Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>ABCD</strong><br />
Symposium 2010
2 <strong>ABCD</strong><br />
A = Airway<br />
De bottleneck van de reanimatie<br />
Alex Embregs: PICU-verpleegkundige azM<br />
Inleiding<br />
Respiratoire problemen komen frequent voor bij baby’s en kinderen en zijn de<br />
belangrijkste oorzaak voor een ademhartstilstand zowel in de thuissituatie als in de<br />
klinische situatie.<br />
Oorzaken ademhartstilstand bij kinderen:<br />
80% respiratoir<br />
10% shock<br />
10% cardiaal<br />
Onderzoek, herkenning en behandeling moet elkaar snel opvolgen om verdere respiratoire<br />
achteruitgang en daaropvolgend cardiopulmonary arrest te voorkomen.<br />
Bij een adequate behandeling kan het kind zonder gevolgen overleven. Echter als de keten<br />
van zorg breuken laat zien, kan een ademstilstand het gevolg zijn en leiden tot een<br />
hartstilstand, de outcome is dan meestal slecht.<br />
Anatomie / fysiologie<br />
De anatomie en fysiologie van de luchtwegen van een baby en kind verschillen t.o.v. die<br />
van volwassenen.<br />
De belangrijkste verschillen:<br />
kinderen hebben een relatief groot hoofd (met name het achterhoofd), korte nek<br />
en een grote tong<br />
kinderen hebben kleine mondholte en nauwere luchtwegen<br />
het cricoid is het nauwste punt van de trachea<br />
de larynx ligt verhoudingswijs hoger t.o.v. de wervel<br />
de epiglottis is hoefijzervormig en ligt meer naar achter (weinig kraakbeen)<br />
de trachea is relatief kort<br />
de perifere luchtwegweerstand (o.a van de neus) is groot t.o.v. de totale<br />
luchtweerstand<br />
het effect van oedeem op de doorsnede van de luchtweg, en daardoor op de<br />
luchtwegweerstand, is vele malen groter<br />
Oorzaken luchtwegobstructie bij kinderen<br />
infectie (viraal, bacterieel )<br />
laryngo-, tracheo- of bronchomalacie (congenitaal,<br />
verworven b.v. door langdurige intubatie)<br />
trauma (verbranding)<br />
Inhalatie trauma (toxische stoffen)<br />
verlaagd bewustzijn (uitputting, trauma enz)<br />
vreemd lichaam (voedsel, speelgoed)
3 <strong>ABCD</strong><br />
Verpleegkundige observatie<br />
Het observeren en herkennen van de symptomen van een dreigende respiratoire arrest is<br />
de primaire taak van de verpleegkundige. Klinische observatie van een baby of kind is<br />
echter beduidend anders dan van een volwassene.<br />
Wanneer gaan er, of moeten er, nou lampjes gaan branden op het dashboard?<br />
Wat zie ik, wat hoor ik en wat voel ik ??<br />
ik zie/hoor/voel de moeite waarmee het kind ademt<br />
o huilen of kreunen<br />
o neusvleugelen en intrekkingen<br />
o gebruik hulpademhalingsspieren<br />
o lichaamshouding van het kind<br />
o in- of expiratoire stridor<br />
o onrust, angst<br />
ik zie/hoor/voel de effectiviteit van de ademhaling<br />
o thoraxbewegingen<br />
o air entry<br />
ik zie/hoor/voel de gevolgen van ademhalingsproblemen<br />
o polsfrequentie<br />
o bewustzijnstoestand<br />
o kleur van de huid en slijmvliezen<br />
En heel specifiek voor deze casus:<br />
braaksel in mond en luchtwegen (aspiratie)<br />
zichtbaar-, hoorbaar-, en voelbaar bemoeilijkte ademweg<br />
Dat zijn waarnemingen die je in luttele seconden kunt doen en die je heel snel een beeld<br />
kunnen geven over de toestand van het kind.<br />
Waarnemingen/symptomen die om acute actie vragen zijn:<br />
Ernstige intrekkingen<br />
Centrale cyanose (bij CO intoxicatie hoeft een kind<br />
geen cyanose te hebben)<br />
Dreigende uitputting (het kind wordt nadat het<br />
aanvankelijk onrustig was steeds rustiger!!!???)<br />
Stille thorax (geen air entry hoorbaar)<br />
Deze observaties kun je doen zonder hulpmiddelen.<br />
Verpleegkundig handelen<br />
1. Waarschuw collega’s en waarschuw arts<br />
Geef een korte logische opsomming van je observatie<br />
sternaal
4 <strong>ABCD</strong><br />
Blijf te alle tijden bij het kind<br />
2. Geef altijd zuurstof via een non-rebreathing mask en minimaal 10 liter O2<br />
3. Maak de luchtweg vrij<br />
Zonder hulpmiddelen:<br />
Hoofdpositie<br />
o Neutral (baby’s)<br />
o Sniffing (jonge kinderen)<br />
Vrijmaken luchtweg dmv<br />
o Jaw trust methode<br />
o Chin lift methode<br />
Met hulpmiddelen:<br />
Nasofaryneale tube<br />
Mayo of guedel (oropharyngeal airway)<br />
De meest gebruikte methode om een vrije luchtweg te garanderen is de endotracheale<br />
intubatie via de neus of mond en het daarbij inbrengen van de juiste maat tube.<br />
4. Vernevelen van mediactie met 100% zuurstof om de luchtweg open te<br />
maken<br />
Pulmicort 2000mcg<br />
Adrenaline 3-5 mg<br />
Mayo tube<br />
Te kort<br />
Correcte maat = snijtand - kaakhoek<br />
Wat heb je nodig bij een intubatie<br />
Te kort<br />
Chin lift<br />
Voldoende mensen ,dus niet meer dan 2 verpleegkundige en een ervaren arts<br />
ZUURSTOF (preoxygeneren = zeer belangrijk)<br />
Beademingsballon (Ambu, Laerdal) met een bufferzak aangesloten op een 15L<br />
zuurstof klok.<br />
Juiste maat mond/neusmasker<br />
Uitzuigapparatuur
5 <strong>ABCD</strong><br />
Diverse maten zuigkatheters incl. een Yankauer uitzuigkatheter om in de mond en<br />
keel te kunnen zuigen<br />
Reanimatiemedicatie en intubatiemedicatie op basis van gewicht van de patiënt<br />
opgetrokken en gecontroleerd (PRIL lint)<br />
Een goed lopend infuus of botnaald<br />
Laryngoscoop met verschillende maten bladen (Miller en Macintosh) en werkende<br />
lichtbron<br />
Magill tang<br />
Stylet of tubevoerder<br />
Tubes in diverse maten (juiste maat en een maat kleiner + groter)<br />
o Juiste maat tube = (16 + leeftijd (in jaren))/4<br />
o < 8-10 jaar ongecuffde tube<br />
Tubepleisters op maat geknipt<br />
Niet steriele handschoenen<br />
Monitorbewaking met een hoorbaar ECG signaal<br />
Siliconenspray (in + uitwendig siliconiseren)<br />
Andere mogelijkheden wanneer endotracheale intubatie niet mogelijk<br />
Spoed tracheotomie<br />
Cricothyroïdotomie<br />
Verslechtering na intubatie denk aan DOPE<br />
DOPE =<br />
Disposition of the tube<br />
Obstruction of de tube<br />
Pneumothorax<br />
Equipment dysfunction
6 <strong>ABCD</strong><br />
B = Breathing<br />
Ademhalen is een absolute voorwaarde voor leven. Het doel van de ademhaling kan<br />
opgesplitst worden in twee onderdelen: (1) oxygenatie, dwz het aanvoeren van zuurstof<br />
(O2) tot in de alveolen waarna zuurstof wordt overgedragen aan het bloed en (2)<br />
ventilatie, dwz het uitademen van koolzuurgas (CO2). O2 is essentieel voor de werking<br />
van cellen en organen, CO2 is een afvalproduct van de verbranding en moet zo adequaat<br />
mogelijk uit het lichaam worden verwijderd. Bij onvoldoende aanbod van O2 ontstaat<br />
hypoxemie met weefselschade tot gevolg. Bij onvoldoende afvoer van CO2 ontstaat<br />
hypercapnie met respiratoire acidose tot gevolg.<br />
Het valt misschien buiten de strekking van dit verhaal, maar een goed werkend HbO2 –<br />
systeem (de mogelijkheid van zuurstof om zich te binden aan het haemoglobine en een<br />
voldoende Hb-gehalte) en een goed werkend hart- en vaatstelsel zijn essentieel voor een<br />
adequaat transport van O2 en CO2 van en naar de cellen.<br />
1. Ademhaling op kinderleeftijd: kleiner en dus kwetsbaarder !<br />
Reeds in het vorige stuk kwamen de leeftijdsspecifieke kenmerken van de luchtwegen (A)<br />
