wumkes.nl - Tresoar
wumkes.nl - Tresoar
wumkes.nl - Tresoar
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
VOLK IN FRIESLAND BUITEN DE KERK<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
PROMOTOR: MGR PROF. DR A. J. M. MULDERS<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
VOLK IN FRIESLAND<br />
BUITEN DE KERK<br />
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT<br />
TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN<br />
DOCTOR IN DE H. GODGELEERDHEID<br />
AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT<br />
VAN NIJMEGEN, OP GEZAG VAN DE<br />
RECTOR MAGNIFICUS PROF. DR L. J.<br />
ROGIER, HOOGLERAAR IN DE FACUL<br />
TEIT DER LETTEREN EN WIJ S BEGEERTE,<br />
VOLGENS HET BESLUIT VAN DE THEO<br />
LOGISCHE FACULTEIT OPENBAAR TE<br />
VERDEDIGEN IN DE AULA VAN DE UNI<br />
VERSITEIT OP VRIJDAG 10 DECEMBER<br />
1954 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR<br />
RUDOLF JOZEF STAVERMAN<br />
O.F.M.<br />
GEBOREN TE AMSTERDAM<br />
TE ASSEN BIJ<br />
VAN GORCUM & COMP. N. V. - G. A. HAK § DR. H. J. PRAKKE<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Dit werk zal als Publicatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut<br />
worden opgenomen in de reeks<br />
BOUWSTENEN VOOR DE KENNIS DER MAATSCHAPPIJ<br />
onder de titel:<br />
BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
i
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
Pil Parentis Animae<br />
Matrique Praedihctae
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Inhoud<br />
INLEIDING 1<br />
HOOFDSTUK I SOCIOGRAFISCHE SCHETS<br />
VAN DE BUITENKERKELIJKHEID IN<br />
FRIESLAND IN VERBAND MET NEDER<br />
LAND EN HET BUITENLAND 4<br />
PARAGRAAF 1.<br />
KERKELIJK EN NIET-KERKELIJK (ONKERKELIJK, BUITENKERKELIJK)<br />
EN VERWANTE BEGRIPPEN 5<br />
I. Gelovig en niet-gelovig 6<br />
II. Kerkelijk en niet-kerkelijk (onkerkelijk, buitenkerkelijk) ... 7<br />
1. kerk 7<br />
2. het criterium voor kerkelijk en niet-kerkelijk 8<br />
3. de betrekkelijkheid van de begrippen kerkelijk en nietkerkelijk<br />
13<br />
4. de norm van de volkstelling 16<br />
III. Kerks en niet-kerks 17<br />
PARAGRAAF 2.<br />
DE BUITENKERKELIJKHEID IN NEDERLAND EN BIJZONDER IN<br />
FRIESLAND 18<br />
I. De buitenkerkelijkheid in Nederland 18<br />
1. algemeen beeld 18<br />
2. regionale en locale analyse 20<br />
3. sociale analyse 22<br />
II. De buitenkerkelijkheid in Friesland 25<br />
1. godsdienstige structuur 25<br />
2. optreden en ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid ... 28<br />
3. locale analyse 31<br />
a. relatieve ontwikkeling 36<br />
b. absolute ontwikkeling 38<br />
4. sociale analyse 39<br />
PARAGRAAF 3.<br />
VERGELIJKING MET DE SITUATIE IN HET BUITENLAND ALS WEG TOT<br />
BEPALING EN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM DER BUITENKERKELIJK<br />
HEID IN NEDERLAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND 41<br />
I. Buitenkerkelijkheid in andere landen 41<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
II. Het probleem van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />
met name in Friesland 44<br />
III. Mogelijke oplossing 47<br />
HOOFDSTUK II HET ONDERZOEK NAAR DE<br />
OORZAKEN DER BUITENKERKELIJK<br />
HEID IN FRIESLAND 50<br />
PARAGRAAF 1.<br />
HET ONDERZOEK INGEZET 50<br />
I. Buitenkerkelijkheid het gevolg van maatschappelijke oorzaken 50<br />
II. Buitenkerkelijkheid het gevolg van geestelijke oorzaken . . . 53<br />
1. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in<br />
het algemeen 53<br />
2. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in<br />
de vorm van het Modernisme 57<br />
III. Buitenkerkelijkheid het gevolg van psychologische oorzaken 58<br />
PARAGRAAF 2.<br />
VOORTZETTING VAN HET ONDERZOEK 60<br />
I. Buitenkerkelijkheid en maatschappelijke factoren 62<br />
II. Buitenkerkelijkheid en geestelijke factoren 68<br />
III. Buitenkerkelijkheid en psychologische factoren 71<br />
HOOFDSTUK III DE ONTBINDING DER<br />
VOLKSKERK 77<br />
PARAGRAAF 1.<br />
DE NEDERLANDS-HERVORMDE KERK AAN HET BEGIN VAN DE<br />
19E EEUW 77<br />
PARAGRAAF 2.<br />
DE ORTHODOXIE IN DE SCHADUW VAN EEN VERLICHT CHRISTENDOM 81<br />
I. De heersende richting 81<br />
II. De rechtzinnige minderheid 84<br />
1. binnen de Hervormde Kerk 85<br />
2. in conventikels en oefeningen 88<br />
3. de Afscheiding 90<br />
III. Nabeschouwing 96<br />
PARAGRAAF 3.<br />
NIEUWE KRACHT IN BEIDE STROIMINGEN 98<br />
I. De Groninger richting 98<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
II. Het Fries Réveil 103<br />
1. de Gereformeerde stroming 105<br />
2. De Doperse stroming 111<br />
a. het Baptisme 112<br />
b. de Vrije Evangelische gemeenten 113<br />
3. de mystieke stroming 115<br />
III. Nabeschouwing 116<br />
PARAGRAAF 4.<br />
DE STRIJD TUSSEN HET NIEUWE LICHT EN DE OUDE BELIJDENIS IN<br />
VERSCHILLENDE VORMEN 120<br />
I. Het nieuwe licht 121<br />
1. het nieuwe licht in de Hervormde Kerk 121<br />
2. het nieuwe licht in de vrijdenkerskringen 136<br />
3. het nieuwe licht onder het volk 143<br />
II. De oude belijdenis 156<br />
1. de Christelijk-Gereformeerde Kerk en de secten als toevluchtsoorden<br />
158<br />
2. het verweer binnen de Hervormde Kerk 159<br />
PARAGRAAF 5.<br />
HET VERLIES VAN DE „KLEINE LUYDEN" 165<br />
I. Het plattelandsproletariaat 165<br />
II. De socialistische beweging 173<br />
1. opkomst en ontwikkeling 173<br />
2. godsdienst en kerk 135<br />
3. invloed op het plattelandsproletariaat 192<br />
III. De Doleantie 199<br />
HOOFDSTUK IV BUITENKERKELIJKHEID<br />
EN LEVENSBESCHOUWING VAN DICHTE IJ 206<br />
PARAGRAAF 1.<br />
HET ONDERZOEK EN DE RESPONDENTEN 2"9<br />
I. Opzet en verloop van het onderzoek 219<br />
II. Keuze en bijzonderheden van de respondenten 211<br />
PARAGRAAF 2.<br />
HET VERLEDEN VAN DE RESPONDENTEN MET BETREKKING TOT<br />
GODSDIENST EN KERK 212<br />
I. Godsdienstig-kerkeliik milieu 2 ' 2<br />
1. kerkelijke genealogie . . 2'3<br />
2. godsdienstige practijken in het ouderlijk huis 21u<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
II. Honderd mensen in en om de kerk 218<br />
1. de kerk in hun vroeger leven 218<br />
2. motieven van buitenkerkelijkheid 220<br />
a. de kerk is overbodig 221<br />
b. conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid 221<br />
c. ergernis over de tegenstelling tussen leer en leven . . . 222<br />
d. het verraad aan de arbeiders 223<br />
PARAGRAAF 3.<br />
GEDACHTEN OVER GOD EN CHRISTUS, LEVEN EN DOOD 225<br />
I. God 225<br />
II. Christus 228<br />
III. De zin van het leven 229<br />
IV. De dood 232<br />
PARAGRAAF 4.<br />
GODSDIENST EN KERK IN DENKEN EN DOEN 234<br />
I. Het oordeel over godsdienst en kerk 235<br />
II. Godsdienst en kerk in het leven 238<br />
PARAGRAAF 5.<br />
1. gebed en kerkgang van de respondenten 238<br />
2. godsdienstig-kerkelijke opvoeding van de kinderen . . . 239<br />
BUITENKERKELIJKHEID EN HUMANISTISCH VERBOND 241<br />
NABESCHOUWING 247<br />
SUMMARY 255<br />
LIJST VAN TABELLEN 258<br />
LITERATUURLIJST 260<br />
BIJLAGEN<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
INLEIDING<br />
DE BUITENKERKELIJKHEID blijft een verontrustend verschijnsel.<br />
Want laat het waar zijn, dat buitenkerkelijkheid niet<br />
vlotweg met geloofsafval gelijk gesteld mag worden, dat<br />
ontkerkelijking niet zonder meer identiek is met ontkerstening,<br />
en dat heel het proces der ontkerkelijking toch ook zuiverend<br />
op de kerken gewerkt kan hebben, het is ook waar, dat de massale<br />
uittocht, waaronder de kerken leden en nog lijden, tenslotte een<br />
afscheid van het Christendom kan betekenen, en dat buitenkerkelijkheid<br />
voor talloos velen gelijk staat met een volslagen geestelijke<br />
ontreddering. De kerken weten zich in de wereld verlegen, omdat<br />
zij hun eenheid in Christus naar buiten maar jammerlijk demonstreren<br />
en ook daarom voelen zij zich verlamd in hun apostolaat<br />
onder de buitenkerkelijke massa, maar toch dragen zij de buitenkerkelijkheid<br />
als een grote zorg op het hart en zij niet alleen. Het<br />
Humanistisch Verbond deelt in de bewogenheid en de bezorgdheid<br />
der kerken, omdat het besef heeft van de leegheid en de oppervlakkigheid<br />
binnen buitenkerkelijke groepen en mensen.<br />
Dit geldt ook voor Friesland, waar de buitenkerkelijkheid van<br />
oude datum is, eerder dan overal elders massale afmetingen aannam,<br />
daarna bij iedere volkstelling weer in omvang bleek toegenomen<br />
en tot op de huidige dag in het kerkelijk landschap zo sterk afsteekt.<br />
Wanneer deze buitenkerkelijkheid in Friesland als een zorgwekkend<br />
verschijnsel beschouwd moet worden, niet alleen voor<br />
Christendom en kerken, maar ook voor land en volk van Friesland,<br />
dan moge heel Friesland met een studie over de buitenkerkelijkheid<br />
in dit gewest gediend zijn.<br />
De keuze van dit onderwerp is te verklaren bij iemand, die tien<br />
jaar lang nauw betrokken was bij het „Apostolaat Minderbroeders<br />
Friesland", dat in 1933 uit de verontrusting over de toenemende<br />
buitenkerkelijkheid werd geboren en dat thans onder de auspiciën<br />
van de „Sint Willibrord Vereniging" vanuit Drachten, St. Jacobiparochie,<br />
Bergum en Oosterwolde in Friesland opereert. 1 De dage-<br />
1 Vgl. W. VAN DER MEER O.F.M., Apostolaat Minderbroeders Friesland 1933-1951, in:<br />
Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, Franeker 1951, 232-239.<br />
1<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
lijkse arbeid leidde als vanzelf tot dit onderwerp en daarom kan<br />
deze studie gelden als een vrucht van het „Apostolaat Minderbroeders<br />
Friesland". Tegelijkertijd is dit een afscheid van ons werk<br />
en vooral een vaarwel aan het onvergetelijke team van medebroeders<br />
en medewerkers, zonder wie deze studie en vooral het laatste gedeelte<br />
niet geschreven had kunnen worden.<br />
Behalve de eigen werkkring was het ook de arbeid van anderen,<br />
die de aandacht richtte op dat deel van het volk van Friesland,<br />
dat buiten de kerk leeft. Het nog altijd klassieke werk van Kruijt 1 ,<br />
dat ook de buitenkerkelijkheid in Friesland behandelt, stimuleerde<br />
tot verdere studie. Niet minder werd de interesse voor dit<br />
onderwerp geprikkeld door de interessante publicaties, die Algra 2<br />
en Sixma van Heemstra 3 aan de buitenkerkelijkheid in dit gewest<br />
wijdden. Tenslotte heeft ook het „Katholiek Sociaal-Kerkelijk<br />
Instituut" (Sociologisch Research Centrum) door de deskundige wijze,<br />
waarop het de problemen der buitenkerkelijkheid aan de orde stelt<br />
en benadert, op bijzondere wijze tot het tot stand komen van deze<br />
studie bijgedragen.<br />
Is de keuze van het onderwerp hierdoor verklaarbaar geworden,<br />
de verantwoording van de keuze ligt tenslotte in het onderwerp<br />
zelf. De buitenkerkelijkheid van Friesland is in sterke mate een<br />
plattelands-buitenkerkelijkheid en als zodanig duidelijk onderscheiden<br />
van gelijksoortige verschijnselen in de stedelijke same<strong>nl</strong>evingsvormen.<br />
Het is waar, dat ook Noord-Holland en Groningen<br />
een sterke plattelands-buitenkerkelijkheid kennen. Toch is het<br />
gewettigd het verschijnsel in Friesland apart in studie te nemen,<br />
omdat de buitenkerkelijkheid in dit gewest eerder dan elders zich<br />
in massale vorm vertoond heeft.<br />
Deze studie, die deels sociografisch deels historisch werd opgezet,<br />
valt uiteen in drie gedeelten.<br />
Eerst zal het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in Friesland<br />
aan de hand van het cijfermateriaal in optreden en verdere ontwikkeling,<br />
locaal en sociaal gedifferentieerd, worden vastgesteld<br />
(Hoofdstuk I).<br />
1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikkeid in Nederland, Haar verbreiding en oorzaken. Proeve ener<br />
sociografiese verklaring, Groningen-Batavia z.j. (1933).<br />
2 H. ALGRA, De onkerkelijkheid in Friesland, in: Fries Dagblad, 28 en 30 September en<br />
28 October 1949 en 4, 5, 7 , 8 en 10 Juli 1950. Vgl. ook H. ALGRA, Modernisme in Friesland,<br />
in: Fries Dagblad, 29 Februari en 1, 3, 7, 8, 11, 12 en 13 Maart 1952. Vgl. literatuurlijst.<br />
3 F. S. SIXMA VAN HEEMSTRA, De Onkerkelijkheid in Friesland, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis<br />
van Friesland, Franeker 1951, 154-178.<br />
2<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Het volgende deel is gewijd aan de verklaring van de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland. Eerst zal worden aangegeven, welke<br />
verklaringen tot nu toe door de auteurs zijn gegeven en in welke<br />
richting deze studie het onderzoek voortzet (Hoofdstuk II). Daarna<br />
zal ter verklaring van het optreden der buitenkerkelijkheid een<br />
analyse gegeven worden van het leven der Nederlands-Hervormde<br />
Kerk in Friesland gedurende de 19e eeuw. Nadat dus in het eerste<br />
hoofdstuk de omvang en groei van de buitenkerkelijkheid is vastgesteld,<br />
zal in dit hoofdstuk de eigen aard van het verschijnsel naar<br />
voren treden (Hoofdstuk III).<br />
Tenslotte zal in het derde gedeelte getracht worden enigermate<br />
door te dringen in de levensovertuiging van een aantal buitenkerkelijken<br />
in Friesland. Na de omvang en de eigen aard zal hier<br />
dus de inhoud van de buitenkerkelijkheid benaderd worden (Hoofdstuk<br />
IV).<br />
Het geheel wordt afgesloten door een nabeschouwing, waarin<br />
de sociaal-wetenschappelijke visie op het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
door een theologische reflectie afgerond en verdiept<br />
kan worden.<br />
3<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Hoofdstuk I<br />
SOCIOGRAFISCHE SCHETS<br />
VAN DE BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />
IN VERBAND MET NEDERLAND EN HET<br />
BUITENLAND<br />
DIT HOOFDSTUK wil het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland met behulp van het materiaal der volkstellingen<br />
vaststellen en enigermate analyseren en zulks in het groter<br />
kader van de buitenkerkelijkheid in Nederland en in het<br />
buite<strong>nl</strong>and.<br />
Na een korte beschouwing over de betekenis der sociografie<br />
volgt eerst een bepaling van de termen kerkelijk en niet-kerkelijk<br />
en van enkele verwante uitdrukkingen; daarna wordt een overzicht<br />
van de buitenkerkelijkheid in Nederland gegeven en tegen deze<br />
achtergrond wordt de buitenkerkelijkheid in Friesland gezet; het<br />
hoofdstuk wordt besloten door een vergelijking met de buitenkerkelijkheid<br />
in andere landen, waardoor de bijzondere positie van<br />
het verschijnsel in Nederland en met name in Friesland vanzelf<br />
naar voren treedt.<br />
Het „volk in Friesland buiten de kerk" wordt hier dus langs sociografische<br />
weg benaderd. De sociografie bestudeert de godsdienstigheid<br />
en de niet-godsdienstigheid, niet van individuen maar van<br />
een groep. Deze groep moet groot genoeg zijn om op statistische<br />
wijze bewerkt te kunnen worden, omdat het anders niet mogelijk<br />
is structuren en wetmatigheden binnen groepsverband vast te<br />
stellen. De godsdienstigheid en niet-godsdienstigheid worden in de<br />
sociografie echter onder een bepaald opzicht beschouwd.<br />
Het aspect, waaronder de sociografie kerk en geloof benadert,<br />
kan het best worden aangeduid als het meetbare of quantificeerbare<br />
aspect. Heel het godsdienstig en niet-godsdienstig leven is<br />
object van de sociografie in zoverre dit in qüantiteit kan worden<br />
uitgedrukt. Practisch kan daarom de sociografische bewerking<br />
gekend worden aan tabellen, grafieken en cartogrammen. Bestudeerd<br />
4<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
worden dus de godsdienstige en niet-godsdienstige formaliteiten,<br />
het formeel-godsdienstige en formeel-niet-godsdienstige. Niet<br />
de eige<strong>nl</strong>ijke inhoud van het godsdienstige, maar de waarneembare<br />
en tot quantitatieve wetmatigheden herleidbare uitingen<br />
worden bestudeerd, niet als uitingen van een persoon maar van een<br />
groep.<br />
Twee onjuiste appreciaties van de sociografie, speciaal toegepast<br />
op godsdienstigheid en niet-godsdienstigheid, moeten hier gesignaleerd<br />
worden.<br />
Vooreerst zou het onjuist zijn uit het voorafgaande de conclusie<br />
te trekken, dat de sociografie alleen maar op de quantiteit en in<br />
het geheel niet op de qualiteit betrekking heeft. De fout is gelegen<br />
in de scheiding, welke gemaakt wordt tussen qualiteit en quantiteit.<br />
Qualiteit betekent een waarde-oordeel, quantiteit veronderstelt<br />
iets, dat geteld kan worden, dus een tel-eenheid. Deze quantiteit<br />
als zodanig sluit geen waarde-oordeel in. Wanneer in een bepaalde<br />
groep 50 kerkelijke en 50 buitenkerkelijke personen worden aangetroffen,<br />
dan zijn deze grootheden, louter quantitatief bezien,<br />
volkomen gelijk. Maar dat, wat geteld wordt, is qualiteit, want<br />
de termen kerkelijk en buitenkerkelijk bevatten een waarde-oordeel.<br />
Daarom is boven de formulering gegeven: het meetbare of quantificeerbare,<br />
en niet: de quantiteit als zodanig.<br />
Het is evenzeer onjuist sociografie te vereenzelvigen met statistiek.<br />
De statistiek is een methode om massale verschijnselen d.i. feiten,<br />
die op een aanzie<strong>nl</strong>ijk aantal individuen betrekking hebben, zuiver<br />
quantitatief weer te geven. De statistische methode is, de enige<br />
mogelijkheid om massale verschijnselen vast te stellen en wordt<br />
daarom in de sociale wetenschappen, met name in de sociografie,<br />
gebruikt als onmisbaar hulpmiddel. Maar de statistiek als zodanig<br />
abstraheert van ieder waarde-oordeel en beoogt niet meer dan de<br />
loutere quantiteit. De sociografie daarentegen is niet een methode<br />
maar een wetenschap en tracht dus te komen tot inzicht en verklaring,<br />
hetgeen in het volgende hoofdstuk nader zal worden aangegeven.<br />
PARAGRAAF 1. KERKELIJK EN NIET-KERKELIJK<br />
(ONKERKELIJK, BUITENKERKELIJK)<br />
EN VERWANTE BEGRIPPEN<br />
De termen kerkelijk en niet-kerkelijk en de verwante uitdrukkingen<br />
gelovig en niet-gelovig, kerks en niet-kerks worden in<br />
5<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
deze studie niet in dogmatische zin gebezigd, aangezien dit een<br />
beperking tot de waarheid van de kerk en van het geloof zou betekenen.<br />
Het sociografisch standpunt abstraheert daarvan en<br />
bestudeert de uiterlijke verschijningsvormen van alles, wat als<br />
geloof en als kerk beschouwd kan worden. Genoemde sociografische<br />
begrippen hebben dus geen betrekking op dat, wat als het ware<br />
geloof of de ware kerk zou moeten gelden, doch omvatten alles,<br />
wat als geloof en kerk beschouwd kan worden, terwijl zij anderzijds<br />
de bestaande scheidingslijnen tussen mensen en groepen van mensen<br />
met betrekking tot geloof en kerk zo duidelijk en zo objectief mogelijk<br />
moeten vaststellen.<br />
I. Gelovig en niet-gelovig<br />
In navolging van Steinmetz: „geloof is het geheel van gedachten,<br />
gevoelens en gedragingen omtrent buitennatuurlijke dingen" beschouwt<br />
Kruijt als ongelovigen: „allen, voor wie in hun gevoelsen<br />
gedachte<strong>nl</strong>even niets buitennatuurliks bestaat, ook niet blijkens<br />
hun gedragingen". 1 Zowel Steinmetz als Kruijt beschouwen dus<br />
het betrokken zijn op een bovenzinnelijke realiteit, hoe vaag dan<br />
ook opgevat, als voorwaarde om van gelovig te kunnen spreken.<br />
Als criterium voor gelovig en niet-gelovig geldt dus de innerlijke<br />
overtuiging, de levensbeschouwing of tenminste de levenshouding<br />
- wanneer van overtuiging nauwelijks gesproken kan worden -<br />
betreffende een bovenzinnelijke realiteit. Deze innerlijke overtuiging<br />
is voor de sociograaf echter alleen toegankelijk, in zoverre<br />
zij zich uiterlijk manifesteert, zodat de duidelijk gemanifesteerde<br />
mening als objectieve maatstaf en bruikbare tel-eenheid kan gelden.<br />
Gelovig is dus degene, die een dergelijke realiteit aanvaardt en<br />
zijn leven dus niet beperkt tot de zinnelijk-waarneembare werkelijkheid.<br />
In zijn leven is een „Jenseits"-element opgenomen. Gelovig,<br />
aldus opgevat, laat zeer veel differentiaties toe, zulks naargelang<br />
de materiële geloofsinhoud van de gelovige. Reeds aanstonds<br />
is een grove indeling te maken door te onderscheiden: gelovig in<br />
enge en in ruime betekenis. Gelovig in de enge betekenis van het<br />
woord is degene, voor wie deze bovenzinnelijke realiteit de persoo<strong>nl</strong>ijke,<br />
transcendente God is; gelovig in ruime betekenis is hij, die<br />
het bestaan van een hogere werkelijkheid aanvaardt, maar deze<br />
niet beschouwt als een persoo<strong>nl</strong>ijk, transcendent wezen. Theosofie<br />
1 J. P. KRUIJT, De onkerkeUhheid in Nederland, IO-II.<br />
6<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en Anthroposofie, Spiritisme en Soefisme en dergelijke stromingen<br />
kunnen dus in de ruime zin van het woord als geloof beschouwd<br />
worden. Niet-gelovig is degene, die geen hogere werkelijkheid aanvaardt.<br />
Dit is de volstrekte „Diesseits"-levenshouding.<br />
De vraag kan gesteld worden, of met de overtuiging omtrent het<br />
al of niet bestaan van een hogere werkelijkheid niet steeds samengaat<br />
de overtuiging aangaande het al of niet bestaan van een leven<br />
na de dood, en zelfs of hierin niet het distinctief tussen gelovig en<br />
niet-gelovig gezocht zou moeten worden. Hoe fundamenteel de<br />
vraag omtrent de dingen achter de doodslijn echter ook moge zijn,<br />
het lijkt ons toch niet verantwoord in de overtuiging dienaangaande<br />
het beslissend onderscheid te zoeken tussen gelovig en niet-gelovig.<br />
Bovendien wijst de ervaring uit, dat zelfs het geloof in een persoo<strong>nl</strong>ijke,<br />
transcendente God niet steeds vergezeld gaat van het<br />
geloof in een hiernamaals.<br />
Deze onderscheidingen tussen gelovig en niet-gelovig en tussen<br />
gelovig in enge en in ruime betekenis zullen in het vierde hoofdstuk<br />
gevuld worden en daardoor meer reliëf krijgen. Het daar verzamelde<br />
materiaal zal allerlei differentiaties van gelovig en nietgelovig<br />
aan het licht brengen.<br />
II. Kerkelijk en niet-kerkelijk (onkerkelijk, buitenkerkelijk)<br />
Aangezien deze begrippen fundamenteel zijn voor deze studie zal<br />
hieraan bijzondere aandacht geschonken moeten worden. De inhoud<br />
en de waarde van deze uitdrukkingen kan wel het best in<br />
enkele etappes worden behandeld.<br />
1. kerk<br />
Aangezien kerkelijk en niet-kerkelijk duidelijk op het begrip kerk<br />
betrekking hebben, zal hier eerst moeten worden vastgesteld, wat<br />
in dit verband onder kerk verstaan wordt.<br />
Kerk kan bepaald worden als een christelijke gemeenschap, gekenmerkt<br />
door een omschreven belijdenis, een bepaalde eredienst<br />
en een zekere organisatie. Binnen deze omschrijving vallen de<br />
Katholieke Kerk, de Afgescheiden Oosterse Kerken en verschillende<br />
Protestantse Kerken. Daarbuiten vallen echter niet alleen<br />
religieuze genootschappen als het Leger des Heils, maar ook uitgesproken<br />
christelijke gemeenschappen als de Remonstrantse<br />
Broederschap en de Doopsgezinde Broederschap.<br />
De omschrijving moet daarom minstens zoveel ruimer worden<br />
7<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
genomen, dat ook dergelijke christelijke gemeenschappen er onder<br />
komen te ressorteren. Wanneer men nu de voorwaarden voor het<br />
kerk-zijn ruimer neemt en toch op het terrein van het Christendom<br />
blijft, komt men tot de volgende bepaling: kerk is een godsdienstige<br />
gemeenschap van christenen, die een bepaalde erkenning en interpretatie<br />
van Christus en het Evangelie voorstaan. Door deze bepaling<br />
blijven echter de godsdienstige, niet-christelijke gemeenschappen<br />
zoals het Jodendom, de Islam, maar ook de Theosofische<br />
Vereniging nog altijd uitgeschakeld.<br />
Nog ruimer genomen verliest het kerkbegrip zijn specifiek christelijk<br />
karakter en wordt dan omschreven als: een godsdienstige of<br />
- nog vager - een religieuze gemeenschap van personen, die een<br />
bepaalde vorm van godsdienst of religie zijn toegedaan. In de sociografie<br />
wordt de term kerk in deze derde betekenis verstaan, waarvoor<br />
het „Centraal Bureau voor de Statistiek" de uitdrukking „kerkelijke<br />
gezindte" bezigt. Ook bij de achtereenvolgende volkstellingen<br />
is deze ruime omschrijving aangehouden. En feitelijk wordt<br />
het aan de invullers der formulieren zelf overgelaten te bepalen,<br />
of een vereniging of gemeenschap met religieus karakter, waarvan<br />
zij eventueel lid zijn, als een kerkelijke gezindte beschouwd moet<br />
worden.<br />
Deze zeer ruime omschrijving van de term kerk brengt met<br />
zich mee, dat, waar in de sociografie gesproken wordt van kerk,<br />
kerken en kerkelijkheid, een groter of kleiner quantum a-christelijke<br />
godsdienstigheid is inbegrepen. Door de tweede begripsbepaling<br />
te hanteren zou een zuiverder beeld van het Christendom<br />
verkregen worden, terwijl de derde omschrijving de grenzen van<br />
het Christendom overschrijdt. Dit bezwaar is echter door een nadere<br />
differentiatie van „kerkelijke gezindte" ook weer te ondervangen.<br />
2. het criterium voor kerkelijk en niet-kerkelijk<br />
Het is duidelijk, dat de termen kerkelijk en niet-kerkelijk betrekking<br />
hebben op de binding met de kerk d.i. de kerkelijke gezindte.<br />
Maar wat is hier het criterium?<br />
In de vaststelling van het criterium voor de begrippen kerkelijk<br />
en niet-kerkelijk valt duidelijk een ontwikkeling waar te nemen,<br />
een overstappen van het ene criterium naar het andere. In de<br />
opvattingen van Kruijt treedt deze ontwikkeling duidelijk aan<br />
de dag. Op de vraag, wat als criterium moet gelden voor het<br />
onderscheid tussen kerkelijk en niet-kerkelijk, antwoordde Kruijt<br />
8<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
in 1933: „Het kriterium hierbij is geheel uiterlik: men vraagt niet<br />
naar innerlike gezindheid, slechts hiernaar, of men, wel of niet,<br />
door geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis lid is ener kerkelike<br />
gezindte of van een godsdienstige gemeenschap . . . Onder kerkeliken<br />
verstaan we dus allen, die tot een of andere kerk behoren, het<br />
woord kerk hierbij in de meest uitgebreide zin genomen . . . Alle<br />
andere personen noemen wij, ons aansluitend bij de Volkstelling,<br />
onkerkelik, hoe ook hun gezindheid ten opzichte van de godsdienst<br />
is". 1 In 1949 echter verklaart dezelfde auteur, schrijvend naar<br />
aa<strong>nl</strong>eiding van de volkstelling van 1947: „De volkstelling is ten<br />
aanzien van de vraag naar de kerkelijke gezindte een soort momentopname<br />
in een opinie-onderzoek: in laatste instantie geeft men op<br />
tot welk kerkgenootschap men al of niet gerekend wenst te worden". 2<br />
Terwijl Kruijt dus vroeger geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis<br />
als het criterium beschouwde, aanvaardt hij nu en terecht als uiteindelijk<br />
beslissend criterium de uitgesproken wens, m.a.w. de<br />
subjectieve intentie, objectief gemanifesteerd.<br />
Dat de gemanifesteerde wil als beslissend criterium moet gelden<br />
voor het al of niet kerkelijk zijn, was overigens reeds duidelijk aangenomen<br />
bij de volkstelling van 1930. Aan de tellers werd toen<br />
immers de volgende toelichting verstrekt: „Indien het voorkomt,<br />
dat een persoon tot een kerkgenootschap, waartoe hij krachtens<br />
doop enz. zou behoren, niet gerekend wil worden, vult men in „geen<br />
kerkgenootschap". 3 Hier werd dus een duidelijk en consequent<br />
standpunt ingenomen.<br />
Des te opmerkelijker is daarom de toelichting op de vraag naar<br />
de kerkelijke gezindte in de volkstelling van 1947: „Men vermelde<br />
de kerkelijke gezindte, waartoe men krachtens doop, belijdenis,<br />
enz. behoort. Wenst men beslist niet meer tot een kerkelijke gezindte<br />
te worden gerekend, dan vuile men „neen" in. Omgekeerd<br />
vermelde degene, die zich tot een kerkelijke gezindte rekent, hoewel<br />
hij daartoe krachtens doop, enz. niet behoort, de naam dezer gezindte.<br />
De kerkelijke gezindte van een minderjarige wordt geacht<br />
gelijk te zijn aan die van de vader, zolang de minderjarige niet zelf<br />
tot een bepaalde kerkelijke gezindte behoort". 4 De overigens zeker<br />
1 Ibii., 9.<br />
s J. P. KRUIJT, De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947, in:<br />
Sociologisch Bulletin, 3 (1949) 80-87.<br />
3 12e Volkstelling, annex woningtelling, il Mei 1947. Serie B. Voornaamste cijfers per gemeente.<br />
Deel 5. Kerkelijke gezindten, 's-Gravenhage 1950, 68.<br />
4 12e Volkstelling, SI Mei 1947. Serie B, deel 5, 68.<br />
9<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
n iet onbelangrijke vraag, hoe deze wel zeer merkwaardige toelichting<br />
is ontstaan, zal hier buiten beschouwing blijven. De vermelding<br />
van „doop" als blijk van kerkelijke gezindte, maar vooral de i<strong>nl</strong>assing<br />
van de woorden „beslist niet", geven deze toelichting een<br />
sterk tendentieus karakter. Opvallend is echter vooral de tweeslachtigheid:<br />
enerzijds worden doop, belijdenis, enz. als beslissend<br />
criterium gehandhaafd, maar anderzijds wordt ook het standpunt<br />
van 1930, dat de gemanifesteerde intentie als doorslaggevend<br />
criterium beschouwde, aangehouden en toch ook weer sterk afgezwakt<br />
door de i<strong>nl</strong>assing van de woorden „beslist niet". Behalve<br />
tendentieus is deze toelichting daarom tevens inconsequent, en<br />
zij zal bij een volgende volkstelling zeker door een betere vervangen<br />
dienen te worden.<br />
Voor het antwoord op de vraag, of deze toelichting de uitkomsten<br />
van de volkstelling betreffende de kerkelijke gezindte heeft beinvloed,<br />
is het resultaat van een desbetreffend opinie-onderzoek<br />
minstens interessant. Het „Nederlands Instituut voor de Publieke<br />
Opinie" heeft in Juni 1947, dus een maand na de volkstelling, een<br />
opinie-onderzoek ingesteld onder een representatief gedeelte van<br />
het Nederlandse volk van 23 jaar en ouder om na te gaan in hoeverre<br />
hier van beïnvloeding sprake is geweest.<br />
De eerste vraag, die het N.I.P.O. in dit verband stelde, luidde:<br />
Behoort U tot een kerkgenootschap of godsdienstige gemeenschap ?<br />
Zo ja, tot welk(e)? (dus woordelijk de vraag uit de volkstelling).<br />
Het resultaat was:<br />
Nederlands-Hervormd en andere kerkgenootschappen 34.7%<br />
Rooms-Katholiek kerkgenootschap 30.7%<br />
Gereformeerde Kerken 7.6%<br />
Geen kerkgenootschap 27.0%<br />
Later werd de vraag gesteld: Wat hebt U bij de volkstelling opgegeven,<br />
dat U bent? Er werd geantwoord:<br />
Nederlands-Hervormd en andere kerkgenootschappen 37.0%<br />
Rooms-Katholiek kerkgenootschap 31.5%<br />
Gereformeerde Kerken 8.0%<br />
Geen kerkgenootschap 23.5%<br />
Toegegeven, dat een opinie-onderzoek een betrekkelijk zwak instrument<br />
is en daarom onvoldoende houvast biedt om de vraag<br />
omtrent de beïnvloeding beslissend te beantwoorden, moet toch<br />
10<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
erkend worden, dat het verschil tussen de beide uitkomsten zeer<br />
opvallend is. Het N.I.P.O. zelf concludeert, „dat er inderdaad bij<br />
de volkstelling meer mensen zich als „kerkelijk" hebben opgegeven<br />
dan in het normale contact in het dagelijks leven gebruikelijk is".<br />
Het instituut neemt echter tegelijkertijd reserve in acht door te<br />
verklaren: „Dat dit resultaat veroorzaakt is door het gebruik van<br />
de woorden „beslist niet" of „doop" als element van kerkelijkheid<br />
is hier uiteraard niet mee bewezen. De factor, dat bij de volkstelling<br />
dit zwart op wit gezet moet worden, is waarschij<strong>nl</strong>ijk ook<br />
niet zonder betekenis. Vanwege de continuïteit - bij alle voorgaande<br />
„plechtige gelegenheden" heeft men zich steeds als Ned. Hervormd<br />
of Katholiek opgegeven - wijkt men niet zo snel af, ook al „doet<br />
men er niets meer aan". De gewoonte of sleur is een zeer belangrijke<br />
en hardnekkige factor". 1<br />
Het criterium kan nu worden vastgesteld. Het zal moeten bestaan<br />
in een objectief aanwijsbaar gegeven, dat als tel-eenheid kan dienen<br />
bij de sociografische verwerking. Als criterium kan daarom gelden<br />
een duidelijk feit als doop, belijdenis, enz. maar evenzeer de subjectieve<br />
intentie, mits deze, zoals bij de volkstelling, objectief gemanifesteerd<br />
wordt. Deze laatste is weliswaar een merkwaardig<br />
soort objectief criterium, feitelijk bestaande in het antwoord, dat<br />
gegeven wordt op de door een neutrale instantie, in casu de burgerlijke<br />
overheid, gestelde vraag naar de kerkelijke gezindte, maar het<br />
is feitelijk het meest bruikbare criterium.<br />
Aan de hand van dit criterium kan kerkelijk genoemd worden<br />
degene, die beschouwd wil worden te behoren tot de kerk. Dit<br />
behoren-tot kan gebaseerd zijn op doop, belijdenis of besnijdenis,<br />
maar voldoende en uiteindelijk beslissend is voor hen, die daartoe<br />
in staat zijn, de uiterlijke wil. Voor hen, die daartoe niet in staat zijn,<br />
bijvoorbeeld voor kinderen, beslist de uiterlijke wil van degenen,<br />
die met de zorg over hen belast zijn; gewoo<strong>nl</strong>ijk beslist in deze<br />
omstandigheden dus de geboorte. Niet-kerkelijk is degene, die niet<br />
beschouwd wil worden te behoren tot een kerk. 2<br />
Behalve de term niet-kerkelijk, hier voorlopig gebruikt als de<br />
voor de hand liggende tegenstelling van de term kerkelijk, bestaan<br />
de uitdrukkingen: zonder kerkelijke gezindte, onkerkelijk en buiten-<br />
1 N.I.P.O.'s Godsdienst-telling. Toenemend aantal niet-kerkelijhen, in: De Publieke Opinie,<br />
14 Juli 1947.<br />
2 Vanuit dogmatisch standpunt zullen de normen enigszins anders gesteld worden, in<br />
zoverre voor het lidmaatschap van de kerk meer noodzakelijk geacht wordt dan de uiterlijke<br />
wil, hoewel deze ook dan verondersteld wordt.<br />
11<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
kerkelijk. Aangezien nu voor het vervolg van deze studie een keuze<br />
gemaakt zal moeten worden uit deze verschillende termen, volgt<br />
hier een korte verhandeling over de terminologie, waarin onderscheid<br />
wordt gemaakt tussen de statistische formulering, de naamgeving<br />
van de groep en de verschillende nuancen binnen de groep.<br />
Al deze termen hebben primair een statistische, sociografische<br />
betekenis en als zodanig dragen zij slechts een constaterend karakter.<br />
Het niet tot een kerkelijke gezindte gerekend willen worden,<br />
wordt door deze termen op volstrekt neutrale wijze vastgesteld,<br />
zonder dat er enige qualificatie in ligt opgesloten. In dit opzicht is<br />
de uitdrukking „zonder kerkelijke gezindte" de meest juiste en<br />
tegelijkertijd de meest neutrale formulering; de termen onkerkelijk<br />
en buitenkerkelijk zijn onder hetzelfde opzicht met de voorgaande<br />
uitdrukking volkomen identiek en hebben tegelijkertijd het voordeel,<br />
dat zij gemakkelijker bruikbaar zijn.<br />
Een andere vraag is, welke van deze termen het meest geschikt<br />
is als benaming van de desbetreffende personen of groep van personen.<br />
Als zodanig wordt tegenwoordig zowel de term onkerkelijk<br />
als de uitdrukking buitenkerkelijk gebruikt; veel minder gebruikelijk<br />
als naamgeving is de term niet-kerkelijk. Nu verdient over het<br />
algemeen die naam de voorkeur, welke in de groep zelf gebruikelijk<br />
is, aangezien iedereen aangesproken verdient te worden met de naam,<br />
die hij voor zich zelf heeft gekozen. In het onderhavige geval stuit<br />
men echter op de moeilijkheid, dat de groep als eenheid (nog) niet<br />
bestaat. Weliswaar legt het Humanistisch Verbond een duidelijke<br />
voorkeur aan de dag voor de term buitenkerkelijk, maar het Humanistisch<br />
Verbond kan niet als representatief voor de hele groep<br />
beschouwd worden. Het feit echter, dat door een bewust gedeelte<br />
van de groep de benaming buitenkerkelijk geprefereerd wordt, kan<br />
een reden zijn om deze benaming voor de hele groep te aanvaarden,<br />
en om die reden zal in deze studie ook bij voorkeur van buitenkerkelijk<br />
gesproken worden. Indien daarnaast een enkele maal de<br />
uitdrukking onkerkelijk gebruikt wordt, gebeurt dit uitsluitend<br />
vanwege het parallelisme met owkerks of ontkerstening.<br />
Tenslotte kan het van belang zijn de zeer heterogene groep van<br />
personen zonder kerkelijke gezindte te differentiëren, naargelang<br />
zij vroeger al dan niet tot een kerk hebben behoord, naargelang<br />
zij nog christelijke waarden en noties meedragen of niet, enz.<br />
In het vierde hoofdstuk van deze studie zal blijken, dat er onder<br />
deze aspecten inderdaad zeer grote verschillen binnen de groep<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
,zonder kerkelijke gezindte" aanwezig zijn. Ter aanduiding van<br />
deze fase- of nuance-verschillen zullen nieuwe termen gezocht of<br />
bestaande uitdrukkingen gereserveerd moeten worden. Vooral dit<br />
gedeelte van de terminologie ligt echter nog allerminst vast. Van<br />
Doornik noemt degenen, die vroeger een band met de kerk hebben<br />
gehad, minstens door het doopsel, onkerkelijk en hen, die er nooit<br />
toe hebben behoord, niet-kerkelijk, om dan beide groepen samen<br />
onder de ene noemer van buitenkerkelijk te brengen. 1 Een geheel<br />
andere terminologie werd geaccepteerd op het Congres over „Het<br />
apostolaat van de christen in de wereld", dat door de Katholieke<br />
Actie in April 1953 in den Bosch werd gehouden. Daar werd het<br />
volgende onderscheid gemaakt: „buitenkerkelijken zijn zij, die<br />
zich bewust - door keuze - buiten de Kerk hebben geplaatst.<br />
Onkerkelijken zijn zij, die automatisch niet tot de Kerk behoren". 2<br />
Uit deze twee voorbeelden blijkt wel, dat er nog geen eenstemmigheid<br />
in dit onderdeel van de terminologie bereikt werd.<br />
3. de betrekkelijkheid van de begrippen kerkelijk<br />
en niet-kerkelijk<br />
Ook al worden de begrippen kerkelijk en niet-kerkelijk bepaald<br />
door een objectief aanwijsbaar criterium, toch blij ken deze begrippen<br />
allerminst constant te zijn. Dit is een gevolg van het feit, reeds<br />
eerder geconstateerd, dat er meer dan één criterium voor kerkelijk<br />
en niet-kerkelijk denkbaar en ook gangbaar is. Bovendien ligt er<br />
een element van wisselvalligheid in het criterium van de gemanifesteerde<br />
wilsbeslissing. Dit criterium is objectief in deze zin, dat hier<br />
een geobjectiveerde intentie voorhanden is, maar dat wil nog niet<br />
zeggen, dat deze intentie steeds dezelfde is. Het tegendeel is vermoedelijk<br />
het geval juist onder de massa, die net over de grens der<br />
kerkelijkheid heen is. Bij bepaalde, min of meer officiële gelegenheden<br />
als geboorte-aangifte en huwelijk, waarbij nog een zekere<br />
traditie doorwerkt, zal men zich wellicht nog als kerkelijk laten<br />
noteren, bij andere gelegenheden niet meer. Het feit, dat er meer<br />
dan één norm bestaat voor kerkelijk en niet-kerkelijk, alsmede de<br />
omstandigheid, dat de onderliggende intentie van tijd tot tijd kan<br />
1<br />
Vgl. N. VAN DOORNIK M.S.C, Terminologie<br />
(1953) 105-113en<br />
apostolaat, in: Binne<strong>nl</strong>ands Apostolaat, 4<br />
2<br />
J.J.M, VAN DER VEN en M. KLOMPÉ, Het apostolaat en de onkerkelijken en ongodsdienstigen,<br />
in: Actio Catholioa, 16 (1953) 198-206.<br />
13<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
wisselen, brengt een zekere betrekkelijkheid in de begrippen kerkelijk<br />
en niet-kerkelijk.<br />
In een statische, gesloten religieuze groep, bijvoorbeeld in een<br />
Katholiek of een Gereformeerd dorp, zal het weinig verschil maken,<br />
welke norm men gebruikt. Maar in een dynamische, open same<strong>nl</strong>eving<br />
kunnen grote verschillen ontstaan, naargelang men het ene<br />
of het andere criterium tot maatstaf neemt.<br />
Deze betrekkelijkheid openbaart zich zeer duidelijk in de verschillen<br />
tussen de gegevens van de kerkelijke en van de burgerlijke<br />
statistiek en tussen de verschillende vormen van de burgerlijke<br />
statistiek onderling.<br />
De kerkelijke statistiek is doorgaans gebaseerd op het objectief<br />
gegeven van geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis.<br />
De burgerlijke statistiek daarentegen heeft ten grondslag de<br />
objectief gemanifesteerde subjectieve intentie betreffende de kerkelijke<br />
gezindte. Deze norm is slechts voor een beperkt aantal<br />
landen bruikbaar, want in de meeste landen wordt door de burgerlijke<br />
overheid nooit naar de kerkelijke gezindte gevraagd. In Nederland,<br />
Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en de Scandinavische landen<br />
gebeurt zulks wel. In België, Frankrijk en Engeland wordt echter<br />
niet naar de kerkelijke gezindte geïnformeerd.<br />
In Nederland wordt de geobjectiveerde intentie betreffende de<br />
kerkelijke gezindte op verschillende wijzen vastgelegd:<br />
1 Op de persoonskaarten van de burgerlijke stand; hier bestaat de<br />
mogelijkheid tot wijziging.<br />
2 Verder wordt naar de kerkelijke gezindte geïnformeerd bij bijzondere<br />
gelegenheden als geboorte, huwelijk en sterfte.<br />
3 Tenslotte wordt ook bij de tienjarige volkstelling de vraag gesteld<br />
naar de kerkelijke gezindte.<br />
Naargelang nu de eerste, de tweede of de derde „objectieve" norm<br />
wordt gehanteerd, kunnen er zeer verschillende uitkomsten te voorschijn<br />
komen.<br />
Hoezeer de gegevens van de kerkelijke en de burgerlijke administratie<br />
uiteen kunnen lopen, blijkt uit het volgende overzicht. 1<br />
1 Zuid-Oost-Friesland als kerkelijk noodgebied. Rapport door de Commissie Vormingswerk<br />
in Friesland uitgebracht aan het Breed-M oderamen van de Provinciale Kerkvergadering in<br />
Friesland, 23 Maart 1953. Ook de cijfers van de volkstelling 1947 zijn in dit rapport afgerond<br />
opgenomen.<br />
14<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
TABEL 1<br />
De Nederlands-Hervormden in Friesland, de Zuid- Oosthoek en enkele gemeenten<br />
van Friesland in absolute aantallen volgens de burgerlijke statistiek (volkstelling<br />
31 Mei 1947) en de kerkelijke statistiek (stand 1953)<br />
Gebied<br />
Friesland<br />
Zuid-Oosthoek<br />
Heerenveen en Opsterland<br />
Oost- en Weststellingwerf<br />
Smallingerland<br />
Burgerlijke statistiek<br />
(volkstelling 1947)<br />
183.000<br />
40.000<br />
15.000<br />
17.000<br />
6.700<br />
Kerkelijke statistiek<br />
(stand 1953)<br />
194.000<br />
43.000<br />
21.000<br />
16.000<br />
6.800<br />
De kerkelijke cijfers liggen op één uitzondering na hoger, zelfs<br />
beduidend hoger, dan de burgerlijke, waaruit wel blijkt, dat een<br />
groot aantal personen door de kerkelijke administratie nog als<br />
Hervormd worden aangemerkt, terwijl zij zich bij de volkstelling<br />
toch blijkbaar als buitenkerkelijk hebben laten noteren.<br />
Dat ook de verschillende vormen van de burgerlijke statistiek<br />
onderling belangrijke verschillen kunnen opleveren, blijkt uit het<br />
volgende voorbeeld: in Amsterdam waren er op 1 Mei 1947 volgens<br />
de statistiek, die gebaseerd is op de persoonskaarten, 212.000<br />
Katholieken. Volgens de volkstelling waren er op hetzelfde moment<br />
in Amsterdam 187.458 Katholieken. Het gaat hier dus om een verschil<br />
van niet minder dan 24.542 personen!<br />
Deze sterke verschuivingen vinden plaats aan de periferie van<br />
de kerken, waar de grens tussen Katholiek en niet-Katholiek,<br />
tussen Hervormd en niet-Hervormd, m.a.w. tussen kerkelijk en<br />
niet-kerkelijk, onmogelijk nog scherp getrokken kan worden. De<br />
boven gegeven getallen kunnen allen objectief juist zijn, maar zij<br />
veronderstellen blijkbaar een ander begrip van „Hervormd" en<br />
van „Katholiek", dus een andere tel-eenheid. Uiteraard brengt dit<br />
ook verschuivingen in het aantal buitenkerkelijken.<br />
De sociografische begrippen kerkelijk en niet-kerkelijk of buitenkerkelijk<br />
sluiten dus een grote mate van betrekkelijkheid in. Weliswaar<br />
wordt een objectieve maatstaf gebruikt, maar die objectieve<br />
maatstaf is allerminst een vaste en onveranderlijke grootheid.<br />
Daarom moet in ieder afzonderlijk geval nagegaan worden, welke<br />
deze subjectief-objectieve maatstaf is.<br />
15<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
4. de norm van de volkstelling<br />
In Nederland is als norm voor kerkelijk en niet-kerkelijk het meest<br />
bruikbaar en daarom ook gangbaar de norm van de volkstelling. In<br />
1947 was de vraag naar de kerkelijke gezindte als volgt geredigeerd:<br />
1 Behoort hij tot een kerkgenootschap of godsdienstige gemeenschap?<br />
(ja of neen).<br />
2 Zo ja, tot welk (e) ?<br />
Al is deze norm het best bruikbaar, toch is ook deze eige<strong>nl</strong>ijk nog<br />
te grof om een zuiver beeld van de situatie in zake kerkelijkheid en<br />
niet-kerkelijkheid op te leveren. De betekenis van de volkstelling<br />
ten aanzien van de vraag naar de kerkelijke gezindte kan inderdaad<br />
als een soort van momentopname in een opinie-onderzoek beschouwd<br />
worden. In laatste instantie immers geeft men op tot welke kerkelijke<br />
gezindte men al of niet gerekend wenst te worden. Vandaar<br />
dat de volkstelling een zuiverder graadmeter is dan de kerkelijke<br />
en de andere vormen van de burgerlijke statistiek.<br />
Kruijt 1 constateert dan ook als een algemeen verschijnsel, dat de<br />
volkstelling voor de grote kerkgenootschappen lagere cijfers geeft<br />
dan de kerkelijke administratie en ook lager dan de gemeentelijke<br />
bevolkingsregisters, die eveneens een verouderd beeld opleveren<br />
en de afval vertraagd weergeven.<br />
Van de andere kant signaleert Kruijt ook het feit, dat menigeen<br />
zich bij de volkstelling toch nog blijft rekenen tot het kerkgenootschap,<br />
waarvan hij uiterlijk en innerlijk reeds volkomen vervreemd<br />
is. Ook dit is een algemeen verschijnsel, dat vermoedelijk zal samenhangen<br />
met de huiver om een overigens voldongen feit zwart op<br />
wit te bevestigen.<br />
Kooistra stootte op dit verschijnsel, toen hij bij de volkstelling<br />
van 1947 ergens de buurt van een dorp in Friesland telde. Er woonden<br />
circa 50 mensen, die zich met geen kerk i<strong>nl</strong>ieten. Toch was er<br />
maar één, die „geen kerkgenootschap" achter zijn naam wilde<br />
hebben. De anderen wilden allemaal als Hervormd of Gereformeerd<br />
aangeduid worden. Kooistra concludeert daaruit, dat de cijfers<br />
van de volkstelling geen zuiver beeld geven. „Hwant in minske<br />
kin om hwa-wit-hoefolle dingen efter syn namme sette litte fan:<br />
Herf., ensfh. mar as dy minske nea yn in tsjerke komt dan is er<br />
butentsjerklik" en daarom wenst Kooistra de cijfers van de volkstelling<br />
niet te gebruiken en neemt zijn toevlucht tot de uitslagen der<br />
1 J. P. KRUIJT, De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947.<br />
16<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
verkiezingen. 1 Aanstonds kan worden erkend, dat de resultaten van<br />
de volkstelling niet de volle werkelijkheid opleveren. Het zijn,<br />
evenals trouwens de uitslagen van de verkiezingen, slechts benaderende<br />
gegevens van een bepaalde werkelijkheid, die bovendien<br />
slechts betekenis hebben voor zover zij juist geïnterpreteerd worden.<br />
En wanneer de verkiezingsuitslagen gehanteerd worden om de<br />
mate van kerkelijkheid en niet-kerkelijkheid te beoordelen, is wel<br />
zeer veel behoedzaamheid vereist!<br />
Op de merkwaardige uitslag van het opinie-onderzoek, dat door<br />
het N.I.P.O. een maand na de volkstelling van 1947 werd ingesteld,<br />
is boven reeds gewezen. De opvallende verschillen, die werden geconstateerd,<br />
mogen wel als een aanwijzing beschouwd worden, hoezeer<br />
men op het benaderend karakter van de uitslagen der volkstelling<br />
bedacht dient te zijn.<br />
De betrekkelijkheid, die reeds eerder in de sociografische begrippen<br />
kerkelijk en niet-kerkelijk werd aangetroffen, blijft dus ook, hoewel<br />
in mindere mate, bestaan, wanneer deze begrippen genormeerd<br />
worden door de maatstaf van de volkstelling. Zelfs deze norm blijft<br />
het karakter houden van een taxatie, die de kerkelijkheid aan de<br />
hoge en de niet-kerkelijkheid aan de lage kant taxeert.<br />
Deze omstandigheden beïnvloeden in sterke mate het derde paar<br />
begrippen, dat enige omschrijving behoeft: kerks en niet-kerks.<br />
III. Kerks en niet-kerks<br />
Deze termen hebben betrekking op het kerkbezoek, het bijwonen<br />
van kerkelijke oefeningen, het vervullen van kerkelijke plichten,<br />
in het algemeen dus op de deelname aan het uitwendig kerkelijk<br />
leven. Kerks is degene, die trouw en regelmatig aan het kerkelijk<br />
leven deelneemt, terwijl degene, die zulks niet trouw en regelmatig of<br />
zelfs in het geheel niet meer doet,niet-kerks of onkerks genoemdwordt.<br />
Deze distinctie brengt dus een onderverdeling in de groep van<br />
kerkdijken, dus van de personen, die nog gerekend kunnen worden<br />
of zichzelf nog rekenen tot een kerk, naargelang zij kerkelijk meeleven<br />
of niet. Maar reeds is gebleken, dat een groot aantal personen,<br />
die volgens de kerkelijke statistiek nog als kerkelijk, zij het ook<br />
onkerks, beschouwd worden, volgens hun eigen opvatting, welke<br />
op het formulier van de volkstelling is neergelegd, volledig onkerkelijk<br />
zijn.<br />
Onder deze onkerksen treft men meerdere categorieën aan: zij,<br />
1 G. Tsj. KOOISTRA, lerde en Keninkryh, Ljouwert 1954, 4.<br />
17<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
die alleen maar gedoopt zijn en verder geen enkel contact met de<br />
kerk hebben gehad, noch in het gezin, noch op school; zij, die in<br />
hun jeugd wel enig contact hebben gehad, maar verder totaal van<br />
de kerk vervreemd zijn; zij, die op latere leeftijd tot volkomen onverschilligheid<br />
zijn geraakt enz. Bij de Katholieken is er door de<br />
fixering van Paasplicht en Zondagsplicht een duidelijk criterium<br />
voor kerks en niet-kerks. Aangezien een dergelijk criterium bij de<br />
Protestanten ontbreekt, is het voor hen moeilijker de grenzen tussen<br />
kerks en niet-kerks af te bakenen.<br />
PARAGRAAF 2. DE BUITENKERKELIJKHEID IN<br />
NEDERLAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND<br />
Ter i<strong>nl</strong>eiding op de beschrijving van de buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland volgt hier eerst een korte verhandeling over de buitenkerkelijkheid<br />
in Nederland. Het verschijnsel van de buitenkerkelijkheid<br />
wordt hier bepaald naar de maatstaf van de volkstellingen, en<br />
alle cijfermateriaal in deze studie is, tenzij uitdrukkelijk anders<br />
wordt vermeld, aan de uitslagen van de achtereenvolgende tellingen<br />
ontleend.<br />
I. De buitenkerkelijkheid in Nederland<br />
1. algemeen beeld<br />
Ons uitgangspunt is de onderstaande tabel, waarbij in de groep<br />
Protestanten de leden van de volgende Protestantse Kerken zijn<br />
samengebracht: de Nederlands-Hervormde Kerk (in 1947: 31.1%),<br />
de Gereformeerde Kerken (7.0%), de Gereformeerde Kerken art.<br />
31 (0.9%), de Christelijk-Gereformeerde Kerk (0.7%), de Gereformeerde<br />
Gemeenten (0.9%), de Oud-Gereformeerde Gemeenten<br />
(0.2%), de Evangelisch-Lutherse Kerk (0.6%), de Hersteld-Evangelisch-Lutherse<br />
Kerk (0.1%), de Doopsgezinde Broederschap<br />
(0.7%) en de Remonstrantse Broederschap (0.4%).<br />
In een tijdperk van ruim honderd jaar blijkt de samenstelling<br />
van de bevolking van Nederland op zeer ingrijpende wijze veranderd<br />
te zijn. De Katholieken vormen in deze ontwikkeling de meest<br />
stabiele groep, vanaf 1830 tot 1910 dalend, daarna stijgend tot een<br />
percentage, dat bijna gelijk is aan dat van honderd jaar geleden.<br />
De Protestanten zijn gedaald van een flinke meerderheid (bijna<br />
60%) tot een stevige minderheid (ruim 40%).<br />
Merendeels ten koste van de groep Protestanten is een totaal<br />
nieuwe derde groep ontstaan, die in de statistiek wordt aangeduid<br />
als „personen zonder kerkelijke gezindte". Binnen betrekkelijk<br />
18<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
1
TABEL 2<br />
Z)e Katholieken, Protestanten en buitenkerkelijken in Nederland in % van de<br />
totale bevolking volgens de volkstellingen van 1830 tot 1947<br />
Jaar<br />
1830<br />
1840<br />
1849<br />
1859<br />
1869<br />
1879<br />
1889<br />
1899<br />
1909<br />
1920<br />
1930<br />
1947<br />
Katholieken<br />
%<br />
38.8<br />
38.3<br />
38.2<br />
37.1<br />
36.5<br />
35.9<br />
35.4<br />
35.1<br />
35.0<br />
35.6<br />
36.4<br />
38.5<br />
Protestanten<br />
/o<br />
59.1<br />
59.6<br />
59.7<br />
60.6<br />
61.2<br />
61.5<br />
60.4<br />
60.1<br />
56.9<br />
53.3<br />
45.6<br />
42.6<br />
buitenkerkelijken<br />
Absoluut<br />
—<br />
—<br />
—<br />
—<br />
—<br />
12.253<br />
66.085<br />
115.179<br />
290.960<br />
533.714<br />
1.144.578<br />
1.641.291<br />
/o<br />
__—<br />
-._<br />
-.-<br />
-.-<br />
-.—<br />
0.31<br />
1.48<br />
2.26<br />
4.97<br />
7.77<br />
14.43<br />
17.04<br />
korte tijd is deze nieuwe groep van een klein aantal uitgegroeid<br />
tot een flink deel van het Nederlandse volk; momenteel mag het<br />
aantal buitenkerkelijken wel op ongeveer 1.800.000 geschat worden.<br />
Weliswaar wijst een vergelijking van de percentages over de beide<br />
laatste perioden (van 1920 tot 1930 over tien jaar een toename van<br />
6.6%, van 1930 tot 1947 over zestien en een half jaar een toename<br />
van slechts 2.6%) op een vertraagd proces der ontkerkelijking, maar<br />
een nadere beschouwing van de statistische gegevens leidt tot de<br />
conclusie, dat de kerkelijke verschuivingen na 1930 vrijwel onverminderd<br />
in dezelfde richting wijzen als daarvóór en op sommige<br />
punten thans zelfs ernstiger lijken dan ooit tevoren. 1<br />
Het getal 1.800.000 op een bevolking van meer dan 10.000.000,<br />
m.a.w. ruim 17% van het totaal, zegt op zichzelf nog niet veel. Pas<br />
de locale en sociale analyse van dit getal zal het belang van deze<br />
derde groep in de Nederlandse same<strong>nl</strong>eving op overtuigende wijze<br />
in het licht kunnen stellen. De algemene getallen voor geheel Nederland<br />
zijn een nivellering van volkomen ongelijke toestanden in de<br />
verschillende delen van het land en in de onderscheiden sociale<br />
groeperingen. Door deze algemene getallen wordt daarom het verschijnsel<br />
der buitenkerkelijkheid nog slechts op zeer gebrekkige<br />
wijze aangeduid.<br />
1 Vgl. P. SMITS, Kerk en Stad. Een godsdienst-sociologisch onderzoek met inbegrip van een<br />
religiografie van de industrie-stad Enschede, 's-Gravenhage 1952.<br />
19<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
2. regionale en locale analyse<br />
Als voorbeeld van regionale en locale analyse volgt hier de ontwikkeling<br />
van de buitenkerkelijkheid in de provincies en in een aantal<br />
gemeenten (zie tabel 3).<br />
Dit overzicht, waarin naast de provincies en de grote stedelijke<br />
gemeenten ook enkele plattelands-gemeenten met een zeer hoog<br />
percentage buitenkerkelijken in de provincies Groningen, Friesland<br />
en Noord-Holland zijn opgenomen, toont de zeer grote gewestelijke<br />
en plaatselijke verschillen.<br />
1 De situatie in de Katholieke gebieden is totaal anders dan de<br />
situatie in de gebieden, waar de Katholieken een aanzie<strong>nl</strong>ijke of<br />
kleine minderheid vormen. Men lette op de grote steden in Noord-<br />
Brabant en Limburg en op de stad Nijmegen in Gelderland. Het<br />
aantal buitenkerkelijken is hier minimaal en wordt bovendien<br />
wellicht voor een groot deel door immigratie verklaard. Het hoogste<br />
percentage levert Brunssum met 6.3%; het percentage Katholieken<br />
is daar betrekkelijk laag <strong>nl</strong>. 77.1%.<br />
2 In de grote stedelijke gemeenten van de rest van het land is<br />
25-30-35% buitenkerkelijken normaal. Van de bevolking van de<br />
steden is dus één vierde, één derde en in sommige gevallen bijna de<br />
helft buitenkerkelijk. Vergelijking met 1899 en 1909 toont aan, dat<br />
de religieuze structuur in het verloop van enkele decennia totaal<br />
veranderd is.<br />
3 Illustratief is het geval Amsterdam, waar het percentage buitenkerkelijken<br />
van 5.9% in 1899 gestegen is tot 45.2% in 1947.<br />
Het percentage Protestanten daalde in deze periode van ruim 60%<br />
tot 26.7%. In Amsterdam vormen de buitenkerkelijken dus verreweg<br />
de grootste groep. Van het totaal aantal buitenkerkelijken in<br />
Nederland woonde in 1947 niet minder dan 363.355 of 22.2% in<br />
Amsterdam!<br />
4 De hoogste percentages zijn te vinden in enkele kleinere gemeenten<br />
in Groningen, Friesland en Noord-Holland. De buitenkerkelijkheid<br />
is in deze provincies niet een specifiek verschijnsel van de<br />
stedelijke same<strong>nl</strong>eving, maar een zeer eigenaardig sterk agrarisch<br />
verschijnsel, dat, zoals uit de percentages van 1899 blijkt, niet van<br />
recente oorsprong is. In de tweede helft der vorige eeuw, na 1860,<br />
begint deze specifieke buitenkerkelijkheid zich te manifesteren,<br />
hetgeen voor Friesland in het verder verloop zal blijken.<br />
20<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
TABEL 3<br />
Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking van de provincies en<br />
enkele gemeenten van Nederland van 1899 tot 1947 en de totale bevolking van<br />
Nederland in 1947<br />
provincies en<br />
Gemeenten<br />
Groningen<br />
gem. Groningen<br />
gem. Beerta<br />
gem. Finsterwolde<br />
Friesland<br />
gem. Leeuwarden<br />
gem. Heerenveen<br />
Drente<br />
gem. Assen<br />
Overijsel<br />
gem. Enschede<br />
gem. Hengelo<br />
gem. Deventer<br />
Gelderland<br />
gem. Arnhem<br />
gem. Nijmegen<br />
Utrecht<br />
gem. Utrecht<br />
Noord-Holland<br />
gem. Amsterdam<br />
gem. Haarlem<br />
gem. Zaandam<br />
gem. Zaandijk<br />
gem. Kooga/dZaan<br />
gem. Westzaan<br />
gem. Hilversum<br />
gem. den Helder<br />
gem. Alkmaar<br />
Zuid-Holland<br />
gem. Rotterdam<br />
gem. den Haag<br />
gem. Leiden<br />
gem. Delft<br />
gem. Gouda<br />
Zeeland<br />
gem. Middelburg<br />
gem. Vlissingen<br />
N oord-Brabant<br />
gem. den Bosch<br />
gem. Eindhoven<br />
gem. Tilburg<br />
gem. Breda<br />
Limburg<br />
gem. Maastricht<br />
gem. Heerlen<br />
gem. Brunssum<br />
gem. Hoensbroek<br />
gem. Ve<strong>nl</strong>o<br />
gem. Roermond<br />
1899<br />
4.2<br />
7.9<br />
1.9<br />
1.8<br />
6.9<br />
4.3<br />
5.1<br />
1.2<br />
3.0<br />
1.1<br />
1.7<br />
2.0<br />
2.0<br />
0.9<br />
2.6<br />
1.8<br />
0.8<br />
1.0<br />
4.5<br />
5.9<br />
2.8<br />
15.5<br />
19.2<br />
15.6<br />
9.4<br />
2.5<br />
4.5<br />
2.1<br />
1.7<br />
2.2<br />
2.7<br />
2.3<br />
1.8<br />
1.8<br />
1.2<br />
3.3<br />
3.4<br />
0.2<br />
0.2<br />
0.2<br />
0.05<br />
1.2<br />
0.0<br />
0.1<br />
0.0<br />
0.0<br />
0.0<br />
0.2<br />
0.2<br />
1909<br />
8.7<br />
17.0<br />
7.2<br />
0.6<br />
11.8<br />
13.6<br />
17.7<br />
3.6<br />
12.8<br />
3.3<br />
9.2<br />
6.3<br />
6.3<br />
1.8<br />
5.5<br />
2.3<br />
2.4<br />
3.6<br />
9.2<br />
11.8<br />
8.7<br />
26.2<br />
27.0<br />
26.5<br />
16.7<br />
7.2<br />
7.4<br />
5.0<br />
5.3<br />
6.6<br />
10.1<br />
5.5<br />
4.7<br />
3.4<br />
2.2<br />
6.4<br />
6.1<br />
0.3<br />
0.6<br />
0.7<br />
0.2<br />
1.7<br />
0.04<br />
0.2<br />
0.6<br />
0.0<br />
0.2<br />
0.4<br />
0.3<br />
1920<br />
11.2<br />
23.2<br />
21.3<br />
5.4<br />
13.0<br />
22.1<br />
21.2<br />
4.6<br />
11.3<br />
4.8<br />
11.8<br />
10.1<br />
11.2<br />
2.7<br />
8.3<br />
2.8<br />
5.5<br />
8.1<br />
17.0<br />
21.7<br />
17.3<br />
37.3<br />
37.0<br />
38.3<br />
31.6<br />
13.3<br />
20.4<br />
12.6<br />
8.4<br />
10.2<br />
15.8<br />
10.3<br />
11.9<br />
5.8<br />
2.7<br />
9.6<br />
11.7<br />
0.4<br />
0.6<br />
1.2<br />
0.3<br />
1.6<br />
0.1<br />
0.7<br />
2.8<br />
2.4<br />
1.8<br />
0.5<br />
0.4<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
1930<br />
21.5<br />
35.9<br />
41.2<br />
37.8<br />
23.1<br />
38.8<br />
40.4<br />
11.3<br />
24.0<br />
11.7<br />
21.9<br />
19.2<br />
26.7<br />
6.1<br />
17.6<br />
5.4<br />
11.6<br />
16.4<br />
28.5<br />
34.4<br />
31.2<br />
46.3<br />
50.2<br />
50.5<br />
33.0<br />
24.3<br />
39.8<br />
25.1<br />
16.5<br />
22.1<br />
23.3<br />
18.4<br />
19.1<br />
16.8<br />
6.3<br />
20.5<br />
26.3<br />
1.1<br />
1.1<br />
5.0<br />
0.6<br />
3.0<br />
0.6<br />
1.4<br />
4.1<br />
4.7<br />
4.3<br />
0.5<br />
0.7<br />
1947<br />
27.0<br />
43.0<br />
54.4<br />
54.0<br />
23.5<br />
37.0<br />
46.2<br />
13.0<br />
25.0<br />
13.4<br />
26.3<br />
23.5<br />
30.3<br />
7.4<br />
19.6<br />
4.8<br />
13.9<br />
17.7<br />
34.2<br />
45.2<br />
31.7<br />
46.5<br />
50.2<br />
53.5<br />
51.7<br />
27.9<br />
39.2<br />
27.5<br />
21.1<br />
31.3<br />
27.4<br />
22.6<br />
22.4<br />
20.5<br />
6.7<br />
20.5<br />
26.9<br />
1.4<br />
1.4<br />
5.6<br />
1.0<br />
3.4<br />
1.0<br />
1.4<br />
4.0<br />
6.3<br />
4.4<br />
1.0<br />
1.1<br />
Totale bevolking<br />
in 1947<br />
449.862<br />
132.021<br />
3.771<br />
3.195<br />
459.361<br />
76.679<br />
23.634<br />
271.909<br />
22.602<br />
638.797<br />
101.015<br />
45.875<br />
44.089<br />
1.028.127<br />
97.350<br />
106.523<br />
549.566<br />
185.246<br />
1.774.273<br />
803.847<br />
156.856<br />
41.698<br />
4.467<br />
7.184<br />
3.318<br />
85.051<br />
31.583<br />
37.837<br />
2.284.080<br />
646.248<br />
532.998<br />
86.914<br />
62.018<br />
37.283<br />
260.800<br />
20.605<br />
20.217<br />
1.180.133<br />
53.941<br />
134.527<br />
114.312<br />
85.294<br />
684.105<br />
74.449<br />
56.625<br />
18.776<br />
16.042<br />
41.566<br />
21.215
Nadat op deze wijze de regionale en locale spreiding van de<br />
buitenkerkelijken is vastgesteld, zal nu nagegaan worden, in welke<br />
mate zij vertegenwoordigd zijn in de verschillende sociale geledingen.<br />
3. sociale analyse<br />
De globale locale en regionale analyse van de buitenkerkelijkheid<br />
impliceert een verwijzing naar sterke sociale verschillen. De same<strong>nl</strong>evingsvormen<br />
en beroepswerkzaamheden vertonen een duidelijke<br />
correlatie met de mate van buitenkerkelijkheid. De sociale groepering<br />
is een onmisbaar gegeven voor een beschrijving van de buitenkerkelijkheid,<br />
welke als basis kan dienen voor een verklaring.<br />
Gegevens betreffende de combinatie van buitenkerkelijkheid<br />
met beroep geven de tellingen van 1930 en 1947. In de telling van<br />
1930 werd de buitenkerkelijkheid gedifferentieerd volgens de<br />
bedrij f skiassen.<br />
TABEL 4<br />
Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking per bedrijfsklasse<br />
in Nederland op 31 Dec. 1930<br />
Bedrij f sklasse<br />
I - XVII<br />
XVIII<br />
XIX<br />
XX<br />
XXI<br />
XXII<br />
XXIII<br />
XXIV<br />
XXV<br />
XXVI<br />
XXVII<br />
XXVIII<br />
XXIX<br />
Industrie<br />
Landbouw<br />
Visserij en jacht<br />
Handel<br />
Verkeer<br />
Crediet- en bankwezen<br />
Verzekeringswezen<br />
Overige bedrijven en vrije beroepen<br />
Onderwijs<br />
Huiselijke diensten<br />
Losse werklieden<br />
Godsdienst<br />
Onbekend<br />
Totale beroepsbevolking<br />
% buitenkerkelijken<br />
17.5<br />
4.1<br />
8.8<br />
17.6<br />
22.5<br />
26.9<br />
23.8<br />
20.0<br />
14.4<br />
11.2<br />
24.4<br />
0.3<br />
20.2<br />
14.9<br />
Deze tabel wordt aangevuld door een tweede, waarin de positie<br />
in het beroep wordt aangegeven. A = Bedrij f shoof den voor eigen<br />
rekening; B = Bedrijfshoofden voor rekening van een ander; C =<br />
Bedrijfsleiders, meesterknechts e.d.; D = gewone arbeiders.<br />
22<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
1
TABEL 5<br />
Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking van Nederland<br />
naar bedrijfsklasse en positie in het beroep 1<br />
Bedrijfsklasse<br />
I-XVII<br />
XVIII<br />
XIX<br />
XX<br />
XXI<br />
XXII<br />
XXIII<br />
Totaal: i -XXIII<br />
Industrie<br />
Landbouw<br />
Visserij en jacht<br />
Handel<br />
Verkeerswezen<br />
Crediet- en bankwezen<br />
Verzekeringswezen<br />
positie in<br />
het beroep<br />
A + B<br />
C + D<br />
A + B<br />
C + D<br />
A + B<br />
C -f D<br />
A + B<br />
C + D<br />
A -f B<br />
C + D<br />
A -f B<br />
C + D<br />
A + B<br />
C -f D<br />
A + B<br />
C + D<br />
% buitenkerkelijken<br />
12.7<br />
18.3<br />
3.0<br />
4.9<br />
10.4<br />
8.1<br />
13.9<br />
20.2<br />
14.9<br />
24.3<br />
28.7<br />
26.7<br />
24.8<br />
23.7<br />
9.4<br />
16.8<br />
Deze ten dele nog zeer grove indelingen manifesteren toch reeds<br />
een duidelijke structuur. De buitenkerkelijkheid is het hoogst in<br />
het crediet- en bankwezen (26.9%), onder de losse werklieden (24.4<br />
%), in het verzekeringswezen (23.8%), in de bedrijfsklasse „verkeer"<br />
(22.5%) en in de groep „overige bedrijven en vrije beroepen" (20.0%).<br />
Met de nodige voorzichtigheid kunnen hierin twee groepen worden<br />
onderscheiden, <strong>nl</strong>. de niet-geschoolde arbeiders en degenen, die<br />
werkzaam zijn in een aantal administratieve en semi-intellectuele<br />
beroepen, welke kenmerkend zijn voor onze moderne same<strong>nl</strong>eving.<br />
Voor de eerste groep kunnen als min of meer representatief worden<br />
beschouwd de losse werklieden en de bedrijfsgroep „verkeer".<br />
Tabel 5 toont aan, dat in bedrijfsklasse „verkeer" het bijzonder<br />
hoge percentage buitenkerkelijken gezocht moet worden in de<br />
posities C en D, d.w.z. in hoofdzaak onder de gewone arbeiders.<br />
Tot de tweede groep behoren de bedrij f skiassen crediet- en bankwezen<br />
en verzekeringswezen. In deze beide klassen blijkt er weinig<br />
1 J. P. KRUIJT, Kerkelijkheid en onkerkelijkheid in Nederland, in: Socialistische Gids, 20<br />
(1935). De tabellen zijn door KRUIJT ontleend aan Uitkomsten Beroepstelling 1930, dl VII<br />
en dl VIII.<br />
23<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
verschil te bestaan tussen de posities A -j- B en C -f- D. Dit kan<br />
betekenen, dat de buitenkerkelijkheid hier niet zozeer gezocht<br />
moet worden in de positie in het beroep, maar veeleer in de algemene<br />
sfeer van het beroep.<br />
De tweede tabel toont een grotere buitenkerkelijkheid in de<br />
posities C + D, d.i. onder de ondergeschikte arbeiders voor de<br />
klassen: industrie, handel, verkeerswezen en, op veel lager niveau,<br />
ook landbouw.<br />
TABEL 6<br />
Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking en in het totaal<br />
aantal mannelijke gezinshoofden met beroep per bedrijfsgroep in Nederland op<br />
31 Mei 1947 *<br />
Beroepsklasse<br />
Bedrijfshoofden in de nijverheid met<br />
personeel<br />
Intellectuele-(vrije)- en hogere<br />
beroepen<br />
Nieuwe middenstand<br />
Oude middenstand<br />
Boeren<br />
Landarbeiders<br />
Arbeiders<br />
TOTAAL<br />
% buitenkerkelijken<br />
van totaal aantal<br />
werkenden<br />
16.3<br />
25.1<br />
20.7<br />
16.6<br />
3.3<br />
11.7<br />
21.9<br />
17.5<br />
van mannelijke<br />
gezinshoofden<br />
16.1<br />
27.2<br />
23.4<br />
19.0<br />
4.0<br />
13.0<br />
25.5<br />
20.1<br />
De telling van 1947 geeft meer mogelijkheden voor de sociale<br />
analyse van de buitenkerkelijkheid. Voor een lijst van 38 beroepen<br />
of beroepsklassen worden de kerkelijke gezindten vermeld. Een<br />
moeilijkheid ligt in de groepering van deze 38 gevallen. Men kan<br />
de indeling van het C.B.S. volgen en komt dan tot de driedeling<br />
van bedrijfshoofden, hoofdarbeiders en handarbeiders. Men kan<br />
echter ook trachten uit deze 38 gevallen de algemene sociale structuur<br />
te construeren van:<br />
1 J. P. SUVEREIN, Onderzoek naar de beroepsklassen in het Nederlandse volk en in de verschillende<br />
Kerkgenootschappen, in: Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 65-84. De ie kolom is een bewerking<br />
van tabel 15 B. van de Volks- en beroepstelling 31 Mei 1947, „Beroepsbevolking<br />
(exclusief tijdelijk niet-werkenden) naar beroepsgroepen en kerkgenootschap". De 2e<br />
kolom is een bewerking van tabel 15 F. „Mannelijke gezinshoofden met beroep (exclusief<br />
tijdelijk niet-werkenden) naar beroepsgroepen en kerkgenootschap".<br />
24<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
1
1 bedrij fshoof den in de nijverheid met personeel;<br />
2 intellectuele, vrije en hogere beroepen;<br />
3 nieuwe middenstand;<br />
4 oude middenstand;<br />
5 boeren;<br />
6 landarbeiders;<br />
7 arbeiders.<br />
Volgens deze tweede methode komt men tot de nevenstaande resultaten.<br />
(Tabel 6).<br />
Het blijkt dus een aanzie<strong>nl</strong>ijk verschil te geven, of men de buitenkerkelijkheid<br />
berekent op de personen met een beroep of op de<br />
mannelijke gezinshoofden met een beroep. In het tweede geval ligt<br />
de buitenkerkelijkheid hoger.<br />
Het is gewenst van deze 7 groepen ook een aantal bijzondere<br />
representanten op te nemen. Dit geschiedt in de volgende tabel<br />
voor de provincies en Nederland (zie tabel 7).<br />
Over de gehele lijn is een duidelijke sociale structuur van de buitenkerkelijkheid<br />
aanwijsbaar, welke echter in sommige gevallen doorkruist<br />
wordt door regionale verschillen. De hoogste percentages<br />
buitenkerkelijken worden gevonden in de groep „intellectuele-,<br />
vrije- en hogere beroepen", in de nieuwe middenstand, waarbij<br />
echter de onderwijzers een uitzondering vormen, en onder de arbeiders.<br />
In de laatste groep staan de sjouwers, haven- en transportarbeiders<br />
(33.2%) en het hotel-, café- en restaurantpersoneel (36.4%)<br />
bovenaan. De regionale en sociale analyse van de buitenkerkelijkheid<br />
stelt een aantal belangrijke problemen, welke echter in het<br />
speciale kader van deze studie niet passen. De bijzondere positie<br />
van Friesland zal nog besproken worden.<br />
II. De buitenkerkelijkheid in Friesland<br />
1. godsdienstige structuur<br />
Sedert de vorige eeuw is de godsdienstige structuur van Friesland<br />
zeer ingrijpend gewijzigd. Een eenvoudige vergelijking van de toestand<br />
aan het begin van de vorige eeuw met de situatie van tegenwoordig<br />
stelt deze wijzigingen duidelijk in het licht. Het godsdienstig<br />
beeld bij de aanvang van de 19e eeuw valt af te lezen uit<br />
de gegevens betreffende de kerkelijke gezindten, welke verschaft<br />
worden door de „Alphabetische Lijst der .Steden en Dorpen van<br />
25<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
pu-ETJapajsf<br />
S-mquijq<br />
^UBqBjg<br />
-paoo^j<br />
pu¾pa¾<br />
pixenoH<br />
-PPZ<br />
pn¾noH<br />
-pjooj^;<br />
W33-CH1<br />
pu-epappg<br />
psffjaAQ<br />
a^ugjQ<br />
puBisai¾<br />
uaSutuojf)<br />
ft<br />
o<br />
bo<br />
m<br />
."2<br />
'S<br />
><br />
T-i<br />
CO<br />
YH<br />
CO<br />
Ö<br />
CM Hr<br />
t~-<br />
CM<br />
O<br />
CM<br />
co<br />
CM<br />
00 o<br />
co a\<br />
7-1<br />
oó Ö có CD CM<br />
O TH f-; Hr CO O) cq<br />
CM cd T-i in i-i ö o><br />
CM TH TH TH TH TH<br />
00 ui N f ) Vp CO CO 10<br />
ö cd in in có T^ o oi<br />
CO ¾ J M C O O l H ^ H<br />
CM<br />
CM<br />
O<br />
CM<br />
TQ<br />
o<br />
Ö r-t<br />
o o co<br />
CM T-i O co CM TH<br />
1<br />
CO CM CO CÖ O) O<br />
H H r i CO T-i H<br />
CO CM CO CO CO T-i<br />
có H' o co in 6<br />
in m co T¾ -* co<br />
c> ö co r~i G\ t>-<br />
CM CO CM CO CM CM<br />
"¾ 0> -i; in CM CO<br />
cd có cò ò c^ cd<br />
Tt- Th xh m -i<br />
CM CM CM CO CM CM CM<br />
Y-î<br />
o<br />
CM<br />
l~-<br />
cor^-cqc^r^ThThCM t^- co<br />
c o d a i d o \ c ^ d d r^ CM<br />
THCMTHCMTHCMCMCM TH YH<br />
TJ-CMOOCOCOOSTHCO<br />
ÖThcdcÓHrC^CNcó<br />
CMHrcococoThcOTh<br />
Ol + O H C f l O l O CMr~-CMC0C0C0C*CM<br />
oo oo oo m a¾ co H-<br />
CM CM TH CM CM H><br />
Ö<br />
ai<br />
a> ü<br />
=5-05 ft P<br />
3<br />
CD<br />
: !? ö<br />
£ ei<br />
Il ^<br />
O CO<br />
-O H<br />
o¾<br />
cl'¾<br />
> o<br />
«3<br />
iï<br />
o<br />
Ö<br />
I<br />
•£<br />
o<br />
.o.<br />
Ö<br />
H 2<br />
o ¾<br />
•'S O<br />
•g-s<br />
cd C<br />
B es<br />
C8 CS<br />
ffl M ¾xiOpqjTa<br />
26<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
COOCMt^aNO-CMCO<br />
CMcOTj-tocninTj-Tr-<br />
i>:<br />
'S<br />
ö<br />
o<br />
CÜ ¾<br />
n3 ft<br />
© -M<br />
<br />
'3 fl<br />
u<br />
O<br />
TH<br />
CD<br />
ho<br />
ei 2^<br />
M<br />
D<br />
cS ¾ CD'<br />
><br />
CD ©<br />
3<br />
ö co çn o 8<br />
O
Vriesland met derzelver bevolking in 1809". 1 Voor wat de huidige<br />
structuur betreft kan gebruik gemaakt worden van het materiaal<br />
van de volkstelling van 1947.<br />
TABEL 8<br />
De bevolking van Friesland naar kerkelijke gezindte in absolute aantallen en<br />
iedere gezindte in % van de totale bevolking op 31 Dec. 1809 en 31 Mei 1947<br />
Gezindte<br />
Rooms-Katholiek<br />
Ned.-Hervormd (incl. Waals-Herv.)<br />
Gereformeerd<br />
w.v. Geref. Kerken<br />
Geref. Kerken Art. 31<br />
Chr. Geref. Kerk<br />
Geref. Gemeenten 2<br />
Oud Geref. Gemeenten<br />
Evangelisch-Luthers<br />
Hersteld Evang. Luthers<br />
Doopsgezind<br />
Israëlitisch<br />
Overigen<br />
Geen<br />
Totaal<br />
ABS.<br />
16.322<br />
143.885<br />
—<br />
—<br />
—<br />
—<br />
—<br />
—<br />
887<br />
13.411<br />
1.032<br />
57<br />
6<br />
175.600<br />
1809<br />
%<br />
9.3<br />
81.9<br />
-.—<br />
_.—<br />
_.—<br />
-,—<br />
-._<br />
_,_<br />
0.51<br />
7.6<br />
0.59<br />
0.03<br />
0.00<br />
100.0<br />
ABS.<br />
33.524<br />
182.370<br />
111.968<br />
98.031<br />
5.387<br />
5.445<br />
3.029<br />
76<br />
77S)656<br />
//0 /119<br />
13.328<br />
168<br />
9.393<br />
107.835<br />
459.361<br />
1947<br />
%<br />
7.3<br />
39.7<br />
24.4<br />
21.3<br />
1.2<br />
1.2<br />
0.66<br />
0.02<br />
0 17* 0 ' 14<br />
u i/<br />
' /0.03<br />
2.9<br />
0.04<br />
2.1<br />
23.5<br />
100.0<br />
In dit overzicht treden de verschuivingen, welke zich sinds de<br />
vorige eeuw hebben voltrokken, duidelijk naar voren:<br />
1 De godsdienstige structuur van vroeger heeft zijn eenvoudig<br />
en overzichtelijk karakter verloren en vertoont nu een sterk genuanceerd<br />
en daardoor zeer gecompliceerd beeld. Dit is het gevolg<br />
1 Vgl. Archief van de Landdrost van Friesland, aanwezig op het Rijksarchief te Leeuwarden,<br />
inventarisnummers 31-34.<br />
* De volkstelling van 1947 stelt het aantal leden van de Gereformeerde Gemeenten in<br />
Friesland op 3029 en hun aandeel in de bevolking op 0,66%. Deze getallen kunnen niet<br />
juist zijn, want volgens het officiële Kerkelijk Jaarboekje 1950 van de Gereformeerde Gemeenten<br />
in Nederland en Noord-Amerika zijn er dat jaar in Friesland slechts drie geïnstitueerde<br />
gemeenten: te Akkrum (67 zielen, waarvan 55 lidmaten), te Lemmer (64 zielen, waarvan 52<br />
lidmaten) en Oudemirdum (135 zielen, waarvan 100 lidmaten). Blijkbaar zijn bij het invullen<br />
van de formulieren voor de volkstelling deze Gereformeerde Gemeenten verwisseld<br />
met een of meer van de andere Gereformeerde kerkelijke gezindten. Vgl. Een vreemde geschiedenis,<br />
in: Fries Dagblad, 29 September 1949 en Gereformeerde Gemeenten in Friesland, in:<br />
Fries Dagblad, 5 October 1949.<br />
27<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
deels van de splitsing (de groep Evangelisch-Luthersen en de groep<br />
Gereformeerden), deels van de relatieve toename (de groep Overigen)<br />
of relatieve afname (Katholieken, Nederlands-Hervormden, Doopsgezinden<br />
en Israëlieten) van bestaande kerkelijke gezindten en<br />
deels van het optreden van een nieuwe formatie (de groep „Geen").<br />
2 De belangrijke kerkelijke gezindten zijn sedert het begin van<br />
de vorige eeuw in mindere of meerdere mate verzwakt. De Katholieken<br />
vertonen een niet geringe relatieve daling, maar hun aantal<br />
heeft zich verdubbeld. De Nederlands-Hervormden zien hun aandeel<br />
in de bevolking tot de helft teruggebracht, maar zijn absoluut<br />
gezien toegenomen, zulks in tegenstelling met de Doopsgezinden,<br />
die niet alleen relatief het sterkst achteruit zijn gegaan, maar zelfs<br />
hun absoluut aantal niet hebben kunnen handhaven.<br />
3 Vooral ten koste van de groep Nederlands-Hervormden is<br />
de groep Overigen, waarin vooral de verschillende secten zijn opgenomen,<br />
sterk toegenomen, is verder de nieuwe groep der Gereformeerden<br />
binnengetreden, die met zijn hoog percentage de nieuwe<br />
structuur sterk beheerst en heeft zich tenslotte de groep „Geen"<br />
van niets ontwikkeld tot een zeer belangrijke groep, die met zijn<br />
23.5%, evenals de groep der Gereformeerden, bijna één vierde van<br />
de bevolking van Friesland omvat. Het is deze groep „Geen", die<br />
hier verder onder de loupe genomen wordt.<br />
2. optreden en ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />
In de situatie rond 1809 werden 6 personen aangetroffen, die als<br />
buitenkerkelijk beschouwd zouden kunnen worden. Een te verwaarlozen<br />
aantal uiteraard. In de uitkomsten van de tienjarige volkstellingen,<br />
welke 1 Jan. 1830 startten, treden de buitenkerkelijken<br />
pas bij de volkstelling van 1879 als een afzonderlijk genoemde<br />
groep naar voren. Voor zover aanwezig, gaan zij vóór die tijd schuil<br />
in de groep „onbekenden, tot geen der genoemde kerkgenootschappen<br />
behorende". Deze groep telde in Friesland in 1859 slechts 468<br />
personen en in 1869 nog maar 670 personen. 1 Wanneer men bedenkt,<br />
dat in deze groep ook de aanhangers van een aantal kleine secten<br />
zijn opgenomen, dan kan het aantal buitenkerkelijken in die<br />
jaren niet groot geweest zijn.<br />
Te beginnen met de volkstelling van 1879 worden de buiten-<br />
1 Exclusief Vlieland en Terschelling.<br />
28<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
kerkelij ken afzonderlijk genoemd. De periode 1879 tot 1947 geeft<br />
dan het volgende beeld.<br />
TABEL 9<br />
De buitenkerkelijken per provincie van Nederland in % van de totale bevolking<br />
per provincie voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947<br />
Provincies<br />
Noord-Brabant<br />
Gelderland<br />
Zuid-Holland<br />
Noord-Holland<br />
Zeeland<br />
Utrecht<br />
Friesland x<br />
Overijsel<br />
Groningen<br />
Drente<br />
Limburg<br />
Nederland<br />
1879<br />
0.0<br />
0.1<br />
0.3<br />
0.4<br />
0.2<br />
0.2<br />
1.0<br />
0.2<br />
0.6<br />
0.4<br />
0.0<br />
0.3<br />
1889<br />
0.1<br />
0.5<br />
0.8<br />
1.8<br />
0.8<br />
0.4<br />
7.0<br />
0.8<br />
3.3<br />
1.3<br />
0.0<br />
1.5<br />
1899<br />
0.2<br />
0.9<br />
1.7<br />
4.5<br />
1.2<br />
0.8<br />
6.9<br />
1.1<br />
4.2<br />
1.3<br />
0.0<br />
2.3<br />
1909<br />
0.3<br />
1.8<br />
5.3<br />
9.2<br />
2.2<br />
2.4<br />
11.8<br />
3.3<br />
8.7<br />
3.6<br />
0.2<br />
5.0<br />
1920<br />
0.4<br />
2.7<br />
8.4<br />
17.0<br />
2.7<br />
5.5<br />
13.0<br />
4.8<br />
11.2<br />
4.6<br />
0.6<br />
7.8<br />
1930<br />
1.1<br />
6.1<br />
16.5<br />
28.5<br />
6.3<br />
11.6<br />
23.1<br />
11.7<br />
21.5<br />
11.3<br />
1.0<br />
14.4<br />
1947<br />
1.5<br />
7.4<br />
21.1<br />
34.2<br />
6.7<br />
13.9<br />
23.5<br />
13.4<br />
27.0<br />
13.0<br />
1.3<br />
17.0<br />
Bij dit eerste afzonderlijke optreden van de buitenkerkelijken in<br />
1879 bereiken zij terstond reeds een absoluut aantal van 3.234,<br />
d.w.z. ongeveer 1% van de Friese bevolking. De ontwikkeling, die<br />
daarna volgt, draagt zowel in vergelijking met Nederland en de<br />
andere provincies als op zichzelf beschouwd een eigen karakter.<br />
Dit moge blijken uit de volgende vaststellingen.<br />
De bijgaande grafiek (zie blz. 30) van de ontwikkeling der buitenkerkelijkheid<br />
in Nederland en Friesland maakt een onderlinge vergelijking<br />
mogelijk. De grootste afwijking wordt aangetroffen in 1889,<br />
waarin Friesland procentueel gezien bijna vijf maal zoveel buitenkerkelijken<br />
telt als Nederland. Na dit jaar kan men in zekere zin spreken<br />
van een naar elkaar toe groeien der percentages. In het j aar 1947<br />
bedraagt het percentage voor Friesland 23.5% en ligt deze provincie<br />
dus ruim 6% boven het gemiddelde percentage voor Nederland<br />
als geheel. Het absolute aantal heeft intussen de honderdduizend<br />
overschreden en bedraagt 107.815. Plaatst men Friesland in de rij<br />
der Nederlandse provincies, dan blijkt deze provincie tot en met<br />
1909 het meest buitenkerkelijk te zijn. Pas in 1920 was het percentage<br />
buitenkerkelijken in vergelijking met de andere provincies<br />
1 Tot en met 1930 exclusief Vlieland en Terschelling, die tot en met dit jaar onder Noord-<br />
Holland zijn gerekend.<br />
29<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
DE ONTWIKKELING VAN HET AANDEEL DER BUITENKERKELIJKEN IN DE<br />
TOTALE BEVOLKING VAN FRIESLAND EN NEDERLAND IN DE PERIODE 1879-1947<br />
TEKENING NO ç70 H.S. I9-IO-54<br />
'SS9 1859 I909 1930 1930<br />
Fig. 1<br />
niet meer het hoogst. Toen nam Noord-Holland de eerste plaats in.<br />
Bij de laatste volkstelling stond Friesland na Noord-Holland en<br />
Groningen op de derde plaats.<br />
De ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid in Friesland op zichzelf<br />
beschouwd, vertoont na elke toename van belangrijke aard een<br />
zekere stabilisatie. Over het geheel genomen vertoont dit periodieke<br />
verschijnsel het volgende beeld: zeer grote toename (1879-1889),<br />
geringe afname (1889-1899), zeer grote toename (1899-1909), matige<br />
toename (1909-1920), zeer grote toename (1920-1930), geringe toename<br />
(1930-1947). Bij de beschrijving van de locale differentiatie<br />
komt deze typische golfbeweging nog even ter sprake.<br />
30<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De grote sprong, die het percentage buitenkerkelijken tussen<br />
1920 en 1930 vertoonde, heeft zich niet herhaald tussen 1930 en<br />
1947. De relatieve toename van het percentage in deze periode<br />
bedroeg slechts 1.4% tegen een toename van het percentage buitenkerkelijken<br />
in geheel Nederland met 11.8%. Het is onzeker of het<br />
tempo van het proces der buitenkerkelijkheid in Friesland zich<br />
verder zal vertragen en in welke mate dit zal geschieden. Ook<br />
voor Friesland geldt, dat het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
pas door de locale en sociale analyse duidelijker naar voren treedt.<br />
3. locale analyse<br />
Ter benadering van de huidige verspreiding der buitenkerkelijken<br />
in Friesland en van de ontwikkeling, die tot de actuele situatie<br />
geleid heeft, dient onderstaande tabel.<br />
TABEL 10<br />
De buitenkerkelijken per gebied van Friesland in % van de totale bevolking per<br />
gebied voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947<br />
Gebieden<br />
N.O. Friesland<br />
Z.O. Friesland<br />
Z.W. Friesland<br />
N.W. Friesland<br />
Centraal Friesland<br />
Vijf steden<br />
Eilanden l<br />
Friesland<br />
1879<br />
1.8<br />
0.9<br />
0.5<br />
0.5<br />
1.5<br />
0.7<br />
0.7<br />
1.0<br />
1889<br />
4.0<br />
13.7<br />
4.8<br />
8.0<br />
5.0<br />
4.8<br />
1.8<br />
7.0<br />
1899<br />
4.3<br />
9.4<br />
3.8<br />
10.9<br />
8.6<br />
7.1<br />
6.1<br />
6.9<br />
1909<br />
5.1<br />
17.7<br />
6.2<br />
19.4<br />
13.3<br />
13.0<br />
8.2<br />
11.8<br />
1920<br />
4.7<br />
18.0<br />
5.6<br />
17.7<br />
10.2<br />
18.9<br />
8.8<br />
13.0<br />
1930<br />
7.5<br />
33.1<br />
10.2<br />
23.3<br />
24.4<br />
33.6<br />
11.7<br />
23.1<br />
1947<br />
8.2<br />
34.0<br />
9.0<br />
22.1<br />
23.6<br />
33.3<br />
17.7<br />
23.4<br />
In deze tabel is de volgende godsdienst-sociografische indeling toegepast:<br />
2<br />
1 Inclusief Vlieland en Terschelling.<br />
2 De boven gegeven godsdienst-sociografische indeling is samengesteld uit gegevens ontleend<br />
aan de volkstelling van 31 Mei 1947. Van elk van de gebieden zullen nu de voornaamste<br />
kenmerken, op grond waarvan zij zijn samengesteld, worden gegeven:<br />
1 Gebied Noord-Oost. Dit gebied heeft een zeer hoog percentage Gereformeerden en een<br />
betrekkelijk laag percentage buitenkerkelijken. De Nederlands-Hervormden zijn iets sterker<br />
vertegenwoordigd dan in de provincie als geheel. Beide genoemde Protestantse groeperingen<br />
vormen meer dan 85% van de bevolking.<br />
2 Gebied Zuid-Oost. Afgezien van de vijf steden is dit gebied het meest buitenkerkelijke<br />
gedeelte van Friesland. De Katholieken, Nederlands-Hervormden en Gereformeerden zijn<br />
over het geheel in een iets minder sterke mate vertegenwoordigd dan het provinciaal gemiddelde.<br />
(Vervolg op bh. 33).<br />
31<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
nF VERSPREIDING VAN DE BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND<br />
tti PROCENTEN VIN DE TOTALE BEVOLKING PER GEMEENTE OP 3. MEI 1947<br />
TEKENING Ho 97* M-S 31-10-54<br />
TERSCHELLINO<br />
VLIELAND<br />
5% EN MINDER<br />
5,1 - 10,0 %<br />
10,1 - 15,0 %<br />
Fig. 2<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
15,1 - 25,0 %<br />
25,1 - 35,0 %<br />
35,1 - 45.0 %<br />
45 % EN MEER<br />
60DSD. SOCIOGR.<br />
INDELING
DE BUITENKERKELIJKEN IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER BUURT<br />
IN DE GEMEENTE SM ALLINGERLAND OP 31 MEI 1947<br />
5 7o EN MINDER<br />
5.1 !O.Ö°/o<br />
22<br />
IO.I-20.0°/o<br />
rtá&JMS¾<br />
20.I- 30.0 /o<br />
30.l-40.0°/o<br />
40.l-50.0°/o<br />
50°/o EN MEER<br />
BUURTGRENZEN<br />
*%£*&&-<br />
WIJKGRENZEN<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
N.0. Friesland (Ferwerderadeel, West- en Oostdongeradeel,<br />
Dokkum, Dantumadeel, Kollumerland ca., Tietjerksteradeel,<br />
Achtkarspelen).<br />
Z.0. Friesland (Smallingerland, Utingeradeel, Opsterland, Heerenveen,<br />
Haskerland, Lemsterland, West- en Ooststellingwerf).<br />
Z. W. Friesland (Wonseradeel, Hennaarderadeel, Workum, Wymbritseradeel,<br />
IJlst, Doniawerstal, Sloten, Gaasterland, Hindelopen,<br />
Hemelumer-Oldephaert, Stavoren).<br />
N.W. Friesland ('t Bildt, Menaldumadeel, Barradeel, Franekeradeel).<br />
Centraal-Friesland (Baarderadeel, Rauwerderhem, Idaarderadeel).<br />
Steden (Leeuwarden-Leeuwarderadeel, Harlingen, Franeker,<br />
Sneek en Bolsward).<br />
Eilanden (Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog).<br />
De actuele spreiding van de buitenkerkelijken, in bijgaand cartogram<br />
aangegeven (zie blz. 32), wordt gekenmerkt door de betrekkelijk<br />
geringe percentages in het Noord-Oostelijk en Zuid-Westelijk<br />
deel en door de betrekkelijk hoge percentages in de overige delen van<br />
Friesland. Trekt men een lijn vanuit Sint Jacobi-parochie over<br />
Leeuwarden naar Akkrum, dan vormt die lijn de as van de gemeenten<br />
met een sterke buitenkerkelijkheid. Het zijn, behalve Vlieland<br />
(35.3%) en Terschelling (20.2%), de gemeenten 't Bildt (35.3%),<br />
Menaldumadeel (20.2%), Leeuwarden (37.0%), Idaarderadeel (26.5),<br />
Rauwerderhem (24.6%), en Utingeradeel (39.4%,). Bij deze be-<br />
3 Gebied Zuid-W est. Kenmerkendvoorditgebied is het relatief hoge percentage Nederlands-<br />
Hervormden, het eveneens vrij hoge percentage Katholieken en tenslotte het vrij lage percentage<br />
buitenkerkelijken. De Gereformeerden zijn relatief ongeveer even sterk als in de<br />
provincie als geheel.<br />
4 Gebied Noord-West. In dit gebied is een relatief hoog percentage Nederlands-Hervormden.<br />
De buitenkerkelijken, de Katholieken en de Gereformeerden vertonen geen opvallende<br />
afwijkingen.<br />
5 Centraal Friesland. Hier treft men een hoog percentage Nederlands-Hervormden en een<br />
laag percentage Gereformeerden. De buitenkerkelijken en Katholieken wijken betrekkelijk<br />
niet van het provinciaal gemiddelde af.<br />
6 De steden. De vijf steden, die hier genomen zijn, zijn gekozen op grond van demografische<br />
en sociale kenmerken. Het historische elftal telt zes steden, wier karakter niet als „stads"karakter<br />
is aan te merken en verder gerekend zijn bij het gebied waarin zij liggen.<br />
Voor alle steden, met uitzondering van Bolsward, is kenmerkend het hoge percentage<br />
buitenkerkelijken, vooral in Harlingen en Leeuwarden, incl. Leeuwarderadeel. De Nederlands-Hervormden<br />
en Gereformeerden blijven in alle steden behoorlijk bij het provinciaal<br />
gemiddelde ten achter, al is het percentage Gereformeerden in Franeker niet onaanzie<strong>nl</strong>ijk.<br />
De Katholieken komen in alle steden, in het bijzonder in Bolsward, boven het provinciaal<br />
gemiddelde uit.<br />
7 De eilanden. De eilanden vertonen wat betreft de godsdienst-sociografische kenmerken<br />
geen overeenkomsten. Zij zijn als een „restgroep" samengevoegd.<br />
33<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
trekkelijk smalle strook, die de overwegend rechtzinnig-Hervormde<br />
Zuid-Westhoek scheidt van de sterk Gereformeerde Noord-Oosthoek,<br />
sluit zich dan als een brede waaier de gehele Zuid-Oosthoek<br />
aan als een gebied met een belangrijk percentage buitenkerkelijkheid:<br />
Smallingerland (22.4%), Opsterland (39.4%), Heerenveen<br />
VERSPREIDING DER BUITENKERKELIJKEN IN DE GEMEENTE 'IBILDT<br />
NAAR BUURT IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER BUURT<br />
TEKENING N° 972 H.S. 20-IO-'S« SCHAAL IOO.OOO<br />
Fig. 3<br />
(46.2%), Ooststellingwerf (33.3%),Weststellingwerf (32.5%) en<br />
Lemsterland (22.2%). Buiten deze aaneengesloten strook zijn de<br />
buitenkerkelijken nog sterk vertegenwoordigd in Sneek (30.4%),<br />
Harlingen (37.4%) en Franeker (27.7%). Naast de gemeentelijke<br />
verschillen in de concentratiegebieden kan binnen de gemeenten<br />
het beeld van de buurtschappen onderling nog zeer gedifferentieerd<br />
zijn. Vergelijk hiervoor onderstaande tabel, waarin voor twee<br />
willekeurig genomen gemeenten de spreiding der buitenkerkelijken<br />
wordt weergegeven.<br />
34<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
TABEL 11<br />
De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente 't Bildt in absolute aantallen<br />
en in % van de totale bevolking per buurt op 31 Mei 1947<br />
Buurt<br />
St. Anna-parochie<br />
St. Jacobi-parochie<br />
Vrouwen-parochie<br />
Oude Büdtdijk<br />
Oude Bildtzijl<br />
Nieuwe Büdtdijk<br />
Nieuwe Bildtzijl<br />
Zwarte Haan<br />
Hennemabuurt<br />
Verspreide Huizen<br />
Woonwagens, woonschepen<br />
Totaal<br />
Buitenkerkelijk<br />
ABS. | %<br />
834<br />
608<br />
160<br />
836<br />
202<br />
100<br />
21<br />
28<br />
28<br />
428<br />
11<br />
3256<br />
41.0<br />
50.7<br />
25.8<br />
37.2<br />
22.4<br />
16.9<br />
11.4<br />
51.8<br />
29.2<br />
33.1<br />
44.0<br />
