02.08.2013 Views

wumkes.nl - Tresoar

wumkes.nl - Tresoar

wumkes.nl - Tresoar

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

VOLK IN FRIESLAND BUITEN DE KERK<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


PROMOTOR: MGR PROF. DR A. J. M. MULDERS<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


VOLK IN FRIESLAND<br />

BUITEN DE KERK<br />

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT<br />

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN<br />

DOCTOR IN DE H. GODGELEERDHEID<br />

AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT<br />

VAN NIJMEGEN, OP GEZAG VAN DE<br />

RECTOR MAGNIFICUS PROF. DR L. J.<br />

ROGIER, HOOGLERAAR IN DE FACUL­<br />

TEIT DER LETTEREN EN WIJ S BEGEERTE,<br />

VOLGENS HET BESLUIT VAN DE THEO­<br />

LOGISCHE FACULTEIT OPENBAAR TE<br />

VERDEDIGEN IN DE AULA VAN DE UNI­<br />

VERSITEIT OP VRIJDAG 10 DECEMBER<br />

1954 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR<br />

RUDOLF JOZEF STAVERMAN<br />

O.F.M.<br />

GEBOREN TE AMSTERDAM<br />

TE ASSEN BIJ<br />

VAN GORCUM & COMP. N. V. - G. A. HAK § DR. H. J. PRAKKE<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Dit werk zal als Publicatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut<br />

worden opgenomen in de reeks<br />

BOUWSTENEN VOOR DE KENNIS DER MAATSCHAPPIJ<br />

onder de titel:<br />

BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

i


<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

Pil Parentis Animae<br />

Matrique Praedihctae


<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Inhoud<br />

INLEIDING 1<br />

HOOFDSTUK I SOCIOGRAFISCHE SCHETS<br />

VAN DE BUITENKERKELIJKHEID IN<br />

FRIESLAND IN VERBAND MET NEDER­<br />

LAND EN HET BUITENLAND 4<br />

PARAGRAAF 1.<br />

KERKELIJK EN NIET-KERKELIJK (ONKERKELIJK, BUITENKERKELIJK)<br />

EN VERWANTE BEGRIPPEN 5<br />

I. Gelovig en niet-gelovig 6<br />

II. Kerkelijk en niet-kerkelijk (onkerkelijk, buitenkerkelijk) ... 7<br />

1. kerk 7<br />

2. het criterium voor kerkelijk en niet-kerkelijk 8<br />

3. de betrekkelijkheid van de begrippen kerkelijk en nietkerkelijk<br />

13<br />

4. de norm van de volkstelling 16<br />

III. Kerks en niet-kerks 17<br />

PARAGRAAF 2.<br />

DE BUITENKERKELIJKHEID IN NEDERLAND EN BIJZONDER IN<br />

FRIESLAND 18<br />

I. De buitenkerkelijkheid in Nederland 18<br />

1. algemeen beeld 18<br />

2. regionale en locale analyse 20<br />

3. sociale analyse 22<br />

II. De buitenkerkelijkheid in Friesland 25<br />

1. godsdienstige structuur 25<br />

2. optreden en ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid ... 28<br />

3. locale analyse 31<br />

a. relatieve ontwikkeling 36<br />

b. absolute ontwikkeling 38<br />

4. sociale analyse 39<br />

PARAGRAAF 3.<br />

VERGELIJKING MET DE SITUATIE IN HET BUITENLAND ALS WEG TOT<br />

BEPALING EN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM DER BUITENKERKELIJK­<br />

HEID IN NEDERLAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND 41<br />

I. Buitenkerkelijkheid in andere landen 41<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


II. Het probleem van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />

met name in Friesland 44<br />

III. Mogelijke oplossing 47<br />

HOOFDSTUK II HET ONDERZOEK NAAR DE<br />

OORZAKEN DER BUITENKERKELIJK­<br />

HEID IN FRIESLAND 50<br />

PARAGRAAF 1.<br />

HET ONDERZOEK INGEZET 50<br />

I. Buitenkerkelijkheid het gevolg van maatschappelijke oorzaken 50<br />

II. Buitenkerkelijkheid het gevolg van geestelijke oorzaken . . . 53<br />

1. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in<br />

het algemeen 53<br />

2. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in<br />

de vorm van het Modernisme 57<br />

III. Buitenkerkelijkheid het gevolg van psychologische oorzaken 58<br />

PARAGRAAF 2.<br />

VOORTZETTING VAN HET ONDERZOEK 60<br />

I. Buitenkerkelijkheid en maatschappelijke factoren 62<br />

II. Buitenkerkelijkheid en geestelijke factoren 68<br />

III. Buitenkerkelijkheid en psychologische factoren 71<br />

HOOFDSTUK III DE ONTBINDING DER<br />

VOLKSKERK 77<br />

PARAGRAAF 1.<br />

DE NEDERLANDS-HERVORMDE KERK AAN HET BEGIN VAN DE<br />

19E EEUW 77<br />

PARAGRAAF 2.<br />

DE ORTHODOXIE IN DE SCHADUW VAN EEN VERLICHT CHRISTENDOM 81<br />

I. De heersende richting 81<br />

II. De rechtzinnige minderheid 84<br />

1. binnen de Hervormde Kerk 85<br />

2. in conventikels en oefeningen 88<br />

3. de Afscheiding 90<br />

III. Nabeschouwing 96<br />

PARAGRAAF 3.<br />

NIEUWE KRACHT IN BEIDE STROIMINGEN 98<br />

I. De Groninger richting 98<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


II. Het Fries Réveil 103<br />

1. de Gereformeerde stroming 105<br />

2. De Doperse stroming 111<br />

a. het Baptisme 112<br />

b. de Vrije Evangelische gemeenten 113<br />

3. de mystieke stroming 115<br />

III. Nabeschouwing 116<br />

PARAGRAAF 4.<br />

DE STRIJD TUSSEN HET NIEUWE LICHT EN DE OUDE BELIJDENIS IN<br />

VERSCHILLENDE VORMEN 120<br />

I. Het nieuwe licht 121<br />

1. het nieuwe licht in de Hervormde Kerk 121<br />

2. het nieuwe licht in de vrijdenkerskringen 136<br />

3. het nieuwe licht onder het volk 143<br />

II. De oude belijdenis 156<br />

1. de Christelijk-Gereformeerde Kerk en de secten als toevluchtsoorden<br />

158<br />

2. het verweer binnen de Hervormde Kerk 159<br />

PARAGRAAF 5.<br />

HET VERLIES VAN DE „KLEINE LUYDEN" 165<br />

I. Het plattelandsproletariaat 165<br />

II. De socialistische beweging 173<br />

1. opkomst en ontwikkeling 173<br />

2. godsdienst en kerk 135<br />

3. invloed op het plattelandsproletariaat 192<br />

III. De Doleantie 199<br />

HOOFDSTUK IV BUITENKERKELIJKHEID<br />

EN LEVENSBESCHOUWING VAN DICHTE IJ 206<br />

PARAGRAAF 1.<br />

HET ONDERZOEK EN DE RESPONDENTEN 2"9<br />

I. Opzet en verloop van het onderzoek 219<br />

II. Keuze en bijzonderheden van de respondenten 211<br />

PARAGRAAF 2.<br />

HET VERLEDEN VAN DE RESPONDENTEN MET BETREKKING TOT<br />

GODSDIENST EN KERK 212<br />

I. Godsdienstig-kerkeliik milieu 2 ' 2<br />

1. kerkelijke genealogie . . 2'3<br />

2. godsdienstige practijken in het ouderlijk huis 21u<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


II. Honderd mensen in en om de kerk 218<br />

1. de kerk in hun vroeger leven 218<br />

2. motieven van buitenkerkelijkheid 220<br />

a. de kerk is overbodig 221<br />

b. conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid 221<br />

c. ergernis over de tegenstelling tussen leer en leven . . . 222<br />

d. het verraad aan de arbeiders 223<br />

PARAGRAAF 3.<br />

GEDACHTEN OVER GOD EN CHRISTUS, LEVEN EN DOOD 225<br />

I. God 225<br />

II. Christus 228<br />

III. De zin van het leven 229<br />

IV. De dood 232<br />

PARAGRAAF 4.<br />

GODSDIENST EN KERK IN DENKEN EN DOEN 234<br />

I. Het oordeel over godsdienst en kerk 235<br />

II. Godsdienst en kerk in het leven 238<br />

PARAGRAAF 5.<br />

1. gebed en kerkgang van de respondenten 238<br />

2. godsdienstig-kerkelijke opvoeding van de kinderen . . . 239<br />

BUITENKERKELIJKHEID EN HUMANISTISCH VERBOND 241<br />

NABESCHOUWING 247<br />

SUMMARY 255<br />

LIJST VAN TABELLEN 258<br />

LITERATUURLIJST 260<br />

BIJLAGEN<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


INLEIDING<br />

DE BUITENKERKELIJKHEID blijft een verontrustend verschijnsel.<br />

Want laat het waar zijn, dat buitenkerkelijkheid niet<br />

vlotweg met geloofsafval gelijk gesteld mag worden, dat<br />

ontkerkelijking niet zonder meer identiek is met ontkerstening,<br />

en dat heel het proces der ontkerkelijking toch ook zuiverend<br />

op de kerken gewerkt kan hebben, het is ook waar, dat de massale<br />

uittocht, waaronder de kerken leden en nog lijden, tenslotte een<br />

afscheid van het Christendom kan betekenen, en dat buitenkerkelijkheid<br />

voor talloos velen gelijk staat met een volslagen geestelijke<br />

ontreddering. De kerken weten zich in de wereld verlegen, omdat<br />

zij hun eenheid in Christus naar buiten maar jammerlijk demonstreren<br />

en ook daarom voelen zij zich verlamd in hun apostolaat<br />

onder de buitenkerkelijke massa, maar toch dragen zij de buitenkerkelijkheid<br />

als een grote zorg op het hart en zij niet alleen. Het<br />

Humanistisch Verbond deelt in de bewogenheid en de bezorgdheid<br />

der kerken, omdat het besef heeft van de leegheid en de oppervlakkigheid<br />

binnen buitenkerkelijke groepen en mensen.<br />

Dit geldt ook voor Friesland, waar de buitenkerkelijkheid van<br />

oude datum is, eerder dan overal elders massale afmetingen aannam,<br />

daarna bij iedere volkstelling weer in omvang bleek toegenomen<br />

en tot op de huidige dag in het kerkelijk landschap zo sterk afsteekt.<br />

Wanneer deze buitenkerkelijkheid in Friesland als een zorgwekkend<br />

verschijnsel beschouwd moet worden, niet alleen voor<br />

Christendom en kerken, maar ook voor land en volk van Friesland,<br />

dan moge heel Friesland met een studie over de buitenkerkelijkheid<br />

in dit gewest gediend zijn.<br />

De keuze van dit onderwerp is te verklaren bij iemand, die tien<br />

jaar lang nauw betrokken was bij het „Apostolaat Minderbroeders<br />

Friesland", dat in 1933 uit de verontrusting over de toenemende<br />

buitenkerkelijkheid werd geboren en dat thans onder de auspiciën<br />

van de „Sint Willibrord Vereniging" vanuit Drachten, St. Jacobiparochie,<br />

Bergum en Oosterwolde in Friesland opereert. 1 De dage-<br />

1 Vgl. W. VAN DER MEER O.F.M., Apostolaat Minderbroeders Friesland 1933-1951, in:<br />

Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, Franeker 1951, 232-239.<br />

1<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


lijkse arbeid leidde als vanzelf tot dit onderwerp en daarom kan<br />

deze studie gelden als een vrucht van het „Apostolaat Minderbroeders<br />

Friesland". Tegelijkertijd is dit een afscheid van ons werk<br />

en vooral een vaarwel aan het onvergetelijke team van medebroeders<br />

en medewerkers, zonder wie deze studie en vooral het laatste gedeelte<br />

niet geschreven had kunnen worden.<br />

Behalve de eigen werkkring was het ook de arbeid van anderen,<br />

die de aandacht richtte op dat deel van het volk van Friesland,<br />

dat buiten de kerk leeft. Het nog altijd klassieke werk van Kruijt 1 ,<br />

dat ook de buitenkerkelijkheid in Friesland behandelt, stimuleerde<br />

tot verdere studie. Niet minder werd de interesse voor dit<br />

onderwerp geprikkeld door de interessante publicaties, die Algra 2<br />

en Sixma van Heemstra 3 aan de buitenkerkelijkheid in dit gewest<br />

wijdden. Tenslotte heeft ook het „Katholiek Sociaal-Kerkelijk<br />

Instituut" (Sociologisch Research Centrum) door de deskundige wijze,<br />

waarop het de problemen der buitenkerkelijkheid aan de orde stelt<br />

en benadert, op bijzondere wijze tot het tot stand komen van deze<br />

studie bijgedragen.<br />

Is de keuze van het onderwerp hierdoor verklaarbaar geworden,<br />

de verantwoording van de keuze ligt tenslotte in het onderwerp<br />

zelf. De buitenkerkelijkheid van Friesland is in sterke mate een<br />

plattelands-buitenkerkelijkheid en als zodanig duidelijk onderscheiden<br />

van gelijksoortige verschijnselen in de stedelijke same<strong>nl</strong>evingsvormen.<br />

Het is waar, dat ook Noord-Holland en Groningen<br />

een sterke plattelands-buitenkerkelijkheid kennen. Toch is het<br />

gewettigd het verschijnsel in Friesland apart in studie te nemen,<br />

omdat de buitenkerkelijkheid in dit gewest eerder dan elders zich<br />

in massale vorm vertoond heeft.<br />

Deze studie, die deels sociografisch deels historisch werd opgezet,<br />

valt uiteen in drie gedeelten.<br />

Eerst zal het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in Friesland<br />

aan de hand van het cijfermateriaal in optreden en verdere ontwikkeling,<br />

locaal en sociaal gedifferentieerd, worden vastgesteld<br />

(Hoofdstuk I).<br />

1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikkeid in Nederland, Haar verbreiding en oorzaken. Proeve ener<br />

sociografiese verklaring, Groningen-Batavia z.j. (1933).<br />

2 H. ALGRA, De onkerkelijkheid in Friesland, in: Fries Dagblad, 28 en 30 September en<br />

28 October 1949 en 4, 5, 7 , 8 en 10 Juli 1950. Vgl. ook H. ALGRA, Modernisme in Friesland,<br />

in: Fries Dagblad, 29 Februari en 1, 3, 7, 8, 11, 12 en 13 Maart 1952. Vgl. literatuurlijst.<br />

3 F. S. SIXMA VAN HEEMSTRA, De Onkerkelijkheid in Friesland, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis<br />

van Friesland, Franeker 1951, 154-178.<br />

2<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Het volgende deel is gewijd aan de verklaring van de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland. Eerst zal worden aangegeven, welke<br />

verklaringen tot nu toe door de auteurs zijn gegeven en in welke<br />

richting deze studie het onderzoek voortzet (Hoofdstuk II). Daarna<br />

zal ter verklaring van het optreden der buitenkerkelijkheid een<br />

analyse gegeven worden van het leven der Nederlands-Hervormde<br />

Kerk in Friesland gedurende de 19e eeuw. Nadat dus in het eerste<br />

hoofdstuk de omvang en groei van de buitenkerkelijkheid is vastgesteld,<br />

zal in dit hoofdstuk de eigen aard van het verschijnsel naar<br />

voren treden (Hoofdstuk III).<br />

Tenslotte zal in het derde gedeelte getracht worden enigermate<br />

door te dringen in de levensovertuiging van een aantal buitenkerkelijken<br />

in Friesland. Na de omvang en de eigen aard zal hier<br />

dus de inhoud van de buitenkerkelijkheid benaderd worden (Hoofdstuk<br />

IV).<br />

Het geheel wordt afgesloten door een nabeschouwing, waarin<br />

de sociaal-wetenschappelijke visie op het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

door een theologische reflectie afgerond en verdiept<br />

kan worden.<br />

3<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Hoofdstuk I<br />

SOCIOGRAFISCHE SCHETS<br />

VAN DE BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />

IN VERBAND MET NEDERLAND EN HET<br />

BUITENLAND<br />

DIT HOOFDSTUK wil het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland met behulp van het materiaal der volkstellingen<br />

vaststellen en enigermate analyseren en zulks in het groter<br />

kader van de buitenkerkelijkheid in Nederland en in het<br />

buite<strong>nl</strong>and.<br />

Na een korte beschouwing over de betekenis der sociografie<br />

volgt eerst een bepaling van de termen kerkelijk en niet-kerkelijk<br />

en van enkele verwante uitdrukkingen; daarna wordt een overzicht<br />

van de buitenkerkelijkheid in Nederland gegeven en tegen deze<br />

achtergrond wordt de buitenkerkelijkheid in Friesland gezet; het<br />

hoofdstuk wordt besloten door een vergelijking met de buitenkerkelijkheid<br />

in andere landen, waardoor de bijzondere positie van<br />

het verschijnsel in Nederland en met name in Friesland vanzelf<br />

naar voren treedt.<br />

Het „volk in Friesland buiten de kerk" wordt hier dus langs sociografische<br />

weg benaderd. De sociografie bestudeert de godsdienstigheid<br />

en de niet-godsdienstigheid, niet van individuen maar van<br />

een groep. Deze groep moet groot genoeg zijn om op statistische<br />

wijze bewerkt te kunnen worden, omdat het anders niet mogelijk<br />

is structuren en wetmatigheden binnen groepsverband vast te<br />

stellen. De godsdienstigheid en niet-godsdienstigheid worden in de<br />

sociografie echter onder een bepaald opzicht beschouwd.<br />

Het aspect, waaronder de sociografie kerk en geloof benadert,<br />

kan het best worden aangeduid als het meetbare of quantificeerbare<br />

aspect. Heel het godsdienstig en niet-godsdienstig leven is<br />

object van de sociografie in zoverre dit in qüantiteit kan worden<br />

uitgedrukt. Practisch kan daarom de sociografische bewerking<br />

gekend worden aan tabellen, grafieken en cartogrammen. Bestudeerd<br />

4<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


worden dus de godsdienstige en niet-godsdienstige formaliteiten,<br />

het formeel-godsdienstige en formeel-niet-godsdienstige. Niet<br />

de eige<strong>nl</strong>ijke inhoud van het godsdienstige, maar de waarneembare<br />

en tot quantitatieve wetmatigheden herleidbare uitingen<br />

worden bestudeerd, niet als uitingen van een persoon maar van een<br />

groep.<br />

Twee onjuiste appreciaties van de sociografie, speciaal toegepast<br />

op godsdienstigheid en niet-godsdienstigheid, moeten hier gesignaleerd<br />

worden.<br />

Vooreerst zou het onjuist zijn uit het voorafgaande de conclusie<br />

te trekken, dat de sociografie alleen maar op de quantiteit en in<br />

het geheel niet op de qualiteit betrekking heeft. De fout is gelegen<br />

in de scheiding, welke gemaakt wordt tussen qualiteit en quantiteit.<br />

Qualiteit betekent een waarde-oordeel, quantiteit veronderstelt<br />

iets, dat geteld kan worden, dus een tel-eenheid. Deze quantiteit<br />

als zodanig sluit geen waarde-oordeel in. Wanneer in een bepaalde<br />

groep 50 kerkelijke en 50 buitenkerkelijke personen worden aangetroffen,<br />

dan zijn deze grootheden, louter quantitatief bezien,<br />

volkomen gelijk. Maar dat, wat geteld wordt, is qualiteit, want<br />

de termen kerkelijk en buitenkerkelijk bevatten een waarde-oordeel.<br />

Daarom is boven de formulering gegeven: het meetbare of quantificeerbare,<br />

en niet: de quantiteit als zodanig.<br />

Het is evenzeer onjuist sociografie te vereenzelvigen met statistiek.<br />

De statistiek is een methode om massale verschijnselen d.i. feiten,<br />

die op een aanzie<strong>nl</strong>ijk aantal individuen betrekking hebben, zuiver<br />

quantitatief weer te geven. De statistische methode is, de enige<br />

mogelijkheid om massale verschijnselen vast te stellen en wordt<br />

daarom in de sociale wetenschappen, met name in de sociografie,<br />

gebruikt als onmisbaar hulpmiddel. Maar de statistiek als zodanig<br />

abstraheert van ieder waarde-oordeel en beoogt niet meer dan de<br />

loutere quantiteit. De sociografie daarentegen is niet een methode<br />

maar een wetenschap en tracht dus te komen tot inzicht en verklaring,<br />

hetgeen in het volgende hoofdstuk nader zal worden aangegeven.<br />

PARAGRAAF 1. KERKELIJK EN NIET-KERKELIJK<br />

(ONKERKELIJK, BUITENKERKELIJK)<br />

EN VERWANTE BEGRIPPEN<br />

De termen kerkelijk en niet-kerkelijk en de verwante uitdrukkingen<br />

gelovig en niet-gelovig, kerks en niet-kerks worden in<br />

5<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


deze studie niet in dogmatische zin gebezigd, aangezien dit een<br />

beperking tot de waarheid van de kerk en van het geloof zou betekenen.<br />

Het sociografisch standpunt abstraheert daarvan en<br />

bestudeert de uiterlijke verschijningsvormen van alles, wat als<br />

geloof en als kerk beschouwd kan worden. Genoemde sociografische<br />

begrippen hebben dus geen betrekking op dat, wat als het ware<br />

geloof of de ware kerk zou moeten gelden, doch omvatten alles,<br />

wat als geloof en kerk beschouwd kan worden, terwijl zij anderzijds<br />

de bestaande scheidingslijnen tussen mensen en groepen van mensen<br />

met betrekking tot geloof en kerk zo duidelijk en zo objectief mogelijk<br />

moeten vaststellen.<br />

I. Gelovig en niet-gelovig<br />

In navolging van Steinmetz: „geloof is het geheel van gedachten,<br />

gevoelens en gedragingen omtrent buitennatuurlijke dingen" beschouwt<br />

Kruijt als ongelovigen: „allen, voor wie in hun gevoelsen<br />

gedachte<strong>nl</strong>even niets buitennatuurliks bestaat, ook niet blijkens<br />

hun gedragingen". 1 Zowel Steinmetz als Kruijt beschouwen dus<br />

het betrokken zijn op een bovenzinnelijke realiteit, hoe vaag dan<br />

ook opgevat, als voorwaarde om van gelovig te kunnen spreken.<br />

Als criterium voor gelovig en niet-gelovig geldt dus de innerlijke<br />

overtuiging, de levensbeschouwing of tenminste de levenshouding<br />

- wanneer van overtuiging nauwelijks gesproken kan worden -<br />

betreffende een bovenzinnelijke realiteit. Deze innerlijke overtuiging<br />

is voor de sociograaf echter alleen toegankelijk, in zoverre<br />

zij zich uiterlijk manifesteert, zodat de duidelijk gemanifesteerde<br />

mening als objectieve maatstaf en bruikbare tel-eenheid kan gelden.<br />

Gelovig is dus degene, die een dergelijke realiteit aanvaardt en<br />

zijn leven dus niet beperkt tot de zinnelijk-waarneembare werkelijkheid.<br />

In zijn leven is een „Jenseits"-element opgenomen. Gelovig,<br />

aldus opgevat, laat zeer veel differentiaties toe, zulks naargelang<br />

de materiële geloofsinhoud van de gelovige. Reeds aanstonds<br />

is een grove indeling te maken door te onderscheiden: gelovig in<br />

enge en in ruime betekenis. Gelovig in de enge betekenis van het<br />

woord is degene, voor wie deze bovenzinnelijke realiteit de persoo<strong>nl</strong>ijke,<br />

transcendente God is; gelovig in ruime betekenis is hij, die<br />

het bestaan van een hogere werkelijkheid aanvaardt, maar deze<br />

niet beschouwt als een persoo<strong>nl</strong>ijk, transcendent wezen. Theosofie<br />

1 J. P. KRUIJT, De onkerkeUhheid in Nederland, IO-II.<br />

6<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en Anthroposofie, Spiritisme en Soefisme en dergelijke stromingen<br />

kunnen dus in de ruime zin van het woord als geloof beschouwd<br />

worden. Niet-gelovig is degene, die geen hogere werkelijkheid aanvaardt.<br />

Dit is de volstrekte „Diesseits"-levenshouding.<br />

De vraag kan gesteld worden, of met de overtuiging omtrent het<br />

al of niet bestaan van een hogere werkelijkheid niet steeds samengaat<br />

de overtuiging aangaande het al of niet bestaan van een leven<br />

na de dood, en zelfs of hierin niet het distinctief tussen gelovig en<br />

niet-gelovig gezocht zou moeten worden. Hoe fundamenteel de<br />

vraag omtrent de dingen achter de doodslijn echter ook moge zijn,<br />

het lijkt ons toch niet verantwoord in de overtuiging dienaangaande<br />

het beslissend onderscheid te zoeken tussen gelovig en niet-gelovig.<br />

Bovendien wijst de ervaring uit, dat zelfs het geloof in een persoo<strong>nl</strong>ijke,<br />

transcendente God niet steeds vergezeld gaat van het<br />

geloof in een hiernamaals.<br />

Deze onderscheidingen tussen gelovig en niet-gelovig en tussen<br />

gelovig in enge en in ruime betekenis zullen in het vierde hoofdstuk<br />

gevuld worden en daardoor meer reliëf krijgen. Het daar verzamelde<br />

materiaal zal allerlei differentiaties van gelovig en nietgelovig<br />

aan het licht brengen.<br />

II. Kerkelijk en niet-kerkelijk (onkerkelijk, buitenkerkelijk)<br />

Aangezien deze begrippen fundamenteel zijn voor deze studie zal<br />

hieraan bijzondere aandacht geschonken moeten worden. De inhoud<br />

en de waarde van deze uitdrukkingen kan wel het best in<br />

enkele etappes worden behandeld.<br />

1. kerk<br />

Aangezien kerkelijk en niet-kerkelijk duidelijk op het begrip kerk<br />

betrekking hebben, zal hier eerst moeten worden vastgesteld, wat<br />

in dit verband onder kerk verstaan wordt.<br />

Kerk kan bepaald worden als een christelijke gemeenschap, gekenmerkt<br />

door een omschreven belijdenis, een bepaalde eredienst<br />

en een zekere organisatie. Binnen deze omschrijving vallen de<br />

Katholieke Kerk, de Afgescheiden Oosterse Kerken en verschillende<br />

Protestantse Kerken. Daarbuiten vallen echter niet alleen<br />

religieuze genootschappen als het Leger des Heils, maar ook uitgesproken<br />

christelijke gemeenschappen als de Remonstrantse<br />

Broederschap en de Doopsgezinde Broederschap.<br />

De omschrijving moet daarom minstens zoveel ruimer worden<br />

7<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


genomen, dat ook dergelijke christelijke gemeenschappen er onder<br />

komen te ressorteren. Wanneer men nu de voorwaarden voor het<br />

kerk-zijn ruimer neemt en toch op het terrein van het Christendom<br />

blijft, komt men tot de volgende bepaling: kerk is een godsdienstige<br />

gemeenschap van christenen, die een bepaalde erkenning en interpretatie<br />

van Christus en het Evangelie voorstaan. Door deze bepaling<br />

blijven echter de godsdienstige, niet-christelijke gemeenschappen<br />

zoals het Jodendom, de Islam, maar ook de Theosofische<br />

Vereniging nog altijd uitgeschakeld.<br />

Nog ruimer genomen verliest het kerkbegrip zijn specifiek christelijk<br />

karakter en wordt dan omschreven als: een godsdienstige of<br />

- nog vager - een religieuze gemeenschap van personen, die een<br />

bepaalde vorm van godsdienst of religie zijn toegedaan. In de sociografie<br />

wordt de term kerk in deze derde betekenis verstaan, waarvoor<br />

het „Centraal Bureau voor de Statistiek" de uitdrukking „kerkelijke<br />

gezindte" bezigt. Ook bij de achtereenvolgende volkstellingen<br />

is deze ruime omschrijving aangehouden. En feitelijk wordt<br />

het aan de invullers der formulieren zelf overgelaten te bepalen,<br />

of een vereniging of gemeenschap met religieus karakter, waarvan<br />

zij eventueel lid zijn, als een kerkelijke gezindte beschouwd moet<br />

worden.<br />

Deze zeer ruime omschrijving van de term kerk brengt met<br />

zich mee, dat, waar in de sociografie gesproken wordt van kerk,<br />

kerken en kerkelijkheid, een groter of kleiner quantum a-christelijke<br />

godsdienstigheid is inbegrepen. Door de tweede begripsbepaling<br />

te hanteren zou een zuiverder beeld van het Christendom<br />

verkregen worden, terwijl de derde omschrijving de grenzen van<br />

het Christendom overschrijdt. Dit bezwaar is echter door een nadere<br />

differentiatie van „kerkelijke gezindte" ook weer te ondervangen.<br />

2. het criterium voor kerkelijk en niet-kerkelijk<br />

Het is duidelijk, dat de termen kerkelijk en niet-kerkelijk betrekking<br />

hebben op de binding met de kerk d.i. de kerkelijke gezindte.<br />

Maar wat is hier het criterium?<br />

In de vaststelling van het criterium voor de begrippen kerkelijk<br />

en niet-kerkelijk valt duidelijk een ontwikkeling waar te nemen,<br />

een overstappen van het ene criterium naar het andere. In de<br />

opvattingen van Kruijt treedt deze ontwikkeling duidelijk aan<br />

de dag. Op de vraag, wat als criterium moet gelden voor het<br />

onderscheid tussen kerkelijk en niet-kerkelijk, antwoordde Kruijt<br />

8<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


in 1933: „Het kriterium hierbij is geheel uiterlik: men vraagt niet<br />

naar innerlike gezindheid, slechts hiernaar, of men, wel of niet,<br />

door geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis lid is ener kerkelike<br />

gezindte of van een godsdienstige gemeenschap . . . Onder kerkeliken<br />

verstaan we dus allen, die tot een of andere kerk behoren, het<br />

woord kerk hierbij in de meest uitgebreide zin genomen . . . Alle<br />

andere personen noemen wij, ons aansluitend bij de Volkstelling,<br />

onkerkelik, hoe ook hun gezindheid ten opzichte van de godsdienst<br />

is". 1 In 1949 echter verklaart dezelfde auteur, schrijvend naar<br />

aa<strong>nl</strong>eiding van de volkstelling van 1947: „De volkstelling is ten<br />

aanzien van de vraag naar de kerkelijke gezindte een soort momentopname<br />

in een opinie-onderzoek: in laatste instantie geeft men op<br />

tot welk kerkgenootschap men al of niet gerekend wenst te worden". 2<br />

Terwijl Kruijt dus vroeger geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis<br />

als het criterium beschouwde, aanvaardt hij nu en terecht als uiteindelijk<br />

beslissend criterium de uitgesproken wens, m.a.w. de<br />

subjectieve intentie, objectief gemanifesteerd.<br />

Dat de gemanifesteerde wil als beslissend criterium moet gelden<br />

voor het al of niet kerkelijk zijn, was overigens reeds duidelijk aangenomen<br />

bij de volkstelling van 1930. Aan de tellers werd toen<br />

immers de volgende toelichting verstrekt: „Indien het voorkomt,<br />

dat een persoon tot een kerkgenootschap, waartoe hij krachtens<br />

doop enz. zou behoren, niet gerekend wil worden, vult men in „geen<br />

kerkgenootschap". 3 Hier werd dus een duidelijk en consequent<br />

standpunt ingenomen.<br />

Des te opmerkelijker is daarom de toelichting op de vraag naar<br />

de kerkelijke gezindte in de volkstelling van 1947: „Men vermelde<br />

de kerkelijke gezindte, waartoe men krachtens doop, belijdenis,<br />

enz. behoort. Wenst men beslist niet meer tot een kerkelijke gezindte<br />

te worden gerekend, dan vuile men „neen" in. Omgekeerd<br />

vermelde degene, die zich tot een kerkelijke gezindte rekent, hoewel<br />

hij daartoe krachtens doop, enz. niet behoort, de naam dezer gezindte.<br />

De kerkelijke gezindte van een minderjarige wordt geacht<br />

gelijk te zijn aan die van de vader, zolang de minderjarige niet zelf<br />

tot een bepaalde kerkelijke gezindte behoort". 4 De overigens zeker<br />

1 Ibii., 9.<br />

s J. P. KRUIJT, De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947, in:<br />

Sociologisch Bulletin, 3 (1949) 80-87.<br />

3 12e Volkstelling, annex woningtelling, il Mei 1947. Serie B. Voornaamste cijfers per gemeente.<br />

Deel 5. Kerkelijke gezindten, 's-Gravenhage 1950, 68.<br />

4 12e Volkstelling, SI Mei 1947. Serie B, deel 5, 68.<br />

9<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


n iet onbelangrijke vraag, hoe deze wel zeer merkwaardige toelichting<br />

is ontstaan, zal hier buiten beschouwing blijven. De vermelding<br />

van „doop" als blijk van kerkelijke gezindte, maar vooral de i<strong>nl</strong>assing<br />

van de woorden „beslist niet", geven deze toelichting een<br />

sterk tendentieus karakter. Opvallend is echter vooral de tweeslachtigheid:<br />

enerzijds worden doop, belijdenis, enz. als beslissend<br />

criterium gehandhaafd, maar anderzijds wordt ook het standpunt<br />

van 1930, dat de gemanifesteerde intentie als doorslaggevend<br />

criterium beschouwde, aangehouden en toch ook weer sterk afgezwakt<br />

door de i<strong>nl</strong>assing van de woorden „beslist niet". Behalve<br />

tendentieus is deze toelichting daarom tevens inconsequent, en<br />

zij zal bij een volgende volkstelling zeker door een betere vervangen<br />

dienen te worden.<br />

Voor het antwoord op de vraag, of deze toelichting de uitkomsten<br />

van de volkstelling betreffende de kerkelijke gezindte heeft beinvloed,<br />

is het resultaat van een desbetreffend opinie-onderzoek<br />

minstens interessant. Het „Nederlands Instituut voor de Publieke<br />

Opinie" heeft in Juni 1947, dus een maand na de volkstelling, een<br />

opinie-onderzoek ingesteld onder een representatief gedeelte van<br />

het Nederlandse volk van 23 jaar en ouder om na te gaan in hoeverre<br />

hier van beïnvloeding sprake is geweest.<br />

De eerste vraag, die het N.I.P.O. in dit verband stelde, luidde:<br />

Behoort U tot een kerkgenootschap of godsdienstige gemeenschap ?<br />

Zo ja, tot welk(e)? (dus woordelijk de vraag uit de volkstelling).<br />

Het resultaat was:<br />

Nederlands-Hervormd en andere kerkgenootschappen 34.7%<br />

Rooms-Katholiek kerkgenootschap 30.7%<br />

Gereformeerde Kerken 7.6%<br />

Geen kerkgenootschap 27.0%<br />

Later werd de vraag gesteld: Wat hebt U bij de volkstelling opgegeven,<br />

dat U bent? Er werd geantwoord:<br />

Nederlands-Hervormd en andere kerkgenootschappen 37.0%<br />

Rooms-Katholiek kerkgenootschap 31.5%<br />

Gereformeerde Kerken 8.0%<br />

Geen kerkgenootschap 23.5%<br />

Toegegeven, dat een opinie-onderzoek een betrekkelijk zwak instrument<br />

is en daarom onvoldoende houvast biedt om de vraag<br />

omtrent de beïnvloeding beslissend te beantwoorden, moet toch<br />

10<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


erkend worden, dat het verschil tussen de beide uitkomsten zeer<br />

opvallend is. Het N.I.P.O. zelf concludeert, „dat er inderdaad bij<br />

de volkstelling meer mensen zich als „kerkelijk" hebben opgegeven<br />

dan in het normale contact in het dagelijks leven gebruikelijk is".<br />

Het instituut neemt echter tegelijkertijd reserve in acht door te<br />

verklaren: „Dat dit resultaat veroorzaakt is door het gebruik van<br />

de woorden „beslist niet" of „doop" als element van kerkelijkheid<br />

is hier uiteraard niet mee bewezen. De factor, dat bij de volkstelling<br />

dit zwart op wit gezet moet worden, is waarschij<strong>nl</strong>ijk ook<br />

niet zonder betekenis. Vanwege de continuïteit - bij alle voorgaande<br />

„plechtige gelegenheden" heeft men zich steeds als Ned. Hervormd<br />

of Katholiek opgegeven - wijkt men niet zo snel af, ook al „doet<br />

men er niets meer aan". De gewoonte of sleur is een zeer belangrijke<br />

en hardnekkige factor". 1<br />

Het criterium kan nu worden vastgesteld. Het zal moeten bestaan<br />

in een objectief aanwijsbaar gegeven, dat als tel-eenheid kan dienen<br />

bij de sociografische verwerking. Als criterium kan daarom gelden<br />

een duidelijk feit als doop, belijdenis, enz. maar evenzeer de subjectieve<br />

intentie, mits deze, zoals bij de volkstelling, objectief gemanifesteerd<br />

wordt. Deze laatste is weliswaar een merkwaardig<br />

soort objectief criterium, feitelijk bestaande in het antwoord, dat<br />

gegeven wordt op de door een neutrale instantie, in casu de burgerlijke<br />

overheid, gestelde vraag naar de kerkelijke gezindte, maar het<br />

is feitelijk het meest bruikbare criterium.<br />

Aan de hand van dit criterium kan kerkelijk genoemd worden<br />

degene, die beschouwd wil worden te behoren tot de kerk. Dit<br />

behoren-tot kan gebaseerd zijn op doop, belijdenis of besnijdenis,<br />

maar voldoende en uiteindelijk beslissend is voor hen, die daartoe<br />

in staat zijn, de uiterlijke wil. Voor hen, die daartoe niet in staat zijn,<br />

bijvoorbeeld voor kinderen, beslist de uiterlijke wil van degenen,<br />

die met de zorg over hen belast zijn; gewoo<strong>nl</strong>ijk beslist in deze<br />

omstandigheden dus de geboorte. Niet-kerkelijk is degene, die niet<br />

beschouwd wil worden te behoren tot een kerk. 2<br />

Behalve de term niet-kerkelijk, hier voorlopig gebruikt als de<br />

voor de hand liggende tegenstelling van de term kerkelijk, bestaan<br />

de uitdrukkingen: zonder kerkelijke gezindte, onkerkelijk en buiten-<br />

1 N.I.P.O.'s Godsdienst-telling. Toenemend aantal niet-kerkelijhen, in: De Publieke Opinie,<br />

14 Juli 1947.<br />

2 Vanuit dogmatisch standpunt zullen de normen enigszins anders gesteld worden, in<br />

zoverre voor het lidmaatschap van de kerk meer noodzakelijk geacht wordt dan de uiterlijke<br />

wil, hoewel deze ook dan verondersteld wordt.<br />

11<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


kerkelijk. Aangezien nu voor het vervolg van deze studie een keuze<br />

gemaakt zal moeten worden uit deze verschillende termen, volgt<br />

hier een korte verhandeling over de terminologie, waarin onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen de statistische formulering, de naamgeving<br />

van de groep en de verschillende nuancen binnen de groep.<br />

Al deze termen hebben primair een statistische, sociografische<br />

betekenis en als zodanig dragen zij slechts een constaterend karakter.<br />

Het niet tot een kerkelijke gezindte gerekend willen worden,<br />

wordt door deze termen op volstrekt neutrale wijze vastgesteld,<br />

zonder dat er enige qualificatie in ligt opgesloten. In dit opzicht is<br />

de uitdrukking „zonder kerkelijke gezindte" de meest juiste en<br />

tegelijkertijd de meest neutrale formulering; de termen onkerkelijk<br />

en buitenkerkelijk zijn onder hetzelfde opzicht met de voorgaande<br />

uitdrukking volkomen identiek en hebben tegelijkertijd het voordeel,<br />

dat zij gemakkelijker bruikbaar zijn.<br />

Een andere vraag is, welke van deze termen het meest geschikt<br />

is als benaming van de desbetreffende personen of groep van personen.<br />

Als zodanig wordt tegenwoordig zowel de term onkerkelijk<br />

als de uitdrukking buitenkerkelijk gebruikt; veel minder gebruikelijk<br />

als naamgeving is de term niet-kerkelijk. Nu verdient over het<br />

algemeen die naam de voorkeur, welke in de groep zelf gebruikelijk<br />

is, aangezien iedereen aangesproken verdient te worden met de naam,<br />

die hij voor zich zelf heeft gekozen. In het onderhavige geval stuit<br />

men echter op de moeilijkheid, dat de groep als eenheid (nog) niet<br />

bestaat. Weliswaar legt het Humanistisch Verbond een duidelijke<br />

voorkeur aan de dag voor de term buitenkerkelijk, maar het Humanistisch<br />

Verbond kan niet als representatief voor de hele groep<br />

beschouwd worden. Het feit echter, dat door een bewust gedeelte<br />

van de groep de benaming buitenkerkelijk geprefereerd wordt, kan<br />

een reden zijn om deze benaming voor de hele groep te aanvaarden,<br />

en om die reden zal in deze studie ook bij voorkeur van buitenkerkelijk<br />

gesproken worden. Indien daarnaast een enkele maal de<br />

uitdrukking onkerkelijk gebruikt wordt, gebeurt dit uitsluitend<br />

vanwege het parallelisme met owkerks of ontkerstening.<br />

Tenslotte kan het van belang zijn de zeer heterogene groep van<br />

personen zonder kerkelijke gezindte te differentiëren, naargelang<br />

zij vroeger al dan niet tot een kerk hebben behoord, naargelang<br />

zij nog christelijke waarden en noties meedragen of niet, enz.<br />

In het vierde hoofdstuk van deze studie zal blijken, dat er onder<br />

deze aspecten inderdaad zeer grote verschillen binnen de groep<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


,zonder kerkelijke gezindte" aanwezig zijn. Ter aanduiding van<br />

deze fase- of nuance-verschillen zullen nieuwe termen gezocht of<br />

bestaande uitdrukkingen gereserveerd moeten worden. Vooral dit<br />

gedeelte van de terminologie ligt echter nog allerminst vast. Van<br />

Doornik noemt degenen, die vroeger een band met de kerk hebben<br />

gehad, minstens door het doopsel, onkerkelijk en hen, die er nooit<br />

toe hebben behoord, niet-kerkelijk, om dan beide groepen samen<br />

onder de ene noemer van buitenkerkelijk te brengen. 1 Een geheel<br />

andere terminologie werd geaccepteerd op het Congres over „Het<br />

apostolaat van de christen in de wereld", dat door de Katholieke<br />

Actie in April 1953 in den Bosch werd gehouden. Daar werd het<br />

volgende onderscheid gemaakt: „buitenkerkelijken zijn zij, die<br />

zich bewust - door keuze - buiten de Kerk hebben geplaatst.<br />

Onkerkelijken zijn zij, die automatisch niet tot de Kerk behoren". 2<br />

Uit deze twee voorbeelden blijkt wel, dat er nog geen eenstemmigheid<br />

in dit onderdeel van de terminologie bereikt werd.<br />

3. de betrekkelijkheid van de begrippen kerkelijk<br />

en niet-kerkelijk<br />

Ook al worden de begrippen kerkelijk en niet-kerkelijk bepaald<br />

door een objectief aanwijsbaar criterium, toch blij ken deze begrippen<br />

allerminst constant te zijn. Dit is een gevolg van het feit, reeds<br />

eerder geconstateerd, dat er meer dan één criterium voor kerkelijk<br />

en niet-kerkelijk denkbaar en ook gangbaar is. Bovendien ligt er<br />

een element van wisselvalligheid in het criterium van de gemanifesteerde<br />

wilsbeslissing. Dit criterium is objectief in deze zin, dat hier<br />

een geobjectiveerde intentie voorhanden is, maar dat wil nog niet<br />

zeggen, dat deze intentie steeds dezelfde is. Het tegendeel is vermoedelijk<br />

het geval juist onder de massa, die net over de grens der<br />

kerkelijkheid heen is. Bij bepaalde, min of meer officiële gelegenheden<br />

als geboorte-aangifte en huwelijk, waarbij nog een zekere<br />

traditie doorwerkt, zal men zich wellicht nog als kerkelijk laten<br />

noteren, bij andere gelegenheden niet meer. Het feit, dat er meer<br />

dan één norm bestaat voor kerkelijk en niet-kerkelijk, alsmede de<br />

omstandigheid, dat de onderliggende intentie van tijd tot tijd kan<br />

1<br />

Vgl. N. VAN DOORNIK M.S.C, Terminologie<br />

(1953) 105-113en<br />

apostolaat, in: Binne<strong>nl</strong>ands Apostolaat, 4<br />

2<br />

J.J.M, VAN DER VEN en M. KLOMPÉ, Het apostolaat en de onkerkelijken en ongodsdienstigen,<br />

in: Actio Catholioa, 16 (1953) 198-206.<br />

13<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


wisselen, brengt een zekere betrekkelijkheid in de begrippen kerkelijk<br />

en niet-kerkelijk.<br />

In een statische, gesloten religieuze groep, bijvoorbeeld in een<br />

Katholiek of een Gereformeerd dorp, zal het weinig verschil maken,<br />

welke norm men gebruikt. Maar in een dynamische, open same<strong>nl</strong>eving<br />

kunnen grote verschillen ontstaan, naargelang men het ene<br />

of het andere criterium tot maatstaf neemt.<br />

Deze betrekkelijkheid openbaart zich zeer duidelijk in de verschillen<br />

tussen de gegevens van de kerkelijke en van de burgerlijke<br />

statistiek en tussen de verschillende vormen van de burgerlijke<br />

statistiek onderling.<br />

De kerkelijke statistiek is doorgaans gebaseerd op het objectief<br />

gegeven van geboorte, doop, belijdenis of besnijdenis.<br />

De burgerlijke statistiek daarentegen heeft ten grondslag de<br />

objectief gemanifesteerde subjectieve intentie betreffende de kerkelijke<br />

gezindte. Deze norm is slechts voor een beperkt aantal<br />

landen bruikbaar, want in de meeste landen wordt door de burgerlijke<br />

overheid nooit naar de kerkelijke gezindte gevraagd. In Nederland,<br />

Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en de Scandinavische landen<br />

gebeurt zulks wel. In België, Frankrijk en Engeland wordt echter<br />

niet naar de kerkelijke gezindte geïnformeerd.<br />

In Nederland wordt de geobjectiveerde intentie betreffende de<br />

kerkelijke gezindte op verschillende wijzen vastgelegd:<br />

1 Op de persoonskaarten van de burgerlijke stand; hier bestaat de<br />

mogelijkheid tot wijziging.<br />

2 Verder wordt naar de kerkelijke gezindte geïnformeerd bij bijzondere<br />

gelegenheden als geboorte, huwelijk en sterfte.<br />

3 Tenslotte wordt ook bij de tienjarige volkstelling de vraag gesteld<br />

naar de kerkelijke gezindte.<br />

Naargelang nu de eerste, de tweede of de derde „objectieve" norm<br />

wordt gehanteerd, kunnen er zeer verschillende uitkomsten te voorschijn<br />

komen.<br />

Hoezeer de gegevens van de kerkelijke en de burgerlijke administratie<br />

uiteen kunnen lopen, blijkt uit het volgende overzicht. 1<br />

1 Zuid-Oost-Friesland als kerkelijk noodgebied. Rapport door de Commissie Vormingswerk<br />

in Friesland uitgebracht aan het Breed-M oderamen van de Provinciale Kerkvergadering in<br />

Friesland, 23 Maart 1953. Ook de cijfers van de volkstelling 1947 zijn in dit rapport afgerond<br />

opgenomen.<br />

14<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


TABEL 1<br />

De Nederlands-Hervormden in Friesland, de Zuid- Oosthoek en enkele gemeenten<br />

van Friesland in absolute aantallen volgens de burgerlijke statistiek (volkstelling<br />

31 Mei 1947) en de kerkelijke statistiek (stand 1953)<br />

Gebied<br />

Friesland<br />

Zuid-Oosthoek<br />

Heerenveen en Opsterland<br />

Oost- en Weststellingwerf<br />

Smallingerland<br />

Burgerlijke statistiek<br />

(volkstelling 1947)<br />

183.000<br />

40.000<br />

15.000<br />

17.000<br />

6.700<br />

Kerkelijke statistiek<br />

(stand 1953)<br />

194.000<br />

43.000<br />

21.000<br />

16.000<br />

6.800<br />

De kerkelijke cijfers liggen op één uitzondering na hoger, zelfs<br />

beduidend hoger, dan de burgerlijke, waaruit wel blijkt, dat een<br />

groot aantal personen door de kerkelijke administratie nog als<br />

Hervormd worden aangemerkt, terwijl zij zich bij de volkstelling<br />

toch blijkbaar als buitenkerkelijk hebben laten noteren.<br />

Dat ook de verschillende vormen van de burgerlijke statistiek<br />

onderling belangrijke verschillen kunnen opleveren, blijkt uit het<br />

volgende voorbeeld: in Amsterdam waren er op 1 Mei 1947 volgens<br />

de statistiek, die gebaseerd is op de persoonskaarten, 212.000<br />

Katholieken. Volgens de volkstelling waren er op hetzelfde moment<br />

in Amsterdam 187.458 Katholieken. Het gaat hier dus om een verschil<br />

van niet minder dan 24.542 personen!<br />

Deze sterke verschuivingen vinden plaats aan de periferie van<br />

de kerken, waar de grens tussen Katholiek en niet-Katholiek,<br />

tussen Hervormd en niet-Hervormd, m.a.w. tussen kerkelijk en<br />

niet-kerkelijk, onmogelijk nog scherp getrokken kan worden. De<br />

boven gegeven getallen kunnen allen objectief juist zijn, maar zij<br />

veronderstellen blijkbaar een ander begrip van „Hervormd" en<br />

van „Katholiek", dus een andere tel-eenheid. Uiteraard brengt dit<br />

ook verschuivingen in het aantal buitenkerkelijken.<br />

De sociografische begrippen kerkelijk en niet-kerkelijk of buitenkerkelijk<br />

sluiten dus een grote mate van betrekkelijkheid in. Weliswaar<br />

wordt een objectieve maatstaf gebruikt, maar die objectieve<br />

maatstaf is allerminst een vaste en onveranderlijke grootheid.<br />

Daarom moet in ieder afzonderlijk geval nagegaan worden, welke<br />

deze subjectief-objectieve maatstaf is.<br />

15<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


4. de norm van de volkstelling<br />

In Nederland is als norm voor kerkelijk en niet-kerkelijk het meest<br />

bruikbaar en daarom ook gangbaar de norm van de volkstelling. In<br />

1947 was de vraag naar de kerkelijke gezindte als volgt geredigeerd:<br />

1 Behoort hij tot een kerkgenootschap of godsdienstige gemeenschap?<br />

(ja of neen).<br />

2 Zo ja, tot welk (e) ?<br />

Al is deze norm het best bruikbaar, toch is ook deze eige<strong>nl</strong>ijk nog<br />

te grof om een zuiver beeld van de situatie in zake kerkelijkheid en<br />

niet-kerkelijkheid op te leveren. De betekenis van de volkstelling<br />

ten aanzien van de vraag naar de kerkelijke gezindte kan inderdaad<br />

als een soort van momentopname in een opinie-onderzoek beschouwd<br />

worden. In laatste instantie immers geeft men op tot welke kerkelijke<br />

gezindte men al of niet gerekend wenst te worden. Vandaar<br />

dat de volkstelling een zuiverder graadmeter is dan de kerkelijke<br />

en de andere vormen van de burgerlijke statistiek.<br />

Kruijt 1 constateert dan ook als een algemeen verschijnsel, dat de<br />

volkstelling voor de grote kerkgenootschappen lagere cijfers geeft<br />

dan de kerkelijke administratie en ook lager dan de gemeentelijke<br />

bevolkingsregisters, die eveneens een verouderd beeld opleveren<br />

en de afval vertraagd weergeven.<br />

Van de andere kant signaleert Kruijt ook het feit, dat menigeen<br />

zich bij de volkstelling toch nog blijft rekenen tot het kerkgenootschap,<br />

waarvan hij uiterlijk en innerlijk reeds volkomen vervreemd<br />

is. Ook dit is een algemeen verschijnsel, dat vermoedelijk zal samenhangen<br />

met de huiver om een overigens voldongen feit zwart op<br />

wit te bevestigen.<br />

Kooistra stootte op dit verschijnsel, toen hij bij de volkstelling<br />

van 1947 ergens de buurt van een dorp in Friesland telde. Er woonden<br />

circa 50 mensen, die zich met geen kerk i<strong>nl</strong>ieten. Toch was er<br />

maar één, die „geen kerkgenootschap" achter zijn naam wilde<br />

hebben. De anderen wilden allemaal als Hervormd of Gereformeerd<br />

aangeduid worden. Kooistra concludeert daaruit, dat de cijfers<br />

van de volkstelling geen zuiver beeld geven. „Hwant in minske<br />

kin om hwa-wit-hoefolle dingen efter syn namme sette litte fan:<br />

Herf., ensfh. mar as dy minske nea yn in tsjerke komt dan is er<br />

butentsjerklik" en daarom wenst Kooistra de cijfers van de volkstelling<br />

niet te gebruiken en neemt zijn toevlucht tot de uitslagen der<br />

1 J. P. KRUIJT, De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947.<br />

16<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


verkiezingen. 1 Aanstonds kan worden erkend, dat de resultaten van<br />

de volkstelling niet de volle werkelijkheid opleveren. Het zijn,<br />

evenals trouwens de uitslagen van de verkiezingen, slechts benaderende<br />

gegevens van een bepaalde werkelijkheid, die bovendien<br />

slechts betekenis hebben voor zover zij juist geïnterpreteerd worden.<br />

En wanneer de verkiezingsuitslagen gehanteerd worden om de<br />

mate van kerkelijkheid en niet-kerkelijkheid te beoordelen, is wel<br />

zeer veel behoedzaamheid vereist!<br />

Op de merkwaardige uitslag van het opinie-onderzoek, dat door<br />

het N.I.P.O. een maand na de volkstelling van 1947 werd ingesteld,<br />

is boven reeds gewezen. De opvallende verschillen, die werden geconstateerd,<br />

mogen wel als een aanwijzing beschouwd worden, hoezeer<br />

men op het benaderend karakter van de uitslagen der volkstelling<br />

bedacht dient te zijn.<br />

De betrekkelijkheid, die reeds eerder in de sociografische begrippen<br />

kerkelijk en niet-kerkelijk werd aangetroffen, blijft dus ook, hoewel<br />

in mindere mate, bestaan, wanneer deze begrippen genormeerd<br />

worden door de maatstaf van de volkstelling. Zelfs deze norm blijft<br />

het karakter houden van een taxatie, die de kerkelijkheid aan de<br />

hoge en de niet-kerkelijkheid aan de lage kant taxeert.<br />

Deze omstandigheden beïnvloeden in sterke mate het derde paar<br />

begrippen, dat enige omschrijving behoeft: kerks en niet-kerks.<br />

III. Kerks en niet-kerks<br />

Deze termen hebben betrekking op het kerkbezoek, het bijwonen<br />

van kerkelijke oefeningen, het vervullen van kerkelijke plichten,<br />

in het algemeen dus op de deelname aan het uitwendig kerkelijk<br />

leven. Kerks is degene, die trouw en regelmatig aan het kerkelijk<br />

leven deelneemt, terwijl degene, die zulks niet trouw en regelmatig of<br />

zelfs in het geheel niet meer doet,niet-kerks of onkerks genoemdwordt.<br />

Deze distinctie brengt dus een onderverdeling in de groep van<br />

kerkdijken, dus van de personen, die nog gerekend kunnen worden<br />

of zichzelf nog rekenen tot een kerk, naargelang zij kerkelijk meeleven<br />

of niet. Maar reeds is gebleken, dat een groot aantal personen,<br />

die volgens de kerkelijke statistiek nog als kerkelijk, zij het ook<br />

onkerks, beschouwd worden, volgens hun eigen opvatting, welke<br />

op het formulier van de volkstelling is neergelegd, volledig onkerkelijk<br />

zijn.<br />

Onder deze onkerksen treft men meerdere categorieën aan: zij,<br />

1 G. Tsj. KOOISTRA, lerde en Keninkryh, Ljouwert 1954, 4.<br />

17<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


die alleen maar gedoopt zijn en verder geen enkel contact met de<br />

kerk hebben gehad, noch in het gezin, noch op school; zij, die in<br />

hun jeugd wel enig contact hebben gehad, maar verder totaal van<br />

de kerk vervreemd zijn; zij, die op latere leeftijd tot volkomen onverschilligheid<br />

zijn geraakt enz. Bij de Katholieken is er door de<br />

fixering van Paasplicht en Zondagsplicht een duidelijk criterium<br />

voor kerks en niet-kerks. Aangezien een dergelijk criterium bij de<br />

Protestanten ontbreekt, is het voor hen moeilijker de grenzen tussen<br />

kerks en niet-kerks af te bakenen.<br />

PARAGRAAF 2. DE BUITENKERKELIJKHEID IN<br />

NEDERLAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND<br />

Ter i<strong>nl</strong>eiding op de beschrijving van de buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland volgt hier eerst een korte verhandeling over de buitenkerkelijkheid<br />

in Nederland. Het verschijnsel van de buitenkerkelijkheid<br />

wordt hier bepaald naar de maatstaf van de volkstellingen, en<br />

alle cijfermateriaal in deze studie is, tenzij uitdrukkelijk anders<br />

wordt vermeld, aan de uitslagen van de achtereenvolgende tellingen<br />

ontleend.<br />

I. De buitenkerkelijkheid in Nederland<br />

1. algemeen beeld<br />

Ons uitgangspunt is de onderstaande tabel, waarbij in de groep<br />

Protestanten de leden van de volgende Protestantse Kerken zijn<br />

samengebracht: de Nederlands-Hervormde Kerk (in 1947: 31.1%),<br />

de Gereformeerde Kerken (7.0%), de Gereformeerde Kerken art.<br />

31 (0.9%), de Christelijk-Gereformeerde Kerk (0.7%), de Gereformeerde<br />

Gemeenten (0.9%), de Oud-Gereformeerde Gemeenten<br />

(0.2%), de Evangelisch-Lutherse Kerk (0.6%), de Hersteld-Evangelisch-Lutherse<br />

Kerk (0.1%), de Doopsgezinde Broederschap<br />

(0.7%) en de Remonstrantse Broederschap (0.4%).<br />

In een tijdperk van ruim honderd jaar blijkt de samenstelling<br />

van de bevolking van Nederland op zeer ingrijpende wijze veranderd<br />

te zijn. De Katholieken vormen in deze ontwikkeling de meest<br />

stabiele groep, vanaf 1830 tot 1910 dalend, daarna stijgend tot een<br />

percentage, dat bijna gelijk is aan dat van honderd jaar geleden.<br />

De Protestanten zijn gedaald van een flinke meerderheid (bijna<br />

60%) tot een stevige minderheid (ruim 40%).<br />

Merendeels ten koste van de groep Protestanten is een totaal<br />

nieuwe derde groep ontstaan, die in de statistiek wordt aangeduid<br />

als „personen zonder kerkelijke gezindte". Binnen betrekkelijk<br />

18<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

1


TABEL 2<br />

Z)e Katholieken, Protestanten en buitenkerkelijken in Nederland in % van de<br />

totale bevolking volgens de volkstellingen van 1830 tot 1947<br />

Jaar<br />

1830<br />

1840<br />

1849<br />

1859<br />

1869<br />

1879<br />

1889<br />

1899<br />

1909<br />

1920<br />

1930<br />

1947<br />

Katholieken<br />

%<br />

38.8<br />

38.3<br />

38.2<br />

37.1<br />

36.5<br />

35.9<br />

35.4<br />

35.1<br />

35.0<br />

35.6<br />

36.4<br />

38.5<br />

Protestanten<br />

/o<br />

59.1<br />

59.6<br />

59.7<br />

60.6<br />

61.2<br />

61.5<br />

60.4<br />

60.1<br />

56.9<br />

53.3<br />

45.6<br />

42.6<br />

buitenkerkelijken<br />

Absoluut<br />

—<br />

—<br />

—<br />

—<br />

—<br />

12.253<br />

66.085<br />

115.179<br />

290.960<br />

533.714<br />

1.144.578<br />

1.641.291<br />

/o<br />

__—<br />

-._<br />

-.-<br />

-.-<br />

-.—<br />

0.31<br />

1.48<br />

2.26<br />

4.97<br />

7.77<br />

14.43<br />

17.04<br />

korte tijd is deze nieuwe groep van een klein aantal uitgegroeid<br />

tot een flink deel van het Nederlandse volk; momenteel mag het<br />

aantal buitenkerkelijken wel op ongeveer 1.800.000 geschat worden.<br />

Weliswaar wijst een vergelijking van de percentages over de beide<br />

laatste perioden (van 1920 tot 1930 over tien jaar een toename van<br />

6.6%, van 1930 tot 1947 over zestien en een half jaar een toename<br />

van slechts 2.6%) op een vertraagd proces der ontkerkelijking, maar<br />

een nadere beschouwing van de statistische gegevens leidt tot de<br />

conclusie, dat de kerkelijke verschuivingen na 1930 vrijwel onverminderd<br />

in dezelfde richting wijzen als daarvóór en op sommige<br />

punten thans zelfs ernstiger lijken dan ooit tevoren. 1<br />

Het getal 1.800.000 op een bevolking van meer dan 10.000.000,<br />

m.a.w. ruim 17% van het totaal, zegt op zichzelf nog niet veel. Pas<br />

de locale en sociale analyse van dit getal zal het belang van deze<br />

derde groep in de Nederlandse same<strong>nl</strong>eving op overtuigende wijze<br />

in het licht kunnen stellen. De algemene getallen voor geheel Nederland<br />

zijn een nivellering van volkomen ongelijke toestanden in de<br />

verschillende delen van het land en in de onderscheiden sociale<br />

groeperingen. Door deze algemene getallen wordt daarom het verschijnsel<br />

der buitenkerkelijkheid nog slechts op zeer gebrekkige<br />

wijze aangeduid.<br />

1 Vgl. P. SMITS, Kerk en Stad. Een godsdienst-sociologisch onderzoek met inbegrip van een<br />

religiografie van de industrie-stad Enschede, 's-Gravenhage 1952.<br />

19<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


2. regionale en locale analyse<br />

Als voorbeeld van regionale en locale analyse volgt hier de ontwikkeling<br />

van de buitenkerkelijkheid in de provincies en in een aantal<br />

gemeenten (zie tabel 3).<br />

Dit overzicht, waarin naast de provincies en de grote stedelijke<br />

gemeenten ook enkele plattelands-gemeenten met een zeer hoog<br />

percentage buitenkerkelijken in de provincies Groningen, Friesland<br />

en Noord-Holland zijn opgenomen, toont de zeer grote gewestelijke<br />

en plaatselijke verschillen.<br />

1 De situatie in de Katholieke gebieden is totaal anders dan de<br />

situatie in de gebieden, waar de Katholieken een aanzie<strong>nl</strong>ijke of<br />

kleine minderheid vormen. Men lette op de grote steden in Noord-<br />

Brabant en Limburg en op de stad Nijmegen in Gelderland. Het<br />

aantal buitenkerkelijken is hier minimaal en wordt bovendien<br />

wellicht voor een groot deel door immigratie verklaard. Het hoogste<br />

percentage levert Brunssum met 6.3%; het percentage Katholieken<br />

is daar betrekkelijk laag <strong>nl</strong>. 77.1%.<br />

2 In de grote stedelijke gemeenten van de rest van het land is<br />

25-30-35% buitenkerkelijken normaal. Van de bevolking van de<br />

steden is dus één vierde, één derde en in sommige gevallen bijna de<br />

helft buitenkerkelijk. Vergelijking met 1899 en 1909 toont aan, dat<br />

de religieuze structuur in het verloop van enkele decennia totaal<br />

veranderd is.<br />

3 Illustratief is het geval Amsterdam, waar het percentage buitenkerkelijken<br />

van 5.9% in 1899 gestegen is tot 45.2% in 1947.<br />

Het percentage Protestanten daalde in deze periode van ruim 60%<br />

tot 26.7%. In Amsterdam vormen de buitenkerkelijken dus verreweg<br />

de grootste groep. Van het totaal aantal buitenkerkelijken in<br />

Nederland woonde in 1947 niet minder dan 363.355 of 22.2% in<br />

Amsterdam!<br />

4 De hoogste percentages zijn te vinden in enkele kleinere gemeenten<br />

in Groningen, Friesland en Noord-Holland. De buitenkerkelijkheid<br />

is in deze provincies niet een specifiek verschijnsel van de<br />

stedelijke same<strong>nl</strong>eving, maar een zeer eigenaardig sterk agrarisch<br />

verschijnsel, dat, zoals uit de percentages van 1899 blijkt, niet van<br />

recente oorsprong is. In de tweede helft der vorige eeuw, na 1860,<br />

begint deze specifieke buitenkerkelijkheid zich te manifesteren,<br />

hetgeen voor Friesland in het verder verloop zal blijken.<br />

20<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


TABEL 3<br />

Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking van de provincies en<br />

enkele gemeenten van Nederland van 1899 tot 1947 en de totale bevolking van<br />

Nederland in 1947<br />

provincies en<br />

Gemeenten<br />

Groningen<br />

gem. Groningen<br />

gem. Beerta<br />

gem. Finsterwolde<br />

Friesland<br />

gem. Leeuwarden<br />

gem. Heerenveen<br />

Drente<br />

gem. Assen<br />

Overijsel<br />

gem. Enschede<br />

gem. Hengelo<br />

gem. Deventer<br />

Gelderland<br />

gem. Arnhem<br />

gem. Nijmegen<br />

Utrecht<br />

gem. Utrecht<br />

Noord-Holland<br />

gem. Amsterdam<br />

gem. Haarlem<br />

gem. Zaandam<br />

gem. Zaandijk<br />

gem. Kooga/dZaan<br />

gem. Westzaan<br />

gem. Hilversum<br />

gem. den Helder<br />

gem. Alkmaar<br />

Zuid-Holland<br />

gem. Rotterdam<br />

gem. den Haag<br />

gem. Leiden<br />

gem. Delft<br />

gem. Gouda<br />

Zeeland<br />

gem. Middelburg<br />

gem. Vlissingen<br />

N oord-Brabant<br />

gem. den Bosch<br />

gem. Eindhoven<br />

gem. Tilburg<br />

gem. Breda<br />

Limburg<br />

gem. Maastricht<br />

gem. Heerlen<br />

gem. Brunssum<br />

gem. Hoensbroek<br />

gem. Ve<strong>nl</strong>o<br />

gem. Roermond<br />

1899<br />

4.2<br />

7.9<br />

1.9<br />

1.8<br />

6.9<br />

4.3<br />

5.1<br />

1.2<br />

3.0<br />

1.1<br />

1.7<br />

2.0<br />

2.0<br />

0.9<br />

2.6<br />

1.8<br />

0.8<br />

1.0<br />

4.5<br />

5.9<br />

2.8<br />

15.5<br />

19.2<br />

15.6<br />

9.4<br />

2.5<br />

4.5<br />

2.1<br />

1.7<br />

2.2<br />

2.7<br />

2.3<br />

1.8<br />

1.8<br />

1.2<br />

3.3<br />

3.4<br />

0.2<br />

0.2<br />

0.2<br />

0.05<br />

1.2<br />

0.0<br />

0.1<br />

0.0<br />

0.0<br />

0.0<br />

0.2<br />

0.2<br />

1909<br />

8.7<br />

17.0<br />

7.2<br />

0.6<br />

11.8<br />

13.6<br />

17.7<br />

3.6<br />

12.8<br />

3.3<br />

9.2<br />

6.3<br />

6.3<br />

1.8<br />

5.5<br />

2.3<br />

2.4<br />

3.6<br />

9.2<br />

11.8<br />

8.7<br />

26.2<br />

27.0<br />

26.5<br />

16.7<br />

7.2<br />

7.4<br />

5.0<br />

5.3<br />

6.6<br />

10.1<br />

5.5<br />

4.7<br />

3.4<br />

2.2<br />

6.4<br />

6.1<br />

0.3<br />

0.6<br />

0.7<br />

0.2<br />

1.7<br />

0.04<br />

0.2<br />

0.6<br />

0.0<br />

0.2<br />

0.4<br />

0.3<br />

1920<br />

11.2<br />

23.2<br />

21.3<br />

5.4<br />

13.0<br />

22.1<br />

21.2<br />

4.6<br />

11.3<br />

4.8<br />

11.8<br />

10.1<br />

11.2<br />

2.7<br />

8.3<br />

2.8<br />

5.5<br />

8.1<br />

17.0<br />

21.7<br />

17.3<br />

37.3<br />

37.0<br />

38.3<br />

31.6<br />

13.3<br />

20.4<br />

12.6<br />

8.4<br />

10.2<br />

15.8<br />

10.3<br />

11.9<br />

5.8<br />

2.7<br />

9.6<br />

11.7<br />

0.4<br />

0.6<br />

1.2<br />

0.3<br />

1.6<br />

0.1<br />

0.7<br />

2.8<br />

2.4<br />

1.8<br />

0.5<br />

0.4<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

1930<br />

21.5<br />

35.9<br />

41.2<br />

37.8<br />

23.1<br />

38.8<br />

40.4<br />

11.3<br />

24.0<br />

11.7<br />

21.9<br />

19.2<br />

26.7<br />

6.1<br />

17.6<br />

5.4<br />

11.6<br />

16.4<br />

28.5<br />

34.4<br />

31.2<br />

46.3<br />

50.2<br />

50.5<br />

33.0<br />

24.3<br />

39.8<br />

25.1<br />

16.5<br />

22.1<br />

23.3<br />

18.4<br />

19.1<br />

16.8<br />

6.3<br />

20.5<br />

26.3<br />

1.1<br />

1.1<br />

5.0<br />

0.6<br />

3.0<br />

0.6<br />

1.4<br />

4.1<br />

4.7<br />

4.3<br />

0.5<br />

0.7<br />

1947<br />

27.0<br />

43.0<br />

54.4<br />

54.0<br />

23.5<br />

37.0<br />

46.2<br />

13.0<br />

25.0<br />

13.4<br />

26.3<br />

23.5<br />

30.3<br />

7.4<br />

19.6<br />

4.8<br />

13.9<br />

17.7<br />

34.2<br />

45.2<br />

31.7<br />

46.5<br />

50.2<br />

53.5<br />

51.7<br />

27.9<br />

39.2<br />

27.5<br />

21.1<br />

31.3<br />

27.4<br />

22.6<br />

22.4<br />

20.5<br />

6.7<br />

20.5<br />

26.9<br />

1.4<br />

1.4<br />

5.6<br />

1.0<br />

3.4<br />

1.0<br />

1.4<br />

4.0<br />

6.3<br />

4.4<br />

1.0<br />

1.1<br />

Totale bevolking<br />

in 1947<br />

449.862<br />

132.021<br />

3.771<br />

3.195<br />

459.361<br />

76.679<br />

23.634<br />

271.909<br />

22.602<br />

638.797<br />

101.015<br />

45.875<br />

44.089<br />

1.028.127<br />

97.350<br />

106.523<br />

549.566<br />

185.246<br />

1.774.273<br />

803.847<br />

156.856<br />

41.698<br />

4.467<br />

7.184<br />

3.318<br />

85.051<br />

31.583<br />

37.837<br />

2.284.080<br />

646.248<br />

532.998<br />

86.914<br />

62.018<br />

37.283<br />

260.800<br />

20.605<br />

20.217<br />

1.180.133<br />

53.941<br />

134.527<br />

114.312<br />

85.294<br />

684.105<br />

74.449<br />

56.625<br />

18.776<br />

16.042<br />

41.566<br />

21.215


Nadat op deze wijze de regionale en locale spreiding van de<br />

buitenkerkelijken is vastgesteld, zal nu nagegaan worden, in welke<br />

mate zij vertegenwoordigd zijn in de verschillende sociale geledingen.<br />

3. sociale analyse<br />

De globale locale en regionale analyse van de buitenkerkelijkheid<br />

impliceert een verwijzing naar sterke sociale verschillen. De same<strong>nl</strong>evingsvormen<br />

en beroepswerkzaamheden vertonen een duidelijke<br />

correlatie met de mate van buitenkerkelijkheid. De sociale groepering<br />

is een onmisbaar gegeven voor een beschrijving van de buitenkerkelijkheid,<br />

welke als basis kan dienen voor een verklaring.<br />

Gegevens betreffende de combinatie van buitenkerkelijkheid<br />

met beroep geven de tellingen van 1930 en 1947. In de telling van<br />

1930 werd de buitenkerkelijkheid gedifferentieerd volgens de<br />

bedrij f skiassen.<br />

TABEL 4<br />

Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking per bedrijfsklasse<br />

in Nederland op 31 Dec. 1930<br />

Bedrij f sklasse<br />

I - XVII<br />

XVIII<br />

XIX<br />

XX<br />

XXI<br />

XXII<br />

XXIII<br />

XXIV<br />

XXV<br />

XXVI<br />

XXVII<br />

XXVIII<br />

XXIX<br />

Industrie<br />

Landbouw<br />

Visserij en jacht<br />

Handel<br />

Verkeer<br />

Crediet- en bankwezen<br />

Verzekeringswezen<br />

Overige bedrijven en vrije beroepen<br />

Onderwijs<br />

Huiselijke diensten<br />

Losse werklieden<br />

Godsdienst<br />

Onbekend<br />

Totale beroepsbevolking<br />

% buitenkerkelijken<br />

17.5<br />

4.1<br />

8.8<br />

17.6<br />

22.5<br />

26.9<br />

23.8<br />

20.0<br />

14.4<br />

11.2<br />

24.4<br />

0.3<br />

20.2<br />

14.9<br />

Deze tabel wordt aangevuld door een tweede, waarin de positie<br />

in het beroep wordt aangegeven. A = Bedrij f shoof den voor eigen<br />

rekening; B = Bedrijfshoofden voor rekening van een ander; C =<br />

Bedrijfsleiders, meesterknechts e.d.; D = gewone arbeiders.<br />

22<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

1


TABEL 5<br />

Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking van Nederland<br />

naar bedrijfsklasse en positie in het beroep 1<br />

Bedrijfsklasse<br />

I-XVII<br />

XVIII<br />

XIX<br />

XX<br />

XXI<br />

XXII<br />

XXIII<br />

Totaal: i -XXIII<br />

Industrie<br />

Landbouw<br />

Visserij en jacht<br />

Handel<br />

Verkeerswezen<br />

Crediet- en bankwezen<br />

Verzekeringswezen<br />

positie in<br />

het beroep<br />

A + B<br />

C + D<br />

A + B<br />

C + D<br />

A + B<br />

C -f D<br />

A + B<br />

C + D<br />

A -f B<br />

C + D<br />

A -f B<br />

C + D<br />

A + B<br />

C -f D<br />

A + B<br />

C + D<br />

% buitenkerkelijken<br />

12.7<br />

18.3<br />

3.0<br />

4.9<br />

10.4<br />

8.1<br />

13.9<br />

20.2<br />

14.9<br />

24.3<br />

28.7<br />

26.7<br />

24.8<br />

23.7<br />

9.4<br />

16.8<br />

Deze ten dele nog zeer grove indelingen manifesteren toch reeds<br />

een duidelijke structuur. De buitenkerkelijkheid is het hoogst in<br />

het crediet- en bankwezen (26.9%), onder de losse werklieden (24.4<br />

%), in het verzekeringswezen (23.8%), in de bedrijfsklasse „verkeer"<br />

(22.5%) en in de groep „overige bedrijven en vrije beroepen" (20.0%).<br />

Met de nodige voorzichtigheid kunnen hierin twee groepen worden<br />

onderscheiden, <strong>nl</strong>. de niet-geschoolde arbeiders en degenen, die<br />

werkzaam zijn in een aantal administratieve en semi-intellectuele<br />

beroepen, welke kenmerkend zijn voor onze moderne same<strong>nl</strong>eving.<br />

Voor de eerste groep kunnen als min of meer representatief worden<br />

beschouwd de losse werklieden en de bedrijfsgroep „verkeer".<br />

Tabel 5 toont aan, dat in bedrijfsklasse „verkeer" het bijzonder<br />

hoge percentage buitenkerkelijken gezocht moet worden in de<br />

posities C en D, d.w.z. in hoofdzaak onder de gewone arbeiders.<br />

Tot de tweede groep behoren de bedrij f skiassen crediet- en bankwezen<br />

en verzekeringswezen. In deze beide klassen blijkt er weinig<br />

1 J. P. KRUIJT, Kerkelijkheid en onkerkelijkheid in Nederland, in: Socialistische Gids, 20<br />

(1935). De tabellen zijn door KRUIJT ontleend aan Uitkomsten Beroepstelling 1930, dl VII<br />

en dl VIII.<br />

23<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


verschil te bestaan tussen de posities A -j- B en C -f- D. Dit kan<br />

betekenen, dat de buitenkerkelijkheid hier niet zozeer gezocht<br />

moet worden in de positie in het beroep, maar veeleer in de algemene<br />

sfeer van het beroep.<br />

De tweede tabel toont een grotere buitenkerkelijkheid in de<br />

posities C + D, d.i. onder de ondergeschikte arbeiders voor de<br />

klassen: industrie, handel, verkeerswezen en, op veel lager niveau,<br />

ook landbouw.<br />

TABEL 6<br />

Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking en in het totaal<br />

aantal mannelijke gezinshoofden met beroep per bedrijfsgroep in Nederland op<br />

31 Mei 1947 *<br />

Beroepsklasse<br />

Bedrijfshoofden in de nijverheid met<br />

personeel<br />

Intellectuele-(vrije)- en hogere<br />

beroepen<br />

Nieuwe middenstand<br />

Oude middenstand<br />

Boeren<br />

Landarbeiders<br />

Arbeiders<br />

TOTAAL<br />

% buitenkerkelijken<br />

van totaal aantal<br />

werkenden<br />

16.3<br />

25.1<br />

20.7<br />

16.6<br />

3.3<br />

11.7<br />

21.9<br />

17.5<br />

van mannelijke<br />

gezinshoofden<br />

16.1<br />

27.2<br />

23.4<br />

19.0<br />

4.0<br />

13.0<br />

25.5<br />

20.1<br />

De telling van 1947 geeft meer mogelijkheden voor de sociale<br />

analyse van de buitenkerkelijkheid. Voor een lijst van 38 beroepen<br />

of beroepsklassen worden de kerkelijke gezindten vermeld. Een<br />

moeilijkheid ligt in de groepering van deze 38 gevallen. Men kan<br />

de indeling van het C.B.S. volgen en komt dan tot de driedeling<br />

van bedrijfshoofden, hoofdarbeiders en handarbeiders. Men kan<br />

echter ook trachten uit deze 38 gevallen de algemene sociale structuur<br />

te construeren van:<br />

1 J. P. SUVEREIN, Onderzoek naar de beroepsklassen in het Nederlandse volk en in de verschillende<br />

Kerkgenootschappen, in: Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 65-84. De ie kolom is een bewerking<br />

van tabel 15 B. van de Volks- en beroepstelling 31 Mei 1947, „Beroepsbevolking<br />

(exclusief tijdelijk niet-werkenden) naar beroepsgroepen en kerkgenootschap". De 2e<br />

kolom is een bewerking van tabel 15 F. „Mannelijke gezinshoofden met beroep (exclusief<br />

tijdelijk niet-werkenden) naar beroepsgroepen en kerkgenootschap".<br />

24<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

1


1 bedrij fshoof den in de nijverheid met personeel;<br />

2 intellectuele, vrije en hogere beroepen;<br />

3 nieuwe middenstand;<br />

4 oude middenstand;<br />

5 boeren;<br />

6 landarbeiders;<br />

7 arbeiders.<br />

Volgens deze tweede methode komt men tot de nevenstaande resultaten.<br />

(Tabel 6).<br />

Het blijkt dus een aanzie<strong>nl</strong>ijk verschil te geven, of men de buitenkerkelijkheid<br />

berekent op de personen met een beroep of op de<br />

mannelijke gezinshoofden met een beroep. In het tweede geval ligt<br />

de buitenkerkelijkheid hoger.<br />

Het is gewenst van deze 7 groepen ook een aantal bijzondere<br />

representanten op te nemen. Dit geschiedt in de volgende tabel<br />

voor de provincies en Nederland (zie tabel 7).<br />

Over de gehele lijn is een duidelijke sociale structuur van de buitenkerkelijkheid<br />

aanwijsbaar, welke echter in sommige gevallen doorkruist<br />

wordt door regionale verschillen. De hoogste percentages<br />

buitenkerkelijken worden gevonden in de groep „intellectuele-,<br />

vrije- en hogere beroepen", in de nieuwe middenstand, waarbij<br />

echter de onderwijzers een uitzondering vormen, en onder de arbeiders.<br />

In de laatste groep staan de sjouwers, haven- en transportarbeiders<br />

(33.2%) en het hotel-, café- en restaurantpersoneel (36.4%)<br />

bovenaan. De regionale en sociale analyse van de buitenkerkelijkheid<br />

stelt een aantal belangrijke problemen, welke echter in het<br />

speciale kader van deze studie niet passen. De bijzondere positie<br />

van Friesland zal nog besproken worden.<br />

II. De buitenkerkelijkheid in Friesland<br />

1. godsdienstige structuur<br />

Sedert de vorige eeuw is de godsdienstige structuur van Friesland<br />

zeer ingrijpend gewijzigd. Een eenvoudige vergelijking van de toestand<br />

aan het begin van de vorige eeuw met de situatie van tegenwoordig<br />

stelt deze wijzigingen duidelijk in het licht. Het godsdienstig<br />

beeld bij de aanvang van de 19e eeuw valt af te lezen uit<br />

de gegevens betreffende de kerkelijke gezindten, welke verschaft<br />

worden door de „Alphabetische Lijst der .Steden en Dorpen van<br />

25<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


pu-ETJapajsf<br />

S-mquijq<br />

^UBqBjg<br />

-paoo^j<br />

pu¾pa¾<br />

pixenoH<br />

-PPZ<br />

pn¾noH<br />

-pjooj^;<br />

W33-CH1<br />

pu-epappg<br />

psffjaAQ<br />

a^ugjQ<br />

puBisai¾<br />

uaSutuojf)<br />

ft<br />

o<br />

bo<br />

m<br />

."2<br />

'S<br />

><br />

T-i<br />

CO<br />

YH<br />

CO<br />

Ö<br />

CM Hr<br />

t~-<br />

CM<br />

O<br />

CM<br />

co<br />

CM<br />

00 o<br />

co a\<br />

7-1<br />

oó Ö có CD CM<br />

O TH f-; Hr CO O) cq<br />

CM cd T-i in i-i ö o><br />

CM TH TH TH TH TH<br />

00 ui N f ) Vp CO CO 10<br />

ö cd in in có T^ o oi<br />

CO ¾ J M C O O l H ^ H<br />

CM<br />

CM<br />

O<br />

CM<br />

TQ<br />

o<br />

Ö r-t<br />

o o co<br />

CM T-i O co CM TH<br />

1<br />

CO CM CO CÖ O) O<br />

H H r i CO T-i H<br />

CO CM CO CO CO T-i<br />

có H' o co in 6<br />

in m co T¾ -* co<br />

c> ö co r~i G\ t>-<br />

CM CO CM CO CM CM<br />

"¾ 0> -i; in CM CO<br />

cd có cò ò c^ cd<br />

Tt- Th xh m -i<br />

CM CM CM CO CM CM CM<br />

Y-î<br />

o<br />

CM<br />

l~-<br />

cor^-cqc^r^ThThCM t^- co<br />

c o d a i d o \ c ^ d d r^ CM<br />

THCMTHCMTHCMCMCM TH YH<br />

TJ-CMOOCOCOOSTHCO<br />

ÖThcdcÓHrC^CNcó<br />

CMHrcococoThcOTh<br />

Ol + O H C f l O l O CMr~-CMC0C0C0C*CM<br />

oo oo oo m a¾ co H-<br />

CM CM TH CM CM H><br />

Ö<br />

ai<br />

a> ü<br />

=5-05 ft P<br />

3<br />

CD<br />

: !? ö<br />

£ ei<br />

Il ^<br />

O CO<br />

-O H<br />

o¾<br />

cl'¾<br />

> o<br />

«3<br />

iï<br />

o<br />

Ö<br />

I<br />

•£<br />

o<br />

.o.<br />

Ö<br />

H 2<br />

o ¾<br />

•'S O<br />

•g-s<br />

cd C<br />

B es<br />

C8 CS<br />

ffl M ¾xiOpqjTa<br />

26<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

COOCMt^aNO-CMCO<br />

CMcOTj-tocninTj-Tr-<br />

i>:<br />

'S<br />

ö<br />

o<br />

CÜ ¾<br />

n3 ft<br />

© -M<br />

<br />

'3 fl<br />

u<br />

O<br />

TH<br />

CD<br />

ho<br />

ei 2^<br />

M<br />

D<br />

cS ¾ CD'<br />

><br />

CD ©<br />

3<br />

ö co çn o 8<br />

O


Vriesland met derzelver bevolking in 1809". 1 Voor wat de huidige<br />

structuur betreft kan gebruik gemaakt worden van het materiaal<br />

van de volkstelling van 1947.<br />

TABEL 8<br />

De bevolking van Friesland naar kerkelijke gezindte in absolute aantallen en<br />

iedere gezindte in % van de totale bevolking op 31 Dec. 1809 en 31 Mei 1947<br />

Gezindte<br />

Rooms-Katholiek<br />

Ned.-Hervormd (incl. Waals-Herv.)<br />

Gereformeerd<br />

w.v. Geref. Kerken<br />

Geref. Kerken Art. 31<br />

Chr. Geref. Kerk<br />

Geref. Gemeenten 2<br />

Oud Geref. Gemeenten<br />

Evangelisch-Luthers<br />

Hersteld Evang. Luthers<br />

Doopsgezind<br />

Israëlitisch<br />

Overigen<br />

Geen<br />

Totaal<br />

ABS.<br />

16.322<br />

143.885<br />

—<br />

—<br />

—<br />

—<br />

—<br />

—<br />

887<br />

13.411<br />

1.032<br />

57<br />

6<br />

175.600<br />

1809<br />

%<br />

9.3<br />

81.9<br />

-.—<br />

_.—<br />

_.—<br />

-,—<br />

-._<br />

_,_<br />

0.51<br />

7.6<br />

0.59<br />

0.03<br />

0.00<br />

100.0<br />

ABS.<br />

33.524<br />

182.370<br />

111.968<br />

98.031<br />

5.387<br />

5.445<br />

3.029<br />

76<br />

77S)656<br />

//0 /119<br />

13.328<br />

168<br />

9.393<br />

107.835<br />

459.361<br />

1947<br />

%<br />

7.3<br />

39.7<br />

24.4<br />

21.3<br />

1.2<br />

1.2<br />

0.66<br />

0.02<br />

0 17* 0 ' 14<br />

u i/<br />

' /0.03<br />

2.9<br />

0.04<br />

2.1<br />

23.5<br />

100.0<br />

In dit overzicht treden de verschuivingen, welke zich sinds de<br />

vorige eeuw hebben voltrokken, duidelijk naar voren:<br />

1 De godsdienstige structuur van vroeger heeft zijn eenvoudig<br />

en overzichtelijk karakter verloren en vertoont nu een sterk genuanceerd<br />

en daardoor zeer gecompliceerd beeld. Dit is het gevolg<br />

1 Vgl. Archief van de Landdrost van Friesland, aanwezig op het Rijksarchief te Leeuwarden,<br />

inventarisnummers 31-34.<br />

* De volkstelling van 1947 stelt het aantal leden van de Gereformeerde Gemeenten in<br />

Friesland op 3029 en hun aandeel in de bevolking op 0,66%. Deze getallen kunnen niet<br />

juist zijn, want volgens het officiële Kerkelijk Jaarboekje 1950 van de Gereformeerde Gemeenten<br />

in Nederland en Noord-Amerika zijn er dat jaar in Friesland slechts drie geïnstitueerde<br />

gemeenten: te Akkrum (67 zielen, waarvan 55 lidmaten), te Lemmer (64 zielen, waarvan 52<br />

lidmaten) en Oudemirdum (135 zielen, waarvan 100 lidmaten). Blijkbaar zijn bij het invullen<br />

van de formulieren voor de volkstelling deze Gereformeerde Gemeenten verwisseld<br />

met een of meer van de andere Gereformeerde kerkelijke gezindten. Vgl. Een vreemde geschiedenis,<br />

in: Fries Dagblad, 29 September 1949 en Gereformeerde Gemeenten in Friesland, in:<br />

Fries Dagblad, 5 October 1949.<br />

27<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


deels van de splitsing (de groep Evangelisch-Luthersen en de groep<br />

Gereformeerden), deels van de relatieve toename (de groep Overigen)<br />

of relatieve afname (Katholieken, Nederlands-Hervormden, Doopsgezinden<br />

en Israëlieten) van bestaande kerkelijke gezindten en<br />

deels van het optreden van een nieuwe formatie (de groep „Geen").<br />

2 De belangrijke kerkelijke gezindten zijn sedert het begin van<br />

de vorige eeuw in mindere of meerdere mate verzwakt. De Katholieken<br />

vertonen een niet geringe relatieve daling, maar hun aantal<br />

heeft zich verdubbeld. De Nederlands-Hervormden zien hun aandeel<br />

in de bevolking tot de helft teruggebracht, maar zijn absoluut<br />

gezien toegenomen, zulks in tegenstelling met de Doopsgezinden,<br />

die niet alleen relatief het sterkst achteruit zijn gegaan, maar zelfs<br />

hun absoluut aantal niet hebben kunnen handhaven.<br />

3 Vooral ten koste van de groep Nederlands-Hervormden is<br />

de groep Overigen, waarin vooral de verschillende secten zijn opgenomen,<br />

sterk toegenomen, is verder de nieuwe groep der Gereformeerden<br />

binnengetreden, die met zijn hoog percentage de nieuwe<br />

structuur sterk beheerst en heeft zich tenslotte de groep „Geen"<br />

van niets ontwikkeld tot een zeer belangrijke groep, die met zijn<br />

23.5%, evenals de groep der Gereformeerden, bijna één vierde van<br />

de bevolking van Friesland omvat. Het is deze groep „Geen", die<br />

hier verder onder de loupe genomen wordt.<br />

2. optreden en ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />

In de situatie rond 1809 werden 6 personen aangetroffen, die als<br />

buitenkerkelijk beschouwd zouden kunnen worden. Een te verwaarlozen<br />

aantal uiteraard. In de uitkomsten van de tienjarige volkstellingen,<br />

welke 1 Jan. 1830 startten, treden de buitenkerkelijken<br />

pas bij de volkstelling van 1879 als een afzonderlijk genoemde<br />

groep naar voren. Voor zover aanwezig, gaan zij vóór die tijd schuil<br />

in de groep „onbekenden, tot geen der genoemde kerkgenootschappen<br />

behorende". Deze groep telde in Friesland in 1859 slechts 468<br />

personen en in 1869 nog maar 670 personen. 1 Wanneer men bedenkt,<br />

dat in deze groep ook de aanhangers van een aantal kleine secten<br />

zijn opgenomen, dan kan het aantal buitenkerkelijken in die<br />

jaren niet groot geweest zijn.<br />

Te beginnen met de volkstelling van 1879 worden de buiten-<br />

1 Exclusief Vlieland en Terschelling.<br />

28<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


kerkelij ken afzonderlijk genoemd. De periode 1879 tot 1947 geeft<br />

dan het volgende beeld.<br />

TABEL 9<br />

De buitenkerkelijken per provincie van Nederland in % van de totale bevolking<br />

per provincie voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947<br />

Provincies<br />

Noord-Brabant<br />

Gelderland<br />

Zuid-Holland<br />

Noord-Holland<br />

Zeeland<br />

Utrecht<br />

Friesland x<br />

Overijsel<br />

Groningen<br />

Drente<br />

Limburg<br />

Nederland<br />

1879<br />

0.0<br />

0.1<br />

0.3<br />

0.4<br />

0.2<br />

0.2<br />

1.0<br />

0.2<br />

0.6<br />

0.4<br />

0.0<br />

0.3<br />

1889<br />

0.1<br />

0.5<br />

0.8<br />

1.8<br />

0.8<br />

0.4<br />

7.0<br />

0.8<br />

3.3<br />

1.3<br />

0.0<br />

1.5<br />

1899<br />

0.2<br />

0.9<br />

1.7<br />

4.5<br />

1.2<br />

0.8<br />

6.9<br />

1.1<br />

4.2<br />

1.3<br />

0.0<br />

2.3<br />

1909<br />

0.3<br />

1.8<br />

5.3<br />

9.2<br />

2.2<br />

2.4<br />

11.8<br />

3.3<br />

8.7<br />

3.6<br />

0.2<br />

5.0<br />

1920<br />

0.4<br />

2.7<br />

8.4<br />

17.0<br />

2.7<br />

5.5<br />

13.0<br />

4.8<br />

11.2<br />

4.6<br />

0.6<br />

7.8<br />

1930<br />

1.1<br />

6.1<br />

16.5<br />

28.5<br />

6.3<br />

11.6<br />

23.1<br />

11.7<br />

21.5<br />

11.3<br />

1.0<br />

14.4<br />

1947<br />

1.5<br />

7.4<br />

21.1<br />

34.2<br />

6.7<br />

13.9<br />

23.5<br />

13.4<br />

27.0<br />

13.0<br />

1.3<br />

17.0<br />

Bij dit eerste afzonderlijke optreden van de buitenkerkelijken in<br />

1879 bereiken zij terstond reeds een absoluut aantal van 3.234,<br />

d.w.z. ongeveer 1% van de Friese bevolking. De ontwikkeling, die<br />

daarna volgt, draagt zowel in vergelijking met Nederland en de<br />

andere provincies als op zichzelf beschouwd een eigen karakter.<br />

Dit moge blijken uit de volgende vaststellingen.<br />

De bijgaande grafiek (zie blz. 30) van de ontwikkeling der buitenkerkelijkheid<br />

in Nederland en Friesland maakt een onderlinge vergelijking<br />

mogelijk. De grootste afwijking wordt aangetroffen in 1889,<br />

waarin Friesland procentueel gezien bijna vijf maal zoveel buitenkerkelijken<br />

telt als Nederland. Na dit jaar kan men in zekere zin spreken<br />

van een naar elkaar toe groeien der percentages. In het j aar 1947<br />

bedraagt het percentage voor Friesland 23.5% en ligt deze provincie<br />

dus ruim 6% boven het gemiddelde percentage voor Nederland<br />

als geheel. Het absolute aantal heeft intussen de honderdduizend<br />

overschreden en bedraagt 107.815. Plaatst men Friesland in de rij<br />

der Nederlandse provincies, dan blijkt deze provincie tot en met<br />

1909 het meest buitenkerkelijk te zijn. Pas in 1920 was het percentage<br />

buitenkerkelijken in vergelijking met de andere provincies<br />

1 Tot en met 1930 exclusief Vlieland en Terschelling, die tot en met dit jaar onder Noord-<br />

Holland zijn gerekend.<br />

29<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


DE ONTWIKKELING VAN HET AANDEEL DER BUITENKERKELIJKEN IN DE<br />

TOTALE BEVOLKING VAN FRIESLAND EN NEDERLAND IN DE PERIODE 1879-1947<br />

TEKENING NO ç70 H.S. I9-IO-54<br />

'SS9 1859 I909 1930 1930<br />

Fig. 1<br />

niet meer het hoogst. Toen nam Noord-Holland de eerste plaats in.<br />

Bij de laatste volkstelling stond Friesland na Noord-Holland en<br />

Groningen op de derde plaats.<br />

De ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid in Friesland op zichzelf<br />

beschouwd, vertoont na elke toename van belangrijke aard een<br />

zekere stabilisatie. Over het geheel genomen vertoont dit periodieke<br />

verschijnsel het volgende beeld: zeer grote toename (1879-1889),<br />

geringe afname (1889-1899), zeer grote toename (1899-1909), matige<br />

toename (1909-1920), zeer grote toename (1920-1930), geringe toename<br />

(1930-1947). Bij de beschrijving van de locale differentiatie<br />

komt deze typische golfbeweging nog even ter sprake.<br />

30<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De grote sprong, die het percentage buitenkerkelijken tussen<br />

1920 en 1930 vertoonde, heeft zich niet herhaald tussen 1930 en<br />

1947. De relatieve toename van het percentage in deze periode<br />

bedroeg slechts 1.4% tegen een toename van het percentage buitenkerkelijken<br />

in geheel Nederland met 11.8%. Het is onzeker of het<br />

tempo van het proces der buitenkerkelijkheid in Friesland zich<br />

verder zal vertragen en in welke mate dit zal geschieden. Ook<br />

voor Friesland geldt, dat het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

pas door de locale en sociale analyse duidelijker naar voren treedt.<br />

3. locale analyse<br />

Ter benadering van de huidige verspreiding der buitenkerkelijken<br />

in Friesland en van de ontwikkeling, die tot de actuele situatie<br />

geleid heeft, dient onderstaande tabel.<br />

TABEL 10<br />

De buitenkerkelijken per gebied van Friesland in % van de totale bevolking per<br />

gebied voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947<br />

Gebieden<br />

N.O. Friesland<br />

Z.O. Friesland<br />

Z.W. Friesland<br />

N.W. Friesland<br />

Centraal Friesland<br />

Vijf steden<br />

Eilanden l<br />

Friesland<br />

1879<br />

1.8<br />

0.9<br />

0.5<br />

0.5<br />

1.5<br />

0.7<br />

0.7<br />

1.0<br />

1889<br />

4.0<br />

13.7<br />

4.8<br />

8.0<br />

5.0<br />

4.8<br />

1.8<br />

7.0<br />

1899<br />

4.3<br />

9.4<br />

3.8<br />

10.9<br />

8.6<br />

7.1<br />

6.1<br />

6.9<br />

1909<br />

5.1<br />

17.7<br />

6.2<br />

19.4<br />

13.3<br />

13.0<br />

8.2<br />

11.8<br />

1920<br />

4.7<br />

18.0<br />

5.6<br />

17.7<br />

10.2<br />

18.9<br />

8.8<br />

13.0<br />

1930<br />

7.5<br />

33.1<br />

10.2<br />

23.3<br />

24.4<br />

33.6<br />

11.7<br />

23.1<br />

1947<br />

8.2<br />

34.0<br />

9.0<br />

22.1<br />

23.6<br />

33.3<br />

17.7<br />

23.4<br />

In deze tabel is de volgende godsdienst-sociografische indeling toegepast:<br />

2<br />

1 Inclusief Vlieland en Terschelling.<br />

2 De boven gegeven godsdienst-sociografische indeling is samengesteld uit gegevens ontleend<br />

aan de volkstelling van 31 Mei 1947. Van elk van de gebieden zullen nu de voornaamste<br />

kenmerken, op grond waarvan zij zijn samengesteld, worden gegeven:<br />

1 Gebied Noord-Oost. Dit gebied heeft een zeer hoog percentage Gereformeerden en een<br />

betrekkelijk laag percentage buitenkerkelijken. De Nederlands-Hervormden zijn iets sterker<br />

vertegenwoordigd dan in de provincie als geheel. Beide genoemde Protestantse groeperingen<br />

vormen meer dan 85% van de bevolking.<br />

2 Gebied Zuid-Oost. Afgezien van de vijf steden is dit gebied het meest buitenkerkelijke<br />

gedeelte van Friesland. De Katholieken, Nederlands-Hervormden en Gereformeerden zijn<br />

over het geheel in een iets minder sterke mate vertegenwoordigd dan het provinciaal gemiddelde.<br />

(Vervolg op bh. 33).<br />

31<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


nF VERSPREIDING VAN DE BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND<br />

tti PROCENTEN VIN DE TOTALE BEVOLKING PER GEMEENTE OP 3. MEI 1947<br />

TEKENING Ho 97* M-S 31-10-54<br />

TERSCHELLINO<br />

VLIELAND<br />

5% EN MINDER<br />

5,1 - 10,0 %<br />

10,1 - 15,0 %<br />

Fig. 2<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

15,1 - 25,0 %<br />

25,1 - 35,0 %<br />

35,1 - 45.0 %<br />

45 % EN MEER<br />

60DSD. SOCIOGR.<br />

INDELING


DE BUITENKERKELIJKEN IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER BUURT<br />

IN DE GEMEENTE SM ALLINGERLAND OP 31 MEI 1947<br />

5 7o EN MINDER<br />

5.1 !O.Ö°/o<br />

22<br />

IO.I-20.0°/o<br />

rtá&JMS¾<br />

20.I- 30.0 /o<br />

30.l-40.0°/o<br />

40.l-50.0°/o<br />

50°/o EN MEER<br />

BUURTGRENZEN<br />

*%£*&&-<br />

WIJKGRENZEN<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


N.0. Friesland (Ferwerderadeel, West- en Oostdongeradeel,<br />

Dokkum, Dantumadeel, Kollumerland ca., Tietjerksteradeel,<br />

Achtkarspelen).<br />

Z.0. Friesland (Smallingerland, Utingeradeel, Opsterland, Heerenveen,<br />

Haskerland, Lemsterland, West- en Ooststellingwerf).<br />

Z. W. Friesland (Wonseradeel, Hennaarderadeel, Workum, Wymbritseradeel,<br />

IJlst, Doniawerstal, Sloten, Gaasterland, Hindelopen,<br />

Hemelumer-Oldephaert, Stavoren).<br />

N.W. Friesland ('t Bildt, Menaldumadeel, Barradeel, Franekeradeel).<br />

Centraal-Friesland (Baarderadeel, Rauwerderhem, Idaarderadeel).<br />

Steden (Leeuwarden-Leeuwarderadeel, Harlingen, Franeker,<br />

Sneek en Bolsward).<br />

Eilanden (Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog).<br />

De actuele spreiding van de buitenkerkelijken, in bijgaand cartogram<br />

aangegeven (zie blz. 32), wordt gekenmerkt door de betrekkelijk<br />

geringe percentages in het Noord-Oostelijk en Zuid-Westelijk<br />

deel en door de betrekkelijk hoge percentages in de overige delen van<br />

Friesland. Trekt men een lijn vanuit Sint Jacobi-parochie over<br />

Leeuwarden naar Akkrum, dan vormt die lijn de as van de gemeenten<br />

met een sterke buitenkerkelijkheid. Het zijn, behalve Vlieland<br />

(35.3%) en Terschelling (20.2%), de gemeenten 't Bildt (35.3%),<br />

Menaldumadeel (20.2%), Leeuwarden (37.0%), Idaarderadeel (26.5),<br />

Rauwerderhem (24.6%), en Utingeradeel (39.4%,). Bij deze be-<br />

3 Gebied Zuid-W est. Kenmerkendvoorditgebied is het relatief hoge percentage Nederlands-<br />

Hervormden, het eveneens vrij hoge percentage Katholieken en tenslotte het vrij lage percentage<br />

buitenkerkelijken. De Gereformeerden zijn relatief ongeveer even sterk als in de<br />

provincie als geheel.<br />

4 Gebied Noord-West. In dit gebied is een relatief hoog percentage Nederlands-Hervormden.<br />

De buitenkerkelijken, de Katholieken en de Gereformeerden vertonen geen opvallende<br />

afwijkingen.<br />

5 Centraal Friesland. Hier treft men een hoog percentage Nederlands-Hervormden en een<br />

laag percentage Gereformeerden. De buitenkerkelijken en Katholieken wijken betrekkelijk<br />

niet van het provinciaal gemiddelde af.<br />

6 De steden. De vijf steden, die hier genomen zijn, zijn gekozen op grond van demografische<br />

en sociale kenmerken. Het historische elftal telt zes steden, wier karakter niet als „stads"karakter<br />

is aan te merken en verder gerekend zijn bij het gebied waarin zij liggen.<br />

Voor alle steden, met uitzondering van Bolsward, is kenmerkend het hoge percentage<br />

buitenkerkelijken, vooral in Harlingen en Leeuwarden, incl. Leeuwarderadeel. De Nederlands-Hervormden<br />

en Gereformeerden blijven in alle steden behoorlijk bij het provinciaal<br />

gemiddelde ten achter, al is het percentage Gereformeerden in Franeker niet onaanzie<strong>nl</strong>ijk.<br />

