01.08.2013 Views

1990 BRABANTS HEEM JAARGANG 42 - Hops

1990 BRABANTS HEEM JAARGANG 42 - Hops

1990 BRABANTS HEEM JAARGANG 42 - Hops

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Aft. l<br />

Ligging van vindplaatsen<br />

. Alle afbeeldingen in deze kroniek zijn<br />

vervaardigd door medewerkers van de<br />

Rijksdienst voor het Oudheidkundig<br />

Bodemonderzoek met uitzondering van:<br />

afb. 1-3 (N. Arts), afb. 10 (A. Wouters,<br />

overgenomen uit Archeologie I) en afb.<br />

31 (N. Arts, overgenomen uit Brabants<br />

Heem jrg. <strong>42</strong> pg. 6).<br />

ARCHEOLOGISCHE KRONIEK<br />

VAN NOORD-BRABANT 1988-1989<br />

W.J.H. Verwers<br />

met bijdragen van N. Arts, T. Huijbers en L.B.M. Verhart<br />

Alfabetische lijst van vindplaatsen (M=Mesolithicum, N=Neolithicum,<br />

B=Bronstijd, IJ=IJzertijd, R=Romeinse tijd, VM=Vroege Middeleeuwen,<br />

LM=Late Middeleeuwen, NT=nieuwe tijd).<br />

l: Baarle Nassau (N), p. 138<br />

2: Bakel-Milheeze, Groote Peel (M), p. 136<br />

3: Beek en Donk (IJ), p. 143<br />

4: Boxmeer, Sambeek (N), p. 140<br />

5: Budel, Dorplein (B/IJ), p. 1<strong>42</strong><br />

6: Cuijk I (R), p. 146<br />

7:CuijklI(R), p 148<br />

8: Eindhoven (B), p. 140<br />

9: Grave (VM), p. 157<br />

10: Heeswijk-Dinther (B), p. 140<br />

11: Helmond, d 'Oude Huys (LM), p. 158<br />

12: Helmond, Stiphouts Broek, p. 137<br />

13: 's-Hertogenbosch, Maurik (M/N), p. 136<br />

135<br />

14: Heusden (VM), p. 157<br />

15: Lith (R), p. 150<br />

16: Lith, Kessel I (R), p. 152<br />

17: Lith, Kessel II (R), p. 155<br />

18:Megen(R), p. 152<br />

19: Nuland (B), p. 140<br />

20: Oosterhout, Den Hout (N), p. 139<br />

21: Someren (R), p. 147<br />

22: Son en Breugel (IJ), p. 146<br />

23: Vught (VM), p. 158<br />

24: Waalwijk (NT), p. 161<br />

25: Waspik (R), p. 152


Afb.2<br />

's-Hertogenbosch, Maurik. Schaal 1:2<br />

PREHISTORIE<br />

's-Hertogenbosch, Maurik (afb. 2)<br />

H. Verwerk (Eindhoven) is in het bezit van een groot fragment van een<br />

Geröllkeule van kwartsiet. Hij vond dit voorwerp in 1988 op een akker langs<br />

het dal van Dommel bij Maurik (gem. 's-Hertogenbosch). Op dezelfde akker<br />

werden ook een vijftal vuurstenen artefacten gevonden die vermoedelijk uit het<br />

Mesolithicum dateren. Hieronder bevinden zich geen werktuigen, zodat een<br />

preciezere datering vooralsnog niet mogelijk is. Zoals zo vaak bij Geröllkeulen<br />

is ook dit exemplaar gebruikt als slagsteen, hierop duiden de intensieve<br />

klopsporen aan twee uiteinden van het voorwerp.<br />

N. ARTS<br />

Bakel, Milheeze, Groote Peel (afb. 3)<br />

Dank zij J. Dautzenberg (Deurne) is de vondst bekend geworden van een fraaie<br />

Geröllkeule van kwarts. Het voorwerp werd omstreeks 1980 gevonden door<br />

J. Manders te Milheeze op een akker in de Groote Peel (gem. Bakel en<br />

Milheeze). Andere vondsten werden niet opgemerkt. De vindplaats is thans<br />

weiland, maar zal in de komende jaren worden geploegd. Het is waarschijnlijk<br />

dat er dan vuurstenen voorwerpen aan het oppervlak zullen komen, daterend uit<br />

het Laat-Mesolithicum.<br />

De Geröllkeule uit Milheeze is een compleet exemplaar met een<br />

zandlopervormig gat in het midden. Aan de rand bevinden zich op drie plaatsen<br />

klopsporen die erop duiden dat dit voorwerp (ook) als slagwerktuig is gebruikt.<br />

Voor zover bekend is de Geröllkeule van Milheeze thans het achtste exemplaar<br />

van dit nog steeds raadselachtig type werktuig uit Noord-Brabant. De andere<br />

werden gevonden te Boxmeer, 's-Hertogenbosch, Loon op Zand,<br />

St.-Oedenrode, Tilburg (Kraaiven), Tilburg (Lepelare Zand) en Valkenswaard.<br />

N. ARTS<br />

136


Afb.3<br />

Bakel, Milheeze. Groote Peel. Schaal<br />

1:2<br />

1. Determinatie dr. H. Kars (R.O.B.,<br />

Amersfoort).<br />

3. Verwers <strong>1990</strong>: 26.<br />

Helmond, Stiphouts Broek (Afb. 4)<br />

In oktober 1988 werden door Henk Goossens, Twan Huijbers en Theo de Jong<br />

(Vereniging Helmont, Helmond) op een geploegde akker enkele honderden<br />

stenen artefacten verzameld uit het Mesolithicum. Blijkens het voorkomen van<br />

o.a. brede trapezia zal dit materiaal uit het Laat-Mesolithicum dateren. De<br />

vindplaats ligt in het Stiphouts Broek, dat een deel vormt van een door veen<br />

omringd dekzandgebied genaamd de Eenselaar (gem. Helmond).<br />

Tijdens de veldverkenningen vernamen de ontdekkers dat op dezelfde akker<br />

omstreeks 1950 een doorboorde steen was gevonden. Na het vinden heeft dit<br />

voorwerp gediend als contragewicht voor een deurtje van een kippenhok. De<br />

doorboorde steen was niet meer in het bezit van de vinder. Volgens zijn<br />

beschrijving zou het hier gaan om een doorboorde bijl van een gelaagde<br />

steensoort. Door leden van de Vereniging Helmont is veel moeite gedaan de<br />

vondst van die steen weer op te sporen. Zij hadden daarbij succes. Het<br />

voorwerp bleek in het bezit te zijn van C J. Visser te Berg en Dal. Zoals op<br />

basis van de beschrijving van de vinder reeds werd verondersteld bleek het hier<br />

inderdaad te gaan om een Rössener Breitkeil uit het Vroeg-Neolithicum,<br />

gemaakt uit erratische amfiboliet. 2 Het gaat hier echter om een uitzonderlijk<br />

exemplaar, en wel om twee redenen. Allereerst betreft het hier een exemplaar<br />

dat niet één, maar twee doorboringen heeft. Ter hoogte van de ene doorboring is<br />

het werktuig oudtijds gebroken (afb. 4). Blijkens de afrondingen op het<br />

breukvlak heeft het voorwerp lange tijd gefunctioneerd in gebroken toestand.<br />

De vindplaats zelf is een tweede opmerkelijk fenomeen. Nog in de vorige<br />

Kroniek 3 werd een Rössener Breitkeil uit Moergestel beschreven, waarbij werd<br />

opgemerkt dat het in Noord-Brabant altijd om geïsoleerde vondsten gaat, dus<br />

zonder enig associeerbaar ander archeologisch materiaal. Zoals hiervoor<br />

vermeld is de Breitkeil uit Stiphout wel geassocieerd door ander archeologisch<br />

materiaal, namelijk Laat-Mesolithische vondsten. De mogelijke gelijktijdigheid<br />

137


Afb.4<br />

Helmond, Stiphouts Broek. Schaal 1:1<br />

4. Hoof 1970, type S3a.<br />

van de Mesolithische vondsten met de Vroeg-Neolithische Breitkeil zou kunnen<br />

worden aangetoond door bijvoorbeeld een radiometrische datering van<br />

houtskool uit de vindplaats.<br />

In september 1989 zou een weiland worden geploegd dat direct aan de<br />

Meso/Neolithische vindplaats grensde. Vanwege de hoge ligging van dit<br />

weiland langs een beekdal zou het niet onwaarschijnlijk zijn dat zich ook hier<br />

archeologische vondsten zouden bevinden. Het zou daarbij kunnen gaan om een<br />

vergelijkbaar nederzettingsterrein als in de akker daarlangs met wellicht nog<br />

een intacte vuurplaats. Daarom werd besloten een verkennend archeologisch<br />

onderzoek te doen plaatsvinden vóórdat het weiland zou worden geploegd. Bij<br />

dit ploegen zou een eventuele archeologische vindplaats ernstig kunnen worden<br />

verstoord. Het onderzoek vond plaats van 4 t/m 8 september 1989 en werd<br />

uitgevoerd m.m.v. leden van de Vereniging Helmont en met financiële steun<br />

van de Gemeente Helmond. Het onderzoek bestond uit het machinaal graven<br />

van 4 m brede en ca 150 m lange sleuven dwars door het te ploegen weiland.<br />

Het onderzoek verliep bijzonder succesvol. Er werd een tweetal concentraties<br />

Laat-Mesolithisch vondstmateriaal aangetroffen, waarvan er één compleet werd<br />

onderzocht. Bovendien werd er een vuurplaats gevonden waarin enkele<br />

Mesolithische artefacten, enkele brokjes oker en een reeks verkoolde schalen<br />

van hazelnoten. Opmerkelijk is ook de vondst van een tweetal verkoolde<br />

aangepunte stukjes hout in de vuurplaats.<br />

Bij het schrijven van deze tekst waren dateringen van verkoold materiaal uit de<br />

vuurplaats nog niet bekend. In afwachting daarvan zal t.z.t. elders op het<br />

mogelijke belang van de Mesolithische bewoning van het Stiphouts Broek<br />

worden ingegaan.<br />

N. ARTS<br />

Baarle-Nassau (afb. 5)<br />

Ten zuiden van Ulicoten is volgens een melding van A.A. van Tuijl een stenen<br />

bijl gevonden. De vinder, wijlen de heer Leyten (Ulicoten), trof het werktuig<br />

aan langs de oever van een beek. De bijl was gemaakt van lichtbruine tot<br />

donkerrode vuursteen. Het gepolijste stuk, waarvan de top zwaar beschadigd<br />

was, had gefacetteerde zijden. Vanaf het uiteinde naar de snede nam de breedte<br />

van de bijl zeer weinig toe. De grootste dikte bevond zich halverwege de bijl. 4<br />

