
waarop het werd gebouwd achter op de tijd. Voor latere
uitbreidingen werd een paviljoensysteem toegepast.
gevallen waren de paviljoens verbonden door gangen,
zoals in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.
De wortels van het psychiatrisch ziekenhuis vallen
deels samen met die van het moderne ziekenhuis: het
identificeren van psychische aandoeningen als klachten
die met behulp van recente wetenschappelijke inzichten
behandeld zouden kunnen worden.
Net als de eerdere ganggebouwen bestonden de
paviljoenziekenhuizen uit afdelingen voor mannen en
vrouwen en voor besmettelijke ziekten. Het belang van
de paviljoens zou echter al snel veranderen. De medische
wetenschap zette aan het eind van de negentiende eeuw
snel stappen vooruit. De verschillende specialisaties
zoals gynaecologie, verloskunde en oogheelkunde
werden ondergebracht in aparte paviljoens. Deze aanpak
werd in de praktijk met name toegepast bij de bouw van
universitaire ziekenhuizen, zoals het ontwerp van J. van
Nieukerken voor het Algemeen Provinciaal, Stads- en
Academisch Ziekenhuis in Groningen. Om te voorkomen
dat paviljoenziekenhuizen zich over uitgestrekte terreinen
zouden verspreiden, werden tussenliggende typen
ontwikkeld tussen de gang- en de paviljoentypen. In veel
Terwijl de introductie van nieuwe vormen van verpleging
en nieuwe aangepaste instellingen in het buitenland
plaatsvond, werden de oude 'gekkenhuizen', waarvan
er vele in de middeleeuwen waren ingericht, nog
jaren in Nederland gebruikt (Reinier van Arkel in
's-Hertogenbosch daterend uit 1442 en het Willem
Arntsz Huis in Utrecht uit 1461). De oprichters van deze
gestichten waren welgestelde burgers die, gemotiveerd
door de christelijke plicht van naastenliefde, een
erfenis in hun testament achterlieten. Tot laat in de
achttiende eeuw werd geen poging gedaan om de
patiënten in deze gestichten te genezen; ze werden
daar gewoon gehouden. De 'gekken' werden vaak als
beesten geketend en naakt opgesloten in donkere
kasten, meestal omdat hun afwijkende gedrag hen een
192
bedreiging maakte voor de openbare orde in de stad. De
functie als opsluitingsplaats werd weerspiegeld in de
structuur van het gesticht, dat meestal bestond uit een
aantal cellen (in het begin weinig), gegroepeerd rond een
vierkante binnenplaats. Het aantal dergelijke instellingen
groeide geleidelijk in de volgende eeuwen.
Pas in de 19e eeuw sloeg in Nederland de bouw
van instellingen op het platteland aan. Voor deze
nieuwe gebouwen gaf men de voorkeur aan het
paviljoensysteem. De grote aantrekkelijkheid lag in de
mogelijkheid van een optimale inbedding in de landelijke
omgeving, de fysieke scheiding van de verschillende
categorieën en klassen van patiënten en een grote
mate van transparantie binnen elk paviljoen. Een
van de voordelen van het paviljoentype was dat men
kleinschalig kon beginnen en daarna langzaam kon
uitbreiden. Rond de eeuwwisseling vond echter een
drastische schaalvergroting plaats.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd ook
een nieuwe categorie geesteszieken geïdentificeerd,
die verschilde van de categorie van de krankzinnigen
doordat deze geesteszieken meestal geen bedreiging
vormden voor de samenleving en zich zeer bewust waren
van hun specifieke probleem. Deze groep patiënten
had waarschijnlijk altijd bestaan, maar nu werden
ze geclassificeerd als een aparte groep. Omdat hun
aandoeningen het meest voorkwamen bij de welgestelden,
maakte hen dit tot een uitzonderlijk lucratieve doelgroep
voor de talrijke kleine privéklinieken die overal in het
laatste kwart van de negentiende eeuw ontstonden.
Wentink concludeerde dat klinieken voor neurasthenics
in een idyllische omgeving moesten worden gevestigd
met bossen, tuinen, weilanden en landbouwgrond
binnen handbereik, omdat het landschap niet alleen
voor plattelandswandelingen was, maar ook voor
werkzaamheden op het land. Een melkveebedrijf op het
terrein was waar mogelijk aan te raden. Een locatie in de
buurt van de stad werd aanbevolen. Dat vergemakkelijkte
niet alleen de aanvoer van allerlei praktische
benodigdheden, maar het maakte ook het kerkbezoek
gemakkelijker en bood de patiënten de mogelijkheid tot
vermaak. Een kliniek moest beginnen met twee grote
paviljoens, een voor eersteklas en een voor tweedeklas
patiënten, later werd een andere voor derdeklas patiënten
toegevoegd. Voor dergelijke sanatoria stelde men hoge
eisen aan de architectonische uitstraling ervan. De kamers
hadden veel lichtinval en waar mogelijk balkons. Een
grote, ruime veranda moest de zuidkant bedekken, of de
zuidoost- of zuidwestkant van het gebouw, afhankelijk van
de oriëntatie.
Langzaam maar zeker verloren de principes die
tegen het einde van de achttiende eeuw hadden
geleid tot de opkomst van het moderne ziekenhuis
en de moderne psychiatrische kliniek terrein. Schone
lucht en een landelijke omgeving werden nog steeds
belangrijk geacht, maar het geloof in de besmettelijke
eigenschappen van miasma verdween toen werd ontdekt
dat niet de vervuilde lucht zelf, maar de bacteriën die
deze bevatte, besmettelijk waren. Bovendien bleek
slechts een klein deel van die bacteriën door de lucht te
worden verspreid. De ontdekking van bacteriën maakte
het ontwerp van ziekenhuizen als beademingsmachines
overbodig. De frontlinie van het medische denken
verschoof naar de laboratoria, waar gezocht werd naar
manieren om bacteriën onschadelijk te maken.
193
194
In dezelfde periode nam de medische technologie het
ziekenhuis over. Het eerste apparaat dat overal zijn
intrede deed, was het röntgenapparaat, kort daarna
gevolgd door andere wonderen van technologie. De triomf
van de medische technologie veranderde het ziekenhuis
van een armenhuis in een topklinische instelling.
Hierdoor kwam het buiten het bereik van de traditionele
clientèle van paupers. In de ziekenhuisarchitectuur
werd opnieuw gezocht naar compactere vormen en de
nieuwe status van een gebouw kwam tot uiting in een
vaak uitgesproken representatieve uitstraling. Ook in
de wereld van de psychiatrie werd vooruitgang geboekt,
waar deze niet leidde tot het verlaten van de omvangrijke
paviljoencomplexen maar tot een grotere differentiatie,
mede door de introductie van nieuwe therapieën. Actieve
therapie in het bijzonder leidde tot de toevoeging van
kamers die speciaal voor dit doel waren uitgerust. Ook
in de huisvesting en ouderenzorg werd vooruitgang
geboekt, waarbij de contouren van nieuwe typen
gebouwen in beeld kwamen.
Het Gebouwcentrum Ziekenhuis, een gezamenlijk
initiatief van het Bouwcentrum, de Nederlandse
Ziekenhuisstichting, de Vereniging van Katholieke
Ziekenhuizen en het Koninklijk Instituut van
Nederlandse Architecten (BNA), werd op 28 februari
1950 officieel geopend door de minister van Sociale
Zaken, A.M. Joekes. De belangrijkste taak van het
centrum was het maken van gestandaardiseerde
bladen (normaalbladen of documentatiebladen) die
als vergelijkingsmateriaal moesten dienen voor de
beoordeling van nieuwe projecten. De standaardisatie
van een bepaald kenmerk, zoals de verpleegeenheid,
was om de functie, de afmetingen en de fysieke
uitvoering te standaardiseren; alleen dat laatste werd
volledig gezien als de taak van de architect.
Het uiterlijk van Nederland veranderde in de twintig
jaar na de Tweede Wereldoorlog drastischer dan in de
tweehonderd jaar daarvoor. De bevolking groeide als
nooit tevoren. De industrialisatie, die alle aanmoediging
kreeg, creëerde nieuwe sociale en economische
verhoudingen. Het land raakte verdeeld in economische
kernregio's en achtergebleven regio's waar speciale
stimuleringsmaatregelen nauwelijks een verdere
achteruitgang konden voorkomen. Er was een uittocht
vanuit de achtergebleven regio's naar de veelbelovende
gebieden in het westen van het land, waar het niet
de grotere steden waren die de demografische groei
opvingen, zoals ze in het verleden hadden gedaan, maar
de kleinere centra aan de periferie.
In het jargon van de stedenbouwkundigen was de
stad gefragmenteerd en verloor ze haar traditionele
kwaliteiten van een duidelijk afgebakende sociaaleconomische
eenheid binnen duidelijk identificeerbare
fysieke grenzen. De snelle toename van het autobezit
stimuleerde de opkomst van forensendorpen. Nederland
werd suburban. Het ligt voor de hand te veronderstellen
dat deze stormachtige ontwikkelingen gevolgen hadden
voor de gezondheidszorg. In de eerste plaats moest
het aantal diensten de bevolkingsgroei minstens
bijhouden. Ziekenhuizen en woon- en zorgvoorzieningen
voor ouderen zouden moeten worden opgenomen in
de nieuwe vestigingspatronen. Dat betekende dat de
meeste nieuwe instellingen werden opgericht in de
forensensteden en de snelgroeiende buitenwijken.
Een bijkomend voordeel dat vooral belangrijk was
195
voor ziekenhuizen was de bereikbaarheid via een
groeiend netwerk van hoofdwegen en snelwegen. In
de psychiatrie had een aantrekkelijke landschappelijke
omgeving van bossen of duinen nog steeds de voorkeur.
Uiteraard had de nieuwe woon- en werkomgeving die
in recordtijd werd gecreëerd effect op de gezondheid.
Welvaartsgerelateerde klachten en stress eisten hun tol
en leverden stof voor een groeiende hoeveelheid kritiek.
Een toenemende vervreemding werd beschouwd als het
belangrijkste effect van de veranderingen op ouderen. De
beste manier om deze specifieke problemen van ouderen
aan te pakken, zou zijn om een woonomgeving te creëren
die speciaal was afgestemd op hun behoeften. Dit leidde
tot een bouwhausse van voorzieningen voor ouderen, die
ongeëvenaard was in andere landen.
De modernisering van de Nederlandse bouwnijverheid
was tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in volle gang.
Dat leidde tot experimenten.
Tijdens de wederopbouwperiode zijn veel experimenten
uitgevoerd met bouwsystemen. Dit waren bouwmethoden
op basis van gestandaardiseerde, meestal prefabelementen,
vrijwel altijd gecombineerd met een vast
systeem van afmetingen. De belangrijkste reden voor
deze soms omslachtige en altijd dure experimenten was
aanvankelijk het tekort aan geschoolde arbeidskrachten.
Later verschoof de nadruk naar het snellere tempo
waarin (overwegend) woningen volgens deze moderne
methode gebouwd konden worden.
Een andere vorm van standaardisatie was de prefabricage
van complete onderdelen van een gebouw. Deze methode
werd meestal gebruikt voor douches, toiletten en
keukens, die fittingen waren in plaats van een deel van
het gebouw. Tot slot was het mogelijk om hele gebouwen
te standaardiseren. In de sociale woningbouw was dat
al jaren gangbaar, maar behalve voor tankstations,
bushokjes en andere snelwegarchitectuur bleek het voor
andere bouwvormen nauwelijks haalbaar.
Standaardelementen werden ook gebruikt in
zorggebouwen. In de praktijk hadden de ontwerpen van
gestandaardiseerde componenten volgens een vast
systeem van afmetingen hadden één ding gemeen:
ze wezen in de richting van verdere schaalvergroting
en de combinatie van basiseenheden die in grote
mate identiek waren. Daardoor werden ziekenhuizen,
verzorgingstehuizen (die al groter waren dan hun
tegenhangers in het buitenland) en flatgebouwen voor
ouderen nog groter in omvang. De toepassing van
prefab- gevelelementen gaf het Leyenburgziekenhuis
in Den Haag (ontworpen door K.L. Sijmons) een
uitgesproken moderne uitstraling.
De standaardisatie van gebouwen veronderstelt dat
de functie herhaalbaar is. Lokale eigenaardigheden
en de persoonlijke voorkeuren van de klanten spelen
geen rol. Het aantal programma's is beperkt voor
huisvesting, maar dit is veel minder het geval voor bijna
elke andere functie. Volledig identieke ziekenhuizen zijn
nooit gebouwd, maar ziekenhuizen die gebruikmaken
van een standaardprogramma wel. De bekendste zijn
de vijf Wiegerinck-ziekenhuizen in Utrecht, IJmuiden,
Heemstede, 's-Hertogenbosch en Oosterhout. Het zijn
torenhoge ziekenhuizen met de behandelunit in de
laagbouw en de poliklinieken, met eigen ingang, haaks.
196
De toepassing van het dubbele gangensysteem heeft
geresulteerd in een uitzonderlijk compact afdelingsblok.
Hoewel de vijf Wiegerinck-ziekenhuizen niet helemaal
identiek zijn, illustreren ze wel het ideaal van het
universele ziekenhuisbouwpakket, van het ziekenhuis dat
zo min mogelijk aandacht besteedde aan zijn omgeving
en op elke willekeurige locatie kon worden geplaatst.
Het idee dat standaardisatie een manier was om veel
en uitgebreider, maar niet beter. Hoewel er voorlopig
genoeg geld was, zorgde deze kritiek voor vragen over de
ingeslagen weg.
Bovendien was financiering niet het enige of zelfs het
belangrijkste economische criterium: als de zorgsector
in hetzelfde tempo zou blijven groeien, zou er al snel een
tekort ontstaan aan personeel, met name verplegend
geld te besparen bleek ongegrond. Voor sommige
onderzoekers was het grote voordeel de geringe invloed
van de medische staf op het ontwerpproces.
De economische opleving, bereikte een hoogtepunt in
de vroege jaren 1970. Het tempo waarin de zorg zich
ontwikkelde was aanzienlijk hoger dan de gemiddelde
groei van het bruto nationaal product (BNP). Dit gold
met name voor de ziekenhuiswereld en de huisvesting
van ouderen. Critici klaagden dat de verbetering van het
niveau van de gezondheidszorg geen gelijke tred hield
met deze onevenredige groei - de zorg werd duurder
personeel. Er moest dus toch een einde worden gemaakt
aan de ongelimiteerde groei. Terughoudendheid werd
een belangrijk thema, vooral in de ziekenhuiswereld
en in de ouderenzorg, maar ook in de psychiatrie. Het
tweede grote thema betrof de kritiek op het functioneren
van de gezondheidszorg. Deze kritiek viel samen met
het groeiende protest tegen de verzorgingsstaat in het
algemeen.
Nergens was dit protest zo luidruchtig als in de
psychiatrie – die altijd de sector was die het meest
direct werd beïnvloed door meningen over mens en
maatschappij.
197
198
De impact van deze kritiek werd onmiddellijk geuit in
de opkomst van nieuwe architecturale concepten. De
sleutelbegrippen waren kleinschaligheid, veiligheid
en warmte. Er moesten sociale ruimtes komen waar
mensen spontaan kleine, tijdelijke gemeenschappen
konden vormen. De moderne functionalistische
stedenbouw werd ervan beschuldigd dit te frustreren
door de smalle straatjes, steegjes en pleinen van vroeger
achterhaald te verklaren. De premoderne stedenbouw
werd nu de belangrijkste inspiratiebron. Dat gold ook
voor een van de meest besproken architectuur- en
stedenbouwkundige concepten van deze jaren: het
principe van draagstructuur en inbreidingsconcepten.
7388 miljoen gulden). Het aandeel van het nationaal
inkomen dat aan gezondheidszorg werd besteed,
steeg in dezelfde periode van 3,3 naar 6,4 procent. Het
aandeel van de ziekenhuisgezondheidszorg (exclusief
behandeling door specialisten) steeg van 32,8 naar 43,8
procent. De stijging van de kosten was vooral het gevolg
van de toename van het aantal algemene ziekenhuizen
en van het aantal bedden. In het voorjaar van 1969 waren
er 220 algemene ziekenhuizen met in totaal 66.000
bedden, wat neerkomt op 5,1 promille per 1.000 van de
bevolking. Zelfs in de meest optimistische economische
modellen werd duidelijk dat de gezondheidszorg hard op
weg was totaal onbetaalbaar te worden.
Door de industrieel vervaardigde ondersteuning te
scheiden van een invulpakket dat is ontworpen om
aan de behoeften van de gebruiker te voldoen, hoopte
de SAR persoonlijke vrijheid te harmoniseren met de
moderne industriële samenleving. Dit onderscheid
tussen een permanente structuur en een flexibel
interieur vormde al in 1969 de basis voor de nieuwe
richtlijnen gepubliceerd in de notitie ‘Aspecten van
het ziekenhuis van de toekomst’. Hoewel de meeste
alternatieve, weefselachtige plannen voor ziekenhuizen
over het algemeen onuitvoerbaar bleken, nam de bouw
van kleinschalige groepsfaciliteiten een vlucht in de
psychiatrie. Deze groepsgebieden waren opgenomen in
de structuur van de bestaande instellingen. Wat betreft
huisvesting voor ouderen, werd de bouw van grote
complexen verdeeld in aangename kleinere eenheden
door tal van kleine straatjes en pleinen populair.
De kosten van de gezondheidszorg stegen tussen 1953
en 1970 met bijna een factor 10 (van 797 miljoen naar
Met hoopte dat als er regels zouden worden opgelegd aan
de bouw van ziekenhuizen, ook het ziekenhuisgebruik
zou afnemen. Deze benadering werd belichaamd in de
Hospital Provisions Act van 1971. Deze voorzag in de
oprichting van een raad voor ziekenhuisvoorzieningen om
de wenselijkheid van nieuwe gebouwen te onderzoeken
en daartoe een nationaal ziekenhuisplan op te stellen.
Dit resulteerde in een regionaal distributieplan dat al snel
onhaalbaar bleek. Het college had meer succes bij het
opstellen van criteria waaraan de bouwplannen moesten
voldoen. Een daartoe samengestelde commissie had
meer succes bij het opstellen van criteria waaraan de
bouwplannen moesten voldoen, waarvan de uitwerking
werd uitbesteed aan de ziekenhuisspecialisten verenigd
in de Stichting Architectenonderzoek Zorggebouwen
(Stagg). In eerste instantie probeerde de Stagg een
standaardprogramma te ontwikkelen, maar dat bleek
overambitieus. In plaats daarvan onderzocht de Stagg
onder leiding van centraal projectleider J.P. Kloos de
optimale afmetingen van de verschillende delen van een
199
ziekenhuis. Een andere belangrijke stap in het reguleren
van het aanbod was de Structuurnota Gezondheidszorg
die de staatssecretaris van volksgezondheid J.
