03.09.2013 Views

Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken

Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken

Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

LA01 LANDBOUW<br />

<strong>Richtlijn</strong><br />

Mestverwerkingsinstallaties


Mestverwerkingsinstallaties


<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Voorwoord<br />

Mestverwerking wordt reeds lange tijd gezien als één van de oplossingsrichtingen voor de mestproblematiek.<br />

Begin jaren ’90 werd met name grootschalige mestverwerking als dé oplossing voor het<br />

mestprobleem gezien. In dat kader werd in 1991 het toetsingskader voor de vergunningverlening voor<br />

grootschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> ontwikkeld (Voorlopige inspectierichtlijn). De ontwikkeling van<br />

deze grootschalige installaties is nooit goed van de grond gekomen. Mestverwerking staat momenteel<br />

echter weer volop in de maatschappelijke belangstelling doordat de Nederlandse regering vanwege<br />

Europese verplichtingen gekozen heeft voor het grondgebonden maken van de hele Nederlandse<br />

veestapel. Deze beleidswijziging (bij brief van 10 september 1999) heeft vergaande gevolgen voor het<br />

aantal dieren in Nederland. Mestverwerking kan, mits deze milieukundig verantwoord wordt<br />

uitgevoerd, deze gevolgen voor de landbouw beperken.<br />

Er is zodoende vanuit het landbouwbedrijfsleven een sterke impuls voor mestverwerking. Dit blijkt al uit<br />

de vele initiatieven die zowel op boerderijniveau als op regionaal niveau worden genomen. Mestverwerking<br />

valt onder de Wet milieubeheer en is een vergunningplichtige activiteit, hetgeen impliceert dat<br />

er ook een toetsingskader voor de vergunningverlening voorhanden moet zijn. In onderhavige herziene<br />

richtlijn is met name voor kleinschalige centrale <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en installaties op<br />

boerderijniveau het toetsingskader ontwikkeld.<br />

Qua juridische status is voor een richtlijn is gekozen. Dit hangt samen met:<br />

a het (bijna volledig) ontbreken van emissiegegevens naar water en lucht;<br />

b het in ontwikkeling zijnde lucht- (met name op het gebied van ammoniak en geur) en ruimtelijke<br />

ordeningsbeleid;<br />

c de wens van het landbouwbedrijfsleven, provincies en gemeenten om op korte termijn tot<br />

vergunningverlening te kunnen overgaan.<br />

Ik adviseer het bevoegd gezag deze richtlijn te gebruiken bij de vergunningverlening van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>.<br />

Voor wat betreft mestverwerking op boerderijniveau wordt voor de aspecten ammoniak en geur bezien<br />

of deze t.b.v. de vergunningverlening alsnog kunnen worden opgenomen in de in voorbereiding zijnde<br />

Wet ammoniak en veehouderij en Wet stankemissie veehouderijen in ontwikkelingsgebieden. De ruimtelijke<br />

aspecten zullen in de Vijfde Nota ruimtelijke Ordening worden vastgelegd.<br />

Tegen een door het bevoegd gezag conform de richtlijn verleende vergunning kan middels de geldende<br />

procedure uit de Wet Milieubeheer bezwaar en beroep worden aangetekend.<br />

Het is duidelijk dat met name wegens het ontbreken van emissiegegevens het ontwikkelde toetsingskader<br />

als een groeimodel moet worden gezien. Wanneer meer emissiegegevens bekend zijn zal een<br />

actualisering plaatsvinden.<br />

Tot slot spreek ik de hoop uit dat met de onderhavige richtlijn gemeenten en provincies (het bevoegd<br />

gezag) maar ook het landbouwbedrijfsleven voor de korte termijn de gewenste duidelijkheid wordt<br />

gegeven, zodat een adequate vergunningverlening kan plaatsvinden.<br />

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,<br />

Drs. J. Pronk


Een uitgave van InfoMil, februari 2001.<br />

InfoMil<br />

Grote Marktstraat 43<br />

2511 BH Den Haag<br />

Postbus 30732<br />

2500 GS Den Haag<br />

Telefoon (070) 361 05 75<br />

Fax (070) 363 33 33<br />

E-mail mail@infomil.nl<br />

Website www.infomil.nl<br />

Vormgeving<br />

Conefrey/Koedam BNO, Almere<br />

Druk<br />

PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag<br />

Papier en productie<br />

Deze folder is gedrukt op 100% kringlooppapier.<br />

Bij de productie is gebruik gemaakt van<br />

Computer To Plate (CTP).<br />

Ondanks het feit dat bij de samenstelling van<br />

deze publicatie grote zorgvuldigheid in acht is<br />

genomen, kunnen er geen rechten aan worden<br />

ontleend.<br />

© InfoMil, Den Haag 2001.


Vergunningverlening mestbewerking en -verwerking InfoMil, februari 2001<br />

Inhoud<br />

Voorwoord<br />

1 Inleiding 7<br />

2 Juridisch kader 9<br />

3 Procesbeschrijving en milieuaspecten 13<br />

4 Toetsingskader lucht 18<br />

5 Toetsingskader water 23<br />

6 Toetsingskader ruimtelijke ordening 27<br />

7 Toetsingskader overig 29<br />

8 Technische en organisatorische voorzieningen 30<br />

Bijlagen<br />

1 Begrippen 33<br />

2 Stroomschema mestverwerking of afvalstoffenverwerking 35<br />

3 Stroomschema afvalwaterlozingen 36<br />

4 Samenvatting besluiten en bijzondere regelingen 37<br />

5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken voor<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> 39


7<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

1 Inleiding<br />

1.1 Achtergrond<br />

In 1991 is de Voorlopige Inspectierichtlijn Mestverwerkingsinstallaties<br />

vastgesteld. Deze richtlijn was destijds<br />

primair bedoeld voor grootschalige mestverwerkingsinitiatieven<br />

zoals die op dat moment actueel waren.<br />

Destijds werd gedacht tientallen miljoenen tonnen<br />

mest in een beperkt aantal installaties met een capaciteit<br />

van tenminste 250.000 ton te verwerken. Deze<br />

grootschalige mestverwerking is om verschillende redenen<br />

niet van de grond gekomen. In de (nabije)<br />

toekomst worden ook geen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

van een dergelijke omvang voorzien. In de loop van de<br />

jaren ’90 ontstonden er wel initiatieven voor mestverwerking<br />

op kleinere schaal (regionaal en lokaal niveau).<br />

De recente en komende aanscherpingen van de mestwetgeving<br />

verkleinen de mogelijkheden van aanwending<br />

van mest op landbouwgronden, waardoor de<br />

belangstelling voor mestbewerking en mestverwerking<br />

sterk toeneemt.<br />

In de praktijk doen zich echter knelpunten voor bij de<br />

beoordeling van vergunningaanvragen voor met name<br />

kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>. Gebleken is<br />

dat behoefte bestaat aan een geactualiseerd en in de<br />

praktijk bruikbaar toetsingskader voor de vergunningverlening<br />

van installaties waarin mest en organische<br />

reststromen kunnen worden verwerkt. Het gaat hierbij<br />

met name om het toetsingskader voor de milieucompartimenten<br />

lucht en water en om de ruimtelijke<br />

ordeningsaspecten.<br />

De herziene richtlijn beoogt in deze behoefte te<br />

voorzien.<br />

1.2 Reikwijdte van de richtlijn<br />

In deze richtlijn zijn de lozingseisen voor (kleinere)<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> opgenomen die door de<br />

betrokken waterschappen bestuurlijk zijn vastgesteld.<br />

Tevens zijn emissie-eisen naar lucht opgenomen waarin<br />

onder meer is ingegaan op emissies van ammoniak,<br />

stikstofoxiden en geur.<br />

Ook is aangegeven op welke wijze <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

in het kader van de ruimtelijke ordening<br />

kunnen worden beoordeeld.<br />

Tenslotte wordt in beknopte zin ingegaan op de toetsingskaders<br />

voor bodem, afvalstoffen, geluid, energie<br />

en externe veiligheid.<br />

De richtlijn is niet van toepassing op vormen van mestverwerking<br />

die geïntegreerd in de stal plaatsvinden.<br />

Dergelijke systemen worden momenteel in hoofdzaak<br />

in de pluimveehouderij toegepast; in de uitvoeringsregeling<br />

ammoniak en veehouderij (uav) zijn hiervoor<br />

emissiefactoren opgenomen.<br />

De richtlijn is eveneens afgebakend tot de gangbare<br />

mestsoorten en tot de organische reststromen die als<br />

grondstof kunnen worden verwerkt in <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

(zie paragraaf 3.1.2).<br />

Tenslotte is de richtlijn niet van toepassing op bewerking<br />

van mest (zie definities mestbewerking en mestverwerking<br />

in paragraaf 2.1).<br />

De richtlijn is gebaseerd op de kennis die op het<br />

moment van publicatie beschikbaar is. Deze kennis is<br />

momenteel met name op het gebied van emissies<br />

beperkt.<br />

1.3 De richtlijn in relatie tot<br />

het in ontwikkeling zijnde<br />

ammoniak- en stankbeleid<br />

In deze richtlijn is ten aanzien van het toetsingskader<br />

voor de Wm-vergunningverlening met betrekking tot<br />

de aspecten ammoniak en stank aansluiting gezocht bij<br />

het nog in ontwikkeling zijnde ammoniak- en stankbeleid.<br />

Indien het huidige beleid op basis van de Interimwet<br />

Ammoniak en Veehouderij (iav) als uitgangspunt zou<br />

worden gekozen dan zou dat tot gevolg kunnen hebben<br />

dat <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op ongewenste locaties<br />

kunnen worden gebouwd en dat bovendien hieraan<br />

geen verdere technische eisen kunnen worden gesteld.<br />

Discussiepunt bij het in ontwikkeling zijnde ammoniakbeleid<br />

vormen de omvang van de zonering en het<br />

aantal zeer kwetsbare en kwetsbare natuurgebieden.<br />

De emissie van stank t.g.v. mestverwerking op boerderijniveau<br />

en bij kleinschalig centrale installaties moet<br />

vanuit het maatschappelijke belang dat aan geurhinder<br />

wordt toegekend worden opgeteld bij de geuremissie<br />

vanuit het totale bedrijf en dient getoetst te worden aan<br />

de afstandstabel uit de <strong>Richtlijn</strong> veehouderij en stankhinder<br />

(1996).<br />

Zodra het nieuwe ammoniak- en stankbeleid vorm<br />

heeft gekregen zal de toetsing van de activiteit mestverwerking<br />

hieraan worden gekoppeld.


8<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

1.4 Mestverwerking in relatie<br />

tot duurzame landbouw<br />

Een duurzame landbouw kenmerkt zich door evenwicht<br />

tussen het economisch rendement (van bedrijven<br />

en de keten), het beheer van onvervangbare voorraden<br />

(ruimte, water, lucht, bodem, energie en biodiversiteit)<br />

en het maatschappelijk rendement (welzijn, zorg).<br />

De volgende uitgangspunten zijn daarbij van belang:<br />

• efficiency van grondstoffengebruik<br />

• sluiten van stofkringlopen;<br />

• in stand houden en vergroten van de biodiversiteit;<br />

• afstemming lekverliezen mineralen op ecologische<br />

draagkracht ecosysteem;<br />

• voorkomen van onomkeerbare invloeden op het<br />

milieu;<br />

• beheersing van risico’s voor en vermijden van hinder<br />

naar omgeving.<br />

Er zal in de (nabije) toekomst een herschikking op de<br />

mestmarkt plaatsvinden. Niet alleen de maximale<br />

afzetruimte vermindert, ook het marktaandeel van<br />

dierlijke meststoffen zal moeilijk overeind blijven.<br />

Dit geldt in het bijzonder voor onbewerkte drijfmest,<br />

vanwege de geringe werkzaamheid van mineralen en de<br />

verliezen naar het milieu.<br />

Mestverwerking heeft belangrijke potenties voor het<br />

realiseren van een duurzame landbouw, omdat het<br />

mogelijk kan:<br />

• bijdragen aan de verbetering van de benutbaarheid<br />

van nutriënten in dierlijke mest;<br />

• leiden tot een verminderde uitstoot van ammoniak<br />

en minder stank;<br />

• bijdragen aan het hergebruik van water en energie;<br />

• leiden tot reductie van de hoeveelheid te transporteren<br />

mest of mestproducten;<br />

• leiden tot vermindering van het risico op verspreiding<br />

van pathogenen en onkruidzaden;<br />

• een product opleveren met een gegarandeerde<br />

samenstelling, dat geleverd kan worden aan markten<br />

die voor onbewerkte mest gesloten zijn (consumenten,<br />

substraat);<br />

• leiden tot een toenemend aandeel in de totale<br />

bemesting via kwalitatief hoogwaardige dierlijke<br />

meststoffen.<br />

1.5 Monitoring en evaluatie<br />

Door de verandering van het mest- en ammoniakbeleid<br />

krijgt mestverwerking een sterke impuls. De mestverwerking<br />

zal echter milieuverantwoord moeten plaatsvinden.<br />

Omdat de emissies naar lucht en water van met name<br />

kleinschalige installaties niet bekend zijn is een<br />

adequate monitoring noodzakelijk.<br />

Voor een juiste invulling van de monitoring is een<br />

monitoringsprogramma vereist. Dit programma zal<br />

nader onder regie van het ipo en in nauw overleg met<br />

het ministerie van vrom, het ministerie van lnv, vng,<br />

Unie van Waterschappen en landbouwbedrijfsleven<br />

spoedig worden opgesteld en ondersteund. Dit betekent<br />

dat bij het toetsingskader de monitoring verder<br />

onbesproken blijft.<br />

Indien er meer emissiegegevens voorhanden zijn zal<br />

een evaluatie rondom het onderhavige toetsingskader<br />

plaatsvinden. Naar verwachting zullen deze gegevens<br />

binnen enkele jaren ter beschikking komen en zal de<br />

richtlijn worden herzien.<br />

1.6 Samenhang met andere<br />

informatiebronnen<br />

In de studies die ten grondslag aan deze richtlijn liggen<br />

is geconstateerd dat vooralsnog weinig praktijkgegevens<br />

over procesinstallaties en emissies beschikbaar<br />

zijn. Tevens is geconstateerd dat op basis van de mogelijke<br />

basistechnieken een zeer groot aantal variaties in<br />

mestverwerkingstechnieken mogelijk zijn. Omdat de<br />

informatie over al deze gegevens naar verwachting de<br />

komende jaren aanzienlijk zal toenemen, zal in overleg<br />

met de betrokken overheden en het betrokken bedrijfsleven,<br />

een informatieplatform worden gerealiseerd waar<br />

deze informatie voor alle partijen beschikbaar komt.<br />

Ook de gegevens uit de reeds beschikbare studies zullen<br />

hier worden gepresenteerd.


2 Juridisch<br />

9<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

kader<br />

In dit hoofdstuk wordt op beknopte wijze het wettelijk<br />

kader behandeld dat bij de vergunningverlening van<br />

een mestverwerkingsinstallatie van belang kan zijn. In<br />

bijlage 1 zijn alle in dit hoofdstuk gebruikte begrippen<br />

gedefinieerd.<br />

Alle juridische aspecten met betrekking tot de huidige<br />

milieuhygiënische wet- en regelgeving worden uitgebreid<br />

behandeld in de ‘Handreiking vergunningverlening<br />

mestbewerking en -verwerking’, InfoMil.<br />

2.1 Definities mestverwerking<br />

en mestbewerking<br />

Mestverwerking wordt in deze richtlijn gedefinieerd als<br />

de ‘toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan<br />

met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid<br />

van dierlijke mest te wijzigen’. Op grond van deze<br />

definitie kunnen de volgende voorbeelden van mestverwerking<br />

worden genoemd: scheiding, bezinking,<br />

toevoeging van additieven, vergisting, beluchting,<br />

droging, compostering, indamping, vergassing en<br />

verbranding.<br />

Mestbewerking wordt gedefinieerd als ‘behandeling van<br />

dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen<br />

aan het product teweeg te brengen’. Bijvoorbeeld:<br />

mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van<br />

vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven.<br />

Mestbewerking wordt in deze richtlijn niet behandeld.<br />

2.2 Mestverwerking binnen<br />

het Inrichtingen- en<br />

vergunningenbesluit Wm<br />

In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb)<br />

wordt in categorie 7.1 onder a het bewerken, verwerken,<br />

opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische<br />

meststoffen als categorie van inrichtingen<br />

genoemd. Voor het verwerken is geen ondergrens van<br />

toepassing.<br />

Indien er hierbij sprake is van het bewerken of verwerken<br />

van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen<br />

met een capaciteit ten aanzien daarvan van<br />

25.000 m³ per jaar of meer valt de activiteit onder categorie<br />

7.4 van het Ivb en zijn gedeputeerde staten het<br />

bevoegd gezag.<br />

Daarnaast is er in bepaalde gevallen sprake van afvalstoffenverwerking<br />

waarop het hoofdstuk 28 van de Ivb<br />

van toepassing is. Consequenties hiervan zijn onder<br />

meer dat door het bevoegd gezag een doelmatigheidstoets<br />

moet worden uitgevoerd en dat een vergunning<br />

voor een periode van ten hoogste 10 jaar mag worden<br />

verleend (tijdelijke vergunning).<br />

In het in bijlage 2 opgenomen stroomschema is<br />

beknopt samengevat in welke gevallen sprake is van<br />

mestverwerking en in welke gevallen er sprake is van<br />

afvalstoffenverwerking in de zin van het Ivb. Hierbij is<br />

tevens vermeld wie het bevoegd gezag in het<br />

betreffende geval is.<br />

2.3 M.e.r.-plicht of m.e.r.beoordelingsplicht<br />

Het oprichten van een inrichting bestemd voor het<br />

bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of<br />

overige organische meststoffen met een capaciteit van<br />

100 ton per dag of meer, is een activiteit zoals omschreven<br />

in categorie 18.2 van onderdeel d van de bijlage van<br />

het in 1999 gewijzigde Besluit m.e.r. 1994.<br />

Ten aanzien van dit onderdeel d is de procedure als<br />

bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8 d van de<br />

Wet milieubeheer van toepassing. Het betreft hier de<br />

procedurevoorschriften bij het ondernemen van activiteiten,<br />

aangewezen krachtens artikel 7.4 (m.e.r.-beoordelingsplicht).<br />

Op grond van dit artikel moet het<br />

bevoegd gezag bij deze activiteiten bepalen of voor de<br />

activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden<br />

waarin zij wordt ondernomen, een milieu-effectrapport<br />

moet worden gemaakt.<br />

Indien er overigens sprake is van het oprichten van een<br />

inrichting bestemd voor de verbranding van niet<br />

gevaarlijke afvalstoffen, of de chemische behandeling<br />

van niet- gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van<br />

meer dan 50 ton per dag en minder dan 100 ton per<br />

dag, dan is de m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing<br />

(cat. d18.1). Indien die capaciteit 100 ton per dag of<br />

meer betreft is er sprake van een m.e.r.-plicht<br />

(cat. c.18.4).<br />

Op grond van artikel 7.6 hebben Provinciale Staten de<br />

mogelijkheid om bij provinciale milieuverordeningen<br />

activiteiten die belangrijke gevolgen voor het milieu<br />

kunnen hebben als m.e.r.-plichtig aan te wijzen. Dit<br />

kunnen nieuwe activiteiten zijn, maar ook activiteiten<br />

van onderdeel c of d met een lagere drempel, mits de<br />

omschrijving van de activiteiten niet wordt gewijzigd.<br />

Bij de voorbereiding van besluiten van die activiteiten<br />

die zijn aangewezen in de milieuverordening, moet een<br />

milieueffectrapportage (artikel 7.2, tweede en derde<br />

lid) worden gemaakt.