aan bod. Grootste verschil met de volwassene is de relatief smalle airway waarin<br />
bovendien, ook bij het gezonde kind, een aantal obstruerende elementen (grote tong,<br />
tonsillen) aanwezig zijn. Alles wat deze nauwe luchtwegen nog verder vernauwt (bv<br />
zwelling door ontsteking) leidt – veel sneller dan bij volwassenen – tot luchtwegobstructie.<br />
Door de relatief zwakkere ademhalingsspieren van het (kleine) kind kan vervolgens heel<br />
snel een beeld van respiratoir falen ontstaan. Een beeld<br />
wat op zijn beurt weer snel kan ontaarden in cardiaal falen,<br />
waardoor een reanimatiesetting op de loer ligt.<br />
Bij de geboorte zijn de longen relatief onrijp. Het aantal<br />
longblaasjes (alveolen) bedraagt op dat moment ongeveer<br />
20 miljoen. Dit aantal neemt in de volgende jaren enorm<br />
toe tot ongeveer 300 miljoen op de leeftijd van 8 jaar. Niet<br />
alleen het aantal alveolen neemt toe, ook de grootte van<br />
de alveolen verandert: bij de geboorte is hun diameter<br />
ongeveer 50-180 ・ m, terwijl die op volwassen leeftijd is<br />
uitgegroeid tot een diameter van 250-300 ・ m. De relatief<br />
kleine alveolen op kinderleeftijd is een van de redenen waarom (kleine) kinderen veel<br />
sneller dan volwassenen atelectases (collaps van de alveolen) ontwikkelen.<br />
De enorme toename van aantal en grootte van de alveolen verklaart de enorme toename<br />
van longoppervlakte: van 2.8 m 2 bij een pasgeborene, 32 m 2 bij een kind van 8 jaar tot 75<br />
m 2 op volwassen leeftijd. Zelfs wanneer je rekening houdt met de kleinere<br />
lichaamsproporties van een kind beschikt een kind over slechts 33% - 50% van de diffusie<br />
capaciteit van een volwassen. Het is de diffusiecapaciteit die bepaalt hoeveel zuurstof en<br />
koolzuurgas door de long kan worden uitgewisseld met het bloed.<br />
Een (klein) kind ademt bijna uitsluitend met het middenrif (diafragma). Het diafragma op<br />
kinderleeftijd is samengesteld uit spiervezels met minder uithoudingsvermogen waardoor<br />
ze sneller kunnen uitputten.<br />
De extra-ademhalingsspieren tussen de ribben en in de hals, die een volwassene in geval<br />
van ademnood kan aanwenden, zijn op kinderleeftijd nog nauwelijks ontwikkeld.
7 <strong>ABCD</strong><br />
Het gebruiken van deze extra ademhalingsspieren kost het kind veel O2 en levert<br />
nauwelijks extra O2 op.<br />
De ribben van een kinderthorax staan relatief horizontaal (waardoor ze weinig expansie<br />
toestaan) en zijn veel elastischer. Door die elasticiteit zullen in geval van ademnood veel<br />
sneller intrekkingen ontstaan. Terwijl het kind op zo’n moment eigenlijk probeert om meer<br />
lucht naar binnen te krijgen zorgt het intrekken voor een verkleinen van het borstvolume<br />
en dus tot een zeer inefficiënte ademhaling.<br />
Bedenk hierbij ook nog dat een kind een hoger O2 – verbruik heeft en maar weinig<br />
reservecapaciteit.<br />
Samenvattend kan men dus stellen dat een (klein) kind met relatief zwakke spieren, een<br />
matige ribbenkooi en minder efficiënte longen moet ademen tegen een verhoogde<br />
weerstand. Dit alles leidt tot het veel sneller ontstaan van respiratoire insufficiëntie.<br />
2. Oorzaken voor respiratoire insufficiëntie<br />
Oorzaken voor het ontstaan van respiratoire insufficiëntie kun je grofweg in twee zaken<br />
uitsplitsen. Oorzaken in de luchtwegen/longen zelf (primair) en oorzaken buiten de<br />
luchtwegen (secundair).<br />
2.1. Primaire oorzaken van respiratoire<br />
insufficiëntie.<br />
Bij primaire oorzaken wordt onderscheid gemaakt tussen<br />
oorzaken hoog in de luchtwegen, laag in de luchtwegen en<br />
op alveolair niveau.<br />
Hoog :<br />
Neusobstructie (bv verkouden zuigeling).<br />
Corpus Alienum.<br />
Tonsillitis (bv Pfeiffer ).<br />
Congenitale vernauwingen.<br />
Laryngitis subglottica (pseudokroep).<br />
Oedeem door allergie, trauma,verbranding.<br />
Epiglotitis (zeldzaam).<br />
Kenmerkend voor hoge luchtwegaandoeningen is een<br />
hoorbare stridoreuze ademhaling.<br />
Laag :<br />
Asthma<br />
Bronchiolitis<br />
Bij deze aandoening is er sprake van wheezing. Dit is een zacht fluitend geluid bij<br />
uitademing.
8 <strong>ABCD</strong><br />
Problemen op alveolair niveau:<br />
Pneumonie<br />
IRDS / ARDS<br />
Atelectase<br />
Aspiratie<br />
Pneumothorax<br />
2.2. Secundaire oorzaken van respiratoire insufficiëntie.<br />
De drie belangrijkste secundaire oorzaken zijn:<br />
Centraal Neurologisch:<br />
Convulsie / status epilepticus<br />
Intoxicatie / medicatie (bv morfine)<br />
Trauma / bloeding / ontsteking<br />
Metabool (bv hypoglycemie)<br />
<br />
Perifere Zenuwen :<br />
bv polyneuropathie<br />
Spieren:<br />
ziekte van Duchenne<br />
ziekte van Pompe
9 <strong>ABCD</strong><br />
3. Tekenen van respiratoire insufficiëntie<br />
Een bloedgasanalyse kan ons veel waardevolle informatie verschaffen maar in de acute<br />
opvang is hier geen plaats voor. Immers, het afnemen van een bloedgas en de analyse<br />
hiervan duurt al vlug enkele minuten tot misschien wel een half uur. We weten dat een<br />
kind heel snel onderuit kan gaan bij het ontstaan van een respiratoire insufficiëntie, dan<br />
begrijpen we ook dat elke seconde telt.<br />
Het beoordelen en interpreteren van respiratoire insufficiëntie gebeurt vooral met de<br />
klinische blik.<br />
We kijken naar de 3 E’s: de ademhalingsinspanning (Effort), de efficiëntie van de<br />
ademhaling (Efficiency) en ten slotte het effect van de ademhaling op andere organen<br />
(Effect)<br />
3.1. Effort: “Hoe hard werkt het kind om lucht te krijgen ?”<br />
Ademhalingsfrequentie:<br />
Een verhoogde ademhalingsfrequentie kan duiden op een (dreigende)<br />
respiratoire insufficiëntie.<br />
Ook koorts, onrust en metabole acidose leiden tot versnelde ademhaling.<br />
Intercostale, subcostale en sternale intrekkingen:<br />
Omdat jongere kinderen nog elastische ribben hebben ontstaan op die leeftijd al<br />
vrij snel intrekkingen. De aanwezigheid van intrekkingen bij oudere kinderen<br />
(met een meer starre thorax) wijst steeds op zeer ernstige respiratoire<br />
problemen.<br />
Inspiratoire ademgeluiden (stridor)<br />
Expiratoire ademgeluiden (wheezing).<br />
Kreunen:<br />
Dit ontstaat door het gedeeltelijk sluiten van de stemspleet. Het kind poogt hiermee de<br />
druk in de longen te verhogen (PEEP) om zo collaberen van de alveolen te voorkomen.<br />
Gebruik van extra ademhalingsspieren:<br />
Deze spieren zitten vast aan hoofd en thorax. Vooral bij kleine kinderen leidt dit tot een<br />
schudbeweging van het hoofd. Er wordt geen enkel extra ademeffect verkregen.<br />
Neusvleugelen:<br />
Vooral bij kleine kinderen een heel gevoelig teken van dreigende respiratoire<br />
insufficiëntie.<br />
Voorkeurshouding van het kind.<br />
3.2. Efficiency: “Wat is de opbrengst van de inspanning die het kind<br />
levert?”<br />
Auscultatie:<br />
Een normale ademinspanning moet leiden tot ademgeruis over beide longen. Afname<br />
van ademgeruis (Silent chest) betekent dat, ondanks heftige inspanning, nog maar<br />
weinig lucht wordt verplaatst. Dit is een extreem ernstig teken.<br />
Saturatiemeting:<br />
Een zuurstofsaturatie van < 85 % wijst op zeer ernstig ademhalingsfalen.
