05.05.2013 Views

Eerste advies periodieke keurings-/onderhouds ... - Vebon

Eerste advies periodieke keurings-/onderhouds ... - Vebon

Eerste advies periodieke keurings-/onderhouds ... - Vebon

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

TNO-rapport<br />

2005-CVB-R0352<br />

<strong>Eerste</strong> <strong>advies</strong> <strong>periodieke</strong> <strong>keurings</strong>-/<strong>onderhouds</strong>-/<br />

controleverplichting draagbare brandblusapparaten<br />

Datum Januari 2006<br />

Auteur(s) Ir. I.M.M.M.C. Naus<br />

Ing. J.W.P.M. Brekelmans<br />

Ir. R.M.L. Nelisse<br />

Ir. R.J.M. van Mierlo<br />

Aantal pagina's 24<br />

Aantal bijlagen 3<br />

Opdrachtgever Min. VROM<br />

Afd. Directie Beleidsontwikkeling<br />

t.a.v. Dhr. H. in 't Hout<br />

Postbus 30941<br />

2500 GX DEN HAAG<br />

Projectnaam Draagbare blusapparaten<br />

Projectnummer 006.35273/01.01<br />

Alle rechten voorbehouden.<br />

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van<br />

druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />

toestemming van TNO.<br />

Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van<br />

opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten<br />

aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten<br />

overeenkomst.<br />

Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan.<br />

© 2005 TNO<br />

Centrum voor Brandveiligheid<br />

Van Mourik Broekmanweg 6<br />

Postbus 49<br />

2600 AA Delft<br />

www.tno.nl<br />

T 015 276 30 00<br />

F 015 276 30 25


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Samenvatting<br />

2 / 24<br />

Zowel in de Model-bouwverordening 1992 als in de amvb’s 8.40 uit de Wet<br />

milieubeheer staan momenteel gebruiksvoorschriften voor draagbare blustoestellen.<br />

Deze voorschriften overlappen elkaar en hebben onder andere betrekking op een<br />

jaarlijkse controle / keuring. VROM/DGM en VROM/DGW zijn samen op zoek naar<br />

mogelijkheden om de aan de jaarlijkse <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting voor<br />

draagbare blustoestellen verbonden administratieve lasten van bedrijven te<br />

verminderen. In dit verband heeft VROM aan het Centrum voor Brandveiligheid van<br />

TNO gevraagd hoe zij tegen de volgende opties aankijken:<br />

a. het wijzigen van de frequentie: niet meer elk jaar, maar eens per x jaar;<br />

b. de <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting alleen laten gelden voor apparaten<br />

ouder dan y jaar;<br />

c. de <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting helemaal schrappen.<br />

Daarnaast is gevraagd om na te gaan (vraag d) of er Europeesrechtelijke voorschriften<br />

zijn ten aanzien van draagbare blustoestellen en een daarop betrekking hebbende<br />

<strong>periodieke</strong> <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting.<br />

Gezien de beperkte tijd die voor de beantwoording van deze vragen ter beschikking<br />

stond (ca. twee weken), is TNO verzocht de vragen a, b en c slechts indicatief te<br />

beantwoorden en aan te geven welk vervolgonderzoek nodig is. TNO is verzocht om<br />

vraag d volledig te beantwoorden. Bij de beantwoording van de vragen is alleen<br />

gekeken naar technische aspecten, en niet naar economische en/of juridische aspecten.<br />

De resultaten van het onderzoek zijn:<br />

Het onderhoud van draagbare blustoestellen is in Nederland geregeld in NEN 2559.<br />

Deze norm wordt direct aangestuurd vanuit de Model-bouwverordening 1992. De<br />

technische uitvoeringseisen, en de testen waaraan een draagbaar blustoestel moet<br />

worden onderworpen, zijn wel op Europees niveau vastgelegd: in NEN-EN 3. Voor de<br />

projectering van draagbare blustoestellen is een ontwerp normblad beschikbaar<br />

(ontwerp NEN 4001). Dit normblad wordt echter nog niet aangestuurd vanuit de de<br />

Model-bouwverordening 1992.<br />

In Europa is men momenteel alleen bezig met het uitbrengen van drie nieuwe delen van<br />

de productnorm EN 3. Er lopen geen initiatieven om projectering en onderhoud op<br />

Europees niveau te regelen.<br />

Ter onderbouwing van een wijziging in het verplicht stellen van keuring, onderhoud en<br />

controle van blusapparaten of van de daarbij gehanteerde frequentie is informatie<br />

gevonden op de volgende gebieden:<br />

• Op basis van NEN 2559 en de amvb’s 8.40 dient jaarlijks door een bevoegd<br />

persoon onderhoud te worden uitgevoerd aan draagbare blustoestellen. Dit is<br />

vergelijkbaar met een aantal omringende landen, zoals België, Frankrijk en<br />

Engeland. Enkele Duitstalige landen hanteren lagere <strong>onderhouds</strong>frequenties van 2<br />

en 3 jaar. Er is geen onderbouwing gevonden van de door de diverse landen<br />

gevonden <strong>onderhouds</strong>termijnen.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

3 / 24<br />

• Op het gebied van betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen is geen directe<br />

informatie beschikbaar. Wel kan de informatie uit het Eurofeu onderzoek gebruikt<br />

worden om een indruk te krijgen hoe succesvol draagbare blustoestellen zijn bij het<br />

blussen van een beginnende brand.<br />

• Uit het Eurofeu onderzoek blijkt dat in 5% tot 20% van de incidenten, waarbij<br />

draagbare brandblussers worden ingezet, de brand niet succesvol wordt bestreden.<br />

In hoeverre dit is toe te schrijven aan de brandblusser (NEN 2559 en EN 3), de<br />

projectering (ontwerp NEN 4001) of de gebruiker is niet bekend.<br />

De bovenstaande informatie is naar het inzicht van TNO nog onvoldoende om op<br />

gefundeerde wijze af te kunnen wijken van hetgeen momenteel is voorgeschreven via<br />

NEN 2559.<br />

In antwoord op de vraag naar specificering van benodigd nader onderzoek is<br />

aanvullende informatie benodigd over de volgende onderwerpen:<br />

• de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen, met aandacht voor de blusser<br />

zelf, de projectering en de bediening;<br />

• de mate waarin de praktijk de verplichte <strong>onderhouds</strong>frequentie volgt;<br />

• de redenen van enkele Duitstalige landen om lagere <strong>onderhouds</strong>frequenties aan te<br />

houden en de gevolgen die dat heeft voor de betrouwbaarheid.<br />

Deze aanvullende informatie kan waarschijnlijk nog slechts in beperkte mate als<br />

bestaande kennis worden verkregen. Een belangrijk deel zal via statistisch en/of<br />

experimenteel onderzoek moeten worden gegenereerd.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding.......................................................................................................................... 5<br />

1.1 Situatieschets ................................................................................................................... 5<br />

1.2 Vraagstelling.................................................................................................................... 5<br />

1.3 Aanpak............................................................................................................................. 6<br />

1.4 Inhoud.............................................................................................................................. 6<br />

2 Voorschriften in Modelbouwverordening en 8.40-amvb’s......................................... 7<br />

2.1 Model-bouwverordening 1992 ........................................................................................ 7<br />

2.2 Amvb 8.40 .......................................................................................................................7<br />

2.3 Aspecten .......................................................................................................................... 8<br />

3 Regelgeving op gebied van draagbare blustoestellen.................................................. 9<br />

3.1 Normen voor draagbare blustoestellen ............................................................................ 9<br />

3.2 NEN-EN 3 ....................................................................................................................... 9<br />

3.3 NEN 2559 ...................................................................................................................... 10<br />

3.4 (Ontwerp) NEN 4001..................................................................................................... 12<br />

3.5 Conclusie betreffende regelgeving ................................................................................ 12<br />

4 Discussie........................................................................................................................ 13<br />

4.1 Buitenlandse regelgeving / richtlijnen ........................................................................... 13<br />

4.1.1 Europa............................................................................................................................ 13<br />

4.1.2 Verenigde Staten............................................................................................................ 14<br />

4.2 Betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen.............................................................. 16<br />

4.2.1 Percentage blussers dat gebruikt is ................................................................................ 16<br />

4.2.2 Uitvalpercentage bij jaarlijks onderhoud ....................................................................... 18<br />

4.2.3 Toepasbaarheid gegevens .............................................................................................. 18<br />

5 Benodigde gegevens voor toekomstig onderzoek ...................................................... 19<br />

6 Conclusies en aanbevelingen....................................................................................... 22<br />

6.1 Aanbevelingen ............................................................................................................... 22<br />

7 Referenties.................................................................................................................... 24<br />

Bijlage(n)<br />

A Overzicht draagbare blustoestellen<br />

B Onderhoud door een bevoegde persoon<br />

C Resultaten Eurofeu onderzoek<br />

4 / 24


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

1 Inleiding<br />

1.1 Situatieschets<br />

5 / 24<br />

Zowel in de Model-bouwverordening 1992 als in de amvb’s 8.40 uit de Wet<br />

milieubeheer staan momenteel gebruiksvoorschriften voor draagbare blustoestellen.<br />

Deze voorschriften overlappen elkaar en hebben onder andere betrekking op een<br />

jaarlijkse controle / keuring.<br />

Op dit moment wordt er in het kader van de Herijking VROM-regelgeving gekeken of<br />

voorschriften aangepast of verwijderd kunnen worden om zo de administratieve lasten<br />

voor bedrijven terug te kunnen dringen. VROM/DGM is in dit kader bezig met het<br />

vernieuwen van de 8.40 amvb’s, die per 1 januari 2007 samengevoegd gaan worden.<br />