35.2<br />
Totaal<br />
2035<br />
1199<br />
620<br />
2244<br />
900<br />
590<br />
185<br />
54<br />
96<br />
1292<br />
25<br />
9240<br />
TABEL 12<br />
De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente Smallingerland in absolute<br />
aantallen en in % van de totale bevolking per buurt op 31 Mei 1947<br />
Buurt<br />
Drachten, incl. Folgeren<br />
Nijega<br />
De Tieke<br />
Opeinde<br />
Rottevalle<br />
Landelijk ged. Zuid (buurt no. 18)<br />
Landelijk ged. Noord (buurt no. 19)<br />
Boornbergum<br />
Smalle Ee<br />
De Wilgen<br />
Kortehemmen<br />
Landelijk ged. (buurt no. 29)<br />
Drachtster Compagnie<br />
Houtigehage<br />
Landelijk ged. (buurt no. 31)<br />
Oudega<br />
Veenhoop<br />
Goëngahuizen<br />
Landelijk ged. (buurt no. 49)<br />
Varende en rijdende bevolking<br />
Totaal<br />
35<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
Buitenkerkelijk<br />
ABS.<br />
2501<br />
36<br />
10<br />
154<br />
124<br />
4<br />
8<br />
99<br />
29<br />
17<br />
40<br />
76<br />
233<br />
359<br />
28<br />
90<br />
67<br />
31<br />
198<br />
74<br />
4168<br />
%<br />
27.0<br />
6.9<br />
2.5<br />
15.9<br />
12.9<br />
4.1<br />
5.4<br />
14.9<br />
25.7<br />
7.9<br />
14.4<br />
17.9<br />
19.5<br />
38.6<br />
25.7<br />
8.1<br />
68.4<br />
36.5<br />
24.3<br />
33.6<br />
22.4<br />
Totaal<br />
9249<br />
519<br />
405<br />
970<br />
961<br />
97<br />
147<br />
665<br />
113<br />
216<br />
277<br />
425<br />
1196<br />
930<br />
109<br />
1113<br />
98<br />
85<br />
816<br />
220<br />
18611
Uit de tabellen komt duidelijk naar voren, dat de gemeentelijke<br />
totalen de belangrijke afwijkingen binnen een gemeente niet doen<br />
uitkomen (vgl. ook fig. 3, blz. 34).<br />
De beschreven spreiding van de buitenkerkelijken in Friesland<br />
naar de situatie van 1947 is het resultaat van een ontwikkeling,<br />
die beschreven zal worden op basis van de relatieve en absolute<br />
cijfers.<br />
a. relatieve ontwikkeling<br />
Deze ontwikkeling valt uit tabel 10 duidelijk af te lezen. Wanneer<br />
men onderscheid maakt tussen de steden en de rest van Friesland<br />
kan omtrent deze relatieve ontwikkeling het volgende worden vastgesteld:<br />
Vooreerst blijkt de relatieve ontwikkeling van de groep buitenkerkelijken<br />
in N.O. en Z.W. Friesland ongeveer gelijk op te gaan.<br />
In het belangrijke concentratiegebied Z.O. Friesland vallen twee<br />
perioden in de ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid op, n.î.<br />
de stijging tussen 1879 en 1889 en tussen 1920 en 1930. Wat deze<br />
laatste periode betreft worden ongeveer even sterke verhogingen<br />
aangetroffen in het gebied Centraal Friesland en in de vijf steden.<br />
De reeds eerder aangeduide stabilisatie tussen 1930 en 1947<br />
kan hier nader genuanceerd worden. De gebieden N.O. Friesland,<br />
Z.O. Friesland en de eilanden vertonen nog een relatieve stijging<br />
- de eilanden zelfs in belangrijke mate - terwijl de overige gebieden<br />
allen een lichte daling laten zien. De gemeentelijke cijfers<br />
wijken binnen een bepaald gebied weer belangrijk van elkaar af.<br />
Tussen 1930 en 1947 stijgt het percentage buitenkerkelijken in<br />
Heerenveen en Haskerland van 35.0% tot 37.4%. In Weststellingwerf<br />
daalde dit percentage echter in dezelfde periode van 33.7%<br />
op 32.4% en in Lemsterland van 25.4% tot 22.0%.<br />
Vervolgens liggen de percentages van de buitenkerkelijken in de<br />
steden tot en met de volkstelling van 1889 beneden het provinciaal<br />
gemiddelde. In 1899 ligt dit percentage iets hoger, terwijl in de volgende<br />
jaren de buitenkerkelijkheid in de steden belangrijk meer<br />
toeneemt dan in de provincie als geheel. De reeds eerder geconstateerde<br />
„golfbeweging" heeft zich blijkbaar beperkt tot de nietstedelijke<br />
gebieden, zoals de grafiek op blz. 37 laat zien. Tot 1930<br />
geeft de ontwikkeling in de vijf steden een regelmatiger beeld. Daarna<br />
treedt ook hier een zekere stabilisatie op. De eilanden gezame<strong>nl</strong>ijk<br />
genomen - uiteraard een zeer heterogeen gezelschap en eige<strong>nl</strong>ijk<br />
36<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
DE ONTWIKKELING VAN HET AANDEEL DER BUITENKERKELIJKEN<br />
IN DE BEVOLKING DER FRIESE STEDEN EN IN DIE VAN HET FRIESE PLATTELAND<br />
1879 1339 1699<br />
TEKENING N«97l H.S 20 • 10-54<br />
IN DE PERIODE 1879-1947<br />
Fig. 4<br />
geen „gebied" - nemen in de totaal-ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />
een tussenpositie in. Van stabilisatie tussen 1930<br />
en 1947 is geen sprake, doch bij nader toezien neemt Vlieland hierbij<br />
wel een heel bijzondere positie in: het percentage steeg van 8.6%<br />
tot 35.3%.<br />
Tenslotte moet hier gewezen worden op het verschil tussen de<br />
Noord-Westhoek en de Zuid-Oosthoek enerzijds en de steden anderzijds.<br />
In de eerste decennia na de opkomst van de buitenkerkelijkheid<br />
blijkt dit verschijnsel in de genoemde gebieden veel sterker<br />
vertegenwoordigd te zijn dan in de steden, zoals tabel 10 aantoont<br />
(zie blz. 31). Nog duidelijker blijkt dit uit een vergelijking van de percentages<br />
van enkele plattelandsgemeenten met die van de steden in<br />
1889: Schoterland 20.5%, Opsterland 19.3%, Ütingeradeel 15.8% en<br />
37<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
'tBildtl5.6% en daarnaast Sneek 13.5%, Harlingen 6.7%, Franeker3.4%,<br />
Bolsward 2.2% en Leeuwarden 1.5%. Het in vergelijking<br />
met de andere steden zeer hoge percentage voor Sneek wordt toch door<br />
alle genoemde plattelandsgemeenten overtroffen. De buitenkerkelijkheid<br />
blijkt dus aanvankelijk overwegend een plattelands-verschijnsel<br />
te zijn geweest. In de jaren na 1889 is het percentage van<br />
de gezame<strong>nl</strong>ijke steden langzamerhand naar dat van de concentratie-gebieden<br />
op het platteland toegegroeid.<br />
b. absolute ontwikkeling<br />
Na dit beeld van de relatieve ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland volgt nu een schets van de absolute ontwikkeling.<br />
Gebruik makend van de periodieke indexcijfers vanaf 1879, waarbij<br />
voor elke periode tussen de volkstellingen het uitgangspunt (het<br />
absolute aantal buitenkerkelijken) op 100 is gesteld (vgl. bijlage 1),<br />
kan de volgende ontwikkeling worden geconstateerd, die in twee<br />
cartogrammen is vastgelegd (vgl. bijlage 2 en bijlage 3):<br />
1879-1889: deze periode geeft een belangrijke stijging van de<br />
buitenkerkelijken voor de gehele provincie te zien. Slechts enkele<br />
gemeenten in het N.O. en de gemeente Sloten in het Z.W. vertonen<br />
een lichte stijging. Bij het trekken van conclusies zij men echter<br />
voorzichtig. In het jaar van uitgang zijn de aantallen buitenkerkelijken<br />
in de verschillende gemeenten nog zeer laag, zodat reeds<br />
bij een niet al te grote absolute stijging een hoog indexcijfer verkregen<br />
wordt.<br />
1889-1899: de sterke absolute toename van de vorige periode<br />
wordt hier gevolgd door een absolute afname. Onderlinge vergelijking<br />
van de gemeenten vertoont een beeld van stijgingen en<br />
dalingen, die elkaar practisch opheffen. In de Zuid-Oosthoek, waar<br />
in 1947 het percentage buitenkerkelijken zeer hoog is, daalde het<br />
aantal buitenkerkelijken aanzie<strong>nl</strong>ijk, in enkele gemeenten met meer<br />
dan 35%. Centraal en N.W. Friesland lieten nog een vrij grote stijging<br />
zien.<br />
1899-1909: deze periode kenmerkt zich door een sterke absolute<br />
stijging, welke zich niet beperkt tot eenbepaald gebied. In de Noord-<br />
Oosthoek traden de grootste stijgingen op.<br />
1909-1920: de geringe toename van het aantal buitenkerkelijken<br />
in de provincie als geheel is ook hier weer de resultante van een<br />
aantal stijgingen en dalingen, die globaal genomen het tegengestelde<br />
beeld vertonen van de periode 1889-1899. De toename in Z.O.<br />
38<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Friesland bedraagt nu ongeveer 5%-50%, terwijl in Centraal en<br />
N.W. Friesland het aantal buitenkerkelijken belangrijk daalt.<br />
1920-1930: in deze periode breidt de buitenkerkelijkheid zich<br />
het sterkst uit. Dit geldt voor alle afzonderlijke gemeenten van<br />
Friesland.<br />
1930-1947: in de jaren na 1930 neemt het absolute aantal buitenkerkelijken<br />
weliswaar toe, echter zonder noemenswaardige invloed<br />
uit te oefenen op het percentage voor de provincie als geheel.<br />
Nadat op deze wijze het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
locaal gedifferentieerd is vastgesteld, zowel naar de actuele situatie<br />
als naar het ontwikkelingsproces, zal nu de doorwerking van de<br />
buitenkerkelijkheid binnen de verschillende sociale geledingen<br />
worden nagegaan.<br />
4. sociale analyse<br />
Een geschikt uitgangspunt voor de beschrijving van de sociale<br />
analyse van de buitenkerkelijkheid in Friesland geeft de boven<br />
opgenomen tabel van het percentage buitenkerkelijken van de<br />
mannelijke gezinshoofden volgens beroep in de provincies (Tabel 7,<br />
blz.26).<br />
In het percentage van het totaal aantal mannelijke gezinshoofden<br />
met beroep wordt Friesland (25.6%) overtroffen door Groningen<br />
(28.9%) en Noord-Holland (39.1%) en op de voet gevolgd door<br />
Zuid-Holland (24.2%). De ontleding van dit totaal maakt echter<br />
duidelijk, dat de vroegere uitzonderlijke positie van Friesland in<br />
de buitenkerkelijkheid ook nu nog in enkele groepen voortleeft.<br />
Het percentage buitenkerkelijke boeren is het hoogst in Friesland,<br />
<strong>nl</strong>. 15.1% tegenover 9.3% in Groningen en 10.2% in Noord-Holland.<br />
De drie genoemde provincies nemen in vergelijking met de rest<br />
van ons land een volkomen aparte positie in. Het tekent de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland, dat in dit opzicht Groningen en Noord-<br />
Holland nog door Friesland worden overtroffen.<br />
In de groep van de landarbeiders staat Friesland ongeveer gelijk<br />
met Groningen en Noord-Holland (24.4%, 26.0%, 24.7%). Ook<br />
hierin zijn de drie provincies uitzonderlijk in vergelijking met het<br />
landelijk gemiddelde (13.0%) en de overige provincies. Zij worden<br />
het dichtst benaderd door Drente (19.6%) en Overijsel (10.9%).<br />
De onder de titel „landarbeiders" samengebrachte beroepen<br />
blijken echter een zeer verschillend karakter te bezitten. De<br />
buitenkerkelijkheid is het hoogst onder de grondwerkers en de<br />
39<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
veenarbeiders. Bijzonder hoog is de buitenkerkelijkheid onderde<br />
veenarbeiders in Friesland, n.1. 44.2% tegenover 30.7% in Groningen<br />
en 20.7% in Drente. Het gaat hierbij echter, voor zover<br />
het Friesland en Groningen betreft, om kleine absolute getallen. In<br />
Friesland waren 181 veenarbeiders, waarvan er 164 woonden in<br />
de Zuid-Oosthoek, welke sterk buitenkerkelijk is. Onder de grondwerkers<br />
is het percentage buitenkerkelijken in drie provincies<br />
ongeveer gelijk, n.1. 44.5% in Groningen, 43.1%0 in Friesland en<br />
401% in Noord-Holland.<br />
Onder de eige<strong>nl</strong>ijke landarbeiders, samengebracht in de groep<br />
„landbouw-, tuinbouw- en bosarbeiders", is de buitenkerkelijkheid<br />
veel geringer: 23.2% in Groningen, 20.4% in Friesland en 19.0%<br />
in Noord-Holland.<br />
Wanneer gesproken wordt van een specifiek landelijke buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland, moet deze bewering toch op genuanceerde<br />
wijze worden verstaan. Het is waar, dat in Friesland de<br />
buitenkerkelijkheid, ook buiten de meer stedelijke same<strong>nl</strong>eving,<br />
in een aantal gemeenten zeer hoog is. Bovendien is waar, dat onder<br />
de meest specifiek landelijke groepen, n.1. de boeren en de landarbeiders,<br />
het percentage buitenkerkelijken hoog is in vergelijking met<br />
het landelijk gemiddelde en de meeste andere provincies. Dit geldt<br />
in het bijzonder voor de boeren in Friesland. Maar dan moet hier<br />
toch aan worden toegevoegd, dat van deze meest specifiek landelijke<br />
groep, zelfs in Friesland, toch nog slechts een betrekkelijk<br />
gering percentage buitenkerkelijk is. 15.1% Buitenkerkelijkheid<br />
onder de boeren en 20.4% onder de landarbeiders betekent, dat in<br />
deze groepen de kerkelijke traditie, tenminste in de vorm van formele<br />
kerkelijkheid, nog altijd overheerst.<br />
De percentages van geheel Friesland betekenen uiteraard een<br />
nivellering van zeer uitee<strong>nl</strong>opende situaties. Daarom is bovendien<br />
het percentage buitenkerkelijken berekend voor de voornaamste<br />
beroepsgroepen. Een moeilijkheid hierbij was, dat, wanneer de<br />
absolute aantallen te klein worden, de toevalligheid in de berekening<br />
een te grote rol kan gaan spelen. Daarom zijn in de gevallen, waar<br />
het totaal aantal personen in de beroepsgroep minder dan 50 was,<br />
geen percentages berekend (Zie tabel 13).<br />
Slechts in enkele gemeenten is het percentage buitenkerkelijken<br />
abnormaal hoog onder de boeren en landarbeiders: 't Bildt (41.9%<br />
en 34.1%), Heerenveen (39.3% en 51.1%), Ooststellingwerf (23.2%<br />
40<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
J<br />
1<br />
i<br />
û<br />
¾s<br />
co<br />
O<br />
E<br />
O<br />
O<br />
<<br />
*3<br />
i<br />
u<br />
a<br />
ü<br />
o<br />
12 £<br />
2 &<br />
i I 2<br />
n<br />
i J<br />
27.3<br />
1<br />
|<br />
t<br />
c<br />
•E<br />
V<br />
^*<br />
1<br />
1<br />
s<br />
g<br />
cd<br />
C<br />
d<br />
'O u<br />
sj a<br />
fcO ! ;a<br />
is<br />
H<br />
o<br />
o<br />
i<br />
1 -2<br />
'O<br />
Ut<br />
i<br />
-j<br />
rt<br />
E<br />
£<br />
TT<br />
O<br />
• i—•<br />
2<br />
><br />
*-»<br />
*-><br />
b-H<br />
l<br />
1<br />
%<br />
1<br />
! §<br />
o<br />
1<br />
f<br />
rd<br />
O<br />
UI<br />
3<br />
g<br />
c<br />
C/D<br />
=<br />
1 V><br />
! £<br />
ui yi<br />
O O<br />
»J •»-<br />
u<br />
<<br />
3<br />
i<br />
o<br />
i tfl<br />
1<br />
o,<br />
i o*<br />
O O<br />
1.2 t 41.4<br />
32.6<br />
! 3.4 23.3<br />
32.S<br />
3.0 34.7<br />
i<br />
Bedrijfshoofden in de nijverheid (met pers.)<br />
„ „ .. (zonder pers).<br />
„ „ landbouw<br />
„ winkeliers<br />
Overigen<br />
22.6<br />
27.1<br />
15.1<br />
19.9<br />
27.0<br />
18.8<br />
11.8<br />
—<br />
3.3<br />
2.4<br />
1.9<br />
1<br />
! —<br />
6.6<br />
—<br />
—^<br />
19.9<br />
•^<br />
42.1<br />
52.5<br />
31.2<br />
42.6<br />
4S.4<br />
r<br />
5.3<br />
4.5<br />
3.6<br />
6.4<br />
•3<br />
•8<br />
ö<br />
c<br />
1<br />
10.8<br />
9.2<br />
9.7<br />
9.8<br />
20.1<br />
34.5<br />
42.1<br />
22.0<br />
32.7<br />
41.9<br />
! -<br />
S.3<br />
13.5<br />
10.9<br />
48.4<br />
38.0<br />
25.7<br />
43.4<br />
35.4<br />
7.7<br />
15.5<br />
! 7.1<br />
3.4<br />
13.5<br />
17.5<br />
15.3<br />
29.4<br />
32.S<br />
23.5<br />
22.8<br />
34.4<br />
14.9<br />
25.5<br />
13.0<br />
16.0<br />
26.5<br />
i —<br />
14.0<br />
35.6<br />
19.1<br />
12.4<br />
23.8<br />
[ 7.0<br />
i 17.9<br />
37.3<br />
33.2 —<br />
i 42.6 —<br />
20.9 18.1<br />
32.6 —<br />
39.2 J 23.9<br />
Totaal aantal bedrij f shoofden<br />
20.2<br />
7.0<br />
2.6<br />
7 - 7<br />
11.9<br />
27.7<br />
9.4<br />
1<br />
34.0<br />
8.6<br />
11.8<br />
13.2<br />
30.6<br />
17.4<br />
6.6<br />
13.8<br />
23.3<br />
36.7<br />
27.0<br />
3.1<br />
1 19.8<br />
20.8<br />
18.4<br />
35.7<br />
! Administratief personeel en ambtenaren<br />
Intellectuele beroepen<br />
Overigen<br />
28.9<br />
21.8<br />
23.8<br />
36.5<br />
—, —- -<br />
26.8<br />
30.2<br />
26.9<br />
21.3<br />
17.1<br />
26.4<br />
40.3<br />
i 23.S<br />
32.7<br />
26.4<br />
25.0<br />
25.7<br />
23.2<br />
21.9<br />
1<br />
7.0<br />
1.5<br />
12.5<br />
14.5<br />
27.9<br />
! -<br />
1<br />
32.1<br />
35.8<br />
39-2<br />
13.6<br />
10.5<br />
12.0<br />
35.9<br />
32.1<br />
30.2<br />
:<br />
Totaal aantal hoofdarbeiders<br />
25.5<br />
1<br />
4.7<br />
9.1<br />
11.9 i<br />
35.5 j<br />
10.9<br />
34.5 i<br />
12.1<br />
25.5<br />
27.7<br />
; 21.4<br />
32.S .<br />
25.9<br />
1 1.8<br />
l<br />
19.0<br />
21.2<br />
22.9<br />
33.5<br />
36.6<br />
44.0<br />
25.4<br />
46.2<br />
41.3<br />
34.4 1<br />
33.1<br />
19.6<br />
42.9<br />
35.2<br />
1<br />
Bo Li w vakarbeiders<br />
I ndu striear beider s<br />
Landbouw-, tuinbouw- en bosarbcidcrs<br />
Transport ar beiders<br />
Overigen<br />
33.6<br />
37.1<br />
20.4<br />
39.9<br />
39.2<br />
19.2<br />
13.4<br />
9.2<br />
5.6;<br />
8.9 |<br />
- — •<br />
—<br />
7.7<br />
6.4<br />
2.5<br />
9.2<br />
3.3<br />
21.1<br />
16.3<br />
20.1<br />
3S.0<br />
54.1<br />
32-5<br />
4S.7<br />
38.0<br />
10.7<br />
10.2<br />
58.2<br />
43.7<br />
22.0<br />
—<br />
43.4<br />
24.1<br />
63.7<br />
59.S<br />
41.2<br />
62.0<br />
53.4<br />
43.7<br />
36.0<br />
45.2<br />
39.4<br />
4S.1<br />
|<br />
5.1<br />
1.6<br />
25.0<br />
32.2<br />
22.7<br />
33.3<br />
25.0<br />
29.0<br />
30.0<br />
10.2<br />
29.5 i<br />
25.1 |<br />
25.7<br />
18.7<br />
•<br />
-<br />
45.7<br />
50.9<br />
30.3<br />
57.1<br />
4.0<br />
5.5<br />
18.3 !<br />
16.7<br />
53.7<br />
30.0<br />
1.5 j<br />
i<br />
52.2 1<br />
i<br />
1<br />
Totaal aantal handarbeiders<br />
31.6<br />
12.9<br />
4.5<br />
19.3 J 6.6<br />
15.0 1 7.3<br />
42.1<br />
11.7<br />
32.2<br />
52.3<br />
11.3<br />
27.1<br />
31.1 42.0 i 13.7<br />
3.3<br />
28.1<br />
52.1<br />
43.8<br />
25.6 i 2.6<br />
i<br />
22.4 2.8<br />
1<br />
• M<br />
49.9 ! 19.1 1 24.9<br />
Totaal aantal mannelijke gezinshoofden met beroe<br />
25.6 |<br />
9.2<br />
3.5<br />
33.6<br />
10.5<br />
30.6<br />
42.4<br />
9.9 i<br />
19.4<br />
23.1 i 34.8 12.S j<br />
4.4<br />
17.9 !<br />
25.1<br />
41.5 j<br />
32.6<br />
41.2 ; 19.0 ! 22.7 |<br />
N.B. Waar het totaal van de beroepsgroep minde<br />
dan 50 is, is geen procent berekend.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en 45.2%), Opsterland (31.2% en 41.2%), Utingeradeel (25.7% en<br />
43.7%). Dit zijn dus de gemeenten met de meest extreme specifiek<br />
landelijke buitenkerkelijkheid, één gemeente in N.W. en drie<br />
in Z.O. Friesland. Hoge percentages in de groep „landbouw-, tuinbouw-<br />
en bosarbeiders" zijn er bovendien in Franeker (39.7%),<br />
Harlingen (51.8%), Leeuwarden (30.3%) en Sneek (25.4%), maar<br />
het is twijfelachtig of in deze steden deze groep dezelfde inhoud<br />
heeft als in de meer landelijke gemeenten.<br />
De hoogste percentages buitenkerkelijkheid liggen echter in bijna<br />
alle gevallen niet in de meest specifiek landelijke groepen, maar<br />
bij de industriearbeiders, de transportarbeiders en de bouwvakarbeiders.<br />
In deze groepen worden in een aantal gemeenten: 't<br />
Bildt, Harlingen, Heerenveen, Leeuwarden, Opsterland, Utingeradeel<br />
en Weststellingwerf percentages bereikt tussen de 50 en 60 en<br />
zelfs boven de 60%.<br />
Na de locale analyse, welke door bovenstaande sociale analyse<br />
werd aangevuld en verdiept, kan geconcludeerd worden, dat de<br />
buitenkerkelijkheid in Friesland in beide opzichten een zeer genuanceerd<br />
beeld vertoont. De mentaliteit, welke tot buitenkerkelijkheid<br />
voert, blijkt sterk gebonden te zijn aan bepaalde gebieden<br />
en bepaalde beroepen.<br />
PARAGRAAF 3. VERGELIJKING MET DE SITUATIE IN HET<br />
BUITENLAND ALS WEG TOT BEPALING EN OPLOSSING VAN<br />
HET PROBLEEM DER BUITENKERKELIJKHEID IN NEDER<br />
LAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND<br />
Na de beschrijving van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />
met name in Friesland zal nu worden nagegaan of en in welke mate<br />
dit verschijnsel ook in het buite<strong>nl</strong>and aan de dag treedt. Dit gebeurt<br />
niet alleen uit belangstelling voor wat zich in andere landen<br />
afspeelt, maar vooral omdat de vergelijking met het buite<strong>nl</strong>and<br />
bij kan dragen tot een duidelijke probleemstelling en wegen kan<br />
wijzen, waarlangs de verklaring van het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
in het eigen land gezocht kan worden.<br />
i". Buitenkerkelijkheid in andere landen<br />
Directe vergelijking van Nederland met het buite<strong>nl</strong>and is in zake<br />
de buitenkerkelijkheid alleen maar mogelijk met die landen, waar<br />
hetzelfde, gegeven t.w. de formele buitenkerkelijkheid, uit de<br />
41<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
volkstellingen bekend is. Dit is het geval met Duitsland, Zwitserland,<br />
de Scandinavische landen, Ierland en ook met Canada. Met België,<br />
Frankrijk, Engeland, Italië en Spanje echter zou vergelijking alleen<br />
maar mogelijk zijn op grond van speciale onderzoekingen.<br />
Indien voor Duitsland 1 de categorie van buitenkerkelijken zo breed<br />
mogelijk genomen wordt, omvattend al degenen, die zich opgaven<br />
als niet behorend tot een Protestantse Kerk, de Katholieke Kerk of<br />
tot een andere christelijke of niet-christelijke godsdienst, ontstaat<br />
het volgende overzicht:<br />
TABEL 14<br />
De buitenkerkelijken in Duitsland in absolute aantallen en in % van de totale<br />
bevolking, 1900 tot 1950<br />
Jaar<br />
1900<br />
1905<br />
1910<br />
1925<br />
1933<br />
1939<br />
1946<br />
1946<br />
1950<br />
Absoluut<br />
.<br />
—<br />
—.<br />
1.550.649<br />
2.646.614<br />
3.572.504<br />
—<br />
(samen met anderegodsdiensten)<br />
1.668.026<br />
In%<br />
0.03<br />
0.03<br />
0.33<br />
2.5<br />
4.1<br />
5.2<br />
5.2<br />
4.0<br />
3.5<br />
(volgens gebied van 1933)<br />
(totaal rest-Duitsland)<br />
(West-Duitse Bondsrepubliek)<br />
( „ „ „ „ )<br />
De buitenkerkelijkheid blijkt in Duitsland dus lang niet die vormen<br />
aangenomen te hebben, welke in Nederland te constateren waren.<br />
Ook het onderstaande overzicht is in dit opzicht wel zeer instructief<br />
(tabel 15, blz. 43).<br />
In Oostenrijk 2 was het percentage buitenkerkelijken in 1910:<br />
0.1%, in 1934: 1.6% (in Weenen 4.0%) en in 1939: 4.0%. De situatie<br />
in Oostenrijk is dus vermoedelijk vrijwel gelijk aan die in Duitsland.<br />
1 Het cij fermateriaal is ontleend aan het: Statistisches Jahrbuch für die Bundesrepublik Deutschland.<br />
Herausgeber: Statistisches Bundesamt, Wiesbaden 1954, 43: Wohnbevölkerung am<br />
13.9.1950 nach Religionszugehörigkeit und Låndem; Wirtschaft und Statistiek, Herausgeber:<br />
Statisches Amt des Vereinigten Wirtschaftsgebietes mit der Führung der Statistik für<br />
Bundeszwecke beauftragt, 1951 Dezember, 1156. H. A. KROSE, Konfessionsstatistik Deutschlands,<br />
1904, 52 vv.; Kirchliches Handbuch für das katholische Deutschland. Herausgegeben<br />
von der amtlichen Zentralstelle für kirchliche Statistik des katholischen Deutschlands,<br />
Köln, Jrg. I-XXIII., passim.<br />
a Vgl. Kirchliches Handbuch, 21 (1939) 203 vv.<br />
42<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
TABEL 15<br />
De buitenkerkelijken in de landen van West-Duitsland en in West-Berlijn in<br />
absolute aantallen en in % van de totale bevolking van die gebieden in 1950<br />
Landenvan West-Duitsland<br />
Sleeswijk-Holstein<br />
Hamburg<br />
Nedersaksen<br />
Noord-Rij<strong>nl</strong>and-Westf alen<br />
Bremen<br />
Hessen<br />
Württemberg-Baden<br />
Beieren<br />
Rij<strong>nl</strong>and-Palts<br />
Baden<br />
Württemberg-Hohenzollern<br />
West-Berlijn<br />
Absoluut<br />
155.307<br />
231.619<br />
262.315<br />
537.550<br />
34.324<br />
150.352<br />
103.697<br />
115.033<br />
43.959<br />
19.074<br />
14.043<br />
326.818<br />
In%<br />
5.9<br />
14.4<br />
3.9<br />
4.0<br />
6.2<br />
3.5<br />
2.7<br />
1.3<br />
1.5<br />
1.4<br />
1.2<br />
15.3<br />
Ook in de Scandinavische landen 1 is het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
maar zeer zwak aanwezig. In Noorwegen wenste bij<br />
de volkstelling van 1930 niet minder dan 96.8% tot de Staatskerk<br />
gerekend te worden en gaven slechts 24.200 personen geen kerkelijke<br />
gezindte op. Wel schijnt deze laatste groep sinds 1930 sterk toegenomen<br />
te zijn, maar de sterke doorwerking van de kerkelijke traditie<br />
is nog altijd een conserverende factor. Zweden vertoont eenzelfde<br />
beeld. Ook daar omvatte de groep buitenkerkelijken in 1930 slechts<br />
24.000 personen, terwijl 94% der bevolking tot de Staatskerk bleek<br />
te behoren. Ook in Denemarken is de buitenkerkelijkheid zeer gering.<br />
In 1921 stonden ruim 67.000 personen buiten de Volkskerk, waarvan<br />
12.700 opgaven tot geen enkele geloofsgemeenschap te behoren,<br />
d.i. slechts 0.4%. Bij de laatste volkstelling was dit percentage<br />
gestegen tot 1.6%. Ook in Fi<strong>nl</strong>and 2 behoort niet minder dan ruim<br />
96% van de bevolking tot de Evangelisch-Lutherse Kerk, terwijl<br />
verder nog 2% tot de Grieks-Orthodoxe of Grieks-Katholieke<br />
Kerk behoort en de verschillende „vrije kerken" tesamen ook nog<br />
11.000 aanhangers hebben, zodat het aantal buitenkerkelijken<br />
eventueel maar zeer gering kan zijn.<br />
1 Vgl. Denmark, published by the Royal Danish Ministry for foreign affairs and the Danish<br />
statistical Department, Copenhagen 1952, 63 vv.: The Church, SMITS, a.w., 121.<br />
2 R. K. BROERSMA-LUOMAJOKI en Sj. BROERSMA, Fi<strong>nl</strong>and, voorpost van het Noorden,<br />
Meppel 1952, 242-243.<br />
43<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Ook de andere landen blijven ver bij Nederland achter. In Zwitserland<br />
is het percentage buitenkerkelijken minimaal en in een halve<br />
eeuw niet noemenswaard gestegen: 0.2% in 1900, 0.9% in 1910,<br />
1.1% in 1920, 1.3% in 1930 en 0.8%0 in 1941. Merkwaardig is verder,<br />
dat de steden slechts weinig boven het landelijk gemiddelde uitkomen:<br />
in 1941 was het percentage voor Zürich 2.2%, voor Basel<br />
2.7%, voor Bern 1.4% en voor Genève 2.5%. 1 Ierland had bij de<br />
laatste volkstelling slechts 0.25% buitenkerkelijken 2 en in Canada<br />
was het percentage 0.20% in 1931 en 0.17% in 1941. 3<br />
II. Het probleem van de buitenkerkelijkheid in Nederland en met<br />
name in Friesland<br />
Wanneer men tegenover al deze landen met zeer lage percentages<br />
buitenkerkelijken Nederland stelt met niet minder dan 17.5%<br />
buitenkerkelijken, dan is het duidelijk, dat ons land temidden van<br />
de andere landen een zeer uitzonderlijke positie inneemt. De<br />
Bosch Kemper formuleerde het aldus: „De geconstateerde toeneming<br />
der erkende onkerkelijkheid is een opvallend verschijnsel in het<br />
Nederlandse godsdienstige leven. Terwijl immers enerzijds in vrijwel<br />
geen enkel land een zo grote invloed der kerken op het maatschappelijk<br />
leven en vooral op de organisatievormen daarvan is<br />
aan te wijzen als in Nederland, is er eveneens hoegenaamd geen<br />
enkel land, waar relatief een zo groot deel der bevolking rondweg<br />
opgeeft niet meer tot een kerkgenootschap te behoren". 4 In 1947<br />
waren er in Nederland ongeveer evenveel buitenkerkelijken als<br />
in het gehele gebied der West-Duitse Bondsrepubliek. Deze uitzonderlijkheid<br />
geldt voor het totaal van de landen zelf en voor de<br />
steden in het bijzonder. Naast Hamburg met 14.4% en West-Berlijn<br />
met 15.3% staat Amsterdam met 45.2% buitenkerkelijken! Nog opvallender<br />
zijn de verschillen met Zwitserland en de Scandinavische<br />
landen.<br />
1 Vgl. Statistisches Jakrbuch der Schweiz, herausgegeben voni Eidgenössischen Statistischen<br />
Amt, 1950, 27: Wohnbevölkerung der Schweiz nach Konfession seit 1900; 1947, 34: Wohnbevölkerung<br />
der Kantone und Siâdte nach Konfession.<br />
2 Vgl. Statistical Abstract of Ireland, eompiled by Central statistics Office, 1950, 31, table 34:<br />
Number of Persons of each Religion at each Census Year from 1861 to 1946.<br />
3 Vgl. Dominion Bureau of Statistics. Ninth Census of Canada, 1951, Vol. I, Population,<br />
Table 37: numerical and percentage distribution of the population by religious denominations<br />
1871-1951. De buitenkerkelijken komen in deze tabel voor onder de titel: Other, 1871:<br />
1.4; 1881: 1.6; 1891: 1.8; 1901: i.x; 1911: 1.3; 1921: 1.2; 1931: 1.0; 1941: 0.9; 1951: 0.9.<br />
4 M. J. DE BOSCH KEMPER, De tegenwoordige staat van Nederland, Utrecht 1950, 57.<br />
44<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Deze unieke positie van Nederland in het geheel der Europese<br />
same<strong>nl</strong>eving dient nader bekeken te worden. Waarin precies bestaat<br />
de uitzonderingspositie, die Nederland inneemt, m.a.w. wat<br />
is de werkelijke betekenis van de verschillen, die in de vergelijking<br />
van Nederland met de andere landen geconstateerd werden?<br />
Wanneer het gelukt op deze vragen een antwoord te vinden, dan<br />
zal het tevens duidelijk worden, waarin nu juist het probleem<br />
van de buitenkerkelijkheid in Nederland is gelegen en vanuit deze<br />
achtergrond komt dan ook de probleemstelling voor het verschijnsel<br />
in Friesland als vanzelf scherper naar voren.<br />
De uitzonderingspositie van Nederland kan op twee manieren<br />
verkeerd geïnterpreteerd worden en daarom is naar twee zijden<br />
voorzichtigheid geboden.<br />
Enerzijds zou het onjuist zijn de bijzondere situatie, die in Nederland<br />
wordt aangetroffen, volkomen te relativeren, hetgeen geschiedt,<br />
indien men de geconstateerde verschillen niet tot hun recht laat<br />
komen. Zo zou men kunnen menen, dat de geringe percentages in<br />
Duitsland en de nog lagere procenten in de Scandinavische landen<br />
en Zwitserland niet veel te betekenen hebben en wellicht zelfs<br />
iedere werkelijke betekenis missen. Verder gaande komt men er<br />
dan toe om aan de formele buitenkerkelijkheid iedere waarde als<br />
maatstaf voor de buitenkerkelijkheid te ontzeggen.<br />
In zijn algemeenheid is een dergelijke zienswijze onjuist. Als<br />
voorbeeld neme men Duitsland, waarover het meeste cijfermateriaal<br />
voorhanden is. In Duitsland is de kerkelijkheid op veel uitgesprokener<br />
wijze een formeel begrip dan in Nederland. De wettelijke registratie<br />
van de kerkelijkheid brengt wettelijke verplichtingen met<br />
zich mee, met name de „Kirchensteuer", waaraan men zich alleen<br />
door formele „Austritt" kan onttrekken. Vandaar dat in Duitsland<br />
de getallen van bekering en afval betrekkelijk juist bekend zijn.<br />
De kerkelijkheid betekent dus in Duitsland een reële binding met<br />
de kerk, ook al beantwoordt daar in veel gevallen in het geheel<br />
geen kerkelijke observantie en wellicht zelfs geen geloof meer aan.<br />
Anderzijds is het ook niet verantwoord de uitzonderingspositie<br />
van Nederland te verabsoluteren door uit de gesignaleerde verschillen<br />
maar eenvoudigweg te concluderen tot een hogere of lagere<br />
mate van ontkerstening, hier verstaan als de massale vervreemding<br />
en afval van de kerken. Wanneer men de bijzondere positie van<br />
Nederland langs deze weg interpreteert, komt men er toe uit het<br />
bijzonder hoge percentage buitenkerkelijken in Nederland de con-<br />
45<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
clusie te trekken, dat Nederland meer ontkerstend zou zijn dan het<br />
buite<strong>nl</strong>and.<br />
Ook deze opvatting is zo niet te aanvaarden. Het is zeer de vraag<br />
of het proces der ontkerstening in Nederland verder is doorgedrongen<br />
dan in het buite<strong>nl</strong>and. Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat<br />
het tegendeel waar is en dat verondersteld mag worden, dat verschillende<br />
andere landen meer ontkerstend zijn dan Nederland.<br />
De ontkerstening manifesteert zich echter in het buite<strong>nl</strong>and niet<br />
in de vorm van massale onkerkelijkheid, maar wel in de vorm<br />
van een massale en zeer vergaande onkerksheid. Dit geldt voor<br />
Duitsland en wellicht in nog sterker mate voor de Scandinavische<br />
landen, waar kerkelijkheid vanzelfsprekend, maar kerksheid uitzondering<br />
schijnt te zijn.<br />
Nederland verkeert dus wel in een bijzondere positie doch slechts<br />
onder een bepaald aspect. In de Europese same<strong>nl</strong>eving valt duidelijk<br />
als een algemeen verschijnsel de massale vervreemding van de<br />
kerken te constateren. Deze ontkerstening manifesteert zich zeer<br />
duidelijk in onkerksheid en onkerkelijkheid of buitenkerkelijkheid.<br />
Nederland nu onderscheidt zich van de andere landen niet hierin,<br />
dat het meer ontkerstend is, maar dat de ontkerstening zich hier op<br />
bijzondere wijze manifesteert in de vorm van buitenkerkelijkheid.<br />
Terwijl de ontkerstening, die in het buite<strong>nl</strong>and minstens zo sterk<br />
aanwezig geacht moet worden als in Nederland, zich daar wel<br />
openbaart in een verregaande onkerksheid, maar tot nu toe nog<br />
maar nauwelijks of slechts in geringe mate geleid heeft tot onkerkelijkheid,<br />
is dit in Nederland reeds sinds lang het geval en met name<br />
in de niet-katholieke streken.<br />
Van de uitzonderingspositie, welke Nederland in het groter geheel<br />
inneemt, is Friesland de meest sprekende exponent. Men kan rustig<br />
aannemen, dat het proces der ontkerstening in de laatste decennia<br />
der vorige eeuw in het buite<strong>nl</strong>and minstens zo ver op gang was als<br />
in Nederland en in de grote steden van Holland reeds dieper was<br />
doorgedrongen dan in Friesland. Toch was het juist in Friesland,<br />
dat de ontkerstening zich reeds toen op de meest massale wijze in de<br />
vorm van buitenkerkelijkheid manifesteerde. Toen de buitenkerkelijkheid<br />
in Berlijn nog een nauwelijks bekend verschijnsel was en<br />
Amsterdam nog geen 2% buitenkerkelijken telde, lag het percentage<br />
buitenkerkelijken in verschillende plattelandsgemeenten van Friesland<br />
al tussen de 10% en de 20%!<br />
46<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
III. Mogelijke oplossing<br />
Nadat de buitenkerkelijkheid in Nederland, waarvan het verschijnsel<br />
in Friesland een geprononceerd specimen is, via de vergelijking<br />
met de situatie in het buite<strong>nl</strong>and nader gepreciseerd is, kan nu<br />
langs dezelfde weg getracht worden de oorzaken op het spoor<br />
te komen, die het verschijnsel der buitenkerkelijkheid kunnen<br />
verklaren.<br />
Het is wel duidelijk, dat de grote verschillen, welke tussen Nederland<br />
en het buite<strong>nl</strong>and m.b.t. de aanwezigheid van buitenkerkelijkheid<br />
werden vastgesteld, niet volledig verklaard kunnen worden<br />
door de factoren der ontkerstening in het algemeen. Zij bepalen wel<br />
het optreden en de mate van ontkerstening, maar deze factoren<br />
alleen werpen geen licht op de vraag, waarom de ontkerstening<br />
zich in Nederland zo sterk en in Friesland zo vroegtijdig in de vorm<br />
van onkerkelijkheid manifesteerde, terwijl dit proces elders vooral<br />
in de vorm van een ver doorgevoerde onkerksheid aan de dag treedt.<br />
Dit verschil in verschijningsvorm der ontkerstening zal teruggevoerd<br />
moeten worden op een verschil van omstandigheden en milieu in<br />
Nederland en in het buite<strong>nl</strong>and.<br />
Met name zal hier dan gedacht moeten worden aan de verhouding<br />
tussen kerk en volk, die in Nederland anders gestructureerd is<br />
dan in het buite<strong>nl</strong>and. Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de vorm,<br />
waarin de ontkerstening aan het licht treedt, in sterke mate bepaald<br />
wordt door de feitelijke verhouding tussen kerk en volksgemeenschap<br />
in het land of het gebied, dat ontkerstend gaat worden.<br />
Waar de kerk het karakter heeft van volkskerk, in sociologische<br />
zin verstaan als het samenvallen van kerk en volksgemeenschap,<br />
is het welhaast even vanzelfsprekend, dat men bij de kerk is aangesloten<br />
als dat men tot het volk behoort. De kerkelijkheid wordt<br />
hier alleen al beschermd door het feit, dat een formele breuk met<br />
de kerk als een breuk met de volksgemeenschap zou worden aangevoeld.<br />
Wanneer deze veronderstelling juist is, dan ligt het voor de<br />
hand, dat de ontkerstening de kerkelijkheid zal ontzien en zich in<br />
de vorm van onkerksheid zal manifesteren, al zal ook hier onkerkelijkheid<br />
stellig het eindpunt zijn. Waar de kerk echter niet het<br />
karakter van volkskerk heeft, zal het behoren tot de kerk niet<br />
vanzelfsprekend geacht worden. De kerkelijkheid is veel meer<br />
kwetsbaar, waar men, ook zonder tot de kerk te behoren, toch als<br />
een volwaardig lid van de volksgemeenschap wordt beschouwd.<br />
Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de ontkerstening in een dergelijke<br />
47<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
situatie, waarin de kerk geen onaantastbare grootheid meer is, vrij<br />
gemakkelijk tot onkerkelijkheid zal leiden.<br />
Vanuit deze veronderstellingen zouden de verschillen tussen het<br />
buite<strong>nl</strong>and en Nederland verklaard kunnen worden. In de Scandinavische<br />
landen is de gedachte van de volkskerk sterk gerealiseerd,<br />
zelfs in die zin, dat de Lutherse Kerk de officiële staatskerk is.<br />
Ongetwijfeld is dit in veel mindere mate het geval in Duitsland,<br />
maar het feit, dat de kerkelijkheid wettelijk geregistreerd wordt,<br />
moet stellig als een conserverend element in het kerkelijk leven<br />
beschouwd worden. In deze omstandigheden is het wel te begrijpen,<br />
dat de kerkelijkheid nog niet of nauwelijks, maar de kerksheid des<br />
te meer door de ontkerstening wordt aangetast. In Nederland daarentegen<br />
is de band tussen kerk en volksgemeenschap niet bijzonder<br />
nauw. Dit hangt samen met het eigenaardig karakter van de<br />
Nederlandse same<strong>nl</strong>eving, welke sterk bepaald wordt door de aanwezigheid<br />
van een Protestantse meerderheid en een aanzie<strong>nl</strong>ijke Katholieke<br />
minderheid. Deze omstandigheid schept veel grotere<br />
mogelijkheden voor het optreden van de ontkerstening in de vorm<br />
van buitenkerkelijkheid. De meeste weerstand wordt aangetroffen<br />
in de Katholieke streken, waar de volkskerk-gedachte nog het<br />
duidelijkst gerealiseerd is. Maar hier dreigt dan ook het gevaar<br />
van een ernstige onkerksheid, die de kerkelijkheid steeds verder<br />
uitholt. Dat de buitenkerkelijkheid juist in de niet-Katholieke<br />
streken en met name ook in Friesland zo ver om zich heen heeft<br />
gegrepen, zal stellig samenhangen met de situatie binnen de Nederlands-Hervormde<br />
Kerk in de 19e eeuw. Haar karakter van volkskerk<br />
is juist in de vorige eeuw sterk aangetast door een complex van<br />
factoren, die binnen de Nederlands-Hervormde Kerk een ontbindingsproces<br />
op gang hebben gebracht, waarvan naar rechts de Afscheiding<br />
in 1834 en de Doleantie in 1886, en naar links het optreden<br />
en de snelle ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid de meest<br />
spectaculaire symptomen zijn.<br />
Met deze nog veronderstellenderwijs geuitte verklaring, die in de<br />
verhouding tussen kerk en volksgemeenschap is gelegen, hangt<br />
een ander verschijnsel samen, dat meer de verhouding tussen<br />
kerk en enkeling betreft. Waar, zoals in de Scandinavische landen,<br />
de idee van de volkskerk gerealiseerd is, kan het kerkelij k-zijn mede<br />
een gevolg wezen van de gewenste solidariteit met de volksgemeenschap.<br />
In Nederland echter, waar de structuur van de kerk-volkverhouding<br />
zo geheel anders is, zeker in de niet-Katholieke streken,<br />
48<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zal het behoren tot de kerk eerder een aangelegenheid van persoo<strong>nl</strong>ijke<br />
keuze en eigen overtuiging kunnen worden.<br />
Nederland is voor een dergelijke stellingname tegenover de kerk<br />
sinds lang een zeer gunstige voedingsbodem vanwege het naast<br />
elkaar bestaan van een aantal geloofsovertuigingen: Protestanten,<br />
verdeeld over een aantal kerkformaties, en Katholieken. Vooral<br />
in de niet-Katholieke streken zijn deze gunstige voorwaarden nog<br />
versterkt door de hevige strijd, die binnen het Nederlands Protestantisme<br />
altijd is gevoerd om de orthodoxie. In de 19e eeuw tenslotte<br />
wordt de mentaliteit gevoed, waarin een tot voorwerp van<br />
persoo<strong>nl</strong>ijke keuze geworden kerk het karakter krijgt van een instituut,<br />
dat niet meer voor een keuze in aanmerking komt. De Hervormde<br />
Kerk is door de zware crisis van de vorige eeuw, die haar<br />
het karakter van volkskerk ontnam, haar van grote groepen van<br />
het volk vervreemde en haar leven vulde met hevige inwendige<br />
spanningen, voor velen zeer sterk gedevalueerd. In een dergelijke<br />
situatie wordt de bevolking rijp voor een breuk met de „kerk der<br />
vaderen": het malcontente deel schept zich een nieuwe„echte"<br />
kerk, het reeds sterk onkerkse deel zal het verder zonder kerk wel<br />
redden.<br />
Een analyse van het kerkelijk leven in Friesland gedurende de<br />
19e eeuw zal deze algemene beschouwingen zowel moeten toetsen<br />
aan als moeten verdiepen door de beschrijving van het feitelijk<br />
verloop van de ontwikkeling. Maar alvorens daartoe in het derde<br />
hoofdstuk over te gaan, zal nu eerst in het tweede hoofdstuk<br />
worden nagegaan, welke verklaringen van het verschijnsel der<br />
buitenkerkelijkheid in Friesland tot nu toe werden gegeven en<br />
welke perspectieven voor een verder onderzoek hierin vervat liggen.<br />
49<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Hoofdstuk II<br />
HET ONDERZOEK NAAR DE OORZAKEN DER<br />
BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />
De buitenkerkelijkheid in Friesland is uit het vorige hoofdstuk<br />
niet alleen als verschijnsel, maar ook reeds als vraagstuk naar voren<br />
gekomen. Als zodanig, dus als een voorwerp van onderzoek, moet<br />
de buitenkerkelijkheid nu verder behandeld worden. Deze studie<br />
kan dit onderzoek naar de oorzaken der buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland alleen maar voortzetten. Van verschillende zijden immers<br />
werd dit vraagstuk reeds in behandeling genomen, zodat nu verder<br />
gebouwd kan worden op het werk, dat door anderen reeds werd<br />
gepresteerd.<br />
In dit hoofdstuk zullen nu eerst de meningen van de verschillende<br />
auteurs behandeld worden; daarna volgt een beschouwing over<br />
de factoren, die het optreden van de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />
verklaarbaar maken, waarin zowel de waardering van de<br />
zienswijze van anderen als een aanduiding van het eigen standpunt<br />
verwerkt zijn.<br />
PARAGRAAF 1. HET ONDERZOEK INGEZET<br />
Ter verklaring van de buitenkerkelijkheid in Friesland is gewezen<br />
op de invloed van maatschappelijke, geestelijke en psychologische<br />
oorzaken. In aansluiting bij deze indeling zullen de verschillende<br />
zienswijzen hier worden weergegeven.<br />
i". Buitenkerkelijkheid het gevolg van maatschappelijke oorzaken<br />
Het is Kruijt geweest, die op de invloed van de maatschappelijke<br />
factoren zeer nadrukkelijk het accent heeft laten vallen. Weliswaar<br />
heeft deze auteur ook terdege oog voor de betekenis van andere<br />
factoren, maar de invloed van de maatschappelijke oorzaken weegt<br />
toch stellig het zwaarst. Kruijt poneert het met evenzoveel woorden,<br />
waar hij zegt: „dat de ontkerkeliking van grote groepen in ons land<br />
in hoofdzaak beïnvloed is door maatschappelike oorzaken, minder<br />
50<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
door zuiver-ideële motieven". 1 Deze maatschappelijke oorzaken<br />
zijn dan: de sociale ontevredenheid, de rationalisering van het<br />
economisch leven, de urbanisering, het functie-verlies der kerken.<br />
Met name voor de buitenkerkelijkheid op het platteland van<br />
Friesland geldt bijzonder de sociale ontevredenheid. 2<br />
Kruijt is echter niet blind voor de invloed, welke moet zijn uitgegaan<br />
van de oude socialistische beweging in de laatste decennia<br />
van de vorige eeuw, welke zeer anti-kerkelijk en anti-godsdienstig<br />
was. Hij wijst op de figuur van de leider der oude socialistische<br />
beweging: „Domela Nieuwenhuis, die, als predikant reeds zeer<br />
radikaal, in 1879 met de kerk had gebroken, en tenslotte de godsdienst<br />
geheel verwierp. Deze leider nu heeft een zeer grote invloed<br />
uitgeoefend op de arbeiders en de boeren, wier gedachte- en gevoelsleven<br />
door hem voor het socialisme zijn gewonnen". 3 Nadat<br />
Kruijt de invloed van deze volksleider in de gemeente 't Bildt en in<br />
Z.O. Friesland heeft vastgesteld, besluit hij: „dat déze man nu,<br />
met zulk een invloed op het volk, kerk en godsdienst verwierp en<br />
met hem andere voormannen, was zeker een belangrijke stoot voor<br />
de ontkerkeliking van grote groepen van arbeiders". 4 Kruijt denkt<br />
dan verder ook aan de uitwerking van de anti-kerkelijke en antigodsdienstige<br />
lectuur uit die dagen: de geschriften van Multatuli,<br />
de uitgaven van De Dageraad en van De Roode Bibliotheek en<br />
aan de op grote schaal verspreide vlugschriften als Dominee,<br />
'pastoor of rabbi, Tegenstrijdige teksten uit den Bijbel en De geloofsbelijdenis<br />
van een hedendaagschen natuuronderzoeker. 5<br />
Ook ontgaat het Kruijt niet, dat deze actie tegen kerk en godsdienst<br />
geen succes gehad zou hebben, indien het volk niet reeds eerder<br />
door bepaalde geestelijke factoren rijp gemaakt was voor deze propaganda.<br />
Hij stelt dan ook vast, dat juist 't Bildt door het Modernisme<br />
en Z.O. Friesland door een nog oudere rationalistische<br />
stroming, propaganda-rijp gemaakt waren. 6<br />
Maar beslissend is voor Kruijt toch de maatschappelijke factor<br />
en met name de sociale ontevredenheid: „mondelinge en schriftelike<br />
prediking noch rijpheid zijn voldoende, om het slagen van een<br />
propaganda te verklaren; deze gelukt slechts, indien, naast de vorige<br />
1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid in Nederland, 172.<br />
' Ibid., 268.<br />
s Ibid., 178.<br />
4 Ibid., 178-179.<br />
5 Ibid., 179.<br />
6 Ibid., 180-181.<br />
51<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
faktoren, ook nog de voornaamste voorwaarde is vervuld, dat er<br />
een behoefte bestaat aan de nieuwe prediking, waardoor deze met<br />
zulk een geestdrift wordt aanvaard, dat de belemmerende omstandigheden<br />
van sleur en tegenwerking worden overwonnen. Die<br />
behoefte was daar aanwezig, waar een grote sociale nood heerste,<br />
die de kerk niet kon of wilde oplossen, maar waarvoor het godsdienstloze<br />
socialisme wel uitkomst wist. Zo zien we dan ook het<br />
socialisme alleen daar inslaan, waar de sociale omstandigheden,<br />
naast de rijpheid van het volk, daarvoor bevorderlik waren. Dit was<br />
o.a. het geval in het Oldambt ..., maar vooral onder de landen<br />
veenarbeiders en kleine boertjes van Friesland, dat in de 80er<br />
en 90er jaren door een akute nood werd geteisterd, die meer dan<br />
een chroniese armoede ontevreden maakte. Door de agrariese<br />
krisis in die tijd, over welker oorzaken we hier niet hoeven uit te<br />
weiden, heerste op het platteland van geheel Nederland een grote<br />
nood, maar in Friesland (en Groningen) wel het allerergst Onder<br />
deze sociale omstandigheden moest de propaganda van de „Friesche<br />
Volkspartij", die overal vergaderingen belegde, wel inslaan. Het<br />
sterkst werd deze beweging in het Z.O. met zijn uitgestrekte veenderijen,<br />
en in de kleistreek in het N.O., Het Bildt, waar de boerenbedrijven<br />
nog al groot waren, en dus tegenover een betrekkelik<br />
klein aantal welgestelde boeren (landbezitters of pachters) een talrijke<br />
klasse van landarbeiders stond". 1<br />
Kruijt vat zelf zijn betoog samen: „één der voornaamste oorzaken<br />
der ontkerkeliking is de sociale nood geweest, en het feit, dat er<br />
vanuit kerkelike kringen niet, of niet voldoende, of te laat, pogingen<br />
tot herstel werden aangewend, terwijl juist omgekeerd de voorstellen,<br />
van socialistiese zijde gedaan, als strijdig met de geest van<br />
het Evangelie werden afgewezen. En datzelfde socialisme werd<br />
nu in de oude beweging voor de arbeiders een nieuw Evangelie,<br />
dat hun een spoedige verlossing beloofde uit hun nood". 2<br />
Kruijt mag dan de maatschappelijke factoren zwaar laten wegen,<br />
zijn visie op de oorzaken der buitenkerkelijkheid in Friesland is<br />
toch wel zodanig genuanceerd, dat hij niet beschouwd mag worden<br />
als voorstander van de populaire stelling, dat de sociale nood of<br />
de socialistische beweging de schuld draagt van het optreden der<br />
1 Ibid., 181-182.<br />
2 Ibid., 189-190.<br />
52<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
•'S?
uitenkerkelijkheid. Na Kruijt hebben anderen zoals van Hinte 1<br />
en de vrijzinnig-Hervormde predikanten Winkel 2 en Moulijn 3<br />
het accent weer bijna uitsluitend op de maatschappelijke ellende<br />
en het socialistische streven laten vallen. In tegenstelling daarmee<br />
heeft Sixma van Heemstra de verhouding socialisme - buitenkerkelijkheid<br />
radicaal omgekeerd: „Dat het socialisme de oorzaak zou<br />
zijn van de grote onkerkelijkheid in Friesland komt mij voor, een<br />
bepaald onjuiste zienswijze te zijn. Het is precies andersom: omdat<br />
het kerkelijk gezag in Friesland zoveel minder in het volksleven<br />
verankerd was dan elders in de Nederlanden, juist daarom kon het<br />
socialisme er zo gemakkelijk ingang vinden". 4 Rogier liet zijn waardering<br />
blijken voor het standpunt van Sixma van Heemstra, omdat<br />
deze auteur „met nadruk opkomt tegen een paar gangbare bêtises,<br />
o.a. de opinie, dat het socialisme de oorzaak zou zijn geweest van<br />
de grote „onkerkelijkheid" in Friesland". 5<br />
II. Buitenkerkelijkheid, het gevolg van geestelijke oorzaken<br />
Deels naast, deels tegenover de opvatting van Kruijt staat de mening<br />
van de auteurs, die de verklaring van de buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland vooral in de invloed van geestelijke factoren hebben gezocht.<br />
Als zodanig moeten hier genoemd worden Sixma van Heemstra,<br />
die de buitenkerkelijkheid beschouwt als het logisch gevolg<br />
van vier eeuwen vrijzinnigheid in het algemeen, en Algra, die vooral<br />
een bepaalde vorm van vrijzinnigheid t.w. het Modernisme verantwoordelijk<br />
stelt voor het optreden van de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland.<br />
1. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in het<br />
algemeen<br />
Sixma van Heemstra 6 gaat uit van de stelling, feitelijk de grondstelling<br />
van zijn gehele betoog, dat het Calvinisme van buiten af<br />
met geweld aan het Friese volk is opgelegd. Het gevolg is geweest,<br />
1<br />
E. VAN HINTE, Sociale en economische<br />
256-257geografie<br />
van Harlingen, Harlingen z.j. (1936),<br />
* S. WINKEL, Geestelijke stromingen in de Zuid-Oosthoek van Friesland, II. Onkerkelijkheid,<br />
in: Heerenveense Koerier, 8 Augustus 1947.<br />
3<br />
C. D. MOULIJN, Winst en verlies; goed en kwaad in de kerken van Friesland,<br />
Koerier, 30 Augustus 1948.<br />
4<br />
a.w., 154.<br />
in: Heerenveense<br />
5<br />
L. J. ROGIER, Bijdrage tot de Friese Kerkgeschiedenis, in: De Tijd, 13 September 1951.<br />
6 a.w., 154-178.<br />
53<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
dat de invloed en het aanzien van de Calvinistische beweging in<br />
Friesland veel minder groot kon zijn dan elders in de Nederlanden.<br />
De Calvinistische prediking, die in het Nederlands geschiedde,<br />
is door de massa van de Friese bevolking waarschij<strong>nl</strong>ijk nauwelijks<br />
begrepen: het Calvinisme is langs de massa heengegaan. Bovendien<br />
verzwakte het Calvinisme door het beginsel van het vrije onderzoek<br />
zijn eigen positie en droeg daardoor de kiem van ontbinding in zich.<br />
De geestelijke leiding van de staatskerk en de stadhouder hadden<br />
de macht en het gezag slechts schijnbaar in handen. In werkelijkheid<br />
bleef de macht berusten bij de adellijke en patricische geslachten in<br />
Friesland. Deze waren in de tweede helft van de 16e en in de 17e<br />
eeuw sterk humanistisch georiënteerd en stonden zeer vijandig<br />
tegenover het Calvinisme. In plaats dat zij aan de predikanten medewerking<br />
verleenden bij de vestiging van het kerkelijk gezag, hielden<br />
zij juist de niet-Calvinistische stromingen voortdurend de hand<br />
boven het hoofd.<br />
Daardoor heeft het Socinianisme, dat sterk ontbindend op de<br />
Calvinistische staatskerk inwerkte, grote kansen gekregen in<br />
Friesland. De Universiteit van Franeker, in 1585 opgericht en<br />
bedoeld als een orgaan ter Calv'inisering van Friesland, werd in<br />
de handen van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken het middelpunt van het<br />
Socinianisme en een kweekplaats van opvattingen, die lijnrecht<br />
tegen het Calvinisme ingingen. Tot ver in de 18e eeuw hebben de<br />
Calvinistische predikanten tegen het Socinianisme gevochten. Vooral<br />
in Doopsgezinde kringen maakte het Socinianisme veel opgang.<br />
In de loop van de 17e en 18e eeuw werden door Calvinistische predikanten,<br />
om reden van Sociniaanse sympathieën, klachten ingediend<br />
tegen Doopsgezinde leraren te Harlingen, Grouw, Surhuisterveen,<br />
Leeuwarden, Warns, Knijpe en Heerenveen. Vooral Harlingen,<br />
Leeuwarden en Heerenveen met omgeving - nu sterk onkerkelijk! -<br />
waren brandpunten van Socinianisme. Het Socinianisme is tenslotte<br />
met het vrijzinnig Protestantisme versmolten.<br />
Het was ook aan de invloed van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken te danken,<br />
dat verschillende niet-Calvinistische groeperingen zich in Friesland<br />
konden handhaven. De Remonstrant Camphuysen nam uit Holland<br />
de wijk naar Friesland. Anna Maria Schuurman vestigde te Wiewerd<br />
haar piëtistische gemeenschap. Deze en dergelijke stromingen<br />
hebben de positie van de staatskerk voortdurend verzwakt.<br />
Maar vooral werd het gezag van het Calvinisme verzwakt door<br />
de verschillende filosofische stromingen, waarbij met name gedacht<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
54
moet worden aan de wijsbegeerte van Descartes en die van Spinoza.<br />
Toen Descartes zich in 1628 of 1629 in de Nederlanden vestigde,<br />
trok hij naar Franeker, waar hij zich als student liet inschrijven.<br />
Zijn rationalistische wijsbegeerte, die met het Calvinisme niet te<br />
verenigen was, vond een snelle verbreiding. Zeer bekend is de Cartesiaanse<br />
dominee Balthasar Bekker, aanvankelijk te Oosterlittens<br />
en te Franeker, die tenslotte als predikant werd afgezet. Zijn invloed<br />
in Friesland is bijzonder groot geweest en heeft tot ver in de 19e<br />
eeuw nagewerkt. De curatoren van de Universiteit van Franeker<br />
steunden deze wijsgerige stromingen door Cartesianen als Johannes<br />
Wubbena en H. A. Roëll tot hoogleraren te benoemen. Niettegenstaande<br />
de afkeuring van de Calvinistische kerken werkte het<br />
Cartesianisme door.<br />
Spinoza's opvattingen hebben in Friesland vooral ingang gevonden<br />
bij de talrijke Socinianen. In de ogen van de Calvinistische<br />
leiders stond zijn pantheïstisch inzicht volkomen gelijk met volslagen<br />
goddeloosheid. Met grote felheid reageerden zij op elke zweem<br />
van Spinozistische ketterij. Een van de predikanten, die ernstig<br />
verdacht werd van het koesteren van Spinozistische gevoelens, is<br />
Martinus Duirsma geweest, achtereenvolgens predikant te Gerkesklooster,<br />
Oostermeer, Eestrum en Drachten. De wijsbegeerte van<br />
Spinoza, die vooral bij de 19e-eeuwse liberalen grote invloed kreeg,<br />
heeft mede bijgedragen tot het scheppen van een klimaat, waarin<br />
het opkomen van onkerkelijkheid mogelijk werd.<br />
Grote betekenis moet in dit opzicht ook toegekend worden aan<br />
de Verlichting. Friesland was, voor wat de doorwerking van de<br />
ideeën der Franse Verlichting betreft, niet van Holland afhankelijk.<br />
Het had in zijn Universiteit van Franeker een eigen centrum van<br />
opgewekt intellectueel leven, waaraan door de curatoren en de<br />
Gedeputeerde Staten bij voorkeur hoogleraren benoemd werden,<br />
die alom bekend stonden om hun vrijzinnige en vooruitstrevende<br />
opvattingen. Indrukwekkend is de rij van hoogleraren, die in de<br />
18e en het begin van de 19e eeuw aan de Franeker Universiteit<br />
verbonden w T aren. Vanuit dit centrum werd de Friese aristocratie,<br />
waar een humanistische vorming reeds lang traditie was geworden,<br />
gewonnen voor de denkbeelden van de Verlichting. Op de duur<br />
werd ook de omgeving van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken beïnvloed. Reeds<br />
in de 18e eeuw begonnen de moderne denkbeelden door te dringen<br />
onder de boerenstand en de burgerij.<br />
Zo werden de grondslagen gelegd voor het opkomend liberalisme.<br />
55<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De verlichte geestesrichting, welke zich in deze tijd deed gelden,<br />
behoefde aanvankelijk geen bezwaar te zijn om de kerk te blijven<br />
steunen. De door de Verlichting beïnvloede oud-liberale theologie,<br />
het gematigd neutrale Protestantisme uit de eerste helft van de<br />
negentiende eeuw, was met een deïstisch Godsgeloof in overeenstemming<br />
te brengen, of wilde daarmee althans genoegen nemen.<br />
De houding van de liberalen in deze tijd is echter niet voor allen<br />
dezelfde. Sommigen dwalen steeds verder van het kerkelijk Christendom<br />
af. Hun nageslacht brak langzaam maar zeker met de kerk.<br />
In latere generaties werden deze liberalen onkerkelijk.<br />
Anderen vreesden, dat hun belangen in gevaar zouden komen,<br />
wanneer de invloed van de kerk op de bevolking zou verzwakken.<br />
Om practische redenen bleven zij en hun nageslacht de kerk trouw<br />
tot in de tegenwoordige tijd.<br />
Tenslotte is er een groep, die de kerk beschouwt als de grote<br />
rem op de vooruitgang en die daarom de macht van de kerk wil<br />
breken. De Dageraad vindt hier zijn lezerskring en uit een dergelijk<br />
milieu stamt Pieter Telles Troelstra. Binnen deze kring ontwikkelt<br />
zich een sterk anti-godsdienstige en vinnig anti-kerkelijke<br />
gezindheid.<br />
Langs allerlei wegen wordt deze anti-kerkelijke geest onder het<br />
volk gebracht, dat op deze wijze buiten de kerk raakt en dan gemakkelijk<br />
gewonnen wordt voor het socialisme, dat tot een verdere<br />
ontkerkelijking zal bijdragen.<br />
Gelijk te verwachten was, is de zienswijze van Sixma van Heemstra<br />
zeer verschillend beoordeeld. Er is gesproken van een „grondige<br />
historiekennis" en van „de gave om ze te hanteren" x , maar ook<br />
is tot uitdrukking gebracht de „geringe ingenomenheid met dit<br />
schrijfsel". 2 Er is van dit stuk gezegd: „It sit groat fol lytse en greate<br />
flaters" 3 , maar ook is opgemerkt, „dat hier een verrassende en<br />
belangrijke visie gegeven wordt op een zaak, die voor het Friese<br />
leven van centrale betekenis is geweest en vermoedelijk zal blijven". 4<br />
Geen eenstemmigheid dus!<br />
1 ROGIER, a.a.<br />
2 P. H. MULLER, Bespreking van Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, voor de<br />
N.C.R.V. in de rubriek „Onder de N.C.R.V.-leeslamp", 21 Januari 1953.<br />
3 J. J. KALMA, Ta de Fryshe Tsjerkeskiednis, in: Frysk en Fry, 12 October 1951.<br />
4 F. SIERKSMA, De Friezen en de godsdienst, in: Literair Kwartier voor de Regionale Omroep<br />
Noord, 18 April 1952.<br />
56<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
'T^
2. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in de<br />
vorm van het Modernisme<br />
Bleek men in vrijzinnige kringen geneigd de oorzaken van de buitenkerkelijkheid<br />
te zoeken in maatschappelijke oorzaken, in de rechtzinnige<br />
wereld leeft eerder de overtuiging, dat het Modernisme de<br />
schuld draagt van de buitenkerkelijkheid.<br />
Lindeboom heeft destijds gesproken van een oud sprookje, dat<br />
in zijn algemeenheid onwaar is. 1 Eerder is reeds gebleken, dat<br />
Kruijt wel van invloed van het Modernisme op het ontstaan van<br />
de buitenkerkelijkheid wil weten. Naar zijn mening werd door het<br />
Modernisme voorwerk verricht, omdat het geloof in menig dogma<br />
ondermijnd werd, en hij acht het niet toevallig, dat Domela Nieuwenhuis<br />
het meest gevierd werd juist in die gebieden, waar de rechtzinnigheid<br />
reeds had afgedaan. 2 Kruijt meent dan ook, „dat het<br />
Modernisme wel degelijk, én door de aanvallen op het supranaturalisme<br />
en de aantasting van de dogmata, én door de aanvaarding<br />
en verbreiding van de resultaten der moderne wetenschap, een<br />
middel is geweest, om veel traditioneel-kerkelij ken tot onkerksen<br />
en onkerkeliken te maken, al was de bedoeling hun geloof juist te<br />
louteren." 3<br />
Kruijt waarschuwt er echter voor om niet aanstonds uit een positieve<br />
correlatie tussen het overheersen van Modernisme en de<br />
aanwezigheid van buitenkerkelijkheid te besluiten tot een causale<br />
verhouding. Hier en daar was het kerkelijk leven reeds vóór de<br />
opkomst van het Modernisme zwaar aangetast. Kruijt beroept<br />
zich op de rechtzinnige predikant Heijnes, die het Modernisme<br />
niet aansprakelijk stelt voor de buitenkerkelijkheid in zijn streek'.<br />
„Noord-Holland was, kerkelijk en geestelijk gesproken, reeds een<br />
ruïne, toen in ons land de moderne richting door haar geboorte<br />
haar vaders: Kuenen, Scholten, Opzoomer verblijdde. Het is niet<br />
alzoo: het modernisme heeft Noord-Holland verwoest. Maar het<br />
is aldus: het kerkelijk verwoeste Noord-Holland heeft het later<br />
opkomende modernisme in de reeds vernielde gemeenten binnengehaald".<br />
4 Ook in de Zuid-Oosthoek van Friesland waren er on-<br />
1<br />
J. LINDEBOOM, Het eigenaardige der vroomheid in Noord-Holland,<br />
374-376in:<br />
De Hervorming, 1913,<br />
2<br />
J. P. KRUIJT, De onkerkelikhsid<br />
3<br />
Ibid., 249.<br />
in Nederland, 180.<br />
4<br />
H. J. HEIJNES, Uit kerkelijk Noord-Holland, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 60<br />
(1923).<br />
57<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
kerkse tendenzen merkbaar, lang voordat het Modernisme er binnen<br />
kwam. 1<br />
Al sprak Lindeboom van een oud sprookje en al toont ook Kruijt<br />
zich zeer gereserveerd, in rechtzinnige kringen laat men het Modernisme<br />
niet met rust. Nog in de laatste jaren heeft Algra de<br />
vrijzinnige prediking, vooral in de extreme vorm van de moderne<br />
richting, aangewezen als de beslissende factor in het ontstaan van<br />
de buitenkerkelijkheid in Friesland. 2 Volgens deze publicist gaat<br />
er reeds in de 18e eeuw een maatschappelijke scheiding parallel<br />
lopen met een godsdienstige. De heren en gezeten boeren worden<br />
eerst rationalistisch, vervolgens aanhangers van de Groninger<br />
richting en tenslotte modern in het godsdienstige en liberaal in de<br />
politiek. En aangezien zij de beslissing hadden in de keuze van de<br />
predikant, kon het gebeuren, dat het ene dorp na het andere een<br />
voorganger kreeg toegewezen, die niet aansloot bij de gezindheid<br />
van de gemeente. De arbeiders, de kleine ambachtslieden en andere<br />
groeperingen onder het gewone volk voelen zich hoe langer hoe<br />
meer vreemd staan tegenover deze officiële ontwikkeling: een deel<br />
van hen zoekt zijn heil in de z.g. „gezelschappen," bij de Afgescheidenen<br />
en de Baptisten, in allerlei secten en diverse conventikelen;<br />
een ander deel blijft thuis uit de officiële kerk en vindt op de duur<br />
nergens compensatie. De slechte maatschappelijke toestanden<br />
doen de rest en er ontstaat een onkerkelijk proletariaat, dat de<br />
kerk voorbij loopt. Zo gaan de wegen van de „kleine luyden"<br />
uiteen: een deel wordt godsdienstig onverschillig, een deel wordt<br />
„fyn". Men kan het misschien het duidelijkst opmerken in het<br />
Oldambt van Groningen, waar de arbeiders tegenwoordig óf<br />
Gereformeerd zijn óf communist. En de bove<strong>nl</strong>aag, die de ontwikkeling<br />
meemaakte van Rationalisme naar Modernisme, behoudt<br />
nog wel een officiële band met de kerk, maar komt er zelf nauwelijks<br />
en het nageslacht in het geheel niet meer.<br />
III. Buitenkerkelijkheid het gevolg van psychologische oorzaken<br />
De mogelijkheid, dat de buitenkerkelijkheid in dit gewest samen<br />
zou hangen met het karakter van het Friese volk, is meer dan eens<br />
geopperd.<br />
Van der Wielen heeft zich in 1930 reeds afgevraagd, of de zware<br />
1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid in Nederland, 248-249.<br />
2 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />
58<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
uitenkerkelijkheid in enkele dorpen van de grote plattelandsgemeente<br />
Opsterland mogelijk het gevolg zou kunnen zijn van<br />
specifiek Friese karaktereigenschappen. Hij wees deze veronderstelling<br />
echter ook aanstonds weer van de hand door de opmerking,<br />
dat diezelfde eigenschappen toch ook aanwezig zijn binnen die<br />
dorpen, die een uitgesproken kerkelijk karakter vertonen. 1<br />
Drie jaar later wordt de vraag weer aan de orde gesteld door<br />
Kruijt. Na geconstateerd te hebben, dat buitenkerkelijkheid een<br />
typisch grootstads-verschijnsel is, zodat plattelands-buitenkerkelijkheid<br />
als iets bijzonders beschouwd moet worden, stelt hij<br />
voorlopig vast, dat de buitenkerkelijkheid op het platteland<br />
toegeschreven zal moeten worden óf aan zéér slechte sociale omstandigheden<br />
óf aan het volkskarakter. 2 Maar als Kruijt dan later<br />
de mogelijke samenhang tussen volkskarakter en buitenkerkelijkheid<br />
uitdrukkelijk behandelt, acht hij de anthropologische samenstelling<br />
van het Nederlandse volk nog te weinig bekend en het aantal<br />
betrouwbare psychogrammen nog te gering om het volkskarakter<br />
te betrekken in de oorzaken der buitenkerkelijkheid.<br />
De poging in deze richting door Heijnes ondernomen ter verklaring<br />
van de agrarische buitenkerkelijkheid in Noord-Holland wordt<br />
door Kruijt dan ook niet ernstig genomen. 3<br />
Maar de verleiding om de oplossing toch in deze richting te zoeken<br />
blijft leven. Zo werd de mening van Kruijt, dat de plattelandsbuitenkerkelijkheid<br />
aan zeer slechte maatschappelijke toestanden<br />
of aan het volkskarakter te danken zal zijn, overgenomen door<br />
Scholten, maar waar Kruijt het t.a.v. het volkskarakter bij de<br />
mogelijkheid laat, hakt Scholten de kwestie, voor wat de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland betreft, maar door: „It Fryske folk kipt<br />
der út troch in sterk fielen fen persoa<strong>nl</strong>ike selsstannigens en ûnôfhinkelikens<br />
en ek, in fielen for konsekwinsjes, ja „Prinzipienreiterei".<br />
Dit fiert ta in prinsipiéle hâlding yn it libben, b.g. tsjerk-<br />
Iikens út begjinsel, mar ek ta prinsipiéle ûntsjerklikens". 4<br />
Kalma is eveneens van mening, dat het volkskarakter een belangrijke<br />
rol speelt in de buitenkerkelijkheid van Friesland 5 en het<br />
1<br />
H. G. W. VAN DER WIELEN, Een Friesche Landbouw-veenkolonie. Bevolkingsstudies van de<br />
gemeente Opsterland, Amsterdam 1930, 69.<br />
2<br />
J. P. KRUIJT, De onkerkelikheii<br />
3<br />
Ibid., 323.<br />
in Nederland, 268.<br />
4<br />
A. R. SCHOLTEN, Posysje en takomst jen de tsjerke yn Fryslân<br />
1941, Assen 1940, 89-103.<br />
in: Frysk Jierboek III,<br />
5<br />
Oebele Stellingwerf,<br />
Snitsz.j.,77noot4.<br />
Frysk, demokratysk en soasialistysk strider, in: Frisia Rige 21-22,<br />
59<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vraagstuk laat ook Sierksma niet met rust, die het niet goed mogelijk<br />
acht het verschijnsel in Friesland „te verklaren, zonder rekening<br />
te houden met het Friese volkskarakter. Ik ben me er van bewust,<br />
dat men hiermee een grootheid binnenhaalt, die wetenschappelijk<br />
zo goed als ongrijpbaar en dus onverantwoord is, althans schijnt<br />
De Friese vrijheidszin is misschien het enige ding uit het apparaat<br />
van Friese mythologie en propaganda, dat zich historisch laat<br />
aantonen ... De Fries is een waarheidszoeker. En bij zijn speurtocht<br />
wil hij vrij zijn". 1 Tenslotte werd nog o<strong>nl</strong>angs door Smits<br />
het hoge percentage buitenkerkelijken in Leeuwarden in verband<br />
gebracht met de geaardheid der Friezen, met hun neiging tot radicalisme.<br />
2<br />
PARAGRAAF 2. VOORTZETTING VAN HET ONDERZOEK<br />
Indien iets duidelijk is geworden uit het overzicht der meningen,<br />
dan is het stellig dit: het optreden van de buitenkerkelijkheid is<br />
een uiterst gecompliceerd verschijnsel. Men zal immers moeilijk<br />
kunnen beweren, dat de verschillende factoren, die aangevoerd<br />
werden, vreemd zijn aan het ontstaan van de buitenkerkelijkheid.<br />
Het verschijnsel hangt zo nauw samen met het karakter van de<br />
moderne same<strong>nl</strong>eving, dat de achtergronden er van inderdaad op<br />
alle terreinen van deze same<strong>nl</strong>eving gezocht kunnen worden. Voor<br />
zover een vergelijking verantwoord is, kan de stelling worden gelanceerd,<br />
dat het onderzoek naar het optreden van de buitenkerkelijkheid<br />
minstens zo gecompliceerd is als het vraagstuk betreffende<br />
ontstaan en ontwikkeling van het Protestantisme.<br />
Dit gecompliceerd karakter van het probleem veroordeelt iedere<br />
vorm van rechtlijnig denken en eenzijdig oplossen. De verschillende<br />
factoren zijn sterk interdependent en brengen, als resultaat van een<br />
bijzonder ingewikkeld en daarom zeer moeilijk te reconstrueren<br />
samenspel, dit verschijnsel te voorschijn. Het gaat daarom niet<br />
aan de buitenkerkelijkheid eenvoudigweg op rekening van het<br />
socialisme te schuiven, maar het is evenmin verantwoord de verhouding<br />
radicaal om te keren en het socialisme in het kielzog van<br />
de buitenkerkelijkheid te stoten. Om dezelfde reden is reserve geboden<br />
tegenover de visie, die dit verschijnsel met één ruk uit vier<br />
eeuwen Friese geschiedenis weet af te leiden, waarmee niet gezegd<br />
1 a.w.<br />
2 a.w., 108.<br />
60<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
is, dat de invloed van dit verleden geen rol gespeeld zou hebben.<br />
Het Modernisme werd gelukkig niet de enige troef in Gereformeerde<br />
handen, want ook dit zou een al te simpele reconstructie van de<br />
werkelijke ontwikkeling geweest zijn. Een volledige verklaring<br />
tenslotte van de buitenkerkelijkheid in dit gewest vanuit het Friese<br />
volkskarakter, zou wel een buitengewoon hachelijke onderneming<br />
moeten worden.<br />
Krachtens het sociografisch karakter ervan zal het verdere<br />
onderzoek eerder trachten de ontwikkeling te reconstrueren dan<br />
te verklaren. De sociografie beperkt zich niet tot de statistiek,<br />
welke in het eerste hoof dstuk domineerde, doch zoekt als wetenschap<br />
wel degelijk naar begrip en naar verklaring, zoals uit het vervolg<br />
van deze studie zal moeten blijken. Maar deze verklaring zal<br />
grotendeels gelegen zijn in een poging tot analyse en reconstructie<br />
van de ontwikkeling. Het geheel zal zodoende het karakter krijgen<br />
van een probleemstellende beschouwing, welke de feiten en verschijnselen<br />
constateert en zo nauwkeurig mogelijk ontleedt, bepaalde<br />
min of meer duidelijke samenhangen aanwijst en het optreden<br />
van de buitenkerkelijkheid in de loop der ontwikkeling begrijpelijk<br />
en verklaarbaar maakt.<br />
Aan het slot van het eerste hoofdstuk werd reeds een voorlopige,<br />
min of meer schematische analyse voor het verder onderzoek gegeven.<br />
Daar werd onderscheid gemaakt tussen de ontkerstening als<br />
een algemeen verschijnsel en de onkerkelijkheid als een bepaalde<br />
vorm van ontkerstening. Het optreden der ontkerstening werd daar<br />
toegeschreven aan de algemene factoren, die internationaal werkzaam<br />
zijn, terwijl ter verklaring van het ontstaan der ontkerstening, juist<br />
in de vorm van buitenkerkelijkheid, gedacht werd aan de ontbinding<br />
van de volkskerk en daarbij aansluitend aan de vorming van een<br />
mentaliteit, die het breken met - en het leven buiten de kerk als<br />
iets normaals kon accepteren.<br />
Maar ook dit grondschema moet met behoedzaamheid gehanteerd<br />
worden. Het mag geen aa<strong>nl</strong>eiding worden tot een constructie als<br />
deze: de ontkerstening in het algemeen is een gevolg van geestelijke<br />
of theologische factoren en de buitenkerkelijkheid, als bepaalde<br />
vormvan ontkerstening, is het resultaat van maatschappelijke of<br />
sociologische en psychologische factoren: de eersten hebben de<br />
volkskerk aangetast, de laatsten zijn verantwoordelijk voor de verandering<br />
van de mentaliteit. Het is zeer wel mogelijk, dat sommige<br />
factoren meer invloed op een bepaald onderdeel van het proces<br />
61<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
hebben gehad dan anderen, maar de onderlinge afhankelijkheid van<br />
de verschillende componenten in het geheel veroordeelt iedere<br />
vorm van simplificatie. Heslinga waarschuwt uitdrukkelijk tegen<br />
iedere overschatting van een bepaald soort factoren, als hij schrijft:<br />
„De sociologen hebben de theologen en kerkhistorici wel eens „verweten",<br />
dat zij voor de sociale achtergronden van de lotgevallen<br />
der N.H. Kerk doorgaans weinig of helemaal geen oog hebben<br />
gehad. De sociologen dienen echter niet in een ander uiterste te<br />
vervallen, door zich aan een eenzijdig sociologische beschouwingswijze<br />
schuldig te maken: door de ontwikkeling van de Kerk alleen<br />
te bezien tegen de achtergrond van de maatschappelijke verschijnselen.<br />
De sociologen dienen ook voortdurend te trachten recht te<br />
doen aan de theologische motieven, die achter de sociale verschijnselen,<br />
waarmee zij zich willen bezighouden, verborgen liggen. Zij<br />
dienen te beseffen, dat het verval der Kerk niet alleen aan sociologische<br />
factoren kan worden toegeschreven, maar soms mede aan het<br />
ingang vinden van zekere theologische voorstellingen welke als<br />
zodanig - los van het sociaal-economisch proces - in wezen kerkontbindend<br />
hebben gewerkt". 1<br />
Verbiedt dus het gecompliceerd karakter van het vraagstuk iedere<br />
simplificatie, uit methodische overwegingen is een zekere schematisering<br />
noodzakelijk en het is daarom, dat hier de verschillende factoren<br />
afzonderlijk besproken zullen worden overeenkomstig de<br />
indeling, die in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk gevolgd werd.<br />
/. Buitenkerkelijkheid en maatschappelijke factoren<br />
Bij de sociale analyse van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />
in Friesland werd er reeds op gewezen, dat de sociale structuur de<br />
omvang van de buitenkerkelijkheid blijkbaar sterk beïnvloedt.<br />
Algra startte zijn betoog dan ook terecht met de verwijzing naar een,<br />
reeds in de 18e eeuw aanwezige, maatschappelijke splitsing, die<br />
parallel loopt met een godsdienstige scheidingslijn, tussen de landadel<br />
en de boeren aan de ene kant en het gewone volk aan de andere<br />
zijde. 2 Greeven geeft eenzelfde beeld voor N.O. Groningen:<br />
„In de vorige eeuw werd de opvoeding der arbeidersbevolking<br />
deerlijk verwaarloosd. Het „volk" hoorde in het achterhuis thuis.<br />
Behoren in de achttiende eeuw de dienstbaren nog tot het huisgezin<br />
1 M. W. HESLINGA, Een sociologische beschouwing van het niveauverlies van de kerk, in:<br />
Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 114-123.<br />
3 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />
62<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en delen zij mee in de geestelijke sfeer, waarin de gehele bevolking<br />
leefde - de negentiende eeuw trekt de kloof. De knechten en meiden<br />
aan zichzelf overgelaten, vervallen en raken achterop. De boeren,<br />
die meer en meer aan het culturele leven gaan deelnemen, krijgen<br />
een voorsprong, geraken ook meer onder de ban van „de geest der<br />
eeuw" en zodoende krijgt men de liberale boerengemeenten, waar<br />
de boeren de plaatsen bezetten en verdelen. De arbeiders voor zover<br />
zij zich niet geheel van de kerk afwenden en tot godsdienstloosheid<br />
vervallen, organiseren zich in evangelisaties, waarbij het op enkele<br />
plaatsen gelukt het heft in handen te krijgen, waardoor de boeren<br />
de kerk „uitgewerkt" worden". 1<br />
Evenmin als in Groningen was deze scheidslijn in Friesland overal<br />
even scherp aanwezig. Vanouds neemt Z.W. Friesland, het weidegebied,<br />
een zekere uitzonderingspositie in, aangezien de maatschappelijke<br />
verschillen, die uiteraard altijd tussen boer en arbeider ontstaan,<br />
hier nooit tot massale sociale conflicten zijn uitgegroeid. 2<br />
Veel duidelijker zijn er scheidslijnen te constateren in de kleibouwstreek,<br />
over heel het Noorden van Friesland, en verder ook in sommige<br />
delen van Z.O. Friesland. In deze gebieden zijn de maatschappelijke<br />
tegenstellingen in de loop van de 19e eeuw steeds sterker<br />
geworden en hebben in de laatste decennia van de vorige eeuw,<br />
met name in de Noord-Westhoek ('t Bildt) en in Z.O. Friesland,<br />
geleid tot een verbeten sociale strijd. De verklaring van deze verschillen<br />
moet wel gezocht worden in de verschillende agrarische<br />
bedrijfsvoeringen. Afgezien van de seizoenarbeid, waarvoor werkkrachten<br />
van elders gerequireerd werden, vroeg het veebedrijf<br />
van Z.W. Friesland betrekkelijk weinig handarbeid, zodat het aantal<br />
arbeiders niet bijzonder groot werd. Bovendien werd er veel<br />
gewerkt met eigen volk en ook de andere arbeidskrachten waren<br />
bij de veeboer inwonend. De verhouding tussen de boer en zijn personeel<br />
behield zodoende een zeker patriarchaal karakter, dat mogelijke<br />
sociale spanningen vermocht op te vangen. Veel groter was<br />
de sociale tegenstelling en zodoende de kans op ernstige conflicten<br />
in het Noorden van de provincie alsook in sommige streken van het<br />
Zuid-Oosten. In de akkerbouwbedrijven van het Noorden stonden<br />
tegenover een betrekkelijk klein aantal welgestelde boeren een talrijke<br />
klasse van landarbeiders, waardoor de tegenstelling als vanzelf<br />
1<br />
PH .JAC. GREEVEN, Noord-Oost-Groningen,<br />
(1949) 65-79een<br />
noodgebied!', in: Sociologisch Bulletin, 3<br />
2<br />
Vgl. J. PIEBENGA, It eigen aerd fan de Sudwesthoeke, Snits 1953, 45-47.<br />
63<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
veel meer geaccentueerd werd dan in Z.W. Friesland. In de Zuid-<br />
Oosthoek tenslotte waren de sociale tegenstellingen meer gedifferentieerd,<br />
maar zeker niet minder scherp. De scheidslijnen liepen<br />
daar tussen de oude landadel en de rest van de bevolking, tussen bosbazen<br />
en bosarbeiders, tussen de oude agrarische nederzettingen<br />
en de nieuwe veenkoloniale concentraties en, binnen de wereld<br />
van de verveningen tussen de veenbazen en de veenarbeiders. 1<br />
Reeds in de 18e eeuw aanwezig, is deze scheidslijn in de 19e eeuw<br />
geleidelijk een breuk en tenslotte een diepe kloof geworden, die<br />
de ene same<strong>nl</strong>eving uiteensloeg in twee stukken. De ontwikkeling,<br />
niet alleen van het maatschappelijk maar ook van het kerkelijkgodsdienstig<br />
leven gedurende de 19e eeuw, wordt sterk bepaald<br />
door deze groeiende sociale tegenstelling, die de laatste decennia van<br />
de vorige eeuw tot een fel bewogen periode zal maken. Kruijt heeft<br />
deze factor met reden zwaar laten wegen, maar zijn beschouwingen<br />
over de sociale nood en de sociale ontevredenheid gaan wellicht<br />
nog duidelijker spreken, wanneer men bedenkt, dat de maatschappelijke<br />
ellende geen kwestie was van een tijdelijke ongunstige conjunctuur,<br />
maar dat de nood in de loop van de 19e eeuw structurele<br />
vormen heeft aangenomen. Zowel de landbouwbedrijven als de verveningen<br />
hebben een ontwikkeling doorgemaakt, die met de ontwikkeling<br />
van de industrie te vergelijken is, zodat er van een<br />
agrarisch kapitalisme gesproken zou kunnen worden, waarin de<br />
grote boeren en machtige verveners als de kapitalisten optreden.<br />
Daartegenover ontwikkelt zich dan in Friesland een specifiek<br />
plattelandsproletariaat, bestaande uit land-, veen- en bosarbeiders,<br />
kleine boertjes of gardeniers (tuinbouwers) en arme neringdoenden<br />
in de dorpen. De vorming van dit agrarisch proletariaat is in deze<br />
streken van enorme betekenis geweest zowel voor de opmars van<br />
de orthodoxie, die in de Afscheiding en vooral in de Doleantie een<br />
uitweg vindt, als voor de emancipatie van de linkse groepen, die<br />
buiten de kerk in het socialisme hun heil zoeken.<br />
De nadelige invloed, welke van deze maatschappelijke tegenstellingen<br />
op het welzijn van de kerk moest uitgaan, werd nog versterkt<br />
door het z.g. floreenstelsel. De kerk, die innerlijk en uiterlijk toch<br />
reeds zo verzwakt vanuit de 18e eeuw de 19e eeuw is binnengetrokken 2 ,<br />
1 In het bovenstaande werden een aantal opmerkingen verwerkt, die naar voren kwamen op<br />
een bijeenkomst van de Sosiael-ekonomyske tariedingskemisje fan de Fryske Akademy,<br />
waarin de buitenkerkelijkheid in Friesland werd besproken.<br />
* Vgl. S. D. VAN VEEN, De Gereformeerde Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804, Groningen<br />
1888, 8-9.<br />
64<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
werd niet alleen door theologische meningsverschillen tot ontbinding<br />
gebracht, maar ook door deze sociale tegenstellingen, die<br />
vanuit de same<strong>nl</strong>eving tot binnen de kerkmuren doordrongen. Deze<br />
doorwerking van de maatschappelijke scheiding binnen het kerkverband<br />
komt wel zeer duidelijk tot uitdrukking in het merkwaardige<br />
instituut van het z.g. floreenstelsel, dat tot ver in de 19e eeuw<br />
aan de landheren en boeren een vrijwel onbeperkte zeggingsschap in<br />
kerkelijke aangelegenheden toekende, terwijl het gewone kerkvolk<br />
nauwelijks enige invloed op de gang van zaken in het kerkelijk<br />
leven kon uitoefenen. Aangezien het floreenstelsel zulk een belangrijke<br />
rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de Hervormde Kerk<br />
gedurende de 19e eeuw, kan een korte uiteenzetting omtrent dit<br />
instituut, voor wat de vorige eeuw betreft, hier niet gemist worden. 1<br />
Het Departementaal Bestuur van Friesland trof in 1804 regelingen<br />
met betrekking tot de keuze van kerkvoogden en het toezicht<br />
op het beheer der kerkelijke goederen. Na de omwenteling van 1795<br />
hadden er zich op dit terrein talrijke ongeregeldheden voorgedaan,<br />
met het gevolg, dat er een voor de kerk zeer bedenkelijke rechtsonzekerheid<br />
was ingetreden. In plaats van zich, overeenkomstig<br />
het in 1795 aanvaarde beginsel van scheiding van Kerk en Staat,<br />
in deze materie onbevoegd te verklaren, greep het Departementaal<br />
Bestuur terug naar het vroeger vigerende floreenstelsel en bepaalde<br />
bij publicatie van 27 Juni 1804, dat de keuze van de kerkvoogden,<br />
beiast met het beheer der kerkelijke goederen, en het toezicht op<br />
het door hen gevoerde beheer in iedere kerkelijke gemeente op het<br />
platteland toekwam aan de ingezeten „floreenplichtigen" van de<br />
Hervormde godsdienst. Het oude floreenstelsel, dat ten grondslag<br />
had gelegen aan de belasting over de landerijen en waarvoor het<br />
floreenregister werd bijgehouden, was afgeschaft, maar door deze<br />
1 Vgl. voor het floreenstelsel o.a. S. CUPERUS, Het kerkelijk leven der Hervormden in Friesland<br />
tijdens de Republiek, Dl I: De predikant, Leeuwarden 1916, 110-112; S. S. DE KOE,<br />
De gevangenschap der Friesche Kerk. Overgedrukt uit de Vereeniging Christelijke Stemmen,<br />
Amsterdam 1874; IDEM, De vrijmaking der Friesche Kerk. Onderzoek naar recht en roeping<br />
der Friesche gemeenten tegenover „de floreenpligtigen van den Hervormden Godsdienst" in zake<br />
het beheer der kerkelijke goederen en inkomsten, bevattende rechtskundige adviezen van de hoogleraren<br />
Mr B. J. Gratama en Mr B. J. L. Baron de Geer van Jutphaas, Sneek 1875; J. H.<br />
REDDINGIUS, De oorsprong, geschiedenis en aard van het regt van verkiezing van predikanten,<br />
dat door floreenpligtigen in Friesland wordt uitgeoefend. Een bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis<br />
in Friesland, Sneek 1849; B. BOLLEMAN VAN DER VEEN, De Floreenpligtigen en de<br />
Gereformeerde Gemeenten ten platten lande in Friesland in wederzijdsche betrekking, Sneek<br />
1856; IDEM, Het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten lande in<br />
Friesland. Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, van den Kerkeraad<br />
der Hervormde Gemeente te Eernewoude, Leeuwarden 1874.<br />
65<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
epaling bleef het de basis voor de verkiezingen van de kerkvoogden.<br />
Iedere Hervormde floreenplichtige had in deze aangelegenheid<br />
stemrecht en het aantal stemmen, dat hij uit mocht brengen, was<br />
afhankelijk van de grootte van zijn grondbezit. Als Hervormd gold<br />
degene, die als zodanig gedoopt was en niet tot een ander kerkgenootschap<br />
was overgegaan.<br />
Ongeveer terzelfder tijd kwam de Hervormde Kerk van Friesland<br />
te Heerenveen in Synode bijeen, om na de woelige jaren van de<br />
omwenteling, orde op zaken te stellen. De 17e Juli 1804 maakte zij<br />
genoemd besluit van het burgerlijk bestuur tot het hare en kende<br />
eigener beweging aan de Hervormde floreenplichtigen weer het<br />
recht toe om, evenals dat vóór 1795 het geval was geweest, de<br />
predikanten op het platteland te beroepen en wel volgens het systeem,<br />
dat ook bij de verkiezing van kerkvoogden gevolgd werd.<br />
Alleen in de steden en in die gemeenten, waar vóór 1795 een andere<br />
wijze van beroeping der predikanten had bestaan, zou deze op de<br />
oude voet blijven geschieden. In de steden werd de predikant<br />
meestal door de kerkeraad beroepen uit een door de magistraat<br />
goedgekeurd drietal, waarbij bedacht moet worden, dat de magistraat<br />
doorgaans niet weinig invloed had op de samenstelling van<br />
de kerkeraad. De predikant, die bij de stemming door de floreenplichtigen<br />
het merendeel der stemmen had behaald, gold voor gekozen.<br />
De kerkeraad was dan verplicht deze predikant namens de<br />
gemeente te beroepen en zich vervolgens voor de approbatie van<br />
het beroep tot de classis te wenden. Indien de kerkeraad zich<br />
niet kon verenigen met de keuze van de floreenplichtigen, kon<br />
zij alleen maar in lijdelijk verzet gaan door de beroepingsbrief in<br />
te houden of de approbatie niet aan te vragen. In een dergelijk<br />
geval kon de classis echter doen „wat des kerkeraads is" en op deze<br />
wijze de beroeping toch doorgang laten vinden. Kerkeraad en gemeente<br />
hadden de predikant dan te aanvaarden.<br />
Het besluit van de Synode van Heerenveen werd door het Departementaal<br />
Bestuur van Friesland bij beschikking van 26 Augustus<br />
1805 goedgekeurd. Bij de kerkelijke reorganisatie van 1816 bleven<br />
de rechten van de floreenplichtigen in Friesland gesauveerd. Pas<br />
met ingang van 1 Januari 1875 kwam het recht van de floreenplichtigen<br />
om de predikant te beroepen te vervallen en 20 Mei 1881<br />
kwam er officieel een einde aan hun bevoegdheid om kerkvoogden<br />
te benoemen en toezicht te houden op het beheer der kerkelijke<br />
goederen.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
66
Volgens van Veen, die de Synode van 1804 overigens tegen onbillijke<br />
verwijten in bescherming neemt, „was de Kerk nagenoeg<br />
geheel aan de floreenplichtigen overgeleverd". 1 Met deze enkele<br />
woorden is de situatie duidelijk gekarakteriseerd. De macht was<br />
gelegd in handen van het grondbezit, dus van de landheren en de<br />
boeren. Landheren met uitgestrekt bezit konden de stemming volkomen<br />
beheersen, niet alleen wanneer het ging om de verkiezing van<br />
kerkvoogden, maar ook wanneer het de beroeping van predikanten<br />
betrof. Kerkeraad en gemeente stonden weerloos tegenover de<br />
overmacht van de floreenplichtigen, want al lieten de laatsten zich<br />
in de praktijk niet zelden leiden door de voorkeur van kerkeraad of<br />
gemeente, in het stelsel als zodanig was de mogelijkheid voor het<br />
tegendeel evenzeer gegeven. Het floreenstelsel betekende een gevaarlijke<br />
identificatie van de Hervormde Kerk in Friesland met<br />
de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, hetgeen een aantasting betekende<br />
van haar karakter van volkskerk en vooral in de dagen van de<br />
sociale strijd nadelig zou blijken voor haar aanzien en invloed in<br />
de wereld der arbeiders.<br />
Dank zij het floreenstelsel hadden de boeren vooreerst de keuze<br />
van de kerkvoogden en via hen ook het beheer der kerkelijke goederen<br />
in handen. Het zal tot tegen het einde van de 19e eeuw van de<br />
floreenplichtigen afhangen, in welke mate de inkomsten der kerkelijke<br />
goederen worden besteed voor de opbouw van het kerkelijk<br />
leven en tot uitbreiding van het kerkelijk apparaat. De Algemene<br />
Synode krijgt in deze eeuw herhaaldelijk klachten uit Friesland<br />
op tafel over de wijze, waarop de kerkelijke goederen worden beheerd.<br />
Niet zelden werden de inkomsten uit kerkelijke fondsen besteed<br />
voor zeer profane dorpsbelangen. Intussen zuchten diverse gemeenten<br />
vanwege te lage predikants-tractementen onder chronische<br />
vacaturen, een niet te verwaarlozen factor in het proces, waardoor<br />
talrijke groepen in deze eeuw van de kerk vervreemd raken. Wanneer<br />
men verder bedenkt, dat de nieuwe nederzettingen, die zich tijdens<br />
de 19e eeuw in de veenstreken vormden, van kerk en predikant<br />
verstoken bleven, mede omdat er geen geld voor was, zodat hele<br />
groepen veenarbeiders, toch al ontworteld en losgeslagen, jare<strong>nl</strong>ang<br />
kerkelijk niet werden opgevangen 2 , dan wordt de wijze, waarop de<br />
floreenplichtigen vaak het kerkelijk beheer voerden of lieten voeren,<br />
een nog bedenkelijker verschijnsel.<br />
1 a.w., 217-218.<br />
2 Vgl. VAN DER WIELEN, a.w., 69 en 72.<br />
67<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Niet minder ingrijpend is de invloed van de landheren en de boeren<br />
op de gang van het kerkelijk leven, doordat zij over de benoeming<br />
van de predikant te beslissen hebben. Was dit in vroeger tijden<br />
misschien een bevoegdheid, die niet al te nadelig behoefde te werken,<br />
in deze eeuw met haar heftige strijd tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid<br />
ligt in het floreenstelsel de mogelijkheid opgesloten, dat<br />