10 <strong>ABCD</strong><br />
De saturatiemeting is onbetrouwbaar bij een lage saturatie (< 70 %), anaemie, slechte<br />
circulatie, geringe locale perfusie (NIBD-meting!) of een CO-intoxicatie<br />
3.3. Effect: “Welke gevolgen zien we voor de rest van het lichaam ?”<br />
Huid:<br />
Cyanose is een zeer laat en preterminaal teken van respiratoir falen. Veel vaker<br />
ziet men ten gevolge van de stress en de hypoxie een koude, bleke huid.<br />
Hart:<br />
Ernstige hypoxie leidt tot bradycardie en uiteindelijk asystolie. Elk kind met<br />
ademhalingsproblemen dat (ook kortstondige) hartfrequentiedalingen krijgt, is<br />
aan het uitputten en staat aan de rand van een reanimatie.<br />
Hersenen:<br />
Een kind met ademhalingsproblemen is meestal angstig en in paniek. Wanneer<br />
een kind vervolgens rustiger wordt betekent dat meestal dat het kind aan het<br />
uitputten is. Vaak interpreteert men dit signaal verkeerd als een verbetering van<br />
de toestand. Gulden regel is: een kind in ademnood dat oogcontact verliest, is in<br />
levensgevaar.<br />
4. Behandeling van respiratoire insufficiëntie<br />
4.1. Zuurstoftherapie<br />
Elk kind met een dreigende respirator falen moet maximaal<br />
zuurstof krijgen. Maximaal zuurstof betekent 100%. Dit is<br />
alleen mogelijk bij een kind dat beademd wordt middels een<br />
endotracheale tube of een kind dat adequaat beademd<br />
wordt met masker en ballon. Met een non-rebreathing mask<br />
kun je in theorie weliswaar 100% zuurstof geven, in de<br />
praktijk blijkt dit ongeveer 80% te zijn. Daarvoor moet wel<br />
een hoge flow op het masker worden gezet: 10-15 liter/min. In de acute opvang van<br />
een respiratoir insufficiënt kind is er geen plaats voor een venturi-masker of een neusbril.<br />
4.2. Masker en ballonbeademing<br />
Beademingsmaskers:<br />
Bij het gebruik van een beademingsmasker is de juiste maat<br />
belangrijk. We kennen voor kinderen zowel ronde alsook<br />
driehoekige maskers. De vorm is minder belangrijk dan de<br />
juiste maat. De neus en de mond moeten volledig bedekt<br />
zijn door het masker. Ook is het aan te raden om doorzichtige maskers te gebruiken<br />
waardoor je een optimaal zicht hebt op de neus en de mond van het kind. Je hebt zicht op<br />
speekselvloed en braaksel. Als het masker beslaat weet je dat het kind uitademt.<br />
De maskers hebben een zachte rand (eventueel zelf op te blazen). Door de zachte rand<br />
sluit het masker optimaal aan op het gezicht waardoor luchtlekkage voorkomen wordt.
11 <strong>ABCD</strong><br />
Beademingsballonnen:<br />
Bij de beademingsballon maken we<br />
onderscheid tussen een self-inflating<br />
ballon en een niet self-inflating ballon.<br />
Een self-inflating ballon is gemaakt van<br />
veerkrachtig en elastisch materiaal.<br />
Na het inknijpen ontplooit de ballen<br />
weer automatisch en vult zich dan met<br />
lucht.<br />
De ballon is ook te gebruiken zonder extra O2 –toevoer. Je kunt dan een kind beademen<br />
met buitenlucht (21% O2 ).<br />
Sluit je de zuurstof aan op de ballon en maak je gebruik van een bufferzak dan geef je 90-<br />
100% O2<br />
Er zijn 3 maten ballonnen namelijk 250 ml, 500 ml en 1500ml.<br />
Een klein kind is ook met een grote ballon te beademen mits je rekening houdt met de<br />
kleinere teugvolumes.<br />
De baby- en kinderballon is uitgerust met een<br />
overdrukventiel dat opent als de inspiratoire<br />
druk boven de 45 cm H2O stijgt.<br />
Dit om de kwetsbare longen van het kind te<br />
beschermen.<br />
De ballon kan uitgerust worden met een<br />
PEEP-klep. PEEP wordt alleen maar gegeven<br />
bij een geïntubeerd kind of bij een verslapt<br />
kind dat met een zeer goed sluitend masker<br />
wordt beademd.<br />
De niet self-inflating ballon is afhankelijk van O2<br />
toevoer (of een ander gas) om te kunnen<br />
gebruiken. De ballon vult zich met een gasmengsel<br />
waarna deze ontplooit. Op de ballon zit een ventiel<br />
waardoor een deel van de ingeademde lucht kan<br />
ontsnappen. Bij de uitademing komt een deel van<br />
de uitgeademde lucht terug in de ballon waar deze<br />
zich weer vermengt met het verse gasmengsel.<br />
Handbeademing:<br />
De werkwijze bij handbeademing is:<br />
1. Controleer de werking van de ballon en sluit de zuurstof aan<br />
2. Positioneer het kind in neutrale positie of “sniffing”positie
12 <strong>ABCD</strong><br />
3. Plaats een goed passend masker over neus en mond van het kind en fixeer dit met<br />
de hand. Zorg ervoor dat het masker goed aansluit op het gezicht om luchtlekkage<br />
te voorkomen. Of sluit de ballon aan op de endotracheale tube<br />
4. Met de vrije hand wordt in de ballon geknepen. Geef zoveel druk dat er<br />
thoraxexcursies zichtbaar zijn (symmetrisch). Bedenk daarbij dat het teugvolume<br />
van een kind ongeveer 8-10 ml/kg is !! Overmatig knijpen in de ballon (en dus het<br />
toedienen van hoge teugvolumes) kan zeer ernstige gevolgen hebben voor een<br />
kritisch ziek kind:<br />
De hyperventilatie leidt tot een veel te laag CO2 (=hypocapnie) waardoor de<br />
bloedtoevoer naar de hersenen sterk afneemt en hersenschade kan ontstaan.<br />
Hoge drukken op de longen leiden tot (spannings)pneumothorax en<br />
longschade.<br />
Hoge teugvolumes lopen vooral over naar de maag met braken en eventueel<br />
aspiratie van zuur maagvocht in de longen tot gevolg.<br />
Extreme uitzetting van de maag leidt tot druk op het middenrif (waardoor de<br />
beademing steeds moeilijker gaat) en tot druk op de vena cava waardoor de<br />
bloedtoevoer naar het hart wordt afgesloten. Dit laatste leidt tot obstructieve<br />
shock !!!<br />
5. Pas de beademingsfrequentie aan aan de leeftijd van het kind.<br />
6. Kijk tijdens beademing naar het masker. Beslaat het masker, dan komt er<br />
uitademingslucht in, en wordt het kind dus beademd. Bij een endotracheale tube<br />
kun je condens zien aan de binnenkant van de tube<br />
7. Beoordeel de huidskleur en de kleur van de lippen van het kind<br />
8. Beadem met een rustige frequentie. Geef het kind tijd om uit te ademen en laat de<br />
ballon zich weer vullen met het O2 – mengsel.<br />
9. Tijdens maskerbeademing kan er lucht in de maag stromen. Hierdoor kan de maag<br />
uitzetten met risico op braken en aspiratie. Plaats, zo gauw de situatie het toelaat,<br />
een maagsonde om de lucht uit de maag te laten ontsnappen.<br />
BESLUIT:<br />
Het vaststellen van respiratoir falen en het adequaat behandelen ervan op kinderleeftijd<br />
