09.06.2013 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DES C.M.F iiK,\:,Shl!K<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

GEWIJD A AN DE<br />

GBSCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

I N II 0 U D<br />

In Memorum I Irs Willcm SfKigers Krnislieer . . . . p. 3<br />

DRS R. JANSSEN<br />

ChronologisciK Bibliografie Sangers ..... p. 9<br />

PR G.Q. RIDKERS<br />

Or Orckwliismricus Dr. Henri V-.i, Rooijen 6sc ... p. 13<br />

DR. A. RAMAEKERS<br />

llci iractaal ,,De conventualitate" van Prior fojjjinnes Spijdt van<br />

Maricnlrclr ( 1656-1676) . . . . . . jb<br />

DR G.Q. RliljNERS<br />

A Mirvrv i.i European Crosier Historiography in the last lilry steads p<br />

ZESENVEERTIGSTE<br />

JAARGANG<br />

19 8 8<br />

C I. A I R L [ED A C 11 li I.


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

ZESENVEERTIGSTE<br />

JAARGANG<br />

19 8 8<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> —ACHEL


IN MEMORIAM<br />

DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />

Geboren te Stevensweert (Ndl.) 18 januari 1915. Humaniora aan het<br />

H.-Kruiscollege te Maaseik 1928-1934. lngetreden bij de Kruisheren<br />

te Diest 27 aug. 1934. Professie te Diest 28 aug. 1935. Philosophie<br />

te Achel 1935-1937. Theologie te Diest 1937-1941. Priestergewijd te<br />

Leuven door Mgr. Carton de Wiart 25 aug. 1940. Licentiaat Geschiedenis<br />

Universiteit Leuven 1946. Benoemd voor Maaseik 27 aug. 1946.<br />

Leraar Geschiedenis tot 30 juni 1972.<br />

Stichter-voorzitter van de Culturele, Geschied- en Oudheidkundige<br />

Kring Maaseik vana/1947. Laureaat van de Juliana-Boudewijn-Prijs<br />

1966. Ridder in de Kroonorde (Belgie). Ridder in de Orde van<br />

Oranje-Nassau (Ndl.). Ereburger van Stevensweert. Drager van talloze<br />

andere onderscheidingen van kerkelijke, culturele en folkloristische<br />

verenigingen. Overleden te Maaseik op 6 juli 1987. Begraven te<br />

Heppeneert op 11 juli 87. Postuum: Ereburger van Maaseik.<br />

Cfr. Sangers heeft ons vorig jaar verrast door zijn plotse dood op<br />

6 juli 1987. Hij was 72 jaar. Het was eigenlijk niet te geloven. Dagelijks<br />

nog in voile activiteit ... gei'nteresseerd voor en bezig met talloze<br />

culturele, historische, folkloristische e.a. activiteiten.<br />

Van opleiding was hij historicus. Bijna 30 jaar stond hij in de klas<br />

waar hij zijn leerlingen op originele manier het vak geschiedenis doceerde.<br />

Doceren is eigenlijk niet het juiste woord ... hij maakte ze gewoon<br />

wild voor geschiedenis, zodat de studiemeesters in de studiezaal<br />

moesten ingrijpen tegen knapen die de ganse week met geschie<br />

denis bezig bleven.<br />

Meer dan 40 jaar geleden stichtte hij met enkele vrienden de Cul<br />

turele, Geschied- en Oudheidkundige Kring van Maaseik, een


4 IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />

van de meest actieve Kringen in Maaseik. Tot aan zijn dood was hij<br />

nog altijd de voorzitter ervan.<br />

Duizenden toeristen heeft hij door Maaseik gegidst. Toen hij 40<br />

jaar geleden als eerste met groepen toeristen door Maaseik begon te<br />

wandelen, werd er door sommigen wel eens spottend mee gelachen<br />

... Wat wil je in Maaseik toch met toeristen gaan beginnen ! De manier<br />

waarop hij aan die toeristen de historie van Maaseik overbracht,<br />

was ook soms voorwerp van kritiek ... Met zijn originele verhalen en<br />

fantasie deed hij af en toe de historische waarheid wel eens geweld<br />

aan ... maar wat hij de mensen wel overbracht, was dat ze zich gingen<br />

interesseren voor de historische schoonheid van grote en kleine<br />

monumenten ... dat ze die gingen respecteren, conserveren en restaureren<br />

... en dan is het misschien minder belangrijk of zo een gevel<br />

nu in 1662 of in 1682 werd gebouwd. Met zijn humor en fantasie<br />

wist hij de dingen zo te relativeren en de mensen te animeren dat het<br />

droog wetenschappelijk-historische op de achtergrond kon blijven.<br />

Intussen kreeg Maaseik, mede onder zijn impuls, een aantal musea<br />

die uniek zijn en groeide de V.V.V. uit tot een organisatie die het<br />

hele toeristisch seizoen met talloze mensen en talloze initiatieven<br />

Maaseik in de kijker plaatst.<br />

Het hele jaar door ook was Pater Sangers bezig met kleine en grote<br />

publicaties op allerhande terreinen. Zijn vriend Roger Janssen publiceerde<br />

in het tijdschrift ,, Limburg" zijn bibliografie die 18 biz.<br />

beslaat met om en nabij de 400 titels. (aug. 1987 p. 148-165)<br />

Heel bijzonder heeft hij zich altijd ingezet voor alles wat Limburg<br />

en de toenadering tussen de beide Limburgen betrof. Honderden<br />

conferenties, lezingen en debat-avonden heeft hij gegeven. Holland<br />

of Nederland, Belgie of Vlaanderen waren niet zo direct begrippen<br />

waar hij warm voor kon lopen. Maar van Limburg kon hij nooit ge-<br />

noeg krijgen. In dat kader kon men hem aanspreken voor de meest<br />

diverse activiteiten en initiatieven. Historische stoeten, Culturele<br />

avonden, de bonte wereld van het Carnavalsleven in Maas- en Rijn-<br />

land, de Limburgse Schutterijen, Dialect- en Voordrachttornooien,<br />

folkloristische en gastronomische ,, werkvergaderingen'', zitting nemen<br />

in jury's aan beide kanten van de Maas tot in het Duitse grens-<br />

land toe ... zijn agenda stond er barstensvol van.<br />

Een onderwerp dat hem bijzonder aan het hart lag bij zijn talrijke<br />

conferentie-avonden was ,, Siemkensheuvel''. Vanuit zijn sociale en<br />

pastorale bewogenheid was hij 30 jaar geleden begonnen met de uit-


IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER 5<br />

bouw van een Woonwagen-centrum. Als eerste in Limburg ... helemaal<br />

gegroeid uit zijn initiatief en eindeloze bedelacties ... met de<br />

hulp van talrijke vrienden en relaties ... kwam er de aanleg van een<br />

25-tal standplaatsen met eigen accommodatie, met klaslokalen, een<br />

kapel en ontmoetingscentrum, een jeugdclub, een vrouwenbond en<br />

een vriendenkring ... het werd zijn levenswerk.<br />

Pater Sangers was erbij toen op 26 aug. 1941 onze Kring ^lairlieu"<br />

in Hannut zijn eerste vergadering hield. In de verslagenbundels<br />

staan ze vermeld: C. Van Mechelen, E. Fontaine, Dr. A. van<br />

Asseldonk, M. Hoeven, Th. Paumen, A. Lantin, M. Colson, W. San<br />

gers waren de ,, Stichters''.<br />

Hij heeft in ons tijdschrift gepubliceerd. In de 46 jaargangen komen<br />

zijn naam en zijn bijdragen op een 70-tal plaatsen voor. Voor<br />

iemand met zo een druk bezette agenda was er niet zoveel ruimte<br />

voor uitgebreid wetenschappelijk werk in Clairlieu. Trouwens hij<br />

hield meer van het populair benaderen van geschiedenis. Roger Janssen<br />

maakte de hierna volgende bibliografie, geselecteerd rond het<br />

thema: over en rond de Kruisheren.<br />

Op zaterdag 11 juli 87 had in de hoofdkerk van Maaseik de uitvaart<br />

plaats. Een uitvaart met zoveel volk en met een zo gevarieerd<br />

publiek is er in Maaseik wel nooit geweest. Uit de homilie van Prior<br />

Kreuwels enkele fragmenten.<br />

Pater Sangers laat op velerlei gebied een grote leemte achter. Zijn<br />

levensmodel is onnavolgbaar maar zijn levenshouding bergt waarden<br />

in zich die gelden voor iedereen en voor altijd. We hebben in de<br />

laatste week veel over hem gesproken ; er werd heel wat over hem ge<br />

publiceerd in dag- en weekbladen, aan de radio, in speciale edities<br />

van verenigingen. De reacties uit beide Limburgen zijn overweldigend.<br />

Het is alsof we zijn leven willen vasthouden en toch, we weten<br />

het: het is voorbij. Maar het geloof waarin we hier samen zijn, dat<br />

geloof dat ook het zijne was en dat hij op gans eigen wijze zijn hele<br />

leven als priesterkloosterling heeft uitgedragen en voorgeleefd in<br />

woord en daad, dat geloof zegt ons wel dat deze mens niet vergeefs<br />

geleefd heeft en dat hij nog leeft door de dood heen.<br />

Maar als wij nu, na bijna een week, afscheid nemen en spreken<br />

over deze veelzijdige en merkwaardige man, over deze originele maar<br />

zeer evangelisch bewogen confrater-kruisheer, over deze voor iedereen<br />

toegankelijke en beschikbare vriend, dan gaan we ons — als we zien<br />

hoe plots een rijk en vruchtbaar leven wordt afgebroken — onwille-


IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER<br />

keurig de vraag stellen: waar gaat het nu uiteindelijk om in het le<br />

ven van een mens.<br />

De waardenschaal van het evangelie is anders dan de waardenschaal<br />

die gewoonlijk door ons mensen gehanteerd wordt.<br />

Ik vermoed dat u het met mij eens bent dat wij tegen deze achtergrond<br />

met ere afscheid mogen nemen van Willem Sangers. In de<br />

vroege maandagmorgen, zal Hij de stem van de Heer gehoord hebben<br />

die zei: ,,Kom Willem, het is genoeg geweest", want zo ging<br />

pater Sangers om met zijn Heer.<br />

En tot zijn verwondering zal hij gehoord hebben:<br />

,,Ik was degene voor wie je altijd klaar stond.<br />

Ik was degene die nooit vergeefs een beroep op jou deed.<br />

Ik was degene voor wie je altijd tijd en een bemoedigend woord over<br />

had.<br />

Ik had honger, ik had dorst, ik was degene voor wie je deed<br />

wat niemand weet, wat niemand gezien heeft heb Ik gezien en<br />

waar geen woorden voor waren heb Ik gehoord, kom binnen in mijn<br />

vreugde".<br />

Pater Sangers had veel talenten, hij heeft hard gewerkt en hij heeft<br />

ontzettend veel gerealiseerd maar hij deed het voor anderen en hij<br />

deed het voor de armen die honger hadden, die ziek waren of naakt<br />

en waar Chrisms zich mee identificeert in het evangelie.<br />

Pater Sangers ondekte de honger van mensen, die genoeg te eten<br />

hadden en voldoende geld, maar die nood hadden aan warmte en<br />

begrip, die naakt waren omdat ze zich door iedereen verlaten en ver-<br />

stoten voelden, zij vonden bij hem ruimte, hij stond open voor ieder<br />

een, hij wist te luisteren en te waarderen.<br />

Mensen die zich onbemind en ongewenst, eenzaam of verlaten<br />

voelden, die het geloof en de hoop in het leven verloren hadden, die<br />

niet meer konden glimlachen, zij konden bij hem terecht en hij heeft<br />

ze bezocht zoals Jezus in het evangelie verhaalt.<br />

Pater Sangers gaf die mensen weer moed en vertrouwen doordat hij<br />

ze in hun waarde liet en bevestigde in hun reele menselijke mogelijk-<br />

heden en steeds het goede en positieve wist te benadrukken waaruit<br />

ze weer moed en vertrouwen putten.<br />

Hij trad de mensen tegemoet met een bevrijdende spontanei'teit,<br />

met menselijke eenvoud, met aanstekelijke vreugde en een volgehou-<br />

den dienstbaarheid. Hij was ook een wijs man. Een wijs man weet te<br />

relativeren en dit heeft ook alles te maken met humor, het relative-<br />

ren van zichzelf en van de dingen. Zijn humor is spreekwoordelijk ge-<br />

worden en hij kon niet anders dan geestig zijn. Dit was ook de bron<br />

van zijn onverwoestbaar optimisme dat ook aanstekelijk werkte.


IN MEMORIAM DRS WILLEM SANGERS KRUISHEER 7<br />

Niets menselijks was hem vreemd, waardoor hij zo kon meevoelen<br />

en meeleven met anderen. Daardoor ontstond vertrouwen, men<br />

voelde hoe dicht hij bij u stond en men voelde zich begrepen.<br />

Hij genoot van het leven en de ontmoeting met mensen deed hem<br />

goed. Hij was mild, attent, ja hij was een heel bijzonder mens. Zijn<br />

guile lach, zijn warme stem, zijn hartelijke gastvrijheid, zijn interesse<br />

voor alle mensen, zijn persoonlijke betrokkenheid bij elke menselijke<br />

vreugde en elk menselijk leed, zijn grenzeloos vertrouwen in de men<br />

selijke goedheid — ook al werd hij er ooit in teleur gesteld, dit alles<br />

was de achtergrond van waaruit hij de kunst verstond om het leven<br />

te vieren, altijd weer uiteindelijk de zonnezijde te zien en het leven<br />

tot een feest te maken van hartelijkheid en goedheid voor iedereen.<br />

Iedereen voelde en noemde zich dan ook een vriend van Pater San<br />

gers.<br />

In het leven van confrater Sangers was er een constante waar, in al<br />

zijn activiteiten en in al zijn functies, alles om draaide ... en dat was<br />

de mens, dat waren de noden van die mens, dat was zijn open staan<br />

voor alle mensen. Het was de grote drijfveer van zijn leven en werk.<br />

Vanuit zijn evangelische bewogenheid voor jong en oud, voor intel-<br />

lectuelen en ongeletterden, voor rijken en armen, voor heiligen en<br />

zondaars steeds klaar staan om ieder met zijn noden, met zijn hon-<br />

ger of zijn naaktheid te helpen.<br />

Pater Sangers werd te Heppeneert begraven op 11 juli 87. In de<br />

weken en maanden daarna zijn er op verschillende plaatsen huldigin-<br />

gen en herdenkingen geweest, want hij was lid of medewerker, stich-<br />

ter of moderator van wel tientallen verenigingen of organisaties. De<br />

B.R.T. 2, de R.O.2. en de plaatselijke radio V.A.M. verzorgden<br />

klankbeelden over hun medewerker. In Maaseik werd het initiatief<br />

genomen een Pater Sangers-Prijs voor Limburgensia te stichten (twee-<br />

jaarlijkse bekroning van publicaties over Limburgse kunst, cultuur en<br />

historie) en men overweegt de oprichting van een Pater Sangers-<br />

Documentatiecentrum.<br />

Op zijn kamer in Maaseik, op de binnenkant van zijn deur, hing<br />

en hangt nog deze betekenisvolle tekst ... als een getuigenis van zijn<br />

Limburgs ideaal: ,, 1989, dat het 150jaar uiteenrukken van dit ge-<br />

zegende land aan de Maas gedenkt, is in mijn ogen althans geen ju-<br />

beljaar ... maar een jaar om 365 dagen te huilen ''.<br />

C. Brasseur


BIBLIOGRAFIE WILLEM SANGERS (1915 - 1987)<br />

In deze bibliografie beperken wij ons tot de publicaties van Willem<br />

Sangers over de Orde van het H. Kruis. Voor een volledige bibliogra<br />

fie verwijzen wij naar R. JANSSEN, Gesigneerd Pater Sangers. Cultuur-<br />

dragers van het Maasland, 1, 1981, pp. 66-102 ; R. JANSSEN, Pater<br />

Sangers op losse schroeven. Maastricht, Crouzen, 1984, pp. 10-11 ;<br />

R. JANSSEN, Bibliografie W. Sangers o.s.c. in: Iimburg, jg. 66, 1987,<br />

afl. 4, pp. 148-165.<br />

1: Programma van de feestlijkheden ten voordele van de missie van Kruis-<br />

heer R. Linmans te Apt. Hasselt, 1934.<br />

2: Mgr. Blessing op den IJveraarsdag te Diest. in: Zegepraal des Kruises,<br />

1938, pp. 14-15.<br />

3: Zijn kiekjes uit het negerleven. in: Zegepraal des Kruises, 1938, pp.<br />

189-190.<br />

4: Kan ikpriester worden ? in: Zegepraal des Kruises, 1938, pp. 240-242.<br />

5 : De jeugdvan Father EduardDaems. in: Zegepraal des Kruises, 1938,<br />

pp. 73-76.<br />

6: Father Eduard Daems uit Schaffen, missionaris in Wisconsin, in: Ze<br />

gepraal des Kruises, 1938, pp. 97-104.<br />

7: Father Eduard Daems, mislukte pogingen tot de stichting van de<br />

Kruisherenorde in de Verenigde Staten. in: Zegepraal des Kruises,<br />

1939, pp. 125-130.<br />

8: Father Eduard Daems, Kruisheer, de Vader van de kolonisten in Wi<br />

sconsin, 1826-1879. Leuven, Xaveria-reeks, 1939, 32 p.<br />

9: Father Eduard Daems, de grote missionaris. in : Zegepraal des Krui<br />

ses, 1939, pp. 146-149.<br />

10: Father Eduard Daems stierf voor zijn volk. in : Zegepraal des Kruises,<br />

1939, pp. 169-172.<br />

11: Ik bad op het grafvan Father Daems. in: Zegepraal des Kruises, 1939,<br />

pp. 207-212.


10 BIBLIOGRAFIE W1LLEM SANGERS (1915-1987)<br />

12: O.-L-Vrouw van Rust en de Kruisheren. in: Zegepraal des Kruises,<br />

1940-1941, pp. 231-236: 1941-1942, pp. 13-16, 62-66.<br />

13: Het romantische in het missie-ideaal. in: Zegepraal des Kruises 1940<br />

pp. 169-172.<br />

14: Opdat de Missieactie in die landen bloeie ! in: Zegepraal des Kruises<br />

1940, pp. 85-87.<br />

15: Naar een dieper inzicht in de missie-actie. in : Zegepraal des Kruises<br />

1940, pp. 31-33.<br />

16: In memoriam Mgr. W. van Dinter. in: Zegepraal des Kruises, 1940<br />

pp. 4-8.<br />

17: Vader Theodorus van Celles, een groot Mariavereerder . in: Zegepraal<br />

des Kruises, 1941, pp. 179-189.<br />

18: Voor de opvoeding der Afrikaanse schooljeugd. in: Zegepraal des Krui<br />

ses, 1944, p. 28-29.<br />

19: De Kruisheren te Diest, 1845-1945. Diest, Lichtland, 1945, 236 p. (samen<br />

met G. VAN DER LINDEN ; woord vooraf door dr. J. GESSLER).<br />

20: E.H. Sygbrandus Drost. in: Clairlieu, 1945, jg. 3, pp. 61-62.<br />

21: In memoriam Kruisheer Sygbrandus Drost. in : Limburg, 1946-1947,<br />

jg. 26, pp. 159-160.<br />

22: Onze-Lieve-Vrouw van Rust te Heppeneert. Diest, Lichtland, 1947, 80<br />

P-<br />

23: De oudste constitutes der Kruisherenorde. in : Miscellanea L. van der<br />

Essen, Leuven, 1947, pp. 315-327.<br />

24: Predikbroeders- Kruisbroeders. in: Miscellanea Gessleriana. Antwerpen,<br />

1948, pp. 1089-1095.<br />

25: Op zoek naar een kostbare codex, in: Clairlieu, jg. 8, 1950, pp. 94-96.<br />

26: De Kruisherenkerk te Maaseik werd herschilderd. in: De Schakel,<br />

1951, pp. 1-3.<br />

27: (Restauratie van schilderijen) in: Clairlieu, jg. 9, 1951, p. 81.<br />

28: Honderdjaar Kromstaf in de Kruisheren-orde. in : Echter Weekblad,<br />

25 april 1953.<br />

29: Kruisbroedersweg te Roermond. in: Clairlieu, jg. 11, 1953, p. 90.<br />

30: Onze Lieve Vrouw van Rust. Diest, Lichtland, 1954, 2de uitgave, 80 p.<br />

31: De latijnse school te Maaseik. in: De Kruisheren te Maaseik. Diest,<br />

Lichtland, 1955, pp. 81-112.<br />

32: Onze-Lieve-Vrouw van Rust, in: Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik,<br />

1957-1959, passim.<br />

33: Oorsprong van het Heppeneerter Wonderbeeldje. in: Mariaklokje uit<br />

Heppeneert, januari 1957, nr. 1, p. 1.<br />

34: Het wonderbeeldje van Elen verhuisde naar Heppeneert. in: Maria<br />

klokje uit Heppeneert, april 1957, nr. 2.


BIBLIOGRAFIE WILLEM SANGERS (1915-1987) 11<br />

35: Onze Lieve Vrouw van Rust, Heppeneert. in : Nieuwsblaadje Siemkensheuvel,<br />

I960, jg. 2, pp. 18-19.<br />

36: Onze-Lieve-Vrouw van Rust. Diest, 1961, 3de uitgave.<br />

37: Een heiligschennende diefstalin de Kruisherenkerk te Maaseik (1855).<br />

in: Vox, 1962, pp. 1-2.<br />

38: Siemkensheuvelin woorden beeld. in: Foorleven, 1962, jg. 17, nr. 11,<br />

pp. 238-239-<br />

39: Ons volkje te Siemkensheuvel. in: Foorleven, 1963, jg. 17, nr. 12, pp.<br />

260-262.<br />

40: De school te Siemkensheuvel. in: Foorleven, 1963, jg. 18, pp. 70-72.<br />

41: Prior-Gielen-straat te Ohe'en Laak. in: Clairlieu, 1964, p. 142.<br />

42: Herinneringen aan het kruisherenklooster Schwarzenbroich. in: Clair<br />

lieu, jg. 21, 1964, p. 144.<br />

43: Woonwagenkamp Siemkensheuvel. in: Promino, 1967, nr. 1, pp.<br />

73-76.<br />

44: (Martinus Paulissen, prior van de kruisheren van Maastricht, in 1628<br />

gevangen gezet). in: Clairlieu, jg. 27, 1969, pp. 100-101.<br />

45: Siemkensheuvel- Maaseik. in: De Woonwagen, 1971, nr. 1, p. 6.<br />

46: Woonwagenwerk ter discussie. in: Limburg Vandaag, april 1970, pp.<br />

39-41.<br />

47: KruisheerMarcelColson overleden. in: De Maaseikenaar, 1972, jg. 3,<br />

nr. 2, p. 40.<br />

48: (Meubelboutique ,,De Kruisheren " in Roermond). in: Clairlieu, jg.<br />

32, 1974, p. 105.<br />

49: O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert. Maaseik, 1974, 4de vermeer<br />

derde uitgave, ill.<br />

50: Kruisheer Gielen. in: De Stevensbode, 1977, jg. 2.<br />

51: 20 jaar woonwagenwerk Siemkensheuvel. Maaseik, 2 delen (woord<br />

vooraf door dr. L. ROPPE).<br />

52: Een waardevolle kruisherenmonstrans te Wessem. in : Maaseiker kunstschatten<br />

in den vreemde. in: De Maaseikenaar, jg. 21, 1981, afl. 2,<br />

pp. 13-16.<br />

53: Het onderwijs der Maaseiker Kruisheren tijdens het Ancien Regime.<br />

in: R. JANSSEN, Vijfhonderd jaar Kruisheren te Maaseik. Een profieltekening,<br />

1982, pp. 50-60.<br />

54: Getuigenissen over Ko Steinmetz, Kruisheer, 1919-1983 . Maaseik,<br />

1983, 32 p., ill.<br />

55 : O.-L.-Vrouw van Rust te Heppeneert in oude afbeeldingen. Maaseik,<br />

1984, 44 p. (in samenwerking met M. Hendrickx en R. JANSSEN).<br />

56: O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert. 5de vermeerderde uitgave. Beek,<br />

1987, 28 p. (in samenwerking met R. JANSSEN).<br />

R. JANSSEN, o.s.c.


DRS W. SANGERS KRUISHEER MAASEIK<br />

(1915-1987)


DR. H. VAN ROOIJEN KRUISHEER AMERSFOORT<br />

(1902-1987)


DE ORDESHISTORICUS<br />

DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

Geboren te Utrecht 22 December 1902. Leerling aan het college<br />

van het H. Kruis te Uden 1915-1920. Noviciaat 1920-1921. Eerste<br />

professie 28 Augustus 1921. Studie philosophie 1921-1923. Studie<br />

theologie 1923-1925 te St. Agatha, 1925-1928 te Rome. Priesterwijding<br />

14 September 1926. Doctoraat theologie te Rome 24]uni 1928.<br />

Conventuaal te Uden en leraar aan het college 1928-1931. Conventuaal<br />

te Zoeterwoude en docent kerk- en ordesgeschiedenis en ge<br />

schiedenis van de philosophie 1931-1939. Docent katholieke theolo<br />

gie aan de Technische Hogeschool te Delft 1935-1943. Moderator van<br />

de katholieke studentenvereniging aan de Rijksuniversiteit te Leiden<br />

1939-1958. Docent katholieke theologie aan de Rijksuniversiteit te<br />

Leiden 1943-1958. Regens studiorum en docent historische theologie<br />

en kerkgeschiedenis te St. Agatha 1958-1959. Conventuaal te Amersfoort<br />

1959-1987. Gouden professiejubileum 1971. Overleden te<br />

Amersfoort 9 November 1987.<br />

Op 9 November 1987 stierf onverwacht in de gezegende ouderdom<br />

van bijna 85 jaar Dr. Henricus Leo Maria van Rooijen. In hem verloor<br />

de Orde van het H. Kruis een veelzijdig begaafd medebroeder<br />

en een Kruisheer in ,,hart en nieren". Henri van Rooijen werd in<br />

Utrecht, de bisschopsstad van St. Willibrord, geboren op 22 Decem<br />

ber 1902. Zijn ouders waren hardwerkende zakenmensen. Het huiselijk<br />

milieu was door en door katholiek. Van de vijf kinderen die in<br />

leven bleven, zijn er vier in het klooster gegaan: de drie dochters en<br />

onze Henri. In het gezin bestond ook belangstelling voor studie, voor<br />

muziek en graphische kunsten. In een dagboek over zijn kinderjaren,<br />

dat na zijn dood gevonden werd, vertelt Henri dat hij al op de lagere<br />

school veel belangstelling had voor geschiedenis en goed was in het


14 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

schrijven van opstellen. Deze aanleg heeft hij in later jaren sterk ont-<br />

wikkeld.<br />

Uit zijn studententijd in Uden zijn mij geen bijzonderheden be-<br />

kend. In die jaren was prior A. van Mil directeur van het college van<br />

het H. Kruis. Van hem is bekend dat zijn persoonlijkheid op vele<br />

studenten een diepe indruk maakte. Hoe het ook zij, de Kruisheren<br />

trokken Henri zo sterk aan, dat hij bij hen in 1920 te St. Agatha het<br />

noviciaat begon. In dat St. Agatha herinnerde alles aan het traditie-<br />

rijke verleden. Het klooster was gesticht in 1371. De oude gotische<br />

kerk met haar prachtig koorgestoelte nodigde uit tot het vieren van<br />

de Liturgie, zoals vele generaties van medebroeders dat in vroeger<br />

eeuwen gedaan hadden. De bibliotheek bezat prachtige handschrif-<br />

ten en incunabelen. De statige, ascetische gestalte van Hoogwaardig<br />

Heer Henricus Hollmann had al meer dan twintig jaar zijn stempel<br />

op die gemeenschap gedrukt. Vijf jaar lang heeft Henri deze sfeer ge-<br />

proefd. Hij deed in dat St. Agatha op 28 Augustus 1921 zijn eerste<br />

professie, studeerde er twee jaar philosophic en twee jaar theologie.<br />

Toen kreeg hij de opdracht zijn theologische studies voort te zetten<br />

aan het Angelicum te Rome en met een doctoraat in de theologie af<br />

te ronden. In de procuur van de orde te Rome was de procurator-<br />

generaal, pater Dr. A. van Asseldonk, zijn overste. Ook die heeft een<br />

grote invloed op hem uitgeoefend. Tot in zijn laatste levensjaren<br />

heeft Henri van Rooijen een uitgesproken sympathie bewaard voor<br />

deze begaafde en innemende persoonlijkheid.<br />

Rome met zijn eeuwenoude geschiedenis en monumenten, met<br />

zijn prachtvolle kerken en rijke musea heeft Henri van Rooijen veel<br />

gegeven. Het heeft zijn zin voor geschiedenis en kunst verruimd en<br />

verdiept. Dit centrum van de Kerk bood hem de gelegenheid zijn<br />

aanleg voor vreemde talen door contact met anderen te ontwikkelen.<br />

Na zijn doctoraat in de theologie in het vaderland teruggekeerd<br />

(1928), werd hij benoemd voor het Kruisherenklooster te Uden. Dit<br />

betekende een leraarsfunctie aan het college en een deeltaak als surveillant<br />

aan het inmiddels gebouwde en reeds sterk uitgegroeide in-<br />

ternaat. In die jaren heb ik hem leren kennen. Hij was een vriendelijk<br />

man, die het als surveillant niet gemakkelijk had. Achteraf moet<br />

ik zeggen, dat het een wijze beschikking is geweest dat hij in 1931<br />

naar ons klooster te Zoeterwoude bij Leiden verplaatst werd. Enige<br />

jaren tevoren was daar een philosophicum gebouwd, omdat in St.<br />

Agatha niet meer alle novicen en fraters ondergebracht konden wor-


DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 15<br />

den. In Zoeterwoude was in dat jaar vrij onverwacht de kerkhistori-<br />

cus L. Emond gestorven. Henri van Rooijen kreeg de opdracht diens<br />

lessen in kerkgeschiedenis, ordesgeschiedenis en geschiedenis van de<br />

philosophic over te nemen. Deze benoeming gaf hem de gelegenheid<br />

zich verder in kerk- en ordesgeschiedenis in te werken. De viering van<br />

het zevende eeuwfeest van het sterven van Theodorus van Celles, de<br />

stichter van de Orde, in 1936 was de aanleiding voor zijn eerste om-<br />

vangrijke historische publicatie: ,, Theodorus van Celles. Een tijds-<br />

en levensbeeld''. In zijn ,, Ter verantwoording''l verontschuldigt<br />

pater van Rooijen zich, dat hij niet voldoende zorg en aandacht had<br />

kunnen besteden aan dit onderwerp. De voorbereidingstijd was te<br />

kort geweest. Bovendien was dit gedeelte van de ordesgeschiedenis<br />

nog nooit critisch bewerkt.<br />

Sinds die tijd heeft hem in elk geval het ondezoek naar de oor-<br />

sprong en de vroegste geschiedenis van de Orde gefascineerd. Hij zou<br />

er later in meerdere publicaties op terugkomen.<br />

Ook toen heeft hij te kampen gehad met een ander probleem, dat<br />

al zijn werken op het gebied van de ordesgeschiedenis kenmerkt. Dit<br />

probleem formuleert hij in ,,Theodorus van Celles" als volgt2:<br />

,,De moeilijkheid een juiste synthese te vinden van historische nauw-<br />

gezetheid en levenwekkende verbeelding maakte het gevaar voor on-<br />

gebreideld fantaseren natuurlijk niet denkbeeldig. De schrijver hoopt<br />

hierin niet al te ver van de goede middenweg te zijn afgedwaald' *.<br />

De juiste balans te vinden tussen ,, Wahrheit und Dichtung" is inderdaad<br />

het probleem geweest, waarmee hij in al zijn historische wer<br />

ken geworsteld heeft. ,,Theodorus van Celles" is een boek dat met<br />

veel verve en fantasie, in een literair goed verzorgde taal geschreven<br />

is. Het geeft ons een goed tijdsbeeld van het religieuze leven in het<br />

prinsbisdom Luik van de twaalfde en dertiende eeuw. Voor wat het<br />

levensbeeld van Theodorus van Celles betreft, steunde de auteur<br />

hoofdzakelijk op het zeventiende eeuwse ,,Chronicon Cruciferorum"<br />

van Henricus Russelius.<br />

De interessesfeer van pater van Rooijen beperkte zich echter niet<br />

tot Ordesgeschiedenis. In de dogmatisch-apologetische serie ,,De Katholieke<br />

Kerk'', die kort voor de tweede wereldoorlog werd uitgege-<br />

ven, verschenen twee deeltjes van zijn hand. Het eerste (Nr. 6) han-<br />

1 Theodorus van Celles. Een tijds- en levensbeeld. Cuyk 1936, p. 5.<br />

2 A.w., p. 6.


16 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

delt over ,,De Genade". Daarin populariseerde hij vooral de inzich-<br />

ten van de bekende Duitse theoloog Matthias Scheeben. In het<br />

tweede deeltje (Nr. 25) met als titel ,,De zegepraal van het Kruis",<br />

gaf hij een overzicht van de kerkgeschiedenis, ten dele chronologisch,<br />

ten dele belicht vanuit bepaalde invalshoeken. In dat tweede deeltje<br />

speurt men zijn grote belezenheid en zijn gemak om in enkele blad-<br />

zijden een historische periode of een geestelijke stroming voor onze<br />

geest te doen leven.<br />

In de dertiger jaren groeide ook zijn contact met de universitaire<br />

wereld. De ,,Radboudstichting'\ die ook verantwoordelijk was voor<br />

de katholieke vorming van studenten aan openbare universiteiten,<br />

benoemde hem in 1935 tot docent in de katholieke theologie aan de<br />

Technische Hogeschool te Delft. Dit bleef hij tot 1943. In 1939 be<br />

noemde hem de bisschop van Haarlem, Joannes Petrus Huibers, tot<br />

moderator van de katholieke studentenvereniging ,,St. Augustinus"<br />

te Leiden. Sinds 1943 doceerde hij daar aan de universiteit in opdracht<br />

van de Radboudstichting katholieke theologie. Dit docentschap<br />

werd in 1947 door H.M. Koningin Wilhelmina in een profes-<br />

soraat omgezet.<br />

Door zijn contacten met de wetenschappelijke wereld in Delft en<br />

Leiden heeft pater van Rooijen pastoraal zeer vruchtbaar kunnen werken.<br />

Hij heeft ook veel daartoe bijgedragen de Kruisheren in die<br />

kringen bekend te maken en goodwill te kweken.<br />

Zijn interesse in Ordesgeschiedenis bleef bestaan, al had hij er in<br />

die jaren minder tijd voor. Het was zijn initiatief om oude documenten<br />

en handschriften, die voor de Ordesgeschiedenis belangrijk zijn,<br />

in een fotografisch archief (van microfilmen) te verzamelen. Zo onstond<br />

het ,,Archivum photographicum historicum Ordinis sanctae<br />

Crucis", kortweg Aphosc genoemd. Hij begon met de opbouw van<br />

deze verzameling, daarin gesteund door de confraters B. Spierings en<br />

Fr. Jagers, in 1939. Gedurende de eerste jaren moest hij zich beperken<br />

tot Nederland. Na de oorlog kon dit archief aanzienlijk uitgebreid<br />

worden met documenten uit vroegere Kruisherenkloosters in<br />

Frankrijk, Belgie en Duitsland. Hierbij kwam zijn vaardigheid in<br />

Frans en Duits hem goed van pas3.<br />

3 Vlg. H. van Rooijen, Historisch fotoarchief der Orde, in Clairlieu 3, 1945, p. 55-56.<br />

Dit fotoarchief berust nu in het Kruisherenklooster te Amersfoort en wordt beheerd door pa<br />

ter P. Winkelmolen o.s.c.


DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 17<br />

Tijdens de oorlogsjaren bereidde hij ook de uitgave voor van een<br />

studie over de Odilia-verering. Deze studie: ,,Sinte Odilia, Legende<br />

of Historie ?" werd in 1946 uitgegeven. Het is een prettig geschreven<br />

werkje en voor die tijd goed geillustreerd. De beschikbare historische<br />

gegevens zijn er alle in verwerkt. Wat het antwoord op de<br />

vraag betreft, die in de titel vervat is, schrijft de auteur4: ,,Hij (de<br />

auteur) is er zich volkomen van bewust, dat hij niet zonder meer een<br />

sluitend historisch bewijs geleverd heeft voor de rechtmatigheid van<br />

de Odilia-cultus ... Het voornaamste, wat hier beoogd werd, was aan<br />

te tonen, dat ,,de gelovige" in dit geval zoveel goede gronden ter<br />

beschikking staan, dat niemand het recht heeft, dit geloven als een<br />

ongerijmdheid te brandmerken''.<br />

In 1951 publiceerde hij in Clairlieu een lezenswaardige beschou<br />

wing over ,,De stand van de geschiedschrijving in de Orde" 5. Dit<br />

artikel is meer een toekomst-gerichte orientatie dan een stilstaan bij<br />

het reeds bereikte. Enige kerngedachten uit dit artikel wil ik hier met<br />

eigen woorden weergeven: Men kan een Orde slechts kennen door de<br />

bestudering van haar geschiedenis. Daarbij zijn de grote gedachten,<br />

waaruit de Orde in de loop der eeuwen geleefd heeft, haar spiritualiteit<br />

dus, belangrijker dan monographieen over huizen of personen.<br />

Deze laatste hebben hun waarde in zoverre zij een illustratie zijn van<br />

de spiritualiteit. Voor de bestudering van onderwerpen uit de ordesgeschiedenis<br />

wordt de volgende rangorde opgesteld. Bovenaan staat<br />

de bestudering van de oorsprong van de Orde. Dan volgt het onderzoek<br />

van de statuten, de besluiten van de generale kapittels en van<br />

het gewoonte- en privilegienrecht. Op de derde plaats komt de Ordesliturgie<br />

en tenslotte de monographieen over huizen en personen.<br />

Deze beschouwing van pater van Rooijen illustreert zeer goed zijn<br />

waardering voor de verschillende onderdelen van de ordesgeschiedenis.<br />

Theoretisch kan ik het daarin met hem eens zijn. De facto zijn<br />

wij echter veelal op detailonderzoek aangewezen, ook als basis voor<br />

de spiritualiteit.<br />

In deze eerste naoorlogse jaren vergden evenwel zijn pastoraat onder<br />

de Leidse studenten en zijn colleges in katholieke theologie bijna<br />

4 H. van Rooijen, Sinte Odilia. Legende of Historie ?, Diest 1946, p. 7-8.<br />

5 H. van Rooijen, De stand der geschiedschrijving van de Orde, in Clairlieu 9, 1951, p.<br />

67-74.<br />

De schrijver van dit levensbericht heeft deze beschouwing van pater Henri van Rooijen tot<br />

uitgangspunt genomen van zijn voordracht: ,,A survey of European Crosier Historiography in<br />

the last fifty years", die elders in dit nummer van Clairlieu is afgedrukt.


18 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

al zijn tijd en energie. Ook zijn lessen aan de fraters in Zoeterwoude<br />

moest hij opgeven.<br />

Uit gesprekken met hem in latere jaren heb ik de overtuiging ge-<br />

wonnen, dat zijn ,,Leidse jaren" de mooiste en vruchtbaarste jaren<br />

van zijn leven geweest zijn.<br />

In 1958 heeft hij echter om ontslag uit deze fiinctie gevraagd. Naar<br />

de reden daarvan kan ik slechts gissen. Voelde hij zich te oud wor-<br />

den — hij was toen 55 jaar — voor zielzorg onder de studenten ? Of<br />

was het de verandering in mentaliteit onder de jongeren, die hem tot<br />

dit besluit bracht ? Ik waag hier geen uitspraak te doen, maar ik hel<br />

over naar de tweede veronderstelling.<br />

Hij kreeg toen de eervolle benoeming van ,,regens studiorum",<br />

d.w.z. leider van de philosophische en theologische studies in de Ne-<br />

derlandse provincie.<br />

Tevens werd hij docent in kerkgeschiedenis en historische theologie<br />

in St. Agatha. Deze functie heeft hij slechts een jaar bekleed. Nieuwere<br />

inzichten bij een aantal docenten der hogere studies, die niet<br />

strookten met de zijne, mondden uit in een conflict, dat voor hem<br />

het einde van zijn opdracht betekende. Dit conflict en de gevolgen<br />

daarvan hebben hem menselijk zeer diep getroffen ; hij was name-<br />

lijk ook een zeer gevoelig mens.<br />

Hij werd overgeplaatst naar het klooster in Amersfoort en had voor<br />

het eerst in zijn leven geen vaste werkkring meer. Ook dat was voor<br />

hem een grote verandering. Toch heeft de Orde hem nieuwe kansen<br />

geboden. Hij werd uitgenodigd om een jaar lang aan het Crosier Se<br />

minary in Onamia (Minnesota, U.S.A.) Franse les te geven en een<br />

jaar later in Fort Wayne (Indiana, U.S.A.) een cursus in ordesgeschiedenis<br />

aan de fraters Kruisheren6. Daardoor had hij tevens de<br />

gelegenheid zich in het spreken en schrijven van Engels verder te be-<br />

kwamen.<br />

Zijn interesse in de oorsprong van de Orde was gebleven. In 1951<br />

had hij geschreven7: ,,De uitgave van ,,Theodorus van Celles" beschouw<br />

ik als een goed bedoelde maar uiterst onvolmaakte poging ...<br />

Wat betreft de oorsprongsgeschiedenis staat alles nog in de kinder-<br />

schoenen ... Belangrijk is de uitgave en de bewerking van de oor-<br />

6 Deze cursus is later in gestencilde vorm verspreid onder de titel: ,, A History of the Cro<br />

sier Order. An endeavour, Fort Wayne, Indiana U.S.A. 1962.<br />

7 In ,,De stand van de geschiedschrijving ...", p. 70.


DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 19<br />

sprongsverhalen ". Hij kreeg de gelegenheid om een critische uitgave<br />

met toelichting van de oudste documenten en oorsprongsverhalen in<br />

het licht te geven. De aanleiding daartoe was de herdenking van het<br />

zevenhonderdvijftigjarig bestaan van de Orde in 19618. Ik vind<br />

deze studie nog altijd zijn beste werk als historicus. In deze publicatie<br />

worden de oudste documenten en oorsprongsverhalen volledig in La-<br />

tijnse tekst gegeven en uitvoerig en critisch toegelicht. Uit zijn on-<br />

derzoekingen leidt de schrijver af, dat niet het klooster te Hoei de ba-<br />

kermat van de Orde is geweest, maar Seilles op de linker Maasoever<br />

ten Zuiden van Hoei. Het klooster van Hoei heeft zich later de lei-<br />

ding toegeeigend en daartoe interpolaties in bestaande afschriften van<br />

sommige documenten aangebracht. Ook Russelius, de bekende or-<br />

deshistoricus uit de zeventiende eeuw, blijkt niet zo betrouwbaar als<br />

aanvankelijk gedacht. Theodorus van Celles zou wel eens Theodo-<br />

rus/Theodericus van Seilles kunnen zijn. Veel in deze studie lijkt mij<br />

erg aannemelijk. Toch ontkom ik niet aan de indruk, dat hier aan<br />

een eeuwenlange ordestraditie over haar oorsprong te weinig recht<br />

wordt gedaan. Deze studie nodigt in elk geval uit tot een critische<br />

bezinning op de oorsprongsverhalen. De schrijver zelf was zich be-<br />

wust dat deze studie slechts een eerste poging was om meer zicht te<br />

krijgen op het ontstaan van de Orde, zoals uit volgend citaat<br />

blijkt9: ,, Het laatste woord wordt hier niet gesproken, integen-<br />

deel. Ik hoop van harte dat deze studie jongere ordesleden tot uit-<br />

gebreidere en diepere navorsingen mag stimuleren''.<br />

Dit boek heeft nogal wat deining binnen de Orde zelf veroorzaakt.<br />

Lang gekoesterde tradities werden in twijfel getrokken. Zelfs de re-<br />

dactie van ,,Clairlieu" heeft zich enigszins van de visie van de schrij<br />

ver gedistancieerd10.<br />

Intussen kreeg Henri van Rooijen weer een andere kans in de<br />

Orde. De Magister Generaal, Dr. Wilhelmus van Hees, nodigde hem<br />

uit om hem als adviseur naar het Tweede Vaticaans Concilie<br />

(1962-1965) te vergezellen. Dit was een eervolle uitnodiging, die<br />

graag aangenomen werd. In Rome toonde hij zich zeer gei'nteresseerd<br />

in maar ook bezorgd over nieuwere theologische ontwikkelingen.<br />

8 H. van Rooijen, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen,<br />

in Clairlieu 19, 1961, p. 3-196 (tekst); p. 197-238 (bronnen).<br />

9 A.w., Voorwoord, p. 6.<br />

10 A.w., Noot op p. 196.


20 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

Uit Rome in Amersfoort teruggekeerd, had hij veel tijd voor studie<br />

en pastoraal werk. Had hij voor zijn Amerfoortse tijd zich al verdiept<br />

in de gedachten van Teilhard de Chardin, nu nam hij de werken<br />

door van de Zwitserse psycholoog en psychiater C.G. Jung. Hij<br />

wilde ,,bij de tijd'7 blijven. Zijn pastoraal werk bestond in het ge-<br />

ven van retraites, vooral aan religieuzen, in het prediken in de<br />

Amersfoortse kloosterkerk of bij de ,, Zusters''. Tijdens de grote va-<br />

canties nam hij dikwijls zielzorg voor anderen waar. Zo ging hij ja<br />

ren achtereen naar Parijs en vanaf 1977 naar Wuppertal.<br />

Een aangename onderbreking waren voor hem ieder jaar de eindexamens<br />

aan de Nederlandse gymnasia. Tot zijn vijfenzeventigste<br />

jaar kreeg hij namelijk ieder jaar het verzoek om zich als gecommit-<br />

teerde bij de eindexamens ter beschikking te stellen.<br />

Het ontstaan van de Orde en haar vroegste geschiedenis bleef hem<br />

ook in die jaren nog bezig houden. De gedachten die hij hierover in<br />

de loop van zijn Amersfoortse tijd ontwikkelde, wil ik in grote lijnen<br />

proberen samen te vatten: In de oudste oorsprongsverhalen, aldus<br />

Henri van Rooijen, is steeds sprake van ,,quinque clerici ex Aleman-<br />

nia". Zij behoorden blijkbaar tot het gevolg van de Luikse bisschop<br />

Radulphus von Zaehringen. Zowel de herkomst van het geslacht<br />

,,von Zaehringen" als de aanduiding ,,ex Alemannia" brengen ons<br />

ertoe het geboorteland van deze vijf clerici in Zuid Duitsland te zoe-<br />

ken. Theodorus (Theodericus) van Seilles werd nu ,, Dietrich von<br />

Zell''. Deze vijf clerici namen met hun bisschop deel aan de Derde<br />

Kruistocht (1189-1191).<br />

Zij keerden echter met hun bisschop, die voor Akko ziek gewor-<br />

den was, voortijdig terug. Na de dood van Radulphus hebben ze ja<br />

ren lang een kluizenaarsleven geleid in Noord Italie (Lombardije),<br />

in een gebied waar de Patarini, een secte verwant met de Albigen-<br />

zen, grote invloed hadden.<br />

Uit die tijd stamt hun oudste regel, die wij terugvinden in het<br />

,,Devotus libellus deperfectione fratrum sanctae Crucis" u.<br />

Toen Rome strenger tegen de Patarini begon op te treden, hebben<br />

zij Noord Italie weer verlaten en zijn via Zuid Duitsland naar het ge<br />

bied van Luik teruggekeerd. Door bemiddeling van de pauselijke le-<br />

gaat, kardinaal Hugolinus van Ostia, heeft Paus Innocentius III hun<br />

ii Deze tekst is uitgegeven door A. van de Pasch in Clairlieu 11, 1953, p. 58-68.


DE ORDEHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C. 21<br />

levenswijze goedgekeurd. Wei verplichtte hij hen om de regel van St.<br />

Augustinus aan te nemen. Daardoor behoorden zij voortaan tot de<br />

groep van de reguliere kanunniken. Volgens pater van Rooijen was<br />

dit het grote keerpunt in hun religieus leven: van eremieten werden<br />

zij nu reguliere kanunniken. Hun eerste vestiging in het Luikse bisdom<br />

was een eilandje in de Maas ter hoogte van Seilles, dat nu nog<br />

,,het kanunnikeneiland" genoemd wordt. Eerst Petrus Walcurtius<br />

gaf aan de groep een vaste structuur, onder andere door overname<br />

van de statuten en het brevier van de Dominicanen. Onder zijn<br />

bestuur volgde een tweede goedkeuring, en wel door Paus Innocentius<br />

IV in 1248. Eerst later heeft het klooster van Hoei de leiding in<br />

de Orde overgenomen. Om de status van Hoei en zijn prior-generaal<br />

te legaliseren, zijn er in de statuten en in de oorkonde van Hendrik<br />

van Gelder, elect-bisschop van Luik, van 31 December 1248 interpo<br />

lates aangebracht.<br />

Dit is kort samengevat — en daardoor onvolledig — het ontstaan<br />

en de eerste onwikkelingen van de Orde, zoals pater van Rooijen die<br />

in de zestiger en zeventiger jaren reconstrueerde. Zijn uitgewerkte gedachten<br />

zijn ons in handschrift (in het Frans) bewaard. Pater Michael<br />

Cotone (Onamia) heeft een Engelse vertaling bezorgd12.<br />

In de kern vinden wij deze gedachten ook al in het laatste boek<br />

over ordesgeschiedenis, dat pater van Rooijen in 1979 publiceerde:<br />

,,Liebfrauenthal zu Ehrenstein" 13.<br />

Veel in zijn reconstructie blijft hypothese. Het ontbreek ons eenvoudigweg<br />

aan historische documenten uit de eerste twee eeuwen van<br />

de ordesgeschiedenis, die een helder licht werpen op het ontstaan en<br />

de eerste ontwikkelingen.<br />

Of hier ooit meer duidelijkheid komt, valt vooralsnog te betwijfelen.<br />

Het werk van Henri van Rooijen heeft in elk geval een aantal<br />

vragen opgeroepen, die tot nader onderzoek of tot een verantwoorde<br />

stellingname stimuleren. En dat is zeker in de geest van de schrijver !<br />

Zo lijkt mij o.a. een vergelijkend onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis<br />

van de verschillende groeperingen Kruisbroeders, Kruisheren,<br />

Kruisridders en Kruisdragers uit de twaalfde en dertiende eeuw<br />

12 H. van Rooijen, Ecclesia sanctae Crucis de dam loco. The true origins of the Crosiers: A<br />

spiritual Drama, in de Engelse vertaling van Michael Cotone, Onamia (U.S.A.) 1985 (eigen<br />

uitgave).<br />

B H. van Rooijen, Liebfrauenthal zu Ehrenstein. I Das Werden. Ein Buch des Glaubens<br />

und der Liebe, Siegburg 1979, p. 76-83.


22 DE ORDESHISTORICUS DR. HENRI VAN ROOIJEN O.S.C.<br />

zeer wenselijk. Daarbij gaat het voor ons om de vraag: in hoeverre<br />

zijn bij hun legendarische of historische oorsprong gemeenschappe-<br />

lijke elementen te onderkennen ? Verder zou het belangrijk kunnen<br />

zijn te onderzoeken, in hoeverre in de latere geschiedschrijving van<br />

verwisseling of vermenging der afzonderlijke groepen (o.a. met de<br />

Italiaanse Kruisheren) sprake is geweest. Ook moeten wij Henri van<br />

Rooijen's suggestie ernstig nemen, dat dzfratres sanctae Cruets in het<br />

begin geen besloten groep zijn geweest, maar veel meer een losse fe-<br />

deratie van zelfstandige stichtingen.<br />

Wij zijn pater van Rooijen tot dank verplicht, omdat hij ons een<br />

critische beschouwing van de oorsprongsgeschiedenis van de Orde<br />

heeft bijgebracht, ook al kunnen wij zijn reconstructie van dat oudste<br />

verleden niet in alle onderdelen aanvaarden.<br />

In zijn laatste levensjaren heeft pater van Rooijen over ordesge-<br />

schiedenis niets meer gepubliceerd. Het werd stiller om hem heen,<br />

totdat de dood hem op 9 November 1987 verraste.<br />

Henri van Rooijen was een veelzijdig begaafd man: kerkhistoricus,<br />

pastor, theoloog en literator. Hij blijft een van de grote promotoren<br />

van de ordesgeschiedenis en vond als zodanig veel erkenning binnen<br />

en buiten de Orde.<br />

Daarbij was het vooral het oudste verleden van de Orde dat hem<br />

boeide. Bij dat onderzoek had hij te kampen met de handicap, dat<br />

ons uit dat oudste verleden zo weinig documenten bewaard gebleven<br />

zijn, die ons inlichten over de spiritualiteit van de stichter(s) en van<br />

de eerste generaties ,, Kruisbroeders ". Want naar die spiritualiteit,<br />

naar dat charisma, zocht hij hartstochtelijk tot aan het einde van zijn<br />

leven.<br />

Dat onderzoek voort te zetten is zijn opdracht aan ons.<br />

P.S. Een bibliografie volgt in jg. 1989.<br />

Dr. Gerard Q. REIJNERS o.s.c.


