Hoofdstuk 1. IBM Rescue and Recovery - Lenovo

IBM Rescue and Recovery Gids voor 

ingebruikname 

Versie 2.0 

Bijgewerkt: 17 december 2004

Derde uitgave (oktober 2004) 

© Copyright IBM Corp. 2004.

Inhoudsopgave 

Woord vooraf . . . . . . . . . . . . v 

Hoofdstuk 1. IBM Rescue and Recovery 

- Overzicht . . . . . . . . . . . . . 1 

Belangrijkste componenten van Rescue and Recovery 1 

De Rescue and Recovery Predesktop-omgeving . .1 

IBM Rescue and Recovery - Windows-omgeving .2 

Systeemeisen voor installatie . . . . . . . . .3 

Eisen voor IBM-computers . . . . . . . . .3 

Eisen voor installatie en gebruik op niet-IBMcomputers 

. . . . . . . . . . . . . .3 

Hoofdstuk 2. De installatie van IBM Rescue 

and Recovery voorbereiden . . . . 5 

Programma-interfaces . . . . . . . . . . .5 

Rescue and Recovery voor de Windows-omgeving 5 

Rescue and Recovery . . . . . . . . . .5 

Aandachtspunten bij installatie over een vorige versie 

heen . . . . . . . . . . . . . . .10 

Password Persistence . . . . . . . . . . .11 

Computers met Rapid Restore Ultra Versie 3.x en 

Rapid Restore PC Versie 2.x . . . . . . . . .11 

Rapid Restore Ultra Versie 3.x en Rapid Restore 

PC Versie 2.x . . . . . . . . . . . . .12 

Backups opslaan op een netwerk . . . . . . .12 

Gebruikersaccounts instellen voor netwerkbackups 12 

Besturingssysteem en toepassingsprogramma’s herstellen 

. . . . . . . . . . . . . . . .13 

Hoofdstuk 3. IBM Rescue and Recovery 

installeren . . . . . . . . . . . . . 15 

IBM Rescue and Recovery installeren op een enkele 

computer . . . . . . . . . . . . . . .15 

IBM Rescue and Recovery installeren op meerdere 

computers . . . . . . . . . . . . . . .15 

Methoden voor installatie op een enkele of meerdere 

computers . . . . . . . . . . . . . . .16 

Het programma op de achtergrond installeren . .16 

Eenvoudige installatie zonder een basisbackup te 

maken . . . . . . . . . . . . . . .16 

Een beheerdersinstallatie uitvoeren . . . . .17 

IBM Rescue and Recovery opnemen in een schijfimage 

. . . . . . . . . . . . . . . .18 

Tools op basis van PowerQuest Drive Image 

gebruiken . . . . . . . . . . . . . .18 

Tools op basis van Symantec Ghost gebruiken . .19 

Hoofdstuk 4. De installatie van IBM 

Rescue and Recovery aanpassen . . . 21 

Een eenvoudige ingebruikname met het pictogram 

Basisbackup maken op het bureaublad . . . . .21 

Een Sysprep-image vastleggen in de basisbackup . .22 

Een machine met meerdere partities vastleggen 

en bestanden uitsluiten van een Sysprep-backup .23 

Hoofdstuk 5. De Windows-omgeving 

voor Rescue and Recovery aanpassen . 27 

Bestanden opnemen in, en uitsluiten van backups 27 

IBMFILTER.TXT . . . . . . . . . . . .27 

Andere aspecten van IBM Rescue and Recovery 

aanpassen . . . . . . . . . . . . . . .28 

Wachtwoordsynchronisatie uitschakelen . . . .29 

Probleemticket . . . . . . . . . . . .29 

OSFILTER.txt . . . . . . . . . . . . . .29 

Hoofdstuk 6. De Predesktop Area van 

Rescue and Recovery aanpassen . . . 31 

IBMRRUTIL.EXE gebruiken . . . . . . . . .31 

Voorbeeld: PEACCESSIBMxx.INI . . . . . .32 

Voorbeeld: Stuurprogramma’s opslaan in de 

Predesktop Area . . . . . . . . . . . .33 

De Preboot-omgeving aanpassen . . . . . . .33 

Het lettertype van de gebruikersinterface wijzigen 

. . . . . . . . . . . . . . . .34 

De achtergrond wijzigen . . . . . . . . .34 

Vermeldingen en functies in het linkerscherm 

aanpassen . . . . . . . . . . . . . .34 

Vermeldingen en functies in het rechter scherm 

aanpassen . . . . . . . . . . . . . .37 

De Opera-browser configureren . . . . . . .39 

E-mail . . . . . . . . . . . . . . .39 

De adresbalk uitschakelen . . . . . . . .39 

Bladwijzers aanpassen . . . . . . . . . .40 

De proxy-instellingen wijzigen . . . . . . .40 

Het volledige downloadpad inschakelen of opgeven 

. . . . . . . . . . . . . . . .41 

Een bepaalde extensie toevoegen aan de lijst van 

downloadbare bestanden . . . . . . . . .42 

Het gedrag van bestanden met een bepaalde 

extensie wijzigen . . . . . . . . . . .43 

Een statisch IP-adres toevoegen . . . . . . .43 

De videoresolutie wijzigen . . . . . . . . .45 

Hoofdstuk 7. Infrastructuur van 

Antidote Delivery Manager . . . . . . 47 

Repository . . . . . . . . . . . . . . .48 

Antidote Delivery Manager-opdrachten en beschikbare 

Windows-opdrachten . . . . . . . . .48 

Kenmerkend gebruik van Antidote Delivery Manager 

. . . . . . . . . . . . . . . . .49 

Grote aanval van wormen . . . . . . . .49 

Kleine programma-update . . . . . . . .50 

VPN’s en beveiliging van draadloze communicatie 

inpassen . . . . . . . . . . . . . . .51 

Hoofdstuk 8. Best practices . . . . . . 53 

IBM Rescue and Recovery in een nieuwe rollout 

installeren op IBM-computers . . . . . . . .53 

Het vaste-schijfstation voorbereiden . . . . .53 

© Copyright IBM Corp. 2004 iii

Installatie . . . . . . . . . . . . . .53 

Aanpassing . . . . . . . . . . . . .55 

Wachtwoordperikelen . . . . . . . . . .56 

Updates . . . . . . . . . . . . . .57 

Het bureaublad van Rescue and Recovery inschakelen 

. . . . . . . . . . . . . . .57 

IBM Rescue and Recovery installeren op niet-IBMcomputers 

. . . . . . . . . . . . . . .59 

Best practices voor de instellingen van de vaste 

schijf - Scenario 1 . . . . . . . . . . .59 

Best practices voor de instellingen van de vaste 

schijf - Scenario 2 . . . . . . . . . . .60 

IBM Rescue and Recovery installeren in een type 

12-servicepartitie . . . . . . . . . . . .61 

Bijlage A. Installatieparameters voor de 

opdrachtregel . . . . . . . . . . . . 63 

Procedure voor beheerdersinstallatie en parameters 

op de opdrachtregel . . . . . . . . . . .63 

MSIEXEC.EXE gebruiken . . . . . . . . .63 

Bijlage B. TVT.TXT: instellingen en 

waarden . . . . . . . . . . . . . . 67 

Backup en herstel met TVT.txt . . . . . . . .75 

Backups plannen en bijbehorende taken . . . . .75 

Verschillende bestanden TVT.txt beheren . . . .76 

Een netwerkstation koppelen voor backups . . . .76 

Gebruikersaccounts instellen voor netwerkbackups 

. . . . . . . . . . . . . . . .77 

Bijlage C. Opdrachtregeltools voor IBM 

Rescue and Recovery . . . . . . . . 79 

iv IBM Rescue and Recovery Gids voor ingebruikname Versie 2.0 

Besturing van Rescue and Recovery Boot Manager 

(BMGR32) . . . . . . . . . . . . . . .79 

De opdrachtregelinterface RRUCMD . . . . .80 

Bijlage D. Gebruikerstaken . . . . . . 83 

Windows XP . . . . . . . . . . . . . .83 

Windows 2000 . . . . . . . . . . . . .83 

Noodherstelmedia maken . . . . . . . . .84 

Bijlage E. Antidote Delivery Manageropdrachten 

- Naslag en voorbeelden . . 85 

Antidote Delivery Manager - Opdrachtoverzicht . .85 

Ondersteunde Microsoft-opdrachten . . . . . .89 

Voorbereiding en installatie . . . . . . . . .90 

Voorbereiding . . . . . . . . . . . .90 

Configuratie . . . . . . . . . . . . .90 

Repository . . . . . . . . . . . . . .90 

Planningsgegevens . . . . . . . . . . .90 

Ondertekeningssleutel . . . . . . . . . .91 

Netwerkstations . . . . . . . . . . . .91 

Installatie op clients . . . . . . . . . .91 

Serverinfrastructuur . . . . . . . . . .91 

Eenvoudige systeemtest – Bericht afbeelden . . .92 

Voorbereiding en verpakking van het script . .92 

Grote aanval van wormen . . . . . . . . .92 

Go.RRS . . . . . . . . . . . . . . .92 

NETTEST.CMD . . . . . . . . . . . .93 

PAYLOAD.TXT . . . . . . . . . . . .93 

Bijlage F. Kennisgevingen . . . . . . 95 

Niet-IBM-websites . . . . . . . . . . . .96 

Handelsmerken . . . . . . . . . . . . .96

Woord vooraf 

Deze handleiding is bedoeld voor IT-beheerders of personen die verantwoordelijk 

zijn voor het gebruik van IBM Rescue and Recovery op computers binnen hun 

organisatie. Rescue and Recovery is een belangrijk tool dat gebruikers en beheerders 

in staat stelt backups terug te zetten, toegang te krijgen tot bestanden, de oorzaak 

van problemen op te sporen en Ethernet-verbindingen te maken als het 

besturingssysteem Microsoft Windows niet kan worden gestart of niet goed werkt. 

Deze handleiding bevat alle informatie die u nodig hebt voor de installatie van 

Rescue and Recovery op een of meer computers, op voorwaarde dat voor al deze 

computers de licenties voor de software beschikbaar zijn. 

Rescue and Recovery bevat Help-informatie voor het programma in zijn geheel en 

voor de specifieke functies. Voor vragen en opmerkingen over de diverse componenten 

van het werkgebied van Rescue and Recovery kunt u de Help-informatie 

van die componenten raadplegen. 

De IBM-handleidingen voor ingebruikname zijn ontwikkeld speciaal met het oog 

op professionals en de specifieke uitdagingen waarmee zij geconfronteerd worden. 

Mocht u suggesties of commentaar hebben, neem dan gerust contact op met uw 

IBM-vertegenwoordiger. Deze handleidingen worden regelmatig bijgewerkt; kijk 

dus af en toe op de volgende website of er wellicht een nieuwere versie is: 

www.pc.ibm.com/us/think/thinkvantagetech/rapidrestore.html 

© Copyright IBM Corp. 2004 v

vi IBM Rescue and Recovery Gids voor ingebruikname Versie 2.0

Hoofdstuk 1. IBM Rescue and Recovery - Overzicht 

IBM Rescue and Recovery vormt een unieke combinatie van IBM ThinkVantage 

Technologies. Dit geïntegreerde programma bestaat uit een reeks krachtige tools 

die ook kunnen worden gebruikt als Microsoft Windows niet opstart. 

In een bedrijfsomgeving zijn deze technieken zowel direct als indirect gunstig voor 

IT-professionals. Alle ThinkVantage Technologies hebben het positieve effect dat ze 

personal computers van IBM onafhankelijker en eenvoudiger maken in het 

gebruik. IBM levert nuttige tools die rollouts al vanaf het begin gemakkelijker en 

overzichtelijke maken. Op de langere termijn besteden IT-professionals dankzij 

ThinkVantage Technologies minder tijd aan het oplossen aan afzonderlijke 

computerproblemen, zodat ze meer tijd overhouden voor hun kerntaken. 

Belangrijkste componenten van Rescue and Recovery 

Rescue and Recovery bestaat uit de volgende hoofdcomponenten: 

v De IBM Rescue and Recovery Predesktop-omgeving, die ook start als Windows 

weigert op te starten. 

v De Windows-omgeving van IBM Rescue and Recovery biedt de mogelijkheid tot 

het maken van backups, het veiligstellen van bestanden en het herstellen van het 

besturingssysteem en de bestanden. 

Opmerking: Sommige functies van Rescue and Recovery werken alleen onder 

Windows. In bepaalde gevallen worden systeemgegevens die in de Rescue and 

Recovery-omgeving worden gebruikt, verzameld terwijl Windows draait. Mochten 

er problemen met Windows zijn, dan is dat voor de Rescue and Recovery-omgeving 

nog geen belemmering om naar behoren te werken. De functies die onder 

Windows werken, kunnen echter niet worden geconfigureerd en worden in deze 

handleiding voor ingebruikname daarom niet besproken. 

De Rescue and Recovery Predesktop-omgeving 

De Rescue and Recovery-omgeving is ontwikkeld als noodwerkgebied voor gebruikers 

die op hun computer Windows niet kunnen starten. De omgeving werkt 

onder Windows PE (Preinstallation Environment) en heeft een uiterlijk en een werking 

waarmee Windows-gebruikers vertrouwd zijn. Daardoor kunnen ze problemen 

oplossen zonder een beroep te hoeven doen op IT-medewerkers. 

De Rescue and Recovery-omgeving heeft vier hoofdcategorieën van functies: 

v Veiligstellen en herstellen 

– Overzicht van herstel: Links naar Help-onderwerpen over de verschillende 

herstelopties die IBM beschikbaar stelt. 

– Bestanden veiligstellen: Stelt gebruikers in staat bestanden die met 

Windows-programma’s zijn gemaakt, te kopiëren naar verwisselbare opslagmedia 

of naar het netwerk. 

– Herstellen vanuit backup: Helpt de gebruikers de bestanden waarvan ze met 

Rescue and Recovery een backup hebben gemaakt, te herstellen. 

– Fabrieksinhoud herstellen: Biedt een manier om de vaste schijf te wissen en 

alle software die door IBM vooraf op de computer is geïnstalleerd, opnieuw 

te installeren. 

v Configureren 

© Copyright IBM Corp. 2004 1

– Overzicht van configuratie: Links naar Help-onderwerpen in Rescue and 

Recovery die te maken hebben met configuratie. 

– Herstelwachtwoorden instellen: Hiermee kan de gebruiker of beheerder de 

Rescue and Recovery-omgeving beschermen met behulp van een wachtwoord. 

– Naar het BIOS gaan: Hiermee opent u het programma IBM BIOS Setup. 

v Communiceren 

– Overzicht van communicatie: Links naar verwante Help-onderwerpen in de 

Rescue and Recovery-omgeving. 

– Browser openen: Hiermee start u de webbrowser Opera. (Voor toegang tot 

internet of een intranet is een traditionele, bekabelde Ethernet-verbinding vereist.) 

– Bestanden downloaden 

– Netwerkstation koppelen: Helpt gebruikers toegang te krijgen tot netwerkstations, 

voor het downloaden van software of het overbrengen van bestanden. 

v Problemen oplossen 

– Overzicht van diagnose: Links naar Help-onderwerpen in Rescue and 

Recovery die te maken hebben met diagnose. 

– Diagnose van hardware uitvoeren: Hiermee opent u het programma PC Doctor, 

waarmee u tests op de hardware kunt uitvoeren en de resultaten kunt 

bekijken. 

– Diagnosediskettes maken 

– Opstarten vanaf een ander apparaat 

– Systeemgegevens: Verschaft u informatie over de computer en de hardwarecomponenten. 

– Activiteiten- en assetlogboekviewer: Informatie over recente gebruikersactiviteiten 

en een overzicht van de computerhardware, speciaal voor het 

opsporen en oplossen van problemen. De logboekviewer maakt de gegevens 

in het activiteiten- en assetlogboek op een overzichtelijke manier leesbaar. 

– Garantiestatus 

Rescue and Recovery is beschikbaar op IBM personal computers die worden geleverd 

met vooraf door IBM geïnstalleerde software. Bovendien kan het los worden 

aangeschaft in de vorm van een downloadbestand, zodat ook klanten die niet met 

IBM-computers werken kunnen profiteren van Rescue and Recovery. 

In Hoofdstuk 2, “De installatie van IBM Rescue and Recovery voorbereiden”, op 

pagina 5 wordt beschreven hoe u de Rescue and Recovery-omgeving configureert 

voor ingebruikname. Bij de installatie van Rescue and Recovery wordt weliswaar 

ook Rapid Restore Ultra geïnstalleerd, maar door ze als afzonderlijke componenten 

te behandelen wordt de bespreking duidelijker en wordt het maken van images 

eenvoudiger. 

IBM Rescue and Recovery - Windows-omgeving 

Met IBM Rapid Restore kunnen gebruikers beschadigde of gewiste gegevens, 

programma’s en hele besturingssystemen herstellen met één druk op de knop. 

Door deze mogelijkheden wordt het aantal tijdrovende aanvragen bij de helpdesk 

gereduceerd. Dit leidt uiteindelijk tot een besparing op de supportkosten. 

U kunt een rooster opstellen voor het maken van backups van de computers van 

alle eindgebruikers. Op die manier verlaagt u de risico’s en verkort u de downtime. 

Als u vooraf een automatische externe backup op een server of andere 

externe opslag configureert, biedt IBM Rescue and Recovery uw clients nog een 

extra niveau van ondersteuning. 

2 IBM Rescue and Recovery Gids voor ingebruikname Versie 2.0

Systeemeisen voor installatie 

In “IBM Rescue and Recovery installeren op een enkele computer” op pagina 15 

wordt beschreven hoe u de functies van IBM Rescue and Recovery configureert 

voor ingebruikname. 

Dit gedeelte gaat over de eisen die aan het systeem gesteld worden om Rescue and 

Recovery te kunnen installeren. Aan de hand van de informatie op de volgende 

IBM-website kunt u nagaan of u van alle software de meest recente versie hebt: 

www.ibm.com/pc/support/site.wss/MIGR-4Q2QAK.html 

Een aantal oudere computers van IBM ondersteunt Rescue and Recovery wel, mits 

ze voldoen aan de genoemde systeemeisen. Raadpleeg de downloadpagina op 

internet voor informatie over IBM-computers die Rescue and Recovery ondersteunen. 

Eisen voor IBM-computers 

Om met Rescue and Recovery te kunnen werken, moeten IBM-computers minimaal 

aan de volgende eisen voldoen: 

v Besturingssysteem: Microsoft Windows XP of Windows 2000 

v Processor: Zoals door Microsoft aangegeven voor Windows XP (Home of Professional) 

en Windows 2000 

v Geheugen: 128 MB 

– Bij configuraties met gemeenschappelijk geheugen moet de BIOS-instelling 

voor het maximum aan gemeenschappelijk geheugen zijn ingesteld op minimaal 

4 MB en maximaal 8 MB. 

– In configuraties zonder gemeenschappelijk geheugen: 120 MB niet-gemeenschappelijk 

geheugen. 

Opmerking: Als een computer minder dan 200 MB niet-gemeenschappelijk 

geheugen heeft, kan Rescue and Recovery wél worden uitgevoerd. De gebruiker 

kan dan echter waarschijnlijk niet meer dan één programma starten in de 


v 1,5 GB ruimte op de vaste schijf. (Voor de basisinstallatie is 930 MB vereist, maar 

daarin is de ruimte voor de Rapid Restore Ultra-backups nog niet inbegrepen) 

v VGA-compatibel videosysteem dat een resolutie van 800 x 600 en 24-bits kleuren 

ondersteunt 

v Ondersteunde Ethernet-kaart 

Eisen voor installatie en gebruik op niet-IBM-computers 

Voor installatie op niet-IBM-computers gelden de volgende eisen: 

Installatievereisten 

1,5 GB vrije ruimte op de vaste schijf. Voor de basisinstallatie is 930 MB vereist. 

Minimale systeemgeheugenvereisten 

De niet-IBM-computer moet minimaal 128 MB systeemgeheugen hebben om Rescue 

and Recovery te kunnen installeren. 

Configuratie van het vaste-schijfstation 

Het programma Rescue and Recovery wordt niet ondersteund bij ″fabriekspreloads″ 

van OEM-computers (OEM = original equipment manufacturer), d.w.z. 

niet-IBM computers. Bij OEM-computers moet de hardware worden geconfigureerd 

overeenkomstig de aanbevelingen in “IBM Rescue and Recovery installeren op 

niet-IBM-computers” op pagina 59. 

Hoofdstuk 1. IBM Rescue and Recovery - Overzicht 3

Netwerkkaarten 

De Rescue and Recovery-omgeving ondersteunt alleen conventionele (bedrade) PCI 

Ethernet-kaarten. In de Rescue and Recovery-omgeving zijn dezelfde netwerkstuurprogramma’s 

aanwezig als in Microsoft Windows XP Professional; ze zijn echter 

volledig onafhankelijk van het besturingssysteem Windows. Bij ondersteunde IBMcomputers 

maken de vereiste stuurprogramma’s deel uit van de Rescue and 

Recovery-software. 

Mocht een bepaald OEM netwerkapparaat in de computer niet worden ondersteund, 

raadpleeg dan de documentatie bij dat apparaat voor instructies voor het 

toevoegen van ondersteuning van systeemspecifieke netwerkstuurprogramma’s. 

Bestel de stuurprogramma’s altijd bij de oorspronkelijke fabrikant. 

Ondersteuning voor opstarten van externe media (CD/DVD en 

USB) 

Niet-IBM-computers en -apparaten (USB vaste-schijfstation, CD-R/RW, DVD- 

R/RW/RAM of DVD+R/RW) moeten een of meer van de volgende specificaties 

volledig ondersteunen: 

v ATAPI Removable Media Device BIOS Specification 

v BIOS Enhanced Disk Drive Services - 2 

v Compaq Phoenix Intel BIOS Boot Specification 

v El Torito Bootable CD-ROM Format Specification 

v USB Mass Storage Class Specification Overview. (Elk apparaat moet voldoen aan 

de opdrachtblokspecificatie in de sectie 2.0 Subclass code in the ″USB Mass 

Storage Class Specification Overview.″) 

v USB Mass Storage Specification for Bootability 

Videovereisten 

v Videocompatibiliteit: VGA-compatibel videosysteem dat een resolutie van 800 x 

600 en 24-bits kleuren ondersteunt. 

v Videogeheugen: 

– Bij systemen met niet-gemeenschappelijk videogeheugen: minimaal 4 MB 

videogeheugen 

– Bij systemen met gemeenschappelijk videogeheugen: minimaal 4 MB en maximaal 

8 MB toegewezen als videogeheugen. 

Compatibiliteit van toepassingen 

Bepaalde programma’s die gebruik maken van een complexe omgeving met filterprogramma’s 

(bijvoorbeeld antivirussoftware) zijn wellicht niet compatibel met het 

programma Rescue and Recovery. Meer informatie over compatibiliteit vindt u in 

het README-bestand dat bij de Rescue and Recovery-software te vinden is op: 

http://www.ibm.com/thinkvantage 

Hulpprogramma’s 

In deze handleiding worden diverse hulpprogramma’s (utilities) genoemd. Deze 

zijn te vinden op de IBM-website. Volg de links op de pagina waarop u dit document 

hebt gevonden. 


Hoofdstuk 2. De installatie van IBM Rescue and Recovery 

voorbereiden 

Programma-interfaces 

Voordat u Rescue and Recovery installeert, moet u op de hoogte zijn van de architectuur 

van het hele programma. 

Rescue and Recovery heeft twee hoofdinterfaces. De primaire interface werkt onder 

Windows. De secundaire interface (d Rescue and Recovery Predesktop-omgeving) 

werkt onafhankelijk van Windows. 

Rescue and Recovery voor de Windows-omgeving 

Rescue and Recovery wordt geïnstalleerd in de directory C:\PROGRAM 

FILES\IBM\IBM RAPID RESTORE ULTRA. De backups voor IBM Rapid Restore 

Ultra 4.0 kunnen op verschillende locaties worden opgeslagen; daarover later meer. 

In dit document wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van de primaire locatie 

voor backups: C:\RRUBACKUPS. Als deze directory op een lokale partitie op 

de primaire vaste schijf is geplaatst, wordt hij beschermd door een filterstuurprogramma 

dat samen met Rescue and Recovery wordt geïnstalleerd. 

Naast het hoofdprogramma Rescue and Recovery zijn er nog diverse andere ondersteunende 

applets die eveneens worden geïnstalleerd op station C: van de lokale 

clientcomputer. Om een juiste communicatie tussen Windows en Rescue and 

Recovery te garanderen, moet elk van deze applets op de juiste plaats zijn geïnstalleerd. 

De paden voor deze applets zijn: 

v \IBMSHARE wordt gebruikt als gemeenschappelijke map voor Windows en de 


v In \IBMTOOLS\UTILS staan verschillende applets voor programma’s die 

zowel onder Windows als in de Rescue and Recovery-omgeving moeten worden 

uitgevoerd. 

v In \IBMTOOLS\PYTHON22 staat de Python-code die vereist is om diverse 

Rescue and Recovery-functies te laten werken. 

v In \IBMTOOLS\EGATHERER staat de eGatherer-code die systeemgegevens 

verzamelt voor zowel Windows als de Rescue and Recovery-omgeving. 

Rescue and Recovery 

Omdat er diverse scenario’s voor het configureren van vaste-schijfstations zijn, 

moet Rescue and Recovery een aangepast hoofdopstartrecord (Master Boot Record, 

MBR) installeren. Als de eindgebruiker of de beheerder op de Access IBM-knop of 

op F11 drukt, zorgt het MBR dat er wordt opgestart met de juiste partitie. 

Standaardinstallatie 

Als u Rescue and Recovery installeert op een vaste schijf die geen IBM_SERVICEpartitie 

of PARTIES-gebied heeft, wordt Rescue and Recovery geïnstalleerd volgens 

de volgende standaardinstellingen. 

v Locatie: Een virtuele partitie op station C: (de primaire partitie van het primaire 

vaste-schijfstation) van de computer. 


v Directorystructuur: Twee directory’s: \MININT en \PREBOOT. Deze directory’s 

worden allebei beschermd door hetzelfde filterstuurprogramma dat ook de 

backuplocatie \RRUBACKUPS beschermt. 

Zie de volgende afbeelding: 


Hoofdopstartrecord 

PELDR en ntdetect.com 

\minit 

\preboot 

\IBMShare 

\IBMTOOLS 

\UTILS 

\Python32 

\eGatherer 

\RRU backups 

Figuur 1. Standaardinstallatie 

Virtuele partitie 

IBM Rescue and Recovery-omgeving 

(predesktop) 

backuplocatie 

Installatie op IBM-computers met een IBM_SERVICE-partitie van 

type 1C 

Dit zijn IBM-computers die vóór januari 2003 zijn geannonceerd of computers die 

een ImageUltra Builder-schijfimage hebben. 



v Partitiekoppeling: Gekoppeld aan de IBM_SERVICE-partitie voor het herstellen 

van de fabrieksinhoud of het ImageUltra Builder-schijfimage. 






\minit 

\preboot 



\UTILS 

\Python32 

\eGatherar 

\RRU backups 

IBM Fabrieksherstelof 

Image Ultra Builder-image 



(predesktop) 

Backuplocatie 

Figuur 2. Installatie bij computers met een IBM servicepartitie 

Type 1C (verborgen FAT32-partitie) 

Installatie op IBM-computers met een PARTIES-gebied 

IBM-computers met een PARTIES-gebied zijn gedurende 2003 geannonceerd. 



v Partitiekoppeling: Een koppeling naar de PARTIES-partitie om een diagnose of 

het herstellen van de fabrieksinhoud te starten. 


