211x03168 Ontwerp RO Gasunie Sint Anthonis
211x03168 Ontwerp RO Gasunie Sint Anthonis
211x03168 Ontwerp RO Gasunie Sint Anthonis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Ruimtelijke onderbouwing<br />
Aardgastransportleiding Odiliapeel –<br />
Schinnen, traject gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Vastgesteld
Ruimtelijke onderbouwing<br />
Aardgastransportleiding Odiliapeel –<br />
Schinnen, traject gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Vastgesteld<br />
Rapportnummer: <strong>211x03168</strong><br />
Datum: 26 maart 2012<br />
Contactpersoon opdrachtgever: Mevr. N. Tijman (NV <strong>Gasunie</strong>)<br />
Projectteam B<strong>RO</strong>: Dhr. P. Gerards, dhr. B. Hartkamp, dhr. F. Janssen en<br />
dhr. N. Paree<br />
Trefwoorden: Odiliapeel-Schinnen, NV <strong>Gasunie</strong>, <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>,<br />
Noord-Zuid<br />
Bron foto kaft: Hollandse Hoogte 14<br />
Beknopte inhoud: Ten behoeve van een nieuwe aardgastransportlei-<br />
ding van Odiliapeel naar Schinnen, als deel van het<br />
Noord-Zuid project dienen planologisch-juridische<br />
procedures te worden gevoerd. Deze ruimtelijke<br />
onderbouwing dient als juridisch-planologische on-<br />
derbouwing van de omgevingsvergunning voor het<br />
tracédeel in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
B<strong>RO</strong><br />
Hoofdvestiging<br />
Postbus 4<br />
5280 AA Boxtel<br />
Bosscheweg 107<br />
5282 WV Boxtel<br />
T +31 (0)411 850 400<br />
F +31 (0)411 850 401
Inhoudsopgave pagina<br />
1. INLEIDING 3<br />
2. BELEIDSKADER 5<br />
2.1 Europees beleid 5<br />
2.2 Rijksbeleid 6<br />
2.3 Provinciaal beleid 9<br />
2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 9<br />
2.3.2 Verordening Ruimte 14<br />
2.3.3 Provinciale beleidsvisie externe veiligheid 16<br />
2.3.4 Brabantse strategische visie goederenvervoer 17<br />
2.4 Gemeentelijk beleid 18<br />
3. OMSCHRIJVING BESLUITGEBIED 21<br />
4. PLANBESCHRIJVING 23<br />
4.1 Het plan 23<br />
4.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing 27<br />
4.3 Omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan 28<br />
5. ONDERZOEK 29<br />
5.1 Economische uitvoerbaarheid 29<br />
5.2 Wegverkeerslawaai 30<br />
5.3 Bodem 30<br />
5.4 Milieuzonering 32<br />
5.5 Externe veiligheid 32<br />
5.6 Luchtkwaliteit 35<br />
5.7 Leidingen en infrastructuur 36<br />
5.8 Archeologie 36<br />
5.9 Cultuurhistorie 38<br />
5.10 Natuur en landschap 39<br />
5.11 Flora en fauna 43<br />
5.12 Waterhuishouding 48<br />
5.13 Verkeer en Parkeren 51<br />
5.14 Duurzaamheid 52<br />
Inhoudsopgave<br />
1
6. AFWEGING BELANGEN 55<br />
7. P<strong>RO</strong>CEDURE, OVERLEG EN PLANSTUKKEN 57<br />
7.1 Procedure 57<br />
7.2 Overleg 58<br />
7.3 Planstukken 58<br />
BIJLAGE 1: CONVENANT RACM 59<br />
BIJLAGE 2: P<strong>RO</strong>TOCOLLEN BESCHERMDE FLORA EN FAUNA 61<br />
BIJLAGE 3: VOO<strong>RO</strong>VERLEGREACTIES 63<br />
2<br />
Inhoudsopgave
1. INLEIDING<br />
NV <strong>Gasunie</strong> is voornemens een ondergrondse transportleiding voor aardgas aan te<br />
leggen van Odiliapeel naar Schinnen. Deze uitbreiding maakt deel uit van het<br />
Noord-Zuidproject. Het Noord-Zuidproject heeft als doel de gastransportcapaciteit in<br />
Nederland te vergroten. De nieuwe aardgasleiding is echter niet mogelijk binnen de<br />
vigerende bestemmingsplannen op het tracé.<br />
De aardgasleiding kan wel gerealiseerd worden met behulp van een omgevingsvergunning<br />
in afwijking van het<br />
bestemmingsplan voor de betreffende<br />
gronden binnen de<br />
gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>.<br />
In deze ruimtelijke onderbouwing<br />
wordt een juridisch- planologische<br />
onderbouwing<br />
gegeven voor de aanleg van<br />
de leiding.<br />
Relatie omgevingsvergunning–<br />
MER<br />
Het tracé Odiliapeel - Schinnen<br />
begint bij het eindpunt van<br />
het tracé Beuningen – Odiliapeel<br />
1 en eindigt ten westen<br />
van Schinnen. De geplande<br />
leiding is een leiding met een<br />
48 inch (120 cm) diameter en<br />
het totale traject zal circa 100<br />
km lang worden. Daarnaast<br />
zullen de 11 locaties/afsluiterlocaties<br />
worden<br />
uitgebreid.<br />
Op grond van wetgeving 2 is de<br />
aanleg van een aardgastrans-<br />
1<br />
Voor het tracé Beuningen - Odiliapeel is separaat een m.e.r.-procedure doorlopen, zie MER Aanleg<br />
Aardgastransportleiding Beuningen-Odiliapeel (MER 7), ARCADIS, d.d. 31-1-08. Deze is afgerond met<br />
het toetsingadvies van de commissie m.e.r. in de zomer van 2008.<br />
2 Wet milieubeheer en Besluit milieueffectrapportage 1994, zoals laatstelijk gewijzigd per<br />
29 september 2006<br />
Hoofdstuk 1<br />
Afbeelding 1: ligging besluitgebied<br />
3
portleiding m.e.r.-plichtig wanneer het gaat om een leiding met een diameter van<br />
meer dan 80 cm en een lengte van meer dan 40 km.<br />
Het tracé heeft een lengte van circa 100 km en voldoet daarmee aan het lengte criterium<br />
van 40 km in de categorie 8, Bijlage C Besluit Milieu-effectrapportage 1994.<br />
Het tracé Odiliapeel- Schinnen is daarnaast onderdeel van een groter project dat in<br />
zijn geheel m.e.r.-plichtig is. Het gehele project is opgedeeld in meerdere deelprojecten<br />
waarvoor afzonderlijke m.e.r.-procedures worden doorlopen, waaronder de<br />
m.e.r. voor het traject tussen Odiliapeel en Schinnen. Voor de aanleg van de aardgastransportleiding<br />
wordt de project-m.e.r.-procedure gevolgd.<br />
In het MER voor het tracé Odiliapeel - Schinnen worden ondermeer de milieueffecten<br />
van het tracé beschreven. Waar mogelijk zijn deze gegevens in deze toelichting<br />
verwerkt. De commissie voor de milieu-effecteapportage heeft bij advies van 15 september<br />
2009 aangegeven dat in het MER het milieubelang een volwaardige rol<br />
krijgt bij de besluitvorming en adviseert positief ten aanzien van het oosttracé, dat<br />
in dit bestemmingsplan (mede) is uitgewerkt.<br />
Opbouw ruimtelijke onderbouwing<br />
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:<br />
In hoofdstuk 2 wordt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleidskader beschreven.<br />
Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de huidige situatie aan bod, gevolgd door de<br />
gewenste toekomstige situatie in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de resultaten<br />
van het onderzoek, dat ten behoeve van de planrealisatie verricht is, belicht. Tenslotte<br />
komt in hoofdstuk 6 de afweging van de belangen en in hoofdstuk 7 de procedure,<br />
het overleg en de planstukken aan de orde.<br />
4<br />
Hoofdstuk 1
2. BELEIDSKADER<br />
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het Europees, Rijks-, provinciaal<br />
en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 2.1, § 2.2, § 2.3 en § 2.4.) Bij het Europees<br />
beleid wordt in gegaan op de Gasrichtlijn en de kaderrichtlijn water. Bij het Rijksbeleid<br />
wordt ingegaan op de Nota Ruimte en de Gaswet. Voor het provinciaal beleid<br />
wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening<br />
Ruimte. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het geldende<br />
bestemmingsplan.<br />
2.1 Europees beleid<br />
Europese Gasrichtlijn 2003/55/EC (2003)<br />
Op 16 juli 2003 is de tweede Europese gasrichtlijn 2003/55/EC [i] gepubliceerd. In de<br />
richtlijn 2003/55/EC zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de transmissie,<br />
distributie, levering en opslag van aardgas. De richtlijn stelt de regels vast met betrekking<br />
tot de organisatie en de werking van de aardgassector, de toegang tot de<br />
markt, de criteria en procedures voor de verlening van vergunningen voor transmissie,<br />
distributie, levering en opslag van aardgas en het beheer van systemen. Nederland<br />
heeft de eisen van de EU-gasrichtlijn verwerkt in de Gaswet, die in 2000 van<br />
kracht is geworden.<br />
EU-Kaderrichtlijn Water (2000)<br />
Het Europese Parlement heeft in 2000 de EU-Kaderrichtlijn Water vastgesteld. Doel<br />
van deze richtlijn is het beschermen van water-ecosystemen/wetlands, waterafhankelijke<br />
land-ecosystemen en waterbronnen en bijdragen aan afzwakking van de<br />
gevolgen van overstromingen en perioden van droogte. De lidstaten moesten in<br />
2003 alle nodige wettelijke maatregelen genomen hebben om aan de richtlijn te<br />
kunnen voldoen. Het streven voor 2015 is, dat in alle wateren in de Europese Unie<br />
zowel de chemische als de ecologische toestand goed is.<br />
Voor het tracé van de geplande aardgastransportleiding betekent het dat de activiteiten<br />
de oppervlaktewaterkwaliteit niet extra mogen belasten. De plannen mogen<br />
geen blijvende verdrogende invloed hebben op de omgeving en ook niet voor een<br />
verhoogde kans op overstromingen zorgen.<br />
Hoofdstuk 2<br />
5
2.2 Rijksbeleid<br />
Nota Ruimte [2006]<br />
De Nota Ruimte is een nota van het rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting<br />
van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om<br />
inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.<br />
In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke<br />
hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota Ruimte<br />
is op 17 mei 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. Een meerderheid van de<br />
Eerste Kamer heeft op 17 januari 2006 ingestemd met de nota. De nota is d.d. 27<br />
februari 2006 in werking getreden.<br />
Op grond van de Invoeringswet Wro, artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht W<strong>RO</strong>, is bepaald<br />
dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld<br />
wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals<br />
gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing. In het<br />
kader van de Wro dienen echter niet alleen de verantwoordelijkheden en belangen<br />
benoemd te worden, maar zal ook inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe deze<br />
belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft derhalve de nationale ruimtelijke<br />
belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid.<br />
Ook deze Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.<br />
Er zijn 33 nationale ruimtelijke belangen onderscheiden op basis van de Nota Ruimte.<br />
Dat is ook gedaan voor de andere bestaande Pkb's (ook van andere departementen).<br />
De nationale belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid<br />
neemt en geven aan waar het rijk voor staat. De nationale belangen omvatten<br />
globaal genomen:<br />
nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking<br />
van de kwaliteiten van het landschap;<br />
de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;<br />
de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;<br />
ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.<br />
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid is een viertal nationale<br />
belangen in het besluitgebied van toepassing. Deze nationale belangen zijn alle<br />
afkomstig uit de Nota Ruimte:<br />
Milieukwaliteit en externe veiligheid: het Rijk streeft naar een schone aantrekkelijke<br />
en veilige leefomgeving. Instrumentarium is ondermeer de Wet luchtkwaliteit,<br />
Wet geluidhinder, de Wet bodembescherming en het Besluit externe<br />
6<br />
Hoofdstuk 2
veiligheid inrichtingen. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op bovengenoemde<br />
aspecten.<br />
Bescherming en nadere ontwikkeling leefgebieden van beschermde soorten: ook<br />
buiten de EHS, VHR- en NB-wetgebieden is veel natuur gelegen die beschermd<br />
en ontwikkeld dient te worden. De Flora en faunawet en Natuurbeschermingswet<br />
zijn hier instrumenten voor. In paragraaf 5.11 wordt verder ingegaan op<br />
bovengenoemde aspecten.<br />
Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: ook buiten de werelderfgoedgebieden<br />
en de nationale landschappen dient de landschappelijke kwaliteit<br />
expliciet meegenomen te worden in de ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier<br />
zowel het behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit.<br />
In paragraaf 5.10 wordt verder ingegaan op bovengenoemde aspecten.<br />
Het op orde houden van het regionale watersysteem: het op orde brengen en<br />
houden van het regionale watersysteem heeft als doel het land te beschermen<br />
tegen wateroverlast, zoetwatervoorraden veilig te stellen, het voorkomen van<br />
verdroging en onnodige bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering<br />
van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, een goede ecologische<br />
waterkwaliteit en de versterking van ruimtelijke kwaliteiten. In paragraaf 5.12<br />
wordt verder ingegaan op bovengenoemde aspecten.<br />
In de Nota Ruimte is over ondergronds transport aangegeven dat het voor de toekomst<br />
van met name de Nederlandse industrie belangrijk is om netwerken van<br />
hoofdtransportleidingen voor het transport van grondstoffen (zoals aardgas, aardolie,<br />
water en chemicaliën), halffabricaten en rest- en afvalstoffen te creëren tussen<br />
de zeehavens en de industriële centra. Voor de energievoorziening in Nederland en<br />
de omringende landen is het netwerk van hogedruk aardgastransportleidingen belangrijk.<br />
Doel van het beleid is om problemen en knelpunten bij de ondergrondse ordening<br />
te voorkomen, waar mogelijk bundeling met andere lijninfrastructuur te bevorderen<br />
en de veiligheid rondom deze leidingen te waarborgen.<br />
Het rijk ondersteunt het beleid van de Europese Unie voor een Trans-Europees Netwerk<br />
Energie (TEN–E). De rol van de overheid ligt daarnaast bij de ruimtelijke reservering<br />
van tracés voor hoofdtransportleidingen.<br />
Aangezien de nieuwe gasleiding waar mogelijk gebundeld bij bestaande leidingen<br />
gerealiseerd wordt én hiermee het hoofdleidingnet versterkt wordt, sluit de ontwikkeling<br />
aan bij het beleid van het rijk zoals verwoord in de Nota Ruimte. In hoofdstuk<br />
5 wordt aangegeven dat er voor de aspecten externe veiligheid, landschap,<br />
flora en fauna en waterbeheer tevens wordt voldaan aan het Rijksbeleid.<br />
Hoofdstuk 2<br />
7
(onwerp)Structuurvisie buisleidingen<br />
Vanaf 1 juni tot en met 12 juli 2011 hebben de ontwerp-structuurvisie buisleidingen<br />
en het milieueffectrapport (MER) ter inzage gelegen.<br />
De Structuurvisie buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de<br />
komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen<br />
voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen<br />
voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en<br />
vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur<br />
van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden,<br />
om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van<br />
nationaal belang mogelijk te maken. De Structuurvisie buisleidingen is het vervolg<br />
op het Structuurschema buisleidingen uit 1985.<br />
Het zuinig gebruik van de ruimte is uitgewerkt onder meer door nieuwe buisleidingen<br />
zoveel mogelijk te bundelen met bestaande leidingen en door de risicozonering<br />
voor nieuwe leidingen binnen de leidingstrook te houden, voor zover de stoffen of<br />
combinaties van leidingen met diverse stoffen dat toelaten.<br />
De kaart bij de structuurvisie geeft aan waar ruimte wordt gereserveerd voor de<br />
nieuwe tracés van transportbuisleidingen voor aardgas, olie(producten) en chemicaliën.<br />
Deze tracés zijn gekozen na een zorgvuldige afweging van de behoeften aan<br />
verbindingen van nationaal belang, de beschikbaarheid van ruimte en de onderzochte<br />
milieueffecten op basis van een milieu-effectrapportage. De visiekaart is tot<br />
stand gekomen na veelvuldig en uitgebreid overleg met provincies, gemeenten en<br />
het betrokken bedrijfsleven.<br />
De aanleg van de Noord-Zuid aardgastransportleiding is opgenomen in de structuurvisie.<br />
Gaswet [2004]<br />
De tweede Europese gasrichtlijn 2003/55/EG van de Europese Unie is geïmplementeerd<br />
in de Gaswet. In de Gaswet zijn regels voor het transport en de levering van<br />
gas opgenomen. Kernthema’s binnen de Gaswet zijn het geleidelijk vrijmaken van<br />
de markt en de regulering van de toegang tot het gasnetwerk. De Nederlandse<br />
gasmarkt is sinds 1 juli 2004 geliberaliseerd. Relevant artikel uit de Gaswet ten aanzien<br />
van aardgasleidingaanleg is Artikel 10, lid 1: “Een gastransportbedrijf, een gasopslagbedrijf<br />
of een LNG-bedrijf heeft tot taak zijn gastransportnet, onderscheidenlijk<br />
zijn gasopslaginstallatie of zijn LNG-installatie op economische voorwaarden in<br />