De Katholieken komen in alle steden, in het bijzonder in Bolsward, boven het provinciaal<br />

gemiddelde uit.<br />

7 De eilanden. De eilanden vertonen wat betreft de godsdienst-sociografische kenmerken<br />

geen overeenkomsten. Zij zijn als een „restgroep" samengevoegd.<br />

33<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


trekkelijk smalle strook, die de overwegend rechtzinnig-Hervormde<br />

Zuid-Westhoek scheidt van de sterk Gereformeerde Noord-Oosthoek,<br />

sluit zich dan als een brede waaier de gehele Zuid-Oosthoek<br />

aan als een gebied met een belangrijk percentage buitenkerkelijkheid:<br />

Smallingerland (22.4%), Opsterland (39.4%), Heerenveen<br />

VERSPREIDING DER BUITENKERKELIJKEN IN DE GEMEENTE 'IBILDT<br />

NAAR BUURT IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER BUURT<br />

TEKENING N° 972 H.S. 20-IO-'S« SCHAAL IOO.OOO<br />

Fig. 3<br />

(46.2%), Ooststellingwerf (33.3%),Weststellingwerf (32.5%) en<br />

Lemsterland (22.2%). Buiten deze aaneengesloten strook zijn de<br />

buitenkerkelijken nog sterk vertegenwoordigd in Sneek (30.4%),<br />

Harlingen (37.4%) en Franeker (27.7%). Naast de gemeentelijke<br />

verschillen in de concentratiegebieden kan binnen de gemeenten<br />

het beeld van de buurtschappen onderling nog zeer gedifferentieerd<br />

zijn. Vergelijk hiervoor onderstaande tabel, waarin voor twee<br />

willekeurig genomen gemeenten de spreiding der buitenkerkelijken<br />

wordt weergegeven.<br />

34<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


TABEL 11<br />

De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente 't Bildt in absolute aantallen<br />

en in % van de totale bevolking per buurt op 31 Mei 1947<br />

Buurt<br />

St. Anna-parochie<br />

St. Jacobi-parochie<br />

Vrouwen-parochie<br />

Oude Büdtdijk<br />

Oude Bildtzijl<br />

Nieuwe Büdtdijk<br />

Nieuwe Bildtzijl<br />

Zwarte Haan<br />

Hennemabuurt<br />

Verspreide Huizen<br />

Woonwagens, woonschepen<br />

Totaal<br />

Buitenkerkelijk<br />

ABS. | %<br />

834<br />

608<br />

160<br />

836<br />

202<br />

100<br />

21<br />

28<br />

28<br />

428<br />

11<br />

3256<br />

41.0<br />

50.7<br />

25.8<br />

37.2<br />

22.4<br />

16.9<br />

11.4<br />

51.8<br />

29.2<br />

33.1<br />

44.0<br />

35.2<br />

Totaal<br />

2035<br />

1199<br />

620<br />

2244<br />

900<br />

590<br />

185<br />

54<br />

96<br />

1292<br />

25<br />

9240<br />

TABEL 12<br />

De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente Smallingerland in absolute<br />

aantallen en in % van de totale bevolking per buurt op 31 Mei 1947<br />

Buurt<br />

Drachten, incl. Folgeren<br />

Nijega<br />

De Tieke<br />

Opeinde<br />

Rottevalle<br />

Landelijk ged. Zuid (buurt no. 18)<br />

Landelijk ged. Noord (buurt no. 19)<br />

Boornbergum<br />

Smalle Ee<br />

De Wilgen<br />

Kortehemmen<br />

Landelijk ged. (buurt no. 29)<br />

Drachtster Compagnie<br />

Houtigehage<br />

Landelijk ged. (buurt no. 31)<br />

Oudega<br />

Veenhoop<br />

Goëngahuizen<br />

Landelijk ged. (buurt no. 49)<br />

Varende en rijdende bevolking<br />

Totaal<br />

35<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

Buitenkerkelijk<br />

ABS.<br />

2501<br />

36<br />

10<br />

154<br />

124<br />

4<br />

8<br />

99<br />

29<br />

17<br />

40<br />

76<br />

233<br />

359<br />

28<br />

90<br />

67<br />

31<br />

198<br />

74<br />

4168<br />

%<br />

27.0<br />

6.9<br />

2.5<br />

15.9<br />

12.9<br />

4.1<br />

5.4<br />

14.9<br />

25.7<br />

7.9<br />

14.4<br />

17.9<br />

19.5<br />

38.6<br />

25.7<br />

8.1<br />

68.4<br />

36.5<br />

24.3<br />

33.6<br />

22.4<br />

Totaal<br />

9249<br />

519<br />

405<br />

970<br />

961<br />

97<br />

147<br />

665<br />

113<br />

216<br />

277<br />

425<br />

1196<br />

930<br />

109<br />

1113<br />

98<br />

85<br />

816<br />

220<br />

18611


Uit de tabellen komt duidelijk naar voren, dat de gemeentelijke<br />

totalen de belangrijke afwijkingen binnen een gemeente niet doen<br />

uitkomen (vgl. ook fig. 3, blz. 34).<br />

De beschreven spreiding van de buitenkerkelijken in Friesland<br />

naar de situatie van 1947 is het resultaat van een ontwikkeling,<br />

die beschreven zal worden op basis van de relatieve en absolute<br />

cijfers.<br />

a. relatieve ontwikkeling<br />

Deze ontwikkeling valt uit tabel 10 duidelijk af te lezen. Wanneer<br />

men onderscheid maakt tussen de steden en de rest van Friesland<br />

kan omtrent deze relatieve ontwikkeling het volgende worden vastgesteld:<br />

Vooreerst blijkt de relatieve ontwikkeling van de groep buitenkerkelijken<br />

in N.O. en Z.W. Friesland ongeveer gelijk op te gaan.<br />

In het belangrijke concentratiegebied Z.O. Friesland vallen twee<br />

perioden in de ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid op, n.î.<br />

de stijging tussen 1879 en 1889 en tussen 1920 en 1930. Wat deze<br />

laatste periode betreft worden ongeveer even sterke verhogingen<br />

aangetroffen in het gebied Centraal Friesland en in de vijf steden.<br />

De reeds eerder aangeduide stabilisatie tussen 1930 en 1947<br />

kan hier nader genuanceerd worden. De gebieden N.O. Friesland,<br />

Z.O. Friesland en de eilanden vertonen nog een relatieve stijging<br />

- de eilanden zelfs in belangrijke mate - terwijl de overige gebieden<br />

allen een lichte daling laten zien. De gemeentelijke cijfers<br />

wijken binnen een bepaald gebied weer belangrijk van elkaar af.<br />

Tussen 1930 en 1947 stijgt het percentage buitenkerkelijken in<br />

Heerenveen en Haskerland van 35.0% tot 37.4%. In Weststellingwerf<br />

daalde dit percentage echter in dezelfde periode van 33.7%<br />

op 32.4% en in Lemsterland van 25.4% tot 22.0%.<br />

Vervolgens liggen de percentages van de buitenkerkelijken in de<br />

steden tot en met de volkstelling van 1889 beneden het provinciaal<br />

gemiddelde. In 1899 ligt dit percentage iets hoger, terwijl in de volgende<br />

jaren de buitenkerkelijkheid in de steden belangrijk meer<br />

toeneemt dan in de provincie als geheel. De reeds eerder geconstateerde<br />

„golfbeweging" heeft zich blijkbaar beperkt tot de nietstedelijke<br />

gebieden, zoals de grafiek op blz. 37 laat zien. Tot 1930<br />

geeft de ontwikkeling in de vijf steden een regelmatiger beeld. Daarna<br />

treedt ook hier een zekere stabilisatie op. De eilanden gezame<strong>nl</strong>ijk<br />

genomen - uiteraard een zeer heterogeen gezelschap en eige<strong>nl</strong>ijk<br />

36<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


DE ONTWIKKELING VAN HET AANDEEL DER BUITENKERKELIJKEN<br />

IN DE BEVOLKING DER FRIESE STEDEN EN IN DIE VAN HET FRIESE PLATTELAND<br />

1879 1339 1699<br />

TEKENING N«97l H.S 20 • 10-54<br />

IN DE PERIODE 1879-1947<br />

Fig. 4<br />

geen „gebied" - nemen in de totaal-ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />

een tussenpositie in. Van stabilisatie tussen 1930<br />

en 1947 is geen sprake, doch bij nader toezien neemt Vlieland hierbij<br />

wel een heel bijzondere positie in: het percentage steeg van 8.6%<br />

tot 35.3%.<br />

Tenslotte moet hier gewezen worden op het verschil tussen de<br />

Noord-Westhoek en de Zuid-Oosthoek enerzijds en de steden anderzijds.<br />

In de eerste decennia na de opkomst van de buitenkerkelijkheid<br />

blijkt dit verschijnsel in de genoemde gebieden veel sterker<br />

vertegenwoordigd te zijn dan in de steden, zoals tabel 10 aantoont<br />

(zie blz. 31). Nog duidelijker blijkt dit uit een vergelijking van de percentages<br />

van enkele plattelandsgemeenten met die van de steden in<br />

1889: Schoterland 20.5%, Opsterland 19.3%, Ütingeradeel 15.8% en<br />

37<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


'tBildtl5.6% en daarnaast Sneek 13.5%, Harlingen 6.7%, Franeker3.4%,<br />

Bolsward 2.2% en Leeuwarden 1.5%. Het in vergelijking<br />

met de andere steden zeer hoge percentage voor Sneek wordt toch door<br />

alle genoemde plattelandsgemeenten overtroffen. De buitenkerkelijkheid<br />

blijkt dus aanvankelijk overwegend een plattelands-verschijnsel<br />

te zijn geweest. In de jaren na 1889 is het percentage van<br />

de gezame<strong>nl</strong>ijke steden langzamerhand naar dat van de concentratie-gebieden<br />

op het platteland toegegroeid.<br />

b. absolute ontwikkeling<br />

Na dit beeld van de relatieve ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland volgt nu een schets van de absolute ontwikkeling.<br />

Gebruik makend van de periodieke indexcijfers vanaf 1879, waarbij<br />

voor elke periode tussen de volkstellingen het uitgangspunt (het<br />

absolute aantal buitenkerkelijken) op 100 is gesteld (vgl. bijlage 1),<br />

kan de volgende ontwikkeling worden geconstateerd, die in twee<br />

cartogrammen is vastgelegd (vgl. bijlage 2 en bijlage 3):<br />

1879-1889: deze periode geeft een belangrijke stijging van de<br />

buitenkerkelijken voor de gehele provincie te zien. Slechts enkele<br />

gemeenten in het N.O. en de gemeente Sloten in het Z.W. vertonen<br />

een lichte stijging. Bij het trekken van conclusies zij men echter<br />

voorzichtig. In het jaar van uitgang zijn de aantallen buitenkerkelijken<br />

in de verschillende gemeenten nog zeer laag, zodat reeds<br />

bij een niet al te grote absolute stijging een hoog indexcijfer verkregen<br />

wordt.<br />

1889-1899: de sterke absolute toename van de vorige periode<br />

wordt hier gevolgd door een absolute afname. Onderlinge vergelijking<br />

van de gemeenten vertoont een beeld van stijgingen en<br />

dalingen, die elkaar practisch opheffen. In de Zuid-Oosthoek, waar<br />

in 1947 het percentage buitenkerkelijken zeer hoog is, daalde het<br />

aantal buitenkerkelijken aanzie<strong>nl</strong>ijk, in enkele gemeenten met meer<br />

dan 35%. Centraal en N.W. Friesland lieten nog een vrij grote stijging<br />

zien.<br />

1899-1909: deze periode kenmerkt zich door een sterke absolute<br />

stijging, welke zich niet beperkt tot eenbepaald gebied. In de Noord-<br />

Oosthoek traden de grootste stijgingen op.<br />

1909-1920: de geringe toename van het aantal buitenkerkelijken<br />

in de provincie als geheel is ook hier weer de resultante van een<br />

aantal stijgingen en dalingen, die globaal genomen het tegengestelde<br />

beeld vertonen van de periode 1889-1899. De toename in Z.O.<br />

38<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Friesland bedraagt nu ongeveer 5%-50%, terwijl in Centraal en<br />

N.W. Friesland het aantal buitenkerkelijken belangrijk daalt.<br />

1920-1930: in deze periode breidt de buitenkerkelijkheid zich<br />

het sterkst uit. Dit geldt voor alle afzonderlijke gemeenten van<br />

Friesland.<br />

1930-1947: in de jaren na 1930 neemt het absolute aantal buitenkerkelijken<br />

weliswaar toe, echter zonder noemenswaardige invloed<br />

uit te oefenen op het percentage voor de provincie als geheel.<br />

Nadat op deze wijze het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

locaal gedifferentieerd is vastgesteld, zowel naar de actuele situatie<br />

als naar het ontwikkelingsproces, zal nu de doorwerking van de<br />

buitenkerkelijkheid binnen de verschillende sociale geledingen<br />

worden nagegaan.<br />

4. sociale analyse<br />

Een geschikt uitgangspunt voor de beschrijving van de sociale<br />

analyse van de buitenkerkelijkheid in Friesland geeft de boven<br />

opgenomen tabel van het percentage buitenkerkelijken van de<br />

mannelijke gezinshoofden volgens beroep in de provincies (Tabel 7,<br />

blz.26).<br />

In het percentage van het totaal aantal mannelijke gezinshoofden<br />

met beroep wordt Friesland (25.6%) overtroffen door Groningen<br />

(28.9%) en Noord-Holland (39.1%) en op de voet gevolgd door<br />

Zuid-Holland (24.2%). De ontleding van dit totaal maakt echter<br />

duidelijk, dat de vroegere uitzonderlijke positie van Friesland in<br />

de buitenkerkelijkheid ook nu nog in enkele groepen voortleeft.<br />

Het percentage buitenkerkelijke boeren is het hoogst in Friesland,<br />

<strong>nl</strong>. 15.1% tegenover 9.3% in Groningen en 10.2% in Noord-Holland.<br />

De drie genoemde provincies nemen in vergelijking met de rest<br />

van ons land een volkomen aparte positie in. Het tekent de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland, dat in dit opzicht Groningen en Noord-<br />

Holland nog door Friesland worden overtroffen.<br />

In de groep van de landarbeiders staat Friesland ongeveer gelijk<br />

met Groningen en Noord-Holland (24.4%, 26.0%, 24.7%). Ook<br />

hierin zijn de drie provincies uitzonderlijk in vergelijking met het<br />

landelijk gemiddelde (13.0%) en de overige provincies. Zij worden<br />

het dichtst benaderd door Drente (19.6%) en Overijsel (10.9%).<br />

De onder de titel „landarbeiders" samengebrachte beroepen<br />

blijken echter een zeer verschillend karakter te bezitten. De<br />

buitenkerkelijkheid is het hoogst onder de grondwerkers en de<br />

39<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


veenarbeiders. Bijzonder hoog is de buitenkerkelijkheid onderde<br />

veenarbeiders in Friesland, n.1. 44.2% tegenover 30.7% in Groningen<br />

en 20.7% in Drente. Het gaat hierbij echter, voor zover<br />

het Friesland en Groningen betreft, om kleine absolute getallen. In<br />

Friesland waren 181 veenarbeiders, waarvan er 164 woonden in<br />

de Zuid-Oosthoek, welke sterk buitenkerkelijk is. Onder de grondwerkers<br />

is het percentage buitenkerkelijken in drie provincies<br />

ongeveer gelijk, n.1. 44.5% in Groningen, 43.1%0 in Friesland en<br />

401% in Noord-Holland.<br />

Onder de eige<strong>nl</strong>ijke landarbeiders, samengebracht in de groep<br />

„landbouw-, tuinbouw- en bosarbeiders", is de buitenkerkelijkheid<br />

veel geringer: 23.2% in Groningen, 20.4% in Friesland en 19.0%<br />

in Noord-Holland.<br />

Wanneer gesproken wordt van een specifiek landelijke buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland, moet deze bewering toch op genuanceerde<br />

wijze worden verstaan. Het is waar, dat in Friesland de<br />

buitenkerkelijkheid, ook buiten de meer stedelijke same<strong>nl</strong>eving,<br />

in een aantal gemeenten zeer hoog is. Bovendien is waar, dat onder<br />

de meest specifiek landelijke groepen, n.1. de boeren en de landarbeiders,<br />

het percentage buitenkerkelijken hoog is in vergelijking met<br />

het landelijk gemiddelde en de meeste andere provincies. Dit geldt<br />

in het bijzonder voor de boeren in Friesland. Maar dan moet hier<br />

toch aan worden toegevoegd, dat van deze meest specifiek landelijke<br />

groep, zelfs in Friesland, toch nog slechts een betrekkelijk<br />

gering percentage buitenkerkelijk is. 15.1% Buitenkerkelijkheid<br />

onder de boeren en 20.4% onder de landarbeiders betekent, dat in<br />

deze groepen de kerkelijke traditie, tenminste in de vorm van formele<br />

kerkelijkheid, nog altijd overheerst.<br />

De percentages van geheel Friesland betekenen uiteraard een<br />

nivellering van zeer uitee<strong>nl</strong>opende situaties. Daarom is bovendien<br />

het percentage buitenkerkelijken berekend voor de voornaamste<br />

beroepsgroepen. Een moeilijkheid hierbij was, dat, wanneer de<br />

absolute aantallen te klein worden, de toevalligheid in de berekening<br />

een te grote rol kan gaan spelen. Daarom zijn in de gevallen, waar<br />

het totaal aantal personen in de beroepsgroep minder dan 50 was,<br />

geen percentages berekend (Zie tabel 13).<br />

Slechts in enkele gemeenten is het percentage buitenkerkelijken<br />

abnormaal hoog onder de boeren en landarbeiders: 't Bildt (41.9%<br />

en 34.1%), Heerenveen (39.3% en 51.1%), Ooststellingwerf (23.2%<br />

40<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


J<br />

1<br />

i<br />

û<br />

¾s<br />

co<br />

O<br />

E<br />

O<br />

O<br />

<<br />

*3<br />

i<br />

u<br />

a<br />

ü<br />

o<br />

12 £<br />

2 &<br />

i I 2<br />

n<br />

i J<br />

27.3<br />

1<br />

|<br />

t<br />

c<br />

•E<br />

V<br />

^*<br />

1<br />

1<br />

s<br />

g<br />

cd<br />

C<br />

d<br />

'O u<br />

sj a<br />

fcO ! ;a<br />

is<br />

H<br />

o<br />

o<br />

i<br />

1 -2<br />

'O<br />

Ut<br />

i<br />

-j<br />

rt<br />

E<br />

£<br />

TT<br />

O<br />

• i—•<br />

2<br />

><br />

*-»<br />

*-><br />

b-H<br />

l<br />

1<br />

%<br />

1<br />

! §<br />

o<br />

1<br />

f<br />

rd<br />

O<br />

UI<br />

3<br />

g<br />

c<br />

C/D<br />

=<br />

1 V><br />

! £<br />

ui yi<br />

O O<br />

»J •»-<br />

u<br />

<<br />

3<br />

i<br />

o<br />

i tfl<br />

1<br />

o,<br />

i o*<br />

O O<br />

1.2 t 41.4<br />

32.6<br />

! 3.4 23.3<br />

32.S<br />

3.0 34.7<br />

i<br />

Bedrijfshoofden in de nijverheid (met pers.)<br />

„ „ .. (zonder pers).<br />

„ „ landbouw<br />

„ winkeliers<br />

Overigen<br />

22.6<br />

27.1<br />

15.1<br />

19.9<br />

27.0<br />

18.8<br />

11.8<br />

—<br />

3.3<br />

2.4<br />

1.9<br />

1<br />

! —<br />

6.6<br />

—<br />

—^<br />

19.9<br />

•^<br />

42.1<br />

52.5<br />

31.2<br />

42.6<br />

4S.4<br />

r<br />

5.3<br />

4.5<br />

3.6<br />

6.4<br />

•3<br />

•8<br />

ö<br />

c<br />

1<br />

10.8<br />

9.2<br />

9.7<br />

9.8<br />

20.1<br />

34.5<br />

42.1<br />

22.0<br />

32.7<br />

41.9<br />

! -<br />

S.3<br />

13.5<br />

10.9<br />

48.4<br />

38.0<br />

25.7<br />

43.4<br />

35.4<br />

7.7<br />

15.5<br />

! 7.1<br />

3.4<br />

13.5<br />

17.5<br />

15.3<br />

29.4<br />

32.S<br />

23.5<br />

22.8<br />

34.4<br />

14.9<br />

25.5<br />

13.0<br />

16.0<br />

26.5<br />

i —<br />

14.0<br />

35.6<br />

19.1<br />

12.4<br />

23.8<br />

[ 7.0<br />

i 17.9<br />

37.3<br />

33.2 —<br />

i 42.6 —<br />

20.9 18.1<br />

32.6 —<br />

39.2 J 23.9<br />

Totaal aantal bedrij f shoofden<br />

20.2<br />

7.0<br />

2.6<br />

7 - 7<br />

11.9<br />

27.7<br />

9.4<br />

1<br />

34.0<br />

8.6<br />

11.8<br />

13.2<br />

30.6<br />

17.4<br />

6.6<br />

13.8<br />

23.3<br />

36.7<br />

27.0<br />

3.1<br />

1 19.8<br />

20.8<br />

18.4<br />

35.7<br />

! Administratief personeel en ambtenaren<br />

Intellectuele beroepen<br />

Overigen<br />

28.9<br />

21.8<br />

23.8<br />

36.5<br />

—, —- -<br />

26.8<br />

30.2<br />

26.9<br />

21.3<br />

17.1<br />

26.4<br />

40.3<br />

i 23.S<br />

32.7<br />

26.4<br />

25.0<br />

25.7<br />

23.2<br />

21.9<br />

1<br />

7.0<br />

1.5<br />

12.5<br />

14.5<br />

27.9<br />

! -<br />

1<br />

32.1<br />

35.8<br />

39-2<br />

13.6<br />

10.5<br />

12.0<br />

35.9<br />

32.1<br />

30.2<br />

:<br />

Totaal aantal hoofdarbeiders<br />

25.5<br />

1<br />

4.7<br />

9.1<br />

11.9 i<br />

35.5 j<br />

10.9<br />

34.5 i<br />

12.1<br />

25.5<br />

27.7<br />

; 21.4<br />

32.S .<br />

25.9<br />

1 1.8<br />

l<br />

19.0<br />

21.2<br />

22.9<br />

33.5<br />

36.6<br />

44.0<br />

25.4<br />

46.2<br />

41.3<br />

34.4 1<br />

33.1<br />

19.6<br />

42.9<br />

35.2<br />

1<br />

Bo Li w vakarbeiders<br />

I ndu striear beider s<br />

Landbouw-, tuinbouw- en bosarbcidcrs<br />

Transport ar beiders<br />

Overigen<br />

33.6<br />

37.1<br />

20.4<br />

39.9<br />

39.2<br />

19.2<br />

13.4<br />

9.2<br />

5.6;<br />

8.9 |<br />

- — •<br />

—<br />

7.7<br />

6.4<br />

2.5<br />

9.2<br />

3.3<br />

21.1<br />

16.3<br />

20.1<br />

3S.0<br />

54.1<br />

32-5<br />

4S.7<br />

38.0<br />

10.7<br />

10.2<br />

58.2<br />

43.7<br />

22.0<br />

—<br />

43.4<br />

24.1<br />

63.7<br />

59.S<br />

41.2<br />

62.0<br />

53.4<br />

43.7<br />

36.0<br />

45.2<br />

39.4<br />

4S.1<br />

|<br />

5.1<br />

1.6<br />

25.0<br />

32.2<br />

22.7<br />

33.3<br />

25.0<br />

29.0<br />

30.0<br />

10.2<br />

29.5 i<br />

25.1 |<br />

25.7<br />

18.7<br />

•<br />

-<br />

45.7<br />

50.9<br />

30.3<br />

57.1<br />

4.0<br />

5.5<br />

18.3 !<br />

16.7<br />

53.7<br />

30.0<br />

1.5 j<br />

i<br />

52.2 1<br />

i<br />

1<br />

Totaal aantal handarbeiders<br />

31.6<br />

12.9<br />

4.5<br />

19.3 J 6.6<br />

15.0 1 7.3<br />

42.1<br />

11.7<br />

32.2<br />

52.3<br />

11.3<br />

27.1<br />

31.1 42.0 i 13.7<br />

3.3<br />

28.1<br />

52.1<br />

43.8<br />

25.6 i 2.6<br />

i<br />

22.4 2.8<br />

1<br />

• M<br />

49.9 ! 19.1 1 24.9<br />

Totaal aantal mannelijke gezinshoofden met beroe<br />

25.6 |<br />

9.2<br />

3.5<br />

33.6<br />

10.5<br />

30.6<br />

42.4<br />

9.9 i<br />

19.4<br />

23.1 i 34.8 12.S j<br />

4.4<br />

17.9 !<br />

25.1<br />

41.5 j<br />

32.6<br />

41.2 ; 19.0 ! 22.7 |<br />

N.B. Waar het totaal van de beroepsgroep minde<br />

dan 50 is, is geen procent berekend.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en 45.2%), Opsterland (31.2% en 41.2%), Utingeradeel (25.7% en<br />

43.7%). Dit zijn dus de gemeenten met de meest extreme specifiek<br />

landelijke buitenkerkelijkheid, één gemeente in N.W. en drie<br />

in Z.O. Friesland. Hoge percentages in de groep „landbouw-, tuinbouw-<br />

en bosarbeiders" zijn er bovendien in Franeker (39.7%),<br />

Harlingen (51.8%), Leeuwarden (30.3%) en Sneek (25.4%), maar<br />

het is twijfelachtig of in deze steden deze groep dezelfde inhoud<br />

heeft als in de meer landelijke gemeenten.<br />

De hoogste percentages buitenkerkelijkheid liggen echter in bijna<br />

alle gevallen niet in de meest specifiek landelijke groepen, maar<br />

bij de industriearbeiders, de transportarbeiders en de bouwvakarbeiders.<br />

In deze groepen worden in een aantal gemeenten: 't<br />

Bildt, Harlingen, Heerenveen, Leeuwarden, Opsterland, Utingeradeel<br />

en Weststellingwerf percentages bereikt tussen de 50 en 60 en<br />

zelfs boven de 60%.<br />

Na de locale analyse, welke door bovenstaande sociale analyse<br />

werd aangevuld en verdiept, kan geconcludeerd worden, dat de<br />

buitenkerkelijkheid in Friesland in beide opzichten een zeer genuanceerd<br />

beeld vertoont. De mentaliteit, welke tot buitenkerkelijkheid<br />

voert, blijkt sterk gebonden te zijn aan bepaalde gebieden<br />

en bepaalde beroepen.<br />

PARAGRAAF 3. VERGELIJKING MET DE SITUATIE IN HET<br />

BUITENLAND ALS WEG TOT BEPALING EN OPLOSSING VAN<br />

HET PROBLEEM DER BUITENKERKELIJKHEID IN NEDER­<br />

LAND EN BIJZONDER IN FRIESLAND<br />

Na de beschrijving van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />

met name in Friesland zal nu worden nagegaan of en in welke mate<br />

dit verschijnsel ook in het buite<strong>nl</strong>and aan de dag treedt. Dit gebeurt<br />

niet alleen uit belangstelling voor wat zich in andere landen<br />

afspeelt, maar vooral omdat de vergelijking met het buite<strong>nl</strong>and<br />

bij kan dragen tot een duidelijke probleemstelling en wegen kan<br />

wijzen, waarlangs de verklaring van het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

in het eigen land gezocht kan worden.<br />

i". Buitenkerkelijkheid in andere landen<br />

Directe vergelijking van Nederland met het buite<strong>nl</strong>and is in zake<br />

de buitenkerkelijkheid alleen maar mogelijk met die landen, waar<br />

hetzelfde, gegeven t.w. de formele buitenkerkelijkheid, uit de<br />

41<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


volkstellingen bekend is. Dit is het geval met Duitsland, Zwitserland,<br />

de Scandinavische landen, Ierland en ook met Canada. Met België,<br />

Frankrijk, Engeland, Italië en Spanje echter zou vergelijking alleen<br />

maar mogelijk zijn op grond van speciale onderzoekingen.<br />

Indien voor Duitsland 1 de categorie van buitenkerkelijken zo breed<br />

mogelijk genomen wordt, omvattend al degenen, die zich opgaven<br />

als niet behorend tot een Protestantse Kerk, de Katholieke Kerk of<br />

tot een andere christelijke of niet-christelijke godsdienst, ontstaat<br />

het volgende overzicht:<br />

TABEL 14<br />

De buitenkerkelijken in Duitsland in absolute aantallen en in % van de totale<br />

bevolking, 1900 tot 1950<br />

Jaar<br />

1900<br />

1905<br />

1910<br />

1925<br />

1933<br />

1939<br />

1946<br />

1946<br />

1950<br />

Absoluut<br />

.<br />

—<br />

—.<br />

1.550.649<br />

2.646.614<br />

3.572.504<br />

—<br />

(samen met anderegodsdiensten)<br />

1.668.026<br />

In%<br />

0.03<br />

0.03<br />

0.33<br />

2.5<br />

4.1<br />

5.2<br />

5.2<br />

4.0<br />

3.5<br />

(volgens gebied van 1933)<br />

(totaal rest-Duitsland)<br />

(West-Duitse Bondsrepubliek)<br />

( „ „ „ „ )<br />

De buitenkerkelijkheid blijkt in Duitsland dus lang niet die vormen<br />

aangenomen te hebben, welke in Nederland te constateren waren.<br />

Ook het onderstaande overzicht is in dit opzicht wel zeer instructief<br />

(tabel 15, blz. 43).<br />

In Oostenrijk 2 was het percentage buitenkerkelijken in 1910:<br />

0.1%, in 1934: 1.6% (in Weenen 4.0%) en in 1939: 4.0%. De situatie<br />

in Oostenrijk is dus vermoedelijk vrijwel gelijk aan die in Duitsland.<br />

1 Het cij fermateriaal is ontleend aan het: Statistisches Jahrbuch für die Bundesrepublik Deutschland.<br />

Herausgeber: Statistisches Bundesamt, Wiesbaden 1954, 43: Wohnbevölkerung am<br />

13.9.1950 nach Religionszugehörigkeit und Låndem; Wirtschaft und Statistiek, Herausgeber:<br />

Statisches Amt des Vereinigten Wirtschaftsgebietes mit der Führung der Statistik für<br />

Bundeszwecke beauftragt, 1951 Dezember, 1156. H. A. KROSE, Konfessionsstatistik Deutschlands,<br />

1904, 52 vv.; Kirchliches Handbuch für das katholische Deutschland. Herausgegeben<br />

von der amtlichen Zentralstelle für kirchliche Statistik des katholischen Deutschlands,<br />

Köln, Jrg. I-XXIII., passim.<br />

a Vgl. Kirchliches Handbuch, 21 (1939) 203 vv.<br />

42<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


TABEL 15<br />

De buitenkerkelijken in de landen van West-Duitsland en in West-Berlijn in<br />

absolute aantallen en in % van de totale bevolking van die gebieden in 1950<br />

Landenvan West-Duitsland<br />

Sleeswijk-Holstein<br />

Hamburg<br />

Nedersaksen<br />

Noord-Rij<strong>nl</strong>and-Westf alen<br />

Bremen<br />

Hessen<br />

Württemberg-Baden<br />

Beieren<br />

Rij<strong>nl</strong>and-Palts<br />

Baden<br />

Württemberg-Hohenzollern<br />

West-Berlijn<br />

Absoluut<br />

155.307<br />

231.619<br />

262.315<br />

537.550<br />

34.324<br />

150.352<br />

103.697<br />

115.033<br />

43.959<br />

19.074<br />

14.043<br />

326.818<br />

In%<br />

5.9<br />

14.4<br />

3.9<br />

4.0<br />

6.2<br />

3.5<br />

2.7<br />

1.3<br />

1.5<br />

1.4<br />

1.2<br />

15.3<br />

Ook in de Scandinavische landen 1 is het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

maar zeer zwak aanwezig. In Noorwegen wenste bij<br />

de volkstelling van 1930 niet minder dan 96.8% tot de Staatskerk<br />

gerekend te worden en gaven slechts 24.200 personen geen kerkelijke<br />

gezindte op. Wel schijnt deze laatste groep sinds 1930 sterk toegenomen<br />

te zijn, maar de sterke doorwerking van de kerkelijke traditie<br />

is nog altijd een conserverende factor. Zweden vertoont eenzelfde<br />

beeld. Ook daar omvatte de groep buitenkerkelijken in 1930 slechts<br />

24.000 personen, terwijl 94% der bevolking tot de Staatskerk bleek<br />

te behoren. Ook in Denemarken is de buitenkerkelijkheid zeer gering.<br />

In 1921 stonden ruim 67.000 personen buiten de Volkskerk, waarvan<br />

12.700 opgaven tot geen enkele geloofsgemeenschap te behoren,<br />

d.i. slechts 0.4%. Bij de laatste volkstelling was dit percentage<br />

gestegen tot 1.6%. Ook in Fi<strong>nl</strong>and 2 behoort niet minder dan ruim<br />

96% van de bevolking tot de Evangelisch-Lutherse Kerk, terwijl<br />

verder nog 2% tot de Grieks-Orthodoxe of Grieks-Katholieke<br />

Kerk behoort en de verschillende „vrije kerken" tesamen ook nog<br />

11.000 aanhangers hebben, zodat het aantal buitenkerkelijken<br />

eventueel maar zeer gering kan zijn.<br />

1 Vgl. Denmark, published by the Royal Danish Ministry for foreign affairs and the Danish<br />

statistical Department, Copenhagen 1952, 63 vv.: The Church, SMITS, a.w., 121.<br />

2 R. K. BROERSMA-LUOMAJOKI en Sj. BROERSMA, Fi<strong>nl</strong>and, voorpost van het Noorden,<br />

Meppel 1952, 242-243.<br />

43<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Ook de andere landen blijven ver bij Nederland achter. In Zwitserland<br />

is het percentage buitenkerkelijken minimaal en in een halve<br />

eeuw niet noemenswaard gestegen: 0.2% in 1900, 0.9% in 1910,<br />

1.1% in 1920, 1.3% in 1930 en 0.8%0 in 1941. Merkwaardig is verder,<br />

dat de steden slechts weinig boven het landelijk gemiddelde uitkomen:<br />

in 1941 was het percentage voor Zürich 2.2%, voor Basel<br />

2.7%, voor Bern 1.4% en voor Genève 2.5%. 1 Ierland had bij de<br />

laatste volkstelling slechts 0.25% buitenkerkelijken 2 en in Canada<br />

was het percentage 0.20% in 1931 en 0.17% in 1941. 3<br />

II. Het probleem van de buitenkerkelijkheid in Nederland en met<br />

name in Friesland<br />

Wanneer men tegenover al deze landen met zeer lage percentages<br />

buitenkerkelijken Nederland stelt met niet minder dan 17.5%<br />

buitenkerkelijken, dan is het duidelijk, dat ons land temidden van<br />

de andere landen een zeer uitzonderlijke positie inneemt. De<br />

Bosch Kemper formuleerde het aldus: „De geconstateerde toeneming<br />

der erkende onkerkelijkheid is een opvallend verschijnsel in het<br />

Nederlandse godsdienstige leven. Terwijl immers enerzijds in vrijwel<br />

geen enkel land een zo grote invloed der kerken op het maatschappelijk<br />

leven en vooral op de organisatievormen daarvan is<br />

aan te wijzen als in Nederland, is er eveneens hoegenaamd geen<br />

enkel land, waar relatief een zo groot deel der bevolking rondweg<br />

opgeeft niet meer tot een kerkgenootschap te behoren". 4 In 1947<br />

waren er in Nederland ongeveer evenveel buitenkerkelijken als<br />

in het gehele gebied der West-Duitse Bondsrepubliek. Deze uitzonderlijkheid<br />

geldt voor het totaal van de landen zelf en voor de<br />

steden in het bijzonder. Naast Hamburg met 14.4% en West-Berlijn<br />

met 15.3% staat Amsterdam met 45.2% buitenkerkelijken! Nog opvallender<br />

zijn de verschillen met Zwitserland en de Scandinavische<br />

landen.<br />

1 Vgl. Statistisches Jakrbuch der Schweiz, herausgegeben voni Eidgenössischen Statistischen<br />

Amt, 1950, 27: Wohnbevölkerung der Schweiz nach Konfession seit 1900; 1947, 34: Wohnbevölkerung<br />

der Kantone und Siâdte nach Konfession.<br />

2 Vgl. Statistical Abstract of Ireland, eompiled by Central statistics Office, 1950, 31, table 34:<br />

Number of Persons of each Religion at each Census Year from 1861 to 1946.<br />

3 Vgl. Dominion Bureau of Statistics. Ninth Census of Canada, 1951, Vol. I, Population,<br />

Table 37: numerical and percentage distribution of the population by religious denominations<br />

1871-1951. De buitenkerkelijken komen in deze tabel voor onder de titel: Other, 1871:<br />

1.4; 1881: 1.6; 1891: 1.8; 1901: i.x; 1911: 1.3; 1921: 1.2; 1931: 1.0; 1941: 0.9; 1951: 0.9.<br />

4 M. J. DE BOSCH KEMPER, De tegenwoordige staat van Nederland, Utrecht 1950, 57.<br />

44<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Deze unieke positie van Nederland in het geheel der Europese<br />

same<strong>nl</strong>eving dient nader bekeken te worden. Waarin precies bestaat<br />

de uitzonderingspositie, die Nederland inneemt, m.a.w. wat<br />

is de werkelijke betekenis van de verschillen, die in de vergelijking<br />

van Nederland met de andere landen geconstateerd werden?<br />

Wanneer het gelukt op deze vragen een antwoord te vinden, dan<br />

zal het tevens duidelijk worden, waarin nu juist het probleem<br />

van de buitenkerkelijkheid in Nederland is gelegen en vanuit deze<br />

achtergrond komt dan ook de probleemstelling voor het verschijnsel<br />

in Friesland als vanzelf scherper naar voren.<br />

De uitzonderingspositie van Nederland kan op twee manieren<br />

verkeerd geïnterpreteerd worden en daarom is naar twee zijden<br />

voorzichtigheid geboden.<br />

Enerzijds zou het onjuist zijn de bijzondere situatie, die in Nederland<br />

wordt aangetroffen, volkomen te relativeren, hetgeen geschiedt,<br />

indien men de geconstateerde verschillen niet tot hun recht laat<br />

komen. Zo zou men kunnen menen, dat de geringe percentages in<br />

Duitsland en de nog lagere procenten in de Scandinavische landen<br />

en Zwitserland niet veel te betekenen hebben en wellicht zelfs<br />

iedere werkelijke betekenis missen. Verder gaande komt men er<br />

dan toe om aan de formele buitenkerkelijkheid iedere waarde als<br />

maatstaf voor de buitenkerkelijkheid te ontzeggen.<br />

In zijn algemeenheid is een dergelijke zienswijze onjuist. Als<br />

voorbeeld neme men Duitsland, waarover het meeste cijfermateriaal<br />

voorhanden is. In Duitsland is de kerkelijkheid op veel uitgesprokener<br />

wijze een formeel begrip dan in Nederland. De wettelijke registratie<br />

van de kerkelijkheid brengt wettelijke verplichtingen met<br />

zich mee, met name de „Kirchensteuer", waaraan men zich alleen<br />

door formele „Austritt" kan onttrekken. Vandaar dat in Duitsland<br />

de getallen van bekering en afval betrekkelijk juist bekend zijn.<br />

De kerkelijkheid betekent dus in Duitsland een reële binding met<br />

de kerk, ook al beantwoordt daar in veel gevallen in het geheel<br />

geen kerkelijke observantie en wellicht zelfs geen geloof meer aan.<br />

Anderzijds is het ook niet verantwoord de uitzonderingspositie<br />

van Nederland te verabsoluteren door uit de gesignaleerde verschillen<br />

maar eenvoudigweg te concluderen tot een hogere of lagere<br />

mate van ontkerstening, hier verstaan als de massale vervreemding<br />

en afval van de kerken. Wanneer men de bijzondere positie van<br />

Nederland langs deze weg interpreteert, komt men er toe uit het<br />

bijzonder hoge percentage buitenkerkelijken in Nederland de con-<br />

45<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


clusie te trekken, dat Nederland meer ontkerstend zou zijn dan het<br />

buite<strong>nl</strong>and.<br />

Ook deze opvatting is zo niet te aanvaarden. Het is zeer de vraag<br />

of het proces der ontkerstening in Nederland verder is doorgedrongen<br />

dan in het buite<strong>nl</strong>and. Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat<br />

het tegendeel waar is en dat verondersteld mag worden, dat verschillende<br />

andere landen meer ontkerstend zijn dan Nederland.<br />

De ontkerstening manifesteert zich echter in het buite<strong>nl</strong>and niet<br />

in de vorm van massale onkerkelijkheid, maar wel in de vorm<br />

van een massale en zeer vergaande onkerksheid. Dit geldt voor<br />

Duitsland en wellicht in nog sterker mate voor de Scandinavische<br />

landen, waar kerkelijkheid vanzelfsprekend, maar kerksheid uitzondering<br />

schijnt te zijn.<br />

Nederland verkeert dus wel in een bijzondere positie doch slechts<br />

onder een bepaald aspect. In de Europese same<strong>nl</strong>eving valt duidelijk<br />

als een algemeen verschijnsel de massale vervreemding van de<br />

kerken te constateren. Deze ontkerstening manifesteert zich zeer<br />

duidelijk in onkerksheid en onkerkelijkheid of buitenkerkelijkheid.<br />

Nederland nu onderscheidt zich van de andere landen niet hierin,<br />

dat het meer ontkerstend is, maar dat de ontkerstening zich hier op<br />

bijzondere wijze manifesteert in de vorm van buitenkerkelijkheid.<br />

Terwijl de ontkerstening, die in het buite<strong>nl</strong>and minstens zo sterk<br />

aanwezig geacht moet worden als in Nederland, zich daar wel<br />

openbaart in een verregaande onkerksheid, maar tot nu toe nog<br />

maar nauwelijks of slechts in geringe mate geleid heeft tot onkerkelijkheid,<br />

is dit in Nederland reeds sinds lang het geval en met name<br />

in de niet-katholieke streken.<br />

Van de uitzonderingspositie, welke Nederland in het groter geheel<br />

inneemt, is Friesland de meest sprekende exponent. Men kan rustig<br />

aannemen, dat het proces der ontkerstening in de laatste decennia<br />

der vorige eeuw in het buite<strong>nl</strong>and minstens zo ver op gang was als<br />

in Nederland en in de grote steden van Holland reeds dieper was<br />

doorgedrongen dan in Friesland. Toch was het juist in Friesland,<br />

dat de ontkerstening zich reeds toen op de meest massale wijze in de<br />

vorm van buitenkerkelijkheid manifesteerde. Toen de buitenkerkelijkheid<br />

in Berlijn nog een nauwelijks bekend verschijnsel was en<br />

Amsterdam nog geen 2% buitenkerkelijken telde, lag het percentage<br />

buitenkerkelijken in verschillende plattelandsgemeenten van Friesland<br />

al tussen de 10% en de 20%!<br />

46<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


III. Mogelijke oplossing<br />

Nadat de buitenkerkelijkheid in Nederland, waarvan het verschijnsel<br />

in Friesland een geprononceerd specimen is, via de vergelijking<br />

met de situatie in het buite<strong>nl</strong>and nader gepreciseerd is, kan nu<br />

langs dezelfde weg getracht worden de oorzaken op het spoor<br />

te komen, die het verschijnsel der buitenkerkelijkheid kunnen<br />

verklaren.<br />

Het is wel duidelijk, dat de grote verschillen, welke tussen Nederland<br />

en het buite<strong>nl</strong>and m.b.t. de aanwezigheid van buitenkerkelijkheid<br />

werden vastgesteld, niet volledig verklaard kunnen worden<br />

door de factoren der ontkerstening in het algemeen. Zij bepalen wel<br />

het optreden en de mate van ontkerstening, maar deze factoren<br />

alleen werpen geen licht op de vraag, waarom de ontkerstening<br />

zich in Nederland zo sterk en in Friesland zo vroegtijdig in de vorm<br />

van onkerkelijkheid manifesteerde, terwijl dit proces elders vooral<br />

in de vorm van een ver doorgevoerde onkerksheid aan de dag treedt.<br />

Dit verschil in verschijningsvorm der ontkerstening zal teruggevoerd<br />

moeten worden op een verschil van omstandigheden en milieu in<br />

Nederland en in het buite<strong>nl</strong>and.<br />

Met name zal hier dan gedacht moeten worden aan de verhouding<br />

tussen kerk en volk, die in Nederland anders gestructureerd is<br />

dan in het buite<strong>nl</strong>and. Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de vorm,<br />

waarin de ontkerstening aan het licht treedt, in sterke mate bepaald<br />

wordt door de feitelijke verhouding tussen kerk en volksgemeenschap<br />

in het land of het gebied, dat ontkerstend gaat worden.<br />

Waar de kerk het karakter heeft van volkskerk, in sociologische<br />

zin verstaan als het samenvallen van kerk en volksgemeenschap,<br />

is het welhaast even vanzelfsprekend, dat men bij de kerk is aangesloten<br />

als dat men tot het volk behoort. De kerkelijkheid wordt<br />

hier alleen al beschermd door het feit, dat een formele breuk met<br />

de kerk als een breuk met de volksgemeenschap zou worden aangevoeld.<br />

Wanneer deze veronderstelling juist is, dan ligt het voor de<br />

hand, dat de ontkerstening de kerkelijkheid zal ontzien en zich in<br />

de vorm van onkerksheid zal manifesteren, al zal ook hier onkerkelijkheid<br />

stellig het eindpunt zijn. Waar de kerk echter niet het<br />

karakter van volkskerk heeft, zal het behoren tot de kerk niet<br />

vanzelfsprekend geacht worden. De kerkelijkheid is veel meer<br />

kwetsbaar, waar men, ook zonder tot de kerk te behoren, toch als<br />

een volwaardig lid van de volksgemeenschap wordt beschouwd.<br />

Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de ontkerstening in een dergelijke<br />

47<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


situatie, waarin de kerk geen onaantastbare grootheid meer is, vrij<br />

gemakkelijk tot onkerkelijkheid zal leiden.<br />

Vanuit deze veronderstellingen zouden de verschillen tussen het<br />

buite<strong>nl</strong>and en Nederland verklaard kunnen worden. In de Scandinavische<br />

landen is de gedachte van de volkskerk sterk gerealiseerd,<br />

zelfs in die zin, dat de Lutherse Kerk de officiële staatskerk is.<br />

Ongetwijfeld is dit in veel mindere mate het geval in Duitsland,<br />

maar het feit, dat de kerkelijkheid wettelijk geregistreerd wordt,<br />

moet stellig als een conserverend element in het kerkelijk leven<br />

beschouwd worden. In deze omstandigheden is het wel te begrijpen,<br />

dat de kerkelijkheid nog niet of nauwelijks, maar de kerksheid des<br />

te meer door de ontkerstening wordt aangetast. In Nederland daarentegen<br />

is de band tussen kerk en volksgemeenschap niet bijzonder<br />

nauw. Dit hangt samen met het eigenaardig karakter van de<br />

Nederlandse same<strong>nl</strong>eving, welke sterk bepaald wordt door de aanwezigheid<br />

van een Protestantse meerderheid en een aanzie<strong>nl</strong>ijke Katholieke<br />

minderheid. Deze omstandigheid schept veel grotere<br />

mogelijkheden voor het optreden van de ontkerstening in de vorm<br />

van buitenkerkelijkheid. De meeste weerstand wordt aangetroffen<br />

in de Katholieke streken, waar de volkskerk-gedachte nog het<br />

duidelijkst gerealiseerd is. Maar hier dreigt dan ook het gevaar<br />

van een ernstige onkerksheid, die de kerkelijkheid steeds verder<br />

uitholt. Dat de buitenkerkelijkheid juist in de niet-Katholieke<br />

streken en met name ook in Friesland zo ver om zich heen heeft<br />

gegrepen, zal stellig samenhangen met de situatie binnen de Nederlands-Hervormde<br />

Kerk in de 19e eeuw. Haar karakter van volkskerk<br />

is juist in de vorige eeuw sterk aangetast door een complex van<br />

factoren, die binnen de Nederlands-Hervormde Kerk een ontbindingsproces<br />

op gang hebben gebracht, waarvan naar rechts de Afscheiding<br />

in 1834 en de Doleantie in 1886, en naar links het optreden<br />

en de snelle ontwikkeling van de buitenkerkelijkheid de meest<br />

spectaculaire symptomen zijn.<br />

Met deze nog veronderstellenderwijs geuitte verklaring, die in de<br />

verhouding tussen kerk en volksgemeenschap is gelegen, hangt<br />

een ander verschijnsel samen, dat meer de verhouding tussen<br />

kerk en enkeling betreft. Waar, zoals in de Scandinavische landen,<br />

de idee van de volkskerk gerealiseerd is, kan het kerkelij k-zijn mede<br />

een gevolg wezen van de gewenste solidariteit met de volksgemeenschap.<br />

In Nederland echter, waar de structuur van de kerk-volkverhouding<br />

zo geheel anders is, zeker in de niet-Katholieke streken,<br />

48<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zal het behoren tot de kerk eerder een aangelegenheid van persoo<strong>nl</strong>ijke<br />

keuze en eigen overtuiging kunnen worden.<br />

Nederland is voor een dergelijke stellingname tegenover de kerk<br />

sinds lang een zeer gunstige voedingsbodem vanwege het naast<br />

elkaar bestaan van een aantal geloofsovertuigingen: Protestanten,<br />

verdeeld over een aantal kerkformaties, en Katholieken. Vooral<br />

in de niet-Katholieke streken zijn deze gunstige voorwaarden nog<br />

versterkt door de hevige strijd, die binnen het Nederlands Protestantisme<br />

altijd is gevoerd om de orthodoxie. In de 19e eeuw tenslotte<br />

wordt de mentaliteit gevoed, waarin een tot voorwerp van<br />

persoo<strong>nl</strong>ijke keuze geworden kerk het karakter krijgt van een instituut,<br />

dat niet meer voor een keuze in aanmerking komt. De Hervormde<br />

Kerk is door de zware crisis van de vorige eeuw, die haar<br />

het karakter van volkskerk ontnam, haar van grote groepen van<br />

het volk vervreemde en haar leven vulde met hevige inwendige<br />

spanningen, voor velen zeer sterk gedevalueerd. In een dergelijke<br />

situatie wordt de bevolking rijp voor een breuk met de „kerk der<br />

vaderen": het malcontente deel schept zich een nieuwe„echte"<br />

kerk, het reeds sterk onkerkse deel zal het verder zonder kerk wel<br />

redden.<br />

Een analyse van het kerkelijk leven in Friesland gedurende de<br />

19e eeuw zal deze algemene beschouwingen zowel moeten toetsen<br />

aan als moeten verdiepen door de beschrijving van het feitelijk<br />

verloop van de ontwikkeling. Maar alvorens daartoe in het derde<br />

hoofdstuk over te gaan, zal nu eerst in het tweede hoofdstuk<br />

worden nagegaan, welke verklaringen van het verschijnsel der<br />

buitenkerkelijkheid in Friesland tot nu toe werden gegeven en<br />

welke perspectieven voor een verder onderzoek hierin vervat liggen.<br />

49<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Hoofdstuk II<br />

HET ONDERZOEK NAAR DE OORZAKEN DER<br />

BUITENKERKELIJKHEID IN FRIESLAND<br />

De buitenkerkelijkheid in Friesland is uit het vorige hoofdstuk<br />

niet alleen als verschijnsel, maar ook reeds als vraagstuk naar voren<br />

gekomen. Als zodanig, dus als een voorwerp van onderzoek, moet<br />

de buitenkerkelijkheid nu verder behandeld worden. Deze studie<br />

kan dit onderzoek naar de oorzaken der buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland alleen maar voortzetten. Van verschillende zijden immers<br />

werd dit vraagstuk reeds in behandeling genomen, zodat nu verder<br />

gebouwd kan worden op het werk, dat door anderen reeds werd<br />

gepresteerd.<br />

In dit hoofdstuk zullen nu eerst de meningen van de verschillende<br />

auteurs behandeld worden; daarna volgt een beschouwing over<br />

de factoren, die het optreden van de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />

verklaarbaar maken, waarin zowel de waardering van de<br />

zienswijze van anderen als een aanduiding van het eigen standpunt<br />

verwerkt zijn.<br />

PARAGRAAF 1. HET ONDERZOEK INGEZET<br />

Ter verklaring van de buitenkerkelijkheid in Friesland is gewezen<br />

op de invloed van maatschappelijke, geestelijke en psychologische<br />

oorzaken. In aansluiting bij deze indeling zullen de verschillende<br />

zienswijzen hier worden weergegeven.<br />

i". Buitenkerkelijkheid het gevolg van maatschappelijke oorzaken<br />

Het is Kruijt geweest, die op de invloed van de maatschappelijke<br />

factoren zeer nadrukkelijk het accent heeft laten vallen. Weliswaar<br />

heeft deze auteur ook terdege oog voor de betekenis van andere<br />

factoren, maar de invloed van de maatschappelijke oorzaken weegt<br />

toch stellig het zwaarst. Kruijt poneert het met evenzoveel woorden,<br />

waar hij zegt: „dat de ontkerkeliking van grote groepen in ons land<br />

in hoofdzaak beïnvloed is door maatschappelike oorzaken, minder<br />

50<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


door zuiver-ideële motieven". 1 Deze maatschappelijke oorzaken<br />

zijn dan: de sociale ontevredenheid, de rationalisering van het<br />

economisch leven, de urbanisering, het functie-verlies der kerken.<br />

Met name voor de buitenkerkelijkheid op het platteland van<br />

Friesland geldt bijzonder de sociale ontevredenheid. 2<br />

Kruijt is echter niet blind voor de invloed, welke moet zijn uitgegaan<br />

van de oude socialistische beweging in de laatste decennia<br />

van de vorige eeuw, welke zeer anti-kerkelijk en anti-godsdienstig<br />

was. Hij wijst op de figuur van de leider der oude socialistische<br />

beweging: „Domela Nieuwenhuis, die, als predikant reeds zeer<br />

radikaal, in 1879 met de kerk had gebroken, en tenslotte de godsdienst<br />

geheel verwierp. Deze leider nu heeft een zeer grote invloed<br />

uitgeoefend op de arbeiders en de boeren, wier gedachte- en gevoelsleven<br />

door hem voor het socialisme zijn gewonnen". 3 Nadat<br />

Kruijt de invloed van deze volksleider in de gemeente 't Bildt en in<br />

Z.O. Friesland heeft vastgesteld, besluit hij: „dat déze man nu,<br />

met zulk een invloed op het volk, kerk en godsdienst verwierp en<br />

met hem andere voormannen, was zeker een belangrijke stoot voor<br />

de ontkerkeliking van grote groepen van arbeiders". 4 Kruijt denkt<br />

dan verder ook aan de uitwerking van de anti-kerkelijke en antigodsdienstige<br />

lectuur uit die dagen: de geschriften van Multatuli,<br />

de uitgaven van De Dageraad en van De Roode Bibliotheek en<br />

aan de op grote schaal verspreide vlugschriften als Dominee,<br />

'pastoor of rabbi, Tegenstrijdige teksten uit den Bijbel en De geloofsbelijdenis<br />

van een hedendaagschen natuuronderzoeker. 5<br />

Ook ontgaat het Kruijt niet, dat deze actie tegen kerk en godsdienst<br />

geen succes gehad zou hebben, indien het volk niet reeds eerder<br />

door bepaalde geestelijke factoren rijp gemaakt was voor deze propaganda.<br />

Hij stelt dan ook vast, dat juist 't Bildt door het Modernisme<br />

en Z.O. Friesland door een nog oudere rationalistische<br />

stroming, propaganda-rijp gemaakt waren. 6<br />

Maar beslissend is voor Kruijt toch de maatschappelijke factor<br />

en met name de sociale ontevredenheid: „mondelinge en schriftelike<br />

prediking noch rijpheid zijn voldoende, om het slagen van een<br />

propaganda te verklaren; deze gelukt slechts, indien, naast de vorige<br />

1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid in Nederland, 172.<br />

' Ibid., 268.<br />

s Ibid., 178.<br />

4 Ibid., 178-179.<br />

5 Ibid., 179.<br />

6 Ibid., 180-181.<br />

51<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


faktoren, ook nog de voornaamste voorwaarde is vervuld, dat er<br />

een behoefte bestaat aan de nieuwe prediking, waardoor deze met<br />

zulk een geestdrift wordt aanvaard, dat de belemmerende omstandigheden<br />

van sleur en tegenwerking worden overwonnen. Die<br />

behoefte was daar aanwezig, waar een grote sociale nood heerste,<br />

die de kerk niet kon of wilde oplossen, maar waarvoor het godsdienstloze<br />

socialisme wel uitkomst wist. Zo zien we dan ook het<br />

socialisme alleen daar inslaan, waar de sociale omstandigheden,<br />

naast de rijpheid van het volk, daarvoor bevorderlik waren. Dit was<br />

o.a. het geval in het Oldambt ..., maar vooral onder de landen<br />

veenarbeiders en kleine boertjes van Friesland, dat in de 80er<br />

en 90er jaren door een akute nood werd geteisterd, die meer dan<br />

een chroniese armoede ontevreden maakte. Door de agrariese<br />

krisis in die tijd, over welker oorzaken we hier niet hoeven uit te<br />

weiden, heerste op het platteland van geheel Nederland een grote<br />

nood, maar in Friesland (en Groningen) wel het allerergst Onder<br />

deze sociale omstandigheden moest de propaganda van de „Friesche<br />

Volkspartij", die overal vergaderingen belegde, wel inslaan. Het<br />

sterkst werd deze beweging in het Z.O. met zijn uitgestrekte veenderijen,<br />

en in de kleistreek in het N.O., Het Bildt, waar de boerenbedrijven<br />

nog al groot waren, en dus tegenover een betrekkelik<br />

klein aantal welgestelde boeren (landbezitters of pachters) een talrijke<br />

klasse van landarbeiders stond". 1<br />

Kruijt vat zelf zijn betoog samen: „één der voornaamste oorzaken<br />

der ontkerkeliking is de sociale nood geweest, en het feit, dat er<br />

vanuit kerkelike kringen niet, of niet voldoende, of te laat, pogingen<br />

tot herstel werden aangewend, terwijl juist omgekeerd de voorstellen,<br />

van socialistiese zijde gedaan, als strijdig met de geest van<br />

het Evangelie werden afgewezen. En datzelfde socialisme werd<br />

nu in de oude beweging voor de arbeiders een nieuw Evangelie,<br />

dat hun een spoedige verlossing beloofde uit hun nood". 2<br />

Kruijt mag dan de maatschappelijke factoren zwaar laten wegen,<br />

zijn visie op de oorzaken der buitenkerkelijkheid in Friesland is<br />

toch wel zodanig genuanceerd, dat hij niet beschouwd mag worden<br />

als voorstander van de populaire stelling, dat de sociale nood of<br />

de socialistische beweging de schuld draagt van het optreden der<br />

1 Ibid., 181-182.<br />

2 Ibid., 189-190.<br />

52<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

•'S?


uitenkerkelijkheid. Na Kruijt hebben anderen zoals van Hinte 1<br />

en de vrijzinnig-Hervormde predikanten Winkel 2 en Moulijn 3<br />

het accent weer bijna uitsluitend op de maatschappelijke ellende<br />

en het socialistische streven laten vallen. In tegenstelling daarmee<br />

heeft Sixma van Heemstra de verhouding socialisme - buitenkerkelijkheid<br />

radicaal omgekeerd: „Dat het socialisme de oorzaak zou<br />

zijn van de grote onkerkelijkheid in Friesland komt mij voor, een<br />

bepaald onjuiste zienswijze te zijn. Het is precies andersom: omdat<br />

het kerkelijk gezag in Friesland zoveel minder in het volksleven<br />

verankerd was dan elders in de Nederlanden, juist daarom kon het<br />

socialisme er zo gemakkelijk ingang vinden". 4 Rogier liet zijn waardering<br />

blijken voor het standpunt van Sixma van Heemstra, omdat<br />

deze auteur „met nadruk opkomt tegen een paar gangbare bêtises,<br />

o.a. de opinie, dat het socialisme de oorzaak zou zijn geweest van<br />

de grote „onkerkelijkheid" in Friesland". 5<br />

II. Buitenkerkelijkheid, het gevolg van geestelijke oorzaken<br />

Deels naast, deels tegenover de opvatting van Kruijt staat de mening<br />

van de auteurs, die de verklaring van de buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland vooral in de invloed van geestelijke factoren hebben gezocht.<br />

Als zodanig moeten hier genoemd worden Sixma van Heemstra,<br />

die de buitenkerkelijkheid beschouwt als het logisch gevolg<br />

van vier eeuwen vrijzinnigheid in het algemeen, en Algra, die vooral<br />

een bepaalde vorm van vrijzinnigheid t.w. het Modernisme verantwoordelijk<br />

stelt voor het optreden van de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland.<br />

1. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in het<br />

algemeen<br />

Sixma van Heemstra 6 gaat uit van de stelling, feitelijk de grondstelling<br />

van zijn gehele betoog, dat het Calvinisme van buiten af<br />

met geweld aan het Friese volk is opgelegd. Het gevolg is geweest,<br />

1<br />

E. VAN HINTE, Sociale en economische<br />

256-257geografie<br />

van Harlingen, Harlingen z.j. (1936),<br />

* S. WINKEL, Geestelijke stromingen in de Zuid-Oosthoek van Friesland, II. Onkerkelijkheid,<br />

in: Heerenveense Koerier, 8 Augustus 1947.<br />

3<br />

C. D. MOULIJN, Winst en verlies; goed en kwaad in de kerken van Friesland,<br />

Koerier, 30 Augustus 1948.<br />

4<br />

a.w., 154.<br />

in: Heerenveense<br />

5<br />

L. J. ROGIER, Bijdrage tot de Friese Kerkgeschiedenis, in: De Tijd, 13 September 1951.<br />

6 a.w., 154-178.<br />

53<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


dat de invloed en het aanzien van de Calvinistische beweging in<br />

Friesland veel minder groot kon zijn dan elders in de Nederlanden.<br />

De Calvinistische prediking, die in het Nederlands geschiedde,<br />

is door de massa van de Friese bevolking waarschij<strong>nl</strong>ijk nauwelijks<br />

begrepen: het Calvinisme is langs de massa heengegaan. Bovendien<br />

verzwakte het Calvinisme door het beginsel van het vrije onderzoek<br />

zijn eigen positie en droeg daardoor de kiem van ontbinding in zich.<br />

De geestelijke leiding van de staatskerk en de stadhouder hadden<br />

de macht en het gezag slechts schijnbaar in handen. In werkelijkheid<br />

bleef de macht berusten bij de adellijke en patricische geslachten in<br />

Friesland. Deze waren in de tweede helft van de 16e en in de 17e<br />

eeuw sterk humanistisch georiënteerd en stonden zeer vijandig<br />

tegenover het Calvinisme. In plaats dat zij aan de predikanten medewerking<br />

verleenden bij de vestiging van het kerkelijk gezag, hielden<br />

zij juist de niet-Calvinistische stromingen voortdurend de hand<br />

boven het hoofd.<br />

Daardoor heeft het Socinianisme, dat sterk ontbindend op de<br />

Calvinistische staatskerk inwerkte, grote kansen gekregen in<br />

Friesland. De Universiteit van Franeker, in 1585 opgericht en<br />

bedoeld als een orgaan ter Calv'inisering van Friesland, werd in<br />

de handen van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken het middelpunt van het<br />

Socinianisme en een kweekplaats van opvattingen, die lijnrecht<br />

tegen het Calvinisme ingingen. Tot ver in de 18e eeuw hebben de<br />

Calvinistische predikanten tegen het Socinianisme gevochten. Vooral<br />

in Doopsgezinde kringen maakte het Socinianisme veel opgang.<br />

In de loop van de 17e en 18e eeuw werden door Calvinistische predikanten,<br />

om reden van Sociniaanse sympathieën, klachten ingediend<br />

tegen Doopsgezinde leraren te Harlingen, Grouw, Surhuisterveen,<br />

Leeuwarden, Warns, Knijpe en Heerenveen. Vooral Harlingen,<br />

Leeuwarden en Heerenveen met omgeving - nu sterk onkerkelijk! -<br />

waren brandpunten van Socinianisme. Het Socinianisme is tenslotte<br />

met het vrijzinnig Protestantisme versmolten.<br />

Het was ook aan de invloed van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken te danken,<br />

dat verschillende niet-Calvinistische groeperingen zich in Friesland<br />

konden handhaven. De Remonstrant Camphuysen nam uit Holland<br />

de wijk naar Friesland. Anna Maria Schuurman vestigde te Wiewerd<br />

haar piëtistische gemeenschap. Deze en dergelijke stromingen<br />

hebben de positie van de staatskerk voortdurend verzwakt.<br />

Maar vooral werd het gezag van het Calvinisme verzwakt door<br />

de verschillende filosofische stromingen, waarbij met name gedacht<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

54


moet worden aan de wijsbegeerte van Descartes en die van Spinoza.<br />

Toen Descartes zich in 1628 of 1629 in de Nederlanden vestigde,<br />

trok hij naar Franeker, waar hij zich als student liet inschrijven.<br />

Zijn rationalistische wijsbegeerte, die met het Calvinisme niet te<br />

verenigen was, vond een snelle verbreiding. Zeer bekend is de Cartesiaanse<br />

dominee Balthasar Bekker, aanvankelijk te Oosterlittens<br />

en te Franeker, die tenslotte als predikant werd afgezet. Zijn invloed<br />

in Friesland is bijzonder groot geweest en heeft tot ver in de 19e<br />

eeuw nagewerkt. De curatoren van de Universiteit van Franeker<br />

steunden deze wijsgerige stromingen door Cartesianen als Johannes<br />

Wubbena en H. A. Roëll tot hoogleraren te benoemen. Niettegenstaande<br />

de afkeuring van de Calvinistische kerken werkte het<br />

Cartesianisme door.<br />

Spinoza's opvattingen hebben in Friesland vooral ingang gevonden<br />

bij de talrijke Socinianen. In de ogen van de Calvinistische<br />

leiders stond zijn pantheïstisch inzicht volkomen gelijk met volslagen<br />

goddeloosheid. Met grote felheid reageerden zij op elke zweem<br />

van Spinozistische ketterij. Een van de predikanten, die ernstig<br />

verdacht werd van het koesteren van Spinozistische gevoelens, is<br />

Martinus Duirsma geweest, achtereenvolgens predikant te Gerkesklooster,<br />

Oostermeer, Eestrum en Drachten. De wijsbegeerte van<br />

Spinoza, die vooral bij de 19e-eeuwse liberalen grote invloed kreeg,<br />

heeft mede bijgedragen tot het scheppen van een klimaat, waarin<br />

het opkomen van onkerkelijkheid mogelijk werd.<br />

Grote betekenis moet in dit opzicht ook toegekend worden aan<br />

de Verlichting. Friesland was, voor wat de doorwerking van de<br />

ideeën der Franse Verlichting betreft, niet van Holland afhankelijk.<br />

Het had in zijn Universiteit van Franeker een eigen centrum van<br />

opgewekt intellectueel leven, waaraan door de curatoren en de<br />

Gedeputeerde Staten bij voorkeur hoogleraren benoemd werden,<br />

die alom bekend stonden om hun vrijzinnige en vooruitstrevende<br />

opvattingen. Indrukwekkend is de rij van hoogleraren, die in de<br />

18e en het begin van de 19e eeuw aan de Franeker Universiteit<br />

verbonden w T aren. Vanuit dit centrum werd de Friese aristocratie,<br />

waar een humanistische vorming reeds lang traditie was geworden,<br />

gewonnen voor de denkbeelden van de Verlichting. Op de duur<br />

werd ook de omgeving van de Friese aanzie<strong>nl</strong>ijken beïnvloed. Reeds<br />

in de 18e eeuw begonnen de moderne denkbeelden door te dringen<br />

onder de boerenstand en de burgerij.<br />

Zo werden de grondslagen gelegd voor het opkomend liberalisme.<br />

55<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De verlichte geestesrichting, welke zich in deze tijd deed gelden,<br />

behoefde aanvankelijk geen bezwaar te zijn om de kerk te blijven<br />

steunen. De door de Verlichting beïnvloede oud-liberale theologie,<br />

het gematigd neutrale Protestantisme uit de eerste helft van de<br />

negentiende eeuw, was met een deïstisch Godsgeloof in overeenstemming<br />

te brengen, of wilde daarmee althans genoegen nemen.<br />

De houding van de liberalen in deze tijd is echter niet voor allen<br />

dezelfde. Sommigen dwalen steeds verder van het kerkelijk Christendom<br />

af. Hun nageslacht brak langzaam maar zeker met de kerk.<br />

In latere generaties werden deze liberalen onkerkelijk.<br />

Anderen vreesden, dat hun belangen in gevaar zouden komen,<br />

wanneer de invloed van de kerk op de bevolking zou verzwakken.<br />

Om practische redenen bleven zij en hun nageslacht de kerk trouw<br />

tot in de tegenwoordige tijd.<br />

Tenslotte is er een groep, die de kerk beschouwt als de grote<br />

rem op de vooruitgang en die daarom de macht van de kerk wil<br />

breken. De Dageraad vindt hier zijn lezerskring en uit een dergelijk<br />

milieu stamt Pieter Telles Troelstra. Binnen deze kring ontwikkelt<br />

zich een sterk anti-godsdienstige en vinnig anti-kerkelijke<br />

gezindheid.<br />

Langs allerlei wegen wordt deze anti-kerkelijke geest onder het<br />

volk gebracht, dat op deze wijze buiten de kerk raakt en dan gemakkelijk<br />

gewonnen wordt voor het socialisme, dat tot een verdere<br />

ontkerkelijking zal bijdragen.<br />

Gelijk te verwachten was, is de zienswijze van Sixma van Heemstra<br />

zeer verschillend beoordeeld. Er is gesproken van een „grondige<br />

historiekennis" en van „de gave om ze te hanteren" x , maar ook<br />

is tot uitdrukking gebracht de „geringe ingenomenheid met dit<br />

schrijfsel". 2 Er is van dit stuk gezegd: „It sit groat fol lytse en greate<br />

flaters" 3 , maar ook is opgemerkt, „dat hier een verrassende en<br />

belangrijke visie gegeven wordt op een zaak, die voor het Friese<br />

leven van centrale betekenis is geweest en vermoedelijk zal blijven". 4<br />

Geen eenstemmigheid dus!<br />

1 ROGIER, a.a.<br />

2 P. H. MULLER, Bespreking van Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, voor de<br />

N.C.R.V. in de rubriek „Onder de N.C.R.V.-leeslamp", 21 Januari 1953.<br />

3 J. J. KALMA, Ta de Fryshe Tsjerkeskiednis, in: Frysk en Fry, 12 October 1951.<br />

4 F. SIERKSMA, De Friezen en de godsdienst, in: Literair Kwartier voor de Regionale Omroep<br />

Noord, 18 April 1952.<br />

56<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

'T^


2. de buitenkerkelijkheid het gevolg van de vrijzinnigheid in de<br />

vorm van het Modernisme<br />

Bleek men in vrijzinnige kringen geneigd de oorzaken van de buitenkerkelijkheid<br />

te zoeken in maatschappelijke oorzaken, in de rechtzinnige<br />

wereld leeft eerder de overtuiging, dat het Modernisme de<br />

schuld draagt van de buitenkerkelijkheid.<br />

Lindeboom heeft destijds gesproken van een oud sprookje, dat<br />

in zijn algemeenheid onwaar is. 1 Eerder is reeds gebleken, dat<br />

Kruijt wel van invloed van het Modernisme op het ontstaan van<br />

de buitenkerkelijkheid wil weten. Naar zijn mening werd door het<br />

Modernisme voorwerk verricht, omdat het geloof in menig dogma<br />

ondermijnd werd, en hij acht het niet toevallig, dat Domela Nieuwenhuis<br />

het meest gevierd werd juist in die gebieden, waar de rechtzinnigheid<br />

reeds had afgedaan. 2 Kruijt meent dan ook, „dat het<br />

Modernisme wel degelijk, én door de aanvallen op het supranaturalisme<br />

en de aantasting van de dogmata, én door de aanvaarding<br />

en verbreiding van de resultaten der moderne wetenschap, een<br />

middel is geweest, om veel traditioneel-kerkelij ken tot onkerksen<br />

en onkerkeliken te maken, al was de bedoeling hun geloof juist te<br />

louteren." 3<br />

Kruijt waarschuwt er echter voor om niet aanstonds uit een positieve<br />

correlatie tussen het overheersen van Modernisme en de<br />

aanwezigheid van buitenkerkelijkheid te besluiten tot een causale<br />

verhouding. Hier en daar was het kerkelijk leven reeds vóór de<br />

opkomst van het Modernisme zwaar aangetast. Kruijt beroept<br />

zich op de rechtzinnige predikant Heijnes, die het Modernisme<br />

niet aansprakelijk stelt voor de buitenkerkelijkheid in zijn streek'.<br />

„Noord-Holland was, kerkelijk en geestelijk gesproken, reeds een<br />

ruïne, toen in ons land de moderne richting door haar geboorte<br />

haar vaders: Kuenen, Scholten, Opzoomer verblijdde. Het is niet<br />

alzoo: het modernisme heeft Noord-Holland verwoest. Maar het<br />

is aldus: het kerkelijk verwoeste Noord-Holland heeft het later<br />

opkomende modernisme in de reeds vernielde gemeenten binnengehaald".<br />

4 Ook in de Zuid-Oosthoek van Friesland waren er on-<br />

1<br />

J. LINDEBOOM, Het eigenaardige der vroomheid in Noord-Holland,<br />

374-376in:<br />

De Hervorming, 1913,<br />

2<br />

J. P. KRUIJT, De onkerkelikhsid<br />

3<br />

Ibid., 249.<br />

in Nederland, 180.<br />

4<br />

H. J. HEIJNES, Uit kerkelijk Noord-Holland, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 60<br />

(1923).<br />

57<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


kerkse tendenzen merkbaar, lang voordat het Modernisme er binnen<br />

kwam. 1<br />

Al sprak Lindeboom van een oud sprookje en al toont ook Kruijt<br />

zich zeer gereserveerd, in rechtzinnige kringen laat men het Modernisme<br />

niet met rust. Nog in de laatste jaren heeft Algra de<br />

vrijzinnige prediking, vooral in de extreme vorm van de moderne<br />

richting, aangewezen als de beslissende factor in het ontstaan van<br />

de buitenkerkelijkheid in Friesland. 2 Volgens deze publicist gaat<br />

er reeds in de 18e eeuw een maatschappelijke scheiding parallel<br />

lopen met een godsdienstige. De heren en gezeten boeren worden<br />

eerst rationalistisch, vervolgens aanhangers van de Groninger<br />

richting en tenslotte modern in het godsdienstige en liberaal in de<br />

politiek. En aangezien zij de beslissing hadden in de keuze van de<br />

predikant, kon het gebeuren, dat het ene dorp na het andere een<br />

voorganger kreeg toegewezen, die niet aansloot bij de gezindheid<br />

van de gemeente. De arbeiders, de kleine ambachtslieden en andere<br />

groeperingen onder het gewone volk voelen zich hoe langer hoe<br />

meer vreemd staan tegenover deze officiële ontwikkeling: een deel<br />

van hen zoekt zijn heil in de z.g. „gezelschappen," bij de Afgescheidenen<br />

en de Baptisten, in allerlei secten en diverse conventikelen;<br />

een ander deel blijft thuis uit de officiële kerk en vindt op de duur<br />

nergens compensatie. De slechte maatschappelijke toestanden<br />

doen de rest en er ontstaat een onkerkelijk proletariaat, dat de<br />

kerk voorbij loopt. Zo gaan de wegen van de „kleine luyden"<br />

uiteen: een deel wordt godsdienstig onverschillig, een deel wordt<br />

„fyn". Men kan het misschien het duidelijkst opmerken in het<br />

Oldambt van Groningen, waar de arbeiders tegenwoordig óf<br />

Gereformeerd zijn óf communist. En de bove<strong>nl</strong>aag, die de ontwikkeling<br />

meemaakte van Rationalisme naar Modernisme, behoudt<br />

nog wel een officiële band met de kerk, maar komt er zelf nauwelijks<br />

en het nageslacht in het geheel niet meer.<br />

III. Buitenkerkelijkheid het gevolg van psychologische oorzaken<br />

De mogelijkheid, dat de buitenkerkelijkheid in dit gewest samen<br />

zou hangen met het karakter van het Friese volk, is meer dan eens<br />

geopperd.<br />

Van der Wielen heeft zich in 1930 reeds afgevraagd, of de zware<br />

1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid in Nederland, 248-249.<br />

2 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />

58<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


uitenkerkelijkheid in enkele dorpen van de grote plattelandsgemeente<br />

Opsterland mogelijk het gevolg zou kunnen zijn van<br />

specifiek Friese karaktereigenschappen. Hij wees deze veronderstelling<br />

echter ook aanstonds weer van de hand door de opmerking,<br />

dat diezelfde eigenschappen toch ook aanwezig zijn binnen die<br />

dorpen, die een uitgesproken kerkelijk karakter vertonen. 1<br />

Drie jaar later wordt de vraag weer aan de orde gesteld door<br />

Kruijt. Na geconstateerd te hebben, dat buitenkerkelijkheid een<br />

typisch grootstads-verschijnsel is, zodat plattelands-buitenkerkelijkheid<br />

als iets bijzonders beschouwd moet worden, stelt hij<br />

voorlopig vast, dat de buitenkerkelijkheid op het platteland<br />

toegeschreven zal moeten worden óf aan zéér slechte sociale omstandigheden<br />

óf aan het volkskarakter. 2 Maar als Kruijt dan later<br />

de mogelijke samenhang tussen volkskarakter en buitenkerkelijkheid<br />

uitdrukkelijk behandelt, acht hij de anthropologische samenstelling<br />

van het Nederlandse volk nog te weinig bekend en het aantal<br />

betrouwbare psychogrammen nog te gering om het volkskarakter<br />

te betrekken in de oorzaken der buitenkerkelijkheid.<br />

De poging in deze richting door Heijnes ondernomen ter verklaring<br />

van de agrarische buitenkerkelijkheid in Noord-Holland wordt<br />

door Kruijt dan ook niet ernstig genomen. 3<br />

Maar de verleiding om de oplossing toch in deze richting te zoeken<br />

blijft leven. Zo werd de mening van Kruijt, dat de plattelandsbuitenkerkelijkheid<br />

aan zeer slechte maatschappelijke toestanden<br />

of aan het volkskarakter te danken zal zijn, overgenomen door<br />

Scholten, maar waar Kruijt het t.a.v. het volkskarakter bij de<br />

mogelijkheid laat, hakt Scholten de kwestie, voor wat de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland betreft, maar door: „It Fryske folk kipt<br />

der út troch in sterk fielen fen persoa<strong>nl</strong>ike selsstannigens en ûnôfhinkelikens<br />

en ek, in fielen for konsekwinsjes, ja „Prinzipienreiterei".<br />

Dit fiert ta in prinsipiéle hâlding yn it libben, b.g. tsjerk-<br />

Iikens út begjinsel, mar ek ta prinsipiéle ûntsjerklikens". 4<br />

Kalma is eveneens van mening, dat het volkskarakter een belangrijke<br />

rol speelt in de buitenkerkelijkheid van Friesland 5 en het<br />

1<br />

H. G. W. VAN DER WIELEN, Een Friesche Landbouw-veenkolonie. Bevolkingsstudies van de<br />

gemeente Opsterland, Amsterdam 1930, 69.<br />

2<br />

J. P. KRUIJT, De onkerkelikheii<br />

3<br />

Ibid., 323.<br />

in Nederland, 268.<br />

4<br />

A. R. SCHOLTEN, Posysje en takomst jen de tsjerke yn Fryslân<br />

1941, Assen 1940, 89-103.<br />

in: Frysk Jierboek III,<br />

5<br />

Oebele Stellingwerf,<br />

Snitsz.j.,77noot4.<br />

Frysk, demokratysk en soasialistysk strider, in: Frisia Rige 21-22,<br />

59<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vraagstuk laat ook Sierksma niet met rust, die het niet goed mogelijk<br />

acht het verschijnsel in Friesland „te verklaren, zonder rekening<br />

te houden met het Friese volkskarakter. Ik ben me er van bewust,<br />

dat men hiermee een grootheid binnenhaalt, die wetenschappelijk<br />

zo goed als ongrijpbaar en dus onverantwoord is, althans schijnt<br />

De Friese vrijheidszin is misschien het enige ding uit het apparaat<br />

van Friese mythologie en propaganda, dat zich historisch laat<br />

aantonen ... De Fries is een waarheidszoeker. En bij zijn speurtocht<br />

wil hij vrij zijn". 1 Tenslotte werd nog o<strong>nl</strong>angs door Smits<br />

het hoge percentage buitenkerkelijken in Leeuwarden in verband<br />

gebracht met de geaardheid der Friezen, met hun neiging tot radicalisme.<br />

2<br />

PARAGRAAF 2. VOORTZETTING VAN HET ONDERZOEK<br />

Indien iets duidelijk is geworden uit het overzicht der meningen,<br />

dan is het stellig dit: het optreden van de buitenkerkelijkheid is<br />

een uiterst gecompliceerd verschijnsel. Men zal immers moeilijk<br />

kunnen beweren, dat de verschillende factoren, die aangevoerd<br />

werden, vreemd zijn aan het ontstaan van de buitenkerkelijkheid.<br />

Het verschijnsel hangt zo nauw samen met het karakter van de<br />

moderne same<strong>nl</strong>eving, dat de achtergronden er van inderdaad op<br />

alle terreinen van deze same<strong>nl</strong>eving gezocht kunnen worden. Voor<br />

zover een vergelijking verantwoord is, kan de stelling worden gelanceerd,<br />

dat het onderzoek naar het optreden van de buitenkerkelijkheid<br />

minstens zo gecompliceerd is als het vraagstuk betreffende<br />

ontstaan en ontwikkeling van het Protestantisme.<br />

Dit gecompliceerd karakter van het probleem veroordeelt iedere<br />

vorm van rechtlijnig denken en eenzijdig oplossen. De verschillende<br />

factoren zijn sterk interdependent en brengen, als resultaat van een<br />

bijzonder ingewikkeld en daarom zeer moeilijk te reconstrueren<br />

samenspel, dit verschijnsel te voorschijn. Het gaat daarom niet<br />

aan de buitenkerkelijkheid eenvoudigweg op rekening van het<br />

socialisme te schuiven, maar het is evenmin verantwoord de verhouding<br />

radicaal om te keren en het socialisme in het kielzog van<br />

de buitenkerkelijkheid te stoten. Om dezelfde reden is reserve geboden<br />

tegenover de visie, die dit verschijnsel met één ruk uit vier<br />

eeuwen Friese geschiedenis weet af te leiden, waarmee niet gezegd<br />

1 a.w.<br />

2 a.w., 108.<br />

60<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


is, dat de invloed van dit verleden geen rol gespeeld zou hebben.<br />

Het Modernisme werd gelukkig niet de enige troef in Gereformeerde<br />

handen, want ook dit zou een al te simpele reconstructie van de<br />

werkelijke ontwikkeling geweest zijn. Een volledige verklaring<br />

tenslotte van de buitenkerkelijkheid in dit gewest vanuit het Friese<br />

volkskarakter, zou wel een buitengewoon hachelijke onderneming<br />

moeten worden.<br />

Krachtens het sociografisch karakter ervan zal het verdere<br />

onderzoek eerder trachten de ontwikkeling te reconstrueren dan<br />

te verklaren. De sociografie beperkt zich niet tot de statistiek,<br />

welke in het eerste hoof dstuk domineerde, doch zoekt als wetenschap<br />

wel degelijk naar begrip en naar verklaring, zoals uit het vervolg<br />

van deze studie zal moeten blijken. Maar deze verklaring zal<br />

grotendeels gelegen zijn in een poging tot analyse en reconstructie<br />

van de ontwikkeling. Het geheel zal zodoende het karakter krijgen<br />

van een probleemstellende beschouwing, welke de feiten en verschijnselen<br />

constateert en zo nauwkeurig mogelijk ontleedt, bepaalde<br />

min of meer duidelijke samenhangen aanwijst en het optreden<br />

van de buitenkerkelijkheid in de loop der ontwikkeling begrijpelijk<br />

en verklaarbaar maakt.<br />

Aan het slot van het eerste hoofdstuk werd reeds een voorlopige,<br />

min of meer schematische analyse voor het verder onderzoek gegeven.<br />

Daar werd onderscheid gemaakt tussen de ontkerstening als<br />

een algemeen verschijnsel en de onkerkelijkheid als een bepaalde<br />

vorm van ontkerstening. Het optreden der ontkerstening werd daar<br />

toegeschreven aan de algemene factoren, die internationaal werkzaam<br />

zijn, terwijl ter verklaring van het ontstaan der ontkerstening, juist<br />

in de vorm van buitenkerkelijkheid, gedacht werd aan de ontbinding<br />

van de volkskerk en daarbij aansluitend aan de vorming van een<br />

mentaliteit, die het breken met - en het leven buiten de kerk als<br />

iets normaals kon accepteren.<br />

Maar ook dit grondschema moet met behoedzaamheid gehanteerd<br />

worden. Het mag geen aa<strong>nl</strong>eiding worden tot een constructie als<br />

deze: de ontkerstening in het algemeen is een gevolg van geestelijke<br />

of theologische factoren en de buitenkerkelijkheid, als bepaalde<br />

vormvan ontkerstening, is het resultaat van maatschappelijke of<br />

sociologische en psychologische factoren: de eersten hebben de<br />

volkskerk aangetast, de laatsten zijn verantwoordelijk voor de verandering<br />

van de mentaliteit. Het is zeer wel mogelijk, dat sommige<br />

factoren meer invloed op een bepaald onderdeel van het proces<br />

61<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


hebben gehad dan anderen, maar de onderlinge afhankelijkheid van<br />

de verschillende componenten in het geheel veroordeelt iedere<br />

vorm van simplificatie. Heslinga waarschuwt uitdrukkelijk tegen<br />

iedere overschatting van een bepaald soort factoren, als hij schrijft:<br />

„De sociologen hebben de theologen en kerkhistorici wel eens „verweten",<br />

dat zij voor de sociale achtergronden van de lotgevallen<br />

der N.H. Kerk doorgaans weinig of helemaal geen oog hebben<br />

gehad. De sociologen dienen echter niet in een ander uiterste te<br />

vervallen, door zich aan een eenzijdig sociologische beschouwingswijze<br />

schuldig te maken: door de ontwikkeling van de Kerk alleen<br />

te bezien tegen de achtergrond van de maatschappelijke verschijnselen.<br />

De sociologen dienen ook voortdurend te trachten recht te<br />

doen aan de theologische motieven, die achter de sociale verschijnselen,<br />

waarmee zij zich willen bezighouden, verborgen liggen. Zij<br />

dienen te beseffen, dat het verval der Kerk niet alleen aan sociologische<br />

factoren kan worden toegeschreven, maar soms mede aan het<br />

ingang vinden van zekere theologische voorstellingen welke als<br />

zodanig - los van het sociaal-economisch proces - in wezen kerkontbindend<br />

hebben gewerkt". 1<br />

Verbiedt dus het gecompliceerd karakter van het vraagstuk iedere<br />

simplificatie, uit methodische overwegingen is een zekere schematisering<br />

noodzakelijk en het is daarom, dat hier de verschillende factoren<br />

afzonderlijk besproken zullen worden overeenkomstig de<br />

indeling, die in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk gevolgd werd.<br />

/. Buitenkerkelijkheid en maatschappelijke factoren<br />

Bij de sociale analyse van de buitenkerkelijkheid in Nederland en<br />

in Friesland werd er reeds op gewezen, dat de sociale structuur de<br />

omvang van de buitenkerkelijkheid blijkbaar sterk beïnvloedt.<br />

Algra startte zijn betoog dan ook terecht met de verwijzing naar een,<br />

reeds in de 18e eeuw aanwezige, maatschappelijke splitsing, die<br />

parallel loopt met een godsdienstige scheidingslijn, tussen de landadel<br />

en de boeren aan de ene kant en het gewone volk aan de andere<br />

zijde. 2 Greeven geeft eenzelfde beeld voor N.O. Groningen:<br />

„In de vorige eeuw werd de opvoeding der arbeidersbevolking<br />

deerlijk verwaarloosd. Het „volk" hoorde in het achterhuis thuis.<br />

Behoren in de achttiende eeuw de dienstbaren nog tot het huisgezin<br />

1 M. W. HESLINGA, Een sociologische beschouwing van het niveauverlies van de kerk, in:<br />

Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 114-123.<br />

3 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />

62<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en delen zij mee in de geestelijke sfeer, waarin de gehele bevolking<br />

leefde - de negentiende eeuw trekt de kloof. De knechten en meiden<br />

aan zichzelf overgelaten, vervallen en raken achterop. De boeren,<br />

die meer en meer aan het culturele leven gaan deelnemen, krijgen<br />

een voorsprong, geraken ook meer onder de ban van „de geest der<br />

eeuw" en zodoende krijgt men de liberale boerengemeenten, waar<br />

de boeren de plaatsen bezetten en verdelen. De arbeiders voor zover<br />

zij zich niet geheel van de kerk afwenden en tot godsdienstloosheid<br />

vervallen, organiseren zich in evangelisaties, waarbij het op enkele<br />

plaatsen gelukt het heft in handen te krijgen, waardoor de boeren<br />

de kerk „uitgewerkt" worden". 1<br />

Evenmin als in Groningen was deze scheidslijn in Friesland overal<br />

even scherp aanwezig. Vanouds neemt Z.W. Friesland, het weidegebied,<br />

een zekere uitzonderingspositie in, aangezien de maatschappelijke<br />

verschillen, die uiteraard altijd tussen boer en arbeider ontstaan,<br />

hier nooit tot massale sociale conflicten zijn uitgegroeid. 2<br />

Veel duidelijker zijn er scheidslijnen te constateren in de kleibouwstreek,<br />

over heel het Noorden van Friesland, en verder ook in sommige<br />

delen van Z.O. Friesland. In deze gebieden zijn de maatschappelijke<br />

tegenstellingen in de loop van de 19e eeuw steeds sterker<br />

geworden en hebben in de laatste decennia van de vorige eeuw,<br />

met name in de Noord-Westhoek ('t Bildt) en in Z.O. Friesland,<br />

geleid tot een verbeten sociale strijd. De verklaring van deze verschillen<br />

moet wel gezocht worden in de verschillende agrarische<br />

bedrijfsvoeringen. Afgezien van de seizoenarbeid, waarvoor werkkrachten<br />

van elders gerequireerd werden, vroeg het veebedrijf<br />

van Z.W. Friesland betrekkelijk weinig handarbeid, zodat het aantal<br />

arbeiders niet bijzonder groot werd. Bovendien werd er veel<br />

gewerkt met eigen volk en ook de andere arbeidskrachten waren<br />

bij de veeboer inwonend. De verhouding tussen de boer en zijn personeel<br />

behield zodoende een zeker patriarchaal karakter, dat mogelijke<br />

sociale spanningen vermocht op te vangen. Veel groter was<br />

de sociale tegenstelling en zodoende de kans op ernstige conflicten<br />

in het Noorden van de provincie alsook in sommige streken van het<br />

Zuid-Oosten. In de akkerbouwbedrijven van het Noorden stonden<br />

tegenover een betrekkelijk klein aantal welgestelde boeren een talrijke<br />

klasse van landarbeiders, waardoor de tegenstelling als vanzelf<br />

1<br />

PH .JAC. GREEVEN, Noord-Oost-Groningen,<br />

(1949) 65-79een<br />

noodgebied!', in: Sociologisch Bulletin, 3<br />

2<br />

Vgl. J. PIEBENGA, It eigen aerd fan de Sudwesthoeke, Snits 1953, 45-47.<br />

63<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


veel meer geaccentueerd werd dan in Z.W. Friesland. In de Zuid-<br />

Oosthoek tenslotte waren de sociale tegenstellingen meer gedifferentieerd,<br />

maar zeker niet minder scherp. De scheidslijnen liepen<br />

daar tussen de oude landadel en de rest van de bevolking, tussen bosbazen<br />

en bosarbeiders, tussen de oude agrarische nederzettingen<br />

en de nieuwe veenkoloniale concentraties en, binnen de wereld<br />

van de verveningen tussen de veenbazen en de veenarbeiders. 1<br />

Reeds in de 18e eeuw aanwezig, is deze scheidslijn in de 19e eeuw<br />

geleidelijk een breuk en tenslotte een diepe kloof geworden, die<br />

de ene same<strong>nl</strong>eving uiteensloeg in twee stukken. De ontwikkeling,<br />

niet alleen van het maatschappelijk maar ook van het kerkelijkgodsdienstig<br />

leven gedurende de 19e eeuw, wordt sterk bepaald<br />

door deze groeiende sociale tegenstelling, die de laatste decennia van<br />

de vorige eeuw tot een fel bewogen periode zal maken. Kruijt heeft<br />

deze factor met reden zwaar laten wegen, maar zijn beschouwingen<br />

over de sociale nood en de sociale ontevredenheid gaan wellicht<br />

nog duidelijker spreken, wanneer men bedenkt, dat de maatschappelijke<br />

ellende geen kwestie was van een tijdelijke ongunstige conjunctuur,<br />

maar dat de nood in de loop van de 19e eeuw structurele<br />

vormen heeft aangenomen. Zowel de landbouwbedrijven als de verveningen<br />

hebben een ontwikkeling doorgemaakt, die met de ontwikkeling<br />

van de industrie te vergelijken is, zodat er van een<br />

agrarisch kapitalisme gesproken zou kunnen worden, waarin de<br />

grote boeren en machtige verveners als de kapitalisten optreden.<br />

Daartegenover ontwikkelt zich dan in Friesland een specifiek<br />

plattelandsproletariaat, bestaande uit land-, veen- en bosarbeiders,<br />

kleine boertjes of gardeniers (tuinbouwers) en arme neringdoenden<br />

in de dorpen. De vorming van dit agrarisch proletariaat is in deze<br />

streken van enorme betekenis geweest zowel voor de opmars van<br />

de orthodoxie, die in de Afscheiding en vooral in de Doleantie een<br />

uitweg vindt, als voor de emancipatie van de linkse groepen, die<br />

buiten de kerk in het socialisme hun heil zoeken.<br />

De nadelige invloed, welke van deze maatschappelijke tegenstellingen<br />

op het welzijn van de kerk moest uitgaan, werd nog versterkt<br />

door het z.g. floreenstelsel. De kerk, die innerlijk en uiterlijk toch<br />

reeds zo verzwakt vanuit de 18e eeuw de 19e eeuw is binnengetrokken 2 ,<br />

1 In het bovenstaande werden een aantal opmerkingen verwerkt, die naar voren kwamen op<br />

een bijeenkomst van de Sosiael-ekonomyske tariedingskemisje fan de Fryske Akademy,<br />

waarin de buitenkerkelijkheid in Friesland werd besproken.<br />

* Vgl. S. D. VAN VEEN, De Gereformeerde Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804, Groningen<br />

1888, 8-9.<br />

64<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


werd niet alleen door theologische meningsverschillen tot ontbinding<br />

gebracht, maar ook door deze sociale tegenstellingen, die<br />

vanuit de same<strong>nl</strong>eving tot binnen de kerkmuren doordrongen. Deze<br />

doorwerking van de maatschappelijke scheiding binnen het kerkverband<br />

komt wel zeer duidelijk tot uitdrukking in het merkwaardige<br />

instituut van het z.g. floreenstelsel, dat tot ver in de 19e eeuw<br />

aan de landheren en boeren een vrijwel onbeperkte zeggingsschap in<br />

kerkelijke aangelegenheden toekende, terwijl het gewone kerkvolk<br />

nauwelijks enige invloed op de gang van zaken in het kerkelijk<br />

leven kon uitoefenen. Aangezien het floreenstelsel zulk een belangrijke<br />

rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de Hervormde Kerk<br />

gedurende de 19e eeuw, kan een korte uiteenzetting omtrent dit<br />

instituut, voor wat de vorige eeuw betreft, hier niet gemist worden. 1<br />

Het Departementaal Bestuur van Friesland trof in 1804 regelingen<br />

met betrekking tot de keuze van kerkvoogden en het toezicht<br />

op het beheer der kerkelijke goederen. Na de omwenteling van 1795<br />

hadden er zich op dit terrein talrijke ongeregeldheden voorgedaan,<br />

met het gevolg, dat er een voor de kerk zeer bedenkelijke rechtsonzekerheid<br />

was ingetreden. In plaats van zich, overeenkomstig<br />

het in 1795 aanvaarde beginsel van scheiding van Kerk en Staat,<br />

in deze materie onbevoegd te verklaren, greep het Departementaal<br />

Bestuur terug naar het vroeger vigerende floreenstelsel en bepaalde<br />

bij publicatie van 27 Juni 1804, dat de keuze van de kerkvoogden,<br />

beiast met het beheer der kerkelijke goederen, en het toezicht op<br />

het door hen gevoerde beheer in iedere kerkelijke gemeente op het<br />

platteland toekwam aan de ingezeten „floreenplichtigen" van de<br />

Hervormde godsdienst. Het oude floreenstelsel, dat ten grondslag<br />

had gelegen aan de belasting over de landerijen en waarvoor het<br />

floreenregister werd bijgehouden, was afgeschaft, maar door deze<br />

1 Vgl. voor het floreenstelsel o.a. S. CUPERUS, Het kerkelijk leven der Hervormden in Friesland<br />

tijdens de Republiek, Dl I: De predikant, Leeuwarden 1916, 110-112; S. S. DE KOE,<br />

De gevangenschap der Friesche Kerk. Overgedrukt uit de Vereeniging Christelijke Stemmen,<br />

Amsterdam 1874; IDEM, De vrijmaking der Friesche Kerk. Onderzoek naar recht en roeping<br />

der Friesche gemeenten tegenover „de floreenpligtigen van den Hervormden Godsdienst" in zake<br />

het beheer der kerkelijke goederen en inkomsten, bevattende rechtskundige adviezen van de hoogleraren<br />

Mr B. J. Gratama en Mr B. J. L. Baron de Geer van Jutphaas, Sneek 1875; J. H.<br />

REDDINGIUS, De oorsprong, geschiedenis en aard van het regt van verkiezing van predikanten,<br />

dat door floreenpligtigen in Friesland wordt uitgeoefend. Een bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis<br />

in Friesland, Sneek 1849; B. BOLLEMAN VAN DER VEEN, De Floreenpligtigen en de<br />

Gereformeerde Gemeenten ten platten lande in Friesland in wederzijdsche betrekking, Sneek<br />

1856; IDEM, Het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten lande in<br />

Friesland. Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, van den Kerkeraad<br />

der Hervormde Gemeente te Eernewoude, Leeuwarden 1874.<br />

65<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


epaling bleef het de basis voor de verkiezingen van de kerkvoogden.<br />

Iedere Hervormde floreenplichtige had in deze aangelegenheid<br />

stemrecht en het aantal stemmen, dat hij uit mocht brengen, was<br />

afhankelijk van de grootte van zijn grondbezit. Als Hervormd gold<br />

degene, die als zodanig gedoopt was en niet tot een ander kerkgenootschap<br />

was overgegaan.<br />

Ongeveer terzelfder tijd kwam de Hervormde Kerk van Friesland<br />

te Heerenveen in Synode bijeen, om na de woelige jaren van de<br />

omwenteling, orde op zaken te stellen. De 17e Juli 1804 maakte zij<br />

genoemd besluit van het burgerlijk bestuur tot het hare en kende<br />

eigener beweging aan de Hervormde floreenplichtigen weer het<br />

recht toe om, evenals dat vóór 1795 het geval was geweest, de<br />

predikanten op het platteland te beroepen en wel volgens het systeem,<br />

dat ook bij de verkiezing van kerkvoogden gevolgd werd.<br />

Alleen in de steden en in die gemeenten, waar vóór 1795 een andere<br />

wijze van beroeping der predikanten had bestaan, zou deze op de<br />

oude voet blijven geschieden. In de steden werd de predikant<br />

meestal door de kerkeraad beroepen uit een door de magistraat<br />

goedgekeurd drietal, waarbij bedacht moet worden, dat de magistraat<br />

doorgaans niet weinig invloed had op de samenstelling van<br />

de kerkeraad. De predikant, die bij de stemming door de floreenplichtigen<br />

het merendeel der stemmen had behaald, gold voor gekozen.<br />

De kerkeraad was dan verplicht deze predikant namens de<br />

gemeente te beroepen en zich vervolgens voor de approbatie van<br />

het beroep tot de classis te wenden. Indien de kerkeraad zich<br />

niet kon verenigen met de keuze van de floreenplichtigen, kon<br />

zij alleen maar in lijdelijk verzet gaan door de beroepingsbrief in<br />

te houden of de approbatie niet aan te vragen. In een dergelijk<br />

geval kon de classis echter doen „wat des kerkeraads is" en op deze<br />

wijze de beroeping toch doorgang laten vinden. Kerkeraad en gemeente<br />

hadden de predikant dan te aanvaarden.<br />

Het besluit van de Synode van Heerenveen werd door het Departementaal<br />

Bestuur van Friesland bij beschikking van 26 Augustus<br />

1805 goedgekeurd. Bij de kerkelijke reorganisatie van 1816 bleven<br />

de rechten van de floreenplichtigen in Friesland gesauveerd. Pas<br />

met ingang van 1 Januari 1875 kwam het recht van de floreenplichtigen<br />

om de predikant te beroepen te vervallen en 20 Mei 1881<br />

kwam er officieel een einde aan hun bevoegdheid om kerkvoogden<br />

te benoemen en toezicht te houden op het beheer der kerkelijke<br />

goederen.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

66


Volgens van Veen, die de Synode van 1804 overigens tegen onbillijke<br />

verwijten in bescherming neemt, „was de Kerk nagenoeg<br />

geheel aan de floreenplichtigen overgeleverd". 1 Met deze enkele<br />

woorden is de situatie duidelijk gekarakteriseerd. De macht was<br />

gelegd in handen van het grondbezit, dus van de landheren en de<br />

boeren. Landheren met uitgestrekt bezit konden de stemming volkomen<br />

beheersen, niet alleen wanneer het ging om de verkiezing van<br />

kerkvoogden, maar ook wanneer het de beroeping van predikanten<br />

betrof. Kerkeraad en gemeente stonden weerloos tegenover de<br />

overmacht van de floreenplichtigen, want al lieten de laatsten zich<br />

in de praktijk niet zelden leiden door de voorkeur van kerkeraad of<br />

gemeente, in het stelsel als zodanig was de mogelijkheid voor het<br />

tegendeel evenzeer gegeven. Het floreenstelsel betekende een gevaarlijke<br />

identificatie van de Hervormde Kerk in Friesland met<br />

de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, hetgeen een aantasting betekende<br />

van haar karakter van volkskerk en vooral in de dagen van de<br />

sociale strijd nadelig zou blijken voor haar aanzien en invloed in<br />

de wereld der arbeiders.<br />

Dank zij het floreenstelsel hadden de boeren vooreerst de keuze<br />

van de kerkvoogden en via hen ook het beheer der kerkelijke goederen<br />

in handen. Het zal tot tegen het einde van de 19e eeuw van de<br />

floreenplichtigen afhangen, in welke mate de inkomsten der kerkelijke<br />

goederen worden besteed voor de opbouw van het kerkelijk<br />

leven en tot uitbreiding van het kerkelijk apparaat. De Algemene<br />

Synode krijgt in deze eeuw herhaaldelijk klachten uit Friesland<br />

op tafel over de wijze, waarop de kerkelijke goederen worden beheerd.<br />

Niet zelden werden de inkomsten uit kerkelijke fondsen besteed<br />

voor zeer profane dorpsbelangen. Intussen zuchten diverse gemeenten<br />

vanwege te lage predikants-tractementen onder chronische<br />

vacaturen, een niet te verwaarlozen factor in het proces, waardoor<br />

talrijke groepen in deze eeuw van de kerk vervreemd raken. Wanneer<br />

men verder bedenkt, dat de nieuwe nederzettingen, die zich tijdens<br />

de 19e eeuw in de veenstreken vormden, van kerk en predikant<br />

verstoken bleven, mede omdat er geen geld voor was, zodat hele<br />

groepen veenarbeiders, toch al ontworteld en losgeslagen, jare<strong>nl</strong>ang<br />

kerkelijk niet werden opgevangen 2 , dan wordt de wijze, waarop de<br />

floreenplichtigen vaak het kerkelijk beheer voerden of lieten voeren,<br />

een nog bedenkelijker verschijnsel.<br />

1 a.w., 217-218.<br />

2 Vgl. VAN DER WIELEN, a.w., 69 en 72.<br />

67<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Niet minder ingrijpend is de invloed van de landheren en de boeren<br />

op de gang van het kerkelijk leven, doordat zij over de benoeming<br />

van de predikant te beslissen hebben. Was dit in vroeger tijden<br />

misschien een bevoegdheid, die niet al te nadelig behoefde te werken,<br />

in deze eeuw met haar heftige strijd tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid<br />

ligt in het floreenstelsel de mogelijkheid opgesloten, dat<br />

een gemeente het stempel opgedrukt krijgt, dat de floreenplichtigen<br />

haar wensen te geven. In dit opzicht kan het floreenstelsel niet<br />

beter getypeerd worden dan als een doorwerking van het princiep<br />

uit de nadagen der Reformatie: „cujus regio, illius et religio". Zijn<br />

de floreenplichtigen rechtzinnig, dan beroepen zij een predikant van<br />

hun kleur, die de gemeente in de geest en de letter van de oude<br />

belijdenis zal voorgaan. Maar zijn de boeren overwegend vrijzinnig,<br />

dan bestaat ook voor een in meerderheid rechtzinnige gemeente de<br />

mogelijkheid, dat zij een vrijzinnige predikant krijgt toegeschoven.<br />

Het is duidelijk, dat een predikant, door de boeren beroepen en in<br />

zekere mate van hen afhankelijk, in het systeem van het floreenstelsel<br />

zoveel als de exponent van de bove<strong>nl</strong>aag kan gaan worden,<br />

hetgeen voor zijn invloed in de benede<strong>nl</strong>aag niet anders dan funest<br />

kan zijn. Aangezien de werking van het floreenstelsel nauw samenhangt<br />

met de strijd tussen de richtingen binnen de Hervormde Kerk,<br />

is hiermee de overgang naar het volgende punt gegeven.<br />

77. Buitenkerkelijkheid en geestelijke factoren<br />

Sixma van Heemstra heeft de leidende figuren in de steden en op<br />

het platteland getekend als dragers van een vrijzinnige stroming,<br />

die sedert lang door de geschiedenis van dit gewest hee<strong>nl</strong>oopt.<br />

