Master-scriptie-criminologie-van-Reinard-van-Duijn
Master-scriptie-criminologie-van-Reinard-van-Duijn
Master-scriptie-criminologie-van-Reinard-van-Duijn
- No tags were found...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Opsporingsberichtgeving: Reden tot Angst?<br />
Onderzoek naar de weergave <strong>van</strong> delicttypes in opsporingsberichtgeving en de<br />
mogelijke effecten op ‘fear of crime’.<br />
<strong>Master</strong> Thesis<br />
Eerste lezer:<br />
Prof. Dr. Henk Elffers<br />
Tweede lezer:<br />
Joris Beijers<br />
<strong>Reinard</strong> M. <strong>van</strong> <strong>Duijn</strong><br />
Afdeling Criminologie | Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Inhoudsopgave<br />
Abstract 3<br />
1. Introductie 4<br />
2. Theoretisch Kader 6<br />
2.1. Vertekend beeld <strong>van</strong> getoonde delicttypen in de media 6<br />
2.2. Opsporingsberichtgeving 7<br />
2.3. ‘Fear of crime’: Een om<strong>van</strong>grijk begrip 8<br />
2.3.1. ‘Fear of crime’: ‘Fear of victimization’ 10<br />
2.3.2. ‘Fear of crime’: ‘Fear of victimization of others’ 11<br />
2.3.3. ‘Perception of Risk’ 13<br />
2.4. Conclusie 14<br />
3. Methode 17<br />
3.1. Delictanalyse 17<br />
3.2. Experiment 18<br />
3.2.1. Deelnemers 18<br />
3.2.2. Design 18<br />
3.2.3. Stimulus materialen 19<br />
3.2.4. Procedure 20<br />
3.2.5. Metingen 21<br />
4. Resultaten Delictanalyse 23<br />
4.1. Delictanalyse 23<br />
4.2. Conclusie 25<br />
5. Resultaten Experiment 27<br />
5.1. Hypothesen toetsing 27<br />
5.1.1. Opsporingsberichtgeving, ‘Risk Perception’ en ‘Fear of Crime’ 27<br />
5.1.2. Het Mediatie-effect Onderzocht 32<br />
6. Conclusie 37<br />
6.1. Samenvatting Resultaten & Implicaties 37<br />
6.2. Discussie 39<br />
6.2.1. Tekortkomingen & Aanbevelingen 39<br />
Referenties 41<br />
Bijlage 1: Vergelijkingscriteria Opsporing Verzocht 44<br />
Bijlage 2: Vragenlijst` 46<br />
2
Abstract<br />
In deze tweedelige studie wordt onderzocht in hoeverre opsporingsberichtgeving in Nederland een<br />
vertekend beeld <strong>van</strong> delicttypen geeft en wat het effect is <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op<br />
de ‘fear of crime’ <strong>van</strong> het publiek. Bovendien wordt een mediatie effect <strong>van</strong> risicoperceptie verwacht.<br />
Door middel <strong>van</strong> een online vragenlijst onder 412 respondenten zijn de verwachte verbanden getest.<br />
Hypothesen zijn getoetst door middel <strong>van</strong> een t-toets en een stapsgewijze regressieanalyse. De voorspelde<br />
effecten zijn gevonden; alle statistische bevindingen waren significant. Er blijkt inderdaad sprake <strong>van</strong> een<br />
vertekend beeld bij opsporingsberichtgeving, wat betreft de delicttypen welke vertoond worden. In<br />
tegenstelling tot de door het CBS geregistreerde criminaliteit blijkt er sprake te zijn <strong>van</strong> een<br />
oververtegenwoordiging <strong>van</strong> ernstige en gewelddadige delicten. De zogenaamde ‘fear of victimization’ en<br />
‘fear of victimization of others’, welke vallen onder de term ‘fear of crime’ worden verhoogd wanneer<br />
iemand blootgesteld wordt aan opsporingsberichtgeving. Er is sprake <strong>van</strong> zowel een direct effect als <strong>van</strong><br />
een indirect effect via de mediator ‘risk perception’; de angst dat je zelf of dat één <strong>van</strong> je directe naasten<br />
slachtoffer wordt <strong>van</strong> een misdrijf, is hoger wanneer iemand de kans dat dit zou gebeuren hoger inschat.<br />
3
1. Introductie<br />
De moderne media beïnvloedt ons leven op diverse manieren in verschillende aspecten <strong>van</strong> ons leven;<br />
televisie kijken beïnvloedt de manier waarop wij ons gedragen (Comstock, 1975), de manier waarop wij<br />
onszelf zien (Myers Jr. & Biocca, 1992) en hoe wij tegen de wereld aan kijken (Surette, 1990; Surette,<br />
1998). Zo ook op het gebied <strong>van</strong> criminaliteit. In onderzoek <strong>van</strong> Gerbner et al (1980) wordt gesuggereerd<br />
dat mensen die veel televisie kijken een grotere kans hebben het gevoel te hebben dat geweld dreigt. Ook<br />
geloven zij dat er meer misdrijven plaatsvinden dan volgens de statistieken het geval is. Om deze reden<br />
nemen zij ook meer voorzorgsmaatregelen dan mensen die minder televisie kijken. Gerbner (1970) legde<br />
deze gedachtes al eerder vast in zijn geformuleerde cultivatiehypothese. Deze hypothese ziet de media en<br />
de blootstelling aan berichtgeving betreffende criminaliteit en geweld als een bedreiging voor de<br />
democratie. Angstige mensen zijn afhankelijker, gemakkelijker te controleren en te manipuleren, maar<br />
ook ont<strong>van</strong>kelijker voor bedrieglijk simpele, harde, strenge maatregelen en strikte verhoudingen binnen<br />
de maatschappij, zowel politiek als religieus (Reiner, 1997). Onderdrukking wordt mogelijk getolereerd<br />
wanneer het onzekerheden en andere angsten belooft weg te nemen. Doordat de media de<br />
waarschijnlijkheid en ernst <strong>van</strong> gevaar en geweld chargeren, ontstaat er een gecultiveerde misleidende<br />
kijk op de wereld die gebaseerd is op onnodige angstgevoelens voor gewelddadige criminaliteit (Reiner,<br />
1997). Er bestaat extensieve kritiek op de empirische en theoretische validiteit <strong>van</strong> deze aanspraken.<br />
Echter lijkt een connectie tussen blootstelling aan berichtgeving betreffende gewelddadige criminaliteit en<br />
angstgevoelens en percepties onontkoombaar. Reiner (1997) zegt hierover het volgende:<br />
‘As with the issue of the effects of media images on fear, the issue is not whether media representations<br />
have consequences. Hardly anyone would deny this. The agenda is the unravelling of the complex<br />
interrelationship of media content and other dimensions of social structure and experience in shaping<br />
fear of crime’.<br />
Deze studie neemt deel aan deze agenda, door een specifiek genre binnen criminaliteit in de<br />
media, namelijk opsporingsberichtgeving, te onderzoeken. Allereerst wordt onderzocht of dit genre een<br />
vertekent beeld weergeeft aan het publiek wat betreft de samenstelling <strong>van</strong> criminaliteit; geeft de<br />
opsporingsberichtgeving in Nederland een reële weerspiegeling <strong>van</strong> verschillende delicttypes die<br />
plaatsvinden in Nederland, of gaat de aandacht voornamelijk uit naar ernstige en gewelddadige delicten?<br />
Bovendien worden de effecten <strong>van</strong> dit type berichtgeving onderzocht; wat doet dit met de emoties en<br />
percepties <strong>van</strong> het publiek? Verhoogt blootstelling aan opsporingsberichtgeving de angst om zelf<br />
slachtoffer te worden <strong>van</strong> een misdrijf? Is men banger dat een <strong>van</strong> hun directe familieleden, vrienden of<br />
kennissen iets overkomt? Schatten zij de kans groter in dat hen iets overkomt na het zien <strong>van</strong><br />
opsporingsberichtgeving? En is dit <strong>van</strong> invloed op de angst die ze hebben? Deze vragen vormen de kern<br />
<strong>van</strong> dit onderzoek.<br />
Maatschappelijk gezien is het om meerdere redenen rele<strong>van</strong>t om dit te onderzoeken. Allereerst is<br />
het onderwerp ‘fear of crime’ een veelbesproken onderwerp in de politiek. In 1974 besteedde de<br />
Nederlandse politiek er voor het eerst aandacht aan via een bevolkingsonderzoek. Dit onderzoek werd<br />
uitgevoerd door het Ministerie <strong>van</strong> Justitie, welke inzicht wilde verkrijgen in de houding en attitudes <strong>van</strong><br />
de bevolking betreffende criminaliteitsbestrijding (Vanderveen, 2006). Politici besteden veel aandacht aan<br />
verwante zaken betreffende ‘fear of crime’, zoals het pleiten voor hardere straffen, tijdens<br />
campagneperiodes (Vanderveen, 2006). Naast de aandacht die ‘fear of crime’ binnen de politiek krijgt,<br />
4
esteden ook verschillende onderzoeksbureaus relatief veel aandacht aan dit onderwerp en verwante<br />
zaken. Zo onderzoeken de opiniepeilingen <strong>van</strong> het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) onder<br />
Nederlanders welke politieke doelen de meeste prioriteit dienen te krijgen. In de enquêtes <strong>van</strong> 1992 tot en<br />
met 2002 komt naar voren dat het aanpakken <strong>van</strong> de criminaliteit de meeste prioriteit verkrijgt onder de<br />
bevolking (Vanderveen, 2006). Hieruit kan worden opgemaakt dat ‘fear of crime’ en de gedachtes<br />
rondom de aanpak <strong>van</strong> criminaliteit <strong>van</strong> belang zijn in het dagelijks bestaan.<br />
De maatschappelijke rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> dit onderzoek kan ook gevonden worden binnen het<br />
onderzoeksspectrum <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving. De mate waarin de politie zijn toevlucht zoekt in het<br />
gebruiken <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving is de laatste decennia toegenomen. Allereerst met de komst <strong>van</strong><br />
de televisie, waarbij programma’s als Opsporing Verzocht als eerste te zien waren, maar later ook via<br />
andere kanalen als bijvoorbeeld internet. Niet te vergeten zijn er de verschillende regionale omroepen die<br />
hun eigen opsporingsprogramma, zoals Team West, hebben gekregen in de loop der jaren. Deze<br />
ontwikkeling, waarbij de politie hulp zoekt bij de burger voor het oplossen <strong>van</strong> zaken, valt te bezien in het<br />
licht <strong>van</strong> een term die Garland (1996) formuleerde, namelijk het zogenaamde ‘responsibilization of<br />
society’. Deze term houdt in dat de burger verantwoordelijk wordt gemaakt voor taken waarvoor<br />
aan<strong>van</strong>kelijk alleen de politie was aangesteld. De burger zorgt hierbij mede voor de veiligheid <strong>van</strong> de<br />
maatschappij, een taak die de politie niet meer alleen kan volbrengen (Garland, 1996). De opkomst <strong>van</strong> de<br />
opsporingsprogramma’s, waarbij de burger gevraagd wordt te helpen met het oplossen <strong>van</strong> misdrijven,<br />
valt te zien binnen het licht <strong>van</strong> deze ontwikkeling die Garland (1996) beschrijft. Verschillende<br />
wetenschappelijke publicaties (Garland, 2000; Crawford, 2003) wijzen erop dat deze ontwikkeling,<br />
waarbij de burger zij aan zij staat met de politie, enkel zal toenemen en versterken. Te verwachten valt<br />
dus dat het inzetten <strong>van</strong> bijvoorbeeld opsporingsprogramma’s zal toenemen, waardoor onderzoek naar de<br />
gevolgen <strong>van</strong> deze opsporingsprogramma’s op percepties en angstgevoelens gebied wint aan<br />
maatschappelijke rele<strong>van</strong>tie.<br />
Het fenomeen ‘fear of crime’ is veelvuldig onderzocht. (Hale, 1996). Dit onderzoek bouwt verder<br />
op deze onderzoeken en gaat specifiek in op de conclusies <strong>van</strong> deze onderzoeken. De geformuleerde<br />
hypothesen, die aan bod komen in het theoretisch kader, vinden allen een basis in wetenschappelijk<br />
onderzoek. De koppeling <strong>van</strong> de mogelijke effecten <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’ maakt<br />
dit onderzoek echter uniek, zeker in Nederland. Soortgelijke onderzoeken zijn namelijk wel uitgevoerd in<br />
het buitenland, maar nog niet in Nederland. De wetenschappelijke rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> dit onderzoek vindt men<br />
ook in de gebruikte onderzoeksmethode. Met name het onderzoeksgedeelte naar ‘fear of crime’, wat<br />
gebaseerd is op het extensieve werk <strong>van</strong> Vanderveen (2006), die een autoriteit is binnen het<br />
onderzoeksveld <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Verdere wetenschappelijke rele<strong>van</strong>tie komt aan bod in de discussie,<br />
waar ook de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek bekend zijn en worden besproken. De centrale onderzoeksvraag<br />
binnen deze studie betreft:<br />
RQ: In hoeverre geeft opsporingsberichtgeving in Nederland een vertekende weergave <strong>van</strong><br />
delicttypes en wat is het effect <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’?<br />
5
2. Theoretisch kader<br />
Zoals naar voren is gekomen in de inleiding, bestaat er een tweedeling binnen dit onderzoek. De<br />
onderzoeksvraag bestaat namelijk uit twee delen, waarbij het eerste deel zich toespitst op de vraag in<br />
hoeverre opsporingsberichtgeving in Nederland een vertekende weergave <strong>van</strong> delicttypes geeft, en<br />
waarbij het tweede deel zich toespitst op de vraag wat het effect is <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’. Om beide delen <strong>van</strong> de onderzoeksvraag te beantwoorden, zal<br />
dit theoretisch kader toewerken naar verschillende omvattende hypothesen. Logischerwijs wordt hierbij<br />
de volgorde <strong>van</strong> de onderzoeksvraag aangehouden, waarbij paragraaf 2.1 zich toespitst op de<br />
hypothesevorming voor het eerste deel <strong>van</strong> de vraagstelling. Hierna wordt in paragraaf 2.2 de<br />
onafhankelijke variabele opsporingsberichtgeving voor het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag<br />
besproken. Vervolgens komt in paragraaf 2.3 en de subparagrafen de hypothesevorming voor het tweede<br />
deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag aan bod. Ten slotte volgt een conclusie met conceptueel model, waarin alle<br />
geformuleerde hypothese overzichtelijk worden weergegeven.<br />
2.1. Vertekende weergave <strong>van</strong> delicttypes in de media<br />
De onderzoeksvraag binnen dit onderzoek is dus tweeledig, waarbij de eerste vraag is in hoeverre<br />
opsporingsberichtgeving in Nederland een vertekende weergave <strong>van</strong> delicttypes geeft. Onderzoeken naar<br />
de weergave <strong>van</strong> criminaliteit in de media bestaan in overvloed. Zo verwijzen Chadee en Ditton (2005)<br />
naar verschillende studies die de verhoudingen <strong>van</strong> berichtgeving in verschillende kranten over<br />
criminaliteit afzetten tegenover andersoortige berichtgeving. Dominick (1978) concludeert dat een<br />
‘typische metropool krant’ vijf tot tien procent wijdt aan nieuws gerelateerd aan criminaliteit. Een meer<br />
recente literatuurstudie <strong>van</strong> 36 studies rapporteert dat tussen 1.6 en 33.5 procent <strong>van</strong> de berichtgeving in<br />
kranten aan criminaliteit wordt besteed (Chadee & Ditton, 2005). Het is echter onvermijdelijk dat<br />
verschillende studies een verschillende aanpak hanteren. Reiner (1997) zegt hierover het volgende:<br />
‘Estimates of the extent of news devoted to crime are highly sensitive to the varying definitions<br />
adopted by different researchers’.<br />
Onderzoekers hanteren dus diverse definities <strong>van</strong> het concept criminaliteit gerelateerd nieuws,<br />
waardoor het lastig is te bepalen of diverse onderzoekers hetzelfde nieuws tot criminaliteit gerelateerd<br />
nieuws zouden rekenen. Ondanks deze methodologische problemen, die deze tak <strong>van</strong> onderzoek met zich<br />
meebrengt, zijn er conclusies getrokken die <strong>van</strong> een verstoord beeld <strong>van</strong> criminaliteit in de media spreken.<br />
Zo is gebleken uit onderzoek <strong>van</strong> het WODC uit de periode 1966-1974, dat de aandacht in de<br />
Nederlandse dagbladpers voor misdrijven sterk in om<strong>van</strong>g is toegenomen. Artikelen betreffende<br />
criminaliteit werden gemiddeld 30% langer en werden voorzien <strong>van</strong> opvallendere lay-out in de loop der<br />
jaren. De nadruk ligt volgens het onderzoek op gewelddadige vormen, terwijl verkeersmisdrijven<br />
nauwelijks aandacht krijgen (Coenen & <strong>van</strong> Dijk, 1976).<br />
Rele<strong>van</strong>ter voor dit onderzoek zijn de studies die zich spitsen op de invloed <strong>van</strong><br />
televisieprogramma’s op de weergave <strong>van</strong> delicttypes. Gezien de onderzoeksvraag, waarin<br />
opsporingsberichtgeving centraal staat, gaat de aandacht uit naar deze studies. Anders dan voor kranten,<br />
logischerwijs, bestaat er een kortere geschiedenis <strong>van</strong> studies die de verhoudingen <strong>van</strong> criminaliteit<br />
gerelateerde programma’s onderzoeken. Desalniettemin bestaan er onderzoeken die de verhoudingen <strong>van</strong><br />
criminaliteitsberichtgeving op de televisie hebben onderzocht. In het onderzoek <strong>van</strong> Oliver (1994) is een<br />
inhoudsanalyse gedaan betreffende reality-based programma’s als ‘Cops’ en ‘FBI’s Most Wanted’. In<br />
6
deze inhoudsanalyse is de weergave betreffende de aard <strong>van</strong> de misdaden onderzocht. De conclusie luidde<br />
dat deze reality based programma’s een overmatige representatie <strong>van</strong> gewelddadige misdrijven<br />
weergaven.<br />
Naast het onderzoek <strong>van</strong> Oliver (1994) hebben ook Cavendar, Bond-Maupin & Jurik (1999) een<br />
inhoudsanalyse uitgevoerd, maar dan enkel op het televisieprogramma ‘America’s Most Wanted’. In dit<br />
onderzoek zijn de afleveringen <strong>van</strong> het eerste seizoen, 1988-1989, vergeleken met de afleveringen uit het<br />
vijftiende seizoen, 1995-1996. Ook in dit onderzoek werd een vertekend beeld betreffende de weergave<br />
<strong>van</strong> delicttypes gevonden. Maar liefst 84 procent <strong>van</strong> de behandelde delicten in het eerste seizoen,<br />
betroffen gewelddadige misdrijven in de persoonlijke sfeer, als moord, mishandeling en verkrachting. In<br />
het vijftiende seizoen betrof dit aandeel maar liefst 94 procent (Cavendar, Bond-Maupin & Jurik, 1999).<br />