werking te hebben, te onderhouden en te ontwikkelen op een wijze die de veiligheid,<br />
doelmatigheid en betrouwbaarheid van dat gastransportnet of die installatie<br />
en van het transport van gas waarborgt en het milieu ontziet”.<br />
8<br />
Hoofdstuk 2
Met de realisatie van de nieuwe gasleiding wordt voldaan aan de uitgangspunten<br />
voor een gastransportbedrijf, zoals aangegeven in de Gaswet.<br />
2.3 Provinciaal beleid<br />
2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening<br />
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-<br />
Brabant in werking getreden. Op deze datum is deel A en B van de Interimstructuurvisie<br />
ingetrokken. Deel C van de Interimstructuurvisie 'Ontwikkelingsprojecten West-<br />
Brabant' blijft in stand. De uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 zijn eveneens<br />
per 1 januari 2011 ingetrokken.<br />
De structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke<br />
leefomgeving van de provincie Noord-Brabant. De structuurvisie geeft de samenhang<br />
weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water.<br />
Het gedachtegoed uit het ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan (juni 2010), het<br />
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2006) en het Provinciaal Waterplan (2009) zijn<br />
in de Structuurvisie ruimtelijke ordening opgenomen en verwerkt. In de Structuurvisie<br />
zijn alleen de ruimtelijk relevante hoofdlijnen uit deze andere strategische plannen<br />
opgenomen. Een verdere detaillering van het beleid staat in de plannen zelf.<br />
Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal<br />
beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak.<br />
Provinciale belangen<br />
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig<br />
natuur- en watersysteem. Er is aandacht voor hoogwaterbescherming,<br />
Droogte en biodiversiteit. De wens is te komen tot een multifunctioneel landelijk<br />
gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte<br />
krijgen, met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine<br />
kernen. Daarnaast is een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied van belang,<br />
met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie,<br />
stadslandbouw). Hierbij heeft men aandacht voor sterke regionale economische<br />
clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra<br />
als aan de randen van de steden).<br />
Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen:<br />
1. Regionale contrasten<br />
2. Een multifunctioneel landelijk gebied<br />
3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem<br />
4. Een betere waterveiligheid door preventie<br />
5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding<br />
Hoofdstuk 2<br />
9
6. Ruimte voor duurzame energie<br />
7. Concentratie van verstedelijking<br />
8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad<br />
9. Groene geledingszones tussen steden<br />
10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen<br />
11. Economische kennisclusters<br />
12. (inter)nationale bereikbaarheid<br />
13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur<br />
Op het onderhavige besluit is belang 3, een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem<br />
van toepassing, alsmede belang 12, (inter)nationale bereikbaarheid.<br />
Belang 3, een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem<br />
De rivieren, de beken en kreken vormen binnen Noord-Brabant de samenbindende<br />
waterstructuur. Bij toekomstige ontwikkelingen in stad en land wil de provincie dat<br />
het patroon van beken en kreken beter beleefbaar wordt. De water-, klimaat-, natuur<br />
en recreatieve ontwikkelingen worden sterker aan dit patroon gekoppeld. Door<br />
een meer samenhangende aanpak in water en natuur wordt de landschappelijke en<br />
recreatieve kwaliteit van Noord-Brabant versterkt.<br />
De aanleg van de gasleiding heeft geen negatieve invloed op de watersystemen in<br />
het plangebied. Het Defensie- of Peelkanaal, dat is aangewezen als (zoekgebied)<br />
Ecologische verbindingszone worden door middel van een boring doorkruist. Hierbij<br />
worden geen natuurwaarden geschaad, mits wordt voldaan aan alle compenserende<br />
en mitigerende maatregelen, en indien wordt gewerkt volgens de van toepassing<br />
zijnde protocollen. Zie ook paragraaf 5.10 en 5.11. Het provinciaal belang wordt in<br />
dat geval niet aangetast.<br />
Belang 12, (inter)nationale bereikbaarheid<br />
De provincie Noord-Brabant wil haar positie in het hoogontwikkelde afzet- en productiegebied<br />
van de Eurodelta versterken door de (inter)nationale bereikbaarheid<br />
via weg, water, spoor, lucht en buis uit te bouwen. De ontwikkeling van een goed<br />
functionerend infrastructuurnetwerk is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling<br />
van Noord-Brabant en in het bijzonder het stedelijk netwerk BrabantStad.<br />
De realisatie van de Noord-Zuid aardgastransportleiding, die voor een aanzienlijk<br />
deel door de provincie Noord-Brabant loopt, draagt bij aan het provinciaal belang<br />
de (inter)nationale bereikbaarheid te versterken.<br />
Structurenkaart<br />
Op de structurenkaart van de structuurvisie ruimtelijke ordening is het besluitgebied<br />
gelegen in verschillende zoneringen, waaronder voor een zeer klein gedeelte in het<br />
het kerngebied groenblauw, en voor een aanzienlijk deel in de groenblauwe man-<br />
10<br />
Hoofdstuk 2
tel, het gemengd landelijk gebied en het accentgebied agrarische ontwikkeling.<br />
Hieronder wordt kort in gegaan op het beleid voor deze zoneringen.<br />
Afbeelding 2: uitsnede structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening<br />
Kerngebied groenblauw<br />
Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de<br />
(robuuste) ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken.<br />
De ecologische hoofdstructuur (EHS) bestaat uit het samenhangende netwerk van<br />
bestaande en te ontwikkelen bossen en natuurgebieden in Brabant. Deze gebieden<br />
hebben de hoofdfunctie natuur. De gebieden binnen de EHS waar de natuurwaarden<br />
afhankelijk zijn van de hydrologische situatie krijgen bijzondere aandacht.<br />
Rondom deze natte natuur liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde<br />
attentiegebieden EHS. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en<br />
ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte<br />
voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen<br />
voor de EHS en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies<br />
en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.<br />
Voor de ontwikkeling van functies binnen de groenblauwe kern gelden de EHSspelregels,<br />
zoals die door het Rijk/IPO zijn afgesproken: het 'nee, tenzij'-principe met<br />
toepassing van het compensatiebeginsel en met mogelijkheden voor de zogenaamde<br />
herbegrenzing en saldobenadering.<br />
Beleid groenblauwe mantel<br />
Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke<br />
grondgebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en/of een ontwikkeling in<br />
grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Er zijn ook diverse recreatieve en<br />
Hoofdstuk 2<br />
11
toeristische bedrijven binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en<br />
vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is een belangrijke<br />
opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als<br />
deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een<br />
kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap.<br />
De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden<br />
voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er<br />
op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt.<br />
Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief<br />
voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.<br />
Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen,<br />
(bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve<br />
landbouwfuncties zijn strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden<br />
nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn<br />
dan ook beperkt.<br />
Beleid gemengd landelijk gebied<br />
Het gemengd landelijk gebied is een gebied waarbinnen verschillende functies in<br />
evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang<br />
met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied<br />
wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie,<br />
toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook<br />
dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en<br />
te versterken.<br />
Accentgebied agrarische ontwikkeling<br />
De accentgebieden zijn gebieden waar de provincie ruimte en kansen ziet om de<br />
agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. In deze gebieden<br />
ziet de provincie niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de aanwezige sector<br />
maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische<br />
sector, mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen.<br />
Kenmerken en ambities gebiedspaspoort De Peelkern<br />
Op de kaart met de kenmerken voor de gebiedspaspoorten is aangegeven dat het<br />
besluitgebied is gelegen in de Peelkern, binnen de Peekernontginning. Dit is een<br />
monumentaal ontginningslandschap. Hier wil men modern landgoed creëren waar<br />
de landbouw, het landschap, de natuur en het milieu een nieuw evenwicht hebben<br />
gevonden.<br />
12<br />
Hoofdstuk 2
Beleid infrastructuur / buisleidingen<br />
Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig<br />
en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en<br />
buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale<br />
netwerk van infrastructuur in Noordwest Europa.<br />
Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wil de provincie minder vervoer<br />
van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, en geeft de provincie de<br />
voorkeur aan vervoer per buis of over het water. Vanuit het oogpunt van veiligheid<br />
draagt dit bij aan een beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen door bestaand<br />
stedelijk gebied. De provincie wil ook een ruimtelijke scheiding tussen transportroutes<br />
voor gevaarlijke stoffen en kwetsbare functies.<br />
Afweging provinciaal Structuurvisie ruimtelijke ordening<br />
Het aanleggen van de nieuwe aardgastransportleiding is in lijn met het provinciaal<br />
beleid voor buisleidingen. Het is wenselijk om het ondergronds transport van gevaarlijke<br />
stoffen te laten toenemen, in verband met de externe veiligheid.. Aangezien<br />
de leiding door het agrarisch gebied van de gemeente loopt, is er sprake van de<br />
gewenste ruimtelijke scheiding tussen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en<br />
kwetsbare functies.<br />
De nieuwe gasleiding zal ondergronds worden aangelegd. Er is dan ook geen sprake<br />
van een permanent bovengrond ruimtebeslag. De ontwikkelingsmogelijkheden voor<br />
de landbouw worden niet belemmerd, omdat er slechts sprake is van tijdelijk ruimtebeslag<br />
bovengronds. Voor wat betreft de ligging binnen het kerngebied groenblauw<br />
en de groenblauwe mantel wordt verwezen naar de paragrafen 5.10 en 5.11.<br />
Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn vanuit natuur en landschapswaarden,<br />
indien aan alle compenserende en mitigerende maatregelen wordt voldaan en indien<br />
alle van toepassing zijnde werkprotocollen voor flora en fauna worden gevolgd.<br />
De aanleg van de leiding is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van het<br />
provinciaal beleid voor natuur- en landschap.<br />
Aangezien de leiding ondergronds wordt aangelegd, aan het verkavelingspatroon<br />
niets zal wijzigen en eventuele aantasting van natuurwaarden zullen worden gemitigeerd<br />
danwel gecompenseerd heeft de aanleg van de nieuwe aardgastransportleiding<br />
geen invloed op de actuele danwel de te ontwikkelen waarden van het gebied<br />
De Peelkern.<br />
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de aanleg van de leiding in lijn is met het<br />
provinciaal beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.<br />
Hoofdstuk 2<br />
13
2.3.2 Verordening Ruimte<br />
De Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is op 1 maart 2011 in werking<br />
getreden. Het besluitgebied is op de volgende kaartlagen van de Verordening<br />
Ruimte nader aangeduid.<br />
Kaartlaag ‘natuur en landschap’<br />
Op de kaartlaag ‘Natuur en landschap’ is het besluitgebied deels gelegen in de<br />
groenblauwe mantel en voor een klein deel in de ecologische hoofdstructuur, ter<br />
hoogte van landgoed de Groote Slink-Bunthorst en het <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>bos. Het defensie-<br />
of Peelkanaal is aangewezen als zoekgebied voor ecologische verbindingszone<br />
en als beheergebied EHS.<br />
Ecologische hoofdstructuur<br />
Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het rijksbeleid (Nota Ruimte<br />
en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding<br />
van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde<br />
‘nee, tenzij’-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen<br />
niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van<br />
het gebied significant aantasten. Zolang een dergelijke aantasting niet plaatsheeft,<br />
is er vanwege de ecologische hoofdstructuur geen grond om de activiteit geen<br />
doorgang te laten vinden.<br />
Wanneer de wezenlijke kenmerken worden aangetast, hangt af van de actuele en<br />
potentiële waarden van het gebied. Dat kunnen zijn: de natuurdoelen en –kwaliteit,<br />
geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding,<br />
kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid<br />
en de landschapsstructuur. Is er sprake van een significant effect op de wezenlijke<br />
kenmerken dan kan een ingreep in beginsel alleen nog plaatsvinden als er<br />
sprake is van een groot openbaar belang en er geen alternatieven beschikbaar zijn<br />
(bij individuele ingrepen) of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen<br />
per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van de EHS leidt.<br />
Groenblauwe mantel<br />
De groenblauwe mantel is van belang voor de bescherming maar vooral ook de<br />
ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit zowel ten behoeve van de aanliggende<br />
kerngebieden groenblauw als in het mantel gebied zelf. Nieuwe ruimtelijke<br />
ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op<br />
de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodemen<br />
watersysteem in het gebied. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak<br />
gekoppeld aan het bodem- watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel), aan<br />
landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), en het voorkomen van bijzondere<br />
planten en dieren. Het beleid is er ook op gericht dat de belevingswaarde en<br />
de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Nieuwe ontwikkelingen dienen<br />
14<br />
Hoofdstuk 2
qua aard en schaal bij dit ontwikkelingsperspectief te passen en dienen rekening te<br />
houden met omliggende waarden.<br />
Toets EHS / Groenblauwe mantel<br />
Uit het MER achtergrondrapport ‘Natuur’ kan worden geconcludeerd op de meeste<br />
plaatsen de bodemstructuur intact blijft en na afronding van de werkzaamheden,<br />
natuurwaarden zich kunnen herstellen. Langs de gehele leidingstrook in de EHS en<br />
de Groenblauwe mantel zullen mitigerende maatregelen worden toegepast. De<br />
wezenlijke kenmerken van de EHS en de waarden van de Groenblauwe mantel worden<br />
volgens het MER achtergrondrapport ’Natuur’ op de leidingstrook zelf echter<br />
worden aangetast als gevolg van permanent ruimtebeslag. Dit kan echter worden<br />
genuanceerd (zie paragraaf 5.10). Er blijkt dat er geen sprake is van permanent<br />
ruimtebeslag, aangezien op de leidingstrook zich weer niet-diep wortelende vegetatie<br />
zal ontwikkelen. Daar waar toch een aantasting van de wezenlijke kenmerken<br />
van de EHS plaatsvindt zal worden gecompenseerd volgens een goedgekeurd compensatieplan.<br />
Zoekgebied ecologische verbindingszone<br />
Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime. Een<br />
ecologische verbindingszone wordt aangeduid met een concreet aangeduid zoekgebied.<br />
Inrichting, beheer en bescherming op perceelsniveau worden nader in het<br />
bestemmingsplan uitgewerkt. Hiervoor geldt in het buitengebied, dat het bestemmingsplan<br />