Hendriks in 1974 presenteerde. Deze combineerde
twee strategieën: de invoering van een ladderstructuur
(waardoor dure apparatuur alleen in ziekenhuizen kon
worden geïnstalleerd) en regionalisering (geografische
spreiding in overeenstemming met de doelstellingen
van de Hospital Provisions Board). Een belangrijk
kenmerk van de nota was de inperking van de toegang
tot ziekenhuisvoorzieningen: patiënten moesten
voortaan, voordat zij in een ziekenhuis konden worden
opgenomen, door hun huisarts worden doorverwezen;
deze laatste kreeg de functie van poortwachter. De
pogingen van de Stagg om te werken aan innovatieve
ziekenhuisconcepten leidden tot reflectie op nieuwe
principes. Het resultaat daarvan was het handboek
"Ziekenhuis Menselijk en Modern", dat tussen 1969 en
1975 als losbladig systeem werd gepubliceerd en een
nauwkeurig beeld geeft van de opvattingen die er in de
jaren 1970 op na werden gehouden.
Het was de taak van de architect om de ruimtelijke
omstandigheden te creëren waarin deze gemeenschap
kon worden gecreëerd en kon functioneren, iets
heel anders dan 'het ontwerpen van een efficiënte
genezingsfabriek met een quasi-humaan tintje zoals
winkels in de ontvangstruimte en een reproductie aan
de muur'. Van de architect werd verwacht dat hij een
humane omgeving creëerde waarin de technologische
perfectie van geneeskunde en gezondheidszorg
samenviel met zorg voor het welzijn van de patiënt.
Het was dus ook de zoektocht naar een synthese tussen
humaan en modern in het ontwerp van het gebouw.
Kleinschaligheid was in de psychiatrie de winnende
kaart, net als laagbouw bij ziekenhuizen. Als gevolg van
de nieuwe inzichten besloot de Sint Willibrordusstiching
in Heiloo om nieuwbouw in gebruik te gaan nemen. Dit
leidde in 1975 tot een plan gebaseerd op kleine groepen
van acht personen. Het eerste tastbare resultaat werd
voltooid in 1980, relatief snel na het oorspronkelijke idee.
Typerend voor veel nieuwbouwprojecten is de woordelijke
en vaak filosofisch getinte rechtvaardiging ervan.
Een aantal experts uit het veld gaven hun hun visie op
de toekomst van de gezondheidszorg als uitgangspunt.
De verwachting was dat er door de ontwikkelingen
in de medische techno logie een kleiner, hightech
kernziekenhuis over zou blijven. Na een kort verblijf
daar zouden de patiënten worden overgeplaatst naar
andere voorzieningen. Er zouden gemeentelijke of
regionale behandelcentra (satellieten) worden ingericht
voor ambulante hulp en dagbehandeling. De poliklinische
afdelingen werden groter en bleven deel uitmaken
van de organisatie van het ziekenhuis (zonder er
noodzakelijkerwijs een fysiek onderdeel van te vormen),
en het belang van kleinschaligere zorgvoorzieningen
die een organisatorisch of een fysiek onderdeel van een
ziekenhuis moesten vormen, nam toe. Lichte vormen van
ziekenhuisgerelateerde zorg konden ook worden geleverd
in zorghotels (zotels), in ziekenboegen of thuis in samenwerking
met thuiszorgorganisaties. R.B.M.R. Bakker (arts
en medisch directeur van het Westeinde Ziekenhuis in
Den Haag) verwachtte dat het ziekenhuis steeds meer
als winkelcentrum zou worden gebruikt.
200
Het onderscheid tussen winkelstraat en ziekenhuis zou
vervagen. Een belangrijkere trend was de organisatie van
ziekenhuizen rond medische processen in plaats van
medische functies. Verschillende categorieën patiënten
volgen gepersonaliseerde behandeltrajecten, waarbij deze
trend resulteert in de identificatie van specifieke groepen.
De medische specialisaties zijn idealiter verdeeld over
deze groepen, zodat het ziekenhuis wordt opgedeeld in
gespecialiseerde clusters. Maar het mocht niet zo zijn.
Zorggebouwen behoren tot de meest fascinerende
architecturale opgaven. Hun evolutie begon toen
ziekenhuizen en psychiatrische instellingen zich zo'n
250 jaar geleden bewust begonnen te onderscheiden
door de manier waarop ze werden bepaald door hun
doel. Hun functie was om bij te dragen aan het herstel
van de patiënten die bij hen werden opgenomen, en de
architectuur werd ingezet als instrument om dat mogelijk
te maken. Men geloofde dat een natuurlijke, gezonde
omgeving een essentiële bijdrage leverde aan het welzijn
van patiënten en hun herstel bevorderde.
De laatste decennia hebben zich echter ontwikkelingen
voorgedaan, voortkomende uit de geleidelijke overgang
naar een zorgstelsel waarin marktmechanismen
een prominente rol krijgen. De magische formule die
voortdurend wordt herhaald, is de vervanging van aanbod
door vraagregulering. In een geliberaliseerde markt
bepaalt de vraag – in dit geval naar gezondheidszorg
– het aanbod. De kosten worden niet verlaagd door het
aanbod te beperken, maar door concurrentie, en die
concurrentie zal alleen maar toenemen naarmate de
markt een steeds opener karakter krijgt. De regulering
van het aanbod kenmerkte zich door een uitgebreid
vergunningenstelsel, beperkingen van de mogelijkheid
om een zorginstelling te runnen en vrijstellingen daarvan.
Het nieuwe systeem rekent geleidelijk af met de meeste
beperkingen. Instellingen worden zelf verantwoordelijk
voor hun vastgoed en moeten de bouw- en exploitatiekosten
doorberekenen in de prijs van de zorg. Het nu
een kwestie van het bouwen van flexibele en vooral
verkoopbare gebouwen die optimaal functioneren zonder
ruimte te verspillen. Hoewel er evenveel definities van
optimaal functioneren zijn als er verschillende partijen en
perspectieven zijn, is er consensus over de wenselijkheid
om het aantal specifiek voor hun functie ontworpen
delen van het gebouw tot een minimum te beperken.
Alle instellingen in de zorg worden gedwongen na te
denken over het nut en de noodzaak van hun gebouwen
– en daarmee van architectuur. Er zijn twee extreme
standpunten te onderscheiden. Aan de ene kant is er de
opvatting van architectuur als een noodzakelijk kwaad
waarvan de kosten zo laag mogelijk moeten worden
gehouden. Aan de andere kant is de opvatting dat
architectuur een bedrijfsinstrument is dat de bedrijfsresultaten
direct beïnvloedt. Twee aspecten spelen hierbij
een grote rol: logistiek en de manier waarop een gebouw
wordt waargenomen en ervaren door de gebruikers.
Frustratie van de logistieke processen leidt tot hoge
kosten, terwijl innovatieve concepten aanzienlijke
besparingen met zich mee kunnen brengen.
201
202
203
204
In de architectuur van ziekenhuizen is vooralsnog een
opvallend verschil te zien tussen de ontwikkeling van nieuwe
concepten en de implementatie van de laatste dinosaurussen.
De laatste jaren zijn de complexen opge leverd
die vanaf het midden van de jaren 1990 zijn ontwikkeld
als de ziekenhuizen van de eenentwintigste eeuw.
misleidend: de combinatie van functies die kenmerkend
is voor de klassieke boulevard is er wel, maar de fysieke
vorm is totaal anders. De meeste van hen zijn gebaseerd
op het winkelcentrum of medische miniwinkelcentrum
en bestaan vaak uit een ensemble van afzonderlijke
gebouwen - er zijn zelden straten of pleinen.
Het Martini Ziekenhuis in Groningen (2007), ontworpen
door Arnold Burger (Burger Grunstra architecten
adviseurs), bestaat uit twee langgerekte volumes.
Het ene deel heeft een vloeiende slangvorm, het andere
een zigzagvorm. De twee volumes zijn op twee punten
met elkaar verbonden. Opvallend is de glazen gevel aan
de kant van de toegangsweg: deze dubbele gevel geeft
het complex veel van zijn opvallende kenmerken. Het
ziekenhuis is een modelproject voor industriële, flexibele
en demontabele architectuur. Deze komt hier tot uiting in
een systeem van scheidingswanden die gemakkelijk
te verplaatsen zijn, ondanks de massa kabels en andere
technische elementen. Het interieur is van Bart Vos (Vos
Interieur) met een scala aan kleuren van de kunstenaar
Peter Struycken.
Het concept van de zorgboulevard is populair. Dit bestaat
uit het aantrekken van medische en commerciële
activiteiten in de buurt van een ziekenhuis, zodat het
zich verschuilt achter een complex van bedrijven dat het
meest op een winkelcentrum lijkt.
Het concept van de zorgboulevard kan dan ook
worden beschouwd als het medische equivalent
van het omtoveren van het hele sociale leven tot
een winkelervaring. Het wordt vooral toegepast in
algemene ziekenhuizen. De term 'boulevard' is enigszins
De commerciële uitstraling van de zorgboulevard
lijkt afgestemd op de transitie naar een klantgerichte
vorm van dienstverlening; in die zin vertegenwoordigt
de zorgboulevard de toenemende invloed van het
marktdenken. Pragmatische overwegingen zijn van
groter belang: vooral dankzij de poliklinische afdelingen
trekken ziekenhuizen een constante stroom klanten aan,
wat aantrekkelijk is voor de bedrijven aan de boulevard.
De boulevard zorgt op zijn beurt voor extra inkomsten
voor het ziekenhuis, zeker wanneer het ziekenhuis zelf de
voorzieningen exploiteert of gunstige contracten weet af
te sluiten met de private partijen die ze exploiteren.
Bovendien vormt een zorgboulevard een naadloze
overgang naar normale vormen van stedelijke
dienstverlening, en dat kan helpen om het ziekenhuis
zich minder als geïsoleerd bolwerk te laten
manifesteren. Aan de andere kant staat of valt
het concept met een hoge mate van concentratie.
Het is een aanvulling op het klassieke centrale
ziekenhuis, dat dankzij deze toevoeging nog meer
aanzwelt. Het one-stop medisch centrum houdt in dat
het hele scala aan voorzieningen, van niet-medisch tot
topmedisch, geclusterd is.
205
Waar de voorgaande decennia gekenmerkt werden door
schaalvergroting, mede omdat het de enige manier was
om het maximale uit de eindeloze stroom fusies te halen,
keert nu langzaam het tij. Natuurlijk zijn er veel medische
functies die alleen goed kunnen worden ondergebracht in
grote ziekenhuizen. Dat is de enige plek voor ingewikkelde
en gevaarlijke ingrepen. Als multidisciplinair werk nodig is,
impliceert dat de beschikbaarheid van een concentratie van
verschillende specialisaties. Kleinere instellingen zijn ook
minder geschikt voor opleiding en onderzoek, waardoor er
altijd nog een aanzienlijk aantal grote complexen zal zijn.
Toch is de overtuiging dat een grote schaal altijd beter is,
aan het wankelen gebracht. De zoektocht naar manieren
om grote ziekenhuizen te decentraliseren wordt ingegeven
door verschillende motieven. Ten eerste zijn er de gevolgen
van de nieuwe bouwwetgeving, die de verschillen tussen de
'hete vloer', kantoren en hotelfuncties verscherpt en daarmee
de versnippering van het gebouw in afzonderlijke delen
aanmoedigt. Ten tweede is er het besef dat het klassieke
ziekenhuis met alle taken grote logistieke problemen met zich
meebrengt, niet flexibel is, een massa verkeer genereert, en
dingen combineert die geen functionele relatie met elkaar
hebben – allemaal binnen een onvermijdelijke institutionele
setting. Ten derde maakt de revolutie in de multimedia het
overbruggen van fysieke afstanden steeds vaker overbodig.
Informatie kan razendsnel worden uitgewisseld, niet alleen
tussen de afdelingen binnen ziekenhuizen, psychiatrische
instellingen en verpleeghuizen, maar ook tussen deze
instellingen en hun ambulante patiënten.
Tot slot wint het idee terrein dat kleinschalige klinieken dichter
bij de 'cliënt' staan, een belangrijke rol kunnen spelen op
het gebied van voorlichting en preventie, en niet gehinderd
206
worden door de massale schaal en kilte van het grote
ziekenhuis als het gaat om het benaderen van patiënten.
Tegelijkertijd kunnen deze kleinschalige klinieken
echter maar een klein deel van het aanbod van grotere
ziekenhuizen overnemen: specialisatie is onvermijdelijk.
Dat veronderstelt het bestaan van netwerken van
zorgclusters, extramurale poliklinische eenheden en
medische wijk- en buurthuizen.
Al in de jaren 1990 werd gedacht dat het klassieke
centrale ziekenhuis zou worden gereduceerd tot een
kleine hightech kliniek. Terwijl de organisatie van
een groot ziekenhuis intact blijft en zelfs kan worden
uitgebreid met voorzieningen uit andere sectoren, is de
accommodatie verspreid over een groot aantal locaties
die dankzij internet intensief met elkaar in contact
staan. Het internet stelt patiënten idealiter in staat om
optimale controle uit te oefenen over de processen
waaraan ze worden onderworpen, waardoor de relatie
tussen klant en dienstverlener wordt omgekeerd - een
omkering die al heeft plaatsgevonden in sectoren van
de ssamenleving, zoals banken en reisbureaus. In ruil
voor de verantwoordelijkheden en werkzaamheden die
worden overgedragen aan de klanten, krijgen deze meer
invloed, vooral wanneer ze kunnen kiezen uit meerdere
aanbieders op verschillende locaties. Het hebben van een
ruime keuze is een voorwaarde voor de empowerment
van de patiënten.
Terwijl bestaande ziekenhuizen opvallend resistent
lijken te zijn tegen de kennelijk groeiende vraag
naar fundamentele veranderingen, ontstaan overal
gezondheidscentra met huisartsen, fysiotherapeuten
en psychologen.
Veel recent gebouwde ziekenhuizen kenmerken zich
door het streven naar hoge kwaliteit. Dit is in lijn met
de herontdekking van het potentieel van architectuur
en wordt ook aangemoedigd door de herziening van
het systeem dat de instellingen verplicht strategieën te
ontwikkelen voor de optimale inzet van hun gebouwen.
Vergelijkbare trends zijn te zien in psychiatrische
instellingen en ouderenhuisvesting, waar dezelfde
motieven een rol spelen. Dat kwaliteit meerwaarde kan
bieden, zowel in gebruik als – letterlijk – in termen van
accountancy is geen recente ontdekking; nieuw is de
ontdekking dat optimale winst kan worden gehaald uit de
architectuur van de gezondheidszorg. Zoals altijd hangt
het allemaal af van de rol van de opdrachtgever.
Prognoses bevolkingsgroei en
samenstelling 2021 1502
Volgens de prognoses gepubliceerd in Primos 2021
(Prognose van bevolking, huishoudens en woningbehoefte
tot 2050), neemt de bevolking in de periode
2021-2035 naar verwachting met bijna 1,3 miljoen
inwoners toe. Dat is een groei van in totaal 7,4%. De
sterkste groei wordt in de eerstkomende jaren verwacht.
Rond 2034 bedraagt de groei nog ruim 70 duizend
inwoners per jaar. Na 2035 zet volgens de huidige
inzichten de bevolkingsgroei door, maar steeds in een
iets lager tempo.
Volgens de prognose verwelkomt Nederland in 2038 de
19 miljoenste inwoner, en zal Nederland in 2050 19,5
miljoen inwoners tellen.
207
Geografische kaart Nederland/Primos.
Randstad
Noordflank
Oostflank
Zuidflank
Overig Nederland
Het zal echter enige jaren duren voordat de extra
inspanningen van Rijk, provincies, gemeenten en
bouwende partijen resulteren in de oplevering van meer
woningen. De Primos-prognose 2021 verwacht dat in de
tweede helft van de jaren 2020 de woningvoorraad per
saldo per jaar met ruim 80 duizend woningen toeneemt.
De piek wordt verwacht rond 2026/2027 met een nettogroei
van tussen de 85 en 90 duizend woningen. Daarna
zal de productie, volgens de huidige inzichten, onder
invloed van een afnemende huishoudensgroei en een
teruglopend woningtekort, dalen.
Bron: Primos 2021.
De prognose 2021 voorziet een voortgaande regionale
differentiatie. De sterkste bevolkingsgroei in de periode
tot 2035 wordt verwacht in de woningmarktregio’s Den
Haag (16%), Amsterdam (16%), Ede (14%) en Utrecht
(13%). In de noordflank wordt de sterkste groei in de
woningmarktregio Lelystad (11%) verwacht en in de
zuidflank neemt de bevolking in de regio Eindhoven (9%)
het meest toe. De woningmarktregio’s in het landsdeel
overig Nederland krimpen of kennen een beperkte groei.
Woningmarktregio Roosendaal vormt een uitzondering
met een verwachte bevolkingsgroei van 4%.
Als gevolg van de stikstofproblematiek en de
coronacrisis heeft een deel van de woningbouwprojecten
vertraging opgelopen. De verwachting is daarom dat de
woningproductie in 2021 en 2022 iets lager ligt dan in
afgelopen jaren. Vanaf 2023 neemt de woningproductie
naar verwachting weer sterk toe. Deels gaat het om een
inhaaleffect, deels is deze verwachting gebaseerd op de
gemeten toename in de plancapaciteit en aanpassingen
in het beleid van overheden.
208
In totaal worden er naar verwachting in de periode 2021 t/m 2034 1,16 miljoen woningen
aan de voorraad toegevoegd en 168 duizend woningen aan de voorraad onttrokken. Per
saldo neemt de voorraad met bijna 990 duizend woningen toe, een uitbreiding met 12,4%.
Het woningtekort zal naar verwachting pieken in 2024 op 316.700, oftewel 3,9% van de
voorraad, en vervolgens dalen naar 2,7% in 2030 en 2,0% in 2035. Het woningtekort daalt
uiteindelijk nog verder naar 1,4% in 2050.
Verwachte bevolkingsgroei naar component.
120.000
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0
-20.000
-40.000
2021 2023 2025 2027 2029 2031 2033 2035 2037 2039 2041 2043 2045 2047 2049
Natuurlijke aanwas
Buitenlands migratiesaldo
Bron: CBS Bevolkingsprognose 2020-2070 (december 2020).
Vanaf 2022 bedraagt de groei van de bevolking meer dan 100 duizend inwoners per
jaar. In de periode 2021 tot 2035 neemt de bevolking naar verwachting met bijna 1,3
miljoen inwoners toe. Dat is een groei van in totaal 7,4%. Ruim driekwart van deze groei
(78%) is het gevolg van een positief buitenlands migratiesaldo. De natuurlijke aanwas
draagt dus minder dan een kwart bij aan de groei. In de jaren 2022-2026 bedraagt
de groei gemiddeld 105 duizend inwoners per jaar. Dat komt neer op een gemiddelde
bevolkingsgroei van 0,6% per jaar. Het groeitempo neemt in de loop der tijd af. Rond 2034
bedraagt de groei nog ruim 70 duizend inwoners per jaar, oftewel 0,4% per jaar.
De verwachte bevolkingsgroei zal zich niet gelijkmatig voordoen in alle leeftijdsgroepen.
De verwachting is dat de aantallen middelbare scholieren (13 t/m 18 jaar) en oudere
personen onder de potentiële beroepsbevolking (45 t/m 67 jaar) gaan afnemen en in
2035 lager zijn dan in 2021. De overige leeftijdsgroepen zullen in omvang toenemen.
209
Verwacht bevolkingsaantal naar leeftijdsgroep (2021-2035-2050).
tot 4 jaar
4 - 12 jaar
13 - 18 jaar
19 - 44 jaar
45 - 67 jaar
68 - 74 jaar
vanaf 75 jaar
0
1 2 3 4 5 6 7
2021
2035 2050
Bron: CBS.