10<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

2.4 Mestverwerking binnen<br />

de 8.40-besluiten Wm<br />

Volgens artikel 1 eerste lid onder b van het Besluit<br />

mestbassins milieubeheer is het besluit alleen van<br />

toepassing voor zover er sprake is van het bewaren van<br />

dunne mest in één of meer bassins indien:<br />

1° de bassins een gezamenlijk oppervlakte hebben van<br />

niet meer dan 750 m²;<br />

2° de gezamenlijke inhoud niet meer bedraagt dan<br />

2.500 m³;<br />

3° er in de bassins geen beluchting, geforceerde vergisting<br />

of andere be- of verwerking van dunne mest<br />

plaatsvindt, behoudens mengen of roeren.<br />

Deze formulering is ook in de besluiten melkrundveehouderijen<br />

milieubeheer en akkerbouwbedrijven<br />

milieubeheer opgenomen.<br />

Het Besluit mestbassins milieubeheer, het Besluit<br />

melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit<br />

akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn dus niet van<br />

toepassing op de verwerking van mest.<br />

2.5 Mestverwerking<br />

en afvalwater<br />

In bijlage 3 zijn de juridische kaders van afvalwaterlozingen<br />

vanuit een mestverwerkingsinstallatie in een<br />

stroomschema weergegeven. In paragraaf 2.5.1 en 2.5.2<br />

is het onderscheid tussen directe en indirecte lozingen<br />

uiteengezet.<br />

2.5.1 Directe lozing binnen de Wvo<br />

‘Directe of rechtstreekse lozingen’, zijn lozingen die<br />

rechtstreeks op het oppervlaktewater plaatsvinden.<br />

Deze lozingen worden geregeld in de Wet verontreiniging<br />

oppervlaktewateren (Wvo), de waterkwaliteitsbeheerder<br />

is bevoegd gezag.<br />

Er kan hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen<br />

lozingen met behulp van een werk (artikel 1 eerste lid<br />

van de Wvo) en lozingen die op een andere wijze<br />

plaatsvinden dan met behulp van een werk (artikel 1,<br />

derde lid van de Wvo). Afhankelijk van de wijze van<br />

lozing is een Wvo-vergunning vereist, dan wel kan de<br />

lozing plaatsvinden op grond van het Wvo-lozingenbesluit<br />

open teelt en veehouderij.<br />

2.5.2 Indirecte lozing binnen de Wm-vergunning<br />

Indirecte lozingen zijn lozingen op het openbaar riool<br />

of een andere voorziening voor inzameling en transport<br />

van afvalwater.<br />

Een indirecte lozing die ontstaat bij mestverwerking<br />

niet zijnde afvalstoffenverwerking wordt sinds maart<br />

1996 geregeld op grond van de Wet milieubeheer.<br />

Het bevoegd gezag is hierbij verplicht eisen aan de<br />

vergunning te verbinden die nodig zijn ter bescherming<br />

van de doelmatige werking van het riool,<br />

de zuiveringstechnische werken en de kwaliteit van het<br />

oppervlaktewater. De instructie-regeling lozingsvoorschriften<br />

milieubeheer is hierop van toepassing. Op<br />

grond van deze regeling dienen naast een vangnetbepaling<br />

in de vergunning concrete, op het specifieke geval<br />

toegesneden voorschriften te worden opgenomen<br />

(bijvoorbeeld het voorschrijven van een slibvangput of<br />

het opnemen van emissiegrenswaarden).<br />

In het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer en het<br />

Besluit melkveehouderijen milieubeheer is een voorschrift<br />

opgenomen dat lozing van mest of gier op riolering<br />

is verboden (niet doelmatige verwerking). In de<br />

vergunningenpraktijk wordt een dergelijk verbod ook<br />

als voorschrift opgenomen.<br />

Afvalwater dat ontstaat bij mestverwerking, wordt<br />

doorgaans gekenmerkt door relatief grote hoeveelheden.<br />

Het is daarom nodig dat door de gemeente (de<br />

rioolbeheerder) getoetst wordt of het rioolstelsel<br />

voldoende capaciteit heeft.<br />

Door waterkwaliteitsbeheerders wordt lozing op riolering<br />

doorgaans als een geschikte tussenoplossing<br />

beschouwd tijdens een optimalisatie- en testperiode<br />

van een experimentele installatie, waarbij het uiteindelijk<br />

de bedoeling is gezuiverd afvalwater direct op<br />

oppervlaktewater te gaan lozen.<br />

Indien het geproduceerde afvalwater doelmatig op de<br />

ontvangende zuiveringsinstallatie kan worden verwerkt<br />

en er geen onaanvaardbare schade optreed voor het<br />

achterliggende ontvangende oppervlaktewater,<br />

beschouwd de waterkwaliteitsbeheerder lozing soms als<br />

een goede eindoplossing.<br />

Wegens de verschillende locale omstandigheden<br />

(karakteristiek lozing in relatie tot de bedrijfsvoering<br />

van de rioolwaterzuivering en typering ontvangende<br />

oppervlaktewater) kan alleen de waterkwaliteitsbeheerder<br />

genoemde beoordelingen maken. Hiertoe zijn<br />

‘grote lozers’ aangewezen als Wvo-vergunningsplichtig.<br />

Indien de mestverwerking moet worden beschouwd als<br />

afvalverwerking (zie paragraaf 2.2 of het stroomschema<br />

in bijlage 2) of indien meer dan 500 m³ per dag danwel<br />

2500 inwonerequivalenten wordt geloosd, dan is er<br />

sprake van een indirecte lozing waar de Wvo op toeziet:<br />

de waterkwaliteitsbeheerder is het bevoegd gezag ten<br />

aanzien van de doelmatige werking van de awzi, en de<br />

bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater,<br />

terwijl de doelmatige werking van de riolering geregeld<br />

moet worden in de Wm-vergunning.<br />

Omdat meerdere kleinschalige verwerkingsinstallaties<br />

met door de Wm gereguleerde lozing op een rioolstelsel<br />

potentieel ook een grote impact op de rwzi of ontvangende<br />

oppervlaktewater hebben, is het zaak waterkwaliteitsbeheerders<br />

sturing te laten geven aan lozingen op<br />

riolering. Advies is dat het Wm-bevoegd gezag bij<br />

iedere aanvraag de waterkwaliteitsbeheerder<br />

consulteert.


11<br />

2 Juridisch kader InfoMil, februari 2001<br />

2.6 Mobiele installaties in relatie<br />

tot vergunningplicht<br />

Het kenmerk van een mobiele mestverwerkingsinstallatie<br />

is dat de installatie weliswaar op het terrein van de<br />

inrichting wordt gebruikt maar niet locatie- of plaatsgebonden<br />

zijn. Van de mobiele installatie zullen de<br />

pomp en de slangen waarschijnlijk op de inrichting<br />

aanwezig blijven. De installatie zelf zal telkens worden<br />

verplaatst en door verschillende bedrijven worden<br />

gebruikt. Het mestverwerkingsproces zal, afhankelijk<br />

van de hoeveelheid opgeslagen mest en de capaciteit<br />

van de installatie, enkele dagen tot enkele weken<br />

kunnen duren en met een zekere regelmaat terugkeren.<br />

Aangezien de installatie met een zekere continuïteit één<br />

onderdeel vormt met de inrichting, is hier sprake van<br />

een vergunningplichtige activiteit in de zin van de Wm.<br />

Elk bedrijf dat periodiek gebruik maakt van de mobiele<br />

installatie zal daar dus een vergunning voor aan moeten<br />

vragen.<br />

Ook voor de afvalwaterlozingen van een mobiele<br />

installatie is het juridische kader zoals in paragraaf 2.5 is<br />

geschetst van toepassing.<br />

2.7 Mestverwerking en de<br />

Wet Ruimtelijke Ordening<br />

(Wro)<br />

2.7.1 Inleiding<br />

De Wro regelt dat in streek- en bestemmingsplannen<br />

wordt aangegeven welke functies in welke gebiedscategorieën<br />

zijn toegestaan dan wel zich kunnen ontwikkelen.<br />

Het bestemmingsplan is juridisch bindend. Bij het<br />

oprichten van gebouwen of het inrichten van processen<br />

vindt de juridische verankering van hetgeen in een<br />

bestemmingsplan is vastgelegd plaats bij het al of niet<br />

verlenen van een bouwvergunning<br />

Het voorzien in bepaalde maatschappelijke behoeften<br />

dient vanwege het samenspel tussen provincies en<br />

gemeenten tevens verankerd te zijn in het Streekplan.<br />

De planologische kernbeslissing ‘Nationaal ruimtelijk<br />

beleid’ bevat de hoofdlijnen en belangrijkste maatregelen<br />

op rijksniveau, die weer moeten doorwerken in de<br />

streek- en bestemmingsplannen. Thans vormt de<br />

Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex), het<br />

geldende beleid, van de Vijfde Nota Ruimtelijke<br />

Ordening is op 31 januari 2001 deel 1 (Beleidsvoornemens)<br />

gepubliceerd.<br />

2.7.2 Algemene beleidslijnen<br />

De Vierde Nota Extra Ruimtelijke Ordening (Vinex)<br />

omschrijft in deel 4, par. ii, punt 4.9 dat grootschalige<br />

(industriële) <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> in beginsel<br />

gevestigd moeten worden op een industrieterrein dan<br />

wel in aansluiting bij bestaande verwerkingsinstallaties<br />

van vergelijkbare omvang, zoals bijvoorbeeld afvalverwerking,<br />

rioolwaterzuivering, en composteerinrichtingen.<br />

Dit beleid is nader uitgewerkt in de vng-uitgave<br />

‘bedrijven en milieuzonering’, Den Haag, 1999.<br />

Volgens deze uitgave moet (grootschalige) mestverwerking<br />

plaats vinden op categorie 5-industrieterreinen<br />

(zwaarste categorie, alleen voor zware industrie), terwijl<br />

bijvoorbeeld composteringsinstallaties al op categorie<br />

3-terreinen kunnen worden opgericht.<br />

De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening voegt bijzondere<br />

accenten toe aan het Vinex-beleid voor mestverwerking<br />

en de zorg voor het buitengebied. In die 5e<br />

Nota geldt als uitgangspunt voor het buitengebied dat<br />

zowel het voorkomen van verdere aantasting als het<br />

herstellen van de kwaliteit van het landelijk gebied aan<br />

de orde zijn. Om de diversiteit in het buitengebied te<br />

behouden en te vergroten wordt in sterke mate aangesloten<br />

bij landschappelijke, cultuurhistorische en<br />

ecologische kenmerken. Veelal worden deze kenmerken<br />

aangetast door een toenemende ‘verstening’.<br />

In de Vijfde Nota en op provinciaal niveau worden<br />

gebiedscategorieën onderscheiden met het oog op de<br />

zwaarte van bescherming van bijzondere waarden. In<br />

de Vijfde nota gaat het om het onderscheid tussen<br />

gebieden met groene contouren en het overig landelijk<br />

gebied, ook wel balansgebieden genoemd. De gebieden<br />

binnen de groene contouren worden op provinciaal<br />

niveau veelal aangeduid als gebieden met (grote) waarden<br />

van natuur, landschap en cultuurhistorie.<br />

In het licht van de Vijfde Nota moet de oprichting van<br />

een mestverwerkingsinstallatie niet alleen worden<br />

beoordeeld op basis van de bedrijfsmatige noodzaak<br />

van agrarische bedrijven en de technologische ontwikkeling<br />

van verwerking in allerlei producten. Oprichting<br />

van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en het daartoe bouwen<br />

van hallen en loodsen en het graven van bassins etc.<br />

tasten de openheid van het buitengebied verder aan en<br />

vergroten de verstening. Waar in het buitengebied de<br />

landschappelijke, cultuurhistorische of ecologische<br />

waarden minder prominent zijn en waar bestaande<br />

verstening geen probleem vormt, stuit vestiging van<br />

nieuwe installaties zonder enigerlei toevoeging aan de<br />

verstening op minder problemen.<br />

2.7.3 De Wro en de Reconstructiewet<br />

In de Reconstructiewet concentratiegebieden is op<br />

verzoek van de Tweede Kamer een onderscheid<br />

gemaakt in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden<br />

en extensiveringsgebieden.<br />

In de landbouwontwikkelingsgebieden is uitbreiding,<br />

hervestiging of nieuwvestiging van de intensieve<br />

veehouderij mogelijk; in de verwevingsgebieden alleen<br />

als de ruimtelijke kwaliteit of andere functies die het<br />

gebied moet vervullen zich daar niet tegen verzetten. In<br />

de extensiveringsgebieden is uitbreiding, hervestiging<br />

of nieuwvestiging onmogelijk of zal in het kader van de<br />

reconstructie onmogelijk worden gemaakt. De landbouwontwikkelingsgebieden<br />

liggen in de balansgebieden<br />

van de Vijfde nota, dus buiten de groene contourgebieden.<br />

Sommige provincies overwegen in deze


12<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

ontwikkelingsgebieden ook ‘verdichtingsgebieden<br />

(voor intensieve veehouderij)’ of agro-bedrijventerreinen<br />

aan te duiden.<br />

Ook duiden sommige provincies locaties die gunstig<br />

zijn gelegen (d.w.z. locaties die landschap, cultuurhistorie<br />

en natuur niet verstoren) en waar een intensieve<br />

veehouderij stopt of vertrekt aan als ‘sterlocatie’.<br />

De ontwikkeling van de veehouderij en de wijze van<br />

zonering vanwege de Reconstructiewet bepalen hoe<br />

initiatieven tot oprichting van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

kunnen worden beoordeeld.


3 Procesbeschrijving<br />

13<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

en milieuaspecten<br />

van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

3.1 Inleiding<br />

Voordat processen en milieu-aspecten van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

worden beschreven wordt in<br />

deze inleiding ingegaan op een aantal algemene<br />

aspecten met betrekking tot mest en <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>.<br />

3.1.1 Inkaderen van het begrip<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

Mestverwerkinginstallaties kunnen onderling onder<br />

meer verschillen in:<br />

• toegepaste technieken, uitvoeringsvormen van de<br />

technieken, en de wijze waarop de technieken onderling<br />

zijn gekoppeld of verweven;<br />

• de schaalgrootte, variërend van kleine installaties op<br />

boerderijniveau tot centrale installaties met verwerkingscapaciteiten<br />

van 100.000 m³/jaar en meer. Een<br />

hierbij te benoemen afzonderlijke categorie betreft<br />

mobiele installaties;<br />

• de samenstelling van de inputstromen. Hierbij kan<br />

grofweg onderscheid worden gemaakt tussen dierlijke<br />

mest en andere organische residuen. Binnen<br />

deze beide hoofdstromen is een brede variëteit aan<br />

deelstromen te onderscheiden, met verschillende<br />

karakteristieken.<br />

Bovengenoemde verschillen geven vele mogelijke<br />

combinaties aan van technieken, schaalgroottes en<br />

inputstromen, die onderling alle in emissies en risico’s<br />

zullen verschillen.<br />

Om toch een zekere inperking te kunnen maken is<br />

uitgegaan van tien basistechnieken waarmee naar<br />

verwachting tenminste 90% van de in de komende<br />

jaren te realiseren verwerkingsinstallaties kan worden<br />

beschreven. Deze verwachting is gebaseerd op een<br />

vergelijking met technieken die worden toegepast voor<br />

de behandeling van andere organische of waterige stromen,<br />

en waarbij de technologische ontwikkelingen<br />

voorlopen op mestverwerking.<br />

3.1.2 Mestsoorten en organische reststromen<br />

De richtlijn wordt in de eerste plaats afgebakend tot de<br />

gangbare mestsoorten en tot de organische reststromen<br />

die, zowel in technisch als in juridisch opzicht, als<br />

grondstof in <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> kunnen<br />

worden verwerkt tot bruikbare eindproducten.<br />

Deze mestsoorten en organische reststromen zijn in<br />

tabel 1 opgesomd.<br />

Het is van belang op te merken dat nagenoeg alle<br />

genoemde reststromen als afvalstof worden beschouwd.<br />

Wat dit betekent voor de Wm-vergunning is in paragraaf<br />

2.2 geschetst.<br />

Daarnaast kan alles wat op de mestvaalt terecht komt<br />

worden verwerkt. Hierbij kan gedacht worden aan<br />

veevoerresten etc.<br />

Tabel 1 Mestsoorten en organische reststromen<br />

(KWIN, 1999)<br />

Mestsoorten<br />

Gier<br />

• Rundvee<br />

• Vleesvarkens<br />

• Zeugen, inclusief biggen<br />

tot circa 10 kg<br />

Dunne mest (drijfmest)<br />

• Rundveedrijfmest<br />

• Vleesvarkensdrijfmest<br />

• Zeugenmest<br />

• Vleeskalverenmest<br />

• Dunne kippenmest<br />

Vaste mest (vezelrijke mest)<br />

• Kippen-droge mest<br />

• Kippenmest (strooisel)<br />

• Vleeskuikenmest<br />

• Vleeskuikenmest van ouderdieren<br />

• Rundveemest (grupstalen<br />

potstalmest)<br />

• Vleesvarkens (stromest)<br />

• Kalkoenen<br />

• Zeugen<br />

Organische reststromen<br />

Reststromen uit de (voedingsen<br />

genotmiddelen-) industrie<br />

• Groente- en fruitafval<br />

(incl. doordraai)<br />

• Sorteerafval<br />

• Slurrie uienolie<br />

• Cacao afval<br />

• Wasserijafval zetmeelindustrie<br />

• Koffiedik cichorei<br />

• Vetafval<br />

• Bleekaarde<br />

• Witlofafval<br />

• Visafval<br />

• Reststromen die in de destructiewet<br />

tot de Laag Risico Afvallen<br />

worden gerekend: o.a. flotatieslib<br />

en ongeboren mest<br />

• Vethoudende reststoffen uit<br />

farmaceutische industrie<br />

• Swill<br />

• Opgiet<br />

• Spoeling (bij ethanolproductie)<br />

Onbewerkte plantaardige<br />

reststromen<br />

• Oogstresten: blad- en loofresten,<br />

stengelresten, wortelresten en<br />

knolresten<br />

• Groenbeheerresten: bermgras,<br />

bladresten, snoeiresten, maairesten,<br />

slootmaaisel<br />

Organisch afval uit huishoudens<br />

en kantoren, winkels en diensten<br />

• GFT-afval<br />

• Analoog GFT-afval<br />

• Swill


14<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

3.1.3 Categorie-indeling <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

In deze richtlijn wordt uitgegaan van de volgende categorieën<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>:<br />

• kleinschalige verwerking op boerderijniveau van op<br />

het eigen bedrijf geproduceerde mest;<br />

• centrale kleinschalige mestverwerking op regionale<br />

schaal met een verwerkingscapaciteit kleiner dan<br />

25.000 ton mest (inclusief eventueel organisch afval)<br />

per jaar;<br />

• centrale grootschalige mestverwerking op<br />

regionale/industriële schaal met een verwerkingscapaciteit<br />

groter dan 25.000 ton mest (inclusief eventueel<br />

organisch afval) per jaar;<br />

• mobiele installaties: de niet locatiegebonden verwerkingsinstallaties.<br />

Deze categorie is niet verder onderverdeeld<br />

naar capaciteit, deze installaties zullen naar<br />

verwachting een capaciteit hebben die kleiner is dan<br />

25.000 ton mest (inclusief eventueel organisch afval)<br />

per jaar.<br />

3.1.4 Samenstelling mest<br />

Bij de beschrijving van mestverwerkingstechnieken is<br />

inzicht in de samenstelling van de mest relevant. Tabel<br />

2 geeft daarvoor een indicatie. De waarden in een partij<br />

mest kunnen sterk afwijken van die in de tabel; de<br />

samenstelling van het voer, leeftijd van de dieren, het<br />

systeem van huisvesting hebben onder andere invloed<br />

op de mest. Gedurende de opslag van mest verandert<br />

de samenstelling door biologische processen en bezinking.<br />

Al deze invloeden leiden ertoe dat binnen een<br />

diercategorie waarden voorkomen die een factor drie<br />

(naar boven en naar beneden) kunnen afwijken. Zelfs<br />

in de mest van één bedrijf blijken forse variaties mogelijk<br />

te zijn.<br />

Koper en zink worden bij enkele diersoorten bewust<br />

aan het voer toegevoegd. Daarnaast kan voer zware<br />

metalen bevatten doordat de gewassen zijn geteeld op<br />

licht vervuilde grond (bijvoorbeeld door zware metalen<br />

uit de kunstmest). Mestmonsters voldoen vrijwel altijd<br />

aan de eisen voor schone compost voor wat betreft<br />

cadmium, kwik, chroom en andere zware metalen.<br />

Deze metalen blijven dan ook in deze notitie verder<br />

buiten beschouwing.<br />

Mest kan verontreinigd zijn met onkruidzaden, eitjes<br />

van vliegen of dierlijke parasieten, diergeneesmiddelen<br />

en dergelijke. Systemen met biologische of chemische<br />

afbraak verwijderen doorgaans deze verontreinigingen<br />

Tabel 2 Indicatie samenstelling mest (IKC 1996)<br />

volledig. Bij scheidingssystemen zal relatief weinig van<br />

deze verontreiniging worden verwijderd.<br />

3.2 Basistechnieken<br />

3.2.1 Algemeen<br />

De beschikbare technieken voor mestverwerking zijn<br />

divers en kunnen uiteenlopen van het eenvoudig scheiden<br />

van de mest in een vaste en vloeibare fractie met<br />

inzet van één techniek, tot bijvoorbeeld vergisten en<br />

verbranden van mest met complexe combinaties van<br />

technieken. De gebruikte techniek is sterk bepalend<br />

voor de producten en afvalstromen die ontstaan en de<br />

mogelijkheden om deze af te zetten.<br />

Lang niet alle technieken zijn voor iedere mestsoort<br />

toepasbaar. Niettemin moge duidelijk zijn, dat zeer<br />

veel verschillende constellaties mogelijk zijn, mede<br />

afhankelijk van de mestsamenstelling.<br />

Er kunnen vier hoofdfasen bij mestverwerking worden<br />

onderscheiden. Deze indeling in vier hoofdfasen is<br />

enerzijds gebaseerd op de logistieke positie van een<br />

deelproces in een integrale verwerkingsketen en anderzijds<br />

op de soort grondstof of tussenproduct dat in een<br />

dergelijk deelproces wordt behandeld:<br />

• opslag en voorbehandeling;<br />

• behandeling van dunne mest (productstromen met<br />

5–30% droge stof);<br />

• (na)behandeling van vaste fracties en vaste of steekvaste<br />

mest (productstromen met een droge stofgehalte<br />

groter dan 30%);<br />

• (na)behandeling van dunne fracties (productstromen<br />

met een droge stofgehalte kleiner dan 5%).<br />

Naast deze hoofdfasen zijn luchtbehandeling en de<br />

behandeling van was- en ontsmettingswater relevante<br />

procesonderdelen.<br />

Bij luchtbehandeling wordt een substantieel deel van<br />

de stofstromen door de proceslucht getransporteerd.<br />

Ook qua investeringen en processturing kan luchtbehandeling<br />

een relevant onderdeel zijn van de installatie.<br />

Zeker bij centrale mestverwerking zal veel transport<br />

plaatsvinden. Vanwege hygiëneregels (dierziekten) is<br />

reiniging en soms ook ontsmetting nodig. In de waterhuishouding<br />

van sommige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

vormt het hierbij vrijkomende was- en ontsmettingswater<br />

soms een substantiële hoeveelheid.<br />

Droge stof N-totaal P 2 O 5 Koper Zink<br />

(g/kg mest) (g/kg mest) (g/kg mest) (mg/kg mest) (mg/kg mest)<br />

Rundvee, dunne mest 100 4,9 1,8 3 5<br />

Vleeskalveren 80 3,0 1,5 28 21<br />

Vleeskuikens 500 30,5 17,0 68 218<br />

Fokzeugen met biggen 80 4,2 3,0 25 27<br />

Vleesvarkens dunne mest 50 7,2 4,2 22 38


15<br />

3 Procesbeschrijving en milieuaspecten InfoMil, februari 2001<br />

Voor elk van de vier hoofdfasen geldt dat er meerdere<br />

in elke fase verschillende be- en verwerkingstechnieken<br />

als basistechniek inzetbaar zijn. Deze basistechnieken<br />

zijn in paragraaf 3.2.3 t/m 3.2.11 kort behandeld. Tevens<br />

is de hoofdfase ‘voorbehandeling’ in paragraaf 3.2.2<br />

beschreven, omdat voorbehandeling bij nagenoeg alle<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> zal voorkomen.<br />