een ecologische verbindingszone met een breedte van 25 meter moet<br />
beschermen. Uit het uitgevoerde flora en fauna onderzoek blijkt dat de waarden<br />
van de ecologische verbindingszone niet worden geschaad. Zie ook paragraaf 5.10<br />
en 5.11.<br />
Voor de goede orde wordt vermeld dat in het toekomstige bestemmingsplan ‘Buitengebied’<br />
van de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> een afweging wordt gemaakt ten aanzien<br />
van de juridisch-planologische bescherming van het Defensie – of Peelkanaal.<br />
Beheergebied EHS<br />
In het beheersgebied EHS wordt op agrarische gronden gewerkt aan inrichting en<br />
beheer van natuur en landschap en de kwaliteitsverbetering daarvan. Hiervoor worden<br />
beheersovereenkomsten gesloten tussen de overheid en de grondgebruikers via<br />
de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant. Het beheergebied<br />
EHS in het plangebied valt samen met het zoekgebied ecologische verbindingszone.<br />
In de vorige paragraaf is reeds aangegeven dat de waarden van het Defensie- of<br />
Peelkanaal niet worden aangetast.<br />
Hoofdstuk 2<br />
15
Kaartlaag ‘ontwikkeling intensieve veehouderij’<br />
Op de kaartlaag ‘Ontwikkeling intensieve veehouderij’ is de planlocatie deels aangeduid<br />
als primair landbouwontwikkelingsgebied, deels als extensiveringsgebied en<br />
deels als verwevingsgebied.<br />
De aanleg van de nieuwe aardgastransportleiding is niet te kenmerken als een agrarische<br />
ontwikkeling. Het bepaalde in de Verordening Ruimte ten aanzien van de<br />
ontwikkeling van intensieve veehouderij is op deze ontwikkeling dan ook niet van<br />
toepassing.<br />
Kaartlaag ‘overige agrarische ontwikkelingen en windturbines’<br />
Op de kaartlaag ‘overige agrarische ontwikkelingen en windturbines is het besluitgebied<br />
deels gelegen in ‘agrarisch gebied’. Hier kunnen gemeenten eigen beleid<br />
vormen ten aanzien van de agrarische ontwikkeling en voor windturbines. De aanleg<br />
van de aardgastransportleiding heeft door de ondergrondse ligging geen invloed<br />
op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.<br />
De aanleg van de nieuwe aardgastransportleiding is niet te kenmerken als een agrarische<br />
(of stedelijke) ontwikkeling. Het bepaalde in de Verordening Ruimte ten aanzien<br />
van de ontwikkeling van ‘overige agrarische ontwikkelingen en windturbines’ is<br />
op de aanleg van de gasleiding dan ook niet van toepassing.<br />
Op de kaartlagen van de Verordening Ruimte zijn voor wat betreft de aspecten ‘stedelijke<br />
ontwikkeling’, en ‘water’ geen waarden aangegeven.<br />
Conclusie Verordening Ruimte<br />
Langs de gehele leidingstrook zullen mitigerende maatregelen worden toegepast<br />
om aantasting van natuur- en landschapswaarden te voorkomen (zie ook paragraaf<br />
5.10 en 5.11). Op de meeste plaatsen op de leidingstrook zullen natuurwaarden zich<br />
na de werkzaamheden kunnen herstellen. Daar waar toch sprake is van een wezenlijke<br />
aantasting van de kenmerken van de EHS zal worden gecompenseerd.<br />
2.3.3 Provinciale beleidsvisie externe veiligheid<br />
In juni 2008 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de beleidsvisie externe<br />
veiligheid 2008-2012 vastgesteld. De provincie heeft zich middels het document geheroriënteerd<br />
op haar rol en ambities op het gebied van externe veiligheid.<br />
De realisatie van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in deze<br />
visie. Vanuit externe veiligheid bezien moet voor de realisatie van een dergelijke<br />
leefomgeving, oog zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en voor risicovolle<br />
bedrijven. Het is de ambitie van de provincie om de risico’s die beide voor de<br />
leefomgeving opleveren te voorkomen of te verminderen.<br />
De ambities die de provincie zich stelt ten aanzien van verantwoord vervoer gevaarlijke<br />
16<br />
Hoofdstuk 2
stoffen, zijn:<br />
a. Een duurzaam veiligheidsniveau op en langs de transportassen, dat wil zeggen:<br />
toekomstvaste oplossingen voor het gehele netwerk.<br />
b. Een actueel en betrouwbaar beeld van de transportstromen met gevaarlijke<br />
stoffen door Brabant.<br />
c. Beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen door bestaand stedelijk gebied<br />
en een ruimtelijke scheiding tussen transportroutes voor gevaarlijke stoffen<br />
en kwetsbare functies.<br />
d. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor zo veel mogelijk over speciaal daarvoor<br />
geschikt gemaakte spoorinfrastructuur, op een zo groot mogelijke afstand<br />
van stedelijk gebied.<br />
e. Optimalisering van de hulpverlening en rampbestrijding bij het vervoer van gevaarlijke<br />
stoffen.<br />
f. Verkleinen van de kans op een calamiteit rond het vervoer van gevaarlijke stoffen<br />
door permanente veiligheidsverbetering.<br />
Door middel van de aanleg van de Noord-Zuid leiding wordt een toekomstvast netwerk<br />
gerealiseerd voor het transport van aardgas van het noorden van Nederland<br />
naar het buitenland. Uit het uitgevoerde externe veiligheidsonderzoek blijkt dat de<br />
risico’s voor de omgeving onder de gestelde norm blijven. Stedelijk gebied is ontzien<br />
bij de keuze voor het tracé door de provincie Noord-Brabant. De aanleg van de leiding<br />
past dan ook in het streven van de provincie om veilig (ondergronds)transport<br />
te bevorderen.<br />
2.3.4 Brabantse strategische visie goederenvervoer<br />
In november 2008 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de Brabantse strategische<br />
visie goederenvervoer vastgesteld. De visie heeft tot doel de bereikbaarheid<br />
te verbeteren binnen de randvoorwaarden van ruimte, leefbaarheid en milieu. Tot<br />
2030 wordt in gezet op de volgende speerpunten:<br />
a. het versterken van overslagpunten en multimodaliteit;<br />
b. het bereikbaar maken van bedrijventerreinen;<br />
c. een bewuste ontwikkeling van vervoersstromen (lokaal, regionaal en transito);<br />
d. het verminderen van de milieudruk en het vergroten van de veiligheid;<br />
e. het verankeren, delen en upgraden van kennis en innovatie in goederenvervoer<br />
en logistiek.<br />
Een vertaling van deze speerpunten is opgenomen in de Uitvoeringsagenda. Binnen<br />
actielijn 1 (Maximale multimodaliteit en bedrijventerreinen bereikbaar) is het actiepunt<br />
‘verkennen en ontwikkelen van het buisleidingennet’ opgenomen. De aanleg<br />
van de Noord-Zuid aardgastransportleiding draagt bij aan het verder ontwikkelen<br />
van het buisleidingennet in de provincie Noord-Brabant. De aanleg er van is dan ook<br />
wenselijk.<br />
Hoofdstuk 2<br />
17
2.4 Gemeentelijk beleid<br />
Het besluitgebied is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied 2000”. Dit bestemmingsplan<br />
is vastgesteld op 05 maart 2001 en goedgekeurd door Gedeputeerde<br />
Staten op 23 oktober 2001. De gronden waar de nieuwe gasleiding gepland is, zijn<br />
bestemd als ‘Agrarisch gebied AG’, ‘Agrarisch gebied met landschappelijke en/of<br />
abiotische waarden Alaw’ en ‘Landschapselement’.<br />
Afbeelding 3: uitsnede bestemmingsplankaart ‘Buitengebied’<br />
De gronden aangewezen als Agrarisch gebied zijn bestemd voor een duurzame<br />
agrarische bedrijfsuitoefening en extensief recreatief medegebruik. De realisatie van<br />
de gasleiding binnen deze bestemming is niet mogelijk.<br />
De gronden aangewezen als Agrarisch gebied met landschappelijke en abiotische<br />
waarden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, instandhouding<br />
van de landschappelijk en/of abiotische waarden en extensief recreatief<br />
medegebruik. De realisatie van de gasleiding binnen deze bestemming is niet mogelijk.<br />
De gronden aangewezen als landschapselement zijn bestemd voor de instandhouding,<br />
herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden. De realisering van<br />
de gasleiding binnen deze bestemming is niet mogelijk.<br />
18<br />
Hoofdstuk 2
De bestaande gasleidingen, waar de nieuwe leiding mee gebundeld wordt, hebben<br />
de medebestemming ‘Leidingen -L-’. Dit betekent dat de gronden waarin de bestaande<br />
leidingen gelegen zijn, bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van<br />
voorzieningen ten behoeve van energie- en watervoorzieningen en daarmee vergelijkbare<br />
doeleinden. Voor de aardgastransportleidingen ter plaatse geldt een beschermingszone<br />
van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Voor grondwerkzaamheden<br />
binnen deze bestemming is een aanlegvergunning vereist.<br />
Aangezien de nieuwe gasleiding niet gelegen is binnen de medebestemming ‘Leidingen<br />
-L-‘, is de realisatie niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsregeling.<br />
Hoofdstuk 2<br />
19
20<br />
Hoofdstuk 2
3. OMSCHRIJVING BESLUITGEBIED<br />
De nieuwe gasleiding is voor circa 10 kilometer gelegen in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>.<br />
De gasleiding volgt in de gemeente volledig de bestaande leidingen. Het besluitgebied<br />
en directe omgeving zijn agrarisch van aard. In de directe nabijheid is,<br />
zoals ook uit de luchtfoto blijkt, weinig bebouwing gelegen. Globaal loopt het tracé<br />
van de westkant van de kern Landhorst naar de westkant van de kern Westerbeek.<br />
Afbeelding 4: luchtfoto globale ligging aardgastransportleiding<br />
Hoofdstuk 3<br />
21
22<br />
Hoofdstuk 3
4. PLANBESCHRIJVING<br />
4.1 Het plan<br />
Algemeen<br />
Als gevolg van een toenemende vraag naar gas, zowel in Nederland als Europa, en<br />
de afname van binnenlands aanbod van gas, dient de transportcapaciteit van aardgas<br />
in Nederland vergroot te worden. De integrale uitbreiding van de transportcapaciteit<br />
is vervat in het Noord-Zuid project.<br />
Afbeelding 5: Noord-Zuid traject<br />
De voorgenomen activiteit luidt:<br />
“Het realiseren van een additionele entry- en transportcapaciteit ter compensatie<br />
van het afnemende bestaande aanbod van gas uit binnenlandse gasvelden (o.a.<br />
Slochteren) en om nieuwe exits van gas te voorzien.“<br />
Met de voorgenomen activiteit worden de volgende doelstellingen bereikt:<br />
Hoofdstuk 4<br />
23
Het garanderen van de leveringszekerheid van gas in Nederland.<br />
Het realiseren van een adequate aansluiting op een grensoverschrijdend gasnetwerk.<br />
Toename van de economische mogelijkheden voor Nederlandse gassector.<br />
Bevordering van de Europese energiehandel, die past binnen het EU-beleid van<br />
vrije handel in energie.<br />
De realisatie van het Noord-Zuid-project zal plaatsvinden met in acht name van de<br />
volgende maatschappelijke en milieubelangen:<br />
Duurzaam veilige ligging van de aardgastransportleiding ten opzichte van de<br />
omgeving, binnen de vigerende regelgeving.<br />
Minimalisatie van het ruimtebeslag en optimale beheersbaarheid door bundeling<br />
met bestaande aardgastransportleidingen en andere infrastructuur. Dat betekent<br />
dat het streven is om de nieuwe leiding naast bestaande aardgastransportleidingen<br />
te realiseren.<br />
Aanleg en bedrijfsvoering binnen de geldende milieuwetgeving.<br />
Vanwege de beschikbaarheid van voldoende gas van voornamelijk Noorse oorsprong<br />
is de belangrijkste entry gelokaliseerd in het noordoosten van Nederland. De<br />
belangrijkste nieuwe exit is gelokaliseerd in het zuidwesten van Nederland. Hierdoor<br />
moet het gehele transportsysteem van noordoost naar zuidwest Nederland verzwaard<br />
worden. Door de omvang van het project, circa 470 km leiding en 3 compressorstations,<br />
wordt het gefaseerd in de volgende deeltrajecten uitgevoerd:<br />
1. Rysum (Duitsland)-Midwolda-Tripscompagnie en Oude Statenzijl- Midwolda,<br />
inclusief nieuw compressorstation nabij Midwolda<br />
2. Midwolda-Meeden-Ommen<br />
3. Ommen-Angerlo<br />
4. Angerlo-Beuningen<br />
5. a. Wijngaarden- Ossendrecht, inclusief nieuw compressorstation nabij Wijngaarden<br />
b. Ossendrecht-Zelzate, inclusief nieuw compressorstation nabij Emma Polder.<br />
6. Hattem-Flevocentrale<br />
7. Beuningen - Odiliapeel, inclusief uitbreiding compressorstation Ravenstein<br />
8. Odiliapeel-Bocholtz (Duitsland)/’s Gravenvoeren (België)<br />
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de planologischjuridische<br />
regeling van het deeltraject Odiliapeel-Schinnen, voor zover gelegen in de<br />
gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>.<br />
Traject Odiliapeel-Schinnen<br />
<strong>Gasunie</strong> is voornemens om tussen Odiliapeel en Schinnen een aardgastransportleiding<br />
te realiseren. De voorgenomen activiteit bestaat uit de realisatie van een nieuwe<br />
leiding van 48” tussen Odiliapeel en Schinnen met een lengte van circa 100 km.<br />
24<br />
Hoofdstuk 4
Ook worden 10 afsluiterlocaties en het eindstation in Schinnen langs dit tracé uitgebreid.<br />
Het tracé Odiliapeel-Schinnen start bij de nieuwe afsluiterlocatie nabij Noordstraat<br />
in de gemeente <strong>Sint</strong>-<strong>Anthonis</strong> (provincie Noord-Brabant). Vervolgens zal het tracé<br />
lopen door de provincie Limburg, en door de gemeenten Venray, Horst aan de Maas,<br />
Peel en Maas, Beesel, Roermond, Roerdalen, Echt-Susteren, Sittard-Geleen. Het<br />
eindpunt is in de gemeente Schinnen, nabij de kleine kern Hegge. De nieuwe leiding<br />
zal op vrijwel het gehele tracé worden gebundeld met de reeds bestaande leidingen.<br />
Afbeelding 6: traject Odiliapeel-Schinnen<br />
Hoofdstuk 4<br />
25
Het tracé in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Het traject Odiliapeel-Schinnen doet over een afstand van circa 10 kilometer de gemeente<br />
<strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> aan. Het traject begint bij het afsluiterstation ‘Odiliapeel’ en<br />
eindigt bij de gemeentegrens met Venray.<br />
De aanleg van het gehele tracé gebeurt in het project Odiliapeel - Schinnen volledig<br />
“in den droge”, tenzij bij de kruising van water(wegen) om technische redenen gekozen<br />
moet worden voor een methode waarbij aanleg in den droge niet mogelijk is.<br />
Aanleg in den droge betekent dat er een sleuf gegraven wordt die indien nodig<br />
droog gehouden wordt door het toepassen van bemaling. In deze (droge) sleuf<br />
wordt vervolgens de leiding gelegd.<br />
Voor de aanleg van één 48” leiding is een werkstrook nodig van circa 50 meter<br />
breed. De werkstrook wordt eerst afgerasterd en daarna wordt van de gehele werkstrook<br />
de teelaarde (inclusief zode) afgegraven en apart in depot gezet. Binnen de<br />
werkstrook wordt een tijdelijke rijbaan aangelegd door het aanbrengen van zand<br />
en indien nodig rijplaten. Zodra de rijbaan gereed is, worden de pijpen uitgereden<br />
en aaneen gelast in zogeheten ‘strengen’. Naast de pijpen wordt een sleuf gegraven.<br />
Omschrijving Gegevens<br />
Afmeting buisdiameter 48 inch<br />
Minimale gronddekking 1,5 meter<br />
Diepte sleuf 4 meter-mv<br />
Breedte sleuf (1*48”) 7 meter<br />
Breedte rijstrook 5 meter<br />
Afstand leiding tot bestaande<br />
leiding<br />
7,0 meter hart op hart<br />
Afstand tussen twee nieuw<br />
aan te leggen leidingen<br />
2,20 meter hart op hart<br />
Breedte werkstrook (1*48”) 50 meter<br />
Tijdsduur aanleg (afzetten<br />
werkstrook t/m moment van<br />
terugzetten teelaarde/afwerken/<br />
inzaaien of inplanten)<br />
Tijdsduur bemaling Gemiddeld 2 weken<br />
Tabel 1. Technische gegevens nieuwe leiding<br />
26<br />
Gemiddeld 10 weken, met uitloop tot een<br />
jaar bij slechte weersomstandigheden in de<br />
winterperiode waardoor het werk stil ligt.<br />
De aanleg van de leiding van Odiliapeel naar Schinnen is gepland in de periode 2011<br />
tot en met 2012.<br />
Uitbreiding afsluiterlocaties, compressorstations en meet- en regelstations<br />
Een afsluiterlocatie is een (fysiek afgebakend) terrein waarop/-in zich een afsluiterschema<br />
bevindt. Een afsluiterschema in een doorgaande leiding heeft onder andere<br />
Hoofdstuk 4
als functie het kunnen regelen van de gasstromen, afsluiten van de leiding in verband<br />
met werkzaamheden en calamiteiten en het verdelen van de leiding in secties.<br />
De afsluiterlocatie Odiliapeel (Zaanpeelweg te Landhorst) is reeds uitgebreid. Deze<br />
locatie maakt namelijk onderdeel uit van de oplevering van de leidingaanleg Ravenstein<br />
- Odiliapeel (1 oktober 2011). Deze situatie is al vergund en hoeft dus niet te<br />
worden meegenomen in deze ruimtelijke onderbouwing.<br />
Afbeelding 7: voorbeeld van een afsluiterlocatie<br />
4.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing<br />
De nieuwe gasleiding wordt waar mogelijk gebundeld bij de bestaande leiding(en)<br />
gerealiseerd. Dit betekent dat het nieuwe ruimtebeslag en de impact op de omgeving<br />
