Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken
Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken
Richtlijn mestverwerkingsinstallaties - Mestverwerken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
LA01 LANDBOUW<br />
<strong>Richtlijn</strong><br />
Mestverwerkingsinstallaties
Mestverwerkingsinstallaties
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Voorwoord<br />
Mestverwerking wordt reeds lange tijd gezien als één van de oplossingsrichtingen voor de mestproblematiek.<br />
Begin jaren ’90 werd met name grootschalige mestverwerking als dé oplossing voor het<br />
mestprobleem gezien. In dat kader werd in 1991 het toetsingskader voor de vergunningverlening voor<br />
grootschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> ontwikkeld (Voorlopige inspectierichtlijn). De ontwikkeling van<br />
deze grootschalige installaties is nooit goed van de grond gekomen. Mestverwerking staat momenteel<br />
echter weer volop in de maatschappelijke belangstelling doordat de Nederlandse regering vanwege<br />
Europese verplichtingen gekozen heeft voor het grondgebonden maken van de hele Nederlandse<br />
veestapel. Deze beleidswijziging (bij brief van 10 september 1999) heeft vergaande gevolgen voor het<br />
aantal dieren in Nederland. Mestverwerking kan, mits deze milieukundig verantwoord wordt<br />
uitgevoerd, deze gevolgen voor de landbouw beperken.<br />
Er is zodoende vanuit het landbouwbedrijfsleven een sterke impuls voor mestverwerking. Dit blijkt al uit<br />
de vele initiatieven die zowel op boerderijniveau als op regionaal niveau worden genomen. Mestverwerking<br />
valt onder de Wet milieubeheer en is een vergunningplichtige activiteit, hetgeen impliceert dat<br />
er ook een toetsingskader voor de vergunningverlening voorhanden moet zijn. In onderhavige herziene<br />
richtlijn is met name voor kleinschalige centrale <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en installaties op<br />
boerderijniveau het toetsingskader ontwikkeld.<br />
Qua juridische status is voor een richtlijn is gekozen. Dit hangt samen met:<br />
a het (bijna volledig) ontbreken van emissiegegevens naar water en lucht;<br />
b het in ontwikkeling zijnde lucht- (met name op het gebied van ammoniak en geur) en ruimtelijke<br />
ordeningsbeleid;<br />
c de wens van het landbouwbedrijfsleven, provincies en gemeenten om op korte termijn tot<br />
vergunningverlening te kunnen overgaan.<br />
Ik adviseer het bevoegd gezag deze richtlijn te gebruiken bij de vergunningverlening van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>.<br />
Voor wat betreft mestverwerking op boerderijniveau wordt voor de aspecten ammoniak en geur bezien<br />
of deze t.b.v. de vergunningverlening alsnog kunnen worden opgenomen in de in voorbereiding zijnde<br />
Wet ammoniak en veehouderij en Wet stankemissie veehouderijen in ontwikkelingsgebieden. De ruimtelijke<br />
aspecten zullen in de Vijfde Nota ruimtelijke Ordening worden vastgelegd.<br />
Tegen een door het bevoegd gezag conform de richtlijn verleende vergunning kan middels de geldende<br />
procedure uit de Wet Milieubeheer bezwaar en beroep worden aangetekend.<br />
Het is duidelijk dat met name wegens het ontbreken van emissiegegevens het ontwikkelde toetsingskader<br />
als een groeimodel moet worden gezien. Wanneer meer emissiegegevens bekend zijn zal een<br />
actualisering plaatsvinden.<br />
Tot slot spreek ik de hoop uit dat met de onderhavige richtlijn gemeenten en provincies (het bevoegd<br />
gezag) maar ook het landbouwbedrijfsleven voor de korte termijn de gewenste duidelijkheid wordt<br />
gegeven, zodat een adequate vergunningverlening kan plaatsvinden.<br />
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,<br />
Drs. J. Pronk
Een uitgave van InfoMil, februari 2001.<br />
InfoMil<br />
Grote Marktstraat 43<br />
2511 BH Den Haag<br />
Postbus 30732<br />
2500 GS Den Haag<br />
Telefoon (070) 361 05 75<br />
Fax (070) 363 33 33<br />
E-mail mail@infomil.nl<br />
Website www.infomil.nl<br />
Vormgeving<br />
Conefrey/Koedam BNO, Almere<br />
Druk<br />
PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag<br />
Papier en productie<br />
Deze folder is gedrukt op 100% kringlooppapier.<br />
Bij de productie is gebruik gemaakt van<br />
Computer To Plate (CTP).<br />
Ondanks het feit dat bij de samenstelling van<br />
deze publicatie grote zorgvuldigheid in acht is<br />
genomen, kunnen er geen rechten aan worden<br />
ontleend.<br />
© InfoMil, Den Haag 2001.
Vergunningverlening mestbewerking en -verwerking InfoMil, februari 2001<br />
Inhoud<br />
Voorwoord<br />
1 Inleiding 7<br />
2 Juridisch kader 9<br />
3 Procesbeschrijving en milieuaspecten 13<br />
4 Toetsingskader lucht 18<br />
5 Toetsingskader water 23<br />
6 Toetsingskader ruimtelijke ordening 27<br />
7 Toetsingskader overig 29<br />
8 Technische en organisatorische voorzieningen 30<br />
Bijlagen<br />
1 Begrippen 33<br />
2 Stroomschema mestverwerking of afvalstoffenverwerking 35<br />
3 Stroomschema afvalwaterlozingen 36<br />
4 Samenvatting besluiten en bijzondere regelingen 37<br />
5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken voor<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> 39
7<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
1 Inleiding<br />
1.1 Achtergrond<br />
In 1991 is de Voorlopige Inspectierichtlijn Mestverwerkingsinstallaties<br />
vastgesteld. Deze richtlijn was destijds<br />
primair bedoeld voor grootschalige mestverwerkingsinitiatieven<br />
zoals die op dat moment actueel waren.<br />
Destijds werd gedacht tientallen miljoenen tonnen<br />
mest in een beperkt aantal installaties met een capaciteit<br />
van tenminste 250.000 ton te verwerken. Deze<br />
grootschalige mestverwerking is om verschillende redenen<br />
niet van de grond gekomen. In de (nabije)<br />
toekomst worden ook geen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
van een dergelijke omvang voorzien. In de loop van de<br />
jaren ’90 ontstonden er wel initiatieven voor mestverwerking<br />
op kleinere schaal (regionaal en lokaal niveau).<br />
De recente en komende aanscherpingen van de mestwetgeving<br />
verkleinen de mogelijkheden van aanwending<br />
van mest op landbouwgronden, waardoor de<br />
belangstelling voor mestbewerking en mestverwerking<br />
sterk toeneemt.<br />
In de praktijk doen zich echter knelpunten voor bij de<br />
beoordeling van vergunningaanvragen voor met name<br />
kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>. Gebleken is<br />
dat behoefte bestaat aan een geactualiseerd en in de<br />
praktijk bruikbaar toetsingskader voor de vergunningverlening<br />
van installaties waarin mest en organische<br />
reststromen kunnen worden verwerkt. Het gaat hierbij<br />
met name om het toetsingskader voor de milieucompartimenten<br />
lucht en water en om de ruimtelijke<br />
ordeningsaspecten.<br />
De herziene richtlijn beoogt in deze behoefte te<br />
voorzien.<br />
1.2 Reikwijdte van de richtlijn<br />
In deze richtlijn zijn de lozingseisen voor (kleinere)<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> opgenomen die door de<br />
betrokken waterschappen bestuurlijk zijn vastgesteld.<br />
Tevens zijn emissie-eisen naar lucht opgenomen waarin<br />
onder meer is ingegaan op emissies van ammoniak,<br />
stikstofoxiden en geur.<br />
Ook is aangegeven op welke wijze <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
in het kader van de ruimtelijke ordening<br />
kunnen worden beoordeeld.<br />
Tenslotte wordt in beknopte zin ingegaan op de toetsingskaders<br />
voor bodem, afvalstoffen, geluid, energie<br />
en externe veiligheid.<br />
De richtlijn is niet van toepassing op vormen van mestverwerking<br />
die geïntegreerd in de stal plaatsvinden.<br />
Dergelijke systemen worden momenteel in hoofdzaak<br />
in de pluimveehouderij toegepast; in de uitvoeringsregeling<br />
ammoniak en veehouderij (uav) zijn hiervoor<br />
emissiefactoren opgenomen.<br />
De richtlijn is eveneens afgebakend tot de gangbare<br />
mestsoorten en tot de organische reststromen die als<br />
grondstof kunnen worden verwerkt in <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
(zie paragraaf 3.1.2).<br />
Tenslotte is de richtlijn niet van toepassing op bewerking<br />
van mest (zie definities mestbewerking en mestverwerking<br />
in paragraaf 2.1).<br />
De richtlijn is gebaseerd op de kennis die op het<br />
moment van publicatie beschikbaar is. Deze kennis is<br />
momenteel met name op het gebied van emissies<br />
beperkt.<br />
1.3 De richtlijn in relatie tot<br />
het in ontwikkeling zijnde<br />
ammoniak- en stankbeleid<br />
In deze richtlijn is ten aanzien van het toetsingskader<br />
voor de Wm-vergunningverlening met betrekking tot<br />
de aspecten ammoniak en stank aansluiting gezocht bij<br />
het nog in ontwikkeling zijnde ammoniak- en stankbeleid.<br />
Indien het huidige beleid op basis van de Interimwet<br />
Ammoniak en Veehouderij (iav) als uitgangspunt zou<br />
worden gekozen dan zou dat tot gevolg kunnen hebben<br />
dat <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op ongewenste locaties<br />
kunnen worden gebouwd en dat bovendien hieraan<br />
geen verdere technische eisen kunnen worden gesteld.<br />
Discussiepunt bij het in ontwikkeling zijnde ammoniakbeleid<br />
vormen de omvang van de zonering en het<br />
aantal zeer kwetsbare en kwetsbare natuurgebieden.<br />
De emissie van stank t.g.v. mestverwerking op boerderijniveau<br />
en bij kleinschalig centrale installaties moet<br />
vanuit het maatschappelijke belang dat aan geurhinder<br />
wordt toegekend worden opgeteld bij de geuremissie<br />
vanuit het totale bedrijf en dient getoetst te worden aan<br />
de afstandstabel uit de <strong>Richtlijn</strong> veehouderij en stankhinder<br />
(1996).<br />
Zodra het nieuwe ammoniak- en stankbeleid vorm<br />
heeft gekregen zal de toetsing van de activiteit mestverwerking<br />
hieraan worden gekoppeld.
8<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
1.4 Mestverwerking in relatie<br />
tot duurzame landbouw<br />
Een duurzame landbouw kenmerkt zich door evenwicht<br />
tussen het economisch rendement (van bedrijven<br />
en de keten), het beheer van onvervangbare voorraden<br />
(ruimte, water, lucht, bodem, energie en biodiversiteit)<br />
en het maatschappelijk rendement (welzijn, zorg).<br />
De volgende uitgangspunten zijn daarbij van belang:<br />
• efficiency van grondstoffengebruik<br />
• sluiten van stofkringlopen;<br />
• in stand houden en vergroten van de biodiversiteit;<br />
• afstemming lekverliezen mineralen op ecologische<br />
draagkracht ecosysteem;<br />
• voorkomen van onomkeerbare invloeden op het<br />
milieu;<br />
• beheersing van risico’s voor en vermijden van hinder<br />
naar omgeving.<br />
Er zal in de (nabije) toekomst een herschikking op de<br />
mestmarkt plaatsvinden. Niet alleen de maximale<br />
afzetruimte vermindert, ook het marktaandeel van<br />
dierlijke meststoffen zal moeilijk overeind blijven.<br />
Dit geldt in het bijzonder voor onbewerkte drijfmest,<br />
vanwege de geringe werkzaamheid van mineralen en de<br />
verliezen naar het milieu.<br />
Mestverwerking heeft belangrijke potenties voor het<br />
realiseren van een duurzame landbouw, omdat het<br />
mogelijk kan:<br />
• bijdragen aan de verbetering van de benutbaarheid<br />
van nutriënten in dierlijke mest;<br />
• leiden tot een verminderde uitstoot van ammoniak<br />
en minder stank;<br />
• bijdragen aan het hergebruik van water en energie;<br />
• leiden tot reductie van de hoeveelheid te transporteren<br />
mest of mestproducten;<br />
• leiden tot vermindering van het risico op verspreiding<br />
van pathogenen en onkruidzaden;<br />
• een product opleveren met een gegarandeerde<br />
samenstelling, dat geleverd kan worden aan markten<br />
die voor onbewerkte mest gesloten zijn (consumenten,<br />
substraat);<br />
• leiden tot een toenemend aandeel in de totale<br />
bemesting via kwalitatief hoogwaardige dierlijke<br />
meststoffen.<br />
1.5 Monitoring en evaluatie<br />
Door de verandering van het mest- en ammoniakbeleid<br />
krijgt mestverwerking een sterke impuls. De mestverwerking<br />
zal echter milieuverantwoord moeten plaatsvinden.<br />
Omdat de emissies naar lucht en water van met name<br />
kleinschalige installaties niet bekend zijn is een<br />
adequate monitoring noodzakelijk.<br />
Voor een juiste invulling van de monitoring is een<br />
monitoringsprogramma vereist. Dit programma zal<br />
nader onder regie van het ipo en in nauw overleg met<br />
het ministerie van vrom, het ministerie van lnv, vng,<br />
Unie van Waterschappen en landbouwbedrijfsleven<br />
spoedig worden opgesteld en ondersteund. Dit betekent<br />
dat bij het toetsingskader de monitoring verder<br />
onbesproken blijft.<br />
Indien er meer emissiegegevens voorhanden zijn zal<br />
een evaluatie rondom het onderhavige toetsingskader<br />
plaatsvinden. Naar verwachting zullen deze gegevens<br />
binnen enkele jaren ter beschikking komen en zal de<br />
richtlijn worden herzien.<br />
1.6 Samenhang met andere<br />
informatiebronnen<br />
In de studies die ten grondslag aan deze richtlijn liggen<br />
is geconstateerd dat vooralsnog weinig praktijkgegevens<br />
over procesinstallaties en emissies beschikbaar<br />
zijn. Tevens is geconstateerd dat op basis van de mogelijke<br />
basistechnieken een zeer groot aantal variaties in<br />
mestverwerkingstechnieken mogelijk zijn. Omdat de<br />
informatie over al deze gegevens naar verwachting de<br />
komende jaren aanzienlijk zal toenemen, zal in overleg<br />
met de betrokken overheden en het betrokken bedrijfsleven,<br />
een informatieplatform worden gerealiseerd waar<br />
deze informatie voor alle partijen beschikbaar komt.<br />
Ook de gegevens uit de reeds beschikbare studies zullen<br />
hier worden gepresenteerd.