verschilt in belangrijke mate van wat op volwassen leeftijd geldt. Bij de acute opvang van<br />
kinderen moeten ze op de voor hen specifieke manier worden benaderd en behandeld.<br />
Een adequaat gebruik van de juiste materialen kan voor het kind het verschil betekenen<br />
tussen leven en dood.<br />
Ademhalingsfrequentie: normaalwaarden volgens de leeftijd<br />
Leeftijd (jaren) Ademhalingsfrequentie<br />
12 15-20
13 <strong>ABCD</strong><br />
C = Circulatie<br />
Henk Ostendorf: PICU-verpleegkundige azM<br />
(Met dank aan Jos)<br />
Problemen en complicaties betreffende de circulatie bij het kind op de Intensive Care<br />
komen in gelijke mate voor als bij de volwassen patiënt, maar uiten zich vaak anders. De<br />
continuïteit van observatie, registratie, interpretatie en interventie is het wezen van de<br />
verpleegkundige zorg.<br />
De zorg dient gericht te zijn op:<br />
een optimale weefseldoorbloeding en weefseloxygenatie<br />
herstel of zelfs verbetering van de situatie zoals deze voor de opname bestond, met<br />
een maximale beperking van de schade.<br />
Om de circulatie te herstellen dienen de arts en verpleegkundige als een team te<br />
functioneren. De verpleegkundige moet op de hoogte zijn van de werkwijze van de arts,<br />
moet de arts assisteren en daarbij nog de patiënt observeren. De arts moet op de<br />
verpleegkundige kunnen vertrouwen.<br />
Het patiëntje krijgt een VIP-behandeling:<br />
V = Ventilatie; het bewerkstelligen van een optimale ventilatie en oxygenatie;<br />
I = Infusie; het bewerkstelligen van een optimaal circulerend bloedvolume;<br />
P = Pompfunctie; het bewerkstelligen van een optimale pompfunctie van het hart).<br />
Het gewicht en leeftijd van het kind zijn voor ons van belang, deze gegevens hebben we<br />
nodig om een reanimatielijst te maken. Indien het gewicht niet bekend is kan dit<br />
theoretisch berekend worden door middel van de volgende formule;<br />
Gewicht = 8 + (2,5 x leeftijd [jr.]).<br />
Op de reanimatielijst staan onder andere de tubegrote, reanimatiemedicatie vermeld.<br />
Voordat wij op transport gaan om het kind in de periferie op te halen, trekken we onder<br />
andere de reanimatiemedicatie, cardiotonica en intubatiemedicatie op.<br />
Voorbeeld intubatie medicatie volgens reanimatielijst<br />
Bij trauma’s bij kinderen zien we door bloedingen vanuit thorax, buikholte, fracturen of<br />
hersenbloedingen vaak shock. Hierbij is dan sprake van een absoluut tekort aan bloed of<br />
plasma in de bloedbaan de zgn. hypovolemische shock.<br />
De eerste tekenen van hypovolemische shock zijn; tachycardie, bewustzijnsdaling en<br />
koude klamme huid.
14 <strong>ABCD</strong><br />
Kinderen hebben een circulerend volume van gemiddeld 80ml/kg! Hiermee dient bij het<br />
schatten van het bloedverlies rekening te worden gehouden. Als gevolg van goede<br />
compensatiemechanismen is het kind in staat bloedverlies tot 30 à 50% te compenseren<br />
en een normaal klinisch beeld te handhaven.<br />
Manifeste shock is daarom<br />
shock in een vergevorderd<br />
stadium!<br />
Enkele basisobservaties die je ziet bij opnamen zijn; ademhaling, bewustzijn, kleur en<br />
huidtemperatuur. De ademhaling is al behandeld en het bewustzijn volgt na de circulatie.<br />
De kleur en huidtemperatuur zijn voor de circulatie belangrijk. Andere observatiepunten<br />
zijn de hartfrequentie, bloeddruk, pulsaties, capillaire refill.<br />
Kleur en huidtemperatuur:<br />
De kleur behoort normaal over het gehele lichaam globaal gelijk te zijn, slijmvliezen,<br />
nagelbedden, handpalmen en voetzolen zijn egaal van kleur.Extremiteiten behoren warm<br />
aan te voelen en de capillaire refill behoort goed te zijn (normaal 2 à 3 seconden).<br />
Afhankelijk van het type shock kan de huid warm en rood (anafylactische shock), dan wel<br />
koud en bleek-gelig zijn. Bij zowel septische als hypovolemische shock is het kind vaak<br />
bleek, voelt koud en klam aan, de delta temperatuur is hoog.<br />
Capillaire refill<br />
De capillaire refill is vertraagd (> 3 seconden). De zogenaamde ‘marmering’ van de huid,<br />
kan duiden op een dreigend circulatoir probleem en vereist van de verpleegkundige<br />
oplettendheid.
15 <strong>ABCD</strong><br />
De hartfrequentie:<br />
Deze is gerelateerd aan de leeftijd;<br />
0-1 jaar 80-180 per minuut.<br />
1-6 jaar 70-120 per minuut<br />
6 jaar en ouder 65-110 per minuut<br />
De myocardcellen die de hartspiervezels van een kinderhart vormen hebben minder<br />
rekcapaciteit (het Starling-effect is daardoor minder van invloed). De verhoging van de<br />
cardiac output is daardoor afhankelijk van de frequentie. Daarom behoort hartfrequentie<br />
tot de belangrijkste observatiepunten. Bradycardie is hier een zeer ernstig verschijnsel en<br />
vraagt om direct ingrijpen. Echter ook hoge hartfrequenties kent zijn grenzen. Bij een<br />
hartfrequentie van 200 per minuut of hoger daalt de cardiac output als gevolg van een<br />
minderde einddiastolisch volume en een verminderde coronair perfusie.<br />
Hartfrequentie kan men controleren door het voelen van één van de grote arteriën, zoals<br />
brachialis of femoralis. Verder kan men de frequentie controleren met een stethoscoop,<br />
monitor of een pulse-oxymeter.<br />
Regelmatig controleren van de pulsaties van de arteria radialis en de dorsalis pedis geven<br />
een goede trendmatige informatie over de circulatoire toestand van het kind.<br />
Veranderingen hierin kunnen zich bij kinderen zeer snel voltrekken. Controle van de<br />
pulsaties geeft bovendien informatie over de huidtemperatuur, bij shock voelt men koude<br />
extremiteiten.<br />
De bloeddruk:<br />
Deze kan zowel onbloedig als bloedig geregistreerd worden. De onbloedige methode zal in<br />
de regel een uitslag geven die enkele mmHg hoger ligt dan in geval van een bloedige<br />
meting. De Riva-Rocci-methode voldoet niet bij kleine kinderen, wel bij kinderen vanaf vijf<br />
jaar. Beter is de half automatische meting met behulp van een ultrasone sensor in de<br />
manchet, of men gebruikt de Dynamap ® (oscillometrische methode) deze methode is<br />
meest betrouwbaar niet invasieve meting. Belangrijk is het de juiste manchet te<br />
gebruiken.<br />
De<br />
bloeddruk is afhankelijk van de leeftijd.<br />
Om de gemiddelde bloeddruk (P50) te bereken kun je gebruik maken van de volgende<br />
formule:<br />
Systolische bloeddruk = (2 x leeftijd in jaren) + 80<br />
Diastolische bloeddruk = 2/3 van de systolische bloeddruk.