HET TRACTAAT ,,DE CONVENTUALITATE<br />

VAN PRIOR JOHANNES SPIJCK VAN<br />

I. HET HANDSCHRIFT<br />

MARIENFREDE (1656-1676)<br />

In de jaren dat kruisheer Dr. A. van de Pasch zijn uitgave plande<br />

van de kapittelrelicten van de Kruisheren, en daarvoor een zo breed<br />

mogelijke basis van handschriften zocht, ontdekte hij in het Archiv<br />

Schram te Neuss (Duitsland, Nordrhein-Westfalen) een handschrift<br />

van het kruisherenklooster van Hohenbusch. Het werd samen met de<br />

gedrukte Statutenuitgaven van 1660 ingebonden. Naast een geschre-<br />

ven index op deze Constituties, een reeks pauselijke oorkonden en<br />

andere stukken, de acten van het generaal kapittel van 1600 tot 1698,<br />

staat op fol. 128 r. tot 132 v. een Tractatus Adm. R.P. Joannis Spijck<br />

conventus Mariae Pads Prioris dignissimi, de acquirenda conventualitate<br />

seu incorporatione in ordine <strong>Regular</strong>ium Canonicorum S. Crucis,<br />

et inde consequentibus iuribus. Deductio ex iure, statutis, constitutionibus<br />

et consuetudine remonstrata. De nieuwe foliering is echter<br />

onregelmatig daar er een fol. 130 a r. en v. is ingevoegd.<br />

Niet alleen in de gedrukte Constituties ontbreken meerdere bladzijden<br />

; ook in dit tractaatje ontbreken er twee. De boekbinder is<br />

met zijn teksten erg slordig omgesprongen, want bij het afsnijden is<br />

meermalen de tekst geraakt. Door vocht- en waterschade zijn er nogal<br />

wat vlekken ontstaan waardoor de tekst moeilijk leesbaar wordt. Op<br />

aanraden van een archivaris van het Landschaftsverband Rheinland<br />

liet Dr. van de Pasch meerdere gedeelten van het handschrift onder<br />

belichting met een kwartslamp fotograferen, waardoor veel meer lees-


24 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

baar werd. Na ontcijfering van de tekst mochten wij einde 1971 het<br />

tractaatje van hem ontvangen K<br />

Gezien de zeldzaamheid ervan, willen we het hier in zijn geheel<br />

publiceren en van juridische nota's voorzien. Daarvoor geven we een<br />

tamelijk vrije en ingekorte vertaling; omdat de nummers van het<br />

handschrift worden aangehouden, is de vergelijking met de oorspronkelijke<br />

tekst en dus de controle vrij gemakkelijk. Het is tevens de bedoeling<br />

om, tot beter begrip van het geheel, de ,, conventualitas " te<br />

plaatsen tegen de achtergrond van de ,,stabilitas loci", de vaste band<br />

die de geprofeste bond aan het klooster van zijn professie, waarnaar<br />

hij bij verplaatsing of overlijden in de relicten van de generale kapittels<br />

steeds genoemd wordt, ook wel ooit uitgedrukt als ,,domus nativa",<br />

het huis van zijn ,,religieuze'' geboorte2.<br />

De tekst van Spijck in dit handschrift van het klooster Hohenbusch<br />

is zeker niet de oorspronkelijke. Gezien de gedrukte tekst van de<br />

Constituties van 1660 waarmee het begint, de erin voorkomende diplomata<br />

van na die tijd (het laatste is een nog nergens anders gevonden<br />

voorname privilegebevestiging van 1677) en de kapittelrelicten<br />

tot 1698, werd het geschreven tussen 1660 en 1689. Een groot gedeelte<br />

van het geheel is van Adolphus zum Hoff, kruisheer van Ho<br />

henbusch3. De hand van Spijck kennen we alleen door zijn handtekening<br />

als prior van Marienfrede op p. 3 van het onder zijn prioraat<br />

begonnen Liber Annotationum 1656-1718 Mariaepaczs\ die helemaal<br />

geen gelijkenis vertoont met het handschrift van Hohenbusch.<br />

Daarbij wijzen meerdere open plaatsen of gemaakte fouten in het<br />

handschrift erop dat het niet van Spijck kan zijn; de auteur zelf zou<br />

niet 1604 schrijven waar het generaal kapittel van 1504 bedoeld<br />

wordt; evenmin sommige fouten bij het citeren van het Corpus Iu-<br />

1 De kapittelrelicten werden door de Koninklijke Commissie voor geschiedenis in 1969 te<br />

Brussel uitgegeven : Definities der Generale Kapittels van de Orde van bet H. Kruis 1410-1786,<br />

verder geciteerd : Definities. Voor de beschrijving van handschrift, 13 van het Archiv Schramm<br />

te Neuss, de inhoud, de herkomst (Hohenbusch) en datering (in zijn geheel van na 1690; voor<br />

de onderdelen moeilijk te zeggen), zie de Inleiding op de Definities, p. 12-15. Voor de inlichtingen<br />

over het fotograferen van het hs, brief van A. v.d. Pasch van 11-12-1971 aan A. Ramaekers<br />

(eigen archief). Over A. v.d. Pasch : herdenking met bibliografie in Clairlieu, XXXVI,<br />

1978, p. 115- 136. Het hs heeft de schrijfwijze Spijck, die zelf zijn naam ook zo schrijft, maar<br />

vaak als Spyck geciteerd wordt.<br />

2 Definities, passim; domus nativa, b.v. p. 544.<br />

3 Ibidem, p. 15.<br />

4 A. VAN de PASCH, Bibliotbeca manuscripta Fratrum Stae Crucis II, in de reeks Cruciferana,<br />

nova series n. 14, St. Agatha, 1951, excerpten p. 55-66 ; microfilm in APHOSC (Archivum<br />

Photographicum Historicum Ord. S. Crucis) te Amersfoort, n. 1149.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 25<br />

ris Canonici. Soms lijkt het een verkorte samenvatting van de oor-<br />

spronkelijke tekst van Spijck te zijn, vgl. p. 7, 37 5. Ook zou Spijck<br />

zich zeker niet gepermitteerd hebben om in de titel zichzelf aan te<br />

kondigen als ,,conventus Mariae Pads prior dignissimus'\<br />

Eigenaardig is dat van zo'n handschrift:, dat toch door een bekende<br />

figuur in de Orde geschreven werd, geen enkel ander handschrift bewaard<br />

gebleven zou zijn. Het was toch een voor reguliere kanunniken<br />

voornaam onderwerp, dat m.i. zeker door andere kloosters zal<br />

zijn gecopieerd. Zelfs onder de handschriften van Marienfrede, die<br />

in de Landes- und Stadtbibliothek thans Universitatsbibliothek van<br />

Diisseldorf bewaard bleven, komt het niet voor, terwijl Spijck het<br />

daar toch als prior van het klooster schreef6. Zeker zijn er nog an<br />

dere afschriften geweest. In 1949 schreef A. van de Pasch een artikel:<br />

Een commentaar op de Statuten, over een handschrift, geschreven<br />

tussen 1679 en 1682, dat in Sint-Agatha berust en de Constituties<br />

van 1660 becommentarieert7. De auteur van deze commentaar verwijst<br />

twee maal naar het Tractatulus de conventualitate van Johannes<br />

Spijck; hij vermeldt ook andere tractaten die hijzelf geschreven heeft,<br />

waaronder er een, de legibus, gevolgd wordt door een digressio over<br />

de orde, waarvan § 10 het tractaatje van Spijck bevatte8.<br />

Ook Generaal van den Wijmelenberg heeft het tractaatje van Spijck<br />

gekend. Rechtstreeks of door de bovengenoemde commentaar? Feit<br />

is dat hij in een bundel bewaarde nota's, waarvan meerdere bladzijden<br />

zeker verband houden met de door hem uitgegeven Constituties<br />

van 1868, op twee plaatsen Spijck ongeveer letterlijk citeert. De eerste<br />

maal als hij de graden van conventualitas aanhaalt, nl. conventuales,<br />

vocales, capitulares en seniores ; de tweede maal, in nota's van 9 juni<br />

1862, waar hij de drie manieren van incorporatie opnoemt9. Ook in<br />

5 Vgl. o.a. de nota's 118 en 119 verder bij de Latijnse tekst.<br />

6 Zie A. v.D. PASCH, Bibl. manuscripta, II, p. 9-17.<br />

7 In Clairlieu, VII, 1949, p. 40-53. Het hs bleek na de ordening van het archief onvindbaar,<br />

aldus Th. van den Elsen in een brief van 28-7-1983 (eigen archief); wij danken hem hier<br />

voor zijn hulp bij onze opzoekingen over Spijck.<br />

8 A. v.D. PASCH, a.c, p. 49 en 51; de verwijzing op p. 51 naar nr. 19 van Spijck moet<br />

echter een vergissing zijn, daar nr. 19 gaat over de graden van conventualiteit en niet over de<br />

,, seniores ad computum''.<br />

9 Archief Generalaat 718, bundeltje aantekeningen van v.d. Wijmelenberg en Smits over<br />

de generale kapittels van 1853, 1859, 1871, 1873 : verkiezingen, conventualiteit, beheer, sta<br />

tuten. Vgl. bij Spijck de nrs 20, 2-18. Dank aan confrater P. Winkelmolen, die ons de tekst<br />

van Arch. Gen. 718 bezorgde die hij bij de ordening van het generaal archief vond. Na de<br />

vestiging van magister-generaal L. Graus te Rome zal het archief van generaal W. van Hees<br />

(1946-1981) naar Rome gaan ; al het vroegere naar St. Agatha.


26 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

zijn Collationes et Diluddationes in Regulam et Constitutiones FF.<br />

CC. RR. Ordinis S. Crucis haalt hij het tractaatje van Spijck aan over<br />

de seniores als de ,, capitulares ad computum et inspectores ratio-<br />

num", d. zij aan wie de econoom geregeld rekenschap moest geven:<br />

prior, subprior en seniores10. Maar in elk geval is het hier uitgege-<br />

ven handschrift het enige nu gekende.<br />

II. DE AUTEUR<br />

Toen de historicus Anton von Dorth (1626-1695), in de tachtiger<br />

jaren van de 17e eeuw het klooster Marienfrede bij Dingden (D.) be-<br />

zocht om ook daar, zoals op zoveel andere plaatsen, oude inscripties<br />

van wapens, glasramen en grafstenen op te tekenen, leidde Conra-<br />

dus Hegh van Erkelenz, de oud-procurator van het klooster, hem<br />

rond. Ze bezochten natuurlijk voornamelijk de kerk, waar von Dorth<br />

onder zijn vele aantekeningen ook het grafschrift optekende van Jo<br />

hannes Spijck : ,,Anno Domini 1676 30 Januarii obiit Admodum<br />

Reverendus Pater Johannes Spijck Prior 33 annis huius domus profes-<br />

sus. Requiescat in pace. Amen". Op 30 januari 1676 overleed dus<br />

Johannes Spijck, geprofeste van Marienfrede, die gedurende 33 jaar<br />

prior was11.<br />

Een andere Johannes Spijck, afkomstig van Bocholt, was prior te<br />

Marienfrede van 1598 tot 1608 en bleef bekend door zijn interessant<br />

en waardevol ,, Tagebuch''. Zowel zijn naam als die van ,, onze<br />

Spijck wordt nogal verschillend geschreven: Spijck, Spyck, Spyckius,<br />

Spick. Of de Johannes Spijck van het tractaat De Conventualitate tot<br />

dezelfde familie behoort als zijn vroeger naamgenoot en ook van Bo<br />

cholt afkomstig was, weten we niet. Maar beiden waren geprofesten<br />

van het klooster Marienfrede, waren er prior en lagen er begraven.<br />

10 Uitgegcven St. Michiels-Gcstel, 1872, korte commentaar bij de Regu/a S. Patris Augustini<br />

Episcopi et Constitutiones cum Caeremoniali FF. Ordinis Canonici S. Crucis, St.<br />

Michiels-Gestel, 1868 ; zie p. 57. In het hs van Spijck moet dit nr. 23 zijn, dat een der ontbrekende<br />

nummers is, in ons hs. Daar de ,,seniores ad computum" ook worden aangehaald<br />

in de statutencommentaar (zie nota 7, 8 boven), kan van den Wijmelenberg hierop terugge-<br />

gaan zijn.<br />

11 K. BAMBAUER-H. KLEINHOLZ, Niederrheinische Inschriften, aufgezeichnet von Anton<br />

von Dorth (1626-1693), I, Wesel 1979, p. 52. Hegh (Hech) was procurator tot 1681, en stierf<br />

in 1689, zodat het bezoek van A. von Dorth tussen 1681 en 1689 ligt. Zie bespreking van dit<br />

werk in C/air/ieu, XXXIX, 1981, p. 127-128.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 27<br />

Van klooster en kerk blijven enkel wat fiindamenten over, nu bedolven<br />

onder vruchtbaar gras- en bouwland. In warme zomers kan men<br />

de omtrekken ervan onderscheiden, omdat het gras daar 't eerst verdort12.<br />

Student en lector<br />

Gezien de duur van de studies, waarschijnlijk in heel de Maas- en<br />

Rijnprovincies maar in ieder geval in Marienfrede, zal Johannes Spijck<br />

in 1628-1629 zijn ingetreden en na enkele maanden postulaat, het<br />

noviciaat te Marienfrede begonnen zijn. Na zijn professie is Johan<br />

nes dan naar het gemeenschappelijk studiehuis voor filosofie gestuurd<br />

te Briiggen, terwijl het provinciaal kapittel van 9 mei 1632 hem voor<br />

Diisseldorf benoemde voor de theologiestudie, samen met twee fraters<br />

van Sint-Agatha, twee van Emmerich, een van Briiggen en een<br />

van Hohenbusch; ook van Diisseldorf zelf waren er enkele studenten;<br />

dus een Idas van minstens 9 fraters13. Johannes heeft vanwege ziekte<br />

vroegtijdig zijn studies moeten afbreken. Op 18 maart 1634 nl.<br />

schreef prior Clamor Avercamp van Marienfrede aan provinciaal<br />

H.W. Verheijen te Sint-Agatha dat hij Johannes Spijck, die kort tevoren<br />

op advies van de dokter naar zijn ,,domus nativa" was teruggekeerd,<br />

aan drie candidaten voor filosofie rhetorica wilde laten geven,<br />

zodat ze de filosofie beter zouden kunnen volgen14.<br />

Is dit een eenmaal begonnen en daarna doorlopende bezigheid geweest<br />

? Of is Spijck naar Keulen gestuurd om aan de universiteit zijn<br />

theologische studies te voleindigen en te vervolmaken ? R. Haass en<br />

A. van de Pasch geven hem de titel van Sacrae Theologiae Licencia-<br />

12 Het ,,Manuale Actorum" werd van een inleiding en index voorzien, uitgegeven door<br />

Dr. A. Zwart in de oorspronkelijke Latijns-Middelnederlandse tekst samen met een Nederlandse<br />

en Duitse vertaling: Johannes Spick. Manuale actorum, in Unser Bocholt, jg. 1984 tot 1986;<br />

nu ook als boek verkrijgbaar bij ,, Clairlieu<br />

13 In Marienfrede verliepen er tussen de inkleding en de eerste H. Mis van de fraters die in<br />

het hs Ltber Annotationum 1636-1718 staan opgetekend, meestal zes jaren, soms vijf tot zes,<br />

ook al eens meer of minder; vaste conclusies zijn niet te trekken. Voor de noviciaats- en studiehuizen,<br />

A. v.d. PASCH, Prior H.W. Verheijen 1584-1647, in Clairlieu, XXXII, 1974, p 31<br />

39-40.<br />

14 Archief St. Agatha, doos Rijn- en Maasprovincie, omslag Marienfrede ; A. v.d. PASCH,<br />

o.c., p. 40.


28 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

tus. Die zou hij dan in de jaren 1635/1636-1640 moeten behaald<br />

hebben15.<br />

Op het provinciaal kapittel van 19 april 1640 werd hij benoemd tot<br />

lector en regens van het fllosofisch studiehuis te Diisseldorf. Elk tri<br />

mester moest hij aan de vicaris van de provinciaal een gewetensvol<br />

verslag sturen over de geestelijke en wetenschappelijke vooruitgang<br />

van zijn leerlingen, zodat er aan ongeschikte candidaten niet onnodig<br />

geld zou worden verspild. Behalve de studenten van het huis zelf waren<br />

er studenten van andere kloosters, die daarna hun studies aan de<br />

universiteit te Keulen moesten voortzetten16.<br />

Prior te Diilken 1643-1656<br />

Ook nu zou het geen langdurige studieloopbaan worden, want in<br />

1643 werd Johannes prior gekozen te Diilken in het hertogdom Julich,<br />

waar de kruisheren toen bijna tweehonderd jaar gevestigd waren.<br />

Het Sint Sebastiaankloostertje te Diilken was van het begin af<br />

een tamelijk arm en klein klooster geweest met 6 priesters en enkele<br />

lekenbroeders of donaten. In 'n visitatierelict van de parochie van<br />

1533 stond over de kruisheren, dat ze een vroom leven leidden, geen<br />

ergernis gaven en gehoorzaam waren aan de prior; maar ook: ,, sin<br />

arme wichter, komen scharf hin". Ze konden dus nauwelijks leven<br />

van de inkomsten van hun pachthoeven en stichtingen en hoefden<br />

in 1553 geen belastingen te betalen : ,,nihil, quia pauperes" 17. De<br />

dertigjarige oorlog maakte het er niet beter op en bij taxatie van de<br />

kloosters door de Orde of provincie stond Diilken steeds aan het<br />

staartje. Johannes Spijck kwam in een arm klooster terecht, waar de<br />

meeste prioren het niet lang uithielden. Van 1598-1700 waren er<br />

twintig prioren; een zelfs slechts een maand ! Veel werk in de ziel-<br />

15 C. R. HERMANS, Annales Canonicorum regularium S. Augustini Ordinis S. Cruets, 's-<br />

Hertogenbosch, 1858, I, 2, p. 88 schrijft S. Theol.L.; zie ook R. HAASS, Die Kreuzherren in<br />

den Rheinlanden, Bonn, 1932, p. 152; A. v.d. PASCH, Het klooster „ Clairlieu " te Hoei en<br />

zijn prioren-generaal 1210-1786, in Clairlieu, XVIII, I960, p. 43; Definities, 479, nota 4. Als<br />

W. Wijnantz in Annales, III, p. 219, de lijst van kapittelheren van 't prov. kap. van 1646 optekent,<br />

zegt hij in een nota dat, in het exemplaar dat hij gebmikte van A. de Vrese, stond bijgeschreven:<br />

,,Dein Prior b. Mariae Pacis, S. Theologiae Lector"; ook in Annales, I, 2, p. 140<br />

staat S. Theol. Lector, eveneens van Wijnantz. We menen echter, dat Spijck nooit Lector van<br />

Theologie is geweest, zodat Licenciatus waarschijnlijker lijkt.<br />

16 Archief St. Agatha, zie boven nota 14; Annales, III, p. 213; A. v.d. PASCH, Prior Verheijen<br />

..., in Clairlieu, XXXII, 1974, p. 67.<br />

n A. v.d. PASCH, Diilken, in Diet. d'Hist. et de Geogr. Ecclesiastiques, XIV, Parijs, I960,<br />

Col. 991; HAASS, o.c, p. 150.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 29<br />

zorg was er niet tenzij de officies, predikaties en het biechthoren in<br />

eigen kerk. Wei was er allerwaarschijnlijkst een Latijnse school, waar<br />

in 1788 van gezegd werd dat ze sinds onheugelijke tijden<br />

bestond18.<br />

In tegenstelling met zoveel andere prioren van dit kloostertje, heeft<br />

Johannes Spijck er zich blijkbaar thuis gevoeld. Naast zijn gewone<br />

ambtsbezigheden en het urenlange getijdengebed rond de dagelijkse<br />

conventsmis, heeft hij er, studax die hij was, nog les gegeven. Godsdienstles<br />

aan de kinderen van de stadsschool of lessen aan de Latijnse<br />

School? Een simpel feitje wijst hierop. Van de stad Dulken kreeg hij<br />

in 1653 een habijt ,,wegen seines Schoelgehalz'\ ter waarde van<br />

17,25 rijksdaalders19.<br />

Als prior was Spijck gerechtigd het provinciaal kapittel bij te wonen.<br />

In September 1646 werd dit te Keulen gehouden. Kruisheer Aegidius<br />

de Vrese maakte toen voor elk van de kapittelleden enkele la<br />

tijnse verzen, in een brochuurtje van 16 bladzijden uitgegeven als een<br />

Kroon van de vergadering van de heUige en Canonieke Orde van het<br />

zaligmakende Kruis uit Rijn- en Maasprovincie, aan de Paters Prelatenf<br />

Prioren en medebroeders te Keulen bijelkaar gekomen, kroon<br />

die als het ware samengevlochten is uit levende edelstenen en bloemen.<br />

Het jaar van het heil 1646 in de maand September20. Voor<br />

Spijck maakte hij volgend gedicht. Tot beter begrip :<br />

Augustinus wordt afgebeeld met een vlammend hart. Met ,,spicula"<br />

en ,,spicas" wordt wel op de naam Spijck gezinspeeld. Pater<br />

meus agricola est, Joh. 15, 1. Het leesteken; lijkt de betekenis van<br />

onze, te hebben.<br />

Admodum Reverendo P. F. Johanni Spijckio domus Dulckensis<br />

ducatus Juliac. fundatae An. 1480. Priori.<br />

D.NJ.C. factus est obediens usque ad mortem mortem<br />

autem Crucis. Philipp. 2.<br />

Qui Patris effigiem; magni Ducis AUGUSTINI<br />

Aspicit, ardenti spicula corde videt:<br />

is HAASS, o.c, p. 150-154, over Dulken.<br />

19 HAASS, o.c, p. 152; H. DOERGENS , Chronik derStadt Dulken, 1925, p. 212, die foutief<br />

beweert dat J. Spijck kruisheer van Roermond was. In F. DOHR, Aus dem alten Dulken,<br />

Viersen, 1976, p. 164-167 staan enkele oorkonden uit de tijd van prior Spijck over goederen!<br />

20 Later opgenomen in Aegis Aegidio-Vresana sive Poemata R.P. Aegidii de Vrese, Can<br />

Reg. S. +, Keulen, 1665, p. 179-198; over Spijck, p. 196; Annales, I, 2, p. 57 en III, p. 217-<br />

219; St. Agatha, archief, Inventaris, nr. 147; relict van dit kapittel (excerpten) in Annales,<br />

III, p. 216-217.


30 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

AUGUSTI Patris es natus non degener: ulla<br />

Spicula ne noceant; cor tibi fixit amor:<br />

Spicula fecit amor: jaculo Cruets intima fixus,<br />

Confixus sequeris signa potentis Heri.<br />

Cui Pater Agricola est, multam tibi corde sementem<br />

Fecerat: hinc Spicas messis opima dedit:<br />

Doctrinae et virtutis opes dant horrea mentis:<br />

Inde seres tern's \ quod super astra metas.<br />

Aan de Zeereerwaarde Pater Frater Johannes Spijck,<br />

prior van het klooster te Diilken in het hertogdom<br />

Jiilich, gesticht in het jaar 1480.<br />

Onze Heer Jezus Christus is gehoorzaam geworden tot de<br />

dood, ja tot de dood van het Kruis. Philipp. 2.<br />

Wie het beeld beschouwt van onze Vader, de grote Leider<br />

Augustinus, ziet pijlen in een vlammend hart;<br />

Van deze verheven vader zijt gij een ware zoon: mogen geen<br />

pijlen U schade toebrengen; de liefdesschichten<br />

hebben uw hart geraakt.<br />

Want de liefde bracht ook pijlen voort; door de speer van<br />

het Kruis tot in uw diepste wezen getroffen en met Hem<br />

gekruisigd volgt gij het voorbeeld van uw machtige<br />

Meester.<br />

Zijn vader is de Landbouwer en Hij heeft in uw hart een<br />

rijke wasdom doen ontstaan; zodat Hij U ook een overvloedige<br />

korenoogst schonk.<br />

Uw geestelijke voorraadschuren geven rijke gaven van wijs-<br />

heid en deugd. Daardoor kunt ge op aarde uitzaaien<br />

wat ge in de hemel aan oogst zult binnenhalen.<br />

Doordat Spijck na de vele korte prioraten dertien jaar te Diilken<br />

bleef, heeft hij werkelijk leiding kunnen geven en een steun kunnen<br />

zijn voor de kleine communiteit, die door zoveel priorkeuzen op<br />

korte tijd, en wellicht nog meerdere weigeringen zeker ontredderd zal<br />

zijn geweest21. Maar bij zijn normale bezigheden werd hij aangesteld<br />

als lid van een ordescommissie tot voorbereiding van een<br />

nieuw brevier, en, reeds eerder, van nieuwe aangepaste Constituties.<br />

In 1655 werd hij op het generaal kapittel tot definitor gekozen<br />

(1655-1658), een ambt als raadslid van de magister-generaal, dat<br />

duurde tot het volgende generaal-kapittel en niet onmiddellijk kon<br />

herhaald worden. Dit bracht noodzakelijk vergaderingen en reizen<br />

met zich mee. Het pleit voor zijn goede naam en aanzien in de orde,<br />

21 Zie de lijst van prioren bij DOHR, o.c, p. 205, waar in 1621 twee prioren voorkomen en<br />

verder telkens een andere in 1622, 1626, 1630, 1637 en 1643, toen Spijck kwam en bleef tot<br />

1656.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 31<br />

dat hij op het kapittel van 1661 opnieuw tot definitor gekozen werd<br />

(1661-1664)22.<br />

Maar intussen werd Spijck door het klooster van Roermond in 1656<br />

prior gekozen. Ook nu aanvaardde hij dit, al zal het heengaan uit de<br />

kleine en goede communiteit van Diilken voor hem zelf en de con-<br />

fraters niet licht geweest zijn; nauwelijks in functie, koos zijn ,,do-<br />

mus nativa" Marienfrede hem op 27 november tot prior, en keerde<br />

hij naar het huis van zijn professie terug. Als hij later in zijn tractaat<br />

De conventualitate de band van de kruisheer met het huis van zijn<br />

professie nogal sterk verdedigt, is het wellicht zijn eigen ervaring die<br />

hem tot dat standpunt brengt23. In je ,,eigen huis" ben je pas echt<br />

thuis, ook al ben je er lang weg geweest.<br />

De herziening van het brevier<br />

Magister generaal Renerus Augustinus Neerius had in 1625 een<br />

nieuw brevier laten drukken en ook plannen gemaakt voor een<br />

nieuwe missaaluitgave. Hij stond nl. voor een drievoudig probleem.<br />

Er moest een uniformiteit komen in de orde wat breviergebed en H.<br />

Mis betrof. Men moest tot overeenstemming komen van brevier en<br />

missaal, die nu te vaak van elkaar verschilden. Tenslotte zou er een<br />

eenheid moeten komen van de riten of ceremonies die tot dan toe in<br />

de kloosters nogal verschillend waren; dus een uniforme handelwijze<br />

in de rubrieken van koorgebed en heilige mis.<br />

Neerius heeft dit probleem in zijn geheel niet kunnen oplossen<br />

door de brevieruitgave van 1625 alleen. En daarbij heeft het brevier<br />

de goedkeuring van de kloosters niet kunnen verkrijgen24.<br />

Zijn opvolger Pierre Blavier besloot op zijn eerste generaal kapit<br />

tel van mei 1648, vier maanden na Neerius' dood, dat de vier defi-<br />

nitoren aan meerdere daartoe bekwame confraters de opdracht<br />

moesten geven tot een herziening van het brevier van 1625, en wel<br />

22 Definities, p. 475-476; 479, 485. Als definitor tekende hij met de generaal en de andere<br />

definitoren een fundatiegoedkeuring voor Aken, Annales, III, 258.<br />

23 L. HEERE, Het Roermondse Kruisherenklooster, in Publications de la Soc. historique ...<br />

limbourg, DOCVII, 1941 (overdruk 50 biz.) noemt Spijck niet als prior van Roermond. Maar<br />

het Liber Annotationum 1636-1718 zegt p. 4 uitdrukkelijk: ,,omnium votis electus et vocatus<br />

ex prioratu conventus Ruremundensi "; Definities, p. 479, nota 4.<br />

24 A. VAN ASSELDONK, Het brevier van de Kruisheren , in Clairlieuy II, 1944, p. 31-40 en<br />

97-102; kort samengevat bij A. RAMAEKERS, R. A. Neerius Magister Generaal van de Kruisheroi<br />

1619-1648, in Clairlieu, XLII, 1984, 46-48.


32 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

met als model het Romeinse brevier. Daarna zou die herziening door<br />

meerdere confraters worden beoordeeld, aan het volgende generaal<br />

kapittel worden voorgelegd en dan, na goedkeuring door de H. Stoel,<br />

worden gedrukt25.<br />

Wie de definitoren voor deze zware studietaak aanduidden, weten<br />

we niet. De enige die er werkelijk aan gewerkt heeft, was Jordanus<br />

de Raedt van het klooster te Emmerich die voor het volgende gene<br />

raal kapittel van 1652 een ontwerp kon voorleggen. Want op dat ka<br />

pittel werden drie kruisheren, waaronder Johannes Spijck, aangewe-<br />

zen om binnen een half jaar die herziening te bestuderen en met<br />

hun correcties aan de magister generaal voor te leggen. Het geheel<br />

zou dan nog eens door prior Augustinus Jamar van Dinant en prior<br />

Petrus Dumont van Namen worden beoordeeld26.<br />

Alle mooie voornemens ten spijt gebeurde er weinig. Op een bij-<br />

eenkomst van generaal en definitoren werden, blijkbaar op de tekst<br />

van Jordanus de Raedt, wel enkele opmerkingen gemaakt; maar pas<br />

drie jaar later, op het generaal kapittel van 1655 onder de opvolger<br />

van Pierre Blavier, Nicolaus de Hanneffe, werd een volgende stap gezet.<br />

Spijck was definitor gekozen en heel de zaak werd aan hem toe-<br />

vertrouwd. Hij moest aan Jordanus de Raedt zijn ontwerp en de door<br />

de definitoren gemaakte opmerkingen vragen en die op de eerstvol-<br />

gende vergadering aan generaal en definitoren voorleggen27. Hij zal<br />

van het aanwezige materiaal wel een geheel hebben moeten maken.<br />

Maar Spijck had het blijkbaar te druk met de Statutenherziening, die<br />

op het volgende kapittel in 1658 kon worden goedgekeurd. Op dat<br />

kapittel kwam men opnieuw terug op het brevier. Spijck, sinds 1656<br />

prior van Marienfrede, kreeg opnieuw de opdracht. 't Staat er kort<br />

en krachtig: ,, De verbetering van ons brevier en de aanpassing aan<br />

het Romeinse, maar zoveel mogelijk zonder ingrijpende veranderin-<br />

gen, wordt toevertrouwd aan de prior van Marienfrede" 28.<br />

Het zal Spijck nog heel wat moeite en studie gekost hebben, maar<br />

voor het volgende generaal kapittel in 1660 was hij met zijn werk<br />

klaar. Hij kon een definitief bewerkt exemplaar van de Raedt aan het<br />

kapittel voorleggen, aangepast aan het Romeins brevier, maar toch<br />

zo, dat de bestaande grote en vaak kostbare koorboeken in gebruik<br />

25 Definities, p. 471.<br />

26 Definities, p. 475-476; VAN ASSELDONK, o.c, p. 40-41, 104.<br />

27 Definities, p. 480; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41.<br />

28 Definities, p. 483; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 33<br />

konden blijven, al moesten er de nodige correcties in worden aangebracht.<br />

Het kapittel oordeelde, dat er dan ook maar meteen werk<br />

moest gemaakt worden van het drukken. Enkele confraters werden<br />

belast om, binnen drie maanden, prijsopgave te vragen bij meerdere<br />

drukkers en te overleggen over de kwaliteit van het papier en het te<br />

kiezen lettertype29.<br />

't Blijft voor ons, mensen van een jachtige tijd, moeilijk te begrijpen,<br />

waarom het nog eens vier jaar moest duren voor men tot het<br />

drukken overging. In 1664 drong het generaal kapittel er bij de pri-<br />

oren op aan, om het aantal exemplaren, dat ze voor hun klooster nodig<br />

hadden, alvast vooraf te betalen, zodat men tot het drukken zou<br />

kunnen overgaan30.<br />

In 1665 was het dan zo ver en verscheen de uitgave van het nieuwe<br />

brevier, te Keulen gedrukt. Een mooie titelplaat stelt de regelvader<br />

Sint Augustinus voor en de H. Quiriacus, links en rechts van de titel;<br />

boven naast het kruisherenkruis twee medaillons met paus Innocentius<br />

III en IV, die de orde goedkeurden; onder met paus Johannes<br />

XXII en Benedictus XII, die haar met meerdere privileges begiftigden31.<br />

In 1682 werd aangedrongen op het bijschrijven van feesten<br />

die in het Romeinse brevier waren bijgekomen. Goed dertig jaar na<br />

het verschijnen gingen er alweer stemmen op over de wenselijkheid<br />

van een nieuwe brevierherziening. Maar de redactie de Raedt-Spijck<br />

bleef tot 1727 in gebruik32.<br />

Het Caeremoniale<br />

Door de brevieruitgave van 1665 was veel opgelost. De jarenlange<br />

moeilijkheden en tweeslachtigheid van het verschil tussen koorofficie<br />

en H. Mis waren door grotere toenadering tot het Romeinse bre<br />

vier, en met name door het afschaffen van meerdere feesten en het<br />

invoeren van andere, opgeheven. Maar met het invoeren van het Ro<br />

meinse missaal in 1631 had men ook de Romeinse rubrieken aanvaard.<br />

Aanvaard, maar niet verplichtend gesteld, zodat het in de verschillende<br />

kloosters nooit tot een uniformiteit gekomen was. Ook het<br />

,,ordinarium" of ,,Rituale" diende te worden aangepast.<br />

29 Definities, p. 486; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41 en 105.<br />

30 Definities, p. 489; VAN ASSELDONK, o.c, p. 41 en 105-106.<br />

31 Zie ill. VAN ASSELDONK, o.c, p. 43.<br />

32 Voor de verschillen van het brevier van 1665 met dat van 1625 zie VAN ASSELDONK,<br />

o.c, p. 42-44; verder p. 44-46 en Definities, p. 507 en 512.


REVIARI<br />

SACKI AC CANON*<br />

OfcDINtS<br />

ANCTA. CRVCIS<br />

dccrcto Capituli<br />

ncralis Breuiari<br />

Mifeali Roman<br />

accommodatxiiii<br />

ac editum.<br />

COL OK lit<br />

fibusOrdi


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 35<br />

Nu het nieuwe brevier verschenen was, leek het ogenblik gunstig<br />

om ook dit probleem op te lossen. ,,Zowel door het nieuwe brevier<br />

als door het aanvaarden van het Romeins missaal, aldus het generaal<br />

kapittel van 1664, is ons ordinarium of Rituale voor een groot ge-<br />

deelte in onbruik geraakt en een nieuw noodzakelijk geworden''. De<br />

samenstelling hiervan (compilatio) werd toevertrouwd aan Johannes<br />

Spijck, prior van Marienfrede, prior Petrus Dumont van Namen,<br />

prior Augustinus Jamar van Dinant en pater Jordanus de Raedt. Zij<br />

hadden alle vier al in meerdere of mindere mate meegewerkt aan het<br />

brevier33.<br />

Wat is hiervan terecht gekomen ? De Raedt en Spijck waren man-<br />

nen die in het verleden de hun opgedragen taak hadden uitgevoerd.<br />

De aanmaning van het generaal kapittel van 1730, bevestigd in 1733<br />

en 1736, dat in alle kloosters de rubrieken van koorofficie en H. Mis<br />

moesten bestudeerd worden kan op het bestaan van een Caeremo-<br />

niale wijzen, maar meer ook niet34.<br />

Aangepaste Constituties<br />

Spijck had in het rustige kloostertje te Dulcken de tijd om te stu-<br />

deren, en de Orde heeft daar in ruime mate gebruik van gemaakt.<br />

Wanneer Spijck, alleen of samen met anderen, de opdracht kreeg<br />

voor een Statutenherziening weten we niet. Bij de uitgave ervan in<br />

1660 is hij de enige die in de inleiding door magister generaal Nico-<br />

laas de Hanneffe genoemd wordt als ,, specialiter ad hoc deputa-<br />

tum" 35. De Constituties van 1248 waren, aangevuld met kapittel-<br />

besluiten, in gebruik gebleven, al had het hervormingskapittel van<br />

1410 alle later bijgevoegde bepalingen vernietigd om tot de zuivere<br />

levenswijze van de beginjaren terug te keren. In 1466 en 1498 beval<br />

het generaal kapittel om de sinds 1410 door drie kapittels goedgekeurde<br />

en dus statuut geworden bepalingen aan de oorspronkelijke<br />

33 Definities, p. 489; VAN ASSELDONK, o.c, p. 44, 109. De woorden ,,ordinarium seu Ri<br />

tuale" kunnen verwarrend klinken. Het ordinarium was eigenlijk 't boek waarin het officie en<br />

de mis van elke dag aangeduid werden, vaak met de beginwoorden van de Introi'tus, Graduale,<br />

enz. erbij. ,,Rituale" duidt meer op de ceremonies of riten (gebaren, houding, handelingen)<br />

in H. Mis en officie. Waarschijnlijk is hier een boek bedoeld - Later werd het Caeremoniale<br />

in de Constituties van 1868 en 1925 opgenomen, dat echter nog meer bevatte, zoals de plechtigheden<br />

bij de inkleding, professie enz.<br />

34 Definities, p. 527, 531; Van ASSELDONK, p. 44, 60-61, Annales, III, p. 440.<br />

35 Constituties 1660 (zie nota 29), 5e biz. van de inleiding (ongenummerd).


36 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

tekst toe te voegen36. Op volgende generale kapittels werden<br />

nieuwe, aan de tijd aangepaste maatregelen, die een meer blijvende<br />

waarde hadden, bij de statuten gevoegd, zodat zich voor of na een<br />

herziening opdrong. Gedrukte Constituties had de orde tot dan toe<br />

nooit gehad en de vroegere handschriften met de vele aanvullingen<br />

waren in de praktijk moeilijk bruikbaar; vaak herhalingen, een ongeordend<br />

geheel, te weinig samenhang37.<br />

Spijck moet zijn concept reeds voor 1652 hebben klaar gehad,<br />

want drie achtereenvolgende kapittels dringen dan aan op uitgave.<br />

In 1652 schrijft het kapittel voor dat de statuten, zo vlug mogelijk,<br />

op kosien van de orde moeten worden gedrukt. In 1655 spreekt het<br />

over de ,, Statuta iam saepius revisa'' die voor de volgende definitorenvergadering<br />

,,aan de drukpers moeten worden toevertrouwd" ; de<br />

zorg hiervoor berust bij prior en definitor Clamor Averkamp van<br />

Keulen. Tenslotte herhaalt het kapittel van 1658 dit bevel. Spijck<br />

wordt hier uitdrukkelijk als de redacteur vermeld; de statuten zijn,<br />

door middel van de daartoe gemachtigde nuntius, door de H. Stoel<br />

in orde bevonden met het kerkelijk recht en bevorderlijk voor het<br />

kloosterleven; ze zijn ook door dit kapittel nog eens zorgvuldig her-<br />

zien en de druk blijft toevertrouwd aan de provinciaal van de Rijn-<br />

provincie, Clamor Averkamp. Deze moest de onkosten bestrijden met<br />

de taxen, door het vorige kapittel aan de kloosters opgelegd, en die<br />

ze binnen drie maanden aan de provinciaal moesten betalen op<br />

straffe van verdubbeling van de som38.<br />

Met al de maatregelen die nog moesten genomen worden — goed-<br />

keuring door meerdere professoren van Keulen e.a. — duurde het<br />

toch nog tot 1660 voor de uitgave klaar was.<br />

Spijck hield de indeling van de Constituties van 1248 aan en<br />

voegde er een hoofdstuk over de donaten aan toe, grotendeels samen-<br />

gesteld uit vroegere kapittelbesluiten. Ook de inhoud is die van 1248,<br />

aangevuld met als statuut goedgekeurde kapittelbesluiten sinds 1410.<br />

Het boek begint met de regel van Sint Augustinus, in 32 kleine<br />

36 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952 ;<br />

Definities, p. 26, 126 en 211. Kort overzicht van de Constituties van 1248-1955, A. RAMAE-<br />

KERS, Geest en Inhoud van de Constituties der Kruisheren , in Inhoud en Waarde van Regel<br />

en Constituties der Kruisheren, Diest, 1957, p. 81-85. De aanvullingen van 1466 en 1498, Annales,<br />

II, p. 305-319 en 452-455.<br />

37 Aldus generaal Nicolaas de Hanneffe in de inleiding op de uitgave van 1660.<br />

38 Definities, p. 475, 480, 483.


Wapensteen van de stichters van het klooster Marienfrede


38 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

hoofdstukjes ingedeeld. Dan volgen de inleidingsbrief van de gene-<br />

raal en meerdere goedkeuringen; al die bladzijden zijn ongenum-<br />

merd. Bij de Constitutes begint de nummering van p. 1 - 120. Het<br />

geheel is ingedeeld in Lectiones, zeker om het verouderde Lectionarium<br />

te vervangen dat onder het dagelijks kapittel gebruikt werd. Ze<br />

worden in de marge aangegeven, samen met verwijzingen naar het<br />

Corpus Juris Canonici, het Concilie van Trente en soms naar de H.<br />

Schrift.<br />

Een grote ingreep was deze herziening niet. Toch schijnt er een ze-<br />

kere tegenkanting geweest te zijn. Het generaal kapittel van 1661<br />

moest erop wijzen dat het niet over nieuwe statuten ging, ,,zoals<br />

sommigen ten onrechte denken" en dat ze in heel de orde moesten<br />

onderhouden worden39.<br />

Het moet rond die tijd geweest zijn dat Spijck, na zijn studies voor<br />

de Constitutie-uitgave, het tractaatje schreef over de conventualiteit<br />

waarin hij twee kwesties behandelt: Hoe wordt iemand lid van een<br />

communiteit ? en: Welke graden van conventualiteit zijn er ?<br />

Prior van Marienfrede - 1656-1676<br />

Sinds het begin in 1444 kende het klooster Marienfrede een zowel<br />

economische als geestelijke bloei. Buiten de beperkte zielzorg en pre-<br />

dikatie voor eigen huisgenoten en kerkvolk, leidden de kruisheren er<br />

het meer contemplatieve leven van de meeste reguliere kanunniken<br />

van die tijd, waar, naast de gezongen liturgie, het werk in scriptorium<br />

en boekbinderij een der vormen van bezinning, handarbeid en ascese<br />

was. Schenkingen van goederen, stichtingen en pachthoven gaven<br />

ruime levensmogelijkheden. De invloed van de Moderne Devotie<br />

blijkt uit copieen van Jan van Ruusbroec, Geert Grote, Gerard Zer-<br />

bolt, Jan Brinckerinck en Jan van Schoonhoven, terwijl ook mystici<br />

als Hendrik Seuse en Hildegard van Bingen werden gelezen en over-<br />

geschreven. Na een korte vervalperiode kwam er een nieuwe bloei,<br />

waarbij door uitgebreide zielzorg het geloof in de omgeving bewaard<br />

werd. Ondanks de vele beproevingen en plunderingen die de tach-<br />

tigjarige en dertigjarige oorlog meebrachten, hield de economische<br />

welvaart aan. Wei klaagde de visitator Henricus Waltheri Verheijen,<br />

39 Regu/a S. Augustini Episcopi et Constitutiones Sacri Canonici Ordinis S. Cruets, Keulen<br />

bij Petrus Metternich, 1660 ; Definities, p. 486 ; ook in 1664 en 1669, p. 489 en 491.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 39<br />

prior van Sint-Agatha, in 1623 over de slappe tucht en stelde hij een<br />

nieuwe prior aan. Maar de volgende prioren: Christianus Burensis,<br />

Aegidius de Vrese en Clamor Averkamp garandeerden een spoedig<br />

herstel, zodat de visitator van 1631 de broeders prijst om de aanwezige<br />

liefde en deugd. Dat datzelfde jaar Marienfrede werd aangeduid<br />

als studiehuis voor theologie en later voor filosofie, pleit voor de heer-<br />

sende geest en sfeer40.<br />

Daar werd Johannes Spijck in 1630 geprofest en keerde hij na zoveel<br />

jaren als prior terug. Op 27 november 1656 werd hij tot prior gekozen.<br />

Het werd zijn blijvende thuis, tot aan zijn dood in 1676.<br />

Dat we van zijn prioraat wat beter op de hoogte zijn, danken we<br />

aan het conventskapittel dat hij op 17 februari 1657 bij elkaar riep<br />

en waarop besloten werd om, volgens vroegere definities van het ge-<br />

neraal kapittel, telkens een verslag op te stellen van de genomen<br />

besluiten. Zo immers werd het op het generaal kapittel van 1545 gemotiveerd:<br />

,, Omdat alles onthouden en niets vergeten eerder iets is<br />

van een goddelijke geest dan van een menselijke en omdat het ver<br />

geten van gebeurtenissen en verrichtingen aanleiding geeft tot veel<br />

problemen, daardoor wordt iedere gelegenheid tot ruzie, haarklieverij<br />

en verwarring weggenomen " 41. Men begon dan ook met vooraan in<br />

het Liber Annotationum de gevallen op te tekenen waarin kerkelijk<br />

recht en Constituties de raadpleging of beslissing van het huiskapittel<br />

eisten. Om tot rijper beraad en besluitvorming te kunnen komen,<br />

zou prior Spijck de zaken van groter belang een of enkele dagen van<br />

te voren als agendapunten bekend maken.<br />

Prior Spijck heeft trouw vastgehouden aan geregelde bijeen<br />

komsten van het conventskapittel. Hij begreep, dat leden van een gemeenschap<br />

slechts kunnen en willen delen in de gezamenlijke verantwoordelijkheid,<br />

als ze van de toestand van de communiteit op de<br />

hoogte gehouden worden en meewerken aan de besluitvorming. We<br />

tellen onder zijn bestuur jaarlijks minstens vijf bijeenkomsten, maar<br />

ook meermalen tien tot zelfs zestien; alleen in 1667 zijn er maar drie<br />

gehouden, terwijl in de jaren 1672-1674 het oorlogsnieuws overheerst.<br />

40 HAASS, o.c, p. 132-147; Bibliotheca Manuscripta Fratrum O.S.C., II, in Cruciferana,<br />

Nova Series, n. 14, St. Agatha, 1951, p. 9-17; zie ook boven, nota 12.<br />

41 Definities, p. 339 ; Liber Annotationum ab anno Domini 16%, hs, p. 1-2, zie boven, I,<br />

nota 4.