3.2.2 Opslag en voorbehandeling<br />

De voorbehandeling van aangevoerde en te verwerken<br />

grondstoffen (mest, organische reststromen) kunnen de<br />

volgende stappen worden onderscheiden:<br />

• inname (registratie, weging en bemonstering);<br />

• overslag in een opslagvoorziening;<br />

• verwijdering van grove delen (roostergoedafscheiding);<br />

• verkleining of versnijding;<br />

• menging van grondstoffen.<br />

Doel van het opslaan is ervoor zorgen dat de installatie<br />

voldoende grondstoffen heeft om de capaciteit volledig<br />

te benutten en het opvangen van fluctuaties bij aanvoer<br />

en afvoer. Belangrijk voor de manier van opslag is of er<br />

sprake is van vloeibare mest (gier, dunne mest) of<br />

stapelbare mest (vaste mest). Er zijn verschillende<br />

manieren om mest op te slaan zijn (silo’s, tanks,<br />

bunkers, tussen keerwanden, in containers etc). Verder<br />

is de soort van opslag afhankelijk van de noodzaak om<br />

binnen installaties meerdere producten te maken, met<br />

als gevolg dat er meerdere verschillende opslagvormen<br />

aanwezig dienen te zijn. De wijze van opslag dient<br />

zodanig te zijn dat beginproduct, eventuele tussenproducten<br />

en eindproducten niet met elkaar in aanraking<br />

komen in verband met contaminatie.<br />

Verwijdering van grove delen, verkleining/versnijding<br />

en menging van de grondstoffen hebben alle tot doel<br />

om verstoppingen in het verwerkingsproces te voorkomen<br />

en het product voor eventuele verdere verwerking<br />

geschikt te maken.<br />

3.2.3 Scheiden<br />

Mest<br />

Scheidingsunit<br />

Dunne fractie<br />

Dikke fractie<br />

In veel gevallen is het noodzakelijk om de mest eerst<br />

voor te bewerken door middel van scheiding. Het doel<br />

van het scheidingsproces is het scheiden van de mest in<br />

een dunne en een dikke fractie. Kenmerkend voor<br />

scheiding is dat met name de organische stof en fosfaat<br />

zich ophopen in de dikke fractie. De verschillende<br />

scheidingsprocessen zijn grofweg in twee soorten onder<br />

te verdelen: mechanische (op deeltjesniveau) en<br />

fysisch-chemische scheidingsprocessen. Bij mechanische<br />

scheidingsprocessen moet worden gedacht aan<br />

mestschuiven, (zeef)banden, vijzelpersen en trilzeven,<br />

decanters etc., terwijl bij fysisch-chemische scheidingsprocessen<br />

gebruik wordt gemaakt van effecten en<br />

eigenschappen op veelal colloïdaal niveau en oppervlakte-eigenschappen<br />

van deeltjes. Technieken waarbij<br />

in dit geval gebruik gemaakt wordt zijn strofilters,<br />

microfilters, decanteercentrifuges en bezinkinstallaties.<br />

3.2.4 Composteren<br />

Mest<br />

Vochtige warme<br />

damp<br />

Composteer-<br />

installatie<br />

Lucht<br />

Compost<br />

Het doel van composteren is het uitdrijven van vocht<br />

uit de mest (massa- en volumevermindering) ofwel<br />

concentratie van mineralen met behulp van microorganismen<br />

van een deel van de organische stof tot<br />

water, CO ² en energie. Door de vrijkomende energie<br />

tijdens het composteren stijgt de temperatuur van de<br />

compost. Hierdoor worden eventueel in de mest<br />

aanwezige ziektekiemen gedecimeerd. Gedurende de<br />

compostering wordt lucht door de mest geleid om te<br />

zorgen voor de aanvoer van voldoende zuurstof en<br />

afvoer van vocht, hiervoor moet de mest voldoende<br />

structuur bezitten (porositeit). Tijdens het proces komt<br />

warmte vrij die ervoor zorgt dat de mest indroogt. Een<br />

bijkomend effect is dat emissie van ammoniak plaats<br />

vindt. Een gedeelte van de warmte wordt uitgestraald<br />

naar de omgeving. Voor het composteren zijn meerdere<br />

systemen mogelijk, die onder te verdelen zijn in intensieve<br />

en extensieve compostering en aërobe en anaërobe<br />

compostering. Compostering kan in de open lucht<br />

plaatsvinden maar ook in hallen of tunnels. Hierbij is<br />

extensieve compostering de meest eenvoudige, en het<br />

composteren in tunnels de meest gecontroleerde<br />

manier.<br />

Alle soorten mest kunnen worden gecomposteerd, met<br />

toeslagstoffen wordt het droge stof-gehalte bijgestuurd.<br />

Dunne mest zal eerst moeten worden voorbehandeld<br />

(scheiden of mengen met structuurmateriaal). Ook<br />

kunnen toeslagstoffen aan de dunne mest worden<br />

toegevoegd.<br />

Vergeleken met vergisten (3.2.7) wordt een iets groter<br />

deel van de organische stof afgebroken. Ook wordt een<br />

iets groter deel van de aanwezige minerale stikstof<br />

(10–30%) omgezet in stikstofgas (N2). Bij vergisting<br />

bedraagt dit omzettingspercentage 5–15%.


16<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

3.2.5 Beluchting<br />

Beluchting is gericht op het afbreken van organische<br />

componenten en het verwijderen van stikstof uit de<br />

mest. Bijkomend voordeel van beluchten is dat de<br />

geuremissie van de beluchte mest lager is dan van<br />

onbehandelde mest en dat een deel van de organische<br />

stof (bzv) wordt omgezet. Om dit te bereiken wordt de<br />

vloeibare mest in een tank gestort waarin belucht<br />

wordt. Bacteriën zetten dan organische componenten<br />

om in CO ² en water. Verder treedt er ook nitrificatie<br />

op, waarbij ammonium wordt omgezet in nitraat.<br />

Door dit afvalwater ook te behandelen in anaëroob<br />

milieu zetten andere bacteriën onder afbraak van organische<br />

stof het nitraat weer om in luchtstikstof. Deze<br />

methode kan vergeleken worden met het proces dat<br />

plaatsvindt bij rioolwaterzuiveringsinstallaties. Om<br />

overbelasting van dit bacteriële proces te voorkomen en<br />

niet op een zeer hoog energieverbruik uit te komen is<br />

dit proces pas uitvoerbaar bij lagere concentraties<br />

(< 3%) organische stof.<br />

3.2.6 Membraanscheiding<br />

Dunne mest<br />

Membraanscheidings<br />

Permeaat<br />

Retentaat (dikke fractie)<br />

Het doel van de verwerking met behulp van membranen<br />

is het concentreren van gesuspendeerde en eventueel<br />

opgeloste stoffen in de ingaande stroom. Het water<br />

wordt doorgelaten en het grootste deel van de opgeloste<br />

en gesuspendeerde stoffen worden tegenhouden.<br />

Het resultaat is een vrij schone waterstroom en een<br />

dikke fractie. In tegenstelling tot de eerder genoemde<br />

scheidingsprocessen, is het scheiden met behulp van<br />

membranen alleen mogelijk voor dunne meststromen.<br />

Onder membraanscheiding worden processen zoals<br />

microfiltratie, ultrafiltratie en omgekeerde osmose<br />

verstaan. De verschillen tussen de membraanprocessen<br />

worden bepaald door de grootte van de filterporiën, die<br />

bij omgekeerde osmose het kleinst zijn en bij microfiltratie<br />

het grootst.<br />

3.2.7 Vergisting<br />

Mest<br />

Vergisten heeft tot doel organische stof met behulp van<br />

micro-organismen om te zetten in biogas. Een andere<br />

term die gebruikt wordt voor vergisten is fermenteren.<br />

Geschikt voor vergisting zijn in het algemeen alle soorten<br />

mest en organische reststoffen. Het proces vindt<br />

plaats in afwezigheid van zuurstof (anaëroob). Het<br />

biogas bestaat uit een mengsel van voornamelijk<br />

methaan (CH ⁴ ), kooldioxide (CO ² ) en waterdamp.<br />

Het gevormde gas heeft een relatief hoge energieinhoud<br />

en wordt dan ook doorgaans verstookt in een<br />

warmtekrachtinstallatie, waarbij elektriciteit en warm<br />

water worden geproduceerd. Bij vergisting worden<br />

alleen makkelijk afbreekbare organische stoffen afgebroken.<br />

De moeilijk afbreekbare organische stof zoals<br />

ligninecomponenten, blijven in de mest aanwezig.<br />

3.2.8 Toevoegen/binden<br />

Dunne mest Toevoegen<br />

Biogas<br />

Vergistings-<br />

installatie<br />

Scheiden<br />

Verontreinigingen<br />

Vergiste mest<br />

Binden<br />

Geconcentreerde<br />

meststof<br />

Waterstroom<br />

Doel van het toevoegen/binden is het verkrijgen van<br />

een geconcentreerde meststof. Hiertoe worden eerst<br />

bepaalde stoffen toegevoegd aan de dunne mest waardoor<br />

bezinkbare en zwevende stoffen neerslaan. Nadat<br />

deze neerslag wordt afgescheiden, worden andere stoffen<br />

zoals magnesium en fosfaat toegevoegd waardoor<br />

een geconcentreerde meststof afgescheiden kan<br />

worden.


17<br />

3 Procesbeschrijving en milieuaspecten InfoMil, februari 2001<br />

3.2.9 Indampen<br />

Mest<br />

Dit proces heeft als doel het concentreren van dunne<br />

mest en het te ontdoen van biologische verontreinigingen<br />

(vliegeneitjes, ziektekiemen). Het principe van<br />

deze vorm van scheiding is het verwarmen van de<br />

gehele meststroom, waardoor het in de mest aanwezige<br />

water verdampt. De verdamping geschiedt bij onderdruk,<br />

zodat veel minder energie nodig is voor de<br />

verdamping dan bij normale atmosferische druk. De<br />

stoom bevat water en ook stikstof en organische stof<br />

(vluchtige vetzuren). Deze stoom wordt gecondenseerd<br />

door het door een condensator te leiden. Het onderscheid<br />

tussen indampen en thermisch drogen (3.2.10)<br />

zit vooral in het temperatuurtraject waarbij het droogproces<br />

plaatsvindt, waardoor bij indampen de dikke<br />

fractie nog steeds verpompbaar is. Bij droging is dit<br />

niet het geval.<br />

Het indampen wordt bereikt met behulp van extern<br />

aangevoerd energie. Het energieverbruik kan worden<br />

verminderd door gebruik te maken van warmte uit<br />

stallucht, damprecompressie, etc.<br />

3.2.10 Drogen<br />

Mest<br />

Droog-<br />

installatie<br />

Energie<br />

Droog-<br />

installatie<br />

Energie<br />

Koelen<br />

Koelen<br />

Condensaat<br />

Gedroogde mest<br />

Condensaat<br />

Gedroogde mest<br />

Het drogen van mest kan plaatsvinden met behulp van<br />

‘afvalenergie’.<br />

Het direct drogen van mest met behulp van stallucht<br />

wordt momenteel veel toegepast in pluimveestallen.<br />

Door gebruik te maken van de lichaamswarmte van het<br />

vee in de stal en het vochtopnemend vermogen van de<br />

stallucht kan de mest fors worden ingedampt. Via recycling<br />

van warme stallucht, of opgewarmde buitenlucht,<br />

langs de vochtige mestmassa kan deze worden<br />

gedroogd tot droge stof gehaltes tot 70%. Tot op heden<br />

wordt deze techniek voornamelijk toegepast in de<br />

pluimveesector, in de varkenshouderij wordt het nog<br />

nauwelijks toegepast. Wel zijn er in de laatste sector<br />

goede perspectieven voor drogen met behulp van<br />

stallucht.<br />

Een andere vorm van droging is die met de restwarmte<br />

van de verbranding van vergistingsgas of de restwarmte<br />

van mestvergassing of mestverbranding. Droging kan<br />

plaatsvinden door warme lucht over de mest te geleiden<br />

(directe droging) of door warme lucht of water<br />

door slangen of buizen te laten lopen, die in contact<br />

staan met de mest.<br />

3.2.11 Thermische verwerkingsprocessen<br />

Mest<br />

Mest<br />

Vochtige warme<br />

damp<br />

Thermische-<br />

installatie<br />

As (+ char i.g.v. pyrolyse)<br />

Olie (pyrolyse)<br />

Het doel van deze verwerkingsprocessen is het benutten<br />

van de energie-inhoud van de mest. Onder thermische<br />

verwerkingsprocessen vallen onder andere<br />

verbranden, vergassen en pyrolyse. Bij al deze processen<br />

wordt uit de organische componenten energie gewonnen.<br />

Bij de in deze paragraaf vermelde verwerkingsprocessen<br />

(omzetting tot circa 80%) wordt alle aanwezige<br />

organische materialen omgezet in koolzuur en water<br />

terwijl de aanwezige stikstofverbindingen vrijwel<br />

geheel worden omgezet naar stikstofgas (N2). Vergassen<br />

geschiedt onder lage druk.


4 Toetsingskader<br />

18<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

lucht<br />

4.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk zijn de hoofdlijnen van het in ontwikkeling<br />

zijnde beleid t.a.v. emissies naar de lucht ten<br />

gevolge van mestverwerkingsactiviteiten uiteengezet.<br />

Het is mogelijk dat door de in ontwikkeling zijnde<br />

mestwetgeving en het meer beschikbaar komen van<br />

emissiegegevens dit beleid op onderdelen zal moeten<br />

worden aangepast.<br />

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende<br />

vormen van mestverwerking:<br />

• grootschalige centrale installaties met een verwerkingscapaciteit<br />

groter dan 25.000 ton mest per jaar;<br />

• kleinschalige centrale installaties met een verwerkingscapaciteit<br />

tot 25.000 ton mest per jaar;<br />

• installaties op boerderijniveau, waarin alleen de eigen<br />

mest van het bedrijf wordt verwerkt.<br />

Mobiele installaties worden identiek beoordeeld en<br />

getoetst als installaties op boerderijniveau.<br />

Een mestverwerkingsinitiatief moet in het kader van de<br />

Wm-vergunningverlening worden getoetst op:<br />

• de aanvaardbaarheid van de locatie in relatie tot de te<br />

verwachten milieubelasting;<br />

• de mogelijkheden om op basis van het alara-beginsel<br />

nadelige gevolgen voor het milieu te beperken of<br />

te voorkomen.<br />

In de paragrafen 4.2 en 4.3 zijn voor de verschillende<br />

schaalgroottes van mestverwerking criteria voor de<br />

aanvaardbaarheid van een locatie opgesomd en zijn<br />

handvaten gegeven hoe op basis van het alara-beginsel<br />

normstelling in de vergunning kan worden toegepast.<br />

In paragraaf 4.4 is ingegaan op monitoring en<br />

evaluatie.<br />

In paragraaf 4.5 is het toetsingskader lucht samengevat<br />

in enkele schema’s.<br />

4.2 Centrale mestverwerking<br />

In paragraaf 4.2 wordt het toetsingskader voor centrale<br />

mestverwerking uiteengezet. Dit toetsingskader is voor<br />

kleinschalige en grootschalige centrale mestverwerking<br />

identiek met uitzondering van de normstelling voor<br />

geur.<br />

4.2.1 Aanvaardbaarheid locatie<br />

Naast het in hoofdstuk 6 behandelde toetsingskader<br />

ruimtelijke ordening bepalen de volgende milieuaspecten<br />

de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />

Ammoniak<br />

Binnen de zones rondom kwetsbare gebieden zoals bepaald<br />

op basis van de toekomstige Wav of voor verzuring gevoelige<br />

gebieden overeenkomstig de huidige IAV mogen geen<br />

nieuwe ammoniakbronnen worden opgericht.<br />

Toelichting<br />

Er van uitgaande dat centrale mestverwerking altijd<br />

met ammoniakemissies gepaard gaat, mag in de zones<br />

rondom deze gebieden dus geen centrale mestverwerking<br />

(zowel kleinschalig als grootschalig) plaatsvinden.<br />

Geur<br />

De locatie waar centrale mestverwerking is gepland, moet op<br />

zodanige afstand tot gevoelige objecten zijn gelegen dat kan<br />

worden voldaan aan het onder 4.2.2 behandelde toetsingskader<br />

voor geur.<br />

4.2.2 Normstelling op basis van<br />

het ALARA-beginsel<br />

Normstelling algemeen<br />

Voor centrale mestverwerking is, afhankelijk van de toegepaste<br />

technieken, een of meerdere van onderstaande bijzondere<br />

regelingen of besluiten van toepassing:<br />

• de Bijzondere Regeling <strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven<br />

(A1, voorheen 3.5/18);<br />

• het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties (Bla)<br />

en de voorgestelde eisen volgens de concept circulaire<br />

‘emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en afval’;<br />

• de Bijzondere Regeling Pyrolyse installaties (F4, voorheen<br />

3.5/98.1);<br />

• de Bijzondere Regelingen Compostering van groenafval<br />

(G2, voorheen 3.5/98.7) en GFT-compostering (G4, voorheen<br />

3.5/98.9);<br />

• Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties (BEES-B).<br />

Toelichting<br />

Voor centrale mestverwerking is al geruime tijd een<br />

toetsingskader voor emissies naar lucht beschikbaar.<br />

In bijlage 4 zijn bovenstaande regelingen en besluiten<br />

samengevat weergegeven.<br />

Indien een emissiereductie op basis van de normstelling<br />

in bovengenoemde regelingen of besluiten wordt<br />

gerealiseerd, is in voldoende mate invulling gegeven<br />

aan het alara-beginsel.<br />

Voor nadere informatie over eisen aan de emissies naar<br />

de lucht wordt verwezen naar de Nederlandse emissierichtlijn<br />

lucht (ner) (Infomil, september 2000). In het<br />

onderdeel ‘toepassing van de ner: ner in 8 stappen’<br />

wordt ingegaan op aspecten als wanneer de ner van


19<br />

4 Toetsingskader lucht InfoMil, februari 2001<br />

toepassing is, of ander beleid voor gaat voor de ner, of<br />

er sprake is van een bijzondere regeling en hoe het zit<br />

het alara.<br />

In paragraaf 2.3 is aangegeven in welke gevallen<br />

bovendien sprake is van een m.e.r-plicht of m.e.r.beoordelingsplicht.<br />

Normstelling ammoniak<br />

De ammoniakemissie moet voldoen aan de emissie-eis uit de<br />

Bijzondere Regeling <strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven (A1, voorheen<br />