De ontwikkeling van het aantal huishoudens hangt af van ontwikkelingen in de
bevolkingsopbouw en van het huishoudenvormende gedrag van die bevolking. Daarbij
gaat het om processen als uit huis gaan, samenwonen, scheiden, verweduwing en de
overgang naar intramurale voorzieningen (tehuizen).
De meeste mensen wonen zelfstandig thuis in een particulier huishouden (CBS-definitie),
maar bij een kleine groep is dat niet het geval. Deze woont in een instelling zoals een
verpleeg- of verzorgingshuis, een kindertehuis, een gezinsvervangend tehuis, een
revalidatiecentrum, een klooster of een penitentiaire inrichting. Ook asielzoekerscentra
worden tot deze intramurale instellingen gerekend. De groep van mensen woonachtig in
een intramurale instelling wordt ook wel de institutionele bevolking genoemd. Door de
toenemende vergrijzing zal de institutionele bevolking naar verwachting toenemen en
in 2035 uit 311 duizend personen bestaan. Dat is 59 duizend meer dan in 2021. Tussen
2035 en 2050 komt daar nog eens eenzelfde aantal personen bij.
210
Ontwikkeling institutionele bevolking,
realisaties en prognoses (2011-2050).
400.000
380.000
360.000
340.000
320.000
300.000
280.000
260.000
240.000
220.000
200.000
2011 2016 2021 2026 2031 2036 2041 2046
Waarneming
Bron: CBS17 en Primos 2021 en 2020.
Primos 2021 Primos 2020
Vooral het aantal alleenstaandenhuishoudens neemt
met 592 duizend (19%) sterk toe. In de eerste jaren
bestaat de toename van alleenstaanden voor ruim
60% à 70% uit 65-plussers. In de loop der jaren neemt
dit aandeel sterk toe. Vanaf 2030 bestaat de toename
vrijwel geheel uit 65-plussers. De huishoudenstoename
in de periode tot 2035 betreft 4% eenoudergezinnen, 15%
paren, 11% gezinnen en maar liefst 70% alleenstaanden.
Voor de periode vanaf 2035 zien we de grootste aanwas
wederom bij de alleenstaanden, en dan vrijwel geheel
beperkt tot de groep 75-plussers. Ook het aantal stellen
Voor de woningmarkt is niet zozeer de bevolkingsgroei
met kinderen neemt vanaf 2035 toe.
van belang als als wel de verwachte toename van
het aantal en de verschillende typen huishoudens.
In de periode 2021 t/m 2034 neemt het totale aantal
huishoudens naar verwachting met 848 duizend toe,
van 8,0 miljoen naar 8,9 miljoen, een groei met 10,5%.
Dat is naar verhouding sterker dan de bevolkingsgroei
(7,4%) in diezelfde periode: de gemiddelde grootte van
huishoudens neemt dus nog verder af, van 2,14 in 2021
tot 2,07 in 2035.
Toe- en afname van huishoudens naar type en leeftijd (2021-2035 en 2035-2050).
700.000
600.000
500.000
400.000
300.000
200.000
100.000
0
-100.000
-200.000
15-29 30-64 65-74 75+
Alleenstaanden
15-29 30-64 65-74 75+
Samen zk
15-29 30-64 65-74 75+
Samen mk
15-29 30-64 65-74 75+
Eenouder
Mutatie 2021 - 2035
Mutatie 2035 - 2050
Bron: Primos 2021.
211
212
16
BINNENMILIEUPARAMETERS
213
INVENTARISATIE
Dynamische zon- en lichtwering kunnen de warmtetoetreding in een gebouw verminderen, hetgeen
bijdraagt aan een vermindering van het energiegebruik in het gebouw voor koeling 1601 en verlichting 1602 .
Bovendien kan van het gebruik ervan een positieve invloed uitgaan op mensen die zich in het gebouw bevinden.
De relevante binnenmilieuparameters in zorggebouwen die beïnvloed worden door dynamische zon- en
lichtwering zijn deels afhankelijk van de parameters die van toepassing zijn op de productiviteit van
gebruikers in kantoorgebouwen 1603 , aangevuld met suggesties van verschillende specialisten op dit gebied.
Deze voor zorggebouwen relevante binnenmilieuparameters
en de invloed van de verschillende aspecten
van een zon- en lichtweringsysteem zijn in de illustratie
hieronder weergegeven in hun onderlinge samenhang.
Overzicht van de invloed van dynamische zon- en/of
lichtweringsystemen op binnenmilieuparameters, die van
invloed zijn op de gebruikers van zorggebouwen.
Systeem
Zonwering
Daglichtwering
Dynamische regeling
Motor
Temperatuur
Zoninstraling kan op een zonnige dag in belangrijke
mate bijdragen aan de opwarming van een ruimte. In
de winter kan dit energetisch gunstig zijn omdat de
ruimte dan minder verwarmd hoeft te worden via het
verwarmingssysteem. In het tussenseizoen en in de zomer
kan de zon echter zorgen voor een ongewenste warmtelast
en leiden tot een hoge ruimtetemperatuur of een noodzaak
tot extreem koelen om de gewenste ruimtetemperatuur te
waarborgen. Wanneer er geen koeling aanwezig is, speelt
buitenzonwering een belangrijke rol bij het voorkomen van
opwarming van de ruimte.
Fysische gevolgen
Temperatuur
Straling(-asymmetrie)
Daglicht
Uitzicht
Luminantie (verblinding)
Beïnvloedingsmogelijkheden
Instalatiegeluid
Gebouwgebruikers
Langdurige zorg
- Bewoner
- Personeel
- Bezoekers
Ziekenhuis
- Patiënten
- Personeel
- Bezoekers
Als er wel koeling aanwezig is, draagt dynamische
buitenzonwering bij aan het verminderen van het
energiegebruik ten gevolge van ruimtekoeling. Bovendien
is zonwering in gebouwen met koeling, vooral op
extreem warme dagen, met buitentemperaturen > 30 °C,
(wanneer het koelvermogen mogelijk onvoldoende is
om de ruimte op temperatuur te houden), van belang
om opwarming van de ruimte tegen te gaan. Daarnaast
kan zoninstraling op de gevel zorgen voor een slechte
temperatuurverdeling in een ruimte of gebouw. Met
name wanneer er geen aparte regelmogelijkheid
bestaat van het verwarmings- en koelingssysteem
voor verschillende gevels die voorzien zijn van een
aanzienlijk glasoppervlak; de temperatuur aan de zijde
met zoninstraling zal beduidend hoger zijn dan die aan
de zijde zonder de zoninstraling. Het toepassen van
dynamische zonwering kan bijdragen aan het voorkomen
van oververhitting in een gebouw.
Stralingswarmte
Via het glas komt zoninstraling direct de ruimte binnen.
Afhankelijk van de zontoetredingsfactor van het
glas en eventuele zonwerende voorzieningen wordt
een bepaalde mate van zoninstraling geweerd. De
directe zoninstraling draagt bij aan de warmtelast in
het gebouw en zorgt ter plekke van de zoninstraling
voor een warmeretemperatuurbeleving door de
214
stralingscomponent die op het lichaam schijnt.
Dit kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de
temperatuurbeleving. Daarnaast ontstaat er door
zoninstraling via het raam een warm raamoppervlak
in de ruimte. Een warm raamoppervlak kan leiden
tot een warmetemperatuurbeleving vanwege de
grote stralingscomponent. Zonwering en lichtwering
kunnen beide bijdragen aan het voorkomen van
een warmetemperatuurbeleving ten gevolge van
zoninstraling op een persoon, waarbij zonwering in het
algemeen het meest effectief is.
Daglicht
Daglicht draagt bij aan het verminderen van het
energiegebruik voor kunstlicht en heeft een positief
effect op het welzijn van mensen. De mate waarin
gebouwgebruikers toegang hebben tot daglicht hangt
af van het ontwerp van het gebouw (o.a. oppervlak van
ramen in de gevel, glaskleur en de geveloriëntatie) en de
locatie van de gebruiker in het gebouw (o.a. afstand tot
het raam en oriëntatie ten opzichte van het raam). De
daglichtfactor kan gebruikt worden om de hoeveelheid
daglicht op een plek in de ruimte uit te drukken; deze
factor geeft de verhouding tussen de verlichtingssterkte
op een punt in de ruimte en de gelijktijdig optredende
verlichtingssterkte buiten weer. Een dynamische regeling
en aanvullende bedieningsmogelijkheden van dynamische
lichtwering en zonwering kunnen bijdragen aan de
optimalisatie van de hoeveelheid daglicht in de ruimte.
Uitzicht
Goed uitzicht wordt door veel mensen als belangrijk
ervaren, hetgeen een belangrijke reden is de gevel te
voorzien van maximaal bemeten glasopeningen. Ook
de kwaliteit van het uitzicht is van belang: hierbij spelen
zicht op groen, natuur, activiteiten, weersinformatie
en een horizon of ver weg gelegen objecten een
grote rol. Een dynamische regeling met aanvullende
bedieningsmogelijkheden van licht- en zonwering kan
bijdragen aan het behoud van het uitzicht en gelijktijdig
de lichtinval helpen optimaliseren.
Verblinding door daglicht en direct zonlicht
De helderheid van het daglicht en de richting van het
zonlicht veranderen voortdurend. Deze dynamiek
heeft enerzijds een positieve invloed op de beleving
en het welzijn van mensen. Aan de andere kant kan
een overmaat aan daglicht en zonlicht ook leiden tot
visueel discomfort, bijvoorbeeld wanneer zonlicht direct
of via een reflecterend oppervlak in het oog schijnt of
bijvoorbeeld op een beeldscherm. Een goede balans
tussen daglichttoetreding het (kunnen) weren van
daglicht en zonlicht is dan ook belangrijk. Adequate
licht- en zonwering kunnen verblinding (glare) door
zoninstraling voorkomen.
Beïnvloedingsmogelijkheden
Door gebruikers beïnvloedingsmogelijkheden te geven,
binnenmilieu naar eigen behoefte worden aangepast.
Mensen hebben dan de mogelijkheid de hoeveelheid
dag- en zonlicht te beïnvloeden door het bedienen van de
dynamische zon- en lichtwering.
Het geven van individuele controle heeft een positief
effect op de tevredenheid over het binnenmilieu, hetgeen
mede te verklaren is door grote individuele verschillen in
de voorkeur voor de temperatuur en lichtcondities.
De mate waarin een persoon controle heeft over het
binnenmilieu kan uitgedrukt worden aan de hand van
215
drie hoofdparameters:
- Aanwezigheid van controle: het al dan niet hebben
van een mogelijkheid om het binnenmilieu aan te
passen.
- Ervaren controle: de mate waarin een persoon
het gevoel heeft het binnenmilieu te kunnen
beïnvloeden.
- Uitgevoerde controle: daadwerkelijke acties die
leiden tot een aanpassing van het binnenmilieu
door gebruik te maken van de aanwezige
controlemiddelen.
Uit onderzoek blijkt dat met name de “ervaren controle”
een belangrijke invloed heeft op de tevredenheid van
gebouwgebruikers. 1604 Effectieve middelen om het
binnenmilieu te beïnvloeden dragen dan ook bij aan de
tevredenheid van gebouwgebruikers. 1605 In zorginstellingen
waar mensen wonen met een cognitieve beperking,
is het uitoefenen van controle door bewoners lastig
of niet mogelijk. Hier speelt een goede automatische
regeling met overrule-mogelijkheid door het personeel
(of door familie of bezoek) een belangrijke rol. Een
dynamische regeling van de licht- en zonwering kan
bijdragen aan de mogelijkheden van de gebruiker om de
daglichthoeveelheid en warmtestraling te beïnvloeden.
Geluid
Een hoog geluidsniveau van de motor van dynamische
zonwering- en lichtweringsystemen kan leiden tot klachten
over geluidsoverlast. Aangezien er alleen geluid wordt
geproduceerd bij het bedienen van het systeem, is de duur
van de overlast overigens beperkt, hoewel in geval van
geautomatiseerde systemen geluiden frequent kunnen
optreden, afhankelijk van de weersomstandigheden
gedurende de dag. Het is echter wel degelijk belangrijk dat
het geluidsniveau niet als hinderlijk ervaren wordt, zodat de
daglicht- en zonweringsvoorzieningen naar wens gebruikt
(kunnen) worden zonder anderen te storen. Een stille motor
kan bijdragen aan het voorkomen van geluidsoverlast.
Gebouwkenmerken
De mate waarin het toepassen van een geavanceerd
zon- en/of lichtweringsysteem van invloed is op het
binnenmilieu, is afhankelijk van gebouwkenmerken.
Hierin verschillen gebouwen voor langdurige zorg en
ziekenhuizen van elkaar op het gebied van regelgeving ten
aanzien van het binnenmilieu en ten aanzien van budgetten
voor bouwkosten en installaties. Als er koeling met
voldoende capaciteit aanwezig is, zal zonwering een minder
grote invloed hebben op het voorkomen van oververhitting
dan in een gebouw met geen of beperkte koeling.
Regelgeving en budgetten ziekenhuizen en gebouwen voor langdurige zorg. 1607
Gebouwen voor langdurige zorg
Ziekenhuizen
Ventilatie1606 Bouwbesluit 2012 6,5 l/s per persoon 12 l/s per persoon
Temperatuur
College bouw ziekenhuisvoorzieningen
20021607
Woonfunctie:
conform reguliere woningbouw (geen eisen).
Verpleegafdeling somatisch & psychogeriatrisch:
winter minimaal 24 °C en zomer maximaal 25,5 °C.
Verpleegafdeling (algemeen GGZ en GHZ):
winter minimaal 22 °C en zomer maximaal 25,5 °C.
Verpleegafdeling somatisch & psychogeriatrisch:
winter minimaal 24 °C en zomer maximaal 25,5 °C.
Investeringskosten
W-installaties:
College bouw ziekenhuisvoorzieningen
2002
Bron: bba binnenmillieu
Verpleging & verzorging:
€ 112-€ 216 per m2
Geestelijke gezondheids- en gehandicaptenzorg:
€ 65-€ 138 per m2
Ziekenhuis algemeen:
€ 368 per m2
216
In de tabel zijn de belangrijkste verschillen weergegeven.
Hierbij valt op dat de eisen en budgetten voor
gebouwen voor langdurige zorg aanzienlijk lager zijn
dan die voor ziekenhuizen.
Gebouwgebruikers
Voor de invloed van het binnenmilieu moet onderscheid
gemaakt worden tussen de gebruikers van gebouwen
voor langdurige zorg en die van ziekenhuizen, omdat
de primaire doelgroep van deze gebouwen verschilt.
In gebouwen voor langdurige zorg zijn de primaire
gebruikers bewoners die er wonen en worden verzorgd,
in ziekenhuizen zijn patiënten de primaire gebruikers
die komen en verblijven voor een behandeling en vaak
relatief kortdurend herstel. Om de meerwaarde van de
toepassing van zon- en lichtwering voor de gebruikers
van gezondheidszorggebouwen inzichtelijk te maken,
is het relevant in kaart te brengen welke activiteiten
de gebruikers uitvoeren, wat de verblijfsduur is van
verschillende groepen gebruikers en of een positieve
invloed op de gebruiker kan bijdragen aan het primaire
doel van het gebouw.
Voor beide gebouwen is op hoofdlijnen een overzicht
gemaakt van de verschillende typen gebruikers, activiteiten
en verblijfsduur. Het verschil in verblijfsduur van bewoners
van zorginstellingen voor langdurige zorg en patiënten in
ziekenhuizen is een punt van aandacht.
Door de lange en continue verblijfsduur van bewoners is
de algehele impact van het binnenmilieu groter dan voor
patiënten in ziekenhuizen (verblijfsduur gemiddeld rond de
vijf dagen 1608 ).
217
Overzicht gebouwen langdurige zorg
Langdurige zorg
Categorie Wie Activiteiten Verblijfsduur Belangrijkste uitkomstmaat
beoordeling kwaliteit van verblijf
Bewoners
Ouderen, gehandicapten en
chronisch zieken.
Wonen, dagelijkse activiteiten,
recreatie, slapen.
Continu, meerdere maanden
tot jaren.
Kwaliteit van leven.
Personeel
Verpleegkundigen, artsen,
activiteitenbegeleiders en
ondersteunend personeel.
Verzorging, hulp bij dagelijkse
activiteiten, begeleiding,
administratie.
Werkdag, meerdere dagen per week.
Efficiency werkzaamheden.
Bezoekers Familie en vrienden van bewoners. Ondersteuning bewoner, sociale
interactie.
Enkele uren.
Ervaren contact met bewoner.
Overzicht ziekenhuizen
Ziekenhuiszorg
Categorie Wie Activiteiten Verblijfsduur Uitkomstmaat beoordeling
kwaliteit van verblijf
Patiënten
Personen die een behandeling
moeten ondergaan of herstellende
zijn (aandoeningen divers)
Herstel van ziekte, ondergaan van
behandeling, slapen, waar mogelijk
dagelijkse activiteiten.
Dag(deel) tot enkele weken
(soms maanden).
Herstel van ziekte of behandeling.
Oplopen van ziekenhuis gerelateerde
infecties
Personeel
Verpleegkundigen, artsen, ander
zorg- en ondersteunend personeel.
Verzorging, behandelingen, diagnose,
analyse, administratie.
Werkdag, meerdere dagen per week.
Efficiency werkzaamheden.
Bezoekers Familie en vrienden van bewoners. Ondersteuning patiënt, sociale
interactie.
Enkele uren.
Ervaren contact met bewoner.
De uitkomstmaat die geselecteerd is om de kwaliteit van
het verblijf van de bewoners (primaire doelgroep) in kaart
te brengen in langdurige zorggebouwen is de kwaliteit
van leven. Door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
is kwaliteit van leven onderverdeeld in zes aspecten 1609
- Fysieke gezondheid (o.a. pijn, discomfort, energie,
slaap en vermoeidheid).
- Psychologische gezondheid (o.a. gevoelens,
cognitief functioneren, zelfvertrouwen).
- Onafhankelijkheid (o.a. mobiliteit, dagelijkse
activiteiten, medicijngebruik).
- Sociale relaties (o.a. relaties en support).
- Omgeving (o.a. thuisomgeving, veiligheid,
financiële situatie).
- Levensovertuiging (spiritualiteit, religie,
persoonlijke overtuiging).
De belangrijkste functie van een ziekenhuis is het
verlenen van professionele gezondheidszorg. Afhankelijk
van het type zorg zijn verschillende uitkomsten van
belang. Voor patiënten die gedurende langere tijd in
het ziekenhuis verblijven en waarop het binnenmilieu
daardoor waarschijnlijk de grootste impact heeft, is
hersteltijd een manier om dit te kwantificeren.
218
219
220
17
LITERATUURSTUDIE
221
MODEL EN AANPAK
Van de benoemde binnenmilieuparameters is onderzocht wat bekend is over de invloed op de
gebruikers van in gezondheidszorggebouwen. Voor langdurige zorg is hierbij primair gekeken
naar de invloed van de kwaliteit van leven aan de hand van de zes verschillende categorieën.
In ziekenhuizen ligt de focus op de invloed op de hersteltijd en het welzijn tijdens het verblijf.
Daarnaast is voor beide gebouwtypen op hoofdlijnen gekeken in welke mate deze binnen milieuparameters
de taken en het welzijn van het personeel beïnvloeden.