Daarnaast is VROM/DGW bezig met het landelijk uniformeren van de voorschriften die<br />

thans in de gemeentelijke bouwverordeningen zijn opgenomen over het brandveilig<br />

gebruik van bouwwerken. De Model-bouwverordening en de amvb’s 8.40 zijn nu<br />

gepland per 1 januari 2007 door het Rijk opgeheven te worden en op te gaan in een<br />

nieuwe amvb: het Gebruiksbesluit.<br />

1.2 Vraagstelling<br />

VROM/DGM en VROM/DGW zijn samen op zoek naar mogelijkheden om de aan de<br />

jaarlijkse <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting voor draagbare blustoestellen<br />

verbonden administratieve lasten van bedrijven te verminderen. In dit verband heeft<br />

VROM aan het Centrum voor Brandveiligheid van TNO gevraagd hoe zij tegen de<br />

volgende opties aankijken:<br />

a. het wijzigen van de <strong>onderhouds</strong>frequentie voor draagbare blustoestellen: niet<br />

meer elk jaar, maar eens per … jaar;<br />

b. de <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting alleen laten gelden voor apparaten<br />

ouder dan … jaar;<br />

c. de <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting helemaal schrappen.<br />

Daarnaast is gevraagd om na te gaan (vraag d) of er Europeesrechtelijke voorschriften<br />

zijn ten aanzien van draagbare blustoestellen en een daarop betrekking hebbende<br />

<strong>periodieke</strong> <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting.<br />

Gezien de beperkte tijd die voor de beantwoording van deze vragen ter beschikking<br />

staat (ca. twee weken), zullen de vragen a, b en c slechts indicatief beantwoord worden.<br />

Aangegeven zal worden of verder onderzoek nodig is, en wat het onderzoek in dat geval<br />

in moet houden.<br />

Bij de beantwoording van de vragen zal daarnaast alleen gekeken worden naar<br />

technische aspecten, en niet naar economische en/of juridische aspecten.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

1.3 Aanpak<br />

1.4 Inhoud<br />

6 / 24<br />

Eerst is geïnventariseerd welke eisen er nu vanuit de Nederlandse en Europese<br />

regelgeving aan de draagbare blustoestellen worden gesteld. Daarna is de vraag gesteld,<br />

of er redenen aan te voeren zijn om van de eisen, zoals gesteld in de diverse<br />

voorschriften, af te stappen. Hierbij is enerzijds globaal gekeken naar de eisen die<br />

omringende landen aan de <strong>onderhouds</strong>/controle/<strong>keurings</strong>verplichting stellen, en<br />

anderzijds is getracht te achterhalen wat de betrouwbaarheid van draagbare<br />

blustoestellen is. Op basis van de gevonden informatie is uiteindelijk een oordeel<br />

gevormd, of het al dan niet raadzaam is de mogelijkheden tot het wijzigen van de<br />

<strong>onderhouds</strong>verplichting verder te onderzoeken.<br />

Voor verder onderzoek zijn een aantal aanbevelingen gegeven. Sommige van deze<br />

aanbevelingen hebben een direct verband met twee additionele vragen die door VROM<br />

zijn gesteld en die in dit onderzoek niet zijn behandeld (mogelijk wel in een<br />

vervolgtraject) . Dit betreft de volgende twee vragen:<br />

1. Hoeveel mobiele blusapparaten moeten aanwezig zijn?<br />

2. Welke kwaliteit moeten de blusapparaten hebben (welke hoeveelheid van welke<br />

stof in een apparaat voor een bepaalde toepassing)?<br />

De inhoud van dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn eerst de<br />

voorschriften zoals momenteel gesteld in de Model-bouwverordening 1992 en een<br />

aantal amvb’s 8.40 weergegeven en is bepaald welke criteria in de beschouwing moeten<br />

worden genomen. Vervolgens is in hoofdstuk 3 geïnventariseerd welke Nederlandse en<br />

Europese normbladen er bestaan voor draagbare blustoestellen. In hoofdstuk 4 is<br />

bediscussieerd of er redenen zijn om van het gestelde in de voorschriften af te wijken.<br />

In hoofdstuk 5 is dan bepaald welke informatie uit toekomstig onderzoek moet worden<br />

verkregen om een meer gefundeerd oordeel te kunnen vellen over de te kiezen<br />

<strong>onderhouds</strong>frequentie van draagbare blustoestellen. Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 enkele<br />

conclusies en aanbevelingen weergegeven.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

2 Voorschriften in Modelbouwverordening en 8.40-amvb’s<br />

7 / 24<br />

Alvorens te kunnen beoordelen of de eisen aan frequentie en intensiteit van onderhoud,<br />

zoals die worden gesteld aan draagbare blusapparaten kunnen, verminderen, is in dit<br />

hoofdstuk nagegaan welke eisen er vanuit de bestaande Model-bouwverordening 1992<br />

en de amvb’s 8.40 aan deze blusapparaten worden gesteld. Tevens is vastgesteld welke<br />

van deze aspecten mee worden genomen bij het bepalen of deze voorschriften in de<br />

toekomst verminderd kunnen worden.<br />

2.1 Model-bouwverordening 1992<br />

In bijlage 4 van de Model-bouwverordening 1992 [1] is artikel 8 gewijd aan de<br />

<strong>periodieke</strong> controle. De inhoud van dit artikel, en de bij het artikel gegeven toelichting,<br />

zijn hieronder weergegeven.<br />

“Ten minste eenmaal per jaar wordt door een ter zake kundige het nodige onderhoud<br />

verricht conform NEN 2559, uitgave 2001 [2] en een controle gehouden op de reinheid<br />

en de goede werking van draagbare blustoestellen. Indien nodig worden deze<br />

gerepareerd.<br />

Toelichting bij artikel 8<br />

De aanwezigheid van draagbare blustoestellen wordt bij of krachtens wettelijke<br />

voorschriften gesteld. In sommige situaties zijn draagbare blustoestellen in een gebouw<br />

aanwezig op vrijwillige basis of op verzoek van verzekeraars. Aangezien het gebruik<br />

van draagbare blustoestellen eenvoudig is, moeten gebruikers van het gebouw ervan uit<br />

kunnen gaan dat de werking van de draagbare blustoestellen gegarandeerd is. Alle<br />

draagbare blustoestellen, dus ook degene die op vrijwillige basis worden opgehangen,<br />

moeten worden gecontroleerd op reinheid en een goede werking en indien nodig<br />

gerepareerd.”<br />

2.2 Amvb 8.40<br />

In een aantal amvb’s 8.40 [3] uit de Wet milieubeheer zijn voorschriften opgenomen<br />

betreffende de aanwezigheid van, en het onderhoud aan, mobiele blusapparaten. De<br />

voorschriften zoals die in de meeste van de beschouwde amvb’s voorkomen zijn:<br />

a. “Teneinde een begin van brand doeltreffend te kunnen bestrijden, zijn binnen<br />

de inrichting voldoende mobiele brandblusapparaten aanwezig.”<br />

b. “Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een instantie die is<br />

erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van <strong>onderhouds</strong>bedrijven<br />

kleine blusmiddelen of een ten minste gelijkwaardige instelling.”<br />

Een voorkomende variant op b is: “Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere<br />

brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties moeten jaarlijks door een<br />

deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare<br />

blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.”


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

2.3 Aspecten<br />

8 / 24<br />

Zowel de Modelbouwverordening als de amvb’s bevatten een aantal relatief vage<br />

bewoordingen, zoals het nodige onderhoud laten verrichten door een ter zake kundige /<br />

deskundige, en brandblusmiddelen die moeten worden gecontroleerd op hun<br />

deugdelijkheid/reinheid/goede werking. Daarnaast wordt gesproken over het aanwezig<br />

zijn van voldoende mobiele brandblusapparaten.<br />

Alvorens te gaan beoordelen of aspecten in de toekomstige amvb’s veranderd kunnen<br />

worden, is eerst voor onszelf een duidelijker definitie opgesteld (met daarin<br />

meegenomen de wetenschap dat er binnenkort een projecteringsrichtlijn (NEN 4001)<br />

verschijnt):<br />

Draagbare blustoestellen moeten worden onderhouden volgens NEN 2559. Het<br />

onderhoud moet worden uitgevoerd door een persoon in het bezit van een REOBidentiteitsbewijs<br />

(uitgereikt door het Nationaal Centrum voor Preventie) of een<br />

gelijkwaardig diploma. Het aantal en type blustoestellen alsmede de locatie ervan<br />

moeten voldoen aan NEN 4001.<br />

(Aanbevolen wordt om in de toekomstige amvb’s tevens zo duidelijk mogelijk aan te<br />

geven, waar onderhoud aan moet voldoen, door wie het uitgevoerd moet worden en<br />

hoeveel blussers van welke soort aanwezig moeten zijn.)<br />

In NEN 2559 wordt gesproken over een jaarlijkse controle (in de vorm van<br />

onderhoud/controle en een keuring). In de volgende hoofdstukken zal worden<br />

bediscussieerd of er redenen zijn om – volgens de opinie van het Centrum voor<br />

Brandveiligheid van TNO – van deze jaarlijkse verplichting af te wijken. De nadruk<br />

hierbij zal liggen op het feit of hiermee de goede werking van het blusapparaat niet in<br />

het geding komt. Er wordt geen aandacht besteed aan registratie en kwaliteitsaspecten.<br />