Hoofdstuk 2. De installatie van IBM Rescue and Recovery voorbereiden 7

Installatie op 




\minit 

\preboot 



\UTILS 

\Python32 

\eGatherer 

\RRU backups 

Fabrieksherstel 

en Diagnose 



(predesktop) 

backuplocatie 

PARTIES-partitie 

beschermd door BIOS 

Figuur 3. Installatie op computers met een PARTIES-gebied 

IBM -computers met een PARTIES-gebied en een type 1C 

servicepartitie 

IBM-computers met deze configuratie zijn in 2003 geannonceerd en hebben een 

ImageUltra-schijfimage in de IBM_SERVICE-partitie. 










\minit 

\preboot 



\UTILS 

\Python32 

\eGatherer 

\RRU backups 

Gewoonlijk op 

Image Ultra Builder Solution 


en Diagnose 



(predesktop) 

Backuplocatie 

Type 1C (verborgen FAT32-partitie) 

PARTIES-partitie 

beschermd door BIOS 

Figuur 4. Installatie op IBM-computers met een PARTIES-gebied en een type 1C 

servicepartitie 

Installatie op IBM-computers waarop Rescue and Recovery 

vooraf is geïnstalleerd in een type 12-partitie 

IBM-computers die zijn geannonceerd in het eerste kwartaal van 2004 en die worden 

geleverd met de Rescue and Recovery-omgeving vooraf geïnstalleerd, hebben 

deze configuratie. Zie de volgende afbeelding. 

v Locatie: 100 procent in een type 12-partitie. 

v Locatie van fabrieksherstel en systeemdiagnose: Volledig in een type 

12-partitie. 

v Locatie van backups: NIET in de type 12-partitie. 



v Voordelen van een type 12-partitie: Als de Rescue and Recovery-omgeving in 

een virtuele partitie wordt geplaatst, worden diverse bestanden in de root van 

station C: gezet. Daar kunnen ze door de eindgebruiker per ongeluk worden 

gewist. Het filterstuurprogramma beschermt deze bestanden niet omdat enkele 

ervan ook worden gebruikt als opstartbestanden van Windows (bijvoorbeeld 

NTDETECT.COM). Als deze bestanden zijn verwijderd of anderszins niet meer 

bruikbaar zijn, kan de eindgebruiker niet meer opstarten naar de Rescue and 

Recovery-omgeving. Als de Rescue and Recovery-omgeving echter in een type 

12-partitie wordt geplaatst, zorgt Windows dat geen enkele gebruiker toegang 

krijgt tot die partitie; daardoor zijn de bestanden die nodig zijn om naar de Rescue 

and Recovery-omgeving te gaan, uitstekend beschermd. 

Opmerking: Als de Rescue and Recovery-omgeving veilig in de type 12-partitie 

staat, kan alleen beschadiging van het hoofdopstartrecord (MBR) nog verhinderen 

dat de gebruiker toegang krijgt tot Rescue and Recovery. In dat geval moet 

er gebruik worden gemaakt van een externe versie van de Rescue and Recovery- 


omgeving. Op dit moment ondersteunt IBM zowel CD-versies als USB vasteschijfversies 

van de Rescue and Recovery-omgeving die zijn gemaakt met de 

applet Media voor Noodherstel Maken in de map Access IBM van het menu 

Start. 

In deze gids wordt de installatie van de Rescue and Recovery-omgeving in een 

type 12-partitie beschreven. Houd er terdege rekening mee dat de herstel- en 

diagnosemogelijkheden alleen beschikbaar zijn op IBM-computers met de standaard 

door IBM vooraf geïnstalleerde software en het standaard schijfimage van 

IBM. Zie de volgende afbeelding: 



\IBM share 

IBM Tools 

\UTILS 

\Python32 

\eGatherer 

\RRU backups 


\minit 

\preboot 

en 


Aandachtspunten bij installatie over een vorige versie heen 

U kunt IBM Rescue and Recovery Versie 2.0 installeren over een bestaande installatie 

van Rescue and Recovery Versie 1.0. 

U wordt aangeraden om na afloop van de installatie van Rescue and Recovery 2.0 

een nieuwe backup te maken. Dit kan met behulp van een script of via de 

gebruikersinterface. 

Dit zijn de belangrijkste stappen die u moet volgen om een schone backupset te 

krijgen: 

1. Kopieer alle vorige backups naar een CD/DVD- of een USB HDD-station 

(indien gewenst) 

2. Wis de bestaande backups 

3. Maak een basisbackup 

Type 12-partitie (beschermd) 

* alleen op IBM Preloaded systemen 

Figuur 5. IBM-computers met het programma Rescue and Recovery vooraf geïnstalleerd in 

een type 12-partitie 


Met het volgende script kopieert u de backups naar USB HDD, wist u de huidige 

backups en maakt u een basisbackup. 

@echo off 

Password Persistence 

::Naar de directory \Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra gaan 

cd %rru% 

::Backups kopiëren naar USB-station 

rrucmd copy location=U 

::Alle backups wissen van de lokale vaste schijf (op de achtergrond) 

rrucmd delete location=L level=0 silent 

::Een nieuwe basisbackup maken op de lokale vaste schijf (op de achtergrond) 

rrucmd backup location=L name="Rescue and Recovery 2.0 Basis" silent 

In de volgende tabel vindt u overwegingen aan de hand waarvan u kunt beslissen 

of u Password Persistence wilt inschakelen. 

Tabel 1. Overwegingen met betrekking tot Password Persistence 

Situatie 

Als een gebruiker zich met de actieve account 

en het actieve wachtwoord aanmeldt bij een 

oude backup, werkt geen van de EFS-bestanden 

en -mappen omdat die bestanden zijn 

versleuteld (″encrypted″) ten opzichte van de 

oorspronkelijke account en het oorspronkelijke 

wachtwoord, niet ten opzichte van de 

persistente account en het persistente wachtwoord. 

Als de gebruiker in een bepaalde backup nog 

niet bestond, heeft die gebruiker niet de 

beschikking over enige gebruikersmap of 

enig gebruikersbestand. Geen van de Internet 

Explorer-favorieten en toepassingsgegevens 

bestaat dan. 

Door een gebruiker te wissen uit de huidige 

accounts en wachtwoorden worden de 

verificatiegegevens van die gebruiker verwijderd 

uit alle backups. 

Als bepaalde medewerkers uit dienst treden 

en de manager of netwerkbeheerder de 

basisbackup wil herstellen om alle verificatieaccounts 

van de die medewerkers te verwijderen, 

hebben die medewerkers nog steeds 

toegang met Password Persistence. 

Gevolg als Password Persistence ingeschakeld 

is 

v De gebruiker verliest alle EFS-gegevens 

v EFS (Encrypted File System) en Password 

Persistence kunnen niet samen worden 

gebruikt. 

v De documentinstellingen van het gebruikers-ID 

zijn verdwenen 

v Mogelijk gaan er nog meer gegevens 

verloren 

v De gebruiker heeft geen toegang tot de 

gegevens 

v Dit druist in tegen de aanbevelingen van 

Microsoft met betrekking tot onderhoud 

van gebruikers-ID’s. 

Computers met Rapid Restore Ultra Versie 3.x en Rapid Restore PC 

Versie 2.x 

Voordat u Rescue and Recovery installeert, moet u de oudere versie van de software 

verwijderen. 


Rapid Restore Ultra Versie 3.x en Rapid Restore PC Versie 2.x 

U moet alle vorige Rapid Restore-programma’s verwijderen. Als er tijdens de 

installatie een oudere versie van Rapid Restore wordt aangetroffen, wordt u 

gevraagd die oudere versie eerst te verwijderen. 

U verwijdert de eerdere versie van Rapid Restore als volgt: 

1. Klik op Start→Instellingen→Configuratiescherm. 

2. Dubbelklik op Software. 

3. Selecteer IBM Rapid Restore PC of IBM Rapid Restore Ultra en klik op 

Wijzigen/Verwijderen. 

4. Volg de instructies om de software te verwijderen. Als IBM Rapid Restore Ultra 

niet in de lijst van programma’s staat, gaat u verder met stap 6. 

5. Selecteer Access IBM in de applet Software. Hiermee opent u het 

verwijderingsprogramma van Access IBM, waarin diverse IBM-programma’s 

worden genoemd. Als IBM Rapid Restore Ultra niet in de lijst van programma’s 

staat, gaat u verder met stap 6. 

6. Ga naar een opdrachtprompt en voer de volgende opdracht uit: 

c:\program files\xpoint\rmvmpc.exe 

Backups opslaan op een netwerk 

Als u wilt dat de backups worden opgeslagen op een netwerkstation (zie Bijlage B, 

“TVT.TXT: instellingen en waarden”, op pagina 67 voor informatie over instellingen 

en waarden), let dan op het volgende: Als er een backupbewerking wordt uitgevoerd, 

maakt Rescue and Recovery een verborgen directory genaamd 

RRUBACKUPS om de backupbestanden in op te slaan. Als het doel voor de 

backup en gemeenschappelijk netwerkstation is (bijvoorbeeld 

\\Servernaam\GemeenschapMap), moet u afzonderlijke directory maken voor 

elke clientcomputer, niet voor elke gebruiker. Hieronder ziet u een voorbeeld van 

een directorystructuur op de server. 

Figuur 6. Voorbeeld van directorystructuur op een gemeenschappelijke netwerkresource voor 

Rescue and Recovery-backups 

In Figuur 6 geldt dat, als Netwerk wordt gekozen als backuplocatie, 

\\SERVERNAME\MACHINE1 de UNC is voor Machine1. De UNC voor 

Machine2 is \\SERVERNAME\MACHINE2. 


Als er een Backups-directory voor Rescue and Recovery wordt gemaakt op een 

gemeenschappelijke netwerkresource, maakt de service hier een alleen lezen-map 

van; de toegangsmachtigingen worden zo verdeeld dat alleen de gebruikersaccount 

die de map heeft gemaakt, er de volledige controle over heeft. Om aan het eind 

van een incrementele backup een samenvoeging te kunnen uitvoeren, moet de desbetreffende 

gebruikersaccount MOVE- of verplaatsingsmachtiging hebben. Als de 


gebruiker zich heeft aangemeld met een andere account dan waarmee de map oorspronkelijk 

is gemaakt (bijvoorbeeld administrator of beheerder), dan mislukt de 

samenvoeging. 

Besturingssysteem en toepassingsprogramma’s herstellen 

Het werkgebied van Rescue and Recovery kent de volgende twee opties waarmee 

het systeem kan worden hersteld vanuit een backup: 

v Alleen besturingssysteem en toepassingsprogramma’s herstellen: 

Met deze functie herstelt u Windows en de programmabestanden naar een eerder 

opgeslagen status. Uw bestaande eigen gegevens blijven bewaard. Alle 

programma’s die zijn geïnstalleerd sinds de backup is gemaakt, moeten opnieuw 

worden geïnstalleerd. Mogelijk moeten ook bepaalde instellingen, zoals de netwerk- 

en printerinstellingen, opnieuw worden geconfigureerd.Met deze functie 

herstelt u Windows en de programmabestanden naar een eerder opgeslagen status. 

Uw bestaande eigen gegevens blijven bewaard. Alle programma’s die zijn 

geïnstalleerd sinds de backup is gemaakt, moeten opnieuw worden geïnstalleerd. 

Mogelijk moeten ook bepaalde instellingen, zoals de netwerk- en printerinstellingen, 

opnieuw worden geconfigureerd. 

v Volledige vaste schijf herstellen: 

Met deze functie wordt uw hele vaste schijf hersteld vanuit een eerder opgeslagen 

status, inclusief alle persoonlijke gegevens en instellingen. Met deze optie 

overschrijft u niet alleen alle gegevens die sinds de laatste backup op de computer 

zijn opgeslagen, maar ook alle wijzigingen die sindsdien zijn aangebracht. 

U kunt de vaste schijf als volgt herstellen vanuit een Rescue and Recovery-backup: 

1. Ga naar het menu van Rescue and Recovery en klik op Uw systeem herstellen. 

Het venster Uw systeem herstellen wordt dan geopend 

2. Volg de aanwijzingen op het scherm. 



Hoofdstuk 3. IBM Rescue and Recovery installeren 

In dit hoofdstuk worden de minder complexe installaties van Rescue and Recovery 

beschreven. Dit vormt de basis voor de meer gecompliceerde rollouts en 

ingebruiknames die worden beschreven in Hoofdstuk 4, “De installatie van IBM 

Rescue and Recovery aanpassen”, op pagina 21 en Hoofdstuk 5, “De Windows-omgeving 

voor Rescue and Recovery aanpassen”, op pagina 27. 

Er zijn drie manieren om Rescue and Recovery te installeren. Twee daarvan worden 

in dit hoofdstuk beschreven. 

v Installatie op één computer 

v Installatie op meerdere computers 

De derde manier, installatie op afstand met aanpassing van programma en installatie, 

wordt beschreven in Hoofdstuk 4, “De installatie van IBM Rescue and 

Recovery aanpassen”, op pagina 21. 

U hebt diverse installatiemogelijkheden. Allemaal kunnen ze worden gebruikt voor 

installatie op een enkele computer of op meerdere computers. 

Aan het eind van dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de tools PowerQuest en 

Ghost kunt gebruiken voor het maken van een schijfimage. 

IBM Rescue and Recovery installeren op een enkele computer 

U installeert de software als volgt op een enkele computer: 

1. Download de meest recente versie van de programmacode van de website: 


2. Installeer het programma Rescue and Recovery op een van de volgende manieren: 

v Volg de aanwijzingen op de IBM downloadpagina op internet OF 

v Start de installatie vanaf een opdrachtprompt met de volgende opdracht: 

Brondirectory \setup_ibmrrXXXX.exe 

(Hierin is XXXX het build-ID). 

In “Methoden voor installatie op een enkele of meerdere computers” op pagina 16 

leest u hoe u het programma op de achtergrond kunt installeren, hoe u een eenvoudige 

installatie kunt uitvoeren zonder een basisbackup te maken en hoe u een 

beheerdersinstallatie uitvoert. 

IBM Rescue and Recovery installeren op meerdere computers 

Als u van plan bent om IBM Rescue and Recovery op meerdere computers te 

installeren EN u van plan bent de instellingen van IBM Rescue and Recovery vóór 

de installatie aan te passen, extraheer dan de MSI-installatiecode uit het bestand 

SETUP_IBMRRXXXX.EXE (waarbij XXXX het build-ID is) dat u hebt gedownload. 

Omdat het uitvoerbare internetbestand zichzelf tijdens de eerste stap van de installatie 

uitpakt in een tijdelijke directory, kan het eenmalig uitvoeren van deze stap de 

installatietijd op elke computer drastisch verkorten. 


In de volgende paragraaf leest u hoe u het programma op de achtergrond kunt 

installeren, hoe u een eenvoudige installatie kunt uitvoeren zonder een 

basisbackup te maken en hoe u een beheerdersinstallatie uitvoert. 

Methoden voor installatie op een enkele of meerdere computers 

De volgende installatiemethoden staan u ter beschikking: 

v Installatie op de achtergrond 

v Eenvoudige installatie zonder een basisbackup uit te voeren 

v Beheerdersinstallatie 

Het programma op de achtergrond installeren 

U hebt bij dit type installatie twee mogelijkheden. 

v Met opnieuw opstarten: Schrijf een opdrachtenbestand dat ervoor zorgt dat Rescue 

and Recovery op de achtergrond wordt geïnstalleerd, waarna het systeem 

opnieuw wordt opgestart: 

start /WAIT setup_ibmrrXXXX.exe /s /v/qn 


v Zonder opnieuw opstarten: Schrijf een opdrachtenbestand dat ervoor zorgt dat 

Rescue and Recovery op de achtergrond wordt geïnstalleerd, waarna het systeem 

niet opnieuw wordt opgestart: 

:: Rescue and Recovery op de achtergrond installeren zonder opnieuw opstarten 

Start /Wait setup_ibmrrXXXX.exe /s /v"/qn REBOOT="R"" 


Opmerking: Bij een bedrijfsbrede rollout kan het om verschillende redenen minder 

gewenst zijn om aan het eind van de installatie opnieuw op te starten. Een van 

deze redenen is de onderbreking van een gescript proces of batchinstallatie van 

meerdere programma’s. U kunt Rescue and Recovery zodanig configureren dat er 

aan het eind van de installatiefase niet opnieuw wordt opgestart, maar u kunt ook 

een script opstellen om een basisbackup zonder opnieuw op te starten. Houd er 

echter rekening dat gegevens waarvan vóór het opnieuw opstarten een backup is 

gemaakt, pas ná het opnieuw opstarten worden beschermd tegen beschadiging. 

Eenvoudige installatie zonder een basisbackup te maken 

Als u Rescue and Recovery wilt installeren zonder meteen een basisbackup te 

maken, gaat u als volgt te werk: 

1. Installeer en configureer Windows en al uw programma’s. 

2. Installeer Rescue and Recovery door bij de opdrachtprompt 

setup_ibmrrXXXX.exe te typen (waarbij XXXX het build-ID is) en volg de 

instructies voor het uitvoeren van de installatie. 

v Indien gewenst kunt u het bestand TVT.TXT aanpassen, zoals beschreven in 

Bijlage B, “TVT.TXT: instellingen en waarden”, op pagina 67. 

3. Maak een image met behulp van het programma Sysprep en sluit Windows af. 

4. Maak een image van de volledige vaste schijf, zoals beschreven in “Tools op 

basis van PowerQuest Drive Image gebruiken” op pagina 18 of “Tools op basis 

van Symantec Ghost gebruiken” op pagina 19, afhankelijk van de manier 

waarop het image is gemaakt. 

Nadat het masterimage in gebruik is genomen door de clientcomputers, voeren 

deze de procedures voor eerste gebruik van Windows uit (ingevoegd in Sysprep), 

configureren ze de basisinstellingen van Windows en maken ze een backup. 


Een beheerdersinstallatie uitvoeren 

De Microsoft Windows Installer kan een beheerdersinstallatie van een programma 

of product op een netwerk uitvoeren, zodat het kan worden aangepast of kan worden 

gebruikt door een werkgroep. In het geval van het installatiepakket van Rescue 

and Recovery worden bij een beheerdersinstallatie de bronbestanden uitgepakt 

op een vastgestelde locatie. Om een beheerdersinstallatie uit te voeren, moet het 

setuppakket worden gestart vanaf de opdrachtregel, met de parameter /a 

Na het starten van een beheerdersinstallatie verschijnt er wizard waarin de beheerder 

wordt gevraagd de locatie op te geven waar de setupbestanden moeten worden 

uitgepakt. De standaardlocatie voor uitpakken is C:\IBMRNR. U kunt een 

andere locatie, een ander lokaal station, een ander gekoppeld netwerkstation of een 

nieuwe directory kiezen. 

Voor het uitvoeren van een beheerdersinstallatie kunt u gebruik maken van 

SETUP.EXE of van de MSIEXE-methode: 

v Installeer Rescue and Recovery met SETUP.EXE: Geef de doeldirectory voor een 

beheerdersinstallatie op en pak de setupbestanden uit in die directory. Dit doet u 

met de volgende opdracht: 

:: De WWW EXE uitpakken in de directory C:\IBMRR 

start /WAIT setup_ibmrrXXXX.exe /a /s /v"/qn TARGETDIR="C:\IBMRR"" /w 

(Hierin is XXXX het build-ID) 

v Installeer Rescue and Recovery met MSIEXE: 

1. Voor alle MSI’s (MSI = Microsoft Software Installation) voegt u de volgende 

code toe voor het genereren van een installatielogboek: 

/L*v %temp%\rrinstall.txt 

2. Om de setupbestanden te installeren met behulp van MSIEXE gebruikt u de 

volgende opdracht: 

:: De installatie van Rescue and Recovery uitvoeren 

msiexec /i "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery with Rapid Restore.msi" 

3. Om de setupbestanden op de achtergrond te installeren met behulp van 

MSIEXE: 

– Met opnieuw opstarten aan het eind. Typ de volgende opdracht: 

:: Installatie op de achtergrond met MSI en opnieuw opstarten 

start /WAIT msiexec /i "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery 

with Rapid Restore.msi" /qn 

– Zonder opnieuw opstarten aan het eind. Typ de volgende opdracht: 

:: Installatie op de achtergrond met MSI, zonder opnieuw opstarten 

start /WAIT msiexec /i "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery 

with Rapid Restore.msi" /qn REBOOT="R" 

Om de software op de achtergrond (″stil″) te verwijderen met MSIEXE typt u de 

volgende opdracht bij de prompt: 

msiexec /x "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery with Rapid Restore.msi" /qn 

Meer gedetailleerde informatie over de Windows Installer vindt u in Bijlage A, 

“Installatieparameters voor de opdrachtregel”, op pagina 63. 

Hoofdstuk 3. IBM Rescue and Recovery installeren 17

IBM Rescue and Recovery opnemen in een schijfimage 

U kunt voor het maken van een schijfimage waarin Rescue and Recovery is opgenomen, 

gebruik maken van een tool naar keuze. In deze handleiding voor 

ingebruikname vindt u elementaire informatie over PowerQuest en Ghost, voorzover 

dit van toepassing is op dit programma en deze installatie. Aangenomen wordt 

dat u ervaring hebt met het maken van images en dat u ook andere opties 

opneemt die u voor uw programma’s nodig hebt. 

Opmerking: Als u van plaan bent een image te maken, moet u het hoofdopstartrecord 

(Master Boot Record, MBR) vastleggen. Voor een goede werking van de 

Rescue and Recovery-omgeving is het hoofdopstartrecord van doorslaggevend 

belang. 

Tools op basis van PowerQuest Drive Image gebruiken 

Ervan uitgaande dat het tool PQIMGCTR van het PowerQuest DeployCenter op de 

volgende locatie is geïnstalleerd, stellen de volgende scripts u in staat om met Rescue 

and Recovery een image te maken en in gebruik te nemen: 

Minimaal vereiste scriptbestanden 

Tabel 2. X:\PQ\RRUSAVE.TXT 

Scripttaal Resultaat 

SELECT DRIVE 1 Selecteer het eerste vaste-schijfstation 

SELECT PARTITION ALL 

(Nodig als u een type 12-partitie hebt of als u 

in uw image meerdere partities hebt.) 

Selecteer alle partities 

Opslaan met hoge compressie Het image opslaan 

Tabel 3. X:\PQ\RRDEPLY.TXT 



DELETE ALL Wis alle partities 

SELECT FREESPACE FIRST Selecteer de eerste beschikbare ruimte 

SELECT IMAGE ALL Selecteer alle partitie van het image 

RESTORE Herstel het image 

Image maken 

Tabel 4. X:\PQ\PQIMGCTR / CMD=X:\PQ\RRUSAVE.TXT /MBI=1 / IMG=X:\IMAGE.PQI 



X:\PQ\PQIMGCTR Imageprogramma 

/CMD=X:\PQ\RRUSAVE.TXT PowerQuest scriptbestand 

/MBI=1 Leg Rescue and Recovery Opstartbeheer 

vast 

/IMG=X:\IMAGE.PQI Imagebestand 


Image in gebruik nemen 

Tabel 5. X:\PQ\PQIMGCTR / CMD=X:\PQ\RRDEPLY.TXT /MBI=1 / IMG=X:\IMAGE.PQI 



X:\PQ\PQIMGCTR Imageprogramma 

/CMD=X:\PQ\RRDEPLY.TXT PowerQuest scriptbestand 

/MBR=1 Herstel Rescue and Recovery Opstartbeheer 

/IMG=X:\IMAGE.PQI Imagebestand 

Tools op basis van Symantec Ghost gebruiken 

Als u het Ghost-image maakt, moet de opdrachtregelparameter -ib worden 

gebruikt (kan worden toegevoegd aan de het bestand GHOST.INI) om het opstartbeheer 

van Rescue and Recovery vast te leggen. Ook moet het image de hele schijf 

vastleggen en moeten alle partities worden vastgelegd. Raadpleeg de documentatie 

van Symantec voor specifieke informatie over Ghost. 

Hoofdstuk 3. IBM Rescue and Recovery installeren 19


Hoofdstuk 4. De installatie van IBM Rescue and Recovery 

aanpassen 

In dit hoofdstuk worden meer complexe installaties beschreven, waarbij: 

v Pictogrammen voor de basisbackup op het bureaublad worden geplaatst 

v Er een image van het programma Sysprep wordt vastgelegd in de basisbackup 

Als u een installatie op maat van Rescue and Recovery wilt uitvoeren, moet u in 

grote lijnen het volgende proces volgen: 

1. Pak het bestand SETUP_IBMRRXXXX.EXE uit (waarbij XXXX het build-ID is) 

naar een MSI-installatiepakket, zoals beschreven in “Een beheerdersinstallatie 

uitvoeren” op pagina 17. 

2. Pas het stuurbestand TVT.TXT aan. 

3. Voer een MSI-installatie uit, maar laat de machine nog niet opnieuw opstarten 

(zie “Een beheerdersinstallatie uitvoeren” op pagina 17). 

4. Pas de Rescue and Recovery-omgeving aan. 

v Als de computer waarmee u werkt, een donorsysteem voor de 

ingebruikname van images wordt, voer dan Sysprep uit en leg een image 

van de vaste schijf vast. 

Opmerking: De basisbackup in Rescue and Recovery kan geheel onafhankelijk van 

eventuele incrementele backups op een computer worden hersteld. Daarom biedt 

IBM geen ondersteuning aan de ingebruikname van een image dat voor de 

basisbackup een image bevat dat geen Sysprep-image is. Er zou dan namelijk op 

meerdere computers een identiek basisimage met dezelfde machinenaam en hetzelfde 

systeem-ID kunnen worden hersteld, hetgeen in uw omgeving tot onnodige 

complicaties zou leiden. 

Een eenvoudige ingebruikname met het pictogram Basisbackup 

maken op het bureaublad 

Om een eenvoudige ingebruikname uit te voeren, waarbij het pictogram 

″Basisbackup maken″ op het bureaublad van de gebruiker wordt geplaatst, doet u 

het volgende: 

1. Pak het bestand SETUP_IBMRRXXXX.EXE uit (waarbij XXXX het build-ID is) 

naar een tijdelijke directory: 

start /WAIT setup.exe /a /s /v"/qn TARGETDIR="C:\IBMRR"" /w 

2. Pas het bestand TVT.TXT naar wens aan. U zou bijvoorbeeld kunnen opgeven 

dat er elke week op dinsdag om 15:00 uur een backup moet worden gemaakt. 

Voeg daartoe de volgende gegevens toe aan de sectie [Rapid Restore Ultra] van 

TVT.TXT. (Zie Bijlage B, “TVT.TXT: instellingen en waarden”, op pagina 67 voor 

meer informatie over dergelijke instellingen.) 

ScheduleHour=15 

ScheduleMinute=00 

ScheduleDayOfTheWeek=2 

3. Start de MSI-installatie, waarbij het opnieuw opstarten wordt uitgesteld: 

start /WAIT msiexec /i "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery with Rapid Restore.msi" 

/qn REBOOT="R" /L*v %temp%\rrinstall.txt 

Opmerking: De bovenstaande opdracht is aangepast om op deze pagina te 

passen. Geef deze opdracht op als één tekenreeks. 


4. Pas de Rescue and Recovery-omgeving aan. (Zie Hoofdstuk 6, “De Predesktop 

Area van Rescue and Recovery aanpassen”, op pagina 31 voor gedetailleerde 

informatie.) 