40 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

De communiteit van Marienfrede<br />

Spijck heeft jarenlang een, wat oorlogsgebeurtenissen betreft, tamelijk<br />

rustig prioraat gekend, van 1656 tot begin 1672. Daarna werd<br />

meerdere jaren lang het klooster voortdurend lastig gevallen. Rust is<br />

nodig voor een geordend kloosterleven en voor de nodige inzet wat<br />

gebed, studie en apostolaat betreft. Het is dan ook niet te verwonderen,<br />

dat Marienfrede meermalen werd aangeduid voor de studie<br />

van filosofie of theologie, zodat er in die jaren een groepje jonge<br />

kruisheren aanwezig was, zo b.v. acht in 1667. Ook traden er regelmatig<br />

jonge mensen in. In de twintig jaar van Spijck's prioraat waren<br />

het er twaalf, terwijl er vlak voor zijn komst in 1655 twee waren<br />

binnengekomen. Drie van hen zijn nog in zijn tijd, dus erg jong,<br />

gestorven.Maar daar de meeste anderen heel het prioraat van Spijck<br />

in Marienfrede bleven en werkten, was er een zich steeds verjongende<br />

communiteit, die, wat lekebroeders betreft wel van buitenaf door<br />

broeders van andere kloosters of door knechten moet zijn aangevuld42.<br />

Over het aantal leden van het kapittel hebben we zekerheid uit 't<br />

jaar 1669, als alien in het Liber Annotationum hun handtekening<br />

plaatsen: Johannes Spijck als prior, Christianus Schilgen als subprior,<br />

en vijf anderen. Daarbij waren er vier in andere kloosters werkzaam.<br />

Verder waren er dan nog enkele fraters en lekebroeders. Het getal zal<br />

tussen 1656 en 1676 meestal in totaal rond de vijftien geweest zijn,<br />

al steeg het in latere jaren tot veertien priesters, enkele fraters en en<br />

kele broeders43.<br />

Het klooster<br />

Marienfrede was een mooi en ruim klooster, gelegen langs de weg<br />

van Dingden naar Loihum, aan de kleine Issel. Het was gebouwd in<br />

de vorm van een vierkant, waarvan de georienteerde kerk de noorder-<br />

vleugel vormde. Met zijn bijgebouwen, vijvers, tuin en boomgaard<br />

was het door grachten omgeven. Voor zover bekend, bestaan er geen<br />

afbeeldingen van.<br />

Nog in 1583 was door de weldoeners voor herstel en nieuwbouw gezorgd.<br />

Als Spijck's voorganger en naamgenoot in zijn Manuale acto-<br />

42 Liber Annotationum, bij de aangehaalde jaren.<br />

43 Ibidem, passim.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 41<br />

rum in 1606 verhaalt, dat de Spanjaarden het klooster overrompelden,<br />

somt hij een groot aantal gebouwen en vertrekken op, die door<br />

de soldaten werden bezet, terwijl hij elders nog het vrouwenhuis<br />

(,, buthen dat cloester "), het ziekenhuis in de boomgaard en de stallen<br />

voor de reispaarden vermeldt. Voornamelijk op hem steunend<br />

kunnen wij opmaken:<br />

* buiten het kloosterpand lagen de boerderij en de schuur, de boteren<br />

kaasmakerij, het poorthuis, de watermolen, de brouwerij met<br />

bakkerij en washuis, de kleermakerij, de timmerwinkel, twee wolkamers,<br />

de kamers onder de poort naar de boomgaard en het zie<br />

kenhuis met aanbelendende kapel;<br />

* het kloosterpand bevatte de kerk, de sacristie (,,garffkamer"), het<br />

vestiarium (,, warenhauss''), het calefactorium (,, het stoeffken''),<br />

de zomer- en winterrefter, de keuken en het aangrenzende vertrek<br />

waar de knechten aten, de gastenkamer, de priorskamer, de kamer<br />

van de subprior, de kamer van de senior, de onderkelderde kruisgang,<br />

de kamers voor de priesters en de broeders en de bibliotheek.<br />

Alles bij elkaar een indrukwekkend complex44.<br />

Prior Spijck liet reeds in 1657 het ziekenhuis in de tuin met de<br />

aangrenzende kapel herstellen, en ook in de volgende jaren meerdere<br />

voorname verbouwingen en verfraaiingen uitvoeren. Daarbij kwamen<br />

in al die jaren allerlei herstellingen en soms nieuwbouw bij vijf van<br />

de talrijke pachthoeven die Marienfrede bezat45. Spijck werd dus<br />

naast zijn geestelijke plichten en zijn studie nog volop in beslag genomen<br />

door materiele zorgen, al werd hij bij die bouwactiviteiten —<br />

alsook bij het beheer en de vele goederenbetwistingen — geholpen<br />

door zijn procurator, de medewerker van de prior ,, in temporalibus",<br />

zoals de subprior het ,,in spiritualibus'' was. Uit het Liber<br />

Annotationum blijkt ook, dat hij, in tegenstelling met zijn vroegere<br />

naamgenoot, de meeste reizen door zijn subprior liet doen.<br />

Het kloosterleven<br />

In dat klooster bracht Johannes Spijck twintig jaar als prior door,<br />

leiding gevend, studerend voor Statuten en brevieruitgave, en verder<br />

het leven leidend van elke dag. De plechtige eucharistieviering was<br />

44 A. ZWART (zie boven, nota 12), o.c, in het hs p. 202 en passim.<br />

45 Liber Annotationum bij aangegeven jaren.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 43<br />

het dagelijks hoofdmoment, omlijst door de gezongen liturgische<br />

uren. Wellicht hielp hij mee in de zielzorg en verzorgde hij de een<br />

of andere vicarie waar hij op bepaalde dagen de mis moest lezen. Hij<br />

onderhield ook de nodige relaties met tijdelijk en geestelijk bestuur<br />

en hield toezicht op de procurator die het klooster, de talrijke landerijen<br />

en de pachthoeven te beheren had.<br />

Al wordt er over het eigenlijke religieuze leven en over de kloostertucht<br />

weinig opgetekend in de kloosterkroniek, toch menen we, dat<br />

er in Marienfrede een goed gemeenschapsleven heerste. De provinciaal<br />

moest jaarlijks instaan voor de visitatie van de Rijnlandse<br />

kloosters. Clamor Avercamp, vroeger prior van Marienfrede, was van<br />

1639 tot 1669 provinciaal en herhaaldelijk definitor, die zijn visitatieplicht<br />

zeker niet verwaarloosd heeft46, evenmin als zijn opvolgers<br />

Wilhelmus Xhneumont en Theodorus Deghens. Dat Christianus<br />

Schilgen het eerste deel van het Liber Annotationum in 1669 begon<br />

over te schrijven uit een ouder boek en dit in verkorte vorm deed, is<br />

wellicht de oorzaak dat hij vroegere visitatievermeldingen niet over-<br />

nam. In 1669 en 1670 hield de provinciaal Xhneumont de visitatie<br />

in Marienfrede, samen met respectievelijk de prior van Emmerich en<br />

Duisburg; in 1672, 1673, 1674 en 1675 hield provinciaal Degens de<br />

visitatie, afwisselend vergezeld door de prior van Dusseldorf en Em<br />

merich. Geregelde visitatie is een van de hulpmiddelen om door ernstige<br />

controle en een gesprek met elke medebroeder de toestand van<br />

een klooster te leren kennen en om, waar nodig, te corrigeren en te<br />

stimuleren. Zo is ze een waarborg voor ernstige beleving van Regel<br />

en Constituties. Jammer dat de visitatierelicten niet bewaard bleven<br />

en dat Christianus Schilgen er ons zo weinig over meedeelt. Uit wat<br />

we van prior Spijck weten, mogen we veronderstellen dat hij aan de<br />

correctiemaatregelen die bij elke visitatie nodig zijn, ook de hand<br />

hield47.<br />

De meeste bladzijden van het Liber Annotationum gaan over<br />

pacht- of huurcontracten met alles wat daarmee aan bijlegging van<br />

betwistingen en soms processen gepaard ging; maar telkens worden<br />

ook de hoogdagen van inkledingen en professies vermeld. Daarnaast<br />

de meest verscheidene feiten en feitjes, vaak in zich onbelangrijk<br />

maar tekenend voor de tijd en de sfeer. We zullen verder in grote lij-<br />

46 Definities, p. 452, nota 5.<br />

47 Vermelding der visitaties bij de aangehaalde jaren.


44 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

nen de gebeurtenissen volgen. Bij de pachtcontracten werd zowel in<br />

geld als in natura betaald, b.v. naast een bepaalde som nog zoveel<br />

schepels graan, een varken, drie paar kippen en 't een of ander<br />

dienstbetoon; ook al een kalf, een pond peper, een pond gember of<br />

zoetstof, het jaarlijks planten van enkele eiken en het onderhoud van<br />

de grachten.<br />

Feiten en feitjes van 1656 tot 1671<br />

In 1657 begon Spijck zijn reeds genoemde bouwactiviteiten met de omheining van<br />

het huis te Bocholt en herstel van het ziekenhuis en kapel in de tuin. Op 23 September<br />

had de aanvaarding en inkleding plaats van Johannes Everardus Latum, die 27 Octo<br />

ber 1658 zijn professie zou doen. Naast tien pachtcontracten, een aankoop en een proces<br />

over de afwateringen, waardoor de molen te weinig water kreeg, wordt in 1658 de<br />

filosofiestudie te Marienfrede onder leiding van lector Johannes Viegh, conventualis van<br />

Marienfrede, vermeld. Met Christianus Schilgen, Petrus Bolsterus en Everardus Latum<br />

van Marienfrede, studeerde er Johannes Torlincks van Maaseik en Henricus Nolten, Pe<br />

trus Heithausen en Johannes Borghs van Dusseldorf.<br />

In 1659 werden er drie pachtcontracten gesloten, een huis gedeeltelijk gebouwd in<br />

Essel en na protest een in beslag genomen koe teruggegeven. In augustus werd Antonius<br />

van der Cuil aanvaard en gekleed, die 18 augustus 1660 zijn professie zou doen.<br />

Subprior Gerardus Hindertingh werd prior gekozen te Bentlage; Johannes Viegh werd<br />

tot subprior benoemd. Verder waren er moeilijkheden met de drost over te hoge bij-<br />

dragen.<br />

1660 was een jaar van grote onkosten vanwege het herstel van het kerkgewelf; maar<br />

ook was er de schenking van een weide, door Everardus Copper, kapitteldeken van Wis-<br />

sel, vanwege zijn familieleden, de kruisheren Johannes Viegh en Everardus Latum. Er<br />

waren betwistingen met 'n pachter en een controverse met de heer van Ringenberg,<br />

over het jachtrecht van het klooster. De commissarissen van Kleef eisten een lijst van<br />

de inkomsten van het klooster. Henricus Nienhuis werd aanvaard en ingekleed op 30<br />

mei. Dit jaar waren er verder nogal problemen over de betaling van tienden en pacht.<br />

Op 24 april 1661 had de aanvaarding en inkleding plaats van Wilhelmus de Rijck,<br />

terwijl Nienhuis 13 juni de geloften uitsprak. Verder schrijft Schilgen over pachtver-<br />

lenging, over de opbouw van een hoeve, over een betwisting naar aanleiding van de<br />

afleiding van het water voor de molen en over een vrijstelling van lasten, waarvoor ze<br />

op vraag van de vorst een bijbel in vier delen, op perkament geschreven ,,ten geschenke"<br />

gaven. Verder kon het convent lasten en renten van bepaalde goederen af-<br />

kopen.<br />

Het jaar 1662 bracht, naast negen pachtcontracten en een tiendenbetwisting, als<br />

blijde gebeurtenis de professie van Wilhelmus de Rijck. Men kwam tot een minnelijke<br />

schikking over geldzaken met de gereformeerde kerk van Xanten. In augustus ging de<br />

prior met confrater Johannes Schade naar Bocholt vanwege een verbod voor de uitvoer<br />

van vruchten en pachtinkomsten buiten het diocees en werd hiervan vrijgesteld. Verder


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 45<br />

waren er de herstelwerken aan de vloer van kerk en kruisgang, die door giften en een<br />

legaat konden betaald worden.<br />

In 1663 betwistingen over goederen en pachten. De waterlopen moesten door omliggende<br />

pachters in orde worden gehouden, wat soms niet zonder moeilijkheden verliep.<br />

Meermalen moest de prior of de subprior met een confrater naar Kleef of Buderich<br />

vanwege klachten tegen of van heren of pachters. Zoals meermalen gebeurde, werd<br />

door het klooster een partij eikenbomen verkocht. Naast al dit materiele wordt ook de<br />

aanvaarding en inkleding vermeld van Johannes Gerardus Berckenfeldt, evenals een filosofiecursus<br />

met als lector Christianus Schilgen en als studenten Nienhuis, de Rijck en<br />

Berckenfeldt van Marienfrede, Bernardus Matthiae van Diilken en Petrus Lepo van<br />

Uden.<br />

1664 was 'n jaar van veel moeilijkheden over de juiste grenzen van gronden, betwisting<br />

van tienden, een weg en weide, een minnelijke schikking met erfgenamen van<br />

een huis en het sluiten van zeven pachtcontracten, waaruit duidelijk blijkt hoe het levensnoodzakelijke.bezit<br />

van het klooster veel tijd opeiste en zorgen meebracht voor<br />

prior en procurator.De blijde gebeurtenis van het jaar was de professie van Bercken<br />

feldt op 21 September. De wijdingen van de fraters vermeldt Schilgen maar zelden,<br />

misschien omdat ze werden gewijd in het huis waar ze de theologische studies voleindden.<br />

In 1663 ook weer meerdere betwistingen en rechtszaken, de aankoop van grond en<br />

de bouw van een huis in Ringenberg. Op 7 april had de inkleding plaats van Johan<br />

nes Kuper, de eerste en enige lekebroeder die onder Spijck intrad. Franse en Staatse<br />

troepen waren 't bisdom Munster binnengevallen; eind oktober moesten de bruggen<br />

nabij het klooster worden weggenomen om de terugkerende legers tegen te houden.<br />

Daags voor Kerstmis werden de kruisheren gedwongen ze terug te plaatsen en kerstnacht<br />

trokken de Fransen voorbij. Veel mensen vluchtten naar het klooster zodat het<br />

er vol was en het klooster veel schade leed. Heel de nacht waakten de kloosterlingen<br />

met de vluchtelingen. Bij zijn terugkeer naar Wesel wezen twee lekebroeders het leger<br />

de weg.<br />

Op 11 februari 1666 werd de geleden schade opgenomen en kreeg het klooster een<br />

zekere vrijstelling van belasting voor dat jaar. Naast pacht en koopcontracten vernemen<br />

we dit jaar wat meer over het klooster zelf: op 3 mei legde broeder Johannes Kuper<br />

zijn kloostergeloften af; op 23 mei deed Henricus Nienhuis zijn eerste H. Mis; sub<br />

prior Johannes Viegh vertrok op 10 September naar Duisburg, waar hij door de provinciaal<br />

tot prior was aangesteld; bij 't verkrijgen van een handrecht op een goed werd<br />

in plaats van de overleden Pater Wilhelmus Ercraet frater Johannes Berckenfeldt aangeduid.<br />

In October werden in de ,,achterkerk " twee altaren geplaatst voor 100 imperialen,<br />

geld van de overleden confrater Constantinus, pastoor in Haffen en Meer; de<br />

deken van het kapittel van Wissel en enkele andere weldoeners schonken de altaarschilderijen.<br />

1667. Naast pacht- en huurcontracten wordt een snel gebluste brand in de brouwerij<br />

vermeld en het bezoek van de rechter van Ringenberg met zijn secretaris in verband<br />

met een gebiedsdeling van de hertogdommen Brandenburg en Neuburg; in de gastenkamer<br />

betuigden de kruisheren hun onderwerping maar met de restrictie voor het behoud<br />

van hun privileges; de gasten bleven in het klooster logeren. Voor de studies was<br />

1667 een bijzonder jaar, omdat Marienfrede studiehuis voor theologie werd met Christi-


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 47<br />

anus Schilgen als lector. Er waren acht studenten: Petrus Bolsterus, Everardus Latum,<br />

Henricus Nienhuis, Wilhelmus de Rijck, Joh. Gerardus Berckenfeldt en de postulant<br />

Henricus Prenten van Marienfrede ; daarbij Johannes Hellinckhausen en Paschasius de<br />

Rijck van Bentlage. Eigenaardig is, dat Prenten reeds voor zijn inkleding de lessen van<br />

theologie volgt, terwijl de anderen van verschillende noviciaatsjaren zijn. Men wachtte<br />

blijkbaar tot er een groepje studenten bij elkaar was.<br />

Naast vier pachtcontracten is 1668 'n blij jaar vanwege de kleding van twee novicen,<br />

Henricus Prenten en Alardus Temminck; deze laatste stierf echter reeds op kerstdag.<br />

In maart werd Johannes Viegh, prior te Duisburg, tot prior van Bentlage gekozen. Toen<br />

de heer van Ringenberg de straten liet plaveien en hiervoor o.a. ook aan de kruishe-<br />

ren van Marienfrede belastingen oplegde, protesteerden zij en werden terecht vrij-<br />

gesteld.<br />

In 1669 worden maar liefst 'n twintigtal pacht- of koopcontracten afgehandeld, de<br />

verkoop van 25 eiken, de levering van materiaal voor de bouw van een pachtershuis en<br />

de bouw van een steenoven. Voor 't eerst vermeldt Christianus Schilgen de visitatie,<br />

waarbij hijzelf als subprior wordt aangesteld — een taak die hij sinds het heengaan van<br />

Viegh misschien toch al bekleedde — Conradus Hech als procurator en Petrus Bolsterus<br />

als cellarius. Op 7 juli vierde de communiteit feest vanwege de eerste H. Mis van Berc<br />

kenfeldt. Op 22 juli schonk het klooster een nieuw missaal aan de kerk van Dingden<br />

als tegenprestatie voor verkregen weidegrond. De 28e October gingen prior Spijck en<br />

de subprior naar de abdis van het klooster Schledenhorst ; Marienfrede betaalde haar<br />

nl. jaarlijks een som geld en een bepaald gewicht aan was, terwijl zij nog meer eiste;<br />

maar nergens bleek, op welke rechtsgronden deze eisen steunden. De abdis zou de ori-<br />

ginele contracten nazien en dan schriftelijk bescheid geven. Dit deed ze ongeveer een<br />

jaar later in haar voordeel, wat echter door de kruisheren werd weerlegd.<br />

1670 is een jaar van veel pachtcontracten en veel betwistingen: over te hoge belastin<br />

gen die dan ook verminderd werden; over het aftappen van water, nodig voor de mo-<br />

len; over de juiste grens van land of tegen boeren die hun schapen op kloosterweiden<br />

lieten grazen; over tienden; tegen de abdis van Schledenhorst die alles in haar voor<br />

deel had uitgelegd. Muren werden vernieuwd en een nieuwe vloer gelegd in de win-<br />

terrefter. Einde October hield de provinicaal met de prior van Diisseldorf de visitatie.<br />

Het jaar eindigde slecht, omdat troepen van de bisschop van Miinster door hun opei-<br />

singen de pachters van het klooster schade deden; er kon een minnelijke schikking<br />

gesloten worden, maar een legergroep bleef in Marienfrede tot mei daaropvolgend, met<br />

veel schade voor het huis. Christianus Schilgen, die de jaren 1656 tot 1669 in 34 blad-<br />

zijden van zijn Annotationes wist samen te vatten, heeft voor 't jaar 1670 acht blad-<br />

zijden nodig. Over zijn confrater Viegh, prior van Bentlage, weet hij nog te vertellen<br />

dat hij door de confraters van Bendage tot 'n ballingschap buiten het klooster gedwon-<br />

gen werd; gemandateerden van de provinciaal herstelden hem in zijn ambt. Hij deed<br />

afstand, al bleef hij als lector te Bendage; maar toen hij hiermee geen succes had,<br />

kwam hij terug naar Marienfrede.<br />

In 1671 was er wateroverlast gedurende zes weken; negen pacht- of andere overeen-<br />

komsten werden gesloten, een inventarizatie opgemaakt van goederen, een lening af-<br />

gelost en een inspectie gehouden tot herstel of verlegging van de dammen; verder was<br />

er het einde van een tiendenproces en een contract met een nieuwe arts die jaarlijks ten<br />

dele in natura uitbetaald werd. Natuurlijk zijn er ook de nodige problemen: omdat<br />

'n pachter niet betaalt, zal het klooster zelf de vruchten gebruiken; een ander gebruikt<br />

wederrechterlijk de vruchten van het klooster; de drost van Bocholt eist van alle pach-


48 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

ters, die schapen houden, een ram op en legt later nog een belasting op voor de versterking<br />

van Bocholt. Maar de hoofdbrok van dit jaar vormt een erg ingewikkelde<br />

rechtszaak over te hoge lasten, niet alleen voor Marienfirede maar ook voor meerdere<br />

parochies van de streek, opgelegd door de bisschop van Munster. Bij onderhandelingen<br />

traden Marienfrede en de pastoor meermalen op als afgevaardigden van de parochie<br />

Dingden, waarbij subprior Christianus Schilgen het klooster vertegenwoordigde, wat<br />

herhaalde reizen met zich meebracht. Wat de kloostergebouwen betreft: er werden<br />

twee nieuwe waterpompen geplaatst, nl. in de keuken en de brouwerij; van de kamer<br />

achter het calefactorium werden vloer en plafond vernieuwd, terwijl een soldaat, Franciscus<br />

van Brussel, de klok herstelde.<br />

De oorlogsjaren 1672 en 1673<br />

Tot dan toe was Marienfrede nauwelijks beroerd door de oorlogsdreiging;<br />

in 1665 wel materiele schade, een angstige kerstnacht vanwege<br />

het passeren van Franse troepen, in 1670 een overwintering van<br />

Munsterse troepen tot mei 1671 met groot nadeel voor 't klooster en<br />

zeker ook voor een regelmatig kloosterleven. Maar in 1672 wordt het<br />

ernstiger. Frankrijk vecht tegen de Staten van Holland, waardoor zo-<br />

wel Engeland en Munster als Brandenburg in de strijd gemengd worden,<br />

die pas in 1674 een einde neemt, als Frankrijk zijn troepen vol-<br />

ledig moet terugtrekken.<br />

Op 7 januari 1672 gaan subprior Christianus Schilgen, pater Johan<br />

nes Schade en de pastoor van Dingden naar Bocholt om de drost na-<br />

mens de communiteit een geschenk aan te bieden, waarbij de sub<br />

prior zich beklaagde over het opeisen van bokken. De drost zou daar<br />

nooit bevel voor gegeven hebben, 't zou niet meer gebeuren en hij<br />

zal de rammen teruggeven, liever dan hun vriendschap te verbreken.<br />

Maar dezelfde dag worden er bomen afgezaagd, z.g. voor de verster-<br />

king van Bocholt. De vrees voor de oorlog groeit en Marienfrede<br />

brengt op 14 januari alvast twee kisten met paramenten en linnen-<br />

goed naar de zusters te Bocholt. Verder zijn er nieuwe afpersingen<br />

door de rechter van Bocholt en in maart een tiendenproces dat in be-<br />

roep door de kruisheren wordt gewonnen; in april gedeeltelijk her-<br />

stel van het dak op het huis te Bocholt. Uit vrees voor de oorlog reist<br />

broeder Arnoldus van der Hagen met brieven van het convent naar<br />

de prioren van Keulen, Diisseldorf, Wickrath, Wegberg, Hohen-<br />

busch, Briiggen en Diilken om zo nodig een van de fraters op te ne-<br />

men. Op het conventskapittel van 1 mei kan de prior meedelen, dat<br />

alle kloosters van Rijn- en Maasprovincie bereid zijn bij oorlogsgevaar


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 49<br />

de confraters van Marienfrede te ontvangen. Prior Spijck liet iedereen<br />

vrij om te kiezen en om in geval van nood geld op te nemen; zelf<br />

vroeg hij om, als hij te Bocholt in ballingschap zou sterven, toch in<br />

de kerk van het klooster te worden begraven. Voelde Spijck zich ziek<br />

of leidden de tragische omstandigheden tot deze vraag ? Hij was een<br />

voor die tijd oud man van minstens 62 tot 64 jaar. In april had men<br />

nog een aantal zaken van het klooster naar de zusters en het eigen<br />

huis in Bocholt gebracht. Pachters werden door Mlinster onrechtvaardig<br />

belast en zochten steun bij de prior. Werd dit alles, samen met<br />

de herhaaldelijke belastingen die werden opgelegd en waarin de<br />

kruisheren hun deel hadden, en de voortdurende zorg voor de con<br />

fraters en het klooster hem te veel ? De 30e mei naderden de Franse<br />

troepen en het gewas leed veel schade. De 31e waren ze te Dingden.<br />

Een moeder die haar dochter wilde beschermen tegen verkrachting,<br />

werd zo mishandeld dat ze 's avonds stierf. De le juni kwam de cavalerie<br />

langs het klooster, bracht veel schade toe aan land en weiden<br />

en eiste geld. De 2e juni werden meerdere mensen vermoord en<br />

drong een groep soldaten het klooster binnen waar ze allerlei dingen<br />

roofden van de wagens, die de boeren daar in veiligheid hadden ge<br />

bracht. De door het klooster gewaarschuwde hertog van Luxemburg<br />

zond een ,, sauvegarde " die drie dagen het klooster beschermde voor<br />

vier imperialen per dag en het geroofde deed teruggeven. De prior<br />

zond aan de hertog geschenken: haver, bier, een ram en hanen en<br />

kippen. De 4e juni gaf Wesel zich over, het leger kampeerde rond<br />

het klooster, terwijl de hertog en zijn hoogste militairen in het<br />

klooster logeerden. De paarden graasden land en weiden af, de sol<br />

daten stalen het pluimvee en alles wat niet vast zat. Alleen de tussenkomst<br />

van de hertog kon het klooster redden van algehele plun<br />

dering en brandstichting. Gelukkig bleef bij zijn vertrek die avond<br />

naar Bocholt, de prins van Conde in het klooster, waarrond de sol<br />

daten legerden. Maar behalve wat hij allemaal meenam, eiste hij voor<br />

tien dagen ,, bescherming'' nog 60 imperialen op, terwijl de 15e opnieuw<br />

voor bescherming 24 imperialen moesten betaald worden. De<br />

bevelhebber van Wesel, aan wie de kruisheren opnieuw een sauve<br />

garde vroegen voor tien dagen, wilde van geen beloning weten, ter<br />

wijl graaf Destrades, die vanaf 4 juli in Marienfrede was, betaald werd<br />

door de boeren die in het klooster veiligheid hadden gezocht. Daarna<br />

keerde de rust in de streek terug, zodat provinciaal Deghens met de<br />

prior van Diisseldorf op 11 juli visitatie konden houden en de prior


50 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

voor het provinciaal kapittel van 17 juli naar Keulen kon vertrekken.<br />

Een laatste sauvegarde van twee dagen, vanwege het gevaar voor<br />

doortrekkende troepen, was in het klooster van 7-8 September, ter-<br />

wijl later passerende Franse soldaten in november en eind december<br />

wel overal proviand en geld opeisten (183 imperialen moest het<br />

klooster betalen) maar verder geen overlast aandeden. In augustus<br />

was procurator Hech met Adrianus van Dusseldorf naar het gerecht<br />

te Hamminkelen gegaan om de oorlogsschade aan te geven, terwijl<br />

30 October een bewijs van de verleende sauvegardes en de geleden<br />

schade werd aangevraagd. Schilgen vermeldt verder nog geschenken<br />

in natura voor de bevelhebber van Wesel en nieuwe opeisingen en<br />

betalingen aan de overheden.<br />

Na dit bewogen jaar was ook het begin van het nieuwe jaar 1673<br />

allesbehalve rooskleurig. Naast nieuwe belastingsmaatregelen vroegen<br />

14 januari vier cohorten ruiters om nachtverblijf of 200 Franse gul<br />

dens. Voor 50 imperialen trokken ze dan toch naar Dingden, waar<br />

ze zouden blijven tot de subprior het geld te Bocholt gehaald had.<br />

Maar de prior zond frater Aegidius van der Hagen naar de bevelheb<br />

ber van Wesel, die een streng bevel meegaf voor de commandant<br />

niets meer te eisen en het verkregene weer terug te geven. De com<br />

mandant vloekte en tierde en zou onmiddellijk naar Dingden ver<br />

trekken. Daar de paters vreesden dat hij hun pachters schade zou toe-<br />

brengen, konden ze hem overtuigen dan toch maar te blijven over-<br />

nachten, maar een honorarium wilde hij niet. De volgende dag in<br />

Dingden schold hij over de kruisheren en liet de eerste brief zien;<br />

maar de tweede, die hen van leveringen ontsloeg, niet. De I6e ging<br />

subprior Schilgen met broeder Adrianus van Dusseldorf naar Wesel<br />

om de bevelhebber te bedanken en hem en commissaris Berfelt een<br />

ram en een mand fruit aan te bieden. Hij vroeg en kreeg ook een<br />

nieuwe sauvegarde, vanwege de troepen die de Rijn overstaken om<br />

de bisschop van Munster te helpen tegen Brandenburg: een schriftelijke<br />

sauvegarde voor 3 imperialen, een lijfelijke die zeven imperi<br />

alen kreeg voor tien dagen. In maart veroverde Brandenburg Udem,<br />

doodde een kolonel en maakte meerdere gevangenen en een grote<br />

buit. De Fransen namen wraak en legden nieuwe lasten op. Naast<br />

twee afbetalingen aan de Fransen vertelt Schilgen, dat in april de<br />

dokter ter Kutten te Munster vanwege verraad werd onthoofd en gevierendeeld,<br />

terwijl het lijk van een kolonel met ingeslagen hoofd op


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 51<br />

een lijkbaar werd tentoongesteld. De ruiterlijfwacht, die sinds 20<br />

april in het klooster verbleef, ging 13 mei weg en kreeg drie impe-<br />

rialen, terwijl aan de secretaris van graaf Destrades een daalder per<br />

dag dus twaalf imperialen voor 24 dagen werden betaald. Na nieuwe<br />

bijdragen in mei, werd in juni vrede gesloten tussen Brandenburg en<br />

de Fransen; behalve Wesel en Rees verlieten de soldaten het hertog-<br />

dom Kleef. In juli werden schulden afgelost en pachten kwijtgeschol-<br />

den, waarna prior Spijck de lange reis naar Hoei moest ondernemen,<br />

samen met twee afgevaardigden, waar van 16 tot 18 juli het generaal<br />

kapittel werd gehouden, ongetwijfeld van ,, Dominica Cantate" uit-<br />

gesteld tot juli vanwege de onveiligheid der wegen.<br />

Behalve de pachtcontracten, contributes, kwijtschelding aan be-<br />

rooide pachters, bemiddeling of beroep bij te hoge eisen, vermeldt<br />

Christianus Schilgen op 17 September de visitatie door provinciaal<br />

Deghens en de prior van Emmerich; op 8 november de aankoop van<br />

de volledige werken van Cornelius a Lapide, en wel door bemidde<br />

ling van frater Mathias Arnoldi van Bentlage, pastoor in Vierlings-<br />

beek; tenslotte, op verzoek van enkele kanunniken van Rees, de<br />

schenking van een grote steen voor een altaartafel aan het kapittel van<br />

Rees, waarvoor het kapittel een romeins missaal beloofde.<br />

Spijck's laatste jaren<br />

Het jaar 1674 vermeldt meerdere betalingen van belastingen, enkele pachtcontracten,<br />

tweemaal een gift van een of twee bomen en de verkoop van 26 bomen om de con<br />

tributies te kunnen betalen; in april de vrede tussen de Staten en de bisschop van<br />

Minister (bij het verdere oorlogsnieuws werd het klooster niet meer betrokken); in augustus<br />

de visitatie door provinciaal Deghens en de prior van Diisseldorf. Verder was dit<br />

jaar er een van herhaalde rouw om de dood van drie confraters : op 5 maart Johannes<br />

Schade, een van de seniores; op 6 maart de diaken Henricus Prenten, die 17 januari<br />

1668 was ingetreden en op 2 juni de cellarius Petrus Bolsterus, die wel in 1656 zal zijn<br />

ingetreden; dus twee jonge mensen.<br />

Gelukkig begon januari 1675 met de inkleding van Andreas Borchorst van Coesfeld,<br />

terwijl op 10 februari frater Bernardus Zum Sandt gekleed werd. Beiden zouden op 23<br />

februari 1676 hun geloften afleggen. Op 15 december kwam de derde novice, Hen<br />

ricus Bruins, aan de beurt. Drie nieuwelingen tegenover een overledene. Want op 17<br />

februari stierf Albertus de Tirano, de bouwbroeder die van 1651 tot 1653 ook te Bent<br />

lage werkzaam was 48. Verder was er vooreerst het gewone beheer: hakken van bomen<br />

voor herstellingen aan pachtershuizen, pachtcontracten, klachten van pachters over de<br />

48 H.U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, in Clairlieu, XXI, 1963, p. 154 ;<br />

ibidem, XXXVIII, 1980, 124.


52 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

juiste afbakening van de grond, betwistingen, verkoop en nieuwe aanplantingen van<br />

bomen, opkomen voor de teruggave van twee bij 'n pachter gestolen paarden, e.d.<br />

Daarbij kwam de opeisingen van hogerhand die door de clerus zelf, — verschillende<br />

kapittels, Marienfrede en andere kloosters en de parochiegeestelijkheid — volgens vroe-<br />

ger genomen besluiten, onder elkaar moesten verdeeld worden. Op 30 januari was er<br />

een overeenkomst bereikt te Kleef, maar door protesten van de kapittels van Rees en<br />

Emmerich dat ze niet zoveel konden betalen, was er 18 februari een bijeenkomst in de<br />

decanale woning te Kleef, waar Chrisrianus Schilgen Marienfrede vertegenwoordigde.<br />

Wie was 't meest benadeeld door de oorlog en dus 't minst in staat te betalen ? Schil<br />

gen schrijft op 1 maart dat hij de overeenkomst van 1650 aanvaardt, zodat van de 7.383<br />

rijksdaalders en dertig stuivers de hogere clerus er 3.952, de lagere 3.431 en 30 stui-<br />

vers zou betalen, wat voor Marienfrede op 14,50 rijksdaalders zou komen. De zaak was<br />

echter niet van de baan, want door een edict van het bestuur van Kleef, naar 't schijnt<br />

door betwisting van de voornamere kloosters, o.a. de zusters van Schledenhorst, Her-<br />

togendal en Biiderich, werden seculieren en religieuzen voor 2 en 3 april te Kleef bij-<br />

eengeroepen. De conclusie was dat, bij gebrek aan overeenkomst alien voor Pasen de<br />

lijst van hun inkomsten moesten opgeven, termijn die tenslotte toch verlengd werd.<br />

Pas veel later zou de kwestie worden opgelost. Maar in juni werden door de Fransen<br />

van Kleef grote sommen in geld of vee opgeeist, wat voor Marienfrede op 150 impe-<br />

rialen kwam, terwijl het klooster einde december nog eens 38,50 imperialen moest be<br />

talen aan Kleef, vanwege oorlogsschulden.<br />

Het valt op, dat prior Spijck alle gevoerde onderhandelingen van<br />

de laatste jaren, ook die met de pachters, aan zijn subprior, Christi-<br />

anus Schilgen overliet. Hij lijkt al een hele tijd ziek geweest te zijn.<br />

De 30e januari 1676 overleed hij, na op 5 januari nog de inkleding<br />

te hebben gedaan — als Schilgen hem vervangen had, zou hij dat er<br />

wel bijgeschreven hebben — van frater Hermannus Spormakerinck.<br />

,,30 Jan. obiit Adm. R. P. prior noster Joannes Spijck ad 20 annos<br />

huius Domus prior postquam in aliis Domibus diversis S. Ordinis per<br />

14 annos laudabiliter prioratum egerat". Hij werd in de kloosterkerk<br />

begraven. Op 13 februari zaten provinciaal Theodorus Deghens en<br />

Johannes van der Cuil, prior van Emmerich, de priorkeuze voor. Jo<br />

hannes Schilgen, toen pastoor in Neuenhaus (graafschap Bentheim)<br />

was afwezig, maar mandateerde de procurator om zijn stem uit te<br />

brengen. Als opvolger van Spijck werd Johannes Berckenfeldt geko-<br />

zen, die in 1663 nog door Spijck als novice was ingekleed49.<br />

De persoonlijkheid van Spijck leren we, ondanks de vele gegevens<br />

van wat er onder zijn prioraat gebeurde, moeilijk kennen. Hij maakt<br />

de indruk van een bescheiden man, die als goed religieus en goed<br />

49 Chr. Schilgen vermeldt meestal agrarische en economische feiten in zijn Liber Annotationum<br />

1656-1718, p. 1-72. We zagen af van een identificatie bij de persoonsnamen, omdat<br />

Dr. A. Zwart de uitgave van de Annotationes met inleiding en alle gegevens over de personen<br />

voorbereidt. We danken hem hierbij voor het ter beschikking stellen van de getypte tekst<br />

en de registers daarop.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 53<br />

prior van het begin af zijn gaven van geest en hart ter beschikking<br />

stelde van zijn confraters en van de orde. De taken die hij reeds als<br />

student, daarna als lector en prior te vervullen had, heeft hij blijkbaar<br />

als vanzelfsprekend aanvaard, evenals de toch erg ondankbare<br />

opdrachten die hij van de orde kreeg, nl. de herziening van Constituties,<br />

brevier en Caeremoniale en het definitorenambt. De Orde had<br />

vertrouwen in zijn wijsheid, kennis en religiositeit. Daaruit en uit zijn<br />

na de Statutenuitgave geschreven tractaat De conventualitate mogen<br />

we wel concluderen, dat hij een man van gebed en studie was. Voor<br />

zijn tractaat beperkt hij zich tot de toestand in de orde, al zijn sommige<br />

passages wat breder. Vandaar dat ook het gebruikte studiemateriaal<br />

beperkt is: Constituties, generate kapittels en 'n pauselijke<br />

oorkonde, het Corpus Juris Canonici en enkele, waarschijnlijk op de<br />

bibliotheek aanwezige commentaren. Maar 't is geduldig werk van<br />

een studax, al is 't niet tot het einde toe even ordelijk en duidelijk.<br />

Het op de voorgrond treden buiten het klooster liet hij blijkbaar<br />

graag aan zijn subprior over. Het klooster oefende aantrekkings- en<br />

wervingskracht uit onder en zeker ook dank zij zijn prior, een man<br />

met meer dan gewone talenten, waarmee hij heeft gewoekerd als de<br />

goede en trouwe dienaar uit het evangelic<br />

III. CONVENTUALITAS<br />

Algemene betekenis<br />

Het woord dat Johannes Spijck gebruikt in de titel van zijn tractaatje,<br />

conventualitas, wordt doorgaans gebruikt in de zin van gemeenschapsleven,<br />

het leven dat de religieuzen samen leiden. De<br />

overgang van de kluizenaars naar het leven in gemeenschap, leidde<br />

hen naar de conventualitas, de gemeenschap van leven, speciaal het<br />

,,alles in gemeenschap hebben", het niets voor zich houden, maar<br />

alles afstaan tot nut en gebruik van alien, de gemeenschap van goederen.<br />

De vele misbruiken b.v. door rijke families die hun<br />

familieleden-kloosterlingen van prebenden, van z.g. ,,speldengeld "<br />

of 'n voor henzelf bestemd kapitaal voorzagen, werden steeds opnieuw<br />

door het kerkelijk gezag en door generale kapittels of oversten<br />

bestreden. Uit die levensgemeenschap, uit het lid worden van zulke


54 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

communiteit, ontstond uiteraard een band met die communiteit, die<br />

20 sterk was dat de religieuzen niet van het een naar het ander<br />

klooster konden overgaan, tenzij de oversten daarvoor ernstige rede-<br />

nen hadden. Er ontstond m.a.w. stabilitas. Iemand die intrad in het<br />

klooster en daar geloften aflegde, beloofde stabiliteit, standvastigheid<br />

in zijn goede voornemens50. Misbruiken van ,,monachi vagantes"<br />

of overgang van de ene orde naar de andere, werden in pauselijke<br />

privilegebullen tegengegaan met de formulering, dat niemand uit<br />

lichtzinnigheid en zelfs uit verlangen naar een strenger leven mocht<br />

overgaan van het ene instituut naar het andere, zonder de toestem-<br />

ming van de abt van heel de congegratie. In de goedkeuring van de<br />

kruisheren door Innocentius IV in 1248 komt de formule voor met<br />

de restrictie ,, nisi arctioris vitae obtentu''. Om naar een strengere<br />

orde over te gaan, mocht men toen de orde verlaten51.<br />

Stabilitas loci<br />

Van dit begrip van conventualiteit en stabiliteit naar de ,, stabilitas<br />

loci'* was maar een stap. De standvastigheid werd reeds voor en<br />

vooral met de regel van Benedictus tot een standvastigheid in dit<br />

klooster, stabilitas loci. Al is daar bij het ontstaan van ,,congregaties<br />

van een groep abdijen" van afgeweken, zodat de monniken binnen<br />

die congregatie konden verplaatst worden, toch is men naderhand en<br />

tot nu toe naar die stabilitas loci van Benedictus' regel terugge-<br />

keerd52.<br />

De reguliere kanunniken pasten zich aan deze stabilitas aan. Bij<br />

sommigen werd dit in de professieformule uitgedrukt door de woor-<br />

den ,,promitto stabilitatem in loco", ik beloof standvastigheid in dit<br />

bepaald klooster. De leden behoorden dus eerst en vooral tot dit<br />

klooster of tot deze abdij, al werden ze daardoor per se lid van de<br />

orde. Maar ook bij de reguliere kanunniken is er een evolutie. De er-<br />

varing leerde dat er noodgevallen konden zijn, zodat b.v. bij de<br />

50 Dictionnaire de Droit Canonique, I, Parijs, H. Walzer, 1894, p. 564-565 (Conventualite)\).<br />

DESHUSSES, Conventualite\ in Diet, de Droit Can., IV, Parijs, 1949, col. 556-562.<br />

51 Annales, II, 65; zie deze kwestie in andere samenhang bij A. RAMAEKERS, De Kruishe<br />

ren als Ordo Canonicus (p. 47-100) in Rondlnhouden Beleving van de spiritualiteit der Orde<br />

van het H. Kruis, Diest, 1955, p. 72-74.<br />

52 DESHUSSES, a.c, col. 562; J. LAHACHE, Stabilite monastique, in Diet, de Droit Can.,<br />

VII, Parijs, 1965, col. 1078-1086, die een duidelijk overzicht geeft van de wisselende evolu<br />

tie van dit rechtsinstituut.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 55<br />

Windesheimers (1395) vanaf 1420 het generaal kapittel verplaatsingen<br />

kon doen ,, ad poenam vel in subsidium ordinis''; in dit tweede<br />

geval behield de verplaatste zijn rechten (o.a. stemrecht) in eigen<br />

klooster en kreeg ze ook nog in het andere klooster. In hun professieformule<br />

wordt de stabiliteit niet genoemd, alleen de drie geloften,<br />

waar de gehoorzaamheid beloofd werd aan de prior van het klooster<br />

en zijn opvolgers53. De eerste Constituties van de Kanunniken van<br />

Lateranen van 1453 aanvaarden de stabilitas loci niet meer. In 1421<br />

werd dit reeds door paus Martinus V toegestaan. Ze erkennen een<br />

centraal gezag. De professie bindt hen aan de orde en daardoor aan<br />

het plaatselijk kapittel van de kerk waarvoor de oversten hen benoe-<br />

men, ook al is dit niet de kerk van hun professie54.<br />

In dienst van een bepaalde kerk<br />

Want de band van de reguliere kanunnik met zijn klooster was<br />

meer dan stabilitas of stabilitas loci. Hij stond, evenals de seculiere<br />

kanunnik, in dienst van de kerk waaraan hij verbonden was en waarover<br />

hij, samen met zijn confraters, de zorg had voor de culms en<br />

bediening. De conventsmis en de ,,laus divina" namens de Kerk<br />

door het koorgebed vormden zijn allereerste taak. Bij meerdere orden<br />

van reguliere kanunniken werd dat in de professieformule uitgedrukt.<br />

De Praemonstratenzer gebruikte de woorden: ,,Ego, frater<br />

N. offerens trado meipsum ecclesiae B. M. Virginis". Hetzelfde vinden<br />

we in de Regel van Marbach (Elzas) uit de 12de eeuw55. De<br />

kanunniken van Sint Victor in Parijs legden dan weer de nadruk op<br />

de stabilitas loci: ,,stabilitas corporis mei ecclesiae beati Victoris promitto",<br />

dus vaste verbondenheid aan de kerk van Sint Victor56. Er<br />

is blijkbaar varieteit voor wat de stabilitas loci betreft, maar de ver<br />

bondenheid aan de kerk en de liturgische taak is er bij alien, al hebben<br />

latere stichtingen van reguliere kanunniken uit de 17e eeuw het<br />

53 H. VlSSERS, Vie Canoniale. Ideal tres ancien toujours actuel, Sint-Michiels Gestel 1959<br />

p. 39 en 192-193.<br />

54 Ibidem, p. 200-201.<br />

55 RAMAEKERS, a.c, p. 63, 75-76 ; VlSSERS, o.c, p. 149 : ,,Ego frater N. trado meipsum<br />

Ecclesiae S. Salvatoris et promitto obedientiam secundum Regulam S. Augustini Domino N.<br />

praefatae ecclesiae praeposito et successoribus ejus quos sanior pars congregationis canonice elegerit".<br />

56 VlSSERS, o.c, p. 181-182 en andere voorbeelden van Oostenrijkse Abdijen, p. 196-197.


56 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

apostolaat op de voorgrond geplaatst en zijn ze afgeweken van het<br />

traditionele ideaal57.<br />

Conventualiteit bij Spijck<br />

Het staat vast, dat de kruisbroeders in 1248 de Constituties van de<br />

Dominicanen overnamen. En evenzeer, dat de Dominicanen als pre-<br />

dikers een centraal bestuur wensten en een grote beweeglijkheid; dus<br />

geen vaste binding aan een bepaald huis, maar verplaatsbaarheid.<br />

Hun gelofteformule was er een van gehoorzaamheid, afgelegd aan de<br />

generaal, om te leven volgens de regel van Sint Augustinus en de<br />

Constituties van hun orde. De Kruisbroeders namen met die Consti<br />

tuties van de Dominicanen ook het centraal gezag van magister ge<br />

neraal en generaal kapittel over evenals, praktisch letterlijk, de pro-<br />

fessieformule: Ego N. facio professionem et promitto obedientiam<br />

Deo et B. Mariae et Tibi priori S. Cruets Hoyensi et successoribus tuts<br />

secundum regulam beati Augustini et institutiones fratrum sanctae<br />

Cruets, quod ero obediens tibi tuts sueeessoribus usque ad mortem.<br />

Geen uitdrukkelijke stabilitas loci; geen uitdrukkelijke verbonden-<br />

heid aan een bepaalde kerk58. Dat dit in de praktijk wel het geval<br />

was, moge blijken uit enkele gegevens en uit de gevolgde praktijk<br />

zelf.<br />

Vooreerst willen de kruisbroeders de Dominicanen niet volgen in<br />

de vereenvoudiging van het koorgebed en de liturgie. Waar de Do<br />

minicanen als predikers de nadruk leggen op studie en prediking en<br />

op het vlottere koorgebed ... breviter et suecinete ... non protrahendo<br />

vocem, laten de kruisbroeders de hoofdstukken over studie en pre<br />

diking weg en willen ze het koorgebed langzamer doen, tractim ...<br />

protrahendo vocem. Ook de bepalingen over het gebruik van een en<br />

kele klok en het zeldzame gebruik van de koorkap laten de kruishe-<br />

ren weg. Het zijn details, maar ze wijzen op een andere opvatting en<br />

instelling. Zo ook het dragen van superplie en almutium, de speci-<br />

fieke koorkledij; het gezongen koorgebed; de plechtigheid van het<br />

dagelijkse kapittel; het wekelijkse mandatum; kortom het leven in<br />

57 o.c., p. 39-41; RAMAEKERS, a.c., p. 75-76, met uitgebreide literatuuropgave.<br />

58 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952,<br />

. 11-16 en 67.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 57<br />

een liturgische sfeer en het vasthouden aan het officium divinum als<br />

eerste taak59.<br />

De regel dat alle kerken ter ere van het H. Kruis moesten worden<br />

geconsacreerd, wijst op de verbondenheid van de kruisbroeder met<br />

zijn kerk. In het hoofdstuk de officio ecclesiae heeft: het zijn voile betekenis.<br />

Want heel het goddelijke officie werd opgedragen aan de titel<br />

van de kerk, het H. Kruis. Daarbij wordt in meerdere oorkonden<br />

uit die beginjaren de titel van de kerk en de verbondenheid daarmee<br />

van de kruisbroeder uitgedrukt : prior et fratres Sanctae Cruets<br />

Priori Sanctae Crucis de Claw loco eiusque fratribus e.d. Die woorden<br />

2ou men het duidelijkst vertalen door: prior en broeders van de<br />

H. Kruiskerk of Chanoines reguliers de Sainte Croix. De kanunniken<br />

dus van de H. Kruiskerk, aangeduid door hun titel60.<br />

Wilden ze 66k de stabilitas loci? Daarmee komen we bij Spijck.<br />

Bedoelt hij dit allemaal in zijn titel de conventualitate en in het tractaat<br />

zelf ?<br />

Vooreerst neemt hij conventualitas in een engere zin, nl. het lid<br />

zijn van een convent, het conventualis-zijn. Daarbij komt het<br />

regulier-kanunnik-zijn ter sprake, als hij als gevolgen van de religieuze<br />

professie de drie voorname rechten opnoemt — en aan elk<br />

recht beantwoordt een plicht — nl. stallum in chow, een plaats in<br />

het koor, vox in capitulo, een stem in het conventskapittel zodra de<br />

vereiste voorwaarden vervuld zijn om capitularis of lid van het con<br />

ventskapittel te worden, en de verbondenheid met de titel van de<br />

kerk; m.a.w. daar in dat convent, zijn deel op zich nemen bij de vervulling<br />

van het liturgische apostolaat en zich verantwoord weten bij<br />

de voorname beslissingen die in en door het conventskapittel genomen<br />

werden.<br />

Toch is het eigenlijke onderwerp van het eerste deel uitsluitend en<br />

van het tweede deel gedeeltelijk de stabilitas loci. De vraag van Spijck<br />

in deel I is: hoe wordt iemand lid van een convent ? Door de profes<br />

sie, waardoor hij in dat convent gei'neorporeerd wordt en daardoor in<br />

de orde. In normale omstandigheden blijft dit domus nativa, het<br />

huis van zijn religieuze geboorte, zijn huis tot na de dood, als hij nl.<br />

op de dodenlijst van het generaal kapittel volgens dit huis genoemd<br />

59 RAMAEKERS, a.c., p. 63-68, waar uitgebreider hierop wordt ingegaan, met opgave van<br />

bronnen.<br />

60 Ibidem, p. 77-78, met meer voorbeelden en bronnenopgave.


58 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

wordt. Toch kunnen er gevallen zijn dat hij 1. ofwel voor goed in<br />

een ander huis gei'ncorporeerd wordt, 2. ofwel tijdelijk naar een an-<br />

der klooster wordt verplaatst, zo dat hij daar de gewone rechten van<br />

conventualis krijgt ofwel de rechten in eigen huis behoudt. In deel<br />

II van zijn tractaat gaat Spijck dan de graden na van de conventua<br />

lis : de gewone conventualis zoals elke lekebroeder of frater-student<br />

er een is; de vocalis die stemrecht heeft bij de priorkeuze; de capi-<br />

tularis die lid is van het conventskapittel en meebeslist of raadgeeft<br />

in allerlei besluiten van de communiteit; en tenslotte de senior, die<br />

niet alleen een eregraad heeft maar ook meerdere taken of bevoegdheden.<br />

'n Enkele maal in het eerste deel, maar meermalen in het<br />

tweede deel, lijkt Spijck een thesis te verdedigen van grotere eenheid<br />

of grotere verbondenheid van de conventualis met zijn domus nativa,<br />

zodat hij bij tijdelijke verplaatsing geen capitularis wordt in het an-<br />

dere huis. Uit de lezing van de hierna volgende vertaling of (en) oor-<br />

spronkelijke tekst moge dit duidelijker worden, evenals de argumentatie<br />

die Spijck gebruikt. De vraag is, of 't een eigen mening van<br />

Spijck is of een trend in de orde tegen te grote centralizatie. Waren<br />

er redenen om op te komen voor een grotere autonomie van de<br />

kloosters ? We menen van wel, maar kunnen beter trachten de evolutie<br />

te schetsen vanaf de oorsprong van de orde tot de tijd van<br />

Spijck's tractaat. Het woord conventualitas komt in Constituties en<br />

generale kapittels niet voor, al zijn ze de grondslag van dit tractaat.<br />

We leren hier de ordestraditie van 1410 tot 1660 kennen. Toch intrigeert<br />

de vraag: hoe was 't in de orde van 1248 tot 1410 en is er<br />

sinds 1410 tot 1660 een ontwikkeling geweest? 't Is een vraag die dit<br />

tractaat als vanzelf oproept. We willen ons aan een antwoord wagen,<br />

dat soms meer hypothese lijkt maar dan toch steunt op de weinige<br />

aanwezige gegevens.<br />

1248-1410 Gecentralizeerde orde maar grote autonomie van de<br />

kloosters<br />

Het bijna onveranderd overnemen van de Constituties der Predik-<br />

broeders, bracht voor de Kruisbroeders een gecentralizeerde bestuursvorm<br />

mee61. Dat de magister generaal en het generaal kapittel ook<br />

6i Zie boven nota 58.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 59<br />

werkelijk bestuurden, blijkt allereerst uit de stichting van de ruim<br />

dertig kloosters voor 1410, waarbij zo niet het initiatief dan toch de<br />

beslissing kwam van het generaal bestuur. Maar we bezitten slechts<br />

weinige stichtingsoorkonden; vooral voor de Engelse kloosters, zal<br />

nog veel opzoekingswerk nodig zijn. Die stichtingen lagen en namen<br />

toe in Engeland, Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden en Duitsland.<br />

Sommige waren dus ver van het moederhuis verwijderd. Maar ze ble-<br />

ven onderworpen aan en verbonden met het generaal bestuur. Wei<br />

vinden we al ca 1260 en in 1304 melding gemaakt van een provin-<br />

ciaal in Engeland, terwijl de Franse kloosters door de honderdjarige<br />

oorlog (1137-1453) en het Westerse Schisma, het volgen van de paus<br />

van Avignon (1378-1417), praktisch een totale onafhankelijkheid<br />

kregen.<br />

Een tweede factor van verbondenheid waren de aan de paus gevraagde<br />

oorkonden met privileges, volmachten, aflaten of strafbe-<br />

voegdheden voor het moederhuis en heel de orde (1248, 1277, 1284,<br />

1318, 1340, 1356 en 1380). Soms waren het volmachten die de ver<br />

bondenheid in de orde moesten bevorderen, zoals de verplichting om<br />

het generaal kapittel bij te wonen of de macht om van de prioren,<br />

die gehoorzaamheid weigerden, onderwerping af te dwingen.<br />

Een derde factor \ meerdere generaals hebben ook getracht, soms<br />

met behulp van de bisschoppen, hervormingspogingen te doen, zoals<br />

Petrus Pincharius (1366-1382), en Ferricus van de Putte (1382-1393)<br />

in de kloosters van Engeland62.<br />

Ondanks deze tekenen van onderdanigheid en verbondenheid is<br />

het toch onmiskenbaar, dat de kloosters een grote autonomie hadden.<br />

De eerste stichtingen, dus van voor 1248, hadden nog geen<br />

Constituties en zijn, zo lijkt het, tamelijk wel in de lijn van de<br />

bestaande reguliere kanunniken gestapt. Enkele ervan hebben waarschijnlijk<br />

slechts een zeer kort bestaan gekend. Na de centralizerende<br />

Constituties van 1248 schijnt de reguliere- kanunnikentraditie toch<br />

sterk genoeg aanwezig geweest te zijn, om de professie op te vatten<br />

als het aanvaarden van de candidaat in en voor een bepaald huis, wat<br />

62 We geven hier globaal de werken aan waar men deze algemeen gehouden beweringen<br />

tot in details terug vindt: A. VAN DE PASCH, Het klooster Clairlieu en zijn prioren generaal,<br />

in Clairlieu XVII, 1959, p. 95-112. H. VAN ROOIJEN, De oorsprong van de orde der Kruisbroeders<br />

ofkruisheren, in Clairlieu XIX, 1961, p. 40-50, 80, 236-238, over de eerste kruisbroeders<br />

in Engeland; p. 62-73, over de oorkonde van 1248 ; A. RAMAEKERS, De Privileges der Kruisherenorde<br />

vanaf boar ontstaan tot het Concilie van Trente, in Clairlieu, I, 1943, p. 17-20.