In Nederland zijn zeer weinig inhoudsanalyses uitgevoerd betreffende criminaliteitsberichtgeving<br />
op televisie. In het onderzoek <strong>van</strong> Van Erp (2011) over framing binnen opsporingsberichtgeving komen<br />
echter diverse voor deze studie rele<strong>van</strong>te conclusies naar voren. Zo stelt <strong>van</strong> Erp (2011) dat de meeste <strong>van</strong><br />
de in het opsporingsprogramma Opsporing Verzocht getoonde delicten, zware geweldsmisdrijven en<br />
levensdelicten zijn.<br />
In het kader <strong>van</strong> dit onderzoek is het Nederlandse programma Opsporing Verzocht onderworpen<br />
aan een analyse. Er is gekeken of ook dit programma een vertekend beeld betreffende de weergave <strong>van</strong><br />
delicttypes voorspiegelt. Binnen dit onderzoek wordt, gezien de buitenlandse literatuur en bevindingen op<br />
dit gebied (Oliver 1994; Cavendar, Bond-Maupin & Jurik, 1999), een specifiek aspect <strong>van</strong> criminaliteit<br />
aan de analyse onderworpen, namelijk het delicttype. De analyse die wordt uitgevoerd zal enerzijds<br />
aansluiten bij en overeenkomen met het onderzoek <strong>van</strong> Van Erp (2011), maar anderzijds wordt getracht<br />
een diepere en bredere analyse uit te voeren waarbij nog onbesproken conclusies en resultaten aan bod<br />
komen. Op basis <strong>van</strong> de conclusies <strong>van</strong> Van Erp (2011) en gezien de onderzoeksresultaten <strong>van</strong><br />
buitenlandse studies (Oliver 1994; Cavendar, Bond-Maupin & Jurik, 1999), wordt verwacht dat de<br />
Nederlandse opsporingsberichtgeving, een verstoord beeld geeft <strong>van</strong> criminaliteit, wat betreft het<br />
delicttype. De hypothese die uit voorgaande bevindingen volgt luidt:<br />
H1: Opsporingsberichtgeving in Nederland geeft een vertekend beeld <strong>van</strong> criminaliteit, wat<br />
betreft de delicttypes die vertoond worden.<br />
2.2. Opsporingsberichtgeving<br />
Het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag betreft de vraag wat het effect is <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’. Hier staat opsporingsberichtgeving voor de onafhankelijke<br />
variabele in het onderzoek. Belangrijk is dus de vraag, wat er onder opsporingsberichtgeving wordt<br />
verstaan in dit onderzoek. In dit onderzoek wordt de definitie <strong>van</strong> Van Erp (2011) aangehouden. Van Erp<br />
(2011) stelt dat:<br />
‘Opsporingsberichtgeving het tonen <strong>van</strong> beelden <strong>van</strong> verdachten of het verspreiden <strong>van</strong> andere<br />
informatie over delicten is, met als primair doel hulp te vragen aan het publiek bij het oplossen <strong>van</strong> deze<br />
zaken’.<br />
Opsporingsberichtgeving gebeurt via de televisie, het internet of de krant.<br />
Opsporingsberichtgeving is één <strong>van</strong> de opsporingsmiddelen die een officier <strong>van</strong> justitie kan inzetten in het<br />
onderzoek. Het Openbaar Ministerie beslist óf opsporingsberichtgeving kan worden ingezet en in welke<br />
vorm en op welk moment dat gebeurt. Een opsporingsbericht kan met foto en personalia worden getoond.<br />
7
Dit gebeurt alleen als de voorzitter <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> procureurs-generaal in overleg met de Minister<br />
<strong>van</strong> Justitie hiervoor toestemming heeft gegeven. Omdat het middel verstrekkende gevolgen kan hebben,<br />
zijn de criteria die voor de toepassing <strong>van</strong> belang zijn vastgelegd in de Aanwijzing<br />
Opsporingsberichtgeving (www.om.nl).<br />
In Nederland zijn er verschillende televisieprogramma’s, internetsites en kranten die<br />
opsporingsberichten behandelen en publiceren. Zo publiceert het dagblad Spits iedere week een<br />
opsporingsbericht, welke al eerder behandeld is in het televisieprogramma Opsporing Verzocht.<br />
Opsporingsberichtgeving via internet wordt voornamelijk door de politie ingezet. Op sites als<br />
www.depolitiezoekt.nl, www.politie.nl/opsporing en regionale politiewebsites worden naar schatting<br />
jaarlijks tienduizenden opsporingsberichten gepubliceerd (Van Erp, 2011). Op de televisie zijn er<br />
verschillende zenders die aandacht besteden aan opsporingsberichtgeving. Zo zijn er vele regionale<br />
zenders met een eigen opsporingsprogramma. Voorbeelden <strong>van</strong> regionale opsporingsprogramma’s zijn<br />
Team West en Bureau Brabant. Maar ook de landelijke televisiezenders besteden aandacht aan<br />
opsporingsberichtgeving. Het meest bekeken en langstlopende televisieprogramma die<br />
opsporingsberichtgeving behandelt is Opsporing Verzocht. Het programma is een samenwerkingsverband<br />
tussen de AVRO, Openbaar Ministerie en politie. Opsporing Verzocht is al meer dan 25 jaar te zien op de<br />
Nederlandse televisie, en trekt anno 2012 iedere week meer dan één miljoen kijkers<br />
(http://www.kijkonderzoek.nl/). Gezien deze feiten, is het aannemelijk dat Opsporing Verzocht,<br />
vergeleken met andere opsporingsprogramma’s, de meeste bekendheid heeft in Nederland.<br />
In dit onderzoek wordt onder andere getracht de vraag te beantwoorden, in hoeverre het kijken<br />
naar opsporingsprogramma’s, effect heeft op ‘fear of crime’. Een relatie tussen de media en ‘fear of<br />
crime’ wordt al langere tijd verondersteld (Sacco, 1982). Opsporingsprogramma’s als Opsporing<br />
Verzocht, hebben gezien de realistische aard <strong>van</strong> deze programma’s, een bijzondere plek binnen het<br />
onderzoek naar de rol <strong>van</strong> de media op ‘fear of crime’. O’Keefe (1984) zegt hierover het volgende:<br />
‘the more ‘real’ or credible the content” of crime news, “the more that content will influence<br />
viewers’ fear of crime and crime orientations’<br />
Om het effect <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’ te kunnen<br />
onderzoeken, moet allereerst het begrip ‘fear of crime’ uiteengezet worden. Dit gebeurt in de volgende<br />
paragraaf.<br />
2.3. ‘Fear of crime’: een om<strong>van</strong>grijk begrip<br />
‘Fear of crime’ betekent angst voor criminaliteit. Sinds de jaren ‘60 is onderzoek naar het fenomeen ‘fear<br />
of crime’ enorm gegroeid binnen de academische onderzoekswereld (Hale, 1996). Vele artikelen, papers<br />
en boeken zijn geschreven over aspecten die betrekking hebben op ‘fear of crime’. Na enige bestudering<br />
<strong>van</strong> de literatuur, blijkt dat consensus over de vele aspecten <strong>van</strong> ‘fear of crime’ regelmatig achterwege<br />
blijft in verschillende onderzoeken. Dit komt voornamelijk door de conceptuele problemen die het begrip<br />
‘fear of crime’ met zich mee brengt. De conceptuele problemen ontstaan door verschillende invullingen<br />
en conceptualisaties <strong>van</strong> zowel het concept <strong>van</strong> ‘fear’ als ‘crime’. Ferraro & LaGrange (1987) geven aan<br />
dat de inhoud <strong>van</strong> het begrip ‘fear’ in het concept ‘fear of crime’ vaak verkeerd wordt begrepen. Miethe<br />
& Lee (1984) geven aan dat de verwarring <strong>van</strong> de begrippen ‘fear’ en risico-inschatting, het grootste<br />
probleem binnen het conceptualiseren en definiëren <strong>van</strong> ‘fear of crime’ is. Zo wordt ‘fear of crime’ in de<br />
paper <strong>van</strong> Howard (1999) gedefinieerd als:<br />
8
‘an anticipation of victimization, rather than fear of an actual victimization. This type of fear<br />
relates to how vulnerable a person feels.’<br />
De mate waarin iemand zich kwetsbaar voelt voor criminaliteit, wat gelijk staat aan risicoinschattingen,<br />
is in deze definitie de conceptualisatie <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Ferraro (1995) echter, geeft een<br />
andere definitie voor ‘fear of crime’. Deze luidt:<br />
‘Fear of crime is an emotional response of dread or anxiety to crime or symbols that a person<br />
associates with crime’.<br />
In deze definitie wordt ‘fear of crime’ gezien als een emotionele respons <strong>van</strong> afgunst en angst, die<br />
ontstaat door criminaliteit en aspecten die geassocieerd kunnen worden met criminaliteit. Gelijk aan<br />
Miethe & Lee (1984), pleiten verschillende auteurs er voor om een strikte scheiding te maken tussen de<br />
concepten risicoperceptie en ‘fear of crime’ (Ferraro & LaGrange,1987; Warr & Stafford,1983). Ferraro<br />
& LaGrange (1987) geven aan dat risicoperceptie en ‘fear of crime’ twee uitersten <strong>van</strong> een continuüm<br />
zijn. Ook Ferraro (1995) geeft aan dat het begrip ‘fear’ niet verward mag worden met zogenaamde risicoinschattingen<br />
of percepties. Bij het onderzoek <strong>van</strong> Howard (1999) is er wel sprake <strong>van</strong> deze verwarring,<br />
waarbij risicopercepties als meetinstrumenten voor ‘fear of crime’ zijn gebruikt. Een ander verschil met<br />
de definitie <strong>van</strong> Howard (1995), is dat de definitie <strong>van</strong> Ferraro (1995) minder specifiek is, en meer ruimte<br />
laat voor verschillende invalshoeken <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Deze definitie sluit bijvoorbeeld niet uit dat ‘fear<br />
of crime’ ook de angst voor het slachtofferschap <strong>van</strong> een vriend, vriendin of geliefde kan betekenen. Dat<br />
is wat de definitie <strong>van</strong> Howard (1999) wel doet, aangezien de angst hier gezien wordt als angst voor enkel<br />
het eigen slachtofferschap. In paragraaf 2.3.2 wordt verder uitgelegd waarom ook de zogenaamde<br />
‘altruïstische angst’ een belangrijk onderdeel is <strong>van</strong> ‘fear of crime’. De definitie <strong>van</strong> Ferraro (1995) is in<br />
verschillende recente onderzoeken, met verschillende onderzoeksvragen betreffende ‘fear of crime’,<br />
aangenomen (Custers & Van den Bulck, 2011). Ook in dit onderzoek wordt de definitie betreffende ‘fear<br />
of crime’ <strong>van</strong> Ferraro (1995) gehanteerd.<br />
Dit onderzoek behandelt onder andere de vraag in hoeverre het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving effect heeft op de ‘fear of crime’ in Nederland. Er wordt gekeken of het kijken<br />
naar opsporingsberichtgeving als oorzaak kan dienen voor een hogere ‘fear of crime’ onder de kijkers.<br />
Een intuïtieve veronderstelling, dat het kijken naar opsporingsberichtgeving invloed heeft op ‘fear of<br />
crime’, lag ten grondslag aan de formulering <strong>van</strong> de onderzoeksvraag. Echter blijkt uit verschillende<br />
wetenschappelijke publicaties dat het mogelijke verband tussen media en ‘fear of crime’ regelmatig naar<br />
voren wordt gebracht. Sacco (1982) geeft een aantal argumenten waarom binnen criminologische kringen<br />
al decennia gedacht wordt over een mogelijke directe causale invloed die de media heeft op percepties<br />
<strong>van</strong> criminaliteit en ‘fear of crime’. Allereerst geeft Sacco (1982) aan dat de meeste mensen geen directe<br />
persoonlijke ervaringen hebben met ernstige misdrijven, waardoor de grootste bron <strong>van</strong> de publieke<br />
gedachtes en gevoelens betreffende criminaliteit een plaatsver<strong>van</strong>gend karakter dient te hebben. Ten<br />
tweede, zijn de communicatiewegen <strong>van</strong> de massamedia, informatiebronnen waaraan bijna alle leden <strong>van</strong><br />
de moderne maatschappijen wereldwijd aan deelnemen (Sacco, 1982). Als laatste geeft Sacco (1982) aan,<br />
wat aangetoond is in verschillende onderzoeken, dat in de huidige Noord-Amerikaanse media een<br />
substantieel deel aan criminaliteit gerelateerd nieuws wordt gewijd. Naast de argumenten <strong>van</strong> Sacco<br />
(1982) voor de mogelijk directe causale invloed <strong>van</strong> de media op ‘fear of crime’, zijn er vele onderzoeken<br />
die dit verband daadwerkelijk hebben onderzocht. Deze onderzoeken zullen in de volgende subparagrafen<br />
worden besproken.<br />
Zoals hierboven aangegeven, bestaat er in de wetenschappelijke literatuur geen complete<br />
consensus over de conceptualisatie <strong>van</strong> het begrip ‘fear of crime’. Hierdoor moeten er binnen dit<br />
9
onderzoek beargumenteerde keuzes gemaakt worden, over de vraag wat er precies onder het concept ‘fear<br />
of crime’ valt. Vanderveen (2006) beschrijft in haar proefschrift ‘Interpreting Crime, fear and Unsafety’<br />
meerdere constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’ die kunnen dienen voor metingen en onderzoek naar ‘fear of<br />
crime’. Twee <strong>van</strong> die constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’ zijn de ‘fear of victimization’, en de ‘fear of<br />
victimization of others’. Het belang <strong>van</strong> het construct ‘fear of victimization’, binnen onderzoek naar de<br />
relatie tussen de media en ‘fear of crime’, wordt in paragraaf 2.3.1. behandeld. Het belang <strong>van</strong> het<br />
construct ‘fear of victimization of others’, wordt in paragraaf 2.3.2. behandeld. Naast deze twee<br />
constructen, beschrijft Vanderveen (2006) het belang <strong>van</strong> het construct ‘perception of risk’, ofwel<br />
risicoperceptie. Hierbij gaat het onder andere om de kansen die mensen inschatten om slachtoffer te<br />
worden <strong>van</strong> criminaliteit. Zoals hierboven reeds beschreven, valt risicoperceptie niet te verwarren met het<br />
construct ‘fear’, wat voor de daadwerkelijke emotionele angstgevoelens staat. In subparagraaf 2.3.3 wordt<br />
uiteengezet wat de rol is <strong>van</strong> ‘risicoperceptie’ bij onderzoek naar ‘fear of crime’, en welke rol dit<br />
construct zal spelen binnen dit onderzoek, waarbij de effecten <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’ worden onderzocht.<br />
2.3.1. Fear of crime: Fear of victimization<br />
‘Fear of victimization’ staat voor de angst om slachtoffer te worden <strong>van</strong> criminaliteit. Dat ‘fear of<br />
victimization’ een belangrijk construct is <strong>van</strong> ‘fear of crime’, is in verschillende onderzoeken naar voren<br />
gekomen. Allereerst introduceerde Warr (1984) de term ‘fear of victimization’ door het gebrek aan<br />
nauwkeurigheid en duidelijkheid rondom het concept ‘fear of crime’. Daarnaast geven ook Ferraro &<br />
LaGrange (1987) aan dat ‘fear of victimization’ een belangrijk construct is <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Ferraro &<br />
LaGrange (1987) beweren dat de verwarring <strong>van</strong> ‘fear of crime’ met de risico’s en kwetsbaarheid voor<br />
criminaliteit, het grootste probleem is voor het conceptualiseren en meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Ferraro &<br />
LaGrange (1987) beschrijven een classificatie <strong>van</strong> verschillende criminaliteitspercepties, waarin<br />
onderscheid wordt gemaakt tussen cognitieve en affectieve percepties. Onder de cognitieve percepties<br />
vallen de zogenaamde ‘judgements’, ofwel oordelen. Deze oordelen staan voor de inschattingen die<br />
mensen maken in hoeverre ze zelf de kans lopen om slachtoffer te worden <strong>van</strong> criminaliteit. Onder de<br />
affectieve percepties vallen de emoties. Hier valt onder andere de angst voor slachtofferschap onder.<br />
In meerdere onderzoeken is deze classificatie niet aangehouden, waardoor er conclusies<br />
getrokken zijn over het concept ‘fear of crime’, terwijl er eigenlijk gerapporteerd is over risicoinschattingen<br />
en oordelen betreffende criminaliteit (DuBow, 1979). Baker et al. (1983) heeft in zijn<br />
onderzoek de volgende vraag gesteld aan respondenten: ‘How safe would you feel walking alone at night<br />
in your neighborhood?’. Deze vraag werd gesteld in het kader <strong>van</strong> metingen omtrent ‘fear of crime’, maar<br />
eigenlijk wordt het ingeschatte risico <strong>van</strong> ’s avonds alleen over straat lopen gemeten. Volgens Ferraro &<br />
LaGrange (1987) is dit dus een ‘judgement’ en geen emotionele reactie op criminaliteit. Het concept <strong>van</strong><br />
‘fear of crime’ moet volgens Ferraro & LaGrange (1987) worden beperkt tot de emotionele reacties die<br />
criminaliteit veroorzaken. Dit is ook wat de definitie <strong>van</strong> Ferraro (1995) aangeeft, namelijk: ‘Fear of<br />
crime is an emotional response of dread or anxiety to crime or symbols that a person associates with<br />
crime’. Kortom, percepties rondom risico-inschattingen met betrekking tot slachtofferschap <strong>van</strong><br />
criminaliteit, moeten conceptueel worden gescheiden <strong>van</strong> ‘fear of crime’.<br />
Aangezien de definitie <strong>van</strong> Ferraro <strong>van</strong> ‘fear of crime’ in dit onderzoek wordt<br />
aangehouden, is het verantwoord om ‘fear of victimization’ als onderdeel <strong>van</strong> ‘fear of crime’ te<br />
beschouwen. In verschillende onderzoeken is ‘fear of victimization’ als belangrijk onderdeel <strong>van</strong> ‘fear of<br />
10
crime’ beschouwd. Ferraro & LaGrange (1987) pleiten ook voor het meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’ via het<br />
concept ‘fear of victimization’. Om de reden dat ‘fear of victimization’ de emotionele reactie bezit die<br />
kenmerkend moet zijn voor metingen en conceptualisaties voor ‘fear of crime’. Chiricos, Padgett & Gertz<br />
(2000) hebben in hun onderzoek ‘Fear, TV News, and the Reality of Crime’, onder andere de vraag<br />
onderzocht of het kijken naar nieuwsprogramma’s op de televisie direct gerelateerd zijn aan niveaus <strong>van</strong><br />
‘fear of crime’. ‘Fear of crime’, de afhankelijke variabele, werd in het onderzoek <strong>van</strong> Chiricos, Padgett &<br />
Gertz (2000), als volgt onderzocht:<br />