Aan de hand van wetenschappelijke artikelen is de
bestaande kennis over het effect van de geselecteerde
binnenmilieufactoren op de gebruikers van de
gezondheidszorggebouwen in kaart gebracht. Via Google
Scholar is gezocht naar onderzoeken die deze relatie
geanalyseerd hebben aan de hand van de combinatie
van zoektermen, waarbij steeds uit twee of drie van de
categorieën een van de zoektermen is gebruikt.
1. Gezondheidszorg: hospital, health care facility,
long term care facility, elderly care, healing
environments, evidence-based design.
2. Binnenmilieuparameters: verschillende
omschrijvingen gerelateerd aan de thema’s
in het overzicht.
3. Uitkomstparameters: aspecten die relateren
aan de uitkomsten.
Daarnaast zijn ook publicaties en artikelen gelezen
waaraan werd gerefereerd in een van de relevante
zoekresultaten.
Overzicht relevante binnenmilieuparameters en hun
mogelijke invloed op de gebruikers van zorggebouwen.
Fysische gevolgen
Temperatuur
Straling(-asymmetrie)
Daglichr
Uitzicht
Luminantie (verblinding)
Beïnvloedingsmogelijkheden
Installatiegeluid
De uitkomsten van de literatuurstudie zijn gerangschikt
op basis van fysische gevolgen.
Gebouwgebruikers
Bewoners - kwaliteit van leven:
- Fysieke gezondheid
- Psychologische gezondheid
- Onafhankelijkheid
- Sociale relaties
- Omgeving
- Levensovertuiging
Patiënten
- Hersteltijd
- Welzijn tijdens verblijf
- Oplopen van ziekenhuisgerelateerde
infecties
Personeel
- Efficiency taken
- Welzijn
Oververhitting
Uit de literatuurstudie komt naar voren dat verhoogde
temperaturen in gezondheidszorggebouwen kunnen
leiden tot fysieke klachten. Ook kan een verhoogde
temperatuur een negatieve invloed hebben op slaap
en gedrag, leiden tot een toename van sterfte en van
invloed zijn op de werkprestaties van het personeel.
222
Overzicht bevindingen invloed oververhitting op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie Oververhitting is van invloed op: Temperatuurrange Onderbouwing#
Bewoners - langdurige zorg
Fysieke gezondheid
Fysieke klachten door gebrek aanpassingsvermogen
aan warmte (gedrag en
fysiologisch)
Temperatuurrange smaller bij ouderen en chronisch
zieken. Toename van luchtwegklachten en
sommige symptomen van dementie > ± 26 ºC.
Oversterfte Tijdens hittegolven. ***
Slaapkwaliteit Afname slaapkwaliteit vanaf 24 à 26 ºC. **
Psychologische gezondheid Geïrriteerd gedrag / onrust Toename bij temperaturen > 26 ºC. *
Onafhankelijkheid
Sociale relaties -
Omgeving -
Levensovertuiging -
Patiënten - ziekenhuizen
Verminderd fysiek functioneren,
wandelen, balans
Beter bij 20-22 ºC dan bij 27-30 ºC **
Herstel Slaap Afname slaapkwaliteit vanaf 24 à 26 ºC. **
Hersteltijd / verblijfsduur -
Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie -
Welzijn Thermisch comfort Grotere diversiteit in de voorkeur voor een
temperatuur door brede doelgroep (fysieke gesteldheid,
leeftijd), kledingisolatie en activiteit.
Gezondheidszorggebouwen - personeel
Werkprestaties Productiviteit Zelf-ingeschatte productiviteit neemt af bij
hogere temperaturen (> 23 à 25 ºC.)
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
***
*
**
Bewoners - langdurige zorg
FYSIEKE GEZONDHEID
In verpleeghuizen wonen veelal ouderen en chronisch zieken. Met name deze doel groepen hebben een
verminderd vermogen om zich aan te passen aan warmte. Veroudering gaat samen met fysiologische
veranderingen die van invloed zijn op de thermoregulatie in het lichaam en de temperatuurbeleving.
De waarneming van koude en warmte via het zenuwstelsel neemt af met een toenemende leeftijd. 1701
De mate waarin men de warmteafgifte met de omgeving kan regelen door middel van vasomotie
(vernauwen en verwijden van de bloedvaten), is bij ouderen leeftijd verminderd. 1702 Ook het vermogen
om te transpireren neemt af bij veroudering. 1703
Deze fysiologische veranderingen dragen eraan bij dat ouderen gevoeliger zijn voor extreme
temperaturen en dus ook voor oververhitting dan jongere mensen. Daarnaast vormt de verminderde
waarneming van dorst een risico op uitdroging bij warm weer en kan medicijngebruik van invloed
zijn op de thermoregulatie. Het verminderde aanpassingsvermogen van ouderen maakt dat hogere
temperaturen tijdens een hittegolf bijdragen aan oversterfte en fysieke klachten, met name bij
1701, 1704
ouderen die in verpleeghuizen wonen.
223
De effecten worden veelal nog versterkt bij bedlegerige
patiënten, waarbij de “kledingisolatiewaarde” sterk
verhoogd wordt door een matras en beddengoed. In het
algemeen leiden hogere temperaturen (indicatie > 26 °C)
ook tot een verhoogd risico op luchtwegklachten en
symptomen van dementie. 1705 Voor bedlegerige patiënten
ligt deze temperatuur lager (22,5-25,5 °C). 1706 Met name
bij de risicogroepen zoals bewoners van langdurigezorginstellingen,
is het van belang om oververhitting
te voorkomen om deze symptomen, uitdroging en
oversterfte tegen te gaan.
hoger dan 24 tot 26 °C tenzij gebruik wordt gemaakt van
ventilatoren voor verkoeling. 1708
In overeenstemming met deze bevindingen laat
een Amerikaans onderzoek ook zien dat ook bij
ouderen de slaapkwaliteit wordt beïnvloed door de
ruimtetemperatuur: de mate van woelen en draaien
gedurende de nacht nam toe bij een toenemende
temperatuur (range van 17,5 °C tot 30 °C) in de
slaapkamer van woningen welke voorzien waren van
koeling (airconditioning) in verschillende standen. 1709
Bij ander onderzoek onder oudere, gezonde mannen
bleek dat zij beter sliepen bij 26 °C in vergelijking met
32° C. 1710 Het kunnen beheersen van de maximale
ruimtetemperatuur in de slaapkamer kan dan ook
bijdragen aan de slaapkwaliteit.
Temperatuur is ook van invloed op slaap. Zowel een te
warme als een te koude temperatuur in zorggebouwen
heeft een negatieve invloed op de slaapkwaliteit. 1707
In het algemeen moet de temperatuur direct om het
lichaam rond de 30 °C zijn om comfortabel te kunnen
slapen. 1708 Wat ervaren wordt als een aangename
ruimtetemperatuur, is afhankelijk van nachtkleding,
dekbed en luchtsnelheid. Uitgaande van gebruik van
lichte kleding en lakens (gezamenlijke clo-waarde van
1), neemt de slaapkwaliteit af bij een ruimtetemperatuur
PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID
Op basis van een veldonderzoek in verpleeghuizen voor
bewoners met dementie in Australië, is in kaart gebracht
in hoeverre de binnentemperatuur, waaraan bewoners
gedurende twee weken werden blootgesteld, van invloed
is op geagiteerd/prikkelbaar gedrag. Hieruit kwam naar
voren dat het aantal uren dat de temperatuur buiten de
comfortzone was (hoger dan 26 °C of lager dan 20 °C),
bijdroeg aan een hogere score voor geagiteerd gedrag op
basis van een vragenlijst ingevuld door de verzorgers. 1711
Onafhankelijk fysiek functioneren zoals wandelen en het
bewaren van evenwicht worden bij ouderen beïnvloed
door de omgevingstemperatuur. 1705 Bij 22 °C presteerden
de deelnemers beter op loopsnelheid, het opstaan van
de stoel en balans dan bij 27 °C. 1712 In een andere studie
legden ouderen een grotere afstand af in dezelfde tijd bij
20 °C dan bij 30 °C. 1713
224
ONAFHANKELIJKHEID
Fysiek functioneren zoals wandelen en het bewaren
van evenwicht worden bij ouderen beïnvloed door de
omgevingstemperatuur. 1705 Bij 22 °C presteerden de
deelnemers beter op loopsnelheid, het opstaan van de
stoel en balans dan bij 27 °C. 1712 In een andere studie
legden ouderen een grotere afstand af in dezelfde tijd bij
20 °C dan bij 30 °C. 1713
Patiënten – ziekenhuizen
Patiënten in ziekenhuizen hebben over het algemeen
meer slaap nodig om te herstellen van ziekte. 1714
De invloed van temperatuur op slaapkwaliteit,
zoals beschreven in de vorige paragraaf “Bewoners
- langdurige zorg”, is dan ook van belang in een
ziekenhuis, zowel ’s nachts als overdag. Er zijn studies
gevonden die de invloed van hoge temperaturen op
hersteltijd of medicijngebruik in kaart brachten. Niet
alleen ouderen, maar ook chronisch zieken (met name
personen met cardiovasculaire, ademhalings-, en spierskeletaandoeningen
en diabetes) zijn gevoeliger voor
extreme temperaturen. 1715
De temperatuur die patiënten als neutraal ervaren,
verschilt sterk tussen individuen. Niet alleen vanwege
verschil in leeftijd, lichaamssamenstelling en BMI, maar
ook door de diversiteit van het ziektebeeld van patiënten
en het verschil in activiteit en kledingisolatie (inclusief
beddengoed). Een veldstudie uitgevoerd in Saudi-Arabië,
waar de gemiddelde maandelijkse buitentemperatuur
gedurende het jaar varieert tussen de 24 en 34 °C,
observeerde dat de ruimtetemperatuur die patiënten als
neutraal ervaren varieert tussen de 16,2 en 28,8 °C. 1716
Voor ongeveer 75% van de patiënten en werknemers lag
deze neutrale temperatuur lager dan 24 °C. Vanwege de
gevoelige doelgroep is het voorkomen van oververhitting
in ziekenhuizen ook extra belangrijk.
Gezondheidszorggebouwen - personeel
Thermisch comfort is van belang voor werknemers
in de zorg om taken goed uit te kunnen voeren. 1707
Er is slechts één onderzoek gevonden naar de
invloed van de temperatuur op de productiviteit van
zorgmedewerkers. 1717 Uit die veldstudie van Derks et al.
kwam naar voren dat men de zelf ingeschatte invloed
van de temperatuur op de huidige activiteit negatiever
inschatte naarmate men de temperatuur als warmer
eervaarde. 1718 De studie laat ook zien dat de temperatuur
in het onderzochte ziekenhuis (Nederland) verschilde
per seizoen: afhankelijk van de oriëntatie van de ruimte
was de gemiddelde ruimtetemperatuur in de zomer
tussen de 22,9 en 24,0 °C en in de herfst tussen
de 21,6 en 22,2 °C. In de zomer was de thermische
sensatie van verpleegkundigen hoger en zij vonden de
temperatuur minder aangenaam en de zelf ingeschatte
productiviteit was lager. De relatie is dus slechts
beperkt onderzocht in een ziekenhuisomgeving,
maar sluit aan bij onderzoek naar de invloed van
temperatuur op de productiviteit in kantoren. 1701 Hieruit
kwam naar voren dat bij ruimtetemperaturen hoger
dan 24 à 25 °C de productiviteit bij het uitvoeren van
kantoorwerkzaamheden afneemt.
Stralingswarmte en stralingsasymmetrie
In de literatuur zijn geen onderzoeken gevonden
die specifiek naar de invloed van stralingswarmte
op gebruikers van gezondheidszorggebouwen
hebben gekeken.
225
In het algemeen geldt dat directe zonnestraling op een persoon bijdraagt aan de thermische sensatie
(neemt toe) en de operatieve temperatuur (als combinatie van luchttemperatuur en stralingscomponent).
Ten behoeve van warmteverlies van het lichaam zijn vergelijkbare principes van toepassing als bij
verhoogde luchttemperatuur.
Hierdoor worden de effecten zoals beschreven onder oververhitting versterkt door eventueel aanwezige
directe zoninstraling op een persoon. Het belang van de stralingscomponent blijkt ook uit onderzoek
waarbij geobserveerd werd dat een hoge stralingstemperatuur buiten een betere voorspeller voor sterfte
tijdens een hittegolf is dan de luchttemperatuur. 1719 In de vervolgfase zullen beide parameters daarom
gecombineerd worden en zullen ze gerelateerd worden aan de operatieve temperatuur.
Daglicht
Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat daglicht kan bijdragen aan de circadiaanse ritmiek
en daarmee onder andere aan slaap, pijnbestrijding en verbetering van de stemming van bewoners
en patiënten. In ziekenhuizen kan daglichtblootstelling daarnaast bijdragen aan de hersteltijd. In de
volgende tabel is een overzicht gegeven van de bevindingen per doelgroep.
Overzicht bevindingen invloed daglicht op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie Daglicht is van invloed op: Daglichtcondities Onderbouwing#
Bewoners - langdurige zorg
Fysieke gezondheid Slaapkwaliteit bij ouderen Positieve invloed van daglicht in de ochtend **
Aanmaak van vitamine D Blootstelling aan daglicht **
Psychologische gezondheid Stemming. Positieve invloed van (dag)lichtblootstelling
(± > 400 lux)
Sundowning (onrustig gedrag
aan het eind van de middag)
Onafhankelijkheid -
Sociale relaties -
Omgeving -
Levensovertuiging -
Patiënten - ziekenhuizen
Vermindering bij mogelijkheid om daglichttoetreding
te reguleren
Herstel Slaapkwaliteit Verbeterd bij blootstelling aan daglicht
door oriëntatie en inrichting ruimte
Welzijn -
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Hersteltijd / verblijfsduur
Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie
Korter in zonnige kamers met veel (ochtend)-
daglicht in vergelijking met “dim”-kamers
Lagere inname in zonnige kamers
(46% hogere intensiteit)
Werkprestaties Kans op het maken van fouten Verminderd bij hoge lichtintensiteit *
Werkprestaties Positief effect blootstelling aan daglicht *
Welzijn Stress Positief effect blootstelling aan daglicht *
Tevredenheid met werk Positief effect blootstelling aan daglicht *
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
**
*
*
**
*
226
Bewoners - langdurige zorg
Door fysische veranderingen aan het oog is de
lichtbehoefte van ouderen anders dan die van jongere
personen. Door vergeling en verminderde doorzichtigheid
van de ooglenzen neemt de waarneming van licht en
contrast af. Hierdoor is een hogere lichtintensiteit en
groter contrast nodig om visuele taken uit te voeren.
Ook kan de adaptatietijd bij overgangen van licht naar
donker (of andersom) toenemen. De verschillen binnen
de doelgroep zijn groot. 1720
FYSIEKE GEZONDHEID
Bij personen die last hebben van dementie, is de
circadiaanse ritmiek vaak verstoord. 1721 Dit kan onder
andere leiden tot een verstoring van het slaappatroon
en depressieve klachten. Licht kan een rol spelen bij het
verminderen van deze symptomen door een toename
van de lichtintensiteit gedurende de dag. 1722 Een
vergelijking tussen ruimten in de verpleeghuizen mét
en zonder goede daglichttoetreding toont aan dat de
ruimten met daglicht een significante bijdrage leveren
aan de circadiane stimulus. 1723 Ook blootstellingen aan
(verhoogde niveaus) kunstlicht gedurende de dag zorgen
voor een verbeterd dag-nachtritme in activiteiten van
mensen met dementie. Dit effect is niet zichtbaar bij
personen met een visuele beperking. 1724
De invloed van blootstelling aan direct zonlicht
in de ochtend op de slaapkwaliteit bij ouderen in
een verzorgingstehuis is in een aantal veldstudies
onderzocht. Blootstelling aan direct zonlicht op vijf
ochtenden tussen 8.00 en 10.00 (studie 1) of één uur
in de ochtend en avond gedurende zes weken (studie
2) resulteerde in een significante verbetering van de
zelf ingeschatte slaapkwaliteit en alertheid overdag 1725
en. 1726 Onderzoek waarbij met biodynamische verlichting
het verloop van daglicht nagebootst werd in een
zorginstelling voor bewoners met dementie, onderschrijft
dit effect deels. Toepassing van biodynamische
verlichting zorgde voor een afname van nachtelijk
dwalen, minder dutjes overdag en een toename van de
slaapduur ‘s nachts. 1727
In een andere studie werden bij een deel van de
deelnemers wel positieve effecten van de dynamische
lichtinterventie op slaap en stemming geobserveerd,
en bij een deel van de deelnemers niet. 1728 Ander
onderzoek naar de invloed van kunstlicht met een hoge
intensiteit (2500 lux) in de ochtend of de hele dag, liet
een verbetering zien van de slaap van personen met
dementie in een verzorgingshuis. 1729 Zowel de intensiteit
als de kleurtemperatuur van het licht speelt een rol in de
effecten op bewoners met dementie: de combinatie van
een hoge intensiteit en kleurtemperatuur kan bijdragen
aan minder onrustig gedrag en een verbeterde circadiane
ritmiek1730. 1730 De invloed van daglichtblootstelling op
slaapkwaliteit bij gezonde ouderen (niet woonachtig in een
langdurige zorginstelling) is in meerdere studies onderzocht
en in kaart gebracht met een review van Lu et al. 1731
Op basis van de geselecteerde studies onderbouwt
de meerderheid van de gevonden studies dat daglicht
bijdraagt aan de slaapkwaliteit van ouderen.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het effect niet
in alle studies bevestigd werd en dat het lastig is om de
effecten van daglicht en die van fysieke activiteit van
elkaar te onderscheiden. Aanvullend werd in de studie
van Aarts et al. 1732 wel een verband gevonden tussen de
227
228
229
blootstelling aan daglicht en slaapkwaliteit in de zomer
van gezonde thuiswonende ouderen. Hoewel er een
duidelijk verschil was in de blootstelling aan licht in de
zomer en de winter, was er geen verschil in slaapkwaliteit
tussen beide seizoenen. Bovendien is daglicht belangrijk
voor de aanmaak van vitamine D. 1733 Vitamine D is
essentieel voor de ontwikkeling van botten en voor de
gezondheid en wordt aangemaakt via de huid onder
invloed van ultraviolet-B-straling.
een depressie. 1735
Studies naar de invloed van lichttherapie in de ochtend
bevestigen de bijdrage van een hoge lichtintensiteit
in de ochtend (twee uur blootstelling aan 2500 lux of
10.000 lux gedurende een half uur) aan verminderde
onrust bij dementerende ouderen. 1736, 1737 Daarbij kan
daglicht bij mensen met dementie een rol spelen bij het
“sundowning”-syndroom. Dit is een toename in geïrriteerd
en onrustig gedrag aan het eind van de middag/begin
van de avond. De afname van daglicht speelt, naast
toenemende onrust in activiteiten, mogelijk een rol in
“sundowning”-gedrag. 1720 In een veldstudie van een jaar
vergeleek La Garce 1738 het gedragvan bewoners van twee
kamers die behalve de mogelijkheden om daglicht te
controleren, identiek waren. Hierin werd geobserveerd
dat in de ruimte waar het daglicht aan het eind van de
middag geweerd werd, bewoners minder onrustig gedrag
vertoonden. Overall lijkt een blootstelling aan een hoge
lichtintensiteit, met name in de ochtend, een positieve
bijdrage te leveren aan de slaapkwaliteit en stemming van
ouderen en mensen met dementie. Het ontbreken van een
duidelijke dag-nachtlichtingscyclus kan een negatieve
bijdrage leveren aan welzijn en gezondheid.