3.5/18).<br />

Toelichting<br />

De emissie-eis voor ammoniak uit de Bijzondere<br />

Regeling mestverwerkende bedrijven werd als moeilijk<br />

haalbaar beschouwd voor kleinschalige vormen van<br />

centrale mestverwerking. Inmiddels is echter onder<br />

meer uit jurisprudentie gebleken dat ook kleinschalige<br />

vormen van centrale mestverwerking aan deze strenge<br />

emissie-eis kunnen voldoen. Daarom is in deze richtlijn<br />

als beleidsuitgangspunt gehanteerd dat ook kleinschalige<br />

centrale mestverwerking aan het bestaande<br />

toetsingskader voor ammoniak moet voldoen.<br />

Normstelling geur grootschalige centrale<br />

mestverwerking<br />

In de vergunningaanvraag moet worden aangetoond dat de<br />

mestverwerkingsinstallatie op de betreffende locatie in<br />

werking kan zijn met een acceptabel niveau van geurhinder,<br />

en met toepassing van maatregelen ter bestrijding van geuroverlast<br />

in overeenstemming met het ALARA-beginsel.<br />

Toelichting<br />

In paragraaf 3.6 van de ner is de systematiek aangegeven<br />

waarmee het acceptabele geurhinderniveau kan<br />

worden bepaald.<br />

Normstelling geur kleinschalige centrale<br />

mestverwerking<br />

De geuremissie van een kleinschalige centrale mestverwerkingsinstallatie<br />

moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />

objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en<br />

stankhinder 1996 (inclusief de daarover gevormde<br />

jurisprudentie).<br />

Toelichting<br />

Door de geuremissie te toetsen aan de richtlijn Veehouderij<br />

en stankhinder kan snel inzicht ontstaan (met<br />

beperkte kosten) in de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />

Bovendien is het bevoegd gezag (de gemeente)<br />

vertrouwd met toetsing aan de richtlijn Veehouderij en<br />

stankhinder. Hiertoe moet de te vergunnen mestverwerkingscapaciteit<br />

van de mestverwerkingsinstallatie<br />

worden omgerekend naar mestvarkeneenheden.<br />

Vanwege de toepassing van emissiebeperkende maatregelen<br />

moet 10% van dit aantal mestvarkeneenheden<br />

worden getoetst aan de richtlijn.<br />

Dit wordt verduidelijkt aan de hand van een rekenvoorbeeld.<br />

Stel een mestverwerker doet een aanvraag voor de<br />

verwerking van 25.000 ton varkensmest per jaar. Meetgegevens<br />

ontbreken. Welke afstand moet minimaal tot<br />

een stankgevoeligobject worden aangehouden?<br />

Een vleesvarken produceert gemiddeld 1,2 ton mest per<br />

jaar. De verwerkingsinstallatie komt dus overeen met<br />

alsof het een veehouderijbedrijf is van 20.000 vleesvarkens.<br />

Volgens de <strong>Richtlijn</strong> Veehouder en stankhinder<br />

(1996) emitteert 1 vleesvarken 1 mve geur. Het gaat hier<br />

dus om 20.000 mve’s. De geschatte geuremissie met<br />

emissiebeperkende technieken bedraagt 10% van de<br />

emissie vanuit de stallen, zijnde 2000 mve’s. Op basis<br />

van de afstandsgrafiek uit eerdergenoemde richtlijn<br />

moet de volgende minimale afstand tot de verschillende<br />

stankgevoelige objecten worden aangehouden:<br />

• categorie 1: een afstand van 350 meter<br />

• categorie 2: een afstand van 280 meter<br />

• categorie 3: een afstand van 180 meter<br />

• categorie 4: een afstand van 120 meter<br />

In afwijking van deze pragmatische toetsing kan de<br />

houder van de inrichting ook het acceptabel geurhinderniveau<br />

aan de hand van de ner vaststellen, overeenkomstig<br />

de normstelling geur voor grootschalige<br />

centrale mestverwerking.<br />

Normstelling NOx<br />

Het uitgangspunt voor NOx-emissies is dat de emissie zo laag<br />

mogelijk moet zijn (ALARA). De NOx-emissie moet in ieder<br />

geval aan de algemene emissie-eis uit de NeR van 200<br />

mg/m3 voldoen, tenzij sprake is van het verstoken van<br />

biogas of het verbranden van mest. In dergelijke gevallen<br />

gelden de NOx-eisen uit BEES B, het Bla en de concept circulaire<br />

Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en<br />

afval (zie bijlage 4).<br />

Toelichting<br />

Bij bepaalde mestverwerkingstechnieken (bijvoorbeeld<br />

omgekeerde osmose) is het mogelijk dat NO x vrijkomt.<br />

Mestverwerkingstechnieken waarbij de in mest aanwezige<br />

stikstofverbindingen grotendeels worden omgezet<br />

in NO x zijn niet wenselijk aangezien dit leidt tot<br />

afwenteling van het probleem op andere milieuthema’s.<br />

Indien dit het geval is, moet de vergunning voor de<br />

betreffende installatie worden geweigerd.


20<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

4.3 Mestverwerking<br />

op boerderijniveau<br />

4.3.1 Aanvaardbaarheid locatie<br />

Naast het in paragraaf 6.2 behandelde toetsingskader<br />

ruimtelijke ordening bepalen de volgende milieuaspecten<br />

de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />

Ammoniak<br />

Binnen de zones rondom kwetsbare gebieden zoals bepaald<br />

op basis van de toekomstige Wav of voor verzuring gevoelige<br />

gebieden overeenkomstig de huidige IAV mag de mestverwerkingsactiviteit<br />

niet tot een verhoging van de op basis<br />

van die wetten vastgestelde emissieplafonds leiden.<br />

Toelichting<br />

Voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op boerderijniveau is<br />

als beleidsuitgangspunt gehanteerd dat de vergunningaanvraag<br />

moet worden getoetst aan de regelgeving<br />

voor ammoniak zoals die momenteel voor veehouderijbedrijven<br />

in ontwikkeling is.<br />

Mestverwerking binnen deze zones of gebieden is dus<br />

alleen mogelijk indien:<br />

• de mestverwerkingsactiviteit zonder ammoniakemissies<br />

plaatsvindt;<br />

• een aantal dierplaatsen wordt ingeleverd t.b.v. de<br />

mestverwerkingsactiviteit;<br />

• stalemissies verder worden teruggedrongen dan op<br />

basis van de toekomstige amvb Huisvesting noodzakelijk<br />

is, waardoor ruimte voor ammoniakemissies<br />

t.g.v. mestverwerking ontstaat.<br />

Indien t.g.v. de mestverwerkingsactiviteit een vastgesteld<br />

emissieplafond wordt overschreden, moet de<br />

vergunning worden geweigerd.<br />

Geur<br />

De som van de emissies van mestverwerking en de emissie uit<br />

de stallen moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />

objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en stankhinder<br />

1996 (inclusief de daarover gevormde jurisprudentie).<br />

Toelichting<br />

Indien niet aan de richtlijn kan worden voldaan, moet<br />

de vergunning worden geweigerd.<br />

4.3.2 Normstelling op basis<br />

van het ALARA-beginsel<br />

Normstelling ammoniak<br />

De ammoniakemissie ten gevolge van mestverwerking mag<br />

ten hoogste 5% bedragen van de ammoniakemissie uit de bij<br />

de boerderij behorende dierenverblijven, gebaseerd op de<br />

drempelwaarden van Groen Label-stallen.<br />

Toelichting<br />

Voor mestverwerking op bedrijfsniveau (waarbij alleen<br />

de mest van het eigen bedrijf wordt verwerkt) is de ner<br />

en de bijzondere regeling ner3.5/18 niet van toepassing.<br />

Reden hiervoor is dat destijds in 1992 alleen<br />

grootschalige mestverwerkingsinitiatieven (‘mestverwerkende<br />

bedrijven’) bekend waren en dat de emissieeisen<br />

van deze bijzondere regeling op een dergelijke<br />

schaalgrootte was toegespitst.<br />

Volgens de systematiek van de ner (‘algemene emissieeisen<br />

zijn van toepassing, tenzij een bijzondere regeling<br />

geldt’) zouden dus voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op<br />

boerderijniveau de algemene emissie-eisen van de ner<br />

van toepassing zijn.<br />

De algemene emissie-eis uit de ner voor ammoniak is<br />

200 mg/m³ (bij een ongereinigde massastroom van ten<br />

minste 5 kg per uur). Gezien de relatief grote bijdrage<br />

van de veehouderijsector aan de totale ammoniakemissie<br />

en de daaraan gekoppelde verzuringsdoelstellingen<br />

voor deze sector, wordt in deze richtlijn op basis van<br />

het alara-beginsel een verdergaande emissiereductie<br />

verlangd.<br />

De emissie-eis uit de bijzondere regeling ner3.5/18<br />

voor ammoniak (5 mg/m³) is voorlopig eveneens niet<br />

geschikt vanwege het nagenoeg ontbreken van emissiegegevens<br />

waardoor onvoldoende kan worden beoordeeld<br />

of een dergelijke prestatie redelijkerwijs kan<br />

worden geëist. Het opleggen van deze emissie-eis zou er<br />

in de praktijk toe kunnen leiden dat mestverwerking<br />

op boerderijniveau onmogelijk wordt gemaakt.<br />

Het uitgangspunt voor ammoniakemissies t.g.v. mestverwerking<br />

op boerderijniveau is dat nagenoeg geen<br />

toename van de ammoniakemissies t.g.v. het houden<br />

van dieren (emissies uit de stallen) mag ontstaan. Om<br />

invulling te geven aan het begrip ‘nagenoeg’ is nagegaan<br />

welke restemissie te realiseren is op basis van<br />

geschikte luchtemissiebeperkende technieken (zie<br />

bijlage 5, ‘factsheets luchtemissiebeperkende technieken<br />

voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>’).<br />

Hiertoe zijn de weliswaar beperkte emissiegegevens van<br />

kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en het rendement<br />

van geschikte luchtemissiebeperkende technieken<br />

vergeleken met gegevens over stalemissies op basis van<br />

de uav.<br />

Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat een<br />

ammoniakemissie t.g.v. mestverwerking die maximaal<br />

5% bedraagt van de ammoniakemissie uit de bij de boerderij<br />

behorende stallen een realistische invulling van het<br />

ALARA-beginsel vertegenwoordigt.<br />

De ammoniakemissie uit de stallen moet hierbij zijn gebaseerd<br />

op de drempelwaarden van Groen Labelstallen.<br />

Het is mogelijk dat een mestverwerkingsinstallatie<br />

wordt opgericht bij een boerderij met stallen die nog<br />

een relatief hoge ammoniakemissie veroorzaken. Om te<br />

voorkomen dat voor de mestverwerkingsinstallatie<br />

eveneens een hoge ammoniakemissie wordt vergund,<br />

moet bij de vergunningverlening van de mestverwerkingsinstallatie<br />

uit worden gegaan van de (reeds vastgestelde)<br />

drempelwaarden van Groen Labelstallen.<br />

Hierdoor worden ‘achterblijvers’ op gebied van stalaanpassingen<br />

niet beloond. Zodra de amvb Huisvesting


21<br />

4 Toetsingskader lucht InfoMil, februari 2001<br />

van kracht wordt moeten die emissiefactoren als<br />

uitgangspunt worden gehanteerd voor de toegestane<br />

emissie vanuit de verwerkingsinstallatie. Gebleken is<br />

dat een dergelijke geringe toename van de emissie van<br />

ammoniak gerealiseerd kan worden door gebruik te<br />

maken van emissiebeperkende technieken, door gesloten<br />

uitvoering van procesinstallaties of door mestverwerkingstechnieken<br />

te kiezen waarbij geen of nauwelijks<br />

ammoniak ontstaat.<br />

Een uitzondering hierop vormt de verwerking van mest<br />

die afkomstig is uit de intensieve pluimveehouderij<br />

waarbij gebruik wordt gemaakt van kooisystemen. In<br />

de uav zijn voor dit soort systemen emissiefactoren<br />

opgenomen. Dit betekent dat bij de vergunningverlening<br />

al rekening is gehouden met mestverwerking: het<br />

aantal vergunde dieren is mede gebaseerd op de emissie<br />

t.g.v. mestverwerking. Deze richtlijn is daarom niet van<br />

toepassing op dergelijke systemen (zie ook paragraaf<br />

1.2).<br />

Voor het beperken van de ammoniakemissie naar lucht<br />

uit een mestverwerkingsinstallatie bedragen de jaarlijkse<br />

kosten per kg ammoniak tussen 5,5 en 7 euro.<br />

Deze kosten komen overeen met die van het verwijderen<br />

van 1 kg ammoniak uit stallen en ook binnen de<br />

procesindustrie zijn dit gebruikelijke kosten voor het<br />

verwijderen van 1 kg ammoniak.<br />

Er zijn allerlei factoren van invloed op de verhouding<br />

tussen de emissies uit de stallen en de emissies t.g.v.<br />

mestverwerking.<br />

Dergelijke factoren zijn onder meer:<br />

• soort mestverwerkingstechniek, capaciteit (emissies<br />

variëren sterk per techniek, een lage capaciteit leidt<br />

tot een relatief geringe emissie);<br />

• diertype en type huisvesting (ammoniakgehaltes<br />

variëren sterk per soort mest);<br />

• droge stofgehalte van de te verwerken mest (ook<br />

bepalend voor de te kiezen techniek);<br />

• zuiveringsrendement van de luchtemissiebeperkende<br />

techniek (in de onderbouwing van de normstelling is<br />

uitgegaan van een techniek die primair geschikt is<br />

voor ammoniakemissiereductie).<br />

Het bevoegd gezag moet op basis van deze factoren de<br />

vergunningaanvraag beoordelen. De drempelwaarde<br />

van 5% toename van de ammoniakemissie vanuit<br />

Groen Labelstallen geldt als toetsingscriterium t.b.v.<br />

het bevoegd gezag voor de toelaatbaarheid van de mestverwerkingsactiviteit.<br />

De in de aanvraag opgenomen<br />

emissiegegevens zijn bepalend voor de toegestane emissies.<br />

Het is niet de bedoeling dat de drempelwaarde als<br />

voorschrift in een vergunning wordt opgenomen.<br />

In de vergunningaanvraag zal dus duidelijkheid<br />

moeten worden gegeven over de factoren die rol spelen<br />

bij de emissies.<br />

Normstelling geur<br />

De som van de emissies van mestverwerking en de emissies<br />

uit de stallen moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />

objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en stankhinder<br />

1996 (inclusief de daarover gevormde jurisprudentie).<br />

Toelichting<br />

In de landbouwsector wordt (van oudsher: zie bijvoorbeeld<br />

de brochure ‘veehouderij en Hinderwet’ uit 1985)<br />

voor geur een van de NeR afwijkende systematiek<br />

gehanteerd. Voor geuremissies in de veehouderijsector<br />

is in 1996 de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996<br />

ontwikkeld. Bij de normstelling voor geuremissies van<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op boerderijniveau is<br />

aansluiting gezocht bij deze richtlijn inclusief de daarover<br />

inmiddels ontstane jurisprudentie.<br />

Indien geen gegevens bekend zijn over de geuremissie<br />

van de mestverwerkingsactiviteit dan kan, bij toepassing<br />

van de maatregelen op basis van het Alara-beginsel<br />

om geuremissies terug te dringen, uitgegaan worden<br />

van een toename van 10% t.o.v. de stalemissies door de<br />

verwerking van mest.<br />

Deze percentages zijn ontleend aan de vergelijking<br />

tussen emissiegegevens van kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

in combinatie met luchtemissiebeperkende<br />

technieken en gegevens over stalemissies. Bij<br />

deze vergelijking is uitgegaan van luchtemissiebeperkende<br />

technieken die een optimaal rendement hebben<br />

voor het terugdringen van geuremissies.<br />

Normstelling NOx Het uitgangspunt voor NOx-emissies is dat de emissie zo laag<br />

mogelijk moet zijn (ALARA). De NOx-emissie moet in ieder<br />

geval aan de algemene emissie-eis uit de NeR van<br />

200 mg/m3 voldoen, tenzij sprake is van het verstoken van<br />

biogas of het verbranden van mest. In dergelijke gevallen<br />

gelden de NOx-eisen uit BEES B, het Bla en de concept circulaire<br />

Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en<br />

afval (zie bijlage 4).<br />

Toelichting<br />

Bij bepaalde mestverwerkingstechnieken (bijvoorbeeld<br />

omgekeerde osmose) is het mogelijk dat NO x vrijkomt.<br />

Mestverwerkingstechnieken waarbij de in mest aanwezige<br />

stikstofverbindingen grotendeels worden omgezet<br />

in NO x zijn niet wenselijk aangezien dit leidt tot<br />

afwenteling van het probleem op andere milieuthema’s.<br />

Indien dit het geval is, moet de vergunning voor de<br />

betreffende installatie worden geweigerd.


22<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

4.4 Samenvatting<br />

toetsingskader lucht<br />

In onderstaande schema’s is het toetsingskader voor<br />

ammoniak en geur samengevat weergegeven.<br />

Ammoniak Geur<br />

Mestverwerking<br />

Mestverwerking<br />

bij veehouderij<br />

nee<br />

Binnen zone<br />

Alara<br />

nee<br />

ja<br />

ja<br />

Binnen zone<br />

Alara<br />

nee<br />

Niet toegestaan<br />

ja<br />

Gezamelijke emissie<br />

binnen vergunde<br />

emissie (geen<br />

toename) + ALARA<br />

Mestverwerking<br />

Mestverwerking<br />

bij veehouderij<br />

nee<br />

Centrale mestverwerking<br />

groter dan<br />

25.000 ton/jaar<br />

nee<br />

Emissie mestverwerking<br />

omrekenen in<br />

mestvarkeneenheden<br />

en toetsen aan richtlijn<br />

Veehouderij en<br />

stankhinder inclusief<br />

jurisprudentie<br />

ja<br />

ja<br />

Gezamelijke emissie<br />

mestverwerking<br />

toetsen aan richtlijn<br />

Veehouderij en stankhinder<br />

Acceptabel niveau<br />

van geurhinder<br />

volgens NeR<br />

(paragraaf 3.6)


5 Toetsingskader<br />

¹ nw4, als meest recente<br />

nota, sluit aan bij de Derde<br />

Nota Waterhuishouding en<br />

het Indicatieve Meerjarenprogramma<br />

Water<br />

1985–1989.<br />

² Zie o.m.: Handboek Wvovergunningverlening.<br />

ciw,<br />

oktober 1995.<br />

23<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

water<br />

5.1 Uitgangspunten<br />

in het waterbeleid<br />

Voor het beoordelen van afvalwaterlozingen grijpt de<br />

waterkwaliteitsbeheerder terug op het beleid uit de<br />

Vierde Nota Waterhuishouding¹ (nw4). Bij ‘vermindering<br />

van de verontreiniging’ als hoofduitgangspunt van<br />

beleid staat voor vrijwel alle verontreinigingen de emissie-aanpak<br />

voorop² (zie tabel 3). De emissie-aanpak<br />

houdt in dat onafhankelijk van de te bereiken waterkwaliteitsdoelen,<br />

een inspanning moeten worden geleverd<br />

om verontreiniging van het oppervlaktewater te<br />

voorkomen. Voor zwarte-lijststoffen (zoals bestrijdingsmiddelen,<br />

kwik, cadmium e.d.) bestaat de emissieaanpak<br />

uit toepassing van de best bestaande technieken<br />

(bbt); voor de overige stoffen waarvoor de emissieaanpak<br />

geldt, is een saneringsinspanning vereist<br />

volgens de best uitvoerbare technieken (but). Onder de<br />

best uitvoerbare technieken wordt verstaan: ‘die technieken<br />

waarmee, rekening houdend met economische<br />

aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar<br />

te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste<br />

reductie in de verontreiniging wordt verkregen’. Bij best<br />

bestaande technieken kunnen tegen hogere kosten nog<br />

grotere reducties van de verontreiniging worden<br />

verkregen.<br />

Tabel 3 Emissiebeleid waterkwaliteitsbeheerders<br />

Vermindering van de verontreiniging<br />

1 preventie, schone technologie, hergebruik en kringloopsluiting<br />

stofsoort zwarte lijststoffen overige verontreinigingen<br />

Bij het beoordelen van emissies volgt na toepassing van<br />

but/bbt de zogenaamde immissietoets. Het niet bereiken<br />

van waterkwaliteitsdoelen na het toepassen van de<br />

but kan aanleiding geven tot het eisen van verdergaande<br />

maatregelen. In het geval van een Wvo-plichtige<br />

lozing op de riolering, omvat de immissietoets ook<br />

de bescherming van de doelmatige werking van de<br />

zuiveringstechnische werken.<br />

Bij nieuwe lozingen kunnen op grond van het ‘standstill-beginsel’<br />

aanvullende eisen (bovenop de emissieaanpak)<br />

noodzakelijk zijn. Binnen het stand-stillbeginsel<br />

wordt onderscheid gemaakt tussen<br />

zwarte-lijststoffen en de overige stoffen. Voor zover<br />

bekend zijn zwarte-lijststofffen niet aan de orde bij<br />

mestverwerking. Voor de overige stoffen geldt dat de<br />

waterkwaliteit niet significant mag verslechteren.<br />

Waterkwaliteitsdoelen mogen dus in beginsel niet<br />

worden opgevuld.<br />

Een aanpak die uitsluitend is gebaseerd op waterkwaliteit<br />

wordt slechts gevolgd voor een beperkt aantal, relatief<br />

onschadelijke, van nature in het oppervlakwater<br />

voorkomende stoffen met een geringe mate van toxiciteit<br />

(zoals sulfaat, chloride en warmte). De mate waarin<br />

maatregelen ter beperking van de lozing moeten<br />

worden genomen is primair afhankelijk van de voor het<br />

ontvangende oppervlaktewater geldende waterkwaliteitsdoelen.<br />

In tabel 3 is het emissiebeleid samengevat.<br />

voorbeelden bestrijdingsmiddelen, kwik, zware metalen, zuurstofbindende sulfaat, chloride, warmte<br />

cadmium, etc. stoffen, fosfaat, stikstof, etc.<br />

2 sanering op basis van emissie-aanpak emissie-aanpak waterkwaliteits-aanpak<br />

2a primair inspanningsbeginsel best bestaande technieken best uitvoerbare technieken toelaatbaarheid van lozingen en<br />

te nemen maatregelen afhankelijk<br />

van nagestreefde waterkwaliteitsdoelstellingen*<br />

2b eventuele verdere eisen<br />

op grond van<br />

(immissietoets)<br />

waterkwaliteitsdoelstellingen* waterkwaliteitsdoelstellingen*<br />

Stand-still-beginsel<br />

3 bij nieuwe lozingen of toename emissies in een beheersgebied de waterkwaliteit mag niet de waterkwaliteit mag niet<br />

van bestaande lozingen mogen niet toenemen significant verslechteren significant verslechteren<br />

*Bij Wvo-plichtige lozingen op de riolering omvat de immissietoets ook de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken.