een gemeente het stempel opgedrukt krijgt, dat de floreenplichtigen<br />
haar wensen te geven. In dit opzicht kan het floreenstelsel niet<br />
beter getypeerd worden dan als een doorwerking van het princiep<br />
uit de nadagen der Reformatie: „cujus regio, illius et religio". Zijn<br />
de floreenplichtigen rechtzinnig, dan beroepen zij een predikant van<br />
hun kleur, die de gemeente in de geest en de letter van de oude<br />
belijdenis zal voorgaan. Maar zijn de boeren overwegend vrijzinnig,<br />
dan bestaat ook voor een in meerderheid rechtzinnige gemeente de<br />
mogelijkheid, dat zij een vrijzinnige predikant krijgt toegeschoven.<br />
Het is duidelijk, dat een predikant, door de boeren beroepen en in<br />
zekere mate van hen afhankelijk, in het systeem van het floreenstelsel<br />
zoveel als de exponent van de bove<strong>nl</strong>aag kan gaan worden,<br />
hetgeen voor zijn invloed in de benede<strong>nl</strong>aag niet anders dan funest<br />
kan zijn. Aangezien de werking van het floreenstelsel nauw samenhangt<br />
met de strijd tussen de richtingen binnen de Hervormde Kerk,<br />
is hiermee de overgang naar het volgende punt gegeven.<br />
77. Buitenkerkelijkheid en geestelijke factoren<br />
Sixma van Heemstra heeft de leidende figuren in de steden en op<br />
het platteland getekend als dragers van een vrijzinnige stroming,<br />
die sedert lang door de geschiedenis van dit gewest hee<strong>nl</strong>oopt.<br />
Velen van hen raakten steeds verder van kerk en godsdienst verwijderd<br />
en, terwijl een deel zich op de uiterste rand van de kerk<br />
blijkbaar nog thuis kon voelen, voltrokken anderen de breuk om<br />
de voorlopers te worden van de buitenkerkelijken, die tegenwoordig<br />
in de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking worden aangetroffen. 1<br />
Algra heeft deze ontwikkeling toegespitst op de boeren in Friesland,<br />
die eerst onder de invloed komen van het Oud-Liberalisme, dan<br />
aanhangers worden van de Groninger richting en tenslotte in het<br />
Modernisme belanden om dan verder de band met de kerk slechts<br />
voor de vorm aan te houden of voorgoed van de kerk afscheid te<br />
nemen. 2 Met Greeven, wiens zienswijze reeds eerder werd vermeld,<br />
1 a.w., 166-168.<br />
2 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />
68<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ziet ook Hofstee een zelfde ontwikkeling onder de boeren in N.O.<br />
Groningen: „Reeds aan het einde van de 18e eeuw ontstond<br />
onder deze boeren een grote belangstelling voor de denkbeelden van<br />
de Verlichting. Meer en meer maken zij zich los van de orthodox-<br />
Calvinistische opvattingen en neigen zij naar vrijzinnige religieuze<br />
denkbeelden". 1<br />
Sixma van Heemstra noch Algra laten deze ontwikkelingsschets<br />
gelden voor de hele kring van leidende figuren of voor alle boerenfamilies.<br />
Met name moet een uitzondering gemaakt worden voor Z.W.<br />
Friesland, waar de rechtzinnigheid ook in de kringen van landadel<br />
en boerengeslachten duidelijk werd voorgestaan. De opmars van<br />
de orthodoxie, die in de eerste decennia van de 19e eeuw bescheiden<br />
wordt ingezet en dan met stevige pas verder rukt, werd vooral in<br />
Z.W. Friesland, en ook wel elders, mede door landheren en boeren<br />
gedragen. Maar voor landadel, gezeten burgers in de steden en<br />
boeren op het platteland in de rest van Friesland, en bijzonder in<br />
het Noorden en in sommige delen van het Zuid-Oosten van de<br />
provincie, is de geschetste ontwikkeling in zijn algemeenheid stellig<br />
juist en kan de geleidelijke overgang van Oud-Liberalisme via<br />
Groninger richting naar het Modernisme en vandaar naar sterke<br />
onkerksheid of volslagen onkerkelijkheid, in grote trekken inderdaad<br />
geaccepteerd worden. Het merkwaardig verschil tussen het<br />
Zuid-Westen en de rest van Friesland wordt hier eenvoudig als<br />
een opvallend verschijnsel geconstateerd, zonder dat getracht zal<br />
worden er een verklaring voor te geven.<br />
Anders is de situatie, alsook de verdere ontwikkeling onder het<br />
gewone kerkvolk, met name onder de „kleine luyden". In Z.W.<br />
Friesland, waar de rechtzinnigheid ook onder de boeren bleef leven,<br />
valt er geen verschil van kleur tussen de boeren en het gewone<br />
volk te constateren, maar in de rest van Friesland, en met name in het<br />
Zuid-Oosten en in de Noordelijke streken, is er ook onder godsdienstig-kerkelijk<br />
opzicht een tegenstelling tussen de boeren en het<br />
kleine volk. Terwijl de boeren door de vrijzinnige stroming worden<br />
meegetrokken, blijft de arbeidersbevolking achter en klampt zich<br />
ofwel vast aan de oude belijdenis ofwel raakt vervreemd van de kerk,<br />
waarbij het niet is uitgesloten, dat dit laatste mede veroorzaakt<br />
werd door de nawerking van de vrijzinnige denkbeelden in hun<br />
meest simpele vormen.<br />
1 E. W. HOFSTEE, Levenskunst en levensstijl in stad en platteland, in: Sociologisch Bulletin,<br />
3 (1950) 66-78.<br />
69<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De tegenstelling tussen rechtzinnig en vrijzinnig heeft een stempel<br />
gedrukt op het kerkelijk leven in de vorige eeuw en is stellig een<br />
van de voornaamste factoren in het ontbindingsproces van de<br />
Hervormde Kerk in Friesland. Ook deze tegenstelling is een erfenis<br />
van vroegere eeuwen, maar zij is in de vorige eeuw en met name in<br />
Friesland ongekend scherp geworden, vooral waar zij mede door<br />
sociale motieven bepaald werd; zij heeft een sterk desintegrerende<br />
invloed op de volkskerk uitgeoefend.<br />
Gezien de invloed, die landheren en boeren dank zij het floreenstelsel<br />
op het kerkelijk leven konden uitoefenen, kan men aannemen,<br />
dat de strijd tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid, alsook de<br />
uitslag van deze voortdurende krachtmeting, in belangrijke mate<br />
door hen is bepaald. Kon een meerderheid van orthodoxe floreenpiichtigen,<br />
vooral door het beroepen van een voorganger naar hun<br />
kleur, de rechtzinnigheid steunen en begunstigen, bij een overwegend<br />
vrijzinnig college van floreenpîichtigen was het floreenstelsel de<br />
weg, waarlangs de vrijzinnige prediking in de gemeente kon binnenstromen.<br />
Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de vaak grillige verspreiding<br />
van rechtzinnigheid en vrijzinnigheid over de provincie Friesland<br />
op deze wijze verklaard moet worden. Volgens Algra is het<br />
dan ook een gevolg van het floreenstelsel, dat orthodoxe gemeenten<br />
en dorpen vlak naast vrijzinnige gemeenten en dorpen liggen:<br />
Hennaarderadeel naast Baarderadeel, Menaldum naast Dronrijp,<br />
Spannum naast Winsum, Nijland naast Ysbrechtum, Kimswerd<br />
naast Wons, Oldeboorn naast Akkrum, Tietjerk naast Hardegarijp,<br />
Trynwoude naast Suawoude, Berlikum naast Beetgum en Deersum<br />
naast Scharnegoutum. 1 Dit vraagstuk verdient gedetailleerd locaal<br />
onderzoek, maar in ieder geval zal men rekening moeten houden<br />
met de mogelijkheid, dat menige gemeente meer orthodox en<br />
meer vrijzinnig gemaakt dan geworden is en dit dank zij het floreenstelsel,<br />
waarin het oude beginsel, „cujus regio, illius et religio",<br />
nieuwe kansen kreeg.<br />
Terwijl boven reeds gewezen werd op de nadelige invloed, welke<br />
van de strijd der richtingen in het algemeen op het leven van de<br />
Hervormde Kerk is uitgegaan, zal nu nog aangegeven dienen te<br />
worden, op welke wijze de ene zowel als de andere richting ontbindend<br />
op de volkskerk heeft ingewerkt en daardoor zowel voor<br />
het optreden der buitenkerkelijkheid, alsook voor het ontstaan<br />
van nieuwe kerkformaties de bodem heeft bereid.<br />
1 H. ALGRA, Vrijzinnige gemeenten en Gemeerde voor Gemeente.<br />
70<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
F^<br />
De vrijzinnige en wel vooral de moderne richting heeft in dubbel<br />
opzicht de crisis binnen de Hervormde Kerk bevorderd en daardoor<br />
gunstige voorwaarden geschapen voor het optreden van de buitenkerkelijkheid.<br />
Vooreerst heeft deze richting door de vrijzinnige<br />
prediking het christelijk geloof bij het kerkvolk ondergraven en<br />
tevens door de sterke relativering van kerkelijke observanties en<br />
christelijke gebruiken de binding tussen volk en kerk aangetast.<br />
Ook Kruijt erkent de invloed van de moderne richting op het ontstaan<br />
van de buitenkerkelijkheid en hij acht het niet toevallig, dat<br />
Domela Nieuwenhuis het meest gevierd werd in die gebieden, die<br />
reeds door de vrijzinnigheid waren ingepalmd. 1 Bovendien is de<br />
vrijzinnige prediking, vooral in de gemeenten waar een groot deel<br />
van het kerkvolk niet gediend was van een door de floreenplichtigen<br />
toegeschoven vrijzinnige voorganger, voor de rechtzinnigen<br />
minstens een aa<strong>nl</strong>eiding geworden om tijdelijk of voorgoed heen te<br />
gaan, en ook langs deze weg heeft de vrijzinnige richting tot de<br />
ontbinding der Hervormde Kerk althans indirect bijgedragen.<br />
Maar ook de rechtzinnigheid en met name dat deel der rechtzinnigen,<br />
dat de Hervormde Kerk verliet, is in dubbel opzicht verantwoordelijk<br />
voor het kerkelijk ontbindingsproces en daarmee<br />
voor het verschijnsel der buitenkerkelijkheid. Laat het waar zijn,<br />
dat de rechtzinnigen binnen de oude kerkmuren niet langer kónden<br />
leven en dat er geen andere mogelijkheid voor zelfbehoud aanwezig<br />
was dan heen te gaan, het is ook waar, dat iedere uittocht een<br />
verzaking en verzwakking van de volkskerk betekende, die door<br />
de reactie nog verder in de stroom der ontkerstening werd meegesleurd.<br />
Bovendien werd het aanzien der Hervormde Kerk ook<br />
naar buiten door deze voortdurende uittocht van rechtzinnigen<br />
sterk gedevalueerd: het was niet meer vanzelfsprekend, dat men in<br />
Friesland bij de Grote Kerk was!<br />
III. Buitenkerkelijkheid en psychologische factoren<br />
De Friese volksaard is wel zo nadrukkelijk met de buitenkerkelijkheid<br />
in verband gebracht, dat de betekenis van de psychologische<br />
factoren voor het optreden van dit verschijnsel moeilijk onbesproken<br />
kan blijven. Toch moet het Friese volkskarakter in dit<br />
vraagstuk voorlopig maar terzijde gelaten worden, zonder dat daarom<br />
de invloed van andere psychologische factoren wordt uitgesloten.<br />
1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid, 249 en 180.<br />
71<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De Friese volksaard en de volksaard in het algemeen is voorlopig<br />
nog een zeer onzeker en daarom slecht bruikbaar gegeven. Het is<br />
niet moeilijk over de aard van de Friezen een goed stuk journalistiek<br />
te schrijven, hetgeen dan ook vaak gebeurd is en nog altijd graag<br />
gedaan wordt, maar het blijkt zeer lastig een wetenschappelijk<br />
verantwoorde typering van het Friese volkskarakter te leveren.<br />
Piebenga heeft in kort bestek een overzicht gegeven van de literatuur<br />
over dit onderwerp, dat evenzeer stimuleert tot verder onderzoek<br />
als tot grote reserve. 1 En al meent Sierksma, dat de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland moeilijk te verklaren is zonder rekening te houden<br />
met de aard van het volk in dit gewest, hij erkent toch tegelijkertijd,<br />
dat men hiermee „een grootheid binnenhaalt, die wetenschappelijk<br />
zo goed als ongrijpbaar en dus onverantwoord is, althans schijnt". 2<br />
De onzekerheid wordt nog groter, wanneer het Friese volkskarakter<br />
in verbinding gebracht moet worden met geloof en kerk,<br />
zoals hier dan met betrekking tot het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
zou dienen te geschieden. Met waardering voor de pogingen,<br />
die door iemand als Ds Kalma zijn ondernomen, om in deze tot<br />
enige zekerheid te geraken 3 , moet toch tevens worden vastgesteld,<br />
dat door anderen meer lyrische ontboezemingen dan wetenschappelijke<br />
resultaten op dit terrein worden rondgestrooid, gelijk er ook<br />
vrolijk rondgehuppeld wordt op het stokpaardje, o<strong>nl</strong>angs nog<br />
door een Fries predikant beklommen, dat „de Friezen als geschapen<br />
schijnen voor het Reformatorisch christendom". 4 Typerend voor<br />
dit genre belletrie over de godsdienstigheid van de Friezen, is de<br />
volgende ontboezeming: „Zij zijn een zeer godsdienstig volk. Want<br />
de Friese aard is zonder enige twijfel godsdienstig en idealistisch<br />
en ik zou zelfs durven beweren, dat voor sommigen hunner hun<br />
ongeloof hun godsdienst is ... Halfheid en z.g. gulden middenwegen<br />
kennen de Friezen niet. Zij zijn iets en wat zij zijn, zijn zij dan ook<br />
geheel. Zij zijn orthodox en dan zijn zij fel orthodox. Zij zijn vrij-<br />
1 a.w., 14-20. Op zeer instructieve wijze wordt het vraagstuk alsook de literatuur dienaangaande<br />
behandeld door J. J. SPAHR VAN DER HOEK in zijn Rapport betreffende de eerste<br />
phase van de sociologische benadering van het volkskarakter van de Woudfriezen door middel van<br />
een onderzoek in Boornbergum en omgeving, Olterterp 1954, 1-12. Dit rapport, bestemd voor<br />
intern gebruik binnen de „Kommisje ta ûndersyk fan it folksaerd yn de Walden, ingesteld<br />
door de Wâldekommisje van de Fryske Akademy", kon voor deze studie niet meer benut<br />
worden.<br />
2 a.w.<br />
3 De Fries en de domineespractijk in: Theologie en Practijk, 2(1939) 107-117.<br />
4 R. BIJL, De Friese protestant, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, Franeker<br />
1951,146-153-<br />
72<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zinnig en dan zijn zij bewust vrijzinnig, levend vrijzinnig, óf zij zijn<br />
ongelovig en zij zijn dat dan ook met overtuiging". 1 Koek, die zelf<br />
een proeve van beschrijving der Friese volksaard heeft gegeven 2 ,<br />
moet naar aa<strong>nl</strong>eiding van een soortgelijk verhaal van een predikant<br />
eens gezegd hebben: „moai sein domeny, dochs bin ik it noch net<br />
mei jo iens". Na de opmerking over de Friezen: „Zij zijn vrijzinnig<br />
en dan zijn zij bewust vrijzinnig, levend vrijzinnig "kan men het<br />
geluid van een ander Hervormd predikant in Friesland, Moulijn,<br />
beluisteren, die omtrent de vrijzinnige groepen critischer oordeelt:<br />
„Men kan er veel slechts van zeggen: „vrijzinnig" noemen zich ook zij,<br />
die als enige geestelijke bagage met zich mee dragen een anti-orthodoxencomplex<br />
doch die voor het overige van het Evangelie even ver<br />
verwijderd leefden als hun huisdieren. De andere „vrijzinnigen",<br />
wel kerkelijk meelevend, munten dikwijls ook niet uit door een overmaat<br />
van kennis in godsdienstig opzicht. Velen van hen zijn reeds<br />
voldaan als zij 's Zondags een boeiende „rede" hebben aangehoord<br />
en waarderen een dominee vooral om zijn „talent" (d.i. vlot praten,<br />
liefst zonder papier, het doet er niet toe over welk onderwerp).<br />
Betekent het godsdienstig leven overigens werkelijk iets voor hun<br />
ziel, is het Evangelie voor hen het brood des levens waarbuiten men<br />
niet bestaan kan? Hebben zij er zoveel belangstelling voor dat ge<br />
op hun boekenplank ook enige godsdienstige lectuur treft naast<br />
„Merijntje Gijzen" of „Winden waaien om de rotsen"? Wie deze<br />
kringen in Friesland kent, zoals schrijver dezes ,weet dat het antwoord<br />
meestal negatief moet luiden". 3 Nog een ander is er ingeslaagd<br />
vanuit alle hoeken van het godsdienstig leven in Friesland<br />
verbindingen te leggen met de Friese volksziel. Dat de Fries principieel<br />
kerkelijk en principieel buitenkerkelijk, dat hij Rooms en<br />
Protestant, Doopsgezind, Gereformeerd en Hervormd is, dat hij<br />
vrijzinnig is, links-vrij zinnig zowel als rechts-vrij zinnig, en dat hij<br />
rechtzinnig is, maar dan meer in de richting van Barth dan naar<br />
de trant van Brunner, het past allemaal bij de Friese volksaard! 4<br />
Bovendien kan de vraag naar de mogelijke invloed van de Friese<br />
volksaard op de buitenkerkelijkheid in dit gewest alleen dan zuiver<br />
gesteld worden, indien met de locale spreiding van dit verschijnsel<br />
ten volle rekening wordt gehouden. Welnu, de locale analyse van<br />
de buitenkerkelijkheid in Friesland heeft vooreerst bewezen, dat<br />
F. H. BRUINS, De kerk midden in het dorp. Uitzending V.P.R.O. 19 November 1948.<br />
H. C. KOEK, Het volkskarakter der Friezen, Drachten 1951.<br />
" a.a.<br />
" SCHOLTEN, a.w., 89-103.<br />
73<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
dit verschijnsel zeker bij zijn opkomst en trouwens ook nog in zijn<br />
verdere ontwikkeling het sterkst aanwezig was in de Noord-Westhoek<br />
en in Z.O. Friesland. Dit nu zijn de minst Friese gebieden! 't Bildt<br />
is oorspronkelijk een Hollandse kolonisatie, die zich tot op de dag<br />
van vandaag nooit volledig met Friesland heeft geassimileerd 1 ,<br />
en in de Zuid-Oosthoek woont een mengbevolking met vanouds een<br />
meer of minder sterke Saksische inslag. 2 Bovendien is uit de locale<br />
analyse duidelijk gebleken, dat het kerkelijk beeld ook binnen<br />
kleinere eenheden als de gemeenten nog weer zeer gedifferentieerd<br />
is. Van der Wielen werd dan ook door het feit, dat hij binnen de<br />
gemeente Opsterland kerkelijke en onkerkelijke dorpen vlak naast<br />
elkaar zag liggen, weerhouden om de buitenkerkelijkheid aan specifiek<br />
Friese karaktereigenschappen toe te schrijven. 3<br />
Tenslotte ZOU llê t vraagstuk zeker in ruimer verband bekeken<br />
moeten worden en met name ook over Groningen en Noord-Holland<br />
moeten worden uitgestrekt. In verschillende opzichten, zoals in<br />
zake de agrarische structuur, de spreiding van de vrijzinnigheid<br />
en de omvang van de plattelands-buitenkerkelijkheid kunnen bepaalde<br />
gebieden binnen Friesland ongeveer op één lijn gesteld worden<br />
met sommige streken in Groningen en enkele streken in Noord-<br />
Holland, bijzonder in West-Friesland. Het probleem wordt daarom<br />
zeker te eng gesteld, wanneer het tot het z.g. Friese volkskarakter<br />
wordt beperkt. Deze opmerkingen sluiten een mogelijke invloed<br />
van streek- of volkskarakter niet op voorhand uit, maar zullen<br />
toch wel in rekening gebracht moeten worden, indien men voor<br />
het verschijnsel der buitenkerkelijkheid aansluiting zou willen<br />
zoeken bij de Friese volksaard. 4<br />
Blijft de factor van de volksaard dus buiten beschouwing, er<br />
zijn andere sociaal-psychologische factoren, die niet verwaarloosd<br />
kunnen worden, omdat zij de bevolking buitenkerkelij k-<br />
„minded" hebben gemaakt, waarbij dan desnoods de mogelijkheid<br />
open gelaten kan worden, dat in deze factoren van de mentaliteitsvorming<br />
iets van volks- of streekaard verdisconteerd<br />
zit. Sixma van Heemstra heeft juist voor dit deel van het onderzoek<br />
een waardevolle bijdrage geleverd, doordat hij gewezen heeft op<br />
een in Friesland reeds op lange termijn werkende tendens tot rela-<br />
1 Vgl. H. S. BUWALDA, Woun op 'e weagen. It Bildt en syn biwenners, Snits 1946, 10-12.<br />
2 Vgl. B. OOSTEN, Een veenpolderbevolking. Sociografie van de grote veenpolder Weststellingwerf,<br />
Wolvega 1947, 17 en 33.<br />
8 «.ai., 69<br />
4 Vgl. blz. 64, noot 1.<br />
74<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
tivering van het gezag der oude Gereformeerde Kerk, een proces,<br />
waarin de Hogeschool van Franeker zeker een niet onbelangrijke<br />
rol heeft gespeeld. 1 Ook moet hierbij gedacht worden aan de strijd<br />
tussen de richtingen, waardoor het behoren tot de kerk meer dan<br />
voorheen betrekkelijk werd gemaakt. In hoge mate werd het besef<br />
der betrekkelijkheid en de noodzakelijkheid van persoo<strong>nl</strong>ijke<br />
stellingname versterkt, zowel door de modernistische opvattingen<br />
over de geringe waarde van doopsel, avondmaal, belijdenis en<br />
kerkgang, als door de rechtzinnige practijken van kerk verzuimen<br />
conventikelzucht, van sectarisme en afsplitsing. Tenslotte moeten<br />
ook de critiek op de kerk, die gedurende de 19e eeuw in allerlei variaties<br />
los gaat komen, en bijzonder de anti-kerkelijke propaganda van de<br />
oude socialistische beweging, genoemd worden onder de factoren,<br />
die de mentaliteit vormden, welke voor het verlaten van de kerk<br />
zowel bevorderlijk als onmisbaar was.<br />
De algemene beschouwing, die hier werd gegeven, zal in een volgend<br />
hoofdstuk verder genuanceerd moeten worden. Dit kan alleen<br />
geschieden door het ontbindingsproces binnen de Hervormde Kerk<br />
van Friesland in de 19e eeuw te analyseren en langs die weg tegelijkertijd<br />
een reconstructie te geven van de kerkelijke ontwikkeling,<br />
waarin het optreden van de buitenkerkelijkheid als resultaat van<br />
het samenspelen van een complex van factoren verklaarbaar v/ordt.<br />
Dit proces zal beschouwd worden binnen het raam van de 19e<br />
eeuw. Ook sociologisch gezien is de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />
een probleem van de vorige eeuw. Hiermee is niet beweerd, dat<br />
het ontbindingsproces van de volkskerk pas in de 19e eeuw op<br />
gang zou zijn gekomen. In de loop van dit hoofdstuk is er meer<br />
dan eens op gewezen, dat de kiemen der ontbinding ten dele dieper<br />
liggen dan het jaar 1800. Ook zal geen aandacht geschonken worden<br />
aan de factoren, die de doorwerking van de buitenkerkelijkheid in<br />
de 20e eeuw bepaald hebben. Er zal dus halt gehouden worden aan<br />
het einde van de 19e eeuw, tevens het moment, waarop het socialisme<br />
een wending gaat nemen.<br />
Een andere beperking geldt Friesland zelf. Wanneer in het vervolg<br />
van Friesland sprake zal zijn, wordt bedoeld het vasteland van<br />
Friesland. De ontwikkeling van het kerkelijk leven op de Friese<br />
eilanden zal dus buiten beschouwing blijven.<br />
Bovendien zal deze analyserende reconstructie zich beperken tot<br />
het Protestantisme, en wel met name tot de Hervormde Kerk.<br />
1 a.w., 159-160; 163-166.<br />
75<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Weliswaar zijn ook de Katholieken van Friesland in de loop van<br />
de vorige eeuw relatief sterk achteruit gegaan, doch dit zal waarschij<strong>nl</strong>ijk<br />
meer aan overmatige emigratie dan aan het proces der<br />
ontkerkelijking te wijten zijn. 1 De buitenkerkelijkheid van Friesland<br />
is tenminste voor de 19e eeuw hoofdzakelijk een aangelegenheid<br />
binnen de Protestantse wereld. De verklaring van dit massaal<br />
verschijnsel behoeft uiteraard niet gezocht te worden bij<br />
de kleine kerkelijke gezindten in Friesland als de Remonstranten 2 ,<br />
Evangelisch-Luthersen 3 , Hersteld Evangelisch-Luthersen 4 en Israëlieten.<br />
5 Anders is het gesteld met de Doopsgezinden, die relatief<br />
zeer sterk gedaald zijn. 6 Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat deze<br />
teruggang, mede door ontkerkelijking langs de weg der vrijzinnigheid,<br />
verklaard moet worden. Maar het massaal karakter van de buitenkerkelijkheid<br />
in Friesland kan alleen vanuit de ontbinding der<br />
Hervormde Kerk begrepen worden.<br />
1<br />
Vgl. ~W. GODDIJN, O.F.M., Sociografische aspecten van de katholieke same<strong>nl</strong>eving in de provincie<br />
Friesland, in:. Sociaal Kompas, i (1953) 3,24-33.<br />
2<br />
Remonstranten zijn alleen van enige betekenis geweest in Dokkum, waar in de 17e eeuw<br />
door de bekende, uit Holland gevluchte, Remonstrantse predikant D.R. Camphuysen een<br />
Remonstrantse gemeente werd gesticht, welke tegen het eind van de 18e eeuw met de Doopsgezinde<br />
gemeente aldaar werd gecombineerd. Dokkum was de enige plaats in den lande,<br />
waar het van Remonstrantse zijde genomen initiatief, om de scheiding tussen de Protestantse<br />
kerkgenootschappen op te heffen, tot concreet resultaat leidde. Vgl. N. VAN DER ZIJPP,<br />
Geschiedenis der Doopsgezinden in Nederland, Arnhem 1952, 190-191; M. W. SCHELTEMA<br />
en P. C. VAN WIJK, Een poging tot verbroedering der Protestantsche Christenen en hare verweze<strong>nl</strong>ijking<br />
in de Vereenigde Christelijke Gemeente te Dockum, Amsterdam 1874.<br />
3<br />
Vgl. tabel 8, blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 843 Evangelisch-Luthersen,<br />
merendeels in Leeuwarden (558) en in Harlingen (114).<br />
4<br />
Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 178 Hersteld Evangelisch-Luthersen, vrijwel<br />
allen in Harlingen (140).<br />
6<br />
Vgl. tabel 8 blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 2136 Israëlieten, overwegend<br />
in Leeuwarden (1196), Harlingen (225), Opsterland (202), Sneek (114), Lemsterland<br />
(99) en Bolsward (93).<br />
6<br />
Vgl. tabel 8, blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 16122 Doopsgezinden.<br />
Vgl. voor de achteruitgang van de Doopsgezinden en de afbrokkeling of verdwijning van<br />
Doopsgezinde gemeenten in Friesland S. BLAUPOT TEN CATE, Geschiedenis der Doopsgezinden<br />
in Friesland, Leeuwarden 1839, 247-253; IDEM, Gedachten over de getalsvermindering bij de<br />
Doopsgezinden in Nederland; naar aa<strong>nl</strong>eiding der schets van den Heer J. H. Halbertsma:<br />
Over de Herkomst<br />
noot 10 en 11.<br />
der Doopsgezinden, Amsterdam 1844; VAN DER ZIJPP, a.w. 193 en 253,<br />
76<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Hoofdstuk III<br />
DE ONTBINDING DER VOLKSKERK<br />
Het ontbindingsproces, dat zich gedurende de 19e eeuw binnen de<br />
Hervormde Kerk in Friesland heeft voltrokken, en waarvan het<br />
optreden van het verschijnsel der buitenkerkelijkheid het meest<br />
sprekend symptoom is geworden, zal behandeld worden in verschillende<br />
etappes. Nadat eerst aandacht is geschonken aan de<br />
situatie van de Hervormde Kerk bij de aanvang van de 19e eeuw,<br />
volgt een behandeling van de periode, waarin het Oud-Liberalisme<br />
domineert en de orthodoxie min of meer verdoken voortleeft; dan<br />
komt de tijd, waarin de vrijzinnige stroming gestalte krijgt in de<br />
Groninger richting, terwijl de rechtzinnige geest zich opricht in<br />
het Fries Réveil; vervolgens zal het veelzijdig conflict tussen het<br />
nieuwe licht en de oude belijdenis aan de orde komen; tenslotte<br />
volgt dan de bewogen periode, waarin machtig veel volk de kerk<br />
verlaat.<br />
PARAGRAAF 1. DE NEDERLANDS-HERVORMDE KERK<br />
AAN HET BEGIN VAN DE 19E EEUW<br />
De Gereformeerde Kerk, die na de reorganisatie van 1816 de<br />
Nederlands-Hervormde Kerk zal heten, verkeerde in Friesland bij<br />
de overgang van de 18e naar de 19e eeuw in een treurige toestand.<br />
Was het met de Gereformeerde Kerk in heel ons land jammerlijk<br />
gesteld, in bijzondere mate gold dit wel voor de Kerk in Friesland.<br />
Naar buiten had de Kerk in dit gewest geleden door de staatkundige<br />
troebelen van het einde der 18e eeuw. De predikanten hadden<br />
zich over het algemeen duidelijk voor Oranje uitgesproken, terwijl<br />
een groot deel van het volk meer aan de zijde van de patriotten<br />
stond. Dit verschil in politieke gezindheid had ook op kerkelijk<br />
terrein storend gewerkt, en was voor de uitwendige bloei van de<br />
Kerk nadelig geworden. Het standpunt van de predikanten had<br />
verzet opgeroepen en bij velen geleid tot verachting en afkeer van<br />
de Kerk. Verder had het aanzien en de arbeid der Gereformeerde Kerk<br />
77<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ernstig geleden onder het feit, dat zeer veel predikanten vanwege<br />
te lage tractementen een armoedig bestaan leidden.<br />
Ook naar binnen was de toestand verre van rooskleurig. Langzamerhand<br />
waren verlichte ideeën doorgedrongen in de rijen der<br />
predikanten en binnen de wereld van heren en boeren. Het gevolg<br />
was een verdraagzaamheid, die met de oude Calvinistische leer<br />
moeilijk te rijmen viel, en bij velen een geest van onverschilligheid<br />
wakker riep, die weliswaar niet tot een breuk met de Kerk, doch<br />
wel tot een verzwakking van het godsdienstig-kerkeiijk leven leidde.<br />
Daarentegen bleven velen onder het gewone volk sterk gehecht aan<br />
de onverkorte Gereformeerde belijdenis, en waar zij geen vrede<br />
konden hebben met de verlichte prediking van menige voorganger,<br />
zochten zij onderling stichting in oefeningen en conventikels. Dit<br />
betekende een minachting van de officiële prediking en de openbare<br />
eredienst, en veroorzaakte twist en tweedracht binnen vele kerkelijke<br />
gemeenten. Waar deze tegenstelling niet aanwezig was, viel<br />
vaak een grote mate van onverschilligheid en een gemis aan geestelijk<br />
leven te constateren. 1<br />
Wanneer deze situatie-schets juist is, dan volgt daaruit, dat het<br />
ontbindingsproces niet een nieuw verschijnsel is van de 19e eeuw,<br />
doch reeds eerder is begonnen. Wel zet de 19e eeuw het proces voort<br />
en brengt het tot zijn hoogtepunt, maar de wortels er van liggen<br />
veel dieper. Wanneer er bij de aanvang van de 19e eeuw nog van<br />
de Gereformeerde Kerk als van een volkskerk gesproken kan worden,<br />
dan blijkbaar toch alleen met de reserve, dat de innerlijke en ten<br />
dele ook de uiterlijke eenheid door spanningen van allerlei aard<br />
reeds duidelijk worden verstoord. Wanneer deze tegenstellingen in<br />
de 19e eeuw innerlijk sterker worden en zich naar buiten duidelijker<br />
manifesteren, slaan zij de volkskerk uiteen.<br />
De volkskerk-gedachte is echter in zoverre zeker nog aanwezig,<br />
dat kerkelijkheid en zelfs kerksheid in deze tijd nog algemeen<br />
zijn. Buitenkerkelijkheid is aan het begin van de 19e eeuw iets<br />
ongekends en zal dat voorlopig ook nog blijven; het behoren tot<br />
een kerk is nog iets, dat vanzelf spreekt, en al is de Doopsgezinde<br />
Broederschap met name in Friesland als kerkelijke gezindte ook<br />
in deze tijd niet te verwaarlozen, het is toch alleen de Gereformeerde<br />
Kerk, die als volkskerk kan gelden. Van Veen laat duidelijk<br />
uitkomen, dat de kerkelijkheid nog algemeen is, waar hij opmerkt,<br />
1 Vgl. VAN VEEN, a.w., 1-27.<br />
78<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
dat de onverschilligheid toch niet tot een breuk met de Kerk leidde. 1<br />
Verder mag wel worden aangenomen, dat deze kerkelijkheid niet<br />
louter formeel was, doch zich in een vrij algemene trouwe kerkgang<br />
manifesteerde. Behoudens het feit, dat menigeen nu reeds in de<br />
conventikels zocht, wat hij binnen de kerkmuren teveel miste,<br />
tekent van Veen de bevolking als algemeen kerks, al verbindt<br />
hij daaraan de reserve, dat het geestelijk leven vaak ontbrak. 2<br />
Toch zijn er tekenen, die er op schijnen te wijzen, dat de binding<br />
van het volk met de kerk reeds in de eerste decennia van de 19e<br />
eeuw minder sterk was, dan de algemene kerkelijkheid en de trouwe<br />
kerkgang zouden doen vermoeden. Zo wees de kerkvisitatie van<br />
het jaar 1819 uit, dat de kerkelijke huwelijksinzegening in Friesland<br />
bijna geheel in onbruik was geraakt. Ook werd bij die gelegenheid<br />
vastgesteld, dat er sedert de visitatie van 1818 in meer dan 50<br />
TABEL 16.<br />
De Nederlands-Hervormden naar zielen en lidmaten in absolute aantallen en de<br />
lidmaten in % van het aantal zielen per ring van de provincie Friesland in 1819<br />
Ring<br />
Leeuwarden<br />
Stiens<br />
Bergum<br />
Wirdum<br />
Harlingen<br />
Franeker<br />
Dokkum<br />
Kollum<br />
Holwerd<br />
Heerenveen<br />
Lemmer<br />
Wolvega<br />
Bolsward<br />
Makkum<br />
Sneek<br />
IJlst<br />
Workum<br />
Sloten<br />
Totaal<br />
1 Ibid., 2i.<br />
2 Ibid., 24.<br />
zielen<br />
14.997<br />
11.634<br />
10.744<br />
3.783<br />
11.307<br />
6.684<br />
9.082<br />
10.454<br />
10.549<br />
13.428<br />
9.933<br />
7.731<br />
4.454<br />
4.150<br />
6.714<br />
4.140<br />
4.596<br />
3.160<br />
147.545<br />
79<br />
Absoluut<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
lidmaten<br />
4.038<br />
1.627<br />
1.2?9<br />
1.121<br />
2.561<br />
1.586<br />
1.357<br />
837<br />
1.665<br />
2.272<br />
2.313<br />
1.741<br />
1.319<br />
1.193<br />
1.706<br />
1.189<br />
1.572<br />
933<br />
30.259<br />
Lidmaten<br />
in 111 °/ /o<br />
zielen<br />
26.9<br />
14.0<br />
11.4<br />
29.6<br />
22.6<br />
23.7<br />
14.9<br />
8.0<br />
15.8<br />
16.9<br />
23.3<br />
22.5<br />
29.6<br />
28.8<br />
25.4<br />
28.7<br />
34.2<br />
29.5<br />
20.5
gemeenten geen nieuwe lidmaten waren aangenomen. Tenslotte<br />
bleek nog, dat het aantal lidmaten in verschillende gemeenten zeer<br />
laag was. 1 In bovenstaande tabel is het aantal zielen en het aantal<br />
lidmaten, alsmede de onderlinge verhouding per ring en voor de<br />
gehele provincie, opgenomen. 2<br />
Deze cijfers laten zich niet gemakkelijk interpreteren. Immers, in<br />
het getal zielen zijn ook de kinderen opgenomen, die voor het doen<br />
van de belijdenis nog niet in aanmerking komen. Door deze omstandigheid<br />
is het aantal zielen, dat redelijkerwijze lidmaat zou<br />
kunnen zijn, bezwaarlijk vast te stellen. Men mist zodoende een<br />
preciese maatstaf om uit te maken, of de verschillende ringen al<br />
dan niet aan het normale percentage toekomen.<br />
Niettemin leent deze tabel zich wel voor een benaderende beschouwing,<br />
en wanneer men dan ziet naar het provinciaal gemiddelde,<br />
blijkt, dat Z.W. Friesland, nu bekend als het meest rechtzinnig-<br />
Hervormde gedeelte van Friesland, de hoogste percentages heeft.<br />
Voorop gaat de ring Workum (34.2%), gevolgd door ringen met<br />
eveneens hoge percentages als Bolsward (29.6%), Wirdum (29.6%)<br />
en Sloten (29.5%). Binnen deze ringen liggen kerkelijke gemeenten,<br />
welke ver boven het ring-gemiddelde uitkomen, zoals Warns<br />
(45.9% op 270 zielen), Koudum (45.6% op 630 zielen) en Hindeloopen<br />
(40.9% op 908 zielen).<br />
In het N.W. gebied worden ringen aangetroffen, die ver beneden<br />
het provinciaal gemiddelde blijven. Terwijl de ringen Harlingen<br />
(22.6%), Franeker (23.7%) en Leeuwarden (26.9%) er boven uitstijgen,<br />
kunnen de ringen Holwerd (15.8%) en vooral Stiens (14.0%)<br />
het gemiddelde voor de provincie lang niet halen.<br />
Opvallend laag zijn de percentages in N.O. Friesland, tegenwoordig<br />
een sterk Gereformeerde streek. Kollum (8.0%) ligt lager dan<br />
alle andere ringen in Friesland. Ook de ringen Bergum (11.4%) en<br />
Dokkum (14.9%) blijven aanzie<strong>nl</strong>ijk beneden het provinciaal<br />
gemiddelde. In dit gebied liggen kerkelijke gemeenten met uiterst<br />
lage percentages, zoals Veenwouden (5.4% op 844 zielen) en Augsbuurt<br />
en Kollumerzwaag (3.2% op 440 zielen).<br />
Z.O. Friesland tenslotte blijft met de ring Heerenveen (16.9%)<br />
1 Vgl. Handelingen van de Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk in hei Koninkrijk<br />
der Nederlanden in denjare 1820, 's-Gravenhage 1921, 71.<br />
2 Het cijfermateriaal is ontleend aan de Tabelle van de staat der Hervormde Gemeenten<br />
in Friesland, opgemaakt uit de rapporten van de Kerkvisitatie in 1819, welke tabel berust<br />
in de Archieven van de Nederlandsche Hervormde Kerk te 's-Gravenhage.<br />
80<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
eneden het provinciaal gemiddelde, maar stijgt er met de ring<br />
Wolvega (22.5%) boven uit.<br />
De cijfers brengen dus een sterk gedifferentieerd beeld naar<br />
voren en doen vermoeden, dat het kerkelijk besef, voor zover dit<br />
door het lidmaat-zijn gemeten kan worden, in sommige streken zeer<br />
zwak is.<br />
Samenvattend kan omtrent de Hervormde Kerk in Friesland aan<br />
het begin van de 19e eeuw worden vastgesteld, dat zij naar buiten<br />
zeker nog als de volkskerk beschouwd kan worden, waarvan men<br />
algemeen lid is en waarin ook nog vrij trouw gekerkt wordt, doch,<br />
dat zij naar binnen verzwakt is door tegenstellingen, die leiden<br />
tot een ontbinding, welke in bepaalde opzichten en in bepaalde<br />
gebieden ook uiterlijk reeds zichtbaar wordt.<br />
PARAGRAAF 2. DE ORTHODOXIE IN DE SCHADUW VAN<br />
EEN VERLICHT CHRISTENDOM<br />
De Hervormde Kerk van Friesland wordt in de eerste decennia<br />
van de 19e eeuw gekenmerkt door het overwicht van de vrijzinnige<br />
stroming in de vorm van het Oud-Liberalisme, en door het min of<br />
meer verdoken leven van de rechtzinnige groepen, waarvan een<br />
deel in de Afscheiding naar buiten breekt.<br />
I. De heersende richting<br />
Ook de Hervormde Kerk in Friesland had in 1816 de nieuwe kerkelijke<br />
organisatie van Koning Willem I thuis gestuurd gekregen.<br />
Terwijl eerst van de classis Amsterdam, en later ook nog uit de<br />
voormalige classes van Leiden en Woerden, protesten waren losgekomen<br />
zowel tegen de nieuwe organisatie zelf als tegen de wijze,<br />
waarop deze werd ingevoerd, heeft Friesland de stukken blijkbaar<br />
rustig geaccepteerd.<br />
Mogelijk zou de nieuwe organisatie bij kunnen dragen tot de rust<br />
en de regelmaat, die ook in dit gewest zo vurig werden begeerd.<br />
De voorbije jaren met de omwenteling van 1795, het Frans regiem<br />
en de terugkeer van de Oranjevorst, waren al wisselvallig en wild<br />
genoeg geweest. „Ik heb in de jaren 1811-1813 nagenoeg zonder<br />
traktement gediend", schreef Ds H. Muntingh later vanuit zijn<br />
gemeente Harich in Gaasterland aan Eekhof f. 1 Ds Muntingh was de<br />
1 G. A. WUMKES, Een Friesch Predikantstype uit de eerste helft der 19e eeuw, in: De Vrije<br />
Fries, 26 (1918) 125-137.<br />
81<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
enige niet, die in zorgen had gezeten, en in ieder geval was hij er<br />
beter aan toe dan zijn collega's in Friesland, die tot de bedelstaf<br />
vervallen waren. 1 Geen wonder, dat de behoefte aan een geregeld<br />
leven erg groot was.<br />
Men rekende er op, dat de theologie niet, wat anders al zo vaak<br />
was gebeurd, het verlangen naar rust zou gaan verstoren. Geen<br />
theologie paste dan ook beter bij de stemming van deze jaren dan<br />
het systeem van het Oud-Liberalisme, het merkwaardig compromis<br />
tussen het christelijk geloof en een verlichte geestesrichting, een<br />
supra-naturalisme, dat van rationalistische smetten niet vrij was;<br />
misschien zelfs een getemperd rationalisme met sterk christelijke<br />
inslag. Het geheel was er op gericht een bemiddelende positie in<br />
te nemen tussen de traditionele, Gereformeerde dogmatiek en de<br />
moderne denkbeelden van de Verlichting. Het een en het ander<br />
werd vermeden: men wilde aan een modern geslacht de oude orthodoxe<br />
kerkleer niet meer als dé waarheid opdienen, maar ook<br />
wilde men niet een mager deïsme preken, waarin voor het typerend<br />
christelijk erfgoed geheel geen plaats meer was. 2 Binnen deze wijde<br />
grenzen was alles en iedereen welkom, als men de verschillen maar<br />
niet te sterk wilde accentueren, want tolerantie behoorde tot de<br />
goede vormen van die dagen.<br />
De Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus<br />
en de Canones van de Synode van Dordrecht, bekend als de „Drie<br />
Formulieren van Eenigheid", in vroeger dagen maatstaf en richtsnoer<br />
voor het geloof, stonden nu laag genoteerd. Het Oud-Liberalisme<br />
zag als heersende richting met verwondering toe, hoe menigeen<br />
nog aan deze verouderde stukken gehecht bleef, maar het was<br />
niet ongenegen dit te dulden, zolang alles maar rustig bleef. 3 Een<br />
dergelijk naïef optimisme getuigde overigens wel van een gebrek<br />
aan „feeîing" voor wat er leefde onder het gewone volk, dat binnenkort<br />
de rust zou gaan verstoren. Friesland nam reeds vanouds al<br />
ten opzichte van de Drie Formulieren een uitzonderingspositie in.<br />
Van 1619 tot 1816 zijn de Canones van Dordt vermoedelijk nooit<br />
door de candidaten tot de H. Dienst getekend. 4 Volger meent, dat<br />
1<br />
J. REITSMA, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden,<br />
Vierde herziene druk, Utrecht z.j., 448.<br />
2<br />
K. H. RoEssiNGH, De moderne theologie in Nederland.<br />
Groningen 1914, 13.<br />
Hare voorbereiding en eerste periode,<br />
8<br />
L. KNAPPERT, Geschiedenis der N ederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 18e en 19e eeuw,<br />
Amsterdam 1912, 270.<br />
* Vgl. E. J. DIEST LoRGiON, De Nederduitsche Hervormde Kerk in Friesland sedert hare<br />
vestiging tot het jaar 1795, Groningen 1848, 80-88; REITSMA, a.w., 454-456.<br />
82<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
•^1
ze in Friesland wel zijn aangenomen, maar niet zijn ingevoerd en<br />
in latere jaren in ieder geval nooit getekend werden. 1 In de redactie<br />
van het nieuwe kerkelijk reglement van 1816 was rekening gehouden<br />
met de omstandigheid, dat de Leerregels van Dordt niet overal<br />
aanvaard waren. Van de proponenten werd na hun examen de<br />
verklaring van instemming gevraagd met „de leer, welke overeenkomstig<br />
Gods heilig woord in de aangenomen formulieren van eenigheid<br />
is vervat", een formulering, die voor verschillende uitleg vatbaar<br />
zou blijken te zijn. 2<br />
Gelukkig was de deining rond de gezangen ook weer wat geluwd.<br />
De invoering van de bundel Evangelische Gezangen op 1 Januari<br />
1807, was ook in Friesland op veel tegenstand gestuit. In de weegschaal<br />
der rechtzinnigheid gewogen, waren zij te licht bevonden.<br />
Te Drogeham, Surhuisterveen, Dantumawoude en in andere dorpen<br />
van de classis Dokkum had de nieuwigheid groot rumoer verwekt.<br />
Het verzet hield aan, ook toen de Synode voorschreef, dat er dan<br />
iedere Zondag tenminste éénmaal uit de nieuwe bundel gezongen<br />
moest worden. De naleving van deze bepaling moest soms door<br />
tussenkomst van de wereldlijke macht en onder zware straffen<br />
geürgeerd worden. Geleidelijk verflauwde toen de ope<strong>nl</strong>ijke tegenstand,<br />
maar het vooroordeel bleef bestaan, zoals in de voorgeschiedenis<br />
van de Afscheiding zou blijken. 3<br />
Ook voor Friesland is het waar, dat het merendeel der predikanten<br />
aan het begin van de 19e eeuw werkelijk heterodox was in de verklaring<br />
van de leer van Dordt, en wel geneigd om op bezadigde<br />
wijze een zekere geloofsvrijheid en de ware verlichting te verbreiden.<br />
4 Wumkes laat zeer duidelijk uitkomen, dat de vrijzinnige<br />
prediking in deze tijd algemeen, en het orthodox geluid van de kansel<br />
hoge uitzondering was; of om het met Wumkes' eigen woorden te<br />
zeggen: „as yn Samuel syn tiden wier 't Wird seltsum". 5<br />
De verlichte mentaliteit van de predikanten in Friesland werd<br />
gedeeld door vele patriciërs, welgestelde boeren en gezeten burgers.<br />
Sixma van Heemstra het reeds weten, dat de kring van Friese<br />
1<br />
W. VOLGER, De leer der Nederlandsche<br />
2<br />
REITSMA, a.w., 454-455.<br />
Hervormde Kerk, Franeker 1946, 12-18.<br />
3<br />
Vgl. A. TJOEI.KER, Ds S. van Velzen en zijn betekenis voor de Afscheiding in Friesland.<br />
Een kerk-historiscke<br />
a.w., 440-441.<br />
bijdrage over de jaren 1835-1840, Leeuwarden 1935, 91 noot 76; REITSMA,<br />
4<br />
Vgl. REITSMA, a.w., 445.<br />
5<br />
G. A. WUMKES, It Fryske Réveil yn portretten, Snits 1911, 45, 59, 61 en 206. In het vervolg<br />
afgekort: WUMKES, FR.<br />
83<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
aanzie<strong>nl</strong>ijken spoedig gewonnen was voor de denkbeelden der<br />
Verlichting. En omdat er met name in Friesland nog een nauw<br />
contact bestond tussen de voorname geslachten en hun onmiddellijke<br />
omgeving, vooral op het platteland, vonden de moderne gedachten<br />
ook gemakkelijk hun weg naar de boerenstand en de burgerij. 1<br />
Wie werden echter niet door de nieuwere denkbeelden gegrepen?<br />
De mensen uit de eenvoudige kringen, door Knappert aangeduid<br />
als „de turfschippers en keuterboertjes" 2 , nog liever in het algemeen<br />
de „kleine luyden". Zij hebben nauwelijks voedsel gevonden in de<br />
intellectualistisch-moralistische prediking, die vanaf de kansels<br />
over hun hoofden en langs hun harten heenging. Kerk en kansel<br />
stonden teveel in de wereld, die niet hun wereld was: de wereld van<br />
patriciërs, burgers en boeren.<br />
II. De rechtzinnige minderheid<br />
Terwijl de vrijzinnigheid van het Oud-Liberalisme bij de aa<strong>nl</strong>oop<br />
van de 19e eeuw in Friesland vrijwel alom regeert, blijft de oude<br />
Gereformeerde religie binnen de provincie voortleven bij enkele<br />
predikanten, vele oefenaars en brede groepen van het volk.<br />
Onaantastbaar zijn voor de rechtzinnigen de Formulieren van<br />
Eenigheid, bevattende de zuivere leer; onwettig en onheilig zijn<br />
het kerkbestuur en de reglementen van 1816; ontrouw aan hun<br />
beloften heten de predikanten, die destijds de Formulieren hebben<br />
ondertekend en nu een afwijkende leer verkondigen, zodat zij niet<br />
als Ds L. Fockens van Sneek konden zeggen: „hwet it ûnderskriuwen<br />
fen 'e formulieren oangiet, dêr haw ik ienkear in eed op dien<br />
en dêr hald ik my oan, oan myn léste siken ta" 3 ; dubbelzinnig<br />
en dus onaanvaardbaar is het nieuwe ondertekeningsformulier<br />
voor de proponenten; groot is de voorliefde voor het zingen van<br />
psalmen, klein de bereidheid om de nieuwe bundel in de kerk te<br />
gebruiken: Wiger Ages Schoonhoven, de boterkoopman van Workum,<br />
is de enige niet, die in „die liedjes" teveel gevoel van eigenwaarde<br />
meent te bespeuren; toen dominee eens een gezang uit<br />
de nieuwe bundel opgaf, dat hem niet lag, trok hij onmiddellijk de<br />
kerk uit en sloeg de deur met een smak achter zich dicht en menigeen<br />
in Friesland deed het hem later na. 4<br />
1 a.w., 166-167.<br />
2 a.w., 2fo.<br />
3 WUMKES, FR, 8.<br />
4 Ibid., 142; vgl. 50, 75, 123, 151, 227; vgl. ook G. A. WUMKES, Paden jen Fryslân, 4 dln,<br />
Bolsward 1932-1943, dl IV, 563.<br />
84<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Nu reeds zijn in de rechtzinnige wereld drie bewegingen te onderscheiden.<br />
Vooreerst is er nog enig rechtzinnig leven binnen de<br />
Hervormde Kerk, dat zich in deze tijd, niettegenstaande de overheersing<br />
van het Oud-Liberalisme, v/eet te handhaven, later, als<br />
de Groninger richting in Friesland domineert, in het Réveil sterker<br />
zal worden en tenslotte als een machtige rivaal zal staan naast het<br />
Modernisme. Dan is er de orthodoxie van vrome gezelschappen<br />
in de huiskamer, maar ook van de vaak woelige oefeningen in<br />
schuren en keten. Tenslotte is er de stroming, die met de Afscheiding<br />
van 1834 de volkskerk verlaat en zich in de Christelij k-Gereformeerde<br />
Kerk een nieuw kerkverband schept.<br />
1. binnen de Hervormde Kerk<br />
Het aantal uitgesproken orthodoxe predikanten moet bij de start<br />
van de 19e eeuw zeer klein zijn geweest. 1 Als kampioen van de<br />
orthodoxie is bekend gebleven de Leidse predikant N. Schotsman<br />
2 , die in Sloten (1797-1798) en in Sneek (1798-1801) heeft<br />
gestaan, en toen weer naar Leiden is teruggekeerd, waar hij nauwe<br />
relaties met Bilderdijk onderhield. 3 Het was in Sneek, dat hij zich<br />
duidelijk keerde tegen de vrijzinnige en tolerante geest van zijn<br />
tijd: „Men heeft ons zoolang de verdraagzaamheid voorgepredikt<br />
en zoo onbepaald aangeprezen, dat wy eindelijk los en onverschillig<br />
zyn geworden: en nu heeft men eene Godgeleerdheid zonder openbaaring,<br />
eene openbaaring zonder Zaligmaaker, eenen Zaligmaaker<br />
zonder voldoening aan Gods gerechtigheid, of, tenminsten, eene<br />
voldoening zonder derzelver toepassing: nu vindt men eenen Godsdienst<br />
zonder deugd, deugd zonder bekeering en bekeering zonder<br />
vernieuwing van het hart. De nieuwe verlichting ontroofde ons<br />
onze beginzelen, en ongeloof en zedeloosheid waren er de gevolgen<br />
van: verachting van Gods woord, versmading van zyne Gezanten,<br />
verlaating van den waaren eerdienst en verwerping van den Zaligmaaker<br />
waren de redenen, waarom God zyne oude volk verstooten<br />
heeft; en - wat hebben wy te wachten?" 4<br />
Enkele jaren later komt Ds L. Fockens van Twijzel en Kooten<br />
1 WUMKES, FR, 45, 59, 61 en 206.<br />
2 De namen, standplaatsen en jaartallen der predikanten zijn ontleend aan M. W. L. VAN<br />
ALPHEN, Nieuw Kerkdijk Handboek 1911, Gouda 1911, Bijlage S, 138-196: Naamlijsten van<br />
Hervormde Predikanten in âe gemeenten der Provincie Friesland, sedert de Reformatie tot heden.<br />
3 Vgl. REITSMA, a.u\, 432; WUMKES, FR, 59.<br />
4 N. SCHOTSMAN,Herinnering aan de voornaamste lotgevallen van Kerk en V aderland,geduurende<br />
de agttiende eeuw, by derzelver uitgang, in een dank- en hiduur; en de Nieuwe Eeuw geôpent<br />
mei eene leerreede, over onzen thans bedenkelyken toestand, Sneek 1801, 45.<br />
85<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
(1803-1807) naar Sneek en blijft daar tot zijn dood in 1850. Als<br />
Schotsman een voorloper van het Nederlands Réveil genoemd kan<br />
worden 1 , dan mag Fockens de vader van het Friese Réveil heten.<br />
Vrijmoedig getuigde hij van zijn orthodoxie tot grote ergernis van<br />
de vrijzinnige kerkeraad. Een conflict bleef niet uit en het gevolg<br />
was, dat Fockens zich in de Grote Kerk te Sneek moest onderwerpen<br />
aan een straf predikatie, die door de vrijzinnige predikant<br />
van IJsvrechtum, H. Visser, in het bijzijn van gewapende<br />
politie over hem werd uitgesproken. 2 Al waren Schotsman en<br />
Fockens niet de enige rechtzinnige predikanten, er waren toch<br />
maar zeer weinig voorgangers in Friesland, „dy sprieken nei it<br />
herte fen Sion". 3<br />
Was dus de orthodoxie onder de predikanten zwak vertegenwoordigd,<br />
het merendeel van het eenvoudige volk bleef in denken en<br />
voelen aan de oude belijdenis gehecht. De vrijzinnige predikanten<br />
hebben er zich vaak aan geërgerd en van bijgeloof en dweperij gesproken.<br />
Ds Muntingh geeft het aan Eekhoff door: „De zucht tot<br />
dweperij in Gaasterland was ten allen tijde verbazend erg. Bij mijn<br />
aankomst aldaar in 1802 heb ik mij daartegen het eerst verzet. Dit<br />
had hier nog nooit iemand gewaagd. Ik heb er zwaar en lang voor geleden".<br />
4 En Ds van Giffen te Wijckel moet het nog kwijt bij zijn vijftigjarig<br />
jubileum: „Waarlijk, deze oord is geene plaats, waar een predikant<br />
van liberale richting gevierd, veel min vertroeteld en verwend<br />
wordt, reeds van ouds niet. Eene bedorvene orthodoxie zit<br />
hier van oude dagen her in lucht en bodem - eene orthodoxie, die<br />
de letter vergoodt, maar den geest des Evangelies zoekt uit te<br />
blusschen - die met confessionele hardnekkigheid, en de inhumaanste<br />
brutaliteit, leer en formulierdwang drijft, en van geene verdraagzaamheid<br />
wil weten - die de profetie van onzen Heer en<br />
Meester: in de wereld zult gij verdrukking hebben! nog schijnt te<br />
willen volbrengen". Bij zijn komst te Wijckel in 1829 was hij al<br />
gewaarschuwd, dat zijn gemeente „eene vrije en zelfstandige Evangelie-prediking<br />
niet zou willen verdragen, maar met scherpe bitterheid<br />
zich daartegen verzetten zou. De ondervinding bevestigde<br />
dat al spoedig aan mij. Hier en elders werd ik door de geestelijke<br />
keurmeesters en meesteressen al dadelijk gewogen en te licht<br />
1 L. H. WAOENAAR, Het „Réveil" en de „Afscheiding". Bijdrage tot de Nederlandsche Kerkgeschiedenis<br />
van de eerste helft der XIX eeuw, Heerenveen 1880, 58-59.<br />
2 Vgl. WUMKES, FR, 5-7.<br />
3 Ibid., 59.<br />
4 IDEM., Friesch Predikantstype, 134.<br />
86<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
evonden, en bijgevolg verworpen en met allerlei kwade namen<br />
gebrandmerkt, bijzonder uit de hoofdplaats". 1<br />
Waar de vrijzinnigheid zo sterk in de Hervormde Kerk binnen<br />
Friesland domineerde, en menig predikant zijn mening over de orthodoxie<br />
niet onder stoelen of banken stak, voelde het rechtzinnige<br />
volk zich door de volkskerk eerder afgestoten dan opgevangen.<br />
Al eerder werd er op gewezen, dat tegen het einde van de 18e eeuw<br />
„een groot deel van het volk" in Friesland zich niet verenigen kon<br />
met de verlichte denkbeelden van vele predikanten. „Er was nog<br />
altijd eene kern onder het volk, die zich hield aan de oude leer<br />
der vaderen en die de minste afwijking daarvan niet dulden kon.<br />
Waren zij veelal ook eenigszins ziekelijk in hunne opvatting der<br />
goddelijke waarheid en speelde bij menigeen de hoogmoed en<br />
eigengerechtigheid eene groote rol, het kan toch niet ontkend worden,<br />
dat onder hen vele vromen waren, die God in eenvoudigheid wenschten<br />
te dienen en zich daarom niet tevreden konden stellen met de<br />
lichte spijze, die dikwijls in de kerkgebouwen hun, al was 't ook in<br />
Dordsche schotels, werd voorgezet". 2<br />
Het gevolg is geweest, dat de vrijzinnige prediking bij de rechtzinnigen<br />
tot onkerksheid leidde. 3 Vele rechtzinnigen bleven weg<br />
uit de kerk, opdat zij niet naar een verlichte prediking zouden<br />
behoeven te luisteren. Overigens zal het gehalte van de thuisblijvers<br />
door de Wilde wel wat erg geflatteerd worden, als hij beweert,<br />
dat het meest ernstige deel niet meer naar de kerk ging. 4 Ook had<br />
het rechtzinnige volk er bezwaar tegen zijn kinderen door een<br />
vrijzinnige voorganger te laten dopen, ze „aan den Moloch te offeren",<br />
zoals het heette, met het gevolg, dat vele kinderen ongedoopt bleven.<br />
Volgens Wagenaar waren er in de 30-er jaren door heel het land<br />
honderden en honderden kinderen, die tot verdriet van de ouders<br />
ongedoopt opgroeiden. 5<br />
1<br />
L. VAN GIFFEN, Ter gedachtenis van mijne vijftigjarige Evangeliebediening te Wijckel,<br />
Lemmer 1879, 4 en I0 -<br />
2<br />
VAN VEEN, a.w., 22.<br />
3<br />
Vgl. W. J. DE WILDE, Geschiedenis van Afscheiding<br />
bezien, Wageningen z.j. (1935), 38; WUMKES, FR, 83.<br />
4<br />
a.w., 38.<br />
en Doleantie van Hervormd standpunt<br />
5<br />
a.†v., 141. Het is nog de vraag of dit verschijnsel van het niet laten dopen der kinderen<br />
een vorm van verzet der orthodoxie tegen de vrijzinnigheid was. In dit geval zou men het<br />
verschijnsel niet mogen aantreffen in een rechtzinnige gemeente met een predikant van dezelfde<br />
kleur. Toch vindt van Velzen, de vader van de Afscheiding in Friesland, als hij in<br />
1834 in het rechtzinnige Drogeham zijn loopbaan begint daar een groot aantal ongedoopte<br />
kinderen (TJOELKER, a.w., 18), terwijl Drogeham van 1827 tot 1833 een uitgesproken<br />
orthodoxe voorganger had gehad in Ds P. D. Koopman! Het verschijnsel wijst daarom misschien<br />
tevens op een verzwakking van kerkelijk besef.<br />
87<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
2. in conventikels en oefeningen<br />
Wat het rechtzinnige volk in de kerk niet meer kon vinden, ging<br />
het elders zoeken. „Zij hadden aan klanken niet genoeg, maar<br />
wilden waarheid en leven en hadden een woord, hoe eenvoudig ook,<br />
noodig, dat uit het hart kwam en het hart trof. Dat alles meenden<br />
zij nu te vinden in zoogenaamde conventikelen of oefeningen,<br />
waarbij de een of andere broeder voorging en het Woord verklaarde". 1<br />
Dit gebeurde op de eerste plaats in de eenvoudige vorm van vrome<br />
bijeenkomsten in de huiskamer. Men zat gezellig met elkaar aan<br />
tafel en onder het genot van de een of andere versnapering besprak<br />
men samen een gedeelte van de H.Schrift of men haalde een oude<br />
schrijver voor de dag, een preek van Smijtegeld of een werk van<br />
Comrie. Er werd gebeden en gezongen en graag werd door de een<br />
of ander meegedeeld, wat God in zijn ziel had uitgewerkt. Heel<br />
vaak verliepen deze huis-samenkomsten dan ook in het vertellen<br />
van „bevindingen", het geven van raad aan „bekommerde zielen"<br />
en zelfs in het beoordelen van elkanders „staat". 2 Men kan deze<br />
vrome bijeenkomsten beschouwen als de rechtzinnige pendanten van<br />
theekransjes en Nutsavonden in de liberale milieu's. Een rechtzinnige<br />
dominee was in deze conventikels een zeer geziene gast<br />
en zo is het van Ds Fockens en eveneens van Ds J. Becking wel<br />
bekend, dat zij dergelijke avonden frequenteerden. 3<br />
Nadrukkelijker dan in de huis-samenkomsten, leefde de rechtzinnigheid<br />
zich uit in de oefeningen, een typisch reactie-verschijnsel op<br />
de vrijzinnige prediking, gevolg maar tevens oorzaak van de ontbinding<br />
der kerk. Deze oefeningen hadden nagenoeg geheel de<br />
vorm van de openbare prediking. Na de opening volgde een gebed,<br />
dan werd een tekst uit de H. Schrift voorgelezen, welke verklaard<br />
en toegepast ging worden, waarna de bijeenkomst met een dankzegging<br />
werd besloten. Niet alleen predikanten of ouderlingen,<br />
maar ook en zeer dikwijls traden particuliere personen, de z.g.<br />
„oefenaars", op als leiders van deze samenkomsten.<br />
Het instituut was allerminst nieuw en aan spanningen tussen de<br />
officiële kerkdiensten en deze geïmproviseerde godsdienstige oefeningen<br />
had het ook vroeger niet ontbroken. Maar ondanks maatregelen<br />
van kerkeraden, classes en synoden woekerde de practijk<br />
1 VAN VEEN, a.w., 22-23.<br />
2 Vgl. J. C. RULLMAXN, De Afscheiding in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIX eeuw,<br />
Amsterdam 1922, 62-64; TJOELKER, a.w., 11.<br />
3 WUMKES, FR, 9 en 247.<br />
88<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
""1
van het oefenen verder en bleef het volk in deze samenscholingen<br />
opwekking en stichting zoeken. Officieel mochten deze oefeningen<br />
alleen gehouden worden met kennis en goedkeuring van de kerkeraad<br />
ter plaatse en dit op straffe van boete voor oefenaar en toehoorders.<br />
Maar deze bepalingen waren vrijwel in onbruik geraakt en men hield<br />
de oefeningen zelfs min of meer in het openbaar. Soms werd van<br />
de kerkeraad verlof gevraagd of afgedwongen, maar vaak verzamelden<br />
de rondtrekkende oefenaars hun geestverwanten ergens<br />
in het geheim bij elkaar. Toen het aantal oefenaars in Friesland<br />
tegen het einde van de 18e eeuw voortdurend toenam, werden er<br />
opnieuw maatregelen getroffen, maar het mocht niet baten en<br />
menige gemeente kwam niet tot rust. 1<br />
In 1800 ageert Jelle Corvinus, vroeger trekschipper, later catechiseermeester<br />
en oefenaar, tegen de prediking van Ds A. Brink en<br />
zijn ambtgenoten te Leeuwarden, die te licht in de leer geacht<br />
werden. Zijn oefeningen liepen uit op een afscheiding en leidden tot<br />
de vorming van een nieuwe Hervormde Gemeente, die Corvinus tot<br />
predikant aanstelde. Ook Jan de Jong, een bakkersknecht, treedt<br />
er als leraar op; in de week reist hij heel Friesland door om oefeningen<br />
te houden in boerenschuren, en, dank zij het energiek optreden<br />
van zijn geestverwanten, weet hij hier en daar zelfs een kansel<br />
in de kerk te beklimmen om het woord te verkondigen. Maar eind<br />
1802 worden er strenge maatregelen getroffen en de nieuwe gemeente<br />
te Leeuwarden stuift uiteen. Jelle Corvinus ging toen met behoud<br />
van de predikantensteek rustig leven en Jan de Jong, langs de<br />
normale weg nog Hervormd predikant geworden, stond onder veel<br />
toeloop achtereenvolgens te Gaastmeer (1808-1811), Surhuisterveen<br />
(1811-1818) en St. Jansga (1818-1821), waar hij ook gestorven is. 2<br />
Een bekend oefenaar in latere jaren was een zekere Pieter Blauw,<br />
die „wee, wee" riep, wanneer in de kerk een vers uit de nieuwe<br />
bundel voor de zang werd opgegeven. Hij liet zich meestal vergezellen<br />
door Albert van Essen en om een zekere gelijkenis met de<br />
apostolische tochten van Paulus te suggereren, nam hij ook de<br />
zuster van van Essen op zijn oefeningstochten met zich mee! 3<br />
Zelfs kwam Jan Willem Vijgeboom vanuit Zeeland naar Friesland<br />
1 VAN VEEN, a.w., 23-24.<br />
2 Vgl. A. YPEIJ en I. J. DERMOUT, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, dl IV,<br />
Breda 1827, 225-233; P. BOELES, Over Staatsregt, Hervormd Kerkbestuur en Separatismus,<br />
Groningen 1838, 45-46.<br />
3 Vgl. WAGENAAR, a.w., 128.<br />
89<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
om er oefeningen te leiden. Deze uit Schiedam afkomstige landbouwer<br />
had zich te Axel losgemaakt van de Hervormde Kerk en er<br />
de Herstelde Kerk van Christus gesticht. Hij hield oefeningen door<br />
het hele land en trad ook op te Leeuwarden, Sneek en in vele<br />
dorpen van Friesland, hetgeen met veel verwarring gepaard ging en<br />
een veroordeling door de rechtbank te Leeuwarden op 7 December<br />
ten gevolge had. 1 Vijgeboom sloot zich later aan bij de Af gescheidenenen<br />
bleef als oefenaar optreden, maar heeft het niet tot Afgescheiden<br />
predikant kunnen brengen.<br />
3. de Afscheiding<br />
Rond 1830 openbaart zich in de wereld van oefenaars en nalopers<br />
van oefeningen een onrustig zoeken, dat op afscheiding van de<br />
volkskerk uit gaat lopen. Niet alleen door het Oosten van Friesland<br />
en in de Zuid-Oosthoek van de provincie, waar de oefeningen veel<br />
in zwang waren 2 , maar ook door de Zuid-Westhoek met Sneek als<br />
brandpunt gaat een golf van onrust. Te Sneek verschijnen geschriften<br />
van een scheepstimmerbaas uit IJlst, Jelle Telles Crolis, als<br />
De Wonderbare reiniging eener Melaatsche, ontwikkeld uit Matth.<br />
VIII, 1-4 en Uitboezemingen. 3 De vrijzinnige predikantenwereld<br />
ageert tegen al wat „oefent", op felle wijze bij monde van Ds<br />
M. Laurmans van Oosterlittens in zijn geschrift: De dweeper. 4.<br />
Intussen hoort Friesland van het vrijmoedig optreden van Ds H.<br />
de Cock te Ulrum in Groningen, die zich daar doet kennen als een<br />
geweldig voorvechter van de onbesmette leer, zijn vrijzinnige<br />
ambtsbroeders van ontrouw en meinedigheid beschuldigt, de gezangenbundel<br />
een collectie „hoereliederen" noemt en kinderen uit<br />
andere vrijzinnige gemeenten doopt en catechisatie geeft. Vanuit<br />
Friesland trekt dan rechtzinnig volk in wagens en trekschuiten<br />
naar Ulrum om de Cock te horen. Het smaadschrift Iets over<br />
H. de Cock, zijne liefdebeur ten en zijn stelsel komt ook in Friesland<br />
op de markt. 5 Levendig werd hier gereageerd op deze verwikkelingen.<br />
Het blijkt te Sneek in de herfst van 1834 uit het feit, dat allerlei<br />
1<br />
Vgl. WÜMKES, FR, 15; IDEM, Stads- en dorpskroniek van Friesland II, 1800-1900, Leeuwarden<br />
1934, 7 December 1822. In het vervolg afgekort: WUMKES, SDK.<br />
2<br />
Vgl. IDEM, Een mysticus uit de Friesche Veenen, in: De Vrije<br />
ALGRA, Van onderen op.<br />
3<br />
Vgl. WUMKES, SDK, 26 Augustus 1831 en 23 Februari 1832.<br />
Fries, 24 (1916) 143-158;<br />
4<br />
M. F. LAURMANS, De dweeper, een woord aan allen, die de Waarheid liefhebben, Franeker<br />
1833.<br />
5 WUMKES, SDK, 20 Februari 1834.<br />
90<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
mensen van Sneek zelf en van buiten er druk aan het oefenen slaan.<br />
Als oefenaars treden er op de catechiseermeester J. van der Horst,<br />
die door de vrijzinnige kerkeraad van Sneek was afgezet, omdat hij<br />
nog catechiseerde uit de ouderwetse Hellenbroek; verder N. Borneman<br />
van de lak- en verfwinkel, J. Andriessen uit de bakkerij, Jelle<br />
Jelles Crolis van IJlst, Pier Schaap van Workum, schipper Bovenberg<br />
en ook Vijgeboom. Als dan in Sneek bekend wordt, dat de<br />
Cock zich op 13 October 1834 samen met de kerkeraad heeft afgescheiden<br />
van de Hervormde Kerk, drijven vooral Borneman en<br />
Andriessen het volk ook in die richting. Zij roeren zich vooral onder<br />
de vracht- en beurtschippers, die in Sneek aa<strong>nl</strong>eggen en deze brengen<br />
dan de onrust weer verder de provincie in. De 3e October 1835<br />
scheidden Borneman, Andriessen en enige anderen zich af van de<br />
Hervormde Kerk en 31 December volgden er weer acht. 1 Terzelfdertijd<br />
maakte ook in Friesland een predikant zich los van de volkskerk,<br />
S. van Velzen te Drogeham. De kwestie van de gezangen<br />
was voor hem de „casus belli" geworden en daarin was hij ook<br />
versterkt door volk uit Sneek, dat bij hem gekerkt had. 2 Met<br />
27 of 28 gemeenteleden tekende hij 11 December 1835 de Acte van<br />
Afscheiding en vanaf dat moment beschouwde hij zich als leraar<br />
van de Afgescheiden Gereformeerde Gemeente van Drogeham.<br />
Nu breken de woelingen voorgoed los. „Skoenmakkersenskroarren,<br />
skútmakkers en ferversfeinten bigounen wech en wear topreekjen<br />
yn skûrren en keamers. Hja woune yn tsjerkesaken net mear sitte<br />
ûnder it albidril fen kening Willem I, de tsjerkebistjûren en 'e<br />
dominys. Hja wierne dy twingerij om gesangen to sjongen mear as<br />
ba en woene frij wêze yn hjar godstsjinstich libben. Mar dy frijheid<br />
wier der net. Men leaut sims to wezen yn 'e dagen fen 'e Spaenske<br />
Ynkwesysje as men lést it libben fen Fryslân's earste ôfskieden<br />
learaer Ds Simon van Velzen to Drogeham. In âlde bipaling út 'e<br />
tiid fen Bonaparte moast tsjinje om mei soldaten de freedsume<br />
gearkomsten út inoar to jeijen, der 't hy yn foargie. Ta doop en<br />
nachtmiei wier faken gj in gelegenheid. It like sims op in jachtpartij". 3<br />
In 1836 regent het veroordelingen en boeten wegens het optreden<br />
van van Velzen, de oefenaar Tamme Uiterdijk, huisschilder te<br />
1 J. R. WOLPENSBERGER, De Afscheiding te Sneek voor honderd jaar en thans, in: Christelijke<br />
Belangen. Orgaan der Vereniging van Rechtzinnig Hervormden te Sneek, 9 (1935) nrs. 3, 4<br />
en 5; WUMKES, FR, 7-8; 15-16.<br />
2 TJOELKER, a.w., 33.<br />
3 G. A. WUMKES, Bodders yn de Fryshe Striid, Boalsert 1926, 488-489.<br />
91<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Twijzel, en andere voormannen van de Afscheiding te Harkema-<br />
Opeinde, Burum, Ferwerd, Marrum, Blija, Hallum, Rinsumageest,<br />
Roodkerk, Oenkerk, Giekerk, Lutkewierum, Tj alleberd, Anjum,<br />
Minnertsga, Scharnegoutum, Oudega en Smallinger-Opeinde. 1<br />
Volgens Wumkes was er in die dagen eige<strong>nl</strong>ijk maar één man, die<br />
dit hardhandig optreden tegen de Afgescheidenen niet kon aanzien<br />
en dit was Ds R. Posthumus van Waaxens en Brantgum. „O frjeon"<br />
- schreef hij aan J. Halbertsma van Grouw, toen Doopsgezind<br />
predikant te Deventer - ,,ho leech binnen wy sonken. Men moat<br />
sterk stean om yette leauwe to kinnen oan gerjuchtigens, frijheid<br />
en minskelike wirdichheid. De namme „frije Fries" is in myn eagen<br />
de greatste spot". 3<br />
Uit de beweging van de Afscheiding constitueert zich dan geleidelijk<br />
de Christeîijk-Gereformeerde Kerk. Het voorwerk was gedaan<br />
door de oefeningen en het ligt dan ook voor de hand, dat van<br />
Velzen en andere voormannen zich inspanden om juist de oefenende<br />
groepen nu definitief weg te zuigen uit de Hervormde Kerk en in<br />
het nieuwe kerkverband onder dak te brengen. Van de andere kant<br />
kregen de oefenaars nu ook wat meer achtergrond en konden tot<br />
predikant gepromoveerd worden. Dat niet alle oefenaars deze weg<br />
op gingen, blijkt uit de manier, waarop een oefenaar als Mart en<br />
Jans van Houten van Rottevalle een dergelijk aanbod afslaat:<br />
„Ik wol ljeaver losbandich bliuwe"! 3 Op 1 Januari 1836 blijken er<br />
min of meer officiële gemeenten van Afgescheidenen te bestaan in<br />
Blija, Bolsward, Boornbergum, Burum, Drogeham, Ferwerd,<br />
Harlingen, Leeuwarden, Minnertsga, Marrum, Sneek en Wanswerd.<br />
Vóór 16 April 1836 zijn er verder gemeenten geconstitueerd te<br />
Wolvega, Hallum, Oudega, Ferwoude en Sexbierum, welke laatste<br />
gecombineerd is met de gemeente te Harlingen. 9 November 1837<br />
werden de gemeenten, die inmiddels met Oenkerk, Suawoude,<br />
Tirns en Deersum vermeerderd waren, in de volgende classes opgenomen:<br />
classis Leeuwarden (Leeuwarden, Oenkerk en Suawoude),<br />
classis Drogeham (Oudega, Boornbergum, Burum en Drogeham),<br />
classis Wanswerd (Hallum, Marrum, Wanswerd, Ferwerd en Blija),<br />
classis Sexbierum (Minnertsga, Sexbierum, Harlingen), classis Sneek<br />
(Bolsward, Ferwoude, Sneek, Tirns en Deersum) en classis Wolvega,<br />
1 IDEM, SDK, 23 Januari, 13 en 17 Februari, n en 28 Maart, 1, 4 en 15 October, 12 en<br />
21 November en 31 December 1836.<br />
2 IDEM, Bodders, 489.<br />
3 IDEM, Een Mysticus, 146.<br />
92<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
welke officieel nog gevormd moest worden, omdat, behoudens de<br />
gemeente Wolvega zelf, de concentraties te Joure, Tj alleberd,<br />
Rottum en Katlijk nog als gemeenten geconstitueerd moesten worden.<br />
1 De allereerste groepen waren dus niet in een bepaald gebied<br />
geconcentreerd, maar lagen over heel de provincie verspreid; alleen<br />
valt er een zekere concentratie waar te nemen in de strook tussen<br />
Leeuwarden en Dokkum. Bijna 20 jaar later telde de Christelijk-<br />
Gereformeerde Kerk in Friesland 34 gemeenten met 23 predikanten. 2<br />
De Afscheiding blijkt niet direct „gepakt" te hebben. De Christelijk-<br />
Gereformeerde Kerk telde in 1837 nog maar 2020 zielen. 3 Dit getal<br />
wijst niet op een groot succes, wanneer men bedenkt, dat daarin<br />
ook kinderen begrepen zijn. Het aantal bezwaarden moet, gezien<br />
de grote toeloop, waarin de oefenaars zich mochten verheugen,<br />
veel en veel groter zijn geweest. Wumkes vermeldt, dat er in Sneek<br />
circa 150 man naar Borneman en Andriessen kwamen luisteren, maar<br />
toen het op afscheiden aankwam, kregen deze twee gangmakers<br />
slechts 17 mensen mee. 4 Zelfs van Velzen werd maar door 28 gemeenteleden<br />
gevolgd, waaronder 23 vrouwen en 5 mannen, maar<br />
geen enkele ambtsdrager. 5<br />
Vijftig jaar later spreekt van Velzen er nog zijn teleurstelling over<br />
uit, dat niet alles, wat in die dagen orthodox was, achter het vaandel<br />
van de Afscheiding is opgerukt: „Wat was er dan geworden van<br />
de vroegere Gereformeerden in den lande; van hen, die zich door<br />
prediking, geschriften en belijdenis onmiskenbaar als oprecht geloovigen<br />
tegenover de geest der eeuw bewezen hadden? Waren zij<br />
over het algemeen met de scheiding vereenigd? Helaas neen;<br />
veeleer het tegendeel. Wel toonde menigeen belangstelling, toegenegenheid,<br />
broederlijke liefde jegens de afgescheidenen maar<br />
de afscheiding zelve werd doorgaans door hen veroordeeld. Onbezonnen,<br />
voorbarig, jeugdige lichtvaardigheid noemden zij dit werk.<br />
Met mond en pen werd door de uitnemendste mannen de scheiding<br />
veroordeeld; en leeraren zelfs, van wie vroeger verwacht werd, dat<br />
zij de reformatie der kerk zouden bewerken, ijverden thans van den<br />
predikstoel tegen hetgeen, tengevolge van de afval, waarover zij<br />
zoolang geklaagd hadden, naar Gods woord en in overeenstemming<br />
1 Vgl. TJOELKER, a.w., 47-48; 57, 74, 81 en 115.<br />
2 Vgl. WUMKES, SDK, 8 Juli 1854.<br />
3 Vgl. TJOELKER, a.w., 65.<br />
4 FR, 16; vgl. WOLFENSBERGER, a.w., nr 2.<br />
5 TJOELKER, a.w., 37-38; 45.<br />
93<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
met de belijdenis was daargesteld. Alles had de Christelijke Gereformeerde<br />
Kerk tegen. Niet slechts werd zij door de wereld bestreden,<br />
ook door de erkende godzaligen, die zich met haar vereenigden,<br />
werd haar bestaan veroordeeld". 1<br />
Ter verklaring van het aanvankelijk gering succes heeft Heslinga<br />
gewezen op de in die tijd nog vrij nauwe binding tussen dorpskerk<br />
en dorpsgemeenschap. De geest van critiek en het daarmee samenhangend<br />
proces van individuele bewustwording waren toen nog<br />
niet sterk genoeg ontwikkeld om de geldende traditionalistische<br />
en collectivistische opvattingen en gebruiken te kunnen en durven<br />
doorbreken. „Dat de Afscheiding van 1834 in vele streken zo geringe<br />
weerklank heeft gevonden, is tot op zekere hoogte te verklaren uit<br />
het feit, dat de dorpsgemeenschappen in die tijd nog dermate hecht<br />
en levend waren, dat het veel zedelijke moed vergde om zich door<br />
het afscheiden van de dorpskerk - hetgeen automatisch inhield<br />
een zich buiten de dorpsgemeenschap stellen - van de oude uiterlijke<br />
en innerlijke binding los te maken. Het leven is de Afgescheidenen<br />
in den beginnen dan ook niet alleen zuur gemaakt door de<br />
bekende overheidsmaatregelen, maar soms ook van de zijde der<br />
plaatselijke bevolking! Dit heeft velen van hen bewogen tot emigratie<br />
overzee". 2 Ofschoon men wel moet aannemen, dat de binding<br />
tussen kerk en volksgemeenschap door de verschillende tegenstellingen<br />
binnen de bevolking ook in deze tijd reeds was aangetast,<br />
zodat de Hervormde Kerk niet meer in de volle zin van het woord<br />
als de volkskerk beschouwd kon worden, zal men anderzijds de<br />
invloed van de door Heslinga genoemde factor zeker voor die tijd<br />
niet kunnen onderschatten.<br />
Naast en mede tengevolge van de genoemde factor is er de omstandigheid,<br />
dat de Afscheiding in Friesland bij de start niet kon<br />
beschikken over werkelijk invloedrijke figuren. Friesland telde<br />
inmiddels wel een flink aantal rechtzinnige predikanten, die zich<br />
minstens zo bezwaard voelden over de situatie binnen de volkskerk<br />
als van Velzen, maar geen van hen wilde de weg van de afscheiding<br />
op. Dat een Fockens de bezwaren van zijn neef de Cock in Ulrurn<br />
deelde, staat vast, maar met diens uittocht als oplossing van de<br />
problemen kon hij zich niet verenigen. 3 Van Velzen heeft nog wel<br />
1 S. VAN VELZEN, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk bij haar vijftigjarig jubilé<br />
li October 188i, Kampen 1884, 111-112.<br />
3 Een sociolagische beschouwing, 118 -119<br />
3 WUMKES, FR, 8.<br />
94<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
T¾
pogingen ondernomen, om een aantal rechtzinnige predikanten voor<br />
de gedachte van afscheiding te winnen, maar zonder resultaat. 1<br />
S. Hogerzeil, de orthodoxe predikant van Augsbuurt en Kollumerzwaag,<br />
publiceerde een Rondborstige verklaring, waarin hij<br />
zijn aanblijven motiveert. 2 Van Velzen, de enige predikant in<br />
Friesland, die tot de Afscheiding overging, was zeker nog geen<br />
man van betekenis. Hij was nog jong, Drogeham was zijn eerste<br />
standplaats en hij stond er pas een blauwe Maandag: 9 November<br />
1834 deed hij er zijn intrede en 11 December 1835 maakte hij zich los.<br />
Bovendien wekken de kerkeraads-notulen de indruk, dat hij het<br />
conflict van de aanvang af gezocht heeft, terwijl de kerkeraad en<br />
ook de gemeente een veel soepeler standpunt wilde innemen in de<br />
gezangenkwestie. 3 Deze omstandigheden verklaren dan ook wel<br />
het geringe succes van de Afscheiding in Drogeham zelf.<br />
Tenslotte werd het rechtzinnige volk hier en daar door orthodoxe<br />
voorgangers zeker voorlopig nog stevig binnen de Hervormde<br />
Kerk vastgehouden. Predikanten als Fockens, Werumeus Buning,<br />
Becking en van Berkum, die inmiddels in Friesland opgetreden zijn<br />
en samen met anderen het Fries Réveil zullen dragen, trokken<br />
iedere Zondag rechtzinnig volk uit alle delen van Friesland naar hun<br />
kansel en werkten als helmgras in de duinen. De Afscheiding zal<br />
haar successen dan ook vooral hebben moeten boeken in de kringen<br />
van oefenaars en hun groepjes, en zelfs deze schijnen niet allen in de<br />
Christelijk-Gereformeerde Kerk binnengeloodst te zijn. Toch zal<br />
later de Christelijke Gereformeerde kerk voller lopen, als de druk<br />
der vrijzinnigheid, vermoedelijk gecombineerd met de kracht der<br />
sociale tegenstelling, zwaarder wordt.<br />
De vraag kan nog gesteld worden, of en in boeverre de Afscheiding<br />
ook door maatschappelijke factoren bepaald werd. Dat de<br />
eerstelingen vooral onder het gewone volk gewonnen werden, is<br />
minstens waarschij<strong>nl</strong>ijk. In Drogeham waren het mensen „uit de<br />
behoeftige en minst verlichte klasse", die met van Velzen uittrokken.<br />
4 Een aanwijzing voor de geringe ontwikkeling binnen deze<br />
groepen kan gelegen zijn in het feit, dat in deze, evenals trouwens<br />
1 Vgl. TJOELKER, a.w.., 26-27.<br />
2 S. HOGERZEIL, Rondborstige Verklaring waarom ik mij niet afscheidde van de Gevestigde<br />
Hervormde Kerk, Leeuwarden 1836. Deze Verklaring is zó rondborstig, dat onder de motieven<br />
ook genoemd wordt het feit, dat hij bij eventuele afscheiding ter plaatse moeilijk een geschikte<br />
woning voor zich en de zijnen zou kunnen vinden!; ibidem 47.<br />
3 Vgl. TJOELKER, a.w., 20-41.<br />
1 Md., 39.<br />
95<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
i<br />
n heel de rechtzinnige wereld, het bijgeloof welig tierde, duivelbanners<br />
en toverkollen druk geraadpleegd en verhalen over klopgeesten<br />
en duivelverschijningen grif geloofd werden. 1 Van een<br />
eigen klasse-bewustzijn is onder dit verwaarloosde volk nu zeker<br />
nog geen sprake en sociale perspectieven, die aan hun sociale<br />
aspiraties tegemoet kunnen komen, zijn nog niet aan de horizon<br />
verschenen. Wanneer nu een deel van dit volk uit een kerk, waarin<br />
het niet meetelt en zich ook niet thuis voelt, naar buiten breekt om<br />
samen een nieuw kerkverband in het leven te roepen, zal men de<br />
invloed van maatschappelijke onvolwaardigheid, welke zich langs<br />
deze weg kan compenseren, niet uitgesloten mogen achten.<br />
777. Nabeschouwing<br />
De Hervormde Kerk van Friesland wordt in de eerste periode van<br />
de 19e eeuw hierdoor gekenmerkt, dat zij, levend in de wereld van<br />
predikanten, landadel, boeren en burgers, in deze kringen overwegend<br />
vrijzinnig georiënteerd is, en verder hierdoor, dat zij het<br />
contact met het gewone kerkvolk, dat in een andere wereld leeft,<br />
dreigt te verliezen.<br />
Over haar vrijzinnige oriëntatie en over de nadelige gevolgen<br />
daarvan voor het kerkvolk, is later een hard oordeel gevallen: „Aan<br />
het opkomend rationalisme werd de eene concessie na de andere<br />
gedaan. Wat voor de menselijke rede niet meer verdedigbaar was,<br />
werd als een verloren post prijsgegeven. En tenslotte hield de vijand<br />
zijn zegevierende intocht in bijna alle kerken der Hervorming,<br />
zoodat van de kansels de nieuwe leer allerwege verkondigd werd<br />
van God, deugd en onsterfelijkheid, als de kern en het wezen des<br />
Evangelies. Het positieve Christendom werd uit de kerk en de<br />
hoorders uit de kerkgebouwen weggevaagd door die nuchtere<br />
verstandsmannen met hun dorre wiskundige betoogtrant van algemeene<br />
Godsdienstige waarheden, die aan alle heidensche Godsdiensten<br />
gemeenschappelijk eigen zijn. Schuchter trok alles zich in<br />
kleine kringen terug, wat nog vasthield aan het Evangelie van den<br />
Gekruisten. Immers het rationalisme zwaaide onbeperkt den scepter<br />
in school en kerk". 2<br />
Deze zowel in theologisch als in sociaal opzicht eenzijdige oriën-<br />
1<br />
Vgl. de beschrijving van het bijgeloof rond Bergum van Tsj. G. VAN DER MEULEN bij<br />
WUMKES, Paden, II, 205-207.<br />
2<br />
F. W. STUTTERHEIM, Wat is de ethische richting der moderne orthodoxiel, in: Stemmen voor<br />
Waarheiden Vrede, 9 {1872) 1013-1026.<br />
96<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
tatie van de Hervormde Kerk wreekt zich in de beweging der oefeningen<br />
en in het proces van de Afscheiding. Zij bewijzen, dat het<br />
karakter van volkskerk verloren dreigt te gaan, dat de Hervormde<br />
Kerk voor velen geen thuis meer is. Waar de Hervormde Kerk<br />
tegenover het volk tekort schoot, moesten als reactie-verschijnselen<br />
wel nieuwe opvangcentra ontstaan. Het is echter de vraag of zij<br />
allen opvingen!<br />
Maar Afscheiding en oefeningen droegen ook bij tot een verdere<br />
ontbinding. Weliswaar worden deze verschijnselen van bepaalde<br />
zijde vooral gewaardeerd naar hun positief aspect als voorbereiding<br />
op het proces van een godsdienstig-kerkelijk herstel. Zo<br />
zijn, volgens Rullmann, „deze conventikels, ondanks de ernstige<br />
gebreken, die er soms in gevonden werden, voor velen tot zegen<br />
geweest. In deze gezelschappen is, hoe gebrekkig dan ook, deleer<br />
der vrije genade bewaard, toen die op de kansels bijna niet meer<br />
gehoord werd. En uit deze oefeningen is in het begin van de negentiende<br />
eeuw de herleving der Kerk opgekomen". 1 Keizer stelt vast,<br />
dat een deel der bevolking door de oefeningen dichter tot de dienst<br />
van God gebracht werd, maar vermeldt er bij, dat men zich door<br />
diezelfde oefeningen ook losser ging voelen van de kerk. 2 Het is<br />
om deze reden, dat men inderdaad van een ontbindende werking<br />
van de oefeningen op het kerkelijk leven kan spreken. Aan de betekenis<br />
van de kerk voor het godsdienstig leven werd door het<br />
instituut van de oefeningen ernstig tekort gedaan. Verder ging er<br />
ook van het individualisme, dat in deze vrome gezelschappen en<br />
veelsoortige oefeningen zo'n zeldzame kans kreeg, een nadelige<br />
invloed uit op het kerkelijk besef. Het was in deze jaren, dat iemand,<br />
die klaagde over de onrechtzinnigheid van zijn predikant, van een<br />
professor het advies kreeg: „blijf thuis en richt zelf een kerk op" ! 3<br />
Ook Borneman, de lakstoker en oefenaar van Sneek, gaf een duidelijk<br />
advies toen hij schreef: „Niemand is gehouden bij een kerkgenootschap<br />
te blijven, zoodra zijn geweten hem zegt, dat hetgeen,<br />
hetwelk in dat genootschap is vastgesteld, of daarin geleerd wordt,<br />
niet met zijne denkbeelden overeenkomt. Ieder heeft alsdan vrijheid<br />
om zich daarvan af te zonderen, een ander genootschap, naar<br />
eigen goedvinden, te verkiezen, want het is niets meer dan aan zijne<br />
1 a.w., 65.<br />
2 G. KEIZER, De Afscheiding van 1834. Haar aa<strong>nl</strong>eiding naar authentieke brieven en bescheiden<br />
beschreven, Kampen 1934, 51.<br />
3 Ibid., 54.<br />
97<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
verpligting getrouw te blijven, indien men, ronde man, zijn ontslag<br />
van dat kerkgenootschap vordert; doet men zulks niet, dan is men<br />
een eedbreker". 1 Dit is duidelijk een geluid, waarin het lid zijn van<br />
een kerk volkomen een kwestie wordt van persoo<strong>nl</strong>ijke keuze,<br />
zonder dat de idee van solidariteit met een volkskerk nog enige rol<br />
speelt.<br />
Hoever tenslotte de rechtzinnigen de tegenstelling tussen kerk<br />
en godsdienst soms dreven, blijkt uit wat Keizer meedeelt: „Er zullen<br />
onder de onzen nog wel zijn, die zich herinneren, dat in sommige<br />
delen van ons land als teeken van waarachtige bekering gold,<br />
dat men niet meer naar de kerk ging. Met deze onkerkelijken hebben<br />
de Afgescheidenen in de eerste halve eeuw van het bestaan hunner<br />
kerkgemeenschap het zeer kwaad gehad. Zij konden door de week<br />
met dezulken nog wel spreken over God en zijn dienst, maar des<br />
Zondags lachten dezen om de Afgescheidene kerkgangers, die vaak<br />
zoover moesten loopen en zoozeer zich moesten inspannen om ter<br />
kerke te kunnen gaan; dan werden ze door de lachers geheeten:<br />
menschen die meenden dat ze zelf ook nog wat konden bijbrengen<br />
tot hun zaligheid". 2<br />
PARAGRAAF 3. NIEUWE KRACHT IN BEIDE STROMINGEN<br />
De Hervormde Kerk begint rond 1835 een periode, die beschouwd<br />
kan worden als de stilte, welke aan de storm voorafgaat. In de<br />
Groninger richting kan men een nieuwe vormgeving van de vrijzinnige<br />
stroming onderkennen, terwijl het Fries Réveil de rechtzinnigen<br />
in Friesland met frisse kracht bezielt.<br />
I, De Groninger richting<br />
Terwijl de Afscheiding grote deining in Friesland teweeg brengt,<br />
doet de Groninger richting langzamerhand zijn intrede in stad en<br />
dorp van de provincie, om hier tot verin de 19e eeuw een belangrijke<br />
rol te spelen.<br />
De Groninger richting, later ook wel de Evangelische richting<br />
genoemd, dankt zijn ontstaan aan een kring van theologen en predikanten<br />
in Noord-Nederland. De Groninger Universiteit, waar<br />
1 N. BORNEMAN, Hij maakt te niet de Gedachten der arglistigen, Sneek 1834, 20.<br />
2 a.w., 54.<br />
98<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
P. Hofstede de Groot, J. F. van Oordt en L. G. Pareau in 1831 theologie<br />
doceren, was het centrum van een hecht team, dat de studie<br />
der theologie in een geest van onderlinge vriendschap wist te beoefenen.<br />
Reitsma spreekt dan ook van „het zeldzame schouwspel,<br />
dat een godgeleerde faculteit in vredige overeenstemming te samen<br />
een volledige reeks handboeken voor de verschillende vakken van<br />
hun onderwijs de wereld inzond". 1<br />
Roessingh acht de Groninger theologie een grote winst in vergelijking<br />
met het Oud-Liberalisme; hij constateert een zinvoller<br />
openheid voor de nieuwe stromingen van die dagen, maar meent<br />
overigens, dat de Groningers halverwege zijn blijven staan en daarom<br />
hoogstens als wegbereiders van het Modernisme beschouwd kunnen<br />
worden. 2<br />
Beslissend is geweest, dat de Groninger godgeleerden het intellectualistisch<br />
geloofsbegrip van de oud-liberale theologie, waarbij<br />
het ging om instemming met leerstukken, de rug toekeerden en<br />
zich weer gewend hebben tot de reformatorische geloofsopvatting<br />
met de volle nadruk op overgave en vertrouwen. „Geloof is geen<br />
systeem van dogma's, geen leer, die de christen moet geloven,<br />
niet een aantal definitief vastgelegde stellingen, die van buiten de<br />
mens tot hem komen en die hij onvoorwaardelijk heeft te aanvaarden.<br />
Geloof bloeit op vanuit de innerlijke nood van de mens<br />
als zondaar, uit het schrijnend gevoel van zijn eigen onvolmaaktheid<br />
en de drang naar ontplooiing van al zijn menselijke<br />
krachten en mogelijkheden ... Het is dus de daad van de mens,<br />
die in het bewustzijn van zijn voortdurend tekortschieten afdaalt<br />
in zichzelf om daar te beluisteren de weerklank, die het leven en<br />
het voorbeeld van Christus vindt in zijn hart, zijn gemoed, zijn<br />
wil en verstand Hoe meer hij zich aan dat voorbeeld kan overgeven,<br />
des te meer zal hij op Christus gaan lijken en door Hem<br />
op de Vader, die hij leert kennen en liefhebben in Christus' voorbeeld".<br />
3<br />
Vanuit dit geloofsbegrip, dat het uitgangspunt van het gehele<br />
systeem is geworden, valt er nieuw licht op het wezen van de godsdienst,<br />
op de betekenis van dogma en belijdenisformulieren en op<br />
1 a.w., 481.<br />
2 a.w., 29; 43-44.<br />
3 A. F10LET, o.F.M., Een kerk in onrust om haar belijdenis. Een phaenomenologische studie<br />
over het ontstaan van d*e richtingenstrijd in de Nederlandse Hervormde Kerk, Nijkerk 1953,<br />
42-43-<br />
99<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het begrip openbaring. De kern van de godsdienst wordt nu gezien<br />
in bet vroom, tot daden inspirerend gevoel. Belijdenisgeschriften<br />
zijn niet langer definitieve leerstukken, voor eens en voor altijd<br />
voltooid, die als eerste voorwaarde ter zaligheid aanvaard moeten<br />
worden, doch wisselende reflecties van het denkend verstand achteraf<br />
en daarom voor het godsdienstig leven van zeer secundaire betekenis.<br />
Openbaring tenslotte is niet meer de som van bijbelse<br />
uitspraken, maar openbaring is alles, wat het godsdienstig leven<br />
van het gemoed kan opwekken. Hiermee is het begrip openbaring<br />
uiteraard in hoge mate bewegelijk geworden: natuur en geschiedenis<br />
worden één groot openbaringsproces, de school van God, waarin<br />
de mensheid wordt opgeleid tot ware humaniteit, met in het<br />
centrum de christelijke openbaring, waarin de christen moet groeien<br />
tot geestelijke zelfstandigheid. 1<br />
In Friesland vooral is de Groninger richting sterk geworden door<br />
zijn talrijke aanhangers onder de predikanten. Van na 1830 tot<br />
ongeveer 1870 is het deze richting, die in de Hervormde Kerk<br />
binnen Friesland domineert en gedragen wordt door figuren van<br />
wetenschappelijke betekenis. 2 Wumkes noemt 28 predikanten,<br />
geboren Friezen en gevormd door de Groninger theologische faculteit,<br />
die allen gedurende langere of kortere tijd een of meer gemeenten<br />
in Friesland als leraar en herder hebben gediend. Verder waren<br />
er de vele niet-Friese predikanten, die in Friesland een standplaats<br />
vonden en er de denkbeelden van de Groninger school verbreidden.<br />
Gemeenten als Toppenhuizen, Hommerts-Jutrijp, Wolvega, Joure,<br />
Goinga-De Broek, later allemaal rechtzinnig, droegen vroeger het<br />
stempel van de Evangelische richting. 3 Meer dan 80% van de predikanten,<br />
die tegen 1870 in Friesland stonden, had zijn licht bij<br />
de Groningers opgestoken. 4<br />
Het bolwerk van de Groninger richting was Leeuwarden, waar een<br />
lange reeks vertegenwoordigers tot in deze tijd hun invloed deden<br />
gelden: S. K. Thoden van Velzen (1846-1883), M. van Staveren<br />
(1847-1881), J. F. Blauw (1848-1850), J. B. Weerman (1863-1882),<br />
E. H. Lasonder (1867-1878), P. A. Jas (1881-1909), E. C. Jungius<br />
(1882-1903), N. Kamp (1883-1891), R. H. Drijber (1888-1903), G. W.<br />
1 Vgl. ROESSINGH, a.w., 29-34; F10LET, a.w., 51.<br />
2 Vgl. REITSMA, a.w., 483; WUMKES, Paden, IV, 561.<br />
3 Paden, IV, 559-561; 611-613.<br />
4 H. J. BusÉ, Het Modernisme in Friesland omstreeks 1870, in: Nederlandsch Archief voor<br />
Kerkgeschiedenis, 17 (1919) 79-114.<br />
100<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Heesen, (1892-1922), B. Klein Wassink (1903-1926), P. de Buck<br />
(1905-1927), W. Pothoven (1910-1942), G. H. Steyn (1923) en<br />
C. G. Wagenaar (1927-1954). 1<br />
Naast of liever tegenover zich vond de Groninger richting in<br />
Friesland de steeds krachtiger wordende rechtzinnigheid, zoals<br />
deze in het Fries Réveil opleeft en front gaat maken. In de ogen<br />
van de orthodoxe predikanten en van het Gereformeerde kerkvolk<br />
waren deze Groninger predikanten gevaarlijke nieuwlichters. Age<br />
Wigers Schoonhoven, de rechtzinnige boterkoopman van Workum,<br />
die niets van de evangelische gezangen moest hebben, had het al<br />
evenmin op deze Evangelische predikanten begrepen en moet eens<br />
gezegd hebben, dat hij meer respect had voor een schoorsteenveger<br />
dan voor een dominee van het nieuwe soort. 2<br />
Hoe ver juist in Friesland de Groninger richting af stond van<br />
alles, wat op formulierendwang leek, is duidelijk gebleken in de<br />
adresbeweging van de jaren 1835, 1842 en 1843, toen de vragen<br />
over de ondertekening van de Drie Formulieren en over de herziening<br />
van de reglementen bij de Synode aan de orde kwamen.<br />
Bij de Synode van 1835 wordt er door 173 predikanten op aangedrongen,<br />
„dat door de Synode tot geene verandering, of wijziging,<br />
of verklaring van het Formulier van onderteekening voor aankomende<br />
Leeraren moge worden besloten". Van deze 173 predikanten<br />
uit Groningen, Friesland en Drente, waren er 122 uit<br />