Velen van hen raakten steeds verder van kerk en godsdienst verwijderd<br />

en, terwijl een deel zich op de uiterste rand van de kerk<br />

blijkbaar nog thuis kon voelen, voltrokken anderen de breuk om<br />

de voorlopers te worden van de buitenkerkelijken, die tegenwoordig<br />

in de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking worden aangetroffen. 1<br />

Algra heeft deze ontwikkeling toegespitst op de boeren in Friesland,<br />

die eerst onder de invloed komen van het Oud-Liberalisme, dan<br />

aanhangers worden van de Groninger richting en tenslotte in het<br />

Modernisme belanden om dan verder de band met de kerk slechts<br />

voor de vorm aan te houden of voorgoed van de kerk afscheid te<br />

nemen. 2 Met Greeven, wiens zienswijze reeds eerder werd vermeld,<br />

1 a.w., 166-168.<br />

2 H. ALGRA, De oorzaken der onkerkelijkheid.<br />

68<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ziet ook Hofstee een zelfde ontwikkeling onder de boeren in N.O.<br />

Groningen: „Reeds aan het einde van de 18e eeuw ontstond<br />

onder deze boeren een grote belangstelling voor de denkbeelden van<br />

de Verlichting. Meer en meer maken zij zich los van de orthodox-<br />

Calvinistische opvattingen en neigen zij naar vrijzinnige religieuze<br />

denkbeelden". 1<br />

Sixma van Heemstra noch Algra laten deze ontwikkelingsschets<br />

gelden voor de hele kring van leidende figuren of voor alle boerenfamilies.<br />

Met name moet een uitzondering gemaakt worden voor Z.W.<br />

Friesland, waar de rechtzinnigheid ook in de kringen van landadel<br />

en boerengeslachten duidelijk werd voorgestaan. De opmars van<br />

de orthodoxie, die in de eerste decennia van de 19e eeuw bescheiden<br />

wordt ingezet en dan met stevige pas verder rukt, werd vooral in<br />

Z.W. Friesland, en ook wel elders, mede door landheren en boeren<br />

gedragen. Maar voor landadel, gezeten burgers in de steden en<br />

boeren op het platteland in de rest van Friesland, en bijzonder in<br />

het Noorden en in sommige delen van het Zuid-Oosten van de<br />

provincie, is de geschetste ontwikkeling in zijn algemeenheid stellig<br />

juist en kan de geleidelijke overgang van Oud-Liberalisme via<br />

Groninger richting naar het Modernisme en vandaar naar sterke<br />

onkerksheid of volslagen onkerkelijkheid, in grote trekken inderdaad<br />

geaccepteerd worden. Het merkwaardig verschil tussen het<br />

Zuid-Westen en de rest van Friesland wordt hier eenvoudig als<br />

een opvallend verschijnsel geconstateerd, zonder dat getracht zal<br />

worden er een verklaring voor te geven.<br />

Anders is de situatie, alsook de verdere ontwikkeling onder het<br />

gewone kerkvolk, met name onder de „kleine luyden". In Z.W.<br />

Friesland, waar de rechtzinnigheid ook onder de boeren bleef leven,<br />

valt er geen verschil van kleur tussen de boeren en het gewone<br />

volk te constateren, maar in de rest van Friesland, en met name in het<br />

Zuid-Oosten en in de Noordelijke streken, is er ook onder godsdienstig-kerkelijk<br />

opzicht een tegenstelling tussen de boeren en het<br />

kleine volk. Terwijl de boeren door de vrijzinnige stroming worden<br />

meegetrokken, blijft de arbeidersbevolking achter en klampt zich<br />

ofwel vast aan de oude belijdenis ofwel raakt vervreemd van de kerk,<br />

waarbij het niet is uitgesloten, dat dit laatste mede veroorzaakt<br />

werd door de nawerking van de vrijzinnige denkbeelden in hun<br />

meest simpele vormen.<br />

1 E. W. HOFSTEE, Levenskunst en levensstijl in stad en platteland, in: Sociologisch Bulletin,<br />

3 (1950) 66-78.<br />

69<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De tegenstelling tussen rechtzinnig en vrijzinnig heeft een stempel<br />

gedrukt op het kerkelijk leven in de vorige eeuw en is stellig een<br />

van de voornaamste factoren in het ontbindingsproces van de<br />

Hervormde Kerk in Friesland. Ook deze tegenstelling is een erfenis<br />

van vroegere eeuwen, maar zij is in de vorige eeuw en met name in<br />

Friesland ongekend scherp geworden, vooral waar zij mede door<br />

sociale motieven bepaald werd; zij heeft een sterk desintegrerende<br />

invloed op de volkskerk uitgeoefend.<br />

Gezien de invloed, die landheren en boeren dank zij het floreenstelsel<br />

op het kerkelijk leven konden uitoefenen, kan men aannemen,<br />

dat de strijd tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid, alsook de<br />

uitslag van deze voortdurende krachtmeting, in belangrijke mate<br />

door hen is bepaald. Kon een meerderheid van orthodoxe floreenpiichtigen,<br />

vooral door het beroepen van een voorganger naar hun<br />

kleur, de rechtzinnigheid steunen en begunstigen, bij een overwegend<br />

vrijzinnig college van floreenpîichtigen was het floreenstelsel de<br />

weg, waarlangs de vrijzinnige prediking in de gemeente kon binnenstromen.<br />

Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de vaak grillige verspreiding<br />

van rechtzinnigheid en vrijzinnigheid over de provincie Friesland<br />

op deze wijze verklaard moet worden. Volgens Algra is het<br />

dan ook een gevolg van het floreenstelsel, dat orthodoxe gemeenten<br />

en dorpen vlak naast vrijzinnige gemeenten en dorpen liggen:<br />

Hennaarderadeel naast Baarderadeel, Menaldum naast Dronrijp,<br />

Spannum naast Winsum, Nijland naast Ysbrechtum, Kimswerd<br />

naast Wons, Oldeboorn naast Akkrum, Tietjerk naast Hardegarijp,<br />

Trynwoude naast Suawoude, Berlikum naast Beetgum en Deersum<br />

naast Scharnegoutum. 1 Dit vraagstuk verdient gedetailleerd locaal<br />

onderzoek, maar in ieder geval zal men rekening moeten houden<br />

met de mogelijkheid, dat menige gemeente meer orthodox en<br />

meer vrijzinnig gemaakt dan geworden is en dit dank zij het floreenstelsel,<br />

waarin het oude beginsel, „cujus regio, illius et religio",<br />

nieuwe kansen kreeg.<br />

Terwijl boven reeds gewezen werd op de nadelige invloed, welke<br />

van de strijd der richtingen in het algemeen op het leven van de<br />

Hervormde Kerk is uitgegaan, zal nu nog aangegeven dienen te<br />

worden, op welke wijze de ene zowel als de andere richting ontbindend<br />

op de volkskerk heeft ingewerkt en daardoor zowel voor<br />

het optreden der buitenkerkelijkheid, alsook voor het ontstaan<br />

van nieuwe kerkformaties de bodem heeft bereid.<br />

1 H. ALGRA, Vrijzinnige gemeenten en Gemeerde voor Gemeente.<br />

70<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


F^<br />

De vrijzinnige en wel vooral de moderne richting heeft in dubbel<br />

opzicht de crisis binnen de Hervormde Kerk bevorderd en daardoor<br />

gunstige voorwaarden geschapen voor het optreden van de buitenkerkelijkheid.<br />

Vooreerst heeft deze richting door de vrijzinnige<br />

prediking het christelijk geloof bij het kerkvolk ondergraven en<br />

tevens door de sterke relativering van kerkelijke observanties en<br />

christelijke gebruiken de binding tussen volk en kerk aangetast.<br />

Ook Kruijt erkent de invloed van de moderne richting op het ontstaan<br />

van de buitenkerkelijkheid en hij acht het niet toevallig, dat<br />

Domela Nieuwenhuis het meest gevierd werd in die gebieden, die<br />

reeds door de vrijzinnigheid waren ingepalmd. 1 Bovendien is de<br />

vrijzinnige prediking, vooral in de gemeenten waar een groot deel<br />

van het kerkvolk niet gediend was van een door de floreenplichtigen<br />

toegeschoven vrijzinnige voorganger, voor de rechtzinnigen<br />

minstens een aa<strong>nl</strong>eiding geworden om tijdelijk of voorgoed heen te<br />

gaan, en ook langs deze weg heeft de vrijzinnige richting tot de<br />

ontbinding der Hervormde Kerk althans indirect bijgedragen.<br />

Maar ook de rechtzinnigheid en met name dat deel der rechtzinnigen,<br />

dat de Hervormde Kerk verliet, is in dubbel opzicht verantwoordelijk<br />

voor het kerkelijk ontbindingsproces en daarmee<br />

voor het verschijnsel der buitenkerkelijkheid. Laat het waar zijn,<br />

dat de rechtzinnigen binnen de oude kerkmuren niet langer kónden<br />

leven en dat er geen andere mogelijkheid voor zelfbehoud aanwezig<br />

was dan heen te gaan, het is ook waar, dat iedere uittocht een<br />

verzaking en verzwakking van de volkskerk betekende, die door<br />

de reactie nog verder in de stroom der ontkerstening werd meegesleurd.<br />

Bovendien werd het aanzien der Hervormde Kerk ook<br />

naar buiten door deze voortdurende uittocht van rechtzinnigen<br />

sterk gedevalueerd: het was niet meer vanzelfsprekend, dat men in<br />

Friesland bij de Grote Kerk was!<br />

III. Buitenkerkelijkheid en psychologische factoren<br />

De Friese volksaard is wel zo nadrukkelijk met de buitenkerkelijkheid<br />

in verband gebracht, dat de betekenis van de psychologische<br />

factoren voor het optreden van dit verschijnsel moeilijk onbesproken<br />

kan blijven. Toch moet het Friese volkskarakter in dit<br />

vraagstuk voorlopig maar terzijde gelaten worden, zonder dat daarom<br />

de invloed van andere psychologische factoren wordt uitgesloten.<br />

1 J. P. KRUIJT, De onkerkelikheid, 249 en 180.<br />

71<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De Friese volksaard en de volksaard in het algemeen is voorlopig<br />

nog een zeer onzeker en daarom slecht bruikbaar gegeven. Het is<br />

niet moeilijk over de aard van de Friezen een goed stuk journalistiek<br />

te schrijven, hetgeen dan ook vaak gebeurd is en nog altijd graag<br />

gedaan wordt, maar het blijkt zeer lastig een wetenschappelijk<br />

verantwoorde typering van het Friese volkskarakter te leveren.<br />

Piebenga heeft in kort bestek een overzicht gegeven van de literatuur<br />

over dit onderwerp, dat evenzeer stimuleert tot verder onderzoek<br />

als tot grote reserve. 1 En al meent Sierksma, dat de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland moeilijk te verklaren is zonder rekening te houden<br />

met de aard van het volk in dit gewest, hij erkent toch tegelijkertijd,<br />

dat men hiermee „een grootheid binnenhaalt, die wetenschappelijk<br />

zo goed als ongrijpbaar en dus onverantwoord is, althans schijnt". 2<br />

De onzekerheid wordt nog groter, wanneer het Friese volkskarakter<br />

in verbinding gebracht moet worden met geloof en kerk,<br />

zoals hier dan met betrekking tot het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

zou dienen te geschieden. Met waardering voor de pogingen,<br />

die door iemand als Ds Kalma zijn ondernomen, om in deze tot<br />

enige zekerheid te geraken 3 , moet toch tevens worden vastgesteld,<br />

dat door anderen meer lyrische ontboezemingen dan wetenschappelijke<br />

resultaten op dit terrein worden rondgestrooid, gelijk er ook<br />

vrolijk rondgehuppeld wordt op het stokpaardje, o<strong>nl</strong>angs nog<br />

door een Fries predikant beklommen, dat „de Friezen als geschapen<br />

schijnen voor het Reformatorisch christendom". 4 Typerend voor<br />

dit genre belletrie over de godsdienstigheid van de Friezen, is de<br />

volgende ontboezeming: „Zij zijn een zeer godsdienstig volk. Want<br />

de Friese aard is zonder enige twijfel godsdienstig en idealistisch<br />

en ik zou zelfs durven beweren, dat voor sommigen hunner hun<br />

ongeloof hun godsdienst is ... Halfheid en z.g. gulden middenwegen<br />

kennen de Friezen niet. Zij zijn iets en wat zij zijn, zijn zij dan ook<br />

geheel. Zij zijn orthodox en dan zijn zij fel orthodox. Zij zijn vrij-<br />

1 a.w., 14-20. Op zeer instructieve wijze wordt het vraagstuk alsook de literatuur dienaangaande<br />

behandeld door J. J. SPAHR VAN DER HOEK in zijn Rapport betreffende de eerste<br />

phase van de sociologische benadering van het volkskarakter van de Woudfriezen door middel van<br />

een onderzoek in Boornbergum en omgeving, Olterterp 1954, 1-12. Dit rapport, bestemd voor<br />

intern gebruik binnen de „Kommisje ta ûndersyk fan it folksaerd yn de Walden, ingesteld<br />

door de Wâldekommisje van de Fryske Akademy", kon voor deze studie niet meer benut<br />

worden.<br />

2 a.w.<br />

3 De Fries en de domineespractijk in: Theologie en Practijk, 2(1939) 107-117.<br />

4 R. BIJL, De Friese protestant, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, Franeker<br />

1951,146-153-<br />

72<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zinnig en dan zijn zij bewust vrijzinnig, levend vrijzinnig, óf zij zijn<br />

ongelovig en zij zijn dat dan ook met overtuiging". 1 Koek, die zelf<br />

een proeve van beschrijving der Friese volksaard heeft gegeven 2 ,<br />

moet naar aa<strong>nl</strong>eiding van een soortgelijk verhaal van een predikant<br />

eens gezegd hebben: „moai sein domeny, dochs bin ik it noch net<br />

mei jo iens". Na de opmerking over de Friezen: „Zij zijn vrijzinnig<br />

en dan zijn zij bewust vrijzinnig, levend vrijzinnig "kan men het<br />

geluid van een ander Hervormd predikant in Friesland, Moulijn,<br />

beluisteren, die omtrent de vrijzinnige groepen critischer oordeelt:<br />

„Men kan er veel slechts van zeggen: „vrijzinnig" noemen zich ook zij,<br />

die als enige geestelijke bagage met zich mee dragen een anti-orthodoxencomplex<br />

doch die voor het overige van het Evangelie even ver<br />

verwijderd leefden als hun huisdieren. De andere „vrijzinnigen",<br />

wel kerkelijk meelevend, munten dikwijls ook niet uit door een overmaat<br />

van kennis in godsdienstig opzicht. Velen van hen zijn reeds<br />

voldaan als zij 's Zondags een boeiende „rede" hebben aangehoord<br />

en waarderen een dominee vooral om zijn „talent" (d.i. vlot praten,<br />

liefst zonder papier, het doet er niet toe over welk onderwerp).<br />

Betekent het godsdienstig leven overigens werkelijk iets voor hun<br />

ziel, is het Evangelie voor hen het brood des levens waarbuiten men<br />

niet bestaan kan? Hebben zij er zoveel belangstelling voor dat ge<br />

op hun boekenplank ook enige godsdienstige lectuur treft naast<br />

„Merijntje Gijzen" of „Winden waaien om de rotsen"? Wie deze<br />

kringen in Friesland kent, zoals schrijver dezes ,weet dat het antwoord<br />

meestal negatief moet luiden". 3 Nog een ander is er ingeslaagd<br />

vanuit alle hoeken van het godsdienstig leven in Friesland<br />

verbindingen te leggen met de Friese volksziel. Dat de Fries principieel<br />

kerkelijk en principieel buitenkerkelijk, dat hij Rooms en<br />

Protestant, Doopsgezind, Gereformeerd en Hervormd is, dat hij<br />

vrijzinnig is, links-vrij zinnig zowel als rechts-vrij zinnig, en dat hij<br />

rechtzinnig is, maar dan meer in de richting van Barth dan naar<br />

de trant van Brunner, het past allemaal bij de Friese volksaard! 4<br />

Bovendien kan de vraag naar de mogelijke invloed van de Friese<br />

volksaard op de buitenkerkelijkheid in dit gewest alleen dan zuiver<br />

gesteld worden, indien met de locale spreiding van dit verschijnsel<br />

ten volle rekening wordt gehouden. Welnu, de locale analyse van<br />

de buitenkerkelijkheid in Friesland heeft vooreerst bewezen, dat<br />

F. H. BRUINS, De kerk midden in het dorp. Uitzending V.P.R.O. 19 November 1948.<br />

H. C. KOEK, Het volkskarakter der Friezen, Drachten 1951.<br />

" a.a.<br />

" SCHOLTEN, a.w., 89-103.<br />

73<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


dit verschijnsel zeker bij zijn opkomst en trouwens ook nog in zijn<br />

verdere ontwikkeling het sterkst aanwezig was in de Noord-Westhoek<br />

en in Z.O. Friesland. Dit nu zijn de minst Friese gebieden! 't Bildt<br />

is oorspronkelijk een Hollandse kolonisatie, die zich tot op de dag<br />

van vandaag nooit volledig met Friesland heeft geassimileerd 1 ,<br />

en in de Zuid-Oosthoek woont een mengbevolking met vanouds een<br />

meer of minder sterke Saksische inslag. 2 Bovendien is uit de locale<br />

analyse duidelijk gebleken, dat het kerkelijk beeld ook binnen<br />

kleinere eenheden als de gemeenten nog weer zeer gedifferentieerd<br />

is. Van der Wielen werd dan ook door het feit, dat hij binnen de<br />

gemeente Opsterland kerkelijke en onkerkelijke dorpen vlak naast<br />

elkaar zag liggen, weerhouden om de buitenkerkelijkheid aan specifiek<br />

Friese karaktereigenschappen toe te schrijven. 3<br />

Tenslotte ZOU llê t vraagstuk zeker in ruimer verband bekeken<br />

moeten worden en met name ook over Groningen en Noord-Holland<br />

moeten worden uitgestrekt. In verschillende opzichten, zoals in<br />

zake de agrarische structuur, de spreiding van de vrijzinnigheid<br />

en de omvang van de plattelands-buitenkerkelijkheid kunnen bepaalde<br />

gebieden binnen Friesland ongeveer op één lijn gesteld worden<br />

met sommige streken in Groningen en enkele streken in Noord-<br />

Holland, bijzonder in West-Friesland. Het probleem wordt daarom<br />

zeker te eng gesteld, wanneer het tot het z.g. Friese volkskarakter<br />

wordt beperkt. Deze opmerkingen sluiten een mogelijke invloed<br />

van streek- of volkskarakter niet op voorhand uit, maar zullen<br />

toch wel in rekening gebracht moeten worden, indien men voor<br />

het verschijnsel der buitenkerkelijkheid aansluiting zou willen<br />

zoeken bij de Friese volksaard. 4<br />

Blijft de factor van de volksaard dus buiten beschouwing, er<br />

zijn andere sociaal-psychologische factoren, die niet verwaarloosd<br />

kunnen worden, omdat zij de bevolking buitenkerkelij k-<br />

„minded" hebben gemaakt, waarbij dan desnoods de mogelijkheid<br />

open gelaten kan worden, dat in deze factoren van de mentaliteitsvorming<br />

iets van volks- of streekaard verdisconteerd<br />

zit. Sixma van Heemstra heeft juist voor dit deel van het onderzoek<br />

een waardevolle bijdrage geleverd, doordat hij gewezen heeft op<br />

een in Friesland reeds op lange termijn werkende tendens tot rela-<br />

1 Vgl. H. S. BUWALDA, Woun op 'e weagen. It Bildt en syn biwenners, Snits 1946, 10-12.<br />

2 Vgl. B. OOSTEN, Een veenpolderbevolking. Sociografie van de grote veenpolder Weststellingwerf,<br />

Wolvega 1947, 17 en 33.<br />

8 «.ai., 69<br />

4 Vgl. blz. 64, noot 1.<br />

74<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


tivering van het gezag der oude Gereformeerde Kerk, een proces,<br />

waarin de Hogeschool van Franeker zeker een niet onbelangrijke<br />

rol heeft gespeeld. 1 Ook moet hierbij gedacht worden aan de strijd<br />

tussen de richtingen, waardoor het behoren tot de kerk meer dan<br />

voorheen betrekkelijk werd gemaakt. In hoge mate werd het besef<br />

der betrekkelijkheid en de noodzakelijkheid van persoo<strong>nl</strong>ijke<br />

stellingname versterkt, zowel door de modernistische opvattingen<br />

over de geringe waarde van doopsel, avondmaal, belijdenis en<br />

kerkgang, als door de rechtzinnige practijken van kerk verzuimen<br />

conventikelzucht, van sectarisme en afsplitsing. Tenslotte moeten<br />

ook de critiek op de kerk, die gedurende de 19e eeuw in allerlei variaties<br />

los gaat komen, en bijzonder de anti-kerkelijke propaganda van de<br />

oude socialistische beweging, genoemd worden onder de factoren,<br />

die de mentaliteit vormden, welke voor het verlaten van de kerk<br />

zowel bevorderlijk als onmisbaar was.<br />

De algemene beschouwing, die hier werd gegeven, zal in een volgend<br />

hoofdstuk verder genuanceerd moeten worden. Dit kan alleen<br />

geschieden door het ontbindingsproces binnen de Hervormde Kerk<br />

van Friesland in de 19e eeuw te analyseren en langs die weg tegelijkertijd<br />

een reconstructie te geven van de kerkelijke ontwikkeling,<br />

waarin het optreden van de buitenkerkelijkheid als resultaat van<br />

het samenspelen van een complex van factoren verklaarbaar v/ordt.<br />

Dit proces zal beschouwd worden binnen het raam van de 19e<br />

eeuw. Ook sociologisch gezien is de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />

een probleem van de vorige eeuw. Hiermee is niet beweerd, dat<br />

het ontbindingsproces van de volkskerk pas in de 19e eeuw op<br />

gang zou zijn gekomen. In de loop van dit hoofdstuk is er meer<br />

dan eens op gewezen, dat de kiemen der ontbinding ten dele dieper<br />

liggen dan het jaar 1800. Ook zal geen aandacht geschonken worden<br />

aan de factoren, die de doorwerking van de buitenkerkelijkheid in<br />

de 20e eeuw bepaald hebben. Er zal dus halt gehouden worden aan<br />

het einde van de 19e eeuw, tevens het moment, waarop het socialisme<br />

een wending gaat nemen.<br />

Een andere beperking geldt Friesland zelf. Wanneer in het vervolg<br />

van Friesland sprake zal zijn, wordt bedoeld het vasteland van<br />

Friesland. De ontwikkeling van het kerkelijk leven op de Friese<br />

eilanden zal dus buiten beschouwing blijven.<br />

Bovendien zal deze analyserende reconstructie zich beperken tot<br />

het Protestantisme, en wel met name tot de Hervormde Kerk.<br />

1 a.w., 159-160; 163-166.<br />

75<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Weliswaar zijn ook de Katholieken van Friesland in de loop van<br />

de vorige eeuw relatief sterk achteruit gegaan, doch dit zal waarschij<strong>nl</strong>ijk<br />

meer aan overmatige emigratie dan aan het proces der<br />

ontkerkelijking te wijten zijn. 1 De buitenkerkelijkheid van Friesland<br />

is tenminste voor de 19e eeuw hoofdzakelijk een aangelegenheid<br />

binnen de Protestantse wereld. De verklaring van dit massaal<br />

verschijnsel behoeft uiteraard niet gezocht te worden bij<br />

de kleine kerkelijke gezindten in Friesland als de Remonstranten 2 ,<br />

Evangelisch-Luthersen 3 , Hersteld Evangelisch-Luthersen 4 en Israëlieten.<br />

5 Anders is het gesteld met de Doopsgezinden, die relatief<br />

zeer sterk gedaald zijn. 6 Het is niet onwaarschij<strong>nl</strong>ijk, dat deze<br />

teruggang, mede door ontkerkelijking langs de weg der vrijzinnigheid,<br />

verklaard moet worden. Maar het massaal karakter van de buitenkerkelijkheid<br />

in Friesland kan alleen vanuit de ontbinding der<br />

Hervormde Kerk begrepen worden.<br />

1<br />

Vgl. ~W. GODDIJN, O.F.M., Sociografische aspecten van de katholieke same<strong>nl</strong>eving in de provincie<br />

Friesland, in:. Sociaal Kompas, i (1953) 3,24-33.<br />

2<br />

Remonstranten zijn alleen van enige betekenis geweest in Dokkum, waar in de 17e eeuw<br />

door de bekende, uit Holland gevluchte, Remonstrantse predikant D.R. Camphuysen een<br />

Remonstrantse gemeente werd gesticht, welke tegen het eind van de 18e eeuw met de Doopsgezinde<br />

gemeente aldaar werd gecombineerd. Dokkum was de enige plaats in den lande,<br />

waar het van Remonstrantse zijde genomen initiatief, om de scheiding tussen de Protestantse<br />

kerkgenootschappen op te heffen, tot concreet resultaat leidde. Vgl. N. VAN DER ZIJPP,<br />

Geschiedenis der Doopsgezinden in Nederland, Arnhem 1952, 190-191; M. W. SCHELTEMA<br />

en P. C. VAN WIJK, Een poging tot verbroedering der Protestantsche Christenen en hare verweze<strong>nl</strong>ijking<br />

in de Vereenigde Christelijke Gemeente te Dockum, Amsterdam 1874.<br />

3<br />

Vgl. tabel 8, blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 843 Evangelisch-Luthersen,<br />

merendeels in Leeuwarden (558) en in Harlingen (114).<br />

4<br />

Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 178 Hersteld Evangelisch-Luthersen, vrijwel<br />

allen in Harlingen (140).<br />

6<br />

Vgl. tabel 8 blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 2136 Israëlieten, overwegend<br />

in Leeuwarden (1196), Harlingen (225), Opsterland (202), Sneek (114), Lemsterland<br />

(99) en Bolsward (93).<br />

6<br />

Vgl. tabel 8, blz. 27. Bij de volkstelling van 1859 telde Friesland 16122 Doopsgezinden.<br />

Vgl. voor de achteruitgang van de Doopsgezinden en de afbrokkeling of verdwijning van<br />

Doopsgezinde gemeenten in Friesland S. BLAUPOT TEN CATE, Geschiedenis der Doopsgezinden<br />

in Friesland, Leeuwarden 1839, 247-253; IDEM, Gedachten over de getalsvermindering bij de<br />

Doopsgezinden in Nederland; naar aa<strong>nl</strong>eiding der schets van den Heer J. H. Halbertsma:<br />

Over de Herkomst<br />

noot 10 en 11.<br />

der Doopsgezinden, Amsterdam 1844; VAN DER ZIJPP, a.w. 193 en 253,<br />

76<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Hoofdstuk III<br />

DE ONTBINDING DER VOLKSKERK<br />

Het ontbindingsproces, dat zich gedurende de 19e eeuw binnen de<br />

Hervormde Kerk in Friesland heeft voltrokken, en waarvan het<br />

optreden van het verschijnsel der buitenkerkelijkheid het meest<br />

sprekend symptoom is geworden, zal behandeld worden in verschillende<br />

etappes. Nadat eerst aandacht is geschonken aan de<br />

situatie van de Hervormde Kerk bij de aanvang van de 19e eeuw,<br />

volgt een behandeling van de periode, waarin het Oud-Liberalisme<br />

domineert en de orthodoxie min of meer verdoken voortleeft; dan<br />

komt de tijd, waarin de vrijzinnige stroming gestalte krijgt in de<br />

Groninger richting, terwijl de rechtzinnige geest zich opricht in<br />

het Fries Réveil; vervolgens zal het veelzijdig conflict tussen het<br />

nieuwe licht en de oude belijdenis aan de orde komen; tenslotte<br />

volgt dan de bewogen periode, waarin machtig veel volk de kerk<br />

verlaat.<br />

PARAGRAAF 1. DE NEDERLANDS-HERVORMDE KERK<br />

AAN HET BEGIN VAN DE 19E EEUW<br />

De Gereformeerde Kerk, die na de reorganisatie van 1816 de<br />

Nederlands-Hervormde Kerk zal heten, verkeerde in Friesland bij<br />

de overgang van de 18e naar de 19e eeuw in een treurige toestand.<br />

Was het met de Gereformeerde Kerk in heel ons land jammerlijk<br />

gesteld, in bijzondere mate gold dit wel voor de Kerk in Friesland.<br />

Naar buiten had de Kerk in dit gewest geleden door de staatkundige<br />

troebelen van het einde der 18e eeuw. De predikanten hadden<br />

zich over het algemeen duidelijk voor Oranje uitgesproken, terwijl<br />

een groot deel van het volk meer aan de zijde van de patriotten<br />

stond. Dit verschil in politieke gezindheid had ook op kerkelijk<br />

terrein storend gewerkt, en was voor de uitwendige bloei van de<br />

Kerk nadelig geworden. Het standpunt van de predikanten had<br />

verzet opgeroepen en bij velen geleid tot verachting en afkeer van<br />

de Kerk. Verder had het aanzien en de arbeid der Gereformeerde Kerk<br />

77<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ernstig geleden onder het feit, dat zeer veel predikanten vanwege<br />

te lage tractementen een armoedig bestaan leidden.<br />

Ook naar binnen was de toestand verre van rooskleurig. Langzamerhand<br />

waren verlichte ideeën doorgedrongen in de rijen der<br />

predikanten en binnen de wereld van heren en boeren. Het gevolg<br />

was een verdraagzaamheid, die met de oude Calvinistische leer<br />

moeilijk te rijmen viel, en bij velen een geest van onverschilligheid<br />

wakker riep, die weliswaar niet tot een breuk met de Kerk, doch<br />

wel tot een verzwakking van het godsdienstig-kerkeiijk leven leidde.<br />

Daarentegen bleven velen onder het gewone volk sterk gehecht aan<br />

de onverkorte Gereformeerde belijdenis, en waar zij geen vrede<br />

konden hebben met de verlichte prediking van menige voorganger,<br />

zochten zij onderling stichting in oefeningen en conventikels. Dit<br />

betekende een minachting van de officiële prediking en de openbare<br />

eredienst, en veroorzaakte twist en tweedracht binnen vele kerkelijke<br />

gemeenten. Waar deze tegenstelling niet aanwezig was, viel<br />

vaak een grote mate van onverschilligheid en een gemis aan geestelijk<br />

leven te constateren. 1<br />

Wanneer deze situatie-schets juist is, dan volgt daaruit, dat het<br />

ontbindingsproces niet een nieuw verschijnsel is van de 19e eeuw,<br />

doch reeds eerder is begonnen. Wel zet de 19e eeuw het proces voort<br />

en brengt het tot zijn hoogtepunt, maar de wortels er van liggen<br />

veel dieper. Wanneer er bij de aanvang van de 19e eeuw nog van<br />

de Gereformeerde Kerk als van een volkskerk gesproken kan worden,<br />

dan blijkbaar toch alleen met de reserve, dat de innerlijke en ten<br />

dele ook de uiterlijke eenheid door spanningen van allerlei aard<br />

reeds duidelijk worden verstoord. Wanneer deze tegenstellingen in<br />

de 19e eeuw innerlijk sterker worden en zich naar buiten duidelijker<br />

manifesteren, slaan zij de volkskerk uiteen.<br />

De volkskerk-gedachte is echter in zoverre zeker nog aanwezig,<br />

dat kerkelijkheid en zelfs kerksheid in deze tijd nog algemeen<br />

zijn. Buitenkerkelijkheid is aan het begin van de 19e eeuw iets<br />

ongekends en zal dat voorlopig ook nog blijven; het behoren tot<br />

een kerk is nog iets, dat vanzelf spreekt, en al is de Doopsgezinde<br />

Broederschap met name in Friesland als kerkelijke gezindte ook<br />

in deze tijd niet te verwaarlozen, het is toch alleen de Gereformeerde<br />

Kerk, die als volkskerk kan gelden. Van Veen laat duidelijk<br />

uitkomen, dat de kerkelijkheid nog algemeen is, waar hij opmerkt,<br />

1 Vgl. VAN VEEN, a.w., 1-27.<br />

78<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


dat de onverschilligheid toch niet tot een breuk met de Kerk leidde. 1<br />

Verder mag wel worden aangenomen, dat deze kerkelijkheid niet<br />

louter formeel was, doch zich in een vrij algemene trouwe kerkgang<br />

manifesteerde. Behoudens het feit, dat menigeen nu reeds in de<br />

conventikels zocht, wat hij binnen de kerkmuren teveel miste,<br />

tekent van Veen de bevolking als algemeen kerks, al verbindt<br />

hij daaraan de reserve, dat het geestelijk leven vaak ontbrak. 2<br />

Toch zijn er tekenen, die er op schijnen te wijzen, dat de binding<br />

van het volk met de kerk reeds in de eerste decennia van de 19e<br />

eeuw minder sterk was, dan de algemene kerkelijkheid en de trouwe<br />

kerkgang zouden doen vermoeden. Zo wees de kerkvisitatie van<br />

het jaar 1819 uit, dat de kerkelijke huwelijksinzegening in Friesland<br />

bijna geheel in onbruik was geraakt. Ook werd bij die gelegenheid<br />

vastgesteld, dat er sedert de visitatie van 1818 in meer dan 50<br />

TABEL 16.<br />

De Nederlands-Hervormden naar zielen en lidmaten in absolute aantallen en de<br />

lidmaten in % van het aantal zielen per ring van de provincie Friesland in 1819<br />

Ring<br />

Leeuwarden<br />

Stiens<br />

Bergum<br />

Wirdum<br />

Harlingen<br />

Franeker<br />

Dokkum<br />

Kollum<br />

Holwerd<br />

Heerenveen<br />

Lemmer<br />

Wolvega<br />

Bolsward<br />

Makkum<br />

Sneek<br />

IJlst<br />

Workum<br />

Sloten<br />

Totaal<br />

1 Ibid., 2i.<br />

2 Ibid., 24.<br />

zielen<br />

14.997<br />

11.634<br />

10.744<br />

3.783<br />

11.307<br />

6.684<br />

9.082<br />

10.454<br />

10.549<br />

13.428<br />

9.933<br />

7.731<br />

4.454<br />

4.150<br />

6.714<br />

4.140<br />

4.596<br />

3.160<br />

147.545<br />

79<br />

Absoluut<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

lidmaten<br />

4.038<br />

1.627<br />

1.2?9<br />

1.121<br />

2.561<br />

1.586<br />

1.357<br />

837<br />

1.665<br />

2.272<br />

2.313<br />

1.741<br />

1.319<br />

1.193<br />

1.706<br />

1.189<br />

1.572<br />

933<br />

30.259<br />

Lidmaten<br />

in 111 °/ /o<br />

zielen<br />

26.9<br />

14.0<br />

11.4<br />

29.6<br />

22.6<br />

23.7<br />

14.9<br />

8.0<br />

15.8<br />

16.9<br />

23.3<br />

22.5<br />

29.6<br />

28.8<br />

25.4<br />

28.7<br />

34.2<br />

29.5<br />

20.5


gemeenten geen nieuwe lidmaten waren aangenomen. Tenslotte<br />

bleek nog, dat het aantal lidmaten in verschillende gemeenten zeer<br />

laag was. 1 In bovenstaande tabel is het aantal zielen en het aantal<br />

lidmaten, alsmede de onderlinge verhouding per ring en voor de<br />

gehele provincie, opgenomen. 2<br />

Deze cijfers laten zich niet gemakkelijk interpreteren. Immers, in<br />

het getal zielen zijn ook de kinderen opgenomen, die voor het doen<br />

van de belijdenis nog niet in aanmerking komen. Door deze omstandigheid<br />

is het aantal zielen, dat redelijkerwijze lidmaat zou<br />

kunnen zijn, bezwaarlijk vast te stellen. Men mist zodoende een<br />

preciese maatstaf om uit te maken, of de verschillende ringen al<br />

dan niet aan het normale percentage toekomen.<br />

Niettemin leent deze tabel zich wel voor een benaderende beschouwing,<br />

en wanneer men dan ziet naar het provinciaal gemiddelde,<br />

blijkt, dat Z.W. Friesland, nu bekend als het meest rechtzinnig-<br />

Hervormde gedeelte van Friesland, de hoogste percentages heeft.<br />

Voorop gaat de ring Workum (34.2%), gevolgd door ringen met<br />

eveneens hoge percentages als Bolsward (29.6%), Wirdum (29.6%)<br />

en Sloten (29.5%). Binnen deze ringen liggen kerkelijke gemeenten,<br />

welke ver boven het ring-gemiddelde uitkomen, zoals Warns<br />

(45.9% op 270 zielen), Koudum (45.6% op 630 zielen) en Hindeloopen<br />

(40.9% op 908 zielen).<br />

In het N.W. gebied worden ringen aangetroffen, die ver beneden<br />

het provinciaal gemiddelde blijven. Terwijl de ringen Harlingen<br />

(22.6%), Franeker (23.7%) en Leeuwarden (26.9%) er boven uitstijgen,<br />

kunnen de ringen Holwerd (15.8%) en vooral Stiens (14.0%)<br />

het gemiddelde voor de provincie lang niet halen.<br />

Opvallend laag zijn de percentages in N.O. Friesland, tegenwoordig<br />

een sterk Gereformeerde streek. Kollum (8.0%) ligt lager dan<br />

alle andere ringen in Friesland. Ook de ringen Bergum (11.4%) en<br />

Dokkum (14.9%) blijven aanzie<strong>nl</strong>ijk beneden het provinciaal<br />

gemiddelde. In dit gebied liggen kerkelijke gemeenten met uiterst<br />

lage percentages, zoals Veenwouden (5.4% op 844 zielen) en Augsbuurt<br />

en Kollumerzwaag (3.2% op 440 zielen).<br />

Z.O. Friesland tenslotte blijft met de ring Heerenveen (16.9%)<br />

1 Vgl. Handelingen van de Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk in hei Koninkrijk<br />

der Nederlanden in denjare 1820, 's-Gravenhage 1921, 71.<br />

2 Het cijfermateriaal is ontleend aan de Tabelle van de staat der Hervormde Gemeenten<br />

in Friesland, opgemaakt uit de rapporten van de Kerkvisitatie in 1819, welke tabel berust<br />

in de Archieven van de Nederlandsche Hervormde Kerk te 's-Gravenhage.<br />

80<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


eneden het provinciaal gemiddelde, maar stijgt er met de ring<br />

Wolvega (22.5%) boven uit.<br />

De cijfers brengen dus een sterk gedifferentieerd beeld naar<br />

voren en doen vermoeden, dat het kerkelijk besef, voor zover dit<br />

door het lidmaat-zijn gemeten kan worden, in sommige streken zeer<br />

zwak is.<br />

Samenvattend kan omtrent de Hervormde Kerk in Friesland aan<br />

het begin van de 19e eeuw worden vastgesteld, dat zij naar buiten<br />

zeker nog als de volkskerk beschouwd kan worden, waarvan men<br />

algemeen lid is en waarin ook nog vrij trouw gekerkt wordt, doch,<br />

dat zij naar binnen verzwakt is door tegenstellingen, die leiden<br />

tot een ontbinding, welke in bepaalde opzichten en in bepaalde<br />

gebieden ook uiterlijk reeds zichtbaar wordt.<br />

PARAGRAAF 2. DE ORTHODOXIE IN DE SCHADUW VAN<br />

EEN VERLICHT CHRISTENDOM<br />

De Hervormde Kerk van Friesland wordt in de eerste decennia<br />

van de 19e eeuw gekenmerkt door het overwicht van de vrijzinnige<br />

stroming in de vorm van het Oud-Liberalisme, en door het min of<br />

meer verdoken leven van de rechtzinnige groepen, waarvan een<br />

deel in de Afscheiding naar buiten breekt.<br />

I. De heersende richting<br />

Ook de Hervormde Kerk in Friesland had in 1816 de nieuwe kerkelijke<br />

organisatie van Koning Willem I thuis gestuurd gekregen.<br />

Terwijl eerst van de classis Amsterdam, en later ook nog uit de<br />

voormalige classes van Leiden en Woerden, protesten waren losgekomen<br />

zowel tegen de nieuwe organisatie zelf als tegen de wijze,<br />

waarop deze werd ingevoerd, heeft Friesland de stukken blijkbaar<br />

rustig geaccepteerd.<br />

Mogelijk zou de nieuwe organisatie bij kunnen dragen tot de rust<br />

en de regelmaat, die ook in dit gewest zo vurig werden begeerd.<br />

De voorbije jaren met de omwenteling van 1795, het Frans regiem<br />

en de terugkeer van de Oranjevorst, waren al wisselvallig en wild<br />

genoeg geweest. „Ik heb in de jaren 1811-1813 nagenoeg zonder<br />

traktement gediend", schreef Ds H. Muntingh later vanuit zijn<br />

gemeente Harich in Gaasterland aan Eekhof f. 1 Ds Muntingh was de<br />

1 G. A. WUMKES, Een Friesch Predikantstype uit de eerste helft der 19e eeuw, in: De Vrije<br />

Fries, 26 (1918) 125-137.<br />

81<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


enige niet, die in zorgen had gezeten, en in ieder geval was hij er<br />

beter aan toe dan zijn collega's in Friesland, die tot de bedelstaf<br />

vervallen waren. 1 Geen wonder, dat de behoefte aan een geregeld<br />

leven erg groot was.<br />

Men rekende er op, dat de theologie niet, wat anders al zo vaak<br />

was gebeurd, het verlangen naar rust zou gaan verstoren. Geen<br />

theologie paste dan ook beter bij de stemming van deze jaren dan<br />

het systeem van het Oud-Liberalisme, het merkwaardig compromis<br />

tussen het christelijk geloof en een verlichte geestesrichting, een<br />

supra-naturalisme, dat van rationalistische smetten niet vrij was;<br />

misschien zelfs een getemperd rationalisme met sterk christelijke<br />

inslag. Het geheel was er op gericht een bemiddelende positie in<br />

te nemen tussen de traditionele, Gereformeerde dogmatiek en de<br />

moderne denkbeelden van de Verlichting. Het een en het ander<br />

werd vermeden: men wilde aan een modern geslacht de oude orthodoxe<br />

kerkleer niet meer als dé waarheid opdienen, maar ook<br />

wilde men niet een mager deïsme preken, waarin voor het typerend<br />

christelijk erfgoed geheel geen plaats meer was. 2 Binnen deze wijde<br />

grenzen was alles en iedereen welkom, als men de verschillen maar<br />

niet te sterk wilde accentueren, want tolerantie behoorde tot de<br />

goede vormen van die dagen.<br />

De Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus<br />

en de Canones van de Synode van Dordrecht, bekend als de „Drie<br />

Formulieren van Eenigheid", in vroeger dagen maatstaf en richtsnoer<br />

voor het geloof, stonden nu laag genoteerd. Het Oud-Liberalisme<br />

zag als heersende richting met verwondering toe, hoe menigeen<br />

nog aan deze verouderde stukken gehecht bleef, maar het was<br />

niet ongenegen dit te dulden, zolang alles maar rustig bleef. 3 Een<br />

dergelijk naïef optimisme getuigde overigens wel van een gebrek<br />

aan „feeîing" voor wat er leefde onder het gewone volk, dat binnenkort<br />

de rust zou gaan verstoren. Friesland nam reeds vanouds al<br />

ten opzichte van de Drie Formulieren een uitzonderingspositie in.<br />

Van 1619 tot 1816 zijn de Canones van Dordt vermoedelijk nooit<br />

door de candidaten tot de H. Dienst getekend. 4 Volger meent, dat<br />

1<br />

J. REITSMA, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden,<br />

Vierde herziene druk, Utrecht z.j., 448.<br />

2<br />

K. H. RoEssiNGH, De moderne theologie in Nederland.<br />

Groningen 1914, 13.<br />

Hare voorbereiding en eerste periode,<br />

8<br />

L. KNAPPERT, Geschiedenis der N ederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 18e en 19e eeuw,<br />

Amsterdam 1912, 270.<br />

* Vgl. E. J. DIEST LoRGiON, De Nederduitsche Hervormde Kerk in Friesland sedert hare<br />

vestiging tot het jaar 1795, Groningen 1848, 80-88; REITSMA, a.w., 454-456.<br />

82<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

•^1


ze in Friesland wel zijn aangenomen, maar niet zijn ingevoerd en<br />

in latere jaren in ieder geval nooit getekend werden. 1 In de redactie<br />

van het nieuwe kerkelijk reglement van 1816 was rekening gehouden<br />

met de omstandigheid, dat de Leerregels van Dordt niet overal<br />

aanvaard waren. Van de proponenten werd na hun examen de<br />

verklaring van instemming gevraagd met „de leer, welke overeenkomstig<br />

Gods heilig woord in de aangenomen formulieren van eenigheid<br />

is vervat", een formulering, die voor verschillende uitleg vatbaar<br />

zou blijken te zijn. 2<br />

Gelukkig was de deining rond de gezangen ook weer wat geluwd.<br />

De invoering van de bundel Evangelische Gezangen op 1 Januari<br />

1807, was ook in Friesland op veel tegenstand gestuit. In de weegschaal<br />

der rechtzinnigheid gewogen, waren zij te licht bevonden.<br />

Te Drogeham, Surhuisterveen, Dantumawoude en in andere dorpen<br />

van de classis Dokkum had de nieuwigheid groot rumoer verwekt.<br />

Het verzet hield aan, ook toen de Synode voorschreef, dat er dan<br />

iedere Zondag tenminste éénmaal uit de nieuwe bundel gezongen<br />

moest worden. De naleving van deze bepaling moest soms door<br />

tussenkomst van de wereldlijke macht en onder zware straffen<br />

geürgeerd worden. Geleidelijk verflauwde toen de ope<strong>nl</strong>ijke tegenstand,<br />

maar het vooroordeel bleef bestaan, zoals in de voorgeschiedenis<br />

van de Afscheiding zou blijken. 3<br />

Ook voor Friesland is het waar, dat het merendeel der predikanten<br />

aan het begin van de 19e eeuw werkelijk heterodox was in de verklaring<br />

van de leer van Dordt, en wel geneigd om op bezadigde<br />

wijze een zekere geloofsvrijheid en de ware verlichting te verbreiden.<br />

4 Wumkes laat zeer duidelijk uitkomen, dat de vrijzinnige<br />

prediking in deze tijd algemeen, en het orthodox geluid van de kansel<br />

hoge uitzondering was; of om het met Wumkes' eigen woorden te<br />

zeggen: „as yn Samuel syn tiden wier 't Wird seltsum". 5<br />

De verlichte mentaliteit van de predikanten in Friesland werd<br />

gedeeld door vele patriciërs, welgestelde boeren en gezeten burgers.<br />

Sixma van Heemstra het reeds weten, dat de kring van Friese<br />

1<br />

W. VOLGER, De leer der Nederlandsche<br />

2<br />

REITSMA, a.w., 454-455.<br />

Hervormde Kerk, Franeker 1946, 12-18.<br />

3<br />

Vgl. A. TJOEI.KER, Ds S. van Velzen en zijn betekenis voor de Afscheiding in Friesland.<br />

Een kerk-historiscke<br />

a.w., 440-441.<br />

bijdrage over de jaren 1835-1840, Leeuwarden 1935, 91 noot 76; REITSMA,<br />

4<br />

Vgl. REITSMA, a.w., 445.<br />

5<br />

G. A. WUMKES, It Fryske Réveil yn portretten, Snits 1911, 45, 59, 61 en 206. In het vervolg<br />

afgekort: WUMKES, FR.<br />

83<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


aanzie<strong>nl</strong>ijken spoedig gewonnen was voor de denkbeelden der<br />

Verlichting. En omdat er met name in Friesland nog een nauw<br />

contact bestond tussen de voorname geslachten en hun onmiddellijke<br />

omgeving, vooral op het platteland, vonden de moderne gedachten<br />

ook gemakkelijk hun weg naar de boerenstand en de burgerij. 1<br />

Wie werden echter niet door de nieuwere denkbeelden gegrepen?<br />

De mensen uit de eenvoudige kringen, door Knappert aangeduid<br />

als „de turfschippers en keuterboertjes" 2 , nog liever in het algemeen<br />

de „kleine luyden". Zij hebben nauwelijks voedsel gevonden in de<br />

intellectualistisch-moralistische prediking, die vanaf de kansels<br />

over hun hoofden en langs hun harten heenging. Kerk en kansel<br />

stonden teveel in de wereld, die niet hun wereld was: de wereld van<br />

patriciërs, burgers en boeren.<br />

II. De rechtzinnige minderheid<br />

Terwijl de vrijzinnigheid van het Oud-Liberalisme bij de aa<strong>nl</strong>oop<br />

van de 19e eeuw in Friesland vrijwel alom regeert, blijft de oude<br />

Gereformeerde religie binnen de provincie voortleven bij enkele<br />

predikanten, vele oefenaars en brede groepen van het volk.<br />

Onaantastbaar zijn voor de rechtzinnigen de Formulieren van<br />

Eenigheid, bevattende de zuivere leer; onwettig en onheilig zijn<br />

het kerkbestuur en de reglementen van 1816; ontrouw aan hun<br />

beloften heten de predikanten, die destijds de Formulieren hebben<br />

ondertekend en nu een afwijkende leer verkondigen, zodat zij niet<br />

als Ds L. Fockens van Sneek konden zeggen: „hwet it ûnderskriuwen<br />

fen 'e formulieren oangiet, dêr haw ik ienkear in eed op dien<br />

en dêr hald ik my oan, oan myn léste siken ta" 3 ; dubbelzinnig<br />

en dus onaanvaardbaar is het nieuwe ondertekeningsformulier<br />

voor de proponenten; groot is de voorliefde voor het zingen van<br />

psalmen, klein de bereidheid om de nieuwe bundel in de kerk te<br />

gebruiken: Wiger Ages Schoonhoven, de boterkoopman van Workum,<br />

is de enige niet, die in „die liedjes" teveel gevoel van eigenwaarde<br />

meent te bespeuren; toen dominee eens een gezang uit<br />

de nieuwe bundel opgaf, dat hem niet lag, trok hij onmiddellijk de<br />

kerk uit en sloeg de deur met een smak achter zich dicht en menigeen<br />

in Friesland deed het hem later na. 4<br />

1 a.w., 166-167.<br />

2 a.w., 2fo.<br />

3 WUMKES, FR, 8.<br />

4 Ibid., 142; vgl. 50, 75, 123, 151, 227; vgl. ook G. A. WUMKES, Paden jen Fryslân, 4 dln,<br />

Bolsward 1932-1943, dl IV, 563.<br />

84<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Nu reeds zijn in de rechtzinnige wereld drie bewegingen te onderscheiden.<br />

Vooreerst is er nog enig rechtzinnig leven binnen de<br />

Hervormde Kerk, dat zich in deze tijd, niettegenstaande de overheersing<br />

van het Oud-Liberalisme, v/eet te handhaven, later, als<br />

de Groninger richting in Friesland domineert, in het Réveil sterker<br />

zal worden en tenslotte als een machtige rivaal zal staan naast het<br />

Modernisme. Dan is er de orthodoxie van vrome gezelschappen<br />

in de huiskamer, maar ook van de vaak woelige oefeningen in<br />

schuren en keten. Tenslotte is er de stroming, die met de Afscheiding<br />

van 1834 de volkskerk verlaat en zich in de Christelij k-Gereformeerde<br />

Kerk een nieuw kerkverband schept.<br />

1. binnen de Hervormde Kerk<br />

Het aantal uitgesproken orthodoxe predikanten moet bij de start<br />

van de 19e eeuw zeer klein zijn geweest. 1 Als kampioen van de<br />

orthodoxie is bekend gebleven de Leidse predikant N. Schotsman<br />

2 , die in Sloten (1797-1798) en in Sneek (1798-1801) heeft<br />

gestaan, en toen weer naar Leiden is teruggekeerd, waar hij nauwe<br />

relaties met Bilderdijk onderhield. 3 Het was in Sneek, dat hij zich<br />

duidelijk keerde tegen de vrijzinnige en tolerante geest van zijn<br />

tijd: „Men heeft ons zoolang de verdraagzaamheid voorgepredikt<br />

en zoo onbepaald aangeprezen, dat wy eindelijk los en onverschillig<br />

zyn geworden: en nu heeft men eene Godgeleerdheid zonder openbaaring,<br />

eene openbaaring zonder Zaligmaaker, eenen Zaligmaaker<br />

zonder voldoening aan Gods gerechtigheid, of, tenminsten, eene<br />

voldoening zonder derzelver toepassing: nu vindt men eenen Godsdienst<br />

zonder deugd, deugd zonder bekeering en bekeering zonder<br />

vernieuwing van het hart. De nieuwe verlichting ontroofde ons<br />

onze beginzelen, en ongeloof en zedeloosheid waren er de gevolgen<br />

van: verachting van Gods woord, versmading van zyne Gezanten,<br />

verlaating van den waaren eerdienst en verwerping van den Zaligmaaker<br />

waren de redenen, waarom God zyne oude volk verstooten<br />

heeft; en - wat hebben wy te wachten?" 4<br />

Enkele jaren later komt Ds L. Fockens van Twijzel en Kooten<br />

1 WUMKES, FR, 45, 59, 61 en 206.<br />

2 De namen, standplaatsen en jaartallen der predikanten zijn ontleend aan M. W. L. VAN<br />

ALPHEN, Nieuw Kerkdijk Handboek 1911, Gouda 1911, Bijlage S, 138-196: Naamlijsten van<br />

Hervormde Predikanten in âe gemeenten der Provincie Friesland, sedert de Reformatie tot heden.<br />

3 Vgl. REITSMA, a.u\, 432; WUMKES, FR, 59.<br />

4 N. SCHOTSMAN,Herinnering aan de voornaamste lotgevallen van Kerk en V aderland,geduurende<br />

de agttiende eeuw, by derzelver uitgang, in een dank- en hiduur; en de Nieuwe Eeuw geôpent<br />

mei eene leerreede, over onzen thans bedenkelyken toestand, Sneek 1801, 45.<br />

85<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


(1803-1807) naar Sneek en blijft daar tot zijn dood in 1850. Als<br />

Schotsman een voorloper van het Nederlands Réveil genoemd kan<br />

worden 1 , dan mag Fockens de vader van het Friese Réveil heten.<br />

Vrijmoedig getuigde hij van zijn orthodoxie tot grote ergernis van<br />

de vrijzinnige kerkeraad. Een conflict bleef niet uit en het gevolg<br />

was, dat Fockens zich in de Grote Kerk te Sneek moest onderwerpen<br />

aan een straf predikatie, die door de vrijzinnige predikant<br />

van IJsvrechtum, H. Visser, in het bijzijn van gewapende<br />

politie over hem werd uitgesproken. 2 Al waren Schotsman en<br />

Fockens niet de enige rechtzinnige predikanten, er waren toch<br />

maar zeer weinig voorgangers in Friesland, „dy sprieken nei it<br />

herte fen Sion". 3<br />

Was dus de orthodoxie onder de predikanten zwak vertegenwoordigd,<br />

het merendeel van het eenvoudige volk bleef in denken en<br />

voelen aan de oude belijdenis gehecht. De vrijzinnige predikanten<br />

hebben er zich vaak aan geërgerd en van bijgeloof en dweperij gesproken.<br />

Ds Muntingh geeft het aan Eekhoff door: „De zucht tot<br />

dweperij in Gaasterland was ten allen tijde verbazend erg. Bij mijn<br />

aankomst aldaar in 1802 heb ik mij daartegen het eerst verzet. Dit<br />

had hier nog nooit iemand gewaagd. Ik heb er zwaar en lang voor geleden".<br />

4 En Ds van Giffen te Wijckel moet het nog kwijt bij zijn vijftigjarig<br />

jubileum: „Waarlijk, deze oord is geene plaats, waar een predikant<br />

van liberale richting gevierd, veel min vertroeteld en verwend<br />

wordt, reeds van ouds niet. Eene bedorvene orthodoxie zit<br />

hier van oude dagen her in lucht en bodem - eene orthodoxie, die<br />

de letter vergoodt, maar den geest des Evangelies zoekt uit te<br />

blusschen - die met confessionele hardnekkigheid, en de inhumaanste<br />

brutaliteit, leer en formulierdwang drijft, en van geene verdraagzaamheid<br />

wil weten - die de profetie van onzen Heer en<br />

Meester: in de wereld zult gij verdrukking hebben! nog schijnt te<br />

willen volbrengen". Bij zijn komst te Wijckel in 1829 was hij al<br />

gewaarschuwd, dat zijn gemeente „eene vrije en zelfstandige Evangelie-prediking<br />

niet zou willen verdragen, maar met scherpe bitterheid<br />

zich daartegen verzetten zou. De ondervinding bevestigde<br />

dat al spoedig aan mij. Hier en elders werd ik door de geestelijke<br />

keurmeesters en meesteressen al dadelijk gewogen en te licht<br />

1 L. H. WAOENAAR, Het „Réveil" en de „Afscheiding". Bijdrage tot de Nederlandsche Kerkgeschiedenis<br />

van de eerste helft der XIX eeuw, Heerenveen 1880, 58-59.<br />

2 Vgl. WUMKES, FR, 5-7.<br />

3 Ibid., 59.<br />

4 IDEM., Friesch Predikantstype, 134.<br />

86<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


evonden, en bijgevolg verworpen en met allerlei kwade namen<br />

gebrandmerkt, bijzonder uit de hoofdplaats". 1<br />

Waar de vrijzinnigheid zo sterk in de Hervormde Kerk binnen<br />

Friesland domineerde, en menig predikant zijn mening over de orthodoxie<br />

niet onder stoelen of banken stak, voelde het rechtzinnige<br />

volk zich door de volkskerk eerder afgestoten dan opgevangen.<br />

Al eerder werd er op gewezen, dat tegen het einde van de 18e eeuw<br />

„een groot deel van het volk" in Friesland zich niet verenigen kon<br />

met de verlichte denkbeelden van vele predikanten. „Er was nog<br />

altijd eene kern onder het volk, die zich hield aan de oude leer<br />

der vaderen en die de minste afwijking daarvan niet dulden kon.<br />

Waren zij veelal ook eenigszins ziekelijk in hunne opvatting der<br />

goddelijke waarheid en speelde bij menigeen de hoogmoed en<br />

eigengerechtigheid eene groote rol, het kan toch niet ontkend worden,<br />

dat onder hen vele vromen waren, die God in eenvoudigheid wenschten<br />

te dienen en zich daarom niet tevreden konden stellen met de<br />

lichte spijze, die dikwijls in de kerkgebouwen hun, al was 't ook in<br />

Dordsche schotels, werd voorgezet". 2<br />

Het gevolg is geweest, dat de vrijzinnige prediking bij de rechtzinnigen<br />

tot onkerksheid leidde. 3 Vele rechtzinnigen bleven weg<br />

uit de kerk, opdat zij niet naar een verlichte prediking zouden<br />

behoeven te luisteren. Overigens zal het gehalte van de thuisblijvers<br />

door de Wilde wel wat erg geflatteerd worden, als hij beweert,<br />

dat het meest ernstige deel niet meer naar de kerk ging. 4 Ook had<br />

het rechtzinnige volk er bezwaar tegen zijn kinderen door een<br />

vrijzinnige voorganger te laten dopen, ze „aan den Moloch te offeren",<br />

zoals het heette, met het gevolg, dat vele kinderen ongedoopt bleven.<br />

Volgens Wagenaar waren er in de 30-er jaren door heel het land<br />

honderden en honderden kinderen, die tot verdriet van de ouders<br />

ongedoopt opgroeiden. 5<br />

1<br />

L. VAN GIFFEN, Ter gedachtenis van mijne vijftigjarige Evangeliebediening te Wijckel,<br />

Lemmer 1879, 4 en I0 -<br />

2<br />

VAN VEEN, a.w., 22.<br />

3<br />

Vgl. W. J. DE WILDE, Geschiedenis van Afscheiding<br />

bezien, Wageningen z.j. (1935), 38; WUMKES, FR, 83.<br />

4<br />

a.w., 38.<br />

en Doleantie van Hervormd standpunt<br />

5<br />

a.†v., 141. Het is nog de vraag of dit verschijnsel van het niet laten dopen der kinderen<br />

een vorm van verzet der orthodoxie tegen de vrijzinnigheid was. In dit geval zou men het<br />

verschijnsel niet mogen aantreffen in een rechtzinnige gemeente met een predikant van dezelfde<br />

kleur. Toch vindt van Velzen, de vader van de Afscheiding in Friesland, als hij in<br />

1834 in het rechtzinnige Drogeham zijn loopbaan begint daar een groot aantal ongedoopte<br />

kinderen (TJOELKER, a.w., 18), terwijl Drogeham van 1827 tot 1833 een uitgesproken<br />

orthodoxe voorganger had gehad in Ds P. D. Koopman! Het verschijnsel wijst daarom misschien<br />

tevens op een verzwakking van kerkelijk besef.<br />

87<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


2. in conventikels en oefeningen<br />

Wat het rechtzinnige volk in de kerk niet meer kon vinden, ging<br />

het elders zoeken. „Zij hadden aan klanken niet genoeg, maar<br />

wilden waarheid en leven en hadden een woord, hoe eenvoudig ook,<br />

noodig, dat uit het hart kwam en het hart trof. Dat alles meenden<br />

zij nu te vinden in zoogenaamde conventikelen of oefeningen,<br />

waarbij de een of andere broeder voorging en het Woord verklaarde". 1<br />

Dit gebeurde op de eerste plaats in de eenvoudige vorm van vrome<br />

bijeenkomsten in de huiskamer. Men zat gezellig met elkaar aan<br />

tafel en onder het genot van de een of andere versnapering besprak<br />

men samen een gedeelte van de H.Schrift of men haalde een oude<br />

schrijver voor de dag, een preek van Smijtegeld of een werk van<br />

Comrie. Er werd gebeden en gezongen en graag werd door de een<br />

of ander meegedeeld, wat God in zijn ziel had uitgewerkt. Heel<br />

vaak verliepen deze huis-samenkomsten dan ook in het vertellen<br />

van „bevindingen", het geven van raad aan „bekommerde zielen"<br />

en zelfs in het beoordelen van elkanders „staat". 2 Men kan deze<br />

vrome bijeenkomsten beschouwen als de rechtzinnige pendanten van<br />

theekransjes en Nutsavonden in de liberale milieu's. Een rechtzinnige<br />

dominee was in deze conventikels een zeer geziene gast<br />

en zo is het van Ds Fockens en eveneens van Ds J. Becking wel<br />

bekend, dat zij dergelijke avonden frequenteerden. 3<br />

Nadrukkelijker dan in de huis-samenkomsten, leefde de rechtzinnigheid<br />

zich uit in de oefeningen, een typisch reactie-verschijnsel op<br />

de vrijzinnige prediking, gevolg maar tevens oorzaak van de ontbinding<br />

der kerk. Deze oefeningen hadden nagenoeg geheel de<br />

vorm van de openbare prediking. Na de opening volgde een gebed,<br />

dan werd een tekst uit de H. Schrift voorgelezen, welke verklaard<br />

en toegepast ging worden, waarna de bijeenkomst met een dankzegging<br />

werd besloten. Niet alleen predikanten of ouderlingen,<br />

maar ook en zeer dikwijls traden particuliere personen, de z.g.<br />

„oefenaars", op als leiders van deze samenkomsten.<br />

Het instituut was allerminst nieuw en aan spanningen tussen de<br />

officiële kerkdiensten en deze geïmproviseerde godsdienstige oefeningen<br />

had het ook vroeger niet ontbroken. Maar ondanks maatregelen<br />

van kerkeraden, classes en synoden woekerde de practijk<br />

1 VAN VEEN, a.w., 22-23.<br />

2 Vgl. J. C. RULLMAXN, De Afscheiding in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIX eeuw,<br />

Amsterdam 1922, 62-64; TJOELKER, a.w., 11.<br />

3 WUMKES, FR, 9 en 247.<br />

88<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

""1


van het oefenen verder en bleef het volk in deze samenscholingen<br />

opwekking en stichting zoeken. Officieel mochten deze oefeningen<br />

alleen gehouden worden met kennis en goedkeuring van de kerkeraad<br />

ter plaatse en dit op straffe van boete voor oefenaar en toehoorders.<br />

Maar deze bepalingen waren vrijwel in onbruik geraakt en men hield<br />

de oefeningen zelfs min of meer in het openbaar. Soms werd van<br />

de kerkeraad verlof gevraagd of afgedwongen, maar vaak verzamelden<br />

de rondtrekkende oefenaars hun geestverwanten ergens<br />

in het geheim bij elkaar. Toen het aantal oefenaars in Friesland<br />

tegen het einde van de 18e eeuw voortdurend toenam, werden er<br />

opnieuw maatregelen getroffen, maar het mocht niet baten en<br />

menige gemeente kwam niet tot rust. 1<br />

In 1800 ageert Jelle Corvinus, vroeger trekschipper, later catechiseermeester<br />

en oefenaar, tegen de prediking van Ds A. Brink en<br />

zijn ambtgenoten te Leeuwarden, die te licht in de leer geacht<br />

werden. Zijn oefeningen liepen uit op een afscheiding en leidden tot<br />

de vorming van een nieuwe Hervormde Gemeente, die Corvinus tot<br />

predikant aanstelde. Ook Jan de Jong, een bakkersknecht, treedt<br />

er als leraar op; in de week reist hij heel Friesland door om oefeningen<br />

te houden in boerenschuren, en, dank zij het energiek optreden<br />

van zijn geestverwanten, weet hij hier en daar zelfs een kansel<br />

in de kerk te beklimmen om het woord te verkondigen. Maar eind<br />

1802 worden er strenge maatregelen getroffen en de nieuwe gemeente<br />

te Leeuwarden stuift uiteen. Jelle Corvinus ging toen met behoud<br />

van de predikantensteek rustig leven en Jan de Jong, langs de<br />

normale weg nog Hervormd predikant geworden, stond onder veel<br />

toeloop achtereenvolgens te Gaastmeer (1808-1811), Surhuisterveen<br />

(1811-1818) en St. Jansga (1818-1821), waar hij ook gestorven is. 2<br />

Een bekend oefenaar in latere jaren was een zekere Pieter Blauw,<br />

die „wee, wee" riep, wanneer in de kerk een vers uit de nieuwe<br />

bundel voor de zang werd opgegeven. Hij liet zich meestal vergezellen<br />

door Albert van Essen en om een zekere gelijkenis met de<br />

apostolische tochten van Paulus te suggereren, nam hij ook de<br />

zuster van van Essen op zijn oefeningstochten met zich mee! 3<br />

Zelfs kwam Jan Willem Vijgeboom vanuit Zeeland naar Friesland<br />

1 VAN VEEN, a.w., 23-24.<br />

2 Vgl. A. YPEIJ en I. J. DERMOUT, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, dl IV,<br />

Breda 1827, 225-233; P. BOELES, Over Staatsregt, Hervormd Kerkbestuur en Separatismus,<br />

Groningen 1838, 45-46.<br />

3 Vgl. WAGENAAR, a.w., 128.<br />

89<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


om er oefeningen te leiden. Deze uit Schiedam afkomstige landbouwer<br />

had zich te Axel losgemaakt van de Hervormde Kerk en er<br />

de Herstelde Kerk van Christus gesticht. Hij hield oefeningen door<br />

het hele land en trad ook op te Leeuwarden, Sneek en in vele<br />

dorpen van Friesland, hetgeen met veel verwarring gepaard ging en<br />

een veroordeling door de rechtbank te Leeuwarden op 7 December<br />

ten gevolge had. 1 Vijgeboom sloot zich later aan bij de Af gescheidenenen<br />

bleef als oefenaar optreden, maar heeft het niet tot Afgescheiden<br />

predikant kunnen brengen.<br />

3. de Afscheiding<br />

Rond 1830 openbaart zich in de wereld van oefenaars en nalopers<br />

van oefeningen een onrustig zoeken, dat op afscheiding van de<br />

volkskerk uit gaat lopen. Niet alleen door het Oosten van Friesland<br />

en in de Zuid-Oosthoek van de provincie, waar de oefeningen veel<br />

in zwang waren 2 , maar ook door de Zuid-Westhoek met Sneek als<br />

brandpunt gaat een golf van onrust. Te Sneek verschijnen geschriften<br />

van een scheepstimmerbaas uit IJlst, Jelle Telles Crolis, als<br />

De Wonderbare reiniging eener Melaatsche, ontwikkeld uit Matth.<br />

VIII, 1-4 en Uitboezemingen. 3 De vrijzinnige predikantenwereld<br />

ageert tegen al wat „oefent", op felle wijze bij monde van Ds<br />

M. Laurmans van Oosterlittens in zijn geschrift: De dweeper. 4.<br />

Intussen hoort Friesland van het vrijmoedig optreden van Ds H.<br />

de Cock te Ulrum in Groningen, die zich daar doet kennen als een<br />

geweldig voorvechter van de onbesmette leer, zijn vrijzinnige<br />

ambtsbroeders van ontrouw en meinedigheid beschuldigt, de gezangenbundel<br />

een collectie „hoereliederen" noemt en kinderen uit<br />

andere vrijzinnige gemeenten doopt en catechisatie geeft. Vanuit<br />

Friesland trekt dan rechtzinnig volk in wagens en trekschuiten<br />

naar Ulrum om de Cock te horen. Het smaadschrift Iets over<br />

H. de Cock, zijne liefdebeur ten en zijn stelsel komt ook in Friesland<br />

op de markt. 5 Levendig werd hier gereageerd op deze verwikkelingen.<br />

Het blijkt te Sneek in de herfst van 1834 uit het feit, dat allerlei<br />

1<br />

Vgl. WÜMKES, FR, 15; IDEM, Stads- en dorpskroniek van Friesland II, 1800-1900, Leeuwarden<br />

1934, 7 December 1822. In het vervolg afgekort: WUMKES, SDK.<br />

2<br />

Vgl. IDEM, Een mysticus uit de Friesche Veenen, in: De Vrije<br />

ALGRA, Van onderen op.<br />

3<br />

Vgl. WUMKES, SDK, 26 Augustus 1831 en 23 Februari 1832.<br />

Fries, 24 (1916) 143-158;<br />

4<br />

M. F. LAURMANS, De dweeper, een woord aan allen, die de Waarheid liefhebben, Franeker<br />

1833.<br />

5 WUMKES, SDK, 20 Februari 1834.<br />

90<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


mensen van Sneek zelf en van buiten er druk aan het oefenen slaan.<br />

Als oefenaars treden er op de catechiseermeester J. van der Horst,<br />

die door de vrijzinnige kerkeraad van Sneek was afgezet, omdat hij<br />

nog catechiseerde uit de ouderwetse Hellenbroek; verder N. Borneman<br />

van de lak- en verfwinkel, J. Andriessen uit de bakkerij, Jelle<br />

Jelles Crolis van IJlst, Pier Schaap van Workum, schipper Bovenberg<br />

en ook Vijgeboom. Als dan in Sneek bekend wordt, dat de<br />

Cock zich op 13 October 1834 samen met de kerkeraad heeft afgescheiden<br />

van de Hervormde Kerk, drijven vooral Borneman en<br />

Andriessen het volk ook in die richting. Zij roeren zich vooral onder<br />

de vracht- en beurtschippers, die in Sneek aa<strong>nl</strong>eggen en deze brengen<br />

dan de onrust weer verder de provincie in. De 3e October 1835<br />

scheidden Borneman, Andriessen en enige anderen zich af van de<br />

Hervormde Kerk en 31 December volgden er weer acht. 1 Terzelfdertijd<br />

maakte ook in Friesland een predikant zich los van de volkskerk,<br />

S. van Velzen te Drogeham. De kwestie van de gezangen<br />

was voor hem de „casus belli" geworden en daarin was hij ook<br />

versterkt door volk uit Sneek, dat bij hem gekerkt had. 2 Met<br />

27 of 28 gemeenteleden tekende hij 11 December 1835 de Acte van<br />

Afscheiding en vanaf dat moment beschouwde hij zich als leraar<br />

van de Afgescheiden Gereformeerde Gemeente van Drogeham.<br />

Nu breken de woelingen voorgoed los. „Skoenmakkersenskroarren,<br />

skútmakkers en ferversfeinten bigounen wech en wear topreekjen<br />

yn skûrren en keamers. Hja woune yn tsjerkesaken net mear sitte<br />

ûnder it albidril fen kening Willem I, de tsjerkebistjûren en 'e<br />

dominys. Hja wierne dy twingerij om gesangen to sjongen mear as<br />

ba en woene frij wêze yn hjar godstsjinstich libben. Mar dy frijheid<br />

wier der net. Men leaut sims to wezen yn 'e dagen fen 'e Spaenske<br />

Ynkwesysje as men lést it libben fen Fryslân's earste ôfskieden<br />

learaer Ds Simon van Velzen to Drogeham. In âlde bipaling út 'e<br />

tiid fen Bonaparte moast tsjinje om mei soldaten de freedsume<br />

gearkomsten út inoar to jeijen, der 't hy yn foargie. Ta doop en<br />

nachtmiei wier faken gj in gelegenheid. It like sims op in jachtpartij". 3<br />

In 1836 regent het veroordelingen en boeten wegens het optreden<br />

van van Velzen, de oefenaar Tamme Uiterdijk, huisschilder te<br />

1 J. R. WOLPENSBERGER, De Afscheiding te Sneek voor honderd jaar en thans, in: Christelijke<br />

Belangen. Orgaan der Vereniging van Rechtzinnig Hervormden te Sneek, 9 (1935) nrs. 3, 4<br />

en 5; WUMKES, FR, 7-8; 15-16.<br />

2 TJOELKER, a.w., 33.<br />

3 G. A. WUMKES, Bodders yn de Fryshe Striid, Boalsert 1926, 488-489.<br />

91<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Twijzel, en andere voormannen van de Afscheiding te Harkema-<br />

Opeinde, Burum, Ferwerd, Marrum, Blija, Hallum, Rinsumageest,<br />

Roodkerk, Oenkerk, Giekerk, Lutkewierum, Tj alleberd, Anjum,<br />

Minnertsga, Scharnegoutum, Oudega en Smallinger-Opeinde. 1<br />

Volgens Wumkes was er in die dagen eige<strong>nl</strong>ijk maar één man, die<br />

dit hardhandig optreden tegen de Afgescheidenen niet kon aanzien<br />

en dit was Ds R. Posthumus van Waaxens en Brantgum. „O frjeon"<br />

- schreef hij aan J. Halbertsma van Grouw, toen Doopsgezind<br />

predikant te Deventer - ,,ho leech binnen wy sonken. Men moat<br />

sterk stean om yette leauwe to kinnen oan gerjuchtigens, frijheid<br />

en minskelike wirdichheid. De namme „frije Fries" is in myn eagen<br />

de greatste spot". 3<br />

Uit de beweging van de Afscheiding constitueert zich dan geleidelijk<br />

de Christeîijk-Gereformeerde Kerk. Het voorwerk was gedaan<br />

door de oefeningen en het ligt dan ook voor de hand, dat van<br />

Velzen en andere voormannen zich inspanden om juist de oefenende<br />

groepen nu definitief weg te zuigen uit de Hervormde Kerk en in<br />

het nieuwe kerkverband onder dak te brengen. Van de andere kant<br />

kregen de oefenaars nu ook wat meer achtergrond en konden tot<br />

predikant gepromoveerd worden. Dat niet alle oefenaars deze weg<br />

op gingen, blijkt uit de manier, waarop een oefenaar als Mart en<br />

Jans van Houten van Rottevalle een dergelijk aanbod afslaat:<br />

„Ik wol ljeaver losbandich bliuwe"! 3 Op 1 Januari 1836 blijken er<br />

min of meer officiële gemeenten van Afgescheidenen te bestaan in<br />

Blija, Bolsward, Boornbergum, Burum, Drogeham, Ferwerd,<br />

Harlingen, Leeuwarden, Minnertsga, Marrum, Sneek en Wanswerd.<br />

Vóór 16 April 1836 zijn er verder gemeenten geconstitueerd te<br />

Wolvega, Hallum, Oudega, Ferwoude en Sexbierum, welke laatste<br />

gecombineerd is met de gemeente te Harlingen. 9 November 1837<br />

werden de gemeenten, die inmiddels met Oenkerk, Suawoude,<br />

Tirns en Deersum vermeerderd waren, in de volgende classes opgenomen:<br />

classis Leeuwarden (Leeuwarden, Oenkerk en Suawoude),<br />

classis Drogeham (Oudega, Boornbergum, Burum en Drogeham),<br />

classis Wanswerd (Hallum, Marrum, Wanswerd, Ferwerd en Blija),<br />

classis Sexbierum (Minnertsga, Sexbierum, Harlingen), classis Sneek<br />

(Bolsward, Ferwoude, Sneek, Tirns en Deersum) en classis Wolvega,<br />

1 IDEM, SDK, 23 Januari, 13 en 17 Februari, n en 28 Maart, 1, 4 en 15 October, 12 en<br />

21 November en 31 December 1836.<br />

2 IDEM, Bodders, 489.<br />

3 IDEM, Een Mysticus, 146.<br />

92<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


welke officieel nog gevormd moest worden, omdat, behoudens de<br />

gemeente Wolvega zelf, de concentraties te Joure, Tj alleberd,<br />

Rottum en Katlijk nog als gemeenten geconstitueerd moesten worden.<br />

1 De allereerste groepen waren dus niet in een bepaald gebied<br />

geconcentreerd, maar lagen over heel de provincie verspreid; alleen<br />

valt er een zekere concentratie waar te nemen in de strook tussen<br />

Leeuwarden en Dokkum. Bijna 20 jaar later telde de Christelijk-<br />

Gereformeerde Kerk in Friesland 34 gemeenten met 23 predikanten. 2<br />

De Afscheiding blijkt niet direct „gepakt" te hebben. De Christelijk-<br />

Gereformeerde Kerk telde in 1837 nog maar 2020 zielen. 3 Dit getal<br />

wijst niet op een groot succes, wanneer men bedenkt, dat daarin<br />

ook kinderen begrepen zijn. Het aantal bezwaarden moet, gezien<br />

de grote toeloop, waarin de oefenaars zich mochten verheugen,<br />

veel en veel groter zijn geweest. Wumkes vermeldt, dat er in Sneek<br />

circa 150 man naar Borneman en Andriessen kwamen luisteren, maar<br />

toen het op afscheiden aankwam, kregen deze twee gangmakers<br />

slechts 17 mensen mee. 4 Zelfs van Velzen werd maar door 28 gemeenteleden<br />

gevolgd, waaronder 23 vrouwen en 5 mannen, maar<br />

geen enkele ambtsdrager. 5<br />

Vijftig jaar later spreekt van Velzen er nog zijn teleurstelling over<br />

uit, dat niet alles, wat in die dagen orthodox was, achter het vaandel<br />

van de Afscheiding is opgerukt: „Wat was er dan geworden van<br />

de vroegere Gereformeerden in den lande; van hen, die zich door<br />

prediking, geschriften en belijdenis onmiskenbaar als oprecht geloovigen<br />

tegenover de geest der eeuw bewezen hadden? Waren zij<br />

over het algemeen met de scheiding vereenigd? Helaas neen;<br />

veeleer het tegendeel. Wel toonde menigeen belangstelling, toegenegenheid,<br />

broederlijke liefde jegens de afgescheidenen maar<br />

de afscheiding zelve werd doorgaans door hen veroordeeld. Onbezonnen,<br />

voorbarig, jeugdige lichtvaardigheid noemden zij dit werk.<br />

Met mond en pen werd door de uitnemendste mannen de scheiding<br />

veroordeeld; en leeraren zelfs, van wie vroeger verwacht werd, dat<br />

zij de reformatie der kerk zouden bewerken, ijverden thans van den<br />

predikstoel tegen hetgeen, tengevolge van de afval, waarover zij<br />

zoolang geklaagd hadden, naar Gods woord en in overeenstemming<br />

1 Vgl. TJOELKER, a.w., 47-48; 57, 74, 81 en 115.<br />

2 Vgl. WUMKES, SDK, 8 Juli 1854.<br />

3 Vgl. TJOELKER, a.w., 65.<br />

4 FR, 16; vgl. WOLFENSBERGER, a.w., nr 2.<br />

5 TJOELKER, a.w., 37-38; 45.<br />

93<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


met de belijdenis was daargesteld. Alles had de Christelijke Gereformeerde<br />

Kerk tegen. Niet slechts werd zij door de wereld bestreden,<br />

ook door de erkende godzaligen, die zich met haar vereenigden,<br />

werd haar bestaan veroordeeld". 1<br />

Ter verklaring van het aanvankelijk gering succes heeft Heslinga<br />

gewezen op de in die tijd nog vrij nauwe binding tussen dorpskerk<br />

en dorpsgemeenschap. De geest van critiek en het daarmee samenhangend<br />

proces van individuele bewustwording waren toen nog<br />

niet sterk genoeg ontwikkeld om de geldende traditionalistische<br />

en collectivistische opvattingen en gebruiken te kunnen en durven<br />

doorbreken. „Dat de Afscheiding van 1834 in vele streken zo geringe<br />

weerklank heeft gevonden, is tot op zekere hoogte te verklaren uit<br />

het feit, dat de dorpsgemeenschappen in die tijd nog dermate hecht<br />

en levend waren, dat het veel zedelijke moed vergde om zich door<br />

het afscheiden van de dorpskerk - hetgeen automatisch inhield<br />

een zich buiten de dorpsgemeenschap stellen - van de oude uiterlijke<br />

en innerlijke binding los te maken. Het leven is de Afgescheidenen<br />

in den beginnen dan ook niet alleen zuur gemaakt door de<br />

bekende overheidsmaatregelen, maar soms ook van de zijde der<br />

plaatselijke bevolking! Dit heeft velen van hen bewogen tot emigratie<br />

overzee". 2 Ofschoon men wel moet aannemen, dat de binding<br />

tussen kerk en volksgemeenschap door de verschillende tegenstellingen<br />

binnen de bevolking ook in deze tijd reeds was aangetast,<br />

zodat de Hervormde Kerk niet meer in de volle zin van het woord<br />

als de volkskerk beschouwd kon worden, zal men anderzijds de<br />

invloed van de door Heslinga genoemde factor zeker voor die tijd<br />

niet kunnen onderschatten.<br />

Naast en mede tengevolge van de genoemde factor is er de omstandigheid,<br />

dat de Afscheiding in Friesland bij de start niet kon<br />

beschikken over werkelijk invloedrijke figuren. Friesland telde<br />

inmiddels wel een flink aantal rechtzinnige predikanten, die zich<br />

minstens zo bezwaard voelden over de situatie binnen de volkskerk<br />

als van Velzen, maar geen van hen wilde de weg van de afscheiding<br />

op. Dat een Fockens de bezwaren van zijn neef de Cock in Ulrurn<br />

deelde, staat vast, maar met diens uittocht als oplossing van de<br />

problemen kon hij zich niet verenigen. 3 Van Velzen heeft nog wel<br />

1 S. VAN VELZEN, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk bij haar vijftigjarig jubilé<br />

li October 188i, Kampen 1884, 111-112.<br />

3 Een sociolagische beschouwing, 118 -119<br />

3 WUMKES, FR, 8.<br />

94<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />


pogingen ondernomen, om een aantal rechtzinnige predikanten voor<br />

de gedachte van afscheiding te winnen, maar zonder resultaat. 1<br />

S. Hogerzeil, de orthodoxe predikant van Augsbuurt en Kollumerzwaag,<br />

publiceerde een Rondborstige verklaring, waarin hij<br />

zijn aanblijven motiveert. 2 Van Velzen, de enige predikant in<br />

Friesland, die tot de Afscheiding overging, was zeker nog geen<br />

man van betekenis. Hij was nog jong, Drogeham was zijn eerste<br />

standplaats en hij stond er pas een blauwe Maandag: 9 November<br />

1834 deed hij er zijn intrede en 11 December 1835 maakte hij zich los.<br />

Bovendien wekken de kerkeraads-notulen de indruk, dat hij het<br />

conflict van de aanvang af gezocht heeft, terwijl de kerkeraad en<br />

ook de gemeente een veel soepeler standpunt wilde innemen in de<br />

gezangenkwestie. 3 Deze omstandigheden verklaren dan ook wel<br />

het geringe succes van de Afscheiding in Drogeham zelf.<br />

Tenslotte werd het rechtzinnige volk hier en daar door orthodoxe<br />

voorgangers zeker voorlopig nog stevig binnen de Hervormde<br />

Kerk vastgehouden. Predikanten als Fockens, Werumeus Buning,<br />

Becking en van Berkum, die inmiddels in Friesland opgetreden zijn<br />

en samen met anderen het Fries Réveil zullen dragen, trokken<br />

iedere Zondag rechtzinnig volk uit alle delen van Friesland naar hun<br />

kansel en werkten als helmgras in de duinen. De Afscheiding zal<br />

haar successen dan ook vooral hebben moeten boeken in de kringen<br />

van oefenaars en hun groepjes, en zelfs deze schijnen niet allen in de<br />

Christelijk-Gereformeerde Kerk binnengeloodst te zijn. Toch zal<br />

later de Christelijke Gereformeerde kerk voller lopen, als de druk<br />

der vrijzinnigheid, vermoedelijk gecombineerd met de kracht der<br />

sociale tegenstelling, zwaarder wordt.<br />

De vraag kan nog gesteld worden, of en in boeverre de Afscheiding<br />

ook door maatschappelijke factoren bepaald werd. Dat de<br />

eerstelingen vooral onder het gewone volk gewonnen werden, is<br />

minstens waarschij<strong>nl</strong>ijk. In Drogeham waren het mensen „uit de<br />

behoeftige en minst verlichte klasse", die met van Velzen uittrokken.<br />

4 Een aanwijzing voor de geringe ontwikkeling binnen deze<br />

groepen kan gelegen zijn in het feit, dat in deze, evenals trouwens<br />

1 Vgl. TJOELKER, a.w.., 26-27.<br />

2 S. HOGERZEIL, Rondborstige Verklaring waarom ik mij niet afscheidde van de Gevestigde<br />

Hervormde Kerk, Leeuwarden 1836. Deze Verklaring is zó rondborstig, dat onder de motieven<br />

ook genoemd wordt het feit, dat hij bij eventuele afscheiding ter plaatse moeilijk een geschikte<br />

woning voor zich en de zijnen zou kunnen vinden!; ibidem 47.<br />

3 Vgl. TJOELKER, a.w., 20-41.<br />

1 Md., 39.<br />

95<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


i<br />

n heel de rechtzinnige wereld, het bijgeloof welig tierde, duivelbanners<br />

en toverkollen druk geraadpleegd en verhalen over klopgeesten<br />

en duivelverschijningen grif geloofd werden. 1 Van een<br />

eigen klasse-bewustzijn is onder dit verwaarloosde volk nu zeker<br />

nog geen sprake en sociale perspectieven, die aan hun sociale<br />

aspiraties tegemoet kunnen komen, zijn nog niet aan de horizon<br />

verschenen. Wanneer nu een deel van dit volk uit een kerk, waarin<br />

het niet meetelt en zich ook niet thuis voelt, naar buiten breekt om<br />

samen een nieuw kerkverband in het leven te roepen, zal men de<br />

invloed van maatschappelijke onvolwaardigheid, welke zich langs<br />

deze weg kan compenseren, niet uitgesloten mogen achten.<br />

777. Nabeschouwing<br />

De Hervormde Kerk van Friesland wordt in de eerste periode van<br />

de 19e eeuw hierdoor gekenmerkt, dat zij, levend in de wereld van<br />

predikanten, landadel, boeren en burgers, in deze kringen overwegend<br />

vrijzinnig georiënteerd is, en verder hierdoor, dat zij het<br />

contact met het gewone kerkvolk, dat in een andere wereld leeft,<br />

dreigt te verliezen.<br />

Over haar vrijzinnige oriëntatie en over de nadelige gevolgen<br />

daarvan voor het kerkvolk, is later een hard oordeel gevallen: „Aan<br />

het opkomend rationalisme werd de eene concessie na de andere<br />

gedaan. Wat voor de menselijke rede niet meer verdedigbaar was,<br />

werd als een verloren post prijsgegeven. En tenslotte hield de vijand<br />

zijn zegevierende intocht in bijna alle kerken der Hervorming,<br />

zoodat van de kansels de nieuwe leer allerwege verkondigd werd<br />

van God, deugd en onsterfelijkheid, als de kern en het wezen des<br />

Evangelies. Het positieve Christendom werd uit de kerk en de<br />

hoorders uit de kerkgebouwen weggevaagd door die nuchtere<br />

verstandsmannen met hun dorre wiskundige betoogtrant van algemeene<br />

Godsdienstige waarheden, die aan alle heidensche Godsdiensten<br />

gemeenschappelijk eigen zijn. Schuchter trok alles zich in<br />

kleine kringen terug, wat nog vasthield aan het Evangelie van den<br />

Gekruisten. Immers het rationalisme zwaaide onbeperkt den scepter<br />

in school en kerk". 2<br />

Deze zowel in theologisch als in sociaal opzicht eenzijdige oriën-<br />

1<br />

Vgl. de beschrijving van het bijgeloof rond Bergum van Tsj. G. VAN DER MEULEN bij<br />

WUMKES, Paden, II, 205-207.<br />

2<br />

F. W. STUTTERHEIM, Wat is de ethische richting der moderne orthodoxiel, in: Stemmen voor<br />

Waarheiden Vrede, 9 {1872) 1013-1026.<br />

96<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


tatie van de Hervormde Kerk wreekt zich in de beweging der oefeningen<br />

en in het proces van de Afscheiding. Zij bewijzen, dat het<br />

karakter van volkskerk verloren dreigt te gaan, dat de Hervormde<br />

Kerk voor velen geen thuis meer is. Waar de Hervormde Kerk<br />

tegenover het volk tekort schoot, moesten als reactie-verschijnselen<br />

wel nieuwe opvangcentra ontstaan. Het is echter de vraag of zij<br />

allen opvingen!<br />

Maar Afscheiding en oefeningen droegen ook bij tot een verdere<br />

ontbinding. Weliswaar worden deze verschijnselen van bepaalde<br />

zijde vooral gewaardeerd naar hun positief aspect als voorbereiding<br />

op het proces van een godsdienstig-kerkelijk herstel. Zo<br />

zijn, volgens Rullmann, „deze conventikels, ondanks de ernstige<br />

gebreken, die er soms in gevonden werden, voor velen tot zegen<br />

geweest. In deze gezelschappen is, hoe gebrekkig dan ook, deleer<br />

der vrije genade bewaard, toen die op de kansels bijna niet meer<br />

gehoord werd. En uit deze oefeningen is in het begin van de negentiende<br />

eeuw de herleving der Kerk opgekomen". 1 Keizer stelt vast,<br />

dat een deel der bevolking door de oefeningen dichter tot de dienst<br />

van God gebracht werd, maar vermeldt er bij, dat men zich door<br />

diezelfde oefeningen ook losser ging voelen van de kerk. 2 Het is<br />

om deze reden, dat men inderdaad van een ontbindende werking<br />

van de oefeningen op het kerkelijk leven kan spreken. Aan de betekenis<br />

van de kerk voor het godsdienstig leven werd door het<br />

instituut van de oefeningen ernstig tekort gedaan. Verder ging er<br />

ook van het individualisme, dat in deze vrome gezelschappen en<br />

veelsoortige oefeningen zo'n zeldzame kans kreeg, een nadelige<br />

invloed uit op het kerkelijk besef. Het was in deze jaren, dat iemand,<br />

die klaagde over de onrechtzinnigheid van zijn predikant, van een<br />

professor het advies kreeg: „blijf thuis en richt zelf een kerk op" ! 3<br />

Ook Borneman, de lakstoker en oefenaar van Sneek, gaf een duidelijk<br />

advies toen hij schreef: „Niemand is gehouden bij een kerkgenootschap<br />

te blijven, zoodra zijn geweten hem zegt, dat hetgeen,<br />

hetwelk in dat genootschap is vastgesteld, of daarin geleerd wordt,<br />

niet met zijne denkbeelden overeenkomt. Ieder heeft alsdan vrijheid<br />

om zich daarvan af te zonderen, een ander genootschap, naar<br />

eigen goedvinden, te verkiezen, want het is niets meer dan aan zijne<br />

1 a.w., 65.<br />

2 G. KEIZER, De Afscheiding van 1834. Haar aa<strong>nl</strong>eiding naar authentieke brieven en bescheiden<br />

beschreven, Kampen 1934, 51.<br />

3 Ibid., 54.<br />

97<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


verpligting getrouw te blijven, indien men, ronde man, zijn ontslag<br />

van dat kerkgenootschap vordert; doet men zulks niet, dan is men<br />

een eedbreker". 1 Dit is duidelijk een geluid, waarin het lid zijn van<br />

een kerk volkomen een kwestie wordt van persoo<strong>nl</strong>ijke keuze,<br />

zonder dat de idee van solidariteit met een volkskerk nog enige rol<br />

speelt.<br />

Hoever tenslotte de rechtzinnigen de tegenstelling tussen kerk<br />

en godsdienst soms dreven, blijkt uit wat Keizer meedeelt: „Er zullen<br />

onder de onzen nog wel zijn, die zich herinneren, dat in sommige<br />

delen van ons land als teeken van waarachtige bekering gold,<br />

dat men niet meer naar de kerk ging. Met deze onkerkelijken hebben<br />

de Afgescheidenen in de eerste halve eeuw van het bestaan hunner<br />

kerkgemeenschap het zeer kwaad gehad. Zij konden door de week<br />

met dezulken nog wel spreken over God en zijn dienst, maar des<br />

Zondags lachten dezen om de Afgescheidene kerkgangers, die vaak<br />

zoover moesten loopen en zoozeer zich moesten inspannen om ter<br />

kerke te kunnen gaan; dan werden ze door de lachers geheeten:<br />

menschen die meenden dat ze zelf ook nog wat konden bijbrengen<br />

tot hun zaligheid". 2<br />

PARAGRAAF 3. NIEUWE KRACHT IN BEIDE STROMINGEN<br />

De Hervormde Kerk begint rond 1835 een periode, die beschouwd<br />

kan worden als de stilte, welke aan de storm voorafgaat. In de<br />

Groninger richting kan men een nieuwe vormgeving van de vrijzinnige<br />

stroming onderkennen, terwijl het Fries Réveil de rechtzinnigen<br />

in Friesland met frisse kracht bezielt.<br />

I, De Groninger richting<br />

Terwijl de Afscheiding grote deining in Friesland teweeg brengt,<br />

doet de Groninger richting langzamerhand zijn intrede in stad en<br />

dorp van de provincie, om hier tot verin de 19e eeuw een belangrijke<br />

rol te spelen.<br />

De Groninger richting, later ook wel de Evangelische richting<br />

genoemd, dankt zijn ontstaan aan een kring van theologen en predikanten<br />

in Noord-Nederland. De Groninger Universiteit, waar<br />

1 N. BORNEMAN, Hij maakt te niet de Gedachten der arglistigen, Sneek 1834, 20.<br />

2 a.w., 54.<br />

98<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


P. Hofstede de Groot, J. F. van Oordt en L. G. Pareau in 1831 theologie<br />

doceren, was het centrum van een hecht team, dat de studie<br />

der theologie in een geest van onderlinge vriendschap wist te beoefenen.<br />

Reitsma spreekt dan ook van „het zeldzame schouwspel,<br />

dat een godgeleerde faculteit in vredige overeenstemming te samen<br />

een volledige reeks handboeken voor de verschillende vakken van<br />

hun onderwijs de wereld inzond". 1<br />

Roessingh acht de Groninger theologie een grote winst in vergelijking<br />

met het Oud-Liberalisme; hij constateert een zinvoller<br />

openheid voor de nieuwe stromingen van die dagen, maar meent<br />

overigens, dat de Groningers halverwege zijn blijven staan en daarom<br />

hoogstens als wegbereiders van het Modernisme beschouwd kunnen<br />

worden. 2<br />

Beslissend is geweest, dat de Groninger godgeleerden het intellectualistisch<br />

geloofsbegrip van de oud-liberale theologie, waarbij<br />

het ging om instemming met leerstukken, de rug toekeerden en<br />

zich weer gewend hebben tot de reformatorische geloofsopvatting<br />

met de volle nadruk op overgave en vertrouwen. „Geloof is geen<br />

systeem van dogma's, geen leer, die de christen moet geloven,<br />

niet een aantal definitief vastgelegde stellingen, die van buiten de<br />

mens tot hem komen en die hij onvoorwaardelijk heeft te aanvaarden.<br />

Geloof bloeit op vanuit de innerlijke nood van de mens<br />

als zondaar, uit het schrijnend gevoel van zijn eigen onvolmaaktheid<br />

en de drang naar ontplooiing van al zijn menselijke<br />

krachten en mogelijkheden ... Het is dus de daad van de mens,<br />

die in het bewustzijn van zijn voortdurend tekortschieten afdaalt<br />

in zichzelf om daar te beluisteren de weerklank, die het leven en<br />

het voorbeeld van Christus vindt in zijn hart, zijn gemoed, zijn<br />

wil en verstand Hoe meer hij zich aan dat voorbeeld kan overgeven,<br />

des te meer zal hij op Christus gaan lijken en door Hem<br />

op de Vader, die hij leert kennen en liefhebben in Christus' voorbeeld".<br />

3<br />

Vanuit dit geloofsbegrip, dat het uitgangspunt van het gehele<br />

systeem is geworden, valt er nieuw licht op het wezen van de godsdienst,<br />

op de betekenis van dogma en belijdenisformulieren en op<br />

1 a.w., 481.<br />

2 a.w., 29; 43-44.<br />

3 A. F10LET, o.F.M., Een kerk in onrust om haar belijdenis. Een phaenomenologische studie<br />

over het ontstaan van d*e richtingenstrijd in de Nederlandse Hervormde Kerk, Nijkerk 1953,<br />

42-43-<br />

99<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het begrip openbaring. De kern van de godsdienst wordt nu gezien<br />

in bet vroom, tot daden inspirerend gevoel. Belijdenisgeschriften<br />

zijn niet langer definitieve leerstukken, voor eens en voor altijd<br />

voltooid, die als eerste voorwaarde ter zaligheid aanvaard moeten<br />

worden, doch wisselende reflecties van het denkend verstand achteraf<br />

en daarom voor het godsdienstig leven van zeer secundaire betekenis.<br />

Openbaring tenslotte is niet meer de som van bijbelse<br />

uitspraken, maar openbaring is alles, wat het godsdienstig leven<br />

van het gemoed kan opwekken. Hiermee is het begrip openbaring<br />

uiteraard in hoge mate bewegelijk geworden: natuur en geschiedenis<br />

worden één groot openbaringsproces, de school van God, waarin<br />

de mensheid wordt opgeleid tot ware humaniteit, met in het<br />

centrum de christelijke openbaring, waarin de christen moet groeien<br />

tot geestelijke zelfstandigheid. 1<br />

In Friesland vooral is de Groninger richting sterk geworden door<br />

zijn talrijke aanhangers onder de predikanten. Van na 1830 tot<br />

ongeveer 1870 is het deze richting, die in de Hervormde Kerk<br />

binnen Friesland domineert en gedragen wordt door figuren van<br />

wetenschappelijke betekenis. 2 Wumkes noemt 28 predikanten,<br />

geboren Friezen en gevormd door de Groninger theologische faculteit,<br />

die allen gedurende langere of kortere tijd een of meer gemeenten<br />

in Friesland als leraar en herder hebben gediend. Verder waren<br />

er de vele niet-Friese predikanten, die in Friesland een standplaats<br />

vonden en er de denkbeelden van de Groninger school verbreidden.<br />

Gemeenten als Toppenhuizen, Hommerts-Jutrijp, Wolvega, Joure,<br />

Goinga-De Broek, later allemaal rechtzinnig, droegen vroeger het<br />

stempel van de Evangelische richting. 3 Meer dan 80% van de predikanten,<br />

die tegen 1870 in Friesland stonden, had zijn licht bij<br />

de Groningers opgestoken. 4<br />

Het bolwerk van de Groninger richting was Leeuwarden, waar een<br />

lange reeks vertegenwoordigers tot in deze tijd hun invloed deden<br />

gelden: S. K. Thoden van Velzen (1846-1883), M. van Staveren<br />

(1847-1881), J. F. Blauw (1848-1850), J. B. Weerman (1863-1882),<br />

E. H. Lasonder (1867-1878), P. A. Jas (1881-1909), E. C. Jungius<br />

(1882-1903), N. Kamp (1883-1891), R. H. Drijber (1888-1903), G. W.<br />

1 Vgl. ROESSINGH, a.w., 29-34; F10LET, a.w., 51.<br />

2 Vgl. REITSMA, a.w., 483; WUMKES, Paden, IV, 561.<br />

3 Paden, IV, 559-561; 611-613.<br />

4 H. J. BusÉ, Het Modernisme in Friesland omstreeks 1870, in: Nederlandsch Archief voor<br />

Kerkgeschiedenis, 17 (1919) 79-114.<br />

100<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Heesen, (1892-1922), B. Klein Wassink (1903-1926), P. de Buck<br />

