CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
CLAIRLIEU - Canons Regular Blog
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
DES C.M.F iiK,\:,Shl!K<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
GEWIJD A AN DE<br />
GBSCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />
I N II 0 U D<br />
In Memorum I Irs Willcm SfKigers Krnislieer . . . . p. 3<br />
DRS R. JANSSEN<br />
ChronologisciK Bibliografie Sangers ..... p. 9<br />
PR G.Q. RIDKERS<br />
Or Orckwliismricus Dr. Henri V-.i, Rooijen 6sc ... p. 13<br />
DR. A. RAMAEKERS<br />
llci iractaal ,,De conventualitate" van Prior fojjjinnes Spijdt van<br />
Maricnlrclr ( 1656-1676) . . . . . . jb<br />
DR G.Q. RliljNERS<br />
A Mirvrv i.i European Crosier Historiography in the last lilry steads p<br />
ZESENVEERTIGSTE<br />
JAARGANG<br />
19 8 8<br />
C I. A I R L [ED A C 11 li I.
<strong>CLAIRLIEU</strong><br />
TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />
GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />
ZESENVEERTIGSTE<br />
JAARGANG<br />
19 8 8<br />
<strong>CLAIRLIEU</strong> —ACHEL
IN MEMORIAM<br />
DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />
Geboren te Stevensweert (Ndl.) 18 januari 1915. Humaniora aan het<br />
H.-Kruiscollege te Maaseik 1928-1934. lngetreden bij de Kruisheren<br />
te Diest 27 aug. 1934. Professie te Diest 28 aug. 1935. Philosophie<br />
te Achel 1935-1937. Theologie te Diest 1937-1941. Priestergewijd te<br />
Leuven door Mgr. Carton de Wiart 25 aug. 1940. Licentiaat Geschiedenis<br />
Universiteit Leuven 1946. Benoemd voor Maaseik 27 aug. 1946.<br />
Leraar Geschiedenis tot 30 juni 1972.<br />
Stichter-voorzitter van de Culturele, Geschied- en Oudheidkundige<br />
Kring Maaseik vana/1947. Laureaat van de Juliana-Boudewijn-Prijs<br />
1966. Ridder in de Kroonorde (Belgie). Ridder in de Orde van<br />
Oranje-Nassau (Ndl.). Ereburger van Stevensweert. Drager van talloze<br />
andere onderscheidingen van kerkelijke, culturele en folkloristische<br />
verenigingen. Overleden te Maaseik op 6 juli 1987. Begraven te<br />
Heppeneert op 11 juli 87. Postuum: Ereburger van Maaseik.<br />
Cfr. Sangers heeft ons vorig jaar verrast door zijn plotse dood op<br />
6 juli 1987. Hij was 72 jaar. Het was eigenlijk niet te geloven. Dagelijks<br />
nog in voile activiteit ... gei'nteresseerd voor en bezig met talloze<br />
culturele, historische, folkloristische e.a. activiteiten.<br />
Van opleiding was hij historicus. Bijna 30 jaar stond hij in de klas<br />
waar hij zijn leerlingen op originele manier het vak geschiedenis doceerde.<br />
Doceren is eigenlijk niet het juiste woord ... hij maakte ze gewoon<br />
wild voor geschiedenis, zodat de studiemeesters in de studiezaal<br />
moesten ingrijpen tegen knapen die de ganse week met geschie<br />
denis bezig bleven.<br />
Meer dan 40 jaar geleden stichtte hij met enkele vrienden de Cul<br />
turele, Geschied- en Oudheidkundige Kring van Maaseik, een
4 IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />
van de meest actieve Kringen in Maaseik. Tot aan zijn dood was hij<br />
nog altijd de voorzitter ervan.<br />
Duizenden toeristen heeft hij door Maaseik gegidst. Toen hij 40<br />
jaar geleden als eerste met groepen toeristen door Maaseik begon te<br />
wandelen, werd er door sommigen wel eens spottend mee gelachen<br />
... Wat wil je in Maaseik toch met toeristen gaan beginnen ! De manier<br />
waarop hij aan die toeristen de historie van Maaseik overbracht,<br />
was ook soms voorwerp van kritiek ... Met zijn originele verhalen en<br />
fantasie deed hij af en toe de historische waarheid wel eens geweld<br />
aan ... maar wat hij de mensen wel overbracht, was dat ze zich gingen<br />
interesseren voor de historische schoonheid van grote en kleine<br />
monumenten ... dat ze die gingen respecteren, conserveren en restaureren<br />
... en dan is het misschien minder belangrijk of zo een gevel<br />
nu in 1662 of in 1682 werd gebouwd. Met zijn humor en fantasie<br />
wist hij de dingen zo te relativeren en de mensen te animeren dat het<br />
droog wetenschappelijk-historische op de achtergrond kon blijven.<br />
Intussen kreeg Maaseik, mede onder zijn impuls, een aantal musea<br />
die uniek zijn en groeide de V.V.V. uit tot een organisatie die het<br />
hele toeristisch seizoen met talloze mensen en talloze initiatieven<br />
Maaseik in de kijker plaatst.<br />
Het hele jaar door ook was Pater Sangers bezig met kleine en grote<br />
publicaties op allerhande terreinen. Zijn vriend Roger Janssen publiceerde<br />
in het tijdschrift ,, Limburg" zijn bibliografie die 18 biz.<br />
beslaat met om en nabij de 400 titels. (aug. 1987 p. 148-165)<br />
Heel bijzonder heeft hij zich altijd ingezet voor alles wat Limburg<br />
en de toenadering tussen de beide Limburgen betrof. Honderden<br />
conferenties, lezingen en debat-avonden heeft hij gegeven. Holland<br />
of Nederland, Belgie of Vlaanderen waren niet zo direct begrippen<br />
waar hij warm voor kon lopen. Maar van Limburg kon hij nooit ge-<br />
noeg krijgen. In dat kader kon men hem aanspreken voor de meest<br />
diverse activiteiten en initiatieven. Historische stoeten, Culturele<br />
avonden, de bonte wereld van het Carnavalsleven in Maas- en Rijn-<br />
land, de Limburgse Schutterijen, Dialect- en Voordrachttornooien,<br />
folkloristische en gastronomische ,, werkvergaderingen'', zitting nemen<br />
in jury's aan beide kanten van de Maas tot in het Duitse grens-<br />
land toe ... zijn agenda stond er barstensvol van.<br />
Een onderwerp dat hem bijzonder aan het hart lag bij zijn talrijke<br />
conferentie-avonden was ,, Siemkensheuvel''. Vanuit zijn sociale en<br />
pastorale bewogenheid was hij 30 jaar geleden begonnen met de uit-
IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER 5<br />
bouw van een Woonwagen-centrum. Als eerste in Limburg ... helemaal<br />
gegroeid uit zijn initiatief en eindeloze bedelacties ... met de<br />
hulp van talrijke vrienden en relaties ... kwam er de aanleg van een<br />
25-tal standplaatsen met eigen accommodatie, met klaslokalen, een<br />
kapel en ontmoetingscentrum, een jeugdclub, een vrouwenbond en<br />
een vriendenkring ... het werd zijn levenswerk.<br />
Pater Sangers was erbij toen op 26 aug. 1941 onze Kring ^lairlieu"<br />
in Hannut zijn eerste vergadering hield. In de verslagenbundels<br />
staan ze vermeld: C. Van Mechelen, E. Fontaine, Dr. A. van<br />
Asseldonk, M. Hoeven, Th. Paumen, A. Lantin, M. Colson, W. San<br />
gers waren de ,, Stichters''.<br />
Hij heeft in ons tijdschrift gepubliceerd. In de 46 jaargangen komen<br />
zijn naam en zijn bijdragen op een 70-tal plaatsen voor. Voor<br />
iemand met zo een druk bezette agenda was er niet zoveel ruimte<br />
voor uitgebreid wetenschappelijk werk in Clairlieu. Trouwens hij<br />
hield meer van het populair benaderen van geschiedenis. Roger Janssen<br />
maakte de hierna volgende bibliografie, geselecteerd rond het<br />
thema: over en rond de Kruisheren.<br />
Op zaterdag 11 juli 87 had in de hoofdkerk van Maaseik de uitvaart<br />
plaats. Een uitvaart met zoveel volk en met een zo gevarieerd<br />
publiek is er in Maaseik wel nooit geweest. Uit de homilie van Prior<br />
Kreuwels enkele fragmenten.<br />
Pater Sangers laat op velerlei gebied een grote leemte achter. Zijn<br />
levensmodel is onnavolgbaar maar zijn levenshouding bergt waarden<br />
in zich die gelden voor iedereen en voor altijd. We hebben in de<br />
laatste week veel over hem gesproken ; er werd heel wat over hem ge<br />
publiceerd in dag- en weekbladen, aan de radio, in speciale edities<br />
van verenigingen. De reacties uit beide Limburgen zijn overweldigend.<br />
Het is alsof we zijn leven willen vasthouden en toch, we weten<br />
het: het is voorbij. Maar het geloof waarin we hier samen zijn, dat<br />
geloof dat ook het zijne was en dat hij op gans eigen wijze zijn hele<br />
leven als priesterkloosterling heeft uitgedragen en voorgeleefd in<br />
woord en daad, dat geloof zegt ons wel dat deze mens niet vergeefs<br />
geleefd heeft en dat hij nog leeft door de dood heen.<br />
Maar als wij nu, na bijna een week, afscheid nemen en spreken<br />
over deze veelzijdige en merkwaardige man, over deze originele maar<br />
zeer evangelisch bewogen confrater-kruisheer, over deze voor iedereen<br />
toegankelijke en beschikbare vriend, dan gaan we ons — als we zien<br />
hoe plots een rijk en vruchtbaar leven wordt afgebroken — onwille-
IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />
keurig de vraag stellen: waar gaat het nu uiteindelijk om in het le<br />
ven van een mens.<br />
De waardenschaal van het evangelie is anders dan de waardenschaal<br />
die gewoonlijk door ons mensen gehanteerd wordt.<br />
Ik vermoed dat u het met mij eens bent dat wij tegen deze achtergrond<br />
met ere afscheid mogen nemen van Willem Sangers. In de<br />
vroege maandagmorgen, zal Hij de stem van de Heer gehoord hebben<br />
die zei: ,,Kom Willem, het is genoeg geweest", want zo ging<br />
pater Sangers om met zijn Heer.<br />
En tot zijn verwondering zal hij gehoord hebben:<br />
,,Ik was degene voor wie je altijd klaar stond.<br />
Ik was degene die nooit vergeefs een beroep op jou deed.<br />
Ik was degene voor wie je altijd tijd en een bemoedigend woord over<br />
had.<br />
Ik had honger, ik had dorst, ik was degene voor wie je deed<br />
wat niemand weet, wat niemand gezien heeft heb Ik gezien en<br />
waar geen woorden voor waren heb Ik gehoord, kom binnen in mijn<br />
vreugde".<br />
Pater Sangers had veel talenten, hij heeft hard gewerkt en hij heeft<br />
ontzettend veel gerealiseerd maar hij deed het voor anderen en hij<br />
deed het voor de armen die honger hadden, die ziek waren of naakt<br />
en waar Chrisms zich mee identificeert in het evangelie.<br />
Pater Sangers ondekte de honger van mensen, die genoeg te eten<br />
hadden en voldoende geld, maar die nood hadden aan warmte en<br />
begrip, die naakt waren omdat ze zich door iedereen verlaten en ver-<br />
stoten voelden, zij vonden bij hem ruimte, hij stond open voor ieder<br />
een, hij wist te luisteren en te waarderen.<br />
Mensen die zich onbemind en ongewenst, eenzaam of verlaten<br />
voelden, die het geloof en de hoop in het leven verloren hadden, die<br />
niet meer konden glimlachen, zij konden bij hem terecht en hij heeft<br />
ze bezocht zoals Jezus in het evangelie verhaalt.<br />
Pater Sangers gaf die mensen weer moed en vertrouwen doordat hij<br />
ze in hun waarde liet en bevestigde in hun reele menselijke mogelijk-<br />
heden en steeds het goede en positieve wist te benadrukken waaruit<br />
ze weer moed en vertrouwen putten.<br />
Hij trad de mensen tegemoet met een bevrijdende spontanei'teit,<br />
met menselijke eenvoud, met aanstekelijke vreugde en een volgehou-<br />
den dienstbaarheid. Hij was ook een wijs man. Een wijs man weet te<br />
relativeren en dit heeft ook alles te maken met humor, het relative-<br />
ren van zichzelf en van de dingen. Zijn humor is spreekwoordelijk ge-<br />
worden en hij kon niet anders dan geestig zijn. Dit was ook de bron<br />
van zijn onverwoestbaar optimisme dat ook aanstekelijk werkte.
IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER 7<br />
Niets menselijks was hem vreemd, waardoor hij zo kon meevoelen<br />
en meeleven met anderen. Daardoor ontstond vertrouwen, men<br />
voelde hoe dicht hij bij u stond en men voelde zich begrepen.<br />
Hij genoot van het leven en de ontmoeting met mensen deed hem<br />
goed. Hij was mild, attent, ja hij was een heel bijzonder mens. Zijn<br />
guile lach, zijn warme stem, zijn hartelijke gastvrijheid, zijn interesse<br />
voor alle mensen, zijn persoonlijke betrokkenheid bij elke menselijke<br />
vreugde en elk menselijk leed, zijn grenzeloos vertrouwen in de men<br />
selijke goedheid — ook al werd hij er ooit in teleur gesteld, dit alles<br />
was de achtergrond van waaruit hij de kunst verstond om het leven<br />
te vieren, altijd weer uiteindelijk de zonnezijde te zien en het leven<br />
tot een feest te maken van hartelijkheid en goedheid voor iedereen.<br />
Iedereen voelde en noemde zich dan ook een vriend van Pater San<br />
gers.<br />
In het leven van confrater Sangers was er een constante waar, in al<br />
zijn activiteiten en in al zijn functies, alles om draaide ... en dat was<br />
de mens, dat waren de noden van die mens, dat was zijn open staan<br />
voor alle mensen. Het was de grote drijfveer van zijn leven en werk.<br />
Vanuit zijn evangelische bewogenheid voor jong en oud, voor intel-<br />
lectuelen en ongeletterden, voor rijken en armen, voor heiligen en<br />
zondaars steeds klaar staan om ieder met zijn noden, met zijn hon-<br />
ger of zijn naaktheid te helpen.<br />
Pater Sangers werd te Heppeneert begraven op 11 juli 87. In de<br />
weken en maanden daarna zijn er op verschillende plaatsen huldigin-<br />
gen en herdenkingen geweest, want hij was lid of medewerker, stich-<br />
ter of moderator van wel tientallen verenigingen of organisaties. De<br />
B.R.T. 2, de R.O.2. en de plaatselijke radio V.A.M. verzorgden<br />
klankbeelden over hun medewerker. In Maaseik werd het initiatief<br />
genomen een Pater Sangers-Prijs voor Limburgensia te stichten (twee-<br />
jaarlijkse bekroning van publicaties over Limburgse kunst, cultuur en<br />
historie) en men overweegt de oprichting van een Pater Sangers-<br />
Documentatiecentrum.<br />
Op zijn kamer in Maaseik, op de binnenkant van zijn deur, hing<br />
en hangt nog deze betekenisvolle tekst ... als een getuigenis van zijn<br />
Limburgs ideaal: ,, 1989, dat het 150jaar uiteenrukken van dit ge-<br />
zegende land aan de Maas gedenkt, is in mijn ogen althans geen ju-<br />
beljaar ... maar een jaar om 365 dagen te huilen ''.<br />
C. Brasseur
BIBLIOGRAFIE WILLEM SANGERS (1915 - 1987)<br />
In deze bibliografie beperken wij ons tot de publicaties van Willem<br />
Sangers over de Orde van het H. Kruis. Voor een volledige bibliogra<br />
fie verwijzen wij naar R. JANSSEN, Gesigneerd Pater Sangers. Cultuur-<br />
dragers van het Maasland, 1, 1981, pp. 66-102 ; R. JANSSEN, Pater<br />
Sangers op losse schroeven. Maastricht, Crouzen, 1984, pp. 10-11 ;<br />
R. JANSSEN, Bibliografie W. Sangers o.s.c. in: Iimburg, jg. 66, 1987,<br />
afl. 4, pp. 148-165.<br />
1: Programma van de feestlijkheden ten voordele van de missie van Kruis-<br />
heer R. Linmans te Apt. Hasselt, 1934.<br />
2: Mgr. Blessing op den IJveraarsdag te Diest. in: Zegepraal des Kruises,<br />
1938, pp. 14-15.<br />
3: Zijn kiekjes uit het negerleven. in: Zegepraal des Kruises, 1938, pp.<br />
189-190.<br />
4: Kan ikpriester worden ? in: Zegepraal des Kruises, 1938, pp. 240-242.<br />
5 : De jeugdvan Father EduardDaems. in: Zegepraal des Kruises, 1938,<br />
pp. 73-76.<br />
6: Father Eduard Daems uit Schaffen, missionaris in Wisconsin, in: Ze<br />
gepraal des Kruises, 1938, pp. 97-104.<br />
7: Father Eduard Daems, mislukte pogingen tot de stichting van de<br />
Kruisherenorde in de Verenigde Staten. in: Zegepraal des Kruises,<br />
1939, pp. 125-130.<br />
8: Father Eduard Daems, Kruisheer, de Vader van de kolonisten in Wi<br />
sconsin, 1826-1879. Leuven, Xaveria-reeks, 1939, 32 p.<br />
9: Father Eduard Daems, de grote missionaris. in : Zegepraal des Krui<br />
ses, 1939, pp. 146-149.<br />
10: Father Eduard Daems stierf voor zijn volk. in : Zegepraal des Kruises,<br />
1939, pp. 169-172.<br />
11: Ik bad op het grafvan Father Daems. in: Zegepraal des Kruises, 1939,<br />
pp. 207-212.
10 BIBLIOGRAFIE W1LLEM SANGERS (1915-1987)<br />
12: O.-L-Vrouw van Rust en de Kruisheren. in: Zegepraal des Kruises,<br />
1940-1941, pp. 231-236: 1941-1942, pp. 13-16, 62-66.<br />
13: Het romantische in het missie-ideaal. in: Zegepraal des Kruises 1940<br />
pp. 169-172.<br />
14: Opdat de Missieactie in die landen bloeie ! in: Zegepraal des Kruises<br />
1940, pp. 85-87.<br />
15: Naar een dieper inzicht in de missie-actie. in : Zegepraal des Kruises<br />
1940, pp. 31-33.<br />
16: In memoriam Mgr. W. van Dinter. in: Zegepraal des Kruises, 1940<br />
pp. 4-8.<br />
17: Vader Theodorus van Celles, een groot Mariavereerder . in: Zegepraal<br />
des Kruises, 1941, pp. 179-189.<br />
18: Voor de opvoeding der Afrikaanse schooljeugd. in: Zegepraal des Krui<br />
ses, 1944, p. 28-29.<br />
19: De Kruisheren te Diest, 1845-1945. Diest, Lichtland, 1945, 236 p. (samen<br />
met G. VAN DER LINDEN ; woord vooraf door dr. J. GESSLER).<br />
20: E.H. Sygbrandus Drost. in: Clairlieu, 1945, jg. 3, pp. 61-62.<br />
21: In memoriam Kruisheer Sygbrandus Drost. in : Limburg, 1946-1947,<br />
jg. 26, pp. 159-160.<br />
22: Onze-Lieve-Vrouw van Rust te Heppeneert. Diest, Lichtland, 1947, 80<br />
P-<br />
23: De oudste constitutes der Kruisherenorde. in : Miscellanea L. van der<br />
Essen, Leuven, 1947, pp. 315-327.<br />
24: Predikbroeders- Kruisbroeders. in: Miscellanea Gessleriana. Antwerpen,<br />
1948, pp. 1089-1095.<br />
25: Op zoek naar een kostbare codex, in: Clairlieu, jg. 8, 1950, pp. 94-96.<br />
26: De Kruisherenkerk te Maaseik werd herschilderd. in: De Schakel,<br />
1951, pp. 1-3.<br />
27: (Restauratie van schilderijen) in: Clairlieu, jg. 9, 1951, p. 81.<br />
28: Honderdjaar Kromstaf in de Kruisheren-orde. in : Echter Weekblad,<br />
25 april 1953.<br />
29: Kruisbroedersweg te Roermond. in: Clairlieu, jg. 11, 1953, p. 90.<br />
30: Onze Lieve Vrouw van Rust. Diest, Lichtland, 1954, 2de uitgave, 80 p.<br />
31: De latijnse school te Maaseik. in: De Kruisheren te Maaseik. Diest,<br />
Lichtland, 1955, pp. 81-112.<br />
32: Onze-Lieve-Vrouw van Rust, in: Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik,<br />
1957-1959, passim.<br />
33: Oorsprong van het Heppeneerter Wonderbeeldje. in: Mariaklokje uit<br />
Heppeneert, januari 1957, nr. 1, p. 1.<br />
34: Het wonderbeeldje van Elen verhuisde naar Heppeneert. in: Maria<br />
klokje uit Heppeneert, april 1957, nr. 2.
BIBLIOGRAFIE WILLEM SANGERS (1915-1987) 11<br />
35: Onze Lieve Vrouw van Rust, Heppeneert. in : Nieuwsblaadje Siemkensheuvel,<br />
I960, jg. 2, pp. 18-19.<br />
36: Onze-Lieve-Vrouw van Rust. Diest, 1961, 3de uitgave.<br />
37: Een heiligschennende diefstalin de Kruisherenkerk te Maaseik (1855).<br />
in: Vox, 1962, pp. 1-2.<br />
38: Siemkensheuvelin woorden beeld. in: Foorleven, 1962, jg. 17, nr. 11,<br />
pp. 238-239-<br />
39: Ons volkje te Siemkensheuvel. in: Foorleven, 1963, jg. 17, nr. 12, pp.<br />
260-262.<br />
40: De school te Siemkensheuvel. in: Foorleven, 1963, jg. 18, pp. 70-72.<br />
41: Prior-Gielen-straat te Ohe'en Laak. in: Clairlieu, 1964, p. 142.<br />
42: Herinneringen aan het kruisherenklooster Schwarzenbroich. in: Clair<br />
lieu, jg. 21, 1964, p. 144.<br />
43: Woonwagenkamp Siemkensheuvel. in: Promino, 1967, nr. 1, pp.<br />
73-76.<br />
44: (Martinus Paulissen, prior van de kruisheren van Maastricht, in 1628<br />
gevangen gezet). in: Clairlieu, jg. 27, 1969, pp. 100-101.<br />
45: Siemkensheuvel- Maaseik. in: De Woonwagen, 1971, nr. 1, p. 6.<br />
46: Woonwagenwerk ter discussie. in: Limburg Vandaag, april 1970, pp.<br />
39-41.<br />
47: KruisheerMarcelColson overleden. in: De Maaseikenaar, 1972, jg. 3,<br />
nr. 2, p. 40.<br />
48: (Meubelboutique ,,De Kruisheren " in Roermond). in: Clairlieu, jg.<br />
32, 1974, p. 105.<br />
49: O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert. Maaseik, 1974, 4de vermeer<br />
derde uitgave, ill.<br />
50: Kruisheer Gielen. in: De Stevensbode, 1977, jg. 2.<br />
51: 20 jaar woonwagenwerk Siemkensheuvel. Maaseik, 2 delen (woord<br />
vooraf door dr. L. ROPPE).<br />
52: Een waardevolle kruisherenmonstrans te Wessem. in : Maaseiker kunstschatten<br />
in den vreemde. in: De Maaseikenaar, jg. 21, 1981, afl. 2,<br />
pp. 13-16.<br />
53: Het onderwijs der Maaseiker Kruisheren tijdens het Ancien Regime.<br />
in: R. JANSSEN, Vijfhonderd jaar Kruisheren te Maaseik. Een profieltekening,<br />
1982, pp. 50-60.<br />
54: Getuigenissen over Ko Steinmetz, Kruisheer, 1919-1983 . Maaseik,<br />
1983, 32 p., ill.<br />
55 : O.-L.-Vrouw van Rust te Heppeneert in oude afbeeldingen. Maaseik,<br />
1984, 44 p. (in samenwerking met M. Hendrickx en R. JANSSEN).<br />
56: O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert. 5de vermeerderde uitgave. Beek,<br />
1987, 28 p. (in samenwerking met R. JANSSEN).<br />
R. JANSSEN, o.s.c.
DRS W. SANGERS KRUISHEER MAASEIK<br />
(1915-1987)
DR. H. VAN ROOIJEN KRUISHEER AMERSFOORT<br />
(1902-1987)
DE ORDESHISTORICUS<br />
DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
Geboren te Utrecht 22 December 1902. Leerling aan het college<br />
van het H. Kruis te Uden 1915-1920. Noviciaat 1920-1921. Eerste<br />
professie 28 Augustus 1921. Studie philosophie 1921-1923. Studie<br />
theologie 1923-1925 te St. Agatha, 1925-1928 te Rome. Priesterwijding<br />
14 September 1926. Doctoraat theologie te Rome 24]uni 1928.<br />
Conventuaal te Uden en leraar aan het college 1928-1931. Conventuaal<br />
te Zoeterwoude en docent kerk- en ordesgeschiedenis en ge<br />
schiedenis van de philosophie 1931-1939. Docent katholieke theolo<br />
gie aan de Technische Hogeschool te Delft 1935-1943. Moderator van<br />
de katholieke studentenvereniging aan de Rijksuniversiteit te Leiden<br />
1939-1958. Docent katholieke theologie aan de Rijksuniversiteit te<br />
Leiden 1943-1958. Regens studiorum en docent historische theologie<br />
en kerkgeschiedenis te St. Agatha 1958-1959. Conventuaal te Amersfoort<br />
1959-1987. Gouden professiejubileum 1971. Overleden te<br />
Amersfoort 9 November 1987.<br />
Op 9 November 1987 stierf onverwacht in de gezegende ouderdom<br />
van bijna 85 jaar Dr. Henricus Leo Maria van Rooijen. In hem verloor<br />
de Orde van het H. Kruis een veelzijdig begaafd medebroeder<br />
en een Kruisheer in ,,hart en nieren". Henri van Rooijen werd in<br />
Utrecht, de bisschopsstad van St. Willibrord, geboren op 22 Decem<br />
ber 1902. Zijn ouders waren hardwerkende zakenmensen. Het huiselijk<br />
milieu was door en door katholiek. Van de vijf kinderen die in<br />
leven bleven, zijn er vier in het klooster gegaan: de drie dochters en<br />
onze Henri. In het gezin bestond ook belangstelling voor studie, voor<br />
muziek en graphische kunsten. In een dagboek over zijn kinderjaren,<br />
dat na zijn dood gevonden werd, vertelt Henri dat hij al op de lagere<br />
school veel belangstelling had voor geschiedenis en goed was in het
14 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
schrijven van opstellen. Deze aanleg heeft hij in later jaren sterk ont-<br />
wikkeld.<br />
Uit zijn studententijd in Uden zijn mij geen bijzonderheden be-<br />
kend. In die jaren was prior A. van Mil directeur van het college van<br />
het H. Kruis. Van hem is bekend dat zijn persoonlijkheid op vele<br />
studenten een diepe indruk maakte. Hoe het ook zij, de Kruisheren<br />
trokken Henri zo sterk aan, dat hij bij hen in 1920 te St. Agatha het<br />
noviciaat begon. In dat St. Agatha herinnerde alles aan het traditie-<br />
rijke verleden. Het klooster was gesticht in 1371. De oude gotische<br />
kerk met haar prachtig koorgestoelte nodigde uit tot het vieren van<br />
de Liturgie, zoals vele generaties van medebroeders dat in vroeger<br />
eeuwen gedaan hadden. De bibliotheek bezat prachtige handschrif-<br />
ten en incunabelen. De statige, ascetische gestalte van Hoogwaardig<br />
Heer Henricus Hollmann had al meer dan twintig jaar zijn stempel<br />
op die gemeenschap gedrukt. Vijf jaar lang heeft Henri deze sfeer ge-<br />
proefd. Hij deed in dat St. Agatha op 28 Augustus 1921 zijn eerste<br />
professie, studeerde er twee jaar philosophic en twee jaar theologie.<br />
Toen kreeg hij de opdracht zijn theologische studies voort te zetten<br />
aan het Angelicum te Rome en met een doctoraat in de theologie af<br />
te ronden. In de procuur van de orde te Rome was de procurator-<br />
generaal, pater Dr. A. van Asseldonk, zijn overste. Ook die heeft een<br />
grote invloed op hem uitgeoefend. Tot in zijn laatste levensjaren<br />
heeft Henri van Rooijen een uitgesproken sympathie bewaard voor<br />
deze begaafde en innemende persoonlijkheid.<br />
Rome met zijn eeuwenoude geschiedenis en monumenten, met<br />
zijn prachtvolle kerken en rijke musea heeft Henri van Rooijen veel<br />
gegeven. Het heeft zijn zin voor geschiedenis en kunst verruimd en<br />
verdiept. Dit centrum van de Kerk bood hem de gelegenheid zijn<br />
aanleg voor vreemde talen door contact met anderen te ontwikkelen.<br />
Na zijn doctoraat in de theologie in het vaderland teruggekeerd<br />
(1928), werd hij benoemd voor het Kruisherenklooster te Uden. Dit<br />
betekende een leraarsfunctie aan het college en een deeltaak als surveillant<br />
aan het inmiddels gebouwde en reeds sterk uitgegroeide in-<br />
ternaat. In die jaren heb ik hem leren kennen. Hij was een vriendelijk<br />
man, die het als surveillant niet gemakkelijk had. Achteraf moet<br />
ik zeggen, dat het een wijze beschikking is geweest dat hij in 1931<br />
naar ons klooster te Zoeterwoude bij Leiden verplaatst werd. Enige<br />
jaren tevoren was daar een philosophicum gebouwd, omdat in St.<br />
Agatha niet meer alle novicen en fraters ondergebracht konden wor-
DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 15<br />
den. In Zoeterwoude was in dat jaar vrij onverwacht de kerkhistori-<br />
cus L. Emond gestorven. Henri van Rooijen kreeg de opdracht diens<br />
lessen in kerkgeschiedenis, ordesgeschiedenis en geschiedenis van de<br />
philosophic over te nemen. Deze benoeming gaf hem de gelegenheid<br />
zich verder in kerk- en ordesgeschiedenis in te werken. De viering van<br />
het zevende eeuwfeest van het sterven van Theodorus van Celles, de<br />
stichter van de Orde, in 1936 was de aanleiding voor zijn eerste om-<br />
vangrijke historische publicatie: ,, Theodorus van Celles. Een tijds-<br />
en levensbeeld''. In zijn ,, Ter verantwoording''l verontschuldigt<br />
pater van Rooijen zich, dat hij niet voldoende zorg en aandacht had<br />
kunnen besteden aan dit onderwerp. De voorbereidingstijd was te<br />
kort geweest. Bovendien was dit gedeelte van de ordesgeschiedenis<br />
nog nooit critisch bewerkt.<br />
Sinds die tijd heeft hem in elk geval het ondezoek naar de oor-<br />
sprong en de vroegste geschiedenis van de Orde gefascineerd. Hij zou<br />
er later in meerdere publicaties op terugkomen.<br />
Ook toen heeft hij te kampen gehad met een ander probleem, dat<br />
al zijn werken op het gebied van de ordesgeschiedenis kenmerkt. Dit<br />
probleem formuleert hij in ,,Theodorus van Celles" als volgt2:<br />
,,De moeilijkheid een juiste synthese te vinden van historische nauw-<br />
gezetheid en levenwekkende verbeelding maakte het gevaar voor on-<br />
gebreideld fantaseren natuurlijk niet denkbeeldig. De schrijver hoopt<br />
hierin niet al te ver van de goede middenweg te zijn afgedwaald' *.<br />
De juiste balans te vinden tussen ,, Wahrheit und Dichtung" is inderdaad<br />
het probleem geweest, waarmee hij in al zijn historische wer<br />
ken geworsteld heeft. ,,Theodorus van Celles" is een boek dat met<br />
veel verve en fantasie, in een literair goed verzorgde taal geschreven<br />
is. Het geeft ons een goed tijdsbeeld van het religieuze leven in het<br />
prinsbisdom Luik van de twaalfde en dertiende eeuw. Voor wat het<br />
levensbeeld van Theodorus van Celles betreft, steunde de auteur<br />
hoofdzakelijk op het zeventiende eeuwse ,,Chronicon Cruciferorum"<br />
van Henricus Russelius.<br />
De interessesfeer van pater van Rooijen beperkte zich echter niet<br />
tot Ordesgeschiedenis. In de dogmatisch-apologetische serie ,,De Katholieke<br />
Kerk'', die kort voor de tweede wereldoorlog werd uitgege-<br />
ven, verschenen twee deeltjes van zijn hand. Het eerste (Nr. 6) han-<br />
1 Theodorus van Celles. Een tijds- en levensbeeld. Cuyk 1936, p. 5.<br />
2 A.w., p. 6.
16 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
delt over ,,De Genade". Daarin populariseerde hij vooral de inzich-<br />
ten van de bekende Duitse theoloog Matthias Scheeben. In het<br />
tweede deeltje (Nr. 25) met als titel ,,De zegepraal van het Kruis",<br />
gaf hij een overzicht van de kerkgeschiedenis, ten dele chronologisch,<br />
ten dele belicht vanuit bepaalde invalshoeken. In dat tweede deeltje<br />
speurt men zijn grote belezenheid en zijn gemak om in enkele blad-<br />
zijden een historische periode of een geestelijke stroming voor onze<br />
geest te doen leven.<br />
In de dertiger jaren groeide ook zijn contact met de universitaire<br />
wereld. De ,,Radboudstichting'\ die ook verantwoordelijk was voor<br />
de katholieke vorming van studenten aan openbare universiteiten,<br />
benoemde hem in 1935 tot docent in de katholieke theologie aan de<br />
Technische Hogeschool te Delft. Dit bleef hij tot 1943. In 1939 be<br />
noemde hem de bisschop van Haarlem, Joannes Petrus Huibers, tot<br />
moderator van de katholieke studentenvereniging ,,St. Augustinus"<br />
te Leiden. Sinds 1943 doceerde hij daar aan de universiteit in opdracht<br />
van de Radboudstichting katholieke theologie. Dit docentschap<br />
werd in 1947 door H.M. Koningin Wilhelmina in een profes-<br />
soraat omgezet.<br />
Door zijn contacten met de wetenschappelijke wereld in Delft en<br />
Leiden heeft pater van Rooijen pastoraal zeer vruchtbaar kunnen werken.<br />
Hij heeft ook veel daartoe bijgedragen de Kruisheren in die<br />
kringen bekend te maken en goodwill te kweken.<br />
Zijn interesse in Ordesgeschiedenis bleef bestaan, al had hij er in<br />
die jaren minder tijd voor. Het was zijn initiatief om oude documenten<br />
en handschriften, die voor de Ordesgeschiedenis belangrijk zijn,<br />
in een fotografisch archief (van microfilmen) te verzamelen. Zo onstond<br />
het ,,Archivum photographicum historicum Ordinis sanctae<br />
Crucis", kortweg Aphosc genoemd. Hij begon met de opbouw van<br />
deze verzameling, daarin gesteund door de confraters B. Spierings en<br />
Fr. Jagers, in 1939. Gedurende de eerste jaren moest hij zich beperken<br />
tot Nederland. Na de oorlog kon dit archief aanzienlijk uitgebreid<br />
worden met documenten uit vroegere Kruisherenkloosters in<br />
Frankrijk, Belgie en Duitsland. Hierbij kwam zijn vaardigheid in<br />
Frans en Duits hem goed van pas3.<br />
3 Vlg. H. van Rooijen, Historisch fotoarchief der Orde, in Clairlieu 3, 1945, p. 55-56.<br />
Dit fotoarchief berust nu in het Kruisherenklooster te Amersfoort en wordt beheerd door pa<br />
ter P. Winkelmolen o.s.c.
DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 17<br />
Tijdens de oorlogsjaren bereidde hij ook de uitgave voor van een<br />
studie over de Odilia-verering. Deze studie: ,,Sinte Odilia, Legende<br />
of Historie ?" werd in 1946 uitgegeven. Het is een prettig geschreven<br />
werkje en voor die tijd goed geillustreerd. De beschikbare historische<br />
gegevens zijn er alle in verwerkt. Wat het antwoord op de<br />
vraag betreft, die in de titel vervat is, schrijft de auteur4: ,,Hij (de<br />
auteur) is er zich volkomen van bewust, dat hij niet zonder meer een<br />
sluitend historisch bewijs geleverd heeft voor de rechtmatigheid van<br />
de Odilia-cultus ... Het voornaamste, wat hier beoogd werd, was aan<br />
te tonen, dat ,,de gelovige" in dit geval zoveel goede gronden ter<br />
beschikking staan, dat niemand het recht heeft, dit geloven als een<br />
ongerijmdheid te brandmerken''.<br />
In 1951 publiceerde hij in Clairlieu een lezenswaardige beschou<br />
wing over ,,De stand van de geschiedschrijving in de Orde" 5. Dit<br />
artikel is meer een toekomst-gerichte orientatie dan een stilstaan bij<br />
het reeds bereikte. Enige kerngedachten uit dit artikel wil ik hier met<br />
eigen woorden weergeven: Men kan een Orde slechts kennen door de<br />
bestudering van haar geschiedenis. Daarbij zijn de grote gedachten,<br />
waaruit de Orde in de loop der eeuwen geleefd heeft, haar spiritualiteit<br />
dus, belangrijker dan monographieen over huizen of personen.<br />
Deze laatste hebben hun waarde in zoverre zij een illustratie zijn van<br />
de spiritualiteit. Voor de bestudering van onderwerpen uit de ordesgeschiedenis<br />
wordt de volgende rangorde opgesteld. Bovenaan staat<br />
de bestudering van de oorsprong van de Orde. Dan volgt het onderzoek<br />
van de statuten, de besluiten van de generale kapittels en van<br />
het gewoonte- en privilegienrecht. Op de derde plaats komt de Ordesliturgie<br />
en tenslotte de monographieen over huizen en personen.<br />
Deze beschouwing van pater van Rooijen illustreert zeer goed zijn<br />
waardering voor de verschillende onderdelen van de ordesgeschiedenis.<br />
Theoretisch kan ik het daarin met hem eens zijn. De facto zijn<br />
wij echter veelal op detailonderzoek aangewezen, ook als basis voor<br />
de spiritualiteit.<br />
In deze eerste naoorlogse jaren vergden evenwel zijn pastoraat onder<br />
de Leidse studenten en zijn colleges in katholieke theologie bijna<br />
4 H. van Rooijen, Sinte Odilia. Legende of Historie ?, Diest 1946, p. 7-8.<br />
5 H. van Rooijen, De stand der geschiedschrijving van de Orde, in Clairlieu 9, 1951, p.<br />
67-74.<br />
De schrijver van dit levensbericht heeft deze beschouwing van pater Henri van Rooijen tot<br />
uitgangspunt genomen van zijn voordracht: ,,A survey of European Crosier Historiography in<br />
the last fifty years", die elders in dit nummer van Clairlieu is afgedrukt.
18 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
al zijn tijd en energie. Ook zijn lessen aan de fraters in Zoeterwoude<br />
moest hij opgeven.<br />
Uit gesprekken met hem in latere jaren heb ik de overtuiging ge-<br />
wonnen, dat zijn ,,Leidse jaren" de mooiste en vruchtbaarste jaren<br />
van zijn leven geweest zijn.<br />
In 1958 heeft hij echter om ontslag uit deze fiinctie gevraagd. Naar<br />
de reden daarvan kan ik slechts gissen. Voelde hij zich te oud wor-<br />
den — hij was toen 55 jaar — voor zielzorg onder de studenten ? Of<br />
was het de verandering in mentaliteit onder de jongeren, die hem tot<br />
dit besluit bracht ? Ik waag hier geen uitspraak te doen, maar ik hel<br />
over naar de tweede veronderstelling.<br />
Hij kreeg toen de eervolle benoeming van ,,regens studiorum",<br />
d.w.z. leider van de philosophische en theologische studies in de Ne-<br />
derlandse provincie.<br />
Tevens werd hij docent in kerkgeschiedenis en historische theologie<br />
in St. Agatha. Deze functie heeft hij slechts een jaar bekleed. Nieuwere<br />
inzichten bij een aantal docenten der hogere studies, die niet<br />
strookten met de zijne, mondden uit in een conflict, dat voor hem<br />
het einde van zijn opdracht betekende. Dit conflict en de gevolgen<br />
daarvan hebben hem menselijk zeer diep getroffen ; hij was name-<br />
lijk ook een zeer gevoelig mens.<br />
Hij werd overgeplaatst naar het klooster in Amersfoort en had voor<br />
het eerst in zijn leven geen vaste werkkring meer. Ook dat was voor<br />
hem een grote verandering. Toch heeft de Orde hem nieuwe kansen<br />
geboden. Hij werd uitgenodigd om een jaar lang aan het Crosier Se<br />
minary in Onamia (Minnesota, U.S.A.) Franse les te geven en een<br />
jaar later in Fort Wayne (Indiana, U.S.A.) een cursus in ordesgeschiedenis<br />
aan de fraters Kruisheren6. Daardoor had hij tevens de<br />
gelegenheid zich in het spreken en schrijven van Engels verder te be-<br />
kwamen.<br />
Zijn interesse in de oorsprong van de Orde was gebleven. In 1951<br />
had hij geschreven7: ,,De uitgave van ,,Theodorus van Celles" beschouw<br />
ik als een goed bedoelde maar uiterst onvolmaakte poging ...<br />
Wat betreft de oorsprongsgeschiedenis staat alles nog in de kinder-<br />
schoenen ... Belangrijk is de uitgave en de bewerking van de oor-<br />
6 Deze cursus is later in gestencilde vorm verspreid onder de titel: ,, A History of the Cro<br />
sier Order. An endeavour, Fort Wayne, Indiana U.S.A. 1962.<br />
7 In ,,De stand van de geschiedschrijving ...", p. 70.
DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 19<br />
sprongsverhalen ". Hij kreeg de gelegenheid om een critische uitgave<br />
met toelichting van de oudste documenten en oorsprongsverhalen in<br />
het licht te geven. De aanleiding daartoe was de herdenking van het<br />
zevenhonderdvijftigjarig bestaan van de Orde in 19618. Ik vind<br />
deze studie nog altijd zijn beste werk als historicus. In deze publicatie<br />
worden de oudste documenten en oorsprongsverhalen volledig in La-<br />
tijnse tekst gegeven en uitvoerig en critisch toegelicht. Uit zijn on-<br />
derzoekingen leidt de schrijver af, dat niet het klooster te Hoei de ba-<br />
kermat van de Orde is geweest, maar Seilles op de linker Maasoever<br />
ten Zuiden van Hoei. Het klooster van Hoei heeft zich later de lei-<br />
ding toegeeigend en daartoe interpolaties in bestaande afschriften van<br />
sommige documenten aangebracht. Ook Russelius, de bekende or-<br />
deshistoricus uit de zeventiende eeuw, blijkt niet zo betrouwbaar als<br />
aanvankelijk gedacht. Theodorus van Celles zou wel eens Theodo-<br />
rus/Theodericus van Seilles kunnen zijn. Veel in deze studie lijkt mij<br />
erg aannemelijk. Toch ontkom ik niet aan de indruk, dat hier aan<br />
een eeuwenlange ordestraditie over haar oorsprong te weinig recht<br />
wordt gedaan. Deze studie nodigt in elk geval uit tot een critische<br />
bezinning op de oorsprongsverhalen. De schrijver zelf was zich be-<br />
wust dat deze studie slechts een eerste poging was om meer zicht te<br />
krijgen op het ontstaan van de Orde, zoals uit volgend citaat<br />
blijkt9: ,, Het laatste woord wordt hier niet gesproken, integen-<br />
deel. Ik hoop van harte dat deze studie jongere ordesleden tot uit-<br />
gebreidere en diepere navorsingen mag stimuleren''.<br />
Dit boek heeft nogal wat deining binnen de Orde zelf veroorzaakt.<br />
Lang gekoesterde tradities werden in twijfel getrokken. Zelfs de re-<br />
dactie van ,,Clairlieu" heeft zich enigszins van de visie van de schrij<br />
ver gedistancieerd10.<br />
Intussen kreeg Henri van Rooijen weer een andere kans in de<br />
Orde. De Magister Generaal, Dr. Wilhelmus van Hees, nodigde hem<br />
uit om hem als adviseur naar het Tweede Vaticaans Concilie<br />
(1962-1965) te vergezellen. Dit was een eervolle uitnodiging, die<br />
graag aangenomen werd. In Rome toonde hij zich zeer gei'nteresseerd<br />
in maar ook bezorgd over nieuwere theologische ontwikkelingen.<br />
8 H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen,<br />
in Clairlieu 19, 1961, p. 3-196 (tekst); p. 197-238 (bronnen).<br />
9 A.w., Voorwoord, p. 6.<br />
10 A.w., Noot op p. 196.
20 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
Uit Rome in Amersfoort teruggekeerd, had hij veel tijd voor studie<br />
en pastoraal werk. Had hij voor zijn Amerfoortse tijd zich al verdiept<br />
in de gedachten van Teilhard de Chardin, nu nam hij de werken<br />
door van de Zwitserse psycholoog en psychiater C.G. Jung. Hij<br />
wilde ,,bij de tijd'7 blijven. Zijn pastoraal werk bestond in het ge-<br />
ven van retraites, vooral aan religieuzen, in het prediken in de<br />
Amersfoortse kloosterkerk of bij de ,, Zusters''. Tijdens de grote va-<br />
canties nam hij dikwijls zielzorg voor anderen waar. Zo ging hij ja<br />
ren achtereen naar Parijs en vanaf 1977 naar Wuppertal.<br />
Een aangename onderbreking waren voor hem ieder jaar de eindexamens<br />
aan de Nederlandse gymnasia. Tot zijn vijfenzeventigste<br />
jaar kreeg hij namelijk ieder jaar het verzoek om zich als gecommit-<br />
teerde bij de eindexamens ter beschikking te stellen.<br />
Het ontstaan van de Orde en haar vroegste geschiedenis bleef hem<br />
ook in die jaren nog bezig houden. De gedachten die hij hierover in<br />
de loop van zijn Amersfoortse tijd ontwikkelde, wil ik in grote lijnen<br />
proberen samen te vatten: In de oudste oorsprongsverhalen, aldus<br />
Henri van Rooijen, is steeds sprake van ,,quinque clerici ex Aleman-<br />
nia". Zij behoorden blijkbaar tot het gevolg van de Luikse bisschop<br />
Radulphus von Zaehringen. Zowel de herkomst van het geslacht<br />
,,von Zaehringen" als de aanduiding ,,ex Alemannia" brengen ons<br />
ertoe het geboorteland van deze vijf clerici in Zuid Duitsland te zoe-<br />
ken. Theodorus (Theodericus) van Seilles werd nu ,, Dietrich von<br />
Zell''. Deze vijf clerici namen met hun bisschop deel aan de Derde<br />
Kruistocht (1189-1191).<br />
Zij keerden echter met hun bisschop, die voor Akko ziek gewor-<br />
den was, voortijdig terug. Na de dood van Radulphus hebben ze ja<br />
ren lang een kluizenaarsleven geleid in Noord Italie (Lombardije),<br />
in een gebied waar de Patarini, een secte verwant met de Albigen-<br />
zen, grote invloed hadden.<br />
Uit die tijd stamt hun oudste regel, die wij terugvinden in het<br />
,,Devotus libellus deperfectione fratrum sanctae Crucis" u.<br />
Toen Rome strenger tegen de Patarini begon op te treden, hebben<br />
zij Noord Italie weer verlaten en zijn via Zuid Duitsland naar het ge<br />
bied van Luik teruggekeerd. Door bemiddeling van de pauselijke le-<br />
gaat, kardinaal Hugolinus van Ostia, heeft Paus Innocentius III hun<br />
ii Deze tekst is uitgegeven door A. van de Pasch in Clairlieu 11, 1953, p. 58-68.
DE ORDEHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 21<br />
levenswijze goedgekeurd. Wei verplichtte hij hen om de regel van St.<br />
Augustinus aan te nemen. Daardoor behoorden zij voortaan tot de<br />
groep van de reguliere kanunniken. Volgens pater van Rooijen was<br />
dit het grote keerpunt in hun religieus leven: van eremieten werden<br />
zij nu reguliere kanunniken. Hun eerste vestiging in het Luikse bisdom<br />
was een eilandje in de Maas ter hoogte van Seilles, dat nu nog<br />
,,het kanunnikeneiland" genoemd wordt. Eerst Petrus Walcurtius<br />
gaf aan de groep een vaste structuur, onder andere door overname<br />
van de statuten en het brevier van de Dominicanen. Onder zijn<br />
bestuur volgde een tweede goedkeuring, en wel door Paus Innocentius<br />
IV in 1248. Eerst later heeft het klooster van Hoei de leiding in<br />
de Orde overgenomen. Om de status van Hoei en zijn prior-generaal<br />
te legaliseren, zijn er in de statuten en in de oorkonde van Hendrik<br />
van Gelder, elect-bisschop van Luik, van 31 December 1248 interpo<br />
lates aangebracht.<br />
Dit is kort samengevat — en daardoor onvolledig — het ontstaan<br />
en de eerste onwikkelingen van de Orde, zoals pater van Rooijen die<br />
in de zestiger en zeventiger jaren reconstrueerde. Zijn uitgewerkte gedachten<br />
zijn ons in handschrift (in het Frans) bewaard. Pater Michael<br />
Cotone (Onamia) heeft een Engelse vertaling bezorgd12.<br />
In de kern vinden wij deze gedachten ook al in het laatste boek<br />
over ordesgeschiedenis, dat pater van Rooijen in 1979 publiceerde:<br />
,,Liebfrauenthal zu Ehrenstein" 13.<br />
Veel in zijn reconstructie blijft hypothese. Het ontbreek ons eenvoudigweg<br />
aan historische documenten uit de eerste twee eeuwen van<br />
de ordesgeschiedenis, die een helder licht werpen op het ontstaan en<br />
de eerste ontwikkelingen.<br />
Of hier ooit meer duidelijkheid komt, valt vooralsnog te betwijfelen.<br />
Het werk van Henri van Rooijen heeft in elk geval een aantal<br />
vragen opgeroepen, die tot nader onderzoek of tot een verantwoorde<br />
stellingname stimuleren. En dat is zeker in de geest van de schrijver !<br />
Zo lijkt mij o.a. een vergelijkend onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis<br />
van de verschillende groeperingen Kruisbroeders, Kruisheren,<br />
Kruisridders en Kruisdragers uit de twaalfde en dertiende eeuw<br />
12 H. van Rooijen, Ecclesia sanctae Crucis de dam loco. The true origins of the Crosiers: A<br />
spiritual Drama, in de Engelse vertaling van Michael Cotone, Onamia (U.S.A.) 1985 (eigen<br />
uitgave).<br />
B H. van Rooijen, Liebfrauenthal zu Ehrenstein. I Das Werden. Ein Buch des Glaubens<br />
und der Liebe, Siegburg 1979, p. 76-83.
22 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />
zeer wenselijk. Daarbij gaat het voor ons om de vraag: in hoeverre<br />
zijn bij hun legendarische of historische oorsprong gemeenschappe-<br />
lijke elementen te onderkennen ? Verder zou het belangrijk kunnen<br />
zijn te onderzoeken, in hoeverre in de latere geschiedschrijving van<br />
verwisseling of vermenging der afzonderlijke groepen (o.a. met de<br />
Italiaanse Kruisheren) sprake is geweest. Ook moeten wij Henri van<br />
Rooijen's suggestie ernstig nemen, dat dzfratres sanctae Cruets in het<br />
begin geen besloten groep zijn geweest, maar veel meer een losse fe-<br />
deratie van zelfstandige stichtingen.<br />
Wij zijn pater van Rooijen tot dank verplicht, omdat hij ons een<br />
critische beschouwing van de oorsprongsgeschiedenis van de Orde<br />
heeft bijgebracht, ook al kunnen wij zijn reconstructie van dat oudste<br />
verleden niet in alle onderdelen aanvaarden.<br />
In zijn laatste levensjaren heeft pater van Rooijen over ordesge-<br />
schiedenis niets meer gepubliceerd. Het werd stiller om hem heen,<br />
totdat de dood hem op 9 November 1987 verraste.<br />
Henri van Rooijen was een veelzijdig begaafd man: kerkhistoricus,<br />
pastor, theoloog en literator. Hij blijft een van de grote promotoren<br />
van de ordesgeschiedenis en vond als zodanig veel erkenning binnen<br />
en buiten de Orde.<br />
Daarbij was het vooral het oudste verleden van de Orde dat hem<br />
boeide. Bij dat onderzoek had hij te kampen met de handicap, dat<br />
ons uit dat oudste verleden zo weinig documenten bewaard gebleven<br />
zijn, die ons inlichten over de spiritualiteit van de stichter(s) en van<br />
de eerste generaties ,, Kruisbroeders ". Want naar die spiritualiteit,<br />
naar dat charisma, zocht hij hartstochtelijk tot aan het einde van zijn<br />
leven.<br />
Dat onderzoek voort te zetten is zijn opdracht aan ons.<br />
P.S. Een bibliografie volgt in jg. 1989.<br />
Dr. Gerard Q. REIJNERS o.s.c.
