DLE 50 Professional
DLE 50 Professional
DLE 50 Professional
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
OBJ_BUCH-135-003.book Page 52 Monday, November 26, 2007 2:42 PM<br />
Montage<br />
Batterijen inzetten of vervangen<br />
Gebruik uitsluitend alkalimangaanbatterijen of oplaadbare<br />
batterijen.<br />
Met 1,2 V accucellen zijn minder metingen mogelijk<br />
dan met 1,5 V batterijen.<br />
Als u het batterijvakdeksel 17 wilt openen, drukt u op<br />
de vergrendeling 16 in de richting van de pijl en verwijdert<br />
u het batterijvakdeksel. Plaats de meegeleverde<br />
batterijen. Let daarbij op de juiste poolaansluitingen,<br />
zoals aangegeven op de binnenzijde van het<br />
batterijvak.<br />
Als het batterijsymbool voor het eerst in het display<br />
verschijnt, zijn nog minstens 100 metingen mogelijk.<br />
Als het batterijsymbool knippert, moet u de batterijen<br />
vervangen. Metingen zijn niet meer mogelijk.<br />
Vervang altijd alle batterijen tegelijkertijd. Gebruik<br />
alleen batterijen van één fabrikant en met dezelfde<br />
capaciteit.<br />
Neem de batterijen uit het meetgereedschap<br />
als u het langdurig niet gebruikt. Als de batterijen<br />
lang worden bewaard, kunnen deze gaan<br />
roesten en leegraken.<br />
Gebruik<br />
Ingebruikneming<br />
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht<br />
en fel zonlicht.<br />
Stel het meetgereedschap niet bloot aan<br />
extreme temperaturen of temperatuurschommelingen.<br />
In- en uitschakelen<br />
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen, drukt u<br />
op de aan/uit-toets 13 of op de toets Meten 9. Bij het<br />
inschakelen van het meetgereedschap wordt de<br />
laserstraal nog niet ingeschakeld.<br />
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen, drukt<br />
u op de aan/uit-toets 13.<br />
Na ca. 5 minuten zonder het uitvoeren van een meting<br />
wordt het meetgereedschap automatisch uitgeschakeld<br />
om de batterijen te sparen.<br />
Als er een meetwaarde is opgeslagen, blijft deze na<br />
het automatisch uitschakelen bewaard. Na het opnieuw<br />
inschakelen van het meetgereedschap wordt<br />
„M” in het display weergegeven.<br />
Meten<br />
Het meetgereedschap beschikt over verschillende<br />
meetfuncties die u door het indrukken van de desbetreffende<br />
functietoets kunt selecteren (zie „Meetfuncties”).<br />
Na het inschakelen werkt het meetgereedschap<br />
in de functie lengtemeting.<br />
U kunt bovendien door het indrukken van de toets<br />
Referentievlak 10 uit vier verschillende referentievlakken<br />
voor de meting kiezen (zie „Referentievlak kiezen”).<br />
Na het inschakelen is de achterkant van het<br />
meetgereedschap als referentievlak vooraf ingesteld.<br />
Na het kiezen van de meetfunctie en het referentievlak<br />
vinden alle overige stappen plaats door het indrukken<br />
van de toets Meten 9.<br />
Plaats het meetgereedschap met het gekozen referentievlak<br />
tegen de gewenste meetlijn (bijvoorbeeld<br />
tegen de muur).<br />
Duw voor het inschakelen van de laserstraal op de<br />
toets Meten 9.<br />
Richt de laserstraal niet op personen of dieren<br />
en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet<br />
vanaf een grote afstand.<br />
Richt de laserstraal op het doeloppervlak. Druk<br />
opnieuw op de toets Meten 9 om de meting te starten.<br />
In de functie Duurmeting en bij een ingeschakelde<br />
permanente laserstraal begint de meting reeds na de<br />
eerste keer drukken op de toets Meten 9.<br />
De meetwaarde wordt na 0,5 tot 4 seconden weergegeven.<br />
De duur van de meting is afhankelijk van de<br />
afstand, belichting en mate van weerspiegeling van<br />
het doeloppervlak. Het einde van de meting wordt<br />
aangegeven door een geluidssignaal. Na beëindiging<br />
van de meting wordt de laserstraal automatisch uitgeschakeld.<br />
Als ca. 20 seconden na het richten geen meting<br />
plaatsvindt, wordt de laserstraal automatisch uitgeschakeld<br />
om de batterijen te sparen.<br />
Referentievlak kiezen (zie afbeeldingen A–D)<br />
Voor de meting kunt u uit vier verschillende referentievlakken<br />
kiezen:<br />
• de achterkant van het meetgereedschap (bijvoorbeeld<br />
als het tegen een muur wordt geplaatst),<br />
• de achterkant van de aanslagstift 14 (bijvoorbeeld<br />
voor metingen uit hoeken),<br />
• de voorkant van het meetgereedschap (bijvoorbeeld<br />
bij het meten vanaf de rand van een tafel),<br />
• de schroefdraad 21 (bijvoorbeeld voor metingen<br />
met statief).<br />
Druk voor het kiezen van het referentievlak meermaals<br />
op de toets 10 tot in het display het gewenste referentievlak<br />
wordt weergegeven. Na het inschakelen van<br />
het meetgereedschap is altijd de achterkant van het<br />
meetgereedschap als referentievlak vooraf ingesteld.<br />
52 | Nederlands 1 609 929 P14 • 26.11.07