(1905-1927), W. Pothoven (1910-1942), G. H. Steyn (1923) en<br />

C. G. Wagenaar (1927-1954). 1<br />

Naast of liever tegenover zich vond de Groninger richting in<br />

Friesland de steeds krachtiger wordende rechtzinnigheid, zoals<br />

deze in het Fries Réveil opleeft en front gaat maken. In de ogen<br />

van de orthodoxe predikanten en van het Gereformeerde kerkvolk<br />

waren deze Groninger predikanten gevaarlijke nieuwlichters. Age<br />

Wigers Schoonhoven, de rechtzinnige boterkoopman van Workum,<br />

die niets van de evangelische gezangen moest hebben, had het al<br />

evenmin op deze Evangelische predikanten begrepen en moet eens<br />

gezegd hebben, dat hij meer respect had voor een schoorsteenveger<br />

dan voor een dominee van het nieuwe soort. 2<br />

Hoe ver juist in Friesland de Groninger richting af stond van<br />

alles, wat op formulierendwang leek, is duidelijk gebleken in de<br />

adresbeweging van de jaren 1835, 1842 en 1843, toen de vragen<br />

over de ondertekening van de Drie Formulieren en over de herziening<br />

van de reglementen bij de Synode aan de orde kwamen.<br />

Bij de Synode van 1835 wordt er door 173 predikanten op aangedrongen,<br />

„dat door de Synode tot geene verandering, of wijziging,<br />

of verklaring van het Formulier van onderteekening voor aankomende<br />

Leeraren moge worden besloten". Van deze 173 predikanten<br />

uit Groningen, Friesland en Drente, waren er 122 uit<br />

Friesland alleen! Dit betekent, dat in ieder geval meer dan de helft<br />

van de predikanten in Friesland vrijzinnig georiënteerd was, want de<br />

Hervormde Kerk had in 1834 binnen Friesland 210 predikantsplaatsen<br />

t.w. de classis Leeuwarden 49, de classis Harlingen 46, de<br />

classis Sneek 40, de classis Dokkum 39 en de classis Heerenveen 36.<br />

De 122 adressanten waren als volgt over de verschillende classes<br />

verdeeld: 35 uit de classis Leeuwarden, 10 uit de classis Harlingen,<br />

25 uit de classis Sneek, 18 uit de classis Dokkum en 36 uit de classis<br />

Heerenveen. 3<br />

Deze cijfers geven meteen een zekere indruk omtrent de vrijzinnige<br />

oriëntatie binnen de predikantenwereld in Friesland, en<br />

1<br />

Vgl. WUMKES, Paden, IV, 617; P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken<br />

dam 1904,100.<br />

en herinneringen, Amster­<br />

2<br />

WUMKES, FR, 160.<br />

3<br />

Handelingen Algemene Synode 1S35, 's-Gravenhage 1835, 84-85. De adressen in extenso<br />

bij VOLGER, a.w., 251-262. Voor de predikantsplaatsen van de Hervormde Kerk in Friesland<br />

in 1834: vergelijk Provinciaal<br />

1834, 62-72.<br />

Almanak voor Friesland voor het jaar 1834, Leeuwarden<br />

101<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het is wel opvallend, dat alle predikanten in de classis Heerenveen<br />

vrijzinnig gericht blijken te zijn.<br />

Als de Synode van 1842 gaat samenkomen, zwijgt de rest van de<br />

vrijzinnige predikantenwereld, met uitzondering van A. Rutgers<br />

van der Loeff te Noordbroek. Maar weer zijn het de vrijzinnige<br />

predikanten van Friesland, die de geringe waardering voor de<br />

belijdenisgeschriften, van de collegebanken in Groningen meegenomen,<br />

tot uitdrukking brengen, en evenals in 1835 met klem protesteren<br />

tegen wederinvoering en herziening. Uit de classes van<br />

Heerenveen, Harlingen, Dokkum en Sneek, en uit heel de provincie<br />

Friesland hebben vrijzinnige predikanten, samen met een aantal<br />

lidmaten van de gemeente te Sneek, hun adressen bij de Synode op<br />

tafel gedeponeerd. 1 Volger geeft een ietwat gekleurde formulering<br />

van de inhoud: „Er werd gesproken over de Friesche Kerk; er<br />

werd gemanipuleerd met het kerkelijk wetboek van Friesland;<br />

de vrije Fries, die nimmer zijn nek had gebogen onder het slavenjuk<br />

van Rome, werd ten tooneele gevoerd; er werd gehandeld over<br />

Friesche predikanten, en de Hervormde Gemeente in Friesland;<br />

er werd opgekomen voor de rechten van die gemeenten en hun<br />

leraars, die oud waren en steeds erkend". 2<br />

De beweging herhaalt zich als de Synode van 1843 bijeen komt.<br />

Nu zijn er ook adressen uit stad en platteland van Groningen,<br />

uit Zeeland, uit Rotterdam en Nijmegen, maar Friesland brengt<br />

weer het hoogste aantal. De ringen van Heerenveen, Franeker,<br />

Bergum, Makkum, Sneek, IJlst en Wirdum zijn door hun predikanten<br />

met nog drie andere groepen van predikanten uit Friesland,<br />

en kerkeraads- alsook gemeenteleden uit Sneek, present om tegen<br />

de eisen van de rechtzinnige groepen te protesteren. 3<br />

De Groninger richting geraakt echter tussen twee vuren, als<br />

straks het Modernisme in Friesland binnentrekt en daar veld gaat<br />

winnen. Voortdurend van rechts bestookt door de orthodoxie,<br />

worden de Groninger mannen dan ook van links aangevallen door<br />

de modernen. Thoden van Velzen zag tijdens zijn bediening in<br />

Wolvega (1838-1842) al met zorg de geest van ontkenning losbreken<br />

aan de universiteiten, en toen later zijn collega in Leeuwarden,<br />

P. H. Hugenholtz daar het Modernisme op de kansel bracht,<br />

ging Thoden van Velzen er recht tegen in. 4 Hugenholtz blijkt het<br />

1<br />

Adressen in extenso bij VOLGER, a.w., 277-283.<br />

2<br />

Ibid., 197.<br />

8<br />

Adressen in extenso ibid., 283-333.<br />

4<br />

WUMKES, Paden, IV, 563-569.<br />

102<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


incident nog niet vergeten te zijn, als hij 40 jaar later zijn memoires<br />

schrijft. Hij vertelt, hoe hij in een preek de wonderen van<br />

Jezus in geestelijke zin had uitgelegd. „Doch zie, toen ik een uur<br />

later de kransvergadering binnentrad, werd ik zoo stroef en koud<br />

mogelijk ontvangen, met een bedenkelijk hoofdschudden en een<br />

medelijdenden glimlach werd ik begroet; ik had in mijn leerrede<br />

het heilig huisje, den wonderdoenden Jezus aangetast. En collega<br />

Thoden van Velzen hield den Zondagavond daarop een preek rechtstreeks<br />

tegen mij gericht om het oude geloof krachtig te handhaven,<br />

die ongelukkig of gelukkig niet door mij werd bijgewoond". 1<br />

Tussen deze twee uitersten konden de Groningers zich niet handhaven<br />

en de leiding is hun ontvallen. Wat eens de leidende en<br />

dominerende stroming was, werd nu weggezogen naar links of<br />

naar rechts. Sommigen gingen voort op de ingeslagen weg en kwamen<br />

tot de moderne richting, maar niet weinigen namen samen<br />

met de orthodoxen stelling tegen deze vrijzinnigheid bij uitstek. 2<br />

II. Het Fries Réveil<br />

Terwijl de Groninger school aan de oude liberale theologie nieuwe<br />

inhoud en scherper omlijning gaf, kwamen de orthodoxe stromingen<br />

in Friesland tot meer bewustwording en deels tot sterker concentratie<br />

in de beweging, die van Wumkes de naam kreeg van het<br />

Fries Réveil.<br />

Wanneer er sprake is van het Réveil in Nederland, denkt men<br />

gewoo<strong>nl</strong>ijk aan de leidende figuren in Holland als Bilderdijk, Da<br />

Costa, Capadose, Groen van Prinsterer en anderen, alsook aan de<br />

„soirees religieuses" van Amsterdamse patriciërs en Haagse aristocraten<br />

3 en men vergeet, „dat er ook nog een Friesch Réveil<br />

is geweest, een krachtige vloedgolf, die ging door de harten van<br />

boeren en burgers, schippers en ambachtslieden tussen het Flie<br />

en de Lauwers". 4 Wumkes heeft zich met hart en ziel in deze tijd<br />

verdiept, zeldzame kranten en preken, oude brieven en dagboeken<br />

doorgesnuffeld. „Heel it tiidrek fen 1830-1880, mei in lange rige<br />

treftige, kreftige Christen-Friezen, hwa 't men tank witte moat<br />

1<br />

P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken en herinneringen, 102.<br />

2<br />

Vgl. J. HERDERSCHEE, De Modern-Godsdienstige Richting in Nederland, Amsterdam<br />

1904, 68; WUMKES, Paden, IV, 613.<br />

3<br />

Vgl. REITSMA, a.œ., 487; ROESSINGH, a.w., 45 noot 1.<br />

* G. A. WUMKES, Een Friesch Réveilkarahter<br />

zicht 6 Juli 1917, Doetinchem 1917,10.<br />

en zijn leuze. Toespraak, gehouden op Ruim­<br />

103<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


for hjar deugd oan it heitelân dien, kaem foar my to stean. Ik jow<br />

it de namme f en Frysk Réveil, hwent ús sliepend lantsje, sa lang<br />

yn 'e slomme, ûntwekke op it nije lûd, dat Bilderdyk, da Costa,<br />

Capadose, Groen van Prinsterer, Heldring, de Liefde, Kohlbrügge,<br />

hearre lieten. Soe der wol ien provinsje yn Nederlân wêze, der 't<br />

it sa'n wearklank yn 'e herten foun?" 1<br />

Heeft Friesland zijn eigen Réveil gehad, het werd in ieder geval<br />

sterk door de Réveilkringen in Holland gevoed. Ds G. Outhuijs<br />

van Minnertsga heeft 25 jaar lang gecorrespondeerd met Bilderdijk. 2<br />

Ook stond „de puikpoëet" in briefwisseling met Wiger Ages Schoonhoven<br />

te Workum, een trouw lezer van Bilderdijks werken. Als<br />

bewijs van vriendschap ging er ieder jaar een mandje kievietseieren<br />

naar vriend Bilderdijk. Zijn zoon Age Wigers stond in contact met<br />

de meest belangrijke Réveilfiguren in Holland. Niet alleen leverde<br />

hij hen zijn boter, maar in zijn briefwisseling met deze voormannen<br />

behandelde hij ook de belangen van kerk en maatschappij. Het was<br />

ook op zijn verzoek, dat Capadose een gebed samenstelde voor de<br />

opening van de gemeenteraads-vergaderingen van Workum. 3 In<br />

Augustus 1849 bracht Capadose een bezoek aan Ds Felix van Longerhouw<br />

en aan Ds Fockens van Sneek en naderhand was hij nog<br />

meer dan eens de gast van Titia en Henriette Fockens in het moederhuis<br />

van het Fries Réveil te Sneek. Ds de Liefde van Amsterdam<br />

had contacten in Leeuwarden, Workum en op Ameland, en Groen<br />

van Prinsterer correspondeerde met de boterkoopman Tj. van der<br />

Weert uit Sneek en de tabaksfabrikant S. Tromp van Harlingen.<br />

Ook was heel de Réveil-literatuur uit Holland gemeengoed in de<br />

orthodoxe kringen van Friesland. 4<br />

Een eenheid is het Fries Réveil nooit geweest. Het was geen systeem<br />

maar een beweging, niet een richting maar veel meer een<br />

stroming. Zeker in de aanvang domineerde het religieus sentiment<br />

meer dan het theologisch denken. In deze beweging leeft een drang<br />

om mensen te redden uit de poel van de boze wereld en zielen te<br />

brengen aan de voeten van Jezus. Hiermee is tevens te kennen<br />

gegeven, dat het Réveil methodistisch was in het geloofsleven en<br />

piëtistisch in zijn waardering van de wereld.<br />

In deze vloedgolf vallen drie stromingen te onderscheiden.<br />

1 FR, Foarwird.<br />

2 Vgl. IDEM, Paden. IV, 420-424.<br />

s Vgl. IDEM, FR, 143,147 en 164.<br />

* IDEM, FR, 24-26; IDEM, Een Friesch Rêveilharakter, 11.<br />

104<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Vooreerst de Gereformeerde stroming. Deze vertoont zich in de<br />

Christelijk-Gereformeerde Kerk, en in de Hervormde Kerk. De<br />

Christelijk-Gereformeerde Kerk, die in deze periode een opvallend<br />

snelle groei vertoont, zal hier verder buiten beschouwing blijven.<br />

Het Fries Réveil binnen de Hervormde Kerk is aanvankelijk nog<br />

sterk methodistisch-piëtistisch; de Gereformeerde toon gaat pas<br />

geleidelijk aan domineren en niet zonder dat sterk confessionele<br />

bijgeluiden meeklinken. Verder is er de Doperse stroming in de<br />

secten van Baptisten en Vrije Evangelische gemeenten. Tenslotte<br />

vertoont zich een klein mystiek stroompje in de groep van Marten<br />

Jans van Houten en de zijnen. Deze drie elementen van het Fries<br />

Réveil zullen achtereenvolgens behandeld worden.<br />

1. de Gereformeerde stroming<br />

In de eerste decennia van de 19e eeuw waren mannen als Schotsman<br />

en Fockens de meest bekende vertegenwoordigers van de orthodoxie<br />

in Friesland. Langzamerhand treden meer figuren van deze<br />

richting op de voorgrond. Rond 1835 worden als bekende rechtzinnige<br />

predikanten in Friesland genoemd: A. van Velden te Hallum<br />

(1808-1836), j. Mangel te Hantum (1810-1842), L. van Loon te<br />

Weisrijp (1819-1844), J. W. Becking te Heeg (1825-1845), L. Lamberts<br />

te Surhuisterveen (1827-1840), S. H. Sypkens te Idsegahuizen<br />

(1828-1837), S. S. Tromp te Britsum (1829-1844), T. F. de Haan<br />

te Exmorra en Allingawier (1829-1835), A. Werumeüs Buning<br />

te Oostermeer (1830-1841), P. D. Koopman te Rinsumageest<br />

(1833-1856), S. Hogerzeil te Augsbuurt en Kollumerzwaag (1833-<br />

1837), G. Landweer te Birdaard en Janum (1833-1843), J. R.<br />

de Bruine te Balk (1834-1843) en Th. van Berkum te Oosthem<br />

(1835-1858). Van Berkum blijft ook in de latere jaren een belangrijke<br />

figuur evenals Werumeüs Buning, die van Oostermeer naar<br />

Anjum ging (1841-1844) en Becking, die van Heeg naar Anjum<br />

(1845-1852) en vandaar naar Wons (1852-1857) trok. Verder dienen<br />

bijzonder genoemd te worden: J. J. Knap te Heeg (1845-1853) en<br />

te Woudsend (1862-1865) en J. W. Felix te Longerhouw (1848-1851)<br />

en te Heeg (1853-1860), alsmede W. van den Bijtel te Gaast en<br />

Ferwoude (1855-1857) en te Oosterbierum (1857-1860); N. Warmolts<br />

te Ee (1865-1873) en te Sexbierum (1873-1891) en J. H. Guldenarm<br />

te Engwierum (1849-1857), te Oosthem (1859-1877) en te Nieuwland<br />

(1883-1887). 1<br />

' Vgl. KEIZER, a.w., 30; WUMKES, FR, passim.<br />

105<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


In de lekenwereld omvatte het Fries Réveil zeker meer dan<br />

alleen de „kleine luyden". Wel is er geregeld sprake van de kleine<br />

burgerij, het eenvoudige volk en de kleine ambachtslui 1 , maar<br />

de orthodoxie vond toch ook nog verdedigers bij adellijke geslachten<br />

als de Heemstra's, de van Asbecks en de Botma's. 2 In<br />

het Fries Réveil treden verder welgestelde boeren en burgers op,<br />

als Melle Hanzes van Dijk te Tzum, Jan Piers Eringa, de vooruitstrevende<br />

boer en latere wethouder van Hennaarderadeel, Thomas<br />

Sj olies Sinia, een boer in de buurt van Dokkum, die later wethouder<br />

van Dantumadeel werd en als de orthodoxe leermeester van heel<br />

de Noord-Oosthoek van Friesland kan beschouwd worden, als<br />

ook de boterkoopman en wethouder van Workum Age Wigers<br />

Schoonhoven, en Solco Tromp, de tabaksfabrikant van Hariingen. 3<br />

Als in het eigen dorp een vrijzinnig predikant stond, ondernam<br />

het rechtzinnig kerkvolk 's Zondags hele tochten om uit de mond<br />

van een erkend orthodox leraar het woord Gods te horen. Predikanten<br />

ais Becking, van Berkum, Werumeüs Buning, en in latere<br />

jaren mannen als Knap, Felix, van den Bij tel, Warmolts en Guldenarm<br />

hadden iedere Zondag volle kerken met hoorders uit alle<br />

streken van Friesland.<br />

Kerkvolk van Drachten ging, tot ergernis van de kerkeraad ter<br />

plaatse, 's Zondags naar van Berkum in Garijp of naar Werumeüs<br />

Buning in Oostermeer luisteren. 4 Van de kanten van Sneek en<br />

Lemmer trokken de „heilsbegerigen" 's Zondags naar Heeg om<br />

onder het gehoor van Becking te zitten. Er kwamen zelfs een paar<br />

boerenarbeiders uit Tzum naar Heeg, omdat hun eigen voorganger<br />

„de skerpe kanten fen Gods Wird ôfnaem, sadet de krêft der net<br />

langer fen field waerd". De boer, Melle Hanzes van Fijk, stond<br />

tegen vergoeding paard en wagen voor de tocht af. Op een Zondag<br />

kregen de arbeiders de boer zelf mee en „de Heare iepene ek him<br />

it herte for it Wird en nei in swiere striid rekke er ta folie f rede",<br />

zodat hij later zelfs naar Bedum en Stedum in Groningen trok om<br />

er Werumeüs Buning te horen. 5 Toen op een Zondag in het jaar<br />

1842 de orthodoxe voorganger van Ede, A. Detmar, in Suameer<br />

1 Vgl. WUMKES, FR, 14, 59 en 192.<br />

2 Vgl. ibid., 48 en 94.<br />

3 Vgl. ibid., 46-47,126-140, 141-168; 219-237, 238-246.<br />

1 A. J. G. KLUNDER, De Nederduitsch Hervormde Gemeente te Drachten in Smeïïingeraland,<br />

Proeve van een „geakinde" van de gemeente Smallingerland, Drachten 366-401.<br />

5 Vgl. WUMKES, FR, 46-47.<br />

106<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zou preken, trokken er 84 wagens door Bergum, op weg daarheen. 1<br />

Van Berkum trok veel volk, toen hij in Wanswerd en Jelsum stond<br />

en, nadat hij het beroep naar Oosthem had aangenomen, kwam het<br />

volk vanuit Kubaard, Burgwerd en Tzum naar hem luisteren. Inde<br />

dagen van Werumeüs Buning borg de kerk van Anjum wel 1200<br />

mensen, die vanuit de Wouden, de Dongeradelen en de Bildthoek,<br />

van de kanten van Leeuwarden en Franeker waren samengestroomd.<br />

Honderden „waarheidszoekers" trokken later naar Heeg om Knap<br />

te horen/s zomers met de boeier of in schuiten, 's winters op de schaats<br />

en ook van den Bij tel in Gaast en Ferwoude trok volk uit alle<br />

oorden. Longerhouw en Heeg stonden 's Zondags vol kapwagens<br />

en sjesen, als Felix er preekte. In Engwierum zette het volk ladders<br />

tegen de muur om Guldenarm door de open vensters te kunnen<br />

horen. 2 Na afloop van de dienst bleef het volk van buiten in koffiehuizen<br />

wachten tot het uur van de middagdienst. Intussen werd<br />

de preek nog eens besproken; een oude vrouw uit Idsega of Pruiksma,<br />

de slachter van Heeg, ging voor in gebed en met stichtelijke gesprekken<br />

of galmende psalmen werd de tijd gekort. 3<br />

Had het Réveil in Holland zijn „cercles" en „réunions", in Friesland<br />

kent het overal zijn vrome samenkomsten in de huiskamer.<br />

Bij Fockens in Sneek, bij van Dijk in Tzum, bij Tromp in Harlingen,<br />

bij Schoonhoven in Workum, bij Gerlof Oudega in Edens, bij de blinde<br />

EvertTines in Makkum, en elders in Friesland werden deze samenkomsten<br />

op een vaste avond in de week gehouden. 4 Hobma heeft later<br />

een dergelijke avond in zijn ouderlijk huis teWorkum beschreven:<br />

„De kamer had zulk een ander aanzien dan gewoo<strong>nl</strong>ijk. De eenvoudige<br />

rieten stoelen stonden in een grooten kring geplaatst, op verscheidene<br />

daarvan kerkboekjes, testamentjes, bijbeltjes en een<br />

simpel vurenhouten lessenaartje op een niet te groote tafel wees<br />

de plaats aan, waar straks zou zitten de geestelijke oudste van het<br />

gezelschap, dat men blijkbaar wachtende was ... Het best herinner<br />

ik mij het lange, maar innige gebed o.a. van Radersma, den bakker;<br />

de ernstige bespreking van de Schrift, die volgde onder het gebruik<br />

van koffie met een klontje, was voor ons te zwaar, mogelijk ook wel<br />

de tabaksrook, want van het pijpenrekje was „de lange strie"<br />

1<br />

Tsj. G. V.D. MEULEN, Aan Dr Wagenaar, in: Kanton Bergum, Advertentie- en Nieuwsblad,<br />

29 Mei 1886.<br />

2<br />

Vgl. WUMKES, PR, 59, 74, 95-96, 151, 171, 177, 209, 278.<br />

s<br />

Vgl. ibid., 74, 96,114-115,172.<br />

4<br />

Vgl. ibid., 28-29, 47,133,141-146,193, 245.<br />

107<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


genomen - de namen stonden op de koppen - en 't koperen komfoortje<br />

met het kooltje deed trouw dienst, toen de lucifers nog duur<br />

waren". 1<br />

Er loopt door het Réveil een sterk bevindelijke ader, welke zich<br />

vooral in de eerste tijd sterk liet gelden. Met name het gewone volk<br />

leefde graag bij „bevindingen" en verdiepte zich veel in de „gestalten"<br />

der ziel. Bekeringsverhalen, vooral wanneer de bekering zich als met<br />

geweld voltrokken had, namen in deze bevindelijke vroomheid een<br />

belangrijke plaats in. Menigeen ging „gebukt onder zijn ellende"<br />

en wachtte maar tot de dag, dat „de waarheid smakelijk werd"<br />

of dat er „een opening kwam in de ziel". Een „ongeheiligde zielegestalte"<br />

was oorzaak, dat men niet kon spreken over de dingen van<br />

het Koninkrijk Gods. Wie zich gegrepen voelde in zijn ziel, kon zich<br />

laten gaan in een luid gebed: „O Geest, breek door, breek door!"<br />

Tamme Uiterdijk, de latere Afgescheiden oef enaar en predikant, was<br />

bekeerd na een preek te Wanswerd, waar hij in grote bekommernis<br />

was heen getrokken. Daarna kon hij drie dagen eten noch drinken<br />

noch werken. 2<br />

Met deze bevindelijke vroomheid ging samen een zwaar puriteinse<br />

visie op de wereld en het leven. Het Fries Réveil heeft de wereld<br />

nauwelijks anders gekend dan als een „poel van zonde". Het<br />

kon de fleur van het leven niet aan, heeft het kaarten, zowel als het<br />

zeilen, als zondige vermaken bestempeld en de banvloek geworpen<br />

op harddraverijen en markten; en de invloed van deze geest is nog<br />

merkbaar in de Zuid-Westhoek van Friesland, waar het Fries<br />

Réveil zo sterk heeft geleefd. 3<br />

Het een en het ander was oorzaak, dat de z.g. „onderwerpelijke"<br />

predikanten de lievelingen waren van het volk. Dit waren de<br />

mannen van lange toepassingen, die alle schuilhoeken van de ziel<br />

kenden en aan elke gestalte der ziel aandacht schonken, die de<br />

goddelozen en verharden in het kwaad danig de les lazen, dan de<br />

bekommerden en bezwaarden troostten met warme woorden, om<br />

zich tenslotte te richten tot de wedergeboren kinderen Gods. Werumeüs<br />

Buning was een van dit slag; zwaar zuchtend klom hij de<br />

kansel op na het bemoedigend woord van een ouderling: „Dominy,<br />

it moat dochs mar oangean; wy stille jo stypje yn ús gebet". 4 De<br />

1 J. HOBMA, Het Friesche Réveil, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 52 (1915) 808-826<br />

en 889-908.<br />

2 Vgl. WUMKES, FR, IO-II, 61, 92, 210.<br />

3 Vgl. PlEBENGA, a.W., 43-44.<br />

* WUMKES, FR, 97.<br />

108<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


„voorwerpelijke" predikanten daarentegen verdiepten zich niet<br />

zozeer in de zielstoestanden van het gehoor, doch schonken meer<br />

aandacht aan de genade van God en trokken het volk geleidelijk<br />

los uit de vaak ziekelijke zucht naar het bevindelijk ervaren van<br />

de waarheid. Langs deze weg heeft het Fries Réveil een meer Gereformeerde<br />

koers gekregen en het is vooral Ds Felix geweest, die<br />

het in deze richting gestuurd heeft.<br />

Met deze koerswijziging begint ook het proces van bewustwording<br />

der orthodoxie, dat leidt tot concentratie en organisatie van rechtzinnige<br />

groepen in Friesland. Tegenover de macht van het doorwerkend<br />

Oud-Liberalisme en de meerderheidspositie van de Groninger<br />

richting gaat zich binnen de Hervormde Kerk in Friesland<br />

zeer duidelijk het kamp der rechtzinnigen aftekenen en verweren.<br />

In 1841 zijn de eerste tekenen er van te bespeuren. Ds B. Morrees<br />

van Wijk, in het land van Heusden, dringt bij de Synode aan op<br />

wederinvoering van de oude formulieren en herziening van de<br />

reglementen in overeenstemming „met Gods woord en de kerkorde<br />

van Dordrecht". Zijn adres is niet alleen ondertekend door de predikanten<br />

Koopman van Rinsumageest en Landweer van Birdaard 1 ,<br />

maar draagt ook de namen van 8489 rechtzinnigen uit heel het land.<br />

Niet minder dan 2520 daarvan kwamen uit de provincie Friesland! a<br />

Dan is het vooral Ds Felix van Heeg, die de organisatie van de<br />

rechtzinnigen in Friesland binnen de Hervormde Kerk ter hand<br />

neemt. Als het Modernisme vanuit de universiteiten in de gemeenten<br />

gaat binne<strong>nl</strong>open en de Synode niet bereid blijkt de stroom te<br />

keren, komt in rechtzinnige kringen de vraag naar voren, of men<br />

Synode en Hervormde Kerk maar niet moet laten, wat zij zijn, om<br />

dan zelf in een vrije kerk verder te leven. Op dat moment kiest<br />

Felix de andere weg: door middel van verenigingen, die voor het<br />

goed recht van de oude kerkleer en de eer van God opkomen, de toestanden<br />

binnen de Hervormde Kerk verbeteren. Hij sticht daarom<br />

in 1854 ,,de Provinciale Vereeniging van Vrienden der Waarheid'' in<br />

Friesland, die zich ten doel stelt aspirant-predikanten te ondersteunen<br />

in hun studie en verder in elke gemeente de rechtzinnigen<br />

te verenigen in ressortbijeenkomsten, waar de Schrift en de belijdenisformulieren<br />

besproken kunnen worden. 3 Het was voor heel<br />

1 Deze heeft in een zeer onderdanig schrijven aan den Minister zijn handtekening terug­<br />

genomen. Zie VOLGER, a.w., 178 noot 28.<br />

2 Vgl. ibid., 271.<br />

3 Vgl. WUMKES, FR, 173-174.<br />

109<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het land „het eerste sein, dat de orthodoxe opleving in onze Kerk<br />

tot klaarder bewustzijn begon te komen". 1<br />

Binnen een jaar telde de vereniging in Friesland 31 ressorten<br />

en weer een jaar later was het aantal tot 55 gestegen. 2 In datzelfde<br />

jaar 1856 werd begonnen met de uitgave van een eigen Kerkelijk<br />

Maandblad, dat in 1865 door toedoen van Ds Guldenarm een Kerkelijk<br />

Weekblad werd. 3<br />

Het doel van deze vereniging was kerkelijk gericht. Terwijl de<br />

beweging van de predikanten de Cock en van Velzen in 1834 en<br />

volgende jaren de Hervormde Kerk verliet, had het initiatief van<br />

Felix juist ten doel aan de orthodoxie een plaats te verzekeren<br />

binnen de oude volkskerk en op die wijze de Hervormde Kerk te<br />

saneren. Het kerkelijk karakter van de Vereeniging van Vrienden<br />

der Waarheid in Friesland blijkt duidelijk uit het geschrift Scheiden?,<br />

dat in de critieke dagen van 1867 door deze vereniging werd<br />

uitgegeven. 4 De vereniging, die dit geschrift beschouwt „als een<br />

ontvouwing van haar kerkelijk standpunt" constateert „met diep<br />

leedwezen den geest van separatisme en sectarisme, die zich niet<br />

alleen in de dusgenoemde Afscheiding, maar ook in de gemeenten<br />

onder het kruis, Ledeboersgezinden, vrije Evangelische gemeenten,<br />

Darbysme, Anabaptisme, Irvingianisme, als anderszins openbaart". 5<br />

Zij besluit, „dat elk geloovige in deze dagen zondigt tegen de kerkgemeenschap,<br />

waartoe hij naar zijne belijdenis behoort, indien hij<br />

gehoor geeft aan de menigvuldige roepstemmen om ons kerkgenootschap<br />

en mitsdien onze kerk te verlaten". 6 De vereniging ziet de<br />

situatie overigens niet somber in, want de „algemeene geest der<br />

kerkelijke regtzinnigen is, in overeenstemming met den historischen<br />

volksaard, tegen scheiding gestemd. Dit is althans met de<br />

Friesche kerk het geval ... Verder is het blijkbaar, dat het separatisme<br />

het meeste bloeit op die akkers, waar onze predikanten het<br />

woord Gods niet uitstrooijen, en dat het dáár verwelkt, waar de<br />

1<br />

P. J. KROMSIGT, Geschiedenis der Confessioneele Vereeniging, in: Troffel en Zwaard, 3<br />

(1900) 31-39 en 261-280.<br />

2<br />

Een Opgave van dx ressorten der Provinciale Vriesche Vereeniging treft men aan in het<br />

Kerkelijk Maandblad. Uitgegeven door en ten behoeve van de Provinciale Vereeniging van<br />

Vrienden der Waarheid in Friesland r (1856) 84-86.<br />

3<br />

WUMKES, FR, 173-175; 283.<br />

4<br />

Scheidere Een woord van de Vereeniging van Vrienden der Waarheid in Friesland aan allen,<br />

die de Nederkmdsch<br />

1867.<br />

H ervormdx Kerk liefhebben. Eene belijdenis en uitnodiging, Leeuwarden<br />

5<br />

Ibid., IV.<br />

6 Ibid., 25.<br />

110<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


weg der zaligheid door hen gepredikt wordt, zoodat wij mogen<br />

aannemen dat de prediking der waarheid de stevigste dam tegen<br />

het doorbreken der scheiding is". 1 Tenslotte spreekt de vereniging<br />

als haar overtuiging uit, „dat verreweg de grootste meerderheid<br />

in ons kerkgenootschap de oude waarheid, waarvoor de vaderen<br />

goed en bloed opgeofferd hebben, nog aanhangt, al is het dan niet<br />

met helder bewustzijn en uitgebreide kennis. Zelfs nu reeds is het<br />

duidelijk uit de beroepingen, die uitgebracht worden, uit de getrouwe<br />

opkomst bij regtzinnige en uit het bijzonder klein getal<br />

hoorders bij niet-regtzinnige leeraars, uit de dorst van duizenden<br />

naar de levende wateren des heils, dat de menigte nog niet van de<br />

belijdenis onzer kerk afgevallen is". 2<br />

Pas later kwam landelijk de concentratie van orthodoxe predikanten<br />

tot stand. Evangelische en confessionele predikanten vonden<br />

elkaar tegen het optrekkend Modernisme op 30 April 1862 te Utrecht<br />

in de eerste vergadering van „leeraren der Nederlandsche Hervormde<br />

Kerk, die zich op Evangelisch-Confessioneel standpunt<br />

vereenigden, ten einde te beraadslagen over de vraag, wat in den<br />

toestand, waarin die Kerk in dezen tijd verkeert, te doen staat<br />

voor hen, die op grond van het Evangelie met hare belijdenis instemmen".<br />

Toen in deze Evangelisch-Confessioneele Predikantenvereeniging<br />

de Evangelische richting bleek te domineren, werd in<br />

1864 een afzonderlijke Confessioneele Vereeniging gesticht. 3<br />

2. de Doperse stroming<br />

Evenals de Reformatie van de zestiende eeuw heeft ook het Réveil<br />

van de 19e eeuw zijn Doperse stromingen gekend. Het zijn in Friesland<br />

de Baptisten en de met hen nauw verwante Vrije Evangelische<br />

gemeenten. De Baptisten en ook de Vrije Evangelischen, hoewel<br />

deze laatsten in dit opzicht rekkelijker zijn, verwerpen de kinderdoop<br />

en kennen alleen de doop voor persoo<strong>nl</strong>ijk bekeerde volwassenen,<br />

welke door onderdompeling wordt toegediend. Alleen de aldus<br />

gedoopten hebben toegang tot het H. Avondmaal, zodat bij hen<br />

van een „gesloten Avondmaal" gesproken wordt. Behalve door dit<br />

streven naar een zuivere gemeente van echte gelovigen en door<br />

hun eis van persoo<strong>nl</strong>ijke bekering, kenmerken zij zich door hun<br />

1 Ibid., 35 noot i.<br />

2 Ibid., 40-41.<br />

3 KROMSIGT, a.w., 31-39 en 261-280.<br />

111<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


eslist afwijzen van alle staatsbemoeiing in kerkelijke aangelegenheden,<br />

hun handhaven van absolute zelfregering der gemeente,<br />

hun strijd voor onvoorwaardelijke godsdienstvrijheid, hun innig<br />

gemeenschapsleven en hun levendige evangelisatie-arbeid. 1<br />

a. het Baptisme<br />

Het Baptisme is in Friesland vanuit Oost-Friesland geïmporteerd<br />

door de Baptisten-leraar Peter Joannes de Neui van Hamburg<br />

en zijn vriend Harm Peters Eekhof f, diaken van de Baptistengemeente<br />

te Ihrhove. Toen enkele ledenvan deChristelijk-Gereformeerde<br />

gemeente te Franeker zich tot de Baptisten-gemeente te<br />

Ihren w¾ndden om klaarheid te krijgen inzake het vraagstuk van<br />

de kinderdoop, werden de Neui en Eekhoff naar Franeker gezonden<br />

om daar het standpunt van de Baptisten uiteen te zetten. Woensdag<br />

20 April 1864 arriveerden zij te Franeker en de Zondag daarna<br />

preekte de Neui 's morgens voor 600 mensen en 's avonds voor<br />

een groep van 70. Reeds de volgende dag werden een touwslager<br />

en zijn vrouw, een koopman en een melkslijter in de stadsgracht<br />

te Franeker door de Neui gedoopt. In de weken daarna trad de<br />

Neui nog meer dan eens op voor „opeengepakte massa's mensen".<br />

Het aantal gedoopte leden was in 1865 gegroeid tot 24, in 1867 tot<br />

52 en in 1868 was het getal 60 bereikt. Toen het aantal leden op<br />

20 October 1866 circa 40 bedroeg, werd de eerste Baptisten-gemeente<br />

in Friesland officieel geconstitueerd. Vanuit Franeker evangeliseerde<br />

de Neui in de verre omtrek, stichtte z.g. „predikstations"<br />

van Franeker te Makkum, Workum en Stavoren en bezocht ook<br />

Harlingen, Weisrijp, Winsum, Schalsum, Achlum, Firdgum, Tzummarum,<br />

Oosterbierum en Dokkum. Toen de Neui in Juni 1871<br />

afscheid nam van Franeker, telde de gemeente 91 leden. Hij werd<br />

opgevolgd door Jan de Weerdt, de zoon van een reizend Baptistenprediker<br />

uit Ihrhove. In Mei 1891 telde de gemeente Franeker,<br />

de leden op de predikstations te Makkum, Workum en Stavoren<br />

inbegrepen, in totaal 200 leden. 2<br />

Met Makkum kwam de Neui voor het eerst in contact op 28 Mei<br />

1864. Hij trad daar op in een ressort bij eenkomst van de Vrienden<br />

van de Waarheid, waarvan ook de blinde stoelenmatter Evert<br />

Tines deel uitmaakte. Deze Evert Tines, die voor het orakel van<br />

Makkum doorging en in alle vrome samenkomsten van Stavoren<br />

1 G. A. WUMKES, De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland, Sneek 1912,<br />

Voorwoord, IX.<br />

2 Ibid., 142-160.<br />

112<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


tot Peasens een bekende figuur was, werd bij die gelegenheid gewonnen<br />

voor het Baptisme en toonde zich vanaf dat moment een<br />

vurig propagandist voor de Baptisten-gedachte. De 7e Juli sprak<br />

de Neui in Makkum voor ongeveer 250 mensen. De blinde Evert<br />

kon zich later niet meer voegen in het Baptisme: het ging hem niet<br />

diep genoeg. In 1898 werd het vroegere predikstation van Franeker<br />

een zelfstandige gemeente Makkum. Workum werd door de Neui<br />

vanuit Franeker gesticht in Augustus 1866. Toen de broederschap<br />

7 Februari 1897 circa 30 leden telde, werd zij zelfstandig. In Stavoren,<br />

het derde station van Franeker, bestond circa 1870 een rechtzinnig<br />

gezelschap, dat evangelisten van elders liet komen, omdat<br />

de Hervormde predikant niet voorzag in veler godsdienstige behoeften.<br />

Een dergelijk conventikel bestond ook in het naburige Warns.<br />

Door toedoen van de Neui en zijn opvolger de Weerdt werd rond<br />

1886 van deze conventikels een Baptisten-gemeente gemaakt. 1<br />

Het Baptisme blijkt zijn eerste steunpunten dus gevonden te<br />

hebben in Franeker en vandaaruit in enkele oude stadjes aan of<br />

bij de zeekust. Veel aanhangers heeft deze secte aanvankelijk niet<br />

gewonnen. Bij de volkstelling van 1879 werden er in Friesland 131<br />

Baptisten aangetroffen.<br />

b. de Vrije Evangelische gemeenten<br />

De Vrije Evangelische gemeenten gaan terug op de arbeid van<br />

Ds J. de Liefde. Deze Doopsgezinde predikant stond tot 1839<br />

te Woudsend in Friesland. Vandaar nam hij een beroep aan naar<br />

Zutphen, waar hij wegens zijn sterk Gereformeerde preken, zijn opvattingen<br />

over de doop, als zou deze alleen aan bekeerden mogen<br />

worden toegediend, en zijn chiliastische gedachten op den duur niet<br />

als Doopsgezind voorganger te handhaven was. Nadat hij toen in<br />

Zutphen een Apostolisch-Christelijk-Afgescheiden Gemeente had<br />

gesticht, vertrok hij via Abcoude naar Amsterdam en liet zich door<br />

de doop opnemen in de Baptisten-gemeente aldaar, maakte er<br />

zich later weer van los, liet zich winnen voor het Darbysme, doch<br />

vond ook daarin geen rust en ging toen op eigen gelegenheid evangeliseren.<br />

Hij stichtte in 1855 de evangelisatie-vereniging„Tot Heil<br />

des Volks", welke o.a. ten doel had evangelisten uit te zenden,<br />

en vooral op het platteland 's avonds het Evangelie te verkondigen<br />

aan degenen, die van de ware prediking verstoken waren. Deze<br />

vereniging telde in Augustus 1856 o.a. afdelingen te Leeuwarden<br />

met 16 en te Workum met 19 leden. De afdeling Workum maakte<br />

1 Ibid., 180-193; IDEM, FR, 190-218.<br />

113<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zich later, wegens het optreden van Ds de Liefde, uit het groter verband<br />

los en ging eigen wegen. 1<br />

Onder invloed van de Presbyteriaanse kerk in Schotland besloot<br />

Ds de Liefde een gemeente in het leven te roepen, die vrij zou zijn<br />

van alle staatsbemoeiing en van alle ondersteuning uit vaste fondsen<br />

en vaste goederen. Zo kwam hij er toe op 27 Juli 1856 te Amsterdam<br />

de eerste Vrije Evangelische gemeente te vormen.<br />

De uitbreiding van het evangelisatie-werk had Ds de Liefde er toe<br />

gebracht zelf evangelisten op te leiden. De twee eersten waren<br />

W. F. Menkhoff, een Duitser, die reeds in 1852 en 1853 gewerkt<br />

had onder de land- en veenarbeiders in Overijsel, Groningen, Friesland<br />

en Drente en K. Holleman, een bakkersknecht uit Halfweg.<br />

Holleman werd in 1855 door het evangelisatie-bestuur van de vereniging<br />

„Tot Heil des Volks" naar Leeuwarden gezonden en richtte<br />

daar een afdeling op van deze vereniging, die een jaar later 16 leden<br />

telde. Hieruit groeide een Vrije Evangelische gemeente naar het<br />

voorbeeld van die te Amsterdam. Holleman reisde in Friesland<br />

stad en dorp af om te evangeliseren en stichtte te Leeuwarden<br />

„Klein Bethanië", een tehuis voor vorming van evangelisten. 2<br />

Te Sneek kwam een gemeente tot stand door toedoen van de Baptisten-evangelist<br />

F. J. van Meerloo en van de leerlingen van Holleman,<br />

J. Horn en later J. Hart. Toen zij 13 September 1880 uit 42<br />

gedoopte leden bestond, werd zij officieel geconstitueerd naar het<br />

Baptistisch beginsel. 3<br />

Horn evangeliseerde ook te Hommerts, Oppenhuizen, Grouw,<br />

Workum en in het Heidenschap bij Workum, te Bolsward en te<br />

Heeg. Hier in Heeg constitueerde Horn in October 1883 een gemeente<br />

met 23 leden. 4<br />

Te Haulerwijk vormde zich in 1867 een Vrije Evangelische gemeente.<br />

Als evangelist trad daar op N. van Beek, gevormd door D.<br />

de Gilde, een leerling van Ds de Liefde, die een Vrije Evangelische<br />

gemeente leidde te Zuidveen bij Steenwijk. Reeds eerder had van<br />

Beek gewerkt te Oldelamer in Weststellingwerf en te Scherpenzeel.<br />

Vanuit Haulerwijk evangeliseerde hij te Donkerbroek, Driemunt,<br />

Kornhorn en Groninger Opende. De gemeente te Haulerwijk werd<br />

later Baptistisch. In 1880 telde zij 30 leden, welk aantal in 1899 met<br />

twee was vermeerderd. 5<br />

1<br />

IDEM, De opkomst,40-123; IDEM, FR, 153-158.<br />

2<br />

IDEM, De opkomst, 106-110; 194-198.<br />

3<br />

Ibid., 198-212.<br />

4<br />

Ibid., 207-210.<br />

6<br />

Ibid., 212-216; OOSTEN, a.w., 236-238.<br />

114<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Bij de volkstelling van 1879 telde Friesland 345 leden van Vrije<br />

Evangelische gemeenten. 1<br />

3. de mystieke stroming<br />

Het mystiek element in het Fries Réveil wordt vertegenwoordigd<br />

door Marten Jans van Houten en zijn kring. 2<br />

Het was Waling Dykstra, die het eerst de aandacht vestigde op<br />

deze merkwaardige figuur. 3 Van Houten werd 12 Januari 1801<br />

geboren te Nijega bij Opeinde. Na zijn huwelijk woonde hij eerst<br />

in Houtigehage en daarna in Oudega (Smallingeriand), waar hij<br />

als boerenknecht en veenarbeider de kost verdiende.<br />

Marten Jans kwam al spoedig terecht bij de oefeningen, die in<br />

het Oosten van Friesland druk gehouden werden, las veel in de<br />

Bijbel en in andere stichtelijke lectuur en kerkte alleen bij orthodoxe<br />

predikanten, onder meer bij van Velzen in Drogeham. De<br />

Afscheiding trok ook hem mee en hij werd oefenaar in die kringen,<br />

maar toen hem de kans gegeven werd Afgescheiden predikant te<br />

worden, bedankte hij voor deze promotie. Op den duur voelde hij<br />

zich echter in het Christelijk-Gereformeerd milieu niet thuis. Zijn<br />

geestelijk leven had een andere wending genomen, waarschij<strong>nl</strong>ijk<br />

vooral onder invloed van de werken van Jakob Brill 4 , een pantheïstisch<br />

en rationalistisch mystiek schrijver, die in de Zuid-Oosthoek<br />

van Friesland veel gelezen moet zijn. 5 Brill bleef de lievelingsauteur<br />

van Marten Jans en zijn volgelingen.<br />

In 1843 verhuisde van Houten naar de Wilp (Fr.). Hij preekte daar<br />

iedere Zondag twee maal in een schuur. Zijn faam ging door de<br />

omtrek heen, zodat men ook van elders naar hem kwam luisteren<br />

en hij op menige plaats werd uitgenodigd om te oefenen en begrafenissen<br />

te leiden. In de nacht van 5 op 6 December 1879 gestorven,<br />

werd hij te Siegerswoude begraven. Na zijn dood werd de leiding<br />

door Veenstra overgenomen.<br />

1<br />

Van deze 34.5 wonen er 74 in 't Bildt. Dit aantal betreft de Vrije Evangelische gemeente te<br />

Oude-Leije.<br />

2<br />

Vgi. J. SI. DoMEiA NiEUWESHUis NYEGAARD, De Mystieke Kring van Marten Jans van<br />

Houten te de Wilp en Westerkwartier, in: Stemmenvoor Waarheid enVrede, 59 (1922) 375-380;<br />

WUMKES, Een Mysticus, 143-158.<br />

3<br />

Vgl. WALING DYKSTRA, Uit Frieslands Volksleven, 2 dln, Leeuwarden 1895, dl II, 149.<br />

4<br />

JAKOB BRII-L, Werken van den hoogverlichten Jakob Brill, Klaar en grondig aanwijzende<br />

het pit en merg van de ware, weze<strong>nl</strong>ijke en dadelijke godgeleerdheid, zeer nuttig en dienstig voor<br />

alle gezindheden, Amsterdam 1705.<br />

5<br />

J. WATERINK, Het godsdienstig leven in Frieslands Z. O. hoek, Nijverdal 1917.<br />

115<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De weinige geschriften, die hij naliet, doen hem kennen als<br />

iemand, die een ietwat pantheïstisch getint mysticisme huldigde.<br />

Maar tegelijkertijd was hij ook een zeer nuchtere natuur. De zoete,<br />

soms zelfs weeë, conventikel-vroomheid uit de eerste dagen van<br />

het Fries Réveil, die teerde op bevindingen en daarvan al te gaarne<br />

sprak, was hem vreemd. Geleerdheid, uiterlijkheid en eige<strong>nl</strong>iefde<br />

waren voor van Houten de drie vijanden van het geestelijk leven.<br />

Groot was zijn afkeer van plicht en gewoonte in de godsdienst. Hij<br />

stond dan ook zeer vrij ten opzichte van Doop en Avondmaal,<br />

waaraan hij niet bijzonder veel waarde hechtte en die in de Wilpster<br />

kring dan ook niet bediend werden. „Zijn prediking is een klaar<br />

getuigenis geweest tegen het verstandelijke, doctrinaire karakter<br />

van de orthodoxie in vele kringen. Hij is geen da Costa, geen Kohlbrügge,<br />

geen de Liefde. Toch blijft hij een eerbiedwekkende figuur,<br />

deze arbeider uit de baggelpetten, die veertig jaar „evangeliedienaar"<br />

zich mocht noemen „uit liefde, om niet". Hij vertegenwoordigt<br />

met zijn kleinen kring, naast de Gereformeerde en Baptistische<br />

lijn een mystieke tak van het Friesche Réveil." 1<br />

III. Nabeschouwing<br />

De Hervormde Kerk in Friesland heeft in de 19e eeuw stellig<br />

donkerder jaren gekend dan die, welke door de Groninger richting<br />

en het Fries Réveil worden beheerst. Maar naast de lichtzijden<br />

zijn er ook schaduwzijden aanwezig geweest. Dit geldt zowel voor<br />

de Groninger richting als voor het Fries Réveil en dan voor deze<br />

laatste beweging zowel in zijn kerkelijke als in zijn sectarische<br />

vormen.<br />

Wat dan vooreerst de Groninger richting betreft, het is niet uitgesloten,<br />

dat de Hervormde Kerk in Friesland hieraan een zekere<br />

opleving te danken had. De Groninger school is geprezen, omdat zij<br />

een heel geslacht van flinke, practische en verlichte predikanten<br />

heeft gevormd 2 en haar Evangelische richting is een zegen genoemd<br />

voor vele gemeenten, omdat het geestelijk leven in menige gemeente<br />

werd opgewekt, wanneer een leerling van de Groninger school haar<br />

voorganger werd. 3 Wanneer dit in het algemeen waar is, dan zou<br />

het wel bijzonder voor Friesland mogen gelden, waar de Groninger<br />

1 WUMKES, Een Mysticus, 143-158.<br />

2 REITSMA, a.w., 481.<br />

3 KNAPPERT, a.w., 67.<br />

116<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ichting zo sterk vertegenwoordigd is geweest. De gegevens ontbreken<br />

of zijn onvoldoende om deze stelling hier waar te maken.<br />

Wel had Ds Thoden van Velzen in Wolvega steeds tjokvolle kerken 1<br />

en ook in Drachten loopt het bij Ds D. Holwerda van de Groninger<br />

richting zó druk, dat menigeen, die geen vaste plaats had, voor een<br />

paar centen een schooljongen vooruit stuurde om een plaats gereserveerd<br />

te houden. 2 Zelfs in het later zo sterk buitenkerkelijke St.<br />

Jacobi-parochie was de kerk in deze jaren altijd zo goed bezet,<br />

dat de laatkomers zich een plaatsje in de vensterbanken moesten<br />

zien te veroveren. 3 Het zijn slechts enkele aan wijzigingen in de<br />

goede richting, die overigens op zich genomen reeds moeilijk naar<br />

hun werkelijke betekenis beoordeeld kunnen worden en in ieder<br />

geval veel te spaarzaam zijn om een oordeel te kunnen dragen.<br />

Veel duidelijker treden de schaduwzijden aan het licht. Het is<br />

tijdens de dominerende positie van de Groninger richting en zeker<br />

niet buiten haar schuld om, dat de eerste tekenen van een rechtzinnige<br />

front-vorming binnen de Hervormde Kerk aan het licht<br />

komen. Is dus de Groninger richting mede aa<strong>nl</strong>eiding geworden<br />

tot een concentratie van sommige orthodoxen binnen de kerk, het<br />

is ook onder haar bewind, dat een verdere emigratie van andere<br />

orthodoxen uit de kerk te constateren valt. De Christelijk-Gereformeerde<br />

Kerk groeit van 4698 (1.89%) in 1849 tot 8515 (3.10%) in<br />

1859 en tot 14.995 (5.12%) leden in 1869, een enorme groei, die<br />

zeker niet alleen door de natuurlijke aanwas verklaard zal kunnen<br />

worden. Ook het optreden der secten wijst op een zeker tekort<br />

binnen de Hervormde Kerk. Wel is het getal volgelingen in deze<br />

tijd nog gering, maar afgezien van het feit, dat de kleine groepjes<br />

vermoedelijk slechts een fractie vormen van veel grotere groepen<br />

malcontenten en bezwaarden, zijn deze secten als symptoom belangrijk.<br />

Zij demonstreren duidelijk een tekort aan bewoonbaarheid<br />

van de Hervormde Kerk en zijn als tekenen van een ontbindingsproces<br />

der volkskerk te beschouwen.<br />

Het Fries Réveil in zijn kerkelijke vorm heeft ongetwijfeld heilzaam<br />

gewerkt. Zowel door zijn diepe religieuze zin en zijn uitgegesproken<br />

christelijk karakter als door zijn bijdragen tot bewust-<br />

1 WUMKES, Paden, IV, 563.<br />

2 KLUSDER, fl.ffi., 366-401.<br />

3 H. SANKES EN L. CANNEGIETER, De Kerk te St. Jacobi-parochie 100 jaar, St. Anna-parochie<br />

1944, 41-42.<br />

117<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


wording en concentratie der rechtzinnige groepen binnen de Hervormde<br />

Kerk, heeft het de eigen groep en daarmee de Hervormde<br />

Kerk verrijkt en versterkt.<br />

Toch heeft het ook meer dan alleen „les défauts de ses qualités".<br />

De vorming van het orthodoxe bloc, eerst tegen de Groninger richting<br />

maar later vooral tegen de moderne richting, betekende ook een<br />

bijdrage tot de strijd der richtingen, die een aantasting van de volkskerk<br />

betekende, naar binnen haar leven uitholde, naar buiten haar<br />

aanzien verduisterde. Maar daarnaast heeft het Fries Réveil,<br />

als geheel genomen en zoals het zich feitelijk aan Friesland vertoonde,<br />

voor het aanzien van geloof, kerk en orthodoxie ook nadelen<br />

opgeleverd, die wel met zijn piëtistisch en methodistisch karakter<br />

samenhangen.<br />

Bedenkelijk en verontrustend was het samentreffen van rechtzinnigheid<br />

en bijgeloof. De bevindelijkheid, die door het Fries<br />

Réveil hee<strong>nl</strong>oopt, zal stellig niet vreemd geweest zijn aan de vele<br />

vormen van bijgeloof, die evenals op de Afscheiding ook op bepaalde<br />

groepen van het Fries Réveil een stempel van achterlijkheid drukten,<br />

zodat de vrijzinnige wereld kon lachen om die onnozele halzen van<br />

orthodoxen. Maar bepaald weerzinwekkend zijn de verschijnselen<br />

van geestelijke hoogmoed, die kerkeraadsleden, diakenen en ettelijke<br />

andere kerkgangers deden oprijzen voor het aangezicht van de<br />

gehele gemeente, wanneer de predikant de echte kinderen Gods ging<br />

toespreken! 1<br />

Daarnaast is ook de houding van het Fries Réveil tegenover de<br />

wereld en het leven belastend geworden. Niet, dat predikanten als<br />

Werumeüs Buning en Knap ageerden tegen kaarten en drinken,<br />

tegen de merkwaardige combinatie van bijbelteksten en jeneverkruik<br />

2 , heeft de andere groepen geërgerd, maar dat een Knap zich<br />

keerde tegen hardzeilen en markt houden, dat hij de jaarmarkt in<br />

Heeg afgeschaft wist te krijgen en de hand heeft gehad in het gemeentelijk<br />

besluit, waarbij alle markten in Wymbritseradeel opgedoekt<br />

werden 3 , dàt getuigde van een visie op het leven, die voor<br />

anders georiënteerde groepen on verdragelij k kon zijn. Het heeft het<br />

Fries Réveil ontbroken aan zenuwen, die sterk genoeg waren om de<br />

glans van het leven minstens te aanvaarden.<br />

1 Vgl. Tsj. G. V.D. MEULEN, Aan Dr L. Wagenaar.<br />

% Vgl. WUMKES, FR, 255.<br />

3 Vgl. ibid., 116-117.<br />

118<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Wat tenslotte het Fries Réveil in zijn sectarische vorm betreft, er<br />

kan worden vastgesteld, dat de secten behalve gevolg ook oorzaak<br />

van ontbinding geweest zijn. Het moge waar zijn, dat de secten<br />

een geestelijk onderdak verschaften aan hen, die anders wellicht<br />

verloren waren gelopen, daarnaast zal ook op de desintegrerende<br />

werking van de secten gewezen moeten worden.<br />

Vooreerst is terecht opgemerkt, dat de godsdienstige prikkels,<br />

welke van secten uitgaan, vaak spoedig zijn uitgewerkt, en dat<br />

menigeen zich weldra weer afwendt en dan doorgaans niet terugkeert<br />

tot de kerk, die hij verliet, maar verder zijn eigen weg wel<br />

gaat. 1 De sectarische wereld is vaak een wereld van overal zoeken<br />

en nergens rust vinden, zoals duidelijk bleek bij een Ds de Liefde<br />

en zoals ook in de wispelturigheid van een Evert Tines klaar aan<br />

het licht kwam. Vanuit de kring Vrienden van de Waarheid raakt<br />

hij verzeild bij de Baptisten, voelt zich daar niet thuis, omdat hij<br />

te Gereformeerd is, maar is bij de Christelij k-Gereformeerden niet<br />

welkom, omdat hij te Baptistisch denkt, besluit dan bij gelegenheid<br />

van een begrafenis om een Christelij k-Gereformeerde gemeente te<br />

stichten, belandt tenslotte bij de Doleantie en komt ook daarmee in<br />

conflict! 2<br />

Bovendien staat ijver voor de orthodoxie nog niet gelijk met<br />

opbouw van de kerk. De Liefde heeft aan georganiseerde godsdienstigheid<br />

misschien net zoveel afgebroken, als hij aan individuele<br />

vroomheid heeft trachten op te bouwen. Wormser schreef 31 Mei<br />

1850 reeds aan Groen van Prinsterer aangaande de evangelisatiearbeid<br />

van Ds de Liefde: „zoo wordt de kerk meer ontbonden; alle<br />

kerkelijke inrichting en instelling meer uit de gemoederen weggenomen<br />

en het verbond der genade, de vastheid en regel voor de<br />

gansche gemeente, uit het oog verloren om plaats te maken voor<br />

individuele opvattingen en beschouwingen". 3 Toen Schoonhoven<br />

uit Workum genoeg kreeg van het gestook van Ds de Liefde tegen de<br />

kerken en hem daarover namens de Workumer kring schreef, kreeg<br />

hij een antwoord, waaruit duidelijk blijkt, wat de kerk voor een Ds<br />

de Liefde betekende: „Wat hebben wij met de Nederlands-Hervormde<br />

Kerk te maken? Hebben wij niet veeleer de opdracht Christus<br />

te verkondigen? Wie is het, die het volk vergif inspuit en zielen<br />

vermoordt? Waarvandaan zoveel narigheid, zoveel ellende om ons<br />

1 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w., 176.<br />

2 Vgl. WuMKES, FR, 190-218.<br />

3 Geciteerd bij WUMKES, De Opkomst, 98.<br />

119<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


heen? Waarom moeten wij het land af zwalken van Zuid tot Noord,<br />

van Oost naar West en dat in koude en in hitte, bezweet en bestoft,<br />

onder laster en vijandschap? Is het niet allemaal om het kwaad,<br />

dat de kerk in de wereld heeft gebracht ? Maar als nu, behalve dat,<br />

ook de ware vromen uit liefde tot die opstookster ons in onze heilige<br />

arbeid tegenwerken, dan is het vanzelfsprekend, dat de geest in<br />

ons losbarst en dat wij het „wee u" uit moeten spreken. Want het<br />

is allemaal afgoderij, kalk- en steendienst, die door geen vrome praat<br />

noch door lange gebeden goedgepraat mag worden. Dit is een en<br />

dezelfde kwade geest, die ook Jezus heeft overgeleverd in de handen<br />

van zijn vijanden. Want daarom alleen hebben de Farizeeën hem<br />

van kant gemaakt, omdat hij een werkelijk gevaar voor hun kerk<br />

betekende. Och, mochten ook jullie ogen daarvoor nog eens opengaan.<br />

Want jullie komen alsmaar weer op de proppen met wat de<br />

kerk vroeger steeds was om op die manier haar vuilheid te bepleisteren.<br />

Maar al had ze vroeger ook uit zuivere engelen bestaan, nu<br />

is het beslist zo, dat de meesten van haar leraren vervloekt zijn,<br />

omdat zij een ander evangelie verkondigen. En de enkelen, die nu<br />

het Evangelie zuiver verkondigen, houden zich achterbaks en zijn<br />

goede maten met die grondvreters. 1 Daarom mag ik de vraag wel<br />

stellen: „Hoe lang denken jullie de zaak nog in de war te sturen?" 2<br />

Zo werd de Hervormde Kerk ontbonden, het kerkvolk verdeeld<br />

en de uittocht in geesten en harten voorbereid.<br />

PARAGRAAF 4. DE STRIJD TUSSEN HET NIEUWE<br />

LICHT EN DE OUDE BELIJDENIS IN<br />

VERSCHILLENDE VORMEN<br />

De Hervormde Kerk is van de tegenstelling tussen de Groninger<br />

richting en het Fries Réveil terecht gekomen in de felle strijd<br />

tussen de moderne en de orthodoxe richting. Maar er was behalve<br />

het Modernisme in de kerk, ook de vrijdenkerij in bepaalde kringen<br />

en bovendien ontstond er mede als resultaat van beiden een meer<br />

moderne mentaliteit in brede lagen van het gewone volk. Zij zijn<br />

alle drie wel degelijk van elkander onderscheiden en toch ook weer<br />

voldoende verwant om gegrepen te worden onder de ene zeer algemene<br />

benaming: het nieuwe licht. Ook de orthodoxe richting<br />

1<br />

De Liefde doelt hier stellig op afhankelijkheid van de predikanten t.o.v. de floreenplichtigen.<br />

2<br />

Geciteerd bij WUMKES, FR, 157-158 en hier uit het Fries vertaald.<br />

120<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vormt geen eenheid, maar omvat hier zowel de rechtzinnigheid in de<br />

Hervormde Kerk als ook de orthodoxie, die in de doorlopende beweging<br />

van de Afscheiding en in de verschillende secten voortleeft,<br />

maar de onderlinge verwantschap is ook hier groot genoeg om met<br />

één woord te spreken van: de oude belijdenis.<br />

I. Het nieuwe licht<br />

Langs verschillende wegen is het nieuwe licht Friesland binnengestroomd.<br />

Via de moderne richting kwam het in de Hervormde<br />

gemeenten, de vrijdenkersbeweging bracht het in selecte kringen,<br />

terwijl het volk er op bijzondere wijze mee in contact kwam door<br />

de opkomende Friese Beweging.<br />

1. het nieuwe licht in de Hervormde Kerk<br />

In Friesland, waar de moderne richting zoveel opgang maakte, heeft<br />

merkwaardigerwijze de wieg gestaan van de moderne theologie. Deze<br />

immers werd ingezet met de inaugurale rede van Scholten, die in<br />

godgeleerd Nederland de grootste deining teweeg bracht door de<br />

nieuwe christologische gedachten, welke Jezus stempelden tot de<br />

godsdienstige mens bij uitnemendheid. 1 Welnu, het was te Franeker,<br />

dat Scholten deze rede op 17 September 1840 uitsprak bij de aanvaarding<br />

van zijn ambt aan de Friese hogeschool.<br />

De j aren 1840 - 1848 vormen dan de periode, waarin de voormannen<br />

van de moderne theologie een tegenstelling gaan zien tussen het<br />

moderne denken en de gangbare opvatting van het Christendom.<br />

Scholten en Opzoomer, die zich zullen gaan wagen aan een<br />

nieuwe synthese tussen Christendom en cultuur, zoeken in deze<br />

jaren naar de beginselen, waarop zij een nieuwe theologie kunnen<br />

bouwen. Tussen 1848 en 1870 komen de nieuwe stelsels tot stand,<br />

waarin het geheel van wijsgerige en theologische beschouwingen is<br />

samengevat: de eerste periode van de moderne theologie. Rond 1870<br />

begint dan een nieuwe periode met de opkomst van de ethische<br />

theologie, voorbereid door Piersons groeiend agnosticisme. 2<br />

De moderne theologie wordt op de eerste plaats gekenmerkt door<br />

een absolute afwijzing van elk supra-naturalisme. Onder de invloed<br />

van de natuurwetenschappen werd de wet van oorzaak en gevolg<br />

volstrekt algemeen geacht en ieder ingrijpen van een bovennatuurlijke<br />

macht in de wereld van mensen en dingen absoluut uitgesloten.<br />

1 Vgl. ROESSINGH, a.w., 2 en 66.<br />

2 Vgl. ibid., 2-3; 65-69; 106-107.<br />

121<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Dit anti-supra-naturalisme kan beschouwd worden als het uitgangspunt<br />

en het wezenskenmerk van de moderne theologie en zeker<br />

voor het populair bewustzijn spraken de moderne inzichten zich<br />

nergens duidelijker in uit dan in de verwerping, niet alleen van de<br />

feitelijkheid maar ook van de mogelijkheid van het wonder. Dit<br />

betekende een radicale omwenteling op het terrein van het Christendom:<br />

een andere visie op de persoon, het leven en de betekenis van<br />

Christus, een andere visie op de Bijbel, een andere visie op de Kerk,<br />

een andere visie op de totaliteit van het christelijk denken en leven. 1<br />

Aan dit anti-supra-naturalisme ligt ten grondslag een volstrekt<br />

monisme, waarbij God en heelal twee begrippen worden, die zeer<br />

dicht naast elkaar geplaatst worden en vaak nauwelijks te onderscheiden<br />

zijn. Dit geldt ook voor de verhouding God en mens, voor<br />

de relatie openbaring en menselijke rede. God heeft zich nooit<br />

anders geopenbaard en spreekt ook nooit anders tot de mens dan in<br />

de geest van de mens, in zijn geweten, dat God hem ais enige norm<br />

en toets voor zijn geloof en zijn leven heeft meegegeven. De heteronomie<br />

van weleer maakt plaats voor de autonomie van de moderne<br />

mens en de vrijheid des geestes, eens door Christus geschonken,<br />

maar naderhand door Schrift- en Kerkgezag verdrongen en overwoekerd,<br />

wordt weer in ere hersteld.<br />

Over de mens, het leven en de wereld heeft de moderne theologie<br />

niet anders dan optimistisch gedacht en geoordeeld. De zware<br />

klanken van een door de zonde bedorven natuur en een onder schuld<br />

zuchtend menselijk geslacht, van een plaatsvervangend lijden en<br />

een verzoening door het bloed van een verlosser, zijn volkomen<br />

weggestorven. Wel zal de autonome mens lijden onder de spanning<br />

tussen zijn levensideaal en de werkelijkheid van iedere dag, maar<br />

Christus staat voor hem als een uitnodigend voorbeeld, omdat hij<br />

het ideale type mens is als beeld van God.<br />

In dit anti-supra-naturalistisch, monistisch en optimistisch geheel<br />

is de traditionele Christusfiguur niet meer terug te vinden. Voor<br />

een Godmens is hier geen plaats meer. Dit was de Jezus van het<br />

geloof, de vrucht van de vrome verering der eerste christenen. De<br />

echte, historische Jezus was niets anders dan een mens, de meest<br />

ideale van allen en een voorbeeld voor iedereen, maar niettemin<br />

een mens, en belangrijker dan zijn persoon is voor de moderne mens<br />

zijn geest. 2<br />

1 Vgl. ibid., 187-189; FiOLET, a.w., 81-86.<br />

2 Vgl. RoESSiNGH, a.w., 189-191; FiOLET, a.w., 72-73; 84; 87-88.<br />

122<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Ook de kerk wordt volkomen anders gewaardeerd. De moderne<br />

mens, die zich op godsdienstig gebied autonoom weet, moet naar<br />

eigen overtuiging zijn godsdienst maken. Met het onderscheid tussen<br />

heilig en profaan is de betekenis van kerk en ambt weggevallen.<br />

De maatschappij zal de functie van de kerk overnemen en wat kan<br />

de kerk anders nog zijn dan een vereniging van gelijkgezinden, die<br />

ter bevrediging van hun religieuze behoeften een predikant aanstellen,<br />

een zedelijk lichaam, gebaseerd op het gemeenschappelijke in<br />

de individuele overtuiging van haar leden, met louter administratieve<br />

betekenis! x<br />

Te beginnen met de jaren 1858 tot 1859 weet de moderne theologie<br />

dan de weg te vinden van de katheders naar de kansels, van de<br />

collegezalen naar de kerkgebouwen. Dan ontstaat in de gemeenten<br />

de moderne richting met al de nasleep van dien: open brieven en<br />

felle polemieken, vlugschriften pro en tractaatjes contra. Op het<br />

platteland van Groningen, Friesland en Noord-Holland vond de<br />

moderne richting snel ingang. In Friesland kreeg de ene gemeente<br />

na de andere van de verlichte grondbezitters en boeren, die als<br />

floreenplichtigen het beroep van de predikanten grotendeels in<br />

handen hadden, een modern predikant toegewezen. 2 Alleen waar<br />

de orthodoxie de meerderheid der stemmen in handen had, was de<br />

toegangsweg naar de gemeenten voor de moderne richting gebarricadeerd.<br />

Ook in de Doopsgezinde gemeenten binnen de provincie<br />

drong de moderne richting over het algemeen vrij snel door. 3 In<br />

de geschiedenis van het Modernisme in Friesland valt er dan ook<br />

een veelvuldig contact te constateren tussen de moderne voorgangers<br />

van de Hervormde Kerk en van de Doopsgezinde Broederschap.<br />

Als kopstukken van de nieuwe richting in Friesland kunnen genoemd<br />

worden: A. A. Deenik, Doopsgezind predikant te Ternaard<br />

(1861-1881), later te Stavoren en Molkwerum (1881-1899); A. S.<br />

Carpentier Alting te Dokkum (1865-1882); P. H. Hugenholtz te<br />

Leeuwarden (1862-1866); M. Niemeijer te Sneek (1866-1907);<br />

J. W. Lieftink te Rauwerd (1876-1890); N. C. Balsem te Langezwaag<br />

(1862-1864); B. W. Colenbrander te Engelum (1861-1866),<br />

te Wijnaldum (1866-1868) en te Drachten (1868-1876); W. Reilingh<br />

1 Vgl. FIOLET, a.w., 89-96.<br />

2 Vgl. ALGRA, De oorzaken; OOSTEN, a.w., 240-241.<br />

3 Vgl. ZIJPP, a.w., 202.<br />

123<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


te Metslawier (1861-1875); H. U. Meyboom te Scherpenzeel (1868-<br />

1872); J. van Loon te Kimswerd (1887-1907); J. A. Bruins te Idaard<br />

(1883-1915)en Ph. E. van den Bergh van Eysinga te Stiens (1892-<br />

1896). i<br />

Dat zij een nieuwe stroming vertegenwoordigden, wisten de eerste<br />

moderne predikanten in Friesland zeer goed, al wisten zij tevens,<br />

dat zij zelf nog lang niet klaar waren met de vele vragen van de<br />

dag. „Welk een opgewekt leven, overal en in alles. Honderde vragen<br />

nog onbeantwoord. Iedere dag bereidde nieuwe verrassingen,<br />

opende nieuwe wegen van studie en nadenken", schreef Alting<br />

van Dokkum later. 2 Hugenholtz, de eerste moderne predikant<br />

in Leeuwarden, vergelijkt de opkomst van het Modernisme met de<br />

beweging van het Réveil. „Na een langdurigen slaap, onder de<br />

bedwelming van kerkdijken traditie en dogmatischen sleur, waren nu<br />

in de godsdienstige wereld, zoowel in de oude als in de nieuwe,<br />

de geesten wakker geworden. Wie waardeert niet het orthodoxe<br />

réveil van Da Costa, Capadose, Willem de Clercq en anderen uitgegaan,<br />

dat Allard Pierson met zulk een meesterhand geteekend<br />

heeft. Maar ook de moderne richting was een réveil, welks jeugdige<br />

frischheid nu is voorbijgegaan, maar dat zijn gezegende nawerking -<br />

blijvend doet gevoelen". 3<br />

Deze baanbrekers waren zo overtuigd van hun zaak, dat menige<br />

voorganger heel de moderne overtuiging maar ineens de gemeente<br />

ingooide, nauwelijks zich afvragend of de kudde het zo maar zou<br />

kunnen verwerken. „En zoo was, wie deze dingen rond en ruiterlijk<br />

uitsprak" - schreef Hugenholtz in latere jaren - „in veler oogen<br />

een gevaarlijk mensch. Welnu, ik deed het in alle naïveteit, omdat<br />

ik 't niet laten kon, en ik ontdekte verbazing en schrik ter eene,<br />

maar ook bijval en sympathie ter andere zijde". 4 Ook Ds D. C.<br />

de Haas van St. Jacobi-parochie verklaart, dat hij zijn gemeente<br />

van het licht, dat hij zelf geleidelijk ontving, meedeelde „met<br />

vrijmoedigheid en openhartigheid". 5 En Alting zei bij zijn afscheid<br />

van Dokkum: „Ik wist, dat ik ergernis zou moeten geven; ik wist, dat<br />

ik in uw midden vuur moest nederwerpen; oudere en mogelijk verstandiger<br />

vrienden gaven mij bij monde en in geschrifte den raad:<br />

1<br />

Vgl. WUMKES, Paden, IV, 559.<br />

2<br />

A. S. CARPENTIER ALTING, Mnemosyne, Leiden 1888, 72.<br />

3<br />

P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken<br />

4<br />

Ibid., 99.<br />

en herinneringen, 90.<br />

5<br />

D. C. DE HAAS, Wij wijken niet, maar handhaven onze vrijheid.<br />

van Gal. II, 4-5, St. Anna-parochie 1866, 25.<br />

Toespraak naar aa<strong>nl</strong>eiding<br />

124<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


edenk u wel, wees voorzichtig, ga bedaard uw gang, schok niet en<br />

wond niet, laat eerst langzamerhand bemerken, wat gij wilt. Ik<br />

heb daarnaar niet geluisterd, niet kunnen luisteren: ik mocht het<br />

niet doen. Ik heb dadelijk alles uitgesproken wat ik dacht". 1<br />

Ook buiten de kerk propageerden de moderne voorgangers de<br />

nieuwe gedachte. Hugenholtz zegt over zijn werk in Leeuwarden:<br />

„Ik had het voorrecht daar de eerste tolk der moderne richting te<br />

zijn en ik was, in mijn bescheiden mate, een overtuigd apostel en<br />

vurig propagandist". 2 Samen met Colenbrander van Engelum verdedigde<br />

hij de moderne theologie in het Fries Theologisch Gezelschap.<br />

3 De Nutssamenkomsten vroegen vaak een modern predikant<br />

als spreker. 4 „Het lag voor een deel aan den stand der sprekers,<br />

niet minder aan den Frieschen volksgeest, bovenal aan den krachtigen,<br />

plotselingen opbloei en het opgewekte van het moderne leven,<br />

dat de Nutsavonden omstreeks 1870 een beslist godsdienstig karakter<br />

droegen". 5 Colenbrander hield aparte avondbeurten in<br />

Engelum en later in Wijnaldum, waarin hij de beginselen van de<br />

moderne theologie naar voren bracht 6 en Alting leidde eerst in<br />

huis en later, wegens de grote belangstelling, in een ruim lokaal,<br />

vraagavonden, waar de moderne richting werd toegelicht. 7 In<br />

debatingclubs en volksbijeenkomsten, in Nutsvergaderingen en<br />

avondcursussen wisten de moderne predikanten hun standpunt te<br />

verdedigen.<br />

Ook in het geschreven woord liet de moderne richting zich gelden.<br />

Ds Deenik van Ternaard bracht een vertaling van Strausz' Das<br />

alte und das neue Glaube. Hij weet, dat Strausz blijkens dit werk<br />

met de moderne theologie gebroken heeft en samen met zijn moderne<br />

ambtsbroeders betreurt hij het, „dat de groote man, aan wien<br />

wij voor onze moderne opvatting van het Christendom zooveel te<br />

danken hebben, niet meer tot onze gelederen behoort". Hij zou het<br />

echter onbillijk achten Strausz om de verandering van zijn zienswijze<br />

nu links te laten liggen, te meer daar er nog zoveel is, wat bindt.<br />

1<br />

A. S. CARPENTIER ALTING, Afscheidsrede van Dokkum, Dokkum 1882, 9; vgl. IDEM,<br />

Zoo gelooven wij ook, -daarom spreken wij ook. Beoordeling der brochure van Dr R. Kruisinga<br />

Homan, getiteld „Christus of Spinoza? Godsdienst of geen Godsdienst!", Dokkum 1868, 3-4.<br />

2<br />

P. H. HUGENHOLTZ, Indrukken en herinneringen, 97.<br />

3<br />

Ibid., 106-107.<br />

4<br />

Ibid., 107.<br />

5<br />

BvsÉ, Het Modernisme, 111-112..<br />

6<br />

B. W. COLENBRANDER, Geen Fabelen, een boek voor het volk over de wonderen van den Bijbel ,<br />

Harlingen 1868, V.<br />

7 BUSE, Het Modernisme, 109-110.<br />

125<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


„Blijven we niet met hem sympathizeeren ten opzichte van een<br />

paar allerbelangrijkste punten? Is niet de wereldbeschouwing van<br />

Strausz in hoofdzaak ook de onze, en voeren we niet, evenals hij,<br />

strijd tegen het Kerkgeloof ?" Vrienden en geestverwanten mogen er<br />

zich over ergeren, „dat een modern predikant zulk een boek vertaalde",<br />

Deenik zelf oordeelt er anders over en acht „dit boek bij<br />

uitnemendheid geschikt, als opbouwende lektuur, voor hen, die<br />

geheel met de godsdienst gebroken hebben, en aan wie ook onze<br />

moderne theologie geene bevrediging schenkt". 1 Een ander vereerder<br />

van Strausz was Ds Balsem van Langezwaag, een bekend Nutsspreker<br />

en redacteur van de serie Mannen van Beteekenis, waarin<br />

ook Strausz een plaats kreeg. 2 Hugenholtz publiceerde in 1866 zijn<br />

boek Ter Gedachtenis 3 en Colenbrander gaf een uiteenzetting<br />

van de moderne beginselen, vooral aangaande het wonder, in zijn<br />

geschrift Geen Fabelen 4 , waarop G. H. van Borssum Waalkes,<br />

predikant te Joure, in 1868 fel reageerde in drie Open brieven?<br />

De moderne voorganger van Harlingen, Ds H. van Oort, publiceerde<br />

de Stuivers-preeken, populaire uiteenzettingen van de<br />

moderne theologie. 6<br />

Op 1 Januari 1868 werd bij de uitgever Schaafsma te Dokkum<br />

begonnen met de uitgave van het orgaan De nieuwe richting in<br />

het leven. Bladen Ier godsdienstige volksontwikkeling, uitgegeven<br />

door een vereeniging van predikanten. Onder redactie van A. S.<br />

Carpentier Alting, Predikant te Dockum; A. A. Deenik MLz.,<br />

Predikant bij de Doopsgezinden te Ternaard; W. Reilingh Dz.,<br />

Predikant te Metslawier. In dit tijdschrift, waarvan de uitgave<br />

na vier jaargangen gestaakt moest worden, werden de beginselen<br />

der moderne richting op meer eenvoudige wijze voor de gemeenteleden<br />

uiteengezet. 7<br />

Het is alles pur sang Modernisme, wat in woord en geschrift<br />

naar voren komt. Als leuze van de moderne richting wordt genoemd:<br />

„een opvatting van godsdienst en Christendom te geven<br />

1<br />

A. A. DEENIK, Het Oude en het Nieuwe Geloof. Eene belijdenis van David Friedrich<br />

Haarlem 1872, 272-273.<br />

2<br />

Vgl. WUMKES, Paden, IV, 593-594.<br />

Strausz'<br />

3<br />

P. H. HUGENHOLTZ, Ter Gedachtenis. Toespraken tot de Hervormde Gemeente te<br />

Leeuwarden 1866.<br />

4<br />

a.w.<br />

Leeuwarden,<br />

5<br />

Vgl. KLUNDER, a.w., 391.<br />

6<br />

H. VAN OORT, Stuiverspreeken<br />

volgende jaren.<br />

van woordvoerders der Nieuwe Richting, Harlingen 1868 en<br />

7<br />

Vgl. CARPENTIER ALTING, Mnemosyne, 74-78.<br />

126<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


die niet langer in strijd is met de resultaten van ernstig wetenschappelijk<br />

onderzoek. En daarom is zij de rechtmatige erfgename van<br />

de Hervorming. Want zij wil de zegepraal van die beginselen voor<br />

welke onze vaderen gestreden hebben: vrijheid van geweten,<br />

vrijheid van ieder uitwendig gezag, handhaving van de heerschappij<br />

van de getuigenis van Gods geest met onzen geest". 1 Colenbrander<br />

verklaart, dat „de wonderen niet werkelijk gebeurd zijn, maar alleen<br />

de vrucht uitmaken van de vrome verbeelding der ouden". 2<br />

Hugenholtz vraagt vóór alles om een klaar standpunt. „Noem<br />

Jezus God geopenbaard in 't vleesch, zoo gij wilt. Maar zoo niet,<br />

beschouw hem dan als een onzer, als een profeet, machtig in woord<br />

en in werk, maar een mensch van gelijke beweging als wij. Leer<br />

onderscheiden tusschen den historischen Jezus en den idealen<br />

Christus. Zie de grootheid Gods niet in onzekere verhalen van onmogelijke<br />

wonderen, maar in de groote wereld van het heelal en<br />

de kleine wereld van uw eigen zieleleven". 3 En ook voor de modernen<br />

in Friesland is de kerk „de vereeniging van mannen en vrouwen,<br />

die zich ten doel stellen om de beginselen door Jezus gepredikt<br />

te doen zegevieren in de maatschappij". 4 Van de kansel in St Jacobiparochie<br />

wordt stelling genomen tegen het standpunt van de orthodoxen:<br />

„Zoo wil men de vrijheid, die wij hebben in Christus<br />

Jezus, weder aan banden leggen, en tekort doen aan de waarheid<br />

des Evangelies. Of heeft Jezus een nieuwe wet gegeven? heeft hij<br />

twaalf geloofsartikelen afgekondigd of een kerkgenootschap gesticht?<br />

heeft hij ons willen binden aan een boek? Neen! dat alles is<br />

juist lijnregt in strijd met zijn geest en zijnen beginselen. Hij heeft<br />

het willen laten aankomen op den geest der waarheid, die in alle<br />

waarheid leiden zou".<br />

„Wij spreken het dus helder en krachtig uit: Broeders en Zusters!<br />

gij kunt in waarheid godsdienstig zijn, gij kunt broeders van Jezus<br />

en zoonen en dochteren zijn van den hemelschen Vader, al wilt gij<br />

van de wet van Mozes of iedere andere wet buiten u niet weten;<br />

al is Uwe voorstelling van God heel anders dan die Uwer vaderen,<br />

en wijst gij het leerstuk der drieéénheid met beslistheid af; al bidt<br />

gij Jezus niet aan, daar volgens uwe overtuiging Gode alleen de<br />

1<br />

Aan onze lezers bij 't begin van den tweeden jaargang,<br />

leven, 2 (1869) 4.<br />

2<br />

a.w., 8.<br />

in: De nieuwe richting in het<br />

3<br />

hidrukken, 98.<br />

1<br />

A. S. CARPENTIER ALTING, Onkerkelijkheid, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 76.<br />

127<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


hulde der aanbidding toekomt, en zet gij al het bovenmenselijke<br />

en wondere in Jezus' persoon en verschijning ter zijde; al neemt gij<br />

den vrijheid den bijbel als ieder ander boek te lezen en te onderzoeken,<br />

en weigert gij bepaald iedere voorstelling, die indruischt<br />

tegen uwe rede, aan te nemen, alleen omdat zij voorkomt in den<br />

bijbel". 1<br />

Dit alles moest wel deining teweeg brengen in Friesland.<br />

Plantinus, de Doopsgezinde predikant van Holwerd, een fel tegenstander<br />

van de moderne theologie, kon onder zijn preek op de<br />

Bijbel slaan: „Het staat er, het staat er!". 2 Maar de notaris in de<br />

buurt van Ternaard, H. Klaasesz, neemt het geval laconiek op:<br />

„Als het bewezen is, dat die zaken onwaar zijn, is het dan beter aan<br />

die fabelen te blijven gelooven? Ik denk er zoo niet over. Al vallen<br />

de wonderen weg, daarmede behoeft de godsdienst niet verloren<br />

te gaan. Het beste zal wel overblijven". 2 Anderen voelden geen<br />

grond meer onder de voeten en dachten aan de woorden: „Zij<br />

hebben mijn Heer weggenomen, en ik weet niet, waar zij Hem<br />

gelegd hebben". 4 De moderne theologie was het gesprek van de<br />

dag; mannen en vrouwen van elke leeftijd en van elke stand waren<br />

er vol van; er werd door jongelui, door doctoren en advocaten en<br />

door vele anderen tot in het holst van de nacht gedisputeerd over<br />

kwesties als de opstanding van Jezus en de waarde van de Evangelieverhalen.<br />

5<br />

En natuurlijk kwam er verzet, niet alleen van de orthodoxe kant,<br />

maar ook uit de Groninger hoek. Van orthodoxe zijde werden de<br />

moderne predikanten uitgemaakt voor godloochenaars, nieuwlichters,<br />

Satanskinderen en antichrist en in ruil voor deze vriendelijkheden<br />

werden de rechtzinnigen als dompers en dwepers, „fynen"<br />

en nachtuilen betiteld. Toen M. Wijt, de moderne predikant<br />

van Beetsterzwaag (1869-1884), een bezoek bracht aan Berlikum<br />

met het oog op een beroep, werd hij door orthodox volk met stenen<br />

bekogeld. En bedankte voor het beroep! Ook kregen de predikanten<br />

van de nieuwe richting vaak briefjes onder de deur doorgeschoven,<br />

waarin met brandstichting en meer van dergelijke verrassingen<br />

werd gedreigd. 6 Maar ook menige predikant van de Groninger<br />

1 DE HAAS, a.w., 18-19.<br />

2 BUSÉ, Het Modernisme, 101.<br />

3 WUMKES, Paden, IV, 591-592.<br />

4 M. WijT-PosTHUMA, Herinneringen aan de opkomst der Moderne Richting op het platteland<br />

van Friesland, Amsterdam 1905, 6.<br />

5 HUGENHOLTZ, Indrukken, 104.<br />

* BusÉ, Het Modernisme, 105-106.<br />

128<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ichting verzette zich tegen de moderne beginselen. Hugenholtz<br />

mocht dan de Groninger theologie even benauwend vinden als de<br />

Friese baai en de Groninger predikanten gebrek aan consequentie<br />

verwijten 1 , het weerhield Thoden van Velzen niet om zich in 1875<br />

nog eens met felheid te keren tegen „het alle banden verscheurend<br />

Modernisme, dat Doop en Avondmaal niet telt". 2<br />

De tegenstand bracht de moderne predikanten tot contact en<br />

organisatie. Het begin ligt in Dokkum, waar in 1866 vijf moderne<br />

predikanten voor het eerst bijeenkwamen in de consistorie-kamer<br />

van de Hervormde Kerk, om in het vervolg samen „onze krans" te<br />

vormen. Het waren Carpentier Alting, Reilingh, Deenik, A. F.<br />

Eilerts de Haan, de Hervormde collega van Deenik te Ternaard<br />

(1868-1884) en de voorzitter J. P. Bruinwold Riedel van Waaxens<br />

(1860-1892). Het vijftal werd later een zevental door toetreding<br />

van M. W. Scheltema, Doopsgezind predikant en H. van Veen,<br />

Hervormd predikant te Dokkum (1874-1880). Er bestond wel behoefte<br />

aan onderling contact. „We stonden aan den ingang van de<br />

kampplaats. Ons arbeidsveld lag midden tusschen de dorre akkers<br />

der meest consequente, geestdoodende protestantsche orthodoxie". 3<br />

Twee jaar na de oprichting van „onze krans", besloot deze groep<br />

tot de uitgave van het reeds genoemde tijdschrift De nieuwe richting<br />

in het leven. Ook ging van de Dokkumer krans het initiatief<br />

uit tot de „samenkomsten van moderne predikanten in de Noordelijke<br />

Provinciën", waarvan de eerste gehouden werd te Leeuwarden<br />

op 27 October 1868. Aangezien deze, voor de drie Noordelijke provincies<br />

opgerichte vergaderingen, altijd te Leeuwarden gehouden<br />

werden, bestond het moderamen meestal uit Friezen. In 1870 waren<br />

het Colenbrander, Carpentier Alting, Deenik, Reilingh en B. C. J.<br />

Mosselmans uit Groningen. 4 Tenslotte werd door de Dokkumer<br />

krans en de bijeenkomsten der moderne predikanten de stoot gegeven<br />

tot wat later de Nederlandsche Protestantenbond zou worden.<br />

Er werd behoefte gevoeld aan een bond, waarin het leken-element<br />

op de voorgrond zou treden. Want Alting zag de toekomst somber<br />

in: „Wij gevoelden het: de kerkgenootschappen zouden een<br />

bangen tijd tegemoet gaan; mogelijk zou hun levensavond spoedig<br />

gekomen zijn. Zou zulk een bond dan niet de grondslag kunnen<br />

1 Indrukken, 98.<br />

2 WU¾IKES, Paden, IV, 576.<br />

3 CARPENTIER ALTING. Mnemosyne, 72.<br />

4 A. S. CARPENTIER ALTING, Open brief. Antwoord aan Dr P. Hofstede de Groot, Hoogleeraar<br />

te Groningen, Dokkum 1870,1.<br />

129<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


worden van eene nieuwe vereeniging, eene betere godsdienstige<br />

gemeenschap, eene vriendelijke wijkplaats voor allen die zich niet<br />

langer konden tehuis gevoelen binnen de muren der bestaande kerken".<br />

1 Tevens werd het noodzakelijk geacht front te maken tegen<br />

het opdringen van de orthodoxen en een tegenwicht in het leven te<br />

roepen tegen de in 1862 opgerichte Confessioneele Vereeniging.<br />

Binnen de samenkomsten der moderne predikanten kregen de<br />

plannen vaster vorm door toedoen van Colenbrander, zijn Doopsgezinde<br />

collega in Drachten G. ten Cate en W. Zaalberg, de moderne<br />

Hervormde predikant van Bergum. 2 In de vergadering van 18<br />

Maart 1870 werd de bedoelde vereniging opgericht onder de naam<br />

„Gewetensvrijheid". In een latere bijeenkomst te Utrecht op 15<br />

Juli van datzelfde jaar werd de naam „Nederlandsche Protestantenbond'<br />

' er voor in de plaats gesteld. 3 Friesland had dus de stoot gegeven<br />

tot de oprichting van een vereniging, die in de komende decennia<br />

zou ijveren voor de verbreiding van de moderne beginselen, moderne<br />

minderheden zou steunen en allerlei andere arbeid in vrijzinnige<br />

geest zou verrichten. In Friesland kwamen op verschillende<br />

plaatsen afdelingen van deze N.P.B, tot stand, zoals te Leeuwarden,<br />

Sneek, Drachten, Bergum, Lemmer, Warga, Wijnjeterp, Rauwerd<br />

en Nijland.<br />

Naast bestrijding vond de moderne richting in Friesland ook<br />

belangstelling en instemming. „Het waren in den beginne dagen<br />

van opgewekt leven, onvervaard zelfvertrouwen ... Verheffend<br />

was de belangstelling in den nieuwen ontwikkelingsgang van den<br />

godsdienst; evenals in de dagen der Hervorming openbaarde deze<br />

zich vooral onder den burgerstand". Zo „hadden de predikers der<br />

moderne richting in den eersten tijd van haar ontstaan volle kerken.<br />

Wie onder hen eenigen naam had als spreker, kon zeker zijn van een<br />

grooten toeloop ... Bij sommigen was het de prikkel der nieuwsgierigheid,<br />

of de min edele zucht om getuigen te zijn hoe het oude<br />

gebouw werd afgebroken. Zeer velen echter gingen op, vol begeerte<br />

naar leering en leiding". 4 In Friesland was het stellig niet anders,<br />

want Hugenholtz spreekt van „de groote belangstelling, die onze<br />

denkbeelden vonden in ruimen kring". 5 De avondbeurten van Coienbrander<br />

in Engelum en Wijnaldum werden druk bezocht en trokken<br />

1 Mnemosyne, 78-79.<br />

2 BusÉ, Hei Modernisme, 85-91.<br />

3 H. U. MEIJBOOM, De Nederlandsche Protestanten-bond van 1870-1920, Groningen 1921, 4.<br />

4 HERDERSCHEE, a.w., 119 en 338.<br />

5 Indrukken, 104.<br />

130<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ook belangstellenden uit de omgeving. 1 Ook Alting had over<br />

gebrek aan interesse niet te klagen 2 , en volgens Klunder viel<br />

er in Drachten bij de opkomst van de moderne richting eveneens<br />

„een verhoogde kerkelijke belangstelling" te constateren. 3<br />

Deze belangstelling schijnt echter niet algemeen geweest te zijn,<br />

doch zich al gauw beperkt te hebben tot de meer gezeten wereld.<br />

De klacht is later vaak gehoord en werd ook uitgesproken op een<br />

vergadering van moderne predikanten in 1887, dat men geen vat<br />

kreeg op de grote massa. 4 Maar iemand als Alting had dit in<br />

Friesland al veel eerder geconstateerd, toen hij schreef: „de liefde<br />

der groote menigte wordt ons onthouden". 5 Dat het Modernisme<br />

geen massa-beweging is geworden, zal ten dele wel gezocht moeten<br />

worden in het karakter der moderne theologie, welke zo weinig<br />

aansloot bij het ontwikkelingspeil der grote massa van die dagen,<br />

en zal vermoedelijk ook gezocht moeten worden in het feit, dat<br />

de afstand tussen de Hervormde Kerk en het gewone volk reeds<br />

groot geworden was. Herderschee troost zich met de gedachte, dat<br />

de moderne beginselen wel ingang vonden bij de burgerij, de spil<br />

van de maatschappij en de kern van het godsdienstig leven 6 ;<br />

ook Busé laat uitkomen, dat de belangstelling voor de moderne<br />

richting in Friesland vooral te vinden was bij de meer ontwikkelden<br />

7 . Daarom is de teleurstelling des te groter als straks een<br />

deel der beschaafden zich, onder invloed van de vrijdenkerij,<br />

voorgoed van kerk en godsdienst afwendt.<br />

Na de periode van grote opgewektheid werd echter al vrij gauw<br />

een duidelijke crisis geconstateerd. „Gij kent de teekenen der tijden",<br />

schrijft Alting van Dokkum in 1868. „Velen ontvlieden de gemeenschap<br />

der kerk; velen achten haar roeping vervuld. Velen - helaas<br />

ook predikanten wier woord honderden bezielde - hebben haar<br />

dienst verlaten". 8 De Doopsgezinde predikant van Dantumawoude,<br />

P. W. Feenstra, laat eenzelfde geluid horen: „O, we weten wel, dat<br />

sommigen het geloof aan God verloren hebben en dat ope<strong>nl</strong>ijk uitspreken;<br />

we kunnen niet ontkennen, dat vele leeraars der godsdienst<br />

1<br />

COLENBRANDER, a.w., V.<br />

2<br />

BUSÉ, Het Modernisme,<br />

3<br />

a.w., 393.<br />

109.<br />

4<br />

Vgl. W. R. M. NOORDHOFF, Het godsdienstig gemeenschapsleven in het Nederlandsch Vrijzinnig<br />

Protestantisme. Een sociaal-psychologische studie, Lochem 1933.<br />

5<br />

Zoo gelooven wij ook, 112.<br />

6<br />

a.w., 119.<br />

7<br />

a.w., 109.<br />

8<br />

Hervorming, in: De nieuwe richting in het leven, 1 (1868) 30.<br />

131<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het werk der prediking laten varen om op een ander veld te gaan<br />

arbeiden. We mogen niet loochenen, dat menig bedehuis schaarser<br />

dan vroeger wordt bezocht; maar we ontzeggen aan een ieder het<br />

recht om uit die feiten te besluiten tot ongodsdienstigheid van onzen<br />

tijd". 1 Herderschee heeft het later als volgt geformuleerd: „Er ontstond<br />

verflauwing en verslapping . . . Men had de oude begrippen<br />

prijs gegeven voor redelijke meeningen en was er dankbaar voor;<br />

maar over het algemeen scheen men daarmee tevreden en geen<br />

behoefte te gevoelen zich verder met deze zaken in te laten. Men<br />

was van het wondergeloof afgekomen, en achtte dat voldoende<br />

zonder te beseffen dat men het door het bereiken van een hooger<br />

standpunt moest te boven gekomen zijn. Er werd gevraagd: als<br />

het kerkgaan slechts een der middelen is tot aankweeking van idealistischen<br />

zin, waarom dan juist dat middel op den voorgrond geplaatst?<br />

Als de bijbel geen onfeilbaar Godswoord is, hoe dan nog<br />

vertrouwen te stellen in zijn uitspraken; als wij geen scherp begrensde<br />

leerstukken en juist geformuleerde begrippen bezitten,<br />

hoe dan waarde toe te kennen aan hetgeen over de onzie<strong>nl</strong>ijke<br />

dingen geleeraard wordt? Waar zulke vragen rezen moest de belangstelling<br />

dalen". 2 Het klinkt dan ook wel naïef als Hugenholtz<br />

schrijft: „het besef ontwaakte, dat men deze „heilsfeiten" missen<br />

en als symbolen beschouwen kon, zonder eenige schade, neen, met<br />

groote winst voor 't godsdienstig leven". 3<br />

Het scherpst werd de diagnose wel gesteld door Alting in een<br />

beschouwing uit het jaar 1869, welke merkwaardigerwijze tot<br />

titel draagt Onkerkelijkheid. 4 Hij vraagt zich af, of de titel boven<br />

zijn opstel wel een goed Nederlands woord is, maar hij wil er<br />

een kwaal mee aanduiden, die „dagelijks met meer kracht voortkankert<br />

in de hedendaagsche maatschappij", nu er „in onze dagen<br />

telkens meerderen gevonden worden, die een zekere minachting<br />

koesteren voor alles wat kerk heet of met de kerk in verband wordt<br />

gebracht". 5 Deze mensen kunnen het woord „kerk" niet meer<br />

horen; zij zeggen ronduit: „de kerk heeft uitgediend" en zouden<br />

maar liefst zien, dat de kerkgebouwen voor nuttiger doeleinden<br />

werden gebruikt. De moderne predikant mogen ze heel graag,<br />

maar als hij „qualitate qua" gaat optreden, excuseren ze zich.<br />

1 P. W. FEENSTRA, Gruwelijke vroomheid, in: De nieuwe richting in het leven, i (1868) 34.<br />

2 a.w., 120.<br />

3 Indrukken, 105.<br />

4 a.w., 74-80.<br />

6 Ibid., 74.<br />

132<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Volgens Alting manifesteren deze personen hun vrees voor de kerk:<br />

1. door hun plaatsen in de kerk - als ze die terwille van het fatsoen<br />

nog aanhouden - onbezet te laten of alleen door hun kinderen<br />

te laten gebruiken; 2. door geen lidmaat te worden, omdat ze dit<br />

een verouderde en onbeduidende formaliteit vinden; 3. door telkens<br />

weer te verklaren, dat de maatschappij wel andere behoeften heeft<br />

en dat de kerk mogelijk alleen nog zin heeft voor de onontwikkelden.<br />

Voor hun kinderen achten ze catechisatie misschien onschadelijk,<br />

maar in geen geval nodig. Als de rest van het onderwijs maar uitstekend<br />

is, dan hebben zij aan hun ouderplicht voldaan. Willen de<br />

kinderen later zelf lidmaat worden, dan is dat goed, maar zij zullen<br />

er als ouders niet op aandringen. 1 „En de kerk staat daar in 't<br />

midden der hedendaagsche wereld, eenzaam en verlaten en geduld,<br />

zooals men een oud meubelstuk een rustplaatsje gunt op een afgelegen<br />

hoek van den zolder, wanneer er eenige herinneringen aan<br />

verbonden zijn, en men er toch niet goed toe kan komen om het te<br />

verbranden of - als er nog wat goeds aan is-te verkoopen". Hij<br />

voorziet, dat de orthodoxen zich in deze omstandigheden van de<br />

kerk meester zullen maken met een beleefd verzoek aan de modernen<br />

om consequent te zijn en maar uit de kerk weg te trekken. En dat is<br />

iets waarmee men toch geen vrede kan hebben, „dat de ontwikkelden<br />

zoo langzamerhand de kerk verlaten of haar stillekens laten<br />

uitsterven", terwijl het dan aan de tegenstanders wordt overgelaten<br />

om de kerk aan hun bedoelingen dienstbaar te maken. 2<br />

In deze beschouwing wordt dus door een predikant uit Friesland<br />

een situatie geschetst, die vlak tegen de grens van het verschijnsel<br />

der buitenkerkelijkheid aan ligt. Het is van belang er op te letten,<br />

dat deze beschouwing dateert uit het jaar 1869, en bovendien te<br />

bedenken, dat Alting hier niet het gewone volk van kleine burgers<br />

en vergeten arbeidersgroepen op het oog heeft, maar de ontwikkelden,<br />

elders genoemd „de vrienden en aanhangers der moderne<br />

richting op godsdienstig gebied". 3 Mogelijk kan deze beschouwing<br />

van Alting enig licht werpen op het feit, dat de volkstelling, die<br />

tien jaar later gehouden werd, in Friesland 3234 buitenkerkelijken<br />

aangeeft. Domela Nieuwenhuis had toen zijn breuk met de kerk<br />

nog maar enige weken achter de rug en moest zijn grote propaganda<br />

onder de arbeiders in Friesland nog gaan beginnen.<br />

1 Ibid., 75.<br />

2 Ibid., 76.<br />

3 Ibid., 8o.<br />

133<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


De woordvoerders van de nieuwe richting hebben zelf reeds aangevoeld,<br />

dat de moderne prediking op de een of andere wijze voor<br />

deze ontwikkeling aansprakelijk gesteld kon worden. Door deze<br />

of gene mag de oorzaak gezocht zijn in het gebrek aan tact en prudentie<br />

van sommige predikanten of in de overdrijving en de haarkloverij<br />

van andere voorgangers 1 , Colenbrander heeft gelijk, wanneer<br />

hij zegt: „Ik erken volgaarne, dat onze richting werkelijk schade<br />

berokkent. Niet om de onhandigheid van enkele harer voorstanders,<br />

ook niet omdat wij allen onzen schat in aarden vaten dragen;<br />

maar om het karakter der nieuwe richting zelve. Zij heeft die met<br />

elke hervorming gemeen. Al is het dan ook waar, dat het openbaar<br />

maken van ons gevoelen op enkelen nadelig mag werken, het kan<br />

toch nooit voor het menschdom in zijn geheel schadelijk zijn". 2<br />

Ook het feit, dat verschillende moderne voorgangers hun ambt<br />

hebben neergelegd en de kerk zijn uitgegaan, heeft ongetwijfeld<br />

een ontbindende invloed uitgeoefend 3 , maar als er ergens in de moderne<br />

richting schuld ligt, dan inderdaad in het karakter van die richting<br />

zelf. En dan is het wel duidelijk, dat deze nieuwe stroming het<br />

ontbindingsproces, waarvan het optreden der buitenkerkelijkheid<br />

zulk een sprekend symptoom is, in sterke mate heeft bevorderd.<br />

Het waren ongetwijfeld geen model-gemeenten, die voor de moderne<br />

richting open werden gezet: het uithollingsproces was al sinds lang<br />

op gang en de Hervormde Kerk had als volkskerk reeds zwaar<br />

geleden. Het Modemisme heeft deze ontwikkeling echter niet opgevangen,<br />

laat staan gestuit, doch integendeel alleen maar verhaast.<br />

Op de eerste plaats heeft de moderne richting een levensbeschouwing<br />

verkondigd, die nauwelijks nog als christelijk beschouwd<br />

kan worden. De reactie is dan ook niet uitgebleven: in het verder<br />

verloop van de moderne theologie zijn de christelijke categorieën<br />

van zonde en genade, rechtvaardigmaking en heiliging weer<br />

teruggekeerd. Men kan het Modernisme na het Oud-Liberalisme<br />

en de Groninger theologie beschouwen als de eindphase van een<br />

ontwikkeling; men kan het ook zien als het begin van een totaal<br />

nieuwe wereldbeschouwing. Het allerbelangrijkste is, dat ieder<br />

bovennatuurlijk element, voor het Christendom essentieel, ontbreekt;<br />

of het aan het eind van de ontwikkeling verdwenen is dan<br />

1 Vgl. R. BRINK, Wat dunkt U van de stelling: Het is hetzelfde wat men gelooft, als men maar<br />

wél leeft")_ in: De nieuwe richting in het leven, z (1869) 149.<br />

8 a.w., 171-173.<br />

s O. NOOKDENBOS, Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw, Rotterdam 1931, 83-84.<br />