PSYCHISCHE GEZONDHEID
Daglicht draagt bij aan een verbeterde stemming en
afname van depressieve klachten. 1707 Onderzoek naar
de invloed van een lichtblootstelling gedurende de
dag bij dementeren, laat een positieve invloed op de
emotie zien, bij blootstelling aan een hogere intensiteit
(gemiddelde dagelijkse blootstelling > 417 lux). 1734 Er is
een sterke onderbouwing van de bijdrage van een hoge
lichtintensiteit in de ochtend aan het verminderen van
Doordat mensen in verzorgingstehuizen een groot
deel van hun tijd, of zelfs hun tijd volledig binnen
doorbrengen, is dit een punt van aandacht voor deze
doelgroep. Daglichttoetreding in de ruimte kan een
belangrijke rol spelen om de gewenste lichtniveaus
te behalen. 1722 Onderzoek in zorginstellingen is
echter voornamelijk uitgevoerd naar de effecten van
kunstlicht in plaats van naar die van daglicht. Op
basis van een literatuur-review concluderen Torrington
en Tregenza (2007) dat een gebouw voor langdurige
230
zorg ruimten moeten hebben met een hoge mate
van daglichttoetreding, waar bewoners (onder andere
mensen met dementie) dagelijkse activiteiten uit kunnen
voeren. 1720 Deze ruimten moeten wel voorzieningen
hebben om de hoeveelheid daglicht te kunnen
beïnvloeden, onder andere om verblinding tegen te gaan.
Patiënten – ziekenhuizen
Blootstelling aan daglicht of een hoge intensiteit
kunstlicht heeft heeft een positieve invloed op het
dag- nachtritme van patiënten en daarmee op de
1714, 1707, 1739, 1740
slaapkwaliteit ’s nachts.
Daglicht kan ook een rol spelen als het gaat om het
verkorten van de verblijfsduur in een ziekenhuis. 1741 Op
basis van een analyse van een medische database
(85.000 patienten) bleek dat patiënten van verschillende
leeftijden en afdelingen die verblijven in een bed naast
het raam gemiddeld een kortere verblijfsduur hadden
dan patiënten die verblijven in een bed naast de deur. 1742
Vergelijkbare bevindingen werden gedaan in een
onderzoek in een Koreaans ziekenhuis dat aantoonde
dat het verblijf in een kamer met veel daglicht leidde tot
een kortere verblijfsduur van de patiënten (gemiddeld
16% tot 41% korter) op verschillende afdelingen. 1743 Met
name kamers met ochtendlicht bleken een positieve
bijdrage te leveren. De positieve invloed van ochtendlicht
op de verblijfsduur is ook bevestigd in de vergelijking
tussen bipolaire patiënten in kamers georiënteerd op
de oostgevel en de westgevel. 1744 Bij patiënten zonder
bipolaire indicatie was in dit onderzoek overigens geen
significant verschil in verblijfstijd.
Ook uit onderzoek van Beauchemin & Hays 1745 kwam naar
voren dat patiënten in behandeling voor een depressie
korter in het ziekenhuis hoefden te verblijven als zij in een
zonnige kamer verbleven in vergelijking tot een verblijf
in een donkerdere ruimte (16,6 in vergelijking met 19,5
dagen). Daarbij draagt blootstelling aan zonlicht mogelijk
bij aan pijnbestrijding. Ervaringen van patiënten in zonnige
kamers werden vergeleken met die van patiënten in meer
schaduwrijke kamers. Hieruit kwam naar voren dat patiënten
in de zonnige kamers minder pijnstillers nodig hadden. 1246
Personeel - gezondheidszorggebouwen
Voldoende licht op de werkplek is belangrijk om fouten
te voorkomen. Verschillende reviews concluderen dat
een hoge lichtintensiteit op de werkplek het aantal
fouten vermindert 1714 en dat daglicht bijdraagt aan betere
werkprestaties en minder fouten. 1707, 1747 Daglicht wordt
bij het personeel ook geassocieerd met verminderde
stress. 1707 Verpleegsters die gedurende de dag voor
minimaal drie uur blootgesteld werden aan daglicht
ervaarden minder stress en waren meer tevreden met
hun werk, maar de daglichtblootstelling had geen effect
op de onderzochte burn-outscore. 1748
Uitzicht
Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat uitzicht
op natuur kan bijdragen aan het verminderen van stress
en pijn en aan een kortere hersteltijd van patiënten in
ziekenhuizen. Ook op personeel van zorginstellingen
heeft uitzicht op natuur een positieve invloed. De invloed
van uitzicht op de kwaliteit van leven van bewoners van
langdurige zorginstellingen is zeer beperkt onderzocht.
De onderzoeken die uitgevoerd zijn, onderschrijven het
belang van uitzicht voor het welzijn van de bewoners.
231
Overzicht bevindingen invloed uitzicht op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie Uitzicht is van invloed op: Kwaliteit van het uitzicht, gedefinieerd als: Onderbouwing#
Bewoners - langdurige zorg
Fysieke gezondheid Vermindering van pijn Uitzicht op natuur of bomen *
Psychologische gezondheid Plezier door het kijken naar buiten Uitzicht met dynamische elementen en
dagelijkse activiteiten
Onafhankelijkheid -
Sociale relaties
Omgeving -
Levensovertuiging -
Patiënten - ziekenhuizen
Herstel
Positieve emoties en vermindering van stress
Sociale interactie door het bieden van een
ontmoetingsplek en gespreksonderwerp
Slaap
Uitzicht op natuur, bomen, vogels, bloemen
en water
Een interessant uitzicht op de natuur *
Hersteltijd / verblijfsduur Uitzicht op natuur of bomen **
Medicijngebruik (pijnstillers) na operatie ***
Welzijn Stress Uitzicht op natuur of bomen ***
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Werkprestaties Verbetering werkprestaties Uitzicht op natuur *
Welzijn Vermindering van stress Uitzicht op natuur *
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
**
*
Bewoners - langdurige zorg
Er is veel algemeen onderzoek waaruit blijkt dat uitzicht op natuur een factor is die een positieve bijdrage
levert aan het welzijn van mensen. Er is echter maar zeer beperkt onderzoek gedaan naar het effect van het
hebben van uitzicht op de kwaliteit van leven bij mensen die in wonen in instellingen voor langdurige zorg en bij
specifieke doelgroepen die daar wonen, zoals ouderen met dementie. 1220 In diverse studies (buiten de gezondheidszorg)
zijn natuurlijke elementen, zowel dichtbij zijnde als ver weg gelegen objecten en uitzicht op de horizon
benoemd als factoren die bijdragen aan de kwaliteit van het uitzicht. Aanvullend wordt de kwaliteit van
uitzicht in zorginstellingen positief beïnvloed als er zicht is op mensen die dagelijkse activiteiten uitvoeren. In
deze context voegen kleine objecten in de verte minder toe vanwege een verminderd zicht van bewoners. 1220
FYSIEKE GEZONDHEID
Uitzicht op de natuur draagt in het algemeen bij aan afleiding van pijn en het stimuleert het positieve
emoties. 1714 Er zijn geen onderzoeken gevonden die dit verband en effect specifiek in instellingen voor
langdurige zorg in kaart brachten.
PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID
Op basis van interviews met ouderen met een beperkte mobiliteit is geconcludeerd dat zij genieten van
uitzicht naar buiten, met name als hier beweging en verandering in te zien zijn die zij kunnen relateren
232
aan zichzelf of de wereld. 1749 Ook de review van Torrington
en Tregenza (2007) beschrijft de meerwaarde van
uitzicht op mensen die buiten dagelijkse activiteiten
ondernemen, met name als de observeerder gebonden
is om binnen te blijven. 1720 In een ander onderzoek gaven
bewoners van een zorginstelling in interviews aan
de voorkeur te geven aan ramen met uitzicht op
natuur ten opzichte van uitzicht op gebouwen zonder
natuur lijke elementen. 1750
In overstemming hiermee komt uit onderzoek onder
ouderen die in zorginstellingen wonen naar voren dat
ouderen de voorkeur hebben voor een buitenomgeving
met veel groen, bloemen, vogels en water. 1714 In het
algemeen kan een dergelijk uitzicht bijdragen aan
positieve emoties. 1714 Er zijn geen onderzoeken gevonden
die specifiek naar het effect van belemmering van het
uitzicht door zon- of lichtwering gekeken hebben.
SOCIALE RELATIES
In zorginstellingen draagt de aanwezigheid van ramen
met een uitzicht mogelijk bij aan sociale interacties.
Een observatiestudie 1751 wees uit dat mensen graag
(in groepen) voor het raam gaan zitten, mogelijk onder
andere omdat dit een laagdrempelige aanleiding biedt
om met elkaar te praten over wat zij zien of omdat het
uitzicht associaties oproept met het verleden.
Patiënten - ziekenhuizen
HERSTEL
Uitzicht op de natuur kan de pijnbeleving van patiënten
in ziekenhuizen verminderen. (o.a. 1714,1741) Het uitzicht biedt
afleiding, waardoor er minder aandacht is voor de pijn. De
kwaliteit van het uitzicht is hierbij van invloed: patiënten
die uitkeken op bomen herstelden beter, hadden minder
pijn en minder pijnmedicatie nodig dan de patiënten die
uitkeken op een muur. 1752
WELZIJN
Meerdere studies onderbouwen dat uitzicht op natuur
bijdraagt aan een vermindering van stress bij patiënten
in ziekenhuizen. 1714,1741,1707 Dit geldt zowel voor echt
als voor gesimuleerd uitzicht op de natuur. Positieve
gevoelens en rust nemen toe, terwijl angst, boosheid
en negatieve emoties juist afnemen bij uitzicht op
de natuur. Uitzicht op gebouwen zonder natuurlijke
elementen heeft een significant kleinere bijdrage aan
deze positieve effecten.
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Ook voor personeel dat werkzaam is in zorginstellingen,
biedt uitzicht op de natuur een vermindering van stress
en een positieve bijdrage aan werk en productiviteit. 1707
Verblinding door daglicht en zonlicht
Invallend zonlicht kan leiden tot verblinding door de
directe instraling of weerspiegeling op een oppervlak.
Hierdoor kan zicht verminderen en daardoor kan
het lastig zijn om een activiteit uit te voeren.
Verder kan directe zoninstraling zorgen voor visueel
discomfort. Ouderen hebben gemiddeld genomen
een hogere gevoeligheid voor discomfort ten gevolge
van verblinding. Er zijn relatief weinig studies die
specifiek de rol van verblinding hebben onderzocht in
gezondheidszorggebouwen. De combinatie van visueel
discomfort en verblinding ten gevolge van zonlicht en de
positieve aspecten van zonlicht pleiten voor adequate en
dynamische daglichttoetredingsmogelijkheden.
233
Overzicht bevindingen invloed verblinding op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie Verblinding is van invloed op: Condities ten gevolge van zonlicht: Onderbouwing#
Bewoners - langdurige zorg
Fysieke gezondheid Degeneratie netvlies Hoge luminanties *
Vallen incidenten Verblinding, slecht zicht *
Visueel discomfort Hoge luminanties *
Psychologische gezondheid -
Onafhankelijkheid Zelfstandig uitvoeren activiteiten Goed zicht, zonder verblinding. *
Sociale relaties -
Omgeving -
Levensovertuiging -
Patiënten - ziekenhuizen
Herstel -
Welzijn Visueel comfort Luminantieniveau *
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Werkprestaties Verbetering werkprestaties Verblinding, slecht zicht. *
Welzijn Visueel comfort Hoge luminanties *
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
Bewoners - langdurige zorg
FYSIEKE GEZONDHEID
Ouderen zijn een gevoelige groep als het gaat om verblinding door hoge luminanties
en daarmee om visueel discomfort. 1720 Bij ouderen (> 70 jaar) komt degeneratie van
het netvlies vaker voor en hoge luminanties (glare) kunnen dit proces versnellen. 1753
Daarnaast zijn goede lichtcondities (waarbij verblinding voorkomen wordt) van belang
voor goed zicht. Zo worden gladde vloeroppervlakken die licht weerkaatsen gezien als
een probleem in zorginstellingen. 1741 Het voorkomen van verblinding of slecht zicht,
ten gevolge van sterke weerspiegelingen op de vloer, kan het risico op valincidenten
verkleinen. 1754 Naast het voorkomen van verblinding is een voldoende hoge lichtintensiteit
door dag- of kunstlicht van belang. Visueel discomfort door hoge luminantie (verblinding
door een (plaatselijk) hoge lichtreflectie), kan voorkomen worden door het toepassen van
dynamische licht- of zonwering. 1755
ONAFHANKELIJKHEID
Voor het uitvoeren van allerlei dagelijkse taken of activiteiten, zoals lopen, persoonlijke
verzorging, lezen, schrijven en tv-kijken, is goed zicht nodig. Om dit te faciliteren kan het
voorkomen van hoge luminanties in het zichtveld (maar buiten het taakgebied) bijdragen
aan het goed uitvoeren van de activiteiten. 1720
234
Patiënten - ziekenhuizen
In de review van Ulrich et al. wordt benoemd dat
“adequate lichtcondities” bijdragen aan de algemene
tevredenheid van patiënten over hun verblijf in een
ziekenhuis. 1714 In het literatuuroverzicht van Eijkenboom
wordt benoemd dat luminantie een rol speelt in de
comfortbeleving van patiënten en personeel. 1747
Er zijn bij beide reviews echter geen specifieke
onderzoeken gevonden die de impact van verblinding
op patiënten in ziekenhuizen in kaart hebben gebracht.
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Goede verlichting is nodig om werkzaamheden goed
uit te voeren en fouten te voorkomen. 1720 Er zijn geen
specifieke studies gevonden waarin de invloed van
verblinding ten gevolge van dag- of kunstlicht op
personeel in gezondheidszorggebouwen onderzocht is.
In zijn algemeenheid leidt verblinding tot visueel
discomfort en kan zij visuele taken bemoeilijken.
Beïnvloedingsmogelijkheden
Door het bieden van beïnvloedingsmogelijkheden ten
aanzien van daglichtcondities, door middel van licht- en
zonwering, kunnen condities aangepast worden op basis
van de behoeften en buitencondities en afhankelijk van
de activiteit en doelgroep. In het algemeen draagt deze
mogelijkheid bij aan de tevredenheid van gebruikers,
zolang zij ook controle ervaren, hetgeen betekent dat de
regeling intuïtief en effectief moet zijn en te bedienen
moet zijn per ruimte of zone. Voor zorginstellingen is
controle over daglicht daarnaast wenselijk vanwege de
grotere behoefte aan slaap van de bewoners/patiënten.
235
Overzicht bevindingen invloed beïnvloedingsmogelijkheden daglicht
op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie
Bewoners - langdurige zorg
Beïnvloedingsmogelijkheden
zijn van invloed op:
Mate van beïnvloedingsmogelijkheden
Fysieke gezondheid Slaapkwaliteit Mogelijkheid om licht te weren *
Psychologische gezondheid
Vermindering “sundowning”
(onrustig gedrag)
Onafhankelijkheid - -
Sociale relaties - -
Omgeving - -
Levensovertuiging - -
Patiënten - ziekenhuizen
Mogelijkheid om daglicht. toetreding te
reguleren aan het eind van de middag
Herstel Slaapkwaliteit Mogelijkheid om licht te weren *
Welzijn Stress Mogelijkheid om daglicht
**
Visueel comfort
te beïnvloeden
*
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Werkprestaties Activiteiten Controle over daglicht *
Welzijn Visueel comfort *
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
Onderbouwing#
*
Bewoners – langdurige zorg
Het voorzien in beïnvloedingsmogelijkheden ten aanzien van zon- en lichtwering kan een
bijdrage leveren aan het creëren van de condities die op dat moment gewenst zijn. In
zorg instellingen voor langdurige zorg kan dit vanwege de doelgroep in sommige gevallen
een probleem zijn, bijvoorbeeld als het gaat om mensen die lijden aan dementie of een
andere cognitieve beperking hebben. De bedieningsmogelijkheden zullen in sommige
gevallen dus door personeel, familie of bezoekers moeten worden uitgevoerd en de
effectiviteit ervan hangt daardoor af van het inschattingsvermogen van de lichtbehoefte
van de patiënten. Een optie is natuurlijk automatische bediening.
FYSIEKE GEZONDHEID
Het hebben van adequate controle over de lichtsituatie kan bijdragen aan het creëren
van een goede slaapomgeving voor bewoners. 1714
PSYCHISCHE GEZONDHEID
Het reguleren van “daglicht” aan het eind van de dag kan een rol spelen om het
zogenaamde “sundowning-syndroom“ te verminderen. Dit is een toename in geïrriteerd
en onrustig gedrag aan het eind van de middag/begin van de avond. 1720
236
Door de mogelijkheid te hebben om daglicht aan het
eind van de middag te weren, kan een onrustig einde
van de dag mogelijk positief beïnvloed worden. 1738
Patiënten - ziekenhuizen
Het ontbreken van mogelijkheden voor controle over
het binnenmilieu door patiënten kan leiden tot stress en
frustratie. Het bieden van controle over daglicht is een
van de factoren die hier een positieve bijdrage aan kan
lleveren. 1741 Ook volgens de studie van J. H. Choi, L. O.
Beltran en H. S. Kim 1743 is het bieden van controle over
daglicht van belang voor de tevredenheid van patiënten
om oncomfortabele condities tegen te gaan, maar wel
voldoende licht in de ruimte te behouden. Daarnaast
draagt het bij aan het gevoel van het verblijven in een
“normale omgeving”, wat bijdraagt aan het verminderen van
stress. 1707 Het hebben van invloed op licht (zowel daglicht
als kunstlicht) in een ziekenhuisomgeving kan daarnaast
wenselijk zijn vanwege de behoefte van patiënten aan meer
Personeel – gezondheidszorggebouwen
Controle over daglicht heeft een positieve invloed op
personeel van zorginstellingen. 1707 Beïnvloeding biedt
de mogelijkheid om lichtcondities te creëren die op
dat moment gewenst zijn voor de werkzaamheden en/
of visueel comfort. Er is overigens weinig onderzoek
specifiek gericht op het belang van controle over daglicht
en temperatuur in zorginstellingen voor medewerkers.
Geluid
Het gebruik van zon- en lichtwering leidt periodiek
tot een tijdelijke verhoging van het geluidsniveau. In
zorginstellingen kunnen hoge geluidsniveaus leiden tot
onrust en verstoring van slaap. De invloed van geluid in
zorginstellingen is redelijk goed onderbouwd, de rol van
geluid ten gevolge van zon- en lichtwering hierin is niet
specifiek in kaart gebracht.
slaap dan gemiddeld. 1714
Om dit te faciliteren, zal de mogelijkheid aanwezig moeten
zijn om daglicht te weren op het moment dat een patiënt
wil slapen.
237
238
239
Overzicht bevindingen invloed geluid op gebruikers van zorggebouwen.
