INTERUNIVERSITAIRE KURSUS ANESTHESIE - REANIMATIE AVU
INTERUNIVERSITAIRE KURSUS ANESTHESIE - REANIMATIE AVU
INTERUNIVERSITAIRE KURSUS ANESTHESIE - REANIMATIE AVU
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>INTERUNIVERSITAIRE</strong> <strong>KURSUS</strong><br />
<strong>ANESTHESIE</strong> - <strong>REANIMATIE</strong><br />
<strong>AVU</strong><br />
<strong>ANESTHESIE</strong> BIJ PATIENTEN MET CHRONISCHE<br />
AANDOENINGEN VAN DE ADEMHALINGSWEGEN.<br />
Prof. Dr. F. CAMU<br />
Academisch Ziekenhuis, Vrije Universiteit Brussel<br />
Dienst Anesthesiologie<br />
1
Chronische longaandoeningen gaan gepaard met een gestoorde gasuitwisseling<br />
waardoor er veranderingen ontstaan in PaO2 en PaCO2. De arteriële pH blijft<br />
binnen de normale waarden door metabole compensatie via de nier (bicarbonaat<br />
retentie of excretie). De maximale metabole compensatie ontstaat na 2 à 3<br />
dagen.<br />
Men onderscheidt drie groepen van pathologische longaandoeningen :<br />
a) aandoeningen van de luchtwegen : chronische bronchitis, emfyseem, asthma,<br />
mucoviscidose. Hun kenmerk is een voornamelijk obstructief longlijden<br />
(COLD).<br />
b) parenchymateuze interstitiële longaandoeningen : sarcoidose,<br />
pneumoconiosen (silicose, asbestose, berylliose), idiopathische longfibrose,<br />
ARDS. Hun kenmerk is een voornamelijk restrictief longlijden.<br />
c) Alveolaire hypoventilatie zonder primair longlijden : metabole alkalose<br />
(functioneel), kyfoscoliose (anatomisch), neuromusculaire aandoeningen zoals<br />
myasthenie, multipele sclerose, myopathie, metabole of hormonale afwijkingen<br />
zoals obesitas of hypothyroidie, sleep apnea hypoventilatiesyndroom (SAHS),<br />
infekties van de bovenste luchtwegen (URTI).<br />
De eerste groep, de obstructieve pathologie, komt het meest frequent voor met<br />
een incidentie bij volwassenen van 25% die toeneemt met de ouderdom. De<br />
typische karakteristieken van deze ziekte omvatten : anamnese van roken,<br />
progressieve dyspnoe, tekenen van expiratoire luchtwegobstructie met geringe<br />
gevoeligheid voor bronchodilatantia, hoest met of zonder sputumproduktie, de<br />
ontwikkeling van hypoxemie en hypercapnie, frequent cor pulmonale, frequente<br />
infecties van de longen leidend tot respiratoir falen. Bronchospastische<br />
componenten kunnen aanwezig zijn.<br />
2
1. Pathofysiologie van COLD.<br />
Chronische bronchitis patiënten zijn typische “blue bloaters” met excessieve<br />
sputumproduktie en hoest. Zij ontwikkelen progressief hypoxemie, hypercapnie<br />
en cardiovasculaire pathologie. Patiënten met emfyseempathologie zijn “pink<br />
puffers” waarbij verlies van longelasticiteit predomineert. Hierdoor ontstaat<br />
verruiming van de alveolaire ruimten en van de respiratoire bronchiolen. Zij<br />
vertonen meer dyspnoe dan bronchitis patiënten wegens het groter volume<br />
fysiologische dode ruimte maar hebben een beter behoud van de arteriële<br />
bloedgassen.<br />
De pathofysiologie van COLD wordt in het bijzonder gekenmerkt door het<br />
optreden van vier fenomenen : debietberperking, auto-PEEP, stoornissen van<br />
ademhalingsregulatie en nachtelijke hypoxemie.<br />
1.1. Debietbeperking<br />
Zware COLD patiënten vertonen belangrijke expiratoire debietbeperkingen zelfs<br />
bij rusttoestand. Debietbeperkingen treden bij normale patiënten slechts op bij<br />