134<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


wel bij de start van een nieuw proces niet werd opgenomen, doet<br />

minder ter zake. Dat de Hervormde Kerk in Friesland onder deze<br />

prediking geleden heeft, is duidelijk. De kerkelijke opleving heeft<br />

geduurd, zolang de nieuwe prediking de „cause célèbre" van de<br />

dag was. En juist in deze periode kon er veel neergehaald en afgebroken<br />

worden.<br />

Bovendien heeft de nieuwe richting de elementen van kerksheid<br />

en kerkelijkheid ondergraven. Niemeijer schrijft in het blad voor<br />

het kerkvolk, „dat godsdienst en geloof onafhankelijk zijn van kerkelijke<br />

handelingen en geloofsbelijdenissen". En verder: „Veel zal<br />

er gewonnen zijn, als het onderscheid tussen kerkelijkheid en godsdienst<br />

maar duidelijker wordt ingezien, als beter wordt begrepen,<br />

dat het geloof iets geheel anders is dan het aannemen van een<br />

geloofsbelijdenis". 1 En Alting leverde voor hetzelfde orgaan<br />

de volgende pastorale beschouwing: „Ge zijt tot de overtuiging<br />

gekomen, dat uw kind niets beter wordt, wanneer het in de eerste<br />

levensdagen het teeken des doopsels ontvangt. Voor u is die plechtigheid<br />

overbodig. Niemand mag u om die overtuiging een oogenblik<br />

minder achten, neen ge zijt volkomen in uw recht". Hij geeft nog<br />

een ander voorbeeld: „Voor u is de Zondag volkomen gelijk aan<br />

iederen anderen dag. Ge vindt het dwaas om te meenen, dat die<br />

dag heilig is boven andere dagen. Ge zijt in uw recht, ge doet niets<br />

anders dan wat Jezus en Paulus ook deden". 2 Deze en dergelijke<br />

beschouwingen mogen dan bedoeld zijn om het geloof te zuiveren,<br />

maar er kon bezwaarlijk iets anders van verwacht worden dan een<br />

verslapping van het kerkelijk leven, waarbij het bovendien nog de<br />

vraag is, of het geloof een dergelijke zuivering mag toelaten.<br />

Tenslotte heeft het Modernisme de tegenstelling tussen vrijzinnigheid<br />

en rechtzinnigheid naar een hoogtepunt gejaagd, waardoor<br />

de Hervormde Kerk met nieuwe kracht geworpen werd in<br />

de strijd der richtingen, welke van de ene volkskerk niet veel meer<br />

dan de naam en het geraamte overeind liet staan. Dat de orthodoxie<br />

tegen deze prediking alles in het veld bracht, ligt voor de hand, maar<br />

de gevolgen van de tegenstelling en de strijd waren er niet minder<br />

noodlottig om.<br />

Deze algemene opmerkingen kunnen niet beter geconcretiseerd<br />

worden dan door de beschouwing van Da Klunder, die voor de Her-<br />

1 M. NIEMEIJER, Geloovig of ongeloovig, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 264.<br />

a Ergernis geven, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 109-110.<br />

135<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vormde gemeente te Drachten een lijn trekt van het optreden der<br />

moderne richting naar de eerste verschijnselen van buitenkerkelijkheid.<br />

Na vermeld te hebben, hoe het Modernisme in de gemeente<br />

binnenkwam, gaat de schrijfster verder: „Aanvankelijk had de<br />

belangwekkende prediking der nieuwe denkbeelden een verhoogde<br />

kerkelijke belangstelling ten gevolge. Levendig interesseerde men<br />

zich voor de bestrijding van wonderverhalen en wondergeloof,<br />

van bijbelse onfeilbaarheid en al dergelijke dingen meer. Maar<br />

juist door die radicale prediking en voorlichting kwam men er toe,<br />

allerlei kerkelijke gebruiken en instellingen te becritiseren en de<br />

waarde van het godsdienstig leven te negeren. En zoo zien we,<br />

dat heel veel gemeenteleden door al de ontkenningen en critische<br />

opmerkingen, hun vanaf den kansel voorgehouden, den band met<br />

de kerk losser voelen worden en tenslotte verbreken". Naast Ds<br />

Colenbrander was het vooral Ds de Koo (1869-1874), die de gemeente<br />

in deze richting beïnvloedde. Hij achtte de z.g. „voorgang"<br />

bij de begrafenissen niet meer nodig. Colenbrander pleitte voor een<br />

gestadige vermindering van het aantal Avondmaal-vieringen.<br />

De kinderdoop werd zo goed als niet meer toegediend en ook de<br />

volwassendoop voor de a.s. lidmaten der gemeente achtte men niet<br />

meer noodzakelijk. Het gevolg was, dat het kerkelijk leven achteruit<br />

ging: er werd een „schromelijke nalatigheid" geconstateerd bij de<br />

catechisaties en het kerkbezoek liep hard terug. De Koo, die de<br />

kerk als een sta-in-de-weg voor de beschaving beschouwde, legde<br />

in 1874 zijn ambt neer en koos een andere werkkring, hetgeen<br />

voor heel veel gemeenteleden een voorbeeld was om ook de band<br />

met de kerk te verbreken. Da Klunder besluit dan: „de belangstelling<br />

voor het godsdienstig leven was, spoedig na de komst van<br />

het modernisme, en stellig met het radicale, dat De Koo verkondigde,<br />

sterk gaan tanen. Bij gelegenheid van een kerkvisitatie in dezen<br />

tijd wordt de een tiental jaren tevoren zoo bloeiende gemeente als<br />

„niet welvarend" gekarakteriseerd". 1<br />

2. het nieuwe licht in de vrijdenkerskringen<br />

Naast de moderne richting kent de 19e eeuw de vrijdenkersbeweging,<br />

een zeer verlichte geestesrichting, welke aanvankelijk nog vaag<br />

godsdienstig was, doch vrij snel alle Christendom en ook alle godsdienst<br />

aan de kant heeft gezet. In de eerste periode van de vrijdenkersbeweging<br />

domineert nog een deïstische levensbeschouwing en<br />

1 a.w., 393-394-<br />

136<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zijn materialistische opvattingen spaarzaam aanwezig. Maar geleidelijk<br />

ebt het deïsme weg en krijgt het materialisme als levenswijsheid<br />

de overhand. En toen dit reeds lang een verouderd wetenschappelijk<br />

standpunt was geworden, bleef het materialisme toch<br />

als populaire wijsheid de strijd tegen geloof en kerk steunen. 1<br />

In Friesland was de bodem voor de vrijdenkersbeweging sinds<br />

lang bereid. In diverse milieu's was reeds een mentaliteit tot gemeengoed<br />

geworden, waarin aan het Christendom een krappe plaats<br />

was toegemeten en voor de kerk weinig achting kon worden opgebracht.<br />

Als instellingen, waarbinnen een dergelijke mentaliteit<br />

opgeld deed en vanwaaruit zij verder werd gedragen, moeten genoemd<br />

worden de Loge en, hoewel in mindere mate, het Nut, terwijl<br />

tenslotte vanuit deze instituten ook draden lopen naar de vrijzinnigheid<br />

binnen de Hervormde Kerk en de Doopsgezinde Broederschap.<br />

De vrijmetselarij had in Friesland haar steunpunten te Leeuwarden,<br />

Harlingen, Sneek en Dokkum. De Loge „De Friesche Trouw"<br />

van Leeuwarden gaat terug tot 1782, terwijl Harlingen in 1797 zijn<br />

Loge „Deugd en IJver" kreeg. In Sneek kwam het in 1818 tot oprichting<br />

van de Loge „Concordia res parvae crescunt" en de Loge<br />

„Excelsior" te Dokkum werd in 1876 geconstitueerd. 2<br />

„De Maatschappij tot Nut van het Algemeen" heeft in Friesland<br />

veel opgang gemaakt. Zij had hier in de 19e eeuw 38 departementen,<br />

waarvan ettelijke reeds in de 18e eeuw waren opgericht: Leeuwarden<br />

in 1792, Heerenveen in 1795, Sneek in 1798 en Bergum zowel als<br />

Bolsward in 1799. 3 Door Bloemhof werd in verband met het zwak<br />

cultureel besef binnen de Zuid-Westhoek van Friesland gewezen<br />

op het merkwaardige feit, dat ,,De Maatschappij tot Nut van het<br />

Algemeen" juist in dat gebied altijd zo zwak vertegenwoordigd is<br />

geweest.*<br />

Vanuit de vrijzinnige predikant en-wereld was er in Friesland<br />

vooral met het Nut zeer veel contact. Bijzondere ijver voor het<br />

Nut is door de Doopsgezinde leraars aan de dag gelegd. Maar ook<br />

de vrijzinnige predikanten uit de Hervormde Kerk hebben voor de<br />

belangen van het Nut geijverd. De contacten met de Loge zullen<br />

1<br />

NOORDENBOS, U.W., 28-30; 45.<br />

2<br />

Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren 5893, 's-Gravenhage 1893, XIV-XXXIII.<br />

3<br />

Gedenkboek Maatschappij<br />

242-244.<br />

tot Nut van het Algemeen 1874-1934, Amsterdam 1934, Bijlage III,<br />

* F. BLOEMHOF, Het arbeidersgezin in de Z.W.<br />

2 (i949) 38.<br />

hoek van Friesland, in: Sociologisch Bulletin,<br />

137<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


stellig spaarzamer zijn geweest, maar waren hier en daar toch aanwezig.<br />

Alting is zelfs een tijdlang voorzitter geweest van de<br />

Loge „Excelsior" te Dokkum, zulks tot grote ergernis van de<br />

Vrienden der Waarheid. x<br />

Ongelovig zijn de opkomende vrijdenkerskringen in Friesland<br />

stellig nog niet, wel sceptisch ten opzichte van kerk en clerus.<br />

Zij huldigen nog een vaag deïstisch standpunt en spreken in maçonnieke<br />

trant over de Opperbouwheer van het Heelal. 2 Maar<br />

omdat de kerk door velen reeds beschouwd wordt als een volkomen<br />

verouderd instituut en niet alle predikanten bezeten zijn door de<br />

gedachte van verlichting en vooruitgang, zijn anti-kerkelijkheid<br />

en vooral ook anti-clericalisme in deze kringen geen ongewone<br />

verschijnselen. Een duidelijke beschrijving van een dergelijk milieu<br />

geeft Pieter Jelles Troelstra, als hij zijn vader beschrijft en de<br />

sfeer typeert van zijn ouderlijk huis te Stiens. 3<br />

Een duidelijk voorbeeld van anti-clericalisme deed zich reeds<br />

in 1840 voor in de gemeente 't Bildt. Op zekere dag verscheen er<br />

een anoniem geschrift: De Domenys hifke, mar folie te ligt achte,<br />

waarvan reeds aanstonds werd aangenomen, dat het afkomstig<br />

was van Wopke de Jong, de verlichte schoolmeester van St. Jacobiparochie.<br />

4 De opvoeder van de St. Jabuurster jeugd laat zijn afkeer<br />

van de meerderheid der predikanten wel erg duidelijk blijken:<br />

„Er zijn een groote hoop stumpers onder de Domine's, eene groote<br />

menigte luije vlegels, die om een daghuur preken en bidden, en<br />

de meeste van die vrienden zijn grootsche en hooghartige knapen,<br />

die graag de Hozanna's hooren, maar er voor bedanken, om het<br />

kruis van hem, dien zij hunnen Heer noemen, op zich te nemen en<br />

hem na te volgen". 5 W. Mebius, de Hervormde predikant van<br />

St. Jacobi-parochie (1828-1857), een wat ouderwets man en niet<br />

bepaald een vriend van de schoolmeester, bracht de zaak op de<br />

kansel, maar dit werkte averechts, want nu koos Botte Wiglius<br />

Schuitetus Aenee, de plaatselijke arts, de partij van de meester.<br />

Hij bezorgde een vertaling van het pamflet om het op die manier<br />

1<br />

Vgl. CARFENTIER ALTING, Mnemosyne,<br />

2<br />

WUMKES, Paden, II, 273-274.<br />

143-144; WUMKES, SDK, 3 Januari 1880.<br />

3<br />

P. J. TROELSTRA, Gedenkschriften, Deel I, Wording, Amsterdam 1927, 22-30.<br />

4<br />

H. SANNES, Herdenkingsrede ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het huidige kerkgebouw<br />

van de Ned. Hervormde Gemeente. De Kerk te St. Jacobi-parochie<br />

parochie 1944, 22-23.<br />

100 jaar, St. Anna-<br />

5<br />

B. W. SCHULTETUS AENEE, De Domenys hifke, mar folie te ligt achte, in het Hollandsen<br />

overgebracht en met een voorrede vermeerderd, St. Anna-parochie 1840, 27.<br />

133<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


voor een groter publiek toegankelijk te maken. 1 In het voorwoord<br />

noemt hij vele dominee's „windmakers en koolverkoopers" en keert<br />

zich tegen „hunne vervloekte streken", welke zij „onder den dekmantel<br />

der pastorale waardigheid" proberen te verbergen. En<br />

dan vraagt de dokter: „Wie heeft zulke hansen geroepen om ons<br />

te blinddoeken, en, als waren ze van den deftigsten adel, ons, als<br />

mindere wezens, naar hunne pijpen te leeren dansen?" 2 Het<br />

rijmpje, dat in die dagen door 't Bildt circuleerde, was vermoedelijk<br />

het antwoord uit de kring van predikanten:<br />

Wat hoort men nu weer veel gepraat<br />

In huis, in herberg en op straat,<br />

't Is van die booze lastertong,<br />

Van dien pedanten gek, De Jong;<br />

Hij zond een boekje in het land<br />

En Scheldt daarin den Leeraarsstand.<br />

Tsa, mannen! geeft hem van de taart<br />

En smijt hem in de Zuidervaart! 3<br />

In godsdienstig opzicht nog deïstisch, zijn deze kringen in de politiek<br />

liberaal. Hun staatkundig lijfblad is de Provinciale Friesche Courant,<br />

waarvan het eerste nummer 9 Juni 1842 was verschenen en<br />

die steeds in maçonnieke handen was. 4 In 1862 verscheen daarnaast<br />

te Leeuwarden een ander liberaal blad, de Friesche Courant,<br />

die, wat het aantal abonnementen betreft, het tweede orgaan van<br />

de provincie werd. De redactie van dit blad was in handen van<br />

J. F. Jansen, onderwijzer te Harlingen, een bekend vrijdenker en<br />

lid van de Loge „Deugd en IJver" . 5<br />

Al zullen de voormannen van de oude socialistische beweging uit<br />

deze kringen voortkomen, voorlopig huldigt men er, op maatschappelijk<br />

terrein, nog vrij algemeen een conservatief standpunt. Aan de<br />

vanzelfsprekendheid der bestaande maatschappelijke verhoudingen<br />

wordt nog niet getornd. In de ongelijke verdeling der aardse goederen<br />

ziet men nog geen onrecht. 6<br />

Aan de mentaliteit van deze kringen in Friesland beantwoordde<br />

de prospectus voor een nieuw tijdschrift, welke in Augustus<br />

1 Zie voorgaande noot.<br />

2 Ibid., Voorwoord, II.<br />

3 SANNES, Herdenkingsrede 23.<br />

4 WUMKES, SDK, 23 Maart 1889.<br />

5 IDEM, Paden, II, 272; 279; Paden, IV, 664-665.<br />

6 NOORDENBOS, a.W., 32.<br />

139<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


1855 te Amsterdam van de pers kwam en het volgende inhield:<br />

1 De verkeerdheden der same<strong>nl</strong>eving vinden hun oorsprong in de<br />

dwalingen der christelijke kerkgenootschappen, in hun onware<br />

geloofsvoorstellingen;<br />

2 de studie der natuurwetenschappen is het krachtigste middel<br />

tegen bijgeloof;<br />

3 uit de natuur als bron der waarheid is Gods wijsheid en goedheid<br />

te putten;<br />

4 tegenover blind geloof staat de rede;<br />

5 deze denkbeelden dienen thans gepropageerd te worden.<br />

In aansluiting op deze prospectus verscheen in October 1855 het<br />

tijdschrift De Dageraad, toegewijd aan de vers-preiding der waarheid,<br />

en verlichting in den geest van den natuurlijken godsdienst<br />

en zedeleer, waarvan de uitgave vooral door Loge-kringen gestimuleerd<br />

was. 1 De teneur van dit tijdschrift is anti-kerkelijk, verder<br />

deïstisch en in maatschappelijk opzicht conservatief. Een jaar<br />

later werd de vereniging „De Dageraad" in het leven geroepen,<br />

eveneens mede door de Loge opgezet. Terwijl het tijdschrift deïstisch<br />

was, wordt de vereniging een verzamelplaats van allerlei vrijdenkers:<br />

atheïsten, pantheïsten, materialisten, en de vereniging<br />

laat dan ook veel radicaler geluiden horen dan het orgaan. Het<br />

materialistisch standpunt wordt reeds duidelijk uitgesproken, en<br />

behalve de kerk wordt nu ook de godsdienst geen aandacht meer<br />

waardig gekeurd, zodat alle belangstelling kan uitgaan naar het<br />

maatschappelijk leven, al is er van critiek op maatschappelijke toestanden<br />

en van socialistische opvattingen nog geen sprake. Ook<br />

het tijdschrift verlaat geleidelijk het deïstisch standpunt, en rond<br />

1870 is de ontwikkeling zo ver gevorderd, dat de vrijdenkersbeweging,<br />

als deïstische levenshouding gestart, de mijlpaal van het<br />

volstrekte ongeloof heeft bereikt. Deze snelle overgang van beredeneerd<br />

geloof naar beredeneerd ongeloof is vooral onder invloed<br />

van de grootmeester der vrijdenkerij, Multatuli, tot stand gekomen.<br />

De Dageraad vond in Friesland lezers en medewerkers en de<br />

vereniging „De Dageraad" kreeg er propagandisten en afdelingen. 2<br />

Troelstra, die de verschijning van het blad „voor de geestelijke<br />

ontwikkeling van ons volk van groot belang" achtte, vertelt, hoe<br />

zijn vader er door geboeid werd en enkele afleveringen doorstuurde<br />

1 Ibid., 31-32, 42.<br />

2 SixiiA VAN HEEMSTRA, a.w., 168.<br />

140<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


naar zijn a.s. vrouw en schoonouders in Donkerbroek, met het gevolg,<br />

dat ook daar de opvattingen der vrijdenkerij ingang vonden. 1<br />

Tsj. G. van der Meulen, een invloedrijk figuur in het Friese leven<br />

van de vorige eeuw, keerde onder invloed van dit tijdschrift de<br />

rechtzinnige opvattingen van zijn jonge jaren voorgoed de rug toe.<br />

„Daar vernam ik een geluid, zoo duidelijk, zoo eenvoudig, heider<br />

en klaar, dat ik mijn systeem niet kon handhaven en mij neerlegde<br />

bij de stem van de Rede. Zoo werd ik hoe langer hoe meer van gelovig<br />

een ongelovige". 2 In 1872 verschijnt te Sneek De Vrije Gedachte,<br />

het vrijdenkersorgaan van de Groninger F. Feringa, die<br />

in zijn bestrijding van de godsdienst ook het wapen van de satyre<br />

duchtig heeft gehanteerd. Hij was het, die Jezus liet verschijnen<br />

voor de Utrechtse theologische faculteit en daar liet zakken op<br />

dogmatiek. In 1874 werd de uitgave van dit tijdschrift echter weer<br />

gestaakt. 3 De vereniging ,,De Dageraad" vond in Friesland een voorvechter<br />

in Dr Vitus Bruinsma en wist niet alleen in Leeuwarden i ,<br />

maar ook in een dorpje als St. Jacobi-parochie 5 afdelingen te stichten.<br />

Ook in Friesland is de ontwikkeling en doorwerking van de vrijdenkersgedachte<br />

sterk beïnvloed door het optreden van E. Douwes<br />

Dekker. Zijn Max Havelaar was in 1860 nog maar nauwelijks verschenen,<br />

of Multatuli werd door een aantal liberalen te Leeuwarden<br />

reeds candidaat gesteld voor de Tweede Kamer, en al behaalde hij<br />

maar 10 stemmen 6 , het contact met Friesland was gelegd. In de<br />

jaren 1868-1869 zit deze apostel van het moderne ongeloof geregeld<br />

in Friesland. En van deze provincie verwachtte hij veel:<br />

„Ik voel dat er veel goeds te doen valt, en geloof in Friesland<br />

het punt gevonden te hebben, waarnaar Archimedes zoo verlangde<br />

om namelijk alles in beweging te brengen". 7 Eerst was Sneek zijn<br />

hoofdkwartier, vanwaaruit hij in 1868 optrad in Joure, Bolsward,<br />

Heerenveen, Franeker en Arum. Ook had hij contacten te Drachten<br />

en te Gorredijk, waar hij zich goed thuis voelde. Een van zijn<br />

vrienden verklaarde later: „Multatuli heeft ons over het modernisme<br />

heengeholpen". 8 Tussen 1878 en 1881 is hij weer ieder jaar in<br />

1<br />

Gedenkschriften, 32-34.<br />

2<br />

Aan Dr Wagenaar,<br />

614-632.<br />

17 April 1886; vgl. WUMKES, Paden, II, 211; vgl. WUMKES, Bodders,<br />

3<br />

NOORDENBOS, a.W., 64-67.<br />

4<br />

WUMKES, SDK, 25 April 1896.<br />

5<br />

BUWALDA, a.w., 31.<br />

6<br />

WUMKES, SDK, 26 October 1860.<br />

7<br />

H. J. BusÉ, Multatuli's Sneeher correspondentie, 1868-1869, in: De Vrije Fries, 24 (1916) 102<br />

8 Ibid., 94.<br />

141<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Friesland en nu is Leeuwarden het uitgangspunt geworden van<br />

spreekbeurten in Dokkum, Sneek en Heerenveen. 1 Zijn stuk De<br />

bruid daarboven is in Friesland op menige plaats opgevoerd. 2<br />

Het aantal vereerders en dopelingen van Multatuli was in Friesland<br />

niet gering. Zijn Gebed van den onwetende, het klassieke<br />

voorbeeld van geloofsafval op affectieve gronden, dat later door<br />

, ,De Dageraad'' in duizenden exemplaren over heel het land verspreid<br />

werd, heeft Herre G. van der Veen, de schoolmeester van Driesum,<br />

in het Fries vertaald. 3 Ook de bekende Friese volksschrijver.<br />

Waling Dykstra, geldt als een vereerder van Multatuli, wiens invloed<br />

in Dykstra's geschriften duidelijk aanwezig is. 4 Het werk<br />

van Tsjibbe Gearts van der Meulen verraadt eenzelfde invloed. Multatuli's<br />

spotten met de kerk, zijn somber pessimisme en zijn besef van<br />

menselijke vergankelijkheid zijn elementen, die men bij van der<br />

Meulen terugvindt. 5 Deze merkwaardige figuur sloeg in zijn waardering<br />

voor de meester zelfs zover door, dat hij durfde schrijven:<br />

„Buten de Camera Obscura fen Beets en de wirken fen Multatuli<br />

is er net folie yn 't Hollânsk boekstavere, dat lêsen wirdlich is,<br />

of it moas'en de Handelingen wezen fen de 2e Keamer". 6 In 't<br />

Bildt kwam het portret van Multatuli aan de wand en nog zijn er<br />

velen in St. Jacobi-parochie enindez.g. Westhoek, die stukken van<br />

zijn Ideeën uit het hoofd kennen. 7 Vooral onder de onderwijzers<br />

van Friesland is de invloed van Multatuli groot geweest. Van de<br />

vrijzinnige onderwijzers in dit gewest rond 1870 is gezegd, dat zij<br />

„onvoorwaardelijke aanbidders van Multatuli" waren. 8 Naast<br />

Herre van der Veen kan genoemd worden de nobele onderwijzersfiguur<br />

Oebele Stellingwerf, die een belangrijke rol zou spelen in de<br />

komende sociale strijd. Ook de logeman J. F. Jansen, onderwijzer<br />

te Harlingen, belijdt zijn verering voor Multatuli in enkele artikelen,<br />

die tevens zijn afkeer van kerk en clerus en zijn hautaine houding<br />

ten opzichte van het geloof verraden. 9<br />

1<br />

WUMKES, SDK, 13, 15 Maart 1878; en 27 en 28 Maart 1879; 25, 26 en 27 Februari 1880;<br />

24 en 26 Februari r88r.<br />

2<br />

Vgl. WUMKES, SDK, 2 Januari 1874; IDEM, Bodders, 386.<br />

3<br />

H. G. v. D. VEEN, „Gebed van den onwetende", in: Forjit my net!, 6 (1876) 97-99.<br />

4<br />

WUMKES, Paden, II, 412; Vgl. IDEM, Bodders, 586.<br />

5<br />

Vgl. Tsj. G. V.D. MEULEN, It Hirdsilen op sé by Hams, Harlingen 1877, 12.<br />

6<br />

IDEM, Boek-skouwinge,<br />

7<br />

BUWALDA, a.w., 31.<br />

in: Kanton Bergum, Advertentie- en Nieuwsblad, 14 Maart 1891.<br />

8<br />

CARPENTIER ALTING, Mnernosyne, 93.<br />

9<br />

J. F. JANSEN, Christus als Verlosser, in: Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren 5893,<br />

's-Gravenhage 1893, 169-180; IDEM, Causerie Aîaçonnique, in: Jaarboekje voor Nederlandsche<br />

Vrijmetselaren 5897, 's-Gravenhage 1897, 51-62.<br />

142<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Zo is er in Friesland onder invloed van ,,De Dageraad" en met<br />

name van Multatuli een selecte groep van personen opgekomen,<br />

die, zo zij al niet tot een besliste verwerping van het Christendom<br />

kwamen, toch in ieder geval voor een principiële afwijzing van de<br />

kerk hebben gekozen, zodat bij hen van een bewuste buitenkerkelijkheid<br />

gesproken kan worden. Voor hen is de vrijdenkersbeweging<br />

de leerschool geweest voor het vaarwel aan de kerk, evengoed als<br />

voor de deelname aan de sociale beweging. Want juist binnen deze<br />

kringen is in Friesland de grote bewogenheid om de nood van het<br />

volk geboren, en vooral uit deze buitenkerkelijke voorhoede zijn de<br />

krachten gerecruteerd, die de socialistische beweging zouden gaan<br />

leiden.<br />

3. het nieuwe licht onder het volk<br />

Nadat is weergegeven, hoe het nieuwe licht via de moderne richting<br />

in de Hervormde gemeenten is binnengestroomd en door de vrijdenkersbeweging<br />

ingang vond bij een verlichte groep van intellectuelen,<br />

dient nu te worden nagegaan, langs welke wegen de moderne<br />

gedachtenwereld tot het volk is gebracht.<br />

Ongetwijfeld heeft de moderne richting via de kansel in de kerk<br />

en via de katheder in Nutssamenkomsten, vergaderingen van de<br />

Protestantenbond en avonden van Volksonderwijs getracht invloed<br />

uit te oefenen in brede lagen van de Friese bevolking. Maar als<br />

het waar is, dat een de Génestet met zijn puntdichten wellicht<br />

meer betekenis heeft gehad voor de doorwerking van het Modernisme<br />

in Holland dan allerlei verhandelingen van theologen en<br />

predikanten 1 , dan heeft het wel zin om na te gaan, of en hoe deze<br />

nieuwe denkbeelden in Friesland, ook buiten de kerk en het vergaderleven<br />

om, bevattelijk zijn gemaakt voor de gewone man en<br />

tot het hart van het volk zijn gebracht.<br />

Omtrent de doorwerking van de vrijdenkerij onder het volk kan<br />

er aan herinnerd worden, dat de vereniging,,De Dageraad" juist de<br />

massa in Friesland met een felle propaganda heeft bewerkt. Maar<br />

deze propaganda dateert van het einde der vorige en het begin van<br />

deze eeuw en daarom is het van belang te weten, in hoeverre de<br />

vrije gedachte reeds eerder beslag op het volk had gelegd.<br />

Nu blijkt, dat het nieuwe licht reeds vanaf het midden van de<br />

vorige eeuw via volkslectuur, volksvoordrachten en volkstoneel<br />

aan het volk is doorgegeven, en wel voor een groot deel in de eigen<br />

1 HUGENHOLTZ, Indrukken, 94.<br />

143<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


taal van het volk en zulks door personen, die stuk voor stuk zwoeren<br />

bij verlichting en vooruitgang, zelf uit het gewone volk waren voortgekomen<br />

en merendeels de leerschool van Multatuli hadden doorlopen.<br />

Dit proces van volksvorming en volksvermaak, dat tot de<br />

emancipatie van het volk uit godsdienstige, kerkelijke en maatschappelijke<br />

verbanden en tradities heeft bijgedragen, is een onderdeel<br />

van de in deze tijd opgekomen Friese Beweging.<br />

Dat het nieuwe licht zich in toenemende mate van de Friese taal<br />

heeft bediend om ingang bij het volk te krijgen, is een factor, waarvan<br />

de betekenis niet gauw overschat wordt. Geen weg was, met<br />

name op het platteland, meer geschikt om de moderne denkbeelden<br />

tot het geestelijk eigendom van de volksklassen te laten worden.<br />

En niet alleen kreeg het oor hier de eigen Friese klank te horen,<br />

maar in dit stuk volksvoorlichting en volksvermaak werd ook<br />

geregeld aansluiting gezocht bij het Fries verleden en geappelleerd<br />

op Friese deugden, bijzonder op het „sljucht en rjucht" van de<br />

echte Fries, allemaal factoren, die de toegang tot geest en hart<br />

konden begunstigen.<br />

Daar komt nog bij, dat de volkspaedagogen van deze tijd vrijwel<br />

allemaal uit het gewone volk zijn voortgekomen. Van der Veen<br />

en Sytema komen uit een gezin van beurtschippers, Sytstra en<br />

Dykstra zijn beiden begonnen als bakkersknecht. Van der Meulen<br />

deed het loopwerk voor de klokkenwinkel van zijn vader en Boonemmer<br />

was huisschilder van beroep. En al is de een of ander later<br />

onderwijzer, boekhandelaar of boer geworden, zij kenden het volk en<br />

wisten het contact met de volkskringen te bewaren.<br />

Heel hun arbeid heeft gestaan in het teken van het nieuwe<br />

licht. Dit geldt van de lectuur, de gedichten en de verhalen, die<br />

zij voor het volk geschreven hebben, van de voordrachten en samenspraken,<br />

waarmee zij tot in de kleinste gehuchten van Friesland<br />

op de planken verschenen zijn, en tenslotte ook van de spelen en<br />

kluchten, die door hen voor het volkstoneel werden samengesteld.<br />

Hun literaire nalatenschap verdient een apart onderzoek. In een<br />

veelheid van kranten en tijdschriften, en in een overvloed van<br />

jaarboekjes en almanakken, van bundeltjes en verzamelingen - evenzovele<br />

fleurige pendanten van de dorre tractaatjes, die in de kringen<br />

van Afscheiding en Réveil circuleerden - ligt hun werk opgetast.<br />

Het is niet mogelijk alles hier tot zijn recht te laten komen en toch<br />

kan deze belangrijke beweging hier niet totaal buiten beschouwing<br />

blijven. Vooral dank zij Wumkes, die wel veel signaleerde, maar<br />

144<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


aan een afgeronde verwerking van het materiaal niet is toegekomen,<br />

is het mogelijk een voorlopig overzicht van deze stroming<br />

te verschaffen, waarop ook Sixma van Heemstra in verband met<br />

het optreden van de buitenkerkelij kheid de aandacht heeft gevestigd. 1<br />

Het betreft hier een onderdeel van de op gang komende Friese<br />

Beweging, verstaan als een bewuste vorming van het volk overeenkomstig<br />

zijn eigen aard, in aansluiting bij het verleden, op basis<br />

van de gedachten van verlichting en vooruitgang met eenduidelijk<br />

accent op het gebruik van de eigen taal. Er vallen hier twee stromingen<br />

te onderscheiden, die als de intellectuele- en de volksstroming<br />

kunnen worden aangeduid. 2 Als de vader van de intellectuele<br />

stroming geldt E. Wassenbergh (1742-1826), professor te Franeker.<br />

Zelf beoefenaar van de Friese taal- en letterkunde wist hij een<br />

groep leerlingen te begeesteren voor de studie van de geschiedenis,<br />

oudheidkunde, taal- en letterkunde van Friesland. Vanuit deze<br />

kring van leerlingen en geestverwanten kwam het in 1827 tot de<br />

oprichting van het „Provinciaal Genootschap ter beoefening van<br />

Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde". Naast, hoewel niet<br />

los van deze intellectuele stroming, ontstaat de volksstroming, die<br />

vooral krachtig gestimuleerd is door het werk van de gebroeders<br />

Halbertsma uit Grouw: Joast (1786-1869), de Doopsgezinde<br />

predikant eerst van Bolsward en later van Deventer 3 , Eeltsje<br />

(1797-1858), de dokter, en Tsjalling (1792-1852), de boterkoopman<br />

te Grouw. Hun Rimen en Teltsjes, nog altijd hét Friese volksboek,<br />

ademen een religieuze geest, maar het is de geest van God,<br />

Deugd en Onsterfelijkheid 4 , die weinig verschilt van de mentaliteit<br />

van het Nut. Deze volksstroming consolideert zich in het „Selskip<br />

for Fryske tael- en skriftekennisse", dat in 1844 in het leven werd<br />

geroepen door Tiede Roelof Dykstra, een koopmanszoon uit<br />

Leeuwarden, en student te Groningen, Harmen Sytstra van de bakkerij<br />

in Wijnaldum en J. van Loon, de notariszoon van St. Jacobiparochie.<br />

„Het Frysk Selskip" kreeg overal in de provincie afdelingen,<br />

waardoor de Friese zaak sterk gestimuleerd werd en meer ging leven<br />

1 Ibid., 169-170.<br />

2 Vgl. P. SIPMA, De oorsprong van het Friesche toneel, in: De Vrije Fries, 25 (1917) 134-183;<br />

WUMKES spreekt van de school van Wassenbergh en de kring van de Halbertsma's (Bodders,<br />

569).<br />

3 Zijn vrijzinnigheid blijkt duidelijk uit het geschrift: De Doopsgezinden en hunne herkomst,<br />

Amsterdam 1844, waarin hij zich keert tegen orthodoxe strevingen binnen de Doopsgezinde<br />

Broederschap; vgl. ook ZIJPP, a.w., 196-198.<br />

* WUMKES, Paden, II, 184.<br />

145<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


onder het volk. Het aantal schrijvers, dat zich in de Friese taal tot<br />

het volk richtte, nam toe en bracht zijn pennevruchten in afzonderlijke<br />

werkjes, in tijdschriften en in almanakken.<br />

Volkslectuur. Vooral drie figuren treden naar voren: Herre van der<br />

Veen, Waling Dykstra en Tsjibbe van der Meulen. Zij werden alle<br />

drie reeds genoemd onder de vereerders van Multatuli en nemen<br />

nu in deze volksbeweging een centrale plaats in temidden van een<br />

veel ruimere kring van medewerkers, die de Friese zaak hebben<br />

gediend, het volk de ogen hebben geopend voor alle „lekken en<br />

brekken", die er in de Friese huishouding te signaleren waren en<br />

daarover vrijmoedig in woord en geschrift hun hart hebben weten te<br />

luchten.<br />

Herre van der Veen (1816-1881), geboren te Grouw, was een<br />

jongere tijdgenoot van de Halbertsma's. Hij was van Doopsgezinde<br />

huize en stond als schoolmeester achtereenvolgens te Grouw,<br />

Doniaga en Driesum. Van der Veen schreef zijn Rymkes †oar<br />

Friezen, niet bepaald kost voor rechtzinnigen. De Afgescheidenen<br />

moesten het ontgelden in het stukje De Separetist, waarin hij de<br />

vrijage beschrijft van Rinsk „yn it stille Parregea" met een rechtzinnige<br />

candidaat, om dan de draak te steken met de Heidelbergse<br />

Catechismus en de „swackheit fen den Fleesce". 1 In De Wilde<br />

Lantaarne en Nuts-preekje, dat in 1855 te Dokkum verscheen,<br />

keert de verlichte schoolmeester zich tegen de vele vormen van<br />

bijgeloof in zijn tijd. Zijn afkeer van de rechtzinnigen, die de mond<br />

vol hebben over genade en bevindingen, maar de beurs verafgoden,<br />

die vurig kunnen bidden, maar het danig achter de elleboog hebben,<br />

heeft hij ook neergelegd in het geschrift Geast end Pung, waarvan<br />

het grondmotief is:<br />

Hwent 't is thruch en bank de gung,<br />

Dat de geast heårth nei de pung! 2<br />

's Zondags stond de schoolmeester in de kerk voor te lezen uit<br />

de Bijbel. Het was een versleten exemplaar en toen er maar geen<br />

nieuwe werd aangeschaft, heeft hij op een Zondagmorgen wraak<br />

genomen: „Gemeinte, de muzen ha de krinten (Korinthen) opfretten<br />

en fen 'e Philippenzen ha se de kop ek al ôf, en nou lêz ik foar út<br />

dit boek, út myn boek, út myn bibel". 3<br />

1 H. G. V.D. VEEN, Rymkes foâr Friesen, Joure 1844, 19-26.<br />

2 IDEM, Geast and Pung. En deuntje ût end †oar ûs dagen, Liowert 1868, 6.<br />

3 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 563.<br />

146<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Belangrijk is vooral zijn boekje Frymitselary en typerend is<br />

dan al aanstonds, dat hij zijn geschrift de wereld instuurt onder<br />

deze twee motto's van Von Schiller: „Welche Religion ich bekenne?<br />

Keiner von allen Die du mir nennst. Und warum nicht ? Aus Religion''.<br />

En daarnaast Matth. 19, 17: „Ende hy seyde tot hem, Wat noemt<br />

gy my goet? Niemant en is goet dan één (namelick) Godt". 1 In dit<br />

boekje openbaart zich de moderne mens „yn syn striid tsjin de<br />

rjuchtsinnigens, yn syn sykjen nei wierheit, syn twivel, syn bitterens<br />

tsjin skyn en waen, dêr 't er syn irony en syn fûl sarkasme oer<br />

útjit . . . It satirike koartdicht is syn skyld en wapen, dêr 't<br />

er de striid mei fiert tsjin byleauwe en mysticisme, dogmatisme,<br />

slaefske sin en Farizeïsme". 2 Hij legt zijn „allerheiligst geloaf"<br />

neer in de woorden „wy binne in goede Handen" en tegelijkertijd<br />

noemt deze loge-man God „dy wiere Greatmaster, hwaems Loge<br />

it gerate wraldum, it hielal, omfettet". 3<br />

De ideeënwereld van moderne richting en vrijdenkersbeweging<br />

over godsdienst en kerk, dominee's en preken heeft deze de Génestet<br />

van het Fries Modernisme 4 in vaak spottende puntdichten vorm<br />

gegeven. Dat God beter in de vrije natuur dan in de kerk beluisterd<br />

kan worden, dat er 's Zondags meer aan de zool wordt versleten dan<br />

aan de ziel gewonnen, dat de dominee's 's Zondags wel erg hoog,<br />

maar door de week ook veel te laag staan en dat men het kerklopen<br />

wel kan laten als men zonder de kerk de weg naar de eeuwigheid<br />

niet kan vinden 5 , deze en dergelijke gedachten heeft van der<br />

Veen in korte, puntige bewoordingen voor het volk bevattelijk<br />

gemaakt.<br />

Een centrale figuur in de kringen van het nieuwe licht was ook<br />

Waling Dykstra, evenals van der veen reeds eerder genoemd onder<br />

de discipelen van Multatuli. Hij werd in 1821 te O.L.Vrouweparochie<br />

geboren, verhuisde in 1840 naar Spannum, waar hij de<br />

bakkerskiel heeft gedragen, trok in 1855 naar Franeker en was daar<br />

werkzaam in een boekhandel en uitgeverij, waarna hij zich tenslotte<br />

in Holwerd vestigde, waar „deze beroemde man door den<br />

verkoop van schrijfbehoeften, almanakken en prentenboekjes voor<br />

1 H. G. V.D. VEEN, Frymitslery oer godstsienst, Maetskippy, natur, politiek, sedekinde,<br />

tsjerke end upfieding mei itlike Photografykes as tajefte, Dockum 1871, titelpagina.<br />

2 WUMKES, Paden, IV, 607.<br />

3 Frymitslery, Foarwirdke.<br />

4 Vgl. WUMKES, Bodders, 566.<br />

5 Vgl. Frymitslery, 9, 28, 29 en 49.<br />

147<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


de jeugd zich een stukje brood voor zijn grijsheid moest verzekeren" 1 ,<br />

tot hij er in 1916 stierf.<br />

Van huis uit was deze drager van het nieuwe licht streng orthodox.<br />

Met zijn jeugdvriend J. C. Hoitsma, op wiens naam het geschrift<br />

Roskam voor schurftige boeren staat, heeft Dykstra zich aanvankelijk<br />

zwaar verdiept in de vragen van genade en uitverkiezing.<br />

Hij was een naloper van rechtzinnige predikanten en kerkte ook<br />

wel bij de Afgescheidenen. Maar terwijl Hoitsma in de orthodoxie<br />

vrede vond en al het andere later zelfs „schade en drek" achtte,<br />

keerde Dykstra Dordt de rug toe en koos de wereldbeschouwing<br />

van verlichting en vooruitgang, los van oude tradities en strakke<br />

formulieren. Toen hem dit de vriendschap van Hoitsma kostte,<br />

zocht hij aansluiting bij een geestverwant in Bergum, Tsjibbe<br />

van der Meulen. Toch heeft de invloed van het oude, rechtzinnige<br />

milieu, waarin hij een tijdlang had geademd, tot zijn dood geduurd.<br />

„De man, dy't toboek stie as frijtinker en liberalist, song<br />

eltse dei, as it skimerich waerd, boppe yn syn wirkkeamerke in<br />

psalm f en David". 2<br />

Waling Dykstra, die niet voor niets een monument van berggraniet<br />

in het hart van Leeuwarden heeft gekregen, is dé leermeester<br />

en opvoeder geworden van het Friese volk in de vorige eeuw. Deze<br />

zeldzaam vruchtbare volksschrijver, die de kleine wereld van boeren,<br />

burgers en arbeiders raak wist te tekenen, deze redacteur van jaarboekjes<br />

en maandschriften en schrijver van kluchten en spelen,<br />

heeft door zijn rijmen, verzen en liedjes als lekepreker grote invloed<br />

uitgeoefend. Hij was een rationalist, die gezworen heeft bij wetenschap<br />

en inzicht en aanvankelijk alles heeft verwacht van verlichting<br />

en vooruitgang. Het Christendom is voor hem eige<strong>nl</strong>ijk<br />

alleen van belang om de moraal en deze is practisch geen andere<br />

dan de moraal van het Nut en van een Multatuli. Godsdienst wordt<br />

een practische zaak: handel als mens en het is in orde. Het Modernisme<br />

is hem niet vreemd en toen de voormannen der moderne<br />

theologie in opspraak kwamen, verdedigde hij mannen als Scholten<br />

en Hoekstra met de opmerking, dat Luther en Calvijn in hun dagen<br />

ook voor nieuwlichters werden uitgemaakt. 3<br />

Met kerk en clerus in het algemeen en vooral met de rechtzinnige<br />

wereld heeft Dykstra niet anders dan de draak gestoken. In<br />

1<br />

H. G. CANNEGIETER, De Friesche Beweging, Amsterdam 1917, 7.<br />

2<br />

WUMKES, Bodiers, 586.<br />

3<br />

Brief jen Seaheleboer oan Haitskemoai, in: De bijekoer, 1846, 71-72.<br />

148<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


de Fryske Nijsboade, het eerste weekblad in het Fries, dat onder<br />

zijn redactie 28 Juni 1864 begon te verschijnen, geeft Dykstra<br />

dit binne<strong>nl</strong>ands nieuws: „Dominee Gravemeijer te Midwolde heeft<br />

een beroep gekregen voor Onstwedde. Hij heeft dit ernstig in overweging<br />

genomen en dat is geen wonder, want Onstwedde biedt<br />

circa vier duizend gulden tractement (vergelijk daar eens even mee<br />

Matth. 8, 30). Dominee is naar Onstwedde geweest om de zaak daar<br />

eens op te nemen. Toen hij op die reis dicht bij het dorp gekomen was,<br />

kwam hem een hoop volk tegemoet, dat verlof vroeg de paarden<br />

voor de wagen weg te halen om de wagen dan met elkaar naar het<br />

dorp te trekken. Dominee stond dat toe en onder het luiden van de<br />

klokken en het geroep van „Hosanna" werd hij in Onstwedde binnengehaald.<br />

Mij dunkt, dat ze daarbij gezongen hebben:<br />

Verhoogt, o poorten nu den boog.<br />

Rijst, eeuw'ge deuren rijst omhoog!<br />

Opdat uw Koning in moog' rijden.<br />

Wie is die vorst zoo groot in eer?<br />

Het is de Weleerwaarde heer<br />

Die heerlijkheid wil zonder lijden.<br />

Zo ziet men, dat onbeteugelde godsdienstijver makkelijk op mensenvergoding<br />

uitloopt..." 1<br />

Geestig maar scherp is Dykstra ook in zijn Reis naar het zendingsfeest<br />

in het Oranjewoud op den 9den Julij 1873, waarin hij constateert:<br />

„'t Gaat met de oude kerkleer zoetjes aan naar het einde,<br />

evenals de Deventer koek van het vrouwtje, die ze bij kleine plakjes<br />

consumeerde". 2 Op dominee's had Waling Dykstra het al helemaal<br />

niet begrepen. „In zijn stapels geschriften", zegt Wumkes, „heb ik<br />

niet één nobele predikantenfiguur kunnen ontdekken. De zwartrokken<br />

hebben het altijd verkorven. Ze zijn lui, schijnheilig, baatzuchtig<br />

of onnoozel". 3<br />

Ook Tsjibbe Gearts van der Metden (1824-1906) stamt uit de school<br />

van Multatuli. Hij werd in 1824 aan de Bergumerdam geboren.<br />

In zijn jonge jaren hielp hij in de klokkenmakerij van zijn vader en<br />

heeft er later ook zelf wat in geknutseld. Hij heeft een boekhandel<br />

gedreven, was een tijdlang agent voor een pakketvaart op New<br />

York, is met zijn voordrachten de boer op geweest, kwam bij de<br />

1 Geciteerd bij WUMKES, Paden, II, 155.<br />

2 a.u;., uit het Friesch vertaald door den schrijver, Leeuwarden 1873, 27.<br />

3 Waling Dykstra, 14 Aug. 1821-15 Jan. 1914, in: De Vrije Fries, 22 {1914) 93.<br />

149<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


post, keerde weer naar de boekhandel terug en werd de uitgever<br />

van het Kanton Bergum Advertentie- en Nieuwsblad.<br />

Zijn moeder was streng orthodox, zijn vader ging door voor<br />

liberaal maar was erg bijgelovig. Ook Tsjibbe Gearts ging aanvankelijk<br />

rechtzinnige wegen en bezocht de oefeningen in Augustinertille,<br />

welke geleid werden door Tamme Uiterdijk, die later de eerste<br />

Afgescheiden predikant van Franeker werd. Van der Meulen heeft<br />

altijd meer respect getoond voor de Afgescheidenen dan voor de<br />

orthodoxie van het Réveil x , maar op den duur kon de orthodoxie<br />

hem niet bevredigen. Hij raakte aan het twijfelen door het vrijmetselaarsboek<br />

van C. F. Volney Les Ruines ou Méditations sur<br />

les revolutions des empires, waarvan de eerste vertaling in 1796<br />

te Amsterdam was verschenen. De Dageraad sneed de laatste<br />

banden met de orthodoxie door. Tsjibbe van der Meulen is zijn leven<br />

lang een religieus mens gebleven, maar dan een met begrippen van<br />

een vrijdenker. Naar geen van beide kanten is hij consequent geweest;<br />

alle combinaties waren mogelijk bij deze begaafde dichter,<br />

uitstekende verteller, schrijver van diep-religieuze verzen en tegelijk<br />

van de meest dwaze kluchten. Zo kon deze man schrijven: „Ik<br />

bin wol gjin ongelovich minske al hechtsje ik my yn folie dingen<br />

mear oan de leare fen Bûddha as oan de kristlike leare, dy't nei<br />

forrin fen lange jierren wol blike scil gjin stek to halden, mar as<br />

ik bitink ho nuver ús wei soms rint, ho wonder it iene út it oare<br />

foarkomt, den tink ik wol ris om dy psalm:<br />

Dy't wiis is merk' dy dingen<br />

En jowt forstandich acht<br />

Op 's Hearen bannelingen<br />

Safol fen Ijeafde en macht". 2<br />

Dit „enfant terrible" van de Friese same<strong>nl</strong>eving heeft er alles uitgeflapt,<br />

wat hem in het zin kwam: vrome uitingen, die een gelovig<br />

mens uit het hart gegrepen zijn, maar ook vlijmscherpe opmerkingen,<br />

die pijn deden. Vooral de rechtzinnigheid, die hij alleen van<br />

de donkere zijde heeft beschouwd, moest het vaak ontgelden, zoals<br />

in zijn Lân-geanne to Feankleaster, de 25e fen Haimoanne 1877 3<br />

en Gepke sonder moffen oan nei 't Sindings feest to Feankleaster.*<br />

1 Vgl. WüMKES, Bodders, 630.<br />

2 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 620.<br />

3 Harns 1877.<br />

4 Liowert 1877.<br />

150<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Van der Veen, Dykstra en van der Meulen waren niet de enigen.<br />

Wumkes noemt een honderdtal geestverwanten en medewerkers<br />

van Waling Dykstra, die vanuit een zelfde geestelijke achtergrond<br />

hun bijdrage hebben geleverd aan de opvoeding en voorlichting<br />

van het Friese volk in de 19e eeuw. 1<br />

Winterjounenocht. Een belangrijk onderdeel van dit vormingswerk<br />

was de „Winterjounenocht", of Winteravondpret, avonden van<br />

Friese kleinkunst, die in de winter van dorp tot dorp gehouden<br />

werden. In het midden van de 19e eeuw werd hier en daar reeds<br />

zo iets geïmproviseerd door dominee of schoolmeester om de mensen<br />

het een en ander voor hoofd en hart te bieden. Het initiatief kreeg<br />

een eigen vorm en de naam „Winterjounenocht", toen Waling Dykstra<br />

en Tsjibbe van der Meulen in de winter van 1860 deze vorm van<br />

volksonderwijs en volksvermaak ter hand namen en avond na avond<br />

in dorpszalen op de planken kwamen. 2 Nadat Dykstra van 1860<br />

tot 1864 met van der Meulen op pad was geweest, vond hij van<br />

1864 tot 1870 een compagnon in de boekhandelaar Gerben Colmjon<br />

(1828-1884), een van de voormannen in de Friese Beweging, die<br />

later archivaris-bibliothecaris van Friesland werd. Dat er 's winters<br />

heel wat plaatsen „bespeeld" werden, blijkt wel uit het volgende<br />

lijstje steden en dorpen, dat tussen 29 November 1864 en 28 Februari<br />

1865 werd afgewerkt: Heerenveen, Makkinga, Roordahuizen, Holwerd,<br />

Oenkerk, Dokkum, Franeker, Bozum, Beetgum, Sexbierum,<br />

Irnsum, O.L.Vrouwe-parochie of Vrouwbuurt, Sneek, Marssum,<br />

Winsum, Oosterwierum, Dokkumer Nieuwe Zijlen en Warga. 3<br />

Van 1870 tot 1876 was de humorist van Hardegarijp, Auke Boonemmer<br />

(1823-1894), Dykstra's metgezel en daarna heeft Dykstra het<br />

werk nog tien jaar alleen gedaan . 4 Inmiddels was ook Jentsje Sytema<br />

(1824-1885) op de planken verschenen. Hij was in Grouw geboren<br />

en nog verwant aan de Halbertsma's. Zijn ouders waren Mennisten<br />

van het degelijke soort, maar zijn moeder had het niet op dominee's<br />

en zei wel eens: „it binne wiismakkers". 5 Jentsje kwam later in<br />

Haulerwijk terecht, maar het „lytse spultsje" bracht weinig op<br />

en om er wat bij te verdienen, begon hij in 1863 ook met de Winterjounenocht,<br />

eerst samen met zijn broer G. Sytema van Rinsumageest<br />

1 Bodders, 601-613.<br />

2 Vgl. WUMKES, SDK, 1860 en volgende j aren.<br />

3 IDEM, Paden, II, 153.<br />

4 IDEM, Bodders, 595.<br />

5 Ibid., 570.<br />

151<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en daarna samen met Auke Boonemmer, die als huisschilder in de<br />

wintermaanden toch niet veel te doen had. Nadat Sytema drie winters<br />

met Boonemmer op pad was geweest, trok hij er na 1865 met zijn<br />

zoon Joannes op uit. Zij bewogen zich vooral in de Wouden.<br />

Behalve de genoemden waren er nog ettelijke anderen, die zich<br />

met deze vorm van kleinkunst bezig hielden. 1<br />

Winterjounenocht was een eigentijds stuk vormingswerk met een<br />

fleurige noot er doorheen. Wat er in de kringen van Nut en Loge<br />

leefde, het nieuwe licht van Liberalisme en Modernisme, is langs<br />

deze weg tot het volk gekomen. Na ure<strong>nl</strong>ange tochten hebben deze<br />

volksmannen avond aan avond in rokerige en bedompte herbergzalen<br />

geageerd tegen domheid en bijgeloof, tegen schijnheiligheid<br />

en onrecht, tegen heerszucht en drankmisbruik; zij hebben de verlichting<br />

en de vooruitgang gepreekt, tegelijkertijd pleitend voor<br />

eenvoud en soberheid en voor het „sljucht en rjucht" van het<br />

Friese karakter. Zij hebben daarbij Afscheiding en Réveil, het oude<br />

geloof en de rechte kerkleer, de kerk zelf en de predikanten-wereld<br />

niet ontzien. Wanneer de hele maatschappij van de burgemeester<br />

tot de schoenmaker over de hekel werd gehaald, dan bleef niets<br />

en niemand gespaard. 2<br />

Opzet en strekking van de Wint er jounenocht komen duidelijk<br />

naar voren in een beschouwing van Baarda uit Dantumawoude<br />

van het jaar 1862. Hij beschouwt deze avonden als symptomen van<br />

een nieuwe tijd, waarin het oude geloof wel spoedig zal verdwijnen.<br />

Het zijn de dagen van de opkomst der moderne richting en aan<br />

wonderen wordt door velen niet meer geloofd. Baarda gelooft evenmin<br />

aan wonderen als aan heel veel leerstellingen, maar hij begrijpt<br />

alleen niet, dat de mensen, die wél van wonderen houden, niet<br />

onder de indruk komen van het wonder, dat de nieuwe denkbeelden<br />

met rasse schreden voortgang maken en zeer veel aanhangers vinden.<br />

W T at de Wint er jounenocht betreft: hij heeft er aanvankelijk niets<br />

van verwacht. Toen hij Dykstra en van der Meulen in Dokkum<br />

bezig hoorde, heeft hij meegelachen om de snedige opmerkingen,<br />

maar in zijn hart dacht hij: „dit is „charlatannerie", die op een<br />

mislukking moet uitlopen en het heeft geen ander resultaat dan, dat<br />

1 Vgl. ibid., 579.<br />

2 Vgî. o.a. W. DYKSTRA, Friske Winterjûne-nocht. Foardrachtîn Rîm en Unrîm, Freantsjer<br />

1876; J. SYTEMA, It kranteUzen fen Boer Pibe, bclústere iroch syn lytsfeint, Oosterwolde 1865;<br />

IDEM, Katechismus fen de Leare der Wierheid, dêr 't Boer Pibe syn lytsfeint yn ûnderrjuchte,<br />

om altyd witte to kinnen út hu)et Itoeke de Wyn ïtaeü, Holwerd 1878.<br />

152<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


velen versterkt worden in hun mening, dat het boerenfries alleen<br />

goed is voor kluchten". Maar nu heeft hij toch begrepen, dat er meer<br />

achter zit: het voornaamste doel is de moraal te verbeteren en humor<br />

en satyre zijn daartoe de middelen. Baarda heeft er nu plezier in<br />

gekregen, want er is geen enkel stuk bij, waar niet een sterke moraal<br />

in ligt en die kan men op deze avonden dan allicht beter leren dan<br />

bij heel wat dominee's in de kerk. Baarda besluit: „Iedereen, die<br />

van beschaving houdt, . . . iedereen die liefde heeft voor wat goed<br />

is, die naar lering en naar luim verlangt, die lachen wil en . . . bidden:<br />

„leid ons niet in verzoeking", in het kort iedereen die waarheid of<br />

natuur wil hebben, die gaat, als hij een Fries is naar de „Frîske<br />

Winterj ounenocht". 1<br />

Als het uit de opzet van de stukken zelf niet viel op te maken,<br />

dan zou alleen al deze stem uit de pers van die dagen kunnen bewijzen,<br />

dat deze voordrachten beschouwd moeten worden als buitenkerkelijke<br />

leke-preken en dat deze Winterjounenocht-avonden een<br />

soort geseculariseerde diensten zijn, waarin de zwakke plekken<br />

van het kerkelijk Christendom, niet op kwaadaardige maar wel op<br />

vrijmoedige manier, worden blootgelegd. Men kan de ene parallel<br />

na de andere trekken tussen wat zich hier in de vrijzinnige wereld<br />

en wat zich ginds in de rechtzinnige wereld afspeelt. Wumkes heeft<br />

terecht opgemerkt, dat Dykstra, van der Meulen, Colmjon en alle<br />

anderen, die in beginsel kilometers ver af stonden van de leidende<br />

leke-figuren in de kringen van Afscheiding en Réveil, wat de<br />

vorm betreft, toch eige<strong>nl</strong>ijk ook „oefenaars" waren. 2 Al deze voordracht-kunstenaars<br />

zijn predikanten van de vrolijke soort en Waling<br />

Dykstra, die het zo weinig op de dominee's begrepen had, was<br />

„zelf een moraalpreker op en top, zij 't zonder bef en toga. De<br />

man, die de dolste „fiten en aventûren" weet te verzinnen, die<br />

jare<strong>nl</strong>ang zalen vol heeft doen daveren van het lachen, die stapels<br />

kluchtspelen heeft geschreven, moet preeken, tijdig en ontijdig.<br />

Zonder zedelijke toepassing kan hij niet aan het eind komen". 3<br />

Ook op het gebruik van een bijbeltekst als punt van uitgang, op<br />

het feit, dat een Sytema zijn voordracht „Katechismus" noemt en<br />

opbouwt naar het schema van het vrage<strong>nl</strong>eren bij de dominee's,<br />

werd door Wumkes gewezen, zoals door hem tevens de vraag is<br />

1 J. BAARDA, Winterjoune-nocht. Ingezonden stuk, in: Bolswardsche Courant, n December<br />

1862.<br />

2 Paden, IV, 549-55°-<br />

3 IDEM, Waling Dykstra, 93.<br />

153<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


gesteld, of Dykstra zijn bijnaam „oom" - in de wandel heette hij<br />

Waling-om - misschien ook aan zijn preken te danken heeft, omdat<br />

vooral de Mennisten-leraars zo wel genoemd werden. 1 Zo waren<br />

ook de dragers van het nieuwe licht in de uiterlijke vormen nog<br />

kinderen van hun tijd, maar zij hadden de oude zakken met nieuwe<br />

wijn gevuld.<br />

Volkstoneel. Dykstra en de zijnen hebben door hun voordrachten<br />

het volk geleerd op de planken te staan en zodoende heeft de<br />

Winterjounenocht het toneelspelen gestimuleerd. Rond 1865 heeft<br />

ook het kleinste dorp in Friesland zijn reciteercollege, toneelgezelschap<br />

of rederijkerskamer, want datgene, wat men de trekkende<br />

voordrachtskunstenaars had zien presteren, wilde men nu ook<br />

zelf graag klaarspelen. 2<br />

Naast Hollandse stukken werden er ook steeds meer Friese<br />

stukken gespeeld, door Dykstra, van der Meulen en andere kluchten<br />

toneelschrijvers samengesteld. Zeer snel ontstond er een omvangrijke<br />

toneelliteratuur: ettelijke tientallen schrijvers schreven enige<br />

honderden stukken en weldra was het komediespelen niet van de<br />

lucht. 3<br />

Het gehalte van de stukken is geleidelijk gestegen. Terwijl de<br />

oudere stukken onmogelijke domheden en lompheden bevatten, met<br />

hier en daar wat spot er door heen, is later een beter genre opgekomen.<br />

De onmogelijke kluchten werden door behoorlijke blijspelen<br />

vervangen en men kwam aan echt toneelspel toe, waarin ook de<br />

moraal niet ontbrak. 4<br />

Ook in het Fries volkstoneel hebben de afkeer van al wat „fyn"<br />

was, de laatdunkendheid ten opzichte van de kerk en de minachting<br />

van de dominee's-wereld zich niet onbetuigd gelaten. Het meest<br />

wrange is misschien wel geweest, het allegorische stuk Fen 't<br />

alde jier yn 't nye jier van Tsjibbe van der Meulen, dat in 1866<br />

voor het eerst in Bergum werd opgevoerd. 5 Als het oude jaar de<br />

hele inventaris aan het nieuwe jaar overdraagt, dan is daar ook<br />

de kerk bij. En de kerk heeft bij zich de formulieren, de bijbel<br />

en het kruis als de attributen van tweedracht en ellende, want de<br />

kerk bestaat alleen door de afgunst van de partijen onderling. Was<br />

1 Ibid., 93-95-<br />

2 Vgl. WUMKES, Paden, II, 241; 247-254; Paden, IV, 651.<br />

3 SIPMA, a.a., 164.<br />

4 Ibid., 166 vv.<br />

5 Vgl. WUMKES, Paden, II, 254-257.<br />

154<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


er meer broederzin, dan zou de ijver van de gelovigen wel bekoelen<br />

en dan konden de banieren van de onenigheid worden opgerold.<br />

Maar maatregelen noch kruisen kunnen het verval van de kerk<br />

tegenhouden. De toren stort ineen, het dak komt omlaag en dan<br />

wordt zichtbaar, wat altijd in de kerk gevangen werd gehouden:<br />

het hart!<br />

Langs deze wegen is het nieuwe licht onder het volk gekomen.<br />

Misschien is er weinig direct contact geweest tussen de kringen van<br />

Nut en Loge en het gewone volk. Ook is het de vraag, of de denkbeelden<br />

van de moderne richting aansloten bij het kerkvolk in de<br />

achterste banken. Maar dat de moderne gedachte door de Friese<br />

volkslectuur, de Friese voordrachten en het Fries volkstoneel de<br />

weg heeft gevonden naar het volk, al is het dan in gesimplificeerde<br />

en gevulgariseerde vorm, dat staat vast. Ongetwijfeld heeft heel<br />

deze beweging van volksopvoeding en volksvermaak bijgedragen<br />

tot bewustwording en tot zowel intellectuele als morele verheffing van<br />

het Friese volk op het platteland en in de steden, maar tegelijkertijd<br />

moet er ook een ontbindende invloed van zijn uitgegaan op het<br />

godsdienstig leven en het kerkelijk besef. Hier waren alle voorwaarden<br />

aanwezig om een toch al zwakke christelijke geloofswereld<br />

te reduceren tot een vage godsgedachte, christelijke moraal<br />

te laten opgaan in burgerlijk fatsoen of misschien in de zin voor<br />

het „sljucht en rjucht", in de kerk niet veel meer te zien dan een<br />

verouderd instituut en dominee's te beschouwen als aftandse<br />

wezens. De invloed van een dergelijke stroming op het volk is<br />

onberekenbaar, wellicht ook in de zin van enorm groot.<br />

Waar hier sprake was van het volk, gold het alleen de meer vrijzinnige<br />

groepen. Van der Veen en Dykstra, van der Meulen en<br />

Sytema en alle anderen zijn langs de orthodoxe wereld heengegaan.<br />

Zij hebben er nauwelijks een goed woord voor over gehad, maar<br />

rechtstreeks ook geen invloed in die wereld uitgeoefend. De „fynen"<br />

- haat is een trek, die zij vrijwel allen vertoonden. Zij hebben zich<br />

geërgerd aan alles, wat orthodox was en deze ergernis niet onder<br />

stoelen of banken gestoken. Het was hun tekort, dat zij geen begrip<br />

hebben gehad van en voor de religieuze waarden, die in de orthodoxe<br />

wereld leefden. 1 De rechtzinnigen van hun kant hebben voor<br />

deze volksstroming tot het eind van de 19e eeuw geen ander woord<br />

gekend dan het „anathema". Als zij hierin ook een doorwerking<br />

1 Vgl. PlEBENGA, a.W., 49.<br />

155<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


van uiterste vrijzinnigheid en verregaande vrijdenkerij hebben gezien,<br />

zagen zij het niet helemaal verkeerd, maar daarom was het<br />

allemaal nog geen goddeloosheid en lichtzinnigheid. De dragers<br />

van het nieuwe licht werden ook door levensernst en verantwoordelijkheidsgevoel<br />

gedreven en daarom zou het een belediging en<br />

een onrecht zijn in hen alleen maar grappenmakers en liedjeszangers<br />

te zien. Het was over en weer een en al wanbegrip en misverstand,<br />

onkunde en afzijdigheid, en men is geneigd om te veronderstellen,<br />

dat de tegenstellingen, die tot op de huidige dag tussen<br />

deze groepen aanwezig zijn, in deze tijd hun scherpe kanten hebben<br />

gekregen.<br />

Rond 1870 komt een ander aspect in deze volksbeweging meer dan<br />

tot nu toe naar voren: het sociale aspect. In de oude socialistische<br />

beweging loopt deze volksstroming door en het kan dan ook geen<br />

verwondering wekken, dat een latere geschiedschrijver van het<br />

socialisme in het werk van Waling Dykstra en zijn geestverwanten<br />

een aa<strong>nl</strong>oop heeft gezien naar de socialistische volksbeweging. 1<br />

II. De oude belijdenis<br />

Het opdringen van de moderne gedachte in en rondom de Hervormde<br />

Kerk in Friesland drong de oude belijdenis meer dan ooit<br />

tot krachtig verweer en felle tegenstand. Wel heeft de Hervormde<br />

Kerk de spanning tussen vrijzinnigen en rechtzinnigen, of nog algemener<br />

tussen rekkelij ken en preciesen al veel langer gekend,<br />

maar de ontwikkeling van de vrijzinnigheid in de 19e eeuw, vaak<br />

ondersteund door de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, had de rechtzinnige<br />

groepen, die dikwijls ook in sociaal opzicht de mindere<br />

waren van de tegenpartij, reeds in de dagen van het Fries Réveil<br />

in de oppositie gedreven. Nu de vrijzinnigheid in de moderne richting<br />

zulke extreme vormen aannam, waren in de rechtzinnige<br />

wereld alle mogelijke reactie-verschijnselen te verwachten.<br />

De reeds vrij normale reactie-verschijnselen blijven zich voordoen.<br />

Iedere Zondag zijn er rechtzinnigen, die de eigen dorpskerk, waar<br />

een moderne voorganger op de kansel staat, voorbijlopen om ergens<br />

anders te gaan zitten onder het gehoor van een predikant van de<br />

oude belijdenis. Daar laten de ouders hun kinderen dopen en de<br />

belijdenis afleggen, terwijl zij er zelf niet alleen kerken, maar er<br />

ook ter Avondmaal gaan. Ds van Giffen maakt zich dan ook<br />

1 Vgl. B. BYMHOLT, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, Nijmegen 1894,187-188.<br />

156<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


oos over een algemeen verschijnsel, als hij zegt: „Wel niet door woorden<br />

(afscheids-akte) als men vroeger consequent deed, maar door<br />

daden scheiden zij zich van ons af, verbreken den band der onderlinge<br />

gemeenschap, gaan elders ter preke, ten doop, ter catechisatie,<br />

leggen daar hunnen belijdenis af en gaan er ten avondmaal - alsof<br />

met leervrijheid gehoorvrijheid en dergelijke gepaard kan gaan,<br />

verbreking van den band der liefde en des vredes, verstrooi] ing en<br />

scheiding van het huisgezin, dat de Heer tezamen gevoegd wil<br />

houden". 1 Ook gebeurt het, dat orthodoxe predikanten binnendringen<br />

in gemeenten met een moderne voorganger. Zo is de<br />

rechtzinnige dominee van Sexbierum binnengeslopen in St. Jacobiparochie<br />

en heeft daar in een herberg gepreekt en de gelovigen<br />

gewaarschuwd voor die wijsgeren en geleerden van de moderne<br />

richting, die alle geloof wegcijferen. De Zondag daarna heeft de<br />

vrijzinnige predikant, de Haas, daarover een hartig woordje<br />

gezegd. Hij wist allang, dat zijn ambtsbroeder in Sexbierum van<br />

geleerdheid niet veel moest hebben, en de tijd, die hij nu gebruikte<br />

om in een andere gemeente te gaan preken, kon hij beter besteden<br />

aan catechisatie in zijn eigen gemeente, waar het volk enorm achterlijk<br />

bleek te zijn. En wat de zaak zelf betrof: „Die ingeslopen valsche<br />

broeders van onze dagen, die zoo indringen in andere gemeenten,<br />

weten zeer wel, dat zij daardoor twist en tweedragt zaaijen. Maar<br />

wat zou hun dat bekommeren? .... De heerschappij van hunne<br />

partij, dat is hun eige<strong>nl</strong>ijk doel, en toch verschijnen zij in uw<br />

midden, in kerkelijk gewaad, diep bewogen, zooals zij zich voordoen<br />

met deze gemeente, daar zij zoo jammerlijk wordt verleid, daar<br />

zij verstoken heet te zijn van het dierbaar en zuiver evangelie". 2<br />

Het optreden van de rechtzinnige groepen versterkt weer de<br />

tegenzin bij de voorgangers van de moderne richting. Zij wensten<br />

niet betutteld te worden door de mindere man om hun moderne<br />

denkbeelden, en ergerden zich hevig over de verschillende practijken<br />

van orthodoxe collega's. Alting van Dokkum heeft heel de afkeer<br />

van de orthodoxie uit zijn dagen en al zijn ergernis over<br />

de Vrienden der Waarheid neergelegd in het consigne, dat als<br />

een verwensing klinkt: „In den naam der mensche<strong>nl</strong>iefde, in den<br />

naam van Nederlands toekomst: niet verdraagzaam tegen het<br />

Kal vinisme der 19e eeuw!" 3<br />

1 a.w., 16.<br />

s a.w., 24-25.<br />

3 Mnemosyne, 140.<br />

157<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Wat vroeger incidentele schermutselingen waren, wordt nu een<br />

georganiseerde strijd. De Hervormde Kerk wordt door deze strijd<br />

der richtingen verzwakt en ontluisterd, en voor degenen, die toch<br />

al aan de rand van de kerk leefden, was het een aa<strong>nl</strong>eiding te<br />

meer om zich beleefd of bars van dit gekrakeel der gelovigen af<br />

te wenden. Intussen zoekt een deel der rechtzinnigen zijn heil<br />

buiten de volkskerk, terwijl de meerderheid van de aanhangers<br />

der oude belijdenis binnen de Hervormde Kerk stand houdt.<br />

1. de Christelij k-Gereformeerde Kerk en de secten als<br />

toevluchtsoorden<br />

Scheen de Christelij k-Gereformeerde Kerk aanvankelijk weinig levensvatbaarheid<br />

te bezitten, zij is in de loop van de 19e eeuw in Friesland<br />

verrassend snel gegroeid. Het kleine groepje van 2020 personen<br />

in 1837 blijkt later bij iedere volkstelling opnieuw, zowel<br />

absoluut als relatief, te zijn toegenomen: 4698 (1.89%) in 1849,<br />

8515 (3.10%) in 1859, 14.995 (5.12%) in 1869, 22.471 (6.81%)<br />

in 1879 en 29.649 (8.83%) in 1889. Deze indrukwekkende ontwikkeling<br />

kan niet uit natuurlijke aanwas alleen verklaard worden.<br />

En hoeveel wervende activiteit er van dit kleine kerkgenootschap<br />

ook moge zijn uitgegaan, het resultaat daarvan zou ongetwijfeld<br />

veel geringer geweest zijn, wanneer de rechtzinnigen zich binnen<br />

de volkskerk algemeen thuis hadden gevoeld. Het is echter duidelijk,<br />

dat de Christelij k-Gereformeerde Kerk in de loop van de 19e eeuw<br />

het toevluchtsoord voor vele bezwaarden uit de volkskerk is<br />

geweest.<br />

De feitelijke ontwikkeling van de Hervormde Kerk heeft niet<br />

weinig rechtzinnigen in de haven van de Christelij k-Gereformeerde<br />

Kerk gedreven. Het moet wel een algemeen verschijnsel zijn geweest,<br />

dat de vrijzinnige oriëntatie en meer nog de hier en daar van boven<br />

af doorgevoerde modernisering van diverse gemeenten, vele rechtzinnigen<br />

er toe dreef om eerst alleen als hoorders, later ook als<br />

lidmaten hun heil te zoeken in de kerk van de Afscheiding. 1 Klunder<br />

signaleert dit verschijnsel voor Drachten 2 , en Wumkes vermeldt,<br />

dat het grote verloop van Hervormden in Harlingen naar de<br />

Christelij k-Gereformeerde gemeente ter plaatse, aa<strong>nl</strong>eiding werd<br />

om toch maar een rechtzinnige predikant te beroepen. 3<br />

1 Vgl. DE« KOE, De gevangenschap, 4 en 6; ALGRA, In gevangenschap; WUMKES, FR, 244.<br />

a a.ie., 395-396><br />

' FR, 244-<br />

158<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Merkwaardig is wel, dat deze uittocht hier en daar van Hervormde<br />

zijde zeer positief in de hand werd gewerkt. Toen Wirdum<br />

een moderne predikant had gekregen, riep een deel der rechtzinnigen<br />

een Christelijk-Gereformeerde gemeente in het leven. De<br />

kerkvoogden van de Hervormde gemeente lieten zich niet onbetuigd<br />

en stelden terrein ter beschikking voor de bouw van een eigen kerk<br />

of locaal! x Ook in St. Anna-parochie deed zich iets dergelijks voor.<br />

Tijdens de zeldzaam lange vacature, waaronder deze gemeente<br />

geleden heeft (1864-1902), richtte de kerkeraad tot de moderne<br />

consulent het verzoek om, terwille van de rechtzinnigen in de<br />

gemeente, middagdiensten te willen toestaan, door een predikant<br />

naar eigen keuze te leiden. De consulent wees dit verzoek van de<br />

hand met een motivering, waarin er ook op werd gewezen, dat de<br />

rechtzinnigen immers terecht konden bij de Christelijk-Gereformeerde<br />

predikant ter plaatse! 2<br />

Terwijl de moderne richting toch al ontbindend op het kerkelijk<br />

leven in vele gemeenten werkte en tot uitschuiving van rechtzinnige<br />

groepen leidde, werd de verstrooiing van het kerkvolk door dergelijke<br />

practijken van Hervormde ambtsdragers wel zeer sterk in de<br />

hand gewerkt.<br />

In veel beperkter mate hebben de secten als toevluchtsoord voor<br />

bezwaarden uit de Hervormde Kerk gefungeerd. Al blijven zij, als<br />

symptomen van de situatie binnen de Hervormde Kerk, niet zonder<br />

betekenis, quantitatief gezien spelen zij in de 19e eeuw toch geen<br />

belangrijke rol. In de uitslagen van de volkstelling van 1899 worden<br />

in Friesland de volgende secten genoemd: Apostolischen, Hersteld<br />

Apostolischen, Vrije Evangelischen, Vrije Evangelische Zendingsgemeenten,<br />

Baptisten, Hernhutters (Evangelische of Moravische<br />

broedergemeenten), Mormonen, Leden der Vrije Gemeente en het<br />

Heilsleger. Deze secten telden gezame<strong>nl</strong>ijk slechts 1960 leden.<br />

Van dit totaal behoort de meerderheid tot de Vrije Evangelische<br />

gemeenten (1060) en de Baptisten (610).<br />

2. het verweer binnen de Hervormde Kerk<br />

De meerderheid der rechtzinnigen hield binnen de Hervormde<br />

Kerk stand. Heengaan naar elders zou betekenen, dat de „kerk der<br />

1 DE KOE, De gevangenschap, 6.<br />

2 H. BOITEN, Herdenkingsrede uitgesproken op 23 November 1932 ter gelegenheid van het 250jarig<br />

bestaan der Ned. Hervormde Kerh te St. Anna-parochie, St. Annaparochie-Bergum<br />

1932, 22.<br />

159<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vaderen", aan de willekeur der moderne richting zou worden<br />

prijsgegeven. Er is dan ook meer gedacht aan het uitdrijven der<br />

vrijzinnigen dan aan een heengaan van de rechtzinnigen. In ieder<br />

geval had de „Vereeniging van de Vrienden der Waarheid" in Friesland<br />

zich reeds in 1867 duidelijk tegen heengaan uitgesproken en<br />

nadrukkelijk het consigne rond gegeven: Blijft op uw post!<br />

In het algemeen is het streven der rechtzinnigen er op gericht<br />

geweest het eigen volk vast te houden, zoveel mogelijk sleutelposities<br />

in handen te krijgen en de overmacht van de floreenplichtigen<br />

te breken.<br />

In overwegend vrijzinnige gemeenten werden, ten behoeve van de<br />

rechtzinnigen, evangelisaties in het leven geroepen. De ressortbijeenkomsten<br />

van de Vrienden der Waarheid hadden overal in<br />

Friesland reeds lang een tegenwicht gevormd tegen de vrijzinnige<br />

prediking. Deze samenkomsten leidden in vele gemeenten tot de<br />

vorming van evangelisaties, die door het beroepen van een<br />

orthodoxe voorganger een rechtzinnige prediking garandeerden.<br />

Bovendien werd getracht de zetels in de classicale en provinciale<br />

besturen, alsmede in de synode zoveel mogelijk door rechtzinnige<br />

figuren te doen bezetten. Het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland<br />

kreeg een rechtzinnige meerderheid en ook in de classicale<br />

besturen van Dokkum en Sneek domineerden de voorstanders<br />

van de oude belijdenis. Maar in de classicale besturen van Leeuwarden,<br />

Harlingen en Heerenveen was het overwicht aan de zijde van<br />

de voorgangers der moderne richting.<br />

Tenslotte is vooral van rechtzinnige zijde hardnekkig geijverd<br />

voor de afschaffing van het floreenstelsel, om zodoende het gat te<br />

stoppen, waardoor nu al zolang de vrijzinnigheid in menige gemeente<br />

was binnengelopen. Het floreenstelsel, dat de benoeming<br />

van predikanten, de verkiezing van kerkvoogden en de controle<br />

op de kerkelijke administratie toevertrouwde aan de floreenplichtigen,<br />

sloeg in principe zelfs een overwegend rechtzinnige gemeente<br />

met machteloosheid, wanneer de meerderheid der floreenplichtigen<br />

vrijzinnig georiënteerd was. Het floreenstelsel was als een slagboom<br />

voor de opmars der rechtzinnigen in menige gemeente en daarom<br />

had de afschaffing ervan het karakter van een levensnoodzakelijkheid.<br />

Ongetwijfeld heeft het floreenstelsel in vele gemeenten ten voordele<br />

van de vrijzinnige richting gewerkt. Wel hebben dikwijls ook<br />

vrijzinnige floreenplichtigen open gestaan voor de invloed, die van<br />

160<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


echtzinnige zijde op hen werd uitgeoefend 1 , als er in een vacature<br />

moest worden voorzien, en men kan daarom zeker niet beweren,<br />

dat het floreenstelsei, ook al was de meerderheid der floreenplichtigen<br />

vrijzinnig, de zaak der vrijzinnigheid door dik en dun gediend<br />

heeft. Ook de Koe, die overigens de machteloosheid van sommige<br />

gemeenten met een staat van slavernij vergelijkt, wil niet „beweren,<br />

dat de tegenwoordig nog bestaande wijze van benoeming van predikanten<br />

in Friesland overal tot zulk een ergerlijke slavernij der<br />

gemeente aa<strong>nl</strong>eiding geeft; integendeel ons zijn ook voorbeelden<br />

bekend van edele onpartijdigheid, waardoor niet weinig grondeigenaars<br />

bij het uitbrengen hunner stemmen zich richten naar<br />

den duidelijk uitgesproken wensch der gemeenten; er zijn ook gemeenten,<br />

waar het ongerijmde van het stelsel vaak getemperd<br />

wordt door de persoo<strong>nl</strong>ijke gezindheid van hen, die uit kracht<br />

daarvan bij de benoeming handelend optreden". 2 Maar dat het<br />

nieuwe licht links en rechts op de kansel is gekomen, was vaak<br />

te danken aan het feit, dat het er was neergezet door hetgrondkapitaal<br />

en niet omdat het was binnengehaald door een gemeente,<br />

die zich geleidelijk aan in moderne richting had ontwikkeld.<br />

Ook staat het vast, dat bij het beheer van de kerkelijke goederen<br />

niet altijd de opbouw van de kerk als richtsnoer heeft gegolden.<br />

Op de eerste plaats hebben de floreenplichtigen hun rechten vaak<br />

uitgebreid. Terwijl hun strikt genomen alleen het toezicht op het<br />

beheer toekwam, voerden zij vaak het beheer zelf. En hoewel hun<br />

competentie alleen de kerkelijke goederen en fondsen in engere zin<br />

betrof, zijn zij er vaak niet voor teruggeschrokken om ook over<br />

de pastorie-, kosterij- en andere kerkelijke goederen en fondsen<br />

te beschikken.<br />

Niet alleen tegen de uitwassen, maar tegen het systeem zelf is<br />

de strijd gevoerd. Een van de eersten, die tegen dit stelsel in verzet<br />

kwam, was Ds B. Bolleman van der Veen te Eernewoude (1844-<br />

1885), die zijn bezwaren in 1856 publiek maakte. 3 Een meer stelselmatige<br />

actie begon, toen door de ring Bergum 4 aan de Algemene<br />

Synode van 1868 een adres werd gericht, dat de instemming meekreeg<br />

van de ring Wirdum en van de classicale vergaderingen van<br />

1 Op geestige wijze beschreven door WALING DYKSTRA, Dy 't Fûgels jarige wil, mat der mei<br />

gjin stok în smite, in: Friske Winterjûne-nocht, 61-80.<br />

2 De gevangenschap, 9-10.<br />

3 De Floreenplichtigen; IDEM, Het reeds veel te lang gekrenkte regt.<br />

4 Dat juist de ring Bergum deze actie inzette zal vermoedelijk samenhangen met het feit,<br />

dat Ds Bolleman van der Veen tot deze ring behoorde.<br />

161<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Leeuwarden, Dokkum en Heerenveen. In dit adres wordt op afschaffing<br />

van het floreenstelsel aangedrongen, opdat „de stemgerechtigde<br />

leden der Hervormde Kerk in Friesland het hun toekomende<br />

regt van beroeping van predikanten onbelemmerd kunnen<br />

uitoefenen", en tevens „de administratie der kerkelijke goederen<br />

en fondsen met aankleve er van, in haar geheel worde teruggebragt<br />

bij de Hervormde gemeente, bij welke zij behoort". 1<br />

Vanaf dit moment blijft de Algemene Synode jaren achtereen<br />

aandacht schenken aan deze zeer ingewikkelde zaak. 2 De afwikkeling<br />

er van en de opheffing van het floreenstelsel werden ernstig<br />

belemmerd, doordat de Provinciale Staten van Friesland van oordeel<br />

waren, dat alleen de Regering competent was de bepalingen<br />

van het Departementaal Bestuur van Friesland van 1804 op te<br />

heffen, terwijl de Regering op het standpunt stond, dat zulks juist<br />

alleen door de Provinciale Staten van Friesland kon geschieden. 3<br />

Ook binnen het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland waren de<br />

meningen verdeeld. 4<br />

De strijd tegen het stelsel werd meer georganiseerd, toen op 4<br />

September 1874 van orthodoxe zijde te IJlst het „Anti-Floreenverbond"<br />

in het leven werd geroepen bestaande uit: Ds G. A. Rademaker,<br />

vroeger te Sneek, Ds P. J. Moquette te Sneek, W. M. Oppedijk te<br />

IJlst, J. Campen te Sneek, Ds I. J. Ipsius Fokkens te Scharnegoutum,<br />

Ds M. Sjoers te Oppenhuizen, Ds H. van Broekhuizen te IJlst<br />

en Ds S. S. de Koe, vroeger te Buitenpost. Van deze zijde werd<br />

gewezen op de onhoudbaarheid van een stelsel, dat het beroepen<br />

van predikanten in handen legde van personen, die vaak alleen<br />

maar in de Hervormde Kerk gedoopt waren, die tot de gemeente,<br />

welks geestelijke belangen zij dienden te behartigen vaak in geen<br />

andere relatie stonden, dan dat zij ter plaatse toevallig grond in<br />

eigendom hadden en onder wie er niet zelden gevonden werden,<br />

die voor de godsdienst in het algemeen en voor de Hervormde Kerk<br />

in het bijzonder volkomen onverschillig waren. Het verzet binnen<br />

rechtzinnige kringen tegen dit stelsel nam toe, toen juist in deze<br />

jaren de gemeenten Berlikum, Wirdum, Oosterend en Buitenpost<br />

1 Handelingen 186S, 136.<br />

2 Vgl. Ibid., 135-137; 151; 153; Bijlage 22-38; 1869, 206; Bijlage B. 52-53; 1870, 149-150;<br />

207; 214-215 en Bijlage B. 136-192; 1871, 75; 186-201; 340-341 en Bijlage B. 176-184; 1872,<br />

139 en Bijlage B. 130; 132-134; 1873, 231-233; 242-243 en Bijlage B. 143-148; 1874, 243-258;<br />

3°9-<br />

3 Ibid. 1871, 186-201.<br />

4 Ibid. 1870, Bijlage B. 148-154.<br />

162<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


een voorstander van de moderne richting thuis gestuurd kregen.<br />

Deze gevallen leidden er toe, dat van rechtzinnige zijde nog weer<br />

eens de aandacht gevestigd werd op het feit, dat 300 gemeenten in<br />

Friesland „tot op dezen oogenblik gebonden zijn door en gevangen<br />

onder eene onkerkelijke, haar vreemde en niet zelden vijandige<br />

macht". 1<br />

Ook begonnen de klachten over de wijze, waarop onder toezicht<br />

van of door floreenplichtigen het beheer der kerkelijke goederen<br />

werd gevoerd, steeds luider te worden. In 1870 kreeg de Algemene<br />

Synode te horen, dat in tenminste 63 gemeenten van Friesland de<br />

inkomsten der kerkelijke goederen door de floreenplichtigen ook<br />

tot andere dan zuiver kerkelijke doeleinden werden besteed: in de<br />

meeste gevallen ten behoeve der algemene armen of ten behoeve<br />

van het staatsonderwijs, de onderwijzers, de school, de onderwijzerswoningen<br />

en het onderwij zers-weduwenfonds, maar ook zeer dikwijls<br />

„tot aa<strong>nl</strong>eggen van grindwegen, bestrating, graving van dobbe<br />

of regenbak, reparatiën van torens, uurwerken, onderhoud van<br />

eene nachtwacht enz.". 2 Hier en daar werd zelfs een deel van de<br />

inkomsten der pastorie aan de predikant onttrokken om er armhuizen<br />

van te stichten of wegen van aan te leggen. 3 Er werd in het<br />

algemeen over geklaagd, dat de kerkelijke fondsen als een soort<br />

dorpskas werden beschouwd, waaruit allerlei dorpsbelangen bekostigd<br />

werden, terwijl de kerkgebouwen verwaarloosd werden,<br />

aanvragen om noodzakelijk godsdienstonderwijs niet werden ingewilligd<br />

en de diaconieën wel verplicht werden haar armen aan<br />

de algemene armvoogdij over te dragen. 4<br />

Het is 31 Juli 1874 geworden, voordat de Algemene Synode besloot<br />

de uitzonderingspositie van de Hervormde Kerk in Friesland,<br />

wat betreft het beroepen van predikanten, met ingang van 1<br />

Januari 1875 op te heffen. Op deze wijze verviel dit gedeelte van<br />

het recht der floreenplichtigen en kwam het beroep van predikanten<br />

aan de stemgerechtigde leden van de kerkelijke gemeenten in Friesland.<br />

Daardoor waren de kansen van de rechtzinnigen om hun<br />

candidaten beroepen te krijgen aanzie<strong>nl</strong>ijk gestegen, waardoor een<br />

omzwaai van gemeenten van vrijzinnig naar rechtzinnig mogelijk<br />

1 DE KOE, De gevangenschap, 10.<br />

2 Handelingen 1870, Bijlage B. 158.<br />

3 Ibid., Bijlage B. 144-145.<br />

4 Ibid., Bijlage B. 181.<br />

163<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


werd, zoals al spoedig bleek in Oosterend 1 en Berlikum. 2 Busé<br />

vermeldt dan ook, dat „door de afschaffing der florenen menig<br />

modern predikant zijn vorige standplaats zag innemen door een orthodoxen<br />

ambtgenoot". 3<br />

Na dit gedeeltelijk succes werd de strijd tegen het recht der floreenplichtigen,<br />

betreffende de administratie der kerkelijke goederen,<br />

door het „Anti-Floreenverbond" met kracht voortgezet. 4 Het arrest<br />

van de Hoge Raad met betrekking tot het recht op de administratie<br />

der kerkelijke goederen van de gemeente Oosterend op 20 Mei 1881<br />

wees uit, dat de floreenplichtigen ook dit laatste recht moesten<br />

prijsgeven. Het verbond „had daarmee zijn doel bereikt en de<br />

Friesche kerken werden vrijgemaakt van het dwangjuk van het<br />

floreenstelsel". 5<br />

Het verzet van de oude belijdenis tegen de zegetocht van het<br />

nieuwe licht zal vóór alles gewaardeerd moeten worden als een strijd<br />

voor het behoud van de hoogste christelijke waarden, die de<br />

Hervormde Kerk in haar prediking, in haar bediening der sacramenten<br />

en in haar gemeenschap van gelovigen bezat en die door de<br />

moderne richting in het hart werden getroffen. Maar juist, omdat<br />

de inzet zo waardevol was, valt het moeilijker te verwerken, dat<br />

de schare van hen, die voor deze heilige zaak in de bres zijn gesprongen<br />

samen met degenen, die achter hen kwamen, meer nog dan<br />

een richting een partij is geworden, waardoor de strijd is gevoerd<br />

op een wijze, die voor de Hervormde Kerk al even beschamend als<br />

noodlottig werd.<br />

De Hervormde Kerk gaat zo de meest bewogen periode van de<br />

19e eeuw wel onder zeer ongunstige voorwaarden tegemoet: al te<br />

zeer aa<strong>nl</strong>eunend tegen de bove<strong>nl</strong>aag der bevolking en te weinig<br />

levend bij de noden van het kleine volk; ernstig verzwakt zowel<br />

door de vrijzinnige stroming, die vooral in de extreme vormen van<br />

de laatste tijd het christelijk geloof en het kerkelijk besef van velen<br />

heeft aangetast, als door de uittocht van vele rechtzinnigen, waardoor<br />

veel kracht was weggevloeid; naar buiten nog één kerkverband,<br />

dat echter door vrijdenkers van allerlei soort reeds wordt beschouwd<br />

1 WUMKES, FR, 126.<br />

2 G. H. VAN KASTEEL, Vóór vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie<br />

in Friesland, Sneek z.j., 81.<br />

3 BUSÉ, Het Modernisme, 114.<br />

4 Vgl. DE KOE, De vrijmaking.<br />

5 WUMKES, SDK, 20 Mei 1881.<br />

164<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


als een verouderd instituut en naar binnen gespleten, omdat de<br />

gemeenschap van gelovigen schijnt geweken te zijn voor de tweedracht<br />

van partijen.<br />

PARAGRAAF 5. HET VERLIES VAN DE „KLEINE LUYDEN"<br />

De ontbinding van de volkskerk is naar buiten duidelijk aan de<br />

dag getreden in de verschijnselen van Doleantie en ontkerkelijking.<br />

De Hervormde Kerk kan wellicht gedurende heel de vorige<br />

eeuw niet anders dan met grote reserves nog de volkskerk genoemd<br />

worden, in ieder geval had zij naar buiten nog het voorkomen ervan.<br />

Ook dat gaat te niet, wanneer de „kleine luyden" in grote scharen<br />

de „kerk der vaderen" verlaten. Hoe groot en veelvuldig de verschillen<br />

tussen de uittocht der Doleantie en het optreden van de<br />

buitenkerkelijkheid ook mogen zijn, in beide gevallen gaat het om<br />

een breuk met het ene kerkverband en om een emancipatie van<br />

het gewone volk. Dat den Haag op 16 September 1886 zowel<br />

Abraham Kuyper, de leider der Doleantie, als Domela Nieuwenhuis,<br />

de voorman van het socialisme, in de bank der beschuldigden zag<br />

zitten, de een om zich voor de „synodus contracta" en de ander<br />

om zich voor het gerechtshof te verantwoorden, is toevallig, maar<br />

het schijnt een zinvolle toevalligheid!<br />

Dat de Hervormde Kerk in Friesland naar links en naar rechts<br />

zovelen verloor, hangt samen met het ontstaan van een specifiek<br />

plattelandsproletariaat in verschillende streken van de provincie.<br />

Dit verschijnsel zal daarom eerst behandeld worden. Vervolgens<br />

wordt aandacht geschonken aan de verwikkelingen, die met de<br />

uittocht naar links samenhingen. Tenslotte volgt dan een korte<br />

beschouwing over de Doleantie als de uittocht naar rechts.<br />

Ook in de aanvang omvat de groep buitenkerkelijken in Friesland<br />

niet alleen arbeiders. Bij de behandeling zowel van de moderne<br />

richting als van de vrijdenkersbeweging werd daar reeds op gewezen.<br />

Het massaal karakter van de buitenkerkelijkheid in Friesland is<br />

echter aan het heengaan van de vele „kleine luyden" te danken.<br />

Het is daarom, dat het wedervaren juist van deze groepen moet<br />

worden nagegaan.<br />

I. Het plattelandsproletariaat<br />

Friesland heeft in de loop van de 19e eeuw binnen zijn grenzen<br />

een eigen vierde stand zien groeien, een plattelandsproletariaat,<br />

165<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


estaande uit land-, veen- en bosarbeiders, boertjes en tuinbouwers<br />

en kleine neringdoenden in de dorpen. In het midden der vorige<br />

eeuw worden zij tegenover de rest van de same<strong>nl</strong>eving getypeerd<br />

als „slaven naar ligchaam en geest, arbeidende, zoo ze werk hebben<br />

van 's morgens vroeg tot des avonds om een karig stuk brood voor<br />

zich en de hunnen te verdienen". 1 Zij leven „over het algemeen<br />

buiten eige<strong>nl</strong>ijk gezegde aanraking met de hoogere standen, en<br />

vormen bijna eene soort van kaste op zich zei ven, die langzamerhand<br />

een stilstaande poel is geworden, waarin ondeugd en zedeloosheid<br />

voor het meerendeel den boventoon voeren". 2 Wanneer deze<br />

groepen in de 2e helft van de 19e eeuw tot klasse-bewustzijn komen,<br />

ontwikkelt zich een emancipatie-proces, dat zich weliswaar bij de<br />

ene groep meer op kerkelijk en bij de andere groep vooral op maatschappelijk<br />

terrein voltrekt, maar aan beide zijden vergezeld gaat<br />

van een breuk met het eens gemeenschappelijk kerkverband.<br />

Maatschappelijke situatie. De toestand van de arbeidende bevolking<br />

op het platteland van Friesland, en met name in sommige<br />

streken van deze provincie, moet in het midden van de 19e eeuw<br />

wel zo triest geweest zijn, dat er niet licht andere gebieden in het<br />

vaderland gevonden hadden kunnen worden, waar het aantal<br />

behoeftigen zo enorm was toegenomen als in dit gewest. 3<br />

Een uitzondering moet echter gemaakt worden voor Z.W. Friesland,<br />

de z.g. „greidhoek", waar de arbeidersklasse in een aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />

gunstiger conditie verkeerde, dan zulks in de rest van de provincie<br />

het geval was. 4<br />

Slechte maatschappelijke toestanden worden aangetroffen in de<br />

landbouwgebieden van Noord-Friesland, waar een groot deel van<br />

de arbeidende bevolking geen geregeld werk heeft. Zo is het tekenend<br />

voor de situatie in 't Bildt, dat de emigratie vanuit Friesland naar<br />

Amerika reeds in het midden van de vorige eeuw juist uit deze<br />

gemeente veel volk meezoog. 5 Ook was het in deze hoek, dat J. C.<br />

Hoitsma, een huisschilder uit O.L. Vrouwe-parochie, nog vóór<br />

1850 een anoniem pamflet de wereld instuurde onder de veel-<br />

1<br />

J. H. BEUCKER ANDREAE, Rapport betreffende een onderzoek naar den zedelijhen en materiëlen<br />

toestand der arbeidende bevolking ten platten lande en van de middelen om dien zooveel<br />

mogelijk te verbeteren, Zwolle 1850,11.<br />

2<br />

Ibid., 12.<br />

s<br />

Ibid., 1.<br />

4<br />

Ibid., 6-7.<br />

5<br />

WUMKES, SDK, 18 Maart en 30 October 1847; vgl. ook 1 Januari en 12 April 1881.<br />

166<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zeggende titel Roskam voor schurftige boeren. 1 Dit geschrift heeft<br />

nog niet de toon van de latere socialistische strijdliteratuur en<br />

keert zich niet tegen de Bildtse boeren, maar tegen nieuwe boeren,<br />

die van elders in Friesland naar 't Bildt zijn gekomen en daar de<br />

gebruikelijke billijkheid niet in acht nemen. Het is niettemin een zeer<br />

vroege uiting van een zeker zelfbesef onder de „kleine luyden"<br />

van 't Bildt. In latere jaren hebben de landarbeiders van 't Bildt<br />

zich wel duidelijk uitgesproken in uitlatingen als deze: „De varkenshokken<br />

zijn mooier en schoner dan de huizen van de arbeiders"<br />

en: „De boeren zorgen beter voor hun kalveren dan voor hun<br />

arbeiders" of tenslotte: „De landheer de grootste helft, dan de boeren<br />

wat; de arbeiders mogen zwoegen en wroeten voor 4, 5, 6 centen<br />

per uur en in de winter vlasbraken of naar de armvoogden toe". 2<br />

Tot op de dag van vandaag is de tegenstelling tussen boeren en<br />

arbeiders van 't Bildt vastgelegd en gesymboliseerd in de bebouwing<br />

langs de Oude Bildtdijk.<br />

In 1850 was in Ferwerderadeel de verhouding tussen de gezinshoofden,<br />

die vast werk hadden en de anderen, die slechts zo nu<br />

en dan werk konden vinden: 12 à 14 op 100. Nog ongunstiger waren<br />

de verhoudingen in Oost-en Westdongeradeel. 3<br />

Maatschappelijke ontreddering wordt in de 2e helft van de 19e<br />

eeuw ook aangetroffen op de z.g. „arme Friesche heide" in het<br />

Oosten van de provincie, zoals blijkt uit de beschrijving, die Feitsma<br />

heeft gegeven van de toestanden op de Bergumerheide. 4 In fel<br />

realistische taal wordt hier de zelfkant van de same<strong>nl</strong>eving getekend<br />

en het is alles brute hartstocht, dierlijkheid, dronkenschap<br />

en delirium, wat in deze streken gevonden wordt.<br />

In het Zuid-Oosten van de provincie doet de maatschappelijke ellende<br />

zich voor onder de bos-, land- en veenarbeiders. In de bosrijke<br />

streken worden de bosarbeiders geëxploiteerd door de bosbazen,<br />

die op hun beurt weer volkomen zijn overgeleverd aan de grootgrondbezitters.<br />

Op de oude zandgronden is er een duidelijke tegenstelling<br />

tussen de liberale boerenbevolking en de landarbeiders.<br />

De meeste nood werd echter geleden onder de arbeiders in de ver-<br />

1<br />

J. C. HOITSMA, Roskam voor schurftige boeren. Gesprek tusschen een Friesche boer en een<br />

arbeider uit 't Bildt, Leeuwarden 1849.<br />

2<br />

Geciteerd bij KALMA, Oebele Stellingwerf, 10 noot 1 en hier uit het Fries vertaald.<br />