beperkt zal zijn. Wanneer de gasleiding eenmaal gerealiseerd is, zijn de ruimtelijke<br />
en stedenbouwkundige effecten op de omgeving nihil. Van de nieuwe leiding is<br />
dan niets meer te zien, voelen, horen en te ruiken. Wel geldt een bebouwingsvrije<br />
zone van 5 meter uit het hart van de nieuwe leiding. Dit is de enige ruimtelijke consequentie.<br />
De realisatiewerkzaamheden hebben wel ruimtelijke effecten voor de omgeving. De<br />
gasleiding wordt namelijk ‘in den droge’ gerealiseerd, er wordt dus een sleuf gegraven.<br />
De ruimtelijke effecten van de realisatiewerkzaamheden voor de gasleiding zijn<br />
tijdelijk van aard. Nadat de gasleiding gerealiseerd is, en de sleuf weer is dichtgemaakt,<br />
zijn er geen ruimtelijke effecten meer zichtbaar.<br />
Hoofdstuk 4<br />
27
4.3 Omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan<br />
Ten behoeve van de realisering van de aardgastransportleiding is een omgevingsvergunning<br />
in afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk. Op grond van artikel<br />
2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo kan worden afgeweken van de voorschriften<br />
van het BP Buitengebied 2000. Het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied<br />
2000’ blijft hierbij in stand, maar wordt ten behoeve van de aanleg van de leiding<br />
buiten toepassing verklaard.<br />
De nieuwe aardgastransportleiding zal worden opgenomen in het in voorbereiding<br />
zijnde nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>.<br />
28<br />
Hoofdstuk 4
5. ONDERZOEK<br />
5.1 Economische uitvoerbaarheid<br />
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent<br />
de grondexploitatie (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald<br />
dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die<br />
mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke<br />
ordening (Bro), maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die<br />
gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer<br />
van het plan. De aanleg van de gastransportleiding is echter géén bouwplan<br />
zoals bepaald in het Bro. Voor deze ontwikkeling behoeft dan ook geen anterieure<br />
overeenkomst of een exploitatieplan te worden vastgesteld.<br />
De financiering van het gehele project komt volledig voor rekening van <strong>Gasunie</strong>. De<br />
initiatiefnemer is in financiële en organisatorische zin verantwoordelijk voor de realisatie<br />
en beheer van het project.<br />
Het Noord-Zuid project (inclusief de compressorstations) is een project van nationaal<br />
belang (aangegeven door het Ministerie van Economische Zaken). In een brief aan<br />
de Tweede Kamer is aangegeven door de Minister van Economische Zaken wat de<br />
investeringsopgave is en op welke wijze deze gefinancierd wordt.<br />
Uitgangspunt is dat investeringen op basis van de geldende tarieven bedrijfseconomisch<br />
verantwoord zijn. Indien de investeringen bij de dan geldende tarieven niet<br />
bedrijfseconomisch verantwoord zijn, dient de Minister van Economische Zaken na<br />
advies van NMa de wenselijkheid van de investering in het licht van het relevante<br />
publieke belang. De NMa bepaalt op basis van de hieronder genoemde uitgangspunten<br />
vervolgens welke tariefgevolgen hieraan verbonden worden.<br />
Aangegeven wordt dat bij investeringsplannen het uitgangspunt geldt dat de investering<br />
terugverdiend kan worden met een rendement van 7% meteen afschrijvingstermijn<br />
van 20 jaar. Voor investeringen ten aanzien van het bestaande net geldt een<br />
afschrijvingstermijn van 55 jaar en een rendement van 5,5%. Het bedrijfsrisico voor<br />
het bestaande net is namelijk lager aangezien het bestaande net aangezien de<br />
vraag van de binnenlandse afnemers (waar het bestaande net grotendeels voor gebruikt<br />
wordt) goed te ramen is.<br />
De investering heeft thans een grootte van € 1,1 miljard euro. Om de investering<br />
bedrijfseconomisch verantwoord te laten zijn, is een beperkte verhoging van de<br />
tarieven noodzakelijk. Teneinde de verhoging zo beperkt mogelijk te houden, neem<br />
Hoofdstuk 5<br />
29
de Staat genoegen met een lager rendement op <strong>Gasunie</strong> dan in de afgelopen jaren<br />
het geval was. Voor een gemiddeld huishouden zal er naar verwachting een stijging<br />
van de jaarlijkse gasrekening zijn van ongeveer 0,4%. Voor bedrijven en centrales<br />
geldt een kostenstijging van 0,4 à 0,7%.<br />
Middels de tariefsstijging is de investering van <strong>Gasunie</strong> ten behoeve van het Noord-<br />
Zuid project bedrijfseconomisch verantwoord.<br />
Met de lokale overheid wordt een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.<br />
5.2 Wegverkeerslawaai<br />
De gasleiding is geen geluidgevoelig object zoals aangegeven in de Wet geluidhinder.<br />
De gasleiding heeft slechts een tijdelijke verkeersaantrekkende werking, als<br />
gevolg van het bouwverkeer. Een eventuele toename van de geluidsbelasting is<br />
slechts tijdelijk. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.<br />
5.3 Bodem<br />
In verband met de aanleg van de aardgastransportleiding zijn er in het kader van de<br />
MER verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd.<br />
De bodemopbouw bestaat uit 2 à 12 meter fijn zand met leemen veenlenzen, op<br />
een pakket van rivierafzettingen bestaande uit grof zand, grind, klei- en leemlenzen.<br />
De grondwaterspiegel werd aangetroffen op circa 1,4 m-mv.<br />
De resultaten van het MER onderzoek naar bodemverontreiniging zijn opgesplitst in<br />
drie categorieën:<br />
1. Verontreiniginglocaties binnen 100 meter van het tracé;<br />
2. Verontreiniginglocaties op 100 tot 500 meter van het tracé;<br />
3. Verontreiniginglocaties 500 tot 1000 meter van het tracé.<br />
In deze paragraaf worden, in verband met de directe invloed van de aardgastransportleiding<br />
op de dichtstbijzijnde verontreinigingen, enkel de locaties besproken die<br />
binnen 100 meter van het nieuwe tracé liggen. Voor de overige locaties wordt verwezen<br />
naar het achtergrondrapport bodem en water 3 .<br />
3<br />
Arcadis, Milieueffectrapport Leiding Odiliapeel-Schinnen, Achtergrond rapport water en bodem, 2 maart<br />
2009, kenmerk: 110623/CE9/078/000623<br />
30<br />
Hoofdstuk 5
Afbeelding 8: de verontreinigde locaties langs het tracé<br />
Hoofdstuk 5<br />
Locaties bodemverontreiniging<br />
< 100<br />
meter van het tracé<br />
In de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> zijn er 3 verontreinigde locaties gelegen binnen 100<br />
meter van het leidingtracé. Het gaat om drie locaties met ondergrondse brandstoftanks<br />
(tracékilometer 4.3, 7.9 en 8.4, gelegen op respectievelijk 67, 87 en 81 meter<br />
van de leiding). Van doorsnijding is sprake wanneer een verontreinigingslocatie binnen<br />
50 meter van de leiding is gelegen. Geen van de locaties wordt doorsneden.<br />
De verontreinigingen zijn mobiel en liggen binnen het invloedsgebied van de toekomstige<br />
ontwikkelingen. Ten aanzien van de locaties bestaat er (mogelijk) een risico<br />
dat er effecten van werkzaamheden optreden. Er is geen sprake van kruising van<br />
verontreinigingslocaties. Effecten die optreden zullen dan ook alleen optreden als<br />
gevolg van bemaling en de daarmee gepaard gaande verschuiving van eventuele<br />
grondwaterverontreiniging.<br />
Verlaging van de grondwaterstand zal een grondwaterstroming naar de put of sleuf<br />
tot gevolg hebben waardoor grondwaterverontreinigingen mogelijk gaan verspreiden.<br />
Mitigerende maatregelen die in deze situatie zijn toe te passen betreffen, gezien de<br />
opbouw van de ondergrond, in de eerste plaats het toepassen van een lokale retourbemaling.<br />
Toepassing van tijdelijke damwandschermen in de uitvoering zal naar<br />
verwachting geen effectieve maatregel zijn, gezien de goede doorlatendheid en de<br />
dikte van het pakket. Door gebruik te maken van monitoringspeilbuizen kan de<br />
eventuele verplaatsing van de verontreiniging worden gecontroleerd zodat eventueel<br />
aanvullende maatregelen kunnen worden genomen.<br />
Voor de aanleg van de aardgastransportleiding is geen specifieke bodemkwaliteit<br />
nodig. Verontreinigingen in de grond mogen echter niet verplaatst worden door de<br />
aanleg van de leiding. Als de beschreven mitigerende maatregelen worden toegepast<br />
bestaan er geen belemmeringen voor de aanleg van de aardgastransportleiding<br />
vanuit het aspect bodem.<br />
31
5.4 Milieuzonering<br />
De geprojecteerde gasleiding heeft geen functie die volgens de (indicatieve) lijst<br />
“Bedrijven en Milieuzonering”, in juli 2007 uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse<br />
gemeenten, gezoneerd dient te worden ten opzichte van milieugevoelige<br />
functies. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen milieu-invloed<br />
(geur/geluid/stof) op omliggende functies. Voor het aspect ‘gevaar’ (Externe Veiligheid)<br />
wordt verwezen naar paragraaf 5.5.<br />
In de omgeving van het gasleidingtracé zijn geen functies gelegen die een belemmering<br />
kunnen vormen voor de gasleiding.<br />
Uit het voorgaande blijkt derhalve dat er vanuit milieuzoneringsoogpunt geen belemmeringen<br />
zijn voor de onderhavige ontwikkeling.<br />
5.5 Externe veiligheid<br />
Voor externe veiligheid wordt gekeken naar de vigerende regelgeving, afkomstig<br />
uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Dit betekent dat er gekeken wordt<br />
naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).<br />
Plaatsgebonden- en groepsrisico<br />
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen geeft normen voor plaatsgebonden- en<br />
groepsrisico. Door <strong>Gasunie</strong> is een kwantitatieve risicotoetsing voor het tracé Odiliapeel-<br />
Schinnen uitgevoerd. Verwezen wordt naar de separate bijlage. De risicostudie<br />
is conform de in opdracht van de Nederlandse overheid opgestelde richtlijnen voor<br />
kwantitatieve risicoanalyses uitgevoerd met het programma Carola. Dit is een door<br />
de Nederlandse overheid goedgekeurd softwarepakket voor risicoberekeningen aan<br />
hogedruk aardgastransportleidingen. In de berekeningen is gebruik gemaakt van de<br />
bevolkingsdatabase van RIVM en de berekeningen zijn uitgevoerd conform de met<br />
RIVM overeengekomen en door V<strong>RO</strong>M geaccepteerde rekenmethodologie. Tevens is<br />
rekening gehouden met de thans voorziene ruimtelijke ontwikkelingen langs het<br />
tracé.<br />
Effectbeoordeling plaatsgebonden- en groepsrisico<br />
Het plaatsgebonden – en groepsrisico zijn met het daarvoor door de overheid goedgekeurde<br />
programma Carola berekend (zie separate bijlagen). Bij het bepalen van<br />
het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn de toekomstige ontwikkelingen<br />
meegenomen (zie het door B<strong>RO</strong> opgestelde achtergrondrapport ten behoeve de<br />
kwantitatieve risicotoetsing voor het leidingtracé <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> - Schinnen 4 ).<br />
4<br />
B<strong>RO</strong>, Achtergrondrapport ten behoeve de kwantitatieve risicoanalyse voor het leidingtracé <strong>Sint</strong><br />
<strong>Anthonis</strong> – Schinnen, rapportnummer 211x02470, 19 december 2008.<br />
32<br />
Hoofdstuk 5
<strong>Gasunie</strong> heeft het beleid de leiding zodanig te ontwerpen dat de 10 -6 contour van<br />
het plaatsgebonden risico voor nieuwe leidingen ‘op de leiding’ ligt. Voor de leidingparameters<br />
zoals opgenomen in de tabel met leidingeigenschappen geldt dat<br />
het plaatsgebonden risico op elke willekeurige afstand van de leiding lager is dan<br />
10 -6<br />
per jaar, zodat de aan te leggen leiding geen beperkingen oplegt aan de omgeving<br />
(anders dan een belemmerde strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding<br />
waarbinnen geen bebouwing aanwezig mag zijn of mag worden gerealiseerd).<br />
Uit de Kwantitatieve Risicotoetsing (QRA) blijkt dat voor het traject binnen de gemeente<br />
<strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> de aan te leggen aardgasleiding geen plaatsgebonden risicocontour<br />
heeft.<br />
Uit de resultaten van de toetsing van de ontwikkeling aan de hoogte van het<br />
groepsrisico blijkt dat de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde<br />
blijft. De hoogste waarde van het groepsrisico is 0.01 maal de oriënterende waarde.<br />
De oriëntatiewaarde is aangegeven met de rode lijn. De hoogte van het groepsrisico<br />
wordt weergegeven met de blauwe lijn.<br />
Verantwoording groepsrisico<br />
Het besluit is in het kader van het vooroverleg ter advies voorgelegd aan de brandweer.<br />
Naar aanleiding hiervan is de verantwoordingsplicht ten behoeve van het<br />
groepsrisico ingevuld.<br />
Afbeelding 9: resultaten toetsing PR contour (links) en afbeelding 10: resultaten toetsing groepsrisico<br />
(rechts)<br />
In het ‘handboek buisleiding in bestemmingsplannen’ worden de voorschriften met<br />
betrekking tot het verantwoorden van het groepsrisico verwoord. Afhankelijk van<br />
de ruimtelijke situatie en de geconstateerde risico's is een beperkte of een volledige<br />
Hoofdstuk 5<br />
33
verantwoording van het groepsrisico van toepassing. Een beperkte verantwoording<br />
is mogelijk indien de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.<br />
Een beperkte verantwoording bestaat minimaal uit:<br />
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding. Een uitspraak<br />
over verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen<br />
in het invloedsgebied zijn.<br />
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;<br />
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het besluitgebied.<br />
- Het bevoegd gezag (de gemeenteraad als het bestuursorgaan dat het bestemmingsplan<br />
vaststelt) is verplicht de regionale brandweer in de gelegenheid te<br />
stellen om een advies uit te brengen over de mogelijkheden tot bestrijding en<br />
beperking van rampen en de zelfredzaamheid van personen in het besluitgebied.<br />
Aangezien in het besluitgebied de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet<br />
wordt overschreden kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het<br />
groepsrisico.<br />
De regionale brandweer heeft in het kader van de realisatie van de aardgastransportleiding<br />
een advies uitgebracht (zie bijlage 3). Geconcludeerd wordt dat het plan<br />
voldoet voor de aspecten ‘bereikbaarheid voor de brandweer’ en ‘brandveiligheid<br />
aanliggende bebouwing’.<br />
Binnen 180 meter aan weerszijde van de gasleiding is het wettelijk niet toegestaan<br />
om nieuwe kwetsbare objecten te realiseren en beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld<br />
woning) alleen na een expliciete bestuurlijke afweging. Uit de QRA blijkt<br />
dat op basis van het geldende plan geen directe ontwikkelingsmogelijkheden zijn<br />
voor beperkt kwetsbare objecten, enkel door middel van een ruimtelijke procedure.<br />
Deze mogelijke ontwikkelingen zijn qua personendichtheden meegenomen in de<br />
berkeningen van het GR en PR en betrokken bij de ontwerpuitgangspunten voor de<br />
leiding binnen de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>.<br />
Het tracé van de leiding gaat door met name agrarisch gebied met een lage personendichtheden<br />
(zo blijkt ook uit de QRA). Binnen het besluitgebied zijn geen bijzondere<br />
elementen zoals ziekenhuizen, scholen, verzorgingstehuizen e.d. gelegen.<br />
Er zijn voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen.<br />
Doordat <strong>Gasunie</strong> grotere wanddiktes en een diepere ligging van de leiding toepast<br />
dan wettelijk verplicht, wordt de kans op een ongeval verder verkleind.<br />
Hoewel het uitvoeren van de genoemde maatregelen een positief effect zal hebben<br />
op de veiligheid, valt daarmee niet uit te sluiten dat zich een incident voor zal doen<br />
34<br />
Hoofdstuk 5
(restrisico). De kans dat er zich een incident voordoet is heel klein, echter het effect<br />
van een incident kan aanzienlijk zijn. De voorgenomen ontwikkeling wordt op<br />
grond van bovenstaande overwegingen verantwoord geacht.<br />
5.6 Luchtkwaliteit<br />
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien<br />
staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de<br />
Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.<br />
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen<br />
bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van<br />
de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel<br />
geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:<br />
a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;<br />
