03.09.2013 Views

HBH werkblad-geschiedenis-defA.indd - Weidepoort

HBH werkblad-geschiedenis-defA.indd - Weidepoort

HBH werkblad-geschiedenis-defA.indd - Weidepoort

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Voedselzekerheid<br />

door de eeuwen


Het einde van de overlevingslandbouw 1800 -1880 4<br />

Overlevingslandbouw 4<br />

Een snel groeiende bevolking. 6<br />

De landbouwcrisis laat zijn sporen na 7<br />

Op de rand van de hongersnood: de crisis van de jaren 1840 7<br />

Landbouw moet vernieuwen 12<br />

Van grauwe hei naar groene wei 12<br />

In de greep van de vooruitgang 1880 - 1950 14<br />

De situatie in 1880 14<br />

Heroriëntering van de landbouw 14<br />

Ministerie van landbouw 16<br />

Gemengde bedrijven 17<br />

Het einde van de gunstige landbouw. 19<br />

Van samenaankoop tot samenwerkingsverbanden 21<br />

Emigratie en seizoensarbeid 21<br />

Voorlichting en onderwijs 22<br />

Wetenschap en landbouw een succesvolle combinatie 24<br />

Kunstmest of chemische plantenvoeding 24<br />

Bewaren van Voedsel 25<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu 26<br />

Kenmerken van de nieuwe landbouweconomie 26<br />

Onder leiding van Europa 26<br />

Productietoename 26<br />

Is er nog ruimte om te boeren 27<br />

Verscheidenheid van teelten 28<br />

Minder maar ook grotere bedrijven 30<br />

Steeds minder tewerkstelling 31<br />

Van mechanisering naar automatisering 32<br />

Grondstoffen winnen aan belang 33<br />

Het landbouwinkomen groeit, maar blijft steeds achter 34<br />

Specialisatie en concentratie 34<br />

Producent en consument: aparte werelden? 35<br />

Drie levens… vloeien in en uit elkaar 37<br />

Bibliografie 39<br />

2<br />

Inhoudstafel


Voedselzekerheid<br />

door de eeuwen<br />

“Hebben we genoeg te eten?” Het lijkt ons misschien gek om deze vraag nu te<br />

stellen. Onze winkels puilen immers uit van het voedsel. De overvloed van vandaag<br />

is echter niet vanzelfsprekend. Ten eerste moeten heel wat inspanningen geleverd<br />

worden om iedereen van voldoende voedsel te voorzien. Daarnaast is deze overvloed<br />

ook bij ons van zeer recente datum. En ten slotte is er op wereldschaal nog<br />

helemaal geen voedselzekerheid.<br />

Vele tienduizenden jaren geleden waren de mensen jagers en verzamelaars. Ze<br />

zochten hun eten bij elkaar en waren daar ze de volledige dag mee bezig . Tijd voor<br />

andere bezigheden was er bijna niet . Elke dag was er onzekerheid of er wel voldoende<br />

voedsel zou gevonden worden. En wie een dier kon doden, had wel vlees,<br />

maar geen manier om het te bewaren. Het moest dus zo snel mogelijk opgegeten<br />

worden. Als de voedselvoorraad in een bepaald gebied uitgeput raakte, trokken de<br />

mensen verder naar nieuwe oorden.<br />

Dit veranderde toen de mens zich ging vestigen op een vaste plaats. In plaats van<br />

elke dag opnieuw zijn voedsel bij elkaar te zoeken, teelde hij zijn gewassen (vooral<br />

granen) en kweekte hij zijn dieren (schapen en geiten). De mens werd nu minder<br />

afhankelijk van wat hij elke dag vond en kreeg dus meer voedselzekerheid. Er stelden<br />

zich immers nieuwe problemen. Als een oogst mislukte, kwam de voedselvoorziening<br />

voor het verdere jaar in het gedrang. En ook in de winter was er voedsel<br />

nodig. Daarom zocht de mens naar mogelijkheden om de zomeroogst te bewaren:<br />

drogen van vlees en vis, pekelen, bewaren op een koude plaats enz. Bijna vanzelf<br />

belanden we bij het begin van de voedingsindustrie.<br />

Doordat de mens zich vestigde op vaste plaatsen, ontstonden ook nieuwe gemeenschappen.<br />

Dit is belangrijk voor de voedselvoorziening omdat in een dergelijke<br />

gemeenschap niet iedereen voor zijn eigen voedselproductie zorgde. De ene hield<br />

vee, terwijl de ander aan akkerbouw deed. Door ruilhandel kon iedereen toch een<br />

volwaardig voedselpakket bekomen. Dit is het begin van een evolutie waarbij steeds<br />

meer mensen door steeds minder landbouwers worden gevoed. Vooral aan het<br />

einde van de 19de eeuw is een grote sprong gemaakt in de voedselvoorziening<br />

door de landbouw. De opbrengsten verhoogden spectaculair en het aantal landbouwers<br />

daalde.<br />

3<br />

Inleiding


Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880<br />

Zicht op Brussel vanaf de Ninoofse poort, circa 1850.<br />

Overlevingslandbouw<br />

kLof vanuit het buitenland<br />

De akkerbouw neemt in de 18de en 19de eeuwse landbouw een centrale plaats<br />

in. Een al dan niet geslaagde oogst van graan en hoe langer hoe meer ook van<br />

aardappelen maken het verschil tussen honger en overvloed. Vee staat vooral ten<br />

dienste van de werkzaamheden op de akkers voor de productie van mest. Van<br />

commerciële tuinbouw is nauwelijks sprake.<br />

4<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Welke zijn de belangrijkste granen voor deze periode?<br />

Tarwe, rogge, masteluin, spelt, boekweit.<br />

Welke dieren worden ingezet voor de trekkracht?<br />

Paarden, ossen, koeien<br />

De sleutel tot de opbrengstvermeerdering in de Belgische landbouw is de verhoogde<br />

arbeidsinzet. Dit werd mogelijk gemaakt door de sterk groeiende bevolking. De<br />

intensivering van de arbeid op het veld (spitten, bemesten, wieden) verklaart het<br />

overleven van de rurale samenleving tot het derde kwart van de negentiende eeuw<br />

(1870). Niet voor niets spreken buitenlandse waarnemers, verbaasd over de intensieve<br />

bewerking van de kleine percelen, over de Vlaamse ‘tuinbouw’. De ‘Dutch<br />

Husbandry’, zoals de Engelstaligen ze noemen, steekt de ogen uit. De grote veestapel,<br />

de zeer verzorgde akkers en de bijzonder hoge opbrengsten (tot meerdere<br />

oogsten per jaar) krijgen alle lof. De buitenlanders kijken met bewondering naar de<br />

ingenieuze wisselbouw of het drieslagstelsel en de zeer intensieve bemesting.<br />

Beschrijf de werking<br />

en het doel van het drieslagstelsel:<br />

Doel: om de vruchtbaarheid van het akkerland op peil te houden.<br />

Werking:systeem van vruchtwisseling waarbij steeds een deel van de grond braak<br />

werd gelaten. Vee kon grazen op braakland en op gemene weide.<br />

5<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880


1,4<br />

1,2<br />

1<br />

0,8<br />

0,6<br />

0,4<br />

0,2<br />

0<br />

-0,2<br />

Een snel groeiende bevolking<br />

Groei van bevolking en landbouw, 1760–1880<br />

1760–1810 1810–1850 1850–1900<br />

bevolkingsgroei<br />

groei landbouw<br />

groei akkerbouw<br />

groei veeteelt<br />

Ondanks de opbrengstvermeerdering kon de landbouwsector geen gelijke tred<br />

houden met de aangroei van de bevolking. Terwijl de landbouwproductie tussen<br />

1760 en 1846 jaarlijks met een gemiddelde van 0,58% aangroeide, nam de bevolking<br />

in die periode met 0,69% toe. In de eerste helft van de negentiende eeuw<br />

steeg de Belgische bevolking jaarlijks gemiddeld 0,95%.<br />

Wat is de oorzaak van<br />

de enorme bevolkingsgroei?<br />

Daling van de kindersterfte<br />

Jonger huwen<br />

6<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Ondanks deze sterke bevolkingsgroei ontstond er geen structurele hongercrisis.<br />

De reden zijn:<br />

• door de evolutie van een netto-uitvoerder van broodgranen naar een nettoinvoerder,<br />