3 BEUCKER ANDREAE, a.w., 4-8.<br />

4 S. K. FEITSMA, Ut 'e modder fen 'e maetshififiy, in: Forjit my net 189S, 105-136 en 153-182;<br />

IDEM, Ut it ryk fen de armoed, ibid, 1901, 151-162; IDEM, Raer folk ef de geast fen it kweade,<br />

ibid., 1906, 218-241. Voor Feitsma vgl. WUMKES, Paden, II, 427-440.<br />

167<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


veningen. De afgravingen van het hoogveen (1700-1850) en de<br />

exploitatie van de laagveengebieden (1850-1900) hebben meer dan<br />

een eeuw lang turf makers, vooral uit Noord-O verijsel, en losse<br />

arbeiders of baggelaars vanuit heel Friesland en zelfs uit Duitsland<br />

hierheen getrokken, zodat deze streken zijn volgelopen met een bevolking,<br />

die telkens verder trok, naargelang de verveningen zich<br />

verplaatsten. De groep vaste arbeiders der turfmakers was met<br />

handen en voeten gebonden aan de veenbazen of onderbazen, die<br />

door de vervener waren aangesteld. Het systeem van de gedwongen<br />

winkelnering bij de veenbaas werd een ernstig maatschappelijk<br />

euvel, dat grote ontevredenheid wekte. De losse arbeiders, ondergebracht<br />

in keten achter de iets betere woningen van de turfmakers,<br />

hadden in het voorjaar zes tot negen weken werk in de venen, en<br />

zwierven voor de rest van het jaar door Friesland, Groningen of<br />

nog verder, om als grasmaaiers, vlastrekkers of in het algemeen als<br />

los landarbeider nog iets te kunnen verdienen.<br />

Terwijl onder de oude landadel een zuiver feodale gezindheid<br />

blijft voortleven en zich onder de boeren op de grote landbouwbedrijven,<br />

evenals onder de verveners in de uitgestrekte veenderijen,<br />

mede door de aard van deze bedrijven en ondernemingen, een duidelijk<br />

kapitalistische mentaliteit gaat ontwikkelen, vormt zich<br />

vooral uit deze bos-, land- en veenarbeiders een plattelandsproletariaat<br />

als een afzonderlijke klasse.<br />

Godsdienstig-kerkelijke situatie. Het godsdienstig-kerkelijk leven<br />

onder deze arbeidende bevolking verschilt van streek tot streek<br />

en is ook binnen een bepaald gebied nog weer verschillend.<br />

In N.O. Friesland zijn de landarbeiders in het midden van de 19e<br />

eeuw nog streng orthodox. Er wordt trouw gekerkt, maar deze<br />

kerkgang wordt „zeer machinaal" genoemd. Van echt godsdienstig<br />

leven valt niets te bespeuren en velen worden lidmaat van de kerk<br />

met het doel van de diaconie ondersteuning te ontvangen. 1 Alting<br />

sprak van deze streek als van „de dorre akkers der meest consesequente,<br />

allerhardste, geestdoodende protestantsche orthodoxie". 2<br />

Het is deze latente orthodoxie, welke straks door de Doleantie geactiveerd<br />

zal worden.<br />

In N.W. Friesland en met name in 't Bildt was de vrijzinnigheid<br />

reeds sinds lang overheersend. De kerk dreef voornamelijk op de libe-<br />

1 BEDCKER ANDREAE, a.w., 17-18.<br />

2 Mnemosyne, 72.<br />

168<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ale bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, terwijl de arbeidersbevolking deels<br />

vervreemd raakte van de kerk, ook al leidde dit nog niet altijd tot<br />

onkerksheid, deels in de Christelijk-Gereformeerde Kerk, in<br />

de Vrije Evangelische gemeente of in andere orthodoxe kringen was<br />

opgenomen. Vooral een radicale moderne prediking als van Ds<br />

de Haas in St Jacobi-parochie kan niet zonder invloed gebleven<br />

zijn op het kerkelij k-godsdienstig leven van de bevolking, voor<br />

zover zij er nog door getroffen werd. Hoe zwak het kerkelijk<br />

besef ook onder de gegoeden en onder de lidmaten was, is wel<br />

gebleken toen vele landeigenaars en lidmaten bij de invoering<br />

van de kerkelijke hoofdelijke omslag zonder heimwee afscheid<br />

namen van hun kerk. 1 Bovendien zijn juist de drie kerkelijke<br />

gemeenten van 't Bildt, die 27 Juni 1878 als met één slag zonder<br />

inkomsten geraakten 2 , vooral tengevolge daarvan geteisterd door<br />

zeer langdurige vacatures: St. Jacobi-parochie van 1879 tot 1896 en<br />

van 1898 tot 1905, St. Anna-parochie van 1864 tot 1902 en O.L.<br />

Vrouwe-parochie van 1870 tot 1902, hetgeen juist in deze critieke<br />

periode noodlottig moest worden.<br />

Ook op de oude zandgronden in Z.O. Friesland was de Hervormde<br />

Kerk vanouds sterk vrijzinnig georiënteerd en nauw gebonden<br />

aan de liberale boerenbevolking. De vrijzinnigheid had ontbindend<br />

gewerkt op het kerkelijk leven, en terwijl de Afscheiding of de<br />

sectarische groeperingen van Baptisten, Vrije Evangelischen en<br />

van een Marten Jans van Houten, zelf een land- en veenarbeider,<br />

een deel van de arbeidende bevolking hadden opgevangen, was een<br />

ander deel innerlijk losgeraakt van de kerk.<br />

In nog veel sterker mate geldt dit van de arbeidende bevolking<br />

in de veenstreken, vooral in de nieuwe nederzettingen. Het vlottend<br />

karakter van deze veenarbeidersbevolking maakte een werkelijke<br />

binding met de kerk vrijwel onmogelijk. Terecht is daarom de<br />

vraag gesteld, „of er op verschillende plaatsen wel ooit een band<br />

bestaan heeft". 3 Van der Wielen meent daarom ook, dat de oorzaken<br />

van de buitenkerkelijkheid met name in de nieuwe nederzettingen<br />

niet zo ver gezocht behoeven te worden, wanneer men bedenkt,<br />

„dat de arbeidersbevolking van deze streken overal vandaan kwam,<br />

een trekkersbevolking was, welke zich verspreid vestigde over het<br />

gehele gebied langs vaarten en wegen. Er was geen centrum,<br />

1 SAXNES EX CANNEGIETER, De kerk, 30 en 42.<br />

2 Vgl. voor de Bildtse kwestie in zake de kerkelijke goederen en inkomsten ibid., 18-19.<br />

3 L. HOVING, De Zuidoost-hoek van Friesland, in: Vox theologica, 20 (1950) 4, 110-116.<br />

169<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


geen gemeenschapsleven onder deze menschen, welke door hun<br />

trekkersbestaan als vanzelf van de kerk losraakten. In deze nieuwe<br />

streken was niets dat hen bond, geen predikant kon er beroepen<br />

worden, er was geen geld en geen initiatief voor. Vereenigingspunten<br />

waren de winkel en de kroeg van den onderbaas, en de school". 1<br />

Een feit is zeker, dat de buitenkerkelijkheid in de nieuwe bevolkingsconcentraties<br />

als De Tijnje, Nieuw-Beets en Terwispel, waar<br />

de veenderijen zich het langst gehandhaafd hebben, zeer diep is<br />

doorgedrongen. 2<br />

Alleen een zeer mobiele kerkelijke apparatuur had deze bevolking<br />

kunnen opvangen en vasthouden. In plaats daarvan zijn er ook<br />

in Z.O. Friesland plaatsen geweest met lange vacatures: Haulerwijk<br />

1874 tot 1881 en 1887 tot 1890, Appelscha 1878 tot 1892, Nijeberkoop<br />

1887 tot 1898, Boyl 1887 tot 1896, Peperga 1888 tot 1899,<br />

Hoornsterzwaag 1886 tot 1893 en Bakkeveen 1888 tot 1899.<br />

Ondanks de ellende waren maatschappelijke critiek en sociale<br />

o<strong>nl</strong>usten tot de 70er jaren zeldzaam. Het aardappeloproer van<br />

Juni 1847 speelt zich meer af in de steden dan op het platteland 3 ,<br />

en een oproer onder veenarbeiders in Koudum wordt als iets bijzonders<br />

vermeld. 1 Wel had de schoolmeester van Wons, Jan Knilles<br />

Piter Salverda, reeds in de eerste helft van de 19e eeuw iets gezien<br />

van het onrecht door „vrome" boeren de arbeiders aangedaan,<br />

en het in It Lof jen Wons striemend beschreven, maar verder<br />

dan zijn schrijfmap is het stuk niet gekomen. 5 Ook Hoitsma stuurde<br />

zijn Roskam nog ongetekend de wereld en in zelfs Waling Dykstra<br />

en Tsjibbe van der Meulen zijn aan echte maatschappelijke<br />

critiek vóór 1865 nauwelijks toegekomen.<br />

„Arm Friesland" Maar dan treedt tussen 1870 en 1880 in heel<br />

Friesland een zware crisis op. Na 1870 komt de omkeer in de verveningen.<br />

In Maart 1873 worden er al woelingen geconstateerd<br />

in Terwispel, maar het komt nog niet tot baldadigheden. 6 De turfprijs<br />

zakt voortdurend, het gevolg deels van het overvoerd raken<br />

der markt, deels van de concurrentie door de steenkoolindustrie.<br />

Om verdere prijsdaling te voorkomen wordt de productie sterk<br />

1<br />

VAN DER WIELEN, a.w., 69-70.<br />

2<br />

HOVING, a.w., 113.<br />

3<br />

WUMKES, SDK, 25 en 26 Juni 1847.<br />

4<br />

Ibid., 12 Mei 1851.<br />

5<br />

WUMKES heeft een gedeelte van dit gedicht gepubliceerd in Bodders, 418-419.<br />

4 IDEM, SDK, 25 Maart 1873.<br />

170<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ingekrompen. Onder de veenarbeiders betekent dit ontslag voor<br />

sommigen, iager loon voor anderen, armoede voor allen. Er is<br />

geen opkomende industrie, welke dit arbeidsoverschot kan opvangen<br />

en ook elders in Friesland neemt de werkgelegenheid af. Want<br />

vrijwel tegelijkertijd met de klap in de verveningen is een crisis<br />

ingetreden in heel het agrarisch bedrijfsleven. De wereldmarkt<br />

wordt overvoerd door het Amerikaanse graan, hetgeen zich in<br />

Friesland vooral wreekt op de kleine boeren en arme landarbeiders.<br />

De noodsituatie wordt gecompleteerd door het dalen van de boterprijzen.<br />

Van 1855 tot 1875 had Friesland met zijn boter op de Londense<br />

markt aan de spits gestaan. Door knoeierijen in de boterhandel,<br />

waardoor de Friese boter een slechte naam gaat krijgen 1 en vooral<br />

ook door de sterke concurrentie van de Deense zuivelindustrie,<br />

weet de boter van de Friese boer zich in Londen niet te handhaven.<br />

De grote klap komt in 1879 en de jaren van het „arme Friesland"<br />

zijn begonnen.<br />

Nu wordt over het onrecht ook niet meer gezwegen. Multatuli<br />

had in de j aren 1868 tot 1869 niet voor niets door Friesland gezworven<br />

en zijn optreden links en rechts in de provincie had niet bepaald<br />

als een verdovingsmiddel gewerkt. De Vorstenschool, zijn heftig<br />

pleidooi voor een onderdrukt volk, was tot in dorpen als Arum en<br />

Holwerd voor het volk gebracht. Overal kregen de fletse idealen<br />

van verlichting en vooruitgang het te kwaad met de duidelijke<br />

tekenen van een geweldige crisis en het onwerkelijk optimisme<br />

van een liberale levensvisie moest wel bezwijken onder de harde<br />

slagen van de maatschappelijke ellende, zeker bij hen, die dagelijks<br />

verkeerden onder het lijdende volk. Zo werden als vanzelf ettelijke<br />

liberalen van gisteren de democraten van vandaag en de socialisten<br />

van morgen. Vier soorten leven (een goed leven, een slave<strong>nl</strong>even,<br />

een honde<strong>nl</strong>even en een beeste<strong>nl</strong>even), dat was al op 16 Januari<br />

1866 het thema, waarover Waling Dykstra sprak op een openbare<br />

vergadering van het Frysk Selskip „Rjucht en Sljucht" te Heerenveen.<br />

Een jaar later brengen ook Auke Boonemmer en zijn zoon<br />

daar samenspraken op de planken met een sociale strekking, waarin<br />

duidelijk een opstandig geluid tegen de overmacht van het kapitaal<br />

doorklinkt. En het is alweer in hetzelfde milieu, dat IJ. Kuiper<br />

15 Juli 1869 klaagt over de slavenbehandeling van de arbeiders,<br />

terwijl de patroons in weelde en overdaad leven. 2<br />

1 Ibid., 29 September 1862.<br />

2 Vgl. WUMKES, Paden, II, 364-365.<br />

171<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Ook de kerkelijke woelingen nemen in deze jaren hand over hand<br />

toe. Tegen de vaak overmachtige vrijzinnigheid in, is de orthodoxie<br />

een opmars begonnen, die zich niet meer laat stuiten. De strijd<br />

om de meerderheid in de gemeenten en in de besturen wordt met<br />

verbetenheid gevoerd. In de classes Dokkum en Sneek was de omzwaai<br />

naar rechts voltrokken. Na de val van het floreenstelsel<br />

hadden de kerkelijke verkiezingen het karakter gekregen van een<br />

complete stembusstrijd. De methoden, die over en weer in deze<br />

richtingenstrijd werden toegepast, joegen de partijen nog meer<br />

tegen elkaar in het harnas.<br />

Voor een goed begrip en een juiste waardering van de lotgevallen<br />

der „kleine luyden" in de laatste decennia van de vorige eeuw is<br />

het daarom wel noodzakelijk tegelijkertijd aandacht te schenken<br />

én aan hun maatschappelijke én aan hun kerkelijke positie, gelijk<br />

deze hierboven is weergegeven. Dat het plattelandsproletariaat<br />

in zijn geheel een maatschappelijke minderwaardigheidspositie<br />

innam, is duidelijk. Maar ook in kerkelijk opzicht bevond het zich<br />

in een minderwaardigheidspositie: de rechtzinnige arbeiders, omdat<br />

zij, bewust of onbewust, leefden in of stootten tegen een kerk,<br />

waarin de vrijzinnigheid zo dikwijls domineerde en de orthodoxen<br />

geen kansen gaf; de meer vrijzinnig georiënteerde of reeds grotendeels<br />

van de kerk vervreemde arbeiders, omdat zij zich niet<br />

thuis konden voelen in een kerk, die zo sterk met de gegoede<br />

kringen van landheren en boeren geïdentificeerd scheen. Men zou<br />

daarom terecht kunnen spreken van een minderwaardigheidspositie<br />

der „kleine luyden" in het algemeen, waarbij onderscheid gemaakt<br />

kan worden tussen de maatschappelijke en de kerkelijke zijde ervan<br />

als twee aspecten van één verschijnsel.<br />

Het socialisme sloot voornamelijk aan bij de maatschappelijke<br />

kant van het verschijnsel, hoezeer tegelijkertijd ook het kerkelijk<br />

aspect bleef meespelen. Een maatschappelijk minderwaardige<br />

en kerkelijk niet geachte massa begon zijn zegetocht naar een<br />

nieuwe same<strong>nl</strong>eving met achterlating van alle vroegere verhoudingen,<br />

ook de kerkelijke, om zich via een emancipatie-proces op<br />

maatschappelijk terrein te ontwikkelen tot een fiere en progressieve<br />

arbeidersstand.<br />

De Doleantie richtte zich eerder op de kerkelijke zijde van de<br />

minderwaardigheidspositie, terwijl de maatschappelijke kant toch<br />

ook in het geding bleef. Zij heeft een kerkelijk bevoogde en maatschappelijk<br />

goeddeels onmondige massa ontvoogd, door dit volk via<br />

172<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


een breuk met de oude kerk, waarin het niet léven kon, het „diensthuis<br />

uit te leiden". Dit was het begin van een emancipatie-proces, dat<br />

zich allereerst op kerkelijk terrein voltrok en de orthodoxe „kleine<br />

luyden" heeft omgevormd tot een zelfbewuste en militante groep.<br />

77. De socialistische beweging<br />

Achtereenvolgens zullen behandeld worden de opkomst en de ontwikkeling<br />

van het socialisme in Friesland, verder het standpunt<br />

van de leidende figuren ten aanzien van godsdienst en kerk en tenslotte<br />

de doorwerking van deze mentaliteit onder het plattelandsproletariaat<br />

in dit gewest.<br />

1. opkomst en ontwikkeling<br />

Van de eerste „Internationale" (Vereniging van Werklieden), in 1864<br />

te Londen opgericht, en duidelijk anti-godsdienstig van karakter,<br />

liepen reeds in 1869 draden naar verenigingen van werklieden in<br />

Friesland, maar deze band is al spoedig weer verbroken. 1<br />

Dan wordt in 1870 door O. Rommerts te Leeuwarden de eerste<br />

,,Friesche Werkmansvereeniging" in het leven geroepen. Ook elders<br />

komen dergelijke verenigingen tot stand en dit leidt nog in datzelfde<br />

jaar tot een gewestelijke bundeling: de „Provinciale Friesche<br />

Werklieden Vereniging", onder voorzitterschap van Rommerts<br />

met afdelingen te Leeuwarden, Sneek, Harlingen, Kortezwaag en<br />

Lemmer. Dan volgen Bergum in 1871, Gorredijk in 1872, Surhuisterveen<br />

en Joure in 1873 en geleidelijk andere plaatsen in Friesland.<br />

Inmiddels was te Utrecht in October 1871 opgericht het „Algemeen<br />

Nederlandsch Werklieden Verbond" (A.N.W.V.), dat zich tegenover<br />

de „Internationale" van 1864 stelde, veel gematigder was en terwille<br />

van de eenheid in eigen gelederen de kwestie omtrent de betekenis<br />

van de godsdienst zoveel mogelijk liet rusten. Bij dit A.N.W.V.<br />

sloot zich in Augustus 1872 de „Provinciale Friesche Werklieden<br />

Vereniging" aan. Toen in 1874 de plaatselijke afdelingen zich ook<br />

rechtstreeks bij het A.N.W.V. gingen aansluiten, bloedde de provinciale<br />

bundeling langzaam dood.<br />

In 1876 begon het A.N.W.V. de invoering van het algemeen stemrecht<br />

tot een van zijn programma-punten te maken. In de zomer<br />

van 1879 werd er te Leeuwarden al een meeting voor algemeen<br />

stemrecht gehouden. Het is vooral Dr Vitus Bruinsma, die jare<strong>nl</strong>ang<br />

voor deze zaak geijverd heeft. Deze leraar M.O. was 11 No-<br />

1 BYMHOLT, a.w., 186 noot i.<br />

173<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vember 1850 in de Friese hoofdstad uit een katholiek huwelijk<br />

geboren. Goed 20 jaar oud heeft hij de Moederkerk de rug toegekeerd<br />

en reeds in 1876 trad hij in de vereniging „De Dageraad'' op de<br />

voorgrond. Toen het tijdschrift De Dageraad in 1879 opnieuw<br />

werd uitgegeven, benoemde men Bruinsma in de redactie,<br />

waarvoor hij echter bedankt heeft. 1 Nog weer later dreef zijn socialistische<br />

overtuiging hem naar de „Sociaal-Democratische Bond",<br />

waarbij hij zich in 1893 aansloot, maar in 1894 heeft hij zich<br />

wegens het revolutionair karakter van de bond weer teruggetrokken.<br />

2<br />

Naast het A.N.W.V. kwam in 1880 een landelijk „Comité voor<br />

Algemeen Stemrecht" tot stand, dat uitdrukkelijk voor dit beginsel<br />

ging ijveren. Met Bruinsma maakte ook Domela Nieuwenhuis deel<br />

uit van dit Comité. Een verdere ontwikkeling leidde in 1883 tot de<br />

oprichting van een landelijke „Bond voor Algemeen Stemrecht",<br />

die ook in Sneek op 7 September 1884 een meeting belegde, en die<br />

zich in 1885 ging noemen de Nederlandsche „Bond voor Algemeen<br />

Kies- en Stemrecht".<br />

In Friesland was de aandacht voor de zaak van kies- en stemrecht<br />

bijzonder groot. De ene plaats na de andere kreeg een afdeling<br />

van de landelijke „Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht", hetgeen<br />

zich weerspiegelde in de samenstelling van het hoofdbestuur, dat<br />

in 1886 onder zijn zeven leden drie Friezen telde: G. L. van der Zwaag<br />

van Gorredijk, J. van der Wijk van Oldelamer en A. Rauwer da<br />

van Stiens, en dat later bijna helemaal uit Friezen was samengesteld. 3<br />

In 1887 werden de 23 afdelingen van de landelijke bond in Friesland<br />

provinciaal gebundeld in het „Friesch Comité voor Algemeen Kiesen<br />

Stemrecht", waarvan Bruinsma de voorzitter was. Aan de grote<br />

activiteit van dit Comité was het te danken, dat Friesland en wel<br />

het district Schoterland in 1888 bij de eerste verkiezingen na de<br />

grondwetsherziening Domela Nieuwenhuis als de eerste socialist<br />

in de Tweede Kamer kon brengen, en dat er in 1889 van de 27.809<br />

handtekeningen onder het adres aan de Koning om afschaffing van<br />

drukkende belastingen niet minder dan 15.417 en dus meer dan<br />

de helft uit Friesland kwamen. Intussen groeide het aantal afdelingen<br />

van de landelijke bond in Friesland van 23 in 1887 tot<br />

35 in 1889 en tot 53 in 1890. Eind 1889 had de landelijke bond in<br />

1 Vgl. NOORDENBOS, a.w., 102-103; BYMHOLT, a.w., 254.<br />

2 WUHKES, SDK, 22 Juli 1S94.<br />

3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 27.<br />

174<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


totaal 63 afdelingen; daarvan had Friesland er alleen al 44. 1 Verder<br />

waren er in Friesland de afdelingen van het A.N.W.V., bovendien<br />

de langzamerhand opgekomen afdelingen van de „Sociaal-Democratische<br />

Bond" en tenslotte ook nog zelfstandige werklieden-verenigingen,<br />

vrouwen-verenigingen en jongeren-bonden. Het „Friesch<br />

Comité voor Algemeen Kies- en Stemrecht" wist al deze verenigingen,<br />

met behoud van hun eigen zelfstandigheid, meer dan eens tot een<br />

gemeenschappelijk optreden te bewegen, zoals bij de meetings te<br />

Leeuwarden op 27 April en te Heerenveen op 17 Augustus 1890<br />

en nog eens te Leeuwarden op 3 Mei 1891, waar telkens vele duizenden<br />

aanwezig waren.<br />

Al deze verenigingen vormden onder leiding van Bruinsma de<br />

machtige „Friesche Volkspartij", die haar lijfblad vond in het Friesch<br />

Volksblad. De „Friesche Volkspartij" was niet socialistisch, maar algemeen<br />

democratisch en omvatte dus alle democratische groeperingen,<br />

zodat hierin anarchistische socialisten naast burgerlijke democraten<br />

voor gemeenschappelijke idealen streden. Het Friesch<br />

Volksblad was reeds in 1876 tot stand gekomen. Oebele Stellingwerf<br />

(1847-1897), de zoon van een gardenier te Tzum, die als onderwijzer<br />

de invloed van Multatuli had ondergaan, moest wegens het<br />

verlies van zijn gezichtsvermogen de school vaarwel zeggen en<br />

richtte toen samen met zijn oom Waling Dykstra in 1876 het Friesch<br />

Volksblad op, dat van zo grote betekenis geweest is in het woelige<br />

laatste kwartaal van de vorige eeuw.<br />

Het is vooral Domela Nieuwenhuis geweest, die in deze algemene<br />

democratische beweging de socialistische en later steeds meer<br />

anarchistische gedachten en sentimenten tot ontwikkeling heeft<br />

gebracht. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1924) was in<br />

Amsterdam geboren en stond als Luthers predikant achtereenvolgens<br />

te Harlingen (1870-1871), te Beverwijk (1871-1875) en te<br />

den Haag (1875-1879). Nadat hij in de laatste jaren van zijn bediening<br />

al meer dan eens als propagandist van het socialisme was<br />

opgetreden, brak hij in 1879 officieel met de kerk om zich volledig<br />

aan de socialistische beweging te geven. In 1881 kreeg het socialistisch<br />

streven een landelijke organisatie in de „Sociaal-Democratische<br />

Bond" (S.D.B.), waarvan Domela Nieuwenhuis reeds in 1882<br />

secretaris werd. Had het gematigde A.N.W.V. tot nu toe de toon<br />

aangegeven, reeds aanstonds bij het opkomen van de uitgesproken<br />

1 BYMHOLT, a.w., 547, 617 en 620.<br />

175<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


socialistische S.D.B., zag het A.N.W.V. zijn meest vooruitstrevende<br />

elementen overgaan naar de nieuwe organisatie.<br />

De verschuiving van het A.N.W.V. naar de S.D.B, had ook consequenties<br />

ten opzichte van de verhouding tot godsdienst en kerk.<br />

Het A.N.W.V. was er in geslaagd in deze aangelegenheid een struisvogelpolitiek<br />

te voeren, het aan „De Dageraad" overlatende de discussies<br />

over de godsdienstige vragen voort te zetten. Met de opkomst<br />

van de S.D.B, kwamen deze vragen opnieuw aan de orde, en<br />

nu werd het ongelovig en onkerkelijk standpunt onomwonden uitgesproken.<br />

Domela Nieuwenhuis zelf nam een duidelijk standpunt in<br />

door zijn lidmaatschap van „De Dageraad" en door zijn voorzitterschap<br />

van „De Vereeniging tot bevordering der Vrije Gedachte",<br />

in 1882 te den Haag opgericht, die voor haar leden het lidmaatschap<br />

van ieder kerkgenootschap uitsloot. 1<br />

Met Domela Nieuwenhuis maakt het socialisme een forse entree<br />

in Friesland. Bijna 10 jaar lang, van 1882 tot 1891 heeft deze geweldige<br />

agitator en meeslepende propagandist bijna ieder jaar een<br />

propagandatocht gemaakt door deze provincie, eerst alleen, later<br />

met socialistische gangmakers uit Holland als C. J. van Raay, J. A.<br />

Fortuyn, C. Croll en P. v.d. Stad. Het waren niet alleen de grotere<br />

plaatsen als Leeuwarden, Sneek, Harlingen en Heerenveen, waar<br />

Domela Nieuwenhuis en zijn geestverwanten optraden, ook dorpen<br />

als St. Anna-parochie en Oldeberkoop, Gorredijk en Stiens, St.<br />

Jacobi-parochie en Lippenhuizen werden stevig bewerkt.<br />

Al gauw kreeg Friesland zijn propagandisten uit eigen volk. Naast<br />

Waling Dykstra en Oebele Stellingwerf is het Rindert van Zinderen<br />

Bakker, een timmerman van Kortezwaag, die als dichter van het<br />

proletariaat en als spreker voor het socialisme naam heeft gemaakt.<br />

Verder Geert van der Zwaag, slager te Gorredijk, die door Stellingwerf<br />

gewonnen werd voor de zaak van het volk. Hij was vooral in de<br />

jaren 1888 tot 1891 een zeer gezocht spreker in Friesland, maar sloeg<br />

later na de deining rond de „Friesche Volkspartij" een eigen weg in.<br />

Samen met L.S. ten Cate van de Knijpe en J. van Wijk, de onderwijzer<br />

van Oldelamer, begon hij eind 1888 de uitgave van De Klok,<br />

een weekblad voor de „Friesche Volkspartij", in de districten Schoterland<br />

en Weststellingwerf. Geert was de redacteur van dit uitgesproken<br />

socialistisch en later anarchistisch blad, dat tot 1906 is<br />

verschenen, eerst te Wolvega, later te Gorredijk. Een fanatiek<br />

propagandist was Tj. Stienstra uit Beetgum, die later een zaak had<br />

1 NOORDENBOS, a.W., 102.<br />

176<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


in Drachten en daarna pachter werd van een Volksgebouw in<br />

Harlingen. In 1884 begon hij als spreker in Friesland, Groningen en<br />

Drente op te treden en werd in 1892 redacteur van Morgenrood,<br />

een socialistisch weekblad. Stienstra stond bekend als een dweper,<br />

die zijn kracht vaak zocht in hevige scheldpartijen en rauwe critiek<br />

op godsdienst en kerk. Hij koos in de crisistijd van de ,,Friesche<br />

Volkspartij" het standpunt van Domela Nieuwenhuis. Voor Drachten<br />

moet verder genoemd worden J. G. Jansonius, een socialist van de<br />

jongere garde, die door de lezing van socialistische lectuur en vooral<br />

van Domela Nieuwenhuis' Mijn afscheid van de kerk zijn geloof had<br />

verloren en in latere jaren een vurig propagandist van de S.D.A.P.<br />

in zijn omgeving is geworden. Tenslotte was ook J. K. van der<br />

Veer uit Hijlaard een bekende figuur. Als loopjongen en letterzetter<br />

werkzaam te Sneek, werd hij voor het socialisme gewonnen, maakte<br />

in 1890 een propagandareis door Friesland en was nauw betrokken<br />

bij de stakingen in St. Jacobi-parochie.<br />

Nauwelijks had het socialisme met Domela Nieuwenhuis ingang<br />

gevonden in Friesland, of het A.N.W.V. begon terrein te verliezen<br />

ten voordele van de S.D.B. Reeds in Maart 1883 maakte Lemmer<br />

zich los van het A.N.W.V. en ging over naar de S.D.B. In Juni van<br />

hetzelfde jaar ging Sneek als tweede over de brug, Gorredijk volgde<br />

in 1884 en geleidelijk ging menige afdeling dezelfde weg, terwijl elders<br />

S.D.B.-afdelingen fris van de grond werden opgericht. Zo won de<br />

S.D.B, steeds meer terrein en ook onder de jongeren vond het<br />

socialisme ingang met het gevolg, dat in 1889 in Friesland de eerste<br />

socialistische j ongeren-verenigingen tot stand kwamen in Gorredijk,<br />

Lemmer, De Tijnje en Leeuwarden, in 1890 gevolgd door Stiens,<br />

Scherpenzeel en Sneek, waarna in de latere jaren andere plaatsen<br />

volgden.<br />

Het sterk anarchistisch socialisme van de eerste jaren vond vooral<br />

in Z.O.Friesland en met name in de veenstreken de bodem bereid.<br />

Toen Domela Nieuwenhuis in 1873 nog rustig als predikant de<br />

gemeente te Beverwijk diende, broeide het al onder de veenarbeiders<br />

te Terwispel, die met de veenbazen conflict kregen over de lonen. 1<br />

Jaren voordat de agitatoren van het socialisme in deze streken het<br />

verzet komen preken, staken in 1874 de veenarbeiders in de gemeenten<br />

Haskerland en Opsterland 2 , dwingen in 1875 de turfmakers<br />

en baggelaars van Terwispel een handhaving van het normale loon<br />

1 WUMKES, SDK, 25 Maart 1873.<br />

2 Ibid., 21 en 26 April 1874.<br />

177<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


af 1 , en drijft het werkvolk in de veenderij „De Greven" in 1876 een<br />

loonsverhoging door. 2 In 1881 zijn de turfmakers van Lemsterland<br />

weer met het „bollejeijen", het „bollejagen" 3 of staken begonnen,<br />

en in hetzelfde jaar wordt er een staking geprobeerd vanuit Surhuisterveen,<br />

terwijl er bloedige o<strong>nl</strong>usten optreden onder de grondwerkers<br />

bij de nieuwe sluis te Roordeschuur. 4<br />

Domela Nieuwenhuis en alle andere apostelen van het nieuwe<br />

heil zijn met open armen ontvangen in deze oorden, waar de mensen<br />

als beesten moesten wonen in krotten en keten, buiten de menselijke<br />

same<strong>nl</strong>eving en buiten de burgerlijke orde, waar de turfmakers<br />

door het systeem van de gedwongen winkelnering aan de<br />

veenbazen waren overgeleverd en de losse arbeiders ieder moment<br />

klaar stonden om het werk er bij neer te smijten. Al lang was hier<br />

de daad voorafgegaan aan het systeem; nu werd het telkens geïmproviseerd<br />

verzet een geleide beweging en het samengeraapte<br />

proletariaat van de venen kreeg de kracht van een massaal leger.<br />

Van 1882 af tot 1900 toe is de wanorde meester in de veenstreken:<br />

de lage lonen, die tot bittere armoede leiden, de gedwongen winkelnering,<br />

die vaak met zware afpersingen gepaard gaat, leiden<br />

voortdurend tot woelingen, conflicten en stakingen, die door<br />

deelname van soms wel 2000 arbeiders 5 een massaal en dreigend<br />

karakter hebben; de socialisten organiseren appèls, betogingen en<br />

hongeroptochten, waarna de justitie stakingsleiders en oproerige<br />

publicisten veroordeelt 6 , hetgeen weer protestmeetingen uitlokt<br />

tegen „de onmenschelijke vonnissen eener klassenjustitie". 7 Het is<br />

in deze jaren, dat de ellende ondragelijk wordt, huizen van armvoogden<br />

belegerd en woningen van veenbazen in Appelscha totaal<br />

vernield worden 8 , onderkruipers hun leven niet zeker meer zijn,<br />

werkeloos geworden land- en veenarbeiders door Friesland trekken<br />

om ergens werk te vinden, doch niet kunnen slagen en dan uitwijken<br />

naar de Drentse venen en zelfs naar Meppen in Pruisen om<br />

1 Ibid., 14 Mei 1875.<br />

8 Ibid., 7 Mei 1876.<br />

3 De „bolle" was de benaming voor het ploegje mannen, dat de andere arbeiders tot staken<br />

aanzette; vgl. F. J. DE BOER, Skiednis fan de Lege Fcanterij yn Opsterland en SmeUingerlan,<br />

Ljouwert 1954, 42.<br />

4 WrjMKES, SDK, 8 Mei en 8 Augustus 1881.<br />

5 Vgl. W. H. VLIEGEN, De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafercelen uit de Socialistische<br />

Beweging in Nederland, 2 dln, Amsterdam 1905, dl II, 34.<br />

6 WUMKES, SDK, 30 Juni 1892; 15 Februari en 14 Maart 1893.<br />

7 Ibid., 5 Maart 1893.<br />

8 Ibid., 24 Maart 1888; 8 Juli 1893.<br />

178<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


tenslotte toch nog onverrichterzake weer terug te keren. 1 Een detachement<br />

infanterie niet veldwachters wordt uit Leeuwarden naar<br />

Appelscha gestuurd 2 , huzaren worden gelegerd in Donkerbroek<br />

en zelfs uit Deventer en uit Utrecht worden infanterie en cavalerie<br />

ontboden naar Heerenveen om de orde te handhaven 3 , waardoor<br />

de verbittering en de wrevel nog weer toenemen. De Commissaris<br />

van de Koning komt naar Beets om de situatie in ogenschouw te<br />

nemen en een paar jaar later trekt de arbeider van Dam uit Jubbega<br />

naar Leeuwarden om tijdens een audiëntie bij de Koningin Regentes<br />

een verbetering van de toestand te bepleiten. 4 Er heerst een<br />

,,sauve-qui-peut"-stemming, die tot emigratie leidt en duidelijk<br />

spreekt uit het afscheidsvers van de familie Knol van Terband vóór<br />

haar vertrek naar Amerika:<br />

„Vaarwel dan broeders, zusters,<br />

Wij gaan naar beter oord;<br />

Wij willen niet berusten<br />

Op eenen hongerdood,<br />

Wij willen recht naast plichten,<br />

W T el werken, maar ook brood;<br />

Wij willen menschelijk leven<br />

En blijven immer rood". 5<br />

Het zijn de socialisten, zoals Tj. Nawijn, de schoolmeester van Beets,<br />

die in de pers de aandacht vestigen op deze noodgebieden 6 , al laat<br />

daarnaast ook Ds G. A. van der Brugghen uit Beets zijn stem horen 7<br />

en zij zijn het ook, die de stakingen leiden. A. van Emmenes uit<br />

Aalst in Gelderland, zelf een gewezen polderwerker, organiseerde<br />

van 1887 tot 1891 de stakingen in de venen en publiceerde in 1889<br />

zijn Open brief aan Z. Exc. den Minister van Justitie over de slavernij<br />

in de Veenkoloniën. Domela Nieuwenhuis, in 1888 door het district<br />

Schoterland in de Tweede Kamer gebracht, interpelleert nog<br />

datzelfde jaar de Minister van Justitie over de gedwongen winkelnering.<br />

De 11e Maart 1889 spreekt van Zinderen Bakker op<br />

een grote meeting in den Haag over de vrouwenarbeid in de veenstreken<br />

en vertelt, dat de vrouw hier in haar zwangerschap tot op<br />

1 Ibid., 13 April 1889.<br />

2 Ibid., 24 Maart 1888.<br />

3 Ibid., 7 Mei 1888.<br />

4 Ibid., 7 Mei 1888 en 17 Mei 1892.<br />

5 Ibid., 9 April 1892.<br />

6 Ibid., 24 Februari 1892.<br />

7 Ibid., 2 Maart 1892.<br />

179<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het laatste ogenblik door moet werken, dat verloskundige hulp<br />

in deze streken totaal ontbreekt, dat hij gezinnen kent, waar bij de<br />

geboorte van 6, 7 kinderen nooit iemand anders dan alleen de vader<br />

tegenwoordig was geweest, en dat de sterfte in of tengevolge van<br />

het kraambed bijzonder groot is. 1 In 1890 spreken Domela Nieuwenhuis<br />

en van Emmenes, van Zinderen Bakker, Stienstra en Tom<br />

Wever uit Wolvega de stakers te Beets toe. In 1891 is het de socialist<br />

Jan Stap uit St. Jacobi-parochie, die leiding geeft bij de stakingen<br />

in de Aengwirder-veenpolder. 2 Alles stroomt naar de meeting te<br />

Heerenveen op 17 Augustus 1890, die door 12.000 mensen wordt<br />

bezocht.<br />

Ook in de Noord-Westhoek en vooral in de gemeente 't Bildt<br />

vond het socialisme ingang. In 1885 was Domela Nieuwenhuis drie<br />

keer naar deze uithoek getrokken, en had voor het volk in plaatsen<br />

als St. Anna-parochie en Stiens, St. Jacobi-parochie en Tzummarum<br />

tot twee-, driemaal toe gesproken. Vier jaar later volgde<br />

zijn sensationeel optreden in de Hervormde Kerk te St. Anna-parochie.<br />

De toenmalige kerkvoogden hadden besloten het kerkgebouw<br />

beschikbaar te stellen. Voor een gehoor van 1500 man heeft de<br />

vroegere predikant daar toen het verzet gepreekt en de Franse<br />

Revolutie als voorbeeld gesteld voor de onderdrukking van het<br />

volk in de 19e eeuw. Na een applaus zonder eind en na het zingen<br />

van strijdliederen „ging de vergadering met hete koppen en koude<br />

harten uiteen, klaar voor de strijd". 3<br />

Nog in November 1889 werd in 't Bildt een organisatie van landarbeiders<br />

opgericht, die de naam kreeg van „Broedertrouw" en in<br />

korte tijd 700 leden telde. Haar doel was lotsverbetering van de<br />

landarbeiders en van de vierde stand in het algemeen. De voormannen<br />

waren de visser, strookoopman en arbeider G. van Tuinen<br />

en vooral de arbeider J. Stap. Ook elders gingen de landarbeiders<br />

zich organiseren, zodat er in Juni 1890 dergelijke verenigingen<br />

bestonden in Oude Bildtzijl, Oude Leije, Stiens, St. Anna-parochie,<br />

St. Jacobi-parochie, Beetgum, Berlikum, Minnertsga, Tzummarum,<br />

Midlum, Wijnaldum, Arum, Pingjum en Witmarsum. 4<br />

De eerste staking van landarbeiders in Friesland brak uit te<br />

St. Jacobi-parochie op 21 Mei 1890. Zij eindigde spoedig met een<br />

overwinning van de arbeiders, die voor 12 cent per uur weer aan<br />

1 BYMHOLT, a.w., 549.<br />

8 WUMKES, SDK, 19 April 1891.<br />

3 BUWALDA, a.w., 31.<br />

4 VLIEGEN, a.w., II, 158.<br />

180<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het werk gingen, een loon, dat nergens anders werd bereikt. Dit<br />

succes bracht de tegenpartij echter tot onderling overleg en gemeenschappelijk<br />

optreden. De 21e Juni kwamen de landeigenaren en<br />

boeren van 't Bildt en omstreken te Leeuwarden bijeen. Er werden<br />

richtlijnen voor het verweer tegen de arbeiders opgesteld, en aangezien<br />

de eigenaren zich garant stelden voor de schade, welke de<br />

pachters zouden belopen, liep de strijd in de volgende jaren meer<br />

tussen de arbeiders en de grondbezitters dan tussen het volk en<br />

de boeren. De Bildtse arbeiders lieten zich echter door het verbonden<br />

optreden van boeren en landheren niet intimideren. De<br />

5e Augustus 1890 gingen te St. Jacobi-parochie opnieuw circa 150<br />

arbeiders in staking. Onmiddellijk trokken rijksveldwachters,<br />

marechaussees en infanterie in 't Bildt binnen. Toen er arbeiders<br />

vanuit Balk geronseld werden en deze het werk over dreigden te<br />

nemen, wisten van Tuinen en Stap hen tot solidariteit te bewegen.<br />

Deze staking liep bij het einde van de oogst vanzelf ten einde, maar<br />

27 Maart van het volgend jaar legden de leden van „Broedertrouw"<br />

samen met andere landarbeiders het werk weer neer. Er was geen<br />

gehoor gegeven aan hun eis, dat zij tegen een vast loon het hele<br />

jaar werk zouden hebben, en dat er geen vrouwen in dienst genomen<br />

zouden worden, zolang er nog manvolk werkeloos was. In St.<br />

Jacobi-parochie en in de Westhoek werd de staking algemeen,<br />

maar meer Oostwaarts gelukte zij minder goed. Het was echter<br />

een hopeloze strijd, want de boeren, gesteund door de landeigenaars,<br />

lieten eerder de oogst op het land verrotten, dan dat zij ingingen<br />

op de eis van de stakers. „Broedertrouw" voelde zich al even verbitterd<br />

als machteloos en verloor met de moed ook steeds meer<br />

leden, zodat de organisatie van 700 leden op 10 September 1891<br />

maar 100 man meer over had. 1 In 1892 werd de vereniging omgezet<br />

ineen afdeling van de S.D.B., doch slechts 23 leden sloten zich bij<br />

deze afdeling aan. Talrijke arbeiders verwachtten ook van georganiseerde<br />

strijd niet het minste heil meer en verdwaalden in volslagen<br />

anarchie.<br />

Intussen had de S.D.B, zich steeds verder in revolutionnaire<br />

richting ontwikkeld, waardoor conflicten niet uit konden blijven.<br />

Invoering van algemeen stemrecht, agitatie in de dagen der verkiezingen<br />

om socialisten in de volksvertegenwoordiging te krijgen,<br />

langs de parlementaire weg lotsverbetering van het proletariaat<br />

bewerken, het was voor velen in de S.D.B, een veel te lange weg<br />

1 WUMKES, SDK, lo September 1891.<br />

181<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en tenslotte allemaal maar lapwerk. Ook Domela Nieuwenhuis,<br />

de leider, neigde zelf sterk naar de revolutionnaire kant, meer heil<br />

verwachtend van stakingen dan van verkiezingen, de verwachtingen<br />

meer bouwend op gewelddadig optreden dan op langzame machtsvorming<br />

en geleidelijke verbetering. In deze kringen werd gesproken<br />

van de „propaganda van de daad" en van het „alleenzaligmakend<br />

dynamiet". 1 Een dergelijke koersbepaling betekende het doodvonnis<br />

van de „Friesche Volkspartij", die naast socialistische ook burgerlijke<br />

democraten omvatte en wilde omvatten; zij leidde tevens tot een<br />

scheuring in de S.D.B., gevolgd door de oprichting van een nieuwe<br />

socialistische groepering: de S.D.A.P., die de parlementaire weg<br />

wilde bewandelen, en voerde tenslotte de S.D.B, zelf naar de<br />

ondergang.<br />

De „Friesche Volkspartij" bloeide volop, toen in 1891 het vonnis<br />

over haar geveld zou gaan worden. Zij bestond uit 64 afdelingen van<br />

de „Bond van Algemeen Kies- en Stemrecht", 14 af delingen van de<br />

S.D.B., 10 afdelingen van het A.N.W.V., 5 socialistische jongerenverenigingen<br />

en 31 propaganda-clubs. 2 Een nieuwe kracht was<br />

toegetreden in de persoon van Pieter Jelles Troelstra. Op 20 April<br />

1860 uit een zeer anti-kerkelijk milieu te Leeuwarden geboren,<br />

werd hij al tijdens zijn studentenjaren door Stellingwerf voor de<br />

zaak van de democratie gewonnen, en in 1885 sloot hij zich aan bij<br />

de „Friesche Volkspartij". Na zijn studies vestigde hij zich als advocaat<br />

te Leeuwarden en het eerste proces, dat hij behandelde, betrof<br />

een stakende veenarbeider uit Donkerbroek. 3 Hij werd de meest<br />

bekende pleiter voor land- en veenarbeiders, die bij de stakingen<br />

met de politie in conflict waren geraakt, belandde zo vanzelf in<br />

de socialistische beweging en sloot zich eind 1892 nog bij de S.D.B.<br />

aan. In Maart 1892 werd Troelstra redacteur van de Sneeker Courant,<br />

die vanaf dat ogenblik duidelijk een sociaal-democratisch<br />

blad werd. Toen de Sneeker Courant met ingang van Januari 1893<br />

omgedoopt werd in De Nieuwe Tijd en enkele maanden later naar<br />

Amsterdam verhuisde, ging ook Troelstra daar wonen, vanwaar hij<br />

nog datzelfde jaar naar Utrecht vertrok.<br />

De veroordeling van de „Friesche Volkspartij" bleef niet uit.<br />

Hoewel deze partij bijna geheel uit socialisten bestond 4 , wilde zij<br />

1 VLIEGEN, a.w., II, 49.<br />

2 Ibid., 243.<br />

3 Ibid., 361.<br />

4 Bruinsma verklaarde in een debat met Domela Nieuwenhuis, dat de „Friesche Volkspartij"<br />

voor zeven achtste socialistisch was; vgl. WUMKES, SDK, 9 Februari 1889.<br />

182<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


geen socialistische partij zijn, doch een volkspartij blijven en behalve<br />

de socialistische groepen ook de vooruitstrevende groepen<br />

van andere kleur omvatten. Maar de Hollandse S.D.B.-kringen<br />

ergerden zich over het gescherm met de naam van volkspartij,<br />

duchtten verwatering van het socialistisch beginsel en spraken van<br />

provincialisme. Toen deze grieven in 1891 duidelijk werden uitgesproken<br />

door Domela Nieuwenhuis, wiens woord juist in Friesland<br />

zoveel betekende, wist men dat de „Friesche Volkspartij" ten dode<br />

was opgeschreven. Nog datzelfde jaar liepen de af delingen van de<br />

S.D.B, te Leeuwarden, Heerenveen en Witmarsum weg uit de<br />

„Friesche Volkspartij". Wel sprongen van Zinderen Bakker en van<br />

der Zwaag voor de partij in de bres en verklaarden de meeste afdelingen<br />

van de S.D.B, in de provincie zich nog in 1891 solidair<br />

met de „Friesche Volkspartij", maar desondanks werd op het Kerstcongres<br />

van de S.D.B, te Amsterdam van 1891 met 35 tegen 14<br />

stemmen besloten, dat een afdeling van de S.D.B, zich niet mocht<br />

aansluiten bij een partij, die maar een deel van het socialistisch<br />

program voorstond. Met uitzondering van de afdelingen Gorredijk,<br />

Aengwirden en St. Anna-parochie, maakten zich toen de S.D.B.afdelingen<br />

in Friesland los van de Volkspartij. De afbraak ging nog<br />

verder. Tal van afdelingen van de „Bond voor Algemeen Kies- en<br />

Stemrecht" bestonden zo goed als geheel uit socialisten en ook dezen<br />

trokken zich terug. In 1892 werd nog moeite gedaan om de partij te<br />

redden door er een sociaal-democratische hervormingspartij van te<br />

maken, maar het mocht niet baten. De „Friesche Volkspartij" was<br />

haar bloed en haar kracht kwijt en nadat zij haar bestaan nog een<br />

aantal jaren had weten te rekken, verdween zij in 1897 van het<br />

toneel.<br />

Maar dezelfde krachten, die de „Friesche Volkspartij" uit elkaar<br />

hadden geslagen, veroorzaakten ook een breuk in de S.D.B. zelf.<br />

Uiterlijk floreerde de bond nog wel en in Friesland groeide het<br />

aantal afdelingen tussen 1892 en 1894 nog snel aan. Maar de beweging<br />

geraakte steeds meer in een anarchistisch slop, mede vanwege<br />

het onduidelijk beleid van Domela Nieuwenhuis. Toen maakten<br />

twaalf voorstanders van de parlementaire richting, waaronder<br />

ook Troelstra, zich los van de S.D.B, en richtten 26 Augustus 1894<br />

te Zwolle een nieuwe sociaal-democratische vereniging op: „De<br />

Sociaal-Democratische Arbeiderspartij" in Nederland (S.D.A.P.).<br />

De S.D.B., die einde 1894 de naam „Socialistenbond" had aangenomen,<br />

verdween bijna terstond uit het openbare leven. De grote<br />

183<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


massa gleed snel af naar volslagen anarchie of verviel tot doffe<br />

machteloosheid. 1 De geschiedenis van de vakvereniging „Broedertrouw",<br />

die in 1892 al verdwenen was en de houding van de arbeiders<br />

in 't Bildt daarna laat dit duidelijk uitkomen. 2 Domela Nieuwenhuis<br />

bleef in Friesland de revolutie preken. In 1896 trad hij op in<br />

Heerenveen en in Sneek en een jaar later sprak hij, weer te Heerenveen,<br />

over „Macht en Recht", noemde een geweer met 50 scherpe<br />

patronen het beste middel tot vrijmaking van een volk en betoogde,<br />

dat het heil niet van parlementaire hervormingen, doch alleen van<br />

geweld, georganiseerde macht en revolutionnair optreden te verwachten<br />

was. 3<br />

In 1897 spatte de „Socialistenbond" uit elkaar. Domela Nieuwenhuis<br />

verliet het zinkende schip en alle anarchisten volgden hun leider.<br />

Geert van der Zwaag nam een middenpositie in tussen het anarchistisch<br />

standpunt van Domela Nieuwenhuis en het parlementaire<br />

standpunt van de S.D.A.P. Hij had geen vertrouwen in revolutionnair<br />

optreden, maar geloofde al evenmin in parlementaire<br />

hervormingen. Bij de S.D.A.P. viel hij dan ook in ongenade, maar<br />

hij bezat en behield het vertrouwen van de arbeiders in de districten<br />

Schoterland en Weststellingwerf, die hem in 1897 afvaardigden<br />

naar de Tweede Kamer en hem als hun vertrouwensman bleven<br />

beschouwen. 4 Wat er van de „Socialistenbond" nog over was, toen<br />

de anarchistische elementen met Domela Nieuwenhuis aan het<br />

hoofd waren heengegaan en de vrijere groepering van van der<br />

Zwaag een eigen standpunt had ingenomen, ging 24 Juni 1900 een<br />

fusie aan met de S.D.A.P. en verdween daarin.<br />

De S.D.A.P. heeft vrij snel terrein weten te veroveren in Friesland.<br />

In 1896 had de partij er nog maar 6 afdelingen 5 , maar vooral,<br />

dank zij de grote persoo<strong>nl</strong>ijke invloed van Pieter Jelles in diens<br />

Heitelân, kon reeds in 1897 gemeld worden, dat de socialisten in<br />

Friesland zich voor het merendeel van Domela Nieuwenhuis hadden<br />

afgewend en zich geschaard hadden achter het vaandel van de<br />

S.D.A.P. onder leiding van Troelstra. 6 Bij de verkiezingen in hetzelfde<br />

jaar behaalde Troelstra in de districten Leeuwarden en<br />

1<br />

Vgl. VLIEGEN, a.w., II, 406 en 424.<br />

2<br />

KALMA, Oebele Stellingwerf, 46-47.<br />

3<br />

WUMKES, SDK, 10 Februari en 23 Maart 1896; 22 Maart 1897.<br />

4<br />

VLIEGEN, a.w., II, 170; vgl. WUMKES, SDK,<br />

1899 en 7 October 1899.<br />

2 November 1896, 27 Januari 1897, 21 April<br />

5<br />

\V. H. VLIEGEN, Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der S.D.A.P.<br />

gedurende de eerste 25 jaren van haar bestaan, Dl I, Amsterdam 1924, 123.<br />

in Nederland<br />

6<br />

WUMKES, SDK, 9 Augustus 1897.<br />

184<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Tietjerksteradeel de meerderheid der stemmen en ging voor het<br />

laatste district naar de Tweede Kamer. De S.D.A.P. had in Friesland<br />

vaste voet gekregen en ging vol vertrouwen de nieuwe eeuw binnen,<br />

2. godsdienst en kerk<br />

Het standpunt van de oude socialistische beweging in het algemeen<br />

ten opzichte van kerk en godsdienst is sterk bepaald door het<br />

feit, dat de pioniers van deze beweging merendeels zijn voortgekomen<br />

uit de liberale milieu's, die door Multatuli waren wakker<br />

geschud en de geest van De Dageraad in zich hadden opgenomen.<br />

Dit geldt voor Domela Nieuwenhuis en Vitus Bruinsma, voor Waling<br />

Dykstra en Oebeîe Stellingwerf. Dezelfde grondgedachten zijn ook<br />

terug te vinden bij een van der Zwaag en een van Zinderen Bakker,<br />

evenals bij de verschillende onderwijzers, die in de oude socialistische<br />

beweging binnen Friesland een belangrijke rol hebben gespeeld<br />

als Tj. Nawijn van Beets, J. van der Wijk van Oldelamer,<br />

A. Rauwerda van Stiens, H. Oosterling van Oenkerk en J. Dykstra<br />

van Leeuwarden.<br />

Maar tegen deze gemeenschappelijke achtergrond tekenen zich<br />

inzake godsdienst en kerk verschillen af tussen de vertegenwoordigers<br />

van de anarchistische stroming, de leiders van de „Friesche<br />

Volkspartij" en een aantal figuren in de S.D.A.P.<br />

Domela Nieuwenhuis, die als leider de mentaliteit van de revolutionnaire<br />

en anarchistische stroming zeer sterk heeft bepaald,<br />

had godsdienst en kerk al in 1879 overboord gegooid. Ais Luthers<br />

predikant was hij via de moderne richting tot volslagen ongeloof<br />

gekomen en hij trok de consequentie. Maar voordat hij zijn ambt<br />

neerlegde en de kerk verliet, hield hij zijn afscheidstoespraken,<br />

waarin hij de stap, die hij zou gaan zetten, uitvoerig motiveerde:<br />

„Steeds leefde ik in de illusie, dat de kerk vervuld kon worden met<br />

nieuw leven, dat zij wederom de maatschappij, de same<strong>nl</strong>eving<br />

kon bezielen, maar meer en meer heb ik ingezien, dat de kerk als<br />

zoodanig niet in staat is die taak te aanvaarden, dat zij staat en<br />

steeds meer staan zal naast de maatschappij als een overblijfsel<br />

uit het verleden zonder kracht en heerlijkheid, alleen door sleur<br />

en gewoonte een kwijnend bestaan voortslepend. Sinds ik dat bemerkt<br />

heb, is het mij onmogelijk langer te arbeiden aan die kerk,<br />

want niets is meer doodend voor alle geestdrift, werkt meer demoraliseerend<br />

dan te arbeiden aan een dood lichaam, dat door kunstmiddelen<br />

ietwat in het aanzijn verlengd, maar onmogelijk gezond<br />

185<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en krachtig kan worden". 1 Erger is het, dat de kerk een hinderpaal<br />

is geworden voor het welzijn der mensheid. „Het bestaan der kerkgenootschappen<br />

staat hinderlijk in den weg aan het humanisme,<br />

wat naar mijn heilige overtuiging het hoogste is. Voor mij is niet<br />

het christenzijn, maar het menschzijn de hoofdzaak. Voor een kerkgenootschap<br />

is het omgekeerde het geval". 2 Hier ligt dan ook een<br />

onontkoombaar dilemma: „óf de kerk moet vooruitgaan en dus<br />

bezield worden met een nieuwen geest, maar dan werkt zij aan haar<br />

eigen vernietiging als kerk, om zich op te lossen in de maatschappij,<br />

óf wel zij moet het oude kerkbegrip handhaven, zij het dan ook in<br />

moderne vormen, maar dan komt zij meer en meer te staan tegenover<br />

en naast de maatschappij, die niets meer wil weten van bekrompen<br />

kerkendom, wat voor velen niets anders is dan kerkendomheid". 3<br />

Het is dan ook geen wonder, dat de meerderheid eige<strong>nl</strong>ijk al lang<br />

aan de kerk ontgroeid is en als men er toch nog niet uittrekt, dan is<br />

dat alleen, omdat men er geen last van heeft. „Laat de kerk maar<br />

eens een hoofdelij ken omslag heffen . . . dan zult ge zien hoevelen<br />

het lidmaatschap opzeggen en er niets meer mede te doen willen<br />

hebben". 1 Anderen blijven alleen om den brode. „Ontneem aan de<br />

kerk haar gestichten en haar bedeeling, velen lieten zich niet aannemen<br />

als haar leden". 5<br />

Ook de kerkelijke godsdienst en het kerkelijke Christendom wijst<br />

hij af. Altijd door heeft de kerk, in bondgenootschap met de machtigen,<br />

het volk onderdrukt, de zaligheid verschoven naar een verre<br />

toekomst en intussen voor dit leven tevredenheid en berusting gepreekt,<br />

de resultaten der wetenschap veroordeeld en de vruchten van<br />

vooruitgang verworpen. Aan alle ellende gaat zij voorbij, gelijk de<br />

priester uit de evangelische gelijkenis; om onrecht en onderdrukking<br />

bekommert zij zich niet en terwijl er duizenden kinderen van honger<br />

omkomen, weet zij zich alleen maar bezig te houden met de vraag,<br />

of de doop wel overeenkomstig de voorschriften bediend wordt.<br />

„Met bijbelspreuken en leerstellingen worden geen wanverhoudingen<br />

en geen ellende verbannen . . . Daarom zoolang de grondslag der<br />

kerk blijft: mijn rijk is niet van deze wereld, zoolang zal zij onmachtig<br />

zijn, indroogen en tenslotte gelijken op een oude vrouw, die<br />

1 Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken. 's-Gravenhage 1885, 3.<br />

2 a.w.,^.<br />

3 a.w., 5.<br />

4 a.w., 7.<br />

6 a.w., 22.<br />

186<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


knorrende en morrende zichzelve en anderen het leven onaangenaam<br />

maakt". 1<br />

Toch houdt de man, die God en godsdienst, Christendom en kerk<br />

overboord gooit, deze termen stuk voor stuk vast, maar dan in<br />

geseculariseerde betekenis. God wordt vervangen door een andere<br />

grootheid: de humaniteit, de maatschappij. 2 Godsdienst is de „rein<br />

menschelijke godsdienst der rede, die de vervulling van de menschelijke<br />

vermogens mogelijk maakt"; het is de „godsdienst van goedzijn<br />

en goeddoen". 3 Ook de Christen-naam laat hij niet los: „Christen<br />

meen ik te zijn, niet omdat ik deel de inzichten van Jezus, gelijk de<br />

evangeliën die leeren, maar omdat ik ook den nadruk leg op het<br />

geweten des menschen als eenig richtsnoer voor handel en wandel,<br />

omdat ook ik de waarde van den mensch, van eiken mensch hoog<br />

aansla en met Jezus vorder, dat allen die mensch zijn in de mogelijkheid<br />

moeten wezen een menschwaardig bestaan te leiden" *;<br />

daarom betoogt hij, dat ook een atheïst of een pantheïst met recht<br />

zich christen kan noemen. 5 En tenslotte: „onze kerk dat is de same<strong>nl</strong>eving,<br />

waarin wij ons vereenigen ter bereiking van allerlei doeleinden,<br />

die het menschelijk heil kunnen bevorderen". 6<br />

Met deze geloofsbrieven is de leider van het oude socialisme<br />

zijn taak begonnen en hij is er niet van afgeweken. Naarmate hij<br />

meer anarchistisch werd, heeft hij zijn overtuiging alleen maar<br />

feller beleden en sterker gekleurd. Geen God, geen bijbel, geen kerk,<br />

geen regering, volstrekt geen enkel gezag werd meer aanvaard.<br />

De kerk is één van de vele tirannen, naast de pers en de school één<br />

van de geestelijke machtsmiddelen, waarvan de kapitalisten zich<br />

hebben meester gemaakt om het volk te kunnen onderdrukken.<br />

Het is de kerk zelf, die het geloof vermoordt; wanneer zij berusting<br />

preekt in „toestanden, die hemeltergend en Godonteerend zijn, dan<br />

ondermijnt zij het meest van allen het godsgeloof, want er is geen<br />

God of hij moet goed zijn.<br />

't Kind dat vergeefs den vader aanroept, doet geen kwaad....<br />

De vader, die vergeefs zijn kind laat roepen, handelt wreed.<br />

En schooner is het geloof: daar is geen vader,<br />

Dan dat hij doof zou wezen voor z'n kind". 7<br />

1 a.w., 16.<br />

2 a.w., 34.<br />

3 a.w., 16 en 19.<br />

4 a.w., 8.<br />

6 a.w., 20.<br />

6 a.w., 9.<br />

7 Weg met alle tirannen, Amsterdam z.j., 5.<br />

187<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Dit standpunt van Domela Nieuwenhuis, bepaald door volstrekte<br />

ontkenningen en geladen met affectieve elementen, is onder de<br />

anarchistische voormannen in Friesland gemeengoed geworden.<br />

Men vindt het bij van der Zwaag, die een volstrekt materialistisch<br />

standpunt innam en op debat-avonden met de socialistische predikant<br />

A. van der Heide van Scherpenzeel het bestaan van een<br />

doelwerkende macht zeer beslist bestreed. 1 Een uitgesproken antigodsdienstige<br />

en anti-kerkelijke figuur was ook de felle anarchist<br />

Stienstra. Hij heeft in een van zijn liederen de spoedige ineenstorting<br />

van de rotte maatschappij en de vermolmde kerken bezongen:<br />

„De kerken wagg'len reeds, houdt aan,<br />

Straks storten zij ineen!". 2<br />

De leidinggevende figuren in de „Friesche Volkspartij" waren ook<br />

inzake kerk en godsdienst over het algemeen gematigder dan de<br />

voortrekkers van de S.D.B., en moesten dit ook wel zijn om hun<br />

partij ook voor kerkelijke en godsdienstige democraten open te<br />

houden. Bruinsma was overigens wel een overtuigd Dageraadsman,<br />

die alleen mogelijkheden zag voor verlichting en vooruitgang als<br />

de godsdienst werd afgeschaft. 3 Stellingwerf, een van de meest<br />

invloedrijke figuren in de sociaal-democratische wereld, geloofde<br />

wel in God, maar noemde zich niet godsdienstig, en door zijn afkeer<br />

van alle dogmatiek wekte hij zelfs de indruk ongelovig te zijn.<br />

Van het kerkelijk Christendom moest hij niets hebben, van het<br />

vrijzinnige evenmin als van het orthodoxe type; alleen de persoon<br />

van Jezus en het leven van de eerste christenen hadden voor hem<br />

betekenis. Kalma meent, dat hij het best getypeerd kan worden als<br />

een „ethysk minske". 4 Ook van Zinderen Bakker was geleidelijk<br />

aan van de kerk vervreemd. 5 Een zuiver materialistisch standpunt<br />

heeft hij beleden in de volgende bladvulling:<br />

„Weg met alle godsvereering!<br />

Weg met elke scheeve leering,<br />

Die 't verstandelijk onderzoek<br />

Buitensluit. Ons geestelijk leven<br />

1<br />

Vgl. WUMKES, SDK, 14 Maart en 27 Xovember 1896.<br />

2<br />

Geciteerd bij VLIEGEN, De Dageraad, II, 380.<br />

3<br />

Vgl. X0ORDENB0S,a.K»., II3.<br />

4<br />

Oebele Stellingwerf, 15-16; vgl.67-68.<br />

5<br />

J. VAN DER TOL, Mei in tsirdtsje foarôf, in: R. VAN ZINDEREN BAKKER. Koam en Tsjef.<br />

Ferzen, Ljouwert 1923, 9.<br />

188<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Blijv' beperkt in al haar streven,<br />

Tot het stoffelijk wonderboek.<br />

De aarde, die men voelt en ziet,<br />

Kracht en stof, meer is er niet". 1<br />

Hij had oneindig veel méér respect voor „de man der wetenschap<br />

en der vrije gedachte, die tegen onkunde en dogmatiek te velde<br />

trekt" en daarvoor zijn maatschappelijke positie prijs geeft dan<br />

voor de christelijke martelaren, die hij „geestelijke idioten"<br />

noemt. Zo trekt hij ook een vergelijking tussen de dood van enkele<br />

anarchisten en het sterven van Christus: „De marteldood der<br />

anarchisten van Chicago, die vrij van alle bijbedoelingen, hun leven<br />

ten offer hebben gebracht voor de zaak, waarvoor zij geleefd hebben,<br />

is van veel hooger beteekenis, dan de kruisiging van hem, die, door<br />

zijne medegehangenen te beloven straks met hem in het paradijs<br />

te zullen zijn, weer een min of meer loonheiligen achtergrond toont". 2<br />

Van Zinderen Bakker schijnt zich in latere jaren echter weer in<br />

gelovige richting ontwikkeld te hebben, getuige althans enkele<br />

verzen uit die tijd, waaruit een positief Godsgeloof spreekt. 3<br />

In de kringen der S.D.A.P. tenslotte, die in alle opzichten een andere<br />

koers zou gaan varen dan de S.D.B, had gevolgd en die zich<br />

ook meer distantieerde van het standpunt van ,,De Dageraad" i ,<br />

dat in de leiding van de „Friesche Volkspartij" aanhangers vond,<br />

kon zich een veel soepeler houding ten opzichte van godsdienst<br />

en kerk ontwikkelen, welke echter pas in de 20e eeuw duidelijk aan<br />

de dag zal treden. Troelstra, de latere leider van de S.D.A.P., had<br />

zelf een ontwikkeling achter de rug. Na zijn bestudering van het<br />

materialisme was hij overgegaan naar een idealistische romantiek,<br />

waaraan de godsdienst ontbrak. Daarna vond hij een zekere bevrediging<br />

in een Fries dichterschap. De Godsvraag had hem echter<br />

niet losgelaten, maar terwijl hij nog twijfelde tussen aanvaarden<br />

en verwerpen, kwam de socialistische beweging op hem af, die de<br />

godsdienstige vragen naar de achtergrond schoof en vanaf dat<br />

moment zijn leven ging beheersen. 5 Hoewel de S.D.A.P. nu vanuit<br />

1 Liederen voor het volk, 's-Gravenhage 1886, 37.<br />

2 Zóó oj Zóó\ Wenken en opmerkingen inzake de tegenwoordige tactiek in de arbeiders-beweging,<br />

Wolvega 1893, 58-59.<br />

3 Vgl. de verzen Jy; Op aldjiersdei, mar op eltse oare dei ek goed en Albistjur, in: Koam, 35-36;<br />

43-44; 86 en 121-122.<br />

4 NOORDENBOS, a.W., I1&-120.<br />

5 Ibid., 118.<br />

189<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


haar Marxistisch standpunt de godsdienst in zekere mate historisch<br />

kon waarderen en ook tegenover de kerk een milder standpunt kon<br />

innemen, heeft vooral Troelstra de kerken in de eerste jaren van<br />

de S.D.A.P. nog heftig bestreden en eerst in de 20e eeuw zijn tactiek<br />

gewijzigd. 1 Het zijn tegen het einde van de 19e eeuw echter vooral<br />

de eerste socialistische predikanten in Friesland, die binnen de<br />

S.D.A.P. een positief standpunt ten opzichte van kerk en godsdienst<br />

huldigen en propageren.<br />

Valt dus bij de meeste pioniers van het socialisme in Friesland<br />

zo al geen haat tegen dan toch een afkeer van het officiële Christendom<br />

en van alle kerkelijke godsdienstigheid te constateren, de<br />

persoon van Jezus werd geëerbiedigd en is geliefd geweest. Terwijl<br />

de voormannen kerk en godsdienst verwierpen, dominee's en zwartrokken<br />

kraakten, zochten zij met hun willen en streven aansluiting<br />

bij „de man van Nazareth". Op zijn handel en wandel, zijn woord<br />

en zijn optreden hebben zij zich beroepen in hun strijd voor het volk<br />

tegen de kapitalisten en de machthebbers. S. Alkema van Makkum<br />

gaf de overtuiging van velen weer, toen hij schreef, dat „het socialisme<br />

de zuiverste toepassing van het christendom" was en toen<br />

hij de leus lanceerde „geen socialist, geen christen". 2 Tijdgenoten<br />

mogen dit beroep op Jezus beschouwd hebben als godslasterlijke<br />

volksdemagogie en on verdragelij ke huichelarij, wie verder afstaat<br />

begrijpt het en wil er niet graag alle historische en zelfs christelijke<br />

waarde aan ontzeggen.<br />

De anarchistische elementen hebben de figuur van Jezus telkens<br />

weer tegen het kerkelijk Christendom uitgespeeld en „de man van<br />

Nazareth" meer als een wapen dan als een ideaal gehanteerd. Toen<br />

Domela Nieuwenhuis bef en toga aflegde, heeft hij de tegenstelling<br />

al uitgesproken: „Hij leefde met en voor de menschen en wilde hen<br />

gelukkig maken niet in een verre toekomst, maar in het heden,<br />

in de wereld waarin zij leefden. Dat deed de kerk niet, zij voedde<br />

de menschen op voor een andere wereld en had als zoodanig een ander<br />

doel dan Jezus. Welnu wij wenschen met Jezus en niet met de kerk<br />

te gaan". 3 Hoe men overigens ook wil oordelen over dit beroep op<br />

de persoon van Jezus, men zal het eens kunnen zijn met wat Noordenbos<br />

schrijft: „Niets heeft wellicht zoozeer het gezag van Christendom<br />

1 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w.,ij2.<br />

2 Geciteerd bij KALMA, Oebele Stellingwerf, 28.<br />

3 Mijn afscheid, 14.<br />

190<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


en kerk ondermijnd, dan deze tegenstelling, die voor den niet<br />

meer positief-geloovige bestond tusschen het beeld van den stichter<br />

van het Christendom, zooals dit hem voor den geest zweefde ....<br />

en het Christendom, zooals het zich in zijn huidigen vorm aan hem<br />

voordeed". 1<br />

Anderen hebben het leven van Jezus meer gezien als een ideaal<br />

voor socialisten dan als een veroordeling van kapitalisten. Het zijn<br />

degenen, die de weg hebben gebaand voor het latere religieussocialisme.<br />

S. van Veen, die 21 Februari 1828 te Nijega (Smallingerland)<br />

was geboren en in menig Fries dorp als christen-socialist<br />

is opgetreden, geldt als een van de eerste vertegenwoordigers van<br />

dit streven. 2 Naast de reeds genoemde Alkema kan ook Stellingwerf<br />

tot deze richting gerekend worden, wanneer hij betoogt, dat er<br />

geen tegenstelling behoeft te bestaan tussen Christendom en socialisme<br />

of als hij Jezus ten voorbeeld stelt aan de socialistische leiders<br />

en aanstuurt op een nieuwe same<strong>nl</strong>eving naar het model van de<br />

eerste christengemeente te Jerusalem. 3 Deze gedachten zijn tenslotte<br />

overgenomen, maar tegelijkertijd meer kerkelijk gericht door<br />

de eerste socialistische of socialistisch georiënteerde predikanten<br />

in Friesland als A. van der Heide te Scherpenzeel (1895-1898), en<br />

te Engelum (1898-1906) i , S. C. Kijlstra van Rottevalle (1897-<br />

1899) 5 en G. W. Melchers van Warga, die samen met Troelstra<br />

het S.D.A.P.-blad Arm Friesland redigeerde, dat Januari 1899 begon<br />

te verschijnen. 6<br />

Samenvattend kan men dus zeggen, dat de mentaliteit van de<br />

leidende figuren in Friesland allerminst kerkelijk en hoogstens<br />

vaag religieus was. Voor sommigen is de kerk een macht, waartegen<br />

met kracht gestreden moet worden, voor anderen een verouderd<br />

instituut, dat zijn tijd heeft gehad, voor niemand schijnt de kerk<br />

nog een waarde geweest te zijn, die voor individu en same<strong>nl</strong>eving<br />

behouden moest blijven. Van een sterke godsdienstige overtuiging<br />

kan in deze kringen ook moeilijk gesproken worden: wat niet fel<br />

anti-godsdienstig of volmaakt onverschillig was, kwam toch niet<br />

verder dan een vage vrijzinnigheid en een enkeling blijkbaar tot<br />

een buitenkerkelijk Christendom. Wel leefde er in een of andere<br />

1 a.w., 127-128.<br />

2 BYMHOLT, a.w., 600; vgl. WUMKES, SDK, 18 October 1891.<br />

3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 15-16; 30; 57-58; 67-68.<br />

4 Vgl. WUMKES, SDK, 14 Maart en 27 November 1896.<br />

5 Ibid.,5 November 1898; 15 Februari 1899.<br />

6 Ibid., 5 November 1898; 14 Januari 1899.<br />

191<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


vorm een soort religieus sentiment, samenhangend met de overtuiging,<br />

dat hun streven toch ergens aansloot bij dat van de grote<br />

vriend der armen en verdrukten, maar juist dit sentiment heeft<br />

de afstand van kerk en Christendom alleen maar groter gemaakt.<br />

3. invloed op het plattelandsproletariaat<br />

Als een onderdeel van heel de socialistische boodschap zijn deze<br />

denkbeelden en sentimenten vooral inN.W. enZ.O. Friesland terecht<br />

gekomen in brede kringen van het plattelandsproletariaat, dat<br />

innerlijk en vermoedelijk ook uiterlijk al zo ver van de kerk vervreemd<br />

was.<br />

Wat betekende de Hervormde Kerk nog in deze kringen ? Zij was<br />

in de loop van de vorige eeuw te veel iets geworden van boeren<br />

en burgers en had te weinig geleefd bij de kleine wereld der arbeiders.<br />

Nu in deze jaren de same<strong>nl</strong>eving een slagveld was geworden,<br />

stond de kerk in een andere wereld en aan de zijde van de tegenpartij.<br />

Het Modernisme had, voor zover het niet over en langs de arbeiders<br />

heen was gegaan, het geloof ondermijnd en kerksheid of kerkelijkheid<br />

verzwakt. Waling Dykstra en al zijn geestverwanten hadden<br />

door hun optreden in dorp en gehucht het aanzien van kerk en<br />

geestelijkheid nu juist niet versterkt en voor een soliede moraal<br />

een te zwak fundament gelegd. Ook waren de langdurige vacatures<br />

in menige gemeente fataal voor een geregeld kerkelijk leven en<br />

ook hierdoor had de binding tussen kerk en volk geleden. Was er<br />

van een band met de kerk nog sprake in 't Bildt en in de oude<br />

zanddorpen van de Zuid-Oosthoek, onder een groot deel van de<br />

trekkende veenarbeiders kon van een geregeld contact niet eens<br />

gesproken worden. Hoe weinig bevorderlijk voor kerkelijk leven<br />

en echte godsdienstigheid was bovendien de grote ellende, die in<br />

deze tijd werd geleden! De onvoorstelbare nood in deze gebieden,<br />

de verschrikkingen van armoede en ziekte, werkeloosheid en<br />

onderdrukking bedreigden reeds het naakte bestaan; godsdienstig<br />

leven en kerkelijk besef moesten wel stikken in de modder en<br />

het vuil.<br />

Voor het besef van de arbeiders stond de kerk aan de zijde van<br />

het kapitaal, van de landheren en de boeren. De kerkelijke gemeenten<br />

waren in de noodgebieden overwegend vrijzinnig georiënteerd.<br />

De kerkelijke functies lagen in handen van de liberale boerenbevolking,<br />

die weinig kerks was, maar vaak mede met het oog op de<br />

verpachting der boerderijen van kerkvoogdij en diaconie, de kerk<br />

192<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


niet helemaal losliet. 1 Waar deze boeren tot aan de afschaffing van<br />

het floreenstelsel op 1 Januari 1875 de beslissing hadden bij het<br />

beroepen van de predikant, was deze in de ogen der arbeiders de<br />

exponent van het kapitaal, in ieder geval in sterke mate afhankelijk<br />

van de bezittende klasse, gelijk al eerder was vastgesteld door een<br />

commissie uit het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland. 2<br />

Evangelische bewogenheid met de nood van het proletariaat in de<br />

vorm van krachtige arbeid tot leniging van de grote ellende en opheffing<br />

van het lijdende volk kon in deze omstandigheden van de<br />

kerkelijke colleges noch van de bedienaren der kerk verwacht worden.<br />

Ds R. de Haas van Hoornsterzwaag (1880-1883), die in 1881<br />

de gemeenteraad van Schoterland verzocht om een verordening<br />

tegen veld- en veenarbeid door kinderen beneden de 12 jaar 3 , schijnt<br />

een even eenzame figuur als Ds G. A. van der Brugghen van Beets<br />

(1891-1898), die overigens veel later de noodsituatie van Opsterland<br />

in de pers heeft blootgelegd. 4 In 1891 moest de niet-socialistische<br />

predikant van Lemmer, O. Schrieke (1890-1895), blijkbaar nog<br />

betogen, dat predikanten een taak hadden op sociaal terrein. 5 En<br />

tot op de huidige dag leeft in de Zuid-Oosthoek het verwijt, dat<br />

de kerk zich in die uiterst critieke jaren aan de zijde van de boeren<br />

heeft geschaard, en dat predikanten Domela Nieuwenhuis met<br />

prikkeldraad-stokken lieten achtervolgen. 6<br />

Het is trouwens de vraag of het proces toen nog te keren geweest<br />

zou zijn door sociale actie van de zijde der kerk. Wat liet L.<br />

Wagenaar, de Gereformeerde predikant van Joure, in 1890 niet<br />

een klaar sociaal geluid horen! 7 Als het al verder is gekomen dan<br />

de eigen Gereformeerde wereld, dan was men daar nog niet vergeten,<br />

dat dezelfde Ds Wagenaar zich vijf jaar eerder fel verzet had<br />

tegen de candidatuur van de vroegere schrijnwerker B.H. Heldt<br />

voor het district Sneek. Het had hem de bekende Open Brief<br />

Fy Lútsen! vol verwijten van Pieter Jelles bezorgd. 8 Ook de sociale<br />

1<br />

Vgl. Zuid- Oost-Friesland als Kerkelijk noodgebied.<br />

2<br />

Vgl. Handelingen 1870, Bijlage B, 164.<br />

3<br />

WUMKES, SDK, 15 Maart 1881; vgl. G. A. VAN DER BRUGGHEN, Mijn kerkje in Beets, in:<br />

Stem-menvoor Waarheid en Vrede, 29 (1892) 303-311.<br />

4<br />

WUMKES, SDK, 2 Maart 1892.<br />

5<br />

O. SCHRIEKE, Hebben wij als predikanten een roeping op sociaal gebied"! Proeve eener beantwoording<br />

dier vraag, Lemmer 1891.<br />

6<br />

Vgl. Hoofdstuk IV, blz. 223.<br />

7<br />

Vgl. WUMKES, Paden, IV, 660-661.<br />

8<br />

PIETER JELLES (TROELSTRA), Fy Lútsen! Iepen brief oan Dr L. H. Wagenaar. Op 'e greate<br />

Jouwer 1885.<br />

193<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


actie van „Patrimonium" in de rechtse kringen zette bij de linkse<br />

arbeiders alleen maar kwaad bloed, omdat deze christelijke organisatie<br />

de eenheid onder de arbeiders stuk brak, en zo de stakingen<br />

liet mislukken. 1 Het proces was reeds te ver gevorderd en wat zich<br />

verderging voltrekken, draagt het karakter van een historische<br />

noodwendigheid. De gespletenheid van de volkskerk was al te oud<br />

en ging te diep, dan dat de totale breuk nu nog te voorkomen zou<br />

zijn geweest.<br />

Waar de kerk doorgaans langs heen leefde en alleen in het voorbijgaan<br />

iets deed, daar ging het socialisme met élan naar binnen en<br />

het werd ontvangen als een ongekend heil. Uitdrukkingen als<br />

„heilsverwachting" en „verlossing" kunnen misplaatst schijnen in<br />

deze volstrekt aardse noden, in werkelijkheid zijn toch alleen termen<br />

als deze in staat de situatie niet al te oppervlakkig te tekenen. De<br />

pioniers van de sociale beweging zijn als verlossers begroet en<br />

vanaf dat ogenblik met onwankelbaar vertrouwen gevolgd. Hoving<br />

schreef niet heel lang geleden, dat men onder de oudere generatie<br />

van de Zuid-Oosthoek nog mensen kan aantreffen, die met bijna<br />

religieuze bewogenheid kunnen vertellen van die tijd, toen men door<br />

nacht en ontij heentrok om de geliefde leiders te horen spreken. 2<br />

En juist Domela Nieuwenhuis, die de godsdienst verwierp en<br />

de kerk bestreed, werd voor het proletariaat van Friesland een<br />

nieuwe Messias. De arbeiders wisten, dat hij voor hun belangen een<br />

verzekerd bestaan had prijsgegeven en, toen hij om zijn ijver voor<br />

hun zaak ook nog „gezeten" had, omstraalde hem de aureool van<br />

het martelaarschap. 3 „Hij stileerde zijn slanke gestalte tot het<br />

uiterlijk van een apostel en zoals Marx en Toîstoi cultiveerde hij<br />

zijn prachtige haardos en baard tot hij op Christus zelf leek. Zo<br />

imponeerde hij de massa, die toch nog immer van haar jeugd af<br />

met Christus vertrouwd was en wekte hij in simpele zielen de verwachting<br />

van Christus' apocalyptische wederkomst op de wolken<br />

des hemels, al was dit dan de uit bloed en modder opgerezen maatschappij<br />

van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het nog in de<br />

kerk gedoopte volk, in zijn jeugd gevoed met de leer van Christus<br />

en het beeld van Christus in zijn geheugen dragend, vond in de<br />

figuur van Domela iets terug, dat het in de Kerk miste". 4 Hij<br />

1<br />

Vgl. BYMKOLT, a.w., 632-633, over de mislukte staking te Beets.<br />

2<br />

a.iv., 112.<br />

3<br />

VLIEGEX, De Dageraad, I, 36. vv.<br />

4<br />

L. J. ROGIER en X. DX: ROOY, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953,<br />

'5-Gravenhago 1953, 338-339-<br />

194<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


poseerde inderdaad als Jezus-figuur en wist, dat het volk het zo<br />

wilde of tenminste verdroeg; het was daarom, dat hij vóór zijn gevangenisstraf<br />

van de arbeiders afscheid nam met de woorden:<br />

„Weent niet over mij, maar weent over u zelven en over uw kinderen".<br />

In de beschouwing over de „via dolorosa" van Jezus,<br />

bij het afscheid door hem uitgesproken, heeft hij niet onduidelijk<br />

zijn eigen lotgevallen weergegeven en de arbeiders hebben hem<br />

herkend in de woorden: „Mijn vrienden! als ik wist dat mijn leven<br />

vereischt werd als voorwaarde om alle verdrukten te bevrijden,<br />

ik geloof sterk genoeg te zijn - ik durf niet meer zeggen dan ik<br />

geloof, want wie kan in alle tijden voor zichzelven instaan? - om<br />

het met blijmoedigheid te geven. Weent dus ook niet over mij<br />

met het oog op de dingen, die mij boven het hoofd hangen, maar<br />

weent over u zelven en over uw kinderen". 1<br />

Enorm groot moet in Friesland de invloed geweest zijn van deze<br />

man, die ook hier het volk in religieuze vormen verleidde tot ongeloof<br />

door zijn toespraken, die het karakter hadden van preken en<br />

naar de Bijbel geurden. 2 Toen hij in 1886 wegens majesteitsschennis<br />

en belediging tot een jaar gevangenisstraf was veroordeeld, verscheen<br />

er een Open Brief aan de Minister van Justitie, waarin 12<br />

Friezen zich aanboden om in plaats van Domela Nieuwenhuis<br />

elk een maand te „brommen". 3 „Dronkaards werden geheelonthouders,<br />

straffe rokers gaven de pijp op, omdat Domela Nieuwenhuis<br />

het gebruik van alkohol en tabak afkeurde; anderen werden<br />

vegetariër, omdat de gevierde leider het was". 4 De Boer heeft<br />

de turfmakers nog vaak over hem horen praten en dan rolden de<br />

tranen hun over de wangen. 5 Menig auteur heeft later de bijzonderheden<br />

vermeld, waaruit de lange nawerking van zijn machtige<br />

invloed kon blijken: grote portretten met zijn beeltenis aan de wand;<br />

het theekopje, waaruit hij had gedronken, dat als een relikwie<br />

werd bewaard; Van Christen tot Anarchist, zijn eigen levensverhaal,<br />

was vaak het enige boek in huisgezinnen in Beets en De Tijnje. 6 Nog<br />

leeft Domela Nieuwenhuis voort in deze streken en menigeen<br />

noemt hem nog in één adem met Jezus. 7<br />

1 Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders, 's-Gravenhage 1887, 18.<br />

2 Vgi. ROGIER en DE ROOY, a.w., 339.<br />

4 KHUIJT, De onkerkelihheid, 17S.<br />

0 Skiednis, 43.<br />

6 Vgi. KRUIJT, De, onkerkelikheid, jyS; WUMKES, Bodders, 637; HOVING, a.w., 112.<br />

7 Vgj.Hoofdstak IV. blz.229.<br />

195<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Op de arbeiders van 't Bildt heeft deze apostel een diepe indruk<br />

gemaakt. Het moet hier gegaan zijn als in Groninger dorpen, waar<br />

de Hervormde Kerk na het optreden van Domela Nieuwenhuis<br />

binnen een paar weken tij ds honderden arbeiders voorgoed heeft<br />

verloren. 1 Fataal voor de kerkelijke gemeente was zijn optreden<br />

in de kerk van St. Anna-parochie, beschikbaar gesteld door de<br />

kerkvoogden, waarvan er een later schriftelijk verklaarde, dat hij<br />

om godsdienst en kerk niets meer gaf. Van de 1500 man, welke<br />

Domela Nieuwenhuis toen hoorden spreken en preken, zijn er velen<br />

die avond voor het laatst in de kerk geweest. Trouwens, alle lidmaten,<br />

die de handelwijze van de kerkvoogden hadden ondersteund<br />

en hun standpunt niet wilden wijzigen, werden afgesneden. Degenen,<br />

die met de Doleantie de kerk verlieten meegeteld, zullen er in die<br />

jaren, behoudens de doopleden alleen al, een kleine 300 lidmaten<br />

buiten de kerk geraakt zijn. „Dit chirurgisch ingrijpen kwam ook<br />

nagenoeg neer op amputatie van hetgeheele lichaam. Er bleven zeer<br />

weinig lidmaten over". 2 Vanwege het conflict met de kerkvoogden<br />

werd het kerkgebouw jare<strong>nl</strong>ang verwaarloosd, en was in zijn ontreddering<br />

een symbool van de vervallen gemeente. 3<br />

Ook in Z.O. Friesland heeft Domela Nieuwenhuis en met hem<br />

Geert van der Zwaag grote invloed gehad. Dit geldt vooral voor<br />

de gemeenten Opsterland, Aengwirden en Schoterland met hun<br />

verveningen, maar toch ook voor Oost- en Weststellingwerf met<br />

de oude dorpen als Noordwolde en x\ppelscha. 4 Het was ook in deze<br />

streken, dat De Klok druk werd gelezen, die door van der Zwaag<br />

werd geredigeerd in een links-socialistische geest. Tot in de heidehutten<br />

van Jubbega en de schuitjes op de Compagnonsvaarten<br />

werd dit blad als een nieuw evangelie uitgespeld. Behalve een sociaal<br />

en politiek program gaf deze krant een hele levens- en wereldbeschouwing,<br />

die al even materialistisch als atheïstisch gekleurd<br />

was. Het was een vrijdenkersorgaan, waarin tegen clericale heerschappij<br />

en kerkelijke dompergeest, jeneverpest en bloedwetten,<br />

slave<strong>nl</strong>onen en gedwongen winkelnering en tegen alle andere kwalen<br />

van de same<strong>nl</strong>eving met grote heftigheid stelling werd genomen. 5<br />

Naast de anarchistische beweging heeft ook de meer gematigde<br />

1 KRUIJT, De onherhelikheid, 76-77.<br />

2 BOTTEN, a.w., 24.<br />

3 Vgl. WUMKES, SDK, 2 Januari en 15 Maart 1894; 26 Januari en 12 October 1896; 1 Januari<br />

1897 en 8 Januari 1899.<br />

1 Vgl. HOVING, a.w., 112.<br />

5 WUMKES, Paden, II, 390-391.<br />

196<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


stroming, die in de „Friesche Volkspartij" werd voorgestaan, het<br />

volk een levensideaal gewezen, waarin de kerk wel gemist kon<br />

worden. Het vormingswerk, dat door figuren als Waling Dykstra<br />

en Tsjibbe van der Meulen was begonnen en waarin sociale motieven<br />

reeds ten dele aanwezig waren, loopt door in de arbeid van Oebele<br />

Stellingwerf, van Zinderen Bakker, Nawijn e.a. Het is één beweging<br />

van volksvoorlichting, volksvermaak en volksverheffing, zich voltrekkend<br />

buiten iedere vorm van kerkelijk Christendom om, en tegelijkertijd<br />

toch in zijn socialistische periode niet alleen door een<br />

warm menselijk, maar ook door een zeker religieus idealisme bezield.<br />

Naarmate de 19e eeuw vorderde, zijn de sociale motieven<br />

duidelijker naar voren gekomen, maar tegelijkertijd schijnt ook de<br />

afstand van de kerk nog groter geworden te zijn.<br />

Het was deze stroming, die zijn neerslag vond in het Friesch<br />

Volksblad, dat in het onstuimige laatste kwartaal van de vorige<br />

eeuw van zo grote invloed is geweest. Vanuit een algemeen vrijzinnig<br />

en verlicht liberaal standpunt gestart, ontwikkelt dit blad<br />

zich tot het democratisch volksorgaan bij uitstek om tenslotte<br />

steeds duidelijker socialistische geluiden te laten horen. Tot eind<br />

1899 heeft het Friesch Volksblad gereageerd op alles wat er leefde in<br />

de stakende en revolterende arbeiderswereld, gestreden voor opheffing<br />

en verlossing van het lijdende volk, geijverd voor afschaffing<br />

van drank en oorlogsgeweld en niet onduidelijk zijn afkeer getoond<br />

van „fyne" dominee's en christelijke dwepers. 1 Feike Plantengauit<br />

Stiens, de dichter van de „Friesche Volkspartij", heeft aan dit anticlericalisme<br />

op indrukwekkende wijze uiting gegeven in zijn gedicht<br />

Foar de Knobus, dat Ds Trutelmeijer door de modder haalt.<br />

Deze staat voor de rechterstoel van Petrus in de hemel. Dominee<br />

leest zijn eigen verdiensten voor, maar Petrus valt hem in de rede<br />

en zegt:<br />

„Hou! Trutelmeijer, „Ho, Trutelmeijer<br />

Of Meij ertrút! Of Meij ertruut!<br />

Stil! of ik j ei er Stil! Of ik j aag U<br />

Jo daedlik út. Ogenblikkelijk er uit.<br />

Biromd om 't bidden Beroemd door Uw bidden<br />

Birucht om 't jaen; Berucht door Uw geven;<br />

Fen bûrmans sinten De grote mijnheer spelen,<br />

De flikker slaen. Maar met andermans geld.<br />

1 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 8.<br />

197<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Lit sjen, hwer haww' jy biet?<br />

Hwer stiek de doarne jo?<br />

Ik sjuch de groeden net.<br />

De striemen fen it tou.<br />

Lit sjen! hwer hat de haet<br />

Jo rekke ? Hwer de nyd<br />

Jo troch it herte staet?<br />

Hwer sit de slangebyt ?<br />

Lit sjen it bloedrich swit<br />

Dat dripte út jou hier,<br />

En hwer de Krúspeal stiet,<br />

Of hwer jou Krúsberch wier.<br />

Hwer wier'n jy ea de tolk<br />

Fen 't rjucht, dy't tel opfleach<br />

As hy it earme folk<br />

Troch foarsten traepjen seach?<br />

Jy skoarren de earme man<br />

To joune ef to moarn;<br />

Jy rikten him de han,<br />

Mar . . . mei de wanten oan;<br />

Bisochten d'âlde klus<br />

De widdou mei hjar kroas;<br />

De hân goed op 'e bûs<br />

De bûsdoek f oar de noas!!!<br />

Kom, Bring him dêr't hy heart,<br />

Pak oan mar, Gabriël!<br />

Liz him by Lucifer,<br />

Stil op 'e drompel del". 1<br />

Laat zien eens, waar heeft U<br />

gebloed ?<br />

Waar staken de doornen U?<br />

Geen enkel lidteken zie ik,<br />

Geen striempje zelfs van het<br />

touw!<br />

Laat zien eens! Waar heeft toch<br />

haat<br />

U getroffen? waar nijd soms<br />

XJ 't hart doorstoken ?<br />

Waar zit dan de slangebeet ?<br />

Laat zien wat bloederig zweet,<br />

Ooit uit Uw haren drupte,<br />

En waar de kruisboom stond,<br />

Of waar Uw kruisberg was.<br />

Waar was U ooit de tolk<br />

Van 't recht; die ogenblikkelijk<br />

opsprong<br />

Als hij moest zien, hoe 't arme<br />

volk<br />

Door vorsten werd getrapt?<br />

U gaf, ja, d'arme man<br />

Van 's morgens tot in d'avond,<br />

Uw steun, reikte hem de hand,<br />

Maar . . . met de wanten aan;<br />

Bezocht het oude krot,<br />

De weduwe met haar kroost;<br />

Uw hand vast om uw beurs<br />

De zakdoek voor uw neus!!!<br />

Kom, breng hem waar hij hoort,<br />

Toe, Gabriël, neem hem mee<br />

En leg hem doodgewoon<br />

Bij Lucifer voor de deur!"<br />

De Dageraadsbeweging tenslotte heeft ook Friesland in de laatste<br />

decennia van de 19e eeuw overstroomd met een vloed van brochures,<br />

pamfletten en vlugschriften, die er op gericht waren godsdienst en<br />

kerk te vernietigen in geest en hart van het volk. Multatuli's<br />

1 Geciteerd bij WUMKES, Bodders, 641. De vertaling uit het Fries werd verzorgd door<br />

H. HETTEMA O.F.M. te Drachten.<br />

198<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Gebed van den onwetende en zijn Kruissprook, Büchner's Kracht<br />

en Stof, verder Dominee, pastoor of rabbi van de Leeuwarder<br />

belasting-inspecteur J. G. ten Bokkel en meer dergelijke antigodsdienstige<br />

en anti-kerkelijke lectuur, het is alles in grote<br />

oplagen x over Friesland verspreid en ook nu nog wel te vinden,<br />

niet alleen in kleine dorpsbibliotheken, maar ook in de huishoudingen,<br />

zij het dan weggeborgen in een kast of verdwaald ergens<br />

op zolder. 2<br />

De Hervormde Kerk in Friesland heeft het proletariaat op het<br />

platteland door dit ontwikkelingsproces in massale groepen verloren<br />

en meestal voorgoed. Vooral in de anarchistische kringen was<br />

de opstandigheid tegen de kerk vinnig en fel. Het is moeilijk te<br />

zeggen, wat er met de kerk nog gebeurd zou zijn, als de revolutie<br />

was losgebroken, die toch niet alleen door de meest radicale figuren<br />

verwacht werd. Als de Bildtse arbeiders van plan zijn geweest<br />

de boerderijen plat te branden 3 , weet men nog niet in welke richting<br />

de vlammen nog meer gestuurd hadden kunnen worden. Tenzij<br />

men de mythe wil ontzien, die vaak werd geweven rond de breuk<br />

met de kerk, zal men echter aan mogen nemen, dat de kerk niet<br />

overal met grote beslistheid en diepe bewustheid verlaten werd.<br />

Bij velen moeten de onverschilligheid en de vervreemding wel zo<br />

groot zijn geweest, dat het woord breuk hier misplaatst zou wezen,<br />

omdat het een stevige binding veronderstelt, die er niet of nauwelijks<br />

meer was. De Hervormde Kerk was nu voorgoed verdwenen uit<br />

het leven van velen, en al mochten de eerste socialistische predikanten<br />

er in slagen weer de nodige arbeiders naar de kerk te trekken,<br />

op de duur konden ook zij de situatie niet meer wijzigen. 4 Het verschijnsel<br />

van de massale buitenkerkelijkheid had zich in Friesland<br />

vastgelegd.<br />

III. De Doleantie<br />

In dezelfde jaren, dat een groot deel van het Friese proletariaat<br />

zich bij Domela Nieuwenhuis en zijn discipelen in Friesland aansloot<br />

en de Hervormde Kerk uitstroomde, schaarde een ander deel<br />

zich achter Abraham Kuyper en zijn geestverwanten in dit gewest,<br />

en trok langs een andere deur uit dezelfde kerk naar buiten.<br />

1 Vgl. voor de grootte van de oplagen NOORDENBOS, a.w., 108 noot 3.<br />

2 SIXMA VAN HEEMSTRA, a.w., 169.<br />

3 Vgl. KALMA, Oebele Stellingwerf, 40.<br />

4 Vgl. OOSTEN, a.w., 242.<br />

199<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Dat de orthodoxie in één kerkverband met het Modernisme moest<br />

samenwonen en same<strong>nl</strong>even, is getypeerd als het gekoppeld zijn aan<br />

een rottend lijk. Was een dergelijke situatie tijdelijk te verduren,<br />

eens zou het leven binnen de Hervormde Kerk zich toch los moeten<br />

maken van deze krachten des doods, wilde het zelf niet sterven. 1<br />

De roep om reformatie van de zwaar misvormde, maar nog altijd<br />

ware kerk, werd krachtiger en het was de plaatselijke kerkeraad,<br />

die deze hervorming zou moeten doorvoeren. Zij zou moeten beginnen<br />

met de terugkeer naar de kerkorde van 1618, afzwerend de<br />

synodale organisatie, die door Willem I aan de aloude Gereformeerde<br />

Kerk was opgedrongen, en die nu het voortwoekeren van de goddeloosheid<br />

duldde, zo niet bevorderde.<br />

Terwijl overal, onder leiding vooral van de geweldige Abraham<br />

Kuyper, het verzet tegen de synodale organisatie toenam en het<br />

besef, dat een conflict onvermijdelijk was, voortdurend sterker<br />

werd, voelden de Gereformeerd-denkende predikanten in Friesland<br />

zich gedrongen tot gemeenschappelijk beraad. Op initiatief van<br />

Ds E. C. Gravemeijer van Oosthem (1878-1887) en Ds L. H. Wagenaar<br />

van Heeg (1884-1887) kwamen 14 April 1885 een 14-tal orthodoxe<br />

predikanten uit Friesland in Sneek bijeen om in onderling<br />

overleg de te volgen weg te bepalen. Een Friesche Gereformeerde<br />

predikanten-vereniging werd in het leven geroepen, die op 23 Juni<br />

en 13 October van datzelfde jaar met telkens meer deelnemers<br />

vergaderde.<br />

Toen 4 Januari 1886 te Amsterdam 80 kerkeraadsleden provisioneel<br />

geschorst werden, omdat men geweigerd had attesten af te<br />

geven aan catechisanten van moderne voorgangers, was het sein<br />

tot de opstand gegeven. Bijna alle orthodoxe predikanten en kerkeraadsleden<br />

van de classis Dokkum tekenden een adres, waarin zij<br />

te kennen gaven, dat zij de schorsing der broeders beschouwden<br />

als hen zelf aangedaan, en dat zij bij afzetting van de geschorste<br />

kerkeraadsleden met de synodale hiërarchie zouden breken. 2 Nadat<br />

2 Februari 1886 de Hervormde gemeente van Kootwijk als eerste<br />

in den lande zich had losgemaakt uit het synodaal verband, twee<br />

dagen later gevolgd door Voorthuizen, ging de 9e Februari Reitsum<br />

als eerste Friese gemeente „in doleantie", klagende bij de overheid<br />

vanwege het onrecht de Gereformeerden aangedaan. De kerkeraad<br />

van Reitsum met Ds J. J. A. Ploos van Amstel ging voor en<br />

1 WUMKES, F R, 183-184.<br />

* IDEM, SDK, 7 Februari 1886.<br />

200<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


heel de gemeente volgde, wel bedoelend te breken met de organisatie<br />

van 1816, maar tegelijkertijd zich beschouwend als de echte,<br />

thans weer herstelde Hervormde gemeente, een beschouwingswijze,<br />

welke door de synodalen voor een fictie gehouden werd. Een dag<br />

later, 10 Februari 1886, kwam de „Friesche Gereformeerde predikanten-vereniging"<br />

voor de vierde en laatste maal bijeen, en daar<br />

werd door Ploos van Amstel meegedeeld, hoe Reitsum de avond<br />

tevoren de knoop had doorgehakt.<br />

De bres was geslagen en een massa rechtzinnigen stroomde de kerk<br />

uit. Waar predikant en kerkeraad voorgingen, werden zij door de<br />

gehele gemeente of althans de grote meerderheid gevolgd. Behalve<br />

te Reitsum was dit het geval te Kollum 7 Juli 1886 (Ds G. H. van<br />

Kasteel), Anjum 7 December 1886 (Ds J. Langhout), Hijlaard 17<br />

Januari 1887 (Ds J. C. Sikkel), Garijp 7 Februari 1887 (Ds J.<br />

Wisse), Augustinusga 7 Maart 1887 (Ds W. Maan) en Heeg 24 Augustus<br />

1887 (Ds L. H. Wagenaar). Anders was het gesteld met Ds<br />

K. Fernhout te Tzum en Ds P. Eringa te Birdaard en Janum, die<br />

zonder hun kerkeraad en met slechts een deel der gemeente,, in<br />

doleantie" gingen. Elders maakte de kerkeraad zich los uit het<br />

synodaal verband tegen de predikant in. 1 Wons, een vacante gemeente,<br />

ging in tweeën: slechts een deel werd dolerend. Weer elders<br />

waren het slechts kleinere groepen, die door dolerende predikanten<br />

„het diensthuis uitgeleid" werden en zich bij naburige dolerende<br />

gemeenten aansloten of hun toevlucht zochten in Christeiijk-<br />

Gereformeerde gemeenten. De Noord-Oosthoek werd vooral bewerkt<br />

door Ploos van Amstel, Langhout, Maan en van Kasteel.<br />

Leeuwarden en de Noord-Westhoek waren het arbeidsterrein van<br />

Sikkel, terwijl Sneek en de Zuid-Westhoek voor rekening van Wagenaar<br />

kwamen. Wat in de Zuid-Oosthoek Gereformeerd dacht, was<br />

grotendeels al opgevangen door de Christelijk-Gereformeerde Kerk. 2<br />

Groot was in dolerende kringen de teleurstelling, omdat niet<br />

alles, wat rechtzinnig was, bereid bleek deze weg te gaan. „Het is<br />

er niet toe gekomen, dat alle rechtzinnigen, of ook maar alle<br />

Gereformeerden ééne lijn trokken. Het leek er niet naar". 3 Juist<br />

van de synodale predikanten kwam vaak het hevigste verzet tegen<br />

de dolerenden, „en van sommigen moesten wij de grievende smart<br />

1 L. H. WAGENAAR, Een wandel met God. Levensbeschrijving van Ds J. J. A. Ploos van Amstel,<br />

Amsterdam 1895, 81-82.<br />

2 VAN KASTEEL, a.w., 45-46.<br />

s Ibid., 43.<br />

201<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


verduren, dat ze, toen wij afgezet werden, tegen ons kwamen optreden".<br />

1 In menige gemeente hebben zich in deze jaren ergerlijke<br />

tonelen afgespeeld tussen synodalen en anti-synodalen: om kansels,<br />

kerkgebouwen en kerkelijke goederen zijn vaak ware gevechten<br />

geleverd, die de aanwezigheid van gewapende macht noodzakelijk<br />

maakten en in procedures voor de burgerlijke rechter beslecht<br />

moesten worden. Zo is om de kerk van Wons bloedig gevochten<br />

in een strijd, waarbij luiwagens en knuppels niet hebben ontbroken. 2<br />

Afscheiding en Doleantie hadden zoveel gemeen, dat al spoedig<br />

aan een fusie tussen beide richtingen gedacht werd. Vooral Ploos<br />

van Amstel heeft de samenvoeging van de twee stromingen telkens<br />

weer met klem bepleit. Officieel kwam de vereniging tot stand de<br />

17e Juli 1892. Het ene kerkgenootschap nam de meervoudige naam<br />

aan van Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook in Friesland<br />

stootte deze samenvoeging plaatselijk vaak nog op hindernissen,<br />

reden, waarom gesproken werd van „Gereformeerde Kerk A" (Afscheiding),<br />

en „Gereformeerde Kerk B" (Doleantie), een onderscheid,<br />

dat later bij de volledige samensmelting voorgoed weg viel.<br />

Van het begin af ontmoette deze massieve samenvoeging tegenstand<br />

bij enkele voorgangers, die de Christelij k-Gereformeerde<br />

Kerk niet wilden laten wegzinken. Aan hen is het te danken, dat<br />

zij, niettegenstaande de zware aderlating, die zij bij de fusie had<br />

geleden, in stand bleef. Ook in Friesland bleef zij behouden, maar<br />

telde zij in 1889 nog 29.649 (8.83%) leden, na de fusie was dit cijfer<br />

in 1899 gedaald tot 7.766 (2.25%).<br />

Evenals de buitenkerkelijkheid is ook de Doleantie een duidelijk<br />

symptoom van de dodelijke crisis, waaraan de Hervormde Kerk<br />

in Friesland aan het einde der 19e eeuw ten prooi was. Een dergelijke<br />

uittocht was alleen mogelijk, omdat de Hervormde Kerk in<br />

geestelijk en ook in maatschappelijk opzicht een vervreemde grootheid<br />

was geworden voor de rechtzinnige „kleine luyden" in dit<br />

gewest. De Afscheiding telde 3 jaar na de start slechts 2020 mensen,<br />

de Doleantie telde in 1889, na een gelijke periode, niet minder dan<br />

29.132 (8.7%) zielen! Dit enorme verschil zou beschouwd kunnen<br />

worden als een graadmeter van het ontbindingsproces toen en<br />

nu. Toen was de same<strong>nl</strong>eving minder gespleten en de Hervormde<br />