geforceerde expiratie. Debietlimitering ontstaat wanneer een zogenaamd equal<br />
pressure point (EPP) optreedt in de intrathoracale luchtwegen tijdens expiratie.<br />
Bij een normale patiënt zal tijdens rustige expiratie de intraluminale druk van de<br />
luchtwegen steeds de intrapleurale druk overtreffen omwille van de alveolaire<br />
elastische kracht. Dit effekt van de alveolaire elasticiteit vermindert<br />
stroomafwaarts in de luchtwegen. Bij een geforceerde expiratie kan de intra-<br />
pleurale druk even groot zijn als de intraluminale druk op een zeker niveau van<br />
de luchtwegen (EPP) zodat op deze plaats dan een beperking van het expiratoir<br />
debiet ontstaat. Toename van de expiratoire inspanning zal geen verhoging in<br />
debiet veroorzaken voor een gegeven longvolume. De debietbeperking<br />
veroorzaakt dyspnoe door stimulatie van de mechanoreceptoren in de adem-<br />
3
halingsspieren, de thoraxwand en de luchtwegen distaal van het EPP. Elke<br />
toename in de ademhalingsarbeid zal automatisch leiden tot een toename in<br />
dyspnoe bij debietbeperkte patiënten. Deze debietbeperkingen hebben tevens<br />
implicaties voor de mechanische ventilatie van deze patiënten (zie verder).<br />
De ademhalingsarbeid kan vier tot vijfmaal groter zijn bij patiënten met COLD<br />
pathologie in vergelijking met normale patiënten. Bij COLD zal de normale<br />
spieraktiviteit voor het ademen ongeveer 20 % van het totaal zuurstofverbruik<br />
vertegenwoordigen. Om dit te compenseren is dus een belangrijke toename in<br />
hartdebiet noodzakelijk. Hiermede moet men rekening houden bij ventilator<br />
weaning van deze patiënten.<br />
1.2. Auto PEEP<br />
Cold patiënten ademen volgens een patroon dat de expiratie onderbreekt<br />
vooraleer de alveolaire druk verminderd is tot de atmosferische druk. Deze<br />
onvolledige expiratie is te wijten aan een combinatie van factoren waaronder<br />
debietbeperking, verhoogde ademhalingsarbeid en verhoogde luchtweg-<br />
weerstand. Deze onderbreking leidt dus tot een verhoging van het eindexpiratoir<br />
longvolume boven de functionele residuele capaciteit (FRC), zelfs indien deze<br />
FRC reeds verhoogd is wegens verlies van longelasticiteit. De positieve druk in<br />
de alveoli die zich aldus opbouwt bij eindexpiratie wordt “auto PEEP” of<br />
“intrinsieke PEEP” genoemd. Tijdens spontane ademhaling moet de<br />
intrapleurale druk dus dalen tot een niveau dat de auto PEEP compenseert<br />
vooraleer een inspiratoir debiet kan beginnen. Bijgevolg hebben COLD<br />
patiënten een verhoogde inspiratoire arbeid die zich voegt bij de reeds verhoogde<br />
expiratoire arbeid.<br />
Auto PEEP wordt meer belangrijk zelfs bij mechanische ventilatie. Het is direct<br />
evenredig met het adem tijvolume (Vt) en invers proportioneel met de expiratie<br />
tijd. De aanwezigheid van auto PEEP wordt meestal niet gedetecteerd door de<br />
4
manometer van de respirator. Auto PEEP kan belangrijke hemodynamische<br />
effekten hebben (toename van de pulmonaire vaatweerstand en rechter<br />
harthypertrofie) en ontwikkelt zich frequent tijdens één-long anesthesie.<br />
1.3. Ademhalingsregulatie<br />
Voorheen dacht men dat chronische hypoxische/hypercapnische patiënten voor<br />
hun ventilatie afhankelijk waren van de hypoxische prikkel en ongevoelig<br />