HET TRACTAAT ,,DE CONVENTUALITATE<br />
VAN PRIOR JOHANNES SPIJCK VAN<br />
I. HET HANDSCHRIFT<br />
MARIENFREDE (1656-1676)<br />
In de jaren dat kruisheer Dr. A. van de Pasch zijn uitgave plande<br />
van de kapittelrelicten van de Kruisheren, en daarvoor een zo breed<br />
mogelijke basis van handschriften zocht, ontdekte hij in het Archiv<br />
Schram te Neuss (Duitsland, Nordrhein-Westfalen) een handschrift<br />
van het kruisherenklooster van Hohenbusch. Het werd samen met de<br />
gedrukte Statutenuitgaven van 1660 ingebonden. Naast een geschre-<br />
ven index op deze Constituties, een reeks pauselijke oorkonden en<br />
andere stukken, de acten van het generaal kapittel van 1600 tot 1698,<br />
staat op fol. 128 r. tot 132 v. een Tractatus Adm. R.P. Joannis Spijck<br />
conventus Mariae Pads Prioris dignissimi, de acquirenda conventualitate<br />
seu incorporatione in ordine <strong>Regular</strong>ium Canonicorum S. Crucis,<br />
et inde consequentibus iuribus. Deductio ex iure, statutis, constitutionibus<br />
et consuetudine remonstrata. De nieuwe foliering is echter<br />
onregelmatig daar er een fol. 130 a r. en v. is ingevoegd.<br />
Niet alleen in de gedrukte Constituties ontbreken meerdere bladzijden<br />
; ook in dit tractaatje ontbreken er twee. De boekbinder is<br />
met zijn teksten erg slordig omgesprongen, want bij het afsnijden is<br />
meermalen de tekst geraakt. Door vocht- en waterschade zijn er nogal<br />
wat vlekken ontstaan waardoor de tekst moeilijk leesbaar wordt. Op<br />
aanraden van een archivaris van het Landschaftsverband Rheinland<br />
liet Dr. van de Pasch meerdere gedeelten van het handschrift onder<br />
belichting met een kwartslamp fotograferen, waardoor veel meer lees-
24 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
baar werd. Na ontcijfering van de tekst mochten wij einde 1971 het<br />
tractaatje van hem ontvangen K<br />
Gezien de zeldzaamheid ervan, willen we het hier in zijn geheel<br />
publiceren en van juridische nota's voorzien. Daarvoor geven we een<br />
tamelijk vrije en ingekorte vertaling; omdat de nummers van het<br />
handschrift worden aangehouden, is de vergelijking met de oorspronkelijke<br />
tekst en dus de controle vrij gemakkelijk. Het is tevens de bedoeling<br />
om, tot beter begrip van het geheel, de ,, conventualitas " te<br />
plaatsen tegen de achtergrond van de ,,stabilitas loci", de vaste band<br />
die de geprofeste bond aan het klooster van zijn professie, waarnaar<br />
hij bij verplaatsing of overlijden in de relicten van de generale kapittels<br />
steeds genoemd wordt, ook wel ooit uitgedrukt als ,,domus nativa",<br />
het huis van zijn ,,religieuze'' geboorte2.<br />
De tekst van Spijck in dit handschrift van het klooster Hohenbusch<br />
is zeker niet de oorspronkelijke. Gezien de gedrukte tekst van de<br />
Constituties van 1660 waarmee het begint, de erin voorkomende diplomata<br />
van na die tijd (het laatste is een nog nergens anders gevonden<br />
voorname privilegebevestiging van 1677) en de kapittelrelicten<br />
tot 1698, werd het geschreven tussen 1660 en 1689. Een groot gedeelte<br />
van het geheel is van Adolphus zum Hoff, kruisheer van Ho<br />
henbusch3. De hand van Spijck kennen we alleen door zijn handtekening<br />
als prior van Marienfrede op p. 3 van het onder zijn prioraat<br />
begonnen Liber Annotationum 1656-1718 Mariaepaczs\ die helemaal<br />
geen gelijkenis vertoont met het handschrift van Hohenbusch.<br />
Daarbij wijzen meerdere open plaatsen of gemaakte fouten in het<br />
handschrift erop dat het niet van Spijck kan zijn; de auteur zelf zou<br />
niet 1604 schrijven waar het generaal kapittel van 1504 bedoeld<br />
wordt; evenmin sommige fouten bij het citeren van het Corpus Iu-<br />
1 De kapittelrelicten werden door de Koninklijke Commissie voor geschiedenis in 1969 te<br />
Brussel uitgegeven : Definities der Generale Kapittels van de Orde van bet H. Kruis 1410-1786,<br />
verder geciteerd : Definities. Voor de beschrijving van handschrift, 13 van het Archiv Schramm<br />
te Neuss, de inhoud, de herkomst (Hohenbusch) en datering (in zijn geheel van na 1690; voor<br />
de onderdelen moeilijk te zeggen), zie de Inleiding op de Definities, p. 12-15. Voor de inlichtingen<br />
over het fotograferen van het hs, brief van A. v.d. Pasch van 11-12-1971 aan A. Ramaekers<br />
(eigen archief). Over A. v.d. Pasch : herdenking met bibliografie in Clairlieu, XXXVI,<br />
1978, p. 115- 136. Het hs heeft de schrijfwijze Spijck, die zelf zijn naam ook zo schrijft, maar<br />
vaak als Spyck geciteerd wordt.<br />
2 Definities, passim; domus nativa, b.v. p. 544.<br />
3 Ibidem, p. 15.<br />
4 A. VAN de PASCH, Bibliotbeca manuscripta Fratrum Stae Crucis II, in de reeks Cruciferana,<br />
nova series n. 14, St. Agatha, 1951, excerpten p. 55-66 ; microfilm in APHOSC (Archivum<br />
Photographicum Historicum Ord. S. Crucis) te Amersfoort, n. 1149.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 25<br />
ris Canonici. Soms lijkt het een verkorte samenvatting van de oor-<br />
spronkelijke tekst van Spijck te zijn, vgl. p. 7, 37 5. Ook zou Spijck<br />
zich zeker niet gepermitteerd hebben om in de titel zichzelf aan te<br />
kondigen als ,,conventus Mariae Pads prior dignissimus'\<br />
Eigenaardig is dat van zo'n handschrift:, dat toch door een bekende<br />
figuur in de Orde geschreven werd, geen enkel ander handschrift bewaard<br />
gebleven zou zijn. Het was toch een voor reguliere kanunniken<br />
voornaam onderwerp, dat m.i. zeker door andere kloosters zal<br />
zijn gecopieerd. Zelfs onder de handschriften van Marienfrede, die<br />
in de Landes- und Stadtbibliothek thans Universitatsbibliothek van<br />
Diisseldorf bewaard bleven, komt het niet voor, terwijl Spijck het<br />
daar toch als prior van het klooster schreef6. Zeker zijn er nog an<br />
dere afschriften geweest. In 1949 schreef A. van de Pasch een artikel:<br />
Een commentaar op de Statuten, over een handschrift, geschreven<br />
tussen 1679 en 1682, dat in Sint-Agatha berust en de Constituties<br />
van 1660 becommentarieert7. De auteur van deze commentaar verwijst<br />
twee maal naar het Tractatulus de conventualitate van Johannes<br />
Spijck; hij vermeldt ook andere tractaten die hijzelf geschreven heeft,<br />
waaronder er een, de legibus, gevolgd wordt door een digressio over<br />
de orde, waarvan § 10 het tractaatje van Spijck bevatte8.<br />
Ook Generaal van den Wijmelenberg heeft het tractaatje van Spijck<br />
gekend. Rechtstreeks of door de bovengenoemde commentaar? Feit<br />
is dat hij in een bundel bewaarde nota's, waarvan meerdere bladzijden<br />
zeker verband houden met de door hem uitgegeven Constituties<br />
van 1868, op twee plaatsen Spijck ongeveer letterlijk citeert. De eerste<br />
maal als hij de graden van conventualitas aanhaalt, nl. conventuales,<br />
vocales, capitulares en seniores ; de tweede maal, in nota's van 9 juni<br />
1862, waar hij de drie manieren van incorporatie opnoemt9. Ook in<br />
5 Vgl. o.a. de nota's 118 en 119 verder bij de Latijnse tekst.<br />
6 Zie A. v.D. PASCH, Bibl. manuscripta, II, p. 9-17.<br />
7 In Clairlieu, VII, 1949, p. 40-53. Het hs bleek na de ordening van het archief onvindbaar,<br />
aldus Th. van den Elsen in een brief van 28-7-1983 (eigen archief); wij danken hem hier<br />
voor zijn hulp bij onze opzoekingen over Spijck.<br />
8 A. v.D. PASCH, a.c, p. 49 en 51; de verwijzing op p. 51 naar nr. 19 van Spijck moet<br />
echter een vergissing zijn, daar nr. 19 gaat over de graden van conventualiteit en niet over de<br />
,, seniores ad computum''.<br />
9 Archief Generalaat 718, bundeltje aantekeningen van v.d. Wijmelenberg en Smits over<br />
de generale kapittels van 1853, 1859, 1871, 1873 : verkiezingen, conventualiteit, beheer, sta<br />
tuten. Vgl. bij Spijck de nrs 20, 2-18. Dank aan confrater P. Winkelmolen, die ons de tekst<br />
van Arch. Gen. 718 bezorgde die hij bij de ordening van het generaal archief vond. Na de<br />
vestiging van magister-generaal L. Graus te Rome zal het archief van generaal W. van Hees<br />
(1946-1981) naar Rome gaan ; al het vroegere naar St. Agatha.
26 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
zijn Collationes et Diluddationes in Regulam et Constitutiones FF.<br />
CC. RR. Ordinis S. Crucis haalt hij het tractaatje van Spijck aan over<br />
de seniores als de ,, capitulares ad computum et inspectores ratio-<br />
num", d. zij aan wie de econoom geregeld rekenschap moest geven:<br />
prior, subprior en seniores10. Maar in elk geval is het hier uitgege-<br />
ven handschrift het enige nu gekende.<br />
II. DE AUTEUR<br />
Toen de historicus Anton von Dorth (1626-1695), in de tachtiger<br />
jaren van de 17e eeuw het klooster Marienfrede bij Dingden (D.) be-<br />
zocht om ook daar, zoals op zoveel andere plaatsen, oude inscripties<br />
van wapens, glasramen en grafstenen op te tekenen, leidde Conra-<br />
dus Hegh van Erkelenz, de oud-procurator van het klooster, hem<br />
rond. Ze bezochten natuurlijk voornamelijk de kerk, waar von Dorth<br />
onder zijn vele aantekeningen ook het grafschrift optekende van Jo<br />
hannes Spijck : ,,Anno Domini 1676 30 Januarii obiit Admodum<br />
Reverendus Pater Johannes Spijck Prior 33 annis huius domus profes-<br />
sus. Requiescat in pace. Amen". Op 30 januari 1676 overleed dus<br />
Johannes Spijck, geprofeste van Marienfrede, die gedurende 33 jaar<br />
prior was11.<br />
Een andere Johannes Spijck, afkomstig van Bocholt, was prior te<br />
Marienfrede van 1598 tot 1608 en bleef bekend door zijn interessant<br />
en waardevol ,, Tagebuch''. Zowel zijn naam als die van ,, onze<br />
Spijck wordt nogal verschillend geschreven: Spijck, Spyck, Spyckius,<br />
Spick. Of de Johannes Spijck van het tractaat De Conventualitate tot<br />
dezelfde familie behoort als zijn vroeger naamgenoot en ook van Bo<br />
cholt afkomstig was, weten we niet. Maar beiden waren geprofesten<br />
van het klooster Marienfrede, waren er prior en lagen er begraven.<br />
10 Uitgegcven St. Michiels-Gcstel, 1872, korte commentaar bij de Regu/a S. Patris Augustini<br />
Episcopi et Constitutiones cum Caeremoniali FF. Ordinis Canonici S. Crucis, St.<br />
Michiels-Gestel, 1868 ; zie p. 57. In het hs van Spijck moet dit nr. 23 zijn, dat een der ontbrekende<br />
nummers is, in ons hs. Daar de ,,seniores ad computum" ook worden aangehaald<br />
in de statutencommentaar (zie nota 7, 8 boven), kan van den Wijmelenberg hierop terugge-<br />
gaan zijn.<br />
11 K. BAMBAUER-H. KLEINHOLZ, Niederrheinische Inschriften, aufgezeichnet von Anton<br />
von Dorth (1626-1693), I, Wesel 1979, p. 52. Hegh (Hech) was procurator tot 1681, en stierf<br />
in 1689, zodat het bezoek van A. von Dorth tussen 1681 en 1689 ligt. Zie bespreking van dit<br />
werk in C/air/ieu, XXXIX, 1981, p. 127-128.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 27<br />
Van klooster en kerk blijven enkel wat fiindamenten over, nu bedolven<br />
onder vruchtbaar gras- en bouwland. In warme zomers kan men<br />
de omtrekken ervan onderscheiden, omdat het gras daar 't eerst verdort12.<br />
Student en lector<br />
Gezien de duur van de studies, waarschijnlijk in heel de Maas- en<br />
Rijnprovincies maar in ieder geval in Marienfrede, zal Johannes Spijck<br />
in 1628-1629 zijn ingetreden en na enkele maanden postulaat, het<br />
noviciaat te Marienfrede begonnen zijn. Na zijn professie is Johan<br />
nes dan naar het gemeenschappelijk studiehuis voor filosofie gestuurd<br />
te Briiggen, terwijl het provinciaal kapittel van 9 mei 1632 hem voor<br />
Diisseldorf benoemde voor de theologiestudie, samen met twee fraters<br />
van Sint-Agatha, twee van Emmerich, een van Briiggen en een<br />
van Hohenbusch; ook van Diisseldorf zelf waren er enkele studenten;<br />
dus een Idas van minstens 9 fraters13. Johannes heeft vanwege ziekte<br />
vroegtijdig zijn studies moeten afbreken. Op 18 maart 1634 nl.<br />
schreef prior Clamor Avercamp van Marienfrede aan provinciaal<br />
H.W. Verheijen te Sint-Agatha dat hij Johannes Spijck, die kort tevoren<br />
op advies van de dokter naar zijn ,,domus nativa" was teruggekeerd,<br />
aan drie candidaten voor filosofie rhetorica wilde laten geven,<br />
zodat ze de filosofie beter zouden kunnen volgen14.<br />
Is dit een eenmaal begonnen en daarna doorlopende bezigheid geweest<br />
? Of is Spijck naar Keulen gestuurd om aan de universiteit zijn<br />
theologische studies te voleindigen en te vervolmaken ? R. Haass en<br />
A. van de Pasch geven hem de titel van Sacrae Theologiae Licencia-<br />
12 Het ,,Manuale Actorum" werd van een inleiding en index voorzien, uitgegeven door<br />
Dr. A. Zwart in de oorspronkelijke Latijns-Middelnederlandse tekst samen met een Nederlandse<br />
en Duitse vertaling: Johannes Spick. Manuale actorum, in Unser Bocholt, jg. 1984 tot 1986;<br />
nu ook als boek verkrijgbaar bij ,, Clairlieu<br />
13 In Marienfrede verliepen er tussen de inkleding en de eerste H. Mis van de fraters die in<br />
het hs Ltber Annotationum 1636-1718 staan opgetekend, meestal zes jaren, soms vijf tot zes,<br />
ook al eens meer of minder; vaste conclusies zijn niet te trekken. Voor de noviciaats- en studiehuizen,<br />
A. v.d. PASCH, Prior H.W. Verheijen 1584-1647, in Clairlieu, XXXII, 1974, p 31<br />
39-40.<br />
14 Archief St. Agatha, doos Rijn- en Maasprovincie, omslag Marienfrede ; A. v.d. PASCH,<br />
o.c., p. 40.
28 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
tus. Die zou hij dan in de jaren 1635/1636-1640 moeten behaald<br />
hebben15.<br />
Op het provinciaal kapittel van 19 april 1640 werd hij benoemd tot<br />
lector en regens van het fllosofisch studiehuis te Diisseldorf. Elk tri<br />
mester moest hij aan de vicaris van de provinciaal een gewetensvol<br />
verslag sturen over de geestelijke en wetenschappelijke vooruitgang<br />
van zijn leerlingen, zodat er aan ongeschikte candidaten niet onnodig<br />
geld zou worden verspild. Behalve de studenten van het huis zelf waren<br />
er studenten van andere kloosters, die daarna hun studies aan de<br />
universiteit te Keulen moesten voortzetten16.<br />
Prior te Diilken 1643-1656<br />
Ook nu zou het geen langdurige studieloopbaan worden, want in<br />
1643 werd Johannes prior gekozen te Diilken in het hertogdom Julich,<br />
waar de kruisheren toen bijna tweehonderd jaar gevestigd waren.<br />
Het Sint Sebastiaankloostertje te Diilken was van het begin af<br />
een tamelijk arm en klein klooster geweest met 6 priesters en enkele<br />
lekenbroeders of donaten. In 'n visitatierelict van de parochie van<br />
1533 stond over de kruisheren, dat ze een vroom leven leidden, geen<br />
ergernis gaven en gehoorzaam waren aan de prior; maar ook: ,, sin<br />
arme wichter, komen scharf hin". Ze konden dus nauwelijks leven<br />
van de inkomsten van hun pachthoeven en stichtingen en hoefden<br />
in 1553 geen belastingen te betalen : ,,nihil, quia pauperes" 17. De<br />
dertigjarige oorlog maakte het er niet beter op en bij taxatie van de<br />
kloosters door de Orde of provincie stond Diilken steeds aan het<br />
staartje. Johannes Spijck kwam in een arm klooster terecht, waar de<br />
meeste prioren het niet lang uithielden. Van 1598-1700 waren er<br />
twintig prioren; een zelfs slechts een maand ! Veel werk in de ziel-<br />
15 C. R. HERMANS, Annales Canonicorum regularium S. Augustini Ordinis S. Cruets, 's-<br />
Hertogenbosch, 1858, I, 2, p. 88 schrijft S. Theol.L.; zie ook R. HAASS, Die Kreuzherren in<br />
den Rheinlanden, Bonn, 1932, p. 152; A. v.d. PASCH, Het klooster „ Clairlieu " te Hoei en<br />
zijn prioren-generaal 1210-1786, in Clairlieu, XVIII, I960, p. 43; Definities, 479, nota 4. Als<br />
W. Wijnantz in Annales, III, p. 219, de lijst van kapittelheren van 't prov. kap. van 1646 optekent,<br />
zegt hij in een nota dat, in het exemplaar dat hij gebmikte van A. de Vrese, stond bijgeschreven:<br />
,,Dein Prior b. Mariae Pacis, S. Theologiae Lector"; ook in Annales, I, 2, p. 140<br />
staat S. Theol. Lector, eveneens van Wijnantz. We menen echter, dat Spijck nooit Lector van<br />
Theologie is geweest, zodat Licenciatus waarschijnlijker lijkt.<br />
16 Archief St. Agatha, zie boven nota 14; Annales, III, p. 213; A. v.d. PASCH, Prior Verheijen<br />
..., in Clairlieu, XXXII, 1974, p. 67.<br />
n A. v.d. PASCH, Diilken, in Diet. d'Hist. et de Geogr. Ecclesiastiques, XIV, Parijs, I960,<br />
Col. 991; HAASS, o.c, p. 150.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 29<br />
zorg was er niet tenzij de officies, predikaties en het biechthoren in<br />
eigen kerk. Wei was er allerwaarschijnlijkst een Latijnse school, waar<br />
in 1788 van gezegd werd dat ze sinds onheugelijke tijden<br />
bestond18.<br />
In tegenstelling met zoveel andere prioren van dit kloostertje, heeft<br />
Johannes Spijck er zich blijkbaar thuis gevoeld. Naast zijn gewone<br />
ambtsbezigheden en het urenlange getijdengebed rond de dagelijkse<br />
conventsmis, heeft hij er, studax die hij was, nog les gegeven. Godsdienstles<br />
aan de kinderen van de stadsschool of lessen aan de Latijnse<br />
School? Een simpel feitje wijst hierop. Van de stad Dulken kreeg hij<br />
in 1653 een habijt ,,wegen seines Schoelgehalz'\ ter waarde van<br />
17,25 rijksdaalders19.<br />
Als prior was Spijck gerechtigd het provinciaal kapittel bij te wonen.<br />
In September 1646 werd dit te Keulen gehouden. Kruisheer Aegidius<br />
de Vrese maakte toen voor elk van de kapittelleden enkele la<br />
tijnse verzen, in een brochuurtje van 16 bladzijden uitgegeven als een<br />
Kroon van de vergadering van de heUige en Canonieke Orde van het<br />
zaligmakende Kruis uit Rijn- en Maasprovincie, aan de Paters Prelatenf<br />
Prioren en medebroeders te Keulen bijelkaar gekomen, kroon<br />
die als het ware samengevlochten is uit levende edelstenen en bloemen.<br />
Het jaar van het heil 1646 in de maand September20. Voor<br />
Spijck maakte hij volgend gedicht. Tot beter begrip :<br />
Augustinus wordt afgebeeld met een vlammend hart. Met ,,spicula"<br />
en ,,spicas" wordt wel op de naam Spijck gezinspeeld. Pater<br />
meus agricola est, Joh. 15, 1. Het leesteken; lijkt de betekenis van<br />
onze, te hebben.<br />
Admodum Reverendo P. F. Johanni Spijckio domus Dulckensis<br />
ducatus Juliac. fundatae An. 1480. Priori.<br />
D.NJ.C. factus est obediens usque ad mortem mortem<br />
autem Crucis. Philipp. 2.<br />
Qui Patris effigiem; magni Ducis AUGUSTINI<br />
Aspicit, ardenti spicula corde videt:<br />
is HAASS, o.c, p. 150-154, over Dulken.<br />
19 HAASS, o.c, p. 152; H. DOERGENS , Chronik derStadt Dulken, 1925, p. 212, die foutief<br />
beweert dat J. Spijck kruisheer van Roermond was. In F. DOHR, Aus dem alten Dulken,<br />
Viersen, 1976, p. 164-167 staan enkele oorkonden uit de tijd van prior Spijck over goederen!<br />
20 Later opgenomen in Aegis Aegidio-Vresana sive Poemata R.P. Aegidii de Vrese, Can<br />
Reg. S. +, Keulen, 1665, p. 179-198; over Spijck, p. 196; Annales, I, 2, p. 57 en III, p. 217-<br />
219; St. Agatha, archief, Inventaris, nr. 147; relict van dit kapittel (excerpten) in Annales,<br />
III, p. 216-217.
30 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
AUGUSTI Patris es natus non degener: ulla<br />
Spicula ne noceant; cor tibi fixit amor:<br />
Spicula fecit amor: jaculo Cruets intima fixus,<br />
Confixus sequeris signa potentis Heri.<br />
Cui Pater Agricola est, multam tibi corde sementem<br />
Fecerat: hinc Spicas messis opima dedit:<br />
Doctrinae et virtutis opes dant horrea mentis:<br />
Inde seres tern's \ quod super astra metas.<br />
Aan de Zeereerwaarde Pater Frater Johannes Spijck,<br />
prior van het klooster te Diilken in het hertogdom<br />
Jiilich, gesticht in het jaar 1480.<br />
Onze Heer Jezus Christus is gehoorzaam geworden tot de<br />
dood, ja tot de dood van het Kruis. Philipp. 2.<br />
Wie het beeld beschouwt van onze Vader, de grote Leider<br />
Augustinus, ziet pijlen in een vlammend hart;<br />
Van deze verheven vader zijt gij een ware zoon: mogen geen<br />
pijlen U schade toebrengen; de liefdesschichten<br />
hebben uw hart geraakt.<br />
Want de liefde bracht ook pijlen voort; door de speer van<br />
het Kruis tot in uw diepste wezen getroffen en met Hem<br />
gekruisigd volgt gij het voorbeeld van uw machtige<br />
Meester.<br />
Zijn vader is de Landbouwer en Hij heeft in uw hart een<br />
rijke wasdom doen ontstaan; zodat Hij U ook een overvloedige<br />
korenoogst schonk.<br />
Uw geestelijke voorraadschuren geven rijke gaven van wijs-<br />
heid en deugd. Daardoor kunt ge op aarde uitzaaien<br />
wat ge in de hemel aan oogst zult binnenhalen.<br />
Doordat Spijck na de vele korte prioraten dertien jaar te Diilken<br />
bleef, heeft hij werkelijk leiding kunnen geven en een steun kunnen<br />
zijn voor de kleine communiteit, die door zoveel priorkeuzen op<br />
korte tijd, en wellicht nog meerdere weigeringen zeker ontredderd zal<br />
zijn geweest21. Maar bij zijn normale bezigheden werd hij aangesteld<br />
als lid van een ordescommissie tot voorbereiding van een<br />
nieuw brevier, en, reeds eerder, van nieuwe aangepaste Constituties.<br />
In 1655 werd hij op het generaal kapittel tot definitor gekozen<br />
(1655-1658), een ambt als raadslid van de magister-generaal, dat<br />
duurde tot het volgende generaal-kapittel en niet onmiddellijk kon<br />
herhaald worden. Dit bracht noodzakelijk vergaderingen en reizen<br />
met zich mee. Het pleit voor zijn goede naam en aanzien in de orde,<br />
21 Zie de lijst van prioren bij DOHR, o.c, p. 205, waar in 1621 twee prioren voorkomen en<br />
verder telkens een andere in 1622, 1626, 1630, 1637 en 1643, toen Spijck kwam en bleef tot<br />
1656.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 31<br />
dat hij op het kapittel van 1661 opnieuw tot definitor gekozen werd<br />
(1661-1664)22.<br />
Maar intussen werd Spijck door het klooster van Roermond in 1656<br />
prior gekozen. Ook nu aanvaardde hij dit, al zal het heengaan uit de<br />
kleine en goede communiteit van Diilken voor hem zelf en de con-<br />
fraters niet licht geweest zijn; nauwelijks in functie, koos zijn ,,do-<br />
mus nativa" Marienfrede hem op 27 november tot prior, en keerde<br />
hij naar het huis van zijn professie terug. Als hij later in zijn tractaat<br />
De conventualitate de band van de kruisheer met het huis van zijn<br />
professie nogal sterk verdedigt, is het wellicht zijn eigen ervaring die<br />
hem tot dat standpunt brengt23. In je ,,eigen huis" ben je pas echt<br />
thuis, ook al ben je er lang weg geweest.<br />
De herziening van het brevier<br />
Magister generaal Renerus Augustinus Neerius had in 1625 een<br />
nieuw brevier laten drukken en ook plannen gemaakt voor een<br />
nieuwe missaaluitgave. Hij stond nl. voor een drievoudig probleem.<br />
Er moest een uniformiteit komen in de orde wat breviergebed en H.<br />
Mis betrof. Men moest tot overeenstemming komen van brevier en<br />
missaal, die nu te vaak van elkaar verschilden. Tenslotte zou er een<br />
eenheid moeten komen van de riten of ceremonies die tot dan toe in<br />
de kloosters nogal verschillend waren; dus een uniforme handelwijze<br />
in de rubrieken van koorgebed en heilige mis.<br />
Neerius heeft dit probleem in zijn geheel niet kunnen oplossen<br />
door de brevieruitgave van 1625 alleen. En daarbij heeft het brevier<br />
de goedkeuring van de kloosters niet kunnen verkrijgen24.<br />
Zijn opvolger Pierre Blavier besloot op zijn eerste generaal kapit<br />
tel van mei 1648, vier maanden na Neerius' dood, dat de vier defi-<br />
nitoren aan meerdere daartoe bekwame confraters de opdracht<br />
moesten geven tot een herziening van het brevier van 1625, en wel<br />
22 Definities, p. 475-476; 479, 485. Als definitor tekende hij met de generaal en de andere<br />
definitoren een fundatiegoedkeuring voor Aken, Annales, III, 258.<br />
23 L. HEERE, Het Roermondse Kruisherenklooster, in Publications de la Soc. historique ...<br />
limbourg, DOCVII, 1941 (overdruk 50 biz.) noemt Spijck niet als prior van Roermond. Maar<br />
het Liber Annotationum 1636-1718 zegt p. 4 uitdrukkelijk: ,,omnium votis electus et vocatus<br />
ex prioratu conventus Ruremundensi "; Definities, p. 479, nota 4.<br />
24 A. VAN ASSELDONK, Het brevier van de Kruisheren , in Clairlieuy II, 1944, p. 31-40 en<br />
97-102; kort samengevat bij A. RAMAEKERS, R. A. Neerius Magister Generaal van de Kruisheroi<br />
1619-1648, in Clairlieu, XLII, 1984, 46-48.
32 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
met als model het Romeinse brevier. Daarna zou die herziening door<br />
meerdere confraters worden beoordeeld, aan het volgende generaal<br />
kapittel worden voorgelegd en dan, na goedkeuring door de H. Stoel,<br />
worden gedrukt25.<br />
Wie de definitoren voor deze zware studietaak aanduidden, weten<br />
we niet. De enige die er werkelijk aan gewerkt heeft, was Jordanus<br />
de Raedt van het klooster te Emmerich die voor het volgende gene<br />
raal kapittel van 1652 een ontwerp kon voorleggen. Want op dat ka<br />
pittel werden drie kruisheren, waaronder Johannes Spijck, aangewe-<br />
zen om binnen een half jaar die herziening te bestuderen en met<br />
hun correcties aan de magister generaal voor te leggen. Het geheel<br />
zou dan nog eens door prior Augustinus Jamar van Dinant en prior<br />
Petrus Dumont van Namen worden beoordeeld26.<br />
Alle mooie voornemens ten spijt gebeurde er weinig. Op een bij-<br />
eenkomst van generaal en definitoren werden, blijkbaar op de tekst<br />
van Jordanus de Raedt, wel enkele opmerkingen gemaakt; maar pas<br />
drie jaar later, op het generaal kapittel van 1655 onder de opvolger<br />
van Pierre Blavier, Nicolaus de Hanneffe, werd een volgende stap gezet.<br />
Spijck was definitor gekozen en heel de zaak werd aan hem toe-<br />
vertrouwd. Hij moest aan Jordanus de Raedt zijn ontwerp en de door<br />
de definitoren gemaakte opmerkingen vragen en die op de eerstvol-<br />
gende vergadering aan generaal en definitoren voorleggen27. Hij zal<br />
van het aanwezige materiaal wel een geheel hebben moeten maken.<br />
Maar Spijck had het blijkbaar te druk met de Statutenherziening, die<br />
op het volgende kapittel in 1658 kon worden goedgekeurd. Op dat<br />
kapittel kwam men opnieuw terug op het brevier. Spijck, sinds 1656<br />
prior van Marienfrede, kreeg opnieuw de opdracht. 't Staat er kort<br />
en krachtig: ,, De verbetering van ons brevier en de aanpassing aan<br />
het Romeinse, maar zoveel mogelijk zonder ingrijpende veranderin-<br />
gen, wordt toevertrouwd aan de prior van Marienfrede" 28.<br />
Het zal Spijck nog heel wat moeite en studie gekost hebben, maar<br />
voor het volgende generaal kapittel in 1660 was hij met zijn werk<br />
klaar. Hij kon een definitief bewerkt exemplaar van de Raedt aan het<br />
kapittel voorleggen, aangepast aan het Romeins brevier, maar toch<br />
zo, dat de bestaande grote en vaak kostbare koorboeken in gebruik<br />
25 Definities, p. 471.<br />
26 Definities, p. 475-476; VAN ASSELDONK, o.c, p. 40-41, 104.<br />
27 Definities, p. 480; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41.<br />
28 Definities, p. 483; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 33<br />
konden blijven, al moesten er de nodige correcties in worden aangebracht.<br />
Het kapittel oordeelde, dat er dan ook maar meteen werk<br />
moest gemaakt worden van het drukken. Enkele confraters werden<br />
belast om, binnen drie maanden, prijsopgave te vragen bij meerdere<br />
drukkers en te overleggen over de kwaliteit van het papier en het te<br />
kiezen lettertype29.<br />
't Blijft voor ons, mensen van een jachtige tijd, moeilijk te begrijpen,<br />
waarom het nog eens vier jaar moest duren voor men tot het<br />
drukken overging. In 1664 drong het generaal kapittel er bij de pri-<br />
oren op aan, om het aantal exemplaren, dat ze voor hun klooster nodig<br />
hadden, alvast vooraf te betalen, zodat men tot het drukken zou<br />
kunnen overgaan30.<br />
In 1665 was het dan zo ver en verscheen de uitgave van het nieuwe<br />
brevier, te Keulen gedrukt. Een mooie titelplaat stelt de regelvader<br />
Sint Augustinus voor en de H. Quiriacus, links en rechts van de titel;<br />
boven naast het kruisherenkruis twee medaillons met paus Innocentius<br />
III en IV, die de orde goedkeurden; onder met paus Johannes<br />
XXII en Benedictus XII, die haar met meerdere privileges begiftigden31.<br />
In 1682 werd aangedrongen op het bijschrijven van feesten<br />
die in het Romeinse brevier waren bijgekomen. Goed dertig jaar na<br />
het verschijnen gingen er alweer stemmen op over de wenselijkheid<br />
van een nieuwe brevierherziening. Maar de redactie de Raedt-Spijck<br />
bleef tot 1727 in gebruik32.<br />
Het Caeremoniale<br />
Door de brevieruitgave van 1665 was veel opgelost. De jarenlange<br />
moeilijkheden en tweeslachtigheid van het verschil tussen koorofficie<br />
en H. Mis waren door grotere toenadering tot het Romeinse bre<br />
vier, en met name door het afschaffen van meerdere feesten en het<br />
invoeren van andere, opgeheven. Maar met het invoeren van het Ro<br />
meinse missaal in 1631 had men ook de Romeinse rubrieken aanvaard.<br />
Aanvaard, maar niet verplichtend gesteld, zodat het in de verschillende<br />
kloosters nooit tot een uniformiteit gekomen was. Ook het<br />
,,ordinarium" of ,,Rituale" diende te worden aangepast.<br />
29 Definities, p. 486; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41 en 105.<br />
30 Definities, p. 489; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41 en 105-106.<br />
31 Zie ill. VAN ASSELDONK, o.c, p. 43.<br />
32 Voor de verschillen van het brevier van 1665 met dat van 1625 zie VAN ASSELDONK,<br />
o.c, p. 42-44; verder p. 44-46 en Definities, p. 507 en 512.
REVIARI<br />
SACKI AC CANON*<br />
OfcDINtS<br />
ANCTA. CRVCIS<br />
dccrcto Capituli<br />
ncralis Breuiari<br />
Mifeali Roman<br />
accommodatxiiii<br />
ac editum.<br />
COL OK lit<br />
fibusOrdi
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 35<br />
Nu het nieuwe brevier verschenen was, leek het ogenblik gunstig<br />
om ook dit probleem op te lossen. ,,Zowel door het nieuwe brevier<br />
als door het aanvaarden van het Romeins missaal, aldus het generaal<br />
kapittel van 1664, is ons ordinarium of Rituale voor een groot ge-<br />
deelte in onbruik geraakt en een nieuw noodzakelijk geworden''. De<br />
samenstelling hiervan (compilatio) werd toevertrouwd aan Johannes<br />
Spijck, prior van Marienfrede, prior Petrus Dumont van Namen,<br />
prior Augustinus Jamar van Dinant en pater Jordanus de Raedt. Zij<br />
hadden alle vier al in meerdere of mindere mate meegewerkt aan het<br />
brevier33.<br />
Wat is hiervan terecht gekomen ? De Raedt en Spijck waren man-<br />
nen die in het verleden de hun opgedragen taak hadden uitgevoerd.<br />
De aanmaning van het generaal kapittel van 1730, bevestigd in 1733<br />
en 1736, dat in alle kloosters de rubrieken van koorofficie en H. Mis<br />
moesten bestudeerd worden kan op het bestaan van een Caeremo-<br />
niale wijzen, maar meer ook niet34.<br />
Aangepaste Constituties<br />
Spijck had in het rustige kloostertje te Dulcken de tijd om te stu-<br />
deren, en de Orde heeft daar in ruime mate gebruik van gemaakt.<br />
Wanneer Spijck, alleen of samen met anderen, de opdracht kreeg<br />
voor een Statutenherziening weten we niet. Bij de uitgave ervan in<br />
1660 is hij de enige die in de inleiding door magister generaal Nico-<br />
laas de Hanneffe genoemd wordt als ,, specialiter ad hoc deputa-<br />
tum" 35. De Constituties van 1248 waren, aangevuld met kapittel-<br />
besluiten, in gebruik gebleven, al had het hervormingskapittel van<br />
1410 alle later bijgevoegde bepalingen vernietigd om tot de zuivere<br />
levenswijze van de beginjaren terug te keren. In 1466 en 1498 beval<br />
het generaal kapittel om de sinds 1410 door drie kapittels goedgekeurde<br />
en dus statuut geworden bepalingen aan de oorspronkelijke<br />
33 Definities, p. 489; VAN ASSELDONK, o.c, p. 44, 109. De woorden ,,ordinarium seu Ri<br />
tuale" kunnen verwarrend klinken. Het ordinarium was eigenlijk 't boek waarin het officie en<br />
de mis van elke dag aangeduid werden, vaak met de beginwoorden van de Introi'tus, Graduale,<br />
enz. erbij. ,,Rituale" duidt meer op de ceremonies of riten (gebaren, houding, handelingen)<br />
in H. Mis en officie. Waarschijnlijk is hier een boek bedoeld - Later werd het Caeremoniale<br />
in de Constituties van 1868 en 1925 opgenomen, dat echter nog meer bevatte, zoals de plechtigheden<br />
bij de inkleding, professie enz.<br />
34 Definities, p. 527, 531; Van ASSELDONK, p. 44, 60-61, Annales, III, p. 440.<br />
35 Constituties 1660 (zie nota 29), 5e biz. van de inleiding (ongenummerd).
36 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
tekst toe te voegen36. Op volgende generale kapittels werden<br />
nieuwe, aan de tijd aangepaste maatregelen, die een meer blijvende<br />
waarde hadden, bij de statuten gevoegd, zodat zich voor of na een<br />
herziening opdrong. Gedrukte Constituties had de orde tot dan toe<br />
nooit gehad en de vroegere handschriften met de vele aanvullingen<br />
waren in de praktijk moeilijk bruikbaar; vaak herhalingen, een ongeordend<br />
geheel, te weinig samenhang37.<br />
Spijck moet zijn concept reeds voor 1652 hebben klaar gehad,<br />
want drie achtereenvolgende kapittels dringen dan aan op uitgave.<br />
In 1652 schrijft het kapittel voor dat de statuten, zo vlug mogelijk,<br />
op kosien van de orde moeten worden gedrukt. In 1655 spreekt het<br />
over de ,, Statuta iam saepius revisa'' die voor de volgende definitorenvergadering<br />
,,aan de drukpers moeten worden toevertrouwd" ; de<br />
zorg hiervoor berust bij prior en definitor Clamor Averkamp van<br />
Keulen. Tenslotte herhaalt het kapittel van 1658 dit bevel. Spijck<br />
wordt hier uitdrukkelijk als de redacteur vermeld; de statuten zijn,<br />
door middel van de daartoe gemachtigde nuntius, door de H. Stoel<br />
in orde bevonden met het kerkelijk recht en bevorderlijk voor het<br />
kloosterleven; ze zijn ook door dit kapittel nog eens zorgvuldig her-<br />
zien en de druk blijft toevertrouwd aan de provinciaal van de Rijn-<br />
provincie, Clamor Averkamp. Deze moest de onkosten bestrijden met<br />
de taxen, door het vorige kapittel aan de kloosters opgelegd, en die<br />
ze binnen drie maanden aan de provinciaal moesten betalen op<br />
straffe van verdubbeling van de som38.<br />
Met al de maatregelen die nog moesten genomen worden — goed-<br />
keuring door meerdere professoren van Keulen e.a. — duurde het<br />
toch nog tot 1660 voor de uitgave klaar was.<br />
Spijck hield de indeling van de Constituties van 1248 aan en<br />
voegde er een hoofdstuk over de donaten aan toe, grotendeels samen-<br />
gesteld uit vroegere kapittelbesluiten. Ook de inhoud is die van 1248,<br />
aangevuld met als statuut goedgekeurde kapittelbesluiten sinds 1410.<br />
Het boek begint met de regel van Sint Augustinus, in 32 kleine<br />
36 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952 ;<br />
Definities, p. 26, 126 en 211. Kort overzicht van de Constituties van 1248-1955, A. RAMAE-<br />
KERS, Geest en Inhoud van de Constituties der Kruisheren , in Inhoud en Waarde van Regel<br />
en Constituties der Kruisheren, Diest, 1957, p. 81-85. De aanvullingen van 1466 en 1498, Annales,<br />
II, p. 305-319 en 452-455.<br />
37 Aldus generaal Nicolaas de Hanneffe in de inleiding op de uitgave van 1660.<br />
38 Definities, p. 475, 480, 483.
Wapensteen van de stichters van het klooster Marienfrede
38 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
hoofdstukjes ingedeeld. Dan volgen de inleidingsbrief van de gene-<br />
raal en meerdere goedkeuringen; al die bladzijden zijn ongenum-<br />
merd. Bij de Constitutes begint de nummering van p. 1 - 120. Het<br />
geheel is ingedeeld in Lectiones, zeker om het verouderde Lectionarium<br />
te vervangen dat onder het dagelijks kapittel gebruikt werd. Ze<br />
worden in de marge aangegeven, samen met verwijzingen naar het<br />
Corpus Juris Canonici, het Concilie van Trente en soms naar de H.<br />
Schrift.<br />
Een grote ingreep was deze herziening niet. Toch schijnt er een ze-<br />
kere tegenkanting geweest te zijn. Het generaal kapittel van 1661<br />
moest erop wijzen dat het niet over nieuwe statuten ging, ,,zoals<br />
sommigen ten onrechte denken" en dat ze in heel de orde moesten<br />
onderhouden worden39.<br />
Het moet rond die tijd geweest zijn dat Spijck, na zijn studies voor<br />
de Constitutie-uitgave, het tractaatje schreef over de conventualiteit<br />
waarin hij twee kwesties behandelt: Hoe wordt iemand lid van een<br />
communiteit ? en: Welke graden van conventualiteit zijn er ?<br />
Prior van Marienfrede - 1656-1676<br />
Sinds het begin in 1444 kende het klooster Marienfrede een zowel<br />
economische als geestelijke bloei. Buiten de beperkte zielzorg en pre-<br />
dikatie voor eigen huisgenoten en kerkvolk, leidden de kruisheren er<br />
het meer contemplatieve leven van de meeste reguliere kanunniken<br />
van die tijd, waar, naast de gezongen liturgie, het werk in scriptorium<br />
en boekbinderij een der vormen van bezinning, handarbeid en ascese<br />
was. Schenkingen van goederen, stichtingen en pachthoven gaven<br />
ruime levensmogelijkheden. De invloed van de Moderne Devotie<br />
blijkt uit copieen van Jan van Ruusbroec, Geert Grote, Gerard Zer-<br />
bolt, Jan Brinckerinck en Jan van Schoonhoven, terwijl ook mystici<br />
als Hendrik Seuse en Hildegard van Bingen werden gelezen en over-<br />
geschreven. Na een korte vervalperiode kwam er een nieuwe bloei,<br />
waarbij door uitgebreide zielzorg het geloof in de omgeving bewaard<br />
werd. Ondanks de vele beproevingen en plunderingen die de tach-<br />
tigjarige en dertigjarige oorlog meebrachten, hield de economische<br />
welvaart aan. Wei klaagde de visitator Henricus Waltheri Verheijen,<br />
39 Regu/a S. Augustini Episcopi et Constitutiones Sacri Canonici Ordinis S. Cruets, Keulen<br />
bij Petrus Metternich, 1660 ; Definities, p. 486 ; ook in 1664 en 1669, p. 489 en 491.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 39<br />
prior van Sint-Agatha, in 1623 over de slappe tucht en stelde hij een<br />
nieuwe prior aan. Maar de volgende prioren: Christianus Burensis,<br />
Aegidius de Vrese en Clamor Averkamp garandeerden een spoedig<br />
herstel, zodat de visitator van 1631 de broeders prijst om de aanwezige<br />
liefde en deugd. Dat datzelfde jaar Marienfrede werd aangeduid<br />
als studiehuis voor theologie en later voor filosofie, pleit voor de heer-<br />
sende geest en sfeer40.<br />
Daar werd Johannes Spijck in 1630 geprofest en keerde hij na zoveel<br />
jaren als prior terug. Op 27 november 1656 werd hij tot prior gekozen.<br />
Het werd zijn blijvende thuis, tot aan zijn dood in 1676.<br />
Dat we van zijn prioraat wat beter op de hoogte zijn, danken we<br />
aan het conventskapittel dat hij op 17 februari 1657 bij elkaar riep<br />
en waarop besloten werd om, volgens vroegere definities van het ge-<br />
neraal kapittel, telkens een verslag op te stellen van de genomen<br />
besluiten. Zo immers werd het op het generaal kapittel van 1545 gemotiveerd:<br />
,, Omdat alles onthouden en niets vergeten eerder iets is<br />
van een goddelijke geest dan van een menselijke en omdat het ver<br />
geten van gebeurtenissen en verrichtingen aanleiding geeft tot veel<br />
problemen, daardoor wordt iedere gelegenheid tot ruzie, haarklieverij<br />
en verwarring weggenomen " 41. Men begon dan ook met vooraan in<br />
het Liber Annotationum de gevallen op te tekenen waarin kerkelijk<br />
recht en Constituties de raadpleging of beslissing van het huiskapittel<br />
eisten. Om tot rijper beraad en besluitvorming te kunnen komen,<br />
zou prior Spijck de zaken van groter belang een of enkele dagen van<br />
te voren als agendapunten bekend maken.<br />
Prior Spijck heeft trouw vastgehouden aan geregelde bijeen<br />
komsten van het conventskapittel. Hij begreep, dat leden van een gemeenschap<br />
slechts kunnen en willen delen in de gezamenlijke verantwoordelijkheid,<br />
als ze van de toestand van de communiteit op de<br />
hoogte gehouden worden en meewerken aan de besluitvorming. We<br />
tellen onder zijn bestuur jaarlijks minstens vijf bijeenkomsten, maar<br />
ook meermalen tien tot zelfs zestien; alleen in 1667 zijn er maar drie<br />
gehouden, terwijl in de jaren 1672-1674 het oorlogsnieuws overheerst.<br />
40 HAASS, o.c, p. 132-147; Bibliotheca Manuscripta Fratrum O.S.C., II, in Cruciferana,<br />
Nova Series, n. 14, St. Agatha, 1951, p. 9-17; zie ook boven, nota 12.<br />
41 Definities, p. 339 ; Liber Annotationum ab anno Domini 16%, hs, p. 1-2, zie boven, I,<br />
nota 4.