Categorie Geluid is van invloed op: Geluidscondities Onderbouwing#
Bewoners - langdurige zorg
Fysieke gezondheid Verminderde slaapkwaliteit Geluidniveaus > 30 dBa *
Psychologische gezondheid Onrustig gedrag en verward gedrag Toename van geluidniveau **
Onafhankelijkheid - -
Sociale relaties Sociale interactie Vermindering bij hoge geluidniveaus *
Omgeving - -
Levensovertuiging - -
Patiënten - ziekenhuizen
Herstel Verminderde slaapkwaliteit Geluidniveaus > 30 dBa **
Verhoogde hartslag en bloeddruk Verhoogde geluidniveaus *
Herstel na ziekte *
Welzijn Stress Verhoogde geluidniveaus *
Ontevredenheid Verhoogde geluidniveaus *
Personeel – gezondheidszorg
Werkprestaties Medische fouten Onverwacht geluid *
Welzijn Slaap en gezondheid Geluidniveaus op werkplek *
Stress en vermoeidheid Geluidniveaus op werkplek *
# Kwaliteit onderbouwing: * ‘(zeer) matig onderbouwd’, ** ‘redelijk onderbouwd’, *** ‘goed onderbouwd’
Bewoners - langdurige zorg
Lagere geluidniveaus worden geassocieerd met een hogere kwaliteit van leven. 1756
FYSIEKE GEZONDHEID
In zijn algemeenheid is geluid een belangrijke factor die de slaapkwaliteit negatief
kan beïnvloeden. De WHO geeft een advieswaarde van 30 dBa om onrust in de nacht
te voorkomen, maar benoemd dat ook beneden dit geluidniveau geluid een negatieve
impact kan hebben. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat geluid een grotere
impact heeft op slaap bij personen met dementie. 1757
PSYCHOLOGISCHE GEZONDHEID
Hoge geluidniveaus kunnen bij mensen met dementie leiden tot een toename van
agressief, verstorend en verward gedrag. 1757, 1758 Het is noodzakelijk dat een optimum
gevonden met een aangenaam achtergrondgeluidniveau (type en intensiteit).
SOCIALE RELATIES
Hoge geluidniveaus worden ook geassocieerd met verminderde sociale interactie. 1758
Matige geluidniveaus droegen in één studie bij aan sociale interactie van mensen
met dementie 1759 terwijl hoge geluidniveaus in een andere studie juist een negatieve
240
bijdrage hadden. 1760 Ook hierbij lijkt een goede balans van
belang, met een aangenaam achtergrondgeluidniveau.
Patiënten - ziekenhuizen
HERSTEL
Geluid is een belangrijke factor die de slaap van
1714, 1761
patiënten in ziekenhuizen negatief beïnvloedt.
Hoge geluidniveaus leiden tot meer onrust tijdens de
slaap. Door de stress die geluid veroorzaakt kan het
ook bijdragen aan een verhoogde hartslag, bloeddruk
en ademhaling en aan een lagere bloedsaturatie. 1762
Verhoogde geluidniveaus kunnen dan ook een negatieve
impact hebben op het herstel van patiënten. 1741
WELZIJN
Geluid is in ziekenhuizen is vaak een probleem.
Er zijn drie belangrijke factoren die hieraan bijdragen:
- De hoeveelheid apparatuur en personen die geluid
maakt.
- De harde afwerkingsmaterialen.
- Het verblijf van meerdere personen in één ruimte. 1762
Geluid is een van de aspecten waar patiënten vaak over
klagen. 1707 Geluid kan ook leiden tot hoge stressniveaus en
daarmee zowel psychologische als fysieke stress vergroten.
1762 De Wereld gezondheidsorganisatie heeft dan ook
richtlijnen opgesteld voor geluidniveaus in patiëntenkamers:
een achtergrondgeluidniveau van maximaal 30 dBa en kortdurende
geluidspieken van maximaal 40 dBa. 1763
heeft een negatieve iinvloed; bij complexe taken kan dit
leiden tot een toename van fouten. Voor zorggebouwen is
de onderbouwing minder sterk, al zijn er aanwijzingen dat
ook daar afleiding door onverwacht geluid kan bijdragen
aan het maken van fouten. 1714
In ziekenhuizen werkt geluid conflicterend: enerzijds
vanwege de behoefte aan concentratie en anderzijds
omdat geluid van personen of apparaten aangeeft dat
zij op dat moment aandacht behoeven. 1764 Echter kan op
basis van de huidige onderzoeken niet geconcludeerd
worden in hoeverre geluid en akoestiek in een ziekenhuis
van invloed zijn op de werkprestaties van personeel. 1764
Hoge geluidniveaus in ziekenhuizen hebben verder
mogelijk een negatieve invloed op gezondheidsklachten
van personeel en onrust tijdens de slaap. 1747 Lagere
geluidniveaus op de werkplek worden in verband gebracht
met verminderde stress en vminder vermoeidheid. 1707
Conclusies
Op basis van de literatuurstudie kan geconcludeerd
worden dat het binnenmilieu van invloed is op de
gebruikers van gezondheidszorggebouwen en dat
dynamische zon- en lichtwering hier een bijdrage
aan kunnen leveren door optimalisatie van bepaalde
binnenmilieuparameters. De bevindingen zijn voor de
primaire gebruikers van deze gebouwen, bewoners
van instellingen voor langdurige zorg en patiënten van
ziekenhuizen, samengevat en geïllustreerd.
Personeel – gezondheidszorg
In een niet-medische setting kunnen hoge geluidniveaus
zorgen voor afleiding en daarmee werkzaamheden
negatief bbeïnvloeden. 1714 Met name onverwacht geluid
Langdurige zorg
Voor bewoners van gebouwen voor langdurige zorg is
hierbij onderscheid gemaakt in het effect op diverse
thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven.
241
Operatieve temperatuur
Daglicht
1, 2, 3
1
1
3, 4
1, 4
Fysieke gezondheid
1. Fysieke klachten 5. Pijnklachten
2. Sterfte
6. Kans op vallen
3. Slaap
7. Netvlies
4. Vitamine D 8. Visueel comfort
De fysieke gezondheid wordt onder andere beïnvloed
door de operatieve temperatuur, daglicht en zonlichttoetreding,
het uitzicht, verblinding en de mogelijkheid om
de dynamische lichtwering te bedienen. Ook de psychologische
gezondheid kan in een bepaalde mate beïnvloed
worden door de temperatuur, daglichtblootstelling, het
uitzicht en de mogelijkheid om de lichtwering te bedienen.
De temperatuur en de mate van verblinding kunnen
daarnaast effect hebben op de onafhankelijkheid van
bewoners. Ten slotte zijn de parameters uitzicht en geluid
van invloed op sociale interacties tussen bewoners.
Overzicht invloed van de afzonderlijke
binnenmilieuparameters en de invloed op
de kwaliteit van leven van bewoners van
zorginstellingen voor langdurige zorg.
Operatieve temperatuur
Daglicht
Uitzicht
Verblinding
Twee opmerkingen bij de illustratie:
- Het ontbreken van een pijl in de figuur kan ook
betekenen dat de relatie niet onderzocht is.
1
- De dikte van de lijn geeft de onderbouwing Herstel van de
1, 2, 3
relatie weer (dikkere lijn, sterkere 3. Medicijngebruik onderbouwing).
Ziekenhuizen
1, 2, 3
1
1
3, 4
1, 4
5
2, 4
1
6, 7, 8
3
3
Beïnvloedingsmogelijkheden
Geluid
Operatieve temperatuur
Daglicht
Uitzicht
Verblinding
1
Beïnvloedingsmogelijkheden
2
1
1
1
2, 3
3
2
1. Slaap
2. Hersteltijd / verblijfsduur
4. Verhoogde bloeddruk en hartslag
Welzijn
1. Thermisch comfort
2. Stress
2, 3
3. Visueel comfort
Voor patiënten in ziekenhuizen is gekeken naar
1, 2, 3
Fysieke gezondheid
1. Fysieke klachten 5. Pijnklachten
2. Sterfte
6. Kans op vallen
3. Slaap
7. Netvlies
4. Vitamine D 8. Visueel comfort
Psychologische gezondheid
1. Geïrriteerd gedrag en onrust
2. Stemming en plezier
3. Sundowning
4. Stress
Onafhankelijkheid
1. Fysiek functioneren, wandelen, balans
2. Zelfstandig uitvoeren activiteiten
Sociale relaties
1. Sociale interactie
4. Ontevredenheid
Geluid
2
herstel en welzijn tijdens het verblijf. Te zien is dat
5
2, 4
Uitzicht
1. Geïrriteerd gedrag en onrust
het herstel beïnvloed wordt 1 door de temperatuur,
6, 7, 8
Verblinding
4. Stress
daglicht- en zonlichttoetreding, 2 het uitzicht,
3
1. Fysiek functioneren, wandelen, balans
beïnvloedingsmogelijkheden
Beïnvloedingsmogelijkheden
en geluid. Het welzijn, denk
1
Sociale relaties
hierbij aan Geluid stress en comfort, wordt 1. beïnvloed Sociale interactie door alle
onderzochte factoren, behalve door daglicht (waarbij
opgemerkt moet worden dat er geen studie gevonden is
die specifiek dit verband onderzocht heeft).
Operatieve temperatuur
Daglicht
Uitzicht
Verblinding
1
Beïnvloedingsmogelijkheden 2, 3
Geluid
3
1
1
RELEVANTIE UITKOMSTEN VOOR TOEPASSEN
1
1, 2, 3
2, 3
3
2
1, 2, 3
2
Psychologische gezondheid
2. Stemming en plezier
3. Sundowning
Onafhankelijkheid
2. Zelfstandig uitvoeren activiteiten
Herstel
1. Slaap
2. Hersteltijd / verblijfsduur
3. Medicijngebruik
4. Verhoogde bloeddruk en hartslag
Welzijn
1. Thermisch comfort
2. Stress
3. Visueel comfort
4. Ontevredenheid
DYNAMISCHE ZON- EN LICHTWERINGSYSTEMEN
Dynamische zon- en lichtweringsystemen kunnen dus
bijdragen aan de kwaliteit van leven van ouderen in
verzorgingshuizen en aan het herstel en welzijn van
patiënten in ziekenhuizen. De effectgrootte van de
binnenmilieucondities is in diverse studies zeer beperkt
onderzocht. Hierdoor is het niet mogelijk om de bijdrage
van het binnenmilieu op de gebruikers te kwantificeren.
Wel is het mogelijk de effecten te beschrijven.
Zon- en lichtweringsystemen kunnen aantoonbaar
bijdragen aan het optimaliseren van het binnenmilieu in
zorggebouwen. De karakteristieken van het toegepaste
dynamische zonweringssysteem, de dynamische
lichtwering, de regeling en de eventuele motor zijn hierbij
van invloed, waarbij het relatieve effect zal verschillen
afhankelijk van de gebouwkenmerken (onder andere
242
geveloriëntatie van de ruimten en de aanwezigheid van koeling). De
gewenste fysische gevolgen van het systeem zijn weergegeven in een
illustratie, waarbij in een optimale situatie een goede balans gevonden
wordt tussen de verschillende parameters .
Stroomschema met links de verschillende onderdelen van de interventie, in het midden de gewenste
binnenmilieuprestaties en rechts de invloed op de gebouwgebruikers in gebouwen voor langdurige zorg.
Systeem
Gewenste fysische gevolgen
Gebouwgebruikers
Bewoners:
Gebouw & kenmerken
Zonwering
Daglichtwering
Dynamische regeling
Motor
Voorkomen van oververhitting
(combinatie luchttemperatuur en straling)
Optimalisatie daglicht
Behoud van uitzicht
Voorkomen van verblinding (glare)
Beïnvloedingsmogelijkheden
Voorkomen van geluidsoverlast
Fysieke gezondheid
Psychologische gezondheid
Onafhankelijkheid
Sociale relaties
Personeel:
Werkprestaties
Welzijn
243
Bronvermeldingen:
1501 Noor Mens en Cor Wagenaar, De architectuur van
ouderen huisvesting/bouwen voor wonen en zorg,
NAi Uitgevers, Rotterdam 2009.
1502 Sven van Witzenburg, De Branche in 2022
“Pompen of verzuipen”, uitgave Somfy januari
2022, pagina 46-51.
1503 Noor Mens en Cor Wagenaar, Heath care
archtecture in the Netherlands, Nai Uitgevers,
Rotterdam 2010
1601 Valladares-Rendón, L. G., Schmid, G., & Lo, S. L.
(2017). Review on energy savings by solar control
techniques and optimal building orientation
for the strategic placement of façade shading
systems. Energy and Buildings, 140, 458-479.
1602 Sanati, L., & Utzinger, M. (2013). The effect of
window shading design on occupant use of blinds
and electric lighting. Building and Environment,
64, 67-76.
1603 bba rapportage: “Productiviteitseffecten
zon- en lichtwering – Literatuuronderzoek”
d.d. 17-06-2021
1604 Paciuk, M. T. (1990). The role of personal control
of the environment in thermal comfort and
satisfaction at the workplace
1605 Boerstra, A. C. (2016). Personal control over
indoor climate in offices (Doctoral dissertation,
PhD thesis. Eindhoven (NL): Eindhoven University
of Technology. Available via: http://repository. tue.
nl/850541)
1606 De eis van ventilatie is weergegeven om het
verschil in eisen ten aanzien van het binnenmilieu
in ziekenhuizen en gebouwen voor langdurige
zorg te illustreren. In het bouwbesluit zijn geen
eisen voor de temperatuur opgenomen.
1607 College bouw en ziekenhuisvoorzieningen,
2002, Binnenmilieu en installatietechniek
in de zorgsector. Bouwmaatstaven voor
nieuwbouw. Goedgekeurd door de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10
december 2002. Vanwege de opheffing van het
college bouw en ziekhuisvoorzieningen is er
geen meer recente publicatie beschikbaar. De
genoemde criteria zijn formeel niet meer van
toepassing.
1608 https://www.volksgezondheidenzorg.info
1609 WHO, 1998 Programme on Mental health WHOQOL
User Manual
1701 J. van Hoof, L. Schellen, V. Soebarto, J. K. W.
Wong en J. K. & Kazak, „Ten questions concerning
thermal comfort and ageing,” Building and
Environment, nr. 120, pp. 123-133, 2017.
1702 G. S. Anderson, G. S. Meneilly en I. B. & Mekjavic,
„Passive temperature lability in the elderly,”
European journal of applied physiology and
occupational physiology , nr. 73(3), pp. 278-286,
1996.
1703 G. Havenith, „Temperature regulation and
technology.,” Gerontechnology, nr. 1(1), pp. 41-49,
2001.
1704 S. Hajat, R. S. Kovats en K. & Lachowycz, „Heatrelated
and cold-related deaths in England
and Wales: who is at risk?,” Occupational and
environmental medicine, nr. 64, pp. 93-100.,
2007.
1705 S. Tham, R. Thompson, O. M. Landeg en &. W. T.
K. A., „Indoor temperature and health: a global
systematic review,” Public Health, nr. 197, pp. 9-17,
2020.
1706 J. van Hoof en J. L. Hensen, „Thermal comfort
and older adults,” Gerontechnology, nr. 4(4), pp.
223-228, 2006.
1707 H. Salonen, M. Lahtinen, S. Lappalainen, N. K. L.
D. Nevala, L. Morawska en K. & Reijula, „Physical
characteristics of the indoor environment
that affect health and wellbeing in healthcare
facilities: A review,” Intelligent Buildings
International, nr. 5(1), pp. 3-25., 2013.
1708 F. Nicol, „Temperature and sleep,” Energy and
Buildings, nr. 204, 2019.
1709 A. A. Williams, J. D. C. Spengler, A. J. G. P. en
J. G. Cedeno-Laurent, „Building vulnerability
in a changing climate: indoor temperature
exposures and health outcomes in older adults
living in public housing during an extreme heat
event in Cambridge, MA,” International journal of
environmental research and public health, nr.
16(13), p. 2373, 2019.
1710 K. T. K. &. M. K. Okamoto-Mizuno, „Effects of
mild heat exposure on sleep stages and body
temperature in older men,” International journal of
biometeorology, nr. 49(1), pp. 32-36, 2004.
1711 F. Tartarini, P. Cooper, R. Fleming en M.
Batterham, „Indoor air temperature and agitation
of nursing home residents with dementia,”
American Journal of Alzheimer's Disease & Other
Dementias, nr. 32(5), pp. 272-281, 2017.
1712 U. Lindemann, A. Stotz, N. Beyer, J. Oksa, D. A.
Skelton, C. Becker en J. ... & Klenk, „Effect of
indoor temperature on physical performance in
older adults during days with normal temperature
and heat waves,” International journal of
environmental research and public health, nr.
14(2), p. 186, 2017.
1713 A. Stotz, K. Rapp, J. Oksa, D. A. Skelton, N. K. J.
Beyer en U. ... & Lindemann, „Effect of a brief
heat exposure on blood pressure and physical
performance of older women living in the
community—a pilot-study,” International journal
of environmental research and public health, nr.
11(12), pp. 12623- 12631, 2014.
1714 R. S. Ulrich, C. Zimring, X. D. J. Zhu, H. B. Seo, Y. S.
Choi en A. ... & Joseph, „A review of the research
literature on evidence-based healthcare design,”
HERD: Health Environments Research & Design
Journal, nr. 1(3), pp. 61-125, 2008.
1715 C. Carmichael, G. Bickler, S. Kovats, D. Pencheon,
V. Murray, C. West en Y. & Doyle, „Overheating and
hospitals: what do we know,” Hosp Adm,, nr. 2(1),
2013.
1716 B. S. Alotaibi, S. Lo, E. Southwood en D. & Coley,
„Evaluating the suitability of standard thermal
comfort approaches for hospital patients in
air-conditioned environments in hot climates,”
Building and Environment, nr. 169, p. 106561,
2020.
1717 P. F. D. C. Pereira, E. E. Broday en A. A. D. P. &
Xavier, „Thermal Comfort Applied in Hospital
Environments: A Literature Review,” Applied
Sciences, nr. 10(20), p. 7030, 2020.
1718 M. T. H. Derks, A. K. Mishra, M. G. L. C. Loomans en
H. S. M. & Kort, „Understanding thermal comfort
perception of nurses in a hospital ward work
environment,” Building and Environment, nr. 140,
pp. 119- 127, 2018.
1719 S. Thorsson, J. Rocklöv, J. Konarska, F. Lindberg,
B. Holmer, B. Dousset en D. & Rayner, „Mean
radiant temperature–A predictor of heat related
mortality.,” Urban Climate, nr. 10, pp. 332-345,
2014.
1720 J. M. Torrington en P. R. Tregenza, „Lighting for
people with dementia,” Lighting Research &
Technology, nr. 39(1), pp. 81-97, 2007.
1721 L. Volicer, D. G. Harper, B. C. Manning, R. Goldstein
en A. Satlin, „Sundowning and circadian
rhythms in Alzheimer’s disease,” American
Journal of Psychiatry, nr. 158(5), pp. 704-711,
2001. Invloed binnenmilieu op gebruikers van
gezondheidszorggebouwen 30
1722 P. Boyce, C. Hunter en O. Howlett, „The benefits
of daylight through windows.,” Troy, New York:
Rensselaer Polytechnic Institute, 2003.
1723 K. Konis, „Field evaluation of the circadian
stimulus potential of daylit and non-daylit
spaces in dementia care facilities,” Building and
Environment, nr. 135,, pp. 112-123, 2018.
1724 E. J. Van Someren, A. Kessler, M. Mirmiran en D. F.
Swaab, „Indirect bright light improves circadian
restactivity rhythm disturbances in demented
patients,” Biological psychiatry, nr. 41(9), pp. 955-
963, 1997.