Friesland alleen! Dit betekent, dat in ieder geval meer dan de helft<br />
van de predikanten in Friesland vrijzinnig georiënteerd was, want de<br />
Hervormde Kerk had in 1834 binnen Friesland 210 predikantsplaatsen<br />
t.w. de classis Leeuwarden 49, de classis Harlingen 46, de<br />
classis Sneek 40, de classis Dokkum 39 en de classis Heerenveen 36.<br />
De 122 adressanten waren als volgt over de verschillende classes<br />
verdeeld: 35 uit de classis Leeuwarden, 10 uit de classis Harlingen,<br />
25 uit de classis Sneek, 18 uit de classis Dokkum en 36 uit de classis<br />
Heerenveen. 3<br />
Deze cijfers geven meteen een zekere indruk omtrent de vrijzinnige<br />
oriëntatie binnen de predikantenwereld in Friesland, en<br />
1<br />
Vgl. WUMKES, Paden, IV, 617; P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken<br />
dam 1904,100.<br />
en herinneringen, Amster<br />
2<br />
WUMKES, FR, 160.<br />
3<br />
Handelingen Algemene Synode 1S35, 's-Gravenhage 1835, 84-85. De adressen in extenso<br />
bij VOLGER, a.w., 251-262. Voor de predikantsplaatsen van de Hervormde Kerk in Friesland<br />
in 1834: vergelijk Provinciaal<br />
1834, 62-72.<br />
Almanak voor Friesland voor het jaar 1834, Leeuwarden<br />
101<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het is wel opvallend, dat alle predikanten in de classis Heerenveen<br />
vrijzinnig gericht blijken te zijn.<br />
Als de Synode van 1842 gaat samenkomen, zwijgt de rest van de<br />
vrijzinnige predikantenwereld, met uitzondering van A. Rutgers<br />
van der Loeff te Noordbroek. Maar weer zijn het de vrijzinnige<br />
predikanten van Friesland, die de geringe waardering voor de<br />
belijdenisgeschriften, van de collegebanken in Groningen meegenomen,<br />
tot uitdrukking brengen, en evenals in 1835 met klem protesteren<br />
tegen wederinvoering en herziening. Uit de classes van<br />
Heerenveen, Harlingen, Dokkum en Sneek, en uit heel de provincie<br />
Friesland hebben vrijzinnige predikanten, samen met een aantal<br />
lidmaten van de gemeente te Sneek, hun adressen bij de Synode op<br />
tafel gedeponeerd. 1 Volger geeft een ietwat gekleurde formulering<br />
van de inhoud: „Er werd gesproken over de Friesche Kerk; er<br />
werd gemanipuleerd met het kerkelijk wetboek van Friesland;<br />
de vrije Fries, die nimmer zijn nek had gebogen onder het slavenjuk<br />
van Rome, werd ten tooneele gevoerd; er werd gehandeld over<br />
Friesche predikanten, en de Hervormde Gemeente in Friesland;<br />
er werd opgekomen voor de rechten van die gemeenten en hun<br />
leraars, die oud waren en steeds erkend". 2<br />
De beweging herhaalt zich als de Synode van 1843 bijeen komt.<br />
Nu zijn er ook adressen uit stad en platteland van Groningen,<br />
uit Zeeland, uit Rotterdam en Nijmegen, maar Friesland brengt<br />
weer het hoogste aantal. De ringen van Heerenveen, Franeker,<br />
Bergum, Makkum, Sneek, IJlst en Wirdum zijn door hun predikanten<br />
met nog drie andere groepen van predikanten uit Friesland,<br />
en kerkeraads- alsook gemeenteleden uit Sneek, present om tegen<br />
de eisen van de rechtzinnige groepen te protesteren. 3<br />
De Groninger richting geraakt echter tussen twee vuren, als<br />
straks het Modernisme in Friesland binnentrekt en daar veld gaat<br />
winnen. Voortdurend van rechts bestookt door de orthodoxie,<br />
worden de Groninger mannen dan ook van links aangevallen door<br />
de modernen. Thoden van Velzen zag tijdens zijn bediening in<br />
Wolvega (1838-1842) al met zorg de geest van ontkenning losbreken<br />
aan de universiteiten, en toen later zijn collega in Leeuwarden,<br />
P. H. Hugenholtz daar het Modernisme op de kansel bracht,<br />
ging Thoden van Velzen er recht tegen in. 4 Hugenholtz blijkt het<br />
1<br />
Adressen in extenso bij VOLGER, a.w., 277-283.<br />
2<br />
Ibid., 197.<br />
8<br />
Adressen in extenso ibid., 283-333.<br />
4<br />
WUMKES, Paden, IV, 563-569.<br />
102<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
incident nog niet vergeten te zijn, als hij 40 jaar later zijn memoires<br />
schrijft. Hij vertelt, hoe hij in een preek de wonderen van<br />
Jezus in geestelijke zin had uitgelegd. „Doch zie, toen ik een uur<br />
later de kransvergadering binnentrad, werd ik zoo stroef en koud<br />
mogelijk ontvangen, met een bedenkelijk hoofdschudden en een<br />
medelijdenden glimlach werd ik begroet; ik had in mijn leerrede<br />
het heilig huisje, den wonderdoenden Jezus aangetast. En collega<br />
Thoden van Velzen hield den Zondagavond daarop een preek rechtstreeks<br />
tegen mij gericht om het oude geloof krachtig te handhaven,<br />
die ongelukkig of gelukkig niet door mij werd bijgewoond". 1<br />
Tussen deze twee uitersten konden de Groningers zich niet handhaven<br />
en de leiding is hun ontvallen. Wat eens de leidende en<br />
dominerende stroming was, werd nu weggezogen naar links of<br />
naar rechts. Sommigen gingen voort op de ingeslagen weg en kwamen<br />
tot de moderne richting, maar niet weinigen namen samen<br />
met de orthodoxen stelling tegen deze vrijzinnigheid bij uitstek. 2<br />
II. Het Fries Réveil<br />
Terwijl de Groninger school aan de oude liberale theologie nieuwe<br />
inhoud en scherper omlijning gaf, kwamen de orthodoxe stromingen<br />
in Friesland tot meer bewustwording en deels tot sterker concentratie<br />
in de beweging, die van Wumkes de naam kreeg van het<br />
Fries Réveil.<br />
Wanneer er sprake is van het Réveil in Nederland, denkt men<br />
gewoo<strong>nl</strong>ijk aan de leidende figuren in Holland als Bilderdijk, Da<br />
Costa, Capadose, Groen van Prinsterer en anderen, alsook aan de<br />
„soirees religieuses" van Amsterdamse patriciërs en Haagse aristocraten<br />
3 en men vergeet, „dat er ook nog een Friesch Réveil<br />
is geweest, een krachtige vloedgolf, die ging door de harten van<br />
boeren en burgers, schippers en ambachtslieden tussen het Flie<br />
en de Lauwers". 4 Wumkes heeft zich met hart en ziel in deze tijd<br />
verdiept, zeldzame kranten en preken, oude brieven en dagboeken<br />
doorgesnuffeld. „Heel it tiidrek fen 1830-1880, mei in lange rige<br />
treftige, kreftige Christen-Friezen, hwa 't men tank witte moat<br />
1<br />
P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken en herinneringen, 102.<br />
2<br />
Vgl. J. HERDERSCHEE, De Modern-Godsdienstige Richting in Nederland, Amsterdam<br />
1904, 68; WUMKES, Paden, IV, 613.<br />
3<br />
Vgl. REITSMA, a.œ., 487; ROESSINGH, a.w., 45 noot 1.<br />
* G. A. WUMKES, Een Friesch Réveilkarahter<br />
zicht 6 Juli 1917, Doetinchem 1917,10.<br />
en zijn leuze. Toespraak, gehouden op Ruim<br />
103<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
for hjar deugd oan it heitelân dien, kaem foar my to stean. Ik jow<br />
it de namme f en Frysk Réveil, hwent ús sliepend lantsje, sa lang<br />
yn 'e slomme, ûntwekke op it nije lûd, dat Bilderdyk, da Costa,<br />
Capadose, Groen van Prinsterer, Heldring, de Liefde, Kohlbrügge,<br />
hearre lieten. Soe der wol ien provinsje yn Nederlân wêze, der 't<br />
it sa'n wearklank yn 'e herten foun?" 1<br />
Heeft Friesland zijn eigen Réveil gehad, het werd in ieder geval<br />
sterk door de Réveilkringen in Holland gevoed. Ds G. Outhuijs<br />
van Minnertsga heeft 25 jaar lang gecorrespondeerd met Bilderdijk. 2<br />
Ook stond „de puikpoëet" in briefwisseling met Wiger Ages Schoonhoven<br />
te Workum, een trouw lezer van Bilderdijks werken. Als<br />
bewijs van vriendschap ging er ieder jaar een mandje kievietseieren<br />
naar vriend Bilderdijk. Zijn zoon Age Wigers stond in contact met<br />
de meest belangrijke Réveilfiguren in Holland. Niet alleen leverde<br />
hij hen zijn boter, maar in zijn briefwisseling met deze voormannen<br />
behandelde hij ook de belangen van kerk en maatschappij. Het was<br />
ook op zijn verzoek, dat Capadose een gebed samenstelde voor de<br />
opening van de gemeenteraads-vergaderingen van Workum. 3 In<br />
Augustus 1849 bracht Capadose een bezoek aan Ds Felix van Longerhouw<br />
en aan Ds Fockens van Sneek en naderhand was hij nog<br />
meer dan eens de gast van Titia en Henriette Fockens in het moederhuis<br />
van het Fries Réveil te Sneek. Ds de Liefde van Amsterdam<br />
had contacten in Leeuwarden, Workum en op Ameland, en Groen<br />
van Prinsterer correspondeerde met de boterkoopman Tj. van der<br />
Weert uit Sneek en de tabaksfabrikant S. Tromp van Harlingen.<br />
Ook was heel de Réveil-literatuur uit Holland gemeengoed in de<br />
orthodoxe kringen van Friesland. 4<br />
Een eenheid is het Fries Réveil nooit geweest. Het was geen systeem<br />
maar een beweging, niet een richting maar veel meer een<br />
stroming. Zeker in de aanvang domineerde het religieus sentiment<br />
meer dan het theologisch denken. In deze beweging leeft een drang<br />
om mensen te redden uit de poel van de boze wereld en zielen te<br />
brengen aan de voeten van Jezus. Hiermee is tevens te kennen<br />
gegeven, dat het Réveil methodistisch was in het geloofsleven en<br />
piëtistisch in zijn waardering van de wereld.<br />
In deze vloedgolf vallen drie stromingen te onderscheiden.<br />
1 FR, Foarwird.<br />
2 Vgl. IDEM, Paden. IV, 420-424.<br />
s Vgl. IDEM, FR, 143,147 en 164.<br />
* IDEM, FR, 24-26; IDEM, Een Friesch Rêveilharakter, 11.<br />
104<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Vooreerst de Gereformeerde stroming. Deze vertoont zich in de<br />
Christelijk-Gereformeerde Kerk, en in de Hervormde Kerk. De<br />
Christelijk-Gereformeerde Kerk, die in deze periode een opvallend<br />
snelle groei vertoont, zal hier verder buiten beschouwing blijven.<br />
Het Fries Réveil binnen de Hervormde Kerk is aanvankelijk nog<br />
sterk methodistisch-piëtistisch; de Gereformeerde toon gaat pas<br />
geleidelijk aan domineren en niet zonder dat sterk confessionele<br />
bijgeluiden meeklinken. Verder is er de Doperse stroming in de<br />
secten van Baptisten en Vrije Evangelische gemeenten. Tenslotte<br />
vertoont zich een klein mystiek stroompje in de groep van Marten<br />
Jans van Houten en de zijnen. Deze drie elementen van het Fries<br />
Réveil zullen achtereenvolgens behandeld worden.<br />
1. de Gereformeerde stroming<br />
In de eerste decennia van de 19e eeuw waren mannen als Schotsman<br />
en Fockens de meest bekende vertegenwoordigers van de orthodoxie<br />
in Friesland. Langzamerhand treden meer figuren van deze<br />
richting op de voorgrond. Rond 1835 worden als bekende rechtzinnige<br />
predikanten in Friesland genoemd: A. van Velden te Hallum<br />
(1808-1836), j. Mangel te Hantum (1810-1842), L. van Loon te<br />
Weisrijp (1819-1844), J. W. Becking te Heeg (1825-1845), L. Lamberts<br />
te Surhuisterveen (1827-1840), S. H. Sypkens te Idsegahuizen<br />
(1828-1837), S. S. Tromp te Britsum (1829-1844), T. F. de Haan<br />
te Exmorra en Allingawier (1829-1835), A. Werumeüs Buning<br />
te Oostermeer (1830-1841), P. D. Koopman te Rinsumageest<br />
(1833-1856), S. Hogerzeil te Augsbuurt en Kollumerzwaag (1833-<br />
1837), G. Landweer te Birdaard en Janum (1833-1843), J. R.<br />
de Bruine te Balk (1834-1843) en Th. van Berkum te Oosthem<br />
(1835-1858). Van Berkum blijft ook in de latere jaren een belangrijke<br />
figuur evenals Werumeüs Buning, die van Oostermeer naar<br />
Anjum ging (1841-1844) en Becking, die van Heeg naar Anjum<br />
(1845-1852) en vandaar naar Wons (1852-1857) trok. Verder dienen<br />
bijzonder genoemd te worden: J. J. Knap te Heeg (1845-1853) en<br />
te Woudsend (1862-1865) en J. W. Felix te Longerhouw (1848-1851)<br />
en te Heeg (1853-1860), alsmede W. van den Bijtel te Gaast en<br />
Ferwoude (1855-1857) en te Oosterbierum (1857-1860); N. Warmolts<br />
te Ee (1865-1873) en te Sexbierum (1873-1891) en J. H. Guldenarm<br />
te Engwierum (1849-1857), te Oosthem (1859-1877) en te Nieuwland<br />
(1883-1887). 1<br />
' Vgl. KEIZER, a.w., 30; WUMKES, FR, passim.<br />
105<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
In de lekenwereld omvatte het Fries Réveil zeker meer dan<br />
alleen de „kleine luyden". Wel is er geregeld sprake van de kleine<br />
burgerij, het eenvoudige volk en de kleine ambachtslui 1 , maar<br />
de orthodoxie vond toch ook nog verdedigers bij adellijke geslachten<br />
als de Heemstra's, de van Asbecks en de Botma's. 2 In<br />
het Fries Réveil treden verder welgestelde boeren en burgers op,<br />
als Melle Hanzes van Dijk te Tzum, Jan Piers Eringa, de vooruitstrevende<br />
boer en latere wethouder van Hennaarderadeel, Thomas<br />
Sj olies Sinia, een boer in de buurt van Dokkum, die later wethouder<br />
van Dantumadeel werd en als de orthodoxe leermeester van heel<br />
de Noord-Oosthoek van Friesland kan beschouwd worden, als<br />
ook de boterkoopman en wethouder van Workum Age Wigers<br />
Schoonhoven, en Solco Tromp, de tabaksfabrikant van Hariingen. 3<br />
Als in het eigen dorp een vrijzinnig predikant stond, ondernam<br />
het rechtzinnig kerkvolk 's Zondags hele tochten om uit de mond<br />
van een erkend orthodox leraar het woord Gods te horen. Predikanten<br />
ais Becking, van Berkum, Werumeüs Buning, en in latere<br />
jaren mannen als Knap, Felix, van den Bij tel, Warmolts en Guldenarm<br />
hadden iedere Zondag volle kerken met hoorders uit alle<br />
streken van Friesland.<br />
Kerkvolk van Drachten ging, tot ergernis van de kerkeraad ter<br />
plaatse, 's Zondags naar van Berkum in Garijp of naar Werumeüs<br />
Buning in Oostermeer luisteren. 4 Van de kanten van Sneek en<br />
Lemmer trokken de „heilsbegerigen" 's Zondags naar Heeg om<br />
onder het gehoor van Becking te zitten. Er kwamen zelfs een paar<br />
boerenarbeiders uit Tzum naar Heeg, omdat hun eigen voorganger<br />
„de skerpe kanten fen Gods Wird ôfnaem, sadet de krêft der net<br />
langer fen field waerd". De boer, Melle Hanzes van Fijk, stond<br />
tegen vergoeding paard en wagen voor de tocht af. Op een Zondag<br />
kregen de arbeiders de boer zelf mee en „de Heare iepene ek him<br />
it herte for it Wird en nei in swiere striid rekke er ta folie f rede",<br />
zodat hij later zelfs naar Bedum en Stedum in Groningen trok om<br />
er Werumeüs Buning te horen. 5 Toen op een Zondag in het jaar<br />
1842 de orthodoxe voorganger van Ede, A. Detmar, in Suameer<br />
1 Vgl. WUMKES, FR, 14, 59 en 192.<br />
2 Vgl. ibid., 48 en 94.<br />
3 Vgl. ibid., 46-47,126-140, 141-168; 219-237, 238-246.<br />
1 A. J. G. KLUNDER, De Nederduitsch Hervormde Gemeente te Drachten in Smeïïingeraland,<br />
Proeve van een „geakinde" van de gemeente Smallingerland, Drachten 366-401.<br />
5 Vgl. WUMKES, FR, 46-47.<br />
106<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zou preken, trokken er 84 wagens door Bergum, op weg daarheen. 1<br />
Van Berkum trok veel volk, toen hij in Wanswerd en Jelsum stond<br />
en, nadat hij het beroep naar Oosthem had aangenomen, kwam het<br />
volk vanuit Kubaard, Burgwerd en Tzum naar hem luisteren. Inde<br />
dagen van Werumeüs Buning borg de kerk van Anjum wel 1200<br />
mensen, die vanuit de Wouden, de Dongeradelen en de Bildthoek,<br />
van de kanten van Leeuwarden en Franeker waren samengestroomd.<br />
Honderden „waarheidszoekers" trokken later naar Heeg om Knap<br />
te horen/s zomers met de boeier of in schuiten, 's winters op de schaats<br />
en ook van den Bij tel in Gaast en Ferwoude trok volk uit alle<br />
oorden. Longerhouw en Heeg stonden 's Zondags vol kapwagens<br />
en sjesen, als Felix er preekte. In Engwierum zette het volk ladders<br />
tegen de muur om Guldenarm door de open vensters te kunnen<br />
horen. 2 Na afloop van de dienst bleef het volk van buiten in koffiehuizen<br />
wachten tot het uur van de middagdienst. Intussen werd<br />
de preek nog eens besproken; een oude vrouw uit Idsega of Pruiksma,<br />
de slachter van Heeg, ging voor in gebed en met stichtelijke gesprekken<br />
of galmende psalmen werd de tijd gekort. 3<br />
Had het Réveil in Holland zijn „cercles" en „réunions", in Friesland<br />
kent het overal zijn vrome samenkomsten in de huiskamer.<br />
Bij Fockens in Sneek, bij van Dijk in Tzum, bij Tromp in Harlingen,<br />
bij Schoonhoven in Workum, bij Gerlof Oudega in Edens, bij de blinde<br />
EvertTines in Makkum, en elders in Friesland werden deze samenkomsten<br />
op een vaste avond in de week gehouden. 4 Hobma heeft later<br />
een dergelijke avond in zijn ouderlijk huis teWorkum beschreven:<br />
„De kamer had zulk een ander aanzien dan gewoo<strong>nl</strong>ijk. De eenvoudige<br />
rieten stoelen stonden in een grooten kring geplaatst, op verscheidene<br />
daarvan kerkboekjes, testamentjes, bijbeltjes en een<br />
simpel vurenhouten lessenaartje op een niet te groote tafel wees<br />
de plaats aan, waar straks zou zitten de geestelijke oudste van het<br />
gezelschap, dat men blijkbaar wachtende was ... Het best herinner<br />
ik mij het lange, maar innige gebed o.a. van Radersma, den bakker;<br />
de ernstige bespreking van de Schrift, die volgde onder het gebruik<br />
van koffie met een klontje, was voor ons te zwaar, mogelijk ook wel<br />
de tabaksrook, want van het pijpenrekje was „de lange strie"<br />
1<br />
Tsj. G. V.D. MEULEN, Aan Dr Wagenaar, in: Kanton Bergum, Advertentie- en Nieuwsblad,<br />
29 Mei 1886.<br />
2<br />
Vgl. WUMKES, PR, 59, 74, 95-96, 151, 171, 177, 209, 278.<br />
s<br />
Vgl. ibid., 74, 96,114-115,172.<br />
4<br />
Vgl. ibid., 28-29, 47,133,141-146,193, 245.<br />
107<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
genomen - de namen stonden op de koppen - en 't koperen komfoortje<br />
met het kooltje deed trouw dienst, toen de lucifers nog duur<br />
waren". 1<br />
Er loopt door het Réveil een sterk bevindelijke ader, welke zich<br />
vooral in de eerste tijd sterk liet gelden. Met name het gewone volk<br />
leefde graag bij „bevindingen" en verdiepte zich veel in de „gestalten"<br />
der ziel. Bekeringsverhalen, vooral wanneer de bekering zich als met<br />
geweld voltrokken had, namen in deze bevindelijke vroomheid een<br />
belangrijke plaats in. Menigeen ging „gebukt onder zijn ellende"<br />
en wachtte maar tot de dag, dat „de waarheid smakelijk werd"<br />
of dat er „een opening kwam in de ziel". Een „ongeheiligde zielegestalte"<br />
was oorzaak, dat men niet kon spreken over de dingen van<br />
het Koninkrijk Gods. Wie zich gegrepen voelde in zijn ziel, kon zich<br />
laten gaan in een luid gebed: „O Geest, breek door, breek door!"<br />
Tamme Uiterdijk, de latere Afgescheiden oef enaar en predikant, was<br />
bekeerd na een preek te Wanswerd, waar hij in grote bekommernis<br />
was heen getrokken. Daarna kon hij drie dagen eten noch drinken<br />
noch werken. 2<br />
Met deze bevindelijke vroomheid ging samen een zwaar puriteinse<br />
visie op de wereld en het leven. Het Fries Réveil heeft de wereld<br />
nauwelijks anders gekend dan als een „poel van zonde". Het<br />
kon de fleur van het leven niet aan, heeft het kaarten, zowel als het<br />
zeilen, als zondige vermaken bestempeld en de banvloek geworpen<br />
op harddraverijen en markten; en de invloed van deze geest is nog<br />
merkbaar in de Zuid-Westhoek van Friesland, waar het Fries<br />
Réveil zo sterk heeft geleefd. 3<br />
Het een en het ander was oorzaak, dat de z.g. „onderwerpelijke"<br />
predikanten de lievelingen waren van het volk. Dit waren de<br />
mannen van lange toepassingen, die alle schuilhoeken van de ziel<br />
kenden en aan elke gestalte der ziel aandacht schonken, die de<br />
goddelozen en verharden in het kwaad danig de les lazen, dan de<br />
bekommerden en bezwaarden troostten met warme woorden, om<br />
zich tenslotte te richten tot de wedergeboren kinderen Gods. Werumeüs<br />
Buning was een van dit slag; zwaar zuchtend klom hij de<br />
kansel op na het bemoedigend woord van een ouderling: „Dominy,<br />
it moat dochs mar oangean; wy stille jo stypje yn ús gebet". 4 De<br />
1 J. HOBMA, Het Friesche Réveil, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 52 (1915) 808-826<br />
en 889-908.<br />
2 Vgl. WUMKES, FR, IO-II, 61, 92, 210.<br />
3 Vgl. PlEBENGA, a.W., 43-44.<br />
* WUMKES, FR, 97.<br />
108<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
„voorwerpelijke" predikanten daarentegen verdiepten zich niet<br />
zozeer in de zielstoestanden van het gehoor, doch schonken meer<br />
aandacht aan de genade van God en trokken het volk geleidelijk<br />
los uit de vaak ziekelijke zucht naar het bevindelijk ervaren van<br />
de waarheid. Langs deze weg heeft het Fries Réveil een meer Gereformeerde<br />
koers gekregen en het is vooral Ds Felix geweest, die<br />
het in deze richting gestuurd heeft.<br />
Met deze koerswijziging begint ook het proces van bewustwording<br />
der orthodoxie, dat leidt tot concentratie en organisatie van rechtzinnige<br />
groepen in Friesland. Tegenover de macht van het doorwerkend<br />
Oud-Liberalisme en de meerderheidspositie van de Groninger<br />
richting gaat zich binnen de Hervormde Kerk in Friesland<br />
zeer duidelijk het kamp der rechtzinnigen aftekenen en verweren.<br />
In 1841 zijn de eerste tekenen er van te bespeuren. Ds B. Morrees<br />
van Wijk, in het land van Heusden, dringt bij de Synode aan op<br />
wederinvoering van de oude formulieren en herziening van de<br />
reglementen in overeenstemming „met Gods woord en de kerkorde<br />
van Dordrecht". Zijn adres is niet alleen ondertekend door de predikanten<br />
Koopman van Rinsumageest en Landweer van Birdaard 1 ,<br />
maar draagt ook de namen van 8489 rechtzinnigen uit heel het land.<br />
Niet minder dan 2520 daarvan kwamen uit de provincie Friesland! a<br />
Dan is het vooral Ds Felix van Heeg, die de organisatie van de<br />
rechtzinnigen in Friesland binnen de Hervormde Kerk ter hand<br />
neemt. Als het Modernisme vanuit de universiteiten in de gemeenten<br />
gaat binne<strong>nl</strong>open en de Synode niet bereid blijkt de stroom te<br />
keren, komt in rechtzinnige kringen de vraag naar voren, of men<br />
Synode en Hervormde Kerk maar niet moet laten, wat zij zijn, om<br />
dan zelf in een vrije kerk verder te leven. Op dat moment kiest<br />
Felix de andere weg: door middel van verenigingen, die voor het<br />
goed recht van de oude kerkleer en de eer van God opkomen, de toestanden<br />
binnen de Hervormde Kerk verbeteren. Hij sticht daarom<br />
in 1854 ,,de Provinciale Vereeniging van Vrienden der Waarheid'' in<br />
Friesland, die zich ten doel stelt aspirant-predikanten te ondersteunen<br />
in hun studie en verder in elke gemeente de rechtzinnigen<br />
te verenigen in ressortbijeenkomsten, waar de Schrift en de belijdenisformulieren<br />
besproken kunnen worden. 3 Het was voor heel<br />
1 Deze heeft in een zeer onderdanig schrijven aan den Minister zijn handtekening terug<br />
genomen. Zie VOLGER, a.w., 178 noot 28.<br />
2 Vgl. ibid., 271.<br />
3 Vgl. WUMKES, FR, 173-174.<br />
109<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het land „het eerste sein, dat de orthodoxe opleving in onze Kerk<br />
tot klaarder bewustzijn begon te komen". 1<br />
Binnen een jaar telde de vereniging in Friesland 31 ressorten<br />
en weer een jaar later was het aantal tot 55 gestegen. 2 In datzelfde<br />
jaar 1856 werd begonnen met de uitgave van een eigen Kerkelijk<br />
Maandblad, dat in 1865 door toedoen van Ds Guldenarm een Kerkelijk<br />
Weekblad werd. 3<br />
Het doel van deze vereniging was kerkelijk gericht. Terwijl de<br />
beweging van de predikanten de Cock en van Velzen in 1834 en<br />
volgende jaren de Hervormde Kerk verliet, had het initiatief van<br />
Felix juist ten doel aan de orthodoxie een plaats te verzekeren<br />
binnen de oude volkskerk en op die wijze de Hervormde Kerk te<br />
saneren. Het kerkelijk karakter van de Vereeniging van Vrienden<br />
der Waarheid in Friesland blijkt duidelijk uit het geschrift Scheiden?,<br />
dat in de critieke dagen van 1867 door deze vereniging werd<br />
uitgegeven. 4 De vereniging, die dit geschrift beschouwt „als een<br />
ontvouwing van haar kerkelijk standpunt" constateert „met diep<br />
leedwezen den geest van separatisme en sectarisme, die zich niet<br />
alleen in de dusgenoemde Afscheiding, maar ook in de gemeenten<br />
onder het kruis, Ledeboersgezinden, vrije Evangelische gemeenten,<br />
Darbysme, Anabaptisme, Irvingianisme, als anderszins openbaart". 5<br />
Zij besluit, „dat elk geloovige in deze dagen zondigt tegen de kerkgemeenschap,<br />
waartoe hij naar zijne belijdenis behoort, indien hij<br />
gehoor geeft aan de menigvuldige roepstemmen om ons kerkgenootschap<br />
en mitsdien onze kerk te verlaten". 6 De vereniging ziet de<br />
situatie overigens niet somber in, want de „algemeene geest der<br />
kerkelijke regtzinnigen is, in overeenstemming met den historischen<br />
volksaard, tegen scheiding gestemd. Dit is althans met de<br />
Friesche kerk het geval ... Verder is het blijkbaar, dat het separatisme<br />
het meeste bloeit op die akkers, waar onze predikanten het<br />
woord Gods niet uitstrooijen, en dat het dáár verwelkt, waar de<br />
1<br />
P. J. KROMSIGT, Geschiedenis der Confessioneele Vereeniging, in: Troffel en Zwaard, 3<br />
(1900) 31-39 en 261-280.<br />
2<br />
Een Opgave van dx ressorten der Provinciale Vriesche Vereeniging treft men aan in het<br />
Kerkelijk Maandblad. Uitgegeven door en ten behoeve van de Provinciale Vereeniging van<br />
Vrienden der Waarheid in Friesland r (1856) 84-86.<br />
3<br />
WUMKES, FR, 173-175; 283.<br />
4<br />
Scheidere Een woord van de Vereeniging van Vrienden der Waarheid in Friesland aan allen,<br />
die de Nederkmdsch<br />
1867.<br />
H ervormdx Kerk liefhebben. Eene belijdenis en uitnodiging, Leeuwarden<br />
5<br />
Ibid., IV.<br />
6 Ibid., 25.<br />
110<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
weg der zaligheid door hen gepredikt wordt, zoodat wij mogen<br />
aannemen dat de prediking der waarheid de stevigste dam tegen<br />
het doorbreken der scheiding is". 1 Tenslotte spreekt de vereniging<br />
als haar overtuiging uit, „dat verreweg de grootste meerderheid<br />
in ons kerkgenootschap de oude waarheid, waarvoor de vaderen<br />
goed en bloed opgeofferd hebben, nog aanhangt, al is het dan niet<br />
met helder bewustzijn en uitgebreide kennis. Zelfs nu reeds is het<br />
duidelijk uit de beroepingen, die uitgebracht worden, uit de getrouwe<br />
opkomst bij regtzinnige en uit het bijzonder klein getal<br />
hoorders bij niet-regtzinnige leeraars, uit de dorst van duizenden<br />
naar de levende wateren des heils, dat de menigte nog niet van de<br />
belijdenis onzer kerk afgevallen is". 2<br />
Pas later kwam landelijk de concentratie van orthodoxe predikanten<br />
tot stand. Evangelische en confessionele predikanten vonden<br />
elkaar tegen het optrekkend Modernisme op 30 April 1862 te Utrecht<br />
in de eerste vergadering van „leeraren der Nederlandsche Hervormde<br />
Kerk, die zich op Evangelisch-Confessioneel standpunt<br />
vereenigden, ten einde te beraadslagen over de vraag, wat in den<br />
toestand, waarin die Kerk in dezen tijd verkeert, te doen staat<br />
voor hen, die op grond van het Evangelie met hare belijdenis instemmen".<br />
Toen in deze Evangelisch-Confessioneele Predikantenvereeniging<br />
de Evangelische richting bleek te domineren, werd in<br />
1864 een afzonderlijke Confessioneele Vereeniging gesticht. 3<br />
2. de Doperse stroming<br />
Evenals de Reformatie van de zestiende eeuw heeft ook het Réveil<br />
van de 19e eeuw zijn Doperse stromingen gekend. Het zijn in Friesland<br />
de Baptisten en de met hen nauw verwante Vrije Evangelische<br />
gemeenten. De Baptisten en ook de Vrije Evangelischen, hoewel<br />
deze laatsten in dit opzicht rekkelijker zijn, verwerpen de kinderdoop<br />
en kennen alleen de doop voor persoo<strong>nl</strong>ijk bekeerde volwassenen,<br />
welke door onderdompeling wordt toegediend. Alleen de aldus<br />
gedoopten hebben toegang tot het H. Avondmaal, zodat bij hen<br />
van een „gesloten Avondmaal" gesproken wordt. Behalve door dit<br />
streven naar een zuivere gemeente van echte gelovigen en door<br />
hun eis van persoo<strong>nl</strong>ijke bekering, kenmerken zij zich door hun<br />
1 Ibid., 35 noot i.<br />
2 Ibid., 40-41.<br />
3 KROMSIGT, a.w., 31-39 en 261-280.<br />
111<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
eslist afwijzen van alle staatsbemoeiing in kerkelijke aangelegenheden,<br />
hun handhaven van absolute zelfregering der gemeente,<br />
hun strijd voor onvoorwaardelijke godsdienstvrijheid, hun innig<br />
gemeenschapsleven en hun levendige evangelisatie-arbeid. 1<br />
a. het Baptisme<br />
Het Baptisme is in Friesland vanuit Oost-Friesland geïmporteerd<br />
door de Baptisten-leraar Peter Joannes de Neui van Hamburg<br />
en zijn vriend Harm Peters Eekhof f, diaken van de Baptistengemeente<br />
te Ihrhove. Toen enkele ledenvan deChristelijk-Gereformeerde<br />
gemeente te Franeker zich tot de Baptisten-gemeente te<br />
Ihren w¾ndden om klaarheid te krijgen inzake het vraagstuk van<br />
de kinderdoop, werden de Neui en Eekhoff naar Franeker gezonden<br />
om daar het standpunt van de Baptisten uiteen te zetten. Woensdag<br />
20 April 1864 arriveerden zij te Franeker en de Zondag daarna<br />
preekte de Neui 's morgens voor 600 mensen en 's avonds voor<br />
een groep van 70. Reeds de volgende dag werden een touwslager<br />
en zijn vrouw, een koopman en een melkslijter in de stadsgracht<br />
te Franeker door de Neui gedoopt. In de weken daarna trad de<br />
Neui nog meer dan eens op voor „opeengepakte massa's mensen".<br />
Het aantal gedoopte leden was in 1865 gegroeid tot 24, in 1867 tot<br />
52 en in 1868 was het getal 60 bereikt. Toen het aantal leden op<br />
20 October 1866 circa 40 bedroeg, werd de eerste Baptisten-gemeente<br />
in Friesland officieel geconstitueerd. Vanuit Franeker evangeliseerde<br />
de Neui in de verre omtrek, stichtte z.g. „predikstations"<br />
van Franeker te Makkum, Workum en Stavoren en bezocht ook<br />
Harlingen, Weisrijp, Winsum, Schalsum, Achlum, Firdgum, Tzummarum,<br />
Oosterbierum en Dokkum. Toen de Neui in Juni 1871<br />
afscheid nam van Franeker, telde de gemeente 91 leden. Hij werd<br />
opgevolgd door Jan de Weerdt, de zoon van een reizend Baptistenprediker<br />
uit Ihrhove. In Mei 1891 telde de gemeente Franeker,<br />
de leden op de predikstations te Makkum, Workum en Stavoren<br />
inbegrepen, in totaal 200 leden. 2<br />
Met Makkum kwam de Neui voor het eerst in contact op 28 Mei<br />
1864. Hij trad daar op in een ressort bij eenkomst van de Vrienden<br />
van de Waarheid, waarvan ook de blinde stoelenmatter Evert<br />
Tines deel uitmaakte. Deze Evert Tines, die voor het orakel van<br />
Makkum doorging en in alle vrome samenkomsten van Stavoren<br />
1 G. A. WUMKES, De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland, Sneek 1912,<br />
Voorwoord, IX.<br />
2 Ibid., 142-160.<br />
112<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
tot Peasens een bekende figuur was, werd bij die gelegenheid gewonnen<br />
voor het Baptisme en toonde zich vanaf dat moment een<br />
vurig propagandist voor de Baptisten-gedachte. De 7e Juli sprak<br />
de Neui in Makkum voor ongeveer 250 mensen. De blinde Evert<br />
kon zich later niet meer voegen in het Baptisme: het ging hem niet<br />
diep genoeg. In 1898 werd het vroegere predikstation van Franeker<br />
een zelfstandige gemeente Makkum. Workum werd door de Neui<br />
vanuit Franeker gesticht in Augustus 1866. Toen de broederschap<br />
7 Februari 1897 circa 30 leden telde, werd zij zelfstandig. In Stavoren,<br />
het derde station van Franeker, bestond circa 1870 een rechtzinnig<br />
gezelschap, dat evangelisten van elders liet komen, omdat<br />
de Hervormde predikant niet voorzag in veler godsdienstige behoeften.<br />
Een dergelijk conventikel bestond ook in het naburige Warns.<br />
Door toedoen van de Neui en zijn opvolger de Weerdt werd rond<br />
1886 van deze conventikels een Baptisten-gemeente gemaakt. 1<br />
Het Baptisme blijkt zijn eerste steunpunten dus gevonden te<br />
hebben in Franeker en vandaaruit in enkele oude stadjes aan of<br />
bij de zeekust. Veel aanhangers heeft deze secte aanvankelijk niet<br />
gewonnen. Bij de volkstelling van 1879 werden er in Friesland 131<br />
Baptisten aangetroffen.<br />
b. de Vrije Evangelische gemeenten<br />
De Vrije Evangelische gemeenten gaan terug op de arbeid van<br />
Ds J. de Liefde. Deze Doopsgezinde predikant stond tot 1839<br />
te Woudsend in Friesland. Vandaar nam hij een beroep aan naar<br />
Zutphen, waar hij wegens zijn sterk Gereformeerde preken, zijn opvattingen<br />
over de doop, als zou deze alleen aan bekeerden mogen<br />
worden toegediend, en zijn chiliastische gedachten op den duur niet<br />
als Doopsgezind voorganger te handhaven was. Nadat hij toen in<br />
Zutphen een Apostolisch-Christelijk-Afgescheiden Gemeente had<br />
gesticht, vertrok hij via Abcoude naar Amsterdam en liet zich door<br />
de doop opnemen in de Baptisten-gemeente aldaar, maakte er<br />
zich later weer van los, liet zich winnen voor het Darbysme, doch<br />
vond ook daarin geen rust en ging toen op eigen gelegenheid evangeliseren.<br />
Hij stichtte in 1855 de evangelisatie-vereniging„Tot Heil<br />
des Volks", welke o.a. ten doel had evangelisten uit te zenden,<br />
en vooral op het platteland 's avonds het Evangelie te verkondigen<br />
aan degenen, die van de ware prediking verstoken waren. Deze<br />
vereniging telde in Augustus 1856 o.a. afdelingen te Leeuwarden<br />
met 16 en te Workum met 19 leden. De afdeling Workum maakte<br />
1 Ibid., 180-193; IDEM, FR, 190-218.<br />
113<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zich later, wegens het optreden van Ds de Liefde, uit het groter verband<br />
los en ging eigen wegen. 1<br />
Onder invloed van de Presbyteriaanse kerk in Schotland besloot<br />
Ds de Liefde een gemeente in het leven te roepen, die vrij zou zijn<br />
van alle staatsbemoeiing en van alle ondersteuning uit vaste fondsen<br />
en vaste goederen. Zo kwam hij er toe op 27 Juli 1856 te Amsterdam<br />
de eerste Vrije Evangelische gemeente te vormen.<br />
De uitbreiding van het evangelisatie-werk had Ds de Liefde er toe<br />
gebracht zelf evangelisten op te leiden. De twee eersten waren<br />
W. F. Menkhoff, een Duitser, die reeds in 1852 en 1853 gewerkt<br />
had onder de land- en veenarbeiders in Overijsel, Groningen, Friesland<br />
en Drente en K. Holleman, een bakkersknecht uit Halfweg.<br />
Holleman werd in 1855 door het evangelisatie-bestuur van de vereniging<br />
„Tot Heil des Volks" naar Leeuwarden gezonden en richtte<br />
daar een afdeling op van deze vereniging, die een jaar later 16 leden<br />
telde. Hieruit groeide een Vrije Evangelische gemeente naar het<br />
voorbeeld van die te Amsterdam. Holleman reisde in Friesland<br />
stad en dorp af om te evangeliseren en stichtte te Leeuwarden<br />
„Klein Bethanië", een tehuis voor vorming van evangelisten. 2<br />
Te Sneek kwam een gemeente tot stand door toedoen van de Baptisten-evangelist<br />
F. J. van Meerloo en van de leerlingen van Holleman,<br />
J. Horn en later J. Hart. Toen zij 13 September 1880 uit 42<br />
gedoopte leden bestond, werd zij officieel geconstitueerd naar het<br />
Baptistisch beginsel. 3<br />
Horn evangeliseerde ook te Hommerts, Oppenhuizen, Grouw,<br />
Workum en in het Heidenschap bij Workum, te Bolsward en te<br />
Heeg. Hier in Heeg constitueerde Horn in October 1883 een gemeente<br />
met 23 leden. 4<br />
Te Haulerwijk vormde zich in 1867 een Vrije Evangelische gemeente.<br />
Als evangelist trad daar op N. van Beek, gevormd door D.<br />
de Gilde, een leerling van Ds de Liefde, die een Vrije Evangelische<br />
gemeente leidde te Zuidveen bij Steenwijk. Reeds eerder had van<br />
Beek gewerkt te Oldelamer in Weststellingwerf en te Scherpenzeel.<br />
Vanuit Haulerwijk evangeliseerde hij te Donkerbroek, Driemunt,<br />
Kornhorn en Groninger Opende. De gemeente te Haulerwijk werd<br />
later Baptistisch. In 1880 telde zij 30 leden, welk aantal in 1899 met<br />
twee was vermeerderd. 5<br />
1<br />
IDEM, De opkomst,40-123; IDEM, FR, 153-158.<br />
2<br />
IDEM, De opkomst, 106-110; 194-198.<br />
3<br />
Ibid., 198-212.<br />
4<br />
Ibid., 207-210.<br />
6<br />
Ibid., 212-216; OOSTEN, a.w., 236-238.<br />
114<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Bij de volkstelling van 1879 telde Friesland 345 leden van Vrije<br />
Evangelische gemeenten. 1<br />
3. de mystieke stroming<br />
Het mystiek element in het Fries Réveil wordt vertegenwoordigd<br />
door Marten Jans van Houten en zijn kring. 2<br />
Het was Waling Dykstra, die het eerst de aandacht vestigde op<br />
deze merkwaardige figuur. 3 Van Houten werd 12 Januari 1801<br />
geboren te Nijega bij Opeinde. Na zijn huwelijk woonde hij eerst<br />
in Houtigehage en daarna in Oudega (Smallingeriand), waar hij<br />
als boerenknecht en veenarbeider de kost verdiende.<br />
Marten Jans kwam al spoedig terecht bij de oefeningen, die in<br />
het Oosten van Friesland druk gehouden werden, las veel in de<br />
Bijbel en in andere stichtelijke lectuur en kerkte alleen bij orthodoxe<br />
predikanten, onder meer bij van Velzen in Drogeham. De<br />
Afscheiding trok ook hem mee en hij werd oefenaar in die kringen,<br />
maar toen hem de kans gegeven werd Afgescheiden predikant te<br />
worden, bedankte hij voor deze promotie. Op den duur voelde hij<br />
zich echter in het Christelijk-Gereformeerd milieu niet thuis. Zijn<br />
geestelijk leven had een andere wending genomen, waarschij<strong>nl</strong>ijk<br />
vooral onder invloed van de werken van Jakob Brill 4 , een pantheïstisch<br />
en rationalistisch mystiek schrijver, die in de Zuid-Oosthoek<br />
van Friesland veel gelezen moet zijn. 5 Brill bleef de lievelingsauteur<br />
van Marten Jans en zijn volgelingen.<br />
In 1843 verhuisde van Houten naar de Wilp (Fr.). Hij preekte daar<br />
iedere Zondag twee maal in een schuur. Zijn faam ging door de<br />
omtrek heen, zodat men ook van elders naar hem kwam luisteren<br />
en hij op menige plaats werd uitgenodigd om te oefenen en begrafenissen<br />
te leiden. In de nacht van 5 op 6 December 1879 gestorven,<br />
werd hij te Siegerswoude begraven. Na zijn dood werd de leiding<br />
door Veenstra overgenomen.<br />
1<br />
Van deze 34.5 wonen er 74 in 't Bildt. Dit aantal betreft de Vrije Evangelische gemeente te<br />
Oude-Leije.<br />
2<br />
Vgi. J. SI. DoMEiA NiEUWESHUis NYEGAARD, De Mystieke Kring van Marten Jans van<br />
Houten te de Wilp en Westerkwartier, in: Stemmenvoor Waarheid enVrede, 59 (1922) 375-380;<br />
WUMKES, Een Mysticus, 143-158.<br />
3<br />
Vgl. WALING DYKSTRA, Uit Frieslands Volksleven, 2 dln, Leeuwarden 1895, dl II, 149.<br />
4<br />
JAKOB BRII-L, Werken van den hoogverlichten Jakob Brill, Klaar en grondig aanwijzende<br />
het pit en merg van de ware, weze<strong>nl</strong>ijke en dadelijke godgeleerdheid, zeer nuttig en dienstig voor<br />
alle gezindheden, Amsterdam 1705.<br />
5<br />
J. WATERINK, Het godsdienstig leven in Frieslands Z. O. hoek, Nijverdal 1917.<br />
115<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De weinige geschriften, die hij naliet, doen hem kennen als<br />
iemand, die een ietwat pantheïstisch getint mysticisme huldigde.<br />
Maar tegelijkertijd was hij ook een zeer nuchtere natuur. De zoete,<br />
soms zelfs weeë, conventikel-vroomheid uit de eerste dagen van<br />
het Fries Réveil, die teerde op bevindingen en daarvan al te gaarne<br />
sprak, was hem vreemd. Geleerdheid, uiterlijkheid en eige<strong>nl</strong>iefde<br />
waren voor van Houten de drie vijanden van het geestelijk leven.<br />
Groot was zijn afkeer van plicht en gewoonte in de godsdienst. Hij<br />
stond dan ook zeer vrij ten opzichte van Doop en Avondmaal,<br />
waaraan hij niet bijzonder veel waarde hechtte en die in de Wilpster<br />
kring dan ook niet bediend werden. „Zijn prediking is een klaar<br />
getuigenis geweest tegen het verstandelijke, doctrinaire karakter<br />
van de orthodoxie in vele kringen. Hij is geen da Costa, geen Kohlbrügge,<br />
geen de Liefde. Toch blijft hij een eerbiedwekkende figuur,<br />
deze arbeider uit de baggelpetten, die veertig jaar „evangeliedienaar"<br />
zich mocht noemen „uit liefde, om niet". Hij vertegenwoordigt<br />
met zijn kleinen kring, naast de Gereformeerde en Baptistische<br />
lijn een mystieke tak van het Friesche Réveil." 1<br />
III. Nabeschouwing<br />
De Hervormde Kerk in Friesland heeft in de 19e eeuw stellig<br />
donkerder jaren gekend dan die, welke door de Groninger richting<br />
en het Fries Réveil worden beheerst. Maar naast de lichtzijden<br />
zijn er ook schaduwzijden aanwezig geweest. Dit geldt zowel voor<br />
de Groninger richting als voor het Fries Réveil en dan voor deze<br />
laatste beweging zowel in zijn kerkelijke als in zijn sectarische<br />
vormen.<br />
Wat dan vooreerst de Groninger richting betreft, het is niet uitgesloten,<br />
dat de Hervormde Kerk in Friesland hieraan een zekere<br />
opleving te danken had. De Groninger school is geprezen, omdat zij<br />
een heel geslacht van flinke, practische en verlichte predikanten<br />
heeft gevormd 2 en haar Evangelische richting is een zegen genoemd<br />
voor vele gemeenten, omdat het geestelijk leven in menige gemeente<br />
werd opgewekt, wanneer een leerling van de Groninger school haar<br />
voorganger werd. 3 Wanneer dit in het algemeen waar is, dan zou<br />
het wel bijzonder voor Friesland mogen gelden, waar de Groninger<br />
1 WUMKES, Een Mysticus, 143-158.<br />
2 REITSMA, a.w., 481.<br />
3 KNAPPERT, a.w., 67.<br />
116<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ichting zo sterk vertegenwoordigd is geweest. De gegevens ontbreken<br />
of zijn onvoldoende om deze stelling hier waar te maken.<br />
Wel had Ds Thoden van Velzen in Wolvega steeds tjokvolle kerken 1<br />
en ook in Drachten loopt het bij Ds D. Holwerda van de Groninger<br />
richting zó druk, dat menigeen, die geen vaste plaats had, voor een<br />
paar centen een schooljongen vooruit stuurde om een plaats gereserveerd<br />
te houden. 2 Zelfs in het later zo sterk buitenkerkelijke St.<br />
Jacobi-parochie was de kerk in deze jaren altijd zo goed bezet,<br />
dat de laatkomers zich een plaatsje in de vensterbanken moesten<br />
zien te veroveren. 3 Het zijn slechts enkele aan wijzigingen in de<br />
goede richting, die overigens op zich genomen reeds moeilijk naar<br />
hun werkelijke betekenis beoordeeld kunnen worden en in ieder<br />
geval veel te spaarzaam zijn om een oordeel te kunnen dragen.<br />
Veel duidelijker treden de schaduwzijden aan het licht. Het is<br />
tijdens de dominerende positie van de Groninger richting en zeker<br />
niet buiten haar schuld om, dat de eerste tekenen van een rechtzinnige<br />
front-vorming binnen de Hervormde Kerk aan het licht<br />
komen. Is dus de Groninger richting mede aa<strong>nl</strong>eiding geworden<br />
tot een concentratie van sommige orthodoxen binnen de kerk, het<br />
is ook onder haar bewind, dat een verdere emigratie van andere<br />
orthodoxen uit de kerk te constateren valt. De Christelijk-Gereformeerde<br />
Kerk groeit van 4698 (1.89%) in 1849 tot 8515 (3.10%) in<br />
1859 en tot 14.995 (5.12%) leden in 1869, een enorme groei, die<br />
zeker niet alleen door de natuurlijke aanwas verklaard zal kunnen<br />
worden. Ook het optreden der secten wijst op een zeker tekort<br />
binnen de Hervormde Kerk. Wel is het getal volgelingen in deze<br />
tijd nog gering, maar afgezien van het feit, dat de kleine groepjes<br />
vermoedelijk slechts een fractie vormen van veel grotere groepen<br />
malcontenten en bezwaarden, zijn deze secten als symptoom belangrijk.<br />
Zij demonstreren duidelijk een tekort aan bewoonbaarheid<br />
van de Hervormde Kerk en zijn als tekenen van een ontbindingsproces<br />
der volkskerk te beschouwen.<br />
Het Fries Réveil in zijn kerkelijke vorm heeft ongetwijfeld heilzaam<br />
gewerkt. Zowel door zijn diepe religieuze zin en zijn uitgegesproken<br />
christelijk karakter als door zijn bijdragen tot bewust-<br />
1 WUMKES, Paden, IV, 563.<br />
2 KLUSDER, fl.ffi., 366-401.<br />
3 H. SANKES EN L. CANNEGIETER, De Kerk te St. Jacobi-parochie 100 jaar, St. Anna-parochie<br />
1944, 41-42.<br />
117<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
wording en concentratie der rechtzinnige groepen binnen de Hervormde<br />
Kerk, heeft het de eigen groep en daarmee de Hervormde<br />
Kerk verrijkt en versterkt.<br />
Toch heeft het ook meer dan alleen „les défauts de ses qualités".<br />
De vorming van het orthodoxe bloc, eerst tegen de Groninger richting<br />
maar later vooral tegen de moderne richting, betekende ook een<br />
bijdrage tot de strijd der richtingen, die een aantasting van de volkskerk<br />
betekende, naar binnen haar leven uitholde, naar buiten haar<br />
aanzien verduisterde. Maar daarnaast heeft het Fries Réveil,<br />
als geheel genomen en zoals het zich feitelijk aan Friesland vertoonde,<br />
voor het aanzien van geloof, kerk en orthodoxie ook nadelen<br />
opgeleverd, die wel met zijn piëtistisch en methodistisch karakter<br />
samenhangen.<br />
Bedenkelijk en verontrustend was het samentreffen van rechtzinnigheid<br />
en bijgeloof. De bevindelijkheid, die door het Fries<br />
Réveil hee<strong>nl</strong>oopt, zal stellig niet vreemd geweest zijn aan de vele<br />
vormen van bijgeloof, die evenals op de Afscheiding ook op bepaalde<br />
groepen van het Fries Réveil een stempel van achterlijkheid drukten,<br />
zodat de vrijzinnige wereld kon lachen om die onnozele halzen van<br />
orthodoxen. Maar bepaald weerzinwekkend zijn de verschijnselen<br />
van geestelijke hoogmoed, die kerkeraadsleden, diakenen en ettelijke<br />
andere kerkgangers deden oprijzen voor het aangezicht van de<br />
gehele gemeente, wanneer de predikant de echte kinderen Gods ging<br />
toespreken! 1<br />
Daarnaast is ook de houding van het Fries Réveil tegenover de<br />
wereld en het leven belastend geworden. Niet, dat predikanten als<br />
Werumeüs Buning en Knap ageerden tegen kaarten en drinken,<br />
tegen de merkwaardige combinatie van bijbelteksten en jeneverkruik<br />
2 , heeft de andere groepen geërgerd, maar dat een Knap zich<br />
keerde tegen hardzeilen en markt houden, dat hij de jaarmarkt in<br />
Heeg afgeschaft wist te krijgen en de hand heeft gehad in het gemeentelijk<br />
besluit, waarbij alle markten in Wymbritseradeel opgedoekt<br />
werden 3 , dàt getuigde van een visie op het leven, die voor<br />
anders georiënteerde groepen on verdragelij k kon zijn. Het heeft het<br />
Fries Réveil ontbroken aan zenuwen, die sterk genoeg waren om de<br />
glans van het leven minstens te aanvaarden.<br />
1 Vgl. Tsj. G. V.D. MEULEN, Aan Dr L. Wagenaar.<br />
% Vgl. WUMKES, FR, 255.<br />
3 Vgl. ibid., 116-117.<br />
118<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Wat tenslotte het Fries Réveil in zijn sectarische vorm betreft, er<br />
kan worden vastgesteld, dat de secten behalve gevolg ook oorzaak<br />
van ontbinding geweest zijn. Het moge waar zijn, dat de secten<br />
een geestelijk onderdak verschaften aan hen, die anders wellicht<br />
verloren waren gelopen, daarnaast zal ook op de desintegrerende<br />
werking van de secten gewezen moeten worden.<br />
Vooreerst is terecht opgemerkt, dat de godsdienstige prikkels,<br />
welke van secten uitgaan, vaak spoedig zijn uitgewerkt, en dat<br />
menigeen zich weldra weer afwendt en dan doorgaans niet terugkeert<br />
tot de kerk, die hij verliet, maar verder zijn eigen weg wel<br />
gaat. 1 De sectarische wereld is vaak een wereld van overal zoeken<br />
en nergens rust vinden, zoals duidelijk bleek bij een Ds de Liefde<br />
en zoals ook in de wispelturigheid van een Evert Tines klaar aan<br />
het licht kwam. Vanuit de kring Vrienden van de Waarheid raakt<br />
hij verzeild bij de Baptisten, voelt zich daar niet thuis, omdat hij<br />
te Gereformeerd is, maar is bij de Christelij k-Gereformeerden niet<br />
welkom, omdat hij te Baptistisch denkt, besluit dan bij gelegenheid<br />
van een begrafenis om een Christelij k-Gereformeerde gemeente te<br />
stichten, belandt tenslotte bij de Doleantie en komt ook daarmee in<br />
conflict! 2<br />
Bovendien staat ijver voor de orthodoxie nog niet gelijk met<br />
opbouw van de kerk. De Liefde heeft aan georganiseerde godsdienstigheid<br />
misschien net zoveel afgebroken, als hij aan individuele<br />
vroomheid heeft trachten op te bouwen. Wormser schreef 31 Mei<br />
1850 reeds aan Groen van Prinsterer aangaande de evangelisatiearbeid<br />
van Ds de Liefde: „zoo wordt de kerk meer ontbonden; alle<br />
kerkelijke inrichting en instelling meer uit de gemoederen weggenomen<br />
en het verbond der genade, de vastheid en regel voor de<br />
gansche gemeente, uit het oog verloren om plaats te maken voor<br />
individuele opvattingen en beschouwingen". 3 Toen Schoonhoven<br />
uit Workum genoeg kreeg van het gestook van Ds de Liefde tegen de<br />
kerken en hem daarover namens de Workumer kring schreef, kreeg<br />
hij een antwoord, waaruit duidelijk blijkt, wat de kerk voor een Ds<br />
de Liefde betekende: „Wat hebben wij met de Nederlands-Hervormde<br />
Kerk te maken? Hebben wij niet veeleer de opdracht Christus<br />
te verkondigen? Wie is het, die het volk vergif inspuit en zielen<br />
vermoordt? Waarvandaan zoveel narigheid, zoveel ellende om ons<br />
1 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w., 176.<br />
2 Vgl. WuMKES, FR, 190-218.<br />
3 Geciteerd bij WUMKES, De Opkomst, 98.<br />
119<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
heen? Waarom moeten wij het land af zwalken van Zuid tot Noord,<br />
van Oost naar West en dat in koude en in hitte, bezweet en bestoft,<br />
onder laster en vijandschap? Is het niet allemaal om het kwaad,<br />
dat de kerk in de wereld heeft gebracht ? Maar als nu, behalve dat,<br />
ook de ware vromen uit liefde tot die opstookster ons in onze heilige<br />
arbeid tegenwerken, dan is het vanzelfsprekend, dat de geest in<br />
ons losbarst en dat wij het „wee u" uit moeten spreken. Want het<br />
is allemaal afgoderij, kalk- en steendienst, die door geen vrome praat<br />
noch door lange gebeden goedgepraat mag worden. Dit is een en<br />
dezelfde kwade geest, die ook Jezus heeft overgeleverd in de handen<br />
van zijn vijanden. Want daarom alleen hebben de Farizeeën hem<br />
van kant gemaakt, omdat hij een werkelijk gevaar voor hun kerk<br />
betekende. Och, mochten ook jullie ogen daarvoor nog eens opengaan.<br />
Want jullie komen alsmaar weer op de proppen met wat de<br />
kerk vroeger steeds was om op die manier haar vuilheid te bepleisteren.<br />
Maar al had ze vroeger ook uit zuivere engelen bestaan, nu<br />
is het beslist zo, dat de meesten van haar leraren vervloekt zijn,<br />
omdat zij een ander evangelie verkondigen. En de enkelen, die nu<br />
het Evangelie zuiver verkondigen, houden zich achterbaks en zijn<br />
goede maten met die grondvreters. 1 Daarom mag ik de vraag wel<br />
stellen: „Hoe lang denken jullie de zaak nog in de war te sturen?" 2<br />
Zo werd de Hervormde Kerk ontbonden, het kerkvolk verdeeld<br />
en de uittocht in geesten en harten voorbereid.<br />
PARAGRAAF 4. DE STRIJD TUSSEN HET NIEUWE<br />
LICHT EN DE OUDE BELIJDENIS IN<br />
VERSCHILLENDE VORMEN<br />
De Hervormde Kerk is van de tegenstelling tussen de Groninger<br />
richting en het Fries Réveil terecht gekomen in de felle strijd<br />
tussen de moderne en de orthodoxe richting. Maar er was behalve<br />
het Modernisme in de kerk, ook de vrijdenkerij in bepaalde kringen<br />
en bovendien ontstond er mede als resultaat van beiden een meer<br />
moderne mentaliteit in brede lagen van het gewone volk. Zij zijn<br />
alle drie wel degelijk van elkander onderscheiden en toch ook weer<br />
voldoende verwant om gegrepen te worden onder de ene zeer algemene<br />
benaming: het nieuwe licht. Ook de orthodoxe richting<br />
1<br />
De Liefde doelt hier stellig op afhankelijkheid van de predikanten t.o.v. de floreenplichtigen.<br />
2<br />
Geciteerd bij WUMKES, FR, 157-158 en hier uit het Fries vertaald.<br />
120<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vormt geen eenheid, maar omvat hier zowel de rechtzinnigheid in de<br />
Hervormde Kerk als ook de orthodoxie, die in de doorlopende beweging<br />
van de Afscheiding en in de verschillende secten voortleeft,<br />
maar de onderlinge verwantschap is ook hier groot genoeg om met<br />
één woord te spreken van: de oude belijdenis.<br />
I. Het nieuwe licht<br />
Langs verschillende wegen is het nieuwe licht Friesland binnengestroomd.<br />
Via de moderne richting kwam het in de Hervormde<br />
gemeenten, de vrijdenkersbeweging bracht het in selecte kringen,<br />
terwijl het volk er op bijzondere wijze mee in contact kwam door<br />
de opkomende Friese Beweging.<br />
1. het nieuwe licht in de Hervormde Kerk<br />
In Friesland, waar de moderne richting zoveel opgang maakte, heeft<br />
merkwaardigerwijze de wieg gestaan van de moderne theologie. Deze<br />
immers werd ingezet met de inaugurale rede van Scholten, die in<br />
godgeleerd Nederland de grootste deining teweeg bracht door de<br />
nieuwe christologische gedachten, welke Jezus stempelden tot de<br />
godsdienstige mens bij uitnemendheid. 1 Welnu, het was te Franeker,<br />
dat Scholten deze rede op 17 September 1840 uitsprak bij de aanvaarding<br />
van zijn ambt aan de Friese hogeschool.<br />
De j aren 1840 - 1848 vormen dan de periode, waarin de voormannen<br />
van de moderne theologie een tegenstelling gaan zien tussen het<br />
moderne denken en de gangbare opvatting van het Christendom.<br />
Scholten en Opzoomer, die zich zullen gaan wagen aan een<br />
nieuwe synthese tussen Christendom en cultuur, zoeken in deze<br />
jaren naar de beginselen, waarop zij een nieuwe theologie kunnen<br />
bouwen. Tussen 1848 en 1870 komen de nieuwe stelsels tot stand,<br />
waarin het geheel van wijsgerige en theologische beschouwingen is<br />
samengevat: de eerste periode van de moderne theologie. Rond 1870<br />
begint dan een nieuwe periode met de opkomst van de ethische<br />
theologie, voorbereid door Piersons groeiend agnosticisme. 2<br />
De moderne theologie wordt op de eerste plaats gekenmerkt door<br />
een absolute afwijzing van elk supra-naturalisme. Onder de invloed<br />
van de natuurwetenschappen werd de wet van oorzaak en gevolg<br />
volstrekt algemeen geacht en ieder ingrijpen van een bovennatuurlijke<br />
macht in de wereld van mensen en dingen absoluut uitgesloten.<br />
1 Vgl. ROESSINGH, a.w., 2 en 66.<br />
2 Vgl. ibid., 2-3; 65-69; 106-107.<br />
121<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Dit anti-supra-naturalisme kan beschouwd worden als het uitgangspunt<br />
en het wezenskenmerk van de moderne theologie en zeker<br />
voor het populair bewustzijn spraken de moderne inzichten zich<br />
nergens duidelijker in uit dan in de verwerping, niet alleen van de<br />
feitelijkheid maar ook van de mogelijkheid van het wonder. Dit<br />
betekende een radicale omwenteling op het terrein van het Christendom:<br />
een andere visie op de persoon, het leven en de betekenis van<br />
Christus, een andere visie op de Bijbel, een andere visie op de Kerk,<br />
een andere visie op de totaliteit van het christelijk denken en leven. 1<br />
Aan dit anti-supra-naturalisme ligt ten grondslag een volstrekt<br />
monisme, waarbij God en heelal twee begrippen worden, die zeer<br />
dicht naast elkaar geplaatst worden en vaak nauwelijks te onderscheiden<br />
zijn. Dit geldt ook voor de verhouding God en mens, voor<br />
de relatie openbaring en menselijke rede. God heeft zich nooit<br />
anders geopenbaard en spreekt ook nooit anders tot de mens dan in<br />
de geest van de mens, in zijn geweten, dat God hem ais enige norm<br />
en toets voor zijn geloof en zijn leven heeft meegegeven. De heteronomie<br />
van weleer maakt plaats voor de autonomie van de moderne<br />
mens en de vrijheid des geestes, eens door Christus geschonken,<br />
maar naderhand door Schrift- en Kerkgezag verdrongen en overwoekerd,<br />
wordt weer in ere hersteld.<br />
Over de mens, het leven en de wereld heeft de moderne theologie<br />
niet anders dan optimistisch gedacht en geoordeeld. De zware<br />
klanken van een door de zonde bedorven natuur en een onder schuld<br />
zuchtend menselijk geslacht, van een plaatsvervangend lijden en<br />
een verzoening door het bloed van een verlosser, zijn volkomen<br />
weggestorven. Wel zal de autonome mens lijden onder de spanning<br />
tussen zijn levensideaal en de werkelijkheid van iedere dag, maar<br />
Christus staat voor hem als een uitnodigend voorbeeld, omdat hij<br />
het ideale type mens is als beeld van God.<br />
In dit anti-supra-naturalistisch, monistisch en optimistisch geheel<br />
is de traditionele Christusfiguur niet meer terug te vinden. Voor<br />
een Godmens is hier geen plaats meer. Dit was de Jezus van het<br />
geloof, de vrucht van de vrome verering der eerste christenen. De<br />
echte, historische Jezus was niets anders dan een mens, de meest<br />
ideale van allen en een voorbeeld voor iedereen, maar niettemin<br />
een mens, en belangrijker dan zijn persoon is voor de moderne mens<br />
zijn geest. 2<br />
1 Vgl. ibid., 187-189; FiOLET, a.w., 81-86.<br />
2 Vgl. RoESSiNGH, a.w., 189-191; FiOLET, a.w., 72-73; 84; 87-88.<br />
122<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Ook de kerk wordt volkomen anders gewaardeerd. De moderne<br />
mens, die zich op godsdienstig gebied autonoom weet, moet naar<br />
eigen overtuiging zijn godsdienst maken. Met het onderscheid tussen<br />
heilig en profaan is de betekenis van kerk en ambt weggevallen.<br />
De maatschappij zal de functie van de kerk overnemen en wat kan<br />
de kerk anders nog zijn dan een vereniging van gelijkgezinden, die<br />
ter bevrediging van hun religieuze behoeften een predikant aanstellen,<br />
een zedelijk lichaam, gebaseerd op het gemeenschappelijke in<br />
de individuele overtuiging van haar leden, met louter administratieve<br />
betekenis! x<br />
Te beginnen met de jaren 1858 tot 1859 weet de moderne theologie<br />
dan de weg te vinden van de katheders naar de kansels, van de<br />
collegezalen naar de kerkgebouwen. Dan ontstaat in de gemeenten<br />
de moderne richting met al de nasleep van dien: open brieven en<br />
felle polemieken, vlugschriften pro en tractaatjes contra. Op het<br />
platteland van Groningen, Friesland en Noord-Holland vond de<br />
moderne richting snel ingang. In Friesland kreeg de ene gemeente<br />
na de andere van de verlichte grondbezitters en boeren, die als<br />
floreenplichtigen het beroep van de predikanten grotendeels in<br />
handen hadden, een modern predikant toegewezen. 2 Alleen waar<br />
de orthodoxie de meerderheid der stemmen in handen had, was de<br />
toegangsweg naar de gemeenten voor de moderne richting gebarricadeerd.<br />
Ook in de Doopsgezinde gemeenten binnen de provincie<br />
drong de moderne richting over het algemeen vrij snel door. 3 In<br />
de geschiedenis van het Modernisme in Friesland valt er dan ook<br />
een veelvuldig contact te constateren tussen de moderne voorgangers<br />
van de Hervormde Kerk en van de Doopsgezinde Broederschap.<br />
Als kopstukken van de nieuwe richting in Friesland kunnen genoemd<br />
worden: A. A. Deenik, Doopsgezind predikant te Ternaard<br />
(1861-1881), later te Stavoren en Molkwerum (1881-1899); A. S.<br />
Carpentier Alting te Dokkum (1865-1882); P. H. Hugenholtz te<br />
Leeuwarden (1862-1866); M. Niemeijer te Sneek (1866-1907);<br />
J. W. Lieftink te Rauwerd (1876-1890); N. C. Balsem te Langezwaag<br />
(1862-1864); B. W. Colenbrander te Engelum (1861-1866),<br />
te Wijnaldum (1866-1868) en te Drachten (1868-1876); W. Reilingh<br />
1 Vgl. FIOLET, a.w., 89-96.<br />
2 Vgl. ALGRA, De oorzaken; OOSTEN, a.w., 240-241.<br />
3 Vgl. ZIJPP, a.w., 202.<br />
123<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
te Metslawier (1861-1875); H. U. Meyboom te Scherpenzeel (1868-<br />
1872); J. van Loon te Kimswerd (1887-1907); J. A. Bruins te Idaard<br />
(1883-1915)en Ph. E. van den Bergh van Eysinga te Stiens (1892-<br />
1896). i<br />
Dat zij een nieuwe stroming vertegenwoordigden, wisten de eerste<br />
moderne predikanten in Friesland zeer goed, al wisten zij tevens,<br />
dat zij zelf nog lang niet klaar waren met de vele vragen van de<br />
dag. „Welk een opgewekt leven, overal en in alles. Honderde vragen<br />
nog onbeantwoord. Iedere dag bereidde nieuwe verrassingen,<br />
opende nieuwe wegen van studie en nadenken", schreef Alting<br />
van Dokkum later. 2 Hugenholtz, de eerste moderne predikant<br />
in Leeuwarden, vergelijkt de opkomst van het Modernisme met de<br />
beweging van het Réveil. „Na een langdurigen slaap, onder de<br />
bedwelming van kerkdijken traditie en dogmatischen sleur, waren nu<br />
in de godsdienstige wereld, zoowel in de oude als in de nieuwe,<br />
de geesten wakker geworden. Wie waardeert niet het orthodoxe<br />
réveil van Da Costa, Capadose, Willem de Clercq en anderen uitgegaan,<br />
dat Allard Pierson met zulk een meesterhand geteekend<br />
heeft. Maar ook de moderne richting was een réveil, welks jeugdige<br />
frischheid nu is voorbijgegaan, maar dat zijn gezegende nawerking -<br />
blijvend doet gevoelen". 3<br />
Deze baanbrekers waren zo overtuigd van hun zaak, dat menige<br />
voorganger heel de moderne overtuiging maar ineens de gemeente<br />
ingooide, nauwelijks zich afvragend of de kudde het zo maar zou<br />
kunnen verwerken. „En zoo was, wie deze dingen rond en ruiterlijk<br />
uitsprak" - schreef Hugenholtz in latere jaren - „in veler oogen<br />
een gevaarlijk mensch. Welnu, ik deed het in alle naïveteit, omdat<br />
ik 't niet laten kon, en ik ontdekte verbazing en schrik ter eene,<br />
maar ook bijval en sympathie ter andere zijde". 4 Ook Ds D. C.<br />
de Haas van St. Jacobi-parochie verklaart, dat hij zijn gemeente<br />
van het licht, dat hij zelf geleidelijk ontving, meedeelde „met<br />
vrijmoedigheid en openhartigheid". 5 En Alting zei bij zijn afscheid<br />
van Dokkum: „Ik wist, dat ik ergernis zou moeten geven; ik wist, dat<br />
ik in uw midden vuur moest nederwerpen; oudere en mogelijk verstandiger<br />
vrienden gaven mij bij monde en in geschrifte den raad:<br />
1<br />
Vgl. WUMKES, Paden, IV, 559.<br />
2<br />
A. S. CARPENTIER ALTING, Mnemosyne, Leiden 1888, 72.<br />
3<br />
P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken<br />
4<br />
Ibid., 99.<br />
en herinneringen, 90.<br />
5<br />
D. C. DE HAAS, Wij wijken niet, maar handhaven onze vrijheid.<br />
van Gal. II, 4-5, St. Anna-parochie 1866, 25.<br />
Toespraak naar aa<strong>nl</strong>eiding<br />
124<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
edenk u wel, wees voorzichtig, ga bedaard uw gang, schok niet en<br />
wond niet, laat eerst langzamerhand bemerken, wat gij wilt. Ik<br />
heb daarnaar niet geluisterd, niet kunnen luisteren: ik mocht het<br />
niet doen. Ik heb dadelijk alles uitgesproken wat ik dacht". 1<br />
Ook buiten de kerk propageerden de moderne voorgangers de<br />
nieuwe gedachte. Hugenholtz zegt over zijn werk in Leeuwarden:<br />
„Ik had het voorrecht daar de eerste tolk der moderne richting te<br />
zijn en ik was, in mijn bescheiden mate, een overtuigd apostel en<br />
vurig propagandist". 2 Samen met Colenbrander van Engelum verdedigde<br />
hij de moderne theologie in het Fries Theologisch Gezelschap.<br />
3 De Nutssamenkomsten vroegen vaak een modern predikant<br />
als spreker. 4 „Het lag voor een deel aan den stand der sprekers,<br />
niet minder aan den Frieschen volksgeest, bovenal aan den krachtigen,<br />
plotselingen opbloei en het opgewekte van het moderne leven,<br />
dat de Nutsavonden omstreeks 1870 een beslist godsdienstig karakter<br />
droegen". 5 Colenbrander hield aparte avondbeurten in<br />
Engelum en later in Wijnaldum, waarin hij de beginselen van de<br />
moderne theologie naar voren bracht 6 en Alting leidde eerst in<br />
huis en later, wegens de grote belangstelling, in een ruim lokaal,<br />
vraagavonden, waar de moderne richting werd toegelicht. 7 In<br />
debatingclubs en volksbijeenkomsten, in Nutsvergaderingen en<br />
avondcursussen wisten de moderne predikanten hun standpunt te<br />
verdedigen.<br />
Ook in het geschreven woord liet de moderne richting zich gelden.<br />
Ds Deenik van Ternaard bracht een vertaling van Strausz' Das<br />
alte und das neue Glaube. Hij weet, dat Strausz blijkens dit werk<br />
met de moderne theologie gebroken heeft en samen met zijn moderne<br />
ambtsbroeders betreurt hij het, „dat de groote man, aan wien<br />
wij voor onze moderne opvatting van het Christendom zooveel te<br />
danken hebben, niet meer tot onze gelederen behoort". Hij zou het<br />
echter onbillijk achten Strausz om de verandering van zijn zienswijze<br />
nu links te laten liggen, te meer daar er nog zoveel is, wat bindt.<br />
1<br />
A. S. CARPENTIER ALTING, Afscheidsrede van Dokkum, Dokkum 1882, 9; vgl. IDEM,<br />
Zoo gelooven wij ook, -daarom spreken wij ook. Beoordeling der brochure van Dr R. Kruisinga<br />
Homan, getiteld „Christus of Spinoza? Godsdienst of geen Godsdienst!", Dokkum 1868, 3-4.<br />
2<br />
P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken en herinneringen, 97.<br />
3<br />
Ibid., 106-107.<br />
4<br />
Ibid., 107.<br />
5<br />
BvsÉ, Het Modernisme, 111-112..<br />
6<br />
B. W. COLENBRANDER, Geen Fabelen, een boek voor het volk over de wonderen van den Bijbel ,<br />
Harlingen 1868, V.<br />
7 BUSE, Het Modernisme, 109-110.<br />
125<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
„Blijven we niet met hem sympathizeeren ten opzichte van een<br />
paar allerbelangrijkste punten? Is niet de wereldbeschouwing van<br />
Strausz in hoofdzaak ook de onze, en voeren we niet, evenals hij,<br />
strijd tegen het Kerkgeloof ?" Vrienden en geestverwanten mogen er<br />
zich over ergeren, „dat een modern predikant zulk een boek vertaalde",<br />
Deenik zelf oordeelt er anders over en acht „dit boek bij<br />
uitnemendheid geschikt, als opbouwende lektuur, voor hen, die<br />
geheel met de godsdienst gebroken hebben, en aan wie ook onze<br />
moderne theologie geene bevrediging schenkt". 1 Een ander vereerder<br />
van Strausz was Ds Balsem van Langezwaag, een bekend Nutsspreker<br />
en redacteur van de serie Mannen van Beteekenis, waarin<br />
ook Strausz een plaats kreeg. 2 Hugenholtz publiceerde in 1866 zijn<br />
boek Ter Gedachtenis 3 en Colenbrander gaf een uiteenzetting<br />
van de moderne beginselen, vooral aangaande het wonder, in zijn<br />
geschrift Geen Fabelen 4 , waarop G. H. van Borssum Waalkes,<br />
predikant te Joure, in 1868 fel reageerde in drie Open brieven?<br />
De moderne voorganger van Harlingen, Ds H. van Oort, publiceerde<br />
de Stuivers-preeken, populaire uiteenzettingen van de<br />
moderne theologie. 6<br />
Op 1 Januari 1868 werd bij de uitgever Schaafsma te Dokkum<br />
begonnen met de uitgave van het orgaan De nieuwe richting in<br />
het leven. Bladen Ier godsdienstige volksontwikkeling, uitgegeven<br />
door een vereeniging van predikanten. Onder redactie van A. S.<br />
Carpentier Alting, Predikant te Dockum; A. A. Deenik MLz.,<br />
Predikant bij de Doopsgezinden te Ternaard; W. Reilingh Dz.,<br />
Predikant te Metslawier. In dit tijdschrift, waarvan de uitgave<br />
na vier jaargangen gestaakt moest worden, werden de beginselen<br />
der moderne richting op meer eenvoudige wijze voor de gemeenteleden<br />
uiteengezet. 7<br />
Het is alles pur sang Modernisme, wat in woord en geschrift<br />
naar voren komt. Als leuze van de moderne richting wordt genoemd:<br />
„een opvatting van godsdienst en Christendom te geven<br />
1<br />
A. A. DEENIK, Het Oude en het Nieuwe Geloof. Eene belijdenis van David Friedrich<br />
Haarlem 1872, 272-273.<br />
2<br />
Vgl. WUMKES, Paden, IV, 593-594.<br />
Strausz'<br />
3<br />
P. H. HUGENHOLTZ, Ter Gedachtenis. Toespraken tot de Hervormde Gemeente te<br />
Leeuwarden 1866.<br />
4<br />
a.w.<br />
Leeuwarden,<br />
5<br />
Vgl. KLUNDER, a.w., 391.<br />
6<br />
H. VAN OORT, Stuiverspreeken<br />
volgende jaren.<br />
van woordvoerders der Nieuwe Richting, Harlingen 1868 en<br />
7<br />
Vgl. CARPENTIER ALTING, Mnemosyne, 74-78.<br />
126<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
die niet langer in strijd is met de resultaten van ernstig wetenschappelijk<br />
onderzoek. En daarom is zij de rechtmatige erfgename van<br />
de Hervorming. Want zij wil de zegepraal van die beginselen voor<br />
welke onze vaderen gestreden hebben: vrijheid van geweten,<br />
vrijheid van ieder uitwendig gezag, handhaving van de heerschappij<br />
van de getuigenis van Gods geest met onzen geest". 1 Colenbrander<br />
verklaart, dat „de wonderen niet werkelijk gebeurd zijn, maar alleen<br />
de vrucht uitmaken van de vrome verbeelding der ouden". 2<br />
Hugenholtz vraagt vóór alles om een klaar standpunt. „Noem<br />
Jezus God geopenbaard in 't vleesch, zoo gij wilt. Maar zoo niet,<br />
beschouw hem dan als een onzer, als een profeet, machtig in woord<br />
en in werk, maar een mensch van gelijke beweging als wij. Leer<br />
onderscheiden tusschen den historischen Jezus en den idealen<br />
Christus. Zie de grootheid Gods niet in onzekere verhalen van onmogelijke<br />
wonderen, maar in de groote wereld van het heelal en<br />
de kleine wereld van uw eigen zieleleven". 3 En ook voor de modernen<br />
in Friesland is de kerk „de vereeniging van mannen en vrouwen,<br />
die zich ten doel stellen om de beginselen door Jezus gepredikt<br />
te doen zegevieren in de maatschappij". 4 Van de kansel in St Jacobiparochie<br />
wordt stelling genomen tegen het standpunt van de orthodoxen:<br />
„Zoo wil men de vrijheid, die wij hebben in Christus<br />
Jezus, weder aan banden leggen, en tekort doen aan de waarheid<br />
des Evangelies. Of heeft Jezus een nieuwe wet gegeven? heeft hij<br />
twaalf geloofsartikelen afgekondigd of een kerkgenootschap gesticht?<br />
heeft hij ons willen binden aan een boek? Neen! dat alles is<br />
juist lijnregt in strijd met zijn geest en zijnen beginselen. Hij heeft<br />
het willen laten aankomen op den geest der waarheid, die in alle<br />
waarheid leiden zou".<br />
„Wij spreken het dus helder en krachtig uit: Broeders en Zusters!<br />
gij kunt in waarheid godsdienstig zijn, gij kunt broeders van Jezus<br />
en zoonen en dochteren zijn van den hemelschen Vader, al wilt gij<br />
van de wet van Mozes of iedere andere wet buiten u niet weten;<br />
al is Uwe voorstelling van God heel anders dan die Uwer vaderen,<br />
en wijst gij het leerstuk der drieéénheid met beslistheid af; al bidt<br />
gij Jezus niet aan, daar volgens uwe overtuiging Gode alleen de<br />
1<br />
Aan onze lezers bij 't begin van den tweeden jaargang,<br />
leven, 2 (1869) 4.<br />
2<br />
a.w., 8.<br />
in: De nieuwe richting in het<br />
3<br />
hidrukken, 98.<br />
1<br />
A. S. CARPENTIER ALTING, Onkerkelijkheid, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 76.<br />
127<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
hulde der aanbidding toekomt, en zet gij al het bovenmenselijke<br />
en wondere in Jezus' persoon en verschijning ter zijde; al neemt gij<br />
den vrijheid den bijbel als ieder ander boek te lezen en te onderzoeken,<br />
en weigert gij bepaald iedere voorstelling, die indruischt<br />
tegen uwe rede, aan te nemen, alleen omdat zij voorkomt in den<br />
bijbel". 1<br />
Dit alles moest wel deining teweeg brengen in Friesland.<br />
Plantinus, de Doopsgezinde predikant van Holwerd, een fel tegenstander<br />
van de moderne theologie, kon onder zijn preek op de<br />
Bijbel slaan: „Het staat er, het staat er!". 2 Maar de notaris in de<br />
buurt van Ternaard, H. Klaasesz, neemt het geval laconiek op:<br />
„Als het bewezen is, dat die zaken onwaar zijn, is het dan beter aan<br />
die fabelen te blijven gelooven? Ik denk er zoo niet over. Al vallen<br />
de wonderen weg, daarmede behoeft de godsdienst niet verloren<br />
te gaan. Het beste zal wel overblijven". 2 Anderen voelden geen<br />
grond meer onder de voeten en dachten aan de woorden: „Zij<br />
hebben mijn Heer weggenomen, en ik weet niet, waar zij Hem<br />
gelegd hebben". 4 De moderne theologie was het gesprek van de<br />
dag; mannen en vrouwen van elke leeftijd en van elke stand waren<br />
er vol van; er werd door jongelui, door doctoren en advocaten en<br />
door vele anderen tot in het holst van de nacht gedisputeerd over<br />
kwesties als de opstanding van Jezus en de waarde van de Evangelieverhalen.<br />
5<br />
En natuurlijk kwam er verzet, niet alleen van de orthodoxe kant,<br />
maar ook uit de Groninger hoek. Van orthodoxe zijde werden de<br />
moderne predikanten uitgemaakt voor godloochenaars, nieuwlichters,<br />
Satanskinderen en antichrist en in ruil voor deze vriendelijkheden<br />
werden de rechtzinnigen als dompers en dwepers, „fynen"<br />
en nachtuilen betiteld. Toen M. Wijt, de moderne predikant<br />
van Beetsterzwaag (1869-1884), een bezoek bracht aan Berlikum<br />
met het oog op een beroep, werd hij door orthodox volk met stenen<br />
bekogeld. En bedankte voor het beroep! Ook kregen de predikanten<br />
van de nieuwe richting vaak briefjes onder de deur doorgeschoven,<br />
waarin met brandstichting en meer van dergelijke verrassingen<br />
werd gedreigd. 6 Maar ook menige predikant van de Groninger<br />
1 DE HAAS, a.w., 18-19.<br />
2 BUSÉ, Het Modernisme, 101.<br />
3 WUMKES, Paden, IV, 591-592.<br />
4 M. WijT-PosTHUMA, Herinneringen aan de opkomst der Moderne Richting op het platteland<br />
van Friesland, Amsterdam 1905, 6.<br />
5 HUGENHOLTZ, Indrukken, 104.<br />
* BusÉ, Het Modernisme, 105-106.<br />
128<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ichting verzette zich tegen de moderne beginselen. Hugenholtz<br />
mocht dan de Groninger theologie even benauwend vinden als de<br />
Friese baai en de Groninger predikanten gebrek aan consequentie<br />
verwijten 1 , het weerhield Thoden van Velzen niet om zich in 1875<br />
nog eens met felheid te keren tegen „het alle banden verscheurend<br />
Modernisme, dat Doop en Avondmaal niet telt". 2<br />
De tegenstand bracht de moderne predikanten tot contact en<br />
organisatie. Het begin ligt in Dokkum, waar in 1866 vijf moderne<br />
predikanten voor het eerst bijeenkwamen in de consistorie-kamer<br />
van de Hervormde Kerk, om in het vervolg samen „onze krans" te<br />
vormen. Het waren Carpentier Alting, Reilingh, Deenik, A. F.<br />
Eilerts de Haan, de Hervormde collega van Deenik te Ternaard<br />
(1868-1884) en de voorzitter J. P. Bruinwold Riedel van Waaxens<br />
(1860-1892). Het vijftal werd later een zevental door toetreding<br />
van M. W. Scheltema, Doopsgezind predikant en H. van Veen,<br />
Hervormd predikant te Dokkum (1874-1880). Er bestond wel behoefte<br />
aan onderling contact. „We stonden aan den ingang van de<br />
kampplaats. Ons arbeidsveld lag midden tusschen de dorre akkers<br />
der meest consequente, geestdoodende protestantsche orthodoxie". 3<br />
Twee jaar na de oprichting van „onze krans", besloot deze groep<br />
tot de uitgave van het reeds genoemde tijdschrift De nieuwe richting<br />
in het leven. Ook ging van de Dokkumer krans het initiatief<br />
uit tot de „samenkomsten van moderne predikanten in de Noordelijke<br />
Provinciën", waarvan de eerste gehouden werd te Leeuwarden<br />
op 27 October 1868. Aangezien deze, voor de drie Noordelijke provincies<br />
opgerichte vergaderingen, altijd te Leeuwarden gehouden<br />
werden, bestond het moderamen meestal uit Friezen. In 1870 waren<br />
het Colenbrander, Carpentier Alting, Deenik, Reilingh en B. C. J.<br />
Mosselmans uit Groningen. 4 Tenslotte werd door de Dokkumer<br />
krans en de bijeenkomsten der moderne predikanten de stoot gegeven<br />
tot wat later de Nederlandsche Protestantenbond zou worden.<br />
Er werd behoefte gevoeld aan een bond, waarin het leken-element<br />
op de voorgrond zou treden. Want Alting zag de toekomst somber<br />
in: „Wij gevoelden het: de kerkgenootschappen zouden een<br />
bangen tijd tegemoet gaan; mogelijk zou hun levensavond spoedig<br />
gekomen zijn. Zou zulk een bond dan niet de grondslag kunnen<br />
1 Indrukken, 98.<br />
2 WU¾IKES, Paden, IV, 576.<br />
3 CARPENTIER ALTING. Mnemosyne, 72.<br />
4 A. S. CARPENTIER ALTING, Open brief. Antwoord aan Dr P. Hofstede de Groot, Hoogleeraar<br />
te Groningen, Dokkum 1870,1.<br />
129<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
worden van eene nieuwe vereeniging, eene betere godsdienstige<br />
gemeenschap, eene vriendelijke wijkplaats voor allen die zich niet<br />
langer konden tehuis gevoelen binnen de muren der bestaande kerken".<br />
1 Tevens werd het noodzakelijk geacht front te maken tegen<br />
het opdringen van de orthodoxen en een tegenwicht in het leven te<br />
roepen tegen de in 1862 opgerichte Confessioneele Vereeniging.<br />
Binnen de samenkomsten der moderne predikanten kregen de<br />
plannen vaster vorm door toedoen van Colenbrander, zijn Doopsgezinde<br />
collega in Drachten G. ten Cate en W. Zaalberg, de moderne<br />
Hervormde predikant van Bergum. 2 In de vergadering van 18<br />
Maart 1870 werd de bedoelde vereniging opgericht onder de naam<br />
„Gewetensvrijheid". In een latere bijeenkomst te Utrecht op 15<br />
Juli van datzelfde jaar werd de naam „Nederlandsche Protestantenbond'<br />
' er voor in de plaats gesteld. 3 Friesland had dus de stoot gegeven<br />
tot de oprichting van een vereniging, die in de komende decennia<br />
zou ijveren voor de verbreiding van de moderne beginselen, moderne<br />
minderheden zou steunen en allerlei andere arbeid in vrijzinnige<br />
geest zou verrichten. In Friesland kwamen op verschillende<br />
plaatsen afdelingen van deze N.P.B, tot stand, zoals te Leeuwarden,<br />
Sneek, Drachten, Bergum, Lemmer, Warga, Wijnjeterp, Rauwerd<br />
en Nijland.<br />
Naast bestrijding vond de moderne richting in Friesland ook<br />
belangstelling en instemming. „Het waren in den beginne dagen<br />
van opgewekt leven, onvervaard zelfvertrouwen ... Verheffend<br />
was de belangstelling in den nieuwen ontwikkelingsgang van den<br />
godsdienst; evenals in de dagen der Hervorming openbaarde deze<br />
zich vooral onder den burgerstand". Zo „hadden de predikers der<br />
moderne richting in den eersten tijd van haar ontstaan volle kerken.<br />
Wie onder hen eenigen naam had als spreker, kon zeker zijn van een<br />
grooten toeloop ... Bij sommigen was het de prikkel der nieuwsgierigheid,<br />
of de min edele zucht om getuigen te zijn hoe het oude<br />
gebouw werd afgebroken. Zeer velen echter gingen op, vol begeerte<br />
naar leering en leiding". 4 In Friesland was het stellig niet anders,<br />
want Hugenholtz spreekt van „de groote belangstelling, die onze<br />
denkbeelden vonden in ruimen kring". 5 De avondbeurten van Coienbrander<br />
in Engelum en Wijnaldum werden druk bezocht en trokken<br />
1 Mnemosyne, 78-79.<br />
2 BusÉ, Hei Modernisme, 85-91.<br />
3 H. U. MEIJBOOM, De Nederlandsche Protestanten-bond van 1870-1920, Groningen 1921, 4.<br />
4 HERDERSCHEE, a.w., 119 en 338.<br />
5 Indrukken, 104.<br />
130<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ook belangstellenden uit de omgeving. 1 Ook Alting had over<br />
gebrek aan interesse niet te klagen 2 , en volgens Klunder viel<br />
er in Drachten bij de opkomst van de moderne richting eveneens<br />
„een verhoogde kerkelijke belangstelling" te constateren. 3<br />
Deze belangstelling schijnt echter niet algemeen geweest te zijn,<br />
doch zich al gauw beperkt te hebben tot de meer gezeten wereld.<br />
De klacht is later vaak gehoord en werd ook uitgesproken op een<br />
vergadering van moderne predikanten in 1887, dat men geen vat<br />
kreeg op de grote massa. 4 Maar iemand als Alting had dit in<br />
Friesland al veel eerder geconstateerd, toen hij schreef: „de liefde<br />
der groote menigte wordt ons onthouden". 5 Dat het Modernisme<br />
geen massa-beweging is geworden, zal ten dele wel gezocht moeten<br />
worden in het karakter der moderne theologie, welke zo weinig<br />
aansloot bij het ontwikkelingspeil der grote massa van die dagen,<br />
en zal vermoedelijk ook gezocht moeten worden in het feit, dat<br />
de afstand tussen de Hervormde Kerk en het gewone volk reeds<br />
groot geworden was. Herderschee troost zich met de gedachte, dat<br />
de moderne beginselen wel ingang vonden bij de burgerij, de spil<br />
van de maatschappij en de kern van het godsdienstig leven 6 ;<br />
ook Busé laat uitkomen, dat de belangstelling voor de moderne<br />
richting in Friesland vooral te vinden was bij de meer ontwikkelden<br />
7 . Daarom is de teleurstelling des te groter als straks een<br />
deel der beschaafden zich, onder invloed van de vrijdenkerij,<br />
voorgoed van kerk en godsdienst afwendt.<br />
Na de periode van grote opgewektheid werd echter al vrij gauw<br />
een duidelijke crisis geconstateerd. „Gij kent de teekenen der tijden",<br />
schrijft Alting van Dokkum in 1868. „Velen ontvlieden de gemeenschap<br />
der kerk; velen achten haar roeping vervuld. Velen - helaas<br />
ook predikanten wier woord honderden bezielde - hebben haar<br />
dienst verlaten". 8 De Doopsgezinde predikant van Dantumawoude,<br />
P. W. Feenstra, laat eenzelfde geluid horen: „O, we weten wel, dat<br />
sommigen het geloof aan God verloren hebben en dat ope<strong>nl</strong>ijk uitspreken;<br />
we kunnen niet ontkennen, dat vele leeraars der godsdienst<br />
1<br />
COLENBRANDER, a.w., V.<br />
2<br />
BUSÉ, Het Modernisme,<br />
3<br />
a.w., 393.<br />
109.<br />
4<br />
Vgl. W. R. M. NOORDHOFF, Het godsdienstig gemeenschapsleven in het Nederlandsch Vrijzinnig<br />
Protestantisme. Een sociaal-psychologische studie, Lochem 1933.<br />
5<br />
Zoo gelooven wij ook, 112.<br />
6<br />
a.w., 119.<br />
7<br />
a.w., 109.<br />
8<br />
Hervorming, in: De nieuwe richting in het leven, 1 (1868) 30.<br />
131<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het werk der prediking laten varen om op een ander veld te gaan<br />
arbeiden. We mogen niet loochenen, dat menig bedehuis schaarser<br />
dan vroeger wordt bezocht; maar we ontzeggen aan een ieder het<br />
recht om uit die feiten te besluiten tot ongodsdienstigheid van onzen<br />
tijd". 1 Herderschee heeft het later als volgt geformuleerd: „Er ontstond<br />
verflauwing en verslapping . . . Men had de oude begrippen<br />
prijs gegeven voor redelijke meeningen en was er dankbaar voor;<br />
maar over het algemeen scheen men daarmee tevreden en geen<br />
behoefte te gevoelen zich verder met deze zaken in te laten. Men<br />
was van het wondergeloof afgekomen, en achtte dat voldoende<br />
zonder te beseffen dat men het door het bereiken van een hooger<br />
standpunt moest te boven gekomen zijn. Er werd gevraagd: als<br />
het kerkgaan slechts een der middelen is tot aankweeking van idealistischen<br />
zin, waarom dan juist dat middel op den voorgrond geplaatst?<br />
Als de bijbel geen onfeilbaar Godswoord is, hoe dan nog<br />
vertrouwen te stellen in zijn uitspraken; als wij geen scherp begrensde<br />
leerstukken en juist geformuleerde begrippen bezitten,<br />
hoe dan waarde toe te kennen aan hetgeen over de onzie<strong>nl</strong>ijke<br />
dingen geleeraard wordt? Waar zulke vragen rezen moest de belangstelling<br />
dalen". 2 Het klinkt dan ook wel naïef als Hugenholtz<br />
schrijft: „het besef ontwaakte, dat men deze „heilsfeiten" missen<br />
en als symbolen beschouwen kon, zonder eenige schade, neen, met<br />
groote winst voor 't godsdienstig leven". 3<br />
Het scherpst werd de diagnose wel gesteld door Alting in een<br />
beschouwing uit het jaar 1869, welke merkwaardigerwijze tot<br />
titel draagt Onkerkelijkheid. 4 Hij vraagt zich af, of de titel boven<br />
zijn opstel wel een goed Nederlands woord is, maar hij wil er<br />
een kwaal mee aanduiden, die „dagelijks met meer kracht voortkankert<br />
in de hedendaagsche maatschappij", nu er „in onze dagen<br />
telkens meerderen gevonden worden, die een zekere minachting<br />
koesteren voor alles wat kerk heet of met de kerk in verband wordt<br />
gebracht". 5 Deze mensen kunnen het woord „kerk" niet meer<br />
horen; zij zeggen ronduit: „de kerk heeft uitgediend" en zouden<br />
maar liefst zien, dat de kerkgebouwen voor nuttiger doeleinden<br />
werden gebruikt. De moderne predikant mogen ze heel graag,<br />
maar als hij „qualitate qua" gaat optreden, excuseren ze zich.<br />
1 P. W. FEENSTRA, Gruwelijke vroomheid, in: De nieuwe richting in het leven, i (1868) 34.<br />
2 a.w., 120.<br />
3 Indrukken, 105.<br />
4 a.w., 74-80.<br />
6 Ibid., 74.<br />
132<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Volgens Alting manifesteren deze personen hun vrees voor de kerk:<br />
1. door hun plaatsen in de kerk - als ze die terwille van het fatsoen<br />
nog aanhouden - onbezet te laten of alleen door hun kinderen<br />
te laten gebruiken; 2. door geen lidmaat te worden, omdat ze dit<br />
een verouderde en onbeduidende formaliteit vinden; 3. door telkens<br />
weer te verklaren, dat de maatschappij wel andere behoeften heeft<br />
en dat de kerk mogelijk alleen nog zin heeft voor de onontwikkelden.<br />
Voor hun kinderen achten ze catechisatie misschien onschadelijk,<br />
maar in geen geval nodig. Als de rest van het onderwijs maar uitstekend<br />
is, dan hebben zij aan hun ouderplicht voldaan. Willen de<br />
kinderen later zelf lidmaat worden, dan is dat goed, maar zij zullen<br />
er als ouders niet op aandringen. 1 „En de kerk staat daar in 't<br />
midden der hedendaagsche wereld, eenzaam en verlaten en geduld,<br />
zooals men een oud meubelstuk een rustplaatsje gunt op een afgelegen<br />
hoek van den zolder, wanneer er eenige herinneringen aan<br />
verbonden zijn, en men er toch niet goed toe kan komen om het te<br />
verbranden of - als er nog wat goeds aan is-te verkoopen". Hij<br />
voorziet, dat de orthodoxen zich in deze omstandigheden van de<br />
kerk meester zullen maken met een beleefd verzoek aan de modernen<br />
om consequent te zijn en maar uit de kerk weg te trekken. En dat is<br />
iets waarmee men toch geen vrede kan hebben, „dat de ontwikkelden<br />
zoo langzamerhand de kerk verlaten of haar stillekens laten<br />
uitsterven", terwijl het dan aan de tegenstanders wordt overgelaten<br />
om de kerk aan hun bedoelingen dienstbaar te maken. 2<br />
In deze beschouwing wordt dus door een predikant uit Friesland<br />
een situatie geschetst, die vlak tegen de grens van het verschijnsel<br />
der buitenkerkelijkheid aan ligt. Het is van belang er op te letten,<br />
dat deze beschouwing dateert uit het jaar 1869, en bovendien te<br />
bedenken, dat Alting hier niet het gewone volk van kleine burgers<br />
en vergeten arbeidersgroepen op het oog heeft, maar de ontwikkelden,<br />
elders genoemd „de vrienden en aanhangers der moderne<br />
richting op godsdienstig gebied". 3 Mogelijk kan deze beschouwing<br />
van Alting enig licht werpen op het feit, dat de volkstelling, die<br />
tien jaar later gehouden werd, in Friesland 3234 buitenkerkelijken<br />
aangeeft. Domela Nieuwenhuis had toen zijn breuk met de kerk<br />
nog maar enige weken achter de rug en moest zijn grote propaganda<br />
onder de arbeiders in Friesland nog gaan beginnen.<br />
1 Ibid., 75.<br />
2 Ibid., 76.<br />
3 Ibid., 8o.<br />
133<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
De woordvoerders van de nieuwe richting hebben zelf reeds aangevoeld,<br />
dat de moderne prediking op de een of andere wijze voor<br />
deze ontwikkeling aansprakelijk gesteld kon worden. Door deze<br />
of gene mag de oorzaak gezocht zijn in het gebrek aan tact en prudentie<br />
van sommige predikanten of in de overdrijving en de haarkloverij<br />
van andere voorgangers 1 , Colenbrander heeft gelijk, wanneer<br />
hij zegt: „Ik erken volgaarne, dat onze richting werkelijk schade<br />
berokkent. Niet om de onhandigheid van enkele harer voorstanders,<br />
ook niet omdat wij allen onzen schat in aarden vaten dragen;<br />
maar om het karakter der nieuwe richting zelve. Zij heeft die met<br />
elke hervorming gemeen. Al is het dan ook waar, dat het openbaar<br />
maken van ons gevoelen op enkelen nadelig mag werken, het kan<br />
toch nooit voor het menschdom in zijn geheel schadelijk zijn". 2<br />
Ook het feit, dat verschillende moderne voorgangers hun ambt<br />
hebben neergelegd en de kerk zijn uitgegaan, heeft ongetwijfeld<br />
een ontbindende invloed uitgeoefend 3 , maar als er ergens in de moderne<br />
richting schuld ligt, dan inderdaad in het karakter van die richting<br />
zelf. En dan is het wel duidelijk, dat deze nieuwe stroming het<br />
ontbindingsproces, waarvan het optreden der buitenkerkelijkheid<br />
zulk een sprekend symptoom is, in sterke mate heeft bevorderd.<br />
Het waren ongetwijfeld geen model-gemeenten, die voor de moderne<br />
richting open werden gezet: het uithollingsproces was al sinds lang<br />
op gang en de Hervormde Kerk had als volkskerk reeds zwaar<br />
geleden. Het Modemisme heeft deze ontwikkeling echter niet opgevangen,<br />
laat staan gestuit, doch integendeel alleen maar verhaast.<br />
Op de eerste plaats heeft de moderne richting een levensbeschouwing<br />
verkondigd, die nauwelijks nog als christelijk beschouwd<br />
kan worden. De reactie is dan ook niet uitgebleven: in het verder<br />
verloop van de moderne theologie zijn de christelijke categorieën<br />
van zonde en genade, rechtvaardigmaking en heiliging weer<br />
teruggekeerd. Men kan het Modernisme na het Oud-Liberalisme<br />
en de Groninger theologie beschouwen als de eindphase van een<br />
ontwikkeling; men kan het ook zien als het begin van een totaal<br />
nieuwe wereldbeschouwing. Het allerbelangrijkste is, dat ieder<br />
bovennatuurlijk element, voor het Christendom essentieel, ontbreekt;<br />
of het aan het eind van de ontwikkeling verdwenen is dan<br />
1 Vgl. R. BRINK, Wat dunkt U van de stelling: Het is hetzelfde wat men gelooft, als men maar<br />
wél leeft")_ in: De nieuwe richting in het leven, z (1869) 149.<br />
8 a.w., 171-173.<br />
s O. NOOKDENBOS, Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw, Rotterdam 1931, 83-84.<br />
134<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
wel bij de start van een nieuw proces niet werd opgenomen, doet<br />
minder ter zake. Dat de Hervormde Kerk in Friesland onder deze<br />
prediking geleden heeft, is duidelijk. De kerkelijke opleving heeft<br />
geduurd, zolang de nieuwe prediking de „cause célèbre" van de<br />
dag was. En juist in deze periode kon er veel neergehaald en afgebroken<br />
worden.<br />
Bovendien heeft de nieuwe richting de elementen van kerksheid<br />
en kerkelijkheid ondergraven. Niemeijer schrijft in het blad voor<br />
het kerkvolk, „dat godsdienst en geloof onafhankelijk zijn van kerkelijke<br />
handelingen en geloofsbelijdenissen". En verder: „Veel zal<br />
er gewonnen zijn, als het onderscheid tussen kerkelijkheid en godsdienst<br />
maar duidelijker wordt ingezien, als beter wordt begrepen,<br />
dat het geloof iets geheel anders is dan het aannemen van een<br />
geloofsbelijdenis". 1 En Alting leverde voor hetzelfde orgaan<br />
de volgende pastorale beschouwing: „Ge zijt tot de overtuiging<br />