Kerk had tenminste uiterlijk nog het karakter van vokskerk. Nu<br />

1 WAGENAAR, Een wandel, 82.<br />

2 Vgl. WUMKES, SDK, 3 en 16 Juli 1886; VAN KASTEEL, a.w., 57-67.<br />

202<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


was de crisis veel verder gevorderd en „het is duidelijk dat daar, waar<br />

de bestaande same<strong>nl</strong>eving reeds bezig was uiteen te vallen, en de<br />

oude Kerk niet langer het symbool of de uitdrukking van de gemeenschap<br />

vormde, de uiterlijke beletselen om haar te verlaten<br />

niet meer zo zwaar wogen". 1<br />

De Doleantie heeft op haar beurt de ontbinding weer verder gevoerd.<br />

De Hervormde Kerk raakte nog meer gedevalueerd en verloor<br />

schatten van godsdienstig en kerkelijk leven. Bovendien kunnen<br />

de schermutselingen en incidenten, welke zich in de dagen der<br />

Doleantie hebben afgespeeld, niet anders dan noodlottig geweest<br />

zijn voor het aanzien van de kerk in de wereld.<br />

Socialisme en Doleantie, beiden symptomen van een ontbinding<br />

van kerk en maatschappij, beiden in opstand tegen de oude Hervormde<br />

Kerk, beiden leidend tot een massale uittocht van „kleine<br />

luyden", beiden het begin van een indrukwekkend emancipatieproces!<br />

Wumkes heeft niet geaarzeld parallellen te trekken tussen<br />

de snakerige figuren van Dykstra, van der Meulen en Boonemmer<br />

en de stijle mannen uit de kringen van Afscheiding en Fries Réveil. 2<br />

Op een zelfde wijze wordt men in de laatste decennia der 19e eeuw<br />

getroffen door het feit, dat predikanten als Ploos van Amstel,<br />

Sikkel en Wagenaar even hard door heel de provincie in de weer<br />

zijn geweest om het volk tegen de synodale kerk op te zetten als<br />

Domela Nieuwenhuis, van der Zwaag en Stienstra van dorp tot dorp<br />

trokken om de massa tegen de „kapitalistische" kerk in het harnas<br />

te jagen. Maar omdat de achtergronden anders waren, waren ook<br />

de gevolgen zo verschillend: de Gereformeerde Kerken naast de<br />

massale buitenkerkelijkheid!<br />

Samenvatting. De Hervormde Kerk in Friesland blijkt in de 19e<br />

eeuw een ontwikkeling te hebben doorgemaakt, welke tot een ontbinding,<br />

eventueel een verdere ontbinding, van de volkskerk geleid<br />

heeft. De tegenstellingen, die ook in de 18e eeuw reeds aanwezig<br />

waren, zijn in de loop van de 19e eeuw niet opgelost, maar integendeel<br />

scherper aangezet en hechter vastgelegd in het kerkelijk en<br />

maatschappelijk leven. Kerk en same<strong>nl</strong>eving werden steeds meer<br />

gedesintegreerd en de Hervormde Kerk verloor haar karakter van<br />

volkskerk. Voor het uiterlijk is zij dit tot ver in de 19e eeuw gebleven,<br />

hoewel de Afscheiding van 1834 reeds als een symptoom<br />

1 HESLINGA, Een sociologische beschouwing, 119.<br />

2 Paden, IV, 549-550.<br />

203<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


van de ontbinding beschouwd kan worden. De desintegratie naar<br />

binnen ging echter steeds verder en demonstreerde zich in het<br />

laatste kwartaal van de vorige eeuw op bepaald spectaculaire<br />

wijze in de verschijnselen van Doleantie en ontkerkelijking.<br />

Deze ontbinding is voor een belangrijk deel te wijten aan sociologische<br />

factoren. De volkskerk werd ondergraven door de tegenstellingen,<br />

die zich hebben ontwikkeld tussen de sociale groeperingen,<br />

met name tussen de vertegenwoordigers van een opkomend agrarisch<br />

kapitalisme enerzijds en de massa van het plattelandsproletariaat<br />

anderzijds. Voor de Hervormde Kerk zijn deze sociale tegenstellingen<br />

juist daarom zo noodlottig geworden, omdat zij, sterk<br />

georiënteerd naar de bove<strong>nl</strong>aag van de bevolking, daarmee voortdurend<br />

meer geïdentificeerd raakte, terwijl zij zich vervreemde van<br />

brede groepen onder de „kleine luyden", die in de Hervormde Kerk<br />

hun thuis niet meer vonden. Tegen deze achtergrond wordt de<br />

sociale onbewogenheid van de kerk ten opzichte van de nood van het<br />

proletariaat evenzeer begrijpelijk als de ontvankelijkheid van het<br />

proletariaat voor de campagne tegen de kerk. Toen de sociale tegenstellingen<br />

zich in een verwoede klassenstrijd gingen ontladen en<br />

de same<strong>nl</strong>eving in twee fronten uiteenviel, werd de Hervormde Kerk<br />

als volkskerk verscheurd.<br />

Van grote invloed op de ontbinding van de volkskerk zijn verder<br />

geweest de godsdienstige tegenstellingen, die vaak zeer nauw met<br />

de maatschappelijke spanningen verweven waren. De vrijzinnige<br />

stroming heeft, met name in de extreme vorm van de moderne<br />

richting, het godsdienstig leven en de kerkelijke gebondenheid<br />

ondermijnd. In deze lijn ligt ook de vernietigende invloed van de<br />

Dageraadsbeweging in de kringen van de vrijdenkers en de relativerende<br />

werking van de opkomende „Friese Beweging" onder het volk.<br />

Bovendien heeft de vrijzinnigheid de orthodoxen in de reactie gedreven<br />

en ook daardoor de tegenstellingen verscherpt. De orthodoxie<br />

van haar kant heeft de volkskerk ontwijd door de wijze,<br />

waarop zij de strijd voor de waarheid voerde, terwijl de Hervormde<br />

Kerk bovendien werd verzwakt door de aderlatingen, waarmee de<br />

orthodoxie haar heeft bezocht. In het algemeen kan men zeggen,<br />

dat de kerk door de strijd der verschillende richtingen veel innerlijke<br />

kracht en veel uiterlijk aanzien heeft verloren.<br />

De psychologische factoren, die de ontbinding der kerk bevorderd<br />

hebben, hangen nauw samen met de genoemde verschijnselen.<br />

Zowel de sociale als de religieuze tegenstellingen hebben de<br />

204<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Hervormde Kerk gerelativeerd en gedegradeerd. In deze omstandigheden<br />

kon zich de mentaliteit ontwikkelen, die het leven buiten<br />

de volkskerk mogelijk zou maken. In sterke mate is deze mentaliteitsvorming<br />

bevorderd, zowel door de vrijzinnige en met name de<br />

moderne prediking, die het onderscheid tussen godsdienst en kerk<br />

op de spits dreef en aan kerkelijke practijken nauwelijks waarde<br />

toekende, als door de orthodoxie, die naast de volkskerk nieuwe<br />

kerkelijke verbanden in het leven riep. Tenslotte hebben Multatuli<br />

en de opkomende Dageraadsbeweging in de meer gegoede milieu's,<br />

evenals de socialistische critiek, gevolgd door de Dageraadspropaganda<br />

in de kringen der arbeiders, grote invloed op de vorming en<br />

ontwikkeling van deze mentaliteit uitgeoefend.<br />

Dit ontbindingsproces heeft zich het duidelijkst gemanifesteerd in<br />

het verschijnsel der buitenkerkelijkheid. Ook de oefeningen en de<br />

secten, meer nog de Afscheiding (1834) en vooral de Doleantie<br />

(1886) kunnen als symptomen van dit proces beschouwd worden,<br />

maar deze uittochten riepen als reactie-verschijnselen nieuwe<br />

kerkelijke formaties in het leven in de vorm van de Christelijk-<br />

Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland,<br />

terwijl de ontkerkelijking een volledig en definitief breken met<br />

iedere vorm van kerkelijkheid betekende. Het is daarom, dat de<br />

buitenkerkelijkheid het meest sprekend symptoom genoemd kan<br />

worden van de ontbinding der volkskerk in de 19e eeuw. Hieraan<br />

kan nog worden toegevoegd, dat het optreden van dit verschijnsel<br />

in Friesland begunstigd werd door enkele bijzondere factoren. Als<br />

zodanig kunnen beschouwd worden de chronische vacatures in<br />

verschillende kerkelijke gemeenten, verder het min of meer nomadisch<br />

karakter van vele veenarbeiders, gecombineerd met het gebrek<br />

aan voldoende kerkelijke apparatuur in de nieuwe veenkolonies,<br />

en tenslotte de ontstellende ellende, die in de noodgebieden heeft<br />

geheerst.<br />

205<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Hoofdstuk IV<br />

BUITENKERKELIJKHEID EN LEVENS­<br />

BESCHOUWING VAN DICHTBIJ<br />

Nadat de voorgaande hoofdstukken de buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland meer van buiten af benaderd hebben, zal in dit hoofdstuk<br />

getracht worden enigermate in het verschijnsel zelf door te dringen.<br />

Nu immers de buitenkerkelijkheid eerst als verschijnsel vastgesteld,<br />

daarna als probleem getest en tenslotte als symptoom van ontbinding<br />

getekend is, stelt zich nu de vraag naar de inhoud van dit<br />

verschijnsel. Voor het antwoord op deze vraag kan dit hoofdstuk<br />

echter niet meer dan een zeer bescheiden bijdrage leveren door enig<br />

materiaal te verschaffen omtrent de houding en de mening van een<br />

aantal buitenkerkelijken in Friesland ten opzichte van kerk en<br />

godsdienst.<br />

Aan een alzijdige analyse van de buitenkerkelijkheid in Friesland<br />

is zeker behoefte. Het apostolaat in de kringen der buitenkerkelijken,<br />

gelijk dat door de verschillende kerken in Friesland, ieder<br />

nog voor eigen verantwoordelijkheid, maar tegelijkertijd steeds<br />

meer vanuit een oecumenische bewogenheid, dagelijks wordt verricht,<br />

is in zijn vruchtbaarheid hiervan zeker niet afhankelijk, maar<br />

zou er toch wel mee gediend zijn. Ook voor het Humanistisch<br />

Verbond, dat er naar streeft aan de buitenkerkelijken een nieuw<br />

levensideaal te verschaffen, kan het niet onverschillig zijn te weten,<br />

wat er aan gedachten en gevoelens leeft in de kringen van buitenkerkelijken.<br />

De term buitenkerkelijk zelf zegt hieromtrent nagenoeg niets.<br />

Het is op zich een louter negatief begrip, waardoor niet meer<br />

wordt aangegeven, dan wat de statistische formule beduidt: zonder<br />

kerkelijke gezindte. De term wijst dus op een niet gerekend wensen<br />

te worden tot een kerkelijke gezindte, maar zegt verder niets omtrent<br />

levensbeschouwing of levenshouding van de desbetreffende<br />

persoon. En toch is dit juist het terrein, waarop zowel het veelzijdig<br />

apostolaat van de kerken als de geestelijke verzorging van het<br />

Humanistisch Verbond zich bewegen.<br />

206<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Een goed inzicht in het verschijnsel der buitenkerkelijkheid in<br />

Friesland is uit de spaarzame gegevens nog niet te bekomen. Van<br />

der Wielen heeft destijds, schrijvend over de buitenkerkelijkheid<br />

in Opsterland, gewezen op een verlies van „alle belangstelling voor<br />

hooger geestelijk leven" met als gevolg een zekere vermaterialisering<br />

van het bestaan; „het nieuwsblad vervangt den bijbel, boere<strong>nl</strong>eenbankvergadering<br />

den kerkgang". Doelend vooral op de buitenkerkelijkheid<br />

in de oude nederzettingen, gaat deze auteur verder:<br />

„Hier en daar vinden wij nog een zekere belangstelling voor een<br />

of ander humanitair doel, zooals geheelonthouding, over het algemeen<br />

echter een verlies van eiken geestelijken achtergrond van<br />

het leven, een domweg voortleven van dag tot dag, met niets dan<br />

zijn materieele beslommeringen, welke het boere<strong>nl</strong>even zoveel<br />

biedt". 1 Enkele aanwijzingen betreffende het verschijnsel in Z.O.<br />

Friesland zijn verder te vinden in het rapport Zuid-Oost-Friesland<br />

als kerkelijk noodgebied 2 , alsmede in een verhandeling over de benadering<br />

van de buitenkerkelijken. 3 Ook kan hier gewezen worden<br />

op het rapport Smallingerland in overgang, waarin de resultaten<br />

zijn verwerkt van een sociologisch onderzoek in deze gemeente,<br />

dat ook aan de buitenkerkelijkheid aandacht heeft geschonken. 4<br />

Bovendien blijken de opvattingen over de inhoud van de buitenkerkelijkheid<br />

ook binnen eenzelfde gebied sterk te variëren. Ds<br />

Winkel heeft een aantal jaren geleden de buitenkerkelijkheid in<br />

de Zuid-Oosthoek gekenschetst als een vorm van geestelijke ontreddering.<br />

5 Tegen deze waardering van de buitenkerkelijkheid<br />

onder de arbeiders in Z.O. Friesland werd stelling genomen door<br />

Dijkstra, die als zijn mening te kennen gaf, dat de buitenkerkelijkheid<br />

bij zeer veel arbeiders beslist niet beschouwd mag worden als<br />

een uiting van louter geestelijke onverschilligheid. Hij ontkent<br />

niet, dat ook deze houding hier en daar aanwezig was en tot buitenkerkelijkheid<br />

leidde, maar meent, dat de buitenkerkelijkheid<br />

van vele andere groepen het gevolg is van een „bewustwording, die<br />

tot de conclusie voert, dat de geloofsvoorstellingen niet meer<br />

beantwoorden aan het geloofsverlangen, dat ook de moderne mens<br />

1 a.w., 71.<br />

2 Maart 1953.<br />

3 Bezinning in eigen kring. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de<br />

Prov. Ver. v. Vrijz. Hervormden in Friesland 1904- 8 April - 1954, Leeuwarden, 1954, 38-44-<br />

4 SjnaUUigerlanâ in overgang, II, r:o. 106. Enige sociologische aspecten van een same<strong>nl</strong>eving in<br />

oni^'ikkeliKg, uitgebracht door het Sociologisch Research Centrum. Katholiek Sociaal-<br />

Kerkelijk Instituut, 1953, 44-55.<br />

0 a.a.<br />

207<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


niet heeft verlaten". Hij is dan ook van oordeel, dat dit proces<br />

van bewustwording, dat door figuren als Domela Nieuwenhuis<br />

en Geert van der Zwaag krachtig gestimuleerd werd,een onderdeel<br />

is van de stroming, welke thans in het Humanistisch Verbond vorm<br />

heeft gekregen. 1 Nadat Ds Winkel zijn zienswijze tegenover Dijkstra<br />

had gehandhaafd, van mening zijnde, dat de omstandigheden in de<br />

Zuid-Oosthoek altijd maar een slechte voedingsbodem voor humanisten<br />

zijn geweest 2 , werd door van der Schaaf opgemerkt, dat de<br />

anti-kerkelijkheid bij de ouderen veranderd is in onkerkelijkheid en<br />

de bewuste gezindheid een traditioneel gegeven is geworden,<br />

terwijl het oude socialistische ideaal onder de jongere generaties<br />

verbleekt is. „Het is goed de dingen te onderscheiden. Het ontbreekt<br />

in de Zuidoosthoek bij vele onkerkelijken niet aan een ideaal; en de<br />

nieuwere arbeidersbeweging is niet anti-kerkelijk en in haar geheel<br />

zelfs niet onkerkelijk. Maar daar staan andere groepen tegenover,<br />

die onkerkelijk en ook in wezen on-idealistisch zijn. Het teren op<br />

tradities van de negentiger jaren is een hachelijke zaak en staat in<br />

ieder geval niet gelijk met het bewust belijden van een humanistisch<br />

ideaal". Verder ziet van der Schaaf in de toenemende statistische<br />

buitenkerkelijkheid wel een voortschrijdende geestelijke verarming,<br />

doch dan meer in de zin van een toenemend verlies van ideële of<br />

„humanistische" waarden dan in de betekenis van ernstiger verval<br />

van godsdienstig en kerkelijk leven. 3<br />

Dit laatste gedeelte van deze studie nu kan, dank zij een recent<br />

onderzoek onder buitenkerkelijken in Friesland, het tekort aan<br />

gegevens enigermate aanvullen, en het wil op grond van deze gegevens<br />

het inzicht in het verschijnsel der buitenkerkelijkheid binnen<br />

dit gewest naar mogelijkheid verscherpen. Bedoeld onderzoek werd<br />

van Januari tot Maart 1953 ondernomen door het team van het<br />

„Apostolaat Minderbroeders Friesland", en wel in en vanuit Drachten<br />

zelf, het centrum, alsook in en vanuit de steunpunten van het<br />

A.M.F., de z.g. uithoven te St. Jacobi-parochie, Bergum en Oosterwolde.<br />

4<br />

De indeling van dit hoofdstuk is als volgt: eerst worden enkele<br />

1<br />

D. DIJKSTRA, Geestelijke ontreddering? in: Heerenveense Koerier, 10 Augustus 1947.<br />

2<br />

S. WINKEL, ibid, Naschrift.<br />

3<br />

Sj. v. D. SCHAAF, Over geestelijke verarming, in: Heerenveense Koerier, 22 Augustus 1947.<br />

4<br />

Het is van de aanvang af de bedoeling geweest het materiaal van dit onderzoek te benutten<br />

voor een publicatie. De respondenten zijn van deze bedoeling steeds, vóórdat het interview<br />

begon, in kenins gesteld. Aangezien de oorspronkelijk bedoelde publicatie door bijzondere omstandigheden<br />

niet kon verschijnen, is het materiaal gereserveerd voor deze studie.<br />

208<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

I


mededelingen gedaan over het onderzoek en over de respondenten;<br />

daarna wordt aandacht geschonken aan het al of niet kerkelijk<br />

verleden van de respondenten; vervolgens zullen hun opvattingen<br />

betreffende God en Christus, leven en dood worden vastgesteld;<br />

verder zal hun standpunt en hun houding met betrekking tot godsdienst<br />

en kerk worden behandeld; tenslotte wordt het oordeel van de<br />

respondenten over het Humanistisch Verbond weergegeven.<br />

PARAGRAAF 1. HET ONDERZOEK EN DE<br />

RESPONDENTEN<br />

Ter i<strong>nl</strong>eiding volgen hier eerst enige gegevens, zowel aangaande de<br />

opzet en het verloop van het onderzoek, als betreffende de keuze<br />

en de kenmerken van de respondenten.<br />

/. Opzet en verloop van het onderzoek<br />

Aan de hand van een vrage<strong>nl</strong>ijst zijn 100 buitenkerkelijke personen<br />

in Friesland ondervraagd. Na een duidelijke uiteenzetting<br />

van de bedoeling werd de vrage<strong>nl</strong>ijst doorgaans eerst ter inzage<br />

gegeven om de respondenten reeds enigszins vertrouwd te maken<br />

met de onderwerpen, die tijdens het interview aan de orde zouden<br />

komen. Geheimhouding van de gegevens werd verzekerd, iets wat<br />

verschillenden in 't Bildt volstrekt niet nodig vonden. Het interview<br />

vond bij voorkeur plaats onder vier ogen om geremdheid ter<br />

oorzake van de aanwezigheid van derden te voorkomen. Niet altijd<br />

w 7 as dit mogelijk, en zo kon het gebeuren, dat een vrouw, na het interview<br />

van haar man, zei: „Vanavond ben ik pas te weten gekomen,<br />

wat mijn man over godsdienst denkt!"<br />

De interviews vonden bijna altijd plaats bij de personen aan huis,<br />

en werden vrijwel overal ingezet met een hartelijke ontvangst.<br />

Maar nergens was de interview-leider zo welkom als bij de communist,<br />

die blij was, dat er nu eens een zielzorger op bezoek kwam bij<br />

hém. Hij had trouwens een kruisbeeld op zijn kamer hangen!<br />

Van de 100 respondenten hadden er 95 geen enkel bezwaar tegen<br />

het interview. Wel voelde een enkeling zich als onder een politieverhoor,<br />

en ook moest soms iemand even bevrijd worden vaneen<br />

soort examen-vrees of van de gedachte, dat hij of zij voor dit soort<br />

dingen niet geleerd genoeg was. Slechts in vier gevallen wilde de<br />

schroom niet wijken en verliep het interview stroef, terwijl er ook<br />

één respondent maar niet wilde geloven, dat het initiatief voor dit<br />

209<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


onderzoek in Drachten en niet in Rome was geboren! Wei werd door<br />

enkelen de opmerking gemaakt, dat het aantal vragen groot was.<br />

Tegenover de enige respondent, die een dergelijk onderzoek<br />

volkomen nutteloos vond, omdat toch minstens de helft van de<br />

respondenten onbetrouwbare antwoorden zou geven, verklaarden<br />

velen, dat het van belang was langs deze weg inzicht te verwerven<br />

in de opvattingen van een andersdenkende groep, en voor menigeen<br />

was het natuurlijk een welkome gelegenheid om zijn inzichten<br />

eens aan belangstellenden door te geven. Niet weinigen vroegen<br />

nadrukkelijk om in kennis gesteld te worden van het eindresultaat.<br />

De ijver, waarmee menig respondent zich aan het onderzoek gaf,<br />

sloeg een enkele maal over op de jongste huisgenoot, die met toewijding<br />

ging krassen op de vrage<strong>nl</strong>ijst. De respondent, die het interview<br />

over zich heen liet gaan, alsof hem gevraagd werd, voor welk<br />

soort groenten hij een voorkeur had, was een uitzondering. De<br />

meesten gingen zeer ernstig op de vragen in en gaven zich er geheel<br />

aan. De openhartigheid, waarmee het gesprek vaak werd gevoerd,<br />

kon een van de interview-leiders niet beter typeren dan door een<br />

vergelijking te maken met een gesprek in de biechtstoel. Door enkelen<br />

werd trouwens als voorwaarde voor medewerking gesteld, dat zij<br />

ronduit zouden mogen zeggen, wat zij dachten, ook al was dat grievend<br />

voor de leider van het interview.<br />

Een toelichting op de vragen was slechts een enkele maal nodig.<br />

Wel kreeg men bij verschillende respondenten de indruk, dat zij<br />

over verschillende vragen nooit eerder hadden nagedacht. Tegenover<br />

de opmerking van een der interview-leiders, dat alle buitenkerkelijken,<br />

die hij voor deze gelegenheid had bezocht, meer nadenken<br />

dan enig kerkelijk mens in zijn omgeving, staat de ervaring van<br />

anderen, dat de rationele loomheid vaak groot is en dat menige<br />

vraag nooit eerder overdacht scheen te zijn. Bij anderen was weer<br />

een grote eerbied voor de ernstige levensvragen waar te nemen, en<br />

in verband daarmee een soort religieuze huiver om zich uit te spreken<br />

over de mysteries van mens en leven.<br />

Overeenkomstig de tevoren gegeven instructies werd tijdens het<br />

interview alleen de respondent aan het woord gelaten. De interview-leider<br />

noteerde de antwoorden, maar liet zich niet verleiden<br />

tot een discussie over de opvattingen van de respondent. Na het<br />

interview, dat doorgaans 1 à 2 uur duurde, werden de rollen dikwijls<br />

omgekeerd.<br />

Gezien het betrekkelijk gering aantal personen, waarover het<br />

210<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


onderzoek zich heeft uitgestrekt en gezien de vrijheid, welke aan<br />

de leiders van de interviews was gelaten bij de keuze van de<br />

respondenten, werd er van afgezien de verschillende gegevens met<br />

elkaar in verband te brengen, aangezien de zo gevonden correlaties<br />

toch niet anders dan een uiterst dubieuze waarde zouden kunnen<br />

hebben. Bij de bewerking van het materiaal is dan ook de overtuiging,<br />

dat aan de bevindingen maar een betrekkelijke waarde<br />

toegekend kan worden, en dat deze bijdrage misschien nog slechts<br />

een aa<strong>nl</strong>oop mag heten voor een op groter schaal opgezet onderzoek,<br />

nog sterker geworden dan zij vóór het onderzoek reeds was.<br />

II. Keuze en bijzonderheden van de respondenten<br />

Wat de keuze van de respondenten betreft, moet vooreerst opgemerkt<br />

worden, dat de 100 respondenten bijna allen gekozen werden<br />

in of nabij de woonplaats van de interview-leider. Een gevolg<br />

hiervan is, dat er geen buitenkerkelijken van Katholieke huize<br />

in het onderzoek zijn betrokken. De interview-leiders waren door<br />

hun woonplaats en de aard van hun werkzaamheden aangewezen<br />

op buitenkerkelijken van geboorte en van Protestantse origine.<br />

Verder waren zij bij de keuze van de 100 personen aangewezen<br />

op diegenen, van wie verwacht kon worden, dat zij zich voor een<br />

dergelijk interview zouden lenen. Betekent dit op zich reeds een<br />

selectie, deze selectie werd nog versterkt nu dit onderzoek vanuit<br />

de kerkelijke hoek werd ondernomen en bovendien door katholieke<br />

priesters werd uitgevoerd. Tegenover de nadelen, die op zich<br />

aan een dergelijke selectie verbonden zijn, stond hier als voordeel,<br />

dat de interview-leiders in de meeste gevallen de vriendschap en<br />

het vertrouwen genoten van de respondenten, waardoor een open<br />

gesprek over de onderhavige materie mogelijk werd gemaakt.<br />

Tenslotte maakten de genoemde omstandigheden het onmogelijk<br />

om de keuze van de 100 personen van te voren reeds te verdelen<br />

over bepaalde leeftijden, beroepen en milieu's. De keuze van de<br />

personen werd geheel aan de interview-leiders zelf overgelaten,<br />

zodat de gekozenen geen gestratificeerd „sample" vormen, dat als<br />

volledig representatief kan gelden voor de groep van buitenkerkelijken<br />

in Friesland. Het zal daarom niet verantwoord zijn uit de<br />

voorhanden gegevens algemene conclusies te trekken, terwijl anderzijds<br />

ook in een willekeurig gekozen groep van personen algemene<br />

tendenties openbaar en concreet kunnen worden.<br />

Aan deze algemene opmerkingen kunnen nog de volgende<br />

211<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ijzonderheden betreffende de respondenten worden toegevoegd.<br />

Van de 100 respondenten waren er 75 woonachtig in de buitenkerkelijke<br />

diagonaal, lopend van de Noord-Westhoek over Leeuwarden<br />

naar de Zuid-Oosthoek: 15 in de Noord-Westhoek, 13 in Leeuwarden<br />

en 47 in de Zuid-Oosthoek. De overige 25 respondenten waren gedomicilieerd<br />

in het overgangsgebied van Z.O. Friesland naar N.O.<br />

Friesland en in de rest van Friesland. Van het totaal aantal respondenten<br />

waren er 78 geboren Friezen, waarvan er 57 nooit buiten<br />

Friesland hadden gewoond. De verdeling over de geslachten was<br />

als volgt: 78 mannen en 22 vrouwen. De leeftijdsgroepen zijn tot<br />

vier teruggebracht: 8 respondenten beneden de 30 jaar, 37 van 30<br />

tot 45, 36 van 45 tot 60 en 19 van 60 jaar en ouder. Van het totaal<br />

aantal respondenten waren er 13 ongehuwd en 87 gehuwd. Onder<br />

het aantal gehuwden bevonden zich 7 echtparen, zodat het aantal<br />

huwelijken 80 is. Deze huwelijken waren, wat betreft de combinaties<br />

van kerkelijk en buitenkerkelijk, als volgt gedifferentieerd: 2: man<br />

kerkelijk en vrouw buitenkerkelijk; 31: man buitenkerkelijk en<br />

vrouw kerkelijk; 54: man buitenkerkelijk en vrouw buitenkerkelijk<br />

(hierbij inbegrepen de 7 echtparen). De mannelijke respondenten<br />

waren als volgt verdeeld over de volgende beroepsgroepen: 4 in de<br />

intellectuele en vrije beroepen, 10 in de groep bedrij f shoof den<br />

nijverheid, 25 in de nieuwe middenstand, 9 in de oude middenstand,<br />

4 boeren, 6 landarbeiders en 20 overige arbeiders. Omtrent het<br />

genoten onderwijs kan tenslotte worden vermeld, dat precies de<br />

helft van de respondenten meer dan alleen L.O. had gevolgd en<br />

wel 2 Huishoudschool, 6 Kweekschool, 6 Ambachtsschool, 1<br />

M.M.S., 10 H.B.S., 2 Landbouw-winterschool, 8 M.U.L.O. en 15<br />

U.L.O. Van deze 50 respondenten waren 5 personen verder ook<br />

academisch gevormd.<br />

PARAGRAAF 2. HET VERLEDEN VAN DE<br />

RESPONDENTEN MET BETREKKING TOT<br />

GODSDIENST EN KERK<br />

Nadat in het voorgaande de levensomstandigheden van de respondenten<br />

enigermate zijn aangegeven, zullen nu hun vroegere betrekkingen<br />

tot godsdienst en kerk worden vastgesteld.<br />

/. godsdienstig-kerkelijk milieu<br />

Eerst wordt de kerkelijke gezindte van voorouders, ouders en<br />

212<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


espondenten zelf aangegeven, en daarna wordt het godsdienstigkerkelijk<br />

leven in het ouderlijk huis behandeld.<br />

1. kerkelijke genealogie<br />

De desbetreffende gegevens zijn in de onderstaande tabel verwerkt,<br />

(zieblz. 214).<br />

Gevraagd werd naar de kerkelijke gezindte van de grootouders<br />

en van de ouders en naar de vroegere kerkelijke gezindte van de<br />

respondenten. Voor de grootouders en voor de ouders werd de<br />

situatie genomen, zoals ze nu is, of zoals ze bij hun overlijden was,<br />

dus de laatste vorm.<br />

Onder „onbekend" werden die grootouders en ouders gerangschikt,<br />

van wie niet bekend was, of zij al dan niet bij een kerkelijke gezindte<br />

waren aangesloten, ofwel bij welke kerkelijke gezindte zij waren<br />

aangesloten. Dat dit getal voor de grootouders zo hoog ligt, zegt<br />

op zich al iets over de betekenis, welke het behoren tot een kerkelijke<br />

gezindte in de familie-traditie heeft ingenomen! Waar de<br />

kerkelijke gezindte van de ouders onbekend was, betrof dit meestal<br />

ouders, die jong gestorven waren.<br />

Aangezien het niet altijd mogelijk was de Nederlands-Hervormde<br />

grootouders en ouders te splitsen in rechtzinnigen en vrijzinnigen,<br />

moest soms volstaan worden met de vermelding: Hervormd<br />

zonder meer.<br />

Niet voor de grootouders maar wel voor de ouders werd nagegaan,<br />

of zij alleen gedoopt waren, of ook belijdenis hadden gedaan, en dus<br />

niet slechts dooplid, maar ook belijdend lid, m.a.w. lidmaat waren.<br />

Bij een beschouwing van de tabel, die het karakter heeft van een<br />

kerkelijke genealogie, blijkt wel, dat er een kerkelijk vermageringsproces<br />

door de drie geslachten is heengetrokken, al dient er rekening<br />

mee gehouden te worden, dat niet de hele derde generatie buitenkerkelijk<br />

behoeft te zijn geworden.<br />

Immers de kerkelijkheid onder de grootouders ligt volgens de<br />

tabel rond de 60%. Maar in werkelijkheid zal deze stellig rond de<br />

70% gelegen hebben, want men mag uit de 20%, die in de tabel als<br />

onbekend genoteerd staan, toch minstens een 10% naar de kerkelijkheid<br />

overbrengen. Een andere aanwijzing hiervoor is te vinden in<br />

een vergelijking van de cijfers voor de grootouders en de ouders, die<br />

in de tabel als vrijzinnig-Hervormden staan aangegeven. Waar dit<br />

percentage voor de ouders op 33% staat, lijkt het niet waarschij<strong>nl</strong>ijk,<br />

213<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

214<br />

Kerkelijke gezindten<br />

¾<br />

Ned.-Hervormd<br />

Ned.-Hervormd, rechtzinnig<br />

Ned.-Hervormd, vrijzinnig<br />

Totaal Ned.-Hervormd<br />

Gereformeerd<br />

Christelijk-Gereformeerd<br />

Hersteld-Evangelisch-Luthers<br />

Doopsgezind<br />

Katholiek<br />

Totaal kerkelijk<br />

Buitenkerkelijk<br />

Onbekend<br />

Totaal generaal<br />

s *•<br />

o ¾<br />

•¾- 3<br />

"i> 8<br />

^ s<br />

il<br />

S o<br />

ij<br />

W<br />

ffl<br />

<<br />

8 8<br />

Kerkelijke gezindte van de<br />

grootouders<br />

:9pftz sjapBA<br />

UBA japBA^OOJ¾<br />

oc co tn 1 O<br />

rH<br />

'rH m o O<br />

rH i-l CM<br />

1<br />

mi | | 1 ei 1 H 1 o<br />

streqx<br />

1 1 1 1<br />

1 I I II<br />

o | o<br />

o 1 o<br />

1—1 1—1


dat het voor de grootouders rond de 26% zou hebben gelegen. Het<br />

lijkt daarom wel verantwoord om het aantal kerkelijke grootouders<br />

hoger te stellen en deze vooral te rangschikken onder de vrijzinnig-<br />

Hervormden.<br />

Van de andere kant ligt de kerkelijkheid van de ouders vermoedelijk<br />

lager dan in de tabel genoteerd staat. 1 Want weliswaar werden<br />

door de respondenten 59 vaders en 67 moeders als kerkelijk aangegeven,<br />

doch toen later gevraagd werd, of zij alleen gedoopt waren of<br />

ook belijdenis hadden gedaan, werd van 6 vaders en van 5 moeders<br />

gezegd, dat zij niet gedoopt waren, terwijl van 7 vaders en van 6<br />

moeders niet bekend was, of zij dooplid dan wel lidmaat waren. Nu is<br />

het weliswaar niet uitgesloten, dat deze onbekende en ongedoopte<br />

ouders zeer kerks waren, maar veel waarschij<strong>nl</strong>ijker is het, dat menige<br />

respondent zijn ouders, hoe dan ook, toch maar van een kerkelijk<br />

stempel heeft willen voorzien, terwijl de werkelijkheid daar geen of<br />

zeer weinig reden toe gaf. Het cijfer voor de kerkelijkheid van de<br />

ouders lijkt dus wel wat geflatteerd.<br />

Zijn de geopperde veronderstellingen juist en moet dus de kerkelijkheid<br />

van de grootouders opgevoerd worden tot circa 70% en<br />

die van de ouders gedrukt worden tot ongeveer 50%, dan valt het<br />

op, hoe in het verloop van drie geslachten de kerkelijkheid met een<br />

snel verval van circa 70% daalt op circa 55% om dan tenslotte via<br />

de 29%, waarin dit deel van de derde generatie nog even wordt<br />

opgehouden, neer te vallen op de 0%.<br />

Overeenkomstig hetgeen daaromtrent eerder in deze studie is<br />

opgemerkt, wekt ook deze kerkelijke genealogie wel de indruk, dat<br />

het proces der ontkerkelijking zich, voor wat de Protestantse kerkgenootschappen<br />

betreft, hoofdzakelijk heeft afgespeeld ten koste<br />

van de Hervormde Kerk, hoewel men hier ook voor de Gereformeerde<br />

Kerken een neergang constateert. Nog afgezien van het<br />

verlies, dat men in de overgang van de eerste generatie naar de<br />

tweede generatie voor de Hervormde Kerk wel moet aannemen, is<br />

dit wel het duidelijkst in de tweede generatie en in de overgang van<br />

de tweede naar de derde generatie. Als behorend tot de Hervormde<br />

Kerk werden aangegeven 107 ouders. Laat men de 11 ouders buiten<br />

beschouwing, van wie verder niets bekend is, dan blijken er slechts<br />

1 Aangezien kerkelijkheid iets anders is dan een zekere vrijzinnige familie-traditie, komt de<br />

stelling, dat de kerkelijkheid van de ouders waarschij<strong>nl</strong>ijk lager heeft gelegen, niet in strijd<br />

met het feit, dat zojuist vanuit een bepaald aantal vrijzinnige ouders geredeneerd werd tot<br />

een hoger aantal vrijzinnige grootouders, want het ging hier om de vrijzinnige traditie, die in<br />

de ouders aanwezig is en dus wei van de grootouders moet stammen.<br />

215<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


96 gedoopt te zijn en van dit aantal deden er maar 56 belijdenis, dat<br />

is ongeveer de helft van wat als Hervormd werd genoteerd. En in de<br />

derde generatie zijn er van 29 eertijds kerkelijke respondenten 26<br />

Hervormd geweest, die echter in latere jaren buitenkerkelijk zijn<br />

geworden.<br />

Omtrent de buitenkerkelijke grootouders zijn geen nadere gegevens<br />

bekend. Wat de buitenkerkelijke ouders betreft: 39 vaders en 31<br />

moeders werden door de respondenten als buitenkerkelijk aangegeven.<br />

Van de buitenkerkelijke vaders, die voorheen kerkelijk zijn geweest,<br />

zijn er 9 formeel uit de kerk getreden. Bij de moeders was er<br />

slechts 1 formele uittreding. Van de andere ouders was hieromtrent<br />

niets bekend, of zij waren slechts dooplid en stonden daarom<br />

op het standpunt, dat er niets te verbreken viel.<br />

2. godsdienstige practijken in het ouderlijk huis<br />

Van meer belang dan de vraag naar de formele kerkelijke status van<br />

grootouders en ouders is de kwestie, of er van een werkelijk godsdienstig<br />

leven sprake was in de gezinnen, waaruit de respondenten<br />

stammen. Dat de ouders gedoopt waren of zelfs belijdenis hadden<br />

gedaan, is nog geen garantie voor een godsdienstig gezinsleven, want<br />

deze beide gebeurtenissen „mogen een proces van overweging in zich<br />

sluiten, maar zowel de doop als het lidmaat-worden zijn in zekere<br />

zin daden van één dag en het ene kan ontaarden in een achteraf<br />

inhoudsloos beschouwde daad en het andere in een jaarlijkse onkostenpost".<br />

1<br />

Om enig houvast te krijgen betreffende het godsdienstig leven in<br />

het ouderlijk huis, werden aan de respondenten vragen gesteld over<br />

bijbellezing en tafelgebed in het gezin en over de kerkgang van de<br />

ouders. Deze drie gegevens mogen dan al geen beslissende criteria<br />

zijn, zij weerspiegelen toch een zekere godsdienstige gezindheid, en<br />

al kunnen vooral bij de kerkgang niet-godsdienstige factoren een<br />

sterke invloed uitoefenen, deze handelingen veronderstellen toch<br />

altijd weer een persoo<strong>nl</strong>ijk besluit. De antwoorden van de respondenten<br />

verschaffen het volgende beeld:<br />

1 J. A. BUURMA, Het personeel van Theodorus Niemeyer N.V. en de N.V. Tabaksfabriek<br />

Franciscus Lieftinck. Een onderzoek naar het sociale leven van het personeel van een middelgrote<br />

fabriek, Groningen-Batavia Ï948, 56.<br />

216<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


TABEL 18<br />

Frequentie van enkele godsdienstige practijken in het ouderlijk huis van de<br />

respondenten {onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

r* -, 3- vi Gere-<br />

Godsaienstige practijken | lr.<br />

Bijbellezing<br />

Tafelgebed<br />

rr<br />

\ vader<br />

Kerkgang , moeder<br />

\roegerwel ~T 1 ^<br />

, , . , Nu 1 l O<strong>nl</strong>ater<br />

met ., I ,<br />

, j en ! IN ooit! begeregeld<br />

:<br />

1 dan i i kend<br />

meer [ |<br />

9 i 6<br />

34 i 5<br />

23 ; 4<br />

26 ! 7<br />

Totaal<br />

10 j 69 6 1.00<br />

4 53 4 100<br />

24 i 35 i 14 ; 100<br />

35 j 25 7 100<br />

i<br />

:<br />

Voor de waardering van deze getallen is het van belang rekening<br />

te houden met het type van de huwelijken, bezien vanuit de kerkelijke<br />

gezindten van de ouders. In 52 gezinnen zijn beide ouders<br />

kerkelijk, in 7 is de vader kerkelijk en de moeder buitenkerkelijk, in<br />

16 is de vader buitenkerkelijk en de moeder kerkelijk, en in 25 gezinnen<br />

zijn beide ouders buitenkerkelijk.<br />

Nu blijkt het geregeld gemeenschappelijk tafelgebed het hoogst<br />

te staan. De geregelde kerkgang van de ouders ligt aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />

lager, terwijl de geregelde bijbellezing in het gezin zeldzaam is. Kan<br />

het zijn, dat het gemeenschappelijk tafelgebed in veel gevallen toch<br />

niet veel anders was dan een gemeenschappelijk stil zijn? Gezien het<br />

hoge cijfer, dat het tafelgebed haalt, mag deze vraag wel gesteld<br />

worden.<br />

Waar de godsdienstige gezindheid verdwenen is, zullen tafelgebed<br />

en bijbellezing op den duur moeilijk om andere redenen gehandhaafd<br />

blijven. Het is daarom niet verwonderlijk, dat de gevallen, waarin<br />

deze practijken nog zo nu en dan voorkomen, gering zijn. Dat het<br />

zo nu en dan ter kerke gaan een veel hoger cijfer haalde, zal stellig<br />

hiermee samenhangen, dat de kerkgang uit menselijk opzicht, uit<br />

maatschappelijke overwegingen of uit een zekere familie-traditie om<br />

tenminste op de hoge feestdagen te kerken, niet zo gauw helemaal<br />

wordt losgelaten.<br />

De kerkgang van de moeders ligt niet opvallend hoger dan die van<br />

de vaders. Maar bij de interviews werd toch enkele malen de rol van<br />

de moeder inzake het godsdienstig leven gememoreerd: „Bijbellezing<br />

nooit en bidden aan tafel nooit, maar moeder las de Bijbel voor zich<br />

alleen en bad in stilte", of ook: „Na de dood van moeder gebeurde<br />

het niet meer".<br />

217<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Waar de respondenten geen uitsluitsel konden geven omtrent de<br />

godsdienstige practijken thuis, en dus „onbekend" moest worden<br />

genoteerd, betrof het respondenten, die jong hun ouders verloren of<br />

door opvoeding elders niet met de gang van zaken thuis op de hoogte<br />

waren geweest.<br />

In de 25 gezinnen, waarin beide ouders buitenkerkelijk waren, was<br />

geen opgewekt nakomen van godsdienstige practijken te verwachten,<br />

en de 23 gezinnen, waarin óf vader óf moeder buitenkerkelijk waren,<br />

vormden daartoe ook niet het meest geëigende milieu, al vertelt een<br />

der respondenten, dat zijn buitenkerkelijke vader aan tafel altijd<br />

trouw meebad. Blijven over de 52 gezinnen, waarin beide ouders<br />

wel kerkelijk zijn en waaronder er zich 42 bevinden, die ook, wat de<br />

kerkelijke gezindte betreft, homogeen waren. Blijkens bovenstaande<br />

gegevens moet ook in deze gezinnen het nakomen van godsdienstige<br />

practijken niet bijzonder goed geweest zijn.<br />

Het feit tenslotte, dat 71 van de 100 respondenten niet gedoopt zijn,<br />

wijst ook niet op een sterke godsdienstig-kerkelijke gezindheid bij<br />

de ouders.<br />

Nadat dus de kerkelijke gezindte van de grootouders en ouders is<br />

nagegaan, verder ook omtrent de ouders is vastgesteld, of zij alleen<br />

door de doop of ook door belijdenis met de kerk verbonden waren, en<br />

tenslotte getracht is enig inzicht te krijgen in de godsdienstige<br />

levenshouding van het milieu, waaruit zij voortkwamen, moet nu<br />

de ontwikkeling van de respondenten zelf worden nagegaan.<br />

II. Honderd mensen in en om de kerk<br />

Na de verkenning van het milieu is nu de vraag aan de orde: hoe<br />

hebben de 100 respondenten, nu allen buitenkerkelijk, zelf vroeger<br />

gestaan tegenover de kerk en het kerkelijk leven; en verder: waarom<br />

zijn zij buiten de kerk geraakt of er altijd buiten gebleven?<br />

1. de kerk in hun vroeger leven<br />

Wanneer nu wordt nagegaan, wat kerk en kerkelijk leven vroeger<br />

voor de respondenten hebben betekend, moet al aanstonds onderscheid<br />

gemaakt worden tussen degenen, die vroeger, hoe dan ook, bij<br />

een kerkelijk gezindte aangesloten geweest zijn, 29 in totaal, en de<br />

71 overigen, die nimmer door doop of belijdenis met een kerkgenootschap<br />

verbonden zijn geweest, zonder dat daarmee iedere vorm van<br />

contact met een kerk uitgesloten was.<br />

218<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Het volgende overzicht vat de gegevens over het kerkelijk of<br />

buitenkerkelijk verleden van de respondenten samen:<br />

TABEL 19<br />

De groep respondenten naar hun kerkelijk of buitenkerkelijk verleden en naar<br />

godsdienstige en kerkelijke practijken {onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Godsdienstige en<br />

kerkelijke practijken<br />

Gedoopt?<br />

Schoolcatechisatie<br />

gevolgd ?<br />

Gewone catechisatie<br />

gevolgd ?<br />

Belijdenis gedaan?<br />

Vroeger kerkgang?<br />

Formeel uitgetreden<br />

?<br />

Antwoorden<br />

ja<br />

Neen<br />

Ja<br />

Neen<br />

Geen antwoord<br />

Ja<br />

Neen<br />

Geen antwoord<br />

Ja<br />

Neen<br />

Geen antwoord<br />

Geregeld<br />

Nu en dan<br />

Nooit<br />

Geen antwoord<br />

Zij, die buitenkerkelijk<br />

zijn geworden:<br />

29<br />

/ llNed.-Herv.<br />

\ 5 Rechtz.- „<br />

29^ lOVrijz.-<br />

1 3 Geref.<br />

Zij, die altijd buitenkerkelijk<br />

zijn<br />

geweest: 71<br />

71<br />

25 i 48<br />

4 | 10<br />

— 13<br />

12 3<br />

17 ! 54<br />

— 14<br />

6<br />

23<br />

15<br />

12<br />

2<br />

Ja 5<br />

Neen 24<br />

i<br />

Er zijn 29 respondenten gedoopt en in zoverre dus vroeger kerkelijk<br />

geweest. Door 7 hunner werd deze conclusie afgewezen: het feit, dat<br />

zij in hun prille jeugd gedoopt waren, werd door hen niet beschouwd<br />

als een behoord hebben tot de kerk.<br />

Van deze 29 gedoopten zijn er al 4 verdwenen, als de schoolcatechisatie<br />

begint, van de andere 25 ontbreken er 13 op de gewone<br />

219<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

71<br />

11<br />

21<br />

8<br />

31<br />


catechisatie en van de 12 catechisanten ontbreken er weer 6 op de<br />

dag, dat belijdenis gedaan wordt.<br />

Van de 71, die vanaf hun jonge jaren buitenkerkelijk zijn, volgden<br />

er 48 de schoolcatechisatie en 3 hunner namen deel aan de gewone<br />

catechisatie.<br />

Over de betekenis van de godsdienstige practijken in hun vroeger<br />

leven werd het een en ander gezegd bij de behandeling van het<br />

milieu, met name over de bijbellezing en het tafelgebed. Enkele<br />

respondenten verklaarden, dat zij vroeger iedere dag de Bijbel lazen,<br />

bij Jesaja de wapenen vonden voor hun eigen strijd tegen het sociale<br />

onrecht in hun dagen, en zich met iedere Gereformeerde durfden<br />

meten, wat kennis van de Bijbel aangaat! Omtrent de frequentie van<br />

het kerken geeft de tabel enige aanwijzing. Een van de respondenten<br />

betreurt het achteraf, dat hij destijds samen met andere socialisten<br />

de kerkgang heeft gestaakt, want als er toen geen breuk gekomen<br />

was tussen de kerk en het socialisme, zou dat voor de latere ontwikkeling<br />

van beiden veel beter geweest zijn.<br />

Verschillenden, die alleen dooplid van een kerk geweest waren,<br />

vonden de vraag over het al of niet formeel uitgetreden zijn, niet ter<br />

zake. Door de doop was geen band ontstaan, er behoefde dus ook<br />

niets verbroken te worden.<br />

2. motieven van buitenkerkelijkheid<br />

Tijdens de interviews werd ook gevraagd naar de redenen van het<br />

staan buiten de kerk. Naargelang het kerkelijk verleden van de<br />

respondenten werd de vraag geformuleerd: waarom bent U buitenkerkelij<br />

k geworden, óf: waarom bent U altij d buitenkerkelij k geweest ?<br />

Nu hier een overzicht gegeven moet worden van de antwoorden,<br />

heeft het geen zin meer rekening te houden met dit onderscheid, aangezien<br />

het merendeel van hen, die vroeger kerkelijk zijn geweest,<br />

zich nooit kerkelijk gevoeld hebben en dus met de anderen, die<br />

altijd buitenkerkelijk geweest zijn, gelijkgesteld kunnen worden.<br />

Uiteraard zijn de antwoorden zeer gevarieerd. Maar, gelet op de<br />

teneur van de antwoorden, kunnen de redenen voor de buitenkerkelijkheid,<br />

zoals deze door de respondenten gegeven werden,<br />

teruggebracht worden tot vier hoofdgroepen. 1<br />

1 De cijfers tussen haakies geven hier en in het vervolg het aantal respondenten aan, dat<br />

het desbetreffende motief noemde of de genoemde zienswijze huldigde.<br />

220<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


a. de kerk is overbodig<br />

Sommigen zeggen rondweg, dat ze nooit hebben nagedacht over het<br />

waarom van hun buitenkerkelijkheid (3); anderen zijn het nu eenmaal<br />

van huis uit (14) en behalve het gezinsmilieu was soms ook het<br />

dorpsmilieu volslagen buitenkerkelijk (2). Daarom zegt een respondent<br />

uit 't Bildt: „De kerk is nu eenmaal iets, waarin je grootgebracht<br />

moet zijn en anders wil het niet".<br />

Groot is het aantal, dat verklaart eenvoudig geen behoefte te<br />

hebben aan een kerk (25). In deze groep zitten enkele antwoorden,<br />

die min of meer principieel gesteld zijn: „Je kan toch ook zonder kerk<br />

gelovig zijn", zegt een der respondenten en twee anderen oordelen:<br />

„De vorm, waarin je God dient, is onbelangrijk". De anderen voelen<br />

er eenvoudig niets voor: de kerk zegt hun niets, doet hun niets, laat<br />

hun koud. „Mijn leven zou er vast niet gelukkiger door worden",<br />

zegt er een. Een ander kan beslist niet tegen dat geklaag vanaf de<br />

kansel: „Heer, uit de diepte heb ik tot U geroepen".<br />

Tenslotte zijn er, die al drukte genoeg hebben in hun leven en<br />

daar niet de drukte van de kerk ook nog bij kunnen hebben (5).<br />

„Het is zonde van je tijd om Zondagmorgen naar een preek te gaan<br />

zitten luisteren en daarvoor zou je je dan ook nog moeten omkleden".<br />

b. conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid<br />

Vele respondenten motiveren hun buitenkerkelijkheid met redenen,<br />

die allen cirkelen rond het conflict tussen kerk en persoo<strong>nl</strong>ijkheid: de<br />

kerk bindt de individuele vrijheid of betekent een aantasting van een<br />

verstandelijke overtuiging, en strookt niet met een persoo<strong>nl</strong>ijke geloofsvisie.<br />

„Ik heb mijn vrijheid te lief", is in het kort het standpunt van een<br />

zestal respondenten. Zij zien de kerk als een bedreiging van de<br />

individuele vrijheid en de persoo<strong>nl</strong>ijke verantwoordelijkheid.<br />

Anderen worden door hun verstand weerhouden om de kerk binnen<br />

te gaan (18). „Je gelooft of je gelooft niet en in het laatste geval moet<br />

je uit de kerk wegblijven". Een ander zegt: „Al die bijbelse verhalen<br />

hebben voor mij niet meer betekenis dan het sprookje van Roodkapje".<br />

En heeft de kerk de wereld soms in een doosje? „Alles, wat de<br />

kerk leert, is mij wat té goochem en het zit té goed in elkaar". Enkelen<br />

hebben hun geloof verloren: het bezweek bij een tragisch sterfgeval<br />

of werd door een al te kerkse opvoeding verstikt.<br />

221<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Dan zijn er de respondenten, die wel geloven, maar wier persoo<strong>nl</strong>ijke<br />

geloofsovertuiging botst met de prediking der kerk (5). De een<br />

verliet de kerk, omdat de vrijzinnigheid hem ,,stenen voor brood"<br />

gaf, de ander, omdat een strenge orthodoxie alsmaar schermde met<br />

zonde, duivel en hel. Dit is ook de reden, waarom de man uit 't Biidt<br />

buiten de kerk blijft: „Ik heb geen enkele kerk kunnen vinden, die<br />

leert, wat ik mij in grote lijnen over God en zijn wil voorstel. Ik<br />

wacht op de kerk, die mij de God der liefde preekt, puur, zonder<br />

bij mengseltjes van haat en wraak en vergelding en dergelijke dingen.<br />

Daarvan zal ik een lid willen en kunnen zijn. Maar indien ik die niet<br />

ontmoet, zal ik niets anders kunnen doen dan in mijn eentje mijn<br />

knieën buigen en stamelen: Heer, ik dank ü, dat Gij enkel liefde zijt".<br />

Tenslotte zijn er de respondenten, het zijn er maar enkelen, die<br />

verklaren, dat zij nog altijd zoeken naar een oplossing van de levensvragen,<br />

die het met de kerk geprobeerd hebben, maar nooit een<br />

antwoord ontvingen, dat bevredigde, en altijd weer overwegen om<br />

het nog eens opnieuw te proberen.<br />

c. ergernis over de tegenstelling tussen leer en leven<br />

De kerk als het menselijk instituut met menselijke voorgangers en<br />

menselijke leden wordt beschouwd als een bron van ergernis en als<br />

een reden om zich afzijdig te houden.<br />

Een zevental respondenten heeft grieven tegen de kerken zelf. ,,Er<br />

zijn er zoveel, ze weten het zelf niet meer". Twee respondenten<br />

vragen zich af: „Hoe zou men tussen al die kerken, die onder elkaar<br />

ruzie maken, de juiste moeten vinden, als zij tenminste bestaat?"<br />

Er wordt over geklaagd, dat de kerken in alles achterop komen, dat<br />

zij zich propageren met economische middelen en meedoen aan<br />

oorlogspropaganda.<br />

Even groot is het aantal respondenten, dat ruzie heeft gehad met<br />

de kerkelijke leiding of zich ergert aan het doen en laten van de<br />

geestelijke voorgangers. Er was bij de interviews wel eens sprake van<br />

ruzie met een predikant, met diens vrouw of met de kerkeraad, van<br />

teleurstelling over een dominee, die het huisbezoek verwaarloosde,<br />

van ergernis over een handgemeen in een kerkelijke vergadering.<br />

Ook werd door een der respondenten van de Brabantse geestelijkheid<br />

gezegd, dat zij, niettegenstaande voortreffelijke uitzonderingen,<br />

over het algemeen weinig ontwikkeld is, weinig van andersdenkenden<br />

afweet en weinig begrip voor hen heeft.<br />

222<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Twee en twintig respondenten luchtten hun ergernis over de kerkmensen,<br />

en vaak in bittere bewoordingen. „Dat kerkelijke gedoe<br />

heeft veel van een poppenkast: ze trekken een plechtig gezicht, als ze<br />

de kerk uitkomen en voor de rest gaan ze hun gang". Een jongeman<br />

vergeet nooit, dat het zijn zeer kerkse familie was, die zijn moeder na<br />

de dood van vader met acht kleine kinderen liet zitten. „Zijn de<br />

kerkelijke mensen soms beter dan wij?", vraagt een der respondenten.<br />

Aller ergernis van deze groepen is samen te vatten in de grief van<br />

de respondent, die zegt: „Christus is in de kerken niet te vinden en<br />

het Christendom is nergens te zien".<br />

d. hei verraad aan de arbeiders<br />

Het was, gezien de streken, waar de interviews gehouden werden, wel<br />

te verwachten, dat de houding van de kerk in de dagen van de opkomst<br />

van het socialisme genoemd zou worden onder de redenen<br />

van de buitenkerkelijkheid. Door dertien respondenten werd de kerk<br />

verweten, dat zij midden in de sociale ellende de zijde van het<br />

kapitaal had gekozen en intussen aan de arbeiders berusting preekte.<br />

Een oudere respondent vertelt er nog van: „Samen met de „dikke"<br />

boeren wilde de kerk de arbeiders opzetten tegen Domeia Xieuwenhuis<br />

en ze gingen hem rnet prikkeldraad-stokken achterna". Voor een<br />

ander was het een uitgemaakte zaak, dat hij brak met een kerk, waar<br />

de boeren, die in de week de arbeiders uitzogen, 's Zondags „in het<br />

vierkant" zaten. De kerk is er niet meer voor alle mensen, zegt een<br />

ander, het is een „kapitalistenspultsje" geworden. Een der respondenten<br />

erkent, dat de kerk nu wel aandacht schenkt aan de sociale<br />

vragen, maar het is dank zij de buitenkerkelijke socialisten, die haar<br />

gedwongen hebben zich er mee in te laten.<br />

Samenvatting. Na hetgeen in het tweede en derde hoofdstuk gezegd<br />

werd over de achtergronden van de buitenkerkelijkheid, kan het<br />

overzicht van antwoorden en meningen, gelijk in het bovenstaande<br />

gegeven is, uiteraard niet beschouwd worden als een volledige verklaring<br />

van dit verschijnsel.<br />

Het verschijnsel is trouwens te massaal, dan dat de verklaring ervan<br />

te vinden zou kunnen zijn in het leven van een honderdtal mensen,<br />

en vooral te gecompliceerd, dan dat het in de antwoorden<br />

van een beperkte groep mensen weerspiegeld zou kunnen worden.<br />

223<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Waar de diepere achtergronden van de buitenkerkelijkheid als<br />

modern verschijnsel gezocht moeten worden op alle terreinen van<br />

het leven en het proces van ontkerkelijking niet alleen zijn geestelijke,<br />

maar ook zijn sociologische aspecten heeft, blijft het de vraag of de<br />

enkeling wel bij machte is een afdoende verklaring te vinden voor<br />

zijn eigen plaats in de stroming, waarin hij evenzeer bewogen wordt<br />

als zelf bewegend werkt.<br />

Dat neemt niet weg, dat een aantal factoren, die in dit grote<br />

proces hoe dan ook een rol hebben gespeeld, wel aan het licht komen<br />

in de antwoorden. Duidelijk treden in de diverse groepen van motieven<br />

naar voren een grote geestelijke onverschilligheid, een sterk<br />

gevoel voor algehele vrijheid en persoo<strong>nl</strong>ijke overtuiging, de ergernis<br />

over het concrete kerkelijke leven en de verontwaardiging over het<br />

verraad der kerk in de dagen van grote sociale nood.<br />

En toch moet men de vraag stellen, in hoeverre ook deze factoren<br />

in deze honderd levens werkelijk de beslissende rol hebben gespeeld,<br />

die de respondenten zelf er aan toekennen. Het valt niet te ontkennen,<br />

dat in de antwoorden soms fel doorleefde en misschien wel<br />

doorleden standpunten onder woorden werden gebracht, maar de<br />

interview-leiders kregen ook vaak de indruk, dat deze motieven door<br />

menigeen gehanteerd werden als gemakkelijke antwoorden op een<br />

moeilijk vraag. Men neemt immers vaak onbewust de visie over van<br />

de groep, waarbinnen men leeft, en in de dagen, dat de verklaring van<br />

een levenshouding wordt gevraagd, heeft men de argumenten bij de<br />

hand. Een van de interview-leiders had de indruk, dat hij de volgende<br />

avond andere argumenten te horen had kunnen krijgen!<br />

Bovendien staat men voor het feit, dat anderen, die in dezelfde<br />

omstandigheden hebben verkeerd, dezelfde ergernis en teleurstelling<br />

en verontwaardiging hebben doorleefd, niet met de kerk gebroken<br />

hebben, maar gebleven zijn, of in plaats van af te zwenken naar de<br />

buitenkerkelijkheid, overgeslagen zijn naar rechts en hun heil hebben<br />

gezocht in de Gereformeerde Kerken. Bij individuele gevallen<br />

stoot men altijd op vraagtekens: als voorbeeld daarvan kan hier<br />

gewezen worden op de respondent, die vroeger in Brabant iedere<br />

Zondag een uur fietste om te kerken, dan verhuist naar Friesland, op<br />

de eerste Zondag, dat hij kerkt, de dominee vanaf de kansel de<br />

S.D.A.P. hoort propageren en vanaf dat moment nooit meer een<br />

voet binnen de kerk heeft gezet.<br />

Als er iets in deze antwoorden opvalt, dan is het wel, dat achter<br />

vrijwel alle motieven een nogal eenzijdig beeld van de kerk<br />

224<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


schuil gaat. Men stelt de verwachtingen zo hoog, dat geen menselijk<br />

instituut er aan kan beantwoorden, of men trekt de kerk volkomen<br />

neer in het zuiver menselijke vlak en is er gauw mee klaax. Hoezeer<br />

de kerk door velen beschouwd wordt als een soort vrije vereniging<br />

ander blijkt wel uit een opmerking als deze: „Probeer een goed mens<br />

te zijn. Als dat gaat, samen met anderen, uitstekend. Maar dan<br />

moeten ,,de statuten van de vereniging" je bevallen. Wat mij betreft<br />

is dat met geen enkele kerk het geval".<br />

Dit wil niet zeggen, dat de kerken uit deze verklaringen niets<br />

zouden kunnen en moeten leren!<br />

PARAGRAAF 3. GEDACHTEN OVER GOD EN<br />

CHRISTUS, LEVEN EN DOOD<br />

Het onderzoek was er op gericht omtrent de levensovertuiging van<br />

een aantal buitenkerkelijken enige zekerheid te bekomen. Maar<br />

aangezien het niet mogelijk was aan de honderd respondenten een<br />

uiteenzetting te vragen van hun levensbeschouwing, werd tijdens de<br />

interviews de aandacht geconcentreerd op een aantal centrale<br />

punten: God en Christus, de dood en het leven. Natuurlijk zouden<br />

ook de vragen van huwelijk en opvoeding, van de zin van de arbeid<br />

en van de besteding van de vrije tijd uitermate belangrijk geweest<br />

zijn, maar om overbelasting te voorkomen, moesten er wel beperkingen<br />

worden gesteld.<br />

Het was juist bij deze vragen, dat de interview-leiders getroffen<br />

werden door een volkomen gebrek aan interesse bij sommigen en een<br />

bijna religieuze eerbied bij anderen. Hierbij vielen op de botte ontkenningen<br />

en de eerlijke twijfels, en daartussen in bij velen de vlakke<br />

antwoorden.<br />

De aangesneden onderwerpen met de verschillende opvattingen,<br />

die dienaangaande onder de respondenten leven, zullen nu achtereenvolgens<br />

behandeld worden.<br />

I. God<br />

De eerste vraag betrof God. Er werd gevraagd, of men geloofde in<br />

het bestaan van een hogere macht, of men zich deze dacht als een<br />

onpersoo<strong>nl</strong>ijk iets dan wel als een persoo<strong>nl</strong>ijk wezen, of men zich in<br />

zijn leven al dan niet daarvan afhankelijk voelde en of men ook om<br />

deze hogere macht het goede doet of het kwade laat.<br />

225<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Duidelijkheidshalve zullen ook de antwoorden op deze en de<br />

volgende vragen, waar het mogelijk is, in tabellen worden weergegeven.<br />

TABEL 20<br />

De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het bestaan en de aard<br />

van een hogere macht (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Antwoorden<br />

Ja<br />

Neen<br />

Twijfel<br />

Weet het niet<br />

Andere antwoorden<br />

Hogere<br />

macht?<br />

71<br />

19<br />

7<br />

3<br />

100<br />

Persoo<strong>nl</strong>ijk? Afhankelijk?<br />

40<br />

21<br />

2<br />

8<br />

71<br />

33<br />

22<br />

8<br />

8<br />

71<br />

Ethisch<br />

princiep ?<br />

De 71 respondenten, die een hogere macht aannemen, zijn er niet<br />

allen heilig van overtuigd. Van meerderen onder hen zou het standpunt<br />

het beste omschreven kunnen worden met „Het zal wel zo<br />

wezen". Of het wordt gezegd in de vorm van een postulaat: „Ja,<br />

want helemaal niets is te gek". Zo drukt een andere respondent het<br />

ook uit: „Er moet wel iets zijn. Het kan niet allemaal zo maar lukraak<br />

rondzeilen. Maar een God zegt me niets. Dat is een soort<br />

Sinterklaas".<br />

Die het bestaan van een hogere macht ontkennen, realiseren zich<br />

soms nog wel, dat men de loop der natuur niet kan keren, maar zij<br />

willen daarom toch niet van een hogere macht spreken. De indruk<br />

was wel, dat er onder de respondenten enkele principiële atheïsten<br />

waren. „Ik leau net mear as ik sjoch", werd zeer beslist gezegd.<br />

Zij, die de hogere macht opvatten als een persoo<strong>nl</strong>ijk wezen,<br />

gingen er meestal niet verder op in. Een enkele zei: „Hij is als een<br />

vader, die het beste met mij voorheeft, ook in verdriet". De respondenten,<br />

die eerder denken aan een onpersoo<strong>nl</strong>ijk iets, spreken liever<br />

van een substraat, van een oerkracht of een noodlot. „Ik weet het<br />

niet", werd gezegd door degenen, die er nooit over hadden nagedacht,<br />

maar ook door een aantal respondenten, die er veel over<br />

gepeinsd hadden, er nooit uitgekomen waren en zich eige<strong>nl</strong>ijk te<br />

klein voelden tegenover het grote geheim om er zich over uit te<br />

spreken.<br />

Sommigen, die zich afhankelijk voelen van iets hogers, spreken van<br />

226<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

21<br />

43<br />

5<br />

2<br />

71


een geleid worden door een macht, die hen beschermt, maar hen ook<br />

neer kan slaan. „Ik stel al mijn vertrouwen in Hem", is in het geheel<br />

der meningen weer een uitzonderlijk antwoord. Die van een afhankelijkheid<br />

niet willen weten, geven ten dele een verantwoording<br />

van hun zienswijze. „Het zou voor die hogere macht immers ondoe<strong>nl</strong>ijk<br />

zijn zich met ons allen tegelijk te bemoeien". Een ander<br />

heeft er nooit iets van gemerkt: „Ik voel me met twee benen op de<br />

grond staan". Sommige respondenten nemen een tussen-positie in:<br />

wel een afhankelijkheid voor het mensdom in zijn geheel, maar niet<br />

voor iedere mens afzonderlijk, of ook: een zich afhankelijk voelen<br />

alleen in moeilijke omstandigheden of in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld<br />

's avonds achter het stuur!<br />

Sommigen van hen, voor wie de hogere macht geen ethische betekenis<br />

heeft, verklaren, waardoor zij zich ten opzichte van goed en<br />

kwaad dan wel laten leiden. Sommigen zoeken het in zich zelf: de<br />

stem van het geweten, een soort eergevoel, de aandrang van het hart,<br />

een diepe impuls of het ideaal van de hogere mens, waarbij enkelen<br />

de mogelijkheid open houden, dat deze dingen door een hogere<br />

macht in de mens zijn neergelegd, zodat hij zich onbewust toch nog<br />

door een hogere instantie zou laten richten. Anderen proberen goed<br />

te leven om sociale motieven, uit eerbied voor de gemeenschap of op<br />

grond van algemeen-menselijke overwegingen. Een der respondenten<br />

vindt de veronderstelling, die in de vraagstelling gelegen was, zonder<br />

meer onzin, en een ander heeft over de motieven van zijn doen en<br />

laten nooit nagedacht.<br />

Samenvatting. Het valt op, dat de algemene en zeer vage idee van<br />

een hogere macht door de meerderheid van de respondenten nog<br />

wordt geaccepteerd. In de mate echter, waarin dit meest vage<br />

godsbegrip nader wordt gedetermineerd, vindt het ook minder instemming.<br />

Wanneer men de tabel overziet en rekening houdt met de<br />

analyse van de antwoorden, ontkomt men niet aan de indruk, dat de<br />

God der openbaring nog slechts bij enkele respondenten leeft.Wat er<br />

aan Godsidee bij een ander deel der respondenten nog aanwezig is,<br />

schijnt niets anders te zijn dan een natuurlijke Godsgedachte, nogal<br />

arm aan inhoud en verminkt aan alle kanten, bij menigeen gereduceerd<br />

tot de passieloze overtuiging, dat er toch „wel iets moet zijn".<br />

Dat deze God nog een belangrijke plaats zou innemen in het leven<br />

en in het bestaan een beslissende rol zou spelen, lijkt wel erg onwaarschij<strong>nl</strong>ijk.<br />

227<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


77. Christus<br />

Een volgende serie vragen betrof de persoon van Jezus Christus:<br />

heeft hij bestaan; was het een voortreffelijk mens en een leidende<br />

persoo<strong>nl</strong>ijkheid; een unieke persoo<strong>nl</strong>ijkheid; meer dan een mens; een<br />

goddelijk iemand of de zoon van God?<br />

TABEL 21<br />

De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het bestaan en de persoon<br />

van Christus (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Antwoorden<br />

Ja<br />

Neen<br />

Twijfel<br />

Weet het niet<br />

Geen antwoord<br />

Bestaan?<br />

81<br />

4<br />

15<br />

—<br />

100<br />

Voortreffelijk<br />

mens?<br />

77<br />

—<br />

4<br />

—<br />

81<br />

Uniek?<br />

35<br />

18<br />

20<br />

8<br />

81<br />

Meer dan<br />

mens?<br />

32<br />

24<br />

10<br />

15<br />

81<br />

Zoon van<br />

God?<br />

Het historisch bestaan van Christus wordt door enkele respondenten<br />

beslist ontkend en door anderen sterk betwijfeld: „Het<br />

konden allemaal wel eens fabeltjes zijn".<br />

De meerderheid bevestigt zijn bestaan. Op de volgende vraag<br />

wisten vier respondenten niets te antwoorden. Ze hebben er nooit bij<br />

stilgestaan of bewaren alleen nog een hele vage herinnering aan een<br />

verhaal op school en een van hen zegt: „Ik weet het werkelijk niet.<br />

De Bijbel is voor mij een roman, maar de man zelf heb ik nooit<br />

gekend". Heeft deze respondent de vraag misschien op de een of<br />

andere tijdgenoot betrokken? De rest heeft de vraag bevestigend<br />

beantwoord, maar de volgende formuleringen laten wel uitkomen,<br />

dat de voortreffelijkheid van Christus nogal verschillend wordt<br />

opgevat: „Hij had een verstand als een rekenwonder" - „Het was<br />

een buitengewoon mens. Ook van een groot violist zeggen we soms:<br />

Waar haalt de man het vandaan!"- „Hij is de grootste onder de<br />

groten" - „De grote leermeester van de Westerse landen" - „Jezus<br />

was de grote socialist van zijn tijd. Maar het grootkapitaal van toen<br />

heeft hem de nek omgedraaid" - „Jezus was een politieke persoo<strong>nl</strong>ijkheid,<br />

die vasthield aan zijn eigen mening en een partij stichtte" -<br />

228<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

15<br />

41<br />

14<br />

11<br />

81


„Voor zwakke mensen, die leiding nodig hebben, heeft hij mogelijk<br />

iets betekend" - „Hij benaderde het ideaal van het mens-zijn" -<br />

„Jezus is mijn houvast. Hij is heel en al liefde".<br />

De respondenten, die in Christus niet een volstrekt unieke figuur<br />

zien, delen hem in bij andere grote figuren uit de wereldgeschiedenis.<br />

Genoemd worden de namen van Jesaja, Boeddha, Confucius,<br />

Franciscus, Lenin, Albert Schweitzer en door meerderen werd genoemd<br />

de naam van Domela Nieuwenhuis.<br />

De vragen over het meer dan mens zijn en over het goddelijk<br />

karakter gingen menigeen te ver. Christus wordt een soort „Uebermensch"<br />

genoemd en door een ander geïdentificeerd met God.<br />

Samenvatting. Ook hier wordt het aantal positieve antwoorden kleiner,<br />

naarmate het beeld van Christus scherper naar voren wordt gehaaid.<br />

Overigens schijnt de figuur van Christus nog meer te leven<br />

dan de persoon van God. Maar vrijwel nergens ontdekt men een<br />

spoor van Christus als Verlosser. Hij wordt nog gekend als een<br />

historische figuur, omtrent wiens betekenis in de wereldgeschiedenis<br />

verschillend geoordeeld kan worden. Maar het besef van zijn religieuze<br />

betekenis schijnt bijna volkomen weggezakt te zijn. In hoeverre<br />

zijn bijzondere historische betekenis nog invloed uitoefent op<br />

het leven, is wel moeilijk vast te stellen, maar vermoedelijk zal deze<br />

niet groter zijn dan die van de andere grote figuren, waarmee hij<br />

door velen werd gelijkgesteld of tenminste vergeleken.<br />

777. De zin van het leven<br />

Gezien de bedoeling van het onderzoek lag het voor de hand, dat<br />

tijdens de interviews ook gevraagd werd naar de zin van het leven.<br />

Deze vraag werd eerst gesteld met betrekking tot de respondent zelf<br />

en daarna met betrekking tot iemand, die levenslang ziek is. Daarna<br />

werd een vraag gesteld aangaande de beschikking over het leven.<br />

1 De eerste vraag luidde: wat beschouwt U als het voornaamste<br />

doel van Uw leven?<br />

Alhoewel gevraagd werd naar het voornaamste doel, werden in<br />

sommige antwoorden toch meerdere doeleinden gesteld, die blijkbaar<br />

allen even voornaam geacht werden. In de antwoorden kan men<br />

twee grote groepen onderscheiden, naar gelang het doel gelegd wordt<br />

in de respondent zelf of in anderen.<br />

De eerste groep telt een vijftal respondenten, die het doel zoeken<br />

229<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


in de materiële sfeer. „Goed geld verdienen", of „Zoveel mogelijk<br />

genieten: eten en drinken en plezier hebben". Soms worden gezin en<br />

vee erbij betrokken: „Goed eten en drinken, mijn gezin en mijn vee".<br />

Ook is er de „vrome" combinatie van „God dienen en geld verdienen".<br />

Een ander vijftal zoekt het in het werk, een enkele in de<br />

sombere formulering: „Werken, werken en nog eens werken en dan<br />

eindelijk door de dood er uit komen". Tenslotte omvat deze eerste<br />

groep de op veel hoger niveau gelegen antwoorden van de 12, die<br />

simpelweg zeggen: „Een goed mens zijn", en van de 22 anderen, die<br />

als het voornaamste doel zien: „Proberen zo goed mogelijk te leven".<br />

In de tw x eede groep antwoorden valt het accent op de ander. Die<br />

ander kan zijn God of de naaste, het gezin of de gemeenschap. Voor<br />

4 respondenten ligt het doel in God, voor 1 in God en de naaste. Er<br />

zijn 16 respondenten, die spreken van: eerlijk zijn en ieder het zijne<br />

geven, of: goed zijn voor iedereen en anderen zoveel mogelijk helpen,<br />

hetgeen ook inhoudt het vergeven van een ander zijn fouten. Voor<br />

34 respondenten staat het gezin in het middelpunt: „Goed zorgen<br />

voor mijn man (mijn vrouw) en mijn kinderen", of „Mijn kinderen<br />

goed opvoeden". „Vooral zorgen, dat mijn kinderen anti-militairistisch<br />

worden", zegt een vader. „Ik leef voor mijn kinderen", is<br />

het antwoord van een huismoeder. Door 12 respondenten wordt als<br />

voornaamste levensdoel gesteld: de gemeenschap dienen, de<br />

same<strong>nl</strong>eving tot vooruitgang brengen. Een van hen zegt: „Door de<br />

gemeenschap te dienen, dien ik God".<br />

Vijf respondenten tenslotte kwamen niet tot een antwoord, omdat<br />

ze over deze vraag nooit eerder hadden nagedacht, of omdat ze<br />

meenden, dat het doel van het leven toch niet te achterhalen is.<br />

2 De volgende vraag luidde: wat is de zin van het leven voor<br />

iemand, die levenslang ziek ligt ?<br />

Door 25 respondenten wordt geantwoord: „Ik weet het niet"; 25<br />

zeggen: „Het heeft geen zin"; 13 zoeken een zin in het hopen op beterschap;<br />

volgens 14 ligt de zin in het verwerken van het ziek-zijn;<br />

19 respondenten oordelen, dat een dergelijk leven betekenis heeft<br />

voor de gemeenschap en vooral voor de naaste omgeving; en tenslotte<br />

leggen 4 respondenten de zin van een levenslang ziekbed in<br />

God en in het leven na de dood.<br />

Soms werd het antwoord nader omschreven. Een, die een dergelijk<br />

leven zi<strong>nl</strong>oos vindt, concludeert, dat het alleen maar een last is voor<br />

de gemeenschap en eventueel voor het gezin van de zieke. Twee<br />

230<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


anderen vinden, dat zo iemand maar beter een einde aan zijn leven<br />

kan maken.<br />

Waar de verwerking van het ziek-zijn als zinvol gezien wordt,<br />

wijzen sommigen er op, dat een zieke de gelegenheid krijgt om de<br />

diepere zin van het leven te doorgronden. Zo iemand kan zich<br />

geestelijk sterken en innerlijk rijker worden, menen anderen.<br />

Een der respondenten verklaart, dat iedere zieke de wetenschap<br />

vooruit brengt en daardoor de gemeenschap dient. Anderen merken<br />

op, dat de zieke een voorbeeld kan zijn voor zijn omgeving, voor<br />

ontevreden en zondige mensen. Zij, die in de omgeving van een zieke<br />

leven, beseffen beter de waarde van de gezondheid en zullen hun<br />

plichten tegenover het leven ernstiger gaan nemen. Een zieke brengt<br />

zijn omgeving tot blijken van liefde in een toegewijde verzorging.<br />

Bovendien kan hij een vertrouwensman en een steun zijn voor<br />

anderen.<br />

De laatste respondenten verwachten, dat de zieke door zijn lijden<br />

dichter bij God zal komen en zij wijzen er op, dat hij kan leven in de<br />

verwachting van een gelukkiger leven na de dood.<br />

Samenvatting. Gegeven de opvattingen over God en over Christus,<br />

gelijk zij in deze groep buitenkerkelijken leven, kan het niet<br />

verwonderen, dat een van God stammende en door het Christendom<br />

verkondigde visie op het leven in deze antwoorden nauwelijks aan<br />

het licht treedt. De zin van het leven kan, waar deze andere vensters<br />

gesloten blijven, moeilijk ergens anders gezocht worden dan in<br />

het leven zelf.<br />

Betekent dit vanuit gelovig standpunt een schadelijke begrenzing,<br />

het valt dan toch wel op, dat binnen deze grenzen door de meerderheid<br />

der respondenten een degelijk en gezond standpunt wordt ingenomen.<br />

Want al zullen alle antwoorden wel enigermate geflatteerd<br />

zijn, het is niet waarschij<strong>nl</strong>ijk, dat de materialistische levensvisie,<br />

welke door enkelen misschien argeloos werd uitgesproken,<br />

toch eige<strong>nl</strong>ijk zou schuilen in het hart van de meerderheid. En toch,<br />

hoe gezond ook, bij velen blijkt de zingeving wel beperkt en wat<br />

eng. Gering is het aantal, dat aan de gemeenschap denkt en vrij groot<br />

de groep van hen, wier blik gevangen blijft binnen de enge grenzen<br />

van het eigen gezin.<br />

De positieve antwoorden betreffende de zin van een levenslang<br />

ziekbed mag men niet gezocht noch goedkoop noemen. Een menselijke<br />

zingeving van een dergelijk leven behoeft nog niet als een zin-<br />

231<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


loze constructie bestempeld te worden. Niettemin is het wel duidelijk,<br />

dat de begrenzing van de blik tot het zuiver menselijke zich<br />

juist bij deze vraag heeft gewroken. Dat van de 100 respondenten<br />

25 geen antwoord weten, nog eens 25 een dergelijk leven zi<strong>nl</strong>oos<br />

vinden en tenslotte 15 respondenten vluchten in de hoop op beterschap,<br />

bewijst meer dan wat ook, hoever het Christendom uit een<br />

groep als deze is geweken.<br />

3 In verband tenslotte met de op gang zijnde discussie over de<br />

geoorloofdheid van de euthanasie werd in het onderzoek ook<br />

daarover de mening van de respondenten gevraagd.<br />

De euthanasie durven 7 respondenten niet op haar geoorloofdheid<br />

beoordelen. Maar 41 spreken een absoluut „neen" uit. ,,Het is moord",<br />

zegt een van hen, en een ander zou het een ramp vinden voor de<br />

same<strong>nl</strong>eving, als men de ongeoorloofdheid in twijfel zou gaan trekken.<br />

Doch de andere 52 respondenten menen, dat de euthanasie geoorloofd<br />

is of kan zijn. Onder hen zijn enkele enthousiaste voorstanders,<br />

die het toe zouden juichen, wanneer de euthanasie bij de wet toegestaan<br />

zou worden. Maar het merendeel van de laatste groep maakt<br />

ook weer bedenkingen tegen het eigen standpunt en stelt beperkingen<br />

op. Zij willen er alleen van weten, als er niets anders dan<br />

lijden meer te verwachten is en onderstrepen, dat het verzoek van de<br />

patiënt moet uitgaan, dat de euthanasie alleen door een arts of<br />

zelfs alleen door de patiënt zelf mag worden toegepast.<br />

Menigeen vraagt zich af: waar ligt de grens? „Ik durf geen neen te<br />

zeggen, maar huiver voor de consequenties", zegt een der respondenten.<br />

Daar staat weer tegenover, dat anderen aan ouders, wier<br />

kind niets van het leven te verwachten zal hebben, de vrijheid willen<br />

laten om de euthanasie toe te passen.<br />

Samenvatting. Waar de band tussen God en het leven is door gesneden,<br />

kan het leven in een hachelijke situatie verzeild raken. Het<br />

is de vraag, of op basis van de humaniteit alleen het leven veilig gesteld<br />

kan worden. Als God uitgeschakeld is, dan zijn er voor het<br />

leven geen andere waarborgen en zekerheidsstellingen dan die, welke<br />

het leven zelf geeft. Het is niet duidelijk, of de reserve, die ook door<br />

de voorstanders van de euthanasie werd uitgesproken, teruggaat<br />

op een christelijke ethiek dan wel aan een diep-menselijke eerbied<br />

voor het leven ontspruit.<br />

IV. De dood<br />

Niet alleen over het leven, maar ook over de dood moet elke<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

232


levensovertuiging zich uitspreken. Welke opvattingen leven er<br />

dienaangaande in de wereld van buitenkerkelijken?<br />

Aan de respondenten werden omtrent de dood en het hiernamaals<br />

de volgende vragen gesteld: is de dood het einde van alles of komt<br />

er na dit leven een ander leven; is dat een persoo<strong>nl</strong>ijk of een onpersoo<strong>nl</strong>ijk<br />

bestaan; heeft dat leven het karakter van loon of van straf;<br />

bestaan Uw dierbare overledenen nog in werkelijkheid of alleen<br />

bij wijze van spreken; denkt U hen na de dood weer te zien?<br />

TABEL 22<br />

De antwoorden van de respondenten op de vragen betreffende de dood en een hiernamaals<br />

(onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Antwoorden<br />

Ja<br />

Neen<br />

Twijfel<br />

Weet het niet<br />

Geen antwoord<br />

Een leven<br />

na de<br />

dood?<br />

24<br />

48<br />

12<br />

16<br />

100<br />

Persoo<strong>nl</strong>ijk<br />

bestaan?<br />

19<br />

10<br />

21<br />

2<br />

52<br />

Karakter<br />

van loon<br />

of straf ?<br />

14<br />

20<br />

14<br />

4<br />

52<br />

Echt bestaanoverledenen<br />

?<br />

18<br />

22<br />

2<br />

10<br />

52<br />

W'eerzien<br />

later?<br />

Aan de ene kant staat de besliste uitspraak: „Iedereen wordt onder<br />

de grond gestopt. De hemel is er alleen om de mensen wat op de<br />

mouw te spelden". Aan de andere kant even beslist: „Dan begint<br />

het leven pas". En daartussen in beweegt zich de twijfel: „Ik kan<br />

moeilijk geloven, dat er na de dood nog iets komt, maar ik kan ook<br />

moeilijk aannemen, dat een leven vol ellende de enige roeping van<br />

de mens is".<br />

Onder degenen, die aan een persoo<strong>nl</strong>ijk voortbestaan na de<br />

dood vasthouden, zijn er zes, die daarbij aan een soort zielsverhuizing<br />

denken.<br />

De vraag omtrent het karakter van loon of straf werd niet gesteld<br />

vanuit een bepaalde leer over verdiensten, doch vanuit de achtergrond<br />

ener algemeen-menselijke vergeldingsidee. Zij, die van loon<br />

of straf niet willen weten, motiveren soms hun standpunt met de<br />

opmerking, dat alles genade is, of dat God na de dood alles zal<br />

vergeven. Een ander wil dat karakter van loon of straf wel aanvaarden,<br />

maar verwerpt hemel en hel. „God zal iedereen aannemen,<br />

233<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

12<br />

10<br />

3<br />

27<br />

52


maar de slechten zullen een tijdlang door kwade herinneringen gekweld<br />

worden", zegt een der respondenten.<br />

Waar het voortbestaan van dierbare overledenen ontkend wordt,<br />

houdt men sterker vast aan het voortleven in de herinnering en in<br />

de goede eigenschappen, die ouders in hun kinderen achterlaten.<br />

„Maar dat is met twee, drie generaties ook voorbij", wordt er door<br />

iemand cynisch aan toegevoegd. Een ander gaf op deze vraag<br />

over het voortbestaan ten antwoord: „Ik woe dat it koe, mar it<br />

ken net".<br />

Een der respondenten gelooft niet aan een weerzien na de dood,<br />

wel na de opstanding, „maar dit is een weerzien zonder herkenning".<br />

Samenvatting. Zekerheid omtrent een persoo<strong>nl</strong>ijk leven na de<br />

dood, blijkt nog slechts bij een kleine minderheid van deze groep<br />

buitenkerkelijken aanwezig te zijn. Door alle anderen wordt het<br />

ontkend of betwijfeld. En zelfs voor deze kleine minderheid kan<br />

het misschien meer een relict zijn van een christelijk familieverleden,<br />

dat alleen nog maar eerbiedig wordt bewaard, dan een<br />

vaste overtuiging, die uitzicht geeft in het leven.<br />

PARAGRAAF 4. GODSDIENST EN KERK IN<br />

DENKEN EN DOEN<br />

Men is het er in het algemeen wel over eens, dat onkerkelijk niet<br />

geïdentificeerd mag worden met ongelovig en ongodsdienstig.<br />

Het wordt zeer wel mogelijk geacht, dat iemand, die buiten de<br />

kerk leeft en misschien van de kerk niet wil weten, daarom aan<br />

godsdienst nog waarde toe blijft kennen en persoo<strong>nl</strong>ijk ook een<br />

godsdienstig leven leidt.<br />

In zekere zin zou hetzelfde ook gezegd kunnen worden met betrekking<br />

tot de kerk. Een buitenkerkelijk mens kan aan de kerk<br />

toch nog betekenis toekennen, zo niet voor zichzelf dan toch nog<br />

wel voor anderen, en zijn zienswijze zou haar neerslag kunnen<br />

vinden in zijn eigen doen en laten, in die zin, dat hij mogelijk zelf<br />

nog wel eens ter kerke gaat of anders wellicht zijn kinderen kerkkeiijk<br />

opvoedt of laat opvoeden.<br />

Het is alles op zich niet uitgesloten, maar hoe is het in de concrete<br />

werkelijkheid? Om hierover op beperkt terrein enige zekerheid<br />

te bekomen, werd in het onderzoek gepeild naar de betekenis, die<br />

godsdienst en kerk nog hebben voor het gevoelen van de honderd<br />

buitenkerkelijken en naar de plaats, die godsdienst en kerk innemen<br />

in hun eigen leven of dat van hun gezin.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

234


. Het oordeel over godsdienst en kerk<br />

1 Aan de respondenten werd op de eerste plaats de vraag gesteld:<br />

vindt U godsdienst van betekenis voor het leven; waarom wel;<br />

respectievelijk: waarom niet? De antwoorden kunnen in kort<br />

bestek als volgt worden weergegeven:<br />

TABEL 23<br />

De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis van de godsdienst<br />

voor het leven [onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Godsdienst van geen betekenis voor het leven<br />

zonder motivering 16<br />

met motivering 3<br />

Godsdienst heeft wel betekenis voor het leven<br />

zonder motivering 10<br />

met motivering a. existentiële motieven 9<br />

b. ethische motieven 39<br />

c. sociale motieven 11<br />

Geen antwoord 12<br />

Totaal 100<br />

De respondenten, die aan de godsdienst geen betekenis toekennen<br />

en hun standpunt motiveren, oordelen, dat de godsdienst voor<br />

het maatschappelijk leven immers geen waarde heeft.<br />

Waar aan de godsdienst wel betekenis wordt toegekend, gebeurt<br />

dit een enkele maal onder voorwaarde, dat er niet te veel gewezen<br />

wordt op de hemel, „want dat is opium voor het volk". Een der<br />

respondenten, die de godsdienst niet zonder betekenis vindt, merkt<br />

op, dat hij zich dus distantieert van de bekende zienswijze van „De<br />

Dageraad": „De godsdienst biedt je een sigaar aan, maar steelt je<br />

horloge". Van existentiële aard zijn motieven als: godsdienst geeft<br />

houvast aan het leven, geeft het leven diepte en inhoud en maakt<br />

het sterven gemakkelijker. De paedagogische en ethische motieven<br />

zijn velerlei: godsdienst heeft opvoedende waarde (3); houdt de<br />

mensen van het verkeerde pad af (6); zonder godsdienst kan de<br />

mens maar raak leven (3) en belandt men in een Russische maatschappij<br />

(1); godsdienst geeft de mens steun (25); waaraan meerdere<br />

respondenten toevoegen: „Vooral aan zwakke karakters, maar zelf<br />

235<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


heb ik de godsdienst niet nodig". Eén uit deze groep van 39 respondenten<br />

zegt: „Als de godsdienst in dienst gesteld wordt van de mens<br />

zit er niet veel verkeerds in". Tenslotte wordt door een aantal<br />

respondenten betekenis toegekend aan de godsdienst om het vele,<br />

wat zij voor individu en same<strong>nl</strong>eving heeft tot stand gebracht,<br />

maar een van hen wil dan ook alleen waarde aan de godsdienst<br />

toekennen, „als en in zoverre de maatschappelijke omstandigheden<br />

door de godsdienst verbeterd worden".<br />

2 Op de tweede plaats werd aan de respondenten de vraag<br />

voorgelegd: vindt U de binding aan een bepaald kerkgenootschap<br />

van betekenis voor het leven; waarom wel; respectievelijk:<br />

waarom niet? Eerst volgt weer een beknopt overzicht van de antwoorden.<br />

TABEL 24<br />

De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis voor het leven<br />

van de binding aan een bepaald kerkgenootschap [onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Binding aan een kerk wel van betekenis<br />

zonder motivering 8<br />

met motivering 16<br />

Binding aan een kerk niet van betekenis<br />

zonder motivering 46<br />

met motivering: a. „religieuze" motieven 9<br />

b. sociale motieven 5<br />

c. existentiële motieven 3<br />

Totaal<br />

De respondenten, die de binding aan een kerkgenootschap van<br />

betekenis achten, wijzen op de opvoedende waarde, de troost, de<br />

steun, die van een kerk kan uitgaan, vooral voor zwakke mensen.<br />

„Het is een houvast tegen het communisme", zegt een der respondenten.<br />

Een ander vergelijkt de kerk met een vakvereniging: „Ben<br />

je gelovig dan moet je je aansluiten!"<br />

Om verschillende soorten van motieven wordt aan een dergelijke<br />

binding betekenis ontzegd. Volgens de mening van sommigen is<br />

het Evangelie genoeg; of: „De kerken hebben niets met geloof te<br />

236<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

6<br />

7<br />

100


maken, want er is maar één God en daar kan niet zoveel strijd<br />

om zijn"; of ook: „Kerken zijn gewoon partijschappen, die elkaar<br />

om de oren slaan". Anderen oordelen, dat de kerken in dienst staan<br />

van het kapitaal en de sociale vooruitgang remmen. Tenslotte zijn<br />

er respondenten, die een dergelijke binding funest achten voor de<br />

persoo<strong>nl</strong>ijke vrijheid.<br />

Een aantal respondenten weifelt tussen ja en neen. „Een paar<br />

kerken was genoeg. Nu is het teveel een wedden op het goede<br />

paard", zegt iemand uit deze groep. Anderen zien voordeel in aansluiting<br />

bij een kerk, in zoverre de kerken binding, maar nadeel, in<br />

zoverre ze scheiding tot stand brengen, of ze zouden de kerken<br />

niet veroordelen, als de ene kerk geen „Verneinung" betekende ten<br />

opzichte van de anderen.<br />

Samenvatting. Na kennisname van deze antwoorden zou men geneigd<br />

kunnen zijn om als volgt te concluderen: laat het waar zijn, dat<br />

een gering aantal respondenten aan de godsdienst en de grote<br />

meerderheid van hen aan de kerk alle betekenis ontzeggen, daar<br />

staat toch tegenover, dat zeer velen aan de godsdienst, en een zeker<br />

aantal respondenten aan de kerk, nog wél betekenis toekennen.<br />

Vanuit godsdienstig standpunt zou een dergelijke conclusie echter<br />

vrijwel waardeloos zijn om de eenvoudige reden, dat godsdienst<br />

en kerk vrijwel nergens in de opvattingen der respondenten gewaardeerd<br />

worden om godsdienstige redenen, maar bijna uitsluitend<br />

om psychologische, paedagogische, morele of sociale motieven.<br />

Dat godsdienst en kerk van betekenis geacht zouden worden voor<br />

het leven, omdat zij het leven op God richten en de mens en de<br />

gemeenschap naar God brengen, komt nauwelijks ergens aan het<br />

licht. Integendeel, het is duidelijk, dat de mens en de maatschappij<br />

voorop staan, en dat godsdienst en kerk alleen gewaardeerd worden<br />

in functie van deze twee grootheden. Dat godsdienst en kerk op<br />

deze wijze in het hart worden getroffen en op één lijn gesteld worden<br />

met verbeteringsgestichten en vormingsinstituten, mag niet vergeten<br />

worden. Op enkele uitzonderingen na ligt de werkelijke teneur<br />

van alle antwoorden tenslotte in deze twee uitlatingen: „In de<br />

godsdienst zit niet veel verkeerds, wanneer zij in dienst wordt<br />

gesteld van de mens", (d.w.z. de dienst van God in dienst van de<br />

mens!) en: „De godsdienst is van betekenis, als en in zoverre de maatschappelijke<br />

omstandigheden door de godsdienst verbeterd worden".<br />

Hier past de opmerking van Fedde Schurer, „dat Friesland over<br />

237<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het algemeen meer moralistisch dan godsdienstig is. De geschiedenis,<br />

het dagelijks leven en de literatuur zijn daar om het te bewijzen.<br />

Hier is een tamelijk sterk besef van wat hoort en wat niet hoort;<br />

de man die altijd „ieder het zijne" heeft gegeven, acht zich veelal<br />

godsdienstig verantwoord. Hij beschouwt de kerk als een instituut<br />

om de mensen nog een beetje beter te maken dan ze al zijn, maar<br />

begrippen als zonde en genade, waarmee de kerk staat en valt,<br />

liggen buiten zijn gezichtskring. Waartoe zal men naar de kerk<br />

gaan, wanneer men het daarbuiten evengoed klaar speelt? Zingen<br />

kan ik niet en zonden heb ik niet, wat heb ik in de kerk te zoeken?<br />

zegt onze Noordfriese stamverwant, en velen zeggen het hem in<br />

hun hart na". 1<br />

II. Godsdienst en kerk in het leven<br />

Nadat is vastgesteld, welke betekenis door de respondenten aan<br />

godsdienst en kerk wordt gehecht, dient nu te worden nagegaan,<br />

welke plaats godsdienst en kerk feitelijk innemen in het leven van<br />

de respondenten zelf en van hun gezin.<br />

Er staan maar weinig gegevens ter beschikking om dienaangaande<br />

tot een verantwoord oordeel te komen, maar het zal misschien<br />

niet onmogelijk zijn om een bepaalde indruk op te doen vanuit de<br />

voorhanden gegevens, die immers gezien mogen worden tegen een<br />

achtergrond, gelijk deze in het bovenstaande is getekend.<br />

Bedoelde gegevens hebben betrekking op het gebed en de kerkgang<br />

van de respondenten en op de godsdienstig-kerkelijke vorming<br />

van hun kinderen.<br />

1. gebed en kerkgang van de respondenten<br />

Aan de respondenten werd de vraag gesteld: bidt U wel eens?<br />

Aangezien er van de 100 respondenten 29 niet in het bestaan van<br />

een hogere macht geloofden, konden er op deze vraag slechts 71<br />

antwoorden verwacht worden. Door 19 respondenten werd de vraag<br />

bevestigend beantwoord en door 10 anderen werd verklaard, dat<br />

zij wel eens baden in een gezelschap, waar gebeden werd, maar<br />

nooit voor zich alleen. De overige 42 respondenten hebben de vraag<br />

ontkennend beantwoord.<br />

Verder werd aan de respondenten gevraagd: gaat U wel eens naar<br />

een kerkdienst; waarom; naar welke kerk? Deze laatste vragen<br />

werden als volgt beantwoord:<br />

1 Moet de kerk zich sociaal aanpassen? in: Friese Koerier, 14 April 1953.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

238


J a<br />

TABEL 25<br />

Het kerkbezoek van de groep respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Kerkgang<br />

Soms of zelden<br />

Neen<br />

Geen antwoord<br />

6<br />

27<br />

64<br />

3<br />

100<br />

Waarom ?<br />

Godsdienstige motieven<br />

Nieuwsgierigheid,<br />

verveling, e.d.<br />

18<br />

Aandrang van derde n 9<br />

6<br />

33<br />

Welke kerk ?<br />

Hervormd (vrijzinnig)<br />

Katholiek<br />

Doopsgezind<br />

Dan hier dan daar<br />

2. godsdienstig-kerkelijke opvoeding van de kinderen<br />

Een zekere maatstaf voor de levenshouding van de respondenten<br />

met betrekking tot godsdienst en kerk, kan gezien worden in het<br />

standpunt, dat zij innemen en doorvoeren t.o.v. een godsdienstigkerkelijke<br />

vorming van hun kinderen.<br />

Zoals reeds eerder is opgemerkt, zijn er van de 100 respondenten<br />

87 gehuwd. Hieronder zijn 7 echtparen begrepen, zodat er straks<br />

van 80 huwelijken gesproken wordt.<br />

Aan de 87 gehuwde respondenten werd nu gevraagd: acht U een<br />

godsdienstige levensbeschouwing gewenst voor Uw kinderen?<br />

Door 28 respondenten werd deze vraag bevestigend beantwoord.<br />

Enkelen merkten er bij op, dat er een opvoedende kracht van de<br />

godsdienst uitgaat, dat het eerder goed dan kwaad doet, of dat hun<br />

kinderen er toch iets van af moeten weten. Ontkennend werd de<br />

vraag beantwoord door 23 respondenten, maar zij zullen zich niet<br />

verzetten als blijkt, dat de kinderen anders willen. De kinderen<br />

volkomen vrij laten, is het standpunt van 28 respondenten. De<br />

kinderen kunnen nu van verschillende opvattingen kennis nemen<br />

en dan moeten ze later zelf maar beslissen. Tenslotte waren er 8<br />

respondenten, die niet recht wisten, wat ze met deze vraag aan<br />

moesten. Een van hen zei: „Ik weet het niet. Soms zou ik willen,<br />

dat de kinderen wat meer geloofden dan ik zelf. Ze kunnen zich dan<br />

beter redden en staan niet overal zo buiten. Maar als de ouders niet<br />

geloven, wordt het met de kinderen ook niets".<br />

Aan hen, die de wenselijkheid van een godsdienstige levensbeschouwing<br />

voor hun kinderen hadden bevestigd, werd verder gevraagd,<br />

of zij ook konden aangeven, naar welke levensbeschouwing<br />

hun voorkeur uitging. Van de 28 respondenten opteerden er 11<br />

239<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

21<br />

3<br />

5<br />

4<br />

33


voor de vrijzinnig-Hervormde richting. Deze voorkeur was gebaseerd<br />

op het feit, dat hier de minste dwang en de meeste vrijheid<br />

te vinden was, of op de omstandigheid, dat dit hun kerk was van<br />

huis uit, of dat zij geen andere kerken kenden. De overige 17 respondenten<br />

spreken van een christelijke levensbeschouwing, hebben<br />

een voorkeur voor het Doopsgezinde standpunt of willen de keuze<br />

maar aan de kinderen zelf overlaten. „Ze mogen van alles worden",<br />

zegt een van hen, „ais ze maar niet Rooms worden, want dan zijn ze<br />

hun vrijheid kwijt". Zes anderen vinden alles goed, „als ze maar<br />

niet Gereformeerd worden", en een van hen drukt zijn afkeer voor<br />

het Gereformeerde standpunt misschien zo sterk mogelijk uit:<br />

„Mijn jongens mogen desnoods pater worden, maar niet fyn!"<br />

Het standpunt van de respondenten aangaande een godsdienstigkerkelijke<br />

levenshouding van hun kinderen kan verder nog blijken<br />

uit de antwoorden op de vragen, of zij hun kinderen hebben laten<br />

dopen en catechisatie laten of hebben laten volgen. Uit het getal<br />

van 80 huwelijken vallen er 14 weg, omdat 8 huwelijken (nog)<br />

kinderloos zijn en in 6 gezinnen de kinderen nog te jong waren dan<br />

dat de vragen van toepassing konden zijn. De vragen hadden dus<br />

betrekking op 66 gezinnen.<br />

Van deze 66 gezinnen zijn er 16, waarin de ouders een of meerdere<br />

of alle kinderen in de kerk hebben laten opnemen. In alle overige<br />

gezinnen, 50 in getal, was geen van de kinderen in de jonge jaren<br />

gedoopt. Wel zijn in 9 van deze 50 gevallen een of meerdere kinderen<br />

later tot een kerk toegetreden.<br />

De antwoorden op de vraag, of de kinderen catechisatie volgden,<br />

waren als volgt: Zondagsschool 7; school-catechisatie 28; gewone<br />

catechisatie 14; geen catechisatie 11; geen antwoord 6.<br />

Waar de kinderen catechisatie volgen, behoeft dit niet noodzakelijk<br />

te wijzen op een godsdienstige gezindheid van de ouders, zomin als<br />

het tegendeel een bewijs is van gebrek aan godsdienstigheid van<br />

de ouders. Het een en het ander blijkt wel uit de uitlating van een<br />

huismoeder, die haar kinderen naar de Zondagsschool stuurt „om<br />

Zondagmorgen tenminste even rust te hebben", en uit de verklaring<br />

van een vader, dat hij de godsdienstige vorming van zijn kinderen<br />

te belangrijk vindt, dan dat hij dit aan een ander zou toevertrouwen:<br />

„Ik lit myn bern gjin God yn de skuon skouwe troch in oar".<br />

Samenvatting. Van de 100 blijken er dus 19 respondenten „wel eens"<br />

te bidden. Men mag wel aannemen, dat de anderen het niet doen,<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