werden voor veranderingen in PaCO2. Dit verklaarde de klinische observatie dat<br />
COLD patiënten in respiratoir falen een hypercapnisch coma ontwikkelden bij<br />
administratie van hoge concentraties zuurstof (FiO2). In feite is slechts een kleine<br />
fractie van de toename in PaCO2 bij deze patiënten te wijten aan een verminderde<br />
ademhalingsregulatie gezien de minuutventilatie bij hen onveranderd blijft. De<br />
PaCO2 stijgt omdat de hoge FiO2 een relatieve alveolaire hypoventilatie<br />
veroorzaakt met een toename in dode ruimte. Dit is te wijten aan redistributie<br />
van de bloedperfusie uit longzones met relatief normale ventilatie/perfusie (V/Q)<br />
verhouding naar zones met zeer lage V/Q ratio’s. M.a.w., de hoge FiO2<br />
onderbreekt de hypoxische pulmonaire vasoconstrictie in alveolen met lage V/Q<br />
verhouding. De bloedperfusie herstelt zich in deze zones waarbij de lage<br />
alveolaire PO2 opgeheven wordt door de toename van de FiO2 doch zonder enige<br />
verbetering in ventilatie. De alveolaire ventilatie wijzigt niet en de PaCO2 stijgt<br />
zonder adaptatie van het minuut volume. Deze redistributie van het pulmonair<br />
bloed vertegenwoordigt dus een “ pulmonaire steal” van bloeddebiet uit zones<br />
met korrekte V/Q ratio’s zodat deze relatief overgeventileerd worden en<br />
bijgevolg een toename in alveolaire dode ruimte optreedt.<br />
Tijdens anesthesie bij normale patiënten is de meest frequente oorzaak van een<br />
intraoperatieve daling van PaO2 de toename in V/Q mismatching en de meest<br />
frequente oorzaak van toename van PaCO2 een inadequate minuut ventilatie.<br />
5
Nochtans, bij COLD patiënten is de toename in PaCO2 tijdens de administratie<br />
van hoge inspiratoire zuurstoffracties ook te wijten aan de gewijzigde<br />
ventilatie/perfusie verhoudingen.<br />
1.4. Nachtelijke hypoxemie<br />
Patiënten met COLD desatureren frequenter en in meer belangrijke mate dan<br />
normale patiënten tijdens de slaap. Dit is te wijten aan de snelle en<br />
oppervlakkige ademhaling die optreedt bij alle patiënten tijdens de REM slaap.<br />
Bij COLD patiënten die lucht ademen veroorzaakt dit een belangrijke toename in<br />
de Vd/Vt ratio en een vermindering in alveolaire en arteriële zuurstofspanningen.<br />
Er is geen verhoogde incidentie van SAHS bij COLD patiënten. Deze tendens<br />
tot desaturatie gecombineerd met de postoperatieve afname van FRC en opiaat<br />
analgesie verklaren dus het hoge risico voor belangrijke hypoxemie tijdens de<br />
slaap in de postoperatieve fase.<br />
2. Farmacotherapie.<br />
Bronchodilatantia zijn nuttig bij COLD patiënten zelfs al veroorzaken zij geen<br />
veranderingen op de standaard longfunctietesten. De debietbeperking tijdens<br />
geforceerde expiratie is te wijten aan mechanische faktoren extern aan de<br />
luchtwegen, in hoofdzaak het verlies aan elasticiteit en elastische kracht.<br />
Bronchodilatantia hebben hierop geen effekt. Bij asthma patiënten integendeel<br />
wordt de expiratie beperkt door de interne diameter van de niet-collabeerbare<br />
luchtwegen en de bronchoconstrictie. Verschillende studies hebben aangetoond<br />
dat hoge doseringen β2-agonisten de hyperinflatie van de thorax reduceren en de<br />
inspanningstolerantie verbeteren zonder toename van de debieten bij zware<br />