³ ciw-rapportage ‘Emissieimmissie;<br />

prioritering van<br />

bronnen en de immissietoets’.<br />

Juni 2000.<br />

24<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

5.2 Best uitvoerbare techniek<br />

voor mestverwerking?<br />

Uit een mestverwerkingsinstallatie zijn emissies te<br />

verwachten van ‘overige verontreinigingen’ (zuurstofbindende<br />

stoffen, stikstof, fosfaat, zware metalen,<br />

bacteriën, en zouten als chloride, kalium, natrium en<br />

sulfaat). Dit betekent dat de best uitvoerbare techniek<br />

moet worden toegepast, en dat de waterkwaliteitsbeheerder<br />

vervolgens de restlozing toetst op gevolgen<br />

voor het oppervlaktewater.<br />

Op basis van de huidige stand van zaken rondom <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

is het echter nog niet mogelijk<br />

om uitspraken te doen over best uitvoerbare technieken.<br />

De meeste installaties verkeren nog in de ontwerpfase<br />

of in de experimentele fase. Aangezien zich dus<br />

nog geen best uitvoerbare techniek heeft bewezen, zal<br />

de waterkwaliteitstoets bepalend zijn voor de te stellen<br />

lozingseisen.<br />

5.3 Immissietoets voor<br />

mestverwerking<br />

Door het ontbreken van goed inzicht in de technieken<br />

voor mestverwerking, is de immissietoets bepalend bij<br />

de beoordeling van een lozing.<br />

Als eerste zal de waterkwaliteitsbeheerder daarbij kijken<br />

naar het mtr; het maximaal toelaatbaar risiconiveau<br />

(zie tabel 4). Dit is het minimum-beschermingsniveau<br />

dat voor alle Nederlandse oppervlaktewateren bereikt<br />

moet worden. Op de langere termijn is de streefwaarde<br />

richtinggevend. De streefwaarde is gerelateerd aan het<br />

verwaarloosbare risiconiveau. Daarom mag voor stoffen<br />

in concentraties lager dan het mtr, geen normopvulling<br />

plaatsvinden.<br />

mtr- en streefwaarden zijn bij regeringsbesluit vastgestelde<br />

normen (nw4). In plaats van landelijk vastgestelde<br />

mtr- of vr-waarden kunnen ook de door de<br />

waterkwaliteitsbeheerder voor die wateren vastgestelde<br />

regionale normen worden ingevuld. Regionale normen<br />

zijn vooral zinvol bij van nature voorkomende stoffen<br />

en bij kwetsbare watersystemen.<br />

Naast de landelijke normen is de functietoekenning<br />

van het oppervlaktewater belangrijk (in bijvoorbeeld<br />

het provinciaal waterhuishoudingsplan). Een waterbeheerder<br />

zal niet snel een lozing toestaan op water dat<br />

uitmondt in een gebied met een kwetsbare functie (b.v.<br />

drinkwaterwinning, grondwaterbeschermingsgebied of<br />

waternatuur). Ook op wateren die zelf moeten voldoen<br />

aan (strengere) ecologische doelstellingen is het<br />

toestaan van lozingen niet waarschijnlijk.<br />

Zoals al in 5.1 is aangegeven, mag volgens het standstill-beginsel<br />

de waterkwaliteit niet significant verslechteren<br />

door een nieuwe lozing. Dat geldt dus voor alle<br />

nog te bouwen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>!<br />

De Commissie Integraal Waterbeheer heeft het standstill-beginsel<br />

toepasbaar gemaakt voor de praktijk door<br />

het opstellen van een immissietoets³. Met behulp van<br />

de toets kan worden nagegaan of voor nieuwe lozingen<br />

(of voor uitbreiding van bestaande lozingen) de waterkwaliteit<br />

significant verslechtert (zie tabel 4). In de ciw<br />

is afgesproken dat de immissietoets over drie jaar zal<br />

worden geëvalueerd. Dan kan ook worden bezien of er<br />

behoefte is aan een soort ‘emissieplafond’; in theorie is<br />

het mogelijk dat meerdere lozingen gezamenlijk het<br />

effect hebben dat de waterkwaliteit significant verslechtert,<br />

indien ze lozen op oppervlaktewater van beperkte<br />

omvang.<br />

Tabel 4 Immissietoets in vier stappen<br />

1 Voldoet de concentratie in de lozing aan de streefwaarde?<br />

• Zo ja, dan wordt verondersteld dat er geen significante verslechtering<br />

is van de waterkwaliteit.<br />

• Zo nee, ga door naar 2.<br />

2 Is de concentratieverhoging in het oppervlaktewater na menging*<br />

gelijk of meer dan 10% van het MTR?<br />

• Zo ja, dan leidt dat tot aanvullende eisen. Er is dan sprake van een<br />

significante verslechtering.<br />

• Zo nee, ga naar stap 3. Voor stap 3 is het noodzakelijk om de huidige<br />

concentratie van de relevante stoffen in het ontvangend oppervlaktewater<br />

te kennen.<br />

3 Is de relatieve bijdrage van de lozing groter of gelijk dan 10% van de<br />

huidige achtergrondwaarde?<br />

• Zo ja, dan is er sprake van een significante verslechtering, en zijn<br />

aanvullende eisen nodig. Eventueel kan doorgegaan worden naar<br />

stap 4.<br />

• Zo nee, dan wordt er verondersteld dat er geen sprake is van een<br />

significante overschrijding van het stand-still-beginsel. Overigens is<br />

stap 3 alleen onderscheidend t.o.v. 2, als de huidige waterkwaliteit<br />

voldoet aan MTR.<br />

4 Eventueel meer gedetailleerde berekeningen<br />

• Indien hiervoor duidelijke redenen zijn, kunnen meer complexe<br />

berekeningen worden uitgevoerd.<br />

*In ‘Emissie-immissie’ worden criteria gegeven voor het bepalen van de<br />

mengzone, zoals ‘10 maal de breedte van het oppervlaktewater’,<br />

of ‘G van de straal van een meer’. Zie hiervoor de CIW rapportage.<br />

5.4 Lozingeisen aan<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

Lozingen op oppervlaktewater<br />

In tabel 5 zijn eisen voor lozingen van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

op oppervlaktewater weergegeven. De<br />

lozingseisen in tabel 5 zijn voor een groot deel gebaseerd<br />

op de (landelijke) eisen vanuit de waterkwaliteit.<br />

Daarnaast zijn de waarden meegewogen die in regionaal<br />

oppervlaktewater worden gevonden (o.a. Hoogheemraadschap<br />

van West-Brabant). Tot slot zijn alleen<br />

die stoffen in beschouwing genomen, waarvan<br />

verwacht wordt dat ze bij mestverwerking vrij zullen<br />

komen.<br />

De waarden in de tabel kunnen niet klakkeloos in een<br />

vergunning worden overgenomen. Elke aanvraag voor<br />

de lozing vanuit een mestverwerkingsinstallatie zal<br />

individueel beoordeeld moeten worden, met aandacht


25<br />

5 Toetsingskader water InfoMil, februari 2001<br />

voor de eigenschappen van de installatie, de bedrijfszekerheid<br />

ervan en de specifieke eisen die het ontvangende<br />

water stelt. Indien vanuit een installatie bijvoorbeeld<br />

een warmtelozing plaatsvindt, zullen hieraan ook<br />

eisen worden gesteld. Waar een installatie beter presteert<br />

dan de gegeven normen, kunnen de strengere<br />

waarden in de vergunning komen te staan. Omdat het<br />

beleid is gericht op verbetering van de waterkwaliteit<br />

Tabel 5 Lozingseisen mestverwerking bij lozing op oppervlaktewater 1<br />

kan de immissietoets periodiek worden herhaald, wat<br />

gevolgen kan hebben voor de vergunningvoorwaarden.<br />

In kolom i van de tabel zijn de eisen opgenomen voor<br />

lozingen op oppervlaktewater waarvoor de minimale<br />

kwaliteitseisen gelden. Kolom ii bevat de eisen aan<br />

lozingen op water met hogere doelstellingen. Ter illustratie<br />

zijn in kolom iii en iv de kwaliteitsdoelstellingen<br />

voor oppervlaktewater gegeven.<br />

I II III IV<br />

Lozing op water met Lozing op water vrijwel Maximaal Toelaatbaar Verwaarloosbaar<br />

enige verdunning en zonder verdunning of Risico-niveau Risico-niveau<br />

zonder bijzondere met kwetsbare functies<br />

Parameter functie<br />

PH 6,5–9,0 6,5–9,0 6,5–9,0 –<br />

CZV (mg/l) 2 50 30–50 – –<br />

BZV 5 (mg/l) 3 10 5 – –<br />

Zuurstof (mg/l) > 5 > 5 > 5 4 –<br />

NH 4 -N (mg/l) 5 0,2–1 0,2–1 – –<br />

N-totaal (som NO 3 , NO 2 , N-Kj) (mg/l) 6 10 5 2,2 1<br />

P-totaal (mg/l) 7 0,5 0,2 0,15 0,05<br />

Onopgeloste delen < 5(m (mg/l) 8 20 15 – –<br />

Chloride (mg/l) 9 200 50–100 200 –<br />

Sulfaat (mg/l) 10 100 100 100 –<br />

Koper (µg/l) 11 10 5 3,8 1,1<br />

Zink (µg/l) 12 100 50 40 12<br />

Thermotolerante e-coli’s (NPM/ml) 13 20 20 20 –<br />

Enterovirussen, fagen Afwezig Afwezig Afwezig –<br />

– Geen mtr resp. vr geformuleerd.<br />

¹ Lozingseisen waaraan enig steekmonster<br />

dient te voldoen. De getallen zijn maximale<br />

waarden, met uitzondering van pH<br />

(range) en zuurstof (minimum).<br />

² Er is geen mtr voor czv, daarom is gekeken<br />

naar de huidige waarden in oppervlaktewater.<br />

In regionale wateren zonder specifieke<br />

functie worden waarden gevonden<br />

met een bovengrens van 50 mg/l. Weinig<br />

verontreinigde wateren laten vaak lagere<br />

waarden zien, hoewel humuszuren soms<br />

enige verhoging veroorzaken; afhankelijk<br />

van de locale omstandigheden wordt de eis<br />

in kolom ii aangepast.<br />

³ Ook voor bzv bestaat geen mtr. In oppervlaktewater<br />

worden waarden tussen de 5 en<br />

10 mg/l gevonden.<br />

⁴ Meting in de ochtend.<br />

⁵ Deze norm is opgenomen met het oog op<br />

de giftigheid van opgelost ammoniakgas<br />

voor vissen (mtr NH ³ -N: 0,02 mg/l). Het<br />

evenwicht tussen NH ⁴ en NH ³ wordt<br />

bepaald door de temperatuur en de pH.<br />

Afhankelijk van de locale omstandigheden<br />

wordt de lozingseis aangepast.<br />

Overigens zijn er redenen om hier een<br />

zomernorm van te maken: in de winter<br />

zijn vissen minder gevoelig voor ammoniak,<br />

zijn de natuurlijke concentraties van<br />

deze stoffen hoger, en zullen systemen met<br />

biologische stikstofverwijdering minder<br />

effectief verwijderen door de lagere<br />

temperatuur.<br />

⁶ In regionale wateren zonder specifieke<br />

functie vindt men momenteel<br />

8 mg/l. Ook hier is seizoensdifferentiatie te<br />

overwegen (zie 5).<br />

⁷ De concentratie die in regionaal wordt<br />

aangetroffen ligt vaak al lager dan 0,2<br />

mg/l.<br />

⁸ De huidige regionale waarden liggen<br />

meestal rond de 10 mg/l, in kwetsbare<br />

wateren zelfs lager.<br />

⁹ Voor zoutgevoelige waternatuur, drinkwaterbereiding<br />

en gietwater in de glastuinbouw<br />

zijn lagere chloridegehalten gewenst.<br />

In dergelijke gevallen kan een eis onder de<br />

mtr-waarde worden gesteld. Sommige<br />

waterbeheerders overwegen ook natrium<br />

(b.v. van belang bij gietwater voor de glastuinbouw)<br />

en kalium (kan in overmaat<br />

zoutschade geven) te normeren. In tegenstelling<br />

tot natrium en chloride worden<br />

gewassen bewust met kalium bemest,<br />

zodat het ook in overmaat in het effluent<br />

van mestverwerking aanwezig zal zijn. Als<br />

indicatie voor natrium geldt een norm van<br />

50mg/l voor natrium en 400 mg/l voor<br />

kalium.<br />

Overigens is deze eis niet relevant bij<br />

lozing op brak of zout water.<br />

¹⁰ Sulfaat normeren lijkt alleen zinvol indien<br />

er zwavelzuur wordt gebruikt in het mestverwerkingsproces<br />

(bijvoorbeeld bij het<br />

aanzuren van de mest, het reinigen van<br />

membranen of bij chemische gaswassing).<br />

Bij gaswassing zijn waarden gevonden tot<br />

400 g/l. In oppervlaktewateren zijn waarden<br />

rond mtr-niveau redelijk algemeen.<br />

Overigens is deze eis niet relevant bij<br />

lozing op brak of zout water.<br />

¹¹ In regionaal oppervlaktewater worden<br />

waarden tot 4–5 µg/l aangetroffen.<br />

¹² Ook zink wordt regionaal aangetroffen in<br />

waarden die het mtr naderen (40–50 µg/l).<br />

¹³ Gezien de problemen met veedrenking<br />

mogen er geen faecale bacteriën geloosd<br />

worden.


26<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Lozingen op riolering<br />

Lozingen op de riolering kunnen aan de orde zijn:<br />

• als tijdelijke oplossing, als achtervang, bij een experimentele<br />

installatie die in de toekomst bedoeld is om<br />

te gaan lozen op oppervlaktewater;<br />

• als definitieve oplossing, waarbij de rioolwaterzuivering<br />

(rwzi) als nazuivering dient.<br />

De rwzi is een biologisch werkend systeem dat primair<br />

is gericht op de verwijdering van zuurstofbindende<br />

stoffen (bzv, czv en Kjeldahl-stikstof). Onder zuurstofloze<br />

omstandigheden wordt ook nitraat omgezet in<br />

lucht-stikstof. Fosfaat wordt biologisch gebonden aan<br />

de bacteriemassa en wordt zo als slib afgescheiden. Bij<br />

de meeste rwzi’s vindt ook chemische fosfaatverwijdering<br />

plaats met gedoseerde ijzer- of aluminiumzouten.<br />

Andere stoffen hechten grotendeels aan het zuiveringsslib,<br />

zoals zware metalen, of verlaten met het gezuiverde<br />

water de rwzi, zoals kalium en chloride.<br />

Het biologisch systeem van de rwzi kan alleen binnen<br />

bepaalde grenzen functioneren. Wanneer bijvoorbeeld<br />

de verhouding tussen de hoeveelheden aangevoerde<br />

zuurstofbindende stoffen en stikstof te veel verandert,<br />

raakt de rwzi ontregeld. Ook de vuillast in het water is<br />

begrensd: bij een teveel wordt de installatie overbelast<br />

en kan het aangevoerde water niet meer voldoende<br />

vergaand worden gezuiverd. Maar ook te ‘dun’ water is<br />

ongewenst vanwege een sterk afnemend zuiveringsrendement.<br />

De riolering en de achterliggende zuivering<br />

zijn ontworpen voor een bepaalde hoeveelheid water<br />

(de hydraulische capaciteit) wat eveneens beperkingen<br />

oplegt.<br />

Dit betekent dat een lozing op de rwzi slechts in overleg<br />

met de beheerder van de zuivering plaats kan<br />

vinden. De eisen aan lozing op de riolering die in tabel<br />

6 worden genoemd, zijn dan ook indicatief; in overleg<br />

met de beheerder en afhankelijk van de concrete situatie<br />

worden ze aangepast. Net als bij lozing op oppervlaktewater<br />

geldt dat elke lozing individueel wordt<br />

beoordeeld.<br />

5.5 Vergunningvoorschriften<br />

m.b.t. meten, bemonsteren<br />

en analyseren<br />

Voor iedere stof, waarvoor een doelvoorschrift is<br />

gesteld, dient ook een meetverplichting te worden<br />

opgelegd. Daarnaast is het mogelijk, dat niet-genormeerde<br />

stoffen toch dienen te worden gemeten; dit om<br />

inzicht in de lozing en saneringsmogelijkheden ervan te<br />

vergroten. Bovendien zal altijd een registratieverplichting<br />

nodig zijn van de geloosde hoeveelheden afvalwater<br />

(m³/s), meestal in te vullen in de vorm van een<br />

meetverplichting.<br />

Tabel 6 Lozingseisen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

bij lozing op de riolering<br />

• Ongezuiverde mest- of gierlozingen zijn niet toegestaan.<br />

• De hydraulische capaciteit van de riolering is toereikend om de lozing te<br />

verwerken. De beoordeling vindt plaats door de beheerder van de riolering,<br />

meestal de gemeente.<br />

• De capaciteit van de rioolwaterzuivering is zowel hydraulisch als qua<br />

organische belasting toereikend om de lozing te verwerken. Dit kan betekenen<br />

dat de lozing van slechts een beperkt aantal <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

is toegestaan.<br />

• Er wordt geen ‘dun’ water op de riolering geloosd. In praktijk betekent<br />

dat dat er niet meer dan 350 liter per vervuilingseenheid mag worden<br />

geloosd, ofwel dat CZV + 4,57 N-Kj > 400 mg/l.<br />

• Als gevolg van de lozing komt de verhouding tussen CZV/Ntotaal in het<br />

influent van de rwzi niet onder de 10 en voor CZV/Ptotaal niet onder de<br />

50. Biologische zuiveringen kunnen bij overaanbod de nutriënten onvoldoende<br />

verwijderen. Ook deze eis kan betekenen dat na het toestaan van<br />

de lozingen van een aantal <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> de capaciteit van<br />

de rwzi opgevuld is en de lozing vanuit nog meer installaties wordt<br />

verboden.<br />

Voor grotere lozingen (b.v. > 10% van de aanvoer op de rwzi) zijn ook<br />

concentratie-eisen aan P en N te overwegen (Ptotaal 30 mg/l, Ntotaal 150 mg/l). Voor kleine lozingen zijn concentratie-eisen weinig zinvol.<br />

• Sulfaat < 300 mg/l. De verwijdering van sulfaat op de rwzi is beperkt.<br />

Hoge sulfaatgehalten kunnen ook leiden tot aantasting van de riolering.<br />

Deze eis zal afhankelijk van de locale situatie kunnen worden aangepast.<br />

• Koper < 200 microgram/l, zink < 400 microgram/l. Deze eisen zijn<br />

gerelateerd aan de huidige influentkwaliteit van rwzi’s, het zuiveringsrendement<br />

op de rwzi en de MTR-waarden voor het ontvangende<br />

oppervlaktewater.<br />

• Chloride 100–200 mg/l, waarbij een hogere waarde kan worden<br />

bepaald indien de mate van verdunning in het rioolstelsel of bij de rwzi<br />

aanzienlijk is, of indien de rwzi loost op zeewater.<br />

De mate waarin een meetverplichting wordt opgelegd<br />

hangt af van de volgende aspecten:<br />

• omvang van de lozing (concentratie, vracht);<br />

• de gevoeligheid van het ontvangende oppervlaktewater<br />

(verdunnend vermogen, functie met daaraan<br />

gekoppeld na te streven kwaliteitsdoel, grondsoort,<br />

natuurlijke concentraties in water) of gevoeligheid<br />

van de doelmatige werking van de rioolwaterzuivering);<br />

• soort proces / lozing (batch of continu);<br />

• veiligheidsvoorzieningen;<br />

• of de betreffende techniek wordt gezien als een<br />

bewezen techniek.<br />

• of vanuit de procesvoering bekend is (of te verwachten<br />

valt), dat aangetroffen concentraties fors kunnen<br />

verschillen per steekmonster. De hiervoor genoemde<br />

eisen gelden niet voor pieken.<br />

Deze aspecten bepalen ook, of met steekmonsters kan<br />

worden volstaan, of dat tijds- of volumeproportionele<br />

monsters nodig zijn.<br />

Van de hiervoor genoemde parameters zijn czv,<br />

Kjeldahl-stikstof, nitraat, totaal-fosfaat, onopgeloste<br />

bestanddelen en chloride de kernparameters. Afhankelijk<br />

van de aspecten zoals hierboven genoemd kunnen<br />

meetverplichtingen voor de overige parameters noodzakelijk<br />

zijn. Van de zware metalen kan zelfs onderverdeling<br />

naar ‘opgelost’ en ‘aan zwevende stof geadsorbeerd’<br />

nodig zijn.