240


al komt men daardoor ook in conflict met de respondent, die zegt:<br />

„Zou er iemand zijn, die nooit bidt? Die het beweert, liegt". Verder<br />

zijn er 23 respondenten, die „wel eens" naar een kerkdienst gaan,<br />

maar bij 5 van hen is de kerkgang niet-godsdienstig gemotiveerd.<br />

Dan zijn er 28 respondenten, die een godsdienstige levensbeschouwing<br />

wenselijk achten voor hun kinderen, maar zij, die hun standpunt<br />

motiveren, wekken niet de indruk, dat zij aan de godsdienstige<br />

belangen van hun kinderen denken. Tenslotte waren er maar 16<br />

respondenten, die hun kinderen al vroeg door het doopsel over<br />

de drempel van de kerk hadden getild.<br />

Rekening houdend met hetgeen door de respondenten gezegd<br />

werd omtrent de betekenis van godsdienst en kerk, lijkt het niet<br />

onverantwoord om uit de laatste gegevens de conclusie te trekken,<br />

dat godsdienst en kerk in het leven van de overgrote meerderheid<br />

der respondenten werkelijk geen rol meer spelen. Men krijgt de<br />

indruk, dat een deel van hen leeft zonder enige geestelijke achtergrond,<br />

zonder een centrale levensovertuiging. Bij anderen domineert<br />

een sterk rationele levenssfeer, welke vaak goed doordacht<br />

en consequent beleefd schijnt te zijn. Een andere groep wordt gekenmerkt<br />

door een levensgevoel, dat desnoods religieus genoemd<br />

kan worden, maar niet met de term gelovig kan worden aangeduid,<br />

omdat onder hen de idee van een openbaring, evenals de „feeling"<br />

er voor, volkomen verdwenen schijnt te zijn, evenals trouwens bij<br />

de vertegenwoordigers van de vorige groep. Sporen van echt geloof<br />

en geloofsleven worden slechts aangetroffen bij een zeer geringe<br />

minderheid en de vraag is wel op zijn plaats, in hoeverre ook dit<br />

slechts restanten zijn van een Protestants-Christelijke familietraditie,<br />

waarop een volgende generatie geen prijs meer zal stellen.<br />

PARAGRAAF 5. BUITENKERKELIJKHEID EN<br />

HUMANISTISCH VERBOND<br />

Het verschijnsel der buitenkerkelijkheid duidt op een zeer heterogene<br />

veelheid van personen. Op zich genomen is er onder hen<br />

maar één gemeenschappelijk kenmerk en dat is nog van negatieve<br />

aard: het niet behoren tot een kerkelijke gezindte. Dit brengt<br />

met zich mee, dat de buitenkerkelijkheid als een vorm van geestelijke<br />

of levensbeschouwelijke dakloosheid beschouwd moet worden.<br />

De mens zonder kerkelijke gezindte staat buiten het geestelijk<br />

tehuis, dat de kerkelijke mens in zijn kerkgenootschap vindt.<br />

241<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Sedert de tweede wereldoorlog wordt de ontwikkeling van de<br />

buitenkerkelijkheid in ons land echter gekenmerkt door pogingen<br />

tot systematisering en groepsvorming. In vroeger jaren verschafte<br />

de S.D.A.P. aan vele buitenkerkelijken, met name aan de groep in<br />

de arbeiderswereld, nog een zeker geestelijk onderdak. Voor hen<br />

was deze partij niet alleen een politieke formatie maar tevens een<br />

soort geestelijk woonoord. Terwijl de P.v.d.A. zich krachtens haar<br />

opzet minder goed leende voor deze nevenfunctie van de S.D.A.P.,<br />

leidden de na-oorlogse neigingen tot groepsvorming in de kringen<br />

van buitenkerkelijken tot de oprichting van het Humanistisch<br />

Verbond, dat de ideële basis en het geestelijk tehuis wil zijn voor de<br />

buitenkerkelijken, de derde groep in de Nederlandse same<strong>nl</strong>eving.<br />

Temidden van de discussies over het karakter en de positie van<br />

het Humanistisch Verbond werden tijdens het onderzoek aan de<br />

100 buitenkerkelijken de volgende vragen voorgelegd: hebt U<br />

wel eens gehoord van het Humanistisch Verbond; wat is U bekend<br />

over de aard en het doel er van; denkt U, dat dit het eigen verband<br />

van de buitenkerkelijken is, of wordt,of behoort te zijn? De<br />

volgende tabel geeft de antwoorden kort weer.<br />

TABEL 26<br />

De kennis van en meningen over het Humanistisch Verbond onder de groep<br />

respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953)<br />

Van het H.V. gehoord?<br />

Ja 79<br />

Neen 21<br />

100<br />

Bekend met aard en doel<br />

van het H.V. ?<br />

Ja<br />

Enigszins<br />

Neen<br />

40<br />

11<br />

28<br />

79<br />

H. V. het eigen verband<br />

voor de onkerkelijken?<br />

Wel gewenst 21<br />

Niet gewenst 27<br />

Afwachten 6<br />

Geen oordeel 11<br />

Geen antwoord 14<br />

De antwoorden op de eerste vraag beperkten zich tot ja en neen.<br />

Een vijfde van de respondenten blijkt dus nooit van het H.V.<br />

gehoord te hebben.<br />

Zij, die op de tweede vraag antwoordden, dat zij er maar weinig<br />

van af wisten, bleken toch over het algemeen wel te weten, dat het<br />

H.V. iets te maken heeft met buitenkerkelijken. Een van hen vertelt,<br />

dat het H.V. het wereldgebeuren humaan wil bezien, niet<br />

242<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

79


ekrompen is en de overtuiging huldigt, dat liet goede in de mens<br />

op den duur het kwade zal overwinnen. Volgens een ander wil het<br />

H.V. laten zien, dat men ook zonder geloof een goed mens kan zijn.<br />

In de groep respondenten, die zonder reserve verklaarden, dat<br />

zij met doel en aard van het H.V. op de hoogte waren, bevonden<br />

zich enkele leden van het H.V., die duidelijk uiteen zetten, waar<br />

het om ging, soms aan de hand van beginselverklaring of program.<br />

Bij de overigen bleek de kennis fragmentarisch: de buitenkerkelijken<br />

bundelen; hun rechten verdedigen; appelleren op het betere<br />

in de mens; werken voor de vrede onder de mensen; zorgen voor<br />

militairen en gevangenen. Zes van hen voegden er aan toe, dat het<br />

H.V. geen persoo<strong>nl</strong>ijke God erkent en niets met godsdienst te<br />

maken wil hebben. „Hun atheïsme zint me niet", zegt een der<br />

respondenten. Een ander merkt op: „Het is een moderne, enigszins<br />

gecultiveerde uitgave van de oude „Dageraad", maar in wezen niet<br />

minder anti-kerkelijk". Enkelen spreken van een surrogaatgodsdienst,<br />

een Christendom zonder God. Er wordt zelfs gezegd,<br />

dat het „een soort bundeling van een aantal kerkgenootschappen" is!<br />

Een ontwikkeling van het H.V. tot het eigen verband voor de<br />

buitenkerkelijken wordt door 21 respondenten in meerdere of<br />

mindere mate wenselijk geacht. Minstens vindt deze groep het van<br />

belang, dat de buitenkerkelijken zich organiseren, maar enkelen<br />

onder hen zijn bang, dat het H.V. een soort „kerk" zal worden.<br />

Sommige respondenten beklemtonen de noodzaak van eigen<br />

geestelijke verzorgers voor de buitenkerkelijken of vinden het<br />

wenselijk, dat ook de buitenkerkelijke jongens in de kazernes op<br />

de een of andere manier worden opgevangen.<br />

Onder degenen, die de bedoelingen en verwachtingen van het<br />

H.V. niet kunnen delen, zijn er 18, die hun standpunt motiveren.<br />

Men voelt niets voor binding op geestelijk terrein of verwacht niet,<br />

dat degenen, die uit onverschilligheid buitenkerkelijk zijn, zich<br />

nu ineens wél zouden interesseren voor het H.V. Andere respondenten<br />

wijzen er op, dat vele buitenkerkelijken de godsdienst<br />

niet willen missen en daarom niets van het H.V. moeten hebben,<br />

zodat het nooit een tehuis voor alle buitenkerkelijken zal kunnen<br />

worden. Er zijn ook politieke bezwaren. „De meeste onkerkelijken<br />

hier",zegt een respondent, „zijn communist en trappen zeker niet<br />

in dit P.v.d.A.-zaakje". Uit dezelfde streek komt het antwoord:<br />

„Het H.V. komt voort uit marxistische stromingen en wil onder<br />

bedekte termen toch weer een bepaalde politieke ideologie op-<br />

243<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


dringen aan zijn leden (de kopstukken van het H.V. zijn leiders van<br />

de P.v.d.A.). Het geestelijk doel van het H.V. is een rekbaar begrip<br />

en het werk van het H.V. moet tenslotte toch weer in de politiek<br />

uitmonden". Door een ander wordt opgemerkt, dat het H.V. op<br />

het platteland geen enkele rol speelt. En tenslotte is er de opmerking:<br />

„Als alle kerkelijken niet in één kerk kunnen same<strong>nl</strong>even,<br />

moeten we niet denken, dat alle onkerkelijken zich in één verband<br />

thuis zullen voelen. Daarvoor zijn ook hier de verschillen te<br />

groot".<br />

Samenvatting. Men constateert dus, dat ongeveer de helft van de respondenten<br />

niets of hoegenaamd niets van het H.V. af weet. De<br />

andere helft valt uiteen in leden, en meer of minder sympathiserenden<br />

enerzijds, en tegenstanders en sceptici anderzijds. De redenen<br />

van de tegenstand en de scepsis blijken van godsdienstige, politieke<br />

en psychologische aard te zijn. Het is wel opmerkelijk, dat de bezwaren,<br />

die in de actuele discussies rond het H.V. van kerkelijke<br />

zijde tegen het H.V. worden gelanceerd, ook in buitenkerkelijke<br />

kringen blijken te leven.<br />

Conclusies: Aan het slot van dit hoofdstuk dient vóór alles<br />

met dankbaarheid herinnerd te worden aan de welwillende medewerking,<br />

die niet alleen van de interview-leiders maar ook van de<br />

respondenten zelf werd ondervonden. Dat dit onderzoek mogelijk<br />

was, wijst duidelijk op een bereidheid in buitenkerkelijke kringen<br />

tot een gesprek met hen, die binnen de kerk staan, en wel tot een<br />

gesprek over centrale levensvragen. Op de betekenis van een dergelijke<br />

„ontmoeting", waarvan behalve door de interview-leiders<br />

ook door verschillende respondenten spontaan gewag werd gemaakt,<br />

moge hier bijzonder de aandacht gevestigd worden.<br />

De waarde van de resultaten wordt bepaald door het karakter<br />

van dit onderzoek. Van een steekproef als deze verwacht men<br />

geen conclusies, maar indrukken en vermoedens. Het is daarom<br />

niet zonder reserve, dat het resultaat van dit onderzoek in de volgende<br />

punten wordt vastgelegd'.<br />

1 De groep buitenkerkelijken vormt een zeer gevarieerd gezelschap,<br />

zowel in zake hun verhouding ten opzichte van de kerk,<br />

als wat betreft de aard van hun levensbeschouwing.<br />

Met betrekking tot de kerk zijn er naast degenen, die vroeger<br />

op enigerlei wijze kerkelijk geweest zijn, ook anderen, die van jongs<br />

244<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


af buitenkerkelijk zijn. Hierbij moet echter opgemerkt worden,<br />

dat sommigen zich beschouwen als buitenkerkelijk van huis uit,<br />

niettegenstaande dat zij gedoopt zijn. Het doopsel wordt door hen<br />

blijkbaar niet beschouwd als een element van kerkelijkheid. Van<br />

meer belang is in dit verband het onderscheid tussen degenen, die<br />

uit beginsel buitenkerkelijk zijn, en anderen, die het uit sleur zijn.<br />

Deze laatsten zullen doorgaans door toevallige omstandigheden<br />

buiten de kerk staan. Bijgeval deze omstandigheden er niet geweest<br />

waren, zouden zij vermoedelijk uit sleur kerkelijk zijn geweest.<br />

Het gevarieerd standpunt, dat door de respondenten werd<br />

ingenomen ten opzichte Humanistisch Verbond zal<br />

waarschij<strong>nl</strong>ijk met dit onderscheid samenhangen.<br />

Wat de aard van de levensbeschouwing aangaat, treft men bewuste<br />

gelovigen naast principiële atheïsten. Tussen deze beide<br />

uitersten zijn er zoveel overgangsvormen, dat de omschrijvingen<br />

van gelovig en ongelovig, zoals deze in het eerste hoofdstuk geformuleerd<br />

werden, de werkelijkheid maar zeer ten dele blijken te<br />

kunnen opvangen. Er kan verder op gewezen worden, dat sommigen<br />

zich een rationele levensovertuiging hebben eigen gemaakt, terwijl<br />

anderen ook over centrale levensvragen geen enkel oordeel en<br />

geen enkele mening meedragen door het leven.<br />

2 Geloof en godsdienstigheid werden weinig gevonden. 1 Onder<br />

deze groep buitenkerkelijken werden er slechts enkelen aangetroffen,<br />

bij wie van echt christelijk geloof en werkelijke godsdienstigheid<br />

gesproken zou kunnen worden. Bij anderen zijn nog wel<br />

christelijke noties aanwezig, maar men krijgt soms de indruk, dat<br />

het hier alleen maar gaat om dode restanten van een Protestants<br />

familie-verleden. Bij weer anderen schijnen zelfs deze relicten verdwenen<br />

of nooit aanwezig geweest te zijn. Wanneer deze veronderstellingen<br />

juist zijn, dan wordt het graag gehandhaafde onderscheid<br />

tussen onkerkelijkheid, ongeloof en ongodsdienstigheid toch wel<br />

zó betrekkelijk, dat men zich in ieder geval niet al te veel illusies<br />

moet maken omtrent geloof en godsdienstigheid buiten de<br />

kerk.<br />

3 Stond de godsdienst vroeger centraal in het leven en lag de<br />

kerk zinvol midden in het dorp, voor de massa der buitenkerkelijken<br />

schijnen godsdienst en kerk nu randverschijnselen geworden te zijn.<br />

Door andere waarden als maatschappij en gezin werden zij wegge-<br />

1 BU'JRMA, kwam bij zijn onderzoek tot een zelide conclusie; vgl. a.w., 49, 58, 59, 61-65.<br />

245<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


drukt naar de periferie van het leven, en als godsdienst en kerk<br />

nog van betekenis geacht worden, dan is het bij velen alleen voor<br />

zover zij bijdragen tot de verbetering van maatschappelijke toestanden<br />

en tot het welslagen van het menselijk bestaan. Dit is<br />

dan de laatste uiting van een zeker respect voor wat eens onaantastbare<br />

grootheden waren.<br />

246<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


NABESCHOUWING<br />

In de nabeschouwing op deze studie wordt eerst een summier<br />

overzicht gegeven van de inhoud; dan volgt een schets van het<br />

behandelde ontbindingsproces; hierna wordt het standpunt van<br />

de sociale wetenschappen m.b.t. de verklaring en de genezing van<br />

het verschijnsel der buitenkerkelijkheid aangegeven; vervolgens<br />

zal dit standpunt theologisch verhelderd en verdiept moeten worden;<br />

hieruit volgt tenslotte de noodzaak van een samengaan van<br />

sociale wetenschappen en theologie in het apostolaat.<br />

1. Summier overzicht. In het eerste hoofdstuk werd het verschijnsel<br />

der buitenkerkelijkheid in Friesland aan de hand van het materiaal<br />

der volkstellingen in zijn ontstaan en ontwikkeling geschetst,<br />

zulks tegen de achtergrond van de buitenkerkelijkheid in Nederland.<br />

Door middel van de locale en sociale analyse van dit verschijnsel<br />

kon worden vastgesteld, in welke geografische eenheden en binnen<br />

welke sociale groepen de ontkerkelijking het verst is doorgedrongen.<br />

Een vergelijking met de situatie in het buite<strong>nl</strong>and toonde aan, dat<br />

er gesproken kan worden van een uitzonderingspositie van Nederland,<br />

waarvan Friesland wel de duidelijkste exponent bleek te zijn.<br />

Tevens leidde deze vergelijking tot de hypothese, dat de buitenkerkelijkheid<br />

in Nederland en bijgevolg in Friesland samenhangt<br />

met de verhouding tussen kerk en volksgemeenschap en de relatie<br />

van de enkeling tot de kerk. Het tweede hoofdstuk was gewijd aan<br />

de oorzaken der buitenkerkelijkheid in Friesland. Deze bleken tot<br />

nu toe vooral gezocht te zijn in de maatschappelijke, de geestelijke<br />

en de psychologische sfeer. De beoordeling van de verschillende<br />

opvattingen versterkte de veronderstelling uit het eerste hoofdstuk,<br />

dat de buitenkerkelijkheid in Friesland beschouwd moet worden<br />

als het gevolg van de ontbinding der volkskerk in deze provincie,<br />

welke door maatschappelijke, religieus-kerkelijke en psychologische<br />

factoren werd veroorzaakt. Teneinde deze hypothese op haar<br />

juistheid te toetsen, werd in het derde hoofdstuk de ontwikkeling<br />

der Hervormde Kerk in Friesland gedurende de 19e eeuw in verschillende<br />

etappes behandeld. Langs deze weg kwam vast te staan,<br />

247<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


dat de Hervormde Kerk in Friesland de vorige eeuw onderhevig is<br />

geweest aan een desintegratie-proces, waarvan het optreden der<br />

buitenkerkelijkheid zo niet het enige dan toch wel het meest sprekend<br />

symptoom is geworden. Tenslotte werd in het vierde hoofdstuk<br />

een poging gedaan om het verschijnsel der buitenkerkelijkheid zelf<br />

enigermate te analyseren. Met behulp van de gegevens uit een desbetreffend<br />

onderzoek werd getracht aan te geven, wat er aan geloofsovertuiging<br />

en levensbeschouwing gevonden wordt onder<br />

buitenkerkelijken in Friesland.<br />

2. Ontbinding van gemeenschap, tradities en waarden. Kort samengevat<br />

werd in deze vier hoofdstukken de beschrijving gegeven van<br />

een proces, dat in Friesland, hoewel niet overal of niet overal even<br />

sterk, geleid heeft tot een ontbinding van de same<strong>nl</strong>eving, een verval<br />

van tradities en een verlies van waarden, zulks bijzonder onder<br />

kerkelijk, godsdienstig en christelijk opzicht. Dat in dit proces ook<br />

factoren schuil gingen, die later tot betere verhoudingen en nieuwe<br />

vormen ook op kerkelijk en godsdienstig terrein zouden stimuleren,<br />

doet niets af aan het feit, dat dit proces zeker in de 19de eeuw<br />

minstens zo sterk desintegrerend en ontbindend gewerkt heeft.<br />

Gewezen moet dan worden op de toenemende differentiatie en<br />

tevens desintegratie van de same<strong>nl</strong>eving door de verschillen en<br />

tegenstellingen tussen landheren en pachters, boeren en landarbeiders,<br />

feodale heren en bosarbeiders, boeren en verveners, veenbazen,<br />

turfmakers en baggelaars. Deze gemeenschap —voor zover er met<br />

name in de verveningen nog van een gemeenschap gesproken kon<br />

worden — vol tegenstellingen en spanningen, werd in de laatste<br />

decennia van de 19de eeuw uiteengescheurd door de verwoede<br />

strijd tussen de vertegenwoordigers van een landbouw- en veenkapitalisme<br />

enerzijds en de legers van het plattelandsproletariaat<br />

anderzijds.<br />

Deze sociale desintegratie werkte door in de Hervormde Kerk,<br />

die aanvankelijk als volkskerk nog de uitdrukking en het symbool<br />

van de gemeenschap was. De grote invloed van landheren en boeren<br />

op de samenstelling van de kerkelijke colleges, op het beroep van<br />

de predikant, op het beheer der kerkelijke goederen en op heel het<br />

kerkelijk bestel, gaf aan de Hervormde Kerk een zeer eenzijdige<br />

sociale structuur en vervreemdde haar meer en meer van de noden<br />

en zorgen en van heel het leven van het plattelandsproletariaat.<br />

Dit was trouwens in de nieuwe veenkoloniale concentraties toch<br />

248<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


al van vrijwel elke vorm van kerkelijke bemoeiing verstoken. De<br />

kerk werd louter het ornament van de same<strong>nl</strong>eving en als de bevolking<br />

in zijn geheel nog kerkelijk en zelfs nog algemeen kerks<br />

was, dan was dat, dankzij een kerkelijke traditie, die echter in menige<br />

streek en binnen verschillende groepen reeds dode sleur was geworden.<br />

Het ontbindingsproces van de religieuze gemeenschap, van kerkelijke<br />

tradities en godsdienstige waarden is bovendien sterk bevorderd<br />

door de strijd tussen de kerkelijke richtingen, die vaak nauw verweven<br />

was met de tegenstelling tussen de sociale groepen. Aan de<br />

periferie van de volkskerk traden aan de rechterkant de verschijnselen<br />

op van conventikels en oefeningen, van Afscheiding en secten,<br />

aan de linkerkant de symptomen van grote onverschilligheid en<br />

later van uitgesproken vrijdenkerij. Wat zich binnen de Hervormde<br />

Kerk handhaafde, verdeelde zich in fronten: vrijzinnigen, die het<br />

Christendom in zijn magerste vormen conserveerden, rechtzinnigen,<br />

die het Evangelie vaak devalueerden tot een partij zaak. En naarmate<br />

de 19de eeuw vorderde, werden de tegenstellingen nog meer<br />

geaccentueerd: modern tegen orthodox, Evangelisch tegen confessioneel,<br />

synodaal tegen anti-synodaal.<br />

In al zijn ernst manifesteerde zich deze ontbinding gedurende het<br />

laatste kwartaal van de 19de eeuw. Terwijl een agrarische crisis<br />

land en volk van Friesland economisch teisterde, werd de gemeenschap<br />

maatschappelijk uit elkaar geslagen door de socialistische<br />

strijd, kerkelijk verscheurd door de verschijnselen van Doleantie<br />

en ontkerkelijking, en godsdienstig verzw r akt door een religieus<br />

indifferentisme en een volstrekt anarchisme. Van een volkskerk<br />

was geen sprake meer: de Hervormde Kerk was een ontredderd<br />

huis geworden, dat door duizenden werd verlaten. Dat dit meestal<br />

een afscheid voorgoed was, blijkt wel uit het feit, dat het „volk in<br />

Friesland buiten de kerk" tot op de huidige dag nog zo talrijk is.<br />

Binnen de groepen van boeren en vooral van arbeiders in bepaalde<br />

delen van N.W. en Z.O. Friesland is buitenkerkelijkheid minstens<br />

zo normaal als kerkelijkheid.<br />

Met de kerk en de kerkelijke traditie, bij uitstek bron en bescherming<br />

van het Christendom, begonnen ook de christelijke waarden<br />

onder de massa te verdwijnen. De ontkerkelijking was niet alleen<br />

het prijsgeven van een christelijke vorm, doch leidde ook tot het<br />

verliezen van de christelijke inhoud, van geloof en godsdienstigheid.<br />

Het overigens beperkte materiaal van het vierde hoofdstuk maakt<br />

249<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


het minstens waarschij<strong>nl</strong>ijk, dat christelijk geloof en godsdienstig<br />

leven in buitenkerkelijke kringen zeldzaam worden. Het Christendom<br />

bleek bij velen zo ver weggezakt, dat zij zelfs met de meest<br />

centrale christelijke waarden nog alleen door een onderzoek als<br />

dit geconfronteerd werden.<br />

3. Sociaal-wetenschappelijke diagnose en therapie. Vanuit het standpunt<br />

der sociale wetenschappen kan dit proces alleen maar begrepen<br />

en verklaard worden tegen de achtergrond van de totale<br />

desintegratie van de same<strong>nl</strong>eving. Dat de volkskerk tot ontbinding<br />

kwam, dat deze ontbinding het verschijnsel der buitenkerkelijkheid<br />

opriep en dat in de buitenkerkelijke wereld zo weinig geloof meer<br />

gevonden wordt, hangt ten nauwste samen met het verval van de<br />

same<strong>nl</strong>eving, waarin vitale tradities verstarden en wegstierven,<br />

zodat het volk steeds meer verstoken raakte van fundamentele<br />

waarden.<br />

Deze nauwe samenhang tussen de verschijnselen van buitenkerkelijkheid<br />

en geloofsafval enerzijds, en de constellatie van de menselijke<br />

same<strong>nl</strong>eving anderzijds, vindt zijn verklaring in het feit, dat de<br />

menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid in zijn ontwikkeling en zijn voltooiing<br />

in sterke mate afhankelijk is van zijn locaal en sociaal milieu, m.a.w.<br />

van de gemeenschap, waarin hij leeft en van de tradities, die in zijn<br />

omgeving gelden. Door dit vast te stellen wordt de waarde van de<br />

menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid allerminst gedegradeerd, doch alleen<br />

de weze<strong>nl</strong>ijke samenhang tussen persoo<strong>nl</strong>ijkheid en gemeenschap<br />

erkend. De mens wordt in alle opzichten ontwikkeld en gevormd<br />

binnen de gemeenschap, en dank zij de geldende tradities, waardoor<br />

hij de waarden ontvangt, die hij in zijn leven opneemt en integreert.<br />

Ook de religieuze persoo<strong>nl</strong>ijkheid kan alleen in zijn milieu en<br />

door de hem omringende tradities tot volwassenheid komen. Helaas<br />

is dit inzicht nog te veel belast, doordat uitdrukkingen als „milieu-<br />

Protestantisme" of „traditie-Katholicisme" doorgaans bijna uitsluitend<br />

„in malam partem" worden verstaan. Men wijst op het<br />

verschijnsel, dat velen, die vanuit een traditioneel kerkelijk en godsdienstig<br />

milieu in een andere omgeving belanden, vaak al spoedig<br />

onkerks, later onkerkelijk en in een volgende generatie ook ongelovig<br />

worden. Hieruit wordt dan al te gemakkelijk de conclusie<br />

getrokken, dat milieu en gewoonte een nivellerende en depersonaliserende<br />

invloed ook op de religieuze mens uitoefenen. Dit geldt<br />

echter alleen daar, waar het milieu verstarde en de traditie ont-<br />

250<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


aardde in een conservering van lege vormen, waarachter een vervreemding<br />

van echte godsdienstigheid schuil ging. Daarentegen<br />

moet een gemeenschap, waarin een godsdienstige sfeer heerst en<br />

waarin tradities leven, die echte christelijke waarden dragen en<br />

doorgeven, van enorm belang geacht worden voor de vorming,<br />

ontwikkeling en rijping van de religieuze mens. De grote waarde<br />

van een levend milieu en van een gezonde traditie, m.b.t. de vorming<br />

van de mens in het algemeen, is bij het recente onderzoek<br />

onder de z.g. massajeugd wel zeer duidelijk aan het licht getreden. 1<br />

Mede op grond van dit onderzoek werd nog o<strong>nl</strong>angs door Stoop<br />

gewezen, zowel op de nauv/e samenhang tussen het sociaal-psychologisch<br />

milieu en het godsdienstig leven, als op de betekenis van<br />

levende christelijke tradities. 2<br />

Het apostolaat onder buitenkerkelijken zal zich dan ook mede<br />

door de inzichten van de moderne sociale wetenschappen moeten<br />

laten inspireren. Indien de verschijnselen van buitenkerkelijkheid<br />

en geloofsafval zonder inzicht in het locaal en sociaal milieu niet<br />

begrepen kunnen worden, en indien kerkelijk leven en christelijk<br />

geloof in het algemeen alleen in een levende religieuze gemeenschap<br />

met gezonde christelijke tradities mogelijk geacht moeten worden,<br />

dan is het duidelijk, dat het apostolaat totalitair moet zijn, d.w.z.<br />

op de hele mens en op de hele same<strong>nl</strong>eving gericht.<br />

4. Theologische bezinning enverdieping. Het sociaal-wetenschappelijk<br />

standpunt vraagt tenslotte om afronding en verdieping door de<br />

theologie. Dat wil niet zeggen, dat de theologie in deze studie nu<br />

pas voor het eerst aan het woord komt. Het optreden van de vrijzinnigheid<br />

en vooral de verschijning van het nieuwe licht in de<br />

moderne richting, de vrijdenkersbeweging en de Friese volksbeweging,<br />

de verschillende vormen van reactie en verzet in de rechtzinnige<br />

wereld, het verlies van de „kleine luyden" door Doleantie en<br />

ontkerkelijking, de mate van ongeloof in buitenkerkelijke kringen,<br />

al deze verschijnselen en processen zijn niet geschreven en niet beoordeeld,<br />

zonder dat het eigen theologisch standpunt zich daarin<br />

liet gelden. Niettemin bleef in deze studie, overeenkomstig de in de<br />

1 Vgl. Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid. Onderzoek in opdracht van de Minister<br />

van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Ingesteld door het Mgr Hoogveld Instituut te<br />

Nijmegen, 's-Gravenhage 1953, 363-364.<br />

2 W. STOOP, O.F.M., Enkele beschouwingen over de aanpassing van de zielzorg aan de noden<br />

van onze tijd, in: Sociaal Kompas 1 (1953) 15-23.<br />

251<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


i<strong>nl</strong>eiding gegeven opzet, het sociografisch en historisch standpunt<br />

domineren. De buitenkerkelijkheid is echter niet alleen een sociologisch,<br />

sociaal-psychologisch en historisch, maar ook een theologisch<br />

probleem. Het verschijnsel kan dan ook in laatste instantie<br />

noch volledig begrepen, noch op de juiste wijze genezen worden<br />

dan alleen vanuit de theologie.<br />

De theologie zal in haar benadering van ontkerkelijking en ontkerstening<br />

aansluiten cp de inzichten en bevindingen, die door de<br />

sociale wetenschappen bij de bestudering van deze verschijnselen<br />

werden opgedaan en verworven. Deze zullen het voorwerp zijn van<br />

de theologische reflectie, waardoor zij getoetst zullen worden aan<br />

de gegevens der openbaring. Het resultaat van de theologische bezinning<br />

zal dan niet bestaan in een aantal nieuwe inzichten, maar in<br />

een afronding en verdieping van het inzicht, dat via de sociale<br />

wetenschappen werd verkregen.<br />

Het is duidelijk, dat de katholieke theologie zich bij uitstek leent<br />

voor een reflecteren op, en een uitdiepen van het standpunt der sociale<br />

wetenschappen. Wanneer sociologie en sociale psychologie de diagnose<br />

en de therapie van buitenkerkelijkheid en geloofsverval in<br />

verband brengen met de desintegratie en reïntegratie van de gemeenschap<br />

en met het verval en het herstel van de traditie, dan<br />

kan de Katholieke theologie deze inzichten opvangen en beoordelen,<br />

omdat zij de begrippen gemeenschap en traditie in hun hoogste<br />

perfectie kent.<br />

De Katholieke overtuiging acht kerkelijkheid en geloof gebonden<br />

aan de gemeenschap der Kerk, en dan Kerk in haar volle betekenis<br />

verstaan. Het geloof is in ontstaan en ontwikkeling niet alleen<br />

essentieel aangewezen op de Kerk als het onzichtbare Lichaam van<br />

Christus, maar ook in sterke mate afhankelijk van de Kerk, zoals<br />

zij verwerkelijkt is in het aards milieu. Wanneer er sprake is van<br />

de binding van het christelijk geloof aan de Kerk, dan geldt dit zeker<br />

op de eerste plaats de Kerk als de genade-gemeenschap in en met<br />

Christus, waarin het geloof geboren wordt en door de genade der<br />

sacramenten verder rijpen kan. Is er dus bij het geloof geen plaats<br />

voor een christelijk individualisme, ook een christelijk spiritualisme<br />

kan niet aanvaard worden, omdat het geloof, naargelang het gehalte<br />

van haar belijders, ook in meerdere of mindere mate afhankelijk<br />

is van de Kerk, zoals zij feitelijk gerealiseerd is in de steeds veranderende<br />

wereld. De Kerk krijgt vorm in het aards milieu, in de<br />

voortdurend wisselende sociologische en sociaal-psychologische<br />

252<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


werkelijkheid, die niet slechts het stoffelijk omhulsel maar de noodzakelijke<br />

levensvorm van de Kerk is. Van de ene kant staat zij tegenover<br />

het aards milieu niet in de positie van een „splendid isolation",<br />

maar van de andere kant laat zij aan de natuurlijke gemeenschapsvormen<br />

ook hun eigen ruimte. In het ene geval zou de Kerk het aards<br />

milieu weerloos uitleveren aan de krachten der geestelijke ontbinding;<br />

in het andere geval zou zij de natuurlijke same<strong>nl</strong>eving, met<br />

voorbijzien van haar eigen aard, verkerkelij ken. 1 Zoekend naar het<br />

juiste evenwicht om zowel het ene als het andere gevaar te vermijden,<br />

zal de Kerk er echter met alle kracht naar streven de<br />

verschillende gemeenschapsvormen, waarin zij staat, leeft en werkt,<br />

door haar aanwezigheid en haar werkzaamheid zodanig te bezielen<br />

en te doordringen, dat zij een gekerstend milieu vormen, geschikt<br />

voor de opbloei en de ontwikkeling van christelijk denken en leven.<br />

In laatste instantie tenslotte zijn christelijk geloof en kerkelijk<br />

leven aangewezen op de levende traditie binnen de Kerk en in het<br />

dagelijks milieu. Binnen de gemeenschap der Kerk is het de apostolische<br />

traditie, die door alle tijden de openbaring Gods, d.w.z. de<br />

hoogste waarheid en de heiligste werkelijkheid, aan de mens doorgeeft.<br />

Juist door deze traditie komt de menselijke persoo<strong>nl</strong>ijkheid<br />

in blijvend contact met de rijkdom van christelijke waarden in<br />

sacramenten en prediking, die hem kunnen vormen tot de volwassen<br />

christelijke mens. In het algemeen zal zulks echter pas goed<br />

mogelijk wezen, wanneer deze christelijke traditie en christelijke<br />

waarden over de eige<strong>nl</strong>ijke grenzen der Kerk heen ook de natuurlijke<br />

same<strong>nl</strong>eving beslissend bezielen en beïnvloeden. Van een gekerstend<br />

milieu kan immers alleen sprake zijn, wanneer de geldende gebruiken<br />

door de christelijke traditie genormeerd worden, en de aardse<br />

waarden overeenkomstig een christelijke waardenschaal geordend<br />

zijn.<br />

Het oordeel van de sociale wetenschappen v/ordt dus bevestigd<br />

door het inzicht van de theologie, omdat de sociologische opvatting<br />

omtrent de betekenis van gemeenschap en traditie aansluit bij de<br />

theologische visie op de waarde van Kerk en overlevering. De Kerk<br />

als de gemeenschap van Christus en de christelijke traditie als de<br />

overreiking van de hoogste waarden zijn essentieel voor kerkelijkheid<br />

en geloof, terwijl de mate en het karakter van de kerkelijke practijk,<br />

1 SMITS heeft in zijn voortreffelijke studie terecht een verkerkelijking van de same<strong>nl</strong>eving<br />

afgewezen, maar zich helaas niet vrij kunnen houden van de bewering, dat de Katholieke<br />

Kerk juist een dergelijke verkerkelijking na zou streven; vgi. a.w., 134, 310 en 342-343.<br />

253<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


zowel als het gehalte en de kracht van het geloofsleven, in sterke<br />

mate afhankelijk zijn van de invloed van de Kerk en van de traditie<br />

op het milieu. Ontkerkelijking en ontkerstening zijn daarom in<br />

laatste instantie alleen te verklaren door een verstarring en een<br />

verval van de christelijke traditie, bron en bescherming van de<br />

christelijke waarden. Dit betekent ook, dat het apostolaat niet<br />

mag blijven staan bij een sociologisch en sociaal-psychologisch<br />

noodzakelijke opbouw en reïntegratie van een gedesintegreerde<br />

maatschappij, doch, tevens vanuit een theologische visie op de concrete<br />

situatie, moet streven naar een aangepast herstel van christelijke<br />

tradities, zodat de christelijke inzichten en werkelijkheden<br />

weer gaan leven in de menselijke same<strong>nl</strong>eving.<br />

5. Apostolaat en opbouw. In de i<strong>nl</strong>eiding op deze studie werd de<br />

buitenkerkelijkheid in Friesland een verontrustend verschijnsel<br />

genoemd, niet alleen voor Christendom en kerken, maar ook voor<br />

land en volk. Nu dit verschijnsel een symptoom is gebleken van de<br />

ontbinding in kerk en same<strong>nl</strong>eving, en in zijn massale vorm leidt<br />

tot een verlies van vitale tradities en christelijke waarden, kan dit<br />

oordeel aan het eind van deze studie alleen maar met nog groter<br />

beslistheid worden herhaald. Deze verontrusting is echter alleen<br />

dan echt en waarachtig, als zij inspireert en dringt tot herstel van<br />

een geschonden same<strong>nl</strong>eving en tot apostolaat in een wereld, die<br />

van Christendom en Kerk vervreemd werd. Het werk van opbouw en<br />

apostolaat zal zich moeten richten niet op zielen maar op mensen,<br />

en niet slechts op de individuen maar ook op de same<strong>nl</strong>eving. Het<br />

apostolaat zal tevens herkerstening moeten zijn en kan daarom de<br />

hulp van de sociale wetenschappen niet ontberen. Maar alle herkerstening<br />

zal apostolaat moeten wezen, en zal zodoende door de<br />

theologie geïnspireerd moeten worden. Alleen langs deze wegen<br />

kan het „volk in Friesland buiten de kerk" weer ontvankelijk<br />

worden voor de onvergankelijke waarden, die Christus aan Zijn<br />

Kerk heeft geschonken.<br />

254<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


SUMMARY<br />

Apart from Protestants, spread over various denominations, and<br />

Catholics the population of the Netherlands comprehends a very<br />

large number of persons without ecclesiastical denomination. As<br />

appears from the census, the number of those who in 1947 did not<br />

consider themselves as belonging to any denomination amounted to<br />

no less than 17 per cent. of the population. This symptom is chiefly<br />

found in certain districts and towns, particularly in the non-<br />

Catholic areas of the Netherlands, and occurs most frequently<br />

among the intellectual and professional classes and among the<br />

members of the working class.<br />

Of all the districts in Holland the province of Friesland was the<br />

first to demonstrate this symptom on a large scale. As early as at<br />

the census of 1889 seven per cent. of the population of Friesland<br />

appeared to be without ecclesiastical denomination.Already at that<br />

time the part of the population concerned was chiefly found to live<br />

in the country, which entitles us to speak of a specifically agrarian<br />

type of the symptom. Nowadays people without denomination are<br />

still most numerous in the North-West and the South-East of<br />

Friesland and in the region connecting these two districts. In some<br />

municipalities of this area they number from 30 to 40 per cent. or<br />

even more. Among the agricultural population of these districts the<br />

percentage varies between 25 and 40, whereas among the working<br />

class a rate of anything between 50 and 60 per cent. has been<br />

registered.<br />

In this respect Holland and in particular the province of Friesland<br />

takes up an exceptional position within European society. Throughout<br />

Europe people have been drifting away from the churches,<br />

but, whereas elsewhere this estrangement hardly or o<strong>nl</strong>y to a<br />

comparativeiy small extent has reached the stage of „non-denominationalism"<br />

in the present and narrow sense of the word, this has<br />

since long been the case in the Netherlands to a seriously high degree.<br />

The province of Friesland is the clearest exponent of this exceptional<br />

position. An explanation of the discrepancy between the situations<br />

in the Netherlands and the rest of Europe might be derived from<br />

255<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


the fact that the bond between church and nation and consequently<br />

the relation between individual and church has of old been lacking<br />

in intimacy and strength, so that the Dutch Reformed Church could<br />

o<strong>nl</strong>y vaguely be regarded as a national church.<br />

During the nineteenth century the Dutch Reformed Church in<br />

Friesland was subject to a development which eventually resuited<br />

in an advanced state of disintegration of the national church. This<br />

disintegration of the church, which is related to the dissoiution<br />

of society as a whole, was caused by social processes, difference<br />

of opinion within the church and by psychological factors. Particularly<br />

in the North-West and the South-East of Friesland strongly<br />

marked contrasts grew between the rising agrarian capitalism and<br />

the agrarian proletariat. In the ecclesiastical sphere there was a<br />

fierce struggle for orthodoxy, which widened the gap betw¾en the<br />

liberal and orthodox christians; many of the orthodox christians<br />

for a time had recourse to special services and gatherings of finally<br />

broke away from the church to find a new home for themselves in<br />

various sects or in the Christian Reformed Church (1834),whereas<br />

many liberals drifted away from both church and religion, and a<br />

considerable number of them changed over to complete free thinking.<br />

Thus part of the population was gradually being prepared for a life<br />

outside ecclesiastical communities. The process of disintegration<br />

reached its climax during the last quarter of the nineteenth century<br />

and was most conspicuously demonstrated by two facts: the Dutch<br />

Nonconformism of the so-called „Doleantie" drew away a great<br />

multitude of orthodox christians from the national church and out<br />

of this group the Reformed Churches were formed; in the same<br />

period a great number of the workers left the Dutch Reformed<br />

Church and continued their lives free from denominational ties.<br />

This appearance of „non-denominationalism" may be regarded as<br />

the most striking piece of evidence of the disintegration of society in<br />

its religious aspect.<br />

Although being without ecclesiastical denomination does not<br />

necessarily imply the absence of anjr religious belief, an inquiry,<br />

held in Friesland among a hundred persons without denomination,<br />

has proved that in many of them even the faintest traces of Christianity<br />

could hardly be detected. One might, therefore, assume that<br />

the disappearance of the church - centai<strong>nl</strong>y with the majority<br />

of the people - will result in the loss of christian belief.<br />

Social science rightiy connects the symptom of „non-denominatio-<br />

256<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


nalism" with the disintegration of society as a whole and the subsidence<br />

of sound traditions. Theological reflection on this conclusion<br />

leads to the supposition that this symptom finds its ultimate cause<br />

in the dissolution of the religious community, due to the fact that<br />

christian tradition has become rigid and has disappeared, which<br />

has put an end to the conveyance of christian values.<br />

As the symptom of „non-denominationalism" is closely related<br />

to the disintegration of the whole of society, the apostolate in a<br />

world that has been strongly influenced by it must stimulate the<br />

re-integration of society. This apostolate, however, should in the<br />

first place aim at the christianization of the surroundings by reviving<br />

a christian atmosphere and christian traditions.<br />

257<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


LIJST VAN TABELLEN<br />

Tabel 1. De Nederlands-Hervormden in Friesland, de Zuid-Oosthoek en<br />

enkele gemeenten van Friesland in absolute aantallen volgens de<br />

burgerlijke statistiek (volkstelling 31 Mei 1947) en de kerkelijke statistiek<br />

(stand 195J).<br />

Tabel 2. De Katholieken, Protestanten en buitenkerkelijken in Nederland<br />

in % van de totale bevolking volgens de volkstellingen van 1S30 tot 1947.<br />

Tabel 3. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking van de<br />

provincies en enkele gemeenten van Nederland van 1899 tot 1947 en de<br />

totale bevolking van Nederland in 1947.<br />

Tabel 4. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />

per bedrij f sklasse in Nederland op 31 December 1930.<br />

Tabel 5. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />

van Nederland naar bedrijfsklasse en positie in het beroep.<br />

Tabel 6. Het aandeel der buitenkerkelijken in de totale beroepsbevolking<br />

en in liet totaal aantal mannelijke gezinshoofden met beroep per bedrijfsgroep<br />

in Nederland op 31 Mei 1947.<br />

Tabel 7. Het aandeel der buitenkerkelijken in het totaal aantal mannelijke<br />

gezinshoofden met beroep naar beroepsgroep, in de provincies en in<br />

Nederland op 31 Mei 1947.<br />

Tabel 8. De bevolking van Friesland naar kerkelijke gezindte in absolute<br />

aantallen en iedere gezindte in % van de totale bevolking op 31 December<br />

18C9 en 31 Mei 1947.<br />

Tabel 9. De buitenkerkelijken per provincie van Nederland in % van de<br />

totale bevolking per provincie voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947.<br />

Tabel 10. De buitenkerkelijken per gebied van Friesland in % van de<br />

totale bevolking per gebied voor de volkstellingsjaren 1879 tot 1947.<br />

Tabel 11. De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente 't Bildt<br />

in absolute aantallen en in % van de totale bevolking per buurt op<br />

31 Mei 1947.<br />

Tabel 12. De buitenkerkelijken in de buurten van de gemeente Smallingerland<br />

in absolute aantallen en in % van de totale bevolking per buurt<br />

op 31 Mei 1947.<br />

Tabel 13. Percentage buitenkerkelijken van de mannelijke gezinshoofden<br />

met beroep, 31 Mei 1947, in de gemeenten van Friesland.<br />

Tabel 14. De buitenkerkelijken in Duitsland in absolute aantallen en in<br />

% van de totale bevolking, 1900 tot 1950.<br />

Tabel 15. De buitenkerkelijken in de landen van West-Duitsland en in<br />

West-Berlijn in absolute aantallen en in % van de totale bevolking<br />

van die gebieden in 1950.<br />

Tabel 16. De Nederlands-Hervormden naar zielen en lidmaten in absolute<br />

aantallen en de lidmaten in % van het aantal zielen per ring van de<br />

provincie Friesland in 1819.<br />

258<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Tabel 17. De grootouders en de ouders der respondenten, alsmede de respondenten<br />

naar kerkelijke gezindte en de ouders der respondenten naar<br />

doopsel en belijdenis (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 18. Frequentie van enkele godsdienstige practijken in het ouderlijk<br />

huis der respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 19. De groep respondenten naar hun kerkelijk of buitenkerkelijk<br />

verleden en naar godsdienstige en kerkelijke practijken (onderzoek<br />

Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 20. De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het<br />

bestaan en de aard van een hogere macht (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 21. De antwoorden van de respondenten op de vragen naar het<br />

bestaan en de persoon van Christus (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 22. De antwoorden van de respondenten op de vragen betreffende<br />

de dood en een hiernamaals (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 23. De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis<br />

van de godsdienst voor het leven (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 24. De antwoorden van de respondenten op de vraag naar de betekenis<br />

voor het leven van de binding aan een bepaald kerkgenootschap<br />

(onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

Tabel 25. Het kerkbezoek van de groep respondenten (onderzoek Jan.-<br />

Maart 1953).<br />

Tabel 26. De kennis van en de meningen over het Humanistisch Verbond<br />

onder de groep respondenten (onderzoek Jan.-Maart 1953).<br />

259<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


LITERATUURLIJST 1<br />

ALGRA, H., De zegen der rechtzinnige prediking, in: Fries Dagblad ( = FD),<br />

28 September 1949.<br />

Een vreemde geschiedenis, in: FD, 29 September 1949.<br />

De factor van de migratie, in: FD, 30 September 1949.<br />

, Gereformeerde Gemeenten in Friesland, in: FD, 5 October 1949.<br />

De donkere vlek, in: FD, 28 October 1949.<br />

De onkerkelijkheid in Friesland, in: FD, 4 Juli 1950.<br />

Gemeente voor Gemeente, in: FD, 5 Juli 1950.<br />

De oorzaken der onkerkelijkheid,, in: FD, 7 Juli 1950.<br />

Percentages „Onkerkelijkheid" en Het Evangelie voor Friesland, in:<br />

FD, 8 Juli 1905.<br />

, Leerzame vergelijkingen, in : FD, 10 Juli 1950,<br />

Modernisme in Frieskind, in: FD, 29 Februari 1952.<br />

Vrijzinnige gemeenten, in: FD, 1 Maart 1952.<br />

In gevangenschap, in: FD, 3 Maart 1952.<br />

De laatste ronde, in: FD, 7 Maart 1952.<br />

Baronnen en toleranten, in: FD, 8 Maart 1952.<br />

Befehl in Friesland, in: FD, 11 Maart 1952.<br />

De vraag omkeren, in: FD, 12 Maart 1952.<br />

Van onderen op, in: FD, 13 Maart 1952.<br />

ALPHEN, M. W. L. VAN, Nieuw Kerkelijk Handboek 1911, Bijlage S, 138-196:<br />

Naamlijsten van Hervormde Predikanten in de gemeenten der Provincie<br />

Friesland, sedert de Reformatie tot heden, Gouda 1911.<br />

ANONYMUS: Aan onze lezers bij 't beginvan den tweeden jaargang, in: De nieuwe<br />

richting in het leven, 2 (1869) 1-4.<br />

— , Bezinning in eigen kring. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig<br />

jubileum van de Prov. Ver. v. Vrijz. Hervormden in Friesland 1904-<br />

8 April-1954, Leeuwarden 1954.<br />

— , Centraal Bureau voor de Statistiek, Volkstelling 1859; 1869; 1879;<br />

1889; 1899; 1909; 1920; 1930; 1947. Beroepstelling 1930; 1947.<br />

— , Denmark, published by the Fioyal Danish Ministry for foreign affairs<br />

and the Danish statistical Department, Copenhagen 1952.<br />

— , Dominion Bureau of Siatistics, Vol. I, Population; numerical and<br />

percentage distribufion of the population by religious denominations 1871-<br />

1951, Ninth Census of Canada 1951.<br />

— , Enige sociologische aspecten van een same<strong>nl</strong>eving in ontwikkeling,<br />

uitgebracht door het Sociologisch Research Centrum. Katholiek-Sociaal-<br />

Kerkelijk Instituut, 1953.<br />

•— , Gedenkboek Maatschappij tot Nul van 't Algemeen 1874-1934, Amsterdam<br />

1934, Bijlage III.<br />

— , Handelingen van de Algemene Christelijke Synode der Hervormde<br />

1 OPMERKING: alle anonieme publicaties zijn, in alfabetische volgorde gerangschikt,<br />

onder het hoofd Anonymus in deze lijst opgenomen.<br />

260<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden in den jare 1820; 1835; 1868;<br />

1869; 1870; 1871; 1872; 1873; 1874.<br />

— , Kerkelijk Jaarboekje 1950 van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland<br />

en Noord-Amerika.<br />

— , Kirchliches Handbuck für das katJiolische Deutschland. Herausgegeben<br />

von der amtlicîien Zentralstelle für kirchliche Statistik des katholischen<br />

Deutschlands, Jrg. I-XXIII, Köln.<br />

— , Moderne jeugd op haar weg naar volwassenheid. Onderzoek in opdracht<br />

van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.<br />

Ingesteld door het Mgr Hoogveld Instituut te Xiimegen, 's-Gravenhage<br />

1953.<br />

— , N.I.P.O.'s Godsdienst-telling. Toenemend aantal niet-kerkelijken, in:<br />

De Publieke Opinie, 14 Juli 1947.<br />

—• , Opgave van de ressorten der Provinciale Vriesche Vereeniging, in:<br />

Kerkelijk Maandblad, 1 (1856) 84-86.<br />

— , Provinciaal Almanak voor Friesland voor het jaar 1834, Leeuwarden<br />

1834.<br />

•— , Scheiden? Een woord van de Vereeniging van Vrienden der Waarheid<br />

in Friesland aan allen, die de Nederlandsch Hervormde Kerk liefhebben.<br />

Eene belijdenis en uitnodiging, Leeuwarden 1867.<br />

— , Statistical Abstract of Ir eland. Number of Persons of each Religion<br />

at each Census Year from 1861 to 1946, compüed by Central Statistics<br />

Office 1950.<br />

— , Statistisches Jahrbuch für die Bundesrepublik Deutschland. Wohnbevölkerung<br />

am 13.9.1950 nach Religionszugehörigkeit und Pandern, Herausgeber:<br />

Statistisches Bundesamt, Wiesbaden 1954.<br />

—- , Statistisches Jahrbuch der Schweiz. Wohnbevölkerung der Schweiz<br />

nach Konfession seit 1900; Wohnbevölkerung der Kantone und Stadie<br />

nach Konfession. Herausgegeben von Eidgenössischen Statistischen<br />

Amt, 1950.<br />

— , Wirtschaft und Statistik, Herausgeber: Statisches Amt des vereinigten<br />

Wirtschaftsgebietes mit der Führung der Statistiek für Bundeszwecke<br />

beauftragt, Dezember 1951.<br />

— , Zuid-Oost-Friesland als kerkelijk noodgebied. Rapport door de Commissie<br />

Vormingswerk in Friesland uitgebracht aan het Breed-Moderamen<br />

van de Provinciale Kerkvergadering in Friesland, 23 Maart 1953.<br />

BEUCKER ANDREAE, J. H., Rapport betreffende een onderzoek naar den zedelijken<br />

en materiëlen toestand der arheidxnde bevolking ten platten lande en<br />

van de middelen om dien zoveel mogelijk te verbeteren, Zwolle 1850.<br />

BLAUPOT TEN CATE, S., Geschiedenis der Doopsgezinden, Leeuwarden 1839.<br />

— , Gedachten over de getalsvermindering bij de Doopsgezinden in Nederland;<br />

naar aa<strong>nl</strong>eiding der schets van den Heer J. H. Halbertsma: Over de<br />

Herkomst der Doopsgezinden, Amsterdam 1844.<br />

BLOEMHOF, F., Het arbeidersgezin in de Z.W. hoek van Friesland, in: Sociologisch<br />

Bulletin, 3 (1949) 34-52.<br />

BOELES, P., Over Staatsregt, Hervormd Kerkbestuur en Seperatismus, Groningen<br />

1838.<br />

BOER, F. J. DE, Skiednis fan de Lege Feantery yn Opsterland en Smellingerlan,<br />

Ljouwert 1954.<br />

261<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


BOITEN, H., Herdenkingsrede uitgesproken op 23 November 1932 ter gelegenheid<br />

van het 250-jarig bestaan der Ned. Hervormde Kerk te St. Anna-parochie,<br />

St. Anna-parochie-Bergum 1932.<br />

BOLLEMAN VAN DER VEEN, B., De Floreenpligtigen en de Gereformeerde Gemeenten<br />

ten platten lande in Friesland* in wederzijdsche betrekking, Sneek<br />

1856.<br />

— , Het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten<br />

lande in Friesland. Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche<br />

Hervormde Kerk, van den Kerkera.ad der Hervormde Gemeente te Eernewoude,<br />

Leeuwarden, 1874<br />

BORSEMAN, N., Hij maakt te niet de Gedachten der arglistigen, Sneek 1834.<br />

BOSCH KEMPER, M. J. DE, De tegenwoordige staat van Nederland, Utrecht 1950.<br />

BRINK, R., Wat dunkt U van de stelling: Het is heizelfde wat men gelooft,<br />

als men maar wél leeft, in: De nieuwe richting in hei leven, 2 (1869)<br />

145-154.<br />

BRQERSMA-LUOMAJOKI, R. K. en Sj. BROERSMA, Fi<strong>nl</strong>and, voorpost van het<br />

Noorden, Ivleppel 1952.<br />

BRUGGHEN, G. A. VAN DER, Mijn kerkje in Beets, in: Stemmen voor Waarheid<br />

en Vrede, 29 (1892) 303-311.<br />

BRUINS, F. H., De kerk midden in het dorp. Uitzending V.P.R.O. 19 'November<br />

1948.<br />

BUSÉ, H. J., Multatuli''s Sneeker correspondentie, 1868-1869, in: De Vrije<br />

Friesch, 2A (1916) 88-142.<br />

•— , Het Modemisme in Friesland* omstreeks 1870, in: N ederlandsch Archief<br />

voor Kerkgeschiedenis, 17 (1919) 79-114.<br />

BUÜRMA, j. A., Het personeel van Theodorus Niemeyer N.V. en de N.V.<br />

Tabaksfabriek Franciscus Lieftinck. Een onderzoek naar het sociale leven<br />

van het personeel van een mid,delgroie fabriek, Groningen-Batavia 194S.<br />

BUWALDA, H. S., Woun op 'e weagen. It Bildt en syn biwennevs, Snits 1946.<br />

BIJL, R., De Friese protestant, in: Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland,<br />

onder redactie van E. Bruna O.F.M. e.a., Franeker 1951, 146-153.<br />

BYMHOLT, B., Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland, Nijmegen<br />

1894.<br />

CANNEGIETER, H. G., De Friesche Beweging, Amsterdam 1917.<br />

CANNEGIETER, L. en H. SANNES, De Kerk ie St. Jacobi-parochie 100 jaar,St.<br />

Anna-parochie 1944.<br />

CARPENTIER ALTING, A. S., Zoo gelooven wij ook,- daarom spreken wij ook.<br />

Beoordeling der brochure van Dr R. Kruisinga Homan, getiteld „Christus<br />

of Spinoza? Godsdienst of geen godsdienst?", Dokkum 1868.<br />

— , Hervorming, in: De nieuwe richting in het leven, 1 (1868) 30.<br />

— , Onkerkelijkheid, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 74-80.<br />

— , Ergernis geven, in: De nieuwe richting in het leven, 2 (1869) 104-111.<br />

— , Open brief. Antwoord aan Dr P. Hofstede de Groot, Hoogleraar ie Groningen,<br />

Dokkum 1870.<br />

— , Afscheidsrede van Dokkum, Dokkum 1882.<br />

— , Mnemosyne, Leiden 1888.<br />

COLENBRANDER, B. W., Geen Fabelen, een boek voor het volk over de wonderen<br />

van den Bijbel, Hariingen 1868.<br />

262<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


CUPERUS, S., Het kerkelijk leven der Hervormden in Friesland tijdens de<br />

Republiek, Dl I: De predikant, Leeuwarden 1916.<br />

DEENIK, A. A., Het Oude en het Nieuwe Geloof. Eene belijdenis van David<br />

Friedrich Strausz, Haarlem 1872.<br />

DERMOÜT, I. J. en A. YPEIJ, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk,<br />

Dl IV, Breda 1827.<br />

DIEST LORGION, E. ]., De Nederduitsche Hervormde Kerk in Friesland sedert<br />

hare vestiging tot hei jaar 1795, Groningen 1848.<br />

DOMELA XIEUWENHUIS, F., Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken,<br />

's-Gravenhage 1885.<br />

— , Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders, 's-Gravenhage 1887.<br />

— , Weg met alle tirannen, Amsterdam z.j.<br />

DOMELA XIEUWENHUIS XYEGAARD. j. M., De Mystieke Kring van Marlen<br />

Jans van Houten te de Wilp en Westerkwartier, in: Stemmen voor Waarheid<br />

en Vrede, 59 (1922) 375-380.<br />

DOORNIK M.S.C, X. van, Terminologie en Apostolaat, in: Binne<strong>nl</strong>ands Apostolaat,<br />

Orgaan v.d. St. Willibrord Vereniging, 4 (1953) 105-113.<br />

DIJKSTRA, D., Geestelijke ontreddering?, in: Heerenveense Koerier, 10 Augustus<br />

1947.<br />

DYKSTRA, WALING, Reis naar het zendingsfeest in het Oranjewoud op den Oden<br />

July 1873, uit het Friesch vertaald door de schrijver, Leeuwarden 1873.<br />

— , Friske Winterjûne-nocht. Foardracht în Rîm en Unrîm, Freantsjer 1876.<br />

— , Uit Frieslands Volksleven, 2 dln, Leeuwarden 1895.<br />

FEENSTRA, P. W., Gruwelijke Vroomheid, in: De nieuwe richting in het leven,<br />

1 (1868) 34.<br />

FEITSMA, S. K., Ut 'e modder f en 'e maetskippy, in: Forjit my net 1893, 105-136<br />

en 153-182.<br />

— , Ut it ryk †eii de os/moed, in: Forjit my net 1901, 151-162.<br />

— , Rear folk e† de geast fen it kweade, in: Forjit my net 1906, 218.<br />

FIOLEX o.F.M., A., Een kerk in onrust om haar belijdenis. Een phaenomenologische<br />

studie over het ontstaan van de richtingenstrijd in de Nederlandse<br />

Hervormde Kerk, Xijkerk 1953.<br />

GIFFEN, L. VAN, Ter gedachtenis van mijne vijftigjarige Evangelie-bediening te<br />

Wijckel, Lemmer 1879.<br />

GODDIJN O.F.M., W., Sociografische aspecten van de katholieke same<strong>nl</strong>eving<br />

in de provincie Friesland, in: Sociaal Kompas, 1 (1953) 3, 24-33.<br />

GREEVEN, PH. JAC, Noord-Oosi-Groningen, een noodgebied, in: Sociologisch<br />

Bulletin, 3 (1949) 65-79.<br />

HAAS, D. C. DE, Wij wijken niet, maar handhaven onze vrijheid. Toespraak<br />

naar aa<strong>nl</strong>eiding van Gal. II, 4-5, St. Anna-parochie 1866.<br />

HERDERSCHEE, J., De Modern-Godsdienstige Richting in Nederland, Amsterdam<br />

1904.<br />

HESLINGA, M. W., Een sociologische beschouwing van het niveauverlies van<br />

de kerk, in: Sociologisch Bulletin, 5 (1951) 114-123.<br />

— , Friese Fabrieksarbeiders. Enige sociale aspecten van de indusiriealisatie<br />

in Friesland, Assen 1954.<br />

HETTEMA, H., Het socialisme in Hei Bildt en in het Z.O. van Friesland, in:<br />

Vragen van den dag, 10 (1895) 651-652.<br />

263<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


HEIJNES, H. J., Uit Kerkelijk Noord-Holland, in: Stemmen voor Waarheid en<br />

Vrede, 60 (1923) 513-532.<br />

HINTE, E. VAN, Sociale en economische geografie van Harlingen, Harlingen z.j.<br />

(1936).<br />

HOBMA, j., Het Friesche Réveil, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 52 (1915)<br />

80S-S26 en 889-908.<br />

HOFSTEE, E. W., Levenskunst en levensstijl in stad en platteland, in: Sociologisch<br />

Bulletin, 4 (1950) 66-78.<br />

HOGERZEIL, S., Rondborstige Verklaring waarom ik mij niet afscheidde van<br />

de Gevestigde Hervormde Kerk, Leeuwarden 1836.<br />

HOITSMA, J. C, Roskam voor schurjtige boeren. Gesprek tusschen een Friesche<br />

boer en een arbeider uit 't Bildt, Leeuwarden 1849.<br />

HOVING, L., De Zuidoost-hoek van Friesland, in: Vox theologica, 20 (1950)<br />

4, 110-116.<br />

HUGENHOLTZ, P. H., Ter Gedachtenis. Toespraken tot de Hervormde Gemeente<br />

te Leeuwarden, Leeuwarden 1866.<br />

— , Indrukken en Herinneringen, Amsterdam 1904.<br />

JANSEN, F. B., Christus als Verlosser, in: Jaarboekje voor Nederlandsche<br />

Vrijmetselaren 5893, 's-Gravenhage 1893, 169-180.<br />

— , Causerie Maçonnique, in: Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren<br />

5897, 's-Gravenhage 1897, 51-62.<br />

KALMA, J. J., De Fries en de dominees-practijk, in: Theologie en Practijk,<br />

2 (1939) 107-117.<br />

•— , Ta de Fryske Tsjerkeskiednis, in: Frysk en Fry, 12 October 1951.<br />

•— , Oebele Stellingwerf. Frysk, demokratysk en soasialistysk strider, in:<br />

Frisia rige 21-22, Snits z.j.<br />

KASTEEL, G. H. VAN, Vóór vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis<br />

der Doleantie in Friesland, Sneek z.j.<br />

KEIZER, G., De Afscheiding van 1834. Haar aa<strong>nl</strong>eiding naar authentieke<br />

brieven en bescheiden beschreven, Kampen 1934.<br />

KLOMPÉ, M., zie: J. J. M. VAN DER VEN.<br />

KLUNDER, A. J. G., De Nederduifsch-Hervormde Gemeente te Drachten,<br />

Smellingera-Land, Proeve van een „gaekinde" van de gemeente Smallingerland,<br />

Drachten 1944, 366-401.<br />

KNAPPERT, L., Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende<br />

de 18e en 19e eeuw, Amsterdam 1912.<br />

KOE, S. S. DE, De gevangenschap der Friesche Kerk. Overgedrukt uit de<br />

Vereeniging Christelijke Stemmen, Amsterdam 1874.<br />

— , De vrijmaking der Friesche Kerk. Onderzoek naar recht en roeping der<br />

Friesche gemeenten tegenover „de floreenplichtigen van den Hervormden<br />

Godsdienst" in zake het beheer der kerkelijke goederen en inkomsten,<br />

bevattende rechtskundige adviezen van de hoogleraren Mr B. J. Gratama en<br />

Mr B. J. L. Baron de Geer Jutphaas, Sneek 1875.<br />

KOEK, H. C, Het volkskarakter der Friezen, Drachten 1951.<br />

KOOISTRA, G. Tsj., lerde en Keninkryk, Ljouwert 1954.<br />

KROMSIGT, P. J., Geschiedenis der Confessioneele Vereeniging, in: Troffel<br />

en Zwaard, 3 (1900) 31-39 en 261-280.<br />

KROSE, H. A., Konfessionsstatistik Deutschlands, 1904.<br />

264<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


KRUIJT, J. P., De onkerkelikheid in Nederland. Haar verbreiding en oorzaken.<br />

Proeve ener sociografiese verklaring, Groningen-Batavia z.j. (1933).<br />

— , Kerkelikheid en onkerkelikheid in Nederland, in: Socialistische Gids,<br />

20 (1935) 323-339 en 426-451.<br />

— , De gegevens betreffende de kerkelijke gezindten van de volkstelling 1947, in:<br />

Sociologisch Bulletin, 3 (1949) 80-87.<br />

— , Hoe kan de sociologie der kerk helpen}, in: Sociologie en Kerk. Een<br />

bundel studies van "W. Banning e.a., 's-Gravenhage 1951, 47-72.<br />

LAÜRMAKS, M. F., De dweeper, een woord aan allen, die de waarheid liefhebben,<br />

Franeker 1833.<br />

LINDEBOOM, J., Het eigenaardige der vroomheid in Noord-Holland, in: De<br />

Hervorming, uitgegeven door den Nederlandschen Protestantenbond,<br />

1913, 374-376.<br />

MEER, O.F.M., W. VAN DER, Apostolaat Minderbroeders Friesland 1933-1951, in:<br />

Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, onder redactie van E.<br />

Bruna O.F.M, e.a., Franeker 1951, 232-239.<br />

MEULEN, TSJ. G. VAN DER, Lân-geanne to Feankleaster, de 25e f en Haimoanne,<br />

Harns 1877.<br />

— , Gepke sonder moffen oan nei 't Sindingsfeest to Feankleaster, Liowert 1877.<br />

— , Aan Dr Wagenaar, in: Kanton B er gum, Advertentie- en Nieuwsblad,<br />

17 April en 29 Mei 1886.<br />

MEIJBOOM, H. U., De Nederlandsche Protestanten-Bond van 1870-1920,<br />

Groningen 1921.<br />

MOULIJN, C. D., Winst en Verlies; goed en kwaad in de kerken van Friesland,<br />

in: Heerenveense Koerier, 30 Augustus 1948.<br />

MULLER, P. H., Bespreking van , Bijdrage tot de Kerkgeschiedenis van Friesland"<br />

voor de N.C.R.V. in de rubriek „Onder de N.C.R.V.-leeslamp",<br />

21 Januari 1953.<br />

NIEMEIJER, M., Geloovig of ongeloovig, in: De nieuwe richting in het leven, 2<br />

(1869) 257-266.<br />

NOORDENBOS, O., Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw, Rotterdam<br />

1931.<br />

NOORDHOFF, W. R. M., Het godsdienstig gemeenschapsleven in het Nederlandsch<br />

Vrijzinnig Protestantisme. Een sociaal-psychologische studie, Lochem<br />

1933.<br />

OORT, H. VAN, Stuiverspreeken van woordvoerders der Nieuwe Richting, Harlingen<br />

1868 vv.<br />

OOSTEN, B., Een veenpolderbevolking. Sociografie van de grote veenpolder<br />

Weststellingwerf, Wolvega 1947.<br />

PIEBENGA, J., It eigen aerd fan de Sudwesthoeke, Snits 1953.<br />

REDDINGIUS, J. H., De oorsprong, geschiedenis en aard van het regt van verkiezing<br />

van predikanten, dat door floreenpligtigen in Friesland wordt uitgeoefend.<br />

Een bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis in Friesland, Sneek<br />

1849.<br />

REITSMA, J., Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der<br />

Nederlanden, 4e herz. druk. Utrecht z.j.<br />

ROESSINGH, K. H., De moderne theologie in Nederland. Hare voorbereiding en<br />

eerste periode, Groningen 1914.<br />

265<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


ROGIER, L. J., Bijdrage tot de Friese Kerkgeschiedenis, in: De Tijd, 13<br />

September 1951.<br />

ROGIER, L. J., en N. DE ROOY, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland<br />

1853-1953, s-Gravenhage 1953.<br />

RULLMANN, j. C, De Afscheiding in de Nederlandsen Hervormde Kerk der<br />

XlXe eeuw, Amsterdam 1922.<br />

SANNES, H. en L. CANNEGIETER, De kerk te St. Jacobi-parochie 100 jaar.<br />

Herdenkingsrede ter gelegenheid, van het 100-jarig bestaan van het huidige<br />

kerkgebouw van de Ned. Hervormde Gemeente, St. Anna-parochie 1944.<br />

SCHAAF, SJ. VAN DER, Over geestelijke verarming, in: Heerenveense Koerier, 22<br />

Augustus 1947.<br />

SCHELTEMA, M. W. en P. C. VAN WIJK, Een poging tot verbroedering der Protesta<strong>nl</strong>sche<br />

Christenen en hare verweze<strong>nl</strong>ijking in de Vereenigde Christelijke<br />

Gemeente te Dockum, Amsterdam 1874.<br />

SCHOLTEN, A. R., Posysje en takonist jen de tsjerke yn Fryslân, in: Frysk<br />

Jierboek III, 1941, Assen 1940, 89-103.<br />

SCHOTSMAN, N., Herinnering aan de voornaamste lotgevallen van Kerk en<br />

Vaderland, geduurende de agttiende eeuw, bij derzelver uitgang, in een danken<br />

biduur ; en de Nieuwe Eeuw geöpent met eene leerreede, over onzen thans<br />

bedenkelijken toestand, Sneek 1801.<br />

SCHRIEXE, O., Hebben wij als predikanten een roeping op sociaal gebied,?<br />

Proeve eener beantwoording dier vraag, Lemmer 1891.<br />

SCHULTETUS AENEE, B. W., De Domenys hi†ke, mar folie te ligt achte, in het<br />

Hollandsen overgebracht en met een voorrede vermeerderd, St. Annaparochie<br />

1840.<br />

SCHURER, F., Moet de kerk zich sociaal aanpassen?, in: Friese Koerier, 14<br />

April 1953.<br />

SIERKSMA, F., De Friezen en de godsdienst, in: Literair Kwartier voor de<br />

Regionale Omroep Noord, 18 April 1952.<br />

SIPMA, P., De oorsprong van het Friesche toneel, in: De Vrije Fries, 25 (1917)<br />

134-183.<br />

SIXMA VAN HEEMSTRA, F. S., De onkerkelijkheid in Friesland, in: Bijdrage<br />

tot de Kerkgeschiedenis van Friesland, onder redactie van E. Bruna O.F.M.<br />

e.a., Franeker 1951, 154-178.<br />

SMITS, P., Kerk en Stad,. Een godsdienst-sociologisch onderzoek niet inbegrip<br />

van een religiografie van de industriestad Enschede, 's-Gravenhage 1952.<br />

SPAHR VAN DER HOEK, J. J., Rapport betreffende de eerste pkase van de sociologische<br />

benadering van het volkskarakter van de Woudfriezen door middel<br />

van een onderzoek in Boornbergum en omgeving, Olterterp 1954.<br />

STOOP O.F.M., YX., Enkele beschouwingen over de aanpassing van de zielzorg<br />

aan de noden van onze tijd, in: Sociaal Kompas, 1 (1953) 15-23.<br />

STUTTERHEIII, F. VV., Wat is de ethische richting der moderne orthodoxie?, in:<br />

Stemmen voor Waarheid en Vrede, 9(1872) 1013-1026.<br />

SUVEREIN, J. P., Onderzoek naar de beroepsklassen in het Nederlandse volk<br />

en in de verschillende Kerkgenootschappen, in: Sociologisch Bulletin,<br />

5 (1951) 65-84.<br />

SYTEMA, J., It krantelêzen fen Boer Pibe, bslûstere troch syn lytsfeint, Oosterwolde<br />

1865.<br />

— , Katechismus fen de Leare der Wierheid, d.êr 't Boer Pibe syn lytsfeint<br />

266<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


yn ûnderrjuchte, om altyd witte to kinnen ût hwet hoeke de Wyn waeit,<br />

Holwerd 1878.<br />

TJOELKER, A., Ds S. van Velzen en zijn betekenis voor de Afscheiding in Friesland.<br />

Een kerk-historische bijdrage over de jaren 1835-1'840, Leeuwarden<br />

1935.<br />

TOL, J. VAN DER, Mei in wirdtsje †oarôf, in: R. VAN ZINDEREN BAKKER, Koarn<br />

en Tsjef. F er zen, Ljouwert 1923.<br />

TROELSTRA, PIETER JELLES, Fy Lútsen! Iepen brief aan Dr L. H. Wagenaar.<br />

Op 'e greate Jouwer, 1885.<br />

— , Gedenkschriften, Dl I, Wording, Amsterdam 1927.<br />

VEEN, H. G. VAN DER, Rymke foár Friesen, Joure 1844.<br />

— , Geast end Pung. En deuntje üt end foar üs dagen, Liowert 1868.<br />

— , Frymitselery oer godstsienst, Maetskippy, natur, politiek, sedekinde,<br />

tsjerke end up†ieding mei itlike Photografykes as taje†te, Dockum 1871.<br />

VEEN, S. D. VAN, De Gereformeerde Kerk van Friesland in de jaren 1795-1804,<br />

Groningen 1888.<br />

VELZEN, S. VAN, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk bij haar<br />

vijftigjarig jubilé 14 October 1884, Kampen 1884.<br />

VEN, j. J. M. VAN DER en M. KLOMPÉ, Het apostolaat en de onkerkelijken en<br />

ongodsdienstigen, in: Actio Catholica, Leidinggevend orgaan van de Katholieke<br />

Actie in Nederland, 16 (1953) 198-206.<br />

VLIEGEN, W. H., De dageraad der volksbevrijding. Schetsen entafereelenuitde<br />

Socialistische Beweging in Nederland, 2 dln, Amsterdam 1905.<br />

— , Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der S.D.A.P. in Nederland<br />

gedurende de eerste 25 jaren van haar beslaan, Dl I, Amsterdam 1924.<br />

VOLGER, W., De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, Franeker 1946.<br />

WAGENAAR, L. H., Het „Reveil" en de „Afscheiding". Bijdrage tot de Nederlandsche<br />

Kerkgeschiedenis van de eerste helft der XlXe eeuw, Heerenveen<br />

1880.<br />

— , Een wandel met God. Levensbeschrijving van Ds J. J. A. Ploos van<br />

Amstel, Amsterdam 1S95.<br />

WATERINK, J., Het godsdienstig leven in Frieslands Z. O. hoek, Nijverdal 1917.<br />

WIELEN, H. G. W. VAN DER, Een Friesche Landboiiwveenkolonie. Bevolkingsstudies<br />

van de gemeente Opsterland, Amsterdam 1930.<br />

WILDE, W. J. DE, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie van Hervormd<br />

standpunt bezien, Wageningen z.j. (1935).<br />

WINKEL, S., Geestelijke stromingen in de Zuid-Oosthoek van Friesland, II.<br />

Onkerkelijkheid, in: LIeerer.veense Koerier, 8 Augustus 1947.<br />

WOLFENSBERGER, J. R., De Afscheiding te Sneek voor honderd jaar en thans,<br />

in: Christelijke Belangen, Orgaan der Vereniging van Rechtzinnig Her~<br />

vormden te Sneek, 9 (1935) nrs 3, 4 en 5.<br />

W T UMKES, G. A., It Fryske Réveil yn portretten, Snits 1911.<br />

— , De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland, Sneek 1912.<br />

— , Waling Dyhstra, 14Aug. 1821-15 Jan. 1914, in: De Vrije Fries, 22 (1914)<br />

92-104.<br />

— , Een Mysticus uit de Friesche Veenen, in: De Vrije Fries, 24 (1916)<br />

143-158.<br />

— , Een Friesch Réveilkarakter en zijn leuze. Toespraak gehouden op<br />

Ruimzicht 6 Juli 1917, Doetinchem 1917.<br />

267<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


— , Een Friesch Predikantstype uit de eerste helft dev 19e eeuw, in: De Vrije<br />

Fries, 26 (1918) 125-137.<br />

— , Bodders yn de Fryske Striid, Boalsert 1926.<br />

— , Paden f en Fryslan, 4 dln, Bolsward 1932-1943.<br />

— , Stads- en dorpskroniek van Friesland II 1800-1900, Leeuwarden 1934.<br />

WIJK, P. C, zie M. W. SCHELTEMA.<br />

WIJT-POSTHUMA, M., Herinneringen aan de opkomst der Moderne Richting<br />

op het platteland van Friesland, Amsterdam 1905.<br />

YPEIJ, A., zie I. J. DERMOUT.<br />

ZINDEREN BAKKER, R. VAN, Liederen voor het volk, 's-Gravenhage 1886.<br />

— , Zóó of Zóó. Wenken en opmerkingen inzake de tegenwoordige tactiek in de<br />

arbeidersbeweging, Wolvega 1893.<br />

— , Koarn en Tsjef. Ferzen, Ljouwert 1923. Mei in wirdtsje †oarôf oer syn<br />

libben jen J. van der Tol.<br />

ZIJPP, N. VAN DER, Geschiedenis der Doopsgezinden in Nederland, Arnhem<br />

1952.<br />

268<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Opus, quod inscribitur Volk in Friesland buiten de Kerk, auctore<br />

Rudolpho Josepho Staverman, ex auctoritate Excellentissimi<br />

Episcopi Buscoducensis et legum academicarum praescripto recognitum,<br />

quum fidei aut bonis moribus contrarium nihil continere<br />

visum fuerit, imprimi potest.<br />

Dr Monald Goemans O.F.M.<br />

Theologiae Facultatis Decanus<br />

Noviomagi, die 8 Novembris 1954.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


STELLINGEN<br />

I<br />

Friesland is de vroegste en in enkele opzichten ook tegenwoordig<br />

nog de meest sprekende exponent van de uitzonderingspositie, die<br />

Nederland door zijn hoog percentage buitenkerkelijken in de Europese<br />

same<strong>nl</strong>eving inneemt.<br />

II<br />

Dat de internationale vervreemding van de kerken in Nederland<br />

en met name in Friesland zo vroegtijdig en zo massaal tot ontkerkelijking<br />

heeft geleid, hangt samen met de zwakke realisering van de<br />

volkskerk-gedachte in het algemeen en met het ontbindingsproces<br />

binnen de Hervormde Kerk in het bijzonder.<br />

III<br />

De verschijnselen van ontkerkelijking, ontkerstening en ongeloof<br />

hangen in hun massale vorm ten nauwste samen.<br />

IV<br />

Het apostolaat onder buitenkerkelijken moet door de theologische<br />

wetenschappen gemotiveerd en geïnspireerd worden, maar zal<br />

tevens met de inzichten en ervaringen van de sociale wetenschappen<br />

ernstig rekening dienen te houden.<br />

V<br />

De gereserveerde houding van de meerderheid der katholieke theologen<br />

in de laatste decennia van de 19e eeuw tegenover de idee<br />

van een ontwikkeling van het dogma is verklaarbaar vanwege de<br />

situatie en bespeurbaar in de opvattingen van die tijd.<br />

VI<br />

De z.g. dialectische oplossing van het probleem der dogma-ontwikkeling<br />

kan niet als een volledig antwoord op dit vraagstuk beschouwd<br />

worden.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


VII<br />

De religieuze contekst speelt een weze<strong>nl</strong>ijke rol in de bewijsvoering<br />

van het wonder.<br />

VIII<br />

De inspiratie en de strekking van de zuiver humane en van de<br />

christelijke heldhaftigheid verschillen in belangrijke mate.<br />

IX<br />

Het is van groot belang, dat in de Katholieke moraal de volle nadruk<br />

gelegd wordt op de deugd van „prudentia".<br />

X<br />

De armoede als religieuze houding wordt in de bijbelse openbaring<br />

zeer gewichtig geacht.<br />

XI<br />

In de Protestantse exegese van Mt. 16, 17-19 valt de laatste tijd een<br />

belangrijke wending te constateren.<br />

(Vgl. K. L. SCHMIDT, EXXXYJCTÎOC in: Theologisches<br />

Wörterbuch zum Neuen Testament, ed. Kittel,<br />

502-539; A. OEPKE, Der Herrnspruch iiber die<br />

Kirche Mt. 16, 17-19 in der neuesten Forschung,<br />

in: Studia Theologica cura ordinum theologorum<br />

scandinavorum edita, Lund 1950, 110-165; O. CULL-<br />

MANN, Petrus, Junger, Apostel, Mdrtyrer. Das<br />

historische und das theologische Petrusproblem,<br />

Zürich 1952.<br />

XII<br />

De spontane en levendige stijl in het geschrift De sacramentis van<br />

St. Ambrosius behoeft niet beslissend te zijn in de kwestie, of deze<br />

preken door St. Ambrosius zelf geredigeerd zijn dan wel door een<br />

stenograaf genoteerd werden.<br />

XIII<br />

Het floreenstelsel, zoals dat behoudens de onderbreking van 1795<br />

tot 1804 binnen de meerderheid van de Hervormde gemeenten in<br />

Friesland tot de jaren 1875-1881 van kracht is geweest, kan beschouwd<br />

worden als een doorwerking van het beginsel „cujus regio,<br />

illius et religio".<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


XIV<br />

Van Schouwenbrug geeft te kennen, dat de Gereformeerden door te<br />

evangeliseren onder buitenkerkelijken „de verdenking" op zich<br />

laden „te willen vissen in Hervormd on- of buitenkerkelijk viswater".<br />

Dit oordeel is zowel veelzeggend als onaanvaardbaar.<br />

(Vgl. N. J. G. VAN SCHOUWENBURG, De kerk maar<br />

sluiten}, Baarn 1953, 37-38).<br />

XV<br />

De grote vrees, die men koestert voor de boze magie, is een van de<br />

belangrijkste oorzaken van de verbrokkeling der Papoea-bevolking<br />

op Nieuw-Guinea.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


Stellingen behorende bij R. J. Staverman o.F.M., Volk in Friesland buiten<br />

de kerk, Nijmegen 1954.<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong>


BIJLAGE I.<br />

DE BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND IN<br />

ABSOLUTE AANTALLEN, IN % VAN DE TOTALE BEVOLKING PER<br />

GEMEENTE EN DE RELATIEVE EN ABSOLUTE ONTWIKKELING IN<br />

INDEXCIJFERS PER PERIODE VAN 1879 TOT 1947.<br />

AchtkarspelenJ<br />

Kollumcrland)<br />

Totaal<br />

Ameland<br />

Baard eradeel<br />

Barradeel<br />

't Bildt<br />

Bolsward<br />

Dokkum \<br />

Dantumadeel f<br />

Ooatdongcradeel (<br />

Westdongeradcel/<br />

Totaal<br />

Doniawerstal<br />

Ferwerdcradeel<br />

Franekcr<br />

Franekeradeel<br />

Gaasterland<br />

Harlingen<br />

Heerenveen<br />

Aengwirdem<br />

Haskerland ?<br />

Schoterland'<br />

Totaal<br />

HemeUimcr ca.<br />

Hennaarderadeel<br />

Hindeloop en<br />

Idaarderadeel<br />

Leeuwarden )<br />

Lecmvard eradeelj<br />

Totaal<br />

Lemstcrland<br />

Menaldumadeel<br />

Ooststellingwerf<br />

Opsterland<br />

Rauwcrdcrhem<br />

Schiermonnikoog<br />

Sloten<br />

Smallingerland<br />

Sneek }<br />

Wymbritscradee¾<br />

Totaal<br />

Stavoren<br />

Terschelling<br />

Tietjcrksteradeel<br />

Utingeradccl<br />

Vlieland<br />

Wes tstcl lingwerf<br />

Wonseradcel<br />

Workum<br />

IJlst<br />

Friesland<br />

I<br />

Onk.<br />

1<br />

9<br />

64<br />

73<br />

4S<br />

7S<br />

56<br />

3S<br />

52<br />

140<br />

850<br />

62<br />

57<br />

1109<br />

65<br />

35<br />

49<br />

3<br />

32<br />

17S<br />

23<br />

100<br />

40<br />

163<br />

3<br />

65<br />

123<br />

92<br />

215<br />

30<br />

106<br />

137<br />

97<br />

64<br />

1<br />

15<br />

106<br />

69<br />

28<br />

97<br />

13<br />

6<br />

27<br />

136<br />

31<br />

102<br />

9<br />

1<br />

3234<br />

1S79<br />

/o<br />

v. d. bev.<br />

2<br />

0-OS<br />

0.87<br />

0.41<br />

2.03<br />

1.31<br />

0.68<br />

0.40<br />

0.92<br />

3.12<br />

8.69<br />

0.72<br />

0.66<br />

3.54<br />

i .61<br />

0.39<br />

0.67<br />

0.02<br />

0.60<br />

1.65<br />

0.54<br />

1.33<br />

0.30<br />

0.65<br />

0.06<br />

1.19<br />

0.42<br />

0.97<br />

0.55<br />

0.52<br />

0-99<br />

3.49<br />

0.67<br />

2.24<br />

1.81<br />

1.10<br />

0.65<br />

0.23<br />

0.43<br />

1.96<br />

0.17<br />

0.20<br />

2.72<br />

0.20<br />

0.80<br />

0.22<br />

0.98<br />

Onk.<br />

3<br />

460<br />

306<br />

766<br />

74<br />

322<br />

393<br />

1390<br />

131<br />

213<br />

792<br />

247<br />

71<br />

1323<br />

263<br />

228<br />

243<br />

286<br />

60<br />

6S5<br />

284<br />

568<br />

2894<br />

3746<br />

62<br />

142<br />

S<br />

254<br />

465<br />

547<br />

1012<br />

713<br />

519<br />

1049<br />

2817<br />

147<br />

3<br />

12<br />

765<br />

1550<br />

195<br />

1745<br />

39<br />

50<br />

476<br />

802<br />

15<br />

1872<br />

1127<br />

194<br />

72<br />

23730<br />

1889<br />

%<br />

v. d. bev.<br />

4<br />

4.46<br />

4.20<br />

4.20<br />

3.29<br />

5.32<br />

5.05<br />

15.63<br />

2.17<br />

5.25<br />

7.48<br />

3.21<br />

0.93<br />

4.37<br />

5.59<br />

2.7S<br />

3.37<br />

5.62<br />

1.07<br />

6.71<br />

6.69<br />

7.54<br />

20.53<br />

14.48<br />

1.25<br />

2.88<br />

0.77<br />

4.5S<br />

1.52<br />

5.58<br />

2.51<br />

12.27<br />

4.97<br />

11.26<br />

19.33<br />

5.0.1<br />

0.34<br />

1.55<br />

7.46<br />

13.51<br />

1.58<br />

7.33<br />

4.75<br />

1.34<br />

3.41<br />

15.75<br />

2.14<br />

12.08<br />

8.77<br />

4.57<br />

4.70<br />

7.07<br />

3—1<br />

1=100<br />

5<br />

5111.1)<br />

478.1)<br />

1049.3<br />

154.2<br />

412.8<br />

701.8<br />

3631.6<br />

251.9<br />

152.1]<br />

93.2/<br />

398.4(<br />

124.6]<br />

119.3T<br />

404.1<br />

651.4<br />

495.9<br />

9533.3<br />

1S7.5<br />

3S4.8<br />

1234.8)<br />

568.0<br />

7235.0'<br />

2298.4T<br />

2066.7<br />

390.8<br />

378.0)<br />

594.6J<br />

1SS9<br />

Index<br />

4707 T<br />

2376.7<br />

489.6<br />

755.7<br />

2904.1<br />

229.7<br />

300.0<br />

80.0<br />

721.7<br />

2246.4/<br />

696.4)<br />

1799.0T<br />

300.0<br />

833.3<br />

1763.0<br />

589.7<br />

6038.7<br />

1104.9<br />

2155.6<br />

733.8<br />

4—2<br />

2=100<br />

6<br />

5575.0<br />

482.8 ,<br />

1024.4<br />

162.1<br />

406.1<br />

742.6<br />

3907.5<br />

235.9<br />

168.3<br />

86.1<br />

'145.8<br />

140.9<br />

123.4<br />

347.2<br />

712.8<br />

503.0<br />

1021.8<br />

178.3<br />

406.7<br />

1238.9<br />

566.9<br />

6843.4<br />

2227.7<br />

2083.3<br />

14200.0<br />

soo.o<br />

384.9<br />

361.9<br />

575.3<br />

456.4<br />

2359.6<br />

502.0<br />

755.7<br />

28S5.1<br />

223.7<br />

85.6<br />

678.2<br />

2078.5<br />

687.0<br />

1704.7<br />

242.3<br />

788.2<br />

1705.0<br />

579.0<br />

604(1.0<br />

1096.3<br />

2077.3<br />

785.7<br />

Onk.<br />

7<br />

330<br />

24S<br />

1899<br />

578 '<br />

1 88<br />

408<br />

344<br />

i<br />

2213<br />

59<br />

582<br />

771<br />

123<br />

2S0<br />

1756<br />

73<br />

207<br />

606<br />

155<br />

80<br />

1509<br />

328<br />

828<br />

620<br />

1776<br />

96<br />

169<br />

7<br />

726<br />

1367<br />

935<br />

2302<br />

505<br />

708<br />

1056<br />

2378<br />

105<br />

1<br />

14<br />

643<br />

1102<br />

272<br />

1374<br />

67<br />

373<br />

583<br />

629<br />

3<br />

1146<br />

738<br />

171<br />

86<br />

23356<br />

%<br />

v. d. bev.<br />

8<br />

2.S3<br />

3.32<br />

3.02<br />

3.98<br />

7.09<br />

4.52<br />

25.88<br />

0.90<br />

14.70<br />

6.91<br />

1.55<br />

3-69<br />

5.70<br />

1.55<br />

2.55<br />

8.51<br />

2.98<br />

1.44<br />

14.69<br />

8.35<br />

11.03<br />

4.25<br />

6.83<br />

1.87<br />

3.37<br />

0.67<br />

13.02<br />

4.26<br />

9.03<br />

5.41<br />

8.29<br />

7.13<br />

11.02<br />

15.69<br />

3.72<br />

1.65<br />

5.99<br />

9.12<br />

2.26<br />

5.70<br />

7.71<br />

9.49<br />

4.00<br />

12.44<br />

0.41<br />

7.61<br />

5.32<br />

4.22<br />

5.96<br />

6.86<br />

7—3<br />

3=100<br />

9<br />

71.7<br />

81.0<br />

75.5<br />

118.9<br />

126.7<br />

S7.5<br />

160.4<br />

45.0<br />

273.2<br />

97.3<br />

49.8<br />

394.4<br />

132.7<br />

27.8<br />

90.8<br />

249.4<br />

54.2<br />

133.3<br />

220.3<br />

115.5<br />

145.8<br />

21.4<br />

47.4<br />

154.8<br />

119.0<br />

87.5<br />

285.8<br />

293.9<br />

170.9<br />

227.5<br />

70.8<br />

136.4<br />

100.7<br />

84.4<br />

71.4<br />

116.7<br />

84.1<br />

71.1<br />

139.5<br />

78.7<br />

171.8<br />

746.0<br />

122.5<br />

78.4<br />

20.0<br />

61.2<br />

65.5<br />

S8.1<br />

119.4<br />

9S.4<br />

1899 1 1909<br />

Index<br />

8—4<br />

4 = 100<br />

10<br />

63.5<br />

79.0<br />

71.9<br />

121.0<br />

133.3<br />

89.5<br />

165.6<br />

41.5<br />

279.4<br />

92.3<br />

48.3<br />

396.7<br />

130.4<br />

27.7<br />

91.7<br />

252.5<br />

53-0<br />

134.6<br />

218.9<br />

124.8<br />

146.3<br />

20.7<br />

47.2<br />

149.6<br />

117.0<br />

87.0<br />

2S4.3<br />

280.3<br />

161.8<br />

215.5<br />

67.6<br />

143.5<br />

97.9<br />

81.2<br />

74.3<br />

33.3<br />

106.5<br />

S0.3<br />

67.5<br />

143.0<br />

77.7<br />

162.3<br />

708.2<br />

117.3<br />

78.9<br />

19.1<br />

62.9<br />

60.7<br />

92.3<br />

126.S<br />

89.9<br />

Onk.<br />

/o<br />

v. d. bev.<br />

11 j 12<br />

355<br />

238<br />

593<br />

106<br />

606<br />

1034<br />

2932<br />

6SS<br />

364<br />

744<br />

205<br />

573<br />

1886 ;<br />

124<br />

26S<br />

1118<br />

531<br />

87<br />

1S44<br />

845<br />

859<br />

3069<br />

4773<br />

140<br />

199<br />

122<br />

900<br />

4971<br />

173<br />

6684<br />

919<br />

1595<br />

1661<br />

3489<br />

358<br />

10<br />

5<br />

1927<br />

892<br />

425<br />

1317<br />

1 132<br />

563<br />

1121<br />

1332<br />

30<br />

2441<br />

1282<br />

233<br />

96<br />

42553<br />

•••<br />

2.76<br />

3.04<br />

2.87<br />

5.03<br />

10.71<br />

13.S0<br />

34.85<br />

9.80<br />

9.25<br />

6-OS<br />

2.46<br />

7.30<br />

5.83<br />

2.42<br />

3.27<br />

14.62<br />

10.10<br />

1.58<br />

18.06<br />

20.03<br />

10.79<br />

20.06<br />

17.37<br />

2.75<br />

3.94<br />

11.69<br />

16.00<br />

13.61<br />

14.83<br />

13.90<br />

13.93<br />

15.62<br />

15.94<br />

21.53<br />

12.93<br />

1.57<br />

0.62<br />

15.40<br />

6.85<br />

3.47<br />

5.21<br />

13.79<br />

14.08<br />

7.47<br />

24.93<br />

4.46<br />

14.77<br />

9.97<br />

5.6*<br />

6.30<br />

11.83<br />

1<br />

1<br />

Index<br />

11-7<br />

7 = 100<br />

13<br />

107.6<br />

96.0<br />

102.6<br />

120.5<br />

148.5<br />

300.6<br />

132.5<br />

1166.1<br />

62.5<br />

96.5<br />

166.7<br />

204.6<br />

107.4<br />

169.9<br />

129.5<br />

184.5<br />

342.6<br />

108.8<br />

122.2<br />

257.6<br />

103.7<br />

495.0<br />

268.8<br />

145.8<br />

117.8<br />

1742.9<br />

123.9<br />

363.6<br />

123.9<br />

290.4<br />

182.0<br />

225.3<br />

157.3<br />

146.7<br />

341.0<br />

1000.0<br />

35.7<br />

299.7<br />

SO.9<br />

156.3<br />

95.9<br />

197.0<br />

150.9<br />

192.3<br />

211.8<br />

1000.0<br />

213.0<br />

173.7<br />

136.3<br />

111.6<br />

182.2<br />

12—8<br />

8-100<br />

14<br />

97.5<br />

91.6<br />

95.0<br />

126.4<br />

151.1<br />

324.7<br />

134.7<br />

1088.9<br />

63.1<br />

8S.0<br />

158.7<br />

197.8<br />

102.3<br />

156.1<br />

128.2<br />

171.8<br />

338.9<br />

109.7<br />

122.9<br />

239.9<br />

97.S<br />

472.0<br />

254.3<br />

147.1<br />

116.9<br />

1744.8<br />

122.8<br />

319.5<br />

164.2<br />

256.9<br />

16S.0<br />

219.1<br />

144.6<br />

137.2<br />

547.6<br />

1570.0<br />

37.6 ;<br />

257.1<br />

75.1<br />

153.5<br />

1. Tot en met 1030 is in het totaal van Friesland niet inbegrepen het aantal buitenkerkelijken van de eilanden Vlieland en Terschelling.<br />

2, De totalen, die in de rij der gemeenten voorkomen, hebben steeds betrekking op de direct daarboven, niet een accolade vermelde gemeenten.<br />

Deze gemeenten zijn vanwege grenswijzigingen samengevoegd.<br />

3, De volkstellingen, waaraan deze cijfers ontleend zijn, zijn gehouden op 31 December van de verschillende jaren, met uitzondering van 1947 (31 Mei),<br />

4. Nadere verklaring van de kolommen:<br />

kolom 1, 3, 7, 11 enz, het absolute aantal buitenkerkelijken.<br />

kolom 2, 4, 8, 12 enz. het aandeel der buitenkerkelijken in de totale bevolking per gemeente of gemeentegroep.<br />

kolom 5f ¾ 13 enz. de relatieve ontwikkeling van de absolute aantallen buitenkerkelijken in indexcijfers. Steeds is het aantal buitenkerkelijken<br />

aan het begin van elke periode op 100 gesteld. Zo is b.v. kolom 13: kolom 11 gedeeld door kolom 7, maal 100,<br />

kolom 6, 10, 14 enz. de relatieve ontwikkeling van het aandeel der buitenkerkelijken in indexcijfers, per periode. Ook hier is het aandeel der<br />

buitenkerkelijken aan het begin van elke periode op 100 gesteld.<br />

91.4<br />

178.9<br />

148.4<br />

186.8<br />

200.4<br />

1087.8<br />

194.1<br />

187.4<br />

133.6<br />

105.7<br />

172.4<br />

AchterlarspelcnJ<br />

Kollunerland \<br />

Totaal<br />

', Amelaid<br />

Baardtradcel<br />

Barrateel<br />

't Bikt<br />

Bolswffd<br />

DokktlP J<br />

Dantunadecl f<br />

Oostdoïgeradeel (<br />

WcstdmgeradeelJ<br />

Totaal<br />

Doniawerstal<br />

Ferwerderadeel<br />

Fraiu&er<br />

Francfteradeel<br />

GaasfcHand<br />

Harliîgen<br />

Hcereiveen<br />

Aengvirden'j<br />

Hastodand .•<br />

SchoWland'<br />

Totaal<br />

Hemeümcr<br />

Henrwwderadeel<br />

Hmd


BIJLAGE III<br />

WZA<br />

¾¾<br />

TERSCHELLING<br />

VUELAND<br />

65 EN MINDER<br />

65.1- 80<br />

80.1- 95<br />

95.5- 105<br />

105,1- 120<br />

120,1 - 150<br />

150.1 - 250<br />

250,1 - 500<br />

500,1 EN MEER<br />

TERSCHELLING<br />

VLIELAND<br />

65 EN MINDER<br />

55.1 - 80<br />

V77?\ 80.1- 95<br />

95.1 - 105<br />

105.1 - 120<br />

120,1 - 150<br />

150.1 - 250<br />

250.1 - 500<br />

500.1 EN MEER<br />

DE ABSOLUTE ONTWIKKELING DER BUITENKERKELIJKEN PER GEMEENTE VAN FRIESLAND<br />

1879-1889<br />

(1879=100}<br />

I909-I920<br />

(1909 = 100)<br />

TEKENING N9973 J.S 21-10*1954 Samengevoegd lijnde gemeenten Dantumadeel, Oost- en Westdongeradeel en DokHurn;<br />

verder Leeuwarden met Leeuwarderadeel, Heerenveen mot Haikerland ca. Deze<br />

gemeenten xijn samengenomen wegen» grenswijzigingen.<br />

IN INDEXCIJFERS PER PERIODE VANAF 1879<br />

TERSCHELLING<br />

VLIELAND<br />

65 EN MINDER<br />

IX-X] 65.1- 80<br />

WZA 80.1- 95<br />

95.1 - 105<br />

105.1 - 120<br />

120.1 - 150<br />

150.1 - 250<br />

250.1 - 500<br />

500.1 EN MEER<br />

TERSCHELLING<br />

VLIELAND<br />

65 EN MINDER<br />

l : : : X ; l 65.1- 80<br />

V//A 80.1- 95<br />

M 95.1 - 105<br />

105.1- 120<br />

120.1 - 150<br />

150.1 - 2$0<br />

250.1 - 500<br />

500,1 EN MEER<br />

1889-1899<br />

(1889=100)<br />

I920I930<br />

(1920=100)<br />

<strong>wumkes</strong>.<strong>nl</strong><br />

WZÀ<br />

TERSCHELLING<br />

VLIELAND<br />

65 EN MINDER<br />

FX 7 ! 7 ! 65.1- 80<br />

80.1- 95<br />

95.1 - 105<br />

105.1- 120<br />

120,1 - 150<br />

150.1- 250<br />

250.1 - 500<br />

5001 EN MEER<br />

TERSCHELLING<br />

VLIELAND<br />

| 65 EN MINDER<br />

65.1 - 80<br />

W7A 80.1- 95<br />

95.1- 105<br />

105.1- 120<br />

120.1 - 150<br />

150.1 - 250<br />

250.1 - 500<br />

500.1 EN MEER<br />

1899-1909<br />

(1899=100) .--<br />

1930-1947<br />

(1930=100)


BIJLAGE II<br />

VLIELAND<br />

• TOENAME IO<br />

TOENAME IOO<br />

TOENAME IOOO<br />

O AFNAME IO<br />

O AFNAME IOO-<br />

ffcfcKîKEftWEEL<br />

1879-1889<br />

• •<br />

fttwiiHuom<br />

tT 8lU>T DållTUHWri<br />

(Ll("rtJit

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!