40 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
De communiteit van Marienfrede<br />
Spijck heeft jarenlang een, wat oorlogsgebeurtenissen betreft, tamelijk<br />
rustig prioraat gekend, van 1656 tot begin 1672. Daarna werd<br />
meerdere jaren lang het klooster voortdurend lastig gevallen. Rust is<br />
nodig voor een geordend kloosterleven en voor de nodige inzet wat<br />
gebed, studie en apostolaat betreft. Het is dan ook niet te verwonderen,<br />
dat Marienfrede meermalen werd aangeduid voor de studie<br />
van filosofie of theologie, zodat er in die jaren een groepje jonge<br />
kruisheren aanwezig was, zo b.v. acht in 1667. Ook traden er regelmatig<br />
jonge mensen in. In de twintig jaar van Spijck's prioraat waren<br />
het er twaalf, terwijl er vlak voor zijn komst in 1655 twee waren<br />
binnengekomen. Drie van hen zijn nog in zijn tijd, dus erg jong,<br />
gestorven.Maar daar de meeste anderen heel het prioraat van Spijck<br />
in Marienfrede bleven en werkten, was er een zich steeds verjongende<br />
communiteit, die, wat lekebroeders betreft wel van buitenaf door<br />
broeders van andere kloosters of door knechten moet zijn aangevuld42.<br />
Over het aantal leden van het kapittel hebben we zekerheid uit 't<br />
jaar 1669, als alien in het Liber Annotationum hun handtekening<br />
plaatsen: Johannes Spijck als prior, Christianus Schilgen als subprior,<br />
en vijf anderen. Daarbij waren er vier in andere kloosters werkzaam.<br />
Verder waren er dan nog enkele fraters en lekebroeders. Het getal zal<br />
tussen 1656 en 1676 meestal in totaal rond de vijftien geweest zijn,<br />
al steeg het in latere jaren tot veertien priesters, enkele fraters en en<br />
kele broeders43.<br />
Het klooster<br />
Marienfrede was een mooi en ruim klooster, gelegen langs de weg<br />
van Dingden naar Loihum, aan de kleine Issel. Het was gebouwd in<br />
de vorm van een vierkant, waarvan de georienteerde kerk de noorder-<br />
vleugel vormde. Met zijn bijgebouwen, vijvers, tuin en boomgaard<br />
was het door grachten omgeven. Voor zover bekend, bestaan er geen<br />
afbeeldingen van.<br />
Nog in 1583 was door de weldoeners voor herstel en nieuwbouw gezorgd.<br />
Als Spijck's voorganger en naamgenoot in zijn Manuale acto-<br />
42 Liber Annotationum, bij de aangehaalde jaren.<br />
43 Ibidem, passim.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 41<br />
rum in 1606 verhaalt, dat de Spanjaarden het klooster overrompelden,<br />
somt hij een groot aantal gebouwen en vertrekken op, die door<br />
de soldaten werden bezet, terwijl hij elders nog het vrouwenhuis<br />
(,, buthen dat cloester "), het ziekenhuis in de boomgaard en de stallen<br />
voor de reispaarden vermeldt. Voornamelijk op hem steunend<br />
kunnen wij opmaken:<br />
* buiten het kloosterpand lagen de boerderij en de schuur, de boteren<br />
kaasmakerij, het poorthuis, de watermolen, de brouwerij met<br />
bakkerij en washuis, de kleermakerij, de timmerwinkel, twee wolkamers,<br />
de kamers onder de poort naar de boomgaard en het zie<br />
kenhuis met aanbelendende kapel;<br />
* het kloosterpand bevatte de kerk, de sacristie (,,garffkamer"), het<br />
vestiarium (,, warenhauss''), het calefactorium (,, het stoeffken''),<br />
de zomer- en winterrefter, de keuken en het aangrenzende vertrek<br />
waar de knechten aten, de gastenkamer, de priorskamer, de kamer<br />
van de subprior, de kamer van de senior, de onderkelderde kruisgang,<br />
de kamers voor de priesters en de broeders en de bibliotheek.<br />
Alles bij elkaar een indrukwekkend complex44.<br />
Prior Spijck liet reeds in 1657 het ziekenhuis in de tuin met de<br />
aangrenzende kapel herstellen, en ook in de volgende jaren meerdere<br />
voorname verbouwingen en verfraaiingen uitvoeren. Daarbij kwamen<br />
in al die jaren allerlei herstellingen en soms nieuwbouw bij vijf van<br />
de talrijke pachthoeven die Marienfrede bezat45. Spijck werd dus<br />
naast zijn geestelijke plichten en zijn studie nog volop in beslag genomen<br />
door materiele zorgen, al werd hij bij die bouwactiviteiten —<br />
alsook bij het beheer en de vele goederenbetwistingen — geholpen<br />
door zijn procurator, de medewerker van de prior ,, in temporalibus",<br />
zoals de subprior het ,,in spiritualibus'' was. Uit het Liber<br />
Annotationum blijkt ook, dat hij, in tegenstelling met zijn vroegere<br />
naamgenoot, de meeste reizen door zijn subprior liet doen.<br />
Het kloosterleven<br />
In dat klooster bracht Johannes Spijck twintig jaar als prior door,<br />
leiding gevend, studerend voor Statuten en brevieruitgave, en verder<br />
het leven leidend van elke dag. De plechtige eucharistieviering was<br />
44 A. ZWART (zie boven, nota 12), o.c, in het hs p. 202 en passim.<br />
45 Liber Annotationum bij aangegeven jaren.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 43<br />
het dagelijks hoofdmoment, omlijst door de gezongen liturgische<br />
uren. Wellicht hielp hij mee in de zielzorg en verzorgde hij de een<br />
of andere vicarie waar hij op bepaalde dagen de mis moest lezen. Hij<br />
onderhield ook de nodige relaties met tijdelijk en geestelijk bestuur<br />
en hield toezicht op de procurator die het klooster, de talrijke landerijen<br />
en de pachthoeven te beheren had.<br />
Al wordt er over het eigenlijke religieuze leven en over de kloostertucht<br />
weinig opgetekend in de kloosterkroniek, toch menen we, dat<br />
er in Marienfrede een goed gemeenschapsleven heerste. De provinciaal<br />
moest jaarlijks instaan voor de visitatie van de Rijnlandse<br />
kloosters. Clamor Avercamp, vroeger prior van Marienfrede, was van<br />
1639 tot 1669 provinciaal en herhaaldelijk definitor, die zijn visitatieplicht<br />
zeker niet verwaarloosd heeft46, evenmin als zijn opvolgers<br />
Wilhelmus Xhneumont en Theodorus Deghens. Dat Christianus<br />
Schilgen het eerste deel van het Liber Annotationum in 1669 begon<br />
over te schrijven uit een ouder boek en dit in verkorte vorm deed, is<br />
wellicht de oorzaak dat hij vroegere visitatievermeldingen niet over-<br />
nam. In 1669 en 1670 hield de provinciaal Xhneumont de visitatie<br />
in Marienfrede, samen met respectievelijk de prior van Emmerich en<br />
Duisburg; in 1672, 1673, 1674 en 1675 hield provinciaal Degens de<br />
visitatie, afwisselend vergezeld door de prior van Dusseldorf en Em<br />
merich. Geregelde visitatie is een van de hulpmiddelen om door ernstige<br />
controle en een gesprek met elke medebroeder de toestand van<br />
een klooster te leren kennen en om, waar nodig, te corrigeren en te<br />
stimuleren. Zo is ze een waarborg voor ernstige beleving van Regel<br />
en Constituties. Jammer dat de visitatierelicten niet bewaard bleven<br />
en dat Christianus Schilgen er ons zo weinig over meedeelt. Uit wat<br />
we van prior Spijck weten, mogen we veronderstellen dat hij aan de<br />
correctiemaatregelen die bij elke visitatie nodig zijn, ook de hand<br />
hield47.<br />
De meeste bladzijden van het Liber Annotationum gaan over<br />
pacht- of huurcontracten met alles wat daarmee aan bijlegging van<br />
betwistingen en soms processen gepaard ging; maar telkens worden<br />
ook de hoogdagen van inkledingen en professies vermeld. Daarnaast<br />
de meest verscheidene feiten en feitjes, vaak in zich onbelangrijk<br />
maar tekenend voor de tijd en de sfeer. We zullen verder in grote lij-<br />
46 Definities, p. 452, nota 5.<br />
47 Vermelding der visitaties bij de aangehaalde jaren.
44 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
nen de gebeurtenissen volgen. Bij de pachtcontracten werd zowel in<br />
geld als in natura betaald, b.v. naast een bepaalde som nog zoveel<br />
schepels graan, een varken, drie paar kippen en 't een of ander<br />
dienstbetoon; ook al een kalf, een pond peper, een pond gember of<br />
zoetstof, het jaarlijks planten van enkele eiken en het onderhoud van<br />
de grachten.<br />
Feiten en feitjes van 1656 tot 1671<br />
In 1657 begon Spijck zijn reeds genoemde bouwactiviteiten met de omheining van<br />
het huis te Bocholt en herstel van het ziekenhuis en kapel in de tuin. Op 23 September<br />
had de aanvaarding en inkleding plaats van Johannes Everardus Latum, die 27 Octo<br />
ber 1658 zijn professie zou doen. Naast tien pachtcontracten, een aankoop en een proces<br />
over de afwateringen, waardoor de molen te weinig water kreeg, wordt in 1658 de<br />
filosofiestudie te Marienfrede onder leiding van lector Johannes Viegh, conventualis van<br />
Marienfrede, vermeld. Met Christianus Schilgen, Petrus Bolsterus en Everardus Latum<br />
van Marienfrede, studeerde er Johannes Torlincks van Maaseik en Henricus Nolten, Pe<br />
trus Heithausen en Johannes Borghs van Dusseldorf.<br />
In 1659 werden er drie pachtcontracten gesloten, een huis gedeeltelijk gebouwd in<br />
Essel en na protest een in beslag genomen koe teruggegeven. In augustus werd Antonius<br />
van der Cuil aanvaard en gekleed, die 18 augustus 1660 zijn professie zou doen.<br />
Subprior Gerardus Hindertingh werd prior gekozen te Bentlage; Johannes Viegh werd<br />
tot subprior benoemd. Verder waren er moeilijkheden met de drost over te hoge bij-<br />
dragen.<br />
1660 was een jaar van grote onkosten vanwege het herstel van het kerkgewelf; maar<br />
ook was er de schenking van een weide, door Everardus Copper, kapitteldeken van Wis-<br />
sel, vanwege zijn familieleden, de kruisheren Johannes Viegh en Everardus Latum. Er<br />
waren betwistingen met 'n pachter en een controverse met de heer van Ringenberg,<br />
over het jachtrecht van het klooster. De commissarissen van Kleef eisten een lijst van<br />
de inkomsten van het klooster. Henricus Nienhuis werd aanvaard en ingekleed op 30<br />
mei. Dit jaar waren er verder nogal problemen over de betaling van tienden en pacht.<br />
Op 24 april 1661 had de aanvaarding en inkleding plaats van Wilhelmus de Rijck,<br />
terwijl Nienhuis 13 juni de geloften uitsprak. Verder schrijft Schilgen over pachtver-<br />
lenging, over de opbouw van een hoeve, over een betwisting naar aanleiding van de<br />
afleiding van het water voor de molen en over een vrijstelling van lasten, waarvoor ze<br />
op vraag van de vorst een bijbel in vier delen, op perkament geschreven ,,ten geschenke"<br />
gaven. Verder kon het convent lasten en renten van bepaalde goederen af-<br />
kopen.<br />
Het jaar 1662 bracht, naast negen pachtcontracten en een tiendenbetwisting, als<br />
blijde gebeurtenis de professie van Wilhelmus de Rijck. Men kwam tot een minnelijke<br />
schikking over geldzaken met de gereformeerde kerk van Xanten. In augustus ging de<br />
prior met confrater Johannes Schade naar Bocholt vanwege een verbod voor de uitvoer<br />
van vruchten en pachtinkomsten buiten het diocees en werd hiervan vrijgesteld. Verder
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 45<br />
waren er de herstelwerken aan de vloer van kerk en kruisgang, die door giften en een<br />
legaat konden betaald worden.<br />
In 1663 betwistingen over goederen en pachten. De waterlopen moesten door omliggende<br />
pachters in orde worden gehouden, wat soms niet zonder moeilijkheden verliep.<br />
Meermalen moest de prior of de subprior met een confrater naar Kleef of Buderich<br />
vanwege klachten tegen of van heren of pachters. Zoals meermalen gebeurde, werd<br />
door het klooster een partij eikenbomen verkocht. Naast al dit materiele wordt ook de<br />
aanvaarding en inkleding vermeld van Johannes Gerardus Berckenfeldt, evenals een filosofiecursus<br />
met als lector Christianus Schilgen en als studenten Nienhuis, de Rijck en<br />
Berckenfeldt van Marienfrede, Bernardus Matthiae van Diilken en Petrus Lepo van<br />
Uden.<br />
1664 was 'n jaar van veel moeilijkheden over de juiste grenzen van gronden, betwisting<br />
van tienden, een weg en weide, een minnelijke schikking met erfgenamen van<br />
een huis en het sluiten van zeven pachtcontracten, waaruit duidelijk blijkt hoe het levensnoodzakelijke.bezit<br />
van het klooster veel tijd opeiste en zorgen meebracht voor<br />
prior en procurator.De blijde gebeurtenis van het jaar was de professie van Bercken<br />
feldt op 21 September. De wijdingen van de fraters vermeldt Schilgen maar zelden,<br />
misschien omdat ze werden gewijd in het huis waar ze de theologische studies voleindden.<br />
In 1663 ook weer meerdere betwistingen en rechtszaken, de aankoop van grond en<br />
de bouw van een huis in Ringenberg. Op 7 april had de inkleding plaats van Johan<br />
nes Kuper, de eerste en enige lekebroeder die onder Spijck intrad. Franse en Staatse<br />
troepen waren 't bisdom Munster binnengevallen; eind oktober moesten de bruggen<br />
nabij het klooster worden weggenomen om de terugkerende legers tegen te houden.<br />
Daags voor Kerstmis werden de kruisheren gedwongen ze terug te plaatsen en kerstnacht<br />
trokken de Fransen voorbij. Veel mensen vluchtten naar het klooster zodat het<br />
er vol was en het klooster veel schade leed. Heel de nacht waakten de kloosterlingen<br />
met de vluchtelingen. Bij zijn terugkeer naar Wesel wezen twee lekebroeders het leger<br />
de weg.<br />
Op 11 februari 1666 werd de geleden schade opgenomen en kreeg het klooster een<br />
zekere vrijstelling van belasting voor dat jaar. Naast pacht en koopcontracten vernemen<br />
we dit jaar wat meer over het klooster zelf: op 3 mei legde broeder Johannes Kuper<br />
zijn kloostergeloften af; op 23 mei deed Henricus Nienhuis zijn eerste H. Mis; sub<br />
prior Johannes Viegh vertrok op 10 September naar Duisburg, waar hij door de provinciaal<br />
tot prior was aangesteld; bij 't verkrijgen van een handrecht op een goed werd<br />
in plaats van de overleden Pater Wilhelmus Ercraet frater Johannes Berckenfeldt aangeduid.<br />
In October werden in de ,,achterkerk " twee altaren geplaatst voor 100 imperialen,<br />
geld van de overleden confrater Constantinus, pastoor in Haffen en Meer; de<br />
deken van het kapittel van Wissel en enkele andere weldoeners schonken de altaarschilderijen.<br />
1667. Naast pacht- en huurcontracten wordt een snel gebluste brand in de brouwerij<br />
vermeld en het bezoek van de rechter van Ringenberg met zijn secretaris in verband<br />
met een gebiedsdeling van de hertogdommen Brandenburg en Neuburg; in de gastenkamer<br />
betuigden de kruisheren hun onderwerping maar met de restrictie voor het behoud<br />
van hun privileges; de gasten bleven in het klooster logeren. Voor de studies was<br />
1667 een bijzonder jaar, omdat Marienfrede studiehuis voor theologie werd met Christi-
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 47<br />
anus Schilgen als lector. Er waren acht studenten: Petrus Bolsterus, Everardus Latum,<br />
Henricus Nienhuis, Wilhelmus de Rijck, Joh. Gerardus Berckenfeldt en de postulant<br />
Henricus Prenten van Marienfrede ; daarbij Johannes Hellinckhausen en Paschasius de<br />
Rijck van Bentlage. Eigenaardig is, dat Prenten reeds voor zijn inkleding de lessen van<br />
theologie volgt, terwijl de anderen van verschillende noviciaatsjaren zijn. Men wachtte<br />
blijkbaar tot er een groepje studenten bij elkaar was.<br />
Naast vier pachtcontracten is 1668 'n blij jaar vanwege de kleding van twee novicen,<br />
Henricus Prenten en Alardus Temminck; deze laatste stierf echter reeds op kerstdag.<br />
In maart werd Johannes Viegh, prior te Duisburg, tot prior van Bentlage gekozen. Toen<br />
de heer van Ringenberg de straten liet plaveien en hiervoor o.a. ook aan de kruishe-<br />
ren van Marienfrede belastingen oplegde, protesteerden zij en werden terecht vrij-<br />
gesteld.<br />
In 1669 worden maar liefst 'n twintigtal pacht- of koopcontracten afgehandeld, de<br />
verkoop van 25 eiken, de levering van materiaal voor de bouw van een pachtershuis en<br />
de bouw van een steenoven. Voor 't eerst vermeldt Christianus Schilgen de visitatie,<br />
waarbij hijzelf als subprior wordt aangesteld — een taak die hij sinds het heengaan van<br />
Viegh misschien toch al bekleedde — Conradus Hech als procurator en Petrus Bolsterus<br />
als cellarius. Op 7 juli vierde de communiteit feest vanwege de eerste H. Mis van Berc<br />
kenfeldt. Op 22 juli schonk het klooster een nieuw missaal aan de kerk van Dingden<br />
als tegenprestatie voor verkregen weidegrond. De 28e October gingen prior Spijck en<br />
de subprior naar de abdis van het klooster Schledenhorst ; Marienfrede betaalde haar<br />
nl. jaarlijks een som geld en een bepaald gewicht aan was, terwijl zij nog meer eiste;<br />
maar nergens bleek, op welke rechtsgronden deze eisen steunden. De abdis zou de ori-<br />
ginele contracten nazien en dan schriftelijk bescheid geven. Dit deed ze ongeveer een<br />
jaar later in haar voordeel, wat echter door de kruisheren werd weerlegd.<br />
1670 is een jaar van veel pachtcontracten en veel betwistingen: over te hoge belastin<br />
gen die dan ook verminderd werden; over het aftappen van water, nodig voor de mo-<br />
len; over de juiste grens van land of tegen boeren die hun schapen op kloosterweiden<br />
lieten grazen; over tienden; tegen de abdis van Schledenhorst die alles in haar voor<br />
deel had uitgelegd. Muren werden vernieuwd en een nieuwe vloer gelegd in de win-<br />
terrefter. Einde October hield de provinicaal met de prior van Diisseldorf de visitatie.<br />
Het jaar eindigde slecht, omdat troepen van de bisschop van Miinster door hun opei-<br />
singen de pachters van het klooster schade deden; er kon een minnelijke schikking<br />
gesloten worden, maar een legergroep bleef in Marienfrede tot mei daaropvolgend, met<br />
veel schade voor het huis. Christianus Schilgen, die de jaren 1656 tot 1669 in 34 blad-<br />
zijden van zijn Annotationes wist samen te vatten, heeft voor 't jaar 1670 acht blad-<br />
zijden nodig. Over zijn confrater Viegh, prior van Bentlage, weet hij nog te vertellen<br />
dat hij door de confraters van Bendage tot 'n ballingschap buiten het klooster gedwon-<br />
gen werd; gemandateerden van de provinciaal herstelden hem in zijn ambt. Hij deed<br />
afstand, al bleef hij als lector te Bendage; maar toen hij hiermee geen succes had,<br />
kwam hij terug naar Marienfrede.<br />
In 1671 was er wateroverlast gedurende zes weken; negen pacht- of andere overeen-<br />
komsten werden gesloten, een inventarizatie opgemaakt van goederen, een lening af-<br />
gelost en een inspectie gehouden tot herstel of verlegging van de dammen; verder was<br />
er het einde van een tiendenproces en een contract met een nieuwe arts die jaarlijks ten<br />
dele in natura uitbetaald werd. Natuurlijk zijn er ook de nodige problemen: omdat<br />
'n pachter niet betaalt, zal het klooster zelf de vruchten gebruiken; een ander gebruikt<br />
wederrechterlijk de vruchten van het klooster; de drost van Bocholt eist van alle pach-
48 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
ters, die schapen houden, een ram op en legt later nog een belasting op voor de versterking<br />
van Bocholt. Maar de hoofdbrok van dit jaar vormt een erg ingewikkelde<br />
rechtszaak over te hoge lasten, niet alleen voor Marienfirede maar ook voor meerdere<br />
parochies van de streek, opgelegd door de bisschop van Munster. Bij onderhandelingen<br />
traden Marienfrede en de pastoor meermalen op als afgevaardigden van de parochie<br />
Dingden, waarbij subprior Christianus Schilgen het klooster vertegenwoordigde, wat<br />
herhaalde reizen met zich meebracht. Wat de kloostergebouwen betreft: er werden<br />
twee nieuwe waterpompen geplaatst, nl. in de keuken en de brouwerij; van de kamer<br />
achter het calefactorium werden vloer en plafond vernieuwd, terwijl een soldaat, Franciscus<br />
van Brussel, de klok herstelde.<br />
De oorlogsjaren 1672 en 1673<br />
Tot dan toe was Marienfrede nauwelijks beroerd door de oorlogsdreiging;<br />
in 1665 wel materiele schade, een angstige kerstnacht vanwege<br />
het passeren van Franse troepen, in 1670 een overwintering van<br />
Munsterse troepen tot mei 1671 met groot nadeel voor 't klooster en<br />
zeker ook voor een regelmatig kloosterleven. Maar in 1672 wordt het<br />
ernstiger. Frankrijk vecht tegen de Staten van Holland, waardoor zo-<br />
wel Engeland en Munster als Brandenburg in de strijd gemengd worden,<br />
die pas in 1674 een einde neemt, als Frankrijk zijn troepen vol-<br />
ledig moet terugtrekken.<br />
Op 7 januari 1672 gaan subprior Christianus Schilgen, pater Johan<br />
nes Schade en de pastoor van Dingden naar Bocholt om de drost na-<br />
mens de communiteit een geschenk aan te bieden, waarbij de sub<br />
prior zich beklaagde over het opeisen van bokken. De drost zou daar<br />
nooit bevel voor gegeven hebben, 't zou niet meer gebeuren en hij<br />
zal de rammen teruggeven, liever dan hun vriendschap te verbreken.<br />
Maar dezelfde dag worden er bomen afgezaagd, z.g. voor de verster-<br />
king van Bocholt. De vrees voor de oorlog groeit en Marienfrede<br />
brengt op 14 januari alvast twee kisten met paramenten en linnen-<br />
goed naar de zusters te Bocholt. Verder zijn er nieuwe afpersingen<br />
door de rechter van Bocholt en in maart een tiendenproces dat in be-<br />
roep door de kruisheren wordt gewonnen; in april gedeeltelijk her-<br />
stel van het dak op het huis te Bocholt. Uit vrees voor de oorlog reist<br />
broeder Arnoldus van der Hagen met brieven van het convent naar<br />
de prioren van Keulen, Diisseldorf, Wickrath, Wegberg, Hohen-<br />
busch, Briiggen en Diilken om zo nodig een van de fraters op te ne-<br />
men. Op het conventskapittel van 1 mei kan de prior meedelen, dat<br />
alle kloosters van Rijn- en Maasprovincie bereid zijn bij oorlogsgevaar
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 49<br />
de confraters van Marienfrede te ontvangen. Prior Spijck liet iedereen<br />
vrij om te kiezen en om in geval van nood geld op te nemen; zelf<br />
vroeg hij om, als hij te Bocholt in ballingschap zou sterven, toch in<br />
de kerk van het klooster te worden begraven. Voelde Spijck zich ziek<br />
of leidden de tragische omstandigheden tot deze vraag ? Hij was een<br />
voor die tijd oud man van minstens 62 tot 64 jaar. In april had men<br />
nog een aantal zaken van het klooster naar de zusters en het eigen<br />
huis in Bocholt gebracht. Pachters werden door Mlinster onrechtvaardig<br />
belast en zochten steun bij de prior. Werd dit alles, samen met<br />
de herhaaldelijke belastingen die werden opgelegd en waarin de<br />
kruisheren hun deel hadden, en de voortdurende zorg voor de con<br />
fraters en het klooster hem te veel ? De 30e mei naderden de Franse<br />
troepen en het gewas leed veel schade. De 31e waren ze te Dingden.<br />
Een moeder die haar dochter wilde beschermen tegen verkrachting,<br />
werd zo mishandeld dat ze 's avonds stierf. De le juni kwam de cavalerie<br />
langs het klooster, bracht veel schade toe aan land en weiden<br />
en eiste geld. De 2e juni werden meerdere mensen vermoord en<br />
drong een groep soldaten het klooster binnen waar ze allerlei dingen<br />
roofden van de wagens, die de boeren daar in veiligheid hadden ge<br />
bracht. De door het klooster gewaarschuwde hertog van Luxemburg<br />
zond een ,, sauvegarde " die drie dagen het klooster beschermde voor<br />
vier imperialen per dag en het geroofde deed teruggeven. De prior<br />
zond aan de hertog geschenken: haver, bier, een ram en hanen en<br />
kippen. De 4e juni gaf Wesel zich over, het leger kampeerde rond<br />
het klooster, terwijl de hertog en zijn hoogste militairen in het<br />
klooster logeerden. De paarden graasden land en weiden af, de sol<br />
daten stalen het pluimvee en alles wat niet vast zat. Alleen de tussenkomst<br />
van de hertog kon het klooster redden van algehele plun<br />
dering en brandstichting. Gelukkig bleef bij zijn vertrek die avond<br />
naar Bocholt, de prins van Conde in het klooster, waarrond de sol<br />
daten legerden. Maar behalve wat hij allemaal meenam, eiste hij voor<br />
tien dagen ,, bescherming'' nog 60 imperialen op, terwijl de 15e opnieuw<br />
voor bescherming 24 imperialen moesten betaald worden. De<br />
bevelhebber van Wesel, aan wie de kruisheren opnieuw een sauve<br />
garde vroegen voor tien dagen, wilde van geen beloning weten, ter<br />
wijl graaf Destrades, die vanaf 4 juli in Marienfrede was, betaald werd<br />
door de boeren die in het klooster veiligheid hadden gezocht. Daarna<br />
keerde de rust in de streek terug, zodat provinciaal Deghens met de<br />
prior van Diisseldorf op 11 juli visitatie konden houden en de prior
50 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
voor het provinciaal kapittel van 17 juli naar Keulen kon vertrekken.<br />
Een laatste sauvegarde van twee dagen, vanwege het gevaar voor<br />
doortrekkende troepen, was in het klooster van 7-8 September, ter-<br />
wijl later passerende Franse soldaten in november en eind december<br />
wel overal proviand en geld opeisten (183 imperialen moest het<br />
klooster betalen) maar verder geen overlast aandeden. In augustus<br />
was procurator Hech met Adrianus van Dusseldorf naar het gerecht<br />
te Hamminkelen gegaan om de oorlogsschade aan te geven, terwijl<br />
30 October een bewijs van de verleende sauvegardes en de geleden<br />
schade werd aangevraagd. Schilgen vermeldt verder nog geschenken<br />
in natura voor de bevelhebber van Wesel en nieuwe opeisingen en<br />
betalingen aan de overheden.<br />
Na dit bewogen jaar was ook het begin van het nieuwe jaar 1673<br />
allesbehalve rooskleurig. Naast nieuwe belastingsmaatregelen vroegen<br />
14 januari vier cohorten ruiters om nachtverblijf of 200 Franse gul<br />
dens. Voor 50 imperialen trokken ze dan toch naar Dingden, waar<br />
ze zouden blijven tot de subprior het geld te Bocholt gehaald had.<br />
Maar de prior zond frater Aegidius van der Hagen naar de bevelheb<br />
ber van Wesel, die een streng bevel meegaf voor de commandant<br />
niets meer te eisen en het verkregene weer terug te geven. De com<br />
mandant vloekte en tierde en zou onmiddellijk naar Dingden ver<br />
trekken. Daar de paters vreesden dat hij hun pachters schade zou toe-<br />
brengen, konden ze hem overtuigen dan toch maar te blijven over-<br />
nachten, maar een honorarium wilde hij niet. De volgende dag in<br />
Dingden schold hij over de kruisheren en liet de eerste brief zien;<br />
maar de tweede, die hen van leveringen ontsloeg, niet. De I6e ging<br />
subprior Schilgen met broeder Adrianus van Dusseldorf naar Wesel<br />
om de bevelhebber te bedanken en hem en commissaris Berfelt een<br />
ram en een mand fruit aan te bieden. Hij vroeg en kreeg ook een<br />
nieuwe sauvegarde, vanwege de troepen die de Rijn overstaken om<br />
de bisschop van Munster te helpen tegen Brandenburg: een schriftelijke<br />
sauvegarde voor 3 imperialen, een lijfelijke die zeven imperi<br />
alen kreeg voor tien dagen. In maart veroverde Brandenburg Udem,<br />
doodde een kolonel en maakte meerdere gevangenen en een grote<br />
buit. De Fransen namen wraak en legden nieuwe lasten op. Naast<br />
twee afbetalingen aan de Fransen vertelt Schilgen, dat in april de<br />
dokter ter Kutten te Munster vanwege verraad werd onthoofd en gevierendeeld,<br />
terwijl het lijk van een kolonel met ingeslagen hoofd op
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 51<br />
een lijkbaar werd tentoongesteld. De ruiterlijfwacht, die sinds 20<br />
april in het klooster verbleef, ging 13 mei weg en kreeg drie impe-<br />
rialen, terwijl aan de secretaris van graaf Destrades een daalder per<br />
dag dus twaalf imperialen voor 24 dagen werden betaald. Na nieuwe<br />
bijdragen in mei, werd in juni vrede gesloten tussen Brandenburg en<br />
de Fransen; behalve Wesel en Rees verlieten de soldaten het hertog-<br />
dom Kleef. In juli werden schulden afgelost en pachten kwijtgeschol-<br />
den, waarna prior Spijck de lange reis naar Hoei moest ondernemen,<br />
samen met twee afgevaardigden, waar van 16 tot 18 juli het generaal<br />
kapittel werd gehouden, ongetwijfeld van ,, Dominica Cantate" uit-<br />
gesteld tot juli vanwege de onveiligheid der wegen.<br />
Behalve de pachtcontracten, contributes, kwijtschelding aan be-<br />
rooide pachters, bemiddeling of beroep bij te hoge eisen, vermeldt<br />
Christianus Schilgen op 17 September de visitatie door provinciaal<br />
Deghens en de prior van Emmerich; op 8 november de aankoop van<br />
de volledige werken van Cornelius a Lapide, en wel door bemidde<br />
ling van frater Mathias Arnoldi van Bentlage, pastoor in Vierlings-<br />
beek; tenslotte, op verzoek van enkele kanunniken van Rees, de<br />
schenking van een grote steen voor een altaartafel aan het kapittel van<br />
Rees, waarvoor het kapittel een romeins missaal beloofde.<br />
Spijck's laatste jaren<br />
Het jaar 1674 vermeldt meerdere betalingen van belastingen, enkele pachtcontracten,<br />
tweemaal een gift van een of twee bomen en de verkoop van 26 bomen om de con<br />
tributies te kunnen betalen; in april de vrede tussen de Staten en de bisschop van<br />
Minister (bij het verdere oorlogsnieuws werd het klooster niet meer betrokken); in augustus<br />
de visitatie door provinciaal Deghens en de prior van Diisseldorf. Verder was dit<br />
jaar er een van herhaalde rouw om de dood van drie confraters : op 5 maart Johannes<br />
Schade, een van de seniores; op 6 maart de diaken Henricus Prenten, die 17 januari<br />
1668 was ingetreden en op 2 juni de cellarius Petrus Bolsterus, die wel in 1656 zal zijn<br />
ingetreden; dus twee jonge mensen.<br />
Gelukkig begon januari 1675 met de inkleding van Andreas Borchorst van Coesfeld,<br />
terwijl op 10 februari frater Bernardus Zum Sandt gekleed werd. Beiden zouden op 23<br />
februari 1676 hun geloften afleggen. Op 15 december kwam de derde novice, Hen<br />
ricus Bruins, aan de beurt. Drie nieuwelingen tegenover een overledene. Want op 17<br />
februari stierf Albertus de Tirano, de bouwbroeder die van 1651 tot 1653 ook te Bent<br />
lage werkzaam was 48. Verder was er vooreerst het gewone beheer: hakken van bomen<br />
voor herstellingen aan pachtershuizen, pachtcontracten, klachten van pachters over de<br />
48 H.U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, in Clairlieu, XXI, 1963, p. 154 ;<br />
ibidem, XXXVIII, 1980, 124.
52 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
juiste afbakening van de grond, betwistingen, verkoop en nieuwe aanplantingen van<br />
bomen, opkomen voor de teruggave van twee bij 'n pachter gestolen paarden, e.d.<br />
Daarbij kwam de opeisingen van hogerhand die door de clerus zelf, — verschillende<br />
kapittels, Marienfrede en andere kloosters en de parochiegeestelijkheid — volgens vroe-<br />
ger genomen besluiten, onder elkaar moesten verdeeld worden. Op 30 januari was er<br />
een overeenkomst bereikt te Kleef, maar door protesten van de kapittels van Rees en<br />
Emmerich dat ze niet zoveel konden betalen, was er 18 februari een bijeenkomst in de<br />
decanale woning te Kleef, waar Chrisrianus Schilgen Marienfrede vertegenwoordigde.<br />
Wie was 't meest benadeeld door de oorlog en dus 't minst in staat te betalen ? Schil<br />
gen schrijft op 1 maart dat hij de overeenkomst van 1650 aanvaardt, zodat van de 7.383<br />
rijksdaalders en dertig stuivers de hogere clerus er 3.952, de lagere 3.431 en 30 stui-<br />
vers zou betalen, wat voor Marienfrede op 14,50 rijksdaalders zou komen. De zaak was<br />
echter niet van de baan, want door een edict van het bestuur van Kleef, naar 't schijnt<br />
door betwisting van de voornamere kloosters, o.a. de zusters van Schledenhorst, Her-<br />
togendal en Biiderich, werden seculieren en religieuzen voor 2 en 3 april te Kleef bij-<br />
eengeroepen. De conclusie was dat, bij gebrek aan overeenkomst alien voor Pasen de<br />
lijst van hun inkomsten moesten opgeven, termijn die tenslotte toch verlengd werd.<br />
Pas veel later zou de kwestie worden opgelost. Maar in juni werden door de Fransen<br />
van Kleef grote sommen in geld of vee opgeeist, wat voor Marienfrede op 150 impe-<br />
rialen kwam, terwijl het klooster einde december nog eens 38,50 imperialen moest be<br />
talen aan Kleef, vanwege oorlogsschulden.<br />
Het valt op, dat prior Spijck alle gevoerde onderhandelingen van<br />
de laatste jaren, ook die met de pachters, aan zijn subprior, Christi-<br />
anus Schilgen overliet. Hij lijkt al een hele tijd ziek geweest te zijn.<br />
De 30e januari 1676 overleed hij, na op 5 januari nog de inkleding<br />
te hebben gedaan — als Schilgen hem vervangen had, zou hij dat er<br />
wel bijgeschreven hebben — van frater Hermannus Spormakerinck.<br />
,,30 Jan. obiit Adm. R. P. prior noster Joannes Spijck ad 20 annos<br />
huius Domus prior postquam in aliis Domibus diversis S. Ordinis per<br />
14 annos laudabiliter prioratum egerat". Hij werd in de kloosterkerk<br />
begraven. Op 13 februari zaten provinciaal Theodorus Deghens en<br />
Johannes van der Cuil, prior van Emmerich, de priorkeuze voor. Jo<br />
hannes Schilgen, toen pastoor in Neuenhaus (graafschap Bentheim)<br />
was afwezig, maar mandateerde de procurator om zijn stem uit te<br />
brengen. Als opvolger van Spijck werd Johannes Berckenfeldt geko-<br />
zen, die in 1663 nog door Spijck als novice was ingekleed49.<br />
De persoonlijkheid van Spijck leren we, ondanks de vele gegevens<br />
van wat er onder zijn prioraat gebeurde, moeilijk kennen. Hij maakt<br />
de indruk van een bescheiden man, die als goed religieus en goed<br />
49 Chr. Schilgen vermeldt meestal agrarische en economische feiten in zijn Liber Annotationum<br />
1656-1718, p. 1-72. We zagen af van een identificatie bij de persoonsnamen, omdat<br />
Dr. A. Zwart de uitgave van de Annotationes met inleiding en alle gegevens over de personen<br />
voorbereidt. We danken hem hierbij voor het ter beschikking stellen van de getypte tekst<br />
en de registers daarop.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 53<br />
prior van het begin af zijn gaven van geest en hart ter beschikking<br />
stelde van zijn confraters en van de orde. De taken die hij reeds als<br />
student, daarna als lector en prior te vervullen had, heeft hij blijkbaar<br />
als vanzelfsprekend aanvaard, evenals de toch erg ondankbare<br />
opdrachten die hij van de orde kreeg, nl. de herziening van Constituties,<br />
brevier en Caeremoniale en het definitorenambt. De Orde had<br />
vertrouwen in zijn wijsheid, kennis en religiositeit. Daaruit en uit zijn<br />
na de Statutenuitgave geschreven tractaat De conventualitate mogen<br />
we wel concluderen, dat hij een man van gebed en studie was. Voor<br />
zijn tractaat beperkt hij zich tot de toestand in de orde, al zijn sommige<br />
passages wat breder. Vandaar dat ook het gebruikte studiemateriaal<br />
beperkt is: Constituties, generate kapittels en 'n pauselijke<br />
oorkonde, het Corpus Juris Canonici en enkele, waarschijnlijk op de<br />
bibliotheek aanwezige commentaren. Maar 't is geduldig werk van<br />
een studax, al is 't niet tot het einde toe even ordelijk en duidelijk.<br />
Het op de voorgrond treden buiten het klooster liet hij blijkbaar<br />
graag aan zijn subprior over. Het klooster oefende aantrekkings- en<br />
wervingskracht uit onder en zeker ook dank zij zijn prior, een man<br />
met meer dan gewone talenten, waarmee hij heeft gewoekerd als de<br />
goede en trouwe dienaar uit het evangelic<br />
III. CONVENTUALITAS<br />
Algemene betekenis<br />
Het woord dat Johannes Spijck gebruikt in de titel van zijn tractaatje,<br />
conventualitas, wordt doorgaans gebruikt in de zin van gemeenschapsleven,<br />
het leven dat de religieuzen samen leiden. De<br />
overgang van de kluizenaars naar het leven in gemeenschap, leidde<br />
hen naar de conventualitas, de gemeenschap van leven, speciaal het<br />
,,alles in gemeenschap hebben", het niets voor zich houden, maar<br />
alles afstaan tot nut en gebruik van alien, de gemeenschap van goederen.<br />
De vele misbruiken b.v. door rijke families die hun<br />
familieleden-kloosterlingen van prebenden, van z.g. ,,speldengeld "<br />
of 'n voor henzelf bestemd kapitaal voorzagen, werden steeds opnieuw<br />
door het kerkelijk gezag en door generale kapittels of oversten<br />
bestreden. Uit die levensgemeenschap, uit het lid worden van zulke
54 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
communiteit, ontstond uiteraard een band met die communiteit, die<br />
20 sterk was dat de religieuzen niet van het een naar het ander<br />
klooster konden overgaan, tenzij de oversten daarvoor ernstige rede-<br />
nen hadden. Er ontstond m.a.w. stabilitas. Iemand die intrad in het<br />
klooster en daar geloften aflegde, beloofde stabiliteit, standvastigheid<br />
in zijn goede voornemens50. Misbruiken van ,,monachi vagantes"<br />
of overgang van de ene orde naar de andere, werden in pauselijke<br />
privilegebullen tegengegaan met de formulering, dat niemand uit<br />
lichtzinnigheid en zelfs uit verlangen naar een strenger leven mocht<br />
overgaan van het ene instituut naar het andere, zonder de toestem-<br />
ming van de abt van heel de congegratie. In de goedkeuring van de<br />
kruisheren door Innocentius IV in 1248 komt de formule voor met<br />
de restrictie ,, nisi arctioris vitae obtentu''. Om naar een strengere<br />
orde over te gaan, mocht men toen de orde verlaten51.<br />
Stabilitas loci<br />
Van dit begrip van conventualiteit en stabiliteit naar de ,, stabilitas<br />
loci'* was maar een stap. De standvastigheid werd reeds voor en<br />
vooral met de regel van Benedictus tot een standvastigheid in dit<br />
klooster, stabilitas loci. Al is daar bij het ontstaan van ,,congregaties<br />
van een groep abdijen" van afgeweken, zodat de monniken binnen<br />
die congregatie konden verplaatst worden, toch is men naderhand en<br />
tot nu toe naar die stabilitas loci van Benedictus' regel terugge-<br />
keerd52.<br />
De reguliere kanunniken pasten zich aan deze stabilitas aan. Bij<br />
sommigen werd dit in de professieformule uitgedrukt door de woor-<br />
den ,,promitto stabilitatem in loco", ik beloof standvastigheid in dit<br />
bepaald klooster. De leden behoorden dus eerst en vooral tot dit<br />
klooster of tot deze abdij, al werden ze daardoor per se lid van de<br />
orde. Maar ook bij de reguliere kanunniken is er een evolutie. De er-<br />
varing leerde dat er noodgevallen konden zijn, zodat b.v. bij de<br />
50 Dictionnaire de Droit Canonique, I, Parijs, H. Walzer, 1894, p. 564-565 (Conventualite)\).<br />
DESHUSSES, Conventualite\ in Diet, de Droit Can., IV, Parijs, 1949, col. 556-562.<br />
51 Annales, II, 65; zie deze kwestie in andere samenhang bij A. RAMAEKERS, De Kruishe<br />
ren als Ordo Canonicus (p. 47-100) in Rondlnhouden Beleving van de spiritualiteit der Orde<br />
van het H. Kruis, Diest, 1955, p. 72-74.<br />
52 DESHUSSES, a.c, col. 562; J. LAHACHE, Stabilite monastique, in Diet, de Droit Can.,<br />
VII, Parijs, 1965, col. 1078-1086, die een duidelijk overzicht geeft van de wisselende evolu<br />
tie van dit rechtsinstituut.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 55<br />
Windesheimers (1395) vanaf 1420 het generaal kapittel verplaatsingen<br />
kon doen ,, ad poenam vel in subsidium ordinis''; in dit tweede<br />
geval behield de verplaatste zijn rechten (o.a. stemrecht) in eigen<br />
klooster en kreeg ze ook nog in het andere klooster. In hun professieformule<br />
wordt de stabiliteit niet genoemd, alleen de drie geloften,<br />
waar de gehoorzaamheid beloofd werd aan de prior van het klooster<br />
en zijn opvolgers53. De eerste Constituties van de Kanunniken van<br />
Lateranen van 1453 aanvaarden de stabilitas loci niet meer. In 1421<br />
werd dit reeds door paus Martinus V toegestaan. Ze erkennen een<br />
centraal gezag. De professie bindt hen aan de orde en daardoor aan<br />
het plaatselijk kapittel van de kerk waarvoor de oversten hen benoe-<br />
men, ook al is dit niet de kerk van hun professie54.<br />
In dienst van een bepaalde kerk<br />
Want de band van de reguliere kanunnik met zijn klooster was<br />
meer dan stabilitas of stabilitas loci. Hij stond, evenals de seculiere<br />
kanunnik, in dienst van de kerk waaraan hij verbonden was en waarover<br />
hij, samen met zijn confraters, de zorg had voor de culms en<br />
bediening. De conventsmis en de ,,laus divina" namens de Kerk<br />
door het koorgebed vormden zijn allereerste taak. Bij meerdere orden<br />
van reguliere kanunniken werd dat in de professieformule uitgedrukt.<br />
De Praemonstratenzer gebruikte de woorden: ,,Ego, frater<br />
N. offerens trado meipsum ecclesiae B. M. Virginis". Hetzelfde vinden<br />
we in de Regel van Marbach (Elzas) uit de 12de eeuw55. De<br />
kanunniken van Sint Victor in Parijs legden dan weer de nadruk op<br />
de stabilitas loci: ,,stabilitas corporis mei ecclesiae beati Victoris promitto",<br />
dus vaste verbondenheid aan de kerk van Sint Victor56. Er<br />
is blijkbaar varieteit voor wat de stabilitas loci betreft, maar de ver<br />
bondenheid aan de kerk en de liturgische taak is er bij alien, al hebben<br />
latere stichtingen van reguliere kanunniken uit de 17e eeuw het<br />
53 H. VlSSERS, Vie Canoniale. Ideal tres ancien toujours actuel, Sint-Michiels Gestel 1959<br />
p. 39 en 192-193.<br />
54 Ibidem, p. 200-201.<br />
55 RAMAEKERS, a.c, p. 63, 75-76 ; VlSSERS, o.c, p. 149 : ,,Ego frater N. trado meipsum<br />
Ecclesiae S. Salvatoris et promitto obedientiam secundum Regulam S. Augustini Domino N.<br />
praefatae ecclesiae praeposito et successoribus ejus quos sanior pars congregationis canonice elegerit".<br />
56 VlSSERS, o.c, p. 181-182 en andere voorbeelden van Oostenrijkse Abdijen, p. 196-197.
56 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
apostolaat op de voorgrond geplaatst en zijn ze afgeweken van het<br />
traditionele ideaal57.<br />
Conventualiteit bij Spijck<br />
Het staat vast, dat de kruisbroeders in 1248 de Constituties van de<br />
Dominicanen overnamen. En evenzeer, dat de Dominicanen als pre-<br />
dikers een centraal bestuur wensten en een grote beweeglijkheid; dus<br />
geen vaste binding aan een bepaald huis, maar verplaatsbaarheid.<br />
Hun gelofteformule was er een van gehoorzaamheid, afgelegd aan de<br />
generaal, om te leven volgens de regel van Sint Augustinus en de<br />
Constituties van hun orde. De Kruisbroeders namen met die Consti<br />
tuties van de Dominicanen ook het centraal gezag van magister ge<br />
neraal en generaal kapittel over evenals, praktisch letterlijk, de pro-<br />
fessieformule: Ego N. facio professionem et promitto obedientiam<br />
Deo et B. Mariae et Tibi priori S. Cruets Hoyensi et successoribus tuts<br />
secundum regulam beati Augustini et institutiones fratrum sanctae<br />
Cruets, quod ero obediens tibi tuts sueeessoribus usque ad mortem.<br />
Geen uitdrukkelijke stabilitas loci; geen uitdrukkelijke verbonden-<br />
heid aan een bepaalde kerk58. Dat dit in de praktijk wel het geval<br />
was, moge blijken uit enkele gegevens en uit de gevolgde praktijk<br />
zelf.<br />
Vooreerst willen de kruisbroeders de Dominicanen niet volgen in<br />
de vereenvoudiging van het koorgebed en de liturgie. Waar de Do<br />
minicanen als predikers de nadruk leggen op studie en prediking en<br />
op het vlottere koorgebed ... breviter et suecinete ... non protrahendo<br />
vocem, laten de kruisbroeders de hoofdstukken over studie en pre<br />
diking weg en willen ze het koorgebed langzamer doen, tractim ...<br />
protrahendo vocem. Ook de bepalingen over het gebruik van een en<br />
kele klok en het zeldzame gebruik van de koorkap laten de kruishe-<br />
ren weg. Het zijn details, maar ze wijzen op een andere opvatting en<br />
instelling. Zo ook het dragen van superplie en almutium, de speci-<br />
fieke koorkledij; het gezongen koorgebed; de plechtigheid van het<br />
dagelijkse kapittel; het wekelijkse mandatum; kortom het leven in<br />
57 o.c., p. 39-41; RAMAEKERS, a.c., p. 75-76, met uitgebreide literatuuropgave.<br />
58 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952,<br />
. 11-16 en 67.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 57<br />
een liturgische sfeer en het vasthouden aan het officium divinum als<br />
eerste taak59.<br />
De regel dat alle kerken ter ere van het H. Kruis moesten worden<br />
geconsacreerd, wijst op de verbondenheid van de kruisbroeder met<br />
zijn kerk. In het hoofdstuk de officio ecclesiae heeft: het zijn voile betekenis.<br />
Want heel het goddelijke officie werd opgedragen aan de titel<br />
van de kerk, het H. Kruis. Daarbij wordt in meerdere oorkonden<br />
uit die beginjaren de titel van de kerk en de verbondenheid daarmee<br />
van de kruisbroeder uitgedrukt : prior et fratres Sanctae Cruets<br />
Priori Sanctae Crucis de Claw loco eiusque fratribus e.d. Die woorden<br />
2ou men het duidelijkst vertalen door: prior en broeders van de<br />
H. Kruiskerk of Chanoines reguliers de Sainte Croix. De kanunniken<br />
dus van de H. Kruiskerk, aangeduid door hun titel60.<br />
Wilden ze 66k de stabilitas loci? Daarmee komen we bij Spijck.<br />
Bedoelt hij dit allemaal in zijn titel de conventualitate en in het tractaat<br />
zelf ?<br />
Vooreerst neemt hij conventualitas in een engere zin, nl. het lid<br />
zijn van een convent, het conventualis-zijn. Daarbij komt het<br />
regulier-kanunnik-zijn ter sprake, als hij als gevolgen van de religieuze<br />
professie de drie voorname rechten opnoemt — en aan elk<br />
recht beantwoordt een plicht — nl. stallum in chow, een plaats in<br />
het koor, vox in capitulo, een stem in het conventskapittel zodra de<br />
vereiste voorwaarden vervuld zijn om capitularis of lid van het con<br />
ventskapittel te worden, en de verbondenheid met de titel van de<br />
kerk; m.a.w. daar in dat convent, zijn deel op zich nemen bij de vervulling<br />
van het liturgische apostolaat en zich verantwoord weten bij<br />
de voorname beslissingen die in en door het conventskapittel genomen<br />
werden.<br />
Toch is het eigenlijke onderwerp van het eerste deel uitsluitend en<br />
van het tweede deel gedeeltelijk de stabilitas loci. De vraag van Spijck<br />
in deel I is: hoe wordt iemand lid van een convent ? Door de profes<br />
sie, waardoor hij in dat convent gei'neorporeerd wordt en daardoor in<br />
de orde. In normale omstandigheden blijft dit domus nativa, het<br />
huis van zijn religieuze geboorte, zijn huis tot na de dood, als hij nl.<br />
op de dodenlijst van het generaal kapittel volgens dit huis genoemd<br />
59 RAMAEKERS, a.c., p. 63-68, waar uitgebreider hierop wordt ingegaan, met opgave van<br />
bronnen.<br />
60 Ibidem, p. 77-78, met meer voorbeelden en bronnenopgave.
58 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
wordt. Toch kunnen er gevallen zijn dat hij 1. ofwel voor goed in<br />
een ander huis gei'ncorporeerd wordt, 2. ofwel tijdelijk naar een an-<br />
der klooster wordt verplaatst, zo dat hij daar de gewone rechten van<br />
conventualis krijgt ofwel de rechten in eigen huis behoudt. In deel<br />
II van zijn tractaat gaat Spijck dan de graden na van de conventua<br />
lis : de gewone conventualis zoals elke lekebroeder of frater-student<br />
er een is; de vocalis die stemrecht heeft bij de priorkeuze; de capi-<br />
tularis die lid is van het conventskapittel en meebeslist of raadgeeft<br />
in allerlei besluiten van de communiteit; en tenslotte de senior, die<br />
niet alleen een eregraad heeft maar ook meerdere taken of bevoegdheden.<br />
'n Enkele maal in het eerste deel, maar meermalen in het<br />
tweede deel, lijkt Spijck een thesis te verdedigen van grotere eenheid<br />
of grotere verbondenheid van de conventualis met zijn domus nativa,<br />
zodat hij bij tijdelijke verplaatsing geen capitularis wordt in het an-<br />
dere huis. Uit de lezing van de hierna volgende vertaling of (en) oor-<br />
spronkelijke tekst moge dit duidelijker worden, evenals de argumentatie<br />
die Spijck gebruikt. De vraag is, of 't een eigen mening van<br />
Spijck is of een trend in de orde tegen te grote centralizatie. Waren<br />
er redenen om op te komen voor een grotere autonomie van de<br />
kloosters ? We menen van wel, maar kunnen beter trachten de evolutie<br />
te schetsen vanaf de oorsprong van de orde tot de tijd van<br />
Spijck's tractaat. Het woord conventualitas komt in Constituties en<br />
generale kapittels niet voor, al zijn ze de grondslag van dit tractaat.<br />
We leren hier de ordestraditie van 1410 tot 1660 kennen. Toch intrigeert<br />
de vraag: hoe was 't in de orde van 1248 tot 1410 en is er<br />
sinds 1410 tot 1660 een ontwikkeling geweest? 't Is een vraag die dit<br />
tractaat als vanzelf oproept. We willen ons aan een antwoord wagen,<br />
dat soms meer hypothese lijkt maar dan toch steunt op de weinige<br />
aanwezige gegevens.<br />
1248-1410 Gecentralizeerde orde maar grote autonomie van de<br />
kloosters<br />
Het bijna onveranderd overnemen van de Constituties der Predik-<br />
broeders, bracht voor de Kruisbroeders een gecentralizeerde bestuursvorm<br />
mee61. Dat de magister generaal en het generaal kapittel ook<br />
6i Zie boven nota 58.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 59<br />
werkelijk bestuurden, blijkt allereerst uit de stichting van de ruim<br />
dertig kloosters voor 1410, waarbij zo niet het initiatief dan toch de<br />
beslissing kwam van het generaal bestuur. Maar we bezitten slechts<br />
weinige stichtingsoorkonden; vooral voor de Engelse kloosters, zal<br />
nog veel opzoekingswerk nodig zijn. Die stichtingen lagen en namen<br />
toe in Engeland, Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland.<br />
Sommige waren dus ver van het moederhuis verwijderd. Maar ze ble-<br />
ven onderworpen aan en verbonden met het generaal bestuur. Wei<br />
vinden we al ca 1260 en in 1304 melding gemaakt van een provin-<br />
ciaal in Engeland, terwijl de Franse kloosters door de honderdjarige<br />
oorlog (1137-1453) en het Westerse Schisma, het volgen van de paus<br />
van Avignon (1378-1417), praktisch een totale onafhankelijkheid<br />
kregen.<br />
Een tweede factor van verbondenheid waren de aan de paus gevraagde<br />
oorkonden met privileges, volmachten, aflaten of strafbe-<br />
voegdheden voor het moederhuis en heel de orde (1248, 1277, 1284,<br />
1318, 1340, 1356 en 1380). Soms waren het volmachten die de ver<br />
bondenheid in de orde moesten bevorderen, zoals de verplichting om<br />
het generaal kapittel bij te wonen of de macht om van de prioren,<br />
die gehoorzaamheid weigerden, onderwerping af te dwingen.<br />
Een derde factor \ meerdere generaals hebben ook getracht, soms<br />
met behulp van de bisschoppen, hervormingspogingen te doen, zoals<br />
Petrus Pincharius (1366-1382), en Ferricus van de Putte (1382-1393)<br />
in de kloosters van Engeland62.<br />
Ondanks deze tekenen van onderdanigheid en verbondenheid is<br />
het toch onmiskenbaar, dat de kloosters een grote autonomie hadden.<br />
De eerste stichtingen, dus van voor 1248, hadden nog geen<br />
Constituties en zijn, zo lijkt het, tamelijk wel in de lijn van de<br />
bestaande reguliere kanunniken gestapt. Enkele ervan hebben waarschijnlijk<br />
slechts een zeer kort bestaan gekend. Na de centralizerende<br />
Constituties van 1248 schijnt de reguliere- kanunnikentraditie toch<br />
sterk genoeg aanwezig geweest te zijn, om de professie op te vatten<br />
als het aanvaarden van de candidaat in en voor een bepaald huis, wat<br />
62 We geven hier globaal de werken aan waar men deze algemeen gehouden beweringen<br />
tot in details terug vindt: A. VAN DE PASCH, Het klooster Clairlieu en zijn prioren generaal,<br />
in Clairlieu XVII, 1959, p. 95-112. H. VAN ROOIJEN, De oorsprong van de orde der Kruisbroeders<br />
ofkruisheren, in Clairlieu XIX, 1961, p. 40-50, 80, 236-238, over de eerste kruisbroeders<br />
in Engeland; p. 62-73, over de oorkonde van 1248 ; A. RAMAEKERS, De Privileges der Kruisherenorde<br />
vanaf boar ontstaan tot het Concilie van Trente, in Clairlieu, I, 1943, p. 17-20.