6 Toetsingkader<br />

27<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

ruimtelijke ordening<br />

6.1 Algemeen<br />

De algemene lijn van r.o.-beleid is, dat, zij het met<br />

gradaties naargelang er bijzondere te beschermen waarden<br />

in het geding zijn, er heel zuinig moet worden<br />

omgaan met elke toevoeging aan de verstening van het<br />

buitengebied. Om die reden worden onderscheiden:<br />

• het oprichten van mestverwerking binnen bestaande<br />

gebouwen;<br />

• het nieuw oprichten van gebouwen, loodsen en stallen<br />

etc. voor mestverwerking waar de veehouderij<br />

nieuwe kansen van ontwikkeling krijgt;<br />

• verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;<br />

• verwerking van mest afkomstig van derden.<br />

6.2 Mestverwerking op<br />

het eigen agrarisch bedrijf<br />

Verwerking van mest van het eigen bedrijf, te vestigen<br />

op bestaande agrarische bedrijven en binnen de grenzen<br />

van vergunde of in plannen geregelde bouwblokken,<br />

is op grond van ruimtelijk beleid een vrijheid van<br />

bedrijfsinrichting van agrarische bedrijven zoals die<br />

past in artikel 10 van de Wro.<br />

Een dergelijke vorm van mestverwerking kan<br />

beschouwd worden als onderdeel van een normale<br />

agrarische bedrijfsvoering en zou vanwege de bedrijfsfunctie<br />

geen zelfstandige toets aan een bestemmingsplan<br />

meer vergen. In artikel 10 Wro is geregeld dat<br />

bepalingen over de structuur van agrarische bedrijven<br />

in een bestemmingsplan niet kunnen worden opgenomen,<br />

wel bepalingen van oppervlakken, bouwhoogten<br />

en bouwtechnische vereisten.<br />

6.3 Centrale mestverwerking<br />

Zodra een bedrijf ook een functie vervult voor de mestverwerking<br />

van derden, stijgt dit uit boven de agrarische<br />

bedrijfsvoering en is er aanleiding om ook vanuit<br />

de ruimtelijke ordening nadere eisen aan de locatie te<br />

stellen. Bij de beoordeling van een locatie voor centrale<br />

mestverwerking in het buitengebied wordt getoetst op<br />

schaalaspecten, landschappelijke en cultuurhistorische<br />

waarde, milieubelasting naar de omgeving, infrastructuur/verkeersbelasting<br />

en (indien enigszins mogelijk)<br />

benutting van bestaande dan wel vrijkomende agrarische<br />

bebouwing.<br />

De beoordeling van de toelaatbaarheid van centrale<br />

mestverwerking kan nu aan de soorten gebieden uit de<br />

Vijfde Nota en uit de Reconstructiewet worden gekoppeld.<br />

De hoofdlijnen zijn:<br />

• Installaties voor centrale mestverwerking worden<br />

gevestigd op bedrijventerreinen: de provincies geven<br />

in het streekplan, een Reconstructieplan of een<br />

uitwerking van deze plannen, locaties voor mestverwerking<br />

aan. De provincie bepaalt in het Streekplan<br />

of in het Reconstructieplan, in welke kernen<br />

bestaande bedrijfsterreinen voor de vestiging van<br />

centrale mestverwerking kunnen worden benut, c.q.<br />

in welke kernen een bedrijfsterrein wordt bestemd;<br />

• In de landbouwontwikkelingsgebieden zoals aangegeven<br />

in de Reconstructiewet (of daarmee vergelijkbare<br />

gebiedscategorieën) is vestiging in vrijkomende<br />

agrarische bebouwing (vab) toegestaan, als er<br />

aantoonbaar onvoldoende mogelijkheden zijn tot<br />

vestiging op een bedrijventerrein. Bij vestiging in een<br />

vab mag de kwaliteit van de ruimte er niet op achteruit<br />

gaan, d.w.z. er komen geen gebouwen buiten het<br />

bouwblok bij en de gemeenten hebben bij het verlenen<br />

van een bouwvergunning zowel op technische<br />

als op welstandseisen als op erfbeplanting te letten.<br />

Voorts kunnen installaties voor centrale mestverwerking<br />

worden toegestaan in deze gebieden, indien ook<br />

buiten een vab geen mogelijkheden tot vestiging van<br />

een installatie bestaat. Procedurele waarborgen<br />

inzake vergunningverlening en inhoudelijke borging<br />

van ruimtelijke kwaliteit spelen hier zo mogelijk nog<br />

zwaarder mee dan bij vestiging in een vab;<br />

• In de verwevingsgebieden zoals aangegeven in de<br />

Reconstructiewet (of daarmee vergelijkbare gebiedscategorieën)<br />

is alleen vestiging van centrale mestverwerkinginstallaties<br />

toegestaan in een vab op een<br />

zogenaamde sterlocatie onder de voorwaarden van<br />

procedurele zorgvuldigheid en inhoudelijke borging<br />

van de ruimtelijke kwaliteit zoals hiervoor aangegeven;<br />

• Vestiging van centrale <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

binnen de in het kader van de Vijfde nota ruimtelijke<br />

ordening aan te duiden groene contourgebieden<br />

en binnen de (provinciale) extensiveringgebieden<br />

(of daarmee vergelijkbare gebieden) is niet toegestaan.<br />

Voor een bedrijfsterrein dat onderdeel uitmaakt van<br />

een landbouwontwikkelingsgebied of een verwevingsgebied<br />

blijven de vestigingsmogelijkheden van kracht<br />

zoals die bij het eerste punt zijn aangegeven.


28<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

6.4 Nadere beleidsvorming<br />

door andere besturen<br />

Provincies en gemeenten moeten zorgen voor een<br />

goede verankering van inhoud en wijze van besluitvorming<br />

in streek- en bestemmingsplannen. Daarnaast is<br />

het bekend dat provincies, soms in gestructureerd overleg<br />

met agrariërs, zorgvuldig de ontwikkelingen rond<br />

mestverwerking volgen. Sommige provincies willen<br />

verder gaan dan de toepassing van de algemene beleidslijnen.<br />

Het is van belang, dat provincies en gemeenten<br />

hun verantwoordelijkheid nemen en daarover naar<br />

direct betrokkenen alle openheid verschaffen. Dat<br />

wordt beschouwd als een aanvulling op en praktisch<br />

werken met de algemene beleidslijnen.


7 Toetsingskader<br />

29<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

overig<br />

7.1 Bodempreventie<br />

Een mestverwerkingsinstallatie moet conform de zorgplicht<br />

voor de bodem zoals bepaald in de Wbb worden<br />

beheerd.<br />

In de milieuvergunning moeten maatregelen met<br />

betrekking tot bodempreventie zijn vastgelegd. Mestverwerkingsinstallaties<br />

moeten zijn voorzien van vloeistofdichte<br />

verhardingen overeenkomstig de nrb, van<br />

waaruit een gecontroleerde afvoer van vloeibare stromen<br />

mogelijk is (via molgoten, putten, riool etc.) en<br />

waardoor emissies naar de bodem worden voorkomen.<br />

In de nrb zijn aspecten met betrekking tot monitoring<br />

en controle van voorzieningen beschreven.<br />

In beschermingsgebieden kunnen Provincies of<br />

Gemeenten aanvullende eisen stellen aan voorzieningen<br />

ter bescherming van bodem en grondwater.<br />

7.2 Geluidhinder<br />

De geluidemissie die t.g.v. de mestverwerkingsactiviteit<br />

ontstaat moet worden getoetst aan de Handreiking<br />

industrielawaai en vergunningverlening (publicatie<br />

vrom/dgm, mbg 98065226), of aan het op basis van<br />

deze handreiking door de bevoegde gezag vastgestelde<br />

lokale geluidbeleid.<br />

Indien de mestverwerkingsinstallatie op een industrieterrein<br />

wordt gesitueerd, zal tevens toetsing en boordeling<br />

van de geluidniveaus moeten plaatsvinden in relatie<br />

tot de geluidruimte in de zone van het<br />

industrieterrein.<br />

7.3 Afvalstoffen<br />

De afvalstoffen die bij een mestverwerkingsactiviteit<br />

ontstaan, moeten worden opgeslagen en afgevoerd<br />

overeenkomstig de eigenschappen van de afvalstof.<br />

Voor wat betreft afvalpreventie en afvalscheiding kan<br />

worden aangesloten bij de voorschriften zoals die in de<br />

huidige besluiten op grond van art. 8.40 Wet milieubeheer<br />

worden gebruikt.<br />

7.4 Externe veiligheid<br />

Indien sprake is van grootschalige mestverwerking<br />

moet worden getoetst of deze activiteit onder de<br />

werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen<br />

milieubeheer 1999 (brzo ’99) zal vallen.<br />

Aangenomen mag worden dat dit bij kleinschalige<br />

centrale mestverwerking of mestverwerking op boerderijniveau<br />

niet het geval is. Wel is het denkbaar dat zich<br />

bij een mestverwerkingsinstallatie incidenten kunnen<br />

voordoen die mogelijk externe effecten veroorzaken.<br />

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien biogas wordt<br />

geproduceerd of indien productie of opslag plaatsvindt<br />

van brandbare, droge of poedervormige mestproducten.<br />

Met betrekking tot het aspect externe veiligheid zal<br />

daarom door het rivm een risico-analyse van algemene<br />

aard worden uitgevoerd. De resultaten zullen in de<br />

loop van 2001 bekend worden gemaakt. Het is denkbaar<br />

dat het noodzakelijk is dat een (beperkte) zone tot<br />

kwetsbare objecten moet worden gewaarborgd om aan<br />

de normstelling op het gebied van externe veiligheid te<br />

kunnen voldoen.<br />

7.5 Energie<br />

In de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’<br />

(ministerie van ez en ministerie van vrom, oktober<br />

1999) is een advies gegeven over de wijze waarop het<br />

bevoegd gezag met het onderwerp energie in het kader<br />

van de Wet milieubeheer kan omgaan. Daarnaast is de<br />

circulaire bedoeld om meer eenheid te brengen in de<br />

wijze waarop de vergunningverlener met het onderwerp<br />

energie omgaat.<br />

Bovendien zijn voorbeeldvoorschriften opgenomen.<br />

Deze circulaire geeft voldoende richting aan de wijze<br />

waarop het aspect energie in de milieuvergunning voor<br />

een mestverwerkingsinstallatie kan worden beoordeeld.<br />

Bij de te doorlopen stappen kan de vergunningverlener<br />

er van uit gaan dat een mestverwerkingsinstallatie geen<br />

mja-bedrijf is.


8 Technische<br />

30<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

en organisatorische<br />

voorzieningen<br />

8.1 Technische voorzieningen<br />

In de paragrafen 8.1.1 en 8.1.2 wordt ingegaan op de<br />

maatregelen en voorzieningen die mogelijk zijn toe te<br />

passen om emissies te reduceren. De feitelijke toepasbaarheid<br />

is afhankelijk van specifieke omstandigheden.<br />

8.1.1 Lucht<br />

Voorkomen, beperken en beheersen van (diffuse) emissies<br />

Als uitgangspunt kan gehanteerd worden dat apparatuur<br />

en opslagvoorzieningen zoveel mogelijk gesloten<br />

uitgevoerd dienen te worden ter beperking van met<br />

name emissies van geur, ammoniak en NO x .<br />

Emissies naar de lucht vanuit bedrijfsruimten zoals de<br />

innamehal, procesruimte, energiegebouw, opslagruimten<br />

kunnen voorkomen c.q. beperkt worden door die<br />

ruimten te voorzien van geschikte afzuig- en ventilatievoorzieningen.<br />

De afgezogen lucht kan bijvoorbeeld:<br />

• als beluchtingslucht worden gebruikt;<br />

• als verbrandingslucht voor een (bio)gasbenuttingsinstallatie<br />

worden aangewend of;<br />

• door een geschikt biofilter of compostfilter worden<br />

geleid.<br />

Emissiereductie door afgasbehandeling<br />

Procesafgassen en eventueel geconcentreerde andere<br />

afgezogen luchtstromen zullen veelal een zodanig hoge<br />

concentratie aan luchtverontreinigende componenten<br />

bevatten dat nageschakelde emissiebeperkende voorzieningen<br />

noodzakelijk en (kosten-)effectief zijn. De voor<br />

<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> meest gangbare nageschakelde<br />

voorzieningen zijn:<br />

• zure gaswasser;<br />

• biotrickling;<br />

• biowassing.<br />

Technische beschrijvingen, voor- en nadelen, randvoorwaarden<br />

en rendementen, investerings- en<br />

bedrijfskosten en dergelijke zijn in bijlage 5<br />

opgenomen.<br />

8.1.2 Water<br />

Hieronder wordt een beknopte beschrijving gegeven<br />

van een aantal technieken waarmee de emissies naar de<br />

waterfase kunnen worden beperkt. Een aantal van de<br />

onderstaand genoemde technieken is tevens als basistechniek<br />

voor mestverwerking beschreven in hoofdstuk<br />

3, omdat het onderscheid tussen vloeibare fracties uit<br />

(verwerkte) mest en afvalwaterfracties uit mestverwerking<br />

niet scherp te maken is.<br />

Technieken die het vrijkomende water (verder) kunnen<br />

zuiveren, zijn:<br />

Bezinking<br />

Het doel van bezinking is het afscheiden van zwevende<br />

deeltjes onder invloed van de zwaartekracht. De vloeistof,<br />

inclusief zwevende deeltjes wordt langzaam in een<br />

bezinkvijver of -bassin gepompt, zodat er geen turbulentie<br />

optreedt. Afhankelijk van de verblijftijd in deze<br />

bassins zal er een hoeveelheid zwevende stof bezinken.<br />

Met behulp van een overflow kan water worden afgetapt<br />

met een lager gehalte aan vaste zwevende deeltjes<br />

dan de ingaande stroom. Deze bassins zijn in principe<br />

niet ontworpen voor bacteriële activiteit, hoewel er wel<br />

anaërobe activiteit kan plaatsvinden.<br />

Filtratie met diverse filtermaterialen<br />

Het doel van filtratie is het verwijderen van vaste deeltjes<br />

uit de vloeistoffractie. Filtratie kan plaatsvinden<br />

door een veelvoud aan technieken. Afhankelijk van het<br />

te bereiken resultaat kan de vloeistof door middel van<br />

vacuüm door het filter worden gezogen, de vloeistof<br />

door de filter worden geperst, of de vloeistof door<br />

zwaartekracht door het filter worden getransporteerd.<br />

Bij de eerste twee is toevoeging van energie noodzakelijk,<br />

maar heeft als gevolg dat er meer vloeistof door de<br />

filter wordt getransporteerd. Toepassing van actieve<br />

kool is geschikt voor het verwijderen van kleur-, reuken<br />

smaakstoffen en verwijdering van een eventueel<br />

surplus aan chloor.<br />

Biologische zuiveringstechnieken<br />

Het doel van biologische zuiveringstechnieken is het<br />

verwijderen van biologisch afbreekbare verontreinigingen<br />

(czv/bzv en nutriënten) door microbiologische<br />

omzettingsprocessen. Componenten zoals kalium en<br />

chloride worden niet verwijderd. In hoofdlijnen zijn de<br />

volgende typen biologische processen te onderscheiden:<br />

anaërobe voorzuivering, aërobe zuivering en nitrificatie/denitrificatie-processen.<br />

Anaërobe zuivering<br />

wordt vaak gebruikt als voorbewerking voor afvalwater<br />

met veel zwevende stof, er vindt nauwelijks oxidatie<br />

plaats. Bij aërobe zuivering is het voornaamste doel de<br />

verwijdering van pathogenen en nutriënten, niet de<br />

verwijdering van organisch materiaal. Bij<br />

nitrificatie/denitrificatie wordt de in de vloeistof<br />

aanwezige stikstof omgezet tot N 2 .


31<br />

8 Technische en organisatorische voorzieningen InfoMil, februari 2001<br />

Strippen<br />

Het doel van stripprocessen is het verwijderen van<br />

vluchtige opgeloste verontreinigingen in de waterstroom.<br />

Om dit te bereiken wordt gas door de vloeistoffase<br />

geblazen, waardoor transport plaatsvindt van<br />

opgeloste stoffen uit de vloeistoffase naar de gasfase.<br />

Hierdoor neemt de concentratie van deze stof in de<br />

vloeistof af en vindt er dus zuivering plaats. Met dit<br />

proces kan bijv. NH 3 worden verwijderd. De gasfase<br />

kan daarna worden behandeld waardoor de verwijderde<br />

stof weer teruggewonnen kan worden. In combinatie<br />

met vlokkingsmiddelen en coagulatie kunnen<br />

ook geurstoffen worden verwijderd;<br />

Ionenwisseling<br />

Het doel van ionenwisseling is het verwijderen van<br />

specifieke, ongewenste geladen deeltjes (ionen) uit de<br />

afvalwaterstroom. Ionenwisseling is op te vatten als een<br />

soort adsorptie proces dat plaatsvindt onder invloed<br />

van ladingsverschillen tussen gebonden ion-groepen in<br />

de ionenuitwisselaar en vrije ionen in de oplossing. De<br />

afvalwaterstroom wordt langs de ionenwisselaar geleid.<br />

De ionen op de wisselaar worden verdrongen door de<br />

ionen in de afvalstroom, doordat de laatste een betere<br />

binding aangaan met de wisselaar. Op deze manier<br />

worden de ionen uit de waterstroom vervangen door<br />

een ander type ionen en wordt de afvalwaterstroom<br />

gezuiverd. Ionen die kunnen worden verwijderd met<br />

behulp van deze methode zijn nitraat, metaalionen,<br />

ammoniak etc.<br />

Indampen<br />

Het doel van indampen is het concentreren van verontreinigingen<br />

door verdamping van de vloeistof. Bij<br />

indampen wordt de afvalwaterstroom verwarmd waardoor<br />

het water verdampt en de verontreinigingen<br />

achterblijven. De ontstane damp kan dan weer worden<br />

gecondenseerd, waardoor een zuivere waterstroom<br />

wordt verkregen. De achtergebleven ingedikte stroom<br />

bestaat uit een relatief klein volume met hoge concentraties<br />

verontreiniging.<br />

Membraantechnologie en omgekeerde osmose<br />

Het doel van membraanprocessen is het verwijderen<br />

van zeer fijne verontreinigingen (e.e.a. afhankelijk van<br />

de membraanstructuur) waardoor er een, in het geval<br />

van omgekeerde osmose, schone waterstroom ontstaat.<br />

Er is uitsluitend sprake van concentrering, niet van<br />

omzetting.<br />

Bij membraanscheiding bestaat indirect contact tussen<br />

twee vloeistoffasen die van elkaar gescheiden worden<br />

door middel van een membraan. Deze manier van<br />

scheiding is gebaseerd op moleculaire diffusie. Het<br />

membraan wordt zo gekozen dat deze niet permeabel is<br />

voor de bulk van de te reinigen stroom, maar wel voor<br />

de verontreinigingen. Deze verontreinigingen diffunderen<br />

naar de vloeistof met de lage concentratie waardoor<br />

de concentratie in de te zuiveren stroom afneemt.<br />

Specifieke flocculatie/coagulatietechnieken<br />

Specifieke flocculatie/coagulatietechnieken kunnen<br />

worden toegepast voor de verwijdering van zware<br />

metalen. Door toevoeging van geschikte chemicaliën<br />

kunnen zware metalen neerslaan. De nu ontstane twee<br />

fasen kunnen van elkaar worden gescheiden met<br />

behulp van bijvoorbeeld filtratie of bezinking. Het<br />

resultaat is een waterstroom die weinig of geen zware<br />

metalen meer bevat.<br />

Chemische, biologische, magnetische of fysische<br />

scheidingstechnieken<br />

Voor verwijdering van fosfaten kunnen chemische,<br />

biologische, magnetische of fysische scheidingstechnieken<br />

worden toegepast, evenals een aantal van de hierboven<br />

beschreven technieken voor stikstofverwijdering.<br />

Hoewel de additieven alsook de bacteriën en membranen<br />

voor fosfaatverwijdering anders zijn, blijven de<br />

principes van de verschillende technieken hetzelfde.<br />

Bij chemische fosfaatverwijdering komt de concentratie<br />

fosfor in het algemeen niet beneden de 1–2 mg<br />

totaal-P/l. Bij andere verwijderingstechnieken (vlokfiltratie,<br />

korrelreactor, magnetische separatie) is het<br />

mogelijk om de effluentconcentratie omlaag te brengen<br />

tot 0,5 mg totaal-P/l. Biologische verwijdering kan<br />

zorgen voor een vermindering in de concentratie tot<br />

3 mg totaal-P/l.<br />

8.2 Organisatorische<br />

voorzieningen<br />

In algemene zin kunnen voorzieningen zowel technisch<br />

als praktisch van aard zijn. ‘Good-housekeeping’ en<br />

naleven van de specifieke voorschriften vormen een<br />

belangrijke stap om emissies te reduceren of te voorkomen.<br />

Bij het ontwerpen van installaties moet het minimaliseren<br />

van emissies een belangrijke rol spelen.<br />

8.2.1 Lucht<br />

Ter voorkoming van ongecontroleerde emissies dan wel<br />

tijdelijk verhoogde emissies, zijn de volgende aspecten<br />

van belang:<br />

• adequate processturing: het is algemeen bekend dat<br />

indien de procescontrole niet adequaat is, er veelal<br />

sprake zal zijn van verhoogde emissies ten opzichte<br />

van de situatie waarbij de processen wel goed<br />

gestuurd en gecontroleerd kunnen worden. Dit geldt<br />

zowel voor de processen zelf als voor controle van de<br />

emissiebeperkende voorzieningen;<br />

• met name ter voorkoming van geurhinder in de<br />

directe nabijheid van een inrichting is het voorkomen<br />

van diffuse geuremissies uit gebouwen, opslagen<br />

e.d. door adequate afdekking, gesloten houden<br />

van deuren en ramen, en het creëren van voldoende<br />

onderdruk in gebouwen van belang. Deze maatregelen<br />

zijn deels afhankelijk van de lay-out van de<br />

inrichting en deels afhankelijk van de bedrijfsvoering.<br />

Apparatuur dient zoveel mogelijk omkast en


32<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

gesloten te worden uitgevoerd ter voorkoming van<br />

ongecontroleerde emissies;<br />

• adequate bedrijfsvoering ter voorkoming van<br />

verhoogde (geur-)emissies, zodat de aanwezige mest<br />

en/of tussen- en eindproducten niet de kans krijgen<br />

om onder invloed van de omgevingstemperatuur tot<br />

verhoogde geuremissie aanleiding te geven. Hierbij is<br />

een goede bedrijfslogistiek en het treffen van eventuele<br />

noodvoorzieningen (zoals inpandige opslag) van<br />

belang.<br />

8.2.2 Water<br />

In organisatorische zin kunnen de volgende maatregelen<br />

genomen worden om de emissie naar water te voorkomen<br />

dan wel tot een minimum te beperken:<br />

• lekkage en mors zo veel mogelijk voorkomen dan<br />

wel opheffen door ‘Good-housekeeping’ en uitvoering<br />

van het reguliere onderhoud aan installatieonderdelen;<br />

• zo mogelijk bedrijfsterrein en bedrijfsruimten droog<br />

(voor)reinigen (vegen e.d.);<br />

• hergebruik van gereinigd afvalwater voor spoeling<br />

e.d.;<br />

• toevoegen van het afvalwater van reinigingsactiviteiten<br />

en van luchtbehandeling aan te behandelen<br />

dunne fracties/afvalwater.