2 Juridisch<br />
9<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
kader<br />
In dit hoofdstuk wordt op beknopte wijze het wettelijk<br />
kader behandeld dat bij de vergunningverlening van<br />
een mestverwerkingsinstallatie van belang kan zijn. In<br />
bijlage 1 zijn alle in dit hoofdstuk gebruikte begrippen<br />
gedefinieerd.<br />
Alle juridische aspecten met betrekking tot de huidige<br />
milieuhygiënische wet- en regelgeving worden uitgebreid<br />
behandeld in de ‘Handreiking vergunningverlening<br />
mestbewerking en -verwerking’, InfoMil.<br />
2.1 Definities mestverwerking<br />
en mestbewerking<br />
Mestverwerking wordt in deze richtlijn gedefinieerd als<br />
de ‘toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan<br />
met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid<br />
van dierlijke mest te wijzigen’. Op grond van deze<br />
definitie kunnen de volgende voorbeelden van mestverwerking<br />
worden genoemd: scheiding, bezinking,<br />
toevoeging van additieven, vergisting, beluchting,<br />
droging, compostering, indamping, vergassing en<br />
verbranding.<br />
Mestbewerking wordt gedefinieerd als ‘behandeling van<br />
dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen<br />
aan het product teweeg te brengen’. Bijvoorbeeld:<br />
mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van<br />
vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven.<br />
Mestbewerking wordt in deze richtlijn niet behandeld.<br />
2.2 Mestverwerking binnen<br />
het Inrichtingen- en<br />
vergunningenbesluit Wm<br />
In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb)<br />
wordt in categorie 7.1 onder a het bewerken, verwerken,<br />
opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische<br />
meststoffen als categorie van inrichtingen<br />
genoemd. Voor het verwerken is geen ondergrens van<br />
toepassing.<br />
Indien er hierbij sprake is van het bewerken of verwerken<br />
van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen<br />
met een capaciteit ten aanzien daarvan van<br />
25.000 m³ per jaar of meer valt de activiteit onder categorie<br />
7.4 van het Ivb en zijn gedeputeerde staten het<br />
bevoegd gezag.<br />
Daarnaast is er in bepaalde gevallen sprake van afvalstoffenverwerking<br />
waarop het hoofdstuk 28 van de Ivb<br />
van toepassing is. Consequenties hiervan zijn onder<br />
meer dat door het bevoegd gezag een doelmatigheidstoets<br />
moet worden uitgevoerd en dat een vergunning<br />
voor een periode van ten hoogste 10 jaar mag worden<br />
verleend (tijdelijke vergunning).<br />
In het in bijlage 2 opgenomen stroomschema is<br />
beknopt samengevat in welke gevallen sprake is van<br />
mestverwerking en in welke gevallen er sprake is van<br />
afvalstoffenverwerking in de zin van het Ivb. Hierbij is<br />
tevens vermeld wie het bevoegd gezag in het<br />
betreffende geval is.<br />
2.3 M.e.r.-plicht of m.e.r.beoordelingsplicht<br />
Het oprichten van een inrichting bestemd voor het<br />
bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of<br />
overige organische meststoffen met een capaciteit van<br />
100 ton per dag of meer, is een activiteit zoals omschreven<br />
in categorie 18.2 van onderdeel d van de bijlage van<br />
het in 1999 gewijzigde Besluit m.e.r. 1994.<br />
Ten aanzien van dit onderdeel d is de procedure als<br />
bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8 d van de<br />
Wet milieubeheer van toepassing. Het betreft hier de<br />
procedurevoorschriften bij het ondernemen van activiteiten,<br />
aangewezen krachtens artikel 7.4 (m.e.r.-beoordelingsplicht).<br />
Op grond van dit artikel moet het<br />
bevoegd gezag bij deze activiteiten bepalen of voor de<br />
activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden<br />
waarin zij wordt ondernomen, een milieu-effectrapport<br />
moet worden gemaakt.<br />
Indien er overigens sprake is van het oprichten van een<br />
inrichting bestemd voor de verbranding van niet<br />
gevaarlijke afvalstoffen, of de chemische behandeling<br />
van niet- gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van<br />
meer dan 50 ton per dag en minder dan 100 ton per<br />
dag, dan is de m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing<br />
(cat. d18.1). Indien die capaciteit 100 ton per dag of<br />
meer betreft is er sprake van een m.e.r.-plicht<br />
(cat. c.18.4).<br />
Op grond van artikel 7.6 hebben Provinciale Staten de<br />
mogelijkheid om bij provinciale milieuverordeningen<br />
activiteiten die belangrijke gevolgen voor het milieu<br />
kunnen hebben als m.e.r.-plichtig aan te wijzen. Dit<br />
kunnen nieuwe activiteiten zijn, maar ook activiteiten<br />
van onderdeel c of d met een lagere drempel, mits de<br />
omschrijving van de activiteiten niet wordt gewijzigd.<br />
Bij de voorbereiding van besluiten van die activiteiten<br />
die zijn aangewezen in de milieuverordening, moet een<br />
milieueffectrapportage (artikel 7.2, tweede en derde<br />
lid) worden gemaakt.
10<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
2.4 Mestverwerking binnen<br />
de 8.40-besluiten Wm<br />
Volgens artikel 1 eerste lid onder b van het Besluit<br />
mestbassins milieubeheer is het besluit alleen van<br />
toepassing voor zover er sprake is van het bewaren van<br />
dunne mest in één of meer bassins indien:<br />
1° de bassins een gezamenlijk oppervlakte hebben van<br />
niet meer dan 750 m²;<br />
2° de gezamenlijke inhoud niet meer bedraagt dan<br />
2.500 m³;<br />
3° er in de bassins geen beluchting, geforceerde vergisting<br />
of andere be- of verwerking van dunne mest<br />
plaatsvindt, behoudens mengen of roeren.<br />
Deze formulering is ook in de besluiten melkrundveehouderijen<br />
milieubeheer en akkerbouwbedrijven<br />
milieubeheer opgenomen.<br />
Het Besluit mestbassins milieubeheer, het Besluit<br />
melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit<br />
akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn dus niet van<br />
toepassing op de verwerking van mest.<br />
2.5 Mestverwerking<br />
en afvalwater<br />
In bijlage 3 zijn de juridische kaders van afvalwaterlozingen<br />
vanuit een mestverwerkingsinstallatie in een<br />
stroomschema weergegeven. In paragraaf 2.5.1 en 2.5.2<br />
is het onderscheid tussen directe en indirecte lozingen<br />
uiteengezet.<br />
2.5.1 Directe lozing binnen de Wvo<br />
‘Directe of rechtstreekse lozingen’, zijn lozingen die<br />
rechtstreeks op het oppervlaktewater plaatsvinden.<br />
Deze lozingen worden geregeld in de Wet verontreiniging<br />
oppervlaktewateren (Wvo), de waterkwaliteitsbeheerder<br />
is bevoegd gezag.<br />
Er kan hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen<br />
lozingen met behulp van een werk (artikel 1 eerste lid<br />
van de Wvo) en lozingen die op een andere wijze<br />
plaatsvinden dan met behulp van een werk (artikel 1,<br />
derde lid van de Wvo). Afhankelijk van de wijze van<br />
lozing is een Wvo-vergunning vereist, dan wel kan de<br />
lozing plaatsvinden op grond van het Wvo-lozingenbesluit<br />
open teelt en veehouderij.<br />
2.5.2 Indirecte lozing binnen de Wm-vergunning<br />
Indirecte lozingen zijn lozingen op het openbaar riool<br />
of een andere voorziening voor inzameling en transport<br />
van afvalwater.<br />
Een indirecte lozing die ontstaat bij mestverwerking<br />
niet zijnde afvalstoffenverwerking wordt sinds maart<br />
1996 geregeld op grond van de Wet milieubeheer.<br />
Het bevoegd gezag is hierbij verplicht eisen aan de<br />
vergunning te verbinden die nodig zijn ter bescherming<br />
van de doelmatige werking van het riool,<br />
de zuiveringstechnische werken en de kwaliteit van het<br />
oppervlaktewater. De instructie-regeling lozingsvoorschriften<br />
milieubeheer is hierop van toepassing. Op<br />
grond van deze regeling dienen naast een vangnetbepaling<br />
in de vergunning concrete, op het specifieke geval<br />
toegesneden voorschriften te worden opgenomen<br />
(bijvoorbeeld het voorschrijven van een slibvangput of<br />
het opnemen van emissiegrenswaarden).<br />
In het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer en het<br />
Besluit melkveehouderijen milieubeheer is een voorschrift<br />
opgenomen dat lozing van mest of gier op riolering<br />
is verboden (niet doelmatige verwerking). In de<br />
vergunningenpraktijk wordt een dergelijk verbod ook<br />
als voorschrift opgenomen.<br />
Afvalwater dat ontstaat bij mestverwerking, wordt<br />
doorgaans gekenmerkt door relatief grote hoeveelheden.<br />
Het is daarom nodig dat door de gemeente (de<br />
rioolbeheerder) getoetst wordt of het rioolstelsel<br />
voldoende capaciteit heeft.<br />
Door waterkwaliteitsbeheerders wordt lozing op riolering<br />
doorgaans als een geschikte tussenoplossing<br />
beschouwd tijdens een optimalisatie- en testperiode<br />
van een experimentele installatie, waarbij het uiteindelijk<br />
de bedoeling is gezuiverd afvalwater direct op<br />
oppervlaktewater te gaan lozen.<br />
Indien het geproduceerde afvalwater doelmatig op de<br />
ontvangende zuiveringsinstallatie kan worden verwerkt<br />
en er geen onaanvaardbare schade optreed voor het<br />
achterliggende ontvangende oppervlaktewater,<br />
beschouwd de waterkwaliteitsbeheerder lozing soms als<br />
een goede eindoplossing.<br />
Wegens de verschillende locale omstandigheden<br />
(karakteristiek lozing in relatie tot de bedrijfsvoering<br />
van de rioolwaterzuivering en typering ontvangende<br />
oppervlaktewater) kan alleen de waterkwaliteitsbeheerder<br />
genoemde beoordelingen maken. Hiertoe zijn<br />
‘grote lozers’ aangewezen als Wvo-vergunningsplichtig.<br />
Indien de mestverwerking moet worden beschouwd als<br />
afvalverwerking (zie paragraaf 2.2 of het stroomschema<br />
in bijlage 2) of indien meer dan 500 m³ per dag danwel<br />
2500 inwonerequivalenten wordt geloosd, dan is er<br />
sprake van een indirecte lozing waar de Wvo op toeziet:<br />
de waterkwaliteitsbeheerder is het bevoegd gezag ten<br />
aanzien van de doelmatige werking van de awzi, en de<br />
bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater,<br />
terwijl de doelmatige werking van de riolering geregeld<br />
moet worden in de Wm-vergunning.<br />
Omdat meerdere kleinschalige verwerkingsinstallaties<br />
met door de Wm gereguleerde lozing op een rioolstelsel<br />
potentieel ook een grote impact op de rwzi of ontvangende<br />
oppervlaktewater hebben, is het zaak waterkwaliteitsbeheerders<br />
sturing te laten geven aan lozingen op<br />
riolering. Advies is dat het Wm-bevoegd gezag bij<br />
iedere aanvraag de waterkwaliteitsbeheerder<br />
consulteert.
11<br />
2 Juridisch kader InfoMil, februari 2001<br />
2.6 Mobiele installaties in relatie<br />
tot vergunningplicht<br />
Het kenmerk van een mobiele mestverwerkingsinstallatie<br />
is dat de installatie weliswaar op het terrein van de<br />
inrichting wordt gebruikt maar niet locatie- of plaatsgebonden<br />
zijn. Van de mobiele installatie zullen de<br />
pomp en de slangen waarschijnlijk op de inrichting<br />
aanwezig blijven. De installatie zelf zal telkens worden<br />
verplaatst en door verschillende bedrijven worden<br />
gebruikt. Het mestverwerkingsproces zal, afhankelijk<br />
van de hoeveelheid opgeslagen mest en de capaciteit<br />
van de installatie, enkele dagen tot enkele weken<br />
kunnen duren en met een zekere regelmaat terugkeren.<br />
Aangezien de installatie met een zekere continuïteit één<br />
onderdeel vormt met de inrichting, is hier sprake van<br />
een vergunningplichtige activiteit in de zin van de Wm.<br />
Elk bedrijf dat periodiek gebruik maakt van de mobiele<br />
installatie zal daar dus een vergunning voor aan moeten<br />
vragen.<br />
Ook voor de afvalwaterlozingen van een mobiele<br />
installatie is het juridische kader zoals in paragraaf 2.5 is<br />
geschetst van toepassing.<br />
2.7 Mestverwerking en de<br />
Wet Ruimtelijke Ordening<br />
(Wro)<br />
2.7.1 Inleiding<br />
De Wro regelt dat in streek- en bestemmingsplannen<br />
wordt aangegeven welke functies in welke gebiedscategorieën<br />
zijn toegestaan dan wel zich kunnen ontwikkelen.<br />
Het bestemmingsplan is juridisch bindend. Bij het<br />
oprichten van gebouwen of het inrichten van processen<br />
vindt de juridische verankering van hetgeen in een<br />
bestemmingsplan is vastgelegd plaats bij het al of niet<br />
verlenen van een bouwvergunning<br />
Het voorzien in bepaalde maatschappelijke behoeften<br />
dient vanwege het samenspel tussen provincies en<br />
gemeenten tevens verankerd te zijn in het Streekplan.<br />
De planologische kernbeslissing ‘Nationaal ruimtelijk<br />
beleid’ bevat de hoofdlijnen en belangrijkste maatregelen<br />
op rijksniveau, die weer moeten doorwerken in de<br />
streek- en bestemmingsplannen. Thans vormt de<br />
Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex), het<br />
geldende beleid, van de Vijfde Nota Ruimtelijke<br />
Ordening is op 31 januari 2001 deel 1 (Beleidsvoornemens)<br />
gepubliceerd.<br />
2.7.2 Algemene beleidslijnen<br />
De Vierde Nota Extra Ruimtelijke Ordening (Vinex)<br />
omschrijft in deel 4, par. ii, punt 4.9 dat grootschalige<br />
(industriële) <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> in beginsel<br />
gevestigd moeten worden op een industrieterrein dan<br />
wel in aansluiting bij bestaande verwerkingsinstallaties<br />
van vergelijkbare omvang, zoals bijvoorbeeld afvalverwerking,<br />
rioolwaterzuivering, en composteerinrichtingen.<br />
Dit beleid is nader uitgewerkt in de vng-uitgave<br />
‘bedrijven en milieuzonering’, Den Haag, 1999.<br />
Volgens deze uitgave moet (grootschalige) mestverwerking<br />
plaats vinden op categorie 5-industrieterreinen<br />
(zwaarste categorie, alleen voor zware industrie), terwijl<br />
bijvoorbeeld composteringsinstallaties al op categorie<br />
3-terreinen kunnen worden opgericht.<br />
De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening voegt bijzondere<br />
accenten toe aan het Vinex-beleid voor mestverwerking<br />
en de zorg voor het buitengebied. In die 5e<br />
Nota geldt als uitgangspunt voor het buitengebied dat<br />
zowel het voorkomen van verdere aantasting als het<br />
herstellen van de kwaliteit van het landelijk gebied aan<br />
de orde zijn. Om de diversiteit in het buitengebied te<br />
behouden en te vergroten wordt in sterke mate aangesloten<br />
bij landschappelijke, cultuurhistorische en<br />
ecologische kenmerken. Veelal worden deze kenmerken<br />
aangetast door een toenemende ‘verstening’.<br />
In de Vijfde Nota en op provinciaal niveau worden<br />
gebiedscategorieën onderscheiden met het oog op de<br />
zwaarte van bescherming van bijzondere waarden. In<br />
de Vijfde nota gaat het om het onderscheid tussen<br />
gebieden met groene contouren en het overig landelijk<br />
gebied, ook wel balansgebieden genoemd. De gebieden<br />
binnen de groene contouren worden op provinciaal<br />
niveau veelal aangeduid als gebieden met (grote) waarden<br />
van natuur, landschap en cultuurhistorie.<br />
In het licht van de Vijfde Nota moet de oprichting van<br />
een mestverwerkingsinstallatie niet alleen worden<br />
beoordeeld op basis van de bedrijfsmatige noodzaak<br />
van agrarische bedrijven en de technologische ontwikkeling<br />
van verwerking in allerlei producten. Oprichting<br />
van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en het daartoe bouwen<br />
van hallen en loodsen en het graven van bassins etc.<br />
tasten de openheid van het buitengebied verder aan en<br />
vergroten de verstening. Waar in het buitengebied de<br />
landschappelijke, cultuurhistorische of ecologische<br />
waarden minder prominent zijn en waar bestaande<br />
verstening geen probleem vormt, stuit vestiging van<br />
nieuwe installaties zonder enigerlei toevoeging aan de<br />
verstening op minder problemen.<br />
2.7.3 De Wro en de Reconstructiewet<br />
In de Reconstructiewet concentratiegebieden is op<br />
verzoek van de Tweede Kamer een onderscheid<br />
gemaakt in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden<br />
en extensiveringsgebieden.<br />
In de landbouwontwikkelingsgebieden is uitbreiding,<br />
hervestiging of nieuwvestiging van de intensieve<br />
veehouderij mogelijk; in de verwevingsgebieden alleen<br />
als de ruimtelijke kwaliteit of andere functies die het<br />
gebied moet vervullen zich daar niet tegen verzetten. In<br />
de extensiveringsgebieden is uitbreiding, hervestiging<br />
of nieuwvestiging onmogelijk of zal in het kader van de<br />
reconstructie onmogelijk worden gemaakt. De landbouwontwikkelingsgebieden<br />
liggen in de balansgebieden<br />
van de Vijfde nota, dus buiten de groene contourgebieden.<br />
Sommige provincies overwegen in deze
12<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
ontwikkelingsgebieden ook ‘verdichtingsgebieden<br />
(voor intensieve veehouderij)’ of agro-bedrijventerreinen<br />
aan te duiden.<br />
Ook duiden sommige provincies locaties die gunstig<br />
zijn gelegen (d.w.z. locaties die landschap, cultuurhistorie<br />
en natuur niet verstoren) en waar een intensieve<br />
veehouderij stopt of vertrekt aan als ‘sterlocatie’.<br />
De ontwikkeling van de veehouderij en de wijze van<br />
zonering vanwege de Reconstructiewet bepalen hoe<br />
initiatieven tot oprichting van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
kunnen worden beoordeeld.