60 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
dan ook terecht zijn domus nativa werd genoemd en waarmee de ver-<br />
bondenheid, ook bij het aangaan van nieuwe stichtingen, aanwezig<br />
bleef. De neiging tot steeds grotere autonomie werd door meerdere<br />
factoren in de hand gewerkt; misschien was het voor de engelse stich<br />
tingen de grote afstand die reeds in de dertiende eeuw de aanstelling<br />
van een provinciaal noodzakelijk maakte; zeker waren het voor Frank-<br />
rijk — naast het Franse chauvinisme — de honderdjarige oorlog en<br />
het Westerse Schisma, die de breuk teweeg brachten. Bij een poging<br />
van de generaal om met behulp van Paus Innocentius VI in 1356 in<br />
de kloosters tot betere beleving van de gehoorzaamheid aan de ge<br />
neraal te komen, werd — allicht volgens de aan Rome gerichte sup-<br />
pliek — de nadruk nog eens gelegd op het visitatierecht en de straf-<br />
bevoegdheid van de generaal, op zijn recht tot aanstellen en bevesti-<br />
gen van de prioren, op de professie die in zijn handen werd afgelegd<br />
en op het bijwonen van het generaal kapittel63.<br />
Maar ondanks hervormingspogingen van generaal en generaal ka<br />
pittel, werd het generaal kapittel niet geregeld of stilaan niet meer<br />
bezocht door de meeste kloosters, tot er in de orde zelf de nodige<br />
krachten gevonden werden om de ingrijpende hervorming van 1410<br />
voor te bereiden en mogelijk te maken. En ook toen was het slechts<br />
heel geleidelijk en na vele jaren dat de eenheid rond het klooster van<br />
Hoei hersteld werd64.<br />
Grotere centralizatie vanaf 1410<br />
Dat de orde voor 1410 reeds erg verspreid was, moge uit volgende<br />
lijst blijken. De stichtingsjaren zijn vaak onzeker en verschillen naar-<br />
gelang de auteurs. Maar ze laten de geleidelijke uitbreiding zien en<br />
doen ons de steeds grotere autonomie begrijpen, vooral in Engeland<br />
en Frankrijk.<br />
63 Annales, II, p. 117-118.<br />
64 Over de Engelse kloosters zie J. BULLOCH, The CrutchedFriars, Part I, in Records of the<br />
Scottisch History Society, X, 2, 1949, p. 88-106; H. F. CHETTLE, The Friars of the Holy Cross<br />
in England, in History. The Journal of the Historical Association, N.S., XXXIV, n. 122, 1949,<br />
p. 204-220 ; J. HAYDEN, The Croisiers in England and France, in Clairlieu, XXII, 1964, p.<br />
91-101; over de hervorming van 1410 P. VAN DEN BOSCH, Studien over de observantie der<br />
Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, ook in Clairlieu, XXII, 1968, p. 24-65; criteria voor beoordeling<br />
van de tijd voor 1410, p. 66-68.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 61<br />
Seilles? ca 1210; Hoei ca 1234 Beyenburg voor 1296<br />
Libenne? ca 1240 York ca 1300<br />
Whaplode ca 1240 Kildale ca 1300<br />
Opspring ca 1240 Hohenbusch 1302<br />
Colchester ? Keulen 1307<br />
Le Chantoire (Andrimont) voor 1248 Saint-Ursin 1316<br />
Hamelutrad voor 1248 Asperen 1318<br />
Londen ca 1249 Salignac 1337<br />
Namen voor 1250 Schwarzenbroich 1340<br />
Toulouse voor 1256 Virton 1341<br />
Parijs voor 1258 Oxford 1342<br />
Luik voor 1270 Laines-aux-Bois 1343<br />
Welnetham 1274 Saint-Georges 1346<br />
Caen voor 1275 Farndale 1347<br />
Condren 1280 Wotton-under-Edge 1349<br />
Doornik 1284 Sint Agatha 1371<br />
Yvoix 1286 Aken 1372<br />
Suxy 1286 Donnington 1376<br />
Watten ca 1292 Varennes-sur-Allier 1391<br />
Barham 1293 Venlo 1399<br />
Naast 'n tiental Belgische, drie Nederlandse en vz/fDukse kloosters,<br />
waren er e/fof twaalfYtznsz en 'n tientalEngelse kloosters gesticht,<br />
al waren er reeds meerdere opgeheven65.<br />
Op het hervormingsprogramma van 1410 heeft naast de kloostertucht<br />
natuurlijk ook het herstel van de eenheid gestaan; dus grotere<br />
centralizatie rond generaal en generaal kapittel en meer bevoegdheid<br />
tot het verplaatsen van personen van het ene klooster naar het andere<br />
om reden van de hervorming. Uit de sinds 1410 aanwezige kapittelrelicten<br />
blijkt duidelijk dat verplaatsing ,,propter reformationem"<br />
een der meest voorkomende redenen was66. Maar het duurde lang<br />
voordat de eenheid, en dus de praktische bevoegdheid van het kapit<br />
tel over de kloosters hersteld was.<br />
Dr. P. van den Bosch komt tot merkwaardige conclusies. Op het hervormingskapittel<br />
van 1410 waren vijf van de zes Belgische kloosters aanwezig: Hoei, Luik, Namen, Suxy<br />
en Virton; Doornik bleef ontbreken tot in de dertiger jaren. Er was geen van de vijf<br />
Duitse kloosters, die pas op aandrang van de officiaal van Keulen en van de visitatoren<br />
overtuigd werden, en ca. 1420 meer veelvuldig contact hadden met het generaal<br />
kapittel. De Nederlandse kloosters Asperen, Sint-Agatha en Venlo waren er alle drie;<br />
v ? T^J?SC^.?C'' P' 21 en kaart p- 96 geeft elfEnge1^ kloosters, vele vraagtekens.<br />
Vgl ook IDEM Ste Teilten mitjedermann, Bonn, 1978, p. 39-59 en A. DURAND Le Prieure<br />
deSaint-Umn, in Clairlieu, XXII, 1964, p. 3-90, in de inleiding p. 6-9; IDEM Le Prieure<br />
Samte-Crotx de Caen, in Clairlieu, XXV, 1967 in de inleiding p. 8-11.<br />
66. Talrijke voorbeelden VAN DEN BOSCH, Studi'en, vanaf p. 68 voor verschillende kloosters
62 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
van de Franse kloosters alleen Yvoix. Van de Engelse was er geen enkel. Er waren in<br />
1410 dus maar negen van de ongeveer dertig kloosters vertegenwoordigd. De stilaan<br />
verworven autonomie afstaan, bleek moeilijk.<br />
In 1422 waren er vijftien kloosters, door de toetreding van de vijf Duitse kloosters<br />
en de stichting van het klooster in Roermond, al wijst de keuze van de prior van Tou<br />
louse tot definitor in 1417 op een tijdelijk contact. Voor 1426 trad ook Parijs toe; in<br />
1426 werd de prior van Parijs tot definitor gekozen. Ook Londen moet er toen geweest<br />
zijn, daar een overledene van Londen in de dodenlijst werd opgenomen 67. De nieuw<br />
gestichte kloosters sloten natuurlijk vanzelf bij het kapittel aan, maar van de stichtingen<br />
van voor 1410 waren er zelfs in 1441, dus ruim dertig jaar na het begin van de hervorming,<br />
nog maar 'n twintigtal; sinds 1422 waren er Parijs, Condren, Caen en Londen<br />
bijgekomen en er was contact met Laines-aux-Bois, Varennes en Watten. Het zou tot<br />
het einde van de 15e eeuw duren voor men weer werkelijk van eenheid rond het generaal<br />
kapittel te Hoei kon spreken, mede dank zij de vele nieuwe stichtingen in het<br />
Rijnland en de Nederlanden.<br />
Uit dit alles blijkt wel, hoe groot de voor 1410 verkregen autono<br />
mie van de kloosters was en daardoor de praktische stabilitas loci68.<br />
Sinds de hervorming van 1410 zou dit stilaan veranderen. Reeds<br />
in 1411 werd besloten, dat de prioren elk jaar hun ontslag moesten<br />
aanbieden. Zonder medewerking van de prior was een hervorming<br />
immers niet mogelijk, terwijl door deze maatregel het ontslag bij onvoldoende<br />
medewerking kon worden aanvaard69. Meestal werden de<br />
prioren gekozen, vaak werden ze benoemd. De eerste verplaatsingen<br />
hadden volgens de Definities plaats in 1412. Behalve die van een<br />
broeder van Venlo die als conventualis naar Hohenbusch werd verplaatst,<br />
waren de andere tijdelijk; vier kruisbroeders, twee van Venlo,<br />
een van Asperen en een van Sint-Agatha gingen tijdelijk naar Hoei,<br />
waarschijnlijk om er de juiste opvatting van het hervormingsideaal te<br />
toetsen. De oudste van twee studenten van Schwarzenbroich ging<br />
voor een jaar naar Asperen, de jongste voor een half jaar naar Sint-<br />
Agatha en voor een half jaar naar Venlo, blijkbaar met hetzelfde<br />
doel70. De volgende jaren wordt er geen verplaatsing gedaan; wel<br />
wordt in 1421 in het algemeen verordend, dat Hoei het klooster van<br />
Luik moet voorzien van de nodige krachten, Sint-Agatha idem voor<br />
Schwarzenbroich, Venlo idem voor de oprichting van Roermond71.<br />
Maar in 1422 zijn er tien verplaatsingen, in 1423 achttien, in 1425<br />
67 Definities, p. 35, 51 en 53.<br />
68. VAN DEN BOSCH, o.c , p. 101-104, steunend op de Defimties.<br />
69 Definities, p. 28; VAN DEN BOSCH, o.c, p. 60-61.<br />
70 Definities, p. 30; VAN DEN BOSCH, o.c, p. 69-<br />
71 Definities, p. 42-43.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 63<br />
zestien, in 1426 elf, in 1427 twaalf, in 1428 twintig, in 1429 drie en<br />
in 1430 achttien72. Zo gaat het in de volgende jaren door: soms<br />
zijn het er geen of maar enkele, soms ongeveer tien, tot zelfs twin<br />
tig in 1441 en 1445 73. Stilaan onderscheidt men de lijn die Spijck<br />
ruim 200 jaar later in zijn tractaat zal vastleggen: blijvende verplaatsingen<br />
als conventuales; tijdelijke verplaatsingen ,, propter reformationem",<br />
om de hervorming elders te gaan brengen of ze te leren<br />
kennen en dan naar eigen klooster terug te keren; tijdelijke verplaat<br />
singen tot stichting van een nieuw huis of hulp waar er krachten te<br />
kort waren; en tenslotte verplaatsingen als straf.<br />
Ook in de volgende jaren lopen de verplaatsingen soms op tot<br />
tweeentwintig in 1461, vierentwintig in 1464, minstens zesentwintig<br />
in 1504 en zelfs eenendertig in 151274. Natuurlijk is hier geen abso<br />
lute conclusie te trekken. Wei kan men concluderen dat er een, blijkbaar<br />
steeds toenemende, centralizatie in de orde heerst, al moest<br />
meermalen de H. Stoel tussenkomen om dit te bereiken. Op verzoek<br />
van de generaal greep Paus Johannes XXIII reeds in 1413 in, door<br />
aan de dekens van Kamerijk en Luik en de offkiaal van Keulen de<br />
opdracht te geven om de onderwerping van de kloosters te verkrijgen<br />
en aan te dringen op het bijwonen van het generaal kapittel; aartsbisschoppen,<br />
bisschoppen en andere prelaten moesten afzien van hun<br />
steun aan opstandige kloosters. Daar men uit gegeven tussenkomsten<br />
van de H. Stoel de draagwijdte leert kennen van de suppliek die de<br />
generaal naar Rome stuurde, kunnen we die steun van lagere kerkelijke<br />
autoriteiten aan bepaalde kloosters als vaststaande feiten beschouwen.<br />
Nauwelijks twintig jaar later riep de generaal opnieuw de<br />
hulp van de paus in, zodat in 1432 paus Eugenius IV weer eens<br />
moest aandringen op het bijwonen van het generaal kapittel. Het<br />
jaarlijkse contact zou als vanzelf tot een gevoel van meer eenheid en<br />
verbondenheid leiden, door meer kennis van de toestanden, noden<br />
en moeilijkheden in andere kloosters75.<br />
De hervorming van 1410 heeft haar doel bereikt. Altijd opnieuw<br />
treffen we in de kapittelrelicten lijsten aan van ,, elocationes'' of<br />
72 Definities, p. 44-45, 46-47, 50-51, 52, 54, 56-57,58, 60.<br />
73 Ibidem, p. 77-78, 83. Voor de kloosters afzonderlijk in de?e periode, VAN DEN BOSCH,<br />
o.c, p. 68-123.<br />
74. Definities, p. 114-115, 122-123, 232-233, 254-256.<br />
75 A. RAMAEKERS, De Privileges, p. 66-67; Annales, II, p. 536-544 en 545-546 voor de<br />
brieven van de officiaal van Keulen en de deken van Luik, die dus daadwerkelijk hulp verleenden<br />
; vgl. VAN DE BOSCH, o.c., p. 48-49, die hierop wat nader ingaat. Voor Eugenius IV vgl<br />
Annales, II, p. 228-232.
64 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
,, denominationes ' \ al blijft men vasthouden aan de term ,, domus<br />
nativa " of,, conventus nativus " 76.<br />
Een uitzondering op de algemene regel van professie aan de gene-<br />
raal maken de broeders-donaten die zich eerst en vooral binden aan<br />
een bepaald huis en daardoor ook in de orde geincorporeerd worden.<br />
Op het generaal kapittel van 1501 werd de formule, waarin de locale<br />
prior en het eigen huis op de eerste plaats komt, als volgt vastgesteld:<br />
Ego frater N. promitto tibi N. Priori et tuis successoribus canonice in-<br />
trantibus perpetuam obedientiam, perpetuam continentiam et caren-<br />
tiam proprii et stare correctioni et ordinationi prioris huius monaste-<br />
rii, et capituli generalis, et priori et magistro generali ordinis Sancte<br />
Cruets, cut dicta domus est submissa, et obtemperare fideliter usque<br />
ad mortem ordinationibus et statutis sedis apostolice, et sacri ordinis<br />
fratrum sancte Crucisf quodque ero fidelis huic domui et ordini us<br />
que ad mortem11. Toch wil dit niet zeggen dat de donaten onver-<br />
plaatsbaar waren, want ook daarvan vinden we voorbeelden in de ka-<br />
pittelrelicten. Maar uiteraard waren ze sterker verbonden met hun<br />
professiehuis, waaraan ze zich, zoals hun naam donati zegt, gaven<br />
met persoon en goederen78.<br />
Pogingen tot nog grotere centralizatie<br />
Van 11-13 mei 1664 was er generaal kapittel geweest. In vorige<br />
kapittels zoals in 1648, 1652, 1655 en 1661 waren er respectievelijk<br />
nog acht, zeven, vijf en acht verplaatsingen gedaan, kleine getallen<br />
omdat de bevoegdheid hiertoe niet meer uitsluitend door het gene<br />
raal kapittel werd uitgeoefend maar ook aan de provinciaals en/of vicarii<br />
generates in eigen territorium werd toevertrouwd, zoals dat in<br />
76 Zie Definities, passim en nog b.v. in 1661, p. 488; in 1698, p. 513; in 1715, p. 516. De<br />
benoemingen door het generaal kapittel worden zeldzamer naargelang de provinciaals of vicarii<br />
in eigen regio de benoemingen doen.<br />
77 Definities, p. 220; in het kapittelrelict van 1506, p. 237, wordt voor de ,,locis theutonicalibus"<br />
de formule in de volkstaal gegeven, die naar gelang de streek moet aangepast wor<br />
den : ,,Ick broder N. doen profess ind gelove gode van hemelrich, Marie synre leven moder<br />
ind sent Augustijn, ind dyr prior dys huys yn den namen des priores ind meysters generail capittel<br />
ordens des hilgen crutz ind visitatoirs des vrngess. ordens gehorsam zo wesen na statuten<br />
der donaten ind ordinancien der selver orden ind sal getruwe wesen desen huys ind orden<br />
zo der doyt". De nadruk ligt duidelijk op het professieklooster. Zie ook Annales, III, p. 3-4,<br />
terwijl er een formule met andere spelling staat in Definities, p. 237, nota a. In de Constituties<br />
van 1660 is de formulering weer veranderd, alhoewel niet substantieel, Dist. II, cap. 11. n. 2<br />
{Annales, III, p. 320).<br />
78 Zie b.v. Definities, p. 247, 250, 252 en passim.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 65<br />
1644 uitdrukkelijk gezegd werd79. Het kapittel van 1664 verraste<br />
enigszins met de verklaring, dat de provinciaals een volledige bevoegdheid<br />
hadden, een ,,plenaria potestas" om verplaatsingen te<br />
doen, indien dit noodzakelijk of nuttig was80. Voorlopig (tot 1669)<br />
kon er geen generaal kapittel meer gehouden worden, zodat op 8 mei<br />
1667 en volgende dagen de definitores een bijeenkomst hielden in<br />
Hoei. In nr. 3 van hun besluiten bepaalden ze, dat de Constituties<br />
over het aanvaarden en de professie van candidaten met de toestemming<br />
van de generaal of zijn visitator, zo moesten uitgelegd worden,<br />
dat voor de kleding minstens de toestemming van de provinciaal,<br />
voor de professie die van de generaal nodig was. In nr. 4 echter, en<br />
erg nadrukkelijk, staat dat de Superiores maiores, zowel generaal als<br />
provinciaal, de bevoegdheid hadden om voor noodzaak of nut van de<br />
huizen, ook bij afwezigheid van enige schuld, verplaatsingen te doen,<br />
de verplaatsten terug te roepen of voor een ander huis te bestemmen;<br />
elke tegenwerking van prioren werd gestraft met ontzetting uit hun<br />
ambt, die van confraters met het afnemen van actief en passief stemrecht.<br />
Maar dan komt in nr. 11, nog sterker, dat de definitoren over<br />
gemopper tegen het verplaatsingsbesluit van 1664 nog eens uitdruk<br />
kelijk opnieuw verklaren en inscherpen, dat de confraters, ,,wij allemaal",<br />
professie doen aan de generaal of zijn plaatsvervanger, de<br />
locale prior; en dat dus in het huis van de professie geen stabilitas vel<br />
loci immutabilitas verkregen wordt. Allen zijn verplaatsbaar door ge<br />
neraal en provinciaals, wat ze toch voldoende weten uit de professieformule,<br />
uit de bul van Innocentius VIII en uit de gewoonte die van<br />
het begin afin de orde was ingeburgerd. Elke tegenspraak werd met<br />
de zeer ernstige ,,poena gravioris culpae" gestraft81.<br />
Voor 't eerst valt hier uitdrukkelijk de term ,,stabilitas loci", en<br />
onwillekeurig vraagt men zich af: is dit tegen Spijck bedoeld ? kan<br />
hier de oorzaak liggen van de geringe verspreiding van zijn tractaat ?<br />
Z6 sterk werd het nooit uitgedrukt, ook niet in de twee volgende kapittels<br />
van 1669 en 167382. Het beroep op de bul van Innocentius<br />
VIII lijkt eerder een vergissing. Wei wordt daar gesproken over mo-<br />
79 Definities, p. 473, 477, 481, 488 en 468.<br />
so Ibidem, p. 490.<br />
si Copie klooster Ehrenstein volgens origineel (of copie van de tijd zelf) van het Furstliches<br />
Wiedisches Archiv; zie Clairlieu XLV, 1987, p. 91 over dit archief. Vgl. ook DOUMA, H. Inventaris<br />
v.h. archief van het Kruisheren Klooster Sint-Agatha, in Clairlieu XXVIII-XXIX<br />
1970-71,1,11.118.<br />
82 Definities, p. 492, 496.
66 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
gelijkheden tot verplaatsing, maar om voor de verplaatsten in som-<br />
mige gevallen het stemrecht in het eigen huis van hun professie te<br />
waarborgen83, waaruit toch juist de stabilitas loci onrechtstreeks<br />
blijkt.<br />
Men verwondert zich, dat hiertegen geen oppositie kwam. Een en-<br />
kel feit, te weinig en teveel jaren later om veel te bewijzen, zou er<br />
toch op kunnen duiden; een professieformule nl. van 8 april 1736 te<br />
Ehrenstein, waar de geloften worden afgelegd aan de prior:<br />
quod ero obediens tibi tuisque successoribus". Verder onderzoek zou<br />
hier licht kunnen brengen84.<br />
Toch is in latere jaren het begrip ,,domus nativa" en ,, stabilitas<br />
loci" weer versterkt, in samenhang met de praktijk. Op 27 januari<br />
1794 schrijft de Keulse bisschop aan magister-generaal Dubois te<br />
Hoei, dat er te Ehrenstein ernstige misbruiken bestaan en dat de<br />
prior zelf er een slecht voorbeeld geeft en helemaal geen ontzag of<br />
liefde van de confraters afdwingt. De bisschop meent dat het moge-<br />
lijk moet zijn, zeker daar de prior zelf om een helper verzocht, en-<br />
kele kruisheren uit een ander klooster naar Ehrenstein te zenden, die<br />
de leiding en administrate te Ehrenstein overnemen, om weer op te<br />
bouwen aan tucht en wetenschap, wat anderen afbraken.<br />
Reeds op 7 maart 1794 volgt het antwoord van Mgr. Dubois. Hij<br />
heeft er sinds 1780, toen de toestand in Ehrenstein nog voorbeeldig<br />
was, geen contact meer mee kunnen hebben, terwijl het voorzitten<br />
van de priorkeuze hemzelf en zijn afgevaardigde onmogelijk werd ge-<br />
maakt. Inderdaad zou de aanstelling van P. J. Konig, keldermeester<br />
te Keulen, maar dan wel als prior met volledig gezag, kunnen hel-<br />
pen. Dus een confrater en niet meer. ,, Want omdat de medebroe-<br />
ders hun professie afleggen voor een bepaald huis in een bepaalde<br />
plaats, worden nauwelijks andere verplaatsingen gedaan dan van die-<br />
genen die door eigen schuld ergens weg moeten. Om moeilijkheden<br />
te vermijden, worden zonder toestemming van de plaatselijke prior<br />
en van de medebroeder zelf, nauwelijks verplaatsingen van degelijke<br />
confraters gedaan<br />
83 Annales, II, p. 421, bul van 15-2-1488 (p. 416-423); zie verder onder V, nota 24.<br />
84 Archief Kruisheren Ehrenstein. Copie aldaar. Origineel in Fiirstliches Wiedisches Archiv,<br />
V, 1-9, n.19. In de definities komen van 1669 tot 1724 nog enkele verplaatsingen voor; daarna<br />
worden er in de uitgave van A. v.d. Pasch geen meer vermeld tenzij professoren voor de studiehuizen.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 67<br />
Deze brief van 1794 laat een totaal ander geluid horen dan dat van<br />
het definitorium van 166785.<br />
We hopen door deze erg algemeen gehouden ,, geschiedenis'' van<br />
de stabilitas loci buiten en in de orde, heel de achtergrond van het<br />
tractaat van Spijck duidelijk te hebben gemaakt. Toen Hermans An-<br />
nales schreef, vertelde hij daarin hoe, na de dood van prior Gielen<br />
te Sint-Agatha, de confraters te Sint-Agatha generaal van den Wijmelenberg<br />
van het klooster te Uden verzochten om naar Sint-Agatha<br />
te komen. In de mentaliteit van de confraters leefde nog sterk het be-<br />
sef van de autonomie van de kloosters, de traditie uit vroegere eeu-<br />
wen. Maar de generaal zag in, dat uitbreiding van ,,de kleine rest"<br />
slechts mogelijk was als hij een vrijere beschikking had over goede<br />
ren en personen. In 1852 verkreeg hij van Pius IX te mogen beschik<br />
ken over de goederen van de huizen. Blijkbaar voelde hij de behoefte<br />
om dit niet zonder meer te doen, doch vroeg hij aan alle confraters<br />
van de drie bestaande kloosters, Sint-Agatha, Uden en Diest, om aan<br />
hem en zijn opvolgers de faculteit te geven om te beschikken over de<br />
goederen van heel de orde en over hun persoon ,, excepta persona-<br />
rum missione ad partes transmarinas"86. Duidelijk blijkt hieruit<br />
dat, ook bij deze radicale maatregel ten bate van de orde, in deze<br />
man, die voor de geschiedenis van zijn orde en haar tradities een levende<br />
belangstelling had — het begrip leefde van de stabilitas loci<br />
en de gevolgen van de professie bij de kruisheren van vroegere eeu-<br />
wen. Door zijn maatregel werd ze, tot heil van het geheel, afgeschaft.<br />
IV. DE NEDERLANDSE TEKST VAN HET TRAKTAAT<br />
INLEIDING<br />
(1) Hoe wordt iemand lid van een college, kapittel of convent, of m.a.w. hoe wordt iemand<br />
geincorporeerd ? Dit verschilt naargelang privileges, statuten, regel of gewoonte. Volgens het<br />
algemeen recht heeft de prelaat, samen met het convent, de bevoegdheid om iemand te in-<br />
85 Annales, I, 2, p. 226-227. J. SCHEERDER, Henricus van den Wijmelenberg: een religieus<br />
emancipator in Oost-Brabant 1800-1881, Tilburg 1976, p. 121-122, geeft een andere versie van<br />
de feiten. Voor het rescript van Pius DC, en het verzoek van de generaal aan al de confraters:<br />
Annales III, p. 657-659; 667-668.<br />
86 Annales III, p. 668.
68 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
corporeren. De prelaat kan het niet zonder de goedkeuring van het conventskapittel of de meerderheid<br />
ervan en is gehouden de uitslag te aanvaarden.<br />
De incorporate is immers een wederzijds contract tussen de candidaat die om opname vraagt<br />
en hen die hem aanvaarden. Bij de Franciscanen kunnen de provinciaals candidaten voor hun<br />
provincie en de orde aannemen. Bij ons behoort die bevoegdheid aan de prior, met goedkeu<br />
ring van het conventskapittel.<br />
I. SOORTEN INCORPORATES<br />
(2) In onze orde bestaat sinds de hervorming van 1410 een drievoudige incorporatie, nl. de<br />
gewone en de buitengewone; deze laatste is blijvend of tijdelijk.<br />
a. De gewone incorporatie door de professie<br />
(3) Voor het aannemen voor het novicaat is, behalve de goedkeuring van prior en convents<br />
kapittel, ook nog een goedkeuring van de magister-generaal of zijn visitator vereist, zoals het<br />
uitdrukkelijk in de Constituties staat en bepaald werd op het generaal kapittel van 1421. Na<br />
het novicaat heeft de novice weer dezelfde goedkeuringen nodig voor de professie. Zou prior<br />
en convent anders handelen, dan verliest de prior zijn ambt en het convent door het feit zelf<br />
zijn stemrecht.<br />
Uit het voorgaande blijkt, dat bij de opname van de novice de goedkeuring van het con<br />
ventskapittel belangrijker is dan de toestemming van de magister generaal 87.<br />
Immers, ook als deze verkregen is, wordt nog de goedkeuring van het conventskapittel vereist<br />
om tot een definitieve beslissing te komen; anders is de opname ongeldig. Nooit hebben dan<br />
ook de magister generaals of het generaal kapittel zich bevoegd geacht, zelfs niet vanwege gebrek<br />
aan leden, om een bepaalde persoon aan te wijzen om die dan op de gewone wijze te<br />
doen incorporeren. Liever gaven ze een algemeen bevel om, als er geen wettige reden tot wei-<br />
gering was, de geschikte en noodzakelijke candidaten in de orde op te nemen, zo bv. op het<br />
generaal kapittel van 1598: ,,De prioren en broeders die, als een gewettigde reden niet meer<br />
bestaat, onwillig blijven geschikte en noodzakelijke candidaten in de orde op te nemen, straffen<br />
wij met het verlies van actief en passief stemrecht en met ontzetting uit hun ambt" 88.<br />
(4) Wie zijn proeftijd goed heeft volbracht en dan met boven vermelde goedkeurig op plechtige<br />
wijze de professie aflegt, wordt indirect lid van de orde en direct lid van het convent waarin<br />
en waarvoor hij geprofest werd. Daar krijgt hij het ,,ius canoniae".<br />
(5) Dit ius canoniae ontstaat, volgens het algemeen recht, als iemand kanunnik of monnik<br />
wordt. De nieuw aanvaarde wordt dan geacht lid te zijn van het lichaam of de religieuze gemeenschap.<br />
Daaruit volgt zijn recht op een plaats in het koorgestoelte (stallum in choro) en<br />
stemrecht in het conventskapittel, dit op de tijd en in de gevallen die door het recht en de statuten<br />
worden bepaald. Hij kan daarvan niet worden uitgesloten, tenzij vanwege de in de<br />
Constituties vermelde gevallen van gravior of gravissima cu/pas
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUAUTATE'' 69<br />
, intitulari "of,, incanonicari'', iemand krijgt dc titel van of wordt als kanunnik verbonden aan<br />
die kerk. De titel is 20 sterk verbonden met de persoon.dat deze gewoonlijk, 66k als hij niet<br />
meer bij die eigen kerk of in dat convent aanwezig is, toch met die titel wordt genoemd. Dit<br />
blijkt niet alleen uit de dagelijkse praktijk maar ook uit de akten van de generate kapittels. Al<br />
houdt die titel feitelijk op bij de dood, toch wordt hij om genoemde reden ook nog na de dood<br />
gebruikt, zoals in de lijst van overledenen in de kapittelrelicten, ook al verbleven ze jaren lang<br />
niet meer bij hun eigen kerk of in hun eigen klooster 90.<br />
b. Over de buitengewone blijvende incorporatie<br />
(7) Naast de gewone incorporatie door de professie, bestaat er een buitengewone blijvende in<br />
corporatie. Deze heeft plaats, als een kloosterling van het ene naar het andere klooster wordt<br />
overgeplaatst, en wel zo, dat hij ophoudt lid te zijn van het convent waarin hij door zijn pro<br />
fessie geincorporeerd was en lid wordt van het andere convent.<br />
Allereerst is daarvoor de toestemming nodig van de persoon zelf; verder die van het con<br />
vent waaruit hij vertrekt en die van het convent waar hij heengaat. Dit contract of deze incor<br />
poratie moet daarbij door de bevestiging en goedkeuring van het generaal kapittel geratificeerd<br />
of bekrachtigd worden.<br />
Want door de gewone incorporatie, de professie, kreeg het klooster recht op die medebroeder<br />
en die medebroeder op dat convent. Hij kan niet ophouden lid van dat convent te zijn, tenzij<br />
beiden, hij zelf en het convent, afstand doen van hun recht. De toestemming van het tweede<br />
convent moet hier noodzakelijk bijkomen, daar niemand lid van een moreel lichaam of van<br />
een gemeenschap kan worden tegen de wil van die gemeenschap in. Daarbij moet het contract<br />
door het generaal kapittel of door de magister generaal bekrachtigd worden. Want het is 'n<br />
soort vervreemding of rail, die, om van kracht te kunnen zijn, de goedkeuring en bevestiging<br />
van de magister generaal nodig heeft. Maar volgens het algemeen recht kan een prelaat een<br />
bezit van de ene kerk niet aan een andere geven noch bezittingen omruilen, ook al vallen beide<br />
onder zijn rechtsmacht, zonder beider toestemming en gegronde reden. Is die reden er en wor<br />
den de vereiste formaliteiten onderhouden, dan kan hij het natuurlijk; want 'n kerk of 'n apart<br />
convent zijn ledematen van heel de orde. Zoals de ledematen van een lichaam moeten de conventen<br />
elkaar immers helpen. Maar zulke mil is een contract, dat te goeder trouw gesloten<br />
wordt. Dit kan alleen met de wettige heer of met hem die zijn plaats inneemt ; daarom kan<br />
de prelaat zulke daad niet stellen zonder de toestemming van de clerici van beide kerken die<br />
hier belang bij hebben.<br />
Let wel, ik wil hier niets zeggen tegen het gezag van de magister generaal, het generaal ka<br />
pittel of de visitator. Bekend als ze zijn met de juiste situatie in de orde, verplaatsen zij de medebroeders<br />
of doen hen wederzijds van plaats verwisselen. Maar hier is sprake van een heel an<br />
dere soort van incorporatie of mil.<br />
Ook omdat de blijvend te incorporeren persoon vroeger lid werd van zijn eerste convent door<br />
de toestemming van de magister generaal, is voor een nieuwe incorporatie in een ander con<br />
vent opnieuw de toestemming van het generaal kapittel of van de magister generaal nodig.<br />
Vandaar dat deze incorporatie eigenlijk hetzelfde effect heeft als de eerste ,,gewone incor<br />
poratie". De verplaatste krijgt blijvend het ,,ius conventualitatis".<br />
(8) Al bestaat over deze tweede wijze van incorporeren in onze orde geen rechtsinstituut (en<br />
is ze dus niet in de constituties vastgelegd), toch wordt ze krachtens een langdurige gewoonte<br />
in praktijk gebracht. De generale kapittels van 1532 en 1539 noemen uitdrukkelijk de toestem<br />
ming van beide conventen, de bereidheid van de medebroeder en de bevestiging van het ge<br />
neraal kapittel. Het convent, van waaruit de verplaatsing gebeurt, heeft daarna geen enkel recht<br />
meer op de elders geincorporeerde confrater; dit werd in 1504 aldus gedefinieerd: ,,ze zijn<br />
90 Het z.g. domus nativa; vgl. verder nota 123 bij de latijnse tekst.
70 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
vrij en losgemaakt van het convent waar ze tot dan toe verbleven" 91.<br />
Soms maakt het generaal kapittel niet uitdrukkelijk melding van de verschillende toestemmingen.<br />
Er wordt dan gewoon gezegd, dat ze geincorporeerd zijn, zoals in 1501 en 1512; soms<br />
wordt dit uitgedrukt door 't woord ,,incorporamus", zoals in 1504 en 1561, waardoor een in<br />
corporatie wordt bevestigd. Het lijdt geen twijfel, dat de toestemmingen van beide kloosters<br />
dan voorafgingen als vereiste formaliteiten. Het is mogelijk dat, bij de raadpleging van het con-<br />
ventskapittel over zulk een incorporatie, de een of ander zich zonder voldoende reden hiertegen<br />
verzet, terwijl de meerderheid van het convent ermee instemt. Dan bevestigt het generaal ka<br />
pittel toch wat de meerderheid als juist beschouwde, zoals in 1532 en 1583 92.<br />
Dat ook prioren, die dit ambt uitoefenen in een ander dat hun eigen convent, daar kun-<br />
nen geincorporeerd worden, blijkt uit de incorporatie van Gerardus Ummer, prior te Frane-<br />
ker, in dat convent, terwijl het klooster van Sneek zijn domus nativa was.<br />
c. De buitengewone tijdelijke incorporatie<br />
(9) Deze wordt gedaan door het generaal kapittel of door de magister generaal voor een bepaalde<br />
tijd, en wel om drie redenen:<br />
1. voor de oprichting van een nieuw convent;<br />
2. voor de noodzakelijke hervorming van een huis;<br />
3. als het voor een convent erg nuttig is.<br />
In die gevallen verklaart het generaal kapittel uitdrukkelijk samen met de magister generaal,<br />
in welke hoedanigheid of onder welke conditie de benoemde medebroeder in dat andere<br />
klooster zal verblijven, en wel met deze woorden: ,,hij wordt daarheen gezonden (of ,,hij zal<br />
daar verblijven") voor de oprichting van het huis, voor de hervorming van het convent"; verder<br />
ook: ,, hij zal er verblijven als conventualis ", ,, hij zal er verblijven als capitularis ", zo<br />
als men het herhaaldelijk in de definities van de generale kapittels kan lezen. Zij die zo voor<br />
een bepaalde tijd worden uitgezonden en in hun aangewezen klooster uit gehoorzaamheid ver<br />
blijven, worden geacht door geincorporeerd te zijn en tot het getal van de conventuales te be-<br />
horen. Ze krijgen dus ook het ,,ius conventualitatis ".<br />
1. De uitgezondenen voor de oprichting van een klooster<br />
(10) Uiteraard hebben ze in alles wat de oprichting van dat huis betreft, stemrecht. Want als<br />
een plaats in de Orde geincorporeerd is, dan is ze nog niet in staat zichzelf stevig te vestigen.<br />
Hier is de hulp nodig van de orde voor de noodzakelijke personen, waarin het recht en de titel<br />
van convent kan geboren worden en bewaard blijven. Na verloop van tijd kunnen daar zelf con<br />
ventuales en geprofesten uit voortkomen. Vanzelfsprekend hebben dus die allereersten er alle<br />
rechten, alsof ze er geprofest zouden zijn, en wel vanaf de tijd dat ze daar, door de gehoor<br />
zaamheid geplaatst, verblijven. Volgens een bepaling en indult van 1522 kunnen de medebroeders,<br />
die een nieuw convent oprichten, daar ook als conventuales blijven, als ze dat zelf zo willen.<br />
Willen ze daar blijvend geincorporeerd worden, dan vervalt het recht dat ze in hun ^do<br />
mus nativa" hadden. Niemand kan immers lid zijn van meerdere kloosters tegelijk.<br />
2. De uitgezondenen voor de hervorming van een convent<br />
(11) ,,De broeders die naar een ander huis gezonden worden voor de hervorming van dat huis,<br />
behoren daar, zolang hun verblijf duurt, in alles volledig stemrecht te hebben, ook bij de pri-<br />
91 Voor voorbeelden hiervan, zie nota 128 bij de latijnse tekst.<br />
92 Definities, p. 221, 255 (1512 ,, incorporamus ") 232, 374. In 1532 is geen aanduiding<br />
hiervoor te vinden {Definities, p. 301-302); wel in 1583 (p. 403); zie nota 130 bij de latijnse<br />
tekst.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 71<br />
orkeuze, zoals de conventuales van dat huis", aldus het generaal kapittel van 1418. Ze hebben<br />
echter, voor de tijd dat ze daar verblijven, geen actief stemrecht meer in hun eigen huis,<br />
hun domus nativa. Dit staat uitdrukkelijk in de bul van Innocentius VIII van 1487 93.<br />
Maar zij die om eerbare redenen gezonden worden naar een ander huis, moeten tot de priorkeuze<br />
in eigen huis worden uitgenodigd, ais ze niet verder dan een dagreis van hun klooster<br />
wonen en als ze, en dit is een essentiele conditie, in het convent waarheen ze werden gezon<br />
den en waar ze verblijven, maar geen actief of passief stemrecht hebben; dit in overeenstem-<br />
ming met de rechtsregel, dat niemand in meerdere kloosters tegelijk rechten kan hebben.<br />
Volgens de bul van Innocentius VIII moet er dus bij een dergelijke tijdelijke verplaatsing een<br />
drievoudig onderscheid gemaakt worden. Sommigen worden om ernstige fouten of slecht gedrag<br />
verplaatst ; zij hebben dan geen stemrecht meer, noch in eigen huis, noch in het huis<br />
van bestemming. Anderen worden om eerbare redenen verplaatst maar hebben geen stemrecht<br />
in het huis van bestemming, zij behouden hun stemrecht in hun eigen huis als ze er niet verder<br />
dan een dagreis van af wonen. Nog anderen worden om eerbare redenen verplaatst en hebben<br />
stemrecht in het huis waarheen ze gezonden werden en niet meer in hun eigen huis; over hen<br />
gaat het eigenlijk in dit nummer. Dus niet iedereen die om eerbare redenen naar een ander<br />
convent wordt gezonden, krijgt daar stemrecht, dat hebben alleen zij aan wie dit door het ge<br />
neraal kapittel wordt toegestaan en die wij dan ook ,, geincorporeerden " noemen.<br />
3. Gezondenen vanwege het grote nut van een ander huis<br />
(12) Het gaat hier bv. om medebroeders die naar een ander convent worden gestuurd, om-<br />
dat daar te weinig volk is of om andere redenen. Al zijn er uit vroegere eeuwen meer besluiten<br />
over de standplaatsen van de medebroeders dan in deze tijd of deze eeuw, toch werden niet<br />
alle uitgezondenen (ook al was het om eerbare reden) met de titel of in hoedanigheid van con<br />
ventuales of capitulares naar een ander huis gezonden. Maar aan sommigen werd deze hoeda<br />
nigheid uitdrukkelijk door het generaal kapittel verleend. 't Gebeurde zelfs meermalen, dat<br />
meerderen tegelijk naar een bepaald convent werden verplaatst en dat een of enkelen zich<br />
mochten verheugen in de titel van conventualis of capitularis en anderen niet. Heel vaak heb<br />
ik in de kapittelrelicten gelezen, dat een medebroeder werd benoemd als predikant, maar toch<br />
niet.capitularis werd. Deze voorzieningen zijn door het generaal kapittel zonder twijfel getroffen<br />
vanwege de nood van 'n bepaald convent.<br />
Evenzeer blijft waar, — tenzij in plaats van de eerst aanwezige noodzaak daarna de aanwe-<br />
zigheid van de verplaatste alleen nog nuttig was, — dat ook de 20 naar andere conventen<br />
gestuurde medebroeders die daar tijdelijk stemgerechtigd werden, in hun domus nativa hun<br />
stemrecht verloren.<br />
Is 't niet logisch aan te nemen dat de zo, met toestemming van beide conventen gebeurde<br />
verplaatsing en tijdelijke incorporatie, op het generaal kapittel door de daar aanwezige prioren<br />
en afgevaardigden voor beide conventen werd afgesproken en dan tot nut van het ene<br />
klooster door het kapittel werd goedgekeurd en bevolen ?<br />
Niemand kan in meerdere kloosters tegelijk stemrecht hebben<br />
(13) Iemand wordt dus voor goed lid van een convent : 1. door de professie of gewone in<br />
corporatie; 2. door de buitengewone blijvende incorporatie. De stem in het kapittel in som-<br />
mige gevallen volgt na de subdiakenwijding, en wel volgens het Concilie van Trente en de de-<br />
finitie van het kapittel van 1600; en dit recht is zozeer verbonden met de conventualis, dat<br />
hij ook bij afwezigheid wordt geacht, lid van dat lichaam te zijn en niet van het andere. Want<br />
93 Definities, p. 37. Voor actief en passief stemrecht in de bul van Inn. VIII, zie nota 137<br />
bij de latijnse tekst.
72 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
een ,,corpus morale" is een vereniging van bepaalde personen, die met elkaar verenigd zijn<br />
om een bepaald doel te bereiken, of ze dan samen wonen of niet. Deze eenheid erkent ook<br />
Innocentius VIII in boven aangehaalde bul: bij afwezigheid moeten de leden toch tot de keuze<br />
van de prior uitgenodigd worden, als ze actief en passief stemrecht hebben, waar dit zonder<br />
groot ongemak kan of als ze binnen een dagreis van het eigen klooster verblijven; zo kan dan<br />
ook een lid van dit bepaald lichaam, niet tegelijk blijvend lid zijn van een ander.<br />
Hoe zijn de verplaatsten dan lid in de verschillende huizen ?<br />
(14) Zij die tijdelijk in een ander huis geincorporeerd worden en dus conventuales of capitulares<br />
zijn, worden alleen op 'n analoge manier beschouwd als lid van het klooster waarheen ze<br />
tot hervorming of nut zijn gestuurd; in eigenlijke zin, univoce, blijven ze lid van hun eigen<br />
huis, waarin ze door de professie voor goed geincorporeerd werden. Al krijgen ze stem in dat<br />
tweede huis, toch behouden ze als 't ware ,,in actu primo" hun stemrecht in eigen huis, al<br />
hebben ze 't niet ,,in actu secundo", zodat ze 't niet kunnen uitoefenen. Als het canonieke<br />
beletsel door terugkeer naar eigen huis wordt weggenomen, dan krijgen ze het ook weer ,,in<br />
actu secundo". Men kan dat opmaken uit de ,,stylus" van de generale kapittels. Als er over<br />
een medebroeder staat: ,,hij kere terug naar zijn convent", of ,,hij kere naar eigen huis terug",<br />
of nog ,,hij zal in zijn conventus nativus verblijven" 94, erkent het kapittel, dat die be<br />
paalde medebroeder lid is van dit bepaald lichaam of convent en niet van een ander.<br />
Hoe kunnen de ordeleden ,, univoce " en ,, analogice '' leden zijn van de orde of<br />
conventen ?<br />
(15) Wellicht zal iemand bezwaren hebben tegen dit woordgebruik. Zijn niet alien geprofeste<br />
leden van dezelfde orde ? Ons antwoord is: We kunnen de orde in 7 algemeen beschouwen<br />
als een universeel lichaam, maar ook in 7 bijzonder volgens de afzonderlijke leden van dit li<br />
chaam ; dit kunnen dan de conventen zijn of de medebroeders, de conventen samen of elk<br />
apart, de medebroeders als ordeleden of als leden van 'n convent.<br />
(16) Nemen we de conventen in 7 algemeen, dus samen, dan zijn ze alien en ook elk in 't<br />
bijzonder geincorporeerd in de orde en hebben ze het moederhuis ('t domus originalis) als 't<br />
ware als het hoofd, van waaruit de leden de invloed ondergingen en nog ondergaan. Met alle<br />
eerbied en onderworpenheid erkennen we als zodanig het huis van Hoei in Clairlieu, waarvan<br />
de overige afhangen zoals de ledematen van het hoofd. Ze vormen samen een lichaam, met<br />
eigen rechten en privileges, verleend door 't kerkelijk recht, door pausen en keizers. Alle<br />
kloosters en elk in 't bijzonder delen daarin, collectief, apart, gelijk en zonder onderscheid.<br />
Spreken we over de conventen apart, die elk op zich ook een lichaam vormen, dan heeft elk<br />
zijn eigen stichtingen, titels, rechten en privileges, door verschillende instanties geschonken en<br />
vastgelegd; daarin hebben de andere kloosters dan geen deel, omdat ze tot een bepaalde plaats<br />
of tot bepaalde omstandigheden beperkt zijn.<br />
(17) Zo kunnen we ook de medebroeders beschouwen in 't algemeen , als leden onder een<br />
voortreffelijk hoofd, de Hoogeerwaarde Pater Generaal, aan wie alien gehoorzaamheid beloven.<br />
Allen volgen ze dezelfde levenswijze, staan onder dezelfde wetten, constituties, statuten<br />
en regel, verheugen zich in dezelfde privileges en rechten, en zijn op die manier en in dat opzicht<br />
werkelijk en in eigenlijke zijn (univoce) alien samen in broederlijkheid verbonden.<br />
Beschouwen we de geprofeste medebroeders apart, nl. van 't een of 't ander huis, waar ze<br />
als gelijk ledematen een apart lichaam vormen, dan hebben deze hun eigen rechten, privileges,<br />
titels, waardigheden, ambten, die zij zelf essentialiter (om zo te zeggen) genieten; bij dui-<br />
94 Vgl. nota 144 bij de latijnse tekst.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 73<br />
delijke noodzaak of tot nut van dat convent kunnen ook andere medebroeders daarin delen,<br />
als de oversten dit goed vinden.<br />
(18) Zo kan dus iemand echt lid zijn, in analoge zin lid zijn of helemaal geen lid zijn. De<br />
echte leden zijn alle geprofesten, en dit zowel van de orde als van hun eigen convent. Ana-<br />
loog of gedeeltelijk lid zijn zij die niet in hun eigen convent verblijven maar in een ander, zoals<br />
uit de nummers 10-12 blijkt. Geen lid van een convent is iemand die in een ander klooster<br />
verblijft, maar niet daarheen gezonden is tot oprichting, hervorming of groot nut daarvan. Hij<br />
is daar dan geen lid wat betreft de rechten en privileges van dat convent, maar wel wat betreft<br />
de rechten en privileges van de orde.<br />
II. GRADEN VAN CONVENTUALITEIT<br />
(19) Er zijn vier graden van conventualiteit:<br />
1. de gewone conventualis;<br />
2. de stemgerechtigde;<br />
3. de capitularis of het lid van het conventskapittel;<br />
4. de senior.<br />
Men zou ze kunnen vergelijken met de graden van leven, vegetatief, sensitief, bewegend en<br />
verstandelijk leven.<br />
De vorige graad is altijd in de volgende bevat, en wel op een eminente manier, zodat de verdere<br />
graad altijd volmaakter is; daarentegen bevatten de vorige graden de volgende niet.<br />
Verschil van de vier graden van conventuales<br />
(20) Gewone conventuales zijn, de geprofeste donaten, de lekebroeders en de clerici of canonici<br />
die nog geen hogere wijding ontvangen hebben. De donaten en lekebroeders behouden<br />
altijd die eerste graad. De canonici verkrijgen na verloop van tijd ook de andere graden.<br />
Als de fratres clerici de subdiakenwijding hebben ontvangen, worden ze vocales of stemgerechtigden.<br />
Zijn ze een jaar priester en vier jaar geprofest, dan worden ze bij goed gedrag capitu<br />
lates, leden van het conventskapittel, tenzij dit door dispensatie van de magister generaal reeds<br />
eerder zou gebeuren, zoals blijkt uit een definitie van het generaal kapittel van 1510. Uit dit<br />
conventskapittel worden er vier, door de dood of door verplaatsing van anderen, seniores of<br />
oudsten, die in andere ordes ,,discreti" genoemd worden.<br />
(21) De subdiakens hebben geen stemrecht in of bij alle voorkomende kwesties, maar alleen<br />
bij de priorkeuze, wat blijkt uit een definitie van het jaar 1600. Anders zou het onderscheid<br />
tussen vocales en capitulares geen zin hebben.<br />
Wanneer is de toestemming van de capitulares nodig ?<br />
(22) Daar de prior over de zaken van Kerk of convent niet willekeurig kan beschikken en in<br />
veel gevallen niet kan handelen zonder de toestemming van het conventskapittel, is het nodig<br />
dat er capitulares zijn. In sommige gevallen, door het algemeen recht of onze statuten vastgesteld,<br />
is niet alleen hun raad maar ook hun toestemmig nodig, opdat de prior zou kunnen<br />
handelen. Gewoonlijk wordt deze toestemming vereist als het over iets gaat dat in ieders belang<br />
is.<br />
1. Bij het aannemen van novicen en hun aanvaarding voor de professie.<br />
2. In gevallen waarin het gezag van het convent zou worden verminderd of daaraan<br />
enige schade zou worden toegebracht.<br />
3. Bij vervreemding, verkoop of verhuring van goederen van het convent.
74 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
4. Bij het ruilen van goederen van het convent, volgens het algemeen recht en onze<br />
eigen definities.<br />
5. Als het over verplichtingen van de kerk gaat.<br />
6. Bij een verzwaring van toch reeds zware en blijvende lasten, zoals H. Missen.<br />
7. Bij een belangrijke bouw of verandering van vertrekken of van een gebouw.<br />
8. Bij het verlenen van deelgenootschap in de gebeden en goede werken van de orde<br />
aan buitenstaanders, als de magister generaal hiervoor aan de prior de toestemming<br />
gaf.<br />
In deze en dergelijke gevallen is de toestemming nodig van heel het conventskapittel of van<br />
de meerderheid, zoals hier en daar uit statuten en constituties blijkt.<br />
Let wel: als in een van die gevallen de toestemming van de medebroeders vereist wordt moeten<br />
altijd alle capitulares hierover worden gevraagd. 2e hebben een beslissende stem. Dit is niet<br />
voorbehouden aan de seniores, die als zodanig een andere taak hebben, maar hier als capitu<br />
lares moeten geraadpleegd worden. Daaruit blijkt duidelijk het verschil tussen capitularis en<br />
Wanneer moet een prior de raad van de seniores vragen ? Andere taken. Aan hen<br />
worden de geheimen van het convent toevertrouwd<br />
(23) Voor een goed beheer van het convent en voor de verbetering en leiding van de mede<br />
broeders heeft de prior, in zekere voorkomende gevallen, nogal vaak de raad nodig van anderen,<br />
genomen uit het getal van de capitulares, nl. van de vier seniores die op de hoogte zijn<br />
van de meer discrete zaken van het huis 95.<br />
Spijck zal zich hier wel beperkt hebben tot wat in de Constituties over de seniores bepaald<br />
werd, daar vermeldingen in de Definities zeldzaam zijn. Uit heel zijn context over de hoogste<br />
graad van conventualiteit, de seniores, blijkt dat ze door de prior, meer dan de andere capi<br />
tulares, op de hoogte werden gehouden van alle ,,secreta" van het huis, dus ook van discrete<br />
en wellicht persoonlijke zaken van de confraters; tevens dat ze de eerste raadgevers van de prior<br />
waren.<br />
1. De prior moest hun raad vragen bij de aanstelling van de subprior en van de econoom, al<br />
hoefde hij hun toestemming niet te hebben 96.<br />
2. Ook voor raadpleging over andere zaken kwamen de seniores in aanmerking. Het generaal<br />
kapittel van 1488 bepaalde zelfs, dat een besluit van de prior, na raadpleging van subprior,<br />
econoom en de vier senoires, evenwaardig was met een beslissing die hij had genomen na raad<br />
pleging en met goedkeuring van de meerderheid van het conventskapittel97.<br />
3. Aan prior, subprior en de vier seniores moest de econoom rekenschap afleggen van de inkomsten<br />
en uitgaven, zo vaak prior en convent hiernaar vroegen. Vandaar de term ,,capitu<br />
lares ad computum" die volgens H. van den Wijmelenberg Spijck in dit tractaatje ge-<br />
95 De verdere tekst van de nrs 23-29 ontbreekt; deze is dus van ons; de opschriften op de<br />
laatste biz. van het handschrift doen vermoeden wat er ongeveer gestaan moet hebben.<br />
% Constituties 1660, Dist. II, cap. 2, nr. 3 en tweede en derde deel van dit hoofdstuk,<br />
Annales III, p. 294, 298, 299. In de eerste Constituties van 1248 werd de aanstelling van de<br />
subprior op dezelfde manier geregeld, als in de Constituties van 1660, terwijl over de aan<br />
stelling van de procurator nog niet gesproken werd. A. v.d. PASCH, De tekst v.d. Const, v.<br />
1248, p. 80; Definities, 1495, 1496 en 1497, p. 190, 203, 206 (,,non de consensu"). Zie<br />
nadere bijzonderheden in nota 160.<br />
97 Definities, p. 178.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 75<br />
bruikt98. Het generaal kapittel van 1412 had een jaarlijkse verantwoording voorgeschreven ten<br />
overstaan van heel het convent en dit bekrachtigd in 1413 en 1414; later daarbij nog ten overstaan<br />
van prior, subprior en seniores, als dit van de econoom gevraagd werd ". Voortdurend<br />
uitstellen daarvan bracht het generaal kapittel in 1593 er toe, een driemaandelijks verslag voor<br />
te schrijven; dit werd bekrachtigd in latere kapittels. Door de Constituties van 1660 werd het<br />
nagaan van uitgaven en inkomsten opnieuw uitdrukkelijk toevertrouwd aan de prior en de vier<br />
seniores, zo vaak het convent dit verlangde 10°.<br />
4. Een zeer verantwoordelijke taak werd toevertrouwd aan de seniores als iemand een ,,culpa<br />
gravior" begaan had, zodat hij in de communiteit tot banneling gemaakt werd, die de laatste<br />
plaats innam, in de refter niet mee mocht aanzitten maar op de naakte vloer brood en water<br />
nuttigde, voor de kerkdeur op de vloer moest liggen terwijl de communiteit voorbijkwam, en<br />
met niemand mocht omgaan. Opdat hij niet tot wanhoop zou komen, moest de prior de se<br />
niores naar hem toesturen, die hem tot geduld en boete moesten aanmanen en hem bij inzicht<br />
en nederigheid moesten aansporen alles weer goed te maken 101.<br />
5. Bij de priorkeuze werden in het begin van de 17e eeuw drie scrutatores gekozen ,,ex senioribus<br />
collegii" die samen met de voorzitter van het kiescollege de stemmen telden. In de<br />
constituties van 1660 komt dit niet voor. Tenslotte moesten de vier seniores met de nieuwgekozen<br />
prior, samen met subprior en econoom, aanwezig zijn, als deze de kamer van zijn voorganger<br />
innam, waar sinds diens dood alles onaangeroerd moest blijven 102.<br />
(24) Senior-zijn is een voorrecht. Aan de seniores kwam het toe om op de hoogfeesten en de<br />
3 laatste dagen van de goede week, dagen dat de prior het officie leidde, onder de metten de<br />
lezingen te houden en bij de conventsmis te assisteren 103. Op het generaal kapittel van 1434<br />
werd reeds bepaald, dat de prior op feesten met de graad van duplex en hoger de diensten<br />
moest leiden bij de metten, de conventsmis en de vespers. Dit is blijkbaar het begin van de<br />
,,priorale feesten", iets nader bepaald in 1648. In de Constituties van 1660 werden de seni<br />
ores aangeduid als lectoren en assistenten, terwijl de gedetaileerde lijst van de ,,festa prioralia<br />
et subprioralia " dateert van 1727. Het verhoogde de luister van het feest en was een eer<br />
voor celebrant en seniores lo4.<br />
In hs 341 C van de Luikse Universiteitsbibliotheek met verslagen van de conventskapittels<br />
van Hoei van 1637 tot 1658 staat bij de lijsten van conventuales, na de subprior, vaak een confrater<br />
als senior aangeduid. Vervulde hij wellicht de taak van ,,custos conventus" bij afwezigheid<br />
van prior en subprior ?<br />
98 H. VAN DEN Wijmelenberg, Collationes et Dilucidationes, p. 57. Hier blijkt, dat Van de<br />
Wijmelenberg van het tractaat van Spijck ook dit gedeelte gekend heeft, wellicht uit de statuten<br />
commentaar waarover boven nota 87. Hij voegt er nog de besluiten aan toe van het ge<br />
neraal kapittel van 1669 (dat bij de verantwoording van de econoom niet alle ,,sacerdotes vocales"<br />
moeten aanwezig zijn. Definities , p. 493) en 1679 (dat bij het noodzakelijk opnemen<br />
van gelden dit kan gebeuren met de toestemming van de seniores. Definities, p. 503). Tot aan<br />
de Const, van 1955 bleef de driemaandelijkse verantwoording aan prior en seniores bewaard,<br />
vgl. Const. 1925, n. 324; Const. 1955, n. 576 ,,coram Priore eiusque consilio".<br />
99 Definities, p. 28, 29, 31, 32, Annales, II, p. 314.<br />
100 Definities, p. 422, 423; Clairlieu, XXIV, 1976, p. 95; Const. 1660, Dist. II, cap. 2, nr.<br />
2 van het derde deel van dit hoofdstuk; Anna/es, III, p. 299.<br />
101 Const. 1660, Dist. I, cap. 18, nr. 11, Annales III, p. 286; reeds in 1248, A. v.d.<br />
PASCH, o.c, p. 74; en nog in 1868, p. 52; vgl. de Const, van 1925, nr. 238. Over een dergelijke<br />
taak ook het gen. kap. v. 1509, Definities, p. 246.<br />
102 Const. 1660, Dist. II, cap. 2, nr. 16, Annales, III, p. 297; in 1868 nog in Dist. II, cap.<br />
2, nr; 15, p. 66; in de Const, van 1925, nr. 312 wordt dit aan de consiliarii toevertrouwd. Zie<br />