5. Wis de tijdelijke bestanden in de directory C:\IBMRR. (Zie Hoofdstuk 5, “De 

Windows-omgeving voor Rescue and Recovery aanpassen”, op pagina 27). 

6. Schrijf een opdrachtenbestand met de volgende opdrachten: 

del "c:\Documents and Settings\All Users\Desktop\Create Base Backup.lnk 

"%RRU%rrucmd.exe" backup location=L name=Base level=0 

Opmerking: De bovenstaande opdracht is aangepast om op deze pagina te 

passen. Geef deze opdracht op als één tekenreeks. 

7. Maak een snelkoppeling genaamd ″Basisbackup maken″ op het bureaublad van 

alle gebruikers. (Geef het pad op onder Typ de locatie van het item.) 

8. Voer het programma Sysprep uit op het systeem. 

9. Maak een image om in gebruik te nemen. 

Nadat de clientgebruiker het image heeft ontvangen en de computer heeft aangepast 

aan de eigen wensen, klikt de gebruiker op het pictogram Basisbackup 

maken om Rescue and Recovery te starten en de basisbackup op te slaan. 

Een Sysprep-image vastleggen in de basisbackup 

U kunt als volgt een Sysprep-image vastleggen in de basisbackup: 

1. Voer een beheerdersinstallatie uit: 



2. Voeg de volgende sectie toe aan het eind van het bestand TVT.TXT in de 

directory C:\IBMRR\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra: 

[Backup0] 

BackupVersion=2.0 

3. Installeer Rescue and Recovery met behulp van het bestand MSIEXE: 

a. Voor alle MSI’s voegt u de volgende code voor het genereren van een 

installatielogboek toe: 


b. Om de setupbestanden te installeren met behulp van het bestand MSIEXE 

gebruikt u de volgende opdracht: 

: De installatie van Rescue and Recovery uitvoeren 


c. Om de setupbestanden op de achtergrond te installeren met behulp van 

MSIEXE: 

22 IBM Rescue and Recovery Gids voor ingebruikname Versie 2.0 

Als er aan het eind opnieuw moet worden opgestart, geeft u de volgende 

opdracht: 

: Installatie op de achtergrond met MSI en met opnieuw opstarten 

: Typ de volgende opdracht op één regel 

start /WAIT msiexec /i "C:\IBMRR\IBM Rescue and Recovery with 

Rapid Restore.msi" /qn 

Als er niet opnieuw moet worden opgestart, geeft u de volgende opdracht:

: Installatie op de achtergrond met MSI, zonder opnieuw opstarten 



Rapid Restore.msi" /qn REBOOT="R" 

4. Typ de volgende opdrachten: 

:De Rescue and Recovery-service starten 

net start "IBM Rapid Restore Ultra Service" 

:Sysprep Baseisbackup maken op lokale vaste schijf 


cd \”Program Files”\IBM\”IBM Rapid Restore Ultra” 

rrucmd sysprepbackup location=L name="Sysprep Base Backup" 

5. Als u het volgende bericht ziet, voer dan uw specifieke implementatie van 

Sysprep uit. 

*************************************************** 

** Ready to take sysprep backup. ** 

** PLEASE RUN SYSPREP NOW AND SHUT DOWN. ** 

** ** 

** Next time the machine boots, it will boot ** 

** to the PreDesktop Area and take a backup. ** 

*************************************************** 

6. Wacht tot Sysprep is voltooid, sluit de computer af en start hem opnieuw op. 

Opmerking: Het besturingssysteem start opnieuw op naar de Predesktop Area 

van Rescue and Recovery. U ziet een statusbalk die aangeeft dat het systeemherstel 

wordt uitgevoerd. 

7. Als de Sysprep-backup voltooid is, verschijnt er een bericht dat daarvan melding 

maakt. 

8. Zet het systeem helemaal uit met de aan/uit-knop. 

9. Leg een image vast om in gebruik te nemen. 

Een machine met meerdere partities vastleggen en bestanden 

uitsluiten van een Sysprep-backup 

AU maakt met het hulpprogramma Sysprep als volgt een backup waarin meerdere 

partities worden vastgelegd: 

1. Voer een beheerdersinstallatie uit: 



2. Voeg de volgende sectie toe (of controleer of deze al aanwezig is) aan het eind 

van het bestand TVT.TXT in de directory C:\IBMRR\Program Files\IBM\IBM 

Rapid Restore Ultra: 

[Backup0] 

BackupVersion=2.0 

[BackupDisk] 

CustomPartitions=0 

Om een partitie UIT TE SLUITEN, voegt u het volgende toe aan het bestand 

TVT.TXT: 

Hoofdstuk 4. De installatie van IBM Rescue and Recovery aanpassen 23

[BackupDisk] 


[PartitionX]. 

IncludeInBackup=0 

Hierbij is X het nummer van de partitie 

3. Als u bijvoorbeeld MPG- en JPG-bestanden wilt uitsluiten van de backups, 

voegt u de volgende regels toe aan het bestand IBMFILTER.TXT: 

X=*.JPG 

X=*.MPG 

4. Installeer Rescue and Recovery met behulp van MSIEXE: 

a. Voor alle MSI’s voegt u de volgende code voor het genereren van een 

installatielogboek toe: 


b. Om de setupbestanden te installeren met behulp van MSIEXE gebruikt u 

de volgende opdracht: 

: De installatie van Rescue and Recovery uitvoeren 


c. Om de setupbestanden op de achtergrond te installeren met behulp van 

MSIEXE: 

Als er aan het eind opnieuw moet worden opgestart, geeft u de volgende 

opdracht: 

: Installatie op de achtergrond met MSI en met opnieuw opstarten 



Rapid Restore.msi" /qn 

Als er niet opnieuw moet worden opgestart, geeft u de volgende opdracht: 

: Installatie op de achtergrond met MSI, zonder opnieuw opstarten 



Rapid Restore.msi" /qn REBOOT="R" 

5. Typ de volgende opdrachten: 

:De Rescue and Recovery-service starten 

net start "IBM Rapid Restore Ultra Service" 

:Sysprep Basisbackup maken op lokale vaste schijf 


cd \”Program Files”\IBM\”IBM Rapid Restore Ultra” 

rrucmd sysprepbackup location=L name="Sysprep Base Backup" 

6. Als u het volgende bericht ziet, voer dan uw specifieke implementatie van 

Sysprep uit. 

*************************************************** 

** Ready to take sysprep backup. ** 

** PLEASE RUN SYSPREP NOW AND SHUT DOWN. ** 

** ** 

** Next time the machine boots, it will boot ** 

** to the PreDesktop Area and take a backup. ** 

*************************************************** 

7. Wacht tot Sysprep is voltooid, sluit de computer af en start hem opnieuw op. 


Opmerking: Het besturingssysteem start opnieuw op naar de Predesktop 

Area van Rescue and Recovery. U ziet een statusbalk die aangeeft dat het 

systeemherstel wordt uitgevoerd. 

8. Als de Sysprep-backup voltooid is, verschijnt er een bericht dat daarvan melding 

maakt. 

9. Zet het systeem helemaal uit met de aan/uit-knop. 

10. Leg een image vast om in gebruik te nemen. 

Hoofdstuk 4. De installatie van IBM Rescue and Recovery aanpassen 25


Hoofdstuk 5. De Windows-omgeving voor Rescue and 

Recovery aanpassen 

Er zijn diverse functies en aspecten van Windows-omgeving die kunnen worden 

aangepast, van het uitsluiten van bestanden uit backups, tot het opgeven van een 

rooster voor het maken van backups. 

Bestanden opnemen in, en uitsluiten van backups 

IBM Rescue and Recovery heeft uitgebreide opname- en uitsluitingsmogelijkheden. 

Er kunnen individuele bestanden, mappen of hele partities worden opgenomen of 

uitgesloten. 

De bestanden die de opname- en uitsluitingsfuncties besturen, worden hieronder 

opgesomd in volgorde van voorrang. Alle bestanden bevinden zich in de 

subdirectory C:\PROGRAM FILES\IBM\IBM RAPID RESTORE ULTRA\. 

1. IBMFILTER.TXT 

2. GUIEXCLD.TXT 

Standaard kan de eindgebruiker individuele bestanden en mappen selecteren om 

uit te sluiten van de backup. De namen van deze bestanden en mappen worden 

vastgelegd in het bestand GUIEXCLD.TXT. 

Als de beheerder wil dat een bepaald bestand of een bepaalde map altijd wordt 

opgenomen in de backup, kan hij of zij de naam of het type daarvan vastleggen in 

het bestand IBMIFILTER.TXT. De inhoud van dit bestand wordt altijd opgenomen 

in de backup, ongeacht de inhoud van het bestand GUIEXCLD.TXT. 

De beheerder heeft tevens de mogelijkheid een bepaald bestand, een bepaalde map 

of een bepaalde partitie altijd uit te sluiten van de backup. 

De volgende items worden altijd uitgesloten van de backup: 

v PAGEFILE.SYS 

v HIBERFILE.SYS 

v C:\SYSTEM VOLUME INFORMATION 

Bij het herstellen worden PAGEFILE.SYS en HIBERFILE.SYS automatisch gegenereerd 

door Windows. Bovendien worden de gegevens van Windows Systeemherstel, 

nadat de backup is hersteld, door Windows opnieuw gegenereerd met een 

nieuw herstelpunt. 

Opmerking: De indeling van IBMIFILTER.TXT en GUIEXCLD.TXT volgt de standaard 

DOS-opdrachten en jokertekens zoals ″*″ en ″?″. 

IBMFILTER.TXT 

Dit bestand heeft de volgende indeling: 

v Eén regel per opname/uitsluitingsregel. 

v Als er voor een bepaald bestand of een bepaalde map meer dan één regel is 

opgegeven, geldt de laatste regel. Dat wil zeggen dat vermeldingen aan het eind 

van het bestand voorrang hebben. 

v Vermeldingen moeten beginnen met: 


– ; voor een commentaarregel 

– I voor bestanden of mappen die moeten worden opgenomen 

– X voor bestanden of mappen die moeten worden uitgesloten 

– i voor bestanden of mappen die u naar keuze kunt opnemen 

– x voor bestanden of mappen die u naar keuze kunt uitsluiten 

I=*.ocx 

I=*.dll 

I=*.exe 

I=*.ini 

I=*.drv 

I=*.com 

I=*.sys 

I=*.cpl 

I=*.icm 

I=*.lnk 

I=*.hlp 

I=*.cat 

I=*.xml 

I=*.jre 

I=*.cab 

I=*.sdb 

I=*.bat 

I=?:\ntldr 

I=?:\peldr 

I=?:\bootlog.prv 

I=?:\bootlog.txt 

I=?:\bootsect.dos 

I=?:\WINNT\* 

I=?:\WINDOWS\* 

X=?:\WINDOWS\prefetch\* 

I=?:\minint\* 

I=?:\preboot\* 

I=?:\Application Data\* 

I=?:\Documents and Settings\* 

I=?:\IBMTOOLS\* 

I=?:\Program Files\* 

I=?:\msapps\* 

x=?:\Documents and Settings\*\Cookies\* 

x=?:\Documents and Settings\*\Local Settings\History\* 

X=?:\Documents and Settings\*\Local Settings\Temp\* 

x=?:\Documents and Settings\*\Local Settings\Temporary Internet Files\* 

x=?:\Documents and Settings\*\Desktop\* 

x=?:\Documents and Settings\*\My Documents\* 

x=?:\Documents and Settings\*\Favorites\* 

x=?:\WINDOWS\CSC\* 

X=?:\WINDOWS\TEMP\* 

X=?:\WINNT\TEMP\* 

Andere aspecten van IBM Rescue and Recovery aanpassen 

Er zijn nog veel meer aspecten van Rapid Restore Ultra die kunnen worden aangepast. 

Dat gebeurt vóór de installatie met behulp van een bestand TVT.TXT. Het 

bestand TVT.TXT bevindt zich in de subdirectory C:\PROGRAM FILES\IBM\IBM 

RAPID RESTORE ULTRA\. 

Het bestand TVT.TXT heeft de standaard Windows-indeling voor INI-bestanden, 

waarbij de gegevens zijn geordend in secties die worden aangegeven met [] en er 

op elke regel één vermelding staat met de indeling: 

instelling=waarde 


OSFILTER.txt 

Als u bijvoorbeeld niet wilt dat alle backupgegevens worden versleuteld 

(″encrypted″). neemt u de volgende regels op in het bestand TVT.TXT: 

[Rapid Restore Ultra] 

EncryptBackupData=0 

De parameter 0 achter EncryptBackupData geeft Rescue and Recovery de opdracht 

om de backup niet te versleutelen. 

Een volledige lijst van instellingen, parameters en standaardwaarden voor de sectie 

[Rapid Restore Ultra] van TVT.TXT vindt u in Bijlage B, “TVT.TXT: instellingen en 

waarden”, op pagina 67. 

Wachtwoordsynchronisatie uitschakelen 

Wachtwoordsynchronisatie is een functie die het voor de eindgebruiker mogelijk 

maakt het wachtwoord voor de pre-desktop gelijk te houden aan het Windowswachtwoord. 

Elke keer dat een lid van de beheerdersgroep het Windows-wachtwoord 

wijzigt, wordt de beheerder (administrator user) gevraagd het wachtwoord 

voor de predesktop aan te passen. Als u dit niet wilt, kunt u deze functie uitschakelen. 

Om het venster voor wachtwoordsynchronisatie uit te schakelen, wist u de 

volgende registersleutel: 

[HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\Windows\CurrentVersion\Run] 

"IBMPRC"="C:\IBMTOOLS\UTILS\ibmprc.exe" 

Probleemticket 

Op dit moment is het nog niet mogelijk om via FTP of e-mail automatisch gegevens 

te verzenden vanuit de Rescue and Recovery-omgeving. De eindgebruiker 

wordt geïnstrueerd om de in de browser geïntegreerde e-mailfunctie te gebruiken 

en krijgt te horen waar de te verzenden bestanden zich bevinden. Dynamische 

gegevensoverdracht wordt niet ondersteund, maar de logboekfunctie pakt de 

logboekevents in in een bestand en geeft aan de gebruikers door wat de locatie en 

de naam is van het bestand dat moet worden verzonden. Daarbij wordt het XMLbestand 

Req 115 Trouble Ticket gemaakt. Hierin staat alle informatie die wordt afgebeeld 

in Systeemgegevens (huidige hardware, eGatherer en PCDR diagnosegegevens). 

Dit bestand wordt opgeslagen op een plaats die gemakkelijk te vinden 

en te benaderen is vanuit zowel de Rescue and Recovery-omgeving als het 

besturingssysteem – C:\IBMTOOLS. 

Diagnose is een basisprogramma in de Predesktop Area dat helpt bij het opsporen 

van problemen. De uitvoer van deze tests wordt zodanig opgeslagen dat deze 

gemakkelijk kan worden bekeken en kan worden doorgestuurd naar een helpdesk. 

IBM Rescue and Recovery beschikt over tools voor het herstellen van een eerder 

als backup opgeslagen versie van de Windows-omgeving van de gebruiker. 

IBM Rescue and Recovery bevat tools voor het herstellen van een volledige 

gebruikerspartitie en tools voor het herstellen van afzonderlijke bestanden. Die 

tools bieden toegang tot een backup van de gegevens van de gebruiker. 

Met dit bestand worden het besturingssysteem en alle programma’s van de gebruiker 

hersteld, zonder dat dit enige invloed heeft op de gegevens van de gebruiker. 

IBM Rescue and Recovery kent de mogelijkheid om bepaalde bestanden en mappen 

(inclusief submappen) selectief te herstellen door ze expliciet op te sommen of 

door met jokertekens filters op te geven. Bij dit proces gaan geen andere gegevens 

Hoofdstuk 5. De Windows-omgeving voor Rescue and Recovery aanpassen 29

verloren. Een extern bestand bepaalt welke bestanden, mappen en/of bestandstypen 

(bij gebruik van jokertekens) samen het besturingssysteem en de 

programma’s vormen. Dit bestand kan door de beheerder worden aangepast. Een 

standaard extern bestand wordt bijgeleverd. Als de gebruiker ervoor kiest het 

besturingssysteem te herstellen, verschijnt er een menu waarin de gebruiker kan 

kiezen voor de optie Alleen herstellen met de volgende Windows-opties: Alleen 

bestanden die voldoen aan de regels in dit externe bestand worden dan hersteld. 

De beheerder kan de inhoud van dit externe bestand aanpassen. 

Als u het bestand OSFILTER.txt wilt bekijken, gebruikt u dit pad: cd %rru%. Zie 

“IBMFILTER.TXT” op pagina 27 voor informatie over de indeling van dit bestand. 


Hoofdstuk 6. De Predesktop Area van Rescue and Recovery 

aanpassen 

Als u bepaalde gedeelten van de Rescue and Recovery Predesktop Area wilt aanpassen 

(de interface die wordt gestart als het besturingssysteem niet werkt), kunt u 

het hulpprogramma IBMRRUTIL.EXE gebruiken om bestanden op te halen (GET) 

en op te slaan (PUT). Deze bestanden en de bijbehorende aanpassingsopties worden 

in de volgende tabel weergegeven: 

Bestand / Directory Aanpassingsopties 

\MININT\SYSTEM32 

WINBOM.INI 

\MININT\INF 

\MININT\SYSTEM32\DRIVERS 

Een statisch IP-adres toevoegen, de videoresolutie 

wijzigen 

Stuurprogramma’s toevoegen 

MAINBK.BMP De achtergrond van de omgeving wijzigen 

MINIMAL_TOOLBAR(1).INI De adresbalk uitschakelen 

NORM1.INI De browser Opera configureren, de adresbalk van 

Opera uitschakelen, de proxy-instellingen van Opera 

wijzigen, een vaste downloaddirectory opgeven, 

bepaalde extensies toevoegen aan de lijst van 

downloadbare bestanden, de behandeling van bestanden 

met bepaalde extensies wijzigen 

OPERA_010.CMD Favorieten van Windows-gebruikers uitsluiten 

OPERA6.INI De browser Opera configureren, de adresbalk uitschakelen 

PEACCESSxx.INI (waarbij xx de 

taalcode is) 

IBMRRUTIL.EXE gebruiken 

Preboot-omgeving: hoofdlettertypen voor de 

gebruikersinterface, achtergrond van de omgeving, 

vermeldingen en functies in het linker en rechter 

scherm, HTML Help-systeem 

STANDARD_MENU.INI Weergaven van venster ″Opslaan als″ inschakelen 

U kunt IBMRRUTIL.EXE en de andere in deze handleiding genoemde 

hulpprogramma’s downloaden vanaf de website waarop ook dit document staat. 

Hieronder vindt u de procedure die u moet volgen om de bestanden op te halen 

uit (GET) en op te slaan in (PUT) de Rescue and Recovery-omgeving. Deze procedure 

wordt gebruikt voor alle aanpassingen van bestanden in de Rescue and 

Recovery-omgeving. 

U gebruikt IBMRRUTIL.EXE als volgt: 

1. Kopieer IBMRRUTIL.EXE naar de root van station C:. 

2. Maak een bestand GETLIST.TXT met de volgende syntaxis: 

\preboot\usrintfc\bestandsnaam 

Sla het bestand op als C:\TEMP\GETLIST.TXT. 

3. Typ bij de prompt de opdracht IBMRRUTIL.EXE met een van de parameters uit 

de volgende tabel. Als er in de volgende tabel bij een bepaalde parameter nog 


meer parameters worden genoemd, geef die dan ook op. 

Opdracht en parameters Resultaat 

IBMRRUTIL -l1 Overzicht van de inhoud van de 

directory preboot 

IBMRRUTIL -l2 Overzicht van de inhoud van de 

directory minint 

IBMRRUTIL -14 Overzicht van de inhoud van de root 

van station C: of de root van de type-12partitie 

IBMRRUTIL -g C:\temp\getlist.txt C:\temp Bestanden ophalen uit de prebootpartitie 

IBMRRUTIL -d C:\temp\ getlist.txt Bestanden wissen uit de preboot-partitie. 

IBMRRUTIL -p C:\temp Bestanden toevoegen of vervangen in de 

preboot-partitie. 

IBMRRUTIL -bp Bestanden bijwerken of vervangen in de 

virtuele partitie RRUBACKUPS. 

IBMRRUTIL -br De inhoud van een backup wissen. 

IBMRRUTIL -bg Individuele bestanden kopiëren vanuit 

\RRUBACKUPS. 

IBMRRUTIL -s De ruimte die wordt ingenomen door 

RRUbackups. 

4. Nadat u de GET-routine hebt uitgevoerd, kunt u het bestand aanpassen met 

een standaard editor. 

Voorbeeld: PEACCESSIBMxx.INI 

Dit voorbeeld gaat over PEACCESSIBMxx.INI, een configuratiebestand waarmee u 

bepaalde elementen van de Rescue and Recovery-omgeving kunt aanpassen (zie 

“De Preboot-omgeving aanpassen” op pagina 33). 

Opmerking: xx in de bestandsnaam staat voor een van de volgende taalcodes: 

Taalcode Taal 

br 

dk 

en 

fi 

fr 

gr 

it 

jp 

kr 

nl 

no 

po 

sc 

sp 

sv 

tc 

Braziliaans Portugees 

Deens 

Engels 

Fins 

Frans 

Duits 

Italiaans 

Japans 

Koreaans 

Nederlands 

Noors 

Portugees 

Vereenvoudigd Chinees 

Spaans 

Zweeds 

Traditioneel Chinees 

Het bestand PEACCESSIBMEN.INI ophalen uit de Rescue and Recovery-omgeving: 


1. Maak een bestand GETLIST.TXT met de volgende parameters: 

\preboot\reboot\usrintfc\PEAccessIBMen.ini 

2. Sla het bestand op als C:\TEMP\GETLIST.TXT. 

3. Ga naar een opdrachtprompt en typ de volgende opdracht: 

c:\IBMRRUTIL-g c:\temp\getlist.txt c:\temp 

Het bestand PEACCESSIBMEN.INI terugzetten in de Rescue and Recoveryomgeving: 

Ga naar een opdrachtprompt en typ de volgende opdracht: 

C:\IBMRRUTIL.EXE -p C:\temp 

Opmerking: De plaatsingsroutine (PUT of -p) maakt gebruik van de 

directorystructuur die is gemaakt in de ophaalroutine (GET of -g). Om te zorgen 

dat het gewijzigde bestand op de juiste plaats terechtkomt, moet het zich bevinden 

in de directory die wordt aangegeven in het bestand GETLIST.TXT, zoals in het 

onderstaande voorbeeld: 

C:\temp\preboot\usrintfc\PEAccessIBMen.ini 

Voorbeeld: Stuurprogramma’s opslaan in de Predesktop Area 

1. Zorg dat u, via de website van de leverancier of anderszins, in bezit komt van 

de stuurprogramma’s. 

2. Maak de volgende directorystructuren: 

C:\TEMP\MININT\INF 

C:\TEMP\MININT\SYSTEM32\DRIVERS 

3. Kopieer alle INF-bestanden van netwerkstuurprogramma’s naar de directory 

MININT\INF. (Bijvoorbeeld: E100B325.INF moet in de directory \MININT\INF 

staan.) 

4. Kopieer alle SYS-bestanden naar de directory \MININT\SYSTEM32\DRIVERS. 

(Bijvoorbeeld: E100B325.SYS moet in de directory 

\MININT\SYSTEM32\DRIVERS staan.) 

5. Kopieer alle bijbehorende DLL-, EXE- en andere bestanden naar de directory 

\MININT\SYSTEM32. (Bijvoorbeeld: de bestanden E100B325.DIN en 

INTELNIC.DLL moeten in de directory MININT\SYSTEM32\DRIVERS staan.) 

Opmerkingen: 

a. Catalogusbestanden zijn niet nodig, want deze worden toch niet verwerkt 

door de Rescue and Recovery-omgeving. De bovenstaande instructies gelden 

alleen voor stuurprogramma’s die nodig zouden kunnen zijn voor het 

configureren van de computer. 

b. Ten gevolge van beperkingen van Windows Professional Edition kan het 

zijn dat bepaalde configuratieprogramma’s of -instellingen handmatig moeten 

worden aangebracht, in de vorm van updates van het register. 

6. Om de stuurprogramma’s in de Rescue and Recovery-omgeving te plaatsen, 

geeft u de volgende opdracht op: 

C:\ IBMRRUTIL.EXE -p C:\temp 

De Preboot-omgeving aanpassen 

Door wijzigingen aan te brengen in het bestand PEAACCESSIBMxx.INI (waarin xx 

de taalcode is), kunt u de volgende elementen van de Rescue and Recovery-omgeving 

aanpassen: 

v De lettertypen van de gebruikersinterface 

v De achtergrond van de omgeving 

v De namen van de vermeldingen en functies aan de linkerkant van de 

gebruikersinterface 

v Het HTML Help-systeem van de Rescue and Recovery-omgeving 

Hoofdstuk 6. De Predesktop Area van Rescue and Recovery aanpassen 33

Opmerking: Hoe u bestand PEACCESSIBMxx.INI ophaalt, wijzigt en vervangt, 

leest u in “Voorbeeld: PEACCESSIBMxx.INI” op pagina 32. 

Het lettertype van de gebruikersinterface wijzigen 

Het is mogelijk om het lettertype van de grafische gebruikersinterface (GUI) te wijzigen. 

Houd er echter rekening mee dat in het standaardlettertype wellicht niet alle 

tekens correct worden afgebeeld; dit hangt af van de taal en de vereiste tekens. In 

PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode is) bevat de sectie [Fonts] de 

standaardinstellingen voor de tekenstijl waarin de tekst wordt afgebeeld. Voor de 

meeste talen die werken met een enkelbyte tekenset (SBCS) gelden de volgende 

standaardinstellingen: 

[Fonts] 

LeftNavNorm = "Microsoft Sans Serif" 

LeftNavBold = "Arial Bold" 

MenuBar = "Microsoft Sans Serif" 

De volgende lettertypen zijn compatibel met de Rescue and Recovery-omgeving. 

Mogelijk zijn ook andere lettertypen compatibel, maar die zijn niet getest. 

v Courier 

v Times New Roman 

v Comic Sans MS 

De achtergrond wijzigen 

De achtergrond van het rechter scherm is een bitmap, MAINBK.BMP. Deze bevindt 

zich in de directory \PREBOOT\USRINTFC. Als u zelf een bitmap voor de achtergrond 

van het rechter scherm wilt maken, moet die de volgende afmetingen hebben: 

v 620 pixels breed 

v 506 pixels hoog 

Plaats het bestand in de directory \PREBOOT\USRINTFC zodat Rescue and 

Recovery het als achtergrond kan gebruiken. 

Opmerking: Hoe u bestand MAINBK.BMP ophaalt, wijzigt en vervangt, leest u in 

“IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31. 

Vermeldingen en functies in het linkerscherm aanpassen 

Als u de vermeldingen in het linker deel van het scherm wilt aanpassen, moet u 

wijzigingen aanbrengen in het bestand PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode 

is). Informatie over het ophalen van het bestand PEACCESSIBMxx.INI uit de 

Rescue and Recovery-omgeving en het weer terugplaatsen van het bestand vindt u 

in “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31. 

Er staan 21 items of vermeldingen in het linker scherm van Rescue and Recovery. 

Hoewel de functies verschillen, hebben alle vermeldingen dezelfde basiselementen. 

Een vermelding op het linker scherm ziet er bijvoorbeeld zo uit: 

[LeftMenu] button00=2, "Inleiding", Introduction.bmp, 1, 

1, 0, %sysdrive%\Preboot\Opera\ENum3.exe, 

Vermelding Aanpassingsopties 

00-01 Volledig aanpasbaar. 