60 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

dan ook terecht zijn domus nativa werd genoemd en waarmee de ver-<br />

bondenheid, ook bij het aangaan van nieuwe stichtingen, aanwezig<br />

bleef. De neiging tot steeds grotere autonomie werd door meerdere<br />

factoren in de hand gewerkt; misschien was het voor de engelse stich<br />

tingen de grote afstand die reeds in de dertiende eeuw de aanstelling<br />

van een provinciaal noodzakelijk maakte; zeker waren het voor Frank-<br />

rijk — naast het Franse chauvinisme — de honderdjarige oorlog en<br />

het Westerse Schisma, die de breuk teweeg brachten. Bij een poging<br />

van de generaal om met behulp van Paus Innocentius VI in 1356 in<br />

de kloosters tot betere beleving van de gehoorzaamheid aan de ge<br />

neraal te komen, werd — allicht volgens de aan Rome gerichte sup-<br />

pliek — de nadruk nog eens gelegd op het visitatierecht en de straf-<br />

bevoegdheid van de generaal, op zijn recht tot aanstellen en bevesti-<br />

gen van de prioren, op de professie die in zijn handen werd afgelegd<br />

en op het bijwonen van het generaal kapittel63.<br />

Maar ondanks hervormingspogingen van generaal en generaal ka<br />

pittel, werd het generaal kapittel niet geregeld of stilaan niet meer<br />

bezocht door de meeste kloosters, tot er in de orde zelf de nodige<br />

krachten gevonden werden om de ingrijpende hervorming van 1410<br />

voor te bereiden en mogelijk te maken. En ook toen was het slechts<br />

heel geleidelijk en na vele jaren dat de eenheid rond het klooster van<br />

Hoei hersteld werd64.<br />

Grotere centralizatie vanaf 1410<br />

Dat de orde voor 1410 reeds erg verspreid was, moge uit volgende<br />

lijst blijken. De stichtingsjaren zijn vaak onzeker en verschillen naar-<br />

gelang de auteurs. Maar ze laten de geleidelijke uitbreiding zien en<br />

doen ons de steeds grotere autonomie begrijpen, vooral in Engeland<br />

en Frankrijk.<br />

63 Annales, II, p. 117-118.<br />

64 Over de Engelse kloosters zie J. BULLOCH, The CrutchedFriars, Part I, in Records of the<br />

Scottisch History Society, X, 2, 1949, p. 88-106; H. F. CHETTLE, The Friars of the Holy Cross<br />

in England, in History. The Journal of the Historical Association, N.S., XXXIV, n. 122, 1949,<br />

p. 204-220 ; J. HAYDEN, The Croisiers in England and France, in Clairlieu, XXII, 1964, p.<br />

91-101; over de hervorming van 1410 P. VAN DEN BOSCH, Studien over de observantie der<br />

Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, ook in Clairlieu, XXII, 1968, p. 24-65; criteria voor beoordeling<br />

van de tijd voor 1410, p. 66-68.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 61<br />

Seilles? ca 1210; Hoei ca 1234 Beyenburg voor 1296<br />

Libenne? ca 1240 York ca 1300<br />

Whaplode ca 1240 Kildale ca 1300<br />

Opspring ca 1240 Hohenbusch 1302<br />

Colchester ? Keulen 1307<br />

Le Chantoire (Andrimont) voor 1248 Saint-Ursin 1316<br />

Hamelutrad voor 1248 Asperen 1318<br />

Londen ca 1249 Salignac 1337<br />

Namen voor 1250 Schwarzenbroich 1340<br />

Toulouse voor 1256 Virton 1341<br />

Parijs voor 1258 Oxford 1342<br />

Luik voor 1270 Laines-aux-Bois 1343<br />

Welnetham 1274 Saint-Georges 1346<br />

Caen voor 1275 Farndale 1347<br />

Condren 1280 Wotton-under-Edge 1349<br />

Doornik 1284 Sint Agatha 1371<br />

Yvoix 1286 Aken 1372<br />

Suxy 1286 Donnington 1376<br />

Watten ca 1292 Varennes-sur-Allier 1391<br />

Barham 1293 Venlo 1399<br />

Naast 'n tiental Belgische, drie Nederlandse en vz/fDukse kloosters,<br />

waren er e/fof twaalfYtznsz en 'n tientalEngelse kloosters gesticht,<br />

al waren er reeds meerdere opgeheven65.<br />

Op het hervormingsprogramma van 1410 heeft naast de kloostertucht<br />

natuurlijk ook het herstel van de eenheid gestaan; dus grotere<br />

centralizatie rond generaal en generaal kapittel en meer bevoegdheid<br />

tot het verplaatsen van personen van het ene klooster naar het andere<br />

om reden van de hervorming. Uit de sinds 1410 aanwezige kapittelrelicten<br />

blijkt duidelijk dat verplaatsing ,,propter reformationem"<br />

een der meest voorkomende redenen was66. Maar het duurde lang<br />

voordat de eenheid, en dus de praktische bevoegdheid van het kapit<br />

tel over de kloosters hersteld was.<br />

Dr. P. van den Bosch komt tot merkwaardige conclusies. Op het hervormingskapittel<br />

van 1410 waren vijf van de zes Belgische kloosters aanwezig: Hoei, Luik, Namen, Suxy<br />

en Virton; Doornik bleef ontbreken tot in de dertiger jaren. Er was geen van de vijf<br />

Duitse kloosters, die pas op aandrang van de officiaal van Keulen en van de visitatoren<br />

overtuigd werden, en ca. 1420 meer veelvuldig contact hadden met het generaal<br />

kapittel. De Nederlandse kloosters Asperen, Sint-Agatha en Venlo waren er alle drie;<br />

v ? T^J?SC^.?C'' P' 21 en kaart p- 96 geeft elfEnge1^ kloosters, vele vraagtekens.<br />

Vgl ook IDEM Ste Teilten mitjedermann, Bonn, 1978, p. 39-59 en A. DURAND Le Prieure<br />

deSaint-Umn, in Clairlieu, XXII, 1964, p. 3-90, in de inleiding p. 6-9; IDEM Le Prieure<br />

Samte-Crotx de Caen, in Clairlieu, XXV, 1967 in de inleiding p. 8-11.<br />

66. Talrijke voorbeelden VAN DEN BOSCH, Studi'en, vanaf p. 68 voor verschillende kloosters


62 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

van de Franse kloosters alleen Yvoix. Van de Engelse was er geen enkel. Er waren in<br />

1410 dus maar negen van de ongeveer dertig kloosters vertegenwoordigd. De stilaan<br />

verworven autonomie afstaan, bleek moeilijk.<br />

In 1422 waren er vijftien kloosters, door de toetreding van de vijf Duitse kloosters<br />

en de stichting van het klooster in Roermond, al wijst de keuze van de prior van Tou<br />

louse tot definitor in 1417 op een tijdelijk contact. Voor 1426 trad ook Parijs toe; in<br />

1426 werd de prior van Parijs tot definitor gekozen. Ook Londen moet er toen geweest<br />

zijn, daar een overledene van Londen in de dodenlijst werd opgenomen 67. De nieuw<br />

gestichte kloosters sloten natuurlijk vanzelf bij het kapittel aan, maar van de stichtingen<br />

van voor 1410 waren er zelfs in 1441, dus ruim dertig jaar na het begin van de hervorming,<br />

nog maar 'n twintigtal; sinds 1422 waren er Parijs, Condren, Caen en Londen<br />

bijgekomen en er was contact met Laines-aux-Bois, Varennes en Watten. Het zou tot<br />

het einde van de 15e eeuw duren voor men weer werkelijk van eenheid rond het generaal<br />

kapittel te Hoei kon spreken, mede dank zij de vele nieuwe stichtingen in het<br />

Rijnland en de Nederlanden.<br />

Uit dit alles blijkt wel, hoe groot de voor 1410 verkregen autono<br />

mie van de kloosters was en daardoor de praktische stabilitas loci68.<br />

Sinds de hervorming van 1410 zou dit stilaan veranderen. Reeds<br />

in 1411 werd besloten, dat de prioren elk jaar hun ontslag moesten<br />

aanbieden. Zonder medewerking van de prior was een hervorming<br />

immers niet mogelijk, terwijl door deze maatregel het ontslag bij onvoldoende<br />

medewerking kon worden aanvaard69. Meestal werden de<br />

prioren gekozen, vaak werden ze benoemd. De eerste verplaatsingen<br />

hadden volgens de Definities plaats in 1412. Behalve die van een<br />

broeder van Venlo die als conventualis naar Hohenbusch werd verplaatst,<br />

waren de andere tijdelijk; vier kruisbroeders, twee van Venlo,<br />

een van Asperen en een van Sint-Agatha gingen tijdelijk naar Hoei,<br />

waarschijnlijk om er de juiste opvatting van het hervormingsideaal te<br />

toetsen. De oudste van twee studenten van Schwarzenbroich ging<br />

voor een jaar naar Asperen, de jongste voor een half jaar naar Sint-<br />

Agatha en voor een half jaar naar Venlo, blijkbaar met hetzelfde<br />

doel70. De volgende jaren wordt er geen verplaatsing gedaan; wel<br />

wordt in 1421 in het algemeen verordend, dat Hoei het klooster van<br />

Luik moet voorzien van de nodige krachten, Sint-Agatha idem voor<br />

Schwarzenbroich, Venlo idem voor de oprichting van Roermond71.<br />

Maar in 1422 zijn er tien verplaatsingen, in 1423 achttien, in 1425<br />

67 Definities, p. 35, 51 en 53.<br />

68. VAN DEN BOSCH, o.c , p. 101-104, steunend op de Defimties.<br />

69 Definities, p. 28; VAN DEN BOSCH, o.c, p. 60-61.<br />

70 Definities, p. 30; VAN DEN BOSCH, o.c, p. 69-<br />

71 Definities, p. 42-43.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 63<br />

zestien, in 1426 elf, in 1427 twaalf, in 1428 twintig, in 1429 drie en<br />

in 1430 achttien72. Zo gaat het in de volgende jaren door: soms<br />

zijn het er geen of maar enkele, soms ongeveer tien, tot zelfs twin<br />

tig in 1441 en 1445 73. Stilaan onderscheidt men de lijn die Spijck<br />

ruim 200 jaar later in zijn tractaat zal vastleggen: blijvende verplaatsingen<br />

als conventuales; tijdelijke verplaatsingen ,, propter reformationem",<br />

om de hervorming elders te gaan brengen of ze te leren<br />

kennen en dan naar eigen klooster terug te keren; tijdelijke verplaat<br />

singen tot stichting van een nieuw huis of hulp waar er krachten te<br />

kort waren; en tenslotte verplaatsingen als straf.<br />

Ook in de volgende jaren lopen de verplaatsingen soms op tot<br />

tweeentwintig in 1461, vierentwintig in 1464, minstens zesentwintig<br />

in 1504 en zelfs eenendertig in 151274. Natuurlijk is hier geen abso<br />

lute conclusie te trekken. Wei kan men concluderen dat er een, blijkbaar<br />

steeds toenemende, centralizatie in de orde heerst, al moest<br />

meermalen de H. Stoel tussenkomen om dit te bereiken. Op verzoek<br />

van de generaal greep Paus Johannes XXIII reeds in 1413 in, door<br />

aan de dekens van Kamerijk en Luik en de offkiaal van Keulen de<br />

opdracht te geven om de onderwerping van de kloosters te verkrijgen<br />

en aan te dringen op het bijwonen van het generaal kapittel; aartsbisschoppen,<br />

bisschoppen en andere prelaten moesten afzien van hun<br />

steun aan opstandige kloosters. Daar men uit gegeven tussenkomsten<br />

van de H. Stoel de draagwijdte leert kennen van de suppliek die de<br />

generaal naar Rome stuurde, kunnen we die steun van lagere kerkelijke<br />

autoriteiten aan bepaalde kloosters als vaststaande feiten beschouwen.<br />

Nauwelijks twintig jaar later riep de generaal opnieuw de<br />

hulp van de paus in, zodat in 1432 paus Eugenius IV weer eens<br />

moest aandringen op het bijwonen van het generaal kapittel. Het<br />

jaarlijkse contact zou als vanzelf tot een gevoel van meer eenheid en<br />

verbondenheid leiden, door meer kennis van de toestanden, noden<br />

en moeilijkheden in andere kloosters75.<br />

De hervorming van 1410 heeft haar doel bereikt. Altijd opnieuw<br />

treffen we in de kapittelrelicten lijsten aan van ,, elocationes'' of<br />

72 Definities, p. 44-45, 46-47, 50-51, 52, 54, 56-57,58, 60.<br />

73 Ibidem, p. 77-78, 83. Voor de kloosters afzonderlijk in de?e periode, VAN DEN BOSCH,<br />

o.c, p. 68-123.<br />

74. Definities, p. 114-115, 122-123, 232-233, 254-256.<br />

75 A. RAMAEKERS, De Privileges, p. 66-67; Annales, II, p. 536-544 en 545-546 voor de<br />

brieven van de officiaal van Keulen en de deken van Luik, die dus daadwerkelijk hulp verleenden<br />

; vgl. VAN DE BOSCH, o.c., p. 48-49, die hierop wat nader ingaat. Voor Eugenius IV vgl<br />

Annales, II, p. 228-232.


64 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

,, denominationes ' \ al blijft men vasthouden aan de term ,, domus<br />

nativa " of,, conventus nativus " 76.<br />

Een uitzondering op de algemene regel van professie aan de gene-<br />

raal maken de broeders-donaten die zich eerst en vooral binden aan<br />

een bepaald huis en daardoor ook in de orde geincorporeerd worden.<br />

Op het generaal kapittel van 1501 werd de formule, waarin de locale<br />

prior en het eigen huis op de eerste plaats komt, als volgt vastgesteld:<br />

Ego frater N. promitto tibi N. Priori et tuis successoribus canonice in-<br />

trantibus perpetuam obedientiam, perpetuam continentiam et caren-<br />

tiam proprii et stare correctioni et ordinationi prioris huius monaste-<br />

rii, et capituli generalis, et priori et magistro generali ordinis Sancte<br />

Cruets, cut dicta domus est submissa, et obtemperare fideliter usque<br />

ad mortem ordinationibus et statutis sedis apostolice, et sacri ordinis<br />

fratrum sancte Crucisf quodque ero fidelis huic domui et ordini us<br />

que ad mortem11. Toch wil dit niet zeggen dat de donaten onver-<br />

plaatsbaar waren, want ook daarvan vinden we voorbeelden in de ka-<br />

pittelrelicten. Maar uiteraard waren ze sterker verbonden met hun<br />

professiehuis, waaraan ze zich, zoals hun naam donati zegt, gaven<br />

met persoon en goederen78.<br />

Pogingen tot nog grotere centralizatie<br />

Van 11-13 mei 1664 was er generaal kapittel geweest. In vorige<br />

kapittels zoals in 1648, 1652, 1655 en 1661 waren er respectievelijk<br />

nog acht, zeven, vijf en acht verplaatsingen gedaan, kleine getallen<br />

omdat de bevoegdheid hiertoe niet meer uitsluitend door het gene<br />

raal kapittel werd uitgeoefend maar ook aan de provinciaals en/of vicarii<br />

generates in eigen territorium werd toevertrouwd, zoals dat in<br />

76 Zie Definities, passim en nog b.v. in 1661, p. 488; in 1698, p. 513; in 1715, p. 516. De<br />

benoemingen door het generaal kapittel worden zeldzamer naargelang de provinciaals of vicarii<br />

in eigen regio de benoemingen doen.<br />

77 Definities, p. 220; in het kapittelrelict van 1506, p. 237, wordt voor de ,,locis theutonicalibus"<br />

de formule in de volkstaal gegeven, die naar gelang de streek moet aangepast wor<br />

den : ,,Ick broder N. doen profess ind gelove gode van hemelrich, Marie synre leven moder<br />

ind sent Augustijn, ind dyr prior dys huys yn den namen des priores ind meysters generail capittel<br />

ordens des hilgen crutz ind visitatoirs des vrngess. ordens gehorsam zo wesen na statuten<br />

der donaten ind ordinancien der selver orden ind sal getruwe wesen desen huys ind orden<br />

zo der doyt". De nadruk ligt duidelijk op het professieklooster. Zie ook Annales, III, p. 3-4,<br />

terwijl er een formule met andere spelling staat in Definities, p. 237, nota a. In de Constituties<br />

van 1660 is de formulering weer veranderd, alhoewel niet substantieel, Dist. II, cap. 11. n. 2<br />

{Annales, III, p. 320).<br />

78 Zie b.v. Definities, p. 247, 250, 252 en passim.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 65<br />

1644 uitdrukkelijk gezegd werd79. Het kapittel van 1664 verraste<br />

enigszins met de verklaring, dat de provinciaals een volledige bevoegdheid<br />

hadden, een ,,plenaria potestas" om verplaatsingen te<br />

doen, indien dit noodzakelijk of nuttig was80. Voorlopig (tot 1669)<br />

kon er geen generaal kapittel meer gehouden worden, zodat op 8 mei<br />

1667 en volgende dagen de definitores een bijeenkomst hielden in<br />

Hoei. In nr. 3 van hun besluiten bepaalden ze, dat de Constituties<br />

over het aanvaarden en de professie van candidaten met de toestemming<br />

van de generaal of zijn visitator, zo moesten uitgelegd worden,<br />

dat voor de kleding minstens de toestemming van de provinciaal,<br />

voor de professie die van de generaal nodig was. In nr. 4 echter, en<br />

erg nadrukkelijk, staat dat de Superiores maiores, zowel generaal als<br />

provinciaal, de bevoegdheid hadden om voor noodzaak of nut van de<br />

huizen, ook bij afwezigheid van enige schuld, verplaatsingen te doen,<br />

de verplaatsten terug te roepen of voor een ander huis te bestemmen;<br />

elke tegenwerking van prioren werd gestraft met ontzetting uit hun<br />

ambt, die van confraters met het afnemen van actief en passief stemrecht.<br />

Maar dan komt in nr. 11, nog sterker, dat de definitoren over<br />

gemopper tegen het verplaatsingsbesluit van 1664 nog eens uitdruk<br />

kelijk opnieuw verklaren en inscherpen, dat de confraters, ,,wij allemaal",<br />

professie doen aan de generaal of zijn plaatsvervanger, de<br />

locale prior; en dat dus in het huis van de professie geen stabilitas vel<br />

loci immutabilitas verkregen wordt. Allen zijn verplaatsbaar door ge<br />

neraal en provinciaals, wat ze toch voldoende weten uit de professieformule,<br />

uit de bul van Innocentius VIII en uit de gewoonte die van<br />

het begin afin de orde was ingeburgerd. Elke tegenspraak werd met<br />

de zeer ernstige ,,poena gravioris culpae" gestraft81.<br />

Voor 't eerst valt hier uitdrukkelijk de term ,,stabilitas loci", en<br />

onwillekeurig vraagt men zich af: is dit tegen Spijck bedoeld ? kan<br />

hier de oorzaak liggen van de geringe verspreiding van zijn tractaat ?<br />

Z6 sterk werd het nooit uitgedrukt, ook niet in de twee volgende kapittels<br />

van 1669 en 167382. Het beroep op de bul van Innocentius<br />

VIII lijkt eerder een vergissing. Wei wordt daar gesproken over mo-<br />

79 Definities, p. 473, 477, 481, 488 en 468.<br />

so Ibidem, p. 490.<br />

si Copie klooster Ehrenstein volgens origineel (of copie van de tijd zelf) van het Furstliches<br />

Wiedisches Archiv; zie Clairlieu XLV, 1987, p. 91 over dit archief. Vgl. ook DOUMA, H. Inventaris<br />

v.h. archief van het Kruisheren Klooster Sint-Agatha, in Clairlieu XXVIII-XXIX<br />

1970-71,1,11.118.<br />

82 Definities, p. 492, 496.


66 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

gelijkheden tot verplaatsing, maar om voor de verplaatsten in som-<br />

mige gevallen het stemrecht in het eigen huis van hun professie te<br />

waarborgen83, waaruit toch juist de stabilitas loci onrechtstreeks<br />

blijkt.<br />

Men verwondert zich, dat hiertegen geen oppositie kwam. Een en-<br />

kel feit, te weinig en teveel jaren later om veel te bewijzen, zou er<br />

toch op kunnen duiden; een professieformule nl. van 8 april 1736 te<br />

Ehrenstein, waar de geloften worden afgelegd aan de prior:<br />

quod ero obediens tibi tuisque successoribus". Verder onderzoek zou<br />

hier licht kunnen brengen84.<br />

Toch is in latere jaren het begrip ,,domus nativa" en ,, stabilitas<br />

loci" weer versterkt, in samenhang met de praktijk. Op 27 januari<br />

1794 schrijft de Keulse bisschop aan magister-generaal Dubois te<br />

Hoei, dat er te Ehrenstein ernstige misbruiken bestaan en dat de<br />

prior zelf er een slecht voorbeeld geeft en helemaal geen ontzag of<br />

liefde van de confraters afdwingt. De bisschop meent dat het moge-<br />

lijk moet zijn, zeker daar de prior zelf om een helper verzocht, en-<br />

kele kruisheren uit een ander klooster naar Ehrenstein te zenden, die<br />

de leiding en administrate te Ehrenstein overnemen, om weer op te<br />

bouwen aan tucht en wetenschap, wat anderen afbraken.<br />

Reeds op 7 maart 1794 volgt het antwoord van Mgr. Dubois. Hij<br />

heeft er sinds 1780, toen de toestand in Ehrenstein nog voorbeeldig<br />

was, geen contact meer mee kunnen hebben, terwijl het voorzitten<br />

van de priorkeuze hemzelf en zijn afgevaardigde onmogelijk werd ge-<br />

maakt. Inderdaad zou de aanstelling van P. J. Konig, keldermeester<br />

te Keulen, maar dan wel als prior met volledig gezag, kunnen hel-<br />

pen. Dus een confrater en niet meer. ,, Want omdat de medebroe-<br />

ders hun professie afleggen voor een bepaald huis in een bepaalde<br />

plaats, worden nauwelijks andere verplaatsingen gedaan dan van die-<br />

genen die door eigen schuld ergens weg moeten. Om moeilijkheden<br />

te vermijden, worden zonder toestemming van de plaatselijke prior<br />

en van de medebroeder zelf, nauwelijks verplaatsingen van degelijke<br />

confraters gedaan<br />

83 Annales, II, p. 421, bul van 15-2-1488 (p. 416-423); zie verder onder V, nota 24.<br />

84 Archief Kruisheren Ehrenstein. Copie aldaar. Origineel in Fiirstliches Wiedisches Archiv,<br />

V, 1-9, n.19. In de definities komen van 1669 tot 1724 nog enkele verplaatsingen voor; daarna<br />

worden er in de uitgave van A. v.d. Pasch geen meer vermeld tenzij professoren voor de studiehuizen.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 67<br />

Deze brief van 1794 laat een totaal ander geluid horen dan dat van<br />

het definitorium van 166785.<br />

We hopen door deze erg algemeen gehouden ,, geschiedenis'' van<br />

de stabilitas loci buiten en in de orde, heel de achtergrond van het<br />

tractaat van Spijck duidelijk te hebben gemaakt. Toen Hermans An-<br />

nales schreef, vertelde hij daarin hoe, na de dood van prior Gielen<br />

te Sint-Agatha, de confraters te Sint-Agatha generaal van den Wijmelenberg<br />

van het klooster te Uden verzochten om naar Sint-Agatha<br />

te komen. In de mentaliteit van de confraters leefde nog sterk het be-<br />

sef van de autonomie van de kloosters, de traditie uit vroegere eeu-<br />

wen. Maar de generaal zag in, dat uitbreiding van ,,de kleine rest"<br />

slechts mogelijk was als hij een vrijere beschikking had over goede<br />

ren en personen. In 1852 verkreeg hij van Pius IX te mogen beschik<br />

ken over de goederen van de huizen. Blijkbaar voelde hij de behoefte<br />

om dit niet zonder meer te doen, doch vroeg hij aan alle confraters<br />

van de drie bestaande kloosters, Sint-Agatha, Uden en Diest, om aan<br />

hem en zijn opvolgers de faculteit te geven om te beschikken over de<br />

goederen van heel de orde en over hun persoon ,, excepta persona-<br />

rum missione ad partes transmarinas"86. Duidelijk blijkt hieruit<br />

dat, ook bij deze radicale maatregel ten bate van de orde, in deze<br />

man, die voor de geschiedenis van zijn orde en haar tradities een levende<br />

belangstelling had — het begrip leefde van de stabilitas loci<br />

en de gevolgen van de professie bij de kruisheren van vroegere eeu-<br />

wen. Door zijn maatregel werd ze, tot heil van het geheel, afgeschaft.<br />

IV. DE NEDERLANDSE TEKST VAN HET TRAKTAAT<br />

INLEIDING<br />

(1) Hoe wordt iemand lid van een college, kapittel of convent, of m.a.w. hoe wordt iemand<br />

geincorporeerd ? Dit verschilt naargelang privileges, statuten, regel of gewoonte. Volgens het<br />

algemeen recht heeft de prelaat, samen met het convent, de bevoegdheid om iemand te in-<br />

85 Annales, I, 2, p. 226-227. J. SCHEERDER, Henricus van den Wijmelenberg: een religieus<br />

emancipator in Oost-Brabant 1800-1881, Tilburg 1976, p. 121-122, geeft een andere versie van<br />

de feiten. Voor het rescript van Pius DC, en het verzoek van de generaal aan al de confraters:<br />

Annales III, p. 657-659; 667-668.<br />

86 Annales III, p. 668.


68 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

corporeren. De prelaat kan het niet zonder de goedkeuring van het conventskapittel of de meerderheid<br />

ervan en is gehouden de uitslag te aanvaarden.<br />

De incorporate is immers een wederzijds contract tussen de candidaat die om opname vraagt<br />

en hen die hem aanvaarden. Bij de Franciscanen kunnen de provinciaals candidaten voor hun<br />

provincie en de orde aannemen. Bij ons behoort die bevoegdheid aan de prior, met goedkeu<br />

ring van het conventskapittel.<br />

I. SOORTEN INCORPORATES<br />

(2) In onze orde bestaat sinds de hervorming van 1410 een drievoudige incorporatie, nl. de<br />

gewone en de buitengewone; deze laatste is blijvend of tijdelijk.<br />

a. De gewone incorporatie door de professie<br />

(3) Voor het aannemen voor het novicaat is, behalve de goedkeuring van prior en convents<br />

kapittel, ook nog een goedkeuring van de magister-generaal of zijn visitator vereist, zoals het<br />

uitdrukkelijk in de Constituties staat en bepaald werd op het generaal kapittel van 1421. Na<br />

het novicaat heeft de novice weer dezelfde goedkeuringen nodig voor de professie. Zou prior<br />

en convent anders handelen, dan verliest de prior zijn ambt en het convent door het feit zelf<br />

zijn stemrecht.<br />

Uit het voorgaande blijkt, dat bij de opname van de novice de goedkeuring van het con<br />

ventskapittel belangrijker is dan de toestemming van de magister generaal 87.<br />

Immers, ook als deze verkregen is, wordt nog de goedkeuring van het conventskapittel vereist<br />

om tot een definitieve beslissing te komen; anders is de opname ongeldig. Nooit hebben dan<br />

ook de magister generaals of het generaal kapittel zich bevoegd geacht, zelfs niet vanwege gebrek<br />

aan leden, om een bepaalde persoon aan te wijzen om die dan op de gewone wijze te<br />

doen incorporeren. Liever gaven ze een algemeen bevel om, als er geen wettige reden tot wei-<br />

gering was, de geschikte en noodzakelijke candidaten in de orde op te nemen, zo bv. op het<br />

generaal kapittel van 1598: ,,De prioren en broeders die, als een gewettigde reden niet meer<br />

bestaat, onwillig blijven geschikte en noodzakelijke candidaten in de orde op te nemen, straffen<br />

wij met het verlies van actief en passief stemrecht en met ontzetting uit hun ambt" 88.<br />

(4) Wie zijn proeftijd goed heeft volbracht en dan met boven vermelde goedkeurig op plechtige<br />

wijze de professie aflegt, wordt indirect lid van de orde en direct lid van het convent waarin<br />

en waarvoor hij geprofest werd. Daar krijgt hij het ,,ius canoniae".<br />

(5) Dit ius canoniae ontstaat, volgens het algemeen recht, als iemand kanunnik of monnik<br />

wordt. De nieuw aanvaarde wordt dan geacht lid te zijn van het lichaam of de religieuze gemeenschap.<br />

Daaruit volgt zijn recht op een plaats in het koorgestoelte (stallum in choro) en<br />

stemrecht in het conventskapittel, dit op de tijd en in de gevallen die door het recht en de statuten<br />

worden bepaald. Hij kan daarvan niet worden uitgesloten, tenzij vanwege de in de<br />

Constituties vermelde gevallen van gravior of gravissima cu/pas


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUAUTATE'' 69<br />

, intitulari "of,, incanonicari'', iemand krijgt dc titel van of wordt als kanunnik verbonden aan<br />

die kerk. De titel is 20 sterk verbonden met de persoon.dat deze gewoonlijk, 66k als hij niet<br />

meer bij die eigen kerk of in dat convent aanwezig is, toch met die titel wordt genoemd. Dit<br />

blijkt niet alleen uit de dagelijkse praktijk maar ook uit de akten van de generate kapittels. Al<br />

houdt die titel feitelijk op bij de dood, toch wordt hij om genoemde reden ook nog na de dood<br />

gebruikt, zoals in de lijst van overledenen in de kapittelrelicten, ook al verbleven ze jaren lang<br />

niet meer bij hun eigen kerk of in hun eigen klooster 90.<br />

b. Over de buitengewone blijvende incorporatie<br />

(7) Naast de gewone incorporatie door de professie, bestaat er een buitengewone blijvende in<br />

corporatie. Deze heeft plaats, als een kloosterling van het ene naar het andere klooster wordt<br />

overgeplaatst, en wel zo, dat hij ophoudt lid te zijn van het convent waarin hij door zijn pro<br />

fessie geincorporeerd was en lid wordt van het andere convent.<br />

Allereerst is daarvoor de toestemming nodig van de persoon zelf; verder die van het con<br />

vent waaruit hij vertrekt en die van het convent waar hij heengaat. Dit contract of deze incor<br />

poratie moet daarbij door de bevestiging en goedkeuring van het generaal kapittel geratificeerd<br />

of bekrachtigd worden.<br />

Want door de gewone incorporatie, de professie, kreeg het klooster recht op die medebroeder<br />

en die medebroeder op dat convent. Hij kan niet ophouden lid van dat convent te zijn, tenzij<br />

beiden, hij zelf en het convent, afstand doen van hun recht. De toestemming van het tweede<br />

convent moet hier noodzakelijk bijkomen, daar niemand lid van een moreel lichaam of van<br />

een gemeenschap kan worden tegen de wil van die gemeenschap in. Daarbij moet het contract<br />

door het generaal kapittel of door de magister generaal bekrachtigd worden. Want het is 'n<br />

soort vervreemding of rail, die, om van kracht te kunnen zijn, de goedkeuring en bevestiging<br />

van de magister generaal nodig heeft. Maar volgens het algemeen recht kan een prelaat een<br />

bezit van de ene kerk niet aan een andere geven noch bezittingen omruilen, ook al vallen beide<br />

onder zijn rechtsmacht, zonder beider toestemming en gegronde reden. Is die reden er en wor<br />

den de vereiste formaliteiten onderhouden, dan kan hij het natuurlijk; want 'n kerk of 'n apart<br />

convent zijn ledematen van heel de orde. Zoals de ledematen van een lichaam moeten de conventen<br />

elkaar immers helpen. Maar zulke mil is een contract, dat te goeder trouw gesloten<br />

wordt. Dit kan alleen met de wettige heer of met hem die zijn plaats inneemt ; daarom kan<br />

de prelaat zulke daad niet stellen zonder de toestemming van de clerici van beide kerken die<br />

hier belang bij hebben.<br />

Let wel, ik wil hier niets zeggen tegen het gezag van de magister generaal, het generaal ka<br />

pittel of de visitator. Bekend als ze zijn met de juiste situatie in de orde, verplaatsen zij de medebroeders<br />

of doen hen wederzijds van plaats verwisselen. Maar hier is sprake van een heel an<br />

dere soort van incorporatie of mil.<br />

Ook omdat de blijvend te incorporeren persoon vroeger lid werd van zijn eerste convent door<br />

de toestemming van de magister generaal, is voor een nieuwe incorporatie in een ander con<br />

vent opnieuw de toestemming van het generaal kapittel of van de magister generaal nodig.<br />

Vandaar dat deze incorporatie eigenlijk hetzelfde effect heeft als de eerste ,,gewone incor<br />

poratie". De verplaatste krijgt blijvend het ,,ius conventualitatis".<br />

(8) Al bestaat over deze tweede wijze van incorporeren in onze orde geen rechtsinstituut (en<br />

is ze dus niet in de constituties vastgelegd), toch wordt ze krachtens een langdurige gewoonte<br />

in praktijk gebracht. De generale kapittels van 1532 en 1539 noemen uitdrukkelijk de toestem<br />

ming van beide conventen, de bereidheid van de medebroeder en de bevestiging van het ge<br />

neraal kapittel. Het convent, van waaruit de verplaatsing gebeurt, heeft daarna geen enkel recht<br />

meer op de elders geincorporeerde confrater; dit werd in 1504 aldus gedefinieerd: ,,ze zijn<br />

90 Het z.g. domus nativa; vgl. verder nota 123 bij de latijnse tekst.


70 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

vrij en losgemaakt van het convent waar ze tot dan toe verbleven" 91.<br />

Soms maakt het generaal kapittel niet uitdrukkelijk melding van de verschillende toestemmingen.<br />

Er wordt dan gewoon gezegd, dat ze geincorporeerd zijn, zoals in 1501 en 1512; soms<br />

wordt dit uitgedrukt door 't woord ,,incorporamus", zoals in 1504 en 1561, waardoor een in<br />

corporatie wordt bevestigd. Het lijdt geen twijfel, dat de toestemmingen van beide kloosters<br />

dan voorafgingen als vereiste formaliteiten. Het is mogelijk dat, bij de raadpleging van het con-<br />

ventskapittel over zulk een incorporatie, de een of ander zich zonder voldoende reden hiertegen<br />

verzet, terwijl de meerderheid van het convent ermee instemt. Dan bevestigt het generaal ka<br />

pittel toch wat de meerderheid als juist beschouwde, zoals in 1532 en 1583 92.<br />

Dat ook prioren, die dit ambt uitoefenen in een ander dat hun eigen convent, daar kun-<br />

nen geincorporeerd worden, blijkt uit de incorporatie van Gerardus Ummer, prior te Frane-<br />

ker, in dat convent, terwijl het klooster van Sneek zijn domus nativa was.<br />

c. De buitengewone tijdelijke incorporatie<br />

(9) Deze wordt gedaan door het generaal kapittel of door de magister generaal voor een bepaalde<br />

tijd, en wel om drie redenen:<br />

1. voor de oprichting van een nieuw convent;<br />

2. voor de noodzakelijke hervorming van een huis;<br />

3. als het voor een convent erg nuttig is.<br />

In die gevallen verklaart het generaal kapittel uitdrukkelijk samen met de magister generaal,<br />

in welke hoedanigheid of onder welke conditie de benoemde medebroeder in dat andere<br />

klooster zal verblijven, en wel met deze woorden: ,,hij wordt daarheen gezonden (of ,,hij zal<br />

daar verblijven") voor de oprichting van het huis, voor de hervorming van het convent"; verder<br />

ook: ,, hij zal er verblijven als conventualis ", ,, hij zal er verblijven als capitularis ", zo<br />

als men het herhaaldelijk in de definities van de generale kapittels kan lezen. Zij die zo voor<br />

een bepaalde tijd worden uitgezonden en in hun aangewezen klooster uit gehoorzaamheid ver<br />

blijven, worden geacht door geincorporeerd te zijn en tot het getal van de conventuales te be-<br />

horen. Ze krijgen dus ook het ,,ius conventualitatis ".<br />

1. De uitgezondenen voor de oprichting van een klooster<br />

(10) Uiteraard hebben ze in alles wat de oprichting van dat huis betreft, stemrecht. Want als<br />

een plaats in de Orde geincorporeerd is, dan is ze nog niet in staat zichzelf stevig te vestigen.<br />

Hier is de hulp nodig van de orde voor de noodzakelijke personen, waarin het recht en de titel<br />

van convent kan geboren worden en bewaard blijven. Na verloop van tijd kunnen daar zelf con<br />

ventuales en geprofesten uit voortkomen. Vanzelfsprekend hebben dus die allereersten er alle<br />

rechten, alsof ze er geprofest zouden zijn, en wel vanaf de tijd dat ze daar, door de gehoor<br />

zaamheid geplaatst, verblijven. Volgens een bepaling en indult van 1522 kunnen de medebroeders,<br />

die een nieuw convent oprichten, daar ook als conventuales blijven, als ze dat zelf zo willen.<br />

Willen ze daar blijvend geincorporeerd worden, dan vervalt het recht dat ze in hun ^do<br />

mus nativa" hadden. Niemand kan immers lid zijn van meerdere kloosters tegelijk.<br />

2. De uitgezondenen voor de hervorming van een convent<br />

(11) ,,De broeders die naar een ander huis gezonden worden voor de hervorming van dat huis,<br />

behoren daar, zolang hun verblijf duurt, in alles volledig stemrecht te hebben, ook bij de pri-<br />

91 Voor voorbeelden hiervan, zie nota 128 bij de latijnse tekst.<br />

92 Definities, p. 221, 255 (1512 ,, incorporamus ") 232, 374. In 1532 is geen aanduiding<br />

hiervoor te vinden {Definities, p. 301-302); wel in 1583 (p. 403); zie nota 130 bij de latijnse<br />

tekst.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 71<br />

orkeuze, zoals de conventuales van dat huis", aldus het generaal kapittel van 1418. Ze hebben<br />

echter, voor de tijd dat ze daar verblijven, geen actief stemrecht meer in hun eigen huis,<br />

hun domus nativa. Dit staat uitdrukkelijk in de bul van Innocentius VIII van 1487 93.<br />

Maar zij die om eerbare redenen gezonden worden naar een ander huis, moeten tot de priorkeuze<br />

in eigen huis worden uitgenodigd, ais ze niet verder dan een dagreis van hun klooster<br />

wonen en als ze, en dit is een essentiele conditie, in het convent waarheen ze werden gezon<br />

den en waar ze verblijven, maar geen actief of passief stemrecht hebben; dit in overeenstem-<br />

ming met de rechtsregel, dat niemand in meerdere kloosters tegelijk rechten kan hebben.<br />

Volgens de bul van Innocentius VIII moet er dus bij een dergelijke tijdelijke verplaatsing een<br />

drievoudig onderscheid gemaakt worden. Sommigen worden om ernstige fouten of slecht gedrag<br />

verplaatst ; zij hebben dan geen stemrecht meer, noch in eigen huis, noch in het huis<br />

van bestemming. Anderen worden om eerbare redenen verplaatst maar hebben geen stemrecht<br />

in het huis van bestemming, zij behouden hun stemrecht in hun eigen huis als ze er niet verder<br />

dan een dagreis van af wonen. Nog anderen worden om eerbare redenen verplaatst en hebben<br />

stemrecht in het huis waarheen ze gezonden werden en niet meer in hun eigen huis; over hen<br />

gaat het eigenlijk in dit nummer. Dus niet iedereen die om eerbare redenen naar een ander<br />

convent wordt gezonden, krijgt daar stemrecht, dat hebben alleen zij aan wie dit door het ge<br />

neraal kapittel wordt toegestaan en die wij dan ook ,, geincorporeerden " noemen.<br />

3. Gezondenen vanwege het grote nut van een ander huis<br />

(12) Het gaat hier bv. om medebroeders die naar een ander convent worden gestuurd, om-<br />

dat daar te weinig volk is of om andere redenen. Al zijn er uit vroegere eeuwen meer besluiten<br />

over de standplaatsen van de medebroeders dan in deze tijd of deze eeuw, toch werden niet<br />

alle uitgezondenen (ook al was het om eerbare reden) met de titel of in hoedanigheid van con<br />

ventuales of capitulares naar een ander huis gezonden. Maar aan sommigen werd deze hoeda<br />

nigheid uitdrukkelijk door het generaal kapittel verleend. 't Gebeurde zelfs meermalen, dat<br />

meerderen tegelijk naar een bepaald convent werden verplaatst en dat een of enkelen zich<br />

mochten verheugen in de titel van conventualis of capitularis en anderen niet. Heel vaak heb<br />

ik in de kapittelrelicten gelezen, dat een medebroeder werd benoemd als predikant, maar toch<br />

niet.capitularis werd. Deze voorzieningen zijn door het generaal kapittel zonder twijfel getroffen<br />

vanwege de nood van 'n bepaald convent.<br />

Evenzeer blijft waar, — tenzij in plaats van de eerst aanwezige noodzaak daarna de aanwe-<br />

zigheid van de verplaatste alleen nog nuttig was, — dat ook de 20 naar andere conventen<br />

gestuurde medebroeders die daar tijdelijk stemgerechtigd werden, in hun domus nativa hun<br />

stemrecht verloren.<br />

Is 't niet logisch aan te nemen dat de zo, met toestemming van beide conventen gebeurde<br />

verplaatsing en tijdelijke incorporatie, op het generaal kapittel door de daar aanwezige prioren<br />

en afgevaardigden voor beide conventen werd afgesproken en dan tot nut van het ene<br />

klooster door het kapittel werd goedgekeurd en bevolen ?<br />

Niemand kan in meerdere kloosters tegelijk stemrecht hebben<br />

(13) Iemand wordt dus voor goed lid van een convent : 1. door de professie of gewone in<br />

corporatie; 2. door de buitengewone blijvende incorporatie. De stem in het kapittel in som-<br />

mige gevallen volgt na de subdiakenwijding, en wel volgens het Concilie van Trente en de de-<br />

finitie van het kapittel van 1600; en dit recht is zozeer verbonden met de conventualis, dat<br />

hij ook bij afwezigheid wordt geacht, lid van dat lichaam te zijn en niet van het andere. Want<br />

93 Definities, p. 37. Voor actief en passief stemrecht in de bul van Inn. VIII, zie nota 137<br />

bij de latijnse tekst.


72 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

een ,,corpus morale" is een vereniging van bepaalde personen, die met elkaar verenigd zijn<br />

om een bepaald doel te bereiken, of ze dan samen wonen of niet. Deze eenheid erkent ook<br />

Innocentius VIII in boven aangehaalde bul: bij afwezigheid moeten de leden toch tot de keuze<br />

van de prior uitgenodigd worden, als ze actief en passief stemrecht hebben, waar dit zonder<br />

groot ongemak kan of als ze binnen een dagreis van het eigen klooster verblijven; zo kan dan<br />

ook een lid van dit bepaald lichaam, niet tegelijk blijvend lid zijn van een ander.<br />

Hoe zijn de verplaatsten dan lid in de verschillende huizen ?<br />

(14) Zij die tijdelijk in een ander huis geincorporeerd worden en dus conventuales of capitulares<br />

zijn, worden alleen op 'n analoge manier beschouwd als lid van het klooster waarheen ze<br />

tot hervorming of nut zijn gestuurd; in eigenlijke zin, univoce, blijven ze lid van hun eigen<br />

huis, waarin ze door de professie voor goed geincorporeerd werden. Al krijgen ze stem in dat<br />

tweede huis, toch behouden ze als 't ware ,,in actu primo" hun stemrecht in eigen huis, al<br />

hebben ze 't niet ,,in actu secundo", zodat ze 't niet kunnen uitoefenen. Als het canonieke<br />

beletsel door terugkeer naar eigen huis wordt weggenomen, dan krijgen ze het ook weer ,,in<br />

actu secundo". Men kan dat opmaken uit de ,,stylus" van de generale kapittels. Als er over<br />

een medebroeder staat: ,,hij kere terug naar zijn convent", of ,,hij kere naar eigen huis terug",<br />

of nog ,,hij zal in zijn conventus nativus verblijven" 94, erkent het kapittel, dat die be<br />

paalde medebroeder lid is van dit bepaald lichaam of convent en niet van een ander.<br />

Hoe kunnen de ordeleden ,, univoce " en ,, analogice '' leden zijn van de orde of<br />

conventen ?<br />

(15) Wellicht zal iemand bezwaren hebben tegen dit woordgebruik. Zijn niet alien geprofeste<br />

leden van dezelfde orde ? Ons antwoord is: We kunnen de orde in 7 algemeen beschouwen<br />

als een universeel lichaam, maar ook in 7 bijzonder volgens de afzonderlijke leden van dit li<br />

chaam ; dit kunnen dan de conventen zijn of de medebroeders, de conventen samen of elk<br />

apart, de medebroeders als ordeleden of als leden van 'n convent.<br />

(16) Nemen we de conventen in 7 algemeen, dus samen, dan zijn ze alien en ook elk in 't<br />

bijzonder geincorporeerd in de orde en hebben ze het moederhuis ('t domus originalis) als 't<br />

ware als het hoofd, van waaruit de leden de invloed ondergingen en nog ondergaan. Met alle<br />

eerbied en onderworpenheid erkennen we als zodanig het huis van Hoei in Clairlieu, waarvan<br />

de overige afhangen zoals de ledematen van het hoofd. Ze vormen samen een lichaam, met<br />

eigen rechten en privileges, verleend door 't kerkelijk recht, door pausen en keizers. Alle<br />

kloosters en elk in 't bijzonder delen daarin, collectief, apart, gelijk en zonder onderscheid.<br />

Spreken we over de conventen apart, die elk op zich ook een lichaam vormen, dan heeft elk<br />

zijn eigen stichtingen, titels, rechten en privileges, door verschillende instanties geschonken en<br />

vastgelegd; daarin hebben de andere kloosters dan geen deel, omdat ze tot een bepaalde plaats<br />

of tot bepaalde omstandigheden beperkt zijn.<br />

(17) Zo kunnen we ook de medebroeders beschouwen in 't algemeen , als leden onder een<br />

voortreffelijk hoofd, de Hoogeerwaarde Pater Generaal, aan wie alien gehoorzaamheid beloven.<br />

Allen volgen ze dezelfde levenswijze, staan onder dezelfde wetten, constituties, statuten<br />

en regel, verheugen zich in dezelfde privileges en rechten, en zijn op die manier en in dat opzicht<br />

werkelijk en in eigenlijke zijn (univoce) alien samen in broederlijkheid verbonden.<br />

Beschouwen we de geprofeste medebroeders apart, nl. van 't een of 't ander huis, waar ze<br />

als gelijk ledematen een apart lichaam vormen, dan hebben deze hun eigen rechten, privileges,<br />

titels, waardigheden, ambten, die zij zelf essentialiter (om zo te zeggen) genieten; bij dui-<br />

94 Vgl. nota 144 bij de latijnse tekst.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 73<br />

delijke noodzaak of tot nut van dat convent kunnen ook andere medebroeders daarin delen,<br />

als de oversten dit goed vinden.<br />

(18) Zo kan dus iemand echt lid zijn, in analoge zin lid zijn of helemaal geen lid zijn. De<br />

echte leden zijn alle geprofesten, en dit zowel van de orde als van hun eigen convent. Ana-<br />

loog of gedeeltelijk lid zijn zij die niet in hun eigen convent verblijven maar in een ander, zoals<br />

uit de nummers 10-12 blijkt. Geen lid van een convent is iemand die in een ander klooster<br />

verblijft, maar niet daarheen gezonden is tot oprichting, hervorming of groot nut daarvan. Hij<br />

is daar dan geen lid wat betreft de rechten en privileges van dat convent, maar wel wat betreft<br />

de rechten en privileges van de orde.<br />

II. GRADEN VAN CONVENTUALITEIT<br />

(19) Er zijn vier graden van conventualiteit:<br />

1. de gewone conventualis;<br />

2. de stemgerechtigde;<br />

3. de capitularis of het lid van het conventskapittel;<br />

4. de senior.<br />

Men zou ze kunnen vergelijken met de graden van leven, vegetatief, sensitief, bewegend en<br />

verstandelijk leven.<br />

De vorige graad is altijd in de volgende bevat, en wel op een eminente manier, zodat de verdere<br />

graad altijd volmaakter is; daarentegen bevatten de vorige graden de volgende niet.<br />

Verschil van de vier graden van conventuales<br />

(20) Gewone conventuales zijn, de geprofeste donaten, de lekebroeders en de clerici of canonici<br />

die nog geen hogere wijding ontvangen hebben. De donaten en lekebroeders behouden<br />

altijd die eerste graad. De canonici verkrijgen na verloop van tijd ook de andere graden.<br />

Als de fratres clerici de subdiakenwijding hebben ontvangen, worden ze vocales of stemgerechtigden.<br />

Zijn ze een jaar priester en vier jaar geprofest, dan worden ze bij goed gedrag capitu<br />

lates, leden van het conventskapittel, tenzij dit door dispensatie van de magister generaal reeds<br />

eerder zou gebeuren, zoals blijkt uit een definitie van het generaal kapittel van 1510. Uit dit<br />

conventskapittel worden er vier, door de dood of door verplaatsing van anderen, seniores of<br />

oudsten, die in andere ordes ,,discreti" genoemd worden.<br />

(21) De subdiakens hebben geen stemrecht in of bij alle voorkomende kwesties, maar alleen<br />

bij de priorkeuze, wat blijkt uit een definitie van het jaar 1600. Anders zou het onderscheid<br />

tussen vocales en capitulares geen zin hebben.<br />

Wanneer is de toestemming van de capitulares nodig ?<br />

(22) Daar de prior over de zaken van Kerk of convent niet willekeurig kan beschikken en in<br />

veel gevallen niet kan handelen zonder de toestemming van het conventskapittel, is het nodig<br />

dat er capitulares zijn. In sommige gevallen, door het algemeen recht of onze statuten vastgesteld,<br />

is niet alleen hun raad maar ook hun toestemmig nodig, opdat de prior zou kunnen<br />

handelen. Gewoonlijk wordt deze toestemming vereist als het over iets gaat dat in ieders belang<br />

is.<br />

1. Bij het aannemen van novicen en hun aanvaarding voor de professie.<br />

2. In gevallen waarin het gezag van het convent zou worden verminderd of daaraan<br />

enige schade zou worden toegebracht.<br />

3. Bij vervreemding, verkoop of verhuring van goederen van het convent.


74 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

4. Bij het ruilen van goederen van het convent, volgens het algemeen recht en onze<br />

eigen definities.<br />

5. Als het over verplichtingen van de kerk gaat.<br />

6. Bij een verzwaring van toch reeds zware en blijvende lasten, zoals H. Missen.<br />

7. Bij een belangrijke bouw of verandering van vertrekken of van een gebouw.<br />

8. Bij het verlenen van deelgenootschap in de gebeden en goede werken van de orde<br />

aan buitenstaanders, als de magister generaal hiervoor aan de prior de toestemming<br />

gaf.<br />

In deze en dergelijke gevallen is de toestemming nodig van heel het conventskapittel of van<br />

de meerderheid, zoals hier en daar uit statuten en constituties blijkt.<br />

Let wel: als in een van die gevallen de toestemming van de medebroeders vereist wordt moeten<br />

altijd alle capitulares hierover worden gevraagd. 2e hebben een beslissende stem. Dit is niet<br />

voorbehouden aan de seniores, die als zodanig een andere taak hebben, maar hier als capitu<br />

lares moeten geraadpleegd worden. Daaruit blijkt duidelijk het verschil tussen capitularis en<br />

Wanneer moet een prior de raad van de seniores vragen ? Andere taken. Aan hen<br />

worden de geheimen van het convent toevertrouwd<br />

(23) Voor een goed beheer van het convent en voor de verbetering en leiding van de mede<br />

broeders heeft de prior, in zekere voorkomende gevallen, nogal vaak de raad nodig van anderen,<br />

genomen uit het getal van de capitulares, nl. van de vier seniores die op de hoogte zijn<br />

van de meer discrete zaken van het huis 95.<br />

Spijck zal zich hier wel beperkt hebben tot wat in de Constituties over de seniores bepaald<br />

werd, daar vermeldingen in de Definities zeldzaam zijn. Uit heel zijn context over de hoogste<br />

graad van conventualiteit, de seniores, blijkt dat ze door de prior, meer dan de andere capi<br />

tulares, op de hoogte werden gehouden van alle ,,secreta" van het huis, dus ook van discrete<br />

en wellicht persoonlijke zaken van de confraters; tevens dat ze de eerste raadgevers van de prior<br />

waren.<br />

1. De prior moest hun raad vragen bij de aanstelling van de subprior en van de econoom, al<br />

hoefde hij hun toestemming niet te hebben 96.<br />

2. Ook voor raadpleging over andere zaken kwamen de seniores in aanmerking. Het generaal<br />

kapittel van 1488 bepaalde zelfs, dat een besluit van de prior, na raadpleging van subprior,<br />

econoom en de vier senoires, evenwaardig was met een beslissing die hij had genomen na raad<br />

pleging en met goedkeuring van de meerderheid van het conventskapittel97.<br />

3. Aan prior, subprior en de vier seniores moest de econoom rekenschap afleggen van de inkomsten<br />

en uitgaven, zo vaak prior en convent hiernaar vroegen. Vandaar de term ,,capitu<br />

lares ad computum" die volgens H. van den Wijmelenberg Spijck in dit tractaatje ge-<br />

95 De verdere tekst van de nrs 23-29 ontbreekt; deze is dus van ons; de opschriften op de<br />

laatste biz. van het handschrift doen vermoeden wat er ongeveer gestaan moet hebben.<br />

% Constituties 1660, Dist. II, cap. 2, nr. 3 en tweede en derde deel van dit hoofdstuk,<br />

Annales III, p. 294, 298, 299. In de eerste Constituties van 1248 werd de aanstelling van de<br />

subprior op dezelfde manier geregeld, als in de Constituties van 1660, terwijl over de aan<br />

stelling van de procurator nog niet gesproken werd. A. v.d. PASCH, De tekst v.d. Const, v.<br />

1248, p. 80; Definities, 1495, 1496 en 1497, p. 190, 203, 206 (,,non de consensu"). Zie<br />

nadere bijzonderheden in nota 160.<br />

97 Definities, p. 178.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 75<br />

bruikt98. Het generaal kapittel van 1412 had een jaarlijkse verantwoording voorgeschreven ten<br />

overstaan van heel het convent en dit bekrachtigd in 1413 en 1414; later daarbij nog ten overstaan<br />

van prior, subprior en seniores, als dit van de econoom gevraagd werd ". Voortdurend<br />

uitstellen daarvan bracht het generaal kapittel in 1593 er toe, een driemaandelijks verslag voor<br />

te schrijven; dit werd bekrachtigd in latere kapittels. Door de Constituties van 1660 werd het<br />

nagaan van uitgaven en inkomsten opnieuw uitdrukkelijk toevertrouwd aan de prior en de vier<br />

seniores, zo vaak het convent dit verlangde 10°.<br />

4. Een zeer verantwoordelijke taak werd toevertrouwd aan de seniores als iemand een ,,culpa<br />

gravior" begaan had, zodat hij in de communiteit tot banneling gemaakt werd, die de laatste<br />

plaats innam, in de refter niet mee mocht aanzitten maar op de naakte vloer brood en water<br />

nuttigde, voor de kerkdeur op de vloer moest liggen terwijl de communiteit voorbijkwam, en<br />

met niemand mocht omgaan. Opdat hij niet tot wanhoop zou komen, moest de prior de se<br />

niores naar hem toesturen, die hem tot geduld en boete moesten aanmanen en hem bij inzicht<br />

en nederigheid moesten aansporen alles weer goed te maken 101.<br />

5. Bij de priorkeuze werden in het begin van de 17e eeuw drie scrutatores gekozen ,,ex senioribus<br />

collegii" die samen met de voorzitter van het kiescollege de stemmen telden. In de<br />

constituties van 1660 komt dit niet voor. Tenslotte moesten de vier seniores met de nieuwgekozen<br />

prior, samen met subprior en econoom, aanwezig zijn, als deze de kamer van zijn voorganger<br />

innam, waar sinds diens dood alles onaangeroerd moest blijven 102.<br />

(24) Senior-zijn is een voorrecht. Aan de seniores kwam het toe om op de hoogfeesten en de<br />