33<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Bijlage 1<br />

Begrippen<br />

Acceptabel geurhinderniveau<br />

De mate van geurhinder die door<br />

het bevoegd gezag als acceptabel<br />

wordt beschouwd, als resultante<br />

van de emissies, een afwegingsproces<br />

van de aard en waardering van<br />

de geur, het klachten-/hinderpatroon,<br />

de historie van het bedrijf in<br />

zijn omgeving, technische en financiële<br />

consequenties van mogelijke<br />

maatregelen voor het bedrijf en de<br />

lokale sociaal-economische context.<br />

Additieven<br />

Stoffen die ter verrijking en/of ter<br />

verhoging van de gebruikswaarde<br />

aan eindproducten van mestbewerking<br />

of mestverwerking worden<br />

toegevoegd (bv. mineralen, microorganismen).<br />

ALARA (As Low as Reasonably<br />

Achievable)<br />

Criterium op basis waarvan kan<br />

worden beoordeeld welke milieuen<br />

kwaliteitsprestaties van installaties<br />

redelijkerwijs kunnen worden<br />

geëist in relatie tot de financieeleconomische<br />

kosten van de<br />

benodigde voorzorgs- en beheersmaatregelen.<br />

Basistechnieken<br />

Alle elementaire technieken, die<br />

geschikt zijn voor bewerking of<br />

verwerking van (mengsels van)<br />

dierlijke mest al dan niet tezamen<br />

met andere organische reststromen.<br />

BEES-B<br />

Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties.<br />

Bla<br />

Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />

Biomassa<br />

De totale hoeveelheid of gewicht<br />

van de levende stof van een<br />

bepaalde groep organismen.<br />

BRM<br />

Bouwtechnische richtlijnen<br />

mestbassins.<br />

BZV<br />

Biologisch zuurstof verbruik.<br />

Centrale installatie<br />

Installatie waar mest van meerdere<br />

bedrijven of locaties wordt<br />

verwerkt.<br />

CIW<br />

Commissie integraal waterbeheer.<br />

CZV<br />

Chemisch zuurstof verbruik.<br />

Dierlijke mest<br />

Excreten, uitscheidingsproducten<br />

van landbouwhuisdieren. Zie: ikclijst<br />

(zeugenmest, vleesvarkensmest,<br />

vleeskuikenmest, leghennenmest,<br />

rundveedrijfmest, etc.)<br />

Dierlijke meststoffen<br />

Dierlijke meststoffen zijn organische<br />

meststoffen waarop het Besluit<br />

Gebruik Dierlijke Meststoffen<br />

(bgdm) van toepassing is.<br />

Geurconcentratie<br />

Het aantal geureenheden per<br />

kubieke meter van een<br />

gasvormig(e) stof, of mengsel van<br />

stoffen (ge/m³). Ook: het aantal<br />

keren dat een luchtmonster moet<br />

worden verdund om door 50% van<br />

de waarnemers te worden onderscheiden<br />

van schone lucht.<br />

Geureenheid (ge)<br />

Een dusdanige hoeveelheid van een<br />

gasvormig(e) stof of mengsel van<br />

stoffen dat, na opmenging van deze<br />

hoeveelheid met schone lucht tot<br />

een volume van één m³, de helft<br />

van een groep van getrainde proefpersonen<br />

dit mengsel onderscheidt<br />

van schone lucht.<br />

Grensmassastroom<br />

Per stofklasse verschillende toetsingswaarde<br />

( m,Ttot in [kg/h])<br />

voor de massastroom van een<br />

gehele logistieke eenheid.<br />

IAV<br />

Interimwet ammoniak en<br />

veehouderij<br />

IVB<br />

Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />

Mestbewerking<br />

Behandeling van dierlijke mest<br />

zonder noemenswaardige veranderingen<br />

aan het product teweeg te<br />

brengen. Bij voorbeeld: mengen,<br />

roeren, homogeniseren, verwijderen<br />

van vreemde objecten zoals<br />

plastic folie en hoeven.<br />

Mestverwerking<br />

Toepassing van basistechnieken of<br />

combinaties daarvan met als doel<br />

de aard, samenstelling en/of hoedanigheid<br />

van dierlijke mest te wijzigen.<br />

Bij voorbeeld: scheiding,<br />

bezinken, toevoeging van additieven,<br />

vergisting, beluchting,<br />

droging, compostering, indamping,<br />

vergassing, verbranding.<br />

Minas<br />

Mineralenaangiftesysteem.<br />

Mineralen<br />

Anorganische nutriënten: o.a. stikstof-,<br />

fosfor-, kalium-, calcium-,<br />

magnesium- en zwavelverbindingen<br />

zonder koolstof (N-, P-, K-,<br />

Ca-, Mg- en S-verbindingen zonder<br />

C) en sporenelementen (bv. koper<br />

(Cu), zink (Zn), jodium (I), cobalt<br />

(Co), mangaan (Mn) en seleen<br />

(Se).


34<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Mobiele installatie<br />

Verwerkingsinstallatie die gedurende<br />

een bepaalde periode ergens<br />

geplaatst wordt en daar in bedrijf<br />

wordt gesteld en na deze periode<br />

weer naar elders wordt verplaatst.<br />

MTR<br />

Maximaal toelaatbaar risico.<br />

NRB<br />

Nederlandse <strong>Richtlijn</strong> Bodembescherming<br />

bedrijfsmatige<br />

activiteiten.<br />

Nutriënten<br />

Noodzakelijke, organische en<br />

anorganische voedingsstoffen die<br />

niet door een organisme (planten,<br />

dieren, mensen) zelf kunnen<br />

worden aangemaakt.<br />

Nutriëntenverwijdering<br />

Verwijdering van nutriënten uit<br />

organische reststromen met behulp<br />

van basistechnieken.<br />

Organische Meststoffen<br />

Meststoffen waarvoor een algemene<br />

of bijzondere ontheffing is verleend<br />

op basis van het Meststoffenbesluit<br />

1977. Deze meststoffen staan<br />

vermeld op de Lijst van Meststoffen<br />

behorende bij de Meststoffenbeschikking<br />

1997.<br />

Ongereinigde massastroom<br />

De massastroom van een activiteit<br />

vóór een eventuele reiniging door<br />

middel van nageschakelde technieken.<br />

m,brn Ongereinigde vracht van<br />

een bron in (kg/h).<br />

m,tot Ongereinigde vracht van<br />

de logistieke eenheid<br />

(kg/h).<br />

Organische reststromen<br />

Biomassastromen die als bijproduct<br />

of afval vrijkomen tijdens economische<br />

processen van productie en<br />

consumptie. Het betreft hier met<br />

name bijproducten uit landbouw<br />

en bosbouw – o.a. mest en<br />

oogstresten – en organische afvalstromen<br />

uit huishoudens, kwd<br />

(Kantoren-, Winkel- en Dienstenafval)<br />

en de industrie.<br />

VR<br />

Verwaarloosbaar risico.<br />

Waterige fractie<br />

Waterige fracties zijn dierlijke<br />

meststoffen met een droge stofpercentage<br />

van minder dan 5%<br />

ontstaan door een systeem van<br />

gescheiden bewaring van dierlijke<br />

meststoffen, of door een systeem<br />

waarbij dierlijke meststoffen<br />

worden gescheiden.<br />

Wav<br />

Wet ammoniak en veehouderij.<br />

Wbb<br />

Wet bodembescherming.<br />

Wm<br />

Wet milieubeheer.<br />

Wro<br />

Wet ruimtelijke ordening.<br />

Wvo<br />

Wet verontreiniging oppervlaktewater.


35 <strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Bijlage 2<br />

Stroomschema mestverwerking of afvalstoffenverwerking<br />

in de zin van het Inrichtingen- en<br />

vergunningenbesluit Wm<br />

Verwerking van<br />

dierlijke of overige organische<br />

meststoffen<br />

Worden afvalstoffen toegevoegd<br />

tijdens het verwerken van dierlijk of<br />

overige organische meststoffen?<br />

Er is een Wmvergunning<br />

nodig op basis<br />

van 28.4.c Ivb<br />

bij GS<br />

ja<br />

Is er uitsluitend sprake van mengen<br />

of roeren van dierlijke of overige<br />

organische meststoffen?<br />

nee<br />

ja<br />

Worden de tijdens het verwerken van<br />

dierlijke of overige organische meststoffen<br />

toegevoegde afvalstoffen van<br />

buiten de inrichting aangevoerd?<br />

ja nee<br />

Er is een Wmvergunning<br />

nodig op basis<br />

van 28.1b Ivb<br />

bij de<br />

gemeente<br />

ja<br />

nee<br />

Er is een Wm-vergunning<br />

nodig op basis<br />

van 28.4 Ivb bij GS<br />

Er is een Wm-vergunning<br />

nodig op basis<br />

van 28.1b/ 28.2 Ivb<br />

bij de gemeente<br />

Er is een Wm-vergunning<br />

nodig op basis<br />

van 7.4 Ivb bij GS<br />

Er is sprake van mestbewerking<br />

en niet van mestverwerking<br />

Is er sprake van het verbranden, of van het storten<br />

van ≥ 50 m3 van buiten de inrichting afkomstige dierlijke<br />

of overige organische meststoffen?<br />

ja nee<br />

ja<br />

ja<br />

Is er sprake van het<br />

verbranden of storten<br />

van ≥ 50 m 3 van<br />

binnen de inrichting<br />

afkomstige dierlijke of<br />

overige organische<br />

meststoffen?<br />

nee<br />

Is er sprake van het<br />

verwerken van meer<br />

dan 25.000 m 3 van<br />

buiten de inrichting<br />

afkomstige dierlijke<br />

meststoffen?<br />

nee<br />

Er is een Wm-vergunning<br />

nodig op basis<br />

van 7.1 Ivb bij de<br />

gemeente


36 <strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Bijlage 3<br />

Stroomschema afvalwaterlozingen afkomstig<br />

van mestverwerking<br />

Is er sprake van een<br />

direkte lozing<br />

(op het oppervlaktewater)?<br />

nee<br />

Is er sprake van een<br />

indirecte lozing<br />

(op het riool)?<br />

nee<br />

Is er sprake van uitrijden van<br />

dierlijke mest op de bodem?<br />

nee<br />

Is er sprake van lozen<br />

op de bodem?<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

nee<br />

Wm vergunning<br />

(zie instructieregeling<br />

lozingsvoorschriften<br />

milieubeheer) of de<br />

algemene regels<br />

Is er sprake van een agrarische activiteit<br />

of een activiteit die daarmee verband houdt?<br />

ja<br />

Wvo Amvb Lozingenbesluit<br />

open teelt en<br />

veehouderij<br />

Is er sprake van een lozing, die bij AMvB<br />

o.g.v. art. 1, lid 2 Wvo is aangewezen tot de Wvo?<br />

(o.a. afvalstoffenverwerking)<br />

BGDM is<br />

van toepassing<br />

Wbb: Ontheffing op<br />

grond van art. 25 van<br />

het Lozingenbesluit<br />

bodembescherming<br />

is vereist (zie criteria<br />

in de circulaire<br />

agrarische afvalwaterlozingen)<br />

ja<br />

Wvo vergunning regelt<br />

de doelmatige werking<br />

van de RWZI en<br />

de bescherming van<br />

de kwaliteit van het<br />

oppervlaktewater.<br />

Wm vergunning of<br />

de algemene regels<br />

regelen de doelmatige<br />

werking van de<br />

riolering.<br />

nee<br />

Wvo vergunning


37<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Bijlage 4<br />

Samenvatting van toepassing zijnde besluiten<br />

en bijzondere regelingen (NeR) voor<br />

(grootschalige) mestverwerking<br />

Emissie-eisen volgens Bijzondere regeling<br />

<strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven (A1, voorheen 3.5/18)<br />

De bijzondere regeling mestverwerkende bedrijven is<br />

totstandgekomen en oorspronkelijk bedoeld voor<br />

afzonderlijke, grootschalige mestverwerkende<br />

bedrijven.<br />

Deze bijzondere regeling geeft de volgende emissieconcentraties<br />

aan:<br />

• ammoniak: maximale emissieconcentratie<br />

van 5 mg/Nm³;<br />

• zwaveloxiden: maximale emissieconcentratie<br />

van 35 mg/Nm³ indien de installatie op aardgas<br />

gestookt wordt;<br />

• koolmonoxide: maximale emissieconcentratie<br />

van 50 mg/Nm³;<br />

• stof: de emissie moet worden tegengegaan door<br />

toepassen van een doeken- of lamellenfilter, of een<br />

andere techniek waarmee een emissieconcentratie<br />

kleiner dan 10 mg/Nm³ kan worden bereikt.<br />

Het betreft hier componenten die geëmitteerd worden<br />

door (onderdelen van) een mestverwerkingsinstallatie<br />

waarin geen mestverbrandingsproces is opgenomen.<br />

De emissie-eisen zijn met name voor NH ³ aanzienlijk<br />

scherper dan de algemene eisen van de ner. In de<br />

bijzondere regeling zijn geen grensmassastromen<br />

aangegeven, daar ten tijde van de totstandkoming van<br />

deze emissie eisen uitgegaan werd van uitsluitend<br />

grootschalige mestverwerking (> 500.000 ton/jaar),<br />

waarbij altijd sprake zou zijn van ongereinigde massastromen<br />

die groter waren dan de grensmassastroom.<br />

Emissie-eisen volgens Besluit Luchtemissies<br />

Afvalverbrandingsinstallaties (Bla).<br />

Het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />

(Bla) heeft betrekking op bestaande, grootschalige<br />

verbranding van huishoudelijk afval en vergelijkbaar<br />

(niet-chemisch) afval.<br />

Verbranding van mest(fracties) zal, gezien het karakter<br />

van een daartoe geëigende installatie, alleen op grote<br />

schaal en zeker niet op bedrijfsniveau (boerderijschaal,<br />

kleinschalig centraal of mobiel) plaatsvinden.<br />

Op de geëmitteerde rookgassen van dergelijke grootschalige<br />

mestverbrandingsinstallaties kunnen de Blaeisen<br />

tijdelijk nog worden toegepast, zoals ook opgenomen<br />

in de milieu-effectrapportage voor de<br />

pluimveemestverbrandingsinstallatie dep te Moerdijk<br />

uit december 1999. Deze Bla-eisen staan vermeld in<br />

tabel 4.1.<br />

Tabel 4.1 Emissie-eisen volgens Besluit Luchtemissies<br />

Afvalverbrandingsinstallaties<br />

Component Emissie-eis (mg/Nm 3 )<br />

Totaal stof 5<br />

Waterstofchloride (HCl) 10<br />

Fluoriden 1<br />

Koolmonoxide 50<br />

Organische stoffen (als C) 10<br />

Stikstofoxiden (als NO 2 ) 70<br />

Zwaveldioxiden (als SO 2 ) 40<br />

Metalen Sb+Pb+Cr+Cu+Mn+V+<br />

Sn+As+Co+Ni+Se+Te<br />

1,0<br />

Cadmium 0,05<br />

Kwik 0,05<br />

Polychloordibenzodioxinen<br />

en -dibenzofuranen in ng TEQ/Nm<br />

0,1<br />

3<br />

Deze getallen zijn betrokken op droog afgas onder normaalcondities bij een<br />

zuurstofgehalte van 11%.<br />

In tabel 4.1 ontbreken de karakteristieke mestcomponenten<br />

NH ³ en geur. In de mest aanwezige ammoniak<br />

wordt tijdens het verbrandingsproces kwantitatief<br />

geoxideerd tot stikstofoxiden, terwijl voor geur alleen<br />

immissie-eisen kunnen worden opgelegd.<br />

Emissie-eisen volgens Besluit Emissie Eisen<br />

Stookinstallaties (BEES-B)<br />

Bij diverse mestverwerkende installaties (o.a. vergisting,<br />

vergassing) komt hoogcalorisch gas vrij dat<br />

vervolgens nuttig aangewend zal worden voor energieopwekking.<br />

Voor deze stookinstallaties zullen veelal<br />

(afhankelijk van het type en de capaciteit van de stookinstallatie)<br />

de emissie-eisen voor NO x van bees b van<br />

toepassing zijn. Voor de uitgebreide lijst met emissieeisen<br />

voor NO x bij stookinstallaties wordt naar het<br />

besluit verwezen.


38<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

(concept) Circulaire emissiebeleid voor<br />

energiewinning uit biomassa en afval<br />

Binnen afzienbare tijd na het uitbrengen van deze<br />

richtlijn zal het Ministerie van vrom een circulaire<br />

uitbrengen waarin het emissiebeleid voor energiewinning<br />

uit biomassa en afval is opgenomen voor nieuwe<br />

installaties. De circulaire heeft tot doel de verschillende<br />

nationale en Europese emissienormen voor afval- en<br />

biomassastook te harmoniseren en actualiseren.<br />

Voor toekomstige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> waarbij<br />

een thermische behandeling plaatsvindt van de mest of<br />

het product van de vergisting, ligt het voor de hand om<br />

rekening te houden met de in de komende circulaire<br />

voorgestelde emissienormen. De circulaire is geldig<br />

totdat het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />

(bla) en het Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties<br />

(bees) zijn gewijzigd.<br />

Onderstaand volgen enkele hoofdpunten uit de<br />

(concept)circulaire.<br />

Onderscheid wordt gemaakt tussen een emissieregiem<br />

dat geldt voor als schoon gekwalificeerde stromen en<br />

een emissieregiem voor stromen die níet als schoon<br />

worden aangemerkt. De ordening van schone en<br />

vervuilde stromen is vastgelegd in de zogenoemde witte<br />

en gele lijst. De witte lijst omvat de stromen die als<br />

schoon worden aangemerkt, de gele lijst omvat de<br />

vervuilde stromen. Mest valt in de categorie vervuilde<br />

stroom.<br />

Het emissiebeleid is gericht op de thermische behandeling<br />

van schone en vervuilde stromen:<br />

a als alternatieve brandstof in nieuwe stand-alone<br />

installaties, en<br />

b als secundaire brandstof, naast de primaire brandstof,<br />

via het meestoken en/of bijstoken in bestaande<br />

stookinstallaties, voorzover die onder de werkingssfeer<br />

van de concept lcp-richtlijn vallen.<br />

Onder thermische behandeling wordt verstaan:<br />

de verbranding door oxydatie alsmede andere thermische<br />

behandelingsprocessen zoals vergassing of pyrolyse,<br />

voor zover de producten van de behandeling<br />

vervolgens worden verbrand. Ook de verbranding van<br />

gasvormige producten van andere vormen van behandeling<br />

zoals vergisting valt onder het emissiebeleid.<br />

Voor toepassing van het emissieregiem is geen vermogensondergrens<br />

gesteld aan installaties, met uitzondering<br />

van houtkachels.<br />

Voor de diverse overzichten met emissienormen wordt<br />

verwezen naar de binnenkort uit te brengen<br />

(concept)circulaire.<br />

Emissie-eisen volgens Bijzondere Regeling Pyrolyse<br />

installaties (F4, voorheen 3.5/98.1)<br />

Voor mestverwerking met een pyrolyse-installatie<br />

bestaat er een afzonderlijke, bijzondere regeling waarin<br />

is bepaald dat:<br />

• voor installaties waarin materialen thermisch worden<br />

ontleed onder condities met ondermaat zuurstof,<br />

worden de emissie-eisen van het Bla (voormalige<br />

<strong>Richtlijn</strong> Verbranden v’89) overgenomen, waarbij de<br />

massastroomgrenswaarden van de ner van toepassing<br />

zijn;<br />

• de emissie-eisen zijn gerelateerd aan een zuurstofpercentage<br />

van 3 vol.%;<br />

• de installaties moeten worden uitgerust met meetinrichtingen<br />

die de massaconcentratie aan zwaveldioxiden<br />

of gasvormige anorganische chloorverbindingen<br />

continu bepalen, tenzij is gewaarborgd dat de te<br />

verwerken componenten slechts in geringe hoeveelheden<br />

zwavel- of chloorhoudende stoffen bevatten.<br />

Emissie-eisen volgens Bijzondere Regeling<br />

Groencompostering (G2, voorheen 3.5/98.7)<br />

en GFT-compostering (G4, voorheen 3.5/98.9)<br />

In deze bijzondere regelingen zijn bepalingen m.b.t.<br />

geurhinder (op immissieniveau) vastgelegd. Tevens zijn<br />

technische matregelen m.b.t. de bedrijfsvoering<br />

opgenomen.