‘Following the lead of Ferraro (1995) and Warr (1990), we measure fear in terms that are direct<br />
and crime specific. Respondents were asked: On a scale from one to ten, with one being not at all fearful<br />
and ten being very fearful, how much would you say you fear having your car stolen . . . (having someone<br />
break into your home while you are away; having someone break into your home while you are there;<br />
being robbed or mugged on the street; being raped or sexually assaulted; being murdered)?’<br />
De vragen die in dit onderzoek zijn gesteld om ‘fear of crime’ te meten, vallen onder het concept<br />
‘fear of victimization’. Chiricos, Padgett & Gertz (2000) concludeerden dat een hogere frequentie <strong>van</strong><br />
kijken naar nieuws op de televisie, direct gerelateerd was aan een hogere ‘fear of crime’. Anders gezegd,<br />
‘fear of victimization’ stijgt wanneer nieuwsprogramma’s vaker worden bekeken. Deze conclusie wordt<br />
gesteund door de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek <strong>van</strong> Eschholz, Chiricos & Gertz (2003), waarin de effecten<br />
<strong>van</strong> verschillende televisieprogramma’s op de ‘fear of crime’ <strong>van</strong> het publiek wordt onderzocht.<br />
Eschholz, Chiricos & Gertz (2003) schrijven het volgende over de resultaten <strong>van</strong> het onderzoek:<br />
‘In short, of all the program types examined, reality crime programming has by far the most<br />
consistent relationship to fear of crime. Reality programming is by a substantial margin the most violent<br />
and is obviously high on reality.’<br />
En ook in dit onderzoek is ‘fear of crime’ onderzocht aan de hand <strong>van</strong> vragen die betrekking<br />
hebben op het concept <strong>van</strong> ‘fear of victimization’;<br />
‘Unlike measures of “fear” that ask respondents if there is some area near their home where they<br />
“would be afraid to walk alone at night,” this measure is crime specific, an approach that has been<br />
recommended by Kenneth Ferraro (1995), Ferraro and Randy LaGrange (1987), and Mark Warr<br />
(1990).’<br />
Gezien de besproken literatuur (Ferraro & LaGrange, 1987; Warr, 1984), kan worden<br />
aangenomen dat ‘fear of victimization’ een belangrijk construct is bij het meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’.<br />
Daarnaast is in verschillende onderzoeken (Chiricos, Padgett & Gertz, 2000; Eschholz, Chiricos & Gertz,<br />
2003), waarin ‘fear of victimization’ het belangrijkste construct is voor ‘fear of crime’, aangetoond dat<br />
het kijken naar televisieprogramma’s, met name ‘reality crime programming’, effect heeft op ‘fear of<br />
crime’. Voor dit onderzoek, waarin onder andere de effecten <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving<br />
op de ‘fear of crime’ worden onderzocht, komt hier de volgende hypothese uit voort:<br />
H2a: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of victimization’, dan<br />
wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
2.3.2. Fear of crime: fear of victimization of others<br />
‘Fear of victimization of others’ staat voor de angst voor het slachtofferschap <strong>van</strong> anderen. Warr (1992)<br />
formuleerde het begrip ‘altruistic fear’, wat staat voor altruïstische angst. Wanneer er sprake is <strong>van</strong><br />
altruïstische angst, dan gelden de angstgevoelens niet voor de persoon zelf maar voor bijvoorbeeld een<br />
11
geliefde. In het onderzoek <strong>van</strong> Harris (1969) is het construct <strong>van</strong> ‘fear of victimization of others’ als een<br />
meetinstrument genomen voor ‘fear of crime’. In de meting <strong>van</strong> Harris (1969) werden vragen gesteld in<br />
hoeverre de respondent angstig was, dat er een specifieke misdaad werd gepleegd op ‘someone close’,<br />
ofwel iemand dichtbij, relationeel gezien. Twee specifieke items gingen over de vraag in hoeverre de<br />
respondent bang was dat de partner iets zou overkomen wanneer de respondent weg <strong>van</strong> huis was. Hieruit<br />
kwam naar voren dat mannen zich significant meer zorgen maken over hun vrouwen die thuis zitten, dan<br />
andersom (Harris, 1969).<br />
Het besproken artikel ‘The Measurement of Fear of Crime’ <strong>van</strong> Ferraro & LaGrange (1987) geeft<br />
behalve het belang <strong>van</strong> het construct ‘fear of victimization’ ook het belang aan <strong>van</strong> het construct ‘fear of<br />
victimization of others’ bij het meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Ferraro & LaGrange (1987) zeggen hierover het<br />
volgende:<br />
‘The concept of fear of crime is limited to the emotional reaction arising from crime, or symbols<br />
that a person associates with crime, to others or to one’s self.’<br />
Volgens Ferraro & LaGrange (1987) bestaat het concept ‘fear of crime’ dus enkel uit de<br />
emotionele reactie, ofwel de angst, die veroorzaakt wordt door criminaliteit of symbolen die geassocieerd<br />
worden met criminaliteit, om zelf slachtoffer te worden of dat anderen slachtoffer worden. Snedker<br />
(2006) heeft aangegeven dat de ‘fear of victimization of others’, of ‘altruistic fear’ als een apart construct<br />
<strong>van</strong> ‘fear of crime’ moet gelden. Snedker (2006) heeft in haar resultaten aangegeven dat mannen en<br />
vrouwen significant verschillen op het construct ‘fear of victimization of others’. Net als Harris (1969),<br />
heeft Snedker (2006) geconcludeerd dat mannen zich veel angstiger voelen voor hun geliefde of familie,<br />
en niet zo zeer voor zichzelf. Dit terwijl ook wordt aangegeven dat mannen een lagere ‘fear of<br />
victimization’ bezitten dan vrouwen (Snedker, 2006). Snedker (2006) trekt hieruit de volgende conclusie:<br />
‘If fear for others is not separated from personal fear of crime, then the measurement of the<br />
overall level of fear of crime will be inadequate. Future survey work needs to incorporate separate<br />
questions on fear for others and provide better measurement of altruistic and vicarious fear.’<br />
Het construct ‘fear of victimization of others’ is dus naast het construct ‘fear of victimization’ <strong>van</strong><br />
belang in het onderzoek naar ‘fear of crime’. De relatie tussen media blootstelling en het construct ‘fear of<br />
victimization of others’ bevat in mindere mate de focus <strong>van</strong> wetenschappelijk onderzoek. Tamborini,<br />
Zillmann & Bryant (1984) hebben echter een experiment opgezet waarin de relatie tussen media<br />
blootstelling en de angst voor slachtofferschap voor anderen, inclusief geliefden en familieleden, werd<br />
onderzocht. Tamborini et al. (1984) concludeerde dat het kijken naar een documentaire over criminaliteit,<br />
invloed had op de angst bij mannen voor hun partner. Echter beïnvloedde het kijken naar de documentaire<br />
niet de angst voor slachtofferschap <strong>van</strong> de mannen zelf. Deze conclusie suggereert dat ‘fear of<br />
victimization of others’ eerder beïnvloed wordt door de media, dan het construct ‘fear of victimization’.<br />
In het onderzoek <strong>van</strong> Busselle (2003) is de relatie tussen ‘crime viewing’ en het construct ‘fear of<br />
victimization of others’ onder ouders <strong>van</strong> schoolkinderen onderzocht. Hierin kwam naar voren dat het<br />
kijken naar criminaliteitsprogramma’s op de televisie, hoewel indirect, invloed had op de mate waarop<br />
ouders zich zorgen maakte over de veiligheid <strong>van</strong> hun kinderen. De indirecte relatie tussen ‘crime<br />
viewing’ en de ‘fear of victimization of others’ werd bewerkstelligd door de verhoogde<br />
criminaliteitspercepties die de ouders bezaten door het kijken naar criminaliteitsprogramma’s, waardoor<br />
ze zich vervolgens meer zorgen maakten over de veiligheid <strong>van</strong> hun kinderen (Busselle, 2003).<br />
Concluderend wordt gesteld dat ‘fear of victimization of others’ in verschillende<br />
wetenschappelijke literatuur (Harris,1969; Ferraro & LaGrange, 1987; Snedker, 2006) een belangrijk<br />
construct is bij het meten <strong>van</strong>, en onderzoek doen naar ‘fear of crime’. Daarnaast is in verschillende<br />
12
wetenschappelijke literatuur (Tamborini et al., 1984; Busselle, 2003) het verband aangetoond tussen het<br />
kijken naar criminaliteitsprogramma’s en documentaires, en een verhoogd ‘fear of victimization of<br />
others’. Hieruit volgt de volgende hypothese voor dit onderzoek:<br />
H2b: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of victimization of<br />
others’, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
2.3.3. ‘Perception of risk’<br />
Volgens Sjöberg, Moen, Rundmo (2004) is risicoperceptie de inschatting <strong>van</strong> de waarschijnlijkheid <strong>van</strong><br />
een gebeurtenis, en de ernst <strong>van</strong> de consequenties <strong>van</strong> deze gebeurtenis. Risicoperceptie betreft een<br />
subjectieve inschatting, waarbij een gat bestaat tussen het bestaande risico op basis <strong>van</strong> wetenschappelijk<br />
onderzoek en het gepercipieerde risico bij het publiek en bij ieder individu afzonderlijk (Pidgeon,<br />
Kasperson, Kasperson & Slovic, 2003). Volgens Weinstein (1989) wordt dit gat voornamelijk bepaald<br />
door twee aspecten, allereerst het individuele oordeelsvermogen en daarnaast de persoonlijke<br />
betrokkenheid <strong>van</strong> het individu. Risicoperceptie is de mate waarin men zich kwetsbaar voelt voor een<br />
bepaalde dreiging (Neuwirth, Dunwoody & Griffin, 2000). Met de nadruk op voelt; het is belangrijker dat<br />
men het gevoel heeft risico te lopen dan wat zij rationeel gezien weten over het risico (Klein en Stefanek,<br />
2007). Een risico kan zowel over- als onderschat worden, waarbij persoonlijke kenmerken een grote rol<br />
spelen: Leeftijd, opvoeding, sekse, geloof en culturele achtergrond (Sjöberg, 2000). Risicoperceptie is dus<br />
enorm context afhankelijk (Boholm, 1998). Risicoperceptie binnen dit onderzoek betreft de mate waarin<br />
men criminaliteit, en dan met name de delicten die in opsporingsberichtgeving naar voren komen, als<br />
serieuze dreiging zien. Het betreft de persoonlijke evaluatie over de waarschijnlijkheid dat men<br />
slachtoffer wordt <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de delicten die worden behandeld in opsporingsberichtgeving.<br />
De notie dat de dagelijkse stortvloed <strong>van</strong> mediaberichtgeving invloed heeft op onze percepties<br />
<strong>van</strong> de wereld om ons heen, bezit een sterke intuïtieve aantrekkingskracht (Wahlberg & Sjöberg, 2000).<br />
Gerbner & Gross (1976) waren de eerste die deze notie een wetenschappelijke status gaven, door de<br />
cultivatiehypothese te formuleren. Deze hypothese bestaat uit de bewering dat het kijken naar televisie<br />
de concepties <strong>van</strong> de echte wereld <strong>van</strong> de kijkers vormt en misvormt. Regelmatig televisiekijken zou<br />
verwrongen beelden <strong>van</strong> de maatschappij cultiveren (Gerbner & Gross, 1976). Gerbner en Gross (1976)<br />
concludeerden dat televisieprogramma’s de prevalentie <strong>van</strong> geweld zwaar oververtegenwoordigde ten<br />
opzichte <strong>van</strong> de werkelijkheid <strong>van</strong> de samenleving. Men ontwikkelt hierdoor het idee dat de wereld<br />
crimineler is dan deze in werkelijkheid is en schatten daardoor de kans groter in dat hen iets overkomt.<br />
Daarnaast concluderen Gerbner en Gross (1976) dat de perceptie <strong>van</strong> criminaliteit <strong>van</strong> ‘zware’<br />
televisiekijkers verwrongen was ten opzichte <strong>van</strong> de percepties <strong>van</strong> minder fanatieke televisiekijkers.<br />
Vanderveen (2006) geeft aan dat de media een rol speelt bij het ontstaan en zelfs verdraaien <strong>van</strong><br />
percepties, en dat dit ook een kwestie is binnen het onderzoek naar ‘fear of crime’. Binnen dit onderzoek<br />
wordt verwacht dat blootstelling aan opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere perceptie <strong>van</strong> het risico.<br />
Hieruit volgt de hypothese:<br />
H2c: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere risicoperceptie, dan wanneer<br />
er naar neutrale berichtgeving gekeken wordt.<br />
13
In paragraaf 2.3 is naar voren gekomen dat er een veelzijdigheid <strong>van</strong> concepten en definities<br />
worden gebruikt binnen onderzoek naar ‘fear of crime’. Ferraro en LaGrange (1987) geven aan dat<br />
begrippen en concepten als risicoperceptie, zorgen over criminaliteit en gevoelens over veiligheid in<br />
verschillende onderzoeken als synoniemen voor ‘fear of crime’ worden gehanteerd. Chiricos, Eschholz en<br />
Gertz (1997) beargumenteren dat een aantal studies beweert ‘fear of crime’ te hebben behandeld, maar<br />
eigenlijk alleen de waarschijnlijkheid en kansen op slachtofferschap hebben onderzocht. Verschillende<br />
auteurs pleiten voor een strikte scheiding tussen de concepten risicoperceptie en ‘fear of crime’ (Ferraro<br />
& LaGrange, 1987; Warr & Stafford, 1983). Ferraro en LaGrange (1987) geven aan dat risicoperceptie en<br />
‘fear of crime’ twee uitersten <strong>van</strong> een continuüm zijn. De definitie <strong>van</strong> Ferraro (1995) welke gehanteerd<br />
wordt in deze studie luidt: ‘fear of crime is an emotional response of dread or anxiety to crime or symbols<br />
that a person associates with crime’. Ferraro en LaGrange (1987) onderscheiden emoties, die betrekking<br />
hebben op ‘fear of crime’, <strong>van</strong> oordelen die betrekking hebben op risicoperceptie. Binnen dit onderzoek is<br />
risicoperceptie dus geen onderdeel <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Integendeel; volgens een centrale stelling binnen<br />
de <strong>criminologie</strong> is risicoperceptie een voorspeller <strong>van</strong> ‘fear of crime. (Custer & Van de Bulck, 2011). En<br />
een aantal auteurs hebben ook daadwerkelijk empirische steun voor deze centrale stelling gevonden<br />
(Melde, 2009; Mesch, 2000; Rountree & Land, 1996). Verwacht wordt dat risicoperceptie <strong>van</strong> invloed is<br />
op de fear of crime; een verhoogde risicoperceptie zal leiden tot een hogere ‘fear of crime’. Mensen zijn<br />
banger omdat zij het risico dat hen iets overkomt hoger inschatten. Hieruit worden de volgende<br />
hypotheses afgeleid.<br />
H2d: Een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization’.<br />
H2e: Een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization of others.’<br />
Voorgaande hypothese leiden tot de volgende mediatie hypothesen.<br />
H3a: Een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving leidt tot een<br />
hogere ‘fear of victimization’.<br />
H3b: Een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving leidt tot een<br />
hogere ‘fear of victimization of others’.<br />
2.4. Conclusie<br />
Zoals eerder aangegeven, is de onderzoeksvraag <strong>van</strong> dit onderzoek tweeledig, waarbij de eerste vraag is<br />
in hoeverre opsporingsberichtgeving in Nederland een verstoord beeld <strong>van</strong> criminaliteit geeft. Uit<br />
verschillende wetenschappelijke, voornamelijk buitenlandse studies (Oliver, 1994; Cavendar, Bond-<br />
Maupin & Jurik, 1999; Van Erp, 2011) is naar voren gekomen dat verschillende criminaliteitsgerelateerde<br />
programma’s een verkeerd beeld geven omtrent de weergave <strong>van</strong> delicttypen. Het is gebleken dat<br />
verschillende programma’s een verkeerde weergave bieden op het type misdrijven die worden getoond.<br />
Binnen dit onderzoek zal specifiek gekeken worden naar vertekening wat betreft type delicten die<br />
vertoond worden bij opsporingsberichtgeving. In het kader <strong>van</strong> dit onderzoek is voor de beantwoording<br />
<strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag de volgende hypothese opgesteld:<br />
14
H1: Opsporingsberichtgeving in Nederland geeft een vertekend beeld <strong>van</strong> criminaliteit, wat<br />
betreft de delicttypes die vertoond worden.<br />
De tweede vraag <strong>van</strong> de onderzoeksvraag betreft de vraag wat het effect is <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op de ‘fear of crime’. In verschillende wetenschappelijke studies is het belang<br />
<strong>van</strong> verschillende constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’ naar voren gekomen. Concluderend kan worden gesteld<br />
dat de constructen ‘fear of victimization’ en ‘fear of victimization of others’ als onderdeel worden gezien<br />
<strong>van</strong> ‘fear of crime’, en dat deze constructen <strong>van</strong> belang zijn bij het meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Het<br />
construct ‘perception of risk’ blijkt voornamelijk een voorspellende rol te hebben betreffende ‘fear of<br />
crime’. Een hogere ‘perception of risk’ heeft een hogere ‘fear of crime’ tot gevolg. Daarnaast wordt<br />
verwacht dat het kijken naar opsporingsberichtgeving een hogere ‘perception of risk’ als gevolg heeft. In<br />
het kader <strong>van</strong> dit onderzoek zijn voor de beantwoording <strong>van</strong> het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag de<br />
volgende hypothesen opgesteld:<br />
H2a: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of victimization’, dan wanneer er<br />
naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
H2b: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of victimization of others’, dan<br />
wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
H2c: Het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere risicoperceptie, dan wanneer er naar<br />
