BIBUOTHEEK KITLV - the Aceh Books website
BIBUOTHEEK KITLV - the Aceh Books website
BIBUOTHEEK KITLV - the Aceh Books website
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>BIBUOTHEEK</strong> <strong>KITLV</strong><br />
0022 2008
KATALOGUS<br />
DER<br />
ETHNOLOGISCHE AEDEELING<br />
VAN HET<br />
MUSEUM<br />
VAN HET<br />
BATATIAASCH GENOOTSCHAP<br />
VAN<br />
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.
KATALOGB!<br />
DEK<br />
ETHNOLOGISCHE AFDEELING<br />
VAN HET<br />
MUSEUM<br />
VAS HET<br />
BATAVIAASCH GENOOTSCHAP<br />
VAN<br />
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.<br />
iC'3'>0>
Niet zander schroom doe ik dezen arbeid het Held zien, daar<br />
niemand meer dan ik zelf van zijne onvolkomenheid overtidgd kan zijn.<br />
Set is dan oole alleen het besef, dat het goede geen grooter vijand<br />
dan het betere heeft, ivat bij de steeds toenemende belong stalling in<br />
's Genooischaps verzamelingen, sinds het nieuwe gebouw aan het<br />
Koningsplein betrokken werd, mij tot het verzaken van het gulden<br />
» nonum prematur in annum" heeft kunnen doen besluiten.<br />
Toen ik dan eindelijk de handen aan het werk sloeg, teas het voor<br />
mij van veel waarde met een tal van aanteekeniugen van de hand der<br />
heeren von GaflYon, Netscher en vooral van den heer von Rosenberg,<br />
die in het archief des Qenootschaps aamcezig waren, te rude te kun<br />
nen gaa.n en daarvan een groot deel ah hoiucsiof te mogtn henuttigen.<br />
Desnieltemin Meef veel in het onzekere, vooral met betrekking<br />
tot de iulandsche terminologie: juist dat deel van den arbeid, teat er<br />
eenige vjetenschappelijke waarde aan zou kunnen bijzetten.<br />
Hoe tocli de juis<strong>the</strong>id der bestaande gegevens ter toetse te brengen,<br />
waar ik, vadgeketend aan Batavia, ethnologische voorwerpen van den<br />
Papoea van Memo- Guinea of van den wilde der Mentaivei-eilanden<br />
ter bestemming voor mij had ?<br />
En mogt het geluk mij nu en dan al eens eenige inboorlingen<br />
van buiten Java toevoeren, dan zag ik mij veelal geslingerd tusschen<br />
de meest tdieeuloopende opgaven, tvaarschijnlijk meerendeeU te ver-<br />
klarcn uit het verschil van dialect.
Zoo waren b. v. met opzigt tot de rijke verzameling nit de Lam-<br />
pongsche districlen de inlicJitingen van een leerling der school van in-<br />
landsche geneeskundigen alhier, geboortig van Telok-Betong, geheel<br />
verschillende van die, mij verstrekt door eenige djoeragans nit het<br />
aan de Lampongs greuzeude Kroe, en beide evenzeer van de bena-<br />
mingen, die ik uit den mond van een hadji van Toelang-Baioang op-<br />
vangen mogt.<br />
Bij het beoordeelen van dezen arbeid gelieve men dit een en an-<br />
der niet uit 't oog te verliezen. Intusschen zullen alle aanmerkingen,<br />
welke tot verbetering of aanvulling van den katalogus kunnen leiden,<br />
dankbaar toorden aangenomen, terwijl in het gebouw zelf een met wit<br />
papier doorschoten exemplaar steeds aanwezig zal zijn, ten einde de<br />
bezoekers lot het dadelijk idtoefenen van kritiek in de gelegenheid te<br />
stellen.<br />
Leert men uit de volgende bladzijden,wat het Genootschap heeft,<br />
men ziet er tevens uit, teat het niet heeft, maar wat juist daarom<br />
dubbel welkom zal zijn.<br />
Hierop wordt dan ook met bijzonderen nadruk de aandacht ge-<br />
vestigd van alien, die het hunne willen bijdragen om de aanwezige<br />
verzameling nit te breiden tot een volledig ethnologisch museum van<br />
den Indischen Archipel in zijn ruimsten omvang.<br />
Na dit te hebben doen voorafgaan rust op mij nog de aangename<br />
taak om hier openlijk mijn warmen dank te doen Icennen aan 's Ge-<br />
nootschaps eerelid, den heer A. B. Cohen Stuart, mens hoog te<br />
waardeeren bijdand, met de hem eigen heuschheid en naauwgeze<strong>the</strong>id<br />
verleend, mij bij de eindbeicerking bijzonder te stade is gekomen.<br />
De Secrelaris des Genootschaps,<br />
tevens JHrecteur van het Museum,<br />
BATAVIA, Augustus 1868.<br />
LEVYSSOHN NORMAN.
I N H O U D.<br />
I. Sumatra.<br />
A. Mentawei- en Poggi-eilanden Biz. 1<br />
B. Nias en de Batoe-eilanden 2<br />
C. Batak-landen » 3<br />
D. Mohammedaansche landen ter Westkust. . » 7<br />
M. Engana. » 12<br />
F. Lampong » 12<br />
G. Sumatra's Oostkust » 17<br />
II. Java.<br />
A. West-Java » 20<br />
B. Midden- en Oost-Java » 25<br />
C. Madura » 80<br />
III. Borneo.<br />
A. Wester-afdeeling. . » 81<br />
B. Zuid- en Ooster-ai'deeling » 91<br />
C. Overig gedeelte » 99<br />
IV. Celebes.<br />
Zuid-Celebes » 100<br />
Residentie Menado » 102<br />
V. Molukken » 108<br />
VI. Nieuw-Guinea » 113<br />
VII. Timor en Onderhoorigheden » 120<br />
VIII. Bali en Lombok > 124<br />
IX. Banka en Billiton » 127<br />
X. Biouw ) 128<br />
XI. Landen buiten den 0. I. Archipel » 129<br />
XII. Varia. " » 130<br />
Bijvoegsel » 132<br />
Verbeteringen en aanvullingen » 133
I SUMATRA.<br />
A. MENTAWEI- EN POGGI-EILANDEN.<br />
I A.<br />
1 en 2, Boog en pijlkokers met pijlen; de boog [ranran)<br />
van palmhout; de pees (silabiet) van zaamgedraaide boomscliors;<br />
de pijlen van bout met vergiftigde punten; de kokers<br />
[boek-boek) van bamboe, worden aan de schouders hangende gedragen;<br />
de omgeslagen seliors dient om liet indringen van water<br />
te belettcn.<br />
3 Dolkmes [blite); gewoon wapen van ieder man, aan de<br />
regterzijde gedragen en aan den schaamgordel bevestigd. (5 stuks.)<br />
4 Wandelstok van een aanzienlijke.<br />
5 R o e i s p a n e n (loeka). Door het doen trillen der twee lange<br />
dunne punten, waarin het hand vat van den riem uitloopt, worden<br />
onder het roeijen verschillende geluideu voortgebragt.<br />
6 Mansarmbau den van rottan, met het sap der meukoedoeplant<br />
geverfd.<br />
7 D i t o, gevlochten.<br />
S Als 6, doch langer, door mannen en vrouwen om de heup gedragen.<br />
9 en 10. D it o, gevlochten, meer bepaaldelijk op de Poggi-eilanden<br />
in gebruik.<br />
11 Hoofdversiersel, van jonge vrouwen.<br />
12 Halsband voor vrouwen (sekelle), met parelmoer versierd.<br />
13 Haarspeld met veeren versierd; ook wel als sieraad door<br />
mannen gedragen in het regter oor.<br />
14 Haarversiersel (siroeroct) voor beide seksen, uit eeue<br />
"Welriekende grassoort gemaakt.<br />
15 Gevlochte band, waardoor de lange hoofdharen der mannen<br />
en vrouwen gestokcn worden.<br />
16 Vrouwen-halasnoer van kralen en stukjes been.<br />
17 V r o u w e n - h a 1 s b a n d van pandan gevlochten.
2 I SUMATRA.—A. MENTAWEI- EN POGGI-EILANDEN.<br />
I A.<br />
18 Boomschors [kabit) tot het maken van kleedingstukken.<br />
19 Drie kokertjes van been tot berging van vuurslag of medicijn.<br />
20 Lans (soat); het yzer van het lemmet en dat der dolk><br />
messen wordt in raw bewerkten staat van Sumatra ingevoerd.<br />
21 Twee gevlochten zakjes.<br />
I B.<br />
B. NIAS EN DE BATOE-EILANDEN.<br />
1 Oorlogslans {fateboessa), van een hoofd of voorvechter.<br />
2 Lans met haak voor de varkensjagt (toho), tevens het gewone<br />
wapen van de Niasser. (2 stuks.)<br />
3 H o u t e n s c h i 1 d , behangen met idjoek en paardenhaar (baloese)<br />
van Zuid-Nias.<br />
4 Koppensnellers-sabel (boeloe seica); de aan de scheede<br />
bevestigde korf strekt tot bewaring van medicijnen voor verwondingen,<br />
en de daaraan vastgebonden afg-odsbeeldjes tot bescherming<br />
in den strijd.<br />
5 Houwer (foda) van Noord-Nias, het wapen van den geringen<br />
man.<br />
6 Halsband (ute'/o, kalaboeboe), uit schijfjes van buffelhoom<br />
zamengesteld; mag alleen gedragen worden door mannen, die<br />
in den strijd door dapperheid uitgemunt en een kop gesneld<br />
hebben.<br />
7 en 8. Twee ma n s - h a 1 s b a n d e n {geulambagi), de een van<br />
koper, de ander van been: enkel sieraad, zonder verdere beteekenis.<br />
9 S t r ij d m u t s [tetenauloe, tagoela lemiia], van rottan met idjoek<br />
bekleed, voorzien van valschen baar'd en knevels en versierd<br />
met afhangende stukjes rood katoen en laken.<br />
10 Strijdrok van boomschors, overtrokken met idjoek.<br />
11 Buizen van boomschors (baroe oeli gioe)\ Weeding van den<br />
geringen man.<br />
12 Dito, van inlandsch koord gemaakt.<br />
13 Koperen k e 11 i n g, dienende tot vrouwen-gordel.
I. SUMATRA.—B. NIAS EN DE BATOE-EILANDEN. 3<br />
I B.<br />
14 Armband, uit zeeschelp geslepen: door mannen alleeu aan<br />
den regterpols en door vrouwen aan beide polsen gedragen.<br />
15 Sirih- oftabakszakje van pandan.<br />
16 I Beeldenvanhuisgoden (adjoe-noeboe), meestal een<br />
17 \ der voorvarleren uit de familie voorstellende, en binnens-<br />
18 ' huis aan een der stutten bevestigd.<br />
19 Twee hoofdtooisels als no. 9.<br />
20 Hoed met hooguitstekende houten punt, van binnen bekleed<br />
met rood, wit en blaauw doek.<br />
21 Kleedje van een hoofd, van geel laken, met roode en witte<br />
stof afgezet.<br />
22 Strijdbuis van karbouwen-vel [boroe rabau).<br />
23 D i t o van schors van den klapperboom.<br />
24 Lans.<br />
25 Vijf sch ilden.<br />
26 Tloofdtooisel van idjoek.<br />
27 Houten beeldje als no. 16.<br />
28 Houten zetel van den voornaamsten vorst van Orahili.<br />
29 H a 1 s b a n d als no. 6.<br />
30—34 Beelden van huisgoden. Zie no, 16.<br />
35 en 36. T r o m m e n.<br />
37 Koperen draaibas.<br />
38 D o n d e r b u s.<br />
39 Dito.<br />
40 S t r ij dm u t s en.<br />
41 Sch il d*en.<br />
42 Honwer (balatoe telejoe) \<br />
43 Dito (garie) > van de Batoe-eilanden.<br />
44 Dito (boeloe-sewa) )<br />
45 Model der woning van den radja eener kampong op het eiland<br />
Tello (Batoc-eilanden).<br />
C. BATAK-LANDEN.<br />
I C.<br />
iKort zwaard van Toba (djenep): wapen van den geringen<br />
man.<br />
2 Dito uit het landschap Nai-pospos.
4 I. SUMATRA.—C. BATAK-LANDEN.<br />
1 C.<br />
3 H o o r n, dienende tot patroontascli (si babanc onggang d. i. als<br />
de bek van den rhinocerosvogel).<br />
4 Kruidhoorn (parpanggalahan), gemaakt uit den hoorn van<br />
een bedoe (antilope).<br />
5 Buikgordel (bobat), in Ankola door gegoede mannen en<br />
vrouwen gedragen.<br />
6 Koperen vrouwe n-h a 1 s b a n d uit Manda'ding (ponkal).<br />
7 Koperen armbanden van aanzienlijken (golantj-golang).<br />
8 Armbanden van de kima-sohelp (Jwmpas),<br />
9 R i n g e n van koperdraad, in het land zelf gemaakt en aan den<br />
pols gedragen (golang-golang~).<br />
10 Looden oorhangers (simbora), door de meisjes in Ankola<br />
gedragen.<br />
11 Vingerring van zeeschelp (tintiu).<br />
I2Ringen en koperen en looden oorversiersels<br />
uit Toba.<br />
13 Oorh anger (sibong) tot uitzetting van het gat der oorlel.<br />
14 Oorsieraad van jonge meisjes (boeloeng soeping).<br />
15 en 16. Tabak- of sir ih-zak j es, van pandan gevlochten.<br />
17 Handschrift op bamboe, bevattende eene weeklagt<br />
(andoeng).<br />
18 Dito, bevattende een stukje in het Mandailingsch over het spellen<br />
(poda di manongon riboet).<br />
19 Gevlochten zakjes voor tabak of sirih (salipi pangidoepan).<br />
20 Bovenkleed van een Tobaasch lioofd; in het land zelf van<br />
rameh-wezelen vervaardigd,<br />
21 Drie toovcrstokken (toenggal panaloan, d. i. stok , waarmcc<br />
men overwint), uit het landschap Padang Lawas. Van deze stokken,waarop<br />
menschen- en dierenbeelden zijn uitgesneden, en die<br />
aan het boveneind met het haar van verslagen vijanden, soms<br />
ook met hanenveeren, zijn versierd, bestond vroeger, naar verhaald<br />
wordt, slechts een enkel exemplaar, dat in 't bezit was<br />
van het geestelijk lioofd der Bataks, aan het meer van Toba,<br />
maar later veelvuldig is nagemaakt, zoodat men thans schierin<br />
iedere kampong een exemplaar vindt, dat bij tooverijen en bezweringen<br />
de hoofdrol speelt, Verlangt men bv. naar regen,
I C.<br />
1. SUMATRA.—G. BATAK-LANTJEN. 5<br />
dan plant men den stok schuins in den grond, en besproeit<br />
de figuren met water. De stok heet ook ziekten te kunnen genezen,<br />
zonder hulp loopen, enz. De figuren stellen esne i'amilie<br />
voor, die bloedschande bedreef en bekend is onder den<br />
naam van si adji donda halalioetan.<br />
22 Houten beeld van een huisgod (perpagaran): staat boven<br />
in de gevels der huizen, meestal met wapens in de handen,<br />
soms ook in de eene hand een bord met genees- of toovermiddelen<br />
tegen de booze geesten.<br />
23 Stuk bruin geverfde boomschors, als schutsel tot afscheiding<br />
van vertrekken.<br />
24 Koperen pijp van een Koeria-hoofd (gindoet).<br />
25 Kleed van boomschors, met franje van ?Y«»eA-touwtjes<br />
(abit hurt).<br />
26 lnlandsch geweven kleed van het patroon abit sadoen, met<br />
een zwart vak in het midden, koralen langs den rand en roode<br />
en zwarte franjes: een der zes soorten, welke door de hoofdeii<br />
van Ankola nog gedragen worden, en wel als een plaid over<br />
het bloote ligchaam, tervvijl een tweede, kleiner stuk als sarong<br />
om de heupen geslagen wordt.<br />
27 Bamboezen koker met ijzeren hanensporen<br />
(bamboengan).<br />
28Mandailingsch handschrift op boomschors<br />
(poestaha) van zeer oude dagteekening, over voorspellingen, tooverijen,<br />
volksgebruiken, en vooral over het oorlogvoeren: zeer<br />
zeldzaam, daar in Mandailing de meeste boeken van dien aard<br />
door de Padri's verbrand zijn.<br />
29 S i r i h-z a k uit Ankola (salipi melankap), waarin aan voorname<br />
personeu door de schoouste meisjes van het dorp, of, als<br />
dezen te verlegen zijn, door eene oude vrouw sirih-pruimjes<br />
worden aangeboden.<br />
30 Hals keten uit Groot Mandailing (sonka sitoloe), bestaande<br />
uit aaneengeregen stukjes been, visehgraat, brons, lood, messing,<br />
zaadkorrels en belletjes, en alleen door ongehuwde vrouwen<br />
gedragen; die met drie snoeren alleen door aanzienlijke.<br />
31 Koperen halsketen (/>o«£«Z lobe).
6 1. SUMATRA.—C. BATAK-LANDEN.<br />
I C.<br />
32 Dito (ponkal nepar ban kirin).<br />
33 Als no. 9.<br />
34 K i n d e r-v oetbanden {golang-golang 2>al).<br />
35 Zes stuks koperen ring en, gemaakt te Pekanlen.<br />
36 Als no. 8.<br />
37 Koperen knoopen voor een bruidskleed (giring-giring badjoe<br />
pota).<br />
38 Koperen oorringen (simbora pogas).<br />
39 Als no. 9.<br />
40 Eijn bevverkte bamboczen s i r i h-k a 1 k-k o k e r (tagan).<br />
41 Astrologische kale n der, op twee stukken bamboe uitgesneden<br />
(parkalahan).<br />
42 Stel halsversierselen (gondjong sonka), gedragen door<br />
de meisjes der Mandailingsche kainpongs in hut landschap Ran;<br />
van dezelfde soort als no. 30.<br />
43 Stel oorversierselen, van dezelfde herkomst als no. 42.<br />
De looden ringen heeten simbora; de daaraan bevestigde koperen<br />
sieraden simbora pogas, het ondcraan haugend stel koralen,<br />
met stukjes been, lapjes katoen en belletjes doorwerkt, boeloeng<br />
soeping.<br />
44 S i r i h-z a k van inheemsch maaksel (hampil) uit het district<br />
Loeboe Sikaping, ook buiten de Batak-landen van hier aangevoerd.<br />
45 Als no. 41.<br />
46 Model in hout van een Batak-graf in ~K\em-Mandailing: geschenk<br />
van den heer J. VAN NIEUWKUYK, die daarbij ongeveer<br />
het volgende mededeelde:<br />
De meeste beelden op de nog aanwezige oude Bataksche graven<br />
zijn door ouderdom onkenbaar geworden. Nogtans zijn<br />
er eenige, die nog in vrij goeden staat verkeeren, en wel:<br />
2 nabij de kampong Tamian, toebehoorende aan de bloedverwanten<br />
van Soetan Naparas;<br />
1 nabij de kampong Jyota Poenkoet Djai, van zekeren S i n a ga;<br />
1 nabij de kampong Singingoe, van zekeren D j a N a g a.<br />
Zulk een grafteeken heet in het Mandailingsch pondom; men<br />
onderseheidt pondom lahi-lahi voor mannen, en pondom dadaboroe<br />
voor vrouwen.
I. SUMATRA.—C. BATAK-LANDEN. 7<br />
I. C.<br />
De beelden, op pondoms geplaatst, stellen het gevolg voor,<br />
dat de overledene gehad heeft, en de staatsie, door hem gevoerd.<br />
Mannen, met lans en schild gewapend, tegenover maagden,<br />
met de sirih-doos in de hand, stellen de uitvoering voor van<br />
den een of anderen volksdans. Een jagthond, blaasroer en pijlkoker<br />
herinneren aan die, welke den overledene hebben toebehoord.<br />
Ook ziet men er een zetel [paninkahan), gelijk aan dien,<br />
welke in de sopo van den pamoesoek aanwezig was, en waarop<br />
hij bij vergaderingen of feestelijke gelegenheden in de kampong<br />
plaats nam.<br />
Op die zitplaats legden de bloedverwanten van den overledene<br />
bij kendoeri- of andere feesten eenige spijs van het feestmaal,<br />
in de stellige overtuiging dat die spijs door den doode zou<br />
worden genuttigd, zoodra men zieh verwijderd had.<br />
De hertenkop op sommige pondoms beteekent, dat de overledene<br />
ijverig en werkzaam was; een ruiter op eenolifaut, dat<br />
zijne voorouders op olifanten van Groot-Mandailing gekomen<br />
zijn om zieh in deze streek te vestigen.<br />
De vrouwelijke pondoms met dansende maagden stellen alleen<br />
het gevolg voor, dat de overledene tijdens haar leven had.<br />
Alleen in het Tamiansche, waarvan het A'oena-hoofd nog de<br />
heidensche leer is toegedaan, wordt nog eenigzins voor het<br />
onderhoud der pondoms zorg gedragen, of'schoon niet een meer<br />
ongeschonden is. Het Koeria-hooid van Tambangan, ofschoon<br />
Mohammedaan, is voornemens er een op het graf van zijnen<br />
vader Mertoewa-Radja op te rigten.<br />
D. MOHAMMEDAANSCIIE LANDEN TER WESTKUST.<br />
I D.<br />
1 S a b e 1 met ijzeren gevest {pedang) uit de Padangsche-Bovenlanden,<br />
aan den schouder gehangen: voorheen het geliefkoosde<br />
wapen der Padri's. (3 stuks.)<br />
2 Zwaard (roedoes), uit dezelfde landstreek.
8 1. SUMATRA.—D. MOHAMMED, LANDEN TER WESTKUST.<br />
I D.<br />
3 Geweer (sienggar, estenggarda), in de bovenlanden vervaardigd.<br />
Kruid en lood worden zonder behulp van laadstok los<br />
uit de hand in den loop gedaan, en met eene lont afgeschoten.<br />
4 Staatsie-dolk (golok rambauw) met fijn bewerkte zilveren<br />
seheede en gevest, afkomstig van een lioofd uit de Lima-poeloeh<br />
Koita,<br />
5 Regte sabel als no. 1: het gevest met koperdraad omwonden<br />
(pedang heroes).<br />
6 Twee mesjes voor dagelijksch gebruik; dat met handvat<br />
(ladoan) is een piso lipat.<br />
7 Vrouwen-armband van gedreven koper, met goud gemonteerd<br />
(galang).<br />
8 Kris uit Tanah Datar, dock aldaar niet iu gebruik (kris<br />
belenko),<br />
9 Lange kris uit de Lima-poeloe Koita.<br />
10 Waterflesch, uit de vrucht der laboe gemaakt (laboe tjakih).<br />
11 Kapmes (Jading) voor huiselijk gebruik.<br />
12 Sabel van Afjih.<br />
13 Kruidhoorn van klapperdop (panggalak).<br />
14 Oud nationaal zadel en tuig (pelana); de stang beet kakang,<br />
de stijgbeugels indjak-indjak koeda.<br />
15 Sabel van Atjih met ijzeren gevest.<br />
16 Zwaard (roedoes).<br />
17 Sirih-zakje, van pandan gevlochten (kampil).<br />
18 Houten koker met vergiftigde pijltjes, die meteenbamboezen<br />
blaasroer afgeschoten worden; afkomstig van de Orang<br />
Loeboe.<br />
19 Tot kleedingstukken bereide boomschors, waarvan een stuk<br />
met figuren versierd. Herkomst als voren.<br />
20 Hoofddeksels (toedoeng) van buitengewoue grootte.<br />
2.1 Mes met beenen gevest (serawi).<br />
22 Zwaard uit Agam (roedoes),<br />
23 Sabel uit Simpang Kiri.<br />
24 D oik mes uit de Padangsche Bovenlanden (golok rambavic).<br />
25 Sabel met zilveren gevest, vermoedelijk gemaakt te Soengei-<br />
Poea in de VIII Kotta's.<br />
26 Kapmes (lading) uit de XII Kotta's.
I. SUMATRA. — D. MOHAMMED, LANDEN TER WESTKUST. 9<br />
I D.<br />
27 Metalen buikband met gordel, door mannen der hoogere<br />
klassen bij feesten gedragen.<br />
28 Kaatsb alien van rottan (sipak raga).<br />
29—30. Mes sen voor huiselijk gebruik (piso of serauw).<br />
31 Zwaard uit de Bovenlanden, van fantaisie-model.<br />
32 Wandelstok van akar lahar, met zilveren ketting, van<br />
Priaman.<br />
33 Stempels om figuren op lijuwaden te drukken (pamoekiran).<br />
34 Handpauk (rebana).<br />
35 E gge (sikat).<br />
30 Spade, geheel van hout (tambilang).<br />
37 P 1 o e g (badja).<br />
38 Model van eenen p 1 o e g.<br />
39 Werktuig om den grond gelijk te maken (toenda).<br />
40 Egge (sikat).<br />
41 Hark (koejir).<br />
42 Houweel (pankoer).<br />
43—45. Diss els (pepalil).<br />
46 Handzaag (garagadji).<br />
47 G r a s m e s (sabit);<br />
48—49. Houten raderen om water op te voeveu (kintjir).<br />
50 Model eener groote rijstschuur {lombong).<br />
51 Model eener kleine r ij s t s c h u u r (kapoh).<br />
52—53. Rijstdeksels (toedoeng nasi) van Pajakombo.<br />
54 Water r ad van Pajakombo.<br />
55—56. Mes sen (sewar): het nationale wapen der Maleijers.<br />
57 Werktuig om de galangan's gelijk af te hakken {rembeh).<br />
58 Oud s child van rottan (priseh).<br />
59 Hoed (topi) van Atjih.<br />
60 — 61. Hoofddeksel (toedoeng) van Priaman.<br />
62 Gomelastieken bolvormige doozen voor tabak, sirih, kalk<br />
enz.; de groote heeten kadam, de kleine kapoeran.<br />
G3—67. Stel huissieraden, gemaakt van de biessoort mensiang,<br />
en genaamd antong-antong, afkomstig uit de kampong<br />
Selimpat, de voornaamste der vallei Alahan Pandjang.<br />
No. 63 beet Jcatang-katang, 64 kamboel-kamboet, 65 kopeir<br />
kopei, 66 ketoepei, 67 balei-balei,
10 I. SUMATRA. — D. MOHAMMED, LANDEN TER WESTKUST.<br />
I D.<br />
68—70. Zwemplanken van basoeng-howi (ondan), afkomstig<br />
van Tanah Batar, en gebruikt bij het oversteken van bergstroomen.<br />
71—72. Koperen oorringen (soebang) uit de afdeeling Padang.<br />
73 Doosje van gomelastiek, uit de Lima-poeheh Kotta,<br />
74 Voorwerp, dienende tot sieraad aan den kop der paarden bij<br />
bij feestelijke gelegenheden (tandoek koeda); volgens overlevering<br />
in den vorm van het teeken (distiiiclief) van Menangkabau.<br />
7 5 Modellen van w i m p e 1 s (merawds) uit de Padangsche Bovenlanden,<br />
door aanzienlijken voor hunne woningen aan hooge<br />
palen uitgestoken.<br />
76 Zwaard, met gevest als van de zoogenaamde Padri-zwaarden;<br />
de scheede met zilver gemonteerd.<br />
77 Twee Ian sen, de steel van gongga-hout en met zilver gemonteerd.<br />
7 8 Twee g e w e r e n , met zilver gemonteerd.<br />
79 Lange k r i s.<br />
80 Kort zwaard (golok rambanw).<br />
81 Degenstok (pedang mansiang).<br />
82 Dolkmes (sewar).<br />
83 Dito (bade).<br />
84 Krom dolkmes (koerambik).<br />
85 Puntig toeloopend blikken k r o o n t j e , tot versiering der daken<br />
van de woningen der aanzienlijken (kembang pamontjak;<br />
volgens anderen pontjalc roemah).<br />
86 Oranje gekleurde pajoeng, met getah-pertjah bcstreken.<br />
87 Spinnewiel (kinfjir).<br />
88 Model van weefgetouw (tampat tenoen).<br />
89 ff a suikerrietmolen (giliugan teboe).<br />
90 // /, gambir-pers (kampo gambit-).<br />
91 „ ,, k o f f ij - h a n d m o 1 e n (gilingan kopi).<br />
92 Twee man den van rottan (kerang).<br />
93 Bamboezen brieventasch (kambal soerat).<br />
94 Modellen van 1 a n d b o u w - w e r k t u i g e n.<br />
95 Model van timmermansgereedschap.<br />
96 ,/ „ s n ij m e s (gadoebang).<br />
97 // ,/ d is sel [pepatil).
I. SUMATRA. — D. MOHAMMED, LANDEN TER WESTKUST. 11<br />
I D.<br />
98 Model van grasmes (sabit).<br />
99 ;/ a mes om tabak te snijden.<br />
100 „ ,/ spade.<br />
101—103. Vogelknippen (sankar poejoeh, pamikat poejoeh,<br />
sankar boeroeng pipit).<br />
104 Lijmstokjes om vogels te vangen (djirik bangoe).<br />
105 Model van trom, in de moskee gebruikt (taboeh, bedoeg),<br />
106 Twee dito kleine.<br />
107 Twee water kalebassen (laboe ajer).<br />
108 Model van werktuig bij gambir-bereiding (tjitak gambir).<br />
109 Vischnetten (tanggok ikan).<br />
110 Waterschepper (Umbo ajer).<br />
111 Model van diss el (pepatil).<br />
112 Aarden water ketel (kaboek).<br />
113 Model van oliepers (kampo minjak).<br />
114 „ „ egge.<br />
115 w ,; mesje om padi te snijden (toewei).<br />
116 Garenklos (ilak benang).<br />
117 Aarden pot (tarnang),<br />
118 Model van 39.<br />
119 Braadpan.<br />
120 Model van moskee.<br />
121' i, a raadhuis (balei).<br />
122 „ // woonhuis.<br />
123 Drie modellen van r ij s t s c h u r e n.<br />
124 Sieraad der voorvechters in den strijd, achter in den gordel<br />
gestoken (seron).<br />
125—127. Modellen van vaartuigen: 125 sampan tambangan,<br />
126 djaloeh, 127 djonkong.<br />
128 Vischnet (poekat).<br />
129 Versierselen der legersteden van jonggehuwden, gemaakt<br />
van het merg van den gaboes-boom (pemainan klamboe).<br />
•m
12 I. SUMATRA. — E. ENGANO.<br />
E. ENGANO.<br />
I E.<br />
1 Houten menschenkop, met echte tauden en oogen van<br />
paarlemoer, op den voorsteven der praauwen als versiersel geplaatst.<br />
2 Werplanseu met ijzeren en koperen punten, doorgaans<br />
vervaardigd uit parangs en boslemmer messeu.<br />
3 Houten be eld van een vogel, tot sieraad binnenshuis.<br />
4 Manskleed van boomschors, met kralen versierd.<br />
5 Hoofdversierselen van mannen.<br />
6 T o u w van boomschors, voor vischnetten.<br />
7 K o r f j e van rottan.<br />
8 Vrouwen-halsband met een plaatje van paarlemoer.<br />
9 Vrouwen-buikgordel.<br />
10 Doosje van pandan.<br />
11 Houten s child, bij vijandelijken aanval vlak nabij de woning<br />
geplaatst, om van achter deze bedekking den aanvaller met<br />
lausworpen te bestoken.<br />
12 Houten be eld in zittende houding, tot versiering binnenshuis.<br />
13 Halsversiersel van schelpjes, voor mannen en vrouwen.<br />
14 Breede hoofdband van rottan, met kralen en veeren.<br />
F. LAMPONG.<br />
I E.<br />
1 Piek van Raden Intan, het lioofd van den in 1857 bedwongen<br />
opstaud; geschenk van den heer G. WASSINK.<br />
2 Rijk versierde bruidssarong.<br />
3 Bad-handdoek (tampan).<br />
4 Kleedingstuk voor mannen, in den vorm van een rok (katocy<br />
5 Hoofddeksel (ketopong), gemaakt van de bloestroe-vrucht<br />
(timpoet).<br />
6 Gevlochten blaadjes om borden op te zetten (kisa pandjang).<br />
7 Hoofddeksel (ketopong), van boomschors, met karet overtrokken.<br />
8 Lange k e 11 i n g van kralen, behangen met duiten, aan 't uit-
I. SUMATRA. — E. LAMMING. 13<br />
I E.<br />
einde een gekleurde handdoek van inlandsch weel'sel, bij huwelijksfeesten<br />
van aanzienlijken als servet gebruikt (prantoewj<br />
dwaro).<br />
9 Vrouwen-baadje (kaioa boentah babaai).<br />
10 Gestreepte sarong van jonge meisjes van aanzien (tapis sindjang<br />
moeli selatin).<br />
11 en 12. Kleedjes, die bij het aanbieden van geschenken<br />
daarvoor worden uitgespreid (tampan pengantar).<br />
13—15. Kleederen van de schors van den ipoh-boom.<br />
16 Geruite sarong van jonge meisjes (tapis tenjapd).<br />
17 Baadje van kinderen van aanzienlijken, gemaakt van gebloemd<br />
Europeesch lijnwaad (kawu sorong).<br />
18 Als 11 en 12.<br />
19 Sprei van de schors van den roelang-hoom (pioe-roelang).<br />
20 en 21. Dito van den ipoh-hoom (pioe-ipoh).<br />
22 Pakje gezuiverde katoen.<br />
23 Kinder-sarong (sindjang), uit Makakau.<br />
24 Bandelier voor vrouwen, die verscheidene kinderen hebben<br />
(awi babaai).<br />
25 Dito voor vrouwen, die slechts ddn kind hebben (awi babaai<br />
anak saai).<br />
26 Als 10.<br />
27 Badkleedje (sindjang anda, basahan).<br />
28 Als 16.<br />
29 Bamboezen lioofdband (kekandoe), door jonge huwbare meisjes<br />
gedragen.<br />
30 Gevlochten zakjes van pandan, waarin door de doohters des<br />
huizes aan bezoekers en ook aan hare aanstaanden de sirih aangeboden<br />
wordt (kampil pengassan).<br />
31 Bamboezen sir ih-doos voor vrouwen (kandi pengassan babaai).<br />
32 Bamboezen kistje [sap babaai), met inlandschc katoen.<br />
33 Toedoeng van pandan (sadji oeloe).<br />
34 Mutsje van lembatig-h'vt'mVL (tapoeng tike), voor den vcldarbeid.<br />
35 Z a k , waarin de vrouwen rijst en andere produkten ter markt<br />
brengen (kamboet bias).
14 I. SUMATRA. — P. LAMPONG.<br />
I P.<br />
36 Ban den van rottan (goewi), om verschillende voorwcrpen van<br />
te maken.<br />
37 Met kralen bewerkte sirih-mandjes (tampa pengassan),<br />
voor huwelijksplegtigheden.<br />
38 Twee ronde tabaks-doozen van getah pcrtjah {pakei tembakko).<br />
39 Do os, waarin jonge meisjes haren aanstaanden op't veld rijst<br />
brengen (Jwejan mi).<br />
40 M e d i c ij n - d o o s j e van bamboe (djaga-djaga).<br />
41 Buikgordel voor jonge meisjes (bebinting).<br />
42 Stuk h o u t, om een steen gegroeid (kcijoe sela batoe). Aan<br />
het afschrapsel wordt geneeskracht toegeschreven.<br />
43 Sigaren-doos (tampah roko).<br />
44 Porte-cigare (tampah bekom).<br />
45 Kralen hanger, om glazen in te bergen (doeaja).<br />
46 Waaijertje om kinderen mee in slaap te maken.<br />
47 Koperen halssnoer, in de bergdistrikten bij den dans gedragen.<br />
48 M u t s j e van pandan, voor den arbeid in de bosschen (ketopong<br />
pandan rimboe).<br />
49 Dolkmes (badi).<br />
50 Model van een kapmes (tjendong).<br />
51 Armband van zee3chelp (kaloeng all, sigoenggoeng),<br />
52 Medic ijn-flesch van rottan (kemboet goewi),<br />
53 Oorknoppen (snide, soebang).<br />
54 (*) Zilveren haarkam [gaharoe selaka).<br />
55 Hoofdtooisel van eene bruid (kandoe koeliling).<br />
56 Gouden armbanden, van binnen opgevuld met getah hambaloe<br />
(gelang kana).<br />
57 Gouden oorknoppen (soebang).<br />
58 Gouden looverkrans (pandang, kekandoek).<br />
59 Gouden b 1 o e m e n, eenigzins voorovergebogen in de haarwrong<br />
gestoken [tjoendoek).<br />
(*) 54—86, ten geschenke ontvangen van den Resident E. M. G.<br />
VAN CATTESBURCH, maken den opschik der jonge meisjes uit, vooral<br />
bij feestclijke gelegeuheden.