16 <strong>ABCD</strong><br />
De invasieve meting heeft bij een ernstig ziek kind de voorkeur. De metingen zijn<br />
betrouwbaar en men heeft een permanente registratie van de bloeddrukcurve. Men heeft<br />
ook een eenvoudige toegang voor frequente bloedafnames. Men moet voor arteriecanule<br />
een canule kiezen met passende diameter voor de leeftijd/ gewicht van het kind.<br />
Richtlijn kan zijn : tot 3 kg 24 G x 32 mm;<br />
3 tot 30 kg 22G x 36 mm;<br />
>30 kg 20 G x 36 mm.<br />
Op de canule dient een arteriële flush te staan. Als flush gebruiken wij een NaCl 0,9%<br />
oplossing met Heparine ( 1 IE per ml). Snelheid van infusie is 2 à 3 cc per uur.<br />
Bloedmonsters dienen regelmatig afgenomen te worden. (zie haemodynamische<br />
bepalingen).<br />
De diurese:<br />
De productie van urine is een maat voor de circulatoire conditie van het kind. Afname van<br />
de doorbloeding van de nieren heeft een afname van de urineproductie tot gevolg. De<br />
voorkeur gaat erna uit om het kind een blaascatheter te geven. Bij verslapte en<br />
gesedeerde kinderen zonder blaascatheter kan een normale blaasontlediging verstoord<br />
zijn. Er dient gelet te worden op; de locatie en doorlaatbaarheid van de catheter en de<br />
vulling van de blaas (palpatie).<br />
Bij kinderen tot ongeveer één jaar wordt bij voorkeur een catheter zonder ballon gebruikt<br />
(dit kan ook een dunne voedingssonde zijn). Dit is in verband met mogelijke beschadiging<br />
van het slijmvliesweefsel en de daaropvolgende structuren in de urethra. Fixatie van de<br />
catheter is belangrijk.<br />
De normale urineproductie is bij kleine kinderen 2 ml/ kg/ uur en bij oudere kinderen 1 à 2<br />
ml/ kg/ uur. Bij urineproductie kleiner dan 0,5 ml is er sprake van oligurie.
17 <strong>ABCD</strong><br />
Handelingen betreffende circulatie bij opname van een ziek kind.<br />
Belangrijk is het om zo spoedig mogelijk een veneuze toegang te krijgen. Men kan<br />
hiervoor een perifeer infuusje inbrengen (voor transport: minimaal 2 perifere infusen).<br />
Indien het mogelijk is om een centraal veneuze lijn in te brengen, verdient dit de voorkeur<br />
(onze voorkeur gaat uit naar een dubbel lumen catheter). Het verkrijgen van een veneuze<br />
toegang is belangrijk voor het geven van vaatvulling (fluid resuscitation).<br />
Vaatvulling: 20 ml/kg in korte tijd (enkele minuten). De vulling kan op de ‘hand’ gegeven<br />
worden of met behulp van een drukzak.<br />
Systeem om ‘op de hand’ te vullen.<br />
De stelregel: die vloeistof te geven waaraan een tekort is, gaat niet altijd op. Bloed is niet<br />
altijd in juiste samenstelling voorradig (bij extreme bloeding kan men O rhesus negatief<br />
ongekruist bloed geven), er dient echter volumesuppletie toegepast te worden. De keuze<br />
kristallijn (fysiologisch zout, Ringer-lactaat) of colloïdaal (GPO, albumine 5%, Gelo ) ligt<br />
niet altijd vast.<br />
Colloïdale oplossingen hebben een langer effect, nadeel is echter dat bij capillaire lekkage<br />
extra eiwitten naar het interstitium kunnen diffunderen. Bij onvoldoende effect en geen<br />
tekenen van overvulling kan de vaatvulling herhaald worden. De taak van de<br />
verpleegkundige is het om de arts te assisteren bij het inbrengen van de infusen/lijnen en<br />
zorgdragen dat de vulling gegeven wordt. Het effect van de vaatvulling wordt via noninvasieve<br />
parameters gecontroleerd (hartfrequentie zal dalen, ademfrequentie zal<br />
normaliseren, extremiteiten worden warmer, urineproductie neemt toe).<br />
Indien de vaatvulling onvoldoende werkt, wordt gestart met cardiostimulantia (onze eerste<br />
keuze van cardiotonica is dopamine en noradrenaline). Gestart wordt met dopamine 10<br />
mcg/kg/min, welke verhoogd kan worden naar 20 mcg/kg/min. Startdosering voor<br />
noradrenaline is 0,02-0,05 mcg/kg/minuut. Deze kan snel verhoogd worden op geleide<br />
van circulatie. Een absoluut maximum voor noradrenaline bestaat in feite niet.<br />
De toediening van cardiotonica dient altijd te geschieden via continue infusie. Een centrale<br />
gelegen catheter heeft de voorkeur. Maar het inbrengen van deze catheter kost tijd en die<br />
heb je niet altijd. Zorg er dus voor dat er al een toegang is, perifeer of via een botnaald.<br />
De verpleegkundige maakt de spuiten klaar, er zijn standaard oplossingen gericht op het<br />
gewicht van het kind (de oplossingen staan vermeld in de perfusorenklapper). De<br />
verpleegkundige dient, gezien de korte halfwaarde tijd van de cardiotonica, er zorg voor te<br />
dragen dat de toediening niet onderbroken wordt. Bovendien mag het infuussysteem nooit<br />
worden doorgespoten!
18 <strong>ABCD</strong><br />
Zoals al eerder vermeld kan het in de acute fase voorkomen dat men geen perifeer of<br />
centraal infuus ingebracht krijgt. Men kan dan een botnaald inbrengen.<br />
Vulling, bloed en cardiotonica kunnen dan via intra-ossale infusie toegediend worden.<br />
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een botschroef(naald) of een Bone Injection Gun.<br />
Als alternatief (bij het ontbreken van een botnaald of BIG) kan een beenmergpunctienaald<br />
gebruikt worden.<br />
Tijdens het hele proces heeft de verpleegkundige nog de taak het kind te observeren en<br />
de observaties te interpreteren.<br />
Botboor
19 <strong>ABCD</strong><br />
Observatiemogelijkheden:<br />
Klinische diagnostiek<br />
Algemene – klinische – symptomen van circulatoire shock kunnen zijn:<br />
Bleke huid<br />
Transpireren, klamme huid<br />
Hoge delta temperatuur (gradiënt tussen gemeten centrale temperatuur en<br />
gemeten perifere temperatuur)<br />
Onrust, in een later stadium apathie en sufheid<br />
Hyperventilatie<br />
Verlaagde bloeddruk<br />
Snelle, weke pols<br />
Verminderde urineproductie<br />
Koude extremiteiten<br />
Koorts, hypothermie<br />
Uiteraard hangen de klinische manifestaties van shock af van de oorzaak.<br />
Met name de septische shock kan in de beginfase zeer symptoom arm.<br />
biochemische en haemodynamische parameters<br />
Cardiac output<br />
Arteriële bloeddruk<br />
Vullingsdruk ventrikels (CVP; PCWP)<br />
Perifere weerstand<br />
Longvaat weerstand<br />
Arteriële bloedgasanalyse<br />
Gemengd veneuze bloedgasanalyse<br />
Zuurstof extractie, transport, consumptie<br />
Lactaat gehalte<br />
Urineproductie, Na-excretie in de urine<br />
Na, K, ureum, creatinine, Hb, Ht, leukocyten, thrombocyten, amylase, CO-hb<br />
Colloïd osmotische druk<br />
E.C.G<br />
X-thorax<br />
Het algemeen lichamelijk onderzoek<br />
De kleur en de temperatuur van de huid, de perifere circulatie (capillaire refill),<br />
urineproductie, het bewustzijn van de patiënt, ademhaling, pols en tensie.<br />
ECG-bewaking<br />
Continue bewaking van de hartfrequentie en het hartritme geeft essentiële informatie<br />
over de toestand van de patiënt. Veranderingen van frequentie of ritme zijn vaak een<br />
uiting van een wijziging in de klinische toestand van de patiënt, zoals hypoxie,<br />
hypercapnie, ondervulling, decompensatie, elektrolyt stoornissen enz.