b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de<br />
luchtkwaliteit;<br />
c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;<br />
d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit),<br />
of binnen een regionaal programma van maatregelen.<br />
Bij de aanleg van de gasleiding wordt materieel ingezet zoals graafmachines, shovels,<br />
generatoren, kranen, vrachtwagens, boorinstallaties en dergelijke. Dit materieel<br />
heeft een emissie naar de lucht. Daarnaast kan bij droge grond door verstuiving<br />
enige emissie van fijn stof plaatsvinden. De emissies hebben een tijdelijk karakter en<br />
verplaatsen zich gedurende de werkzaamheden.<br />
De nieuwe gasleiding heeft, buiten de werkzaamheden voor de aanleg er van, geen<br />
verkeersaantrekkende werking. Door de realisatie van de nieuwe gasleiding zullen<br />
de verkeersintensiteiten derhalve niet structureel toenemen. De gasleiding zelf heeft<br />
dus geen invloed op de luchtkwaliteit, en valt hiermee onder bovengenoemde categorie<br />
b (een project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit).<br />
In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM 10 40 µg/m³. Voor<br />
NO 2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Voor wat betreft<br />
de hoogte van de achtergrondconcentratie NO 2 en PM 10 langs het tracé wordt vermeld<br />
dat deze achtergrondconcentraties laag zijn, aangezien de gasleiding in een<br />
agrarisch gebied gerealiseerd wordt, en niet nabij autosnelwegen. Deze zullen naar<br />
verwachting de jaargemiddelde grenswaarden dan ook niet overschrijden.<br />
Aangezien de aanleg van de nieuwe leiding niet bijdraagt aan een verslechtering<br />
van de luchtkwaliteit en gezien de lage achtergrondconcentraties PM 10 en NO 2 langs<br />
Hoofdstuk 5<br />
35
het tracé vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe<br />
gasleiding.<br />
Gezien het feit dat de werkzaamheden zich continu verplaatsen, het tijdelijke karakter<br />
van de werkzaamheden (en daarmee de emissies) en de lage achtergrondconcentraties<br />
in het gebied (de gasleiding wordt in een overwegend agrarisch gebied gerealiseerd),<br />
is het aanleggen van de leiding niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.<br />
5.7 Leidingen en infrastructuur<br />
Voor de nieuwe gasleiding geldt een juridisch-planologische beschermingszone van<br />
5 meter aan weerszijden van de hartlijn.<br />
Binnen deze zone mogen geen gebouwen worden opgericht. Uitzondering zijn<br />
bouwwerken ten behoeve van beheer en onderhoud van de leiding zelf.<br />
5.8 Archeologie<br />
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking<br />
getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking<br />
van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe<br />
rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden<br />
met het erfgoed in de bodem.<br />
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg beoogt het culturele erfgoed (en<br />
vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed<br />
wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen<br />
aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.<br />
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten<br />
verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente<br />
bevoegd gezag is. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang<br />
zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden).<br />
In het kader van de realisatie van de nieuwe aardgastransportleidingen is door RAAP<br />
5 een inventariserend veldonderzoek voor het tracé Odiliapeel-Hommelhof en Hommelhof-Schinnen<br />
uitgevoerd. De studie geeft een nauwkeurig beeld van de archeologische<br />
trefkans of verwachting en de positie en aard van archeologische terreinen<br />
5<br />
RAAP, aardgastransportleidingtracé Odiliapeel-Hommelhof (A665), Rapportnummer 1581, november<br />
2007<br />
36<br />
Hoofdstuk 5
en monumenten. In de studie wordt, op basis van de verwachtingswaarde en bij<br />
bedreiging van bekende archeologische vindplaatsen door de aanleg, aanbevelingen<br />
gedaan voor het vervolgonderzoek.<br />
In het rapport van RAAP zijn voor het deel van het tracé in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
de volgende archeologische verwachtingskaarten opgesteld:<br />
Het tracé in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> kruist verschillende archeologische verwachtingswaarden.<br />
Het begin van het tracé loopt door een gebied met een lage archeologische<br />
verwachtingswaarde. Daarna loopt de archeologische verwachtingswaarde<br />
op, totdat het tracé de Gemertseweg heeft bereikt. Na de kruising met de Gemertseweg<br />
wisselt de archeologische verwachtingswaarde tussen laag en middelmatig.<br />
Voor de gebieden met een hoge of middelhoge verwachtingswaarde wordt een<br />
archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Voor de gebieden met een hoge archeologische<br />
verwachtingswaarde wordt in eerste instantie een oppervlaktekartering<br />
of boorinterval van 25 meter geadviseerd en voor de gebieden met een middelhoge<br />
verwachtingswaarde een oppervlaktekartering of boorinterval van 50 meter.<br />
Voor de overige gebieden is geen vervolgonderzoek noodzakelijk, behalve indien de<br />
leiding is gelegen binnen 50 meter van een bekende vindplaats. Voor het in de gemeente<br />
gelegen AMK terrein dat niet wettelijk beschermd is, wordt geadviseerd de<br />
waarde ter plaatse te behouden, en indien dit niet mogelijk is een waarderend<br />
booronderzoek of proefsleuvenonderzoek te doen.<br />
Op basis van het goedgekeurde programma van eisen is door adviesbureau RAAP<br />
een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd 6<br />
. In het rapport wordt voor het<br />
grondgebied van de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> geen vervolgonderzoek geadviseerd.<br />
Er zullen dan ook naar verwachting geen archeologische waarden worden verstoord.<br />
<strong>Gasunie</strong> heeft met RACM (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten)<br />
een archeologieconvenant afgesloten (maart 2008). Dit convenant is<br />
bijgevoegd in bijlage 1. De werkzaamheden met betrekking tot de realisatie van de<br />
aardgasleiding worden conform dit convenant uitgevoerd. Mochten er bij de uitvoering<br />
van de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan<br />
zullen deze conform het convenant worden gemeld bij het bevoegd gezag.<br />
6 RAAP, Aardgastransportleidingtracé Odiliapeel-Melick (A-665), Archeologisch vooronderzoek: een in-<br />
ventariserend veldonderzoek (verkennende en deels karterende fase), RAAP-RAPPORT 2279<br />
Hoofdstuk 5<br />
37
Afbeelding 11: archeologische verwachtingwaarde langs het tracé in de gemeente St. <strong>Anthonis</strong><br />
5.9 Cultuurhistorie<br />
Het tracé doorsnijdt cultuurhistorisch waardevolle patronen, structuren en elementen.<br />
Het gaat hierbij om karakteristieken die verbonden zijn aan een ‘cultuurhistorische<br />
activiteit’, rivieren en beken, oude wegen en het aan de ontginning gekoppelde<br />
patroon van kavels, erven en beplanting. In de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> wordt het<br />
Defensie- of Peelkanaal gekruist.<br />
38<br />
Hoofdstuk 5
Bij de tracéring van de gasleiding is rekening gehouden met cultuurhistorisch waardevolle<br />
elementen zoals rijks-en gemeentelijke monumenten. De leiding zal niet in<br />
de nabijheid van rijks- en gemeentelijke monumenten worden aangelegd. Met de<br />
overige cultuurhistorische waarden wordt rekening gehouden door de breedte van<br />
de werkstrook zoveel mogelijk te beperken, met name ter hoogte van waardevolle<br />
patronen en structuren. Daarnaast worden cultuurhistorisch waardevolle patronen<br />
en structuren, bijvoorbeeld watergangen, slootprofielen, hoogstam boomgaarden<br />
na de ingreep weer in oorspronkelijke staat hersteld. Kruisingen met historische<br />
dijken, kanalen, wegen en/of bebouwingslinten worden aangelegd middels een<br />
boring (zo ook de kruising met het Peelkanaal) en opstelplaatsen die nodig zijn voor<br />
het toepassen van een boring, worden buiten een cultuurhistorisch waardevol element/patroon<br />
geplaatst. Bij het toepassen van een boring blijven cultuurhistorische<br />
elementen, patronen en/of structuren gehandhaafd. Hierdoor treden bij het toepassen<br />
van boringen geen/nauwelijks negatieve effecten op.<br />
5.10 Natuur en landschap<br />
Het tracé loopt in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> tot een afstand van 90 meter van het<br />
<strong>Sint</strong> Antonisbos en doorsnijdt deels Landgoed De Groote Slink – Bunthorst. Beide<br />
zijn aangewezen als Ecologische hoofdstructuur. Daarnaast wordt het Defensiekanaal<br />
doorsneden. Deze is aangewezen als (zoekgebied) Ecologische verbindingszone.<br />
EHS in Noord-Brabant<br />
De Ecologische Hoofdstructuur voorziet in het behoud, het herstel en de ontwikkeling<br />
van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS bevat alle<br />
gebieden waarop de inspanningen van het Rijk worden gericht om deze opgave te<br />
verwezenlijken. Dit gebeurt door ruimtelijke veiligstelling en door inzet van subsidieregelingen.<br />
Het EHS-beleid wordt op provinciaal niveau verder uitgewerkt. In Noord-Brabant is<br />
de planologische bescherming van de EHS vastgelegd in de Verordening Ruimte.<br />
Ruimtelijke ontwikkelingen in de EHS dienen getoetst te worden op effecten op de<br />
natuurwaarden.<br />
In de EHS wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het ‘nee, tenzij’- principe gehanteerd.<br />
Schadelijke effecten zijn alleen toegestaan indien er zwaarwegende maatschappelijke<br />
belangen zijn en als alternatieven ontbreken. Wanneer geen sprake is<br />
van zwaarwegende maatschappelijke belangen kan aantasting van de EHS onder<br />
voorwaarden toch worden toegestaan via de ‘saldobenadering’ en bij kleinschalige<br />
ingrepen. Belangrijkste voorwaarde bij deze beleidslijnen is dat er een netto versterking<br />
van de EHS plaatsvindt.<br />
Hoofdstuk 5<br />
39
Bij aantasting van natuurwaarden in de EHS is het van belang dat compensatie van<br />
de niet te behouden natuur plaatsvindt. Compensatie vindt plaats volgens de volgende<br />
voorwaarden:<br />
1. Door compensatie mag geen netto verlies ontstaan aan ecologische waarden en<br />
kenmerken van het betreffende gebied in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.<br />
2. In het vervangend areaal dient een basisinrichting te worden gerealiseerd,<br />
waarbij de verloren gegane waarden weer kunnen worden ontwikkeld onderscheidenlijk<br />
zich kunnen ontwikkelen.<br />
3. Fysieke compensatie vindt plaats:<br />
a. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een<br />
duurzame situatie ontstaat;<br />
b. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie<br />
op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitend aan<br />
of nabij het gebied niet mogelijk is.<br />
4. Voor het kwaliteitsverlies van de bestaande te compenseren ecologische waarden<br />
en kenmerken wordt een toeslag op de fysieke compensatie berekend, zowel<br />
in oppervlak, als in budget. Hiertoe worden vier categorieën onderscheiden:<br />
a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;<br />
b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak, plus<br />
de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;<br />
c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak,<br />
plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer;<br />
d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en<br />
de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk.<br />
5. Fysieke compensatie binnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur is<br />
alleen toegestaan in de nog niet gerealiseerde ecologische hoofdstructuur totdat<br />
de omvang van de voor Brabant te realiseren ecologische hoofdstructuur is<br />
bereikt.<br />
6. Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, wordt<br />
een financiële compensatie bepaald aan de hand van de volgende kostenelementen:<br />
a. kosten van aanschaf van vervangende grond op dezelfde plaats;<br />
b. kosten van basisinrichting;<br />
c. kosten van ontwikkelingsbeheer gedurende de ontwikkelingstijd.<br />
7. De financiële compensatie wordt gestort in de provinciale compensatievoorziening<br />
ter uitvoering van de in het compensatieplan geformuleerde compensatietaakstelling.<br />
Effecten op de EHS en de Groenblauwe mantel<br />
Belangrijk voor wat betreft de ligging in de EHS is dat de nieuwe transportleiding<br />
wordt aangelegd naast bestaande aardgastransportleidingen (bundelingsprincipe).<br />
Hier is het bodemprofiel al eerder verstoord, waardoor effecten minder negatief zijn<br />
40<br />
Hoofdstuk 5
dan wanneer de transportleidingen door ‘nieuw ongeschonden’ gebied zouden<br />
worden aangelegd. Op het laagste schaalniveau zal een locatieafweging worden<br />
gemaakt door in houtopstanden om oudere bomen (met name eiken) heen te werken.<br />
Deze werkwijze gaat in nauw overleg met de betreffende natuurbeherende<br />
instantie.<br />
Volgens het Achtergrondrapport Natuur horende bij de MER blijft op de meeste<br />
plaatsen de bodemstructuur intact en zullen na afronding van de werkzaamheden,<br />
natuurwaarden zich kunnen herstellen.<br />
Voor wat betreft het resterend ruimtebeslag heeft volgens het achtergrondrapport<br />
Natuur bij de MER het ruimtebeslag in bospercelen een permanent karakter, omdat<br />
op de leiding geen bomen en struiken mogen groeien. Dit verdient echter enige<br />
nuancering. Daar waar bos doorkruist wordt, zal een 7 meter brede strook toegevoegd<br />
worden aan de bestaande zone waarvoor reeds ‘herplantrestricties’ gelden.<br />
Nadat de gronden in oorspronkelijke staat zijn teruggebracht zullen deze stroken<br />
worden beplant met ondiep wortelend (minder dan 2 meter) inheems bos- en<br />
struikplantsoen, conform de beplantingslijst van <strong>Gasunie</strong> en in samenspraak met de<br />
betrokken partijen. Het gaat om boom- en struikvormers die maximaal 10 meter<br />
hoog worden. Spontane bosontwikkeling wordt niet tegengegaan, waardoor zich<br />
op termijn een bosvegetatie kan herstellen.<br />
Mitigatie gaat ten allen tijde vóór compensatie: negatieve effecten op natuurwaarden<br />
dienen in eerste instantie zoveel mogelijk verzacht (gemitigeerd) te worden, en<br />
na de ingreep hersteld te worden. Voor natuurwaarden die niet volledig hersteld of<br />
gemitigeerd kunnen worden, is compensatie vereist.<br />
De volgende mitigerende maatregelen kunnen worden toegepast om negatieve<br />
effecten als gevolg van ruimtebeslag en/of versnippering te beperken of te voorkomen:<br />
• Werkstrook ter plaatse aanpassen.<br />
• Tracé ter plaatse wijzigen.<br />
• Werkstrook zo smal mogelijk houden zodat vegetatie niet of zo min mogelijk<br />
wordt aangetast.<br />
• Boring aanbrengen in plaats van open ontgraving, ter plaatse van vegetatie.<br />
• Oude bomen sparen bij aanleg werkstrook.<br />
• Heide die wordt aangetast door ruimtebeslag of versnippering in de winter<br />
maaien en in plaggen verwijderen. Direct na de werkzaamheden (ongeveer één<br />
maand) dient het bodemprofiel hersteld te worden en de plaggen zorgvuldig terug<br />
worden geplaatst. Verandering van het bodemprofiel kan worden voorkomen<br />
door de grond in omgekeerde volgorde en in evenveel lagen terug te<br />
brengen. Door alleen tijdens de winterperiode werken wordt voorkomen dat de<br />
plaggen uitdrogen en de vegetatie afsterft.<br />
Hoofdstuk 5<br />
41
Met de bovenstaande mitigerende maatregelen wordt bij de werkzaamheden zo<br />
veel mogelijk rekening gehouden.<br />
Voor wat betreft verdroging wordt vermeld dat verdroging leidt tot een aantasting<br />
van de natuurwaarden en te realiseren natuurdoelen in een groot aantal EHS gebieden.<br />
In het kader van de compensatieregeling van de provincie dient in eerste instantie<br />
onderzocht worden of er alternatieven mogelijk zijn voor de tracédelen en<br />
methoden van bemaling. Indien na keuzen van het minst schadelijke alternatief toch<br />
effecten optreden, dienen deze gecompenseerd worden volgens de compensatieregelingen.<br />
Verderop in deze paragraaf wordt nader in gegaan op het ‘hand aan de<br />
kraan’ principe, waarmee schade aan natuurwaarden als gevolg van bemaling wordt<br />
voorkomen. In paragraaf 5.11 wordt nader in gegaan de verdrogingsgevoelige natuur<br />
en op de in dat kader uit te voeren mitigerende maatregelen.<br />
Boswet<br />
Voor de delen van het tracé waarvoor bos gekapt wordt, is de Boswet van kracht.<br />