I. SUMATRA. — E. LAMPONG. 15<br />
I E.<br />
60 Gouden borstsieraden (boelan sari mas).<br />
61 Gouden halssieraden (tampang djedjer mas).<br />
62 Gouden hoofdband (selembo).<br />
63 S ta f (pandotan).<br />
€4 Zilveren halssuoer, aan de uiteinden met gele kralen versierd<br />
(djala mvne).<br />
16 I. SUMATRA. — F. LAMTONG.<br />
I E.<br />
92 Sarong voor dagelijksch gebruik {tapis itam).<br />
93 en 94. Kain pandjang van mannen (bidah abong).<br />
95 en 96. Als no. 2.<br />
97 Met gouddraad doorweven kain pandjang voor vrouwen<br />
(bidah).<br />
98 Vrou wen-sarong (tapis).<br />
99 Met zijdc doorweven slaapkleedje voor jonge vrouwen<br />
(pioe bidah),<br />
100 Als 90.<br />
101 en 102. Als 98.<br />
103 en 104. Als 14.<br />
105 en 106. Kleedingstukken van de schors Van den roelang-boom.<br />
107 Houten eerezetel (pepadon), bestaande uit zitting (panyadjongan)<br />
en rugstuk (sesako), het laatste ruim zes voet boog<br />
en fraai gebeeldhouwd.<br />
Het regt om zoodanigen zetel te bestijgen, werd vrocger door<br />
de Sultans van Bantam verleend; thans wordt het gekocht van<br />
do reg<strong>the</strong>bbenden van denzelfden stam, doch kan alleen door<br />
te gocder naam en faam bekend staande personen verkregen<br />
worden, en gaat zelfs door sleeht gedrag verloren. De reg<strong>the</strong>bbenden<br />
mogen op de pepadon zitting nemen bij feestelijke gelesenheden<br />
in de sesset, het raadhuis. De voornaamste onder<br />
hen heeftzijne plaats in hot midden, de andereu ter regter- en<br />
linkerzijde. — De hier aanwezige pepadon moet volgens overlevering<br />
ruim drie eeuwen oud zijn.<br />
108 Model van een dito, van Sepoetih.<br />
109 Model van een draagstocl (djopana), waarin degecn, die<br />
de pepadon (no. 107) voor 't eerst bestijgen zal, uit zijne woning<br />
naar de sesset gedragen wordt. Bij personen van aanzien wordt<br />
alsdan een gele of witte tent over de djopana gespannen, bij<br />
minderen eeue van andere kleur, onverschillig welke. In dezen<br />
stoel worden tegenwoordig ook wel bij huwclijksfeestcn de bruid<br />
en bruidegom rondgedragen.<br />
110 Model van een stoel (djoli), waarin jongelingen van aanzien<br />
zieh naar de volksfeesten, tournooi en dans (mengigel menari)<br />
dragen laten.
G. SUMATRA'S OOSTKUST. 17<br />
I F.<br />
Ill en 112 Modellen van karren (rata), waarmede de pepadonbestijger<br />
wordt afgehaald wanneer hij in 't huwelijk treedt of<br />
aan het tournooispel gaat deelnemen. Ook kunnen ouden van<br />
dagen zieh met deze karren naar de sesset doen rijden, mits<br />
vroeger den pepadon bestegen hebbende.<br />
113 Model van een zegekar (boeroeng Garoeda); wordt bij huwelijksfeesten<br />
gebezigd.<br />
114 Met kralen gestikt be hang; strekt bij huwelijksfeesten tot<br />
versiering der zitplaats van de bruid, (tampan madjoe).<br />
115 Drie gen die's van Toelang Bawang.<br />
116 Twee pieken (toembak Balauic).<br />
117 Groot dolkmes (bade).<br />
118 Klein dolkmes (bade-bade).<br />
119 Vier bamboezen man den van Sepoetih (besik, doedoeng).<br />
120 Bamboezen mand van Toelang Bawang (njawan).<br />
121 Rag a; wordt gebruikt om rijst op to zetten ter afkoeling.<br />
122 Houten toestel (kekoeda) dient bij wijze van naaischroef.<br />
123 Rijstzeef (nioh).<br />
124 Bamboezen band en; worden bij het weven van lijnwaden bij<br />
wijze van juk om 't lijf gcbonden (tali ambong).<br />
G. SUMATRA'S OOSTKUST.<br />
I G.<br />
1 Twee br o ek en. v<br />
2 en 3 Twee stuks lijnwaad, half van zijde (kain palang)' a ^<br />
4 Zakdoek. I > P<br />
5 Kris. *<br />
6—8. Donderbussen (pamoeras).<br />
9—12 Pieken (lambing).<br />
13 Buk s (Irakoen).<br />
14 en 15 Klewangs (kampellang).<br />
16 en 17 Lange krissen (soendang).<br />
18 Kris.<br />
19—24. Vlaggen.<br />
25—29. Schilden.<br />
30 en 31. L ilia's.<br />
«<br />
ed<br />
><br />
bo<br />
p<br />
a<br />
'bh<br />
*:.> ,££<br />
<br />
H a;
IS G. SUMATRA'S OOSTKUST.<br />
I G.<br />
32 Europesche muziekdoos, door den laatsten Panglima van<br />
Reteh als sirih-doos sjebezigd.<br />
33 en 34. Lans en van Bjambi.<br />
35 K 1 e w a n g van Bjambi.<br />
36, 37 en 38. Lans en van Palembang.<br />
39 en 40. Twee Palembangsche dolkmessen (djambia) van<br />
Arabischen oorsprong.<br />
41 en 42. Twee fraai gedamasseerde zw aarden met gouden<br />
gevest. Geschenk van den Sultan van Bjambi aan den Gou-<br />
vernenr-Generaal.<br />
43 Kunstig uitgesneden stuk hont; zat boven de poort van den<br />
Kraton te Bjambi; bij de expeditie van 1858 van daar medegenomen.<br />
44 Stel zilveren armbanden van jonge meisjes. \ g S<br />
\ ^J ^<br />
45 Soort s Inn da tig; wordt. door de meisjes los om het "3 o<br />
hoofd oeslasjen ; wordt ook c;ebruikt als handdoek (sam-1""" §<br />
pang djarang aloes). I o a •<br />
46 Dito (sampang djarang kasar.)<br />
47 Borstlap (tengkoeloeh). ) cu « .<br />
48 en 49. Mannen baadjes van geklopte boomschors. I "§ ^ >"*<br />
50 Vrouwen baadie. I a J= ^<br />
bD<br />
51 Mnts. Dient als 48, 49 en 50 bij den veldarbeid.<br />
52 Kinder kapje ter beschutting tegen de zon (gandit)<br />
53 Reismand (kopek).<br />
54 B r o ek van Atjih.<br />
55 Wit geborduurde broek van Assahan.<br />
56 en 57 Borduurwerk van Assahan.<br />
5 8 Uitgeslagen koperen platen van kussens (kapala bantal).<br />
59 Amulet uit de bovenlanden van Assahan; bestaande uit een<br />
stukje lood, waarin Battasche karakters gegrift zijn.<br />
60 Lans; werd te Deli gel)ezigd om ter dood veroordeeldeu mede<br />
af te maken. De Sultan van Bell heeft ten bewijze, dat hij die<br />
wreede straf voor goed heeft afgeschaft, deze lans in 1866 ten<br />
geschenke gegeven aan den kontroleur le klasse mr. J. A. M.<br />
van Cats baron de Raet, van wien het Genootsehap haar ontvangen<br />
mogt.<br />
61 en 62. Twee Battasche sarongs, veivaardigd in de binnenlanden<br />
van Batoe Bara.
I G.<br />
63 Randjoes, van Assahan.<br />
G. SUMATRA'S OOSTKUST. 19<br />
64 Houten presenteerbladen (semerit); worden in de binnenlanden<br />
van Temiang vervaardigd.<br />
65 B r o n z e n stukje g e s c h u t met kamerlading, gevonden in den<br />
grond nabij Deli Toewa, zijnde aan den voet van het gebergte,<br />
dat het landschap Deli doorsnijdt en waar nog hechte overblijfselen<br />
van wallen worden aangetroffen. Zie omtrent de inscriptie,<br />
waaruit door den beer E. Netscher gelezen wordt: „sanat 1103<br />
alamat baloen Haroeh", de notulen der vergaderingen van het<br />
Genootschap IV pag. 271.<br />
66 IJ z er e n kamerlaad kanonuetje.op eene eigenaardige wijze<br />
aaneen gesmeed en met drie waarlooze kamers; atkomstig van<br />
Poeloe Lawan onder Kampar.<br />
67 Donderbus.<br />
68 Walbus. ^ ^ , T . L ^ ^ ^ ^ ^ K ^ ^ ^<br />
„ „ , . , , . In 1865 te Assahan buit ge-<br />
69 Zwaard (pedang besiang). \ ,<br />
70 Sabel.<br />
71—73 Lanse n.<br />
74 De heilige kris van Toewan Paradipo, hoofdaanvoerder der Pa-<br />
sumahers in 18G6.<br />
75—78. Lans en. No. 77 de steel van pinang-pinang-hout.<br />
NB. De voorwerpen, van de onderhoorigheden van Siak afkom-<br />
stig, zijn deels geschonken door het eerelid des Genootschaps , den<br />
resident van Riouw E. Netseher, deels door zijne bemiddeling ont-<br />
vangen.
II JAVA.<br />
A. WEST-JAVA.<br />
II A.<br />
1 Hou wer; Bandongsch fatsoeu en maaksel. Soend. gobang Bandong,<br />
Jav. en Mai. pedang.<br />
2 en 3. K a p m e s s e n voor huiselijk gebruik. Mai. golok, Soend.<br />
bedog, Jav. bendo.<br />
4 en 5. Kapmessen, waarvan de houten scheede met reepjes<br />
van een of auder metaal of been is ingelegd, (golok pontang),<br />
6 Dolkmes met zilveren gevest en scheede (bade'),<br />
7 Z w a a r d. Soend. gobang, Jav. laming.<br />
8 Als 1.<br />
9 Kapmes van antieken vorm. Soend. koedjang, Jav. koedi;<br />
wordt als poesaka bewaard en dient dus niet tot dagelijksch<br />
gebruik.<br />
10 Regte kris (kris bener) van het fatsoen djalak met scheede van<br />
het fatsoen gajaman, vervaardigd van timaha-hont.<br />
11 Slangvormige kris (kris lok) van het fatsoen sampana<br />
met scheede van het fatsoen ladrang, van dezelfde houtsoort als 10.<br />
12 Kris lok van het fatsoen tjarangsoka met ^o/'a?»a»-scheede<br />
van trembaloe-hont.<br />
13 Kris lok-sampana met gajaman kendit-acheede van timaha-hont.<br />
14 Kris bener-djalak met ladrang-scheede van timaha-hont,<br />
15 Kris lok-sampana met gajaman-scheeie deels van timaha-<br />
deels van awar-awar-hont.<br />
16 S t a a t s ie-1 an s met zilveren beslag.<br />
17 Boog (gandewa) en pijlen (panah, djemparing); speeltuig.<br />
18 Stampwerktuig van tandelooze sirihkauwers (lolodok).<br />
19 Stel bamboezen muziekinst rumen ten (angklong). .De<br />
vier voornaamste onderdeelen, waartoe zieh dikwerf het stel<br />
bepaalt, heeten biang, engklok, gantjang en toenklit.
II. JAVA A. WEST-JAVA. 2<br />
II A.<br />
20 en 21. Maskers (topeng), behoorende tot de straat vertooning:<br />
topeng babakan,<br />
22 Standaard (adjoek) voor het gewone aarden lampje (palita).<br />
23 Garen winder (oendar).<br />
24 Woning (imah).<br />
25 Stal (gedogan).<br />
26 Paseban (labang). \ Modellen uit de Preanger-landen,<br />
27 Rijstschuur (le'it).<br />
28 Woning (imah).<br />
29 Viool (rebab).<br />
30 Kapmes (golok pontang).<br />
31 Dolkmes van Chineschen oorsprong.<br />
32 Klein kapmes (piso).<br />
33 Als 30,<br />
34 Zwaard (tjondre'). Het dragen van dit wapen is aan de bevolking<br />
in het Tjanjorsche niet geoorloofd, wijl in vroeger dagen<br />
de Bopatih Aria Wira Tanoe Datar III, die zieh aan<br />
maagdenroof had schuldig gemaakt, met een tjondre om 't<br />
leven is gebragt.<br />
35 Dolkmes (sekin),<br />
36 Gamelan-spel van de eenvoudigste soort, als geheel van<br />
hout en bamboc vervaardigd.<br />
37 en 38 (*). Twee zoogenaamde zeeklappers, naar vermeend<br />
wordt, van de Sechelles afkomstig, (boeioah Djinggi, kalapa laid);<br />
op voetstukken van soeasa (spinsbek), schijnen gedicnd te hebben<br />
tot kwispeldoor.<br />
39 Het gamelan-spel, genaamd soeka ramc, bestaande uit:<br />
4 groote gong's, I ketoek, 14 karang soemang's, of bonang's<br />
tjara Bali, 14 bonang's kromoug, 2 groote en 3 kleine gambang's,<br />
3 gambang's gongsa, 8 saron's, 5 peneroes, 1 pende 4<br />
kempoeVs 2 tjempres, 2 ginla's, 1 kendang en 3 kleine kendang's<br />
of ketipoeng.<br />
40 De kris sampana tjanareta, aldus genoemd naar haar fatsoen.<br />
41 De kris Soeltan Mochie.<br />
(*) 37—52 Rijkssieradcn afkomstig van het sultanaat van Bantam.<br />
Of ook dc krooiion, bcdocld bij 53, daartoc bchoorcn, is niet zeker doch<br />
wel waarschijnlijk.
22 II. JAVA A. WEST-JAVA.<br />
II A.<br />
42 Kris, waarvan de naam niet bekend is.<br />
43—47. La n sen.<br />
48 Fraai uitgesneden ivoren handvat van een k r i s.<br />
49 en 50. Gouden k r o o n e n.<br />
51 en 52. Twee krissen met fraai bewerkt handvat van hout<br />
en hertshoorn; ook de scheede van beide verdient opmerking<br />
om haar fraai bloemwerk.<br />
53 Twee gouden kroonen van een bruidspaar.<br />
54—58 Dolkmessen (bade-bade).<br />
59—61 Kleine m e s s e n voor het fijne werk in bamboe (piso raoet).<br />
62 K e u k e n m e s.<br />
63 IJ zcren wapen, bij de (Jhinezen vooral in gebruik, (sikoe-sikoe).<br />
64 en 65. Twee kapmesseu.<br />
66 (*) Muziekinstrumen t der bergbewoners, uit aaneengeregen<br />
bamboezen zamengesteld en waarop geslagen wordt als op de<br />
gambang van het gamelan-spel, (tjalong).<br />
67 Als 19.<br />
68 Suiker-molen, model.<br />
69 Katj an gpers.<br />
70—74 Modellen van Tijgervallen (djeblagan tangkap matjan).<br />
75 Kof f ij - pel m ole n.<br />
76 Guitar (kefjapc); wordt bij het zingen van pantoen's bespeeld,<br />
77 Karbouwen klokken (klontongan, kongkorakan).<br />
78 (f) Rek om het katoen aan op te hangen (sempiran kapas).<br />
79 Werktuig (molentje) tot zuivering vau het katoen (gilingan,<br />
Soend. hindesan),<br />
80 Spinnewiel (djauira, Soend. kintjir).<br />
81 Hout, waarom het gesponnen katoen tot strengen gewonden<br />
wordt (likassan).<br />
82 Houten toestel, waarop de draad, na geborsteld en ge-<br />
(*) No. 66 -130 uit Bantam afkomstig.<br />
(f) 78—95 hebben alien betrekking op de verwerking van inheemseh<br />
katoen tot geweven lijnwaden. Over dit onderwerp alsmede over het<br />
batikken en drukken van lijnwaden vindt men eene belangrijke, door<br />
afbeeldingen toegeliclite bijdrage van de hand van den kontroleur F.<br />
G. van Delden, in hot Xle deel van het tijdschrift voor Nijverheid en<br />
Landbouw in Nederlandsch-Indie.
II. JAVA A. WEST-JAVA. 23<br />
i<br />
II A.<br />
droogd te zijn, gelegd wordt om het afwiuden gemakkelijk te<br />
maken, (ingan Soend. oendar).<br />
83 Dito voor roode draden.<br />
84 Galg om de klossen aan op te hangen (kerekan).<br />
85 Opzet-toestel, (panen, Soend. bihanian).<br />
86 W e e f g e t o u w (gagragan).<br />
87 Houten toe stel waarover men de lat (wlira), die met den<br />
kam (soerie) gebruikt wordt om den doorgeschoten draad aan te<br />
slaan, telkens bij het uithalen laat heenglijden, (Ihrogan).<br />
88 Pot met asch van den pisang-batoe; wordt ter verkrijgiug van<br />
eene zwarte kleurstof vermengd met:<br />
89 Indigo (nila).<br />
90 Pot met schors van den menteng-boom.<br />
91 Pot met mengkoedoe-w o r t e 1. Dient even als 90 tot verkrijging<br />
eener roode kleurstof.<br />
92 Bak, waarin de verf gemaakt wordt.<br />
93 Mand om katoen in te bergeu.<br />
94 Spinnewiel voor fijn werk (djantra).<br />
95 Geweven stuk lijnwaad.<br />
96 Kapmes, waarvau het gevest met zilver beslagen; wordt in<br />
den regel door vrouwen gebruikt, (piso betok),<br />
97 Drie stuks gedeboes.<br />
98 Tambourin's, behooreude bij het gedeboes-svel (terbang).<br />
99 Groote tambourin, (rebana), bij festiviteiten in gebruik.<br />
100 Model van het bed van een dessa-bewoner.<br />
101 Kokosnoten-rasp (koekoeran).<br />
102 Twee koperen keteltjes.<br />
103 Touw van den waroe- en den aren-hoo\a.<br />
104 Zeildoek van de bladeren van den gebang-hoom.<br />
105 (*) Hoofdtooisel van den bruidegom (angoen-angoen).<br />
106 Dito van de bruid.<br />
107 Oorveraietselen (soenting).<br />
108 Blikken en koperen buikbanden (mer).<br />
109 Metalen armbanden (gelang).<br />
110 Metalen schouderbanden (gelang badjoe).<br />
(*) 105—111 Bruidssieradeu.
24 II. JAVA A. WEST-JAVA.<br />
II A.<br />
III Gouden halssieraden (Icalong).<br />
112 Lcderen portefeuilles van Pandeglang.<br />
113 Kapmes (koedjang),<br />
114 Diss el (balioeng, Soend. wadong).<br />
115 Hakbijl (kampak).<br />
116 Als 96.<br />
117 Schaaf (seroet).<br />
118 Grasmessen (kored).<br />
119 Dito (arit).<br />
120 Kapmes {golok).<br />
121 Dito (golok njadap),<br />
122 Dito (golok pontang).<br />
123 Sabel (pedang), Europeesch model.<br />
124 Dolkmes (bade-badu).<br />
125 Model van een kris met uitgesneden gevest.<br />
126 Koperen inktkoker van Arabisch model; wordt<br />
gebezigd bij den aanslag der landrenten.<br />
127 Baadje van agel.<br />
128 Sarong (kain loenas).<br />
129 Wit katoenen hoofddoek.<br />
130 Wit katoenen buikband.<br />
131 Houwer (gobang Bandong).<br />
132 Kris bener-bredjel met gajaman-scheede van kokossan-houi.<br />
133 Kris lok-tjarangsoka met gajaman-schecde van kwini-hont.<br />
134 Houwer (gobang Bandong).<br />
135 Groot kapmes met fraai bewerkte scheede van ?iagasari-hont.<br />
Gemaakt te Garoet.<br />
136 Houwer [gobang Bandong).<br />
137 Kort, breed kapmes, vooral in Bantam in gebruik; de scheede<br />
van bufl'elhoorn.<br />
138 Als 19.<br />
139 Modellen van Wajang-koelit-poppen.<br />
140 Mes (piso raoet).<br />
141 Houten ledikant, van binnen met spiegels voorzien. Afkomstig<br />
van de Sultans van Bantam.<br />
142 Kinder bedj e, met een kistje vol mctallerlei lijnwaad. Herkomst<br />
als boven.<br />
ha<br />
bn<br />
> o<br />
T3<br />
1 -v<br />
••:><br />
U<br />
03<br />
II. JAVA A. WEST-JAV A. 25<br />
II A.<br />
143 VI ag der Sultans van Bantam; was een der voornaamste poesaka's<br />
van het rijk. Volgens de overlevering heeft zij het fatsoen<br />
van het zwaard Doelpakar, het wapen van AH, Mohammed's<br />
schoonzoon. Zij is van gele zijde en bezaaid met daarop<br />
vastgenaaide lapjes van eene zwart gekleurde stof, voor 't grootste<br />
deel door elkaar geplaatste Arabische karakters voorstelleude, naar<br />
welker zamenhang te vergeefs onderzoek is gedaan.<br />
II JAVA.<br />
B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
1 Tenggersch z w a a r d uit Pasoeroean.<br />
2 Model van een tijgerval uit Tagal.<br />
3 Stel staatsie-pajoengs van Djokjakarta, als:<br />
1 Pajoeng gilap; geheel verguld van binnen en van buiten;<br />
wordt gedragen door den Sultan en door deu Resident.<br />
2 Pajoeng gilap; geheel verguld vanbuiten; wordt gedragen<br />
door den kroonprins en de onafhankelijke prinsen.<br />
3 Pajoeng soesoen koening, drie gele pajoengs aan<br />
edn stok; wordt gedragen door den Pangeran Adipati Anom<br />
(kroonprins) en ook bij zekere plegtigheden.<br />
4 Pajoeng 11 at jap koening; verguld met eenen gepunten<br />
gelen band in het midden; wordt gedragen door den Pangeran<br />
Ngabehi.<br />
5 Pajoeng en dh ok setoegel koening, verguld met<br />
een breeden gelen band in het midden; wordt gedragen door<br />
Pangerans, zoons van vorsten.<br />
6 Pajoeng koening serret, geel met een smallen vergtriden<br />
rand; wordt gedragen door echte vorstenkinderen<br />
op jeugdigen leeftijd.<br />
7 Pajoeng koening, geheel geel; wordt gedragen boven<br />
spijzen of kleederen van den Resideut of den Vorst.<br />
8 Pajoeng endhok setoegel poetih, bovenste helft<br />
verguld, onderste helft wit met een breeden verguldeu rand;<br />
wordt gedragen door Pangerans Seulono,
26 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
9 Pajoeng tlatjap ngisor dhoewoer, verguld met<br />
een gepunten witten band in het midden; wordt gedragen<br />
door Raden-Ajoe's, dochters van vorsten.<br />
10 Pajoeng poetih tlatjap ngisor, wit met een gepunten<br />
vergulden rand; wordt gedragen door Pangerans,<br />
kleinzoons van vorsten.<br />
11 Pajoeng id jo end hole setoegel, verguld met een<br />
breeden groenen band in het midden; wordt gedragen door<br />
den Rijksbestierder.<br />
11 Pajoeng idjoendhok setoegel go dhe, als boven,<br />
maar het onderste vergulde gedeelte iets minder breed; wordt<br />
gedragen door voorname regenten.<br />
13 Pajoeng id jo end ho k setoegel tjilik, verguld<br />
met een zeer breeden groenen band; wordt gedragen door regenten<br />
van minderen rang.<br />
14 Pajoeng id jo tlatjap ngisor, groen met een gepunten<br />
vergulden rand; wordt gedragen door Boepali's Anom.<br />
• 15 P ajoeng idj o serret, groen met een smallen vergulden<br />
rand; wordt gedragen door regenten van minderen rang<br />
en door beambten, bekleed met den rang van Rio.<br />
16 Pajoeng idjo tjeplok dhoewoer, groen met een<br />
breeden vergulden kring geheel boven; wordt gedragen door<br />
den fiskaal.<br />
17 Pajoeng idjo, geheel groen; wordt gedragen door voorname<br />
penewoe's (beambten, volgende op de Rio's).<br />
18 Pajoeng idjo k end hit serret; van boven afloopende:<br />
verguld, groen, verguld, rood, verguld, rood, verguld,<br />
groen, verguld,- do vijf middclste banden zijn smal; wordt<br />
gedragen door de dislrictspolicie (pandji-policie).<br />
19 Pajoeng idjo k end hit abang, groen met een smal-<br />
. leu rooden band en smallen vergulden rand; wordt gedragen<br />
door wedono's.<br />
20 Pajoeng biroe serret, blaauw met een smallen vergulden<br />
rand; voor mindere penewoe's.<br />
21 P aj oeng biroe kendhit pr a da, blaauw, in het midden<br />
met een rooden en twee smalle vergulde banden, en met een<br />
smallen vergulden rand; wordt gedragen door policie-hoofden.
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 27<br />
II B.<br />
22 Pajoeng biroe, geheel blaauw; wordt gedragen door<br />
mantris.<br />
23 P ajoeng djanil on serret, licht rood met een smallen<br />
vergulden rand; wordt gedragen door mantris djero (mantries<br />
van het hof).<br />
24 Pajoeng djamlon, licht rood; wordt gedragen door kebajan's<br />
djero, lage hofbeambten.<br />
25 Pajoeng ireng serret, zwart met een smallen vergulden<br />
rand; werd mede gedragen door de districtspolicie, maar<br />
is nu verrangen door no. 21.<br />
20 Pajoeng ireng, geheel zwart; wordt gedragen door demang's.<br />
27 P aj oeng alang, geheel rood; wordt gedragen door mantri's<br />
van de hoofdplaats.<br />
28 Pajoeng batoat, vervaardigd uit ongekleurde faZ-bladeren,<br />
kan niet langs den stok worden digt gemaakt; wordt<br />
door voorname Regenten gebruikt bij bijzondere gelegenheden.<br />
29 Pajoeng idjo serret omlak, geheel groen met<br />
een golvenden vergulden rand; kan worden gedragen door<br />
mindere Regenten, maar is thans niet meer in gebruik.<br />
30 Pajoeng lakoel, eenvoudig van geolied papier; wordt<br />
door het volk gedragen en brcngt dus geene onderscheiding<br />
mede.<br />
4 Paardentuig van Soerakarta; wordt bij plegtige gelegenheden<br />
gebruikt door hoofden van den rang van wedono, mantri<br />
en dergelijken. Het geheel beet larap walangan, eigenlijk bekleedsel<br />
voor het tournooispel. Het bestaat uit de volgende deelen:<br />
a. De b o k van het z a d e 1 (tjekatakkan).<br />
I. Het overt reksel van den b o k (larap).<br />
c. De buikriem (amben).<br />
d. De k 1 e p p e n aan weerszijden van het z a d e 1, gemaakt van<br />
buflelhuid (e'beg).<br />
e. De stijgbeugels (songgowedi).<br />
f. De staartriem (apoes boentoet), met koperen vlcrken, welke<br />
met de koperen wrong kadal wangkoeng genoemd worden.<br />
g. De borstband (apoes goeloe).<br />
h. De stcigerketting (mo?ifje).
28 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
i, Het hoofdstel (saroengan).<br />
j. Het ge.takte bit (kendali ranggah).<br />
k. De t e u g e 1 (apoes penjandak).<br />
1. De vleugelvormige koperen be u gels van bet bit, waaraan<br />
de teugel bevestigd wordt (godek).<br />
5 Staatsie-hoofddeksels [koeloek) van Soerakarla, Zie<br />
de beschrijviug in het Tijdschrift des Genootschaps, dl. X,<br />
pag. 25.<br />
6 Versierselen van Javaansche danseressen, bestaande uit:<br />
a. Haarsieraad, den vorm hebbende van den Garoeda en<br />
zoo ook geheeten.<br />
I, Oorplaten (soemping).<br />
c. Buikband met plaat (sele'pe'),<br />
d. Hoofdversiersel (djamang).<br />
e, Armbanden (gelang djepon).<br />
f. Dito (gelang kono).<br />
Hierbij worden nog aangetroffen 2 platen tot versiering der<br />
uiteinden van kussens (loetoep goeling).<br />
7 Bruidsversierselen.<br />
a. Hoofdversiersel (djamang).<br />
I. Oorsieraden (soeweng), in de ooren.<br />
c. Dito (soemping), aohter de ooren.<br />
d. Borstplaten (kalong).<br />
e. Armbanden (klad bahoe).<br />
f. Buikband met plaat (sele'pe).<br />
8 V o o r w e r p e n uit de Kadoe, bij den dessabewoner in gebruik:<br />
een spiegeltje, twee oorknoppen (soeweng), een<br />
stel k n o o p e n tot sluiting van het b a a d je (benilc), een h a 1 sband<br />
van kralen (kaloeng), g e s p e n (timangan), een t abakskoker<br />
(slepen), een fijn gesneden b a m b o e om het<br />
baar van den baard mec uit te trekken (loetoes).<br />
9 P i e k met steel van timaha-hont.<br />
10 Kris met gouden, fraai gebloemde scheede. Even als 9<br />
geschonken door den vorigen Regent van Poerivoredjo Raden<br />
Adipati Tjokro Negoro.<br />
11 Staatsie-piek; geschonken door den beer J. M. Tiedeman,<br />
en afkomstig van Pangcran Adipati Pakoe-Alam,
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA, 29<br />
II B.<br />
12 Piek, met steel van kenwening-hont.<br />
13 Poesaka-piok van Pangeran Ali Basah (Sentot): geschenk<br />
van wijlen den Generaal-Majoor G. WASSINK, die haar. na Sentot<br />
te Benkoelen van een zware ziekte genezen te hebben, van<br />
hem tot aandenken ontving.<br />
14 en 15. Twee driepun tige staatsie-wapens (trisoela): stondcn<br />
in de vergadcrzaal op het kasteel te Batavia aan weerazijden<br />
van het schutscl, bedoeld bij XII, 1.<br />
W. 16—310.<br />
VERZAMELING UIT DE RESIDENTIE KADOE,<br />
BIJEENGEBRAGT EN BESCHREVEN<br />
DOOR DE CONTROLEURS<br />
E. D. LEVYSSOHN NORMAN EN W. L. II. A. HARLOFF.<br />
LANDBOUW.<br />
Voor het bewerken der gronden voor de natte rijst-kultuur<br />
worden gebezigd: bet houweel, paljoel, de ploeg, wloekoe, en de<br />
eg, garoe.<br />
16 De paljoel dient voor de bewerking der sawahs uit de hand,<br />
wanneer de terrassen te klcin zijn om daarop met ploegvee te<br />
kunnen arbeiden.<br />
Ilij bestaat uit een houten steel, doran, en het daaraan soms<br />
met eene pen, landing, bevestigde dwarshout, lawak, uilloopende<br />
in een ijzeren schoen of plaat, paljoel.<br />
Velden, als hier bedoeld, worden twee malen gepatjoeld.<br />
Na de cerstc bewerking (neras) wacht men 10 a 15 dagen,<br />
en vangt alsdan de bewerking voor de tweede rnaal aan (matjoel<br />
ping pindho of mindhoni, Ngoko ; matjoel (coping kalih of ngrambahi,<br />
Kromo), bij welke gelegenheid de dijkjcs [galengan) worden<br />
hersleld (nampingi).<br />
De groote aardkluiten worden fijn geslagen en het veld zooveel<br />
mogelijk gelijk gcstreken (angler) door ruiddel der kanten<br />
van den schoen en het dwarshout.<br />
Laat het veld de bewerking met ploegen toe, dan komt de<br />
patjoel evenzeer te pas, zoo ter bewerking der gedeelten, met
30 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
den ploeg onbereikbaar, als tot herstelling der dijkjes en het<br />
gelijkstrijken.<br />
Voor het overige is het meest gewone werktuig:<br />
17 de ploeg, wloekoe, bestaande uit drie stukken hout, als:<br />
a een boom tjatjadan, b een roer patjek, c een orawoeler<br />
sinkal, aan welks punt een dunne ijzeren schoen, d kedjen,<br />
aangebragt is.<br />
De ploeg wordt voortgetrokken door een span ossen, wanneer<br />
de diepgang matig, en door een span buffels, wanneer die<br />
grooter is.<br />
18 Het tuig (pasangan) bestaat voor een span uit<br />
a een verbindingsboom (dhepan), van bamboe voor runderen, van<br />
hout voor de ruwere buffels;<br />
I twee paar knellers (samlilan), waarin de nekken der ploegdieren<br />
sluiten, en<br />
c dwarshouten (ankoel-ankoel), voor hunne borst aangebragt om<br />
het uitwippen te beletten, en door touwen boven aan de knellers<br />
bevestigd.<br />
Tuig en ploeg zijn verbonden door een vrij dik touw (leendali),<br />
van onderen rustende tegen eene houten pen (olang-aling),<br />
geslagen vddr in den boom van den ploeg, en met een keer<br />
omslaan van boven vastgehaakt aan eene pen (manoekkan), midden<br />
in den boom van het tuig.<br />
Alzoo bespannen worden de ploegdieren met woorden en met<br />
19 een zweep (peljoet) voortgedreven en regts of links gewend.<br />
De ploeger bestuurt het roer met de linkerhand, waurin ook<br />
meestal de leisels liggen, en houdt in de regter de zweep.<br />
Het kommando voor regtuit is gio-gio kalen, verkorting<br />
van gageo ngambah kalen, voor links ghir ngiwo, voor regts<br />
ghir nengen, voor halt his his.<br />
Evenals bij het patjoelen heet de eerste beploeging neras; de<br />
tweede ngloewet leaping kalih,<br />
Hierop volgt de herstelling der dijkjes (galengan) met den<br />
patjoel, waarna de grond geegd wordt met<br />
20 de garoe, eg met 14 of meer houten pennen of tanden (oenloe-oentoe).<br />
Deze zijn bevestigd in een dwarshout (dhepan),<br />
waaraan de boom of dissel (tjatjadan) met pen (olang-aling)
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 31<br />
II B.<br />
ter aanspanning der trekdieren. Op den dissel en twee kruiswijs<br />
op het eghout (dhepan) geplaatste schragen (songgo-loewak,<br />
songgo-oewang of tjekeh) rust met een scherpen hoek de zitbank<br />
(toenggangan), waarop de landbouwer zieh nederzet, met een of<br />
beide voeten op het eghout, om met zijne zwaarte de tanden<br />
in den grond te drukken.<br />
Het tuig is aan dat van den ploeg gelijk, met uitzondering,<br />
dat instede van het dwarshout (zie no. 18, c) in den regel in<br />
elkaar gewerkte rotting (sawet) gebezigd wordt.<br />
Het gras op de dijkjes wordt gesneden met het<br />
21 grasmes (arit).<br />
Is het gras of onkruid moeijelijk te bereiken door de diepte<br />
of hoogte tusschen twee terrassen, dan wordt het weggemaaid<br />
of gekort door middel van den<br />
22 bandol. Bij gebreke van dezen wordt gebezigd een stuk scherp<br />
gemaakte<br />
23 bamboe (midangan).<br />
De arit (no. 21) dient tevens tot wegsnijding van het padistroo,<br />
en no. 22 ook voor het hakken van bamboe of hout.<br />
24 De ani-ani is het mesje voor het snijden der padi.<br />
Voor de rijstteelt op drooge velden (gogo) worden alleen gebezigd<br />
de patjoel no. 16,<br />
25 broedjoel; garoe no. 20, arit no. 21,<br />
26 wankil; ani-ani no. 24,<br />
27 tondjo.<br />
De broedjoel (no. 25) heeft veel overeenkomst met de wloekoe,<br />
no. 17, met dit onderscheid alleen, dat haar schoen glad afloopt<br />
en den vorm van een voet heeft.<br />
Daarmee worden de drooge velden beploegd, voor de djagoeng<br />
3, voor de gogo 4, voor den tabak 4, voor de katjangtjina<br />
3, en voor de ketela 2 malen.<br />
De namen der deelen van dit werktuig zijn dezelfde als die<br />
van de wloekoe.<br />
De patjoel dient mede voor het aanleggen van goten, ter<br />
afleidiug van het regenwater.