138


Aft). 5<br />

Baarle - Nassau. Schaal 1:2<br />

Afb.6<br />

Oosterhout, Den Hout. Schaal 1:2<br />

5. Hoof 1970, type S3a.<br />

Oosterhout, Den Hout (afb. 6)<br />

Bij inventarisatie in het gebied rond Den Hout kwam M.Ackermans<br />

(Oosterhout) een geslepen vuurstenen bijl op het spoor. Van de bijl was een<br />

hoek zwaar beschadigd. Het snijvlak was enigszins aangetast. De kern had een<br />

grijze kleur, terwijl de buitenzijde een bruin gevlekte patina toonde. In<br />

doorsnede was de bijl ovaal, de zijden waren niet gefacetteerd. De grootste<br />

dikte bevond zich ter hoogte van het midden. Vanaf de nek nam in de richting<br />

van de snede de breedte toe. 5<br />

139


Afb.7<br />

Boxmeer, Sambeek. Schaal 1:4<br />

Afb. 8<br />

Nuland. Schaal 1:4<br />

6. Gemaakt van een es (Fraxinus<br />

excelsior), determinatie drs. L. Kooistra<br />

(R.O.B., Amersfoort). C 14 - datering op<br />

de versneller van het R.J. van de Graaff<br />

laboratorium van de R.U. Utrecht: 3110<br />

± 60 B.P.<br />

Boxmeer, Sambeek (afb. 7)<br />

In het najaar van 1988 vond D. Reijnen (Boxmeer) op een akker te Sambeek<br />

bij ontgrondingswerkzaamheden scherven en vuursteen. Het vuursteen omvat<br />

afslagen en brokken die niet nader te dateren zijn. Een gedeelte van het<br />

aardewerk is met kwarts verschraald, een ander deel met gebroken<br />

aardewerkgruis. Het met aardewerkgruis verschraalde aardewerk moet in de<br />

Ijzertijd gedateerd worden. Op grond van twee randscherven met perforatie<br />

onder de rand kunnen de kwartsverschraalde scherven tot de Vlaardingencultuur,<br />

fase Ib, ca 2400 v. Chr. (ongecalibreerd), gerekend worden. De twee<br />

randscherven zijn waarschijnlijk van één pot afkomstig.<br />

L.B.M. VERHAKT (R.M.O.)<br />

Nuland (afb. 8)<br />

Op een akker in Nuland vond G.J. Smits (Oss) een randscherf van een<br />

zogenaamde Hilversum-pot. De vindplaats is gesitueerd op een van de<br />

zandruggen die opgevat worden als de uitlopers van het meer zuidelijk gelegen<br />

dekzandgebied. In de Archeologische Kroniek 1979-1980 (p. 25-6) zijn<br />

vondsten van dezelfde vindplaats beschreven. De randscherf heeft een<br />

afgeplatte bovenzijde die versierd is met een dubbele rij nagelindrukken. Een<br />

zelfde soort versiering bevindt zich ook bovenaan de binnenzijde van de<br />

scherf. Op de kraag is in schuine lijnen een touwversiering aangebracht. De<br />

schouder wordt gemarkeerd door twee horizontale rijen dubbele<br />

nagelindrukken. Onderin de kraag bevindt zich een conische doorboring.<br />

Grove stukken kwarts vormen de magering van de bruin-gele scherf, die<br />

vooral aan de binnenzijde een gecraqueleerd oppervlak vertoont. Hilversumaardewerk<br />

wordt toegeschreven aan de Midden-Bronstijd.<br />

Eindhoven (afb. 9)<br />

Drs. N. Arts, gemeentelijk archeoloog van Eindhoven, is een bronzen<br />

speerpunt op het spoor gekomen. Die is rond 1964 door P. van Eist (Geldrop)<br />

tijdens grondwerkzaamheden langs de rondweg tussen de Technische<br />

Universiteit en het Diaconnesssenhuis gevonden. Van de speerpunt is de helft<br />

van het ovale blad verloren gegaan. Onderin de open huls bevond zich een<br />

gaatje.<br />

Dergelijke speerpunten worden gedateerd in aan de Bronstijd.<br />

Heeswijk Dinther (afb. 10)<br />

Mevr. B.Timmer (Heeswijk) vond op een weiland langs de Beekgraaf een<br />

vrijwel gave bronzen speerpunt met een afgerond, enigszins ruitvormig blad.<br />

In de holle huls was een restant van een houten steel 6 (lmks op afb. 10)<br />

140


Afb.9<br />

Eindhoven. Schaal 7:2<br />

Afb. l O<br />

Heeswijk - Dinther. Schaal 1:1<br />

bewaard die met een bronzen huisje (tussen steel en speerpunt op afb. 10) aan<br />

de speerpunt bevestigd was.<br />

141<br />

O


Afb.ll<br />

Budel, Dorplein. Schaal 1:1<br />

7. Wouters 1989.<br />

Budel - Dorplein (afb. 11)<br />

Ten zuiden van de voormalige uitzichttoren bij de Hoort, niet ver van de<br />

Belgische grens en de Hamonterbeek, vond A.M. Wouters ('s-Hertogenbosch)<br />

een fragment van een lichtgrijze vuurstenen „sikkel" die later tot een<br />

combinatie-werktuig van mes en schrabber is nageretoucheerd. 7<br />

De snede van het breedste gedeelte en vooral de punt zijn zeer sterk afgerond<br />

en afgesleten. Die delen waren ongeschikt om bijvoorbeeld graan of riet mee te<br />

snijden. Dat kon wel met het bolle deel boven het midden. Het tegenover<br />

gelegen gedeelte aan de holle zijde en de kap zijn opnieuw bewerkt, waardoor<br />

zij hun scherpte herkregen. De gebruiksretouche die toen ontstaan is, wijkt af<br />

van die op de oorspronkelijke zijde van de „sikkel". Door het gebruik kreeg de<br />

„sikkel" een spiegelglans.<br />

Over de functie van dit soort werktuigen heeft A. Bruijn naar aanleiding van<br />

een „sikkel" uit Medemblik een verhandeling geschreven. Daarin concludeert<br />

de auteur dat mede op basis van de richting van de polijstsporen deze „sikkels"<br />

dienst deden als kouter bij het ploegen of het eren. De Late Bronstijd en de<br />

Vroege Ijzertijd waren de periodes waarin dergelijke werktuigen in gebruik<br />

waren.<br />

Uit de directe omgeving van de vindplaats zijn in het verleden al meer<br />

vondsten te voorschijn gekomen. In het bijzonder is te vermelden de bekende<br />

Hilversum-urn uit Budel, die thans in het Rijksmuseum van Oudheden te<br />

Leiden is tentoongesteld. Ook dient in dit verband een zestal driehoekige<br />

1<strong>42</strong>


pijlpunten van vuursteen genoemd te worden. Die vondsten dateren uit de<br />

Vroege- en Midden-Bronstijd. Het is echter zeer twijfelachtig of op basis van<br />

deze vondsten het gebruik van de „sikkel" in dezelfde periodes thuis hoort.<br />

Beek en Donk (afb. 12-13)<br />

Gedurende de maand december van 1988 alsmede de maanden mei tot en met<br />

november van 1989 werd op de Kerkakker te Beek archeologisch<br />

noodonderzoek verricht (afb. 12). Onderzoek ter plaatse was noodzakelijk<br />

geworden nadat de gemeente het terrein had vrijgegeven voor de aanleg van<br />

een tennispark. Het onderzoek werd uitgevoerd door de archeologische<br />

werkgroep Beek en Donk en (tijdelijk) Gemert onder auspiciën van de ROB.<br />

Verder verleenden vele amateurs uit de regio hun medewerking. De financiële<br />

ondersteuning werd verzorgd door de gemeente Beek en Donk en de<br />

heemkundekring. Het onderzoek omvatte een totale oppervlakte van ca 2150<br />

vierkante meter. Het opgravingsterrein is gelegen op een dekzandrug op een<br />

afstand van ca 500 m van de huidige (gekanaliseerde) bedding van het riviertje<br />

de Goorloop, een zijtak van de rivier de Aa.<br />

De waargenomen verschijnselen binnen het onderzoek kunnen worden<br />

onderverdeeld in paalsporen, greppels, een waterput en een karrespoor. De<br />

paalsporen waren alle te betitelen als prehistorisch, de overige sporen Laat-<br />

Middeleeuws op een na. Die uitzondering was een lange smalle, gebogen en<br />

met leem gevulde, greppel welke door een prehistorische paal werd<br />

doorsneden. Deze greppel had een tegenhanger welke voor ongeveer de helft<br />

van de lengte van de eerste kon worden gevolgd. Uit de vulling kon geen enkel<br />

daterend element tevoorschijn worden gehaald, doch een datering in de<br />

Ijzertijd is op stratigrafische gronden tenminste het geval (afb. 12).<br />

De paalsporen konden teruggebracht worden tot een zestal gebouwstructuren,<br />

te weten vijf vierpalige spiekers en een huisplattegrond. De lengte van de<br />

zijden van de spiekers varieerde van 1.84-2.56 m. Gerekend vanaf het<br />

opgravingsvlak waren de palen van de spiekers 30 cm diep. Eén spieker lijkt<br />

op dezelfde plaats herbouwd te zijn.<br />

De huisplattegrond (afb. 13) kon vrijwel in zijn geheel worden opgegraven en<br />

aan de hand van de beschikbare gegevens kan een redelijke beschrijving en<br />

interpretatie worden gegeven. Het gebouw is noordwest-zuidoost georiënteerd.<br />

Het heeft een minimale lengte van 12 m en een maximale breedte van 6.50 m.<br />

Het betreft een drieschepig gebouw, bepaald door twee gebinten, waarbij de<br />

aanwezigheid van middenstaanders de indruk zou kunnen wekken van<br />

vierschepigheid. Een aantal van de palen binnen het huis is zodanig ingegraven<br />

dat het idee van een ruitvormige paalzetting ontstaat. De zuidoostelijke<br />

afsluiting van het huis laat zich aflezen uit een paar inspringende palen in de<br />

noord-oostelijke lange zijde. Zij vormen mogelijk het uiteinde van de lange<br />

noordoostelijke en de korte zuidoostelijke wand. Dit in combinatie met<br />

inachtneming van het aantal (2 i.p.v.3 of 4) palen rechtvaardigt een spiegeling<br />

van de hoeken van de noordwestelijke korte zijde. De maximale lengte van het<br />

gebouw komt hiermee op ca 12.50 m.<br />

Het gebouw heeft een constructie gehad waarbij relatief diep ingegraven<br />

middenstaanders het dak grotendeels gedragen hebben. Hiernaast heeft het dak<br />

aan de onderzijde gerust op zware dakvoetdragers. Er zijn duidelijke redenen<br />

om aan te nemen dat dit een schilddak betrof. Ten eerste omdat de buitenste<br />

middenstaanders zich niet in, maar op enige afstand van de korte wanden<br />

bevonden hebben. Ten tweede vanwege de aanwezigheid van dakvoetdragers<br />

aan de korte zijde. De eerste en derde middenstaander zullen dan dienst gedaan<br />

hebben als nokpalen vanwaar uit het dak over de korte wanden heen kon lopen<br />

tot op de dakvoetdragers. Omdat de breedte van het gebint tamelijk groot was,<br />

143


Afb. 12<br />

Beek en Donk. l situatie, schaal<br />

1:5000, 2 overzicht schaal 1:400<br />

144<br />

O<br />

O .'.