10 tot 15% van de behoeften in het midden van de negentiende<br />

eeuw.<br />

• door het enorme succes van de aardappel kon de akkerbouw nipt meegroeien<br />

met de bevolking.<br />

• tussen 1760–1850 kwam er door ontginningen en het verder terugdringen<br />

van het braakland nog 17% akkerareaal bij.<br />

Gemiddelde akkeropbrengsten in België 1760–1880<br />

Hl/hectare Index<br />

Jaar 1760 1760 1829 1846 1880 1895<br />

Tarwe 12 100 115 144 166 201<br />

Rogge 13 100 123 141 169 189<br />

Aardappelen 110 100 132 177 163 196<br />

1 Hectoliter = 100 liter – 1 Ha = 10 000 m2<br />

Deze opmerkelijke prestatie is het gevolg van een verbeterde bodembewerking,<br />

een verfi jning van de vruchtwisseling, een uitbreiding van de tussen- en naoogsten<br />

en een intensievere grondbewerking.<br />

De veeteelt heeft voor de instandhouding van de voedselvoorziening tijdens de<br />

eerste eeuwhelft (tot ± 1850) een geringere rol gespeeld. De veestapel kon de<br />

groei van de bevolking en het landbouwareaal niet volgen. Doordat het aantal<br />

stuks grootvee-eenheden tussen 1750 en 1850 weinig toenam (3%), viel de veebezetting<br />

per hectare landbouwland terug van 2,4 stuks naar 2,1 stuks.<br />

Leg uit grootvee-eenheden?<br />

Een grootvee-eenheid (GVE) is een landbouwkundige<br />

omrekeningsfactor. Elk rund ouder dan twee jaar en een paard ouder<br />

dan zes maanden komt overeen met 1 GVE, een rund van zes maanden tot<br />

twee jaar is 0,6 GVE. Schapen en geiten komen overeen met 0,1 GVE.<br />

7<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Zicht op de akkerbouw<br />

in Vlaanderen, circa 1800.<br />

De sterke bevolkingsgroei rond 1800<br />

liet weinig of geen uitbreiding van de<br />

veestapel toe.<br />

Aardappelen en broodgranen vormen<br />

de belangrijkste gewassen.<br />

De landbouwcrisis laat zijn sporen na<br />

k<br />

Op de rand van de hongersnood: de crisis van de jaren 1840.<br />

De Belgische landbouw zat op de rand van zijn kunnen rond het midden van de<br />

negentiende eeuw. De combinatie van een aanhoudende bevolkingsstijging, een<br />

extreme grondversnippering en hoge pachtschulden 1 noodzaakten steeds hogere<br />

opbrengsten en een groter aanbod van gewassen. Dat was maar mogelijk door<br />

een verdere verhoging van de arbeidsinzet, verfi jning van de vruchtwisselingschema’s<br />

en een voldoende risicospreiding.<br />

Het typisch Vlaamse boerenbedrijf overleefde dankzij:<br />

• de enorme arbeidsinspanningen<br />

• de volgehouden combinatie van akkerbouw en veeteelt<br />

• de productie voor eigen verbruik en voor de markt<br />

• de inkomsten uit de landbouw<br />

• uit niet-agrarische activiteiten<br />

• zelfstandige arbeid in het eigen bedrijf en arbeidsruil met de grote<br />

boerderijen in het dorp<br />

• een tweede oogst, vooral rapen<br />

een geit te houden of een varken vet te mesten.<br />

•<br />

1 Pacht: tegen betaling in bruikleen verkrijgen van gronden<br />

8<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Aardappelen<br />

Mislukte oogsten in de jaren 1840 (vooral van aardappelen en in 1846) ook<br />

van rogge, deden de overlevingsmarges van de kleine bedrijven wegsmelten<br />

en ver dubbelen de voedselprijzen op de markten. Daarbij kwam de crisis in de<br />

vlas nijverheid, die tot dan toe aan honderdduizenden gezinnen een onontbeerlijk<br />

inkomenssupplement had geleverd.<br />

Twee factoren zorgden lange tijd voor een evenwicht tussen de bevolking en de<br />

arbeid: de schommelende inkomsten uit de huisnijverheid en het kleine landbouwbedrijf.<br />

Het noodzakelijke extra inkomen haalde de kleine boer lange tijd de vlasverwerking.<br />

De ontwikkeling van de geïndustrialiseerde linnennijverheid doet de op het<br />

gezinsbedrijf en op de lokale marktnetwerken gebaseerde overlevingsmechanismen<br />

kraken, maar kan ze nog niet geheel wegblazen. Tot het einde van de negentiende<br />

eeuw blijven ze voor de plattelandsbevolking de enige, zij het zeer povere<br />

overlevingsgarantie.<br />

Wat is de<br />

belangrijkste teelt op het kleine<br />

landbouwbedrijf?<br />

De combinatie vlasverwerking en aardappelteelt<br />

had in de achttiende eeuw voor een relatieve welvaart<br />

gezorgd. Vanaf het einde van die eeuw kwam<br />

ze echter steeds meer onder druk te staan. De Vlaamse<br />

vlasverwerking verloor de concurrentieslag met de gemechaniseerde katoen- en<br />

linnenproductie. Het enige verweer van de kooplui-ondernemers tegen het afzetverlies<br />

was het terugdringen van de arbeidslonen en van de kwaliteit van de<br />

geproduceerde stoffen. Tegelijkertijd namen de fi nanciële lasten toe, vooral door<br />

een verdrievoudiging van de pachtprijzen.<br />

9<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


De opeenvolgende misoogsten zijn slechts één element van de<br />

crisis. Door de voedselschaarste en vooral door enkele moordende<br />

epidemieën zoals tyfus en cholera doet zich een belangrijke<br />

oversterfte bij de bevolking voor. In sommige regio’s<br />

verdubbelt het aantal overlijdens.<br />

De malaise van de traditionele vlasverwerking, verscherpt nog<br />

eens de al zo penibele situatie. Resultaat is een toename van<br />

het aantal armen en behoeftigen, vooral in het centrum van<br />

Vlaanderen, en een vlucht van het platteland naar de steden.<br />

Mislukte oogsten en de<br />

structurele crisis in de<br />

ambachtelijke vlasnijverheid<br />

zorgde ervoor dat een derde<br />

tot meer dan de helft van de<br />

Vlaamse bevolking in de jaren<br />

1840 veroordeeld werd tot<br />

bedelarij en armenzorg.<br />

Gravure uit 1848.<br />

De centrale overheid reageerde relatief snel op de oogstmislukkingen van 1845<br />

en 1846. In september 1845 proclameerde ze de vrije invoer van granen en verbood<br />

ze de uitvoer van de aardappelen. Ze kocht voedsel aan in het buitenland en<br />

startte met een werkgelegenheidspolitiek via de fi nanciering van de vlasbewerking<br />

en van openbare werken. De grote schokken werden echter opgevangen binnen<br />

de dorpsgemeenschappen zelf.<br />

De industrie beperkte zich<br />

in Vlaanderen in de vroege<br />

negentiende eeuw tot de katoen-<br />

en linnennijverheid in Gent.<br />

De katoenfabriek van Abraham<br />

Voortman in Gent, begin<br />

negentiende eeuw.<br />

10<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Wat is het gevolg van de graaninvoer in België?<br />

De graaninvoer gaat in 15 jaar van 250 000 ton naar 750 000 ton.<br />

Het gevolg is daling van de graanprijzen in België.<br />

Door de daling van de graanprijzen en een voedseloverschot verkeerde het land in<br />

crisis. Vooral voor de grote graanboeren komt de crisis hard aan. Tesamen met<br />

de kleinschalige landelijke nijverheid verdwijnen ze ten voordele van de middelgrote<br />

bedrijven (3 à 5 ha). Die kunnen instaan voor hun eigen consumptie en zijn niet<br />

echt marktgevoelig. In de Kempen kwam dit veel voor. De boer kan daar binnen<br />

zijn gemengd bedrijf vlotter overschakelen van graan naar veeteelt en zo mee<br />

profi teren van de lage graanprijzen.<br />

Weinig boeren zijn eigenaar van hun boerderij. Om de pacht te kunnen blijven<br />

betalen moeten ze uitkijken naar een vervangingsinkomen. Pendelarbeiders trekken<br />

dagelijks naar de opkomende Vlaamse industriële centra of naar de Waalse<br />

mijnen als ‘gastarbeiders in eigen land’. Seizoenarbeiders laten het eigen bedrijf<br />

voor langere tijd over aan vrouw en kinderen om in Noord-Frankrijk wat bij te verdienen.<br />

In de Kempen zijn er relatief meer boeren-eigenaars dan in de rest van het<br />

land omdat de gronden er arm zijn en dus weinig gegeerd door speculanten. Daar<br />

komt na de crisis verandering in. De vaststelling dat men in de Kempen de crisis<br />

blijkbaar beter verteerd heeft doet de interesse voor weide en ‘labeur’ 1 grond in<br />

deze streek toenemen.<br />

1 Weide = grasland<br />

‘labeur’ grond: weinig vruchtbare gronden – zandgronden<br />

De massale<br />

invoer van<br />

goedkope granen<br />

uit Amerika vanaf<br />

de jaren 1880 was<br />

een weldaad voor de<br />

Antwerpse haven en<br />

de consument. Voor<br />

de landbouw was dit<br />

echter het begin<br />

van een zware<br />

crisis.<br />

11<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Durhamstier,<br />

geroemd<br />

om het hoge<br />

slachtgewicht<br />

en de goede<br />

melkproductie.<br />

Toch kan één en ander een ware uittocht uit de landbouw niet verhinderen. In<br />

1880 is 36% van de beroepsbevolking in de landbouw tewerkgesteld en dat op<br />

maar liefst tweederde van het grondgebied.<br />

Tien jaar later hebben al 100.000 boeren hun stiel verlaten. Het landbouwareaal<br />

bestemd voor de teelt van granen is gekrompen met 125.000 ha. Enkele tienduizenden<br />

boeren trekken met hun hebben en houden naar voorspoediger oorden<br />

zoals de Verenigde Staten en Canada, want:<br />

“ in Vlaanderen wint men geen brood, daar zijn de boeren in den nood,<br />

zijn pacht is hoog, zijn lasten zwaar, zijn oogst mislukt er ieder jaar ”<br />

Landbouw moet vernieuwen<br />

k<br />

Van grauwe hei naar groene wei<br />

Als gevolg van de landbouwcrisis wordt in 1884 het Ministerie van Landbouw,<br />