In de amvb’s 8.40 wordt gesproken over mobiele brandblusapparaten. Dit betreft een<br />

breder terrein dan de in de Model-bouwverordening 1992 genoemde draagbare<br />

blusapparaten. In de huidige beschouwing zal de aandacht worden gericht op alleen de<br />

draagbare blustoestellen; verrijdbare blustoestellen en slanghaspels zullen buiten<br />

beschouwing worden gelaten.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

3 Regelgeving op gebied van draagbare blustoestellen<br />

3.1 Normen voor draagbare blustoestellen<br />

9 / 24<br />

In Nederland zijn momenteel een aantal Nederlandse en Europese normbladen<br />

beschikbaar, die betrekking hebben op draagbare blustoestellen. Dit zijn:<br />

• NEN-EN 3-3:1994 Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 3:<br />

Constructie, drukbestandheid, mechanische beproevingen [4];<br />

• NEN-EN 3-6:1995 incl. wijzigingsblad A1:1999. Brandbestrijding – Draagbare<br />

blustoestellen. Deel 6: Voorwaarden voor vaststelling van de conformiteit van<br />

draagbare blustoestellen volgens EN 3 deel 1 t/m deel 5 [5];<br />

• NEN-EN 3-7:2004 Portable fire extinguishers – Part 7: Characteristics,<br />

performance requirements and test methods [6];<br />

• NEN 2559:2001 Onderhoud van draagbare blustoestellen [2];<br />

• (Ontwerp) NEN 4001:2005 Brandbeveiliging – Projectering van draagbare en<br />

verrijdbare blustoestellen [7].<br />

Daarnaast zijn er momenteel nog een aantal Europese normbladen in voorbereiding,<br />

waaronder:<br />

• prEN 3-8: Portable fire extinguishers – Part 8: Construction, resistance tot pressure<br />

and mechanical tests for extinguishers with a maximum allowable pressure equal or<br />

lower than 30 bar [8];<br />

• prEN 3-9: Portable fire extinguishers – Part 9: Additional requirements for CO2<br />

extinguishers [9];<br />

• prEN 3-10: Provisions for the attestation of comformity for portable fire<br />

extinguishers [10];<br />

• prEN 1866: Mobile fire extinguishers [11].<br />

Hieronder is voor ieder van de momenteel beschikbare normbladen kort de scope<br />

weergegeven. Tevens is – daar waar mogelijk - voor ieder normblad een samenvatting<br />

gegeven van die aspecten, die voor de beoordeling van de <strong>onderhouds</strong>/controle/<br />

<strong>keurings</strong>verplichting van belang zijn. In bijlage A is kort omschreven welke typen<br />

draagbare blustoestellen in Nederland worden gebruikt, en wat het toepassingsgebied<br />

ervan is.<br />

3.2 NEN-EN 3<br />

EN 3 is sinds 1997 door de meeste lidstaten op vrijwillige basis in de wetgeving<br />

opgenomen. Ook in Nederland is dit het geval sinds de laatste wijziging van het Besluit<br />

draagbare blustoestellen in Staatsblad 46 (1998).<br />

Uit de serie NEN-EN 3 zijn een drietal normbladen geharmoniseerd. Dit zijn de<br />

normbladen NEN-EN 3-3 [4] NEN-EN 3-6 inclusief wijzigingsblad A1 [5] en NEN-EN<br />

3-7 [6]. In ontwikkeling zijn nog de delen 8 [8], 9 [9] en 10 [10]. Bij het verschijnen<br />

van deze laatste drie delen zullen de delen 3 en 6 komen te vervallen. De drie delen<br />

bevatten de volgende bepalingen:


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

10 / 24<br />

Deel 3:<br />

In dit deel van het Europese normblad worden de technische specificaties gegeven van<br />

draagbare brandblussers en hun onderdelen. Dit betreft de blusser, de gebruiksdruk tot<br />

maximaal 25 bar en de gaspatronen. Een aparte paragraaf wordt besteed aan CO2blussers.<br />

Voor de brandblussers wordt aangegeven van welke metaalsoort (staal of aluminium)<br />

en dikte deze vervaardigd kunnen worden. De wijze waarop de brandblussers kunnen<br />

worden opgesteld wordt bij de bepalingen ten aanzien van de vervaardiging<br />

aangegeven. Daarbij zijn ook eisen gesteld aan de gelaste delen. Het gerede product<br />

moet voldoen aan een aantal testen (breuk-, samenpers- en druktest en een onderzoek<br />

van de lasverbinding.)<br />

Voor de hervulbare en niet-hervulbare gaspatronen worden de vulgewichten<br />

aangegeven. Verder zijn de drukken en temperaturen aangegeven waarbij de patronen<br />

moeten worden beproefd. Informatie die op de etiketten moet worden vermeld is in het<br />

normblad aangegeven.<br />

Tenslotte zijn specificaties en onderzoekmethoden (waaronder veroudering)<br />

aangegeven voor plastic onderdelen.<br />

Deel 6:<br />

De proeven voor typekeuring en productiecontrole zijn in dit document aangegeven. Op<br />

basis hiervan kan een certificaat worden verleend. Voor de productiecontrole is<br />

hoofdzakelijk verwezen naar de proeven die in deel 3 zijn beschreven. Een aparte<br />

paragraaf is besteed aan het kwaliteitssysteem conform EN 29002. Voor ieder type<br />

blusser is in bijlage A in tabelvorm aangegeven, welk onderzoek moet worden<br />

uitgevoerd. In bijlage B is een standaard rapportage voor een dergelijk type onderzoek<br />

opgenomen.<br />

Deel 7:<br />

Dit deel van de norm beschrijft de verschillende typen brandblussers met daarbij de<br />

nominale gewichten, vultoleranties en minimum blusprestaties. Deze blusclassificatie<br />

verwijst met betrekking tot het type brand naar EN 2, Classification of fires en met<br />

betrekking tot het vermogen van de brand naar een nauwkeurig gedefinieerde<br />

proefopstelling in de bijlage van het normblad.<br />

Naast vorenstaande bepalingen zijn eisen gesteld aan onder meer de duur van de<br />

blussing, de werktemperaturen, drukverliezen, niet (electrisch) geleidende uitvoering,<br />

bedieningskrachten, drukmeters, corrosie etc… Uitvoerig is stilgestaan bij de informatie<br />

die op de brandblusser moet worden aangegeven. In de bijlage van het normblad zijn de<br />

diverse controles m.b.t. uitstoot, werking van kleppen, slangen en hoorns e.d.<br />

aangegeven.<br />

3.3 NEN 2559<br />

Het normblad NEN 2559:2001 bevat richtlijnen voor controle, onderhoud en revisie van<br />

draagbare blustoestellen. Dit normblad is rechtstreeks aangestuurd vanuit de Modelbouwverordening<br />

1992.<br />

In het voorwoord in deze norm is aangegeven, dat bij het opstellen van NEN 2559 de<br />

systematiek is gevolgd van prEN 12367. Deze Europese ontwerpnorm kon niet op<br />

voldoende steun rekenen om als Europese norm te worden vastgesteld. Dit lag (zoals<br />

beschreven in het voorwoord) voornamelijk aan het bepalen van:


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

a. de bevoegde persoon om onderhoud te verrichten;<br />

b. een competente organisatie;<br />

c. de <strong>onderhouds</strong>frequentie.<br />

11 / 24<br />

Telefonisch contact met Dhr. Verdaasdonk (voorzitter van de subcommissie 30201208<br />

“Draagbare en verrijdbare blusmiddelen”) [13] leert dat de diverse landen het met name<br />

niet eens konden worden over de bevoegde persoon en het opleidingsniveau van deze<br />

persoon; daarnaast was er een beperktere discussie over de levensduur van<br />

blustoestellen. Over de frequentie van het onderhoud (controle ieder jaar, uitgebreid<br />

onderhoud iedere 5 jaar en revisie iedere 10 jaar) waren volgens Dhr. Verdaasdonk<br />

vrijwel alle landen het eens; dit zou dan ook nagenoeg identiek overgenomen zijn in de<br />

diverse landelijke <strong>onderhouds</strong>normen. In paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de vereiste<br />

<strong>onderhouds</strong>frequenties in een aantal Europese landen.<br />

Het normblad NEN 2559:2001 beschrijft vier niveaus van onderhoud:<br />

• Routinecontrole door de gebruiker tenminste eenmaal per kwartaal;<br />

• Jaarlijks onderhoud;<br />

• Uitgebreid onderhoud (iedere vijf jaar);<br />

• Revisie (iedere 10 jaar).<br />

Na 20 jaar dient het toestel tenslotte vervangen te worden.<br />

De routinecontrole die door de gebruiker minimaal eenmaal per kwartaal dient te<br />

worden uitgevoerd, houdt onder andere in dat de gebruiker controleert of het blustoestel<br />

op de juiste plaats aanwezig is, of het vrij toegankelijk is, geen duidelijke mechanische<br />

beschadigingen heeft, gebruiksklaar is, en voorzien is van regelingen (zoals<br />

bijvoorbeeld een drukmeter), waarmee wordt aangegeven of het toestel al dan niet is<br />

gebruikt. De nadruk ligt hierbij dus op het gebruiksklaar zijn van het toestel.<br />

Het jaarlijks onderhoud door een bevoegde persoon gaat een stap verder. Diverse<br />

onderdelen, waaronder de borgpen, drukmeter, slang, spuitstuk, gaspatroon, etc, van het<br />

blustoestel worden gecontroleerd en indien nodig vervangen. Controle op<br />

gewichtsverlies en controle van het poeder in geval van poederblussers. In de private<br />

“Regeling Kleine Blusmiddelen” van het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) is in<br />

Nederland eenduidig vastgelegd, wanneer een persoon en de achterliggende organisatie<br />

“bevoegd” zijn om controlewerkzaamheden uit te voeren [14]. In Bijlage B is nader<br />

ingegaan op de eisen, die vanuit deze regeling aan de persoon en de organisatie worden<br />

gesteld.<br />

Bij het uitgebreide onderhoud worden dezelfde onderdelen gecontroleerd als bij het<br />

jaarlijks onderhoud, aangevuld met onder andere het legen van toestellen met schuim,<br />

het inspecteren van het blusmiddel, controle op corrosie, mechanische beschadigingen<br />

en lekkage van afsluitkoppen, drukindicatoren, veerveiligheden, slangen, etc.<br />