Afb.13<br />

Beek en Donk. Schaal 1:200 (links) en<br />

1:100 (rechts).<br />

8. Hulst 1973, 104.<br />

9. Van der Sanden 1987, 56.<br />

10. Kortlang 1987-11, 27.<br />

11. Roymans en Hiddink in druk.<br />

12. Van der Sanden 1987, 56.<br />

13. Roymans en Hiddink in druk.<br />

14. Mededeling dr. N. Roymans (IPP.<br />

Amsterdam); Van den Broek 1987, 32.<br />

15. Roymans 1988, 114.<br />

16. Beex 1960.<br />

17. Determinatie dr. N. Roymans (IPP).<br />

O<br />

.•o<br />

o<br />

O O<br />

••<br />

T T<br />

TT T<br />

zal de middelste van de drie middenstaanders een extra ondersteuning van het<br />

middelste gebint gevormd hebben. De wand van het huis heeft vrij onder het<br />

dak doorgelopen langs ondiepe palen welke in een aantal gevallen vergezeld<br />

werden van een of meer extra palen. Een ingang in het huis is mogelijkerwijs<br />

aanwezig geweest ter hoogte van de tweede middenstaander en het tweede<br />

gebint, gezien vanuit het noordwesten. Hiervoor pleiten de extra wandpalen<br />

aan de noordoostelijke kant en de zetting van de palen op deze hoogte in een<br />

zodanige lijn dat een ongehinderde doorgang mogelijk wordt gemaakt. Het is<br />

overigens niet uitgesloten dat de extra palen bij de ingangen te maken hebben<br />

met reparaties. Een onderverdeling in een woon- en stalgedeelte is niet te<br />

maken, al zal deze naar alle waarschijnlijkheid wel aanwezig zijn geweest.<br />

De datering van de plattegrond kan op typologische gronden gesteld worden<br />

op 900-500 voor Chr., d.w.z. vanaf de laatste fase van de Late Bronstijd tot en<br />

met de Vroege Ijzertijd. Die datering berust op de ruitvormige paalzetting,<br />

geconstateerd te Zijderveld, 8 Oss-Ussen 9 ( v.d. Sanden 1987, 56),<br />

St.-Oedenrode '° en Loon op Zand-huis 2, " alsmede op basis van de<br />

aanwezigheid van dakvoetpalen, aangetoond te Oss-Ussen ' 2 (v.d. Sanden<br />

1987, 56) en Loon op Zand-huis 3. ' 3<br />

Op basis van het aardewerk zou de datering wat scherper te stellen zijn, ware<br />

het niet dat de aangetroffen scherven daarvoor niet geschikt zijn. Gevonden<br />

werden slechts zeven fragmenten waaronder één randfragment. In alle gevallen<br />

betrof het onbesmeten aardewerk, gemagerd met potgruis. Aardewerk met<br />

deze kenmerken komt voor gedurende de laatste fase van de Late Bronstijd en<br />

in de Ijzertijd. M Het huis heeft door het ontbreken van verbouwingen bestaan<br />

uit één fase. Hiermee wijkt het niet af van het algemene beeld bij<br />

Uzertijdnederzettingen in Zuid-Nederland waarbij huizen periodiek verplaatst<br />

worden door het landschap. ' 5 De achtergrond hiervan is mogelijkerwijs het<br />

systeem van levensonderhoud, waarbij akkers relatief kort kunnen worden<br />

geëxploiteerd en zo voortdurend verplaatst moeten worden. Of we in ons geval<br />

het huis en de aangetroffen spiekers tot één erf kunnen rekenen is nog maar de<br />

vraag. In de nabije omgeving ' 6 lag een urnenveld.<br />

Aan de hand van enkele bewaard gebleven bijpotjes en een urn, berustende<br />

resp. in het RMO te Leiden en in de nalatenschap van J.F. van Gestel (collectie<br />

L. van Gestel te Houten), is vastgesteld dat het urnenveld uit zowel de Late<br />

Bronstijd als de Vroege Ijzertijd dateert. " De aanwezigheid van het urnenveld<br />

doet een grotere nederzetting vermoeden waardoor het opgegraven huis en de<br />

spiekers tot verschillende (al of niet gelijktijdige) erven behoord kunnen<br />

145<br />

ïï


Afb.14<br />

Son en B reugel. Schaal 1:1<br />

18. Van den Broeke 1988.<br />

hebben. Ook de afstand tussen deze twee nederzettingselementen (30 tot 50 m)<br />

doet hieraan denken. De mogelijkheid om hierin ooit meer duidelijkheid te<br />

kunnen brengen is erg klein. Door grootschalige ontgrondingen ter plaatse in<br />

de loop der tijd is naast het urnenveld waarschijnlijk ook een groot deel van de<br />

nederzetting voorgoed aan de waarneming onttrokken.<br />

T. HUTJBERS (I.P.P.)<br />

Son en Breugel (afb. 14)<br />

Tussen 1967 en 1974 heeft het IPL archeologisch onderzoek uitgevoerd op de<br />

Hooidonksche akkers. Daarbij zijn nederzettingssporen en vondsten aan het<br />

licht gekomen die vooral uit de Midden-IJzertijd dateren. Het onderzoek heeft<br />

bovendien oudere en jongere resten van menselijke activiteiten opgeleverd:<br />

vanaf het Mesolithicum tot in de Late Middeleeuwen. ' 8 Ontgronding heeft het<br />

archeologisch belangrijke gebied volledig vernield. Toch worden incidenteel<br />

nog vondsten op het terrein verzameld. Zo kwam J. van Gooi (Geldrop) in het<br />

bezit van een fragment dat mogelijk afkomstig was van een bronzen La Tène<br />

fibula, enige Romeinse munten en een bijzonder bronzen beslag (afb. 14).<br />

Beide uiteinden hadden de vorm van een dierenkop (griffioen?), waarin een<br />

paar bevestigings-gaatjes aanwezig waren. Aan de gekartelde bovenzijde<br />

bevinden zich twee hartvormige, enigszins bewerkte uitsteeksels. Daartussen is<br />

een verticaal, gefacetteerd staafje zichtbaar dat door een plaatvormig element<br />

was afgedekt. Sporen van breuk rondom dat plaatje wijzen erop dat het beslag<br />

groter geweest moet zijn. De onderzijde toont zijn oorspronkelijke vorm,<br />

terwijl de achterzijde plat is.<br />

Vergelijkbare stukken zijn niet bekend. Toch lijkt de manier van versieren en<br />

de vorm van het beslag, dat mogelijk als teugelhanger dienst deed, erop te<br />

wijzen dat het afkomstig is uit een Keltische werkplaats.<br />

ROMEINSE TIJD<br />

Cup ƒ (afb. 15-17)<br />

Bij de aanleg van een rioolsleuf tegenover de Maartenshof aan de Grotestraat<br />

kwam door de activiteiten van H.G.M. Elbers (Cuijk) een zogenaamde<br />

casserole van brons te voorschijn (afb. 15). Het is een gegoten exemplaar<br />

waarvan de ringen aan de onderzijde zijn gedraaid (afb. 16:1). Dergelijke<br />

casseroles zijn vooral uit de Ie helft van de 3e eeuw bekend, maar zij kwamen<br />

ook al voor in de 2e helft van de 2e eeuw tot zelfs in de 4e eeuw. Bij de<br />

casserole werd, een dag later, door dezelfde vinder een handvat gevonden. Het<br />

uiteinde had de vorm van een leeuwekop (afb. 17:3). Aan de andere kant gaf<br />

een vage verkleuring de plaats aan van het handvat op de casserole. De<br />

bovenzijde vormde de kop van een ram die als het ware in de casserole gluurde<br />

(afb. 17:2). De aanhechting, vermoedelijk met tin gesoldeerd, bestond uit twee<br />

gespreide poten aan de bovenzijde en een paar poten aan de onderzijde.<br />

Daarover is een kleed gedrapeerd (afb. 17:1). Het min of meer cylindrische<br />

handvat toonde een versiering, bestaande uit verdikkingen. Handvaten van<br />

casseroles zijn in het algemeen plat en hebben verschillende vormen. Zij zijn<br />

in een stuk gegoten met de casserole. Paterae of schalen daarentegen hebben<br />

handvaten die vaak versierd zijn met cannalures en afzonderlijk tegen de<br />

buitenzijde bevestigd zijn. Hoewel het Cuijkse handvat op dat van een paterae<br />

lijkt, moet op grond van de hoogte van het bevestingingselement worden<br />

aangenomen dat het handvat en de casserole bij elkaar behoren.<br />

146


Afb.15<br />

Cuijk I.<br />

Afb.16<br />

Cuijk I. l onderzijde, 2 bovenzijde.<br />

Someren (afb. 18)<br />

In het uitbreidingsplan Ooyvaarsrijt heeft J.v.d.Weerden (Someren) bij het<br />

graven van bouwputten veel vondsten verzameld. Het ging vooral om<br />

aardewerk uit de Ijzertijd en de Late Middeleeuwen. Bovendien raapte hij een<br />