32 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
De garoe, arit en ani-ani worden hier voor hetzelfde einde<br />
gebruikt als bij de nntte rijstkultuur.<br />
De teaniil, een ijzeren schop met korten steel, dient voor het<br />
matoen der gogo (zuiveren van onkruid), ook van de uijeu- en<br />
knuflook- aanplantingen, terwijl de londjo, een houten stok met<br />
punt, gebezigd wordt voor het maken van kuiltjes, waarin<br />
het zaad bedolven wordt.<br />
Dit gereedschap wordt ook benuttigd bij het uitplanten van<br />
leetela.<br />
De gereedsehappen, in gebruik bij het maken van water -<br />
leidingen, welke vooral met de natte rijstkultuur in zoo naauw<br />
verband staan, zijn:<br />
28 Het breekijzer (linggis),<br />
29 De rotsbijl (perkoel),<br />
30 De rotsmoker (tjoetjoek dhandhang), en de patjoel no. 16.<br />
Bij het patjoelen in den regen draagt de inlander de<br />
31 Songsong kowangan, een kap van bamboe-lMen, overdekt<br />
met de tjloempring, de losse schors van elke bamboe-geleding.<br />
Hier worden 2 soorten van gekorven tabak geproduceerd,<br />
namelijk gedroogde tabak (lembako pepean) en berookte<br />
tabak (lembako garangan).<br />
Het werktuig voor het kerven der tabaksbladeren;<br />
32 tjaljafc, is bevestigd aan:<br />
33 een bankje (dhinklik), waarop de werkman zit met<br />
34 het kerfmes (gobang).<br />
De tabak wordt in de zon gedroogd op<br />
35 bamboezen ram en (rigen), naast elkaar op een bamboezen<br />
stellage van ongeveer 5 R. voet hoog geplaatst.<br />
De rigen a dient voor gedroogde, b voor berookte tabak.<br />
Deze is kleiuer dan a, omdat de tabakslaag daarop veel dikker<br />
is dan op de andere, en omdat groote rigen'a ongelijke berooking<br />
kunnen veroorzaken,
II 15.<br />
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 33<br />
Het berookcn geschiedt natuurlijk binnenshuis, vangt in den<br />
vooravond aan, en eindigt gcwooulijk tu raiddernacht.<br />
De mauden, waarin de bereidc tabak gepakt wordt, heeten :<br />
36 Krandjang, en<br />
3 7 To e m boe.<br />
De tabak wordt, wanneer zij tot geschenk moet dicnen, gepakt<br />
op de wijze, aangctoond door no. 38.<br />
DE OLIE-BEREIDING.<br />
Klapperolie wordt in dcze residentie niet dan voor huiselijk<br />
gebruik vervaardigd. Des tc nicer katjangolie wordt hier echter<br />
gestagen.<br />
Alvorens overtegaan tot eene beschrijving der werktuigen,<br />
die in gebruik zijn bij het vervaardigen der olie, is het noodig<br />
het product, zelf nategaan, en in welken toestand de katjangboonen<br />
mocten zijn, alvorens tot het daaruit vervaardigen van<br />
olie de noodige geschik<strong>the</strong>id te hebben.<br />
Nadat de kaljang van het veld huiswanrta h gebragt, wordt<br />
ze eerst in de zon gedroogd; met deze drooging gaat men<br />
zoo lang voort, totdat men de katjang bij het oor schuddend<br />
daarin de boontjes hoort rammclen. Alsdan wordt de te bereiden<br />
hoeveelheid piramidaal opgehoopt, en plaatsen zieh om<br />
dien hoop 3 a 5 mensehen, die met ligte stokken (ganden) op<br />
do katjang slaan, waardoor de drooge schil los laat.<br />
Deze bewerking herliaalt men zoo lang totdat de geheclc<br />
massa van de schil ontdaan is.<br />
De alsnu ontbolsterde katjang doet men in het rijstblok<br />
(lesoeng), waarin zij tot grof gruis gestampt wordt om tot de<br />
olie-bereiding meer geschikt te zijn.<br />
Is dit stampen mede afgeloopen, dan wordt de katjang gc-<br />
daan in de<br />
39 Koekoesan en daarin half gaar gestoomd.<br />
Alsnu is de katjang tot olic-bereiding geschikt, en wordt<br />
zij daartoe dan ook terstond na het stooinen (dus als zij nog<br />
warm is) gedaan in een mand van gevlochten bamboe<br />
40 Djelebock, welke gesloten wordt door middel van dc lapas<br />
of het omhulsel der kroou van den klapperboom,
34 IT. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
De koek van katjang, die zieh nu in de djeleboek bevindt,<br />
heeft een eenigzins langwerpig vierkanten vorm van + 2 voet,<br />
terwijl hij aan den bovenkant ongeveer 1 voet dik is en geleidelijk<br />
afloopt, zoodat hij aan den beneden kant eene dikte<br />
heeft van slechts + 1 /3 Rhijnl. voet. Uit de aldus gevulde<br />
mand wordt de olie geslagen.<br />
Het geheele werktuig om de olie te slaan is eene soort van<br />
zware handpers, en draagt den naam van<br />
41 Gatokan, hier in zijn geheel op J /3 der ware grootte aanwezig;<br />
en bestaande uit een op schragen geplaatsten balk<br />
a. Pengeret, die in het midden voorzien is van eene gleuf ter<br />
lengte van 2 1 /a en ter breedte van i/2 Rhijnl. voet. In deze<br />
gleuf bevinden zieh twee persers<br />
I. Keplolc, die van boven wijd van een staan, doch beneden<br />
ongeveer te zamen loopen in de insnijding, aangebragt in een<br />
balk, die als vloerligger dient<br />
c. Tjelengan, en die voor ongeveer i/g der dikte in den grond<br />
wordt gegiaven.<br />
Langs de bovenbedoelde keploks, beneden de pengeret, is<br />
een leder aangebragt, zijnde een buffelhuid (krakab), die boven<br />
de tjelengan is doorgevouwen, en zoodoende eene soort van goot<br />
vormt, waardoor de olie in den vergaarbak loopt.<br />
De huid wordt door middel van een paar touwen, kendali,<br />
boven de uiteinden der keploks opgehouden.<br />
Dit leder dient in de eerste plaats tot voering der persers aan<br />
de binnenzijde, terwijl wij reeds zagen dat er ook een goot tot<br />
afloop der olie door gevormd wordt. Het wordt daarom aan<br />
den eenen kant wat hooger opgetrokken, zoodat het in een<br />
eenigzins hellenden toestand komt, met de helling natuurlijk aan<br />
dien kant waar men de olie wil opvangen.<br />
Voor den mond van de goot wordt een gat in den grond<br />
gegraven, waarin men een pot<br />
42 Kendil plaatst, waarin de olie loopt.<br />
De op de bovenomschreven wijs gevulde mand wordt alsnu<br />
geplaatst tusschen de persers in het leder, zoodat de dikke kant<br />
van de mand bijna de onderzijde van de pengeret raakt.<br />
Aan de beide boven kanten der mand worden eenige stuk-
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 35<br />
IT B.<br />
ken van het omhulsel der pinang-hloesem (oepih) geplaatst><br />
welke stukken samir heeten, en strekken om te voorkomen,<br />
dat de olie, die van boven mogt uitloopen, anders dan langs<br />
het leder (krakab) afdruipt.<br />
Is dit in orde, dan vangt het eigcnlijke olieslaan aan.<br />
Daartoe wordt achter -de persers of keploks een wig<br />
43 Djaleran in de opening of gleuf van de pengeret geslagen,<br />
waardoor de eene keplok eenigzins nader bij de andere komt<br />
en de persing begint.<br />
Is deze wig geheel doorgeslagen , dan plaatst men op den kop<br />
daarvan een tweede zwaarder, ook wigvormig stuk hout<br />
44 Patjel, en slaat dat tot halfweg door, zoodat de eerste wig<br />
of djaleran uitvalt.<br />
Deze djaleran wordt alsnu achter den anderen perser geplaatst,<br />
waarna men reeds spoedig de olie uit de mand door de goot<br />
in den beneden staandcn pot ziet druipen.<br />
Is de djaleran doorgeslagen, dan wordt daarop een tweede<br />
patjel geplaatst, die even ver als de eerste wordt doorgeslagen.<br />
Successivelijk worden deze twee patjels dieper en dieper ingeslagen,<br />
terwijl men daarbij zoo veel mogelijk tracht ze op<br />
dezelfde hoogte te houden.<br />
Door dit aanbrengen van wigvormige houten worden de persers<br />
digter en digtcr bijeen geperst, en zoo ook de mand meer en<br />
meer gekneld.<br />
In den beginne bezigt men tot hot inslaan een houten hamer<br />
van middelmatige grootte<br />
45 G an den alit genoemd , en later een veel zwaarderen, den<br />
46 Ganden ageng, omdat, ah men verder komt, meer kracht tot<br />
het inslaan vereischt wordt.<br />
Het doorslaan der beide patjels wordt doorgezet totdat de<br />
bovenkant er van gelijk komt met den bovenkant der pengeret,<br />
en blijft de pers aldus gcsloteu tot dat het druipen eindigt.<br />
Alsdnn slaat men de wiggen uit htt toestel, en ncemt men<br />
dc mand er uit.<br />
De mand wordt van den inhoud onldaan, welke nogmaals<br />
in de lesocng tot fijner gruis gestampt, gestoomd en vervol"cns<br />
op nieuw verwerkt wordt.
36 II, JAVA 15. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
De katjang is alsnu grootendccls van dc olie ontdaan, en<br />
heeft de gedaante van een ronden koek gekregen, die eohter<br />
aan den eenen kant dikker is dan aan den anderen. Deze koek<br />
heet<br />
47 Boengkil en wordt voor het bemesten van velden veel gebruikt.<br />
Ook maakt men van deze boengkil de welbekendc<br />
tempe, een lievelings-spijs der Javanen.<br />
De verkregen olie doet men in de<br />
48 Kedoelc, zijnde een leeren bak, waarin men ze laat beziuken.<br />
Is dit afgcloopen, dan doet men de zuivere olie in blazcn<br />
van rundereu of buffels<br />
49 Iempes, die in bamboezen manden geplaatst worden, van biuneu<br />
met de boven reeds genielde oepih digt bekleed tegen het<br />
uitloopeu der olie, ingeval een blaas scheuren mogt. Op deze<br />
wijze wordt de olie ter markt gebragt.<br />
Ten slotte stippen wij aan, dat van dit bedrijf eene zoo uit*<br />
voerige beschrijving is gegeven, omdat het ecu zeer belangrijken<br />
tak van volksbestaau uitinaakt voor een groot gedeelte der<br />
landbouwers van dit gewest, voornamelijk in het district Magelang.<br />
DE VISCIIVANGST.<br />
Voor dc vischvangst worden in deze residentie gebezigd:<br />
50 Het werpnet, (Kr. djambet, Ng. djolo).<br />
51 Het kleine trek-schepnet, (ajal).<br />
52 De zeef, (irik). Deze wordt alleen door vrouwen en kinderen<br />
gehanteerd.<br />
53 De Itjir; deze wordt bij hoogen waterstand in de kreekjes geplaatst,<br />
die bet water van de sawah's naar de rivier voeren, met<br />
den ingang naar den rivierkant zoodat zij half in liet afloopendc<br />
water der kreek ligt. De visch, in het troebele water zieh.onwel<br />
gevoelende, zoekt helderder sawahwater op, zwemt in het<br />
vereenigings-punt opwaarts en geraakt dus doende in de itjir,<br />
waar hij wel in doch niet uit kan.<br />
Het achtereinde der itjir, waaruit men den visch haalt, wordt<br />
digt gestopt met gras.<br />
In den oost-mousson kun ook dc kleiue itjir in de riviercn<br />
gebezigd worden.
IT, JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 37<br />
II B.<br />
54 Het kruisnet (petjak).<br />
Dc visseher drukt met de linkerhaud het net zoo ver mogelijk<br />
van zieh ill het water, en jaagt met een stokje in de regterhand<br />
de vischjcs naar de petjak toe.<br />
De gcvangen vischjes worden met de hand overgeschept in de<br />
55 Kepis.<br />
56 Het lange schepnet (seser of serok) wordt gebruikt bij<br />
hoogen waterstand, wanneer dc vissclien zieh aan de kanten<br />
der rivieren ophouden, of door den moddcr eenigzins bedweld<br />
boven water drijven.<br />
57 Dc Telik.<br />
De bottelvormige mandjes worden tot een getal van 4 — 6<br />
bij elkander gebonden en op den bodem der rivier, alle met<br />
de ingangeu naar buitcu g'ekeerd, met een steen gedrukt eu alzoo<br />
voor wegdrijveu behoed.<br />
Deze mandjes zijn van achteren voorzien van zoogenaamde<br />
aas-kamertjes, welke voorzien worden vau gekookte rijst, aangemengd<br />
met tempi en knuflook. De vischjes kunnen even<br />
als bij no. 53 er wel in doch niet uit.<br />
58 De hengel, (pantjing), De grootte of zwaarte der hengels,<br />
lijnen en haken worden ook hier ingerigt naar de grootte der<br />
te vangen visschen.<br />
Voor de vischvangst bezigen de inlanders ook wel eens dc<br />
58 Djenoe, (braaknoot). Deze worteltjes worden in het rijstblok<br />
gestampt, daarna met water vermengd en uitgewrongen. Het<br />
overbliji'sel wordt op dezelfde wijze behandeld en kan dit tot<br />
driemalen herhaald worden. llet daaruit verkregen water, tot<br />
een paar einmers aangelengd, wordt in de rivier uitgestort en<br />
verliest dit bedwelmend middel eerst op + 1 paal afstand<br />
zijne kracht of uitvverking. De bedwelmde en op het water<br />
drijvende visschen zijn niet in het leven terug te roepen, hetgeen<br />
wel bet geval is wanneer de gadel toegepast wordt.<br />
Van beide gift bevattende wortels zijn 2 pakjes voorhanden.<br />
DE VOGEI.VANGST.<br />
Hiertoe worden gebezigd<br />
59 De strik (hold). Het bezigen van dit instrument is te algemeen<br />
bekend, dan dat daarover behoeft uitgeweid te worden.
38 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
60 Het net (djaring). Dit wordt tegen het vallen van den avond<br />
op de velden, door middel van dunne bamboe en stokjes , gespannen<br />
en worden de vogels in de rigting van het net opgejaagd.<br />
61 De val (idjap). Verdeeld in twee vertrekjes. Het beslotcne<br />
is voor den lokker; in het andere vallen de vogels door de<br />
kleppen in de kooi, en sluiten zieh deze dadelijk weder.<br />
62 De pikat, Een kooitje, waarin zieh de lokker bevindt. Dit<br />
kooitje wordt, bedekt met bladeren, aan een takje vandezenof<br />
genen hoogen boom gehangen, dat bestreken wordt met vogel -<br />
lijm (poeloet). Door het slaan van den lokker zetten zieh een<br />
of meer vogels van dezelfde soort op het gelijmde takje. Deze<br />
werken zieh hoe langer hoe vaster, en worden dan met de hand<br />
gegrepen. Aan hetzelfde takje, natuurlijk op een ongelijmd<br />
plekje, wordt een wijfje van dezelfde vogelsoort met een der<br />
pootjes vastgebonden; men doet zulks om het vangen te bespoedigen.<br />
63 De vork (sosok). De drie tanden worden met vogellijm besmeerd<br />
en aan den bovenkant van den steel wordt eene dikke<br />
lampenpit gebonden. Na de pit te hebben aangestoken, klimt<br />
de inlander met de sosok gewapend in den boom, waarin hij<br />
bij het vallen van den avond dezen of genen vogel van zijne<br />
gading heeft zien vliegen. Door de vlam van de pit voorgelicht<br />
stoot hij de tanden der vork behendig om den vogel, die of<br />
tusschen de tanden der sosok blijft zitten, of zoodanig metlijm<br />
besmeerd geraakt, dat hij op den grond met de hand te pakken is.<br />
Kleine vlak bij elkaar slapende vogels, b. v. tortelduifjes, geraken<br />
dikwerf tegelijk tusschen de tanden van den vork.<br />
De porolc. Deze is van gelijken vorm als no. 63 doch wat kleiner<br />
en dient alleen tot het vangeu van gemak's. Be porok's worden<br />
in een pas gesuedeu padieveld, met de ingangen eenigzins vrij,<br />
onder padie-stroo bedolven. Daarna worden de gemak's van de<br />
omliggcnde velden opgejaagd en dusdoende naar de porok's gedreven.<br />
Dc achtereinden of de openingen achter aan de porok's<br />
zijn gedurende de jagt met gras, alang-alang, stroo, of iets dergelijks<br />
toegestopt.<br />
HET WERKEN IN HOORN.<br />
Tot het vervaardigen van voorwerpen uit hoorn wordt alleen
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 39<br />
II B.<br />
van den buffelhoorn gebruik gemaakt, daar de koehoorn te klein<br />
en te dun is om eene bewerking als de ondenverpelijke te ondergaan.<br />
.<br />
Het voornaamste en meest noodige artikel, dat hier van den<br />
hoorn vervaardigd wordt, is de kam, en zullen wij aanvangen<br />
met de wijze nategaan, hoe die gemaakt wordt.<br />
64 De hoorn wordt eerst in vier stukken<br />
Klontougan verdeeld, welke verdeeling ngetohi genaamd<br />
wordt, en welke stukken afgezaagd worden met de<br />
65 Gradji goebahan.<br />
Nadat aldus de hoorn in vier stukken is gezaagd, wordt de<br />
buitenste ruwe kant van zulk een stuk met den<br />
06 Petel eenigzins effen gemaakt, zoodat zulk een stuk hoorn<br />
67 de gedaante krijgt van no. 67.<br />
Alsnu moet de kloniongan tot een plaat gezaagd worden,<br />
doch zulks kan alleen geschieden als de hoorn eenigzins warm<br />
gemaakt is. Deze verwarming geschiedt boven een aarden oventje<br />
68 Toengleoe, waarouder men bamboe of hout brandt, zoodanig<br />
dat het eene matige vlam geeft", welke door een gaatje boven<br />
de toengkoe dringt, en waarboven de hoorn heen en weer wordt<br />
bewogen (garang) om dien eenigzins zachter te maken.<br />
Alsdan begint men de klonbongan over de breedte te zagen<br />
met een<br />
69 Gradji gord of reban; zoodra de zager bemerkt , dat de<br />
hoorn bekoelt en daardoor harder wordt, houdt hij dien weer<br />
boven de vlam. De punt der zaag wordt telkens voor en nu<br />
en dan onder het zagen in olie gedoopt, welke zieh bij het<br />
zagen over de geheele zaag verdeelt. Ook wordt aan den buitenkant<br />
van den hoorn, mede tot verzachting, nu en dan een<br />
druppel olie gedaan.<br />
Het zagen geschiedt op een<br />
70 Houten blokje (magon), dat voor een gedeelte in den grond<br />
is gelaten in eene eenigzins schuine rigting. Op het blokje<br />
zijn twee houten klosjes, waartegen de hoorn bij het zagen rust<br />
om het uitglijden te voorkomen. De kloniongan wordt met<br />
de teenen van den linkervoet tegen de klosjes gedrukt, terwijl<br />
het blokje tegen groote dreuningen gcsteund wordt door den
40 11. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
zager, die liet met de linkeihand omknelt en te gelijker tijd<br />
met den linkeidiiim den hoorn ombuigt, om zoodoende het<br />
doordringen van dc zaag te bevordereu.<br />
Op deze wijze wordt de kloniongan in een reep of gekrulde<br />
plaat gezaagd, die hier gedeeltelijk voltooid wordt aangetroffen. Is<br />
71 de klontongan geheel al'gezaagd, dan moet die gekrulde plaat<br />
ontkruld worden; dit geschiedt almede boven de vlam, wordende<br />
de krul aan de uiteinden met twee harnboetjes boven bet<br />
vuur been en weer bewogeu, terwijl men de kanten met olie<br />
bestrijkt zoo wel tot verzachting als tot vergcinakkelijkiug van<br />
het regtbuigen.<br />
De nog war me hoorn en plaat word als dan in eene handpers<br />
72 Pipilan, gedaan, en daarin door het aanbrengen van wigvormige<br />
houtjes regt gepersd.<br />
Is de hoorn bekocld, dan neemt men dien nit de pers, bondt<br />
hem boven het vuur en doet hem, nog warm zijnde, weer in<br />
de pers. Deze bewerking herhaalt men totdat de hoorn in<br />
eene platte plaat veranderd is, als wanneer hij<br />
73 Blebihan gcuaamd wordt. Op deze blebihan worden alsnu<br />
twee evenwijdige 1 ijnen getrokken, om de oueffen kanten aantegeven,<br />
waarlangs al'gezaagd moet worden. Dit al'zagen geschiedt<br />
met de gradji-goro of reban (zie no. 69) en krijgt men<br />
daarna eene regthoekig langwerpige<br />
74 vierkante plaat van ongelijke dikte.<br />
Deze plaat wordt nu met den petel (zie no. 66) afgebeitcld,<br />
zoodat de plaat in bet midden het dikst is en afloopt naar de<br />
beide uiteinden.<br />
Dit afbeitelen geschiedt op een ruw<br />
75 houten blok en wordt de plaat staande gchoiidcn door haar<br />
te laten rusten tegen een grooten spijker, die daartoe telkens in<br />
dat blok gestagen wordt. Daarna krijgt de plaat dc vereischte<br />
dikte door ze af te vijlen met de<br />
76 Patar, waarmede men ook aan de hoeken den vereischten vorm<br />
geeft, terwijl men den kaut, waar de tanden moeteu komen,<br />
niede eenigzins f'ijner maakt. Met een puntig ijzertje<br />
77 Garitan wordt langs een bamboezen liniaaltjc dc lijn bepaald<br />
tot waar de tanden zullen komen , en ulsdan dc lioornen plant,<br />
welke reeds eenigzins het uiterlijk van een
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 41<br />
11 B.<br />
78 Kam heeft gekregen, vastgezet in een<br />
79 Gapitan, gemaakt van bamboezen latten, met ijzeren banden<br />
stevig omvat.<br />
De kain wordt ingesloten tot even boven de slrcep tot waar<br />
de tanden moeten komen, terwijl de tanden ingezaagd worden<br />
met de gradji reban (zie no. 69).<br />
Het inzagen dier tanden geschiedt uit de hand. De zager<br />
houdt de linkerhaud op het afgezaagde, en verschuift na elke<br />
zaging den linkerduim een klein weinigje, waardoor de gelijke<br />
afstanden tusschen de tanden gevormd worden.<br />
Dit zagen der tandjes doet een geoefeude kammeninaker zoo<br />
snel, dat men niet kan bemerken wanneer hij een tandje heeft<br />
al'gezaagd en met een nieuw begint.<br />
De zaag wordt nu en dan met olie bestreken. Zijn al<br />
80 de tandjes ingezaagd, dan wordt dc kam uit de gapitan genomen<br />
en zien de tanden er nog ruw en onoogelijk uit. Zij<br />
worden daarna fijn gevijld en gelijktijdig afgeroud met de handvijl<br />
81 Kaligan, zoodat de kam daarna reeds een veel oogelijker vorm<br />
heeft.<br />
Tot verfraaijing trekt men ook sointijds aan den bovenkant<br />
ecu paar lijntjes op den kam, die daarna nog eens goed wordt<br />
schoon gemaakt met de patar (zie no. 76), en glad gemaakt<br />
met een mesje<br />
82 Oesihan, waarmede men den geheelen kam afkrabt met uitzondering<br />
van de puutjes der tanden. Met datzelfde mesje wordt<br />
de rug eenigzins afgeroud, en daarna de geheelc kam met een<br />
klcinen borstel goed schoon geschuijerd.<br />
83 De Kam wordt daarna op een plankje gelegd, gepolijst met<br />
de bekende dauu rampelas, terwijl aan hem de noodige glans<br />
wordt gegeven door hem optewrijven met een weinigje asch van<br />
verbrande klapperbladere'n, met speeksel bevochtigd. Daarna<br />
wordt de asch er afgeblazen, en is dc regte<br />
84 Kam gcreed.<br />
Voor het gewone gebruik der mannen moet de kam echter<br />
rond gebogen worden. Dc geheel afgewcrktc en gepolijste kam<br />
wordt daartoe gehouden boven<br />
85 Ecu klcin lampje (tjeloepak), waarin drie pitten bij elknnder
42 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
branden. De kam wordt aan de beide einden vast gehouden,<br />
en verkrijgt den verlangden ronden vorm onder het been en weer<br />
bewegen boven de vlam.<br />
Nog eenigzins warm wordt de kam gedaan in een<br />
86 Kleboet, waarin hij bekoelt en dan niet meer van vorm verandert.<br />
87 en 88 Van den edit Javaanschen Kam worden hierbij twee<br />
exemplaren aaugetroffen, doch door het goedkoope der hoorneu<br />
kammen en de schaarschte van sawoe-honi zijn de houten kammen<br />
geheel in onbruik geraakt.<br />
Kammen van anderen vorm worden hierbij mede overgelegd.<br />
Alvorens met de kammen-makerij te eindigen achten wij het<br />
niet ondienstig aan te teekenen, dat al de hierbij overgelegde<br />
werktuigen als: vijlen, zagen enz. geheel van inlaudsch fabrikaat<br />
zijn.<br />
Behalve kammen wordt nog een groot aantal andere zaken<br />
van hoorn gemaakt, zoo wel uit de hand gewerkt als door middel<br />
van de inlandsche draaibank<br />
89 Boeboetan, met de daarbij behoorende en hierbij overgelegde<br />
gereedschappen als:<br />
90 v ij It j e s, mesjes, drilboortjes enz. De draaibank zelve is<br />
op 1 /3 der ware grootte. Eenige voorwerpen van hoorn worden<br />
hierbij gevoegd.<br />
De hoornwerkers zijn vooral zeer bedreven in het namaken<br />
van voorwerpen naar een gegeven model, terwijl ten slottenog<br />
als bijzondere tak van iudustrie genoemd moet worden het<br />
maken van hoornen handvatsels van de wajang-poppen.<br />
Tot vervaardiging van deze handvatsels begint men met de<br />
ruwe kanten van den hoorn met den petel (no. 66) eenigzins aftebeitelen,<br />
en zaagt men daarna den hoorn over de lcngte in 2<br />
gelijke deelen, waartoe men de<br />
91 Gradji goebahan bezigt. De hoornwerker plaatst den hoorn<br />
met de punt binnenwaarts naar zieh toe, en begint aan den<br />
breeden vollen kant te zagen. Zoodra hij eenigzins met zagen<br />
gevorderd is slaat hij een stukje hout tusschen het gezaagde<br />
naar beneden met den ommekant van den petel, en, al naar mate<br />
hij met zagen vordert, slaat hij dat stukje hout dieper door.