Bij de revisie tenslotte worden naast de acties omschreven bij jaarlijks en uitgebreid<br />

onderhoud ook het volgende gedaan: blustoestellen worden geleegd, alle onderdelen<br />

worden gedemonteerd en beschadigde onderdelen worden vervangen, drukproeven<br />

worden uitgevoerd op cilinders/drijfgaspatronen, slangen en pistolen, en<br />

schroefdraadaansluitingen worden gecontroleerd.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

12 / 24<br />

Voor een complete beschrijving van de activiteiten, die tijdens iedere controle<br />

uitgevoerd moeten worden, wordt verwezen naar [2].<br />

3.4 (Ontwerp) NEN 4001<br />

Het (ontwerp) normblad NEN 4001:2005 omschrijft de projectering van draagbare en<br />

verrijdbare blustoestellen in gebouwen (uitgezonderd particuliere woningen). Ingegaan<br />

wordt op het ontwerp van het projecteringsplan met keuze van de juiste aantallen en<br />

typen blustoestellen en de plaatsing ervan binnen een gebouw.<br />

In het ontwerp van het projecteringsplan worden ten minste vastgelegd:<br />

• de vuurbelasting per projecteringszone;<br />

• een omschrijving van de locatie;<br />

• een omschrijving van de normale en bijzondere brandrisico’s;<br />

• een beschrijving van het type blustoestel;<br />

• een beschrijving van de noodzakelijke signalering;<br />

• een omschrijving van ontstekingsbronnen.<br />

3.5 Conclusie betreffende regelgeving<br />

Algemeen kan geconstateerd worden, dat de productnormbladen wel Europees geregeld<br />

zijn, maar dat het onderhoud op nationaal niveau geregeld is. De projectering van<br />

draagbare blustoestellen is in Nederland nog niet geregeld. Wel is er een ontwerp<br />

normblad verschenen met regels voor de projectering (ontwerp NEN 4001), maar dit<br />

normblad wordt nog niet aangestuurd door de Model-bouwverordening 1992.<br />

Momenteel worden er geen acties ondernomen om Europese <strong>onderhouds</strong>- en<br />

projecteringsrichtlijnen op te stellen. In het verleden is een poging gedaan om te komen<br />

tot een Europese <strong>onderhouds</strong>normblad (prEN 12367); het is echter niet gelukt om over<br />

dit normblad in Europa overeenstemming te bereiken (zie ook paragraaf 3.3).


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

4 Discussie<br />

13 / 24<br />

In de Model-bouwverordening 1992 is gesteld, dat onderhoud aan draagbare<br />

blustoestellen uitgevoerd dient te worden volgens NEN 2559:2001. Dit betekent onder<br />

andere dat jaarlijks door een bevoegd persoon onderhoud aan de blustoestellen<br />

uitgevoerd dient te worden. In dit hoofdstuk is nagegaan of er, zonder uitvoerig verder<br />

onderzoek te verrichten, redenen zijn om van deze <strong>onderhouds</strong>termijn af te wijken.<br />

Hiertoe is enerzijds gekeken naar de <strong>onderhouds</strong>frequenties die andere landen in Europa<br />

gebruiken, en is anderzijds gekeken naar de betrouwbaarheid van draagbare<br />

blustoestellen.<br />

4.1 Buitenlandse regelgeving / richtlijnen<br />

Via Internet is onderzocht, wat voor <strong>onderhouds</strong>termijnen andere Europese landen en<br />

de Verenigde Staten aanhouden voor draagbare blustoestellen. De resultaten hiervan<br />

zijn weergegeven in paragraaf 4.1.1 voor Europa en paragraaf 4.1.2 voor de Verenigde<br />

Staten.<br />

4.1.1 Europa<br />

De resultaten van de zoektocht naar Europese regelgeving en richtlijnen zijn<br />

weergegeven in de onderstaande tabellen: Tabel 1 bevat de gevonden<br />

<strong>onderhouds</strong>termijnen en Tabel 2 de <strong>onderhouds</strong>- en productnormbladen die in de<br />

diverse landen gehanteerd worden.<br />

De weergegeven waarden zijn afkomstig van diverse bronnen op Internet. Vanwege de<br />

zeer beperkte tijd die voor het huidige onderzoek beschikbaar is, is het niet mogelijk<br />

geweest alle betreffende normbladen op te vragen en de gevonden informatie te<br />

controleren. Omdat vaak alleen beperkte samenvattingen van normbladen beschikbaar<br />

zijn, ontbreken een aantal getallen in de tabel. Ontbrekende informatie is in de tabellen<br />

met “?” aangegeven. Het is tevens niet mogelijk geweest een overzicht van alle<br />

Europese landen te maken.<br />

Land Inspectie Onderhoud Uitgebreid Revisie Levens-<br />

onderhoud<br />

duur<br />

België 3 maanden 1 jaar ? ? ?<br />

Duitsland ? 2 jaar ? 10 jaar ?<br />

Engeland 1 maand 1 jaar 5 / 10 / 15 jaar b<br />

20 jaar<br />

Frankrijk 3 maanden 1 jaar ? 10 jaar ?<br />

Oostenrijk ? 2 jaar ? ? ?<br />

Zwitserland ? 3 jaar ? ? ?<br />

Italië 3 maanden 6 maanden 36 / 18 / 60 5 / 6 jaar ?<br />

maanden a<br />

Noorwegen ? 1 jaar 5 / 10 jaar c<br />

a = 36 maanden voor poederblussers, 18 maanden voor schuimblussers en 60 maanden voor CO2-blussers<br />

b = Zowel na 5, 10 als 15 jaar vindt er een vorm van uitgebreid onderzoek plaats<br />

c = Iedere 5 jaar voor schuimblussers en iedere 10 jaar voor poeder en CO2-blussers<br />

Tabel 1: Onderhoudstermijnen voor draagbare blustoestellen in diverse landen<br />

?


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Land Onderhoudsnormblad Productnormblad<br />

België NBN S 21-050 [15]<br />

BVVO-voorschriften [16]<br />

NBN EN 3<br />

Duitsland DIN 14406 [17] DIN EN 3<br />

Engeland BS 5306 [18] BS EN 3<br />

Frankrijk Apsad R4/NFS 61 919 [19] NF EN 3<br />

Oostenrijk Önorm F 1053 [20] Önorm EN 3<br />

Zwitserland VKS [21] ?<br />

Italië UNI 9994 [22] ?<br />

Noorwegen NS 3910 [28] EN 3<br />

Tabel 2: Verwijzingen naar <strong>onderhouds</strong>- en productnormen<br />

14 / 24<br />

In het huidige onderzoek is de nadruk gelegd op de frequentie van het jaarlijkse<br />

onderhoud door een daartoe bevoegd/gecertificeerd persoon. Op basis van de gevonden<br />

informatie kan worden geconcludeerd, dat van de zeven Europese landen waarvan<br />

informatie is gevonden op het gebied van <strong>onderhouds</strong>frequenties, er drie een<br />

<strong>onderhouds</strong>frequentie hebben van 1 jaar, twee van 2 jaar, één van 3 jaar en één van<br />

slechts 6 maanden. Het is onduidelijk waarop deze termijnen zijn gebaseerd. Nederland<br />

zit met een <strong>onderhouds</strong>frequentie van 1 jaar dus in de middenmoot. Het zijn met name<br />

de Duitstalige landen die langere <strong>onderhouds</strong>frequenties hanteren.<br />

Omdat binnen het beperkte onderzoek niet is teruggevonden, waarom de diverse landen<br />

voor een bepaalde <strong>onderhouds</strong>frequentie hebben gekozen, is er onvoldoende informatie<br />

beschikbaar om op basis van de in Europa gehanteerde <strong>onderhouds</strong>frequenties af te<br />

wijken van de in Nederland gehanteerde jaarlijkse <strong>onderhouds</strong>frequentie.<br />

4.1.2 Verenigde Staten<br />

De NFPA 10, Standard for Portable Fire Extinguishers, 2002 Edition, wordt gehanteerd<br />

als een American National Standard. Hieronder is een samenvatting gegeven van de<br />

inhoud.<br />

In hoofdstuk 2 van de norm wordt verwezen naar een aantal publicaties, waaronder:<br />

− ANSI/UL 8 Standard for Foam Fire Extinguishers<br />

− ANSI/UL 154 Standard for Carbon Dioxide Fire Extinguishers<br />

− ANSI/UL 299 Standard for Dry chemical Fire Extinguishers<br />

Vanwege de beperkte tijd zijn deze normbladen niet verder opgevraagd of bestudeerd.<br />

In hoofdstuk 3 zijn een aantal definities gegeven, waarvan de belangrijkste twee hier<br />

worden genoemd:<br />

• “Maintenance. A thorough examination of the fire extinguisher. It is intended to give<br />

maximum assurance that a fire extinguisher will operate effectively and safely. It<br />

includes a thorough examination for physical damage or condition to prevent its<br />

operation and any necessary repair or replacement. It will normally reveal if<br />

hydrostatic testing or internal maintenance is required.”<br />

• “Servicing. Includes one or more of the following: (a) maintenance, (b) recharging,<br />

(c) hydrostatic testing.”<br />

Hoofdstuk 4 behandelt de selectie van brandblussers en betreft geen informatie van<br />

belang voor dit onderzoek, evenals hoofdstuk 5 betreffende het aantal en de plaatsing<br />

van brandblussers in gebouwen.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