3 Procesbeschrijving<br />
13<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
en milieuaspecten<br />
van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
3.1 Inleiding<br />
Voordat processen en milieu-aspecten van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
worden beschreven wordt in<br />
deze inleiding ingegaan op een aantal algemene<br />
aspecten met betrekking tot mest en <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>.<br />
3.1.1 Inkaderen van het begrip<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
Mestverwerkinginstallaties kunnen onderling onder<br />
meer verschillen in:<br />
• toegepaste technieken, uitvoeringsvormen van de<br />
technieken, en de wijze waarop de technieken onderling<br />
zijn gekoppeld of verweven;<br />
• de schaalgrootte, variërend van kleine installaties op<br />
boerderijniveau tot centrale installaties met verwerkingscapaciteiten<br />
van 100.000 m³/jaar en meer. Een<br />
hierbij te benoemen afzonderlijke categorie betreft<br />
mobiele installaties;<br />
• de samenstelling van de inputstromen. Hierbij kan<br />
grofweg onderscheid worden gemaakt tussen dierlijke<br />
mest en andere organische residuen. Binnen<br />
deze beide hoofdstromen is een brede variëteit aan<br />
deelstromen te onderscheiden, met verschillende<br />
karakteristieken.<br />
Bovengenoemde verschillen geven vele mogelijke<br />
combinaties aan van technieken, schaalgroottes en<br />
inputstromen, die onderling alle in emissies en risico’s<br />
zullen verschillen.<br />
Om toch een zekere inperking te kunnen maken is<br />
uitgegaan van tien basistechnieken waarmee naar<br />
verwachting tenminste 90% van de in de komende<br />
jaren te realiseren verwerkingsinstallaties kan worden<br />
beschreven. Deze verwachting is gebaseerd op een<br />
vergelijking met technieken die worden toegepast voor<br />
de behandeling van andere organische of waterige stromen,<br />
en waarbij de technologische ontwikkelingen<br />
voorlopen op mestverwerking.<br />
3.1.2 Mestsoorten en organische reststromen<br />
De richtlijn wordt in de eerste plaats afgebakend tot de<br />
gangbare mestsoorten en tot de organische reststromen<br />
die, zowel in technisch als in juridisch opzicht, als<br />
grondstof in <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> kunnen<br />
worden verwerkt tot bruikbare eindproducten.<br />
Deze mestsoorten en organische reststromen zijn in<br />
tabel 1 opgesomd.<br />
Het is van belang op te merken dat nagenoeg alle<br />
genoemde reststromen als afvalstof worden beschouwd.<br />
Wat dit betekent voor de Wm-vergunning is in paragraaf<br />
2.2 geschetst.<br />
Daarnaast kan alles wat op de mestvaalt terecht komt<br />
worden verwerkt. Hierbij kan gedacht worden aan<br />
veevoerresten etc.<br />
Tabel 1 Mestsoorten en organische reststromen<br />
(KWIN, 1999)<br />
Mestsoorten<br />
Gier<br />
• Rundvee<br />
• Vleesvarkens<br />
• Zeugen, inclusief biggen<br />
tot circa 10 kg<br />
Dunne mest (drijfmest)<br />
• Rundveedrijfmest<br />
• Vleesvarkensdrijfmest<br />
• Zeugenmest<br />
• Vleeskalverenmest<br />
• Dunne kippenmest<br />
Vaste mest (vezelrijke mest)<br />
• Kippen-droge mest<br />
• Kippenmest (strooisel)<br />
• Vleeskuikenmest<br />
• Vleeskuikenmest van ouderdieren<br />
• Rundveemest (grupstalen<br />
potstalmest)<br />
• Vleesvarkens (stromest)<br />
• Kalkoenen<br />
• Zeugen<br />
Organische reststromen<br />
Reststromen uit de (voedingsen<br />
genotmiddelen-) industrie<br />
• Groente- en fruitafval<br />
(incl. doordraai)<br />
• Sorteerafval<br />
• Slurrie uienolie<br />
• Cacao afval<br />
• Wasserijafval zetmeelindustrie<br />
• Koffiedik cichorei<br />
• Vetafval<br />
• Bleekaarde<br />
• Witlofafval<br />
• Visafval<br />
• Reststromen die in de destructiewet<br />
tot de Laag Risico Afvallen<br />
worden gerekend: o.a. flotatieslib<br />
en ongeboren mest<br />
• Vethoudende reststoffen uit<br />
farmaceutische industrie<br />
• Swill<br />
• Opgiet<br />
• Spoeling (bij ethanolproductie)<br />
Onbewerkte plantaardige<br />
reststromen<br />
• Oogstresten: blad- en loofresten,<br />
stengelresten, wortelresten en<br />
knolresten<br />
• Groenbeheerresten: bermgras,<br />
bladresten, snoeiresten, maairesten,<br />
slootmaaisel<br />
Organisch afval uit huishoudens<br />
en kantoren, winkels en diensten<br />
• GFT-afval<br />
• Analoog GFT-afval<br />
• Swill
14<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
3.1.3 Categorie-indeling <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
In deze richtlijn wordt uitgegaan van de volgende categorieën<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>:<br />
• kleinschalige verwerking op boerderijniveau van op<br />
het eigen bedrijf geproduceerde mest;<br />
• centrale kleinschalige mestverwerking op regionale<br />
schaal met een verwerkingscapaciteit kleiner dan<br />
25.000 ton mest (inclusief eventueel organisch afval)<br />
per jaar;<br />
• centrale grootschalige mestverwerking op<br />
regionale/industriële schaal met een verwerkingscapaciteit<br />
groter dan 25.000 ton mest (inclusief eventueel<br />
organisch afval) per jaar;<br />
• mobiele installaties: de niet locatiegebonden verwerkingsinstallaties.<br />
Deze categorie is niet verder onderverdeeld<br />
naar capaciteit, deze installaties zullen naar<br />
verwachting een capaciteit hebben die kleiner is dan<br />
25.000 ton mest (inclusief eventueel organisch afval)<br />
per jaar.<br />
3.1.4 Samenstelling mest<br />
Bij de beschrijving van mestverwerkingstechnieken is<br />
inzicht in de samenstelling van de mest relevant. Tabel<br />
2 geeft daarvoor een indicatie. De waarden in een partij<br />
mest kunnen sterk afwijken van die in de tabel; de<br />
samenstelling van het voer, leeftijd van de dieren, het<br />
systeem van huisvesting hebben onder andere invloed<br />
op de mest. Gedurende de opslag van mest verandert<br />
de samenstelling door biologische processen en bezinking.<br />
Al deze invloeden leiden ertoe dat binnen een<br />
diercategorie waarden voorkomen die een factor drie<br />
(naar boven en naar beneden) kunnen afwijken. Zelfs<br />
in de mest van één bedrijf blijken forse variaties mogelijk<br />
te zijn.<br />
Koper en zink worden bij enkele diersoorten bewust<br />
aan het voer toegevoegd. Daarnaast kan voer zware<br />
metalen bevatten doordat de gewassen zijn geteeld op<br />
licht vervuilde grond (bijvoorbeeld door zware metalen<br />
uit de kunstmest). Mestmonsters voldoen vrijwel altijd<br />
aan de eisen voor schone compost voor wat betreft<br />
cadmium, kwik, chroom en andere zware metalen.<br />
Deze metalen blijven dan ook in deze notitie verder<br />
buiten beschouwing.<br />
Mest kan verontreinigd zijn met onkruidzaden, eitjes<br />
van vliegen of dierlijke parasieten, diergeneesmiddelen<br />
en dergelijke. Systemen met biologische of chemische<br />
afbraak verwijderen doorgaans deze verontreinigingen<br />
Tabel 2 Indicatie samenstelling mest (IKC 1996)<br />
volledig. Bij scheidingssystemen zal relatief weinig van<br />
deze verontreiniging worden verwijderd.<br />
3.2 Basistechnieken<br />
3.2.1 Algemeen<br />
De beschikbare technieken voor mestverwerking zijn<br />
divers en kunnen uiteenlopen van het eenvoudig scheiden<br />
van de mest in een vaste en vloeibare fractie met<br />
inzet van één techniek, tot bijvoorbeeld vergisten en<br />
verbranden van mest met complexe combinaties van<br />
technieken. De gebruikte techniek is sterk bepalend<br />
voor de producten en afvalstromen die ontstaan en de<br />
mogelijkheden om deze af te zetten.<br />
Lang niet alle technieken zijn voor iedere mestsoort<br />
toepasbaar. Niettemin moge duidelijk zijn, dat zeer<br />
veel verschillende constellaties mogelijk zijn, mede<br />
afhankelijk van de mestsamenstelling.<br />
Er kunnen vier hoofdfasen bij mestverwerking worden<br />
onderscheiden. Deze indeling in vier hoofdfasen is<br />
enerzijds gebaseerd op de logistieke positie van een<br />
deelproces in een integrale verwerkingsketen en anderzijds<br />
op de soort grondstof of tussenproduct dat in een<br />
dergelijk deelproces wordt behandeld:<br />
• opslag en voorbehandeling;<br />
• behandeling van dunne mest (productstromen met<br />
5–30% droge stof);<br />
• (na)behandeling van vaste fracties en vaste of steekvaste<br />
mest (productstromen met een droge stofgehalte<br />
groter dan 30%);<br />
• (na)behandeling van dunne fracties (productstromen<br />
met een droge stofgehalte kleiner dan 5%).<br />
Naast deze hoofdfasen zijn luchtbehandeling en de<br />
behandeling van was- en ontsmettingswater relevante<br />
procesonderdelen.<br />
Bij luchtbehandeling wordt een substantieel deel van<br />
de stofstromen door de proceslucht getransporteerd.<br />
Ook qua investeringen en processturing kan luchtbehandeling<br />
een relevant onderdeel zijn van de installatie.<br />
Zeker bij centrale mestverwerking zal veel transport<br />
plaatsvinden. Vanwege hygiëneregels (dierziekten) is<br />
reiniging en soms ook ontsmetting nodig. In de waterhuishouding<br />
van sommige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
vormt het hierbij vrijkomende was- en ontsmettingswater<br />
soms een substantiële hoeveelheid.<br />
Droge stof N-totaal P 2 O 5 Koper Zink<br />
(g/kg mest) (g/kg mest) (g/kg mest) (mg/kg mest) (mg/kg mest)<br />
Rundvee, dunne mest 100 4,9 1,8 3 5<br />
Vleeskalveren 80 3,0 1,5 28 21<br />
Vleeskuikens 500 30,5 17,0 68 218<br />
Fokzeugen met biggen 80 4,2 3,0 25 27<br />
Vleesvarkens dunne mest 50 7,2 4,2 22 38
15<br />
3 Procesbeschrijving en milieuaspecten InfoMil, februari 2001<br />
Voor elk van de vier hoofdfasen geldt dat er meerdere<br />
in elke fase verschillende be- en verwerkingstechnieken<br />
als basistechniek inzetbaar zijn. Deze basistechnieken<br />
zijn in paragraaf 3.2.3 t/m 3.2.11 kort behandeld. Tevens<br />
is de hoofdfase ‘voorbehandeling’ in paragraaf 3.2.2<br />
beschreven, omdat voorbehandeling bij nagenoeg alle<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> zal voorkomen.<br />
3.2.2 Opslag en voorbehandeling<br />
De voorbehandeling van aangevoerde en te verwerken<br />
grondstoffen (mest, organische reststromen) kunnen de<br />
volgende stappen worden onderscheiden:<br />
• inname (registratie, weging en bemonstering);<br />
• overslag in een opslagvoorziening;<br />
• verwijdering van grove delen (roostergoedafscheiding);<br />
• verkleining of versnijding;<br />
• menging van grondstoffen.<br />
Doel van het opslaan is ervoor zorgen dat de installatie<br />
voldoende grondstoffen heeft om de capaciteit volledig<br />
te benutten en het opvangen van fluctuaties bij aanvoer<br />
en afvoer. Belangrijk voor de manier van opslag is of er<br />
sprake is van vloeibare mest (gier, dunne mest) of<br />