43 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
De hoorn rust aan de achterzijde tegen een gewonen steen en<br />
als de Eager tot aan de massieve punt gevorderd is, plaatst hij<br />
den hoorn met de punt op dien steen.<br />
Op deze wijze wordt de hoorn in twee gelijke deeleu verdeeld,<br />
92 Si gar geheeten.<br />
Daarna wordt de breede en ruwe kant van den hoorn aan<br />
den onderkant met de patar (no. 76) weggezaagd, en de boom<br />
ook wat afgeroud.<br />
93 Vervolgens begint men aan de punt van den hoorn een reep te<br />
zagen en als men tot beneden toe gevorderd is ecu tweeden reep<br />
en zaagt men zoo door op de wijze als op den bijgevoegden<br />
hoorn te zien is.<br />
Den aldus verkregen krommen boom maakt men boven de tjeloepak<br />
(no. 85) regt, hem den vereischten langwerpigen vorm<br />
gevende, die<br />
94 Tjempoerit heet.<br />
Deze lange ruwe hoorn wordt nu rond gevijld en gelijk gemaakt<br />
met de patar (no. 7 6) en geeft men op die wijze aan het<br />
95 handvatsel den vereischten vorm.<br />
96 Een geheel afgewerkt handvatsel is hierbij aanwezig.<br />
De drie zaagjes voor deze bewerking worden mede aangetroffen.<br />
HET MAKEN VAN WAJANG-POPPEN.<br />
Voor het vervaardigen van wajang-yopven bezigt men de karbouwenhuid,<br />
welke op de volgende wijze daartoe bereid wordt.<br />
Eene versche buffelhuid wordt strak over een bamboezen raam<br />
(plantangan) gespannen en in de zon gedroogd. Is het vel goed<br />
droog, dan wordt het met de<br />
97 P ang o t afgeschrapt en daarna berookt.<br />
Daartoe wordt het vel in de paw on (keuken) opgehangen<br />
en geschiedt dit, berooken zoowel om het vel tegen de mot<br />
te bewaren als om de nog aanwezige vetdeelen uit te drijven,<br />
waardoor de verf later beter pakt.<br />
Na deze drooging is het vel voor wajang-poppen geschikt,<br />
en wordt het naar eene reeds bestaande pop, die tot model<br />
dient, uitgesneden.<br />
Daartoe plaatst men het vel op een klein houten tafcltje, legt
44 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II 15.<br />
de pop, die nagemankt moet worden, er op, en volgt de vcrschillende<br />
uitsnijdingen in de pop bn krast die op bet onderliggende<br />
vel door middel van een sclicrppunlig ijzertje, oentoewalang<br />
(sprinkhanuntund) gcheeten.<br />
De wiijang-poppen-maker begint eerst met den ruwen buitenomtrek.<br />
De ruw uitgesneden pop beet<br />
98 Lakaran, en wordt hierbij gevoegd. Daarna slaat hij hot fijne<br />
binnenwerk uit, waartoe gebezigd worden vijftien verschillendc<br />
beiteltjes van allerhande grootte en alien mm of meer puntig<br />
en die gezamenlijk den naam dragen van<br />
99 Tat ah wajang, terwijl ook elk beiteltje een afzonderlijken<br />
naam heeft.<br />
Het uitslaan geschiedt op een houten aanbeeldje<br />
100 Pandoean, en slaat de man met een houten hamertje<br />
101 Ganden op de beiteltjes. Deze hanier is van boven voorzien,<br />
van een weinig was, waannedc dc beiteltjes glad worden gehouden.<br />
De maker zit voor zijn aanbeeldje en draait de pop rond<br />
al naar gelang hij moet uitbeitelen.<br />
Het bedrijf van wajang poppen-maker beet toekang natah wajang.<br />
Is de pop geheel uitgeslagen dan beet zij<br />
102 Gebingan, en dan begint men met polijstcn, waartoe men dc<br />
dawn rempelas bezigt.<br />
Is ook deze bewerking afgeloopen, dan wordt de geheele pop<br />
wit gemaakt met de asch van vevbraude bcendercn, aangemengd<br />
met lijmwater en asch van de doeriliu-schW.<br />
Tot het beschilderen der pop bezigt men vcrven, die van Samarang<br />
komen.<br />
Op het wit, dat dc grondkleur is, verft men met het pen-<br />
seel de verschillendc kleuren.<br />
De verver van wajang-poppen noemt men den penjoengging<br />
wajang, en deze is het, die de pop ook zoo veel mogelijk verguldt.<br />
Is de pop aldus geheel gereed dan wordt ze nog vernist,<br />
daarna gedroogd en plat gedrukt tusschen twee platen van gevlochten<br />
bamboe, met dik dril omklced,<br />
103 Kile genaamd, waarop zware steeiien geplaatst worden.
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 45<br />
II B.<br />
Nadat dc pop goed gedroogd en glad gedrukt is, worden er<br />
dc handvatsels aan gemaakt, die aan dc pop worden gehecht<br />
door middel van vtzels van dc klappernoot (sepet).<br />
Het handvatsel beet tjempoerit (zie no. 96) terwijl de kortc<br />
hoornen, aan de banden der poppen bevestigd, toeding wajang<br />
heeten.<br />
Somtijds dragen de wajang-poppen van voorname inlandsche<br />
hoofdeu de cijfers van het jaar, waarin zij gemaakt zijn, zoomede<br />
den naam van den persoon , die er mede wordt voorgesteld ;<br />
dit wordt dan geschreven op het leer tusschen de beide voeten,<br />
welke plaats lummahau gcheeten is.<br />
Hi el bij worden twee afgewerktc Wajang poppen aangetroffcn,<br />
t. w.<br />
104 Radeu adipati Karno en<br />
105 zijne vrouw Soentikanti uit de Brata Joeda.<br />
HET MAKEN VAN MATTEN.<br />
Dc inatten worden veivaardigd:<br />
l c . van de bladeren van dc wilde ananas (pandan), en<br />
2". van eene soort van biczen (meudong).<br />
Alvorens geschikt tc zijn voor bet vervaardigen van matten<br />
nioeten de bladeren der wilde ananas (pandan) de iiavolgcude<br />
bcreiding of bewerking ondergaan.<br />
Men begint met dc pandan-hhidv.ren van bun dorens te outdoen<br />
door middel van de<br />
106 Djerean; een vezel uit den bast der klappernoot snijdt die<br />
dorens af. Verder worden zc in reepen gesneden met de<br />
107 Pasah, die zoo is ingerigt, dat ze tclkens twee even brecde<br />
reepen afanijdt.<br />
Deze reepen worden ongeveer twee uren lang in water afgekookt,<br />
gedurende ecu nacht in koud water geweekt en vcrvolgens<br />
op steeneu gestagen om het groenc vocht der plant er uit<br />
te verwijderen.<br />
Nadat ze in de zon uitgespreid en gedroogd zijn, worden ze<br />
in bosjes<br />
108 Bentel gcbonden en zoo ter markt gebragt;<br />
De aldus ter markt gcbragtc bcnlels of reepen zijn nog niet
46 II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
I'l B.<br />
geschikt voor het vlechten van matten, daar ze door het in de<br />
zon droogen gekruld zijn.<br />
Om ze daarvoor bruikbaar te maken, stampt men ze op een<br />
steen met een ruwen houten stamper; daarna worden ze gescbrapt<br />
met een bamboezen plankje,<br />
109 leer ok, op nieuw in de zon gedroogd, gestampt en wcder<br />
geschrapt met no. 109. Nu eerst zijn de<br />
110 Reepen alien plat en dus gereed voor het vlechten, hetgeen<br />
op de volgende wijze geschiedt:<br />
De vlechter of vlechtster zet zieh op den grond, met de beenen<br />
uitgestrekt, en houdt een touwt.je, dat om de lenden en<br />
tcenen geslagen is, steeds gespannen.<br />
Aan dit touwtje worden telkens twee reepen te gelijk vastgehecht<br />
en zoo met het vlechten aan beide kanten te gelijk<br />
een aanvang gemaakt. Heeft de<br />
111 Mat de breedte van een Rhijnl. voet bereikt, dan wordt ze<br />
plat op den grond gelegd en met een lat van bamboe, waarop<br />
steenen geplaatst zijn, vastgehouden, ten einde ze verder te kunnen<br />
afwerken. Is de mat afgevlochten dan wordt ze naar willekeur<br />
versierd door er figuren in te vlechten van rood en<br />
zwart gemaakte mendong-hiezeu. Hierna naait men met<br />
112 reepen van pandan-hl&deren eene mat van mendong-hiezen onder<br />
de op boven beschreven wijze verkregen pandanmat, welke<br />
alsnu nog de laatste bewerking moet ondergaan om haar den gewenschten<br />
glans te geven.<br />
De mat wordt namelijk gevouwen, op een platt.en steen gelegd<br />
en met een zwaren houten stamper gestampt. Degeen<br />
die stampt laat elke maal, dat hij den stamper op de mat doet<br />
vallen, een eigenaardigen kreet hooren.<br />
Op minder volkomen wijze wordt dus door deze laatste bewerking<br />
verkregen, hetgeen bij ons door den mangel wordt uitgerigt.<br />
De mendong-biezen worden tot het maken van matten opzettelijk<br />
op 3awahs gezaaid.<br />
Van elken aanplant verkrijgt men dric snitten. Uilgenomcn<br />
het snijden in reepen en het ontdocn van dorens, is de bewerking<br />
geheel dezelfde als die der ^aW««-bladercu,
II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 47<br />
II B.<br />
113 Eene mat van m e n don g-biezen is zeer grof; ze wordt dan<br />
ook zelden anders gebruikt dan als onderlaag der fijnere pan-<br />
IS II. JAVA B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
121 Kisi en rust tegen twee standaartjes, die met lijnwaad otnwonden<br />
zijn en bevestigd met gevlochten damen (padie-sti-oo), dat<br />
door zijne gladheid het gemakkelijk draaijen van dc spil zeer<br />
bevordert. Daarna wordt het garen op de<br />
122 Tengker gebangen, met den bast van een klapperdop afgeborsteld,<br />
en in dien toestand ter markt gebragt.<br />
HET WEVEN,<br />
Het garen wordt in de eerste plants gesteven en na gedroogd<br />
te zijn opgehangen over de tengker (zie no. 122); de streng<br />
loopt van onderen ook over eene rol.ten einde het op- en neerrollen<br />
der strengen te bevorderen.<br />
Op deze wijze bangende wordt het afgeborsteld met de<br />
123 Sileat. Alsnu heeft de kleuring van het garen plaats. Wordt<br />
blaauw garen verlangd, dan wascbt men de strengen ecus met<br />
indigo; om de zwarte kleur te krijgen twee inalen met indigo,<br />
amasuiker en de rijpe pisang kloetoek (een pisang-soort met<br />
veel pitten).<br />
Voor het roodverven bezigt men de mengkoedoe-woxtth, met<br />
katjang- en djarak-o\\e.<br />
Alvorens het weven begint, moet men nog de strengen afwinden,<br />
door ze to laten loopen over eene soort van winder<br />
124 Ingan, waarna het garen gezuiverd en zoo noodig gelascht wordt.<br />
Na het afwinden en zuiveren worden alle kleuren afzonderlijk<br />
gehouden, en kleur bij kleur in manden op den grond geplaatst.<br />
Alsdan worden de draden gerangschikt, echter eenigzins in<br />
het ruwe, maar toch zoo, dat, al naarmate de verschillendc<br />
kleuren moeten komen, de draden elkander opvolgen.<br />
Dit geschiedt op de<br />
125 Mancn; terwijl daarna de bepaalde sorteering plaatst heeft,<br />
naar gelang der breedte der verlangde streepen; zoo worden de<br />
draden in den kam<br />
126 Soeri opgenomen.<br />
De tanden van dozen soeri zijn fijn gesneden takken van den<br />
wilden aren-hoom en heetcn bambau.<br />
Zij zijn bekneld tusschen fijnc lafjes van den gewonen arenpalm.<br />
Zijn dc draden in den kam geplaatst, dan begint bet weven
II B.<br />
op den weefstoel,<br />
II. JAVA. —• B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 49<br />
127 Tenoenan. — De onderdeelen van de tenoenan zijn:<br />
127" Pengoeloeng: breeds plank, waaraan het garen zit.<br />
127* Robot: de eerste ronde stok.<br />
127 c Oesek: een bamboezen lat.<br />
127'' Kantil: het dunne houtje, waarom het witte garen zit, dat<br />
de draden vaneen houdt.<br />
127' JFeliro: het breede hout van den aren-hooai, dat in en uit<br />
wordt geschoven.<br />
127/ Soeri: kam.<br />
127^ Soembi: een klein bamboetje achter den kam.<br />
127* Apit: rol, waarom het afgewevene komt.<br />
Daarachter zit de weefster met het juk of<br />
127' Por. Het houtje, dat in en uit wordt gegooid (de spoel), heet:<br />
127-*" Tropong; terwijl dat waarom het garen zit,<br />
127' Kleting wordt genoeind.<br />
Het bankje met de ronde bamboe, waarop de weU.ro schuift,<br />
beet:<br />
127'" Lorogan.<br />
Het weven gaat uiterst langzaam, zoodat men 5 dagen noodig<br />
heeft om een gewoon buisje te weven.<br />
HET BATIKKEN VAN KLEEDJES.<br />
Hiertoe worden gebezigd:<br />
128 de gawangan: een rak, waaraan het te batikken doek hangt.<br />
Min gcgoeden bezigen een rak van bamboe.<br />
(Een begonnen kleedje is bij de gawangan gevoegd.)<br />
129 Tjanthing: teekenpen.<br />
130 Wodjo: paunetje, waarin de was wordt gesmolteu.<br />
De stalen pan komt van Siam.<br />
131 Keren: komfoortje.<br />
132 Blebes: een stukje bamboe, dat dagclijks verwisseld wordt,<br />
dieuende voor de bepaling der evenwijdigheid van de lijnen,<br />
welke laatste getrokken worden met de<br />
133 Gar is an: lmiaal.<br />
134 Bandool [bandlwel?], dienende tegen het verschuiven van het<br />
op het rak geplaatste te batikken linnet), (Het gowigt hangt<br />
achter het doek.)<br />
4
BO IT. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
Bij gebreke van bandool wordt bet linnen op het rak geklemd<br />
door de<br />
135 Djepitan, welke altijd van bamboe is.<br />
136 Kwali. Hiervan zijn twee noodig: een voor het afkoken der<br />
sogo en voor het rood kleuren van het linnen, en een voor het<br />
warmhouden van het water, waarin het doek of linnen drie malen<br />
gewasschen wordt, om het van de was te ontdoen.<br />
137 Pengaron. Hierin wordt het linnen of doek, na geverfd te<br />
zijn met sogo (waartoe het 24 uren in het verkregen sogowater<br />
gedoopt blijft), nat gemaakt met koud belder water, aangemengd<br />
met apoe (natte sirikalk) en gendhis (suiker, bij voorkeur<br />
kandij-suiker).<br />
Na het nat maken wordt het doek, in de schaduw of in<br />
den wind, te droogen gehangen, aan een dunne bamboe (gantar),<br />
hier of daar horizontaal ingestoken.<br />
In de kwali (no. 136) blijven natuurlijk wasdeeltjes achter:<br />
deze worden teruggewonnen door middel der<br />
138 Se'rok, waaruit het water wegloopt met achterlating der wasdeeltjes.<br />
Alvorens met batikken te beginnen, wordt het doek in helder<br />
koud water gewasschen, in de zon gedroogd, daarna gesteven,<br />
wederom in de zon gedroogd, en daarna geklopt of ook wel gestreken.<br />
HET DRUKKEN VAN KLEEDJES.<br />
Een der takken van inlandsche industrie, welke steeds in<br />
omvang toenemen, is het drukken van kleedjes.<br />
De bewerking, in de hoofdzaak ovcreenkomende met het batikken<br />
uit de hand, komt hierop neer.<br />
Het te drukken doek wordt te voren met stijfselwater bestreken<br />
en gedroogd, daarna opgevouwen, en op een houten blok,<br />
kemplongan, met een houten hamer geklopt om het eenigzins<br />
lenig en glad te maken. Nu rolt men het doek op, legt het<br />
op een bamboezen tafeltje, op een dun kussen (kasoeran) van<br />
karoeng met kapoek gevnld, waarop weder de schors van den<br />
pisang-hoom (kedebok) is gelegd, en aldus begint men met het<br />
drukken, het doek geleidelijk weer ontrollende.
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 51<br />
II B.<br />
Het drukken heeft plaats door middel van koperen vormen,<br />
139 Tjap, van verschillende teekening of gedaante, die te Samarang<br />
worden vervaardigd.<br />
Degeen, die het doek zal drukken, heeft naast zieh staan een<br />
koperen pan,<br />
140 Brengseng, waarin een mengsel van was en damar-gom (mata-koetjing)<br />
steeds gesmolten wordt gehoudeu boven een komfoor<br />
met vuur.<br />
In het middel van de pan wordt in de was een koperen zeef,<br />
141 Angsang, gelegd, en daarop weer een stuk grof drill (serak),<br />
dat in vieren gevouwen en even lang en breed is als de zeef.<br />
De tjap neemt de juiste hoeveelheid was op, door hem te drukken<br />
op de serak, die op zijn beurt de was opneemt, welke de zeef<br />
achterlaat. Telkens nadat de tjap eenmaal op het doek gebragt<br />
is, moet hij weer in de was gedoopt worden.<br />
Is bet doek aan de eene zijde afgedrukt, dan begint men aan<br />
de andere zijde, steeds er op lettende, dat de bloemen of figuren<br />
aan weerskanten op elkaar sluiten.<br />
In tegenstelling van het batikken uit de hand, hetgeen door<br />
vrouwen wordt verrigt, geschiedt bet drukken van kleedjes<br />
steeds door mannen.<br />
Een werkman kan op de boven beschreven wijs per dag drie<br />
stukken doek afdrukken.<br />
142 en 143. Een onafgewerkt en een geheel afgewerkt kleedje.<br />
BEREIDING VAN DE AREN-SUTKEK.<br />
Hot sap uit den arew-palm wordt gewonnen in bamboezen<br />
kokers,<br />
144 Boemloeng, welke worden opgehangen onder den bloemtros,<br />
nadat deze voor 2/3 met de<br />
145 Deres, hakmes, is weggehakt, zoodat het sap uit en door<br />
het V3 van den tros in de loemboeng druipt, terwijl dc uitspruitsels<br />
aan weerszijden van bet overblijvend gedcelte van den<br />
tros mede worden weggehakt.<br />
De bamboezen kokcr wordt te voren berookt, opdat het sap, de<br />
badheg, niet verzure.
52 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
11 B.<br />
Het inhangen en afnemen der boemboengs geschiedt door<br />
middel van e'en, hoogstens 2 bamboezen langs den boom.<br />
In die bamboe zijn op gelijke afstanden, van l 1 ^ a 2 Rijnl.<br />
voet, kleine stukjes bamboe regthoekig aangebragt, en bierdoor<br />
een soort van ladder gevormd, waarmede men den boom inen<br />
uitklimt.<br />
Is de bamboe in den boom gehangen, dan kan men aannemen,<br />
dat een gewone geleding van p. m. 3 voet in een uacht volgeloopen<br />
is. In den regel krijgt men van e'en bloemtros p. m.<br />
30 loemboengs, en zulks in 14 dagen tijd.<br />
Het in de boemboeng loopende sap heeft een vuil witte kleur,<br />
en dit vocht is het, dat men door koking tot stroop moet verdikken<br />
om daarvan de
II. JAVA. —B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 6-8<br />
II B.<br />
148 Poepoes-aren, of reepen van jonge arai-bladen, aan elkauder<br />
bevestigd en aldus ter markt gebragt.<br />
Deze tak van nijverheid is vooral in de bergdistricteu eene<br />
rijke bron van volksbestaan.<br />
Ten slotte stippen wij aan, dat van de vruchten van den<br />
aren-r>&\m, kolang-kaling, de welbekende confituur //glibbertjes"<br />
door Chinezen gemaakt wordt.<br />
KOPERSLAGERIJ.<br />
Deze tak van industrie staat hier nog op een zeer lagen trap.<br />
Het bedrijf van koperslager wordt dan ook door slechts weinigen<br />
uitgeoefend. Het aangrenzende Djokjakarta levert de meeste<br />
koperen keuken- en andere gereedschappen, die dan ook op<br />
alle druk bezochte pasars hier in groot aantal te koop worden<br />
geboden.<br />
De werktuigen, die de koperslagers tot uitoefening van bun<br />
bedrijf bezigen, zijn ook nog hoogst eenvoudig. In de eerste<br />
plaats bestaan zij uit ronde en vierkante hamers of mokers van<br />
verschillende grootte,<br />
149 Tamp el, hier vertegenwoordigd door twee exemplaren, een<br />
ronde en een vierkante.<br />
Verder komt in aanmerking het aanbeeld,<br />
150 Soewel, waarvan hierbij mede een exemplaar gevoegd is.<br />
Deze aanbeelden hebben eene bolvormige, vierkante of langwerpig<br />
vierkante gedaante, en worden gebezigd al naar mate<br />
de vorm is van het te bewerken voorwerp, terwijl de keuze<br />
der mokers afhaugt zoowel van het voorwerp als van het aanbeeld<br />
dat gebezigd wordt.<br />
De houten steel of boom, die aan het aanbeeld zit, beet<br />
151 Djantoer, en is gewoonlijk van aren-hont.<br />
Het aanbeeld met den daaraan verbonden steel wordt horizontaal<br />
gebezigd. Op 1 /s der leugte van den steel (gerekend<br />
van het koperen aanbeeld af) rust het op een houten blok,<br />
152 Doempol [dhoempal?] De koperslager zit kruiselings op dit<br />
blok, met den steel tusschen de beenen, terwijl hij met zijn<br />
regterbeen dezen op bet blok neerdrukt. Het te bewerken voorwerp<br />
plaatst hij, al naar mate de vorm zulks medebrengt, op
54 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
of over het aanbeeld, het verschuivende met de linkerhand, terwijl<br />
hij met de regterhand, die met den moker gewapend is, op<br />
het voorwerp slaat.<br />
De verdere werktuigen, die de koperslager gebruikt, zijn te<br />
algemeen bekend, dan dat bet noodig zou zijn, die hier te<br />
beschrijven, of er exemplaren van over te leggen. Het zijn<br />
groote en kleine vijlen, hamers van versehillende zwaarte, scharen,<br />
passers, enz.<br />
Alleen verdient nog opmerking de wijze, waarop hij zijn vuur<br />
aanblaast, met den inlandschen<br />
153 Blaasbalg (lamoes).<br />
De plaats, waar de koperslager zijn vuur stookt, is door aarde<br />
eenigzins opgehoogd; in het midden is eene kleine opening, die<br />
gemeenschap heeft met een in die opgehoogde aarde opengelaten<br />
riool, aan welks monding een bamboe geplaatst is, die nog tot<br />
halverwege in dat riool is ingelaten.<br />
De bamboe steekt een paar duim uit het riool, en daaraan<br />
is stevig gebonden een schapen- of geitenvel. Dit vel moet<br />
men bijna in zijn geheel hebben, dat is met den hals en<br />
staart er bij; dus alleen zonder kop en pooten. Het vel is<br />
doorgcsneden van onder den staart tot het achtereinde van den<br />
buik. De bovenbedoelde bamboe wordt in den hals gelaten<br />
en stevig vastgemaakt.<br />
Om nu het vuur aan te blazen, gaat men bij het vel zitten,<br />
houdt met de regterhand den staart vast, den geheelen<br />
benedenarm langs het doorgesneden vel latende vallen, tot het<br />
elleboogs-gewricht tegen het achtereinde van den buik komt te<br />
rusten.<br />
Door het opligten van den arm wordt nu de lueht ingelaten,<br />
door eene tegenovergestelde beweging de opening gesloten,<br />
en de lucht uit het vel door den bamboezen koker been<br />
in den oven geperst.<br />
Het is duidelijk, dat dit aanblazen van het vuur, hoe eenvoudig<br />
en primitief op zieh zelf, cchter eenige oefening ververeischt.<br />
154 Enkele door den koperslager vervaardigde voorwerpen worden<br />
hierbij overgelegd.
II B.<br />
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 5 5<br />
GOUDSMEDEUIJ.<br />
Ook de goudsmid bezigt werktuigen van Europeesch maaksel,<br />
welke dus noch omschreven noch overgelegd behocvcn tc<br />
worden.<br />
In den regel bestaat zijn werk in reparation van kleine gouden<br />
of zilveren voorwerpen; echter maakt hij ook wel nieuwe<br />
zaken.<br />
Tot smeltkroesjes gebruikt hij halve eivormige aarden potjcs<br />
(kow) en asch van verbrand padi-stvoo.<br />
Zijn weegtoestel is mede Europeesch; zijne niet geijkte gewigten<br />
zijn stukjes ijzer en pitten van de sogo.<br />
Zijne werkplaats is een tafeltje op lage pooten, waarbij hij<br />
op den grond zit.<br />
Ook dit vak is hier nog zeer achterlijk bij andere plaatsen,<br />
hoewel enkele zaken vrij goed gemaakt worden, als bij voorbeeld<br />
155 Een zilveren kettingje van zeer eenvoudige bewerking. De<br />
blanke kleur wordt er aau gegeven door aanwending van tamarinde<br />
en zout.<br />
Gouden knoopjes, naar verschillende, mits niet tefijneofgecompliceerde,<br />
modellen, maakt de goudsmid ook, terwijl hij de<br />
verschillende vormen daartoe ingesneden heeft in een karbouwkoorn.<br />
Naar gegeven eenvoudige modellen vervaardigt hij ook zeer<br />
goed buikbanden, armbanden, oorkrabben, andere lijfsieraden<br />
en soms ook wel krisscheeden.<br />
De goudsmid gebruikt eenen blaasbalg van hetzelfde model<br />
als die van den ijzersmid, doch veel kleiuer.<br />
GEELGIETEIUJ.<br />
Deze tak van nijverheid is nog zeer onvolledig, en wordt<br />
slechts door zeer weinigen uitgeoefend.<br />
De geelgieter gebruikt gewone werktuigen van Europeesch<br />
maaksel, soms ook wel hier nagemaakte, als de vijl, de imp.<br />
tang, den hamer, de boor, de schaar, den passer, enz.<br />
Nieuw werk wordt uiet door hem vervaardigd: alleen houdt<br />
hij zieh bezig met het reparcren van gespen voor buikbanden,
66 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
het solderen van het montuur van wagentuigen, van kantoorlampen,<br />
enz. Soms maakt hij kleine nieuvve gcspen voor hoofdstellen,<br />
doch alles van wcinig beteckenis, en nog zeer onvolmaakt.<br />
De door hem gebruikte blaasbalg is dezelfde als die van den<br />
koperslager.<br />
IJZERSMEDERIJ.<br />
De ijzersmid werkt met gereedschappen van Hollandsch maaksel.<br />
Hoewel de ijzersmederij nog op lagen trap staat, is daarin<br />
echter al meer en nicer vooruitgang te bespeuren, en neemt<br />
ook het aantal smeden voortdurend toe. Gewoonlijk bestaat<br />
bun werk in het maken en repareren van ruwe voorwerpen,<br />
als ijzeren banden van wagenwielen, hengsels,<br />
156 ruwe sloten met sleutel, inlandsche stangen, slijgbeugels enz.<br />
Tot het namaken van voorwerpen zijn zij wel in staat, als<br />
het werk maar niet al te fiju is.<br />
De door den ijzersmid gewoonlijk gebezigde blaasbalg is anders<br />
ingerigt dan die van den koperslager. Hij bestaat namelijk<br />
uit eene kist met eeue lade. In de lengte van de kist<br />
loopt een zuiger open neer, terwijl onder aaii een der ziivlakken<br />
twee gaten zijn aangebragt, die met eene lade gemeenschap<br />
hebben, welke goed gesloten is, en in het midden eene opening<br />
heeft, waariu een ijzeren buis gelntsn is, die in den oven<br />
uitloopt. Voor de opening van deze buis is in de lade eene<br />
klep geplaatst, die zieh op en neer beweegt, al naar mate<br />
de zuiger wind inlaat of dien uitdrijft, en zoodoende den wind<br />
in den oven dringt.<br />
Verder vindt men bij hem de gewone schroefbank, ijzeren<br />
aanbeelden, hamers, vijlen, schrocvendraaijers, enz.<br />
LEDERBEREIDING.<br />
Ook dit bedrijf wordt hier, hoewel op kleine schaal, uitgeoefend.<br />
Het afgestroopte vel, onverschillig van schaap, geit, paard<br />
of os, wordt eerst in kalkwater geweekt: een versch, nog nat<br />
vel 5 dagen, een oud, reeds droog vel 10 dagen. Het wordt in<br />
den pot onder het kalkwater gehouden door zware riviersteencn.
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 57<br />
II B.<br />
Na deze weeking wordt het goed gedroogd, en daarna gczuiverd<br />
van de haren of wol, door die af te krabben met een<br />
157 Pengeletan<br />
handvatsels.<br />
[pangele'tau ?], een segmentvormig mes met twee<br />
Het vel wordt daartoe op een houten blok,<br />
158 Pemasahan gelegd, daarover sterk gespaunen, en dan met de<br />
pengeletan de haren enz. afgekrabd.<br />
Is het vel aldus gezuiverd, dan wordt het gestoomd. Dit geschiedt<br />
boven een gemelselden steenen oven van p. m. 3/4 Rijul.<br />
voet in het vierkant, van boven overdekt met eene bamboezen,<br />
plat gevlochten mat, in het midden waarvan een ronde opening<br />
gelaten is, sluitende met een gat in den oven (van gelijke<br />
grootte), en die den stoom doorlaat. Boven deze opening<br />
wordt het vel rondgeschoven en aldus gestoomd.<br />
Alsnu moet het vel nog aan den binnenkant gezuiverd worden.<br />
Dit geschiedt door het te plaatsen op een houten boom, in<br />
horizontale rigting gesteld, en geplaatst op houten schragen,<br />
159 Koeda-pengerokan [piangeroekkan?].<br />
Het vel wordt alsdan<br />
middel van de<br />
aan de binnenzijde afgekrabd door<br />
160 Pembesoetan-. een breeden beitel met een lang handvat, dat<br />
van boven eenigzins den vorm heeft van twee horens, waarin<br />
het bovenlijf onder de armen sluit.<br />
Het vel wordt onder het afkrabben telkens verschoven, al naar<br />
mate men vordert. Met deze laatste afkrabbiug is de geheele<br />
bewerking afgeloopen.<br />
ZADELMAKERIJ.<br />
Het leder voor de zadcls wordt hier niet bercid, omdat men<br />
de daartoe benoodigde ingredicnten hier niet vindt. Het bereide<br />
leder komt van de Vorstenlanden, even als de houten<br />
zadelbokken.<br />
Overigens werkt de zadelmaker met de gewone werktuigen,<br />
als hamer, nijptang, beitel, onderscheiden mesjes, waaronder<br />
de pangot (zie no. 97), enz.<br />
Alvorens het leder gebruikt wordt, laat hij het een paar uren<br />
in water weeken; daarna wordt het aan de binnenzijde op een<br />
plankjc dun en glad geschrapt met de pangot.
58 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
Is deze bewerking afgeloopen, dan spaut hij het leder op den<br />
bok, waaraan het verder wordt vastgenaaid.<br />
Een compleet zadel met hoofdstel, zonder stijgbeugels of slang,<br />
kost hier p. m. tieu gulden, en kan dus niet veel bijzonders<br />
zijn. Zulk een<br />
161 zadel wordt hierbij overgelegd.<br />
De zadelmaker vervaardigt ook<br />
162 toedhoengs (hoofddeksels) als de hierbij gevoegde, welke bij dessahoofden<br />
algemeen in gebruik zijn.<br />
STEENHOUWERIJ.<br />
Wil een steenhouwer een voorwerp uit steen vervaardigen,<br />
zoo gaat hij naar de rivier, en kiest daar een rolsteen uit, die<br />
zooveel mogelijk den vorm van het te maken voorwerp nabij<br />
komt, zoodat hij er slechts zeer weinig behoeft af te beitelen,<br />
om er de verlangde gedaante aan te geven.<br />
Al zijn gereedschap bestaat slechts uit 2 werktuigen:<br />
163 De tjoetjoek-dhandhang en<br />
164 depetjrok [petjroek?].<br />
Het eerste dient om de ruwe kanten van den steen weg te<br />
nemen en af te bikken; het tweede, dat eenigzins naar een beitel<br />
gelijkt, wordt gebruikt om verder den steen af te werken,<br />
terwijl met den scherpen hoek van den petjrok langs een bamboezen<br />
liniaal, plepet [pleped?], de lijn wordt aangegeven, volgens<br />
welke moet worden gebeiteld,<br />
De gewone voorwerpen, die aldus gemaakt worden, zijn steenen<br />
neuten, leksteenen, pipisan's (no. 204), grafsteenen en andere<br />
dergelijke ruwe voorwerpen.<br />
Men ziet hieruit, tot welk een lagen trap deze tak van nijverheid<br />
gezonken is, in dezelfde streek, waar eenmaal de ternpel<br />
van Boro-boedoer, dit meesterstuk van beeldhouwkunst,<br />
verrees.<br />
HET MAKEN VAN KRIS-HEPTEN.<br />
De krisheften worden bijna uitsluitend van kemoening-hont<br />
vervaardigd.<br />
165 Een begonnen,
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA, 59<br />
II B.<br />
166 Een halfvoltooid, en<br />
167 Een voltooid kris heft (oekiran) worden hierbij overgelegd.<br />
De gereedschappen, welke de krisheften-maker (toekang oekiran)<br />
bezigt, zijn<br />
168 De djoro: drilboor.<br />
169 Pangot: mesje met steunheft.<br />
170 Wali-entjer: voor uitboringen in het snijwerk.<br />
171 Wali-pengoekir: voor het maken van het snijwerk.<br />
172 TFali-penjorek: voor het teekeneu in het hout van de omtrekken<br />
van het snijwerk.<br />
173 Kikir: vijl gebezigd bij het begin van het glad maken der<br />
krisheften.<br />
TIMMERMANS-GEREEDSCHAPPEN.<br />
De timmerlieden, welke meer uitsluitend hun bestaau vinden<br />
in het arbeiden bij de Gouvernements-bouwwerken, en alzoo<br />
bekwamer dienen te zijn dan de dessa-timmerlieden, bezigen<br />
gereedschappen, welke bij den timmerman in bcschaafde landen<br />
in gebruik zijn, en dus hier onvermeld kunnen blijven. Wij<br />
bepaleu ons tot de gereedschappen van den dessa-timmerman, en<br />
die bij den geringen man in gebruik voor het hakken van hout<br />
en het bewerken van grove houten voorwerpen.<br />
De dessa-timmerman bezigt de hijl pe<strong>the</strong>l (no. 66),<br />
174 Beitel, tatah,<br />
175 Passer, djonko,<br />
176 Schaaf, pasah,<br />
177 Trekker, sipat,<br />
178 Winkelhaak, sikoet<br />
179 Hamer, gandhen,<br />
180 Zaag, gradji (de zaag zelve is van Europeesch maaksel);<br />
Vijl, kikir (no. 173) (de vijl zelve is van ui<strong>the</strong>emsch fabrikaat).<br />
De geringe man bezigt<br />
181 de handbijl, wadoeng,<br />
182 Hakmes, bendhd,<br />
183 Dubbele arit (grasmes), koedhi,<br />
184 Breed hakmes, leajool [kajal?],<br />
Krom mesje, pangot (no. 97).
60 II. JAVA. —B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
De pangot, die men van verschillende grootte aantreft, wordt<br />
bij de meeste der hier bestaande bedrijven gebezigd.<br />
185 Groot grasmes, tlaloeng,<br />
186 Krom hakmes, wedhoeng, dat ook door den slagter gebezigd<br />
wordt.<br />
VEKVOERMIDDELEN.<br />
Voor drooge war en.<br />
187 Het draagzadel, kopoh, dat de lastdieren doorgaans onmecdoogend<br />
drukt.<br />
188 Krandj ang gondii n. Hier mede worden tabaksbladereu , aardappelen,<br />
katjang-tjina, uijen, knuflook, kempoel, kete'la, komkommers<br />
en andere grootere veldvruchten van het veld naar<br />
buis vervoerd, en, met uitzondering van het eerste artikel, ook<br />
van huis naar de markt.<br />
189 Pikoelan toadhah- tc'mpe', Hiermede worden alleen de tempekoeken<br />
vervoerd.<br />
190 Krandj ang pengaritan (grasmand).<br />
Krandjang temlakoe (zie no. 36): mand waarin de bereide tabak<br />
gepakt wordt, wanneer de inhoud niet ver behoeft verzonden te<br />
worden.<br />
Toemboe tembakoe (zie no. 36): mand voor bereide tabak, die<br />
lang opgeschuurd of ver hecn verzonden moet worden.<br />
191 Tomblok: mandjes voor het halen van zand en griiit bij het<br />
werken aan de wegen.<br />
192 Bete/i: raanden op randen bij wijze van voetstukken, waarin de<br />
koffij naar de pakhuizen gedragen, en ook andere producten<br />
vervoerd worden.<br />
193 Ting ok [te'nggok ?]: mandjes voor huiselijk gebruik.<br />
194 Senile: mandjes, waarmee in den regel de koffij door vrouwen<br />
naar de pakhuizen gedragen wordt.<br />
195 Karoeng: zak waarin de rijst vervoerd wordt, bestaande uit een<br />
grove me'ndhong-(biezeu) mat, tot een zak genaaid met de tjolan,<br />
vervaardigd uit de vezels van verschillende «ww-soorten.<br />
Het legmatje van den landbouwer wordt mede tot een zak<br />
gevormd, en ook daarin de koffij naar de pakhuizen gedragen.<br />
196 Karoeng lagor.- een zak die hier van Bagelen ingevoerd, eu
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 61<br />
II B.<br />
daar vervaardigd wordt van de gedroogde en in reepen gesneden<br />
bladeren van de kelan (een soort van wilde salak).<br />
Voor natte war en,<br />
De impes: blaas, gewoonlijk van den buffel, waarin de olie<br />
vervoerd wordt.<br />
De manden, bekleed met de oepih van den pinang-hoom, en<br />
waarin de gevulde blazen gelegd worden, heeten<br />
197 Krandj ang gotongan lengo; terwijl de lange bamboezen<br />
manden, bestemd om de olie, in blazen, met draagvee te vervoeren,<br />
den naam dragen van<br />
198 Brondjong.<br />
HET BERKIDEN VAN GENEESMIDDELEN.<br />
Elke ordelijke inlandsche huismoeder van eeuigen staud bezit<br />
een medicijnkistje<br />
199 Bolihan [bo<strong>the</strong>kkan? verbastering van ons woord apo<strong>the</strong>ek]<br />
De ingredienten worden uit de vakjes op de gis genomen.<br />
De inlandsche doekoens doen hetzelfde.<br />
De veikoopers (toekaug tjraken) van die ingredienten bezigen<br />
daarbij een weegschaaltje zonder naald,<br />
200 Tradjoe. De verkoopster zit voor een aantal, gewoonlijk in<br />
het vierkant gerangschikte bamboezen mandjes,<br />
201 Besele, en schept de ingredienten uit de ver afstaande mandjes—<br />
waarvan deksel en bodem afzonderlijk gebezigd worden —<br />
met de<br />
202 Iroes djamoe. Bij verkoop in het kiein vindt geen weging<br />
plaats.<br />
Het fijn stampen en fijn wrijven geschiedt door middel van de<br />
203 Loempang ken<strong>the</strong>ng, een hardsteencn vijzel, en de<br />
204 Pipisan, wrijfsteen. De rol van dezen wrijfsteen draagt den<br />
naam van<br />
205 Gandhik. Het bereide geneesmiddel wordt ingenomen uit een<br />
halve noot van<br />
206 De klappa-poejoeh (kleine klappersoorl).<br />
Dit kommetje draagt den naam van<br />
207 Batliok pendjamon.
62 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
MATEN.<br />
Alleen de volgende zijn hier bij den inlander in gebruik:<br />
208 Berook: rijstmaat, vervaardigd van een klapperdop, in drie<br />
verschillende grootten, houdende gewoonlijk l'/2, 8, en 5 kati's<br />
rijst. De overgelegde is van de middensoort.<br />
209 Tdmpd (van bamboe) mede van verschillende grootte. De overgelegde<br />
kan 4 kati's rijst inhouden.<br />
210 Pinggan: een aarden kom, gewoonlijk inhoudende D/3 kati's<br />
rijst,<br />
HUISRAAD.<br />
Bij voorname inlanders is hier bijna geen ander dan Europeesch<br />
huisraad in gebruik. Van het inlandsche treft men nog<br />
aan de tiker, mat (zie no. 115), deprongoot-dani[prangwedani of<br />
parmedani?], zitstoeltje voor aanzienlijke hoofden; deamben;de<br />
gewone bale-bald of slaapbank.<br />
De gegoeden bezigen houten, en de minderen bamboezen amicus.<br />
Bij min gegoeden wordt de slaapkamer bijna geheel door<br />
een amben ingenomen, en slapen oud en jong bij elkander.<br />
De deur of ingang van zoodanig slaapvertrek is van een gordijn,<br />
langse, voorzien. Deurgordijntjes worden aan den ingang<br />
der slaapkamers van vrij aanzienlijke hoofden, die de oude<br />
Javaauschc gebruiken nog eenigzins volgen, nog wel aangetroffen.<br />
Voorts de grobok: groote kist op rollen tot berging van kleeding<br />
enz.<br />
211 Pethi: een bont geschilderde en vergulde kist van middelbare<br />
grootte, meer uitsluitend voor kleeren, bijoutericu en geld bestemd.<br />
Zij dient ook voor reisvalies.<br />
212 Presian [barsian of Iresianj: toilet-doos.<br />
Op de hnwelijks-amlen worden aan het hoofdeinde, in het<br />
midden tusschen de op eenigen afstand van elkander slapeude<br />
bruid en bruidegom, bijeen gezet: de pethi (zie no. 211), de<br />
bolihan (zie no. 199) en de presian (no. 212).<br />
De amben's van grooten zijn met gordijnen overhangen. De<br />
gordijnhaken zijn van goud, zilver, hoorn of uit hout gesueden,<br />
al naar mate van de gegoedheid der bezitters.<br />
213 Adjoeg-adjoeg: een staande koperen lamp. De Regenten
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 63<br />
II B.<br />
hier bezigen deze niet meer, doch men treft ze nog wel aan<br />
bij de patihs, wedono's en mindere hoofden.<br />
214 Kandil: kroonlamp. Voor zooverre bekend, was het hierbij<br />
overgelegd exemplaar het eenige in deze residentie.<br />
215 en 216. Kinangan: sirih-doos, welke naar verhouding van<br />
rang, aanzien, gegoedheid enz. van goud, zilver, koper, of hout is.<br />
217 Boemb oeng rokok: sigarenkoker. Deze is van goud of<br />
van zilver, en wordt aan een bandelier door een volgeling nagedragen.<br />
218 Pahidon: kwispedoor. Hiervan bestaan drie soorten: de<br />
groote, middelmatige en kleine. De beide eerste zijn van koper<br />
en maken een deel van het huisraad uit. De laatste is<br />
gewoonlijk van goud of zilver, en wordt den Raden of de Raden-ajoe<br />
nagedragen.<br />
De kwispedoren van geringe inlanders zijn van aarde, of zij<br />
bezigen daartoe kokers van bamboe.<br />
219 Padoepan.- wierookkomfoortje, bij de grooten van koper.<br />
220 Kerpek: reisvalies van magang's en andere volgelingen en bedienden,<br />
terwijl de dorpshoofden daartoe bezigen<br />
221 De brokoh.<br />
222 Keboh [kelo?]: biezen zak, dien de vrouw met zieh naar de<br />
passer neemt.<br />
223 Sapoe's: bezems, waarvan hierbij acht verschillende exemplaren<br />
gevoegd zijn.<br />
224 Ambeng: groot bord, waaruit bij plegtige gelegenheden de<br />
hoogste in rang of de oudste eet.<br />
Plankan: staand rak voor pajoeng's en lansen (zie no. 303).<br />
KEUKENGEREEDSCUAPPEN.<br />
225 Kwali: de groote kwali (zie no. 146) voor het afkoken van<br />
vleesch, de kleine voor het koken van groenten.<br />
226 Mendeng: voor het braden.<br />
227 Lajah: voor het aanmengen der specerijen.<br />
228 Kald: zeef voor het winnen van klappermelk.<br />
229 Paroed: rasp.<br />
230 Dandang: stoompot met voetstuk.<br />
Koekoesan (zie no. 39): piramidale mat tot het stoomen van<br />
rijst.
64 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
11 B.<br />
231 Kekep: deksel van de koekoesan.<br />
Pengaron (zie no. 137): pot waarin de halfgekookte rijst gestort,<br />
en met gekookt water begoten wordt met<br />
232 De tje'nthong: houten lepel.<br />
233 Tjepon: mand van gevlochten bamboe, waarin de gaar gestoomde<br />
rijst overgebragt wordt.<br />
234 Kendhil: pot met deksel, waarin de rijst voor twee a drie personen<br />
gekookt wordt. De rijst wordt onder het koken twee<br />
a drie malen omgeroerd met de<br />
235 Soled: bamboezen roerstokje. Het komfoor van de kendhil heet<br />
236 Keren.<br />
237 Tjoewd: waschkom, groentenbak enz.<br />
238 Se'role: lepel (groote en kleine) voor het opscheppen van gebraad.<br />
239 Iroes: lepel voor bet omroeren en uitscheppen van groenten.<br />
240 Telenan: hak- en snijbord.<br />
241 Tjdwek: schaaltje, waarin de Spaansche peper fijn gestooten<br />
of gewreven wordt met de<br />
242 Moentoe: wrijver,<br />
243 Ian: raam van gevlochten bamboe, waarop de gekookte rijst<br />
gespreid en koel gewaaid wordt met de<br />
244 Ilir.<br />
245 Tampah: voor het zuiveren der rijst van de kaf.<br />
246 Klbwoh: zoutvaatje.<br />
247 Tblok: specerijmand.<br />
248 Semprong: bamboezen koker voor bet aanblazen van het<br />
vuur.<br />
249 Genthong: waterpot.<br />
250 Djoen: pot voor het halen van water.<br />
251 Lbdong: bamboe voor het halen van water (3 exemplaren).<br />
252 Siwoer .- waterschepper.<br />
253 Rangin.<br />
254 Peniraben [penarabeu ?].<br />
255 Penjaran of tjoro,<br />
256 Langseng: de vier laatsten voor het maken van gebak; de<br />
laatste inzonderheid voor het gaarstooraen van in pisang-hladcren<br />
gcwikkcld gebak.