15 / 24<br />

Hoofdstuk 6 betreft inspectie, onderhoud (maintenance) en hervullen (recharging). In<br />

dit hoofdstuk is aangegeven dat minimale kennis nodig is om een maandelijkse<br />

inspectie uit te voeren, terwijl het jaarlijkse onderhoud dient te worden uitgevoerd door<br />

een getrainde persoon die kennis heeft genomen van instructies noodzakelijk voor het<br />

betrouwbaar uitvoeren van onderhoud en die het <strong>onderhouds</strong>handboek van de fabrikant<br />

ter beschikking heeft. De verantwoordelijkheid van zowel inspectie, onderhoud als<br />

hervullen ligt bij de eigenaar, toegewezen beheerder of bewoner van het gebouw.<br />

Een volgend artikel detailleert de eisen nog verder en stelt: “maintenance, servicing and<br />

recharging shall be performed by trained persons having available the appropriate<br />

servicing manual(s), the proper types of tools, recharge materials, lubricants, and<br />

manufacturer’s recommended replacement parts or parts specifically listed for use in the<br />

fire extinguisher.”<br />

De maandelijkse inspectie bestaat uit tenminste een check van de volgende punten:<br />

1. Location in designated place;<br />

2. No obstruction to access or visibility;<br />

3. Operating instructions on nameplate legible and facing outward;<br />

4. Safety seals and tamper indicators not broken or missing;<br />

5. Fullness determined by weighing or ‘hefting’;<br />

6. Examination for obvious physical damage, corrosion, leakage, or clogged<br />

nozzle;<br />

7. Pressure gauge reading or indicator in the operable range or position;<br />

8. Condition of tyres, wheels, carriage, hose, and nozzle checked (for wheeled<br />

units);<br />

9. HMIS label in place.<br />

Het onderhoud dient tenminste jaarlijks plaats te vinden, waarbij een grondig onderzoek<br />

zal plaatsvinden van de basiselementen van de brandblussers zoals:<br />

1. Mechanical parts of all fire extinguishers;<br />

2. Extinguishing agent of cartridge- or cylinder-operarted dry chemical, storedpressure,<br />

loaded stream, and pump tank fire extinguishers;<br />

3. Expelling means of all fire extinguishers.<br />

Het 6-jaarlijkse onderhoud betreft het volgende: “Every 6 years, stored-pressure fire<br />

extinguishers that require a 12 year hydrostatic test shall be emptied and subjected to<br />

the applicable maintenance procedures. When the applicable maintenance procedures<br />

are performed during periodic recharging or hydrostatic testing, the 6-year requirement<br />

shall begin from that date.<br />

Nonrechargable fire extinguishers shall not be hydrostatically tested but shall be<br />

removed from service at a maximum interval of 12 years from the date of manufacture.”<br />

Hoofdstuk 7 gaat dieper in op het uitvoeren van hydrostatische testen en is voor dit<br />

onderzoek niet van belang. Kort kan hier vermeld worden dat afhankelijk van het type<br />

brandblusser er een testinterval van 5 of 12 jaar gehanteerd wordt.<br />

In de bijlage van NFPA 10 wordt wel aangegeven dat ‘periodic care and maintenance’<br />

nodig is, omdat onderdelen of chemische stoffen in de tijd kunnen verouderen en<br />

daarom vervanging behoeven. Er staat echter niet toegelicht, wat de onderliggende basis<br />

is voor de keuze van de gespecificeerde intervals.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

16 / 24<br />

Ook is in bijlage I aangegeven dat de ‘agent condition’ moet worden gecheckt. Voor de<br />

verschillende blusmiddelen wordt het navolgende aangegeven:<br />

− Foam: check for sediment (afzetting van het schuim, waarschijnlijk aan wand en<br />

bodem van de blusser).<br />

− Dry powder: contamination or caking<br />

− Dry chemical and dry powder: contamination, caking or wrong agent<br />

− AFFF and PFFF Liquid charge: precense of precipitate or other foreign matter<br />

Kortom, in NFPA 10 zijn wel voorschriften voor onderhoud en projectering<br />

aangegeven; voor producteisen wordt verwezen naar een aantal aparte richtlijnen.<br />

4.2 Betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen<br />

Een andere aanpak om redenen te vinden, waarom het raadzaam is af te wijken van de<br />

in de Nederlandse norm aangegeven frequenties, is te kijken naar de betrouwbaarheid<br />

van blustoestellen. Via een literatuurstudie is gezocht naar informatie over deze<br />

betrouwbaarheid. Er zijn geen onderzoeken gevonden die bijvoorbeeld op basis van<br />

statistiek hiernaar gekeken hebben. Wel is een onderzoek gevonden naar het aantal<br />

blussers dat succesvol en niet succesvol is gebruikt bij het blussen van bepaalde typen<br />

branden. Hierop is in paragraaf 4.2.1 ingegaan. Daarnaast is in dit hoofdstuk getracht te<br />

achterhalen welk percentage van brandblussers uitvalt (“faalt”) bij het jaarlijkse<br />

onderhoud door een daartoe bevoegde persoon.<br />

4.2.1 Percentage blussers dat gebruikt is<br />

In 2002 is door Eurofeu 1 een Europese enquête uitgevoerd naar het succesvol gebruik<br />

van brandblusapparaten bij een calamiteit [24]. De enquête is op de volgende wijze<br />

gehouden: aan alle deelnemende vakverenigingen in Europa is aan de leden, die<br />

hervullingen van brandblusapparaten verzorgen, gevraagd bij hervulling/vervanging<br />

van gebruikte blusapparaten een standaard vragenlijst in te vullen. In Nederland<br />

betekende dit, dat alle leden van de <strong>Vebon</strong> 2 (ca. 60-70% van de markt voor draagbare<br />

blustoestellen), die zich bezig houden met draagbare blustoestellen, aan hun<br />

<strong>onderhouds</strong>monteurs gedurende drie maanden hebben gevraagd enquêteformulieren in<br />

te vullen. In de enquêteformulieren is gevraagd naar de aard van de brand, de locatie, de<br />

wijze van blussing, succes of falen van zelfstandig blussen en of de brandweer is<br />

gebeld.<br />

De resultaten van het onderzoek zijn door Eurofeu gepresenteerd per land (Oostenrijk,<br />

België, Frankrijk, Duitsland, Nederland en Engeland) en gemiddeld over deze zes<br />

landen. Een deel van de resultaten van het Eurofeu onderzoek – betreffende Nederland<br />

en het gemiddelde over de zes landen - is weergegeven in de onderstaande tabel [24].<br />

1 Eurofeu is de Europese fabrikantenvereniging voor draagbare en vaste blusapparatuur en blusvoertuigen. In<br />

Eurofeu zijn fabrikantenverenigingen uit 13 landen en 5 individuele leden vertegenwoordigd. De<br />

gezamenlijke omzet bedraagt 4,5 miljard euro.<br />

Eurofeu heeft tot doel kwaliteitsnormen met betrekking tot brandbeveiliging te ontwikkelen en te komen tot<br />

geharmoniseerde Europese productcertificering.<br />

2 <strong>Vebon</strong>: Vereniging van beveiligingsondernemingen in Nederland


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

17 / 24<br />

Nederland Gemiddeld<br />

6 landen<br />

Aantal gerapporteerde incidenten 140 4800<br />

Geblust door brandblustoestel 94 % 82 %<br />

Niet geblust door brandblustoestel 6 % 18 %<br />

Brandweer gebeld 23 % 22 %<br />

Brandweer niet gebeld 77 % 75 %<br />

Type brand<br />

Klasse A (vaste stoffen) 17 % 32 %<br />

Klasse B (vloeistoffen) 24 % 24 %<br />

Klasse C (gassen) 1 % 2 %<br />

Klasse F (olie, vet voor kookdoeleinden) 6 % 2 %<br />

Elektrische apparatuur 16 % 34 %<br />

Overige branden 36 % 6 %<br />

Type brandblusser dat is gebruikt<br />

Blusdeken 2 % 2 %<br />

Poederblusser 56 % 40 %<br />

CO2-blusser 24 % 26 %<br />

Schuim 15 % 23 %<br />

Ander 3 % 9 %<br />

Tabel 3: (Deel van) Resultaten Eurofeu onderzoek [24]<br />

Uit deze tabel volgen een aantal opvallende zaken:<br />

• een relatief groot percentage (94 % in Nederland, 82 % gemiddeld over zes landen)<br />

van de gerapporteerde branden is succesvol geblust m.b.v. een brandblustoestel.<br />

Deze gevallen zullen doorgaans niet in standaard brandstatistieken terug zijn te<br />

vinden (beperkt gebleven tot (zeer) kleine brand; kleine schade).<br />

• Een relatief groot percentage branden was van de categorie “overig”. Het is niet<br />

duidelijk, wat hiermee wordt bedoeld. De klassen A, B, C, F en elektrische<br />

apparatuur worden verondersteld het merendeel van de branden in Nederland te<br />

dekken. (Het aantal branden in klasse D (brandbare metalen) wordt verondersteld<br />

zeer klein te zijn).<br />

• Van de typen brandblussers zijn de poederblussers het meest gebruikt. Deze<br />

worden vooral in die gevallen gebruikt, waar geen schade kan worden aangericht<br />

aan gevoelige apparatuur of onvervangbare goederen. Dit komt overeen met de<br />

constatering dat de meeste branden plaats hebben gevonden in de industrie en in<br />

werkplaatsen.<br />

Door Eurofeu zelf zijn aan de hand van de resultaten de volgende conclusies getrokken:<br />