stapelbare mest (vaste mest). Er zijn verschillende<br />
manieren om mest op te slaan zijn (silo’s, tanks,<br />
bunkers, tussen keerwanden, in containers etc). Verder<br />
is de soort van opslag afhankelijk van de noodzaak om<br />
binnen installaties meerdere producten te maken, met<br />
als gevolg dat er meerdere verschillende opslagvormen<br />
aanwezig dienen te zijn. De wijze van opslag dient<br />
zodanig te zijn dat beginproduct, eventuele tussenproducten<br />
en eindproducten niet met elkaar in aanraking<br />
komen in verband met contaminatie.<br />
Verwijdering van grove delen, verkleining/versnijding<br />
en menging van de grondstoffen hebben alle tot doel<br />
om verstoppingen in het verwerkingsproces te voorkomen<br />
en het product voor eventuele verdere verwerking<br />
geschikt te maken.<br />
3.2.3 Scheiden<br />
Mest<br />
Scheidingsunit<br />
Dunne fractie<br />
Dikke fractie<br />
In veel gevallen is het noodzakelijk om de mest eerst<br />
voor te bewerken door middel van scheiding. Het doel<br />
van het scheidingsproces is het scheiden van de mest in<br />
een dunne en een dikke fractie. Kenmerkend voor<br />
scheiding is dat met name de organische stof en fosfaat<br />
zich ophopen in de dikke fractie. De verschillende<br />
scheidingsprocessen zijn grofweg in twee soorten onder<br />
te verdelen: mechanische (op deeltjesniveau) en<br />
fysisch-chemische scheidingsprocessen. Bij mechanische<br />
scheidingsprocessen moet worden gedacht aan<br />
mestschuiven, (zeef)banden, vijzelpersen en trilzeven,<br />
decanters etc., terwijl bij fysisch-chemische scheidingsprocessen<br />
gebruik wordt gemaakt van effecten en<br />
eigenschappen op veelal colloïdaal niveau en oppervlakte-eigenschappen<br />
van deeltjes. Technieken waarbij<br />
in dit geval gebruik gemaakt wordt zijn strofilters,<br />
microfilters, decanteercentrifuges en bezinkinstallaties.<br />
3.2.4 Composteren<br />
Mest<br />
Vochtige warme<br />
damp<br />
Composteer-<br />
installatie<br />
Lucht<br />
Compost<br />
Het doel van composteren is het uitdrijven van vocht<br />
uit de mest (massa- en volumevermindering) ofwel<br />
concentratie van mineralen met behulp van microorganismen<br />
van een deel van de organische stof tot<br />
water, CO ² en energie. Door de vrijkomende energie<br />
tijdens het composteren stijgt de temperatuur van de<br />
compost. Hierdoor worden eventueel in de mest<br />
aanwezige ziektekiemen gedecimeerd. Gedurende de<br />
compostering wordt lucht door de mest geleid om te<br />
zorgen voor de aanvoer van voldoende zuurstof en<br />
afvoer van vocht, hiervoor moet de mest voldoende<br />
structuur bezitten (porositeit). Tijdens het proces komt<br />
warmte vrij die ervoor zorgt dat de mest indroogt. Een<br />
bijkomend effect is dat emissie van ammoniak plaats<br />
vindt. Een gedeelte van de warmte wordt uitgestraald<br />
naar de omgeving. Voor het composteren zijn meerdere<br />
systemen mogelijk, die onder te verdelen zijn in intensieve<br />
en extensieve compostering en aërobe en anaërobe<br />
compostering. Compostering kan in de open lucht<br />
plaatsvinden maar ook in hallen of tunnels. Hierbij is<br />
extensieve compostering de meest eenvoudige, en het<br />
composteren in tunnels de meest gecontroleerde<br />
manier.<br />
Alle soorten mest kunnen worden gecomposteerd, met<br />
toeslagstoffen wordt het droge stof-gehalte bijgestuurd.<br />
Dunne mest zal eerst moeten worden voorbehandeld<br />
(scheiden of mengen met structuurmateriaal). Ook<br />
kunnen toeslagstoffen aan de dunne mest worden<br />
toegevoegd.<br />
Vergeleken met vergisten (3.2.7) wordt een iets groter<br />
deel van de organische stof afgebroken. Ook wordt een<br />
iets groter deel van de aanwezige minerale stikstof<br />
(10–30%) omgezet in stikstofgas (N2). Bij vergisting<br />
bedraagt dit omzettingspercentage 5–15%.
16<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
3.2.5 Beluchting<br />
Beluchting is gericht op het afbreken van organische<br />
componenten en het verwijderen van stikstof uit de<br />
mest. Bijkomend voordeel van beluchten is dat de<br />
geuremissie van de beluchte mest lager is dan van<br />
onbehandelde mest en dat een deel van de organische<br />
stof (bzv) wordt omgezet. Om dit te bereiken wordt de<br />
vloeibare mest in een tank gestort waarin belucht<br />
wordt. Bacteriën zetten dan organische componenten<br />
om in CO ² en water. Verder treedt er ook nitrificatie<br />
op, waarbij ammonium wordt omgezet in nitraat.<br />
Door dit afvalwater ook te behandelen in anaëroob<br />
milieu zetten andere bacteriën onder afbraak van organische<br />
stof het nitraat weer om in luchtstikstof. Deze<br />
methode kan vergeleken worden met het proces dat<br />
plaatsvindt bij rioolwaterzuiveringsinstallaties. Om<br />
overbelasting van dit bacteriële proces te voorkomen en<br />
niet op een zeer hoog energieverbruik uit te komen is<br />
dit proces pas uitvoerbaar bij lagere concentraties<br />
(< 3%) organische stof.<br />
3.2.6 Membraanscheiding<br />
Dunne mest<br />
Membraanscheidings<br />
Permeaat<br />
Retentaat (dikke fractie)<br />
Het doel van de verwerking met behulp van membranen<br />
is het concentreren van gesuspendeerde en eventueel<br />
opgeloste stoffen in de ingaande stroom. Het water<br />
wordt doorgelaten en het grootste deel van de opgeloste<br />
en gesuspendeerde stoffen worden tegenhouden.<br />
Het resultaat is een vrij schone waterstroom en een<br />
dikke fractie. In tegenstelling tot de eerder genoemde<br />
scheidingsprocessen, is het scheiden met behulp van<br />
membranen alleen mogelijk voor dunne meststromen.<br />
Onder membraanscheiding worden processen zoals<br />
microfiltratie, ultrafiltratie en omgekeerde osmose<br />
verstaan. De verschillen tussen de membraanprocessen<br />
worden bepaald door de grootte van de filterporiën, die<br />
bij omgekeerde osmose het kleinst zijn en bij microfiltratie<br />
het grootst.<br />
3.2.7 Vergisting<br />
Mest<br />
Vergisten heeft tot doel organische stof met behulp van<br />
micro-organismen om te zetten in biogas. Een andere<br />
term die gebruikt wordt voor vergisten is fermenteren.<br />
Geschikt voor vergisting zijn in het algemeen alle soorten<br />
mest en organische reststoffen. Het proces vindt<br />
plaats in afwezigheid van zuurstof (anaëroob). Het<br />
biogas bestaat uit een mengsel van voornamelijk<br />
methaan (CH ⁴ ), kooldioxide (CO ² ) en waterdamp.<br />
Het gevormde gas heeft een relatief hoge energieinhoud<br />
en wordt dan ook doorgaans verstookt in een<br />
warmtekrachtinstallatie, waarbij elektriciteit en warm<br />
water worden geproduceerd. Bij vergisting worden<br />
alleen makkelijk afbreekbare organische stoffen afgebroken.<br />
De moeilijk afbreekbare organische stof zoals<br />
ligninecomponenten, blijven in de mest aanwezig.<br />
3.2.8 Toevoegen/binden<br />
Dunne mest Toevoegen<br />
Biogas<br />
Vergistings-<br />
installatie<br />
Scheiden<br />
Verontreinigingen<br />
Vergiste mest<br />
Binden<br />
Geconcentreerde<br />
meststof<br />
Waterstroom<br />
Doel van het toevoegen/binden is het verkrijgen van<br />
een geconcentreerde meststof. Hiertoe worden eerst<br />
bepaalde stoffen toegevoegd aan de dunne mest waardoor<br />
bezinkbare en zwevende stoffen neerslaan. Nadat<br />
deze neerslag wordt afgescheiden, worden andere stoffen<br />
zoals magnesium en fosfaat toegevoegd waardoor<br />
een geconcentreerde meststof afgescheiden kan<br />
worden.
17<br />
3 Procesbeschrijving en milieuaspecten InfoMil, februari 2001<br />
3.2.9 Indampen<br />
Mest<br />
Dit proces heeft als doel het concentreren van dunne<br />
mest en het te ontdoen van biologische verontreinigingen<br />
(vliegeneitjes, ziektekiemen). Het principe van<br />
deze vorm van scheiding is het verwarmen van de<br />
gehele meststroom, waardoor het in de mest aanwezige<br />
water verdampt. De verdamping geschiedt bij onderdruk,<br />
zodat veel minder energie nodig is voor de<br />
verdamping dan bij normale atmosferische druk. De<br />
stoom bevat water en ook stikstof en organische stof<br />
(vluchtige vetzuren). Deze stoom wordt gecondenseerd<br />
door het door een condensator te leiden. Het onderscheid<br />
tussen indampen en thermisch drogen (3.2.10)<br />
zit vooral in het temperatuurtraject waarbij het droogproces<br />
plaatsvindt, waardoor bij indampen de dikke<br />
fractie nog steeds verpompbaar is. Bij droging is dit<br />
niet het geval.<br />
Het indampen wordt bereikt met behulp van extern<br />
aangevoerd energie. Het energieverbruik kan worden<br />
verminderd door gebruik te maken van warmte uit<br />
stallucht, damprecompressie, etc.<br />
3.2.10 Drogen<br />
Mest<br />
Droog-<br />
installatie<br />
Energie<br />
Droog-<br />
installatie<br />
Energie<br />
Koelen<br />
Koelen<br />
Condensaat<br />
Gedroogde mest<br />
Condensaat<br />
Gedroogde mest<br />
Het drogen van mest kan plaatsvinden met behulp van<br />
‘afvalenergie’.<br />
Het direct drogen van mest met behulp van stallucht<br />
wordt momenteel veel toegepast in pluimveestallen.<br />
Door gebruik te maken van de lichaamswarmte van het<br />
vee in de stal en het vochtopnemend vermogen van de<br />
stallucht kan de mest fors worden ingedampt. Via recycling<br />
van warme stallucht, of opgewarmde buitenlucht,<br />
langs de vochtige mestmassa kan deze worden<br />
gedroogd tot droge stof gehaltes tot 70%. Tot op heden<br />
wordt deze techniek voornamelijk toegepast in de<br />
pluimveesector, in de varkenshouderij wordt het nog<br />
nauwelijks toegepast. Wel zijn er in de laatste sector<br />
goede perspectieven voor drogen met behulp van<br />
stallucht.<br />
Een andere vorm van droging is die met de restwarmte<br />
van de verbranding van vergistingsgas of de restwarmte<br />
van mestvergassing of mestverbranding. Droging kan<br />
plaatsvinden door warme lucht over de mest te geleiden<br />
(directe droging) of door warme lucht of water<br />
door slangen of buizen te laten lopen, die in contact<br />
staan met de mest.<br />
3.2.11 Thermische verwerkingsprocessen<br />
Mest<br />
Mest<br />
Vochtige warme<br />
damp<br />
Thermische-<br />
installatie<br />
As (+ char i.g.v. pyrolyse)<br />
Olie (pyrolyse)<br />
Het doel van deze verwerkingsprocessen is het benutten<br />
van de energie-inhoud van de mest. Onder thermische<br />
verwerkingsprocessen vallen onder andere<br />
verbranden, vergassen en pyrolyse. Bij al deze processen<br />
wordt uit de organische componenten energie gewonnen.<br />
Bij de in deze paragraaf vermelde verwerkingsprocessen<br />
(omzetting tot circa 80%) wordt alle aanwezige<br />
organische materialen omgezet in koolzuur en water<br />
terwijl de aanwezige stikstofverbindingen vrijwel<br />
geheel worden omgezet naar stikstofgas (N2). Vergassen<br />
geschiedt onder lage druk.