COLD patiënten. De β2-agonisten verbeteren tevens de respiratoire compliantie<br />
bij geventileerde COLD patiënten.<br />
6
β2-agonisten zijn nu eerste lijn therapie voor COLD patiënten terwijl theofylline<br />
thans tweede of derde keuze is. Theofylline kan de debieten verbeteren doch<br />
heeft geen merkbare invloed op de inspanningstolerantie of de dyspnoe.<br />
Patiênten met COLD vereisen een maximale bronchodilatatie therapie.<br />
Ipratropium bromide (Atrovent) is een parasympatholytische bronchodilatator en<br />
is nuttiger bij COLD dan bij asthma. Het piek bronchodilaterend effekt is<br />
vertraagd (30 - 90 min) in vergelijking met dit van β2-agonisten. Er bestaat een<br />
bepaalde synergie met β2-agonisten terwijl parasympatholytica ook nuttig zijn bij<br />
postoperatief bronchospasme weerstandig aan β2-agonisten en theofylline. Een<br />
aerosol van β2-agonisten en ipratropium wordt dus best 60 - 90 min voor de<br />
anesthesie toegediend.<br />
3. Preoperatieve evaluatie.<br />
De anamnese van sputumproductie, hoest, dyspnoe en inspanningstolerantie zijn<br />
de meest nuttige aanduidingen van omvang van de pathologie en optimale<br />
therapie. Bij alle patiënten moet een ECG verricht worden om de rechter<br />
atriale/ventriculaire hypertrofie te evalueren. Arteriële bloedgasanalyse is<br />
geindiceerd voor majeure chirurgie om een referentiepunt te hebben voor de<br />
postoperatieve ventilatie. Tevens is tijdens de postoperatieve fase spirometrie<br />
(FEV1, FEV1/FVC, FEF25-75) nuttig voor de verdere behandeling.<br />
4. Bijkomende afwijkingen.<br />
4.1. Bullae<br />
Emfyseem bullae gaan verwijden bij gebruik van lachgas of positieve<br />
drukventilatie en kunnen scheuren met intraoperatieve pneumothorax tot gevolg.<br />
Een essentieel begrip is dat alle bullae communiceren met de luchtwegen maar<br />
zich niet met eenzelfde snelheid ledigen. De omvang van een bulla is evenredig<br />
met de gemiddelde luchtwegendruk over de ganse respiratoire cyclus. Bullae<br />
7
comprimeren niet het omringend longweefsel en hebben een negatieve<br />
intrabullaire druk tijdens spontane ventilatie bij FRC. De intrabullaire druk<br />
wordt positief in verhouding tot de gemiddelde luchtwegendruk tijdens<br />
gecontroleerde ventilatie.<br />
4.2. Rechter ventrikeldysfunctie<br />
Rechter ventrikeldysfunctie bestaat bij 50 % der COLD patiënten. De<br />
dysfunctionele rechter ventrikel is, zelfs indien gehypertrofieerd, weinig tolerant<br />
aan akute verhoging van afterload (zoals de overgang van spontane naar<br />
gecontroleerde ventilatie). De funktie van het rechter ventrikel wordt kritisch<br />
voor het behoud van het hartdebiet wanneer de druk in de arteria pulmonalis<br />
stijgt.<br />
Hypoxemie is de oorzaak van de rechter ventrikeldysfunctie en de verdere<br />
progressie tot cor pulmonale. Patiënten met episodische hypoxemie en normaal<br />
longweefsel (bvb. centrale alveolaire hypoventilatie, SAHS) ontwikkelen<br />
dezelfde cardiale problemen als de COLD patiënten. Cor pulmonale bestaat bij<br />
40 % van COLD patiënten met een FEV1 < 1 liter en bij 70 % met een FEV1 <<br />
0,6 liter. De enige nuttige behandeling voor rechter ventrikeldysfunctie is de<br />
verbetering van de PaO2 (door verhoging FiO2, bronchodilatatie). Diuretica en<br />