1725 G. Düzgün en A. Durmaz Akyol, „Effect of natural
sunlight on sleep problems and sleep quality of
the elderly staying in the nursing home,” Holistic
nursing practice, nr. 31(5), pp. 295-302, 2017.
1726 Z. Karami, R. Golmohammadi, A. Heidaripahlavian,
J. Poorolajal en R. Heidarimoghadam, „Effect of
daylight on melatonin and subjective general
health factors in elderly people,” Iranian journal of
public health, nr. 45(5), p. 636, 2016.
1727 E. van Lieshout-van Dal, L. Snaphaan en I.
Bongers, „Biodynamic lighting effects on the
sleep pattern of people with dementia,” Building
and Environment, nr. 150, pp. 245-253, 2019.
244
1728 O. M. Giggins, J. H. K. Doyle en M. George,
„The impact of a cycled lighting intervention
on nursing home residents: a pilot study.,”
Gerontology and Geriatric Medicine, nr. 5, 2019.
1729 P. D. Sloane, C. S. Williams, C. M. Mitchell,
J. S. Preisser, W. Wood, A. L. Barrick en S. ...
Zimmerman, „High‐intensity environmental light
in dementia: Effect on sleep and activity,” Journal
of the American Geriatrics Society, nr. 55(10), pp.
1524-1533, 2007.
1730 J. Van Hoof, M. P. Aarts, C. G. Rense en A. M.
Schoutens, „Ambient bright light in dementia:
Effects on behaviour and circadian rhythmicity.,”
Building and Environment, nr. 44(1), pp. 146-155,
2009.
1731 X. P. Lu, N. K. en S. Ahrentzen, „Lighting effects on
older adults’ visual and nonvisual performance:
A systematic review,” Journal of housing for the
elderly, nr. 33(3), pp. 298-324, 2019.
1732 M. P. Aarts, J. C. Stapel, A. M. C. Schoutens en
J. V. Hoof, „Exploring the impact of natural light
exposure on sleep of healthy older adults: A field
study,” Journal of Daylighting , nr. 5, pp. 14-20,
2018.
1733 A. Wirz-Justice, D. J. Skene en M. Münch, „ The
relevance of daylight for humans,” Biochemical
pharmacology, nr. 191, p. 114304, 2021.
1734 M. Munch, M. Schmieder, K. Bieler, R. Goldbach,
T. Fuhrmann, N. Zumstein, ... en C. Cajochen,
„Bright light delights: Effects of daily light
exposure on emotions, restactivity cycles, sleep
and melatonin secretion in severely demented
patients,” Current Alzheimer Research, , nr. 14(10),
pp. 1063-1075, 2017.
1735 A. Joseph, H. S. Machry, Z. Zamani en R. Davis,
„Impact of Light on Outcomes in Healthcare
Settings–A Review,” Innovation: Shifting Ground,
2006.
1736 B. B. Lovell, S. Ancoli-Israel en R. & Gevirtz,
„Effect of bright light treatment on agitated
behavior in institutionalized elderly subjects,”
Psychiatry research, nr. 57(1), pp. 7-12, 1995.
1737 L. Thorpe, J. Middleton, G. Russell en N. Stewart,
„Bright light therapy for demented nursing home
patients with behavioral disturbance,” American
Journal of Alzheimer's Disease, nr. 15(1), pp. 18-
26, 2000.
1738 M. La Garce, „ Daylight interventions and
Alzheimer's behaviors-A twelve-month study,”
Journal of Architectural and Planning Research,
pp. 257-269, 2004.
1739 A. BaHammam, „Sleep in acute care units,” Sleep
and Breathing, nr. 10(1), pp. 6-15, 2006.
1740 T. Wakamura en H. Tokura, „Influence of bright
light during daytime on sleep parameters
in hospitalized elderly patients,” Journal of
physiological anthropology and applied human
science, , nr. 20(6), pp. 345-351, 2001.
1741 E. R. Huisman, E. Morales, J. van Hoof en H.
S. Kort, „Healing environment: A review of the
impact of physical environmental factors on
users.,” Building and environment, , nr. 58, pp.
70-80, 2012.
1742 M. Y. Park, C. G. Chai, L. H. K. H. Moon en J. S.
Noh, „The effects of natural daylight on length of
hospital stay.,” Environmental health insights, nr.
12, 2018.
1743 J. H. Choi, L. O. Beltran en H. S. Kim, „Impacts of
indoor daylight environments on patient average
length of stay (ALOS) in a healthcare facility.,”
Building and environment, , nr. 50, pp. 65-75,
2012.
1744 F. Benedetti, C. Colombo, B. Barbini, E. Campori
en E. Smeraldi, „Morning sunlight reduces length
of hospitalization in bipolar,” Journal of affective
disorders, , nr. 62(3), pp. 221-223, 2001.
1745 K. M. Beauchemin en P. Hays, „Sunny hospital
rooms expedite recovery from severe and
refractory depressions,” Journal of affective
disorders, nr. 40(1-2), pp. 49-51, 1996.
Invloed binnenmilieu op gebruikers van
gezondheidszorggebouwen 31
1746 J. M. Walch, B. S. Rabin, R. Day, J. N. Williams,
K. Choi en J. D. Kang, „The effect of sunlight
on postoperative analgesic medication use: a
prospective study of patients undergoing spinal
surgery.,” Psychosomatic medicine, , nr. 67(1), pp.
156-163, 2005.
1747 A. Eijkelenboom en P. Bluyssen, „Comfort and
health of patients and staff, related to the
physical environment of different departments in
hospitals: a literature review,” Intelligent Buildings
International, 2019.
1748 M. K. Alimoglu en L. Donmez, „Daylight exposure
and the other predictors of burnout among
nurses in a University Hospital,” International
journal of nursing studies, nr. 42(5), pp. 549-555,
2005.
1749 C. Musselwhite, „The importance of a room with a
view for older people with limited mobility,” Quality
in Ageing and Older Adults, 2018.
1750 A. R. Kearney en D. Winterbottom, „Nearby
nature and long-term care facility residents:
Benefits and design recommendations.,” Journal
of Housing for the Elderly, nr. 19(3-4), pp. 7-28,
2006.
1751 G. E. Chalfont, „Connection to nature at the
building edge: towards a therapeutic architecture
for dementia care environments,” Doctoral
dissertation, University of Sheffield, 2006.
1752 R. S. Ulrich, „View through a window may
influence recovery from surgery,” Science, nr.
224(4647), pp. 420-421, 1984.
1753 J. R. Carpman en M. A. Grant, Design that
cares: Planning health facilities for patients and
visitors, 2nd ed red., Chicago: American Hospital
Publishing, 1993.
1754 L. Edwards en P. Torcellini, Literature review of the
effects of natural light on building occupants.,
2002.
1755 J. H. Choi, L. O. Beltran en H. S. Kim, „Impacts of
indoor daylight environments on patient average
length of stay (ALOS) in a healthcare facility,”
Building and environment, nr. 50, pp. 65-75, 2012.
1756 L. J. Garcia, M. Hébert, J. S. I. Kozak, S. E.
Slaughter, F. Aminzadeh, ... en M. Eliasziw,
„Perceptions of family and staff on the role of the
environment in long-term care homes for people
with dementia.,” International Psychogeriatrics,
nr. 24(5), pp. 753-765, 2012.
1757 G. Marquardt, K. Bueter en T. Motzek, „Impact of
the design of the built environment on people
with dementia: an evidence-based review,” HERD:
Health Environments Research & Design Journal,
nr. 8(1), pp. 127-157, 2014.
1758 H. Chaudhury, H. A. Cooke, H. Cowie en L. Razaghi,
„The influence of the physical environment
on residents with dementia in long-term care
settings: A review of the empirical literature.,” The
Gerontologist, nr. 58(5), pp. 325-e337, 2018.
1759 J. Cohen-Mansfield, K. Thein, M. Dakheel-Ali en M.
S. Marx, „Engaging nursing home residents with
dementia in activities: the effects of modeling,
presentation order, time of day, and setting
characteristics.,” Aging & mental health, nr. 14(4),
pp. 471-48, 2010.
1760 J. Garre‐Olmo, S. López‐Pousa, A. Turon‐Estrada,
D. Juvinyà, D. Ballester en J. Vilalta‐Franch, „
Environmental determinants of quality of life in
nursing home residents with severe dementia.,”
Journal of the American Geriatrics Society, nr.
60(7), 2012.
1761 M. Rashid en C. Zimring, „A review of the
empirical literature on the relationships between
indoor environment and stress in health care
and office settings: Problems and prospects of
sharing evidence,” Environment and behavior, nr.
40(2), pp. 151-190, 2008.
1762 Ulrich en Zimring, „The Role of the Physical
Environment in the Hospital of the 21st Century: A
Oncein-a-Lifetime Opportunity,” Concord, CA: The
Center for Health Design, nr. 1, 2004.
1763 B. Berglund, T. Lindvall, D. H. Schwela en W. H.
Organization, „Guidelines for community noise,”
1999.
1764 J. Reinten, „Exploring the effect of the sound
environment on nurses’ task performance:
an applied approach focusing on prospective
memory,” Technische Universiteit Eindhoven,
2020
245
246
Literatuurlijst
Balazova, I., Clausen, G., Rindel, J. H., Poulsen, T., & Wyon, D. P. (2008). Open-plan
office environments: a laboratory experiment to examine the effect of office noise and
temperature on human perception, comfort and office work performance. Proceedings of
indoor air, 2008.
Boerstra, A. C., te Kulve, M., Toftum, J., Loomans, M. G., Olesen, B. W., & Hensen, J. L.
(2015). Comfort and performance impact of personal control over thermal environment in
summer: Results from a laboratory study. Building and Environment, 87, 315-326.
Boerstra, A. C. (2016). Personal control over indoor climate in offices : impact on comfort,
health and productivity. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven.
Boyce, P. R., Eklund, N. H., & Simpson, S. N. (2000). Individual lighting control: task
performance, mood, and illuminance. Journal of the Illuminating Engineering Society,
29(1), 131-142.
Boyce, P., Hunter, C., & Howlett, O. (2003). The benefits of daylight through windows. Troy,
New York: Rensselaer Polytechnic Institute.
Conlon, E. (1993). A model of visual discomfort and its implications for efficient reading
performance.
Cui, W., Cao, G., Park, J. H., Ouyang, Q., & Zhu, Y. (2013). Influence of indoor air temperature
on human thermal comfort, motivation and performance. Building and environment, 68,
114-122.
Day, J. K., Futrell, B., Cox, R., Ruiz, S. N., Amirazar, A., Zarrabi, A. H., & Azarbayjani, M. (2019).
Blinded by the light: Occupant perceptions and visual comfort assessments of three
dynamic daylight control systems and shading strategies. Building and Environment, 154,
107-121.
De Dear, R. J., Brager, G. S., Reardon, J., & Nicol, F. others,(1998). Developing an adaptive
model of thermal comfort and preference/Discussion. ASHRAE Trans, 104, 145.
Elzeyadi I. (2011) Daylighting-Bias and Biophilia: Quantifying the Impact of Daylighting on
Occupant Health. Available at (accessed at 30-04-2020): http://www.usgbc.org/sites/
default/files/OR10_Daylighting%20Bias%20and%20Biophilia.pdf
Figueiro, M. G. (2002). Daylight and productivity: A possible link to circadian regulation. In
5th International LRO Lighting Research Symposium-Light and Human Health, 2002 (pp.
185-193).
Geng, Y., Ji, W., Lin, B., & Zhu, Y. (2017). The impact of thermal environment on occupant IEQ
perception and productivity. Building and Environment, 121, 158-167.
Heshong Mahone Group. (2003). Windows and offices: A study of office worker
performance and the indoor environment. California Energy Commission. doi, 10, H75
Hu, S., & Maeda, T. (2020). Productivity and physiological responses during exposure to
varying air temperatures and clothing conditions. Indoor air, 30(2), 251-263.
Jamrozik, A., Clements, N., Hasan, S. S., Zhao, J., Zhang, R., Campanella, C., ... & Bauer,
B. (2019). Access to daylight and view in an office improves cognitive performance
and satisfaction and reduces eyestrain: A controlled crossover study. Building and
Environment, 165, 106379.
Jensen, K. L., Toftum, J., & Friis-Hansen, P. (2009). A Bayesian Network approach to
the evaluation of building design and its consequences for employee performance and
operational costs. Building and Environment, 44(3), 456-462.
Kosonen, R., & Tan, F. (2004). Assessment of productivity loss in air-conditioned buildings
using PMV index. Energy and Buildings, 36(10), 987-993.
Kroner WM & Stark-Martin JA, 1994. Environmentally responsive workstations and officeworker
productivity. ASHRAE Transactions, 100(2): 750-755
te Kulve, M., Schlangen, L. J., Schellen, L., Frijns, A. J., & van Marken Lichtenbelt, W. D.
(2017). The impact of morning light intensity and environmental temperature on body
temperatures and alertness. Physiology & behavior, 175, 72-81.
te Kulve, M., Schlangen, L., Schellen, L., Souman, J. L., & van Marken Lichtenbelt, W. (2018).
Correlated colour temperature of morning light influences alertness and body temperature.
Physiology & behavior, 185, 1-13
Lan, L., Wargocki, P., & Lian, Z. (2011). Quantitative measurement of productivity loss due to
thermal discomfort. Energy and Buildings, 43(5), 1057-1062.
Leaman, A., & Bordass, B. (1999). Productivity in buildings: the ‘killer’variables. Building
Research & Information, 27(1), 4-19.
Loftness, V. F. A. I. A., Hartkopf, V., & Gurtekin, B. (2003). Linking energy to health and
productivity in the built environment.
Meerbeek, B., te Kulve, M., Gritti, T., Aarts, M., van Loenen, E., & Aarts, E. (2014). Building
automation and perceived control: a field study on motorized exterior blinds in Dutch
offices. Building and Environment, 79, 66-77.
Meerbeek, B. W., de Bakker, C., De Kort, Y. A. W., Van Loenen, E. J., & Bergman, T. (2016).
Automated blinds with light feedback to increase occupant satisfaction and energy saving.
Building and Environment, 103, 70-85.
Newsham, G. R., Aries, M. B., Mancini, S., & Faye, G. (2008). Individual control of electric
lighting in a daylit space. Lighting Research & Technology, 40(1), 25-41.
Oseland, N., & Burton, A. (2012). Quantifying the impact of environmental conditions on
worker performance for inputting to a business case to justify enhanced workplace design
features.
Journal of Building Survey, Appraisal & Valuation, 1(2), 151-165.
Osterhaus, W. K., & Bailey, I. L. (1992, October). Large area glare sources and their effect on
visual discomfort and visual performance at computer workstations. In Conference Record
of the 1992 IEEE Industry Applications Society Annual Meeting (pp. 1825-1829). IEEE.
Roelofsen, P. (2001, September). The design of the workplace as a strategy for productivity
enhancement. In Proceedings of Clima 2000 Conference.
Sanchez, J. A., Sanchez, S. V., Ikaga, T., Ichihara, M., & Harimoto, K. (2018). The impact of
greenery and daylight on productivity and well-being at the workplace: an experimental
case study. Journal for Facility Management, 1(15).
Shin, J. Y., Yun, G. Y., & Kim, J. T. (2012). View types and luminance effects on discomfort
glare assessment from windows. Energy and Buildings, 46, 139-
Seppänen, O. A., & Fisk, W. (2006). Some quantitative relations between indoor
environmental quality and work performance or health. Hvac&R Research, 12(4), 957-973.
Tanabe, S. I., Haneda, M., & Nishihara, N. (2015). Workplace productivity and individual
thermal satisfaction. Building and environment, 91, 42-50.
Witterseh, T., Wyon, D. P., & Clausen, G. (2004). The effects of moderate heat stress and
open- plan office noise distraction on SBS symptoms and on the performance of office
work. Indoor air, 14(8), 30-40.
Ye, X. J., Lian, Z. W., Zhou, Z. P., Feng, J. M., Li, C. Z., & Liu, Y. M. (2005). Indoor environment,
thermal comfort and productivity. Proceedings of Indoor Air, 7, 407-411.
Veitch, J. A., Newsham, G. R., Boyce, P. R., & Jones, C. C. (2008). Lighting appraisal, wellbeing
and performance in open-plan offices: A linked mechanisms approach. Lighting
Research & Technology, 40(2), 133-151.
Velds, M. (2002). User acceptance studies to evaluate discomfort glare in daylit rooms.
Solar Energy, 73(2), 95-103.
Wienold, J. (2007, September). Dynamic simulation of blind control strategies for visual
comfort and energy balance analysis. In Building Simulation (pp. 1197-1204).
Wyon, D. P., Andersen, I. B., & Lundqvist, G. R. (1979). The effects of moderate heat stress
on mental performance. Scandinavian journal of work, environment & health, 352-361
Wyon, D. P. (1996, October). Indoor environmental effects on productivity. In Proceedings of
IAQ (Vol. 96, pp. 5-15).
Wargocki, P., Porras-Salazar, J. A., & Contreras-Espinoza, S. (2019). The relationship
between classroom temperature and children’s performance in school.
Hertzberger, Herman. Ruimte en leren/Lessen in architectuur. Rotterdam 2008, Uitgeverij
010
Broekhuizen, Dolf. Scholenbouw atlas/ Verbouwen als nieuwe opgave voor basisscholen en
kind centra, Rotterdam 2015, nai010 Uitgevers
247
248
IN PURE
KLEINSCHALIGE
LANDBOUW GAAN
PRODUCTIVITEIT
EN DUURZAAMHEID
SAMEN
In deze toegift nemen Ruud Sies en Hanneke van Hintum de lezer mee in de wereld
van de duurzame land- en tuinbouw, waarin gebruikgemaakt wordt van principes die de voedselproductie
in de wereld gezonder, veiliger, efficiënter en veerkrachtiger kunnen maken. Zij reisden in de zomer
van 2020 af naar Roemenië en maakten over hun reis een interessante documentaire.
Maramureş
Máramaros
Coördinaten: 47º57’0’’NB, 23º39’0’’OL
Oppervlakte: 10.722 km2
Inwoners: (2001) 825.000
249
250
Boerenlandschappen met hoge natuurwaarden in Roemenië
Enkele van de belangrijkste boerenlandschappen in de Europese Unie
die zijn aangemerkt als “High Nature Value (HNV) Farmed Landscapes”
vinden we in Roemenië.
Deze kleinschalige cultuurlandschappen zijn van groot economisch
belang. Roemenië telt 3,9 miljoen boerenbedrijven, die in de meeste
gevallen door één familie worden gedreven. Er zijn ongeveer een
miljoen boerderijen van 1 tot 10 hectare, die in totaal een gebied
van 3,1 miljoen hectare beslaan, circa 20% van het Roemeense
landbouwareaal. Voor een deel betreft het zelfvoorzienende
boerenbedrijven die voedsel voor eigen gebruik, familie en lokale
verkoop produceren.
251
252
253
254
De hooibergen van Maramures
Als je ’s ochtends vroeg een wandeling maakt op de met gras
begroeide hellingen van Maramures, waan je je in een sprookjeswereld.
Dit door de mens gecreëerde landschap is de perfecte symbiose van
natuurlijke en menselijke activiteit en behoort tot de belangrijkste
cultuurlandschappen ter wereld.