Vanuit de Boswet geldt een meldingsplicht en een herplantplicht. De meldingsplicht<br />
zal <strong>Gasunie</strong> voldoen door middel van een melding aan het Ministerie van LNV (sinds<br />
oktober 2010: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). De herplantplicht<br />
is via artikel 4.11 en 4.12 van de Verordening Ruimte gekoppeld aan het<br />
provinciale beleid voor natuurcompensatie (zie hierboven). Indien de wezenlijke<br />
kenmerken van het gebied niet in stand blijven, is naast de herplantplicht ook compensatie<br />
in het kader van de Verordening van toepassing. In dat geval zal middels<br />
een overeenkomst met de Provincie Noord-Brabant de compensatie zekergesteld<br />
worden.<br />
De herplant vindt in overeenstemming met de Boswet plaats. Herplant vindt plaats<br />
in de vorm van bomen en struiken, waarbij boven de leiding enkel oppervlakkig<br />
wortelende struiken worden geplant. De herplant vindt conform de Boswet binnen<br />
3 jaar plaats.<br />
Verdrogingsgevoelige natuur<br />
Ook voor verdrogingsgevoelige natuurtypen geldt enige nuancering ten opzichte<br />
van de effectenbeoordeling zoals deze in de MER beschreven wordt. <strong>Gasunie</strong> neemt<br />
zoals vermeld in de MER mitigerende maatregelen ter voorkoming en beperking van<br />
verdroging, waardoor significant negatieve effecten op verdrogingsgevoelige natuurgebieden<br />
voorkomen worden. Onder ‘significant’ worden in dit geval onomkeerbare<br />
effecten verstaan. Op grond van de kennis en ervaring van <strong>Gasunie</strong> en de<br />
betrokken terreinbeherende organisaties zullen de natuurwaarden zich op termijn<br />
geheel herstellen van de licht negatieve effecten van de ingreep.<br />
42<br />
Hoofdstuk 5
Om te waarborgen dat er geen significante effecten optreden, hanteert <strong>Gasunie</strong> een<br />
‘hand-aan-de-kraan’-principe. Bij de puttenvelden nabij verdrogingsgevoelige natuur<br />
wordt vóór, tijdens en na de ingreep de grondwaterstand gemonitord. Wanneer<br />
er onaanvaardbare verdroging optreedt tijdens of na de ingreep, kunnen direct<br />
maatregelen genomen worden om dit tegen te gaan. In dit kader is een monitoringsplan<br />
opgesteld. Wanneer uit deze monitoring blijkt dat ter plaatse van verdrogingsgevoelige<br />
vegetatie verlaging van de grondwaterstand optreedt, worden in<br />
overleg met de terreinbeheerders aanvullende mitigerende maatregelen getroffen.<br />
Conclusie<br />
Delen van het plangebied zijn gelegen in de EHS en in de Groenblauwe mantel. Er<br />
treedt geen permanent ruimtebeslag op in die zin dat de leidingstrook geheel onbegroeid<br />
zal blijven. Ook hier zullen natuurwaarden zich grotendeels kunnen herstellen.<br />
Indien voor het overige toch de wezenlijke kenmerken van de EHS worden<br />
aangetast, zal compensatie van deze natuurwaarden plaatsvinden. In paragraaf 5.11<br />
wordt in gegaan op de in het plangebied aanwezige flora en fauna. Hier wordt ook<br />
in gegaan op de mitigerende maatregelen die worden genomen.<br />
5.11 Flora en fauna<br />
Aanwezige flora en vegetatie<br />
Door adviesbureau Limes Divergens is in het kade van het MER achtergrondrapport<br />
‘Natuur’ onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna op het tracé Odiliapeel<br />
– Hommelhof. Dit onderzoek is vervolgens geactualiseerd in oktober 2011.<br />
Hieronder worden de resultaten voor het tracé in de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> beschreven.<br />
Het traject in de gemeente <strong>Sint</strong>-<strong>Anthonis</strong> loopt voor een groot deel door een landschap<br />
met intensieve agrarische bedrijfsvoering. In intensief agrarisch landschap<br />
worden geen beschermde en/of bedreigde plantensoorten aangetroffen en zijn hier<br />
ook niet te verwachten. In de nabijheid van het tracé liggen grote boscomplexen<br />
(opgenomen in de EHS), en het Defensie- of Peelkanaal, welke plaatselijk een hoge<br />
natuurwaarde heeft. Hier zijn wel enkele bedreigde en/of beschermde soorten aangetroffen.<br />
Het eerste deel van het tracé van de gasleiding loopt door intensief gebruikt agrarisch<br />
landschap zonder bijzondere vegetaties en soorten. Ten zuiden van Landhorst<br />
komt hier verandering in. Het leidingtracé loopt hier parallel aan het <strong>Sint</strong> Antonisbos<br />
en het Defensie- of Peelkanaal. Het Peelkanaal kent plaatselijk een bijzondere<br />
watervegetatie, met als voornaamste soort de strikt beschermde Drijvende waterweegbree.<br />
Op de plaats van de noordelijke kruising met het Peelkanaal is geen Drijvende<br />
waterweegbree aangetroffen. De meest zuidelijke kruising met het Peelka-<br />
Hoofdstuk 5<br />
43
naal is minder geschikt voor Drijvende waterweegbree. Het Peelkanaal is hier sterk<br />
beschaduwd en lijkt te voedselrijk te zijn voor de soort. Ook hier is de Drijvende<br />
waterweegbree niet aangetroffen.<br />
Uit het Peelkanaal is ook Vlottende bies bekend, een soort die vermeld staat op de<br />
Rode lijst in de categorie kwetsbaar. Ter plaatse van de visvijver ten zuiden van<br />
Landhorst is de Kleine Zonnedauw gesignaleerd. De groeiplaats bevindt zich rond<br />
een poel.<br />
De kans op negatieve effecten op drijvende waterweegbree is klein, aangezien:<br />
• De soort momenteel niet op de werkstrook voorkomt;<br />
• De loodrechte doorsnijding van het Peelkanaal slechts leidt tot vergraving van<br />
een klein oppervlak;<br />
• Negatieve effecten op groeiplaatsen van Drijvende waterweegbree in de omgeving<br />
niet optreden zolang deze niet droog komen te liggen;<br />
Aangezien de werkzaamheden niet op heel korte termijn worden uitgevoerd, valt<br />
het echter niet geheel uit te sluiten dat Drijvende waterweegbree zich ten tijde van<br />
de werkzaamheden op het leidingtracé heeft gevestigd. Vanwege de strikt beschermde<br />
status van de soort wordt toch aanbevolen om het Peelkanaal ter plaatse<br />
van de werkstrook vlak voor de werkzaamheden nogmaals te controleren op aanwezigheid<br />
van de soort. Een ontheffing op de Flora- en faunawet voor beschermde<br />
planten is niet nodig, mits Drijvende waterweegbree zich in het Peelkanaal niet op<br />
de werkstrook vestigt.<br />
Aanwezige fauna<br />
Vleermuizen<br />
Uit de archiefgegevens zijn geen waarnemingen bekend van vaste verblijfplaatsen<br />
van vleermuizen op het leidingtracé. De waarnemingen van vleermuizen uit het<br />
archief hebben nagenoeg allemaal betrekking op losse waarnemingen van passerende<br />
of foeragerende dieren. Het aantal bekende verblijfplaatsen in de omgeving<br />
is ook laag.<br />
Voor de studie is gebruik gemaakt van de meest actuele gegevens van de NDFF tezamen<br />
met de zoogdieratlas van Limburg en de vleermuisatlas van Noord-Brabant.<br />
Hiermee is een goed en betrouwbaar beeld te vormen van soorten die voorkomen<br />
rond het werkgebied. Het opvragen van aanvullende gegevens van bijvoorbeeld<br />
een vleermuisstichting is niet gebeurd, aangezien deze gegevens voor dit project<br />
weinig toevoegen. Aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen op het leidingtracé kan<br />
immers niet alleen op basis van archiefgegevens worden beoordeeld, aangezien<br />
deze gegevens nooit volledig dekkend zullen zijn. Derhalve is aan de hand van een<br />
habitatbeoordeling in het veld ingeschat welke habitats binnen de werkstrook mogelijke<br />
verblijfplaatsen bevatten. Hieruit zijn de volgende conclusies getrokken:<br />
44<br />
Hoofdstuk 5
• Bebouwing komt niet voor op de leidingstrook, waardoor er geen mogelijkheden<br />
zijn voor verblijfplaatsen in gebouwen;<br />
• Het overgrote deel van de bossen die doorsneden worden over het gehele trace<br />
zijn relatief jong. Potentiële verblijfbomen (dikke bomen met holten of scheuren)<br />
komen niet voor op de leidingstrook.<br />
• Laanbomen binnen de werkstrook blijven grotendeels onaangetast, doordat de<br />
leiding ter plaatse van wegkruisingen wordt aangelegd door middel van boring.<br />
Tevens zijn uit de veldcontrole geen bomen naar voren gekomen die als kansrijk<br />
kunnen worden aangemerkt.<br />
De kans op negatieve effecten op vleermuizen wordt op grond van het bovenstaande<br />
klein geacht. Indien geen oude dikke bomen worden gekapt is de kans verwaarloosbaar.<br />
Binnen eventuele vliegroutes worden ook geen wezenlijke effecten verwacht,<br />
omdat:<br />
• de doorsnijding van lijnvormige landschapselementen tijdelijk is;<br />
• de omvang van de aantasting beperkt is tot de locatie van de doorsnijding;<br />
• verwijderde beplanting na afronding van de werkzaamheden herplant wordt.<br />
Om zeker te zijn dat er geen aantasting plaatsvindt dienen de bomen in de werkstrook<br />
voorafgaand aan het rooien gecontroleerd te worden. Deze controle wordt<br />
conform het protocol Vleermuizen uitgevoerd, in aanwezigheid van een ecoloog.<br />
Daarnaast wordt aanbevolen, ter plaatse van doorsnijdingen van lijnvormige landschapselementen,<br />
te werken binnen een versmalde werkstrook (zie bijlage 2, protocol<br />
Vleermuizen).<br />
Ervan uitgaande dat verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden aangetast, is er<br />
geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen en is er voor vleermuizen geen<br />
ontheffing op de Flora- en faunawet nodig.<br />
Indien blijkt dat deze soort zich wél op het tracé van de te leggen gasleiding bevindt<br />
zal eerst worden gekeken of de constructie dusdanig kan worden aangepast op de<br />
betreffende locatie dat er geen verstoring optreed en geen FFw ontheffing nodig is.<br />
Zal blijken dat dit niet mogelijk is dan zal <strong>Gasunie</strong> alsnog voor de betreffende locatie<br />
een Ffw ontheffing aanvragen en kan tot die tijd niet op die locatie worden gewerkt.<br />
Dassen<br />
Over vrijwel de hele lengte ligt het tracé in actueel dassenleefgebied. Er liggen diverse<br />
dassenburchten binnen 500 meter van het tracé, maar geen van de burchten<br />
ligt binnen 100 meter van het tracé.<br />
In de buurt van dassenburchten raakt foerageergebied en uitloopgebied tijdelijk<br />
doorsneden. Nergens is het leidingtracé pal over een dassenburcht gepland. Indien<br />
Hoofdstuk 5<br />
45
innen het deeltraject gewerkt wordt volgens protocol Dassen (zie bijlage 2) zijn<br />
schadelijke effecten op aanwezige dassen niet te verwachten.<br />
Indien gewerkt wordt volgens protocol Dassen (zie bijlage 2) leiden de werkzaamheden<br />
niet tot negatieve effecten op aanwezige dassen. Een ontheffing op de Floraen<br />
faunawet is in dat geval niet nodig.<br />
Vanwege het dynamische karakter van dassen is mogelijke tussentijdse vestiging van<br />
nieuwe burchten op korte afstand van de werkstrook niet geheel uit te sluiten. Om<br />
die reden wordt een zone rond het leidingtracé kort voor aanvang van de werkzaamheden<br />
nogmaals gecontroleerd op dassensporen. Mocht blijken dat de situatie<br />
veranderd is, dan wordt in overleg met een zoogdierdeskundige bekeken hoe schade<br />
te voorkomen is. Om tijdelijke versnippering van foerageergebied te voorkomen<br />
worden in ieder geval de volgende maatregelen getroffen:<br />
minimaal een week voor de werkzaamheden worden de bestaande wissels gemarkeerd;<br />
ter plaatse van de wissels dient de werkstrook na elke werkdag passeerbaar te<br />
blijven (minimaal 2 meter breed;<br />
de leidingsleuf dient minimaal om de 100 meter te worden voorzien van een<br />
uittredeplaats;<br />
openingen van leidingbuizen (bij gelaste pijpsecties) dienen na beeindiging van<br />
een werkdag te worden afgedicht.<br />
Mocht blijken dat overtreding van verbodsbepalingen van de Flora en Faunawet<br />
niet voorkomen kan worden, dan zal voor dassen alsnog een aanvullende ontheffing<br />
worden aangevraagd.<br />
Eekhoorns<br />
De eekhoorn is binnen het traject in principe aan te treffen in alle beboste gebieden.<br />
Op plaatsen waar opgaand naaldbos wordt doorsneden, bevinden zich mogelijk<br />
eekhoornnesten binnen de werkstrook. Openkappen van de werkstrook kan<br />
leiden tot aantasting van deze nesten.<br />
Met betrekking tot eekhoorns dient te worden nagegaan of zich nesten bevinden in<br />
te kappen bomen. Schadelijke effecten dienen voorkomen te worden door bomen<br />
met nesten te sparen. Een ontheffing op de Flora- en faunawet is nodig indien schade<br />
aan nesten niet voorkomen kan worden.<br />
Amfibieën<br />
In het bosrijke landschap in het zuiden van de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> liggen diverse<br />
voortplantingswateren van de Alpenwatersalamander. Twee van die wateren<br />
liggen op circa 50 meter van het leidingtracé. Hier dreigt het gevaar van vedroging<br />
als gevolg van de aanleg van de leiding. Om dit te voorkomen worden mitigerende<br />
46<br />
Hoofdstuk 5
maatregelen ingezet zodat de voortplantingswateren niet verstoord zullen worden.<br />
Hierdoor treden geen negatieve effecten op, derhalve is geen ontheffing van de<br />
flora en faunawet noodzakelijk.<br />
Reptielen<br />
Voor het traject binnen de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong> wordt in het uitgevoerde floraen<br />
fauna onderzoek geen melding gedaan van reptielen.<br />
Vissen<br />
Binnen het deeltraject is kleine modderkruiper regelmatig aangetroffen in de directe<br />
omgeving van het leidingtracé. De soort is onder andere waargenomen in het<br />
Defensiekanaal net ten zuiden van Landhorst. Andere beschermde vissoorten zijn<br />
niet bekend uit de omgeving van het deeltraject en worden er ook niet verwacht.<br />
Op diverse plaatsen waar watergangen gekruist worden kan een open legging van<br />
de aardgastransportleiding leiden tot een tijdelijke verstoring van het leefgebied<br />
van kleine modderkruiper en, in mindere mate, van bermpje. Negatieve effecten op<br />
beide soorten zijn beperkt, aangezien:<br />
• kleine modderkruiper in de regio geen zeldzame soort is;<br />
• de werkzaamheden voor aanleg van de leiding tijdelijk zijn, waarna de situatie<br />
ter plaatse in oorspronkelijke staat wordt hersteld;<br />
• door de loodrechte doorsnijding van watergangen een relatief klein deel van<br />
het leefgebied verstoord raakt;<br />
• er gedurende de werkzaamheden continu uitwisseling met aangrenzend leefgebied<br />
mogelijk is, waardoor aanwezige vissen kunnen vluchten.<br />
De effecten van de leidingaanleg zijn hiermee dan ook niet van wezenlijke invloed<br />
op het voortbestaan van de populaties van beide soorten in de regio. Om schade<br />
aan het leefgebied van bermpje en kleine modderkruiper te beperken dient bij kruising<br />
van watergangen gewerkt te worden volgens protocol vissen (zie bijlage 2).<br />
Voor kleine modderkruiper dient ontheffing op de Flora- en faunawet<br />
aangevraagd te worden voor overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 11,<br />
betreffende het verstoren van het leefgebied van een beschermde soort.<br />
Ongewervelden<br />
Beschermde soorten dagvlinders, libellen of ander ongewervelden zijn niet aangetroffen<br />
op de leidingstrook en worden ook niet verwacht door het ontbreken van<br />
geschikt leefgebied. De leidingaanleg leidt dus niet tot negatieve effecten op beschermde<br />
ongewervelden. Voor deze soortgroep is geen ontheffing op de Flora- en<br />
faunawet nodig.<br />
Waterhuishouding in relatie tot natuurwaarden<br />
Hoofdstuk 5<br />
47
De leiding wordt, zoals eerder aangegeven, in den droge aangelegd, de grondwaterstand<br />
wordt daarom tot 0,5 meter onder de sleufbodem verlaagd (droogleggingeis).<br />
Dat betekent een bemalingsdiepte voor de leiding op 3,2 m -mv. en voor de<br />
kuipen op 4,5 m –mv. Voor aanleggen van een kruising heeft de <strong>Gasunie</strong> als uitgangspunt<br />
dat indien een kuip dieper dan 4 meter onder maaiveld ontgraven wordt,<br />
deze standaard binnen gesloten damwand wordt uitgevoerd. In dat geval is sprake<br />
van een geringe grondwaterstandverlaging buiten de damwand. De duur van de<br />
bemaling per sleuf bedraagt 8 dagen. Voor de kruisingen varieert de duur van de<br />
bemaling tussen 15 en 20 dagen, afhankelijk van het type kruising. De duur van de<br />
bemaling voor de kuipen bedraagt 5 dagen. De bemalingen ten behoeve van de<br />
kruisingen zijn daarmee maatgevend.<br />
Grondwaterdalingen als gevolg van de aanleg van de leiding hebben effecten op de<br />
aanwezige natuurwaarden. Het betreft hier onder meer tijdelijke verdroging met<br />
verruiging als gevolg in het Peelven, het <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>bos en rond de vijver ten zuiden<br />
van het <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>bos, en bij het landgoed de Groote Slink-Bunthorst. Voor<br />