flebotomie (indien hematocriet > 55 %) verminderen de symptomen van rechter<br />
ventrikel falen.<br />
4.3. Intercurrente respiratoire problemen<br />
Vier behandelbare klinische problemen moeten geëlimineerd worden vóór de<br />
heelkunde : atelectase, bronchospasme, infectie en longoedeem. Atelectase<br />
stoort de lokale lymfocyt en macrofage funkties in de long en predisponeert tot<br />
8
infectie. Bronchiale hyperreactiviteit ontstaat secundair op congestief falen.<br />
Longoedeem kan optreden bij COLD met zeer afwijkende radiologische<br />
distributies (lobair, unilateraal, etc.).<br />
4.4. Fysiotherapie<br />
COLD patiënten hebben minder postoperatieve pulmonaire verwikkelingen<br />
wanneer een perioperatief programma van ademhalingskinesitherapie gevolgd<br />
wordt. Zelfs bij de meest zware COLD patiënt is het mogelijk door fysiotherapie<br />
en oefeningen de inspanningstolerantie te verbeteren. Weinig verbetering wordt<br />
echter gezien voor één maand. Het is dus bij zware COLD patiënten aan te raden<br />
deze intensieve fysiotherapie verschillende maanden voor de majeure heelkunde<br />
te laten plaatsvinden. COLD patiënten met excessieve sputumproduktie hebben<br />
het meeste baat bij ademhalingskinesitherapie. De sputum klaring is afhankelijk<br />
van 2 factoren : viscositeit van het mucus en snelheid van het luchtdebiet.<br />
Frequente oefeningen houden de mucuslaag fijn wat in feite neerkomt op een<br />
vermindering van viscositeit. Aangepaste humidificatie van de ingeademde lucht<br />
vermijdt uitdroging van de mucus en vorming van meer belangrijke sputum<br />
proppen door irritatie op andere plaatsen. Een verhoogd expiratoir luchtdebiet<br />
wordt bekomen door bronchodilatatie en verbetert tevens de functie van de<br />
ademhalingsspieren.<br />
4.5. Roken<br />
De incidentie van postoperatieve respiratoire complicaties daalt maar wanneer<br />
het roken gestopt wordt minstens acht weken voor de heelkunde (incidentie daalt<br />
van 56 % naar 17 %). Ook de spiegels carboxyhemoglobine verminderen en de<br />
immunitaire funkties verbeteren.<br />
9
5. Intraoperatieve behandeling.<br />
5.1. Regionale anesthesie<br />
Rachianesthesie of epidurale anesthesie kunnen aanleiding geven tot<br />
verminderde hoestcapaciteit. Bovendien vermindert het piek expiratoir debiet<br />
met 18 % en de geforceerde vitale capaciteit (FVC) met 8 %. Alhoewel dit<br />
verlies aan pulmonaire functie bij een hoger neuraxiaal blok in overweging moet<br />
genomen worden is het onwaarschijnlijk dat dit belangrijke problemen<br />
veroorzaakt bij COLD patiënten. Bij deze patiënten bestaat ook een hoge<br />
incidentie van ipsilaterale hemidiafragmatische parese bij gebruik van<br />
interscaleen (100 %) of supraclaviculair (30 - 80 %) blok van de plexus<br />
brachialis.<br />
5.2. Algehele anesthesie - spontane ventilatie<br />
De veranderingen in FRC en alveolo-arteriële zuurstofgradient zijn identiek voor<br />
COLD en normale patiënten. Spontane ventilatie veroorzaakt een belangrijker<br />
intraoperatieve stijging van PaCO2 bij COLD patiënten dan bij normale<br />
patiënten. De PaCO2 stijgt frekwent tot meer dan 70 mmHg gedurende bvb.<br />
halothane-zuurstof anesthesie. Dit werd toegeschreven aan een afname van de<br />
hypoxische en hypercapnische aandrijving van de ademhaling bij COLD<br />