Romeinse en een Karolingische scherf op, evenals het bronzen kopje van een<br />

everzwijn. Dergelijke kopjes kennen we als het uiteinde van het handvat van<br />

bronzen schalen uit de Romeinse tijd. Uit Nijmegen zijn verschillende<br />

exemplaren bekend. Een opvallend verschil is dat zich onder het kopje uit<br />

Someren twee uitsteekels bevinden die als pootjes worden opgevat. Bij de<br />

kopjes uit Nijmegen ontbreken dergelijke pootjes. De achterkant van het kopje<br />

is enigszins ruw en lijkt gezaagd te zijn.<br />

147


Afb.17<br />

Cuijk L Handvat, l<br />

bevestigingselement, 2 uiteinde.<br />

Afb.18<br />

Someren. 1-2 zijaanzicht, 3 voorzijde,<br />

4 achterzijde.<br />

Cuijk II (afb. 19)<br />

Dankzij de oplettendheid van plaatselijke amateur-archeologen en vanwege de<br />

directe bedreiging heeft de ROB twee inheems-Romeinse grafvelden<br />

onderzocht, een op de Heeswijkse Kampen, een ander op een toekomstig<br />

148


Afb.19<br />

Cuijk II. Restauratie van Romeinse<br />

kruiken.<br />

parkeerterrein van Nutricia langs de Grotestraat. Het eerstgenoemde onderzoek<br />

werd geleid door drs. W.A.M. Hessing en F. van Kregten, terwijl de leiding<br />

van het tweede in handen was van de provinciaal archeoloog en G. Tak (allen<br />

ROB). Beide grafvelden waren gelegen op een oeverwal. Van het grafveld op<br />

de Heeswijkse Kampen zijn alle grenzen vastgesteld. In totaal heeft de ROB<br />

bij dat onderzoek ca 110 graven onderzocht. Daarvoor waren door diverse<br />

amateurs bij de aanleg van de wegcunetten al 40 graven geborgen. De<br />

amateurs waren echter niet meer in staat alle graven te onderzoeken. De diepe<br />

sporen van het grafveld zullen onder de wegcunetten bewaard zijn gebleven,<br />

terwijl een aantal graven in handen is gekomen van anonieme schatgravers.<br />

Het oorspronkelijke aantal graven zal daarom groter zijn geweest, misschien<br />

iets onder de 200. Tussen het begin van de Ie eeuw na Chr. en het midden van<br />

de 2e eeuw was het grafveld in gebruik.<br />

Bij het onderzoek langs de Grotestraat zijn <strong>42</strong> graven vrijgelegd. Mogelijk is<br />

149


19. Archeologische Kroniek 1977-1978,<br />

35-38.<br />

20. Archeologische Kroniek 1979-1980,<br />

35-36.<br />

21. Verlinde 1987.<br />

door de recente afbraak van een villa op het opgravingsterrein een aantal<br />

ondiepe graven verloren gegaan. De graven vormden het zuidelijke einde van<br />

een groot grafveld dat zich in noordelijke richting ten westen van de<br />

Grotestraat over een afstand van enige honderden meters uitstrekte. Resten van<br />

dat grafveld zijn in de vorige eeuw al voor de dag gekomen en vormen thans<br />

een belangrijk onderdeel van de archeologische collectie van het<br />

Noordbrabants Museum in Den Bosch. De recent onderzochte graven dateren<br />

vooral uit het eind van de 2e en mogelijk het begin van de 3e eeuw.<br />

Binnen beide grafvelden zijn de bijzettingsvormen goed vergelijkbaar.<br />

Allereerst zijn er grote kuilen, waarin crematieresten, mogelijk verpakt in een<br />

omhulsel, tesamen met compleet vaatwerk begraven. Andere kuilen bevatten<br />

resten van een brandstapel, vermengd met crematie, houtskool en verbrande<br />

bijgiften. Bovendien kwamen grafkuilen voor met vrijwel uitsluitend<br />

houtskool of crematieresten. Tenslotte was in één grafkuil langs de Grotestraat<br />

een constructie van zes complete Romeinse dakpannen gemaakt. Daarbuiten,<br />

maar in de grafkuil, stond een gave kruik.<br />

Greppels rond de graven, zoals die bijvoorbeeld in het grafveld van Oss-Ussen<br />

zijn aangetroffen, " komen uitsluitend in de Heeswijkse Kampen sporadisch<br />

voor. De graven lagen daar over het algemeen zo dicht bij elkaar dat voor<br />

grotere grafmonumenten geen ruimte aanwezig was.<br />

Vormt dit aspect een gering verschil tussen beide grafvelden, duidelijker is het<br />

onderscheid als gelet wordt op het aantal bijgiften, rnet name het vaatwerk.<br />

Langs de Grotestraat zijn ongeveer 135 stuks aardewerk gevonden (afb. 19).<br />

Het grootste aantal in een graf bedroeg 16. In het grafveld op de Heeswijkse<br />

Kampen zijn aanzienlijk minder borden, kruiken en bekers meegegeven.<br />

Aangezien de bewerking van beide grafvelden nog in volle gang is, kan niet<br />

verder op deze aspecten van het grafritueel worden ingegaan. Bij beide<br />

opgravingen werd veel steun gekregen van de gemeente en amateurarcheologen<br />

uit de streek.<br />

Lith (afb. 20-21)<br />

Op verschillende plaatsen in Lith heeft G.J.Smith (Oss) vondsten verzameld<br />

die wijzen op nederzettingen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Scherven<br />

vormden het merendeel van de vondsten. Opmerkelijk is de rand van een<br />

wrijfschaal (afb. 20). Terzijde van de uitgiet was een identiek stempel<br />

aangebracht: VARINNIVS F. Dergelijke stempelafdrukken zijn bekend<br />

uit Limburg, Noord-Frankrijk en Noord-België. Op grond van de verspreiding<br />

wordt vermoed dat de wrijfschalen van Varinnius gefabriceerd zijn in België<br />

langs de Romeinse weg die liep in de buurt van Boulogne sur Mer en Keulen<br />

en bovendien Maastricht en Heerlen aandeed. Lith is tot nu toe de meest<br />

noordelijke vindplaats waar dit stempel gevonden is (gegevens prof. dr. J. E.<br />

Bogaers). Over de datering is niets bekend.<br />

Onder de metalen vondsten zijn er twee vermeldenswaard. In de eerste plaats<br />

is dat een fragment van een bronzen armband zijn (afb. 21). Het verdikte<br />

uiteinde toont enige rijen groetjes, die door het gebruik aan de binnenzijde van<br />

de armband zijn afgesleten. Dit type armband werd gebruikt in de Late<br />

Ijzertijd. De tweede vondst is een ronde bronzen email-fibula (afb. 21).<br />

De meeste carrées zijn omgeven door een roodbruine glasdraad. Op twee<br />

verschillende manieren waren de vierkante velden versierd: velden, opgevuld<br />

met blauwe en witte blokjes, en velden waarvan de rand uit blauw email<br />

bestond en het centrum uit zeer kleine blauwe en witte blokjes.<br />

Een vergelijkbare fibula is enige jaren geleden gevonden in Kessel (gem.<br />

Lith). 20 Uit Wijster (Dr) en Colmschate (gem. Deventer), 21 kennen we ook dit<br />

type fibula. Het was in gebruik in de Ie helft van de 3e eeuw.<br />

150


Afb.20<br />

Lith. l schaal 1:2, 2 schaal 1:1<br />

Afb.21<br />

Lith. Schaal<br />

Afb.22<br />

Lith. Schaal 1:1<br />

151


Afb.23<br />

Megen. Schaal 1:2<br />

22. Determinatie dr. H. Kars (R.O.B.,<br />

Amersfoort).<br />

23. Lanting 1974.<br />

Megen (afb. 23)<br />

Op een akker vond GJ. Smits een slijpsteen van leisteen-fylliet (afb. 23). 22 De<br />

doorsnede was afgeplat ovaal met aan een zijde duidelijke slijpsporen. Die<br />

waren ook aan het bijgewerkte uiteinde. Opvallend was de visgraatversiering<br />

die door het gebruik op enkele plaatsen sterk afgesleten was. Een vergelijkbare<br />

slijpsteen trof G.J. Smits in Lith. De meeste slijpstenen van dit soort zijn<br />

afkomstig uit Romeinse militaire kampen langs de Limes. Vermoed wordt dat<br />

zij speciaal voor het leger vervaardigd zijn, en wel tussen 40 en 120 na Chr. 23<br />

Voor zover bekend vormen de slijpstenen uit Lith en Megen de enige<br />

vertegenwoordigers van dit type in Brabant. Afgezien van andere elementen<br />

wijst het voorkomen langs de Maaskant op contacten in genoemde perioden<br />

tussen de inheemse bevolking en de Romeinse militairen.<br />

Lith, Kessel I (afb. 24 - 25)<br />

Via verschillende eigenaren is H. Rutten (Stevensweert) in het bezit gekomen<br />

van Romeinse vondsten die in 1986 bij de bekende zuigactiviteiten zijn<br />

opgebaggerd. Daarbij bevond zich een klein wij altaar van kalksteen (31 x 20 x<br />

12.5 cm). Beide smalle zijden waren versierd met een boommotief waarvan de<br />

contouren nog vaag herkenbaar zijn (afb. 24). De achterzijde was glad bekapt.<br />