Industrie en Openbare Werken opgericht. Om concurrentieel te blijven zullen<br />

opbrengsten en rendementen in de landbouw gevoelig moeten toenemen. Tegelijkertijd<br />

dient er werk gemaakt van de omschakeling van akkerbouw naar veeteelt<br />

en tuinbouw. Tussen 1895 en 1910 groeit de oppervlakte van weiden aan met<br />

ruim 30%. Van overheidswege komen budgetten vrij voor veeverbetering. De<br />

kwaliteit van het (hoofdzakelijk voor mestproductie en trekkracht gebruikte) rund<br />

moet nodig aangezwengeld worden. In de loop van de 19de eeuw (1840) was al<br />

een poging ondernomen om de eigen rundveestapel te verbeteren door inkruising<br />

met Engelse Shorthorn of Durhamstieren (een nieuw uitermate productief ras van<br />

het graafschap Durham). De Belgische overheid betaalde forse bedragen voor de<br />

invoer van Engelse Durhams die met Belgische runderen werden gekruist. Aanvan-<br />

12<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


Het Kempisch ras<br />

kelijk was de inkruising van nieuwe genen succesvol. Maar de gebrekkige wetenschappelijke<br />

onderbouw en het wild inkruisen met bastaarden doen de diversiteit<br />

toenemen en de raskwaliteit verminderen. Bovendien gedijen de Shorthorn niet<br />

op de arme zandgronden en blijken de nakomelingen geen goede melkgeefsters te<br />

zijn.<br />

Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw gaat men daarom doordachter te werk.<br />

De ‘Nationale Maatschappij voor Verbetering van de Belgische runder rassen’ selecteert<br />

naar specifi eke kwaliteiten die terug te vinden zijn in enkele welgekozen rassen.<br />

Het wordt een moeilijke keuze, maar tot de ‘uitverkorenen’ behoren uiteindelijk<br />

het Oost-Vlaams witrode ras, het West-Vlaamse rode ras, het Kempisch ras, het<br />

Wit-Blauw ras van de Condroz, het Herve-ras en het Ardens-ras.<br />

In de praktijk gebeurt de beoogde selectie via het oprichten van offi ciële landbouwcommissies<br />

en private fokkersverenigingen met een eigen stamboek, het inrichten<br />

van keurwedstrijden en tentoonstellingen.<br />

het Wit-Blauw ras van de Condroz<br />

Het West-Vlaamse rode ras<br />

13<br />

Het einde van de overlevingslandbouw 1800–1880a


In de greep van de vooruitgang 1880–1950<br />

De situatie in 1880<br />

Als gevolg van de Agricultural Invasion (de invloed van goedkope buitenlandse landbouwproducten)<br />

kent de Belgische landbouw een fameuze heroriëntering. Het accent<br />

verschuift voorgoed naar de veeteelt en de tuinbouw, hoewel de akkerbouw<br />

aanvankelijk prominent aanwezig blijft. Het gemengde landbouwbedrijf houdt dus<br />

nog grotendeels stand: in familieverband uitgebaat, marktgeoriënteerd en overwegend<br />

kleinschalig.<br />

Het aantal arbeidskrachten in de sector liep tussen 1880 en 1950 terug met<br />

ongeveer een half miljoen personen. Ongeveer 200.000 hectare cultuurareaal<br />

ging verloren. De industrie, handel en diensten wonnen steeds meer terrein. De<br />

landbouw domineerde niet langer de economie en het platteland. Vele boeren worden<br />

gedwongen om elders werk te zoeken. Sommigen emigreren, anderen zoeken<br />

hun heil in de seizoensarbeid maar de meeste vinden werk in de heroplevende<br />

industrie en de groeiende administratie.<br />

De landbouwer ziet ondertussen zijn arbeid in toenemende mate gemechaniseerd.<br />

Maar vooral op vlak van wetenschappelijk onderzoek, voorlichting en onderwijs<br />

worden opmerkelijke inspanningen geleverd.<br />

k<br />

Heroriëntering van de landbouw<br />

Vanaf de jaren 1870–1880 overspoelde goedkoop graan massaal de West-<br />

Europese markten uit de Verenigde Staten en in mindere mate ook uit Canada,<br />

Australië en Rusland. De uitgestrekte landbouwgebieden overzee en een tekort<br />

aan goedkope arbeidskrachten maakte de mechanisering van de akkerbouw er<br />

aantrekkelijk en nodig. De modernisering van de transportmiddelen stimuleerde<br />

de export. Spoorwegen zorgden voor het transport vanuit het binnenland naar de<br />

oostkust. Stoomschepen, die vanaf de jaren 1860 de zeilschepen begonnen te<br />

vervangen, garanderen een snelle, regelmatige en vooral goedkopere overtocht.<br />

De afzetmarkt voor landbouwproducten evolueerde zo van een regionale markt<br />

naar een wereldmarkt.<br />

De gevolgen voor de Belgische landbouw bleven niet uit: de netto invoer van<br />

broodgranen in België steeg van 89.000 ton in 1865, over 250.000 ton in 1875<br />

tot 750.000 ton in 1890.<br />

Naarmate de invoer toenam zakten de prijzen. Een tarwebrood<br />

van 1 kilo kostte in 1880 0,5 frank in 1895<br />

amper 25 centiemen. De prijs van een roggebrood<br />

daalde van 0,30 naar 0,17 frank. Tot aan de Eerste<br />

Wereldoorlog bleven de graanprijzen op dat<br />

lage niveau hangen.<br />

Intussen werd via de haven van Antwerpen niet<br />

alleen tarwe en rogge aangevoerd, maar ook tal<br />

van andere levensmiddelen: maïs, suiker, tabak,<br />

rijst, koffi e, cacao, olie, wijn en tevens steeds<br />

meer gekoeld en bevroren vlees.<br />

14<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


De globalisering van de markt voor landbouwproducten bood heel wat voordelen:<br />

massale hongersnoden verdwenen van het Europese toneel, regionale voedseltekorten<br />

konden worden opgelost, productieoverschotten werden elders afgezet,<br />

het basisvoedsel werd aanzienlijk goedkoper.<br />

Voor de Belgische landbouwer, die nog sterk op akkerbouw en graanteelt was gericht,<br />

betekende de internationale concurrentie echter een stelselmatige vermindering<br />

van zijn inkomsten.<br />

Ondanks alle protest kozen de regering en het jonge Ministerie van Landbouw niet<br />

voor het volledige terugschroeven van de vrijhandel.<br />

Goedkoop voedsel betekende sociale rust en geen druk om de arbeidslonen in de<br />

industrie en dienstensector te verhogen, dus werd de import van broodgranen<br />

vrijgelaten. Alleen de haverteelt kreeg enige bescherming.<br />

Bepaalde producten werden aan een beperkt invoerrecht onderworpen: levend<br />

vee en vlees, meel en deegwaren, een aantal suikerproducten, fruit, groente-,<br />

vlees-, en visconserven, boter, margarine, melk en room. De overheid zocht naar<br />

een nieuw evenwicht tussen de traditionele akkerbouw en de opkomende voedingsnijverheid.<br />

Wat zijn invoerrechten?<br />

15<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


De agrarische crisis werd niet alleen veroorzaakt door de massale instroom van<br />

goedkope tarwe. Er was meer aan de hand. Sedert het begin van de jaren 1870<br />

worstelde ook de industrie met een diepgaande crisis, wat zich onder meer uitte<br />

in een hoge werkloosheid. Landbouwers hadden bijgevolg nauwelijks alternatieven<br />

voor een baan. Ze bleven actief in de landbouw en bleven dus produceren. Daardoor<br />

werd de dalende prijstrend van levensmiddelen nog aangescherpt.<br />

De vraag naar duurdere en kwaliteitsvolle levensmiddelen begon pas echt te<br />

stijgen wanneer, omstreeks de jaren 1890, de industrie opnieuw herleefde. En de<br />

koopkracht van de arbeidersbevolking toenam. Pas toen kwam er meer ruimte in<br />

de gezinsbudgetten voor luxeproducten zoals vlees, vis, zuivel, eieren, groenten en<br />

fruit.<br />

Dorsmachine met externe dieselaandrijving, Givry, begin 20ste eeuw.<br />

De eerste gemechaniseerde arbeid die doorbreekt is via de dorsmachine.<br />

k<br />

Ministerie van Landbouw<br />

16 juni 1884 Koninklijk Besluit: oprichting Ministerie van Landbouw.<br />

De crisis in de landbouw deed de overheid oog hebben voor de landbouw, in 1884<br />

werd het Ministerie van Landbouw, Industrie en Openbare Werken opgericht. Dit<br />

betekent de erkenning van de landbouw. Het is niet toevallig onder impuls van katholieke<br />

politici dat dit ministerie tot stand komt. De katholieken beschouwden het<br />

overwegend katholieke platteland als hun traditionele machtsbasis en wilden via<br />

het ministerie invloed uitoefenen om die macht te bevestigen.<br />

De landbouwbedrijven vertoonden in de periode 1880-1950 zeker geen uniform<br />

karakter. Ze bestonden uit grote, rijke herenboeren en kleine, armoedige keu-<br />

16<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


terboeren. Naast landbouwers met veel areaal in eigendom en een omvangrijke<br />

veestapel, waren er boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en geen<br />

vee hadden. De inkomensverschillen tussen de bedrijven konden heel groot zijn.<br />