VAN Lit, Lucerna Splendens, p. 203.<br />
103 Const. 1660, Dist. I, cap. 1, nr. 9; Annales, III, p. 264.<br />
104 Definities, 65, 470, 525; in de Constituties bewaard van 1967.
76 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
Dat Joh. Spijck het senior-zijn als een voorrecht beschouwt, wijst op een tijd waarin de<br />
oudsten vanwege hun ervaring en wijsheid gewaardeerd werden. Ook prior van Lit van Venlo<br />
legt hier de nadruk op, als hij het heeft over afgetreden prioren van elders die als senior in het<br />
huis bleven waar ze tien jaar prior waren geweest. Ze moesten geeerd worden om hun dienst<br />
aan God, hun klooster en de Orde. Hen eren is aangenaam aan God en zeer nuttig voor onszelf.<br />
,,Zoals wij voor hen zijn, zullen anderen later voor ons zijn" 105.<br />
Capitulares en seniores komen uit de eigen kloostergemeenschap<br />
(25-26)(27-28) In gewone omstandigheden komen zij uiteraard uit de eigen gemeenschap, ,,ex<br />
gremio". Maar aJs kruisheren vanuit andere huizen naar een klooster worden gestuurd, — tenzij<br />
in geval van straf — kunnen ook zij daar capitulares en zelfs seniores worden. Wat kan<br />
Spijck in de nrs. 23 tot 28 nog meer gezegd hebben? Dat zij die voor korte tijd, bv. voor reformatie<br />
voor een jaar, verplaatst werden, niet noodzakelijk geincorporeerd en dus ook geen<br />
capitulares of seniores werden, zou eigenlijk voor de hand liggen. Bij langer durende verplaatsingen<br />
om eerbare redenen, kon het generaal kapittel, de generaal of visitator, die confraters<br />
echter moeilijk zonder de normale rechten laten. De generale kapittels geven talrijke voorbeelden<br />
van verplaatsten die als geincorporeerden in andere conventen werden opgenomen. Zou<br />
Spijck in dit opschrift werkelijk bedoelen, dat zij geen capitulares werden, dan is zijn tractaatje<br />
inderdaad tendentieus en gaat in tegen de Constituties van 1660. Daar werd ondubbelzinnig<br />
bepaald, dat zij die voor de hervorming van een huis gezonden werden, volledig stemrecht hadden<br />
zoals alle capitulares; en dit zelfs bij de priorkeuze, en wel volgens de besluiten van de<br />
generale kapittels van 1418, 1419 en 1420 106. De capitulares behoefden dus zeker niet alien<br />
voort te komen uit de eigen gemeenschap. Spijck argumenteert hierover verder nog in de nrs<br />
33 tot het einde van zijn tractaat. Daar blijkt zijn eigen mening duidelijk genoeg, zodat hij<br />
in deze, zeker korte, nummers 25-28 wel met een princiepsverklaring of uiteenzetting van zijn<br />
eigen ideaal zal volstaan hebben. Het is vanzelfsprekend, dat confraters die in een ander con<br />
vent verbleven zonder er geincorporeerd te zijn, niet tot de capitulares behoorden. Zij die, in<br />
zulk geval, bij de oudsten behoorden, behoorden dan niet tot de seniores van het convent. Dat<br />
Spijck dat niet bedoelt, zal verder duidelijk blijken.<br />
De prior moet ex gremio gekozen worden<br />
(29) Wil Spijck hier beweren, dat de prioren uit hun eigen convent moeten gekozen worden,<br />
dan stelt hij ofwel een eigen ideaal voor, ofwel zou volgen dat prioren, die uit andere kloosters<br />
kwamen, geen gekozen maar benoemde prioren zouden zijn. Inderdaad benoemden generaal<br />
of visitator soms prioren, evenals het generaal kapittel. Zo bv. werd door het generaal kapit<br />
tel van 1458 besloten, de prior, subprior en drie confraters die door de vicaris generaal van<br />
Frankrijk naar Toulouse waren gezonden, tot conventuales te maken, waarschijnlijk vanwege<br />
betwisting door de communiteit van Toulouse. In 1460 zond het generaal kapittel een confrater<br />
als prior naar Caen, samen met drie helpers ,,pro reformatione", alle vier ,,ut conventuales<br />
et capitulares". Dergelijke gevallen kwamen ook voor in 1464 (weer voor Toulouse), 1485,<br />
1500, 1501 en later, maar 't blijven uitzonderingen 107.<br />
In grotere conventen zal men gemakkelijker een prior in eigen convent gevonden hebben.<br />
Elders koos men iemand uit andere conventen. Het klooster te Emmerich koos van 1486-1665<br />
achtereenvolgens prioren uit Bentlage, Keulen, Sint-Agatha, Marienfrede, Emmerich, Sint-<br />
105 VAN Lit, o.c, p. 207-208. Zie Definities , p. 274, 277, 290, 292, 295 (1522 1523<br />
1528, 1529, 1530); Const. 1660, D. II, cap. 1, 14. '<br />
106 Const. 1660, Dist. II, cap. 1, nr. 8; Definities, p. 37, 38, 40.<br />
107 Definities, p. 107-108, 110, 112, 122, 168, 217, 221.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 77<br />
Agatha (drie achter elkaar), Venlo, Hoei, Emmerich, Hohenbusch en Emmerich (twee achter<br />
elkaar)108. Dit voorbeeld is met meerdere andere aan te vullen, b.v. van Spijck zelf die<br />
prior gekozen werd in Dulken en Roermond.<br />
Al zeggen de Constituties vanaf 1248 niets over het passief stemrecht en wordt volgens het<br />
algemeen recht alleen vereist, dat een regulier in de Orde zelf uitdrukkelijk de professie aflegde<br />
109, toch is uit de generale kapittels en de Constituties van 1660 af te leiden, dat confraters<br />
uit andere kloosters prior konden gekozen worden. Dist. II, cap. 2, n. 14 gaat er zelfs<br />
van uit, als er gezegd wordt (en dit volgens een besluit van het generaal kapittel van 1522)<br />
dat van elders gekozen prioren bij ontslag buiten eigen schuld, als seniores in dat klooster kon<br />
den blijven no. Het besluit van de kapittels van 1418, 1419 en 1420, in het statutensupplement<br />
van 1466 opgenomen, dat nl. de supprior en econoom van het hoofdklooster Hoei niet<br />
elders als prior verkiesbaar waren, vormt blijkbaar een uitzondering die de algemene regel over<br />
de verkiesbaarheid bevestigtln.<br />
Als uit het opschrift van Spijck werkelijk blijken zou, dat hij een keuze van een prior uit ei<br />
gen huis voorstaat, zoals hij het verder voor andere ambten doet, zou dit ons vermoeden be-<br />
vestigen, dat hij streefde naar grotere autonomie dan in de Constituties van 1660 staat uitgedrukt112.<br />
Ook anderen die een officie vervullen moeten leden van het conventskapittel zijn<br />
(30) Evenals de prior moeten ook de andere ,,officiales" uit de gemeenschap zelf zijn, en wel<br />
vanwege de aangehaalde redenen en de dagelijkse praktijk in de orde. De subprior of procurator<br />
neme men, als er geschikte kandidaten zijn, bij voorkeur uit de eigen gemeenschap. Voor de<br />
econoom of procurator wordt dit uitdrukkelijk bevestigd in het algemeen recht: de bisschop<br />
dient zijn econoom te hebben en wel uit zijn eigen clerus, zodat de uitgaven van de kerk niet<br />
gebeuren buiten wil en weten van de bisschop om, en de kerkelijke goederen niet worden verkwist.<br />
Hiermee komt overeen wat de definities van het generaal kapittel vaak inscherpen over<br />
de econoom, nl. dat hij moet aangesteld worden door de prior, nadat deze de raad — het gaat<br />
niet over de toestemming — van de seniores heeft gevraagd, en dat hij de uitgaven moet doen<br />
volgens de wil van de prior; wat buiten diens wil of weten gebeurt, is nietig. Vaak moet hij<br />
rekenschap geven, zodat wat aan kerk of convent toebehoort niet wordt verkwist. Er wordt de<br />
nadruk op gelegd dat de procurator uit de eigen gemeenschap moet uitgekozen worden ; want<br />
men zou het convent onrecht aandoen als er, met voorbijgaan van bekwame conventuales, een<br />
niet-conventualis zou worden binnengehaald. Dit zou trouwens zelfs tegen de verdelende rechtvaardigheid<br />
zijn, die juist bestaat in een rechtvaardig verdelen van het gemeenschappelijk goed,<br />
volgens gelijke proporties, tussen het geheel en de delen. Dit geldt ook voor de waardigheden<br />
en ambten die, als ze in een gemeenschap of convent vacant zijn, aan de leden van de gemeen<br />
schap of van het convent moeten worden uitgedeeld, volgens ieders staat en verdiensten.<br />
Buitenstaanders mogen niet worden toegelaten, tenzij in geval van nood en bij gebrek<br />
aan eieen vnlk<br />
brek aan eigen volk<br />
(31) Als het voorzien in de ambten van subprior en procurator zo dient te gebeuren, hoeveel<br />
te meer moet men dan de graden van conventualiteit eerbiedigen, nl. stemgerechtigden, le-<br />
108 Annales, II, p. 397-402.<br />
109 L. FERRARIS, Prompta Bibliotheca Canonica ..., uitgavej. P. Migne, Parijs 1852, III, col.<br />
557 bij Electio, nr. 89.<br />
no Const. 1660, p. 68, Annales III, p. 297; Definities, p. 274, 277, 279.<br />
in Annales, II, p. 314; Definities, p. 37, 38, 40.<br />
112 Vanaf nr. 30 begint de tekst van Spijck weer.
78 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
den van het conventskapittel en seniores. Want een subprior of procurator wordt volgens de<br />
wil van de prior vanwege zijn hoedanigheden uit de gemeenschap uitgekozen en eventueel ook<br />
weer afgezet. Maar de graden van conventualiteit in die bepaalde volgorde hangen niet af van<br />
de prior maar van het recht. Vergelijk eens met de erfgenamen volgens het burgerlijk recht.<br />
Als eersten komen de afstammelingen en bij afwezigheid daarvan de ouders of de familieleden<br />
in de zijlijn. Op diezelfde manier volgen bij het heengaan van de seniores de afstamme<br />
lingen of jongere leden van het conventskapittel hen op ; en na een bepaald aantal jaren in<br />
de orde te hebben doorgebracht krijgen de vocales de graad van capitulares. Zouden er geen<br />
afstammelingen zijn, of iemand op wie die graden kunnen overgaan, dan is er een overgang<br />
naar de ouders — de ascendenten of oversten — die dan de taak hebben om familieleden uit<br />
de zijlijn de plaats te laten innemen, of m.a.w. medebroeders uit andere conventen. Dezen<br />
worden dan gezonden naargelang de nood of het nut van dit of andere conventen, bv. voor<br />
de oprichting of de hervorming van een huis, of gewoon als capitulares ; aldus de kapittelre-<br />
licten.<br />
(32) Hier dient men te werk te gaan zoals de canonisten aangaande de hervorming van de<br />
kloosters verklaren, nl. in verschillende stadia. Allereerst de hervorming van het monasterium<br />
door regulieren van dat klooster zelf als ze er nog zijn ; en zijn ze er niet meer, bv. als alien<br />
overleden zijn, dan door andere religieuzen van dezelfde orde.<br />
De seniores zijn de raadgevers en assistenten van de prior<br />
(33) Uiteraard moet immers raad gevraagd worden aan de seniores en aan ter zake bevoegden.<br />
De conventuales, die in hun eigen convent thuis zijn door wat ze zelf meemaakten, zagen<br />
en hoorden, kennen hun convent beter, ook al zijn ze jonger in professie dan eender welke<br />
niet- conventuales. Zij zullen met meer succes, ijver, kennis en ernst als raadgevers kunnen optreden<br />
dan mensen die de toestand van het convent niet kennen ; zo bv. wat aangaat de verpachting<br />
van hofsteden, het vervreemden, ruilen of verkrijgen van goederen, het aanvaarden<br />
van verplichtingen ; allemaal zaken waarbij met allerlei plaatselijke omstandigheden en feiten<br />
rekening moet gehouden worden. Hoe kan een vreemde, zonder kennis van zaken, hier raad<br />
geven of overtuigen ? Hoe kan een blinde oordelen over kleuren of 'n dove over klanken? Een<br />
niet- conventualis zal weinig zorg dragen voor de zaken van het convent, omdat — zoals men<br />
pleegt te zeggen — hij niet voor zichzelf zaait noch maait, daar hij wellicht binnen korte tijd<br />
weer naar zijn eigen convent, zijn domus nativa, zal terugkeren en misschien meer op eigen<br />
voordeel bedacht zal zijn dan op het algemeen belang van het huis.<br />
Mogelijke nadelen van het toelaten van niet- conventuales<br />
(34) Veronderstel maar eens dat buiten het geval van noodzakelijkheid, een confrater zonder<br />
eigen schuld voor goed verplaatst wordt, en dan dadelijk conventualis of senior is. Dan zou<br />
den er ook vier tegelijk kunnen verplaatst worden naar hetzelfde klooster. Als zij ouder in pro<br />
fessie zijn dan de conventuales daar, worden ze zelfs seniores, zodat de prior medebroeders<br />
moet raadplegen die eigenlijk niet tot die gemeenschap behoren. De bij seniores veronderstelde<br />
kennis over de toestand van het huis wordt dan niet aan eigen conventuales maar aan nietconventuales<br />
toegekend. Worden ze later weer verplaatst, dan zijn de eigen conventuales helemaal<br />
niet meer op de hoogte over de toestand van hun eigen huis.<br />
(35) Bij een priorkeuze kan het dan gebeuren, dat niet door het eigen convent, maar door de<br />
zo bijgekomen stemmen de doorslag gtgeven wordt. De seniores hebben immers als eersten<br />
stemrecht bij de priorkeuze, gezien hun hoogste graad van conventualiteit, tenzij dezen in zulk<br />
een geval worden uitgesloten. Maar ook dan behouden ze nog in andere kwesties hun stem<br />
recht voor hun medebroeders.<br />
(36) Welk voordeel heeft een convent dan nog van zijn eigen medebroeders, die het gedurende<br />
het noviciaat opleidt, met grote onkosten laat studeren, en soms voor 't algemeen welzijn
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 79<br />
van de orde afstaat om wijsbegeerte of godgeleerdheid te doceren of de humaniora te onderwijzen?<br />
Ze dienen de orde in allerlei werkzaamheden. Bekwaam en gespecialiseerd keren ze<br />
naar hun eigen klooster terug< en daar moeten ze zich dan gaan bezig houden met de zaken<br />
van het huis. Daardoor worden anderen, ouder in professie, aan hen ondergeschikt. Die worden<br />
niet uitgezonden voor hervorming of nut van een ander convent; ze zijn minder bekwaam en<br />
worden in het eigen klooster niet meer geteld. Sommigen, die om priveredenen vroegen om<br />
naar een ander huis te gaan of vanuit een ander huis gevraagd werden, keren daarna terug en<br />
nemen de hogere graden van eigen confraters af. De een hoeft toch niet belast en benadeeld<br />
te worden door het gedrag van 'n ander? Ja, vaak zullen zulke mensen dan in een ander con<br />
vent een hogere plaats innemen dan in het eigen huis, waar ze de graad van seniores nog niet<br />
bereikt hebben; in het andere klooster worden ze zonder enige eigen verdienste verheven, terwijl<br />
de conventuales van het eigen huis, zonder dat er iets op hen aan te merken valt, gede-<br />
gradeerd worden.<br />
(37) Ook onze professieformule houdt impliciet in, dat de conventuales recht hebben op hun<br />
bepaalde graad in het klooster ; deze rangorde mag niet verstoord worden tenzij vanwege schuldig<br />
gedrag. Want we beloven gehoorzaamheid aan God, aan de zalige Maagd Maria, aan de<br />
magister generaal en aan zijn plaatsvervanger, de prior van het convent, volgens de regel van<br />
de H. Augustinus en de instellingen van de broeders van het H. Kruis. Volgens die instellingen<br />
hebben slechts zij, die uitgezonden worden voor hervorming, stemrecht in alles zoals de con<br />
ventuales. Aan de prioren die in een klooster, dat niet hun domus nativa is, buiten eigen<br />
schuld uit hun ambt worden ontzet, wordt toegestaan, dat ze in dat convent, als ze dat zelf<br />
willen, als seniores blijven. Maar er is geen enkele reden om aan andere medebroeders, wie dan<br />
ook, als ze buiten eigen schuld zijn uitgezonden, die gunst te verlenen.<br />
Het is tegen de gewoonte deskundige buitenstaanders in het kapittel op te nemen<br />
(38) Daarbij komt dan nog de gewoonte, waaraan zoveel waarde en invloed wordt toegekend.<br />
Want waar de wet ontbreekt, neemt de gewoonte haar plaats in. Een gewoonte die niet tegen<br />
maar volgens de wet is, maakt wel geen nieuw recht, maar interpreteert de wet als er twijfel<br />
bestaat over de interpretatie. Daarom zegt men, dat de gewoonte de beste uitlegster van de<br />
wet is. Als de gewoonte een vroeger bestaande wet bevestigt, geeft ze er nieuwe rechtskracht<br />
aan. Men moet daarbij ook letten op de gewoonte die in naburige plaatsen van kracht is, op<br />
de latere gewoonte die een vroegere kan afschaffen, of op de meest gunstige.<br />
In onze orde is het heel duidelijk de gewoonte, dat niet-conventuales niet geregeld worden<br />
toegelaten bij de besluitvorming van de capitulares en seniores, tenzij in bovengenoemde ge-<br />
vallen. Welnu, een sinds lang gevormde en algemeen aanvaarde gewoonte afschaffen, behoort<br />
tot de bevoegdheid van drie opeenvolgende generate kapittels. Zelfs al zou een of ander con<br />
vent, vanwege een bijzondere reden, tegen die gewoonte ingaan, dan kan dit nog geen nadelige<br />
invloed hebben op de andere conventen. De kracht van een gewoonte moet immers strikt wor<br />
den geinterpreteerd, zodat ze niet uitgebreid kan worden van het een tot een ander geval of<br />
van de ene persoon tot de andere.<br />
Er kan een lange lijst worden samengesteld van medebroeders die naar andere kloosters wer<br />
den gestuurd, niet vanwege eigen schuld maar ten voordele van de orde, bv. om wijsbegeerte<br />
of theologie te doceren, om 't ambt van predikant of biechtvader uit te oefenen of om ander<br />
gegronde redenen. Toch werden ze niet tot de bijeenkomsten van het conventskapittel toege<br />
laten, en ze verlangden dit ook niet. Er is zelfs iemand geweest die dit wel en met nadruk aan<br />
de prior vroeg. Hij kreeg als antwoord, dat de prior zelf dat niet kon toestaan maar alleen het<br />
generaal kapittel, en wel omdat de prior niets kon doen ten nadele van zijn conventuales. Zo<br />
vast werd in deze kwestie steeds vastgehouden aan onze door de gewoonte bevestigde consti-<br />
tuties.<br />
(39) Ofschoon alles wat hier gezegd werd over de capitulares en seniores in de praktijk alge<br />
meen zo wordt toegepast, bestaat er toch een bijzondere moeilijkheid over beide graden.
80 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
Daar de seniores maar met z'n vieren zijn, zouden zij, als een of meerderen van elders wor-<br />
den gezonden die ouder zijn in professie als de seniores van het convent, voortdurend hun<br />
plaats moeten mimen voor de nieuw gekomenen; ze zouden van de hogere graad van conven-<br />
tualiteit moeten afstand doen en opnieuw terugkeren tot de graad van gewone capitulares. Bui-<br />
ten eigen schuld brengt dit een zekere vernedering met zich mee.<br />
Al is dan het aantal van de capitulares niet bepaald en kunnen een of ook meerderen van<br />
elders door het convent worden toegelaten, toch kan 't gebeuren dat de stemmen van de niet-<br />
conventuales in het kapittel de doorslag geven, tegen de meerderheid van de eigen conventuales<br />
in. Stel dat er over een zaak gestemd moet worden. Er zijn zeven capitulares-conventuales en<br />
twee niet-conventuales. Vier conventuales hebben een bepaalde mening en drie conventuales<br />
een andere. Dan kunnen de twee niet-conventuales zich bij die drie aansluiten, zodat men vijf<br />
stemmen tegen vier krijgt en het besluit, en in zoverre ook het kapittel zelf, afhangt van de<br />
stemmen van niet-conventuales. Wordt in dit geval aan dit viertal conventuales geen onrecht<br />
aangedaan, — vooral als het zou gaan over de een of andere last of verplichting die aan het<br />
convent wordt opgelegd, — en zo aan heel het convent? Want de niet-conventuales keren binnen<br />
korte tijd naar hun eigen convent terug en laten het convent dan belast achter. Daaruit<br />
kunnen veel onaangenaamheden ontstaan.<br />
Conclusie<br />
(40) Uit de bovengestelde praemissen lijkt de conclusie te volgen, dat niet-conventuales alleen<br />
als capitulares mogen toegelaten worden in de boven genoemde gevallen. Is er buiten die<br />
gevallen een voldoend aantal gequalificeerde conventuales aanwezig, die dus juridisch niet belet<br />
zijn om mee te stemmen, dan late men anderen niet toe, wil men het recht van iedereen geeerbiedigd,<br />
de vrede en eensgezindheid bevorderd en alle twist vermeden zien 113.<br />
V. DE LATIJNSE TEKST<br />
fol. 128r<br />
Tractatus Adm. R. P. Joannis Spijck Conventus Mariae Pacis<br />
Prioris dignissimi, de acquirenda conventualitate seu<br />
incorporatione in ordine <strong>Regular</strong>ium Canonicorum S.<br />
Crucis, et inde consequentibus iuribus.<br />
Deductio ex iure, statutis, constitutionibus et<br />
consuetudine remonstrata.<br />
1. Sciendum quod incorporatio alicuius in aliquod collegium, capitulum seu conventum,<br />
non in omnibus vel apud omnes ubique sit uniformis, sed iuxta vel privilegia, vel statuta vel<br />
regulam vel consuetudinem sit diversa; de iure tamen communi creatio monachorum et facultas<br />
113 Duidelijk is deze conclusie niet. Met ,, bovengenoemde gevallen " kan hij niets anders<br />
bedoelen dan de drie vormen van incorporate : de gewone door de professie, de buitengewone<br />
blijvende en de buitengewone tijdelijke (vanwege oprichting van een huis, hervorming of groot<br />
nut). Op deze tweede en derde zijn zijn argumenten tegen het ,,capitularis worden" toch eigenlijk<br />
ook van toepassing, al zou Spijck zich tegenspreken als hij die bedoelde. In elk geval<br />
blijkt hij tegenstander van verplaatsen met alle rechten (dus incorporatie) voor alle andere ge<br />
vallen waar het over priesters gaat. Alleen bij hen stelt zich immers het probleem, dat Spijck<br />
in het laatste gedeelte van zijn tractaat behandelt.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 81<br />
admittendi aliquem ad ordinem seu incorporandi, ad Praelatum conventus et conventum ipsum<br />
spectat, ita quod neque Praelatus sine conventu vel capitulo, neque conventus sine Praelato ali<br />
quem ordini sive conventui incorporare valeat; neque sufficit praelatum in hoc negotio agere<br />
tantum cum consilio aut consilium solum requirere, verum etiam expectare debet consensum<br />
totius vel maioris partis capituli et ipsum sequi; cum enim in tali incorporation interveniat<br />
reciprocus contractus et obligatio inter recipiendum et recipientes, vel inter incorporandum et<br />
incorporantes, hinc fit quod ad ordinem nemo recipiatur per solam Praelati voluntatem absque<br />
consensu capituli, etsi sit aliqua religio vel ordo, qui vi regulae sive alicuius constitutionis<br />
contraruim ordinatum habeat, sicut regula S. Francisci id numeris ministris solum Provincialibus<br />
concedit.<br />
2. In ordine nostro canonico S. Crucis triplicem fuisse iam a reformatione ll4 eiusdem in<br />
corporandi modum constat: Incorporatio enim vel est ordinaria vel extraordinaria ; vel est perpetua<br />
vel est temporalis: de singulis videndum singulatim.<br />
3. Et primo quidem de incorporation ordinaria, in qua praeter immediati Praelati et con<br />
ventus consensum etiam requiritur licentia Rmi P. Generalis vel visitatoris, patet ex dist. I,<br />
C.13 113: Nullus Prior aliquem recipiat in canonicum vel conversum, nisi de licentia Magistri<br />
Generalis aut sui visitatoris: habita licentia nullus recipiatur nisi acquisito totius vel maioris par<br />
tis capituli consensu et obtento, quod statutum anno 1421 (forte ob quorumdam excessum serio<br />
Patribus etiam sub interminatione poenae in[culcandum ](?) ... ll6.<br />
fol. 128 v.<br />
Magistri Generalis petita et obtenta: et si quis receptus fuerit, ad professionem non admittatur<br />
sine eadem licentia: si vero quis secus (quod absit) fecerit, si prior est, privationem sui<br />
officii: si alius, amissionem vocis suae se noverit ipso facto incurisse.<br />
Ex quibus manifeste colligitur, plus operari in receptione novicii consensum capituli, quam<br />
licentiam generalis, quia praesupposita ilia licentia, tamquam ultimum complementum ipse<br />
capituli consensus adhuc requiritur 117, quo non obtento, ipsa receptio nullitatis argueretur:<br />
H4 Spijck zinspeelt hier op de ingrijpende hervorming van 1410. Van dan af dateren ook<br />
de verzamehngen van relicten van de generale kapittels, waarin hij de verplaatsingen en besluiten<br />
in verband met zijn onderwerp kon nagaan. Vgl. P. VAN DEN BOSCH, Studien over de Observantie<br />
der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, Clairlieu, XXVI, 1968, Diest.<br />
H5 Regula S. Augustini episcopi et Constitutiones Sacri Canonici Ordinis S. Crucis, Keulen,<br />
1660, waaraan Spijck zelf meewerkte; overgenomen in de Annales; de regel II, p. 11-29,<br />
de Const III, p. 261-322. In Distinctio I, caput 13, De Recipiendis, Nr. 5 gaat 't over deze<br />
toestemming van prior, kapittel en magister generaal, waarvan de tekst bijna letterlijk wordt<br />
aangehaald. Ook in de Constituties van 1248 staat diezelfde zin; A. VAN DE PASCH, De tekst<br />
van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952, p. 64.<br />
116 Hier zijn bij het inbinden enkele regels afgesneden. Waarschijnlijk heeft hier, gezien de<br />
eerste regel van fol. 128 v., de strafbepaling gestaan : ,,Praecipimus districte in virtute sancte<br />
obedientie omnibus prioribus et fratribus nostri ordinis ne aliquem in suum conventum recipiant<br />
sine licentia Mag. Gen. petita et obtenta ..." ; Definities, p. 39 (1419), 41 (1420) en<br />
H7 Het is eigenaardig dat Spijck, die de nummers 1 en 3 wat ingekort maar bijna woordehjk<br />
ontleent aan de Statutencommentaar van de Venlose prior Godefridus van Lit, in deze<br />
laatste regels juist het tegenovergestelde schrijft. Van Lit die ook de regel van S. Franciscus Cap.<br />
2 citeert, haalt naast de bepaling van het gen. kap. van 1421 nog een andere aan van 1467,<br />
eveneens over de toestemming van generaal of visitator. Daarna zegt hij uitdrukkelijk, dat uit<br />
de Constituties vaststaat, dat bij het aannemen van novicen de toestemming van de mag. gen.<br />
met minder noodzakelijk is dan die van de prior en het grootste gedeelte van het conventskapittel<br />
; Godefridus VAN Lit, Lucerna splendens super Candelabrum sanctum. Id est, solida ac<br />
dilucida explanatio Constitutionum Sacri et Canonici Ordinis FF. Sanctae Crucis, Keulen, 1632,<br />
p. 100-101. Wil Spijck een pleidooi houden voor grotere onafhankelijkheid van de kloosters<br />
tegenover de magister generaal ? Verderop wordt deze indruk nog versterkt.
82 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
quod adeo verum est, ita quod nunquam Rmus P. Generalis aut capitulum generate quemquam<br />
alicui conventui ad ordinarie incorporandum, etiam deflcientibus fratribus, obtendere<br />
valuerunt, quin potius ad hoc generale mandatum dederunt ut reciperent ... (?) sicut anno<br />
1598; Priores et fratres se diffkiles praebentes in recipiendo idoneos et necessarios ad ordinem<br />
cessante legitima causa, hos privatione vocis activae et passivae, illos absolutione suorum officiorum<br />
multamus 118. Requiritur itaque in receptione alicuius, praesupposita Magistri Gene<br />
ralis licentia, etiam consensus Praelati localis, et totius vel maioris partis capituli.<br />
4. Qui receptus post competentem probationem de eorumdem consensu facta solemniter<br />
professione incorporatur quidem ordini mediate, sed immediate conventui in quo vel pro quo<br />
professionem emisit, acquiritque in eo ius canoniae.<br />
5. Est autem canoniae ius quoddam, quod ex creatione alicuius in canonicum vel monachum<br />
de novo creatur secundum Hostiensem de praebendis num. 2do 119. Consistit autem hoc ius<br />
H8 De Definities geven geen generaal kapittel van 1598. Maar na deze uitgave van 1969<br />
werd een handschrift gevonden, waarin dit kapittel wel voorkomt; A. VAN DE PASCH, Nog een<br />
handschrift met definities der generale kapittels, in Clairlieu, XXXTV, 1976, p. 95. Daar 't ge<br />
neraal kapittel gehoord heeft, dat paters (prioren?) en fraters capitulares zich moeilijk tonen<br />
bij het aanvaarden van geschikte jongelui ...; hier is alleen sprake van ontnemen van actief en<br />
passief stemrecht. In 1600 en 1603 bevestigd {Definities, p. 425 en 427), werd dit besluit, zoals<br />
Spijck het hier citeert, in de Constituties van 1660 opgenomen, o.c, Dist. I, cap. 13, nr. 9.<br />
In het tractaatje van Spijck staat hier in margine ,,p. 32" wat wijst op de uitgave van de<br />
Constituties van 1660; dit aangeven van de bladzijden komt meermalen voor. Als we naar een<br />
oorzaak zoeken, waarom sommige kloosters zich moeilijk toonden in het aanvaarden van candidaten,<br />
kunnen de Constituties van 1660 een aanwijzing geven. In margine staat bij dit statuut<br />
o.a. ,,Extra, de vita et hon. clericorum, quoniam " ; dit is een verwijzing naar het Corpus luris<br />
Canonici, II, Liber extravagantium (bij Spiick afgekort tot 'Extra'), Liber III, titel 1, cap. 9;<br />
de bisschop kan nl. bevelen, dat bij de kerken een aantal clerici worden aanvaard naargelang<br />
de inkomsten, die dan in gemeenschap leven. Dachten de bovengenoemde kruisheren teveel<br />
(?) aan de inkomsten, of er genoeg was om meer jongeren aan te nemen?<br />
Het Corpus Canonici emendatum et notis illustratum. Gregorii XIII Font. Max. iussu editum:<br />
indicibus variis, et novis et appendice Pauli Lancelloti Perusini adauctum : cuius partes<br />
indicat aversapagina ... , Lyon, 1622, was tot 1918 het geldende wetboek in de kerk. Het<br />
wordt vaak door Spijck aangehaald en bestaat uit het niet offkiele Decretum Gratiani<br />
( ± 1140), aangevuld met wel officiele verzamelingen. In 1230 werd op bevel van Gregorius<br />
IX door de H. Raymundus de Pennafort de verzameling Decretales Gregorii DC samengesteld,<br />
in vijf boeken verdeeld; de naam Liber Extra, ofwel Extra (afgekort tot X.) betekent ,,liber<br />
extravagantium", boek van decretales die onverzameld rondzwieren buiten het Decretum Gra<br />
tiani. Bij deze vijf boeken van Gregorius DC kwamen nog 3 verzamelingen, waarvan het liber<br />
Sextus Decretalium Bonifacii VIII het voornaamste is. Spijck citeert enkele malen het Decre<br />
tum Gratiani maar meestal het Liber Extra, soms echter (in dit hs) onduidelijk en onvolledig.<br />
Over het Corpus luris Canonici, zie A. VAN HOVE, Prolegomena ad Codicem luris Canonici,<br />
Leuven, 1928, p. 160-182.<br />
H9 Met ,,num. 2° " verwijst Spijck naar de Summa Hostiensis (zie verder). In X., lib. Ill,<br />
titel V, At praebendis staan meerdere capita, die op het ,,ius canoniae" toepasselijk zijn: cap<br />
9 Relatum: wie tot kanunnik wordt aanvaard, heeft recht op 'n prebende (waaruit hij kan le<br />
ven) en op zijn plaats in koor en kapittel. Verder Cap. 19 Dilectus, waar ongeveer hetzelfde<br />
staat. M.i. komt de eerste uitleg van Canonia erop neer: je wordt kruisheer en je hebt dus 't<br />
recht in de gemeenschap van dat klooster en uit de inkomsten van dat klooster te leven.<br />
De aangehaalde HOSTTENSIS is Henricus de Segusia, die, in Segusia bij Turijn geboren, pro<br />
fessor werd te Parijs en er, naast ander werk, in 1253 een Summa Decretalium Gregorii IX<br />
schreef, die de naam van ,,Summa aurea" kreeg. Henricus werd, na bisschop en aartsbisschop<br />
geweest te zijn, kardinaal van Ostia in 1261. Vandaar dat hij steeds als ,,Hostiensis" geciteerd<br />
werd. Overleden in 1271, werd zijn werk later vaak herdrukt en bleef zijn waarde behouden.<br />
Zie A. VAN HOVE, o.c. , p. 249-250, 252, 260, 274. Het stond dus blijkbaar ook op de bibliotheek<br />
van Marienfrede, samen met enkele verder aangehaalde commentaren.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 83<br />
in eo, quod receptus in societatem ordinis vel conventus debeat censeri membrum corporis seu<br />
congregationis religiosae, ex quo sequitur ei stallum in choro, et vocem in capitulo, tempore<br />
scilicet et casibus a iure et statutis concessis: nee potest ab illis excludi seu privari, nisi ob culpam<br />
graviorem vel gravissimam 12°; quia qui vult antecedens debet et velle consequens: id<br />
quod constituitur de uno connexorum, ad aliud connexorum extenditur. De constit. C.<br />
translato 121.<br />
6. Ex canonia vero resultat titulus, qui inter caetera etiam dicitur clericatus, canonicatus in<br />
tali vel tali Ecclesia v.g. Hoyensi, Alti Nemoris, Wickradiensi etc. Unde dicitur intitulari vel<br />
incanonicari. Glossa in C. Dudum de electo 122: qui titulum ita cuique adhaeret ut communiter<br />
(etsi distent a propria ecclesia vel conventu) illius tituli denominentur, ut praeter usum<br />
quotidianum etiam in actis capitulorum generalium cernere licet: et licet hie titulus secundum<br />
rem in morte aboleri soleat, tamen secundum rationem illam denominationem dat post mortem<br />
ut catalogi defunctorum loquuntur, etiamsi a propria Ecclesia vel conventu a multis annis demoratil23.<br />
fol.l29r<br />
7. Datur incorporatio extraordinaria, perpetua, quae fit, dum clericus seu religiosus transfertur<br />
de uno in aliud monasterium seu conventum, ita quod desinit esse membrum primi con<br />
ventus, cui per professionem modo fuerat incorporatus, fltque membrum secundi conventus.<br />
Ad talem incorporationem requiritur imprimis religiosi taliter incorporandi seu transferendi<br />
consensus: praeterea consensus utriusque conventus scilicet a quo et ad quern, qui contractus<br />
seu incorporatio per capituli generalis confirmationem et approbationem ratificatur. Ratio autem<br />
120 De Constituties vanaf 1248 tot 1955 noemden alle gevallen van schuld op. In die van<br />
1660, die Spijck gebruikte, zijn het in Distinctio I de hoofdstukken 16 De leviculpa over dagelijks<br />
voorkomende fouten ; 17 De gravi culpa, bv. ruzie maken onder elkaar, vooral in aanwezigheid<br />
van leken, leugen of laster, paardrijden zonder toelating of noodzaak, onfatsoenlijke<br />
gesprekken met vrouwen of 't verbreken van de vasten; 18 De graviore culpa, verachting<br />
van en opstand tegen het gezag, slaande ruzie of moord, grove fouten tegen de geloften enz.;<br />
deze fouten werden zwaar gestraft met uitsluiting uit het gemeenschapsleven, het innemen van<br />
de laatste plaats, midden in de refter op de vloer eten (water en brood) e.d.; 19 De gravissima<br />
culpa onverbeterlijkheid na de nodige vermaningen, waarmee het ontnemen van het habijt<br />
en kerkerstraf op water en brood gepaard ging. Vanzelf waren dan ook de normale rechten<br />
van de incorporatie ontnomen.<br />
Wat de lekebroeders betreft, zij waren krachtens de Constituties wel geincorporeerd in<br />
klooster en orde, maar hadden niet de rechten van de kanunniken.<br />
121 Dit hoofdstuk uit de Decretales Gregorii IX, Lib. I, Lit. II, De Constitutionibus\ cap.<br />
3 Translato over de pauselijke macht om wetten te maken en te veranderen, past dit princiep<br />
toe op het priesterambt; wordt dit ambt naar een andere kerk verplaatst, dan moet ook de<br />
stichtingswet daarheen verplaatst worden: ,,quod de uno connexorum statuitur, ad aliud connexum<br />
extenditur". Spijck is blijkbaar tamelijk vrij in 't citeren van de Decretales.<br />
122 X., lib. I, tit. VI, De electione et electipotestate, cap. 22 Dudum de electo gaat over<br />
'n betwiste keuze van de aartsdiaken van Keulen. De proost van de kerk van de HH. Apostelen<br />
had 14 stemmen maar hij had de vereiste leeftijd, wetenschap en deugd; die van Sankt Georg<br />
had 24 stemmen maar was niet oud en geleerd genoeg en had alleen de kleine wijdingen<br />
ontvangen. De eerste werd benoemd en de overige kiezers sloten zich daarbij aan. Erg duidelijk<br />
is de samenhang niet, temeer daar we de glosse niet kennen. 't Zal erop neerkomen, zoals<br />
Spijck verder schrijft, dat de benoemde zijn titel of canonicaat aan de kerk van de HH. Aposte<br />
len behoudt.<br />
123 Het z.g. domus nativa, waar iemand de professie aflegde, bleef zijn huis, ook al werd<br />
hij naar andere kloosters verplaatst. De naam van het klooster in de lijsten van overledenen is<br />
die van het domus nativa. De gemaakte uitzonderingen (zie verder nr. 7) bevestigen de regel.<br />
Zie in de Definities de lijsten van overledenen, bv. p. 473-474, 477-478, 481-482 of verplaatsten<br />
op p. 488, 499-500, 504, 507-508; Clairlieu, XXXIV, 1976, p. 99.
84 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
est, quia (ex quo per professionem seu incorportationem ordinariam prius monasterium acquisivit<br />
sibi ius in talem fratrem et ille frater in talem conventum) ille frater non potest desinere<br />
esse membrum illius conventus, nisi tam frater quam conventus incorporationis et utrimque<br />
iure suo renuntient. Similiter cum nuUus possit fieri membrum alicuius corporis moralis reclamante<br />
ipso corpore, fit ut ad talem incorporationem etiam consensus illius conventus necessario<br />
accedere debeat. Quod autem hie contractus a capitulo generali vel Rmo P. Generali confirmetur.<br />
Ratio est prima: hie est species quaedam alienationis seu permutationis, quae ut firmitatem<br />
ac robur obtineat requirit superioris placitum et confirmationem: non enim potest<br />
Praelatus res unius ecclesiae alteri dare, nee illas res invicem commutare quamvis ambae sint<br />
in eius potestate sine ambarum consensu. Extra de rebus Ecclesiae non alienandis. C non li<br />
cet. Immo nee rusticum mancipium C. nulli liceat124.<br />
Et hoc quidem si non subsit causa. Si vero subsit causa et serventur solemnitates requisitae,<br />
potest: quia Ecclesia seu conventus particularis sunt membra totius ordinis. Unde sicut membra<br />
unius corporis debent conventus sibi ad invicem subservire. C. Quoniam 16.7.1 125.<br />
Sed haec quia permutatio est contractus bonae fidei et talis contractus non cum alio quam<br />
cum Domino legitimo vel cum eo, qui habetur loco Domini legitimi, valet celebrari. C. cum<br />
venerab. de excepti 126. Ideo non potest Praelatus sine consensu clericorum Ecclesiarum, de<br />
quarum interesse agitur, res illas ad invicem permutare.<br />
NOTA<br />
Nihil contra authoritatem Rmi, Capituli generalis, aut etiam visitatoris hie a me dici quispiam<br />
arbitretur, qui pro re nota frates emittunt et permutant, est enim longe alia ratio incorpora<br />
tionis et permutationis, de qua hie est sermo. 2do, quia incorporandus tali modo de licentia<br />
Magistri Generalis factus est membrum illius prioris conventus et non alterius: ideo ut fiat alterius<br />
per novam incorporationem, requiritur consensus capituli generalis aut 127.<br />
fo!.129v.<br />
Unde effectum vero habet haec incorporatio eundem, quern prima ordinaria, et conferre per-<br />
manenter ius conventualitatis<br />
8. Etsi vero nullum institutum de hoc incorporandi modo in ordine nostro sit, ex inolita ta-<br />
men consuetudine practicatur, quemadmodum ex definitionibus capitulorum generalium anno<br />
124 X., lib. Ill, tit. XIII, De rebus Ecclesiae alienandis vel non , cap. 1. Non licet gaat over<br />
de bisschop of abt die akkers of weiden van de ene kerk niet kan ruilen met die van een andere,<br />
al vafien beide onder zijn bevoegdheid. Hij heeft beider toestemming nodig. Cap. 5 Nulli<br />
liceat van dezelfde titel gaat eyeneens over vervreemding, o.a. giften, verkoop of blijvende erfpacht,<br />
die verboden is, hetzij 't over een ,,rusticum mancipium" gaat, 'n stuk land of 'n<br />
landgoed wat door een plechtige akte wordt overgedragen.<br />
125 Dit citaat is onduidelijk en kan geen caput Quoniam zijn uit de Decretales\ wel uit Decretum<br />
Gratiani, Deel II; Causa 16, Quaestio VII, canon 1, Quoniam investituras over de investituur<br />
van geestelijke ambten door leken is hier niet toepasselijk. Wel het laatste gedeelte<br />
hiervan over de tienden die de bisschop rechtmatig moet verdelen onder de priesters ,,sed sint<br />
omnia communia ... sed sicut una est fides catholica, ita necesse est, ut ille, qui provisor est<br />
loci, quamvis multae sint Ecclesiae, omnibus tamen fideliter distribuat". In dezelfde Causa<br />
en Quaestio kan de canon 21 Quoniam in quibusdam over de plicht van elke bisschop een econoom<br />
te hebben, enig verband houden met de bij ons nodige bekrachtiging door de magister<br />
generaal. Canon 68 Quoniam quidquid uit Causa 16, Quaestio I De Monachis et Decimis, gaat<br />
over de vrijheid van derici om tienden af te staan aan monniken, maar ,,de consensu episcopi'<br />
en zou eveneens op onze bekrachtiging door de magister generaal kunnen slaan; een echt ar<br />
gument voor Spijck's stelling is het echter niet.<br />
126 X., lib. II, lib. XXV, De exceptionibus, cap. 6 Cum venerabilis, waaruit Spijck letterlijk<br />
citeert.<br />
127 Hier is bij het inbinden een regel weggevallen. Het 2do (enkele regels hoger) beantwoordt<br />
aan ,,ratio prima" boven (regel 7).
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 85<br />
1532 et 1539 ubi utriusque conventus consensus, resignatio fratris et consensus, denique capituli<br />
generalis confirmatio expresse in tali incorporatione memorantur; et quod conventus ille<br />
a quo fit translatio deinceps nihil iuris habeat in talem incorporatum fratrem decernitur anno<br />
1504 his verbis: sintque liberi et absoluti conventus, quibus usque modo fuerunt, ab ipsis 128.<br />
Nonnunquam vero capitulum expresse non facit mentionem istorum consensuum, sed simpliciter<br />
sit incorporatus ut anno 1501, 1512; aliquando per verbum incorporamus, ut anno 1504,<br />
1561 l29 confirmationem dat incorporationis, ubi dubium non est, quia consensus utriusque<br />
tamquam solemnitates requisitae praecesserunt. Et cum posset contingere, quod de consultatione<br />
capitulari de aliquo fratre praeterito modo incorporandi unus vel alter se opponat sine<br />
ratione, consentiente maiore parte conventus, capitulum generale nihilominus confirmat quod<br />
maiori parti visum fuerit, ut anno 1532. 1583 30. Quid, quod etiam priores in conventibus<br />
non nativis in officio existentes in iisdem conventibus incorporari posse, docet incorporatio fr<br />
Gerardi Ummen Prioris Franekensis facta in conventu eodem Franekensi cum ipse alioquin Snekensis<br />
esset131. Et haec de incorporatione extraordinaria perpetua. Nunc ad tertiam trans-<br />
eamus.<br />
9. Incorporatio extraordinaria temporanea fit, quando a capitulo generali vel a magistro generali<br />
primo per erectione novi conventus, 2do pro necessaria alicuius domus reformatione: 3tio<br />
vel ob notabilem conventus alicuius utilitatem ad certum tempus aliquis frater vel fratres emittuntur,<br />
et tune semper sub qua qualitate seu conditione alicubi stare debeant expresse declarat<br />
capitulum cum Magistro Generali sub his verbis : mittitur vel stabit pro erectione domus, pro<br />
reformatione conventus. Item stabit ut conventualis, item stabit ut capitularis, ut passim in defjnitionibus<br />
capitulorum generalium legere licet: et taliter emissi pro eo tempore, quo in locis<br />
sibi deputatis per obedientiam agunt, censentur incorporati et de numero conventualium,<br />
eisque ius conventualitatem consequens concomitatur.<br />
128 In 1532 wordt 'n conventualis van Chauny (in Frankrijk) geincorporeerd in het klooster<br />
van Doornik met toestemming van prior en confraters van Chauny en van Doornik; Wilhelmus<br />
Gangelt van Sint Antoniusdal in Hohnscheidt in Hohenbusch, met toestemming van prior<br />
en convent van Hohenbusch; Definities, p. 301. In 1539 werd dezelfde Wilhelmus Gangelt,<br />
reeds eerder in Hohenbusch geincorporeerd, maar dan verblijvend in Sneek, door het generaal<br />
kapittel in Sneek geincorporeerd, op eigen verzoek en met zijn eigen toestemming en die<br />
van prior en confraters van de conventen van Sneek en Hohenbusch: Definities, p. 323. In<br />
1504 luidt het ,, We incorporeren frater Cornelius Delfft van het convent te Aken in het con<br />
vent van Schiedam; en frater Johannes de Rosa, prior te Buzengais, in het klooster van Buzengais<br />
en ze zijn niet meer verbonden en vrij van de conventen waar ze tot nu toe eeincorporeerd<br />
waren; Definities, p. 232.<br />
129 Definities, p. 221, 255 (1512 ,,incorporamtus "), 232, 374.<br />
bo In 1532 is geen aanduiding voor zulk een geval te vinden. {Definities, p. 301-302) In<br />
1583 worden bij de incorporatie van 'n zekere Wilhelmus Wachtendunck, reeds subprior te<br />
Hohenbusch, in het convent van Hohenbusch degenen die zich hiertegen verzetten, streng<br />
gestrart, nl. met suspensio a divinis en poena gravioris culpae; het motief luidt, dat ze de eenheid<br />
en voortgang van het convent tegen hun geloften in proberen tegen te houden, omdat<br />
ze hun eigen verkeerde neigingen al te zeer ontzien ; Definities, p 403<br />
131 In Definities staat in 1539 ,,Gerardus Unnen" van Sneek, die naar Hoorn verplaatst<br />
wordt, P- 322. Spijck gaat niet in op de verdere verplaatsingen van Unnen (Ommen, Come,<br />
bmme, Umen, Ummen), die in 1540 in Bentlage verbleef ,,usque ad proximam visitationem"<br />
{Dejmities,p 325-326), in 1541 subprior werd te Schiedam (p. 328), in 1542 ontslagen werd<br />
en ,,ut capitularem" naar Franeker verplaatst (p. 331), in 1543 teruggestuurd werd ,,ad suum<br />
Conventum Snekensem (p. 334). Dit werd herhaald in 1547, zodat hij intussen nog ergens<br />
anders moet geweest zijn (343). In 1554 subprior te Franeker, was hij er 24-2-1556 prior (A<br />
TELTlNG, in De vrije Fries, 9, 1862, p. 114) en werd er in 1561 geincorporeerd ,,reservata nobis<br />
decisione questioms inter eumdem et priorem Snekensem" (Definities , p. 374). Op<br />
28-10-1571 was hij er nog prior en procurator ( TELTING, I.e., p. 119). Kort daarna is hij<br />
gestorven (1571/1572) als prior, daar het gen. kap. hem dan onder de overledenen vermeldt<br />
(Definities, p. 388).