patiënten. Deze verhoogde PaCO2 en de vertraagde uptake van volatiele<br />
anesthetica bij patiënten met V/Q wanverhoudingen hebben geleid tot het<br />
vermijden van spontane ventilatie tijdens anesthesie bij COLD.<br />
Nochtans, zoals reeds voorheen vermeld, is de toename in PaCO2 te wijten aan<br />
wijzigingen in V/Q veroorzaakt door de hoge inspiratoire zuurstoffractie en heeft<br />
dit niets te zien met een aantasting van de ademhalingsregulatie. Algemene<br />
anesthesie en spontane ventilatie bij normale personen veroorzaakt een toename<br />
van de absolute shunt door de ontwikkeling van atelectase zonder een majeure<br />
wijziging in V/Q verhoudingen. Bij patiënten met COLD is dit niet het geval.<br />
10
Zij ontwikkelen geen atelectase maar de pulmonaire perfusie verplaatst zich in<br />
meer belangrijke mate naar zones met extreem lage V/Q verhoudingen. Bij<br />
COLD bestaat wel een enorm potentieel voor de ontwikkeling van atelectase<br />
indien een relatief oplosbaar gasmengsel gebruikt wordt zoals 100 % zuurstof of<br />
60 % - 40 % N2O/O2 (cfr. de mechanismen verantwoordelijk voor<br />
debietbeperking). De optimale oplossing voor COLD patiënten is waarschijnlijk<br />
spontane geassisteerde ventilatie met een niet-aritmogeen volatiel anestheticum<br />
in een zuurstof/luchtmengsel waarbij men een verhoogde PaCO2 aanvaardt en de<br />
FiO2 titreert om een zuurstofsaturatie > 90 % te behouden.<br />
Een relatief diep niveau van algehele anesthesie moet behouden blijven om<br />
hoesten te vermijden.<br />
5.3. Gecontroleerde ventilatie<br />
Positieve druk ventilatie is onafwendbaar voor de meeste heelkundige<br />
behandelingen. De acute opstoot van afterload veroorzaakt door de positieve<br />
druk ventilatie kan leiden tot rechter ventrikeldistensie, links shift van het<br />
interventriculair septum met hypotensie en afname van het hartdebiet. Standaard<br />
behandelingen zoals het opvoeren van de veneuze return door veranderingen in<br />
positie en vochttoediening zullen enkel de septale shift verergeren en geen<br />
verbetering in hartdebiet teweegbrengen. Dierexperimenten tonen dat voor de<br />
opvang van acute toename van rechter ventrikel afterload het beter is de<br />
systemische vasculaire weerstand te doen toenemen met vasopressoren om aldus<br />
de hypotensie te controleren. Waarschijnlijk zal de verhoogde systemische<br />
vasculaire weerstand de rechter ventrikel myocardperfusie verbeteren of, door<br />
het verhogen van de linker ventrikel afterload, de verplaatsing van het<br />
interventriculair septum corrigeren zodat een verbetering van het hartdebiet ook<br />
plaatsvindt.<br />
11
Andere behandelingen voor de hemodynamische storingen veroorzaakt door<br />
positieve druk ventilatie bij zware COLD patiënten omvatten het gebruik van een<br />
lager ademteugvolume (Vt) en van verlengde expiratietijden.<br />
6. Postoperatieve behandeling.<br />
6.1. Postoperatieve ventilatie<br />
Indien voldoende analgesie adequate hoestfunktie en ademteugvolumes toelaat<br />
wordt vroege tracheale extubatie aangeraden bij deze patiënten. De relatie tussen<br />
postoperatieve ventilatie en optreden van respiratoire complicaties is echter niet<br />
evident bij COLD patiënten.<br />
6.2. Ventilatiemethoden<br />
Recent werd aangetoond dat COLD patiënten beter evolueren wanneer PEEP of<br />