Vermelding Aanpassingsopties 

02 Moet een vensteronderdeel van type 1 blijven (zie de onderstaande 

tabel met typen knoppen). De tekst kan worden gewijzigd. Er kan 

een programma of Help-functie worden gedefinieerd. Er kan geen 

pictogram worden toegevoegd. 


06 Moet type 1 blijven. De tekst kan worden gewijzigd. Er kan een 

programma of Help-functie worden gedefinieerd. Er kan geen 



09 U kunt opgeven deze vermelding al dan niet moet worden afgebeeld. 

Zie “Vensteronderdelen definiëren” op pagina 35 voor informatie 

over velden en waarden. Verdere aanpassingen zijn niet 

mogelijk. 




11–14 Volledig aanpasbaar. 





19 Geen aanpassingen mogelijk. 

20 Volledig aanpasbaar. 

Vensteronderdelen definiëren 

Button00 moet een uniek ID hebben. Het nummer bepaalt de volgorde waarin de 

vensteronderdelen in het linker scherm worden afgebeeld. 

Button00=[0-8] Deze parameter bepaalt het type vensteronderdeel. Het is een 

geheel getal van 0 t/m 8. In de volgende tabel ziet u hoe elk type vensteronderdeel 

zich gedraagt: 

Parameter Type vensteronderdeel 

0 Leeg veld. Gebruik deze waarde als u een bepaalde regel leeg en 

ongebruikt wilt laten. 

1 Koptekst van een sectie. Hiermee brengt u de hoofdonderverdeling 

aan. 

2 Programma starten. U moet opgeven welk programma of 

opdrachtenbestand er wordt gestart als de gebruiker op de knop of 

tekst klikt. 

3 Opera Help voor de Rescue and Recovery-omgeving. U moet 

opgeven welk Help-onderwerp er wordt geopend in de Operabrowser 

4 Een bericht ″Opnieuw opstarten″ afbeelden voor het starten. U 

gebruikt deze waarden om de gebruikersinterface opdracht te 

geven om een bericht af te beelden dat de computer opnieuw moet 

worden opgestart voordat de opgegeven functie wordt uitgevoerd. 

5 Gereserveerd voor IBM 

6 Gereserveerd voor IBM 


Parameter Type vensteronderdeel 

7 Starten en wachten. De parameters die volgen, zorgen ervoor dat 

de omgeving wordt gedwongen om, alvorens verder te gaan, te 

wachten op een retourcode van het gestarte programma. De retourcode 

wordt verwacht in de omgevingsvariabele %errorlevel%. 

8 Programma starten. De gebruikersinterface haalt, voordat het programma 

wordt gestart, de landcode en de taal op. Dit wordt 

gebruikt voor weblinks die gebruikmaken van CGI-scripts om een 

webpagina in een bepaald land en een bepaalde taal te openen. 

Vermeldingen definiëren 

Button00=[0-8], "titel" 

De tekst die volgt op de parameter voor het type vensteronderdeel geeft de 

tekst of titel van dat onderdeel aan. Als de tekst langer is dan het linker 

scherm, wordt de tekst afgekapt en geven drie puntjes aan dat er meer 

tekst volgt. De volledige titel wordt afgebeeld wanneer de muisaanwijzer 

op de titel wordt geplaatst. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp 

Achter de titel kunt u de bestandsnaam opgeven van de bitmap die u wilt 

gebruiken als pictogram voor het vensteronderdeel. Om goed te passen, 

mag de bitmap niet groter zijn dan 15 bij 15 pixels. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp, [0 of 1] 

Deze instelling geeft aan of het vensteronderdeel al dan niet moet worden 

afgebeeld. Met de waarde 0 wordt het niet afgebeeld. Is de waarde 0, dan 

wordt er een lege regel afgebeeld. Met de waarde 1 wordt het vensteronderdeel 

wél afgebeeld. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp, [0 of 1], 1 

Dit is een gereserveerde functie die altijd moet worden ingesteld op 1. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp, [0 of 1], 1, [0 of 1] 

Als u wilt dat er een wachtwoord wordt gevraagd voordat er een programma 

wordt gestart, stelt u deze parameter in op 1. Als u deze parameter 

instelt op 0, wordt er geen wachtwoord gevraagd voordat het opgegeven 

programma wordt gestart. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp, [0 of 1], 1, [0 of 1], 

%systemdrive%[pad\executable] 

De waarde %systemdrive% moet de letter van het opstartstation zijn. Achter 

de letter van het opstartstation moet u het volledige pad van het programma- 

of opdrachtenbestand opgeven. 

Button00=[0-8], "titel", bestand.bmp, [0 of 1], 1, [0 of 

1],%systemdrive%[pad\executable], [parameters] 

Geef alle parameters op die u wilt doorgeven aan het programma dat 

wordt gestart. 

Als u voor bepaalde parameters geen waarden opgeeft, moet u wel de vereiste 

komma’s opgeven, anders wordt de definitie niet geaccepteerd. Als u bijvoorbeeld 

een groepskopje ″Rescue and Recover″ opgeeft, gebruikt u daarvoor de volgende 

codering: 

Button04=1, "Veiligstellen en herstellen",,,,,, 

De vermeldingen 02, 06, 10 en 15 moeten moeten altijd type 0 (kopje) houden en 

blijven altijd op de plaats die hun nummer aangeeft. Hoeveel opties er onder die 


kopjes staan, kunt u zelf tot op zekere hoogte bepalen door andere vensteronderdelen 

in te stellen op type 0 (lege regel). Het totale aantal vensteronderdelen 

kan niet groter zijn dan 22 en de vermeldingen 9 en 19 moeten op hun plaats blijven. 

De volgende lijst geeft aan welke functies en executables er kunnen worden gestart 

met de vermeldingen in het linker scherm: 

Tabel 6. Functies en executables in het linker scherm 

Functie Executable 

Bestanden herstellen WIZRRU.EXE 

Herstellen vanuit backup WIZRRU.EXE 

Fabrieksinhoud herstellen RECOVER.CMD 

Browser openen OPERA.EXE 

Een netwerkstation koppelen MAPDRV.EXE 

Diagnose van hardware uitvoeren RDIAGS.CMD; het programma PC Doctor 

wordt gestart; alleen bij modellen met vooraf 

door IBM geïnstalleerde software 

Diagnosediskettes maken DDIAGS.CMD 

Vermeldingen en functies in het rechter scherm aanpassen 

Als u de vermeldingen in het rechter deel van het scherm wilt aanpassen, moet u 

wijzigingen aanbrengen in het bestand PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode 

is). Informatie over het ophalen van het bestand PEACCESSIBMxx.INI uit de 

Rescue and Recovery-omgeving en het weer terugplaatsen van het bestand vindt u 

in “Voorbeeld: PEACCESSIBMxx.INI” op pagina 32. 

De links naar functies, de gebruikersberichten en de vensterstatus van het rechter 

scherm kunnen allemaal worden aangepast. 

De links naar functies in het rechter scherm wijzigen 

Om de bovenin het rechter scherm de links naar functies te wijzigen, moet u het 

gedeelte [TitleBar] van het bestand PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode 

is). Deze links werken op dezelfde manier als de vermeldingen in het linkerscherm. 

De knoppen zijn genummerd van 00 t/m 04. Vanuit de [TitleBar] kunnen 

dezelfde programma’s worden gestart als vanuit het linkerscherm. In “IBMR- 

RUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31 vindt u een volledige lijst van programma’s 

die kunnen worden gestart vanuit de titelbalk. 

Gebruikersberichten en de vensterstatus aanpassen 

PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode is) bevat twee secties met berichten 

voor de gebruiker die u kunt aanpassen: 

[Welcome window] 

[Reboot messages] 

Het welkomstvenster wordt gedefinieerd in de sectie [Welcome] van PEACCES- 

SIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode is). Afhankelijk van de wijzigingen die u in het 

linker scherm hebt aangebracht, kunt u de informatie op de titelregel en de regels 

01 t/m 12 wijzigen. Bovendien kunt u opgeven in welk lettertype de titel, de 

lopende tekst en vet afgebeelde tekst moet worden weergegeven. 


[Welcome] 

Title = "Welkom bij IBM Rescue and Recovery with Rapid Restore" 

Line01 = "In het werkgebied van IBM Rescue and Recovery vindt u een 

aantal tools die helpen bij het herstel na problemen die voorkomen 

dat u naar de Windows-omgeving gaat." 

Line02 = "U kunt het volgende doen:" 

Line03 = "* Veiligstellen en herstellen" 

Line04 = "van uw bestanden, mappen en backups met IBM Rapid Restore" 

Line05 = "* Configureren" 

Line06 = "van uw systeeminstellingen en wachtwoorden" 

Line07 = "* Communiceren" 

Line08 = "via internet en naar de ondersteuningswebsite van IBM gaan" 

Line09 = "* Problemen oplossen" 

Line10 = "met behulp van de diagnoseprogramma’s" 

Line11 = "Welke functies er beschikbaar zijn, hangt af 

van de installatieopties. Klik voor meer informatie op 

Kennismaking in het menu van Rescue and Recovery." 

Line12 = "KENNISGEVING:" 

Line13 = "Door deze software te gebruiken, bent u gebonden 

aan de voorwaarden van de Licentieovereenkomst. 

Om de licentie te lezen, klikt u op Help in de werkbalk 

van Rescue and Recovery en kiest u Licentie bekijken." 

Continue = "Doorgaan" 

NowShow = "Dit niet meer afbeelden" 

NoShowCk =0 

WelcomeTitle = "Arial Bold" 

WelcomeText = "Arial" 

WelcomeBold = "Arial Bold" 

De volgende instellingen gelden voor de Help-functie op de titelbalk van de 

gebruikersinterface: 

Command0 

De HTML-pagina met de Help-informatie 


HTML-pagina met IBM Licentieovereenkomst 

HELP Help 

LICENSE 

Licentie 

CANCEL 

Annuleren 


%systemdrive%Preboot\Helps\en\f_welcom.htm 


%systemdrive%Preboot\Helps\en\C_ILA.htm 

Als u wilt dat het Welkom-venster helemaal niet wordt afgebeeld, wijzigt u 

NoShowCk=0 in NoShowCk=1. Wilt de lettertypen voor de titel en de lopende tekst 

(inclusief vette tekst) wijzigen, dan kan dat in de laatste drie regels van dit 

gedeelte. 

Opmerking: De regels 13 en 14 mogen niet worden gewijzigd of gewist. 

In het gedeelte [REBOOT] van het bestand PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx is de 

taalcode is) kunt u de waarden in de volgende regels wijzigen: 

NoShowChk= 

RebootText= 


De twee mogelijke waarden voor ″NoShowChk″ zijn 0 en 1. De gebruiker kan 

ervoor kiezen dat het welkomstvenster niet meer wordt afgebeeld. Als de gebruiker 

op de desbetreffende optie klikt, wordt deze waarde gewijzigd van 0 in 1. Desgewenst 

kan het lettertype in de sectie [REBOOT] ook worden gewijzigd. U zou 

bijvoorbeeld de volgende waarde kunnen opgeven: 

RebootText = "Arial" 

Opmerking: In het bestand PEACCESSIBMxx.INI (waarbij xx de taalcode is) zijn 

verder nog de volgende secties aanwezig, maar deze kunnen niet worden gewijzigd: 

[Messages], [EXITMSG] en [HelpDlg]. 

De Opera-browser configureren 

E-mail 

De Opera-browser heeft twee configuratiebestanden; een daarvan bevat de standaard 

IBM-configuratie. Het andere is de ″actieve″ configuratie. De eindgebruiker 

kan wijzigingen aanbrengen in de actieve configuratie, maar verliest die wijzigingen 

wanneer Rescue and Recovery opnieuw wordt gestart. 

Om permanente wijzigingen in de browser browser aan te brengen, moet u zowel 

het permanente exemplaar van het bestand OPERA6.INI als het bestand 

NORM1.INI wijzigen. Deze bestanden staan op %systemdrive% (C:) in de volgende 

directory: C:\PREBOOT\OPERA\PROFILE. Het tijdelijke, ″actieve″ exemplaar 

van OPERA6.INI staat op de ramdrive (Z:) in de directory 

Z:\PREBOOT\OPERA\PROFILE. 

Opmerkingen: 

1. Hoe u de bestanden OPERA6.INI en NORM1.INI ophaalt, bewerkt en terugzet, 

leest u in “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31. 

2. Het werkgebied van Opera is aangepast om de beveiliging te verbeteren. Ten 

gevolge daarvan zijn bepaalde browserfuncties gewist. 

IBM Rescue and Recovery biedt via de Opera-browser ondersteuning aan e-mail 

op het web. Opera werkt met IMAP e-mail die via de configuratie voor grote 

bedrijven kan worden ingeschakeld, maar deze functie wordt niet ondersteund. Als 

u wilt weten hoe u deze functie inschakelt, gaat u naar 

http://www.opera.com/support/mastering/sysadmin/ en leest u het System 

Administrator’s Handbook. 

De adresbalk uitschakelen 

U kunt als volgt de adresbalk in Opera uitschakelen: 

1. Haal het bestand MINIMAL_TOOLBAR(1).INI op uit 

C:\PREBOOT\OPERA\PROFILE\TOOLBAR. U doet dot met het IBMRRUTILproces 

zoals beschreven in “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31. 

2. Open het bestand in een editor. 

3. Zoek in het bestand de sectie [Document Toolbar] op. 

4. Zoek de vermelding ″Address0″ op. 

5. Plaats een puntkomma (;) voor de vermelding ″Address0″. Daarmee verandert 

u het in commentaar. 

Opmerking: Als u van hieruit meteen naar stap 7 op pagina 40, is de adresbalk 

van Opera weliswaar uitgeschakeld, maar blijft de verder nutteloze knop ″Go″ 

aanwezig. Om die knop ″Go″ te verwijderen, gaat u verder met stap 6. 

6. Zoek de volgende vermelding op en plaats er een puntkomma voor: 

Button1, 21197=Go Zoom2 


7. Sla het bestand op. 

8. Zet het bestand terug met behulp van het IBMRRUTIL-proces (zie “IBMR- 

RUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). Als Opera nu wordt uitgevoerd, is de 

adresbalk niet meer zichtbaar. 

Bladwijzers aanpassen 

IBM heeft Opera zodanig geconfigureerd dat bladwijzers in het ramdrive-bestand 

Z:\OPERADEF6.ADR worden gelezen. Dit bestand wordt gegenereerd wanneer 

Rescue and Recovery wordt gestart met de code in de opstartroutine. De opstartroutine 

importeert de bladwijzers van Windows Internet Explorer automatisch en 

voegt bovendien enkele IBM-bladwijzers toe. Omdat het ramdrive-bestand dat bij 

het opstarten wordt gegenereerd niet permanent is, kunt u het beste bladwijzers 

toevoegen in Internet Explorer; die bladwijzers worden dan automatisch 

geïmporteerd wanneer de Rescue and Recovery-omgeving wordt gestart. 

U kunt enkele of alle favorieten van Internet Explorer uitsluiten. Om de favorieten 

van specifieke Windows-gebruikers uit te sluiten, gaat u als volgt te werk: 

1. Haal het bestand C:\PREBOOT\STARTUP\OPERA_010.CMD op met behulp 

van het IBMRRUTIL-proces (zie “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). 

2. Open het bestand in een editor. 

3. Zoek de volgende regel op in het CMD-bestand: PYTHON.EXE.FAVS.PYC 

Z:\OPERADEF6.ADR 

4. Typ aan het eind van deze regel, tussen aanhalingstekens, de namen van de 

Windows-gebruikers wier favorieten u wilt uitsluiten. Als u bijvoorbeeld de 

favorieten voor All Users en Administrator wilt uitsluiten, ziet de regel er als 

volgt uit: 

python.exe favs.pyc z:\Operadef6.adr "All Users, Administrator" 



RUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). 

Als u wilt dat er helemaal geen favorieten van Internet Explorer worden afgebeeld 

in de browser van de Rescue and Recovery-omgeving, doet u het volgende: 

1. Haal het bestand C:\PREBOOT\STARTUP\OPERA_010.CMD op met behulp 


2. Zoek de volgende regel op in het CMD-bestand: PYTHON.EXE.FAVS.PYC 

Z:\OPERADEF6.ADR 

3. Voer een van de volgende handelingen uit: 

a. Typ aan het begin van deze regel REM, als volgt: 

REM python.exe favs.pyc z:\Operadef6.adr 

b. Wis de regel uit het bestand. 




De proxy-instellingen wijzigen 

U kunt als volgt de proxy-instellingen van de Opera-browser wijzigen: 

1. Haal het bestand C:\PREBOOT\OPERA\PROFILE\NORM1.INI op met behulp 


2. Voeg de volgende sectie toe aan het eind van het bestand NORM1.INI: 

Opmerking: De variabele [0 of 1] geeft aan of het desbetreffende item ingeschakeld 

of (1) uitgeschakeld (0) is. 

[Proxy] 


Use HTTPS=[0 of 1] 

Use FTP=[0 of 1] 

Use GOPHER=[0 of 1] 

Use WAIS=[0 of 1] 

HTTP Server=[HTTP-server] 

HTTPS Server=[HTTPS-server] 

FTP Server=[FTP-server] 

Gopher Server= [Gopher-server] 

WAIS Server Enable HTTP 1.1 for proxy=[0 of 1] 

Use HTTP=[0 of 1] 

Use Automatic Proxy Configuration= [0 of 1] 

Automatic Proxy Configuration URL= [URL] 

No Proxy Servers Check= [0 of 1] 

No Proxy Servers = 




Om een HTTP-, HTTPS-, FTP-, Gopher- of WAIS-proxy toe te voegen, typt u 

= aan het eind van de desbetreffende regel. Als het adres van 

uw proxyserver bijvoorbeeld http://www.bedrijf.com/proxy is, ziet de regel HTTP 

Server er als volgt uit: 

HTTP Server=http://www.bedrijf.com/proxy 

Om de poort toe te voegen aan de vermelding, plaatst u een dubbele punt 

gevolgd door het poortnummer achter het adres. Hetzelfde geldt voor de velden 

″No Proxy Servers″ en ″Automatic Proxy Configuration URL″. 

z:\preboot\opera\profile\opera6.ini 

Het volledige downloadpad inschakelen of opgeven 

Er zijn diverse opties die zodanig kunnen worden ingesteld dat het venster 

″Opslaan als″ wordt afgebeeld. Hier wordt de eenvoudigste methode besproken: 

1. Haal het bestand C:\PREBOOT\OPERA\DEFAULTS\STANDARD_MENU.INI 

op met behulp van het IBMRRUTIL-proces (zie “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” 

op pagina 31). 

2. Ga naar de sectie [Link Popup Menu] en zoek de volgende string op: 

;;Item, 50761 

3. Verwijder de twee puntkomma’s en sla het bestand op. Als Rescue and 

Recovery wordt afgesloten en weer geopend, wordt de optie ″Doel opslaan als″ 

afgebeeld als de gebruiker met de rechter muisknop op een link klikt. Het 

resultaat is dat het venster ″Opslaan als″ wordt afgebeeld. 

Opmerking: De bovenstaande procedure werkt alleen met directe links (geen 

″redirected links″). Als het doel van een link bijvoorbeeld een PHP-script is, 

slaat Opera alleen dat script op, niet het bestand waarnaar dat script verwijst. 

4. Zet het bestand terug in de directorystructuurmet behulp van het IBMRRUTILproces 

(zie “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). 

U geeft als volgt een vaste downloaddirectory op: 

1. Haal het bestand C:\PREBOOT\OPERA\NORM1.INI op met behulp van het 

IBMRRUTIL-proces (zie “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). 

2. Zoek in dat bestand de volgende regel op: 

Download Directory=%OpShare% 


3. Wijzig %OpShare% in het volledige pad van de directory waarheen u bestanden 

wilt downloaden. 

4. Sla het bestand NORM1.INI op. Nadat Rescue and Recovery is afgesloten en 

weer gestart, slaat Opera gedownloade bestanden standaard op in de opgegeven 

directory. 



Opmerkingen: 

1. Het aanpassen van het volledige pad voor het downloaden van bestanden geeft 

de gebruikers nog niet automatisch de mogelijkheid om het doelbestand op te 

slaan. 

2. IBM heeft Opera zodanig geconfigureerd dat alleen ZIP-, EXE- en TXT-bestanden 

kunnen worden gedownload. (Er zijn duizenden bestandstypen met een uit 

drie letters bestaande extensie mogelijk. Maar net zoals de Rescue and 

Recovery-omgeving niet bedoeld is als vervanging van de Windows-omgeving 

is de Opera-browser niet bedoeld als vervanging van een volledig toegeruste 

browser. De internettoegang dient alleen als hulpmiddel om de gebruikers weer 

aan de slag te krijgen. Het aantal bestandstypen dat wordt herkend, is noodzakelijkerwijs 

beperkt. Voor noodherstelprocedures zouden de typen ZIP, EXE en 

TXT voldoende moeten zijn. Als er andere bestandstypen moeten worden overgebracht, 

worden de beste resultaten bereikt door een .ZIP-bestand te maken en 

dit uit te pakken.) 

3. De bestanden worden niet zozeer herkend aan de bestandstoevoeging, maar 

aan het MIME-type. Als een tekstbestand bijvoorbeeld de extensie EUY heeft, 

wordt het door de Opera-browser nog steeds herkend als een tekstbestand. 

Een bepaalde extensie toevoegen aan de lijst van 

downloadbare bestanden 

Het is mogelijk om bepaald extensies toe te voegen aan de lijst van bestanden die 

met de Rescue and Recovery-browser kunnen worden gedownload. U voegt als 

volgt items toe aan de lijst: 

1. Zorg dat Opera niet open is en dat alle Opera-vensters gesloten zijn, inclusief 

de Help-bestanden van Rescue and Recovery. 

2. Haal het bestand C:\PREBOOT\OPERA\NORM1.INI op met behulp van het 


3. Zoek in het bestand de sectie [File Types] op. 

4. Ga met behulp van de zoekfunctie na of de gewenste extensie misschien wel is 

opgegeven, maar niet werkt. Voer vervolgens een van de volgende handelingen 

uit: 

v Als u de extensie wel kunt vinden maar de bestanden met die extensie niet 

goed werken, gaat u als volgt te werk: 

a. Wijzig de waarde achter de extensie van 8 in 1. (De waarde 8 geeft voor 

de browser aan dat het bestand moet worden genegeerd. De waarde 1 

geeft aan dat het bestand moet worden opgeslagen. ) Verander bijvoorbeeld 

het volgende: 

video/mgpeg=8,,,,mpeg,mpg,mpe,m2v,m1v,mpa,| 

in 

video/mgpeg=1,,,,mpeg,mpg,mpe,m2v,m1v,mpa,| 

b. Blader omhoog naar de sectie [File Types Extension] van het bestand 

NORM1.INI en zoek het MIME-type van het bestand op. Zoek bijvoorbeeld 

naar het volgende: VIDEO/MPEG=,8 

c. Wijzig de waarde ,8 in het volgende: 


%opshare%\,2 

Opmerking: Als de waarde al zo is ingesteld, hoeft u niets te wijzigen. 

d. Sla het bestand op, kopieer het naar OPERA6.INI en start Rescue and 

Recovery opnieuw om de wijzigingen te activeren. 

v Als u de extensie niet kunt vinden en de bestanden van het gewenste typen 

niet goed werken: 

a. Zoek in de sectie [File Types Extension] van NORM1.INI de vermelding 

van tijdelijke MIME-typen op. Bijvoorbeeld: 

temporary=1,,,,lwp,prz,mwp,mas,smc,dgm,| 

b. Voeg de extensie van het bestandstype toe aan de lijst. Als u in dit voorbeeld 

.CAB wilt toevoegen als een extensie die wordt herkend, ziet de 

vermelding er als volgt uit: 

temporary=1,,,,lwp,prz,mwp,mas,smc,dgm,cab,| 

Opmerking: De afsluitende komma en het staande streepje zijn voor 

deze instelling onmisbaar. Als ze worden weggelaten, worden alle 

extensies in de lijst overgeslagen. 

c. Sla het bestand op in de directory C:\TEMP\. 

d. Kopieer het bestand naar OPERA6.INI. 

e. Start het werkgebied van IBM Rescue and Recovery opnieuw om de wijzigingen 

te activeren. 

Het gedrag van bestanden met een bepaalde extensie wijzigen 

Het is mogelijk het gedrag van bestanden te veranderen door waarden in het 

bestand NORM1.INI te wijzigen. U wijzigt als volgt het gedrag van bestanden op 

basis van de extensie: 

1. Sluit Opera en alle actieve Opera-vensters, inclusief IBM Help-bestanden. 

2. Open het bestand PREBOOT\OPERA\NORM1.INI in een editor. Gebruik hiervoor 

het IBMRRUTIL-proces (zie “IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31). 

3. Ga in het bestand naar de sectie [File Types] en zoek de extensie op waarmee u 

wilt werken. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat u wilt dat alle .TXT-bestanden 

worden opgeslagen in de map IBMSHARE. 

4. Zoek de volgende vermelding op: TEXT/PLAIN=2,,,,TXT,| 

Opmerking: De waarde 2 geeft de browser de opdracht de tekst af te beelden 

in Opera. De waarde 1 geeft aan dat het bestand moet worden opgeslagen in 

de map IBMSHARE. 

5. In het voorbeeld met de extensie .TXT wijzigt u de regel als volgt: 

TEXT/PLAIN=1,,,,TXT,| 

6. Sla het bestand op en plaats het terug met behulp van het IBMRRUTIL-proces 


7. Start het werkgebied van IBM Rescue and Recovery opnieuw om de wijzigingen 

te activeren. 

Een statisch IP-adres toevoegen 

Voor het toevoegen van een statisch IP-adres moeten de volgende bestanden worden 

gewijzigd: 

1. Haal het bestand \MININT\SYSTEM32\WINBOM.INI op met behulp van het 


2. Voeg in het bestand WINBOM.INI een sectie [WinPE.Net] toe vóór de sectie 

[PnPDriverUpdate]. Stel u hebt het volgende bestand: WINBOM.INI 

[Factory] 

WinBOMType=WinPE 


Reseal=No 

[WinPE] 

Restart=No 

[PnPDriverUpdate] 

[PnPDrivers] 

[NetCards] 

[UpdateInis] 

[FactoryRunOnce] 

[Branding] 

[AppPreInstall] 

Voeg nu de volgende regels toe aan de sectie [WinPE.Net]: 

[WinPE.Net] 

Gateway=9.44.72.1 

IPConfig =9.44.72.36 

StartNet=Yes 

SubnetMask=255.255.255.128 

Vermelding Beschrijving 

Gateway Het IP-adres van de IP-router. Door een standaardgateway te 

defiëren, maakt u een standaardroute in de IP-routetabel. 

Syntaxis: 

Gateway = xxx.xxx.xxx.xxx 

IPConfig Het IP-adres dat door Windows PE wordt gebruikt om verbinding 

te maken met een netwerk. 

Syntaxis: IPConfig = xxx.xxx.xxx.xxx 

StartNet Geeft aan of Netwerkservice al dan niet moet worden gestart. 

Syntaxis: StartNet = Yes | No 

SubnetMask Een 32-bits waarde aan de hand waarvan de ontvanger van 

IP-pakketten de gedeelten voor netwerk-ID en host-ID in het 

IP-adres kan onderscheiden. 