3 laatste dagen van de goede week, dagen dat de prior het officie leidde, onder de metten de<br />

lezingen te houden en bij de conventsmis te assisteren 103. Op het generaal kapittel van 1434<br />

werd reeds bepaald, dat de prior op feesten met de graad van duplex en hoger de diensten<br />

moest leiden bij de metten, de conventsmis en de vespers. Dit is blijkbaar het begin van de<br />

,,priorale feesten", iets nader bepaald in 1648. In de Constituties van 1660 werden de seni<br />

ores aangeduid als lectoren en assistenten, terwijl de gedetaileerde lijst van de ,,festa prioralia<br />

et subprioralia " dateert van 1727. Het verhoogde de luister van het feest en was een eer<br />

voor celebrant en seniores lo4.<br />

In hs 341 C van de Luikse Universiteitsbibliotheek met verslagen van de conventskapittels<br />

van Hoei van 1637 tot 1658 staat bij de lijsten van conventuales, na de subprior, vaak een confrater<br />

als senior aangeduid. Vervulde hij wellicht de taak van ,,custos conventus" bij afwezigheid<br />

van prior en subprior ?<br />

98 H. VAN DEN Wijmelenberg, Collationes et Dilucidationes, p. 57. Hier blijkt, dat Van de<br />

Wijmelenberg van het tractaat van Spijck ook dit gedeelte gekend heeft, wellicht uit de statuten<br />

commentaar waarover boven nota 87. Hij voegt er nog de besluiten aan toe van het ge<br />

neraal kapittel van 1669 (dat bij de verantwoording van de econoom niet alle ,,sacerdotes vocales"<br />

moeten aanwezig zijn. Definities , p. 493) en 1679 (dat bij het noodzakelijk opnemen<br />

van gelden dit kan gebeuren met de toestemming van de seniores. Definities, p. 503). Tot aan<br />

de Const, van 1955 bleef de driemaandelijkse verantwoording aan prior en seniores bewaard,<br />

vgl. Const. 1925, n. 324; Const. 1955, n. 576 ,,coram Priore eiusque consilio".<br />

99 Definities, p. 28, 29, 31, 32, Annales, II, p. 314.<br />

100 Definities, p. 422, 423; Clairlieu, XXIV, 1976, p. 95; Const. 1660, Dist. II, cap. 2, nr.<br />

2 van het derde deel van dit hoofdstuk; Anna/es, III, p. 299.<br />

101 Const. 1660, Dist. I, cap. 18, nr. 11, Annales III, p. 286; reeds in 1248, A. v.d.<br />

PASCH, o.c, p. 74; en nog in 1868, p. 52; vgl. de Const, van 1925, nr. 238. Over een dergelijke<br />

taak ook het gen. kap. v. 1509, Definities, p. 246.<br />

102 Const. 1660, Dist. II, cap. 2, nr. 16, Annales, III, p. 297; in 1868 nog in Dist. II, cap.<br />

2, nr; 15, p. 66; in de Const, van 1925, nr. 312 wordt dit aan de consiliarii toevertrouwd. Zie<br />

VAN Lit, Lucerna Splendens, p. 203.<br />

103 Const. 1660, Dist. I, cap. 1, nr. 9; Annales, III, p. 264.<br />

104 Definities, 65, 470, 525; in de Constituties bewaard van 1967.


76 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

Dat Joh. Spijck het senior-zijn als een voorrecht beschouwt, wijst op een tijd waarin de<br />

oudsten vanwege hun ervaring en wijsheid gewaardeerd werden. Ook prior van Lit van Venlo<br />

legt hier de nadruk op, als hij het heeft over afgetreden prioren van elders die als senior in het<br />

huis bleven waar ze tien jaar prior waren geweest. Ze moesten geeerd worden om hun dienst<br />

aan God, hun klooster en de Orde. Hen eren is aangenaam aan God en zeer nuttig voor onszelf.<br />

,,Zoals wij voor hen zijn, zullen anderen later voor ons zijn" 105.<br />

Capitulares en seniores komen uit de eigen kloostergemeenschap<br />

(25-26)(27-28) In gewone omstandigheden komen zij uiteraard uit de eigen gemeenschap, ,,ex<br />

gremio". Maar aJs kruisheren vanuit andere huizen naar een klooster worden gestuurd, — tenzij<br />

in geval van straf — kunnen ook zij daar capitulares en zelfs seniores worden. Wat kan<br />

Spijck in de nrs. 23 tot 28 nog meer gezegd hebben? Dat zij die voor korte tijd, bv. voor reformatie<br />

voor een jaar, verplaatst werden, niet noodzakelijk geincorporeerd en dus ook geen<br />

capitulares of seniores werden, zou eigenlijk voor de hand liggen. Bij langer durende verplaatsingen<br />

om eerbare redenen, kon het generaal kapittel, de generaal of visitator, die confraters<br />

echter moeilijk zonder de normale rechten laten. De generale kapittels geven talrijke voorbeelden<br />

van verplaatsten die als geincorporeerden in andere conventen werden opgenomen. Zou<br />

Spijck in dit opschrift werkelijk bedoelen, dat zij geen capitulares werden, dan is zijn tractaatje<br />

inderdaad tendentieus en gaat in tegen de Constituties van 1660. Daar werd ondubbelzinnig<br />

bepaald, dat zij die voor de hervorming van een huis gezonden werden, volledig stemrecht hadden<br />

zoals alle capitulares; en dit zelfs bij de priorkeuze, en wel volgens de besluiten van de<br />

generale kapittels van 1418, 1419 en 1420 106. De capitulares behoefden dus zeker niet alien<br />

voort te komen uit de eigen gemeenschap. Spijck argumenteert hierover verder nog in de nrs<br />

33 tot het einde van zijn tractaat. Daar blijkt zijn eigen mening duidelijk genoeg, zodat hij<br />

in deze, zeker korte, nummers 25-28 wel met een princiepsverklaring of uiteenzetting van zijn<br />

eigen ideaal zal volstaan hebben. Het is vanzelfsprekend, dat confraters die in een ander con<br />

vent verbleven zonder er geincorporeerd te zijn, niet tot de capitulares behoorden. Zij die, in<br />

zulk geval, bij de oudsten behoorden, behoorden dan niet tot de seniores van het convent. Dat<br />

Spijck dat niet bedoelt, zal verder duidelijk blijken.<br />

De prior moet ex gremio gekozen worden<br />

(29) Wil Spijck hier beweren, dat de prioren uit hun eigen convent moeten gekozen worden,<br />

dan stelt hij ofwel een eigen ideaal voor, ofwel zou volgen dat prioren, die uit andere kloosters<br />

kwamen, geen gekozen maar benoemde prioren zouden zijn. Inderdaad benoemden generaal<br />

of visitator soms prioren, evenals het generaal kapittel. Zo bv. werd door het generaal kapit<br />

tel van 1458 besloten, de prior, subprior en drie confraters die door de vicaris generaal van<br />

Frankrijk naar Toulouse waren gezonden, tot conventuales te maken, waarschijnlijk vanwege<br />

betwisting door de communiteit van Toulouse. In 1460 zond het generaal kapittel een confrater<br />

als prior naar Caen, samen met drie helpers ,,pro reformatione", alle vier ,,ut conventuales<br />

et capitulares". Dergelijke gevallen kwamen ook voor in 1464 (weer voor Toulouse), 1485,<br />

1500, 1501 en later, maar 't blijven uitzonderingen 107.<br />

In grotere conventen zal men gemakkelijker een prior in eigen convent gevonden hebben.<br />

Elders koos men iemand uit andere conventen. Het klooster te Emmerich koos van 1486-1665<br />

achtereenvolgens prioren uit Bentlage, Keulen, Sint-Agatha, Marienfrede, Emmerich, Sint-<br />

105 VAN Lit, o.c, p. 207-208. Zie Definities , p. 274, 277, 290, 292, 295 (1522 1523<br />

1528, 1529, 1530); Const. 1660, D. II, cap. 1, 14. '<br />

106 Const. 1660, Dist. II, cap. 1, nr. 8; Definities, p. 37, 38, 40.<br />

107 Definities, p. 107-108, 110, 112, 122, 168, 217, 221.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 77<br />

Agatha (drie achter elkaar), Venlo, Hoei, Emmerich, Hohenbusch en Emmerich (twee achter<br />

elkaar)108. Dit voorbeeld is met meerdere andere aan te vullen, b.v. van Spijck zelf die<br />

prior gekozen werd in Dulken en Roermond.<br />

Al zeggen de Constituties vanaf 1248 niets over het passief stemrecht en wordt volgens het<br />

algemeen recht alleen vereist, dat een regulier in de Orde zelf uitdrukkelijk de professie aflegde<br />

109, toch is uit de generale kapittels en de Constituties van 1660 af te leiden, dat confraters<br />

uit andere kloosters prior konden gekozen worden. Dist. II, cap. 2, n. 14 gaat er zelfs<br />

van uit, als er gezegd wordt (en dit volgens een besluit van het generaal kapittel van 1522)<br />

dat van elders gekozen prioren bij ontslag buiten eigen schuld, als seniores in dat klooster kon<br />

den blijven no. Het besluit van de kapittels van 1418, 1419 en 1420, in het statutensupplement<br />

van 1466 opgenomen, dat nl. de supprior en econoom van het hoofdklooster Hoei niet<br />

elders als prior verkiesbaar waren, vormt blijkbaar een uitzondering die de algemene regel over<br />

de verkiesbaarheid bevestigtln.<br />

Als uit het opschrift van Spijck werkelijk blijken zou, dat hij een keuze van een prior uit ei<br />

gen huis voorstaat, zoals hij het verder voor andere ambten doet, zou dit ons vermoeden be-<br />

vestigen, dat hij streefde naar grotere autonomie dan in de Constituties van 1660 staat uitgedrukt112.<br />

Ook anderen die een officie vervullen moeten leden van het conventskapittel zijn<br />

(30) Evenals de prior moeten ook de andere ,,officiales" uit de gemeenschap zelf zijn, en wel<br />

vanwege de aangehaalde redenen en de dagelijkse praktijk in de orde. De subprior of procurator<br />

neme men, als er geschikte kandidaten zijn, bij voorkeur uit de eigen gemeenschap. Voor de<br />

econoom of procurator wordt dit uitdrukkelijk bevestigd in het algemeen recht: de bisschop<br />

dient zijn econoom te hebben en wel uit zijn eigen clerus, zodat de uitgaven van de kerk niet<br />

gebeuren buiten wil en weten van de bisschop om, en de kerkelijke goederen niet worden verkwist.<br />

Hiermee komt overeen wat de definities van het generaal kapittel vaak inscherpen over<br />

de econoom, nl. dat hij moet aangesteld worden door de prior, nadat deze de raad — het gaat<br />

niet over de toestemming — van de seniores heeft gevraagd, en dat hij de uitgaven moet doen<br />

volgens de wil van de prior; wat buiten diens wil of weten gebeurt, is nietig. Vaak moet hij<br />

rekenschap geven, zodat wat aan kerk of convent toebehoort niet wordt verkwist. Er wordt de<br />

nadruk op gelegd dat de procurator uit de eigen gemeenschap moet uitgekozen worden ; want<br />

men zou het convent onrecht aandoen als er, met voorbijgaan van bekwame conventuales, een<br />

niet-conventualis zou worden binnengehaald. Dit zou trouwens zelfs tegen de verdelende rechtvaardigheid<br />

zijn, die juist bestaat in een rechtvaardig verdelen van het gemeenschappelijk goed,<br />

volgens gelijke proporties, tussen het geheel en de delen. Dit geldt ook voor de waardigheden<br />

en ambten die, als ze in een gemeenschap of convent vacant zijn, aan de leden van de gemeen<br />

schap of van het convent moeten worden uitgedeeld, volgens ieders staat en verdiensten.<br />

Buitenstaanders mogen niet worden toegelaten, tenzij in geval van nood en bij gebrek<br />

aan eieen vnlk<br />

brek aan eigen volk<br />

(31) Als het voorzien in de ambten van subprior en procurator zo dient te gebeuren, hoeveel<br />

te meer moet men dan de graden van conventualiteit eerbiedigen, nl. stemgerechtigden, le-<br />

108 Annales, II, p. 397-402.<br />

109 L. FERRARIS, Prompta Bibliotheca Canonica ..., uitgavej. P. Migne, Parijs 1852, III, col.<br />

557 bij Electio, nr. 89.<br />

no Const. 1660, p. 68, Annales III, p. 297; Definities, p. 274, 277, 279.<br />

in Annales, II, p. 314; Definities, p. 37, 38, 40.<br />

112 Vanaf nr. 30 begint de tekst van Spijck weer.


78 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

den van het conventskapittel en seniores. Want een subprior of procurator wordt volgens de<br />

wil van de prior vanwege zijn hoedanigheden uit de gemeenschap uitgekozen en eventueel ook<br />

weer afgezet. Maar de graden van conventualiteit in die bepaalde volgorde hangen niet af van<br />

de prior maar van het recht. Vergelijk eens met de erfgenamen volgens het burgerlijk recht.<br />

Als eersten komen de afstammelingen en bij afwezigheid daarvan de ouders of de familieleden<br />

in de zijlijn. Op diezelfde manier volgen bij het heengaan van de seniores de afstamme<br />

lingen of jongere leden van het conventskapittel hen op ; en na een bepaald aantal jaren in<br />

de orde te hebben doorgebracht krijgen de vocales de graad van capitulares. Zouden er geen<br />

afstammelingen zijn, of iemand op wie die graden kunnen overgaan, dan is er een overgang<br />

naar de ouders — de ascendenten of oversten — die dan de taak hebben om familieleden uit<br />

de zijlijn de plaats te laten innemen, of m.a.w. medebroeders uit andere conventen. Dezen<br />

worden dan gezonden naargelang de nood of het nut van dit of andere conventen, bv. voor<br />

de oprichting of de hervorming van een huis, of gewoon als capitulares ; aldus de kapittelre-<br />

licten.<br />

(32) Hier dient men te werk te gaan zoals de canonisten aangaande de hervorming van de<br />

kloosters verklaren, nl. in verschillende stadia. Allereerst de hervorming van het monasterium<br />

door regulieren van dat klooster zelf als ze er nog zijn ; en zijn ze er niet meer, bv. als alien<br />

overleden zijn, dan door andere religieuzen van dezelfde orde.<br />

De seniores zijn de raadgevers en assistenten van de prior<br />

(33) Uiteraard moet immers raad gevraagd worden aan de seniores en aan ter zake bevoegden.<br />

De conventuales, die in hun eigen convent thuis zijn door wat ze zelf meemaakten, zagen<br />

en hoorden, kennen hun convent beter, ook al zijn ze jonger in professie dan eender welke<br />

niet- conventuales. Zij zullen met meer succes, ijver, kennis en ernst als raadgevers kunnen optreden<br />

dan mensen die de toestand van het convent niet kennen ; zo bv. wat aangaat de verpachting<br />

van hofsteden, het vervreemden, ruilen of verkrijgen van goederen, het aanvaarden<br />

van verplichtingen ; allemaal zaken waarbij met allerlei plaatselijke omstandigheden en feiten<br />

rekening moet gehouden worden. Hoe kan een vreemde, zonder kennis van zaken, hier raad<br />

geven of overtuigen ? Hoe kan een blinde oordelen over kleuren of 'n dove over klanken? Een<br />

niet- conventualis zal weinig zorg dragen voor de zaken van het convent, omdat — zoals men<br />

pleegt te zeggen — hij niet voor zichzelf zaait noch maait, daar hij wellicht binnen korte tijd<br />

weer naar zijn eigen convent, zijn domus nativa, zal terugkeren en misschien meer op eigen<br />

voordeel bedacht zal zijn dan op het algemeen belang van het huis.<br />

Mogelijke nadelen van het toelaten van niet- conventuales<br />

(34) Veronderstel maar eens dat buiten het geval van noodzakelijkheid, een confrater zonder<br />

eigen schuld voor goed verplaatst wordt, en dan dadelijk conventualis of senior is. Dan zou<br />

den er ook vier tegelijk kunnen verplaatst worden naar hetzelfde klooster. Als zij ouder in pro<br />

fessie zijn dan de conventuales daar, worden ze zelfs seniores, zodat de prior medebroeders<br />

moet raadplegen die eigenlijk niet tot die gemeenschap behoren. De bij seniores veronderstelde<br />

kennis over de toestand van het huis wordt dan niet aan eigen conventuales maar aan nietconventuales<br />

toegekend. Worden ze later weer verplaatst, dan zijn de eigen conventuales helemaal<br />

niet meer op de hoogte over de toestand van hun eigen huis.<br />

(35) Bij een priorkeuze kan het dan gebeuren, dat niet door het eigen convent, maar door de<br />

zo bijgekomen stemmen de doorslag gtgeven wordt. De seniores hebben immers als eersten<br />

stemrecht bij de priorkeuze, gezien hun hoogste graad van conventualiteit, tenzij dezen in zulk<br />

een geval worden uitgesloten. Maar ook dan behouden ze nog in andere kwesties hun stem<br />

recht voor hun medebroeders.<br />

(36) Welk voordeel heeft een convent dan nog van zijn eigen medebroeders, die het gedurende<br />

het noviciaat opleidt, met grote onkosten laat studeren, en soms voor 't algemeen welzijn


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 79<br />

van de orde afstaat om wijsbegeerte of godgeleerdheid te doceren of de humaniora te onderwijzen?<br />

Ze dienen de orde in allerlei werkzaamheden. Bekwaam en gespecialiseerd keren ze<br />

naar hun eigen klooster terug< en daar moeten ze zich dan gaan bezig houden met de zaken<br />

van het huis. Daardoor worden anderen, ouder in professie, aan hen ondergeschikt. Die worden<br />

niet uitgezonden voor hervorming of nut van een ander convent; ze zijn minder bekwaam en<br />

worden in het eigen klooster niet meer geteld. Sommigen, die om priveredenen vroegen om<br />

naar een ander huis te gaan of vanuit een ander huis gevraagd werden, keren daarna terug en<br />

nemen de hogere graden van eigen confraters af. De een hoeft toch niet belast en benadeeld<br />

te worden door het gedrag van 'n ander? Ja, vaak zullen zulke mensen dan in een ander con<br />

vent een hogere plaats innemen dan in het eigen huis, waar ze de graad van seniores nog niet<br />

bereikt hebben; in het andere klooster worden ze zonder enige eigen verdienste verheven, terwijl<br />

de conventuales van het eigen huis, zonder dat er iets op hen aan te merken valt, gede-<br />

gradeerd worden.<br />

(37) Ook onze professieformule houdt impliciet in, dat de conventuales recht hebben op hun<br />

bepaalde graad in het klooster ; deze rangorde mag niet verstoord worden tenzij vanwege schuldig<br />

gedrag. Want we beloven gehoorzaamheid aan God, aan de zalige Maagd Maria, aan de<br />

magister generaal en aan zijn plaatsvervanger, de prior van het convent, volgens de regel van<br />

de H. Augustinus en de instellingen van de broeders van het H. Kruis. Volgens die instellingen<br />

hebben slechts zij, die uitgezonden worden voor hervorming, stemrecht in alles zoals de con<br />

ventuales. Aan de prioren die in een klooster, dat niet hun domus nativa is, buiten eigen<br />

schuld uit hun ambt worden ontzet, wordt toegestaan, dat ze in dat convent, als ze dat zelf<br />

willen, als seniores blijven. Maar er is geen enkele reden om aan andere medebroeders, wie dan<br />

ook, als ze buiten eigen schuld zijn uitgezonden, die gunst te verlenen.<br />

Het is tegen de gewoonte deskundige buitenstaanders in het kapittel op te nemen<br />

(38) Daarbij komt dan nog de gewoonte, waaraan zoveel waarde en invloed wordt toegekend.<br />

Want waar de wet ontbreekt, neemt de gewoonte haar plaats in. Een gewoonte die niet tegen<br />

maar volgens de wet is, maakt wel geen nieuw recht, maar interpreteert de wet als er twijfel<br />

bestaat over de interpretatie. Daarom zegt men, dat de gewoonte de beste uitlegster van de<br />

wet is. Als de gewoonte een vroeger bestaande wet bevestigt, geeft ze er nieuwe rechtskracht<br />

aan. Men moet daarbij ook letten op de gewoonte die in naburige plaatsen van kracht is, op<br />

de latere gewoonte die een vroegere kan afschaffen, of op de meest gunstige.<br />

In onze orde is het heel duidelijk de gewoonte, dat niet-conventuales niet geregeld worden<br />

toegelaten bij de besluitvorming van de capitulares en seniores, tenzij in bovengenoemde ge-<br />

vallen. Welnu, een sinds lang gevormde en algemeen aanvaarde gewoonte afschaffen, behoort<br />

tot de bevoegdheid van drie opeenvolgende generate kapittels. Zelfs al zou een of ander con<br />

vent, vanwege een bijzondere reden, tegen die gewoonte ingaan, dan kan dit nog geen nadelige<br />

invloed hebben op de andere conventen. De kracht van een gewoonte moet immers strikt wor<br />

den geinterpreteerd, zodat ze niet uitgebreid kan worden van het een tot een ander geval of<br />

van de ene persoon tot de andere.<br />

Er kan een lange lijst worden samengesteld van medebroeders die naar andere kloosters wer<br />

den gestuurd, niet vanwege eigen schuld maar ten voordele van de orde, bv. om wijsbegeerte<br />

of theologie te doceren, om 't ambt van predikant of biechtvader uit te oefenen of om ander<br />

gegronde redenen. Toch werden ze niet tot de bijeenkomsten van het conventskapittel toege<br />

laten, en ze verlangden dit ook niet. Er is zelfs iemand geweest die dit wel en met nadruk aan<br />

de prior vroeg. Hij kreeg als antwoord, dat de prior zelf dat niet kon toestaan maar alleen het<br />

generaal kapittel, en wel omdat de prior niets kon doen ten nadele van zijn conventuales. Zo<br />

vast werd in deze kwestie steeds vastgehouden aan onze door de gewoonte bevestigde consti-<br />

tuties.<br />

(39) Ofschoon alles wat hier gezegd werd over de capitulares en seniores in de praktijk alge<br />

meen zo wordt toegepast, bestaat er toch een bijzondere moeilijkheid over beide graden.


80 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

Daar de seniores maar met z'n vieren zijn, zouden zij, als een of meerderen van elders wor-<br />

den gezonden die ouder zijn in professie als de seniores van het convent, voortdurend hun<br />

plaats moeten mimen voor de nieuw gekomenen; ze zouden van de hogere graad van conven-<br />

tualiteit moeten afstand doen en opnieuw terugkeren tot de graad van gewone capitulares. Bui-<br />

ten eigen schuld brengt dit een zekere vernedering met zich mee.<br />

Al is dan het aantal van de capitulares niet bepaald en kunnen een of ook meerderen van<br />

elders door het convent worden toegelaten, toch kan 't gebeuren dat de stemmen van de niet-<br />

conventuales in het kapittel de doorslag geven, tegen de meerderheid van de eigen conventuales<br />

in. Stel dat er over een zaak gestemd moet worden. Er zijn zeven capitulares-conventuales en<br />

twee niet-conventuales. Vier conventuales hebben een bepaalde mening en drie conventuales<br />

een andere. Dan kunnen de twee niet-conventuales zich bij die drie aansluiten, zodat men vijf<br />

stemmen tegen vier krijgt en het besluit, en in zoverre ook het kapittel zelf, afhangt van de<br />

stemmen van niet-conventuales. Wordt in dit geval aan dit viertal conventuales geen onrecht<br />

aangedaan, — vooral als het zou gaan over de een of andere last of verplichting die aan het<br />

convent wordt opgelegd, — en zo aan heel het convent? Want de niet-conventuales keren binnen<br />

korte tijd naar hun eigen convent terug en laten het convent dan belast achter. Daaruit<br />

kunnen veel onaangenaamheden ontstaan.<br />

Conclusie<br />

(40) Uit de bovengestelde praemissen lijkt de conclusie te volgen, dat niet-conventuales alleen<br />

als capitulares mogen toegelaten worden in de boven genoemde gevallen. Is er buiten die<br />

gevallen een voldoend aantal gequalificeerde conventuales aanwezig, die dus juridisch niet belet<br />

zijn om mee te stemmen, dan late men anderen niet toe, wil men het recht van iedereen geeerbiedigd,<br />

de vrede en eensgezindheid bevorderd en alle twist vermeden zien 113.<br />

V. DE LATIJNSE TEKST<br />

fol. 128r<br />

Tractatus Adm. R. P. Joannis Spijck Conventus Mariae Pacis<br />

Prioris dignissimi, de acquirenda conventualitate seu<br />

incorporatione in ordine <strong>Regular</strong>ium Canonicorum S.<br />

Crucis, et inde consequentibus iuribus.<br />

Deductio ex iure, statutis, constitutionibus et<br />

consuetudine remonstrata.<br />

1. Sciendum quod incorporatio alicuius in aliquod collegium, capitulum seu conventum,<br />

non in omnibus vel apud omnes ubique sit uniformis, sed iuxta vel privilegia, vel statuta vel<br />

regulam vel consuetudinem sit diversa; de iure tamen communi creatio monachorum et facultas<br />

113 Duidelijk is deze conclusie niet. Met ,, bovengenoemde gevallen " kan hij niets anders<br />

bedoelen dan de drie vormen van incorporate : de gewone door de professie, de buitengewone<br />

blijvende en de buitengewone tijdelijke (vanwege oprichting van een huis, hervorming of groot<br />

nut). Op deze tweede en derde zijn zijn argumenten tegen het ,,capitularis worden" toch eigenlijk<br />

ook van toepassing, al zou Spijck zich tegenspreken als hij die bedoelde. In elk geval<br />

blijkt hij tegenstander van verplaatsen met alle rechten (dus incorporatie) voor alle andere ge<br />

vallen waar het over priesters gaat. Alleen bij hen stelt zich immers het probleem, dat Spijck<br />

in het laatste gedeelte van zijn tractaat behandelt.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE " 81<br />

admittendi aliquem ad ordinem seu incorporandi, ad Praelatum conventus et conventum ipsum<br />

spectat, ita quod neque Praelatus sine conventu vel capitulo, neque conventus sine Praelato ali<br />

quem ordini sive conventui incorporare valeat; neque sufficit praelatum in hoc negotio agere<br />

tantum cum consilio aut consilium solum requirere, verum etiam expectare debet consensum<br />

totius vel maioris partis capituli et ipsum sequi; cum enim in tali incorporation interveniat<br />

reciprocus contractus et obligatio inter recipiendum et recipientes, vel inter incorporandum et<br />

incorporantes, hinc fit quod ad ordinem nemo recipiatur per solam Praelati voluntatem absque<br />

consensu capituli, etsi sit aliqua religio vel ordo, qui vi regulae sive alicuius constitutionis<br />

contraruim ordinatum habeat, sicut regula S. Francisci id numeris ministris solum Provincialibus<br />

concedit.<br />

2. In ordine nostro canonico S. Crucis triplicem fuisse iam a reformatione ll4 eiusdem in<br />

corporandi modum constat: Incorporatio enim vel est ordinaria vel extraordinaria ; vel est perpetua<br />

vel est temporalis: de singulis videndum singulatim.<br />

3. Et primo quidem de incorporation ordinaria, in qua praeter immediati Praelati et con<br />

ventus consensum etiam requiritur licentia Rmi P. Generalis vel visitatoris, patet ex dist. I,<br />

C.13 113: Nullus Prior aliquem recipiat in canonicum vel conversum, nisi de licentia Magistri<br />

Generalis aut sui visitatoris: habita licentia nullus recipiatur nisi acquisito totius vel maioris par<br />

tis capituli consensu et obtento, quod statutum anno 1421 (forte ob quorumdam excessum serio<br />

Patribus etiam sub interminatione poenae in[culcandum ](?) ... ll6.<br />

fol. 128 v.<br />

Magistri Generalis petita et obtenta: et si quis receptus fuerit, ad professionem non admittatur<br />

sine eadem licentia: si vero quis secus (quod absit) fecerit, si prior est, privationem sui<br />

officii: si alius, amissionem vocis suae se noverit ipso facto incurisse.<br />

Ex quibus manifeste colligitur, plus operari in receptione novicii consensum capituli, quam<br />

licentiam generalis, quia praesupposita ilia licentia, tamquam ultimum complementum ipse<br />

capituli consensus adhuc requiritur 117, quo non obtento, ipsa receptio nullitatis argueretur:<br />

H4 Spijck zinspeelt hier op de ingrijpende hervorming van 1410. Van dan af dateren ook<br />

de verzamehngen van relicten van de generale kapittels, waarin hij de verplaatsingen en besluiten<br />

in verband met zijn onderwerp kon nagaan. Vgl. P. VAN DEN BOSCH, Studien over de Observantie<br />

der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw, Clairlieu, XXVI, 1968, Diest.<br />

H5 Regula S. Augustini episcopi et Constitutiones Sacri Canonici Ordinis S. Crucis, Keulen,<br />

1660, waaraan Spijck zelf meewerkte; overgenomen in de Annales; de regel II, p. 11-29,<br />

de Const III, p. 261-322. In Distinctio I, caput 13, De Recipiendis, Nr. 5 gaat 't over deze<br />

toestemming van prior, kapittel en magister generaal, waarvan de tekst bijna letterlijk wordt<br />

aangehaald. Ook in de Constituties van 1248 staat diezelfde zin; A. VAN DE PASCH, De tekst<br />

van de Constituties der Kruisheren van 1248, Brussel, 1952, p. 64.<br />

116 Hier zijn bij het inbinden enkele regels afgesneden. Waarschijnlijk heeft hier, gezien de<br />

eerste regel van fol. 128 v., de strafbepaling gestaan : ,,Praecipimus districte in virtute sancte<br />

obedientie omnibus prioribus et fratribus nostri ordinis ne aliquem in suum conventum recipiant<br />

sine licentia Mag. Gen. petita et obtenta ..." ; Definities, p. 39 (1419), 41 (1420) en<br />

H7 Het is eigenaardig dat Spijck, die de nummers 1 en 3 wat ingekort maar bijna woordehjk<br />

ontleent aan de Statutencommentaar van de Venlose prior Godefridus van Lit, in deze<br />

laatste regels juist het tegenovergestelde schrijft. Van Lit die ook de regel van S. Franciscus Cap.<br />

2 citeert, haalt naast de bepaling van het gen. kap. van 1421 nog een andere aan van 1467,<br />

eveneens over de toestemming van generaal of visitator. Daarna zegt hij uitdrukkelijk, dat uit<br />

de Constituties vaststaat, dat bij het aannemen van novicen de toestemming van de mag. gen.<br />

met minder noodzakelijk is dan die van de prior en het grootste gedeelte van het conventskapittel<br />

; Godefridus VAN Lit, Lucerna splendens super Candelabrum sanctum. Id est, solida ac<br />

dilucida explanatio Constitutionum Sacri et Canonici Ordinis FF. Sanctae Crucis, Keulen, 1632,<br />

p. 100-101. Wil Spijck een pleidooi houden voor grotere onafhankelijkheid van de kloosters<br />

tegenover de magister generaal ? Verderop wordt deze indruk nog versterkt.


82 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

quod adeo verum est, ita quod nunquam Rmus P. Generalis aut capitulum generate quemquam<br />

alicui conventui ad ordinarie incorporandum, etiam deflcientibus fratribus, obtendere<br />

valuerunt, quin potius ad hoc generale mandatum dederunt ut reciperent ... (?) sicut anno<br />

1598; Priores et fratres se diffkiles praebentes in recipiendo idoneos et necessarios ad ordinem<br />

cessante legitima causa, hos privatione vocis activae et passivae, illos absolutione suorum officiorum<br />

multamus 118. Requiritur itaque in receptione alicuius, praesupposita Magistri Gene<br />

ralis licentia, etiam consensus Praelati localis, et totius vel maioris partis capituli.<br />

4. Qui receptus post competentem probationem de eorumdem consensu facta solemniter<br />

professione incorporatur quidem ordini mediate, sed immediate conventui in quo vel pro quo<br />

professionem emisit, acquiritque in eo ius canoniae.<br />

5. Est autem canoniae ius quoddam, quod ex creatione alicuius in canonicum vel monachum<br />

de novo creatur secundum Hostiensem de praebendis num. 2do 119. Consistit autem hoc ius<br />

H8 De Definities geven geen generaal kapittel van 1598. Maar na deze uitgave van 1969<br />

werd een handschrift gevonden, waarin dit kapittel wel voorkomt; A. VAN DE PASCH, Nog een<br />

handschrift met definities der generale kapittels, in Clairlieu, XXXTV, 1976, p. 95. Daar 't ge<br />

neraal kapittel gehoord heeft, dat paters (prioren?) en fraters capitulares zich moeilijk tonen<br />

bij het aanvaarden van geschikte jongelui ...; hier is alleen sprake van ontnemen van actief en<br />

passief stemrecht. In 1600 en 1603 bevestigd {Definities, p. 425 en 427), werd dit besluit, zoals<br />

Spijck het hier citeert, in de Constituties van 1660 opgenomen, o.c, Dist. I, cap. 13, nr. 9.<br />

In het tractaatje van Spijck staat hier in margine ,,p. 32" wat wijst op de uitgave van de<br />

Constituties van 1660; dit aangeven van de bladzijden komt meermalen voor. Als we naar een<br />

oorzaak zoeken, waarom sommige kloosters zich moeilijk toonden in het aanvaarden van candidaten,<br />

kunnen de Constituties van 1660 een aanwijzing geven. In margine staat bij dit statuut<br />

o.a. ,,Extra, de vita et hon. clericorum, quoniam " ; dit is een verwijzing naar het Corpus luris<br />

Canonici, II, Liber extravagantium (bij Spiick afgekort tot 'Extra'), Liber III, titel 1, cap. 9;<br />

de bisschop kan nl. bevelen, dat bij de kerken een aantal clerici worden aanvaard naargelang<br />

de inkomsten, die dan in gemeenschap leven. Dachten de bovengenoemde kruisheren teveel<br />

(?) aan de inkomsten, of er genoeg was om meer jongeren aan te nemen?<br />

Het Corpus Canonici emendatum et notis illustratum. Gregorii XIII Font. Max. iussu editum:<br />

indicibus variis, et novis et appendice Pauli Lancelloti Perusini adauctum : cuius partes<br />

indicat aversapagina ... , Lyon, 1622, was tot 1918 het geldende wetboek in de kerk. Het<br />

wordt vaak door Spijck aangehaald en bestaat uit het niet offkiele Decretum Gratiani<br />

( ± 1140), aangevuld met wel officiele verzamelingen. In 1230 werd op bevel van Gregorius<br />

IX door de H. Raymundus de Pennafort de verzameling Decretales Gregorii DC samengesteld,<br />

in vijf boeken verdeeld; de naam Liber Extra, ofwel Extra (afgekort tot X.) betekent ,,liber<br />

extravagantium", boek van decretales die onverzameld rondzwieren buiten het Decretum Gra<br />

tiani. Bij deze vijf boeken van Gregorius DC kwamen nog 3 verzamelingen, waarvan het liber<br />

Sextus Decretalium Bonifacii VIII het voornaamste is. Spijck citeert enkele malen het Decre<br />

tum Gratiani maar meestal het Liber Extra, soms echter (in dit hs) onduidelijk en onvolledig.<br />

Over het Corpus luris Canonici, zie A. VAN HOVE, Prolegomena ad Codicem luris Canonici,<br />

Leuven, 1928, p. 160-182.<br />

H9 Met ,,num. 2° " verwijst Spijck naar de Summa Hostiensis (zie verder). In X., lib. Ill,<br />

titel V, At praebendis staan meerdere capita, die op het ,,ius canoniae" toepasselijk zijn: cap<br />

9 Relatum: wie tot kanunnik wordt aanvaard, heeft recht op 'n prebende (waaruit hij kan le<br />

ven) en op zijn plaats in koor en kapittel. Verder Cap. 19 Dilectus, waar ongeveer hetzelfde<br />

staat. M.i. komt de eerste uitleg van Canonia erop neer: je wordt kruisheer en je hebt dus 't<br />

recht in de gemeenschap van dat klooster en uit de inkomsten van dat klooster te leven.<br />

De aangehaalde HOSTTENSIS is Henricus de Segusia, die, in Segusia bij Turijn geboren, pro<br />

fessor werd te Parijs en er, naast ander werk, in 1253 een Summa Decretalium Gregorii IX<br />

schreef, die de naam van ,,Summa aurea" kreeg. Henricus werd, na bisschop en aartsbisschop<br />

geweest te zijn, kardinaal van Ostia in 1261. Vandaar dat hij steeds als ,,Hostiensis" geciteerd<br />

werd. Overleden in 1271, werd zijn werk later vaak herdrukt en bleef zijn waarde behouden.<br />

Zie A. VAN HOVE, o.c. , p. 249-250, 252, 260, 274. Het stond dus blijkbaar ook op de bibliotheek<br />

van Marienfrede, samen met enkele verder aangehaalde commentaren.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 83<br />

in eo, quod receptus in societatem ordinis vel conventus debeat censeri membrum corporis seu<br />

congregationis religiosae, ex quo sequitur ei stallum in choro, et vocem in capitulo, tempore<br />

scilicet et casibus a iure et statutis concessis: nee potest ab illis excludi seu privari, nisi ob culpam<br />

graviorem vel gravissimam 12°; quia qui vult antecedens debet et velle consequens: id<br />

quod constituitur de uno connexorum, ad aliud connexorum extenditur. De constit. C.<br />

translato 121.<br />

6. Ex canonia vero resultat titulus, qui inter caetera etiam dicitur clericatus, canonicatus in<br />

tali vel tali Ecclesia v.g. Hoyensi, Alti Nemoris, Wickradiensi etc. Unde dicitur intitulari vel<br />

incanonicari. Glossa in C. Dudum de electo 122: qui titulum ita cuique adhaeret ut communiter<br />

(etsi distent a propria ecclesia vel conventu) illius tituli denominentur, ut praeter usum<br />

quotidianum etiam in actis capitulorum generalium cernere licet: et licet hie titulus secundum<br />

rem in morte aboleri soleat, tamen secundum rationem illam denominationem dat post mortem<br />

ut catalogi defunctorum loquuntur, etiamsi a propria Ecclesia vel conventu a multis annis demoratil23.<br />

fol.l29r<br />

7. Datur incorporatio extraordinaria, perpetua, quae fit, dum clericus seu religiosus transfertur<br />

de uno in aliud monasterium seu conventum, ita quod desinit esse membrum primi con<br />

ventus, cui per professionem modo fuerat incorporatus, fltque membrum secundi conventus.<br />

Ad talem incorporationem requiritur imprimis religiosi taliter incorporandi seu transferendi<br />

consensus: praeterea consensus utriusque conventus scilicet a quo et ad quern, qui contractus<br />

seu incorporatio per capituli generalis confirmationem et approbationem ratificatur. Ratio autem<br />

120 De Constituties vanaf 1248 tot 1955 noemden alle gevallen van schuld op. In die van<br />

1660, die Spijck gebruikte, zijn het in Distinctio I de hoofdstukken 16 De leviculpa over dagelijks<br />

voorkomende fouten ; 17 De gravi culpa, bv. ruzie maken onder elkaar, vooral in aanwezigheid<br />

van leken, leugen of laster, paardrijden zonder toelating of noodzaak, onfatsoenlijke<br />

gesprekken met vrouwen of 't verbreken van de vasten; 18 De graviore culpa, verachting<br />

van en opstand tegen het gezag, slaande ruzie of moord, grove fouten tegen de geloften enz.;<br />

deze fouten werden zwaar gestraft met uitsluiting uit het gemeenschapsleven, het innemen van<br />

de laatste plaats, midden in de refter op de vloer eten (water en brood) e.d.; 19 De gravissima<br />

culpa onverbeterlijkheid na de nodige vermaningen, waarmee het ontnemen van het habijt<br />

en kerkerstraf op water en brood gepaard ging. Vanzelf waren dan ook de normale rechten<br />

van de incorporatie ontnomen.<br />

Wat de lekebroeders betreft, zij waren krachtens de Constituties wel geincorporeerd in<br />

klooster en orde, maar hadden niet de rechten van de kanunniken.<br />

121 Dit hoofdstuk uit de Decretales Gregorii IX, Lib. I, Lit. II, De Constitutionibus\ cap.<br />

3 Translato over de pauselijke macht om wetten te maken en te veranderen, past dit princiep<br />

toe op het priesterambt; wordt dit ambt naar een andere kerk verplaatst, dan moet ook de<br />

stichtingswet daarheen verplaatst worden: ,,quod de uno connexorum statuitur, ad aliud connexum<br />

extenditur". Spijck is blijkbaar tamelijk vrij in 't citeren van de Decretales.<br />

122 X., lib. I, tit. VI, De electione et electipotestate, cap. 22 Dudum de electo gaat over<br />

'n betwiste keuze van de aartsdiaken van Keulen. De proost van de kerk van de HH. Apostelen<br />

had 14 stemmen maar hij had de vereiste leeftijd, wetenschap en deugd; die van Sankt Georg<br />

had 24 stemmen maar was niet oud en geleerd genoeg en had alleen de kleine wijdingen<br />

ontvangen. De eerste werd benoemd en de overige kiezers sloten zich daarbij aan. Erg duidelijk<br />

is de samenhang niet, temeer daar we de glosse niet kennen. 't Zal erop neerkomen, zoals<br />

Spijck verder schrijft, dat de benoemde zijn titel of canonicaat aan de kerk van de HH. Aposte<br />

len behoudt.<br />

123 Het z.g. domus nativa, waar iemand de professie aflegde, bleef zijn huis, ook al werd<br />

hij naar andere kloosters verplaatst. De naam van het klooster in de lijsten van overledenen is<br />

die van het domus nativa. De gemaakte uitzonderingen (zie verder nr. 7) bevestigen de regel.<br />

Zie in de Definities de lijsten van overledenen, bv. p. 473-474, 477-478, 481-482 of verplaatsten<br />

op p. 488, 499-500, 504, 507-508; Clairlieu, XXXIV, 1976, p. 99.


84 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

est, quia (ex quo per professionem seu incorportationem ordinariam prius monasterium acquisivit<br />

sibi ius in talem fratrem et ille frater in talem conventum) ille frater non potest desinere<br />

esse membrum illius conventus, nisi tam frater quam conventus incorporationis et utrimque<br />

iure suo renuntient. Similiter cum nuUus possit fieri membrum alicuius corporis moralis reclamante<br />

ipso corpore, fit ut ad talem incorporationem etiam consensus illius conventus necessario<br />

accedere debeat. Quod autem hie contractus a capitulo generali vel Rmo P. Generali confirmetur.<br />

Ratio est prima: hie est species quaedam alienationis seu permutationis, quae ut firmitatem<br />

ac robur obtineat requirit superioris placitum et confirmationem: non enim potest<br />

Praelatus res unius ecclesiae alteri dare, nee illas res invicem commutare quamvis ambae sint<br />

in eius potestate sine ambarum consensu. Extra de rebus Ecclesiae non alienandis. C non li<br />

cet. Immo nee rusticum mancipium C. nulli liceat124.<br />

Et hoc quidem si non subsit causa. Si vero subsit causa et serventur solemnitates requisitae,<br />

potest: quia Ecclesia seu conventus particularis sunt membra totius ordinis. Unde sicut membra<br />

unius corporis debent conventus sibi ad invicem subservire. C. Quoniam 16.7.1 125.<br />

Sed haec quia permutatio est contractus bonae fidei et talis contractus non cum alio quam<br />

cum Domino legitimo vel cum eo, qui habetur loco Domini legitimi, valet celebrari. C. cum<br />

venerab. de excepti 126. Ideo non potest Praelatus sine consensu clericorum Ecclesiarum, de<br />

quarum interesse agitur, res illas ad invicem permutare.<br />

NOTA<br />

Nihil contra authoritatem Rmi, Capituli generalis, aut etiam visitatoris hie a me dici quispiam<br />

arbitretur, qui pro re nota frates emittunt et permutant, est enim longe alia ratio incorpora<br />

tionis et permutationis, de qua hie est sermo. 2do, quia incorporandus tali modo de licentia<br />

Magistri Generalis factus est membrum illius prioris conventus et non alterius: ideo ut fiat alterius<br />

per novam incorporationem, requiritur consensus capituli generalis aut 127.<br />

fo!.129v.<br />

Unde effectum vero habet haec incorporatio eundem, quern prima ordinaria, et conferre per-<br />

manenter ius conventualitatis<br />

8. Etsi vero nullum institutum de hoc incorporandi modo in ordine nostro sit, ex inolita ta-<br />

men consuetudine practicatur, quemadmodum ex definitionibus capitulorum generalium anno<br />

124 X., lib. Ill, tit. XIII, De rebus Ecclesiae alienandis vel non , cap. 1. Non licet gaat over<br />

de bisschop of abt die akkers of weiden van de ene kerk niet kan ruilen met die van een andere,<br />

al vafien beide onder zijn bevoegdheid. Hij heeft beider toestemming nodig. Cap. 5 Nulli<br />

liceat van dezelfde titel gaat eyeneens over vervreemding, o.a. giften, verkoop of blijvende erfpacht,<br />

die verboden is, hetzij 't over een ,,rusticum mancipium" gaat, 'n stuk land of 'n<br />

landgoed wat door een plechtige akte wordt overgedragen.<br />

125 Dit citaat is onduidelijk en kan geen caput Quoniam zijn uit de Decretales\ wel uit Decretum<br />

Gratiani, Deel II; Causa 16, Quaestio VII, canon 1, Quoniam investituras over de investituur<br />

van geestelijke ambten door leken is hier niet toepasselijk. Wel het laatste gedeelte<br />

hiervan over de tienden die de bisschop rechtmatig moet verdelen onder de priesters ,,sed sint<br />

omnia communia ... sed sicut una est fides catholica, ita necesse est, ut ille, qui provisor est<br />

loci, quamvis multae sint Ecclesiae, omnibus tamen fideliter distribuat". In dezelfde Causa<br />

en Quaestio kan de canon 21 Quoniam in quibusdam over de plicht van elke bisschop een econoom<br />

te hebben, enig verband houden met de bij ons nodige bekrachtiging door de magister<br />

generaal. Canon 68 Quoniam quidquid uit Causa 16, Quaestio I De Monachis et Decimis, gaat<br />

over de vrijheid van derici om tienden af te staan aan monniken, maar ,,de consensu episcopi'<br />

en zou eveneens op onze bekrachtiging door de magister generaal kunnen slaan; een echt ar<br />

gument voor Spijck's stelling is het echter niet.<br />

126 X., lib. II, lib. XXV, De exceptionibus, cap. 6 Cum venerabilis, waaruit Spijck letterlijk<br />

citeert.<br />

127 Hier is bij het inbinden een regel weggevallen. Het 2do (enkele regels hoger) beantwoordt<br />

aan ,,ratio prima" boven (regel 7).


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 85<br />

1532 et 1539 ubi utriusque conventus consensus, resignatio fratris et consensus, denique capituli<br />

generalis confirmatio expresse in tali incorporatione memorantur; et quod conventus ille<br />

a quo fit translatio deinceps nihil iuris habeat in talem incorporatum fratrem decernitur anno<br />

1504 his verbis: sintque liberi et absoluti conventus, quibus usque modo fuerunt, ab ipsis 128.<br />

Nonnunquam vero capitulum expresse non facit mentionem istorum consensuum, sed simpliciter<br />

sit incorporatus ut anno 1501, 1512; aliquando per verbum incorporamus, ut anno 1504,<br />

1561 l29 confirmationem dat incorporationis, ubi dubium non est, quia consensus utriusque<br />

tamquam solemnitates requisitae praecesserunt. Et cum posset contingere, quod de consultatione<br />

capitulari de aliquo fratre praeterito modo incorporandi unus vel alter se opponat sine<br />

ratione, consentiente maiore parte conventus, capitulum generale nihilominus confirmat quod<br />

maiori parti visum fuerit, ut anno 1532. 1583 30. Quid, quod etiam priores in conventibus<br />

non nativis in officio existentes in iisdem conventibus incorporari posse, docet incorporatio fr<br />

Gerardi Ummen Prioris Franekensis facta in conventu eodem Franekensi cum ipse alioquin Snekensis<br />

esset131. Et haec de incorporatione extraordinaria perpetua. Nunc ad tertiam trans-<br />

eamus.<br />

9. Incorporatio extraordinaria temporanea fit, quando a capitulo generali vel a magistro generali<br />

primo per erectione novi conventus, 2do pro necessaria alicuius domus reformatione: 3tio<br />

vel ob notabilem conventus alicuius utilitatem ad certum tempus aliquis frater vel fratres emittuntur,<br />

et tune semper sub qua qualitate seu conditione alicubi stare debeant expresse declarat<br />

capitulum cum Magistro Generali sub his verbis : mittitur vel stabit pro erectione domus, pro<br />

reformatione conventus. Item stabit ut conventualis, item stabit ut capitularis, ut passim in defjnitionibus<br />

capitulorum generalium legere licet: et taliter emissi pro eo tempore, quo in locis<br />

sibi deputatis per obedientiam agunt, censentur incorporati et de numero conventualium,<br />

eisque ius conventualitatem consequens concomitatur.<br />

128 In 1532 wordt 'n conventualis van Chauny (in Frankrijk) geincorporeerd in het klooster<br />

van Doornik met toestemming van prior en confraters van Chauny en van Doornik; Wilhelmus<br />

Gangelt van Sint Antoniusdal in Hohnscheidt in Hohenbusch, met toestemming van prior<br />

en convent van Hohenbusch; Definities, p. 301. In 1539 werd dezelfde Wilhelmus Gangelt,<br />

reeds eerder in Hohenbusch geincorporeerd, maar dan verblijvend in Sneek, door het generaal<br />

kapittel in Sneek geincorporeerd, op eigen verzoek en met zijn eigen toestemming en die<br />

van prior en confraters van de conventen van Sneek en Hohenbusch: Definities, p. 323. In<br />

1504 luidt het ,, We incorporeren frater Cornelius Delfft van het convent te Aken in het con<br />

vent van Schiedam; en frater Johannes de Rosa, prior te Buzengais, in het klooster van Buzengais<br />

en ze zijn niet meer verbonden en vrij van de conventen waar ze tot nu toe eeincorporeerd<br />

waren; Definities, p. 232.<br />

129 Definities, p. 221, 255 (1512 ,,incorporamtus "), 232, 374.<br />

bo In 1532 is geen aanduiding voor zulk een geval te vinden. {Definities, p. 301-302) In<br />

1583 worden bij de incorporatie van 'n zekere Wilhelmus Wachtendunck, reeds subprior te<br />

Hohenbusch, in het convent van Hohenbusch degenen die zich hiertegen verzetten, streng<br />

gestrart, nl. met suspensio a divinis en poena gravioris culpae; het motief luidt, dat ze de eenheid<br />

en voortgang van het convent tegen hun geloften in proberen tegen te houden, omdat<br />

ze hun eigen verkeerde neigingen al te zeer ontzien ; Definities, p 403<br />

131 In Definities staat in 1539 ,,Gerardus Unnen" van Sneek, die naar Hoorn verplaatst<br />

wordt, P- 322. Spijck gaat niet in op de verdere verplaatsingen van Unnen (Ommen, Come,<br />

bmme, Umen, Ummen), die in 1540 in Bentlage verbleef ,,usque ad proximam visitationem"<br />

{Dejmities,p 325-326), in 1541 subprior werd te Schiedam (p. 328), in 1542 ontslagen werd<br />

en ,,ut capitularem" naar Franeker verplaatst (p. 331), in 1543 teruggestuurd werd ,,ad suum<br />

Conventum Snekensem (p. 334). Dit werd herhaald in 1547, zodat hij intussen nog ergens<br />

anders moet geweest zijn (343). In 1554 subprior te Franeker, was hij er 24-2-1556 prior (A<br />

TELTlNG, in De vrije Fries, 9, 1862, p. 114) en werd er in 1561 geincorporeerd ,,reservata nobis<br />

decisione questioms inter eumdem et priorem Snekensem" (Definities , p. 374). Op<br />

28-10-1571 was hij er nog prior en procurator ( TELTING, I.e., p. 119). Kort daarna is hij<br />

gestorven (1571/1572) als prior, daar het gen. kap. hem dan onder de overledenen vermeldt<br />

(Definities, p. 388).