CPAP gebruikt worden. PEEP of CPAP laten de patiënt met auto-PEEP toe een<br />
inspiratoir gasdebiet te beginnen met minder wijziging in intrapleurale druk en<br />
minder ademhalingsarbeid, en dit geldt eveneens voor het ontwennen van<br />
mechanische ventilatie. De PEEP mag ten hoogste 50- 70 % zijn van de auto-<br />
PEEP. Indien de externe PEEP deze waarde overschrijdt ontstaat hyperinflatie.<br />
De titrering van de PEEP is dus zeer kritisch.<br />
Asthmatische patiënten ontwikkelen gewoonlijk meer hyperinflatie met het<br />
toevoegen van een PEEP omdat hun ventilatie niet debietbeperkt is.<br />
Pressure support ventilatie (PSV) en pressure control ventilatie zijn eveneens<br />
helpvol voor patiënten met COLD. De limiet voor toename van de piek<br />
luchtwegendruk vermindert het risico op barotrauma en PSV kan de<br />
ademhalingsarbeid doen afnemen.<br />
12
6.3. Zuurstoftherapie<br />
Bewaakte zuurstoftherapie vormt geen risico voor COLD patiënten. Studies bij<br />
postthoracotomie patiënten toonden dat het stopzetten van zuurstoftoevoer na de<br />
eerste postoperatieve dag aanleiding gaf tot toename van de rechter<br />
ventrikeldrukken. Dit ging gepaard met een hogere incidentie van atriale tachy-<br />
aritmie. Het lijkt dus wenselijk de COLD patiënten met zuurstof te behandelen<br />
met adequate monitoring gedurende de eerste drie postoperatieve dagen wanneer<br />
de FRC nog sterk gedaald is.<br />
7. Asthma.<br />
7.1. Corticosteroïden<br />
Voor asthmabehandeling wordt thans meer gebruikt gemaakt van cortico-<br />
steroïden. Ontsteking van de luchtwegen is inderdaad een belangrijk aspect van<br />
de pathofysiologie van asthma. Steroiden verminderen de niet-specifieke<br />
luchtweg hyperreactiviteit en zijn bijgevolg therapeutisch en profylactisch. Het<br />
wordt aangeraden de steroide therapie eerst te beginnen eerder dan de broncho-<br />
dilatatie therapie te verhogen. Geïnhaleerde corticosteroïden worden weinig<br />
geabsorbeerd en veroorzaken minder iatrogene verwikkelingen dan systemische<br />
therapie. Voorgestelde doseringen van beclomethasone zijn 800 tot 1000<br />
µg/dag.<br />
Corticosteroïden kunnen potentieel de hypothalamus-hypofyse-bijnieras<br />
inhiberen met perioperatieve Addison crisis. Bij volwassen patiënten gebeurt dit<br />
slechts vanaf doseringen van 1.600 µg/dag per inhalatio. Bij kinderen is de<br />
limiet 400 µg/dag. Systemische steroiden verminderen eveneens de luchtwegen<br />
hyperreactiviteit doch veel laattijdiger met een maximum effekt de derde dag.<br />
13
7.2. β2-agonisten<br />
Zoals steroiden zijn β2-agonisten zowel therapeutische als profylactische<br />
behandelingen voor bronchospasmen. De β2-agonisten moeten preoperatief<br />
toegediend worden zelfs bij asymptomatische asthma patiënten. Nieuwere β2-<br />
agonisten met langere werking zijn thans beschikbaar. Formoterol verbetert bvb.<br />
de FEV1 gedurende 12 uur (salbutamol 3 uur). Bij acute opstoot kunnen asthma<br />
patiënten tachyfylaxie voor β-agonisten vertonen waarschijnlijk door β-receptor<br />
down-regulatie. Parenterale corticosteroïden kunnen deze tachyfylaxie omkeren<br />
binnen de 6 uur.<br />
7.3. Intraoperatieve behandeling<br />
De meest frekwente oorzaak van intraoperatief bronchospasme is manipulatie<br />
van de luchtwegen tijdens een te lichte graad van algehele anesthesie.<br />