gekomen, dat uw kind niets beter wordt, wanneer het in de eerste<br />
levensdagen het teeken des doopsels ontvangt. Voor u is die plechtigheid<br />
overbodig. Niemand mag u om die overtuiging een oogenblik<br />
minder achten, neen ge zijt volkomen in uw recht". Hij geeft nog<br />
een ander voorbeeld: „Voor u is de Zondag volkomen gelijk aan<br />
iederen anderen dag. Ge vindt het dwaas om te meenen, dat die<br />
dag heilig is boven andere dagen. Ge zijt in uw recht, ge doet niets<br />
anders dan wat Jezus en Paulus ook deden". 2 Deze en dergelijke<br />
beschouwingen mogen dan bedoeld zijn om het geloof te zuiveren,<br />
maar er kon bezwaarlijk iets anders van verwacht worden dan een<br />
verslapping van het kerkelijk leven, waarbij het bovendien nog de<br />
vraag is, of het geloof een dergelijke zuivering mag toelaten.<br />
Tenslotte heeft het Modernisme de tegenstelling tussen vrijzinnigheid<br />
en rechtzinnigheid naar een hoogtepunt gejaagd, waardoor<br />
de Hervormde Kerk met nieuwe kracht geworpen werd in<br />
de strijd der richtingen, welke van de ene volkskerk niet veel meer<br />
dan de naam en het geraamte overeind liet staan. Dat de orthodoxie<br />
tegen deze prediking alles in het veld bracht, ligt voor de hand, maar<br />
de gevolgen van de tegenstelling en de strijd waren er niet minder<br />
noodlottig om.<br />
Deze algemene opmerkingen kunnen niet beter geconcretiseerd<br />
worden dan door de beschouwing van Da Klunder, die voor de Her-<br />
1 M. NIEMEIJER, Geloovig of ongeloovig, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 264.<br />
a Ergernis geven, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 109-110.<br />
135<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vormde gemeente te Drachten een lijn trekt van het optreden der<br />
moderne richting naar de eerste verschijnselen van buitenkerkelijkheid.<br />
Na vermeld te hebben, hoe het Modernisme in de gemeente<br />
binnenkwam, gaat de schrijfster verder: „Aanvankelijk had de<br />
belangwekkende prediking der nieuwe denkbeelden een verhoogde<br />
kerkelijke belangstelling ten gevolge. Levendig interesseerde men<br />
zich voor de bestrijding van wonderverhalen en wondergeloof,<br />
van bijbelse onfeilbaarheid en al dergelijke dingen meer. Maar<br />
juist door die radicale prediking en voorlichting kwam men er toe,<br />
allerlei kerkelijke gebruiken en instellingen te becritiseren en de<br />
waarde van het godsdienstig leven te negeren. En zoo zien we,<br />
dat heel veel gemeenteleden door al de ontkenningen en critische<br />
opmerkingen, hun vanaf den kansel voorgehouden, den band met<br />
de kerk losser voelen worden en tenslotte verbreken". Naast Ds<br />
Colenbrander was het vooral Ds de Koo (1869-1874), die de gemeente<br />
in deze richting beïnvloedde. Hij achtte de z.g. „voorgang"<br />
bij de begrafenissen niet meer nodig. Colenbrander pleitte voor een<br />
gestadige vermindering van het aantal Avondmaal-vieringen.<br />
De kinderdoop werd zo goed als niet meer toegediend en ook de<br />
volwassendoop voor de a.s. lidmaten der gemeente achtte men niet<br />
meer noodzakelijk. Het gevolg was, dat het kerkelijk leven achteruit<br />
ging: er werd een „schromelijke nalatigheid" geconstateerd bij de<br />
catechisaties en het kerkbezoek liep hard terug. De Koo, die de<br />
kerk als een sta-in-de-weg voor de beschaving beschouwde, legde<br />
in 1874 zijn ambt neer en koos een andere werkkring, hetgeen<br />
voor heel veel gemeenteleden een voorbeeld was om ook de band<br />
met de kerk te verbreken. Da Klunder besluit dan: „de belangstelling<br />
voor het godsdienstig leven was, spoedig na de komst van<br />
het modernisme, en stellig met het radicale, dat De Koo verkondigde,<br />
sterk gaan tanen. Bij gelegenheid van een kerkvisitatie in dezen<br />
tijd wordt de een tiental jaren tevoren zoo bloeiende gemeente als<br />
„niet welvarend" gekarakteriseerd". 1<br />
2. het nieuwe licht in de vrijdenkerskringen<br />
Naast de moderne richting kent de 19e eeuw de vrijdenkersbeweging,<br />
een zeer verlichte geestesrichting, welke aanvankelijk nog vaag<br />
godsdienstig was, doch vrij snel alle Christendom en ook alle godsdienst<br />
aan de kant heeft gezet. In de eerste periode van de vrijdenkersbeweging<br />
domineert nog een deïstische levensbeschouwing en<br />
1 a.w., 393-394-<br />
136<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zijn materialistische opvattingen spaarzaam aanwezig. Maar geleidelijk<br />
ebt het deïsme weg en krijgt het materialisme als levenswijsheid<br />
de overhand. En toen dit reeds lang een verouderd wetenschappelijk<br />
standpunt was geworden, bleef het materialisme toch<br />
als populaire wijsheid de strijd tegen geloof en kerk steunen. 1<br />
In Friesland was de bodem voor de vrijdenkersbeweging sinds<br />
lang bereid. In diverse milieu's was reeds een mentaliteit tot gemeengoed<br />
geworden, waarin aan het Christendom een krappe plaats<br />
was toegemeten en voor de kerk weinig achting kon worden opgebracht.<br />
Als instellingen, waarbinnen een dergelijke mentaliteit<br />
opgeld deed en vanwaaruit zij verder werd gedragen, moeten genoemd<br />
worden de Loge en, hoewel in mindere mate, het Nut, terwijl<br />
tenslotte vanuit deze instituten ook draden lopen naar de vrijzinnigheid<br />
binnen de Hervormde Kerk en de Doopsgezinde Broederschap.<br />
De vrijmetselarij had in Friesland haar steunpunten te Leeuwarden,<br />
Harlingen, Sneek en Dokkum. De Loge „De Friesche Trouw"<br />
van Leeuwarden gaat terug tot 1782, terwijl Harlingen in 1797 zijn<br />
Loge „Deugd en IJver" kreeg. In Sneek kwam het in 1818 tot oprichting<br />
van de Loge „Concordia res parvae crescunt" en de Loge<br />
„Excelsior" te Dokkum werd in 1876 geconstitueerd. 2<br />
„De Maatschappij tot Nut van het Algemeen" heeft in Friesland<br />
veel opgang gemaakt. Zij had hier in de 19e eeuw 38 departementen,<br />
waarvan ettelijke reeds in de 18e eeuw waren opgericht: Leeuwarden<br />
in 1792, Heerenveen in 1795, Sneek in 1798 en Bergum zowel als<br />
Bolsward in 1799. 3 Door Bloemhof werd in verband met het zwak<br />
cultureel besef binnen de Zuid-Westhoek van Friesland gewezen<br />
op het merkwaardige feit, dat ,,De Maatschappij tot Nut van het<br />
Algemeen" juist in dat gebied altijd zo zwak vertegenwoordigd is<br />
geweest.*<br />
Vanuit de vrijzinnige predikant en-wereld was er in Friesland<br />
vooral met het Nut zeer veel contact. Bijzondere ijver voor het<br />
Nut is door de Doopsgezinde leraars aan de dag gelegd. Maar ook<br />
de vrijzinnige predikanten uit de Hervormde Kerk hebben voor de<br />
belangen van het Nut geijverd. De contacten met de Loge zullen<br />
1<br />
NOORDENBOS, U.W., 28-30; 45.<br />
2<br />
Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren 5893, 's-Gravenhage 1893, XIV-XXXIII.<br />
3<br />
Gedenkboek Maatschappij<br />
242-244.<br />
tot Nut van het Algemeen 1874-1934, Amsterdam 1934, Bijlage III,<br />
* F. BLOEMHOF, Het arbeidersgezin in de Z.W.<br />
2 (i949) 38.<br />
hoek van Friesland, in: Sociologisch Bulletin,<br />
137<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
stellig spaarzamer zijn geweest, maar waren hier en daar toch aanwezig.<br />
Alting is zelfs een tijdlang voorzitter geweest van de<br />
Loge „Excelsior" te Dokkum, zulks tot grote ergernis van de<br />
Vrienden der Waarheid. x<br />
Ongelovig zijn de opkomende vrijdenkerskringen in Friesland<br />
stellig nog niet, wel sceptisch ten opzichte van kerk en clerus.<br />
Zij huldigen nog een vaag deïstisch standpunt en spreken in maçonnieke<br />
trant over de Opperbouwheer van het Heelal. 2 Maar<br />
omdat de kerk door velen reeds beschouwd wordt als een volkomen<br />
verouderd instituut en niet alle predikanten bezeten zijn door de<br />
gedachte van verlichting en vooruitgang, zijn anti-kerkelijkheid<br />
en vooral ook anti-clericalisme in deze kringen geen ongewone<br />
verschijnselen. Een duidelijke beschrijving van een dergelijk milieu<br />
geeft Pieter Jelles Troelstra, als hij zijn vader beschrijft en de<br />
sfeer typeert van zijn ouderlijk huis te Stiens. 3<br />
Een duidelijk voorbeeld van anti-clericalisme deed zich reeds<br />
in 1840 voor in de gemeente 't Bildt. Op zekere dag verscheen er<br />
een anoniem geschrift: De Domenys hifke, mar folie te ligt achte,<br />
waarvan reeds aanstonds werd aangenomen, dat het afkomstig<br />
was van Wopke de Jong, de verlichte schoolmeester van St. Jacobiparochie.<br />
4 De opvoeder van de St. Jabuurster jeugd laat zijn afkeer<br />
van de meerderheid der predikanten wel erg duidelijk blijken:<br />
„Er zijn een groote hoop stumpers onder de Domine's, eene groote<br />
menigte luije vlegels, die om een daghuur preken en bidden, en<br />
de meeste van die vrienden zijn grootsche en hooghartige knapen,<br />
die graag de Hozanna's hooren, maar er voor bedanken, om het<br />
kruis van hem, dien zij hunnen Heer noemen, op zich te nemen en<br />
hem na te volgen". 5 W. Mebius, de Hervormde predikant van<br />
St. Jacobi-parochie (1828-1857), een wat ouderwets man en niet<br />
bepaald een vriend van de schoolmeester, bracht de zaak op de<br />
kansel, maar dit werkte averechts, want nu koos Botte Wiglius<br />
Schuitetus Aenee, de plaatselijke arts, de partij van de meester.<br />
Hij bezorgde een vertaling van het pamflet om het op die manier<br />
1<br />
Vgl. CARFENTIER ALTING, Mnemosyne,<br />
2<br />
WUMKES, Paden, II, 273-274.<br />
143-144; WUMKES, SDK, 3 Januari 1880.<br />
3<br />
P. J. TROELSTRA, Gedenkschriften, Deel I, Wording, Amsterdam 1927, 22-30.<br />
4<br />
H. SANNES, Herdenkingsrede ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het huidige kerkgebouw<br />
van de Ned. Hervormde Gemeente. De Kerk te St. Jacobi-parochie<br />
parochie 1944, 22-23.<br />
100 jaar, St. Anna-<br />
5<br />
B. W. SCHULTETUS AENEE, De Domenys hifke, mar folie te ligt achte, in het Hollandsen<br />
overgebracht en met een voorrede vermeerderd, St. Anna-parochie 1840, 27.<br />
133<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
voor een groter publiek toegankelijk te maken. 1 In het voorwoord<br />
noemt hij vele dominee's „windmakers en koolverkoopers" en keert<br />
zich tegen „hunne vervloekte streken", welke zij „onder den dekmantel<br />
der pastorale waardigheid" proberen te verbergen. En<br />
dan vraagt de dokter: „Wie heeft zulke hansen geroepen om ons<br />
te blinddoeken, en, als waren ze van den deftigsten adel, ons, als<br />
mindere wezens, naar hunne pijpen te leeren dansen?" 2 Het<br />
rijmpje, dat in die dagen door 't Bildt circuleerde, was vermoedelijk<br />
het antwoord uit de kring van predikanten:<br />
Wat hoort men nu weer veel gepraat<br />
In huis, in herberg en op straat,<br />
't Is van die booze lastertong,<br />
Van dien pedanten gek, De Jong;<br />
Hij zond een boekje in het land<br />
En Scheldt daarin den Leeraarsstand.<br />
Tsa, mannen! geeft hem van de taart<br />
En smijt hem in de Zuidervaart! 3<br />
In godsdienstig opzicht nog deïstisch, zijn deze kringen in de politiek<br />
liberaal. Hun staatkundig lijfblad is de Provinciale Friesche Courant,<br />
waarvan het eerste nummer 9 Juni 1842 was verschenen en<br />
die steeds in maçonnieke handen was. 4 In 1862 verscheen daarnaast<br />
te Leeuwarden een ander liberaal blad, de Friesche Courant,<br />
die, wat het aantal abonnementen betreft, het tweede orgaan van<br />
de provincie werd. De redactie van dit blad was in handen van<br />
J. F. Jansen, onderwijzer te Harlingen, een bekend vrijdenker en<br />
lid van de Loge „Deugd en IJver" . 5<br />
Al zullen de voormannen van de oude socialistische beweging uit<br />
deze kringen voortkomen, voorlopig huldigt men er, op maatschappelijk<br />
terrein, nog vrij algemeen een conservatief standpunt. Aan de<br />
vanzelfsprekendheid der bestaande maatschappelijke verhoudingen<br />
wordt nog niet getornd. In de ongelijke verdeling der aardse goederen<br />
ziet men nog geen onrecht. 6<br />
Aan de mentaliteit van deze kringen in Friesland beantwoordde<br />
de prospectus voor een nieuw tijdschrift, welke in Augustus<br />
1 Zie voorgaande noot.<br />
2 Ibid., Voorwoord, II.<br />
3 SANNES, Herdenkingsrede 23.<br />
4 WUMKES, SDK, 23 Maart 1889.<br />
5 IDEM, Paden, II, 272; 279; Paden, IV, 664-665.<br />
6 NOORDENBOS, a.W., 32.<br />
139<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
1855 te Amsterdam van de pers kwam en het volgende inhield:<br />
1 De verkeerdheden der same<strong>nl</strong>eving vinden hun oorsprong in de<br />
dwalingen der christelijke kerkgenootschappen, in hun onware<br />
geloofsvoorstellingen;<br />
2 de studie der natuurwetenschappen is het krachtigste middel<br />
tegen bijgeloof;<br />
3 uit de natuur als bron der waarheid is Gods wijsheid en goedheid<br />
te putten;<br />
4 tegenover blind geloof staat de rede;<br />
5 deze denkbeelden dienen thans gepropageerd te worden.<br />
In aansluiting op deze prospectus verscheen in October 1855 het<br />
tijdschrift De Dageraad, toegewijd aan de vers-preiding der waarheid,<br />
en verlichting in den geest van den natuurlijken godsdienst<br />
en zedeleer, waarvan de uitgave vooral door Loge-kringen gestimuleerd<br />
was. 1 De teneur van dit tijdschrift is anti-kerkelijk, verder<br />
deïstisch en in maatschappelijk opzicht conservatief. Een jaar<br />
later werd de vereniging „De Dageraad" in het leven geroepen,<br />
eveneens mede door de Loge opgezet. Terwijl het tijdschrift deïstisch<br />
was, wordt de vereniging een verzamelplaats van allerlei vrijdenkers:<br />
atheïsten, pantheïsten, materialisten, en de vereniging<br />
laat dan ook veel radicaler geluiden horen dan het orgaan. Het<br />
materialistisch standpunt wordt reeds duidelijk uitgesproken, en<br />
behalve de kerk wordt nu ook de godsdienst geen aandacht meer<br />
waardig gekeurd, zodat alle belangstelling kan uitgaan naar het<br />
maatschappelijk leven, al is er van critiek op maatschappelijke toestanden<br />
en van socialistische opvattingen nog geen sprake. Ook<br />
het tijdschrift verlaat geleidelijk het deïstisch standpunt, en rond<br />
1870 is de ontwikkeling zo ver gevorderd, dat de vrijdenkersbeweging,<br />
als deïstische levenshouding gestart, de mijlpaal van het<br />
volstrekte ongeloof heeft bereikt. Deze snelle overgang van beredeneerd<br />
geloof naar beredeneerd ongeloof is vooral onder invloed<br />
van de grootmeester der vrijdenkerij, Multatuli, tot stand gekomen.<br />
De Dageraad vond in Friesland lezers en medewerkers en de<br />
vereniging „De Dageraad" kreeg er propagandisten en afdelingen. 2<br />
Troelstra, die de verschijning van het blad „voor de geestelijke<br />
ontwikkeling van ons volk van groot belang" achtte, vertelt, hoe<br />
zijn vader er door geboeid werd en enkele afleveringen doorstuurde<br />
1 Ibid., 31-32, 42.<br />
2 SixiiA VAN HEEMSTRA, a.w., 168.<br />
140<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
naar zijn a.s. vrouw en schoonouders in Donkerbroek, met het gevolg,<br />
dat ook daar de opvattingen der vrijdenkerij ingang vonden. 1<br />
Tsj. G. van der Meulen, een invloedrijk figuur in het Friese leven<br />
van de vorige eeuw, keerde onder invloed van dit tijdschrift de<br />
rechtzinnige opvattingen van zijn jonge jaren voorgoed de rug toe.<br />
„Daar vernam ik een geluid, zoo duidelijk, zoo eenvoudig, heider<br />
en klaar, dat ik mijn systeem niet kon handhaven en mij neerlegde<br />
bij de stem van de Rede. Zoo werd ik hoe langer hoe meer van gelovig<br />
een ongelovige". 2 In 1872 verschijnt te Sneek De Vrije Gedachte,<br />
het vrijdenkersorgaan van de Groninger F. Feringa, die<br />
in zijn bestrijding van de godsdienst ook het wapen van de satyre<br />
duchtig heeft gehanteerd. Hij was het, die Jezus liet verschijnen<br />
voor de Utrechtse theologische faculteit en daar liet zakken op<br />
dogmatiek. In 1874 werd de uitgave van dit tijdschrift echter weer<br />
gestaakt. 3 De vereniging ,,De Dageraad" vond in Friesland een voorvechter<br />
in Dr Vitus Bruinsma en wist niet alleen in Leeuwarden i ,<br />
maar ook in een dorpje als St. Jacobi-parochie 5 afdelingen te stichten.<br />
Ook in Friesland is de ontwikkeling en doorwerking van de vrijdenkersgedachte<br />
sterk beïnvloed door het optreden van E. Douwes<br />
Dekker. Zijn Max Havelaar was in 1860 nog maar nauwelijks verschenen,<br />
of Multatuli werd door een aantal liberalen te Leeuwarden<br />
reeds candidaat gesteld voor de Tweede Kamer, en al behaalde hij<br />
maar 10 stemmen 6 , het contact met Friesland was gelegd. In de<br />
jaren 1868-1869 zit deze apostel van het moderne ongeloof geregeld<br />
in Friesland. En van deze provincie verwachtte hij veel:<br />
„Ik voel dat er veel goeds te doen valt, en geloof in Friesland<br />
het punt gevonden te hebben, waarnaar Archimedes zoo verlangde<br />
om namelijk alles in beweging te brengen". 7 Eerst was Sneek zijn<br />
hoofdkwartier, vanwaaruit hij in 1868 optrad in Joure, Bolsward,<br />
Heerenveen, Franeker en Arum. Ook had hij contacten te Drachten<br />
en te Gorredijk, waar hij zich goed thuis voelde. Een van zijn<br />
vrienden verklaarde later: „Multatuli heeft ons over het modernisme<br />
heengeholpen". 8 Tussen 1878 en 1881 is hij weer ieder jaar in<br />
1<br />
Gedenkschriften, 32-34.<br />
2<br />
Aan Dr Wagenaar,<br />
614-632.<br />
17 April 1886; vgl. WUMKES, Paden, II, 211; vgl. WUMKES, Bodders,<br />
3<br />
NOORDENBOS, a.W., 64-67.<br />
4<br />
WUMKES, SDK, 25 April 1896.<br />
5<br />
BUWALDA, a.w., 31.<br />
6<br />
WUMKES, SDK, 26 October 1860.<br />
7<br />
H. J. BusÉ, Multatuli's Sneeher correspondentie, 1868-1869, in: De Vrije Fries, 24 (1916) 102<br />
8 Ibid., 94.<br />
141<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Friesland en nu is Leeuwarden het uitgangspunt geworden van<br />
spreekbeurten in Dokkum, Sneek en Heerenveen. 1 Zijn stuk De<br />
bruid daarboven is in Friesland op menige plaats opgevoerd. 2<br />
Het aantal vereerders en dopelingen van Multatuli was in Friesland<br />
niet gering. Zijn Gebed van den onwetende, het klassieke<br />
voorbeeld van geloofsafval op affectieve gronden, dat later door<br />
, ,De Dageraad'' in duizenden exemplaren over heel het land verspreid<br />
werd, heeft Herre G. van der Veen, de schoolmeester van Driesum,<br />
in het Fries vertaald. 3 Ook de bekende Friese volksschrijver.<br />
Waling Dykstra, geldt als een vereerder van Multatuli, wiens invloed<br />
in Dykstra's geschriften duidelijk aanwezig is. 4 Het werk<br />
van Tsjibbe Gearts van der Meulen verraadt eenzelfde invloed. Multatuli's<br />
spotten met de kerk, zijn somber pessimisme en zijn besef van<br />
menselijke vergankelijkheid zijn elementen, die men bij van der<br />
Meulen terugvindt. 5 Deze merkwaardige figuur sloeg in zijn waardering<br />
voor de meester zelfs zover door, dat hij durfde schrijven:<br />
„Buten de Camera Obscura fen Beets en de wirken fen Multatuli<br />
is er net folie yn 't Hollânsk boekstavere, dat lêsen wirdlich is,<br />
of it moas'en de Handelingen wezen fen de 2e Keamer". 6 In 't<br />
Bildt kwam het portret van Multatuli aan de wand en nog zijn er<br />
velen in St. Jacobi-parochie enindez.g. Westhoek, die stukken van<br />
zijn Ideeën uit het hoofd kennen. 7 Vooral onder de onderwijzers<br />
van Friesland is de invloed van Multatuli groot geweest. Van de<br />
vrijzinnige onderwijzers in dit gewest rond 1870 is gezegd, dat zij<br />
„onvoorwaardelijke aanbidders van Multatuli" waren. 8 Naast<br />
Herre van der Veen kan genoemd worden de nobele onderwijzersfiguur<br />
Oebele Stellingwerf, die een belangrijke rol zou spelen in de<br />
komende sociale strijd. Ook de logeman J. F. Jansen, onderwijzer<br />
te Harlingen, belijdt zijn verering voor Multatuli in enkele artikelen,<br />
die tevens zijn afkeer van kerk en clerus en zijn hautaine houding<br />
ten opzichte van het geloof verraden. 9<br />
1<br />
WUMKES, SDK, 13, 15 Maart 1878; en 27 en 28 Maart 1879; 25, 26 en 27 Februari 1880;<br />
24 en 26 Februari r88r.<br />
2<br />
Vgl. WUMKES, SDK, 2 Januari 1874; IDEM, Bodders, 386.<br />
3<br />
H. G. v. D. VEEN, „Gebed van den onwetende", in: Forjit my net!, 6 (1876) 97-99.<br />
4<br />
WUMKES, Paden, II, 412; Vgl. IDEM, Bodders, 586.<br />
5<br />
Vgl. Tsj. G. V.D. MEULEN, It Hirdsilen op sé by Hams, Harlingen 1877, 12.<br />
6<br />
IDEM, Boek-skouwinge,<br />
7<br />
BUWALDA, a.w., 31.<br />
in: Kanton Bergum, Advertentie- en Nieuwsblad, 14 Maart 1891.<br />
8<br />
CARPENTIER ALTING, Mnernosyne, 93.<br />
9<br />
J. F. JANSEN, Christus als Verlosser, in: Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren 5893,<br />
's-Gravenhage 1893, 169-180; IDEM, Causerie Aîaçonnique, in: Jaarboekje voor Nederlandsche<br />
Vrijmetselaren 5897, 's-Gravenhage 1897, 51-62.<br />
142<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Zo is er in Friesland onder invloed van ,,De Dageraad" en met<br />
name van Multatuli een selecte groep van personen opgekomen,<br />
die, zo zij al niet tot een besliste verwerping van het Christendom<br />
kwamen, toch in ieder geval voor een principiële afwijzing van de<br />
kerk hebben gekozen, zodat bij hen van een bewuste buitenkerkelijkheid<br />
gesproken kan worden. Voor hen is de vrijdenkersbeweging<br />
de leerschool geweest voor het vaarwel aan de kerk, evengoed als<br />
voor de deelname aan de sociale beweging. Want juist binnen deze<br />
kringen is in Friesland de grote bewogenheid om de nood van het<br />
volk geboren, en vooral uit deze buitenkerkelijke voorhoede zijn de<br />
krachten gerecruteerd, die de socialistische beweging zouden gaan<br />
leiden.<br />
3. het nieuwe licht onder het volk<br />
Nadat is weergegeven, hoe het nieuwe licht via de moderne richting<br />
in de Hervormde gemeenten is binnengestroomd en door de vrijdenkersbeweging<br />
ingang vond bij een verlichte groep van intellectuelen,<br />
dient nu te worden nagegaan, langs welke wegen de moderne<br />
gedachtenwereld tot het volk is gebracht.<br />
Ongetwijfeld heeft de moderne richting via de kansel in de kerk<br />
en via de katheder in Nutssamenkomsten, vergaderingen van de<br />
Protestantenbond en avonden van Volksonderwijs getracht invloed<br />
uit te oefenen in brede lagen van de Friese bevolking. Maar als<br />
het waar is, dat een de Génestet met zijn puntdichten wellicht<br />
meer betekenis heeft gehad voor de doorwerking van het Modernisme<br />
in Holland dan allerlei verhandelingen van theologen en<br />
predikanten 1 , dan heeft het wel zin om na te gaan, of en hoe deze<br />
nieuwe denkbeelden in Friesland, ook buiten de kerk en het vergaderleven<br />
om, bevattelijk zijn gemaakt voor de gewone man en<br />
tot het hart van het volk zijn gebracht.<br />
Omtrent de doorwerking van de vrijdenkerij onder het volk kan<br />
er aan herinnerd worden, dat de vereniging,,De Dageraad" juist de<br />
massa in Friesland met een felle propaganda heeft bewerkt. Maar<br />
deze propaganda dateert van het einde der vorige en het begin van<br />
deze eeuw en daarom is het van belang te weten, in hoeverre de<br />
vrije gedachte reeds eerder beslag op het volk had gelegd.<br />
Nu blijkt, dat het nieuwe licht reeds vanaf het midden van de<br />
vorige eeuw via volkslectuur, volksvoordrachten en volkstoneel<br />
aan het volk is doorgegeven, en wel voor een groot deel in de eigen<br />
1 HUGENHOLTZ, Indrukken, 94.<br />
143<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
taal van het volk en zulks door personen, die stuk voor stuk zwoeren<br />
bij verlichting en vooruitgang, zelf uit het gewone volk waren voortgekomen<br />
en merendeels de leerschool van Multatuli hadden doorlopen.<br />
Dit proces van volksvorming en volksvermaak, dat tot de<br />
emancipatie van het volk uit godsdienstige, kerkelijke en maatschappelijke<br />
verbanden en tradities heeft bijgedragen, is een onderdeel<br />
van de in deze tijd opgekomen Friese Beweging.<br />
Dat het nieuwe licht zich in toenemende mate van de Friese taal<br />
heeft bediend om ingang bij het volk te krijgen, is een factor, waarvan<br />
de betekenis niet gauw overschat wordt. Geen weg was, met<br />
name op het platteland, meer geschikt om de moderne denkbeelden<br />
tot het geestelijk eigendom van de volksklassen te laten worden.<br />
En niet alleen kreeg het oor hier de eigen Friese klank te horen,<br />
maar in dit stuk volksvoorlichting en volksvermaak werd ook<br />
geregeld aansluiting gezocht bij het Fries verleden en geappelleerd<br />
op Friese deugden, bijzonder op het „sljucht en rjucht" van de<br />
echte Fries, allemaal factoren, die de toegang tot geest en hart<br />
konden begunstigen.<br />
Daar komt nog bij, dat de volkspaedagogen van deze tijd vrijwel<br />
allemaal uit het gewone volk zijn voortgekomen. Van der Veen<br />
en Sytema komen uit een gezin van beurtschippers, Sytstra en<br />
Dykstra zijn beiden begonnen als bakkersknecht. Van der Meulen<br />
deed het loopwerk voor de klokkenwinkel van zijn vader en Boonemmer<br />
was huisschilder van beroep. En al is de een of ander later<br />
onderwijzer, boekhandelaar of boer geworden, zij kenden het volk en<br />
wisten het contact met de volkskringen te bewaren.<br />
Heel hun arbeid heeft gestaan in het teken van het nieuwe<br />
licht. Dit geldt van de lectuur, de gedichten en de verhalen, die<br />
zij voor het volk geschreven hebben, van de voordrachten en samenspraken,<br />
waarmee zij tot in de kleinste gehuchten van Friesland<br />
op de planken verschenen zijn, en tenslotte ook van de spelen en<br />
kluchten, die door hen voor het volkstoneel werden samengesteld.<br />
Hun literaire nalatenschap verdient een apart onderzoek. In een<br />
veelheid van kranten en tijdschriften, en in een overvloed van<br />
jaarboekjes en almanakken, van bundeltjes en verzamelingen - evenzovele<br />
fleurige pendanten van de dorre tractaatjes, die in de kringen<br />
van Afscheiding en Réveil circuleerden - ligt hun werk opgetast.<br />
Het is niet mogelijk alles hier tot zijn recht te laten komen en toch<br />
kan deze belangrijke beweging hier niet totaal buiten beschouwing<br />
blijven. Vooral dank zij Wumkes, die wel veel signaleerde, maar<br />
144<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
aan een afgeronde verwerking van het materiaal niet is toegekomen,<br />
is het mogelijk een voorlopig overzicht van deze stroming<br />
te verschaffen, waarop ook Sixma van Heemstra in verband met<br />
het optreden van de buitenkerkelij kheid de aandacht heeft gevestigd. 1<br />
Het betreft hier een onderdeel van de op gang komende Friese<br />
Beweging, verstaan als een bewuste vorming van het volk overeenkomstig<br />
zijn eigen aard, in aansluiting bij het verleden, op basis<br />
van de gedachten van verlichting en vooruitgang met eenduidelijk<br />
accent op het gebruik van de eigen taal. Er vallen hier twee stromingen<br />
te onderscheiden, die als de intellectuele- en de volksstroming<br />
kunnen worden aangeduid. 2 Als de vader van de intellectuele<br />
stroming geldt E. Wassenbergh (1742-1826), professor te Franeker.<br />
Zelf beoefenaar van de Friese taal- en letterkunde wist hij een<br />
groep leerlingen te begeesteren voor de studie van de geschiedenis,<br />
oudheidkunde, taal- en letterkunde van Friesland. Vanuit deze<br />
kring van leerlingen en geestverwanten kwam het in 1827 tot de<br />
oprichting van het „Provinciaal Genootschap ter beoefening van<br />
Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde". Naast, hoewel niet<br />
los van deze intellectuele stroming, ontstaat de volksstroming, die<br />
vooral krachtig gestimuleerd is door het werk van de gebroeders<br />
Halbertsma uit Grouw: Joast (1786-1869), de Doopsgezinde<br />
predikant eerst van Bolsward en later van Deventer 3 , Eeltsje<br />
(1797-1858), de dokter, en Tsjalling (1792-1852), de boterkoopman<br />
te Grouw. Hun Rimen en Teltsjes, nog altijd hét Friese volksboek,<br />
ademen een religieuze geest, maar het is de geest van God,<br />
Deugd en Onsterfelijkheid 4 , die weinig verschilt van de mentaliteit<br />
van het Nut. Deze volksstroming consolideert zich in het „Selskip<br />
for Fryske tael- en skriftekennisse", dat in 1844 in het leven werd<br />
geroepen door Tiede Roelof Dykstra, een koopmanszoon uit<br />
Leeuwarden, en student te Groningen, Harmen Sytstra van de bakkerij<br />
in Wijnaldum en J. van Loon, de notariszoon van St. Jacobiparochie.<br />
„Het Frysk Selskip" kreeg overal in de provincie afdelingen,<br />
waardoor de Friese zaak sterk gestimuleerd werd en meer ging leven<br />
1 Ibid., 169-170.<br />
2 Vgl. P. SIPMA, De oorsprong van het Friesche toneel, in: De Vrije Fries, 25 (1917) 134-183;<br />
WUMKES spreekt van de school van Wassenbergh en de kring van de Halbertsma's (Bodders,<br />
569).<br />
3 Zijn vrijzinnigheid blijkt duidelijk uit het geschrift: De Doopsgezinden en hunne herkomst,<br />
Amsterdam 1844, waarin hij zich keert tegen orthodoxe strevingen binnen de Doopsgezinde<br />
Broederschap; vgl. ook ZIJPP, a.w., 196-198.<br />
* WUMKES, Paden, II, 184.<br />
145<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
onder het volk. Het aantal schrijvers, dat zich in de Friese taal tot<br />
het volk richtte, nam toe en bracht zijn pennevruchten in afzonderlijke<br />
werkjes, in tijdschriften en in almanakken.<br />
Volkslectuur. Vooral drie figuren treden naar voren: Herre van der<br />
Veen, Waling Dykstra en Tsjibbe van der Meulen. Zij werden alle<br />
drie reeds genoemd onder de vereerders van Multatuli en nemen<br />
nu in deze volksbeweging een centrale plaats in temidden van een<br />
veel ruimere kring van medewerkers, die de Friese zaak hebben<br />
gediend, het volk de ogen hebben geopend voor alle „lekken en<br />
brekken", die er in de Friese huishouding te signaleren waren en<br />
daarover vrijmoedig in woord en geschrift hun hart hebben weten te<br />
luchten.<br />
Herre van der Veen (1816-1881), geboren te Grouw, was een<br />
jongere tijdgenoot van de Halbertsma's. Hij was van Doopsgezinde<br />
huize en stond als schoolmeester achtereenvolgens te Grouw,<br />
Doniaga en Driesum. Van der Veen schreef zijn Rymkes †oar<br />
Friezen, niet bepaald kost voor rechtzinnigen. De Afgescheidenen<br />
moesten het ontgelden in het stukje De Separetist, waarin hij de<br />
vrijage beschrijft van Rinsk „yn it stille Parregea" met een rechtzinnige<br />
candidaat, om dan de draak te steken met de Heidelbergse<br />
Catechismus en de „swackheit fen den Fleesce". 1 In De Wilde<br />
Lantaarne en Nuts-preekje, dat in 1855 te Dokkum verscheen,<br />
keert de verlichte schoolmeester zich tegen de vele vormen van<br />
bijgeloof in zijn tijd. Zijn afkeer van de rechtzinnigen, die de mond<br />
vol hebben over genade en bevindingen, maar de beurs verafgoden,<br />
die vurig kunnen bidden, maar het danig achter de elleboog hebben,<br />
heeft hij ook neergelegd in het geschrift Geast end Pung, waarvan<br />
het grondmotief is:<br />
Hwent 't is thruch en bank de gung,<br />
Dat de geast heårth nei de pung! 2<br />
's Zondags stond de schoolmeester in de kerk voor te lezen uit<br />
de Bijbel. Het was een versleten exemplaar en toen er maar geen<br />
nieuwe werd aangeschaft, heeft hij op een Zondagmorgen wraak<br />
genomen: „Gemeinte, de muzen ha de krinten (Korinthen) opfretten<br />
en fen 'e Philippenzen ha se de kop ek al ôf, en nou lêz ik foar út<br />
dit boek, út myn boek, út myn bibel". 3<br />
1 H. G. V.D. VEEN, Rymkes foâr Friesen, Joure 1844, 19-26.<br />
2 IDEM, Geast and Pung. En deuntje ût end †oar ûs dagen, Liowert 1868, 6.<br />
3 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 563.<br />
146<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Belangrijk is vooral zijn boekje Frymitselary en typerend is<br />
dan al aanstonds, dat hij zijn geschrift de wereld instuurt onder<br />
deze twee motto's van Von Schiller: „Welche Religion ich bekenne?<br />
Keiner von allen Die du mir nennst. Und warum nicht ? Aus Religion''.<br />
En daarnaast Matth. 19, 17: „Ende hy seyde tot hem, Wat noemt<br />
gy my goet? Niemant en is goet dan één (namelick) Godt". 1 In dit<br />
boekje openbaart zich de moderne mens „yn syn striid tsjin de<br />
rjuchtsinnigens, yn syn sykjen nei wierheit, syn twivel, syn bitterens<br />
tsjin skyn en waen, dêr 't er syn irony en syn fûl sarkasme oer<br />
útjit . . . It satirike koartdicht is syn skyld en wapen, dêr 't<br />
er de striid mei fiert tsjin byleauwe en mysticisme, dogmatisme,<br />
slaefske sin en Farizeïsme". 2 Hij legt zijn „allerheiligst geloaf"<br />
neer in de woorden „wy binne in goede Handen" en tegelijkertijd<br />
noemt deze loge-man God „dy wiere Greatmaster, hwaems Loge<br />
it gerate wraldum, it hielal, omfettet". 3<br />
De ideeënwereld van moderne richting en vrijdenkersbeweging<br />
over godsdienst en kerk, dominee's en preken heeft deze de Génestet<br />
van het Fries Modernisme 4 in vaak spottende puntdichten vorm<br />
gegeven. Dat God beter in de vrije natuur dan in de kerk beluisterd<br />
kan worden, dat er 's Zondags meer aan de zool wordt versleten dan<br />
aan de ziel gewonnen, dat de dominee's 's Zondags wel erg hoog,<br />
maar door de week ook veel te laag staan en dat men het kerklopen<br />
wel kan laten als men zonder de kerk de weg naar de eeuwigheid<br />
niet kan vinden 5 , deze en dergelijke gedachten heeft van der<br />
Veen in korte, puntige bewoordingen voor het volk bevattelijk<br />
gemaakt.<br />
Een centrale figuur in de kringen van het nieuwe licht was ook<br />
Waling Dykstra, evenals van der veen reeds eerder genoemd onder<br />
de discipelen van Multatuli. Hij werd in 1821 te O.L.Vrouweparochie<br />
geboren, verhuisde in 1840 naar Spannum, waar hij de<br />
bakkerskiel heeft gedragen, trok in 1855 naar Franeker en was daar<br />
werkzaam in een boekhandel en uitgeverij, waarna hij zich tenslotte<br />
in Holwerd vestigde, waar „deze beroemde man door den<br />
verkoop van schrijfbehoeften, almanakken en prentenboekjes voor<br />
1 H. G. V.D. VEEN, Frymitslery oer godstsienst, Maetskippy, natur, politiek, sedekinde,<br />
tsjerke end upfieding mei itlike Photografykes as tajefte, Dockum 1871, titelpagina.<br />
2 WUMKES, Paden, IV, 607.<br />
3 Frymitslery, Foarwirdke.<br />
4 Vgl. WUMKES, Bodders, 566.<br />
5 Vgl. Frymitslery, 9, 28, 29 en 49.<br />
147<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
de jeugd zich een stukje brood voor zijn grijsheid moest verzekeren" 1 ,<br />
tot hij er in 1916 stierf.<br />
Van huis uit was deze drager van het nieuwe licht streng orthodox.<br />
Met zijn jeugdvriend J. C. Hoitsma, op wiens naam het geschrift<br />
Roskam voor schurftige boeren staat, heeft Dykstra zich aanvankelijk<br />
zwaar verdiept in de vragen van genade en uitverkiezing.<br />
Hij was een naloper van rechtzinnige predikanten en kerkte ook<br />
wel bij de Afgescheidenen. Maar terwijl Hoitsma in de orthodoxie<br />
vrede vond en al het andere later zelfs „schade en drek" achtte,<br />
keerde Dykstra Dordt de rug toe en koos de wereldbeschouwing<br />
van verlichting en vooruitgang, los van oude tradities en strakke<br />
formulieren. Toen hem dit de vriendschap van Hoitsma kostte,<br />
zocht hij aansluiting bij een geestverwant in Bergum, Tsjibbe<br />
van der Meulen. Toch heeft de invloed van het oude, rechtzinnige<br />
milieu, waarin hij een tijdlang had geademd, tot zijn dood geduurd.<br />
„De man, dy't toboek stie as frijtinker en liberalist, song<br />
eltse dei, as it skimerich waerd, boppe yn syn wirkkeamerke in<br />
psalm f en David". 2<br />
Waling Dykstra, die niet voor niets een monument van berggraniet<br />
in het hart van Leeuwarden heeft gekregen, is dé leermeester<br />
en opvoeder geworden van het Friese volk in de vorige eeuw. Deze<br />
zeldzaam vruchtbare volksschrijver, die de kleine wereld van boeren,<br />
burgers en arbeiders raak wist te tekenen, deze redacteur van jaarboekjes<br />
en maandschriften en schrijver van kluchten en spelen,<br />
heeft door zijn rijmen, verzen en liedjes als lekepreker grote invloed<br />
uitgeoefend. Hij was een rationalist, die gezworen heeft bij wetenschap<br />
en inzicht en aanvankelijk alles heeft verwacht van verlichting<br />
en vooruitgang. Het Christendom is voor hem eige<strong>nl</strong>ijk<br />
alleen van belang om de moraal en deze is practisch geen andere<br />
dan de moraal van het Nut en van een Multatuli. Godsdienst wordt<br />
een practische zaak: handel als mens en het is in orde. Het Modernisme<br />
is hem niet vreemd en toen de voormannen der moderne<br />
theologie in opspraak kwamen, verdedigde hij mannen als Scholten<br />
en Hoekstra met de opmerking, dat Luther en Calvijn in hun dagen<br />
ook voor nieuwlichters werden uitgemaakt. 3<br />
Met kerk en clerus in het algemeen en vooral met de rechtzinnige<br />
wereld heeft Dykstra niet anders dan de draak gestoken. In<br />
1<br />
H. G. CANNEGIETER, De Friesche Beweging, Amsterdam 1917, 7.<br />
2<br />
WUMKES, Bodiers, 586.<br />
3<br />
Brief jen Seaheleboer oan Haitskemoai, in: De bijekoer, 1846, 71-72.<br />
148<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
de Fryske Nijsboade, het eerste weekblad in het Fries, dat onder<br />
zijn redactie 28 Juni 1864 begon te verschijnen, geeft Dykstra<br />
dit binne<strong>nl</strong>ands nieuws: „Dominee Gravemeijer te Midwolde heeft<br />
een beroep gekregen voor Onstwedde. Hij heeft dit ernstig in overweging<br />
genomen en dat is geen wonder, want Onstwedde biedt<br />
circa vier duizend gulden tractement (vergelijk daar eens even mee<br />
Matth. 8, 30). Dominee is naar Onstwedde geweest om de zaak daar<br />
eens op te nemen. Toen hij op die reis dicht bij het dorp gekomen was,<br />
kwam hem een hoop volk tegemoet, dat verlof vroeg de paarden<br />
voor de wagen weg te halen om de wagen dan met elkaar naar het<br />
dorp te trekken. Dominee stond dat toe en onder het luiden van de<br />
klokken en het geroep van „Hosanna" werd hij in Onstwedde binnengehaald.<br />
Mij dunkt, dat ze daarbij gezongen hebben:<br />
Verhoogt, o poorten nu den boog.<br />
Rijst, eeuw'ge deuren rijst omhoog!<br />
Opdat uw Koning in moog' rijden.<br />
Wie is die vorst zoo groot in eer?<br />
Het is de Weleerwaarde heer<br />
Die heerlijkheid wil zonder lijden.<br />
Zo ziet men, dat onbeteugelde godsdienstijver makkelijk op mensenvergoding<br />
uitloopt..." 1<br />
Geestig maar scherp is Dykstra ook in zijn Reis naar het zendingsfeest<br />
in het Oranjewoud op den 9den Julij 1873, waarin hij constateert:<br />
„'t Gaat met de oude kerkleer zoetjes aan naar het einde,<br />
evenals de Deventer koek van het vrouwtje, die ze bij kleine plakjes<br />
consumeerde". 2 Op dominee's had Waling Dykstra het al helemaal<br />
niet begrepen. „In zijn stapels geschriften", zegt Wumkes, „heb ik<br />
niet één nobele predikantenfiguur kunnen ontdekken. De zwartrokken<br />
hebben het altijd verkorven. Ze zijn lui, schijnheilig, baatzuchtig<br />
of onnoozel". 3<br />
Ook Tsjibbe Gearts van der Metden (1824-1906) stamt uit de school<br />
van Multatuli. Hij werd in 1824 aan de Bergumerdam geboren.<br />
In zijn jonge jaren hielp hij in de klokkenmakerij van zijn vader en<br />
heeft er later ook zelf wat in geknutseld. Hij heeft een boekhandel<br />
gedreven, was een tijdlang agent voor een pakketvaart op New<br />
York, is met zijn voordrachten de boer op geweest, kwam bij de<br />
1 Geciteerd bij WUMKES, Paden, II, 155.<br />
2 a.u;., uit het Friesch vertaald door den schrijver, Leeuwarden 1873, 27.<br />
3 Waling Dykstra, 14 Aug. 1821-15 Jan. 1914, in: De Vrije Fries, 22 {1914) 93.<br />
149<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
post, keerde weer naar de boekhandel terug en werd de uitgever<br />
van het Kanton Bergum Advertentie- en Nieuwsblad.<br />
Zijn moeder was streng orthodox, zijn vader ging door voor<br />
liberaal maar was erg bijgelovig. Ook Tsjibbe Gearts ging aanvankelijk<br />
rechtzinnige wegen en bezocht de oefeningen in Augustinertille,<br />
welke geleid werden door Tamme Uiterdijk, die later de eerste<br />
Afgescheiden predikant van Franeker werd. Van der Meulen heeft<br />
altijd meer respect getoond voor de Afgescheidenen dan voor de<br />
orthodoxie van het Réveil x , maar op den duur kon de orthodoxie<br />
hem niet bevredigen. Hij raakte aan het twijfelen door het vrijmetselaarsboek<br />
van C. F. Volney Les Ruines ou Méditations sur<br />
les revolutions des empires, waarvan de eerste vertaling in 1796<br />
te Amsterdam was verschenen. De Dageraad sneed de laatste<br />
banden met de orthodoxie door. Tsjibbe van der Meulen is zijn leven<br />
lang een religieus mens gebleven, maar dan een met begrippen van<br />
een vrijdenker. Naar geen van beide kanten is hij consequent geweest;<br />
alle combinaties waren mogelijk bij deze begaafde dichter,<br />
uitstekende verteller, schrijver van diep-religieuze verzen en tegelijk<br />
van de meest dwaze kluchten. Zo kon deze man schrijven: „Ik<br />
bin wol gjin ongelovich minske al hechtsje ik my yn folie dingen<br />
mear oan de leare fen Bûddha as oan de kristlike leare, dy't nei<br />
forrin fen lange jierren wol blike scil gjin stek to halden, mar as<br />
ik bitink ho nuver ús wei soms rint, ho wonder it iene út it oare<br />
foarkomt, den tink ik wol ris om dy psalm:<br />
Dy't wiis is merk' dy dingen<br />
En jowt forstandich acht<br />
Op 's Hearen bannelingen<br />
Safol fen Ijeafde en macht". 2<br />
Dit „enfant terrible" van de Friese same<strong>nl</strong>eving heeft er alles uitgeflapt,<br />
wat hem in het zin kwam: vrome uitingen, die een gelovig<br />
mens uit het hart gegrepen zijn, maar ook vlijmscherpe opmerkingen,<br />
die pijn deden. Vooral de rechtzinnigheid, die hij alleen van<br />
de donkere zijde heeft beschouwd, moest het vaak ontgelden, zoals<br />
in zijn Lân-geanne to Feankleaster, de 25e fen Haimoanne 1877 3<br />
en Gepke sonder moffen oan nei 't Sindings feest to Feankleaster.*<br />
1 Vgl. WüMKES, Bodders, 630.<br />
2 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 620.<br />
3 Harns 1877.<br />
4 Liowert 1877.<br />
150<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Van der Veen, Dykstra en van der Meulen waren niet de enigen.<br />
Wumkes noemt een honderdtal geestverwanten en medewerkers<br />
van Waling Dykstra, die vanuit een zelfde geestelijke achtergrond<br />
hun bijdrage hebben geleverd aan de opvoeding en voorlichting<br />
van het Friese volk in de 19e eeuw. 1<br />
Winterjounenocht. Een belangrijk onderdeel van dit vormingswerk<br />
was de „Winterjounenocht", of Winteravondpret, avonden van<br />
Friese kleinkunst, die in de winter van dorp tot dorp gehouden<br />
werden. In het midden van de 19e eeuw werd hier en daar reeds<br />
zo iets geïmproviseerd door dominee of schoolmeester om de mensen<br />
het een en ander voor hoofd en hart te bieden. Het initiatief kreeg<br />
een eigen vorm en de naam „Winterjounenocht", toen Waling Dykstra<br />
en Tsjibbe van der Meulen in de winter van 1860 deze vorm van<br />
volksonderwijs en volksvermaak ter hand namen en avond na avond<br />
in dorpszalen op de planken kwamen. 2 Nadat Dykstra van 1860<br />
tot 1864 met van der Meulen op pad was geweest, vond hij van<br />
1864 tot 1870 een compagnon in de boekhandelaar Gerben Colmjon<br />
(1828-1884), een van de voormannen in de Friese Beweging, die<br />
later archivaris-bibliothecaris van Friesland werd. Dat er 's winters<br />
heel wat plaatsen „bespeeld" werden, blijkt wel uit het volgende<br />
lijstje steden en dorpen, dat tussen 29 November 1864 en 28 Februari<br />
1865 werd afgewerkt: Heerenveen, Makkinga, Roordahuizen, Holwerd,<br />
Oenkerk, Dokkum, Franeker, Bozum, Beetgum, Sexbierum,<br />
Irnsum, O.L.Vrouwe-parochie of Vrouwbuurt, Sneek, Marssum,<br />
Winsum, Oosterwierum, Dokkumer Nieuwe Zijlen en Warga. 3<br />
Van 1870 tot 1876 was de humorist van Hardegarijp, Auke Boonemmer<br />
(1823-1894), Dykstra's metgezel en daarna heeft Dykstra het<br />
werk nog tien jaar alleen gedaan . 4 Inmiddels was ook Jentsje Sytema<br />
(1824-1885) op de planken verschenen. Hij was in Grouw geboren<br />
en nog verwant aan de Halbertsma's. Zijn ouders waren Mennisten<br />
van het degelijke soort, maar zijn moeder had het niet op dominee's<br />
en zei wel eens: „it binne wiismakkers". 5 Jentsje kwam later in<br />
Haulerwijk terecht, maar het „lytse spultsje" bracht weinig op<br />
en om er wat bij te verdienen, begon hij in 1863 ook met de Winterjounenocht,<br />
eerst samen met zijn broer G. Sytema van Rinsumageest<br />
1 Bodders, 601-613.<br />
2 Vgl. WUMKES, SDK, 1860 en volgende j aren.<br />
3 IDEM, Paden, II, 153.<br />
4 IDEM, Bodders, 595.<br />
5 Ibid., 570.<br />
151<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en daarna samen met Auke Boonemmer, die als huisschilder in de<br />
wintermaanden toch niet veel te doen had. Nadat Sytema drie winters<br />
met Boonemmer op pad was geweest, trok hij er na 1865 met zijn<br />
zoon Joannes op uit. Zij bewogen zich vooral in de Wouden.<br />
Behalve de genoemden waren er nog ettelijke anderen, die zich<br />
met deze vorm van kleinkunst bezig hielden. 1<br />
Winterjounenocht was een eigentijds stuk vormingswerk met een<br />
fleurige noot er doorheen. Wat er in de kringen van Nut en Loge<br />
leefde, het nieuwe licht van Liberalisme en Modernisme, is langs<br />
deze weg tot het volk gekomen. Na ure<strong>nl</strong>ange tochten hebben deze<br />
volksmannen avond aan avond in rokerige en bedompte herbergzalen<br />
geageerd tegen domheid en bijgeloof, tegen schijnheiligheid<br />
en onrecht, tegen heerszucht en drankmisbruik; zij hebben de verlichting<br />
en de vooruitgang gepreekt, tegelijkertijd pleitend voor<br />
eenvoud en soberheid en voor het „sljucht en rjucht" van het<br />
Friese karakter. Zij hebben daarbij Afscheiding en Réveil, het oude<br />
geloof en de rechte kerkleer, de kerk zelf en de predikanten-wereld<br />
niet ontzien. Wanneer de hele maatschappij van de burgemeester<br />
tot de schoenmaker over de hekel werd gehaald, dan bleef niets<br />
en niemand gespaard. 2<br />
Opzet en strekking van de Wint er jounenocht komen duidelijk<br />
naar voren in een beschouwing van Baarda uit Dantumawoude<br />
van het jaar 1862. Hij beschouwt deze avonden als symptomen van<br />
een nieuwe tijd, waarin het oude geloof wel spoedig zal verdwijnen.<br />
Het zijn de dagen van de opkomst der moderne richting en aan<br />
wonderen wordt door velen niet meer geloofd. Baarda gelooft evenmin<br />
aan wonderen als aan heel veel leerstellingen, maar hij begrijpt<br />
alleen niet, dat de mensen, die wél van wonderen houden, niet<br />
onder de indruk komen van het wonder, dat de nieuwe denkbeelden<br />
met rasse schreden voortgang maken en zeer veel aanhangers vinden.<br />
W T at de Wint er jounenocht betreft: hij heeft er aanvankelijk niets<br />
van verwacht. Toen hij Dykstra en van der Meulen in Dokkum<br />
bezig hoorde, heeft hij meegelachen om de snedige opmerkingen,<br />
maar in zijn hart dacht hij: „dit is „charlatannerie", die op een<br />
mislukking moet uitlopen en het heeft geen ander resultaat dan, dat<br />
1 Vgl. ibid., 579.<br />
2 Vgî. o.a. W. DYKSTRA, Friske Winterjûne-nocht. Foardrachtîn Rîm en Unrîm, Freantsjer<br />
1876; J. SYTEMA, It kranteUzen fen Boer Pibe, bclústere iroch syn lytsfeint, Oosterwolde 1865;<br />
IDEM, Katechismus fen de Leare der Wierheid, dêr 't Boer Pibe syn lytsfeint yn ûnderrjuchte,<br />
om altyd witte to kinnen út hu)et Itoeke de Wyn ïtaeü, Holwerd 1878.<br />
152<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
velen versterkt worden in hun mening, dat het boerenfries alleen<br />
goed is voor kluchten". Maar nu heeft hij toch begrepen, dat er meer<br />
achter zit: het voornaamste doel is de moraal te verbeteren en humor<br />
en satyre zijn daartoe de middelen. Baarda heeft er nu plezier in<br />
gekregen, want er is geen enkel stuk bij, waar niet een sterke moraal<br />
in ligt en die kan men op deze avonden dan allicht beter leren dan<br />
bij heel wat dominee's in de kerk. Baarda besluit: „Iedereen, die<br />
van beschaving houdt, . . . iedereen die liefde heeft voor wat goed<br />
is, die naar lering en naar luim verlangt, die lachen wil en . . . bidden:<br />
„leid ons niet in verzoeking", in het kort iedereen die waarheid of<br />
natuur wil hebben, die gaat, als hij een Fries is naar de „Frîske<br />
Winterj ounenocht". 1<br />
Als het uit de opzet van de stukken zelf niet viel op te maken,<br />
dan zou alleen al deze stem uit de pers van die dagen kunnen bewijzen,<br />
dat deze voordrachten beschouwd moeten worden als buitenkerkelijke<br />
leke-preken en dat deze Winterjounenocht-avonden een<br />
soort geseculariseerde diensten zijn, waarin de zwakke plekken<br />
van het kerkelijk Christendom, niet op kwaadaardige maar wel op<br />
vrijmoedige manier, worden blootgelegd. Men kan de ene parallel<br />
na de andere trekken tussen wat zich hier in de vrijzinnige wereld<br />
en wat zich ginds in de rechtzinnige wereld afspeelt. Wumkes heeft<br />
terecht opgemerkt, dat Dykstra, van der Meulen, Colmjon en alle<br />
anderen, die in beginsel kilometers ver af stonden van de leidende<br />
leke-figuren in de kringen van Afscheiding en Réveil, wat de<br />
vorm betreft, toch eige<strong>nl</strong>ijk ook „oefenaars" waren. 2 Al deze voordracht-kunstenaars<br />
zijn predikanten van de vrolijke soort en Waling<br />
Dykstra, die het zo weinig op de dominee's begrepen had, was<br />
„zelf een moraalpreker op en top, zij 't zonder bef en toga. De<br />
man, die de dolste „fiten en aventûren" weet te verzinnen, die<br />
jare<strong>nl</strong>ang zalen vol heeft doen daveren van het lachen, die stapels<br />
kluchtspelen heeft geschreven, moet preeken, tijdig en ontijdig.<br />
Zonder zedelijke toepassing kan hij niet aan het eind komen". 3<br />
Ook op het gebruik van een bijbeltekst als punt van uitgang, op<br />
het feit, dat een Sytema zijn voordracht „Katechismus" noemt en<br />
opbouwt naar het schema van het vrage<strong>nl</strong>eren bij de dominee's,<br />
werd door Wumkes gewezen, zoals door hem tevens de vraag is<br />
1 J. BAARDA, Winterjoune-nocht. Ingezonden stuk, in: Bolswardsche Courant, n December<br />
1862.<br />
2 Paden, IV, 549-55°-<br />
3 IDEM, Waling Dykstra, 93.<br />
153<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
gesteld, of Dykstra zijn bijnaam „oom" - in de wandel heette hij<br />
Waling-om - misschien ook aan zijn preken te danken heeft, omdat<br />
vooral de Mennisten-leraars zo wel genoemd werden. 1 Zo waren<br />
ook de dragers van het nieuwe licht in de uiterlijke vormen nog<br />
kinderen van hun tijd, maar zij hadden de oude zakken met nieuwe<br />
wijn gevuld.<br />
Volkstoneel. Dykstra en de zijnen hebben door hun voordrachten<br />
het volk geleerd op de planken te staan en zodoende heeft de<br />
Winterjounenocht het toneelspelen gestimuleerd. Rond 1865 heeft<br />
ook het kleinste dorp in Friesland zijn reciteercollege, toneelgezelschap<br />
of rederijkerskamer, want datgene, wat men de trekkende<br />
voordrachtskunstenaars had zien presteren, wilde men nu ook<br />
zelf graag klaarspelen. 2<br />
Naast Hollandse stukken werden er ook steeds meer Friese<br />
stukken gespeeld, door Dykstra, van der Meulen en andere kluchten<br />
toneelschrijvers samengesteld. Zeer snel ontstond er een omvangrijke<br />
toneelliteratuur: ettelijke tientallen schrijvers schreven enige<br />
honderden stukken en weldra was het komediespelen niet van de<br />
lucht. 3<br />
Het gehalte van de stukken is geleidelijk gestegen. Terwijl de<br />
oudere stukken onmogelijke domheden en lompheden bevatten, met<br />
hier en daar wat spot er door heen, is later een beter genre opgekomen.<br />
De onmogelijke kluchten werden door behoorlijke blijspelen<br />
vervangen en men kwam aan echt toneelspel toe, waarin ook de<br />
moraal niet ontbrak. 4<br />
Ook in het Fries volkstoneel hebben de afkeer van al wat „fyn"<br />
was, de laatdunkendheid ten opzichte van de kerk en de minachting<br />
van de dominee's-wereld zich niet onbetuigd gelaten. Het meest<br />
wrange is misschien wel geweest, het allegorische stuk Fen 't<br />
alde jier yn 't nye jier van Tsjibbe van der Meulen, dat in 1866<br />
voor het eerst in Bergum werd opgevoerd. 5 Als het oude jaar de<br />
hele inventaris aan het nieuwe jaar overdraagt, dan is daar ook<br />
de kerk bij. En de kerk heeft bij zich de formulieren, de bijbel<br />
en het kruis als de attributen van tweedracht en ellende, want de<br />
kerk bestaat alleen door de afgunst van de partijen onderling. Was<br />
1 Ibid., 93-95-<br />
2 Vgl. WUMKES, Paden, II, 241; 247-254; Paden, IV, 651.<br />
3 SIPMA, a.a., 164.<br />
4 Ibid., 166 vv.<br />
5 Vgl. WUMKES, Paden, II, 254-257.<br />
154<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
er meer broederzin, dan zou de ijver van de gelovigen wel bekoelen<br />
en dan konden de banieren van de onenigheid worden opgerold.<br />
Maar maatregelen noch kruisen kunnen het verval van de kerk<br />
tegenhouden. De toren stort ineen, het dak komt omlaag en dan<br />
wordt zichtbaar, wat altijd in de kerk gevangen werd gehouden:<br />
het hart!<br />
Langs deze wegen is het nieuwe licht onder het volk gekomen.<br />
Misschien is er weinig direct contact geweest tussen de kringen van<br />
Nut en Loge en het gewone volk. Ook is het de vraag, of de denkbeelden<br />
van de moderne richting aansloten bij het kerkvolk in de<br />
achterste banken. Maar dat de moderne gedachte door de Friese<br />
volkslectuur, de Friese voordrachten en het Fries volkstoneel de<br />
weg heeft gevonden naar het volk, al is het dan in gesimplificeerde<br />
en gevulgariseerde vorm, dat staat vast. Ongetwijfeld heeft heel<br />
deze beweging van volksopvoeding en volksvermaak bijgedragen<br />
tot bewustwording en tot zowel intellectuele als morele verheffing van<br />
het Friese volk op het platteland en in de steden, maar tegelijkertijd<br />
moet er ook een ontbindende invloed van zijn uitgegaan op het<br />
godsdienstig leven en het kerkelijk besef. Hier waren alle voorwaarden<br />
aanwezig om een toch al zwakke christelijke geloofswereld<br />
te reduceren tot een vage godsgedachte, christelijke moraal<br />
te laten opgaan in burgerlijk fatsoen of misschien in de zin voor<br />
het „sljucht en rjucht", in de kerk niet veel meer te zien dan een<br />
verouderd instituut en dominee's te beschouwen als aftandse<br />
wezens. De invloed van een dergelijke stroming op het volk is<br />
onberekenbaar, wellicht ook in de zin van enorm groot.<br />
Waar hier sprake was van het volk, gold het alleen de meer vrijzinnige<br />
groepen. Van der Veen en Dykstra, van der Meulen en<br />
Sytema en alle anderen zijn langs de orthodoxe wereld heengegaan.<br />
Zij hebben er nauwelijks een goed woord voor over gehad, maar<br />
rechtstreeks ook geen invloed in die wereld uitgeoefend. De „fynen"<br />
- haat is een trek, die zij vrijwel allen vertoonden. Zij hebben zich<br />
geërgerd aan alles, wat orthodox was en deze ergernis niet onder<br />
stoelen of banken gestoken. Het was hun tekort, dat zij geen begrip<br />
hebben gehad van en voor de religieuze waarden, die in de orthodoxe<br />
wereld leefden. 1 De rechtzinnigen van hun kant hebben voor<br />
deze volksstroming tot het eind van de 19e eeuw geen ander woord<br />
gekend dan het „anathema". Als zij hierin ook een doorwerking<br />
1 Vgl. PlEBENGA, a.W., 49.<br />
155<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
van uiterste vrijzinnigheid en verregaande vrijdenkerij hebben gezien,<br />
zagen zij het niet helemaal verkeerd, maar daarom was het<br />
allemaal nog geen goddeloosheid en lichtzinnigheid. De dragers<br />
van het nieuwe licht werden ook door levensernst en verantwoordelijkheidsgevoel<br />
gedreven en daarom zou het een belediging en<br />
een onrecht zijn in hen alleen maar grappenmakers en liedjeszangers<br />
te zien. Het was over en weer een en al wanbegrip en misverstand,<br />
onkunde en afzijdigheid, en men is geneigd om te veronderstellen,<br />
dat de tegenstellingen, die tot op de huidige dag tussen<br />
deze groepen aanwezig zijn, in deze tijd hun scherpe kanten hebben<br />
gekregen.<br />
Rond 1870 komt een ander aspect in deze volksbeweging meer dan<br />
tot nu toe naar voren: het sociale aspect. In de oude socialistische<br />
beweging loopt deze volksstroming door en het kan dan ook geen<br />
verwondering wekken, dat een latere geschiedschrijver van het<br />
socialisme in het werk van Waling Dykstra en zijn geestverwanten<br />
een aa<strong>nl</strong>oop heeft gezien naar de socialistische volksbeweging. 1<br />
II. De oude belijdenis<br />
Het opdringen van de moderne gedachte in en rondom de Hervormde<br />
Kerk in Friesland drong de oude belijdenis meer dan ooit<br />
tot krachtig verweer en felle tegenstand. Wel heeft de Hervormde<br />
Kerk de spanning tussen vrijzinnigen en rechtzinnigen, of nog algemener<br />
tussen rekkelij ken en preciesen al veel langer gekend,<br />
maar de ontwikkeling van de vrijzinnigheid in de 19e eeuw, vaak<br />
ondersteund door de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, had de rechtzinnige<br />
groepen, die dikwijls ook in sociaal opzicht de mindere<br />
waren van de tegenpartij, reeds in de dagen van het Fries Réveil<br />
in de oppositie gedreven. Nu de vrijzinnigheid in de moderne richting<br />
zulke extreme vormen aannam, waren in de rechtzinnige<br />
wereld alle mogelijke reactie-verschijnselen te verwachten.<br />
De reeds vrij normale reactie-verschijnselen blijven zich voordoen.<br />
Iedere Zondag zijn er rechtzinnigen, die de eigen dorpskerk, waar<br />
een moderne voorganger op de kansel staat, voorbijlopen om ergens<br />
anders te gaan zitten onder het gehoor van een predikant van de<br />
oude belijdenis. Daar laten de ouders hun kinderen dopen en de<br />
belijdenis afleggen, terwijl zij er zelf niet alleen kerken, maar er<br />
ook ter Avondmaal gaan. Ds van Giffen maakt zich dan ook<br />
1 Vgl. B. BYMHOLT, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, Nijmegen 1894,187-188.<br />
156<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
oos over een algemeen verschijnsel, als hij zegt: „Wel niet door woorden<br />
(afscheids-akte) als men vroeger consequent deed, maar door<br />
daden scheiden zij zich van ons af, verbreken den band der onderlinge<br />
gemeenschap, gaan elders ter preke, ten doop, ter catechisatie,<br />
leggen daar hunnen belijdenis af en gaan er ten avondmaal - alsof<br />
met leervrijheid gehoorvrijheid en dergelijke gepaard kan gaan,<br />
verbreking van den band der liefde en des vredes, verstrooi] ing en<br />
scheiding van het huisgezin, dat de Heer tezamen gevoegd wil<br />
houden". 1 Ook gebeurt het, dat orthodoxe predikanten binnendringen<br />
in gemeenten met een moderne voorganger. Zo is de<br />
rechtzinnige dominee van Sexbierum binnengeslopen in St. Jacobiparochie<br />
en heeft daar in een herberg gepreekt en de gelovigen<br />
gewaarschuwd voor die wijsgeren en geleerden van de moderne<br />
richting, die alle geloof wegcijferen. De Zondag daarna heeft de<br />
vrijzinnige predikant, de Haas, daarover een hartig woordje<br />
gezegd. Hij wist allang, dat zijn ambtsbroeder in Sexbierum van<br />
geleerdheid niet veel moest hebben, en de tijd, die hij nu gebruikte<br />
om in een andere gemeente te gaan preken, kon hij beter besteden<br />
aan catechisatie in zijn eigen gemeente, waar het volk enorm achterlijk<br />
bleek te zijn. En wat de zaak zelf betrof: „Die ingeslopen valsche<br />
broeders van onze dagen, die zoo indringen in andere gemeenten,<br />
weten zeer wel, dat zij daardoor twist en tweedragt zaaijen. Maar<br />
wat zou hun dat bekommeren? .... De heerschappij van hunne<br />
partij, dat is hun eige<strong>nl</strong>ijk doel, en toch verschijnen zij in uw<br />
midden, in kerkelijk gewaad, diep bewogen, zooals zij zich voordoen<br />
met deze gemeente, daar zij zoo jammerlijk wordt verleid, daar<br />
zij verstoken heet te zijn van het dierbaar en zuiver evangelie". 2<br />
Het optreden van de rechtzinnige groepen versterkt weer de<br />
tegenzin bij de voorgangers van de moderne richting. Zij wensten<br />
niet betutteld te worden door de mindere man om hun moderne<br />
denkbeelden, en ergerden zich hevig over de verschillende practijken<br />
van orthodoxe collega's. Alting van Dokkum heeft heel de afkeer<br />
van de orthodoxie uit zijn dagen en al zijn ergernis over<br />
de Vrienden der Waarheid neergelegd in het consigne, dat als<br />
een verwensing klinkt: „In den naam der mensche<strong>nl</strong>iefde, in den<br />
naam van Nederlands toekomst: niet verdraagzaam tegen het<br />
Kal vinisme der 19e eeuw!" 3<br />
1 a.w., 16.<br />
s a.w., 24-25.<br />
3 Mnemosyne, 140.<br />
157<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Wat vroeger incidentele schermutselingen waren, wordt nu een<br />
georganiseerde strijd. De Hervormde Kerk wordt door deze strijd<br />
der richtingen verzwakt en ontluisterd, en voor degenen, die toch<br />
al aan de rand van de kerk leefden, was het een aa<strong>nl</strong>eiding te<br />
meer om zich beleefd of bars van dit gekrakeel der gelovigen af<br />
te wenden. Intussen zoekt een deel der rechtzinnigen zijn heil<br />
buiten de volkskerk, terwijl de meerderheid van de aanhangers<br />
der oude belijdenis binnen de Hervormde Kerk stand houdt.<br />
1. de Christelij k-Gereformeerde Kerk en de secten als<br />
toevluchtsoorden<br />
Scheen de Christelij k-Gereformeerde Kerk aanvankelijk weinig levensvatbaarheid<br />
te bezitten, zij is in de loop van de 19e eeuw in Friesland<br />
verrassend snel gegroeid. Het kleine groepje van 2020 personen<br />
in 1837 blijkt later bij iedere volkstelling opnieuw, zowel<br />
absoluut als relatief, te zijn toegenomen: 4698 (1.89%) in 1849,<br />
8515 (3.10%) in 1859, 14.995 (5.12%) in 1869, 22.471 (6.81%)<br />
in 1879 en 29.649 (8.83%) in 1889. Deze indrukwekkende ontwikkeling<br />
kan niet uit natuurlijke aanwas alleen verklaard worden.<br />
En hoeveel wervende activiteit er van dit kleine kerkgenootschap<br />
ook moge zijn uitgegaan, het resultaat daarvan zou ongetwijfeld<br />
veel geringer geweest zijn, wanneer de rechtzinnigen zich binnen<br />
de volkskerk algemeen thuis hadden gevoeld. Het is echter duidelijk,<br />
dat de Christelij k-Gereformeerde Kerk in de loop van de 19e eeuw<br />
het toevluchtsoord voor vele bezwaarden uit de volkskerk is<br />
geweest.<br />
De feitelijke ontwikkeling van de Hervormde Kerk heeft niet<br />
weinig rechtzinnigen in de haven van de Christelij k-Gereformeerde<br />
Kerk gedreven. Het moet wel een algemeen verschijnsel zijn geweest,<br />
dat de vrijzinnige oriëntatie en meer nog de hier en daar van boven<br />
af doorgevoerde modernisering van diverse gemeenten, vele rechtzinnigen<br />
er toe dreef om eerst alleen als hoorders, later ook als<br />
lidmaten hun heil te zoeken in de kerk van de Afscheiding. 1 Klunder<br />
signaleert dit verschijnsel voor Drachten 2 , en Wumkes vermeldt,<br />
dat het grote verloop van Hervormden in Harlingen naar de<br />
Christelij k-Gereformeerde gemeente ter plaatse, aa<strong>nl</strong>eiding werd<br />
om toch maar een rechtzinnige predikant te beroepen. 3<br />
1 Vgl. DE« KOE, De gevangenschap, 4 en 6; ALGRA, In gevangenschap; WUMKES, FR, 244.<br />
a a.ie., 395-396><br />
' FR, 244-<br />
158<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Merkwaardig is wel, dat deze uittocht hier en daar van Hervormde<br />
zijde zeer positief in de hand werd gewerkt. Toen Wirdum<br />
een moderne predikant had gekregen, riep een deel der rechtzinnigen<br />
een Christelijk-Gereformeerde gemeente in het leven. De<br />
kerkvoogden van de Hervormde gemeente lieten zich niet onbetuigd<br />
en stelden terrein ter beschikking voor de bouw van een eigen kerk<br />
of locaal! x Ook in St. Anna-parochie deed zich iets dergelijks voor.<br />
Tijdens de zeldzaam lange vacature, waaronder deze gemeente<br />
geleden heeft (1864-1902), richtte de kerkeraad tot de moderne<br />
consulent het verzoek om, terwille van de rechtzinnigen in de<br />
gemeente, middagdiensten te willen toestaan, door een predikant<br />
naar eigen keuze te leiden. De consulent wees dit verzoek van de<br />
hand met een motivering, waarin er ook op werd gewezen, dat de<br />
rechtzinnigen immers terecht konden bij de Christelijk-Gereformeerde<br />
predikant ter plaatse! 2<br />
Terwijl de moderne richting toch al ontbindend op het kerkelijk<br />
leven in vele gemeenten werkte en tot uitschuiving van rechtzinnige<br />
groepen leidde, werd de verstrooiing van het kerkvolk door dergelijke<br />
practijken van Hervormde ambtsdragers wel zeer sterk in de<br />
hand gewerkt.<br />
In veel beperkter mate hebben de secten als toevluchtsoord voor<br />
bezwaarden uit de Hervormde Kerk gefungeerd. Al blijven zij, als<br />
symptomen van de situatie binnen de Hervormde Kerk, niet zonder<br />
betekenis, quantitatief gezien spelen zij in de 19e eeuw toch geen<br />
belangrijke rol. In de uitslagen van de volkstelling van 1899 worden<br />
in Friesland de volgende secten genoemd: Apostolischen, Hersteld<br />
Apostolischen, Vrije Evangelischen, Vrije Evangelische Zendingsgemeenten,<br />
Baptisten, Hernhutters (Evangelische of Moravische<br />
broedergemeenten), Mormonen, Leden der Vrije Gemeente en het<br />
Heilsleger. Deze secten telden gezame<strong>nl</strong>ijk slechts 1960 leden.<br />
Van dit totaal behoort de meerderheid tot de Vrije Evangelische<br />
gemeenten (1060) en de Baptisten (610).<br />
2. het verweer binnen de Hervormde Kerk<br />
De meerderheid der rechtzinnigen hield binnen de Hervormde<br />
Kerk stand. Heengaan naar elders zou betekenen, dat de „kerk der<br />
1 DE KOE, De gevangenschap, 6.<br />
2 H. BOITEN, Herdenkingsrede uitgesproken op 23 November 1932 ter gelegenheid van het 250jarig<br />
bestaan der Ned. Hervormde Kerh te St. Anna-parochie, St. Annaparochie-Bergum<br />
1932, 22.<br />
159<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vaderen", aan de willekeur der moderne richting zou worden<br />
prijsgegeven. Er is dan ook meer gedacht aan het uitdrijven der<br />
vrijzinnigen dan aan een heengaan van de rechtzinnigen. In ieder<br />
geval had de „Vereeniging van de Vrienden der Waarheid" in Friesland<br />
zich reeds in 1867 duidelijk tegen heengaan uitgesproken en<br />
nadrukkelijk het consigne rond gegeven: Blijft op uw post!<br />
In het algemeen is het streven der rechtzinnigen er op gericht<br />
geweest het eigen volk vast te houden, zoveel mogelijk sleutelposities<br />
in handen te krijgen en de overmacht van de floreenplichtigen<br />
te breken.<br />
In overwegend vrijzinnige gemeenten werden, ten behoeve van de<br />
rechtzinnigen, evangelisaties in het leven geroepen. De ressortbijeenkomsten<br />
van de Vrienden der Waarheid hadden overal in<br />
Friesland reeds lang een tegenwicht gevormd tegen de vrijzinnige<br />
prediking. Deze samenkomsten leidden in vele gemeenten tot de<br />
vorming van evangelisaties, die door het beroepen van een<br />
orthodoxe voorganger een rechtzinnige prediking garandeerden.<br />
Bovendien werd getracht de zetels in de classicale en provinciale<br />
besturen, alsmede in de synode zoveel mogelijk door rechtzinnige<br />
figuren te doen bezetten. Het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland<br />
kreeg een rechtzinnige meerderheid en ook in de classicale<br />
besturen van Dokkum en Sneek domineerden de voorstanders<br />
van de oude belijdenis. Maar in de classicale besturen van Leeuwarden,<br />
Harlingen en Heerenveen was het overwicht aan de zijde van<br />
de voorgangers der moderne richting.<br />
Tenslotte is vooral van rechtzinnige zijde hardnekkig geijverd<br />
voor de afschaffing van het floreenstelsel, om zodoende het gat te<br />
stoppen, waardoor nu al zolang de vrijzinnigheid in menige gemeente<br />
was binnengelopen. Het floreenstelsel, dat de benoeming<br />
van predikanten, de verkiezing van kerkvoogden en de controle<br />
op de kerkelijke administratie toevertrouwde aan de floreenplichtigen,<br />
sloeg in principe zelfs een overwegend rechtzinnige gemeente<br />
met machteloosheid, wanneer de meerderheid der floreenplichtigen<br />
vrijzinnig georiënteerd was. Het floreenstelsel was als een slagboom<br />
voor de opmars der rechtzinnigen in menige gemeente en daarom<br />
had de afschaffing ervan het karakter van een levensnoodzakelijkheid.<br />
Ongetwijfeld heeft het floreenstelsel in vele gemeenten ten voordele<br />
van de vrijzinnige richting gewerkt. Wel hebben dikwijls ook<br />
vrijzinnige floreenplichtigen open gestaan voor de invloed, die van<br />
160<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
echtzinnige zijde op hen werd uitgeoefend 1 , als er in een vacature<br />
moest worden voorzien, en men kan daarom zeker niet beweren,<br />
dat het floreenstelsei, ook al was de meerderheid der floreenplichtigen<br />
vrijzinnig, de zaak der vrijzinnigheid door dik en dun gediend<br />
heeft. Ook de Koe, die overigens de machteloosheid van sommige<br />
gemeenten met een staat van slavernij vergelijkt, wil niet „beweren,<br />
dat de tegenwoordig nog bestaande wijze van benoeming van predikanten<br />
in Friesland overal tot zulk een ergerlijke slavernij der<br />
gemeente aa<strong>nl</strong>eiding geeft; integendeel ons zijn ook voorbeelden<br />
bekend van edele onpartijdigheid, waardoor niet weinig grondeigenaars<br />
bij het uitbrengen hunner stemmen zich richten naar<br />
den duidelijk uitgesproken wensch der gemeenten; er zijn ook gemeenten,<br />
waar het ongerijmde van het stelsel vaak getemperd<br />
wordt door de persoo<strong>nl</strong>ijke gezindheid van hen, die uit kracht<br />
daarvan bij de benoeming handelend optreden". 2 Maar dat het<br />
nieuwe licht links en rechts op de kansel is gekomen, was vaak<br />
te danken aan het feit, dat het er was neergezet door hetgrondkapitaal<br />
en niet omdat het was binnengehaald door een gemeente,<br />
die zich geleidelijk aan in moderne richting had ontwikkeld.<br />
Ook staat het vast, dat bij het beheer van de kerkelijke goederen<br />
niet altijd de opbouw van de kerk als richtsnoer heeft gegolden.<br />
Op de eerste plaats hebben de floreenplichtigen hun rechten vaak<br />
uitgebreid. Terwijl hun strikt genomen alleen het toezicht op het<br />
beheer toekwam, voerden zij vaak het beheer zelf. En hoewel hun<br />
competentie alleen de kerkelijke goederen en fondsen in engere zin<br />
betrof, zijn zij er vaak niet voor teruggeschrokken om ook over<br />
de pastorie-, kosterij- en andere kerkelijke goederen en fondsen<br />
te beschikken.<br />
Niet alleen tegen de uitwassen, maar tegen het systeem zelf is<br />
de strijd gevoerd. Een van de eersten, die tegen dit stelsel in verzet<br />
kwam, was Ds B. Bolleman van der Veen te Eernewoude (1844-<br />
1885), die zijn bezwaren in 1856 publiek maakte. 3 Een meer stelselmatige<br />
actie begon, toen door de ring Bergum 4 aan de Algemene<br />
Synode van 1868 een adres werd gericht, dat de instemming meekreeg<br />
van de ring Wirdum en van de classicale vergaderingen van<br />
1 Op geestige wijze beschreven door WALING DYKSTRA, Dy 't Fûgels jarige wil, mat der mei<br />
gjin stok în smite, in: Friske Winterjûne-nocht, 61-80.<br />
2 De gevangenschap, 9-10.<br />
3 De Floreenplichtigen; IDEM, Het reeds veel te lang gekrenkte regt.<br />
4 Dat juist de ring Bergum deze actie inzette zal vermoedelijk samenhangen met het feit,<br />
dat Ds Bolleman van der Veen tot deze ring behoorde.<br />
161<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Leeuwarden, Dokkum en Heerenveen. In dit adres wordt op afschaffing<br />
van het floreenstelsel aangedrongen, opdat „de stemgerechtigde<br />
leden der Hervormde Kerk in Friesland het hun toekomende<br />
regt van beroeping van predikanten onbelemmerd kunnen<br />
uitoefenen", en tevens „de administratie der kerkelijke goederen<br />
en fondsen met aankleve er van, in haar geheel worde teruggebragt<br />
bij de Hervormde gemeente, bij welke zij behoort". 1<br />
Vanaf dit moment blijft de Algemene Synode jaren achtereen<br />
aandacht schenken aan deze zeer ingewikkelde zaak. 2 De afwikkeling<br />
er van en de opheffing van het floreenstelsel werden ernstig<br />
belemmerd, doordat de Provinciale Staten van Friesland van oordeel<br />
waren, dat alleen de Regering competent was de bepalingen<br />
van het Departementaal Bestuur van Friesland van 1804 op te<br />
heffen, terwijl de Regering op het standpunt stond, dat zulks juist<br />
alleen door de Provinciale Staten van Friesland kon geschieden. 3<br />
Ook binnen het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland waren de<br />
meningen verdeeld. 4<br />
De strijd tegen het stelsel werd meer georganiseerd, toen op 4<br />
September 1874 van orthodoxe zijde te IJlst het „Anti-Floreenverbond"<br />
in het leven werd geroepen bestaande uit: Ds G. A. Rademaker,<br />
vroeger te Sneek, Ds P. J. Moquette te Sneek, W. M. Oppedijk te<br />
IJlst, J. Campen te Sneek, Ds I. J. Ipsius Fokkens te Scharnegoutum,<br />
Ds M. Sjoers te Oppenhuizen, Ds H. van Broekhuizen te IJlst<br />
en Ds S. S. de Koe, vroeger te Buitenpost. Van deze zijde werd<br />
gewezen op de onhoudbaarheid van een stelsel, dat het beroepen<br />
van predikanten in handen legde van personen, die vaak alleen<br />
maar in de Hervormde Kerk gedoopt waren, die tot de gemeente,<br />
welks geestelijke belangen zij dienden te behartigen vaak in geen<br />
andere relatie stonden, dan dat zij ter plaatse toevallig grond in<br />
eigendom hadden en onder wie er niet zelden gevonden werden,<br />
die voor de godsdienst in het algemeen en voor de Hervormde Kerk<br />
in het bijzonder volkomen onverschillig waren. Het verzet binnen<br />
rechtzinnige kringen tegen dit stelsel nam toe, toen juist in deze<br />
jaren de gemeenten Berlikum, Wirdum, Oosterend en Buitenpost<br />
1 Handelingen 186S, 136.<br />
2 Vgl. Ibid., 135-137; 151; 153; Bijlage 22-38; 1869, 206; Bijlage B. 52-53; 1870, 149-150;<br />
207; 214-215 en Bijlage B. 136-192; 1871, 75; 186-201; 340-341 en Bijlage B. 176-184; 1872,<br />
139 en Bijlage B. 130; 132-134; 1873, 231-233; 242-243 en Bijlage B. 143-148; 1874, 243-258;<br />
3°9-<br />
3 Ibid. 1871, 186-201.<br />
4 Ibid. 1870, Bijlage B. 148-154.<br />
162<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
een voorstander van de moderne richting thuis gestuurd kregen.<br />
Deze gevallen leidden er toe, dat van rechtzinnige zijde nog weer<br />
eens de aandacht gevestigd werd op het feit, dat 300 gemeenten in<br />
Friesland „tot op dezen oogenblik gebonden zijn door en gevangen<br />
onder eene onkerkelijke, haar vreemde en niet zelden vijandige<br />
macht". 1<br />
Ook begonnen de klachten over de wijze, waarop onder toezicht<br />
van of door floreenplichtigen het beheer der kerkelijke goederen<br />
werd gevoerd, steeds luider te worden. In 1870 kreeg de Algemene<br />
Synode te horen, dat in tenminste 63 gemeenten van Friesland de<br />
inkomsten der kerkelijke goederen door de floreenplichtigen ook<br />
tot andere dan zuiver kerkelijke doeleinden werden besteed: in de<br />
meeste gevallen ten behoeve der algemene armen of ten behoeve<br />
van het staatsonderwijs, de onderwijzers, de school, de onderwijzerswoningen<br />
en het onderwij zers-weduwenfonds, maar ook zeer dikwijls<br />
„tot aa<strong>nl</strong>eggen van grindwegen, bestrating, graving van dobbe<br />
of regenbak, reparatiën van torens, uurwerken, onderhoud van<br />
eene nachtwacht enz.". 2 Hier en daar werd zelfs een deel van de<br />
inkomsten der pastorie aan de predikant onttrokken om er armhuizen<br />
van te stichten of wegen van aan te leggen. 3 Er werd in het<br />
algemeen over geklaagd, dat de kerkelijke fondsen als een soort<br />
dorpskas werden beschouwd, waaruit allerlei dorpsbelangen bekostigd<br />
werden, terwijl de kerkgebouwen verwaarloosd werden,<br />
aanvragen om noodzakelijk godsdienstonderwijs niet werden ingewilligd<br />
en de diaconieën wel verplicht werden haar armen aan<br />
de algemene armvoogdij over te dragen. 4<br />
Het is 31 Juli 1874 geworden, voordat de Algemene Synode besloot<br />
de uitzonderingspositie van de Hervormde Kerk in Friesland,<br />
wat betreft het beroepen van predikanten, met ingang van 1<br />
Januari 1875 op te heffen. Op deze wijze verviel dit gedeelte van<br />
het recht der floreenplichtigen en kwam het beroep van predikanten<br />
aan de stemgerechtigde leden van de kerkelijke gemeenten in Friesland.<br />
Daardoor waren de kansen van de rechtzinnigen om hun<br />
candidaten beroepen te krijgen aanzie<strong>nl</strong>ijk gestegen, waardoor een<br />
omzwaai van gemeenten van vrijzinnig naar rechtzinnig mogelijk<br />
1 DE KOE, De gevangenschap, 10.<br />
2 Handelingen 1870, Bijlage B. 158.<br />
3 Ibid., Bijlage B. 144-145.<br />
4 Ibid., Bijlage B. 181.<br />
163<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
werd, zoals al spoedig bleek in Oosterend 1 en Berlikum. 2 Busé<br />
vermeldt dan ook, dat „door de afschaffing der florenen menig<br />
modern predikant zijn vorige standplaats zag innemen door een orthodoxen<br />
ambtgenoot". 3<br />
Na dit gedeeltelijk succes werd de strijd tegen het recht der floreenplichtigen,<br />
betreffende de administratie der kerkelijke goederen,<br />
door het „Anti-Floreenverbond" met kracht voortgezet. 4 Het arrest<br />
van de Hoge Raad met betrekking tot het recht op de administratie<br />
der kerkelijke goederen van de gemeente Oosterend op 20 Mei 1881<br />
wees uit, dat de floreenplichtigen ook dit laatste recht moesten<br />
prijsgeven. Het verbond „had daarmee zijn doel bereikt en de<br />
Friesche kerken werden vrijgemaakt van het dwangjuk van het<br />
floreenstelsel". 5<br />
Het verzet van de oude belijdenis tegen de zegetocht van het<br />
nieuwe licht zal vóór alles gewaardeerd moeten worden als een strijd<br />
voor het behoud van de hoogste christelijke waarden, die de<br />
Hervormde Kerk in haar prediking, in haar bediening der sacramenten<br />
en in haar gemeenschap van gelovigen bezat en die door de<br />
moderne richting in het hart werden getroffen. Maar juist, omdat<br />
de inzet zo waardevol was, valt het moeilijker te verwerken, dat<br />
de schare van hen, die voor deze heilige zaak in de bres zijn gesprongen<br />
samen met degenen, die achter hen kwamen, meer nog dan<br />
een richting een partij is geworden, waardoor de strijd is gevoerd<br />
op een wijze, die voor de Hervormde Kerk al even beschamend als<br />
noodlottig werd.<br />
De Hervormde Kerk gaat zo de meest bewogen periode van de<br />
19e eeuw wel onder zeer ongunstige voorwaarden tegemoet: al te<br />
zeer aa<strong>nl</strong>eunend tegen de bove<strong>nl</strong>aag der bevolking en te weinig<br />
levend bij de noden van het kleine volk; ernstig verzwakt zowel<br />
door de vrijzinnige stroming, die vooral in de extreme vormen van<br />
de laatste tijd het christelijk geloof en het kerkelijk besef van velen<br />
heeft aangetast, als door de uittocht van vele rechtzinnigen, waardoor<br />
veel kracht was weggevloeid; naar buiten nog één kerkverband,<br />
dat echter door vrijdenkers van allerlei soort reeds wordt beschouwd<br />
1 WUMKES, FR, 126.<br />
2 G. H. VAN KASTEEL, Vóór vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie<br />
in Friesland, Sneek z.j., 81.<br />
3 BUSÉ, Het Modernisme, 114.<br />
4 Vgl. DE KOE, De vrijmaking.<br />
5 WUMKES, SDK, 20 Mei 1881.<br />
164<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
als een verouderd instituut en naar binnen gespleten, omdat de<br />
gemeenschap van gelovigen schijnt geweken te zijn voor de tweedracht<br />
van partijen.<br />
PARAGRAAF 5. HET VERLIES VAN DE „KLEINE LUYDEN"<br />
De ontbinding van de volkskerk is naar buiten duidelijk aan de<br />
dag getreden in de verschijnselen van Doleantie en ontkerkelijking.<br />
De Hervormde Kerk kan wellicht gedurende heel de vorige<br />
eeuw niet anders dan met grote reserves nog de volkskerk genoemd<br />
worden, in ieder geval had zij naar buiten nog het voorkomen ervan.<br />
Ook dat gaat te niet, wanneer de „kleine luyden" in grote scharen<br />
de „kerk der vaderen" verlaten. Hoe groot en veelvuldig de verschillen<br />
tussen de uittocht der Doleantie en het optreden van de<br />
buitenkerkelijkheid ook mogen zijn, in beide gevallen gaat het om<br />
een breuk met het ene kerkverband en om een emancipatie van<br />
het gewone volk. Dat den Haag op 16 September 1886 zowel<br />
Abraham Kuyper, de leider der Doleantie, als Domela Nieuwenhuis,<br />
de voorman van het socialisme, in de bank der beschuldigden zag<br />
zitten, de een om zich voor de „synodus contracta" en de ander<br />
om zich voor het gerechtshof te verantwoorden, is toevallig, maar<br />
het schijnt een zinvolle toevalligheid!<br />
Dat de Hervormde Kerk in Friesland naar links en naar rechts<br />
zovelen verloor, hangt samen met het ontstaan van een specifiek<br />
plattelandsproletariaat in verschillende streken van de provincie.<br />
Dit verschijnsel zal daarom eerst behandeld worden. Vervolgens<br />
wordt aandacht geschonken aan de verwikkelingen, die met de<br />
uittocht naar links samenhingen. Tenslotte volgt dan een korte<br />
beschouwing over de Doleantie als de uittocht naar rechts.<br />
Ook in de aanvang omvat de groep buitenkerkelijken in Friesland<br />
niet alleen arbeiders. Bij de behandeling zowel van de moderne<br />
richting als van de vrijdenkersbeweging werd daar reeds op gewezen.<br />
Het massaal karakter van de buitenkerkelijkheid in Friesland is<br />
echter aan het heengaan van de vele „kleine luyden" te danken.<br />
Het is daarom, dat het wedervaren juist van deze groepen moet<br />
worden nagegaan.<br />
I. Het plattelandsproletariaat<br />
Friesland heeft in de loop van de 19e eeuw binnen zijn grenzen<br />
een eigen vierde stand zien groeien, een plattelandsproletariaat,<br />
165<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
estaande uit land-, veen- en bosarbeiders, boertjes en tuinbouwers<br />
en kleine neringdoenden in de dorpen. In het midden der vorige<br />
eeuw worden zij tegenover de rest van de same<strong>nl</strong>eving getypeerd<br />
als „slaven naar ligchaam en geest, arbeidende, zoo ze werk hebben<br />
van 's morgens vroeg tot des avonds om een karig stuk brood voor<br />
zich en de hunnen te verdienen". 1 Zij leven „over het algemeen<br />
buiten eige<strong>nl</strong>ijk gezegde aanraking met de hoogere standen, en<br />
vormen bijna eene soort van kaste op zich zei ven, die langzamerhand<br />
een stilstaande poel is geworden, waarin ondeugd en zedeloosheid<br />
voor het meerendeel den boventoon voeren". 2 Wanneer deze<br />
groepen in de 2e helft van de 19e eeuw tot klasse-bewustzijn komen,<br />
ontwikkelt zich een emancipatie-proces, dat zich weliswaar bij de<br />
ene groep meer op kerkelijk en bij de andere groep vooral op maatschappelijk<br />
terrein voltrekt, maar aan beide zijden vergezeld gaat<br />
van een breuk met het eens gemeenschappelijk kerkverband.<br />
Maatschappelijke situatie. De toestand van de arbeidende bevolking<br />
op het platteland van Friesland, en met name in sommige<br />
streken van deze provincie, moet in het midden van de 19e eeuw<br />
wel zo triest geweest zijn, dat er niet licht andere gebieden in het<br />
vaderland gevonden hadden kunnen worden, waar het aantal<br />
behoeftigen zo enorm was toegenomen als in dit gewest. 3<br />
Een uitzondering moet echter gemaakt worden voor Z.W. Friesland,<br />
de z.g. „greidhoek", waar de arbeidersklasse in een aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />
gunstiger conditie verkeerde, dan zulks in de rest van de provincie<br />
het geval was. 4<br />
Slechte maatschappelijke toestanden worden aangetroffen in de<br />
landbouwgebieden van Noord-Friesland, waar een groot deel van<br />
de arbeidende bevolking geen geregeld werk heeft. Zo is het tekenend<br />
voor de situatie in 't Bildt, dat de emigratie vanuit Friesland naar<br />
Amerika reeds in het midden van de vorige eeuw juist uit deze<br />
gemeente veel volk meezoog. 5 Ook was het in deze hoek, dat J. C.<br />
Hoitsma, een huisschilder uit O.L. Vrouwe-parochie, nog vóór<br />
1850 een anoniem pamflet de wereld instuurde onder de veel-<br />
1<br />
J. H. BEUCKER ANDREAE, Rapport betreffende een onderzoek naar den zedelijhen en materiëlen<br />
toestand der arbeidende bevolking ten platten lande en van de middelen om dien zooveel<br />
mogelijk te verbeteren, Zwolle 1850,11.<br />
2<br />
Ibid., 12.<br />
s<br />
Ibid., 1.<br />
4<br />
Ibid., 6-7.<br />
5<br />
WUMKES, SDK, 18 Maart en 30 October 1847; vgl. ook 1 Januari en 12 April 1881.<br />
166<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zeggende titel Roskam voor schurftige boeren. 1 Dit geschrift heeft<br />
nog niet de toon van de latere socialistische strijdliteratuur en<br />
keert zich niet tegen de Bildtse boeren, maar tegen nieuwe boeren,<br />
die van elders in Friesland naar 't Bildt zijn gekomen en daar de<br />
gebruikelijke billijkheid niet in acht nemen. Het is niettemin een zeer<br />
vroege uiting van een zeker zelfbesef onder de „kleine luyden"<br />
van 't Bildt. In latere jaren hebben de landarbeiders van 't Bildt<br />
zich wel duidelijk uitgesproken in uitlatingen als deze: „De varkenshokken<br />
zijn mooier en schoner dan de huizen van de arbeiders"<br />
en: „De boeren zorgen beter voor hun kalveren dan voor hun<br />
arbeiders" of tenslotte: „De landheer de grootste helft, dan de boeren<br />
wat; de arbeiders mogen zwoegen en wroeten voor 4, 5, 6 centen<br />
per uur en in de winter vlasbraken of naar de armvoogden toe". 2<br />
Tot op de dag van vandaag is de tegenstelling tussen boeren en<br />
arbeiders van 't Bildt vastgelegd en gesymboliseerd in de bebouwing<br />
langs de Oude Bildtdijk.<br />
In 1850 was in Ferwerderadeel de verhouding tussen de gezinshoofden,<br />
die vast werk hadden en de anderen, die slechts zo nu<br />
en dan werk konden vinden: 12 à 14 op 100. Nog ongunstiger waren<br />
de verhoudingen in Oost-en Westdongeradeel. 3<br />
Maatschappelijke ontreddering wordt in de 2e helft van de 19e<br />
eeuw ook aangetroffen op de z.g. „arme Friesche heide" in het<br />
Oosten van de provincie, zoals blijkt uit de beschrijving, die Feitsma<br />
heeft gegeven van de toestanden op de Bergumerheide. 4 In fel<br />
realistische taal wordt hier de zelfkant van de same<strong>nl</strong>eving getekend<br />
en het is alles brute hartstocht, dierlijkheid, dronkenschap<br />
en delirium, wat in deze streken gevonden wordt.<br />
In het Zuid-Oosten van de provincie doet de maatschappelijke ellende<br />
zich voor onder de bos-, land- en veenarbeiders. In de bosrijke<br />
streken worden de bosarbeiders geëxploiteerd door de bosbazen,<br />
die op hun beurt weer volkomen zijn overgeleverd aan de grootgrondbezitters.<br />
Op de oude zandgronden is er een duidelijke tegenstelling<br />
tussen de liberale boerenbevolking en de landarbeiders.<br />
De meeste nood werd echter geleden onder de arbeiders in de ver-<br />
1<br />
J. C. HOITSMA, Roskam voor schurftige boeren. Gesprek tusschen een Friesche boer en een<br />
arbeider uit 't Bildt, Leeuwarden 1849.<br />
2<br />
Geciteerd bij KALMA, Oebele Stellingwerf, 10 noot 1 en hier uit het Fries vertaald.<br />
3 BEUCKER ANDREAE, a.w., 4-8.<br />
4 S. K. FEITSMA, Ut 'e modder fen 'e maetshififiy, in: Forjit my net 189S, 105-136 en 153-182;<br />
IDEM, Ut it ryk fen de armoed, ibid, 1901, 151-162; IDEM, Raer folk ef de geast fen it kweade,<br />
ibid., 1906, 218-241. Voor Feitsma vgl. WUMKES, Paden, II, 427-440.<br />
167<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
veningen. De afgravingen van het hoogveen (1700-1850) en de<br />
exploitatie van de laagveengebieden (1850-1900) hebben meer dan<br />
een eeuw lang turf makers, vooral uit Noord-O verijsel, en losse<br />
arbeiders of baggelaars vanuit heel Friesland en zelfs uit Duitsland<br />
hierheen getrokken, zodat deze streken zijn volgelopen met een bevolking,<br />
die telkens verder trok, naargelang de verveningen zich<br />
verplaatsten. De groep vaste arbeiders der turfmakers was met<br />
handen en voeten gebonden aan de veenbazen of onderbazen, die<br />
door de vervener waren aangesteld. Het systeem van de gedwongen<br />
winkelnering bij de veenbaas werd een ernstig maatschappelijk<br />
euvel, dat grote ontevredenheid wekte. De losse arbeiders, ondergebracht<br />
in keten achter de iets betere woningen van de turfmakers,<br />
hadden in het voorjaar zes tot negen weken werk in de venen, en<br />
zwierven voor de rest van het jaar door Friesland, Groningen of<br />
nog verder, om als grasmaaiers, vlastrekkers of in het algemeen als<br />
los landarbeider nog iets te kunnen verdienen.<br />
Terwijl onder de oude landadel een zuiver feodale gezindheid<br />
blijft voortleven en zich onder de boeren op de grote landbouwbedrijven,<br />
evenals onder de verveners in de uitgestrekte veenderijen,<br />
mede door de aard van deze bedrijven en ondernemingen, een duidelijk<br />
kapitalistische mentaliteit gaat ontwikkelen, vormt zich<br />
vooral uit deze bos-, land- en veenarbeiders een plattelandsproletariaat<br />
als een afzonderlijke klasse.<br />
Godsdienstig-kerkelijke situatie. Het godsdienstig-kerkelijk leven<br />
onder deze arbeidende bevolking verschilt van streek tot streek<br />
en is ook binnen een bepaald gebied nog weer verschillend.<br />
In N.O. Friesland zijn de landarbeiders in het midden van de 19e<br />
eeuw nog streng orthodox. Er wordt trouw gekerkt, maar deze<br />
kerkgang wordt „zeer machinaal" genoemd. Van echt godsdienstig<br />
leven valt niets te bespeuren en velen worden lidmaat van de kerk<br />
met het doel van de diaconie ondersteuning te ontvangen. 1 Alting<br />
sprak van deze streek als van „de dorre akkers der meest consesequente,<br />
allerhardste, geestdoodende protestantsche orthodoxie". 2<br />
Het is deze latente orthodoxie, welke straks door de Doleantie geactiveerd<br />
zal worden.<br />
In N.W. Friesland en met name in 't Bildt was de vrijzinnigheid<br />
reeds sinds lang overheersend. De kerk dreef voornamelijk op de libe-<br />
1 BEDCKER ANDREAE, a.w., 17-18.<br />
2 Mnemosyne, 72.<br />
168<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ale bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, terwijl de arbeidersbevolking deels<br />
vervreemd raakte van de kerk, ook al leidde dit nog niet altijd tot<br />
onkerksheid, deels in de Christelijk-Gereformeerde Kerk, in<br />
de Vrije Evangelische gemeente of in andere orthodoxe kringen was<br />
opgenomen. Vooral een radicale moderne prediking als van Ds<br />
de Haas in St Jacobi-parochie kan niet zonder invloed gebleven<br />
zijn op het kerkelij k-godsdienstig leven van de bevolking, voor<br />
zover zij er nog door getroffen werd. Hoe zwak het kerkelijk<br />
besef ook onder de gegoeden en onder de lidmaten was, is wel<br />
gebleken toen vele landeigenaars en lidmaten bij de invoering<br />
van de kerkelijke hoofdelijke omslag zonder heimwee afscheid<br />
namen van hun kerk. 1 Bovendien zijn juist de drie kerkelijke<br />