4 Toetsingskader<br />
18<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
lucht<br />
4.1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk zijn de hoofdlijnen van het in ontwikkeling<br />
zijnde beleid t.a.v. emissies naar de lucht ten<br />
gevolge van mestverwerkingsactiviteiten uiteengezet.<br />
Het is mogelijk dat door de in ontwikkeling zijnde<br />
mestwetgeving en het meer beschikbaar komen van<br />
emissiegegevens dit beleid op onderdelen zal moeten<br />
worden aangepast.<br />
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende<br />
vormen van mestverwerking:<br />
• grootschalige centrale installaties met een verwerkingscapaciteit<br />
groter dan 25.000 ton mest per jaar;<br />
• kleinschalige centrale installaties met een verwerkingscapaciteit<br />
tot 25.000 ton mest per jaar;<br />
• installaties op boerderijniveau, waarin alleen de eigen<br />
mest van het bedrijf wordt verwerkt.<br />
Mobiele installaties worden identiek beoordeeld en<br />
getoetst als installaties op boerderijniveau.<br />
Een mestverwerkingsinitiatief moet in het kader van de<br />
Wm-vergunningverlening worden getoetst op:<br />
• de aanvaardbaarheid van de locatie in relatie tot de te<br />
verwachten milieubelasting;<br />
• de mogelijkheden om op basis van het alara-beginsel<br />
nadelige gevolgen voor het milieu te beperken of<br />
te voorkomen.<br />
In de paragrafen 4.2 en 4.3 zijn voor de verschillende<br />
schaalgroottes van mestverwerking criteria voor de<br />
aanvaardbaarheid van een locatie opgesomd en zijn<br />
handvaten gegeven hoe op basis van het alara-beginsel<br />
normstelling in de vergunning kan worden toegepast.<br />
In paragraaf 4.4 is ingegaan op monitoring en<br />
evaluatie.<br />
In paragraaf 4.5 is het toetsingskader lucht samengevat<br />
in enkele schema’s.<br />
4.2 Centrale mestverwerking<br />
In paragraaf 4.2 wordt het toetsingskader voor centrale<br />
mestverwerking uiteengezet. Dit toetsingskader is voor<br />
kleinschalige en grootschalige centrale mestverwerking<br />
identiek met uitzondering van de normstelling voor<br />
geur.<br />
4.2.1 Aanvaardbaarheid locatie<br />
Naast het in hoofdstuk 6 behandelde toetsingskader<br />
ruimtelijke ordening bepalen de volgende milieuaspecten<br />
de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />
Ammoniak<br />
Binnen de zones rondom kwetsbare gebieden zoals bepaald<br />
op basis van de toekomstige Wav of voor verzuring gevoelige<br />
gebieden overeenkomstig de huidige IAV mogen geen<br />
nieuwe ammoniakbronnen worden opgericht.<br />
Toelichting<br />
Er van uitgaande dat centrale mestverwerking altijd<br />
met ammoniakemissies gepaard gaat, mag in de zones<br />
rondom deze gebieden dus geen centrale mestverwerking<br />
(zowel kleinschalig als grootschalig) plaatsvinden.<br />
Geur<br />
De locatie waar centrale mestverwerking is gepland, moet op<br />
zodanige afstand tot gevoelige objecten zijn gelegen dat kan<br />
worden voldaan aan het onder 4.2.2 behandelde toetsingskader<br />
voor geur.<br />
4.2.2 Normstelling op basis van<br />
het ALARA-beginsel<br />
Normstelling algemeen<br />
Voor centrale mestverwerking is, afhankelijk van de toegepaste<br />
technieken, een of meerdere van onderstaande bijzondere<br />
regelingen of besluiten van toepassing:<br />
• de Bijzondere Regeling <strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven<br />
(A1, voorheen 3.5/18);<br />
• het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties (Bla)<br />
en de voorgestelde eisen volgens de concept circulaire<br />
‘emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en afval’;<br />
• de Bijzondere Regeling Pyrolyse installaties (F4, voorheen<br />
3.5/98.1);<br />
• de Bijzondere Regelingen Compostering van groenafval<br />
(G2, voorheen 3.5/98.7) en GFT-compostering (G4, voorheen<br />
3.5/98.9);<br />
• Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties (BEES-B).<br />
Toelichting<br />
Voor centrale mestverwerking is al geruime tijd een<br />
toetsingskader voor emissies naar lucht beschikbaar.<br />
In bijlage 4 zijn bovenstaande regelingen en besluiten<br />
samengevat weergegeven.<br />
Indien een emissiereductie op basis van de normstelling<br />
in bovengenoemde regelingen of besluiten wordt<br />
gerealiseerd, is in voldoende mate invulling gegeven<br />
aan het alara-beginsel.<br />
Voor nadere informatie over eisen aan de emissies naar<br />
de lucht wordt verwezen naar de Nederlandse emissierichtlijn<br />
lucht (ner) (Infomil, september 2000). In het<br />
onderdeel ‘toepassing van de ner: ner in 8 stappen’<br />
wordt ingegaan op aspecten als wanneer de ner van
19<br />
4 Toetsingskader lucht InfoMil, februari 2001<br />
toepassing is, of ander beleid voor gaat voor de ner, of<br />
er sprake is van een bijzondere regeling en hoe het zit<br />
het alara.<br />
In paragraaf 2.3 is aangegeven in welke gevallen<br />
bovendien sprake is van een m.e.r-plicht of m.e.r.beoordelingsplicht.<br />
Normstelling ammoniak<br />
De ammoniakemissie moet voldoen aan de emissie-eis uit de<br />
Bijzondere Regeling <strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven (A1, voorheen<br />
3.5/18).<br />
Toelichting<br />
De emissie-eis voor ammoniak uit de Bijzondere<br />
Regeling mestverwerkende bedrijven werd als moeilijk<br />
haalbaar beschouwd voor kleinschalige vormen van<br />
centrale mestverwerking. Inmiddels is echter onder<br />
meer uit jurisprudentie gebleken dat ook kleinschalige<br />
vormen van centrale mestverwerking aan deze strenge<br />
emissie-eis kunnen voldoen. Daarom is in deze richtlijn<br />
als beleidsuitgangspunt gehanteerd dat ook kleinschalige<br />
centrale mestverwerking aan het bestaande<br />
toetsingskader voor ammoniak moet voldoen.<br />
Normstelling geur grootschalige centrale<br />
mestverwerking<br />
In de vergunningaanvraag moet worden aangetoond dat de<br />
mestverwerkingsinstallatie op de betreffende locatie in<br />
werking kan zijn met een acceptabel niveau van geurhinder,<br />
en met toepassing van maatregelen ter bestrijding van geuroverlast<br />
in overeenstemming met het ALARA-beginsel.<br />
Toelichting<br />
In paragraaf 3.6 van de ner is de systematiek aangegeven<br />
waarmee het acceptabele geurhinderniveau kan<br />
worden bepaald.<br />
Normstelling geur kleinschalige centrale<br />
mestverwerking<br />
De geuremissie van een kleinschalige centrale mestverwerkingsinstallatie<br />
moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />
objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en<br />
stankhinder 1996 (inclusief de daarover gevormde<br />
jurisprudentie).<br />
Toelichting<br />
Door de geuremissie te toetsen aan de richtlijn Veehouderij<br />
en stankhinder kan snel inzicht ontstaan (met<br />
beperkte kosten) in de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />
Bovendien is het bevoegd gezag (de gemeente)<br />
vertrouwd met toetsing aan de richtlijn Veehouderij en<br />
stankhinder. Hiertoe moet de te vergunnen mestverwerkingscapaciteit<br />
van de mestverwerkingsinstallatie<br />
worden omgerekend naar mestvarkeneenheden.<br />
Vanwege de toepassing van emissiebeperkende maatregelen<br />
moet 10% van dit aantal mestvarkeneenheden<br />
worden getoetst aan de richtlijn.<br />
Dit wordt verduidelijkt aan de hand van een rekenvoorbeeld.<br />
Stel een mestverwerker doet een aanvraag voor de<br />
verwerking van 25.000 ton varkensmest per jaar. Meetgegevens<br />
ontbreken. Welke afstand moet minimaal tot<br />
een stankgevoeligobject worden aangehouden?<br />
Een vleesvarken produceert gemiddeld 1,2 ton mest per<br />
jaar. De verwerkingsinstallatie komt dus overeen met<br />
alsof het een veehouderijbedrijf is van 20.000 vleesvarkens.<br />
Volgens de <strong>Richtlijn</strong> Veehouder en stankhinder<br />
(1996) emitteert 1 vleesvarken 1 mve geur. Het gaat hier<br />
dus om 20.000 mve’s. De geschatte geuremissie met<br />
emissiebeperkende technieken bedraagt 10% van de<br />
emissie vanuit de stallen, zijnde 2000 mve’s. Op basis<br />
van de afstandsgrafiek uit eerdergenoemde richtlijn<br />
moet de volgende minimale afstand tot de verschillende<br />
stankgevoelige objecten worden aangehouden:<br />
• categorie 1: een afstand van 350 meter<br />
• categorie 2: een afstand van 280 meter<br />
• categorie 3: een afstand van 180 meter<br />
• categorie 4: een afstand van 120 meter<br />
In afwijking van deze pragmatische toetsing kan de<br />
houder van de inrichting ook het acceptabel geurhinderniveau<br />
aan de hand van de ner vaststellen, overeenkomstig<br />
de normstelling geur voor grootschalige<br />
centrale mestverwerking.<br />
Normstelling NOx<br />
Het uitgangspunt voor NOx-emissies is dat de emissie zo laag<br />
mogelijk moet zijn (ALARA). De NOx-emissie moet in ieder<br />
geval aan de algemene emissie-eis uit de NeR van 200<br />
mg/m3 voldoen, tenzij sprake is van het verstoken van<br />
biogas of het verbranden van mest. In dergelijke gevallen<br />
gelden de NOx-eisen uit BEES B, het Bla en de concept circulaire<br />
Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en<br />
afval (zie bijlage 4).<br />
Toelichting<br />
Bij bepaalde mestverwerkingstechnieken (bijvoorbeeld<br />
omgekeerde osmose) is het mogelijk dat NO x vrijkomt.<br />
Mestverwerkingstechnieken waarbij de in mest aanwezige<br />
stikstofverbindingen grotendeels worden omgezet<br />
in NO x zijn niet wenselijk aangezien dit leidt tot<br />
afwenteling van het probleem op andere milieuthema’s.<br />
Indien dit het geval is, moet de vergunning voor de<br />
betreffende installatie worden geweigerd.
20<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
4.3 Mestverwerking<br />
op boerderijniveau<br />
4.3.1 Aanvaardbaarheid locatie<br />
Naast het in paragraaf 6.2 behandelde toetsingskader<br />
ruimtelijke ordening bepalen de volgende milieuaspecten<br />
de aanvaardbaarheid van een locatie.<br />
Ammoniak<br />
Binnen de zones rondom kwetsbare gebieden zoals bepaald<br />
op basis van de toekomstige Wav of voor verzuring gevoelige<br />
gebieden overeenkomstig de huidige IAV mag de mestverwerkingsactiviteit<br />
niet tot een verhoging van de op basis<br />
van die wetten vastgestelde emissieplafonds leiden.<br />
Toelichting<br />
Voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op boerderijniveau is<br />
als beleidsuitgangspunt gehanteerd dat de vergunningaanvraag<br />
moet worden getoetst aan de regelgeving<br />
voor ammoniak zoals die momenteel voor veehouderijbedrijven<br />
in ontwikkeling is.<br />
Mestverwerking binnen deze zones of gebieden is dus<br />
alleen mogelijk indien:<br />
• de mestverwerkingsactiviteit zonder ammoniakemissies<br />
plaatsvindt;<br />
• een aantal dierplaatsen wordt ingeleverd t.b.v. de<br />
mestverwerkingsactiviteit;<br />
• stalemissies verder worden teruggedrongen dan op<br />
basis van de toekomstige amvb Huisvesting noodzakelijk<br />
is, waardoor ruimte voor ammoniakemissies<br />
t.g.v. mestverwerking ontstaat.<br />
Indien t.g.v. de mestverwerkingsactiviteit een vastgesteld<br />
emissieplafond wordt overschreden, moet de<br />
vergunning worden geweigerd.<br />
Geur<br />
De som van de emissies van mestverwerking en de emissie uit<br />
de stallen moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />
objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en stankhinder<br />
1996 (inclusief de daarover gevormde jurisprudentie).<br />
Toelichting<br />
Indien niet aan de richtlijn kan worden voldaan, moet<br />
de vergunning worden geweigerd.<br />
4.3.2 Normstelling op basis<br />
van het ALARA-beginsel<br />
Normstelling ammoniak<br />
De ammoniakemissie ten gevolge van mestverwerking mag<br />
ten hoogste 5% bedragen van de ammoniakemissie uit de bij<br />
de boerderij behorende dierenverblijven, gebaseerd op de<br />
drempelwaarden van Groen Label-stallen.<br />
Toelichting<br />
Voor mestverwerking op bedrijfsniveau (waarbij alleen<br />
de mest van het eigen bedrijf wordt verwerkt) is de ner<br />
en de bijzondere regeling ner3.5/18 niet van toepassing.<br />
Reden hiervoor is dat destijds in 1992 alleen<br />
grootschalige mestverwerkingsinitiatieven (‘mestverwerkende<br />
bedrijven’) bekend waren en dat de emissieeisen<br />
van deze bijzondere regeling op een dergelijke<br />
schaalgrootte was toegespitst.<br />
Volgens de systematiek van de ner (‘algemene emissieeisen<br />
zijn van toepassing, tenzij een bijzondere regeling<br />
geldt’) zouden dus voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op<br />
boerderijniveau de algemene emissie-eisen van de ner<br />
van toepassing zijn.<br />
De algemene emissie-eis uit de ner voor ammoniak is<br />
200 mg/m³ (bij een ongereinigde massastroom van ten<br />
minste 5 kg per uur). Gezien de relatief grote bijdrage<br />
van de veehouderijsector aan de totale ammoniakemissie<br />
en de daaraan gekoppelde verzuringsdoelstellingen<br />
voor deze sector, wordt in deze richtlijn op basis van<br />
het alara-beginsel een verdergaande emissiereductie<br />