Syntaxis: SubnetMask = xxx.xxx.xxx.xxx 

3. Haal het bestand PREBOOT\IBMWORK\NETSTART.TBI op met behulp van 


4. Wijzig 

factory -minint 

in 

factory -winpe 

5. Verander de volgende regels in commentaar: 

regsvr32 /s netcfgx.dll 

netcfg -v -winpe 

net start dhcp 

net start nla 

6. Zet de bestanden \IBMWORK\NETSTART.TBI en 

\MININT\SYSTEM32\WINBOM.INI terug met behulp van het IBMRRUTILproces 



De videoresolutie wijzigen 

De standaardinstelling voor de resolutie van de predesktop is 800 × 600 × 16 bits. 

Deze instelling kunt u als volgt wijzigen: 

1. Haal het bestand MININT\SYSTEM32\WINBOM.INI op met behulp van het 


2. Voeg de volgende vermeldingen toe aan het bestand WINBOM.INI: 

[ComputerSettings] 

DisplayResolution=800x600x16 or 1024x768x16 

Ga naar het bestand preboot\ibmwork\netstart.tbi en wijzig 

factory-minint in factory-winpe 

Wanneer er opnieuw wordt opgestart naar de Rescue and Recovery-omgeving, 

verschijnt er nu een extra venster met de titel ″Factory preinstallation.″ Bovendien 

worden er nog slechts 256 kleuren afgebeeld. 

3. Plaats het bestand MININT\SYSTEM32\WINBOM.INI terug met behulp van 




Hoofdstuk 7. Infrastructuur van Antidote Delivery Manager 

Antidote Delivery Manager is de naam van een antivirus- en anti-worm-infrastructuur 

die deel uitmaakt van IBM Rescue and Recovery. De objecten waaruit deze 

infrastructuur bestaat, zijn betrouwbaar en snel te implementeren, zijn efficiënt en 

bieden de beheerder de mogelijkheid om binnen enkele minuten blokkades op te 

werpen en herstel uit te voeren. Deze infrastructuur kan door één beheerder worden 

gestart en werkt zelfs voor systemen die geen netwerkverbinding hebben. Dit 

vormt een aanvulling op bestaande antivirusprogramma’s, geen vervanging daarvan. 

Het blijft dus nodig om antivirusprogramma’s te gebruiken en patches en 

updates daarop te downloaden. Antidote Delivery Manager biedt de infrastructuur 

om de vernietiging te stoppen en om patches aan te brengen. 

Antidote Delivery Manager levert instructies van een beheerder af bij elk van de 

systemen en ondersteunt opdrachten ter bestrijding van virussen en wormen. De 

beheerder stelt een script op dat de acties bevat die voor elk systeem gewenst zijn. 

De repository-functie zorgt dat het script binnen zeer korte tijd bij het systeem 

wordt afgeleverd en dat de opdrachten worden uitgevoerd. De mogelijke opdrachten 

zijn: de netwerkverbindingen beperken, berichten voor de eindgebruiker 

afbeelden, bestanden herstellen vanuit backups, bestanden downloaden, andere 

systeemopdrachten uitvoeren en de computer opnieuw opstarten, naar hetzelfde 

besturingssysteem of om naar binnen of buiten de Rescue and Recovery-omgeving. 

De repository-functie en de opdrachten werken beide zowel onder het normale 

besturingssysteem (zoals Windows XP) als in de Rescue and Recovery-omgeving. 

De algehele strategie ter bestrijding van virussen is de verspreiding en schade van 

kwaadaardige code te bestrijden, patches aan te brengen en het systeem schoon te 

maken, en vervolgens de herstelde machine weer aan te sluiten op het netwerk. Bij 

virussen die zeer destructief zijn of zich zeer snel verspreiden, kan het nodig zijn 

om het systeem los te koppelen van het netwerk en alle reparaties uit te voeren in 

de Rescue and Recovery-omgeving. Dit is weliswaar de veiligste methode, maar 

voor de eindgebruikers is het vervelend, zeker als het in normale werktijden 

plaatsvindt. Onder bepaalde omstandigheden kan er worden gewacht met het 

overstappen naar de Rescue and Recovery-omgeving of kan dit helemaal worden 

vermeden. Daartoe moeten dan wel de netwerkmogelijkheden worden beperkt. De 

volgende stap is te zorgen dat de patches en opschooncode worden gedownload, 

dat er schone programmacode wordt uitgevoerd en dat de patches geschikt worden 

gemaakt voor installatie. In het algemeen kunnen patches alleen worden 

geïnstalleerd als het besturingssysteem actief is, maar opschoonwerkzaamheden en 

andere bewerkingen kunnen beter worden uitgevoerd in de Rescue and Recoveryomgeving. 

Zodra deze herstelprocedures voltooid zijn, kan de normale werking 

van het systeem weer worden hersteld, waarbij Windows XP wordt geactiveerd en 

de netwerkverbindingen weer tot stand worden gebracht. 

In de volgende twee paragrafen worden de werking en de opdrachten van 

repository uitvoerig behandeld. Vervolgens worden installatie en configuratie van 

de functie besproken. In de paragrafen daarna vindt u voorbeelden van de manier 

waarop u het systeem kunt gebruiken voor testdoeleinden, het bestrijden van destructieve 

virussen, het benaderen van machines met een draadloze of VPN-verbinding 

en het oplossen van minder ernstige problemen. 


Repository 

De repository-functie werkt op alle systemen en controleert regelmatig of er 

nieuwe berichten van de beheerder zijn. De controle vindt plaats met een bepaalde 

frequentie of wanneer en speciale interessante gebeurtenissen plaatsvinden (bijvoorbeeld 

opstarten, hervatten vanuit Standby of de slaapstand, ontdekking van 

een nieuwe netwerkadapter en toekenning van een nieuw IP-adres). De repositoryfunctie 

zoekt de berichten van de beheerder in een groep directory’s, in een sharelocatie 

van Windows, zoals \\machine\share\directory, ap HTTP-URL’s en op 

FTP-URL’s. Als er meer dan één bericht wordt aangetroffen, worden de berichten 

in de volgorde van de “korte naam directory”. Er wordt slechts één bericht tegelijk 

verwerkt. Een bericht wordt slechts één keer met succes afgehandeld. Als de afhandeling 

van het bericht mislukt, wordt het standaard niet nogmaals geprobeerd, 

maar in het bericht zelf kan worden opgegeven dat dit wél moet gebeuren. 

Om door de repository-functie te kunnen worden verwerkt, moet elk bericht door 

de beheerder worden ingepakt alvorens het in een directory wordt geplaatst. Om 

een dergelijk pakket te maken, plaatst de beheerder alle bestanden die samen 

het bericht vormein in een directory (of de subdirectory’s daarvan). Een van de 

bestanden moet de naam “GO.RRS” hebben; dit is het primare opdrachtscript. Desgewenst 

kan de beheerder een ondertekeningssleutel (signature key) voor het 

bericht opgeven, maar in dat geval moet die sleutel beschikbaar zijn voor alle doelsystemen. 

De repository-functie controleert de integriteit van het pakket, gaat na of 

er een ondertekeningssleutel voor het pakket is opgegeven en pakt alle bestanden 

uit in een lokale directory. Daarna wordt GO.RRS uitgevoerd. 

Voor het bestand met het primaire opdrachtscript (GO.RRS) geldt de syntaxisx van 

normale opdrachtbestanden van Windows. Naast geldige Windows-opdrachten kan 

het alle opdrachten bevatten die in de volgende paragraaf worden opgesomd. 

Bovendien wordt er als onderdeel van de Rescue and Recovery-omgeving een 

Python opdrachtinterpreter geïnstallaeerd, dus er kunnen vanuit het script GO.RRS 

ook Python-scripts worden aangeroepen. 

Aan het eind van de uitvoering van het script worden alle bestanden die uit het 

bericht zijn uitgepakt, gewist. Mochten er na afloop van het script nog bepaalde 

bestanden nodig zijn (bijvoorbeeld voor het installeren van een patch na het 

opnieuwopstarten), dan moeten die berichten vanuit de berichtdirectory naar een 

andere locatie worden verplaatst. 

Op elk systeem is er een configuratie van repository’s die moet worden gecontroleerd. 

De IT-beheerder kan ervoor kiezen om het totaal aan systemen te verdelen in 

een aantal groepen en aan elke groep andere repository’s (netwerk-shares) toe te 

wijzen. De systemen zouden bijvoorbeeld gegroepeerd kunnen worden op basis 

van geografische afstand tot een bestandsserver. Of de systemen zouden kunnen 

worden gegroepeerd op functie, zoals Ontwikkeling, Verkoop of Ondersteuning. 

Antidote Delivery Manager-opdrachten en beschikbare Windows-opdrachten 

Het Antidote Delivery Manager-systeem kent verschillende opdrachten om de 

besturing van het systeem te vereenvoudigen. Naast opdrachten voor het maken 

van berichten en het aanpassen van instellingen zijn er opdrachten voor het besturen 

van het netwerk, voor het bepalen en besturen van de status van het 

besturingssysteem, voor het onderzoeken van XML-bestanden uit systeeminventarisaties 

en voor het inlichten van de eindgebruiker omtrent de voortgang 


van het Antidote Delivery Manager-script op de clientmachine. Met de opdracht 

NETWK kan het netwerk worden in- of uitgeschakeld en kunnen de verbindingsmogelijkheden 

worden beperkt tot een klein aantal netwerkadressen. De opdracht 

INRR kan worden gebruikt om te bepalen of Windows XP actief is, of dat de computer 

in de Rescue and Recovery-omgeving staat. De opdracht REBOOT kan worden 

gebruikt om de computer af te sluiten en om op te geven of er moet worden 

opgestart naar Windows XP of naar Rescue and Recovery. Het programma 

MSGBOX maakt communicatie met de eindgebruiker mogelijk doordat er een 

bericht in een voorgrondvenster kan worden afgebeeld. Indien gewenst kan dit 

bericht de knoppen OK en Annuleren/Cancel bevatten, zodat de gebruiker tot op 

zekere hoogte kan bepalen wat er moet gebeuren. 

Ook bepaalde Microsoft-opdrachten zijn beschikbaar in Antidote Delivery Manager. 

Alle opdrachten die zijn ingebouwd in de opdrachtshell, zoals DIR en CD, zijn 

toegestaan. Daarnaast zijn er nog andere nuttige opdrachten beschikbaar, zoals 

REG.EXE om het register te wijzigen en CHKDSK.EXE u de integriteit van een 

schijf te controleren. 

Kenmerkend gebruik van Antidote Delivery Manager 

Het Antidote Delivery Manager-systeem kan voor een groot aantal taken worden 

gebruikt. Hieronder vindt u daarvan een aantal voorbeelden. 

v Eenvoudige systeemtest - Bericht afbeelden 

De meest elementaire toepassing van het systeem is het afbeelden van een enkel 

bericht voor de eindgebruiker. De eenvoudigste manier om deze test uit te voeren 

en bovendien vóór ingebruikname ook nog andere scripts te testen, is het 

bericht te plaatsen in een repository die lokaal is op de PC van de beheerder. 

Door deze plaatsing kan het script snel worden getest zonder gevolgen voor 

andere machines. 

v Voorbereiding en verpakking van het script 

Schrijf een GO.RRS-script op een willekeurige machine waarop Antidote 

Delivery Manager is geïnstalleerd. Neem daarin de volgende regel op: MSGBOX 

/MSG “Hello mensen” /OK. Voer de opdracht APKGMSG uit vanuit de directory 

van GO.RRS. Het bericht wordt dan afgebeeld. 

v Uitvoering van het script 

Plaats het berichtbestand in een van de repository-directory’s op uw machine en 

kijk of alles goed werkt. De volgende keer dat de mail-agent wordt uitgevoerd, 

verschijnt er een berichtvenster met de tekst “Hallo mensen”. Een dergelijk 

script is ook een goede manier om netwerkrepository’s te testen en om functies 

te demonstreren, zoals het checken van de repository’s bij het hervatten van de 

normale werking vanuit Standby. 

Grote aanval van wormen 

Dit voorbeeld demonstreert een mogelijke benadering voor de bestrijding van een 

gevaarlijk virus. In het kort komt het erop neer dat het netwerk wordt afgesloten, 

er opnieuw wordt opgestart naar Rescue and Recovery, de fixes worden opgehaald, 

de reparaties worden uitgevoerd, er weer wordt opgestart naar Windows 

XP, de patches worden geïnstalleerd en het netwerk weer beschikbaar wordt 

gesteld. Met behulp van vlagbestanden en de opdracht RETRYONERROR kunnen 

al deze functies worden uitgevoerd met een enkel bericht. 

1. Afsluitingsfase 

Het eerste wat gedaan moet worden is de gebruiker in te lichten over hetgeen 

er gaat gebeuren. Als de aanval niet zo ernstig is, kan de beheerder de gebrui- 

Hoofdstuk 7. Infrastructuur van Antidote Delivery Manager 49

ker de mogelijkheid bieden om de fix tot een later tijdstip uit te stellen. In het 

meest behoudende scenario zou deze fase kunnen worden gebruikt om het netwerk 

uit te schakelen en zou de gebruiker slecht beperkte tijd krijgen (bijvoorbeeld 

een kwartier) om zijn of haar werk op te slaan. RETRYONERROR wordt 

gebruikt om het script actief te houden zodat de machine kan worden opgestart 

naar de Rescue and Recovery-omgeving. 

2. Distributiefase en reparatiefase 

Nu de dreiging van infectie is weggenomen door het netwerk uit te schakelen 

en opnieuw op te starten naar Rescue and Recovery, kan er aanvullende code 

worden opgehaald en kunnen er reparaties worden uitgevoerd. Het netwerk 

kan weer worden ingeschakeld, of alleen bepaalde adressen kunnen toegankelijk 

worden gemaakt terwijl deaanvullende bestanden worden opgehaald. 

Zolang Rescue and Recovery actief is kunnen er virusbestanden worden verwijderd 

en kan het register worden opgeschoond. Helaas is het niet mogelijk om 

nieuwe software of patches te installeren omdat die patches ervan uitgaan dat 

Windows XP actief is. Als het netwerk nog steeds uitgeschakeld is en alle virussen 

verwijderd zijn, is het veilig om naar Windows XP op te starten en de reparaties 

te voltooien. Een tag-bestand dat op dat moment is geschreven, wijst het 

script na het opnieuw opstarten de weg naar de patchsectie. 

3. Patch- en herstelfase 

Wanneer de machine opstart naar Windows XP, begint Antidote Delivery Manager 

alweer met de verwerking voordat de eindgebruiker zich kan aanmelden. 

Op dit moment worden de patches geïnstalleerd. Als de nieuwe patches dat 

verlangen, kan de machine nog een laatste keer opnieuw worden opgestart. Nu 

de opschonings- en correctiewerkzaamheden voltooid zijn, kan het netwerk 

weer worden ingeschakeld en kan aan de eindgebruiker worden doorgegeven 

dat de normale werking kan worden hervat. 

Kleine programma-update 

Niet al het onderhoud verlangt zulke drastische maatregelen als hierboven beschreven. 

Als er patch beschikbaar is maar er geen aanval van virussen plaatsvindt, is 

een wat ontspannener benadering wellicht meer op zijn plaats. 

Door gebruik van RETRYONERROR en tag-bestanden kan de hele operatie worden 

bestuurd door één script. 

1. Downloadfase 

Het proces begint met een bericht waarin aan de eindgebruiker wordt gemeld 

dat er een patch wordt gedownload om later te worden geïnstalleerd. Vervolgens 

kan de patch worden gekopieerd vanaf de server. 

2. Patchfase 

Nu de patchcode gereed is voor installatie, is het tijd om de eindgebruiker te 

waarschuwen en de installatie te starten. Als de eindgebruiker om uitstel 

vraagt, kan er een tag-bestand worden gebruikt om dat uitstel in de gaten te 

houden. Mogelijk zijn latere aanvragen om de patch te installeren nog urgenter. 

Houd er rekening mee dat Antidote Delivery Manager deze status ook houdt 

als de eindgebruiker de computer uitschakelt of opnieuw opstart. Als de eindgebruiker 

daartoe toestemming heeft verleend, wordt de patch geïnstalleerd en 

wordt het systeem indien nodig opnieuw opgestart. 


VPN’s en beveiliging van draadloze communicatie inpassen 

In de Rescue and Recovery-omgeving wordt toegang op afstand tot VPN’s (Virtual 

Private Networks) niet ondersteund, en draadloze communicatie ook niet. Als een 

machine onder Windows XP gebruik maakt van een van deze typen netwerkverbinding 

en vervolgens opstart naar Rescue and Recovery, gaat de netwerkverbinding 

verloren. Daarom werkt een script als dat uit het vorige voorbeeld niet; 

er is in Rescue and Recovery geen netwerkverbinding aanwezig om bestanden en 

fixes te downloaden. 

Er zijn twee mogelijke oplossingen: alle vereiste bestanden inpakken bij het oorspronkelijke 

bericht, of de vereiste bestanden downloaden voordat er opnieuw 

wordt opgestart. Dit laatste gebeurt door alle vereiste bestanden in één directory te 

plaatsen met GO.RRS. Het scriptbestand moet ervoor zorgen dat alle vereiste 

bestanden op de juiste plaats staan voordat het script wordt afgesloten (en wanneer 

dus de directory met GO.RRS op de client wordt gewist). Als de patches erg 

groot zijn, is het meestal niet praktisch om ze allemaal in te pakken in het 

berichtenbestand. In dat geval moet de gebruiker worden ingelicht en moet het 

netwerkverkeer worden beperkt tot de server waarop de patch zich bevindt. 

Daarna kan de patch worden gedownload terwijl de computer nog steeds onder 

Windows XP werkt. Windows XP is dan weliswaar langer is bevattelijk voor virussen, 

maar het verschil is waarschijnlijk niet significant. 

Hoofdstuk 7. Infrastructuur van Antidote Delivery Manager 51


Hoofdstuk 8. Best practices 

In dit hoofdstuk vindt u een scenario dat aangeeft hoe u Rescue and Recovery het 

beste kunt gebruiken. Dit scenario begint met de configuratie van het vaste-schijfstation, 

vervolgt met enkele updates en volgt daarna de levenscyclus van een 

ingebruikname. De installatie op zowel IBM- als niet-IBM-computers wordt 

beschreven. 

IBM Rescue and Recovery in een nieuwe rollout installeren op IBMcomputers 

In dit gedeelte wordt de installatie van Rescue and Recovery in een nieuwe rollout 

beschreven. 

Het vaste-schijfstation voorbereiden 

Het eerste waar u bij de ingebruikname van een systeem rekening mee moet houden, 

is het gereedmaken van de vaste schijf van het donorsysteem. Om er zeker 

van te zijn dat u met een schone vaste schijf begint, is het verstandig om het 

hoofdopstartrecord (Master Boot Record, MBR) op de primaire vaste schijf op te 

schonen. 

1. Verwijder alle opslagapparaten ,tweede vaste schijf, USB vaste schijven, USB 

geheugensleutels, PC-kaartgeheugen, etc., van het donorsysteem, behalve de 

primaire vaste schijf waarop u Windows gaat installeren. 

Waarschuwing: Bij het uitvoeren van de volgende opdracht wordt de volledige 

inhoud van de vaste schijf gewist. Nadat deze opdracht is uitgevoerd, is 

het niet meer mogelijk om gegevens van de vaste schijf te herstellen. 

2. Maak een DOS opstartdiskette en plaats daarop het bestand CLEANDRV.EXE. 

3. Start op vanaf de diskette (slechts één opslagapparaat aangesloten). Typ de volgende 

opdracht bij de DOS-prompt: 

CLEANDRV /HDD=0 

4. Installeer het besturingssysteem en de gewenste software. Bouw het donorsysteem 

alsof u Rescue and Recovery NIET installeert. De installatie van Rescue 

and Recovery is de laatste stap in het proces. 

Installatie 

De eerste stap in het installatieproces is het uitpakken van de InstallShieldexecutable 

in de directory c:\RRTEMP. Als u Rescue and Recovery op meerdere 

systemen gaat installeren, verkort dit proces de installatietijd op elk van de machines 

met ongeveer de helft. 

1. Ervan uitgaande dat het installatiebestand zich in de root van station C: 

bevindt, plaatst u een bestand C:\SETUP_IBMRRXXXX.EXE (waarbij XXXX 

het build-ID is) in de directory C:\RRTEMP: 

:: Dit pakket pakt de WWW EXE uit naar de directory c:\RRTemp 

:: voor een beheerdersinstallatie. 

@ECHO OFF 

:: Dit is de naam van de EXE (zonder de extensie .EXE) 

set BUILDID=setup_ibmrrXXXX 

:: Dit is de stationsletter voor Setup_ibmrrXXXX.exe 

:: N.B.: PLAATS AAN HET EIND GEEN "\". 

SET SOURCEDRIVE=C: 


:: Maak de directory RRTemp op de vaste schijf voor de uitgepakte WWW EXMD c:\RRTemp 

:: Pak de WWW EXE uit in de directory c:\RRTemp 

start /WAIT %SOURCEDRIVE%\%BUILDID%.exe /a /s /v"/qn TARGETDIR=c:\RRTemp" 

TARGETDIR=c:\RRTemp" 

2. Voorafgaand aan de installatie van Rescue and Recovery kunt u alle gewenste 

wijzigingen aanbrengen. Enkele voorbeelden in dit scenario: 

v Het maximum aantal incrementele backups instellen op 4. 

v Rescue and Recovery zodanig instellen dat er elke dag om 13:59 een 

incrementele backup op de lokale vaste schijf wordt gemaakt en dat deze 

″Gepland″ wordt genoemd. 

v De gebruikersinterface van Rescue and Recovery verbergen voor alle gebruikers 

die geen deel uitmaken van de lokale groep Administrators (beheerders). 

3. Maak een aangepast bestand TVT.TXT. De gewijzigde vermeldingen worden 

vet afgebeeld: 

[Scheduler] 

Task1=RapidRestoreUltra 

Task2=egatherer 

[egatherer] 

ScheduleFrequency=2 

Task=c:\IBMTOOLS\eGatherer\launcheg.exe 




ScheduleWakeForBackup=0 

[RapidRestoreUltra] 

LastBackupLocation=0 


Exclude=0 

Include=0 

CustomStorageSettings=1 

MaxNumberOfIncrementalBackups=4 

MaxBackupSize=0 

EncryptBackupData=1 

UUIDMatchRequired=0 

PasswordRequired=0 

DisableArchive=0 

DisableRestore=0 

DisablePreferences=0 

DisableSFR=0 

CPUPriority=3 

Yield=0 

Ver=4.0 

Task=C:\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra\rrucmd.exe 

TaskParameters=BACKUP location=L name="Gepland" 




HideGUI=0 

GUIGroup=Administrators 


[RestoreFilesFolders] 

WinHiddenFolders=%RRUBACKUPS%,%MININT%,%PREBOOT% 

PEHiddenFolders=%RRUBACKUPS%,%MININT%,%PREBOOT%,Z:\ 

AllowDeleteC=FALSE 

4. In dezelfde directory als het aangepaste bestand TVT.TXT maakt u een bestand 

INSTALL.CMD. Dit voert diverse acties uit: 

v Kopieer het aangepaste bestand TVT.TXT naar het installatiepakket in dat in 

C:\RRTemp is gemaakt. 

v Voer een installatie op de achtergrond uit van IBM Rescue and Recovery, 

zonder aan het eind opnieuw op te starten. 

v Start IBM Rescue and Recovery zodat er een basisbackup kan worden 

gemaakt. 

v Wacht tot de service is gestart en stel de omgeving zodanig in dat er een 

ISO-image kan worden gemaakt van de Rescue and Recovery-CD (dit 

gebeurt gewoonlijk als onderdeel van het opnieuw opstarten). 

v Maak het ISO-image. 

v Maak de basisbackup en start het systeem opnieuw op. 

5. Pas de codering van INSTALL.CMD aan. Het bestand INSTALL.CMD kan de 

volgende codering bevatten: 

:: Het aangepaste bestand TVT.txt hierheen kopiëren 

copy tvt.txt "c:\RRTemp\program files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra" 

:: Installeren met de MSI zonder opstarten (verwijder "REBOOT="R"" voor opstarten) 

start /WAIT msiexec /i "c:\RRTemp\IBM Rescue and Recovery with Rapid 

Restore.msi" /qn REBOOT="R" 

:: De service starten. Dit is nodig om een basisbackup te maken. 

start /WAIT net start "IBM Rapid Restore Ultra Service" 

:: Een ISO-bestand maken - ISO wordt opgeslagen in c:\IBMTOOLS\rrcd 

Opmerking: Als het systeem opnieuw wordt opgestart, is het niet nodig de 

omgeving in te stellen. 

:: De omgeving instellen 

set PATH=%PATH%;%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22 

set PATHEXT=%PATHEXT%;.PYW;.PYO;.PYC;.PY 

set TCL_LIBRARY=%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22\tcl\tcl8.4 

set TK_LIBRARY=%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22\tcl\tk8.4 

set PYTHONCASEOK=1 

set RRU=c:\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra\ 

set PYTHONPATH=C:\IBMTOOLS\utils\support;C:\IBMTOOLS\utils\logger 

:: Met deze regel wordt er op de achtergrond een ISO gemaakt, maar niet gebrand 

c:\IBMTOOLS\Python22\python c:\IBMTOOLS\utils\spi\mkspiim.pyc /scripted 

:: De basisbackup maken. De service moet gestart zijn 

c: 

cd "c:\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra" 

RRUcmd.exe backup location=L name=Base level=0 

:: Het systeem opnieuw opstarten 

c:\IBMTOOLS\Utils\bmgr32.exe /R 

Aanpassing 

U hebt Rescue and Recovery in uw omgeving in gebruik genomen en u wilt de 

volgende wijzigingen aanbrengen met Rescue and Recovery: 

Hoofdstuk 8. Best practices 55

v U wilt dat er meer dan 4 incrementele backups worden gemaakt, en wilt dit aantal 

verhogen tot 10. 

v De backuptijd, 13:59 uur, is op de een of andere manier ongunstig. U wilt dit 

veranderen in 10:24 uur. 

v U wilt alle gebruikers van de systemen toegang geven tot de gebruikersinterface 

van Rapid Restore 4.0. 

v Tijdens geplande backups wilt u andere processen op het systeem voorrang 

geven. Uit experimenten is namelijk gebleken dat de juiste waarde voor Yield= 

in uw omgeving niet 0 is (de standaard), maar 2. 

Om deze wijzigingen door te voeren op meerdere machines: 

1. Maak met behulp van een editor een wijzigingsbestand met de naam 

UPDATE.MOD, met de volgende inhoud: 

[RapidRestoreUltra] MaxNumberOfIncrementalBackups=10 

[RapidRestoreUltra] ScheduleHour=10 

[RapidRestoreUltra] ScheduleMinute=24 

[RapidRestoreUltra] GUIGroup= 

[RapidRestoreUltra] Yield=2 

2. U kunt een INSTALL.CMD-bestandje maken en de bestanden INSTALL.CMD 

en UPDATE.MOD, met behulp van een tool voor systeembeheer naar keuze, 

opslaan op de doelsystemen. Nadat het bestand INSTALL.CMD op de systemen 

is uitgevoerd, zijn de updates actief. Het bestand INSTALL.CMD heeft de 

volgende inhoud: 

:: Wijzigingen integreren in TVT.TXT 

"%RRU%cfgmod.exe" "%RRU%tvt.txt" update.mod 

:: Planner instellen op nieuwe backuptijd, zonder opnieuw opstarten 

"%RRU%reloadsched.exe" 

Wachtwoordperikelen 

IBM Rescue and Recovery biedt de mogelijkheid om het Windows-wachtwoord uit 

te schakelen, zodat u een afzonderlijk wachtwoord voor de Predesktop Area kunt 

instellen. 