20 <strong>ABCD</strong><br />
Arteriële bloeddrukmeting<br />
De intra-arteriële – dus invasieve – bloeddrukmeting heeft een aantal voordelen zoals de<br />
mogelijkheid tot continue meting en dus bewaking en de mogelijkheid tot frequente en<br />
voor de patiënt weinig belastende bloedafname. De nadelen van een arterielijn zijn ook<br />
duidelijk: bloeding, trombose van de arterie met kans op verlies van een deel van een<br />
extremiteit en de frequent optredende complicatie; de infectie.<br />
De centraal veneuze druk meting<br />
Door het meten van de centraal veneuze druk via een CVP catheter kan de<br />
vullingstoestand (dus de preload) van het rechter atrium en de rechterventrikel worden<br />
beoordeeld.<br />
De arteria pulmonalis catheterisatie<br />
Hoewel in principe door de Swan-Ganz catheter de mogelijkheid tot verbeterde<br />
diagnostiek en behandeling van de patiënt in shock wordt geboden, heeft deze<br />
ontwikkeling (nog?) niet geleid tot aantoonbare daling van de mortaliteit van de patiënt<br />
met circulatoire shock.<br />
Problemen bij kinderen zijn het in juiste positie brengen van de catheter en een verhoogde<br />
kans op complicaties. Bovendien zijn de metingen door bij kleine kinderen niet<br />
betrouwbaar.<br />
De thorax foto<br />
Het regelmatig maken van thoraxfoto’s bij de patiënt met circulatoire shock heeft twee<br />
doelen. In de eerste plaats ter controle van de ligging van de diverse catheters, tubes en<br />
maagslang; ten tweede ter diagnostiek van eventuele long of cardiale pathologie.<br />
Na A en B heeft de arts en de verpleegkundige nog handen vol werk om C onder controle<br />
te krijgen.
21 <strong>ABCD</strong><br />
D = Disability<br />
Dominique Nelissen: PICU-verpleegkundige azM<br />
Inleiding<br />
Disability kan het beste vertaald worden als acute verstoring van de normale cerebrale<br />
functie. De totale hersenfunctie is zeer complex en daardoor ligt het niet voor de hand om<br />
snel een idee te krijgen over de mate waarin het brein daadwerkelijk is bedreigd.<br />
Aantasting van het brein kan zeer indrukwekkend zijn (bijvoorbeeld: coma,<br />
stuiptrekkingen,…) en vaak bestaat daarom de neiging snel iets aan “de D” te willen<br />
doen.. Toch zal de acute opvang zich eerst richten op het ABC en pas daarna op de D.<br />
EERST “ABC”, DAN PAS “D”.<br />
Waarom eerst ABC en dan pas D?<br />
Aan de oorspronkelijke breinschade zelf (= de zogenaamde primaire hersenschade) kan<br />
men tijdens de acute opvang meestal weinig doen. Behalve het geven van mannitol moet<br />
vooral snel worden beslist of er neurochirurgisch ingrijpen nodig is of niet.<br />
Echter, intussen kan men door een optimale acute zorg wel voorkomen dat er bijkomende<br />
schade (= de zogenaamde secundaire schade) in het brein ontstaat. Secundaire<br />
hersenschade ontstaat vooral door zuurstoftekort in het brein als gevolg van een falen van<br />
de A en/of de B en/of de C. Het is van zeer groot belang dat men dan de secundaire<br />
schade tot een minimum probeert te beperken. Dit kan door eerst het ABC te doorlopen<br />
en dit gedurende de hele reanimatiefase steeds weer opnieuw te evalueren en aan te<br />
passen. Voor deze logica bestaat een goede fysiologische onderbouwing die gebaseerd is<br />
op de kennis van de bloedtoevoer naar de hersenen (de zogenaamde cerebrale<br />
bloedflow)<br />
Cerebrale bloedflow curve:<br />
De hersenen zijn een kwetsbaar orgaan met een grote metabole activiteit en<br />
energiebehoefte.<br />
Een goede cerebrale bloedflow (CBF), voldoende aanvoer van O2 en glucose en een<br />
adequate ademhaling zijn dus essentieel, ook tijdens de acute opvang en een reanimatie.<br />
Bij onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen raakt men binnen de halve minuut<br />
buiten bewustzijn en zijn de hersenen na 2 à 3 minuten onherstelbaar beschadigd.<br />
Daarom zijn er anatomische en fysiologische veiligheden ingebouwd, zodat men niet<br />
flauwvalt bij de eerste de beste bloeddrukdaling (door bijv. een houdingsverandering).<br />
Uitgaande van het feit dat de totale cerebrale doorstroming onder uiteenlopende<br />
omstandigheden vrijwel constant blijft (50 ml/100g/minuut), zullen<br />
bloeddrukschommelingen opgevangen moeten worden door verandering van diameter van<br />
de bloedvaten.<br />
Daalt de bloeddruk (wat een vermindering van de cerebrale bloedflow tot gevolg heeft)<br />
dan zullen de hersenvaten moeten verwijden. Stijgt de bloeddruk dan vernauwen de<br />
hersenvaten.Op deze wijze zullen bloeddrukschommelingen tussen de 50 en 150 mm Hg<br />
opgevangen worden. Men noemt dit het autoregulatiegebied.<br />
De belangrijkste factoren die een invloed hebben op de CBF zijn: de bloeddruk, de<br />
zuurstofspanning in het bloed (PaO2) en de koolzuurgasspanning in het bloed<br />
(PaCO2). Figuur 1. Een te lage cerebrale bloedflow (CBF< 25 ml/100g/min) veroorzaakt<br />
ischemie, bij een te hoge cerebrale bloedflow (> 75 ml/100g/min) ontstaat
22 <strong>ABCD</strong><br />
hersenoedeem. Hieruit blijkt dat problemen met de A of B of C een direct effect hebben<br />
op de cerebrale bloedvoorziening. Problemen met A, B of C noemt men wel een keer de<br />
“secundaire killers” van het brein:<br />
Hypotensie < 50 mm Hg veroorzaakt ischemie door onvoldoende CBF. Bij hypotensie<br />
daalt de perfusiedruk van het brein: de CPP (cerebrale perfusie druk) = MAP (mean<br />
arterial pressure) – ICP (intracraniële druk). Een CPP > 50 - 70 mm Hg garandeert<br />
voldoende cerebrale perfusie.<br />
Om een CPP te kunnen meten heeft men een arteriële drukmeter en een intracraniële<br />
drukmeter nodig. Deze worden echter pas na de acute opvang geplaatst. Een duidelijk<br />
beeld van de cerebrale perfusiedruk hebben we in eerste instantie dus niet, maar het<br />
illustreert wel het belang van een goede bloeddruk: een hypotensie bij een bedreigd brein<br />
leidt tot meer hersenschade.<br />
Hypoxie < 50 mm Hg veroorzaakt hersenoedeem doordat de bloedflow enorm<br />
toeneemt. Later zal het hersenoedeem nog verder toenemen door de celschade.<br />
Hypocapnie < 25 mm Hg leidt tot een vasoconstrictie in de hersenen met een<br />
onvoldoende CBF en ischemie tot gevolg.<br />
Hypercapnie > 50 mm Hg veroorzaakt een cerebrale vasodilatatie, te hoge CBF en<br />
oedeem.<br />
mmHg<br />
Figuur 1: effecten van oxygenatie (PaO2), ventilatie (PaCO2) en Bloeddruk (BP) op de cerebrale bloedflow<br />