Aan de bovenzijde was een horizontale richel uitgespaard die rond het<br />

wijaltaar liep. Links onder (afb. 25) was een rechthoekig stuk uitgekapt. Dat<br />

heeft mogelijk te maken met een secundair gebruik van het altaar. Van<br />

eventuele kussens of andere versiering aan de bovenzijde was vrijwel niets<br />

bewaard gebleven. Op de voorzijde was een inscriptie aangebracht. De lezing<br />

ervan luidt als volgt:<br />

DEAE<br />

VENERI.S<br />

VAE. VIC<br />

fORINIA<br />

VERATTA<br />

V.S.L.M<br />

[Aan de godin Venus Sua heeft Victorinia Veratta dit altaar gewijd en daarmee<br />

heeft zij haar belofte gaarne en terecht ingelost].<br />

Over degene die dit altaar gewijd heeft, is in de literatuur of van andere<br />

inscripties niets bekend. Op basis van de overige vondsten die in dit gebied te<br />

voorschijn zijn gekomen, kan dit wijaltaar in de 2e eeuw gedateerd worden.<br />

Waspik (afb. 26)<br />

Op de grens tussen Waspik en Sprang - Capelle heeft A.Wagenmakers<br />

(Waspik) enige bijzondere vondsten verzameld. Niet alleen de vondsten zijn<br />

opmerkelijk, maar ook de plek waar de vondsten vandaan komen. Het is een<br />

gebied waarover in bepaalde opzichten onduidelijk bestaat. Op kaarten is deze<br />

streek als een dakzandgebied aangegeven. Sporen van oude woningen zijn dus<br />

daar te verwachten, maar tot voor kort vormde dit gebied op de<br />

verspreidingskaarten een witte vlek. Dankzij de activiteiten van Wagenmakers<br />

is daarin nu verandering gekomen. Zijn vondst bestaat uit twee bronzen lunulaamuletten.<br />

De halvemaanvormige hangers hadden een hol middendeel. Tussen<br />

de uiteinden van het ene exemplaar (afb. 26:1) hing een zespuntige ster met<br />

platte achterkant. Aan de bovenzijde bevonden zich twee ronde uitsparingen.<br />

Indien de opening door slijtage ontstaan zou zijn, dan had de bovenzijde van<br />

152


AJb.24<br />

Lith, Kessel I.<br />

153


Afb.25<br />

Lith, Kessell. Schaal 1:4<br />

Afb.26<br />

Waspik. Schaal 1:2<br />

24. Zadoks-Josephus Jitta en Witteveen<br />

1977.<br />

de hanger boller moeten zijn. Sporen die erop wijzen dat dat deel van de<br />

hanger bijgewerkt en versmald is, ontbraken echter. Het is dus onduidelijk of<br />

door die rondingen schakeltjes bevestigd waren waaraan een schijf hing. Voor<br />

de bevestiging van zo'n schijf bevonden zich drie gaatjes aan de bovenzijde<br />

van het andere exemplaar (afb. 26:2). Aan het gaatje aan de onderzijde heeft<br />

vermoedelijk ook een ster gehangen. Ster en schijf zijn bij dat exemplaar niet<br />

bewaard gebleven.<br />

Lunulae waren ten minste vanaf het 4e millenium voor Chr. in gebruik. De<br />

oudste zijn bekend uit Mesopotamië. Vandaar hebben zij zich verspreid in<br />

westelijke richting. In de Romeinse tijd kwamen deze hangers veel voor. En<br />

ook in latere tijd, tot ver na de Middeleeuwen, zijn zij in gebruik gebleven.<br />

Vrouwen en meisjes droegen lunulae als hanger aan een ketting..Op<br />

verschillende afbeeldingen uit de klassieke oudheid zien we de toepassing.<br />

Aanvankelijk werden deze lunulae opgevat als vruchtbaarheidsteken. In de<br />

Romeinse tijd lijkt de relatie tussen vrouw en maan vergeten te zijn en beperkt<br />

het gebruik zich niet meer uitsluitend tot vrouwen. Dan dragen ook mannen en<br />

dieren die hangers en hecht men aan lunulae een algemeen kwaad werende<br />

betekenis. Lunulae waren in de Romeinse tijd zeer populair in gebieden langs<br />

de Maas en de Rijn. Ook in Nederland zijn er vele gevonden. We kennen ze uit<br />

de Friese terpen, Zuid - Limburg en het Midden-Nederlandse Rivierengebied<br />

met Nijmegen als vindplaats van de meeste exemplaren. 24 Op de<br />

verspreidingskaart kan nu Waspik/Sprang - Capelle worden toegevoegd. Het<br />

zijn de eerste lunulae uit Brabant en zij geven wellicht een indicatie voor het .<br />

belang van de zuidelijke route langs de Maas gedurende de Romeinse tijd die<br />

de streek rond Nijmegen verbond met het westen van ons land.<br />

154


Afb.27<br />

Lith, Kessel II.<br />

25. Den Boestert 1956, nr. 61.<br />

Lith, Kessel II (afb. 27 - 28)<br />

Bij de baggerwerkzaamheden in de uiterwaarden van de Maas in de buurt van<br />

de Lithse Ham hebben amateur-archeologen uit die streek zeer veel Ijzertijd -<br />

aardewerk geborgen, waaronder een aantal complete exemplaren. De vondsten<br />

kwamen tevoorschijn uit twee niveaus, waarvan er een zich onder de<br />

waterspiegel bevond. Uit een van deze niveaus wist A. Verhagen<br />

('s-Hertogenbosch) een koperen ketel te bemachtigen (afb. 28). De bovenzijde<br />

van de enigszins bol gevormde ketel was voorzien van een horizontale koperen<br />

band die met behulp van nagels aan de buik bevestigd was. Aan de rand<br />

bevond zich een ijzeren strip. De bronzen ketel kon aan een ijzeren hengsel<br />

worden opgehangen. Koperen plaatjes versterkten de plaats waar de oren aan<br />

de ketel bevestigd waren. Waarschijnlijk dateert dit type ketel uit de 3e- 4e<br />

eeuw na Chr. 25<br />

In de buurt van de ketel trof dezelfde vinder een ijzeren pijlpunt aan. De<br />

gespleten huls, waarin de steel bevestigd was, eindigde in drie gebogen<br />

massieve pijlpunten (afb. 27).<br />

155


Ajb.28<br />

Lith, Kessel II.<br />

156


AJb.29<br />

Grove. Schaal 2:1<br />

Afb. 30<br />

Heusden. Schaal 2:1<br />

26. 1981-1982,45-46; 1983-1984,38.<br />

MIDDELEEUWEN<br />

Grove (afb. 29)<br />

Na de ontgronding van het Escharenseveld in het midden van de jaren '70<br />

heeft het terrein veel bijzonder vondsten opgeleverd. Een aantal ervan is in<br />

vorige kronieken besproken. M Thans kunnen weer twee opmerkelijke bronzen<br />

voorwerpen vermeld worden.<br />

Afb. 29:1 toont voor- en zijaanzicht van het uiteinde van een leren houder<br />

waarin een zwaard gedragen kan worden. Dergelijke oorbandklemmen worden<br />

op grond van het voorkomen in graven gedateerd in de Merovingische periode.<br />

Tevens kwam een bronzen fibula te voorschijn van een type dat sinds enige<br />

jaren langs de Maas een algemene verschijning is: een email-fibula met<br />

ingeschreven kruis (afb. 29:2). Tot op heden worden deze fibulae uitsluitend<br />

als losse vondst aangetroffen. Daarom kan slechts een globale datering<br />

gegeven worden: 7e - 10e eeuw.<br />

Heusden (afb. 30)<br />

Op een akker bij Heusden vond B.Korngold (Drunen) een bijzondere fibula<br />

van brons. Binnen de kartelrand is een draakachtig beest te zien met mogelijk<br />

drie poten. De kop met een groot rond oog is naar rechts gekeerd en kijkt naar<br />

een merkwaardig uitsteeksel op de staart. Aan de andere zijde bevinden zich de<br />

bekende aanhechtingen voor de speld. Een fibula die een vergelijkbare<br />

157


Afb.31<br />

Vught. Schaal 1:1<br />

27. Barnham Thetford: Vierck 1984, p. 381,<br />

Abb. 180: 7.<br />

versiering met diermotief toont, is gevonden in het Engelse Norfolk. 27<br />

Waarschijnlijk was die fibula in de Merovingische periode in gebruik. Een<br />

zelfde datering voor het exemplaar uit Heusden is dan ook aannemelijk.<br />

Vught (afb. 31)<br />

Bij de verlegging van de Rijksweg heeft een dragline de resten van een<br />

waterput geraakt. Het betrof een put die gemaakt was van een uitgeholde<br />

boomstam. Op verzoek van P.v.d.Heuvel (St.-Michielsgestel) heeft de<br />

machinist de grond uit de waterput en die in de omgeving ervan<br />

uiteengeschoven. Daarbij heeft P.v.d.Heuvel enkele karolingische scherven en<br />

wat Pingsdorf aardewerk verzameld. Tevens raapte hij een kleine bronzen<br />

riemtong op. Aan een zijde was de riemtong bevestigd op de riem met behulp<br />

van bronzen nagels. Het andere uiteinde was bol afgewerkt. De versiering<br />

bestond uit cirkelvormig ribben met daarbinnen een bronzen bolletje<br />

(afb. 31:1). Aan de achterzijde was het negatief van de versiering zichtbaar<br />

(afb. 31:2). De riemtong is waarschijnlijk gebruikt in de Vroege<br />

Middeleeuwen.<br />

Helmond, d' Oude Huys (afb. 32)<br />

In Brabants Heem <strong>42</strong>, l (<strong>1990</strong>) is door mevr. J. Strong uitvoerig verslag<br />

gedaan van het onderzoek van een middeleeuwse houten burcht, d' Oude Huys<br />

genaamd. Een deel van het artikel is gewijd aan het verloop van het onderzoek,<br />

waaraan mevr. Strong zeer intensief heeft deelgenomen, in een ander deel<br />

wordt aandacht geschonken aan de resultaten van de opgraving. Het heeft<br />

weinig zin de gang van zaken de revue te laten passeren. Wel moet duidelijk<br />

zijn dat ik vanaf het begin bij het onderzoek betrokken ben geweest. Dat<br />

resulteerde in de vervaardiging van een veldtekening door R.E. Lutter,<br />

veldtechnicus bij de ROB. Dat het in een later stadium aan professionele<br />

waarnemingen ontbrak (p. 7), is niet geheel overeenkomstig de waarheid,<br />

omdat de voorzitter van de heemkundekring Helmond-Peelland en de<br />

gemeente de hulp van prof. dr. J.G.N. Renaud, gepensioneerd medewerker van<br />

de ROB, hebben ingeroepen. Aangezien aan zijn adviezen de voorkeur werd<br />

gegeven, kan achteraf moeilijk over te weinig interesse van onze kant worden<br />

gesproken. Veel belangrijker acht ik echter de inhoudelijke kant van de zaak.<br />