• brandblusapparaten en haspels worden met succes door leken ingezet bij<br />

beginnende branden (gemiddeld is in 82 % van de gerapporteerde incidenten een<br />

beginnende brand met succes geblust);<br />

• verdere opleiding en training in het kader van bedrijfshulpverlening zal de<br />

effectiviteit van de inzet nog verhogen;<br />

• strikter toezicht door overheid en verzekeraars op de vereiste aanschaf en noodzakelijk<br />

onderhoud conform de geldende besluiten en normering zou een positieve<br />

stimulans zijn.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

18 / 24<br />

De tweede en derde conclusie kunnen niet onderbouwd worden met de resultaten uit het<br />

onderzoek. Ze vertegenwoordigen waarschijnlijk meer de persoonlijke wensen van de<br />

bij het onderzoek betrokken instanties.<br />

4.2.2 Uitvalpercentage bij jaarlijks onderhoud<br />

Op dit moment is weinig informatie beschikbaar over het percentage blussers dat bij de<br />

jaarlijkse controle vervangen moet worden. Getracht is via een telefonische enquête<br />

onder een beperkt aantal fabrikanten en controleurs van draagbare blustoestellen<br />

hierover informatie te verzamelen. In een groot aantal gevallen is niet bekend welk<br />

percentage van de jaarlijks beschouwde toestellen afgekeurd wordt; naar de mening van<br />

Dhr. Kimpe van Eurofeu/Saval [25] wordt de weinige beschikbare informatie daarnaast<br />

vertekend door de volgende aspecten:<br />

• De <strong>onderhouds</strong>norm is pas in 2001 in werking getreden. Volgens deze norm is de<br />

maximale levensduur van blustoestellen 20 jaar. De afgelopen jaren zijn dus relatief<br />

veel oude toestellen vervangen. Naar schatting bedraagt dit momenteel ca. 30-40 %<br />

van de totale hoeveelheid afgekeurde toestellen.<br />

• Door de invoering van de <strong>onderhouds</strong>norm is de betrokkenheid van de controleurs<br />

groter geworden. In de praktijk zullen hierdoor sneller onderdelen preventief<br />

worden vervangen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een slang die kleine<br />

haarscheurtjes vertoont; in principe zou zo’n slang nog correct kunnen<br />

functioneren, maar nu zal deze preventief worden vervangen.<br />

• Het jaarlijkse onderhoud aan blustoestellen kost ca. 20 minuten voor blussers met<br />

een gaspatroon en ca. 10 minuten voor blussers die continu onder druk worden<br />

gehouden. Gezien de kosten die dit, aangevuld met de kosten van de onderdelen die<br />

vervangen moeten worden, met zich meebrengt, zal het in een aantal gevallen<br />

voordeliger kunnen zijn om het blustoestel te vervangen in plaats van er onderhoud<br />

aan te laten verrichten. Dit resulteert dan in “afkeur” van mogelijk nog goed<br />

functionerende apparaten.<br />

4.2.3 Toepasbaarheid gegevens<br />

Er zijn geen directe gegevens gevonden betreffende de betrouwbaarheid van draagbare<br />

blustoestellen voor gebruik in gebouwen. Wel is er in maart 2005 in het VARA TVprogramma<br />

Kassa enige aandacht besteed aan het al dan niet in werking treden van<br />

kleinere blustoestellen (1-2 kg) bestemd voor “huis, tuin en keukengebruik”. Voor<br />

zover bekend, heeft voor deze tv-uitzending geen uitgebreid onderzoek<br />

plaatsgevonden. Vanwege de kleinere inhoud vallen de kleinere blussers buiten het hier<br />

beschouwde <strong>onderhouds</strong>normblad.<br />

De gevonden informatie biedt onvoldoende basis om te bepalen of van de huidige<br />

<strong>onderhouds</strong>frequentie van 1 jaar af kan worden geweken.<br />

Informatie uit het Eurofeu onderzoek en uit telefonisch contact met de voorzitter van<br />

Eurofeu kunnen wel gebruikt worden om in een gebeurtenissenboom aan te geven<br />

welke informatie nog ontbreekt om wel een gefundeerd oordeel te vellen. Deze<br />

gebeurtenissenboom is gepresenteerd in het volgende hoofdstuk.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

5 Benodigde gegevens voor toekomstig onderzoek<br />

19 / 24<br />

Met behulp van een gebeurtenissenboom kunnen de gebeurtenissen, die tot een<br />

bepaalde ongewenste gebeurtenis leiden, overzichtelijk worden gerangschikt. Het doel<br />

van een gebeurtenissenboom is de oorzaken te identificeren, die tot deze ongewenste<br />

gebeurtenis kunnen leiden. De ongewenste gebeurtenis staat meestal bovenaan de boom<br />

en wordt de “topgebeurtenis” genoemd. Vervolgens worden de gebeurtenissen die<br />

direct kunnen leiden tot het optreden van de topgebeurtenis onder de topgebeurtenis<br />

geplaatst. Deze gebeurtenissen worden op hun beurt ook weer worden veroorzaakt door<br />

gebeurtenissen. Dit gaat net zolang door tot de zogenaamde basisgebeurtenissen zijn<br />

bereikt, de eindpunten van de boom. Basisgebeurtenissen zijn gebeurtenissen, waarvan<br />

de kans van optreden met voldoende nauwkeurigheid bepaald of geschat kan worden.<br />

Zie de resultaten van het Eurofeu onderzoek in bijlage C en de gebeurtenissenboom op<br />

de volgende pagina. Een toelichting bij deze informatie volgt hierna.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

einde revisie uitgebreide jaarlijkse inspectie<br />

levensduur controle controle<br />

20 jr. 10 jr. 5 jr. 1 jr. regelmatig<br />

aant. binnen-branden<br />

in N L<br />

jr.<br />

100.0<br />

14000<br />

20 / 24<br />

96.0<br />

13440<br />

aant. branden in NL<br />

waarbij blussers<br />

worden g ebruik<br />

3 mnd. idem jr.<br />

1.0 4.0<br />

140 560<br />

aant. gemelde brand-<br />

niet gemelde branden<br />

en met blussers in NL<br />

met blussers in NL<br />

3 mnd. idem jr. 3 mnd. idem jr.<br />

0.2 0.9 0.8 3.1<br />

32 128 108 432<br />

niet zelfstandig kunnen<br />

blussen<br />

0.1 0.2<br />

8 32<br />

blusser pro- bediening<br />

??? ??? jectering ???<br />

NEN 4001<br />

defect niet capaciteit lokatie individue verkeerde<br />

geschikt niet toereikend te ver verwijderd instructie<br />

onder- bescha- produktie type onkundig markering<br />

houd diging fout EN 3<br />

NEN 2559 EN3 capaciteit te laat<br />

NEN 2559<br />

vervanging /reparatie/<br />

einde econ. keuring/<br />

levensduur hergebruik<br />

afkeur goedkeur<br />

40% 60%<br />

overige<br />

a.g.v.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

21 / 24<br />

Op basis van CBS statistieken is bekend dat in Nederland jaarlijks ongeveer 14000<br />

binnenbranden plaatsvinden.<br />

In het Eurofeu onderzoek zijn in 3 maanden tijd ongeveer 1% van deze branden<br />

geënquêteerd (over een jaar beschouwd zou dat 4% zijn). Het betreft hier branden<br />

waarbij draagbare brandblussers zijn gebruikt. Een kwart van deze branden is ook<br />

gemeld bij de brandweer. In 1 : 20 gevallen bleek het niet mogelijk zelfstandig de brand<br />

te blussen met de draagbare brandblusser. Europees gezien is dat zelfs 1 : 5 gevallen.<br />

Nederland en Duitsland steken in dat opzicht goed af bij België, Frankrijk en Engeland.<br />

De vraag is natuurlijk ‘ Welke conclusies mogen hieraan worden verbonden ? ‘<br />

Allereerst moet worden opgemerkt dat de steekproefgrootte van het onderzoek in<br />

Nederland aanmerkelijk kleiner is geweest dan in alle andere Europese landen.<br />

Het feit dat een brand niet zelfstandig kon worden geblust, kan zijn oorzaak hebben in<br />

de brandblusser, de projectering en/of de gebruiker van het apparaat. Welke bijdrage<br />

ieder van deze factoren heeft gespeeld, is niet bekend. Ook de relatie naar de nationale<br />

normbladen kan niet worden gelegd. Het Eurofeu onderzoek heeft plaatsgevonden in<br />

2002, terwijl de NEN 2559 pas in 2001 is gepubliceerd. Ten aanzien van de<br />

projecteringsnorm NEN 4001 geldt dat deze nog slechts als ontwerp normblad wordt<br />

gehanteerd. In hoeverre aansturing van dit normblad tot verbetering van de oude situatie<br />

leidt, is evenmin bekend.<br />

In Nederland zijn in totaal ongeveer 2,5 miljoen brandblussers aanwezig. Uiteindelijk<br />

spreken we over ca. 30 branden (Europees gezien zou dat aantal een factor 4 hoger<br />

liggen) die jaarlijks niet zelfstandig succesvol met draagbare brandblussers kunnen<br />

worden bestreden; d.i. 0,2% van het totaal aantal binnenbranden in Nederland. Nieuw<br />

onderzoek zou meer informatie moeten opleveren over de factoren die daarop<br />

rechtstreeks van invloed zijn namelijk, de brandblusser, de projectering en de gebruiker.<br />

Deze informatie zou kunnen worden verkregen als van elke gebruikte brandblusser<br />

wordt vastgelegd, wat oorzaak en gevolg van het gebruik is geweest. Een monitoring in<br />

de tijd zou ook het nut en de noodzaak van nieuwe regelgeving op dit gebied aangeven.<br />