neutrale/andersoortige berichtgeving gekeken wordt.<br />
H2d: Een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization’.<br />
H2e: Een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization of others.’<br />
H3a: Een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear<br />
of victimization’.<br />
H3b: Een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear<br />
of victimization of others’.<br />
Figuur 1 is een conceptueel model <strong>van</strong> de gestelde hypothesen betreffende de vraag wat het effect is <strong>van</strong><br />
het kijken naar opsporingsberichtgeving op de ‘fear of crime’.<br />
15
Figuur 2.1. Conceptueel model<br />
Opsporingsberichtgeving<br />
H2c<br />
H2a+H2b<br />
H3a+H3b<br />
‘Perception of Risk’<br />
16<br />
H2d+H2e<br />
‘Fear of Crime’<br />
‘Fear of Victimization’<br />
‘Fear of Victimization of Others’
3. Methode<br />
In dit hoofdstuk wordt getracht inzicht te geven in de methodiek die binnen dit onderzoek is gebruikt voor<br />
de beantwoording <strong>van</strong> de onderzoeksvraag. Zoals ook in de introductie en het theoretisch kader naar<br />
voren is gekomen, bestaat de onderzoeksvraag uit twee delen, waardoor het overzichtelijker is om deze<br />
tweedeling ook in de methodiek aan te houden. Paragraaf 3.1 zal de methodiek voor de delictanalyse<br />
bespreken, die dient voor de beantwoording <strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag, namelijk in<br />
hoeverre opsporingsberichtgeving in Nederland een vertekende weergave <strong>van</strong> delicttypes geeft.<br />
Voor de beantwoording <strong>van</strong> het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag, namelijk wat het effect is <strong>van</strong> het<br />
kijken naar opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’, is binnen dit onderzoek een experimentele opzet<br />
gebruikt. De opzet <strong>van</strong> dit experiment zal in de subparagrafen 3.2.1 tot en met 3.2.5 uiteengezet worden.<br />
3.1. Delictanalyse<br />
Zoals in paragraaf 2.1 <strong>van</strong> het theoretisch kader naar voren is gekomen, wordt het eerste deel <strong>van</strong> de<br />
onderzoeksvraag beantwoord door het opsporingsprogramma Opsporing Verzocht aan een analyse te<br />
onderwerpen. Gezien conclusies <strong>van</strong> buitenlandse studies betreffende beeldvorming <strong>van</strong> criminaliteit in<br />
criminaliteitsgerelateerde programma’s, wordt er een analyse uitgevoerd op het type misdrijven die<br />
worden behandeld in Opsporing verzocht.<br />
De gegevens voor deze analyse binnen dit onderzoek zijn verkregen door deelname aan de<br />
dataverzameling <strong>van</strong> het onderzoek ‘Gezocht, maar ook gevonden?’ (Van Erp, 2011). Binnen dit<br />
onderzoek stond een quasi-experimentele studie centraal, die het effect <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving via<br />
landelijke en regionale televisieprogramma’s op de pakkans en de opsporingsduur zou onderzoeken. De<br />
rol <strong>van</strong> de auteur <strong>van</strong> deze <strong>scriptie</strong>, was het bekijken en scoren <strong>van</strong> meerdere afleveringen <strong>van</strong> Opsporing<br />
Verzocht in een checklist die binnen het onderzoek werd gehanteerd. In ruil voor de werkzaamheden voor<br />
dit onderzoek, mocht een deel <strong>van</strong> het databestand in gebruik worden genomen voor deze <strong>scriptie</strong>. Voor<br />
het data bestand dat voor deze <strong>scriptie</strong> is gebruikt, zijn alle afleveringen <strong>van</strong> de seizoenen 2009 en 2010<br />
gescoord op verschillende variabelen. In totaal zijn hierbij 563 zaken opgenomen in het bestand, die<br />
allemaal in de seizoenen 2009 en 2010 naar voren zijn gekomen in het programma Opsporing Verzocht.<br />
Van al deze afzonderlijke zaken, is gekeken onder welke delictsoort deze vielen. Hierbij is een<br />
classificatie (zie bijlage 1, variabele 9) gebruikt die door de auteurs <strong>van</strong> het onderzoek ‘Gezocht, maar<br />
ook gevonden’ (Van Erp, 2011) is geconstrueerd. Aan de hand <strong>van</strong> het statistische analyse programma<br />
SPSS 18.0.3, is een overzicht gemaakt dat aangeeft in hoeverre verschillende delicttypes deel uitmaken<br />
<strong>van</strong> het geheel <strong>van</strong> zaken die getoond zijn in het programma Opsporing Verzocht in de seizoenen 2009 en<br />
2010. Hierdoor konden de door Opsporing Verzocht getoonde delicten die betrekking hadden op een<br />
delicttype bij elkaar worden opgeteld en gedeeld door het totaal aantal getoonde zaken in Opsporing<br />
Verzocht in 2009 en 2010 (563). Vervolgens is het totaal aantal misdaden <strong>van</strong> een bepaald delicttype <strong>van</strong><br />
zowel 2009 als 2010 bij elkaar opgeteld en gedeeld door het totaal aantal geregistreerde delicten <strong>van</strong> 2009<br />
en 2010 bij het CBS (2.066.304). Hierna is gekeken in hoeverre deze weergave <strong>van</strong> delictsoorten,<br />
overeenkomt of verschilt met de door Opsporing Verzocht getoonde delicten in Nederland. Bovendien<br />
wordt de vertegenwoordiging <strong>van</strong> de verschillende delicttypes binnen deze cijfers <strong>van</strong> het CBS naast de<br />
vertegenwoordiging <strong>van</strong> verschillende delicttypes binnen de uitzendingen <strong>van</strong> Opsporing Verzocht<br />
gelegd. Hierna kunnen er uitspraken gedaan worden over een mogelijk vertekende weergave <strong>van</strong><br />
delicttypes door opsporingsberichtgeving in Nederland.<br />
17
3.2. Experiment<br />
3.2.1. Deelnemers<br />
Gezien de onderzoeksvraag, waarbij Nederland als onderzoekskader geldt, is getracht om de doelgroep zo<br />
algemeen en representatief als mogelijk voor Nederland te laten zijn. De deelnemers moeten minstens 18<br />
jaar zijn en daarnaast uiteraard woonachtig in Nederland. Verder is het <strong>van</strong> belang dat de deelnemers<br />
verspreid uit diverse provincies <strong>van</strong> het land komen. Een groot deel <strong>van</strong> de deelnemers komt uit de<br />
Randstad, aangezien zich hier ook de grootste bevolkingsdichtheid binnen Nederland bevindt.<br />
In totaal hebben 413 respondenten deelgenomen aan het onderzoek, welke ook daadwerkelijk<br />
bruikbaar waren voor de data-analyse. Er zijn 43 respondenten die wel deelgenomen hebben aan het<br />
experiment, maar niet bruikbaar waren voor opname in de data-analyse. Deze respondenten hebben ofwel<br />
een groot deel <strong>van</strong> de vragen niet beantwoord of zij bereikten het leeftijdsminimum <strong>van</strong> 18 jaar niet. Van<br />
de 413 respondenten die zijn verwerkt in de data-analyse, zijn er 173 (41.9%) man en 238 (57.6%) vrouw.<br />
Daarnaast waren alle deelnemers tussen de 18 en 82 jaar, met een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 35 jaar (SD =<br />
14.29). De verdeling wat betreft het opleidingsniveau onder de deelnemers ziet u in onderstaande tabel.<br />
Tabel 3.1. Opleidingsniveau deelnemers<br />
Opleidingsniveau Percentage<br />
Middelbare school 19.6 %<br />
MBO 19.8 %<br />
HBO 36.0 %<br />
WO 24.6 %<br />
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de diverse opleidingsniveaus vrij evenredig vertegenwoordigd zijn. Het<br />
percentage hoogopgeleiden (HBO + WO) is echter vrij hoog, namelijk meer dan de helft. Dit is<br />
waarschijnlijk te verklaren doordat de auteur zelf hoog opgeleid is. De deelnemers binnen dit onderzoek<br />
maken namelijk deel uit <strong>van</strong> de familie, vrienden en kennissenkring <strong>van</strong> de onderzoeker omdat er gebruik<br />
gemaakt is <strong>van</strong> convenience sampling en snowball sampling; vragenlijsten zijn toegestuurd aan zoveel<br />
mogelijk mensen. Hen werd bovendien gevraagd de vragenlijst door te sturen naar zoveel mogelijk<br />
andere potentiële deelnemers.<br />
3.2.2. Design<br />
Elke deelnemer kreeg een opsporingsbericht te zien of neutraal beeldmateriaal, welke bestemd was voor<br />
de controle groep. Hierbij werden de volgende drie afhankelijke variabelen gemeten; ‘fear of<br />
victimization’, ‘fear of victimization of others’ en ‘risk perception’. Dit is een single-blind quasiexperiment;<br />
deelnemers waren niet op de hoogte <strong>van</strong> het doel <strong>van</strong> het onderzoek. Deelnemers waren als<br />
het volgt verdeeld over de verschillende condities.<br />
18
Tabel 3.2. Verdeling deelnemers over condities<br />
Type berichtgeving<br />
Neutraal 104<br />
Opsporingsberichtgeving 309<br />
Mishandeling 101<br />
Straatroof 99<br />
Inbraak 109<br />
Totaal 413<br />
3.2.3. Stimulus materialen<br />
Voor de beantwoording <strong>van</strong> het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag, heeft een deel <strong>van</strong> de deelnemers<br />
naar een opsporingsbericht gekeken. De opsporingsberichten waaraan de deelnemers blootgesteld werden,<br />
waren afkomstig <strong>van</strong> het opsporingsprogramma Opsporing Verzocht. Zoals hierboven is besproken,<br />
werden de deelnemers at random verdeeld over drie experimentele groepen en een controlegroep. Voor<br />
de drie experimentele groepen gold, dat iedere groep een ander opsporingsbericht te zien kreeg. In totaal<br />
zijn er dus drie opsporingsberichten gebruikt voor dit onderzoek, en iedere deelnemer binnen de<br />
experimentele groepen heeft maar één opsporingsbericht bekeken.<br />
De stimuli binnen dit onderzoek, de opsporingsberichten, zijn zorgvuldig gekozen. Dit is <strong>van</strong><br />
groot belang, aangezien binnen de term opsporingsberichtgeving, een groot spectrum <strong>van</strong> verschillende<br />
delicten valt. Binnen dit onderzoek is een aantal delicten, die bij opsporingsberichtgeving naar voren<br />
komen, <strong>van</strong> minder belang geacht voor de beantwoording <strong>van</strong> de hypothesen en daarmee de<br />
onderzoeksvraag. Allereerst worden opsporingsberichten waarin zogenaamde slachtofferloze delicten<br />
naar voren komen, buiten beschouwing gelaten. Gezien de te onderzoeken hypothesen, waarin de<br />
constructen ‘fear of victimization’ and ‘fear of victimization of others’ naar voren komen, worden<br />
slachtofferloze delicten als vernieling of <strong>van</strong>dalisme niet geschikt geacht voor de te onderzoeken<br />
hypothesen. Naast deze slachtofferloze delicten, worden ook de winkel- en tankstationovervallen buiten<br />
beschouwing gelaten. Bij deze delicten komt namelijk vaak een specifiek slachtoffer naar voren, wel te<br />
verstaan de winkel- of pompbediende. Dit type delict is buiten beschouwing gelaten, omdat het niet<br />
logisch is om een breed geselecteerde respondentengroep te vragen naar onder andere de ‘fear of<br />
victimization’ voor een winkeloverval, aangezien het grootste deel <strong>van</strong> de respondenten niet in deze<br />
situatie terecht kan komen, omdat zij het beroep winkel- of pompbediende niet uitoefenen. Als laatste zijn<br />
de opsporingsberichten die moord en doodslagen behandelen buiten beschouwing gelaten.<br />
Gezien het buiten beschouwing laten <strong>van</strong> verschillende type delicten, is verder getracht de<br />
stimuli binnen dit experiment zo representatief en gevarieerd mogelijk te maken. De verschillende<br />
opsporingsberichten beslaan berichten betreffende een mishandeling op straat, een straatroof en een<br />
inbraak. De verschillende opsporingsberichten verschilden op een aantal aspecten <strong>van</strong> elkaar. Zo<br />
verschilden de berichten allereerst in tijdsduur <strong>van</strong> elkaar. Het opsporingsbericht waarin een straatroof<br />
werd getoond, duurde ruim drie minuten. Dit bericht was dan ook het kortst vergeleken met de andere<br />
stimuli; het opsporingsbericht <strong>van</strong> de mishandeling op straat duurde ruim 5 minuten, en die <strong>van</strong> de<br />
inbraak bijna 9 minuten. Naast het verschil in tijdsduur verschilde ook de locatie <strong>van</strong> delicten, waarbij de<br />
straatroof in Den Bosch plaatsvond, de mishandeling op straat in Eindhoven en de inbraak in Bennekom.<br />
Bij twee <strong>van</strong> de drie opsporingsberichten, de mishandeling op straat en de straatroof, werd er gebruik<br />
19
gemaakt <strong>van</strong> zogenaamde reconstructies <strong>van</strong> de misdrijven in het opsporingsbericht. Bij de inbraak in<br />
Bennekom werden enkel camerabeelden getoond. Door deze variatie aan opsporingsberichten, in onder<br />
andere tijdsduur, locatie en beeldmateriaal, te gebruiken, zijn de stimuli niet te eenzijdig, waardoor er<br />
meer betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden omtrent de effecten <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving op<br />
de ‘fear of crime’. In een ideale onderzoekssituatie wordt er <strong>van</strong> ieder bruikbaar type delict binnen dit<br />
onderzoek, een stimulus gemaakt. Echter, gezien de respondenten die er voor iedere experimentele groep<br />
afzonderlijk nodig zijn, is binnen dit onderzoek gekozen voor drie opsporingsberichten, en daarmee drie<br />
experimentele groepen.<br />
De respondenten die werden toegewezen aan de controlegroep kregen ander beeldmateriaal te<br />
zien, in ieder geval geen opsporingsberichtgeving. Het beeldmateriaal wat deze groep te zien kreeg, had<br />
de titel ‘politie in actie’, en beschreef voornamelijk de hoofdtaken <strong>van</strong> de politie. Hierbij werd enkel een<br />
globaal beeld geschetst over de activiteiten <strong>van</strong> de politie. Dit beeldmateriaal duurde ruim 4 minuten en<br />
bevatte geen expliciete beelden, zoals reconstructies of camerabeelden, <strong>van</strong> misdrijven, wat bij de<br />
opsporingsberichten wel het geval was.<br />
3.2.4. Procedure<br />
De deelnemers binnen dit experiment zijn benaderd via email en Facebook met een link naar de online<br />
vragenlijst. Er is gebruik gemaakt <strong>van</strong> het online programma thesistools.com; een hulpmiddel om online<br />
vragenlijsten samen te stellen en te verspreiden. Om de respons, maar voornamelijk de betrouwbaarheid,<br />
te vergroten <strong>van</strong> het experiment, is in de welkomsttekst <strong>van</strong> de online enquête nadrukkelijk naar voren<br />
gekomen dat er een filmpje moet worden bekeken tijdens de enquête. Daarnaast heeft de welkomsttekst<br />
de deelnemer erop gewezen dat het <strong>van</strong> belang is dat het gehele filmpje moet worden bekeken, voordat de<br />
erop volgende vragen beantwoord konden worden. Ten slotte is de deelnemer erop attent gemaakt de<br />
vragen rustig te lezen en in te vullen, dat er geen goede of foute antwoorden zijn en dat de deelnemer<br />
volledig anoniem blijft. De welkomsttekst maakte overigens niet het doel <strong>van</strong> het onderzoek bekend,<br />
enkel dat de gegevens voor een <strong>scriptie</strong> zouden worden gebruikt.<br />
Na deze introductietekst volgde een aantal vragen omtrent demografische variabelen als geslacht,<br />
woonplaats en opleiding. Vervolgens kregen de deelnemers de vraag gesteld hoe vaak zij naar<br />
opsporingsprogramma’s kijken. Deze vraag werd gesteld, voordat de deelnemers het opsporingsbericht te<br />
zien kregen, om na te kunnen gaan of de verschillende constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’ hoger uitvallen<br />
voor degenen die vaak naar opsporingsprogramma’s kijken, tegenover degenen die nooit of zelden naar<br />
opsporingsprogramma’s kijken. Deze vraag gold dus als een controlevariabele. Na deze controlevraag,<br />
werd een voormetingsvraag gesteld: in hoeverre voelde men zich weleens onveilig, waarna men aan<br />
moest geven of dit vaak, soms of zelden het geval was.<br />
Na de voormetingsvraag volgde de stimuli, ofwel de filmpjes. Zoals eerder aangegeven waren er<br />
vier groepen binnen dit experiment. Drie experimentele groepen en een controlegroep. De drie<br />
experimentele groepen kregen ieder een eigen opsporingsbericht te zien. De controlegroep kreeg een<br />
zogenaamd neutraal filmpje te zien. De inhoud <strong>van</strong> deze filmpjes zijn reeds besproken in paragraaf 3.2.3..<br />
Nadat iedere groep het bijbehorende filmpje had bekeken, volgden de vragen waarin de verschillende<br />
constructen aan bod kwamen. Deze constructen waren, in navolging op het theoretisch kader, de ‘fear of<br />
victimization’, ‘fear of victimization of others’ en de zogenaamde ‘riskperception’. Hoe deze drie<br />
constructen precies zijn gemeten, komt aan bod in de hierop volgende paragraaf. Voor deze paragraaf is<br />
het enkel nog <strong>van</strong> belang te melden dat na de stimuli en de metingsvragen omtrent de constructen, de<br />
20
nametingsvraag volgde. De nametingsvraag kwam qua vraagstelling bijna overeen met de<br />
voormetingsvraag, echter bij de nametingsvraag werd er gevraagd naar onveiligheidsgevoelens<br />
betreffende de buurt waarin men woonde. Zie bijlage 2 voor de volledige enquêtes <strong>van</strong> elke<br />
onderzoeksgroep waaraan de deelnemers aan zijn onderworpen.<br />
3.2.5. Metingen<br />
Het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag beschrijft de vraag wat de mogelijke effecten zijn <strong>van</strong> het kijken<br />
naar opsporingsberichtgeving op de ‘fear of crime’. Hierbij geldt dat opsporingsberichtgeving de<br />
onafhankelijke variabele is, en ‘fear of crime’ de afhankelijke variabele. Zoals in het theoretisch kader<br />
naar voren is gekomen en ook is onderbouwd, worden binnen dit onderzoek opsporingsberichten <strong>van</strong> het<br />
opsporingsprogramma Opsporing Verzocht gebruikt voor de totstandkoming <strong>van</strong> de onafhankelijke<br />