Als u de Predesktop Area vooraf installeerd (″preloadt″), stelt u geen wachtwoord 

in. De eerste keer dat de gebruiker het wachtwoord wijzigt, kunt u de gebruiker 

vragen of deze een wachtwoord voor de Predesktop Area wil instellen. Als de 

gebruiker de Predesktop Area afzonderlijk downloadt en installeert, kan het 

installatieprogramma de gebruiker vragen om na afloop van de installatie een 

wachtwoord in te stellen. 

Als de IT-beheerder het systeem voor de gebruiker installeert, is de beheerder aangemeld 

als Administrator. Stelt de IT-beheerder een nieuwe gebruikersaccount in 

(Administrator of normale gebruiker), dan krijgt de beheerder de gelegenheid de 

gelegenheid om een wachtwoord voor de Predesktop Area op te geven of om het 

wachtwoord van de nieuwe gebruiker te synchroniseren met de Predesktop Area. 

Door de wachtwoorden te synchroniseren, geeft de beheerder de nieuwe gebruiker 

volledige toegang tot de Predesktop Area. Als de nieuwe gebruiker beperkte toegang 

heeft tot het systeem, krijgt die gebruiker bij het wijzigen van zijn of haar 

wachtwoord niet de gelegenheid om het wachtwoord te synchroniseren. De gebruiker 

kan het wachtwoord van de Predesktop Area dan nog wel wijzigen door 

(opnieuw) op te starten en die optie voor het wijzigen van het wachtwoord te kiezen. 


De beheerder kan er ook voor kiezen om een ander wachtwoord op te geven. In 

dat geval heeft de (normale) gebruiker geen toegang tot de Predesktop Area. 

Voor het beheer van wachtwoorden kunnen de volgende programma’s worden 

gemaakt. Deze programma’s zijn dan beschikbaar onder het primaire besturingssysteem 

van de klant en onder het pre-boot besturingssysteem. 

v password.pyc /s [[/p wachtwoord ] /n nieuw wachtwoord] [/a hinttekst] 

v password.pyc /v [/p wachtwoord ] 

v password.pyc /a 

v Wachtwoordconfiguratieprogramma 

Het wachtwoordconfiguratieprogramma kan in drie werkstanden worden uitgevoerd: 

via de opdrachtregel, via een grafische interface en als bibliotheek-API. 

Hieronder wordt de opdrachtregelinterface besproken. 

Variabele 

Beschrijving 

/s Het wachtwoord instellen dat is opgegeven met /n (en eventueel /p). Als /s 

afzonderlijk wordt opgegeven, wordt u gevraagd om aanvullende informatie. 

/p Het wachtwoord dat momenteel is ingesteld 

/n Het nieuwe wachtwoord 

/v Een wachtwoord controleren. (Dit wordt gebruikt voor het aanmelden.) Als /v 

afzonderlijk wordt opgegeven, wordt u gevraagd om aanvullende informatie. 

Na een tweede mislukte poging zorgt /v ervoor dat de hint wordt afgedrukt op 

stdout. 

/c Controleren of het wachtwoord al correct is ingevoerd. De retourcode 0 betekent 

dat dit het geval is. De retourcode 151 betekent dat het opgegeven wachtwoord 

onjuist is 

/a De hint ophalen of instellen. Als /a wordt opgegeven zonder /s, wordt de hint 

afgedrukt op stdout. 

/? Help-informatie oproepon. Als /s wordt opgegeven zonder /a, wordt een eventueel 

bestaande hint gewist wanneer het nieuwe wachtwoord wordt ingesteld. 

//help Help-informatie oproepen 

Updates 

Stel dat u een grote wijziging in uw systeem wilt aanbrengen, zoals een servicepack 

voor Windows. Voordat u het servicepack installeert, wilt u waarschijnlijk een 

incrementele backup op het systeem forceren en die backup een naam geven. Dit 

doet u als volgt: 

1. Maak een bestand FORCE_BU.CMD en sla dit op op uw doelsystemen. 

2. Voer het bestand FORCE_BU.CMD uit wanneer het op het doelsysteem staat. 

Het bestand FORCE_BU.CMD heeft de volgende inhoud: 

:: Nu een backup forceren 

"%RRU%rrucmd" backup location=L name="Backup voor update XP-SP2" 

Het bureaublad van Rescue and Recovery inschakelen 

Als u Rescue and Recovery enige tijd hebt gebruikt en overtuigd bent van de voordelen 

ervan, wilt u waarschijnlijk ook profiteren van de Rescue and Recoveryomgeving. 

Ter verduidelijking leveren we voorbeeldscript, UPDATE_RRE.CMD, 

waarmee het stuurbestand voor de Rescue and Recovery-omgeving wordt uitgepakt, 

waarmee u dat stuurbestand kunt bewerken en waarmee het met behulp van 


IBMRRUTIL.EXE wordt teruggezet in de Rescue and Recovery-omgeving. Zie 

“IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31. 

Het script UPDATE_RRE.CMD demonstreert verschillende processen die te maken 

hebben met het bijwerken van de Predesktop Area: 

v IBMRRUTIL.EXE gebruiken om een bestand op te halen uit de Rescue and 

Recovery-omgeving. De bestanden die uit de Rescue and Recovery-omgeving 

moeten worden opgehaald, worden opgesomd in het bestand GETLIST.TXT. 

v Een directorystructuur om de bestanden weer terug te zetten in de Predesktop 

Area nadat ze zijn gewijzigd. 

v Een kopie van het bestand maken (voor de zekerheid) en die aanpassen. 

In dit voorbeeld wilt u een andere startpagina opgeven die verschijnt als de 

gebruiker in de Rescue and Recovery-omgeving op Browser openen klikt. De webpagina 

http://www.ibm.com/thinkvantage moet worden geopend. 

Om deze wijziging aan te brengen, opent u het bestand PEACCESSIBMEN.INI in 

Notepad. 

1. Verander de regel: 

button13 = 8, "Browser openen", Internet.bmp, 1, 1, 0, 

%sysdrive%\Preboot\Opera\Opera.EXE, http://www.pc.ibm.com/cgi- 

bin/access_IBM.cgi?version=4&link=gen_support&country=__ 

COUNTRY__&language=__LANGUAGE__ 

IN 

button13 = 8, "Browser openen", Internet.bmp, 1, 1, 0, 

%sysdrive%\Preboot\Opera\Opera.EXE, 


2. Vervolgens plaatst u de nieuwe versie in de directorystructuur waarmee de 

bestanden worden teruggeplaatst in de Rescue and Recovery-omgeving. Zie 

“IBMRRUTIL.EXE gebruiken” op pagina 31 voor meer informatie. 

3. Start het systeem opnieuw op naar de Rescue and Recovery-omgeving. 

4. Tenslotte hebt u een analyse uitgevoerd en daarbij vastgesteld dat er van 

bepaalde bestanden beslist een backup moet worden gemaakt, maar van andere 

niet omdat deze ook op de server staan en na afloop van het systeemherstel 

van daar af kunnen kunnen worden hersteld. Om hiervoor te zorgen, maakt u 

een speciaal bestand IBMFILTER.TXT. Dit bestand komt in dezelfde directory 

staan te als het bestand NSF.CMD, dat het naar de juiste locatie kopieert, zoals 

in het onderstaande voorbeeld: 

NSF.CMD: 

copy ibmfilter.txt "%RRU%" 

IBMFILTER.TXT: 

x=*.nsf 


Tabel 7. UPDATE_RRE.CMD script 

@ECHO OFF 

:: Het bestand PEAccessIBMen.ini ophalen uit de RRE 

c:\RRDeployGuide\IBMRRUTIL\ibmrrutil -g getlist.txt 

c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal 

:: Een directory maken om het gewijzigde bestand op te slaan 

md c:\RRDeployGuide\GuideExample\put\preboot\usrintfc 

:: Het bestand openen met Notepad en het bewerken 

ECHO. 

ECHO Pas het bestand aan 

c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal\PEAccessIBMen.ini 

Bestand wordt automatisch geopend 

pause 

:: Een kopie van het oorspronkelijke bestand maken 

copy 

c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal\preboot\usrintfc\PEAccessIBMen.ini 

c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal\preboot\usrintfc\ 

PEAccessIBMen.original.ini 

notepad 

c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal\preboot\usrintfc\PEAccessIBMen.ini 

pause 

copy c:\RRDeployGuide\GuideExample\RREOriginal\preboot\usrintfc\ 

PEAccessIBMen.ini c:\RRDeployGuide\GuideExample\put\preboot\usrintfc 

:: De bijgewerkte versie van PEAccessIBMen in de RRE plaatsen 

c:\RRDeployGuide\IBMRRUTIL\ibmrrutil -p c:\RRDeployGuide\GuideExample\put 

ECHO. 

ECHO Start opnieuw op naar de RRE om de wijziging te zien 

pause 

c:\IBMTOOLS\UTILS\bmgr32.exe /bw /r 

GETLIST.TXT maken: 

\preboot\usrintfc\PEAccessIBMen.ini 

IBM Rescue and Recovery installeren op niet-IBM-computers 

Om Rescue and Recovery te kunnen installeren, moeten er in het hoofdopstartrecord 

(Master Boot Record, MPR) op de vaste schijf minimaal acht sectoren vrij 

zijn. Om toegang te krijgen tot het Herstelgebied maakt Rescue and Recovery 

gebruik van een aangepaste versie van Boot Manager (Opstartbeheer). 

Bepaalde OEM-fabrikanten slaan pointers naar hun productherstelcode op in de 

sector met het hoofdopstartrecord. De herstelcode van die OEM-producten kan een 

storende werking hebben op de installatie van Rescue and Recovery Boot Manager. 

Lees de volgende scenario’s en best practices door om er zeker van te zijn dat Rescue 

and Recovery de gewenste functies biedt: 

Best practices voor de instellingen van de vaste schijf - Scenario 

1 

Dit scenario beschrijft de ingebruikname van nieuwe images waarin Rescue and 

Recovery is opgenomen. Als u Rescue and Recovery in gebruik neemt op 

bestaande OEM-clients die OEM productherstelcode bevatten, voert u de volgende 

test uit om vast te stellen of die herstelcode een storende werking heeft op Rescue 

and Recovery: 

1. Installeer een testclient met het image dat de OEM productherstelcode bevat. 


2. Installeer Rescue and Recovery. Als er door de aanwezigheid van de OEM 

productherstelcode geen acht sectoren in het hoofdopstartrecord vrij zijn, ziet u 

het volgende foutbericht: 

Error 1722. There is a problem with this Windows 

Installer package. A program run as part of the 

setup did not finish as expected. Contact your 

personnel or package vendor. 

Als u voor het basisbesturingssysteem een OEM-image gebruikt, zorg dan dat er in 

het hoofdopstartrecord geen gegevens voor productherstel staan. U kunt hier als 

volgt voor zorgen: 

Attentie: Bij het uitvoeren van de volgende opdracht wordt de volledige inhoud 

van de vaste schijf gewist. Nadat deze opdracht is uitgevoerd, is het niet meer 

mogelijk om gegevens van de vaste schijf te herstellen. 

1. Voer het bestand CLEANDRIVE.EXE uit (beschikbaar op 

http://www.ibm.com/support/us) om te zorgen dat alle sectoren worden gewist 

van het hoofdopstartrecord op de vaste schijf die u wilt gebruiken voor het 

maken van uw basisimage. 

2. Pak het image in volgens de procedures dienaangaande. 

Best practices voor de instellingen van de vaste schijf - Scenario 

2 

Het ingebruiknemen van Rescue and Recovery op bestaande clients vraagt nogal 

wat werk en planning. 

Als u Fout 1722 krijgt en acht sectoren vrij moet maken, bel dan met de helpdesk 

van IBM om de fout te melden. U krijgt dan verdere instructies. 

Een opstartbare IBM Rescue and Recovery-CD maken 

Bij het maken en branden van CD’s voor noodherstel gaat Rescue and Recovery uit 

van de actuele inhoud van het servicegebied, niet van een vooraf samengesteld 

ISO-image. Als er echter al een geschikt ISO-image aanwezig is, omdat dit vooraf 

geïnstalleerd is of omdat het in een eerder stadium is gebouwd, wordt voor het 

branden van de CD dát image gebruikt, en wordt er geen nieuw image gemaakt. 

Omdat het brandproces zoveel beslag legt op de resources kan er slechts één CDbrandprogramma 

tegelijk actief zijn. Als er al een actief is en u probeert een 

tweede instance te starten, krijgt u een foutbericht en wordt de tweede instance 

afgebroken. En omdat u toegang zoekt tot beschermde gebieden van de vaste schijf 

moet u beheerder (Administrator) zijn om het ISO-image te kunnen maken. Normale 

gebruikers (met beperkte rechten) kunnen het ISO-image echter wel op CD 

zetten. De volgende bestanden en directory’s worden op de herstel-CD geplaatst: 

v minint 

v preboot 

v win51 

v win51ip 

v win51ip.sp1 

v scrrec.ver 

Opmerking: Als u een nieuw ISO-image maakt, is er voor het kopiëren van de 

directorystructuren en het bouwen van het ISO-image minimaal 400 MB vrije 


uimte op het systeemstation vereist. Het schuiven met zoveel gegevens vraagt 

veel van de vaste schijf en kan op sommige computers wel een kwartier of langer 

duren. 

Een ISO-herstelbestand maken en een voorbeeld scriptbestand op CD branden: 

Stel de volgende codering op: 

:: Een ISO-bestand maken - ISO wordt opgeslagen in c:\IBMTOOLS\rrcd 

Opmerking: De volgende zeven regels code (vette druk) zijn alleen nodig als het 

systeem na de installatie niet opnieuw is opgestart. 

:: De omgeving instellen 

set PATH=%PATH%;%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22 

set PATHEXT=%PATHEXT%;.PYW;.PYO;.PYC;.PY 

set TCL_LIBRARY=%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22\tcl\tcl8.4 

set TK_LIBRARY=%SystemDrive%\IBMTOOLS\Python22\tcl\tk8.4 

set PYTHONCASEOK=1 

set RRU=c:\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra\ 

set PYTHONPATH=C:\IBMTOOLS\utils\support;C:\IBMTOOLS\utils\logger 

:: Met deze regel wordt er op de achtergrond een ISO gemaakt, maar niet gebrand 

c:\IBMTOOLS\Python22\python c:\IBMTOOLS\utils\spi\mkspiim.pyc /scripted 

:: Met deze regel wordt er een ISO-bestand gemaakt, maar niet gebrand 

:: c:\IBMTOOLS\Python22\python c:\IBMTOOLS\utils\spi\mkspiim.pyc 

/noburn 

IBM Rescue and Recovery installeren in een type 12-servicepartitie 

Om Rescue and Recovery in een servicepartitie van type 12 te kunnen installeren, 

moet u het volgende bij de hand hebben: 

v Het bestand IBMSP.PQI 

v PowerQuest PQDeploy 

v Het meest recente installatieprogramma voor IBM Rescue and Recovery 

Er zijn diverse opties voor het installeren van de Rescue and Recovery-omgeving 

in een servicepartitie. 

Opmerking: U bereikt de beste resultaten als u de servicepartitie aan het eind van 

het station maakt, en niet aan het begin. 

Voer de installatie als volgt uit: 

1. Maak niet-toegewezen ruimte vrij aan het eind van het vaste-schijfstation. 

2. Maak drie primaire partities van 100 MB (of twee extra partities als station C: 

al gepartitioneerd is). U kunt dit doen met speciale partitioneringssoftware, 

zoals Partition Magic. 

Opmerking: De stappen 1 en 2 zorgen ervoor dat de servicepartitie de laatste 

partitie in de partitietabel is. Dit is noodzakelijk om Rescue and Recovery correct 

te installeren in de servicepartitie. 

3. Laat minimaal 500 MB niet-toegewezen ruimte vrij aan het eind van het station. 

4. Herstel het bestand IBMSP.PQI met behulp van PowerQuest in de niet-toegewezen 

vrije ruimte. 

5. Wis de primaire partities die u in stap 1 hebt gemaakt (behalve station C:) en 

start de computer opnieuw op. 


Opmerking: Op een nieuw gemaakte servicepartitie kunnen systeemvolumegegevens 

staan. Deze gegevens moeten worden gewist met behulp van 

Windows Systeemherstel. 

6. Installeer Rescue and Recovery en start opnieuw op wanneer dat wordt 

gevraagd. 


Bijlage A. Installatieparameters voor de opdrachtregel 

De Microsoft Windows Installer kent diverse beheerdersfuncties die via parameters 

op de opdrachtregel kunnen worden gestart. 

Procedure voor beheerdersinstallatie en parameters op de opdrachtregel 

De Windows Installer kan een beheerdersinstallatie van een programma of product 

op een netwerk uitvoeren, zodat het kan worden aangepast of kan worden 

gebruikt door een werkgroep. In het geval van het installatiepakket van Rescue 

and Recovery worden bij een beheerdersinstallatie de bronbestanden uitgepakt op 

een vastgestelde locatie. 

v Om een beheerdersinstallatie uit te voeren, moet het setuppakket worden gestart 

vanaf de opdrachtregel, met de parameter /a : 

Setup.exe /a 

Na het starten van een beheerdersinstallatie verschijnt er een wizard waarin de 

beheerder wordt gevraagd de locaties op te geven waar de setupbestanden moeten 

worden uitgepakt. De standaardlocatie voor uitpakken is C:\. U kunt een andere 

locatie kiezen, ook op andere stations dan C: (andere lokale stations, gekoppelde 

netwerkstations, etc.). Het is ook mogelijk om tijdens deze stap nieuwe directory’s 

te maken. 

v Als u de beheerdersinstallatie op de achtergrond wilt uitvoeren, kunt u de openbare 

eigenschap TARGETDIR op de opdrachtregel gebruiken om de locatie voor 

uitpakken op te geven: 

Setup.exe /s /v"/qn TARGETDIR=F:\IBMRR" 

Of 

msiexec.exe /i "IBM Rescue and Recovery.msi" /qn TARGERDIR=F:\IBMRR 

Nadat de beheerdersinstallatie is voltooid, kan de beheerder de bronbestanden aanpassen. 

Zo kunnen er bijvoorbeeld instellingen worden toegevoegd aan TVT.TXT. 

MSIEXEC.EXE gebruiken 

Nadat deze wijzigingen zijn aangebracht, kan de gebruiker de installatie starten 

door MSIEXEC.EXE aan te roepen vanaf de opdrachtregel en daarbij de naam van 

het uitgepakte MSI-bestand door te geven. MSIEXEC.EXE is een programma van 

Installer voor het verwerken van installatiepakketten en het installeren van 

producten op doelsystemen. 

msiexec /i "C:\WindowsMap\Profiles\gebruikersnaam\Personal\MySetups\projectnaam\productconfigurati 

DiskImages\Disk1\productnaam.msi" 

Opmerking: Voer de bovenstaande opdracht in op een enkele regel, zonder spaties 

na de schuine strepen. 

In Tabel 8 op pagina 64 vindt u een beschrijving van de beschikbare parameters 

voor de opdrachtregel die kunnen worden gebruikt voor MSIEXEC.EXE. Bovendien 

vindt u er steeds een voorbeeld van het gebruik van de desbetreffende parameters. 


Tabel 8. Parameters voor de opdrachtregel 

Parameter Beschrijving 

/I pakket 

of 

productcode 

Gebruik deze syntaxis om het product te installeren 

Othello:msiexec /i "C:\WindowsMap\Profiles\ 

Gebruikersnaam\Personal\MySetups 

\Othello\Trial Version\ 

Release\DiskImages\Disk1\ 

Othello Beta.msi" 

Productcode is het GUID dat automatisch wordt gegenereerd 

in de eigenschap product code van de projectview 

van het product. 

/a pakket De parameter /a geeft gebruikers met beheerdersmachtiging 

de mogelijkheid een product te installeren op het netwerk. 

/x pakket of productcode Met de parameter /x verwijdert u een product. 

/L [i|w|e|a|r 

|u|c|m|p|v|+] logboekbestand 

Met de parameter /L geeft u het pad op van het logboekbestand. 

De volgende vlaggen geven aan welke gegevens er 

in het logboekbestand moeten worden vastgelegd: 

v i - statusberichten 

v w - niet-fatale waarschuwingsberichten 

v e - alle foutberichten 

v a - het begin van actiereeksen 

v r - actiespecifieke records 

v u - gebruikersopdrachten 

v c - initiële parameters van de gebruikersinterface 

v m - berichten van het type ″onvoldoende geheugen″ 

v p - terminalinstellingen 

v v - letterlijke uitvoerinstelling 

v + - toevoegen aan het eind van een bestaand bestand 

v * - een jokerteken waarmee alle informatie wordt vastgelegd 

(met uitzondering van letterlijke uitvoerinstelling) 

/q [n|b|r|f] De parameter /q wordt in combinatie met de volgende 

vlaggen gebruikt voor het instellen van de gebruikersinterface: 

v q of qn - geen gebruikersinterface 

v qb - een elementaire gebruikersinterface 

Met de onderstaande instellingen voor de gebruikersinterface 

wordt er aan het eind van de installatie een 

modaal dialoogvenster afgebeeld: 

v qr - een beperkte gebruikersinterface 

v qf - een volledige gebruikersinterface 

v qn+ - geen gebruikersinterface 

v qb+ - een elementaire gebruikersinterface 

/? of /h Met elk van beide parameters roept u de copyrightgegevens 

van de Windows Installer op. 


Tabel 8. Parameters voor de opdrachtregel (vervolg) 

Parameter Beschrijving 

TRANSFORMS Met de parameter TRANSFORMS kunt u de transformaties 

opgeven die op het basispakket moeten worden toegepast. 

Deze parameter zou er op de opdrachtregel bijvoorbeeld als 

volgt uit kunnen zien: 

msiexec /i "C:\WindowsMap\ 

Profiles\Gebruikersnaam\Personal\MySetups\ 

Your Project Name\Trial Version\ 

My Release-1 

\DiskImages\Disk1\ 

ProductName.msi" TRANSFORMS="Nieuwe Transform 1.mst" 

Als u meerdere transformaties wilt opgeven, plaatst u er 

puntkomma’s tussen. U kunt daarom beter GEEN 

puntkomma’s gebruiken in de naam van uw transformaties; 

deze zouden door de Windows Installer onjuist worden 

gelezen. 

Eigenschappen Alle openbare eigenschappen (″public properties″) kunnen 

vanaf de opdrachtregel worden opgegeven of gewijzigd. 

Openbare eigenschappen zijn gemakkelijk te onderscheiden 

van persoonlijke eigenschappen omdat ze helemaal in 

hoofdletters worden geschreven. Zo is COMPANYNAME 

bijvoorbeeld een openbare eigenschap. 

Voor het instellen van een eigenschap vanaf de opdrachtregel 

gebruikt u de volgende syntaxis: 

EIGENSCHAP=WAARDE 

Als u bijvoorbeeld de waarde van COMPANYNAME zou 

willen wijzigen, zou u het volgende kunnen opgeven: 

msiexec /i "C:\WindowsMap\ 

Profiles\Gebruikersnaam\Personal\ 

MySetups\Uw projectnaam\ 

Trial Version\My Release-1 

\ 

DiskImages\Disk1\Productnaam.msi" 

BEDRIJFSNAAM="InstallShield" 

Bijlage A. Installatieparameters voor de opdrachtregel 65


Bijlage B. TVT.TXT: instellingen en waarden 

De onderstaande standaardwaarden zijn de geadviseerde instellingen. De waarden 

kunnen voor verschillende configuraties (bijvoorbeeld Vooraf geïnstalleerd, 

Gedownload van internet en OEM-versie) heel verschillend zijn. De volgende configuratie-instelling 

voor installatie zijn beschikbaar: 

Instelling Waarden 

AccessFile 

(zie GUIGroup) 

bestandsnaam, waarbij bestandsnaam het volledige pad en de 

bestandsnaam is van een bestand waarin wordt aangegeven 

welke lokale groepen van Windows (geen domeingroepen) 

gemachtigd zijn om bewerkingen met Rescue and Recovery 

uit te voeren. Als dit niet is ingevuld, kunnen alle gebruikers 

die zich bij de computer kunnen aanmelden de gebruikersinterface 

starten en handelingen uitvoeren via de opdrachtregel. 

Standaard is dit niet ingevuld. 

BackupPartition 0 = Eerste partitie op een opgegeven station 

1 = Tweede partitie op een opgegeven station 

2 = Derde partitie op een opgegeven station 

3 = Vierde partitie op een opgegeven station 

De stations worden opgegeven in de volgende secties: 

[BackupDisk] = lokaal vaste-schijfstation 

[SecondDisk] = tweede lokaal vaste-schijfstation 

[USBDisk] = USB vaste-schijfstation 

Opmerking: De partities moeten al bestaan. Als u dit niet 

instelt, wordt de gebruiker gevraagd een partitie op te geven 

(als er meer dan één partitie is op het doelstation wanneer 

het doelstation in de gebruikersinterface wordt geselecteerd). 

BatteryPercentRequired Varieert van 0 tot 100. De standaardinstelling is 100. 

CPUPriority n waarbij n = = 1 t/m 5; 1 geeft de laagste prioriteit aan en 5 

de hoogste. 

De standaardinstelling is 3. 

DisableArchive 0 = Archief inschakelen 

1 = Archief verbergen 




DisableBackupLocation 0 = Alle bestemmingen inschakelen 

0x01 = Lokale bestemming uitschakelen 

0x02 = CD/DVD-station uitschakelen 

0x08 = USB/HDD uitschakelen 

0x10 = Netwerk uitschakelen 

0x20 = Tweede vaste schijf uitschakelen 

1 = Archief verbergen 

Deze kunnen worden gecombineerd, zodat er meerdere 

locaties worden uitgeschakeld. Met de waard 0x0A wordt 

bijvoorbeeld CD/DVD USB HDD uitgeschakeld, met 0x38 de 

USB HDD, het network en de tweede vaste schijf. Als u 

alleen backups naar de lokale vaste schijf mogelijk wilt 

maken, kunt u 0x3A gebruiken (of 0xFE). 

DisableBootDisc 0 = Opstartbare CD maken bij het maken van CD/DVDbackups 

1 = Geen opstartbare CD maken 

De functie DisableBootDisc is alleen bedoeld voor Backups, 

niet voor Archiveren 

DisablePreferences 0 = Ingestelde voorkeuren inschakelen 

1 = Ingestelde voorkeuren verbergen 


DisableRestore 0 = Herstel inschakelen 

1 = Herstel verbergen 


DisableSFR 0 = Herstel van enkel bestand mogelijk maken 

1 = Herstel van enkel bestand verbergen 


EncryptBackupData 0 = Gegevens niet versleutelen (geen ″encryption″) 

Exclude 

(zie Include) 


backup1 = Backup versleutelen. De standaardinstelling is dat 

de backup wordt versleuteld. 

0 = GUIEXCLD.TXT niet gebruiken 

1 = GUIEXCLD.txt gebruiken 

Opmerkingen: 

1. Uit te sluiten en te selecteren bestanden kunnen vóór de 

installatie worden gedefinieerd en vervolgens tijdens het 

installatieproces worden toegepast. 