86 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
10. De iis, qui pro erectione novae domus emittuntur, ratio suadet, ut vocem in negotiis<br />
istam domum erigendam concernentibus, habeant, quia cum talis locus ordini incorporatus<br />
seipsum plantare non valeat, sed egeat ordinis auxilio pro necessariis personis in quibus ius et<br />
titulus conventus nascatur et conservetur, quousque temporis successu ibidem conventuales et<br />
professi succrescant, sequitur quod illi ius omne ibidem habeant ac si ibidem<br />
fol.l30r.<br />
professi essent ad tempus quo moram illic per obedientiam trahunt. Imo ex definitione et<br />
indulto 1522 fratres qui novum conventum erexerunt, poterunt in eodem permanere ut con<br />
ventuales, si eis placuerit132. Hie observa, quod si perpetuo illic manere seu incorporari vellent,<br />
et uti iure conventualitatis eligerent, tune perire et mortificari ius quod habebant in nativo<br />
suo conventu: cum nullus monachus locum in diversis monasteriis habere possit. Ext. de Relig.<br />
domus. C. Ne nimia 133, et iuxta allegatam N. 8 definitionem anno 1604 134.<br />
11. De fratribus pro reformatione missis habemus decretum 1418: Fratres emissi ad aliquam<br />
domum pro reformatione illius domus, plenariam debent habere vocem in omnibus etiam in<br />
electione prioris eiusdem domus, quamdiu ibi steterint sicuti fratres conventuales eiusdem do<br />
mus 135. Et hoc quidem debite, quia iuxta regulam iuris, quod non est licitum in lege, necessitas<br />
facit licitum 136: et tales fratres talker emissi, in proprio et nativo conventu pro eo ternpore<br />
vocem activam non habent, ut expresse in Bulla Innocentii VIII data anno 1487, continetur<br />
137. Qui vero honestis de causis missi fuerint, si intra unam dietam 138 inveniri possint,<br />
ad huiusmodi Prioris electionem vocentur, dummodo in prioratibus seu domibus ad quos vel<br />
ad quas missi sint, et in quibus morum traxerint, vocem activam et passivam non habeant: et<br />
hoc quidem conformiter supra allegato iuri, quod nullus monachus in diversis monasteriis lo<br />
cum habere possit. Ex qua bulk hoc diligenter notare oportet, quod qui emittuntur in triplici<br />
132 Definities, p. 274.<br />
133 X., lib. Ill, tit. XXXVI, De religiosis domibus, cap. 9 Ne nimia gaat vooreerst over het<br />
teveel aan verschillende kloosterinstellingen, zodat nieuwe verboden worden; wie het religieuze<br />
leven verlangt, moet maar intreden in de bestaande kloosterordes; wie een nieuw klooster wil<br />
stichten, neme regel en constitutes van de reeds goedgekeurde ordes. Ook wordt verboden,<br />
dat iemand zijn plaats zou hebben in verschillende kloosters of dat iemand abt zou zijn over<br />
meerdere abdijen. .<br />
134 Dit zal 1504 moeten zijn, zoals boven nota 128. In 1604 is er trouwens geen kapittel ge-<br />
houden.<br />
135 Definities, p. 37, hier ongeveer letterlijk geciteerd.<br />
136 Spijck citeert letterlijk uit X., lib. V, tit. De regulis iuris, XLI, cap. 4, Quod non est li<br />
citum, waar een reeks rechtsregels bij elkaar gebracht zijn.<br />
137 Actief stemrecht is het recht om te stemmen, bv. bij verkiezingen of bij het nemen van<br />
beslissingen; passief stemrecht is het recht om gekozen te kunnen worden; dit laatste bleven<br />
ze dus behouden. Innocentius VIII bevestigde 15 febr. 1488 (HERMANS, Annales, II, p. 416<br />
geeft foutief 16 febr.) vroegere privileges van de orde. Bij de aanvraag hiervoor moet in de suppliek<br />
ook de kwestie gesteld zijn over het stemrecht, dat, aldus deze bul, volgens onbestreden<br />
gewoonte door verplaatste confraters niet meer in hun eigen huis kan worden uitgeoefend, als<br />
ze in hun nieuwe thuis volledig stemrecht hebben.<br />
Maar daarna wordt er in de bul een onderscheid gemaakt, dat ook Spijck verder maakt; nl.<br />
de degelijke religieuzen die om eerbare redenen naar een ander huis werden gezonden, bv. voor<br />
hervorming van dat huis; anderen die vanwege slecht gedrag e.d. tot eigen verbetenng naar<br />
elders werden gestuurd; o.c, p. 421.<br />
138 VAN LIT o c p 204 schrijft dat de vocales absentes moeten uitgenodigd worden, als<br />
tenminste de bode te voet in een dag de reis kan maken. Vgl. C. DUFRESNE, DOMINUS Du<br />
CANGE, Glossarium ad Scriptores mediae et infimae Latinitatts, II, Parijs, 1733, col. 1489-1490<br />
dieta is o.a. ,,iter, quod una die conficitur vel quodvis her" bij sommmige auteurs geschat<br />
op 20 mijl. Dieta Terrae ,,quantum terrae quis per diem peragrare potest" ... ,,diurnum spa-
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 87<br />
sunt differentia. Alii enim culpis et dementis eorum exigentibus emittuntur, et hi vocem non<br />
habent, ne quidem in proprio conventu; alii honestis de causis emittuntur, vocem tamen non<br />
habent in conventibus, ad quos mittuntur, et hi vocem in propriis retinent, si intra unam die-<br />
tam morentur; alii honestis de causis mittuntur et vocem habent in conventibus ad quos mit<br />
tuntur, et hi vocem in proprio non habent; et hi sunt de quibus in praesentiarum nobis est<br />
sermo; non ergo quivis etiam honestis de causis emissus vocem in alieno conventu habet, sed<br />
ille vel illi, quibus hoc a capitulo generali conceditur et hos dicimus incorporatos.<br />
12. De fratribus missis ad alium conventum ob magnam eiusdem conventus utilitatem v.g.<br />
ob paucitatem fratrum, vel alias, id observandum est, quod etsi praeteritis saeculis frequentiores<br />
circa fratrum stationes factae sint ordinationes, quam hoc tempore seu saeculo, non tamen<br />
omnes qui emittebantur sub titulo et qualitate conventualitatis seu capitularitatis in tali domo<br />
acquirendae emittebantur, etiamsi non ob demerita missi essent (ut ex supra allegata bulk col-<br />
ligitur) sed certis quibusdam nominatim id a capitulo concessum est: quinimo saepius contigit<br />
plures ad eundem unumque destinatos conventum, et aliquem vel aliquos titulo conventua<br />
litatis seu capitularitatis gavisos esse, aliquos minime. Addo saepius legi: Ille stabit ut praedicator<br />
et tamen non ut capitularis, ut passim in definitionum libro legitur; quae provisiones<br />
sine dubio a capitulo generali ob necessitatem conventuum ... 139.<br />
fol. 130 v.<br />
Et hoc verum est, nisi utilitas succedat loco necessitatis, et sic emissi ad alios conventus, dum<br />
acquirebant in illo conventu vocem ad tempus, in proprio et nativo conventu perdebant, iuxta<br />
rationem N. 12 positam. Et quid obstabit ne opinemur etiam illos fratres sub tali titulo missos<br />
de consensu utriusque conventus a quo et ad quem destinatos, et ad tempus hoc modo incor<br />
poratos, cum utriusque conventus priores et procuratores in capitulo praesentes in hoc consentire<br />
potuerint et deinde a capitulo pro utilitate domus illius approbatum et ordinatum fuerit.<br />
13. Constituitur ergo aliquis membrum alicuius corporis moralis, ut conventus, perpetuum,<br />
primo, professione seu incorporatione ordinaria; deinde incorporatione extraordinaria perpetua:<br />
consequitur vocem in capitulo in certis casibus dum subdiaconatus ordine insignitus est iuxta<br />
Trid. Sess. 25.C.3 et definitionem capituli anno 1600, adeoque hoc ius debetur conventuali,<br />
ut etsi absens sit censeatur tamen membrum illius corporis et non alterius l4°. Est namque cor<br />
pus morale congregatio aliquarum personarum ad aliquem finem unitarum, sive simul habitent<br />
sive non, ut definit Lud. Miranda in manuali qu. 31. ar. 1 141. Et hanc unionem mem-<br />
139 Hier is in het handschrift weer een regel weggevallen bij het inbinden, al is er nog leesbaar:<br />
conventuum ... quod fieri posse docet glossa de Regu(laribus). Glossen waren interlineaire<br />
of marginale aantekeningen bij woorden of zaken, in casu bij de verschillende boeken<br />
van het Corpus luris Canonici. Daar Spijck bijna uitsluitend de Extravagantes van Gregorius<br />
IX aanhaalt en er hiervan talrijke glossatores geweest zijn, heeft het geen zin in de soms moeilijk<br />
bereikbare glossen te zoeken; vgl. A. VAN HOVE, o.c, p. 221-234.<br />
140 't Concilie van Trente, 25° zitting, cap. 3 Hjkt hier niets mee te maken te hebben. 't<br />
Gaat over het kunnen bezitten van onroerend goed, terwijl er maar zoveel leden mogen aangenomen<br />
worden als er uit de geregelde inkomsten en aalmoezen kunnen onderhouden worden.<br />
VAN Lit, o.c, p. 204 citeert terecht ,,sessio 22, cap. 4", o.a. over 't ontbreken van stemrecht<br />
voor niet-subdiakens. In de Definities, p. 424-426 (1600) staat niets hierover; evenmin<br />
in de aanvulling in Clairlieu, XXXIV, 1976, p. 96. Wei staat dit in de relicten van 1603, 1606<br />
en 1609, Definities, p. 428, 429, 431.<br />
141 Deze Spaanse franciscaan, die hoge posten bekleedde in zijn orde en overleed ca 1620,<br />
was blijkbaar theoloog en jurist, terwijl hij ook wiskunde en sterrekunde doceerde. 't Hier bedoelde<br />
Manuale is Manuale praelatorum regularium in quo religionum omnium origines, progressus<br />
ac dilatationes recensentur, optimaque methodus exprimitur ad imbuendos novitios,<br />
instruendosque virtutibusprofessospernecessaria, Rome, 1612, 2 vol. in 4°; vgl. E. AMANN,<br />
Miranda, in Diet, de Tbeologie Cat/?., t. X, col. 1861-1862, Parijs, 1929 en R. NAZ, Miranda<br />
in Diet, de Droit Canonique, t. VI, col. 883, Parijs 1957. Ook VAN LIT, p. 124 citeert hem,
88 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
brorum talis corporis agnoscit Inn. in supra allegata bulla, quod scilicet absentia talis corporis<br />
membra ad electionem capitis seu prioris accersiri debeant, modo vocem passivam et activam<br />
habeant, si videlicet sine magno incommodo id fieri possit, aut intra unam morentur dietam:<br />
hinc fit, quod qui est huius corporis membrum alterius esse non possit permanenter.<br />
Unde Extr. de relig. domib. l42: Illud etiam prohibemus, ne quis in diversis monasteriis lo<br />
cum monachi habere praesumat: Immo nee Abbas poterit cum fratribus dispensare, ut mo-<br />
nachus habeat locum in diversis monasteriis, de Elect, c. constitutis. Et cum ista prohibitio de<br />
non interessendo pluribus monasteriis sit ius publicum introductum principaliter in favorem<br />
ecdesiarum et religionis etiam pacto privatorum tolli non possit. Cap. Si diligenti. De foro competentil43.<br />
14. Illi vero, qui temporaneam in aliquo conventu recipiunt incorporationem et ut conven-<br />
tuales vel ut capitulares habentur, analogice tantum membra illius corporis sunt censenda, ad<br />
cuius reformationem vel utilitatem emittuntur: univoce enim vere manent membra conven-<br />
tus sui, cui per professionem perpetuo sunt incorporati; unde etsi vocem acquirant in tali con<br />
ventu ad quem mittuntur, retinent tamen vocem in proprio conventu quasi in actu primo, licet<br />
non habeant in actu secundo, quem ibidem consequuntur dum sublato canonico impedimento<br />
propriam domum remeant, quod etiam ex stylo in congregationibus capitulorum generalium<br />
usitato colligere licet, dum circa stationes fratrum ordinant: revertatur ad suum conventum:<br />
item, redeat ad proprium conventum: vel stabit in nativo conventu l44; per quem loquendi<br />
modum capitulum agnoscit ilium fratrem vere talis corporis<br />
fol. 130 ar<br />
seu conventus esse membrum et non alterius 145.<br />
15. Movebit forsan aliquem quod dicatur aliquem fratrem analogice esse membrum in ali<br />
quo conventu: an non vero unius ordinis professi sunt membra ? Ad huius resolutionem observandum,<br />
ordinem considerari posse in communi prout corpus quoddam universale constituit,<br />
et in particulari pro singulis eiusdem corporis membris: illud autem corpus potest spectari<br />
vel quoad conventus vel quoad fratres: si quoad conventus, vel quoad omnes collectim, vel pro<br />
quovis in particulari: similiter fratres considerari possunt in communi totius ordinis, vel alicuius<br />
particularis conventus.<br />
16. Si loquamur de conventibus in communi, illi omnes et singuli sunt incorporati ordini<br />
habentque domum originalem velut caput, unde membra influxum receperunt et recipiunt,<br />
et hanc cum omni reverentia et submissione agnoscimus domum Huyensem in claro loco, a qua<br />
reliquae dependentiam habent, non secus ac a capite membra, constituuntque aliquod corpus:<br />
hoc corpus in communi sua habet iura et privilegia constituta et concessa a sacris canonibus,<br />
Pontificibus en Imperatoribus, quae participantur ab omnibus et singulis membris collectim,<br />
seorsim, aequaliter et indifferenter: si vero loquamur de conventu in particulari uti singulare<br />
nl. q. 24, an. 1 over de professie, afgelegd in handen ,,praelati incorporare potentis ... cum<br />
consilio sive consensu Capituli secundum aliquem certam et determinatam Regulam''.<br />
142 Zie het aangehaalde caput, boven nota 133.<br />
143 X., lib. I, tit. VI, De electione, cap. 47 Constitutis gaat over abten die in hun vroegere<br />
abdij meestemden bij de abtskeuze. Ook al werd dit recht daar gereserveerd, hier wordt het<br />
een ,,ratio frivola" genoemd waarover een eeuwig stilzwijgen wordt opgelegd. X., lib. II, tit.<br />
II, De foro competenti, cap. 12 Si diligenti handelt over een lekerechter in zaken van clerici;<br />
het publiek recht kan door een pact van private personen niet omzeild worden.<br />
144 In vergelijking met de in het kerkelijk recht bekende ,, stylus curiae ", is ,, stylus'' hier<br />
de geijkte manier van spreken van het gen. kap., die daardoor een bepaalde zin of kracht krijgt.<br />
,,Stabit" of ,,stat" is 'n vaste uitdrukking, zoals men ze nu nog gebruikt voor parochiegeestelijken,<br />
of zoals men ,,ligt" voor soldaten gebruikt.<br />
145 De bij het inbinden weggevallen regel op fol. 130 v. is op folio 130 a r in kleinere letter<br />
bijgeschreven.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 89<br />
aliquod corpus constituit, habet quilibet proprias suas fundationes, titulos, iura et privilegia<br />
a diversis ipsi concessa et constituta, quibus alii conventus participare non possunt, quia certo<br />
loco et rebus sunt limitata l46.<br />
17. Eodem modo fratres omnes in communi possunt spectari velut membra sub uno prima-<br />
rio capite Rmo P. Generali, cui omnes obedientiam vovent, eandem vivendi sequentes normam,<br />
iisdem utentes legibus, constitutionibus, statutis, regula, communibus gaudentes privilegiis et<br />
iuribus, et tali modo et respectu vere et univoce omnes in ratione firaternitatis conveniunt: si<br />
vero fratres professi alicuius particularis conventus spectantur ex quibus velut ex membris unum<br />
aliquod corpus particulare coalescit, tales habent propria iura, privilegia, titulos, dignitates,<br />
functiones, quibus ipsi essentialiter (ut sic loquar) gaudent: in evidenti vero necessitate aut<br />
utiliate conventus illius etiam alii fratres participative gaudere possunt, accedente nimirum su-<br />
periorum assensu. Num. 10, 11, 12.<br />
18. Ex dictis patet, quod secundum diversum respectum seu relationem possit quis esse vere<br />
membrum et analogice membrum et non membrum. Vere et essentialiter mem Drum est ordinis<br />
quilibet professus, et vere membrum quoque in suo conventu: analogice seu participa<br />
tive membra sunt in non suo proprio conventu, de quibus vide num. 10, 11, 12. Non mem<br />
brum alicuius conventus est emissus ad alium conventum non ob eas causas, seu sub illis qualitatibus<br />
de quibus in nostris praescriptis, intellige quoad iura et privilegia istius conventus, non<br />
vero quoad iura et privilegia ordinis communia.<br />
19. Vidimus hactenus quot modis acquiratur conventualitas, cum vero, conventuales collectim<br />
sumpti difFerentiam graduum inter se habeant, restat ut de gradibus quoque conventu-<br />
alitatis agamus. Primus gradus est esse tantum conventualem, 2dus est esse vocalem, 3tius esse<br />
capitularem, 4tus esse seniorem , quorum graduum similis fere est talis sicut in gradibus viventium,<br />
vegetativo, sensitivo, locomotivo et intellectivo, ita quod posterior semper includat<br />
priorem et priores gradus eminenter formaliter sitque perfectior illis, non vero vicissim posteriorem<br />
includat prior.<br />
20. Conventuales tantum sunt professi donati et clerici sive canonici in ordinibus non<br />
existentes; l47<br />
fol. 130 av<br />
donatis et conversis in primo gradu permanentibus et consequentibus, canonici alios temporis<br />
successu acquirunt gradus: dum enim fratres clerici ordinem subdiaconatus susceperunt<br />
fiunt vocales: postquam vero unum annum in sacerdotio et quatuor annos expleverunt perfecte<br />
a professione, fiunt capitulares, nisi authoritate Rmi P. Generalis cum iis ante praefinitum ternpus<br />
dispensetur, constat ex definitione anni 1510 l48. Ex capitularium vero numero aliis per<br />
mortem sive alias decedentibus succedunt quatuor, qui apud nos seniores, apud alios vocantur<br />
discreti.<br />
21. Subdiaconi vocales sunt non in omnibus vel ad omnia, sed tantum in electione sui prioris<br />
conventualis, ut ex definitione anni 1600 manifestum estl49. Si enim in omnibus causis et ca-<br />
146 Voorbeelden hiervan bij A. Ramaekers, De Privileges der Kruisheeren, in Clairlieu, I,<br />
1943, passim ; meestal werden de privileges aan de generaal te Hoei gezonden voor heel de<br />
orde. Soms ontvingen ook aparte kloosters privilegebrieven, vooral als het over aflaten ging.<br />
147 De laatste woorden van deze regel zijn moeilijk leesbaar; de volgende is afgesneden<br />
maar in kleinere letters op de volgende bladzijde bijgeschreven. Daarenboven zijn nog twee<br />
woorden bijgeschreven: capitularium ... (?)<br />
148 Definities, p. 249, ,,niet zonder speciale toestemming van de magister generaal", opgenomen<br />
in de Constituties van 1660, Dist. II, cap. 5, De Capitulo quotidiano, n. 9.<br />
149 In de Definities van 1600 staat dit niet; in 1603 wordt gedefinieerd, dat zij die nog<br />
geen subdiaken zijn, geen stemrecht hebben bij de keuze van de magister generaal of de prior<br />
van het huis. In 1606 en 1609 geconfirmeerd, werd dit tot statuut gemaakt en in de Consti<br />
tuties van 1660 opgenomen. Daar staat in Dist. II, cap. 2, De electione Prioris conventualis,
90 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUAUTATE''<br />
sibus vocales essent, frustranea esset iam numero praecedenti allegata definitio, neque in hoc<br />
quisquam contradictionem facit.<br />
22. Et quia praelatus de rebus ecclesiae seu conventus sui pro arbitrio disponere et multa<br />
expedire non potest sine consensu capituli, ideo necesse est esse capitulares de quorum (in certis<br />
causis et casibus iure et statutis nostris expressis) non tantum consilio, sed etiam consensu prae<br />
latus procedere debet: et communiter quidem requiritur consensus capituli seu capitularium<br />
quotiescumque illius interesse particulare agitur. Extra. De his quae fiunt. Quia quod omnes<br />
tangit ab omnibus debet comprobari. Quia quod omnes tangit ab omnibus debet comprobari.<br />
Quod omnes. Reg. Iur. d. sic 15°. lmo receptio novitiorum et admissio ad professionem relinquitur<br />
iudicio capituli. dist. I, c. 13, de recipiendis m. 2do nihil potest sine consensu capi<br />
tuli in casu quo diminueretur conventus authoritas qeu ei praeiudicium fleret. Extra. C. Di<br />
lecti. de maiore: Quia praelatus ecclesiae suae conditionem non potest facere deteriorem 152.<br />
3tio In casu quo agitur de alienatione bonorum conventus. Extra. C. 1. De his quae fiunt153.<br />
4to In casu permutationis bonorum conventus secundum iura communia et nostras definitiones<br />
15 . 5to In casu ubi ageretur de obligatione ecclesiae. Extra. De fide iussionibus. C. Quibusdam<br />
155. 6 to ubi ageretur de aggravatione gravium onerum perpetuorum, ut missarum.<br />
7mo In notabili structura aut immutatione offlcinarum vel fabricae. 8vo In concessione participationis<br />
ordinis nostri extraneis, si priori illius concedendae a Rmo facultas sit data. In his<br />
et similibus requiritur consensus totius vel saltern maioris partis capituli, ut passim in statu<br />
tis et constitutionibus patet et constat156.<br />
n. 4 ,,Qui in Ordinibus sacris non sunt constituti, vocem in electione Prioris non habeant";<br />
in Dist. II, cap. 3, De electione Prioris Generalis n. 10 staat eveneens ,,qui ... vocem in elec<br />
tione non habeant" met een verwijzing naar 't Gen. Kap. van 1603. Zie Definities, p. 428<br />
429 en 431; Annales III, p. 294, 303.<br />
150 X., lib. Ill, De bis quae fiunt, cap. 1 Irrita erit gaat over vormen van vervreemding zonder<br />
goedkeuring van het kapittel. In 't handschrift staat hier 'n kruisje, wat er wellicht op wijst,<br />
dat de overschrijver het niet vinden kon. De rechtsregel, Quod omnes tangit staat in X., Lib.<br />
VI, tit. XIII De regulis iurisy regula 29. Later in de Codex Juris Canonicivzn 1917, can. 101,<br />
en in de nieuwe CodexIuris Canonicivzn 1983, can. 119, is deze rechtsregel veranderd ,,Quod<br />
autem omnes utisingulos tangit, ab omnibus approbari debet", zodat soms toch uitzonderiijk<br />
alle stemmen nodig zijn. Dit is hier zeker niet bedoeld, zodat een meerderheid volstaat.<br />
151 Constituties van 1660, D. I, cap. 13, De recipiendis, n. 1 en 5 waar uitdrukkelijk staat<br />
,, totius vel maioris partis capituli''.<br />
152 Dit moet een verkeerde verwijzing zijn, daar X, lib. I, tit. XXXIII, De maioritate et<br />
obedientia, cap. 13. Dilecti met deze kwestie niets te maken heeft, evenmin als andere capita<br />
Dilecti in de Decretales Gregorii DC. Het citaat staat in X, lib. Ill, lib. XXIV, De donationibus,<br />
cap. 2 Fraternitatem ... ,,Episcopus et quilibet Praelatus Ecclesiasticarum rerum sit procura<br />
tor et non dominus; conditionem Ecclesiae meliorare potest; facere vere deteriorem non de<br />
bet".<br />
153 Zie nota 37.<br />
154 Zie nota 11; eigen definities worden niet aangehaald.<br />
155 X., lib. IE, lit. XXII, Defide iussoribus, cap. 4 Quod quibusdam haalt een verbod aan<br />
voor religieuzen om zonder toestemming van de meerderheid van het kapittel en van de abt<br />
borg te staan of leningen aan te gaan boven de door de gemeenschappelijke regeling aanvaarde<br />
som. Het convent is aJleen verantwoordelijk, als het duidelijk tot voordeel van het huis strekt.<br />
We denken hier meer aan de vaak gedane stichtingen die men in elk convent uit die tijd<br />
vindt en waaraan zeer streng de hand gehouden werd; dit kan echter ook onder het volgende<br />
nr. vallen.<br />
156 In de Annotationes van Marienfrede liet prior Spijck bij het begin van zijn prioraat een<br />
lijst plaatsen van 12 gevallen waarin de prior de toestemming van het kapittel nodig had;<br />
besluiten over tijdelijk goed zijn nader uitgewerkt dan hier en in meer punten gesplitst ; apart<br />
zijn n. 10, iemand blijvend aanvaarden als ,,convictor" (leefgenoot) en n. 11, 't aangaan van<br />
een proces.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 91<br />
N.B. In quibus notandum, quod, quando consensus fratrum super aliquo praedictorum ne-<br />
gotio requiritur, semper sub nomine capituli, id est, capitularium est faciendum statuitur, qui<br />
capitulares votum habent decisivum: et non sub nomine seniorum, quorum aliud munus est,<br />
in quantum sunt seniores: nam quantum et illi capitulares, sum ad eadem requirendi, ex qui<br />
bus evidenter patebit, aliud esse capitularem, aliud seniorem.<br />
23. Itaque quia prior circa bonam conventus administrationem et fratrum correctionem et<br />
directionem in cenis occurentibus casibus non infrequenter indiget consilio aliorum; e numero<br />
capitularium aliqui assumuntur qui secreta ... 157.<br />
fol. 131 r.<br />
30. Quod de praelato canones loquuntur, etiam de aliis officialibus rationes persuadent al-<br />
latae et praxis quotidie in ordine obtinet, ut si supprior et procurator sit instituendus, potius<br />
ex gremio conventus constituatur, si idoneus reperiatur, et quidem de oeconomis seu procuratoribus<br />
expressus sensus habetur. id. q.7. Quoniam 158. Episcopus habet oeconomum et<br />
hunc de proprio clero, qui dispensat res ecdesiasticas secundum sententiam episcopi proprii,<br />
ita ut ecclesiae dispensatio praeter testimonium episcopi non sit, et ex hoc non dispergantur<br />
ecclesiae facultates. Ubi Glossa dick: similiter et aliae ecciesiae sibi habebunt oeconomum. Item<br />
9, q. 3.C. cum simus 159. Verbo oeconomum. Glossa, qui clericus erit et de proprio clero esse<br />
debet, et debet oeconomus regulariter eligi per Episcopum. Quibus sensibus omnia consonant,<br />
quae de nostris procuratoribus definitiones saepius inculcant : nempe quod constituatur de con<br />
silio licet non de consensu seniorum a priore; quod secundum sententiam prioris dispenset,<br />
ita ut dispensatio praeter testimonium prioris non sit; quod saepius faciat computum, ne dis<br />
pergantur ecclesiae seu conventus facultates. Et bene quidem de proprio gremio seu clero, fieret<br />
enim conventui iniuria, si contemptis qualificatis conventualibus subintroduceretur non conventualis,<br />
immo contra iustitiam distributivam peccaretur, quae constituit iustum inter totam<br />
et partes iuxta aequalitatem proportionum, et occupatur in distributione communium bonorum,<br />
puta dignitatum et officiorum, quae in reip. seu conventu vacantia partibus reip. seu con<br />
ventus pro cuiusque statu et meritis distribui debent 16°.<br />
31. Si ita provisio iuxta praetactos officiales hoc modo facienda, multo magis circa conventualium<br />
gradus scilicet vocales, capitulares et seniores servanda veniet, cum officialis hie aut ille<br />
ex gremio ad nutum et arbitrium superiorum qualificatus constituatur et destituatur, gradus<br />
autem conventualitatis non ad arbitrium superiorum, sed ex ipso iure, ut supra demonstratum<br />
157 De laatste regel van fol. 130 av is weer bijna helemaal weggesneden, zodat slechts enkele<br />
woorden leesbaar zijn. Erger is, dat de volgende folio ontbreekt. Aan de hand van de inhoudstafel<br />
kunnen we zien waarover de ontbrekende nrs 23 tot 29 handelden; daar er bijna<br />
7 nrs op die 2 biz. stonden, kan Spijck die punten maar kort behandeld hebben. We volgden<br />
boven in de vertaling zijn titels van deze nummers en trachtten uit de Constituties en Definities<br />
enigszins de inhoud te achterhalen.<br />
158 Decretum Gratiani, Pars II, Causa XVI, Quaestio VIII, can. 21 Quoniam in quibusdam<br />
over de econoom van de bisschop, die hij uit de eigen clerus moet aanstellen.<br />
159 Idem, Causa IX, Quaestio III, can. 3 Cum simus de bisschop stelt zelf zijn econoom<br />
aan; als hij dit verwaarloost, dan moet de aartsbisschop het doen; hezelfde geldt ook voor de<br />
kloosters.<br />
160 Zie de Constituties van 1660, Dist. II, cap. II, derde gedeelte over de procurator, waar<br />
voor de aanstelling ,,de consilio seniorum"verwezen wordt naar de kapittels van 1419 en 1431;<br />
Definities, p. 39 (1419) ,,Waar voldoende medebroeders zijn, stelle de prior een procurator<br />
aan op dezelfde manier als de subprior ,,cum consilio fratrum seniorum". In 1420 en 1421<br />
werd dit herhaald, (zie p. 41-42), evenals in 1429 en 1430; daar gaat het zelfs over een keuze<br />
,, de consilio seniorum per maiores voces fratrum " ; ,, suppriores et procurators eligantur et<br />
vim habeant secundum maiores voces fratrum" (p. 58-59). In 1431 wordt dit herroepen en<br />
de gewone aanstelling secundum statuta voorgeschreven (p. 61).
92 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
est, successionem acquirant nee ab arbitrio superiorum dependeant, unde quandam similitudinem<br />
eos videmus habere cum patrimoniis haereditalibus seu iuribus, in iure civili positis et<br />
ordinatis, in quibus primo loco succedunt patribus descendentes, his deficientibus ascendentes<br />
vel collaterals. Eodem modo sublatis in nostro casu senioribus succedunt descendentes seu capitulares<br />
et post determinates in ordine expletos annos vocales talem gradum conscendunt capitularitatis:<br />
si vero contingat descendentes non esse, nee in quibus isti gradus conserventur<br />
reperiri, sit devolutio ad ascendentes seu superiores ad quos spectat in illo casu de collateralibus<br />
seu ex aliis conventibus alios substituere quales fuere qui pro necessitate seu utilitate conventus<br />
seu conventuum leguntur emissi, v.g. pro erectione vel reformatione domus, vel ut capitulares.<br />
32. Unde circa hunc casum idem contingere debet, quod Abbas 161 de monasteriorum re<br />
formatione dicit observandum, in qua certos servandos gradus dicit, scilicet ut prius monasterium<br />
reformetur de regularibus eiusdem monasterii, si sint: 2do in defectu eorum v.g. omnibus<br />
mortuis de regularibus aliorum religiosorum eiusdem ordinis. Simili modo gradus conventualitatis<br />
primum regularibus competunt eiusdem monasterii, si supersint: sin minus, ad alios<br />
religiosos eiusdem ordinis confugiendum.<br />
33. Nee omittendum arbitror advertere quod cum seniores (?) ordinis (?) conventus(?) veluti<br />
consiliarii et assistentes ut ex supra 162 tractus: petenda autem consilia a senioribus et expertis<br />
ipsa nature dictat, et cum (?) conventuales nutriti in proprio conventu visu, auditu, experientia<br />
vel aliunde maiorem sibi comparaverint notitiam veram conventus, etsi iuniores fone<br />
sint professione aliis non conventualibus, maiori cum fructu, diligentia, synceritate et solertia<br />
ad consilia adhibebuntur, quam quibus ignotus est status conventus v.g. sunt elocandae villae:<br />
bona alienanda, permutanda, acquirenda, onera suscipienda, in quibus omnibus variae<br />
sunt considerandae circumstantiae pro diversitate locorum et eventuum diversae. Nunquid ista<br />
melius a conventualibus quam ab aliis pertractabuntur ? quid persuadebit, quid suggeret adventitius<br />
nullam rei de qua agitur habens cognitionem ? an caecus de coloribus, et de sono feret<br />
iudicium surdus? non multum curabit res conventus, cum (ut communiter dicitur) ipsi non<br />
seratur nee metatur, brevi fortasse ad conventum proprium seu nativum reversuro, proprium<br />
forte magis spectaturo commodum quam commune conventus bonum.<br />
34. Quod si etiam unus vel alter (extra casum necessitatis, quod semper supponimus) non<br />
conventualis etiam non ob demerita emissus continuo esset capitularis et senior, etiam quatuor<br />
tales esse possunt, quia non est ratio cur unus au alter esse possent, et non quatuor; si ergo<br />
quatuor tales ad conventum aliquem mitterentur professione priores conventualibus, sequeretur<br />
praelatus deberet tractare consilia cum non suis fratribus, quod notitia et status conventus transferretur<br />
a gremio extra gremium, a conventualibus ad non conventuales, cum iis postmodum<br />
transferendis ad alios conventus, remanentibus conventualibus in caeca ignorantia rerum.<br />
35. Addo quod cum priores a conventibus suis eligi debeant, si non conventuales permis<br />
sive essent capitulares vel seniores, posset contingere casus, quod priores non eligerentur a suis<br />
conventibus, nempe accedentibus votis non conventualium, et cum seniores vel maxime vo-<br />
cem habeant, etiam in electione prioris habebunt: aut debet dari causa cur tales in electione<br />
161 Abbas antiquus is een uit Frankrijk afkomstige decretalist, de benedictijn Bernard de<br />
Montmirat, t te Montecassino 1296 ; tussen 1261-1275 schreef hij een veel gebruikte korte<br />
commentaar op de Decretales Gregorii IX; zie VAN HOVE, o.c., p. 251; G. OESTERLE, in<br />
Lex.f.Theol.u.Kircbe, I, Freiburg, 1953, p. 8. Naast hem is er een Abbas modernus, Nicolaus<br />
de Tudeschis, benedictijn en professor te Bologna en aan andere universiteiten, later aartsbisschop<br />
en naar zijn bisdom Palermo Panormitanus genoemd (t 1445). Hij schreef o.a. een beroemd<br />
gebleven commentaar op de Decretales Gregorii IX ; ibidem, p. 262-263. Hier is wel<br />
de laatste bedoeld, wiens werk gedrukt en zeer verspreid was.<br />
162 De laatste regel van fol. 131 r. is gedeeltelijk weggesneden, maar in kleine letters aangevuld;<br />
de lezing blijft echter onzeker. Van de afgesneden bovenste regel van fol. 131 v. is niets<br />
meer leesbaar.
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 93<br />
prioris vocem non essent habituri, in aliis vero conventus negotiis prae aliis conventualibus vo-<br />
cem haberent.<br />
36. Quid emolumenti sentiret conventus a propriis fratribus, quos educat in novitiatu, mag-<br />
nis expensis alit in studiis, emittit nonnunquam pro communi ordinis bono ad profitendam<br />
philosophiam, theologiam vel ad docendum humaniora, serviunt ordini in laborious plurimis,<br />
revertuntur qualificati, adhibentur vel adhiberi debent ad conventus negotia, si alios submissos<br />
forte professione priores, non pro reformatione missos nee pro conventus utilitate, minus qua-<br />
lificatos, in proprio conventu ingratos videat suorum fratrum cap tare eos gradus, qui ob pri-<br />
vatas causas vel discessum petierunt vel eorum discessus petitus est: certe non debet aliquis al-<br />
terius odio praegravari vel damnari ? immo tales frequenter pluris fierent in alieno quam pro<br />
prio conventu, cum in suo seu proprio necdum ad gradum senioris ascenderint, in alieno praeter<br />
meritum sublevati, conventuales in proprio conventu sine demerito degradati.<br />
37. Ipsa quoque professionis nostrae formula conventuales in gradu suo deturbandi non esse,<br />
nisi ob 163.<br />
fol. 132 r<br />
demerita, implicite comprehendit: Profitemur enim obedientiam Deo, Beatae Mariae, Rmo<br />
P. Generali et Priori locali eiusdem vice secundum regulam S. Augustini en institutiones fra<br />
trum S. Crucis, atque iuxta supra allegatas constitutiones illi, qui mittuntur pro necessitate reformationis<br />
tantum, vocem habent in omnibus sicut conventuales. Prioribus ab officio suo sine<br />
demerito in conventibus non suis supportatis conceditur, quod sint in illis conventibus, si velint,<br />
ut seniores: non est ergo ratio cur aliis quibuscumque etiam absque demerito emissis gratia ilia<br />
obveniat, quia alioquin supervacaneae essent illae definitiones, praesertim cum prohibits omnia<br />
intelliguntur, quae non sunt concessa. Extra, de transl. C. Inter corporalia. Ergo ex vi et fo<br />
rum professionis etc. 164.<br />
38. Denique cum consuetudinis tanta vis sit et energia, ut pro lege suscipiatur quando lex<br />
deficit, aut si sit secundum legem, novum ius non constituat sed vel ius dubium interpretetur,<br />
unde dicitur Optima legum interpres: vel praeexistentem confirmat et adiuvat, ut colligitur<br />
ex cap. Sopita, Extra de censibus l65: et cum ea vel maxime attendatur quae viget in locis<br />
vicinis et ea, quae est ultima. Itemque ea quae est favorabilior: In ordine autem nostro illam<br />
163 De laatste regel, half afgesneden, maakt de lezing onzeker. Een verdere, helemaal weggesneden<br />
regel is op fol. 132 r. (erg onduidelijk) bijgeschreven.<br />
164 X., lib. I, tit. VII, De translatione episcopi, cap. 2 Inter corporalia. Een bisschop kan alleen<br />
door de paus verplaatst worden. Wordt het materiele gemakkelijker afgebroken dan opgebouwd,<br />
bij het geestelijke is 't omgekeerd ... De band tussen de bisschop en zijn kerk kan<br />
niet door de aartsbisschop die hem bisschop wijdde, maar alleen door de paus verbroken wor<br />
den. Daar de geestelijke band sterker is dan de lichamelijke, zal God het verbreken van de<br />
band tusschen bisschop en kerk aan zichzelf voorbehouden, evenals de band tussen man en<br />
vrouw. Want wat God bond scheide de mens niet. Alleen God, door Zijn plaatsvervanger de<br />
paus, kan de band bisschop-kerk verbreken door verplaatsen, ter beschikking stellen of afzetten.<br />
Ook tussen de gekozen en geconfirmeerde bisschop en zijn kiezers ontstaat een geestelijk con<br />
tract, dat alleen door een hogere macht kan verbroken worden. Spijck wil de band conventualisconvent<br />
hiermee vergelijken, die door de professie ontstaat en niet zo maar, bv. door dwang<br />
kan worden verbroken. Dit laatste onvoltooide zinnetje met etc., kan van Spijck zijn, maar kan<br />
ook door de overschrijver zo zijn afgekort. Om een zin is het Spijck blijkbaar te doen ,,prae<br />
sertim cum nonnunquam intelligatur prohibitum, quod non invenitur concessum", maar hij<br />
breidt de zin ervan aanzienlijk uit ,,praesertim cum prohibita omnia intelliguntur, quae non<br />
sunt concessa''.<br />
165 X., lib. Ill, tit. XXXIX, De censibus, exactionibus et procurationibus, cap. 14 Sopitae,<br />
waar een belasting door de kloosters bij het bezoek van de aartsbisschop aan zijn kerkprovincie,<br />
steunende op de gewoonte, wordt goedgekeurd.
94 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
consuetudinem vigere, ut non conventuales non admittantur passim ad actus capitularium et<br />
seniorum, nisi in casibus supradictis notissimum est, sequitur illam consuetudinem non esse<br />
abrogandam, cum nullus in ordine nostro consuetudinem diu obtentam et communiter approbatam<br />
immutare valeat, nisi per tria capitula fuerit approbatum. Dist. 2.C.6 et quamvis in ali<br />
quo conventu contraventum esset ob specialem casum 166 id aliis conventibus praeiudicare non<br />
valeret, cum enim effectus consuetudinis sit stricti iuris, servanda est in suis terminis neque extendetur<br />
de casu ad casum, neque de persona ad personam.<br />
Cathalogus longus recenseri potest fratrum eorum, qui ad alios conventus non ob demerita<br />
sed ob ordinis profectum, utpote ad praelegendam philosophiam, theologiam, vel ad praedicationis<br />
et confessarii munus obeundum vel ob alias iustas causas emissi fiiere, qui ad actus ca<br />
pitularium et seniorum admissi non fiierunt nee petierunt. Immo non defuit qui hoc instanter<br />
petiit a priore, cui responsum ab eodem priore, non esse hoc prioris concedere, sed capituli generalis,<br />
idque ob causas, nee se posse praeiudicium facere conventualibus, ita constanter inhae-<br />
sum semper in hoc negotio nostris constitutionibus consuetudine confirmatis.<br />
39. Et quamvis ea, quae dicta sunt de capitularibus et senioribus in communi sic se habeant,<br />
oritur tamen specialis circa utrumque gradum difflcultas: primo quidem quoad seniores, cum<br />
enim ill! in quaternario tan turn consistunt numero, si alius vel alii aliunde mittatur vel mit-<br />
tantur ut senior vel seniores qui sunt professione antiquiores senioribus in illo conventu iam<br />
existentibus, continuo seniores praetacti conventus illis advenientibus locum dare deberent et<br />
gradui suo cedere et ad gradum capitularitatis, unde iam ascenderant, iterum cum confusione<br />
et sine culpa discedere deberent: capitularium vero numerus etsi sit indeterminatus et alium<br />
vel alios admittere l67 vellet capitulum, tamen possibiliter eveniret quod vota non conventu<br />
alium in negotiationibus capitularibus praevalerent contra maiora vota conventualium.<br />
fol. 132 v.<br />
Sint vota exquirenda super aliquo negotio, et sint capitulares conventuales septem, et duo<br />
non conventuales: quatuor ex conventualibus teneant aliquam sententiam: alii tres contrariam,<br />
quibus si concurrant duo non conventuales, quinarius numerus contra quaternarium exsurget,<br />
dependebitque resolutio seu capitulum a votis non conventualium. Ita vero in hoc casu, qua<br />
ternario numero conventualium non irrogetur iniuria (praesertim si ageretur de aliquo onere<br />
vel gravamine conventui imponendo) et consequenter toti conventui, dum post breve tempus<br />
redeuntibus ad proprias domos non conventualibus, conventum ilium gravatum relinquerent,<br />
quis dubitet? unde multae possunt oriri inconvenientiae.<br />
40. Ex suppositis praemissis concludendum videtur non conventuales ut capitulares admit<br />
tendos esse in casibus supra memoratis. Extra hos casus existente sufficiente conventualium nu<br />
mero qualificatorum canonice non impeditonim alios admittendos non esse, si cuique sua iura<br />
servare, pacem et concordiam fovere et rixas evitare velimus.<br />
Index eorum quae hoc tractatu continentur<br />
N. 1. Incorporatio diversa. Cuius sit incorporare.<br />
2. In ordine nostro triplex.<br />
3. Modus incorporations ordinariae.<br />
4. Professio incorporat mediate ordini, conventui.<br />
5. Quid sit canonia.<br />
166 Constituties 1660, Dist. II, cap. 6, De Capitulo Generali n. 19 zegt, dat zulke gewoonte<br />
niet kan worden afgeschaft door generaal of definitoren, maar alleen door de goedkeuring van<br />
drie kapittels. In de marge van fol. 132 r. staat hier aangegeven ,,st. p. 93 ", statuten p. 93,<br />
nl. de uitgave van 1660.<br />
167 Hier zijn de twee laatste regels weer afgesneden; de eerste is voor de helft nog leesbaar,<br />
al wordt de lezing enigszins onzeker ; de laatste is op de volgende biz. bovenaan in kleine let<br />
ters bijgeschreven.
N. 6. Titulus resultans ex canonia.<br />
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 95<br />
7. Quid incorporatio extraordinaria perpetua.<br />
8. Haec saepe practicata.<br />
9. Quid incorporatio extraordinaria temporanea.<br />
10. Privilegium emissorum pro erectione domus novae.<br />
11. Emissi in triplici sunt differentia.<br />
12. Emissi si sumuntur fratres de consensu utriusque domus.<br />
13. Nemo simul in diversis domibus vocem habeat.<br />
14. Qualiter emissi diversarum domorum sint membra.<br />
15. 16. 17. 18. Quomodo univoce et analogice censeantur fratres membra ordinis aut con-<br />
ventuum.<br />
19. Conventualitatis gradus.<br />
20. Conventualium differentia.<br />
21. Subdiaconi vocales in electione prioris tantum.<br />
22. Quando capitularium consensus requirendus.<br />
23. Quando consilium seniorum adhibendum et eorum alia munia : his secreta conven-<br />
tus constent.<br />
24. Esse seniorem est praerogativa.<br />
25. 26. 27. 28. Capitulates et seniores ex gremio sint.<br />
29. Praelatus eligatur ex gremio.<br />
30. Similiter alii officiates sint de gremio.<br />
31. 32. Externi ad capitulum non admittendi, nisi sit necessitas et indigentia conventu<br />
alium.<br />
33. Seniores prioris consiliarii et assistentes.<br />
34. 35. 36. 37. Inconvenientiae ex admissione non conventualium ad actus capitulates sequi<br />
natae.<br />
38. 39. Contra consuetudinem ordinis, ubi sunt periti.<br />
40. Conclusio.<br />
SUMMARY<br />
Dr. A. Ramaekers<br />
Johannes Speijk, prior of Marienfrede 1656 - 1676 is for the history of the Order Holy Cross<br />
of great importance. As to his personalities we are not sufficiently informed. He makes the im<br />
pression to be a modest man, who, as a good man of religion and an authoritative prior from<br />
the very beginning is spending his gifts and talents of heart and mind to the benefit of his con<br />
freres. The tasks, already as a student, later on as a lector and prior were entrusted him he problably<br />
has accepted as for granted, just as the ungrateful jobs he was burdened with. He was<br />
the prior of Diilken, Roermond and Marienfrede, a definitor from 1655 till 1658 and 1661 -<br />
1664. In the convent's chapter of Marienfrede in 1657 there was decided to make each time<br />
up a record of the accepted resolutions. For this reason we are knowing a lot about the com<br />
munity of Marienfrede. Johannes Speijck was a member of the commission to prepare a new<br />
breviarium, which ought to be adapted to the roman breviarium. In 1665 this breviarium was<br />
printed in Cologne. At the same time he was entrusted with the care of the new constitutions.<br />
His own concept was ready in 1652, but it lasted till 1660 beforte the adapted constitutions<br />
were given in print.<br />
After his studying the constitutions and its edition Speijck wrote a little tract 'De Conventualitate1.<br />
Here he put two questions: 1. How is somebody a member of a convent? 2. How
96 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />
many gradations are there in belonging to a convent ?<br />
Out of his own experiences Speijck defended the special tie of the crosier to the 'house of<br />
his profession' (domus nativa). And accepting the greater connection of the member of this<br />
'domus nativa' he proponed that the crosier, in case of temporary change, not was able to be<br />
a 'capitularis' of another house. In this he brought before what, as a living trend, pointed out<br />
the greater authonomy of the convents, as a reaction on a far-going greater centralisation.<br />
May 1667 the definitores met at Huy and declared all crosiers did their profession before and<br />
to the master general or his deputy; in the 'domus nativa' there schould not be question of<br />
'stabilitas vel loci immutabilitas' !<br />
'De Conventualitate' met with little success or spreading. Of this manuscript (provisionaly?)<br />
only one item is saved. This is the reason why it is published now in its totality and provided<br />
with juridical notes.<br />
ZUSAMMENFASSUNG<br />
(R. Janssen - transl. D. Snijders)<br />
Johannes Spijck, Prior von Marienfrede (1656-1676) ist fur die Geschichte des Ordens vom<br />
HI. Kreuz von grofier Bedeutung. Uber seine Personlichkeit haben wir keine hinreichenden Informationen.<br />
Er macht den Eindruck eines bescheidenen Mannes, der als gewissenhafter Ordensmann<br />
und einflufireicher Prior vom Anfang an seine Begabungen von Geist und Herz seinen<br />
Mitbriidern und der Ordensleitung zur Verfiigung stellte.<br />
Die Aufgaben, die er schon als Student, spater als Lektor und Prior zu erfullen hatte, hat<br />
er offenbar als selbstverstandlich hingenommen genauso wie die oft undankbare Auftrage, die<br />
er von der Ordensleitung erhielt.<br />
Er war nacheinander Prior von Diilken, Rurmund und Marienfrede, aufierdem Definitor von<br />
1655-1658 und von 1661-1664.<br />
Im Konventskapittel von Marienfrede wurde 1657 angenommen, die gefafiten Beschliisse<br />
kiinftig jedesmal in einem Protokollbuch aufzuzeichnen. Dieses buch ist uns erhalten. So wissen<br />
wir relativ viel iiber die Kommunitat von Marienfrede.<br />
Johannes Spijck war Mitglied einer Ordenskommission, die beauftragt war, ein neues Bre<br />
vier vorzubereiten, das dem romischen Brevier angepafit sein sollte. Im Jahr 1665 wurde dieses<br />
Brevier in Koln gedruckt. Gleichzeitig erhielt er den Auftrag, die angepafiten Konstitutionen<br />
neu herauszugeben. Sein Entwurf war 1652 schon vollendet, aber erst 1660 erschienen diese<br />
Konstitutionen im Druck.<br />
Nach seiner Arbeit an der Herausgabe der Konstitutionen, schrieb Johannes Spijck eine Abhandlung<br />
,,De conventualitate". Darin behandelte er zwei Probleme; erstens; Wie wird man<br />
Mitgleid eines Konvents; zweitens: Welche Abstufungen gibt es in der Mitgliedschaft eines<br />
Konvents (Conventualitas). Aus eigener Erfahrung befurwortete Prior Spijck die Bindung eines<br />
Ordensmannes an das Kloster seiner Profefi (Domus nativa). Sich griindend auf diese Verbundenheit<br />
war er der Meinung, dafi ein Kreuzherr bei einer Zeitlichen Versetzung in einen anderen<br />
Konvent dort kein Mitglied des Hauskapitels sein konnte. Durch diesen Standpunkt wollte<br />
er die Tendenz zu grofierer Autonomie der Hauser zum Ausdruck bringen. Es war also eine<br />
Reaktion auf eine zu starke Zentralisierung.<br />
Im Mai 1667 tagten die Definitores des Ordens in Huy und bekraftigten, dafi alle Ordensmitgleider<br />
dem Generalmagister oder dessen Stellvertreter ihre Profefi ablegten. Deshalb konnte<br />
im Kloster der Profefi keine ,, Stabilitas vel loci immutabilitas1' erworben werden.<br />
Die Abhandlung ,,De conventualitate11 kannte nur eine geringe Verbreitung. Von diesem<br />
Manuskript ist uns nur ein Exemplar erhalten geblieben. Deshalb wird hier der Text, mit iuristischen<br />
Anmerkungen versehen, vollstandig publiziert.<br />
(R. Janssen - Ubers. Ger. Q. Reijners o.s.c.)
RESUME<br />
HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 97<br />
Johannes Spijck, Prieur de Marienfrede de 1656 a 1676, est une figure importante pour l'histoire<br />
des Croisiers. Nous ne sommes pas bien renseignes sur sa personnalite. On dirait un<br />
homme plutot discret, un bon religieux et un prieur qui fait autorite. Des le debut il a mis<br />
ses dons d' esprit et de coeur au service de ses confreres et de son Ordre. Les tidies qu'il a du<br />
accomplir comme jeune Croisier d'abord, comme lecteur de philosophic et comme prieur plus<br />
tard, il s'en acquittait ponctuellement ... de meme que des charges ingrates que l'Ordre lui<br />
confiait. II a ete prieur a Dulken, a Roermond et a Marienfrede, definiteur de 1655 a 1658 et<br />
de 1661 a 1664. Au chapitre conventuel de Marienfrede en 1657 il fut decide d'enregistrer<br />
desormais les decisions prises. Ainsi nous savons un tas de choses de la communaute de Marien<br />
frede.<br />
Johannes Spijck a ete membre d'une commission qui fut chargee de la preparation du nouveau<br />
breviaire qu'il fallait adapter au Breviaire romain. En 1665 ce breviaire a ete imprime a<br />
Cologne. II fut charge egalement d'une adaptation des Constitutions. II semble avoir flni ses<br />
propositions en 1652 mais il faudra attendre jusqu'a 1660 pour les faire imprimer.<br />
A l'epoque de ses etudes pour 1'edition des Constitutions Spijck a redige un petit traite «De<br />
Conventualitate». C'est la qu'il examine deux problemes:<br />
1. comment devient-on membre d'une communaute?<br />
2. quels degres y a-t-il dans cette «conventualite» ?<br />
Inspire par sa propre experience, Spijck insiste sur le lien qui existe entre le Croisier et la maison<br />
ou il a fait profession (sa domus nativa). Se fondant sur le lien intime et unique entre le<br />
profes et sa «domus nativa», il trouve que le Croisier qui sera envoye provisoirement dans un<br />
autre couvent ne peut pas devenir capitulaire de l'autre couvent. Ainsi il se fait le defenseur<br />
de la tendance a plus d'autonomie pour les couvents, une reaction done contre trop de cen<br />
tralisation.<br />
En mai 1667 les definiteurs, en reunion a Huy, precisent que tous les Croisiers font profession<br />
au Maitre General et a son remplagant; on n'obtient ni «stabilitas», ni «immutabilitas» dans<br />
la maison de la Profession.<br />
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER<br />
HISTORIOGRAPHY<br />
IN THE LAST FIFTY YEARS<br />
(Paper delivered at the Symposium on Medieval Studies May 7-10,<br />
1987, section <strong>Canons</strong> <strong>Regular</strong>, in the Western Michigan University,<br />
Kalamazoo U.S.A.)<br />
The section, * <strong>Canons</strong> regular' of this symposium invited me to<br />
survey Crosier Historiography in the last fifty years.<br />
That is what I intend to do, but with limitations. First, I shall<br />
restrict myself to what has appeared in European publications. Not<br />
because I do not respect what has been published elsewhere, but<br />
simply because I do not have enough information about that. Se<br />
cond, I shall confine myself to the publications of the last fifty years.<br />
Even within these limitations, alas, my survey remains incomplete.<br />
Because of the mass of material which has been published, I have had<br />
to make a selection and we all know that every selection is a subjec<br />
tive one.<br />
For this paper, then, I have chosen to trace five themes in Crosier<br />
Historiography. Regarding each theme I will present results, problems<br />
and desiderata, although I will not always make those precise distinc<br />
tions when speaking of a particular theme.<br />
1. The origins of the Order<br />
We must first distinguish between a legendary and a historical<br />
origin. The poem, 'Ad colendum mente pura ...M, which pro-<br />
i Manuscript 6 L 21, 4f-5\ Library Major Seminary, Liege.