Voorbeeld:<br />

• Een welgestelde boer uit Brussegem beschikte omstreeks de eeuwwisseling<br />

(1890) over ongeveer 62 ha landbouwgrond waarvan ongeveer 26 ha<br />

weiden en grasland, 18 ha voedergewassen (haver, voederbieten, klaver).<br />

Verder is 15 ha bestemd voor de teelt van broodgraan en aardappelen,<br />

2 ha voor gerst, 1,5 ha voor fruitteelt.<br />

De herenboer bezat 8 Brabantse trekpaarden, 13 veulens, 19 melkkoeien,<br />

4 stieren, 3 varkens, 20 kippen.<br />

•<br />

k<br />

In veel minder rooskleurige omstandigheden, aan de andere kant van de<br />

sociale ladder, leefde een keuterboer uit Gelrode, nabij Aarschot.<br />

Zijn gezin telde in 1890 tien kinderen. Hij bezat een eigen huis, 10 are<br />

grond en 1 koe. Daarnaast pachtte hij 1,3 ha landbouwgrond en huurde hij<br />

een tweede koe. Het gezinsinkomen in dat jaar werd voor de helft gerealiseerd<br />

via de verkoop van haver, stro, hooi, boter, kippen en eieren, twee<br />

varkens en een kalf.<br />

De andere helft verdiende hij als dagloner en seizoenarbeider in Wallonië.<br />

Het gezin kon zo amper overleven.<br />

Gemengde bedrijven<br />

De gevolgen van de Agricultural invasion en van de heroriëntering naar veeteelt<br />

en tuinbouw zijn duidelijk zichtbaar in de evolutie en de waarde van de totale<br />

landbouwproductie. Omstreeks 1880 was de akkerbouw duidelijk nog altijd de<br />

belangrijkste productietak, waarbij vooral aardappelen en broodgranen het teeltplan<br />

domineerden. Daar kwam snel verandering in. Vóór de Eerste Wereldoorlog<br />

groeide het aandeel van de tuinbouw (groenten, fruit, sierplanten) en vooral van<br />

de veeteelt sterk aan. De veeteelt was twee tot vier keer zo belangrijk geworden<br />

dan de akkerbouw.<br />

Het groeiproces van de landbouwproductiviteit verliep in twee fasen. Van 1880<br />

tot 1910 was de jaarlijkse groei met 0,42% veeleer beperkt te noemen.<br />

De productiviteit steeg vooral in een volgende fase: van 1920–1939 met gemiddeld<br />

bijna 1% per jaar.<br />

Vanwaar de omschakeling<br />

van akkerbouw<br />

naar veeteelt en tuinbouw?<br />

Omwille van de veel te lage graanprijzen en de afhankelijkheid van het lukken<br />

of mislukken van de oogst.<br />

17<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


Structuur van de landbouwproductie in waardetermen, 1880–1950 (%)<br />

Akkerbouw Veeteelt Tuinbouw<br />

1880 47 46 8<br />

1895 32 60 8<br />

1910 28 65 7<br />

1925 28 68 14<br />

1937 16 69 15<br />

1950 18 66 16<br />

Welke evolutie zie je<br />

binnen de landbouwproductiviteit?<br />

Aan de grondslag van de productiviteitsgroei lag in eerste instantie een trend<br />

naar meer specialisatie. Zo schakelen regio’s die minder geschikt zijn voor de<br />

teelt van broodgranen over naar gewassen die beter passen bij de specifi eke<br />

bodemgesteldheid.<br />

De oppervlakte weideland en groenvoedergewassen, die voor de Tweede Wereldoorlog<br />

nauwelijks werd bemest, steeg gevoelig. Tegelijkertijd nam de omvang van<br />

de veestapel en bijgevolg van de beschikbare hoeveelheden stalmest toe. Deze beweging<br />

verklaart ook ten dele de stijging van de akkerbouwrendementen. Tussen<br />

1880 en 1937 verdrievoudigde het rendement van aardappelen. De gemiddelde<br />

opbrengst van granen (tarwe, gerst, haver) steeg met 40-70%. Het rendement<br />

van voederbieten nam zelfs toe met 80%.<br />

Een tweede element voor de toegenomen landbouwproductiviteit ligt bij de technische<br />

ontwikkelingen na de Eerste Wereldoorlog. Arbeidsbesparende machines en<br />

nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake bemesting, zaad- een veeveredeling en<br />

een betere veevoeding leiden tot hogere prestaties.<br />

18<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


De eerste zelfrijdende tractor, met een<br />

brandstofmotor en ijzeren wielen, zou in 1904<br />

vanuit Groot-Britanië in België zijn ingevoerd.<br />

Naar alle waarschijnlijkheid heeft ook de Eerste Wereldoorlog een positieve rol<br />

in de productiviteitstoename gespeeld. Niettegenstaande de opeisingen en de<br />

vernielingen hadden vele landbouwers tijdens de oorlogsjaren dankzij de torenhoge<br />

prijzen voor levensmiddelen, een kapitaalsreserve opgebouwd. Met dat kapitaal<br />

konden ze na de oorlog hun bedrijf moderniseren en mechaniseren.<br />

De landbouwsector presteerde tijdens de jaren 1920 opvallend goed: het oppervlakterendement<br />

en de veestapel groeiden aan, een toenemende mechanisering<br />

zette zich in en na de oorlogsschaarste werden hoge landbouwprijzen genoteerd.<br />

Het einde van de gunstige landbouw.<br />

Vanaf 1927 kwam de rendabiliteit van de landbouw onder druk te staan. Als<br />

gevolg van de grote inhaalbeweging was er een verzadiging van de markten met<br />

afzetproblemen tot gevolg. Ook de stijgende werkloosheid in de industrie en<br />

dienstensector, hebben een afnemende koopkracht tot gevolg.<br />

De Belgische landbouwer kreeg dus opnieuw te kampen met scherpe concurrentie<br />

van buitenlandse producten en een ineenstorting van de landbouwprijzen. Dit terwijl<br />

de prijzen van commerciële veevoeders, kunstmeststoffen, … in mindere mate<br />

zakten. Het landbouwersinkomen viel op korte tijd met 45% terug.<br />

Tijdens de jaren 1930 verdiende de gemiddelde landbouwer minder dan een industriearbeider.<br />

De crisis die zich in 1927 inzette en tot het midden van de jaren<br />

1930 aanhield, trof de landbouwsector dubbel. Onder druk van de landbouwersorganisaties<br />

opteerden de meeste regeringen in Europa in de jaren 1930 voor<br />

een beschermend handelsbeleid.<br />

De binnenlandse landbouw werd afgeschermd van buitenlandse concurrentie. In<br />

België werden vanaf 1930 hogere invoerbelastingen geheven op suiker en verviel<br />

de accijns op inlandse suiker. Vanaf 1932 volgden importbeperkingen voor rund-<br />

en varkensvlees, boter, room, melk en meerdere groenten. In 1939 werden voor<br />

eieren en kaas gelijkaardige maatregelen genomen.<br />

19<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


Verdeling van het landbouwareaal in België, 1880-1950 (in %)<br />

1880 1910 1929 1950<br />

Broodgraan 32,0 23,6 18,5 14,8<br />

Andere granen 15,4 15,3 13,6 14,4<br />

Totaal granen 47,4 15,3 32,1 29,2<br />

Grasland 18,0 27,4 37,8 45,4<br />

Aardappelen 10,1 8,2 8,1 5,4<br />

Groenvoeder 9,2 8,6 6,0 3,3<br />

Industriële<br />

gewassen<br />

Wortel-,<br />

knolgewassen<br />

4,9 4,9 4,6 3,1<br />

1,8 4,2 4,7 4,2<br />

Peulvruchten 1,7 0,7 0,6 0,7<br />

Tuinbouw 4,1 5,6 5,8 5,3<br />

Andere 0,6 1,1 0,4 0,1<br />

Braak 2,1 0,4 0,3 1,5<br />

Welke evolutie zie je<br />

voor het areaal grasland en het areaal<br />

aardappelen?<br />

Hoe verklaar je deze evolutie?<br />

20<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


Thuisslacht van een varken,<br />

jaren 1930<br />

De varkensslacht in de herfst: dat is een feest! Een varken vetmesten is niet duur,<br />

terwijl de opbrengst aan vlees en vet hoog is. Zowat iedereen op de boerenbuiten<br />

kweekt een varken voor eigen gebruik. Van een intensieve veehouderij is nog geen<br />

sprake, maar geleidelijk aan kent de marktgerichte veeteelt een forse uitbreiding.<br />

De voorkeur van de consument gaat daarbij uit naar vet vlees. Vet spek wordt<br />

voedzamer en zelfs gezonder geacht dan vlees.<br />

k<br />

Van samenaankoop tot samenwerkingsverbanden<br />

Nog voor de agrarische crisis vanaf 1880 vreselijk om zich heen zou grijpen,<br />

waren de eerste coöperatieve initiatieven al opgericht. Ze beantwoordden aan de<br />

materiële behoefte van kleine landbouwers door bijvoorbeeld de gezamenlijke aankoop<br />

van goedkope en onvervalste meststoffen en veevoeders. De crisis versnelde<br />

de opkomst van dergelijke aankoopcoöperaties. In 1914 bood de organisatie via<br />

lokale boerengilden zijn leden een uitgebreid dienstenpakket aan: aankoop van<br />

meststoffen en veevoeders, bedrijfsverzekeringen, spaar- en kredietmogelijkheden<br />

en professionele bijscholing. De Boerenbond vervulde de functie van politieke belangenbehartiger,<br />

landbouwtechnisch adviseur en intermediaire structuur tussen<br />

bedrijven en markt.<br />

k<br />

Emigratie en seizoensarbeid<br />

De kleinere boeren en landarbeiders zochten vanaf 1870 hun heil buiten de landbouw<br />

en buiten het vertrouwde dorp. Ze gingen werken in de nabijgelegen fabrieken,<br />

in de Waalse steenkoolmijnen of in de Brusselse grootstad. De invoering<br />

vanaf 1870 van goedkope spoorabonnementen en de expansie van de buurtspoorwegen<br />

vanaf 1885 maakten het mogelijk om dagelijks te pendelen. Sommigen<br />

beproefden hun geluk in het buitenland. Jaarlijks verhuisden enkele duizenden Belgen<br />

naar het Amerikaanse continent. Toch vestigden de meeste zich in het nabije<br />