If. JAVA. — B. MIDDEN- EN. OOST-JAVA, 65<br />
II B.<br />
De pogo is een bamboe-rak, waarop het keukengereedschap<br />
geborgen wordt.<br />
De dhinklik is het zitbankje bij het koken of gebak maken,<br />
bij aanzienlijken van hout, bij geringen van bamboe.<br />
SPELEN.<br />
a. Geoorloofde.<br />
Tour no oi.<br />
257 Bankol, toomhaak.<br />
258 Zadel, abah-abah watangan.<br />
259 De vleugels van het zadel [e4^].<br />
260 Piek, sbdbr of laiooeng.<br />
Het boogschieten, panahan of djempa r ingan.<br />
261 Pijl, pan all.<br />
262 Boog, gande'wo.<br />
263 Pijleurak, plankan.<br />
Al deze voorwerpen worden hier vervaardigd.<br />
Dhakon-sriel.<br />
264 D/iakon, in 'den regel voorzien van achttien 'rondo gaatjcs<br />
in twee rijeu, en twee grootere nabij de uiteinden. Dit speeltuig<br />
is meer uitsluitend voor vrouwen. De twee speelsters<br />
plaatsen zieh tegenover elkander en tegenover dc brcedtc van<br />
het speeltuig. In elk der achttien gaatjes worden negen pitjes,<br />
in den regel van den sawo, of steentjes gedaan; heeft de dhakon<br />
zeven of elf gaatjes in clko rij, dan worden ook zeven of elf pitjes<br />
in elk gaatje gedaan. Eene beschrijving van den loop van<br />
dit spel zou ons te ver been leiden.<br />
I. Verbodene.<br />
Kruis of munt, keplek,<br />
Krekelgevecht ngadoe- djankrik. De krckel (djankrik) wordt<br />
met zacht gewreven gelcookte rijst onderhouden in ecu bamboezen<br />
koker,<br />
265 Toelan. Het gevecht vindt plaats in de<br />
266 Pengadon of toembeng. De twee krekels worden gekittekl<br />
met een kwastje,<br />
267 Kili. Wanneer zij daardoor genoegzaam woedend gemaakt zijn,<br />
wordt het schuifje in het midden van de toembeng weggeno-
66 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
men en begint de strijd. Een krekel, die eenmaal het onder -<br />
spit gedolven heeft, is voor verdere gevechten ongeschikt.<br />
Om den krekel woedend te maken, wordt hij kort voor het<br />
gevecht (heimclijk) gevoed met zeer fijn gestooten pitten van<br />
dc bekende ketjoebocng, die daartoe in de rijst gemengd wordt.<br />
Valscho spelers doopen vooraf de kill in eene oplossing<br />
van trasi, en raken daarmede ongemerkt de snuit van den<br />
^krekel der tegenpartij aan, die, hoe strijdlustig ook, door de<br />
lucht en sraaak der trasi van zijn stuk gebragt en overwin-<br />
•nen wordt.<br />
Alleen mannelijke krekels worden voor deze gevechten gebezigd.<br />
Een versch gevangen krekel wordt met een draadje om het<br />
midden van het ligchaam, gedurende vier-en-twintig uren, horizontaal<br />
opgebaiigen, daarna door het houden onder water bewusteloos<br />
gemaakt, en in dien staat in de toelan gedaan, waarin<br />
hij tot zieh zelf komt. De inlander bewcert, dat de djankrik<br />
daardoor mak wordt. Na een gevecht krijgt dc djankrik<br />
onder zijn voeder eenige jonge blaadjes van de djarak tot hedging<br />
der pijn in zijne tandjes.<br />
Ngadoe-gemak. De gemale is een vogel van het geslacht der<br />
patrijzen, die slechts even opvliegt, om zieh verder baastig<br />
trippelend uit de voeteii te maken of eene schuilplaats te zoeken.<br />
Alleen dc wijfjes worden voor het vechten gebezigd. Zij<br />
worden gevangen door middel van den strik en porok (zie<br />
no. 50 en 63), en ondcihouden in eene kooi,<br />
268 Koeroengan-gemale, met water en fijne rijstkorrels (menir).<br />
De bodein der kooi wordt voorzien met cement, waarin de<br />
gemak zieh gaame schuift en wentelt, doch dat eenigzins grof<br />
gestampt moet zijn, om niet door bet opstuiven de oogjes aan<br />
ontsteking bloot to stellen, De aanwending van cement is<br />
tevens een zindclijkhcidsmaatrcgel, waarom bet dagelijks met<br />
ecu zeefjc,<br />
269 Pengajohan, van do uitwcrpsclcn der voxels gezuiverd wordt.<br />
Zoodra de gemak geschikt wordt voor vechten, krijgt zij dagelijks<br />
sprinkhanen (walang) tot vocdscl; voor dien tijd niet,<br />
daar zij andcrs tc vet, en daardoor log en traag wordt.<br />
Zoo mogelijk wordt dc kooi des morgens van 8 tot 9 uur<br />
in de zon gehangen of geplaatst.
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 67<br />
II B.<br />
De walangs worden gevangen met de<br />
270 Tepok \tepak?~\, waarmede zij geklopt worden, zoodanig dat<br />
zij slechts in zwijm vallen, en later bijkomen in de<br />
271 Telih wadhah-ioalang. Het vechten vindt plaats onder een<br />
korf,<br />
272 Pengadon. Elken avond wordt de snavel van de gemak ingewreven<br />
met zekcre vetsoort, om dien tc vcrharden en tegen<br />
het pikken der tegenpartij bestand te maken.<br />
Valsche spelers besmeren de snavels huuiicr gemaks met stcrk<br />
riekende, bittere en scherpe zelfstandigheden, opdat de tegenpartij<br />
spoedig loslate,<br />
Voor bet inlaten in de pengadon, hctwelk voor beide gemak's<br />
op hetzelfde oogenblik moet geschieden, daar anders dc<br />
eerst ingelateno gelegenheid zou hebben do volgende onverlet<br />
aan te vallen, worden de gemak's gcdrenkt met enkele druppels<br />
water, en dc pootjes en de dcelen onder de vlerken mede met<br />
water bekoeld.<br />
llaneiigevech t, ngadoe-djago. Dit spel is in zijn gehcelcn<br />
omvang te algemeen bekend, dan dat wij het noodig achteii<br />
daarovcr uit te weiden.<br />
Kcmiri-spelen. Hier van bestaau vier soorten , als :<br />
Ngadoe-leemiri, Men steekt eene kemiri-wooi met den bovenkant<br />
voor een gedeclte in dun grond, en wcrpt er kniclende<br />
eene andere noot tegen aan. Wiens kemiri breekt, verliest bet<br />
spel.<br />
Plepet. Twee towVi-noten worden met deu breeden kant op elkander<br />
gedrukt tusschen een houten blok, bckleed met leder,<br />
waar de onderste kemiri (in ecu gculljc) komt te liggen, en een<br />
bamboezen hefboom,<br />
273 Plepet, waaraan het spel zijn naam ontleent. Hot blok heet:<br />
274 Kebooh.—Tegen het uitglijden wordt om de twee noten een<br />
doek gewonden, en dan op den bamboezen hefboom, op dc<br />
boven liggende kemiri zittende, geslagen met een knuppel,<br />
275 Gendhong: bij dc hoofden uit het hart van den tamarindeboom,<br />
bij mindere inlanders uit ecne gcniukkelijker te bekolneu<br />
houtsoort.<br />
Wiens kemiri brcckt, is dc vcrliezcndc partij. Is cehtcrmel
68 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
den vierden slag nog geen van beidcn gebroken, dan verliest<br />
de bovenliggende, daar het minder voordeelig is, onder<br />
tc liggen.<br />
DjiraJi-oeloh, gewoonlijk door vier personen gespeeld, die ieder<br />
even veel kemiris iuzetten. Deze worden alsdan, op een onderlingen<br />
afstand van p. m. 1/3 Rijnl. voet, op eene rij<br />
naast elkaar geplaatst, en wel alle op den smallen kant. Het<br />
rangschikkcn over de lengte of breedte der noten wordt naar<br />
onderling goedvinden bepaald. Vcrvolgens wordt door elk<br />
speler op zijne beurt, op twee Rijnl. roeden afstands vddr dc<br />
lengte der rij, met eene met lood gevulde kemiri naar de rij<br />
geworpen. Wordt de voorste kemiri getroffen, dan is de geheele<br />
rij voor den werper; raakt hij dc tweede noot, dan wint<br />
bij al de noteu van no. 2 af, en krijgt soms uoot I toe.<br />
Wordt de laatste kemiri getroffen, dan bestaat de witist enkel<br />
uit die noot.<br />
Djirah-woh, hoogstens door vier personen gespeeld. Ieder brengt<br />
een gelijk getal kemiri-noten bij. In den grond wordt een<br />
gat gemaakt van p. m. 4 Rijnl. duira diameter en p. m.<br />
2 R. duim diepte. De noten worden gezamenlijk, naar mate<br />
het getal klein of groot is, met de holte van een of van<br />
beidc banden door de spelci'3 beurteliugs naar bet gat geworpen<br />
, op een afstand van p. m. 1 R. roede. Wanneer<br />
er bij voorbcekl twee spelers zijn met acht kemiris, en die het<br />
eerst mod wcrpen, twee noten in het gat krijgt, dan bepaalt<br />
de tweede speler, welke van de buiteii gcbleven noten door<br />
den ecrslen speler op denzelfden afstand met eene andere kemiri<br />
moet gcraakt worden. Mist hij de aangeweztn noot, dan<br />
krijgt hij alleen de noten, welke zieh in het gat bevinden,<br />
en zijn dc builen gcblcvene voor den tweeden speler. Mist<br />
bij dc aangewezen uoot, en verloopl hij daarenboven, of raakt<br />
hij het doel, doch tevens eene andere der buiten liggende kemiri<br />
s, dan is alles binucn en buiten het gat voor den anderen<br />
speler.<br />
Kaartspelen: kerioe-lima, kerloe-kowah , kerloe-paktoeivi, thothil,<br />
pehi en kengsi, gespeeld met Chinesche, het stooten en vingtet-un<br />
(selikoer) met Europesche speelkaarten,
II B.<br />
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA, 09<br />
WAPENS.<br />
Kris, dhoewoeng, waarvan twee soorlen:<br />
276 Kris tjanklikan [IjenkelUan ?}, en<br />
277 Kris tjrigan: de eerste van achter.de laatste op zijde (hangende)<br />
gedragen.<br />
278 Patrem, kleine kris of dolk, door vrouwen gedragen, die hem<br />
ook in de legerstede bij zieh houden, tot beslechting van geschillen,<br />
uit minnenijd geboren, of om zieh zelve, in gevallen<br />
van wanhoop als auderszins, te verwonden of te dooden. Dit<br />
wapen komt hier echter uiterst zelden voor.<br />
279 Gblbk.<br />
280 Kromme sabel, pedhang leoro.<br />
281 en 282. Pedhang soedoek.<br />
283, 284 en 285. Zwaard, lameng: drie verschillende exemplaren.<br />
286 Houwer, tlaloeng.<br />
287 Knuppel, pe nth oeng.<br />
288 Slingersteen, landring of bandhil, tot verdrijving van<br />
wilde varkens; echter ook wel door de jonge veehoeders tegen<br />
elkander gebezigd.<br />
2S9 Toembak prampogan, piek tot het rampokken van tijgers.<br />
290 Toembak blandaran, om man tegen man te vechten.<br />
291 Toembak telempah [lelen/pak?], met korten steel: dient<br />
tot wapen in buis of bosch.<br />
De toembak lontop, nog korter van steel, wordt in bet slaapvertrek<br />
bewaard.<br />
292 G rang gang: piek geheel van hzmhoe-woeloeh, aan de punt<br />
en kanten tegen het spoedig bot worden gezeugd. De wonden,<br />
met dit wapen toegebragt, worden gezegd door den aard der<br />
bamboe immer doodelijk te zijn.<br />
293 Sliki [soeligi?]: pick van pinang-hont, waaraan mede venijnige<br />
kracht wordt toegeschreven.<br />
DIEVEN-GEREEDSCHAPPEN.<br />
Deze zijn zoo vernuftig en merkwaardig, dat wij het niet ondienstig<br />
achten ze hierbij op te nemen.<br />
294 Borang-tapale, voetangels, die in den grond worden gestoken<br />
rondoni het huis, waar de diefstal gepleegd zal worden.
70 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA,<br />
II B.<br />
295 Pangot, een soort van hakmes, zoowel voor inbraak als tot<br />
wapen.<br />
290 Djoegil-roejoeng en<br />
297 Djoegil-wesi: het eerste van sterk hout, het tweede van<br />
ijzer, beidcn gebruikt bij inbraak, ondergraving, enz.<br />
298 Tjblbk: een soort van vuurpijl, die met een boog wordt<br />
afgeschoten, om brand te stichten. Daartoe is aan den pijl vastgebonden<br />
een bundeltje (oepet) van gedroogde en in dunne<br />
reepen gesneden takkcn van den klappcrboom, waarin een weinig<br />
kapoek gedaan is, die voor het afscbieten aangestoken wordt.<br />
299 Boemboeng: kokertje tot bewaren van vuurvliegjes (konang).<br />
300 W'adhalt-konang: de eigenlijke dievenlautaarn, waarvan hier<br />
vier cxemplaren worden overgelegd.<br />
Het zijn kleine houteu doosjes met deksels, die gemakkelijk<br />
in dc holte van de hand verborgen kunnen worden. In het<br />
doosjc is een weinig vogellijm, waaraan de vuurvliegjes, die<br />
men uit de boemboeng neemt, met de vlerkjes worden vastgedrukt,<br />
Doet men de doosjes open, dan verspreiden de vliegjes een zeer<br />
voldoend licht.<br />
301 Kolo-bathok: een houtje, waaraan een eindje touw met een<br />
strik is bevestigd. Het hout wordt in den grond gestoken,<br />
en de strik eenigzins wijd uitgehaald. Trapt nu daarin een kip<br />
of eend, dan shut de strik zieh bij het voortloopen van het<br />
dier, en houdt het gevangen.<br />
302 Twee valsche s 1 e u t e 1 s, sbrbk.<br />
DIVERSEN.<br />
303 Rek met diverse zonneschermen, pajoeng's.<br />
304 Model v. d. woning van een districlshoofd.<br />
305<br />
306<br />
307<br />
308<br />
309<br />
/<br />
/<br />
II<br />
n<br />
II<br />
u ff „ n ff dessa-hoofd.<br />
„ „ w w ;/ landbouwer.<br />
u bamboezen hangbrug,<br />
// // pont.<br />
„ draagstoel van aanzienlijken (djolang), vooral bij<br />
huwelijken in gebruik.<br />
310 Twee houteu beelden, voorstellendc een bruidegom en bruid.
11. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 71<br />
II 15.<br />
311 Werktuigen bij het spiunen en weven in gebruik,<br />
als: een kapas-molen (gilingan), een boog (woesoe), een spinnewiel<br />
(djontro), een garenwinder (likasan), en twee onderdeeleu van<br />
het weefgetouw (tjatjak en lorogan).<br />
312 25 stuks verschillende zonncschermcn, te Djokjakarta als<br />
onderscheidingsteekenen gevoerd (zie boven no. 3).<br />
313 Modellen van weef- en batik-toestcllen.<br />
314 „ van landbouwgereedsch appen.<br />
315 Kendhi, welko van onder gevuld wordt.<br />
316 Model van een Chineesch woonhuis tc Djokjakarta.<br />
317 ,/ ,/ het Waterkasteel nabij Djokjakarta.<br />
318 {*) a a s t a a t s ic - p a j oeng , pajoeng bawat.<br />
319 „ „ staatsie-lansen (toembak oepotjoro) van een<br />
regent; pajoeng van een Raden Toemenggoeng; twee schilden ;<br />
een sabel; een wandelstok; een dievenvanger (kr'anggang).<br />
320 Boog met pijlen.<br />
321 Hoofddeksel, lcderen ring met bcllctjes en ledereu vleugels:<br />
dragt van den topeng-syiclev.<br />
322 Stel koperen b r u i d s s i e r a de n.<br />
323 T an do u vijl (pasah gigi), enkurk, die bij het afvijlon tusschen<br />
de tanden wordt gezet (tjakotan).<br />
324 Koperen gebakvorm.<br />
325 Vier staatsie-lansen (toembak oepotjoro), waarvan 3 ampilan<br />
en 1 sodor.<br />
326 Koperen be lien voor trekvec (gentho), en een d°. van nankahout<br />
voor schapen.<br />
327 Rammelaar, lepel en tabaksdoos van blik.<br />
328 Uzeren riugctjes.<br />
329 Koperen armbanden voor kinderen.<br />
330 Kammen van koper en sawo-hont.<br />
331 Tinnen kam,<br />
332 Kleurmakcrs- schaar (goenling) en liniaal (djidaran).<br />
333 Goudsmids-gereedsehap, waaronder een blaasbalg<br />
(oeboeban), en een zoogenaamde zodiak-beker uit het Hindoetijdperk.<br />
334 S u i k er s t a m p er, s u i k e r s c b o p en regtstandige s eh op voor<br />
het uitdiepen van sloten en greppels.<br />
(*) No. 318 t/m 351 uit Pasoeroewan,
72 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA,<br />
II B.<br />
335 Gereedschappen van den wapensmid.<br />
336 Drie Madurese he w a pens, gesmeed te JVinongan.<br />
337 Twee gblbks van Teugger.<br />
338 Zwaard (lameng), houwer (gblbk) en dolkmes (seleen<br />
[seleen?]].<br />
339 Kris tjerita en kleine kris (patrem).<br />
340 Twee Ian sen met steel van waroe-hont.<br />
341 Glansijzer (singen).<br />
312 Gewaad, als een bedelaarsdeken uit een aantal katoenen lapjes"<br />
van verschilcnde patronen zamengesteld (badjoe onto-koesoemo):<br />
dragt van doekoens, oude lieden, enz.; komt echter zelden meer<br />
voor.<br />
343 Model van staatsie-standaard met zak-en handdoeken:<br />
staat bij aanzienlijken regts en links van de legerstede (tjapitan).<br />
344 Twee bloksc haven en een s p o n n i n g s c h a a f.<br />
345 Modellen van bijl en dissels.<br />
34G Padimesjes (ani-ani) en andere mesjes voor den veldarbeid.<br />
347 Haalm esseii: wagenmakersgereedschap.<br />
348 K a n a s t e r b o o r en gewone boor.<br />
349 Model van een C h i n e e s c h woonliuis,<br />
350 Houten poppen uit de JVajang-HUMk, inzonderheid betrekking<br />
bebbende op de legenden van PANDJI en van de Vorsten<br />
van Modjopahil.<br />
De poppen stellen voor, volgens opgave van Raden Pandji<br />
Soerjii Widjiijit:<br />
1 Bttthfiru Narada.<br />
2 Adjar Toenggoel-manik, vader van Damar Woelan.<br />
3 „ PamSnggSr.<br />
4 Praboe BrawidjAja, Vorst v. Madjupahit.<br />
6 Praboe Lara, Prinses „ //<br />
6 „ Mcnak Djingga, Vorst v. Balambangan.<br />
7 Raden Damar Woelan, zoon v. Adjar Toenggoel-manik,<br />
8 Pandji Woeloeng, Vorst v. Soelcbar.<br />
9 Logender, Patih v. Madjapahit.<br />
10 Raden Lajang-koemitir ) T ,<br />
.11 /; Lajang-setu } zonen V ' Lo Seiuler.<br />
12 Mcnak Kontjar, Dipati v. Loemadjang.
II. JAVA. — B, MJDDEN- EN OOST-JWA. 73<br />
II B.<br />
(350) 13 Raden Boentaran ) „ „ T<br />
1 4 „ Watangan ) zoue " v ' ?«igg» Law6 '<br />
15 „ Koeda Tilarsa, broeder v. Damar Woelan.<br />
16 Menak Soepena, Vorst v. Gambir-malathi.<br />
17 Dewi An dj as want, dochter v. Logender.<br />
18 Raden Koeda Rarangin, broeder v. Damar Woelan.<br />
19 Rongga Lawe, Dipati v. Toeban.<br />
20 Kebo Djoeroemita, Toemenggoeng v. Menak Djingga.<br />
21 Kotboeta > "<br />
22 Ankatboetit \ P atllls v - ld -<br />
23 Kebo Kanigura, Toemenggoeng v. Madjapahit.<br />
24 Ngabchi Djoerang-grawah, Demang onder Toeban.<br />
25 Dipati Tjantjangan, onder Madjapahit.<br />
26<br />
27<br />
28<br />
29<br />
30<br />
//<br />
//<br />
//<br />
II<br />
II<br />
Toenggarana „<br />
Bandjar-patoman,<br />
Pragoeuan,<br />
Pasoeroewan,<br />
Gendhing<br />
//<br />
onder Balambangan<br />
// II<br />
a II<br />
a Madjapahit.<br />
31 Praboe Anggris, overzeesch vorst.<br />
32 Demang Gathoel I u „, , ,. , f ifiA-.i i-t<br />
33 Naja-genggong > PWM*MttH s aan 't hof v. Madjapahit.<br />
34 Koetis t , , ,.<br />
,,r ,, ( do. v. Loemadjang,<br />
35 Dajoen ) J °<br />
36 Me'nak Kloenkoeng, Toemenggoeng onder Balambangan.<br />
37 Njabi Gedhe' Paloeh-omba, huisvrouw v, Adjar Toenggoelmanik.<br />
38 Gambjong: eene pop, als dauseres gekleed, die de vertoo-<br />
ning besluit.<br />
351 Lantaarn met kunstbloemeu omhaugen: wordt rondgedragen<br />
bij bet Asjoera- of Hassan-Iloesain-ieest, dat echter slechts<br />
zelden meer op Java gevierd wordt.<br />
352 Gewaad van een Mo h a mmed aanschen geeste-<br />
1 ij k e uit Soerakarta, bestaande uit een tulband (serban),<br />
shawl (tjal), tabbaard (djoebah), bidkleedje (soedjoedau), rozenkrans<br />
(tesbih), klompen (kelheklek, gamparan) en een degenstok<br />
(toenkat pedhang).<br />
353 Gewaad van een Soloschen hofnar (tjantang-buloeng),<br />
bestaande uit een hoogen witten hoed (koeloek), kris
74 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
(tilam-oepih), lans zonder punt (sudor), oorplaten van leder (soemping),<br />
valschen baard (dje'nggot), badjoe-sikepan, slc'ndhung en<br />
beenen castagnetten (kepjak-tjoropito).<br />
354 Honderd-dcrtieu verschillende maskers (topeng): geschenk van<br />
den Heer E. Jacobson te Samarang, geeatalogisecrd door Raden<br />
Pandji Soerja Widjaja, als volgt:<br />
1 Lawa-koeuiug, Patih van Tabela-retna.<br />
2 Bradjamoesti, Patih van do boeta's.<br />
3 Koeda. Gadhingan, prins van Singasari.<br />
4 Rengganis Soora, Vorst van Trengganoe.<br />
5 Mootjoong-kara, poenggawa van „<br />
G Djajagadra, prins van Djunggala, brooder van Pandji.<br />
7 Praboe Madoe Soebrongta, gometaniorphoseerd in eene<br />
• priuses van Bali.<br />
8 Singa-loedra, poenggawa van Tab6la-r6tna\<br />
9 Patja<br />
, prinsen van Parang Kantiana.<br />
10 Sarook \ * J<br />
11 liutnu Onengan, prinsos van Djenggalu,<br />
12 Ranggani Soora, Dipati van Tabehl-retna.<br />
13 Klana, Djaja-poospita, Vorst van „<br />
14 Tompajaji, sentaua van Kadbiri.<br />
15 Kirniana-koeda, prins van DjCnggala.<br />
16 Ddwa-koosooma, Vorst van „<br />
17 Soepata Pangrawit, poenggawa van Bali.<br />
18 Daroo-tjakra, prins van DjCnggala.<br />
19 Goenoong-sari, „ „ Kadbiri.<br />
20 Pandji Sootra, prins van Djunggalii.<br />
21 Tegason, poenggawa van Poedbak-saliigal.<br />
22 Batoe-roma, Vorst van Parang Kantjaua.<br />
23 Soerja-legawa, Vorst van Bali.<br />
24 Oontari, bijwijf van don Vorst van DjenggaL't.<br />
25 Djaja-lenkara, Vorst, geiiiotamorphosoerd in<br />
prinses van Bali.<br />
26 Djaja-sdna<br />
27 Karta-saja<br />
prinsen van Djiinggala.
II B.<br />
II. JAVA. - B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 75<br />
(354) 26 Doeta, panakawan.<br />
29 Bonakestoe, Patih van Parang Kentjana.<br />
30 Bradja-nata /<br />
31 Doermoeka. \ prinsen van Djenggala.<br />
bJt Djaja-wikata \<br />
33 Daheng Mahintjing, poenggawa van Bali.<br />
34 Semitiii ) . ' . „ „<br />
„. T„ o o ? Prinsen van Djenggala.<br />
3o Desmaiia S<br />
36 Praboe Lemboo Milooboor, Vorst van Djenggala.<br />
37 Pretala ) . „.„<br />
\ prinsen van Dienggala.<br />
38 Tnkala \<br />
39 Praboe Lemboe Pandaja , Vorst van Poedhak-sategal.<br />
40 Ootara, prinses van Djenggala.<br />
41 Djujeng-tilam, Patib, gonietamorphoseord in eene<br />
prinses v. Bali.<br />
42 Wikata-baja ]<br />
43 Doorsasana Boegis \ poenggawa's van Bali.<br />
44 Djajeng Djaja-Sengava I<br />
45 Paroobabi, poenggawa van Tabela-retna.<br />
46 Narataka, Patih van Poedhak-sategal<br />
47 Kakrasana<br />
48 Lempoeng karas<br />
prinson van Djenggala.<br />
49 Djaja-miroeta, Patib van Singasari.<br />
50 Djaja-badra, „ „ Ngoerawan.<br />
51 Djankoeng, panakawan van Djenggala.<br />
52 Togok, panakawan van overzee.<br />
53 Roeksinia, Dipati van Sandilata.<br />
51 Djaja-andaga, prins van Djenggala.<br />
55 Dbjbk, emban van Pandji,<br />
56 Kartamarma ) ,N.„ 0,o<br />
> prinsen van Djenggala.<br />
57 ljaroetjilra )<br />
58 Djilja-poespita, Patih van Bantar-angin.<br />
59 Saksoo-ddwa, poenggawa van „<br />
60 Kili-soetji, vrouwolijke pandhita van Poetjangan.<br />
~1<br />
J
76 II. JAVA. — B. MIDDEN- EM OOST-JAVA.<br />
II 15.<br />
(351) 61 Daheng Indara, Dipati van Tarue'te.<br />
G2 Sililoeka, „ „ Bali.<br />
G3 Praboe Lfiniboo Aniisdua, Vorst van Ngoerawan.<br />
G4 Soera-pandaga, Dipati van Batoe-karaug.<br />
G5 Wardia, sentana van Bantar-angin.<br />
CG Pontjawala, prins van Djenggala.<br />
G7 Pauing-roem, Dipati van Kantjang-kantjaua.<br />
G8 Antisoeia, poenggawa van Bali.<br />
G9 Klana Praboe Djaka, Vorst van Tabiila-retna.<br />
70 Daheng Goenoeng-sari, prins van Kadbiri.<br />
71 Sarag, prlnses van Ngoerawan.<br />
72 Parabehi, poenggawa van Bali.<br />
73 Genisoera, Dipati van Tatar-poera.<br />
74 Ddwataka, poenggawa van Bantar-rCtna.<br />
75 Banowati, bijwijf van den Vorst van Bali.<br />
76 Koeda Djedjetan ) . ..... OIo<br />
** J J prinsen van Djenggala.<br />
77 Triwana, \<br />
78 Djeksa Nagara, Patih van Kadbiri.<br />
79 Koeda Narawongsa, gemetamorpho3eerd in eene prinses.<br />
80 Bandjaran-sari, zoon van Pandji van Djenggala.<br />
81 Soertikanti, bijwijf van Pandji „ „<br />
82 Praboe Lemboe Amidjaja, Vorst van Kadbiri.<br />
83 Praboe Kantar Mandili, Dipati van Tjiatjap.<br />
84 Patisdla, prins van Parang Kautjana.<br />
85 Doerdjaja, „ „ Djenggala.<br />
86 Bagad£nta, Patih van een overzeesch rijk.<br />
87 Ngirawan, prins van Djenggala.<br />
88 Tridjata, prinses van overzee.<br />
89 Koedarawati, Dipati van Parang Balibang.<br />
90 Montjakara, „ „ Blambaugan.<br />
91 Seboel, panakawan van Pandji Nem van Djenggala.<br />
92 Kartamarma, prins van . . . . „<br />
93 Siti Soendari, prinses, bijwijf van Pandji vau „<br />
94 Pandji Soetra, prins van . , . . , „
II B.<br />
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OO3T-JAVA. 77<br />
(354) 95 Dewi Soeri, prinses van Singasari.<br />
96 Triseka, poenggawa van it<br />
97 Soera Praniadja , prins.<br />
98 Djaja-lenkara, Vorst, gemetamorphosecrd in eene<br />
prinses van Bali.<br />
99 Djaja-asmara, Patih, gemetamorphoseerd in eene<br />
prinses van Bali.<br />
100 Tjaraka (bode).<br />
101 Koedanawarsa, Patih van Djenggala.<br />
102 Soetra Diwongsa, prius van „<br />
103 Djaja-pradja ) „ 0, ., ..<br />
• > • > > • • ' ', poenggawa s van Bali.<br />
101 Daheng Mabe'ukok *)<br />
b<br />
_ 105 Satilma f<br />
10G Destadjoemena S prinsen van Djenggala.<br />
107 Narajana )<br />
108 Wotsaka, Dipati van Siem.<br />
109 Wanoehara, „ „ Siak.<br />
110 Anderpati, „ „ Sokadaua.<br />
111 Sri Soeparta, „ „ Bandbil-ari.<br />
112 Toenggara, „ „ Talkouda.<br />
113 Kartamoerma,, prins van Djeuggala.<br />
A^JB. De mee3lo figuren, bebalve die van groote vorsten<br />
en hoogc beambten, wordon in verscbilloudc lakon'a ook<br />
voor andere personen gebezigd.<br />
355 A m fi o e n p ij p (bedoedan).<br />
356 S t a a t s i c- w a p e n uit dc Vorstenlanden, waarmede men voor<br />
den Vorst verschijnt (wedoeng pase'lau).<br />
357 Chiuesehe speelkaarten.<br />
358 P o e s a k a - p i e k, afkomstig van Raden Toemenggoeng Merto<br />
Negoro te Djokjakarta; geschenk van RADEN SALEH. — De steel<br />
is van timaha-hout, van onder met zilveren, van boven met<br />
fraai bewerkt gouden beslag. Het lem, dat aan het ondereind
78 II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA.<br />
II B.<br />
een zieh kronkelenden draak vcrtoont, zou volgens overlevering<br />
van een vorst uit den Hindoe-tijd afkomstig zijn.<br />
359 Kort zwaard (pedhang-loeiooek) met gouden gevest, met diamanteu<br />
bezet: geschenk van Pangeran Adipati Mankoe Negoro<br />
aan den Gouverueur-Generaal Chs. E. Pahud.<br />
360 en 361 Twee staatsie-pieken: geschenk van den Sultan<br />
van Djokjakarta aan denzelfde.<br />
362 Piek met zilveren bcslag: geschenk van Pangeran Adipati<br />
Soerjo Sasraning Rat aan denzelfde.<br />
363 W a n d e 1 s t o k van glagah-woeloeug, afkomstig van Kjahi Modjo,<br />
den bekeuden medestander van Dipo Negoro: geschenk van<br />
RADEN SALEII.<br />
364 Lans met steel van nagasari-hont, afkomstig van een der aanvocrders<br />
in den opstand van Dipo Negoro.<br />
365 Lans met steel van waroe-hout.<br />
366 Piek met bamboezen steel, voor de wilde-zwijnen-jagt.<br />
367 Lans met steel van icaroe-hont.<br />
368 Model der woning van een ondergeschikt lioofd of gegoeden<br />
laudbouwer in de residentie Madioeu. Het hoofdgebouw bestaat<br />
uit drie gcdeclten: het voorste is de peudopo djoglo, een<br />
van alle kanten open, op houten stijlen rustend gebouw, dat<br />
den beer des huizes, zoo hij een hoofd of bcambte is.totkantoor<br />
dient. In het tweede gedeelte, pringgitan, ontvangt hij<br />
vriendschapsbczoeken, en houdt hij .zieh bij feesten met de<br />
voornaamste gasten op. Het achterste gedeelte, oemah djoglo,<br />
is bestemd voor het privd-gebruik van den huisheer, die daar<br />
met zijne vrouw en kinderen woont. Slechts zeer goede vrienden<br />
worden daarin toegelaten, om de vrouw des huizes te bezocken.<br />
Regts en links van de oemalt djoglo zijn twee kleine bijgebouwen<br />
, gaudhok, voor keukens, bergplaatsen, enz. Nog staat<br />
ter regter zijde van de hoofdwoiiing de padi-schuur of loemloeng.<br />
Links van den ingang is de langgar, een klein boven den<br />
grond veihcven gebouw tot godsdienstig gebruik. Het is daar,<br />
dat dc priester, die zieh bij den beer des huizes heeft aangcslotcn<br />
en gewoonlijk tot diens fainilie behoort, dc vastgestelde<br />
gebeden komt venigten en dc kinderen van den huisheer en
II B.<br />
II. JAVA. — B. MIDDEN- EN OOST-JAVA. 79<br />
diens bureu ondcrwijs gceft in het lezen of opzeggen van eenige<br />
gewijde spreuken of gebeden.<br />
Nabij dc lang gar hangt de ledhoeg, eene groote trom, waarop<br />
hij slaat om de zes dagelijksche bedestonden aan te kondigen.<br />
Men gebruikt ze ook tot signaal om de buren bijeen te<br />
roepen.<br />
De woningen van deze soort zijn gewoonlijk van planken gebouwd,<br />
en met kleine plankjes (sirap), als leijen, gedekt.<br />
Regts van den ingang vindt men den stal of (gedhogan) voor<br />
het rijpaard van den huisheer.<br />
369 Model der Moskee te Djokjakarta.<br />
370 Ijzeren kanon, in 1811 te Djokjakarta gegotcn. Op het bovenstuk<br />
staat in Javaansche karakters de volgendc inscriptie;<br />
Joso dalem mariem ing Ajoegjokarto Adining-rat, big lalioen<br />
Wawoe, sinenkalan soewaraning dahono sabdaneng ratoe,<br />
hetwelk volgens interpretatic van den heer A. B. Cohen<br />
Stuart beteekent:<br />
Kanon, door (of voor, op bevel van) den Vorst vervaardigd<br />
te Djokjakarta Adining-rat (d. i. het puik der wereld) , in 't<br />
jaar TFawoe; jaarspreuk: „hel geluid van vuur, de woorden<br />
„ van een vorst," of, als men er eene zinspeling op het geschutvuur<br />
in zicn mag: „het geluid van 't vuur (is) de stem van<br />
,, den Vorst."<br />
De woorden van deze jaarspreuk vertegenwoordigen de cijfcrs<br />
7, 3, 7, 1, die, naar gewoonte, in omgekeerde volgorde genomen,<br />
het jaartal 1737 oplevcrcn, hetwelk aan den naam van<br />
het jaar Wawoe bcantwoordt, en zameuviel met 1810—11 van<br />
onze jaartelling (6 Februarij 1810 tot 25 Januarij 1811).