variabele. In paragraaf 3.2.3. is aangegeven dat er drie, zowel gevarieerde als representatieve,<br />
opsporingsberichten gebruikt zijn binnen dit onderzoek om de effecten <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op de ‘fear of crime’ te onderzoeken.<br />
Bij de uiteenzetting <strong>van</strong> het begrip ‘fear of crime’ in het theoretisch kader, zijn er verschillende<br />
constructen naar voren gekomen, die of direct onderdeel zijn <strong>van</strong> ‘fear of crime’ of een mediërende rol<br />
vervullen. Over het kiezen <strong>van</strong> de te meten constructen binnen het onderzoek naar ‘fear of crime’ zegt<br />
Vanderveen (2006) het volgende:<br />
“Fear of crime’ is an umbrella label that actually embraces several distinct constructs. The<br />
measurement of only one of these constructs does not equal the measurement of another construct, nor<br />
does it equal the measurement of the whole concept. The researcher has to choose between the different<br />
constructs and select the construct or constructs of interest, while bearing in mind that it is better to<br />
measure one construct reliably than a bunch of constructs unreliably.’<br />
In het theoretisch kader <strong>van</strong> dit onderzoek is uiteengezet wat de wetenschappelijke ondergrond is<br />
voor het gebruiken <strong>van</strong> de constructen ‘fear of victimization’ en ‘fear of victimization of others’ bij het<br />
meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Verder bleek dat het construct ‘riskperception’ een mediërende ofwel<br />
voorspellende rol heeft binnen onderzoek naar ‘fear of crime’. Over het meten <strong>van</strong> de gekozen<br />
constructen binnen onderzoek naar ‘fear of crime’ zegt Vanderveen (2006) het volgende:<br />
‘Once the construct or constructs of interest have been selected, the instrument, i.e. a series of<br />
items that measures a particular construct, needs to be chosen. The series should consist of a set of at<br />
least three items to enhance reliability.’<br />
Naast het gebruiken <strong>van</strong> ten minste drie items per construct, geven verschillende auteurs<br />
(Vanderveen, 2006; Ferraro, 1995; Warr & Stafford, 1983) aan dat de vragen, ofwel items, die gebruikt<br />
worden voor het meten <strong>van</strong> ‘fear of crime’ crime specific moeten zijn. Wanneer meerdere constructen<br />
worden gemeten, dan is het beter om hetzelfde type delict in de verschillende items <strong>van</strong> de constructen<br />
naar voren te laten komen (Vanderveen, 2006). Daarnaast geeft Vanderveen (2006) aan dat de<br />
antwoordcategorieën <strong>van</strong> de verschillende items symmetrisch moeten zijn. Als laatste moeten deze<br />
antwoordcategorieën minstens vijf keuzemogelijkheden bezitten (Vanderveen, 2006).<br />
De metingen binnen dit onderzoek hebben aan al deze voorwaarden voldaan. Voor ieder<br />
construct, ‘fear of victimization’, ‘fear of victimization of others’ en ‘riskperception’, zijn drie items<br />
gebruikt, welke alle drie crime specific waren. De delicten die in de items naar voren kwamen, waren<br />
overigens hetzelfde als de delicten in de getoonde opsporingsberichten. Zo waren er drie items<br />
geformuleerd rondom het construct ‘fear of victimization’, die ieder een <strong>van</strong> de delicten straatroof,<br />
21
inbraak of mishandeling op straat, in de vraagstelling naar voren liet komen. Een vraag rondom de meting<br />
<strong>van</strong> dit construct was bijvoorbeeld: ‘In hoeverre ben je bang dat je zelf slachtoffer wordt <strong>van</strong><br />
mishandeling op straat?’. Hierbij waren er zeven antwoord categorieën, lopend <strong>van</strong> ‘helemaal niet bang’<br />
tot ‘zeer bang’. Dit gold ook voor de vragen rondom de metingen <strong>van</strong> het construct ‘fear of victimization<br />
of others’. Een vraag rondom dit construct luidde bijvoorbeeld: ‘In hoeverre ben je bang dat je partner,<br />
familielid, vriend of vriendin slachtoffer wordt <strong>van</strong> mishandeling op straat?’. Ten slotte luidde een vraag<br />
voor de meting <strong>van</strong> het construct ‘riskperception’ als volgt: ‘Hoe groot denk je dat de kans is om in de<br />
loop <strong>van</strong> dit jaar slachtoffer te worden <strong>van</strong> mishandeling op straat?’. Hier liepen de zeven<br />
antwoordcategorieën <strong>van</strong> ‘heel klein’ tot ‘heel groot’. Het moge duidelijk zijn dat voor ieder <strong>van</strong> de drie<br />
constructen, naast het delict mishandeling op straat, de delicten inbraak en straatroof in de andere items<br />
naar voren kwamen. Hierdoor ontstonden er voor ieder construct drie items, die elk crime specific waren,<br />
en daarnaast ook nog tussen de constructen onderling overeen kwamen.<br />
22
4. Resultaten Delictanalyse.<br />
4.1. Delictanalyse<br />
Om na te gaan in hoeverre opsporingsberichtgeving een vertekend beeld geeft, betreffende de weergave<br />
<strong>van</strong> verschillende delictsoorten, is het <strong>van</strong> belang eerst na te gaan in hoeverre er statistieken zijn die<br />
aangeven wat de ‘werkelijke’ verdeling is <strong>van</strong> verschillende delictsoorten in Nederland. In Nederland<br />
zorgt het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) al sinds 1899 voor diverse wetenschappelijke statistische<br />
publicaties (www.cbs.nl). Het belang <strong>van</strong> cijfers over criminaliteit en rechtshandhaving heeft ertoe geleid<br />
dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong><br />
Veiligheid en Justitie en het CBS in 1998 een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Het doel hier<strong>van</strong><br />
was om een gezaghebbende publicatiereeks op te zetten met het karakter <strong>van</strong> een statistisch naslagwerk,<br />
wat heeft geleid tot de jaarlijkse publicatie <strong>van</strong> ‘Criminaliteit en Rechtshandhaving’ (Kalidien, de Heer-de<br />
Lange & <strong>van</strong> Rosmalen, 2011) .<br />
De uitgaven <strong>van</strong> ‘Criminaliteit en rechtshandhaving’ beogen onder andere inzicht te geven in de<br />
toe- en afname <strong>van</strong> verschillende delicttypes over de gerapporteerde jaren. Het CBS hanteert hiervoor<br />
verschillende methoden. Voor de jaren 2009 en 2010 zijn zowel slachtofferenquêtes als politiestatistieken<br />
gebruikt om de prevalentie <strong>van</strong> verschillende delicten te meten. Politiestatistieken geven de geregistreerde<br />
criminaliteit bij de politie weer. Verschillende oorzaken liggen ten grondslag aan het verschil tussen<br />
geregistreerde criminaliteitscijfers en de door de bevolking in slachtofferenquêtes gemelde delicten. Ten<br />
eerste worden in de slachtofferenquêtes niet naar alle delicten gevraagd. Zo ontbreken de slachtofferloze<br />
delicten, als drugshandel, vuurwapencriminaliteit en rijden onder invloed. Daarnaast ontbreken relatief<br />
weinig voorkomende delicten, als bijvoorbeeld levensdelicten. De reden hiervoor is dat het door het<br />
beperkte aantal waarnemingen niet mogelijk is om betrouwbare schattingen <strong>van</strong> dit soort delicten te<br />
verkrijgen (Kalidien, de Heer-de Lange & <strong>van</strong> Rosmalen, 2011). Overigens geldt het voor de<br />
levensdelicten moord en doodslag dat de slachtoffers überhaupt niet meer in staat zijn om medewerking<br />
aan een enquête te verlenen. Ten tweede geldt dat verschillen in omschrijving <strong>van</strong> de delicten als oorzaak<br />
dienen voor de verschillen tussen uitkomsten <strong>van</strong> slachtofferenquêtes en politiecijfers. In enquêtes<br />
worden eenvoudige en eenduidige omschrijvingen <strong>van</strong> delicten en gebeurtenissen gehanteerd, terwijl bij<br />
politiestatistieken de overtreding <strong>van</strong> een wetsartikel centraal staat (Kalidien, de Heer-de Lange & <strong>van</strong><br />
Rosmalen, 2011).<br />
Binnen dit onderzoek is ervoor gekozen om de delictanalyse uit te voeren aan de hand <strong>van</strong> de<br />
politiestatistieken die de geregistreerde criminaliteit weergeven. De belangrijkste reden hiervoor is de<br />
overzichtelijke weergave per delicttype. Zoals aangegeven, hanteren de politiestatistieken <strong>van</strong><br />
geregistreerde criminaliteit een classificatie per wetsartikel (Kalidien, de Heer-de Lange & <strong>van</strong> Rosmalen,<br />
2011) . Dit verhoogt namelijk de compatibiliteit ten opzichte <strong>van</strong> de classificatie die gebruikt is voor het<br />
scoren <strong>van</strong> de delicttypes die in Opsporing Verzocht naar voren komen (zie bijlage 1). In deze analyse<br />
worden de cijfers <strong>van</strong> het CBS, wat betreft de vertegenwoordiging <strong>van</strong> de diverse delicttypes <strong>van</strong> de<br />
geregistreerde criminaliteit bij de politie, vergeleken met de mate waarin deze delicttypes voorkomen in<br />
het programma Opsporing Verzocht. In onderstaande tabel een overzicht <strong>van</strong> de hieruit voortkomende<br />
cijfers.<br />
23
Tabel 4.1. Percentages <strong>van</strong> verschillende delicttypes voor zowel het totaal aantal getoonde delicten in<br />
Opsporing Verzocht, als het totaal aantal geregistreerde delicten in 2009 en 2010.<br />
Delicttype Percentage <strong>van</strong> het<br />
totaal aantal<br />
getoonde delicten<br />
in Opsporing<br />
Verzocht.<br />
Diefstal met geweld<br />
Misdrijven tegen het leven<br />
Diefstal zonder geweld<br />
Mishandeling<br />
Seksuele misdrijven<br />
Brandstichting<br />
Overig*<br />
41.1<br />
18.7<br />
16.0<br />
12.8<br />
5.3<br />
4.5<br />
1.6<br />
24<br />
Percentage <strong>van</strong> het<br />
totaal aantal<br />
geregistreerde<br />
delicten.<br />
Totaal 100 100<br />
* = Binnen deze studie is gekozen om voor een bepaald aantal delicttypes te onderzoeken of er sprake is<br />
<strong>van</strong> een vertekend beeld. De delicttypes die opgenomen zijn in deze studie maken het grootste deel uit <strong>van</strong><br />
het aantal vertoonde delicten in Opsporing Verzocht, namelijk 98,4 procent. Bovendien komen niet alle<br />
geregistreerde delicten bij Opsporing Verzocht aan bod, zoals drugsgerelateerde delicten en<br />
verkeersgerelateerde delicten. Dit verklaart het totaal percentage, 72,7 procent, <strong>van</strong> het totaal aantal<br />
geregistreerde delicten.<br />
Uit bovenstaande tabel blijkt dat, <strong>van</strong> het totaal aantal getoonde zaken in Opsporing Verzocht, 41.1<br />
procent betrekking had tot het delicttype diefstal met geweld. Het percentage getoonde diefstallen met<br />
geweld in Opsporing Verzocht is hiermee ruim 25 keer zo groot vergeleken met het percentage <strong>van</strong> het<br />
delicttype diefstallen met geweld <strong>van</strong> de geregistreerde delicten.<br />
Bij het verzamelen <strong>van</strong> de data <strong>van</strong> het programma Opsporing Verzocht, is gebleken dat de<br />
delicten, die onder de classificatie diefstal met geweld vallen, voornamelijk gewapende overvallen zijn.<br />
Uit de data waarin de verdeling <strong>van</strong> delicten in Opsporing Verzocht naar voren komt, blijkt dat <strong>van</strong> de<br />
226 zaken die diefstallen met geweld behandelen, maar liefst 218 zaken gewapende overvallen betreffen.<br />
Gewapende overvallen beslaan 38.7 procent <strong>van</strong> het totaal aantal behandelde zaken in Opsporing<br />
Verzocht, terwijl het totaal aantal gewapende overvallen <strong>van</strong> 2009 en 2010 slechts 0,3% is. Dit is nog<br />
lager dan het percentage (1.6%) <strong>van</strong> het totaal aantal geregistreerde delicten, die de categorie diefstal met<br />
geweld beslaat. Kortom, als het gewapende overvallen betreft, dan is het percentage getoonde gewapende<br />
overvallen in Opsporing Verzocht 129 keer zo groot vergeleken met het percentage <strong>van</strong> gewapende<br />
overvallen <strong>van</strong> de geregistreerde delicten.<br />
Het percentage <strong>van</strong> het totaal aantal getoonde delicten in Opsporing Verzocht, wat gewijd is aan<br />
zaken die misdrijven tegen het leven behandelen, beslaat 18.7. Het percentage getoonde misdrijven tegen<br />
het leven in Opsporing Verzocht ligt hiermee maar liefst 62 keer hoger vergeleken met het percentage <strong>van</strong><br />
misdrijven tegen het leven <strong>van</strong> de geregistreerde delicten. Zo’n 16 procent <strong>van</strong> de getoonde zaken had<br />
betrekking tot het delicttype diefstal zonder geweld. In tegenstelling tot het delicttype diefstal met geweld,<br />
1.6<br />
0.3<br />
63.1<br />
6.0<br />
0.9<br />
0.8<br />
27.3
heeft dit delicttype een hoger percentage binnen het totaal aantal geregistreerde delicten vergeleken met<br />
het percentage <strong>van</strong> dit delicttype binnen het totaal aantal getoonde delicten in Opsporing Verzocht.<br />
Uit de data waarin de verdeling <strong>van</strong> delicten in Opsporing Verzocht naar voren komt, blijkt dat<br />
<strong>van</strong> de 90 zaken die diefstallen zonder geweld behandelen, 20 woninginbraken betreffen. Dit is 3.6<br />
procent <strong>van</strong> het totaal aantal behandelde zaken in Opsporing Verzocht. Het percentage (9.5) <strong>van</strong> het totaal<br />
aantal woninginbraken in 2009 en 2010 ligt een stuk lager dan het percentage (63.1) <strong>van</strong> het totaal aantal<br />
geregistreerde delicten, die de categorie diefstal zonder geweld beslaan. Het grote verschil in percentages<br />
valt te baseren op het grote aantal ‘kleinere diefstallen’, zoals bijvoorbeeld fietsendiefstal in de<br />
statistieken. Opsporing Verzocht besteedt verhoudingsgewijs nauwelijks aandacht aan deze ‘kleine<br />
diefstallen’.<br />
Aan het delicttype mishandeling wordt wel aandacht besteed. Het totaal aantal getoonde zaken in<br />
Opsporing Verzocht, bedraagt 12.8 procent. Het percentage getoonde mishandelingen in Opsporing<br />
Verzocht ligt hiermee ruim twee keer zo hoog vergeleken met het percentage <strong>van</strong> mishandelingen <strong>van</strong> de<br />
geregistreerde delicten. Van het totaal in Opsporing verzocht getoonde zaken, had 5.3 procent betrekking<br />
op seksuele misdrijven. Het percentage getoonde seksuele misdrijven in Opsporing Verzocht is dus bijna<br />
zes keer zo groot vergeleken met het percentage <strong>van</strong> seksuele misdrijven <strong>van</strong> de geregistreerde delicten.<br />
Het laatste delicttype, waar<strong>van</strong> tabel 4.2 de percentages toont, is brandstichting. Het percentage<br />
<strong>van</strong> het totaal aantal brandstichting delicten in Opsporing Verzocht is 4.5 procent. Het percentage<br />
getoonde brandstichtingen in Opsporing Verzocht is dus bijna zes keer zo hoog vergeleken met het<br />
percentage <strong>van</strong> brandstichtingen <strong>van</strong> de geregistreerde delicten.<br />
4.2. Conclusie<br />
De verschillen tussen de door de CBS geregistreerde criminaliteit en het type misdaad vertoond<br />
in Opsporing Verzocht zijn dusdanig groot, dat dit een duidelijke vertekening laat zien. Dit is<br />
terug te zien in figuur 4.3.<br />
25
Figuur 4.2. Percentages <strong>van</strong> verschillende delicttypes voor zowel het totaal aantal geregistreerde<br />
delicten, als het totaal aantal getoonde delicten in Opsporing Verzocht in 2009 en 2010.<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
Uit bovenstaande figuur blijkt dat er sprake is <strong>van</strong> vertekening in elk <strong>van</strong> de zes categorieën. De ernstige<br />
en gewelddadige delicten als mishandeling, misdrijven tegen het leven, seksuele misdrijven en diefstal met<br />
geweld zijn sterk oververtegenwoordigd bij de uitzendingen <strong>van</strong> Opsporing Verzocht, deze vormen bijna<br />
80 procent <strong>van</strong> het aantal behandelde delicten. De delicttypes misdrijven tegen het leven en diefstal met<br />
geweld laten de grootste vertekening zien. Het percentage getoonde misdrijven tegen het leven in<br />
Opsporing Verzocht ligt maar liefst 62 keer hoger vergeleken met het percentage <strong>van</strong> misdrijven tegen het<br />
leven <strong>van</strong> de geregistreerde delicten. Het percentage getoonde diefstallen met geweld in Opsporing<br />
Verzocht is ruim 25 keer zo groot vergeleken met het percentage <strong>van</strong> het delicttype diefstallen met geweld<br />
<strong>van</strong> de geregistreerde delicten. Overigens besteed het programma Opsporing Verzocht de meeste aandacht<br />
aan dit delicttype, waar<strong>van</strong> het grootste gedeelte gewelddadige overvallen betreft. Aan de minder ernstige<br />
delicten die vallen onder diefstal zonder geweld wordt minder aandacht besteedt, namelijk slechts 16<br />
procent. De door het CBS geregistreerde delicten geven een compleet ander beeld <strong>van</strong> de<br />
vertegenwoordiging <strong>van</strong> diverse typen delicten. Mishandeling, misdrijven tegen het leven, seksuele<br />
misdrijven en diefstal met geweld zijn goed voor een kleine 9 procent <strong>van</strong> het totaal aantal geregistreerde<br />
delicten. Diefstal zonder geweld heeft een aandeel <strong>van</strong> ruim 63 procent.<br />
De eerste hypothese <strong>van</strong> deze studie stelt: Opsporingsberichtgeving in Nederland geeft een<br />
vertekend beeld <strong>van</strong> criminaliteit, wat betreft de delicttypes die vertoond worden. Uit voorgaande analyse<br />
blijkt dat dit inderdaad het geval is.<br />
26<br />
Percentage <strong>van</strong> het totaal<br />
aantal getoonde delicten in<br />
Opsporing Verzocht.<br />
Percentage <strong>van</strong> het totaal<br />
aantal geregistreerde<br />
delicten.