Op verschillende momenten heb ik zelf een aantal waarnemingen gedaan. Die<br />

gegevens vormden de aanleiding op een aantal punten van de beschreven<br />

interpretatie terug te komen.<br />

Een belangrijk facet van het onderzoek is de fasering. Informatie daarover<br />

verschaften de profielen. In het noord-westen heb ik een profiel als volgt<br />

beschreven:<br />

In de ondergrond bevond zich een dik pak veen. Daarop rustte een zandig<br />

laagje van 20 cm dikte dat doorwerkt was en scherven, houtskool en<br />

fragmenten baksteen bevatte. Het werd afgedekt door een 20 cm dikke laag<br />

met schoon, donker bruingrijs zand. Die vormde een ophogings- of<br />

egalisatielaag. Vervolgens werd een geheel doorwerkt pakket van 10 - 15 cm<br />

dikte aangetroffen. Ongetwijfeld zal dit pakket dikker zijn geweest, maar de<br />

bovenzijde ervan is bij de recente afbraak van de fabriek verwijderd. Elders,<br />

bij de ronde toren, was de opbouw van het profiel simpeler. Daar rustte op het<br />

veen een 20 cm dikke doorwerkte laag. Die werd afgedekt door een puinlaag<br />

van ca 20 cm dikte die zich over de uitbraaksleuf van de toren uitstrekte. Het<br />

schone zandige laagje daarover heeft te maken gehad met de bouw van de<br />

fabriek.<br />

Uit de gegevens in het noordwestelijke deel van het terrein blijken dus twee<br />

158


fasen aanwezig. Het is echter niet bekend hoe oud die lagen afzonderlijk zijn.<br />

Evenmin is duidelijk hoe de relatie is tussen de verschillende houten<br />

constructies en de lagen in het profiel. Dat betekent dat op basis van de<br />

gegevens uit het profiel een gedateerde fasering in de bouw niet is aan te<br />

geven. Een andere mogelijkheid daarvoor zou het resultaat van het<br />

dendrochronologisch onderzoek kunnen bieden. Maar die gegevens ( Strong,<br />

tabel 1) zijn te summier om er een helder gefaseerd beeld mee te schetsen.<br />

Bovendien is niet duidelijk aan welke constructie de gedateerde palen, met<br />

uitzondering van paal 156, zijn toe te wijzen. En daarmee komen we op een<br />

ander probleem: de interpretatie van de palen.<br />

Op het door de ROB vervaardigde overzicht ligt de constructie met de plank<br />

evenwijdig aan de rijen palen ten weerszijden ervan. Die situatie verschilt<br />

duidelijk met het overzicht in afb. 7 van Strong. Aannemelijk is dat het geheel<br />

in een keer is aangebracht: de constructie met de plank die op zijn plaats<br />

gehouden wordt door rijen palen aan beide kanten. De richting ervan wijkt<br />

enigzins af van de dwarsrichting van de brug. Mogelijk behoort die constructie<br />

niet tot de primaire aanleg. Daarop wijst wellicht ook de relatief jonge datering<br />

van een van de palen (nr. 28 in tabel 1). Waartoe diende een dergelijke<br />

constructie? Palen worden aan elkaar gekoppeld om ze, zoals in venige grond,<br />

stevig op hun plaats te verankeren. Dat is alleen nodig indien die palen een<br />

zware last te dragen hebben. De houten constructie zou dan ook een stenen<br />

gebouw gedragen kunnen hebben. Daarop zou ook het puin in de gracht,<br />

aangrenzend aan de constructie, kunnen wijzen. Niet uit te sluiten is tenslotte<br />

dat de brug enige malen gerapareerd is. Dat zou verklaren waarom op<br />

sommige punten zich drie palen bevinden en elders een of twee. Dat aan de<br />

noordzijde een brug gestaan heeft, is duidelijk. De palen ervan zijn ingeslagen<br />

in een bedding of gracht die minstens 16 m breed was en opgevuld was met<br />

verontreinigd veen. Aan de zuidzijde reikte het water tot paal 45a, die in het<br />

verlengde van de westzijde van de brug was ingeslagen. Bij paal 43a was<br />

hetzelfde aan de oostzijde het geval. Onduidelijk is de relatie tussen de brug en<br />

de twee fasen in de beschoeiing. Het was opvallend dat ter weerszijden van de<br />

brug de ronde en rechthoekige paaltjes versprongen. Waarschijnlijk hebben we<br />

hier te maken met een uitbouw tussen de palissades. Later is een kleinere<br />

gracht aangelegd, breedte 11 m. De vulling daarvan bestond uit zeer veel<br />

puinafval. Die gracht eindigde tegen de houten elementen (Strong, afb. 8), die<br />

geïnterpreteerd zijn als „deel van een ophaalbrug die scharnierde op de<br />

„voorpoort" constructie". Aanwijzingen voor een eventuele kuil waarin het<br />

contragewicht van de brug wordt neergelaten, ontbreken.<br />

In het noordwesten van het opgravingsterrein hebben verschillende gebouwen<br />

gestaan. Een duidelijk herkenbare plattegrond is het „lang gebouw". Dat het<br />

tweeschepig was, is niet aannemelijk, omdat een dergelijke constructie niet<br />

past in de ontwikkeling van de Brabantse houtbouw. Twijfels bestaan er over<br />

de plattegrond van het „centraal gebouw", in het bijzonder omdat de noord- en<br />

zuidwand zeer fragmentair zijn. Een andere mogelijke interpretatie is een<br />

noordzuid gericht gebouw, gevormd door de palen 70-57, 70b-59, 70d-61, 62,<br />

82-63. Dat gebouw kan verlengd en verbouwd zijn met een mogelijk<br />

drieschepig gebouw dat gevormd wordt door de palen 75-76-78-83, 92-87-86-<br />

85, 93-105-106-x, 99-103-104-107. Een andere mogelijkheid is dat de vier<br />

genoemde rijen twee afzonderlijke oost-west gerichte schuurtjes<br />

vertegenwoordigen. Hierij dient te worden opgemerkt dat die interpretatie<br />

gebaseerd is op de door de ROB vervaardigde plattegrond die op enkele<br />

plaatsen afwijkt van die in afb. 32.<br />

Ten aanzien van de bewoningsgeschiedenis van dit gebied kunnen we het<br />

volgende vaststellen. Historische bronnen die informatie geven over de bouw<br />

of het gebruik van d' Oude Huys, zijn in feite niet beschikbaar. Vermoedelijk<br />

159


Afb.32<br />

Helmond, d' Oude Huys. Schaal 1:250


Afb.33<br />

Waalwijk. Schaal 1:2<br />

28. Colf. Kolf. Golf 1982.<br />

heeft er na 1328 nieuwbouw plaatsgevonden, „den Borch" genoemd, die in het<br />

begin van de 15e eeuw is afgebroken. Uit de bestudering van het aardewerk<br />

weten we dat er bewoning plaats vond vanaf de 12e tot en met de 14e eeuw.<br />

Op basis van het gepubliceerde materiaal is het onduidelijk of er op de<br />

overzichtstekening een horizontale stratigrafie is aan te brengen. Het<br />

archeologisch onderzoek heeft aanwijzingen voor een fasering opgeleverd.<br />

Verschillende fasen zijn vastgesteld bij de palissades, profielen en houtbouw.<br />

Hoe die fasen afzonderlijk gedateerd moeten worden en aan welke historiche<br />

gebeurtenissen zij gekoppeld kunnen worden, blijft voorlopig nog duister. Om<br />

op deze en andere vragen een antwoord te kunnen geven verdient het<br />

aanbeveling in een uitvoerige studie alle beschikbare archeologische<br />

informatie te betrekken.<br />

NIEUWE TIJD<br />

Waalwijk (afb. 33)<br />

Van een akker is een colfschoen afkomstig, die gevonden is door A.<br />

Wagenmakers. De schoen bestaat uit een blad lood dat om het uiteinde van de<br />

stok geslagen is. Aan de voorzijde bevinden zich drie kerven, mogelijk<br />

beschadigingen. Een omhulsel, waarschijnlijk van textiel, heeft indrukken<br />

achtergelaten aan de achterzijde van een zijkant. Wellicht zijn zij bij de<br />

vervaardiging van de schoen daar terecht gekomen. De schoen was gemaakt<br />

voor rechtshandige spelers.<br />

Het colfspel is ontstaan in de 12e of 13e eeuw. Een enorme populariteit genoot<br />

het in de 16e en 17e eeuw. Misschien dateert het exemplaar uit Waspik uit die<br />

periode. Rond 1700 verdwijnt het colfspel en komt het kolfspel, dat binnen<br />

beoefend werd, ervoor in de plaats. Hoewel kolf nog steeds gespeeld wordt,<br />

werd het aan het eind van de 19e eeuw in de schaduw gesteld door het<br />

golfspel, dat vanuit Groot-Brittannië in Nederland en België werd<br />

overgenomen. In het bijzonder gedurende de laatste jaren heeft het golfspel aan<br />

populariteit gewonnen. 28<br />

161


LITERATUUR<br />

Beex, G., 1960: Opgravingen te Beek en Donk, Brabants Heem 12, 1<strong>42</strong>.<br />

Broeke, P.W. van den, 1980: Bewoningssporen uit de Ijzertijd en andere perioden op de<br />

Hooidonksche Akkers, gem. Son en Breugel, prov. Noord-Brabant, Analecta<br />

Praehistorica Leidensia 13, 7-80.<br />

Broeke, P.W. van den, 1987: De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland, in:<br />

W.A.B, van der Sanden en P.W.van den Broeke (red.): Getekend Zand^tien jaar<br />

archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Waalre, 23-45.<br />

Colf. Kolf. Golf. Tentoonstellingscatalogus, Zutphen, 1982.<br />

Hoof, D., 1970: Die Steinbeile und Stein xte im Gebiet de Niederrheins und der Maas, Bonn.<br />

Hulst, R.S., 1973: A Contribution to the Study of Iron Age House-plans: Zijderveld,<br />

Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 23, 103-109.<br />

Kortlang, R, 1987: Landschapsonderzoek Archeologie De Dommelvallei, een<br />

Archeologische Inventarisatie. Deel U: bewoningsgeschiedenis. Provincie Noord-<br />

Brabant.<br />

Lanting, J.N., 1974: Wetzsteine mit Fischgratenverzierung: Artefakte aus Komischer Zeit,<br />

Germania 52, 89-101.<br />

Roymans, N., 1988: Archeologisch onderzoek bij een grindafgraving te Beegden (L.). Een<br />

eerste verslag, Archeologie in Limburg, 36, 111-116.<br />

Sanden, W.A.B.v.d., 1987: De nederzettingen, in: W.A.B. v.d. Sanden en P.W. v.d. Broeke<br />