80 II. JAVA. G. MADURA.<br />
C. MADURA.<br />
II C.<br />
1 Lans met zilveren beslag, de steel van djarak-hont.<br />
2 Lans met verzilvcrd koperen beslag, de steel van koekoen-hont.<br />
3 Kromnie houwer (tjudek).<br />
4 Sabel (lameng).<br />
5 Wapen van zeeroovers, bestaande in een lanssteel, uitloopendc<br />
in een bajonet en in een ijzeren haak om praauvven te enteren<br />
(tjetjah, tjorintjing).<br />
6 Kromme houwer (larkang).<br />
7 Dito (tjaloh).<br />
8 D i t o (sade).<br />
9 Zeer breede lanspunt (toembak lembing).<br />
10 Stecnen talisman van ecu roover-hoofd afkomstig. (batoeselempet).<br />
11 Stok van akar-bahar met gouden knop. Geschenk van den<br />
Panembahan van Sumanap aan den Gouverneur-Generaal Pahud.<br />
12 en 13- Twee staatsie-lansen. Geschenk van den Panembahan<br />
van Madura aan denzelfde.
Ill BORNEO, (*)<br />
A. WESTER-AFDEELING.<br />
1 Tjawat: het voornaamste, dikwerf eenig kleedingstuk van den<br />
Dajak, bestaande in een langeu, smallen gordel van geklopte<br />
boomschors of lijnwaad, die om de heupen wordt gebouden,<br />
tusschen de beenen doorgehaald, en van voren met eene kleine<br />
slip nederhangt.<br />
2 Gestikt buis van boomschors (soenkit).<br />
3 Vrouwen-baadje van inheemseh lijnwaad, van de Batang-loepar-Du]nka.<br />
4 Als 2.<br />
5 Do, (badjoe-toli).<br />
6 Met watten gevoerd s t r ij d b u i s (badjoe-taja).<br />
7 Buis van inheemseh lijndwaad (badjoe-maoen).<br />
8 Uit touvv vervaardigd s t r ij d b u i s (badjoe-sinkaroet).<br />
9 Strijdbuis van de huid van den kaloi-viseh (sisi-katoi).<br />
10 Als 8.<br />
11 S t r ij d b u i s (sinkaroet-sirik).<br />
12 Als 6.<br />
13 Tj aw at - b oemb oeng. (Vgl. no. 1.)<br />
14 Hoofddoek van boomschors.<br />
15 Buis van iuheemsch lijnwaad (badjoe-kleka).<br />
16 Gestreept inheemseh lijnwaad (kaiu-bali), gebruikt voor<br />
tjawat's.<br />
17 Vrou wen-sarong's (setimpoeng).<br />
18 Spreijen van boomschors, over dag dienende tot hoofddoek<br />
(leapoea-toelis).<br />
19 S p r e i van rameh-toww.<br />
(*) Alle voorwerpen, waarvan niet uitdrukkelijk het tegendeel wordt<br />
gezegd, zijn afkomstig van de inhecmsche bevolking, de Dajaks.<br />
De inlandsche beuamingen zijn opgesclireven uit den mond van een aanzienlijk<br />
Beadjoe-Da,]nk, genaamd Lamit, die in 1867, met den kontroleur<br />
le klasse dcu heer Lagihg Tobias, Balavia bezocht,
82 III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING,<br />
III A.<br />
20 Hoofdbanden van boomschors voor mannen.<br />
21 Als 1.<br />
22 Vrouw en-sarongs (kain-oeng oh-leapoea).<br />
23 Met schclpen belegde schouderlappen (badjoe-kronkongsoelau),<br />
behoorcnd tot bet feestgewaad.<br />
24 Banden van rood geverfde rottan (liutoeng-toelis), door de<br />
vrouwen om de heupen gedragen. Gaat de Dajak op een sneltogt,<br />
dan geeft zijne vrouw hem een stuk er van mede, dat na<br />
het gelukken van den togt door hem om den pols gedragen<br />
wordt.<br />
25 Zwarte banden als voren (liutoeng-hitam): meer door kinderen<br />
gedragen.<br />
26 Banden van rottan, omvlochten met meudong-biezeu (Uidoeugsoenlcit):<br />
dragt van oude vrouwen.<br />
27 Armbanden van gevlochten rottan (gelau-tangan soenkil).<br />
28 Beeubanden van rottan (simpej-litis, kaloewit).<br />
29 Hals band van rottan (linloeug-leonkoug).<br />
30 Armbanden van rottan (g elan-anjam).<br />
31 Armbanden van hout en schelp (de laatste genaamd gelaulanke).<br />
32 en 33. Hoofdbanden, behoorende tot de oorlogskleeding<br />
(pehangan-gigir): 32 versierd met echte en uit hertshoorn nagemaakte<br />
vischtanden, 33 met menschentanden.<br />
34 Rottan-banden, geheel bedekt door de daaromhcen liaugende<br />
koperen ringetjes: worden tot een getal van p.m. 20 door<br />
de vrouwen om het lijf gedragen (Mai. krimoe, Daj. bad):<br />
inzonderheid bij den Batang-loepar-atam in zwang.<br />
35 Koperen vrouw en-voetring (gelan-giring).<br />
36 Vrouwen-buikgordel van koper en rottan (tali-moelong).<br />
37 Zitmatje (tapih), ook buitenshuis in den regel mecgenomeu<br />
en achter aan de tjawat (zie no. 1) bevestigd.<br />
38 Oor logs hoed van rottan (sampala-prangan, pahangan).<br />
39 Haak van paarlemoer (toelang-timah), om gcsneldc koppcn<br />
aan te hangen (aran).<br />
40 Bamboezen sirih- kalk-kokers (plelean).<br />
41 Weef toes t el.<br />
42 Hoofddeksel van rotlan voor vrouwen.
III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING. 83<br />
III A.<br />
43 Hoofddeksel voor mannen (pehangan-ngangatingan).<br />
44 Hoofddeksel van rottan (pehangan-rottan),<br />
45 en 46. R e i s m a n d e n (brioet) van rottan.<br />
47 Reismanden van een ander fatsoen (sahoreli).<br />
48 Hoofddeksel van. pandan voor vrouwen (moengoe-laugooi).<br />
49 Zwaard uit Sangouw (parang-lantik).<br />
50 Hoed van gekleurde «J/;«-bladeren (tangoei).<br />
51 Dolkmes.<br />
52 Koppensneller (parang-kajan).<br />
53 Zwaard van Sangomo.<br />
54 Als 49.<br />
55 IJzeren haak om gesnelde hoofden aan te hangen (aran).<br />
56 Als 52.<br />
57 Hoofddeksel van aanzienlijken, met schelpcn versierd<br />
(pahangan-loeri): van de Batang-loepar-BnyAks.<br />
58 Koperen oorhangers (soelan).<br />
59—62 Werpspiesen.<br />
63 en 64. Lans en (koejouw).<br />
65 Chinesclie lans.<br />
66 Twee lans en van Sekadouw (pendawa).<br />
67 Katoenen buis (badjoe-oendoep): dragt der Oendoep-Di\]ak.a.<br />
68 Als 52.<br />
69 Boot uit een boomstam vervaardigd (djoekoeng-patei).<br />
70 Oorlogshoed (pahangan-kai).<br />
71 Oorlogshoed (topi-tadjem), bekleed met bunsingvel.<br />
72 Vlechtwerk om aarden kommen in te hangen (salang).<br />
73 Tanden vau verschillende diersoorten, tot versicring van oor<br />
en hals.<br />
74 Tabakspijp: ook gebruikt als geneeskundig werktuig om<br />
bloed uit te zuigen.<br />
75 Oorlogshoed van rottan.<br />
76 Als 71.<br />
77 Drie talisman's (djimal), bestaande in een' koperen ring,<br />
een kaaimans-tand en een bamboezen kokertje (soempok), met<br />
houtschraapsel gcvuld.<br />
78 Oorlogsgewaad van hertenvel (serahon).<br />
79 Dito van het vel van den wilden stier.
84 III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING.<br />
Ill A.<br />
80 Tasch, meer in gebruik bij de Maleijers.<br />
81 Als 52.<br />
82 Mannen-o o r v er s i er s e 1 (groenggong-rakal): half stel.<br />
83 Schelpjes (boeri), dienende tot oorversiersel en borduursel.<br />
84 Stel oorversiersels voor mannen (sepending); half stel voor<br />
vrouwen.<br />
85 Blaaspijltjes (damek), vergiftigd met vocht uit den ipoeboom,<br />
de stompe kant voorzien van een kurkje van tossem-hont.<br />
86 K o k e r voor pijlen en ammunitie (nilu),<br />
87 Sch erven van de bij de Dajaks zoo gezochte tempajau's (ladjau),<br />
als blunga, baugoei enz. (Zie Borneo's IVestcr-Afdeeliug<br />
door P. J. Velh, II, pag. 263 en vlg.; en C. Kater, in 'sGe*<br />
nootschaps Tijdschrift, XVI, 438.)<br />
88 Aarden k o m van hetzclfde maakscl als de tempajan-blanga.<br />
89 Temp a j an (ladjau), van de soort roesa.<br />
90 Als 55.<br />
91 Stok met gouden knop: geschenk van den Sultan van Selcadouw<br />
aan het Gouvernement.<br />
92 Bamboezen lans steel.<br />
93 Twee b 1 a a s p ij p e n (soempitau).<br />
94 Als 63.<br />
95 S child, afkomstig van het hoofd van den Balang-loepar-atwxn-<br />
Toemenggoeng llougga, en door dezen vrocger op zijne sneltog,<br />
ten gebruikt; met eene menigte vlokken menschenhaar opgesierd:<br />
geschenk van den heer C. KATER.<br />
96 Gewoon Dajaksch schild (klau).<br />
97 Hoofd van een ])i\]nk-Ketoengouw, gesucld door Toemenggoeng<br />
Rongga.<br />
98 Lans (geroek).<br />
99 Gestoelte van een Chineschen ziener of waarzegger, afkomstig<br />
uit de afdeeling Montrado. Deze stoel, door dc Ghinezen<br />
„ draagzetel van inessen" genoemd, heeft drie niessen ofzwaarden<br />
tot rug, drie tot zitting, drie tot voetbank en een aan<br />
weerszijden tot leuning, alle met het scherp naar den zittende<br />
gekeerd; terwijl aan beide kanten ijzeren ringen bevestigd zijn,<br />
om draagstokken in te steken. De zieners, die, op deze stoelen<br />
gezeten, hunue voorspellingen doen, weten zieh vooraf te
III. BORNEO. — A. WESTER-AEDEEEINP. 85<br />
III A.<br />
brengeh in ecu toestand van overprikkeling, gevolgd door verdooving,<br />
welke hen voor ligehamelijke pijn ongevoelig maakt.<br />
In dieu toestand limine opciibaringcn doende, worden zij beschouwd<br />
als gezanten der Godhcid, en geuieten goddelijke<br />
eer. Dit volksgebruik treft men voornainclijk, zoo niet uitsluileud,<br />
in het dislrikt Lioek Toeng (provincie Canton) aan,<br />
vauwaar het, mcerendeel der Chinezcn op Borneo's Westkust<br />
afkomstig is.<br />
100 Gesneld h oofd van een Dajak: ziet als 97 zwart van den rook,<br />
waarin het geruimen lijd gehangen heeft.<br />
101 Werpspies, aan het eene uitcinde voorzien van eene ijzeren<br />
punt, aan bet ander van eene ijzeren boor (tirok).<br />
102 (*) Redang: een gedceltelijk uitgeholde boomstam, veelal<br />
van de houtsoorten leepela (soort van rhabarberhout) en meranti-batoe<br />
(rood van kleur), gebezigd in plaats van kiel bij<br />
sommige vaartuigen, als vele landoeng's, penggail's, verreweg<br />
de meeste pen dajak''s en sampans -poekat (zie no. 105-107), welke<br />
dus gedeeltelijk platbo&ms-vaartuigen zijn. Plaatselijk kosten<br />
de redang's van,/ 8 tot f 12, al naar gelang der houtsoort.<br />
103 Sampan - dj aloe r: kano's van uitgeholde boomstammen ,<br />
meestal van ampedoe-honi, soms ook van marabou-, tekevioi<br />
laban-hont. Zij kosten, al naar gelang der houtsoort, van<br />
/' 3 lot / 10 per stuk. Vele landoeng's, penggail's, pendajak's<br />
en sampan s-poekat hebben, als platboomde vaartuigen, djaloer's<br />
tot kielen.<br />
104 Sampan-palelc'. Deze geheel of gedeeltelijk platboomde<br />
vaartuigjes worden op een djaloer of redang (no. 102, 103) opgeboeid,<br />
doch meestal niet hooger dan twee plan ken. In deze<br />
afdeeling worden zij vervaardigd van kapela- en meranti-hout;<br />
de in- en kromhouten van deu kaik-wortel.<br />
De sampan s-poekat of pale'le kosten van / 25 tot/ 40, en<br />
dicnen speciaal tot de vischvangst.<br />
(*) No. 102—111. Modellen van vaartuigen uit de afdeeliug Montrado,<br />
geschonken en. besohroven door den beer J. J. W. HALKEMA, van wien ook<br />
nos. 117 t/m 119 afkomstig zijn.<br />
De voorwerpen, onder III A verder voorkomende, zijn vandengewe-<br />
zen Resident WIJNEN en van de ambtenaren VAN HOUTEN, MIJER, STRIK-<br />
WERDA, DE VAL en PEUIM MENTZ ten geschenke ontvangen.
86 III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING,<br />
III A.<br />
Het onder dit nummer ingezondeu exemplaar heeft een completen<br />
inventaris, bestaande uit een stuur-pagaaijer (roer), 2<br />
pagaaijers, 2 riemen, 1 mast met zeil, 1 waterschepper en 1<br />
treknet. De pagaaijers kosten van/0.50 tot/1, de riemen<br />
niet meer dan/ 1 het stuk; het net p. m. / 10 tot/ 14 per<br />
baan.<br />
105 Pen dajak: riviervaartuig voor handelsverkeer met de Dajaks,<br />
waaraan het zijn naam ontleent. Platbooms en zeldeu<br />
grooter dan 2 kojan, kan het de bergrivieren opvaren. Het<br />
wordt meestal vervaardigd van ampedoe, enkele malen ook van<br />
marabou en andere dergelijke houtsoorten, en kost gemiddeld<br />
/ 60, met completen inventaris, bestaande uit 2 of 4 lange<br />
riemen, even zooveel boomen, 1 stuurriem en kabel. De onderwerpelijke<br />
is een 2-riema-pendajak.<br />
106 Penggail (zeilklaar). Deze vaartuigen zijn soms van goede<br />
kielen voorzien, soms geheel of gedeeltelijk platbodemde; veeltijds<br />
vervaardigd van zeer gewone houtsoorten, doch ook wel<br />
van ampedoe, en de kromhouten van medang, doengoen, meranti<br />
enz. Zij kosten, naar gelang der deugdzaamheid van<br />
het hout, van / 40 tot / 60, als zij een kojan groot zijn.<br />
Grootere komen zelden voor. Behalve de zeilen bestaat de inventaris<br />
slechts uit vier riemen.<br />
107 Bandoeng (zeilende): zeevaartuig met 6 riemen, 2 boomen,<br />
1 stookplaats en anker met kabel, meestal met eene kicl, doch<br />
ook dikwijls een' redang of djaloer (no. 102, 103) gebouwd.<br />
Veelal moet men zieh in Montrado behelpen met ressale en meranti,<br />
en voor de inhouten met penaga- en doengoen-hont; elders<br />
echter maakt men deze vaartuigen van marabou- en teleem-hont.<br />
Ze zijn hoogstens 4 kojan groot, en kosten van / 400 tot/500.<br />
108 P endj adj a I of I ant jo (zeilvaardig): gekield zeevaartuig<br />
met 12 riemen, anker, stookplaats en 2 lillas (uit bamboe<br />
gesneden): komt echter zelden voor, en behoort meer te huis<br />
in Riouw en den Lingga-Archipel.<br />
Het eigenaardige dezer vaartuigen is, dat zij bepaaldelijk<br />
stuurraderen hebben, gelijk bij dit exemplaar te zien .is.<br />
Het zijn snelle zeilers, doch worden ook als roeivaartuigen ge<br />
bruikt, Zij worden vervaardigd van de best mogelijkc houtsoor-
III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING. S7<br />
III A.<br />
ten, en kosten, met completen inventaris, van/ 200 tot/275.<br />
109 Gobang met opgezetten mast, 2 lange riemen, 2 stuurriemcn,<br />
1 stookplaats, 1 anker, 2 kadjaiig-zeilen en 1 kadjang-dak.<br />
Deze goede zeebouwers hebben stevige kielen, worden gebouwd<br />
van de hechtste houtsoorten, en kosten van/ 16 tot<br />
/ 20. Ze zijn van vreemdeu oorsprong, en werden in Montrado<br />
ingevoerd door de bewoners van Tambelau, Soeli, enz. Zwaar<br />
weder trotserende, strekken zij meestentijds tot verblijf aan geheele<br />
familien.<br />
110 Sampiong: Chineesch vaartuig, zeilvaardig in den staat, waarin<br />
het hier voorkomt, met 2 lange riemen, 1 hulpstuurriem bij<br />
het roer, 2 boomen, 1 kombuis met kookgerei, 1 lampenkast,<br />
1 rijstkist, benevens anker. Het is een geheel platboomd<br />
vaartuig, zonder krom- of inhouten, en wordt niet altijd<br />
van de beste houtsoorten gemaakt. De sampiong's, in deze afdeeling<br />
gebouwd, kosten, met inbegrip van den inventaris, van<br />
/ 200 tot/ 280, en gaan niet boven de 3 kojans.<br />
111 S1 o e p, bij de inlanders schotji (s c h u i t j e) geheeten, van<br />
half Europeschen, half inlandschen vorm, zonder kiel, maar opgeboeid<br />
op djaloer of redang. Een gewoon zeiltjc (sloepzeil)<br />
met 2 pagaaijers en 1 stuurpagaaijer maken den inventaris uit.<br />
Zij worden hier als pleiziervaartuigen gebruikt, en hebben zelden<br />
ruimte voor meer dan 5 personen. Het bout, waarvan<br />
zij vervaardigd worden, is veelal van minder goede kwaliteit.<br />
Met zeil en treil kosten zij niet meer dan / 20.<br />
112 Model van plele: sampan dienende voor de vischvangst, met<br />
riemen en roer.<br />
113 Model van s a mp a n-dj a I o e r )<br />
114 v ;/ s amp an-timl a / van Pontiauak.<br />
115 // w s a mp an-tomb ang an ><br />
116 „ n werpspiesen en harpoenen uit Lara.<br />
117 Maleisch woonhuis, met vastc bedstedcn, trap en bijbehoorende<br />
118 Keuken met rijststamper, blok en stookplaats.<br />
Het buis is slechts in geraamte, met bcschot, teruggegeven,<br />
terwijl de keuken geheel afgewerkt is.<br />
De woningen van gegoeden hebben de stijlcn en de ouderge-
88 III. BORNEO, — A. WESTER-AFDEELING.<br />
Ill A.<br />
bindten van ijzerhout, Anderen gebruiken daarvoor mindere<br />
soorten, als medang, doengoen, laban, soms ook meranii of niloeng.<br />
De muurplaten, tussehenstijlen en dakgebindten, als<br />
ook die van de huizen zelve, zijn van gewonc deugdzame<br />
houtsoorten. Zoodanig buis met keuken kost van/ 180 tot<br />
/250.<br />
119 Chines eh e woningen met bijgebouwen. Door deze drie<br />
aan elkander gekoppelde woningen worden de woonhuizen der<br />
in kampen wonende Chiiiesche bevolking teruggegeven. De<br />
eene woning is geheel, de tweede gedeeltelijk, de derde slechts<br />
in geraamte afgewerkt.<br />
De woningen der gegoeden hebben de stijlen, de onderleggers,<br />
waarin de beschotplanken staan, buiten-beschotplanken en sirappen<br />
(dakbedekking) van ijzerhout, de biiinen-bescliotplanken<br />
en dakgebindten van lempoeng-hout. Zoodanige woning kost<br />
met bijgebouwen van / 300 tot / 850.<br />
De huizen der mingegoeden hebben dezelfde bouworde,<br />
doch al het houtwerk van minder soort; ze zijn met atap gedekt,<br />
en de buiten- en binnenomwandingen daarmede beschoten.<br />
Slechts de voorzijde van die huizen heeft eene planken<br />
beschoeijing.<br />
120 Model van Chin esc hen tempel met meubilair.<br />
121 Do. van Dajaksche kampong in staat van verdediging. De<br />
kampong bestaat uit meerdere woonhuizen, gelijk deze, doch<br />
onder een dak, en vormt dus als het ware e'en gebouw, zooals<br />
door dit model wordt aangetoond.<br />
Op het uitgebouwde ongedekte stellaadje bevinden zieh de<br />
voorvechters, met schietgeweer, lansen en parangs gewapend, ter<br />
verdediging der ingangen van de kampong, Zoodra de vijand<br />
nadert, worden bij de ingangen de op het stellaadje gereed liggende<br />
randjoe's (voetangels) in den grond gestoken, met de scherpe<br />
punten buiten bet traliewcrk der sluitdeur. Van dit stellaadje,<br />
dat in vredestijd gebezigd wordt voor bet droogen der padi,<br />
treedt men in de overdektc voorgalerij, dienende tot gezamcnlijk<br />
gebruik en verkecr, tot slaapplaats der ongebuwde mannen en<br />
het stampen der padi.<br />
De deur (lawang) van elk huisgezin komt in deze gemeen-
III. BORNEO.—'A, WESTER-AFDEELING. 89<br />
III A.<br />
schappelijke galerij uit. I let zoogenaamde woonvertrek dient<br />
tevens tot keuken en tot slaapplaats der gehuwden, terwijl er<br />
somlijds een stuk van afgeschoten is ten behoeve der kinderen.<br />
122 Model van Dajak sc he woning.<br />
123 „ „ „ padi- schuur.<br />
124 „ „ 15 o c g i n e e s c h buis te Ponlianak.<br />
125 n „ M a 1 e i s c h „ „ „<br />
126 Blaas- in strum en t (klidi).<br />
127 Houwer (parang) met bijbehoorend scalpecrmes, in gebruik<br />
bij de Dajaks van Kajan (Oeloe-kapoeas).<br />
128 Dito in gebruik bij dc Dajaks van Sawak (aan de grenzen van<br />
Mmnpawah en Lara).<br />
129 Lans ) ,<br />
,„„,-, ,-ii r plaats van herkomst als 128.<br />
130 S eh I Id I 5<br />
131 - 133. Drie h a r p o e n e n (srampang), gesmecd en in gebruik<br />
bij de Dajaks van Sanking (Mampawah).<br />
134 Tjawat. 7Ae 1.<br />
135 Sir ih - z a k j o.<br />
136 Stroohoedje, door vrouwen gedragen.<br />
137 Snoer k oral en, halsvcrsiersel van mannen.<br />
138 Als 24 en 25.<br />
139 Reisman d.<br />
140 Sir ih-do o a] e s.<br />
141 Wied mesje voor de rijstvelden.<br />
142 en 143. Houwers van Benkajan.<br />
144 Korte kromme houwer (parang blajov).<br />
145 Houwer van de Batang-loepar-Via];\Ys.<br />
146 Houwer (parang-kajan perampoeau), geheel glad.<br />
147 Dito (parang-kajan laki-laki), eenigzins uitgewerkt en versierd.<br />
148—150. S c h i 1 d e n (Man).<br />
151 Blaaspijp met ijzeren lanspunt (sipet).<br />
152 Lans met aangebondeii ijzeren punt (lida pajou).<br />
153 Harpoen met twee weerhaken (gnajang).<br />
154 Do. met een weerhaak (penawan).<br />
155 Do. met meerdere weerhaken (ansoelan aioit).<br />
156 Do. met een weerhaak (tempoelin).<br />
157 Drietand met weerhaken (serampang).
90 III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEF.LING.<br />
Ill A.<br />
158 Werpspies.<br />
159 Har poen.<br />
160 Koker met vergiftigde pijlfjes voor de blaaspijp.<br />
161 Vrou wenmutsj e van koralen, uit Lara.<br />
162 en 163. Vrouwenhoedjes van rottan uit Lara, bij feestelijke<br />
gelegenheden gedragen.<br />
164 Een Chineesch besehreven bord, genaamd Kon-njiemnjong<br />
Tsjiam-pan, met zcstig besehreven staafjes, genaamd Ujiam.<br />
Dit bord wordt door de Chinezen gebezigd in de Thopaihong's<br />
tot het voorspellen van geluk of ongeluk, het slagen of niet<br />
slagen in onderscheidene omstandighedeu des levens. Zoo raadpleegt<br />
de landbouwer het over het slagen van zijn' oogst, de mijuwerker<br />
over eene voordeelige goudligting, de speler over winst<br />
of verlies, enz. Onvoorwaardelijk geloof wordt echter aan deze<br />
orakeltaal niet geslagen, en het hoofddoel schijnt meer te zijn<br />
om het gemoed ten goede te stemmen. Een Chinees b. v., die<br />
sedert jareu met tegenspoed te kampen heeft gehad en eene duistere<br />
of onzekere toekomst tegemoet gaat, begeeft zieh naar den Thopaihong,<br />
en zoekt door raadpleging van de Kon-njiem-njoug<br />
een blik in de toekomst te werpen. Is de uitkomst guustig,<br />
dan geeft hem dit nieuwen moed; andcrs echter hecht hij<br />
aan de voorzegging minder of bijna in 't geheel geen waarde.<br />
De raadpleging geschiedt aldus. Men begeeft zieh naar de<br />
Thopaihong voor de afgebeelde vrouwelijke godheid Kon-tijiemnjong,<br />
ontsteekt daar twee waskaarsen en een oneven getal<br />
offerstokjes, verbrandt eenig offerpapier en roept den zegen<br />
dezer godheid in. Daarbij geeft de belaughebbende zijn naam<br />
en wenschen te kennen, en trekt daarna uit den koker (166)<br />
een tsjiam of staafje, waarop een der 60 jaren van den cirkel<br />
der Chinesche tijdrekening geschreven is. Het aldus getrokken<br />
jaar zoekt men op het bord op, en leest daaronder het<br />
antwoord op het gevraagde, geschreven in een zinnebeeldigen<br />
stijl.<br />
165 Een besehreven bord, tsjiam-pan, met twee been- en bolvormige<br />
stukjes hout, tsjien-kan genaamd.<br />
Dit bord wordt door de Chinezen onder dezelfde omstandighedeu<br />
gebezigd als de Kon-njiem-njong Tsjiam-pan (no. 164).
III. BORNEO. — A. WESTER-AFDEELING. 91<br />
iii A.<br />
De raadpleger werpt onder het offeren de twee stukjes bout<br />
tot drie malen in de hoogte, en let bij het nedervallen op,<br />
welke ligging de tsjien-kan heeft aangenomen: b. v. bij den<br />
eersten worp een der bolle zijden boven en een beneden; bij den<br />
tweeden beide bolle zijden beneden, en bij den derden beide<br />
bolle zijden boven. Deze uitkomsten vindt men op bet bord<br />
terug, met het antwoord op het gevraagde zinnebeeldig voorgesteld.<br />
166 Koker met stokjes voor de waarzegging, bedoeld bij 164.<br />
167 Klein houten bankje, als hoofdkussen gebruikt door minder<br />
gegoede Chinezen.<br />
168 Houten bak om goudzand te wasschen (doelan),<br />
169 Breede stroohoed voor Chinesche vrouwen.<br />
170 Visch-net.<br />
171 Hoed voor Chinesche koeli's, landbouwers, mijnwerkers, enz.<br />
172 Model van praauio-golang van de Karimata-eWixnden.<br />
173 Chineesch baadje, gebreid van rameh-tonw, gedragen als<br />
onderkleed om de bovenkleederen frisch te houden.<br />
174 Een van rotan gevlochten mandje.<br />
B. ZUID- EN OOSTER-AEDEELING.<br />
B.<br />
1 Oorlogsgordel, behangen met wildevarkens-tanden: dient<br />
als talisman (penjang).<br />
2 en 3. Houten oorringen, sommige met gouden plaatjes belegd<br />
(sowang).<br />
4 Oorlogshoed van xotta.n-kapoh.<br />
5 Gevederde hoed van bamboe (sampoelan), zoowel bij feesten<br />
als in den krijg gebruikt.<br />
6 Gevederde hoed van rottan, met hertenvel bekleed (sampoelan).<br />
7 Zitmatjes van hertenvel (tape'e), en van rottan (amok).<br />
8 Oorlogshoed metveeren van den Argus-fazant (boeloe roewei).<br />
9 en 10. Koperen armbanden van vrouwen en kinderen (lautjong-irikan).<br />
11 Zittend beeldje van hout, dienende tot talisman (penjang).
92 III. BORNEO—B. ZUID- EN OOSTER-AFDEEMNG.<br />
Ill B.<br />
12 Houten haarspelden met afhangciule kwasljes: versiersel der<br />
vrouwen bij feestelijke gelegenheden.<br />
13 Kammen: de wijde hecten sarak, dc naauwe soendoer.<br />
14 Houten oorringen (sowang).<br />
15 Roeispanen (bisse).<br />
16 Vijf dolkmessen (sadop), afkomstig van de Beadjoe-T);\];\t
III. BORNEO. — B. ZUID- EN OOSTER-AFDEELING. 93<br />
III B.<br />
41 Een koppel pistolen met getrokken loop en laadstok, vervaardigd<br />
tc Nagara in de afdeeling Amoentai, waar voortreffelijke<br />
wapen-smederijen gevondcn worden.<br />
42 Buks met getrokken loop, laadstok en patroontasch: herkomst<br />
als voren.<br />
43 Maleische sabel met fraai bewerkt ivoren gevest: als voren.<br />
44 Maleische sabel (senankas).<br />
45 Mes voor huiselijk gebruik (langgei).<br />
46 Lange slangvormige Maleische kris (kris-lok).<br />
47 Turksche sabel (cimeterre), tc Negara gemaakt.<br />
48 Sabel van bijzouder model (plewang): wordt vorstelijken personen<br />
achternagedragen.<br />
49 en 50. Gewone Maleische Ian sen.<br />
51 Maleische w e r p s p i e s.<br />
52 Maleisch dolkmes (seleen), met het handvat uit een stuk<br />
ijzer gemaakt.<br />
53 Deksels voor ectwaren (antoedong)<br />
54 Manden van rottan (randjoug),<br />
55 Gevlochten ransel voor bet bergeu van kleediugstukken (bollo).<br />
56 Bamboezen reismandjes van vrouwen (apis).<br />
57 Reismandjes van rottan, met schelpen belegd (randjong-locri,<br />
sahoreh).<br />
58 Re is man den van rottan (rambal).<br />
59 Groote reismanden (tenkalang).<br />
60 en 61. Hoofddeksels van lonlar en rottan (tanggoi).<br />
62 Deksel van lontar voor eetwaren.<br />
63 Korf van rottan om aardewerk in te bewareu (ronton).<br />
64 Bamboezen hoofddeksels.<br />
65 Katoenen strijd buis, met watten opgevuld (badjoe kapok).<br />
66 Vrouwenkleed van boomschors (kain kapoea toelis).<br />
67 — 70. Schil den (lalawang).<br />
71 B 1 a a s - i n st r u m e n t, bestaande in een kalebas, waaraan<br />
bamboezen pijpjes gehecht zijn; als III A, 126.<br />
72 H a n d t r o m m e n, bij feesten gebezigd wordende (katambong).<br />
73 Reis-koffertje van rottan (kapek).<br />
74 Bamboezen kokertje met randjoe's.<br />
75 Persenb, ehoorende bij de sago-bete\d\n% (panion-sago).
94 III. BORNEO. — B, ZUID- EN OOSTER-AFDEELING.<br />
Ill B.<br />
7 6 Chinesche k 1 a r i n e t.<br />
77 Lans (Daj. rawajang, Bandj. Mai. kaudang-awang), in den<br />
regel bij de Dajaksche hoofden aaugetroffen als teeken van<br />
waardigheid.<br />
78 Lans met bogtigen steel (roga).<br />
79 Blaaspijp met lanspunt en fraai zilveren beslag; het ondereind<br />
van den steel bekleed met gele ringetjes van schildpad (boning);<br />
waarom het wapen heet sipet-habaning.<br />
80 Blaaspijp met lanspunt.<br />
81 Maleische werpspies.<br />
82 Lans met weerhaak (loendjoe-pakehoe).<br />
83 — 86. Blaaspijpen, met steelbeklecding als 79 (sipet-habaning).<br />
87 Sabel (parang).<br />
88 en 89. Houwers als 17.<br />
90 Zilveren en koperen armbanden.<br />
91 Koralen halsbanden (koeukong-marit).<br />
92 Als 9 en 10.<br />
93 Blikken versiersolcn (pahangan-lediri), door de Bandjerezen<br />
bij bet majong-avel aan de vingers gedragen, en bij sommige<br />
Dajaksche stammen als hoofdsieraad.<br />
94 Borstsieraden van uitgeslagen zilver, door de Bandjarsche<br />
vrouwen gedragen.<br />
95 Guitaar met 2 snaren (grode).<br />
96 Pagaaijen (pengandjong-oedan).<br />
97—106. Modellen van Bandjarsche staatsiepraauwen uit den<br />
laatsten tijd van bet Sultanaat.<br />
97 Praauw van Panembahan Sultan Anora.<br />
98 „ Sultan Tamdjid Illah.<br />
99 # Pangeran Hidajat Oellah.<br />
100 „ Ratoe Kamala Sari.<br />
101 tf Pangeran Hidajat Oellah, genaamd Gambir-sawil.<br />
102 P en tj along van Sultan Adam.<br />
103 Praanio Sri Band jar van Pangeran Mankoe Tocwa,<br />
104 Praauw van Pangeran Koesoeraa Negara.<br />
105 Praauw van Pangeran Sjcrif lloesiu.<br />
100 Djoekong van Pangeran Sjerif Alt.<br />
107 Model van hi ad praauw (prqauw negara).
III. BORNEO. — B. ZUID- EN OOSTER-AFDICELING. 95<br />
III B.<br />
108 Model van loemboeng- djoekong van Toemenggoeng Soeropati.<br />
109 Do. van djoekong.<br />
Nos. 110—199<br />
RIJKSSIERADEN VAN BANDJERMASIN.<br />
110 De troon: een met goud beslagen gestoelte; bet ruggestuk<br />
geheel van goud.<br />
111 Pajoeng van geel laken (oeboer-oeboer).<br />
112 De gouden pajoeng,<br />
113 Het s child genaamd tlabang,<br />
114 en 115. De pieken Sankoeh-ljonggoh (afkomstig van Man-<br />
Icoe Boemi).<br />
116 De piek Kala-sangara.<br />
117 De piek Balcima.<br />
118 De piek Singaningalas.<br />
119 De kris Soembadra.<br />
120 De kris Ratak-sariboe.<br />
121 De kris Daloewang-basa.<br />
122 Een metalen bijltje.<br />
123 en 124. Twee koperen malien-kolders (ladjoe-rante).<br />
125 De kris Mesa-girang.<br />
126 Kris met koperen scheede, met zilver gemonteerd en met een<br />
hoornen gevest, afkomstig van Bali.<br />
127 Dajaksche houten w a a ij e r (kipas-lanai).<br />
128 en 129. Zilveren doozen in den vorm van mythischc vogelen<br />
(Merak pe'rak en Ardawalilca).<br />
130 Twee bamboezen K o k e r s met zilver bekletd (boemboeng).<br />
131 Metalen bak met amfioen pijp (lanljang-paoedoedau).<br />
132 Zilveren bak.<br />
133 Zilveren p ij p met koperen t a b a k s d o o s.<br />
134 Zilveren sirih-dooa, in den vorm van een vogel.<br />
135 Zilveren kistje (peti-kendagd).<br />
136 Piek met zilveren beslag: werd den Sultan vooruitgedragcn,<br />
als hij naar de Moskee ging.<br />
137 Negen st a atsie-pieken van dc Sultanspraauw.<br />
138 Piek, met gouden ringen eu edclgcstecntcn omzet.<br />
139 De piek Sasa.<br />
1
96 III. BORNEO.. — B. ZUID- EN OOSTER-AFDEELING.<br />
ill B.<br />
140 De piek Maroeta.<br />
141 De piek Penoetoes.<br />
142 De b 1 a a s p ij p Sankoe-kalentaka.<br />
143 De b 1 a a s p ij p Matjan,<br />
144 Balinesche kris zonder gevest.<br />
145 Twee sab els met koperen scheede.<br />
146 Mes (patong), afkomstig van Modjopahit.<br />
147 IJ z e r e n zwaard met Arabische inscriptic (pedang kamkam).<br />
148 Een zwaard (tjonkrung-pendahan).<br />
149 Een zwaard.<br />
150 Het zwaard Si Poedjong, vroeger in gebruik van Pangeran<br />
Nasaroedin.<br />
151 De kris Kaboe-gagang, zonder scheede en gevest, welke aan<br />
Hidajat toebehooren.<br />
152 Zwaard met houten gevest en met koper beslagen scheede.<br />
153 en 154. Koperen Chinesche spiegel (tjermin), met bijbehoorend<br />
koperen m e s (piso-tjoekoer), volgens overlevering<br />
afkomstig van Poetri Djoendjoeng Boei.<br />
155 Een zilveren kom (setanggen-perak),<br />
156 Een zilveren gendi (gorgelet).<br />
157 Een metalen kom (abon),<br />
158 Houten scheede van het dolkmes van Hadji Batoe.<br />
159 Een Chinccsch potje (tjoepoe), met pietjes.<br />
160 Versierselen van het staatsie-ros, als:<br />
Een borstsieraad (samban),<br />
Een heupsieraad (soenkoel-lakoleong).<br />
Twee heupsieraden (panggapit-lakokong).<br />
Twee staartsieraden, (panggapit-loeutoet).<br />
Vier zilveren hoefbanden.<br />
161 Twee en twintig wit koperen s c h i 1 d e n.<br />
162 Een groote metalen kom.<br />
163 Kris met het nagemaakt gevest van de kris Naga-saliraLandean.<br />
164 De kris Baroe-sembah, aldus gcheeten, wijl de Bandjerezen cerst<br />
dan iemand als vorst erkenden, als hij in 't bezit was van deze kris.<br />
165 Gouden schenkblad (latum batis liga).<br />
166 Do. do. iets kleiuer (apor mas).<br />
167 en 168 Twee gouden s c h i 1 d c n.