Frankrijk, omstreeks 1900 woonden er ongeveer een half miljoen Belgen.<br />

21<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


De Agricultural invasion en de agrarische depressie die er het gevolg van was,<br />

tastten de koopkracht van de landbouwbevolking aan.<br />

Tussen 1880–1895 viel het landbouwinkomen met 17% terug. Gedurende de<br />

eerste jaren van de crisis gingen de landbouwers niet meteen over tot een ingrijpende<br />

heroriëntering van hun activiteiten.<br />

Tussen 1895 en 1910 groeide het ondernemersinkomen in de landbouw. Tal van<br />

bedrijven schakelden over van akkerbouw naar meer winstgevende activiteiten,<br />

met name veeteelt en tuinbouw. Toch kon niet iedereen op het platteland van<br />

deze inkomensgroei profi teren. Op het sterk versnipperde cultuurareaal waren<br />

de winstmarges klein. De toegenomen vraag naar grond leidde vanaf ±1895 tot<br />

een stijging van de grond- en pachtprijzen, deze drukten het inkomen van de kleine<br />

boeren. Intussen hadden grote landbouwers door de groeiende inkomenskloof<br />

tussen land- en industriearbeiders het steeds moeilijker om personeel te vinden.<br />

Een industriearbeider verdiende in 1900 jaarlijks gemiddeld 1.000 frank, een<br />

landarbeider iets meer dan de helft maar zij hebben wel een aantal voordelen in<br />

natura (gratis paard gebruiken, een deel van de oogst, …). Ondanks deze extra’s<br />

was een baan in de nijverheid ook voor plattelandsbewoners zeer aantrekkelijk.<br />

Voor de grote landbouwers betekende dit een aanmoediging om het pad van de<br />

mechanisering in te slaan.<br />

k<br />

Voorlichting en onderwijs<br />

Via onderzoek, onderwijs en voorlichting wil het ministerie de landbouwsector<br />

ondersteunen. In 1885 wordt een corps van rijkslandbouwkundigen opgericht.<br />

Hun taak is de moderne wetenschappelijke bevindingen tot bij de boer te brengen.<br />

Met dat doel voor ogen ontstaan verschillende initiatieven:<br />

• ambulante zuivelscholen die op tournee trekken door Vlaanderen en<br />

Wallonië,<br />

• vaste melkerijscholen waar alle aspecten van zuivel in theorie en praktijk<br />

aan bod komen,<br />

• huishoudscholen waar men de (vrouwelijke) leerlingen ondermeer de<br />

principes van kaasbereidingen tracht bij te brengen,<br />

• diensten van zuivelconsulenten die zuivelproducenten en melkerijen advies<br />

verlenen,<br />

• machines voor zuivelbereiding die ter beschikking worden gesteld van<br />

gemeenten en commissies voor demonstratieoverdrachten.<br />

Scholen die een afdeling landbouwonderwijs willen opstarten krijgen subsidies en<br />

materiaal ter beschikking. De tuinbouw wordt gepromoot met het argument dat<br />

de veeleer kleine grondoppervlakte waarover de meeste boeren beschikken zich<br />

daar uitstekend zou toelenen.<br />

Bovendien is tuinbouw arbeidsintensief, wat de plattelandsvlucht moet tegengaan.<br />

Het Ministerie richt een aparte Tuinbouwdienst op, subsidieert tuinbouwscholen<br />

en bibliotheken, richt volwassencursussen in en legt proefvelden aan, … De in<br />

1890 opgerichte Boerenbond speelt bij dit alles een belangrijke ondersteunende<br />

rol.<br />

22<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


De stijgende zuivelproductie na 1880 gaat hand in hand met een toenemende<br />

mechanisering. De gemechaniseerde machines zorgen ervoor dat de zuivelverwerking<br />

meer en meer buiten de hoeve kan gebeuren in collectieve hand- en<br />

stoommelkerijen. Naast private melkerijen worden ook de eerste samenwerkende<br />

(coöperatieve) melkerijen opgericht. De ledenboeren zien, vooral wanneer de tijden<br />

slecht zijn, hun voordeel in deze vorm van onderlinge samenwerking: verlichting<br />

van de arbeidslast, snellere verwerking van de melk, ondersteuning van de afzet<br />

onder meer bij boter, winstuitkeringen, … Tezamen met de opkomst van de melkerijen<br />

evolueert ook de distributiesector van melkerijproducten, met de oprichting<br />

van botermijnen en industriële consumptiemelkbedrijven.<br />

Boter is een snel bederfbaar. Er moeten dus vlug kopers voor worden gevonden.<br />

Daarom richtte men botermijnen op: een initiatief van producenten, gemeentebesturen<br />

en verenigingen van landbouwers.<br />

Op het niveau van de melkkoe zelf wordt druk geëxperimenteerd. De eerste<br />

handmelkmachine in 1862 ontwikkeld door de Amerikanen Kershaw en Colvin, is<br />

geen succes: het is een waar marteltuig voor de gevoelige koeienuier. De echte<br />

doorbraak komt pas in 1895 met de elektrische melkmachine met pulsator van de<br />

Schot Alexander Shield. Daarvan verschijnen de eerste exemplaren rond 1908 op<br />

Europese bodem.<br />

Pas bij de wederopbouw van West-Europa na WO II en dankzij steun vanuit de<br />

Verenigde Staten (met geld en moderne technieken) zal de melkmachine op grote<br />

schaal de rol van de handmelker overnemen.<br />

Van het landbouwonderwijs werd verwacht dat het een belangrijke rol zou spelen<br />

in de overschakeling van de gemengde landbouw met een weinig rendabele graancultuur<br />

naar meer veeteelt en tuinbouw.<br />

De organisatie van dat onderwijs liep aanvankelijk niet van een leien dakje. Een poging<br />

om in 1886 in Geel een vrije landbouwschool op te richten, draaide op niets<br />

uit. De overheid beschikte niet over een programmamodel en het aartsbisdom<br />

kon geen bekwame priester-leraars ter beschikking stellen.<br />

Een echte doorbraak kwam er pas met de wet van 4 april 1890, die voor het<br />

eerst een offi cieel programma voor middelbare landbouwscholen en landbouwcursussen<br />

uitwerkte en subsidies gaf indien de richtlijnen van de staatsinspectie<br />

werden gevolgd.<br />

Als exponent van de vernieuwde katholieke aandacht voor het platteland, maar<br />

ook als reactie op de Rijkslandbouwschool in Gemblou, werd in Leuven in 1878<br />

een hogere landbouwschool opgericht.<br />

In de loop van haar bestaan groeide het Institut Agronomique, later ook Landbouwinstituut,<br />

uit tot een vooraanstaande onderzoeks- en onderwijsinstelling die<br />

de ontwikkelingen in de landbouwsector en daarbuiten op de voet volgde. Na de<br />

omvorming tot zelfstandige universitaire faculteit in 1965 en de inhoudelijke verruiming<br />

van opleiding en onderzoek tot alles wat met levende materie te maken<br />

heeft, kende de faculteit een explosieve groei.<br />

23<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


Wetenschap en landbouw een succesvolle combinatie<br />

Laboratorium landbouwinstituut Leuven<br />

De band tussen landbouwwetenschap, landbouwonderwijs en landbouwpraktijk<br />

was tot de jaren 1880 erg beperkt. Het wetenschappelijke onderzoek zelf bleef in<br />

gebreke. Het leverde niet zomaar praktisch toepasbare resultaten op. Pas met<br />

de agrarische depressie, ten gevolge van de massale invoer van goedkope granen<br />

uit Amerika, werd van vele kanten opgeroepen tot een meer toepassingsgericht<br />

onderzoek en technische innovaties.<br />

k<br />

Kunstmest of chemische plantenvoeding<br />

Liebigs mineralentheorie omtrent plantenvoeding uit de jaren 1840 drong maar<br />

mondjesmaat door.<br />

Voor de grote verspreiding van Liebigs leer heeft de landbouwhogeschool van<br />

Gembloux een belangrijke rol gespeeld. In de modelhoeve die hieraan verbonden<br />

was werden nieuwe Duitse theorieën verder onderzocht en gedemonstreerd.<br />

Professoren van Gembloux reisden over het hele land met lezingen over de optimale<br />

samenstelling van meststoffen en dierenvoeding. Vanaf 1872 kregen deze<br />

inspanningen een betere omkadering door de oprichting naar Duits voorbeeld<br />

van proefstations, eerst in Gembloux, daarna ook in Gent (1875), Luik (1878) en<br />

elders.<br />

Vanaf 1883 werden de eerste proefstations overgenomen door de overheid die<br />

ook een deel van de kosten op zich nam. De opdracht van deze rijkslaboratoria<br />

was:<br />

• wetenschappelijk onderzoek verrichten,<br />

• tegen betaling analyses uitvoeren voor het publiek om vervalsingen van<br />

bijvoorbeeld meststoffen of boter op te sporen.<br />

De kunstmestfabricage zelf maakte haar grote ‘sprong voorwaarts’ in België toen<br />

duidelijk werd dat afvalstoffen uit de ijzer- en zinkindustrie voor de productie van<br />

scheikundige meststoffen konden worden aangewend. Vanaf 1880 werd de Belgische<br />

zinknijverheid verplicht de zwaveldioxide, die ze tot dan toe in de atmosfeer<br />

uitstootte, op te vangen. Het zwavelzuur dat daaruit kon worden gewonnen, werd<br />