Bronchospasme kan optreden tijdens spinale en epidurale anesthesie. De<br />
bronchospasmen die optreden tijdens locoregionale anesthesie zouden hun<br />
oorsprong vinden in inhibitie van catecholamine secretie (bvb. block van T10-L1)<br />
waarbij normale vagale reflexen intact blijven.<br />
7.4. Status asthmaticus<br />
Deze patiënten worden best behandeld met niet-aritmogene volatiele anesthetica<br />
zoals isoflurane. Deze anesthetica verminderen de reflexaktiviteit thv. de<br />
luchtwegen en hebben een direkt bronchodilaterend effekt afhankelijk van de<br />
dosering. Normocapnie tijdens mechanische ventilatie van asthma patiënten is<br />
niet vereist. De meest frekwente doodsoorzaak van geventileerde asthma<br />
patiënten is barotrauma en hemodynamisch falen. De behandeling moet streven<br />
de piek luchtwegdruk te beperken tot < 50cm H2O en dit ongeacht het niveau van<br />
PaCO2 (zelfs tot 90 mmHg).<br />
14
8. Sleep apnea hypoventilatie syndroom (SAHS).<br />
Het sleep apnea hypoventilatie syndroom is een groep van chronische slaap en<br />
slaap gerelateerde ademhalingsstoornissen die episodische nachtelijke<br />
hypoxemie en hypercapnie veroorzaken. Er zijn twee majeure subgroepen :<br />
obstructieve apnea en centrale hypoventilatie. De patiënten kunnen onwetend<br />
zijn van hun pathologie. De diagnose ervan moet in overweging genomen<br />
worden wanneer patiënten tekenen vertonen van slaapgebrek (somnolentie<br />
tijdens de dag, hoofdpijn ‘s morgens, etc.) of van onverklaarde rechter ventrikel<br />
hypertrofie. Deze patiënten zouden in een slaaplaboratorium moeten<br />
geëvalueerd worden vóór de heelkunde gezien het type van SAHS de<br />
anesthetische behandeling beïnvloedt. Patiënten met obstructief apnoe hebben<br />
meestal structurele afwijkingen van de bovenste luchtwegen met kans op<br />
moeilijke tracheale intubatie en pulmonaire beademing. Bewuste tracheale<br />
intubatie kan nodig zijn.<br />
Patiënten met centrale hypoventilatie vertonen een majeur risico voor<br />
postoperatieve hypoxemie wanneer opioïde analgetica worden toegediend<br />
(volgens eender welke weg). Zij vereisen een continue ademhalingsbewaking en<br />
locoregionale analgesie wanneer mogelijk.<br />
Rechter ventrikel hypertrofie werd gevonden bij meer dan 70 % der patiënten<br />
met obstructieve SAHS. Deze patiënten vertonen dezelfde hemodynamische<br />
problemen met positieve drukbeademing als COLD patiënten. Ook deze<br />
patiënten moeten zuurstof toegediend krijgen in de postoperatieve periode om<br />
hun rechter ventrikelfunktie te verbeteren.<br />
9. Infekties van de bovenste luchtwegen (URTI).<br />
Het risico van electieve heelkunde bij patiënten met URTI blijft controversieel.<br />
Kinderen vertonen een verhoogd risico van luchtwegobstructie en transiënte<br />
hypoxemie bij algehele anesthesie tijdens een URTI. Er lijkt geen evidentie<br />
15
hieromtrent te bestaan voor volwassen patiënten. Niettemin neemt de bronchiale<br />
hyperreactiviteit toe bij alle patiënten met URTI en dit kan tot 7 weken duren.<br />
Alhoewel URTI geen absolute contra-indicatie is voor electieve anesthesie lijkt<br />
het dus wenselijk, wanneer mogelijk, electieve heelkunde te postponeren voor 6<br />
weken bij patiënten met een onderliggende chronische respiratoire pathologie en<br />
bij kinderen.<br />
16