86 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

10. De iis, qui pro erectione novae domus emittuntur, ratio suadet, ut vocem in negotiis<br />

istam domum erigendam concernentibus, habeant, quia cum talis locus ordini incorporatus<br />

seipsum plantare non valeat, sed egeat ordinis auxilio pro necessariis personis in quibus ius et<br />

titulus conventus nascatur et conservetur, quousque temporis successu ibidem conventuales et<br />

professi succrescant, sequitur quod illi ius omne ibidem habeant ac si ibidem<br />

fol.l30r.<br />

professi essent ad tempus quo moram illic per obedientiam trahunt. Imo ex definitione et<br />

indulto 1522 fratres qui novum conventum erexerunt, poterunt in eodem permanere ut con<br />

ventuales, si eis placuerit132. Hie observa, quod si perpetuo illic manere seu incorporari vellent,<br />

et uti iure conventualitatis eligerent, tune perire et mortificari ius quod habebant in nativo<br />

suo conventu: cum nullus monachus locum in diversis monasteriis habere possit. Ext. de Relig.<br />

domus. C. Ne nimia 133, et iuxta allegatam N. 8 definitionem anno 1604 134.<br />

11. De fratribus pro reformatione missis habemus decretum 1418: Fratres emissi ad aliquam<br />

domum pro reformatione illius domus, plenariam debent habere vocem in omnibus etiam in<br />

electione prioris eiusdem domus, quamdiu ibi steterint sicuti fratres conventuales eiusdem do<br />

mus 135. Et hoc quidem debite, quia iuxta regulam iuris, quod non est licitum in lege, necessitas<br />

facit licitum 136: et tales fratres talker emissi, in proprio et nativo conventu pro eo ternpore<br />

vocem activam non habent, ut expresse in Bulla Innocentii VIII data anno 1487, continetur<br />

137. Qui vero honestis de causis missi fuerint, si intra unam dietam 138 inveniri possint,<br />

ad huiusmodi Prioris electionem vocentur, dummodo in prioratibus seu domibus ad quos vel<br />

ad quas missi sint, et in quibus morum traxerint, vocem activam et passivam non habeant: et<br />

hoc quidem conformiter supra allegato iuri, quod nullus monachus in diversis monasteriis lo<br />

cum habere possit. Ex qua bulk hoc diligenter notare oportet, quod qui emittuntur in triplici<br />

132 Definities, p. 274.<br />

133 X., lib. Ill, tit. XXXVI, De religiosis domibus, cap. 9 Ne nimia gaat vooreerst over het<br />

teveel aan verschillende kloosterinstellingen, zodat nieuwe verboden worden; wie het religieuze<br />

leven verlangt, moet maar intreden in de bestaande kloosterordes; wie een nieuw klooster wil<br />

stichten, neme regel en constitutes van de reeds goedgekeurde ordes. Ook wordt verboden,<br />

dat iemand zijn plaats zou hebben in verschillende kloosters of dat iemand abt zou zijn over<br />

meerdere abdijen. .<br />

134 Dit zal 1504 moeten zijn, zoals boven nota 128. In 1604 is er trouwens geen kapittel ge-<br />

houden.<br />

135 Definities, p. 37, hier ongeveer letterlijk geciteerd.<br />

136 Spijck citeert letterlijk uit X., lib. V, tit. De regulis iuris, XLI, cap. 4, Quod non est li<br />

citum, waar een reeks rechtsregels bij elkaar gebracht zijn.<br />

137 Actief stemrecht is het recht om te stemmen, bv. bij verkiezingen of bij het nemen van<br />

beslissingen; passief stemrecht is het recht om gekozen te kunnen worden; dit laatste bleven<br />

ze dus behouden. Innocentius VIII bevestigde 15 febr. 1488 (HERMANS, Annales, II, p. 416<br />

geeft foutief 16 febr.) vroegere privileges van de orde. Bij de aanvraag hiervoor moet in de suppliek<br />

ook de kwestie gesteld zijn over het stemrecht, dat, aldus deze bul, volgens onbestreden<br />

gewoonte door verplaatste confraters niet meer in hun eigen huis kan worden uitgeoefend, als<br />

ze in hun nieuwe thuis volledig stemrecht hebben.<br />

Maar daarna wordt er in de bul een onderscheid gemaakt, dat ook Spijck verder maakt; nl.<br />

de degelijke religieuzen die om eerbare redenen naar een ander huis werden gezonden, bv. voor<br />

hervorming van dat huis; anderen die vanwege slecht gedrag e.d. tot eigen verbetenng naar<br />

elders werden gestuurd; o.c, p. 421.<br />

138 VAN LIT o c p 204 schrijft dat de vocales absentes moeten uitgenodigd worden, als<br />

tenminste de bode te voet in een dag de reis kan maken. Vgl. C. DUFRESNE, DOMINUS Du<br />

CANGE, Glossarium ad Scriptores mediae et infimae Latinitatts, II, Parijs, 1733, col. 1489-1490<br />

dieta is o.a. ,,iter, quod una die conficitur vel quodvis her" bij sommmige auteurs geschat<br />

op 20 mijl. Dieta Terrae ,,quantum terrae quis per diem peragrare potest" ... ,,diurnum spa-


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 87<br />

sunt differentia. Alii enim culpis et dementis eorum exigentibus emittuntur, et hi vocem non<br />

habent, ne quidem in proprio conventu; alii honestis de causis emittuntur, vocem tamen non<br />

habent in conventibus, ad quos mittuntur, et hi vocem in propriis retinent, si intra unam die-<br />

tam morentur; alii honestis de causis mittuntur et vocem habent in conventibus ad quos mit<br />

tuntur, et hi vocem in proprio non habent; et hi sunt de quibus in praesentiarum nobis est<br />

sermo; non ergo quivis etiam honestis de causis emissus vocem in alieno conventu habet, sed<br />

ille vel illi, quibus hoc a capitulo generali conceditur et hos dicimus incorporatos.<br />

12. De fratribus missis ad alium conventum ob magnam eiusdem conventus utilitatem v.g.<br />

ob paucitatem fratrum, vel alias, id observandum est, quod etsi praeteritis saeculis frequentiores<br />

circa fratrum stationes factae sint ordinationes, quam hoc tempore seu saeculo, non tamen<br />

omnes qui emittebantur sub titulo et qualitate conventualitatis seu capitularitatis in tali domo<br />

acquirendae emittebantur, etiamsi non ob demerita missi essent (ut ex supra allegata bulk col-<br />

ligitur) sed certis quibusdam nominatim id a capitulo concessum est: quinimo saepius contigit<br />

plures ad eundem unumque destinatos conventum, et aliquem vel aliquos titulo conventua<br />

litatis seu capitularitatis gavisos esse, aliquos minime. Addo saepius legi: Ille stabit ut praedicator<br />

et tamen non ut capitularis, ut passim in definitionum libro legitur; quae provisiones<br />

sine dubio a capitulo generali ob necessitatem conventuum ... 139.<br />

fol. 130 v.<br />

Et hoc verum est, nisi utilitas succedat loco necessitatis, et sic emissi ad alios conventus, dum<br />

acquirebant in illo conventu vocem ad tempus, in proprio et nativo conventu perdebant, iuxta<br />

rationem N. 12 positam. Et quid obstabit ne opinemur etiam illos fratres sub tali titulo missos<br />

de consensu utriusque conventus a quo et ad quem destinatos, et ad tempus hoc modo incor<br />

poratos, cum utriusque conventus priores et procuratores in capitulo praesentes in hoc consentire<br />

potuerint et deinde a capitulo pro utilitate domus illius approbatum et ordinatum fuerit.<br />

13. Constituitur ergo aliquis membrum alicuius corporis moralis, ut conventus, perpetuum,<br />

primo, professione seu incorporatione ordinaria; deinde incorporatione extraordinaria perpetua:<br />

consequitur vocem in capitulo in certis casibus dum subdiaconatus ordine insignitus est iuxta<br />

Trid. Sess. 25.C.3 et definitionem capituli anno 1600, adeoque hoc ius debetur conventuali,<br />

ut etsi absens sit censeatur tamen membrum illius corporis et non alterius l4°. Est namque cor<br />

pus morale congregatio aliquarum personarum ad aliquem finem unitarum, sive simul habitent<br />

sive non, ut definit Lud. Miranda in manuali qu. 31. ar. 1 141. Et hanc unionem mem-<br />

139 Hier is in het handschrift weer een regel weggevallen bij het inbinden, al is er nog leesbaar:<br />

conventuum ... quod fieri posse docet glossa de Regu(laribus). Glossen waren interlineaire<br />

of marginale aantekeningen bij woorden of zaken, in casu bij de verschillende boeken<br />

van het Corpus luris Canonici. Daar Spijck bijna uitsluitend de Extravagantes van Gregorius<br />

IX aanhaalt en er hiervan talrijke glossatores geweest zijn, heeft het geen zin in de soms moeilijk<br />

bereikbare glossen te zoeken; vgl. A. VAN HOVE, o.c, p. 221-234.<br />

140 't Concilie van Trente, 25° zitting, cap. 3 Hjkt hier niets mee te maken te hebben. 't<br />

Gaat over het kunnen bezitten van onroerend goed, terwijl er maar zoveel leden mogen aangenomen<br />

worden als er uit de geregelde inkomsten en aalmoezen kunnen onderhouden worden.<br />

VAN Lit, o.c, p. 204 citeert terecht ,,sessio 22, cap. 4", o.a. over 't ontbreken van stemrecht<br />

voor niet-subdiakens. In de Definities, p. 424-426 (1600) staat niets hierover; evenmin<br />

in de aanvulling in Clairlieu, XXXIV, 1976, p. 96. Wei staat dit in de relicten van 1603, 1606<br />

en 1609, Definities, p. 428, 429, 431.<br />

141 Deze Spaanse franciscaan, die hoge posten bekleedde in zijn orde en overleed ca 1620,<br />

was blijkbaar theoloog en jurist, terwijl hij ook wiskunde en sterrekunde doceerde. 't Hier bedoelde<br />

Manuale is Manuale praelatorum regularium in quo religionum omnium origines, progressus<br />

ac dilatationes recensentur, optimaque methodus exprimitur ad imbuendos novitios,<br />

instruendosque virtutibusprofessospernecessaria, Rome, 1612, 2 vol. in 4°; vgl. E. AMANN,<br />

Miranda, in Diet, de Tbeologie Cat/?., t. X, col. 1861-1862, Parijs, 1929 en R. NAZ, Miranda<br />

in Diet, de Droit Canonique, t. VI, col. 883, Parijs 1957. Ook VAN LIT, p. 124 citeert hem,


88 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

brorum talis corporis agnoscit Inn. in supra allegata bulla, quod scilicet absentia talis corporis<br />

membra ad electionem capitis seu prioris accersiri debeant, modo vocem passivam et activam<br />

habeant, si videlicet sine magno incommodo id fieri possit, aut intra unam morentur dietam:<br />

hinc fit, quod qui est huius corporis membrum alterius esse non possit permanenter.<br />

Unde Extr. de relig. domib. l42: Illud etiam prohibemus, ne quis in diversis monasteriis lo<br />

cum monachi habere praesumat: Immo nee Abbas poterit cum fratribus dispensare, ut mo-<br />

nachus habeat locum in diversis monasteriis, de Elect, c. constitutis. Et cum ista prohibitio de<br />

non interessendo pluribus monasteriis sit ius publicum introductum principaliter in favorem<br />

ecdesiarum et religionis etiam pacto privatorum tolli non possit. Cap. Si diligenti. De foro competentil43.<br />

14. Illi vero, qui temporaneam in aliquo conventu recipiunt incorporationem et ut conven-<br />

tuales vel ut capitulares habentur, analogice tantum membra illius corporis sunt censenda, ad<br />

cuius reformationem vel utilitatem emittuntur: univoce enim vere manent membra conven-<br />

tus sui, cui per professionem perpetuo sunt incorporati; unde etsi vocem acquirant in tali con<br />

ventu ad quem mittuntur, retinent tamen vocem in proprio conventu quasi in actu primo, licet<br />

non habeant in actu secundo, quem ibidem consequuntur dum sublato canonico impedimento<br />

propriam domum remeant, quod etiam ex stylo in congregationibus capitulorum generalium<br />

usitato colligere licet, dum circa stationes fratrum ordinant: revertatur ad suum conventum:<br />

item, redeat ad proprium conventum: vel stabit in nativo conventu l44; per quem loquendi<br />

modum capitulum agnoscit ilium fratrem vere talis corporis<br />

fol. 130 ar<br />

seu conventus esse membrum et non alterius 145.<br />

15. Movebit forsan aliquem quod dicatur aliquem fratrem analogice esse membrum in ali<br />

quo conventu: an non vero unius ordinis professi sunt membra ? Ad huius resolutionem observandum,<br />

ordinem considerari posse in communi prout corpus quoddam universale constituit,<br />

et in particulari pro singulis eiusdem corporis membris: illud autem corpus potest spectari<br />

vel quoad conventus vel quoad fratres: si quoad conventus, vel quoad omnes collectim, vel pro<br />

quovis in particulari: similiter fratres considerari possunt in communi totius ordinis, vel alicuius<br />

particularis conventus.<br />

16. Si loquamur de conventibus in communi, illi omnes et singuli sunt incorporati ordini<br />

habentque domum originalem velut caput, unde membra influxum receperunt et recipiunt,<br />

et hanc cum omni reverentia et submissione agnoscimus domum Huyensem in claro loco, a qua<br />

reliquae dependentiam habent, non secus ac a capite membra, constituuntque aliquod corpus:<br />

hoc corpus in communi sua habet iura et privilegia constituta et concessa a sacris canonibus,<br />

Pontificibus en Imperatoribus, quae participantur ab omnibus et singulis membris collectim,<br />

seorsim, aequaliter et indifferenter: si vero loquamur de conventu in particulari uti singulare<br />

nl. q. 24, an. 1 over de professie, afgelegd in handen ,,praelati incorporare potentis ... cum<br />

consilio sive consensu Capituli secundum aliquem certam et determinatam Regulam''.<br />

142 Zie het aangehaalde caput, boven nota 133.<br />

143 X., lib. I, tit. VI, De electione, cap. 47 Constitutis gaat over abten die in hun vroegere<br />

abdij meestemden bij de abtskeuze. Ook al werd dit recht daar gereserveerd, hier wordt het<br />

een ,,ratio frivola" genoemd waarover een eeuwig stilzwijgen wordt opgelegd. X., lib. II, tit.<br />

II, De foro competenti, cap. 12 Si diligenti handelt over een lekerechter in zaken van clerici;<br />

het publiek recht kan door een pact van private personen niet omzeild worden.<br />

144 In vergelijking met de in het kerkelijk recht bekende ,, stylus curiae ", is ,, stylus'' hier<br />

de geijkte manier van spreken van het gen. kap., die daardoor een bepaalde zin of kracht krijgt.<br />

,,Stabit" of ,,stat" is 'n vaste uitdrukking, zoals men ze nu nog gebruikt voor parochiegeestelijken,<br />

of zoals men ,,ligt" voor soldaten gebruikt.<br />

145 De bij het inbinden weggevallen regel op fol. 130 v. is op folio 130 a r in kleinere letter<br />

bijgeschreven.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 89<br />

aliquod corpus constituit, habet quilibet proprias suas fundationes, titulos, iura et privilegia<br />

a diversis ipsi concessa et constituta, quibus alii conventus participare non possunt, quia certo<br />

loco et rebus sunt limitata l46.<br />

17. Eodem modo fratres omnes in communi possunt spectari velut membra sub uno prima-<br />

rio capite Rmo P. Generali, cui omnes obedientiam vovent, eandem vivendi sequentes normam,<br />

iisdem utentes legibus, constitutionibus, statutis, regula, communibus gaudentes privilegiis et<br />

iuribus, et tali modo et respectu vere et univoce omnes in ratione firaternitatis conveniunt: si<br />

vero fratres professi alicuius particularis conventus spectantur ex quibus velut ex membris unum<br />

aliquod corpus particulare coalescit, tales habent propria iura, privilegia, titulos, dignitates,<br />

functiones, quibus ipsi essentialiter (ut sic loquar) gaudent: in evidenti vero necessitate aut<br />

utiliate conventus illius etiam alii fratres participative gaudere possunt, accedente nimirum su-<br />

periorum assensu. Num. 10, 11, 12.<br />

18. Ex dictis patet, quod secundum diversum respectum seu relationem possit quis esse vere<br />

membrum et analogice membrum et non membrum. Vere et essentialiter mem Drum est ordinis<br />

quilibet professus, et vere membrum quoque in suo conventu: analogice seu participa<br />

tive membra sunt in non suo proprio conventu, de quibus vide num. 10, 11, 12. Non mem<br />

brum alicuius conventus est emissus ad alium conventum non ob eas causas, seu sub illis qualitatibus<br />

de quibus in nostris praescriptis, intellige quoad iura et privilegia istius conventus, non<br />

vero quoad iura et privilegia ordinis communia.<br />

19. Vidimus hactenus quot modis acquiratur conventualitas, cum vero, conventuales collectim<br />

sumpti difFerentiam graduum inter se habeant, restat ut de gradibus quoque conventu-<br />

alitatis agamus. Primus gradus est esse tantum conventualem, 2dus est esse vocalem, 3tius esse<br />

capitularem, 4tus esse seniorem , quorum graduum similis fere est talis sicut in gradibus viventium,<br />

vegetativo, sensitivo, locomotivo et intellectivo, ita quod posterior semper includat<br />

priorem et priores gradus eminenter formaliter sitque perfectior illis, non vero vicissim posteriorem<br />

includat prior.<br />

20. Conventuales tantum sunt professi donati et clerici sive canonici in ordinibus non<br />

existentes; l47<br />

fol. 130 av<br />

donatis et conversis in primo gradu permanentibus et consequentibus, canonici alios temporis<br />

successu acquirunt gradus: dum enim fratres clerici ordinem subdiaconatus susceperunt<br />

fiunt vocales: postquam vero unum annum in sacerdotio et quatuor annos expleverunt perfecte<br />

a professione, fiunt capitulares, nisi authoritate Rmi P. Generalis cum iis ante praefinitum ternpus<br />

dispensetur, constat ex definitione anni 1510 l48. Ex capitularium vero numero aliis per<br />

mortem sive alias decedentibus succedunt quatuor, qui apud nos seniores, apud alios vocantur<br />

discreti.<br />

21. Subdiaconi vocales sunt non in omnibus vel ad omnia, sed tantum in electione sui prioris<br />

conventualis, ut ex definitione anni 1600 manifestum estl49. Si enim in omnibus causis et ca-<br />

146 Voorbeelden hiervan bij A. Ramaekers, De Privileges der Kruisheeren, in Clairlieu, I,<br />

1943, passim ; meestal werden de privileges aan de generaal te Hoei gezonden voor heel de<br />

orde. Soms ontvingen ook aparte kloosters privilegebrieven, vooral als het over aflaten ging.<br />

147 De laatste woorden van deze regel zijn moeilijk leesbaar; de volgende is afgesneden<br />

maar in kleinere letters op de volgende bladzijde bijgeschreven. Daarenboven zijn nog twee<br />

woorden bijgeschreven: capitularium ... (?)<br />

148 Definities, p. 249, ,,niet zonder speciale toestemming van de magister generaal", opgenomen<br />

in de Constituties van 1660, Dist. II, cap. 5, De Capitulo quotidiano, n. 9.<br />

149 In de Definities van 1600 staat dit niet; in 1603 wordt gedefinieerd, dat zij die nog<br />

geen subdiaken zijn, geen stemrecht hebben bij de keuze van de magister generaal of de prior<br />

van het huis. In 1606 en 1609 geconfirmeerd, werd dit tot statuut gemaakt en in de Consti<br />

tuties van 1660 opgenomen. Daar staat in Dist. II, cap. 2, De electione Prioris conventualis,


90 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUAUTATE''<br />

sibus vocales essent, frustranea esset iam numero praecedenti allegata definitio, neque in hoc<br />

quisquam contradictionem facit.<br />

22. Et quia praelatus de rebus ecclesiae seu conventus sui pro arbitrio disponere et multa<br />

expedire non potest sine consensu capituli, ideo necesse est esse capitulares de quorum (in certis<br />

causis et casibus iure et statutis nostris expressis) non tantum consilio, sed etiam consensu prae<br />

latus procedere debet: et communiter quidem requiritur consensus capituli seu capitularium<br />

quotiescumque illius interesse particulare agitur. Extra. De his quae fiunt. Quia quod omnes<br />

tangit ab omnibus debet comprobari. Quia quod omnes tangit ab omnibus debet comprobari.<br />

Quod omnes. Reg. Iur. d. sic 15°. lmo receptio novitiorum et admissio ad professionem relinquitur<br />

iudicio capituli. dist. I, c. 13, de recipiendis m. 2do nihil potest sine consensu capi<br />

tuli in casu quo diminueretur conventus authoritas qeu ei praeiudicium fleret. Extra. C. Di<br />

lecti. de maiore: Quia praelatus ecclesiae suae conditionem non potest facere deteriorem 152.<br />

3tio In casu quo agitur de alienatione bonorum conventus. Extra. C. 1. De his quae fiunt153.<br />

4to In casu permutationis bonorum conventus secundum iura communia et nostras definitiones<br />

15 . 5to In casu ubi ageretur de obligatione ecclesiae. Extra. De fide iussionibus. C. Quibusdam<br />

155. 6 to ubi ageretur de aggravatione gravium onerum perpetuorum, ut missarum.<br />

7mo In notabili structura aut immutatione offlcinarum vel fabricae. 8vo In concessione participationis<br />

ordinis nostri extraneis, si priori illius concedendae a Rmo facultas sit data. In his<br />

et similibus requiritur consensus totius vel saltern maioris partis capituli, ut passim in statu<br />

tis et constitutionibus patet et constat156.<br />

n. 4 ,,Qui in Ordinibus sacris non sunt constituti, vocem in electione Prioris non habeant";<br />

in Dist. II, cap. 3, De electione Prioris Generalis n. 10 staat eveneens ,,qui ... vocem in elec<br />

tione non habeant" met een verwijzing naar 't Gen. Kap. van 1603. Zie Definities, p. 428<br />

429 en 431; Annales III, p. 294, 303.<br />

150 X., lib. Ill, De bis quae fiunt, cap. 1 Irrita erit gaat over vormen van vervreemding zonder<br />

goedkeuring van het kapittel. In 't handschrift staat hier 'n kruisje, wat er wellicht op wijst,<br />

dat de overschrijver het niet vinden kon. De rechtsregel, Quod omnes tangit staat in X., Lib.<br />

VI, tit. XIII De regulis iurisy regula 29. Later in de Codex Juris Canonicivzn 1917, can. 101,<br />

en in de nieuwe CodexIuris Canonicivzn 1983, can. 119, is deze rechtsregel veranderd ,,Quod<br />

autem omnes utisingulos tangit, ab omnibus approbari debet", zodat soms toch uitzonderiijk<br />

alle stemmen nodig zijn. Dit is hier zeker niet bedoeld, zodat een meerderheid volstaat.<br />

151 Constituties van 1660, D. I, cap. 13, De recipiendis, n. 1 en 5 waar uitdrukkelijk staat<br />

,, totius vel maioris partis capituli''.<br />

152 Dit moet een verkeerde verwijzing zijn, daar X, lib. I, tit. XXXIII, De maioritate et<br />

obedientia, cap. 13. Dilecti met deze kwestie niets te maken heeft, evenmin als andere capita<br />

Dilecti in de Decretales Gregorii DC. Het citaat staat in X, lib. Ill, lib. XXIV, De donationibus,<br />

cap. 2 Fraternitatem ... ,,Episcopus et quilibet Praelatus Ecclesiasticarum rerum sit procura<br />

tor et non dominus; conditionem Ecclesiae meliorare potest; facere vere deteriorem non de<br />

bet".<br />

153 Zie nota 37.<br />

154 Zie nota 11; eigen definities worden niet aangehaald.<br />

155 X., lib. IE, lit. XXII, Defide iussoribus, cap. 4 Quod quibusdam haalt een verbod aan<br />

voor religieuzen om zonder toestemming van de meerderheid van het kapittel en van de abt<br />

borg te staan of leningen aan te gaan boven de door de gemeenschappelijke regeling aanvaarde<br />

som. Het convent is aJleen verantwoordelijk, als het duidelijk tot voordeel van het huis strekt.<br />

We denken hier meer aan de vaak gedane stichtingen die men in elk convent uit die tijd<br />

vindt en waaraan zeer streng de hand gehouden werd; dit kan echter ook onder het volgende<br />

nr. vallen.<br />

156 In de Annotationes van Marienfrede liet prior Spijck bij het begin van zijn prioraat een<br />

lijst plaatsen van 12 gevallen waarin de prior de toestemming van het kapittel nodig had;<br />

besluiten over tijdelijk goed zijn nader uitgewerkt dan hier en in meer punten gesplitst ; apart<br />

zijn n. 10, iemand blijvend aanvaarden als ,,convictor" (leefgenoot) en n. 11, 't aangaan van<br />

een proces.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 91<br />

N.B. In quibus notandum, quod, quando consensus fratrum super aliquo praedictorum ne-<br />

gotio requiritur, semper sub nomine capituli, id est, capitularium est faciendum statuitur, qui<br />

capitulares votum habent decisivum: et non sub nomine seniorum, quorum aliud munus est,<br />

in quantum sunt seniores: nam quantum et illi capitulares, sum ad eadem requirendi, ex qui<br />

bus evidenter patebit, aliud esse capitularem, aliud seniorem.<br />

23. Itaque quia prior circa bonam conventus administrationem et fratrum correctionem et<br />

directionem in cenis occurentibus casibus non infrequenter indiget consilio aliorum; e numero<br />

capitularium aliqui assumuntur qui secreta ... 157.<br />

fol. 131 r.<br />

30. Quod de praelato canones loquuntur, etiam de aliis officialibus rationes persuadent al-<br />

latae et praxis quotidie in ordine obtinet, ut si supprior et procurator sit instituendus, potius<br />

ex gremio conventus constituatur, si idoneus reperiatur, et quidem de oeconomis seu procuratoribus<br />

expressus sensus habetur. id. q.7. Quoniam 158. Episcopus habet oeconomum et<br />

hunc de proprio clero, qui dispensat res ecdesiasticas secundum sententiam episcopi proprii,<br />

ita ut ecclesiae dispensatio praeter testimonium episcopi non sit, et ex hoc non dispergantur<br />

ecclesiae facultates. Ubi Glossa dick: similiter et aliae ecciesiae sibi habebunt oeconomum. Item<br />

9, q. 3.C. cum simus 159. Verbo oeconomum. Glossa, qui clericus erit et de proprio clero esse<br />

debet, et debet oeconomus regulariter eligi per Episcopum. Quibus sensibus omnia consonant,<br />

quae de nostris procuratoribus definitiones saepius inculcant : nempe quod constituatur de con<br />

silio licet non de consensu seniorum a priore; quod secundum sententiam prioris dispenset,<br />

ita ut dispensatio praeter testimonium prioris non sit; quod saepius faciat computum, ne dis<br />

pergantur ecclesiae seu conventus facultates. Et bene quidem de proprio gremio seu clero, fieret<br />

enim conventui iniuria, si contemptis qualificatis conventualibus subintroduceretur non conventualis,<br />

immo contra iustitiam distributivam peccaretur, quae constituit iustum inter totam<br />

et partes iuxta aequalitatem proportionum, et occupatur in distributione communium bonorum,<br />

puta dignitatum et officiorum, quae in reip. seu conventu vacantia partibus reip. seu con<br />

ventus pro cuiusque statu et meritis distribui debent 16°.<br />

31. Si ita provisio iuxta praetactos officiales hoc modo facienda, multo magis circa conventualium<br />

gradus scilicet vocales, capitulares et seniores servanda veniet, cum officialis hie aut ille<br />

ex gremio ad nutum et arbitrium superiorum qualificatus constituatur et destituatur, gradus<br />

autem conventualitatis non ad arbitrium superiorum, sed ex ipso iure, ut supra demonstratum<br />

157 De laatste regel van fol. 130 av is weer bijna helemaal weggesneden, zodat slechts enkele<br />

woorden leesbaar zijn. Erger is, dat de volgende folio ontbreekt. Aan de hand van de inhoudstafel<br />

kunnen we zien waarover de ontbrekende nrs 23 tot 29 handelden; daar er bijna<br />

7 nrs op die 2 biz. stonden, kan Spijck die punten maar kort behandeld hebben. We volgden<br />

boven in de vertaling zijn titels van deze nummers en trachtten uit de Constituties en Definities<br />

enigszins de inhoud te achterhalen.<br />

158 Decretum Gratiani, Pars II, Causa XVI, Quaestio VIII, can. 21 Quoniam in quibusdam<br />

over de econoom van de bisschop, die hij uit de eigen clerus moet aanstellen.<br />

159 Idem, Causa IX, Quaestio III, can. 3 Cum simus de bisschop stelt zelf zijn econoom<br />

aan; als hij dit verwaarloost, dan moet de aartsbisschop het doen; hezelfde geldt ook voor de<br />

kloosters.<br />

160 Zie de Constituties van 1660, Dist. II, cap. II, derde gedeelte over de procurator, waar<br />

voor de aanstelling ,,de consilio seniorum"verwezen wordt naar de kapittels van 1419 en 1431;<br />

Definities, p. 39 (1419) ,,Waar voldoende medebroeders zijn, stelle de prior een procurator<br />

aan op dezelfde manier als de subprior ,,cum consilio fratrum seniorum". In 1420 en 1421<br />

werd dit herhaald, (zie p. 41-42), evenals in 1429 en 1430; daar gaat het zelfs over een keuze<br />

,, de consilio seniorum per maiores voces fratrum " ; ,, suppriores et procurators eligantur et<br />

vim habeant secundum maiores voces fratrum" (p. 58-59). In 1431 wordt dit herroepen en<br />

de gewone aanstelling secundum statuta voorgeschreven (p. 61).


92 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

est, successionem acquirant nee ab arbitrio superiorum dependeant, unde quandam similitudinem<br />

eos videmus habere cum patrimoniis haereditalibus seu iuribus, in iure civili positis et<br />

ordinatis, in quibus primo loco succedunt patribus descendentes, his deficientibus ascendentes<br />

vel collaterals. Eodem modo sublatis in nostro casu senioribus succedunt descendentes seu capitulares<br />

et post determinates in ordine expletos annos vocales talem gradum conscendunt capitularitatis:<br />

si vero contingat descendentes non esse, nee in quibus isti gradus conserventur<br />

reperiri, sit devolutio ad ascendentes seu superiores ad quos spectat in illo casu de collateralibus<br />

seu ex aliis conventibus alios substituere quales fuere qui pro necessitate seu utilitate conventus<br />

seu conventuum leguntur emissi, v.g. pro erectione vel reformatione domus, vel ut capitulares.<br />

32. Unde circa hunc casum idem contingere debet, quod Abbas 161 de monasteriorum re<br />

formatione dicit observandum, in qua certos servandos gradus dicit, scilicet ut prius monasterium<br />

reformetur de regularibus eiusdem monasterii, si sint: 2do in defectu eorum v.g. omnibus<br />

mortuis de regularibus aliorum religiosorum eiusdem ordinis. Simili modo gradus conventualitatis<br />

primum regularibus competunt eiusdem monasterii, si supersint: sin minus, ad alios<br />

religiosos eiusdem ordinis confugiendum.<br />

33. Nee omittendum arbitror advertere quod cum seniores (?) ordinis (?) conventus(?) veluti<br />

consiliarii et assistentes ut ex supra 162 tractus: petenda autem consilia a senioribus et expertis<br />

ipsa nature dictat, et cum (?) conventuales nutriti in proprio conventu visu, auditu, experientia<br />

vel aliunde maiorem sibi comparaverint notitiam veram conventus, etsi iuniores fone<br />

sint professione aliis non conventualibus, maiori cum fructu, diligentia, synceritate et solertia<br />

ad consilia adhibebuntur, quam quibus ignotus est status conventus v.g. sunt elocandae villae:<br />

bona alienanda, permutanda, acquirenda, onera suscipienda, in quibus omnibus variae<br />

sunt considerandae circumstantiae pro diversitate locorum et eventuum diversae. Nunquid ista<br />

melius a conventualibus quam ab aliis pertractabuntur ? quid persuadebit, quid suggeret adventitius<br />

nullam rei de qua agitur habens cognitionem ? an caecus de coloribus, et de sono feret<br />

iudicium surdus? non multum curabit res conventus, cum (ut communiter dicitur) ipsi non<br />

seratur nee metatur, brevi fortasse ad conventum proprium seu nativum reversuro, proprium<br />

forte magis spectaturo commodum quam commune conventus bonum.<br />

34. Quod si etiam unus vel alter (extra casum necessitatis, quod semper supponimus) non<br />

conventualis etiam non ob demerita emissus continuo esset capitularis et senior, etiam quatuor<br />

tales esse possunt, quia non est ratio cur unus au alter esse possent, et non quatuor; si ergo<br />

quatuor tales ad conventum aliquem mitterentur professione priores conventualibus, sequeretur<br />

praelatus deberet tractare consilia cum non suis fratribus, quod notitia et status conventus transferretur<br />

a gremio extra gremium, a conventualibus ad non conventuales, cum iis postmodum<br />

transferendis ad alios conventus, remanentibus conventualibus in caeca ignorantia rerum.<br />

35. Addo quod cum priores a conventibus suis eligi debeant, si non conventuales permis<br />

sive essent capitulares vel seniores, posset contingere casus, quod priores non eligerentur a suis<br />

conventibus, nempe accedentibus votis non conventualium, et cum seniores vel maxime vo-<br />

cem habeant, etiam in electione prioris habebunt: aut debet dari causa cur tales in electione<br />

161 Abbas antiquus is een uit Frankrijk afkomstige decretalist, de benedictijn Bernard de<br />

Montmirat, t te Montecassino 1296 ; tussen 1261-1275 schreef hij een veel gebruikte korte<br />

commentaar op de Decretales Gregorii IX; zie VAN HOVE, o.c., p. 251; G. OESTERLE, in<br />

Lex.f.Theol.u.Kircbe, I, Freiburg, 1953, p. 8. Naast hem is er een Abbas modernus, Nicolaus<br />

de Tudeschis, benedictijn en professor te Bologna en aan andere universiteiten, later aartsbisschop<br />

en naar zijn bisdom Palermo Panormitanus genoemd (t 1445). Hij schreef o.a. een beroemd<br />

gebleven commentaar op de Decretales Gregorii IX ; ibidem, p. 262-263. Hier is wel<br />

de laatste bedoeld, wiens werk gedrukt en zeer verspreid was.<br />

162 De laatste regel van fol. 131 r. is gedeeltelijk weggesneden, maar in kleine letters aangevuld;<br />

de lezing blijft echter onzeker. Van de afgesneden bovenste regel van fol. 131 v. is niets<br />

meer leesbaar.


HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 93<br />

prioris vocem non essent habituri, in aliis vero conventus negotiis prae aliis conventualibus vo-<br />

cem haberent.<br />

36. Quid emolumenti sentiret conventus a propriis fratribus, quos educat in novitiatu, mag-<br />

nis expensis alit in studiis, emittit nonnunquam pro communi ordinis bono ad profitendam<br />

philosophiam, theologiam vel ad docendum humaniora, serviunt ordini in laborious plurimis,<br />

revertuntur qualificati, adhibentur vel adhiberi debent ad conventus negotia, si alios submissos<br />

forte professione priores, non pro reformatione missos nee pro conventus utilitate, minus qua-<br />

lificatos, in proprio conventu ingratos videat suorum fratrum cap tare eos gradus, qui ob pri-<br />

vatas causas vel discessum petierunt vel eorum discessus petitus est: certe non debet aliquis al-<br />

terius odio praegravari vel damnari ? immo tales frequenter pluris fierent in alieno quam pro<br />

prio conventu, cum in suo seu proprio necdum ad gradum senioris ascenderint, in alieno praeter<br />

meritum sublevati, conventuales in proprio conventu sine demerito degradati.<br />

37. Ipsa quoque professionis nostrae formula conventuales in gradu suo deturbandi non esse,<br />

nisi ob 163.<br />

fol. 132 r<br />

demerita, implicite comprehendit: Profitemur enim obedientiam Deo, Beatae Mariae, Rmo<br />

P. Generali et Priori locali eiusdem vice secundum regulam S. Augustini en institutiones fra<br />

trum S. Crucis, atque iuxta supra allegatas constitutiones illi, qui mittuntur pro necessitate reformationis<br />

tantum, vocem habent in omnibus sicut conventuales. Prioribus ab officio suo sine<br />

demerito in conventibus non suis supportatis conceditur, quod sint in illis conventibus, si velint,<br />

ut seniores: non est ergo ratio cur aliis quibuscumque etiam absque demerito emissis gratia ilia<br />

obveniat, quia alioquin supervacaneae essent illae definitiones, praesertim cum prohibits omnia<br />

intelliguntur, quae non sunt concessa. Extra, de transl. C. Inter corporalia. Ergo ex vi et fo<br />

rum professionis etc. 164.<br />

38. Denique cum consuetudinis tanta vis sit et energia, ut pro lege suscipiatur quando lex<br />

deficit, aut si sit secundum legem, novum ius non constituat sed vel ius dubium interpretetur,<br />

unde dicitur Optima legum interpres: vel praeexistentem confirmat et adiuvat, ut colligitur<br />

ex cap. Sopita, Extra de censibus l65: et cum ea vel maxime attendatur quae viget in locis<br />

vicinis et ea, quae est ultima. Itemque ea quae est favorabilior: In ordine autem nostro illam<br />

163 De laatste regel, half afgesneden, maakt de lezing onzeker. Een verdere, helemaal weggesneden<br />

regel is op fol. 132 r. (erg onduidelijk) bijgeschreven.<br />

164 X., lib. I, tit. VII, De translatione episcopi, cap. 2 Inter corporalia. Een bisschop kan alleen<br />

door de paus verplaatst worden. Wordt het materiele gemakkelijker afgebroken dan opgebouwd,<br />

bij het geestelijke is 't omgekeerd ... De band tussen de bisschop en zijn kerk kan<br />

niet door de aartsbisschop die hem bisschop wijdde, maar alleen door de paus verbroken wor<br />

den. Daar de geestelijke band sterker is dan de lichamelijke, zal God het verbreken van de<br />

band tusschen bisschop en kerk aan zichzelf voorbehouden, evenals de band tussen man en<br />

vrouw. Want wat God bond scheide de mens niet. Alleen God, door Zijn plaatsvervanger de<br />

paus, kan de band bisschop-kerk verbreken door verplaatsen, ter beschikking stellen of afzetten.<br />

Ook tussen de gekozen en geconfirmeerde bisschop en zijn kiezers ontstaat een geestelijk con<br />

tract, dat alleen door een hogere macht kan verbroken worden. Spijck wil de band conventualisconvent<br />

hiermee vergelijken, die door de professie ontstaat en niet zo maar, bv. door dwang<br />

kan worden verbroken. Dit laatste onvoltooide zinnetje met etc., kan van Spijck zijn, maar kan<br />

ook door de overschrijver zo zijn afgekort. Om een zin is het Spijck blijkbaar te doen ,,prae<br />

sertim cum nonnunquam intelligatur prohibitum, quod non invenitur concessum", maar hij<br />

breidt de zin ervan aanzienlijk uit ,,praesertim cum prohibita omnia intelliguntur, quae non<br />

sunt concessa''.<br />

165 X., lib. Ill, tit. XXXIX, De censibus, exactionibus et procurationibus, cap. 14 Sopitae,<br />

waar een belasting door de kloosters bij het bezoek van de aartsbisschop aan zijn kerkprovincie,<br />

steunende op de gewoonte, wordt goedgekeurd.


94 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

consuetudinem vigere, ut non conventuales non admittantur passim ad actus capitularium et<br />

seniorum, nisi in casibus supradictis notissimum est, sequitur illam consuetudinem non esse<br />

abrogandam, cum nullus in ordine nostro consuetudinem diu obtentam et communiter approbatam<br />

immutare valeat, nisi per tria capitula fuerit approbatum. Dist. 2.C.6 et quamvis in ali<br />

quo conventu contraventum esset ob specialem casum 166 id aliis conventibus praeiudicare non<br />

valeret, cum enim effectus consuetudinis sit stricti iuris, servanda est in suis terminis neque extendetur<br />

de casu ad casum, neque de persona ad personam.<br />

Cathalogus longus recenseri potest fratrum eorum, qui ad alios conventus non ob demerita<br />

sed ob ordinis profectum, utpote ad praelegendam philosophiam, theologiam, vel ad praedicationis<br />

et confessarii munus obeundum vel ob alias iustas causas emissi fiiere, qui ad actus ca<br />

pitularium et seniorum admissi non fiierunt nee petierunt. Immo non defuit qui hoc instanter<br />

petiit a priore, cui responsum ab eodem priore, non esse hoc prioris concedere, sed capituli generalis,<br />

idque ob causas, nee se posse praeiudicium facere conventualibus, ita constanter inhae-<br />

sum semper in hoc negotio nostris constitutionibus consuetudine confirmatis.<br />

39. Et quamvis ea, quae dicta sunt de capitularibus et senioribus in communi sic se habeant,<br />

oritur tamen specialis circa utrumque gradum difflcultas: primo quidem quoad seniores, cum<br />

enim ill! in quaternario tan turn consistunt numero, si alius vel alii aliunde mittatur vel mit-<br />

tantur ut senior vel seniores qui sunt professione antiquiores senioribus in illo conventu iam<br />

existentibus, continuo seniores praetacti conventus illis advenientibus locum dare deberent et<br />

gradui suo cedere et ad gradum capitularitatis, unde iam ascenderant, iterum cum confusione<br />

et sine culpa discedere deberent: capitularium vero numerus etsi sit indeterminatus et alium<br />

vel alios admittere l67 vellet capitulum, tamen possibiliter eveniret quod vota non conventu<br />

alium in negotiationibus capitularibus praevalerent contra maiora vota conventualium.<br />

fol. 132 v.<br />

Sint vota exquirenda super aliquo negotio, et sint capitulares conventuales septem, et duo<br />

non conventuales: quatuor ex conventualibus teneant aliquam sententiam: alii tres contrariam,<br />

quibus si concurrant duo non conventuales, quinarius numerus contra quaternarium exsurget,<br />

dependebitque resolutio seu capitulum a votis non conventualium. Ita vero in hoc casu, qua<br />

ternario numero conventualium non irrogetur iniuria (praesertim si ageretur de aliquo onere<br />

vel gravamine conventui imponendo) et consequenter toti conventui, dum post breve tempus<br />

redeuntibus ad proprias domos non conventualibus, conventum ilium gravatum relinquerent,<br />

quis dubitet? unde multae possunt oriri inconvenientiae.<br />

40. Ex suppositis praemissis concludendum videtur non conventuales ut capitulares admit<br />

tendos esse in casibus supra memoratis. Extra hos casus existente sufficiente conventualium nu<br />

mero qualificatorum canonice non impeditonim alios admittendos non esse, si cuique sua iura<br />

servare, pacem et concordiam fovere et rixas evitare velimus.<br />

Index eorum quae hoc tractatu continentur<br />

N. 1. Incorporatio diversa. Cuius sit incorporare.<br />

2. In ordine nostro triplex.<br />

3. Modus incorporations ordinariae.<br />

4. Professio incorporat mediate ordini, conventui.<br />

5. Quid sit canonia.<br />

166 Constituties 1660, Dist. II, cap. 6, De Capitulo Generali n. 19 zegt, dat zulke gewoonte<br />

niet kan worden afgeschaft door generaal of definitoren, maar alleen door de goedkeuring van<br />

drie kapittels. In de marge van fol. 132 r. staat hier aangegeven ,,st. p. 93 ", statuten p. 93,<br />

nl. de uitgave van 1660.<br />

167 Hier zijn de twee laatste regels weer afgesneden; de eerste is voor de helft nog leesbaar,<br />

al wordt de lezing enigszins onzeker ; de laatste is op de volgende biz. bovenaan in kleine let<br />

ters bijgeschreven.


N. 6. Titulus resultans ex canonia.<br />

HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 95<br />

7. Quid incorporatio extraordinaria perpetua.<br />

8. Haec saepe practicata.<br />

9. Quid incorporatio extraordinaria temporanea.<br />

10. Privilegium emissorum pro erectione domus novae.<br />

11. Emissi in triplici sunt differentia.<br />

12. Emissi si sumuntur fratres de consensu utriusque domus.<br />

13. Nemo simul in diversis domibus vocem habeat.<br />

14. Qualiter emissi diversarum domorum sint membra.<br />

15. 16. 17. 18. Quomodo univoce et analogice censeantur fratres membra ordinis aut con-<br />

ventuum.<br />

19. Conventualitatis gradus.<br />

20. Conventualium differentia.<br />

21. Subdiaconi vocales in electione prioris tantum.<br />

22. Quando capitularium consensus requirendus.<br />

23. Quando consilium seniorum adhibendum et eorum alia munia : his secreta conven-<br />

tus constent.<br />

24. Esse seniorem est praerogativa.<br />

25. 26. 27. 28. Capitulates et seniores ex gremio sint.<br />

29. Praelatus eligatur ex gremio.<br />

30. Similiter alii officiates sint de gremio.<br />

31. 32. Externi ad capitulum non admittendi, nisi sit necessitas et indigentia conventu<br />

alium.<br />

33. Seniores prioris consiliarii et assistentes.<br />

34. 35. 36. 37. Inconvenientiae ex admissione non conventualium ad actus capitulates sequi<br />

natae.<br />

38. 39. Contra consuetudinem ordinis, ubi sunt periti.<br />

40. Conclusio.<br />

SUMMARY<br />

Dr. A. Ramaekers<br />

Johannes Speijk, prior of Marienfrede 1656 - 1676 is for the history of the Order Holy Cross<br />

of great importance. As to his personalities we are not sufficiently informed. He makes the im<br />

pression to be a modest man, who, as a good man of religion and an authoritative prior from<br />

the very beginning is spending his gifts and talents of heart and mind to the benefit of his con<br />

freres. The tasks, already as a student, later on as a lector and prior were entrusted him he problably<br />

has accepted as for granted, just as the ungrateful jobs he was burdened with. He was<br />

the prior of Diilken, Roermond and Marienfrede, a definitor from 1655 till 1658 and 1661 -<br />

1664. In the convent's chapter of Marienfrede in 1657 there was decided to make each time<br />

up a record of the accepted resolutions. For this reason we are knowing a lot about the com<br />

munity of Marienfrede. Johannes Speijck was a member of the commission to prepare a new<br />

breviarium, which ought to be adapted to the roman breviarium. In 1665 this breviarium was<br />

printed in Cologne. At the same time he was entrusted with the care of the new constitutions.<br />

His own concept was ready in 1652, but it lasted till 1660 beforte the adapted constitutions<br />

were given in print.<br />

After his studying the constitutions and its edition Speijck wrote a little tract 'De Conventualitate1.<br />

Here he put two questions: 1. How is somebody a member of a convent? 2. How


96 HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE''<br />

many gradations are there in belonging to a convent ?<br />

Out of his own experiences Speijck defended the special tie of the crosier to the 'house of<br />

his profession' (domus nativa). And accepting the greater connection of the member of this<br />

'domus nativa' he proponed that the crosier, in case of temporary change, not was able to be<br />

a 'capitularis' of another house. In this he brought before what, as a living trend, pointed out<br />

the greater authonomy of the convents, as a reaction on a far-going greater centralisation.<br />

May 1667 the definitores met at Huy and declared all crosiers did their profession before and<br />

to the master general or his deputy; in the 'domus nativa' there schould not be question of<br />

'stabilitas vel loci immutabilitas' !<br />

'De Conventualitate' met with little success or spreading. Of this manuscript (provisionaly?)<br />

only one item is saved. This is the reason why it is published now in its totality and provided<br />

with juridical notes.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

(R. Janssen - transl. D. Snijders)<br />

Johannes Spijck, Prior von Marienfrede (1656-1676) ist fur die Geschichte des Ordens vom<br />

HI. Kreuz von grofier Bedeutung. Uber seine Personlichkeit haben wir keine hinreichenden Informationen.<br />

Er macht den Eindruck eines bescheidenen Mannes, der als gewissenhafter Ordensmann<br />

und einflufireicher Prior vom Anfang an seine Begabungen von Geist und Herz seinen<br />

Mitbriidern und der Ordensleitung zur Verfiigung stellte.<br />

Die Aufgaben, die er schon als Student, spater als Lektor und Prior zu erfullen hatte, hat<br />

er offenbar als selbstverstandlich hingenommen genauso wie die oft undankbare Auftrage, die<br />

er von der Ordensleitung erhielt.<br />

Er war nacheinander Prior von Diilken, Rurmund und Marienfrede, aufierdem Definitor von<br />

1655-1658 und von 1661-1664.<br />

Im Konventskapittel von Marienfrede wurde 1657 angenommen, die gefafiten Beschliisse<br />

kiinftig jedesmal in einem Protokollbuch aufzuzeichnen. Dieses buch ist uns erhalten. So wissen<br />

wir relativ viel iiber die Kommunitat von Marienfrede.<br />

Johannes Spijck war Mitglied einer Ordenskommission, die beauftragt war, ein neues Bre<br />

vier vorzubereiten, das dem romischen Brevier angepafit sein sollte. Im Jahr 1665 wurde dieses<br />

Brevier in Koln gedruckt. Gleichzeitig erhielt er den Auftrag, die angepafiten Konstitutionen<br />

neu herauszugeben. Sein Entwurf war 1652 schon vollendet, aber erst 1660 erschienen diese<br />

Konstitutionen im Druck.<br />

Nach seiner Arbeit an der Herausgabe der Konstitutionen, schrieb Johannes Spijck eine Abhandlung<br />

,,De conventualitate". Darin behandelte er zwei Probleme; erstens; Wie wird man<br />

Mitgleid eines Konvents; zweitens: Welche Abstufungen gibt es in der Mitgliedschaft eines<br />

Konvents (Conventualitas). Aus eigener Erfahrung befurwortete Prior Spijck die Bindung eines<br />

Ordensmannes an das Kloster seiner Profefi (Domus nativa). Sich griindend auf diese Verbundenheit<br />

war er der Meinung, dafi ein Kreuzherr bei einer Zeitlichen Versetzung in einen anderen<br />

Konvent dort kein Mitglied des Hauskapitels sein konnte. Durch diesen Standpunkt wollte<br />

er die Tendenz zu grofierer Autonomie der Hauser zum Ausdruck bringen. Es war also eine<br />

Reaktion auf eine zu starke Zentralisierung.<br />

Im Mai 1667 tagten die Definitores des Ordens in Huy und bekraftigten, dafi alle Ordensmitgleider<br />

dem Generalmagister oder dessen Stellvertreter ihre Profefi ablegten. Deshalb konnte<br />

im Kloster der Profefi keine ,, Stabilitas vel loci immutabilitas1' erworben werden.<br />

Die Abhandlung ,,De conventualitate11 kannte nur eine geringe Verbreitung. Von diesem<br />

Manuskript ist uns nur ein Exemplar erhalten geblieben. Deshalb wird hier der Text, mit iuristischen<br />

Anmerkungen versehen, vollstandig publiziert.<br />

(R. Janssen - Ubers. Ger. Q. Reijners o.s.c.)


RESUME<br />

HET TRACTAAT ,, DE CONVENTUALITATE'' 97<br />

Johannes Spijck, Prieur de Marienfrede de 1656 a 1676, est une figure importante pour l'histoire<br />

des Croisiers. Nous ne sommes pas bien renseignes sur sa personnalite. On dirait un<br />

homme plutot discret, un bon religieux et un prieur qui fait autorite. Des le debut il a mis<br />

ses dons d' esprit et de coeur au service de ses confreres et de son Ordre. Les tidies qu'il a du<br />

accomplir comme jeune Croisier d'abord, comme lecteur de philosophic et comme prieur plus<br />

tard, il s'en acquittait ponctuellement ... de meme que des charges ingrates que l'Ordre lui<br />

confiait. II a ete prieur a Dulken, a Roermond et a Marienfrede, definiteur de 1655 a 1658 et<br />

de 1661 a 1664. Au chapitre conventuel de Marienfrede en 1657 il fut decide d'enregistrer<br />

desormais les decisions prises. Ainsi nous savons un tas de choses de la communaute de Marien<br />

frede.<br />

Johannes Spijck a ete membre d'une commission qui fut chargee de la preparation du nouveau<br />

breviaire qu'il fallait adapter au Breviaire romain. En 1665 ce breviaire a ete imprime a<br />

Cologne. II fut charge egalement d'une adaptation des Constitutions. II semble avoir flni ses<br />

propositions en 1652 mais il faudra attendre jusqu'a 1660 pour les faire imprimer.<br />

A l'epoque de ses etudes pour 1'edition des Constitutions Spijck a redige un petit traite «De<br />

Conventualitate». C'est la qu'il examine deux problemes:<br />

1. comment devient-on membre d'une communaute?<br />

2. quels degres y a-t-il dans cette «conventualite» ?<br />

Inspire par sa propre experience, Spijck insiste sur le lien qui existe entre le Croisier et la maison<br />

ou il a fait profession (sa domus nativa). Se fondant sur le lien intime et unique entre le<br />

profes et sa «domus nativa», il trouve que le Croisier qui sera envoye provisoirement dans un<br />

autre couvent ne peut pas devenir capitulaire de l'autre couvent. Ainsi il se fait le defenseur<br />

de la tendance a plus d'autonomie pour les couvents, une reaction done contre trop de cen<br />

tralisation.<br />

En mai 1667 les definiteurs, en reunion a Huy, precisent que tous les Croisiers font profession<br />

au Maitre General et a son remplagant; on n'obtient ni «stabilitas», ni «immutabilitas» dans<br />

la maison de la Profession.<br />


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER<br />

HISTORIOGRAPHY<br />

IN THE LAST FIFTY YEARS<br />

(Paper delivered at the Symposium on Medieval Studies May 7-10,<br />

1987, section <strong>Canons</strong> <strong>Regular</strong>, in the Western Michigan University,<br />

Kalamazoo U.S.A.)<br />

The section, * <strong>Canons</strong> regular' of this symposium invited me to<br />

survey Crosier Historiography in the last fifty years.<br />

That is what I intend to do, but with limitations. First, I shall<br />

restrict myself to what has appeared in European publications. Not<br />

because I do not respect what has been published elsewhere, but<br />

simply because I do not have enough information about that. Se<br />

cond, I shall confine myself to the publications of the last fifty years.<br />

Even within these limitations, alas, my survey remains incomplete.<br />

Because of the mass of material which has been published, I have had<br />

to make a selection and we all know that every selection is a subjec<br />

tive one.<br />

For this paper, then, I have chosen to trace five themes in Crosier<br />

Historiography. Regarding each theme I will present results, problems<br />

and desiderata, although I will not always make those precise distinc<br />

tions when speaking of a particular theme.<br />

1. The origins of the Order<br />

We must first distinguish between a legendary and a historical<br />

origin. The poem, 'Ad colendum mente pura ...M, which pro-<br />

i Manuscript 6 L 21, 4f-5\ Library Major Seminary, Liege.