24<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


een belangrijk bestanddeel voor de productie van kunstmest. Omstreeks 1930<br />

bestond 10% van de totale chemische productie in België uit kunstmest, waarvan<br />

het overgrote deel bestemd is voor de exportmarkt.<br />

Met kunstmest werden de akkerbouwrendementen drastisch verhoogd. Begin<br />

1900 kende België de hoogste rendementen ter wereld voor rogge, gerst, haver<br />

en aardappelen.<br />

De eenzijdige beklemtoning van kunstmest als speerpunt van de landbouwvernieuwing<br />

hebben mogelijk geleid tot een verwaarlozing van andere wetenschappelijke<br />

ontwikkelingen. Zo is er voor de Eerste Wereldoorlog te weinig aandacht besteed<br />

aan genetisch onderzoek en de mogelijkheden van veredeling van planten en dierenrassen.<br />

k<br />

Wat is de<br />

functie van kunstmest?<br />

Leg het verschil uit tussen kunstmest en organisch<br />

materiaal?<br />

Bewaren van Voedsel<br />

Een Frans geleerde bracht in 1795 het principe van het conserveren op punt. Hij<br />

slaagde erin groenten en vlees maandenlang te bewaren. Hij verwarmde de voedingswaren<br />

en schermde ze in bokalen af van de lucht. Het deksel bestond uit vijf<br />

lagen kurk. De metalen conservendoos ontstond later.<br />

Het conserveren werd op punt gesteld in 1812 in Engeland. Deze methode wordt<br />

nog steeds toegepast door de particulier die groenten bewaart in bokalen en in<br />

de conservenindustrie. De voedingswaren worden verwarmd om de micro-organismen<br />

te vernietigen en het recipiënt wordt hermetisch afgesloten zodat er geen<br />

lucht aan kan.<br />

25<br />

In de greep van de vooruitgang 1880–1950


Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu<br />

De landbouwsector en het platteland ondergingen na de Tweede Wereldoorlog<br />

een ware metamorfose. Het agrarisch bedrijf werd geconfronteerd met mechanisering<br />

en automatisering, een groeiende internationalisering en overheidsingrepen<br />

zowel op nationaal als internationaal niveau.<br />

Dit moderniseringsproces leidde tot een versnelde afname van het aantal bedrijven,<br />

een daling van het aantal arbeidskrachten en een doorgedreven mechanisering.<br />

Kenmerken van de nieuwe landbouweconomie<br />

k<br />

Onder leiding van Europa<br />

Na de Tweede Wereldoorlog is al snel duidelijk dat landbouw een wereldgebeuren<br />

is. België, Nederland en Luxemburg (BENELUX) realiseerden al een douane-unie in<br />

1944.<br />

In 1948 werd vervolgens de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking<br />

opgericht. Aanvankelijk was de Belgische landbouwsector niet gewonnen voor<br />

het idee van een Europees geïntegreerde landbouwmarkt. De nationale landbouw<br />

moest indien nodig kunnen blijven rekenen op bescherming van de eigen overheid.<br />

Maar het tot stand komen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid GLB op<br />

Europees niveau bracht ook unieke kansen met zich mee voor de afzet van de<br />

toegenomen productie.<br />

De export werd belangrijker, de Belgische landbouw werd ingeschakeld in de internationale<br />

landbouweconomie.<br />

k Productietoename<br />

Vanaf de jaren 1950 kende de Belgische landbouw een<br />

aanzienlijke productiestijging.<br />

Tussen 1960 en 2000 verdubbelde het totaal geproduceerd<br />

volume in de Belgische landbouwsector.<br />

Vooral de niet grondgebonden kippen- en varkensteelt<br />

noteerden hoge groeimarges. Maar ondanks<br />

de productiviteitstoename en de opening van nieuwe<br />

markten bleef het landbouwinkomen achter op<br />

de gerealiseerde koopkrachtverbetering<br />

in de industrie en<br />

dienstensector.<br />

26<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Evolutie zelfvoorzieningsgraad Belgische landbouw 1950-2000<br />

1958–1960 1998–2000<br />

Aardappelen 98 160<br />

Witte suiker 116 197<br />

Groenten 100 128<br />

Rund- en kalfsvlees 100 149<br />

Varkensvlees 104 226<br />

Kippenvlees 103 163<br />

Totaal vlees 98 182<br />

Boter 102 113<br />

Magere melkpoeder 98 193<br />

Eieren 111 132<br />

Een zelfvoorzieningsgraad van 100 betekent dat de eigen landbouwsector de binnenlandse<br />

vraag net voldoende kan beantwoorden. Een score onder of boven deze<br />

grens houdt in dat er respectievelijk een tekort of een overschot is dat via invoer<br />

of uitvoer wordt opgevangen.<br />

Met de nadruk op zelfvoorziening legt de overheid het accent op de stijging van<br />

de productie. De boer krijgt van ‘Europa’ een gegarandeerde prijs voor meerdere<br />

producten en de Europese markt wordt afgeschermd. Het gevolg: boterbergen<br />

en melkplassen. Vanaf halverwege de jaren 1980 wordt in Europa de knop omgedraaid.<br />

Quota en kwaliteitsmaatregelen worden ingevoerd, prijsstijgingen worden<br />

beperkt. (Meer hierover kan je lezen in het Europaverhaal.)<br />

k<br />

Is er nog ruimte om te boeren<br />

De modernisering en de productiegroei verliepen parallel met een drastische<br />

inkrimping van de beschikbare cultuurgrond.<br />

Het landbouwareaal kwam na de Tweede Oorlog in toenemende mate onder druk<br />

te staan. Stedelingen vestigden zich op het platteland, gelokt door de lage prijzen<br />

voor bouwgrond en woningen en voor de rust op het platteland. De economische<br />

groei (industrie) vanaf de jaren 1950 ging gepaard met de onteigening van landbouwgrond<br />

voor het aanleggen van bedrijfsparken, verkeersinfrastructuur en<br />

openbare nutsvoorzieningen. Het stopzetten van vele landbouwondernemingen in<br />

de periode 1950–1980 versnelde de terugval van de beschikbare landbouwgrond.<br />

Het landbouwareaal daalde, van 1,8 miljoen ha in 1950 naar 1,4 miljoen ha in<br />

1980. Zelden wordt rekening gehouden met de agrarische kwaliteit van de bodem.<br />

De uitbreiding van steden en de Antwerpse haven bijvoorbeeld slorpte heel<br />

wat vruchtbare gronden op. Met als gevolg een structurele ontwrichting van het<br />

landbouwlandschap.<br />

27<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Hoeveel procent van de beschikbare landbouwgronden in<br />

België wordt in pacht uitgebaat?<br />

Het landbouwareaal in België<br />

67%<br />

Miljoen hectare index<br />

1950 1,8 100<br />

1959 1,7 92<br />

1970 1,5 84<br />

1980 1,4 77<br />

1992 1,3 74<br />

2000 1,4 76<br />

Zoek op internet de<br />

huidige omvang van het landbouwareaal gebruikt voor de<br />

landbouw.<br />

Verscheidenheid van teelten<br />

Na de Tweede Wereldoorlog was er een belangrijke<br />

verschuiving in het teeltplan. Het aandeel van de graangewassen<br />

en aardappelen daalde. Het aandeel industriële<br />

gewassen daarentegen steeg, vooral de teelt van suikerbieten<br />

kende een belangrijke groei.<br />

Een tweede ontwikkeling deed zich voor in de groep van de<br />

groenvoedergewassen: de teelt van maïs werd belangrijker in de<br />

late jaren 1960.<br />

28<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Maïs was in 1959 goed voor 2.400 hectare. Al snel nam de populariteit ervan<br />

explosief toe: circa 18.000 ha in 1970, bijna 90.000 ha in 1980 en vandaag zelfs<br />

180.000 hectare. De snelle uitbreiding van maïs is het gevolg van de introductie<br />

van:<br />

• klimatologisch aangepaste soorten<br />

• optimalisering van zaai- en oogstmachines<br />

• goede bewaarmogelijkheden als veevoeder<br />

• geschiktheid voor chemische onkruidbestrijding<br />

• grote voederwaarde per hectare<br />

grote capaciteit om meststoffen op te slorpen<br />

•<br />

zeepindustrie, …<br />

• industriële gewassen:<br />

Verklaar<br />

volgende begrippen:<br />

• graangewassen:<br />

Granen vormen het<br />

basisvoedsel voor zowel<br />

mens als dier.<br />

Gewassen die verder verwerkt worden in de industrie.<br />

Voorbeelden: suikerbieten, cichorei, aardappelen, …<br />

• groenvoedergewassen:<br />

Gewassen die als veevoeder worden geteeld.<br />

Voorbeelden: tarwe, voor de<br />

productie van bloem; gerst , grondstof<br />

voor het brouwen van bier; haver voor de<br />

Voorbeelden: maïs, gras, luzerne, voederbieten, …<br />

29<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


k Minder maar ook grotere bedrijven<br />

De landbouwproductie nam vanaf de jaren 1950-1960 zeer sterk toe. De groei<br />

werd gerealiseerd op een inkrimpend cultuurareaal en met een dalend aantal<br />

bedrijven.<br />

Tijdens de jaren 1960–1970 daalde in België het totaal aantal landbouwondernemingen<br />

spectaculair. In 1970 waren er ongeveer 184.000 bedrijven actief en tien<br />

jaar later amper 114.000. Ongetwijfeld speelde de invoering van de BTW in 1971<br />

hierin een cruciale rol.<br />

Leg uit BTW?<br />

Belasting op de toegevoegde waarde (eventueel een<br />

berekening ‘economie’)<br />

Evolutie van de beroepsbedrijven naar bedrijfsgrootteklasse, 1959–2000, in %<br />