(red.): Getekend Zand, tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Waalre, 53-69.<br />

Roymans, N./H.Hiddink in druk: Nederzettingssporen uil: de Bronstijd en de Vroege<br />

Ijzertijd op de Kraanvensche Heide te Loon op Zand (N-Br.), in: H.Fokkens en<br />

N.Roymans (red.), Nederzettingen uit de Bronstijd en de Vroege Ijzertijd in de Lage<br />

Landen, Nederlandse Archeologische Rapporten, Amersfoort.<br />

Verlinde, A.D., 1987: Archeologische kroniek van Overijssel over 1986, Overijsselse<br />

historische bijdragen 102, 169-187.<br />

Verwers, W.J.H., <strong>1990</strong>: Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1985-1987, Waalre.<br />

Vierck, H., 1984: Mittel- und west-europaische Einwirkungen auf die Sachkultur von<br />

Haithabu/Schleswig. In: H. Jankuhn u.a. (Hrsg.), Archaologische und<br />

naturwissenschaftliche Untersuchungen an Siedlungen im deutschen Küstengebiet, Band<br />

2, Weinheim, 366-<strong>42</strong>2.<br />

Wouters, A.M., 1989: Fragment van een "sikkelblad" (kouter?), nageretoucheerd tot<br />

schrabber, Archeologie l, 50-52.<br />

Zadoks-Josephus Jitta, A.N./A.M. Witteveen 1977: Rornan Bronze Lunulae from the<br />

Netherlands, Oudheidkundige mededeling van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden<br />

58, 167-195.<br />

AFKORTINGEN<br />

IPL : Instituut voor Prehistorie, Leiden<br />

IPP : Instituut voor Pre- en Protohistorie, Amsterdam<br />

RMO: Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden<br />

ROB : Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort<br />

162


vervolg van blz. 134<br />

—: Sprekend een Westbrabander [2]. Krantestukjes over dialektverschijnselen<br />

in West-Noord-Brabant. Amsterdam 1981, blz. 119-139.<br />

Nuland (L 145)<br />

-C. Swanenberg: Wiej we bewaart... 'n oostbrabants woordebuukske (...). Delft<br />

1986 2 .<br />

-C. Swanenberg: ...diej hè' we ... 'n oostbrabants woordebuukske (...). Delft<br />

1987.<br />

Nunen (L 235)<br />

-J. van Bakel: 'Een impasse in het dialect van Nuenen', in: Taal en Tongval jg.<br />

11 (1959), blz. 24-36. [Naar aanleiding hiervan: A. Weijnen: 'Het vraagstuk<br />

van de oorsprong der stijgende diftongen', in: Taal en Tongval jg. 11 (1959),<br />

blz. 37]<br />

-J. van Bakel: 'De meest gesloten vocaalfonemen in het dialect van Nuenen bij<br />

Eindhoven', in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde jg. 78<br />

(1960-61), blz. 199-217.<br />

-J. van Bakel: 'Dialectfossielen', in: Taal en Tongval jg. 13 (1961), blz. 13-15.<br />

Oerle (L 224)<br />

-A.P. de Bont: Dialekt van Kempenland. Meer in het bijzonder d'Oerse taol.<br />

Deel 1: Klank- en vormleer, Deel II: Vocabularium. Assen 1958-1962.<br />

-Zie ook: De Kempen.<br />

Oirschot (K 187)<br />

-J. Winkler: Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. 's-Gravenhage<br />

1874 [reprint: Walluf bei Wiesbaden 1972], deel l, blz. 302-305.<br />

-J. de Josseling de Jong: 'De verkleinwoorden in een Noordbrabantsch dialect',<br />

in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde jg. 22 (1903), blz. 125-<br />

131.<br />

-Zie ook: De Meierij.<br />

Oss (L 99)<br />

-F.J.M, van de Ven: 'Het dialect', in: —: Vierduizend jaar Oss. Berlicum 1975,<br />

blz. 89-91.<br />

Ossendrecht (1118)<br />

-D.& A. H[ugens-].V[erbrugge].: 'Bloemen en planten in onze streek met een<br />

eigen dialectische naam', in: Tijding 1985 nr. 3, blz. 26-32. [Woordenlijst]<br />

-D. en A. Hugens-Verbrugge: 'Oos Ostrechs dialekt', in: Tijding 1986 nr. 3, blz.<br />

51-52.<br />

-D. en A. Hugens-Verbrugge: 'Oos Ostrechts dialekt', in: Tijding 1987 nr. 2,<br />

blz. 59-68; 1988 nr. l, blz. 35-41, nr. 2, blz. ?-?, nr. 3, blz. 82-91; 1989 nr. l,<br />

blz. 60-69; <strong>1990</strong> nr. l, blz. 74-85, nr. 2, blz. 47-64. [alfabetische<br />

woordenlijst]<br />

-[?]: 'Woorden en begrippen die betrekking hebben op de boerderij', in: Tijding<br />

1987 nr. l, blz. 14-20.<br />

Oud-Gastel (K 153)<br />

-A. Weijnen: 'Typische [resp. "Merkwaardige"] West-Noordbrabantsche<br />

woorden [uit Fijnaart, Wagenberg en Oud-Gastel]', in: Eigen Volkjg. l<br />

(1935), blz. 13-14, 107-109; 8 (1936), blz. 19-21; 9 (1937), blz. 254-255.<br />

-A. Weijnen: 'Bijzondere Oudgastelse woorden', in: Jaarboek De Ghulden<br />

Roos nr. 4 (l 944-45), blz. 78-87.<br />

-H.CJ. Zandbergen: 'Een inventarisatie van de Gastelse volkstaal',<br />

163


espektievelijk: 'Een aanvulling op de inventarisatie van de Gastelse<br />

volkstaal', in: Jaarboek Heemkundekring Het Land van Gastel 1985, blz. 3-<br />

20; 1986, blz. 95-109.<br />

De Peel<br />

-[A. Sassen]: 'Hoe men in Peelland persoons- en geslachtsnamen verbuigt', in:<br />

Tijdschrift voor Noord-Brabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde jg. l<br />

(1883-84), kol. <strong>42</strong>-44.<br />

-[A. Sassen]: 'De verbuiging van de gemeene zelfstandige naamwoorden met<br />

de hun voorafgaande bepalende woorden in Peelland', in: Tijdschrift voor<br />

Noord-Brabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde jg. 2 (1884-85), kol.<br />

16.<br />

-A.F. van Beurden: 'De Limburgsche en Brabantsche Peel', in: Limburg's<br />

Jaarboekjg. 25 (1919), blz. 78-127.<br />

-A. Weijnen: 'Uit de vaktaal der Peelarbeiders', in: Onze Taaltuinjg. 6 (1937-<br />

38), blz. 331-335.<br />

-A. Weijnen: 'Geboeid door onze Brabantse taal; III, Het Peellands dialect', in:<br />

Brabantia Nostrajg. 6 (1940-'41), blz. 324-326.<br />

Reusel (K 216)<br />

-W. van Gompel: 'Holderdebolder koei op zolder. Een overzicht van<br />

klankexpressief taalmateriaal', in: —: Van Gummigallegen. [Bijdragen tot de<br />

kennis van het Reusels Heem, deel 2]. Reusel 1979, blz. 117-145.<br />

-W. van Gompel: Plant en mens in Reusel; een overzicht. [Bijdragen tot de<br />

kennis van het Reusels Heem, deel 3]. Bladel 1979.<br />

-Zie ook: Acht Zaligheden.<br />

Rijen (Klöla)<br />

-W. van Gestel: 'Streekdialekt', in: De Mulder. Uitgave van Heemkring<br />

Molenheide jg. 7 (1986) nr. 19, blz. 21-24; nr. 20, blz. 15-16; jg. 8 (1987) nr.<br />

21, blz. 18-20; nr. 22, blz. 16-17; nr. 23, blz. 17-19; nr. 24, blz. 21-23; jg. 9<br />

(1988) nr. 28, blz. 16-21; jg. 10 (1989) nr. 31, blz. 16-24; jg. 11 (<strong>1990</strong>) nr. 34,<br />

blz. 20-22; nr. 35, blz. 22-24. [diverse aantekeningen over dialectwoorden]<br />

Rijsbergen (K 180)<br />

-J. Winkler: Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. 's-Gravenhage<br />

1874 [reprint: Walluf bei Wiesbaden 1972], deel l, blz. 306-309.<br />

-Zie ook: Baronie van Breda.<br />

Roosendaal (K 174)<br />

-A. Weijnen: 'Een Roosendaals sjiboleth', in: Eigen Volkjg. 10 (1938), blz.<br />

191-196.<br />

-A. Weijnen: 'Taalgrenzen in het gebied van De Ghulden Roos', in: Jaarboek<br />

De Ghulden Roos nr. 2 (19<strong>42</strong>), blz. 13-21.<br />

-W. Knappers: Dialekt; een probleem in het voortgezet onderwijs? Z.p. 1980.<br />

[Typoscript]<br />

-J. van Nassau: "t Roosendaals woordenboek', in: Heemkundekring<br />

Roosendaal en Nispen nr. 8 (1985), blz. 39-45.<br />

Rosmalen (L 144)<br />

-C. Swanenberg: Wiej we bewaart... 'n oostbrabants woordebuukske (...). Delft<br />

1986 2 .<br />

-C. Swanenberg: ...diej hè' we ... 'n oostbrabants woordebuukske (...). Delft<br />

1987.<br />

-C. Swanenberg: Jikkes merante! Sprokkelen in Brabantse spreuken. Den Bosch<br />

164


<strong>1990</strong>. [Grotendeels eerder verschenen in Brabantiajg. 37 (1988) - jg. 39<br />

(<strong>1990</strong>)] [spreuken, woorden, uitdrukkingen]<br />

Sambeek (L 188)<br />

-J. Winkler: Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. 's-Gravenhage<br />

1874 [reprint: Walluf bei Wiesbaden 1972], deel l, blz. 299-302.<br />

-S. v. W.: 'Dialect in het Land van Kuik', De Navorscher jg. 9 (1859), blz. 61-<br />