verlangd.<br />
De emissie-eis uit de bijzondere regeling ner3.5/18<br />
voor ammoniak (5 mg/m³) is voorlopig eveneens niet<br />
geschikt vanwege het nagenoeg ontbreken van emissiegegevens<br />
waardoor onvoldoende kan worden beoordeeld<br />
of een dergelijke prestatie redelijkerwijs kan<br />
worden geëist. Het opleggen van deze emissie-eis zou er<br />
in de praktijk toe kunnen leiden dat mestverwerking<br />
op boerderijniveau onmogelijk wordt gemaakt.<br />
Het uitgangspunt voor ammoniakemissies t.g.v. mestverwerking<br />
op boerderijniveau is dat nagenoeg geen<br />
toename van de ammoniakemissies t.g.v. het houden<br />
van dieren (emissies uit de stallen) mag ontstaan. Om<br />
invulling te geven aan het begrip ‘nagenoeg’ is nagegaan<br />
welke restemissie te realiseren is op basis van<br />
geschikte luchtemissiebeperkende technieken (zie<br />
bijlage 5, ‘factsheets luchtemissiebeperkende technieken<br />
voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>’).<br />
Hiertoe zijn de weliswaar beperkte emissiegegevens van<br />
kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> en het rendement<br />
van geschikte luchtemissiebeperkende technieken<br />
vergeleken met gegevens over stalemissies op basis van<br />
de uav.<br />
Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat een<br />
ammoniakemissie t.g.v. mestverwerking die maximaal<br />
5% bedraagt van de ammoniakemissie uit de bij de boerderij<br />
behorende stallen een realistische invulling van het<br />
ALARA-beginsel vertegenwoordigt.<br />
De ammoniakemissie uit de stallen moet hierbij zijn gebaseerd<br />
op de drempelwaarden van Groen Labelstallen.<br />
Het is mogelijk dat een mestverwerkingsinstallatie<br />
wordt opgericht bij een boerderij met stallen die nog<br />
een relatief hoge ammoniakemissie veroorzaken. Om te<br />
voorkomen dat voor de mestverwerkingsinstallatie<br />
eveneens een hoge ammoniakemissie wordt vergund,<br />
moet bij de vergunningverlening van de mestverwerkingsinstallatie<br />
uit worden gegaan van de (reeds vastgestelde)<br />
drempelwaarden van Groen Labelstallen.<br />
Hierdoor worden ‘achterblijvers’ op gebied van stalaanpassingen<br />
niet beloond. Zodra de amvb Huisvesting
21<br />
4 Toetsingskader lucht InfoMil, februari 2001<br />
van kracht wordt moeten die emissiefactoren als<br />
uitgangspunt worden gehanteerd voor de toegestane<br />
emissie vanuit de verwerkingsinstallatie. Gebleken is<br />
dat een dergelijke geringe toename van de emissie van<br />
ammoniak gerealiseerd kan worden door gebruik te<br />
maken van emissiebeperkende technieken, door gesloten<br />
uitvoering van procesinstallaties of door mestverwerkingstechnieken<br />
te kiezen waarbij geen of nauwelijks<br />
ammoniak ontstaat.<br />
Een uitzondering hierop vormt de verwerking van mest<br />
die afkomstig is uit de intensieve pluimveehouderij<br />
waarbij gebruik wordt gemaakt van kooisystemen. In<br />
de uav zijn voor dit soort systemen emissiefactoren<br />
opgenomen. Dit betekent dat bij de vergunningverlening<br />
al rekening is gehouden met mestverwerking: het<br />
aantal vergunde dieren is mede gebaseerd op de emissie<br />
t.g.v. mestverwerking. Deze richtlijn is daarom niet van<br />
toepassing op dergelijke systemen (zie ook paragraaf<br />
1.2).<br />
Voor het beperken van de ammoniakemissie naar lucht<br />
uit een mestverwerkingsinstallatie bedragen de jaarlijkse<br />
kosten per kg ammoniak tussen 5,5 en 7 euro.<br />
Deze kosten komen overeen met die van het verwijderen<br />
van 1 kg ammoniak uit stallen en ook binnen de<br />
procesindustrie zijn dit gebruikelijke kosten voor het<br />
verwijderen van 1 kg ammoniak.<br />
Er zijn allerlei factoren van invloed op de verhouding<br />
tussen de emissies uit de stallen en de emissies t.g.v.<br />
mestverwerking.<br />
Dergelijke factoren zijn onder meer:<br />
• soort mestverwerkingstechniek, capaciteit (emissies<br />
variëren sterk per techniek, een lage capaciteit leidt<br />
tot een relatief geringe emissie);<br />
• diertype en type huisvesting (ammoniakgehaltes<br />
variëren sterk per soort mest);<br />
• droge stofgehalte van de te verwerken mest (ook<br />
bepalend voor de te kiezen techniek);<br />
• zuiveringsrendement van de luchtemissiebeperkende<br />
techniek (in de onderbouwing van de normstelling is<br />
uitgegaan van een techniek die primair geschikt is<br />
voor ammoniakemissiereductie).<br />
Het bevoegd gezag moet op basis van deze factoren de<br />
vergunningaanvraag beoordelen. De drempelwaarde<br />
van 5% toename van de ammoniakemissie vanuit<br />
Groen Labelstallen geldt als toetsingscriterium t.b.v.<br />
het bevoegd gezag voor de toelaatbaarheid van de mestverwerkingsactiviteit.<br />
De in de aanvraag opgenomen<br />
emissiegegevens zijn bepalend voor de toegestane emissies.<br />
Het is niet de bedoeling dat de drempelwaarde als<br />
voorschrift in een vergunning wordt opgenomen.<br />
In de vergunningaanvraag zal dus duidelijkheid<br />
moeten worden gegeven over de factoren die rol spelen<br />
bij de emissies.<br />
Normstelling geur<br />
De som van de emissies van mestverwerking en de emissies<br />
uit de stallen moet voor wat betreft de afstand tot stankgevoelige<br />
objecten voldoen aan de richtlijn Veehouderij en stankhinder<br />
1996 (inclusief de daarover gevormde jurisprudentie).<br />
Toelichting<br />
In de landbouwsector wordt (van oudsher: zie bijvoorbeeld<br />
de brochure ‘veehouderij en Hinderwet’ uit 1985)<br />
voor geur een van de NeR afwijkende systematiek<br />
gehanteerd. Voor geuremissies in de veehouderijsector<br />
is in 1996 de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996<br />
ontwikkeld. Bij de normstelling voor geuremissies van<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> op boerderijniveau is<br />
aansluiting gezocht bij deze richtlijn inclusief de daarover<br />
inmiddels ontstane jurisprudentie.<br />
Indien geen gegevens bekend zijn over de geuremissie<br />
van de mestverwerkingsactiviteit dan kan, bij toepassing<br />
van de maatregelen op basis van het Alara-beginsel<br />
om geuremissies terug te dringen, uitgegaan worden<br />
van een toename van 10% t.o.v. de stalemissies door de<br />
verwerking van mest.<br />
Deze percentages zijn ontleend aan de vergelijking<br />
tussen emissiegegevens van kleinschalige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
in combinatie met luchtemissiebeperkende<br />
technieken en gegevens over stalemissies. Bij<br />
deze vergelijking is uitgegaan van luchtemissiebeperkende<br />
technieken die een optimaal rendement hebben<br />
voor het terugdringen van geuremissies.<br />
Normstelling NOx Het uitgangspunt voor NOx-emissies is dat de emissie zo laag<br />
mogelijk moet zijn (ALARA). De NOx-emissie moet in ieder<br />
geval aan de algemene emissie-eis uit de NeR van<br />
200 mg/m3 voldoen, tenzij sprake is van het verstoken van<br />
biogas of het verbranden van mest. In dergelijke gevallen<br />
gelden de NOx-eisen uit BEES B, het Bla en de concept circulaire<br />
Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en<br />
afval (zie bijlage 4).<br />
Toelichting<br />
Bij bepaalde mestverwerkingstechnieken (bijvoorbeeld<br />
omgekeerde osmose) is het mogelijk dat NO x vrijkomt.<br />
Mestverwerkingstechnieken waarbij de in mest aanwezige<br />
stikstofverbindingen grotendeels worden omgezet<br />
in NO x zijn niet wenselijk aangezien dit leidt tot<br />
afwenteling van het probleem op andere milieuthema’s.<br />
Indien dit het geval is, moet de vergunning voor de<br />
betreffende installatie worden geweigerd.
22<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
4.4 Samenvatting<br />
toetsingskader lucht<br />
In onderstaande schema’s is het toetsingskader voor<br />
ammoniak en geur samengevat weergegeven.<br />
Ammoniak Geur<br />
Mestverwerking<br />
Mestverwerking<br />
bij veehouderij<br />
nee<br />
Binnen zone<br />
Alara<br />
nee<br />
ja<br />
ja<br />
Binnen zone<br />
Alara<br />
nee<br />
Niet toegestaan<br />
ja<br />
Gezamelijke emissie<br />
binnen vergunde<br />
emissie (geen<br />
toename) + ALARA<br />
Mestverwerking<br />
Mestverwerking<br />
bij veehouderij<br />
nee<br />
Centrale mestverwerking<br />
groter dan<br />
25.000 ton/jaar<br />
nee<br />
Emissie mestverwerking<br />
omrekenen in<br />
mestvarkeneenheden<br />
en toetsen aan richtlijn<br />
Veehouderij en<br />
stankhinder inclusief<br />
jurisprudentie<br />
ja<br />
ja<br />
Gezamelijke emissie<br />
mestverwerking<br />
toetsen aan richtlijn<br />
Veehouderij en stankhinder<br />
Acceptabel niveau<br />
van geurhinder<br />
volgens NeR<br />
(paragraaf 3.6)
5 Toetsingskader<br />
¹ nw4, als meest recente<br />
nota, sluit aan bij de Derde<br />
Nota Waterhuishouding en<br />
het Indicatieve Meerjarenprogramma<br />
Water<br />
1985–1989.<br />
² Zie o.m.: Handboek Wvovergunningverlening.<br />
ciw,<br />
oktober 1995.<br />
23<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
water<br />
5.1 Uitgangspunten<br />
in het waterbeleid<br />
Voor het beoordelen van afvalwaterlozingen grijpt de<br />
waterkwaliteitsbeheerder terug op het beleid uit de<br />
Vierde Nota Waterhuishouding¹ (nw4). Bij ‘vermindering<br />
van de verontreiniging’ als hoofduitgangspunt van<br />
beleid staat voor vrijwel alle verontreinigingen de emissie-aanpak<br />
voorop² (zie tabel 3). De emissie-aanpak<br />
houdt in dat onafhankelijk van de te bereiken waterkwaliteitsdoelen,<br />
een inspanning moeten worden geleverd<br />
om verontreiniging van het oppervlaktewater te<br />
voorkomen. Voor zwarte-lijststoffen (zoals bestrijdingsmiddelen,<br />
kwik, cadmium e.d.) bestaat de emissieaanpak<br />
uit toepassing van de best bestaande technieken<br />
(bbt); voor de overige stoffen waarvoor de emissieaanpak<br />
geldt, is een saneringsinspanning vereist<br />
volgens de best uitvoerbare technieken (but). Onder de<br />
best uitvoerbare technieken wordt verstaan: ‘die technieken<br />
waarmee, rekening houdend met economische<br />
aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar<br />
te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste<br />
reductie in de verontreiniging wordt verkregen’. Bij best<br />
bestaande technieken kunnen tegen hogere kosten nog<br />
grotere reducties van de verontreiniging worden<br />
verkregen.<br />
Tabel 3 Emissiebeleid waterkwaliteitsbeheerders<br />
Vermindering van de verontreiniging<br />
1 preventie, schone technologie, hergebruik en kringloopsluiting<br />
stofsoort zwarte lijststoffen overige verontreinigingen<br />
Bij het beoordelen van emissies volgt na toepassing van<br />
but/bbt de zogenaamde immissietoets. Het niet bereiken<br />
van waterkwaliteitsdoelen na het toepassen van de<br />
but kan aanleiding geven tot het eisen van verdergaande<br />
maatregelen. In het geval van een Wvo-plichtige<br />
lozing op de riolering, omvat de immissietoets ook<br />
de bescherming van de doelmatige werking van de<br />
zuiveringstechnische werken.<br />
Bij nieuwe lozingen kunnen op grond van het ‘standstill-beginsel’<br />
aanvullende eisen (bovenop de emissieaanpak)<br />
noodzakelijk zijn. Binnen het stand-stillbeginsel<br />
wordt onderscheid gemaakt tussen<br />
zwarte-lijststoffen en de overige stoffen. Voor zover<br />
bekend zijn zwarte-lijststofffen niet aan de orde bij<br />
mestverwerking. Voor de overige stoffen geldt dat de<br />
waterkwaliteit niet significant mag verslechteren.<br />
Waterkwaliteitsdoelen mogen dus in beginsel niet<br />
worden opgevuld.<br />
Een aanpak die uitsluitend is gebaseerd op waterkwaliteit<br />
wordt slechts gevolgd voor een beperkt aantal, relatief<br />
onschadelijke, van nature in het oppervlakwater<br />
voorkomende stoffen met een geringe mate van toxiciteit<br />
(zoals sulfaat, chloride en warmte). De mate waarin<br />
maatregelen ter beperking van de lozing moeten<br />
worden genomen is primair afhankelijk van de voor het<br />
ontvangende oppervlaktewater geldende waterkwaliteitsdoelen.<br />
In tabel 3 is het emissiebeleid samengevat.<br />
voorbeelden bestrijdingsmiddelen, kwik, zware metalen, zuurstofbindende sulfaat, chloride, warmte<br />
cadmium, etc. stoffen, fosfaat, stikstof, etc.<br />
2 sanering op basis van emissie-aanpak emissie-aanpak waterkwaliteits-aanpak<br />
2a primair inspanningsbeginsel best bestaande technieken best uitvoerbare technieken toelaatbaarheid van lozingen en<br />
te nemen maatregelen afhankelijk<br />
van nagestreefde waterkwaliteitsdoelstellingen*<br />
2b eventuele verdere eisen<br />
op grond van<br />
(immissietoets)<br />
waterkwaliteitsdoelstellingen* waterkwaliteitsdoelstellingen*<br />
Stand-still-beginsel<br />
3 bij nieuwe lozingen of toename emissies in een beheersgebied de waterkwaliteit mag niet de waterkwaliteit mag niet<br />
van bestaande lozingen mogen niet toenemen significant verslechteren significant verslechteren<br />
*Bij Wvo-plichtige lozingen op de riolering omvat de immissietoets ook de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken.