gemeenten van 't Bildt, die 27 Juni 1878 als met één slag zonder<br />
inkomsten geraakten 2 , vooral tengevolge daarvan geteisterd door<br />
zeer langdurige vacatures: St. Jacobi-parochie van 1879 tot 1896 en<br />
van 1898 tot 1905, St. Anna-parochie van 1864 tot 1902 en O.L.<br />
Vrouwe-parochie van 1870 tot 1902, hetgeen juist in deze critieke<br />
periode noodlottig moest worden.<br />
Ook op de oude zandgronden in Z.O. Friesland was de Hervormde<br />
Kerk vanouds sterk vrijzinnig georiënteerd en nauw gebonden<br />
aan de liberale boerenbevolking. De vrijzinnigheid had ontbindend<br />
gewerkt op het kerkelijk leven, en terwijl de Afscheiding of de<br />
sectarische groeperingen van Baptisten, Vrije Evangelischen en<br />
van een Marten Jans van Houten, zelf een land- en veenarbeider,<br />
een deel van de arbeidende bevolking hadden opgevangen, was een<br />
ander deel innerlijk losgeraakt van de kerk.<br />
In nog veel sterker mate geldt dit van de arbeidende bevolking<br />
in de veenstreken, vooral in de nieuwe nederzettingen. Het vlottend<br />
karakter van deze veenarbeidersbevolking maakte een werkelijke<br />
binding met de kerk vrijwel onmogelijk. Terecht is daarom de<br />
vraag gesteld, „of er op verschillende plaatsen wel ooit een band<br />
bestaan heeft". 3 Van der Wielen meent daarom ook, dat de oorzaken<br />
van de buitenkerkelijkheid met name in de nieuwe nederzettingen<br />
niet zo ver gezocht behoeven te worden, wanneer men bedenkt,<br />
„dat de arbeidersbevolking van deze streken overal vandaan kwam,<br />
een trekkersbevolking was, welke zich verspreid vestigde over het<br />
gehele gebied langs vaarten en wegen. Er was geen centrum,<br />
1 SAXNES EX CANNEGIETER, De kerk, 30 en 42.<br />
2 Vgl. voor de Bildtse kwestie in zake de kerkelijke goederen en inkomsten ibid., 18-19.<br />
3 L. HOVING, De Zuidoost-hoek van Friesland, in: Vox theologica, 20 (1950) 4, 110-116.<br />
169<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
geen gemeenschapsleven onder deze menschen, welke door hun<br />
trekkersbestaan als vanzelf van de kerk losraakten. In deze nieuwe<br />
streken was niets dat hen bond, geen predikant kon er beroepen<br />
worden, er was geen geld en geen initiatief voor. Vereenigingspunten<br />
waren de winkel en de kroeg van den onderbaas, en de school". 1<br />
Een feit is zeker, dat de buitenkerkelijkheid in de nieuwe bevolkingsconcentraties<br />
als De Tijnje, Nieuw-Beets en Terwispel, waar<br />
de veenderijen zich het langst gehandhaafd hebben, zeer diep is<br />
doorgedrongen. 2<br />
Alleen een zeer mobiele kerkelijke apparatuur had deze bevolking<br />
kunnen opvangen en vasthouden. In plaats daarvan zijn er ook<br />
in Z.O. Friesland plaatsen geweest met lange vacatures: Haulerwijk<br />
1874 tot 1881 en 1887 tot 1890, Appelscha 1878 tot 1892, Nijeberkoop<br />
1887 tot 1898, Boyl 1887 tot 1896, Peperga 1888 tot 1899,<br />
Hoornsterzwaag 1886 tot 1893 en Bakkeveen 1888 tot 1899.<br />
Ondanks de ellende waren maatschappelijke critiek en sociale<br />
o<strong>nl</strong>usten tot de 70er jaren zeldzaam. Het aardappeloproer van<br />
Juni 1847 speelt zich meer af in de steden dan op het platteland 3 ,<br />
en een oproer onder veenarbeiders in Koudum wordt als iets bijzonders<br />
vermeld. 1 Wel had de schoolmeester van Wons, Jan Knilles<br />
Piter Salverda, reeds in de eerste helft van de 19e eeuw iets gezien<br />
van het onrecht door „vrome" boeren de arbeiders aangedaan,<br />
en het in It Lof jen Wons striemend beschreven, maar verder<br />
dan zijn schrijfmap is het stuk niet gekomen. 5 Ook Hoitsma stuurde<br />
zijn Roskam nog ongetekend de wereld en in zelfs Waling Dykstra<br />
en Tsjibbe van der Meulen zijn aan echte maatschappelijke<br />
critiek vóór 1865 nauwelijks toegekomen.<br />
„Arm Friesland" Maar dan treedt tussen 1870 en 1880 in heel<br />
Friesland een zware crisis op. Na 1870 komt de omkeer in de verveningen.<br />
In Maart 1873 worden er al woelingen geconstateerd<br />
in Terwispel, maar het komt nog niet tot baldadigheden. 6 De turfprijs<br />
zakt voortdurend, het gevolg deels van het overvoerd raken<br />
der markt, deels van de concurrentie door de steenkoolindustrie.<br />
Om verdere prijsdaling te voorkomen wordt de productie sterk<br />
1<br />
VAN DER WIELEN, a.w., 69-70.<br />
2<br />
HOVING, a.w., 113.<br />
3<br />
WUMKES, SDK, 25 en 26 Juni 1847.<br />
4<br />
Ibid., 12 Mei 1851.<br />
5<br />
WUMKES heeft een gedeelte van dit gedicht gepubliceerd in Bodders, 418-419.<br />
4 IDEM, SDK, 25 Maart 1873.<br />
170<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ingekrompen. Onder de veenarbeiders betekent dit ontslag voor<br />
sommigen, iager loon voor anderen, armoede voor allen. Er is<br />
geen opkomende industrie, welke dit arbeidsoverschot kan opvangen<br />
en ook elders in Friesland neemt de werkgelegenheid af. Want<br />
vrijwel tegelijkertijd met de klap in de verveningen is een crisis<br />
ingetreden in heel het agrarisch bedrijfsleven. De wereldmarkt<br />
wordt overvoerd door het Amerikaanse graan, hetgeen zich in<br />
Friesland vooral wreekt op de kleine boeren en arme landarbeiders.<br />
De noodsituatie wordt gecompleteerd door het dalen van de boterprijzen.<br />
Van 1855 tot 1875 had Friesland met zijn boter op de Londense<br />
markt aan de spits gestaan. Door knoeierijen in de boterhandel,<br />
waardoor de Friese boter een slechte naam gaat krijgen 1 en vooral<br />
ook door de sterke concurrentie van de Deense zuivelindustrie,<br />
weet de boter van de Friese boer zich in Londen niet te handhaven.<br />
De grote klap komt in 1879 en de jaren van het „arme Friesland"<br />
zijn begonnen.<br />
Nu wordt over het onrecht ook niet meer gezwegen. Multatuli<br />
had in de j aren 1868 tot 1869 niet voor niets door Friesland gezworven<br />
en zijn optreden links en rechts in de provincie had niet bepaald<br />
als een verdovingsmiddel gewerkt. De Vorstenschool, zijn heftig<br />
pleidooi voor een onderdrukt volk, was tot in dorpen als Arum en<br />
Holwerd voor het volk gebracht. Overal kregen de fletse idealen<br />
van verlichting en vooruitgang het te kwaad met de duidelijke<br />
tekenen van een geweldige crisis en het onwerkelijk optimisme<br />
van een liberale levensvisie moest wel bezwijken onder de harde<br />
slagen van de maatschappelijke ellende, zeker bij hen, die dagelijks<br />
verkeerden onder het lijdende volk. Zo werden als vanzelf ettelijke<br />
liberalen van gisteren de democraten van vandaag en de socialisten<br />
van morgen. Vier soorten leven (een goed leven, een slave<strong>nl</strong>even,<br />
een honde<strong>nl</strong>even en een beeste<strong>nl</strong>even), dat was al op 16 Januari<br />
1866 het thema, waarover Waling Dykstra sprak op een openbare<br />
vergadering van het Frysk Selskip „Rjucht en Sljucht" te Heerenveen.<br />
Een jaar later brengen ook Auke Boonemmer en zijn zoon<br />
daar samenspraken op de planken met een sociale strekking, waarin<br />
duidelijk een opstandig geluid tegen de overmacht van het kapitaal<br />
doorklinkt. En het is alweer in hetzelfde milieu, dat IJ. Kuiper<br />
15 Juli 1869 klaagt over de slavenbehandeling van de arbeiders,<br />
terwijl de patroons in weelde en overdaad leven. 2<br />
1 Ibid., 29 September 1862.<br />
2 Vgl. WUMKES, Paden, II, 364-365.<br />
171<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Ook de kerkelijke woelingen nemen in deze jaren hand over hand<br />
toe. Tegen de vaak overmachtige vrijzinnigheid in, is de orthodoxie<br />
een opmars begonnen, die zich niet meer laat stuiten. De strijd<br />
om de meerderheid in de gemeenten en in de besturen wordt met<br />
verbetenheid gevoerd. In de classes Dokkum en Sneek was de omzwaai<br />
naar rechts voltrokken. Na de val van het floreenstelsel<br />
hadden de kerkelijke verkiezingen het karakter gekregen van een<br />
complete stembusstrijd. De methoden, die over en weer in deze<br />
richtingenstrijd werden toegepast, joegen de partijen nog meer<br />
tegen elkaar in het harnas.<br />
Voor een goed begrip en een juiste waardering van de lotgevallen<br />
der „kleine luyden" in de laatste decennia van de vorige eeuw is<br />
het daarom wel noodzakelijk tegelijkertijd aandacht te schenken<br />
én aan hun maatschappelijke én aan hun kerkelijke positie, gelijk<br />
deze hierboven is weergegeven. Dat het plattelandsproletariaat<br />
in zijn geheel een maatschappelijke minderwaardigheidspositie<br />
innam, is duidelijk. Maar ook in kerkelijk opzicht bevond het zich<br />
in een minderwaardigheidspositie: de rechtzinnige arbeiders, omdat<br />
zij, bewust of onbewust, leefden in of stootten tegen een kerk,<br />
waarin de vrijzinnigheid zo dikwijls domineerde en de orthodoxen<br />
geen kansen gaf; de meer vrijzinnig georiënteerde of reeds grotendeels<br />
van de kerk vervreemde arbeiders, omdat zij zich niet<br />
thuis konden voelen in een kerk, die zo sterk met de gegoede<br />
kringen van landheren en boeren geïdentificeerd scheen. Men zou<br />
daarom terecht kunnen spreken van een minderwaardigheidspositie<br />
der „kleine luyden" in het algemeen, waarbij onderscheid gemaakt<br />
kan worden tussen de maatschappelijke en de kerkelijke zijde ervan<br />
als twee aspecten van één verschijnsel.<br />
Het socialisme sloot voornamelijk aan bij de maatschappelijke<br />
kant van het verschijnsel, hoezeer tegelijkertijd ook het kerkelijk<br />
aspect bleef meespelen. Een maatschappelijk minderwaardige<br />
en kerkelijk niet geachte massa begon zijn zegetocht naar een<br />
nieuwe same<strong>nl</strong>eving met achterlating van alle vroegere verhoudingen,<br />
ook de kerkelijke, om zich via een emancipatie-proces op<br />
maatschappelijk terrein te ontwikkelen tot een fiere en progressieve<br />
arbeidersstand.<br />
De Doleantie richtte zich eerder op de kerkelijke zijde van de<br />
minderwaardigheidspositie, terwijl de maatschappelijke kant toch<br />
ook in het geding bleef. Zij heeft een kerkelijk bevoogde en maatschappelijk<br />
goeddeels onmondige massa ontvoogd, door dit volk via<br />
172<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
een breuk met de oude kerk, waarin het niet léven kon, het „diensthuis<br />
uit te leiden". Dit was het begin van een emancipatie-proces, dat<br />
zich allereerst op kerkelijk terrein voltrok en de orthodoxe „kleine<br />
luyden" heeft omgevormd tot een zelfbewuste en militante groep.<br />
77. De socialistische beweging<br />
Achtereenvolgens zullen behandeld worden de opkomst en de ontwikkeling<br />
van het socialisme in Friesland, verder het standpunt<br />
van de leidende figuren ten aanzien van godsdienst en kerk en tenslotte<br />
de doorwerking van deze mentaliteit onder het plattelandsproletariaat<br />
in dit gewest.<br />
1. opkomst en ontwikkeling<br />
Van de eerste „Internationale" (Vereniging van Werklieden), in 1864<br />
te Londen opgericht, en duidelijk anti-godsdienstig van karakter,<br />
liepen reeds in 1869 draden naar verenigingen van werklieden in<br />
Friesland, maar deze band is al spoedig weer verbroken. 1<br />
Dan wordt in 1870 door O. Rommerts te Leeuwarden de eerste<br />
,,Friesche Werkmansvereeniging" in het leven geroepen. Ook elders<br />
komen dergelijke verenigingen tot stand en dit leidt nog in datzelfde<br />
jaar tot een gewestelijke bundeling: de „Provinciale Friesche<br />
Werklieden Vereniging", onder voorzitterschap van Rommerts<br />
met afdelingen te Leeuwarden, Sneek, Harlingen, Kortezwaag en<br />
Lemmer. Dan volgen Bergum in 1871, Gorredijk in 1872, Surhuisterveen<br />
en Joure in 1873 en geleidelijk andere plaatsen in Friesland.<br />
Inmiddels was te Utrecht in October 1871 opgericht het „Algemeen<br />
Nederlandsch Werklieden Verbond" (A.N.W.V.), dat zich tegenover<br />
de „Internationale" van 1864 stelde, veel gematigder was en terwille<br />
van de eenheid in eigen gelederen de kwestie omtrent de betekenis<br />
van de godsdienst zoveel mogelijk liet rusten. Bij dit A.N.W.V.<br />
sloot zich in Augustus 1872 de „Provinciale Friesche Werklieden<br />
Vereniging" aan. Toen in 1874 de plaatselijke afdelingen zich ook<br />
rechtstreeks bij het A.N.W.V. gingen aansluiten, bloedde de provinciale<br />
bundeling langzaam dood.<br />
In 1876 begon het A.N.W.V. de invoering van het algemeen stemrecht<br />
tot een van zijn programma-punten te maken. In de zomer<br />
van 1879 werd er te Leeuwarden al een meeting voor algemeen<br />
stemrecht gehouden. Het is vooral Dr Vitus Bruinsma, die jare<strong>nl</strong>ang<br />
voor deze zaak geijverd heeft. Deze leraar M.O. was 11 No-<br />
1 BYMHOLT, a.w., 186 noot i.<br />
173<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vember 1850 in de Friese hoofdstad uit een katholiek huwelijk<br />
geboren. Goed 20 jaar oud heeft hij de Moederkerk de rug toegekeerd<br />
en reeds in 1876 trad hij in de vereniging „De Dageraad'' op de<br />
voorgrond. Toen het tijdschrift De Dageraad in 1879 opnieuw<br />
werd uitgegeven, benoemde men Bruinsma in de redactie,<br />
waarvoor hij echter bedankt heeft. 1 Nog weer later dreef zijn socialistische<br />
overtuiging hem naar de „Sociaal-Democratische Bond",<br />
waarbij hij zich in 1893 aansloot, maar in 1894 heeft hij zich<br />
wegens het revolutionair karakter van de bond weer teruggetrokken.<br />
2<br />
Naast het A.N.W.V. kwam in 1880 een landelijk „Comité voor<br />
Algemeen Stemrecht" tot stand, dat uitdrukkelijk voor dit beginsel<br />
ging ijveren. Met Bruinsma maakte ook Domela Nieuwenhuis deel<br />
uit van dit Comité. Een verdere ontwikkeling leidde in 1883 tot de<br />
oprichting van een landelijke „Bond voor Algemeen Stemrecht",<br />
die ook in Sneek op 7 September 1884 een meeting belegde, en die<br />
zich in 1885 ging noemen de Nederlandsche „Bond voor Algemeen<br />
Kies- en Stemrecht".<br />
In Friesland was de aandacht voor de zaak van kies- en stemrecht<br />
bijzonder groot. De ene plaats na de andere kreeg een afdeling<br />
van de landelijke „Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht", hetgeen<br />
zich weerspiegelde in de samenstelling van het hoofdbestuur, dat<br />
in 1886 onder zijn zeven leden drie Friezen telde: G. L. van der Zwaag<br />
van Gorredijk, J. van der Wijk van Oldelamer en A. Rauwer da<br />
van Stiens, en dat later bijna helemaal uit Friezen was samengesteld. 3<br />
In 1887 werden de 23 afdelingen van de landelijke bond in Friesland<br />
provinciaal gebundeld in het „Friesch Comité voor Algemeen Kiesen<br />
Stemrecht", waarvan Bruinsma de voorzitter was. Aan de grote<br />
activiteit van dit Comité was het te danken, dat Friesland en wel<br />
het district Schoterland in 1888 bij de eerste verkiezingen na de<br />
grondwetsherziening Domela Nieuwenhuis als de eerste socialist<br />
in de Tweede Kamer kon brengen, en dat er in 1889 van de 27.809<br />
handtekeningen onder het adres aan de Koning om afschaffing van<br />
drukkende belastingen niet minder dan 15.417 en dus meer dan<br />
de helft uit Friesland kwamen. Intussen groeide het aantal afdelingen<br />
van de landelijke bond in Friesland van 23 in 1887 tot<br />
35 in 1889 en tot 53 in 1890. Eind 1889 had de landelijke bond in<br />
1 Vgl. NOORDENBOS, a.w., 102-103; BYMHOLT, a.w., 254.<br />
2 WUHKES, SDK, 22 Juli 1S94.<br />
3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 27.<br />
174<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
totaal 63 afdelingen; daarvan had Friesland er alleen al 44. 1 Verder<br />
waren er in Friesland de afdelingen van het A.N.W.V., bovendien<br />
de langzamerhand opgekomen afdelingen van de „Sociaal-Democratische<br />
Bond" en tenslotte ook nog zelfstandige werklieden-verenigingen,<br />
vrouwen-verenigingen en jongeren-bonden. Het „Friesch<br />
Comité voor Algemeen Kies- en Stemrecht" wist al deze verenigingen,<br />
met behoud van hun eigen zelfstandigheid, meer dan eens tot een<br />
gemeenschappelijk optreden te bewegen, zoals bij de meetings te<br />
Leeuwarden op 27 April en te Heerenveen op 17 Augustus 1890<br />
en nog eens te Leeuwarden op 3 Mei 1891, waar telkens vele duizenden<br />
aanwezig waren.<br />
Al deze verenigingen vormden onder leiding van Bruinsma de<br />
machtige „Friesche Volkspartij", die haar lijfblad vond in het Friesch<br />
Volksblad. De „Friesche Volkspartij" was niet socialistisch, maar algemeen<br />
democratisch en omvatte dus alle democratische groeperingen,<br />
zodat hierin anarchistische socialisten naast burgerlijke democraten<br />
voor gemeenschappelijke idealen streden. Het Friesch<br />
Volksblad was reeds in 1876 tot stand gekomen. Oebele Stellingwerf<br />
(1847-1897), de zoon van een gardenier te Tzum, die als onderwijzer<br />
de invloed van Multatuli had ondergaan, moest wegens het<br />
verlies van zijn gezichtsvermogen de school vaarwel zeggen en<br />
richtte toen samen met zijn oom Waling Dykstra in 1876 het Friesch<br />
Volksblad op, dat van zo grote betekenis geweest is in het woelige<br />
laatste kwartaal van de vorige eeuw.<br />
Het is vooral Domela Nieuwenhuis geweest, die in deze algemene<br />
democratische beweging de socialistische en later steeds meer<br />
anarchistische gedachten en sentimenten tot ontwikkeling heeft<br />
gebracht. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1924) was in<br />
Amsterdam geboren en stond als Luthers predikant achtereenvolgens<br />
te Harlingen (1870-1871), te Beverwijk (1871-1875) en te<br />
den Haag (1875-1879). Nadat hij in de laatste jaren van zijn bediening<br />
al meer dan eens als propagandist van het socialisme was<br />
opgetreden, brak hij in 1879 officieel met de kerk om zich volledig<br />
aan de socialistische beweging te geven. In 1881 kreeg het socialistisch<br />
streven een landelijke organisatie in de „Sociaal-Democratische<br />
Bond" (S.D.B.), waarvan Domela Nieuwenhuis reeds in 1882<br />
secretaris werd. Had het gematigde A.N.W.V. tot nu toe de toon<br />
aangegeven, reeds aanstonds bij het opkomen van de uitgesproken<br />
1 BYMHOLT, a.w., 547, 617 en 620.<br />
175<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
socialistische S.D.B., zag het A.N.W.V. zijn meest vooruitstrevende<br />
elementen overgaan naar de nieuwe organisatie.<br />
De verschuiving van het A.N.W.V. naar de S.D.B, had ook consequenties<br />
ten opzichte van de verhouding tot godsdienst en kerk.<br />
Het A.N.W.V. was er in geslaagd in deze aangelegenheid een struisvogelpolitiek<br />
te voeren, het aan „De Dageraad" overlatende de discussies<br />
over de godsdienstige vragen voort te zetten. Met de opkomst<br />
van de S.D.B, kwamen deze vragen opnieuw aan de orde, en<br />
nu werd het ongelovig en onkerkelijk standpunt onomwonden uitgesproken.<br />
Domela Nieuwenhuis zelf nam een duidelijk standpunt in<br />
door zijn lidmaatschap van „De Dageraad" en door zijn voorzitterschap<br />
van „De Vereeniging tot bevordering der Vrije Gedachte",<br />
in 1882 te den Haag opgericht, die voor haar leden het lidmaatschap<br />
van ieder kerkgenootschap uitsloot. 1<br />
Met Domela Nieuwenhuis maakt het socialisme een forse entree<br />
in Friesland. Bijna 10 jaar lang, van 1882 tot 1891 heeft deze geweldige<br />
agitator en meeslepende propagandist bijna ieder jaar een<br />
propagandatocht gemaakt door deze provincie, eerst alleen, later<br />
met socialistische gangmakers uit Holland als C. J. van Raay, J. A.<br />
Fortuyn, C. Croll en P. v.d. Stad. Het waren niet alleen de grotere<br />
plaatsen als Leeuwarden, Sneek, Harlingen en Heerenveen, waar<br />
Domela Nieuwenhuis en zijn geestverwanten optraden, ook dorpen<br />
als St. Anna-parochie en Oldeberkoop, Gorredijk en Stiens, St.<br />
Jacobi-parochie en Lippenhuizen werden stevig bewerkt.<br />
Al gauw kreeg Friesland zijn propagandisten uit eigen volk. Naast<br />
Waling Dykstra en Oebele Stellingwerf is het Rindert van Zinderen<br />
Bakker, een timmerman van Kortezwaag, die als dichter van het<br />
proletariaat en als spreker voor het socialisme naam heeft gemaakt.<br />
Verder Geert van der Zwaag, slager te Gorredijk, die door Stellingwerf<br />
gewonnen werd voor de zaak van het volk. Hij was vooral in de<br />
jaren 1888 tot 1891 een zeer gezocht spreker in Friesland, maar sloeg<br />
later na de deining rond de „Friesche Volkspartij" een eigen weg in.<br />
Samen met L.S. ten Cate van de Knijpe en J. van Wijk, de onderwijzer<br />
van Oldelamer, begon hij eind 1888 de uitgave van De Klok,<br />
een weekblad voor de „Friesche Volkspartij", in de districten Schoterland<br />
en Weststellingwerf. Geert was de redacteur van dit uitgesproken<br />
socialistisch en later anarchistisch blad, dat tot 1906 is<br />
verschenen, eerst te Wolvega, later te Gorredijk. Een fanatiek<br />
propagandist was Tj. Stienstra uit Beetgum, die later een zaak had<br />
1 NOORDENBOS, a.W., 102.<br />
176<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
in Drachten en daarna pachter werd van een Volksgebouw in<br />
Harlingen. In 1884 begon hij als spreker in Friesland, Groningen en<br />
Drente op te treden en werd in 1892 redacteur van Morgenrood,<br />
een socialistisch weekblad. Stienstra stond bekend als een dweper,<br />
die zijn kracht vaak zocht in hevige scheldpartijen en rauwe critiek<br />
op godsdienst en kerk. Hij koos in de crisistijd van de ,,Friesche<br />
Volkspartij" het standpunt van Domela Nieuwenhuis. Voor Drachten<br />
moet verder genoemd worden J. G. Jansonius, een socialist van de<br />
jongere garde, die door de lezing van socialistische lectuur en vooral<br />
van Domela Nieuwenhuis' Mijn afscheid van de kerk zijn geloof had<br />
verloren en in latere jaren een vurig propagandist van de S.D.A.P.<br />
in zijn omgeving is geworden. Tenslotte was ook J. K. van der<br />
Veer uit Hijlaard een bekende figuur. Als loopjongen en letterzetter<br />
werkzaam te Sneek, werd hij voor het socialisme gewonnen, maakte<br />
in 1890 een propagandareis door Friesland en was nauw betrokken<br />
bij de stakingen in St. Jacobi-parochie.<br />
Nauwelijks had het socialisme met Domela Nieuwenhuis ingang<br />
gevonden in Friesland, of het A.N.W.V. begon terrein te verliezen<br />
ten voordele van de S.D.B. Reeds in Maart 1883 maakte Lemmer<br />
zich los van het A.N.W.V. en ging over naar de S.D.B. In Juni van<br />
hetzelfde jaar ging Sneek als tweede over de brug, Gorredijk volgde<br />
in 1884 en geleidelijk ging menige afdeling dezelfde weg, terwijl elders<br />
S.D.B.-afdelingen fris van de grond werden opgericht. Zo won de<br />
S.D.B, steeds meer terrein en ook onder de jongeren vond het<br />
socialisme ingang met het gevolg, dat in 1889 in Friesland de eerste<br />
socialistische j ongeren-verenigingen tot stand kwamen in Gorredijk,<br />
Lemmer, De Tijnje en Leeuwarden, in 1890 gevolgd door Stiens,<br />
Scherpenzeel en Sneek, waarna in de latere jaren andere plaatsen<br />
volgden.<br />
Het sterk anarchistisch socialisme van de eerste jaren vond vooral<br />
in Z.O.Friesland en met name in de veenstreken de bodem bereid.<br />
Toen Domela Nieuwenhuis in 1873 nog rustig als predikant de<br />
gemeente te Beverwijk diende, broeide het al onder de veenarbeiders<br />
te Terwispel, die met de veenbazen conflict kregen over de lonen. 1<br />
Jaren voordat de agitatoren van het socialisme in deze streken het<br />
verzet komen preken, staken in 1874 de veenarbeiders in de gemeenten<br />
Haskerland en Opsterland 2 , dwingen in 1875 de turfmakers<br />
en baggelaars van Terwispel een handhaving van het normale loon<br />
1 WUMKES, SDK, 25 Maart 1873.<br />
2 Ibid., 21 en 26 April 1874.<br />
177<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
af 1 , en drijft het werkvolk in de veenderij „De Greven" in 1876 een<br />
loonsverhoging door. 2 In 1881 zijn de turfmakers van Lemsterland<br />
weer met het „bollejeijen", het „bollejagen" 3 of staken begonnen,<br />
en in hetzelfde jaar wordt er een staking geprobeerd vanuit Surhuisterveen,<br />
terwijl er bloedige o<strong>nl</strong>usten optreden onder de grondwerkers<br />
bij de nieuwe sluis te Roordeschuur. 4<br />
Domela Nieuwenhuis en alle andere apostelen van het nieuwe<br />
heil zijn met open armen ontvangen in deze oorden, waar de mensen<br />
als beesten moesten wonen in krotten en keten, buiten de menselijke<br />
same<strong>nl</strong>eving en buiten de burgerlijke orde, waar de turfmakers<br />
door het systeem van de gedwongen winkelnering aan de<br />
veenbazen waren overgeleverd en de losse arbeiders ieder moment<br />
klaar stonden om het werk er bij neer te smijten. Al lang was hier<br />
de daad voorafgegaan aan het systeem; nu werd het telkens geïmproviseerd<br />
verzet een geleide beweging en het samengeraapte<br />
proletariaat van de venen kreeg de kracht van een massaal leger.<br />
Van 1882 af tot 1900 toe is de wanorde meester in de veenstreken:<br />
de lage lonen, die tot bittere armoede leiden, de gedwongen winkelnering,<br />
die vaak met zware afpersingen gepaard gaat, leiden<br />
voortdurend tot woelingen, conflicten en stakingen, die door<br />
deelname van soms wel 2000 arbeiders 5 een massaal en dreigend<br />
karakter hebben; de socialisten organiseren appèls, betogingen en<br />
hongeroptochten, waarna de justitie stakingsleiders en oproerige<br />
publicisten veroordeelt 6 , hetgeen weer protestmeetingen uitlokt<br />
tegen „de onmenschelijke vonnissen eener klassenjustitie". 7 Het is<br />
in deze jaren, dat de ellende ondragelijk wordt, huizen van armvoogden<br />
belegerd en woningen van veenbazen in Appelscha totaal<br />
vernield worden 8 , onderkruipers hun leven niet zeker meer zijn,<br />
werkeloos geworden land- en veenarbeiders door Friesland trekken<br />
om ergens werk te vinden, doch niet kunnen slagen en dan uitwijken<br />
naar de Drentse venen en zelfs naar Meppen in Pruisen om<br />
1 Ibid., 14 Mei 1875.<br />
8 Ibid., 7 Mei 1876.<br />
3 De „bolle" was de benaming voor het ploegje mannen, dat de andere arbeiders tot staken<br />
aanzette; vgl. F. J. DE BOER, Skiednis fan de Lege Fcanterij yn Opsterland en SmeUingerlan,<br />
Ljouwert 1954, 42.<br />
4 WrjMKES, SDK, 8 Mei en 8 Augustus 1881.<br />
5 Vgl. W. H. VLIEGEN, De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafercelen uit de Socialistische<br />
Beweging in Nederland, 2 dln, Amsterdam 1905, dl II, 34.<br />
6 WUMKES, SDK, 30 Juni 1892; 15 Februari en 14 Maart 1893.<br />
7 Ibid., 5 Maart 1893.<br />
8 Ibid., 24 Maart 1888; 8 Juli 1893.<br />
178<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
tenslotte toch nog onverrichterzake weer terug te keren. 1 Een detachement<br />
infanterie niet veldwachters wordt uit Leeuwarden naar<br />
Appelscha gestuurd 2 , huzaren worden gelegerd in Donkerbroek<br />
en zelfs uit Deventer en uit Utrecht worden infanterie en cavalerie<br />
ontboden naar Heerenveen om de orde te handhaven 3 , waardoor<br />
de verbittering en de wrevel nog weer toenemen. De Commissaris<br />
van de Koning komt naar Beets om de situatie in ogenschouw te<br />
nemen en een paar jaar later trekt de arbeider van Dam uit Jubbega<br />
naar Leeuwarden om tijdens een audiëntie bij de Koningin Regentes<br />
een verbetering van de toestand te bepleiten. 4 Er heerst een<br />
,,sauve-qui-peut"-stemming, die tot emigratie leidt en duidelijk<br />
spreekt uit het afscheidsvers van de familie Knol van Terband vóór<br />
haar vertrek naar Amerika:<br />
„Vaarwel dan broeders, zusters,<br />
Wij gaan naar beter oord;<br />
Wij willen niet berusten<br />
Op eenen hongerdood,<br />
Wij willen recht naast plichten,<br />
W T el werken, maar ook brood;<br />
Wij willen menschelijk leven<br />
En blijven immer rood". 5<br />
Het zijn de socialisten, zoals Tj. Nawijn, de schoolmeester van Beets,<br />
die in de pers de aandacht vestigen op deze noodgebieden 6 , al laat<br />
daarnaast ook Ds G. A. van der Brugghen uit Beets zijn stem horen 7<br />
en zij zijn het ook, die de stakingen leiden. A. van Emmenes uit<br />
Aalst in Gelderland, zelf een gewezen polderwerker, organiseerde<br />
van 1887 tot 1891 de stakingen in de venen en publiceerde in 1889<br />
zijn Open brief aan Z. Exc. den Minister van Justitie over de slavernij<br />
in de Veenkoloniën. Domela Nieuwenhuis, in 1888 door het district<br />
Schoterland in de Tweede Kamer gebracht, interpelleert nog<br />
datzelfde jaar de Minister van Justitie over de gedwongen winkelnering.<br />
De 11e Maart 1889 spreekt van Zinderen Bakker op<br />
een grote meeting in den Haag over de vrouwenarbeid in de veenstreken<br />
en vertelt, dat de vrouw hier in haar zwangerschap tot op<br />
1 Ibid., 13 April 1889.<br />
2 Ibid., 24 Maart 1888.<br />
3 Ibid., 7 Mei 1888.<br />
4 Ibid., 7 Mei 1888 en 17 Mei 1892.<br />
5 Ibid., 9 April 1892.<br />
6 Ibid., 24 Februari 1892.<br />
7 Ibid., 2 Maart 1892.<br />
179<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het laatste ogenblik door moet werken, dat verloskundige hulp<br />
in deze streken totaal ontbreekt, dat hij gezinnen kent, waar bij de<br />
geboorte van 6, 7 kinderen nooit iemand anders dan alleen de vader<br />
tegenwoordig was geweest, en dat de sterfte in of tengevolge van<br />
het kraambed bijzonder groot is. 1 In 1890 spreken Domela Nieuwenhuis<br />
en van Emmenes, van Zinderen Bakker, Stienstra en Tom<br />
Wever uit Wolvega de stakers te Beets toe. In 1891 is het de socialist<br />
Jan Stap uit St. Jacobi-parochie, die leiding geeft bij de stakingen<br />
in de Aengwirder-veenpolder. 2 Alles stroomt naar de meeting te<br />
Heerenveen op 17 Augustus 1890, die door 12.000 mensen wordt<br />
bezocht.<br />
Ook in de Noord-Westhoek en vooral in de gemeente 't Bildt<br />
vond het socialisme ingang. In 1885 was Domela Nieuwenhuis drie<br />
keer naar deze uithoek getrokken, en had voor het volk in plaatsen<br />
als St. Anna-parochie en Stiens, St. Jacobi-parochie en Tzummarum<br />
tot twee-, driemaal toe gesproken. Vier jaar later volgde<br />
zijn sensationeel optreden in de Hervormde Kerk te St. Anna-parochie.<br />
De toenmalige kerkvoogden hadden besloten het kerkgebouw<br />
beschikbaar te stellen. Voor een gehoor van 1500 man heeft de<br />
vroegere predikant daar toen het verzet gepreekt en de Franse<br />
Revolutie als voorbeeld gesteld voor de onderdrukking van het<br />
volk in de 19e eeuw. Na een applaus zonder eind en na het zingen<br />
van strijdliederen „ging de vergadering met hete koppen en koude<br />
harten uiteen, klaar voor de strijd". 3<br />
Nog in November 1889 werd in 't Bildt een organisatie van landarbeiders<br />
opgericht, die de naam kreeg van „Broedertrouw" en in<br />
korte tijd 700 leden telde. Haar doel was lotsverbetering van de<br />
landarbeiders en van de vierde stand in het algemeen. De voormannen<br />
waren de visser, strookoopman en arbeider G. van Tuinen<br />
en vooral de arbeider J. Stap. Ook elders gingen de landarbeiders<br />
zich organiseren, zodat er in Juni 1890 dergelijke verenigingen<br />
bestonden in Oude Bildtzijl, Oude Leije, Stiens, St. Anna-parochie,<br />
St. Jacobi-parochie, Beetgum, Berlikum, Minnertsga, Tzummarum,<br />
Midlum, Wijnaldum, Arum, Pingjum en Witmarsum. 4<br />
De eerste staking van landarbeiders in Friesland brak uit te<br />
St. Jacobi-parochie op 21 Mei 1890. Zij eindigde spoedig met een<br />
overwinning van de arbeiders, die voor 12 cent per uur weer aan<br />
1 BYMHOLT, a.w., 549.<br />
8 WUMKES, SDK, 19 April 1891.<br />
3 BUWALDA, a.w., 31.<br />
4 VLIEGEN, a.w., II, 158.<br />
180<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het werk gingen, een loon, dat nergens anders werd bereikt. Dit<br />
succes bracht de tegenpartij echter tot onderling overleg en gemeenschappelijk<br />
optreden. De 21e Juni kwamen de landeigenaren en<br />
boeren van 't Bildt en omstreken te Leeuwarden bijeen. Er werden<br />
richtlijnen voor het verweer tegen de arbeiders opgesteld, en aangezien<br />
de eigenaren zich garant stelden voor de schade, welke de<br />
pachters zouden belopen, liep de strijd in de volgende jaren meer<br />
tussen de arbeiders en de grondbezitters dan tussen het volk en<br />
de boeren. De Bildtse arbeiders lieten zich echter door het verbonden<br />
optreden van boeren en landheren niet intimideren. De<br />
5e Augustus 1890 gingen te St. Jacobi-parochie opnieuw circa 150<br />
arbeiders in staking. Onmiddellijk trokken rijksveldwachters,<br />
marechaussees en infanterie in 't Bildt binnen. Toen er arbeiders<br />
vanuit Balk geronseld werden en deze het werk over dreigden te<br />
nemen, wisten van Tuinen en Stap hen tot solidariteit te bewegen.<br />
Deze staking liep bij het einde van de oogst vanzelf ten einde, maar<br />
27 Maart van het volgend jaar legden de leden van „Broedertrouw"<br />
samen met andere landarbeiders het werk weer neer. Er was geen<br />
gehoor gegeven aan hun eis, dat zij tegen een vast loon het hele<br />
jaar werk zouden hebben, en dat er geen vrouwen in dienst genomen<br />
zouden worden, zolang er nog manvolk werkeloos was. In St.<br />
Jacobi-parochie en in de Westhoek werd de staking algemeen,<br />
maar meer Oostwaarts gelukte zij minder goed. Het was echter<br />
een hopeloze strijd, want de boeren, gesteund door de landeigenaars,<br />
lieten eerder de oogst op het land verrotten, dan dat zij ingingen<br />
op de eis van de stakers. „Broedertrouw" voelde zich al even verbitterd<br />
als machteloos en verloor met de moed ook steeds meer<br />
leden, zodat de organisatie van 700 leden op 10 September 1891<br />
maar 100 man meer over had. 1 In 1892 werd de vereniging omgezet<br />
ineen afdeling van de S.D.B., doch slechts 23 leden sloten zich bij<br />
deze afdeling aan. Talrijke arbeiders verwachtten ook van georganiseerde<br />
strijd niet het minste heil meer en verdwaalden in volslagen<br />
anarchie.<br />
Intussen had de S.D.B, zich steeds verder in revolutionnaire<br />
richting ontwikkeld, waardoor conflicten niet uit konden blijven.<br />
Invoering van algemeen stemrecht, agitatie in de dagen der verkiezingen<br />
om socialisten in de volksvertegenwoordiging te krijgen,<br />
langs de parlementaire weg lotsverbetering van het proletariaat<br />
bewerken, het was voor velen in de S.D.B, een veel te lange weg<br />
1 WUMKES, SDK, lo September 1891.<br />
181<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en tenslotte allemaal maar lapwerk. Ook Domela Nieuwenhuis,<br />
de leider, neigde zelf sterk naar de revolutionnaire kant, meer heil<br />
verwachtend van stakingen dan van verkiezingen, de verwachtingen<br />
meer bouwend op gewelddadig optreden dan op langzame machtsvorming<br />
en geleidelijke verbetering. In deze kringen werd gesproken<br />
van de „propaganda van de daad" en van het „alleenzaligmakend<br />
dynamiet". 1 Een dergelijke koersbepaling betekende het doodvonnis<br />
van de „Friesche Volkspartij", die naast socialistische ook burgerlijke<br />
democraten omvatte en wilde omvatten; zij leidde tevens tot een<br />
scheuring in de S.D.B., gevolgd door de oprichting van een nieuwe<br />
socialistische groepering: de S.D.A.P., die de parlementaire weg<br />
wilde bewandelen, en voerde tenslotte de S.D.B, zelf naar de<br />
ondergang.<br />
De „Friesche Volkspartij" bloeide volop, toen in 1891 het vonnis<br />
over haar geveld zou gaan worden. Zij bestond uit 64 afdelingen van<br />
de „Bond van Algemeen Kies- en Stemrecht", 14 af delingen van de<br />
S.D.B., 10 afdelingen van het A.N.W.V., 5 socialistische jongerenverenigingen<br />
en 31 propaganda-clubs. 2 Een nieuwe kracht was<br />
toegetreden in de persoon van Pieter Jelles Troelstra. Op 20 April<br />
1860 uit een zeer anti-kerkelijk milieu te Leeuwarden geboren,<br />
werd hij al tijdens zijn studentenjaren door Stellingwerf voor de<br />
zaak van de democratie gewonnen, en in 1885 sloot hij zich aan bij<br />
de „Friesche Volkspartij". Na zijn studies vestigde hij zich als advocaat<br />
te Leeuwarden en het eerste proces, dat hij behandelde, betrof<br />
een stakende veenarbeider uit Donkerbroek. 3 Hij werd de meest<br />
bekende pleiter voor land- en veenarbeiders, die bij de stakingen<br />
met de politie in conflict waren geraakt, belandde zo vanzelf in<br />
de socialistische beweging en sloot zich eind 1892 nog bij de S.D.B.<br />
aan. In Maart 1892 werd Troelstra redacteur van de Sneeker Courant,<br />
die vanaf dat ogenblik duidelijk een sociaal-democratisch<br />
blad werd. Toen de Sneeker Courant met ingang van Januari 1893<br />
omgedoopt werd in De Nieuwe Tijd en enkele maanden later naar<br />
Amsterdam verhuisde, ging ook Troelstra daar wonen, vanwaar hij<br />
nog datzelfde jaar naar Utrecht vertrok.<br />
De veroordeling van de „Friesche Volkspartij" bleef niet uit.<br />
Hoewel deze partij bijna geheel uit socialisten bestond 4 , wilde zij<br />
1 VLIEGEN, a.w., II, 49.<br />
2 Ibid., 243.<br />
3 Ibid., 361.<br />
4 Bruinsma verklaarde in een debat met Domela Nieuwenhuis, dat de „Friesche Volkspartij"<br />
voor zeven achtste socialistisch was; vgl. WUMKES, SDK, 9 Februari 1889.<br />
182<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
geen socialistische partij zijn, doch een volkspartij blijven en behalve<br />
de socialistische groepen ook de vooruitstrevende groepen<br />
van andere kleur omvatten. Maar de Hollandse S.D.B.-kringen<br />
ergerden zich over het gescherm met de naam van volkspartij,<br />
duchtten verwatering van het socialistisch beginsel en spraken van<br />
provincialisme. Toen deze grieven in 1891 duidelijk werden uitgesproken<br />
door Domela Nieuwenhuis, wiens woord juist in Friesland<br />
zoveel betekende, wist men dat de „Friesche Volkspartij" ten dode<br />
was opgeschreven. Nog datzelfde jaar liepen de af delingen van de<br />
S.D.B, te Leeuwarden, Heerenveen en Witmarsum weg uit de<br />
„Friesche Volkspartij". Wel sprongen van Zinderen Bakker en van<br />
der Zwaag voor de partij in de bres en verklaarden de meeste afdelingen<br />
van de S.D.B, in de provincie zich nog in 1891 solidair<br />
met de „Friesche Volkspartij", maar desondanks werd op het Kerstcongres<br />
van de S.D.B, te Amsterdam van 1891 met 35 tegen 14<br />
stemmen besloten, dat een afdeling van de S.D.B, zich niet mocht<br />
aansluiten bij een partij, die maar een deel van het socialistisch<br />
program voorstond. Met uitzondering van de afdelingen Gorredijk,<br />
Aengwirden en St. Anna-parochie, maakten zich toen de S.D.B.afdelingen<br />
in Friesland los van de Volkspartij. De afbraak ging nog<br />
verder. Tal van afdelingen van de „Bond voor Algemeen Kies- en<br />
Stemrecht" bestonden zo goed als geheel uit socialisten en ook dezen<br />
trokken zich terug. In 1892 werd nog moeite gedaan om de partij te<br />
redden door er een sociaal-democratische hervormingspartij van te<br />
maken, maar het mocht niet baten. De „Friesche Volkspartij" was<br />
haar bloed en haar kracht kwijt en nadat zij haar bestaan nog een<br />
aantal jaren had weten te rekken, verdween zij in 1897 van het<br />
toneel.<br />
Maar dezelfde krachten, die de „Friesche Volkspartij" uit elkaar<br />
hadden geslagen, veroorzaakten ook een breuk in de S.D.B. zelf.<br />
Uiterlijk floreerde de bond nog wel en in Friesland groeide het<br />
aantal afdelingen tussen 1892 en 1894 nog snel aan. Maar de beweging<br />
geraakte steeds meer in een anarchistisch slop, mede vanwege<br />
het onduidelijk beleid van Domela Nieuwenhuis. Toen maakten<br />
twaalf voorstanders van de parlementaire richting, waaronder<br />
ook Troelstra, zich los van de S.D.B, en richtten 26 Augustus 1894<br />
te Zwolle een nieuwe sociaal-democratische vereniging op: „De<br />
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij" in Nederland (S.D.A.P.).<br />
De S.D.B., die einde 1894 de naam „Socialistenbond" had aangenomen,<br />
verdween bijna terstond uit het openbare leven. De grote<br />
183<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
massa gleed snel af naar volslagen anarchie of verviel tot doffe<br />
machteloosheid. 1 De geschiedenis van de vakvereniging „Broedertrouw",<br />
die in 1892 al verdwenen was en de houding van de arbeiders<br />
in 't Bildt daarna laat dit duidelijk uitkomen. 2 Domela Nieuwenhuis<br />
bleef in Friesland de revolutie preken. In 1896 trad hij op in<br />
Heerenveen en in Sneek en een jaar later sprak hij, weer te Heerenveen,<br />
over „Macht en Recht", noemde een geweer met 50 scherpe<br />
patronen het beste middel tot vrijmaking van een volk en betoogde,<br />
dat het heil niet van parlementaire hervormingen, doch alleen van<br />
geweld, georganiseerde macht en revolutionnair optreden te verwachten<br />
was. 3<br />
In 1897 spatte de „Socialistenbond" uit elkaar. Domela Nieuwenhuis<br />
verliet het zinkende schip en alle anarchisten volgden hun leider.<br />
Geert van der Zwaag nam een middenpositie in tussen het anarchistisch<br />
standpunt van Domela Nieuwenhuis en het parlementaire<br />
standpunt van de S.D.A.P. Hij had geen vertrouwen in revolutionnair<br />
optreden, maar geloofde al evenmin in parlementaire<br />
hervormingen. Bij de S.D.A.P. viel hij dan ook in ongenade, maar<br />
hij bezat en behield het vertrouwen van de arbeiders in de districten<br />
Schoterland en Weststellingwerf, die hem in 1897 afvaardigden<br />
naar de Tweede Kamer en hem als hun vertrouwensman bleven<br />
beschouwen. 4 Wat er van de „Socialistenbond" nog over was, toen<br />
de anarchistische elementen met Domela Nieuwenhuis aan het<br />
hoofd waren heengegaan en de vrijere groepering van van der<br />
Zwaag een eigen standpunt had ingenomen, ging 24 Juni 1900 een<br />
fusie aan met de S.D.A.P. en verdween daarin.<br />
De S.D.A.P. heeft vrij snel terrein weten te veroveren in Friesland.<br />
In 1896 had de partij er nog maar 6 afdelingen 5 , maar vooral,<br />
dank zij de grote persoo<strong>nl</strong>ijke invloed van Pieter Jelles in diens<br />
Heitelân, kon reeds in 1897 gemeld worden, dat de socialisten in<br />
Friesland zich voor het merendeel van Domela Nieuwenhuis hadden<br />
afgewend en zich geschaard hadden achter het vaandel van de<br />
S.D.A.P. onder leiding van Troelstra. 6 Bij de verkiezingen in hetzelfde<br />
jaar behaalde Troelstra in de districten Leeuwarden en<br />
1<br />
Vgl. VLIEGEN, a.w., II, 406 en 424.<br />
2<br />
KALMA, Oebele Stellingwerf, 46-47.<br />
3<br />
WUMKES, SDK, 10 Februari en 23 Maart 1896; 22 Maart 1897.<br />
4<br />
VLIEGEN, a.w., II, 170; vgl. WUMKES, SDK,<br />
1899 en 7 October 1899.<br />
2 November 1896, 27 Januari 1897, 21 April<br />
5<br />
\V. H. VLIEGEN, Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der S.D.A.P.<br />
gedurende de eerste 25 jaren van haar bestaan, Dl I, Amsterdam 1924, 123.<br />
in Nederland<br />
6<br />
WUMKES, SDK, 9 Augustus 1897.<br />
184<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Tietjerksteradeel de meerderheid der stemmen en ging voor het<br />
laatste district naar de Tweede Kamer. De S.D.A.P. had in Friesland<br />
vaste voet gekregen en ging vol vertrouwen de nieuwe eeuw binnen,<br />
2. godsdienst en kerk<br />
Het standpunt van de oude socialistische beweging in het algemeen<br />
ten opzichte van kerk en godsdienst is sterk bepaald door het<br />
feit, dat de pioniers van deze beweging merendeels zijn voortgekomen<br />
uit de liberale milieu's, die door Multatuli waren wakker<br />
geschud en de geest van De Dageraad in zich hadden opgenomen.<br />
Dit geldt voor Domela Nieuwenhuis en Vitus Bruinsma, voor Waling<br />
Dykstra en Oebeîe Stellingwerf. Dezelfde grondgedachten zijn ook<br />
terug te vinden bij een van der Zwaag en een van Zinderen Bakker,<br />
evenals bij de verschillende onderwijzers, die in de oude socialistische<br />
beweging binnen Friesland een belangrijke rol hebben gespeeld<br />
als Tj. Nawijn van Beets, J. van der Wijk van Oldelamer,<br />
A. Rauwerda van Stiens, H. Oosterling van Oenkerk en J. Dykstra<br />
van Leeuwarden.<br />
Maar tegen deze gemeenschappelijke achtergrond tekenen zich<br />
inzake godsdienst en kerk verschillen af tussen de vertegenwoordigers<br />
van de anarchistische stroming, de leiders van de „Friesche<br />
Volkspartij" en een aantal figuren in de S.D.A.P.<br />
Domela Nieuwenhuis, die als leider de mentaliteit van de revolutionnaire<br />
en anarchistische stroming zeer sterk heeft bepaald,<br />
had godsdienst en kerk al in 1879 overboord gegooid. Ais Luthers<br />
predikant was hij via de moderne richting tot volslagen ongeloof<br />
gekomen en hij trok de consequentie. Maar voordat hij zijn ambt<br />
neerlegde en de kerk verliet, hield hij zijn afscheidstoespraken,<br />
waarin hij de stap, die hij zou gaan zetten, uitvoerig motiveerde:<br />
„Steeds leefde ik in de illusie, dat de kerk vervuld kon worden met<br />
nieuw leven, dat zij wederom de maatschappij, de same<strong>nl</strong>eving<br />
kon bezielen, maar meer en meer heb ik ingezien, dat de kerk als<br />
zoodanig niet in staat is die taak te aanvaarden, dat zij staat en<br />
steeds meer staan zal naast de maatschappij als een overblijfsel<br />
uit het verleden zonder kracht en heerlijkheid, alleen door sleur<br />
en gewoonte een kwijnend bestaan voortslepend. Sinds ik dat bemerkt<br />
heb, is het mij onmogelijk langer te arbeiden aan die kerk,<br />
want niets is meer doodend voor alle geestdrift, werkt meer demoraliseerend<br />
dan te arbeiden aan een dood lichaam, dat door kunstmiddelen<br />
ietwat in het aanzijn verlengd, maar onmogelijk gezond<br />
185<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en krachtig kan worden". 1 Erger is het, dat de kerk een hinderpaal<br />
is geworden voor het welzijn der mensheid. „Het bestaan der kerkgenootschappen<br />
staat hinderlijk in den weg aan het humanisme,<br />
wat naar mijn heilige overtuiging het hoogste is. Voor mij is niet<br />
het christenzijn, maar het menschzijn de hoofdzaak. Voor een kerkgenootschap<br />
is het omgekeerde het geval". 2 Hier ligt dan ook een<br />
onontkoombaar dilemma: „óf de kerk moet vooruitgaan en dus<br />
bezield worden met een nieuwen geest, maar dan werkt zij aan haar<br />
eigen vernietiging als kerk, om zich op te lossen in de maatschappij,<br />
óf wel zij moet het oude kerkbegrip handhaven, zij het dan ook in<br />
moderne vormen, maar dan komt zij meer en meer te staan tegenover<br />
en naast de maatschappij, die niets meer wil weten van bekrompen<br />
kerkendom, wat voor velen niets anders is dan kerkendomheid". 3<br />
Het is dan ook geen wonder, dat de meerderheid eige<strong>nl</strong>ijk al lang<br />
aan de kerk ontgroeid is en als men er toch nog niet uittrekt, dan is<br />
dat alleen, omdat men er geen last van heeft. „Laat de kerk maar<br />
eens een hoofdelij ken omslag heffen . . . dan zult ge zien hoevelen<br />
het lidmaatschap opzeggen en er niets meer mede te doen willen<br />
hebben". 1 Anderen blijven alleen om den brode. „Ontneem aan de<br />
kerk haar gestichten en haar bedeeling, velen lieten zich niet aannemen<br />
als haar leden". 5<br />
Ook de kerkelijke godsdienst en het kerkelijke Christendom wijst<br />
hij af. Altijd door heeft de kerk, in bondgenootschap met de machtigen,<br />
het volk onderdrukt, de zaligheid verschoven naar een verre<br />
toekomst en intussen voor dit leven tevredenheid en berusting gepreekt,<br />
de resultaten der wetenschap veroordeeld en de vruchten van<br />
vooruitgang verworpen. Aan alle ellende gaat zij voorbij, gelijk de<br />
priester uit de evangelische gelijkenis; om onrecht en onderdrukking<br />
bekommert zij zich niet en terwijl er duizenden kinderen van honger<br />
omkomen, weet zij zich alleen maar bezig te houden met de vraag,<br />
of de doop wel overeenkomstig de voorschriften bediend wordt.<br />
„Met bijbelspreuken en leerstellingen worden geen wanverhoudingen<br />
en geen ellende verbannen . . . Daarom zoolang de grondslag der<br />
kerk blijft: mijn rijk is niet van deze wereld, zoolang zal zij onmachtig<br />
zijn, indroogen en tenslotte gelijken op een oude vrouw, die<br />
1 Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken. 's-Gravenhage 1885, 3.<br />
2 a.w.,^.<br />
3 a.w., 5.<br />
4 a.w., 7.<br />
6 a.w., 22.<br />
186<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
knorrende en morrende zichzelve en anderen het leven onaangenaam<br />
maakt". 1<br />
Toch houdt de man, die God en godsdienst, Christendom en kerk<br />
overboord gooit, deze termen stuk voor stuk vast, maar dan in<br />
geseculariseerde betekenis. God wordt vervangen door een andere<br />
grootheid: de humaniteit, de maatschappij. 2 Godsdienst is de „rein<br />
menschelijke godsdienst der rede, die de vervulling van de menschelijke<br />
vermogens mogelijk maakt"; het is de „godsdienst van goedzijn<br />
en goeddoen". 3 Ook de Christen-naam laat hij niet los: „Christen<br />
meen ik te zijn, niet omdat ik deel de inzichten van Jezus, gelijk de<br />
evangeliën die leeren, maar omdat ik ook den nadruk leg op het<br />
geweten des menschen als eenig richtsnoer voor handel en wandel,<br />
omdat ook ik de waarde van den mensch, van eiken mensch hoog<br />
aansla en met Jezus vorder, dat allen die mensch zijn in de mogelijkheid<br />
moeten wezen een menschwaardig bestaan te leiden" *;<br />
daarom betoogt hij, dat ook een atheïst of een pantheïst met recht<br />
zich christen kan noemen. 5 En tenslotte: „onze kerk dat is de same<strong>nl</strong>eving,<br />
waarin wij ons vereenigen ter bereiking van allerlei doeleinden,<br />
die het menschelijk heil kunnen bevorderen". 6<br />
Met deze geloofsbrieven is de leider van het oude socialisme<br />
zijn taak begonnen en hij is er niet van afgeweken. Naarmate hij<br />
meer anarchistisch werd, heeft hij zijn overtuiging alleen maar<br />
feller beleden en sterker gekleurd. Geen God, geen bijbel, geen kerk,<br />
geen regering, volstrekt geen enkel gezag werd meer aanvaard.<br />
De kerk is één van de vele tirannen, naast de pers en de school één<br />
van de geestelijke machtsmiddelen, waarvan de kapitalisten zich<br />
hebben meester gemaakt om het volk te kunnen onderdrukken.<br />
Het is de kerk zelf, die het geloof vermoordt; wanneer zij berusting<br />
preekt in „toestanden, die hemeltergend en Godonteerend zijn, dan<br />
ondermijnt zij het meest van allen het godsgeloof, want er is geen<br />
God of hij moet goed zijn.<br />
't Kind dat vergeefs den vader aanroept, doet geen kwaad....<br />
De vader, die vergeefs zijn kind laat roepen, handelt wreed.<br />
En schooner is het geloof: daar is geen vader,<br />
Dan dat hij doof zou wezen voor z'n kind". 7<br />
1 a.w., 16.<br />
2 a.w., 34.<br />
3 a.w., 16 en 19.<br />
4 a.w., 8.<br />
6 a.w., 20.<br />
6 a.w., 9.<br />
7 Weg met alle tirannen, Amsterdam z.j., 5.<br />
187<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Dit standpunt van Domela Nieuwenhuis, bepaald door volstrekte<br />
ontkenningen en geladen met affectieve elementen, is onder de<br />
anarchistische voormannen in Friesland gemeengoed geworden.<br />
Men vindt het bij van der Zwaag, die een volstrekt materialistisch<br />
standpunt innam en op debat-avonden met de socialistische predikant<br />
A. van der Heide van Scherpenzeel het bestaan van een<br />
doelwerkende macht zeer beslist bestreed. 1 Een uitgesproken antigodsdienstige<br />
en anti-kerkelijke figuur was ook de felle anarchist<br />
Stienstra. Hij heeft in een van zijn liederen de spoedige ineenstorting<br />
van de rotte maatschappij en de vermolmde kerken bezongen:<br />
„De kerken wagg'len reeds, houdt aan,<br />
Straks storten zij ineen!". 2<br />
De leidinggevende figuren in de „Friesche Volkspartij" waren ook<br />
inzake kerk en godsdienst over het algemeen gematigder dan de<br />
voortrekkers van de S.D.B., en moesten dit ook wel zijn om hun<br />
partij ook voor kerkelijke en godsdienstige democraten open te<br />
houden. Bruinsma was overigens wel een overtuigd Dageraadsman,<br />
die alleen mogelijkheden zag voor verlichting en vooruitgang als<br />
de godsdienst werd afgeschaft. 3 Stellingwerf, een van de meest<br />
invloedrijke figuren in de sociaal-democratische wereld, geloofde<br />
wel in God, maar noemde zich niet godsdienstig, en door zijn afkeer<br />
van alle dogmatiek wekte hij zelfs de indruk ongelovig te zijn.<br />
Van het kerkelijk Christendom moest hij niets hebben, van het<br />
vrijzinnige evenmin als van het orthodoxe type; alleen de persoon<br />
van Jezus en het leven van de eerste christenen hadden voor hem<br />
betekenis. Kalma meent, dat hij het best getypeerd kan worden als<br />
een „ethysk minske". 4 Ook van Zinderen Bakker was geleidelijk<br />
aan van de kerk vervreemd. 5 Een zuiver materialistisch standpunt<br />
heeft hij beleden in de volgende bladvulling:<br />
„Weg met alle godsvereering!<br />
Weg met elke scheeve leering,<br />
Die 't verstandelijk onderzoek<br />
Buitensluit. Ons geestelijk leven<br />
1<br />
Vgl. WUMKES, SDK, 14 Maart en 27 Xovember 1896.<br />
2<br />
Geciteerd bij VLIEGEN, De Dageraad, II, 380.<br />
3<br />
Vgl. X0ORDENB0S,a.K»., II3.<br />
4<br />
Oebele Stellingwerf, 15-16; vgl.67-68.<br />
5<br />
J. VAN DER TOL, Mei in tsirdtsje foarôf, in: R. VAN ZINDEREN BAKKER. Koam en Tsjef.<br />
Ferzen, Ljouwert 1923, 9.<br />
188<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Blijv' beperkt in al haar streven,<br />
Tot het stoffelijk wonderboek.<br />
De aarde, die men voelt en ziet,<br />
Kracht en stof, meer is er niet". 1<br />
Hij had oneindig veel méér respect voor „de man der wetenschap<br />
en der vrije gedachte, die tegen onkunde en dogmatiek te velde<br />
trekt" en daarvoor zijn maatschappelijke positie prijs geeft dan<br />
voor de christelijke martelaren, die hij „geestelijke idioten"<br />
noemt. Zo trekt hij ook een vergelijking tussen de dood van enkele<br />
anarchisten en het sterven van Christus: „De marteldood der<br />
anarchisten van Chicago, die vrij van alle bijbedoelingen, hun leven<br />
ten offer hebben gebracht voor de zaak, waarvoor zij geleefd hebben,<br />
is van veel hooger beteekenis, dan de kruisiging van hem, die, door<br />
zijne medegehangenen te beloven straks met hem in het paradijs<br />
te zullen zijn, weer een min of meer loonheiligen achtergrond toont". 2<br />
Van Zinderen Bakker schijnt zich in latere jaren echter weer in<br />
gelovige richting ontwikkeld te hebben, getuige althans enkele<br />
verzen uit die tijd, waaruit een positief Godsgeloof spreekt. 3<br />
In de kringen der S.D.A.P. tenslotte, die in alle opzichten een andere<br />
koers zou gaan varen dan de S.D.B, had gevolgd en die zich<br />
ook meer distantieerde van het standpunt van ,,De Dageraad" i ,<br />
dat in de leiding van de „Friesche Volkspartij" aanhangers vond,<br />
kon zich een veel soepeler houding ten opzichte van godsdienst<br />
en kerk ontwikkelen, welke echter pas in de 20e eeuw duidelijk aan<br />
de dag zal treden. Troelstra, de latere leider van de S.D.A.P., had<br />
zelf een ontwikkeling achter de rug. Na zijn bestudering van het<br />
materialisme was hij overgegaan naar een idealistische romantiek,<br />
waaraan de godsdienst ontbrak. Daarna vond hij een zekere bevrediging<br />
in een Fries dichterschap. De Godsvraag had hem echter<br />
niet losgelaten, maar terwijl hij nog twijfelde tussen aanvaarden<br />
en verwerpen, kwam de socialistische beweging op hem af, die de<br />
godsdienstige vragen naar de achtergrond schoof en vanaf dat<br />
moment zijn leven ging beheersen. 5 Hoewel de S.D.A.P. nu vanuit<br />
1 Liederen voor het volk, 's-Gravenhage 1886, 37.<br />
2 Zóó oj Zóó\ Wenken en opmerkingen inzake de tegenwoordige tactiek in de arbeiders-beweging,<br />
Wolvega 1893, 58-59.<br />
3 Vgl. de verzen Jy; Op aldjiersdei, mar op eltse oare dei ek goed en Albistjur, in: Koam, 35-36;<br />
43-44; 86 en 121-122.<br />
4 NOORDENBOS, a.W., I1&-120.<br />
5 Ibid., 118.<br />
189<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
haar Marxistisch standpunt de godsdienst in zekere mate historisch<br />
kon waarderen en ook tegenover de kerk een milder standpunt kon<br />
innemen, heeft vooral Troelstra de kerken in de eerste jaren van<br />
de S.D.A.P. nog heftig bestreden en eerst in de 20e eeuw zijn tactiek<br />
gewijzigd. 1 Het zijn tegen het einde van de 19e eeuw echter vooral<br />
de eerste socialistische predikanten in Friesland, die binnen de<br />
S.D.A.P. een positief standpunt ten opzichte van kerk en godsdienst<br />
huldigen en propageren.<br />
Valt dus bij de meeste pioniers van het socialisme in Friesland<br />
zo al geen haat tegen dan toch een afkeer van het officiële Christendom<br />
en van alle kerkelijke godsdienstigheid te constateren, de<br />
persoon van Jezus werd geëerbiedigd en is geliefd geweest. Terwijl<br />
de voormannen kerk en godsdienst verwierpen, dominee's en zwartrokken<br />
kraakten, zochten zij met hun willen en streven aansluiting<br />
bij „de man van Nazareth". Op zijn handel en wandel, zijn woord<br />
en zijn optreden hebben zij zich beroepen in hun strijd voor het volk<br />
tegen de kapitalisten en de machthebbers. S. Alkema van Makkum<br />
gaf de overtuiging van velen weer, toen hij schreef, dat „het socialisme<br />
de zuiverste toepassing van het christendom" was en toen<br />
hij de leus lanceerde „geen socialist, geen christen". 2 Tijdgenoten<br />
mogen dit beroep op Jezus beschouwd hebben als godslasterlijke<br />
volksdemagogie en on verdragelij ke huichelarij, wie verder afstaat<br />
begrijpt het en wil er niet graag alle historische en zelfs christelijke<br />
waarde aan ontzeggen.<br />
De anarchistische elementen hebben de figuur van Jezus telkens<br />
weer tegen het kerkelijk Christendom uitgespeeld en „de man van<br />
Nazareth" meer als een wapen dan als een ideaal gehanteerd. Toen<br />
Domela Nieuwenhuis bef en toga aflegde, heeft hij de tegenstelling<br />
al uitgesproken: „Hij leefde met en voor de menschen en wilde hen<br />
gelukkig maken niet in een verre toekomst, maar in het heden,<br />
in de wereld waarin zij leefden. Dat deed de kerk niet, zij voedde<br />
de menschen op voor een andere wereld en had als zoodanig een ander<br />
doel dan Jezus. Welnu wij wenschen met Jezus en niet met de kerk<br />
te gaan". 3 Hoe men overigens ook wil oordelen over dit beroep op<br />
de persoon van Jezus, men zal het eens kunnen zijn met wat Noordenbos<br />
schrijft: „Niets heeft wellicht zoozeer het gezag van Christendom<br />
1 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w.,ij2.<br />
2 Geciteerd bij KALMA, Oebele Stellingwerf, 28.<br />
3 Mijn afscheid, 14.<br />
190<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
en kerk ondermijnd, dan deze tegenstelling, die voor den niet<br />
meer positief-geloovige bestond tusschen het beeld van den stichter<br />
van het Christendom, zooals dit hem voor den geest zweefde ....<br />
en het Christendom, zooals het zich in zijn huidigen vorm aan hem<br />
voordeed". 1<br />
Anderen hebben het leven van Jezus meer gezien als een ideaal<br />
voor socialisten dan als een veroordeling van kapitalisten. Het zijn<br />
degenen, die de weg hebben gebaand voor het latere religieussocialisme.<br />
S. van Veen, die 21 Februari 1828 te Nijega (Smallingerland)<br />
was geboren en in menig Fries dorp als christen-socialist<br />
is opgetreden, geldt als een van de eerste vertegenwoordigers van<br />
dit streven. 2 Naast de reeds genoemde Alkema kan ook Stellingwerf<br />
tot deze richting gerekend worden, wanneer hij betoogt, dat er<br />
geen tegenstelling behoeft te bestaan tussen Christendom en socialisme<br />
of als hij Jezus ten voorbeeld stelt aan de socialistische leiders<br />
en aanstuurt op een nieuwe same<strong>nl</strong>eving naar het model van de<br />
eerste christengemeente te Jerusalem. 3 Deze gedachten zijn tenslotte<br />
overgenomen, maar tegelijkertijd meer kerkelijk gericht door<br />
de eerste socialistische of socialistisch georiënteerde predikanten<br />
in Friesland als A. van der Heide te Scherpenzeel (1895-1898), en<br />
te Engelum (1898-1906) i , S. C. Kijlstra van Rottevalle (1897-<br />
1899) 5 en G. W. Melchers van Warga, die samen met Troelstra<br />
het S.D.A.P.-blad Arm Friesland redigeerde, dat Januari 1899 begon<br />
te verschijnen. 6<br />
Samenvattend kan men dus zeggen, dat de mentaliteit van de<br />
leidende figuren in Friesland allerminst kerkelijk en hoogstens<br />
vaag religieus was. Voor sommigen is de kerk een macht, waartegen<br />
met kracht gestreden moet worden, voor anderen een verouderd<br />
instituut, dat zijn tijd heeft gehad, voor niemand schijnt de kerk<br />
nog een waarde geweest te zijn, die voor individu en same<strong>nl</strong>eving<br />
behouden moest blijven. Van een sterke godsdienstige overtuiging<br />
kan in deze kringen ook moeilijk gesproken worden: wat niet fel<br />
anti-godsdienstig of volmaakt onverschillig was, kwam toch niet<br />
verder dan een vage vrijzinnigheid en een enkeling blijkbaar tot<br />
een buitenkerkelijk Christendom. Wel leefde er in een of andere<br />
1 a.w., 127-128.<br />
2 BYMHOLT, a.w., 600; vgl. WUMKES, SDK, 18 October 1891.<br />
3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 15-16; 30; 57-58; 67-68.<br />
4 Vgl. WUMKES, SDK, 14 Maart en 27 November 1896.<br />
5 Ibid.,5 November 1898; 15 Februari 1899.<br />
6 Ibid., 5 November 1898; 14 Januari 1899.<br />
191<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
vorm een soort religieus sentiment, samenhangend met de overtuiging,<br />
dat hun streven toch ergens aansloot bij dat van de grote<br />
vriend der armen en verdrukten, maar juist dit sentiment heeft<br />
de afstand van kerk en Christendom alleen maar groter gemaakt.<br />
3. invloed op het plattelandsproletariaat<br />
Als een onderdeel van heel de socialistische boodschap zijn deze<br />
denkbeelden en sentimenten vooral inN.W. enZ.O. Friesland terecht<br />
gekomen in brede kringen van het plattelandsproletariaat, dat<br />
innerlijk en vermoedelijk ook uiterlijk al zo ver van de kerk vervreemd<br />
was.<br />
Wat betekende de Hervormde Kerk nog in deze kringen ? Zij was<br />
in de loop van de vorige eeuw te veel iets geworden van boeren<br />
en burgers en had te weinig geleefd bij de kleine wereld der arbeiders.<br />
Nu in deze jaren de same<strong>nl</strong>eving een slagveld was geworden,<br />
stond de kerk in een andere wereld en aan de zijde van de tegenpartij.<br />
Het Modernisme had, voor zover het niet over en langs de arbeiders<br />
heen was gegaan, het geloof ondermijnd en kerksheid of kerkelijkheid<br />
verzwakt. Waling Dykstra en al zijn geestverwanten hadden<br />
door hun optreden in dorp en gehucht het aanzien van kerk en<br />
geestelijkheid nu juist niet versterkt en voor een soliede moraal<br />
een te zwak fundament gelegd. Ook waren de langdurige vacatures<br />
in menige gemeente fataal voor een geregeld kerkelijk leven en<br />
ook hierdoor had de binding tussen kerk en volk geleden. Was er<br />
van een band met de kerk nog sprake in 't Bildt en in de oude<br />
zanddorpen van de Zuid-Oosthoek, onder een groot deel van de<br />
trekkende veenarbeiders kon van een geregeld contact niet eens<br />
gesproken worden. Hoe weinig bevorderlijk voor kerkelijk leven<br />
en echte godsdienstigheid was bovendien de grote ellende, die in<br />
deze tijd werd geleden! De onvoorstelbare nood in deze gebieden,<br />
de verschrikkingen van armoede en ziekte, werkeloosheid en<br />
onderdrukking bedreigden reeds het naakte bestaan; godsdienstig<br />
leven en kerkelijk besef moesten wel stikken in de modder en<br />
het vuil.<br />
Voor het besef van de arbeiders stond de kerk aan de zijde van<br />
het kapitaal, van de landheren en de boeren. De kerkelijke gemeenten<br />
waren in de noodgebieden overwegend vrijzinnig georiënteerd.<br />
De kerkelijke functies lagen in handen van de liberale boerenbevolking,<br />
die weinig kerks was, maar vaak mede met het oog op de<br />
verpachting der boerderijen van kerkvoogdij en diaconie, de kerk<br />
192<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
niet helemaal losliet. 1 Waar deze boeren tot aan de afschaffing van<br />
het floreenstelsel op 1 Januari 1875 de beslissing hadden bij het<br />
beroepen van de predikant, was deze in de ogen der arbeiders de<br />
exponent van het kapitaal, in ieder geval in sterke mate afhankelijk<br />
van de bezittende klasse, gelijk al eerder was vastgesteld door een<br />
commissie uit het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland. 2<br />
Evangelische bewogenheid met de nood van het proletariaat in de<br />
vorm van krachtige arbeid tot leniging van de grote ellende en opheffing<br />
van het lijdende volk kon in deze omstandigheden van de<br />
kerkelijke colleges noch van de bedienaren der kerk verwacht worden.<br />
Ds R. de Haas van Hoornsterzwaag (1880-1883), die in 1881<br />
de gemeenteraad van Schoterland verzocht om een verordening<br />
tegen veld- en veenarbeid door kinderen beneden de 12 jaar 3 , schijnt<br />
een even eenzame figuur als Ds G. A. van der Brugghen van Beets<br />
(1891-1898), die overigens veel later de noodsituatie van Opsterland<br />
in de pers heeft blootgelegd. 4 In 1891 moest de niet-socialistische<br />
predikant van Lemmer, O. Schrieke (1890-1895), blijkbaar nog<br />
betogen, dat predikanten een taak hadden op sociaal terrein. 5 En<br />
tot op de huidige dag leeft in de Zuid-Oosthoek het verwijt, dat<br />
de kerk zich in die uiterst critieke jaren aan de zijde van de boeren<br />
heeft geschaard, en dat predikanten Domela Nieuwenhuis met<br />
prikkeldraad-stokken lieten achtervolgen. 6<br />
Het is trouwens de vraag of het proces toen nog te keren geweest<br />
zou zijn door sociale actie van de zijde der kerk. Wat liet L.<br />
Wagenaar, de Gereformeerde predikant van Joure, in 1890 niet<br />
een klaar sociaal geluid horen! 7 Als het al verder is gekomen dan<br />
de eigen Gereformeerde wereld, dan was men daar nog niet vergeten,<br />
dat dezelfde Ds Wagenaar zich vijf jaar eerder fel verzet had<br />
tegen de candidatuur van de vroegere schrijnwerker B.H. Heldt<br />
voor het district Sneek. Het had hem de bekende Open Brief<br />
Fy Lútsen! vol verwijten van Pieter Jelles bezorgd. 8 Ook de sociale<br />
1<br />
Vgl. Zuid- Oost-Friesland als Kerkelijk noodgebied.<br />
2<br />
Vgl. Handelingen 1870, Bijlage B, 164.<br />
3<br />
WUMKES, SDK, 15 Maart 1881; vgl. G. A. VAN DER BRUGGHEN, Mijn kerkje in Beets, in:<br />
Stem-menvoor Waarheid en Vrede, 29 (1892) 303-311.<br />
4<br />
WUMKES, SDK, 2 Maart 1892.<br />
5<br />
O. SCHRIEKE, Hebben wij als predikanten een roeping op sociaal gebied"! Proeve eener beantwoording<br />
dier vraag, Lemmer 1891.<br />
6<br />
Vgl. Hoofdstuk IV, blz. 223.<br />
7<br />
Vgl. WUMKES, Paden, IV, 660-661.<br />
8<br />
PIETER JELLES (TROELSTRA), Fy Lútsen! Iepen brief oan Dr L. H. Wagenaar. Op 'e greate<br />
Jouwer 1885.<br />
193<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
actie van „Patrimonium" in de rechtse kringen zette bij de linkse<br />
arbeiders alleen maar kwaad bloed, omdat deze christelijke organisatie<br />
de eenheid onder de arbeiders stuk brak, en zo de stakingen<br />
liet mislukken. 1 Het proces was reeds te ver gevorderd en wat zich<br />
verderging voltrekken, draagt het karakter van een historische<br />
noodwendigheid. De gespletenheid van de volkskerk was al te oud<br />
en ging te diep, dan dat de totale breuk nu nog te voorkomen zou<br />
zijn geweest.<br />
Waar de kerk doorgaans langs heen leefde en alleen in het voorbijgaan<br />
iets deed, daar ging het socialisme met élan naar binnen en<br />
het werd ontvangen als een ongekend heil. Uitdrukkingen als<br />
„heilsverwachting" en „verlossing" kunnen misplaatst schijnen in<br />
deze volstrekt aardse noden, in werkelijkheid zijn toch alleen termen<br />
als deze in staat de situatie niet al te oppervlakkig te tekenen. De<br />
pioniers van de sociale beweging zijn als verlossers begroet en<br />
vanaf dat ogenblik met onwankelbaar vertrouwen gevolgd. Hoving<br />
schreef niet heel lang geleden, dat men onder de oudere generatie<br />
van de Zuid-Oosthoek nog mensen kan aantreffen, die met bijna<br />
religieuze bewogenheid kunnen vertellen van die tijd, toen men door<br />
nacht en ontij heentrok om de geliefde leiders te horen spreken. 2<br />
En juist Domela Nieuwenhuis, die de godsdienst verwierp en<br />
de kerk bestreed, werd voor het proletariaat van Friesland een<br />
nieuwe Messias. De arbeiders wisten, dat hij voor hun belangen een<br />
verzekerd bestaan had prijsgegeven en, toen hij om zijn ijver voor<br />
hun zaak ook nog „gezeten" had, omstraalde hem de aureool van<br />
het martelaarschap. 3 „Hij stileerde zijn slanke gestalte tot het<br />
uiterlijk van een apostel en zoals Marx en Toîstoi cultiveerde hij<br />
zijn prachtige haardos en baard tot hij op Christus zelf leek. Zo<br />
imponeerde hij de massa, die toch nog immer van haar jeugd af<br />
met Christus vertrouwd was en wekte hij in simpele zielen de verwachting<br />
van Christus' apocalyptische wederkomst op de wolken<br />
des hemels, al was dit dan de uit bloed en modder opgerezen maatschappij<br />
van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het nog in de<br />
kerk gedoopte volk, in zijn jeugd gevoed met de leer van Christus<br />
en het beeld van Christus in zijn geheugen dragend, vond in de<br />
figuur van Domela iets terug, dat het in de Kerk miste". 4 Hij<br />
1<br />
Vgl. BYMKOLT, a.w., 632-633, over de mislukte staking te Beets.<br />
2<br />
a.iv., 112.<br />
3<br />
VLIEGEX, De Dageraad, I, 36. vv.<br />
4<br />
L. J. ROGIER en X. DX: ROOY, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953,<br />
'5-Gravenhago 1953, 338-339-<br />
194<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
poseerde inderdaad als Jezus-figuur en wist, dat het volk het zo<br />
wilde of tenminste verdroeg; het was daarom, dat hij vóór zijn gevangenisstraf<br />
van de arbeiders afscheid nam met de woorden:<br />
„Weent niet over mij, maar weent over u zelven en over uw kinderen".<br />
In de beschouwing over de „via dolorosa" van Jezus,<br />
bij het afscheid door hem uitgesproken, heeft hij niet onduidelijk<br />
zijn eigen lotgevallen weergegeven en de arbeiders hebben hem<br />
herkend in de woorden: „Mijn vrienden! als ik wist dat mijn leven<br />
vereischt werd als voorwaarde om alle verdrukten te bevrijden,<br />
ik geloof sterk genoeg te zijn - ik durf niet meer zeggen dan ik<br />
geloof, want wie kan in alle tijden voor zichzelven instaan? - om<br />
het met blijmoedigheid te geven. Weent dus ook niet over mij<br />
met het oog op de dingen, die mij boven het hoofd hangen, maar<br />
weent over u zelven en over uw kinderen". 1<br />
Enorm groot moet in Friesland de invloed geweest zijn van deze<br />
man, die ook hier het volk in religieuze vormen verleidde tot ongeloof<br />
door zijn toespraken, die het karakter hadden van preken en<br />
naar de Bijbel geurden. 2 Toen hij in 1886 wegens majesteitsschennis<br />
en belediging tot een jaar gevangenisstraf was veroordeeld, verscheen<br />
er een Open Brief aan de Minister van Justitie, waarin 12<br />
Friezen zich aanboden om in plaats van Domela Nieuwenhuis<br />
elk een maand te „brommen". 3 „Dronkaards werden geheelonthouders,<br />
straffe rokers gaven de pijp op, omdat Domela Nieuwenhuis<br />
het gebruik van alkohol en tabak afkeurde; anderen werden<br />
vegetariër, omdat de gevierde leider het was". 4 De Boer heeft<br />
de turfmakers nog vaak over hem horen praten en dan rolden de<br />
tranen hun over de wangen. 5 Menig auteur heeft later de bijzonderheden<br />
vermeld, waaruit de lange nawerking van zijn machtige<br />
invloed kon blijken: grote portretten met zijn beeltenis aan de wand;<br />
het theekopje, waaruit hij had gedronken, dat als een relikwie<br />
werd bewaard; Van Christen tot Anarchist, zijn eigen levensverhaal,<br />
was vaak het enige boek in huisgezinnen in Beets en De Tijnje. 6 Nog<br />
leeft Domela Nieuwenhuis voort in deze streken en menigeen<br />
noemt hem nog in één adem met Jezus. 7<br />
1 Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders, 's-Gravenhage 1887, 18.<br />
2 Vgi. ROGIER en DE ROOY, a.w., 339.<br />
4 KHUIJT, De onkerkelihheid, 17S.<br />
0 Skiednis, 43.<br />
6 Vgi. KRUIJT, De, onkerkelikheid, jyS; WUMKES, Bodders, 637; HOVING, a.w., 112.<br />
7 Vgj.Hoofdstak IV. blz.229.<br />
195<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Op de arbeiders van 't Bildt heeft deze apostel een diepe indruk<br />
gemaakt. Het moet hier gegaan zijn als in Groninger dorpen, waar<br />
de Hervormde Kerk na het optreden van Domela Nieuwenhuis<br />
binnen een paar weken tij ds honderden arbeiders voorgoed heeft<br />
verloren. 1 Fataal voor de kerkelijke gemeente was zijn optreden<br />
in de kerk van St. Anna-parochie, beschikbaar gesteld door de<br />
kerkvoogden, waarvan er een later schriftelijk verklaarde, dat hij<br />
om godsdienst en kerk niets meer gaf. Van de 1500 man, welke<br />
Domela Nieuwenhuis toen hoorden spreken en preken, zijn er velen<br />
die avond voor het laatst in de kerk geweest. Trouwens, alle lidmaten,<br />
die de handelwijze van de kerkvoogden hadden ondersteund<br />
en hun standpunt niet wilden wijzigen, werden afgesneden. Degenen,<br />
die met de Doleantie de kerk verlieten meegeteld, zullen er in die<br />
jaren, behoudens de doopleden alleen al, een kleine 300 lidmaten<br />
buiten de kerk geraakt zijn. „Dit chirurgisch ingrijpen kwam ook<br />
nagenoeg neer op amputatie van hetgeheele lichaam. Er bleven zeer<br />
weinig lidmaten over". 2 Vanwege het conflict met de kerkvoogden<br />
werd het kerkgebouw jare<strong>nl</strong>ang verwaarloosd, en was in zijn ontreddering<br />
een symbool van de vervallen gemeente. 3<br />
Ook in Z.O. Friesland heeft Domela Nieuwenhuis en met hem<br />
Geert van der Zwaag grote invloed gehad. Dit geldt vooral voor<br />
de gemeenten Opsterland, Aengwirden en Schoterland met hun<br />
verveningen, maar toch ook voor Oost- en Weststellingwerf met<br />
de oude dorpen als Noordwolde en x\ppelscha. 4 Het was ook in deze<br />
streken, dat De Klok druk werd gelezen, die door van der Zwaag<br />
werd geredigeerd in een links-socialistische geest. Tot in de heidehutten<br />
van Jubbega en de schuitjes op de Compagnonsvaarten<br />
werd dit blad als een nieuw evangelie uitgespeld. Behalve een sociaal<br />
en politiek program gaf deze krant een hele levens- en wereldbeschouwing,<br />
die al even materialistisch als atheïstisch gekleurd<br />
was. Het was een vrijdenkersorgaan, waarin tegen clericale heerschappij<br />
en kerkelijke dompergeest, jeneverpest en bloedwetten,<br />
slave<strong>nl</strong>onen en gedwongen winkelnering en tegen alle andere kwalen<br />
van de same<strong>nl</strong>eving met grote heftigheid stelling werd genomen. 5<br />
Naast de anarchistische beweging heeft ook de meer gematigde<br />
1 KRUIJT, De onherhelikheid, 76-77.<br />
2 BOTTEN, a.w., 24.<br />
3 Vgl. WUMKES, SDK, 2 Januari en 15 Maart 1894; 26 Januari en 12 October 1896; 1 Januari<br />
1897 en 8 Januari 1899.<br />
1 Vgl. HOVING, a.w., 112.<br />
5 WUMKES, Paden, II, 390-391.<br />
196<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
stroming, die in de „Friesche Volkspartij" werd voorgestaan, het<br />
volk een levensideaal gewezen, waarin de kerk wel gemist kon<br />
worden. Het vormingswerk, dat door figuren als Waling Dykstra<br />
en Tsjibbe van der Meulen was begonnen en waarin sociale motieven<br />
reeds ten dele aanwezig waren, loopt door in de arbeid van Oebele<br />
Stellingwerf, van Zinderen Bakker, Nawijn e.a. Het is één beweging<br />
van volksvoorlichting, volksvermaak en volksverheffing, zich voltrekkend<br />
buiten iedere vorm van kerkelijk Christendom om, en tegelijkertijd<br />
toch in zijn socialistische periode niet alleen door een<br />
warm menselijk, maar ook door een zeker religieus idealisme bezield.<br />
Naarmate de 19e eeuw vorderde, zijn de sociale motieven<br />
duidelijker naar voren gekomen, maar tegelijkertijd schijnt ook de<br />
afstand van de kerk nog groter geworden te zijn.<br />
Het was deze stroming, die zijn neerslag vond in het Friesch<br />
Volksblad, dat in het onstuimige laatste kwartaal van de vorige<br />
eeuw van zo grote invloed is geweest. Vanuit een algemeen vrijzinnig<br />
en verlicht liberaal standpunt gestart, ontwikkelt dit blad<br />
zich tot het democratisch volksorgaan bij uitstek om tenslotte<br />
steeds duidelijker socialistische geluiden te laten horen. Tot eind<br />
1899 heeft het Friesch Volksblad gereageerd op alles wat er leefde in<br />
de stakende en revolterende arbeiderswereld, gestreden voor opheffing<br />
en verlossing van het lijdende volk, geijverd voor afschaffing<br />
van drank en oorlogsgeweld en niet onduidelijk zijn afkeer getoond<br />
van „fyne" dominee's en christelijke dwepers. 1 Feike Plantengauit<br />
Stiens, de dichter van de „Friesche Volkspartij", heeft aan dit anticlericalisme<br />
op indrukwekkende wijze uiting gegeven in zijn gedicht<br />
Foar de Knobus, dat Ds Trutelmeijer door de modder haalt.<br />
Deze staat voor de rechterstoel van Petrus in de hemel. Dominee<br />
leest zijn eigen verdiensten voor, maar Petrus valt hem in de rede<br />
en zegt:<br />
„Hou! Trutelmeijer, „Ho, Trutelmeijer<br />
Of Meij ertrút! Of Meij ertruut!<br />
Stil! of ik j ei er Stil! Of ik j aag U<br />
Jo daedlik út. Ogenblikkelijk er uit.<br />
Biromd om 't bidden Beroemd door Uw bidden<br />
Birucht om 't jaen; Berucht door Uw geven;<br />
Fen bûrmans sinten De grote mijnheer spelen,<br />
De flikker slaen. Maar met andermans geld.<br />
1 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 8.<br />
197<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Lit sjen, hwer haww' jy biet?<br />
Hwer stiek de doarne jo?<br />
Ik sjuch de groeden net.<br />
De striemen fen it tou.<br />
Lit sjen! hwer hat de haet<br />
Jo rekke ? Hwer de nyd<br />
Jo troch it herte staet?<br />
Hwer sit de slangebyt ?<br />
Lit sjen it bloedrich swit<br />
Dat dripte út jou hier,<br />
En hwer de Krúspeal stiet,<br />
Of hwer jou Krúsberch wier.<br />
Hwer wier'n jy ea de tolk<br />
Fen 't rjucht, dy't tel opfleach<br />
As hy it earme folk<br />
Troch foarsten traepjen seach?<br />
Jy skoarren de earme man<br />
To joune ef to moarn;<br />
Jy rikten him de han,<br />
Mar . . . mei de wanten oan;<br />
Bisochten d'âlde klus<br />
De widdou mei hjar kroas;<br />
De hân goed op 'e bûs<br />
De bûsdoek f oar de noas!!!<br />
Kom, Bring him dêr't hy heart,<br />
Pak oan mar, Gabriël!<br />
Liz him by Lucifer,<br />
Stil op 'e drompel del". 1<br />
Laat zien eens, waar heeft U<br />
gebloed ?<br />
Waar staken de doornen U?<br />
Geen enkel lidteken zie ik,<br />
Geen striempje zelfs van het<br />
touw!<br />
Laat zien eens! Waar heeft toch<br />
haat<br />
U getroffen? waar nijd soms<br />
XJ 't hart doorstoken ?<br />
Waar zit dan de slangebeet ?<br />
Laat zien wat bloederig zweet,<br />
Ooit uit Uw haren drupte,<br />
En waar de kruisboom stond,<br />
Of waar Uw kruisberg was.<br />
Waar was U ooit de tolk<br />
Van 't recht; die ogenblikkelijk<br />
opsprong<br />
Als hij moest zien, hoe 't arme<br />
volk<br />
Door vorsten werd getrapt?<br />
U gaf, ja, d'arme man<br />
Van 's morgens tot in d'avond,<br />
Uw steun, reikte hem de hand,<br />
Maar . . . met de wanten aan;<br />
Bezocht het oude krot,<br />
De weduwe met haar kroost;<br />
Uw hand vast om uw beurs<br />
De zakdoek voor uw neus!!!<br />
Kom, breng hem waar hij hoort,<br />
Toe, Gabriël, neem hem mee<br />
En leg hem doodgewoon<br />
Bij Lucifer voor de deur!"<br />
De Dageraadsbeweging tenslotte heeft ook Friesland in de laatste<br />
decennia van de 19e eeuw overstroomd met een vloed van brochures,<br />
pamfletten en vlugschriften, die er op gericht waren godsdienst en<br />
kerk te vernietigen in geest en hart van het volk. Multatuli's<br />
1 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 641. De vertaling uit het Fries werd verzorgd door<br />
H. HETTEMA O.F.M. te Drachten.<br />
198<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Gebed van den onwetende en zijn Kruissprook, Büchner's Kracht<br />
en Stof, verder Dominee, pastoor of rabbi van de Leeuwarder<br />
belasting-inspecteur J. G. ten Bokkel en meer dergelijke antigodsdienstige<br />
en anti-kerkelijke lectuur, het is alles in grote<br />
oplagen x over Friesland verspreid en ook nu nog wel te vinden,<br />
niet alleen in kleine dorpsbibliotheken, maar ook in de huishoudingen,<br />
zij het dan weggeborgen in een kast of verdwaald ergens<br />
op zolder. 2<br />
De Hervormde Kerk in Friesland heeft het proletariaat op het<br />
platteland door dit ontwikkelingsproces in massale groepen verloren<br />
en meestal voorgoed. Vooral in de anarchistische kringen was<br />
de opstandigheid tegen de kerk vinnig en fel. Het is moeilijk te<br />
zeggen, wat er met de kerk nog gebeurd zou zijn, als de revolutie<br />
was losgebroken, die toch niet alleen door de meest radicale figuren<br />
verwacht werd. Als de Bildtse arbeiders van plan zijn geweest<br />
de boerderijen plat te branden 3 , weet men nog niet in welke richting<br />
de vlammen nog meer gestuurd hadden kunnen worden. Tenzij<br />
men de mythe wil ontzien, die vaak werd geweven rond de breuk<br />
met de kerk, zal men echter aan mogen nemen, dat de kerk niet<br />
overal met grote beslistheid en diepe bewustheid verlaten werd.<br />
Bij velen moeten de onverschilligheid en de vervreemding wel zo<br />
groot zijn geweest, dat het woord breuk hier misplaatst zou wezen,<br />
omdat het een stevige binding veronderstelt, die er niet of nauwelijks<br />
meer was. De Hervormde Kerk was nu voorgoed verdwenen uit<br />
het leven van velen, en al mochten de eerste socialistische predikanten<br />
er in slagen weer de nodige arbeiders naar de kerk te trekken,<br />
op de duur konden ook zij de situatie niet meer wijzigen. 4 Het verschijnsel<br />
van de massale buitenkerkelijkheid had zich in Friesland<br />
vastgelegd.<br />
III. De Doleantie<br />
In dezelfde jaren, dat een groot deel van het Friese proletariaat<br />
zich bij Domela Nieuwenhuis en zijn discipelen in Friesland aansloot<br />
en de Hervormde Kerk uitstroomde, schaarde een ander deel<br />
zich achter Abraham Kuyper en zijn geestverwanten in dit gewest,<br />
en trok langs een andere deur uit dezelfde kerk naar buiten.<br />
1 Vgl. voor de grootte van de oplagen NOORDENBOS, a.w., 108 noot 3.<br />
2 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w., 169.<br />
3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 40.<br />
4 Vgl. OOSTEN, a.w., 242.<br />
199<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Dat de orthodoxie in één kerkverband met het Modernisme moest<br />
samenwonen en same<strong>nl</strong>even, is getypeerd als het gekoppeld zijn aan<br />
een rottend lijk. Was een dergelijke situatie tijdelijk te verduren,<br />
eens zou het leven binnen de Hervormde Kerk zich toch los moeten<br />
maken van deze krachten des doods, wilde het zelf niet sterven. 1<br />
De roep om reformatie van de zwaar misvormde, maar nog altijd<br />
ware kerk, werd krachtiger en het was de plaatselijke kerkeraad,<br />
die deze hervorming zou moeten doorvoeren. Zij zou moeten beginnen<br />
met de terugkeer naar de kerkorde van 1618, afzwerend de<br />
synodale organisatie, die door Willem I aan de aloude Gereformeerde<br />
Kerk was opgedrongen, en die nu het voortwoekeren van de goddeloosheid<br />
duldde, zo niet bevorderde.<br />
Terwijl overal, onder leiding vooral van de geweldige Abraham<br />
Kuyper, het verzet tegen de synodale organisatie toenam en het<br />
besef, dat een conflict onvermijdelijk was, voortdurend sterker<br />
werd, voelden de Gereformeerd-denkende predikanten in Friesland<br />
zich gedrongen tot gemeenschappelijk beraad. Op initiatief van<br />
Ds E. C. Gravemeijer van Oosthem (1878-1887) en Ds L. H. Wagenaar<br />
van Heeg (1884-1887) kwamen 14 April 1885 een 14-tal orthodoxe<br />
predikanten uit Friesland in Sneek bijeen om in onderling<br />
overleg de te volgen weg te bepalen. Een Friesche Gereformeerde<br />
predikanten-vereniging werd in het leven geroepen, die op 23 Juni<br />
en 13 October van datzelfde jaar met telkens meer deelnemers<br />
vergaderde.<br />
Toen 4 Januari 1886 te Amsterdam 80 kerkeraadsleden provisioneel<br />
geschorst werden, omdat men geweigerd had attesten af te<br />
geven aan catechisanten van moderne voorgangers, was het sein<br />
tot de opstand gegeven. Bijna alle orthodoxe predikanten en kerkeraadsleden<br />
van de classis Dokkum tekenden een adres, waarin zij<br />
te kennen gaven, dat zij de schorsing der broeders beschouwden<br />
als hen zelf aangedaan, en dat zij bij afzetting van de geschorste<br />
kerkeraadsleden met de synodale hiërarchie zouden breken. 2 Nadat<br />
2 Februari 1886 de Hervormde gemeente van Kootwijk als eerste<br />
in den lande zich had losgemaakt uit het synodaal verband, twee<br />
dagen later gevolgd door Voorthuizen, ging de 9e Februari Reitsum<br />
als eerste Friese gemeente „in doleantie", klagende bij de overheid<br />
vanwege het onrecht de Gereformeerden aangedaan. De kerkeraad<br />
van Reitsum met Ds J. J. A. Ploos van Amstel ging voor en<br />
1 WUMKES, F R, 183-184.<br />
* IDEM, SDK, 7 Februari 1886.<br />
200<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
heel de gemeente volgde, wel bedoelend te breken met de organisatie<br />
van 1816, maar tegelijkertijd zich beschouwend als de echte,<br />
thans weer herstelde Hervormde gemeente, een beschouwingswijze,<br />
welke door de synodalen voor een fictie gehouden werd. Een dag<br />
later, 10 Februari 1886, kwam de „Friesche Gereformeerde predikanten-vereniging"<br />
voor de vierde en laatste maal bijeen, en daar<br />
werd door Ploos van Amstel meegedeeld, hoe Reitsum de avond<br />
tevoren de knoop had doorgehakt.<br />
De bres was geslagen en een massa rechtzinnigen stroomde de kerk<br />
uit. Waar predikant en kerkeraad voorgingen, werden zij door de<br />
gehele gemeente of althans de grote meerderheid gevolgd. Behalve<br />
te Reitsum was dit het geval te Kollum 7 Juli 1886 (Ds G. H. van<br />
Kasteel), Anjum 7 December 1886 (Ds J. Langhout), Hijlaard 17<br />
Januari 1887 (Ds J. C. Sikkel), Garijp 7 Februari 1887 (Ds J.<br />
Wisse), Augustinusga 7 Maart 1887 (Ds W. Maan) en Heeg 24 Augustus<br />
1887 (Ds L. H. Wagenaar). Anders was het gesteld met Ds<br />
K. Fernhout te Tzum en Ds P. Eringa te Birdaard en Janum, die<br />
zonder hun kerkeraad en met slechts een deel der gemeente,, in<br />
doleantie" gingen. Elders maakte de kerkeraad zich los uit het<br />
synodaal verband tegen de predikant in. 1 Wons, een vacante gemeente,<br />
ging in tweeën: slechts een deel werd dolerend. Weer elders<br />
waren het slechts kleinere groepen, die door dolerende predikanten<br />
„het diensthuis uitgeleid" werden en zich bij naburige dolerende<br />
gemeenten aansloten of hun toevlucht zochten in Christeiijk-<br />
Gereformeerde gemeenten. De Noord-Oosthoek werd vooral bewerkt<br />
door Ploos van Amstel, Langhout, Maan en van Kasteel.<br />
Leeuwarden en de Noord-Westhoek waren het arbeidsterrein van<br />
Sikkel, terwijl Sneek en de Zuid-Westhoek voor rekening van Wagenaar<br />
kwamen. Wat in de Zuid-Oosthoek Gereformeerd dacht, was<br />
grotendeels al opgevangen door de Christelijk-Gereformeerde Kerk. 2<br />
Groot was in dolerende kringen de teleurstelling, omdat niet<br />
alles, wat rechtzinnig was, bereid bleek deze weg te gaan. „Het is<br />
er niet toe gekomen, dat alle rechtzinnigen, of ook maar alle<br />
Gereformeerden ééne lijn trokken. Het leek er niet naar". 3 Juist<br />
van de synodale predikanten kwam vaak het hevigste verzet tegen<br />
de dolerenden, „en van sommigen moesten wij de grievende smart<br />
1 L. H. WAGENAAR, Een wandel met God. Levensbeschrijving van Ds J. J. A. Ploos van Amstel,<br />
Amsterdam 1895, 81-82.<br />
2 VAN KASTEEL, a.w., 45-46.<br />
s Ibid., 43.<br />
201<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
verduren, dat ze, toen wij afgezet werden, tegen ons kwamen optreden".<br />
1 In menige gemeente hebben zich in deze jaren ergerlijke<br />
tonelen afgespeeld tussen synodalen en anti-synodalen: om kansels,<br />
kerkgebouwen en kerkelijke goederen zijn vaak ware gevechten<br />
geleverd, die de aanwezigheid van gewapende macht noodzakelijk<br />
maakten en in procedures voor de burgerlijke rechter beslecht<br />
moesten worden. Zo is om de kerk van Wons bloedig gevochten<br />
in een strijd, waarbij luiwagens en knuppels niet hebben ontbroken. 2<br />
Afscheiding en Doleantie hadden zoveel gemeen, dat al spoedig<br />
aan een fusie tussen beide richtingen gedacht werd. Vooral Ploos<br />
van Amstel heeft de samenvoeging van de twee stromingen telkens<br />
weer met klem bepleit. Officieel kwam de vereniging tot stand de<br />
17e Juli 1892. Het ene kerkgenootschap nam de meervoudige naam<br />
aan van Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook in Friesland<br />
stootte deze samenvoeging plaatselijk vaak nog op hindernissen,<br />
reden, waarom gesproken werd van „Gereformeerde Kerk A" (Afscheiding),<br />
en „Gereformeerde Kerk B" (Doleantie), een onderscheid,<br />
dat later bij de volledige samensmelting voorgoed weg viel.<br />
Van het begin af ontmoette deze massieve samenvoeging tegenstand<br />
bij enkele voorgangers, die de Christelij k-Gereformeerde<br />
Kerk niet wilden laten wegzinken. Aan hen is het te danken, dat<br />
zij, niettegenstaande de zware aderlating, die zij bij de fusie had<br />
geleden, in stand bleef. Ook in Friesland bleef zij behouden, maar<br />
telde zij in 1889 nog 29.649 (8.83%) leden, na de fusie was dit cijfer<br />
in 1899 gedaald tot 7.766 (2.25%).<br />
Evenals de buitenkerkelijkheid is ook de Doleantie een duidelijk<br />
symptoom van de dodelijke crisis, waaraan de Hervormde Kerk<br />
in Friesland aan het einde der 19e eeuw ten prooi was. Een dergelijke<br />
uittocht was alleen mogelijk, omdat de Hervormde Kerk in<br />
geestelijk en ook in maatschappelijk opzicht een vervreemde grootheid<br />
was geworden voor de rechtzinnige „kleine luyden" in dit<br />
gewest. De Afscheiding telde 3 jaar na de start slechts 2020 mensen,<br />
de Doleantie telde in 1889, na een gelijke periode, niet minder dan<br />
29.132 (8.7%) zielen! Dit enorme verschil zou beschouwd kunnen<br />
worden als een graadmeter van het ontbindingsproces toen en<br />
nu. Toen was de same<strong>nl</strong>eving minder gespleten en de Hervormde<br />
Kerk had tenminste uiterlijk nog het karakter van vokskerk. Nu<br />
1 WAGENAAR, Een wandel, 82.<br />
2 Vgl. WUMKES, SDK, 3 en 16 Juli 1886; VAN KASTEEL, a.w., 57-67.<br />
202<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
was de crisis veel verder gevorderd en „het is duidelijk dat daar, waar<br />
de bestaande same<strong>nl</strong>eving reeds bezig was uiteen te vallen, en de<br />
oude Kerk niet langer het symbool of de uitdrukking van de gemeenschap<br />
vormde, de uiterlijke beletselen om haar te verlaten<br />
niet meer zo zwaar wogen". 1<br />
De Doleantie heeft op haar beurt de ontbinding weer verder gevoerd.<br />
De Hervormde Kerk raakte nog meer gedevalueerd en verloor<br />
schatten van godsdienstig en kerkelijk leven. Bovendien kunnen<br />
de schermutselingen en incidenten, welke zich in de dagen der<br />