39<br />

Gaswasser (zuur)<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Bijlage 5<br />

Factsheets luchtemissiebeperkende technieken<br />

voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />

Principeschema Procesnamen<br />

Acid scrubber, zure wasser,<br />

absorber, kruisstroomwasser,<br />

packed tower.<br />

Druppelafscheider<br />

Wasvloeistof<br />

Toepassingen<br />

Bij de fabricage van kunstmest<br />

amrnoniumnitraat kan<br />

worden gewassen met salpeterzuur:<br />

NH3 + HN03 ⇒<br />

NH4N03<br />

Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />

componenten geïnstalleerd kental<br />

Compostering<br />

(GFT, mest, slib)<br />

ammoniak, amines > 10 3<br />

Intensieve veehouderij ammoniak > 10 3<br />

Gieterijen amines (TEA, DEA) > 10 3<br />

Ammoniakfabricage<br />

(kunstmest)<br />

ammoniak >10 3<br />

Farmacie, fijnchemie esters 1–5 1<br />

Principebeschrijving<br />

Voor de algemene procesbeschrijving van de gaswasser wordt<br />

verwezen naar de factsheets van de gaswasser. De zure wasser<br />

wordt gekenmerkt door het feit dat de pH van het waswater<br />

laag, dus zuur is. Hierdoor kunnen de basische componenten<br />

in het gas beter worden afgevangen. Door de neutralisatie<br />

ontstaat een geconcentreerde zoutoplossing (tot 15%) die<br />

door lozing op riool of awzi afgevoerd of als grondstof hergebruikt<br />

kan worden. De dosering van zuur geschiedt meestal<br />

op basis van een pH-regeling (typisch 3 < pH < 6); zwavelzuur<br />

(37–96 %) wordt het meest toegepast als neutralisatiemiddel.<br />

Specifieke voordelen<br />

• Zeer hoge rendementen mogelijk. Ook bij relatief hoge<br />

temperaturen (50–80°C) en concentraties (> 1.000 mg/m³)<br />

• Indirecte controle door stochiometrische dosering van zuur<br />

(mits pH-gestuurd)<br />

• Relatief compact<br />

Specifieke nadelen<br />

• Zuurverbruik (bij pH-gestuurde dosering wel direct<br />

gekoppeld aan de af te vangen concentraties)<br />

• Afvalwater (bij geleidbaarheids gestuurde spui wel beperkt<br />

in debiet; in een aantal gevallen is hergebruik mogelijk:<br />

bijv. ammoniak ⇒ zwavelzure ammoniak)<br />

Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />

Debiet 50–500.000 m 3 /uur<br />

Temperatuur 50–80°C<br />

Druk atmosferisch<br />

Stof < 10 mg/m 3<br />

Ammoniak 200–1.000 mg/m 3 > 99 %, restemissie < 1 (0) mg/m 3<br />

(soms 20.000)<br />

Amines 10, 50, 100, 1.000 mg/m 3 > 99%, restemissie < 1 (0) mg/m 3<br />

Esters > 100 mg/Nm 3 > 80%<br />

Afhankelijk van de zuurgraad van het waswater kunnen ammoniak en amines tot<br />

zelfs 1 mg/m3 verwijderd worden; vaak zelfs tot 0,1 mg/m3 . Amines en esters<br />

worden overwegend vanwege geur verwijderd; bij esters is pH-gestuurde dosering<br />

niet voldoende; er wordt gewerkt met verdund zoutzuur (bijv. 5–10% HCI).<br />

Economie<br />

Investering (EUR/1.000 Nm3 /uur) 5.000–20.000<br />

(sterk afhankelijk van toepassing<br />

en debiet)<br />

Drukval 4–8 mbar<br />

Energieverbruik (kWh/1.000 Nm 3 /u) 0,2–1 (excl. ventilator)<br />

Bedrijfskosten personeel: 0,5 mandag per week<br />

(EUR 11.000 Nm 3 /uur) nuts: elektriciteit: 0,02–0,10<br />

hulp- en reststoffen: evenredig met<br />

concentratie en debiet<br />

totaal: variabel<br />

Kostenbepalende parameters debiet en concentratie<br />

Baten geen<br />

bij ammoniak met zwavelzuurwassing:<br />

ammoniumsuifaat<br />

Hulpstoffen<br />

• Water<br />

Aangezien de ingestelde pH-correctie meestal 3 tot 5 pHeenheden<br />

lager ligt dan Kz-waarde van de geabsorbeerde<br />

alkalische componenten, neemt waterverbruik spectaculair<br />

af: een factor 1.000 tot 100.000 ten opzichte van gaswassers<br />

waarin uitsluitend met water wordt gewassen. Indien,<br />

bijvoorbeeld door een op geleidbaarheid gestuurde spui, de<br />

zoutconcentratie constant wordt gehouden, dan is het<br />

waterverbruik (excl. verdampingsverliezen) rechtevenredig<br />

met de vracht (g/uur) verwijderde alkalische componenten.<br />

• Zuur (zwavelzuur, zoutzuur, salpeterzuur)<br />

Bij pH-gestuurde dosering is er, op basis van stoïchiometrische<br />

gronden, meestal sprake van rechtevenredigheid<br />

tussen de verwijderde vracht alkalische componenten<br />

(g/uur) en het zuurverbruik.<br />

Reststoffen en omissies<br />

• Afvalwater<br />

Het water bevat overwegend een zoutoplossing die bestaat<br />

uit de geabsorbeerde component en het toegepaste zuur<br />

(bijv. ammoniak met zwavelzuur ammoniumsulfaat).


40<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

De spui wordt overwegend gestuurd op basis van geleidbaarheid,<br />

hierdoor ontstaat spuiwater met een constante<br />

kwaliteit, waardoor hergebruik mogelijk is. Ammoniumsulfaat<br />

is toepasbaar als meststof (zg. ‘zwavelzure ammoniak’)<br />

en wordt o.a. bij de compostering van champignonmest<br />

beschouwd als waardevol bijproduct en volledig<br />

hergebruikt, mits geen andere verontreinigingen aanwezig<br />

zijn.<br />

• Druppeldoorslag<br />

(zie gaswassers)<br />

Installatie<br />

• Materiaalkeuze: overwegend kunststof<br />

Inhoud: (m³/1.000 Nrn³/uur) 0,5–1<br />

• Dimensionerings- grondslag: verblijftijd, deze is concentratie-<br />

en componentafhankelijk<br />

Gewicht: 0,5–2 ton per 1000 Nm³/uur<br />

Opmerkingen<br />

• De opslag en dosering van het zuur vergt bijzondere<br />

aandacht ten aanzien van veiligheid.<br />

• In wezen kent de toepassing van zure gaswassers vrijwel<br />

geen (technische) beperkingen voor de effectieve verwijdering<br />

van alkalische componenten, noch in debiet<br />

(1 tot 1.000.000 m³/uur), noch in concentratie (1 mg/m³<br />

tot 100 g/m³).<br />

• Voor hoge debieten (vanaf ca. 50.000–100.000 m³/uur)<br />

worden zure gaswassers, vanuit constructief oogpunt, vaak<br />

parallel opgesteld.<br />

• Om sterk fluctuerende (hoge) ingangsconcentraties ammoniak<br />

(vanaf ca. 1.000–2.000 mg/m³) met lage restemissies<br />

(kleiner dan ca. 5 of 10 mg/m³) af te vangen, worden zure<br />

gaswassers vaak in serie (twee) opgesteld.<br />

• Zure gaswassers kunnen onderdeel uitmaken van een<br />

meertraps-wassysteem voor geurbestrijding.<br />

• Een nieuwe, nog niet in praktijk toegepaste, ontwikkeling<br />

is het opwerken van de zoutoplossing die ontstaat als spui<br />

door elektrodialyse (met terugwinning van zuur) of indamping;<br />

vooralsnog lijkt dit alleen interessant voor grote<br />

installaties met hoge debieten en hoge concentraties.<br />

Leveranciers<br />

aaf, acs, Aggelen & Berendonk, Askové, Dahiman, Dirkse<br />

Milieutechniek, Gea Polacel, Keramchemie, Milieupartners,<br />

Montair Andersen, Ralton Engineering, wtv Plastics.


Biotrickling<br />

Principeschema Procesnamen<br />

lavafilter<br />

Toepassingen<br />

Geurbestrijding<br />

Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />

componenten geïnstalleerd kental<br />

Rwzi’s en awzi’s H2S > 10 2<br />

Veehouderij ammoniak 1–5<br />

Principebeschrijving<br />

Een biotricklingfilter (btf) bestaat uit een gepakte absorptie<br />

kolom, die continu of discontinu door circulatie wordt<br />

bevochtigd. Na absorptie in de dunne waterfilm worden de<br />

verontreinigingen afgebroken door een op de pakking groeiende<br />

laag micro-organismen (zg. biofilm); de afbraakproducten<br />

worden door dezelfde waterfase afgevoerd. Dankzij<br />

de mobiele waterfase is de afvoer van verzurende<br />

afbraakproducten beter mogelijk dan bij biofilters met een<br />

stationaire waterfase: de zuurgraad van de circulatiestroom<br />

kan (licht) gecorrigeerd worden door dosering van loog.<br />

Specifieke voordelen<br />

• Biodegratie van de geabsorbeerde componenten. Geschikt<br />

voor (middelhoge) concentraties zwavel-, chloor- en<br />

stikstofhoudende, verzurende, componenten; kleine<br />

pH-correcties mogelijk.<br />

Specifieke nadelen<br />

• Fluctuaties conditie ingangsluchtstroom van grote invloed<br />

op werking.<br />

• Giftige en hoge concentraties verzurende stoffen dienen<br />

vermeden te worden.<br />

• Minder geschikt voor (zeer) slecht oplosbare<br />

componenten.<br />

Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />

Debiet<br />

41<br />

Temperatuur 15–40°C<br />

Druk atmosferisch<br />

Bijlage 5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken InfoMil, februari 2001<br />

Wasvloeistof<br />

Pakkingmateriaal<br />

VOS 400–1.000 mg/m 3 80–95 %<br />

Geur > 20.000 ge/m 3 70–90 %<br />

H2S 50–200 mg/m 3 80–95%<br />

NH 3 100–400 mg/m 3 80–95 %<br />

Mercaptanen 5–100 mg/m 3 70–90 %<br />

Economie<br />

Investering (EUR 11 000 Nm 3 /uur) 5.000–20.000<br />

Drukval 1–10 mbar<br />

Energieverbruik(kWh/1000 Nm 3 /u) < 1 (excl. ventilator)<br />

Bedrijfskosten personeel: 1/2 dag per week<br />

(EUR 11000 Nm3 /uur) (sterk situatie afhankelijk)<br />

nuts: minimaal (variabel)<br />

Hulp en reststoffen minimaal (variabel)<br />

Totaal variabel<br />

Kostenbepalende parameters debiet<br />

Baten geen<br />

Hulpstoffen<br />

zie factsheet Biowasser<br />

Reststoffen en emissies<br />

zie factsheet Biowasser<br />

Installatie<br />

• Materiaal keuze: rvs, beton, kunststof<br />

• Inhoud: (m³/1000 Nm³/uur) variabel<br />

• Dimensionerings- grondslag: pilot-proef of praktijkcijfers<br />

van identieke toepassingen<br />

• Gewicht: variabel<br />

Opmerkingen<br />

• btf’s kunnen worden geënt met actief slib of entcultures<br />

(zie factsheet Biowasser).<br />

• De handhaving van de biofilm van de pakking is van essentieel<br />

belang: een te grote aanwas kan leiden tot (lokale)<br />

verstoppingen die uiteindelijk resulteren in voorkeurstromingen,<br />

waardoor het uitwisselingsoppervlak en dus de<br />

werking van het btf verminderd wordt. De aanwas en de<br />

dikte van de biofilm kan onder andere worden beheerst<br />

door de dikte van de biofilm om mechanische wijze te<br />

beïnvloeden (bv. variatie van het bevochtingsdebiet) of de<br />

groeisnelheid van de micro-organismen te beïnvloeden<br />

door de zuurgraad of het zoutgehalte te variëren.<br />

• Bij btf’s waaraan hoge zwavelconcentraties worden aangeboden,<br />

bestaat de kans op de vorming van elementair<br />

zwavel door onvolledige biologische oxidatie. Dit uit zich<br />

door duidelijk herkenbare gele korrelige structuren en kan<br />

uiteindelijk leiden tot verstoppingen en voorkeursstromen.<br />

• In btf’s die met hoge concentraties anorganische verbindingen<br />

(NH3 of H2S) verwerken, hebben meestal autotrofe<br />

micro-organismen, die CO ² uit de lucht gebruiken<br />

als koolstofbron. Gezien de relatief hoge concentraties<br />

CO ² in de lucht, dient extra rekening te worden gehouden<br />

met sterke aanwas van de biofilm.<br />

Leveranciers<br />

Bergschenhoek, Bioway, Clairtech, Comprimo, Gea-Polacel,<br />

Kok-Air.


Biowassing<br />

Principeschema Procesnamen<br />

Biowasser, bioscrubber<br />

Toepassingen<br />

Geurbestrijding<br />

Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />

componenten geïnstalleerd kental<br />

Mestverwerking geur, H2S 1 2<br />

Vetsmelterijen geur 1 2<br />

Veehouderij ammoniak 1 3<br />

Principebeschrijving<br />

Een biowasser bestaat in wezen uit een absorber (zie gaswasser)<br />

en een bioreactor. De verontreinigingen worden geabsorbeerd<br />

in het continu circulerende water en worden in een, in<br />

het recirculatiesysteem geplaatste, bioreactor afgebroken. De<br />

uitvoering van de bioreactor kan een actiefslib of een slib-opdrager<br />

systeem betreffen. In tegenstelling tot biofilters en, in<br />

mindere mate, biotricklingfilters is de waterfase in de absorptiesectie,<br />

net als bij gaswassers, volledig instationair.<br />

Specifieke voordelen<br />

Biodegratie van de geabsorbeerde componenten. Door hoge<br />

microbiële conversie zijn ook hoge concentraties te verwijderen.<br />

Ook geschikt voor hoge concentraties zwavel-, chloor- en/of<br />

stikstofhoudende verbindingen dankzij beheersbare en<br />

controleerbare verzuring.<br />

Specifieke nadelen<br />

Hoewel de relatief grote hoeveelheid water bufferende capaciteit<br />

voor het afvangen van piekemissie biedt, hebben stabiele<br />

emissies de voorkeur. Aangezien het proces volledig op<br />

absorptie in water is gericht, zijn (zeer) slecht oplosbare<br />

componenten lastiger af te vangen.<br />

Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />

Debiet<br />

42<br />

Temperatuur 15–40°C<br />

Druk atmosferisch<br />

<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />

Druppelafscheider<br />

Wasvloeistof<br />

VOS 100–1.000 mglm 3 80–90 %<br />

Geur > 20.000 ge/m 3 70–80 %<br />

Ammoniak 50–200 mg/m 3 80–95%<br />

Economie<br />

Investering (EUR/1000 Nm 3 /uur) 5.000–15.000<br />

Drukval 2–5 mbar<br />

Energieverbruik (kWh/1000 Nm 3 /u) 0,2–0,5 (recirculatiepomp;<br />

exclusief ventilator en bioreactor)<br />

Bedrijfskosten personeel: 1/2 dag per week<br />

(EUR 11000 Nm3 /uur) (variabel)<br />

nuts: elektriciteit: 0.02–0,05<br />

hulp- en reststoffen: minimaal<br />

(variabel)<br />

totaal:<br />

Kostenbepalende parameters debiet<br />

Baten<br />

Hulpstoffen<br />

• Nutriënten<br />

De, overigens zeer minimale, dosering van nutriënten zoals<br />

fosfor, kalium en spoorelementen kan noodzakelijk zijn.<br />

• Water<br />

Als gevolg van spui en verdamping moet water worden<br />

toegevoegd.<br />

• Chemicaliën<br />

Indien zwavel, chloor of stikstofhoudende verbindingen<br />

worden verwijderd, dan resulteert dit in de vorming van<br />

zwavelzuur, zoutzuur of salpeterzuur. Indien deze verzuring<br />

ernstig is, wordt deze gecorrigeerd door (pH-gestuurde)<br />

dosering van natronloog; natronloogverbruik is vrijwel<br />

rechtevenredig met de gevormde zuurequivalenten<br />

(zie Gaswasser, Alkalisch).<br />

Reststoffen en emissies<br />

• Slib<br />

Met name bij bioreactoren op basis van actief -slibsystemen<br />

ontstaat een geringe hoeveelheid slib, die na indikking of<br />

ontwatering afgevoerd moet worden. Slib-op-drager systemen<br />

kennen een lagere slibproductie. De productie van<br />

slib kan onder andere worden beïnvloed door het zoutgehalte,<br />

de temperatuur en de zuurgraad.<br />

• Afvalwater<br />

Als gevolg van biologische activiteit, verdamping of neutralisatie<br />

van zuren zal de zoutconcentratie hoger worden. Ten<br />

einde ongewenste remming van de microbiële activiteit en<br />

scaling te voorkomen dient er een (minimale) hoeveelheid<br />

water gespuid te worden, meestal geschiedt dit op basis van<br />

geleidbaarheid.<br />

Installatie<br />

• Materiaal keuze: onbekend.<br />

• Inhoud: (m³/1.000 Nm³/uur)<br />

• Dimensionerings- grondslag: Henry-coëfficiënt, verblijftijd<br />

en biologische activiteit.<br />

• Gewicht: onbekend.


43<br />

Bijlage 5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken InfoMil, februari 2001<br />

Opmerkingen<br />

• Vaak worden biowassers geënt met actief slib uit<br />

bijvoorbeeld een biologische waterzuiveringsinstallatie,<br />

afhankelijk van de afgassamenstelling zal door<br />

adaptie en selectie van de micro-organismen de<br />

performance van de biowasser pas na enkele weken<br />

op het gewenste niveau raken.<br />

• Met name voor verbindingen die zwavel (o.a.<br />

mercaptanen, H2S, dimethylsulfides) of chloor<br />

(o.a. enkel-of meervoudig gechloreerde methanen en<br />

ethanen), wordt gebruik gemaakt van ent-cultures<br />

die onder labcondities in grote fermentatoren<br />

worden bereid. Veel toegepaste micro-organismen<br />

zijn thiobacillus en nyphomicrobium soorten.<br />

• Voor zwavel-, chloor- en stikstofhoudende componenten<br />

kan de juiste werking van de biowasser enigszins<br />

gecontroleerd worden op basis van de daling van<br />

de zuurgraad en de bij pH-correctie met natronloog<br />

aan het natronloogverbruik.<br />

• Het ontwerp van de bioreactor in termen van de<br />

conversie en conversiegraad van de geadsorbeerde<br />

componenten bepaald, in combinatie met de dimensionering<br />

van de adsorptiesectie, de werkingsgraad<br />

en de capaciteit van de installatie.<br />

Leveranciers<br />

Askové, Bionet, Clair-tech, Dirkse, Kok-Air.


Grote Marktstraat 43<br />

2511 BH Den Haag<br />

Postbus 30732<br />

2500 GS Den Haag<br />

Telefoon (070) 361 05 75<br />

Fax (070) 363 33 33<br />

E-mail info@infomil.nl<br />

Website www.infomil.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!