5. Resultaten statistische analyse<br />
5.1. Hypothese toetsing<br />
Nu het uit de resultaten <strong>van</strong> de delictanalyse blijkt dat voornamelijk ernstige gewelddadige delicttypes<br />
disproportioneel worden vertoond in Opsporing Verzocht, is het des te interessanter om na te gaan wat het<br />
effect is <strong>van</strong> het kijken naar een opsporingsbericht op ‘fear of crime’. Immers, de stimuli die gebruikt zijn<br />
voor het experiment behandelen zowel een gewelddadige straatroof als een mishandeling.<br />
Hypothese 2a en 2b beschrijven het verband tussen opsporingsberichtgeving en ‘fear of crime’.<br />
Hypothese 2c beschrijft het directe verband tussen opsporingsberichtgeving en ‘risk perception’.<br />
Verwacht wordt dat het kijken naar opsporingsberichtgeving zal leiden tot een hogere ‘fear of<br />
victimization’, een hogere ‘fear of victimization of others’ en een hogere ‘risicoperceptie’, dan wanneer er<br />
naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken. Hypothese 2d en 2e betreffen het verband<br />
tussen risicoperceptie en ‘fear of crime’. Verwacht wordt dat een hogere risicoperceptie zal leiden tot een<br />
hogere ‘fear of victimization’ en een hogere ‘fear of vicitmization of others’. Deze vijf hypothesen samen<br />
beschrijven alle verwachte directe verbanden binnen dit onderzoek en worden allen getest middels een ttoets<br />
voor twee onafhankelijke steekproeven. Deze wijst uit of de scores <strong>van</strong> de experimentele groep, de<br />
respondenten die keken naar opsporingsberichtgeving, hoger liggen dan de scores <strong>van</strong> de controle groep,<br />
de respondenten die keken naar neutrale berichtgeving.<br />
Naast deze directe verbanden wordt er een mediatie-effect verwacht. Hypothese 3a en 3b<br />
beschrijven dit verwachte mediatie effect. Deze laatste twee hypothesen stellen dat een hogere<br />
risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving, leidt tot respectievelijk een hogere ‘fear of<br />
victimization en een hogere ‘fear of victimization of others’. Deze verbanden worden getest volgens de<br />
methode <strong>van</strong> Baron & Kenny (1986), middels een stapsgewijze regressieanalyse en een Sobeltest. In dit<br />
hoofdstuk zullen eerst in paragraaf 5.1.1 de resultaten over de directe verbanden worden beschreven.<br />
Vervolgens wordt in paragraaf 5.1.2 de analyse <strong>van</strong> het mediatie-effect uiteengezet.<br />
5.1.1. Opsporingsberichtgeving, ‘Fear of Crime’ en ‘Risk Perception’<br />
Hypothese 2a stelt dat het kijken naar opsporingsberichtgeving zal leiden tot een hogere ‘fear of<br />
victimization’, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken. Figuur 5.1<br />
laat aan de hand <strong>van</strong> error bars zien dat de gemiddelden <strong>van</strong> beide onderzoeksgroepen verschillen.<br />
27
Figuur 5.1. Gemiddelden <strong>van</strong> beide onderzoeksgroepen op ‘fear of victimization’, aan de hand<br />
<strong>van</strong> error bars.<br />
Een t-toets bevestigt de bevindingen in figuur 5.1. Gelijk aan de verwachtingen, wordt er een<br />
hogere ‘fear of victimization’ gevonden bij de respondenten die keken naar opsporingsberichtgeving; het<br />
geobserveerd gemiddelde <strong>van</strong> de experimentele groep (M=2.74, SD=1.06) is hoger dan dat <strong>van</strong> de<br />
controle groep (M=2.30, SD=.99). Bovendien is de t-toets significant (t = -3.458, p = .001). De<br />
respondenten die blootgesteld werden aan opsporingsberichtgeving blijken angstiger om slachtoffer te<br />
worden <strong>van</strong> een misdrijf, dan degenen die naar een neutraal filmpje keken. Hypothese 2a kan dus worden<br />
aangenomen: het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt inderdaad tot een hogere ‘fear of<br />
victimization’, dan wanneer gekeken wordt naar neutrale/andersoortige berichtgeving.<br />
Hypothese 2b stelt dat het kijken naar opsporingsberichtgeving zal leiden tot een hogere ‘fear of<br />
victimization of others’, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken. De<br />
error bars in figuur 5.2 laten ook hier een duidelijk verschil zien in de gemiddelden <strong>van</strong> beide<br />
onderzoeksgroepen.<br />
28
Figuur 5.2. Gemiddelden <strong>van</strong> beide onderzoeksgroepen op ‘fear of victimization of others’, aan<br />
de hand <strong>van</strong> error bars.<br />
Ook hier bevestigt een t-toets de bevindingen in figuur 5.2. Zoals verwacht, wordt er een hogere<br />
‘fear of victimization of others’ gevonden bij de respondenten die keken naar opsporingsberichtgeving;<br />
het geobserveerd gemiddelde <strong>van</strong> de experimentele groep (M=3.69, SD=1.38) ligt aanzienlijk hoger dan<br />
dat <strong>van</strong> de controle groep. (M=2.75, SD=1.37). Uit de t-toets blijkt, dat dit effect significant is (t = -5.623,<br />
p = .000.) Hypothese 2b wordt dus aangenomen: opsporingsberichtgeving leidt inderdaad tot een hogere<br />
‘fear of victimization of others’, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
Hypothese 2c stelt dat het kijken naar opsporingsberichtgeving zal leiden tot een hogere<br />
risicoperceptie, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken. Wederom<br />
laten error bars, figuur 5.3, een verschil zien tussen de gemiddelden <strong>van</strong> beide groepen.<br />
29
Figuur 5.3. Gemiddelden <strong>van</strong> beide onderzoeksgroepen op risicoperceptie, aan de hand <strong>van</strong><br />
error bars.<br />
Uit de t-toets blijkt dat de geobserveerde risicoperceptie <strong>van</strong> de respondenten die keken naar<br />
opsporingsberichtgeving (M=2.55, SD=1.02) hoger lag dan dat <strong>van</strong> de respondenten die keken naar<br />
neutrale berichtgeving (M=2.26, SD=1.02). Dit effect is significant (t = -2,403, p = .017). Hypothese 2c<br />
wordt ook aangenomen: dit houdt in dat opsporingsberichtgeving inderdaad leidt tot een hogere<br />
risicoperceptie, dan wanneer er naar neutrale/andersoortige berichtgeving wordt gekeken.<br />
Om zowel hypothese 2d als 2e te onderzoeken, was het noodzakelijk de respondentscores <strong>van</strong> de<br />
variabele risicoperceptie te splitsen in twee groepen. Er zijn twee groepen gevormd, degenen met een<br />
lage risicoperceptie (score < 3,5) en degenen met een hoge risicoperceptie (score > 3,5). Onderzocht is of<br />
de scores <strong>van</strong> de groep met een hoog risicoperceptie (N = 116) hoger lagen dan de scores <strong>van</strong> de groep<br />
met een laag risicoperceptie (N = 297).<br />
Hypothese 2d stelt dat een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization’.<br />
Figuur 5.4 laat de error bars zien, waar naar voren komt dat de respondenten met een hoge risicoperceptie<br />
ook hoger scoren op de variabele ‘fear of victimization’.<br />
30
Figuur 5.4. Gemiddelden <strong>van</strong> zowel de groep respondenten met een lage risicoperceptie als hoge<br />
risicoperceptie op ‘fear of victimization’, aan de hand <strong>van</strong> error bars. X-as: 1,00 staat voor<br />
groep respondenten met een lage risicoperceptie.<br />
Een t-toets bevestigt ook hier de bevindingen in figuur 5.4. Gelijk aan de verwachtingen is de<br />
geobserveerde ‘fear of victimization’ voor de groep met een hoge risicoperceptie (M = 3.78, SD = .99)<br />
een stuk hoger dan dat voor de groep met een lage risicoperceptie (M = 2.26, SD = .79). De t-toets is<br />
significant (t = -12.816, p = .000). De respondenten die de kans hoger inschatten dat zij slachtoffer<br />
worden <strong>van</strong> een misdrijf, zijn angstiger dat hen daadwerkelijk iets overkomt. Hypothese 2d wordt dus<br />
aangenomen: een hogere risicoperceptie leidt inderdaad tot een hogere ‘fear of victimization’.<br />
Hypothese 2e stelt dat een hogere risicoperceptie leidt tot een hogere ‘fear of victimization of<br />
others’. Ook hier illustreren de error bars, in figuur 5.5, dat een hogere risicoperceptie een hogere ‘fear of<br />
victimization of others’ als gevolg heeft.<br />
31
Figuur 5.5. Gemiddelden <strong>van</strong> zowel de groep respondenten met een lage risicoperceptie als hoge<br />
risicoperceptie op ‘fear of victimization of others’, aan de hand <strong>van</strong> error bars. X-as: 1,00 staat<br />
voor groep respondenten met een lage risicoperceptie.<br />
Een t-toets bevestigt deze bevindingen. Zoals verwacht, ligt de geobserveerde ‘fear of<br />
vicitmization of others’ voor de groep met een hoge risicoperceptie (M = 4.02, SD = .99) hoger dan dat<br />
voor de groep met een lage risicoperceptie (M = 3.27, SD = 1.51). Door middel <strong>van</strong> de t-toets werd een<br />
significant effect (t = -5,378, p = .000). Hypothese 2e wordt dus aangenomen: een hogere risicoperceptie<br />
leidt inderdaad tot een hogere ‘fear of victimization of others’.<br />
5.1.2. Het Mediatie-effect onderzocht<br />
Voor de beantwoording <strong>van</strong> zowel hypothese 3a als hypothese 3b, moet worden nagegaan of er sprake is<br />
<strong>van</strong> een mediatie-effect tussen de verschillende variabelen. Binnen dit onderzoek is de methode <strong>van</strong><br />
Baron & Kenny (1986) gebruikt om een mogelijk mediatie-effect te onderzoeken.<br />
Hypothese 3a stelt dat een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving<br />
tot een hogere ‘fear of victimization’ leidt. Deze hypothese stelt dus dat risicoperceptie een mediërende<br />
rol speelt tussen de variabelen opsporingsberichtgeving en ‘fear of victimization’. Om te kunnen<br />
onderzoeken of er sprake is <strong>van</strong> mediatie, moet volgens Baron & Kenny (1986) allereerst worden gekeken<br />
of de variabele opsporingsberichtgeving als voorspeller dient voor de variabele risicoperceptie. Hiervoor<br />
is een regressieanalyse uitgevoerd met opsporingsberichtgeving als voorspeller en risicoperceptie als<br />
afhankelijke variabele. De correlatie tussen de variabele opsporingsberichtgeving en risicoperceptie is<br />
.127 en verklaart .013 <strong>van</strong> de variantie in de scores <strong>van</strong> risicoperceptie. Het belangrijkste <strong>van</strong> deze stap is<br />
32
echter de regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> de analyse. Deze is .293 (SE = .122), een waarde die significant is (p =<br />
.017). Aan de eerste voorwaarde <strong>van</strong> mediatie volgens de methode <strong>van</strong> Baron & Kenny (1986) is dus<br />
voldaan, aangezien de variabele opsporingsberichtgeving een significant effect heeft op risicoperceptie.<br />
Figuur 5.6 illustreert deze eerste stap <strong>van</strong> de analyse.<br />
Figuur 5.6. Regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> de variabelen opsporingsberichtgeving en risicoperceptie.<br />
Opsporingsberichtgeving<br />
*significant op .05 niveau.<br />
De regressieanalyse heeft aangetoond dat het kijken naar opsporingsberichtgeving als voorspeller<br />
dient voor een hoger risicoperceptie. Vervolgens moet, volgens Baron & Kenny (1986) een stapsgewijze<br />
regressieanalyse uitgevoerd worden om te kijken wat de voorspellende waarde is <strong>van</strong> de variabele<br />
opsporingsberichtgeving, en daarna <strong>van</strong> de variabele risicoperceptie op de afhankelijke variabele ‘fear of<br />
victimization’. De uitkomst <strong>van</strong> deze stapsgewijze regressieanalyse laat zien dat de correlatie tussen<br />
opsporingsberichtgeving en ‘fear of victimization’ .181 is. Hierbij verklaart de variabele<br />
opsporingsberichtgeving .030 <strong>van</strong> de variantie in de scores <strong>van</strong> de variabele ‘fear for victimization’. De<br />
multiple correlatie tussen de variabelen opsporingsberichtgeving, risicoperceptie en ‘fear for<br />
victimization’ bedraagt .771 en risicoperceptie verklaart samen met opsporingsberichtgeving .592 <strong>van</strong> de<br />
variantie in de scores <strong>van</strong> de variabele ‘fear of victimization’. Het belangrijkste <strong>van</strong> deze stappen voor<br />
wat betreft de mediatie vinden we weer bij de coëfficiënten. Hieruit blijkt een regressiecoëfficiënt <strong>van</strong><br />
.438 (SD = 1.27) voor het directe effect <strong>van</strong> de variabele opsporingsberichtgeving op de variabele ‘fear of<br />
victimization’. Deze is significant met p = .001. Figuur 5.7 illustreert deze tweede stap <strong>van</strong> de analyse.<br />
Figuur 5.7. Regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> de variabelen opsporingsberichtgeving en ‘fear of victimization’.<br />
**significant op .01 niveau.<br />
.293*<br />
‘Perception of Risk’<br />
Opsporingsberichtgeving ‘Fear of Victimization’<br />
.438**<br />
Verder blijkt een regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> .206 (SD = .083) voor effect <strong>van</strong> de variabele<br />
opsporingsberichtgeving op de variabele ‘fear of victimization’, wanneer de variabele risicoperceptie aan<br />
33
het model is toegevoegd. Ook deze is significant met p = .013. De regressiecoëfficiënt voor het effect <strong>van</strong><br />
de variabele risicoperceptie op de afhankelijke variabele ‘fear of victimization’ bedraagt .791 (SD =<br />
.036). En ook deze waarde is significant met p= .000. Het totale effect <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving op<br />
‘fear of victimization’ (.438) wordt dus kleiner wanneer de variabele risicoperceptie aan het model wordt<br />
toegevoegd (.206) maar blijft significant. Figuur 5.8 illustreert de derde stap <strong>van</strong> de analyse, waarbij de<br />
variabele risicoperceptie aan het model wordt toegevoegd.<br />
Figuur 5.8. Regressiecoëfficiënten wanneer ‘perception of risk’ toegevoegd wordt aan het model.<br />
Opsporingsberichtgeving<br />
*significant op .05 niveau.<br />
**significant op .01 niveau.<br />
.206*<br />
.293* .791**<br />
‘Perception of Risk’<br />
Er lijkt sprake <strong>van</strong> partiële mediatie door het lager worden <strong>van</strong> het effect <strong>van</strong> de variabele<br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of victimization’. Om dit te toetsen moet ten slotte een Sobel toets<br />
worden uitgevoerd. De Sobel test (S = 2.39; SD = .10; p = .002) geeft een significant resultaat, er is dus<br />
sprake <strong>van</strong> mediatie. Met andere woorden: het effect <strong>van</strong> de variabele opsporingsberichtgeving op ‘fear of<br />
victimization’ wordt partieel gemedieerd door risicoperceptie.<br />
Hypothese 3b stelt dat een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving<br />
tot een hogere ‘fear of victimization of others’ leidt. Ook bij deze hypothese wordt de Baron & Kenny<br />
methode (1986) gebruikt voor het onderzoeken <strong>van</strong> een mogelijk mediërend effect <strong>van</strong> de variabele<br />
risicoperceptie bij het effect <strong>van</strong> de variabele opsporingsberichtgeving op de ‘fear of victimization of<br />
others’. Gelijk aan de procedure bij hypothese 3a, moet allereerst bepaald worden of de onafhankelijke<br />
variabele effect heeft op de mediërende variabele. Bij hypothese 3a is een regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> .293<br />
(SE = .122) naar voren gekomen, een waarde die significant is (p = .017). Aan de eerste voorwaarde <strong>van</strong><br />
mediatie volgens de methode <strong>van</strong> Baron & Kenny (1986) is dus ook hier aan voldaan, aangezien de<br />
variabele opsporingsberichtgeving een significant effect heeft op risicoperceptie.<br />
Vervolgens moet ook hier een stapsgewijze regressieanalyse uitgevoerd worden om te kijken wat<br />
de voorspellende waarde is <strong>van</strong> de variabele opsporingsberichtgeving, en daarna <strong>van</strong> de variabele<br />
risicoperceptie op de afhankelijke variabele ‘fear of victimization of others’. De uitkomst <strong>van</strong> deze<br />
stapsgewijze regressieanalyse laat zien dat de correlatie tussen opsporingsberichtgeving en ‘fear of<br />
34<br />
‘Fear of Victimization’
victimization of others’ .286 is. Hierbij verklaart de variabele opsporingsberichtgeving .079 <strong>van</strong> de<br />
variantie in de scores <strong>van</strong> de variabele ‘fear for victimization of others’. De multiple correlatie tussen de<br />