³ ciw-rapportage ‘Emissieimmissie;<br />
prioritering van<br />
bronnen en de immissietoets’.<br />
Juni 2000.<br />
24<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
5.2 Best uitvoerbare techniek<br />
voor mestverwerking?<br />
Uit een mestverwerkingsinstallatie zijn emissies te<br />
verwachten van ‘overige verontreinigingen’ (zuurstofbindende<br />
stoffen, stikstof, fosfaat, zware metalen,<br />
bacteriën, en zouten als chloride, kalium, natrium en<br />
sulfaat). Dit betekent dat de best uitvoerbare techniek<br />
moet worden toegepast, en dat de waterkwaliteitsbeheerder<br />
vervolgens de restlozing toetst op gevolgen<br />
voor het oppervlaktewater.<br />
Op basis van de huidige stand van zaken rondom <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
is het echter nog niet mogelijk<br />
om uitspraken te doen over best uitvoerbare technieken.<br />
De meeste installaties verkeren nog in de ontwerpfase<br />
of in de experimentele fase. Aangezien zich dus<br />
nog geen best uitvoerbare techniek heeft bewezen, zal<br />
de waterkwaliteitstoets bepalend zijn voor de te stellen<br />
lozingseisen.<br />
5.3 Immissietoets voor<br />
mestverwerking<br />
Door het ontbreken van goed inzicht in de technieken<br />
voor mestverwerking, is de immissietoets bepalend bij<br />
de beoordeling van een lozing.<br />
Als eerste zal de waterkwaliteitsbeheerder daarbij kijken<br />
naar het mtr; het maximaal toelaatbaar risiconiveau<br />
(zie tabel 4). Dit is het minimum-beschermingsniveau<br />
dat voor alle Nederlandse oppervlaktewateren bereikt<br />
moet worden. Op de langere termijn is de streefwaarde<br />
richtinggevend. De streefwaarde is gerelateerd aan het<br />
verwaarloosbare risiconiveau. Daarom mag voor stoffen<br />
in concentraties lager dan het mtr, geen normopvulling<br />
plaatsvinden.<br />
mtr- en streefwaarden zijn bij regeringsbesluit vastgestelde<br />
normen (nw4). In plaats van landelijk vastgestelde<br />
mtr- of vr-waarden kunnen ook de door de<br />
waterkwaliteitsbeheerder voor die wateren vastgestelde<br />
regionale normen worden ingevuld. Regionale normen<br />
zijn vooral zinvol bij van nature voorkomende stoffen<br />
en bij kwetsbare watersystemen.<br />
Naast de landelijke normen is de functietoekenning<br />
van het oppervlaktewater belangrijk (in bijvoorbeeld<br />
het provinciaal waterhuishoudingsplan). Een waterbeheerder<br />
zal niet snel een lozing toestaan op water dat<br />
uitmondt in een gebied met een kwetsbare functie (b.v.<br />
drinkwaterwinning, grondwaterbeschermingsgebied of<br />
waternatuur). Ook op wateren die zelf moeten voldoen<br />
aan (strengere) ecologische doelstellingen is het<br />
toestaan van lozingen niet waarschijnlijk.<br />
Zoals al in 5.1 is aangegeven, mag volgens het standstill-beginsel<br />
de waterkwaliteit niet significant verslechteren<br />
door een nieuwe lozing. Dat geldt dus voor alle<br />
nog te bouwen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong>!<br />
De Commissie Integraal Waterbeheer heeft het standstill-beginsel<br />
toepasbaar gemaakt voor de praktijk door<br />
het opstellen van een immissietoets³. Met behulp van<br />
de toets kan worden nagegaan of voor nieuwe lozingen<br />
(of voor uitbreiding van bestaande lozingen) de waterkwaliteit<br />
significant verslechtert (zie tabel 4). In de ciw<br />
is afgesproken dat de immissietoets over drie jaar zal<br />
worden geëvalueerd. Dan kan ook worden bezien of er<br />
behoefte is aan een soort ‘emissieplafond’; in theorie is<br />
het mogelijk dat meerdere lozingen gezamenlijk het<br />
effect hebben dat de waterkwaliteit significant verslechtert,<br />
indien ze lozen op oppervlaktewater van beperkte<br />
omvang.<br />
Tabel 4 Immissietoets in vier stappen<br />
1 Voldoet de concentratie in de lozing aan de streefwaarde?<br />
• Zo ja, dan wordt verondersteld dat er geen significante verslechtering<br />
is van de waterkwaliteit.<br />
• Zo nee, ga door naar 2.<br />
2 Is de concentratieverhoging in het oppervlaktewater na menging*<br />
gelijk of meer dan 10% van het MTR?<br />
• Zo ja, dan leidt dat tot aanvullende eisen. Er is dan sprake van een<br />
significante verslechtering.<br />
• Zo nee, ga naar stap 3. Voor stap 3 is het noodzakelijk om de huidige<br />
concentratie van de relevante stoffen in het ontvangend oppervlaktewater<br />
te kennen.<br />
3 Is de relatieve bijdrage van de lozing groter of gelijk dan 10% van de<br />
huidige achtergrondwaarde?<br />
• Zo ja, dan is er sprake van een significante verslechtering, en zijn<br />
aanvullende eisen nodig. Eventueel kan doorgegaan worden naar<br />
stap 4.<br />
• Zo nee, dan wordt er verondersteld dat er geen sprake is van een<br />
significante overschrijding van het stand-still-beginsel. Overigens is<br />
stap 3 alleen onderscheidend t.o.v. 2, als de huidige waterkwaliteit<br />
voldoet aan MTR.<br />
4 Eventueel meer gedetailleerde berekeningen<br />
• Indien hiervoor duidelijke redenen zijn, kunnen meer complexe<br />
berekeningen worden uitgevoerd.<br />
*In ‘Emissie-immissie’ worden criteria gegeven voor het bepalen van de<br />
mengzone, zoals ‘10 maal de breedte van het oppervlaktewater’,<br />
of ‘G van de straal van een meer’. Zie hiervoor de CIW rapportage.<br />
5.4 Lozingeisen aan<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
Lozingen op oppervlaktewater<br />
In tabel 5 zijn eisen voor lozingen van <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
op oppervlaktewater weergegeven. De<br />
lozingseisen in tabel 5 zijn voor een groot deel gebaseerd<br />
op de (landelijke) eisen vanuit de waterkwaliteit.<br />
Daarnaast zijn de waarden meegewogen die in regionaal<br />
oppervlaktewater worden gevonden (o.a. Hoogheemraadschap<br />
van West-Brabant). Tot slot zijn alleen<br />
die stoffen in beschouwing genomen, waarvan<br />
verwacht wordt dat ze bij mestverwerking vrij zullen<br />
komen.<br />
De waarden in de tabel kunnen niet klakkeloos in een<br />
vergunning worden overgenomen. Elke aanvraag voor<br />
de lozing vanuit een mestverwerkingsinstallatie zal<br />
individueel beoordeeld moeten worden, met aandacht
25<br />
5 Toetsingskader water InfoMil, februari 2001<br />
voor de eigenschappen van de installatie, de bedrijfszekerheid<br />
ervan en de specifieke eisen die het ontvangende<br />
water stelt. Indien vanuit een installatie bijvoorbeeld<br />
een warmtelozing plaatsvindt, zullen hieraan ook<br />
eisen worden gesteld. Waar een installatie beter presteert<br />
dan de gegeven normen, kunnen de strengere<br />
waarden in de vergunning komen te staan. Omdat het<br />
beleid is gericht op verbetering van de waterkwaliteit<br />
Tabel 5 Lozingseisen mestverwerking bij lozing op oppervlaktewater 1<br />
kan de immissietoets periodiek worden herhaald, wat<br />
gevolgen kan hebben voor de vergunningvoorwaarden.<br />
In kolom i van de tabel zijn de eisen opgenomen voor<br />
lozingen op oppervlaktewater waarvoor de minimale<br />
kwaliteitseisen gelden. Kolom ii bevat de eisen aan<br />
lozingen op water met hogere doelstellingen. Ter illustratie<br />
zijn in kolom iii en iv de kwaliteitsdoelstellingen<br />
voor oppervlaktewater gegeven.<br />
I II III IV<br />
Lozing op water met Lozing op water vrijwel Maximaal Toelaatbaar Verwaarloosbaar<br />
enige verdunning en zonder verdunning of Risico-niveau Risico-niveau<br />
zonder bijzondere met kwetsbare functies<br />
Parameter functie<br />
PH 6,5–9,0 6,5–9,0 6,5–9,0 –<br />
CZV (mg/l) 2 50 30–50 – –<br />
BZV 5 (mg/l) 3 10 5 – –<br />
Zuurstof (mg/l) > 5 > 5 > 5 4 –<br />
NH 4 -N (mg/l) 5 0,2–1 0,2–1 – –<br />
N-totaal (som NO 3 , NO 2 , N-Kj) (mg/l) 6 10 5 2,2 1<br />
P-totaal (mg/l) 7 0,5 0,2 0,15 0,05<br />
Onopgeloste delen < 5(m (mg/l) 8 20 15 – –<br />
Chloride (mg/l) 9 200 50–100 200 –<br />
Sulfaat (mg/l) 10 100 100 100 –<br />
Koper (µg/l) 11 10 5 3,8 1,1<br />
Zink (µg/l) 12 100 50 40 12<br />
Thermotolerante e-coli’s (NPM/ml) 13 20 20 20 –<br />
Enterovirussen, fagen Afwezig Afwezig Afwezig –<br />
– Geen mtr resp. vr geformuleerd.<br />
¹ Lozingseisen waaraan enig steekmonster<br />
dient te voldoen. De getallen zijn maximale<br />
waarden, met uitzondering van pH<br />
(range) en zuurstof (minimum).<br />
² Er is geen mtr voor czv, daarom is gekeken<br />
naar de huidige waarden in oppervlaktewater.<br />
In regionale wateren zonder specifieke<br />
functie worden waarden gevonden<br />
met een bovengrens van 50 mg/l. Weinig<br />
verontreinigde wateren laten vaak lagere<br />
waarden zien, hoewel humuszuren soms<br />
enige verhoging veroorzaken; afhankelijk<br />
van de locale omstandigheden wordt de eis<br />
in kolom ii aangepast.<br />
³ Ook voor bzv bestaat geen mtr. In oppervlaktewater<br />
worden waarden tussen de 5 en<br />
10 mg/l gevonden.<br />
⁴ Meting in de ochtend.<br />
⁵ Deze norm is opgenomen met het oog op<br />
de giftigheid van opgelost ammoniakgas<br />
voor vissen (mtr NH ³ -N: 0,02 mg/l). Het<br />
evenwicht tussen NH ⁴ en NH ³ wordt<br />
bepaald door de temperatuur en de pH.<br />
Afhankelijk van de locale omstandigheden<br />
wordt de lozingseis aangepast.<br />
Overigens zijn er redenen om hier een<br />
zomernorm van te maken: in de winter<br />
zijn vissen minder gevoelig voor ammoniak,<br />
zijn de natuurlijke concentraties van<br />
deze stoffen hoger, en zullen systemen met<br />
biologische stikstofverwijdering minder<br />
effectief verwijderen door de lagere<br />
temperatuur.<br />
⁶ In regionale wateren zonder specifieke<br />
functie vindt men momenteel<br />
8 mg/l. Ook hier is seizoensdifferentiatie te<br />
overwegen (zie 5).<br />
⁷ De concentratie die in regionaal wordt<br />
aangetroffen ligt vaak al lager dan 0,2<br />
mg/l.<br />
⁸ De huidige regionale waarden liggen<br />
meestal rond de 10 mg/l, in kwetsbare<br />
wateren zelfs lager.<br />
⁹ Voor zoutgevoelige waternatuur, drinkwaterbereiding<br />
en gietwater in de glastuinbouw<br />
zijn lagere chloridegehalten gewenst.<br />
In dergelijke gevallen kan een eis onder de<br />
mtr-waarde worden gesteld. Sommige<br />
waterbeheerders overwegen ook natrium<br />
(b.v. van belang bij gietwater voor de glastuinbouw)<br />
en kalium (kan in overmaat<br />
zoutschade geven) te normeren. In tegenstelling<br />
tot natrium en chloride worden<br />
gewassen bewust met kalium bemest,<br />
zodat het ook in overmaat in het effluent<br />
van mestverwerking aanwezig zal zijn. Als<br />
indicatie voor natrium geldt een norm van<br />
50mg/l voor natrium en 400 mg/l voor<br />
kalium.<br />
Overigens is deze eis niet relevant bij<br />
lozing op brak of zout water.<br />
¹⁰ Sulfaat normeren lijkt alleen zinvol indien<br />
er zwavelzuur wordt gebruikt in het mestverwerkingsproces<br />
(bijvoorbeeld bij het<br />
aanzuren van de mest, het reinigen van<br />
membranen of bij chemische gaswassing).<br />
Bij gaswassing zijn waarden gevonden tot<br />
400 g/l. In oppervlaktewateren zijn waarden<br />
rond mtr-niveau redelijk algemeen.<br />
Overigens is deze eis niet relevant bij<br />
lozing op brak of zout water.<br />
¹¹ In regionaal oppervlaktewater worden<br />
waarden tot 4–5 µg/l aangetroffen.<br />
¹² Ook zink wordt regionaal aangetroffen in<br />
waarden die het mtr naderen (40–50 µg/l).<br />
¹³ Gezien de problemen met veedrenking<br />
mogen er geen faecale bacteriën geloosd<br />
worden.
26<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Lozingen op riolering<br />
Lozingen op de riolering kunnen aan de orde zijn:<br />
• als tijdelijke oplossing, als achtervang, bij een experimentele<br />
installatie die in de toekomst bedoeld is om<br />
te gaan lozen op oppervlaktewater;<br />
• als definitieve oplossing, waarbij de rioolwaterzuivering<br />
(rwzi) als nazuivering dient.<br />
De rwzi is een biologisch werkend systeem dat primair<br />
is gericht op de verwijdering van zuurstofbindende<br />
stoffen (bzv, czv en Kjeldahl-stikstof). Onder zuurstofloze<br />
omstandigheden wordt ook nitraat omgezet in<br />
lucht-stikstof. Fosfaat wordt biologisch gebonden aan<br />
de bacteriemassa en wordt zo als slib afgescheiden. Bij<br />
de meeste rwzi’s vindt ook chemische fosfaatverwijdering<br />
plaats met gedoseerde ijzer- of aluminiumzouten.<br />
Andere stoffen hechten grotendeels aan het zuiveringsslib,<br />
zoals zware metalen, of verlaten met het gezuiverde<br />
water de rwzi, zoals kalium en chloride.<br />
Het biologisch systeem van de rwzi kan alleen binnen<br />
bepaalde grenzen functioneren. Wanneer bijvoorbeeld<br />
de verhouding tussen de hoeveelheden aangevoerde<br />
zuurstofbindende stoffen en stikstof te veel verandert,<br />
raakt de rwzi ontregeld. Ook de vuillast in het water is<br />
begrensd: bij een teveel wordt de installatie overbelast<br />
en kan het aangevoerde water niet meer voldoende<br />
vergaand worden gezuiverd. Maar ook te ‘dun’ water is<br />
ongewenst vanwege een sterk afnemend zuiveringsrendement.<br />
De riolering en de achterliggende zuivering<br />
zijn ontworpen voor een bepaalde hoeveelheid water<br />
(de hydraulische capaciteit) wat eveneens beperkingen<br />
oplegt.<br />
Dit betekent dat een lozing op de rwzi slechts in overleg<br />
met de beheerder van de zuivering plaats kan<br />
vinden. De eisen aan lozing op de riolering die in tabel<br />
6 worden genoemd, zijn dan ook indicatief; in overleg<br />
met de beheerder en afhankelijk van de concrete situatie<br />
worden ze aangepast. Net als bij lozing op oppervlaktewater<br />
geldt dat elke lozing individueel wordt<br />
beoordeeld.<br />
5.5 Vergunningvoorschriften<br />
m.b.t. meten, bemonsteren<br />
en analyseren<br />
Voor iedere stof, waarvoor een doelvoorschrift is<br />
gesteld, dient ook een meetverplichting te worden<br />
opgelegd. Daarnaast is het mogelijk, dat niet-genormeerde<br />
stoffen toch dienen te worden gemeten; dit om<br />
inzicht in de lozing en saneringsmogelijkheden ervan te<br />
vergroten. Bovendien zal altijd een registratieverplichting<br />
nodig zijn van de geloosde hoeveelheden afvalwater<br />
(m³/s), meestal in te vullen in de vorm van een<br />
meetverplichting.<br />
Tabel 6 Lozingseisen <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
bij lozing op de riolering<br />
• Ongezuiverde mest- of gierlozingen zijn niet toegestaan.<br />
• De hydraulische capaciteit van de riolering is toereikend om de lozing te<br />
verwerken. De beoordeling vindt plaats door de beheerder van de riolering,<br />
meestal de gemeente.<br />
• De capaciteit van de rioolwaterzuivering is zowel hydraulisch als qua<br />
organische belasting toereikend om de lozing te verwerken. Dit kan betekenen<br />
dat de lozing van slechts een beperkt aantal <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
is toegestaan.<br />
• Er wordt geen ‘dun’ water op de riolering geloosd. In praktijk betekent<br />
dat dat er niet meer dan 350 liter per vervuilingseenheid mag worden<br />
geloosd, ofwel dat CZV + 4,57 N-Kj > 400 mg/l.<br />
• Als gevolg van de lozing komt de verhouding tussen CZV/Ntotaal in het<br />
influent van de rwzi niet onder de 10 en voor CZV/Ptotaal niet onder de<br />
50. Biologische zuiveringen kunnen bij overaanbod de nutriënten onvoldoende<br />
verwijderen. Ook deze eis kan betekenen dat na het toestaan van<br />
de lozingen van een aantal <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> de capaciteit van<br />
de rwzi opgevuld is en de lozing vanuit nog meer installaties wordt<br />
verboden.<br />
Voor grotere lozingen (b.v. > 10% van de aanvoer op de rwzi) zijn ook<br />
concentratie-eisen aan P en N te overwegen (Ptotaal 30 mg/l, Ntotaal 150 mg/l). Voor kleine lozingen zijn concentratie-eisen weinig zinvol.<br />
• Sulfaat < 300 mg/l. De verwijdering van sulfaat op de rwzi is beperkt.<br />
Hoge sulfaatgehalten kunnen ook leiden tot aantasting van de riolering.<br />
Deze eis zal afhankelijk van de locale situatie kunnen worden aangepast.<br />
• Koper < 200 microgram/l, zink < 400 microgram/l. Deze eisen zijn<br />
gerelateerd aan de huidige influentkwaliteit van rwzi’s, het zuiveringsrendement<br />
op de rwzi en de MTR-waarden voor het ontvangende<br />
oppervlaktewater.<br />
• Chloride 100–200 mg/l, waarbij een hogere waarde kan worden<br />
bepaald indien de mate van verdunning in het rioolstelsel of bij de rwzi<br />
aanzienlijk is, of indien de rwzi loost op zeewater.<br />
De mate waarin een meetverplichting wordt opgelegd<br />
hangt af van de volgende aspecten:<br />
• omvang van de lozing (concentratie, vracht);<br />
• de gevoeligheid van het ontvangende oppervlaktewater<br />
(verdunnend vermogen, functie met daaraan<br />
gekoppeld na te streven kwaliteitsdoel, grondsoort,<br />
natuurlijke concentraties in water) of gevoeligheid<br />
van de doelmatige werking van de rioolwaterzuivering);<br />
• soort proces / lozing (batch of continu);<br />
• veiligheidsvoorzieningen;<br />
• of de betreffende techniek wordt gezien als een<br />
bewezen techniek.<br />
• of vanuit de procesvoering bekend is (of te verwachten<br />
valt), dat aangetroffen concentraties fors kunnen<br />
verschillen per steekmonster. De hiervoor genoemde<br />
eisen gelden niet voor pieken.<br />
Deze aspecten bepalen ook, of met steekmonsters kan<br />
worden volstaan, of dat tijds- of volumeproportionele<br />
monsters nodig zijn.<br />
Van de hiervoor genoemde parameters zijn czv,<br />
Kjeldahl-stikstof, nitraat, totaal-fosfaat, onopgeloste<br />
bestanddelen en chloride de kernparameters. Afhankelijk<br />
van de aspecten zoals hierboven genoemd kunnen<br />
meetverplichtingen voor de overige parameters noodzakelijk<br />
zijn. Van de zware metalen kan zelfs onderverdeling<br />
naar ‘opgelost’ en ‘aan zwevende stof geadsorbeerd’<br />
nodig zijn.