63, 293-294; 10 (1860), blz. 89 en 145-146.<br />

-[H.M.C.] v[an] O[osterzee]: 'Woorden in het Land van Kuik, maar ook in de<br />

Meijerij in gebruik', in: De Navorscher jg. 10 (1860), blz. 146.<br />

-[R.C.] Romer: 'Woorden in het Land van Kuik, maar ook in de Meijerij in<br />

gebruik', in: De Navorscher jg. 10 (1860), blz. 146-147; 11 (1861), blz. 13-<br />

14.<br />

-Willem van Cuuk: 'Land van Cuijk', in: Noord en Zuidjg. 3 (1880), blz. 178-<br />

179.<br />

-[?]: 'Grenstalen', in: 't Daghet in den Oosten jg. 21 (1905), blz. 40-<strong>42</strong>.<br />

Schijf (K 177a)<br />

-A. Weijnen: 'De woordenschat te Schijf', in: Jaarboek De Ghulden Roos nr. 12<br />

(1952), blz. 102-108.<br />

Schijndel (L 179)<br />

-Zie ook: De Biesbosch.<br />

's-Hertogenbosch (K 150)<br />

-A. Weijnen: 'Den Bosch en Noord-Brabant', in: Brabantia Nostrajg. 3 (1937-<br />

38), blz. 57-60.<br />

-J.M. Jansen: 'Dialekt-onderzoek bij leerlingen van de zesde klassen van de<br />

Bossche basisscholen en hun ouders', in: Boschboom Bladeren nr. 18 (1975),<br />

blz. 1-15.<br />

-P.M. Overschie: 'Mogen jouw kinderen later dialekt spreken?', in: Boschboom<br />

Bladeren nr. 18 (1975), blz. 16-30.<br />

-M. Spierings: 'De taal van 'gans een volk' in Oud-Den Bosch', in: Boschboom<br />

Bladeren nr. 18 (1975), blz. 31-32.<br />

-O. Hoes: 'Een onderzoek anno 1972 naar het dialect op Bossche basisscholen:<br />

"dialect? Dan voel je je vrij!", in: Rond Janus en Bet]g. 3 (1981), nr. 3, blz.<br />

15-17.<br />

St.-Michielsgestel (L 177)<br />

-W.F. Mürköster: 'Een Brabantsch raadsel en zijn Indische dubbelganger', in:<br />

Driemaandelijksche Bladen jg. 10 (1910), blz. 48-53. [Herdrukt in: J. van<br />

Ginneken / J. Endepols: De regenboogkleuren van Nederlands taal. 's-<br />

Hertogenbosch 1931 2 , blz. 90]<br />

-Zie ook: De Meiérij.<br />

St.-Oedenrode (L 200)<br />

-Zie ook: De Meierij.<br />

Sleeuwijk (K lOOa)<br />

-S. de Leeuw: 'Sleeuwijks dialekt', in: Neerlands Volksleven jg. 21 (1971), blz.<br />

209-211.<br />

Steenbergen (I 57)<br />

-T. Bakx: 'De klinkers van het Steenbergse dialect', in: Taal en Tongval jg. 12<br />

(1960), blz. 149-167.<br />

165


-T. Bakx: 'Enkele opmerkingen over de medeklinkers in het Steenbergs dialect',<br />

in: Taal en Tongval jg. 13 (1961), blz. 19-20.<br />

-Zie ook: Nieuw Vosmeer.<br />

Steensel (L 255b)<br />

-Zie ook: Acht Zaligheden.<br />

Tilburg (K 183)<br />

-J.J.M. Sicking: 'Tilburgs dialect', in: Historische Bijdragen. Orgaan van de<br />

Heemkundekring Tilborghjg. 3 (1972), nr. 4/5, blz. 54-55.<br />

-J. Vromans: 'Tilburg met mate', in: Actum Tilliburgis jg. 7 (1976), blz. 58-65.<br />

-H. Vereijken: 'De spelling van het Tilburgs dialect', in: Actum Tilliburgis jg. 10<br />

(1979), blz. 148-160.<br />

-Werkgroep Tilburgs Taaleigen: 'Uit het dagelijks leven van Tilburg vruger', in:<br />

Actum Tilliburgis jg. 12 (1981), blz. 49-55.<br />

-H. Vereyken: 'De spelling van het Tilburgs dialect', in: R. Janssen: We hebben<br />

gezongen en niks gehad. Tilburg / Breda 1984, blz. 239-245.<br />

-W. Sterenborg: 'Erkende spelling voor Tilburgs dialect', in: Tilburg jg. 2<br />

(1984) nr. 4, blz. 10-11.<br />

-E. Klaassen / J. Smits / H. van Rijen (e.a.): Tilburgs dialect. Tilburg 19852.<br />

[woordenboek]<br />

-D. Boutkan: 'Morfonologische klinkerverwisseling in het Tilburgs<br />

stadsdialect', in: Taal en Tongval <strong>42</strong> (<strong>1990</strong>), 46-60.<br />

Uden (L 152)<br />

-Brabantius: 'Proeve eener grammatica der taal van oostelijk Noord-Brabant',<br />

in: Onze Volkstaal jg. l (1882), blz. 162-173.<br />

-Brabantius: 'Woordenlijst der Noord-Brabantsche volkstaal', in: Onze<br />

Volkstaal jg. l (1882), blz. 193-237.<br />

-Zie ook: De Meierij.<br />

Udenhout (K 165)<br />

-C. Verhoeven: Herinneringen aan mijn moedertaal. Baarn 1978. [algemene<br />

beschouwingen plus een woordenlijst]<br />

Valkenswaard (L 260)<br />

-C. Hoppenbrouwers: 'Valkenswaard, een stadje met een bekker?', in: Taal en<br />

Tongval jg. 23 (1971), blz. 201-202.<br />

-C. Hoppenbrouwers: 'Gradual Dialect Loss and Semantic Fields', in: K.<br />

Deprez (ed.): Language and Intergroup Relations in Flanders and in The<br />

Netherlands. Dordrecht / Providence RI 1989, blz. 83-97.<br />

Vlierden (L 243)<br />

-J. Coppens: 'De timmerman aan het werk; Vlierdens dialect', in: D'n<br />

Uytbeyndel nr. 8 (1985), blz. 9-10.<br />

-H. Crompvoets: 'Over dialect van Deurne, Liessel en Vlierden', in: D'n<br />

Uytbeyndel nr. 9 (1985), blz. 5-11.<br />

Waalwijk (K 141)<br />

-P.J. Berkelmans: 'Wölleks dialekt', in: De Klopkeijg. 3 (1979), blz. 369-371;<br />

jg. 4(1980), blz. 457-461.<br />

-J.M. Vugts: 'Nogmaals het Wölleks Dialect', in: De Klopkeijg. 4 (1980), blz.<br />

488-497.<br />

-P.J. Berkelmans: 'In hoeverre spreekt de Waalwijkse jeugd nog "dialect"?', in:<br />

De Klopkeijg. 5 (1981), blz. 594-597.<br />

166


Wagenberg (K 158a)<br />

-A. Weijnen: 'Typische [resp. "Merkwaardige"] West-Noordbrabantsche<br />

woorden [uit Fijnaart, Wagenberg en Oud-Gastel]', in: Eigen Volkjg. l<br />

(1935), blz. 13-14, 107-109; 8 (1936), blz. 19-21; 9 (1937), blz. 254-255.<br />

Werkendam (K 100)<br />

-A. Visser: 'Het spraakgebruik te Werkendam', in: —: Werkendam ontdekt<br />

verleden. Werkendam [1978], blz. 251-260.<br />

-Zie ook: De Biesbosch.<br />

Westerhoven (L 280)<br />

-C. Hoppenbrouwers: 'Het verkleinwoord in het Westerhovens', in: Spektator<br />

jg. 7 (1977-78), blz. 462-477.<br />

-C. Hoppenbrouwers: Language change. A study ofphonemic and analogical<br />

change with particular reference to S. E. Dutch dialects. Meppel 1982.<br />

-C. Hoppenbrouwers: 'Het genus in een Brabants regiolect', in: Tabujg. 13<br />

(1983), blz. 1-25.<br />

-C. Hoppenbrouwers: 'Fonische ontwikkelingen in een Brabants regiolect', in:<br />

Dialect, standaardtaal en maatschappij. Leuven / Amersfoort 1985, blz. 149-<br />

159.<br />

Wouw (K 173)<br />

-J. Stroop: 'Wouw in het westbrabantse taallandschap', in: Jaarboek De<br />

Ghulden Roos nr. 43 (1983), blz. 41-53.<br />

-J. Stroop: 'Over schuilgaande medeklinkers en hun sporen', in: De Vierschaer<br />

jg. 3 (1985), nr. 4, blz. 59-66.<br />

Zeeland (L 157)<br />

-Brabantius: 'Proeve eener grammatica der taal van oostelijk Noord-Brabant',<br />

in: Onze Volkstaal jg. l (1882), blz. 162-173.<br />

-Brabantius: 'Woordenlijst der Noord-Brabantsche volkstaal', in: Onze<br />

Volkstaal jg. l (1882), blz. 193-237.<br />

-Zie ook: De Meierij.<br />

Zeelst (L 225)<br />

-J. Cuypers: 'Spreekwoorden te Zeelst in gebruik', in: Tijdschrift voor Noord-<br />

Brabantsche geschiedenis jg. l (1883-84), kol. 235-236.<br />

-J. Cuypers: 'Spreekwoorden en uitdrukkingen in Zeelst en omstreken<br />

saamgelezen', in: Noord-Brabantsche almanak voor het jaar 189 J. 's Bosch<br />

1890, blz. 431-456.<br />

-J. Cuypers: 'Spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen. (Zeelst en<br />

omstreken). Tweede honderdtal. Noord-Brabantsche almanak voor het jaar<br />

1893. 's Bosch 1892, blz. 877-894.<br />

-Zie ook: Acht Zaligheden en De Kempen.<br />

Zevenbergen (K 155)<br />

-W. Meulblok: 'Enkele zinnen in Zevenbergs dialect', in: Oud Nieuws.<br />

Periodiek van de Oudheidkundige Kring Zevenbergen jg. 9 (1989) nr. 2, blz.<br />

20. [enkele observaties]<br />

Zundert (K 190)<br />

-P. Dictus: 'T ies wonder. Aspekten van de Zundertse woordenschat en de kennis<br />

daarvan bij jonge Zundertenaren. Tilburg 1985.<br />

-Zie ook: Baronie van Breda.<br />

167

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!