variabelen opsporingsberichtgeving, risicoperceptie en ‘fear for victimization’ bedraagt .422 en<br />
risicoperceptie verklaart samen met opsporingsberichtgeving .174 <strong>van</strong> de variantie in de scores <strong>van</strong> de<br />
variabele ‘fear of victimization of others’. Uit de analyse blijkt een regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> .940 (SD =<br />
.167) voor het effect <strong>van</strong> de variabele opsporingsberichtgeving op de variabele ‘fear of victimization of<br />
others’. Deze is significant met p = .000. Figuur 5.9 illustreert dit effect.<br />
Figuur 5.9 Regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> de variabelen opsporingsberichtgeving en ‘fear of victimization of<br />
others’.<br />
Opsporingsberichtgeving ‘Fear of Victimization of Others’<br />
.940**<br />
**significant op .01 niveau.<br />
Verder blijkt een regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> .809 (SD = .160) voor het effect <strong>van</strong> de variabele<br />
opsporingsberichtgeving op de variabele ‘fear of victimization of others’, wanneer de variabele<br />
risicoperceptie aan het model is toegevoegd. Ook deze is significant met p = .000. De regressiecoëfficiënt<br />
voor het effect <strong>van</strong> de variabele risicoperceptie op de afhankelijke variabele ‘fear of victimization of<br />
others’ bedraagt .444 (SD = .069). En ook deze waarde is significant met p= .000. Het totale effect <strong>van</strong><br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of victimization of others’ (.940) wordt dus kleiner wanneer de<br />
variabele risicoperceptie aan het model wordt toegevoegd (.809) maar blijft significant. Figuur 5.10,<br />
vergeleken met figuur 5.9, laat deze verkleining in effect zien.<br />
Figuur 5.10 Regressiecoëfficiënten wanneer ‘perception of risk’ toegevoegd wordt aan het model.<br />
Opsporingsberichtgeving<br />
* significant op .05 niveau<br />
**significant op .01 niveau.<br />
.809**<br />
.293* .444**<br />
‘Perception of Risk’<br />
35<br />
‘Fear of Victimization of Others’
Wederom lijkt er sprake te zijn <strong>van</strong> partiële mediatie. Ook hier moet een Sobel test uitkomst<br />
bieden, om partiële mediatie vast te stellen. De Sobel test (S = 2.25; SD = 0.058; p = .024) geeft een<br />
significant resultaat, er is inderdaad sprake <strong>van</strong> mediatie. Met andere woorden: het effect <strong>van</strong> de variabele<br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of victimization of others’ wordt partieel gemedieerd door<br />
risicoperceptie.<br />
36
6. Conclusie<br />
6.1. Samenvatting & Implicaties<br />
In hoeverre geeft opsporingsberichtgeving in Nederland een vertekende weergave <strong>van</strong> delicttypes en wat<br />
is het effect <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’? Dat is de centrale vraag<br />
binnen dit onderzoek. Voor de beantwoording <strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag is een<br />
hypothese opgesteld. Deze eerste hypothese had betrekking op het vertekende beeld wat<br />
opsporingsberichtgeving in Nederland geeft <strong>van</strong> criminaliteit, over de delicttypes die vertoont worden.<br />
Aan de hand <strong>van</strong> een delictanalyse is gekeken in hoeverre de door Opsporing Verzocht getoonde delicten<br />
in Nederland, overeenkomt met de weergave <strong>van</strong> delicttypes in cijfers <strong>van</strong> het CBS. Hierbij is de<br />
vertegenwoordiging <strong>van</strong> de verschillende delicttypes binnen deze cijfers naast de vertegenwoordiging <strong>van</strong><br />
verschillende delicttypes binnen de uitzendingen <strong>van</strong> Opsporing Verzocht gelegd.<br />
Uit de delictanalyse is gebleken dat het opsporingsprogramma Opsporing Verzocht een vertekend<br />
beeld geeft omtrent de weergave <strong>van</strong> delicttypes, als het gaat om de delicttypes mishandeling,<br />
misdrijven tegen het leven, seksuele misdrijven en diefstal met geweld. De delicttypes misdrijven<br />
tegen het leven en diefstal met geweld lieten de grootste vertekening zien. Deze delicttypes worden dus<br />
disproportioneel vaak getoond, wanneer men het werkelijke aandeel <strong>van</strong> deze delicttypes in<br />
criminaliteitscijfers in ogenschouw neemt.<br />
Voor de beantwoording <strong>van</strong> het tweede deel <strong>van</strong> de onderzoeksvraag, namelijk wat het effect is<br />
<strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’, zijn verschillende hypothesen opgesteld.<br />
H2a en H2b hebben betrekking op de invloed <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op twee<br />
constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’. Uit het theoretisch kader <strong>van</strong> dit onderzoek blijkt dat ‘fear of crime’ uit<br />
meerdere constructen bestaat. Uit het onderzoek naar de invloed <strong>van</strong> media en berichtgeving op ‘fear of<br />
crime’ blijken de constructen ‘fear for victimization’ en ‘fear for victimization of others’ <strong>van</strong> belang.<br />
Naast deze twee constructen blijkt nog een ander construct <strong>van</strong> belang binnen dit onderzoek, namelijk<br />
‘perception of risk’. Uit verschillende wetenschappelijke studies komt naar voren dat het construct<br />
‘perception of risk’ voornamelijk een voorspellende rol heeft betreffende ‘fear of crime’. Een hogere<br />
‘perception of risk’ heeft een hogere ‘fear of crime’ tot gevolg. Daarnaast wordt verwacht dat het kijken<br />
naar opsporingsberichtgeving een hogere ‘perception of risk’ tot gevolg heeft. Uit deze aannames worden<br />
drie hypothesen gevormd; H2c, H2d en H2e. Op basis <strong>van</strong> deze hypothesen kunnen nog eens twee<br />
hypothesen worden toegevoegd, namelijk H3a en H3b. Deze twee hypothesen hebbenen betrekking op<br />
een mogelijk mediërend effect <strong>van</strong> het construct ‘perception of risk’ op de invloed <strong>van</strong> het kijken naar<br />
opsporingsberichtgeving op de twee constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’.<br />
Voor het aannemen of verwerpen <strong>van</strong> de genoemde hypothesen is binnen dit onderzoek een<br />
experimentele opzet gebruikt. Elke deelnemer kreeg een opsporingsbericht te zien of neutraal<br />
beeldmateriaal, welke bestemd was voor de controle groep. Hierbij werden de drie besproken<br />
afhankelijke variabelen gemeten; ‘fear of victimization’, ‘fear of victimization of others’ en ‘risk<br />
perception’. De metingen binnen dit onderzoek hebben aan verschillende voorwaarden voldaan, welke<br />
hun grondslag in wetenschappelijke literatuur vonden. Voor ieder construct, ‘fear of victimization’, ‘fear<br />
of victimization of others’ en ‘risk perception’, zijn drie items gebruikt, welke alle drie crime specific<br />
waren.<br />
Aan de hand <strong>van</strong> de data die het experiment opleverde, konden allereerst de vijf hypothesen, die<br />
samen alle verwachte directe verbanden binnen dit onderzoek beschreven, worden onderzocht. Deze<br />
37
werden allen getest middels een t-toets voor twee onafhankelijke steekproeven. Deze toets wees voor<br />
ieder gemeten construct uit of de scores <strong>van</strong> de experimentele groep (de respondenten die keken naar<br />
opsporingsberichtgeving), hoger lagen dan de scores <strong>van</strong> de controle groep (de respondenten die keken<br />
naar neutrale berichtgeving). Uit de resultaten bleek dat elk <strong>van</strong> de hypothesen, die de directe verbanden<br />
<strong>van</strong> het theoretisch model weergaven (H2a t/m H2e), aangenomen kon worden. De t-toetsen gaven<br />
significante verschillen tussen de experimentele en controlegroep weer.<br />
Allereerst betekent dit dat het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of<br />
victimization’. Deze aanname staat in lijn met verschillende onderzoeken (Chiricos, Padgett & Gertz,<br />
2000; Eschholz, Chiricos & Gertz, 2003), waarin ‘fear of victimization’ het belangrijkste construct is voor<br />
‘fear of crime’, en waarin aangetoond is dat het kijken naar televisieprogramma’s, met name ‘reality<br />
crime programming’, effect heeft op ‘fear of crime’. Ten tweede geven de significante resultaten aan dat<br />
het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘fear of victimization of others’. Ook deze<br />
aanname staat in lijn met verschillende wetenschappelijke literatuur (Tamborini et al., 1984; Busselle,<br />
2003) waarin het verband is aangetoond tussen het kijken naar criminaliteitsprogramma’s en<br />
documentaires, en een verhoogd ‘fear of victimization of others’. Ten derde houden de resultaten in dat<br />
het kijken naar opsporingsberichtgeving leidt tot een hogere ‘perception of risk’. Verbonden aan deze<br />
aanname gaven Gerbner en Gross (1976) aan dat de perceptie <strong>van</strong> criminaliteit <strong>van</strong> ‘zware’<br />
televisiekijkers verwrongen was ten opzichte <strong>van</strong> de percepties <strong>van</strong> minder fanatieke televisiekijkers.<br />
Als laatste houden de significante resultaten in dat een hogere ‘perception of risk’ zowel een hoger ‘fear<br />
of victimization’ als een ‘fear of victimization of others’ tot gevolg heeft. Er is dus empirische steun<br />
gevonden in dit onderzoek voor de centrale stelling binnen de <strong>criminologie</strong> (Custer & Van den Bulck,<br />
2011), die inhoudt dat risicoperceptie een voorspeller is <strong>van</strong> ‘fear of crime’.<br />
Voor de beantwoording <strong>van</strong> zowel H3a als H3b bood een t-toets geen uitkomst. Deze laatste twee<br />
hypothesen stellen dat een hogere risicoperceptie naar aanleiding <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving leidt tot<br />
respectievelijk een hogere ‘fear of victimization en een hogere ‘fear of victimization of others’. Deze<br />
verbanden zijn getest volgens de methode <strong>van</strong> Baron & Kenny (1986), middels een stapsgewijze<br />
regressieanalyse en een Sobeltest. Beide hypothesen zijn op grond <strong>van</strong> deze stapsgewijze regressieanalyse<br />
en Sobeltest aangenomen. Dit houdt in dat het effect <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichtgeving op<br />
zowel ‘fear of victimization’ als ‘fear of victimization of others’ partieel wordt gemedieerd door<br />
risicoperceptie.<br />
38
6.2. Discussie<br />
6.2.1. Tekortkomingen & Aanbevelingen<br />
Deze studie heeft vastgesteld dat er door Opsporing Verzocht geen reëel beeld geschetst wordt<br />
wat betreft de weergave <strong>van</strong> verschillende delicttypes, vergeleken met de geregistreerde criminaliteit bij<br />
het CBS. Het is interessant om ook andere vormen <strong>van</strong> vertekening in opsporingsprogramma’s verder uit<br />
te diepen. In het onderzoek <strong>van</strong> Oliver (1994) is een inhoudsanalyse gedaan betreffende ‘reality-based’<br />
programma’s als ‘Cops’ en ‘FBI’s Most Wanted’. In deze inhoudsanalyse is de weergave omtrent<br />
etniciteit <strong>van</strong> de daders onderzocht. In termen <strong>van</strong> raciale representatie, hebben deze programma’s de<br />
neiging om de zwarte bevolking te onderrepresenteren, en de blanke bevolking over te representeren wat<br />
betreft politiebemanning. Oliver (1994) geeft verder aan dat niet-blanke minderheden in<br />
televisieprogramma’s vaker worden weergegeven als de verdachten of criminelen. Naast het onderzoek<br />
<strong>van</strong> Oliver (1994) hebben ook Cavendar, Bond-Maupin & Jurik (1999) een inhoudsanalyse uitgevoerd,<br />
maar dan enkel op het televisieprogramma ‘America’s Most Wanted’. Hierin werd onder andere gekeken<br />
hoe vrouwen in het programma werden weergegeven. Het bleek dat vrouwelijke slachtoffers<br />
voornamelijk als waardig, sympathiek en onschuldig worden afgeschilderd. Echter werd ook<br />
gesuggereerd dat slachtoffers die sociale normen overtraden, een eigen aandeel in hun slachtofferschap<br />
hadden. Uit deze literatuur (Oliver, 1994; Cavendar, Bond-Maupin & Jurik, 1999) blijkt dat er sprake is<br />
<strong>van</strong> vertekening bij diverse criminaliteitsgerelateerde programma’s omtrent verschillende aspecten<br />
rondom criminaliteit. Het is interessant om verder te onderzoeken op welke andere aspecten <strong>van</strong><br />
criminaliteit er ook sprake is <strong>van</strong> een vertekening binnen de Nederlandse opsporingsberichtgeving,<br />
bijvoorbeeld etniciteit <strong>van</strong> de dader en profiel <strong>van</strong> het slachtoffer.<br />
Een andere vraag die rijst: heerst er ook een vertekend beeld bij het publiek? Hebben zij ook<br />
daadwerkelijk een verstoord beeld over de verschillende delicttypes in Nederland? En zo ja, is dit te<br />
wijten aan opsporingsprogramma’s als Opsporing Verzocht? Hebben de mensen die regelmatig<br />
Opsporing Verzocht kijken een ander beeld <strong>van</strong> criminaliteit in Nederland dan mensen die (bijna) nooit<br />
naar het programma kijken? Deze vraagstukken zijn binnen dit onderzoek niet behandeld. De<br />
vraagstukken zijn interessant op zichzelf, maar ook <strong>van</strong> belang wanneer men onderzoekt wat de effecten<br />
zijn <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsprogramma’s op ‘fear of crime’. Te verwachten valt namelijk dat<br />
wanneer men de disproportionele vertekening <strong>van</strong> de weergave <strong>van</strong> delicttypes in<br />
opsporingsprogramma’s overneemt, dit een verhoogde risicoperceptie ten opzichte <strong>van</strong> deze delicttypes<br />
met zich meebrengt. Wanneer men bijvoorbeeld veel kijkt naar Opsporing Verzocht, en men aanneemt dat<br />
bijvoorbeeld de besproken delicttypes misdrijven tegen het leven en diefstallen met geweld veel vaker<br />
voorkomen dan in werkelijkheid, kan hierdoor ook hun risicoperceptie ten opzichte <strong>van</strong> deze delicttypes<br />
verhoogd worden. Een verhoogd risicoperceptie heeft weer zijn effect op ‘fear of crime’, wat ook blijkt<br />
uit de resultaten <strong>van</strong> dit onderzoek. Binnen dit onderzoek zijn de effecten <strong>van</strong> het kijken naar een aantal<br />
opsporingsberichten op ‘fear of crime’ onderzocht. Echter was <strong>van</strong> de respondenten niet bekend of zij een<br />
vertekend beeld omtrent het voorvallen <strong>van</strong> de getoonde delicttypes bezaten.<br />
Dit brengt ons bij een <strong>van</strong> de belangrijkste tekortkomingen <strong>van</strong> dit onderzoek: het<br />
kortetermijneffect <strong>van</strong> het experiment. De respondenten kregen namelijk, direct na het zien <strong>van</strong> het<br />
opsporingsbericht of controlefilmpje, de meetvragen omtrent de verschillende constructen gesteld. De<br />
korte termijn effecten <strong>van</strong> de opsporingsberichten waren duidelijk, namelijk een significant verhogend<br />
effect op zowel de twee constructen <strong>van</strong> ‘fear of crime’ als ‘riskperception’. Echter schiet het experiment<br />
39
tekort wanneer het gaat over mogelijk langetermijneffecten <strong>van</strong> het kijken naar de opsporingsberichten.<br />
Om het langetermijneffect <strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichten te onderzoeken, is het noodzakelijk de<br />
respondenten op verschillende momenten na het zien <strong>van</strong> de stimuli te ondervragen. Gezien de resultaten<br />
<strong>van</strong> dit onderzoek, biedt dit een interessant uitgangspunt voor verder onderzoek. Immers, wanneer er al<br />
geen kortetermijneffecten waren gevonden, is het ook waarschijnlijker dat er geen langetermijneffecten<br />
<strong>van</strong> het kijken naar opsporingsberichten op ‘fear of crime’ worden gevonden.<br />
Binnen dit onderzoek is vastgesteld dat het kijken naar opsporingsberichtgeving, in ieder geval op<br />
korte termijn, <strong>van</strong> invloed is op ‘fear of crime’. Hierbij is voornamelijk gekeken naar de kenmerken <strong>van</strong><br />
hetgeen dat <strong>van</strong> invloed is, namelijk opsporingsberichtgeving. Binnen dit onderzoek gaat minder aandacht<br />
uit naar hetgeen dat beïnvloed wordt; namelijk het publiek. De respondenten binnen dit onderzoek<br />
vormen een algemene populatie en de resultaten <strong>van</strong> de analyses gelden ook voor deze algemene<br />