III. BORNEO. — B. ZUID- EN OOSTER-AFDEELING. 57<br />
111 B.<br />
169 en 170. Twee zilveren schildcn met vergulden rand.<br />
171 De kris Aliawar.<br />
172 Een paar diamauten oorknoppen.<br />
173 Een paar w c e g s c h a 1 c n, hangende aan fraai bewerktc koperen<br />
keltiiigen, waarop de belastingen werden afgewogen, die<br />
de bevolking in nalura moest opbrcngen.<br />
174 Twee bronzen stukjes geschut, met jaartal in Jav. cijfers<br />
(1648), en randschrift in Arabischc karakters, luidcnde<br />
Soeltan Soeleman Saidoelah.<br />
175 Twee kleine bronzen dra a i b as so n,<br />
176 Vijf ijzerhouten balk en uit de troonzaal tc Marlapoera, met<br />
uitgesneden bloemwerk en inscriptic in groole vergulde Javaansche<br />
letters, ontlecnd aan het verhaal van Moehammad en<br />
Ahmad,<br />
177 en 178. Twee stukken geschut, buitengemeen fraai en<br />
smaakvol geornamenteerd, met bijbehoorcndc nffuiten; blijkcns<br />
Latijnsch randschrift gcgoten in 1676 door Jobs, Burgerhuijs.<br />
Ze werden gerangschikt onder dc voornaamstc rijksiusignien,<br />
droegcn den naam van Sri Bundjar, en slonden voor den Kraton<br />
te Martapoera.<br />
179 Een gamelan- ane\, bestaande in drie stellen, waarvan oe'n<br />
bekend was onder den naam van Ganda-poerwangi en e'en onder<br />
dieu van Si Panglipoer.<br />
180 Groote houten s telling voor de loajang-koelit-vcxtoomngen.<br />
181 Een dolkmes, twee kris- en drie s a b e 1 s c h e e d e n.<br />
182 De lanspunt Kali-blah, en<br />
183 De kris Sirikir. Deze twee wapenen heeft Demang Leman,<br />
een der voornaamstc aanvoerders van de Bandjersche opstandelingen,<br />
van bet begin van den strijd (1859) tot op zijne gevangenneming,<br />
alzoo ruim vier jaar lang, ter verhooging van<br />
zijn prestige, om 't lijf gedragen. De gcdroste kettinggangcrs,<br />
die zieh cindelijk van hem mecster maaktcn, durfden dit niet<br />
te doen, dan na hem 's nachts, terwijl hij sliep, deze kris en<br />
lanspunt, waaraan hij in 't oog der bevolking eene bovennatuurlijke<br />
kraeht ontleende, ontnomen tc hebben. Omtrenl de<br />
herkomst dezer wapenen zie men de volksoverlevcringen, opgenomen<br />
in Deel XIV van 's Geuoolschaps TijdschrU't.
98 III. BORNEO. — B. ZUID- EN OOSTER-AFDEELING.<br />
Ill B.<br />
184 De kris Saweloe.<br />
185 De lans Binfeis.<br />
186 De kris Aloe-awak Pakoe Negara.<br />
187 en 188. Twee houten draken-koppen (kapala-naga): werden<br />
door de Vorsten van Bandjermatin steeds in hooge eere gehouden,<br />
als gedenkstukken van de komst van Pangeran Soerjanata<br />
van Modjopahit, die als de grondlegger van het rijk beschouwd<br />
werd. (Zie Notulen van's Genootschaps vergaderingen,<br />
IV, 147 en vlg.)<br />
189 en 190. Twee kleine pracht-kanonnetjes, volgens randschrift<br />
gegoten door ADRIAAN VAN OMMEN in 1696,<br />
191 en 192. Twee dito, draakvormig en zonder randschrift.<br />
193 Lange koperen 1111a.<br />
194 Koperen ketting.<br />
195 Zodiakbeker: metalen kom metde teekenen van den Hindoeschen<br />
dierenriem.<br />
196 Metalen ketel.<br />
197 Bronzen kwispedoor.<br />
198 Dolkmes met heft van spinsbek.<br />
199 Groen geschiiderd koperen s c h i 1 d met zilveren randwerk en<br />
inscripties uit den Koran, in zilver geincrusteerd.<br />
200 Vijf groote houten poppen (hampalong). Zonder bepaaldelijk<br />
afgodsbeelden te zijn, staan zij loch met de godsdienstige denkbeelden<br />
der Dajaks en met hunne tooverijen in naauw verband,<br />
en dienen tot talismans, zoenoffers enz,<br />
201 Vier houten poppen van de soort hampalong tadjahan. Zie<br />
A.HARDELAND, Dajaksch woordenboek, s. v. tadjah: „den vo-<br />
„gel antang over de toekomst raadplegen. Als de autang geluk<br />
;/voorspeld heeft, zuivert men eene kleine pick van gras en<br />
„onkruid, en plaatst daar zeven houten poppen, wier gala —<br />
;/zielen — de slaven van den antang worden. Zoodanige piek<br />
nheet tadjahan''<br />
202 Groot hamp a tong-b ee 1 d met uitstekende tong en slagtanden<br />
afkomstig uit de boven-Kapoeas. Men vindt er zoo een<br />
afgebeeld in Schwaner's Borneo, 11, op de plaat tegenover biz.<br />
150, voorstellende een dans der Ot-Dauomsche mannen.
III. BORNEO. — B. ZMD- EN OOSTER-AFDEELING. 99<br />
III B.<br />
203 Een paar antieke oorversiersels van goud en spiesglas, in<br />
het Bandjersche bekend onder den naam van sowang-lapang:<br />
zelden meer aangetrotfen.<br />
204 Lijnwaad, geweven in de kampong Pabaoeugan, district Margasari,<br />
uit de fijne draden der jonge loten van den sago-palm.<br />
205 Sigaren-koker van de schors van jonge bamboe: Dajaksch<br />
maaksel.<br />
206 Twee sigaren-kokers van rottan, vervaardigd nabij de<br />
hoofdplaats Bandjermasin.<br />
207 Tet )<br />
208 Muts (kopiah) [ als 206.<br />
209 flirt A-do os )<br />
210 Drie deksels voor eetwaren (loetoep-sadji), vervaardigd<br />
nabij Bandjermasin van de jonge bladen van den bankoeang-rmlm.<br />
211 Twee hoofddeksels (toedoeng), als voren.<br />
212 Stuk lijnwaad, in de noordelijke slreken van het gebied der<br />
Kapoeas- ,en Ac/*«/a«-rivieren door Dajaksche vrouwen nit de<br />
schors van jonge bamboe geweven, en aldaar algemeen gedragen.<br />
213 Mat van bamboe riet (likar-bamban).<br />
214 Wandelstok met knop van buffelhooru, gemaakt nabij Bandjermasin.<br />
215 Do. met knop van kamoening-hont, als voren.<br />
C. HET OVERIGE GEDEELTE VAN BORNEO.<br />
Ill C.<br />
1 en 2. L a n s e n met zilveren beslag en gevlamde spits (toemlak-lok),<br />
den Vorsten als rijksinsignic nagedragen.<br />
3 L a n s van Broenai.<br />
4 Bo gen met ijzeren pijlen; strijdtuig van de Dajaks van<br />
Broenai en Saribas.<br />
5—10 Werpspiesen van de Dajaks van Serawak, waaronder<br />
met weerhaak (pakehoe),<br />
11 Gewone Maleische lans van Serawak,<br />
12—14. Schilden (lalawang).<br />
15 Beschilderde plank (amp i I an), door dc Broenaische zeeroovers,<br />
ter bescherming der roeijers tegen pijlen, kogels enz.,<br />
op den boeg hunner praauwen geplaatst.
100 III. BORNEO. — C. OVERIG GEDEELTE.<br />
Ill C.<br />
16 S e h i 1 d (lalawang) van de zeeroovers van Borneo's Noord-Oostpunt<br />
(Tandjong Oensang),<br />
17 Zes schilden, afkomstig van Celebes en Halmahcira, doch bij<br />
de zeeroovers van Noord-Borneo in veelvuldig gebruik.<br />
18 en 19. Broenaische Ian sen.<br />
20 Een paar draaibassen van Serawak (rantaka-ketjoebong).<br />
21 en 22. Pieken van Saribas, met gedreven zilver gemonteerd.<br />
23 en 24. Houwers (klewang) van Saribas.<br />
25 Houwer van Broenai.<br />
IV, CELEBES,<br />
*<br />
ZUID-CELEBES.<br />
IV.<br />
1 Striklans voor dc jagt op herten en ander wild (boelotado)<br />
met zweep (lalala), 2 ex.<br />
2 Werpspies met koperen naaldvormige punt, de steel met<br />
hertenhaar bezet (pamoeloe).<br />
3 L a n s met koperen beslag (poke).<br />
4 Gevlochten mutsje (sonko tjilo-tjilo)-.<br />
nendragt.<br />
5 K n o d s van Boni.<br />
Makassaarsche mau-<br />
6 Twee spellen kaarten, het een met zorg, het ander rmv<br />
bewerkt, dienende voor het Omi-spel, dat met ons ombcr en<br />
quadrille veel overeenkomst heeft, en aan de Portugezen schijnt<br />
ontleend te zijn. Er zijn vier kleuren: sapada, schoppen, 7«zjoe,<br />
klayeren, kopasa, barton, boelaeng, ruitcn, en in iederc<br />
kleur tien kaarten: re'i (Portugcesch rei, kon'mg), beer; sola<br />
(Port.), vrouw; djarang, boer, dus genaamd wijl de bocr op<br />
een paard (Makassaarsch djarang) gczelcn is; assa, aas; toe-<br />
,djoe-toedjoe, zeven; aunang-annang, zes; lima-Uma, vijf; appaappa,<br />
vier; talloe-talloe, drie; roewa-roeioa, twee. Zie dc beschrijving<br />
van Dr. B. T. MATTHES in het Tijdschrift des Genootschaps,<br />
Deel XI pag. 525 en vlg., en het berigl van l'\<br />
C WILSEN, ib. XIII, 102.<br />
7 Boekje met ;k un s I - h a n e n s p o re n (sudji).
IV. CELEBICS, — ZI'ID-CELEBES. 101<br />
IV.<br />
8 en 9. Twee ijzeren malien-koldcrs (badjoe-rante), in 1859<br />
op de Boniers buit gemaakt.<br />
10 Lans met ijzeren naaldvormige punt (pamoeloe).<br />
11 Lans met groote ijzeren spits (poke-sanleoeng),<br />
12 Lans: de steel voor een deel met rottan bekleed; vermoedelijk<br />
van Dajakschen oorsprong,<br />
13 Als 2.<br />
14 Lans, poke-banrangang gcheeten naar den bos lange veeren of<br />
wel geverfd bokken of paardenbaar, die bij wege van sieraad<br />
onder aan den steel bevestigd is. Zulke lansen worden omgekeerd<br />
voor den Vorst uitgedragen.<br />
15 Lans met weerhaak (kangdjai).<br />
16 en 17. Als 14.<br />
18 Lans: het ondereind van den steel geheel van ijzer.<br />
19 Lans geheel van pinang-hont (poesoe-poesoe).<br />
20 en 21. Als 14.<br />
22 Kris met 9 bogten (soera)<br />
23 Kris met 13 bogten (paroeng),<br />
24 Kris met 7 bogten (lalaoe).<br />
25 Als 24.<br />
26 Als 22.<br />
27 Regte kris (seW-sapoekala)t even als de vijf vorige voorzien van<br />
eene scheede (banowa).<br />
28 Houten bak voor het wasschen van stofgoud.<br />
29 Vier drinkpotjes.en een bakje voor het branden van doepa,<br />
gevonden in de woning der Vorstin van. Boni bij de inneming<br />
der lioofdplaats in 1859.<br />
30 Mandje van vlechtwerk (bakoe-bodo).<br />
31 Boegineschc zeekaart van den Indischen Archipel, geteekend<br />
op karbouwenvel, in 1859 gevonden in de zeerooverskampong<br />
Santel, in de baai van Seleaua, eiland Sinleep.<br />
32 Lemmet eener kris met 9 bogten (soera).<br />
33 Krom mes (leoedjanr/).<br />
34 Bamboezen, met koper beslagen buis, door dc Boniers gebruikt<br />
tot het laden van geweren.<br />
35 Bakje voor het branden van wierook, .<br />
36 Klewanff) vermoedelijk uit Loewoe,
102 IV. CELEBES. — ZUID-CELEEES.<br />
IV.<br />
37 Houten s c h i 1 d, met de trekken van een Raksasa beschilderd<br />
(lengoe laboe).<br />
38 en 39. Ronde s c h i 1 d e n van rottan (lengoe-lodong).<br />
40 Lans van Boni met fraai zilveren beslag.<br />
41 Mandje van vlechtwerk met 3 lagen (rantang).<br />
RESIDENTIE MENADO.<br />
42 Twee metalen oorbellen uit de Minahassa (temlega).<br />
43 Drie balssnoeren, uit zilveren pijpjes zamengesteld (leelana),<br />
van id.<br />
44 Twee antieke do. (kelana), de een uit kralen en zilveren pijpjes<br />
de ander uit koperen ringen, groote zwarte kralen en tanden<br />
van verslagen vijanden, van id.<br />
45 Stuk lijnwaad van inheemseh weefsel, vroeger in de Minahassa<br />
veel vervaardigd.<br />
46 S t e e n e n w i g g e n (zoogenaamde d o n d e r s t e e n e n), gevonden<br />
in de vlakte benoorden bet meer van Tondano; door<br />
de Heidensche bevolking als amuletten gedragen (kilapong).<br />
47 (*) Vrouwen gewaad van karong (karai-ne-wewene).<br />
48 Hoofddeksel voor vrouwen (tetoetoe-ne-wewene).<br />
49 Dito (saipa-ne-wewene).<br />
50 P in an g -taa eh (sompog-kinarembang).<br />
51 Dito (sompog-piiuindis).<br />
52 Siri h-d oo s (ietengahan-winoegang)<br />
53 Dito (tetengahan-pinoetaran).<br />
54 Dito (tetengahan-linandongan).<br />
55 Praauw (londeij) model.<br />
56 Roeispaan voor mannen, in staande houding gebezigd<br />
(kelih-ne-toeama).<br />
57 Dito, voor vrouwen (kelih-ne-wewene).<br />
5 8 Model van korten roeiriem, in zittende houding te bezigen<br />
(leekaper),<br />
59 Do. van s t a a k (seselah) van een seroh (vischtuig),<br />
GO Do. van bamboe om in ondiep water de praauw voort te<br />
stuwen (teteger).<br />
(*) 47—80 en 87— 104 van den Tm-oen-boelQe-atm in de Minahassa.
68<br />
69<br />
70<br />
71<br />
72<br />
73<br />
74<br />
II<br />
n<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
n<br />
a<br />
II<br />
II<br />
IV. CELEBES.—MENADO. 103<br />
IV.<br />
61 Model van f u i k (sesosok),<br />
62 Do. van hen gel (pepes).<br />
63 Do. do. (pesi).<br />
64 (*)-Blaasbalg (noe-oentapan).<br />
65 Blaasbalgstok (noe-oentap).<br />
66 Blaaspijp (sesengo), te plaatsen aan bet ondereind van den<br />
blaasbalg.<br />
67 Model van aanbeeld (rerentekan).<br />
h a m e r (rerentek).<br />
s c h o p (tetokak).<br />
ij z e r e n lepel (kekaioih).<br />
tang (kokopil).<br />
kegge (sesenking) om ijzer te splijten.<br />
waterbak (lontang).<br />
b e z e m (sesewoe).<br />
75 Stuk bout om de vuurvlam te temperen (sesemper-oen-api).<br />
76 (f) Blaauw katoenen hoofddoek voor vrouwen (boejong-sinawitau).<br />
77 Geweven lijnwaad met koperen belletjes aan den rand (pasolongan-rinegetan).<br />
78 Paarlemoeren armband (lealah).<br />
79 Hamas, van touw vervaardigd, van den teteroesan of aanvoerder<br />
der helden (wateng).<br />
80 Maatstok bij het hooren van vogels (leatow).<br />
81 Piek, van de Soloksche zeeroovers afkomstig.<br />
82 Oud be eld, van Boebe, landschap Bone, afdeeling Gorontalo.<br />
83 Model van gewoon inlandsch huis van Gorontalo (bele).<br />
84 „ „ ploeg van idem (popadeo).<br />
85 // ,/ e g g e van idem (koeheidoe).<br />
86 // « werktuig om katoen te zuiveren (Ulihita).<br />
87 Hakmes (pisouw).<br />
88 Werktuig, om het onkruid ter verbrauding op hoopen te brengen<br />
(kekajoe).<br />
89 en 90. Houten schoppen (totonkah).<br />
91 Hark (kelceong).<br />
(*) 64—75 Gereedschappen van den ijzersmid.<br />
(f) 76—80 Kleedingstukken uit den ouden tijd.
104 IV. CELEBES. — MENAPC-,<br />
IV.<br />
92 Als 88.<br />
93 S c h o p (bald).<br />
94 Werktuig om den grond effen te maken (sesaah).<br />
95 Werktuig om te wieden (kekoat).<br />
96 Model van ploeg (padjeko).<br />
97<br />
98<br />
92<br />
100<br />
101<br />
102<br />
//<br />
//<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
II<br />
n<br />
e g g e (sisir).<br />
g a r e e 1 (pasangan).<br />
tninhuisje (lekooe).<br />
p a d i - s c h u u r (walean).<br />
woning uit den tegenwoordigen tijd.<br />
w o n i n.g van ouderwetschen bouwtrant.<br />
103 Houten-b e e 1 d j e uit den ouden tijd (leteles).<br />
104 Modern do. (teleles).<br />
105 (*) Doozen van de bladen en bladstelen (gaba-gaba) van den<br />
sago-valm (abila-tilada).<br />
106 Dito, andere soort (abila-mindoe).<br />
107 Dito, ronde (abila-iianingo).<br />
108 Broek van hoofden en aanzienlijken (talala lo-lacie-dad).<br />
109 Dito (talala haja-haja).<br />
110 Dito van geringeren (talala manelo).<br />
111 Baadje van geringeren (boo).<br />
112 Hoofddoek (pajoengoe).<br />
113 SI en dang van vrouwen van aanzien (olimomo toelingijoey.<br />
114 Dito van geringeren (olimomo haja).<br />
115 Hoofddeksel (ondoeo).<br />
116 Hoofdversiersel der padjongge of dansmeisjes (beloe-beloe).<br />
117 Tong o elo en g a.<br />
118 To eiieloe de.<br />
119 Doelioep a.<br />
120 IIoehoeloettt.<br />
121 Bih e to.<br />
122 Iloeheido,<br />
123 Boelilo.<br />
.124 Liolo.<br />
125 D oedehoe,<br />
126 Poll I it ode.<br />
1 3 °<br />
\ M °S<br />
1 •>—a
IV. CELEBES. — MENADO. 105<br />
IV.<br />
127 Viool (albaboe).<br />
128 Strijkstok (Jdhidoe-albaboe).<br />
129 Tam.bouri n (rabana).<br />
130 Schild (aliawoe).<br />
131 R ij s t b a k j e s van silar-bhxden (lempeng), bij feesten gebruikt;<br />
uit het landschap Moelon.<br />
132 Blaasroer (sepoe), uit het landschap Tinomlo.<br />
133 Koker met vergiftige pijlen (ipo), herkomst als voren.<br />
134 (*) en 135. Kleedingstukken voor vrouwen, uit boomschors<br />
vervaardigd (ronto en lemla).<br />
136 T a b a k s- en p i n a n g z a k j e (paroekan):<br />
137 Werktuig voor het kloppen van boomschors (ike).<br />
138 Geklopte boomschors (foeaja).<br />
139 El uit (toetali).<br />
140 Blaauw katoenen k 1 o c d j e uit de Minahassa.<br />
141 (f) Muziek-instrument van bamboe (talald), voornamelijk<br />
gebezigd door jongelieden van beider kunne, om elkander<br />
hunne gevoelens te openbaren.<br />
142 Kam (sara).<br />
143 Bamboezen mandje (linka).<br />
144 Vier p i n a n g- of t a b a k s d o o s j e s van stroo (doempipi).<br />
145 Sigarenkoker van pandan.<br />
146 Vrouwengewaad van boomschors.<br />
147 Z i t m a Ij e van pandan.<br />
148 (§) Hoofddeksel van silar-b\aden (tendoeng-sirar).<br />
149 Hoofddeksel van boomschors (daendong).<br />
150 Koperen pantser (paseki)<br />
( van Europeschen oorsprong,<br />
151 Koperen helm (petoe)<br />
152 Speer met weerhaak (kalawit).<br />
153 Piek voor de wilde-zwijnen-jagt (wengkonw),<br />
154 Speer (tinedoengan),<br />
155 Zwaard (sanlg),<br />
156 Krom kapmes (piso-sedai).<br />
(-*) 134—139 uit het landschap Todjo.<br />
(-)•) 141—147 i, „ i, Poso.<br />
(§) 14S—203 „ „ „ Tonsca (Minahassa).
106 IV. CELEBES. — MENADO,<br />
IV.<br />
157 Klein kapmes (papatid).<br />
158 Wiedmes (kekoat).<br />
159 Bamboezen Ian sen met vergiftigde punten (sonkop).<br />
160 Doozen van silar-b\aden (kawila).<br />
161 Twee grove kleedingstukken, een voor mannen (karai-ne-toeama)<br />
en een voor vrouwen (karai-ne-wewene).<br />
162 Hoed van silar-bladen (sapeo-sirar).<br />
163 Do. pet (pet-sirar).<br />
164 Mand van rottan (karaja-noe'e).<br />
165 Mand van gespleten bamboe (doso-woedoe).<br />
166 Twee do. wannen (nioe-icoedoe).<br />
167 Rieten mat om padi in de zon op te droogen (tepee-kawesar).<br />
168 Bamboezen koker voor mondkost op reis (pasoloh), ook wel<br />
tot bet redden van drenkelingen aangewend.<br />
169 Bamboezen kokers, tot berging van kleedingstukken op reis<br />
(patokal).<br />
170 Net om wilde zwijnen te vangen (paeket).<br />
171 Hoofddeksel van de bladen van een moeras-palm (tindoeug-<br />
172 S p a d e n van niloeng-hont (wowankal).<br />
173 Stuk niboeng-hout, dienende als pootstok bij het planten<br />
van padi (kekeror).<br />
174 Veger van rottan,<br />
175 Blaaspijp om vogels te schieten (telele).<br />
176 Als 173.<br />
17T Twee s cho p pen.<br />
178 Model van r ij s t b 1 o k (tenger).<br />
179 „ „ kleine vlerkpraauw (dondei-timbiloeng).<br />
180 ,/ // groote do. (dondei-kalebat).<br />
181 a a kano (dondei-llotoe).<br />
182 Gevlochten boomschors voor zakken (manoewoet).<br />
183 S t r ij d r o k van gemoetoe (wateng).<br />
184 Buikband, bij groote feesten (fosso's) en in den strijd in<br />
gebruik.<br />
185 Feestelijk hoofdtooisel van vrouwen (thidoeng-pinentoe).<br />
186 Koperen armbanden (wentel).<br />
187 Koperen voetbanden (winoekoean).
IV.<br />
IV. CELEBES, — MKNADO. 107<br />
188 Beenen armbanden (senke).<br />
189 Koperen ketting, als gordel om het lijf gestagen.<br />
190 Kleedingstuk voor den veldarbeid, van geklopte boomschors<br />
(rerintekan).<br />
191 Zakjes voor sirih enz. (woenoeoet-werot).<br />
192 Ronde doosjes van ^a«
V, MOLUKKEN.<br />
V.<br />
1 Bamboezen mandje om sago in te bergen, van ITuhnnheira.<br />
2 Hoofdbanden van boomschors voor mannen en vrouwen,van id,<br />
3 Ti'om (Ufa) van Ceram.<br />
4 Bamboezen korfje van idem.<br />
5 Strook boomschors (fjiduko), om het midden geslagen, tusschen<br />
de beenen doorgehaald en van achteren bevestigd i voornaamste<br />
of ecnig kleedingstuk. van den Alfoer van Ceram.<br />
6 Verschillende arm- en polsbanden van aren-vezeh, pandan,<br />
gras en rottan vervaardigd; van Ilalmaheira.<br />
7 D o o s van paudan-bladen , van Tidore.<br />
8 Sir ih-do ozen. van. gekleurde pundan-bladen, van Baljan.<br />
9 Bereide boomschors voor kleedingstukken enz., van Ceram.<br />
10 Twee airHi-doozcn van pandan, van Ternate.<br />
11 Kokertjes van pandan, van Baljan.<br />
12 Armband van gevlochten rottan, van Boeroe.<br />
13 Tabaks-zakje, van Ceram.<br />
14 Ton w van den lontai--\>a\m.<br />
15 Zitmat van pandan-hladen.<br />
16 Doozen van pandun-hladcu en bamboo, van llalmaheirai<br />
17 Bamboezen kokertjes, voor tabak, medicijuen of snuisterijen,<br />
van Ceram.<br />
18 Doos van bamboe met randen van rotan, van Ceram,<br />
19 Tjidako's: zie no. 5.<br />
20 Houten steunse 1 voor hoofdkussen bij het slapcn, van<br />
Goram.<br />
21 Draagmand voor vruchten enz., van Ceram.<br />
22 Houwer met greep van menschenbeen, van IIalma7ieira.<br />
23 Vrouwelijk fcestgewaad, van tali-agel, omboord met rood,<br />
wit en blaauw lijnwaad, van idem.<br />
24 Boog en pijlen, van idem.<br />
25 Vrouwenklecderen van boomschors, van BoeroeK<br />
26 Tjidako's van idem, zie no, 5.
V. MOLUKKEN. 109<br />
V.<br />
27 Bereide boomschors voor kleedingstukken, van Boeroe.<br />
28 Stuk rengas-hont, dat vele harsdeelen bevat, en volgens den<br />
inlander bij verbran'ding aan daarvoor vatbare omstauders zekeren<br />
huiduitslag berokkenen kan.<br />
29 Baadje van boomschors, met rame7t-dxaad opgcwerkt, van<br />
HalmaJieira.<br />
30 en 31. Schil den van Ceram.<br />
32 Drie pieken met ijzeren punten en koperen beslag van Ceram.<br />
33—37 Hoofddeksels van Icntar-bladen, van llalmaheira.<br />
38 Stuk hout, in den vorm van een visch uitgcsiieden, op kleine<br />
praauwen gebruikt om het roer in vast te leggen.<br />
39 en 40. Sirih-doozen van lontar, van llalmaheira.<br />
41 Tabaksdoosje, van idem.<br />
42 Werktuig van bamboe en rottan, tot bet plukkcn der muskaatnoten<br />
in dc perken op Banda,<br />
43 Polsringen van schildpad, van Ceram.<br />
44 en 45. Langwerpige s c h i 1 d e ; n 'van de tjekaMSs (danscrs)<br />
op de Ambonsche eilanden.<br />
46 en 47. Twee ronde schil den van dezelfden (parisi).<br />
48 Houten b c k k e n, in den vorm van een vogel,<br />
49 Metalen o o r r i n g van de Tenimber-eilanden.<br />
50 Korf van de bast van den ami-boom, van Baljan.<br />
51 Schild van Tabello (N. llalmaheira).<br />
52 Schild van Gomasung (Z. 0. Halmalieira).<br />
53 II o u w e r van idem.<br />
54 Vischvork van Tabello (N. llalmaheira): wordt op een afstand<br />
van 10 a 15 voet op de visschen geworpen.<br />
55 lloornen armband van id., zonder andere gereedschappen dan een<br />
golok en een stuk bamboe vervaardigd, wat veel tijd en geduld kost.<br />
5G D o o s, van buiten ter versiering met visohlijm belcgd (labi-waroes),<br />
van de
110 V. MOLUKKEN.<br />
V.<br />
64 L e p e 1 s van idem (siloe-siloe).<br />
65 Zoogeuaamd kroontje, waarmede de inlandsche Christenen op<br />
nieuwjaarsdag elkander heilwenschen aanbieden.<br />
66 en 67 (*) Twee schilden.<br />
68 Twee bamboezen 1 a n s e n.<br />
69 Zes en twintig b o g e n.<br />
70 Twee en negentig pijlen.<br />
71 Tritonschelp.<br />
72 Tjidako (zie no. 5), gemaakt van de schors van den malababoom,<br />
en toebeboord hebbende aan het Alfoersch lioofd Inane,<br />
die blijkens het aantal der daarop voorkomende kriugen reeds<br />
12 koppen had gesneld.<br />
73 Twee kenong's uit een gamelau-spel: diendeu den Alfoeren van<br />
Maroehoenoe tot krijgsmuziek.<br />
74 Sarong (kain oeti-oeti) van Kisser.<br />
75 Katoen, waarvan no. 74 is gefabriceerd; geteeld on Kisser.<br />
76 — 78. Aarden panne tjes, bij feestmalen gebezigd, van de<br />
Negorij Oerwakeka op bet eiland Roma.<br />
79 Boog met houten p ij 1 e n, van Kisser.<br />
80 Twee werpspiesen met ijzeren punten, van idem.<br />
81 Lans van idem.<br />
82 Boog van idem.<br />
83 Boog.<br />
84 P ij 1 e n.<br />
85 IJzeren werpschicht.<br />
0<br />
86 Schaamgordel van pan-\<br />
dan voor getrouwde vrouwen.<br />
87 Dito voor jonge meisjes.<br />
88 Hoofdsieraad van pan-\<br />
dan voor jonge meisjes.<br />
89 Mann en-armband.<br />
90 (f) Zak of tasch voor tabak enz., door de Alfoeren gewoonlijk<br />
om den hals gedragen.<br />
91 Houten korf tot bewaring van rijst.<br />
(*) 66—72 Op eene der laatste Ccramsche expeditien iu de kampong<br />
Marahoenoe buit gemaakt.<br />
(j) 90—100 van Hooxd-Halmalieira,
V. MOLUKKEN. Ill<br />
V.<br />
92 Patroontasch van hertenvel.<br />
93 Bekers van klapperdop.<br />
94 Sirih-doos van pandau-bladen.<br />
95 ~E e eat-Ij i dak o (zie no. 5) van boomschors.<br />
96 Gewone tjidako.<br />
97 Bamboezen mandje voor tuinproducten.<br />
98 Fraai bewerkte h u i s ra a 11 e n.<br />
99 en 100. Kalebassen om kalk in te bewarcii.<br />
101 en 102. Bamboezen zee v en van Baljan.<br />
103 Korven van pandan, om producten van bet gebergte i air<br />
beneden te dragen; van idem.<br />
104 en 105. Twee k o k oj a-mat ten van llalmaheira.<br />
106 Paarlemoeren schelpen van Baljan.<br />
107 en 108. Hoofddeksels van pandan, van Baljan.<br />
109 Bamboezen ke ukengereedschap van Baljan.<br />
110 en 111. Hoofddeksels van pandan, van Tidorc.<br />
112 Twee houwers, van idem.<br />
113 Twee kokoja-matten, van Baljan.<br />
114 Twee tjekalele -schilden, van idem.<br />
115 Een dito, van llalmaheira.<br />
116 en 117. Blaauw geruite sarongs, van Tidore.<br />
118 Rood gestreept katoen voor broeken, van idem,<br />
119 Rood gestreepte sarong, van idem,<br />
120 Tjidako (zie no. 5), van Halmaheira.<br />
121 Buikband van gestagen boomschors, van idem.<br />
122 en 123. Tjidak o's (zie no. 5), van idem.<br />
124 Twee korven van den bast van den aren-boom, van idem.<br />
125 Negen lansen: de stelen van bamboe, de punten van pinatighout.<br />
126 (*) Boog en pij 1 en. — De boog (Jier) is van palmhout, de pecs<br />
(fierroela) van rottan; bij wordt nimmer ontspannen. Dc pijlen<br />
(langa) hebben eene schacht van ngafoel (rietsoort) ; de met ijzer gepunte<br />
(roebil) dient in den oorlog en tot de jagt op groot wild; evenzoo,<br />
bij gebrek aan ijzer, de pijl met punt van Casuaris-been (leoeda-<br />
(*) 126—135 van de ^n>
112 V. MOLUKKEN.<br />
ri-loeloe), die met palm-houten punt (langa) tot de jagt op kleiner<br />
wild en gevogelte.<br />
127 Vogelboog met pijlen: de boog (fier) is van oeria-hout,<br />
de pees van rottan, dc pijlen uit de rib der bladsohceden van<br />
den sago-palm; wordt veel door kinderen gebruikt, om kleine<br />
vogels tc schieten.<br />
128 Mandje (goba), bijzonder net uit rottan gevlochten; door<br />
vrouwen en kinderen over den rug gehangen, om veldvruchten<br />
huiswaarts te brengen.<br />
129 Haarkam (seli) voor mannen en vrouwen, van bamboe.<br />
130 Kruisband (wasi-wasi), uit de bladvezels, van eene palmsoort<br />
gevlochten, door mannen, bij wijze van versiersel, kruiselings<br />
op borst en rug over beide schoudcrs gedragen,<br />
131 Band (sik-sikoe) uit dezelfde stof, met schelpjes versierd door<br />
mannen om den bovenarm gedragen,<br />
132 Do. zonder schelpjes.<br />
133 Band (kalloworroor) van roggevel, door mannen om den pols<br />
gedragen.<br />
134 Buikversiersel (bellam) van gekleurde rottan, als een teeken<br />
van rouw om het middel gedragen.<br />
135 Vrouwenkleed (kira), van pandau-blad gevlochten, om dc<br />
heup gedragen en zoo naauw sluitende, dat het maken van<br />
groote passen ondoenlijk is.<br />
136 Aarden waterpot (Icwal) met deksel,<br />
137 Do. waterkruik (oeboe).<br />
138 Bak (bahau) van bet bout van den eieu-boom.<br />
139 Vrouwenring (bia-bia), van schelp gemaakt, en om den pols<br />
gedragen.<br />
140 Kistje (doom), uit gaba-gaba (stukken uit de bladrib van den<br />
sagopalm) gemaakt, met geverfde pandwi-hhden bekleed, en<br />
van buiten met schelpjes versierd: dient tot het bcrging van<br />
kleeding en anderszins,<br />
141 Mat (kaltdoe), uit dc bladvezels van den sago-palm geweven en met<br />
plantaardigc kleurstoffen gcverfd ; uit dc Elpapoctih-baai, Ceram.<br />
NB. Een groot deel der voorwerpen uit dc Molukken heeft het Genootschap<br />
to danken aan den heer P. VAN DER CRAB, lhans<br />
Resident van Ambon.