1959 1980 2000<br />

< 5 ha 44 23 17<br />

5-10 ha 28 19 9<br />

10-20 ha 20 29 19<br />

20-30 ha 5 14 16<br />

30-50 ha 2 10 21<br />

50 ha en meer 1 5 18<br />

Aant. bedrijven 174.163 78.752 41.480<br />

30<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


k Steeds minder tewerkstelling<br />

De afname van het aantal landbouwbedrijven verliep samen met een daling van de<br />

agrarische beroepsbevolking.<br />

Het aandeel landbouwers in de actieve beroepsbevolking liep na de tweede wereld<br />

oorlog spectaculair terug.<br />

1950 14%<br />

1960 8%<br />

1970 4,5%<br />

1990 2,5%<br />

2000 1,8%<br />

De landbouwers hadden steeds minder werknemers in dienst. Arbeiders en werknemers<br />

in dienst nemen werd te duur en was ook dankzij de sterke mechanisering<br />

minder noodzakelijk. Het aantal externe werkkrachten is vandaag vooral belangrijk<br />

in de tuinbouwsector.<br />

Ook de participatie van de kinderen en van de echtgenote viel sterk terug. In het<br />

begin van de jaren 1980 werkte op 70% van de landbouwbedrijven de echtgenote<br />

mee, in 2000 was dit gedaald tot 50%. De medewerking van de kinderen daalde<br />

in dezelfde periode van 40% naar 20%.<br />

De industriële en economische groei tijdens de ‘golden sixties’ en ‘silver seventies’<br />

vergemakkelijkte deze stap meer dan ooit. De vraag naar arbeidskrachten vanuit<br />

de secundaire en tertiaire nijverheid was groot. Tal van boerenzonen en -dochters<br />

besloten om het bedrijf niet verder te zetten. Zij ruilden het harde en onzekere<br />

bestaan voor een goed betaalde job met kortere werkdagen, betaald verlof en een<br />

aantrekkelijke werkloosheids- en ziekteverzekering. Bij gebrek aan een opvolger<br />

bouwden vele, kleinere bedrijven hun activiteiten af.<br />

De modernisering van de sector vroeg om een ander type bedrijfsleider. Tot de<br />

jaren 1950 volstond de traditionele landbouwkennis. De mechanisering en specialisering<br />

die zich versneld verderzetten vanaf de jaren 1950 vroeg een hogere opleiding.<br />

Ook een uitgebreide technische en economische kennis is hierbij van belang.<br />

Landbouwers moesten een meer dynamisch beleid voeren, met meer risicoinvesteringen.<br />

Hiermee verloor de landbouwer ook meer en meer de controle op het productieproces.<br />

Hij werd afhankelijker van de internationale regelgeving en andere economische<br />

invloeden. Zo werden steeds meer activiteiten uitbesteed, de bedrijfsvoering<br />

deed meer dan ooit een beroep op externe input, zoals de aankoop van<br />

veevoeder, meststoffen en zaaizaad.<br />

Het boerenbedrijf evolueerde van een relatief autonome productie-eenheid naar<br />

een kleine schakel in een complexe productieketen, waarin toeleverende en verwerkende<br />

industrieën een dominerende rol ging spelen. Dit is het einde van een<br />

‘gesloten-economie–concept’ van het gemengde landbouwbedrijf, waarin een kringloop<br />

van grondstoffen werd nagestreefd.<br />

31<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Van mechanisering naar automatisering<br />

Het mechaniseringsniveau was in België voor de Tweede Wereldoorlog zeer laag.<br />

De relatief dure machines lagen buiten het fi nanciële bereik van de talrijke kleine<br />

bedrijven. De aanzienlijke versnippering van de landbouwgronden bemoeilijkte een<br />

snelle en effi ciënte mechanisering. Men gebruikte vooral lichte en kleine werktuigen<br />

waarbij de trekkracht vooral door paarden en ossen werd geleverd.<br />

Tijdens de Tweede Wereldoorlog daalde het aantal trekpaarden sterk. De dieren<br />

werden opgevorderd door de bezetter of geslacht bij gebrek aan voeder. Er ontstond<br />

een tekort aan trekkracht.<br />

Dankzij de Marshallhulp werden in de naoorlogse periode heel wat tractoren ter<br />

beschikking gesteld. Hierdoor kwam de mechanisering van de landbouwsector in<br />

een stroomversnelling.<br />

De verspreiding van de tractor opende de weg voor de introductie van werktuigen<br />

met een veel grotere capaciteit.<br />

De Belgische overheid steunde de modernisering en mechanisering via allerlei<br />

initiatieven en diverse fondsen. Aanvankelijk moedigde ze via subsidies het coöperatieve<br />

machinegebruik aan.<br />

Met de oprichting van het landbouwinvesteringsfonds (VLIF) 1 in 1961 werd opnieuw<br />

volop gekozen voor het particuliere initiatief.<br />

De mechanisatie brak na de Tweede Wereldoorlog door in alle sectoren, ook in de<br />

graanbouw.<br />

Het maaien en dorsen van graan verliep al tientallen jaren mechanisch. Daar<br />

kwam verandering in vanaf de jaren 1956 met de introductie van de maaidorser.<br />

De graanoogst verliep zo veel sneller, wat het startsein betekende voor een groeiende<br />

commerciële graanteelt.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog werd ook de melkmachine uitermate populair. Het<br />

aantal toestellen steeg van ± 10.000 in 1950 naar 50.000 in 1970. De verspreiding<br />

van de melkmachine gebeurde langzaam. De melkmachine leverde weinig<br />

tijdsbesparing op voor wie minder dan vijf koeien bezat. Het succes van de melkmachine<br />

was dus sterk gekoppeld aan de toename van het aantal koeien op een<br />

bedrijf.<br />

Vandaag melken de meest vooruitstrevende en moderne veehouders met een<br />

melkmachine of melkrobot. Het systeem werkt half- of volautomatisch waarbij de<br />

computer elk dier herkent en alle gegevens bijhoudt zoals de melkgift, lichaamstemperatuur,<br />

…<br />

1 VLIF, Vlaams Landbouw<br />

Investerings Fonds: ondersteuning<br />

van de landbouw<br />

bij grote investeringen<br />

door de regering.<br />

32<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


k Grondstoffen winnen aan belang<br />

In de jaren 1850 stonden de meeste landbouwers grotendeels zelf in voor de<br />

productie van de benodigde veevoeders, meststoffen en zaaigoed. Vanaf het einde<br />

van de negentiende eeuw stootte de landbouwsector geleidelijk specifi eke delen<br />

van het productieproces af. Een deel van de inputs werd geproduceerd door toeleveringsbedrijven.<br />

Dankzij een gunstige prijsontwikkeling kreeg het verbruik van<br />

aangekochte veevoeders en meststoffen een extra stimulans. Later volgden ook<br />

de fytosanitaire producten zoals herbiciden en pesticiden, zaad- en pootgoed.<br />

De ontwikkeling van de niet grondgebonden bedrijven (varkens en kippen) maakten<br />

ook de veevoederproductie los van het landbouwbedrijf.<br />

Gespecialiseerde mengvoederbedrijven produceerden aangepaste veevoeders in<br />

grote hoeveelheden. Andere bedrijven verkochten fokdieren en sperma van runderen<br />

aan veehouders of bouwen gespecialiseerde hoevegebouwen en installaties.<br />

De individuele landbouwer diende steeds meer een beroep te doen op externe<br />

gespecialiseerde leveranciers voor het leiden van zijn bedrijf.<br />

Een steeds groter gebruik van intermediaire producten (meststoffen, insecticiden,<br />

pesticiden, krachtvoeders) samen met de technologische ontwikkeling (veredeling<br />

van het zaai- en pootgoed, veeselectie, veevoeding en bemestingspraktijken hebben<br />

geleid tot een gevoelige verhoging van:<br />

• de opbrengsten per hectaren<br />

• de melkgift per koe<br />

• de groeisnelheid en het karkasgewicht bij de kippen en de varkens<br />

van het aantal eieren per hen<br />

•<br />

Door het inschakelen van meer intermediaire productiemiddelen en kapitaalsinvesteringen<br />

verminderde het aandeel van de toegevoegde waarde en van het arbeidsinkomen<br />

in de eindproductiewaarde. De landbouwer belandde hierdoor in een<br />

fi nancieel kwetsbare situatie.<br />

De verhoogde kapitaalsintensiteit van de landbouwsector maakte een professionele<br />

aanpak inzake bedrijfsvoering noodzakelijk. Zowel de overheid als de landbouworganisaties<br />

promootten vanaf het einde van de jaren 1940 het bijhouden van een<br />

bedrijfsboekhouding. De Belgische Boerenbond startte in 1953 met een dienst<br />

voor bedrijfsboekhouding, zo kregen de landbouwers inzicht in hun kostenstructuur.<br />