2. Exclude en Include kunnen niet allebei 1 zijn.


GUIGroup 

(zie AccessFile) 

groep, waarbij groep een lokale groep van Windows is (geen 

domeingroep) die gemachtigd is om Rescue and Recoverybewerkingen 

uit te voeren. De lijst van gemachtigde groepen 

is opgeslagen in een bestand dat wordt aangegeven met de 

vermelding AccessFile. 

HideAdminBackups 0 = Een lijst van administratieve backups afbeelden. 

1 = Administratieve backups verbergen. 


HideBaseFromDelete 0 = Basisbackup afbeelden in het venster Backups Wissen. 

1 = Basisbackup niet afbeelden in venster Backups Wissen. 


HideDeleteButton 0 = Het gebruik van de knop Wissen in het venster Backups 

Wissen mogelijk maken. 

1 = Het gebruik van de knop Wissen in het venster Backups 

Wissen onmogelijk maken. 


HideGUI 0 = De gebruikersinterface afbeelden voor gemachtigde 

gebruikers 

HideLocationNotFoundMessage 

1 = De gebruikersinterface voor niemand afbeelden 

0 = Bericht in venster afbeelden 

2 = Bericht in venster niet afbeelden 


HideMissedBackupMessages 0 = Bericht afbeelden 

2 = Bericht niet afbeelden 

De standaardinstelling is 1. 

HideNoBatteryMessage 0 = Bericht afbeelden 

2 = Bericht niet afbeelden 


HidePasswordPersistence 0 = Gebruikersinterface niet afbeelden 

1 = Gebruikersinterface afbeelden 


HidePasswordProtect 0 = Selectievakje voor wachtwoordbescherming afbeelden. 

1 = Selectievakje voor wachtwoordbescherming niet afbeelden. 


Bijlage B. TVT.TXT: instellingen en waarden 69


Include 

(zie Exclude) 

0 = GUIINCLD.TXT niet gebruiken 

1 = GUIINCLD.TXT gebruiken en de optie voor het opnemen 

van bestanden en mappen afbeelden 

Opmerkingen: 

1. Uit te sluiten en te selecteren bestanden kunnen vóór de 

installatie worden gedefinieerd en vervolgens tijdens het 

installatieproces worden toegepast. 

2. Exclude en Include kunnen niet allebei 1 zijn. 

LocalBackup2Location x\directory waarbij x = de stationsletter en directory = de 

volledige directory. 

De standaardinstelling is: 

1ste partitie op het tweede station:\IBMBackupData 

Opmerkingen: 

1. Omdat de stationsletter na verloop van tijd kan veranderen, 

koppelt Rescue and Recovery de stationsletter aan 

het eind van de installatie aan een partitie en worden 

vervolgens de partitiegegevens gebruikt in plaats van de 

stationsletter. 

2. Dit is de locatie van de vermelding TaskParameters. 

MaxBackupSize x, waarbij x is de grootte is, in GB. Deze waarde betekent 

niet dat de backups niet groter worden. Als deze grens 

wordt overschreden, worden de gebruikers gewaarschuwd 

als ze de volgende keer een ″On Demand″ backup maken. 

MaxNumberOf 

IncrementalBackups 

Maximum aantal incrementele backups. Standaard = 5, min. 

= 2, max. = 32 

NetworkUNCPath Netwerk share met de volgende indeling: 

\\computernaam\share-map 

Er is geen standaardinstelling. 

Opmerking: Deze locatie wordt niet beschermd door de File 

Filter Driver. 

NetworkUNCPath server share-naam, bijvoorbeeld 

\\MYSERVER\SHARE\FOLDER 

NumMinutes x, waarbij de taak na x minuten wordt uitgevoerd. 

PasswordRequired 0 = Geen wachtwoord vereist om naar de Rescue and 

Recovery-omgeving te gaan. 

1 = Wachtwoord vereist om naar de Rescue and Recoveryomgeving 

te gaan. 

PDAPreRestore cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 

dat in de Rescue and Recovery-omgeving moet worden 

uitgevoerd voordat de herstelbewerking wordt uitgevoerd. 

PDAPreRestore n cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 



PDAPreRestoreParameters Parameters die in het programma PDARestore moeten worden 

gebruikt. 

PDAPreRestoreParameters n Parameters die in het programma PDARestore moeten worden 

gebruikt. 



PDAPreRestoreShow 0 = taak verbergen 

1 = taak afbeelden 

PDAPreRestoreShow n 0 = taak verbergen 


PDAPostRestore cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 



PDAPostRestore n cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 



PDAPostRestoreParameters Parameters die in het programma PDARestore moeten worden 

gebruikt. 

PDAPostRestoreParameters 

n 

PDAPostRestoreShow 0 = taak verbergen 

Parameters die in het programma PDARestore moeten worden 

gebruikt. 


PDAPostRestoreShow n 0 = taak verbergen 

Post 

(zie PostParameters) 

Post 

(zie PostParameters) n 

PostParameters 

(zie Post) 

PostParameters 

n (zie Post) 


cmd, waarbij cmd het volledige pad en de bestandsnaam is 

van een uitvoerbaar bestand dat moet worden uitgevoerd ná 

de primaire taak. 



de primaire taak. 

Opmerking: Dit is alleen voor Backup. 



de primaire taak. Dit is alleen voor Backup. 

parms, waarbij parms parameters zijn die in de post-taak 

moeten worden gebruikt. 

parms, waarbij parms parameters zijn die in de post-taak 

moeten worden gebruikt. 


PostRestore cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 

dat in Windows moet worden uitgevoerd nadat de herstelbewerking 

is voltooid. 

PostRestore n cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 

dat in Windows moet worden uitgevoerd nadat de herstelbewerking 

is voltooid. 

PostRestoreParameters Parameters die in het programma PostRestore moeten worden 

gebruikt. 

PostRestoreParameters n Parameters die in het programma PostRestore moeten worden 

gebruikt. 

PostRestoreShow 0 = Hersteltaak niet afbeelden 

1 = Hersteltaak afbeelden 



PostRestoreShow n 0 = Hersteltaak niet afbeelden 

1 = Hersteltaak afbeelden 

PostShow 0 = Post-taak niet afbeelden 

1 = Post-taak afbeelden 


PostShow n 0 = Post-taak niet afbeelden 

Pre 

(zie PreParameters) 

PreParameters 

(zie Pre) 




PreShow 0 = Pre-taak niet afbeelden 


van een uitvoerbaar bestand dat vóór de primaire taak moet 

worden uitgevoerd. 

parms, waarbij parms parameters zijn die in de pre-taak moeten 

worden gebruikt. 

1 = Pre-taak afbeelden 


PreWinRestore cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 

dat in Windows moet worden uitgevoerd voordat de herstelbewerking 


PreWinRestore n cmd, waarbij cmd het volledige pad is van het programma 

dat in Windows moet worden uitgevoerd voordat de herstelbewerking 


PreWinRestoreParameters Parameters die in het programma PreWinRestore moeten 


PreWinRestoreParameters n Parameters die in het programma PreWinRestore moeten 


PreWinRestoreShow 0 = Post-taak niet afbeelden 


PreWinRestoreShow n 0 = Post-taak niet afbeelden 


RunBaseBackup 0 = Geen basisbackup maken 

1 = Basisbackup maken 


ScheduleDayOfThe-Month x, waarbij x gelijk is aan 1 t/m 28 of 35; alleen voor maandelijkse 

backups. 35 = de laatste dag van de maand 



ScheduleDayOfTheWeek Alleen voor wekelijkse backups. 

0 = zondag 

1 = maandag 

2 = dinsdag 

3 = woensdag 

4 = donderdag 

5 = vrijdag 

6 = zaterdag 

De standaardinstelling is 0 (zondag). 

ScheduleFrequency 0 = Geen planning 

1 = Dagelijks 

2 = Wekelijks 

3 = Maandelijks 

De standaardinstelling is 2 (wekelijks). 

ScheduleHour x, waarbij x gelijk is aan 0 t/m 23. Dit geeft het hele uur aan 

waarop de incrementele backup moet worden gestart. 


ScheduleMinute x, waarbij x gelijk is aan 0 t/m 59. Dit geeft de minuut binnen 

het uur aan waarop de incrementele backup moet worden 

gestart. 


ScheduleWakeFor-Backup 0 = De computer niet laten ontwaken voor geplande backups 

1 = De computer wel laten ontwaken voor geplande backups 

als het een desktopcomputer is, maar niet als het een 

notebookcomputer is 

2 = De computer altijd laten ontwaken, of het nu een desktop 

of notebook is 


Opmerking: Als een notebook ontwaakt voor een backup 

maar er geen netvoeding wordt aangetroffen, gaat de computer 

weer terug naar Standby/slaapstand en wordt er geen 

backupbewerking uitgevoerd. 



ScheduleMode x, waarbij x een bitmasker is met de volgende waarde: 

v 0 = Geen planning 

v 0x01 = Elke minuut 

v 0x04 = Elke week 

v 0x08 = Elke maand 

v 0x10 = Elke keer dat de service wordt gestart (gewoonlijk 

elke keer dat de machine opstart) 

v 0x20 = De machine ontwaakt uit Standby/slaapstand 

v 0x40 = USB HDD wordt aangesloten 

v 0x80 = Netwerk wordt aangesloten 

Deze parameter wordt automatisch aangepast als de gebruiker 

waarden wijzigt in de grafische gebruikersinterface. Als 

de waarde voor ScheduleFrequency wordt gewijzigd, hetzij 

handmatig in het bestand TVT.TXT, hetzij via scripting, dan 

zorgt reloadsched ervoor dat deze parameter wordt aangepast. 

Opmerking: De bits voor USB HDD wordt aangesloten of 

Netwerk wordt aangesloten hoeven niet te worden ingesteld 

voor automatische synchronisatie van backups vanaf een 

lokaal vaste-schijfstation naar een USB HDD of netwerk. 

SkipLockedFiles 0 = Venster afbeelden wanneer er een beschadigd bestand 

wordt aangetroffen 

1 = Beschadigde bestanden altijd overslaan 

Task cmd, waarbij cmd het volledige pad en de bestandsnaam is 

van het programma dat als primaire taak moet worden 

uitgevoerd. 

TaskParameter parms zijn de parameters die in de taak moeten worden 

gebruikt. 

TaskShow 0 = Taak niet afbeelden 

1 = Taak afbeelden 


UUIDMatchRequired 0 = Match van Computer-UUID is niet vereist. 

1 = Match van Computer-UUID is wel vereist. 

Opmerking: Backups die zijn gemaakt terwijl 

UUIDMatchRequired was ingesteld op 1, blijven een match 

van het UUID verlangen, zelfs als deze instelling later wordt 

gewijzigd. 

Yield n waarbij n gelijk is aan 0 t/m 8; 0 betekent dat Rescue and 

Recovery geen voorrang verleent en 8 betekent dat Rescue 

and Recovery de maximale voorrang verleent. 

Opmerking: Hoe hoger de waarde voor yield, hoe lager de 

snelheid van backups en hoe hoger de snelheid van interactieve 

handelingen. 


Nadat Rescue and Recovery is geïnstalleerd, kunnen de volgende configuraties 

worden gewijzigd in het bestand TVT.TXT in de installatiedirectory. Ze worden 

geïnitialiseerd met de waarden die tijdens de installatie zijn toegewezen. 


Backup en herstel met TVT.txt 

Ter ondersteuning van installatie op de achtergrond, kunt u de configuratie van 

Rescue and Recovery Backup en Herstel opgeven in een extern bestand (TVT.TXT) 

dat voorafgaand aan de installatie op maat wordt gemaakt. Het bestand TVT.TXT 

heeft de standaard Windows-indeling voor ini-bestanden, waarbij de gegevens zijn 

geordend in secties die worden aangegeven met [] en er op elke regel één vermelding 

staat met de indeling “indeling=waarde”. IBM Rescue and Recovery gebruikt 

de productnaam voor de sectieheader (bijvoorbeeld Rapid Restore Ultra). Bovendien 

kan het filterbestand voor opname en uitsluiting vóór de installatie worden 

gedefinieerd en tijdens de installatie worden toegepast. 

Als de IT-beheerder die instellingen voor het maken van backups wil wijzigen, kan 

hij of zij het bestand txt.txt aanpassen en in de installatiedirectory plaatsen. Het 

beste moment om dit te doen is ofwel vóór de installatie van Rescue and Recovery 

of na afloop van de installatie maar vóór de eerste backup. Op elke backuplocatie 

is er een bestand TVT.TXT aanwezig. Voordat de eerste backup wordt gemaakt, is 

er slechts één bestand TVT.TXT. Als u deze aanpak volgt, bevatten alle backups 

a++e wijzigingen en zijn er geen problemen met versies of synchronisatie van TVT- 

.TXT. In bepaalde gevallen moet het bestand TVT.TXT ná een backup worden aangepast. 

In dat geval zijn er twee manieren om de meest recente wijzigingen te 

verwerken in de TVT.TXT-bestanden. De IT-beheerder kan ofwel het bestand TVT- 

.TXT vanuit de installatiedirectory kopiëren naar alle backupmappen, ofwel een 

nieuwe backup starten, waarbij het proces automatisch alle versies van TVT.TXT 

synchroniseert met die in de installatiedirectory. De tweede manier verdient de 

voorkeur. 

Backups plannen en bijbehorende taken 

De planner (″scheduler″) is niet specifiek ontworpen voor Rescue and Recovery. De 

configuratie wordt echter wel opgeslagen in hetzelfde bestand TVT.TXT. Als Rescue 

and Recovery.wordt geïnstalleerd, wordt de planner gevuld met de juiste 

instellingen. 

De planner heeft de volgende structuur: 

v Locatie: Installatiemap 

v Vermelding van elke geplande taak 

v Uit te voeren script 

v Naam van de pipe die moet worden gebruikt voor voortgangsberichten. Dit is 

optioneel. 

v Planningsgegevens: maandelijks, wekelijks, dagelijks, weekend. U kunt meerdere 

roosters (bijv. dinsdagen en vrijdagen) gebruiken door meerdere planningen te 

maken. 

v Variabelen die aan functies moeten worden doorgegeven 

In het volgende voorbeeld maakt Rescue and Recovery volgens planning 

incrementele backups, met voor en na de backup een callback: 

[SCHEDULER] 


[RapidRestoreUltra] 

Task="c:\program files\ibm\rapid restore ultra\ 

rrucmd.exebackup.bat" 

TaskParameters=BACKUP location=L name="Gepland" 



ScheduleDayOfTheMonth=31 





Pre="c:\program files\antivirus\scan.exe" 

Post="c:\program files\logger\log.bat" 

Verschillende bestanden TVT.txt beheren 

Omdat een vaste-schijfstation uit meerdere partities kan bestaan, moet het backup- 

en herstelprogramma weten in welke partitie de backupgegevens moeten worden 

opgeslagen. Als een bepaalde bestemming meerdere partities heeft en de 

backupbewerking volgens een script verloopt, moeten de volgenden instellingen 

worden opgegeven voordat de backupbewerking wordt gestart. Kan de 

backupbewerking door de gebruiker worden gestart, dan kunt u dit gedeelte overslaan. 

Voor backups naar een lokaal vaste-schijfstations zijn de configuratie-instellingen te 

vinden in het gedeelte BackupDisk van het bestand TVT.TXT. Backups naar het 

tweede lokale vaste-schijfstation gebruiken het gedeelte SecondDisk en backups 

naar de USB HDD gebruiken het gedeelte USBDisk zoals vermeld: 

BackupPartition=x 

waarbij x is een getal van 0 t/m 3 is. 0 geeft de eerste partitie op het desbetreffende 

station aan. 

Opmerking: De partities moeten al bestaan. Als er geen instelling is opgegeven en 

er meer dan één partitie aanwezig is, dan wordt de gebruiker gevraagd de 

gewenste partitie op te geven. Bijvoorbeeld: als het de bedoeling is om een backup 

te maken op de tweede partitie van de USB HDD, ziet de vermelding in het 

bestand TVT.TXT er als volgt uit: 

[USBDisk] 

BackupPartition=1 

Een netwerkstation koppelen voor backups 

De functie Netwerkstation Koppelen (″map network drive″) maakt gebruik van het 

bestand MAPDRV.INI in de directory C:\IBMTOOLS\UTILS\MND. Alle gegevens 

zijn opgeslagen in de sectie DriveInfo. 

De vermelding UNC (Universal Naming Convention) bevat de computernaam en 

share van de locatie waarmee u een verbinding tot stand probeert te brengen. 

De vermelding NetPath is uitvoer van mapdrv.exe. Deze bevat de feitelijke naam 

die wordt gebruikt voor het maken van de verbinding. 

De vermeldingen User en Pwd worden gebruikt voor de gebruikersnaam en het 

wachtwoord. Deze zijn versleuteld (″encrypted″). 

In het volgende voorbeeld ziet u de gegevens voor het koppelen van een netwerkstation: 

[DriveInfo] 

UNC=\\server\share 


NetPath=\\9.88.77.66\share 

User=11622606415119207723014918505422010521006401209203708202015... 

Pwd=11622606415100000000014918505422010521006401209203708202015... 

Voor een ingebruikname kan dit bestand worden gekopieerd naar meerdere computers 

die gebruikmaken van dezelfde gebruikersnaam en hetzelfde wachtwoord. 

De vermelding UNC wordt door Rapid Restore Ultra overschreven op basis van de 

waarde in TVT.TXT. 


Als er een directory RRUBACKUPS wordt gemaakt op een gemeenschappelijke 

netwerkresource, maakt de service hier een ″alleen lezen″-map van; de toegangsmachtigingen 

worden zo verdeeld dat alleen de account die de map heeft gemaakt, 

er de volledige controle over heeft. 

Om een samenvoeging te kunnen uitvoeren, moet de desbetreffende gebruikersaccount 

MOVE- of verplaatsingsmachtiging hebben. Als de gebruiker zich heeft 

aangemeld met een andere account dan waarmee de map oorspronkelijk is 

gemaakt (bijvoorbeeld als de beheerder), dan mislukt de samenvoeging. 



Bijlage C. Opdrachtregeltools voor IBM Rescue and Recovery 

De functies van Rescue and Recovery kunnen door de IT-beheerder ook lokaal en 

op afstand worden aangeroepen via de opdrachtregelinterface. De configuratie-instelling 

kunnen worden bijgehouden via niet-lokale tekstbestanden. 

Besturing van Rescue and Recovery Boot Manager (BMGR32) 

De opdrachtregelinterface voor opstartbeheer (Boot Manager) is BMGR32. Dit 

bevindt zich in de directory C:\IBMTOOLS\UTILS. In de volgende tabel vindt u 

de parameters voor BMGR32. 

bmgr32 Resultaat 

/B0 Opstarten naar partitie 0 (op basis van de volgorde in de 

partitietabel) 

/B1 Opstarten naar partitie 1 



/BS Opstarten naar de IBM Servicepartitie 

/BW Opstarten naar de beveiligde Rescue and Recovery-partitie 

/BWIN Opdracht om op te starten naar WINPE resetten. Dit moet 

worden gedaan vóór het opstarten. 

/CFGbestand De parameters in het configuratiebestand gebruiken. Raadpleeg 

“De opdrachtregelinterface RRUCMD” op pagina 80 

voor meer informatie over het configuratiebestand. 

/Dn Wijzigingen toepassen op schijf n, waarbij n op 0 gebaseerd 

is (standaard: n=0) 

/H0 Partitie 0 verbergen 




/HS De IBM Servicepartitie verbergen 

/P12 De IBM Servicepartitie verbergen door deze in te stellen op 

partitietype 12 

/INFO Informatie over de vaste schijf afbeelden 

/M0 De Rescue and Recovery-omgeving bevindt zich in de 

Servicepartitie 

/M1 De Rescue and Recovery -omgeving bevindt zich in 

C:\PARTITION (dual boot Windows en Windows PE) 

/M2 De Rescue and Recovery-omgeving bevindt zich in de 

Servicepartitie met DOS (dual boot Windows PE en DOS; 

alleen IBM Preloads) 

/OEM De computer is geen IBM-computer. Hierdoor wordt na de 

POST voor de tweede keer gecontroleerd of er op F11 (standaard) 

wordt gedrukt. Dit is voor bepaalde oudere IBMsystemen 

vereist. Bovendien is dit de standaardinstelling 

voor de OEM-versie van Rescue and Recovery. 


mgr32 Resultaat 

/Patchn Wordt gebruikt om het installatieprogramma een variabele te 

laten instellen die toegankelijk is voor een MBRpatchprogramma. 

Patchfilebestandsnaam Wordt gebruikt om het installatieprogramma een MBR-patch 

te laten installeren. 

/PRTC Wordt gebruikt om het installatieprogramma de retourcode 

van de patch te laten ophalen. 

/IBM Het systeem is een IBM Computer 

/Q Op de achtergrond 

/V Letterlijk 

/R Computer opnieuw opstarten 

/U0 Partitie 0 afbeelden 




/US IBM Servicepartitie afbeelden 

/Fmbr Het RRE hoofdopstartrecordprogramma laden. 

/U Het RRE hoofdopstartrecordprogramma uit het geheugen 

verwijderen. 

/? Overzicht van opties voor de opdrachtregel afbeelden. 

De opdrachtregelinterface RRUCMD 

De primaire opdrachtregelinterface voor Rescue and Recovery and is RRUCMD. 

De opdracht bevindt zich in de subdirectory C:\PROGRAM FILES\IBM\IBM 

RAPID RESTORE ULTRA\. Raadpleeg de volgende informatie voor het gebruik 

van de opdrachtregelinterface voor Rescue and Recovery. 

Syntaxis: 

RRUcmd opdracht filter=filterbestand location=c [name=abc | level=x] [silent] 

Opdracht Resultaat 

Backup Een normale backupbewerking starten (opgeven inclusief 

parameters voor locatie en naam) 

Restore Een normale herstelbewerking starten (opgeven inclusief 

parameters voor locatie en niveau) 

List Een lijst oproepen van bestanden die zijn opgenomen in de 

backup (opgeven inclusief locatie en niveau) 

Basebackup Een alternatieve basisbackup starten. Deze mag niet worden 

gebruikt als basis voor voor incrementele backups en moet 

een locatie, een naam en een niveau bevatten. Het niveau 

moet lager zijn dan 99. Als er al een andere basisbackup met 

dezelfde naam bestaat, wordt die overschreven. 

Sysprepbackup Een backupbewerking in de PDA klaarzetten voor nadat de 

computer opnieuw is opgestart. Deze functie wordt hoofdzakelijk 

gebruikt voor backups waarbij sysprep wordt gebruikt. 


Opdracht Resultaat 

Copy Backups kopiëren van de ene locatie naar de andere. Bij deze 

bewerking, die ook bekend staat als ″archiveren″, moet een 

locatie worden opgegeven. 

Delete Backups wissen. Hierbij moet een locatie worden opgegeven. 

filter=filterbestand Dit geeft aan welke bestanden en mappen worden hersteld; 

andere bestanden worden niet gewijzigd. Wordt uitsluitend 

gebruikt met de opdracht restore. 

Location=c Hierbij zijn de volgende waarden mogelijk: 

L - voor het primaire vaste-schijfstation 

U - voor het USB vaste-schijfstation 

S - voor het tweede lokale vaste-schijfstation 

N - voor het netwerk 

C - voor herstel vanaf CD/DVD 

name=abc Hierbij is abc de naam van de backup 

level=x Hierbij is x een getal tussen 0 (voor de basis) en het maximum 

aantal incrementele backups (alleen gebruikt bij de optie 

Restore). Bij de opdracht backup is de opdracht level=x alleen 

vereist wanneer een er een beheedersbackup (administrator 

backup) wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld groter dan of gelijk 

aan 100). 

Indeling van het 

Configuratiebestand van 

Boot Manager 

Opmerkingen: 

1. Om de meest recente backup te herstellen, geeft u deze 

parameter niet op. 

2. Alle backup- en herstelfuncties worden via de service 

geleid, zodat de juiste volgorde kan worden aangehouden 

en er bijvoorbeeld callbacks kunnen worden uitgevoerd. 

De opdracht backup wordt vervangen door opties op de 

opdrachtregel. 

De indeling van het configuratiebestand van Boot Manager is 

compatibel met eerdere versies van Boot Manager. Parameters 

die hieronder niet worden genoemd, worden niet ondersteund. 

Het bestand is een tekstbestand met elke vermelding 

op een aparte regel. 

 

 

 

MAPDRV 

Met de opdracht mapdrv roept u de gebruikersinterface voor het koppelen van een 

netwerkstation op. De opdracht MAPDRV.EXE bevindt zich in de directory 

C:\IBMTOOLS\UTILS\MND. De interface voor het koppelen van netwerkstations 

ondersteunt de volgende parameters: 

Syntaxis: 

mapdrv [parameters] 

Bijlage C. Opdrachtregeltools voor IBM Rescue and Recovery 81

Parameter Resultaat 

/rru Hiermee worden UNC, versleuteld gebruikers-ID en 

versleuteld wachtwoord gelezen en opgeslagen in het 

bestand C:\IBMTOOLS\UTILS\MND\MAPDRV.INI. Bovendien 

wordt de gebruiker gewaarschuwd als er geen verbinding 

tot stand kan worden gebracht (tenzij /s eveneens is 

opgegeven) 

/nodrive Netwerkverbinding maken zonder aan de verbinding een 

stationsletter toe te wijzen 

/s Op de achtergrond (″silent″). Geen prompts voor de gebruiker 

afbeelden, of er nu een verbinding wordt gemaakt of 

niet. Werkt alleen in combinatie met /rru. Retourcodes: 

v 0 = gelukt 

Voorbeeldopdracht: 

C:\IBMTOOLS\UTILS\MND\mapdrv /rru 

v > 0 = mislukt 

CFGMOD 

CFGMOD vormt een manier om het bestand TVT.TXT bij te werken via een script. 

De opdracht CFGMOD bevindt zich in de directory C:\PROGRAM 

FILES\IBM\IBM RAPID RESTORE ULTRA\. Als u het backuprooster wijzigt, moet 

deze opdracht worden gevolgd door RELOADSCHED. Dit hulpprogramma kan 

alleen worden uitgevoerd door gebruikers met beheerdersbevoegdheden. 

Syntaxis: 

cfgmod TVT.TXT mod-bestand 

Het mod-bestand moet een indeling van één regel per vermelding hebben. Elke 

vermelding bestaat uit een sectienummer (tussen [ ]) gevolgd door de naam van 

een parameter, ″=″ en een waarde. Om het backuprooster aan te passen, moet het 

mod-bestand bijvoorbeeld de volgende vermeldingen hebben: 

[RapidRestoreUltra]ScheduleFrequency=1 

[RapidRestoreUltra]ScheduleHour=8 

[RapidRestoreUltra]ScheduleMinute=0 

RELOADSCHED 

Voorbeeldopdracht: 

C:\Program Files\IBM\IBM Rapid Restore Ultra\reloadsched 

Met deze opdracht laadt u de in het bestand TVT.TXT gedefinieerde planningsinstellingen 

opnieuw. Als u in het bestand TVT.TXT wijzigingen in de planning aanbrengt, 

moet u deze opdracht uitvoeren om die wijzigingen te activeren. 


Bijlage D. Gebruikerstaken 

Windows XP 

Windows 2000 

Er zijn bepaalde taken die een gebruiker, op basis van zijn of haar machtigingen, 

niet kan uitvoeren. In de volgende tabellen wordt aangegeven welke taken de verschillende 

gebruikers met de standaardmachtigingen van het besturingssysteem 

kunnen uitvoeren. Het gaat om normale (beperkte) gebruikers, hoofdgebruikers 

(power users) en beheerders (adminstrators). De taken en mogelijkheden zijn voor 

elke versie van Windows verschillend. 