populatie. Toekomstig onderzoek zou dus de kenmerken <strong>van</strong> het publiek kunnen betrekken bij onderzoek<br />
naar het verband tussen opsporingsberichtgeving en ‘fear of crime’. Wat is de invloed <strong>van</strong> verschillende<br />
opleidingsniveaus, leefmilieus, geslacht, leeftijd en andere persoonskenmerken?<br />
De belangrijkste vraag die echter rijst bij dit onderzoek naar de effecten <strong>van</strong><br />
opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’, is of het fenomeen ‘fear of crime’ op een juiste wijze<br />
onderzocht is. Zoals ook in het theoretisch kader is besproken, kent onderzoek naar ‘fear of crime’ een<br />
lange en hobbelige geschiedenis, waarbij conceptuele problemen zijn ontstaan door verschillende<br />
invullingen en conceptualisaties <strong>van</strong> zowel het concept <strong>van</strong> ‘fear’ als ‘crime’. Er lijkt echter meer<br />
duidelijkheid te komen rondom de juiste aanpak <strong>van</strong> onderzoek naar ‘fear of crime’. Zo zijn er in de<br />
laatste decennia belangrijke publicaties <strong>van</strong> verschillende auteurs gepubliceerd waardoor het fenomeen<br />
‘fear of crime’ nog meer aan onderzoekswaarde heeft gewonnen. Publicaties, waarin duidelijke<br />
conceptuele grenzen zijn gesteld aan ‘fear of crime’, <strong>van</strong> bijvoorbeeld Ferraro & LaGrange (1987) en<br />
Warr (1983) hebben veel navolg gekregen binnen het onderzoek naar dit fenomeen. Binnen dit onderzoek<br />
leek conceptualisatie <strong>van</strong> ‘fear of crime’ aan<strong>van</strong>kelijk de grootste hobbel. Echter, in navolging <strong>van</strong> de<br />
zojuist genoemde publicaties, is het mogelijk geweest om op een wetenschappelijk verantwoorde wijze<br />
het begrip ‘fear of crime’ te ontleden in verschillende constructen zoals dat in het theoretisch kader is<br />
gedaan. Hierbij is overigens ook het werk <strong>van</strong> Vanderveen (2006) in acht genomen. Zo is de beschreven<br />
aanpak, beschreven in hoofdstuk 3, gebaseerd op de aanbevelingen <strong>van</strong> Vanderveen (2006). Doordat dit<br />
onderzoek zowel theoretische overwegingen <strong>van</strong> verschillende auteurs als aanbevelingen in de methodiek<br />
<strong>van</strong> het onderzoek navolgt, maakt het dat dit onderzoek niet op zichzelf staat. Integendeel, door de<br />
integratie <strong>van</strong> de belangrijkste theoretische zienswijzen <strong>van</strong> verschillende auteurs, bezit dit onderzoek een<br />
basis voor verder onderzoek naar de effecten <strong>van</strong> opsporingsberichtgeving op ‘fear of crime’, waarbij<br />
bovengenoemde aanbevelingen het begin voor verder onderzoek kunnen zijn.<br />
40
Referenties<br />
Baker, M. H., Nienstedt, B. C., Everett, R. S., McCleary, R. (1983) Impact of a crime wave: Perceptions,<br />
fear and confidence in the police. Law and Society Review 17, 319–335.<br />
Baron, R. M., Kenny, D. A. (1986) The moderator–mediator variable distinction in social psychological<br />
research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social<br />
Psychology, 51 (6), 1173-1182.<br />
Boholm, Å. (1998). Comparative studies of risk perception: A review of twenty years of research. Journal<br />
of Risk Research, 1, 135-164.<br />
Busselle, R. W. (2003). Television exposure, parents' precautionary warnings, and young adults'<br />
perceptions of crime. Communication Research, 30(5), 530-556.<br />
Cavendar, G., Bond-Maupin, L., Jurik, N. C. (1999) The Construction of Gender in Reality Crime TV.<br />
Gender and Society, 13, (5) 643-663.<br />
Chadee, D. and Ditton, J. (2005) ‘Fear of Crime and the Media: Assessing the Lack of Relationship’,<br />
Crime, Media, Culture 1 (3) 322–32.<br />
Chiricos, T. , S. Eschholz and M. Gertz (1997) Crime, News and Fear of Crime: Toward an<br />
Indentification of Audience Effects. Social Problems 44(3), 342-357.<br />
Chiricos, T., Padgett, K., Gertz, M. (2000), Fear, TV News, and the Reality of Crime. Criminology, 38,<br />
755–786.<br />
Coenen, A.W.M. & Dijk, J.J.M. <strong>van</strong> (1976). Misdaadverslaggeving in Nederland. De ontwikkeling <strong>van</strong> de<br />
Misdaadverslaggeving in de Nederlandse Dagbladen tussen 1966 en 1974. Den Haag:<br />
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> Justitie.<br />
Comstock, G., (1975) The Evidence So Far. Journal of Communication 25 (4), 25–34.<br />
Crawford, A. (2003). ‘Contractual Governance’ of Deviant behaviour. Journal of Law and Society 30 (4)<br />
479-505.<br />
Custers, K., Van den Bulck, J. (2011) The relationship of dispositional and situational fear of crime with<br />
television viewing and direct experience with crime. Mass Communication and Society, in press.<br />
Dominick, J. (1978) ‘Crime and Law Enforcement in the Mass Media’, in C. Winick (ed.) Deviance and<br />
Mass Media, pp. 105–38. Thousand Oaks, CA: SAGE Publications.<br />
Dubow, F., McCabe, E., Kaplan, G. (1979) Reactions to Crime. A critical review of the literature. U. S.<br />
Department of Justice. Law Enforcement Assistance Administration. National Institute<br />
of Law Enforcement and Criminal Justice.<br />
Van Erp, J. (2011)‘Boeven <strong>van</strong>gen’ via internet. Beelden over criminaliteit in opsporingsberichtgeving.<br />
Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, 1, (0) 51-69.<br />
Eschholz, S., Chiricos,T., Gertz M. (2003) Television and Fear of Crime: Program Types, Audience<br />
Traits and the Mediating Effect of Perceived Neighborhood Racial Composition. Social<br />
Problems 50, 395-415.<br />
Ferraro, K., LaGrange, R., L. (1987). The Measurement of Fear of Crime. Sociological Inquiry 57, 70-<br />
101.<br />
Ferraro, K. F. (1995). Crime: Interpreting victimization. Albany: State University of New York Press.<br />
Garland, D. (1996). The Limits of the Sovereign State: Strategies of Crime Control on Contemporary<br />
Society. The British Journal of Criminology, p 445-471.<br />
Garland, D. (2000). The culture of high crime societies. The British Journal of Criminology (40) 347-375.<br />
41
Gerbner, G., Gross, L., Eleey, M. F ., Fox, S., Jackson-Beeck, M., & Signorielli, N. (1976). Trends in<br />
network television drama and viewer conceptions of social reality. Violence profile no. 7.<br />
Philadelphia: University of Pennsyl<strong>van</strong>ia, Annenberg School of communications.<br />
Gerbner, G. and L. Gross and M. Morgan and N. Signorielli. 1980. "The Mainstreaming of America:<br />
Violence Profile No. 11." Journal of Communications 30, 10-29.<br />
Hale, C. (1996). Fear of crime: A review of the literature. International Review of Victimology, 4, 79-150.<br />
Harris, R. (1969) Fear of Crime, Frederick A Praeger, New York.<br />
Howard, J. (1999) Fear of Crime. The Society.<br />
Kalidien S.N., de Heer-de Lange N. E., <strong>van</strong> Rosmalen M.M., Criminaliteit en rechtshandhaving 2010.<br />
Ontwikkelingen en samenhangen (pp. 119-138). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />
Kasperson, J. X., Kasperson, R. E., Pidgeon, N., & Slovic, P. (2003). The social amplification of risk:<br />
Assessing fifteen years of research and theory. In N. Pidgeon, R. Kasperson, & P. Slovic<br />
(Eds.), The social amplification of risk (pp 13-46). London: Cambridge University Press.<br />
Myers Jr., P. N., Biocca, F. A. (1992) The Elastic Body Image: The Effect of Television Advertising and<br />
Programming on Body Image Distortions in Young Women Journal of Communication 42(3),<br />
108–133.<br />
Melde, C. (2009) Lifestyle, rational choice, and adolescent fear: A test of a risk-assessment framework<br />
Criminology, 47 , 781–812.<br />
Mesch, G. (2000). Perceptions of risk, lifestyle activities, and fear of crime. Deviant Behavior, 21, 67-72.<br />
Miethe, T., Lee, G. (1984) Fear of Crime among older people: A reassessment of the predictive power of<br />
crime related factors. Sociological Quaterly, 25, 397-415.<br />
Neuwirth, K., Dunwoody, S. and Griffin, R. J. (2000), Protection Motivation and Risk Communication.<br />
Risk Analysis, 20, 721–734.<br />
O’Keefe, G. (1984) ‘Public Views on Crime: Television Exposure and Media Credibility’, in R. Bostrom<br />
(ed.) Communication Yearbook, pp. 514–35. Beverly Hills, CA: SAGE publications.<br />
Oliver, M. B. (1994) Portrayals of Crime, Race, and Aggression in Reality-Based Police Shows: A<br />
Content Analysis. Journal of Broadcasting and Electronic Media, 38, (42), 179-192.<br />
Reiner, R. (1997) ‘Media-made Criminality: The Representation of Crime in the Mass Media’, in M.<br />
Maguire, R. Morgan and R. Reiner (eds) The Oxford Handbook of Criminology (2nd edn), pp.<br />
189–232. Oxford: Oxford University Press.<br />
Rountree, P. W., & Land, K. C. (1996). Perceived risk versus fear of crime: Empirical evidence of<br />
conceptually distinct reactions in survey data. Social Forces, 74, 1354-1377.<br />
Sacco, V. (1982) The Effects of Mass Media on Perceptions of Crime: A Reanalysis of the Issues, Pacific<br />
Sociological Review 25(4), 475–93.<br />
Sjöberg, L. 2000. The methodology of risk perception research. Quality and Quantity, 34, (4), 407-418.<br />
Sjöberg, L., Moen, B., Rundmo, T. (2004) Explaining risk perception. An evaluation of the<br />
psychometric paradigm in risk perception research.<br />
Snedker, K. A. (2006) Altruistic and Vicarious Fear of Crime: Fear for Others and Gendered Social<br />
Roles. Sociological Forum, 21 (2), 165-195.<br />
Surette, R. 1990. The Media and Criminal Justice Policy: Recent Research and Social Effects. Springfield<br />
IL: Charles C. Thomas.<br />
Surette, R. 1998. Media, Crime, and Criminal Justice: Images and Realities 2 nd Edition, New York:<br />
Wadsworth Publishing.<br />
Tamborini, R., Zillmann, D., & Bryant, J. (1984). Fear and victimization: Exposure to television and<br />
42
perceptions of crime and fear. In R. N. Bostrom (Ed.), Communication yearbook 8 (pp. 492–513).<br />
Newbury Park, CA: Sage.<br />
Vanderveen, G. (2006) Interpreting fear, crime, risk, and unsafety. Den Haag, The Netherlands:<br />
Boom Juridische Uitgevers.<br />
Wåhlberg, A., & Sjöberg, L. (2000). Risk perception and the media. Journal of Risk Research, 3, 31-50.<br />
American Psychological Association. (1994). Publication manual of the American Psychological<br />
Association, 4th Ed. Washington, DC: American Psychological Association.<br />
Warr, M., Stafford, M. (1983) Fear of Victimization: A Look at the Proximate Causes. Social Forces, 61,<br />
1033–1043.<br />
Warr, M., (1992) Altruistic fear of victimization in households. Social Science Quarterly, 73.723–736.<br />
Weinstein, N. D. (1989) Effects of personal experience on self-protective behavior.<br />
Psychological Bulletin, 105 (1), 31-50.<br />
Openbaar Ministerie. Geraadpleegt op 5 april 2012 <strong>van</strong> http://www.om.nl/<br />
Stichting Kijkonderzoek. Geraadpleegt op 7 april 2012 <strong>van</strong> http://www.kijkonderzoek.nl/<br />
Centraal Bureau voor Statistiek. Geraadpleegt op 23 april 2012 <strong>van</strong> http://cbs.nl/<br />
43
Bijlage 1. Vergelijkingscriteria voor Opsporing Verzocht<br />
777= Anders namelijk<br />
888= onbekend<br />
999= nvt<br />
1 Datum uitzending OV dd-mm-jjjj …………….<br />
2 Itemnummer in OV …………….<br />
3 Datum eerste gepleegde delict dd-mmjjjj<br />
888 = onbekend<br />
4 Plaats misdrijf 888= onbekend<br />
5 Politie regiokorps (aan elkaar<br />
geschreven:vb zuidhollandzuid)<br />
6 Geplaatst in dagblad Sp!ts 0 Nee<br />
1 Ja<br />
…………….<br />
44
7 Zaak al eerder in OV geweest? 0 Nee<br />
1 Ja<br />
8 Tijdstip misdrijf (vb 0930) 888 Onbekend<br />
9 *Type delict 0 Niet vermeld<br />
1 Geweldsmisdrijven zonder wapen (o.a. mishandeling)<br />
2 Geweldmisdrijf met slag of steekwapen<br />
3 Geweld met vuurwapen<br />
4 Moord/doodslag<br />
5 Overvallen<br />
6 Diefstal (inbraak, zakkenrollen)<br />
7 Bankpasfraude en skimming<br />
8 Fraude en falsificaten (valse identiteit, nepagent)<br />
9 Narcotica<br />
10 Zeden<br />
11 Ontvoering<br />
12 Straatroof<br />
777 Anders, namelijk<br />
45
Bijlage 2: Vragenlijst<br />
Welkom bij deze online enquête! Allereerst wil ik u hartelijk bedanken dat u wilt participeren aan dit<br />
onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor mijn masterthesis, in het kader <strong>van</strong> het afronden <strong>van</strong><br />
mijn masteropleiding <strong>criminologie</strong>. De enquête zal niet meer dan 15 minuten <strong>van</strong> uw tijd in beslag nemen.<br />
Bij het invullen <strong>van</strong> de enquête moet een filmpje worden bekeken. Ik wil u vragen hier naar t e kijken,<br />
daarna zal ik u een aantal vragen stellen. Bij het bekijken <strong>van</strong> het filmpje is het <strong>van</strong> belang dat u deze in<br />
zijn geheel bekijkt. Ik wil u vragen rustig de vragen te lezen en in te vullen. Voor de resultaten <strong>van</strong> het<br />
onderzoek is het namelijk belangrijk dat er geen 'gehaaste' enquêtes tussenzitten. Er best aan geen goede<br />
of foute antwoorden. Uiteraard worden uw gegevens niet aan derden verstrekt, u blijft volstrekt anoniem.<br />
Nogmaals bedankt!<br />
Wat is uw geslacht ?<br />
- man<br />
- vrouw<br />
Wat is uw leeftijd in jaren?<br />
Wat is uw woonplaats?<br />
Bent u student?<br />
- Ja<br />
- Nee<br />
Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?<br />
- middelbare school<br />
- MBO<br />
- HBO<br />
- WO<br />
Hoe vaak kijkt u naar opsporingsberichtgevingsprogramma's als Opsporing verzocht?<br />
- vaak (wekelijks)<br />
- regelmatig (een paar keer per maand)<br />
- soms (alleen sporadisch)<br />
- nooit<br />
Voelt u zich weleens onveilig?<br />
- ja<br />
- nee............ga dan naar de volgende pagina<br />
- weet niet......ga dan naar de volgende pagina<br />
46
Voelt u zich vaak, soms of zelden onveilig?<br />
- vaak<br />
- soms<br />
- zelden<br />
- weet niet<br />
Bekijkt u het volgende filmpje:<br />
Één <strong>van</strong> de vier filmpjes wordt vertoond: neutraal/ mishandeling/ inbraak/ straatroof<br />
Waaraan besteedt de politie de meeste tijd en aandacht volgens u?<br />
- criminaliteit<br />
- verkeer<br />
- overlast<br />
- administratie<br />
In hoeverre ben je bang dat je zelf slachtoffer wordt <strong>van</strong> mishandeling op straat?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
In hoeverre ben je bang dat je part ner, familielid, vriend of vriendin slacht offer wordt <strong>van</strong><br />
mishandeling<br />
op straat?<br />
Helemaal niet bang<br />
Zeer bang<br />
Hoe groot denk je dat de kans is om in de loop <strong>van</strong> dit jaar slacht offer t e worden <strong>van</strong> mishandeling<br />
op straat?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
In hoeverre ben je bang dat je zelf slacht offer wordt <strong>van</strong> een inbraak?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
In hoeverre ben je bang dat je part ner, familielid, vriend of vriendin slacht offer wordt <strong>van</strong> een<br />
inbraak?<br />
Helemaal niet bang<br />
Zeer bang<br />
Hoe groot denk je dat de kans is om in de loop <strong>van</strong> dit jaar slacht offer t e worden <strong>van</strong> een inbraak?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
In hoeverre ben je bang dat je zelf slacht offer wordt <strong>van</strong> een straatroof?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
47
In hoeverre ben je bang dat je partner, familielid, vriend of vriendin slachtoffer wordt <strong>van</strong> een<br />
straatroof?<br />
Helemaal niet bang<br />
Zeer bang<br />
Hoe groot denk je dat de kans is om in de loop <strong>van</strong> dit jaar slachtoffer te worden <strong>van</strong> een<br />
straatroof?<br />
Zeer bang<br />
Helemaal niet bang<br />
Voelt u zich weleens onveilig in uw eigen buurt?<br />
- ja<br />
- nee...............sla dan de volgende vraag over<br />
- weet niet..........sla dan de volgende vraag over<br />
Voelt u zich vaak, soms of zelden onveilig in uw eigen buurt?<br />
- vaak<br />
- soms<br />
- zelden<br />
- weet niet<br />
Als u nog opmerkingen heeft over de enquête kunt u dat hieronder aangeven:<br />
Bedankt voor uw tijd en aandacht!<br />
48