Doleantie hebben afgespeeld, niet anders dan noodlottig geweest<br />
zijn voor het aanzien van de kerk in de wereld.<br />
Socialisme en Doleantie, beiden symptomen van een ontbinding<br />
van kerk en maatschappij, beiden in opstand tegen de oude Hervormde<br />
Kerk, beiden leidend tot een massale uittocht van „kleine<br />
luyden", beiden het begin van een indrukwekkend emancipatieproces!<br />
Wumkes heeft niet geaarzeld parallellen te trekken tussen<br />
de snakerige figuren van Dykstra, van der Meulen en Boonemmer<br />
en de stijle mannen uit de kringen van Afscheiding en Fries Réveil. 2<br />
Op een zelfde wijze wordt men in de laatste decennia der 19e eeuw<br />
getroffen door het feit, dat predikanten als Ploos van Amstel,<br />
Sikkel en Wagenaar even hard door heel de provincie in de weer<br />
zijn geweest om het volk tegen de synodale kerk op te zetten als<br />
Domela Nieuwenhuis, van der Zwaag en Stienstra van dorp tot dorp<br />
trokken om de massa tegen de „kapitalistische" kerk in het harnas<br />
te jagen. Maar omdat de achtergronden anders waren, waren ook<br />
de gevolgen zo verschillend: de Gereformeerde Kerken naast de<br />
massale buitenkerkelijkheid!<br />
Samenvatting. De Hervormde Kerk in Friesland blijkt in de 19e<br />
eeuw een ontwikkeling te hebben doorgemaakt, welke tot een ontbinding,<br />
eventueel een verdere ontbinding, van de volkskerk geleid<br />
heeft. De tegenstellingen, die ook in de 18e eeuw reeds aanwezig<br />
waren, zijn in de loop van de 19e eeuw niet opgelost, maar integendeel<br />
scherper aangezet en hechter vastgelegd in het kerkelijk en<br />
maatschappelijk leven. Kerk en same<strong>nl</strong>eving werden steeds meer<br />
gedesintegreerd en de Hervormde Kerk verloor haar karakter van<br />
volkskerk. Voor het uiterlijk is zij dit tot ver in de 19e eeuw gebleven,<br />
hoewel de Afscheiding van 1834 reeds als een symptoom<br />
1 HESLINGA, Een sociologische beschouwing, 119.<br />
2 Paden, IV, 549-550.<br />
203<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
van de ontbinding beschouwd kan worden. De desintegratie naar<br />
binnen ging echter steeds verder en demonstreerde zich in het<br />
laatste kwartaal van de vorige eeuw op bepaald spectaculaire<br />
wijze in de verschijnselen van Doleantie en ontkerkelijking.<br />
Deze ontbinding is voor een belangrijk deel te wijten aan sociologische<br />
factoren. De volkskerk werd ondergraven door de tegenstellingen,<br />
die zich hebben ontwikkeld tussen de sociale groeperingen,<br />
met name tussen de vertegenwoordigers van een opkomend agrarisch<br />
kapitalisme enerzijds en de massa van het plattelandsproletariaat<br />
anderzijds. Voor de Hervormde Kerk zijn deze sociale tegenstellingen<br />
juist daarom zo noodlottig geworden, omdat zij, sterk<br />
georiënteerd naar de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, daarmee voortdurend<br />
meer geïdentificeerd raakte, terwijl zij zich vervreemde van<br />
brede groepen onder de „kleine luyden", die in de Hervormde Kerk<br />
hun thuis niet meer vonden. Tegen deze achtergrond wordt de<br />
sociale onbewogenheid van de kerk ten opzichte van de nood van het<br />
proletariaat evenzeer begrijpelijk als de ontvankelijkheid van het<br />
proletariaat voor de campagne tegen de kerk. Toen de sociale tegenstellingen<br />
zich in een verwoede klassenstrijd gingen ontladen en<br />
de same<strong>nl</strong>eving in twee fronten uiteenviel, werd de Hervormde Kerk<br />
als volkskerk verscheurd.<br />
Van grote invloed op de ontbinding van de volkskerk zijn verder<br />
geweest de godsdienstige tegenstellingen, die vaak zeer nauw met<br />
de maatschappelijke spanningen verweven waren. De vrijzinnige<br />
stroming heeft, met name in de extreme vorm van de moderne<br />
richting, het godsdienstig leven en de kerkelijke gebondenheid<br />
ondermijnd. In deze lijn ligt ook de vernietigende invloed van de<br />
Dageraadsbeweging in de kringen van de vrijdenkers en de relativerende<br />
werking van de opkomende „Friese Beweging" onder het volk.<br />
Bovendien heeft de vrijzinnigheid de orthodoxen in de reactie gedreven<br />
en ook daardoor de tegenstellingen verscherpt. De orthodoxie<br />
van haar kant heeft de volkskerk ontwijd door de wijze,<br />
waarop zij de strijd voor de waarheid voerde, terwijl de Hervormde<br />
Kerk bovendien werd verzwakt door de aderlatingen, waarmee de<br />
orthodoxie haar heeft bezocht. In het algemeen kan men zeggen,<br />
dat de kerk door de strijd der verschillende richtingen veel innerlijke<br />
kracht en veel uiterlijk aanzien heeft verloren.<br />
De psychologische factoren, die de ontbinding der kerk bevorderd<br />
hebben, hangen nauw samen met de genoemde verschijnselen.<br />
Zowel de sociale als de religieuze tegenstellingen hebben de<br />
204<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Hervormde Kerk gerelativeerd en gedegradeerd. In deze omstandigheden<br />
kon zich de mentaliteit ontwikkelen, die het leven buiten<br />
de volkskerk mogelijk zou maken. In sterke mate is deze mentaliteitsvorming<br />
bevorderd, zowel door de vrijzinnige en met name de<br />
moderne prediking, die het onderscheid tussen godsdienst en kerk<br />
op de spits dreef en aan kerkelijke practijken nauwelijks waarde<br />
toekende, als door de orthodoxie, die naast de volkskerk nieuwe<br />
kerkelijke verbanden in het leven riep. Tenslotte hebben Multatuli<br />
en de opkomende Dageraadsbeweging in de meer gegoede milieu's,<br />
evenals de socialistische critiek, gevolgd door de Dageraadspropaganda<br />
in de kringen der arbeiders, grote invloed op de vorming en<br />
ontwikkeling van deze mentaliteit uitgeoefend.<br />
Dit ontbindingsproces heeft zich het duidelijkst gemanifesteerd in<br />
het verschijnsel der buitenkerkelijkheid. Ook de oefeningen en de<br />
secten, meer nog de Afscheiding (1834) en vooral de Doleantie<br />
(1886) kunnen als symptomen van dit proces beschouwd worden,<br />
maar deze uittochten riepen als reactie-verschijnselen nieuwe<br />
kerkelijke formaties in het leven in de vorm van de Christelijk-<br />
Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland,<br />
terwijl de ontkerkelijking een volledig en definitief breken met<br />
iedere vorm van kerkelijkheid betekende. Het is daarom, dat de<br />
buitenkerkelijkheid het meest sprekend symptoom genoemd kan<br />
worden van de ontbinding der volkskerk in de 19e eeuw. Hieraan<br />
kan nog worden toegevoegd, dat het optreden van dit verschijnsel<br />
in Friesland begunstigd werd door enkele bijzondere factoren. Als<br />
zodanig kunnen beschouwd worden de chronische vacatures in<br />
verschillende kerkelijke gemeenten, verder het min of meer nomadisch<br />
karakter van vele veenarbeiders, gecombineerd met het gebrek<br />
aan voldoende kerkelijke apparatuur in de nieuwe veenkolonies,<br />
en tenslotte de ontstellende ellende, die in de noodgebieden heeft<br />
geheerst.<br />
205<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Hoofdstuk IV<br />
BUITENKERKELIJKHEID EN LEVENS<br />
BESCHOUWING VAN DICHTBIJ<br />
Nadat de voorgaande hoofdstukken de buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland meer van buiten af benaderd hebben, zal in dit hoofdstuk<br />
getracht worden enigermate in het verschijnsel zelf door te dringen.<br />
Nu immers de buitenkerkelijkheid eerst als verschijnsel vastgesteld,<br />
daarna als probleem getest en tenslotte als symptoom van ontbinding<br />
getekend is, stelt zich nu de vraag naar de inhoud van dit<br />
verschijnsel. Voor het antwoord op deze vraag kan dit hoofdstuk<br />
echter niet meer dan een zeer bescheiden bijdrage leveren door enig<br />
materiaal te verschaffen omtrent de houding en de mening van een<br />
aantal buitenkerkelijken in Friesland ten opzichte van kerk en<br />
godsdienst.<br />
Aan een alzijdige analyse van de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />
is zeker behoefte. Het apostolaat in de kringen der buitenkerkelijken,<br />
gelijk dat door de verschillende kerken in Friesland, ieder<br />
nog voor eigen verantwoordelijkheid, maar tegelijkertijd steeds<br />
meer vanuit een oecumenische bewogenheid, dagelijks wordt verricht,<br />
is in zijn vruchtbaarheid hiervan zeker niet afhankelijk, maar<br />
zou er toch wel mee gediend zijn. Ook voor het Humanistisch<br />
Verbond, dat er naar streeft aan de buitenkerkelijken een nieuw<br />
levensideaal te verschaffen, kan het niet onverschillig zijn te weten,<br />
wat er aan gedachten en gevoelens leeft in de kringen van buitenkerkelijken.<br />
De term buitenkerkelijk zelf zegt hieromtrent nagenoeg niets.<br />
Het is op zich een louter negatief begrip, waardoor niet meer<br />
wordt aangegeven, dan wat de statistische formule beduidt: zonder<br />
kerkelijke gezindte. De term wijst dus op een niet gerekend wensen<br />
te worden tot een kerkelijke gezindte, maar zegt verder niets omtrent<br />
levensbeschouwing of levenshouding van de desbetreffende<br />
persoon. En toch is dit juist het terrein, waarop zowel het veelzijdig<br />
apostolaat van de kerken als de geestelijke verzorging van het<br />
Humanistisch Verbond zich bewegen.<br />
206<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Een goed inzicht in het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in<br />
Friesland is uit de spaarzame gegevens nog niet te bekomen. Van<br />
der Wielen heeft destijds, schrijvend over de buitenkerkelijkheid<br />
in Opsterland, gewezen op een verlies van „alle belangstelling voor<br />
hooger geestelijk leven" met als gevolg een zekere vermaterialisering<br />
van het bestaan; „het nieuwsblad vervangt den bijbel, boere<strong>nl</strong>eenbankvergadering<br />
den kerkgang". Doelend vooral op de buitenkerkelijkheid<br />
in de oude nederzettingen, gaat deze auteur verder:<br />
„Hier en daar vinden wij nog een zekere belangstelling voor een<br />
of ander humanitair doel, zooals geheelonthouding, over het algemeen<br />
echter een verlies van eiken geestelijken achtergrond van<br />
het leven, een domweg voortleven van dag tot dag, met niets dan<br />
zijn materieele beslommeringen, welke het boere<strong>nl</strong>even zoveel<br />
biedt". 1 Enkele aanwijzingen betreffende het verschijnsel in Z.O.<br />
Friesland zijn verder te vinden in het rapport Zuid-Oost-Friesland<br />
als kerkelijk noodgebied 2 , alsmede in een verhandeling over de benadering<br />
van de buitenkerkelijken. 3 Ook kan hier gewezen worden<br />
op het rapport Smallingerland in overgang, waarin de resultaten<br />
zijn verwerkt van een sociologisch onderzoek in deze gemeente,<br />
dat ook aan de buitenkerkelijkheid aandacht heeft geschonken. 4<br />
Bovendien blijken de opvattingen over de inhoud van de buitenkerkelijkheid<br />
ook binnen eenzelfde gebied sterk te variëren. Ds<br />
Winkel heeft een aantal jaren geleden de buitenkerkelijkheid in<br />
de Zuid-Oosthoek gekenschetst als een vorm van geestelijke ontreddering.<br />
5 Tegen deze waardering van de buitenkerkelijkheid<br />
onder de arbeiders in Z.O. Friesland werd stelling genomen door<br />
Dijkstra, die als zijn mening te kennen gaf, dat de buitenkerkelijkheid<br />
bij zeer veel arbeiders beslist niet beschouwd mag worden als<br />
een uiting van louter geestelijke onverschilligheid. Hij ontkent<br />
niet, dat ook deze houding hier en daar aanwezig was en tot buitenkerkelijkheid<br />
leidde, maar meent, dat de buitenkerkelijkheid<br />
van vele andere groepen het gevolg is van een „bewustwording, die<br />
tot de conclusie voert, dat de geloofsvoorstellingen niet meer<br />
beantwoorden aan het geloofsverlangen, dat ook de moderne mens<br />
1 a.w., 71.<br />
2 Maart 1953.<br />
3 Bezinning in eigen kring. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de<br />
Prov. Ver. v. Vrijz. Hervormden in Friesland 1904- 8 April - 1954, Leeuwarden, 1954, 38-44-<br />
4 SjnaUUigerlanâ in overgang, II, r:o. 106. Enige sociologische aspecten van een same<strong>nl</strong>eving in<br />
oni^'ikkeliKg, uitgebracht door het Sociologisch Research Centrum. Katholiek Sociaal-<br />
Kerkelijk Instituut, 1953, 44-55.<br />
0 a.a.<br />
207<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
niet heeft verlaten". Hij is dan ook van oordeel, dat dit proces<br />
van bewustwording, dat door figuren als Domela Nieuwenhuis<br />
en Geert van der Zwaag krachtig gestimuleerd werd,een onderdeel<br />
is van de stroming, welke thans in het Humanistisch Verbond vorm<br />
heeft gekregen. 1 Nadat Ds Winkel zijn zienswijze tegenover Dijkstra<br />
had gehandhaafd, van mening zijnde, dat de omstandigheden in de<br />
Zuid-Oosthoek altijd maar een slechte voedingsbodem voor humanisten<br />
zijn geweest 2 , werd door van der Schaaf opgemerkt, dat de<br />
anti-kerkelijkheid bij de ouderen veranderd is in onkerkelijkheid en<br />
de bewuste gezindheid een traditioneel gegeven is geworden,<br />
terwijl het oude socialistische ideaal onder de jongere generaties<br />
verbleekt is. „Het is goed de dingen te onderscheiden. Het ontbreekt<br />
in de Zuidoosthoek bij vele onkerkelijken niet aan een ideaal; en de<br />
nieuwere arbeidersbeweging is niet anti-kerkelijk en in haar geheel<br />
zelfs niet onkerkelijk. Maar daar staan andere groepen tegenover,<br />
die onkerkelijk en ook in wezen on-idealistisch zijn. Het teren op<br />
tradities van de negentiger jaren is een hachelijke zaak en staat in<br />
ieder geval niet gelijk met het bewust belijden van een humanistisch<br />
ideaal". Verder ziet van der Schaaf in de toenemende statistische<br />
buitenkerkelijkheid wel een voortschrijdende geestelijke verarming,<br />
doch dan meer in de zin van een toenemend verlies van ideële of<br />
„humanistische" waarden dan in de betekenis van ernstiger verval<br />
van godsdienstig en kerkelijk leven. 3<br />
Dit laatste gedeelte van deze studie nu kan, dank zij een recent<br />
onderzoek onder buitenkerkelijken in Friesland, het tekort aan<br />
gegevens enigermate aanvullen, en het wil op grond van deze gegevens<br />
het inzicht in het verschijnsel der buitenkerkelijkheid binnen<br />
dit gewest naar mogelijkheid verscherpen. Bedoeld onderzoek werd<br />
van Januari tot Maart 1953 ondernomen door het team van het<br />
„Apostolaat Minderbroeders Friesland", en wel in en vanuit Drachten<br />
zelf, het centrum, alsook in en vanuit de steunpunten van het<br />
A.M.F., de z.g. uithoven te St. Jacobi-parochie, Bergum en Oosterwolde.<br />
4<br />
De indeling van dit hoofdstuk is als volgt: eerst worden enkele<br />
1<br />
D. DIJKSTRA, Geestelijke ontreddering? in: Heerenveense Koerier, 10 Augustus 1947.<br />
2<br />
S. WINKEL, ibid, Naschrift.<br />
3<br />
Sj. v. D. SCHAAF, Over geestelijke verarming, in: Heerenveense Koerier, 22 Augustus 1947.<br />
4<br />
Het is van de aanvang af de bedoeling geweest het materiaal van dit onderzoek te benutten<br />
voor een publicatie. De respondenten zijn van deze bedoeling steeds, vóórdat het interview<br />
begon, in kenins gesteld. Aangezien de oorspronkelijk bedoelde publicatie door bijzondere omstandigheden<br />
niet kon verschijnen, is het materiaal gereserveerd voor deze studie.<br />
208<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
I
mededelingen gedaan over het onderzoek en over de respondenten;<br />
daarna wordt aandacht geschonken aan het al of niet kerkelijk<br />
verleden van de respondenten; vervolgens zullen hun opvattingen<br />
betreffende God en Christus, leven en dood worden vastgesteld;<br />
verder zal hun standpunt en hun houding met betrekking tot godsdienst<br />
en kerk worden behandeld; tenslotte wordt het oordeel van de<br />
respondenten over het Humanistisch Verbond weergegeven.<br />
PARAGRAAF 1. HET ONDERZOEK EN DE<br />
RESPONDENTEN<br />
Ter i<strong>nl</strong>eiding volgen hier eerst enige gegevens, zowel aangaande de<br />
opzet en het verloop van het onderzoek, als betreffende de keuze<br />
en de kenmerken van de respondenten.<br />
/. Opzet en verloop van het onderzoek<br />
Aan de hand van een vrage<strong>nl</strong>ijst zijn 100 buitenkerkelijke personen<br />
in Friesland ondervraagd. Na een duidelijke uiteenzetting<br />
van de bedoeling werd de vrage<strong>nl</strong>ijst doorgaans eerst ter inzage<br />
gegeven om de respondenten reeds enigszins vertrouwd te maken<br />
met de onderwerpen, die tijdens het interview aan de orde zouden<br />
komen. Geheimhouding van de gegevens werd verzekerd, iets wat<br />
verschillenden in 't Bildt volstrekt niet nodig vonden. Het interview<br />
vond bij voorkeur plaats onder vier ogen om geremdheid ter<br />
oorzake van de aanwezigheid van derden te voorkomen. Niet altijd<br />
w 7 as dit mogelijk, en zo kon het gebeuren, dat een vrouw, na het interview<br />
van haar man, zei: „Vanavond ben ik pas te weten gekomen,<br />
wat mijn man over godsdienst denkt!"<br />
De interviews vonden bijna altijd plaats bij de personen aan huis,<br />
en werden vrijwel overal ingezet met een hartelijke ontvangst.<br />
Maar nergens was de interview-leider zo welkom als bij de communist,<br />
die blij was, dat er nu eens een zielzorger op bezoek kwam bij<br />
hém. Hij had trouwens een kruisbeeld op zijn kamer hangen!<br />
Van de 100 respondenten hadden er 95 geen enkel bezwaar tegen<br />
het interview. Wel voelde een enkeling zich als onder een politieverhoor,<br />
en ook moest soms iemand even bevrijd worden vaneen<br />
soort examen-vrees of van de gedachte, dat hij of zij voor dit soort<br />
dingen niet geleerd genoeg was. Slechts in vier gevallen wilde de<br />
schroom niet wijken en verliep het interview stroef, terwijl er ook<br />
één respondent maar niet wilde geloven, dat het initiatief voor dit<br />
209<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
onderzoek in Drachten en niet in Rome was geboren! Wei werd door<br />
enkelen de opmerking gemaakt, dat het aantal vragen groot was.<br />
Tegenover de enige respondent, die een dergelijk onderzoek<br />
volkomen nutteloos vond, omdat toch minstens de helft van de<br />
respondenten onbetrouwbare antwoorden zou geven, verklaarden<br />
velen, dat het van belang was langs deze weg inzicht te verwerven<br />
in de opvattingen van een andersdenkende groep, en voor menigeen<br />
was het natuurlijk een welkome gelegenheid om zijn inzichten<br />
eens aan belangstellenden door te geven. Niet weinigen vroegen<br />
nadrukkelijk om in kennis gesteld te worden van het eindresultaat.<br />
De ijver, waarmee menig respondent zich aan het onderzoek gaf,<br />
sloeg een enkele maal over op de jongste huisgenoot, die met toewijding<br />
ging krassen op de vrage<strong>nl</strong>ijst. De respondent, die het interview<br />
over zich heen liet gaan, alsof hem gevraagd werd, voor welk<br />
soort groenten hij een voorkeur had, was een uitzondering. De<br />
meesten gingen zeer ernstig op de vragen in en gaven zich er geheel<br />
aan. De openhartigheid, waarmee het gesprek vaak werd gevoerd,<br />
kon een van de interview-leiders niet beter typeren dan door een<br />
vergelijking te maken met een gesprek in de biechtstoel. Door enkelen<br />
werd trouwens als voorwaarde voor medewerking gesteld, dat zij<br />
ronduit zouden mogen zeggen, wat zij dachten, ook al was dat grievend<br />
voor de leider van het interview.<br />
Een toelichting op de vragen was slechts een enkele maal nodig.<br />
Wel kreeg men bij verschillende respondenten de indruk, dat zij<br />
over verschillende vragen nooit eerder hadden nagedacht. Tegenover<br />
de opmerking van een der interview-leiders, dat alle buitenkerkelijken,<br />
die hij voor deze gelegenheid had bezocht, meer nadenken<br />
dan enig kerkelijk mens in zijn omgeving, staat de ervaring van<br />
anderen, dat de rationele loomheid vaak groot is en dat menige<br />
vraag nooit eerder overdacht scheen te zijn. Bij anderen was weer<br />
een grote eerbied voor de ernstige levensvragen waar te nemen, en<br />
in verband daarmee een soort religieuze huiver om zich uit te spreken<br />
over de mysteries van mens en leven.<br />
Overeenkomstig de tevoren gegeven instructies werd tijdens het<br />
interview alleen de respondent aan het woord gelaten. De interview-leider<br />
noteerde de antwoorden, maar liet zich niet verleiden<br />
tot een discussie over de opvattingen van de respondent. Na het<br />
interview, dat doorgaans 1 à 2 uur duurde, werden de rollen dikwijls<br />
omgekeerd.<br />
Gezien het betrekkelijk gering aantal personen, waarover het<br />
210<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
onderzoek zich heeft uitgestrekt en gezien de vrijheid, welke aan<br />
de leiders van de interviews was gelaten bij de keuze van de<br />
respondenten, werd er van afgezien de verschillende gegevens met<br />
elkaar in verband te brengen, aangezien de zo gevonden correlaties<br />
toch niet anders dan een uiterst dubieuze waarde zouden kunnen<br />
hebben. Bij de bewerking van het materiaal is dan ook de overtuiging,<br />
dat aan de bevindingen maar een betrekkelijke waarde<br />
toegekend kan worden, en dat deze bijdrage misschien nog slechts<br />
een aa<strong>nl</strong>oop mag heten voor een op groter schaal opgezet onderzoek,<br />
nog sterker geworden dan zij vóór het onderzoek reeds was.<br />
II. Keuze en bijzonderheden van de respondenten<br />
Wat de keuze van de respondenten betreft, moet vooreerst opgemerkt<br />
worden, dat de 100 respondenten bijna allen gekozen werden<br />
in of nabij de woonplaats van de interview-leider. Een gevolg<br />
hiervan is, dat er geen buitenkerkelijken van Katholieke huize<br />
in het onderzoek zijn betrokken. De interview-leiders waren door<br />
hun woonplaats en de aard van hun werkzaamheden aangewezen<br />
op buitenkerkelijken van geboorte en van Protestantse origine.<br />
Verder waren zij bij de keuze van de 100 personen aangewezen<br />
op diegenen, van wie verwacht kon worden, dat zij zich voor een<br />
dergelijk interview zouden lenen. Betekent dit op zich reeds een<br />
selectie, deze selectie werd nog versterkt nu dit onderzoek vanuit<br />
de kerkelijke hoek werd ondernomen en bovendien door katholieke<br />
priesters werd uitgevoerd. Tegenover de nadelen, die op zich<br />
aan een dergelijke selectie verbonden zijn, stond hier als voordeel,<br />
dat de interview-leiders in de meeste gevallen de vriendschap en<br />
het vertrouwen genoten van de respondenten, waardoor een open<br />
gesprek over de onderhavige materie mogelijk werd gemaakt.<br />
Tenslotte maakten de genoemde omstandigheden het onmogelijk<br />
om de keuze van de 100 personen van te voren reeds te verdelen<br />
over bepaalde leeftijden, beroepen en milieu's. De keuze van de<br />
personen werd geheel aan de interview-leiders zelf overgelaten,<br />
zodat de gekozenen geen gestratificeerd „sample" vormen, dat als<br />
volledig representatief kan gelden voor de groep van buitenkerkelijken<br />
in Friesland. Het zal daarom niet verantwoord zijn uit de<br />
voorhanden gegevens algemene conclusies te trekken, terwijl anderzijds<br />
ook in een willekeurig gekozen groep van personen algemene<br />
tendenties openbaar en concreet kunnen worden.<br />
Aan deze algemene opmerkingen kunnen nog de volgende<br />
211<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ijzonderheden betreffende de respondenten worden toegevoegd.<br />
Van de 100 respondenten waren er 75 woonachtig in de buitenkerkelijke<br />
diagonaal, lopend van de Noord-Westhoek over Leeuwarden<br />
naar de Zuid-Oosthoek: 15 in de Noord-Westhoek, 13 in Leeuwarden<br />
en 47 in de Zuid-Oosthoek. De overige 25 respondenten waren gedomicilieerd<br />
in het overgangsgebied van Z.O. Friesland naar N.O.<br />
Friesland en in de rest van Friesland. Van het totaal aantal respondenten<br />
waren er 78 geboren Friezen, waarvan er 57 nooit buiten<br />
Friesland hadden gewoond. De verdeling over de geslachten was<br />
als volgt: 78 mannen en 22 vrouwen. De leeftijdsgroepen zijn tot<br />
vier teruggebracht: 8 respondenten beneden de 30 jaar, 37 van 30<br />
tot 45, 36 van 45 tot 60 en 19 van 60 jaar en ouder. Van het totaal<br />
aantal respondenten waren er 13 ongehuwd en 87 gehuwd. Onder<br />
het aantal gehuwden bevonden zich 7 echtparen, zodat het aantal<br />
huwelijken 80 is. Deze huwelijken waren, wat betreft de combinaties<br />
van kerkelijk en buitenkerkelijk, als volgt gedifferentieerd: 2: man<br />
kerkelijk en vrouw buitenkerkelijk; 31: man buitenkerkelijk en<br />
vrouw kerkelijk; 54: man buitenkerkelijk en vrouw buitenkerkelijk<br />
(hierbij inbegrepen de 7 echtparen). De mannelijke respondenten<br />
waren als volgt verdeeld over de volgende beroepsgroepen: 4 in de<br />
intellectuele en vrije beroepen, 10 in de groep bedrij f shoof den<br />
nijverheid, 25 in de nieuwe middenstand, 9 in de oude middenstand,<br />
4 boeren, 6 landarbeiders en 20 overige arbeiders. Omtrent het<br />
genoten onderwijs kan tenslotte worden vermeld, dat precies de<br />
helft van de respondenten meer dan alleen L.O. had gevolgd en<br />
wel 2 Huishoudschool, 6 Kweekschool, 6 Ambachtsschool, 1<br />
M.M.S., 10 H.B.S., 2 Landbouw-winterschool, 8 M.U.L.O. en 15<br />
U.L.O. Van deze 50 respondenten waren 5 personen verder ook<br />
academisch gevormd.<br />
PARAGRAAF 2. HET VERLEDEN VAN DE<br />
RESPONDENTEN MET BETREKKING TOT<br />
GODSDIENST EN KERK<br />
Nadat in het voorgaande de levensomstandigheden van de respondenten<br />
enigermate zijn aangegeven, zullen nu hun vroegere betrekkingen<br />
tot godsdienst en kerk worden vastgesteld.<br />
/. godsdienstig-kerkelijk milieu<br />
Eerst wordt de kerkelijke gezindte van voorouders, ouders en<br />
212<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
espondenten zelf aangegeven, en daarna wordt het godsdienstigkerkelijk<br />
leven in het ouderlijk huis behandeld.<br />
1. kerkelijke genealogie<br />
De desbetreffende gegevens zijn in de onderstaande tabel verwerkt,<br />
(zieblz. 214).<br />
Gevraagd werd naar de kerkelijke gezindte van de grootouders<br />
en van de ouders en naar de vroegere kerkelijke gezindte van de<br />
respondenten. Voor de grootouders en voor de ouders werd de<br />
situatie genomen, zoals ze nu is, of zoals ze bij hun overlijden was,<br />
dus de laatste vorm.<br />
Onder „onbekend" werden die grootouders en ouders gerangschikt,<br />
van wie niet bekend was, of zij al dan niet bij een kerkelijke gezindte<br />
waren aangesloten, ofwel bij welke kerkelijke gezindte zij waren<br />
aangesloten. Dat dit getal voor de grootouders zo hoog ligt, zegt<br />
op zich al iets over de betekenis, welke het behoren tot een kerkelijke<br />
gezindte in de familie-traditie heeft ingenomen! Waar de<br />
kerkelijke gezindte van de ouders onbekend was, betrof dit meestal<br />
ouders, die jong gestorven waren.<br />
Aangezien het niet altijd mogelijk was de Nederlands-Hervormde<br />
grootouders en ouders te splitsen in rechtzinnigen en vrijzinnigen,<br />
moest soms volstaan worden met de vermelding: Hervormd<br />
zonder meer.<br />
Niet voor de grootouders maar wel voor de ouders werd nagegaan,<br />
of zij alleen gedoopt waren, of ook belijdenis hadden gedaan, en dus<br />
niet slechts dooplid, maar ook belijdend lid, m.a.w. lidmaat waren.<br />
Bij een beschouwing van de tabel, die het karakter heeft van een<br />
kerkelijke genealogie, blijkt wel, dat er een kerkelijk vermageringsproces<br />
door de drie geslachten is heengetrokken, al dient er rekening<br />
mee gehouden te worden, dat niet de hele derde generatie buitenkerkelijk<br />
behoeft te zijn geworden.<br />
Immers de kerkelijkheid onder de grootouders ligt volgens de<br />
tabel rond de 60%. Maar in werkelijkheid zal deze stellig rond de<br />
70% gelegen hebben, want men mag uit de 20%, die in de tabel als<br />
onbekend genoteerd staan, toch minstens een 10% naar de kerkelijkheid<br />
overbrengen. Een andere aanwijzing hiervoor is te vinden in<br />
een vergelijking van de cijfers voor de grootouders en de ouders, die<br />
in de tabel als vrijzinnig-Hervormden staan aangegeven. Waar dit<br />
percentage voor de ouders op 33% staat, lijkt het niet waarschij<strong>nl</strong>ijk,<br />
213<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
214<br />
Kerkelijke gezindten<br />
¾<br />
Ned.-Hervormd<br />
Ned.-Hervormd, rechtzinnig<br />
Ned.-Hervormd, vrijzinnig<br />
Totaal Ned.-Hervormd<br />
Gereformeerd<br />
Christelijk-Gereformeerd<br />
Hersteld-Evangelisch-Luthers<br />
Doopsgezind<br />
Katholiek<br />
Totaal kerkelijk<br />
Buitenkerkelijk<br />
Onbekend<br />
Totaal generaal<br />
s *•<br />
o ¾<br />
•¾- 3<br />
"i> 8<br />
^ s<br />
il<br />
S o<br />
ij<br />
W<br />
ffl<br />
<<br />
8 8<br />
Kerkelijke gezindte van de<br />
grootouders<br />
:9pftz sjapBA<br />
UBA japBA^OOJ¾<br />
oc co tn 1 O<br />
rH<br />
'rH m o O<br />
rH i-l CM<br />
1<br />
mi | | 1 ei 1 H 1 o<br />
streqx<br />
1 1 1 1<br />
1 I I II<br />
o | o<br />
o 1 o<br />
1—1 1—1
dat het voor de grootouders rond de 26% zou hebben gelegen. Het<br />
lijkt daarom wel verantwoord om het aantal kerkelijke grootouders<br />
hoger te stellen en deze vooral te rangschikken onder de vrijzinnig-<br />
Hervormden.<br />
Van de andere kant ligt de kerkelijkheid van de ouders vermoedelijk<br />
lager dan in de tabel genoteerd staat. 1 Want weliswaar werden<br />
door de respondenten 59 vaders en 67 moeders als kerkelijk aangegeven,<br />
doch toen later gevraagd werd, of zij alleen gedoopt waren of<br />
ook belijdenis hadden gedaan, werd van 6 vaders en van 5 moeders<br />
gezegd, dat zij niet gedoopt waren, terwijl van 7 vaders en van 6<br />
moeders niet bekend was, of zij dooplid dan wel lidmaat waren. Nu is<br />
het weliswaar niet uitgesloten, dat deze onbekende en ongedoopte<br />
ouders zeer kerks waren, maar veel waarschij<strong>nl</strong>ijker is het, dat menige<br />
respondent zijn ouders, hoe dan ook, toch maar van een kerkelijk<br />
stempel heeft willen voorzien, terwijl de werkelijkheid daar geen of<br />
zeer weinig reden toe gaf. Het cijfer voor de kerkelijkheid van de<br />
ouders lijkt dus wel wat geflatteerd.<br />
Zijn de geopperde veronderstellingen juist en moet dus de kerkelijkheid<br />
van de grootouders opgevoerd worden tot circa 70% en<br />
die van de ouders gedrukt worden tot ongeveer 50%, dan valt het<br />
op, hoe in het verloop van drie geslachten de kerkelijkheid met een<br />
snel verval van circa 70% daalt op circa 55% om dan tenslotte via<br />
de 29%, waarin dit deel van de derde generatie nog even wordt<br />
opgehouden, neer te vallen op de 0%.<br />
Overeenkomstig hetgeen daaromtrent eerder in deze studie is<br />
opgemerkt, wekt ook deze kerkelijke genealogie wel de indruk, dat<br />
het proces der ontkerkelijking zich, voor wat de Protestantse kerkgenootschappen<br />
betreft, hoofdzakelijk heeft afgespeeld ten koste<br />
van de Hervormde Kerk, hoewel men hier ook voor de Gereformeerde<br />
Kerken een neergang constateert. Nog afgezien van het<br />
verlies, dat men in de overgang van de eerste generatie naar de<br />
tweede generatie voor de Hervormde Kerk wel moet aannemen, is<br />
dit wel het duidelijkst in de tweede generatie en in de overgang van<br />
de tweede naar de derde generatie. Als behorend tot de Hervormde<br />
Kerk werden aangegeven 107 ouders. Laat men de 11 ouders buiten<br />
beschouwing, van wie verder niets bekend is, dan blijken er slechts<br />
1 Aangezien kerkelijkheid iets anders is dan een zekere vrijzinnige familie-traditie, komt de<br />
stelling, dat de kerkelijkheid van de ouders waarschij<strong>nl</strong>ijk lager heeft gelegen, niet in strijd<br />
met het feit, dat zojuist vanuit een bepaald aantal vrijzinnige ouders geredeneerd werd tot<br />
een hoger aantal vrijzinnige grootouders, want het ging hier om de vrijzinnige traditie, die in<br />
de ouders aanwezig is en dus wei van de grootouders moet stammen.<br />
215<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
96 gedoopt te zijn en van dit aantal deden er maar 56 belijdenis, dat<br />
is ongeveer de helft van wat als Hervormd werd genoteerd. En in de<br />
derde generatie zijn er van 29 eertijds kerkelijke respondenten 26<br />
Hervormd geweest, die echter in latere jaren buitenkerkelijk zijn<br />
geworden.<br />
Omtrent de buitenkerkelijke grootouders zijn geen nadere gegevens<br />
bekend. Wat de buitenkerkelijke ouders betreft: 39 vaders en 31<br />
moeders werden door de respondenten als buitenkerkelijk aangegeven.<br />
Van de buitenkerkelijke vaders, die voorheen kerkelijk zijn geweest,<br />
zijn er 9 formeel uit de kerk getreden. Bij de moeders was er<br />
slechts 1 formele uittreding. Van de andere ouders was hieromtrent<br />
niets bekend, of zij waren slechts dooplid en stonden daarom<br />
op het standpunt, dat er niets te verbreken viel.<br />
2. godsdienstige practijken in het ouderlijk huis<br />
Van meer belang dan de vraag naar de formele kerkelijke status van<br />
grootouders en ouders is de kwestie, of er van een werkelijk godsdienstig<br />
leven sprake was in de gezinnen, waaruit de respondenten<br />
stammen. Dat de ouders gedoopt waren of zelfs belijdenis hadden<br />
gedaan, is nog geen garantie voor een godsdienstig gezinsleven, want<br />
deze beide gebeurtenissen „mogen een proces van overweging in zich<br />
sluiten, maar zowel de doop als het lidmaat-worden zijn in zekere<br />
zin daden van één dag en het ene kan ontaarden in een achteraf<br />
inhoudsloos beschouwde daad en het andere in een jaarlijkse onkostenpost".<br />
1<br />
Om enig houvast te krijgen betreffende het godsdienstig leven in<br />
het ouderlijk huis, werden aan de respondenten vragen gesteld over<br />
bijbellezing en tafelgebed in het gezin en over de kerkgang van de<br />
ouders. Deze drie gegevens mogen dan al geen beslissende criteria<br />
zijn, zij weerspiegelen toch een zekere godsdienstige gezindheid, en<br />
al kunnen vooral bij de kerkgang niet-godsdienstige factoren een<br />
sterke invloed uitoefenen, deze handelingen veronderstellen toch<br />
altijd weer een persoo<strong>nl</strong>ijk besluit. De antwoorden van de respondenten<br />
verschaffen het volgende beeld:<br />
1 J. A. BUURMA, Het personeel van Theodorus Niemeyer N.V. en de N.V. Tabaksfabriek<br />
Franciscus Lieftinck. Een onderzoek naar het sociale leven van het personeel van een middelgrote<br />
fabriek, Groningen-Batavia Ï948, 56.<br />
216<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
TABEL 18<br />
Frequentie van enkele godsdienstige practijken in het ouderlijk huis van de<br />
respondenten {onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
r* -, 3- vi Gere-<br />
Godsaienstige practijken | lr.<br />
Bijbellezing<br />
Tafelgebed<br />
rr<br />
\ vader<br />
Kerkgang , moeder<br />
\roegerwel ~T 1 ^<br />
, , . , Nu 1 l O<strong>nl</strong>ater<br />
met ., I ,<br />
, j en ! IN ooit! begeregeld<br />
:<br />
1 dan i i kend<br />
meer [ |<br />
9 i 6<br />
34 i 5<br />
23 ; 4<br />
26 ! 7<br />
Totaal<br />
10 j 69 6 1.00<br />
4 53 4 100<br />
24 i 35 i 14 ; 100<br />
35 j 25 7 100<br />
i<br />
:<br />
Voor de waardering van deze getallen is het van belang rekening<br />
te houden met het type van de huwelijken, bezien vanuit de kerkelijke<br />
gezindten van de ouders. In 52 gezinnen zijn beide ouders<br />
kerkelijk, in 7 is de vader kerkelijk en de moeder buitenkerkelijk, in<br />
16 is de vader buitenkerkelijk en de moeder kerkelijk, en in 25 gezinnen<br />
zijn beide ouders buitenkerkelijk.<br />
Nu blijkt het geregeld gemeenschappelijk tafelgebed het hoogst<br />
te staan. De geregelde kerkgang van de ouders ligt aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />
lager, terwijl de geregelde bijbellezing in het gezin zeldzaam is. Kan<br />
het zijn, dat het gemeenschappelijk tafelgebed in veel gevallen toch<br />
niet veel anders was dan een gemeenschappelijk stil zijn? Gezien het<br />
hoge cijfer, dat het tafelgebed haalt, mag deze vraag wel gesteld<br />
worden.<br />
Waar de godsdienstige gezindheid verdwenen is, zullen tafelgebed<br />
en bijbellezing op den duur moeilijk om andere redenen gehandhaafd<br />
blijven. Het is daarom niet verwonderlijk, dat de gevallen, waarin<br />
deze practijken nog zo nu en dan voorkomen, gering zijn. Dat het<br />
zo nu en dan ter kerke gaan een veel hoger cijfer haalde, zal stellig<br />
hiermee samenhangen, dat de kerkgang uit menselijk opzicht, uit<br />
maatschappelijke overwegingen of uit een zekere familie-traditie om<br />
tenminste op de hoge feestdagen te kerken, niet zo gauw helemaal<br />
wordt losgelaten.<br />
De kerkgang van de moeders ligt niet opvallend hoger dan die van<br />
de vaders. Maar bij de interviews werd toch enkele malen de rol van<br />
de moeder inzake het godsdienstig leven gememoreerd: „Bijbellezing<br />
nooit en bidden aan tafel nooit, maar moeder las de Bijbel voor zich<br />
alleen en bad in stilte", of ook: „Na de dood van moeder gebeurde<br />
het niet meer".<br />
217<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Waar de respondenten geen uitsluitsel konden geven omtrent de<br />
godsdienstige practijken thuis, en dus „onbekend" moest worden<br />
genoteerd, betrof het respondenten, die jong hun ouders verloren of<br />
door opvoeding elders niet met de gang van zaken thuis op de hoogte<br />
waren geweest.<br />
In de 25 gezinnen, waarin beide ouders buitenkerkelijk waren, was<br />
geen opgewekt nakomen van godsdienstige practijken te verwachten,<br />
en de 23 gezinnen, waarin óf vader óf moeder buitenkerkelijk waren,<br />
vormden daartoe ook niet het meest geëigende milieu, al vertelt een<br />
der respondenten, dat zijn buitenkerkelijke vader aan tafel altijd<br />
trouw meebad. Blijven over de 52 gezinnen, waarin beide ouders<br />
wel kerkelijk zijn en waaronder er zich 42 bevinden, die ook, wat de<br />
kerkelijke gezindte betreft, homogeen waren. Blijkens bovenstaande<br />
gegevens moet ook in deze gezinnen het nakomen van godsdienstige<br />
practijken niet bijzonder goed geweest zijn.<br />
Het feit tenslotte, dat 71 van de 100 respondenten niet gedoopt zijn,<br />
wijst ook niet op een sterke godsdienstig-kerkelijke gezindheid bij<br />
de ouders.<br />
Nadat dus de kerkelijke gezindte van de grootouders en ouders is<br />
nagegaan, verder ook omtrent de ouders is vastgesteld, of zij alleen<br />
door de doop of ook door belijdenis met de kerk verbonden waren, en<br />
tenslotte getracht is enig inzicht te krijgen in de godsdienstige<br />
levenshouding van het milieu, waaruit zij voortkwamen, moet nu<br />
de ontwikkeling van de respondenten zelf worden nagegaan.<br />
II. Honderd mensen in en om de kerk<br />
Na de verkenning van het milieu is nu de vraag aan de orde: hoe<br />
hebben de 100 respondenten, nu allen buitenkerkelijk, zelf vroeger<br />
gestaan tegenover de kerk en het kerkelijk leven; en verder: waarom<br />
zijn zij buiten de kerk geraakt of er altijd buiten gebleven?<br />
1. de kerk in hun vroeger leven<br />
Wanneer nu wordt nagegaan, wat kerk en kerkelijk leven vroeger<br />
voor de respondenten hebben betekend, moet al aanstonds onderscheid<br />
gemaakt worden tussen degenen, die vroeger, hoe dan ook, bij<br />
een kerkelijk gezindte aangesloten geweest zijn, 29 in totaal, en de<br />
71 overigen, die nimmer door doop of belijdenis met een kerkgenootschap<br />
verbonden zijn geweest, zonder dat daarmee iedere vorm van<br />
contact met een kerk uitgesloten was.<br />
218<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Het volgende overzicht vat de gegevens over het kerkelijk of<br />
buitenkerkelijk verleden van de respondenten samen:<br />
TABEL 19<br />
De groep respondenten naar hun kerkelijk of buitenkerkelijk verleden en naar<br />
godsdienstige en kerkelijke practijken {onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Godsdienstige en<br />
kerkelijke practijken<br />
Gedoopt?<br />
Schoolcatechisatie<br />
gevolgd ?<br />
Gewone catechisatie<br />
gevolgd ?<br />
Belijdenis gedaan?<br />
Vroeger kerkgang?<br />
Formeel uitgetreden<br />
?<br />
Antwoorden<br />
ja<br />
Neen<br />
Ja<br />
Neen<br />
Geen antwoord<br />
Ja<br />
Neen<br />
Geen antwoord<br />
Ja<br />
Neen<br />
Geen antwoord<br />
Geregeld<br />
Nu en dan<br />
Nooit<br />
Geen antwoord<br />
Zij, die buitenkerkelijk<br />
zijn geworden:<br />
29<br />
/ llNed.-Herv.<br />
\ 5 Rechtz.- „<br />
29^ lOVrijz.-<br />
1 3 Geref.<br />
Zij, die altijd buitenkerkelijk<br />
zijn<br />
geweest: 71<br />
71<br />
25 i 48<br />
4 | 10<br />
— 13<br />
12 3<br />
17 ! 54<br />
— 14<br />
6<br />
23<br />
15<br />
12<br />
2<br />
Ja 5<br />
Neen 24<br />
i<br />
Er zijn 29 respondenten gedoopt en in zoverre dus vroeger kerkelijk<br />
geweest. Door 7 hunner werd deze conclusie afgewezen: het feit, dat<br />
zij in hun prille jeugd gedoopt waren, werd door hen niet beschouwd<br />
als een behoord hebben tot de kerk.<br />
Van deze 29 gedoopten zijn er al 4 verdwenen, als de schoolcatechisatie<br />
begint, van de andere 25 ontbreken er 13 op de gewone<br />
219<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
71<br />
11<br />
21<br />
8<br />
31<br />
—
catechisatie en van de 12 catechisanten ontbreken er weer 6 op de<br />
dag, dat belijdenis gedaan wordt.<br />
Van de 71, die vanaf hun jonge jaren buitenkerkelijk zijn, volgden<br />
er 48 de schoolcatechisatie en 3 hunner namen deel aan de gewone<br />
catechisatie.<br />
Over de betekenis van de godsdienstige practijken in hun vroeger<br />
leven werd het een en ander gezegd bij de behandeling van het<br />
milieu, met name over de bijbellezing en het tafelgebed. Enkele<br />
respondenten verklaarden, dat zij vroeger iedere dag de Bijbel lazen,<br />
bij Jesaja de wapenen vonden voor hun eigen strijd tegen het sociale<br />
onrecht in hun dagen, en zich met iedere Gereformeerde durfden<br />
meten, wat kennis van de Bijbel aangaat! Omtrent de frequentie van<br />
het kerken geeft de tabel enige aanwijzing. Een van de respondenten<br />
betreurt het achteraf, dat hij destijds samen met andere socialisten<br />
de kerkgang heeft gestaakt, want als er toen geen breuk gekomen<br />
was tussen de kerk en het socialisme, zou dat voor de latere ontwikkeling<br />
van beiden veel beter geweest zijn.<br />
Verschillenden, die alleen dooplid van een kerk geweest waren,<br />
vonden de vraag over het al of niet formeel uitgetreden zijn, niet ter<br />
zake. Door de doop was geen band ontstaan, er behoefde dus ook<br />
niets verbroken te worden.<br />
2. motieven van buitenkerkelijkheid<br />
Tijdens de interviews werd ook gevraagd naar de redenen van het<br />
staan buiten de kerk. Naargelang het kerkelijk verleden van de<br />
respondenten werd de vraag geformuleerd: waarom bent U buitenkerkelij<br />
k geworden, óf: waarom bent U altij d buitenkerkelij k geweest ?<br />
Nu hier een overzicht gegeven moet worden van de antwoorden,<br />
heeft het geen zin meer rekening te houden met dit onderscheid, aangezien<br />
het merendeel van hen, die vroeger kerkelijk zijn geweest,<br />
zich nooit kerkelijk gevoeld hebben en dus met de anderen, die<br />
altijd buitenkerkelijk geweest zijn, gelijkgesteld kunnen worden.<br />
Uiteraard zijn de antwoorden zeer gevarieerd. Maar, gelet op de<br />
teneur van de antwoorden, kunnen de redenen voor de buitenkerkelijkheid,<br />
zoals deze door de respondenten gegeven werden,<br />
teruggebracht worden tot vier hoofdgroepen. 1<br />
1 De cijfers tussen haakies geven hier en in het vervolg het aantal respondenten aan, dat<br />
het desbetreffende motief noemde of de genoemde zienswijze huldigde.<br />
220<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
a. de kerk is overbodig<br />
Sommigen zeggen rondweg, dat ze nooit hebben nagedacht over het<br />
waarom van hun buitenkerkelijkheid (3); anderen zijn het nu eenmaal<br />
van huis uit (14) en behalve het gezinsmilieu was soms ook het<br />
dorpsmilieu volslagen buitenkerkelijk (2). Daarom zegt een respondent<br />
uit 't Bildt: „De kerk is nu eenmaal iets, waarin je grootgebracht<br />
moet zijn en anders wil het niet".<br />
Groot is het aantal, dat verklaart eenvoudig geen behoefte te<br />
hebben aan een kerk (25). In deze groep zitten enkele antwoorden,<br />
die min of meer principieel gesteld zijn: „Je kan toch ook zonder kerk<br />
gelovig zijn", zegt een der respondenten en twee anderen oordelen:<br />
„De vorm, waarin je God dient, is onbelangrijk". De anderen voelen<br />
er eenvoudig niets voor: de kerk zegt hun niets, doet hun niets, laat<br />
hun koud. „Mijn leven zou er vast niet gelukkiger door worden",<br />
zegt er een. Een ander kan beslist niet tegen dat geklaag vanaf de<br />
kansel: „Heer, uit de diepte heb ik tot U geroepen".<br />
Tenslotte zijn er, die al drukte genoeg hebben in hun leven en<br />
daar niet de drukte van de kerk ook nog bij kunnen hebben (5).<br />
„Het is zonde van je tijd om Zondagmorgen naar een preek te gaan<br />
zitten luisteren en daarvoor zou je je dan ook nog moeten omkleden".<br />
b. conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid<br />
Vele respondenten motiveren hun buitenkerkelijkheid met redenen,<br />
die allen cirkelen rond het conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid: de<br />
kerk bindt de individuele vrijheid of betekent een aantasting van een<br />
verstandelijke overtuiging, en strookt niet met een persoo<strong>nl</strong>ijke geloofsvisie.<br />
„Ik heb mijn vrijheid te lief", is in het kort het standpunt van een<br />
zestal respondenten. Zij zien de kerk als een bedreiging van de<br />
individuele vrijheid en de persoo<strong>nl</strong>ijke verantwoordelijkheid.<br />
Anderen worden door hun verstand weerhouden om de kerk binnen<br />
te gaan (18). „Je gelooft of je gelooft niet en in het laatste geval moet<br />
je uit de kerk wegblijven". Een ander zegt: „Al die bijbelse verhalen<br />
hebben voor mij niet meer betekenis dan het sprookje van Roodkapje".<br />
En heeft de kerk de wereld soms in een doosje? „Alles, wat de<br />
kerk leert, is mij wat té goochem en het zit té goed in elkaar". Enkelen<br />
hebben hun geloof verloren: het bezweek bij een tragisch sterfgeval<br />
of werd door een al te kerkse opvoeding verstikt.<br />
221<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Dan zijn er de respondenten, die wel geloven, maar wier persoo<strong>nl</strong>ijke<br />
geloofsovertuiging botst met de prediking der kerk (5). De een<br />
verliet de kerk, omdat de vrijzinnigheid hem ,,stenen voor brood"<br />
gaf, de ander, omdat een strenge orthodoxie alsmaar schermde met<br />
zonde, duivel en hel. Dit is ook de reden, waarom de man uit 't Biidt<br />
buiten de kerk blijft: „Ik heb geen enkele kerk kunnen vinden, die<br />
leert, wat ik mij in grote lijnen over God en zijn wil voorstel. Ik<br />
wacht op de kerk, die mij de God der liefde preekt, puur, zonder<br />
bij mengseltjes van haat en wraak en vergelding en dergelijke dingen.<br />
Daarvan zal ik een lid willen en kunnen zijn. Maar indien ik die niet<br />
ontmoet, zal ik niets anders kunnen doen dan in mijn eentje mijn<br />
knieën buigen en stamelen: Heer, ik dank ü, dat Gij enkel liefde zijt".<br />
Tenslotte zijn er de respondenten, het zijn er maar enkelen, die<br />
verklaren, dat zij nog altijd zoeken naar een oplossing van de levensvragen,<br />
die het met de kerk geprobeerd hebben, maar nooit een<br />
antwoord ontvingen, dat bevredigde, en altijd weer overwegen om<br />
het nog eens opnieuw te proberen.<br />
c. ergernis over de tegenstelling tussen leer en leven<br />
De kerk als het menselijk instituut met menselijke voorgangers en<br />
menselijke leden wordt beschouwd als een bron van ergernis en als<br />
een reden om zich afzijdig te houden.<br />
Een zevental respondenten heeft grieven tegen de kerken zelf. ,,Er<br />
zijn er zoveel, ze weten het zelf niet meer". Twee respondenten<br />
vragen zich af: „Hoe zou men tussen al die kerken, die onder elkaar<br />
ruzie maken, de juiste moeten vinden, als zij tenminste bestaat?"<br />
Er wordt over geklaagd, dat de kerken in alles achterop komen, dat<br />
zij zich propageren met economische middelen en meedoen aan<br />
oorlogspropaganda.<br />
Even groot is het aantal respondenten, dat ruzie heeft gehad met<br />
de kerkelijke leiding of zich ergert aan het doen en laten van de<br />
geestelijke voorgangers. Er was bij de interviews wel eens sprake van<br />
ruzie met een predikant, met diens vrouw of met de kerkeraad, van<br />
teleurstelling over een dominee, die het huisbezoek verwaarloosde,<br />
van ergernis over een handgemeen in een kerkelijke vergadering.<br />
Ook werd door een der respondenten van de Brabantse geestelijkheid<br />
gezegd, dat zij, niettegenstaande voortreffelijke uitzonderingen,<br />
over het algemeen weinig ontwikkeld is, weinig van andersdenkenden<br />
afweet en weinig begrip voor hen heeft.<br />
222<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Twee en twintig respondenten luchtten hun ergernis over de kerkmensen,<br />
en vaak in bittere bewoordingen. „Dat kerkelijke gedoe<br />
heeft veel van een poppenkast: ze trekken een plechtig gezicht, als ze<br />
de kerk uitkomen en voor de rest gaan ze hun gang". Een jongeman<br />
vergeet nooit, dat het zijn zeer kerkse familie was, die zijn moeder na<br />
de dood van vader met acht kleine kinderen liet zitten. „Zijn de<br />
kerkelijke mensen soms beter dan wij?", vraagt een der respondenten.<br />
Aller ergernis van deze groepen is samen te vatten in de grief van<br />
de respondent, die zegt: „Christus is in de kerken niet te vinden en<br />
het Christendom is nergens te zien".<br />
d. hei verraad aan de arbeiders<br />
Het was, gezien de streken, waar de interviews gehouden werden, wel<br />
te verwachten, dat de houding van de kerk in de dagen van de opkomst<br />
van het socialisme genoemd zou worden onder de redenen<br />
van de buitenkerkelijkheid. Door dertien respondenten werd de kerk<br />
verweten, dat zij midden in de sociale ellende de zijde van het<br />
kapitaal had gekozen en intussen aan de arbeiders berusting preekte.<br />
Een oudere respondent vertelt er nog van: „Samen met de „dikke"<br />
boeren wilde de kerk de arbeiders opzetten tegen Domeia Xieuwenhuis<br />
en ze gingen hem rnet prikkeldraad-stokken achterna". Voor een<br />
ander was het een uitgemaakte zaak, dat hij brak met een kerk, waar<br />
de boeren, die in de week de arbeiders uitzogen, 's Zondags „in het<br />
vierkant" zaten. De kerk is er niet meer voor alle mensen, zegt een<br />
ander, het is een „kapitalistenspultsje" geworden. Een der respondenten<br />
erkent, dat de kerk nu wel aandacht schenkt aan de sociale<br />
vragen, maar het is dank zij de buitenkerkelijke socialisten, die haar<br />
gedwongen hebben zich er mee in te laten.<br />
Samenvatting. Na hetgeen in het tweede en derde hoofdstuk gezegd<br />
werd over de achtergronden van de buitenkerkelijkheid, kan het<br />
overzicht van antwoorden en meningen, gelijk in het bovenstaande<br />
gegeven is, uiteraard niet beschouwd worden als een volledige verklaring<br />
van dit verschijnsel.<br />
Het verschijnsel is trouwens te massaal, dan dat de verklaring ervan<br />
te vinden zou kunnen zijn in het leven van een honderdtal mensen,<br />
en vooral te gecompliceerd, dan dat het in de antwoorden<br />
van een beperkte groep mensen weerspiegeld zou kunnen worden.<br />
223<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Waar de diepere achtergronden van de buitenkerkelijkheid als<br />
modern verschijnsel gezocht moeten worden op alle terreinen van<br />
het leven en het proces van ontkerkelijking niet alleen zijn geestelijke,<br />
maar ook zijn sociologische aspecten heeft, blijft het de vraag of de<br />
enkeling wel bij machte is een afdoende verklaring te vinden voor<br />
zijn eigen plaats in de stroming, waarin hij evenzeer bewogen wordt<br />
als zelf bewegend werkt.<br />
Dat neemt niet weg, dat een aantal factoren, die in dit grote<br />
proces hoe dan ook een rol hebben gespeeld, wel aan het licht komen<br />
in de antwoorden. Duidelijk treden in de diverse groepen van motieven<br />
naar voren een grote geestelijke onverschilligheid, een sterk<br />
gevoel voor algehele vrijheid en persoo<strong>nl</strong>ijke overtuiging, de ergernis<br />
over het concrete kerkelijke leven en de verontwaardiging over het<br />
verraad der kerk in de dagen van grote sociale nood.<br />
En toch moet men de vraag stellen, in hoeverre ook deze factoren<br />
in deze honderd levens werkelijk de beslissende rol hebben gespeeld,<br />
die de respondenten zelf er aan toekennen. Het valt niet te ontkennen,<br />
dat in de antwoorden soms fel doorleefde en misschien wel<br />
doorleden standpunten onder woorden werden gebracht, maar de<br />
interview-leiders kregen ook vaak de indruk, dat deze motieven door<br />
menigeen gehanteerd werden als gemakkelijke antwoorden op een<br />
moeilijk vraag. Men neemt immers vaak onbewust de visie over van<br />
de groep, waarbinnen men leeft, en in de dagen, dat de verklaring van<br />
een levenshouding wordt gevraagd, heeft men de argumenten bij de<br />
hand. Een van de interview-leiders had de indruk, dat hij de volgende<br />
avond andere argumenten te horen had kunnen krijgen!<br />
Bovendien staat men voor het feit, dat anderen, die in dezelfde<br />
omstandigheden hebben verkeerd, dezelfde ergernis en teleurstelling<br />
en verontwaardiging hebben doorleefd, niet met de kerk gebroken<br />
hebben, maar gebleven zijn, of in plaats van af te zwenken naar de<br />
buitenkerkelijkheid, overgeslagen zijn naar rechts en hun heil hebben<br />
gezocht in de Gereformeerde Kerken. Bij individuele gevallen<br />
stoot men altijd op vraagtekens: als voorbeeld daarvan kan hier<br />
gewezen worden op de respondent, die vroeger in Brabant iedere<br />
Zondag een uur fietste om te kerken, dan verhuist naar Friesland, op<br />
de eerste Zondag, dat hij kerkt, de dominee vanaf de kansel de<br />
S.D.A.P. hoort propageren en vanaf dat moment nooit meer een<br />
voet binnen de kerk heeft gezet.<br />
Als er iets in deze antwoorden opvalt, dan is het wel, dat achter<br />
vrijwel alle motieven een nogal eenzijdig beeld van de kerk<br />
224<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
schuil gaat. Men stelt de verwachtingen zo hoog, dat geen menselijk<br />
instituut er aan kan beantwoorden, of men trekt de kerk volkomen<br />
neer in het zuiver menselijke vlak en is er gauw mee klaax. Hoezeer<br />
de kerk door velen beschouwd wordt als een soort vrije vereniging<br />
ander blijkt wel uit een opmerking als deze: „Probeer een goed mens<br />
te zijn. Als dat gaat, samen met anderen, uitstekend. Maar dan<br />
moeten ,,de statuten van de vereniging" je bevallen. Wat mij betreft<br />
is dat met geen enkele kerk het geval".<br />
Dit wil niet zeggen, dat de kerken uit deze verklaringen niets<br />
zouden kunnen en moeten leren!<br />
PARAGRAAF 3. GEDACHTEN OVER GOD EN<br />
CHRISTUS, LEVEN EN DOOD<br />
Het onderzoek was er op gericht omtrent de levensovertuiging van<br />
een aantal buitenkerkelijken enige zekerheid te bekomen. Maar<br />
aangezien het niet mogelijk was aan de honderd respondenten een<br />
uiteenzetting te vragen van hun levensbeschouwing, werd tijdens de<br />
interviews de aandacht geconcentreerd op een aantal centrale<br />
punten: God en Christus, de dood en het leven. Natuurlijk zouden<br />
ook de vragen van huwelijk en opvoeding, van de zin van de arbeid<br />
en van de besteding van de vrije tijd uitermate belangrijk geweest<br />
zijn, maar om overbelasting te voorkomen, moesten er wel beperkingen<br />
worden gesteld.<br />
Het was juist bij deze vragen, dat de interview-leiders getroffen<br />
werden door een volkomen gebrek aan interesse bij sommigen en een<br />
bijna religieuze eerbied bij anderen. Hierbij vielen op de botte ontkenningen<br />
en de eerlijke twijfels, en daartussen in bij velen de vlakke<br />
antwoorden.<br />
De aangesneden onderwerpen met de verschillende opvattingen,<br />
die dienaangaande onder de respondenten leven, zullen nu achtereenvolgens<br />
behandeld worden.<br />
I. God<br />
De eerste vraag betrof God. Er werd gevraagd, of men geloofde in<br />
het bestaan van een hogere macht, of men zich deze dacht als een<br />
onpersoo<strong>nl</strong>ijk iets dan wel als een persoo<strong>nl</strong>ijk wezen, of men zich in<br />
zijn leven al dan niet daarvan afhankelijk voelde en of men ook om<br />
deze hogere macht het goede doet of het kwade laat.<br />
225<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Duidelijkheidshalve zullen ook de antwoorden op deze en de<br />
volgende vragen, waar het mogelijk is, in tabellen worden weergegeven.<br />
TABEL 20<br />
De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het bestaan en de aard<br />
van een hogere macht (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Antwoorden<br />
Ja<br />
Neen<br />
Twijfel<br />
Weet het niet<br />
Andere antwoorden<br />
Hogere<br />
macht?<br />
71<br />
19<br />
7<br />
3<br />
100<br />
Persoo<strong>nl</strong>ijk? Afhankelijk?<br />
40<br />
21<br />
2<br />
8<br />
71<br />
33<br />
22<br />
8<br />
8<br />
71<br />
Ethisch<br />
princiep ?<br />
De 71 respondenten, die een hogere macht aannemen, zijn er niet<br />
allen heilig van overtuigd. Van meerderen onder hen zou het standpunt<br />
het beste omschreven kunnen worden met „Het zal wel zo<br />
wezen". Of het wordt gezegd in de vorm van een postulaat: „Ja,<br />
want helemaal niets is te gek". Zo drukt een andere respondent het<br />
ook uit: „Er moet wel iets zijn. Het kan niet allemaal zo maar lukraak<br />
rondzeilen. Maar een God zegt me niets. Dat is een soort<br />
Sinterklaas".<br />
Die het bestaan van een hogere macht ontkennen, realiseren zich<br />
soms nog wel, dat men de loop der natuur niet kan keren, maar zij<br />
willen daarom toch niet van een hogere macht spreken. De indruk<br />
was wel, dat er onder de respondenten enkele principiële atheïsten<br />
waren. „Ik leau net mear as ik sjoch", werd zeer beslist gezegd.<br />
Zij, die de hogere macht opvatten als een persoo<strong>nl</strong>ijk wezen,<br />
gingen er meestal niet verder op in. Een enkele zei: „Hij is als een<br />
vader, die het beste met mij voorheeft, ook in verdriet". De respondenten,<br />
die eerder denken aan een onpersoo<strong>nl</strong>ijk iets, spreken liever<br />
van een substraat, van een oerkracht of een noodlot. „Ik weet het<br />
niet", werd gezegd door degenen, die er nooit over hadden nagedacht,<br />
maar ook door een aantal respondenten, die er veel over<br />
gepeinsd hadden, er nooit uitgekomen waren en zich eige<strong>nl</strong>ijk te<br />
klein voelden tegenover het grote geheim om er zich over uit te<br />
spreken.<br />
Sommigen, die zich afhankelijk voelen van iets hogers, spreken van<br />
226<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
21<br />
43<br />
5<br />
2<br />
71
een geleid worden door een macht, die hen beschermt, maar hen ook<br />
neer kan slaan. „Ik stel al mijn vertrouwen in Hem", is in het geheel<br />
der meningen weer een uitzonderlijk antwoord. Die van een afhankelijkheid<br />
niet willen weten, geven ten dele een verantwoording<br />
van hun zienswijze. „Het zou voor die hogere macht immers ondoe<strong>nl</strong>ijk<br />
zijn zich met ons allen tegelijk te bemoeien". Een ander<br />
heeft er nooit iets van gemerkt: „Ik voel me met twee benen op de<br />
grond staan". Sommige respondenten nemen een tussen-positie in:<br />
wel een afhankelijkheid voor het mensdom in zijn geheel, maar niet<br />
voor iedere mens afzonderlijk, of ook: een zich afhankelijk voelen<br />
alleen in moeilijke omstandigheden of in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld<br />
's avonds achter het stuur!<br />
Sommigen van hen, voor wie de hogere macht geen ethische betekenis<br />
heeft, verklaren, waardoor zij zich ten opzichte van goed en<br />
kwaad dan wel laten leiden. Sommigen zoeken het in zich zelf: de<br />
stem van het geweten, een soort eergevoel, de aandrang van het hart,<br />
een diepe impuls of het ideaal van de hogere mens, waarbij enkelen<br />
de mogelijkheid open houden, dat deze dingen door een hogere<br />
macht in de mens zijn neergelegd, zodat hij zich onbewust toch nog<br />
door een hogere instantie zou laten richten. Anderen proberen goed<br />
te leven om sociale motieven, uit eerbied voor de gemeenschap of op<br />
grond van algemeen-menselijke overwegingen. Een der respondenten<br />
vindt de veronderstelling, die in de vraagstelling gelegen was, zonder<br />
meer onzin, en een ander heeft over de motieven van zijn doen en<br />
laten nooit nagedacht.<br />
Samenvatting. Het valt op, dat de algemene en zeer vage idee van<br />
een hogere macht door de meerderheid van de respondenten nog<br />
wordt geaccepteerd. In de mate echter, waarin dit meest vage<br />
godsbegrip nader wordt gedetermineerd, vindt het ook minder instemming.<br />
Wanneer men de tabel overziet en rekening houdt met de<br />
analyse van de antwoorden, ontkomt men niet aan de indruk, dat de<br />
God der openbaring nog slechts bij enkele respondenten leeft.Wat er<br />
aan Godsidee bij een ander deel der respondenten nog aanwezig is,<br />
schijnt niets anders te zijn dan een natuurlijke Godsgedachte, nogal<br />
arm aan inhoud en verminkt aan alle kanten, bij menigeen gereduceerd<br />
tot de passieloze overtuiging, dat er toch „wel iets moet zijn".<br />
Dat deze God nog een belangrijke plaats zou innemen in het leven<br />
en in het bestaan een beslissende rol zou spelen, lijkt wel erg onwaarschij<strong>nl</strong>ijk.<br />
227<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
77. Christus<br />
Een volgende serie vragen betrof de persoon van Jezus Christus:<br />
heeft hij bestaan; was het een voortreffelijk mens en een leidende<br />
persoo<strong>nl</strong>ijkheid; een unieke persoo<strong>nl</strong>ijkheid; meer dan een mens; een<br />
goddelijk iemand of de zoon van God?<br />
TABEL 21<br />
De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het bestaan en de persoon<br />
van Christus (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Antwoorden<br />
Ja<br />
Neen<br />
Twijfel<br />
Weet het niet<br />
Geen antwoord<br />
Bestaan?<br />
81<br />
4<br />
15<br />
—<br />
100<br />
Voortreffelijk<br />
mens?<br />
77<br />
—<br />
4<br />
—<br />
81<br />
Uniek?<br />
35<br />
18<br />
20<br />
8<br />
81<br />
Meer dan<br />
mens?<br />
32<br />
24<br />
10<br />
15<br />
81<br />
Zoon van<br />
God?<br />
Het historisch bestaan van Christus wordt door enkele respondenten<br />
beslist ontkend en door anderen sterk betwijfeld: „Het<br />
konden allemaal wel eens fabeltjes zijn".<br />
De meerderheid bevestigt zijn bestaan. Op de volgende vraag<br />
wisten vier respondenten niets te antwoorden. Ze hebben er nooit bij<br />
stilgestaan of bewaren alleen nog een hele vage herinnering aan een<br />
verhaal op school en een van hen zegt: „Ik weet het werkelijk niet.<br />
De Bijbel is voor mij een roman, maar de man zelf heb ik nooit<br />
gekend". Heeft deze respondent de vraag misschien op de een of<br />
andere tijdgenoot betrokken? De rest heeft de vraag bevestigend<br />
beantwoord, maar de volgende formuleringen laten wel uitkomen,<br />
dat de voortreffelijkheid van Christus nogal verschillend wordt<br />
opgevat: „Hij had een verstand als een rekenwonder" - „Het was<br />
een buitengewoon mens. Ook van een groot violist zeggen we soms:<br />
Waar haalt de man het vandaan!"- „Hij is de grootste onder de<br />
groten" - „De grote leermeester van de Westerse landen" - „Jezus<br />
was de grote socialist van zijn tijd. Maar het grootkapitaal van toen<br />
heeft hem de nek omgedraaid" - „Jezus was een politieke persoo<strong>nl</strong>ijkheid,<br />
die vasthield aan zijn eigen mening en een partij stichtte" -<br />
228<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
15<br />
41<br />
14<br />
11<br />
81
„Voor zwakke mensen, die leiding nodig hebben, heeft hij mogelijk<br />
iets betekend" - „Hij benaderde het ideaal van het mens-zijn" -<br />
„Jezus is mijn houvast. Hij is heel en al liefde".<br />
De respondenten, die in Christus niet een volstrekt unieke figuur<br />
zien, delen hem in bij andere grote figuren uit de wereldgeschiedenis.<br />
Genoemd worden de namen van Jesaja, Boeddha, Confucius,<br />
Franciscus, Lenin, Albert Schweitzer en door meerderen werd genoemd<br />
de naam van Domela Nieuwenhuis.<br />
De vragen over het meer dan mens zijn en over het goddelijk<br />
karakter gingen menigeen te ver. Christus wordt een soort „Uebermensch"<br />
genoemd en door een ander geïdentificeerd met God.<br />
Samenvatting. Ook hier wordt het aantal positieve antwoorden kleiner,<br />
naarmate het beeld van Christus scherper naar voren wordt gehaaid.<br />
Overigens schijnt de figuur van Christus nog meer te leven<br />
dan de persoon van God. Maar vrijwel nergens ontdekt men een<br />
spoor van Christus als Verlosser. Hij wordt nog gekend als een<br />
historische figuur, omtrent wiens betekenis in de wereldgeschiedenis<br />
verschillend geoordeeld kan worden. Maar het besef van zijn religieuze<br />
betekenis schijnt bijna volkomen weggezakt te zijn. In hoeverre<br />
zijn bijzondere historische betekenis nog invloed uitoefent op<br />
het leven, is wel moeilijk vast te stellen, maar vermoedelijk zal deze<br />
niet groter zijn dan die van de andere grote figuren, waarmee hij<br />
door velen werd gelijkgesteld of tenminste vergeleken.<br />
777. De zin van het leven<br />
Gezien de bedoeling van het onderzoek lag het voor de hand, dat<br />
tijdens de interviews ook gevraagd werd naar de zin van het leven.<br />
Deze vraag werd eerst gesteld met betrekking tot de respondent zelf<br />
en daarna met betrekking tot iemand, die levenslang ziek is. Daarna<br />
werd een vraag gesteld aangaande de beschikking over het leven.<br />
1 De eerste vraag luidde: wat beschouwt U als het voornaamste<br />
doel van Uw leven?<br />
Alhoewel gevraagd werd naar het voornaamste doel, werden in<br />
sommige antwoorden toch meerdere doeleinden gesteld, die blijkbaar<br />
allen even voornaam geacht werden. In de antwoorden kan men<br />
twee grote groepen onderscheiden, naar gelang het doel gelegd wordt<br />
in de respondent zelf of in anderen.<br />
De eerste groep telt een vijftal respondenten, die het doel zoeken<br />
229<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
in de materiële sfeer. „Goed geld verdienen", of „Zoveel mogelijk<br />
genieten: eten en drinken en plezier hebben". Soms worden gezin en<br />
vee erbij betrokken: „Goed eten en drinken, mijn gezin en mijn vee".<br />
Ook is er de „vrome" combinatie van „God dienen en geld verdienen".<br />
Een ander vijftal zoekt het in het werk, een enkele in de<br />
sombere formulering: „Werken, werken en nog eens werken en dan<br />
eindelijk door de dood er uit komen". Tenslotte omvat deze eerste<br />
groep de op veel hoger niveau gelegen antwoorden van de 12, die<br />
simpelweg zeggen: „Een goed mens zijn", en van de 22 anderen, die<br />
als het voornaamste doel zien: „Proberen zo goed mogelijk te leven".<br />
In de tw x eede groep antwoorden valt het accent op de ander. Die<br />
ander kan zijn God of de naaste, het gezin of de gemeenschap. Voor<br />
4 respondenten ligt het doel in God, voor 1 in God en de naaste. Er<br />
zijn 16 respondenten, die spreken van: eerlijk zijn en ieder het zijne<br />
geven, of: goed zijn voor iedereen en anderen zoveel mogelijk helpen,<br />
hetgeen ook inhoudt het vergeven van een ander zijn fouten. Voor<br />
34 respondenten staat het gezin in het middelpunt: „Goed zorgen<br />
voor mijn man (mijn vrouw) en mijn kinderen", of „Mijn kinderen<br />
goed opvoeden". „Vooral zorgen, dat mijn kinderen anti-militairistisch<br />
worden", zegt een vader. „Ik leef voor mijn kinderen", is<br />
het antwoord van een huismoeder. Door 12 respondenten wordt als<br />
voornaamste levensdoel gesteld: de gemeenschap dienen, de<br />
same<strong>nl</strong>eving tot vooruitgang brengen. Een van hen zegt: „Door de<br />
gemeenschap te dienen, dien ik God".<br />
Vijf respondenten tenslotte kwamen niet tot een antwoord, omdat<br />
ze over deze vraag nooit eerder hadden nagedacht, of omdat ze<br />
meenden, dat het doel van het leven toch niet te achterhalen is.<br />
2 De volgende vraag luidde: wat is de zin van het leven voor<br />
iemand, die levenslang ziek ligt ?<br />
Door 25 respondenten wordt geantwoord: „Ik weet het niet"; 25<br />
zeggen: „Het heeft geen zin"; 13 zoeken een zin in het hopen op beterschap;<br />
volgens 14 ligt de zin in het verwerken van het ziek-zijn;<br />
19 respondenten oordelen, dat een dergelijk leven betekenis heeft<br />
voor de gemeenschap en vooral voor de naaste omgeving; en tenslotte<br />
leggen 4 respondenten de zin van een levenslang ziekbed in<br />
God en in het leven na de dood.<br />
Soms werd het antwoord nader omschreven. Een, die een dergelijk<br />
leven zi<strong>nl</strong>oos vindt, concludeert, dat het alleen maar een last is voor<br />
de gemeenschap en eventueel voor het gezin van de zieke. Twee<br />
230<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
anderen vinden, dat zo iemand maar beter een einde aan zijn leven<br />
kan maken.<br />
Waar de verwerking van het ziek-zijn als zinvol gezien wordt,<br />
wijzen sommigen er op, dat een zieke de gelegenheid krijgt om de<br />
diepere zin van het leven te doorgronden. Zo iemand kan zich<br />
geestelijk sterken en innerlijk rijker worden, menen anderen.<br />
Een der respondenten verklaart, dat iedere zieke de wetenschap<br />
vooruit brengt en daardoor de gemeenschap dient. Anderen merken<br />
op, dat de zieke een voorbeeld kan zijn voor zijn omgeving, voor<br />
ontevreden en zondige mensen. Zij, die in de omgeving van een zieke<br />
leven, beseffen beter de waarde van de gezondheid en zullen hun<br />
plichten tegenover het leven ernstiger gaan nemen. Een zieke brengt<br />
zijn omgeving tot blijken van liefde in een toegewijde verzorging.<br />
Bovendien kan hij een vertrouwensman en een steun zijn voor<br />
anderen.<br />
De laatste respondenten verwachten, dat de zieke door zijn lijden<br />
dichter bij God zal komen en zij wijzen er op, dat hij kan leven in de<br />
verwachting van een gelukkiger leven na de dood.<br />
Samenvatting. Gegeven de opvattingen over God en over Christus,<br />
gelijk zij in deze groep buitenkerkelijken leven, kan het niet<br />
verwonderen, dat een van God stammende en door het Christendom<br />
verkondigde visie op het leven in deze antwoorden nauwelijks aan<br />
het licht treedt. De zin van het leven kan, waar deze andere vensters<br />
gesloten blijven, moeilijk ergens anders gezocht worden dan in<br />
het leven zelf.<br />
Betekent dit vanuit gelovig standpunt een schadelijke begrenzing,<br />
het valt dan toch wel op, dat binnen deze grenzen door de meerderheid<br />
der respondenten een degelijk en gezond standpunt wordt ingenomen.<br />
Want al zullen alle antwoorden wel enigermate geflatteerd<br />
zijn, het is niet waarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de materialistische levensvisie,<br />
welke door enkelen misschien argeloos werd uitgesproken,<br />
toch eige<strong>nl</strong>ijk zou schuilen in het hart van de meerderheid. En toch,<br />
hoe gezond ook, bij velen blijkt de zingeving wel beperkt en wat<br />
eng. Gering is het aantal, dat aan de gemeenschap denkt en vrij groot<br />
de groep van hen, wier blik gevangen blijft binnen de enge grenzen<br />
van het eigen gezin.<br />
De positieve antwoorden betreffende de zin van een levenslang<br />
ziekbed mag men niet gezocht noch goedkoop noemen. Een menselijke<br />
zingeving van een dergelijk leven behoeft nog niet als een zin-<br />
231<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
loze constructie bestempeld te worden. Niettemin is het wel duidelijk,<br />
dat de begrenzing van de blik tot het zuiver menselijke zich<br />
juist bij deze vraag heeft gewroken. Dat van de 100 respondenten<br />
25 geen antwoord weten, nog eens 25 een dergelijk leven zi<strong>nl</strong>oos<br />
vinden en tenslotte 15 respondenten vluchten in de hoop op beterschap,<br />
bewijst meer dan wat ook, hoever het Christendom uit een<br />
groep als deze is geweken.<br />
3 In verband tenslotte met de op gang zijnde discussie over de<br />
geoorloofdheid van de euthanasie werd in het onderzoek ook<br />
daarover de mening van de respondenten gevraagd.<br />
De euthanasie durven 7 respondenten niet op haar geoorloofdheid<br />
beoordelen. Maar 41 spreken een absoluut „neen" uit. ,,Het is moord",<br />
zegt een van hen, en een ander zou het een ramp vinden voor de<br />
same<strong>nl</strong>eving, als men de ongeoorloofdheid in twijfel zou gaan trekken.<br />
Doch de andere 52 respondenten menen, dat de euthanasie geoorloofd<br />
is of kan zijn. Onder hen zijn enkele enthousiaste voorstanders,<br />
die het toe zouden juichen, wanneer de euthanasie bij de wet toegestaan<br />
zou worden. Maar het merendeel van de laatste groep maakt<br />
ook weer bedenkingen tegen het eigen standpunt en stelt beperkingen<br />
op. Zij willen er alleen van weten, als er niets anders dan<br />
lijden meer te verwachten is en onderstrepen, dat het verzoek van de<br />
patiënt moet uitgaan, dat de euthanasie alleen door een arts of<br />
zelfs alleen door de patiënt zelf mag worden toegepast.<br />
Menigeen vraagt zich af: waar ligt de grens? „Ik durf geen neen te<br />
zeggen, maar huiver voor de consequenties", zegt een der respondenten.<br />
Daar staat weer tegenover, dat anderen aan ouders, wier<br />
kind niets van het leven te verwachten zal hebben, de vrijheid willen<br />
laten om de euthanasie toe te passen.<br />
Samenvatting. Waar de band tussen God en het leven is door gesneden,<br />
kan het leven in een hachelijke situatie verzeild raken. Het<br />
is de vraag, of op basis van de humaniteit alleen het leven veilig gesteld<br />
kan worden. Als God uitgeschakeld is, dan zijn er voor het<br />
leven geen andere waarborgen en zekerheidsstellingen dan die, welke<br />
het leven zelf geeft. Het is niet duidelijk, of de reserve, die ook door<br />
de voorstanders van de euthanasie werd uitgesproken, teruggaat<br />
op een christelijke ethiek dan wel aan een diep-menselijke eerbied<br />
voor het leven ontspruit.<br />
IV. De dood<br />
Niet alleen over het leven, maar ook over de dood moet elke<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
232
levensovertuiging zich uitspreken. Welke opvattingen leven er<br />
dienaangaande in de wereld van buitenkerkelijken?<br />
Aan de respondenten werden omtrent de dood en het hiernamaals<br />
de volgende vragen gesteld: is de dood het einde van alles of komt<br />
er na dit leven een ander leven; is dat een persoo<strong>nl</strong>ijk of een onpersoo<strong>nl</strong>ijk<br />
bestaan; heeft dat leven het karakter van loon of van straf;<br />
bestaan Uw dierbare overledenen nog in werkelijkheid of alleen<br />
bij wijze van spreken; denkt U hen na de dood weer te zien?<br />
TABEL 22<br />
De antwoorden van de respondenten op de vragen betreffende de dood en een hiernamaals<br />
(onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Antwoorden<br />
Ja<br />
Neen<br />
Twijfel<br />
Weet het niet<br />
Geen antwoord<br />
Een leven<br />
na de<br />
dood?<br />
24<br />
48<br />
12<br />
16<br />
100<br />
Persoo<strong>nl</strong>ijk<br />
bestaan?<br />
19<br />
10<br />
21<br />
2<br />
52<br />
Karakter<br />
van loon<br />
of straf ?<br />
14<br />
20<br />
14<br />
4<br />
52<br />
Echt bestaanoverledenen<br />
?<br />
18<br />
22<br />
2<br />
10<br />
52<br />
W'eerzien<br />
later?<br />
Aan de ene kant staat de besliste uitspraak: „Iedereen wordt onder<br />
de grond gestopt. De hemel is er alleen om de mensen wat op de<br />
mouw te spelden". Aan de andere kant even beslist: „Dan begint<br />
het leven pas". En daartussen in beweegt zich de twijfel: „Ik kan<br />
moeilijk geloven, dat er na de dood nog iets komt, maar ik kan ook<br />
moeilijk aannemen, dat een leven vol ellende de enige roeping van<br />
de mens is".<br />
Onder degenen, die aan een persoo<strong>nl</strong>ijk voortbestaan na de<br />
dood vasthouden, zijn er zes, die daarbij aan een soort zielsverhuizing<br />
denken.<br />
De vraag omtrent het karakter van loon of straf werd niet gesteld<br />
vanuit een bepaalde leer over verdiensten, doch vanuit de achtergrond<br />
ener algemeen-menselijke vergeldingsidee. Zij, die van loon<br />
of straf niet willen weten, motiveren soms hun standpunt met de<br />
opmerking, dat alles genade is, of dat God na de dood alles zal<br />
vergeven. Een ander wil dat karakter van loon of straf wel aanvaarden,<br />
maar verwerpt hemel en hel. „God zal iedereen aannemen,<br />
233<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
12<br />
10<br />
3<br />
27<br />
52
maar de slechten zullen een tijdlang door kwade herinneringen gekweld<br />
worden", zegt een der respondenten.<br />
Waar het voortbestaan van dierbare overledenen ontkend wordt,<br />
houdt men sterker vast aan het voortleven in de herinnering en in<br />
de goede eigenschappen, die ouders in hun kinderen achterlaten.<br />
„Maar dat is met twee, drie generaties ook voorbij", wordt er door<br />
iemand cynisch aan toegevoegd. Een ander gaf op deze vraag<br />
over het voortbestaan ten antwoord: „Ik woe dat it koe, mar it<br />
ken net".<br />
Een der respondenten gelooft niet aan een weerzien na de dood,<br />
wel na de opstanding, „maar dit is een weerzien zonder herkenning".<br />
Samenvatting. Zekerheid omtrent een persoo<strong>nl</strong>ijk leven na de<br />
dood, blijkt nog slechts bij een kleine minderheid van deze groep<br />
buitenkerkelijken aanwezig te zijn. Door alle anderen wordt het<br />
ontkend of betwijfeld. En zelfs voor deze kleine minderheid kan<br />
het misschien meer een relict zijn van een christelijk familieverleden,<br />
dat alleen nog maar eerbiedig wordt bewaard, dan een<br />
vaste overtuiging, die uitzicht geeft in het leven.<br />
PARAGRAAF 4. GODSDIENST EN KERK IN<br />
DENKEN EN DOEN<br />
Men is het er in het algemeen wel over eens, dat onkerkelijk niet<br />
geïdentificeerd mag worden met ongelovig en ongodsdienstig.<br />
Het wordt zeer wel mogelijk geacht, dat iemand, die buiten de<br />
kerk leeft en misschien van de kerk niet wil weten, daarom aan<br />
godsdienst nog waarde toe blijft kennen en persoo<strong>nl</strong>ijk ook een<br />
godsdienstig leven leidt.<br />
In zekere zin zou hetzelfde ook gezegd kunnen worden met betrekking<br />
tot de kerk. Een buitenkerkelijk mens kan aan de kerk<br />
toch nog betekenis toekennen, zo niet voor zichzelf dan toch nog<br />
wel voor anderen, en zijn zienswijze zou haar neerslag kunnen<br />
vinden in zijn eigen doen en laten, in die zin, dat hij mogelijk zelf<br />
nog wel eens ter kerke gaat of anders wellicht zijn kinderen kerkkeiijk<br />
opvoedt of laat opvoeden.<br />
Het is alles op zich niet uitgesloten, maar hoe is het in de concrete<br />
werkelijkheid? Om hierover op beperkt terrein enige zekerheid<br />
te bekomen, werd in het onderzoek gepeild naar de betekenis, die<br />
godsdienst en kerk nog hebben voor het gevoelen van de honderd<br />
buitenkerkelijken en naar de plaats, die godsdienst en kerk innemen<br />
in hun eigen leven of dat van hun gezin.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
234
. Het oordeel over godsdienst en kerk<br />
1 Aan de respondenten werd op de eerste plaats de vraag gesteld:<br />
vindt U godsdienst van betekenis voor het leven; waarom wel;<br />
respectievelijk: waarom niet? De antwoorden kunnen in kort<br />
bestek als volgt worden weergegeven:<br />
TABEL 23<br />
De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis van de godsdienst<br />
voor het leven [onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Godsdienst van geen betekenis voor het leven<br />
zonder motivering 16<br />
met motivering 3<br />
Godsdienst heeft wel betekenis voor het leven<br />
zonder motivering 10<br />
met motivering a. existentiële motieven 9<br />
b. ethische motieven 39<br />
c. sociale motieven 11<br />
Geen antwoord 12<br />
Totaal 100<br />
De respondenten, die aan de godsdienst geen betekenis toekennen<br />
en hun standpunt motiveren, oordelen, dat de godsdienst voor<br />
het maatschappelijk leven immers geen waarde heeft.<br />
Waar aan de godsdienst wel betekenis wordt toegekend, gebeurt<br />
dit een enkele maal onder voorwaarde, dat er niet te veel gewezen<br />
wordt op de hemel, „want dat is opium voor het volk". Een der<br />
respondenten, die de godsdienst niet zonder betekenis vindt, merkt<br />
op, dat hij zich dus distantieert van de bekende zienswijze van „De<br />
Dageraad": „De godsdienst biedt je een sigaar aan, maar steelt je<br />
horloge". Van existentiële aard zijn motieven als: godsdienst geeft<br />
houvast aan het leven, geeft het leven diepte en inhoud en maakt<br />
het sterven gemakkelijker. De paedagogische en ethische motieven<br />
zijn velerlei: godsdienst heeft opvoedende waarde (3); houdt de<br />
mensen van het verkeerde pad af (6); zonder godsdienst kan de<br />
mens maar raak leven (3) en belandt men in een Russische maatschappij<br />
(1); godsdienst geeft de mens steun (25); waaraan meerdere<br />
respondenten toevoegen: „Vooral aan zwakke karakters, maar zelf<br />
235<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
heb ik de godsdienst niet nodig". Eén uit deze groep van 39 respondenten<br />
zegt: „Als de godsdienst in dienst gesteld wordt van de mens<br />
zit er niet veel verkeerds in". Tenslotte wordt door een aantal<br />
respondenten betekenis toegekend aan de godsdienst om het vele,<br />
wat zij voor individu en same<strong>nl</strong>eving heeft tot stand gebracht,<br />
maar een van hen wil dan ook alleen waarde aan de godsdienst<br />
toekennen, „als en in zoverre de maatschappelijke omstandigheden<br />
door de godsdienst verbeterd worden".<br />
2 Op de tweede plaats werd aan de respondenten de vraag<br />
voorgelegd: vindt U de binding aan een bepaald kerkgenootschap<br />
van betekenis voor het leven; waarom wel; respectievelijk:<br />
waarom niet? Eerst volgt weer een beknopt overzicht van de antwoorden.<br />
TABEL 24<br />
De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis voor het leven<br />
van de binding aan een bepaald kerkgenootschap [onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Binding aan een kerk wel van betekenis<br />
zonder motivering 8<br />
met motivering 16<br />
Binding aan een kerk niet van betekenis<br />
zonder motivering 46<br />
met motivering: a. „religieuze" motieven 9<br />
b. sociale motieven 5<br />
c. existentiële motieven 3<br />
Totaal<br />
De respondenten, die de binding aan een kerkgenootschap van<br />
betekenis achten, wijzen op de opvoedende waarde, de troost, de<br />
steun, die van een kerk kan uitgaan, vooral voor zwakke mensen.<br />
„Het is een houvast tegen het communisme", zegt een der respondenten.<br />
Een ander vergelijkt de kerk met een vakvereniging: „Ben<br />
je gelovig dan moet je je aansluiten!"<br />
Om verschillende soorten van motieven wordt aan een dergelijke<br />
binding betekenis ontzegd. Volgens de mening van sommigen is<br />
het Evangelie genoeg; of: „De kerken hebben niets met geloof te<br />
236<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
6<br />
7<br />
100
maken, want er is maar één God en daar kan niet zoveel strijd<br />
om zijn"; of ook: „Kerken zijn gewoon partijschappen, die elkaar<br />
om de oren slaan". Anderen oordelen, dat de kerken in dienst staan<br />
van het kapitaal en de sociale vooruitgang remmen. Tenslotte zijn<br />
er respondenten, die een dergelijke binding funest achten voor de<br />
persoo<strong>nl</strong>ijke vrijheid.<br />
Een aantal respondenten weifelt tussen ja en neen. „Een paar<br />
kerken was genoeg. Nu is het teveel een wedden op het goede<br />
paard", zegt iemand uit deze groep. Anderen zien voordeel in aansluiting<br />
bij een kerk, in zoverre de kerken binding, maar nadeel, in<br />
zoverre ze scheiding tot stand brengen, of ze zouden de kerken<br />
niet veroordelen, als de ene kerk geen „Verneinung" betekende ten<br />
opzichte van de anderen.<br />
Samenvatting. Na kennisname van deze antwoorden zou men geneigd<br />
kunnen zijn om als volgt te concluderen: laat het waar zijn, dat<br />
een gering aantal respondenten aan de godsdienst en de grote<br />
meerderheid van hen aan de kerk alle betekenis ontzeggen, daar<br />
staat toch tegenover, dat zeer velen aan de godsdienst, en een zeker<br />
aantal respondenten aan de kerk, nog wél betekenis toekennen.<br />
Vanuit godsdienstig standpunt zou een dergelijke conclusie echter<br />
vrijwel waardeloos zijn om de eenvoudige reden, dat godsdienst<br />
en kerk vrijwel nergens in de opvattingen der respondenten gewaardeerd<br />
worden om godsdienstige redenen, maar bijna uitsluitend<br />
om psychologische, paedagogische, morele of sociale motieven.<br />
Dat godsdienst en kerk van betekenis geacht zouden worden voor<br />
het leven, omdat zij het leven op God richten en de mens en de<br />
gemeenschap naar God brengen, komt nauwelijks ergens aan het<br />
licht. Integendeel, het is duidelijk, dat de mens en de maatschappij<br />
voorop staan, en dat godsdienst en kerk alleen gewaardeerd worden<br />
in functie van deze twee grootheden. Dat godsdienst en kerk op<br />
deze wijze in het hart worden getroffen en op één lijn gesteld worden<br />
met verbeteringsgestichten en vormingsinstituten, mag niet vergeten<br />
worden. Op enkele uitzonderingen na ligt de werkelijke teneur<br />
van alle antwoorden tenslotte in deze twee uitlatingen: „In de<br />
godsdienst zit niet veel verkeerds, wanneer zij in dienst wordt<br />
gesteld van de mens", (d.w.z. de dienst van God in dienst van de<br />
mens!) en: „De godsdienst is van betekenis, als en in zoverre de maatschappelijke<br />
omstandigheden door de godsdienst verbeterd worden".<br />
Hier past de opmerking van Fedde Schurer, „dat Friesland over<br />
237<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het algemeen meer moralistisch dan godsdienstig is. De geschiedenis,<br />
het dagelijks leven en de literatuur zijn daar om het te bewijzen.<br />
Hier is een tamelijk sterk besef van wat hoort en wat niet hoort;<br />
de man die altijd „ieder het zijne" heeft gegeven, acht zich veelal<br />
godsdienstig verantwoord. Hij beschouwt de kerk als een instituut<br />
om de mensen nog een beetje beter te maken dan ze al zijn, maar<br />
begrippen als zonde en genade, waarmee de kerk staat en valt,<br />
liggen buiten zijn gezichtskring. Waartoe zal men naar de kerk<br />
gaan, wanneer men het daarbuiten evengoed klaar speelt? Zingen<br />
kan ik niet en zonden heb ik niet, wat heb ik in de kerk te zoeken?<br />
zegt onze Noordfriese stamverwant, en velen zeggen het hem in<br />
hun hart na". 1<br />
II. Godsdienst en kerk in het leven<br />
Nadat is vastgesteld, welke betekenis door de respondenten aan<br />
godsdienst en kerk wordt gehecht, dient nu te worden nagegaan,<br />
welke plaats godsdienst en kerk feitelijk innemen in het leven van<br />
de respondenten zelf en van hun gezin.<br />
Er staan maar weinig gegevens ter beschikking om dienaangaande<br />
tot een verantwoord oordeel te komen, maar het zal misschien<br />
niet onmogelijk zijn om een bepaalde indruk op te doen vanuit de<br />
voorhanden gegevens, die immers gezien mogen worden tegen een<br />
achtergrond, gelijk deze in het bovenstaande is getekend.<br />
Bedoelde gegevens hebben betrekking op het gebed en de kerkgang<br />
van de respondenten en op de godsdienstig-kerkelijke vorming<br />
van hun kinderen.<br />
1. gebed en kerkgang van de respondenten<br />
Aan de respondenten werd de vraag gesteld: bidt U wel eens?<br />
Aangezien er van de 100 respondenten 29 niet in het bestaan van<br />
een hogere macht geloofden, konden er op deze vraag slechts 71<br />
antwoorden verwacht worden. Door 19 respondenten werd de vraag<br />
bevestigend beantwoord en door 10 anderen werd verklaard, dat<br />
zij wel eens baden in een gezelschap, waar gebeden werd, maar<br />
nooit voor zich alleen. De overige 42 respondenten hebben de vraag<br />
ontkennend beantwoord.<br />
Verder werd aan de respondenten gevraagd: gaat U wel eens naar<br />
een kerkdienst; waarom; naar welke kerk? Deze laatste vragen<br />
werden als volgt beantwoord:<br />
1 Moet de kerk zich sociaal aanpassen? in: Friese Koerier, 14 April 1953.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
238
J a<br />
TABEL 25<br />
Het kerkbezoek van de groep respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Kerkgang<br />
Soms of zelden<br />
Neen<br />
Geen antwoord<br />
6<br />
27<br />
64<br />
3<br />
100<br />
Waarom ?<br />
Godsdienstige motieven<br />
Nieuwsgierigheid,<br />
verveling, e.d.<br />
18<br />
Aandrang van derde n 9<br />
6<br />
33<br />
Welke kerk ?<br />
Hervormd (vrijzinnig)<br />
Katholiek<br />
Doopsgezind<br />
Dan hier dan daar<br />
2. godsdienstig-kerkelijke opvoeding van de kinderen<br />
Een zekere maatstaf voor de levenshouding van de respondenten<br />
met betrekking tot godsdienst en kerk, kan gezien worden in het<br />
standpunt, dat zij innemen en doorvoeren t.o.v. een godsdienstigkerkelijke<br />
vorming van hun kinderen.<br />
Zoals reeds eerder is opgemerkt, zijn er van de 100 respondenten<br />
87 gehuwd. Hieronder zijn 7 echtparen begrepen, zodat er straks<br />
van 80 huwelijken gesproken wordt.<br />
Aan de 87 gehuwde respondenten werd nu gevraagd: acht U een<br />
godsdienstige levensbeschouwing gewenst voor Uw kinderen?<br />
Door 28 respondenten werd deze vraag bevestigend beantwoord.<br />
Enkelen merkten er bij op, dat er een opvoedende kracht van de<br />
godsdienst uitgaat, dat het eerder goed dan kwaad doet, of dat hun<br />
kinderen er toch iets van af moeten weten. Ontkennend werd de<br />
vraag beantwoord door 23 respondenten, maar zij zullen zich niet<br />
verzetten als blijkt, dat de kinderen anders willen. De kinderen<br />
volkomen vrij laten, is het standpunt van 28 respondenten. De<br />
kinderen kunnen nu van verschillende opvattingen kennis nemen<br />
en dan moeten ze later zelf maar beslissen. Tenslotte waren er 8<br />
respondenten, die niet recht wisten, wat ze met deze vraag aan<br />
moesten. Een van hen zei: „Ik weet het niet. Soms zou ik willen,<br />
dat de kinderen wat meer geloofden dan ik zelf. Ze kunnen zich dan<br />
beter redden en staan niet overal zo buiten. Maar als de ouders niet<br />
geloven, wordt het met de kinderen ook niets".<br />
Aan hen, die de wenselijkheid van een godsdienstige levensbeschouwing<br />
voor hun kinderen hadden bevestigd, werd verder gevraagd,<br />
of zij ook konden aangeven, naar welke levensbeschouwing<br />
hun voorkeur uitging. Van de 28 respondenten opteerden er 11<br />
239<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
21<br />
3<br />
5<br />
4<br />
33
voor de vrijzinnig-Hervormde richting. Deze voorkeur was gebaseerd<br />
op het feit, dat hier de minste dwang en de meeste vrijheid<br />
te vinden was, of op de omstandigheid, dat dit hun kerk was van<br />
huis uit, of dat zij geen andere kerken kenden. De overige 17 respondenten<br />
spreken van een christelijke levensbeschouwing, hebben<br />