In de volgende tabel ziet u welke taken normale gebruikers (Limited Users), hoofdgebruikers 

(Power Users) en beheerders (Administrative Users) kunnen uitvoeren 

een Rescue and Recovery onder Windows XP. 

Gebruikers van Windows XP 

kunnen het volgende doen: 

Normale 

gebruiker Hoofdgebruiker Beheerder 

ISO voor Noodherstelmedia maken Nee Nee Ja (via de 

opdrachtregel, zie 

onder) 

Opstartbare CD’s maken Ja Ja Ja 

Opstartbare USB HDD maken Nee Nee Ja 

Backup starten Ja Ja Ja 

Herstel starten in de Rescue and 

Recovery Environment (RRE) 

Afzonderlijke bestanden herstellen 

in RRE 

Opname en uitsluiting instellen in 

Rescue and Recovery-interface 

Ja Ja Ja 

Nee (Windows) 

Ja (Windows Pre 

Boot Area) 

Nee (Windows) 


Boot Area) 

Ja Ja Ja 

Backup maken op netwerkstation Ja Ja Ja 

Backups plannen Ja Ja Ja 

In de volgende tabel ziet u welke taken normale gebruikers (Limited Users), hoofdgebruikers 

(Power Users) en beheerders (Administrative Users) kunnen uitvoeren 

een Rescue and Recovery onder Windows 2000. 

Gebruikers van Windows 2000 


Normale gebruiker 

Hoofdgebruiker Beheerder 

ISO voor Noodherstelmedia maken Nee Nee Ja (via de 

opdrachtregel, 

zie onder) 

Opstartbare CD’s maken Ja Ja Ja 

Opstartbare USB HDD maken Nee Nee Ja 

Backup starten Ja Ja Ja 

© Copyright IBM Corp. 2004 83 

Ja

Gebruikers van Windows 2000 


Herstel starten in de Rescue and 

Recovery Environment (RRE) 

Noodherstelmedia maken 

Afzonderlijke bestanden herstellen 

in RRE 

Opname en uitsluiting instellen in 

Rescue and Recovery-interface 

Normale gebruiker 

Hoofdgebruiker Beheerder 

Ja Ja Ja 

Nee (Windows) 


Boot Area) 

Nee Ja 

Ja Ja Ja 

Backup maken op netwerkstation Nee Nee Ja 

Backups plannen Ja Ja Ja 

De beheerder kan de volgende opdrachten gebruiken om het ISO-image voor een 

medium voor noodherstel te maken. Met deze opdrachten wordt u het vereiste 

ISO-bestand gemaakt en wordt dit automatisch in de directory 

C:\IBMTOOLS\RRCD geplaatst: 

:: Hiermee wordt er op de achtergrond een ISO gemaakt, maar niet gebrand 

c:\IBMTOOLS\Python22\python c:\IBMTOOLS\utils\spi\mkspiim.pyc 

/scripted 

:: Hiermee wordt er een ISO-bestand gemaakt, maar niet gebrand 

h 

c:\IBMTOOLS\Python22\python c:\IBMTOOLS\utils\spi\mkspiim.pyc 

/noburn 


Bijlage E. Antidote Delivery Manager-opdrachten - Naslag en 

voorbeelden 

Er wordt een vanaf de opdrachtregel te besturen verpakkingstool meegeleverd 

waarmee de beheerder berichten kan definiëren. Daarnaast biedt Antidote Delivery 

Manager enkele speciale opdrachtfuncties die in de berichten kunnen worden 

gebruikt. 

Antidote Delivery Manager - Opdrachtoverzicht 

De opdrachtregelinterface voor opstartbeheer (Boot Manager) is BMGR32. Dit 

bevindt zich in de directory c:\IBMTOOLS\UTILS. In de volgende tabel vindt u de 

parameters voor BMGR32. 

Opdrachten Beschrijving 

APKGMES [/KEY sleutelbestand|/NEWKEY sleutelbestand 

|/NOSIG] berichtdirectory berichtnaam 

Voor APKGMES /KEY wordt er een berichtenbestand 

gemaakt op basis van de inhoud van TVT.TXTmessage_directory. 

De directory moet een bestand met de 

naam GO.RRS bevatten. Als de parameter /KEY 

wordt gebruikt, wordt er een ondertekeningssleutel 

opgehaald uit keyfile.prv en moet de sleutel in het 

bestand keyfile.pub zijn gedistribueerd aan alle 

clients waarop het bericht wordt verwerkt. Standaard 

wordt het sleutelbestand “KEYFILE.PRV” gebruikt. 

De parameter /NEWKEY kan worden gebruikt om 

een sleutel te maken. Als ondertekening niet vereist 

is, wordt met /NOSIG voorkomen dat er iets wordt 

ondertekend. Aan het eind van de naam van het 

bericht wordt een datum- en tijdaanduiding toegevoegd, 

zoals berichtnaamJJMMDDHHmm.zap. 

REBOOT [/RR|/Win] [/wait | /f] De machine opnieuw opstarten. Zonder parameters 

wordt er opgestart met de normale opstartvolgorde. 

De parameter RR betekent dat er moet worden opgestart 

naar Rescue and Recovery en WIN dat er moet 

worden opgestart naar het normale besturingssysteem. 

Het opnieuw opstarten gebeurt pas bij het 

afsluiten van het script, dus gewoonlijk is dit de 

laatste opdracht in een script. De optionele parameter 

WAIT zorgt ervoor dat het systeem pas later (handmatig 

of via een ander mechanisme) opstart naar de 

opgegeven omgeving. Met de parameter /f zorgt u 

dat het systeem onmiddellijk opnieuw opstart en de 

gebruiker dus niet de kans geeft om gegevens in 

geopende programma’s op te slaan. Als er geen 

parameters worden opgegeven, wordt standaard de 

parameter /win gebruikt (/wait en /f dus niet). 



RETRYONERROR [ON|OFF] pogingen Standaard wordt een script slechts één keer geprobeerd. 

Als het echter belangrijk is om een script te 

blijven proberen totdat het werkt, kan de opdracht 

RETRYONERROR worden gebruikt om aan de mailboxfunctie 

door te geven dat deze een bepaald aantal 

keren moet blijven dit script uit te voeren. Als er 

geen aantal wordt opgegeven, is de standaardwaarde 

3. Een algehele standaardwaarde kan in het bestand 

TVT.TXT worden opgegeven in de sectie rescue 

retries = pogingen. Retries kan ook worden ingesteld 

op FOREVER; dit kan echter een oneindige lus 

veroorzaken. 

MSGBOX /msg berichttekst [/head koptekst] [/OK] 

[/CANCEL]| [/TIMER timeout] /B3 

NETWK [/D|/E|/A [/IP ip-adres | /DN domeinnaam] 

[/NM netmasker] 

Met de opdracht MSGBOX wordt er een bericht voor 

de eindgebruiker afgebeeld, als die is aangemeld. Het 

bericht blijft op het scherm staan en het script blijft 

geblokkeerd totdat er een time-out optreedt, er op de 

knop Annuleren wordt geklikt of er op de knop OK 

wordt geklikt (als /OK is opgegeven). Als /CANCEL 

niet is opgegeven, wordt er geen knop Annuleren 

afgebeeld en wordt het moeilijk om het bericht weg 

te krijgen. De opdracht retourneert de volgende 

gegevens: 

v 0 = Er is op OK geklikt 

v 1 = Annuleren 

v 2 = Timer is verlopen 

De tekst in het bericht kan worden opgemaakt met 

\n (nieuwe regel) en \t (tab). 

Met NETWK /D (disable, of uitschakelen) wordt al 

het netwerkverkeer gestopt doordat alle netwerkadapters 

worden uitgeschakeld. Het netwerkverkeer 

blijft uitgeschakeld totdat de opdracht NETWK /E 

(enable, of inschakelen) is uitgevoerd. Met NETWK 

/A wordt het netwerkverkeer beperkt tot het IP-adres 

dat is opgegeven met de parameter /IP (decimaal 

met punten) of /DN (DNS-naam). Met de parameter 

/NM kan een netwerkmasker worden opgegeven. Als 

/NM niet wordt opgegeven, is er slechts één machine 

toegankelijk, namelijk die welke is opgegeven met 

/IP of /DN. De status van deze opdracht blijft ook 

na het opnieuw opstarten onveranderd. Dit betekent 

dat het netwerkverkeer weer expliciet moet worden 

ingeschakeld. 

APUBKEY [/ADD|/DELETE] asn_1_gecodeerde_public_key Met de opdracht APASSWD kan de beheerder op 

afstand de ondertekeningssleutels voor Antidote 

Delivery Manager-berichten op elke PC beheren. Er 

kan op elke PC meer dan één sleutel worden opgeslagen. 

Als een ondertekend bericht wordt verwerkt, 

wordt elke sleutel geprobeerd, totdat de juiste is 

gevonden. De sleutels hebben geen eigen naam; er 

kan dus alleen worden verwezen naar de inhoud. 

Sleutels kunnen worden toegevoegd met de parameter 

ADD en worden verwijderd met de parameter 

DELETE. Houd rekening met het volgende: als er 

sleutels zijn opgegeven in het bestand TVT.TXT, 

kunnen niet-ondertekende sleutels (die welke zijn 

gebouwd met /NOSIG) niet meer worden gebruikt. 



AUNCPW [/Add|/CHANGE|/DELETE] unc [/USER gebruikers-ID] 

[/PWD wachtwoord] [/REF ref_naam] 

Met deze opdracht kunt u een wachtwoord voor een 

netwerkstation toevoegen, wijzigen en wissen. De 

referentienaam kan in berichten worden gebruikt als 

snelle methode, in plaats van de UNC. De mogelijke 

retourwaarden zijn: 

v 0 = gelukt 

v 1 = instellen niet mogelijk met de verstrekte informatie 

v 2 = gelukt, maar er is al een andere UNC met 

dezelfde referentienaam gedefinieerd. 

Bijlage E. Antidote Delivery Manager-opdrachten - Naslag en voorbeelden 87


XMLtool voor Conditionals Conditionals (eGatherer, actuele hardwaregegevens) 


v Syntaxis: xmltool.exe bestandsnaam xpath functie 

comparator waarde waarbij geldt: 

– bestandsnaam 

Het pad en de bestandsnaam van het XMLbestand 

– xpath 

Het volledige xpath voor de waarde 

– functie 

Dit moet een van de volgende waarden zijn: 

- /C, de waarden vergelijken (er moeten dan 

tevens een comparator en een waarde worden 

opgegeven) 

- /F , de opgegeven waarde opslaan in 

%IBMSHARE%\RET.TXT 

– Comparator: 

Moet een van de volgende zijn: 

- LSS 

- LEQ 

- EQU 

- GTR 

- GEQ 

- NEW 

– Waarde: 

De XML-invoer wordt vergeleken met deze 

waarde. 

v Mogelijke retourwaarden: 

– 0 

– 1 

– 2 

– 3 

De vergelijking is waar (/c) 

De vergelijking is onwaar 

Onjuiste parameters op de opdrachtregel 

Fout bij openen van XML-bestand (niet aanwezig 

of bestand heeft fouten) 

– 4 

Opgegeven XPATH heeft geen waarde geretourneerd 

v Voorbeeld: 

xmltool.exe %ibmshare%\\ibmegath.xml 

//system_summary/bios_version GEQ 1UET36WW


INRR De opdracht INRR kan worden gebruikt om te bepalen 

of het script actief is in de Rescue and Recoveryomgeving. 

De mogelijke retourwaarden zijn: 

v 0 = huidige besturingssysteem is PE 

v 1 = huidige besturingssysteem is niet PE 

v >1 = Fout 

STATUS [/QUERY locatie berichtnaam | /CLEAR locatie] De opdracht STATUS /QUERY kan worden gebruikt 

om te bepalen of er een script is uitgevoerd, of wacht 

op uitvoering. De waarde voor de locatie kan een van 

de volgende zijn: 

Ondersteunde Microsoft-opdrachten 

v FAIL 

Het bericht is al uitgevoerd. Dit is mislukt 

v SUCCESS 

Het bericht is zonder problemen uitgevoerd 

v WORK 

Het bericht wordt momenteel uitgevoerd, of wordt 

uitgevoerd als Antidote Delivery Manager de 

volgende keer wordt uitgevoerd. 

v CACHE 


Het bericht staat in de wachtrij om te worden 

uitgevoerd 

Met de opdracht STATUS/CLEAR wordt de opgegeven 

locatie gewist. De mogelijke retourwaarden zijn: 

v 0 = als het opgegeven bericht is gevonden of de 

opdracht goed is uitgevoerd 

v 1 = als het opgegeven bericht niet is gevonden of 

de opdracht is mislukt 

ATTRIB.EXE Bestandskenmerken oproepen of wijzigen 

CACLS.EXE Toegangslijsten (access control lists, ACL’s) van bestanden 

oproepen of wijzigen 

CHKDSK.EXE Een schijf controleren en het statusrapport afbeelden 

COMP.EXE De inhoud van twee bestanden of groepen bestanden vergelijken 

COMPACT.EXE De compressie van bestanden in NTFS-partities afbeelden of 

wijzigen 

CONVERT.EXE FAT-volumes converteren naar NTFS. Het is niet mogelijk 

om het actieve station te converteren 

DISKPART.EXE Een station partitioneren 

FC.EXE Twee bestanden of groepen bestanden vergelijken en de 

verschillen afbeelden 

FIND.EXE Zoeken naar een tekenreeks in een bestand of groep bestanden 

FINDSTR.EXE Zoeken naar tekenreeksen in bestanden 


Voorbereiding en installatie 


FORMAT.COM Een schijf formatteren voor gebruik met Windows 

LABEL.EXE Het volumelabel van een schijf opgeven, wijzigen of wissen 

NET.EXE Netwerkopdrachten 

PING.EXE Controleren of een bepaalde netwerkresource bereikbaar is 

RECOVER.EXE Leesbare informatie terugvinden op een beschadigde of 

defecte schijf 

REG.EXE Werken met het register 

REPLACE.EXE Bestanden vervangen 

RRUCMD.EXE Te gebruiken voor het uitvoeren van backup- en herstelbewerkingen 

vanuit het besturingssysteem en voor sorteeropdrachten 

SORT.EXE Invoer sorteren 

SUBST.EXE Een pad koppelen aan een stationsletter 

XCOPY.EXE Bestanden en directorystructuren kopiëren 

Voorbereiding 

Als er een ondertekeningssleutel moet worden gebruikt, moet de beheerder het 

verpakkingstool uitvoeren met de parameter /NEWKEY om een nieuwe sleutel te 

genereren. 

Configuratie 

Er zijn verschillende configuratie-items vereist. Deze worden opgesomd in het 

bestand TVT.TXT: 

Repository 

Elke client heeft een lijst van repository’s nodig. Hier moeten in ieder geval diskette 

en C:\ in staan, plus minimaal één netwerkstation dat is opgegeven met 

UNC; mailbox = geeft het station en het pad van de mailboxlocaties aan, gescheiden 

door komma’s en opgegeven in volgorde van belang. Voorbeeld: 

[rescue] mailbox = %y%\antidote, c:\antidote 

Planningsgegevens 

De planningswerkstand, Schedule Mode, geeft de frequentie van de controles aan. 

Planningswerkstand 

SCHED_NONE 0x000 

SCHED_MINUTELY 0x001 

SCHED_DAILY 0x002 

SCHED_WEEKLY 0x004 

SCHED_MONTHLY 0x008 

SCHED_STARTUP 0x010 

SCHED_WAKEUP 0x020 

SCHED_USB_ATTACH 0x040 


Planningswerkstand 

SCHED_NETWORK_ATTACH 0x080 

[Scheduler] 


Task2=Rescue 

[rescue] 


ScheduleMode=0x02 

TaskShow=1 

Task=c:\ibmtools\antidote\mailman.exe 





Ondertekeningssleutel 

Als er ondertekeningssleutels worden gebruikt, moeten die worden gedistribueerd 

onder de clients. Het bestand keyfile.pub, dat wordt gemaakt met de opdracht 

APKGMES, bevat de sleutel Elke goedgekeurde openbare ondertekeningssleutel 

wordt in het bestand TVT.TXT vermeld als: pubkeyX = ... waarbij X een cijfer aangeeft 

(er kunnen 9 openbare sleutels worden opgeslagen). Met de functie 

APUBKEY stelt u deze waarde nosig = in. Als deze wordt ingesteld op 1, kunnen 

er ook niet-ondertekende pakketten worden uitgevoerd (d.w.z.pakketten die zijn 

gebouwd met de parameter /NOSIG). 

Opmerking: Als deze waarde is ingesteld op iets anders dan 1 of als er in het 

bestand TVT.TXT openbare sleutels aanwezig zijn, kunnen niet-ondertekende pakketten 

niet worden uitgevoerd. 

Netwerkstations 

De volgende waarden worden ingesteld met de AUNCPW-functie RscDrvY. Elke 

RscDrv-sectie bevat informatie over een netwerk-share. Er kunnen voor Antidote 

Delivery Manager maximaal 10 netwerk-shares worden gedefinieerd. 

v UNC = De UNC van een station waarmee Antidote Delivery Manager verbinding 

moet maken. 

v User = De versleutelde gebruikersnaam. 

v Pwd = Het versleutelde wachtwoord. 

v Ref = De naam die voor verwijzingen aan deze verbinding moet worden gekoppeld. 

Installatie op clients 

Rescue and Recovery 2.0 moet op alle clients worden geïnstalleerd. De configuratie 

waarvan de samenstelling hierboven is beschreven, kan worden opgenomen in de 

installatie of later worden uitgevoerd. 

Serverinfrastructuur 

De beheerder moet netwerk-shares voor repository samenstellen of een FTP- of 

HTTP-site beschikbaar stellen. Voor fixes en patches kan een extra repository vereist 

zijn. 


Eenvoudige systeemtest – Bericht afbeelden 

Voorbereiding en verpakking van het script 

Schrijf een GO.RRS-script op een willekeurige machine waarop Antidote Delivery 

Manager is geïnstalleerd. Neem daarin de volgende regel op: MSGBOX /MSG “Hello 

mensen” /OK. Voer de opdracht rechtstreeks vanaf de opdrachtprompt uit en kijk of 

het resultaat naar verwachting is. Voer vervolgens de opdracht APKGMSG uit vanuit 

de directory van GO.RRS. Het bericht wordt dan afgebeeld. Plaats het berichtbestand 

in een van de repository-directory’s op uw machine en kijk of alles goed 

werkt. 

Grote aanval van wormen 

Go.RRS 

set tagfile=1.tag 

set pingtarg=192.168.1.1 

retryonerror /on 10 

set custos 

if errorlevel 1 set custos=%systemDrive% 

cd %custos%\ibmtools\utils\rescue\dne\work 

inRR.exe 

if errorlevel 2 goto ERROR 

if errorlevel 1 goto InOS 

if errorlevel 0 goto inRR 

:InOS 

cd 

if exist %tagfile% goto DONE 

Het onderstaande voorbeeld demonstreert een mogelijke benadering voor de 

bestrijding van een gevaarlijk virus. In het kort komt het erop neer dat het netwerk 

wordt afgesloten, er opnieuw wordt opgestart naar Rescue and Recovery, het register 

wordt geïnstalleerd, er een vervangend bestand op zijn plaats wordt gezet, er 

weer wordt opgestart naar Windows XP en het netwerkverkeer weer op gang 

wordt gebracht. Voor demonstratiedoeleinden moet de onderstaande toepassing 

worden aangepast aan de gewijzigde syntaxis. 

msgbox /msg "Antidote heeft een nieuw bericht ontdekt \n \n ..... \n \n Geen nood. Alles onder controle! 

Antidote herstelt het systeem voor u" /ok /timer 30 

call nettest.cmd %pingtarg% 

set el=%errorlevel% 

if %el% == 0 msgbox /msg "Netwerk is actief" /timer 5 /head "Correct" 

if not %el% == 0 msgbox /msg "Netwerk is uitgeschakeld" /timer 5 /head Failure 

NetWk.exe /d 

msgbox.exe /msg "Antidote Herstelproces wordt uitgevoerd. \n \n Het netwerkverkeer is uitgeschakeld." /head 

"Netwerk" /timer 15 

call nettest.cmd %pingtarg% 

set el=%errorlevel% 

if %el% == 0 msgbox /msg "Netwerk is actief" /timer 5 /head "Failure" 

if not %el% == 0 msgbox /msg "Netwerk is uitgeschakeld" /timer 5 /head "Correct" 

msgbox.exe /msg "Systeem start over 20 seconden opnieuw op \n \n Kies OK of Annuleren." 

/head "Urgentie van reparatie kiezen" /timer 20 /ok /cancel 

if errorlevel 2 goto PENOW 

if errorlevel 1 goto PELATER 

if errorlevel 0 goto PENOW 

:PENOW 

reboot /rr 

goto NOT_DONE 


:PELATER 

%custos%\ibmtools\utils\bmgr32.exe /bw 

msgbox.exe /msg "Systeem brengt bij volgende keer opstarten een fix aan" /head "Opnieuw opstarten" /ok 

goto NOT_DONE 

:inRR 

REM DISABLE NETWORKING 

msgbox.exe /msg "Netwerk wordt over 5 seconden uitgeschakeld. \n \n Netwerk wordt uitgeschakeld" 

/head "Netwerk wordt afgesloten" /timer 5 

NetWk.exe /d 

REM USE EGATHERER VALUES FOR CONDITIONAL BRANCH 

msgbox /msg "Register wordt gecontroleerd" /timer 5 

xmltool %ibmshare%\ibmegath.xml //EG_GATHERED_DATA/EG_INSTALLED_MICROSOFT_SOFTWARE/ 

EG_SOFTWARE_PACKAGE[@ID=’DirectX’]/EG_VERSION GEQ \"4.09.00.0901\" 

if errorlevel 1 goto FILECOPY 

msgbox.exe /msg "Register wordt hersteld. \n \n Kies OK om door te gaan..." /head "Registerherstel" /ok 

reg.exe load HKLM\tempSW %custos%\windows\system32\config\SOFTWARE 

reg.exe add "HKLM\tempSW\IBM\eGatherer\Local Viewer\scans\banka" /v benke /d binki /f 

reg.exe add "HKLM\tempSW\IBM\eGatherer\Local Viewer\scans\banka" /v bonko /d bunku /f 

reg.exe delete "HKLM\tempSW\IBM\eGatherer\Local Viewer\scans\banka" /v bonko /f 

reg.exe unload HKLM\tempSW 

:FILECOPY 

msgbox /msg "Register is nu OK \n \n Fix wordt aangebracht" /timer 5 

copy payload.txt %custos%\ 

REM RE-ENABLE NETWORK 

msgbox.exe /msg "Netwerk wordt over 5 seconden ingeschakeld. \n \n Netwerk wordt ingeschakeld" 

"Netwerk wordt geactiveerd" /timer 5 

NetWk.exe /e 

REM TAG IT 

echo 1 > %tagfile% 

REM REBOOT 

msgbox.exe /msg "Systeem start over 5 seconden opnieuw op..." /head "Opnieuw opstarten..." /timer 5 

reboot.exe 

goto NOT_DONE 

:ERROR 

:NOT_DONE 

exit 1 

:DONE 

NetWk.exe /e 

msgbox.exe /msg "Fix is aangebracht \n \n U kunt de normale werking nu hervatten." 

/head "Klaar!" /ok 

exit 0 

NETTEST.CMD 

PING –n 1 %1 > nul 2>& 

PAYLOAD.TXT 

een testbestand 

van een af te leveren lading. 



Bijlage F. Kennisgevingen 

Verwijzing in deze publicatie naar producten (apparatuur en programmatuur) of 

diensten van IBM houdt niet in dat IBM deze ook zal uitbrengen in alle landen 

waar IBM werkzaam is. Neem contact op met uw IBM-vertegenwoordiger voor 

informatie over de producten en services die momenteel op uw locatie beschikbaar 

zijn. Verwijzing in deze publicatie naar producten of diensten van IBM houdt niet 

in dat uitsluitend IBM-producten of -diensten gebruikt kunnen worden. Functioneel 

gelijkwaardige producten of diensten kunnen in plaats daarvan worden 

gebruikt, mits dergelijke producten of diensten geen inbreuk maken op intellectuele 

eigendomsrechten of andere rechten van IBM. De gebruiker is verantwoordelijk 

voor de samenwerking van IBM-producten of -diensten met producten of 

diensten van anderen, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven door IBM. 

Mogelijk heeft IBM octrooien of octrooi-aanvragen met betrekking tot bepaalde in 

deze publicatie genoemde producten. De levering van dit document geeft u geen 

recht op een licentie voor deze octrooien. U kunt vragen over licenties schriftelijk 

stellen aan: 

IBM Director of Licensing 

IBM Corporation 

North Castle Drive 

Armonk, NY 10504-1785 

U.S.A. 

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION LEVERT DEZE 

PUBLICATIE OP “AS IS”-BASIS, ZONDER ENIGE GARANTIE, UITDRUKKELIJK 

NOCH STILZWIJGEND, MET INBEGRIP VAN, MAAR NIET BEPERKT TOT, DE 

GARANTIES OF VOORWAARDEN VAN VOORGENOMEN GEBRUIK OF 

GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In sommige landen is de uitsluiting 

van stilzwijgende garanties niet toegestaan, zodat bovenstaande uitsluiting 

mogelijk niet op u van toepassing is. 

Deze informatie kan technische onnauwkeurigheden of typografische fouten bevatten. 

De informatie wordt periodiek aangepast; deze veranderingen worden opgenomen 

in nieuwe uitgaven van het document. IBM kan ten alle tijde verbeteringen 

en/of veranderingen in de product(en) en/of de programma’s in dit document 

doorvoeren zonder u op de hoogte te stellen. 

De producten die in dit document worden beschreven, zijn niet bedoeld voor 

gebruik bij implantatie of andere life ondersteuningstoepassingen waarbij gebreken 

lichamelijk letsel of dood tot gevolg kunnen hebben. De informatie in dit document 

heeft geen invloed op IBM-productspecificaties of -garanties en wijzigt die 

niet. Niets in dit document doet dienst als uitdrukkelijke of stilzwijgende licentie 

of vrijwaring onder de intellectuele eigendomsrechten van IBM of derden. Alle 

informatie in dit document is verkregen in specifieke omgevingen en dient ter 

illustratie. De resultaten in andere gebruiksomgevingen kunnen verschillen. 

IBM behoudt zich het recht voor om door u verstrekte informatie te gebruiken of 

te distribueren op iedere manier die zij relevant acht, zonder dat dit enige verplichting 

voor IBM jegens u schept. 


Niet-IBM-websites 

Handelsmerken 

Iedere verwijzing in dit document naar een niet-IBM-website wordt alleen verstrekt 

voor uw gemak en dient niet om op welke manier dan ook deze websites aan te 

bevelen. Het materiaal op dergelijke websites maakt geen deel uit van het materiaal 

voor dit IBM-product. Gebruik van dergelijke websites is geheel voor eigen 

risico. 

De volgende termen zijn handelsmerken van International Business Machines 

Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen: 

IBM 

ImageUltra 

ThinkPad 

ThinkCentre 

ThinkVantage 

Lotus Notes 

Rapid Restore 

ScrollPoint 

Lotus en Lotus Notes zijn handelsmerken 

Microsoft, Windows en Windows NT zijn handelsmerken van Microsoft 

Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. 

Andere namen van ondernemingen, producten en diensten kunnen handelsmerken 

zijn van derden.

Hoofdstuk 1. IBM Rescue and Recovery - Lenovo

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

Delete template?

Save as template?