Een vergelijking met de ons omringende landen zou een welkome aanvulling daarop<br />

geven.<br />

Tenslotte kan uit de resultaten van de Eurofeu enquête nog worden opgemerkt (zie tabel<br />

paragraaf 4.2.1):<br />

• Nederland en Duitsland hebben een vergelijkbaar aantal succesvolle zelfstandige<br />

blussingen met draagbare brandblussers terwijl in Duitsland een langere<br />

<strong>onderhouds</strong>termijn geldt dan in Nederland;<br />

• Voor Frankrijk, België en Engeland is het aantal zelfstandige blussingen met<br />

draagbare brandblussers een factor 4 minder succesvol dan in Nederland bij een<br />

zelfde <strong>onderhouds</strong>termijn;<br />

• Nederland heeft minder branden met vaste stoffen en elektrische apparaten dan de<br />

overige Europese landen. Dit beeld wordt mogelijk vertekend doordat in Nederland<br />

een hoger percentage ‘overige branden’ worden gemeld;<br />

• In Nederland is sprake van procentueel meer poederblussers en minder<br />

schuimblussers dan in de overige Europese landen. Een zelfde beeld zien we bij<br />

Duitsland.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

6 Conclusies en aanbevelingen<br />

22 / 24<br />

Het onderhoud van draagbare blustoestellen is in Nederland geregeld in NEN<br />

2559:2001. Deze norm wordt direct aangestuurd vanuit de Model-bouwverordening<br />

1992. De technische uitvoeringseisen en de testen waaraan een draagbaar blustoestel<br />

moet worden onderworpen zijn wel op Europees niveau vastgelegd: in NEN-EN 3.<br />

Voor de projectering van draagbare blustoestellen is een ontwerp normblad verschenen<br />

(ontwerp NEN 4001). Dit normblad wordt nog niet aangestuurd vanuit de Modelbouwverordening<br />

1992.<br />

In Europa is men momenteel alleen bezig met het uitbrengen van drie nieuwe delen van<br />

de productnorm EN 3. Er lopen geen initiatieven om projectering en onderhoud op<br />

Europees niveau te regelen. (Een eerdere poging om in prEN 12367 onderhoud op<br />

Europees niveau te regelen is mislukt).<br />

Ter onderbouwing van een wijziging in het verplicht stellen van keuring, onderhoud en<br />

controle van blusapparaten of van de daarbij gehanteerde frequentie (de vragen a, b en c<br />

uit de inleiding) is informatie gevonden op de volgende gebieden:<br />

• Op basis van NEN 2559 en de amvb’s 8.40 dient jaarlijks door een bevoegd<br />

persoon onderhoud te worden uitgevoerd aan draagbare blustoestellen. Dit is<br />

vergelijkbaar met een aantal omringende landen, zoals België, Frankrijk en<br />

Engeland. Enkele Duitstalige landen hanteren lagere <strong>onderhouds</strong>frequenties van 2<br />

en 3 jaar. Er is geen onderbouwing gevonden van de door de diverse landen<br />

gevonden <strong>onderhouds</strong>termijnen.<br />

• Op het gebied van betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen is geen directe<br />

informatie beschikbaar. Wel is de informatie uit het Eurofeu onderzoek gebruikt<br />

om een indruk te krijgen hoe succesvol draagbare blustoestellen zijn bij het blussen<br />

van een beginnende brand.<br />

• Uit het Eurofeu onderzoek blijkt dat in 5% (Nederland) tot 20% (Europa) van de<br />

incidenten, waarbij draagbare brandblussers worden ingezet, de brand niet<br />

succesvol wordt bestreden. In hoeverre dit is toe te schrijven aan de brandblusser<br />

(NEN 2559 en EN 3), de projectering (ontwerp NEN 4001) of de gebruiker is niet<br />

bekend.<br />

De bovenstaande informatie is naar het inzicht van TNO nog onvoldoende om de<br />

Nederlandse <strong>onderhouds</strong>termijn op basis van deze gegevens aan te passen.<br />

Opgemerkt wordt, dat een eventuele uiteindelijke wijziging niet alleen een grote impact<br />

heeft op de bedrijven die aan de amvb’s moeten voldoen, maar ook op de partijen die<br />

zorg dragen voor het jaarlijkse onderhoud en de keuringen.<br />

6.1 Aanbevelingen<br />

De eisen aan draagbare blustoestellen zijn in de diverse amvb’s en in de Modelbouwverordening<br />

1992 niet eenduidig vastgelegd. Het verdient aanbeveling om één<br />

tekst op te nemen, die duidelijk stelt dat onderhoud moet worden verricht volgens NEN<br />

2559 en eventueel dat de draagbare blustoestellen geprojecteerd moeten worden<br />

volgens NEN 4001.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

23 / 24<br />

In antwoord op de vraag naar specificering van benodigd nader onderzoek is<br />

aanvullende informatie nodig over de volgende onderwerpen:<br />

• de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen, met aandacht voor de blusser<br />

zelf, de projectering en de bediening. Deze informatie zou kunnen worden<br />

verkregen, als van elke gebruikte blusinstallatie wordt vastgelegd, wat oorzaak en<br />

gevolg van het gebruik is geweest. Een monitoring in de tijd zou ook het nut en de<br />

noodzaak van nieuwe regelgeving op dit gebied aangeven. Een vergelijking met de<br />

ons omringende landen zou een welkome aanvulling daarop geven. Een dergelijk<br />

onderzoek zou in samenwerking met de <strong>Vebon</strong> kunnen worden gestart.<br />

• de mate waarin de praktijk de verplichte <strong>onderhouds</strong>frequentie volgt. Dit zou<br />

bijvoorbeeld via gebouwinspecties kunnen worden achterhaald (nagaan of<br />

<strong>onderhouds</strong>sticker aanwezig is en of controledata juist zijn aangegeven);<br />

• de redenen van enkele Duitstalige landen om lagere <strong>onderhouds</strong>frequenties aan te<br />

houden en de gevolgen die dat heeft voor de betrouwbaarheid.<br />

Deze aanvullende informatie kan waarschijnlijk nog slechts in beperkte mate als<br />

bestaande kennis worden verkregen. Een belangrijk deel zal via statistisch en/of<br />

experimenteel onderzoek moeten worden gegenereerd.<br />

Ir. I.M.M.M.C. Naus Ir. R.J.M. van Mierlo


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

7 Referenties<br />

24 / 24<br />

[1] Modelbouwverordening (bijgewerkt tot en met de tiende serie wijzigingen).<br />

[2] NEN 2559:2001 Onderhoud van draagbare blustoestellen<br />

[3] Diverse amvb’s 8.40, waaronder “Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer”,<br />

“Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven”, “Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen<br />

milieubeheer”, “Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer”,<br />

“Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer”, “Besluit textielreinigingsbedrijven<br />

milieubeheer”, “Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer”,<br />

“Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer”.<br />

[4] NEN-EN 3-3:1994 Brandbestrijding – Draagbare blustoestellen. Deel 3:<br />

Constructie, drukbestandheid, mechanische beproevingen.<br />

[5] NEN-EN 3-6:1995 incl wijzigingsblad A1:1999. Brandbestrijding – Draagbare<br />

blustoestellen. Deel 6: Voorwaarden voor vaststelling van de conformiteit van<br />

draagbare blustoestellen volgens EN 3 deel 1 t/m deel 5.<br />

[6] NEN-EN 3-7:2004 Portable fire extinguishers – Part 7: Characteristics,<br />

performance requirements and test methods.<br />

[7] (Ontwerp) NEN 4001:2005 Brandbeveiliging – Projectering van draagbare en<br />

verrijdbare blustoestellen.<br />

[8] prEN 3-8: Portable fire extinguishers – Part 8: Construction, resistance tot pressure<br />

and mechanical tests for extinguishers with a maximum allowable pressure equal<br />

or lower than 30 bar.<br />

[9] prEN 3-9: Portable fire extinguishers – Part 9: Additional requirements for CO2<br />

extinguishers.<br />

[10] prEN 3-10: Provisions for the attestation of conformity for portable fire<br />

extinguishers<br />

[11] prEN 1866: Mobile fire extinguishers<br />

[12] Brandbeveiligingsinstallaties, NVBR 2003<br />

[13] Telefonisch contact met dhr. Verdaasdonk, voorzitter van de subcommissie<br />

30201208 “Draagbare en verrijdbare blusmiddelen”) onder verantwoordelijkheid<br />

van de normcommissie 302012 “Brandweeruitrusting”<br />

[14] Regeling Kleine Blusmiddelen, Nationaal Centrum voor Preventie (NCP), maart<br />

2000.<br />

[15] NBN S 21-050: Inspectie en onderhoud van draagbare brandblussers.<br />

[16] Verzekeringsnorm: Niet automatische blustoestellen: BVVO-voorschriften<br />

Assuralia.<br />

[17] DIN 14406-4: Tragbare Feuerlöscher; Instandhaltung.<br />

[18] BS 5306–3: Maintenance of portable extinguishers – Code of practice.<br />

[19] NFS 61 919: Maintenance des extincteurs d’incendie portatifs.<br />

[20] Önorm F 1053: Überprüfung , Instandhaltung and Kennzeichnung tragbarer<br />

Feuerlöscher sowie Überprüfungsplakette.<br />

[21] VKF AEAI Brandschutzrichtlinie Löscheinrichtungen.<br />

[22] UNI 9994: Apparecchiature per estinzione incendi<br />

[23] NFPA 10 Portable Fire Extinguishers<br />

[24] Report on a survey into portable fire extinguishers and their use in member<br />

countries, Eurofeu, 2003.<br />

[25] Telefonisch contact met dhr. Kimpe (voorzitter Eurofeu)<br />

[26] Brandveilige gebouwen – Wegwijzer regels en normen, NEN, oktober 2004.<br />

[27] Fire protection handbook, NFPA, march 2000.<br />

[28] NS 3910 Brannmateriell Vedlikehold av handslokkere


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

A Overzicht draagbare blustoestellen<br />

Bijlage A.1/3<br />

Om de betrouwbaarheid van draagbare blustoestellen te kunnen beoordelen is het<br />

belangrijk te weten welke soorten blussers er zijn en uit welke onderdelen ze ruwweg<br />

bestaan. In deze bijlage is daarom een overzicht gegeven van de doorgaans in<br />