(normaal 50 ml/100g/min). Hypercapnie en hypoxie leiden tot een hyperemie, hypocapnie en hypotensie tot een<br />
hypoperfusie. (Rogers Textbook Pediatric Intensive Care 1996-Saunders Editions)
23 <strong>ABCD</strong><br />
De acute opvang van de “d”<br />
Eenmaal A, B en C zijn gegarandeerd en behandeld willen we zo snel mogelijk een idee<br />
krijgen van de mate waarin de D is verstoord. Dat doen we vooral door het objectiveren<br />
van het bewustzijn en door de pupillen te onderzoeken. Daarnaast doen we een aantal<br />
algemene observaties.<br />
1. Het meten van het bewustzijn<br />
De EMV-score:<br />
Bij volwassenen is de EMV-score middels de Glasgow Coma Scale heel bruikbaar.<br />
De Pediatric Glasgow Coma Scale is gebaseerd op het EMV-systeem voor<br />
volwassenen, maar heeft aanpassingen in het benoemen van de oogreaktie,<br />
motorische en verbale reactie.<br />
De schaal is ingedeeld in 5 categorieën, gebaseerd op de leeftijd en<br />
ontwikkelingsniveau van het kind (zie bijlage).<br />
Dit maakt deze schaal te omslachtig in gebruik tijdens een acute opvang.<br />
De AVPU-score:<br />
Dit schema is de eerste keuze om snel een inschatting/ evaluatie te maken van de<br />
neurologische status van het kind. Het kan gemakkelijk tijdens de acute fase<br />
herhaald worden om een evolutie in de tijd duidelijk te maken.<br />
A = Alert<br />
V = responsive to Voice<br />
P = responsive to Pain<br />
U = Unresponsive<br />
De casus die we vandaag volgen had bij presentatie als score ”unresponsive”. In<br />
geval van een AVPU-score van P of U zal men moeten overwegen om de patiënt te<br />
intuberen, dit om de vrije ademhalingsweg te verzekeren en voldoende O2toevoer/normoventilatie<br />
te garanderen. Een bewusteloze patiënt is trouwens niet<br />
meer in staat adequaat te hoesten en/of te slikken en heeft daarom een verhoogd<br />
risico op bronchoaspiratie, wat een intubatie noodzakelijk maakt.<br />
Ter informatie: een AVPU-score van P of U komt overeen met een EMV-score van 8.<br />
Een EMV ≤ 8 is meestal een grens van waaraf een intubatie moet worden<br />
overwogen. Elke patiënt met een AVPU=P moet beschouwd worden als “hebbende<br />
een bedreigde luchtweg”.<br />
Reactie op verbale prikkels:<br />
Het is belangrijk heldere en eenvoudige vragen te stellen.<br />
In de acute fase wordt er geen rekening gehouden of de patiënt georiënteerd is in<br />
plaats en tijd. Het geheugen, begrip en uitdrukkingsvermogen worden in een later<br />
stadium geëvalueerd. Hou rekening met een mogelijke taalbarrière en<br />
cultuurverschillen.
24 <strong>ABCD</strong><br />
Welke pijnprikkel toedienen?<br />
Een centraal toegediende pijnprikkel op de rand van<br />
de oogkas of wenkbrauw geniet in acute situaties de<br />
voorkeur. Bij de eerste opvang gaat het immers om<br />
een bewustzijnscontrole en niet om de controle van de<br />
motoriek. Daarenboven heeft zelfs een patiënt met<br />
een tetraplegie daar nog gevoel.<br />
Een perifeer toegediende pijnprikkel door druk uit te<br />
oefenen op het nagelbed lijkt betrouwbaar. Hij kan<br />
echter vals negatief zijn bij verminderd gevoel en<br />
wordt meestal ook te zacht toegediend.<br />
In het algemeen mag men stellen dat tijdens het<br />
overlopen van het ABC reeds pijnprikkels worden<br />
toegediend (bijv. door het prikken van het infuus) en<br />
de mogelijke reactie hierop al opgemerkt wordt.<br />
Duidelijke rapportage en communicatie met collega’s is essentieel om correct<br />
de situatie en mogelijke veranderingen te evalueren.<br />
Alle informatie van de ouders over de gebeurtenis c.q. voorgeschiedenis van het<br />
kind is belangrijk. Koppel ook regelmatig informatie betreffende de laatste<br />
ontwikkelingen en bevindingen terug naar de ongeruste ouders.<br />
2. Pupillen:<br />
De pupillen geven ons bijkomende informatie. Bij “unresponsive” patiënten is het<br />
vrijwel het enige middel om informatie te krijgen over een al dan niet bestaande<br />
intra-craniële drukverhoging.<br />
Pupillen worden beoordeeld op:<br />
grootte in mm of eng (miosis), middelgroot, groot (mydriasis): mede bepaald<br />
door pijn, angst, stress, sedatie.<br />
gelijkheid (isocorie of anisocorie) : 10% van de bevolking heeft een<br />
fysiologische anisocorie.<br />
reactie op licht (snelle, trage of geen reactie).<br />
Anisocorie, grote of zeer kleine pupillen, weinig à geen lichtreactiviteit of een<br />
combinatie van deze kan wijzen op een onderliggend neurologisch lijden.<br />
Vaak is het niet puur de pupilreactie die verontrustend is, maar het verloop en de<br />
volgorde van de pupilveranderingen. Dreigende inklemming<br />
leidt tot een eenzijdige niet lichtreactieve mydriasis (en dus<br />
tot anisocorie).<br />
Bij verdere toename van algemene druk in de hersenen kan<br />
dit evolueren naar een bilaterale niet lichtreactieve<br />
mydriasis.<br />
Gebruik een penlicht met goede batterijen en controleer<br />
beide pupillen gelijktijdig.<br />
PAS OP: de pupilreacties kunnen beïnvloed zijn door medicatie (bijvoorbeeld<br />
morfine-achtige producten) of door intoxicaties (bijvoorbeeld antidepressiva)
25 <strong>ABCD</strong><br />
3. Algemene observaties<br />
Parallel aan het voorafgaande kan men op neurologisch vlak een aantal observaties<br />
doen.<br />
A. Uiterlijke letsels:<br />
blauwe plekken, bijv. een brilhematoom wijst op een schedelbasisfractuur.<br />
schaaf- en snijwonden.<br />
liquorverlies via de neus (rhinoliquorrhoe) of via het oor (otoliquorrhoe).<br />
Liquor kan men herkennen door het haloteken: er vormt zich een gele ring<br />
rond de liquorvlek ( bijv. op een gaasje).<br />
B. Overige neurologische symptomen:<br />
Sufheid, lethargie, gedesoriënteerdheid in plaats en tijd, convulsies (focaal,<br />
gegeneraliseerd), gespannen fontanel, tekens van beginnende inklemming<br />
(hoofdpijn, braken, bewustzijnsdaling, sunset van de ogen ).<br />
In een gevorderd stadium van intra-craniële overdruk kan de reactie van<br />
Cushing voorkomen: de combinatie van (1) stijging van bloed- en polsdruk (2)<br />
bradycardie en (3) vertraging van de ademfrequentie tot apnoe.<br />
Bij inklemming kunnen ook strekkrampen worden gezien. Als er sprake is van<br />
strekken en endorotatie van de armen noemt men dit decerebratiestijfheid. Als<br />
daarentegen bij de algemene verkramping de armen gebogen zijn, noemt men<br />
dit decorticatiestijfheid. Beide beelden wijzen op zeer ernstige hersenschade.