een voorkeur voor het Doopsgezinde standpunt of willen de keuze<br />
maar aan de kinderen zelf overlaten. „Ze mogen van alles worden",<br />
zegt een van hen, „ais ze maar niet Rooms worden, want dan zijn ze<br />
hun vrijheid kwijt". Zes anderen vinden alles goed, „als ze maar<br />
niet Gereformeerd worden", en een van hen drukt zijn afkeer voor<br />
het Gereformeerde standpunt misschien zo sterk mogelijk uit:<br />
„Mijn jongens mogen desnoods pater worden, maar niet fyn!"<br />
Het standpunt van de respondenten aangaande een godsdienstigkerkelijke<br />
levenshouding van hun kinderen kan verder nog blijken<br />
uit de antwoorden op de vragen, of zij hun kinderen hebben laten<br />
dopen en catechisatie laten of hebben laten volgen. Uit het getal<br />
van 80 huwelijken vallen er 14 weg, omdat 8 huwelijken (nog)<br />
kinderloos zijn en in 6 gezinnen de kinderen nog te jong waren dan<br />
dat de vragen van toepassing konden zijn. De vragen hadden dus<br />
betrekking op 66 gezinnen.<br />
Van deze 66 gezinnen zijn er 16, waarin de ouders een of meerdere<br />
of alle kinderen in de kerk hebben laten opnemen. In alle overige<br />
gezinnen, 50 in getal, was geen van de kinderen in de jonge jaren<br />
gedoopt. Wel zijn in 9 van deze 50 gevallen een of meerdere kinderen<br />
later tot een kerk toegetreden.<br />
De antwoorden op de vraag, of de kinderen catechisatie volgden,<br />
waren als volgt: Zondagsschool 7; school-catechisatie 28; gewone<br />
catechisatie 14; geen catechisatie 11; geen antwoord 6.<br />
Waar de kinderen catechisatie volgen, behoeft dit niet noodzakelijk<br />
te wijzen op een godsdienstige gezindheid van de ouders, zomin als<br />
het tegendeel een bewijs is van gebrek aan godsdienstigheid van<br />
de ouders. Het een en het ander blijkt wel uit de uitlating van een<br />
huismoeder, die haar kinderen naar de Zondagsschool stuurt „om<br />
Zondagmorgen tenminste even rust te hebben", en uit de verklaring<br />
van een vader, dat hij de godsdienstige vorming van zijn kinderen<br />
te belangrijk vindt, dan dat hij dit aan een ander zou toevertrouwen:<br />
„Ik lit myn bern gjin God yn de skuon skouwe troch in oar".<br />
Samenvatting. Van de 100 blijken er dus 19 respondenten „wel eens"<br />
te bidden. Men mag wel aannemen, dat de anderen het niet doen,<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
240
al komt men daardoor ook in conflict met de respondent, die zegt:<br />
„Zou er iemand zijn, die nooit bidt? Die het beweert, liegt". Verder<br />
zijn er 23 respondenten, die „wel eens" naar een kerkdienst gaan,<br />
maar bij 5 van hen is de kerkgang niet-godsdienstig gemotiveerd.<br />
Dan zijn er 28 respondenten, die een godsdienstige levensbeschouwing<br />
wenselijk achten voor hun kinderen, maar zij, die hun standpunt<br />
motiveren, wekken niet de indruk, dat zij aan de godsdienstige<br />
belangen van hun kinderen denken. Tenslotte waren er maar 16<br />
respondenten, die hun kinderen al vroeg door het doopsel over<br />
de drempel van de kerk hadden getild.<br />
Rekening houdend met hetgeen door de respondenten gezegd<br />
werd omtrent de betekenis van godsdienst en kerk, lijkt het niet<br />
onverantwoord om uit de laatste gegevens de conclusie te trekken,<br />
dat godsdienst en kerk in het leven van de overgrote meerderheid<br />
der respondenten werkelijk geen rol meer spelen. Men krijgt de<br />
indruk, dat een deel van hen leeft zonder enige geestelijke achtergrond,<br />
zonder een centrale levensovertuiging. Bij anderen domineert<br />
een sterk rationele levenssfeer, welke vaak goed doordacht<br />
en consequent beleefd schijnt te zijn. Een andere groep wordt gekenmerkt<br />
door een levensgevoel, dat desnoods religieus genoemd<br />
kan worden, maar niet met de term gelovig kan worden aangeduid,<br />
omdat onder hen de idee van een openbaring, evenals de „feeling"<br />
er voor, volkomen verdwenen schijnt te zijn, evenals trouwens bij<br />
de vertegenwoordigers van de vorige groep. Sporen van echt geloof<br />
en geloofsleven worden slechts aangetroffen bij een zeer geringe<br />
minderheid en de vraag is wel op zijn plaats, in hoeverre ook dit<br />
slechts restanten zijn van een Protestants-Christelijke familietraditie,<br />
waarop een volgende generatie geen prijs meer zal stellen.<br />
PARAGRAAF 5. BUITENKERKELIJKHEID EN<br />
HUMANISTISCH VERBOND<br />
Het verschijnsel der buitenkerkelijkheid duidt op een zeer heterogene<br />
veelheid van personen. Op zich genomen is er onder hen<br />
maar één gemeenschappelijk kenmerk en dat is nog van negatieve<br />
aard: het niet behoren tot een kerkelijke gezindte. Dit brengt<br />
met zich mee, dat de buitenkerkelijkheid als een vorm van geestelijke<br />
of levensbeschouwelijke dakloosheid beschouwd moet worden.<br />
De mens zonder kerkelijke gezindte staat buiten het geestelijk<br />
tehuis, dat de kerkelijke mens in zijn kerkgenootschap vindt.<br />
241<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Sedert de tweede wereldoorlog wordt de ontwikkeling van de<br />
buitenkerkelijkheid in ons land echter gekenmerkt door pogingen<br />
tot systematisering en groepsvorming. In vroeger jaren verschafte<br />
de S.D.A.P. aan vele buitenkerkelijken, met name aan de groep in<br />
de arbeiderswereld, nog een zeker geestelijk onderdak. Voor hen<br />
was deze partij niet alleen een politieke formatie maar tevens een<br />
soort geestelijk woonoord. Terwijl de P.v.d.A. zich krachtens haar<br />
opzet minder goed leende voor deze nevenfunctie van de S.D.A.P.,<br />
leidden de na-oorlogse neigingen tot groepsvorming in de kringen<br />
van buitenkerkelijken tot de oprichting van het Humanistisch<br />
Verbond, dat de ideële basis en het geestelijk tehuis wil zijn voor de<br />
buitenkerkelijken, de derde groep in de Nederlandse same<strong>nl</strong>eving.<br />
Temidden van de discussies over het karakter en de positie van<br />
het Humanistisch Verbond werden tijdens het onderzoek aan de<br />
100 buitenkerkelijken de volgende vragen voorgelegd: hebt U<br />
wel eens gehoord van het Humanistisch Verbond; wat is U bekend<br />
over de aard en het doel er van; denkt U, dat dit het eigen verband<br />
van de buitenkerkelijken is, of wordt,of behoort te zijn? De<br />
volgende tabel geeft de antwoorden kort weer.<br />
TABEL 26<br />
De kennis van en meningen over het Humanistisch Verbond onder de groep<br />
respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />
Van het H.V. gehoord?<br />
Ja 79<br />
Neen 21<br />
100<br />
Bekend met aard en doel<br />
van het H.V. ?<br />
Ja<br />
Enigszins<br />
Neen<br />
40<br />
11<br />
28<br />
79<br />
H. V. het eigen verband<br />
voor de onkerkelijken?<br />
Wel gewenst 21<br />
Niet gewenst 27<br />
Afwachten 6<br />
Geen oordeel 11<br />
Geen antwoord 14<br />
De antwoorden op de eerste vraag beperkten zich tot ja en neen.<br />
Een vijfde van de respondenten blijkt dus nooit van het H.V.<br />
gehoord te hebben.<br />
Zij, die op de tweede vraag antwoordden, dat zij er maar weinig<br />
van af wisten, bleken toch over het algemeen wel te weten, dat het<br />
H.V. iets te maken heeft met buitenkerkelijken. Een van hen vertelt,<br />
dat het H.V. het wereldgebeuren humaan wil bezien, niet<br />
242<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
79
ekrompen is en de overtuiging huldigt, dat liet goede in de mens<br />
op den duur het kwade zal overwinnen. Volgens een ander wil het<br />
H.V. laten zien, dat men ook zonder geloof een goed mens kan zijn.<br />
In de groep respondenten, die zonder reserve verklaarden, dat<br />
zij met doel en aard van het H.V. op de hoogte waren, bevonden<br />
zich enkele leden van het H.V., die duidelijk uiteen zetten, waar<br />
het om ging, soms aan de hand van beginselverklaring of program.<br />
Bij de overigen bleek de kennis fragmentarisch: de buitenkerkelijken<br />
bundelen; hun rechten verdedigen; appelleren op het betere<br />
in de mens; werken voor de vrede onder de mensen; zorgen voor<br />
militairen en gevangenen. Zes van hen voegden er aan toe, dat het<br />
H.V. geen persoo<strong>nl</strong>ijke God erkent en niets met godsdienst te<br />
maken wil hebben. „Hun atheïsme zint me niet", zegt een der<br />
respondenten. Een ander merkt op: „Het is een moderne, enigszins<br />
gecultiveerde uitgave van de oude „Dageraad", maar in wezen niet<br />
minder anti-kerkelijk". Enkelen spreken van een surrogaatgodsdienst,<br />
een Christendom zonder God. Er wordt zelfs gezegd,<br />
dat het „een soort bundeling van een aantal kerkgenootschappen" is!<br />
Een ontwikkeling van het H.V. tot het eigen verband voor de<br />
buitenkerkelijken wordt door 21 respondenten in meerdere of<br />
mindere mate wenselijk geacht. Minstens vindt deze groep het van<br />
belang, dat de buitenkerkelijken zich organiseren, maar enkelen<br />
onder hen zijn bang, dat het H.V. een soort „kerk" zal worden.<br />
Sommige respondenten beklemtonen de noodzaak van eigen<br />
geestelijke verzorgers voor de buitenkerkelijken of vinden het<br />
wenselijk, dat ook de buitenkerkelijke jongens in de kazernes op<br />
de een of andere manier worden opgevangen.<br />
Onder degenen, die de bedoelingen en verwachtingen van het<br />
H.V. niet kunnen delen, zijn er 18, die hun standpunt motiveren.<br />
Men voelt niets voor binding op geestelijk terrein of verwacht niet,<br />
dat degenen, die uit onverschilligheid buitenkerkelijk zijn, zich<br />
nu ineens wél zouden interesseren voor het H.V. Andere respondenten<br />
wijzen er op, dat vele buitenkerkelijken de godsdienst<br />
niet willen missen en daarom niets van het H.V. moeten hebben,<br />
zodat het nooit een tehuis voor alle buitenkerkelijken zal kunnen<br />
worden. Er zijn ook politieke bezwaren. „De meeste onkerkelijken<br />
hier",zegt een respondent, „zijn communist en trappen zeker niet<br />
in dit P.v.d.A.-zaakje". Uit dezelfde streek komt het antwoord:<br />
„Het H.V. komt voort uit marxistische stromingen en wil onder<br />
bedekte termen toch weer een bepaalde politieke ideologie op-<br />
243<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
dringen aan zijn leden (de kopstukken van het H.V. zijn leiders van<br />
de P.v.d.A.). Het geestelijk doel van het H.V. is een rekbaar begrip<br />
en het werk van het H.V. moet tenslotte toch weer in de politiek<br />
uitmonden". Door een ander wordt opgemerkt, dat het H.V. op<br />
het platteland geen enkele rol speelt. En tenslotte is er de opmerking:<br />
„Als alle kerkelijken niet in één kerk kunnen same<strong>nl</strong>even,<br />
moeten we niet denken, dat alle onkerkelijken zich in één verband<br />
thuis zullen voelen. Daarvoor zijn ook hier de verschillen te<br />
groot".<br />
Samenvatting. Men constateert dus, dat ongeveer de helft van de respondenten<br />
niets of hoegenaamd niets van het H.V. af weet. De<br />
andere helft valt uiteen in leden, en meer of minder sympathiserenden<br />
enerzijds, en tegenstanders en sceptici anderzijds. De redenen<br />
van de tegenstand en de scepsis blijken van godsdienstige, politieke<br />
en psychologische aard te zijn. Het is wel opmerkelijk, dat de bezwaren,<br />
die in de actuele discussies rond het H.V. van kerkelijke<br />
zijde tegen het H.V. worden gelanceerd, ook in buitenkerkelijke<br />
kringen blijken te leven.<br />
Conclusies: Aan het slot van dit hoofdstuk dient vóór alles<br />
met dankbaarheid herinnerd te worden aan de welwillende medewerking,<br />
die niet alleen van de interview-leiders maar ook van de<br />
respondenten zelf werd ondervonden. Dat dit onderzoek mogelijk<br />
was, wijst duidelijk op een bereidheid in buitenkerkelijke kringen<br />
tot een gesprek met hen, die binnen de kerk staan, en wel tot een<br />
gesprek over centrale levensvragen. Op de betekenis van een dergelijke<br />
„ontmoeting", waarvan behalve door de interview-leiders<br />
ook door verschillende respondenten spontaan gewag werd gemaakt,<br />
moge hier bijzonder de aandacht gevestigd worden.<br />
De waarde van de resultaten wordt bepaald door het karakter<br />
van dit onderzoek. Van een steekproef als deze verwacht men<br />
geen conclusies, maar indrukken en vermoedens. Het is daarom<br />
niet zonder reserve, dat het resultaat van dit onderzoek in de volgende<br />
punten wordt vastgelegd'.<br />
1 De groep buitenkerkelijken vormt een zeer gevarieerd gezelschap,<br />
zowel in zake hun verhouding ten opzichte van de kerk,<br />
als wat betreft de aard van hun levensbeschouwing.<br />
Met betrekking tot de kerk zijn er naast degenen, die vroeger<br />
op enigerlei wijze kerkelijk geweest zijn, ook anderen, die van jongs<br />
244<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
af buitenkerkelijk zijn. Hierbij moet echter opgemerkt worden,<br />
dat sommigen zich beschouwen als buitenkerkelijk van huis uit,<br />
niettegenstaande dat zij gedoopt zijn. Het doopsel wordt door hen<br />
blijkbaar niet beschouwd als een element van kerkelijkheid. Van<br />
meer belang is in dit verband het onderscheid tussen degenen, die<br />
uit beginsel buitenkerkelijk zijn, en anderen, die het uit sleur zijn.<br />
Deze laatsten zullen doorgaans door toevallige omstandigheden<br />
buiten de kerk staan. Bijgeval deze omstandigheden er niet geweest<br />
waren, zouden zij vermoedelijk uit sleur kerkelijk zijn geweest.<br />
Het gevarieerd standpunt, dat door de respondenten werd<br />
ingenomen ten opzichte Humanistisch Verbond zal<br />
waarschij<strong>nl</strong>ijk met dit onderscheid samenhangen.<br />
Wat de aard van de levensbeschouwing aangaat, treft men bewuste<br />
gelovigen naast principiële atheïsten. Tussen deze beide<br />
uitersten zijn er zoveel overgangsvormen, dat de omschrijvingen<br />
van gelovig en ongelovig, zoals deze in het eerste hoofdstuk geformuleerd<br />
werden, de werkelijkheid maar zeer ten dele blijken te<br />
kunnen opvangen. Er kan verder op gewezen worden, dat sommigen<br />
zich een rationele levensovertuiging hebben eigen gemaakt, terwijl<br />
anderen ook over centrale levensvragen geen enkel oordeel en<br />
geen enkele mening meedragen door het leven.<br />
2 Geloof en godsdienstigheid werden weinig gevonden. 1 Onder<br />
deze groep buitenkerkelijken werden er slechts enkelen aangetroffen,<br />
bij wie van echt christelijk geloof en werkelijke godsdienstigheid<br />
gesproken zou kunnen worden. Bij anderen zijn nog wel<br />
christelijke noties aanwezig, maar men krijgt soms de indruk, dat<br />
het hier alleen maar gaat om dode restanten van een Protestants<br />
familie-verleden. Bij weer anderen schijnen zelfs deze relicten verdwenen<br />
of nooit aanwezig geweest te zijn. Wanneer deze veronderstellingen<br />
juist zijn, dan wordt het graag gehandhaafde onderscheid<br />
tussen onkerkelijkheid, ongeloof en ongodsdienstigheid toch wel<br />
zó betrekkelijk, dat men zich in ieder geval niet al te veel illusies<br />
moet maken omtrent geloof en godsdienstigheid buiten de<br />
kerk.<br />
3 Stond de godsdienst vroeger centraal in het leven en lag de<br />
kerk zinvol midden in het dorp, voor de massa der buitenkerkelijken<br />
schijnen godsdienst en kerk nu randverschijnselen geworden te zijn.<br />
Door andere waarden als maatschappij en gezin werden zij wegge-<br />
1 BU'JRMA, kwam bij zijn onderzoek tot een zelide conclusie; vgl. a.w., 49, 58, 59, 61-65.<br />
245<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
drukt naar de periferie van het leven, en als godsdienst en kerk<br />
nog van betekenis geacht worden, dan is het bij velen alleen voor<br />
zover zij bijdragen tot de verbetering van maatschappelijke toestanden<br />
en tot het welslagen van het menselijk bestaan. Dit is<br />
dan de laatste uiting van een zeker respect voor wat eens onaantastbare<br />
grootheden waren.<br />
246<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
NABESCHOUWING<br />
In de nabeschouwing op deze studie wordt eerst een summier<br />
overzicht gegeven van de inhoud; dan volgt een schets van het<br />
behandelde ontbindingsproces; hierna wordt het standpunt van<br />
de sociale wetenschappen m.b.t. de verklaring en de genezing van<br />
het verschijnsel der buitenkerkelijkheid aangegeven; vervolgens<br />
zal dit standpunt theologisch verhelderd en verdiept moeten worden;<br />
hieruit volgt tenslotte de noodzaak van een samengaan van<br />
sociale wetenschappen en theologie in het apostolaat.<br />
1. Summier overzicht. In het eerste hoofdstuk werd het verschijnsel<br />
der buitenkerkelijkheid in Friesland aan de hand van het materiaal<br />
der volkstellingen in zijn ontstaan en ontwikkeling geschetst,<br />
zulks tegen de achtergrond van de buitenkerkelijkheid in Nederland.<br />
Door middel van de locale en sociale analyse van dit verschijnsel<br />
kon worden vastgesteld, in welke geografische eenheden en binnen<br />
welke sociale groepen de ontkerkelijking het verst is doorgedrongen.<br />
Een vergelijking met de situatie in het buite<strong>nl</strong>and toonde aan, dat<br />
er gesproken kan worden van een uitzonderingspositie van Nederland,<br />
waarvan Friesland wel de duidelijkste exponent bleek te zijn.<br />
Tevens leidde deze vergelijking tot de hypothese, dat de buitenkerkelijkheid<br />
in Nederland en bijgevolg in Friesland samenhangt<br />
met de verhouding tussen kerk en volksgemeenschap en de relatie<br />
van de enkeling tot de kerk. Het tweede hoofdstuk was gewijd aan<br />
de oorzaken der buitenkerkelijkheid in Friesland. Deze bleken tot<br />
nu toe vooral gezocht te zijn in de maatschappelijke, de geestelijke<br />
en de psychologische sfeer. De beoordeling van de verschillende<br />
opvattingen versterkte de veronderstelling uit het eerste hoofdstuk,<br />
dat de buitenkerkelijkheid in Friesland beschouwd moet worden<br />
als het gevolg van de ontbinding der volkskerk in deze provincie,<br />
welke door maatschappelijke, religieus-kerkelijke en psychologische<br />
factoren werd veroorzaakt. Teneinde deze hypothese op haar<br />
juistheid te toetsen, werd in het derde hoofdstuk de ontwikkeling<br />
der Hervormde Kerk in Friesland gedurende de 19e eeuw in verschillende<br />
etappes behandeld. Langs deze weg kwam vast te staan,<br />
247<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
dat de Hervormde Kerk in Friesland de vorige eeuw onderhevig is<br />
geweest aan een desintegratie-proces, waarvan het optreden der<br />
buitenkerkelijkheid zo niet het enige dan toch wel het meest sprekend<br />
symptoom is geworden. Tenslotte werd in het vierde hoofdstuk<br />
een poging gedaan om het verschijnsel der buitenkerkelijkheid zelf<br />
enigermate te analyseren. Met behulp van de gegevens uit een desbetreffend<br />
onderzoek werd getracht aan te geven, wat er aan geloofsovertuiging<br />
en levensbeschouwing gevonden wordt onder<br />
buitenkerkelijken in Friesland.<br />
2. Ontbinding van gemeenschap, tradities en waarden. Kort samengevat<br />
werd in deze vier hoofdstukken de beschrijving gegeven van<br />
een proces, dat in Friesland, hoewel niet overal of niet overal even<br />
sterk, geleid heeft tot een ontbinding van de same<strong>nl</strong>eving, een verval<br />
van tradities en een verlies van waarden, zulks bijzonder onder<br />
kerkelijk, godsdienstig en christelijk opzicht. Dat in dit proces ook<br />
factoren schuil gingen, die later tot betere verhoudingen en nieuwe<br />
vormen ook op kerkelijk en godsdienstig terrein zouden stimuleren,<br />
doet niets af aan het feit, dat dit proces zeker in de 19de eeuw<br />
minstens zo sterk desintegrerend en ontbindend gewerkt heeft.<br />
Gewezen moet dan worden op de toenemende differentiatie en<br />
tevens desintegratie van de same<strong>nl</strong>eving door de verschillen en<br />
tegenstellingen tussen landheren en pachters, boeren en landarbeiders,<br />
feodale heren en bosarbeiders, boeren en verveners, veenbazen,<br />
turfmakers en baggelaars. Deze gemeenschap —voor zover er met<br />
name in de verveningen nog van een gemeenschap gesproken kon<br />
worden — vol tegenstellingen en spanningen, werd in de laatste<br />
decennia van de 19de eeuw uiteengescheurd door de verwoede<br />
strijd tussen de vertegenwoordigers van een landbouw- en veenkapitalisme<br />
enerzijds en de legers van het plattelandsproletariaat<br />
anderzijds.<br />
Deze sociale desintegratie werkte door in de Hervormde Kerk,<br />
die aanvankelijk als volkskerk nog de uitdrukking en het symbool<br />
van de gemeenschap was. De grote invloed van landheren en boeren<br />
op de samenstelling van de kerkelijke colleges, op het beroep van<br />
de predikant, op het beheer der kerkelijke goederen en op heel het<br />
kerkelijk bestel, gaf aan de Hervormde Kerk een zeer eenzijdige<br />
sociale structuur en vervreemdde haar meer en meer van de noden<br />
en zorgen en van heel het leven van het plattelandsproletariaat.<br />
Dit was trouwens in de nieuwe veenkoloniale concentraties toch<br />
248<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
al van vrijwel elke vorm van kerkelijke bemoeiing verstoken. De<br />
kerk werd louter het ornament van de same<strong>nl</strong>eving en als de bevolking<br />
in zijn geheel nog kerkelijk en zelfs nog algemeen kerks<br />
was, dan was dat, dankzij een kerkelijke traditie, die echter in menige<br />
streek en binnen verschillende groepen reeds dode sleur was geworden.<br />
Het ontbindingsproces van de religieuze gemeenschap, van kerkelijke<br />
tradities en godsdienstige waarden is bovendien sterk bevorderd<br />
door de strijd tussen de kerkelijke richtingen, die vaak nauw verweven<br />
was met de tegenstelling tussen de sociale groepen. Aan de<br />
periferie van de volkskerk traden aan de rechterkant de verschijnselen<br />
op van conventikels en oefeningen, van Afscheiding en secten,<br />
aan de linkerkant de symptomen van grote onverschilligheid en<br />
later van uitgesproken vrijdenkerij. Wat zich binnen de Hervormde<br />
Kerk handhaafde, verdeelde zich in fronten: vrijzinnigen, die het<br />
Christendom in zijn magerste vormen conserveerden, rechtzinnigen,<br />
die het Evangelie vaak devalueerden tot een partij zaak. En naarmate<br />
de 19de eeuw vorderde, werden de tegenstellingen nog meer<br />
geaccentueerd: modern tegen orthodox, Evangelisch tegen confessioneel,<br />
synodaal tegen anti-synodaal.<br />
In al zijn ernst manifesteerde zich deze ontbinding gedurende het<br />
laatste kwartaal van de 19de eeuw. Terwijl een agrarische crisis<br />
land en volk van Friesland economisch teisterde, werd de gemeenschap<br />
maatschappelijk uit elkaar geslagen door de socialistische<br />
strijd, kerkelijk verscheurd door de verschijnselen van Doleantie<br />
en ontkerkelijking, en godsdienstig verzw r akt door een religieus<br />
indifferentisme en een volstrekt anarchisme. Van een volkskerk<br />
was geen sprake meer: de Hervormde Kerk was een ontredderd<br />
huis geworden, dat door duizenden werd verlaten. Dat dit meestal<br />
een afscheid voorgoed was, blijkt wel uit het feit, dat het „volk in<br />
Friesland buiten de kerk" tot op de huidige dag nog zo talrijk is.<br />
Binnen de groepen van boeren en vooral van arbeiders in bepaalde<br />
delen van N.W. en Z.O. Friesland is buitenkerkelijkheid minstens<br />
zo normaal als kerkelijkheid.<br />
Met de kerk en de kerkelijke traditie, bij uitstek bron en bescherming<br />
van het Christendom, begonnen ook de christelijke waarden<br />
onder de massa te verdwijnen. De ontkerkelijking was niet alleen<br />
het prijsgeven van een christelijke vorm, doch leidde ook tot het<br />
verliezen van de christelijke inhoud, van geloof en godsdienstigheid.<br />
Het overigens beperkte materiaal van het vierde hoofdstuk maakt<br />
249<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
het minstens waarschij<strong>nl</strong>ijk, dat christelijk geloof en godsdienstig<br />
leven in buitenkerkelijke kringen zeldzaam worden. Het Christendom<br />
bleek bij velen zo ver weggezakt, dat zij zelfs met de meest<br />
centrale christelijke waarden nog alleen door een onderzoek als<br />
dit geconfronteerd werden.<br />
3. Sociaal-wetenschappelijke diagnose en therapie. Vanuit het standpunt<br />
der sociale wetenschappen kan dit proces alleen maar begrepen<br />
en verklaard worden tegen de achtergrond van de totale<br />
desintegratie van de same<strong>nl</strong>eving. Dat de volkskerk tot ontbinding<br />
kwam, dat deze ontbinding het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />
opriep en dat in de buitenkerkelijke wereld zo weinig geloof meer<br />
gevonden wordt, hangt ten nauwste samen met het verval van de<br />
same<strong>nl</strong>eving, waarin vitale tradities verstarden en wegstierven,<br />
zodat het volk steeds meer verstoken raakte van fundamentele<br />
waarden.<br />
Deze nauwe samenhang tussen de verschijnselen van buitenkerkelijkheid<br />
en geloofsafval enerzijds, en de constellatie van de menselijke<br />
same<strong>nl</strong>eving anderzijds, vindt zijn verklaring in het feit, dat de<br />
menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid in zijn ontwikkeling en zijn voltooiing<br />
in sterke mate afhankelijk is van zijn locaal en sociaal milieu, m.a.w.<br />
van de gemeenschap, waarin hij leeft en van de tradities, die in zijn<br />
omgeving gelden. Door dit vast te stellen wordt de waarde van de<br />
menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid allerminst gedegradeerd, doch alleen<br />
de weze<strong>nl</strong>ijke samenhang tussen persoo<strong>nl</strong>ijkheid en gemeenschap<br />
erkend. De mens wordt in alle opzichten ontwikkeld en gevormd<br />
binnen de gemeenschap, en dank zij de geldende tradities, waardoor<br />
hij de waarden ontvangt, die hij in zijn leven opneemt en integreert.<br />
Ook de religieuze persoo<strong>nl</strong>ijkheid kan alleen in zijn milieu en<br />
door de hem omringende tradities tot volwassenheid komen. Helaas<br />
is dit inzicht nog te veel belast, doordat uitdrukkingen als „milieu-<br />
Protestantisme" of „traditie-Katholicisme" doorgaans bijna uitsluitend<br />
„in malam partem" worden verstaan. Men wijst op het<br />
verschijnsel, dat velen, die vanuit een traditioneel kerkelijk en godsdienstig<br />
milieu in een andere omgeving belanden, vaak al spoedig<br />
onkerks, later onkerkelijk en in een volgende generatie ook ongelovig<br />
worden. Hieruit wordt dan al te gemakkelijk de conclusie<br />
getrokken, dat milieu en gewoonte een nivellerende en depersonaliserende<br />
invloed ook op de religieuze mens uitoefenen. Dit geldt<br />
echter alleen daar, waar het milieu verstarde en de traditie ont-<br />
250<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
aardde in een conservering van lege vormen, waarachter een vervreemding<br />
van echte godsdienstigheid schuil ging. Daarentegen<br />
moet een gemeenschap, waarin een godsdienstige sfeer heerst en<br />
waarin tradities leven, die echte christelijke waarden dragen en<br />
doorgeven, van enorm belang geacht worden voor de vorming,<br />
ontwikkeling en rijping van de religieuze mens. De grote waarde<br />
van een levend milieu en van een gezonde traditie, m.b.t. de vorming<br />
van de mens in het algemeen, is bij het recente onderzoek<br />
onder de z.g. massajeugd wel zeer duidelijk aan het licht getreden. 1<br />
Mede op grond van dit onderzoek werd nog o<strong>nl</strong>angs door Stoop<br />
gewezen, zowel op de nauv/e samenhang tussen het sociaal-psychologisch<br />
milieu en het godsdienstig leven, als op de betekenis van<br />
levende christelijke tradities. 2<br />
Het apostolaat onder buitenkerkelijken zal zich dan ook mede<br />
door de inzichten van de moderne sociale wetenschappen moeten<br />
laten inspireren. Indien de verschijnselen van buitenkerkelijkheid<br />
en geloofsafval zonder inzicht in het locaal en sociaal milieu niet<br />
begrepen kunnen worden, en indien kerkelijk leven en christelijk<br />
geloof in het algemeen alleen in een levende religieuze gemeenschap<br />
met gezonde christelijke tradities mogelijk geacht moeten worden,<br />
dan is het duidelijk, dat het apostolaat totalitair moet zijn, d.w.z.<br />
op de hele mens en op de hele same<strong>nl</strong>eving gericht.<br />
4. Theologische bezinning enverdieping. Het sociaal-wetenschappelijk<br />
standpunt vraagt tenslotte om afronding en verdieping door de<br />
theologie. Dat wil niet zeggen, dat de theologie in deze studie nu<br />
pas voor het eerst aan het woord komt. Het optreden van de vrijzinnigheid<br />
en vooral de verschijning van het nieuwe licht in de<br />
moderne richting, de vrijdenkersbeweging en de Friese volksbeweging,<br />
de verschillende vormen van reactie en verzet in de rechtzinnige<br />
wereld, het verlies van de „kleine luyden" door Doleantie en<br />
ontkerkelijking, de mate van ongeloof in buitenkerkelijke kringen,<br />
al deze verschijnselen en processen zijn niet geschreven en niet beoordeeld,<br />
zonder dat het eigen theologisch standpunt zich daarin<br />
liet gelden. Niettemin bleef in deze studie, overeenkomstig de in de<br />
1 Vgl. Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid. Onderzoek in opdracht van de Minister<br />
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Ingesteld door het Mgr Hoogveld Instituut te<br />
Nijmegen, 's-Gravenhage 1953, 363-364.<br />
2 W. STOOP, O.F.M., Enkele beschouwingen over de aanpassing van de zielzorg aan de noden<br />
van onze tijd, in: Sociaal Kompas 1 (1953) 15-23.<br />
251<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
i<strong>nl</strong>eiding gegeven opzet, het sociografisch en historisch standpunt<br />
domineren. De buitenkerkelijkheid is echter niet alleen een sociologisch,<br />
sociaal-psychologisch en historisch, maar ook een theologisch<br />
probleem. Het verschijnsel kan dan ook in laatste instantie<br />
noch volledig begrepen, noch op de juiste wijze genezen worden<br />
dan alleen vanuit de theologie.<br />
De theologie zal in haar benadering van ontkerkelijking en ontkerstening<br />
aansluiten cp de inzichten en bevindingen, die door de<br />
sociale wetenschappen bij de bestudering van deze verschijnselen<br />
werden opgedaan en verworven. Deze zullen het voorwerp zijn van<br />
de theologische reflectie, waardoor zij getoetst zullen worden aan<br />
de gegevens der openbaring. Het resultaat van de theologische bezinning<br />
zal dan niet bestaan in een aantal nieuwe inzichten, maar in<br />
een afronding en verdieping van het inzicht, dat via de sociale<br />
wetenschappen werd verkregen.<br />
Het is duidelijk, dat de katholieke theologie zich bij uitstek leent<br />
voor een reflecteren op, en een uitdiepen van het standpunt der sociale<br />
wetenschappen. Wanneer sociologie en sociale psychologie de diagnose<br />
en de therapie van buitenkerkelijkheid en geloofsverval in<br />
verband brengen met de desintegratie en reïntegratie van de gemeenschap<br />
en met het verval en het herstel van de traditie, dan<br />
kan de Katholieke theologie deze inzichten opvangen en beoordelen,<br />
omdat zij de begrippen gemeenschap en traditie in hun hoogste<br />
perfectie kent.<br />
De Katholieke overtuiging acht kerkelijkheid en geloof gebonden<br />
aan de gemeenschap der Kerk, en dan Kerk in haar volle betekenis<br />
verstaan. Het geloof is in ontstaan en ontwikkeling niet alleen<br />
essentieel aangewezen op de Kerk als het onzichtbare Lichaam van<br />
Christus, maar ook in sterke mate afhankelijk van de Kerk, zoals<br />
zij verwerkelijkt is in het aards milieu. Wanneer er sprake is van<br />
de binding van het christelijk geloof aan de Kerk, dan geldt dit zeker<br />
op de eerste plaats de Kerk als de genade-gemeenschap in en met<br />
Christus, waarin het geloof geboren wordt en door de genade der<br />
sacramenten verder rijpen kan. Is er dus bij het geloof geen plaats<br />
voor een christelijk individualisme, ook een christelijk spiritualisme<br />
kan niet aanvaard worden, omdat het geloof, naargelang het gehalte<br />
van haar belijders, ook in meerdere of mindere mate afhankelijk<br />
is van de Kerk, zoals zij feitelijk gerealiseerd is in de steeds veranderende<br />
wereld. De Kerk krijgt vorm in het aards milieu, in de<br />
voortdurend wisselende sociologische en sociaal-psychologische<br />
252<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
werkelijkheid, die niet slechts het stoffelijk omhulsel maar de noodzakelijke<br />
levensvorm van de Kerk is. Van de ene kant staat zij tegenover<br />
het aards milieu niet in de positie van een „splendid isolation",<br />
maar van de andere kant laat zij aan de natuurlijke gemeenschapsvormen<br />
ook hun eigen ruimte. In het ene geval zou de Kerk het aards<br />
milieu weerloos uitleveren aan de krachten der geestelijke ontbinding;<br />
in het andere geval zou zij de natuurlijke same<strong>nl</strong>eving, met<br />
voorbijzien van haar eigen aard, verkerkelij ken. 1 Zoekend naar het<br />
juiste evenwicht om zowel het ene als het andere gevaar te vermijden,<br />
zal de Kerk er echter met alle kracht naar streven de<br />
verschillende gemeenschapsvormen, waarin zij staat, leeft en werkt,<br />
door haar aanwezigheid en haar werkzaamheid zodanig te bezielen<br />
en te doordringen, dat zij een gekerstend milieu vormen, geschikt<br />
voor de opbloei en de ontwikkeling van christelijk denken en leven.<br />
In laatste instantie tenslotte zijn christelijk geloof en kerkelijk<br />
leven aangewezen op de levende traditie binnen de Kerk en in het<br />
dagelijks milieu. Binnen de gemeenschap der Kerk is het de apostolische<br />
traditie, die door alle tijden de openbaring Gods, d.w.z. de<br />
hoogste waarheid en de heiligste werkelijkheid, aan de mens doorgeeft.<br />
Juist door deze traditie komt de menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid<br />
in blijvend contact met de rijkdom van christelijke waarden in<br />
sacramenten en prediking, die hem kunnen vormen tot de volwassen<br />
christelijke mens. In het algemeen zal zulks echter pas goed<br />
mogelijk wezen, wanneer deze christelijke traditie en christelijke<br />
waarden over de eige<strong>nl</strong>ijke grenzen der Kerk heen ook de natuurlijke<br />
same<strong>nl</strong>eving beslissend bezielen en beïnvloeden. Van een gekerstend<br />
milieu kan immers alleen sprake zijn, wanneer de geldende gebruiken<br />
door de christelijke traditie genormeerd worden, en de aardse<br />
waarden overeenkomstig een christelijke waardenschaal geordend<br />
zijn.<br />
Het oordeel van de sociale wetenschappen v/ordt dus bevestigd<br />
door het inzicht van de theologie, omdat de sociologische opvatting<br />
omtrent de betekenis van gemeenschap en traditie aansluit bij de<br />
theologische visie op de waarde van Kerk en overlevering. De Kerk<br />
als de gemeenschap van Christus en de christelijke traditie als de<br />
overreiking van de hoogste waarden zijn essentieel voor kerkelijkheid<br />
en geloof, terwijl de mate en het karakter van de kerkelijke practijk,<br />
1 SMITS heeft in zijn voortreffelijke studie terecht een verkerkelijking van de same<strong>nl</strong>eving<br />
afgewezen, maar zich helaas niet vrij kunnen houden van de bewering, dat de Katholieke<br />
Kerk juist een dergelijke verkerkelijking na zou streven; vgi. a.w., 134, 310 en 342-343.<br />
253<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
zowel als het gehalte en de kracht van het geloofsleven, in sterke<br />
mate afhankelijk zijn van de invloed van de Kerk en van de traditie<br />
op het milieu. Ontkerkelijking en ontkerstening zijn daarom in<br />
laatste instantie alleen te verklaren door een verstarring en een<br />
verval van de christelijke traditie, bron en bescherming van de<br />
christelijke waarden. Dit betekent ook, dat het apostolaat niet<br />
mag blijven staan bij een sociologisch en sociaal-psychologisch<br />
noodzakelijke opbouw en reïntegratie van een gedesintegreerde<br />
maatschappij, doch, tevens vanuit een theologische visie op de concrete<br />
situatie, moet streven naar een aangepast herstel van christelijke<br />
tradities, zodat de christelijke inzichten en werkelijkheden<br />
weer gaan leven in de menselijke same<strong>nl</strong>eving.<br />
5. Apostolaat en opbouw. In de i<strong>nl</strong>eiding op deze studie werd de<br />
buitenkerkelijkheid in Friesland een verontrustend verschijnsel<br />
genoemd, niet alleen voor Christendom en kerken, maar ook voor<br />
land en volk. Nu dit verschijnsel een symptoom is gebleken van de<br />
ontbinding in kerk en same<strong>nl</strong>eving, en in zijn massale vorm leidt<br />
tot een verlies van vitale tradities en christelijke waarden, kan dit<br />
oordeel aan het eind van deze studie alleen maar met nog groter<br />
beslistheid worden herhaald. Deze verontrusting is echter alleen<br />
dan echt en waarachtig, als zij inspireert en dringt tot herstel van<br />
een geschonden same<strong>nl</strong>eving en tot apostolaat in een wereld, die<br />
van Christendom en Kerk vervreemd werd. Het werk van opbouw en<br />
apostolaat zal zich moeten richten niet op zielen maar op mensen,<br />
en niet slechts op de individuen maar ook op de same<strong>nl</strong>eving. Het<br />
apostolaat zal tevens herkerstening moeten zijn en kan daarom de<br />
hulp van de sociale wetenschappen niet ontberen. Maar alle herkerstening<br />
zal apostolaat moeten wezen, en zal zodoende door de<br />
theologie geïnspireerd moeten worden. Alleen langs deze wegen<br />
kan het „volk in Friesland buiten de kerk" weer ontvankelijk<br />
worden voor de onvergankelijke waarden, die Christus aan Zijn<br />
Kerk heeft geschonken.<br />
254<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
SUMMARY<br />
Apart from Protestants, spread over various denominations, and<br />
Catholics the population of the Netherlands comprehends a very<br />
large number of persons without ecclesiastical denomination. As<br />
appears from the census, the number of those who in 1947 did not<br />
consider themselves as belonging to any denomination amounted to<br />
no less than 17 per cent. of the population. This symptom is chiefly<br />
found in certain districts and towns, particularly in the non-<br />
Catholic areas of the Netherlands, and occurs most frequently<br />
among the intellectual and professional classes and among the<br />
members of the working class.<br />
Of all the districts in Holland the province of Friesland was the<br />
first to demonstrate this symptom on a large scale. As early as at<br />
the census of 1889 seven per cent. of the population of Friesland<br />
appeared to be without ecclesiastical denomination.Already at that<br />
time the part of the population concerned was chiefly found to live<br />
in the country, which entitles us to speak of a specifically agrarian<br />
type of the symptom. Nowadays people without denomination are<br />
still most numerous in the North-West and the South-East of<br />
Friesland and in the region connecting these two districts. In some<br />
municipalities of this area they number from 30 to 40 per cent. or<br />
even more. Among the agricultural population of these districts the<br />
percentage varies between 25 and 40, whereas among the working<br />
class a rate of anything between 50 and 60 per cent. has been<br />
registered.<br />
In this respect Holland and in particular the province of Friesland<br />
takes up an exceptional position within European society. Throughout<br />
Europe people have been drifting away from the churches,<br />
but, whereas elsewhere this estrangement hardly or o<strong>nl</strong>y to a<br />
comparativeiy small extent has reached the stage of „non-denominationalism"<br />
in the present and narrow sense of the word, this has<br />
since long been the case in the Netherlands to a seriously high degree.<br />
The province of Friesland is the clearest exponent of this exceptional<br />
position. An explanation of the discrepancy between the situations<br />
in the Netherlands and the rest of Europe might be derived from<br />
255<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
the fact that the bond between church and nation and consequently<br />
the relation between individual and church has of old been lacking<br />
in intimacy and strength, so that the Dutch Reformed Church could<br />
o<strong>nl</strong>y vaguely be regarded as a national church.<br />
During the nineteenth century the Dutch Reformed Church in<br />
Friesland was subject to a development which eventually resuited<br />
in an advanced state of disintegration of the national church. This<br />
disintegration of the church, which is related to the dissoiution<br />
of society as a whole, was caused by social processes, difference<br />
of opinion within the church and by psychological factors. Particularly<br />
in the North-West and the South-East of Friesland strongly<br />
marked contrasts grew between the rising agrarian capitalism and<br />
the agrarian proletariat. In the ecclesiastical sphere there was a<br />
fierce struggle for orthodoxy, which widened the gap betw¾en the<br />
liberal and orthodox christians; many of the orthodox christians<br />
for a time had recourse to special services and gatherings of finally<br />
broke away from the church to find a new home for themselves in<br />
various sects or in the Christian Reformed Church (1834),whereas<br />
many liberals drifted away from both church and religion, and a<br />
considerable number of them changed over to complete free thinking.<br />
Thus part of the population was gradually being prepared for a life<br />
outside ecclesiastical communities. The process of disintegration<br />
reached its climax during the last quarter of the nineteenth century<br />
and was most conspicuously demonstrated by two facts: the Dutch<br />
Nonconformism of the so-called „Doleantie" drew away a great<br />
multitude of orthodox christians from the national church and out<br />
of this group the Reformed Churches were formed; in the same<br />
period a great number of the workers left the Dutch Reformed<br />
Church and continued their lives free from denominational ties.<br />
This appearance of „non-denominationalism" may be regarded as<br />
the most striking piece of evidence of the disintegration of society in<br />
its religious aspect.<br />
Although being without ecclesiastical denomination does not<br />
necessarily imply the absence of anjr religious belief, an inquiry,<br />
held in Friesland among a hundred persons without denomination,<br />
has proved that in many of them even the faintest traces of Christianity<br />
could hardly be detected. One might, therefore, assume that<br />
the disappearance of the church - centai<strong>nl</strong>y with the majority<br />
of the people - will result in the loss of christian belief.<br />
Social science rightiy connects the symptom of „non-denominatio-<br />
256<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
nalism" with the disintegration of society as a whole and the subsidence<br />
of sound traditions. Theological reflection on this conclusion<br />
leads to the supposition that this symptom finds its ultimate cause<br />
in the dissolution of the religious community, due to the fact that<br />
christian tradition has become rigid and has disappeared, which<br />
has put an end to the conveyance of christian values.<br />
As the symptom of „non-denominationalism" is closely related<br />
to the disintegration of the whole of society, the apostolate in a<br />
world that has been strongly influenced by it must stimulate the<br />
re-integration of society. This apostolate, however, should in the<br />
first place aim at the christianization of the surroundings by reviving<br />
a christian atmosphere and christian traditions.<br />
257<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
LIJST VAN TABELLEN<br />
Tabel 1. De Nederlands-Hervormden in Friesland, de Zuid-Oosthoek en<br />
enkele gemeenten van Friesland in absolute aantallen volgens de<br />
burgerlijke statistiek (volkstelling 31 Mei 1947) en de kerkelijke statistiek<br />
(stand 195J).<br />
Tabel 2. De Katholieken, Protestanten en buitenkerkelijken in Nederland<br />
in % van de totale bevolking volgens de volkstellingen van 1S30 tot 1947.<br />
Tabel 3. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking van de<br />
provincies en enkele gemeenten van Nederland van 1899 tot 1947 en de<br />
totale bevolking van Nederland in 1947.<br />
Tabel 4. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />
per bedrij f sklasse in Nederland op 31 December 1930.<br />
Tabel 5. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />
van Nederland naar bedrijfsklasse en positie in het beroep.<br />
Tabel 6. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />
en in liet totaal aantal mannelijke gezinshoofden met beroep per bedrijfsgroep<br />
in Nederland op 31 Mei 1947.<br />
Tabel 7. Het aandeel der buitenkerkelijken in het totaal aantal mannelijke<br />
gezinshoofden met beroep naar beroepsgroep, in de provincies en in<br />
Nederland op 31 Mei 1947.<br />
Tabel 8. De bevolking van Friesland naar kerkelijke gezindte in absolute<br />
aantallen en iedere gezindte in % van de totale bevolking op 31 December<br />
18C9 en 31 Mei 1947.<br />
Tabel 9. De buitenkerkelijken per provincie van Nederland in % van de<br />
totale bevolking per provincie voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947.<br />
Tabel 10. De buitenkerkelijken per gebied van Friesland in % van de<br />
totale bevolking per gebied voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947.<br />
Tabel 11. De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente 't Bildt<br />
in absolute aantallen en in % van de totale bevolking per buurt op<br />
31 Mei 1947.<br />
Tabel 12. De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente Smallingerland<br />
in absolute aantallen en in % van de totale bevolking per buurt<br />
op 31 Mei 1947.<br />
Tabel 13. Percentage buitenkerkelijken van de mannelijke gezinshoofden<br />
met beroep, 31 Mei 1947, in de gemeenten van Friesland.<br />
Tabel 14. De buitenkerkelijken in Duitsland in absolute aantallen en in<br />
% van de totale bevolking, 1900 tot 1950.<br />
Tabel 15. De buitenkerkelijken in de landen van West-Duitsland en in<br />
West-Berlijn in absolute aantallen en in % van de totale bevolking<br />
van die gebieden in 1950.<br />
Tabel 16. De Nederlands-Hervormden naar zielen en lidmaten in absolute<br />
aantallen en de lidmaten in % van het aantal zielen per ring van de<br />
provincie Friesland in 1819.<br />
258<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Tabel 17. De grootouders en de ouders der respondenten, alsmede de respondenten<br />
naar kerkelijke gezindte en de ouders der respondenten naar<br />
doopsel en belijdenis (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 18. Frequentie van enkele godsdienstige practijken in het ouderlijk<br />
huis der respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 19. De groep respondenten naar hun kerkelijk of buitenkerkelijk<br />
verleden en naar godsdienstige en kerkelijke practijken (onderzoek<br />
Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 20. De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het<br />
bestaan en de aard van een hogere macht (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 21. De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het<br />
bestaan en de persoon van Christus (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 22. De antwoorden van de respondenten op de vragen betreffende<br />
de dood en een hiernamaals (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 23. De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis<br />
van de godsdienst voor het leven (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 24. De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis<br />
voor het leven van de binding aan een bepaald kerkgenootschap<br />
(onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
Tabel 25. Het kerkbezoek van de groep respondenten (onderzoek Jan.-<br />
Maart 1953).<br />
Tabel 26. De kennis van en de meningen over het Humanistisch Verbond<br />
onder de groep respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />
259<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
LITERATUURLIJST 1<br />
ALGRA, H., De zegen der rechtzinnige prediking, in: Fries Dagblad ( = FD),<br />
28 September 1949.<br />
Een vreemde geschiedenis, in: FD, 29 September 1949.<br />
De factor van de migratie, in: FD, 30 September 1949.<br />
, Gereformeerde Gemeenten in Friesland, in: FD, 5 October 1949.<br />
De donkere vlek, in: FD, 28 October 1949.<br />
De onkerkelijkheid in Friesland, in: FD, 4 Juli 1950.<br />
Gemeente voor Gemeente, in: FD, 5 Juli 1950.<br />
De oorzaken der onkerkelijkheid,, in: FD, 7 Juli 1950.<br />
Percentages „Onkerkelijkheid" en Het Evangelie voor Friesland, in:<br />
FD, 8 Juli 1905.<br />
, Leerzame vergelijkingen, in : FD, 10 Juli 1950,<br />
Modernisme in Frieskind, in: FD, 29 Februari 1952.<br />
Vrijzinnige gemeenten, in: FD, 1 Maart 1952.<br />
In gevangenschap, in: FD, 3 Maart 1952.<br />
De laatste ronde, in: FD, 7 Maart 1952.<br />
Baronnen en toleranten, in: FD, 8 Maart 1952.<br />
Befehl in Friesland, in: FD, 11 Maart 1952.<br />
De vraag omkeren, in: FD, 12 Maart 1952.<br />
Van onderen op, in: FD, 13 Maart 1952.<br />
ALPHEN, M. W. L. VAN, Nieuw Kerkelijk Handboek 1911, Bijlage S, 138-196:<br />
Naamlijsten van Hervormde Predikanten in de gemeenten der Provincie<br />
Friesland, sedert de Reformatie tot heden, Gouda 1911.<br />
ANONYMUS: Aan onze lezers bij 't beginvan den tweeden jaargang, in: De nieuwe<br />
richting in het leven, 2 (1869) 1-4.<br />
— , Bezinning in eigen kring. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig<br />
jubileum van de Prov. Ver. v. Vrijz. Hervormden in Friesland 1904-<br />
8 April-1954, Leeuwarden 1954.<br />
— , Centraal Bureau voor de Statistiek, Volkstelling 1859; 1869; 1879;<br />
1889; 1899; 1909; 1920; 1930; 1947. Beroepstelling 1930; 1947.<br />
— , Denmark, published by the Fioyal Danish Ministry for foreign affairs<br />
and the Danish statistical Department, Copenhagen 1952.<br />
— , Dominion Bureau of Siatistics, Vol. I, Population; numerical and<br />
percentage distribufion of the population by religious denominations 1871-<br />
1951, Ninth Census of Canada 1951.<br />
— , Enige sociologische aspecten van een same<strong>nl</strong>eving in ontwikkeling,<br />
uitgebracht door het Sociologisch Research Centrum. Katholiek-Sociaal-<br />
Kerkelijk Instituut, 1953.<br />
•— , Gedenkboek Maatschappij tot Nul van 't Algemeen 1874-1934, Amsterdam<br />
1934, Bijlage III.<br />
— , Handelingen van de Algemene Christelijke Synode der Hervormde<br />
1 OPMERKING: alle anonieme publicaties zijn, in alfabetische volgorde gerangschikt,<br />
onder het hoofd Anonymus in deze lijst opgenomen.<br />
260<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden in den jare 1820; 1835; 1868;<br />
1869; 1870; 1871; 1872; 1873; 1874.<br />
— , Kerkelijk Jaarboekje 1950 van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland<br />
en Noord-Amerika.<br />
— , Kirchliches Handbuck für das katJiolische Deutschland. Herausgegeben<br />
von der amtlicîien Zentralstelle für kirchliche Statistik des katholischen<br />
Deutschlands, Jrg. I-XXIII, Köln.<br />
— , Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid. Onderzoek in opdracht<br />
van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.<br />
Ingesteld door het Mgr Hoogveld Instituut te Xiimegen, 's-Gravenhage<br />
1953.<br />
— , N.I.P.O.'s Godsdienst-telling. Toenemend aantal niet-kerkelijken, in:<br />
De Publieke Opinie, 14 Juli 1947.<br />
—• , Opgave van de ressorten der Provinciale Vriesche Vereeniging, in:<br />
Kerkelijk Maandblad, 1 (1856) 84-86.<br />
— , Provinciaal Almanak voor Friesland voor het jaar 1834, Leeuwarden<br />
1834.<br />
•— , Scheiden? Een woord van de Vereeniging van Vrienden der Waarheid<br />
in Friesland aan allen, die de Nederlandsch Hervormde Kerk liefhebben.<br />
Eene belijdenis en uitnodiging, Leeuwarden 1867.<br />
— , Statistical Abstract of Ir eland. Number of Persons of each Religion<br />
at each Census Year from 1861 to 1946, compüed by Central Statistics<br />
Office 1950.<br />
— , Statistisches Jahrbuch für die Bundesrepublik Deutschland. Wohnbevölkerung<br />
am 13.9.1950 nach Religionszugehörigkeit und Pandern, Herausgeber:<br />
Statistisches Bundesamt, Wiesbaden 1954.<br />
—- , Statistisches Jahrbuch der Schweiz. Wohnbevölkerung der Schweiz<br />
nach Konfession seit 1900; Wohnbevölkerung der Kantone und Stadie<br />
nach Konfession. Herausgegeben von Eidgenössischen Statistischen<br />
Amt, 1950.<br />
— , Wirtschaft und Statistik, Herausgeber: Statisches Amt des vereinigten<br />
Wirtschaftsgebietes mit der Führung der Statistiek für Bundeszwecke<br />
beauftragt, Dezember 1951.<br />
— , Zuid-Oost-Friesland als kerkelijk noodgebied. Rapport door de Commissie<br />
Vormingswerk in Friesland uitgebracht aan het Breed-Moderamen<br />
van de Provinciale Kerkvergadering in Friesland, 23 Maart 1953.<br />
BEUCKER ANDREAE, J. H., Rapport betreffende een onderzoek naar den zedelijken<br />
en materiëlen toestand der arheidxnde bevolking ten platten lande en<br />
van de middelen om dien zoveel mogelijk te verbeteren, Zwolle 1850.<br />
BLAUPOT TEN CATE, S., Geschiedenis der Doopsgezinden, Leeuwarden 1839.<br />
— , Gedachten over de getalsvermindering bij de Doopsgezinden in Nederland;<br />
naar aa<strong>nl</strong>eiding der schets van den Heer J. H. Halbertsma: Over de<br />
Herkomst der Doopsgezinden, Amsterdam 1844.<br />
BLOEMHOF, F., Het arbeidersgezin in de Z.W. hoek van Friesland, in: Sociologisch<br />
Bulletin, 3 (1949) 34-52.<br />
BOELES, P., Over Staatsregt, Hervormd Kerkbestuur en Seperatismus, Groningen<br />
1838.<br />
BOER, F. J. DE, Skiednis fan de Lege Feantery yn Opsterland en Smellingerlan,<br />
Ljouwert 1954.<br />
261<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
BOITEN, H., Herdenkingsrede uitgesproken op 23 November 1932 ter gelegenheid<br />
van het 250-jarig bestaan der Ned. Hervormde Kerk te St. Anna-parochie,<br />
St. Anna-parochie-Bergum 1932.<br />
BOLLEMAN VAN DER VEEN, B., De Floreenpligtigen en de Gereformeerde Gemeenten<br />
ten platten lande in Friesland* in wederzijdsche betrekking, Sneek<br />
1856.<br />
— , Het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten<br />
lande in Friesland. Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche<br />
Hervormde Kerk, van den Kerkera.ad der Hervormde Gemeente te Eernewoude,<br />
Leeuwarden, 1874<br />
BORSEMAN, N., Hij maakt te niet de Gedachten der arglistigen, Sneek 1834.<br />
BOSCH KEMPER, M. J. DE, De tegenwoordige staat van Nederland, Utrecht 1950.<br />
BRINK, R., Wat dunkt U van de stelling: Het is heizelfde wat men gelooft,<br />
als men maar wél leeft, in: De nieuwe richting in hei leven, 2 (1869)<br />
145-154.<br />
BRQERSMA-LUOMAJOKI, R. K. en Sj. BROERSMA, Fi<strong>nl</strong>and, voorpost van het<br />
Noorden, Ivleppel 1952.<br />
BRUGGHEN, G. A. VAN DER, Mijn kerkje in Beets, in: Stemmen voor Waarheid<br />
en Vrede, 29 (1892) 303-311.<br />
BRUINS, F. H., De kerk midden in het dorp. Uitzending V.P.R.O. 19 'November<br />
1948.<br />
BUSÉ, H. J., Multatuli''s Sneeker correspondentie, 1868-1869, in: De Vrije<br />
Friesch, 2A (1916) 88-142.<br />
•— , Het Modemisme in Friesland* omstreeks 1870, in: N ederlandsch Archief<br />
voor Kerkgeschiedenis, 17 (1919) 79-114.<br />
BUÜRMA, j. A., Het personeel van Theodorus Niemeyer N.V. en de N.V.<br />
Tabaksfabriek Franciscus Lieftinck. Een onderzoek naar het sociale leven<br />
van het personeel van een mid,delgroie fabriek, Groningen-Batavia 194S.<br />
BUWALDA, H. S., Woun op 'e weagen. It Bildt en syn biwennevs, Snits 1946.<br />
BIJL, R., De Friese protestant, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland,<br />
onder redactie van E. Bruna O.F.M. e.a., Franeker 1951, 146-153.<br />
BYMHOLT, B., Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, Nijmegen<br />
1894.<br />
CANNEGIETER, H. G., De Friesche Beweging, Amsterdam 1917.<br />
CANNEGIETER, L. en H. SANNES, De Kerk ie St. Jacobi-parochie 100 jaar,St.<br />
Anna-parochie 1944.<br />
CARPENTIER ALTING, A. S., Zoo gelooven wij ook,- daarom spreken wij ook.<br />
Beoordeling der brochure van Dr R. Kruisinga Homan, getiteld „Christus<br />
of Spinoza? Godsdienst of geen godsdienst?", Dokkum 1868.<br />
— , Hervorming, in: De nieuwe richting in het leven, 1 (1868) 30.<br />
— , Onkerkelijkheid, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 74-80.<br />
— , Ergernis geven, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 104-111.<br />
— , Open brief. Antwoord aan Dr P. Hofstede de Groot, Hoogleraar ie Groningen,<br />
Dokkum 1870.<br />
— , Afscheidsrede van Dokkum, Dokkum 1882.<br />
— , Mnemosyne, Leiden 1888.<br />
COLENBRANDER, B. W., Geen Fabelen, een boek voor het volk over de wonderen<br />
van den Bijbel, Hariingen 1868.<br />
262<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
CUPERUS, S., Het kerkelijk leven der Hervormden in Friesland tijdens de<br />
Republiek, Dl I: De predikant, Leeuwarden 1916.<br />
DEENIK, A. A., Het Oude en het Nieuwe Geloof. Eene belijdenis van David<br />
Friedrich Strausz, Haarlem 1872.<br />
DERMOÜT, I. J. en A. YPEIJ, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk,<br />
Dl IV, Breda 1827.<br />
DIEST LORGION, E. ]., De Nederduitsche Hervormde Kerk in Friesland sedert<br />
hare vestiging tot hei jaar 1795, Groningen 1848.<br />
DOMELA XIEUWENHUIS, F., Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken,<br />
's-Gravenhage 1885.<br />
— , Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders, 's-Gravenhage 1887.<br />
— , Weg met alle tirannen, Amsterdam z.j.<br />
DOMELA XIEUWENHUIS XYEGAARD. j. M., De Mystieke Kring van Marlen<br />
Jans van Houten te de Wilp en Westerkwartier, in: Stemmen voor Waarheid<br />
en Vrede, 59 (1922) 375-380.<br />
DOORNIK M.S.C, X. van, Terminologie en Apostolaat, in: Binne<strong>nl</strong>ands Apostolaat,<br />
Orgaan v.d. St. Willibrord Vereniging, 4 (1953) 105-113.<br />
DIJKSTRA, D., Geestelijke ontreddering?, in: Heerenveense Koerier, 10 Augustus<br />
1947.<br />
DYKSTRA, WALING, Reis naar het zendingsfeest in het Oranjewoud op den Oden<br />
July 1873, uit het Friesch vertaald door de schrijver, Leeuwarden 1873.<br />
— , Friske Winterjûne-nocht. Foardracht în Rîm en Unrîm, Freantsjer 1876.<br />
— , Uit Frieslands Volksleven, 2 dln, Leeuwarden 1895.<br />
FEENSTRA, P. W., Gruwelijke Vroomheid, in: De nieuwe richting in het leven,<br />
1 (1868) 34.<br />
FEITSMA, S. K., Ut 'e modder f en 'e maetskippy, in: Forjit my net 1893, 105-136<br />
en 153-182.<br />
— , Ut it ryk †eii de os/moed, in: Forjit my net 1901, 151-162.<br />
— , Rear folk e† de geast fen it kweade, in: Forjit my net 1906, 218.<br />
FIOLEX o.F.M., A., Een kerk in onrust om haar belijdenis. Een phaenomenologische<br />
studie over het ontstaan van de richtingenstrijd in de Nederlandse<br />
Hervormde Kerk, Xijkerk 1953.<br />
GIFFEN, L. VAN, Ter gedachtenis van mijne vijftigjarige Evangelie-bediening te<br />
Wijckel, Lemmer 1879.<br />
GODDIJN O.F.M., W., Sociografische aspecten van de katholieke same<strong>nl</strong>eving<br />
in de provincie Friesland, in: Sociaal Kompas, 1 (1953) 3, 24-33.<br />
GREEVEN, PH. JAC, Noord-Oosi-Groningen, een noodgebied, in: Sociologisch<br />
Bulletin, 3 (1949) 65-79.<br />
HAAS, D. C. DE, Wij wijken niet, maar handhaven onze vrijheid. Toespraak<br />
naar aa<strong>nl</strong>eiding van Gal. II, 4-5, St. Anna-parochie 1866.<br />
HERDERSCHEE, J., De Modern-Godsdienstige Richting in Nederland, Amsterdam<br />
1904.<br />
HESLINGA, M. W., Een sociologische beschouwing van het niveauverlies van<br />
de kerk, in: Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 114-123.<br />
— , Friese Fabrieksarbeiders. Enige sociale aspecten van de indusiriealisatie<br />
in Friesland, Assen 1954.<br />
HETTEMA, H., Het socialisme in Hei Bildt en in het Z.O. van Friesland, in:<br />
Vragen van den dag, 10 (1895) 651-652.<br />
263<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
HEIJNES, H. J., Uit Kerkelijk Noord-Holland, in: Stemmen voor Waarheid en<br />
Vrede, 60 (1923) 513-532.<br />
HINTE, E. VAN, Sociale en economische geografie van Harlingen, Harlingen z.j.<br />
(1936).<br />
HOBMA, j., Het Friesche Réveil, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 52 (1915)<br />
80S-S26 en 889-908.<br />
HOFSTEE, E. W., Levenskunst en levensstijl in stad en platteland, in: Sociologisch<br />
Bulletin, 4 (1950) 66-78.<br />
HOGERZEIL, S., Rondborstige Verklaring waarom ik mij niet afscheidde van<br />
de Gevestigde Hervormde Kerk, Leeuwarden 1836.<br />
HOITSMA, J. C, Roskam voor schurjtige boeren. Gesprek tusschen een Friesche<br />
boer en een arbeider uit 't Bildt, Leeuwarden 1849.<br />
HOVING, L., De Zuidoost-hoek van Friesland, in: Vox theologica, 20 (1950)<br />
4, 110-116.<br />
HUGENHOLTZ, P. H., Ter Gedachtenis. Toespraken tot de Hervormde Gemeente<br />
te Leeuwarden, Leeuwarden 1866.<br />
— , Indrukken en Herinneringen, Amsterdam 1904.<br />
JANSEN, F. B., Christus als Verlosser, in: Jaarboekje voor Nederlandsche<br />
Vrijmetselaren 5893, 's-Gravenhage 1893, 169-180.<br />
— , Causerie Maçonnique, in: Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren<br />
5897, 's-Gravenhage 1897, 51-62.<br />
KALMA, J. J., De Fries en de dominees-practijk, in: Theologie en Practijk,<br />
2 (1939) 107-117.<br />
•— , Ta de Fryske Tsjerkeskiednis, in: Frysk en Fry, 12 October 1951.<br />
•— , Oebele Stellingwerf. Frysk, demokratysk en soasialistysk strider, in:<br />
Frisia rige 21-22, Snits z.j.<br />
KASTEEL, G. H. VAN, Vóór vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis<br />
der Doleantie in Friesland, Sneek z.j.<br />
KEIZER, G., De Afscheiding van 1834. Haar aa<strong>nl</strong>eiding naar authentieke<br />
brieven en bescheiden beschreven, Kampen 1934.<br />
KLOMPÉ, M., zie: J. J. M. VAN DER VEN.<br />
KLUNDER, A. J. G., De Nederduifsch-Hervormde Gemeente te Drachten,<br />
Smellingera-Land, Proeve van een „gaekinde" van de gemeente Smallingerland,<br />
Drachten 1944, 366-401.<br />
KNAPPERT, L., Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende<br />
de 18e en 19e eeuw, Amsterdam 1912.<br />
KOE, S. S. DE, De gevangenschap der Friesche Kerk. Overgedrukt uit de<br />
Vereeniging Christelijke Stemmen, Amsterdam 1874.<br />
— , De vrijmaking der Friesche Kerk. Onderzoek naar recht en roeping der<br />
Friesche gemeenten tegenover „de floreenplichtigen van den Hervormden<br />
Godsdienst" in zake het beheer der kerkelijke goederen en inkomsten,<br />
bevattende rechtskundige adviezen van de hoogleraren Mr B. J. Gratama en<br />
Mr B. J. L. Baron de Geer Jutphaas, Sneek 1875.<br />
KOEK, H. C, Het volkskarakter der Friezen, Drachten 1951.<br />
KOOISTRA, G. Tsj., lerde en Keninkryk, Ljouwert 1954.<br />
KROMSIGT, P. J., Geschiedenis der Confessioneele Vereeniging, in: Troffel<br />
en Zwaard, 3 (1900) 31-39 en 261-280.<br />
KROSE, H. A., Konfessionsstatistik Deutschlands, 1904.<br />
264<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
KRUIJT, J. P., De onkerkelikheid in Nederland. Haar verbreiding en oorzaken.<br />
Proeve ener sociografiese verklaring, Groningen-Batavia z.j. (1933).<br />
— , Kerkelikheid en onkerkelikheid in Nederland, in: Socialistische Gids,<br />
20 (1935) 323-339 en 426-451.<br />
— , De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947, in:<br />
Sociologisch Bulletin, 3 (1949) 80-87.<br />
— , Hoe kan de sociologie der kerk helpen}, in: Sociologie en Kerk. Een<br />
bundel studies van "W. Banning e.a., 's-Gravenhage 1951, 47-72.<br />
LAÜRMAKS, M. F., De dweeper, een woord aan allen, die de waarheid liefhebben,<br />
Franeker 1833.<br />
LINDEBOOM, J., Het eigenaardige der vroomheid in Noord-Holland, in: De<br />
Hervorming, uitgegeven door den Nederlandschen Protestantenbond,<br />
1913, 374-376.<br />
MEER, O.F.M., W. VAN DER, Apostolaat Minderbroeders Friesland 1933-1951, in:<br />
Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, onder redactie van E.<br />
Bruna O.F.M, e.a., Franeker 1951, 232-239.<br />
MEULEN, TSJ. G. VAN DER, Lân-geanne to Feankleaster, de 25e f en Haimoanne,<br />
Harns 1877.<br />
— , Gepke sonder moffen oan nei 't Sindingsfeest to Feankleaster, Liowert 1877.<br />
— , Aan Dr Wagenaar, in: Kanton B er gum, Advertentie- en Nieuwsblad,<br />
17 April en 29 Mei 1886.<br />
MEIJBOOM, H. U., De Nederlandsche Protestanten-Bond van 1870-1920,<br />
Groningen 1921.<br />
MOULIJN, C. D., Winst en Verlies; goed en kwaad in de kerken van Friesland,<br />
in: Heerenveense Koerier, 30 Augustus 1948.<br />
MULLER, P. H., Bespreking van , Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland"<br />
voor de N.C.R.V. in de rubriek „Onder de N.C.R.V.-leeslamp",<br />
21 Januari 1953.<br />
NIEMEIJER, M., Geloovig of ongeloovig, in: De nieuwe richting in het leven, 2<br />
(1869) 257-266.<br />
NOORDENBOS, O., Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw, Rotterdam<br />
1931.<br />
NOORDHOFF, W. R. M., Het godsdienstig gemeenschapsleven in het Nederlandsch<br />
Vrijzinnig Protestantisme. Een sociaal-psychologische studie, Lochem<br />
1933.<br />
OORT, H. VAN, Stuiverspreeken van woordvoerders der Nieuwe Richting, Harlingen<br />
1868 vv.<br />
OOSTEN, B., Een veenpolderbevolking. Sociografie van de grote veenpolder<br />
Weststellingwerf, Wolvega 1947.<br />
PIEBENGA, J., It eigen aerd fan de Sudwesthoeke, Snits 1953.<br />
REDDINGIUS, J. H., De oorsprong, geschiedenis en aard van het regt van verkiezing<br />
van predikanten, dat door floreenpligtigen in Friesland wordt uitgeoefend.<br />
Een bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis in Friesland, Sneek<br />
1849.<br />
REITSMA, J., Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der<br />
Nederlanden, 4e herz. druk. Utrecht z.j.<br />
ROESSINGH, K. H., De moderne theologie in Nederland. Hare voorbereiding en<br />
eerste periode, Groningen 1914.<br />
265<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
ROGIER, L. J., Bijdrage tot de Friese Kerkgeschiedenis, in: De Tijd, 13<br />
September 1951.<br />
ROGIER, L. J., en N. DE ROOY, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland<br />
1853-1953, s-Gravenhage 1953.<br />
RULLMANN, j. C, De Afscheiding in de Nederlandsen Hervormde Kerk der<br />
XlXe eeuw, Amsterdam 1922.<br />
SANNES, H. en L. CANNEGIETER, De kerk te St. Jacobi-parochie 100 jaar.<br />
Herdenkingsrede ter gelegenheid, van het 100-jarig bestaan van het huidige<br />
kerkgebouw van de Ned. Hervormde Gemeente, St. Anna-parochie 1944.<br />
SCHAAF, SJ. VAN DER, Over geestelijke verarming, in: Heerenveense Koerier, 22<br />
Augustus 1947.<br />
SCHELTEMA, M. W. en P. C. VAN WIJK, Een poging tot verbroedering der Protesta<strong>nl</strong>sche<br />
Christenen en hare verweze<strong>nl</strong>ijking in de Vereenigde Christelijke<br />
Gemeente te Dockum, Amsterdam 1874.<br />
SCHOLTEN, A. R., Posysje en takonist jen de tsjerke yn Fryslân, in: Frysk<br />
Jierboek III, 1941, Assen 1940, 89-103.<br />
SCHOTSMAN, N., Herinnering aan de voornaamste lotgevallen van Kerk en<br />
Vaderland, geduurende de agttiende eeuw, bij derzelver uitgang, in een danken<br />
biduur ; en de Nieuwe Eeuw geöpent met eene leerreede, over onzen thans<br />
bedenkelijken toestand, Sneek 1801.<br />
SCHRIEXE, O., Hebben wij als predikanten een roeping op sociaal gebied,?<br />
Proeve eener beantwoording dier vraag, Lemmer 1891.<br />
SCHULTETUS AENEE, B. W., De Domenys hi†ke, mar folie te ligt achte, in het<br />
Hollandsen overgebracht en met een voorrede vermeerderd, St. Annaparochie<br />
1840.<br />
SCHURER, F., Moet de kerk zich sociaal aanpassen?, in: Friese Koerier, 14<br />
April 1953.<br />
SIERKSMA, F., De Friezen en de godsdienst, in: Literair Kwartier voor de<br />
Regionale Omroep Noord, 18 April 1952.<br />
SIPMA, P., De oorsprong van het Friesche toneel, in: De Vrije Fries, 25 (1917)<br />
134-183.<br />
SIXMA VAN HEEMSTRA, F. S., De onkerkelijkheid in Friesland, in: Bijdrage<br />
tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, onder redactie van E. Bruna O.F.M.<br />
e.a., Franeker 1951, 154-178.<br />
SMITS, P., Kerk en Stad,. Een godsdienst-sociologisch onderzoek niet inbegrip<br />
van een religiografie van de industriestad Enschede, 's-Gravenhage 1952.<br />
SPAHR VAN DER HOEK, J. J., Rapport betreffende de eerste pkase van de sociologische<br />
benadering van het volkskarakter van de Woudfriezen door middel<br />
van een onderzoek in Boornbergum en omgeving, Olterterp 1954.<br />
STOOP O.F.M., YX., Enkele beschouwingen over de aanpassing van de zielzorg<br />
aan de noden van onze tijd, in: Sociaal Kompas, 1 (1953) 15-23.<br />
STUTTERHEIII, F. VV., Wat is de ethische richting der moderne orthodoxie?, in:<br />
Stemmen voor Waarheid en Vrede, 9(1872) 1013-1026.<br />
SUVEREIN, J. P., Onderzoek naar de beroepsklassen in het Nederlandse volk<br />
en in de verschillende Kerkgenootschappen, in: Sociologisch Bulletin,<br />
5 (1951) 65-84.<br />
SYTEMA, J., It krantelêzen fen Boer Pibe, bslûstere troch syn lytsfeint, Oosterwolde<br />
1865.<br />
— , Katechismus fen de Leare der Wierheid, d.êr 't Boer Pibe syn lytsfeint<br />
266<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
yn ûnderrjuchte, om altyd witte to kinnen ût hwet hoeke de Wyn waeit,<br />
Holwerd 1878.<br />
TJOELKER, A., Ds S. van Velzen en zijn betekenis voor de Afscheiding in Friesland.<br />
Een kerk-historische bijdrage over de jaren 1835-1'840, Leeuwarden<br />
1935.<br />
TOL, J. VAN DER, Mei in wirdtsje †oarôf, in: R. VAN ZINDEREN BAKKER, Koarn<br />
en Tsjef. F er zen, Ljouwert 1923.<br />
TROELSTRA, PIETER JELLES, Fy Lútsen! Iepen brief aan Dr L. H. Wagenaar.<br />
Op 'e greate Jouwer, 1885.<br />
— , Gedenkschriften, Dl I, Wording, Amsterdam 1927.<br />
VEEN, H. G. VAN DER, Rymke foár Friesen, Joure 1844.<br />
— , Geast end Pung. En deuntje üt end foar üs dagen, Liowert 1868.<br />
— , Frymitselery oer godstsienst, Maetskippy, natur, politiek, sedekinde,<br />
tsjerke end up†ieding mei itlike Photografykes as taje†te, Dockum 1871.<br />
VEEN, S. D. VAN, De Gereformeerde Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804,<br />
Groningen 1888.<br />
VELZEN, S. VAN, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk bij haar<br />
vijftigjarig jubilé 14 October 1884, Kampen 1884.<br />
VEN, j. J. M. VAN DER en M. KLOMPÉ, Het apostolaat en de onkerkelijken en<br />
ongodsdienstigen, in: Actio Catholica, Leidinggevend orgaan van de Katholieke<br />
Actie in Nederland, 16 (1953) 198-206.<br />
VLIEGEN, W. H., De dageraad der volksbevrijding. Schetsen entafereelenuitde<br />
Socialistische Beweging in Nederland, 2 dln, Amsterdam 1905.<br />
— , Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der S.D.A.P. in Nederland<br />
gedurende de eerste 25 jaren van haar beslaan, Dl I, Amsterdam 1924.<br />
VOLGER, W., De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, Franeker 1946.<br />
WAGENAAR, L. H., Het „Reveil" en de „Afscheiding". Bijdrage tot de Nederlandsche<br />
Kerkgeschiedenis van de eerste helft der XlXe eeuw, Heerenveen<br />
1880.<br />
— , Een wandel met God. Levensbeschrijving van Ds J. J. A. Ploos van<br />
Amstel, Amsterdam 1S95.<br />
WATERINK, J., Het godsdienstig leven in Frieslands Z. O. hoek, Nijverdal 1917.<br />
WIELEN, H. G. W. VAN DER, Een Friesche Landboiiwveenkolonie. Bevolkingsstudies<br />
van de gemeente Opsterland, Amsterdam 1930.<br />
WILDE, W. J. DE, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie van Hervormd<br />
standpunt bezien, Wageningen z.j. (1935).<br />
WINKEL, S., Geestelijke stromingen in de Zuid-Oosthoek van Friesland, II.<br />
Onkerkelijkheid, in: LIeerer.veense Koerier, 8 Augustus 1947.<br />
WOLFENSBERGER, J. R., De Afscheiding te Sneek voor honderd jaar en thans,<br />
in: Christelijke Belangen, Orgaan der Vereniging van Rechtzinnig Her~<br />
vormden te Sneek, 9 (1935) nrs 3, 4 en 5.<br />
W T UMKES, G. A., It Fryske Réveil yn portretten, Snits 1911.<br />
— , De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland, Sneek 1912.<br />
— , Waling Dyhstra, 14Aug. 1821-15 Jan. 1914, in: De Vrije Fries, 22 (1914)<br />
92-104.<br />
— , Een Mysticus uit de Friesche Veenen, in: De Vrije Fries, 24 (1916)<br />
143-158.<br />
— , Een Friesch Réveilkarakter en zijn leuze. Toespraak gehouden op<br />
Ruimzicht 6 Juli 1917, Doetinchem 1917.<br />
267<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
— , Een Friesch Predikantstype uit de eerste helft dev 19e eeuw, in: De Vrije<br />
Fries, 26 (1918) 125-137.<br />
— , Bodders yn de Fryske Striid, Boalsert 1926.<br />
— , Paden f en Fryslan, 4 dln, Bolsward 1932-1943.<br />
— , Stads- en dorpskroniek van Friesland II 1800-1900, Leeuwarden 1934.<br />
WIJK, P. C, zie M. W. SCHELTEMA.<br />
WIJT-POSTHUMA, M., Herinneringen aan de opkomst der Moderne Richting<br />
op het platteland van Friesland, Amsterdam 1905.<br />
YPEIJ, A., zie I. J. DERMOUT.<br />
ZINDEREN BAKKER, R. VAN, Liederen voor het volk, 's-Gravenhage 1886.<br />
— , Zóó of Zóó. Wenken en opmerkingen inzake de tegenwoordige tactiek in de<br />
arbeidersbeweging, Wolvega 1893.<br />
— , Koarn en Tsjef. Ferzen, Ljouwert 1923. Mei in wirdtsje †oarôf oer syn<br />
libben jen J. van der Tol.<br />
ZIJPP, N. VAN DER, Geschiedenis der Doopsgezinden in Nederland, Arnhem<br />
1952.<br />
268<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Opus, quod inscribitur Volk in Friesland buiten de Kerk, auctore<br />
Rudolpho Josepho Staverman, ex auctoritate Excellentissimi<br />
Episcopi Buscoducensis et legum academicarum praescripto recognitum,<br />
quum fidei aut bonis moribus contrarium nihil continere<br />
visum fuerit, imprimi potest.<br />
Dr Monald Goemans O.F.M.<br />
Theologiae Facultatis Decanus<br />
Noviomagi, die 8 Novembris 1954.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
STELLINGEN<br />
I<br />
Friesland is de vroegste en in enkele opzichten ook tegenwoordig<br />
nog de meest sprekende exponent van de uitzonderingspositie, die<br />
Nederland door zijn hoog percentage buitenkerkelijken in de Europese<br />
same<strong>nl</strong>eving inneemt.<br />
II<br />
Dat de internationale vervreemding van de kerken in Nederland<br />
en met name in Friesland zo vroegtijdig en zo massaal tot ontkerkelijking<br />
heeft geleid, hangt samen met de zwakke realisering van de<br />
volkskerk-gedachte in het algemeen en met het ontbindingsproces<br />
binnen de Hervormde Kerk in het bijzonder.<br />
III<br />
De verschijnselen van ontkerkelijking, ontkerstening en ongeloof<br />
hangen in hun massale vorm ten nauwste samen.<br />
IV<br />
Het apostolaat onder buitenkerkelijken moet door de theologische<br />
wetenschappen gemotiveerd en geïnspireerd worden, maar zal<br />
tevens met de inzichten en ervaringen van de sociale wetenschappen<br />
ernstig rekening dienen te houden.<br />
V<br />
De gereserveerde houding van de meerderheid der katholieke theologen<br />
in de laatste decennia van de 19e eeuw tegenover de idee<br />
van een ontwikkeling van het dogma is verklaarbaar vanwege de<br />
situatie en bespeurbaar in de opvattingen van die tijd.<br />
VI<br />
De z.g. dialectische oplossing van het probleem der dogma-ontwikkeling<br />
kan niet als een volledig antwoord op dit vraagstuk beschouwd<br />
worden.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
VII<br />
De religieuze contekst speelt een weze<strong>nl</strong>ijke rol in de bewijsvoering<br />
van het wonder.<br />
VIII<br />
De inspiratie en de strekking van de zuiver humane en van de<br />
christelijke heldhaftigheid verschillen in belangrijke mate.<br />
IX<br />
Het is van groot belang, dat in de Katholieke moraal de volle nadruk<br />
gelegd wordt op de deugd van „prudentia".<br />
X<br />
De armoede als religieuze houding wordt in de bijbelse openbaring<br />
zeer gewichtig geacht.<br />
XI<br />
In de Protestantse exegese van Mt. 16, 17-19 valt de laatste tijd een<br />
belangrijke wending te constateren.<br />
(Vgl. K. L. SCHMIDT, EXXXYJCTÎOC in: Theologisches<br />
Wörterbuch zum Neuen Testament, ed. Kittel,<br />
502-539; A. OEPKE, Der Herrnspruch iiber die<br />
Kirche Mt. 16, 17-19 in der neuesten Forschung,<br />
in: Studia Theologica cura ordinum theologorum<br />
scandinavorum edita, Lund 1950, 110-165; O. CULL-<br />
MANN, Petrus, Junger, Apostel, Mdrtyrer. Das<br />
historische und das theologische Petrusproblem,<br />
Zürich 1952.<br />
XII<br />
De spontane en levendige stijl in het geschrift De sacramentis van<br />
St. Ambrosius behoeft niet beslissend te zijn in de kwestie, of deze<br />
preken door St. Ambrosius zelf geredigeerd zijn dan wel door een<br />
stenograaf genoteerd werden.<br />
XIII<br />
Het floreenstelsel, zoals dat behoudens de onderbreking van 1795<br />
tot 1804 binnen de meerderheid van de Hervormde gemeenten in<br />
Friesland tot de jaren 1875-1881 van kracht is geweest, kan beschouwd<br />
worden als een doorwerking van het beginsel „cujus regio,<br />
illius et religio".<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
XIV<br />
Van Schouwenbrug geeft te kennen, dat de Gereformeerden door te<br />
evangeliseren onder buitenkerkelijken „de verdenking" op zich<br />
laden „te willen vissen in Hervormd on- of buitenkerkelijk viswater".<br />
Dit oordeel is zowel veelzeggend als onaanvaardbaar.<br />
(Vgl. N. J. G. VAN SCHOUWENBURG, De kerk maar<br />
sluiten}, Baarn 1953, 37-38).<br />
XV<br />
De grote vrees, die men koestert voor de boze magie, is een van de<br />
belangrijkste oorzaken van de verbrokkeling der Papoea-bevolking<br />
op Nieuw-Guinea.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
Stellingen behorende bij R. J. Staverman o.F.M., Volk in Friesland buiten<br />
de kerk, Nijmegen 1954.<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>
BIJLAGE I.<br />
DE BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND IN<br />
ABSOLUTE AANTALLEN, IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER<br />
GEMEENTE EN DE RELATIEVE EN ABSOLUTE ONTWIKKELING IN<br />
INDEXCIJFERS PER PERIODE VAN 1879 TOT 1947.<br />
AchtkarspelenJ<br />
Kollumcrland)<br />
Totaal<br />
Ameland<br />
Baard eradeel<br />
Barradeel<br />
't Bildt<br />
Bolsward<br />
Dokkum \<br />
Dantumadeel f<br />
Ooatdongcradeel (<br />
Westdongeradcel/<br />
Totaal<br />
Doniawerstal<br />
Ferwerdcradeel<br />
Franekcr<br />
Franekeradeel<br />
Gaasterland<br />
Harlingen<br />
Heerenveen<br />
Aengwirdem<br />
Haskerland ?<br />
Schoterland'<br />
Totaal<br />
HemeUimcr ca.<br />
Hennaarderadeel<br />
Hindeloop en<br />
Idaarderadeel<br />
Leeuwarden )<br />
Lecmvard eradeelj<br />
Totaal<br />
Lemstcrland<br />
Menaldumadeel<br />
Ooststellingwerf<br />
Opsterland<br />
Rauwcrdcrhem<br />
Schiermonnikoog<br />
Sloten<br />
Smallingerland<br />
Sneek }<br />
Wymbritscradee¾<br />
Totaal<br />
Stavoren<br />
Terschelling<br />
Tietjcrksteradeel<br />
Utingeradccl<br />
Vlieland<br />
Wes tstcl lingwerf<br />
Wonseradcel<br />
Workum<br />
IJlst<br />
Friesland<br />
I<br />
Onk.<br />
1<br />
9<br />
64<br />
73<br />
4S<br />
7S<br />
56<br />
3S<br />
52<br />
140<br />
850<br />
62<br />
57<br />
1109<br />
65<br />
35<br />
49<br />
3<br />
32<br />
17S<br />
23<br />
100<br />
40<br />
163<br />
3<br />
65<br />
123<br />
92<br />
215<br />
30<br />
106<br />
137<br />
97<br />
64<br />
1<br />
15<br />
106<br />
69<br />
28<br />
97<br />
13<br />
6<br />
27<br />
136<br />
31<br />
102<br />
9<br />
1<br />
3234<br />
1S79<br />
/o<br />
v. d. bev.<br />
2<br />
0-OS<br />
0.87<br />
0.41<br />
2.03<br />
1.31<br />
0.68<br />
0.40<br />
0.92<br />
3.12<br />
8.69<br />
0.72<br />
0.66<br />
3.54<br />
i .61<br />
0.39<br />
0.67<br />
0.02<br />
0.60<br />
1.65<br />
0.54<br />
1.33<br />
0.30<br />
0.65<br />
0.06<br />
1.19<br />
0.42<br />
0.97<br />
0.55<br />
0.52<br />
0-99<br />
3.49<br />
0.67<br />
2.24<br />
1.81<br />
1.10<br />
0.65<br />
0.23<br />
0.43<br />
1.96<br />
0.17<br />
0.20<br />
2.72<br />
0.20<br />
0.80<br />
0.22<br />
0.98<br />
Onk.<br />
3<br />
460<br />
306<br />
766<br />
74<br />
322<br />
393<br />
1390<br />
131<br />
213<br />
792<br />
247<br />
71<br />
1323<br />
263<br />
228<br />
243<br />
286<br />
60<br />
6S5<br />
284<br />
568<br />
2894<br />
3746<br />
62<br />
142<br />
S<br />
254<br />
465<br />
547<br />
1012<br />
713<br />
519<br />
1049<br />
2817<br />
147<br />
3<br />
12<br />
765<br />
1550<br />
195<br />
1745<br />
39<br />
50<br />
476<br />
802<br />
15<br />
1872<br />
1127<br />
194<br />
72<br />
23730<br />
1889<br />
%<br />
v. d. bev.<br />
4<br />
4.46<br />
4.20<br />
4.20<br />
3.29<br />
5.32<br />
5.05<br />
15.63<br />
2.17<br />
5.25<br />
7.48<br />
3.21<br />
0.93<br />
4.37<br />
5.59<br />
2.7S<br />
3.37<br />
5.62<br />
1.07<br />
6.71<br />
6.69<br />
7.54<br />
20.53<br />
14.48<br />
1.25<br />
2.88<br />
0.77<br />
4.5S<br />
1.52<br />
5.58<br />
2.51<br />
12.27<br />
4.97<br />
11.26<br />
19.33<br />
5.0.1<br />
0.34<br />
1.55<br />
7.46<br />
13.51<br />
1.58<br />
7.33<br />
4.75<br />
1.34<br />
3.41<br />
15.75<br />
2.14<br />
12.08<br />
8.77<br />
4.57<br />
4.70<br />
7.07<br />
3—1<br />
1=100<br />
5<br />
5111.1)<br />
478.1)<br />
1049.3<br />
154.2<br />
412.8<br />
701.8<br />
3631.6<br />
251.9<br />
152.1]<br />
93.2/<br />
398.4(<br />
124.6]<br />
119.3T<br />
404.1<br />
651.4<br />
495.9<br />
9533.3<br />
1S7.5<br />
3S4.8<br />
1234.8)<br />
568.0<br />
7235.0'<br />
2298.4T<br />
2066.7<br />
390.8<br />
378.0)<br />
594.6J<br />
1SS9<br />
Index<br />
4707 T<br />
2376.7<br />
489.6<br />
755.7<br />
2904.1<br />
229.7<br />
300.0<br />
80.0<br />
721.7<br />
2246.4/<br />
696.4)<br />
1799.0T<br />
300.0<br />
833.3<br />
1763.0<br />
589.7<br />
6038.7<br />
1104.9<br />
2155.6<br />
733.8<br />
4—2<br />
2=100<br />
6<br />
5575.0<br />
482.8 ,<br />
1024.4<br />
162.1<br />
406.1<br />
742.6<br />
3907.5<br />
235.9<br />
168.3<br />
86.1<br />
'145.8<br />
140.9<br />
123.4<br />
347.2<br />
712.8<br />
503.0<br />
1021.8<br />
178.3<br />
406.7<br />
1238.9<br />
566.9<br />
6843.4<br />
2227.7<br />
2083.3<br />
14200.0<br />
soo.o<br />
384.9<br />
361.9<br />
575.3<br />
456.4<br />
2359.6<br />
502.0<br />
755.7<br />
28S5.1<br />
223.7<br />
85.6<br />
678.2<br />
2078.5<br />
687.0<br />
1704.7<br />
242.3<br />
788.2<br />
1705.0<br />
579.0<br />
604(1.0<br />
1096.3<br />
2077.3<br />
785.7<br />
Onk.<br />
7<br />
330<br />
24S<br />
1899<br />
578 '<br />
1 88<br />
408<br />
344<br />
i<br />
2213<br />
59<br />
582<br />
771<br />
123<br />
2S0<br />
1756<br />
73<br />
207<br />
606<br />
155<br />
80<br />
1509<br />
328<br />
828<br />
620<br />
1776<br />
96<br />
169<br />
7<br />
726<br />
1367<br />
935<br />
2302<br />
505<br />
708<br />
1056<br />
2378<br />
105<br />
1<br />
14<br />
643<br />
1102<br />
272<br />
1374<br />
67<br />
373<br />
583<br />
629<br />
3<br />
1146<br />
738<br />
171<br />
86<br />
23356<br />
%<br />
v. d. bev.<br />
8<br />
2.S3<br />
3.32<br />
3.02<br />
3.98<br />
7.09<br />
4.52<br />
25.88<br />
0.90<br />
14.70<br />
6.91<br />
1.55<br />
3-69<br />
5.70<br />
1.55<br />
2.55<br />
8.51<br />
2.98<br />
1.44<br />
14.69<br />
8.35<br />
11.03<br />
4.25<br />
6.83<br />
1.87<br />
3.37<br />
0.67<br />
13.02<br />
4.26<br />
9.03<br />
5.41<br />
8.29<br />
7.13<br />
11.02<br />
15.69<br />
3.72<br />
1.65<br />
5.99<br />
9.12<br />
2.26<br />
5.70<br />
7.71<br />
9.49<br />
4.00<br />
12.44<br />
0.41<br />
7.61<br />
5.32<br />
4.22<br />
5.96<br />
6.86<br />
7—3<br />
3=100<br />
9<br />
71.7<br />
81.0<br />
75.5<br />
118.9<br />
126.7<br />
S7.5<br />
160.4<br />
45.0<br />
273.2<br />
97.3<br />
49.8<br />
394.4<br />
132.7<br />
27.8<br />
90.8<br />
249.4<br />
54.2<br />
133.3<br />
220.3<br />
115.5<br />
145.8<br />
21.4<br />
47.4<br />
154.8<br />
119.0<br />
87.5<br />
285.8<br />
293.9<br />
170.9<br />
227.5<br />
70.8<br />
136.4<br />
100.7<br />
84.4<br />
71.4<br />
116.7<br />
84.1<br />
71.1<br />
139.5<br />
78.7<br />
171.8<br />
746.0<br />
122.5<br />
78.4<br />
20.0<br />
61.2<br />
65.5<br />
S8.1<br />
119.4<br />
9S.4<br />
1899 1 1909<br />
Index<br />
8—4<br />
4 = 100<br />
10<br />
63.5<br />
79.0<br />
71.9<br />
121.0<br />
133.3<br />
89.5<br />
165.6<br />
41.5<br />
279.4<br />
92.3<br />
48.3<br />
396.7<br />
130.4<br />
27.7<br />
91.7<br />
252.5<br />
53-0<br />
134.6<br />
218.9<br />
124.8<br />
146.3<br />
20.7<br />
47.2<br />
149.6<br />
117.0<br />
87.0<br />
2S4.3<br />
280.3<br />
161.8<br />
215.5<br />
67.6<br />
143.5<br />
97.9<br />
81.2<br />
74.3<br />
33.3<br />
106.5<br />
S0.3<br />
67.5<br />
143.0<br />
77.7<br />
162.3<br />
708.2<br />
117.3<br />
78.9<br />
19.1<br />
62.9<br />
60.7<br />
92.3<br />
126.S<br />
89.9<br />
Onk.<br />
/o<br />
v. d. bev.<br />
11 j 12<br />
355<br />
238<br />
593<br />
106<br />
606<br />
1034<br />
2932<br />
6SS<br />
364<br />
744<br />
205<br />
573<br />
1886 ;<br />
124<br />
26S<br />
1118<br />
531<br />
87<br />
1S44<br />
845<br />
859<br />
3069<br />
4773<br />
140<br />
199<br />
122<br />
900<br />
4971<br />
173<br />
6684<br />
919<br />
1595<br />
1661<br />
3489<br />
358<br />
10<br />
5<br />
1927<br />
892<br />
425<br />
1317<br />
1 132<br />
563<br />
1121<br />
1332<br />
30<br />
2441<br />
1282<br />
233<br />
96<br />
42553<br />
•••<br />
2.76<br />
3.04<br />
2.87<br />
5.03<br />
10.71<br />
13.S0<br />
34.85<br />
9.80<br />
9.25<br />
6-OS<br />
2.46<br />
7.30<br />
5.83<br />
2.42<br />
3.27<br />
14.62<br />
10.10<br />
1.58<br />
18.06<br />
20.03<br />
10.79<br />
20.06<br />
17.37<br />
2.75<br />
3.94<br />
11.69<br />
16.00<br />
13.61<br />
14.83<br />
13.90<br />
13.93<br />
15.62<br />
15.94<br />
21.53<br />
12.93<br />
1.57<br />
0.62<br />
15.40<br />
6.85<br />
3.47<br />
5.21<br />
13.79<br />
14.08<br />
7.47<br />
24.93<br />
4.46<br />
14.77<br />
9.97<br />
5.6*<br />
6.30<br />
11.83<br />
1<br />
1<br />
Index<br />
11-7<br />
7 = 100<br />
13<br />
107.6<br />
96.0<br />
102.6<br />
120.5<br />
148.5<br />
300.6<br />
132.5<br />
1166.1<br />
62.5<br />
96.5<br />
166.7<br />
204.6<br />
107.4<br />
169.9<br />
129.5<br />
184.5<br />
342.6<br />
108.8<br />
122.2<br />
257.6<br />
103.7<br />
495.0<br />
268.8<br />
145.8<br />
117.8<br />
1742.9<br />
123.9<br />
363.6<br />
123.9<br />
290.4<br />
182.0<br />
225.3<br />
157.3<br />
146.7<br />
341.0<br />
1000.0<br />
35.7<br />
299.7<br />
SO.9<br />
156.3<br />
95.9<br />
197.0<br />
150.9<br />
192.3<br />
211.8<br />
1000.0<br />
213.0<br />
173.7<br />
136.3<br />
111.6<br />
182.2<br />
12—8<br />
8-100<br />
14<br />
97.5<br />
91.6<br />
95.0<br />
126.4<br />
151.1<br />
324.7<br />
134.7<br />
1088.9<br />
63.1<br />
8S.0<br />
158.7<br />
197.8<br />
102.3<br />
156.1<br />
128.2<br />
171.8<br />
338.9<br />
109.7<br />
122.9<br />
239.9<br />
97.S<br />
472.0<br />
254.3<br />
147.1<br />
116.9<br />
1744.8<br />
122.8<br />
319.5<br />
164.2<br />
256.9<br />
16S.0<br />
219.1<br />
144.6<br />
137.2<br />
547.6<br />
1570.0<br />
37.6 ;<br />
257.1<br />
75.1<br />
153.5<br />
1. Tot en met 1030 is in het totaal van Friesland niet inbegrepen het aantal buitenkerkelijken van de eilanden Vlieland en Terschelling.<br />
2, De totalen, die in de rij der gemeenten voorkomen, hebben steeds betrekking op de direct daarboven, niet een accolade vermelde gemeenten.<br />
Deze gemeenten zijn vanwege grenswijzigingen samengevoegd.<br />
3, De volkstellingen, waaraan deze cijfers ontleend zijn, zijn gehouden op 31 December van de verschillende jaren, met uitzondering van 1947 (31 Mei),<br />
4. Nadere verklaring van de kolommen:<br />
kolom 1, 3, 7, 11 enz, het absolute aantal buitenkerkelijken.<br />
kolom 2, 4, 8, 12 enz. het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking per gemeente of gemeentegroep.<br />
kolom 5f ¾ 13 enz. de relatieve ontwikkeling van de absolute aantallen buitenkerkelijken in indexcijfers. Steeds is het aantal buitenkerkelijken<br />
aan het begin van elke periode op 100 gesteld. Zo is b.v. kolom 13: kolom 11 gedeeld door kolom 7, maal 100,<br />
kolom 6, 10, 14 enz. de relatieve ontwikkeling van het aandeel der buitenkerkelijken in indexcijfers, per periode. Ook hier is het aandeel der<br />
buitenkerkelijken aan het begin van elke periode op 100 gesteld.<br />
91.4<br />
178.9<br />
148.4<br />
186.8<br />
200.4<br />
1087.8<br />
194.1<br />
187.4<br />
133.6<br />
105.7<br />
172.4<br />
AchterlarspelcnJ<br />
Kollunerland \<br />
Totaal<br />
', Amelaid<br />
Baardtradcel<br />
Barrateel<br />
't Bikt<br />
Bolswffd<br />
DokktlP J<br />
Dantunadecl f<br />
Oostdoïgeradeel (<br />
WcstdmgeradeelJ<br />
Totaal<br />
Doniawerstal<br />
Ferwerderadeel<br />
Fraiu&er<br />
Francfteradeel<br />
GaasfcHand<br />
Harliîgen<br />
Hcereiveen<br />
Aengvirden'j<br />
Hastodand .•<br />
SchoWland'<br />
Totaal<br />
Hemeümcr<br />
Henrwwderadeel<br />
Hmd
BIJLAGE III<br />
WZA<br />
¾¾<br />
TERSCHELLING<br />
VUELAND<br />
65 EN MINDER<br />
65.1- 80<br />
80.1- 95<br />
95.5- 105<br />
105,1- 120<br />
120,1 - 150<br />
150.1 - 250<br />
250,1 - 500<br />
500,1 EN MEER<br />
TERSCHELLING<br />
VLIELAND<br />
65 EN MINDER<br />
55.1 - 80<br />
V77?\ 80.1- 95<br />
95.1 - 105<br />
105.1 - 120<br />
120,1 - 150<br />
150.1 - 250<br />
250.1 - 500<br />
500.1 EN MEER<br />
DE ABSOLUTE ONTWIKKELING DER BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND<br />
1879-1889<br />
(1879=100}<br />
I909-I920<br />
(1909 = 100)<br />
TEKENING N9973 J.S 21-10*1954 Samengevoegd lijnde gemeenten Dantumadeel, Oost- en Westdongeradeel en DokHurn;<br />
verder Leeuwarden met Leeuwarderadeel, Heerenveen mot Haikerland ca. Deze<br />
gemeenten xijn samengenomen wegen» grenswijzigingen.<br />
IN INDEXCIJFERS PER PERIODE VANAF 1879<br />
TERSCHELLING<br />
VLIELAND<br />
65 EN MINDER<br />
IX-X] 65.1- 80<br />
WZA 80.1- 95<br />
95.1 - 105<br />
105.1 - 120<br />
120.1 - 150<br />
150.1 - 250<br />
250.1 - 500<br />
500.1 EN MEER<br />
TERSCHELLING<br />
VLIELAND<br />
65 EN MINDER<br />
l : : : X ; l 65.1- 80<br />
V//A 80.1- 95<br />
M 95.1 - 105<br />
105.1- 120<br />
120.1 - 150<br />
150.1 - 2$0<br />
250.1 - 500<br />
500,1 EN MEER<br />
1889-1899<br />
(1889=100)<br />
I920I930<br />
(1920=100)<br />
<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />
WZÀ<br />
TERSCHELLING<br />
VLIELAND<br />
65 EN MINDER<br />
FX 7 ! 7 ! 65.1- 80<br />
80.1- 95<br />
95.1 - 105<br />
105.1- 120<br />
120,1 - 150<br />
150.1- 250<br />
250.1 - 500<br />
5001 EN MEER<br />
TERSCHELLING<br />
VLIELAND<br />
| 65 EN MINDER<br />
65.1 - 80<br />
W7A 80.1- 95<br />
95.1- 105<br />
105.1- 120<br />
120.1 - 150<br />
150.1 - 250<br />
250.1 - 500<br />
500.1 EN MEER<br />
1899-1909<br />
(1899=100) .--<br />
1930-1947<br />
(1930=100)
BIJLAGE II<br />
VLIELAND<br />
• TOENAME IO<br />
TOENAME IOO<br />
TOENAME IOOO<br />
O AFNAME IO<br />
O AFNAME IOO-<br />
ffcfcKîKEftWEEL<br />
1879-1889<br />
• •<br />
fttwiiHuom<br />
tT 8lU>T DållTUHWri<br />
(Ll("rtJit