100 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

bably dates from the 14th century, and the treatise lIn honore summi<br />

Regis ...'2 , from the beginning of the 15th Century, connect the<br />

Order's origins to the finding of the Holy Cross by St. Helena, the<br />

Emperor Constantine's mother. Helena is said to have entrusted care<br />

for and the cult of the relic of the Holy Cross in Jerusalem to one<br />

Judas/Quiriacus, a convert from Judaism and later bishop of<br />

Jerusalem, and to twelve, 'servitores Crucis\ servants of the Holy<br />

Cross. These first, 'Crosiers' were, so the story goes, martyred by<br />

Julian the Apostate.<br />

This legendary version of the Order's origins is also found in a<br />

15th- century manuscript belonging to the Crosier monastery in Roer-<br />

mond, the Netherlands3.<br />

The Order's first known historian, Henricus Russelius, also includ<br />

ed this legend in his 17th-century book Chronicon Cruciferorum 4.<br />

For centuries the Crosiers believed that such truly was the origin of<br />

their Order, as is further attested by their constant veneration of St.<br />

Quiriacus. This poses already an interesting question: To what extent<br />

is this legendary origin a tradition shared by all medieval Orders of<br />

the Holy Cross, and from what sources did this tradition enter our<br />

Order5?<br />

To turn to the historical origins of the Order in the 13th century<br />

(Russelius speaks of a 'renovatio (renewal) ordinis*: in 1961 H. van<br />

Rooijen published a critical investigation of the sources in <strong>CLAIRLIEU</strong>,<br />

the European periodical for Crosier History6. The periodical's edito<br />

rial staff felt obliged to add a note to the end of his study saying that<br />

they did not agree with the author on all points, though they gene<br />

rally shared his opinion (p. 196). Van Rooijen's ideas meant, in fact,<br />

the undermining of another of the Order's long-cherished traditions.<br />

2 Manuscript 692, lr-3v, Library Mazarine, Paris and Manuscript 6 L 21, lr-3v, Library Major<br />

Seminary, Liege.<br />

3 Nr. 2763,3: Notula compendiosa de ordinis nostri institutione, State-Archives Limburg,<br />

Maastricht.<br />

4 H. RUSSELIUS, Chronicon Cruciferorum, Cologne 1635, reprint in foto-offset, Diest 1964,<br />

p. 10- 26.<br />

5 Cf. K. ELM, Enstehung und Reform des belgiscb-niederlandiscben Kreuzherrenordens.<br />

Ein Literaturbericht , in Zeitschrift fur Kirchengeschichte III, 1971, p. 292-313, esp. p. 312<br />

Already Russelius speaks of a connection with the Italian Crosiers (p. 65) and of the activity<br />

of 'Crosiers' in Livonia (p. 63). This points to an entanglement of Crosiers in the sources or<br />

the mind of Russelius.<br />

6 H. VAN ROOIJEN, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De<br />

geschiedbronnen , in Clairlieu 19, 1961, p. 5-196 (text); p. 197-238 (documents).


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 101<br />

When narrating the 13th-century Restoration', that is, the historical<br />

foundation, of the Order, the manuscripts referred to above always<br />

speak — van Rooijen argues — about five clerics, but without na<br />

ming any of them. The name, 'Theodore de Celles' first appears in<br />

1635, in Russelius' Chronicon1. Was Russelius using written sources<br />

for this? If so, which sources? We don't know ! But that's only the<br />

first problem. Here's the second: where, exactly, was, l clarus locus',<br />

the Order's cradle ? Van Rooijen claims, basing himself on the docu<br />

mentary sources, that the Order's cradle ought not to be sought near<br />

Huy (Belgium) but in Seilles, about 8 miles southwest of Huy, on<br />

the left bank of the Meuse river. It was there that the ecclesia sanc<br />

tae Cruets de claw loco and the first settlement of the fratres sanctae<br />

Cruets, the Brethren of the Holy Cross, once stood. Sometime before<br />

1322 the monastery at Huy appropriated both the name and the<br />

rights of that settlement at Seilles.<br />

On the basis of this research van Rooijen has virtually abnegated<br />

his own 1936 biography of Theodore de Celles8.<br />

My opinion is that, by and large, Father van Rooijen is correct. The<br />

person(s) of our founders) and the initial history of the Order are<br />

enigmatic, simply because of the lack of historical information.<br />

I share the opinion of E. de Moreau, a famous Belgian Church-<br />

historian, who says that the Crosier Order's evolution was analogous<br />

to several other medieval Orders, such as the Premonstratensians:<br />

At first the founder( s) and several companions lead an eremitic<br />

life; nothing is institutionalized; creativity and religious enthousiasm<br />

determine the way of life.<br />

It is in the second stage of evolution that the community's religious<br />

life is structured and organized9.<br />

The narratives of the Order's historical origins allow us to deduce<br />

a nucleus of truth:<br />

1. At the beginning of the 13th century five clerics of the diocese of<br />

Liege, probably canons, withdrew from their previous way of life<br />

in order to serve God in a community life based on the vita<br />

apostolica (cf. Ac 2, 43-47; 4, 32-35).<br />

7 Russelius, op. cit. p. 32-48.<br />

8 H. VAN ROOIJEN, Theodorus van Celles. Een tijds- en levensbeeld, Cuyk 1936.<br />

9 E. De MOREAU, Les origines des Croisiers beiges, in Clairlieu 3, 1945, p. 7-12.


102 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

2. The origin of the Order and the cult of the Holy Cross have to be<br />

connected in some way with the Crusades.<br />

3. The confirmation of the Order by the bull, lReligiosam vitam eli-<br />

gentibus' in 1248 gives us a fixed starting-point for the Order's<br />

real history, as least as things stand now10.<br />

It may be the next generation's task to cast more light on the Or<br />

der's rather nebulous beginnings.<br />

2. The Oldest Constitutions and the 'Definitiones* of the General<br />

Chapters<br />

On October 23rd, 1248, Pope Innocent IV commissioned the<br />

Bishop-elect of Liege, Henry of Guelders, to investigate the request<br />

which the * Brethren of the Holy Cross' had made. They wished to<br />

live according to the Rule of St. Augustine and some statutes of the<br />

Dominicans, and wished to adopt the Dominican Divine Office. Af<br />

ter this investigation the Bishop-elect could act as he saw fitn.<br />

The December 31st, 1248 letter from Henry of Guelders to the<br />

Prior and Brethren of the Holy Cross12 makes it clear that these<br />

Brethren had not yet submitted the final edition of their Constitu<br />

tions to him. Nevertheless, Henry gave his approval and, in his let<br />

ter, listed the chapter headings of these Constitutions. In the study<br />

which I referred to earlier, H. van Rooijen has demonstrated that in<br />

terpolations were introduced into copies of that letter and probably<br />

into the oldest Constitutions as well : their purpose was to consoli<br />

date the position of Huy and its Prior as Prior-general13.<br />

When A. van de Pasch published his critical edition of the oldest<br />

Constitutions in 1952 14, he was unable to take into account the re<br />

sults of H. van Rooijen's research. Van de Pasch's critical text of the<br />

oldest Constitutions is based on ten manuscripts, five from the 15th<br />

century and three from the beginning of the 16th century. He com<br />

pared this text with the oldest Dominican Constitutions, namely, the<br />

io H. Van Rooijen, Oorsprong ..., p. 200-203.<br />

n Ibid. p. 205.<br />

12 Ibid. p. 205-207.<br />

13 Ibid. p. 88-92.<br />

14 A. VAN DE PASCH, De tekst van de Constituties der Kruisheren van 1248, in Bulletin de<br />

la Commission royale d'Histoire, tome CXVII, p. 1-96, Brussels 1952.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 103<br />

version prepared by Raymund of Pennafort, which we have in two<br />

editions15.<br />

From the acts of the 1410 General Chapter we know that this<br />

Chapter returned to the original Constitutions and nullified all later<br />

additions and alterations16. Van de Pasch's edition of the Oldest<br />

Constitutions is a reliable, basic text for all studies about the Consti<br />

tutions and the religious life of the Order.<br />

In a sense, van de Pasch completed his edition of the Oldest<br />

Constitutions by publishing, in 1969, the Definitiones or provisions<br />

of the General Chapters between 1410 and 1786 l6. Extracts from<br />

these definitiones were already available in the Annales11, but it<br />

was van de Pasch's intention to reconstruct the text of the Definiti<br />

ones as completely as possible. To do so, he collated seven manusc<br />

ripts, most of them originating in German Crosier monasteries. Un<br />

fortunately, no single manuscript contains a complete text. Despite<br />

this, his edition of the Definitiones is a first-class source for Order<br />

history between 1410 and the French Revolution. These Definitiones<br />

are not simply juridical or structural items : with careful reading, they<br />

also reveal internal problems and historical evolutions. For instance,<br />

they reveal that the 1410 reform did not immediately take effect in<br />

all monasteries, but that the monasteries had to be won over, one af<br />

ter the other. They also show that the French monasteries, because<br />

of their perennial desire to go their own way, caused the Order's ge<br />

neral government many headaches. And they allow us to see that Ge<br />

neral Chapters long tried, and indeed succeeded, to introduce the re<br />

form into the English houses18.<br />

15 H. DENIFLE, Die Consitutionen des Predigerordens in der Redaction Raymunds von<br />

Pennafort, in Archiv fur Iiteratur und Kirchengeschichte des Mittelalters, Tome V, Freiburg<br />

i.Br. 1889, p. 530-564 and R. CREYTENS, Les Constitutions des Freres Precheurs dans la re<br />

daction de S. Raymond de Pennafort, in Archivum fratrum Praedicatorum XVIII 1948 d<br />

5-68. ' F"<br />

16 A. VAN DE PASCH, Definities der Generate Kapittels van de Orde van het Heilig Kruis<br />

1410-1786, Academie Royale, Commission d'Histoire, Brussels 1969, p. 26.<br />

17 C. R. HERMANS, Annales Canonicorum regularium S. Augustini, Ordinis sanctae Crucis,<br />

3 Volumes, Bois-le-Duc 1858, Vol. II, p. 204 sqq. (1410-1500) and Vol. Ill, p. 1 sqq<br />

(1501-1786). F HH<br />

is Cf. J. M. HAYDEN, The Crosiers in England and France, in Clairlieu 22 1964 d<br />

91-109. ' '<br />

—, The French Crosiers in the 17th and 18th centuries, in Clairlieu 27, 1969, p. 3-46.<br />

—, From inspiration to mediocrity: The early modern Crosiers ofParis, in Clairlieu 45 1987<br />

p. 31-49.


104 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

P. van den Bosch, well-known for his doctoral thesis on, 'The Ob<br />

servances of the Brethren of the Holy Cross in the Fifteenth Cen<br />

tury' 19, based his research especially on these Definitiones.<br />

In connection with van de Pasch's two studies, I also wish to men<br />

tion a study by A. Ramaekers, Chairman of the, 'Clairlieu-group',<br />

about the privileges received by the Crosiers between 1248 and the<br />

Council of Trent20.<br />

3. Manuscripts and Documents<br />

Research in Medieval History is impossible without the study of<br />

manuscripts and archive documents. The last fifty years have seen the<br />

discovery and publication of many such items pertinent to Crosier<br />

history, items which had been lying hidden in various libraries and<br />

archives.<br />

C. R. Hermans did the pioneering work in the middle of the 19th<br />

century, with the pubication of a work I referred to above, the Annales<br />

Canonicorum <strong>Regular</strong>ium S. Augustini, Ordinis S. Cruets. Both<br />

Crosiers and non-Crosiers have continued his work. A. van Asseldonk<br />

published the oldest narratives of the Order's origins, found in ma<br />

nuscripts of the 15th and 16th centuries21. H. van Rooijen was to<br />

subject these texts to critical historical analysis in his studies about the<br />

Order's beginnings.<br />

During and after the Second World War, H. van Rooijen and B.<br />

Spierings photographed a great deal of archival documents and parts<br />

of manuscripts. The results were gathered into a photographic archive<br />

called the Archivum Photographicum Historicum Ordinis Sanctae<br />

Crucis (APHOSC, for short)22.<br />

This archive contains microfilms of documents and manuscripts be<br />

longing to our houses at St. Agatha and Uden in the Netherlands<br />

and of the former monasteries at Huy, liege, Paris, Toulouse and Co-<br />

19 P. VAN DEN BOSCH, Studien over de observantie van de Kruisbroeders in de 13de eeuw,<br />

Diest 1968 (= Clairlieu 26, 1968).<br />

20 A. RAMAEKERS, De privileges van de Kruisherenorde vanafhaar ontstaan tot aan het concilie<br />

van Trente, in Clairlieu 1, 1943, p. 9-82.<br />

—, De Kruisherenaflaat, in Clairlieu 6, 1948, p. 3-52. Translated into English by B. VAN GlLS,<br />

The Crosier Indulgence, Huntington (Ind.) n.d.<br />

21 A. VAN ASSELDONK, Handscbriften van Kruisberen uit de 15e en I6e eeuw over het ont<br />

staan van de Orde van bet H. Kruis. Tekstuitgave, in Clairlieu 1, 1943, p. 84-102 and Clairlieu<br />

3, 1945, p. 32-45.<br />

22 Cf. Report of H. van Rooijen in Clairlieu 3, 1945, p. 55-56.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 105<br />

logne. This material is now stored in the Crosier monastery at Amersfoort,<br />

the Netherlands. A catalogue of the material also exists.<br />

In 1951 A. van de Pasch and L. Heere published a Bibliotheca Manuscripta<br />

Fratrum Sanctae Cruds in Cruciferana, a mimeographed se<br />

ries dealing with various topics in Crosier history23. This catalogue<br />

lists manuscripts (including description of their contents) which are<br />

now preserved in the libraries of the University and the Major Semi<br />

nary of Liege, in the Royal Library at Brussels, in the Historical City<br />

Archives of Cologne, in the University (formerly Municipal and<br />

Land-) / Library at Diisseldorf and the Public Scientific Library in Ber<br />

lin. Some of these manuscripts have been described in detail.<br />

In the second part of his licentiate thesis, J. de Paire also describes<br />

manuscripts which originated in the Crosier monasteries of Huy,<br />

Liege and Namur. The first part of his thesis is devoted to details<br />

about their libraries, scriptores and scriptoria, and methods of book<br />

binding24.<br />

J. Vennebusch similarly describes the theological manuscripts of the<br />

former Grammar School Library in Cologne, now in the City Archi<br />

ves. Most of these manuscripts orginated in the Crosier monastery<br />

which once existed in Cologne25. Many of these manuscripts are of<br />

no direct importance for the history of the Order, but they do tell us<br />

what contemporary Crosiers were interested in. P. van den Bosch has<br />

done a survey of what kind of literature was found in the Crosier li<br />

braries at Huy, Liege and Kolen-Kerniel in Belgium26.<br />

Nearly all the manuscripts which have been accounted for date<br />

from the 15th or from the first half of the 16th century. This natu<br />

rally raises the question: Why do we have hardly any manuscripts<br />

from the 13th and 14th centuries? Didn't the Crosiers copy or buy<br />

23 A. VAN DE PASCH, Cruciferana, Nova series Nr 13-14, St. Agatha 1951.<br />

24 J.-P. De Paire, La bibliotheque des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur, I-II, Universite<br />

de liege, Institut d'Histoire 1969-1970. Cf. J. STIENNON , Les manuscrits des Croisiers<br />

de Huy, Liege et Cuyk au 15 e siecle, Liege 1951.<br />

25 J. VENNEBUSCH, Die theologischen Handschriften des Stadtarchivs Kbln, in Mitteilungen<br />

aus dem Stadtarchiv Koln (Sonderreihe):<br />

I Die Foliohandschriften der Gymnasialbibliothek, 1976<br />

II Die Quartohandschriflen der Gymnasialbibliothek, 1980<br />

III Die Oktavhandschnften der Gymnasialbibliothek, 1983.<br />

26 P. VAN DEN BOSCH, De bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlanden voor<br />

1550, in Studies over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden voor 1600, in<br />

Archief- en bibliotheekwezen in Belgie (special issue), Brussels 1974, p. 563-636.<br />

Cf. A. VAN ASSELDONK, Frandscus Vaes van Tongeren (1499-1550), Diest 1958 ( =Clairlieu<br />

15-16, 1957-1958).


106 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

manuscripts in those times ? They would have at least had to copy or<br />

buy their liturgical books! There is a second question which can be<br />

raised in connection with this: Did the Crosiers do any studying ?<br />

Certainly they must have, even if they weren't professional scholars<br />

like the Dominicans. Indeed, in the oldest Constitutions there is an<br />

admonition to the clerics to study. Moreover, if someone was not in<br />

dustrious in his studies, his cell was to be given to another27.<br />

At present we have very few sermons or treatises written by Cro<br />

siers during this early period. Among these very few is Peter Pincha-<br />

rius' oustanding Vestis nuptialis (ca. 1360), which converts the old<br />

Crosier habit into an allegory of the stages of the spiritual life. It is<br />

also a pity that we do not have the original text. The existing text is<br />

the one revised and published by Aegidius de Vriese in 1639, at the<br />

request of Augustinus Neerius, Master-General of the Order at the<br />

time28.<br />

A great deal of information about the ascetical and mystical life of<br />

the Order and its liturgy is still waiting to be gathered from the ma<br />

nuscripts of the 15th and 16th centuries.<br />

An important event for Crosier historiography was the publication<br />

of an inventory of the monastic archives of St. Agatha (the Nether<br />

lands) by H. Douma29.<br />

For the future, I would strongly suggest the formation of a com<br />

mittee which can advise the Crosier Order's Historical Commission<br />

about the microfilming of manuscripts and documents in the next<br />

few years. I would similarly plead for the creation of a central archive<br />

of all our microfilmed material and of a central catalogue, for the use<br />

of historians.<br />

4. Individual Houses and Persons<br />

It would be impossible to list here everything that has been publis<br />

hed on this topic. To provide some idea of what has been done, I will<br />

27 A. VAN DE PASCH, Tekst Constituties 1248 II, 8 p. 92: '... tantum libros theologicos<br />

tarn iuvenes quam alii legant. Ipsi vero in studio taliter sint intenti, ut de die, de node, in<br />

domo, in itinere legant aliquid vel meditentur, et quidquid poterunt retinere cordetenus ni-<br />

tantur<br />

28 Peter PlNCHARIUS, Vestis nuptialis seu ornatus animae devotae ..., iussu et auctoritate<br />

Augustini Neaerii recognitus et luce donatus ab Aegidio de Vriese, Coloniae Agrippinae 1639-<br />

29 H. DOUMA, Inventaris van het archief van bet Kruisherenklooster Sint Agatha<br />

1371-1887, Diest 1971 ( =Clairlieu 28-29, 1970-1971).<br />

H. DOUMA and G. VAN HOORN, Index op de inventaris, Ibid. p. 391-484.


Reconstructie van het Moederhuis Clairlieu<br />

(door Emile Fontaine o.s.c. Hannut)


108 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

summarize the most important scientific publications, being painfully<br />

aware of how incomplete I have to be.<br />

a. Houses<br />

Germany. Robert Haass, who later became archivist of the Arch<br />

diocese of Cologne, published a study of the Crosier houses in the<br />

Rhineland in 193230. H.-U. Weiss has produced a complement to<br />

this volume, recording the history of our houses in Westphalia31.<br />

Together, the two books form a solid foundation for further detai<br />

led research into the Crosier monasteries in Germany.<br />

France: Abbe A. Durand has written the history of the houses of<br />

St. Ursin32 and Caen33. J. van den Bosch that of Lannoy34. J. M.<br />

Hayden has outlined the evolution of the French and English hou<br />

ses35 and the problems of the French houses, notably that of Paris<br />

in the 17th and 18th centuries36. A great deal of research remains<br />

to be done about these houses, and detailed studies of the monaste<br />

ries in Paris and Toulouse are desirable. Much of the documentary<br />

material is already collected in the APHOSC archive.<br />

Belgium: The histories of the monastery in Maaseik37 and of the<br />

house of studies in Louvain 38have already been written. We are still<br />

lacking comprehensive studies about the monasteries of Huy, Liege,<br />

Namur, Tournai and Kolen-Kerniel, although in many cases part of<br />

the work has already been done.<br />

The Netherlands'. H. van Hasselt wrote a well-documented study<br />

of the Crosier monastery of Maastricht at the beginning of this cen<br />

tury 39. Later, L. Heere published histories of our houses in Roermond40<br />

and Venlo41, and P. van den Bosch produced one of the<br />

30 R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rbeinlanden, Rheinisches Archiv 23, Bonn 1932.<br />

31 H.-U. WEISS, Die Kreuzherren in Westfalen, Diest 1963( = Clairlieu 21, 1965).<br />

32 A. DURAND, Le prieure de saint Ursin, in Clairlieu 22, 1964, p. 3-90.<br />

33 —, Le prieure de sainte-Croix de Caen, in Clairlieu 34, 1976, p. 3-148.<br />

34 J. VAN DEN BOSCH, Le couvent des Croisiers de Lannoy, In Clairlieu 13, 1955, p. 3-43.<br />

35 Cf. footnote 18.<br />

36 Cf. also footnote 18.<br />

37 L. Heere and W. SANGERS, De kruisberen te Maaseik 1476-1797 en 1855-1955, Diest<br />

1955.<br />

38 A. RAMAEKERS, De Kruisberen en de Leuvense universiteit, in Clairlieu 40, 1982, p.<br />

25-136 and 41, 1983, p. 33-138.<br />

39 H. VAN HASSELT, Geschiedenis van bet Kruisherenklooster te Maastricht, in Publications<br />

de la societe historique et archeologique de Limbourg, 39, 1903, p. 1-167.<br />

40 L. HEERE, Het Roermondse Kruisherenklooster, in Publications ..., 77, 1941, p. 3-49 and<br />

90-91, 1954-1955, p. 51-125 (obituarium).<br />

41 —, Het Kruisherenklooster te Venlo , in Publications ... 92-93, 1956-1957, p. 255-368<br />

and 94-95, 1958-1959, p. 209-300.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 109<br />

house in Scharmer42. There is also a good piece of work about our<br />

former monastery in Ter Apel43. We still need to see complete<br />

histories of St. Agatha and Uden, although in this case, too, a great<br />

deal of research has already been done and the archives of both mo<br />

nasteries are still preserved.<br />

b. Persons<br />

I have already referred to H. van Rooijen's biography of Theodore<br />

de Celles. In addition, biographies have been published of Master-<br />

Generals Augustinus Neerius (1619-1648)44 and Jacques Dubois<br />

(1778-1796), who was the last Master-General before the French Re<br />

volution45.<br />

From J. Scheerder's many writings about the recent past I will<br />

mention only his biographies of various Master-Generals: Henricus<br />

van den Wijmelenberg (1853-1881), the second founder of the Or<br />

der46; Henricus Hollmann (1899-1927)47 and Wilhelmus van Din-<br />

ter (1927-1940)48.<br />

Among those who have held the office of Prior-General or Master-<br />

General — not to mention other Crosiers — there are many whose<br />

biographies should be written: for example, Helmicus Amoris de<br />

Zutphania (1415-1433), Georgius de Briiggen (1452-1458), Thomas<br />

de Gouda (1529-1537), Hermanus Haasius (1602-1618) and Lambertus<br />

de Fisen (1741-1778).<br />

I would like to conclude this section by noting that much more has<br />

been published during these past fifty years, including many valuable<br />

notes in the 'Chronicle' of Clairlieu.<br />

42 P. VAN DEN BOSCH, De priori] St. Helena te Scharmer, in Clairlieu 33, 1975, p. 3-29.<br />

43 A. SCHUITEMA-MEIJER, Het klooster ter Apel, Groningen 1966.<br />

44 A. RAMAEKERS, Renerus Augustinus Neerius, Magister Generaal der Kruisheren<br />

1619-1648, in Clairlieu 42, 1984, p. 3-117.<br />

45 E. FONTAINE, Jacques Dubois, General des Peres Croisiers a Huy 1778-1796, Diest 1947<br />

(= Clairlieu 4-5, 1946-1947).<br />

46 J. SCHEERDER, Henricus van den Wijmelenberg, een religieus emancipator in Oost-<br />

Brabant, in ,,Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland" 35, Tilburg 1976.<br />

47 —, Henricus Martinus Franciscus Hollmann, tweeenvijftigste Magister Generaal der Orde<br />

van het H. Kruis , Diest 1966 (= Clairlieu 24, 1966).<br />

48 —, Wilhelmus Antonius van Dinter, drie'e'nvijfigste Magister Generaal der Orde van het<br />

H. Kruis, Achel 1986 ( = Clairlieu 44, 1986).


110 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

5. Spirituality<br />

A survey of a religious Order's historiography which does not in<br />

clude its spirituality is incomplete.<br />

First, a preliminary note about Crosier spirituality. Crosiers often<br />

feel hard put to give a clear answer to questions about the special<br />

character of their Order. This is in contrast to, for example, the Be<br />

nedictines or Franciscans. Why is there such a difficulty for Crosiers ?<br />

Part of the reason, certainly, is the lack of any historical data about<br />

their founders) and about the history of the Order's origins. Ano<br />

ther reason is the obscurity which surrounds the Order's history bet<br />

ween 1248 and 1410. This has been complicated by the fact that, in<br />

1318, the Order received the privileges of the mendicantes: the pri<br />

vileges of begging for alms, of preaching and of hearing confessions.<br />

Further, their original name, fratres sanctae Crucis, Brethren of the<br />

Holy Cross — in England, Crutched Friars — may have also contri<br />

buted to the fact that, during the first centuries of their existence, the<br />

Crosiers were perceived as mendicantes. This perception was corrobo<br />

rated by their frugal way of life, which was reflected in the way they<br />

built their houses and churches.<br />

Nevertheless, the Order's character is not as vague and indefinite<br />

as the foregoing might suggest.<br />

A. Ramaekers' studies49 have confirmed a wide-spread conviction,<br />

held for centuries, that the Order was approved as an order of canons<br />

regular who lived according to the Augustinian rule.<br />

Although the Order adopted the breviary and most of the Consti<br />

tutions of the Dominicans, we must point to the alterations which<br />

were made in the Dominican Constitutions: they are significant.<br />

In the prologue to the Constitutions, for instance, the clearly stated<br />

purpose of the Dominicans is not adopted by the Crosiers: \.. it is<br />

known that, from the first, our Order was founded for preaching and<br />

the apostolate'50. The Crosiers did not want this heavy emphasis on<br />

the apostolate. This mentality is also reflected in the more solemn<br />

way the Crosiers recited the Office. As it is prescribed in their Consti-<br />

49 A. RAMAEKERS, De Kruisheren als Ordo canonicus, in 'Rond inhoud en beleving ...', p.<br />

49-94. Cf. footnote 57.<br />

50 Quoted by A. VAN DE PASCH, Tekst Constituties 1248, p. 43, footnote 7: '...cum ordo<br />

noster (sc. Praedicatorum) specialiter ob praedicationem et animarum salutem ab initio noscatur<br />

institutus fuisse'.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 111<br />

tutions: * All hours are to be said in the church, slowly and with de<br />

votion ... prolonging the words at the middle and end of the verse'.<br />

In the Dominican Constitutions, on the other hand, we find that<br />

'All hours are to be said briefly and concisely, so that the Brethren<br />

do not lose their devotion and so that their studies are hindered as<br />

little as possible'51. The Crosier Constitutions also say, in connec<br />

tion with the choral Office, that all their churches are to be dedicated<br />

to the Holy Cross52. In other words, their choral Office was an ho<br />

mage to the Holy Cross.<br />

The Domincan chapter, lDe praedicatoribus was not adopted by<br />

the Crosiers, and elements from the Dominican chapter lDe studiis<br />

were inserted into the Crosier Chapter lDe cellis1.<br />

The Crosier also differed from the Dominicans in their habit, wea<br />

ring a red and white cross on scapular and cape53. Further, the Cro<br />

sier wished to own goods in common, following the tradition of the<br />

Augustinian rule and the canonical way of life54. This in distinct<br />

contrast with the mendicantes.<br />

Concern was expressed already during the 1950's about the lack of<br />

clarity regarding Crosier spirituality. M. Vinken published a booklet<br />

on Crosier spirituality in 195355 and an article on the same topic in<br />

the Dictionnaire de la Spiritualite56.<br />

Thus, the first 'Conference on Crosier Spirituality' was held in<br />

Maaseik (Belgium) in 1954. Of especial interest was the Order's ca<br />

nonical character and the cult of the Holy Cross. The papers of this<br />

conference were published57 and also translated into English58.<br />

51 Op. cit. p. 46: ,,Horae omnes in ecclesia tractim et cum devotione dicantur ... protrahendo<br />

vocem in pausa et in fine versus". In the Constitutions of the Dominicans we find the<br />

reading: ,, Horae omnes in ecclesia breviter et succinte taliter dicantur, ne fratres devotionem<br />

amittant et eorum studium minime impediatur (quoted by A. van de Pasch, loc. cit., foot<br />

note 2).<br />

52 Op. cit. p. 47. Cf. the Approbation Bull of Innocent IV (Religiosam vitam eligentibus):<br />

,,... ecclesiam sanctae Crucis, in qua divino estis obsequio mancipati"y quoted by H. van Rooi<br />

jen, De oorsprong ... p. 200.<br />

53 In the brief of Henry of Guelders bishop- elect of Liege, d. December 31st, 1248 the<br />

Crosiers are named: ,, Crucis servitores, ob reverentiam Crucifixi, in cuius titulo etpassione<br />

estis vos reverenter signati", quoted by H. van Rooijen, op. cit. p. 206.<br />

54 Cf. H. Van Rooijen, op. cit. p. 207.<br />

55 M. VlNKEN, De spiritualiteit van de Kruisheren, Antwerp 1953, translated into English<br />

by B. van GlLS, The Spirituality of the CrosierFathers, Syracause, Ind. 1958.<br />

56 Diet, de la Spir., tome II, c. 2561-2576 s.v. Croisiers.<br />

57 Rond inhoud en beleving van de spiritualiteit van de Orde van het H. Kruis Diest<br />

1955.<br />

58 Lectures on Crosier Spirituality, Fort Wayne, Ind. 1957.


112 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

This first conference was followed by a second, two years later. This<br />

time the topic was the rule of St. Augustine and the Constituti<br />

ons 59, but the discussions which took place at the conference clearly<br />

indicated that the underlying question was, in fact: 'How do we rea<br />

lize the Crosier ideal today?'<br />

In the meanwhile, the search for clarity also found expression in<br />

the new, 1955-1962 version of the Constitutions60.<br />

Several articles which tried to get a clearer insight into the history<br />

of Crosier spirituality were published around that same time in the<br />

periodical 'Clairlieu'. They covered Peter Pincharius' Vestis nuptialisG\<br />

the role of the Augustinian rule in the Order's history62, and<br />

the topic of 'devotion' in Crosier manuscripts63. An allegorical ex<br />

position of the cross which appears on the Order's habit, written by<br />

a 14th-century Crosier64, and the text of a 'Libellus devotus de per-<br />

fectione fratrum sanctae Cruets', taken from a Cologne manusc<br />

ript65, were also published.<br />

In his doctoral thesis66 and in an article about the libraries of<br />

Crosier monasteries67, P. van den Bosch investigated, which works<br />

of the Fathers of the Church and of medieval authors were frequently<br />

copied. He correctly presumed that they influenced Crosier spiritu<br />

ality. He gave special attention to writings about the Passion68.<br />

Obviously the religious tendencies of a given period or milieu have<br />

influenced Crosier spirituality: the Devotio moderna in the 15th cen<br />

tury, and Ignatian forms of asceticism in the 17th, for example.<br />

59 Title of the printed account: Inhoud en waarde van Regel en Constituties der Kruisberen,<br />

Diest 1957.<br />

60 Cf. Acta Capituli genera/is 1935, Diest 1955 and Acta Capuli generalis 1961 et Ada Capituli<br />

intermedii 1962, Amersfoort 1962.<br />

The following numbers of the Constitutions quoted according to the 1962 redaction, are sig<br />

nificant concerning Crosier Spirituality: Nr. 7 (p. I6sq); Nr. 9 (p. 17); Nrs 18-19 (p. 18);<br />

Nr 67 (p. 23) ; Nr. 99 (p. 26); Nrs. 109 and 112 (p. 27); Nr. 236 (p. 40).<br />

61 C. VAN DAL, Rond Vestis nuptialis, in Clairlieu 11, 1953, p. 3-29.<br />

62 —, De Regel van St. Augustinus in de gescbiedenis van de Reguliere Kanunniken van<br />

de Orde van hetH. Kruis, in Clairlieu 38, 1980, p. 39-70 ; 39, 1981, p. 13-20; 40, 1982, 9-24.<br />

63 A. VAN DE PASCH, Godsvrucht in de handschriften van de Kruisheren, in Clairlieu 36,<br />

1978, p. 137-148; 37, 1979, p. 89-100; 38, 1980, p. 3-11, 39, 1981, p. 73-87.<br />

64 C. VAN Dal and A. VAN DE PASCH, Allegorische beschouwingen over bet kruis op bet<br />

ordeskleed. Tekstuitgave, in Clairlieu 10, 1952, p. 63-78.<br />

65 A. VAN de PASCH, Een tractaatje over de volmaaktbeid. Tekstuitgave, in Clairlieu 11,<br />

1953, p. 49-84.<br />

66 Cf. Footnote 19.<br />

67 Cf. Footnote 26.<br />

68 p. VAN DEN Bosch, Einleitung in die Passionsliteratur in den mittelalterlicben Kreuzberrenbibliotbeken,<br />

in Clairlieu 38, 1980, p. 13-37.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 113<br />

It is also true that Crosier spirituality has not been as resistant to<br />

outside influences as, say, that of Cistercians, Dominicans or Jesuits.<br />

Nevertheless, on the basis of the Order's living tradition and the<br />

published materials described above, I believe that three essential ele<br />

ments can be discerned as part of the Order's spirituality:<br />

a. A canonical character, implying a concern for and great care taken<br />

in liturgical celebrations.<br />

b. Meditation on and preaching of the Mysterium Cruets as the Pa<br />

schal Mystery, viz., Life out of death.<br />

c. Community life in the spirit of the Augustinian rule, combined<br />

with activity, especially pastoral ministry, which is inspired and<br />

supported by the community.<br />

The many items which have been published in Europe during the<br />

past fifty years about Crosier history attest to the interest of both Cro<br />

siers and non-Crosiers in the Order's history. The Clairlieu-group has<br />

stimulated that interest and its publication, 'Clairlieu', has provided<br />

a place for persons inside and outside of the Order to publish the re<br />

sults of their investigations. I am grateful for that: we now in fact<br />

have a clearer picture of our Order's history, and its problems, but<br />

also the better tools for investigation than we did fifty years ago.<br />

As for the future: the Order's, 'younger' provinces, especially the<br />

ones in the United States and in Indonesia, are urgently being invited<br />

to participate in this research.<br />

I have really enjoyed the initiative of, 'Crosier Heritage' and its in<br />

terest in <strong>Canons</strong> regular, and I hope for good cooperation between<br />

it and the Clairlieu-group. But may I also invite non-Crosiers to take<br />

part in this investigation ? And as a special subject for research, may<br />

I recommend the Order's spirituality and, closely connected with it,<br />

its Liturgy69 ?<br />

The Crosiers will be grateful to you70!<br />

G. Q. Reijners O.S.C.<br />

69 Cf. A. VAN ASSELDONK, Het brevier van de Kruisberen, in Clairlieu 2, 1944, p. 8-144.<br />

—, Een Predikheren-Wiegedruk ah Kruisherenbrevier, in Clairlieu 12, 1954, p. 3-16.<br />

—, Handscbrift LL 238 van het klein-archief van St. Agatha, in Clairlieu 36, 1978, p. 53-94.<br />

F. OVERGAAUW, Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruisheren, in Clairlieu<br />

45, 1987, p. 53-87.<br />

70 A good introduction to Crosier History gives P. VAN DEN BOSCH, Sie teilten mit]edermann,<br />

Historisches Institut der Kreuzherren, Bonn 1978. Before long it will come out in an<br />

English translation.


114 A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY<br />

SAMENVATTING<br />

In deze voordracht wordt een overzicht gegeven van de voornaamste publicaties op<br />

het gebied van de geschiedenis van de Kruisherenorde in de laatste vijftig jaar. Binnen<br />

het bestek van een voordracht was het niet mogelijk alle publicaties op te noemen,<br />

laat staan te bespreken. Er moest dus een keuze gemaakt worden, en een<br />

keuze heeft altijd iets subjectiefs. Van dit overzicht dan nog een samenvatting te maken,<br />

is een haast onmogelijke taak.<br />

Vijf aspecten van de ordesgeschiedenis werden onder de loupe genomen :<br />

1. De oorsprongsgeschiedenis : De uitgave en de bestudering van de oudste oorsprongsverhalen<br />

en de oudste documenten hebben een aantal critische vragen opgeroepen,<br />

die tot nu toe niet afdoende beantwoord zijn. Het zou bovendien interessant<br />

zijn te onderzoeken, in hoeverre elementen van de legendarische oorsprongsverhalen<br />

ook bij andere Kruisherenordes te vinden zijn.<br />

2. De uitgave van de oudste constituties in 1952 en van de ,, Definitiones " van de<br />

Generale Kapittels van 1410 tot 1786 in 1969 blijken waardevolle hulpmiddelen te<br />

zijn bij de bestudering van het geestelijk leven in de Orde.<br />

3. Ook weten wij nu exacter dan vijftig jaar geleden, wat er aan handschriften en<br />

documenten van inmiddels opgeheven kloosters nog bewaard gebleven is in openbare<br />

bibliotheken. Vooral de verzamelingen in Luik, Keulen en Diisseldorf zijn veelomvattend.<br />

Daarover zijn intussen al meerdere publicaties verschenen.<br />

4. Over tal van kloosters en personen zijn afzonderlijke studies verschenen. Wij<br />

volstaan met een verwijzing naar de tekst zelf en de voetnoten.<br />

5. Een laatste en belangrijk aspect betreft de spiritualiteit, waarvoor in de vijftiger<br />

jaren een grote belangstelling bestond. Studiedagen werden aan dit thema gewijd<br />

en een eerste samenvattende beschrijving werd in 1953 uitgegeven. Sindsdien zijn<br />

vele bijdragen voor verder historisch onderzoek geleverd, die bijna alle in het tijdschrift<br />

,,Clairlieu" zijn opgenomen. Een handicap blijft dat wij tot nu toe over weinig<br />

bronnenmateriaal beschikken uit de eerste twee eeuwen van het bestaan van de<br />

Orde.<br />

RESUME<br />

G. Q. Reijners<br />

Dans ce texte de conference (que l'auteur a donnee aux Etats-Unis en mai 1987)<br />

vous trouverez un aperc,u des principales publications des 50 dernieres annees sur<br />

l'histoire des Croisiers. En l'espace d'une conference il n'etait pas possible de signaler<br />

toutes les publications , encore moins de les discuter ... de les evaluer. II fallait done<br />

faire une selection et une selection a toujours quelque chose de subjectif. Donner<br />

un resume de cet aperc.u n'est guere possible.<br />

L'auteur a examine cinq aspects de l'histoire de l'Ordre :<br />

1. L'origine des Croisiers. La publication et 1'etude des plus anciens textes et docu<br />

ments sur l'origine de l'Ordre ont suscite bon nombre de questions qui n'ont pas<br />

trouve de reponse satisfaisante jusqu'a main tenant. En outre il serait interessant<br />

d'examiner en quelle mesure on retrouve peut-etre les memes elements de ces recits<br />

parfois legendaires chez les autres Ordres de Croisiers.<br />

2. La publication des plus anciennes Constitutions en 1952 et 1'edition en 1969 des<br />

«Definitiones» des chapitres generaux de 1410 a 1786 ont fourni des elements precieux<br />

pour 1'etude de la Vie spirituelle de l'Ordre.


A SURVEY OF EUROPEAN CROSIER HISTORIOGRAPHY 115<br />

3. Mieux qu'il y a 50 ans, nous savons maintenant ce qui a ete conserve dans les<br />

bibliotheques publiques des manuscrits et documents des couvents dissous. Surtout<br />

les collections de Liege, de Cologne et de Dusseldorf sont importantes. Plusieurs de<br />

ces collections ont deja ete publiees.<br />

4. Des monographies aussi ont paru sur de nombreux couvents et personnages. On<br />

les trouvera facilement dans le texte et les notes ajoutees.<br />

5. Un dernier aspect important concerne la spiritualite... elle a suscite beaucoup<br />

d'interet dans les annees cinquante. On a consacre des journees d'etude a ce theme<br />

et les premieres syntheses ont ete publiees en 1953. Depuis cette epoque il y a eu<br />

toutes sortes d'etudes historiques dont on peut trouver la plupart dans notre periodique<br />

«Clairlieu». Pour les deux premiers siecles de l'histoire de l'Ordre, il y a tres<br />

peu de sources et c'est un handicap tres serieux.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

C. BRASSEUR<br />

In diesem Vortrag wird eine Obersicht gegeben iiber die wichtigsten Veroffentlichungen<br />

der letzten fiinf Jahrzehnte im Bereich der Ordensgeschichte.<br />

Im Rahmen eines Vortrags ist es nicht moglich alles, was in dieser Zeitspanne erschienen<br />

ist, zu erwahnen, geschweige zu besprechen. Es war deshalb notwendig eine<br />

Wahl zu treffen, und jede Wahl ist eine subjektive.<br />

Aufterdem ist es fast eine unmdgliche Aufgabe, eine derartige Obersicht zusammenzufassen.<br />

Fur diese Ubersicht sind funf Aspekte der Ordensgeschichte ausgewahlt:<br />

1. Die Ursprungsgeschichte: Die Herausgabe und das Studium der altesten Ursprungsgeschichten<br />

und der altesten Dokumente hat eine Anzahl kritischer Fragen<br />

aufgeworfen, die bisher noch nicht klar beantwortet sind. Es ware aufierdem interessant,<br />

zu untersuchen, inwiefern Bestandteile der legendarischen Ursprungsgeschichten<br />

auch bei anderen Kreuzherrenorden gefunden werden.<br />

2. Die Herausgabe der altesten Konstitutionen 1952 und der ,, Definitiones'' von<br />

den Generalkapiteln 1410 bis 1786 im Jahr 1969 hat sich als wichtiges Hilfsmittel<br />

beim Studium der Ordensspiritualitat erwiesen.<br />

3. Auch wissen wir jetzt viel genauer als vor funfzig Jahren, welche Manuskripte und<br />

Dokumente aus den aufgehobenen Klostern noch in offentlichen Bibliotheken verwahrt<br />

sind. Vor allem die Sammlungen in Liittich, Koln und Diisseldorf sind reichhaltig.<br />

Verschiedene wissentschaftliche Arbeiten dariiber sind schon veroffentlicht.<br />

4. Uber mehrere Kloster und Einzelpersonen sind historisch verantwortete Studien<br />

herausgegeben. Es moge geniigen, auf den Text des Vortrags selbst wie auf die Anmerkungen<br />

zu verweisen.<br />

5. Ein letzter und wichtiger Aspekt ist die Spiritualitat des Ordens, wofur viele Ordensbriider<br />

schon in den fiinfziger Jahren ein groszes Interesse gezeigt haben. Berichte<br />

von Tagungen iiber diese Thematik wurden abgefafit und 1953 wurde eine zusammenfassende<br />

Beschreibung der eigenen Spiritualitat herausgegeben. Seitdem sind<br />

in ,,Clairlieu" viele Beitrage zur Geschichte der Ordensspiritualitat aufgenommen.<br />

Eine ernste Behinderung ist jedoch, daft wir bis jetzt nur iiber sparliche Quellen verfugen<br />

fur die Spiritualitat in den ersten zwei Jahrhunderten der Ordensgeschichte.<br />

G. Q. Reijners


KRONIEK<br />

JAARVERGADERING <strong>CLAIRLIEU</strong> 1988. Te Maaseik op 16 maart. Aanwezig: Clem<br />

Brasseur, (voorzitter), Piet Winkelmolen, (penningmeester) en de leden Karel<br />

Cools, Roger Janssen, Joe Op de Kamp, Gerard Reijners, Wim Slangen, Donaat<br />

Snijders en Albert Zwart. Verontschuldigd: Dre Ramaekers, Theo van den Elsen en<br />

Gerard van Hoorn.<br />

- Secretaris: op verzoek van de voorzitter neemt Gerard Reijners de vacante post van<br />

secretaris over. Redactieteam: Dr. A. Ramaekers, Joe Op de Kamp en Roger Jans<br />

sen. Clem Brasseur fungeert als coordinator.<br />

- Overleden leden: De voorzitter herdenkt de leden van de groep ,,Clairlieu", die<br />

sinds de laatste vergadering (18 maart 1987) overleden zijn. Drs. Willem Sangers<br />

(72), die vooral in de aanvangsperiode van ,,Clairlieu" zeer actief was en meerdere<br />

bijdragen geleverd heeft. Later heeft hij zich vooral geworpen op de geschiedenis van<br />

Maaseik en de streekgeschiedenis. Hij heeft zeer veel verdiensten voor de stad Maa<br />

seik en voor de toenadering tussen de ,,beide Limburgen". Ook herdenkt de voor<br />

zitter Dr. Henri van Root/en (84). Al in 1936 had hij naar aanleiding van de zeven-<br />

honderdste sterfdag van Theodorus van Celles (1236) een tijds- en levensbeeld van<br />

de Ordesstichter gepubliceerd. Het probleem van de oorsprong van de Orde heeft<br />

hem niet meer losgelaten en komt direct of indirect in zijn andere werken over Or-<br />

desgeschiedenis terug.<br />

- Verslag 1987: het verslag van de jaarvergadering 1987 en het financieel verslag van<br />

de penningmeester worden goedgekeurd.<br />

- Publicaties 1987. Gerard Scbeerder schreef op verzoek van de Magister Generaal<br />

een artikel over ,,De reguliere kanunniken van de hi. Augustinus", bedoeld voor<br />

de. bestuursvergadering van het Generaal Bestuur. Mevr. N. Vermeulen (Groningen)<br />

schreef een doctoraal scriptie over de eigendommen van het klooster ,,ter Apel" en<br />

geefit ook een lijst van leden van het convent. Na omwerking is het geheel of gedeel-<br />

telijk wel geschikt voor publicatie in ,,Clairlieu". Er bestaat een mogelijkheid, aldus<br />

Piet Winkelmolen, dat we een copie krijgen van alle stukken in het archief van Gro<br />

ningen betreffende ons klooster ,, ter Apel''. Broeder Edgard Claes heeft een getypte<br />

cursus uitgegeven over ,, Miniatuur-schilderen". Dit werk is van meer algemene<br />

aard, niet beperkt tot miniaturen van Kruisherenhandschriften. Gerard Reijners<br />

schreef een artikel over ,, De geschiedenis van de Kruisspiritualiteit in onze Orde''.<br />

Dit artikel is in verband met het Symposium 1988 in Indonesia voor het Generalaat<br />

in het Nederlands en in het Engels verspreid. Voor nog andere publicaties ... zie<br />

deze kroniek.