26 <strong>ABCD</strong><br />
Acute behandeling van de “d”.<br />
Tijdens de acute opvang bestaat de behandeling uit 5 aspecten:<br />
1. Vóór ALLES: garandeer een normale A, B en C !!!!!!!. Dat betekent dat elk<br />
neurologisch bedreigd kind eerst moet behandeld worden met (1) het openen en<br />
openhouden van de luchtweg (denk aan jaw thrust, wegzuigen slijm of braaksel,…)<br />
en immobilisatie van het hoofd/halsgebied, (2) hoge flow zuurstof, (3) vaatvulling<br />
als de circulatie niet normaal is.<br />
2. DEFG staat ook voor Don’t Ever Forget Glucose. Vooral kleine kinderen die erg<br />
ziek zijn, ontwikkelen snel een hypoglycemie. Hypoglycemie is zeer schadelijk voor<br />
het brein. Daarom moet bij elk kritisch ziek kind zo snel mofgelijk en bed-side het<br />
glucose worden gecontroleerd.<br />
3. Het herkennen van dreigend inklemmen en hersenoedeem. Dan moet zo<br />
spoedig mogelijk Mannitol (0,5 g/kg tot 1 g/kg) worden toegediend.<br />
4. Het zo snel mogelijk herkennen van een indicatie voor neurochirurgie:<br />
bloedingen, tumoren en hydrocefalie vereisen zo snel mogelijk een<br />
neurochirurgische actie. Vaak zal dus met spoed een CT scan nodig zijn.<br />
PAS WEL OP: ook tijdens een CT scan moeten A, B en C maximaal<br />
gegarandeerd blijven! Dat betekent continue bewaking en alle<br />
noodzakelijke medicijnen en middelen bij de hand !!!!<br />
Eventueel moet de patiënt vervolgens met hoge spoed naar een<br />
kinderneurochirurgisch centrum worden overgeplaatst.<br />
5. Bij vermoeden van meningitis moet zo snel mogelijk gestart worden met<br />
dexamethason + antibiotica. Bij vermoeden van encefalitis moet zo snel mogelijk<br />
worden gestart met aciclovir.<br />
6. Convulsies worden behandeld met Diazepam 0,5 mg/kg rectaal en/of Midazolam<br />
0,1 mg/kg iv.
27 <strong>ABCD</strong><br />
Oorzaken van een gedaald bewustzijn.<br />
Nadat A, B en C zijn gegarandeerd, we d.m.v. de AVPU score, de pupilreactie en andere<br />
observaties de ernst van het D-probleem hebben ingeschat en nadat de eerste dringende<br />
behandelingen zijn gestart, kunnen we ons gaan afvragen wat de oorzaak van het gedaald<br />
bewustzijn kan zijn en welk aanvullend onderzoek eventueel nodig is.<br />
De oorzaken van gedaald bewustzijn bij kinderen kunnen worden opgesplitst in<br />
A. traumatische oorzaken en B. niet-traumatische oorzaken.<br />
A. Traumatische oorzaken:<br />
Leiden tot bloedingen en/of schade in het brein. Ernstige schade leidt verder tot<br />
hersenoedeem. Er zijn twee groepen traumatische oorzaken:<br />
Ongevallen<br />
Mishandeling, bijvoorbeeld: het shaken baby syndroom. Het syndroom van<br />
de voorgelegde casus is een vorm van kindermishandeling die<br />
levensbedreigende gevolgen kan hebben.<br />
De combinatie van encefalopathie, subdurale bloedingen en retinabloedingen<br />
zijn suggestief voor dit syndroom. Alle deze letsels zijn het gevolg van het<br />
heen en weer schudden van het kind. Indien het hoofd tijdens het schudden<br />
een hard oppervlak heeft geraakt, is er ook kans op een schedelfractuur met<br />
subdurale en subarachnoïdale bloedingen. De hersenschade treedt op door<br />
een parallel lopend proces:<br />
- Schudden van het hoofd – apneu – hypoxie – hersenoedeem -verhoogde<br />
intracraniële druk (ICP) – verminderde cerebrale perfusie – ischemie.<br />
- Schudden van het hoofd – de spanning op de plaats waar<br />
de ankervenen de subdurale ruimte passeren stijgt – subdurale<br />
bloeding en eventueel contrecoup letsel – verhoogde ICP –<br />
verminderde cerebrale perfusie - ischemie.<br />
Soms zijn door het schudden nog bijkomende letsels ontstaan: Subarachnoïdale<br />
bloedingen, ernstige whiplash en letsels aan de wervelkolom en het ruggenmerg.<br />
B. Niet traumatische aandachtspunten<br />
a. Metabole stoornissen (denk vooral aan hypoglycemie)<br />
b. Intoxicaties (alcohol, slaapmiddelen, antidepressiva, …)<br />
c. Acute hydrocefalie (Vooral aan denken als patiënt een ventriculo-peritoneale drian<br />
heeft)<br />
d. Infecties (meningitis of encefalitis)<br />
e. Hersentumor<br />
f. Post-hypoxisch (bijvoorbeeld na reanimatie, na verdrinking, …)<br />
g. Ernstige hypothermie (Temp < 32 graden celcius)<br />
h. Ernstige hypertensie<br />
i. Epilepsie/convulsie en ook na een convulsie (zogenaamde postictale fase)<br />
j. Vaataandoeningen
28 <strong>ABCD</strong><br />
Verpleegkundige aandachtspunten:<br />
Immobilisatie van het hoofd en wervelkolom.<br />
Lichte hyperventilatie à normoventilatie.<br />
Let op voor hypotensie.<br />
Elevatie van het hoofd tot 30 graden.<br />
Bruuske positieveranderingen vermijden.<br />
Midline positie van het hoofd om een goede veneuze afvoer te garanderen.<br />
Minimal handling: ter illustratie, een bronchiaal toilet doet de ICP met gemiddeld 12<br />
cm H2O stijgen. Na elke handeling kan het 15-30 minuten duren tot de waarden<br />
terug stabiliseren.<br />
Goede pijnstilling: pijn geeft extra stress en onrust waardoor de ICP kan stijgen.<br />
Morfine en Fentanyl genieten de voorkeur.<br />
Eventueel toediening van - Mannitol bij inklemmingsverschijnselen, 0,5-1 gram/kg<br />
lichaamsgewicht.<br />
Diazepam bij convulsies, 0,5 mg/kg rectaal<br />
Midazolam bij convulsies, 0,1 mg/kg iv<br />
Duidelijke informatie aan de patiënt en de<br />
ouders verstrekken.<br />
Aanvullende diagnostiek:<br />
Ct-scan en MRI voor hoofd en skeletletsels. De MRI is minder gebruikelijk in de acute fase<br />
maar geeft vooral in het kader van het Shaken Baby Syndroom meer informatie omdat er<br />
al in een vroeg stadium tekens van een encefalopathie (hersenparenchymlaesies door<br />
hypoxie) te zien zijn.<br />
Een MRI biedt de mogelijkheid om veranderingen in de compositie van het bloed te<br />
detecteren. Dit is vooral belangrijk bij een vermoeden van herhaaldelijke mishandeling<br />
omdat verscheidene gebieden met bloedingen in verschillende stadia van bloedafbraak<br />
wijzen op zowel jonge als oudere bloedingen.<br />
Volgende onderzoeken vinden vlak na de acute opvang plaats.:<br />
- EEG bij convulsies.<br />
- Oogfundusonderzoek voor detectie van retinabloedingen die bij het Shaken Baby<br />
Syndroom voorkomen.<br />
Ct-schedel, MRI en EEG worden herhaald indien een verandering/ verslechtering in de<br />
neurologische status dit indiceert.
29 <strong>ABCD</strong><br />
Conclusies:<br />
Doorloop eerst zorgvuldig het ABC voor een maximale beperking van secundaire<br />
neurologische schade.<br />
De 4 killers zijn:<br />
o HYPOXIE.<br />
o HYPOTENSIE.<br />
o HYPOCAPNIE.<br />
o HYPERCAPNIE.<br />
Het ABC moet constant geëvalueerd worden!<br />
DEFG: Don’t Ever Forget Glucose. Een hypoglycaemie wordt behandeld met een<br />
hypertone<br />
Glucose-oplossing. Glucose 5% is een isotone oplossing die het hersenoedeem doet<br />
toenemen.<br />
Zoek snel naar behandelbare oorzaken:<br />
- Ruimte innemend proces }<br />
- Hydrocafalie } indicaties voor neurochirurgie.<br />
- Bloeding }<br />
- Meningitis: Antibioticatherapie.<br />
- Encefalitis: Aciclovir.<br />
Goed begonnen is half gewonnen!!