de poelen rond het Peelkanaal leidt dit tot het leegtrekken van de poelen en de<br />
sterfte van amfibieën in de voortplantingstijd.<br />
De bovengenoemde bemaling en daarmee ook de grondwaterdaling en voortvloeiende<br />
effecten zijn tijdelijk van aard. Door het treffen van mitigerende maatregelen<br />
(zoals retourbemaling en het uitvoeren van bemaling buiten het groeiseizoen van<br />
planten, buiten het voortplantingsseizoen van de Kamsalamander en de Poelkikker)<br />
worden de negatieve effecten van de aanleg van de leiding zo veel mogelijk verzacht.<br />
Zoals aangegeven in de vorige paragraaf, hanteert <strong>Gasunie</strong> een ‘hand-aan-dekraan’-principe.<br />
Hiermee kan tijdig worden ingegrepen indien mitigerende maatregelen<br />
niet voldoende blijken te werken.<br />
Conclusie<br />
De genoemde mitigerende maatregelen en protocollen worden in acht genomen,<br />
waardoor er vanuit het aspect ‘flora en fauna’ geen belemmeringen bestaan voor de<br />
realisatie van de aardgastransportleiding. Vermeld dient te worden dat voor enkele<br />
soorten (mogelijk) een ontheffing van de flora- en faunawetgeving nodig is.<br />
5.12 Waterhuishouding<br />
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in voorliggend plan rekening is<br />
gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer.<br />
Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde<br />
inzicht geven in het functioneren van dit systeem.<br />
Beschrijving van waterrelevant beleid<br />
48<br />
Hoofdstuk 5
Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw.<br />
Met de ondertekening van de Startovereenkomst Waterbeheer op 14 februari 2001<br />
door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, werd de watertoets van toepassing<br />
verklaard op ruimtelijke plannen. Op 1 november 2003 werd deze juridisch verankerd<br />
in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Provincie Noord-Brabant<br />
heeft de watertoets opgenomen in haar Structuurvisie en in de Verordening Ruimte.<br />
De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en<br />
uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige<br />
aspecten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig<br />
worden meegewogen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond<br />
en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten<br />
zijn daarbij belangrijk.<br />
Kenmerken van het watersysteem<br />
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het besluitgebied (en<br />
omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken<br />
in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn:<br />
grondwater, oppervlaktewater, hemelwater, ecosysteem en afvalwater.<br />
Grondwater<br />
Door de tijdelijke bemaling van de leidingsleuf en de bouwputten van de kruisingen<br />
(primaire ingreep), daalt de grondwaterstand tijdelijk in een zone langs het leidingtracé<br />
(secundaire ingreep). De zone waar de grondwaterstand meer dan 0,05 meter<br />
daalt ten opzichte van de referentiesituatie wordt het invloedsgebied genoemd.<br />
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de bodem en het grondwaterverloop<br />
in de referentiesituatie (kolom 1 t/m 4) voor zowel de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand<br />
(GHG) en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG). In de tabel is tevens<br />
de verlaging van de grondwaterstand door bemaling (ingreep) van de kruisingen en<br />
de leidingstrekking (kolom 1 t/m 5) weergegeven voor het freatisch pakket.<br />
Omdat op dit tracé de deklaag in hydrologische verbinding staat met het watervoerend<br />
pakket, zijn verlagingen in deklaag en watervoerend pakket gelijk.<br />
Hoofdstuk 5<br />
1 2 3 4 5 6 7 8<br />
Referentiesituatie Primaire ingreep<br />
Locatie<br />
[km]<br />
0-46<br />
(SA, VE, HM, SE,<br />
MA)<br />
Bodemopbouw Grondwater-verloop Verlaging grondwaterstand tov GLG Verlaging grondwater-<br />
2 m à 12 m fijn<br />
zand met leem-<br />
en veenlenzen,<br />
op een pakket<br />
GHG<br />
[m-mv]<br />
GLG<br />
[m-mv]<br />
Kruising<br />
[m]<br />
Strekking<br />
[m]<br />
stand tov GHG<br />
Kruising<br />
[m]<br />
49<br />
Strek<br />
1,0 1,8 2,7 1,4 3,5 2,2<br />
king<br />
[m]
1 2 3 4 5 6 7 8<br />
Referentiesituatie Primaire ingreep<br />
Locatie<br />
[km]<br />
50<br />
Bodemopbouw Grondwater-verloop Verlaging grondwaterstand tov GLG Verlaging grondwater-<br />
bestaande uit<br />
grof zand, grind<br />
en klei- en<br />
leemlenzen<br />
GHG<br />
[m-mv]<br />
GLG<br />
[m-mv]<br />
Kruising<br />
Tabel 2: overzicht van de bodem en het grondwaterverloop<br />
[m]<br />
Strekking<br />
[m]<br />
stand tov GHG<br />
Kruising<br />
In onderstaande tabel is het invloedsgebied (effect) in beeld gebracht. Op basis van<br />
de referentiesituatie (kolom 1 t/m 4) en de wijze van uitvoering (kolom 5 t/m 9) zijn<br />
in kolom 10 en 11 de invloedsgebieden weergegeven op basis van berekeningen.<br />
Km<br />
0-46<br />
Bodemopbouw<br />
2 m à 12 m fijn zand met leem- en<br />
veenlenzen, op een pakket<br />
bestaande uit grof zand, grind en<br />
klei- en leemlenzen<br />
Tabel 3: invloedsgebied<br />
Grondwaterstandverloop<br />
GHG [m-mv]<br />
Grondwaterstandverloop<br />
1,0 1,8<br />
GLG [m-mv]<br />
Droge sleuf [km] (bemaling)<br />
Natte sleuf [ km] (geen bemaling)<br />
kruising met bemaling van putten en<br />
tussenliggende zone [ aantal]<br />
kruising met bemaling van alleen de<br />
putten [aantal]<br />
46 0 500-750 500-750<br />
80<br />
5<br />
3<br />
Kruising zonder bemaling [aantal]<br />
Invloedsgebied GHG in m<br />
[m]<br />
Invloedsgebied GLG in m<br />
750-1.000 750-1.000<br />
De zetting in de gemeente St. <strong>Anthonis</strong> blijft beperkt tot maximaal 0,5 cm. Bij deze<br />
ordegrootte zijn er geen grote risico’s op gevoelige objecten (woningen etc.) te<br />
verwachten.<br />
Er is sprake van meerdere bodem en/of grondwater verontreiniglocaties op of langs<br />
het tracé. Bemaling kan leiden tot verspreiding van grondwaterverontreinigingen.<br />
Afhankelijk van de effecten op zetting, infrastructuur, bodemverontreiniging, natuur<br />
en landbouw die het gevolg zijn van de stijghoogtedaling van het grondwater<br />
kan het invloedsgebied beperkt worden door:<br />
- Het beperken van de grondwateronttrekking door toepassing van waterremmende<br />
maatregelen zoals het plaatsen van damwanden;<br />
- Het tegengaan van de effecten door hydrologische compensatie in de vorm van<br />
retourbemaling.<br />
Strek<br />
king<br />
[m]<br />
Hoofdstuk 5
Oppervlaktewater<br />
Voor de aanleg van de leiding worden twee watergangen gekruist: het Peelkanaal<br />
(EVZ) en het Afleidingskanaal. Deze worden respectievelijk door middel van schildboring<br />
en avegaardboring gekruist. Bij het Afleidingskanaal is bemaling nodig.<br />
Ecosystemen<br />
Het tracé doorsnijdt verschillende waardevolle droge en natte ecosystemen. Hierop<br />
is reeds ingegaan in paragraaf 5.10 en 5.11.<br />
Afval- en hemelwater<br />
De gasleiding heeft geen afvalwater tot gevolg. Doordat de gasleiding ondergronds<br />
is gelegen kan het hemelwater op normale manier in de bodem infiltreren dan wel<br />
op het oppervlaktewater afvloeien. Hiermee is er geen verschil met de oorspronkelijke<br />
situatie.<br />
Overleg waterbeheerder<br />
De aanleg van de gasleiding is MER-plichtig. In het kader van het MER is overleg<br />
gevoerd en contact geweest met de provincie Noord-Brabant en het Aa en Maas. De<br />
resultaten van dit overleg zijn verwerkt in het MER.<br />
In het kader van de watertoets is het onderhavige plan voorgelegd aan het Waterschap<br />
Aa en Maas. Zie bijlage. Het waterschap geeft aan dat diverse werkzaamheden<br />
plaatsvinden (doorkruising van watergangen, grondwateronttrekking et cetera)<br />
die van invloed zijn op de waterhuishouding. Al deze zaken worden via een watervergunning<br />
geregeld. Aangezien er verder geen belangen voor het waterschap spelen,<br />
wordt ingestemd met de ruimtelijke onderbouwing.<br />
Conclusie<br />
Er bestaan geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige<br />
functies in relatie tot waterbeheer. Wel dienen voor de uitvoering van<br />
de werkzaamheden de vereiste vergunningen en ontheffingen in het kader van de<br />
Keur waterkeringen en Keur oppervlaktewateren aangevraagd te worden.<br />
5.13 Verkeer en Parkeren<br />
De gasleiding zelf heeft, wanneer deze gerealiseerd is, geen verkeersaantrekkende<br />
werking. Dit betekent dat er geen effecten te verwachten zijn voor verkeers- en<br />
parkeersituatie rond de nieuwe gasleiding.<br />
Bij de aanleg van de gasleiding zal de verkeersintensiteit tijdelijk toenemen. Voor<br />
het bouwverkeer zullen aanvullende ontsluitingswegen gerealiseerd worden.<br />
Hoofdstuk 5<br />
51
Het tracé kruist over het gehele traject circa 30 wegen. Bij de aanleg van de gasleiding<br />
zullen deze wegen zo veel mogelijk ontzien worden (door boring). Indien dit<br />
niet mogelijk is, betekent dit dat de wegen tijdelijk gesperd zijn voor verkeer. Na<br />
realisatie zijn de wegen weer gewoon begaanbaar waardoor er met betrekking tot<br />
de verkeerssituatie geen blijvende effecten optreden.<br />
5.14 Duurzaamheid<br />
Het milieubeleid van <strong>Gasunie</strong> richt zich vooral op het algemene energie- en milieubeleid,<br />
gerelateerd aan de bedrijfsvoering en op de milieuaspecten van de uitbreiding<br />
van het aardgastransportsysteem. De bedrijfsvoering van <strong>Gasunie</strong> is mede gericht<br />
op de besparing van aardgas en beperking van emissies. Ook is er aandacht<br />
voor de gevolgen van het gebruik van aardgas op het milieu. Voor de consument<br />
worden apparaten en toepassingen ontwikkeld ten behoeve van een verbetering<br />
van onder andere veiligheid en milieu.<br />
Bij de uitbreiding van het aardgastransportsysteem worden met alle betrokken organisaties<br />
en belangengroeperingen (flora en fauna) goede afspraken gemaakt om<br />
eventueel tijdelijke verstoring van de natuur tot een minimum te beperken. In de<br />
praktijk blijkt dat de verschillende maatregelen die in dit kader worden genomen,<br />
maken dat de natuur zich op de meeste plaatsen weer goed herstelt.<br />
De negatieve (tijdelijke) gevolgen van de leidingaanleg voor het milieu worden zoveel<br />
mogelijk beperkt en waar mogelijk voorkomen, door onder andere:<br />
het toepassen van doelmatige werkmethoden;<br />
zuinig gebruik te maken van energie en grondstoffen;<br />
het doelmatig en overeenkomstig de geldende milieuregels verwijderen van<br />
afvalstoffen.<br />
Met landbouworganisaties bestaan, met betrekking tot cultuurgrond, protocollen<br />
voor herstel van cultuurgronden en een regeling voor schadevergoedingen. Na afloop<br />
van de aanleg van een aardgastransportleiding wordt de cultuurgrond in een<br />
zo goed mogelijke staat teruggebracht.<br />
De milieuverklaring van <strong>Gasunie</strong> luidt:<br />
“In de bedrijfsfilosofie is opgenomen dat het bedrijf ernaar streeft om efficiënt gebruik<br />
te maken van energie en grondstoffen en schadelijke emissies in grond, water<br />
en atmosfeer te reduceren. <strong>Gasunie</strong> heeft deze beleidsverklaring verder uitgewerkt<br />
door specifieke doelstellingen voor elk aspect van milieubescherming op te stellen.<br />
De milieudoelstellingen van het bedrijf zijn op deze manier op één lijn gebracht met<br />
het milieubeleid zoals genoemd in het Nationaal Milieu Beleidsplan.”<br />
52<br />
Hoofdstuk 5
De belangrijkste milieudoelstellingen van <strong>Gasunie</strong> zijn:<br />
Energie: de CO 2 emissies en de CH 4 emissies: vermindering van 6% in de gelijkwaardige<br />
CO 2 emissie-index in 2010 vergeleken met 1990.<br />
Ozonaantastende stoffen (Halonen en Freonen): minimale emissies van ozonaantastende<br />
stoffen. Halonen worden sinds 2004 niet meer toegepast.<br />
NO x emissies: vermindering van 55% in de NO x emissie-index in 2000 en een vermindering<br />
van 80% tegen 2010 (in beide gevallen vergeleken met 1987).<br />
Bodemsanering: schone grond in alle <strong>Gasunie</strong> locaties in 2035 door tenuitvoerlegging<br />
van het project Behandeling Bodemverontreiniging <strong>Gasunie</strong> Locaties<br />
(BBGL).<br />
Afval (gevaarlijk afval, industrieafval, metalen en papier): een gemiddelde groei<br />
van niet meer dan 1% per jaar tussen nu en 2010, recycling van minstens 80%,<br />
storten van afval niet meer dan 4% in 2010. De rest (maximaal 16%) zal worden<br />
verast.<br />
Grondstoffen en verbruiksgoederen: maximale zuinigheid in het gebruik van<br />
grondstoffen en verbruiksgoederen, met waar mogelijk bevordering van recycling.<br />
Hoofdstuk 5<br />
53
6. AFWEGING BELANGEN<br />
De gewenste ontwikkeling is strijdig met de planregels van het vigerende bestemmingsplan<br />
‘Buitengebied 2000’ van de gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong>. Door het verlenen<br />
van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan onder<br />
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het plan wel mogelijk worden<br />
gemaakt.<br />
Het aanleggen van de leiding is wenselijk in het kader van het veiligstellen van de<br />
binnenlandse behoefte aan gas, en in het kader van de export van gas naar andere<br />
landen.<br />
Beleidsmatig gezien bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen aanleg van<br />
de nieuwe aardgastransportleiding. Tegen de realisering van de nieuwe leiding,<br />
bestaan verder ook uit ruimtelijk en functioneel oogpunt geen overwegende bezwaren.<br />
De voorgenomen locatie is geschikt voor de realisatie van het initiatief, omdat ter<br />
plaatse reeds een leidingstrook is gelegen. De nieuwe gasleiding wordt hier gebundeld<br />
mee aangelegd.<br />
De ontwikkeling veroorzaakt geen storende milieuaspecten of hinder op de omgeving.<br />
De leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour, en er wordt voldaan aan<br />
de oriënterende waarde van het groepsrisico. Indien aan alle in paragraaf 5.10 en<br />
5.11 genoemde maatregelen wordt voldaan, zal er geen significante schade worden<br />
toegebracht aan de natuur- en landschapswaarden.<br />
Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen<br />
aanleg van een hogedruk aardgastransportleiding, vanuit ruimtelijk oogpunt niet<br />
bezwaarlijk is.<br />
Hoofdstuk 6<br />
55
56<br />
Hoofdstuk 6
7. P<strong>RO</strong>CEDURE, OVERLEG EN PLANSTUKKEN<br />
7.1 Procedure<br />
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan<br />
dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene<br />
bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd.<br />
Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop<br />
enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:<br />
• Aanvraag, ontwerpbesluit en/ of het definitieve besluit moeten op grond<br />
van zowel de Wabo als het Besluit omgevingsrecht (Bor) in bepaalde specifieke<br />
gevallen aan specifieke personen of instanties worden toegestuurd. Te<br />
denken valt aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft<br />
(in casu de gemeenteraad) de Inspectie, een ander bestuursorgaan dan het<br />
aangewezen bevoegd gezag, etc.<br />
• Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo).<br />
Alleen belanghebbenden kunnen rechtstreeks in beroep gaan bij de<br />
Rechtbank.<br />
• De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van<br />
ontvangst van een -ontvankelijke- aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo).<br />
• De beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten<br />
hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo).<br />
• Indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef<br />
en onder a, onder 3º, van de Wabo (de toestemming uit de Wabo die in<br />
de plaats komt van het projectbesluit) wordt de kennisgeving van het ontwerpbesluit<br />
en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant<br />
geplaatst en gezonden aan de eigenaar van en eventuele beperkt gerechtigden<br />
op de in het ontwerpbesluit begrepen gronden, voor zover dat nodig<br />
is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art.<br />
3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling<br />
van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en<br />
beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening<br />
2008).<br />
Ter inzagelegging<br />
Het ontwerpbesluit (inclusief de onderhavige ruimtelijke onderbouwing) heeft van 3<br />
februari tot 16 maart gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn<br />
geen zienswijzen ingediend.<br />
Hoofdstuk 7<br />
57
7.2 Overleg<br />