VI. NlEUW-GUINEA. 113<br />
VI. NlEUW-GUINEA.<br />
VI.<br />
1 Boog (laregei) en pijlen (ewa) van de ATaro
114 VI. NlEDW-GUINEA.<br />
VI.<br />
25 T r o m (robrok).<br />
26 en 27. Houten beeldjes, vereerd als buis- of beschermgoden<br />
(koroewar).<br />
28 Uitgesneden houten lepel om water te scheppen.<br />
29 Houten lepel van Mijfoor of Mafoor.<br />
30 Bamboezen manshaarkammen van Arfak.<br />
31 Boog en pijlen, van idem.<br />
32—35 (*) Borstversiersels, op verschillende wijzen uit groote<br />
varkenstauden zamengesteld, met tusschenvakken uit roode en<br />
zwarte kleine ronde boontjes van abrusprecatorius (saga); dient<br />
ook tot bedekking tegen pijlschoten,<br />
36 Neusversiersel (soegir) voor mannen: bestaande in varkensslagtanden,<br />
welke in den doorboorden neus met een louwtje<br />
aan elkaar worden verbonden.<br />
37 Dito, van zeeschelp geslepen.<br />
38 Armbanden (samfaar) van schelp, door mannen aan den<br />
bovenarm gedragen.<br />
39 Dito van rottan gevlochten en met schelpjes belegd (gie).<br />
40 Gevlochten buikbanden, met schelpen belegd (roor).<br />
41 Buikbanden van bamboe-pijpjes, vruchtjes en schelpen.<br />
42 Versiersel van casuaris-veeren, door mannen dwars over<br />
het hoofd gedragen en onder de kin vastgebonden.<br />
43 Mannelijk schaamdeksel (onan), van eene uitgeholde luboevrucht<br />
gemaakt.<br />
44 Dolk van mensehenbeen (genau); wordt gestokeu in den rottan-band<br />
van den linker-bovenarm.<br />
45 Kalebas, met figuren beschilderd, tot bewaring van kalk.<br />
46 Kokosdop met uitgesneden figuren, als voren.<br />
47 Versierde bamboezen koker tot bewaring van tabak.<br />
48 Als 5.<br />
49 Trora (metjing), met slangenhuid overtrokken.<br />
50 en 51. Twee versiersels van de stevens van kano's.<br />
52 Boog (femli) en pijlen (fembi-nado).<br />
53 Elger ofvischpijl (proer).<br />
54 Roeispaan, hier en daar met snijwerk (eljau).<br />
(*) 32—62 van de Humboldts-baai (Noord-Oostkust).
VI. NlEUW-GUINEA. 115<br />
VI.<br />
55 Vrouwenkleed van boomschors met figuren.<br />
56 Dito, geknoopt uit de fijne vezelen van den pisang-koffo-boom,<br />
met schelpen en figuren versierd.<br />
57 Z a k j e s van pisang-koffo-gaxen.<br />
58 Oor hangers van schildpad (oentji) voor vrouwen.<br />
59 Draden van de vezelen des genemoe-booms, voor het maken<br />
van vischnetten.<br />
60 Versiersel voor mannen, gemaakt van bamboezen pijpjes ,<br />
schelpjes en pisang-kcffo-vezelen.<br />
61 Gedeelte van een vischnet.<br />
62 Bamboezen f 1 u i t uit een tempel: vermoedelijk dezelfde, waarover<br />
gehandeld wordt op pag. 179 van de beschrijving van<br />
Nieuw-Guinea, uitgegeven door het Kon. Instituut voor de<br />
taal-, land- en volkenkunde van N .-Indie, nieuwe volgreeks,<br />
Deel V.<br />
63 Lans met punt van casuaris-been, van de Arigoeni-baai<br />
(Z.-W.kust).<br />
64 Bewerkt stukje bamboe om het lioofd mede te krabben (tamlali),<br />
van idem.<br />
65 Randjoe of voetangel van palmhout, van idem.<br />
66 Armband van rottan (hade'), van de Zuid-Westkust.<br />
67 Mans hoed van gekleurde bladen (serau), van idem.<br />
68 Roeispaan met snijwerk (poll), van het eiland Salioatti.<br />
69 Trompet (tehboe) van de tritonschelp, van idem.<br />
70 Lans met bamboezen punt, en versierd met casuaris-veeren<br />
(miap), van idem.<br />
71 Bamboezen tabakskoker met snijwerk (ainin), van idem.<br />
72 Als no. 15, van Doreli.<br />
73 Oor hanger van schildpad (misbefo), van idem.<br />
74 Eetlepel van paarlemoer (ossis), van idem.<br />
75 Houten beeldjes, door mannen als amuletten om den hals<br />
gedragen (aa), van idem.<br />
76 Schelpen mans-armband (brongo), om den pols gedragen,<br />
van idem.<br />
77 Dito van kleine schelpen (samfaar), van idem.<br />
78 Hoofdversiersel met papegaai-veeren (masawoli), door mannen<br />
bij feesten of in den strijd gebruikt, van idem.
116 VI. NlEUW-GUINEA.<br />
VI.<br />
79 Doosje van pandan-bladen, van Mijfoor.<br />
80 Vrou wen-armband van akar-bahar (mampapis), van id.<br />
81 Mans-armband van gekleurden rottan (kaak), aan den bovenarm<br />
gedragen, van idem.<br />
82 Kleine boog en pijltjes van palmbladen: kinderspeeltuig,<br />
van idem.<br />
83 Gevlochte mans-armband van gekleurden rottan (amoor), om<br />
den pols der linkerhand gedragen, om dien te beveiligen tegen<br />
het aanslaan der boogpees; van idem.<br />
84 Kannetje van kokosdop (sobek), voor huiselijk gebruik, van<br />
Mijfoor.<br />
85 Messen met handvat van hout en vischtand (rami), alleen in<br />
gebruik op Mijfoor.<br />
86 Gereedschap om sago-nan mede te eten (aid), van idem.<br />
87 Gevlochten schouderbanden van pandan en rottan (sarek),<br />
van Doreh.<br />
88 Korfje van gespleten bamboe (ariai), van idem.<br />
89 Schelp (bangoe), op de regterheup gedragen tot afwering van<br />
pijlen, van idem.<br />
90 Bamboezen tabakskoker, van idem.<br />
91 Kokertje van uitgeholde laboe, tot bewaring van kalk; van<br />
het eilandje Mansinama (Meosmapi) in de Dore7i-ha&\.<br />
92 Zwart geverfde bamboezen armbanden, met schelpen versierd.<br />
93 Hoofdtooisel (mambesoon) van Mansinama, gemaakt uit een<br />
stuk casuaris-vel met de veeren er aan, en versierd met stukken<br />
schelp, witle kakaloea-veeren en groote pennen uit de vlerken<br />
van dien vogel, welke laatste het aantal aanwijzen der door<br />
den drager verslagen vijanden. Dit hoofdsieraad wordt alleen<br />
bij feesten gedragen, en strekt den eigenaar tot groote eer.<br />
94 Gevlochten zak van waroe-vezelen (nokeng), van idem.<br />
95 Bakje van pandan-bladen, van Mijfoor.<br />
96 Palmhouten lans (misnaf), van Arfak.<br />
97 Vischschepper van den steel van het klapperblad, van Doreh.<br />
98 Als 43.<br />
99 (*) Buikband, met schelpjes versierd.<br />
(*) 99-111 Uit de Humboldts-baai,
VI. NlEUW-GDINEA. 117<br />
VI.<br />
100 Pruik van menschenhaar, dragt van oude mannen, die kaal<br />
worden. De kluitjes, die er aan hangen, zijn van klei, om het<br />
haar mede rood te verwen.<br />
101 Halsversiersel van pisang-achoxa (kanoe).<br />
102 Hoofdversiersel voor mannen, met paradijsvogel- en papegaai-veeren<br />
getooid.<br />
103 Als 5.<br />
104 Lap van boomschors, met kraleu en vruchtpitjes versierd.<br />
105 Beenen mes sen om kokosnoten te schillen.<br />
106 Halssieraad van vruchtpitjes.<br />
107 Als 105, maar van palmhout.<br />
108 Buikband voor mannen en vrouwen.<br />
109 Boog en pijlen,<br />
110 Mans-arm band van koffo-dxoad, aan den bovenarm gedragen.<br />
111 Bamboezen kam.<br />
112 Boog en pijlen van Wageoe.<br />
113 Zakje van pandan met bamboezen kokertje voor amuletten<br />
van de Humboldts-baai.<br />
114 Roeispanen van Wageoe.<br />
115 Hoofddeksel van poetjoek-bladen, van idem.<br />
116 Palmhouten lans, van idem.<br />
117 Boog en pijlen van Offak.<br />
118 Lans en met bamboezen punten, van het eiland Batanta, bij<br />
Salwatti.<br />
119 Vierpuntige pijl om visschen te schieten, van idem.<br />
120 Boog en pijlen, van idem.<br />
121 Hoofdband van boomschors, van Doreh.<br />
122 Uitgesneden stuk hout, in een zittend beeldje uitloopende:<br />
bestemming onbekend.<br />
123 Schelpen halssieraden, van Doreh.<br />
124 Oorsieraden van schildpad, van idem.<br />
125 Bamboezen kammen, van idem.<br />
126 Groote trom met karbouwenvel bekleed, van idem.<br />
127 Uitgesneden bamboezen koker.<br />
128 Bamboezen schaamdeksel voor mannen, van de Z.-W.kust.<br />
129 Dolk van menschenbeen, uit de Humboldts-baai.
118 VI. NlEUW-GUINEA.<br />
VI.<br />
130 Bruin geverfd touw van gevlochten boomvezelen.<br />
131 Hoofdsieraad voor mannen.<br />
132 Armband van assem-hont.<br />
133 Boog en pijlen van TVageoe; bij een dezer pijlen bestaat dc<br />
spits uit' den staartdoorn van zekeren rog, die zeer pijnlijke<br />
wonden toebrengt.<br />
134 Boog en pijlen.<br />
135 Houten beeldje: zie 26.<br />
136 Model eener praauw.<br />
137 IJzeren harpoen om schildpadden te vangen.<br />
138 Zak van gekleurde boomschors.<br />
139 Zak van kqffo-gaxen.<br />
140 Koralen schaamdeksel.<br />
141 Koralen borst-en rugversiersel.<br />
142 Klein houten beeldje, tot talisman dienende.<br />
143 Bamboezen pijlkoker.<br />
144 Twee kalebassen om water in te bewaren.<br />
145 Blok om pinang op te stampen.<br />
146 Stokjes om op de schaamgordels figuren uit te slaan.<br />
147 Drie lepels, 2 van hout en 1 van paarlemoer.<br />
148 Twee waterscheppers.<br />
149 en 150. Modellen van praauw-radja en praauw-banko.<br />
151 Tifa-hi ok.<br />
152 Lepel van klapperdop.<br />
153 Stokjes oxa.pa.peda te eten.<br />
154 en 155. Twee houten beeldjes: zie 26.<br />
156 Twee bamboezen pijlkokers.<br />
157 Dansschild.<br />
158 Vischsch epper van sapoe-lidi.<br />
159 Houten ha ark am, met paarlemoer versierd.<br />
160 Mandje van pandan-bladen.<br />
161 Hals versiersel van gevlochten rottan.<br />
162 Bundel pijlpunten..<br />
163 Hoofddeksel van lontar-bladen.<br />
164 Als 5.<br />
165 Borst versiersel vau varkenstanden, zeeschelp en koffo-dxaad.<br />
166 Boog met pijlen.
VI.<br />
VI. NlEUW-GUINEA. 119<br />
167 Roeispaan.<br />
168 Armband van koffo-dxaad, met schelpen versierd.<br />
169 Buikband, als voren.<br />
170 Hoofdtooisel, bestaande in een kam, versierd met kralen,<br />
veeren, gevlochten pandan en katoenen lapjes.<br />
171 Houten werktuig tot bereiding van sago, uit de Humboldtsbaai.<br />
172 Steenen b ij 1 met houten handvat van idem.<br />
173 en 174. Beeldjes van Doreh; zie 26.<br />
175 Als 56, 4 stuks.<br />
176 — 179. Vier b or s tversiersels als 32, uit de Humboldts-baai.<br />
180 Twee zakjes van pisang-koffo-gaxcn.<br />
181 en 182. K a 1 e b a s s e n om kalk in te bergen, uit de Humboldts-baai.<br />
183 Uitgesneden klapperdop, voor hetzelfde dienende.<br />
184 Uitgesneden bamboezen koker.<br />
185 Becnen lepel.<br />
186 Als 43.<br />
187 Palmhouten lans van Doreh.<br />
188 Boog en pijlen van idem.
120 VII. TIMOR.<br />
VII.<br />
VII, TIMOE<br />
EN ONDERHOORIGHEDEN.<br />
1 Drie doozen van gevlochten en gedeeltelijk rood en zwart<br />
gekleurde pandan-bladen, van Atapoepoe.<br />
2 Zwaard van een voorvechter, van Rotti.<br />
3 Dito van Timor.<br />
4 Schildtooisel van een voorvechter (palani), van Solor.<br />
5 Hoofdtooisel van een voorvechter (meoe), van Timor.<br />
6 Lans ijzer van Rotti.<br />
7 Hoofdtooisels van Timor.<br />
8 Buikband voor mannen, van Rotti.<br />
9 Dito voor vrouwen, met kralen gestikt, van idem.<br />
10 Hoofdtooisel van kralen, voor vrouwen van idem.<br />
11 Kromme boomen haarkam, van Rotti.<br />
12 Regte houten haarkam, van Timor.<br />
13 Bamboezen kokertjes voor tabak of kleinigheden, van idem.<br />
14 Weefgetouw met toebehooren, van idem.<br />
15 Waterschepper van klapperdop, van idem.<br />
16 Muts van lontar-bladexen, van Rotti.<br />
17 Doos van gevlochten rottan, van Timor.<br />
18 Hoed van pandan-bladen, van idem.<br />
19 Mand van rottan, van idem.<br />
20 Baadje van koralen, feestgewaad der vrouwen op Rotti.<br />
21 Zijden hoofddoek van Timor.<br />
22 Wit katoenen baadje, met Arabische spreuken besehreven,<br />
van Rotti.<br />
23 Koin-pandjang voor mannen, van idem.<br />
24 Sarong voor vrouwen, van idem.<br />
25 Buis van Soemba.<br />
26 Sarong voor vrouwen, van idem.<br />
27 Kain-pandjang voor mannen, van Savoe.<br />
28 Dito voor vrouwen, van idem.<br />
29 Dito voor mannen, van Timor.<br />
30 Zak om sirili of tabak in te bergen, of op reis mede te nemen,<br />
van idem.<br />
31 Dito van Savoe.
VII. TIMOR EN ONDEBHOORIGHEDEN. 121<br />
VII.<br />
32 Dito van Rotti.<br />
33Slijpsteenen en ijzeren hamertje: geschenk van den<br />
heer J. SEMMELINK. Zie Notulen, deel I, pag. 207 vlgd.<br />
34 Tatouerings-figuren, bij de Timorezen in zwang, op armen,<br />
schouders, borst en voeten; geteekend door eene Timoresche<br />
vrouw, tatoueerster van beroep.<br />
35 (*) Pemali-txom, afkomstig uit het in 1863 te Conga neergehaalde<br />
en door de bevolking verbrande pemali-hms of heiligdom,<br />
door de bewoners van den berg Lowotobi na denoorlog<br />
met die van Lawolagi en Lamild opgebouwd. Eerstgenoemde<br />
stam had voor het maken dezer trom de heilige bokkenhuid<br />
ten geschenke gegeven, het hoofd van TVoereJi (Adonare) het<br />
farce-Wok.<br />
36 Tamboerijn (tong), waarvoor het hout meestal door Saleijers,<br />
Boeginezen of Wadjorezen wordt aangebragt, en de huid verstrekt<br />
door de vorstenhoven, waar deze instrumenten alleen gebruikt<br />
worden.<br />
37 Bundel pijlen en bo gen, bij het bergvolk en de strandbewoners<br />
in gebruik.<br />
38 Schild, in den laatsten oorlog tegen Kang7iay enz. (1863).<br />
gedragen door den Adjudant van den Radja, Radja TMjen Domingo<br />
Diaz Vera Godigno, onechten broeder v. d. Vorst van Larantoeka.<br />
39 Klewang met scheede van een pemali-bokkenvel, de kling<br />
gedamasseerd en zeer gezocht: dit wapen heeft in den strijd en.<br />
bij offeranden nog al dienst bewezen.<br />
40Krijgshelmet of hoofddos van Radja Don Cldno<br />
Diaz Vera Godigno, jongsten broeder van den Vorst van Larantoeka,<br />
die er in strooptogten en ook in den jongsten oorlog<br />
tegen Kanghay enz. (1863) aan de spits van het zegevierend<br />
heir mede prijkte, om zieh een woest en schrikwekkend voorkomen<br />
te geveu.<br />
41 Oude kris uit de kampong Kebon-sirih, vermoedelijk van<br />
Javaanschen oorsprong: werd nooit gedragen, doch door de<br />
(*) 35—54 van Noord-Oost-Elores (Laranioeka), aldaar door den<br />
Pastoor ERANSEN bijeengebragt en besehreven.
122 VII. TIMOR EN ONDERHOORIGHEDEN.<br />
VII.<br />
bezitters uitgeleend, om op de maagstreek van een overledene<br />
te leggen tot op het uur der teraardebestelling.<br />
42 Kalebas, tot kruidhoorn dienende.<br />
43 Schelpen kruidhoorn, hangende aan een snoer kralen.<br />
44 Haarspeld voor mannen, schuins door de haarwrong gestokeu,<br />
45 Dito, meestal door bergvolk gedragen.<br />
46 Haar- of lioofd band met koraal en lontar-blad: dragt<br />
der jeugdige bergbewoners.<br />
47 Armband van zeekoraal.<br />
48 Twee armbanden van akar-bahar.<br />
49 Kalebas om water in te bewaren.<br />
50 Zes bamboezen kokertjes voor sirih, kalk enz.<br />
51 Vier aarden sirih-dooajca,<br />
52 Klapperschaal, waarin een kettingkogel, een hoornen ring<br />
en een stuk schelp, tot sieraad dienende.<br />
53 Vijf toestellen van lontar-blad, om potten en ander keukengereedschap<br />
in op te hangen.<br />
54 Een stel gouden oorknoppen met twee echte robijntjes,<br />
afkomstig van de eerste verhuizers van Malakka.<br />
55 Weeftoestel uit midden-Timor,<br />
56 Bamboezen muziek-instrument (dakedoen), uit idem.<br />
57 Bamboezen tabaksdoos met wortclhouten deksel, van idem.<br />
58 K a r b o u w - h o o r n.<br />
59 Kammen voor vrouwen, van idem.<br />
60 Drie sarong's (kain Beloe), van Atapoepoe.<br />
61 Buikband, van idem.<br />
62 Slendang met gedrukte figuren, van idem.<br />
63 Patroontasch van karbouwen-vel, van Koepang.<br />
64 Dito van Atapoepoe.<br />
65 Als 1, twee stuks.<br />
66 Twee schildpadden kammen, van idem.<br />
67 Hoornen tang, van idem.<br />
68 Bamboezen d o o s j e.<br />
69 Sirih-kalk- ko ker van den bast van den wilden laboe, van<br />
midden-Timor.<br />
70 Dito van bamboe, voor gehuwde vrouwen, van idem.
VII. TIMOR EN ONDERIIOORIGIIEDEN. 123<br />
VII.<br />
71 Dito voor jonge meisjes, van idem.<br />
72 Sigarenkokers van pandan-bladen.<br />
73 Kleeding van een voorvechter van de Solor-eilanden, bestaande<br />
uit een boog hoofdtooisel van gevlochten lontar-bladen,<br />
met rood, wit en zwart katoen bekleed, en versierd met koralen<br />
en pluimen van rood geverfd ananas-garen; een borstharuas<br />
van karbouwenvel, nagenoeg geheel bedekt met bossen hanenen<br />
kalkoenen-veeren, de schouderlappen en de rand met groote<br />
schelpen versierd; eene lans met houten steel, versierd met ananasgaren;<br />
een klewang, het gevest omwonden met wit en rood doek,<br />
en een houten schild, versierd met schelpen en paardenhaar.<br />
74 Schild van karbouwenvel, uit midden-Timor.<br />
75 Hoofdstel en zadel voor paarden, van Koepang.<br />
76 Lans met bamboezen steel, waaraan ook van onderen een spits<br />
toeloopend stuk ijzer bevestigd is.<br />
77 Werktuig om katoen te zuiveren (leloe): Beloneesch fabrikaat.<br />
78 Weeftoestel van Atapoepoe.<br />
79 Model van een weeftoestel.<br />
80 Muziek-instrument, gemaakt van gelang-bladexen, van<br />
Rotti.<br />
81 Klewang van midden- Timor.<br />
82 Hoofddeksel van Rolti.<br />
83 Mansgewaad (tinggi), zwart geverfd met slijk en een aftreksel<br />
van bladen, van Soemba.<br />
84 Vrouwen dito (lau), zwart met gelefranje, van idem.<br />
85 Mans hoofddoek (kamballa), van idem.<br />
86 Metalen halssnoer, van idem.
124 VIII. BALI EN LOMBOK.<br />
VIII. BALI EN LOMBOK.<br />
VIII.<br />
1 en 2. Twee h o u w e r s (golok).<br />
3 Astrologische kalender (palalintangan), op doek geschilderd,<br />
en door kruislijnen verdeeld in 7 rijen van 7, dus<br />
in 't geheel 49 vakken. De verticale verdeeling in 7 kolommen<br />
beantwoordt aan de 7 weekdagen, aangeduid door de initialen:<br />
-n Raditya, Zondag; OJI Tjandra (? anders Soma), Maandag;<br />
6^* Anggara, Dingsdag;
VIII. BALI EN LOMBOK. 125<br />
VIII<br />
13 en 14 (*) Vierkante kussens, met laken bekleed (Bal. loenka-loenka).<br />
15 Rood zijden kleed met franje (Bal. laag kamben, hoog waswa).<br />
16 Witte sarong met geborduurde randen (Bal. laag sapoet, hoog<br />
kampoeli).<br />
17 en 18. Buikbanden (Bal. laag saboek, hoog papeka7i).<br />
19 Gebloemd houten kistje (Bal. tcodang), met dekkleedje<br />
(Bal. kekasang).<br />
20 en 21. Gouden presenteerbladen.<br />
22 en 23. Roode waskaarsen met verguld bloemwerk.<br />
24—45. Verzameling houten b eel den (togog), meest van mythische<br />
personen, aan den ingang van vorstelijke woningen en<br />
godshuizen gebezigd als standers voor lans of kris, die in de<br />
ringvormige opening van de vuist geplaatst wordt.<br />
24 Wibisana, broeder van Rawana \<br />
25 Rama ? uit de Ramajana.<br />
26 Rawana /<br />
27 Boma.<br />
28 Baladewa, broeder van Kresna j ., , ., . -<br />
' ( uit de Brala-joeda.<br />
29 Ardjoena 1<br />
30 Raksasa (tempelwachter).<br />
31 Darma-tanaja (Joedistira).<br />
32 Kresna \<br />
33 De panakawan Haroe \ uit dc Brata-joeda.<br />
34 Eene widadari of apsari (hemelnimf))<br />
35 Eantaisie-beeld, vermoedelijk een dorpshoofd (klion) voor-<br />
stellende.<br />
36 Wisnoe.<br />
37 Ardjoena )<br />
38 De widadari Soeprabav uit de Ardjoena-wiwaha.<br />
39 „ „ Tilotama)<br />
40 Dropadi, uit de Brata-joeda.<br />
41 Giri-poetri, uit het verhaal Toetoer.<br />
42 Anggada uit de Ramajana.<br />
(*) 13—23 geschenkcn van de vorsten van Lombok aan den Gouverneur-Generaal.
126 VIII. BALI EN LOMBOK.<br />
VIII.<br />
43 Ardjoena; aan de keerzijde Soepraba.<br />
44 Hanoman uit de Ramajana.<br />
45 Idem.<br />
46 Beeld van een o o ij e v a a r (ngosngosan , bongo).<br />
47 Metalen schel, van gelijken vorm als de Javaansche uit het<br />
Hindoe-tijdperk.<br />
48 Rood geverfde houten reuzenkop, als masker bij volksspelen<br />
in zwang (barongan keket).<br />
49 Oorsieraad der vrouwen, bestaande in een opgerold lontarblad.<br />
50 en 51. Twee beelden (togog) van tempelwachters (raksasa):<br />
geschenk van deu Vorst van Tabanan aan den Gouverneur-Generaal.<br />
52 en 53. Lansen met gouden beslag, als voren.
IX. BANKA. 127<br />
IX. BANKA.<br />
EN<br />
BILLITON (Bliloeng).<br />
IX.<br />
1 Visch tuig der Orang-sekah van Billiton.<br />
2 en 3. Mes sen (that), in de onlusten op Banka in 1829 door<br />
de Chinezen gebezigd.<br />
4 Kris met ivoren heft (soendang), van zeeroovers afkomstig.<br />
5 Kris (melela).<br />
6 Knoeststok van Banka.<br />
7 en 8 Modellen van huizen, op palen gebouwd.<br />
9 en 10 Modellen van praauwen.<br />
11 Stuk akar-b ahar.<br />
12 Kris.<br />
13 Model van een k o n g s i-h u i s.<br />
14 „ ;/ ff tinmelterij.<br />
15 n i, i) houts-ensteenkolenloods.<br />
16-17. Tinnen talismans van Billiton.<br />
(*) 13—15 geschenk van den Administrates der tinmijnen VOSMAER.
128 X. Riouw.<br />
X. RIOUW.<br />
X.<br />
1 en 2. Twee pieken, met gouden zilver gemonteerd: geschenk<br />
van den Sultan van Lingga aan den Gouverneur-Generaal.<br />
3 Model in seraja-hont van de)<br />
woning van den Radja Moedaj<br />
tcPenjingat geschenkenvandeuheerE.NET-<br />
J . ( SCHER.<br />
4 Inlandsche guitaar (gamboes)<br />
5 Model van eene gambir-iabxiek<br />
6 Maleisch-Arabische lettertafel, om kinderen te leeren spellen<br />
en lezen.
XL<br />
XL LANDEN BUITEN DEN<br />
0. I. ARCHIPEL.<br />
129<br />
1 (*) Driekant k u s s e n met gouddraad geborduurd; uit Lagos:<br />
gebezigd bij verschijning voor den Vorst.<br />
2 en 3. M e s s e n met zilveren scheede en gevest van hertshoorn ,<br />
uit Lagos.<br />
4 Dito, kleiner, voor vrouwen.<br />
5 Met gouddraad doorwerkte sarong.<br />
6 Koperen s i r i h-d o o s met toebehooren.<br />
7 Fijn be werk te g e n d i van roode aarde.<br />
8 Dito van donkerbruiue aarde.<br />
9 en 10. Hoofddeksels van lontar-bladen, van binnen met<br />
bamboe-werk voorzien.<br />
11 Do os, waarin de brief des Konings van Siam aan den Koning<br />
der Nederlanden werd aangeboden.<br />
12 en 13. N o t i t i eb o e k j cs van wit en van zwart papier, tot<br />
voorloopige opteekening van het verhandeldc bij confcrentien.<br />
14 Zwart en wit krijt, om op evenbedoelde notitieboekjes mee<br />
te schrijven.<br />
15 Bamboezen b 1 a a s - i n s t r u m e n t: brengt accoorden voort,<br />
die veel overeenkomst hebben met orgeltoonen.<br />
16 en 17. Twee beschilderde muurbehangsels uit een Siameschen<br />
lempel.<br />
18 en 19. B o g e n met p ij 1 e n , alsmede werpspiesen van<br />
Albany-eiland, benoorden Nieuw-Holland bij Kaap York.<br />
20 Een C h i n e e s c h wapen.<br />
21 en 23 (t). Houten d o o z e n.<br />
23 Steenen k n o d s.<br />
24 Beenen knods,<br />
25 en 26. Ro e i s pa n e n.<br />
27—36. Houten k n o d s e n.<br />
37 Wandelstok met snij- en beeldwerk.<br />
38 Roerspaan.<br />
(*) 1—15 van Siam, ten geschenke ontvaugen van den Heer Mr. A.<br />
LOUDON, die dat rijk in 1862 als Gouvts.-Commissaris bezocht.<br />
(j) 21—38 van Nienw-Zeeland.
130<br />
XII, VARIA,<br />
XII.<br />
1 Houten schutsel met verguld snij- en beeldwcrk, van boven<br />
versierd met bet wapen van Batavia, te midden van die<br />
der zes steden (Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn<br />
en Enkhuizen), waar de Kamers van Bewindhebberen der 0.<br />
I. Compagnie haar zetel hadden. Heeft in den tijd der Compagnie<br />
gestaan in de vergaderzaal op het Kasteel.<br />
2 K o p van een Californisch hert (elk).<br />
3 Ijzeren draaibas, vermoedelijk van Chineschen oorsprong.<br />
4 Vaandel, gedicnd hebbende bij de viering van het eerste<br />
eeuwfeest van Batavia (30 Mei 1719).<br />
5 Houten beeldje, volgens overlevering afkomstig van Bantam,<br />
en bij sommigen bekend onder den naam van Mas Saiip, bij<br />
anderen onder dien van Hadji Mangsoer.<br />
6 Karbouw hoorn van zeldzame grootte: geschenk van den<br />
Regent van Galoeh.<br />
7 Draaibas met acbterlading, afkomstig uit de residentie Tagal,<br />
vermoedelijk van Zuid-Europeschen oorsprong: zie Notulen,<br />
IV, 211.<br />
8 en 9. Twee dito van zeer fraaije constructie, afkomstig van<br />
Telaga in de residentie Tjeribon, waar ze met een aantal metalen<br />
voorwerpen uit het Hindoe-lijdperk zeer zorgvuldig bewaard<br />
werden, tot ze door bemiddcling van Sultan Anom en<br />
den Resident KINDER DE CAMARECQ, in het bezit gcraakten van<br />
het Bat. Genootschap (Notulen, IV, 130). Een van deze is<br />
volmaakt gelijk aan den ndragonneau", die gedicnd heeft bij<br />
het beleg van Santander in 1511, en bewaard wordt in de<br />
Armeria Real te Madrid, afgebeeld in de Illustration francaise<br />
van 24 Maart 1866, biz. 188.<br />
10 Verzameling zoogenaamde dondersteenen, werktuigen en<br />
wapenen van steen uit een vdor-historisch tijdperk, alle afkomstig<br />
uit den Indischen Archipel en voor het grootste deel van Java.<br />
11 Zilveren schenkblad met toebeh ooren, waarop voorbecn<br />
aan de Sultans van Tjeribon, wanneer zij bij plegtige gelegenheden<br />
in 't Residentie-huis verschenen, de sirih werd aangeboden:<br />
zie Notulen, IV, 23.
XII. VARIA. 131<br />
XII.<br />
12 Houten snijwerk van den vorigen Panembahan van Soemenep.<br />
13 Kunstig uitgesneden stuk bamboe.<br />
14 Altijddurende almanak, op een houten plank uitgesneden<br />
door J. EBERHART (Ternate 1766).<br />
15 Metalen versiersclen, afkomstig van een steenen Doergabeeld,<br />
gevonden in de moskee van de kampong Ranlawan, afdeeling<br />
Amoentai (Z. en 0. afdeeling van Borneo): geschenk van den<br />
Heer L. J. E. E. VON ENDE.<br />
16 en 17. Globe en kompas van den Bataviaschen predikant J.<br />
M. MoiiR: zie Tijdschrift des Genootschaps, VIII, 317.<br />
18 Draaibas met achterlading: herkornst onbekend.<br />
19 Acht-en-veertig menschen-sc bedels.<br />
20 Houten borstbeeld, met aanduiding der organen volgens<br />
het stelsel van GALL.<br />
21 Dito voorstelling der hersenen.<br />
22 S die del van een orang-hoetan.<br />
23 Gedroogde z e e s c h i 1 d p a d.<br />
24 Zilveren plaat met inscriptie in Kodun-Tamil', bchelzende<br />
het contract, op 11 December 1676 gesloten tusschen de O.<br />
I. Compagnie, vertegenwoordigd door den Raad van stad en landen<br />
van Nagapatnam, als daartoe gemagtigd door den Gouverneur<br />
van Ceylon RIJKLOFF VAN GOENS, en den Sahib Padishu,<br />
van Vizapur, vertegeinvoordigd door Maharaja Egosi, hoofd<br />
van Tanjur: zie Notulen, IV, 91 en 109.<br />
25 Verzameling koperen blaasinstrumenten, volgens overlevering<br />
afkomstig van de Sultans van Bantam.<br />
26 en 27. Houten s c h u t s e 1 s met verguld bloemwerk, afkomstig<br />
van het gesloopte kasteel van Batavia.<br />
28 en 29. Twee dekselvormige koperen voorwerpen, a jour bewerkt,<br />
waarschijnlijk bestemd geweest voor stortbaden en afkomstig<br />
van de Sultans van Bandjermasin.<br />
30 Portret in olieverf van den regerenden Sultan van Koetei.
132<br />
ZBIJVOEQSEL.<br />
I C. (BATAK-LANDEN). (*)<br />
47 Lans (hoedjoer).<br />
4S D r i n k k a n (pangiuoeman).<br />
49 Kapmes (piso).<br />
50 Mes om padi te snijden (gotom).<br />
51 Als 49.<br />
62 Man dj e van bankoeas, eene soort van pandan (Mand, liampil,<br />
Tcb. 7tadjoel).<br />
53 W i gch el - tab el, in den vorm van een boek, inTobaasch<br />
dialekt, houdende aanwijzing der plaatsen, die men in deu<br />
oorlog verinijden moet (pangaramboei, aanduidingen van voor-<br />
teekcnen).<br />
51 Tobaasch handschrift op bamboe, over allerlei ziekten<br />
(poda).<br />
55 Oorbellen van Toba.<br />
56 V i n g e r r i n g van idem.<br />
57 Boven kleed (oelos), van het patroon ragidoep; dra°-t der<br />
zeer aanzienlijken.<br />
58 Dito, van rameli-vezelen te Poerba gemaakt; dragt van den<br />
stam Karo Kara.<br />
59 Dito, gemaakt te Naga Sriboe.<br />
60 en 61. Mandoline's (hapetan of hasapi); hebben veel<br />
overeenkomst met de ketjapi,<br />
62 Ho b o (saroene).<br />
63 en 64. Handtrommcn (odap).<br />
65 Half vcrgane s died el van een Batak, voor een paar jaar<br />
door de bevolking van Naga Sriboe opgegeten.<br />
(*) 47—65 Geschenk van Mr. J. A. M. VAN CATS Baron DE R.VBT,<br />
kontroleur te Deli (Sumatra's Oosllcitst).
VERBETERINGEN EN AANVULL1NGEN.<br />
„ 45, „ „ No. 105<br />
„ 48, • „ „ No. 125<br />
„ 93, III B, No. 75<br />
133<br />
biz. 17, I G, No. 13: trakoen, lees terkoel.<br />
a a No. 14: kampellang, lees Icampila/i,<br />
i, 19, w w No. 69: besiang, lees mansiang.<br />
i, 21 is gepagineerd 2 in plaats van 21.<br />
/; n II A, No. 34: Bopatih, lees Boepati.<br />
a 25: van het opschrift in het midden der bladzijde moet II Java<br />
wegvallen.<br />
// 42, n i, No. 87: sawoe, lees sawo.<br />
Soentikanti, lees Soertileanti.<br />
nplaatst", lees wplaats".<br />
,/Persenb, ehoorende", lees ;/Persen,<br />
behoorende".<br />
// 95, a a No. 118: Singaningalas, lees Singaning-alas.<br />
//<br />
97, // ff No. 177 en 178. Het op de twee hier bedoelde<br />
stukken geschut prijkende wapen, met f/Honni soit qui<br />
mal y pense" tot devies, is dat van Prins Willem III, die ,<br />
in 1653 door zijn oom Karel II van Engeland tot ridder<br />
der Kousebaud-orde geslagen, het regt had het devies dier<br />
orde in zijn wapen te voeren.<br />
126 VIII 43 van No. 45 behoort niet tot deze verzameling<br />
houteu beelden (togog), Het is eene plank of bord, aan<br />
weerszijden beschilderd met figuren, die gezegd worden<br />
Ardjoena en de nimf Soepraba voor te stellen.<br />
127 IX 15: „ hout s-en steenkolenloods" lees „houten<br />
steenkolenlood s,"