KRONIEK 117<br />

- Clairlieu 1988. De voorzitter kan meedelen dat de samenstelling van het nummer<br />

ongeveer compleet is. Voor de ,,Kroniek" zijn nog bijdragen welkom tot eind april.<br />

- Clairlieu 1989. Voor deze jaargang is gepland: de bibliografie van Dr. H. van<br />

Rooijen (Roger Janssen). Verder een artikel van Dre Ramaekers over Magister Generaal<br />

Petrus Blavier (1648-1654). Waarschijnlijk ook het omgewerkte artikel van<br />

Mevr. N. Vermeulen over ,,ter Apel".<br />

- Varia. Onder deze rubriek wordt het ,,overige" samengevat. Cruciferana. De eerste<br />

serie 1934-1939 (nrs 1-17) die slechts in vier getypte exemplaren bestond, is door<br />

Fre Jagers opnieuw in offset uitgegeven. De ,,Nova series" bestaat in meerdere<br />

exemplaren. Ontbrekende nummers van deze series kunnen bij Piet Winkelmolen<br />

nabesteld worden.<br />

Aphosc. De ons bekende lijst (nrs 1-1200) blijkt niet de volledige lijst te zijn. Er be<br />

staat nog een aanvullende lijst met korte inhoudsopgave van de afzonderlijke num<br />

mers. Het gaat om stukken uit het Vaticaans Archief, uit de Nuntiatuur in Den<br />

Haag, het bisschoppelijk archief te 's Hertogenbosch en het Archief van ons Generalaat,<br />

allemaal 19e eeuw. Volgens Piet Winkelmolen is deze aanvullende lijst een<br />

verdere uitwerking van sommige nummers uit de eerste lijst.<br />

Crosier Heritage. Door het uitvallen van Myron Effing, de organisator en financier,<br />

is het momenteel een vraag of Crosier Heritage nog voortgezet wordt. Het werd tot<br />

nu toe gedragen door de activiteit van enkele confraters uit de Amerikaanse provincie<br />

en door leden van andere kanunnikenordes. De Provincie als geheel stond niet achter<br />

dit initiatief en gaf ook geen financiele steun. Er wordt een poging gedaan om alsnog<br />

de Provincie voor ,,Crosier Heritage", misschien met gewijzigd opzet, te inter-<br />

esseren.<br />

Archief-werkzaamheden: Piet Winkelmolen heeft het archief van het generalaat<br />

1840-1980 geordend en gei'nventariseerd. Er ontbreken echter de brieven van de huizen<br />

aan magister generaal Hollman uit de jaren 1922-1926. Ook heeft hij het archief<br />

van de Procuur in Rome van 1922-1982 geordend en gei'nventariseerd. Piet Winkel<br />

molen is bereid — na overleg met de magister generaal — een afschrift van deze inventarislijsten<br />

voor het archief van Clairlieu beschikbaar te stellen. Dit archief van<br />

Clairlieu bevindt zich in drie stalen kasten in het klooster te Achel.<br />

Nalatenschappen: De notities van L Heere over Ordesgeschiedenis bevinden zich<br />

momenteel in Amersfoort onder beheer van Piet Winkelmolen. De boeken van H.<br />

van Rooijen in verband met Ordesgeschiedenis heeft Piet W. uitgezocht en een lijst<br />

van doubletten opgemaakt. Die wordt de leden van Clairlieu toegezonden. Onder<br />

zijn nagelaten papieren zijn aantekeningen gevonden voor een vervolg op zijn boek<br />

over Ehrenstein en een lijst met namen van Kruisheren van London en Ehrenstein.<br />

De gegevens over Ehrenstein zijn nu in het bezit van Bernhard Leisenheimer.<br />

Historische Commissie \ Zoals bekend, is deze door een besluit van het generaal kapittel<br />

1985 in het leven geroepen om activiteiten i.v.m. de geschiedenis van onze<br />

Orde te initieren, te stimuleren en te coordineren en eventueel voorstellen dienaangaande<br />

bij het generaal bestuur in te dienen. De commissie bestaat nu uit: Clem.<br />

Brasseur, Jac. Remmerswaal en Gerard Reijners. In het afgelopen jaar heeft de com<br />

missie een samenvatting van de antwoorden op de gehouden enquete onder de respondenten<br />

verspreid. Op deze vergadering wordt een resumee uitgereikt van de vier<br />

voorstellen, die de commissie aan het generaal bestuur heeft voorgelegd en


118 KRONIEK<br />

waarop dit bestuur in zijn vergadering in Rome in September 1987 positief gerea-<br />

geerd heeft. Over de voorstellen 1 - 3 wil de commissie binnenkort opnieuw met het<br />

generaal bestuur in contact treden. Voor verdere suggesties houdt de commissie zich<br />

aanbevolen.<br />

Vergadering 1989: De volgende Clairlieu-vergadering is gepland op woensdag 15<br />

maart 1989, zo mogelijk in St. Agatha.<br />

Gerard REIJNERS<br />

Van de hand van W. SIMONS verscheen in de reeks ,, Verhandelingen van de Ko-<br />

ninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie,<br />

Klasse der Letteren, jaargang 49, 1987, nr. 121 ,,een belangrijke studie: ,,Staden<br />

apostolaat De vestiging van de bedelorden in het graafschap Vlaanderen (ca. 1225<br />

- ca. 1350). De hernieuwde belangstelling voor de Middeleeuwen heeft ook de kerk-<br />

historici niet onberoerd gelaten. Nieuwe inzichten, andere hypothesen, andere vra-<br />

gen ... treft men aan in de stroom van publicaties over de Kerk, het religieuze le-<br />

ven, de godsdienstigheid, de verhouding tussen Kerk en Staat, de Kruistochten, enz.<br />

In een eerste deel belicht W. Simons de bronnen en werken met betrekking tot<br />

de bedelorden. Deze status quaestionis van pakweg veertig bladzijden is werkelijk<br />

de moeite waard ! Van het tweede deel interesseert ons speciaal het eerste hoofdstuk,<br />

dat betrekking heeft op kenmerken en identifkatie van de bedelorden. Ook de<br />

kruisheren worden hier vermeld, nl. op pp. 60, 63, 65-66. Schrijver stipt aan dat het<br />

oorspronkelijk karakter van de kruisheren, ontstaan kort voor het midden van de<br />

13de eeuw in het Luikse, onderwerp is van discussie. Over de ontstaansgeschiede-<br />

nis zijn trouwens haast geen gegevens voorhanden. Dat de constituties van 1248 sterk<br />

afhankelijk waren van de dominicaanse wetgeving is niet zo uitzonderlijk... De be-<br />

oordeling wordt niet vereenvoudigd door de bijna gelijktijdige verschijning, over di<br />

verse delen van Europa, van groeperingen met eenzelfde of verwante benaming,<br />

waarover in de volgende eeuwen niets meer vernomen wordt. Het is mogelijk, al-<br />

dus Simons, dat de ,,Belgische kruisheren " oorspronkelijk eveneens een bedelor-<br />

deactiviteit aan de dag legden, misschien zelfs relaties onderhielden met groeperin<br />

gen met verwante benaming. Na 1274 proflleerden zij zich als reguliere kanunni-<br />

ken. In Vlaanderen braken de kruisheren nooit door. Simons wijst er verder op dat<br />

het klooster van Watten, dat door A. Van de Pasch en P. van den Bosch in Fran-<br />

krijk werd gesitueerd, in werkelijkheid in Wotton-under-Egde gelegen was, in het<br />

Engelse Gloucestershire (p. 66).<br />

R. JANSSEN<br />

NAMEN. Reeds eerder schreef A. VAN ASSELDONK over Keu/se Kruisherenhandschriften<br />

te Wenen in de National-Bibliothek {Clairlieu, 27, 1969, p. 47-64) en<br />

haalt E. PERSOONS aan, Handschriften uit kloosters in de Nederlanden en Wenen<br />

in Archiefen Bibliotheekwezen in Belgie, Brussel, 38, 1967, p. 59-107, ook voor<br />

hss. van andere Kruisherenkloosters aldaar, nl. uit Namen, Roermond, Brandenburg<br />

bij Aken en Doornik. Kultureel erfgoed van de Kruisbroeders uit een ver verleden!<br />

Evenals op de te Luik en Hoei gehouden tentoonstellingen in 1945 (zie Clairlieu,<br />

43, 1985, p. 78 en 79-82) blijkt dit eens te meer uit een tentoonstelling van hss en


KRONIEK 119<br />

inkunabelen in de Oostenrijkse National-Bibliothek van 21 mei tot 26 oktober 1987;<br />

D. Thoss, Flamische Buchmalerei. Handschriftenschdtze aus dem Burgunderreich,<br />

Graz, 1987. Daar prijkte nl. een hs van Namen uit 1483, op p. 78 van de catalo-<br />

gus beschreven, dat in 1799 van Brussel naar Wenen overging en in 1919 op de Na-<br />

tionalbibliothek kwam. De waarde en schoonheid van het hs (Thomas van Aquino.<br />

Commentaar op het derde boek der Sententiae), letter bastarda, blijkt uit de op p.<br />

79 van de catalogus afgedrukte eerste biz., met prachtige sierinitiaal, op p. 78 be<br />

schreven. Toch zijn meerdere gegevens hier, uiteraard trouwens, onvolledig, al<br />

mocht de naam van de scrip tor toch niet ontbreken. Kostbare aanvullingen stuurde<br />

ons Kruisheer Th. van de Elsen, genomen uit Fr. Unterkircher, Die datierten Hand<br />

schriften des Oestrr. Nationalbibliothek von 1501 bis 1600: Text (Katalog der da<br />

tierten Handschriften in lateinische schrift in Oesterreich, IV, 1) Wien, 1976, p.<br />

213-214 en Tafeln (IV,2), p. 481, afbeelding 595. Na papier, schriftspiegel en band<br />

(gerestaureerde ,, Orginaleinband mit Streicheisenlinien und Blindstempeln, schlies-<br />

sen entfernt", vervolgt hij met het Explicit van dit hs van 227 ff; daar volgt, na de<br />

titel: ,,Finitum, mediatum et inceptum (in zijn geheel geschreven) per quendam<br />

cruciferum, deo notum Feliciter et in maria virgine letanter circa annos domini mi-<br />

nores (jaartal waarvan het honderdtal is weggelaten) scilicet LXXXIII-um Sabbato<br />

post festum solemne venerabilis sacramenti corporis christi etc" (31 mei 1483). Door<br />

een andere hand werd toegevoegd: ,, Nota eodem anno fuit magna pestis in na-<br />

murco de qua obiit predictus frater iacobus de sail (vgl. Definities, p. 166; t<br />

1483-84) in augusto ipso die ypoliti martiris (13 aug.) etc. sepultus est in ambitu<br />

penes murum ecclesiae iuxta parentos suos. Anima eius vivat cum christo (fol. 222<br />

v. die door de auteur p. 481 als facsimile wordt weergegeven, als duidelijk voorbeeld<br />

van het schrift). Als eerste bezitter staat fol. 22 6r.: Illud volumen pertinet eccle-<br />

sie et conventui Fratrum cruciferorum In namarco". Verder de Familia-fidei-<br />

communis-bibl. te BrusseL. Let op de typische en vaak voorkomende uitdrukking bij<br />

de Kruisbroeders: ,,ecclesie et conventui", waar blijkbaar de nadruk ligt op de kerk<br />

waaraan het klooster verbonden was.<br />

A. Ramaekers<br />

HOHENBUSCH. KEULEN. OSTERBERG. Joachim VENNEBUSCH, Die theologi-<br />

schen Handschriften des Stadtarchivs Koln. Teil 4: Handschriften der Sammlung<br />

Wallraf (Mitteilungen aus dem Stadtarchiv von Koln. Sonderreihe: Die Handschrif<br />

ten desArchivs, Heft IV). Koln-Wien, In Komm. Bohlau 1986. XII, 264 5, 16 Taf.<br />

Joachim Vennebusch gaat onverdroten door met het beschrijven van de latijnse<br />

theologische handschriften van het stadsarchief van Keulen. In dit deel behandelt<br />

hij 121 handschriften van de ruim 500 nummers tellende collectie Wallraf (siglum<br />

W). Deze collectie stamt uit het gebied van de middeleeuwse Keulse kerkprovin-<br />

cie (daartoe behoren ook de bisdommen Luik en Utrecht) en van het aartsbisdom<br />

Trier. Veel handschriften behoorden eens aan de kloosterbibliotheken van de stad<br />

Keulen en omgeving; er zijn 36 handschriften bij van de Kartuizers. De collectie<br />

Wallraf bevat veel meer oudere handschriften dan de voormalige Gymnasialbibliot-<br />

hek; van de hier beschreven handschriften zijn er minstens 23 voor 1200 ontstaan.


120 KRONIEK<br />

Patristische, vroeg- en hoogscholastieke werken zijn talrijker vertegenwoordigd dan<br />

bij de theologische handschriften van de Gymnasialbibliothek (p. VII-X).<br />

De methode van beschrijven is enigszins gewijzigd. Handschriften van na 1300<br />

worden niet meer zo uitvoerig behandeld als voorheen. Bij de schriftsoorten werd<br />

de term ,,Notula" vervangen door ,,gotische Kursive" ; zo krijgen we binnen de<br />

gotische schriftsoorten: gotische minuscula, textera, gotische cursiva en bastarda. Het<br />

begrip bastarda werd ingeperkt ten gunste van de gotische cursiva; als bastarda<br />

,,zonder lussdn" wordt dat noordnederlandse en noordwestduitse schrift aangeduid<br />

dat duidelijk van de overige bastardae verschilt en dikwijls in de vijftiende eeuwse<br />

Keulse handschriften voorkomt (p. X-XI).<br />

De auteur geeft weer een zeer accurate beschrijving van de inhoud der handschrif<br />

ten. In de vorige drie delen (over de Gymnasialbibliothek) troffen we veel hand<br />

schriften aan uit de bibliotheek van het Kruisherenklooster te Keulen, in dit deel<br />

geen enkel. Toch hebben enkele handschriften van de Wallrafcollectie rechtstreeks<br />

verband met de Kruisheren.<br />

Handschrift W 88 (uit de bibliotheek van het Keulse Kartuizerklooster; autograaf<br />

van de Kartuizer Henricus de Dissen (de Osnabutgis), ca. 1473): Consolationes in<br />

Canticum Canticorum, pars IV; de praefatio is gericht tot de Kruisheren van Oster-<br />

berg (pro novis monachis). Hier blijkt dus weer, dat de Kruisheren in de vijftiende<br />

eeuw contacten onderhielden met de Kartuizers (p. 19-20).<br />

Handschrift W 210: Joannes Henricus Stephens o.s.c.: Tractatus duo de pecca-<br />

tis et de legibus. Fol. lr: ,,Tractatus ... dictati, conscript! ab Adolpho Josepho (bij-<br />

geschreven Adams) Beeck Wassenbergensi. Anno 1714". (p. 96).<br />

In Jos. HABETS, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond ..., I,<br />

Roermond 1875, p. 413 vond ik: AdolfJosef Beek, pastoor te Rathein 1768, land-<br />

deken van Wassenberg. Er blijken dus ook niet- Kruisheren de studiecursussen in<br />

Hohenbusch bijgewoond te hebben. Henricus Stephens verdedigde in 1709 theses<br />

in Hohenbusch (Bibliotheek Sint-Agatha, HO 232*: Theologia quam praeside P.<br />

Deo-dato Le Caen theologiae Lectore defendet P. Henricus Stephens ..., in conventu<br />

Altinemoris anno 1729 ... Leodii, typis Henrici Hoyoux, 32 pp.). Volgens HA St K,<br />

W 210, fol lr was hij in 1714 lector ordinarius (in Hohenbusch). Hij zou dit nog<br />

een twintig jaar lang blijven (A. VAN DE PASCH, Definities der generate kapitteh van<br />

de Orde van het H. Kruis 1410-1786, Brussel 1969 (verder aangeduid: Def), p.<br />

517, 520, 522, 524, 528, 530). Hij wordt vanaf 1723 vermeld als prior van Hohen<br />

busch (Hauptstaatsarchiv Diisseldorf, Urkunden ... Hohenbusch, Urk. 53/52 : 12<br />

juni 1723, H. Steinvars). Hij was 1727-1730, 1739-1741 tevens Vicaris-Generaal voor<br />

de Maasprovincie (Def., p. 524, 533; R. HAASS, Die Kreuzherren in den Rheinlan-<br />

den, Bonn 1932, p. 69) en 1730-1733, 1736-1739 Definitor Ordinis (Def., p. 526,<br />

530). Daarna komen we hem niet meer tegen, tenzij ... ? Op de dodenlijst van het<br />

generaal kapittel van 1786, lopend van 1779 tot 1786 komt voor: R. D. Stephens<br />

Altinemoris {Def., p. 548 : zonder voornaam). A. van de Pasch stelt hem gelijk met<br />

de ons bekende Henricus Stephens; Joachim Vennebusch volgt hem hierin: t um<br />

1780/1785. Maar dan moet men aannemen, dat Henricus Stephens ongeveer 90 ja-<br />

ren oud geworden is en dat hem ca. 1741 iets is overkomen waardoor hij de laatste<br />

40 jaren van zijn leven uit de openbaarheid verdween. Ik denk bij de latere Stephens<br />

liever aan een andere Kruisheer van Hohenbusch.


KRONIEK 121<br />

Op de banden van W140 (uit het Keulse Kartuizerklooster: ca. 1410/1415) en<br />

van W 240 (eerst van Mag. Joh. Pollart, praepositus Arnhemensis; daarna in het<br />

Keulse Kartuizerklooster: ca. 1450/1455) komen losse stempels voor uit de boekbinderij<br />

van de Keulse Kruisheren (p. 57, 130).<br />

De registers van dit deel (p. 189-262) zijn weer meer verfijnd samengesteld. Tenslotte<br />

volgen nog 16 zorgvuldig geselecteerde en zeer fraai uitgevoerde facsimile's. Zo<br />

wordt de rijkdom van het Keulse stadsarchief langzaam maar zeker ontsloten.<br />

Th. Van den Elsen<br />

KEULEN, VENLO, St. AGATHA. In Nijmegen waren er, behalve de kloosters en<br />

begijnhoven in de I6e eeuw een twaalftal ,, geestelijke hoven" die dienden als<br />

gasten- en termijnhuizen en vanwaar rentmeesters ook de kloostergoederen in de<br />

stad en omtrek bestuurden; soms waren het refugiehuizen. Zowel de Kruisheren van<br />

Keulen als van Venlo en St. Agatha hadden zulk huis. Aldus L. Heere (t), Gee<br />

stelijke hoven van Kruisheren in Nijmegen en omgeving, in Numaga, 34, 1987, afl.<br />

1, p. 3-5. Hij beschrijft de ligging van deze huizen en enkele lotgevallen, maar gaat<br />

dan vooral in op het huis (de huizen) van het klooster St. Agatha, dat zijn toevlucht<br />

in moeilijke tijden liever in Gennep en Grave zocht dan in Nijmegen.<br />

A. RAMAEKERS<br />

MAASEIK. In een rijk gedocumenteerde brochure, 2 artikels in AKVS Schriften,<br />

1986, p. 53-68 en 1987, p. 18-37, belicht A. WlEERS, kruisheer te Maaseik, Mgr.<br />

Rutten, bisschop van Luik, en de Vlaamse beweging. Voor iemand van deze tijd, ja<br />

zelfs van vroegere generaties, lijken de hier beschreven daden en gewetensdwang van<br />

de kerkelijke hierarchie op de katholieke Vlamingen ongehoord en vaak ongelofelijk;<br />

zelfs die van de Vlaamse en ook Vlaamsgezinde Mgr. Rutten. Het verhaal over<br />

de wel of niet ondertekening door alle bisschoppen van de ,,Instructions collectives"<br />

van 1906 (het Nederlands is ongeschikt voor het Hoger Onderwijs) doet zelfs twijfelen<br />

aan de integriteit van Kardinaal Mercier, die anders toch terecht als geleerde,<br />

bisschop en deugdzaam man hoog geprezen wordt. Uiteraard moeten we ons hier<br />

beperken tot enkele raakpunten met de Orde. Kruisheer A. Wieers was nog 'n ver<br />

familielid van Mgr. Rutten (zijn grootvader was een neef langs moeders kant). Mgr.<br />

Rutten werd in 1841 te Geistingen geboren uit de grootste zouavenfamilie van het<br />

dorp (2 broers en 3 neven van Mgr. en 4 ooms van de vader van Alb. Wieers wa<br />

ren zouaven; vgl. ook DECKERS, De pauselijke zouaven van de kerkdorpen Kessenich,<br />

Kinrooi, Molenbeersel, Geistingen en Ophoven, 1977, bespreking Clairlieu,<br />

37, 1978, p. 173). Hij was de eerste priesterstudent van het na de Franse revolutie<br />

nieuw opgerichte H. Kruiscollege te Maaseik. De invloed van de leraren, alien Nederlanders,<br />

heeft hem de kennis van en liefde voor zijn moedertaal bijgebracht en<br />

heeft zeker bijgedragen tot zijn flamingantisme, evenaJs zijn aanvoelen dat het Franstalig<br />

onderwijs hem vervreemdde van zijn volk (p. 55-56). Van het Algemeen<br />

Vlaams Verbond met miniprogramma (1919), in Limburg al spoedig vervangen door<br />

het Katholiek Vlaams Verbond, toonde Mgr. Rutten zich een enthousiast voorstander;<br />

hij protesteerde in een brief aan Mgr. Broeckx tegen de anti-Vlaamse hetze (II,


122 KRONIEK<br />

p. 22). Typisch in dit verband is dat na een Davidsfondsvergadering te Maaseik op<br />

27-3-1919, collegeleerlingen van de Kniisheren zouden rondgaan om niet aanwezige<br />

leden voor het K.V.V. te laten tekenen en dat op 9 april twee rijkswachters in het<br />

klooster verschenen omdat zij (n.b. in een naamloze brief) beschuldigd waren mensen<br />

te doen tekenen op een lijst met ,, separistische plannen" (II, p. 34). De ook<br />

door Mgr. Rutten verboden A.K.V.S.-bonden konden alleen blijven bestaan in<br />

plaatsen waar geen seminaristen woonden, zoals te Maaseik, met de stille steun van<br />

enkele collegeleraars (A. Wieers was er lid van), al werd de gouwdag van 9-4-1931<br />

door directeur Huvenaars streng verboden (II, p. 31). Natuurlijk komt de vraag weer<br />

op naar het eerste Nederlandstalig college (nota p. 34). Neerpelt werd als eerste<br />

Vlaams bisschoppelijk college in 1910 opgericht, maar Maaseik was het eerste Ne<br />

derlandstalig college in Vlaanderen sinds 1909 (vgl. M. HANSON, Het kruisherencollege<br />

te Maaseik, het eerste vernederlandst college in Vlaams Belgie\ in Clairlieu,<br />

43, 1985). Toch leze men voor een beter begrip deze details in hun verband in deze<br />

boeiende brochure.<br />

A. RAMAEKERS<br />

MAASEIK. In de reeks Maaslandse Sprokkelingen, nova series, jg. 10, n° 1, verscheen<br />

van R. JANSSEN: Een mens voor mensen op de weg. In Memoriam Pater Willem<br />

Sangers, 18-01-1915 - 06-07-1987, 28 biz., geill. De mooi gekozen titel duidt<br />

reeds aan, dat het niet om een levensbeschrijving gaat maar echt om een ,,in me<br />

moriam", geschreven door een medewerker en vriend; een karakterschets met vele<br />

anecdoten, die de levende, humoristische ,,man van de beide Limburgen" nader<br />

tot ons brengt en hem doet kennen als veelzijdig werker, als vriend van de eenvoudigen<br />

(denk aan Siemkensheuvel), als overtuigd Kruisheer en als levensoptimist. R.<br />

Janssen vat zijn Groot-Limburgse activiteiten en zijn voordracht- en preektrant samen<br />

en vervolledigt zijn bibliografie van 1985-87. Een mooi pieteitsvol boekje; voor<br />

hen die ,,Willem" kenden 'n boekje voor 'n ,,lach en een traan".<br />

A. RAMAEKERS<br />

DIEST, Over het orgel van Diest en herstel ervan tot even na de komst van de<br />

Kniisheren te Diest in 1845 schreven we in Clairlieu, 42, 1984, p. 141. Over een latere<br />

restauratie vonden we in een schrijven van de archivaris van de abdij te Averbode<br />

van 14-11-1949 een aanvulling : ,,Martin Drijvers van Kortenaken (Diest), een<br />

broer van de beroemde Leonard Drijvers, heeft de orgels gebouwd van Kortenaken,<br />

Kersbeek en Iinckhout en het orgel der Kniisheren te Diest gerestaureerd (rond<br />

1874 tot 1886)".<br />

A. RAMAEKERS<br />

ROME. R.M.R. MUSKENS, Friezen, Franken, Nederlanders op bedevaart, voorstudie,<br />

voor overleg in Rome, Rome 1987, 312 biz., geill. Dit boek wil een samenvatting<br />

zijn over de historie van de Nederlandse katholieken in Rome (p. 9), die begint<br />

± 690 tot 1987, vaak boeiende lectuur, als wat meer uitgeweid wordt over grote<br />

figuren uit het nabije of verdere verleden (b.v. H. Schaepmann of Sasbout Vermeer,


KRONIEK 123<br />

P. Codde of T. de Cock); uiteraard vaak ook, vooral voor de latere periode, een<br />

saaie opsomming van namen. In elk geval een stevig documentatiewerk. We moe-<br />

ten ons hier beperken tot de gegevens over de Orde. Reeds op p. 66, bij het gid-<br />

sen van pelgrims, staat een passage met foto van Dr. P. Rutten, 50 jaar, gastheer van<br />

Nederlandse pelgrims in Rome (1928-78) die, evenals Mgr. Olaf Smit, op het gebied<br />

van gidsen ,,legendarisch geworden" was. Bij de studiecolleges komen meer-<br />

dere personen voor die in de geschiedenis van de Kruisheren 'n zekere rol speelden:<br />

J. E. Bogaers, de latere deken van Cuyk; de broers A. en M. Verhoeven uit Uden<br />

en H. J. Feye, later professoren te Leuven en vrienden van de Kruisheren (p. 130).<br />

De opening van de Kruisherenprocure in 1922, die in 1941 naar de San Giorgio in<br />

Velabro verhuisde, wordt p. 137 vermeld en bij de colleges van religieuzen de rec-<br />

toren A. van Asseldonk (1922-28), P. Rutten (1928-62), B. Bax (1962-68) en R.<br />

Stigter sinds 1985 (p. 177). In deel III over overleg te Rome wordt bij Vaticanum<br />

I Mgr. H. v.d. Wijmelenberg, magister-generaal van de Kruisheren vermeld (p.<br />

261), bij Vaticanum II Mgr. W. van Hees (p. 216), die evenals Mgr. Arntz respec-<br />

tievelijk op een foto van de bisschoppen uit Haarlem en uit den Bosch voorkomen<br />

(p. 214, 215). Op p. 236, bij de consultoren van de Rom. Congregaties, wordt wel<br />

P. Rutten genoemd als consultor van de Propaganda en van de Congregatie voor de<br />

Sacramenten, beide ,,van einde veertiger jaren tot 1977" (p. 236), niet A. van As<br />

seldonk die voor 1928 toch consultor van de Congregatie voor de Religieuzen was;<br />

p. 237 P. Rutten als lid van het secretariaat voor de Religieuzen tot voorbereiding<br />

van Vaticanum II en p. 240 bij de na het concilie opnieuw benoemde consultoren<br />

van de Propaganda en Congr. voor de Sacramenten. De Kruisheren worden verder<br />

vernoemd als een van de Ordes waarvan de Nederlandse generaal niet in Rome ver-<br />

bleef en als de enige Orde voor priesters, die lang een typische Nederlandse Orde<br />

was, zoal niet door een Nederlander (?), in Hoei bij Luik, gesticht (p. 258 en 260).<br />

Bij zulk boek is dit alles samen een te bewonderen volledigheid.<br />

A. RAMAEKERS<br />

TER APEL. Vanuit Ter Apel bereikte ons een concept-tekst van Ceeske Bakker.<br />

Daar is een project groeiend rond het nu nog bestaande Kruisherenklooster. Een in-<br />

teressante historische inleiding van 19 pag. noemt ons klooster ,,een voor Nederland<br />

uniek monument van het kloosterleven uit de late Middeleeuwen ... Sinds de der-<br />

tiger jaren worden de resten van het vroegere kloostercomplex goed geconserveerd<br />

en de noodzakelijke restauraties zijn op deskundige wijze uitgevoerd''. Het klooster<br />

evenals de kerk zijn toegankelijk voor bezoekers. Praktisch het hele jaar door wor<br />

den enkele zalen speciaal uitgebouwd tot tijdelijke tentoonstellingen die een maand<br />

of soms twee maanden ter plaatse blijven. Exposities van moderne kunst worden er<br />

regelmatig gehouden. Er is een reputatie op dit gebied opgebouwd. Naast die ex<br />

posities worden er in het klooster incidenteel ook concerten gegeven. Een derde fiinc-<br />

tie van het kloostergebouw wordt momenteel door een werkgroep van jongere<br />

museum-vrienden nader bestudeerd en overwogen: de permanente opstelling van<br />

een echt klooster-museum. Men onderzoekt de suggestie om hiervoor de oost-vleugel<br />

te gebruiken en het kloostermuseum te groeperen rond de huidige consistorie-kamer<br />

van de Nederlandse Hervormde Gemeente in Ter Apel. Ook de kerk en het hele


124 KRONIEK<br />

kloosterterrein zouden in dit nieuwe concept worden opgenomen en gerevaloriseerd.<br />

Talloze suggesties worden onderzocht.<br />

Die hernieuwde belangstelling voor Ter Apel vinden we ook terug bij een aantal<br />

studenten aan de Rijksuniversiteit van Groningen waar meerdere doctoraal scripties<br />

Middeleeuwse geschiedenis gestart zijn rond dit oude Kruisherenklooster. In een volgende<br />

jaargang zullen we misschien plaats inruimen voor bijdragen uit of rond die<br />

doctoraal scripties.<br />

Cl. Brasseur<br />

HOEI. Van juni 1987 tot September 1987 ging in het Provincial Documentatiecentrum<br />

Abdij Sint-Truiden de tentoonstelling Heraldiek en Boekbanden door. Daar<br />

lag als nr. 27 een boek met een blindgestempelde, bruine lederen band op houten<br />

bord van omstreeks 1505. Deze band bevat drie wapenschilden: het wapen van de<br />

kruisheren, de dubbele keizerlijke adelaar en het stadswapen van Hoei. In deze<br />

boekband werden twee boeken samengebonden. .In de catalogus staan zij op biz. 13<br />

als volgt beschreven : D. SALVIANI Massyliensis episcopi, De vero iudicio et providentia<br />

dei, ad S. Salonium Episcopu Vienensem libri VIII cura Io. AlEXANDRI Bras-<br />

sicani iureconsulti editi, ... ANTICIMENON lib. Ill in quibus quaestiones veteris ac<br />

novi Testamenti, de locis in speciem pugnantibus, incerto autore. Basileae, In of-<br />

ficina Frobeniana Mense augusto, anno MDXXX (1530); (6), 59, 44 fol.; drukkers-<br />

vignet op het titelblad en de laatste bladzijde. Het is samen gebonden met: Magni<br />

Aurelii CASSIODORI, Variarum libri XII item de anima liber unus, recens inventi, in<br />

lucem dati a Mariangelo ACCURSIO. «Augustae Vindelic, Ex aedibus Henrici Sili-<br />

cei Mense Maio» MDXXXIII (1533); «2», 328, «8» pp.; drukkersvignet op de<br />

laatste bladzijde. Het schutblad draagt het opschrift: Liber fraiu sancte Crucis Co<br />

vetus Hui/'en. diocesis Leodien. Cbparatus per ftrem (?) Matthid Hubenvu. Gruij-<br />

traden eiusde cbvetus sacerdoie atq(ue) suppriore Anno dhi 1567 ... (?). Voor Mat<br />

thias Hubenius, zie: Clairlieu, 1961, p. 165; 1976, p. 96.<br />

R. JANSSEN<br />

SPIRITUALITEIT. Bij de uitgeverij E. J. Brill-Leiden verscheen in 1986 van de<br />

hand van G. H. GERRITS, Inter timorem et spem. A study of the Theological<br />

Thought of Gerard Zerbolt ofZutphen (1367-1398), 332 p. Dit belangrijke werk<br />

over een van de eerste Moderne Devoten verscheen als aflevering 37 in de reeks<br />

,, Studies in Medieval and Reformation Thought''. Gerard Zerbolt van Zutphen<br />

schreef enkele werken, waarvan er twee een ruime verspreiding kenden in de late<br />

middeleeuwen: De Reformatione Virium Animae, en, De Spiritualibus Ascensionibus.<br />

Beide handleidingen voor het religieuze leven handelen over de theorie en<br />

de praxis van het spirituele leven. Schrijver stipt aan dat ze werden gebruikt door<br />

de Modeme Devoten, de Benedictijnen, de Karthuizers en de Kruisbroeders (p. 32).<br />

G. H. GERRITS baseert zich onder meer op de bevindingen van dr. P. VAN DEN<br />

BOSCH, Studien over de observance der Kruisbroeders in de vijftiende eeuw (Clair<br />

lieu, jg. 26, 1968, ail. 1-2, 205 p.), en, De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters<br />

in de Nederlanden voor 1550 (in: Studies over het Boekenbezit en Boekengebruik<br />

in de Nederlanden voor 1600. Archief en Bibliotheekwezen in Belgie, speciaal num-


i. le Donfcn.<br />

f .Q,\feJte VUE DE LA VILLE DE LANNOY tiree de rouvraje de J.BLA5U 't%<br />

iiccB.... Amsteicedami, 1649; '■£' '


126 KRON1EK<br />

mer 11, Brussel, 1974, pp. 563-636). Het is bekend dat twee broers van Gerard Zerbolt<br />

van Zutphen kruisbroeders waren, nl. Helmicus Amoris (prior-generaal van<br />

1415 tot 1433) en Joannes Amoris. Inter timorem en spem is een belangrijk werk<br />

voor de geschiedenis van de spiritualiteit van de Kruisherenorde. Daarom is deze<br />

analyse en commentaar op het oeuvre van Gerard Zerbolt van Zutphen zeer welkom.<br />

Een bijkomend pluspunt vormt de wetenschappelijke degelijkheid, hanteerbaarheid<br />

en overzichtelijkheid van het werk van G. H. GERRITS. Daarom durven wij te stellen<br />

dat zij, die zich willen verdiepen in de spiritualiteit van de Kruisbroeders in de 15de<br />

eeuw, moeilijk aan dit werk kunnen voorbijgaan.<br />

R. JANSSEN<br />

LANNOY. La fete des Croisiers a Lannoy. Une delegation de Croisiers, les PP.<br />

Boly, Slangen et Mesters ainsi que trois novices se sont rendus a Lannoy (Nord de<br />

la France, pres de Lille) pour participer a la vingtieme «Fete des Croisiers*, les 13<br />

et 14 juin 1987. II s'agit d'une kermesse populaire, avec rejouissances et corteges,<br />

inauguree en 1967, pour rappeler le souvenir des Croisiers, reste vivant dans la petite<br />

ville.<br />

Le nom, la croix et la figure des Croisiers se retrouvent un peu partout, sur un<br />

vitrail de i'eglise (qui rassemble une communaute particulierement vivante), les verres<br />

de biere, les bannieres des commercants et dans les denominations d'une grande<br />

residence et du pare de la ville. On trouve le fondement de cette fete dans l'acte de<br />

fondation, date du 1 decembre 1474:<br />

«Jean, seigneur de Lannoy ... considerant sa fragilite, les tentations du diable,<br />

du monde et de sa chair, et sa faiblesse de pouvoir resister a celle-ci, sans<br />

la grace speciale de Dieu, son benoit createur, resout de fonder en sa ville de<br />

Lannoy, une eglise et un monastere de l'Ordre des Croisiers, renommes entre<br />

les autres ordres par leur tres bonne et sainte vie, afin que, par le moyen du<br />

service divin, qui par eux y sera celebre perpetuellement, ainsi que par le<br />

secours de leurs bonnes prieres, il puisse obtenir grace et misericorde de son<br />

benoit createur et redempteur».<br />

J. BOLY<br />

HOEI. In de Analecta Bollandiana, 103, 1985, pp. 305-351 publiceerde Ph. GEORGE<br />

,, Vies et Miracles de saint Domitien eveque de Tongres - Maastricht (535-549)".<br />

In Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, 57, 1986, afl. 3-4, p. 600 geeft W. Ver-<br />

BEKE daarop een korte bespreking. Daarin stelt hij dat de anonieme Vita prima van<br />

de heilige Domitianus is overgeleverd in drie handschriften. Een van die handschriften<br />

stamt uit de 15de eeuw, wordt bewaard in het Luikse Seminarie onder het nr.<br />

6 F XIII en komt van de kruisheren van Hoei. Het historisch bestaan van Domiti<br />

anus is zeker. De ver- heffing van zijn relieken greep plaats op 8 juni 1173, zes eeuwen<br />

na zijn overlijden. Domitianus trok van leer tegen ridders die renten schuldig<br />

waren aan de kerken van zijn bisdom. Ook predikte hij tegen de ,,valse christenen"<br />

of ketters. Hij overleed op 7 mei 539 in Maastricht en werd begraven in de O.-L.-<br />

Vrouwekerk van Hoei. Zie ook: R. De La HAYE, De bisschoppen van Maastricht.<br />

Stichting Historische Reeks Maastricht, 1985, pp. 40-41.<br />

R. JANSSEN


KRONIEK 127<br />

TER APEL. In het tijdschrift Groninger Kerken, jg. 3, 1986, pag. 73 ew. schrijft<br />

D. J. RONNER, godsdienstleraar aan het Hunzecollege te Groningen, over Overblijfselen<br />

van Middeleeuwse kloosters in Groningen. Na een korte inleiding gaat schr.<br />

uitvoerig in op het ontstaan van het kloosterwezen en kloosterleven. Zeer nauwkeurig<br />

beschrijft hij de bouw van het klooster Ter Apel. Het geheel is verlucht met di<br />

verse foto's en bevat een uitgebreide literatuurlijst. Dit artikel is een welkome aanvulling<br />

op de vele reeds bestaande literatuur over het Kruisherenklooster van Ter<br />

Apel.<br />

Piet WlNKELMOLEN<br />

Bij De Nieuwe Mijnstreek in Beek verscheen in het voorjaar van 1987 de vijfde<br />

vermeerderde en herwerkte uitgave van de brochure O.-L-V. Vrouw van Rust te<br />

Heppeneert. De schrijvers R. JANSSEN en W. SANGERS voegden een woordje algemene<br />

geschiedenis over Heppeneert toe. Ook werden enkele passages uit de vorige<br />

editie herschreven naar het lezerspubliek van de jaren tachtig toe. Tenslotte werd de<br />

reeds omvangrijke bibliografie aangevuld. Uit die bibliografie alleen reeds blijkt dat<br />

Heppeneert een grote uitstraling geniet in binnen- en buitenland. De illustraties,<br />

een aantal artistieke 'scraper-boards' waren het werk van Rene Simons uit Lanklaar<br />

(t 1973) en werden ook in de vorige editie gebruikt.<br />

Eveneens over Heppeneert verscheen in 1984 in de reeks ,,Maaslandse Sprokkelingen"<br />

van de hand van M. HENDRIKX- R. JANSSEN en W. SANGERS een brochure,<br />

getiteld O.-L-Vrouw van Rust te Heppeneert in oude afbeeldingen (jg. 7, april-mei<br />

1984, 44 p.). Na een korte inleiding over de geschiedenis van het bedevaartsoord<br />

Heppeneert, volgen een dertigtal bladzijden met afbeeldingen allerhande (litho's,<br />

pentekeningen, foto's, bidprentjes, ansichtkaarten ...). Een bijlage over pastoor<br />

Aloysius Froyen (1848-1907) en een selectieve bibliografie besluiten dit goed verzorgd<br />

documentair werkje.<br />

Cl. BRASSEUR<br />

MAASEIK. In 1980 publiceerde J. STEINMETZ een rondwandeling in de Kruisherenkerk<br />

van Maaseik (voor bespreking, zie Clairlieu, 1980, jg. 38, p. 120). Roger<br />

JANSSEN herwerkte deze rondwandeling in een brochure: ,,Rondwandeling in de<br />

Kruisherenkerk van Maaseik" (Maaseik, 1987, I6p., ill.). Daarin leest men achtereenvolgens<br />

over Theodorus van Celles, over de stichting en geschiedenis van het<br />

Maaseiker kruisherenklooster, over de bouwgeschiedenis van de kruisherenkerk en<br />

van het rococo-interieur. Deze brochure is een aangepaste en vermeerderde uitgave<br />

van die van 1980. Terecht wordt dan ook t J. STEINMETZ als mede-auteur vermeld.<br />

Cl. BRASSEUR<br />

ROERMOND. Een bijzonder interessant en belangrijk werk is het bij de uitgeverij<br />

Tabor-Brugge verschenen boek van dr. P.W.F.M. HAMANS, Geschiedenis van het seminarie<br />

van het eerste bisdom Roermond (1570-1813) (1986, 537 p.). De Kruisheren<br />

komen er verschillende malen in voor.


128 KRONIEK<br />

* Op p. 165 e.v. beschrijft Hamans de pogingen voor de dominicanen om zich in<br />

Roermond te vestigen in 1654. De stad stemde daarmee niet zonder meer in, o.m.<br />

wegens het reeds grote aantal aldaar aanwezige religieuzen. Op elke vijf huishou-<br />

dens was er in 1663 een priester in de stad (p. 167); in dat jaar telde het kmishe<br />

renklooster twintig personen.<br />

* Op 26 September 1792 werd het Koninklijk kollege (met pensionaat) officieel op-<br />

gericht met als principaal Christoffel Le Blanc. Het bisschoppelijk seminarie kreeg<br />

toen de opdracht het jezui'ten-kollege te verlaten, waarin het sinds 1790 zijn intrek<br />

had genomen. Er werd dan gedacht aan een verhuis naar het leegstaande karmeli-<br />

tessenklooster, waaraan voor 1500 kronen herstellingswerken dienden te geschieden.<br />

Dan werd gedacht aan het leegstaande kmisherenklooster. Dit laatste was op 15 mei<br />

1784 door Jozef II opgeheven. De herstellingswerken zouden hier 3000 kronen bedragen.<br />

Hamans beschrijft op de p. 306-310 de strijd voor het behoud van het se<br />

minarie in het jezuieten-kollege. Die strijd werd tenslotte verloren.<br />

* Op pp. 440-441 vermeldt schrijver Raymundus Schwartz die vanaf 1739 op zeer<br />

vele plaatsen filosofie, moraal en/of theologie doceerde. Bij de kruisheren in Maaseik<br />

doceerde hij theologie. Hij overleed in Bmgge op 27 augustus 1779.<br />

* Na 1775 studeerde van As, kanunnik van het H. Kruis in Venlo aan het seminarie<br />

(p. 444).<br />

* Johannes de Kleijn (dekenaat Nijmegen) liet zich op 15 oktober 1796 in het se<br />

minarie inschrijven. Daarvoor had hij 16 maanden in Uden gestudeerd. Toen het<br />

seminarie van Roermond naar Nijmegen verhuisde, zette hij daar zijn studies voort.<br />

Over hem wordt een testimonium bewaard van Beyer, die verklaart dat hij klaar is<br />

voor de subdiakenwijding. Op 6 juli 1797 richtten zijn ouders een wijdingsbrief voor<br />

hem op van 160 guldens Hollands geld. Na het voltooien van zijn studie werd hij<br />

deservitor in Appeltern en later kmisheer in St. Agatha (p. 474). Zie ook: Clairlieu,<br />

1949, p. 112; 1973, pp. 41, 42, 51.<br />

* Matthias Loosen uit Venlo, kmisheer, studeerde eveneens aan het seminarie. Hij<br />

was reeds priester toen hij op 6 augustus 1777 een theologie-thesis verdedigde bij<br />

Wilhelmus Coppens. Hij werd de eerste pastoor van Elle, dat tot 1782 deel uit-<br />

maakte van de parochie Ittervoort. Hij overleed op 28 September 1814. (p. 478). Zie<br />

ook: Clairlieu, 1950, p. 43.<br />

* Thomas Luytgens, frater van het kmisherenklooster van Roermond, studeerde in<br />

1748 aan het seminarie en werkte met Casimims Steintgens aan een thesis die bij<br />

Lambertus Ceulemans werd gemaakt. De verdediging van die thesis werd verboden<br />

door de bisschop omdat zij verder ging dan de leer van de Kerk (pp. 224, 479,<br />

496). Zie ook: Clairlieu, 1958, p. 228; I960, p. 100.<br />

R. JANSSEN<br />

MAASEIK. In ,,De Gouden Sleutel", het tijdschrift van de geschied- en heem-<br />

kundige kring van Elen, jg. 2, 1987, nr. 1, verzorgt R. DRIESSEN een bijdrage over<br />

De familie Van Walsden en Elen . Daarin beschrijft hij op p. 20 een geschil van<br />

pastoor Adam Van Walsden van Elen met kmisheer Augustinus Matthei, pastoor van<br />

Heppeneert. Matthei beweerde dat bepaalde percelen in de buurt van Nuchelen,<br />

tiendbaar waren onder Heppeneert. Van Walsden betwistte dit tussen 1687 en 1690.


KRONIEK 129<br />

Driessen beweert dat de oplossing van dit geschil niet meer achterhaald kan worden,<br />

al zijn er heel wat verklaringen bewaard van opgeroepen getuigen. Ook notaris<br />

Craens van Maaseik stelde in verband met deze onenigheid een akte op. Op p. 24<br />

handelt Driessen over de opvolger van Adam Van Walsden, nl. Lambertus Van<br />

Walsden, die op 23 januari 1964 wordt aangesteld tot rector van de kapel van Onze-<br />

Lieve-Vrouw van Rust. Schrijver geeft nadere uitleg over de rechten en plichten van<br />

dit beneficie ... Lambert Van Walsden blijft tot aan zijn dood het rectoraat van de<br />

Kapel uitoefenen, zelfs nadat deze samen met de Kapellerhof in 1706 door de kruisheren<br />

werd overgenomen. Lambert van Walsden bezat eveneens het beneficie van<br />

het altaar van St.- Catharinakerk in Bree. Ook was hij gedurende twintig jaar 'hebdomadaris'<br />

in de collegiale kerk van Maaseik. Daarna stapte hij over naar de collegiale<br />

kerk van de kanunnikessen te Thorn.<br />

R. JANSSEN<br />

MAASEIK. Joannes DAAMEN behandelt in Limburg, jg. 66, 1987, afl. 6, pp.<br />

205-210 de vraag: ,,/r het doek ,,De Aanbidding derHerders" in de parochiekerk<br />

van Dilsen, een geschenk van Michel baron de Rosen V1 Op biz. 208 lezen wij:<br />

,,Toen men in 1910 het totaal versleten altaar uit de oude kerk wou overbrengen<br />

naar de nieuwe kerk, viel het uiteen. Men is toen een altaar gaan lenen bij de Kruisheren<br />

te Maaseik om zich tijdelijk te helpen ".<br />

R. JANSSEN<br />

SPIRITUAUTEIT. E. Mulder, Hildegard een vrouwelijk genie in de late middeleeuwen.<br />

Amboboeken, Baarn, 1982, 143 p., ill. Hildegard van Bingen<br />

(1098-1179), een mystica die in 1227 heilig verklaard werd, werd in de Duitse<br />

kloosters van de Kruisbroeders voor de geestelijke oefeningen gelezen. Aan deze heilige,<br />

tevens abdis, zieneres, natuurkundige, arts, dichteres en componiste wijdde Etty<br />

Mulder een knappe monografie. Achtereenvolgens belicht zij Hildegard en haar biografen,<br />

Hildegard en haar tijd (de 12de eeuw), de Brieven van Hildegard (o.m.<br />

met Bernardus van Clairveaux en Wibert van Gembloux), Visioenen van kosmos en<br />

schepping, natuur- en geneeskundige beschouwingen, visioen op het einde der tijden,<br />

en enkele opmerkingen over de betekenis van woord en beeld bij Hildegard<br />

naar aanleiding van de Maximinus-sequens.<br />

Hildegard van Bingen noemde zichzelf de ,, bazuinklank van het levende licht".<br />

Etty Mulder wijst er terecht op dat de mystica Hildegard als persoon nog lang niet<br />

voldoende gekend is ! Niettemin heeft zij een prettig, vlot geschreven, wetenschappelijk<br />

verantwoord en leerrijk boekje geschreven over een wonderbaarlijk-geniale persoonlijkheid<br />

die de spiritualiteit van de kruisbroeders in Duitsland vanaf de 15de<br />

eeuw heeft beinvloed.<br />

R. JANSSEN<br />

HANNUT. In },Dao mostj get l'\ jg. 6, nr. 3-4, februari 1988, schenkt D. Snijders<br />

op pp. 135-142 aandacht aan kruisheer Mathieu Brouns van Kinrooi. Deze bekende<br />

,, letterkundige " overleed in Hannut in 1971, 65 jaar oud.


130 KRONIEK<br />

,,We wilden deze merkwaardige man nog eens voorstellen, aan de hand van wat een<br />

paar mensen die hem goed kenden bij zijn overlijden schreven en zeiden. Bij ons<br />

weten is er nook een ,,volledige bibliografie" van AL zijn geschriften tot stand gekomen.<br />

Het voornaamste wordt in de volgende bladzijden vermeld. Zo kan het nog<br />

een hulp zijn voor wie over Kinrooi zoekt ... De teksten verschenen indertijd in<br />

,,Cdlesiana", het ,,huisblad" van de kruisheren in Belgie (vandaar ook haast onbekend)".<br />

Dit schreef D. Snijders als inleiding op: ,, Een groot Kinrooienaar: Ma-<br />

thieu Brouns".<br />

Een grote moeilijkheid waarmee geschiedschrijvers steeds weer worden geconfronteerd<br />

is het gebrek een adequaat bronnenmateriaal. Kloosterarchieven kennen dit<br />

nadeel, dat biografische realia van een doorsnee conventuaal niet de moeite van het<br />

bewaren waard werden geacht, waardoor belangrijke grondstromingen van het<br />

kloosterleven niet meer rechtstreeks kunnen onderzocht worden. Wie de persoonlijke<br />

papieren van kloosterlingen niet bewaart, hypothekeert voor de toekomst elke<br />

peiling naar spiritualiteit, uitstraling, gemeenschapsleven, profiel en dies meer van<br />

een klooster in een welomschreven tijdspanne ... Het initiatief van kruisheer D. Snij<br />

ders kunnen wij dan ook alleen maar toejuichen.<br />

R. JANSSEN<br />

HET KASTEEL VAN VEVES, bij Celles-sur-Lesse, provincie Namen, naar ordestraditie<br />

het geboortehuis van onze stichter Theodorus van Celles werd sinds 1969<br />

door de huidige eigenaar graaf Christian de Liedekerke Beaufort prachtig gerestaureerd.<br />

In 1984 werd voor de B.R.T. een T.V.-reeks gemaakt over Willem van Oranje<br />

naar aanleiding van de 400-ste verjaardag van diens dood. Een aantal opnamen wer<br />

den gemaakt in dit kasteel van Veves.<br />

C. BRASSEUR<br />

AUSSTELLUNG IM KLOSTER BENTLAGE. Im Jahr 1978 ist das ehemalige<br />

Kreuzherrenkloster ,,Bentlage" mit umliegendem Gelande, das infolge der Sakularisation<br />

in Privatbesitz gelangt war, in den Besitz der Stadt Rheine (Westfalen)<br />

ubergegangen. Fur die Instandsetzung der Gebaude wurde ein Forderverein<br />

,, Kloster- Schloft-Bentlage'' gegriindet.<br />

Im Rahmen des 1150-jahrigen Stadtjubilaums hat der Lions-Club Rheine in Zusammenarbeit<br />

mit dem Fordenverein im Ostfliigel des alten Klosters eine Ausstellung<br />

iiber ,,Die Kreuzherren in Bentlage" veranstaltet.<br />

Diese Ausstellung wurde am Sonntag, dem 15. Mai 1988, offiziell eroffhet. Dabei<br />

waren die Kreuzherren vertreten durch Prior P. Winkelmolen (Amersfoort) und die<br />

Patres Th. v.d. Elsen und J.v. Duynhoven (St. Agatha).<br />

Nach den Begriifiungsworten durch den Prasidenten des Lions-Clubs, Herrn Jo<br />

achim Jacob, und den Biirgemeister der Stadt Rheine, Herrn Ludger Meier, hielt Dr.<br />

Hans-Ulrich Weifi (Bochum) ein Kurzreferat iiber ,,Die Kreuzherren in Bentlage".<br />

Dr. Weifi hat bekanntlich in Clairlieu 1963 seine Dissertation ,,Die Kreuzherren in<br />

Westfalen'' veroffentlicht.<br />

Nach diesem Vortrag wurde unter der sachkundigen Fuhrung von Frau Dr. Birgit<br />

Schulte ein Rundgang durch die Ausstellung gemacht. Zahlreiche wertvolle Ge-


Die Kreuzherren in Bentlage<br />

Das Kloster in der Geschichte der Stadt Rheine<br />

Ausstellung<br />

im Kloster/SchloG Bentlage (Ostfliigel)<br />

vom 15. Mai - 12. Juni 1988<br />

Prior Heinrich Georg OVERMANN, laatste Prior van Bentlage (1799-1803).


132 KRONIEK<br />

genstande aus dem ehemaligen Kloster waren da zusammengefuhrt. Sie waren als<br />

Leihgabe zur Verfugung gestellt u.a von der Stadt, der Kirchengemeinde St. Dionysius<br />

und dem Falkenhofmuseum in Rheine, vom Staatsarchiv Munster, von der<br />

Landesbilbiothek Oldenburg und von den Kreuzherrenklostern Uden und St. Agat<br />

ha (Niederlande).<br />

Auf 6 grofien Wandtafeln war die Geschichte des Ordens und des Klosters in-<br />

struktiv zusammengefafit.<br />

Aus dem Urkundenbereich gab es an Sehenswurdigkeiten u.a. die Originalurkun-<br />

devom 2. Marz 1437. Darin iiberlafit der Bischof von Miinster, Heinrich von Moers,<br />

die Kapelle der hi. Gertrud in Bentlage den Kreuzbriidern und erteilt ihnen die Erlaubnis,<br />

dort ein Kloster zu errichten. In einer zweiten Urkunde (ausgestellt war ein<br />

farbiges Groflfoto des Originals) bestatigt Papst Eugen IV am 24. April 1437 die-<br />

se Erlaubnis.<br />

Aus dem liturgischen Bereich waren zur Ansicht ausgestellt: das sog. Konventsbuch<br />

(Necrologium-Kalendarium-Martyrologium-Constitutiones) aus dem 15. Jh.<br />

mit spateren Erganzungen, weiter ein Kalendarium mit Constitutiones und Caeremoniale<br />

aus 1538 und ein gedrucktes Brevier aus 1512 mit vor und hinter den<br />

Druckseiten eingeschalteten Blattern in Handschrift.<br />

Aus dem sakralen Bereich war zu sehen: Ein kostbares Reliquienkreuz aus 1485<br />

mit zwei kreuzformig eingeordneten Holzspanen vom Kreuz Christi. Dieses Prachtstiick<br />

der Ausstellung wird auch erwahnt in der uns erhaltenen Bentlager Chronik:<br />

,,Ein kristallbesetztes Silberkreuz aus den Spenden frommer Leute fur die Kirche".<br />

Eine weitere Sehenswurdigkeit war ein vergoldeter Silberkelch mit dem Kreuzher-<br />

renkreuz aus der 2. Halfte des 15. Jhs.<br />

Natiirlich fehlten weder die originate Archivtruhe des Klosters mit den drei Schossern<br />

noch der Barockaltar aus der Klosterkirche, der als Altar der Schlofikapelle ge-<br />

dient hatte.<br />

Von den alten Sandsteinskulpturen waren u.a. zu sehen: die hi. Gertrud (c.<br />

1450), Patronin der Klosterkirche, 5 Apostelfiguren vom Lettner der Kirche (c.<br />

1500) und die hi. Anna Selbdritt (1687).<br />

Von den ausgestellten Olgemalden mochte ich nennen: Die hi. Odilia von einem<br />

Kreuzbruder verehrt (1658), das Portrat von Heinrich Georg Overmann (siehe III.),<br />

dem letzten Prior von Bentlage (1799-1803), und die Ansicht des Klosters (c. 1800)<br />

mit der 1828 abgebrochenen Kirche.<br />

Ein mit grofier Sorgfalt verfafiter, reich illustrierter Katalog der Ausstellung erlauterte<br />

die Exponate und bleibt auch nach der Ausstellung ein schones Andenken.<br />

In einem Faltblatt, das zum Mitnehmen auslag, wurde ein kurzer Uberblick iiber<br />

die Geschichte des Ordens gegeben.<br />

Die Kreuzherren sind alien Mitwirkenden an dieser Ausstellung, besonders dem<br />

Lions-Club Rheine und dem Forderverein zu Dank verpflichtet, die sich mit solch<br />

einer Begeisterung ihrer Aufgabe gewidmet haben.<br />

Diese Ausstellung war ein grofier Erfolg und zugleich eine postume Ehrung der<br />

Bentlager Kreuzherren. Durch diese Ausstellung im ehemaligen Kloster ist die Erinnerung<br />

an die Kreuzherren von Bentlage, die sich jahrhundertelang fur die Erhaltung<br />

des Glaubens in der Umgebung eingesetzt haben, bei vielen wieder aufs neue<br />

geweckt worden. _ _ _<br />

8 G. Q. REIJNERS


,,CL AIRLIIiU<br />

Venchi/nt<br />

,,/,,..- ,., pngeveer$0 biz. fwr nnm-mer<br />

... ofwei i wet 100 biz.<br />

- n/ii'i'/jI\ dub belt: jaarguny, ■■■■■ \<br />

ArtlkeU cv medciL ■ ■ ■ %.elievfmm (s-zenden iian<br />

C.'M.F, B >.sy£.<br />

Admif<br />

„:,. ting Clairlieu<br />

• ,.'■■/<br />

Ii - i->W Llama).<br />

- voor Ue-'devlmd I ■ ur Clairlieu<br />

Dan, :alam W<br />

IS - KG - Amenfourl<br />

ADRESSEN VAN DE MEDEW'ERKEKS ;<br />

DR. A. RAMAl'i ian Berchmam;, BcuUraat 7,<br />

B-3J90 Hatrmnt<br />

/i/V. G. RE1JNERS o:rft, }<br />

D- 5300 B&nn f<br />

DRS R. JA NSSEN o. .>. ■. . 't 15<br />

8-3000 Leuvca<br />

DRS C. BRAJSEtM '-■ •' ■• Pekerstmt S3<br />

B-M80 Maaseik

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!