In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke<br />
ordening van toepassing verklaard. Voor deze procedure dient dan ook vooroverleg<br />
te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap.<br />
Deze diensten kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk<br />
is.<br />
Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan<br />
moeten burgemeester en wethouders daarom overleg plegen met<br />
het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn,<br />
en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.<br />
Voor de ingekomen reacties van het waterschap, provincie Noord Brabant en V<strong>RO</strong>M-<br />
Inspectie wordt verwezen naar de bijlage.<br />
7.3 Planstukken<br />
Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort<br />
onderhavige ruimtelijke onderbouwing. Het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning<br />
dient beschikbaar te worden gesteld conform de vereisten zoals die<br />
zijn vastgelegd voor ‘projectbesluiten’ in IM<strong>RO</strong>2008 en STRI2008, met het daarbij<br />
behorende besluitgebied.<br />
58<br />
Hoofdstuk 7
BIJLAGE 1: CONVENANT RACM
BIJLAGE 2: P<strong>RO</strong>TOCOLLEN BESCHERMDE FLORA EN FAUNA
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4 P<strong>RO</strong>TOCOLLEN<br />
Om schadebeperkend op te treden zullen bij de uitvoering van het werk de instructies<br />
van de in dit hoofdstuk opgenomen protocollen opgevolgd worden. De aannemer<br />
wordt hierop gewezen en aangestuurd.<br />
4.1 P<strong>RO</strong>TOCOL VLEERMUIZEN<br />
Ter plaatse van doorsnijdingen van lijnvormige landschapselementen, zoals houtsingels<br />
en laanbeplanting, wordt de breedte van de werkstrook bij voorkeur versmald. Kap<br />
van oudere bomen wordt beperkt tot noodzakelijke kap op de leidingstrook.<br />
Onderbreking van mogelijke vliegroutes of foerageergebieden is bij deze werkwijze<br />
minimaal.<br />
Teneinde verstoring van vleermuizen te voorkomen, dienen gedurende de nachtelijke<br />
uren geen werkzaamheden te worden uitgevoerd.<br />
Oude dikke bomen met holten of scheuren die gekapt moeten worden, dienen van te<br />
voren gecontroleerd te worden op aanwezigheid van vleermuizen. Indien een<br />
verblijfplaats van vleermuizen wordt aangetroffen, zal de noodzaak voor het kappen<br />
van de boom herzien moeten worden. Mocht kap onvermijdelijk zijn, dan moet voor<br />
het vernietigen van vleermuisverblijven een ontheffing op de Flora- en faunawet<br />
worden aangevraagd. Aangezien vleermuizen onder de zwaarst beschermde categorie<br />
vallen is voor een ontheffingsaanvraag een uitgebreide toets noodzakelijk. In deze<br />
toets wordt beschreven:<br />
• hoe de gunstige staat van instandhouding van de soort gewaarborgd wordt;<br />
• dat er geen minder schadelijk alternatief voor de voorgenomen activiteit is;<br />
• of er compenserende maatregelen nodig zijn<br />
• hoe “zorgvuldig handelen” in acht wordt genomen. In dit kader kunnen<br />
compenserende maatregelen worden voorgeschreven.<br />
Vooral het punt over alternatieven leidt ertoe dat kappen van bomen met een<br />
verblijfplaats van vleermuizen vrijwel niet mogelijk is. Meestal is er namelijk een<br />
minder schadelijk alternatief waarmee de betreffende boom gespaard blijft.<br />
Voorbeelden zijn het leggen van de leiding door middel van een persing of boring, of<br />
het lokaal aanpassen van het leidingtracé.<br />
Watervleermuis (Paul van Hoof)<br />
63
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4.2 P<strong>RO</strong>TOCOL DASSEN<br />
Alle regio’s die worden doorsneden door het leidingtracé, vallen onder actueel<br />
leefgebied van dassen. Deze gebieden raken als gevolg van de leidingaanleg tijdelijk<br />
verstoord door de werkzaamheden en versnipperd als gevolg van de openliggende<br />
leidingsleuf, aan de oppervlakte gelegen leidingbuizen en grondopslag. Deze negatieve<br />
effecten kunnen worden beperkt door het treffen van maatregelen gedurende de<br />
leidingaanleg.<br />
Beperken verstoring<br />
Teneinde de verstoring van dassen te voorkomen moeten werkzaamheden tijdens de<br />
nachtelijke uren worden voorkomen. Deze beperking geldt voor het hele leidingtraject<br />
Behoud van dassenburchten<br />
Ten behoeve van het behoud van dassenburchten geldt dat er een minimale afstand<br />
van 50 m wordt gehouden tussen de werkstrook en de burchtlocatie.<br />
Behoud van passagemogelijkheden<br />
Het aantal passagemogelijkheden is afhankelijk van de afstand tot dassenburchten in<br />
de omgeving. Als stelregel geldt dat binnen een afstand van 300 m tot een bewoonde<br />
dassenburcht om de 50 m een passagemogelijkheid ligt. Elders op het tracé kan<br />
worden volstaan met passagemogelijkheden om de 150 m.<br />
De aannemer draagt gedurende de werkzaamheden zorg voor het behoud van<br />
passagemogelijkheden op aangewezen locaties. Passage van de werkstrook tijdens<br />
nachtelijke uren moet mogelijk blijven. Voor de uitvoer van de passages zijn diverse<br />
mogelijkheden, zoals het plaatselijk dichtstorten van de gegraven sleuf of het<br />
plaatselijk niet uitgraven van de sleuf totdat de leiding daadwerkelijk wordt geplaatst.<br />
De breedte van de passage dient minimaal 2 m te zijn.<br />
Er moet rekening worden gehouden met aan de oppervlakte liggende pijpstukken en<br />
grondopslag die de doorgang ter plekke van een passage kunnen belemmeren.<br />
Uittredeplaatsen<br />
Dassen en andere kleine zoogdieren kunnen in de openliggende sleuf vallen. Voor deze<br />
dieren moet de mogelijkheid bestaan om de sleuf te verlaten in de vorm van<br />
uittredeplaatsen. Dit ontstaat door de gronddammen die dienst doen als passageplaats<br />
te voorzien van een geleidelijk aflopend talud, waardoor dieren die in de sleuf zijn<br />
gevallen via de gronddam de sleuf weer kunnen verlaten.<br />
Afdichten van de leidingbuizen<br />
Om te voorkomen dat dieren in de pijpen kruipen, dienen de openingen na beëindiging<br />
van een werkdag te worden afgedicht. Dit geldt uitsluitend voor gelaste pijpsecties.<br />
64<br />
Das (René Krekels)
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4.3 P<strong>RO</strong>TOCOL VISSEN<br />
Buiten de Roer en de Swalm zijn beschermde vissoorten hoofdzakelijk beperkt tot<br />
kleine modderkruiper en bermpje. Bij leidingaanleg door middel van een sleufloze<br />
techniek (boring, persing) wordt aantasting van leefgebied geheel voorkomen, mits er<br />
geen wateren droogvallen als gevolg van ontwatering rond bouwputten.<br />
Andere methoden voor leidingaanleg dan een sleufloze techniek zullen leiden tot een<br />
zeer locale, tijdelijke aantasting. Bij deze uitvoering kan niet geheel worden uitgesloten<br />
dat individuen van soorten die in hogere dichtheden kunnen voorkomen, zoals kleine<br />
modderkruiper of bermpje, gedood worden. De kans hierop kan worden verkleind door<br />
bij de uitvoering zorgvuldig te werken. Hiermee wordt ook aantasting van leefgebied<br />
zoveel mogelijk beperkt. Maatregelen hiervoor zijn:<br />
• in breedte beperkten van het te vergraven deel van de werkstrook ter plaatse van<br />
waterlopen;<br />
• openhouden van vluchtroutes, zodat aanwezige vissen te allen tijde de werkstrook<br />
kunnen verlaten;<br />
• voorkomen dat als gevolg van grondwateronttrekking waterlopen droogvallen;<br />
• periode van werkzaamheden beperkt houden;<br />
• situatie na afloop van de leidingaanleg zo goed mogelijk in oorspronkelijke staat<br />
herstellen.<br />
Kleine modderkruiper (Ben Crombaghs)<br />
65
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4.4 P<strong>RO</strong>TOCOL B<strong>RO</strong>EDVOGELS<br />
Dit protocol heeft betrekking op potentieel geschikte broedlocaties en is bedoeld om<br />
verstoring van broedgevallen te voorkomen.<br />
Werken buiten broedperiode<br />
Alle bewoonde nesten in het broedseizoen vallen onder de reikwijdte van artikel 11<br />
van de Flora- en faunawet en zijn beschermd. Ontheffingen voor verstorende<br />
werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden slechts bij hoge uitzondering<br />
verleend. Veelal is er het alternatief om werkzaamheden uit te stellen tot na de<br />
broedperiode van aanwezige soorten. Het komt er op neer dat verstorende<br />
werkzaamheden, zoals kappen en snoeien van bomen en struweel, alleen plaatsvinden<br />
buiten het broedseizoen van aanwezige soorten. Op die manier worden er geen<br />
verbodsbepalingen overtreden en er dus ook geen ontheffing nodig is. Het<br />
broedseizoen loopt voor de meeste soorten van half maart tot half juli. In het kader<br />
van de Flora- en faunawet wordt echter geen standaardperiode gehanteerd voor het<br />
broedseizoen. Van belang is of een broedgeval door de werkzaamheden wordt<br />
verstoord, ongeacht de datum.<br />
Zwarte braak<br />
Mits voorkomen wordt dat bewoonde nesten worden verstoord, kunnen<br />
werkzaamheden ook worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen. Daartoe dient<br />
voorkomen te worden dat weidevogels of andere grondbroeders gaan nestelen binnen<br />
de werkstrook, door deze voorafgaand aan het broedseizoen (vóór 15 maart)<br />
onaantrekkelijk te maken als broedlocatie. Hiertoe wordt alle binnen de werkstrook<br />
aanwezige struweel- en boombegroeiing verwijderd en worden graslandpercelen kort<br />
gemaaid. De aldus ontstane situatie wordt vervolgens in stand gehouden tot aan het<br />
einde van het broedseizoen of, wanneer dit eerder is, tot afronding van de<br />
werkzaamheden.<br />
66
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4.5 P<strong>RO</strong>TOCOL AMFIBIEËN<br />
Bij werkzaamheden binnen actueel leefgebied van zwaarder beschermde amfibieën<br />
(Tabel-2 en Tabel-3 van de Flora- en faunawet) worden onderstaande maatregelen in<br />
acht genomen:<br />
• Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met gevoelige<br />
perioden van aanwezige amfibieën.<br />
o Schadelijke werkzaamheden in de landbiotoop worden uitgevoerd buiten<br />
de periode van winterrust (dus bij voorkeur niet in de periode november<br />
t/m maart). Buiten deze periode zijn aanwezige dieren actief, zodat ze de<br />
kans krijgen weg te vluchten.<br />
o Schadelijke werkzaamheden in de voortplantingsbiotoop worden<br />
uitgevoerd buiten de voortplantingsperiode (dus bij voorkeur niet in de<br />
periode maart t/m augustus).<br />
• Voorafgaand aan de start van graafwerkzaamheden in landbiotoop wordt de<br />
werkstrook gecontroleerd door een ter zake kundige. Aangetroffen amfibieën<br />
worden gevangen en verplaatst naar vergelijkbare geschikte biotopen in de<br />
omgeving.<br />
• Voortplantingswateren worden bij voorkeur gespaard bij de werkzaamheden.<br />
• Voorkomen moet worden dat voortplantingswateren gedurende de periode van<br />
trek niet meer bereikbaar zijn, doordat bijvoorbeeld op dat moment tussen<br />
overwinteringsbiotoop en voortplantingsbiotoop de leidingsleuf open ligt.<br />
67
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
4.6 P<strong>RO</strong>TOCOL REPTIELEN<br />
Bij werkzaamheden binnen actueel<br />
leefgebied van reptielen worden<br />
onderstaande<br />
genomen:<br />
maatregelen in acht<br />
• Voorafgaand aan de start van<br />
graafwerkzaamheden in actueel<br />
leefgebied van reptielen wordt de<br />
werkstrook gecontroleerd door een<br />
ter zake kundige. Aangetroffen<br />
reptielen worden gevangen en<br />
Levendbarende hagedis (René Krekels)<br />
verplaatst naar vergelijkbare<br />
•<br />
geschikte biotopen in de omgeving.<br />
Na de eerste controles worden vegetaties binnen de werklocatie gemaaid tot een<br />
hoogte van circa 10 cm. Bij deze hoogte ondervinden aanwezige dieren de minste<br />
hinder. Werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd in de richting van geschikte<br />
aangrenzende biotopen zodat aanwezige dieren de kans krijgen om weg te<br />
vluchten.<br />
• Genoemde voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de meest<br />
kwetsbare perioden (winterrust, voortplanting), in een periode waarin aanwezige<br />
soorten actief zijn, zodat ze de kans krijgen weg te vluchten. Hiermee rekening<br />
houdend valt de meest geschikte periode tussen juli en oktober.<br />
• Binnen de terreinen Boschheide bij Swalmen en Melickerheide/Luzenkamp bij<br />
Roermond wordt geadviseerd om de werkstrook af te zetten, teneinde te<br />
voorkomen dat strikt beschermde soorten (zandhagedis, gladde slang) terugkeren<br />
op de werkstrook.<br />
• Na het maaien wordt het werkterrein opnieuw gecontroleerd op aanwezigheid van<br />
reptielen. Controle is nu goed mogelijk.<br />
• Na de tweede controle kan de toplaag binnen de werkstrook verwijderd worden,<br />
met als gevolg dat schuilmogelijkheden binnen de werkstrook verdwijnen en de<br />
werkstrook onaantrekkelijk wordt voor reptielen.<br />
Speciale afwerking binnen Zwart Water, Kesselsche Bergen, Boschheide en<br />
Melickerheide/Luzenkamp<br />
Indien goed uitgevoerd kunnen de graafwerkzaamheden ook een positief effect<br />
hebben op het leefgebied van de reptielen. Uitvoering van enkele relatief eenvoudige<br />
handelingen zullen leiden tot verschraling van de bodem en herstel van het natuurlijke<br />
reliëf van het stuifzandgebied, waarmee de potenties binnen de zandgebieden worden<br />
vergroot. Dit komt ten goede aan reptielen die gebaat zijn bij een open, zonbeschenen<br />
bodem en in geval van zandhagedis, aanwezigheid van open zandige plekken.<br />
Maatregelen die dit tot stand brengen zijn:<br />
• Bij het graven en dichten van de leidingsleuf wordt geen onderscheid gemaakt<br />
tussen de verschillende grondlagen. De toplaag wordt niet apart afgezet. Op deze<br />
manier worden de bodemlagen vermengd, waardoor automatisch verschraling van<br />
de bodem ter plaatse van de leidingsleuf optreed. Deze methodiek van<br />
verschraling kan in principe worden toegepast over de hele lengte van de sleuf<br />
binnen de bosgebieden Zwart Water, Kesselsche Bergen, Boschheide en<br />
Melickerheide/Luzenkamp.<br />
• Het aanbrengen van enige mate van reliëf kan worden bereikt door tijdens het<br />
dichten van de leidingsleuf plaatselijk zandhopen te laten liggen of kuilen niet<br />
68
BUREAU NATUURBALANS -LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Odiliapeel - Hommelhof<br />
volledig op te vullen. Met andere woorden, de afrondingswerkzaamheden mogen<br />
“slordig” worden uitgevoerd.<br />
• Voor reptielen vormen zonbeschenen bosranden een belangrijk onderdeel van de<br />
biotoop, aangezien deze snel opwarmen en zonnige plekken en<br />
schuilmogelijkheden op korte afstand van elkaar aanwezig zijn. Het verdient dan<br />
ook sterk de voorkeur om deze bosranden zoveel mogelijk onberoerd te laten.<br />
69
BIJLAGE 3: VOO<strong>RO</strong>VERLEGREACTIES
Advies Brandweer
BRANDWEER<br />
Land van Cuijk<br />
Gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
t.a.v. Sander van Helden<br />
Postbus 40<br />
5845 ZG <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
uw verzoek dossiernr datum bijlagen<br />
24-05-2011 O-11-00379 1-12-2011 1<br />
onderwerp doorkiesnummer behandeld door<br />
brandveiligheidtoets 0485-571375 Ton van der Zanden<br />
Geachte heer Van Helden,<br />
Bij deze ons schriftelijk advies met gewaarmerkte tekeningen van:<br />
Aanvrager :NV Nederlandse <strong>Gasunie</strong><br />
Adres :Concourslaan 17<br />
Postcode :9727 KC<br />
Woonplaats :Groningen<br />
GEGEVENS AANVRAAG<br />
Bouwplan :Aanleggen gastransportleiding<br />
Adres :Zaanpeelweg tot aan afleidingskanaal Vredepeelweg<br />
Postcode :nvt<br />
Plaats :Gemeente <strong>Sint</strong> <strong>Anthonis</strong><br />
Opdrachtgever :NV Nederlandse <strong>Gasunie</strong><br />
Adres :Concourslaan 17<br />
Postcode :9727 KC<br />
Plaats :Groningen<br />
Ontvangen dd. :24 mei 2011<br />
Adviesbureau :RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.<br />
Projectnummer :GAMF17<br />
Rapportnummer :2279 d.d. mei 2011<br />
GEHANTEERDE TOETSINGSCRITERIA<br />
De toetsing heeft plaatsgevonden op basis van:<br />
Bereikbaarheid voor de brandweer.<br />
Brandveiligheid aanliggende bebouwingen.
CONCLUSIE<br />
Aan de hierboven genoemde zaken voldoet het plan, er is vanuit het oogpunt van<br />
brandveiligheid geen enkel bezwaar tegen het uitvoeren van de benodigde<br />
werkzaamheden voor dit object.<br />
Met vriendelijke groet,<br />
Namens de commandant brandweer Land van Cuijk,<br />
Ton van der Zanden<br />
Medewerker Brandpreventie<br />
Brandweer Brabant Noord, Land van Cuijk<br />
2
Advies Provincie
O-11-00555 reactie voorontwerp Provincie<br />
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 1
Advies V<strong>RO</strong>M-Inspectie
Advies Waterschap