100 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
bably dates from the 14th century, and the treatise lIn honore summi<br />
Regis ...'2 , from the beginning of the 15th Century, connect the<br />
Order's origins to the finding of the Holy Cross by St. Helena, the<br />
Emperor Constantine's mother. Helena is said to have entrusted care<br />
for and the cult of the relic of the Holy Cross in Jerusalem to one<br />
Judas/Quiriacus, a convert from Judaism and later bishop of<br />
Jerusalem, and to twelve, 'servitores Crucis\ servants of the Holy<br />
Cross. These first, 'Crosiers' were, so the story goes, martyred by<br />
Julian the Apostate.<br />
This legendary version of the Order's origins is also found in a<br />
15th- century manuscript belonging to the Crosier monastery in Roer-<br />
mond, the Netherlands3.<br />
The Order's first known historian, Henricus Russelius, also includ<br />
ed this legend in his 17th-century book Chronicon Cruciferorum 4.<br />
For centuries the Crosiers believed that such truly was the origin of<br />
their Order, as is further attested by their constant veneration of St.<br />
Quiriacus. This poses already an interesting question: To what extent<br />
is this legendary origin a tradition shared by all medieval Orders of<br />
the Holy Cross, and from what sources did this tradition enter our<br />
Order5?<br />
To turn to the historical origins of the Order in the 13th century<br />
(Russelius speaks of a 'renovatio (renewal) ordinis*: in 1961 H. van<br />
Rooijen published a critical investigation of the sources in <strong>CLAIRLIEU</strong>,<br />
the European periodical for Crosier History6. The periodical's edito<br />
rial staff felt obliged to add a note to the end of his study saying that<br />
they did not agree with the author on all points, though they gene<br />
rally shared his opinion (p. 196). Van Rooijen's ideas meant, in fact,<br />
the undermining of another of the Order's long-cherished traditions.<br />
2 Manuscript 692, lr-3v, Library Mazarine, Paris and Manuscript 6 L 21, lr-3v, Library Major<br />
Seminary, Liege.<br />
3 Nr. 2763,3: Notula compendiosa de ordinis nostri institutione, State-Archives Limburg,<br />
Maastricht.<br />
4 H. RUSSELIUS, Chronicon Cruciferorum, Cologne 1635, reprint in foto-offset, Diest 1964,<br />
p. 10- 26.<br />
5 Cf. K. ELM, Enstehung und Reform des belgiscb-niederlandiscben Kreuzherrenordens.<br />
Ein Literaturbericht , in Zeitschrift fur Kirchengeschichte III, 1971, p. 292-313, esp. p. 312<br />
Already Russelius speaks of a connection with the Italian Crosiers (p. 65) and of the activity<br />
of 'Crosiers' in Livonia (p. 63). This points to an entanglement of Crosiers in the sources or<br />
the mind of Russelius.<br />
6 H. VAN ROOIJEN, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De<br />
geschiedbronnen , in Clairlieu 19, 1961, p. 5-196 (text); p. 197-238 (documents).
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 101<br />
When narrating the 13th-century Restoration', that is, the historical<br />
foundation, of the Order, the manuscripts referred to above always<br />
speak — van Rooijen argues — about five clerics, but without na<br />
ming any of them. The name, 'Theodore de Celles' first appears in<br />
1635, in Russelius' Chronicon1. Was Russelius using written sources<br />
for this? If so, which sources? We don't know ! But that's only the<br />
first problem. Here's the second: where, exactly, was, l clarus locus',<br />
the Order's cradle ? Van Rooijen claims, basing himself on the docu<br />
mentary sources, that the Order's cradle ought not to be sought near<br />
Huy (Belgium) but in Seilles, about 8 miles southwest of Huy, on<br />
the left bank of the Meuse river. It was there that the ecclesia sanc<br />
tae Cruets de claw loco and the first settlement of the fratres sanctae<br />
Cruets, the Brethren of the Holy Cross, once stood. Sometime before<br />
1322 the monastery at Huy appropriated both the name and the<br />
rights of that settlement at Seilles.<br />
On the basis of this research van Rooijen has virtually abnegated<br />
his own 1936 biography of Theodore de Celles8.<br />
My opinion is that, by and large, Father van Rooijen is correct. The<br />
person(s) of our founders) and the initial history of the Order are<br />
enigmatic, simply because of the lack of historical information.<br />
I share the opinion of E. de Moreau, a famous Belgian Church-<br />
historian, who says that the Crosier Order's evolution was analogous<br />
to several other medieval Orders, such as the Premonstratensians:<br />
At first the founder( s) and several companions lead an eremitic<br />
life; nothing is institutionalized; creativity and religious enthousiasm<br />
determine the way of life.<br />
It is in the second stage of evolution that the community's religious<br />
life is structured and organized9.<br />
The narratives of the Order's historical origins allow us to deduce<br />
a nucleus of truth:<br />
1. At the beginning of the 13th century five clerics of the diocese of<br />
Liege, probably canons, withdrew from their previous way of life<br />
in order to serve God in a community life based on the vita<br />
apostolica (cf. Ac 2, 43-47; 4, 32-35).<br />
7 Russelius, op. cit. p. 32-48.<br />
8 H. VAN ROOIJEN, Theodorus van Celles. Een tijds- en levensbeeld, Cuyk 1936.<br />
9 E. De MOREAU, Les origines des Croisiers beiges, in Clairlieu 3, 1945, p. 7-12.
102 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
2. The origin of the Order and the cult of the Holy Cross have to be<br />
connected in some way with the Crusades.<br />
3. The confirmation of the Order by the bull, lReligiosam vitam eli-<br />
gentibus' in 1248 gives us a fixed starting-point for the Order's<br />
real history, as least as things stand now10.<br />
It may be the next generation's task to cast more light on the Or<br />
der's rather nebulous beginnings.<br />
2. The Oldest Constitutions and the 'Definitiones* of the General<br />
Chapters<br />
On October 23rd, 1248, Pope Innocent IV commissioned the<br />
Bishop-elect of Liege, Henry of Guelders, to investigate the request<br />
which the * Brethren of the Holy Cross' had made. They wished to<br />
live according to the Rule of St. Augustine and some statutes of the<br />
Dominicans, and wished to adopt the Dominican Divine Office. Af<br />
ter this investigation the Bishop-elect could act as he saw fitn.<br />
The December 31st, 1248 letter from Henry of Guelders to the<br />
Prior and Brethren of the Holy Cross12 makes it clear that these<br />
Brethren had not yet submitted the final edition of their Constitu<br />
tions to him. Nevertheless, Henry gave his approval and, in his let<br />
ter, listed the chapter headings of these Constitutions. In the study<br />
which I referred to earlier, H. van Rooijen has demonstrated that in<br />
terpolations were introduced into copies of that letter and probably<br />
into the oldest Constitutions as well : their purpose was to consoli<br />
date the position of Huy and its Prior as Prior-general13.<br />
When A. van de Pasch published his critical edition of the oldest<br />
Constitutions in 1952 14, he was unable to take into account the re<br />
sults of H. van Rooijen's research. Van de Pasch's critical text of the<br />
oldest Constitutions is based on ten manuscripts, five from the 15th<br />
century and three from the beginning of the 16th century. He com<br />
pared this text with the oldest Dominican Constitutions, namely, the<br />
io H. Van Rooijen, Oorsprong ..., p. 200-203.<br />
n Ibid. p. 205.<br />
12 Ibid. p. 205-207.<br />
13 Ibid. p. 88-92.<br />
14 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, in Bulletin de<br />
la Commission royale d'Histoire, tome CXVII, p. 1-96, Brussels 1952.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 103<br />
version prepared by Raymund of Pennafort, which we have in two<br />
editions15.<br />
From the acts of the 1410 General Chapter we know that this<br />
Chapter returned to the original Constitutions and nullified all later<br />
additions and alterations16. Van de Pasch's edition of the Oldest<br />
Constitutions is a reliable, basic text for all studies about the Consti<br />
tutions and the religious life of the Order.<br />
In a sense, van de Pasch completed his edition of the Oldest<br />
Constitutions by publishing, in 1969, the Definitiones or provisions<br />
of the General Chapters between 1410 and 1786 l6. Extracts from<br />
these definitiones were already available in the Annales11, but it<br />
was van de Pasch's intention to reconstruct the text of the Definiti<br />
ones as completely as possible. To do so, he collated seven manusc<br />
ripts, most of them originating in German Crosier monasteries. Un<br />
fortunately, no single manuscript contains a complete text. Despite<br />
this, his edition of the Definitiones is a first-class source for Order<br />
history between 1410 and the French Revolution. These Definitiones<br />
are not simply juridical or structural items : with careful reading, they<br />
also reveal internal problems and historical evolutions. For instance,<br />
they reveal that the 1410 reform did not immediately take effect in<br />
all monasteries, but that the monasteries had to be won over, one af<br />
ter the other. They also show that the French monasteries, because<br />
of their perennial desire to go their own way, caused the Order's ge<br />
neral government many headaches. And they allow us to see that Ge<br />
neral Chapters long tried, and indeed succeeded, to introduce the re<br />
form into the English houses18.<br />
15 H. DENIFLE, Die Consitutionen des Predigerordens in der Redaction Raymunds von<br />
Pennafort, in Archiv fur Iiteratur und Kirchengeschichte des Mittelalters, Tome V, Freiburg<br />
i.Br. 1889, p. 530-564 and R. CREYTENS, Les Constitutions des Freres Precheurs dans la re<br />
daction de S. Raymond de Pennafort, in Archivum fratrum Praedicatorum XVIII 1948 d<br />
5-68. ' F"<br />
16 A. VAN DE PASCH, Definities der Generate Kapittels van de Orde van het Heilig Kruis<br />
1410-1786, Academie Royale, Commission d'Histoire, Brussels 1969, p. 26.<br />
17 C. R. HERMANS, Annales Canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis sanctae Crucis,<br />
3 Volumes, Bois-le-Duc 1858, Vol. II, p. 204 sqq. (1410-1500) and Vol. Ill, p. 1 sqq<br />
(1501-1786). F HH<br />
is Cf. J. M. HAYDEN, The Crosiers in England and France, in Clairlieu 22 1964 d<br />
91-109. ' '<br />
—, The French Crosiers in the 17th and 18th centuries, in Clairlieu 27, 1969, p. 3-46.<br />
—, From inspiration to mediocrity: The early modern Crosiers ofParis, in Clairlieu 45 1987<br />
p. 31-49.
104 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
P. van den Bosch, well-known for his doctoral thesis on, 'The Ob<br />
servances of the Brethren of the Holy Cross in the Fifteenth Cen<br />
tury' 19, based his research especially on these Definitiones.<br />
In connection with van de Pasch's two studies, I also wish to men<br />
tion a study by A. Ramaekers, Chairman of the, 'Clairlieu-group',<br />
about the privileges received by the Crosiers between 1248 and the<br />
Council of Trent20.<br />
3. Manuscripts and Documents<br />
Research in Medieval History is impossible without the study of<br />
manuscripts and archive documents. The last fifty years have seen the<br />
discovery and publication of many such items pertinent to Crosier<br />
history, items which had been lying hidden in various libraries and<br />
archives.<br />
C. R. Hermans did the pioneering work in the middle of the 19th<br />
century, with the pubication of a work I referred to above, the Annales<br />
Canonicorum <strong>Regular</strong>ium S. Augustini, Ordinis S. Cruets. Both<br />
Crosiers and non-Crosiers have continued his work. A. van Asseldonk<br />
published the oldest narratives of the Order's origins, found in ma<br />
nuscripts of the 15th and 16th centuries21. H. van Rooijen was to<br />
subject these texts to critical historical analysis in his studies about the<br />
Order's beginnings.<br />
During and after the Second World War, H. van Rooijen and B.<br />
Spierings photographed a great deal of archival documents and parts<br />
of manuscripts. The results were gathered into a photographic archive<br />
called the Archivum Photographicum Historicum Ordinis Sanctae<br />
Crucis (APHOSC, for short)22.<br />
This archive contains microfilms of documents and manuscripts be<br />
longing to our houses at St. Agatha and Uden in the Netherlands<br />
and of the former monasteries at Huy, liege, Paris, Toulouse and Co-<br />
19 P. VAN DEN BOSCH, Studien over de observantie van de Kruisbroeders in de 13de eeuw,<br />
Diest 1968 (= Clairlieu 26, 1968).<br />
20 A. RAMAEKERS, De privileges van de Kruisherenorde vanafhaar ontstaan tot aan het concilie<br />
van Trente, in Clairlieu 1, 1943, p. 9-82.<br />
—, De Kruisherenaflaat, in Clairlieu 6, 1948, p. 3-52. Translated into English by B. VAN GlLS,<br />
The Crosier Indulgence, Huntington (Ind.) n.d.<br />
21 A. VAN ASSELDONK, Handscbriften van Kruisberen uit de 15e en I6e eeuw over het ont<br />
staan van de Orde van bet H. Kruis. Tekstuitgave, in Clairlieu 1, 1943, p. 84-102 and Clairlieu<br />
3, 1945, p. 32-45.<br />
22 Cf. Report of H. van Rooijen in Clairlieu 3, 1945, p. 55-56.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 105<br />
logne. This material is now stored in the Crosier monastery at Amersfoort,<br />
the Netherlands. A catalogue of the material also exists.<br />
In 1951 A. van de Pasch and L. Heere published a Bibliotheca Manuscripta<br />
Fratrum Sanctae Cruds in Cruciferana, a mimeographed se<br />
ries dealing with various topics in Crosier history23. This catalogue<br />
lists manuscripts (including description of their contents) which are<br />
now preserved in the libraries of the University and the Major Semi<br />
nary of Liege, in the Royal Library at Brussels, in the Historical City<br />
Archives of Cologne, in the University (formerly Municipal and<br />
Land-) / Library at Diisseldorf and the Public Scientific Library in Ber<br />
lin. Some of these manuscripts have been described in detail.<br />
In the second part of his licentiate thesis, J. de Paire also describes<br />
manuscripts which originated in the Crosier monasteries of Huy,<br />
Liege and Namur. The first part of his thesis is devoted to details<br />
about their libraries, scriptores and scriptoria, and methods of book<br />
binding24.<br />
J. Vennebusch similarly describes the theological manuscripts of the<br />
former Grammar School Library in Cologne, now in the City Archi<br />
ves. Most of these manuscripts orginated in the Crosier monastery<br />
which once existed in Cologne25. Many of these manuscripts are of<br />
no direct importance for the history of the Order, but they do tell us<br />
what contemporary Crosiers were interested in. P. van den Bosch has<br />
done a survey of what kind of literature was found in the Crosier li<br />
braries at Huy, Liege and Kolen-Kerniel in Belgium26.<br />
Nearly all the manuscripts which have been accounted for date<br />
from the 15th or from the first half of the 16th century. This natu<br />
rally raises the question: Why do we have hardly any manuscripts<br />
from the 13th and 14th centuries? Didn't the Crosiers copy or buy<br />
23 A. VAN DE PASCH, Cruciferana, Nova series Nr 13-14, St. Agatha 1951.<br />
24 J.-P. De Paire, La bibliotheque des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur, I-II, Universite<br />
de liege, Institut d'Histoire 1969-1970. Cf. J. STIENNON , Les manuscrits des Croisiers<br />
de Huy, Liege et Cuyk au 15 e siecle, Liege 1951.<br />
25 J. VENNEBUSCH, Die theologischen Handschriften des Stadtarchivs Kbln, in Mitteilungen<br />
aus dem Stadtarchiv Koln (Sonderreihe):<br />
I Die Foliohandschriften der Gymnasialbibliothek, 1976<br />
II Die Quartohandschriflen der Gymnasialbibliothek, 1980<br />
III Die Oktavhandschnften der Gymnasialbibliothek, 1983.<br />
26 P. VAN DEN BOSCH, De bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlanden voor<br />
1550, in Studies over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden voor 1600, in<br />
Archief- en bibliotheekwezen in Belgie (special issue), Brussels 1974, p. 563-636.<br />
Cf. A. VAN ASSELDONK, Frandscus Vaes van Tongeren (1499-1550), Diest 1958 ( =Clairlieu<br />
15-16, 1957-1958).
106 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
manuscripts in those times ? They would have at least had to copy or<br />
buy their liturgical books! There is a second question which can be<br />
raised in connection with this: Did the Crosiers do any studying ?<br />
Certainly they must have, even if they weren't professional scholars<br />
like the Dominicans. Indeed, in the oldest Constitutions there is an<br />
admonition to the clerics to study. Moreover, if someone was not in<br />
dustrious in his studies, his cell was to be given to another27.<br />
At present we have very few sermons or treatises written by Cro<br />
siers during this early period. Among these very few is Peter Pincha-<br />
rius' oustanding Vestis nuptialis (ca. 1360), which converts the old<br />
Crosier habit into an allegory of the stages of the spiritual life. It is<br />
also a pity that we do not have the original text. The existing text is<br />
the one revised and published by Aegidius de Vriese in 1639, at the<br />
request of Augustinus Neerius, Master-General of the Order at the<br />
time28.<br />
A great deal of information about the ascetical and mystical life of<br />
the Order and its liturgy is still waiting to be gathered from the ma<br />
nuscripts of the 15th and 16th centuries.<br />
An important event for Crosier historiography was the publication<br />
of an inventory of the monastic archives of St. Agatha (the Nether<br />
lands) by H. Douma29.<br />
For the future, I would strongly suggest the formation of a com<br />
mittee which can advise the Crosier Order's Historical Commission<br />
about the microfilming of manuscripts and documents in the next<br />
few years. I would similarly plead for the creation of a central archive<br />
of all our microfilmed material and of a central catalogue, for the use<br />
of historians.<br />
4. Individual Houses and Persons<br />
It would be impossible to list here everything that has been publis<br />
hed on this topic. To provide some idea of what has been done, I will<br />
27 A. VAN DE PASCH, Tekst Constituties 1248 II, 8 p. 92: '... tantum libros theologicos<br />
tarn iuvenes quam alii legant. Ipsi vero in studio taliter sint intenti, ut de die, de node, in<br />
domo, in itinere legant aliquid vel meditentur, et quidquid poterunt retinere cordetenus ni-<br />
tantur<br />
28 Peter PlNCHARIUS, Vestis nuptialis seu ornatus animae devotae ..., iussu et auctoritate<br />
Augustini Neaerii recognitus et luce donatus ab Aegidio de Vriese, Coloniae Agrippinae 1639-<br />
29 H. DOUMA, Inventaris van het archief van bet Kruisherenklooster Sint Agatha<br />
1371-1887, Diest 1971 ( =Clairlieu 28-29, 1970-1971).<br />
H. DOUMA and G. VAN HOORN, Index op de inventaris, Ibid. p. 391-484.
Reconstructie van het Moederhuis Clairlieu<br />
(door Emile Fontaine o.s.c. Hannut)
108 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
summarize the most important scientific publications, being painfully<br />
aware of how incomplete I have to be.<br />
a. Houses<br />
Germany. Robert Haass, who later became archivist of the Arch<br />
diocese of Cologne, published a study of the Crosier houses in the<br />
Rhineland in 193230. H.-U. Weiss has produced a complement to<br />
this volume, recording the history of our houses in Westphalia31.<br />
Together, the two books form a solid foundation for further detai<br />
led research into the Crosier monasteries in Germany.<br />
France: Abbe A. Durand has written the history of the houses of<br />
St. Ursin32 and Caen33. J. van den Bosch that of Lannoy34. J. M.<br />
Hayden has outlined the evolution of the French and English hou<br />
ses35 and the problems of the French houses, notably that of Paris<br />
in the 17th and 18th centuries36. A great deal of research remains<br />
to be done about these houses, and detailed studies of the monaste<br />
ries in Paris and Toulouse are desirable. Much of the documentary<br />
material is already collected in the APHOSC archive.<br />
Belgium: The histories of the monastery in Maaseik37 and of the<br />
house of studies in Louvain 38have already been written. We are still<br />
lacking comprehensive studies about the monasteries of Huy, Liege,<br />
Namur, Tournai and Kolen-Kerniel, although in many cases part of<br />
the work has already been done.<br />
The Netherlands'. H. van Hasselt wrote a well-documented study<br />
of the Crosier monastery of Maastricht at the beginning of this cen<br />
tury 39. Later, L. Heere published histories of our houses in Roermond40<br />
and Venlo41, and P. van den Bosch produced one of the<br />
30 R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rbeinlanden, Rheinisches Archiv 23, Bonn 1932.<br />
31 H.-U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, Diest 1963( = Clairlieu 21, 1965).<br />
32 A. DURAND, Le prieure de saint Ursin, in Clairlieu 22, 1964, p. 3-90.<br />
33 —, Le prieure de sainte-Croix de Caen, in Clairlieu 34, 1976, p. 3-148.<br />
34 J. VAN DEN BOSCH, Le couvent des Croisiers de Lannoy, In Clairlieu 13, 1955, p. 3-43.<br />
35 Cf. footnote 18.<br />
36 Cf. also footnote 18.<br />
37 L. Heere and W. SANGERS, De kruisberen te Maaseik 1476-1797 en 1855-1955, Diest<br />
1955.<br />
38 A. RAMAEKERS, De Kruisberen en de Leuvense universiteit, in Clairlieu 40, 1982, p.<br />
25-136 and 41, 1983, p. 33-138.<br />
39 H. VAN HASSELT, Geschiedenis van bet Kruisherenklooster te Maastricht, in Publications<br />
de la societe historique et archeologique de Limbourg, 39, 1903, p. 1-167.<br />
40 L. HEERE, Het Roermondse Kruisherenklooster, in Publications ..., 77, 1941, p. 3-49 and<br />
90-91, 1954-1955, p. 51-125 (obituarium).<br />
41 —, Het Kruisherenklooster te Venlo , in Publications ... 92-93, 1956-1957, p. 255-368<br />
and 94-95, 1958-1959, p. 209-300.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 109<br />
house in Scharmer42. There is also a good piece of work about our<br />
former monastery in Ter Apel43. We still need to see complete<br />
histories of St. Agatha and Uden, although in this case, too, a great<br />
deal of research has already been done and the archives of both mo<br />
nasteries are still preserved.<br />
b. Persons<br />
I have already referred to H. van Rooijen's biography of Theodore<br />
de Celles. In addition, biographies have been published of Master-<br />
Generals Augustinus Neerius (1619-1648)44 and Jacques Dubois<br />
(1778-1796), who was the last Master-General before the French Re<br />
volution45.<br />
From J. Scheerder's many writings about the recent past I will<br />
mention only his biographies of various Master-Generals: Henricus<br />
van den Wijmelenberg (1853-1881), the second founder of the Or<br />
der46; Henricus Hollmann (1899-1927)47 and Wilhelmus van Din-<br />
ter (1927-1940)48.<br />
Among those who have held the office of Prior-General or Master-<br />
General — not to mention other Crosiers — there are many whose<br />
biographies should be written: for example, Helmicus Amoris de<br />
Zutphania (1415-1433), Georgius de Briiggen (1452-1458), Thomas<br />
de Gouda (1529-1537), Hermanus Haasius (1602-1618) and Lambertus<br />
de Fisen (1741-1778).<br />
I would like to conclude this section by noting that much more has<br />
been published during these past fifty years, including many valuable<br />
notes in the 'Chronicle' of Clairlieu.<br />
42 P. VAN DEN BOSCH, De priori] St. Helena te Scharmer, in Clairlieu 33, 1975, p. 3-29.<br />
43 A. SCHUITEMA-MEIJER, Het klooster ter Apel, Groningen 1966.<br />
44 A. RAMAEKERS, Renerus Augustinus Neerius, Magister Generaal der Kruisheren<br />
1619-1648, in Clairlieu 42, 1984, p. 3-117.<br />
45 E. FONTAINE, Jacques Dubois, General des Peres Croisiers a Huy 1778-1796, Diest 1947<br />
(= Clairlieu 4-5, 1946-1947).<br />
46 J. SCHEERDER, Henricus van den Wijmelenberg, een religieus emancipator in Oost-<br />
Brabant, in ,,Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland" 35, Tilburg 1976.<br />
47 —, Henricus Martinus Franciscus Hollmann, tweeenvijftigste Magister Generaal der Orde<br />
van het H. Kruis , Diest 1966 (= Clairlieu 24, 1966).<br />
48 —, Wilhelmus Antonius van Dinter, drie'e'nvijfigste Magister Generaal der Orde van het<br />
H. Kruis, Achel 1986 ( = Clairlieu 44, 1986).
110 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
5. Spirituality<br />
A survey of a religious Order's historiography which does not in<br />
clude its spirituality is incomplete.<br />
First, a preliminary note about Crosier spirituality. Crosiers often<br />
feel hard put to give a clear answer to questions about the special<br />
character of their Order. This is in contrast to, for example, the Be<br />
nedictines or Franciscans. Why is there such a difficulty for Crosiers ?<br />
Part of the reason, certainly, is the lack of any historical data about<br />
their founders) and about the history of the Order's origins. Ano<br />
ther reason is the obscurity which surrounds the Order's history bet<br />
ween 1248 and 1410. This has been complicated by the fact that, in<br />
1318, the Order received the privileges of the mendicantes: the pri<br />
vileges of begging for alms, of preaching and of hearing confessions.<br />
Further, their original name, fratres sanctae Crucis, Brethren of the<br />
Holy Cross — in England, Crutched Friars — may have also contri<br />
buted to the fact that, during the first centuries of their existence, the<br />
Crosiers were perceived as mendicantes. This perception was corrobo<br />
rated by their frugal way of life, which was reflected in the way they<br />
built their houses and churches.<br />
Nevertheless, the Order's character is not as vague and indefinite<br />
as the foregoing might suggest.<br />
A. Ramaekers' studies49 have confirmed a wide-spread conviction,<br />
held for centuries, that the Order was approved as an order of canons<br />
regular who lived according to the Augustinian rule.<br />
Although the Order adopted the breviary and most of the Consti<br />
tutions of the Dominicans, we must point to the alterations which<br />
were made in the Dominican Constitutions: they are significant.<br />
In the prologue to the Constitutions, for instance, the clearly stated<br />
purpose of the Dominicans is not adopted by the Crosiers: \.. it is<br />
known that, from the first, our Order was founded for preaching and<br />
the apostolate'50. The Crosiers did not want this heavy emphasis on<br />
the apostolate. This mentality is also reflected in the more solemn<br />
way the Crosiers recited the Office. As it is prescribed in their Consti-<br />
49 A. RAMAEKERS, De Kruisheren als Ordo canonicus, in 'Rond inhoud en beleving ...', p.<br />
49-94. Cf. footnote 57.<br />
50 Quoted by A. VAN DE PASCH, Tekst Constituties 1248, p. 43, footnote 7: '...cum ordo<br />
noster (sc. Praedicatorum) specialiter ob praedicationem et animarum salutem ab initio noscatur<br />
institutus fuisse'.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 111<br />
tutions: * All hours are to be said in the church, slowly and with de<br />
votion ... prolonging the words at the middle and end of the verse'.<br />
In the Dominican Constitutions, on the other hand, we find that<br />
'All hours are to be said briefly and concisely, so that the Brethren<br />
do not lose their devotion and so that their studies are hindered as<br />
little as possible'51. The Crosier Constitutions also say, in connec<br />
tion with the choral Office, that all their churches are to be dedicated<br />
to the Holy Cross52. In other words, their choral Office was an ho<br />
mage to the Holy Cross.<br />
The Domincan chapter, lDe praedicatoribus was not adopted by<br />
the Crosiers, and elements from the Dominican chapter lDe studiis<br />
were inserted into the Crosier Chapter lDe cellis1.<br />
The Crosier also differed from the Dominicans in their habit, wea<br />
ring a red and white cross on scapular and cape53. Further, the Cro<br />
sier wished to own goods in common, following the tradition of the<br />
Augustinian rule and the canonical way of life54. This in distinct<br />
contrast with the mendicantes.<br />
Concern was expressed already during the 1950's about the lack of<br />
clarity regarding Crosier spirituality. M. Vinken published a booklet<br />
on Crosier spirituality in 195355 and an article on the same topic in<br />
the Dictionnaire de la Spiritualite56.<br />
Thus, the first 'Conference on Crosier Spirituality' was held in<br />
Maaseik (Belgium) in 1954. Of especial interest was the Order's ca<br />
nonical character and the cult of the Holy Cross. The papers of this<br />
conference were published57 and also translated into English58.<br />
51 Op. cit. p. 46: ,,Horae omnes in ecclesia tractim et cum devotione dicantur ... protrahendo<br />
vocem in pausa et in fine versus". In the Constitutions of the Dominicans we find the<br />
reading: ,, Horae omnes in ecclesia breviter et succinte taliter dicantur, ne fratres devotionem<br />
amittant et eorum studium minime impediatur (quoted by A. van de Pasch, loc. cit., foot<br />
note 2).<br />
52 Op. cit. p. 47. Cf. the Approbation Bull of Innocent IV (Religiosam vitam eligentibus):<br />
,,... ecclesiam sanctae Crucis, in qua divino estis obsequio mancipati"y quoted by H. van Rooi<br />
jen, De oorsprong ... p. 200.<br />
53 In the brief of Henry of Guelders bishop- elect of Liege, d. December 31st, 1248 the<br />
Crosiers are named: ,, Crucis servitores, ob reverentiam Crucifixi, in cuius titulo etpassione<br />
estis vos reverenter signati", quoted by H. van Rooijen, op. cit. p. 206.<br />
54 Cf. H. Van Rooijen, op. cit. p. 207.<br />
55 M. VlNKEN, De spiritualiteit van de Kruisheren, Antwerp 1953, translated into English<br />
by B. van GlLS, The Spirituality of the CrosierFathers, Syracause, Ind. 1958.<br />
56 Diet, de la Spir., tome II, c. 2561-2576 s.v. Croisiers.<br />
57 Rond inhoud en beleving van de spiritualiteit van de Orde van het H. Kruis Diest<br />
1955.<br />
58 Lectures on Crosier Spirituality, Fort Wayne, Ind. 1957.
112 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
This first conference was followed by a second, two years later. This<br />
time the topic was the rule of St. Augustine and the Constituti<br />
ons 59, but the discussions which took place at the conference clearly<br />
indicated that the underlying question was, in fact: 'How do we rea<br />
lize the Crosier ideal today?'<br />
In the meanwhile, the search for clarity also found expression in<br />
the new, 1955-1962 version of the Constitutions60.<br />
Several articles which tried to get a clearer insight into the history<br />
of Crosier spirituality were published around that same time in the<br />
periodical 'Clairlieu'. They covered Peter Pincharius' Vestis nuptialisG\<br />
the role of the Augustinian rule in the Order's history62, and<br />
the topic of 'devotion' in Crosier manuscripts63. An allegorical ex<br />
position of the cross which appears on the Order's habit, written by<br />
a 14th-century Crosier64, and the text of a 'Libellus devotus de per-<br />
fectione fratrum sanctae Cruets', taken from a Cologne manusc<br />
ript65, were also published.<br />
In his doctoral thesis66 and in an article about the libraries of<br />
Crosier monasteries67, P. van den Bosch investigated, which works<br />
of the Fathers of the Church and of medieval authors were frequently<br />
copied. He correctly presumed that they influenced Crosier spiritu<br />
ality. He gave special attention to writings about the Passion68.<br />
Obviously the religious tendencies of a given period or milieu have<br />
influenced Crosier spirituality: the Devotio moderna in the 15th cen<br />
tury, and Ignatian forms of asceticism in the 17th, for example.<br />
59 Title of the printed account: Inhoud en waarde van Regel en Constituties der Kruisberen,<br />
Diest 1957.<br />
60 Cf. Acta Capituli genera/is 1935, Diest 1955 and Acta Capuli generalis 1961 et Ada Capituli<br />
intermedii 1962, Amersfoort 1962.<br />
The following numbers of the Constitutions quoted according to the 1962 redaction, are sig<br />
nificant concerning Crosier Spirituality: Nr. 7 (p. I6sq); Nr. 9 (p. 17); Nrs 18-19 (p. 18);<br />
Nr 67 (p. 23) ; Nr. 99 (p. 26); Nrs. 109 and 112 (p. 27); Nr. 236 (p. 40).<br />
61 C. VAN DAL, Rond Vestis nuptialis, in Clairlieu 11, 1953, p. 3-29.<br />
62 —, De Regel van St. Augustinus in de gescbiedenis van de Reguliere Kanunniken van<br />
de Orde van hetH. Kruis, in Clairlieu 38, 1980, p. 39-70 ; 39, 1981, p. 13-20; 40, 1982, 9-24.<br />
63 A. VAN DE PASCH, Godsvrucht in de handschriften van de Kruisheren, in Clairlieu 36,<br />
1978, p. 137-148; 37, 1979, p. 89-100; 38, 1980, p. 3-11, 39, 1981, p. 73-87.<br />
64 C. VAN Dal and A. VAN DE PASCH, Allegorische beschouwingen over bet kruis op bet<br />
ordeskleed. Tekstuitgave, in Clairlieu 10, 1952, p. 63-78.<br />
65 A. VAN de PASCH, Een tractaatje over de volmaaktbeid. Tekstuitgave, in Clairlieu 11,<br />
1953, p. 49-84.<br />
66 Cf. Footnote 19.<br />
67 Cf. Footnote 26.<br />
68 p. VAN DEN Bosch, Einleitung in die Passionsliteratur in den mittelalterlicben Kreuzberrenbibliotbeken,<br />
in Clairlieu 38, 1980, p. 13-37.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 113<br />
It is also true that Crosier spirituality has not been as resistant to<br />
outside influences as, say, that of Cistercians, Dominicans or Jesuits.<br />
Nevertheless, on the basis of the Order's living tradition and the<br />
published materials described above, I believe that three essential ele<br />
ments can be discerned as part of the Order's spirituality:<br />
a. A canonical character, implying a concern for and great care taken<br />
in liturgical celebrations.<br />
b. Meditation on and preaching of the Mysterium Cruets as the Pa<br />
schal Mystery, viz., Life out of death.<br />
c. Community life in the spirit of the Augustinian rule, combined<br />
with activity, especially pastoral ministry, which is inspired and<br />
supported by the community.<br />
The many items which have been published in Europe during the<br />
past fifty years about Crosier history attest to the interest of both Cro<br />
siers and non-Crosiers in the Order's history. The Clairlieu-group has<br />
stimulated that interest and its publication, 'Clairlieu', has provided<br />
a place for persons inside and outside of the Order to publish the re<br />
sults of their investigations. I am grateful for that: we now in fact<br />
have a clearer picture of our Order's history, and its problems, but<br />
also the better tools for investigation than we did fifty years ago.<br />
As for the future: the Order's, 'younger' provinces, especially the<br />
ones in the United States and in Indonesia, are urgently being invited<br />
to participate in this research.<br />
I have really enjoyed the initiative of, 'Crosier Heritage' and its in<br />
terest in <strong>Canons</strong> regular, and I hope for good cooperation between<br />
it and the Clairlieu-group. But may I also invite non-Crosiers to take<br />
part in this investigation ? And as a special subject for research, may<br />
I recommend the Order's spirituality and, closely connected with it,<br />
its Liturgy69 ?<br />
The Crosiers will be grateful to you70!<br />
G. Q. Reijners O.S.C.<br />
69 Cf. A. VAN ASSELDONK, Het brevier van de Kruisberen, in Clairlieu 2, 1944, p. 8-144.<br />
—, Een Predikheren-Wiegedruk ah Kruisherenbrevier, in Clairlieu 12, 1954, p. 3-16.<br />
—, Handscbrift LL 238 van het klein-archief van St. Agatha, in Clairlieu 36, 1978, p. 53-94.<br />
F. OVERGAAUW, Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruisheren, in Clairlieu<br />
45, 1987, p. 53-87.<br />
70 A good introduction to Crosier History gives P. VAN DEN BOSCH, Sie teilten mit]edermann,<br />
Historisches Institut der Kreuzherren, Bonn 1978. Before long it will come out in an<br />
English translation.
114 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />
SAMENVATTING<br />
In deze voordracht wordt een overzicht gegeven van de voornaamste publicaties op<br />
het gebied van de geschiedenis van de Kruisherenorde in de laatste vijftig jaar. Binnen<br />
het bestek van een voordracht was het niet mogelijk alle publicaties op te noemen,<br />
laat staan te bespreken. Er moest dus een keuze gemaakt worden, en een<br />
keuze heeft altijd iets subjectiefs. Van dit overzicht dan nog een samenvatting te maken,<br />
is een haast onmogelijke taak.<br />
Vijf aspecten van de ordesgeschiedenis werden onder de loupe genomen :<br />
1. De oorsprongsgeschiedenis : De uitgave en de bestudering van de oudste oorsprongsverhalen<br />
en de oudste documenten hebben een aantal critische vragen opgeroepen,<br />
die tot nu toe niet afdoende beantwoord zijn. Het zou bovendien interessant<br />
zijn te onderzoeken, in hoeverre elementen van de legendarische oorsprongsverhalen<br />
ook bij andere Kruisherenordes te vinden zijn.<br />
2. De uitgave van de oudste constituties in 1952 en van de ,, Definitiones " van de<br />
Generale Kapittels van 1410 tot 1786 in 1969 blijken waardevolle hulpmiddelen te<br />
zijn bij de bestudering van het geestelijk leven in de Orde.<br />
3. Ook weten wij nu exacter dan vijftig jaar geleden, wat er aan handschriften en<br />
documenten van inmiddels opgeheven kloosters nog bewaard gebleven is in openbare<br />
bibliotheken. Vooral de verzamelingen in Luik, Keulen en Diisseldorf zijn veelomvattend.<br />
Daarover zijn intussen al meerdere publicaties verschenen.<br />
4. Over tal van kloosters en personen zijn afzonderlijke studies verschenen. Wij<br />
volstaan met een verwijzing naar de tekst zelf en de voetnoten.<br />
5. Een laatste en belangrijk aspect betreft de spiritualiteit, waarvoor in de vijftiger<br />
jaren een grote belangstelling bestond. Studiedagen werden aan dit thema gewijd<br />
en een eerste samenvattende beschrijving werd in 1953 uitgegeven. Sindsdien zijn<br />
vele bijdragen voor verder historisch onderzoek geleverd, die bijna alle in het tijdschrift<br />
,,Clairlieu" zijn opgenomen. Een handicap blijft dat wij tot nu toe over weinig<br />
bronnenmateriaal beschikken uit de eerste twee eeuwen van het bestaan van de<br />
Orde.<br />
RESUME<br />
G. Q. Reijners<br />
Dans ce texte de conference (que l'auteur a donnee aux Etats-Unis en mai 1987)<br />
vous trouverez un aperc,u des principales publications des 50 dernieres annees sur<br />
l'histoire des Croisiers. En l'espace d'une conference il n'etait pas possible de signaler<br />
toutes les publications , encore moins de les discuter ... de les evaluer. II fallait done<br />
faire une selection et une selection a toujours quelque chose de subjectif. Donner<br />
un resume de cet aperc.u n'est guere possible.<br />
L'auteur a examine cinq aspects de l'histoire de l'Ordre :<br />
1. L'origine des Croisiers. La publication et 1'etude des plus anciens textes et docu<br />
ments sur l'origine de l'Ordre ont suscite bon nombre de questions qui n'ont pas<br />
trouve de reponse satisfaisante jusqu'a main tenant. En outre il serait interessant<br />
d'examiner en quelle mesure on retrouve peut-etre les memes elements de ces recits<br />
parfois legendaires chez les autres Ordres de Croisiers.<br />
2. La publication des plus anciennes Constitutions en 1952 et 1'edition en 1969 des<br />
«Definitiones» des chapitres generaux de 1410 a 1786 ont fourni des elements precieux<br />
pour 1'etude de la Vie spirituelle de l'Ordre.
A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 115<br />
3. Mieux qu'il y a 50 ans, nous savons maintenant ce qui a ete conserve dans les<br />
bibliotheques publiques des manuscrits et documents des couvents dissous. Surtout<br />
les collections de Liege, de Cologne et de Dusseldorf sont importantes. Plusieurs de<br />
ces collections ont deja ete publiees.<br />
4. Des monographies aussi ont paru sur de nombreux couvents et personnages. On<br />
les trouvera facilement dans le texte et les notes ajoutees.<br />
5. Un dernier aspect important concerne la spiritualite... elle a suscite beaucoup<br />
d'interet dans les annees cinquante. On a consacre des journees d'etude a ce theme<br />
et les premieres syntheses ont ete publiees en 1953. Depuis cette epoque il y a eu<br />
toutes sortes d'etudes historiques dont on peut trouver la plupart dans notre periodique<br />
«Clairlieu». Pour les deux premiers siecles de l'histoire de l'Ordre, il y a tres<br />
peu de sources et c'est un handicap tres serieux.<br />
ZUSAMMENFASSUNG<br />
C. BRASSEUR<br />
In diesem Vortrag wird eine Obersicht gegeben iiber die wichtigsten Veroffentlichungen<br />
der letzten fiinf Jahrzehnte im Bereich der Ordensgeschichte.<br />
Im Rahmen eines Vortrags ist es nicht moglich alles, was in dieser Zeitspanne erschienen<br />
ist, zu erwahnen, geschweige zu besprechen. Es war deshalb notwendig eine<br />
Wahl zu treffen, und jede Wahl ist eine subjektive.<br />
Aufterdem ist es fast eine unmdgliche Aufgabe, eine derartige Obersicht zusammenzufassen.<br />
Fur diese Ubersicht sind funf Aspekte der Ordensgeschichte ausgewahlt:<br />
1. Die Ursprungsgeschichte: Die Herausgabe und das Studium der altesten Ursprungsgeschichten<br />
und der altesten Dokumente hat eine Anzahl kritischer Fragen<br />
aufgeworfen, die bisher noch nicht klar beantwortet sind. Es ware aufierdem interessant,<br />
zu untersuchen, inwiefern Bestandteile der legendarischen Ursprungsgeschichten<br />
auch bei anderen Kreuzherrenorden gefunden werden.<br />
2. Die Herausgabe der altesten Konstitutionen 1952 und der ,, Definitiones'' von<br />
den Generalkapiteln 1410 bis 1786 im Jahr 1969 hat sich als wichtiges Hilfsmittel<br />
beim Studium der Ordensspiritualitat erwiesen.<br />
3. Auch wissen wir jetzt viel genauer als vor funfzig Jahren, welche Manuskripte und<br />
Dokumente aus den aufgehobenen Klostern noch in offentlichen Bibliotheken verwahrt<br />
sind. Vor allem die Sammlungen in Liittich, Koln und Diisseldorf sind reichhaltig.<br />
Verschiedene wissentschaftliche Arbeiten dariiber sind schon veroffentlicht.<br />
4. Uber mehrere Kloster und Einzelpersonen sind historisch verantwortete Studien<br />
herausgegeben. Es moge geniigen, auf den Text des Vortrags selbst wie auf die Anmerkungen<br />
zu verweisen.<br />
5. Ein letzter und wichtiger Aspekt ist die Spiritualitat des Ordens, wofur viele Ordensbriider<br />
schon in den fiinfziger Jahren ein groszes Interesse gezeigt haben. Berichte<br />
von Tagungen iiber diese Thematik wurden abgefafit und 1953 wurde eine zusammenfassende<br />
Beschreibung der eigenen Spiritualitat herausgegeben. Seitdem sind<br />
in ,,Clairlieu" viele Beitrage zur Geschichte der Ordensspiritualitat aufgenommen.<br />
Eine ernste Behinderung ist jedoch, daft wir bis jetzt nur iiber sparliche Quellen verfugen<br />
fur die Spiritualitat in den ersten zwei Jahrhunderten der Ordensgeschichte.<br />
G. Q. Reijners
KRONIEK<br />
JAARVERGADERING <strong>CLAIRLIEU</strong> 1988. Te Maaseik op 16 maart. Aanwezig: Clem<br />
Brasseur, (voorzitter), Piet Winkelmolen, (penningmeester) en de leden Karel<br />
Cools, Roger Janssen, Joe Op de Kamp, Gerard Reijners, Wim Slangen, Donaat<br />
Snijders en Albert Zwart. Verontschuldigd: Dre Ramaekers, Theo van den Elsen en<br />
Gerard van Hoorn.<br />
- Secretaris: op verzoek van de voorzitter neemt Gerard Reijners de vacante post van<br />
secretaris over. Redactieteam: Dr. A. Ramaekers, Joe Op de Kamp en Roger Jans<br />
sen. Clem Brasseur fungeert als coordinator.<br />
- Overleden leden: De voorzitter herdenkt de leden van de groep ,,Clairlieu", die<br />
sinds de laatste vergadering (18 maart 1987) overleden zijn. Drs. Willem Sangers<br />
(72), die vooral in de aanvangsperiode van ,,Clairlieu" zeer actief was en meerdere<br />
bijdragen geleverd heeft. Later heeft hij zich vooral geworpen op de geschiedenis van<br />
Maaseik en de streekgeschiedenis. Hij heeft zeer veel verdiensten voor de stad Maa<br />
seik en voor de toenadering tussen de ,,beide Limburgen". Ook herdenkt de voor<br />
zitter Dr. Henri van Root/en (84). Al in 1936 had hij naar aanleiding van de zeven-<br />
honderdste sterfdag van Theodorus van Celles (1236) een tijds- en levensbeeld van<br />
de Ordesstichter gepubliceerd. Het probleem van de oorsprong van de Orde heeft<br />
hem niet meer losgelaten en komt direct of indirect in zijn andere werken over Or-<br />
desgeschiedenis terug.<br />
- Verslag 1987: het verslag van de jaarvergadering 1987 en het financieel verslag van<br />
de penningmeester worden goedgekeurd.<br />
- Publicaties 1987. Gerard Scbeerder schreef op verzoek van de Magister Generaal<br />
een artikel over ,,De reguliere kanunniken van de hi. Augustinus", bedoeld voor<br />
de. bestuursvergadering van het Generaal Bestuur. Mevr. N. Vermeulen (Groningen)<br />
schreef een doctoraal scriptie over de eigendommen van het klooster ,,ter Apel" en<br />
geefit ook een lijst van leden van het convent. Na omwerking is het geheel of gedeel-<br />
telijk wel geschikt voor publicatie in ,,Clairlieu". Er bestaat een mogelijkheid, aldus<br />
Piet Winkelmolen, dat we een copie krijgen van alle stukken in het archief van Gro<br />
ningen betreffende ons klooster ,, ter Apel''. Broeder Edgard Claes heeft een getypte<br />
cursus uitgegeven over ,, Miniatuur-schilderen". Dit werk is van meer algemene<br />
aard, niet beperkt tot miniaturen van Kruisherenhandschriften. Gerard Reijners<br />
schreef een artikel over ,, De geschiedenis van de Kruisspiritualiteit in onze Orde''.<br />
Dit artikel is in verband met het Symposium 1988 in Indonesia voor het Generalaat<br />
in het Nederlands en in het Engels verspreid. Voor nog andere publicaties ... zie<br />
deze kroniek.