Nederland gebruikte blustoestellen en hun toepassingsgebied.<br />

A.1 Soorten blustoestellen en werkingsgebied<br />

In het algemeen worden in Nederland drie typen blusapparaten gebruikt: poederblussers,<br />

schuimblussers en koolzuursneeuwblussers [26]:<br />

• Poederblussers zijn zoals de naam al aangeeft gevuld met bluspoeder. Er bestaan<br />

twee uitvoeringen. In de eerste uitvoering wordt de blussers bij activering onder<br />

druk gebracht met een ingebouwd drijfgaspatroon; in de tweede uitvoering staan de<br />

blussers permanent onder druk.<br />

Voor gebruik in gebouwen bevatten de blussers 6, 9 of 12 kg bluspoeders. Meestal<br />

zijn de poederblussers gevuld met ABC-poeder. Daarnaast komen poederblussers<br />

voor met BC-poeder. Deze kunnen echter alleen worden gebruikt in industriële<br />

omgevingen.<br />

De poederblussers zijn geschikt voor gebruik bij lage temperaturen.<br />

• Schuimblussers zijn evenals de poederblussers verkrijgbaar in de uitvoeringen met<br />

patroonactivering en onder permanente druk. De schuimblussers die bestemd zijn<br />

voor de basisbeveiliging van gebouwen hebben een inhoud van 6 of 9 liter. De<br />

meeste schuimblussers zijn voorzien van een speciale spuitmond in verband met het<br />

veilig kunnen blussen in branden in elektrische apparatuur.<br />

Schuimblussers zijn in het algemeen niet vorstbestendig (al zijn er wel speciale<br />

vorstbestendige schuimblussers op de markt).<br />

• Koolzuursneeuwblussers staan onder druk door het CO2-gas. CO2-blussers hebben<br />

een inhoud van 2 of 5 kg. Deze blussers worden niet gebruikt voor de basisbeveiliging<br />

van gebouwen, maar alleen voor de aanvullende beveiliging van<br />

specifieke risico’s. Formeel kunnen CO2-blussers alleen worden toegepast voor het<br />

blussen van vloeistofbranden (klasse B volgens NEN-EN 2).<br />

Op basis van het Eurofeu onderzoek en CBS-statistieken is in Figuur A1 een schatting<br />

gemaakt van het aantal draagbare blustoestellen in Nederland per type.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Schuim, 370000<br />

CO2, 602500<br />

draagbare brandblussers NL<br />

Andere, 137500<br />

Poeder, 1390000<br />

Bijlage A.2/3<br />

Figuur A1: Schatting type en aantallen draagbare brandblussers in NL (op basis van<br />

Eurofeu onderzoek en CBS-statistieken)<br />

A.2 Uitvoering draagbare blustoestellen<br />

Door de verschillende werkingsprincipes van de poeder-, schuim- en koolzuursneeuwblussers<br />

zijn er ook diverse verschillen in de uitvoering van deze apparaten. Hieronder<br />

is voor ieder type blussers kort aangegeven uit welke onderdelen de blussers ruwweg<br />

kunnen bestaan.<br />

Poederblussers en schuimblussers zijn zoals hierboven aangegeven verkrijgbaar in de<br />

variant met patroonactivering en in de variant onder permanente druk [26,27].<br />

De variant met patroonactivering heeft een kamer waarin de blusstof wordt bewaard<br />

onder atmosferische druk. Deze kamer heeft aan de bovenzijde een relatief grote<br />

afgesloten opening waardoor de blusser kan worden gevuld. Het gaspatroon (CO2,<br />

stikstof,…) is meestal aan de zijkant van de blusser bevestigd, vanwaar een buis naar de<br />

kamer met blusstof loopt. De blusstof verlaat de kamer bij de onderzijde via een slang.<br />

Blussers, die permanent onder druk staan, zijn beschikbaar in hervulbare types en types<br />

waarvan na gebruik de cilinder met blusmiddel vervangen moeten worden. In de<br />

hervulbare types bevat de cilinder zowel de blusstof als het gas. Als de blusser wordt<br />

geactiveerd, wordt het blusmiddel door een sifonbuis naar buiten gedreven.<br />

Het basisontwerp van een koolzuursneeuwblusser bestaat uit een cilinder, een sifon en<br />

klep voor het vrij laten komen van de blusstof en een spuitmond.<br />

A.3 Toepassingsgebied<br />

Ieder type blussers heeft, afhankelijk van zijn vulling, een specifiek toepassingsgebied.<br />

Dit is (samengevat) aangegeven in onderstaande tabel. Voor de complete tabel wordt<br />

verwezen naar [7].


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Bijlage A.3/3<br />

Brandklasse Poeder Poeder Schuim Schuim Schuim CO2<br />

ABC BC a-polair polair specifiek<br />

A (vaste stoffen) 1<br />

++ + ++ ++ -- +<br />

A (vaste stoffen) 2<br />

+ -- ++ + -- --<br />

B (vloeistoffen) ++ ++ ++ ++ -- +<br />

C (gassen) ++ ++ -- -- -- -<br />

D (metalen) G -- G G G G<br />

F (vetten) -- -- - - ++ --<br />

1 = oppervlaktebrand, 2 = kernbrand<br />

++ = blusmiddel is zeer geschikt, + = blusmiddel is geschikt, - = blusmiddel is niet geschikt, -- = blusmiddel is zeer<br />

ongeschikt, G = gebruik van het blusmiddel in deze situatie is gevaarlijk.<br />

(Merk op dat klasse F nog niet is opgenomen in de EN-2, die de brandklassen<br />

definieert. Klasse F omvat officieel “Door oververhitting tot zelfontbranding gekomen<br />

oliën en vetten.”)


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

B Onderhoud door een bevoegde persoon<br />

Bijlage B.1/1<br />

In NEN 2559:2001 [2] is in een bijlage het volgende geëist voor de persoon die het<br />

onderhoud uit moet voeren:<br />

“De opleiding van de deskundige persoon moet gericht zijn op het beoogde doel en<br />

conform de richtlijnen van de erkende instantie. Examens worden afgenomen door een<br />

onafhankelijke en gecertificeerde commissie.<br />

De cursus wordt aangeboden door de vergunninghouder of een erkend instituut. De<br />

deskundige persoon moet ten minste eens in de vijf jaar een bijscholingscursus volgen.”<br />

De Regeling Kleine Blusmiddelen van het NCP (in werking getreden op 1 januari 2000)<br />

regelt in detail het geëiste in NEN 2559. Deze Regeling kleine blusmiddelen is een<br />

kwaliteitszorg- en certificatiesysteem bedoeld voor iedereen “die in het kader van<br />

brandpreventie raakvlakken heeft met het onderhoud van kleine blusmiddelen”. Hierbij<br />

kan gedacht worden aan: eigenaar/gebruiker, overheid, verzekeringsbranche en<br />

beveiligingsbranche. De regeling is tot stand gekomen door samenwerking van<br />

VEBON, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid, KPN security en R2B Inspecties B.V.<br />

Het doel van de regeling is het “vastleggen en waarborgen van een minimum<br />

kwaliteitsniveau voor bedrijven die beroepshalve kleine blusmiddelen onderhouden.”<br />

De regeling bevat een aantal criteria waaraan <strong>onderhouds</strong>bedrijven moeten voldoen om<br />

een zogenaamd NCP-certificaat te verkrijgen. Deze criteria zijn onderverdeeld in<br />

criteria gesteld aan het <strong>onderhouds</strong>bedrijf, de <strong>onderhouds</strong>monteur en het <strong>onderhouds</strong>werk.<br />

Aan het <strong>onderhouds</strong>bedrijf worden algemene eisen gesteld, zoals dat onderhoud een<br />

reguliere bedrijfsactiviteit is, dat het bedrijf in is geschreven bij de Kamer van<br />

Koophandel, dat er minimaal één monteur met REOB-diploma in vaste loondienst is en<br />

dat er een werkplaats is die voldoet aan de outillage-eisen.<br />

De criteria voor deze werkplaatsoutillage zijn opgedeeld naar werkplaats en<br />

servicevoertuig/mobiele werkplaats. In beide moeten bijvoorbeeld (voor een compleet<br />

overzicht wordt verwezen naar de NCP regeling) een weeginrichting voor het wegen<br />

van CO2-patronen en een manometer voor een drukmeting in permanente druktoestellen<br />

aanwezig zijn, en moet een voldoende werkvoorraad reservedelen en <strong>onderhouds</strong>etiketten<br />

voorhanden zijn.<br />

Verder wordt gesteld dat het bedrijf moet beschikken over deskundige en vakbekwame<br />

<strong>onderhouds</strong>monteurs, die in het bezit moeten zijn van een geldig REOB-identiteitsbewijs.<br />

Dit bewijs wordt verstrekt, wanneer de gediplomeerde <strong>onderhouds</strong>monteur het<br />

diploma “Onderhoudsmonteur kleine blusmiddelen” heeft behaald c.q. wanneer de<br />

gediplomeerde <strong>onderhouds</strong>monteur heeft deelgenomen aan een aangekondigde<br />

applicatiecursus.<br />

Tot slot wordt in de Regeling kleine blusmiddelen gesteld dat het onderhoud aan kleine<br />

blusmiddelen moet voldoen aan de eisen in NEN 2559 en het REOB-voorschrift<br />

Controlewerkzaamheden aan haspels.


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

C Resultaten Eurofeu onderzoek<br />

Bijlage C.1/2


TTNO-rapport | 2005-CVB-R0352 | 1 | Januari 2006 |<br />

VROM<br />

Figuur C1: Resultaten EUROFEU onderzoek [24]<br />

Bijlage C.2/2

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!