33<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


k Het landbouwinkomen groeit, maar blijft steeds achter<br />

Het inkomen van de zelfstandige landbouwers bleef steeds lager dan het gemiddelde<br />

inkomen in de andere sectoren van de economie, ondanks de spectaculaire<br />

schaalvergroting en de productiviteitsopname.<br />

In de structuur en de herkomst van het landbouwersinkomen spelen subsidies een<br />

steeds grotere rol. Vooral de hervorming van het landbouwbeleid ligt aan de basis<br />

van deze evolutie (zie Europa verhaal).<br />

Hoge inkomens in de landbouwsector zijn voor een minderheid weggelegd, wat<br />

verklaart waarom heel wat vrouwen van landbouwers een betaalde baan hebben<br />

buiten het eigen bedrijf.<br />

Een andere mogelijkheid is het ontwikkelen van alternatieve initiatieven binnen de<br />

landbouwsector om het gezinsinkomen te vergroten, zoals hoevetoerisme of de<br />

rechtstreekse verkoop van eigen producten aan de consument.<br />

De grote inkomensonzekerheid zorgde er ook voor dat tal van land- en tuinbouwers<br />

opteerden voor contracteelt. Ze<br />

sluiten dan met verwerkingsbedrijven<br />

leveringscontracten af en zien zich zo verzekerd<br />

van een vaste afzet en een gegarandeerd<br />

inkomen. Bijna de hele productie van<br />

suikerbieten, erwten voor de conservenindustrie<br />

en zaden voor de graanteelt worden<br />

zo verhandeld. Ongeveer de helft van<br />

de varkens, kalveren, leg- en vleeskippen,<br />

hop, schorseneren, wortelen, boontjes<br />

wordt verkocht op contract.<br />

k<br />

Specialisatie en concentratie<br />

Een intense specialisatie en concentratie van de<br />

productie op een beperkter aantal bedrijven zijn<br />

de belangrijkste ontwikkelingen tijdens de jaren<br />

1950–1980.<br />

De toegenomen mechaniseringmogelijkheden<br />

veroorzaakten een verschuiving van de productie<br />

naar bedrijven met een grotere grondoppervlakte.<br />

De doorgedreven specialisatie is een succesvol<br />

antwoord op de groeiende, internationale<br />

concurrentie. Maar er schuilen ook gevaren<br />

achter deze strategie. De specialist is afhankelijk<br />

van de markt en zeer kwetsbaar, bovendien<br />

ligt omschakelen naar een andere teelt niet voor<br />

de hand, gezien de vereiste kennis en de hoge investeringskost.<br />

Gespecialiseerde cursussen georganiseerd door de overheid en<br />

landbouworganisaties hebben dan ook veel succes.<br />

Hiermee hebben we de sterkte en meteen ook de zwakte van de markt aangestipt.<br />

34<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Evolutie van de specialisatie in de landbouw, 1959–2001, in %<br />

Aantal bedrijven met<br />

gespecialiseerd in<br />

1959 1970 2001<br />

Tarwe 45 33 29<br />

Suikerbieten 15 18 24<br />

Aardappelen 72 50 23<br />

Groenten in openlucht 9 11 12<br />

Teelten in serres 5 6 7<br />

Runderen 78 70 62<br />

Melkkoeien 71 55 30<br />

Zoogkoeien 0 3 40<br />

Varkens 52 46 16<br />

Leghennen - 48 9<br />

Vleeskippen - 7 3<br />

Welke evolutie zie je voor<br />

aardappelen tarwe en zoogkoeien? Verklaar.<br />

35<br />

Op weg naar schaalvergroting 1950 tot nu


Specialisatie heeft ook nog andere gevolgen. De massale overschakeling naar<br />

niet-grondgebonden veehouderij heeft tot ernstige problemen inzake mestoverlast<br />

geleid. Stalmest is eeuwenlang een gegeerd en zelfs noodzakelijk bijproduct van de<br />

hoevedieren geweest.<br />

De overschotten van vandaag leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater<br />

en een te hoog mineraalgehalte van de bodem. Overheidsmaatregelen via de<br />

verschillende mestactieplannen (MAP) moeten de boeren dwingen om hun mestproductie<br />

onder controle te houden.<br />

Producent en consument: aparte werelden?<br />

De ‘rijke’ consument in de Westerse wereld van vandaag heeft ongekende mogelijkheden<br />

om zich te informeren. Landbouw en voeding nemen in die informatiestromen<br />

een belangrijke plaats in. Men is bekommerd om het milieu, om zijn<br />

gezondheid, om de voedingswaarde van een maaltijd.<br />

Bewaar- en kleurstoffen in voeding, BSE, MKZ, mestoverschotten, vogelpest, het<br />

is allemaal zo dichtbij. En toch blijkt de afstand tussen consument en producent<br />

nooit groter te zijn geweest dan vandaag.<br />

De hedendaagse consument is nauwelijks in staat om de herkomst van het voedsel<br />

op zijn bord voor te stellen. Het feit dat nog weinig mensen een persoonlijke<br />

band hebben met de landbouw speelt hier zeker in mee. Ook de snelle vooruitgang<br />

die de landbouw de laatste decennia heeft gemaakt is een verklarende factor.<br />

36<br />

Naam rubriek


Drie levens… vloeien in en uit elkaar<br />

Door Ann Delanote<br />

Mémé,<br />

Boerin, moeder van een groot gezin.<br />

Naaien, wassen,<br />

Grote kuipen dampens water.<br />

Strijken, koken,<br />

Zaterdag een grote kom soep,<br />

Zondag verdwenen in de hongerige magen.<br />

Boter maken, room, karnemelk.<br />

Verzorgen van dieren: paarden, koeien, varkens,<br />

Een te groot hart voor haar kinderen…<br />

Een halve eeuw later,<br />

Gevonden in blikken dozen:<br />

Liefdesbrieven,<br />

Pareltjes van herinneringen,<br />

Toen nog een mooie droom?<br />

Zoon,<br />

Boer met drie zonen,<br />

Boeren,<br />

Dag en nacht,<br />

Vergroeid met de natuur.<br />

Ploegen, zaaien, oogsten.<br />

Alles heeft zijn tijd.<br />

Een hart klopt voor het leven, het gezin,<br />

De vlashaard, de dieren,<br />

De kostbare herinneringen uit het verleden.<br />

Eerst een dreef tussen de bomen,<br />

Dan de hoeve,<br />

Ruikend naar vroeger,<br />

Gelegen aan het water,<br />

De trots van het hele gezin.<br />

Kijkend in het water:<br />

Schaduwen van oude stallen<br />

En nieuwe schuren,<br />

Plaats voor nieuwe machines,<br />

Nieuwe technieken,<br />

Kijkend op het scherm,<br />

Staat de tijd ook niet stil.<br />

37<br />

Drie levens… vloeien in en uit elkaar


Kleindochter,<br />

Juf van 15 kinderen.<br />

De meesten opgroeiend op een boerderij,<br />

Brengen hun buitenleven mee binnen.<br />

Mijn klas,<br />

Een leefruimte om te werken, te zingen,<br />

Te praten over hun thuis, een grappige noot.<br />

Mijn klas,<br />

Een leerruimte om te lezen, te rekenen, te schrijven,<br />

Mijn klas,<br />

Venster op de wereld.<br />

Mijn hart,<br />

Te klein voor hun grote vreugden, hun intens verdriet.<br />

Na school,<br />

Zicht op de groene weiden,<br />

Kinderen huppelen tussen een kudde schapen.<br />

Thuis en school vloeien door elkaar.<br />

Ik voel mijn wortels van ouders en grootouders nog elke dag.<br />

38<br />

Naam rubriek


Bibliografi e<br />

Leven van het land Boeren in België 1750 –2000<br />

Yves Segers – Leen Van Molle<br />

Davidsfonds Leuven<br />

30 jaar landbouw in Geel ‘de Hooibeekhoeve’<br />

Leen Beke – Projectingenieur Hooibeekhoeve<br />

Provincie Antwerpen – PAK+<br />

CAG Centrum voor Agrarische Geschiedenis<br />

Boerenverstand. Voeding en gezondheid<br />

Dr. Ir. Johan Claes<br />

Voedselzekerheid: Food And Agriculture Organization Of The United Nations<br />

www.fao.org<br />

Wereldhandelsorganisatie: World Trade Organization<br />

www.wto.org<br />

Kwaliteit, veiligheid en gezonde voeding: Federaal Agentschap voor de Veiligheid<br />

van de Voedselketen<br />

www.favv.be<br />

Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie<br />

www.vig.be<br />

Nutrition Information Center<br />

www.nice-info.be<br />

Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing<br />

www.vlam.be<br />

Wereldgezondheidsorganisatie van de Verenigde Naties WHO<br />

www.who.int<br />

Vlaamse overheid<br />

www.vlaanderen.be/landbouw<br />

Genetisch gewijzigde organismen: Vlaams Interuniversitair Instituut voor<br />

Biotechnologie<br />

www.vib.be<br />

Biologische landbouw en voeding bioforum<br />

www.bioforum.be<br />

39<br />

Bibliografi e


Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw<br />

www.vilt.be<br />

Plattelandscentrum Kempen<br />

www.plattelandscentrumkempen.be<br />

Plattelandsklassen<br />

www.plattelandsklassen.be<br />

Linkeveld<br />

www.linkeveld.be<br />

40<br />

Bibliografi e

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!