Maramures heeft een van de meest uitgestrekte en bloemrijke
graslanden van het Europese laagland. Het gebied, dat in de afgelopen
eeuwen niet wezenlijk veranderd is, combineert laag-intensieve
landbouw met een overvloed aan flora en fauna.
Het is een van de laatst overgebleven gebieden in Europa met
bewoonde, seminatuurlijke landschappen. De biodiversiteit is hier
zelfs groter dan in vele natuurgebieden.
Op een paar vierkante meter weidegrond zijn maar liefst vijftig
grassoorten te vinden. Tussen die grassen groeien planten en kruiden
als zuring, leeuwenbekjes, gentianen, majoraan, tijm en veldsalie.
Er wordt nauwelijks gebruikgemaakt van kunstmest. Herbiciden en
pesticiden zijn helemaal uit den boze. Deze arme boeren kunnen zich
trouwens die middelen gewoonweg niet veroorloven en bovendien
staan ze er ook zeer wantrouwend tegenover.
Dit bloeiende wonder wordt niet alleen door moedertje natuur in stand
gehouden, maar evenzeer door menselijke inspanningen.
255
Meer dan 60% van de melk die in Roemenië wordt geproduceerd
is afkomstig van boeren die twee of drie koeien bezitten. Hiervan
verlaat maar een klein gedeelte de boerderij in de vorm van melk;
het merendeel wordt ter plekke verwerkt tot zachte kaas, boter of
crème fraîche.
Er is een eenvoudig rekensommetje dat iedere boer in het gebied kent:
een koe eet vier ton hooi gedurende de winter en om dat te produceren
heb je vijf hectare weidegrond nodig. Het maaien gebeurt met de zeis
en een boer heeft tien warme zomerdagen nodig om die hoeveelheid
hooi te verzamelen.
Maar gelukkig hoeft niemand dat in zijn eentje te doen. Het aloude
ritueel van het hooien is een jaarlijks evenement dat de hele familie
samenbrengt. Alleen met hooi kan men koeien houden en alleen met
koeienmelk kan men in dit gebied blijven leven.
Het omzetten van voedingsstoffen uit de wei naar het bord is hier
de basis van het bestaan. Vandaar dat in deze valleien hooi zo
allesbepalend is. Een stukje grasland moet jaarlijks minstens tien
keer worden verzorgd. Eerst wordt het gemaaid, vervolgens worden de
gemaaide stengels in kleine hoopjes, die 's nachts de dauw opnemen,
bij elkaar geharkt om de volgende dag weer in de zon te drogen te
worden gelegd. Daarna moet het hooi nog worden gedraaid, zodat ook
de onderste lagen goed kunnen drogen. Tot slot wordt het hooi van
het veld in de typische hooibergen gestapeld.
256
257
258
259
260
261
Bijna niemand weet dat Roemenië het grootste aantal
zelfvoorzienende boeren van Europa heeft. De miljoenen
boerenbedrijfjes liggen in de laatste gebieden op het Europese
continent met een traditionele landbouwcultuur. De traditionele
manier van leven staat echter onder druk, omdat multinationals
en banken het land als een goede investering zien. Kleine boertjes
in Roemenië, inclusief hun huizen, cultuur en levensonderhoud,
verdwijnen doordat gemeenschappelijke grond aan buitenlandse
bedrijven wordt verkocht. Hun vooruitzicht is om als landloze
arbeider voor grote agrarische bedrijven te gaan werken.
Naar schatting is inmiddels een miljoen hectare (10% van alle
landbouwgrond in Roemenië) in buitenlandse handen.
De meeste traditionele boeren zijn arm en tegelijkertijd uitermate
trots op de schoonheid van het land dat ze hebben geërfd.
Ze zien het als hun levenswerk het land te door te geven aan jonge
generaties. Het gemiddelde inkomen van een boerengezin is ongeveer
4.000 euro per jaar.
262
263
264
Elk huishouden stookt zijn eigen Horinca van bessen, pruimen, appels
en kersen of andere fruitsoorten die de boomgaard voortbrengt.
Boeren maken meestal hun eigen drank, maar in veel dorpen is het
ook de gewoonte de drank samen te bereiden. Eenmaal per jaar
wordt het fruit na de oogst in grote tonnen verzameld en door het hele
dorp gedestilleerd.
265
266
267
268
269
Kleinschalige familiebedrijven spelen niet alleen een economische rol. Duurzaam
landgebruik, het behoud van biodiversiteit en andere ecologische, sociale, culturele en
economische waarden zijn essentiële voordelen van High Nature Value-landbouw.
Kleinschalige boerenlandschappen zijn veerkrachtig en kunnen zich gemakkelijker
aanpassen aan klimaatverandering en andere milieuproblemen. Ze maken het mogelijk
op een flexibelere manier landbouw te bedrijven.
Vanwege hun efficiënte, CO2-arme, korte voedselvoorzieningsketens, gebaseerd op lokale
en directe verkoop, worden ze geassocieerd met een lage CO2-uitstoot.
De boerenfamiliebedrijven in Roemenië zijn een belangrijke bron van landbouwbiodiversiteit.
Zowel voedergewassen, bijvoorbeeld grassoorten en klavers, als allerlei groente- en
fruitsoorten zijn er van cruciaal belang voor de voedselzekerheid. Bovendien zorgen ze
ervoor dat het platteland bestand is tegen toekomstige klimaatverandering.
Natuurlijke bossen en permanente seminatuurlijke weidegronden zijn in staat aanzienlijke
hoeveelheden CO2 op te slaan, wat ten goede komt aan de luchtkwaliteit en een
stabiliserende factor is voor het klimaat. In combinatie met het lage energieverbruik en de
korte toeleveringsketens van de traditionele landbouw reduceren deze landschappen en
systemen de CO2-uitstoot, waardoor ze bijdragen aan de beperking van klimaatverandering.
270
Bij het uitwerken van onze denkbeelden zijn
wij bijgestaan door het in Rotterdam gevestigde
adviesbureau bba binnenmilieu. Zij hebben ons
geholpen met het verrichten van deskresearch
en het ontwikkelen van het model dat is
beschreven in dit boek.
bba binnenmilieu is gespecialiseerd in het
binnenmilieu en de effecten daarvan op de mens;
zij hebben veel ervaring met het inzichtelijk
maken van de invloed van het binnenmilieu op
de productiviteit en zijn auteur van de rapportage
“Kentallen binnenmilieu en productiviteit”,
uitgevoerd in opdracht van Platform31.
Marije te Kulve, projectleider van het onderzoek, is
adviseur bij bba binnenmilieu en gespecialiseerd
in de invloed van temperatuur en licht op de mens.
Ze is afgestudeerd aan de faculteit Bouwkunde van
de TU Eindhoven en heeft tijdens haar promotie bij
de vakgroep Humane Biologie aan de Universiteit
Maastricht onderzoek gedaan naar de interactie
tussen de beleving van temperatuur en licht. Hierbij
heeft ze onder andere gekeken naar de invloed van
temperatuur en verlichting op alertheid. Samen met
haar bba-collega’s heeft ze de productiviteitseffecten
van het toepassen van zon- en lichtwering in kantoren
voor Somfy in kaart gebracht.
De achter in dit boek opgenomen toegift is een
voorbeeld van het succesvol combineren van
productiviteit en duurzaamheid. Ruud Sies en Hanneke
van Hintum hebben het voorbeeld op authentieke
wijze beschreven en geïllustreerd met aantrekkelijk
beeldmateriaal. Hun verhaal sprak ons zodanig aan
dat wij het de lezer van dit boek niet wilden onthouden.
Ruud Sies en Hanneke van Hintum ontwikkelen
en produceren beeldverhalen met een sterk
documentair karakter die inzicht geven in hoe
mensen leven en werken. In hun werk belichten zij
met welke uitdagingen mensen te maken krijgen
en hoe ze die met inventiviteit en moed het hoofd
proberen te bieden. Zij werken al meer dan 25
jaar samen en richten zich sinds 2017 volledig op
“Resilience Food Stories”, een ambitieus project
over duurzame landbouw.
271
272
HET AMBACHTELIJK
PRODUCEREN
EN VERVEN
VAN STOFFEN
IN DE WOESTIJN
IN CHILI
Republiek Chili
República de Chile
Coördinaten: 31° 28' 0" S, 70° 54' 0" W
Oppervlakte: 756.102 km2
Inwoners: (2020) 18.186.770
273
274
Wanneer Tanja Henderson dierlijke vezels als uitgangspunt kiest bij
het maken van handgeweven, natuurlijk geverfd textiel is de eerste
stap natuurlijk het scheren van schapen of alpaca's. Dit wordt
kleinschalig, lowtech gedaan door een lokale scheerder, die zijn
eigen traditionele handgereedschap meebrengt.
De volgende stap na het scheren is het reinigen van de rauwe wol.
Dat gebeurt met behulp van een rooster van fijn gaas: je beweegt
de wol, tilt deze op en spreidt de vezels uit elkaar om de kleine
bladeren, takjes en vuil die in de wol vastzitten af te scheiden en
door het gaas te laten vallen.
De volgende stap is het schoonmaken van de wol, in een grote
pan met zeepsop. Voor de schapenwol gebruikt Tanja afwasmiddel
om de wol te ontvetten, zodat deze ontvankelijker wordt voor
kleurstoffen.
Alpacavezels hebben niet de lanoline die schapenwol heeft, dus
daarvoor gebruikt ze een gewoon mild wasmiddel. Het proces
kost behoorlijk wat tijd, vooral met de llanolinerijke schapenwol,
omdat de zeepoplossing herhaaldelijk vervangen moet worden. Het
afvalwater Tanja vervolgens aan de bomen rondom haar huis, die zij
kweekt voor grondstoffen om te verven, zoals de eucalyptusbomen.
Zodra Tanja tevreden is met de reinheid van de wol, droogt zij de wol
door deze plat op een oude handdoek op een droogrek in de schaduw
te leggen. Zelfs in de zomer kan het drogen tot enkele dagen duren.
275
Het resultaat is buitengewoon schone wol die
vervolgens eerst moeten worden uitgekamd. De
vezels worden in dezelfde richting gelegd, zodat de
wol gemakkelijk tot bruikbare vezels kan worden
gesponnen. Ook het spinnen doet Tanja zelf.
Voor Tanja begint nu de echte fun: het spinnen van
de wol. Afhankelijk van het project waarvoor zij deze
vezels gaat gebruiken, spint zij een dunner of dikker
garen. Als zij meer kracht in de vezel nodig heeft,
kan zij besluiten eerst een bepaalde hoeveelheid
te spinnen tot een enkele draad garen met een
specifieke dikte om vervolgens twee garens samen
te spinnen om een steviger, tweedraads garen te
maken.
Het verven van de wol kan op twee momenten in het
proces worden gedaan: na het karen zodra het vlies
schoon is of llater, als de wol tot garen is gesponnen.
Tanja geeft er de voorkeur aan om de wol te verven
zodra deze tot een garen is gesponnen.
In bepaalde gevallen mengt zij ook cellulosevezels
in haar weefwerk, zoals katoen, jute en linnen. Deze
grondstoffen koopt zij als grote rollen gesponnen,
ongebleekte en niet gekleurde garens die
verkrijgbaar zijn in verschillende diktes. Deze vezels
vereisen overigens een andere voorbereiding. Daarbij
wordt begonnen met het uitrollen van duizenden
meters garen, waarvan Tanja grote georganiseerde
losse strengen maakt, zodat de kleurstof overal
goed kan doordringen.
Deze strengen moeten ook worden schoongemaakt
omdat de fabrikant soms een coating op de garens
heeft aangebracht om ze een betere bescherming
tegen vuil of water te geven. Hierdoor kan de
kleurstof veel moeilijker binden. Tanja gebruikt als
reinigingsmiddel een simpel afwasmiddel. Daarna
maakt zij een reinigingsbad van in water opgelost
soda of bakpoeder om daarin de cellulosevezels
nog eens extra te wassen, gevolgd door meervoudig
spoelen, net zolang dat het spoelwater helder is.
Het verven van cellulosevezels is heel anders dan
het verven van eiwitvezels. Eiwitvezels zoals wol
en zijde binden zich gemakkelijk met natuurlijke
kleurstoffen, terwijl cellulosevezels juist een beetje
hulp nodig hebben. Er zijn verschillende manieren
om de cellulosevezels voor te bereiden op de binding
met kleurstoffen. Tanja gebruikt daarvoor meestal
een bonenmelkmordant. Het heeft geen invloed
op de kleur, maar maakt het gemakkelijker voor de
kleurstof om zich te hechten aan de vezels.
De beste bonen voor bonenmelk zijn sojabonen,
vanwege hun hoge eiwitgehalte, maar die zijn
niet altijd beschikbaar. Als alternatief kiest Tanja
adaarom ongezoete amandelmelk of koemelk
waaraan extra eiwit wordt toegevoegd.
276
277
278
De schone vezels moeten minstens 24 uur in deze
eiwitrijke melk staan en zijn daarna klaar om te
worden geverfd.
Alle kleurstoffen die Tanja gebruikt, produceert zij zelf.
Ook maakt ze gebruik van wat er in haar omgeving
beschikbaar is in de natuur, zoals boterbloemen in het
voorjaar of uienschillen uit de keukenafvalbak. In haar
tuin kweekt zij onder andere goudsbloemen, maar
ook grote struiken rozemarijn en om het huis heeft zij
ongeveer vijftig eucalyptusbomen groeien. Om haar
tuin en de bomen te bemesten gebruikt zij de mest
van haar paarden.
Er zijn twee manieren om de vezels te verven (wol of
cellulose); de ene manier is de vezels samenvoegen
met alle natuurlijke ingrediënten voor het kleuren en de
tweede methode is om eerst de kleurstof te maken en
daar vervolgens de vezels in te doen.
Als alles bij elkaar in één pan wordt gedaan, kan de wol
vervuild raken met de bloemblaadjes van de bloemen die
voor de kleur zijn toegevoegd. Dat is lastig en betekent
extra werk om om die later weer allemaal te verwijderen.
Het liefst maakt Tanja dus eerst de kleurstof. Zij
verzamelt daarvoor bijvoorbeeld gevallen bladeren
van de eucalyptus of ze oogst goudsbloemen. Deze zet
zij in een grote pot met water die ze buiten verwarmt
boven een houtvuur.
279
Uiteraard heeft elke kleurstof zijn eigen recept. Zo moeten de
eucalyptusbladeren minstens een uur sudderen om hun kleur af te
geven, terwijl bloemblaadjes alleen warm water nodig hebben en
helemaal niet moeten sudderen.
In ieder geval moet de pot met verfstof minstens 24 uur staan, maar
vaak is 2 tot 3 dagen, zonder constante hitte, nog beter. In de
zomer gebruikt zij de zon als warmtebron. Tanja vult een grote pot met
4 liter water met materiaal en stelt het mengsel bloot aan de zon.
Een paar dagen later is de kleurstof klaar voor gebruik. Zij zeeft de
bladeren of bloemblaadjes eerst uit de kleurstof voordat zij de vezels
erin doet.
En dan begint de magie! Schone voorbereide vezels zullen
samengaan met de kleurstoffen en het kleurengamma van
Moeder Natuur zal tevoorschijn komen.
Tanja maakt de vezels nat en doet ze daarna in de pot met de vers
gemaakte kleurstof, verwarmt het geheel tezamen en laat alles voor
minstens een hele dag staan of, beter nog, een paar dagen.
Zo mogelijk warmt zij het geheel één keer per dag opnieuw op.
Natuurlijk is er een enorm scala aan leuke trucs om de hele vezel
niet in één gelijke kleur te verven, de afdeling speciale effecten.
Na een paar dagen haalt zij de vezels uit de verfpot en spoelt ze deze
maar één keer af.
280
281
282
Er zijn verschillende manieren om de kleurstof kleurvaster te maken
na het kleurproces. De kleurvastheid hangt sterk af van welk materiaal
wordt gebruikt voor het kleuren. Maar elke kleurstof kan baat hebben
bij een bad van een azijn opgelost in water naderhand of een meer van
kleur veranderende dip in ijzerwater.
Tanja maakt ijzerwater van roestige oude spijkers die buiten blijven
liggen als bouwafval of van oude hoefijzers. Zij stopt deze spijkers in
een glazen pot en vult deze met water en azijn. Na ongeveer een week
is het ijzerwater klaar voor gebruik.
Om de vezels in hun geheel onder te kunnen dompelen in het
ijzerwater verdunt Tanja het met zoveel water als nodig is.
De vezels krijgen alleen een korte duik in het ijzerwater, die niet
meer dan een paar minuten duurt. Daarna worden de vezels goed
afgespoeld en gedroogd .
De geverfde vezels, gesponnen tot bollen garen, zijn dan klaar om te
worden gebruikt voor haar weefprojecten.
283
Tanja Henderson studeerde modevormgeving aan de
Koninklijke Academievoor Kunst en Vormgeving in
’s-Hertogenbosch en de Gerrit Rietveld Academie
in Amsterdam. Zij won in 1987 de eerste prijs in
een nationale wedstrijd voor modeontwerpers
georganiseerd door een televisieprogramma van
Linda de Mol en het fashionlabel Fooks.
Haar ontwerpen zijn daarna door Fooks in heel
Nederland op de markt gebracht.
Later werd zij professioneel fotograaf voor
internationale musea, kunstinstituten en kunstenaars.
Haar foto’s zijn gepubliceerd in talloze boeken,
tijdschriften en kranten.
Ongeveer twintig jaar geleden vertrok zij samen met
haar man uit Nederland, met alleen hun camera’s
onder de arm. Zij reisden een aantal jaren rond in
Amerika, levend in een klein tentje en een oude
jeep. Zij verbleven vooral in het zuidwesten, omdat
de woestijn een enorme aantrekkingskracht op hen
heeft. Later zijn zij naar Canada vertrokken, waar zij
in British Columbia dicht bij een gemeenschap van
indianen hebben geleefd, ver van de bewoonde wereld,
zonder elektriciteit, telefoon of buren en tussen de
grizzlyberen en de poema’s, op drie uur rijden (één
kant op) van de dichtstbijzijnde supermarkt.
Door het koude klimaat daar konden zij niet
veel maanden van het jaar buiten zijn. De
aantrekkingskracht van de woestijn maakte dat zij
weer van land veranderden, inmiddels met hun twee
kleine kinderen Fay en Sid. Met een paar pitstoppen in
Nederland zijn zij tien jaar geleden neergestreken in
het noorden van Chili, in de woestijn, op een plek ver
van de bewoonde wereld vandaan.
Het dichtstbij zijnde stadje is Combarbaláin gelegen in
een erg bergachtig gebied (Norte Chico) met aan het
noorden de Norte Grande een droge woestijn en aan
het zuiden de Zona Central.
Tanja is daar weer serieus begonnen te werken met
stoffen en garens om unieke creaties te maken.
Omdat zij al jaren dicht bij de natuur woonde, vond ze
eigenlijk alles wat ze nodig had vanzelf. Zij ging van de
planten en struiken om haar heen mooie, natuurlijke
kleuren maken en begon ook met het kweken van
haar eigen kleurplanten.
284
285
Somfy Nederland BV
Jacobus Ahrendlaan 1
Postbus 163
2130 AD Hoofddorp
Phone +31 (0)23 55 44 900
info.nl@somfy.com
www.somfy.nl
288