KRONIEK 117<br />
- Clairlieu 1988. De voorzitter kan meedelen dat de samenstelling van het nummer<br />
ongeveer compleet is. Voor de ,,Kroniek" zijn nog bijdragen welkom tot eind april.<br />
- Clairlieu 1989. Voor deze jaargang is gepland: de bibliografie van Dr. H. van<br />
Rooijen (Roger Janssen). Verder een artikel van Dre Ramaekers over Magister Generaal<br />
Petrus Blavier (1648-1654). Waarschijnlijk ook het omgewerkte artikel van<br />
Mevr. N. Vermeulen over ,,ter Apel".<br />
- Varia. Onder deze rubriek wordt het ,,overige" samengevat. Cruciferana. De eerste<br />
serie 1934-1939 (nrs 1-17) die slechts in vier getypte exemplaren bestond, is door<br />
Fre Jagers opnieuw in offset uitgegeven. De ,,Nova series" bestaat in meerdere<br />
exemplaren. Ontbrekende nummers van deze series kunnen bij Piet Winkelmolen<br />
nabesteld worden.<br />
Aphosc. De ons bekende lijst (nrs 1-1200) blijkt niet de volledige lijst te zijn. Er be<br />
staat nog een aanvullende lijst met korte inhoudsopgave van de afzonderlijke num<br />
mers. Het gaat om stukken uit het Vaticaans Archief, uit de Nuntiatuur in Den<br />
Haag, het bisschoppelijk archief te 's Hertogenbosch en het Archief van ons Generalaat,<br />
allemaal 19e eeuw. Volgens Piet Winkelmolen is deze aanvullende lijst een<br />
verdere uitwerking van sommige nummers uit de eerste lijst.<br />
Crosier Heritage. Door het uitvallen van Myron Effing, de organisator en financier,<br />
is het momenteel een vraag of Crosier Heritage nog voortgezet wordt. Het werd tot<br />
nu toe gedragen door de activiteit van enkele confraters uit de Amerikaanse provincie<br />
en door leden van andere kanunnikenordes. De Provincie als geheel stond niet achter<br />
dit initiatief en gaf ook geen financiele steun. Er wordt een poging gedaan om alsnog<br />
de Provincie voor ,,Crosier Heritage", misschien met gewijzigd opzet, te inter-<br />
esseren.<br />
Archief-werkzaamheden: Piet Winkelmolen heeft het archief van het generalaat<br />
1840-1980 geordend en gei'nventariseerd. Er ontbreken echter de brieven van de huizen<br />
aan magister generaal Hollman uit de jaren 1922-1926. Ook heeft hij het archief<br />
van de Procuur in Rome van 1922-1982 geordend en gei'nventariseerd. Piet Winkel<br />
molen is bereid — na overleg met de magister generaal — een afschrift van deze inventarislijsten<br />
voor het archief van Clairlieu beschikbaar te stellen. Dit archief van<br />
Clairlieu bevindt zich in drie stalen kasten in het klooster te Achel.<br />
Nalatenschappen: De notities van L Heere over Ordesgeschiedenis bevinden zich<br />
momenteel in Amersfoort onder beheer van Piet Winkelmolen. De boeken van H.<br />
van Rooijen in verband met Ordesgeschiedenis heeft Piet W. uitgezocht en een lijst<br />
van doubletten opgemaakt. Die wordt de leden van Clairlieu toegezonden. Onder<br />
zijn nagelaten papieren zijn aantekeningen gevonden voor een vervolg op zijn boek<br />
over Ehrenstein en een lijst met namen van Kruisheren van London en Ehrenstein.<br />
De gegevens over Ehrenstein zijn nu in het bezit van Bernhard Leisenheimer.<br />
Historische Commissie \ Zoals bekend, is deze door een besluit van het generaal kapittel<br />
1985 in het leven geroepen om activiteiten i.v.m. de geschiedenis van onze<br />
Orde te initieren, te stimuleren en te coordineren en eventueel voorstellen dienaangaande<br />
bij het generaal bestuur in te dienen. De commissie bestaat nu uit: Clem.<br />
Brasseur, Jac. Remmerswaal en Gerard Reijners. In het afgelopen jaar heeft de com<br />
missie een samenvatting van de antwoorden op de gehouden enquete onder de respondenten<br />
verspreid. Op deze vergadering wordt een resumee uitgereikt van de vier<br />
voorstellen, die de commissie aan het generaal bestuur heeft voorgelegd en
118 KRONIEK<br />
waarop dit bestuur in zijn vergadering in Rome in September 1987 positief gerea-<br />
geerd heeft. Over de voorstellen 1 - 3 wil de commissie binnenkort opnieuw met het<br />
generaal bestuur in contact treden. Voor verdere suggesties houdt de commissie zich<br />
aanbevolen.<br />
Vergadering 1989: De volgende Clairlieu-vergadering is gepland op woensdag 15<br />
maart 1989, zo mogelijk in St. Agatha.<br />
Gerard REIJNERS<br />
Van de hand van W. SIMONS verscheen in de reeks ,, Verhandelingen van de Ko-<br />
ninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie,<br />
Klasse der Letteren, jaargang 49, 1987, nr. 121 ,,een belangrijke studie: ,,Staden<br />
apostolaat De vestiging van de bedelorden in het graafschap Vlaanderen (ca. 1225<br />
- ca. 1350). De hernieuwde belangstelling voor de Middeleeuwen heeft ook de kerk-<br />
historici niet onberoerd gelaten. Nieuwe inzichten, andere hypothesen, andere vra-<br />
gen ... treft men aan in de stroom van publicaties over de Kerk, het religieuze le-<br />
ven, de godsdienstigheid, de verhouding tussen Kerk en Staat, de Kruistochten, enz.<br />
In een eerste deel belicht W. Simons de bronnen en werken met betrekking tot<br />
de bedelorden. Deze status quaestionis van pakweg veertig bladzijden is werkelijk<br />
de moeite waard ! Van het tweede deel interesseert ons speciaal het eerste hoofdstuk,<br />
dat betrekking heeft op kenmerken en identifkatie van de bedelorden. Ook de<br />
kruisheren worden hier vermeld, nl. op pp. 60, 63, 65-66. Schrijver stipt aan dat het<br />
oorspronkelijk karakter van de kruisheren, ontstaan kort voor het midden van de<br />
13de eeuw in het Luikse, onderwerp is van discussie. Over de ontstaansgeschiede-<br />
nis zijn trouwens haast geen gegevens voorhanden. Dat de constituties van 1248 sterk<br />
afhankelijk waren van de dominicaanse wetgeving is niet zo uitzonderlijk... De be-<br />
oordeling wordt niet vereenvoudigd door de bijna gelijktijdige verschijning, over di<br />
verse delen van Europa, van groeperingen met eenzelfde of verwante benaming,<br />
waarover in de volgende eeuwen niets meer vernomen wordt. Het is mogelijk, al-<br />
dus Simons, dat de ,,Belgische kruisheren " oorspronkelijk eveneens een bedelor-<br />
deactiviteit aan de dag legden, misschien zelfs relaties onderhielden met groeperin<br />
gen met verwante benaming. Na 1274 proflleerden zij zich als reguliere kanunni-<br />
ken. In Vlaanderen braken de kruisheren nooit door. Simons wijst er verder op dat<br />
het klooster van Watten, dat door A. Van de Pasch en P. van den Bosch in Fran-<br />
krijk werd gesitueerd, in werkelijkheid in Wotton-under-Egde gelegen was, in het<br />
Engelse Gloucestershire (p. 66).<br />
R. JANSSEN<br />
NAMEN. Reeds eerder schreef A. VAN ASSELDONK over Keu/se Kruisherenhandschriften<br />
te Wenen in de National-Bibliothek {Clairlieu, 27, 1969, p. 47-64) en<br />
haalt E. PERSOONS aan, Handschriften uit kloosters in de Nederlanden en Wenen<br />
in Archiefen Bibliotheekwezen in Belgie, Brussel, 38, 1967, p. 59-107, ook voor<br />
hss. van andere Kruisherenkloosters aldaar, nl. uit Namen, Roermond, Brandenburg<br />
bij Aken en Doornik. Kultureel erfgoed van de Kruisbroeders uit een ver verleden!<br />
Evenals op de te Luik en Hoei gehouden tentoonstellingen in 1945 (zie Clairlieu,<br />
43, 1985, p. 78 en 79-82) blijkt dit eens te meer uit een tentoonstelling van hss en
KRONIEK 119<br />
inkunabelen in de Oostenrijkse National-Bibliothek van 21 mei tot 26 oktober 1987;<br />
D. Thoss, Flamische Buchmalerei. Handschriftenschdtze aus dem Burgunderreich,<br />
Graz, 1987. Daar prijkte nl. een hs van Namen uit 1483, op p. 78 van de catalo-<br />
gus beschreven, dat in 1799 van Brussel naar Wenen overging en in 1919 op de Na-<br />
tionalbibliothek kwam. De waarde en schoonheid van het hs (Thomas van Aquino.<br />
Commentaar op het derde boek der Sententiae), letter bastarda, blijkt uit de op p.<br />
79 van de catalogus afgedrukte eerste biz., met prachtige sierinitiaal, op p. 78 be<br />
schreven. Toch zijn meerdere gegevens hier, uiteraard trouwens, onvolledig, al<br />
mocht de naam van de scrip tor toch niet ontbreken. Kostbare aanvullingen stuurde<br />
ons Kruisheer Th. van de Elsen, genomen uit Fr. Unterkircher, Die datierten Hand<br />
schriften des Oestrr. Nationalbibliothek von 1501 bis 1600: Text (Katalog der da<br />
tierten Handschriften in lateinische schrift in Oesterreich, IV, 1) Wien, 1976, p.<br />
213-214 en Tafeln (IV,2), p. 481, afbeelding 595. Na papier, schriftspiegel en band<br />
(gerestaureerde ,, Orginaleinband mit Streicheisenlinien und Blindstempeln, schlies-<br />
sen entfernt", vervolgt hij met het Explicit van dit hs van 227 ff; daar volgt, na de<br />
titel: ,,Finitum, mediatum et inceptum (in zijn geheel geschreven) per quendam<br />
cruciferum, deo notum Feliciter et in maria virgine letanter circa annos domini mi-<br />
nores (jaartal waarvan het honderdtal is weggelaten) scilicet LXXXIII-um Sabbato<br />
post festum solemne venerabilis sacramenti corporis christi etc" (31 mei 1483). Door<br />
een andere hand werd toegevoegd: ,, Nota eodem anno fuit magna pestis in na-<br />
murco de qua obiit predictus frater iacobus de sail (vgl. Definities, p. 166; t<br />
1483-84) in augusto ipso die ypoliti martiris (13 aug.) etc. sepultus est in ambitu<br />
penes murum ecclesiae iuxta parentos suos. Anima eius vivat cum christo (fol. 222<br />
v. die door de auteur p. 481 als facsimile wordt weergegeven, als duidelijk voorbeeld<br />
van het schrift). Als eerste bezitter staat fol. 22 6r.: Illud volumen pertinet eccle-<br />
sie et conventui Fratrum cruciferorum In namarco". Verder de Familia-fidei-<br />
communis-bibl. te BrusseL. Let op de typische en vaak voorkomende uitdrukking bij<br />
de Kruisbroeders: ,,ecclesie et conventui", waar blijkbaar de nadruk ligt op de kerk<br />
waaraan het klooster verbonden was.<br />
A. Ramaekers<br />
HOHENBUSCH. KEULEN. OSTERBERG. Joachim VENNEBUSCH, Die theologi-<br />
schen Handschriften des Stadtarchivs Koln. Teil 4: Handschriften der Sammlung<br />
Wallraf (Mitteilungen aus dem Stadtarchiv von Koln. Sonderreihe: Die Handschrif<br />
ten desArchivs, Heft IV). Koln-Wien, In Komm. Bohlau 1986. XII, 264 5, 16 Taf.<br />
Joachim Vennebusch gaat onverdroten door met het beschrijven van de latijnse<br />
theologische handschriften van het stadsarchief van Keulen. In dit deel behandelt<br />
hij 121 handschriften van de ruim 500 nummers tellende collectie Wallraf (siglum<br />
W). Deze collectie stamt uit het gebied van de middeleeuwse Keulse kerkprovin-<br />
cie (daartoe behoren ook de bisdommen Luik en Utrecht) en van het aartsbisdom<br />
Trier. Veel handschriften behoorden eens aan de kloosterbibliotheken van de stad<br />
Keulen en omgeving; er zijn 36 handschriften bij van de Kartuizers. De collectie<br />
Wallraf bevat veel meer oudere handschriften dan de voormalige Gymnasialbibliot-<br />
hek; van de hier beschreven handschriften zijn er minstens 23 voor 1200 ontstaan.
120 KRONIEK<br />
Patristische, vroeg- en hoogscholastieke werken zijn talrijker vertegenwoordigd dan<br />
bij de theologische handschriften van de Gymnasialbibliothek (p. VII-X).<br />
De methode van beschrijven is enigszins gewijzigd. Handschriften van na 1300<br />
worden niet meer zo uitvoerig behandeld als voorheen. Bij de schriftsoorten werd<br />
de term ,,Notula" vervangen door ,,gotische Kursive" ; zo krijgen we binnen de<br />
gotische schriftsoorten: gotische minuscula, textera, gotische cursiva en bastarda. Het<br />
begrip bastarda werd ingeperkt ten gunste van de gotische cursiva; als bastarda<br />
,,zonder lussdn" wordt dat noordnederlandse en noordwestduitse schrift aangeduid<br />
dat duidelijk van de overige bastardae verschilt en dikwijls in de vijftiende eeuwse<br />
Keulse handschriften voorkomt (p. X-XI).<br />
De auteur geeft weer een zeer accurate beschrijving van de inhoud der handschrif<br />
ten. In de vorige drie delen (over de Gymnasialbibliothek) troffen we veel hand<br />
schriften aan uit de bibliotheek van het Kruisherenklooster te Keulen, in dit deel<br />
geen enkel. Toch hebben enkele handschriften van de Wallrafcollectie rechtstreeks<br />
verband met de Kruisheren.<br />
Handschrift W 88 (uit de bibliotheek van het Keulse Kartuizerklooster; autograaf<br />
van de Kartuizer Henricus de Dissen (de Osnabutgis), ca. 1473): Consolationes in<br />
Canticum Canticorum, pars IV; de praefatio is gericht tot de Kruisheren van Oster-<br />
berg (pro novis monachis). Hier blijkt dus weer, dat de Kruisheren in de vijftiende<br />
eeuw contacten onderhielden met de Kartuizers (p. 19-20).<br />
Handschrift W 210: Joannes Henricus Stephens o.s.c.: Tractatus duo de pecca-<br />
tis et de legibus. Fol. lr: ,,Tractatus ... dictati, conscript! ab Adolpho Josepho (bij-<br />
geschreven Adams) Beeck Wassenbergensi. Anno 1714". (p. 96).<br />
In Jos. HABETS, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond ..., I,<br />
Roermond 1875, p. 413 vond ik: AdolfJosef Beek, pastoor te Rathein 1768, land-<br />
deken van Wassenberg. Er blijken dus ook niet- Kruisheren de studiecursussen in<br />
Hohenbusch bijgewoond te hebben. Henricus Stephens verdedigde in 1709 theses<br />
in Hohenbusch (Bibliotheek Sint-Agatha, HO 232*: Theologia quam praeside P.<br />
Deo-dato Le Caen theologiae Lectore defendet P. Henricus Stephens ..., in conventu<br />
Altinemoris anno 1729 ... Leodii, typis Henrici Hoyoux, 32 pp.). Volgens HA St K,<br />
W 210, fol lr was hij in 1714 lector ordinarius (in Hohenbusch). Hij zou dit nog<br />
een twintig jaar lang blijven (A. VAN DE PASCH, Definities der generate kapitteh van<br />
de Orde van het H. Kruis 1410-1786, Brussel 1969 (verder aangeduid: Def), p.<br />
517, 520, 522, 524, 528, 530). Hij wordt vanaf 1723 vermeld als prior van Hohen<br />
busch (Hauptstaatsarchiv Diisseldorf, Urkunden ... Hohenbusch, Urk. 53/52 : 12<br />
juni 1723, H. Steinvars). Hij was 1727-1730, 1739-1741 tevens Vicaris-Generaal voor<br />
de Maasprovincie (Def., p. 524, 533; R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rheinlan-<br />
den, Bonn 1932, p. 69) en 1730-1733, 1736-1739 Definitor Ordinis (Def., p. 526,<br />
530). Daarna komen we hem niet meer tegen, tenzij ... ? Op de dodenlijst van het<br />
generaal kapittel van 1786, lopend van 1779 tot 1786 komt voor: R. D. Stephens<br />
Altinemoris {Def., p. 548 : zonder voornaam). A. van de Pasch stelt hem gelijk met<br />
de ons bekende Henricus Stephens; Joachim Vennebusch volgt hem hierin: t um<br />
1780/1785. Maar dan moet men aannemen, dat Henricus Stephens ongeveer 90 ja-<br />
ren oud geworden is en dat hem ca. 1741 iets is overkomen waardoor hij de laatste<br />
40 jaren van zijn leven uit de openbaarheid verdween. Ik denk bij de latere Stephens<br />
liever aan een andere Kruisheer van Hohenbusch.
KRONIEK 121<br />
Op de banden van W140 (uit het Keulse Kartuizerklooster: ca. 1410/1415) en<br />
van W 240 (eerst van Mag. Joh. Pollart, praepositus Arnhemensis; daarna in het<br />
Keulse Kartuizerklooster: ca. 1450/1455) komen losse stempels voor uit de boekbinderij<br />
van de Keulse Kruisheren (p. 57, 130).<br />
De registers van dit deel (p. 189-262) zijn weer meer verfijnd samengesteld. Tenslotte<br />
volgen nog 16 zorgvuldig geselecteerde en zeer fraai uitgevoerde facsimile's. Zo<br />
wordt de rijkdom van het Keulse stadsarchief langzaam maar zeker ontsloten.<br />
Th. Van den Elsen<br />
KEULEN, VENLO, St. AGATHA. In Nijmegen waren er, behalve de kloosters en<br />
begijnhoven in de I6e eeuw een twaalftal ,, geestelijke hoven" die dienden als<br />
gasten- en termijnhuizen en vanwaar rentmeesters ook de kloostergoederen in de<br />
stad en omtrek bestuurden; soms waren het refugiehuizen. Zowel de Kruisheren van<br />
Keulen als van Venlo en St. Agatha hadden zulk huis. Aldus L. Heere (t), Gee<br />
stelijke hoven van Kruisheren in Nijmegen en omgeving, in Numaga, 34, 1987, afl.<br />
1, p. 3-5. Hij beschrijft de ligging van deze huizen en enkele lotgevallen, maar gaat<br />
dan vooral in op het huis (de huizen) van het klooster St. Agatha, dat zijn toevlucht<br />
in moeilijke tijden liever in Gennep en Grave zocht dan in Nijmegen.<br />
A. RAMAEKERS<br />
MAASEIK. In een rijk gedocumenteerde brochure, 2 artikels in AKVS Schriften,<br />
1986, p. 53-68 en 1987, p. 18-37, belicht A. WlEERS, kruisheer te Maaseik, Mgr.<br />
Rutten, bisschop van Luik, en de Vlaamse beweging. Voor iemand van deze tijd, ja<br />
zelfs van vroegere generaties, lijken de hier beschreven daden en gewetensdwang van<br />
de kerkelijke hierarchie op de katholieke Vlamingen ongehoord en vaak ongelofelijk;<br />
zelfs die van de Vlaamse en ook Vlaamsgezinde Mgr. Rutten. Het verhaal over<br />
de wel of niet ondertekening door alle bisschoppen van de ,,Instructions collectives"<br />
van 1906 (het Nederlands is ongeschikt voor het Hoger Onderwijs) doet zelfs twijfelen<br />
aan de integriteit van Kardinaal Mercier, die anders toch terecht als geleerde,<br />
bisschop en deugdzaam man hoog geprezen wordt. Uiteraard moeten we ons hier<br />
beperken tot enkele raakpunten met de Orde. Kruisheer A. Wieers was nog 'n ver<br />
familielid van Mgr. Rutten (zijn grootvader was een neef langs moeders kant). Mgr.<br />
Rutten werd in 1841 te Geistingen geboren uit de grootste zouavenfamilie van het<br />
dorp (2 broers en 3 neven van Mgr. en 4 ooms van de vader van Alb. Wieers wa<br />
ren zouaven; vgl. ook DECKERS, De pauselijke zouaven van de kerkdorpen Kessenich,<br />
Kinrooi, Molenbeersel, Geistingen en Ophoven, 1977, bespreking Clairlieu,<br />
37, 1978, p. 173). Hij was de eerste priesterstudent van het na de Franse revolutie<br />
nieuw opgerichte H. Kruiscollege te Maaseik. De invloed van de leraren, alien Nederlanders,<br />
heeft hem de kennis van en liefde voor zijn moedertaal bijgebracht en<br />
heeft zeker bijgedragen tot zijn flamingantisme, evenaJs zijn aanvoelen dat het Franstalig<br />
onderwijs hem vervreemdde van zijn volk (p. 55-56). Van het Algemeen<br />
Vlaams Verbond met miniprogramma (1919), in Limburg al spoedig vervangen door<br />
het Katholiek Vlaams Verbond, toonde Mgr. Rutten zich een enthousiast voorstander;<br />
hij protesteerde in een brief aan Mgr. Broeckx tegen de anti-Vlaamse hetze (II,
122 KRONIEK<br />
p. 22). Typisch in dit verband is dat na een Davidsfondsvergadering te Maaseik op<br />
27-3-1919, collegeleerlingen van de Kniisheren zouden rondgaan om niet aanwezige<br />
leden voor het K.V.V. te laten tekenen en dat op 9 april twee rijkswachters in het<br />
klooster verschenen omdat zij (n.b. in een naamloze brief) beschuldigd waren mensen<br />
te doen tekenen op een lijst met ,, separistische plannen" (II, p. 34). De ook<br />
door Mgr. Rutten verboden A.K.V.S.-bonden konden alleen blijven bestaan in<br />
plaatsen waar geen seminaristen woonden, zoals te Maaseik, met de stille steun van<br />
enkele collegeleraars (A. Wieers was er lid van), al werd de gouwdag van 9-4-1931<br />
door directeur Huvenaars streng verboden (II, p. 31). Natuurlijk komt de vraag weer<br />
op naar het eerste Nederlandstalig college (nota p. 34). Neerpelt werd als eerste<br />
Vlaams bisschoppelijk college in 1910 opgericht, maar Maaseik was het eerste Ne<br />
derlandstalig college in Vlaanderen sinds 1909 (vgl. M. HANSON, Het kruisherencollege<br />
te Maaseik, het eerste vernederlandst college in Vlaams Belgie\ in Clairlieu,<br />
43, 1985). Toch leze men voor een beter begrip deze details in hun verband in deze<br />
boeiende brochure.<br />
A. RAMAEKERS<br />
MAASEIK. In de reeks Maaslandse Sprokkelingen, nova series, jg. 10, n° 1, verscheen<br />
van R. JANSSEN: Een mens voor mensen op de weg. In Memoriam Pater Willem<br />
Sangers, 18-01-1915 - 06-07-1987, 28 biz., geill. De mooi gekozen titel duidt<br />
reeds aan, dat het niet om een levensbeschrijving gaat maar echt om een ,,in me<br />
moriam", geschreven door een medewerker en vriend; een karakterschets met vele<br />
anecdoten, die de levende, humoristische ,,man van de beide Limburgen" nader<br />
tot ons brengt en hem doet kennen als veelzijdig werker, als vriend van de eenvoudigen<br />
(denk aan Siemkensheuvel), als overtuigd Kruisheer en als levensoptimist. R.<br />
Janssen vat zijn Groot-Limburgse activiteiten en zijn voordracht- en preektrant samen<br />
en vervolledigt zijn bibliografie van 1985-87. Een mooi pieteitsvol boekje; voor<br />
hen die ,,Willem" kenden 'n boekje voor 'n ,,lach en een traan".<br />
A. RAMAEKERS<br />
DIEST, Over het orgel van Diest en herstel ervan tot even na de komst van de<br />
Kniisheren te Diest in 1845 schreven we in Clairlieu, 42, 1984, p. 141. Over een latere<br />
restauratie vonden we in een schrijven van de archivaris van de abdij te Averbode<br />
van 14-11-1949 een aanvulling : ,,Martin Drijvers van Kortenaken (Diest), een<br />
broer van de beroemde Leonard Drijvers, heeft de orgels gebouwd van Kortenaken,<br />
Kersbeek en Iinckhout en het orgel der Kniisheren te Diest gerestaureerd (rond<br />
1874 tot 1886)".<br />
A. RAMAEKERS<br />
ROME. R.M.R. MUSKENS, Friezen, Franken, Nederlanders op bedevaart, voorstudie,<br />
voor overleg in Rome, Rome 1987, 312 biz., geill. Dit boek wil een samenvatting<br />
zijn over de historie van de Nederlandse katholieken in Rome (p. 9), die begint<br />
± 690 tot 1987, vaak boeiende lectuur, als wat meer uitgeweid wordt over grote<br />
figuren uit het nabije of verdere verleden (b.v. H. Schaepmann of Sasbout Vermeer,
KRONIEK 123<br />
P. Codde of T. de Cock); uiteraard vaak ook, vooral voor de latere periode, een<br />
saaie opsomming van namen. In elk geval een stevig documentatiewerk. We moe-<br />
ten ons hier beperken tot de gegevens over de Orde. Reeds op p. 66, bij het gid-<br />
sen van pelgrims, staat een passage met foto van Dr. P. Rutten, 50 jaar, gastheer van<br />
Nederlandse pelgrims in Rome (1928-78) die, evenals Mgr. Olaf Smit, op het gebied<br />
van gidsen ,,legendarisch geworden" was. Bij de studiecolleges komen meer-<br />
dere personen voor die in de geschiedenis van de Kruisheren 'n zekere rol speelden:<br />
J. E. Bogaers, de latere deken van Cuyk; de broers A. en M. Verhoeven uit Uden<br />
en H. J. Feye, later professoren te Leuven en vrienden van de Kruisheren (p. 130).<br />
De opening van de Kruisherenprocure in 1922, die in 1941 naar de San Giorgio in<br />
Velabro verhuisde, wordt p. 137 vermeld en bij de colleges van religieuzen de rec-<br />
toren A. van Asseldonk (1922-28), P. Rutten (1928-62), B. Bax (1962-68) en R.<br />
Stigter sinds 1985 (p. 177). In deel III over overleg te Rome wordt bij Vaticanum<br />
I Mgr. H. v.d. Wijmelenberg, magister-generaal van de Kruisheren vermeld (p.<br />
261), bij Vaticanum II Mgr. W. van Hees (p. 216), die evenals Mgr. Arntz respec-<br />
tievelijk op een foto van de bisschoppen uit Haarlem en uit den Bosch voorkomen<br />
(p. 214, 215). Op p. 236, bij de consultoren van de Rom. Congregaties, wordt wel<br />
P. Rutten genoemd als consultor van de Propaganda en van de Congregatie voor de<br />
Sacramenten, beide ,,van einde veertiger jaren tot 1977" (p. 236), niet A. van As<br />
seldonk die voor 1928 toch consultor van de Congregatie voor de Religieuzen was;<br />
p. 237 P. Rutten als lid van het secretariaat voor de Religieuzen tot voorbereiding<br />
van Vaticanum II en p. 240 bij de na het concilie opnieuw benoemde consultoren<br />
van de Propaganda en Congr. voor de Sacramenten. De Kruisheren worden verder<br />
vernoemd als een van de Ordes waarvan de Nederlandse generaal niet in Rome ver-<br />
bleef en als de enige Orde voor priesters, die lang een typische Nederlandse Orde<br />
was, zoal niet door een Nederlander (?), in Hoei bij Luik, gesticht (p. 258 en 260).<br />
Bij zulk boek is dit alles samen een te bewonderen volledigheid.<br />
A. RAMAEKERS<br />
TER APEL. Vanuit Ter Apel bereikte ons een concept-tekst van Ceeske Bakker.<br />
Daar is een project groeiend rond het nu nog bestaande Kruisherenklooster. Een in-<br />
teressante historische inleiding van 19 pag. noemt ons klooster ,,een voor Nederland<br />
uniek monument van het kloosterleven uit de late Middeleeuwen ... Sinds de der-<br />
tiger jaren worden de resten van het vroegere kloostercomplex goed geconserveerd<br />
en de noodzakelijke restauraties zijn op deskundige wijze uitgevoerd''. Het klooster<br />
evenals de kerk zijn toegankelijk voor bezoekers. Praktisch het hele jaar door wor<br />
den enkele zalen speciaal uitgebouwd tot tijdelijke tentoonstellingen die een maand<br />
of soms twee maanden ter plaatse blijven. Exposities van moderne kunst worden er<br />
regelmatig gehouden. Er is een reputatie op dit gebied opgebouwd. Naast die ex<br />
posities worden er in het klooster incidenteel ook concerten gegeven. Een derde fiinc-<br />
tie van het kloostergebouw wordt momenteel door een werkgroep van jongere<br />
museum-vrienden nader bestudeerd en overwogen: de permanente opstelling van<br />
een echt klooster-museum. Men onderzoekt de suggestie om hiervoor de oost-vleugel<br />
te gebruiken en het kloostermuseum te groeperen rond de huidige consistorie-kamer<br />
van de Nederlandse Hervormde Gemeente in Ter Apel. Ook de kerk en het hele
124 KRONIEK<br />
kloosterterrein zouden in dit nieuwe concept worden opgenomen en gerevaloriseerd.<br />
Talloze suggesties worden onderzocht.<br />
Die hernieuwde belangstelling voor Ter Apel vinden we ook terug bij een aantal<br />
studenten aan de Rijksuniversiteit van Groningen waar meerdere doctoraal scripties<br />
Middeleeuwse geschiedenis gestart zijn rond dit oude Kruisherenklooster. In een volgende<br />
jaargang zullen we misschien plaats inruimen voor bijdragen uit of rond die<br />
doctoraal scripties.<br />
Cl. Brasseur<br />
HOEI. Van juni 1987 tot September 1987 ging in het Provincial Documentatiecentrum<br />
Abdij Sint-Truiden de tentoonstelling Heraldiek en Boekbanden door. Daar<br />
lag als nr. 27 een boek met een blindgestempelde, bruine lederen band op houten<br />
bord van omstreeks 1505. Deze band bevat drie wapenschilden: het wapen van de<br />
kruisheren, de dubbele keizerlijke adelaar en het stadswapen van Hoei. In deze<br />
boekband werden twee boeken samengebonden. .In de catalogus staan zij op biz. 13<br />
als volgt beschreven : D. SALVIANI Massyliensis episcopi, De vero iudicio et providentia<br />
dei, ad S. Salonium Episcopu Vienensem libri VIII cura Io. AlEXANDRI Bras-<br />
sicani iureconsulti editi, ... ANTICIMENON lib. Ill in quibus quaestiones veteris ac<br />
novi Testamenti, de locis in speciem pugnantibus, incerto autore. Basileae, In of-<br />
ficina Frobeniana Mense augusto, anno MDXXX (1530); (6), 59, 44 fol.; drukkers-<br />
vignet op het titelblad en de laatste bladzijde. Het is samen gebonden met: Magni<br />
Aurelii CASSIODORI, Variarum libri XII item de anima liber unus, recens inventi, in<br />
lucem dati a Mariangelo ACCURSIO. «Augustae Vindelic, Ex aedibus Henrici Sili-<br />
cei Mense Maio» MDXXXIII (1533); «2», 328, «8» pp.; drukkersvignet op de<br />
laatste bladzijde. Het schutblad draagt het opschrift: Liber fraiu sancte Crucis Co<br />
vetus Hui/'en. diocesis Leodien. Cbparatus per ftrem (?) Matthid Hubenvu. Gruij-<br />
traden eiusde cbvetus sacerdoie atq(ue) suppriore Anno dhi 1567 ... (?). Voor Mat<br />
thias Hubenius, zie: Clairlieu, 1961, p. 165; 1976, p. 96.<br />
R. JANSSEN<br />
SPIRITUALITEIT. Bij de uitgeverij E. J. Brill-Leiden verscheen in 1986 van de<br />
hand van G. H. GERRITS, Inter timorem et spem. A study of the Theological<br />
Thought of Gerard Zerbolt ofZutphen (1367-1398), 332 p. Dit belangrijke werk<br />
over een van de eerste Moderne Devoten verscheen als aflevering 37 in de reeks<br />
,, Studies in Medieval and Reformation Thought''. Gerard Zerbolt van Zutphen<br />
schreef enkele werken, waarvan er twee een ruime verspreiding kenden in de late<br />
middeleeuwen: De Reformatione Virium Animae, en, De Spiritualibus Ascensionibus.<br />
Beide handleidingen voor het religieuze leven handelen over de theorie en<br />
de praxis van het spirituele leven. Schrijver stipt aan dat ze werden gebruikt door<br />
de Modeme Devoten, de Benedictijnen, de Karthuizers en de Kruisbroeders (p. 32).<br />
G. H. GERRITS baseert zich onder meer op de bevindingen van dr. P. VAN DEN<br />
BOSCH, Studien over de observance der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw (Clair<br />
lieu, jg. 26, 1968, ail. 1-2, 205 p.), en, De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters<br />
in de Nederlanden voor 1550 (in: Studies over het Boekenbezit en Boekengebruik<br />
in de Nederlanden voor 1600. Archief en Bibliotheekwezen in Belgie, speciaal num-
i. le Donfcn.<br />
f .Q,\feJte VUE DE LA VILLE DE LANNOY tiree de rouvraje de J.BLA5U 't%<br />
iiccB.... Amsteicedami, 1649; '■£' '
126 KRON1EK<br />
mer 11, Brussel, 1974, pp. 563-636). Het is bekend dat twee broers van Gerard Zerbolt<br />
van Zutphen kruisbroeders waren, nl. Helmicus Amoris (prior-generaal van<br />
1415 tot 1433) en Joannes Amoris. Inter timorem en spem is een belangrijk werk<br />
voor de geschiedenis van de spiritualiteit van de Kruisherenorde. Daarom is deze<br />
analyse en commentaar op het oeuvre van Gerard Zerbolt van Zutphen zeer welkom.<br />
Een bijkomend pluspunt vormt de wetenschappelijke degelijkheid, hanteerbaarheid<br />
en overzichtelijkheid van het werk van G. H. GERRITS. Daarom durven wij te stellen<br />
dat zij, die zich willen verdiepen in de spiritualiteit van de Kruisbroeders in de 15de<br />
eeuw, moeilijk aan dit werk kunnen voorbijgaan.<br />
R. JANSSEN<br />
LANNOY. La fete des Croisiers a Lannoy. Une delegation de Croisiers, les PP.<br />
Boly, Slangen et Mesters ainsi que trois novices se sont rendus a Lannoy (Nord de<br />
la France, pres de Lille) pour participer a la vingtieme «Fete des Croisiers*, les 13<br />
et 14 juin 1987. II s'agit d'une kermesse populaire, avec rejouissances et corteges,<br />
inauguree en 1967, pour rappeler le souvenir des Croisiers, reste vivant dans la petite<br />
ville.<br />
Le nom, la croix et la figure des Croisiers se retrouvent un peu partout, sur un<br />
vitrail de i'eglise (qui rassemble une communaute particulierement vivante), les verres<br />
de biere, les bannieres des commercants et dans les denominations d'une grande<br />
residence et du pare de la ville. On trouve le fondement de cette fete dans l'acte de<br />
fondation, date du 1 decembre 1474:<br />
«Jean, seigneur de Lannoy ... considerant sa fragilite, les tentations du diable,<br />
du monde et de sa chair, et sa faiblesse de pouvoir resister a celle-ci, sans<br />
la grace speciale de Dieu, son benoit createur, resout de fonder en sa ville de<br />
Lannoy, une eglise et un monastere de l'Ordre des Croisiers, renommes entre<br />
les autres ordres par leur tres bonne et sainte vie, afin que, par le moyen du<br />
service divin, qui par eux y sera celebre perpetuellement, ainsi que par le<br />
secours de leurs bonnes prieres, il puisse obtenir grace et misericorde de son<br />
benoit createur et redempteur».<br />
J. BOLY<br />
HOEI. In de Analecta Bollandiana, 103, 1985, pp. 305-351 publiceerde Ph. GEORGE<br />
,, Vies et Miracles de saint Domitien eveque de Tongres - Maastricht (535-549)".<br />
In Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, 57, 1986, afl. 3-4, p. 600 geeft W. Ver-<br />
BEKE daarop een korte bespreking. Daarin stelt hij dat de anonieme Vita prima van<br />
de heilige Domitianus is overgeleverd in drie handschriften. Een van die handschriften<br />
stamt uit de 15de eeuw, wordt bewaard in het Luikse Seminarie onder het nr.<br />
6 F XIII en komt van de kruisheren van Hoei. Het historisch bestaan van Domiti<br />
anus is zeker. De ver- heffing van zijn relieken greep plaats op 8 juni 1173, zes eeuwen<br />
na zijn overlijden. Domitianus trok van leer tegen ridders die renten schuldig<br />
waren aan de kerken van zijn bisdom. Ook predikte hij tegen de ,,valse christenen"<br />
of ketters. Hij overleed op 7 mei 539 in Maastricht en werd begraven in de O.-L.-<br />
Vrouwekerk van Hoei. Zie ook: R. De La HAYE, De bisschoppen van Maastricht.<br />
Stichting Historische Reeks Maastricht, 1985, pp. 40-41.<br />
R. JANSSEN
KRONIEK 127<br />
TER APEL. In het tijdschrift Groninger Kerken, jg. 3, 1986, pag. 73 ew. schrijft<br />
D. J. RONNER, godsdienstleraar aan het Hunzecollege te Groningen, over Overblijfselen<br />
van Middeleeuwse kloosters in Groningen. Na een korte inleiding gaat schr.<br />
uitvoerig in op het ontstaan van het kloosterwezen en kloosterleven. Zeer nauwkeurig<br />
beschrijft hij de bouw van het klooster Ter Apel. Het geheel is verlucht met di<br />
verse foto's en bevat een uitgebreide literatuurlijst. Dit artikel is een welkome aanvulling<br />
op de vele reeds bestaande literatuur over het Kruisherenklooster van Ter<br />
Apel.<br />
Piet WlNKELMOLEN<br />
Bij De Nieuwe Mijnstreek in Beek verscheen in het voorjaar van 1987 de vijfde<br />
vermeerderde en herwerkte uitgave van de brochure O.-L-V. Vrouw van Rust te<br />
Heppeneert. De schrijvers R. JANSSEN en W. SANGERS voegden een woordje algemene<br />
geschiedenis over Heppeneert toe. Ook werden enkele passages uit de vorige<br />
editie herschreven naar het lezerspubliek van de jaren tachtig toe. Tenslotte werd de<br />
reeds omvangrijke bibliografie aangevuld. Uit die bibliografie alleen reeds blijkt dat<br />
Heppeneert een grote uitstraling geniet in binnen- en buitenland. De illustraties,<br />
een aantal artistieke 'scraper-boards' waren het werk van Rene Simons uit Lanklaar<br />
(t 1973) en werden ook in de vorige editie gebruikt.<br />
Eveneens over Heppeneert verscheen in 1984 in de reeks ,,Maaslandse Sprokkelingen"<br />
van de hand van M. HENDRIKX- R. JANSSEN en W. SANGERS een brochure,<br />
getiteld O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert in oude afbeeldingen (jg. 7, april-mei<br />
1984, 44 p.). Na een korte inleiding over de geschiedenis van het bedevaartsoord<br />
Heppeneert, volgen een dertigtal bladzijden met afbeeldingen allerhande (litho's,<br />
pentekeningen, foto's, bidprentjes, ansichtkaarten ...). Een bijlage over pastoor<br />
Aloysius Froyen (1848-1907) en een selectieve bibliografie besluiten dit goed verzorgd<br />
documentair werkje.<br />
Cl. BRASSEUR<br />
MAASEIK. In 1980 publiceerde J. STEINMETZ een rondwandeling in de Kruisherenkerk<br />
van Maaseik (voor bespreking, zie Clairlieu, 1980, jg. 38, p. 120). Roger<br />
JANSSEN herwerkte deze rondwandeling in een brochure: ,,Rondwandeling in de<br />
Kruisherenkerk van Maaseik" (Maaseik, 1987, I6p., ill.). Daarin leest men achtereenvolgens<br />
over Theodorus van Celles, over de stichting en geschiedenis van het<br />
Maaseiker kruisherenklooster, over de bouwgeschiedenis van de kruisherenkerk en<br />
van het rococo-interieur. Deze brochure is een aangepaste en vermeerderde uitgave<br />
van die van 1980. Terecht wordt dan ook t J. STEINMETZ als mede-auteur vermeld.<br />
Cl. BRASSEUR<br />
ROERMOND. Een bijzonder interessant en belangrijk werk is het bij de uitgeverij<br />
Tabor-Brugge verschenen boek van dr. P.W.F.M. HAMANS, Geschiedenis van het seminarie<br />
van het eerste bisdom Roermond (1570-1813) (1986, 537 p.). De Kruisheren<br />
komen er verschillende malen in voor.
128 KRONIEK<br />
* Op p. 165 e.v. beschrijft Hamans de pogingen voor de dominicanen om zich in<br />
Roermond te vestigen in 1654. De stad stemde daarmee niet zonder meer in, o.m.<br />
wegens het reeds grote aantal aldaar aanwezige religieuzen. Op elke vijf huishou-<br />
dens was er in 1663 een priester in de stad (p. 167); in dat jaar telde het kmishe<br />
renklooster twintig personen.<br />
* Op 26 September 1792 werd het Koninklijk kollege (met pensionaat) officieel op-<br />
gericht met als principaal Christoffel Le Blanc. Het bisschoppelijk seminarie kreeg<br />
toen de opdracht het jezui'ten-kollege te verlaten, waarin het sinds 1790 zijn intrek<br />
had genomen. Er werd dan gedacht aan een verhuis naar het leegstaande karmeli-<br />
tessenklooster, waaraan voor 1500 kronen herstellingswerken dienden te geschieden.<br />
Dan werd gedacht aan het leegstaande kmisherenklooster. Dit laatste was op 15 mei<br />
1784 door Jozef II opgeheven. De herstellingswerken zouden hier 3000 kronen bedragen.<br />
Hamans beschrijft op de p. 306-310 de strijd voor het behoud van het se<br />
minarie in het jezuieten-kollege. Die strijd werd tenslotte verloren.<br />
* Op pp. 440-441 vermeldt schrijver Raymundus Schwartz die vanaf 1739 op zeer<br />
vele plaatsen filosofie, moraal en/of theologie doceerde. Bij de kruisheren in Maaseik<br />
doceerde hij theologie. Hij overleed in Bmgge op 27 augustus 1779.<br />
* Na 1775 studeerde van As, kanunnik van het H. Kruis in Venlo aan het seminarie<br />
(p. 444).<br />
* Johannes de Kleijn (dekenaat Nijmegen) liet zich op 15 oktober 1796 in het se<br />
minarie inschrijven. Daarvoor had hij 16 maanden in Uden gestudeerd. Toen het<br />
seminarie van Roermond naar Nijmegen verhuisde, zette hij daar zijn studies voort.<br />
Over hem wordt een testimonium bewaard van Beyer, die verklaart dat hij klaar is<br />
voor de subdiakenwijding. Op 6 juli 1797 richtten zijn ouders een wijdingsbrief voor<br />
hem op van 160 guldens Hollands geld. Na het voltooien van zijn studie werd hij<br />
deservitor in Appeltern en later kmisheer in St. Agatha (p. 474). Zie ook: Clairlieu,<br />
1949, p. 112; 1973, pp. 41, 42, 51.<br />
* Matthias Loosen uit Venlo, kmisheer, studeerde eveneens aan het seminarie. Hij<br />
was reeds priester toen hij op 6 augustus 1777 een theologie-thesis verdedigde bij<br />
Wilhelmus Coppens. Hij werd de eerste pastoor van Elle, dat tot 1782 deel uit-<br />
maakte van de parochie Ittervoort. Hij overleed op 28 September 1814. (p. 478). Zie<br />
ook: Clairlieu, 1950, p. 43.<br />
* Thomas Luytgens, frater van het kmisherenklooster van Roermond, studeerde in<br />
1748 aan het seminarie en werkte met Casimims Steintgens aan een thesis die bij<br />
Lambertus Ceulemans werd gemaakt. De verdediging van die thesis werd verboden<br />
door de bisschop omdat zij verder ging dan de leer van de Kerk (pp. 224, 479,<br />
496). Zie ook: Clairlieu, 1958, p. 228; I960, p. 100.<br />
R. JANSSEN<br />
MAASEIK. In ,,De Gouden Sleutel", het tijdschrift van de geschied- en heem-<br />
kundige kring van Elen, jg. 2, 1987, nr. 1, verzorgt R. DRIESSEN een bijdrage over<br />
De familie Van Walsden en Elen . Daarin beschrijft hij op p. 20 een geschil van<br />
pastoor Adam Van Walsden van Elen met kmisheer Augustinus Matthei, pastoor van<br />
Heppeneert. Matthei beweerde dat bepaalde percelen in de buurt van Nuchelen,<br />
tiendbaar waren onder Heppeneert. Van Walsden betwistte dit tussen 1687 en 1690.
KRONIEK 129<br />
Driessen beweert dat de oplossing van dit geschil niet meer achterhaald kan worden,<br />
al zijn er heel wat verklaringen bewaard van opgeroepen getuigen. Ook notaris<br />
Craens van Maaseik stelde in verband met deze onenigheid een akte op. Op p. 24<br />
handelt Driessen over de opvolger van Adam Van Walsden, nl. Lambertus Van<br />
Walsden, die op 23 januari 1964 wordt aangesteld tot rector van de kapel van Onze-<br />
Lieve-Vrouw van Rust. Schrijver geeft nadere uitleg over de rechten en plichten van<br />
dit beneficie ... Lambert Van Walsden blijft tot aan zijn dood het rectoraat van de<br />
Kapel uitoefenen, zelfs nadat deze samen met de Kapellerhof in 1706 door de kruisheren<br />
werd overgenomen. Lambert van Walsden bezat eveneens het beneficie van<br />
het altaar van St.- Catharinakerk in Bree. Ook was hij gedurende twintig jaar 'hebdomadaris'<br />
in de collegiale kerk van Maaseik. Daarna stapte hij over naar de collegiale<br />
kerk van de kanunnikessen te Thorn.<br />
R. JANSSEN<br />
MAASEIK. Joannes DAAMEN behandelt in Limburg, jg. 66, 1987, afl. 6, pp.<br />
205-210 de vraag: ,,/r het doek ,,De Aanbidding derHerders" in de parochiekerk<br />
van Dilsen, een geschenk van Michel baron de Rosen V1 Op biz. 208 lezen wij:<br />
,,Toen men in 1910 het totaal versleten altaar uit de oude kerk wou overbrengen<br />
naar de nieuwe kerk, viel het uiteen. Men is toen een altaar gaan lenen bij de Kruisheren<br />
te Maaseik om zich tijdelijk te helpen ".<br />
R. JANSSEN<br />
SPIRITUAUTEIT. E. Mulder, Hildegard een vrouwelijk genie in de late middeleeuwen.<br />
Amboboeken, Baarn, 1982, 143 p., ill. Hildegard van Bingen<br />
(1098-1179), een mystica die in 1227 heilig verklaard werd, werd in de Duitse<br />
kloosters van de Kruisbroeders voor de geestelijke oefeningen gelezen. Aan deze heilige,<br />
tevens abdis, zieneres, natuurkundige, arts, dichteres en componiste wijdde Etty<br />
Mulder een knappe monografie. Achtereenvolgens belicht zij Hildegard en haar biografen,<br />
Hildegard en haar tijd (de 12de eeuw), de Brieven van Hildegard (o.m.<br />
met Bernardus van Clairveaux en Wibert van Gembloux), Visioenen van kosmos en<br />
schepping, natuur- en geneeskundige beschouwingen, visioen op het einde der tijden,<br />
en enkele opmerkingen over de betekenis van woord en beeld bij Hildegard<br />
naar aanleiding van de Maximinus-sequens.<br />
Hildegard van Bingen noemde zichzelf de ,, bazuinklank van het levende licht".<br />
Etty Mulder wijst er terecht op dat de mystica Hildegard als persoon nog lang niet<br />
voldoende gekend is ! Niettemin heeft zij een prettig, vlot geschreven, wetenschappelijk<br />
verantwoord en leerrijk boekje geschreven over een wonderbaarlijk-geniale persoonlijkheid<br />
die de spiritualiteit van de kruisbroeders in Duitsland vanaf de 15de<br />
eeuw heeft beinvloed.<br />
R. JANSSEN<br />
HANNUT. In },Dao mostj get l'\ jg. 6, nr. 3-4, februari 1988, schenkt D. Snijders<br />
op pp. 135-142 aandacht aan kruisheer Mathieu Brouns van Kinrooi. Deze bekende<br />
,, letterkundige " overleed in Hannut in 1971, 65 jaar oud.
130 KRONIEK<br />
,,We wilden deze merkwaardige man nog eens voorstellen, aan de hand van wat een<br />
paar mensen die hem goed kenden bij zijn overlijden schreven en zeiden. Bij ons<br />
weten is er nook een ,,volledige bibliografie" van AL zijn geschriften tot stand gekomen.<br />
Het voornaamste wordt in de volgende bladzijden vermeld. Zo kan het nog<br />
een hulp zijn voor wie over Kinrooi zoekt ... De teksten verschenen indertijd in<br />
,,Cdlesiana", het ,,huisblad" van de kruisheren in Belgie (vandaar ook haast onbekend)".<br />
Dit schreef D. Snijders als inleiding op: ,, Een groot Kinrooienaar: Ma-<br />
thieu Brouns".<br />
Een grote moeilijkheid waarmee geschiedschrijvers steeds weer worden geconfronteerd<br />
is het gebrek een adequaat bronnenmateriaal. Kloosterarchieven kennen dit<br />
nadeel, dat biografische realia van een doorsnee conventuaal niet de moeite van het<br />
bewaren waard werden geacht, waardoor belangrijke grondstromingen van het<br />
kloosterleven niet meer rechtstreeks kunnen onderzocht worden. Wie de persoonlijke<br />
papieren van kloosterlingen niet bewaart, hypothekeert voor de toekomst elke<br />
peiling naar spiritualiteit, uitstraling, gemeenschapsleven, profiel en dies meer van<br />
een klooster in een welomschreven tijdspanne ... Het initiatief van kruisheer D. Snij<br />
ders kunnen wij dan ook alleen maar toejuichen.<br />
R. JANSSEN<br />
HET KASTEEL VAN VEVES, bij Celles-sur-Lesse, provincie Namen, naar ordestraditie<br />
het geboortehuis van onze stichter Theodorus van Celles werd sinds 1969<br />
door de huidige eigenaar graaf Christian de Liedekerke Beaufort prachtig gerestaureerd.<br />
In 1984 werd voor de B.R.T. een T.V.-reeks gemaakt over Willem van Oranje<br />
naar aanleiding van de 400-ste verjaardag van diens dood. Een aantal opnamen wer<br />
den gemaakt in dit kasteel van Veves.<br />
C. BRASSEUR<br />
AUSSTELLUNG IM KLOSTER BENTLAGE. Im Jahr 1978 ist das ehemalige<br />
Kreuzherrenkloster ,,Bentlage" mit umliegendem Gelande, das infolge der Sakularisation<br />
in Privatbesitz gelangt war, in den Besitz der Stadt Rheine (Westfalen)<br />
ubergegangen. Fur die Instandsetzung der Gebaude wurde ein Forderverein<br />
,, Kloster- Schloft-Bentlage'' gegriindet.<br />
Im Rahmen des 1150-jahrigen Stadtjubilaums hat der Lions-Club Rheine in Zusammenarbeit<br />
mit dem Fordenverein im Ostfliigel des alten Klosters eine Ausstellung<br />
iiber ,,Die Kreuzherren in Bentlage" veranstaltet.<br />
Diese Ausstellung wurde am Sonntag, dem 15. Mai 1988, offiziell eroffhet. Dabei<br />
waren die Kreuzherren vertreten durch Prior P. Winkelmolen (Amersfoort) und die<br />
Patres Th. v.d. Elsen und J.v. Duynhoven (St. Agatha).<br />
Nach den Begriifiungsworten durch den Prasidenten des Lions-Clubs, Herrn Jo<br />
achim Jacob, und den Biirgemeister der Stadt Rheine, Herrn Ludger Meier, hielt Dr.<br />
Hans-Ulrich Weifi (Bochum) ein Kurzreferat iiber ,,Die Kreuzherren in Bentlage".<br />
Dr. Weifi hat bekanntlich in Clairlieu 1963 seine Dissertation ,,Die Kreuzherren in<br />
Westfalen'' veroffentlicht.<br />
Nach diesem Vortrag wurde unter der sachkundigen Fuhrung von Frau Dr. Birgit<br />
Schulte ein Rundgang durch die Ausstellung gemacht. Zahlreiche wertvolle Ge-
Die Kreuzherren in Bentlage<br />
Das Kloster in der Geschichte der Stadt Rheine<br />
Ausstellung<br />
im Kloster/SchloG Bentlage (Ostfliigel)<br />
vom 15. Mai - 12. Juni 1988<br />
Prior Heinrich Georg OVERMANN, laatste Prior van Bentlage (1799-1803).
132 KRONIEK<br />
genstande aus dem ehemaligen Kloster waren da zusammengefuhrt. Sie waren als<br />
Leihgabe zur Verfugung gestellt u.a von der Stadt, der Kirchengemeinde St. Dionysius<br />
und dem Falkenhofmuseum in Rheine, vom Staatsarchiv Munster, von der<br />
Landesbilbiothek Oldenburg und von den Kreuzherrenklostern Uden und St. Agat<br />
ha (Niederlande).<br />
Auf 6 grofien Wandtafeln war die Geschichte des Ordens und des Klosters in-<br />
struktiv zusammengefafit.<br />
Aus dem Urkundenbereich gab es an Sehenswurdigkeiten u.a. die Originalurkun-<br />
devom 2. Marz 1437. Darin iiberlafit der Bischof von Miinster, Heinrich von Moers,<br />
die Kapelle der hi. Gertrud in Bentlage den Kreuzbriidern und erteilt ihnen die Erlaubnis,<br />
dort ein Kloster zu errichten. In einer zweiten Urkunde (ausgestellt war ein<br />
farbiges Groflfoto des Originals) bestatigt Papst Eugen IV am 24. April 1437 die-<br />
se Erlaubnis.<br />
Aus dem liturgischen Bereich waren zur Ansicht ausgestellt: das sog. Konventsbuch<br />
(Necrologium-Kalendarium-Martyrologium-Constitutiones) aus dem 15. Jh.<br />
mit spateren Erganzungen, weiter ein Kalendarium mit Constitutiones und Caeremoniale<br />
aus 1538 und ein gedrucktes Brevier aus 1512 mit vor und hinter den<br />
Druckseiten eingeschalteten Blattern in Handschrift.<br />
Aus dem sakralen Bereich war zu sehen: Ein kostbares Reliquienkreuz aus 1485<br />
mit zwei kreuzformig eingeordneten Holzspanen vom Kreuz Christi. Dieses Prachtstiick<br />
der Ausstellung wird auch erwahnt in der uns erhaltenen Bentlager Chronik:<br />
,,Ein kristallbesetztes Silberkreuz aus den Spenden frommer Leute fur die Kirche".<br />
Eine weitere Sehenswurdigkeit war ein vergoldeter Silberkelch mit dem Kreuzher-<br />
renkreuz aus der 2. Halfte des 15. Jhs.<br />
Natiirlich fehlten weder die originate Archivtruhe des Klosters mit den drei Schossern<br />
noch der Barockaltar aus der Klosterkirche, der als Altar der Schlofikapelle ge-<br />
dient hatte.<br />
Von den alten Sandsteinskulpturen waren u.a. zu sehen: die hi. Gertrud (c.<br />
1450), Patronin der Klosterkirche, 5 Apostelfiguren vom Lettner der Kirche (c.<br />
1500) und die hi. Anna Selbdritt (1687).<br />
Von den ausgestellten Olgemalden mochte ich nennen: Die hi. Odilia von einem<br />
Kreuzbruder verehrt (1658), das Portrat von Heinrich Georg Overmann (siehe III.),<br />
dem letzten Prior von Bentlage (1799-1803), und die Ansicht des Klosters (c. 1800)<br />
mit der 1828 abgebrochenen Kirche.<br />
Ein mit grofier Sorgfalt verfafiter, reich illustrierter Katalog der Ausstellung erlauterte<br />
die Exponate und bleibt auch nach der Ausstellung ein schones Andenken.<br />
In einem Faltblatt, das zum Mitnehmen auslag, wurde ein kurzer Uberblick iiber<br />
die Geschichte des Ordens gegeben.<br />
Die Kreuzherren sind alien Mitwirkenden an dieser Ausstellung, besonders dem<br />
Lions-Club Rheine und dem Forderverein zu Dank verpflichtet, die sich mit solch<br />
einer Begeisterung ihrer Aufgabe gewidmet haben.<br />
Diese Ausstellung war ein grofier Erfolg und zugleich eine postume Ehrung der<br />
Bentlager Kreuzherren. Durch diese Ausstellung im ehemaligen Kloster ist die Erinnerung<br />
an die Kreuzherren von Bentlage, die sich jahrhundertelang fur die Erhaltung<br />
des Glaubens in der Umgebung eingesetzt haben, bei vielen wieder aufs neue<br />
geweckt worden. _ _ _<br />
8 G. Q. REIJNERS
,,CL AIRLIIiU<br />
Venchi/nt<br />
,,/,,..- ,., pngeveer$0 biz. fwr nnm-mer<br />
... ofwei i wet 100 biz.<br />
- n/ii'i'/jI\ dub belt: jaarguny, ■■■■■ \<br />
ArtlkeU cv medciL ■ ■ ■ %.elievfmm (s-zenden iian<br />
C.'M.F, B >.sy£.<br />
Admif<br />
„:,. ting Clairlieu<br />
• ,.'■■/<br />
Ii - i->W Llama).<br />
- voor Ue-'devlmd I ■ ur Clairlieu<br />
Dan, :alam W<br />
IS - KG - Amenfourl<br />
ADRESSEN VAN DE MEDEW'ERKEKS ;<br />
DR. A. RAMAl'i ian Berchmam;, BcuUraat 7,<br />
B-3J90 Hatrmnt<br />
/i/V. G. RE1JNERS o:rft, }<br />
D- 5300 B&nn f<br />
DRS R. JA NSSEN o. .>. ■. . 't 15<br />
8-3000 Leuvca<br />
DRS C. BRAJSEtM '-■ •' ■• Pekerstmt S3<br />
B-M80 Maaseik