6 Toetsingkader<br />
27<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
ruimtelijke ordening<br />
6.1 Algemeen<br />
De algemene lijn van r.o.-beleid is, dat, zij het met<br />
gradaties naargelang er bijzondere te beschermen waarden<br />
in het geding zijn, er heel zuinig moet worden<br />
omgaan met elke toevoeging aan de verstening van het<br />
buitengebied. Om die reden worden onderscheiden:<br />
• het oprichten van mestverwerking binnen bestaande<br />
gebouwen;<br />
• het nieuw oprichten van gebouwen, loodsen en stallen<br />
etc. voor mestverwerking waar de veehouderij<br />
nieuwe kansen van ontwikkeling krijgt;<br />
• verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;<br />
• verwerking van mest afkomstig van derden.<br />
6.2 Mestverwerking op<br />
het eigen agrarisch bedrijf<br />
Verwerking van mest van het eigen bedrijf, te vestigen<br />
op bestaande agrarische bedrijven en binnen de grenzen<br />
van vergunde of in plannen geregelde bouwblokken,<br />
is op grond van ruimtelijk beleid een vrijheid van<br />
bedrijfsinrichting van agrarische bedrijven zoals die<br />
past in artikel 10 van de Wro.<br />
Een dergelijke vorm van mestverwerking kan<br />
beschouwd worden als onderdeel van een normale<br />
agrarische bedrijfsvoering en zou vanwege de bedrijfsfunctie<br />
geen zelfstandige toets aan een bestemmingsplan<br />
meer vergen. In artikel 10 Wro is geregeld dat<br />
bepalingen over de structuur van agrarische bedrijven<br />
in een bestemmingsplan niet kunnen worden opgenomen,<br />
wel bepalingen van oppervlakken, bouwhoogten<br />
en bouwtechnische vereisten.<br />
6.3 Centrale mestverwerking<br />
Zodra een bedrijf ook een functie vervult voor de mestverwerking<br />
van derden, stijgt dit uit boven de agrarische<br />
bedrijfsvoering en is er aanleiding om ook vanuit<br />
de ruimtelijke ordening nadere eisen aan de locatie te<br />
stellen. Bij de beoordeling van een locatie voor centrale<br />
mestverwerking in het buitengebied wordt getoetst op<br />
schaalaspecten, landschappelijke en cultuurhistorische<br />
waarde, milieubelasting naar de omgeving, infrastructuur/verkeersbelasting<br />
en (indien enigszins mogelijk)<br />
benutting van bestaande dan wel vrijkomende agrarische<br />
bebouwing.<br />
De beoordeling van de toelaatbaarheid van centrale<br />
mestverwerking kan nu aan de soorten gebieden uit de<br />
Vijfde Nota en uit de Reconstructiewet worden gekoppeld.<br />
De hoofdlijnen zijn:<br />
• Installaties voor centrale mestverwerking worden<br />
gevestigd op bedrijventerreinen: de provincies geven<br />
in het streekplan, een Reconstructieplan of een<br />
uitwerking van deze plannen, locaties voor mestverwerking<br />
aan. De provincie bepaalt in het Streekplan<br />
of in het Reconstructieplan, in welke kernen<br />
bestaande bedrijfsterreinen voor de vestiging van<br />
centrale mestverwerking kunnen worden benut, c.q.<br />
in welke kernen een bedrijfsterrein wordt bestemd;<br />
• In de landbouwontwikkelingsgebieden zoals aangegeven<br />
in de Reconstructiewet (of daarmee vergelijkbare<br />
gebiedscategorieën) is vestiging in vrijkomende<br />
agrarische bebouwing (vab) toegestaan, als er<br />
aantoonbaar onvoldoende mogelijkheden zijn tot<br />
vestiging op een bedrijventerrein. Bij vestiging in een<br />
vab mag de kwaliteit van de ruimte er niet op achteruit<br />
gaan, d.w.z. er komen geen gebouwen buiten het<br />
bouwblok bij en de gemeenten hebben bij het verlenen<br />
van een bouwvergunning zowel op technische<br />
als op welstandseisen als op erfbeplanting te letten.<br />
Voorts kunnen installaties voor centrale mestverwerking<br />
worden toegestaan in deze gebieden, indien ook<br />
buiten een vab geen mogelijkheden tot vestiging van<br />
een installatie bestaat. Procedurele waarborgen<br />
inzake vergunningverlening en inhoudelijke borging<br />
van ruimtelijke kwaliteit spelen hier zo mogelijk nog<br />
zwaarder mee dan bij vestiging in een vab;<br />
• In de verwevingsgebieden zoals aangegeven in de<br />
Reconstructiewet (of daarmee vergelijkbare gebiedscategorieën)<br />
is alleen vestiging van centrale mestverwerkinginstallaties<br />
toegestaan in een vab op een<br />
zogenaamde sterlocatie onder de voorwaarden van<br />
procedurele zorgvuldigheid en inhoudelijke borging<br />
van de ruimtelijke kwaliteit zoals hiervoor aangegeven;<br />
• Vestiging van centrale <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
binnen de in het kader van de Vijfde nota ruimtelijke<br />
ordening aan te duiden groene contourgebieden<br />
en binnen de (provinciale) extensiveringgebieden<br />
(of daarmee vergelijkbare gebieden) is niet toegestaan.<br />
Voor een bedrijfsterrein dat onderdeel uitmaakt van<br />
een landbouwontwikkelingsgebied of een verwevingsgebied<br />
blijven de vestigingsmogelijkheden van kracht<br />
zoals die bij het eerste punt zijn aangegeven.
28<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
6.4 Nadere beleidsvorming<br />
door andere besturen<br />
Provincies en gemeenten moeten zorgen voor een<br />
goede verankering van inhoud en wijze van besluitvorming<br />
in streek- en bestemmingsplannen. Daarnaast is<br />
het bekend dat provincies, soms in gestructureerd overleg<br />
met agrariërs, zorgvuldig de ontwikkelingen rond<br />
mestverwerking volgen. Sommige provincies willen<br />
verder gaan dan de toepassing van de algemene beleidslijnen.<br />
Het is van belang, dat provincies en gemeenten<br />
hun verantwoordelijkheid nemen en daarover naar<br />
direct betrokkenen alle openheid verschaffen. Dat<br />
wordt beschouwd als een aanvulling op en praktisch<br />
werken met de algemene beleidslijnen.
7 Toetsingskader<br />
29<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
overig<br />
7.1 Bodempreventie<br />
Een mestverwerkingsinstallatie moet conform de zorgplicht<br />
voor de bodem zoals bepaald in de Wbb worden<br />
beheerd.<br />
In de milieuvergunning moeten maatregelen met<br />
betrekking tot bodempreventie zijn vastgelegd. Mestverwerkingsinstallaties<br />
moeten zijn voorzien van vloeistofdichte<br />
verhardingen overeenkomstig de nrb, van<br />
waaruit een gecontroleerde afvoer van vloeibare stromen<br />
mogelijk is (via molgoten, putten, riool etc.) en<br />
waardoor emissies naar de bodem worden voorkomen.<br />
In de nrb zijn aspecten met betrekking tot monitoring<br />
en controle van voorzieningen beschreven.<br />
In beschermingsgebieden kunnen Provincies of<br />
Gemeenten aanvullende eisen stellen aan voorzieningen<br />
ter bescherming van bodem en grondwater.<br />
7.2 Geluidhinder<br />
De geluidemissie die t.g.v. de mestverwerkingsactiviteit<br />
ontstaat moet worden getoetst aan de Handreiking<br />
industrielawaai en vergunningverlening (publicatie<br />
vrom/dgm, mbg 98065226), of aan het op basis van<br />
deze handreiking door de bevoegde gezag vastgestelde<br />
lokale geluidbeleid.<br />
Indien de mestverwerkingsinstallatie op een industrieterrein<br />
wordt gesitueerd, zal tevens toetsing en boordeling<br />
van de geluidniveaus moeten plaatsvinden in relatie<br />
tot de geluidruimte in de zone van het<br />
industrieterrein.<br />
7.3 Afvalstoffen<br />
De afvalstoffen die bij een mestverwerkingsactiviteit<br />
ontstaan, moeten worden opgeslagen en afgevoerd<br />
overeenkomstig de eigenschappen van de afvalstof.<br />
Voor wat betreft afvalpreventie en afvalscheiding kan<br />
worden aangesloten bij de voorschriften zoals die in de<br />
huidige besluiten op grond van art. 8.40 Wet milieubeheer<br />
worden gebruikt.<br />
7.4 Externe veiligheid<br />
Indien sprake is van grootschalige mestverwerking<br />
moet worden getoetst of deze activiteit onder de<br />
werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen<br />
milieubeheer 1999 (brzo ’99) zal vallen.<br />
Aangenomen mag worden dat dit bij kleinschalige<br />
centrale mestverwerking of mestverwerking op boerderijniveau<br />
niet het geval is. Wel is het denkbaar dat zich<br />
bij een mestverwerkingsinstallatie incidenten kunnen<br />
voordoen die mogelijk externe effecten veroorzaken.<br />
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien biogas wordt<br />
geproduceerd of indien productie of opslag plaatsvindt<br />
van brandbare, droge of poedervormige mestproducten.<br />
Met betrekking tot het aspect externe veiligheid zal<br />
daarom door het rivm een risico-analyse van algemene<br />
aard worden uitgevoerd. De resultaten zullen in de<br />
loop van 2001 bekend worden gemaakt. Het is denkbaar<br />
dat het noodzakelijk is dat een (beperkte) zone tot<br />
kwetsbare objecten moet worden gewaarborgd om aan<br />
de normstelling op het gebied van externe veiligheid te<br />
kunnen voldoen.<br />
7.5 Energie<br />
In de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’<br />
(ministerie van ez en ministerie van vrom, oktober<br />
1999) is een advies gegeven over de wijze waarop het<br />
bevoegd gezag met het onderwerp energie in het kader<br />
van de Wet milieubeheer kan omgaan. Daarnaast is de<br />
circulaire bedoeld om meer eenheid te brengen in de<br />
wijze waarop de vergunningverlener met het onderwerp<br />
energie omgaat.<br />
Bovendien zijn voorbeeldvoorschriften opgenomen.<br />
Deze circulaire geeft voldoende richting aan de wijze<br />
waarop het aspect energie in de milieuvergunning voor<br />
een mestverwerkingsinstallatie kan worden beoordeeld.<br />
Bij de te doorlopen stappen kan de vergunningverlener<br />
er van uit gaan dat een mestverwerkingsinstallatie geen<br />
mja-bedrijf is.
8 Technische<br />
30<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
en organisatorische<br />
voorzieningen<br />
8.1 Technische voorzieningen<br />
In de paragrafen 8.1.1 en 8.1.2 wordt ingegaan op de<br />
maatregelen en voorzieningen die mogelijk zijn toe te<br />
passen om emissies te reduceren. De feitelijke toepasbaarheid<br />
is afhankelijk van specifieke omstandigheden.<br />
8.1.1 Lucht<br />
Voorkomen, beperken en beheersen van (diffuse) emissies<br />
Als uitgangspunt kan gehanteerd worden dat apparatuur<br />
en opslagvoorzieningen zoveel mogelijk gesloten<br />
uitgevoerd dienen te worden ter beperking van met<br />
name emissies van geur, ammoniak en NO x .<br />
Emissies naar de lucht vanuit bedrijfsruimten zoals de<br />
innamehal, procesruimte, energiegebouw, opslagruimten<br />
kunnen voorkomen c.q. beperkt worden door die<br />
ruimten te voorzien van geschikte afzuig- en ventilatievoorzieningen.<br />
De afgezogen lucht kan bijvoorbeeld:<br />
• als beluchtingslucht worden gebruikt;<br />
• als verbrandingslucht voor een (bio)gasbenuttingsinstallatie<br />
worden aangewend of;<br />
• door een geschikt biofilter of compostfilter worden<br />
geleid.<br />
Emissiereductie door afgasbehandeling<br />
Procesafgassen en eventueel geconcentreerde andere<br />
afgezogen luchtstromen zullen veelal een zodanig hoge<br />
concentratie aan luchtverontreinigende componenten<br />
bevatten dat nageschakelde emissiebeperkende voorzieningen<br />
noodzakelijk en (kosten-)effectief zijn. De voor<br />
<strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> meest gangbare nageschakelde<br />
voorzieningen zijn:<br />
• zure gaswasser;<br />
• biotrickling;<br />
• biowassing.<br />
Technische beschrijvingen, voor- en nadelen, randvoorwaarden<br />
en rendementen, investerings- en<br />
bedrijfskosten en dergelijke zijn in bijlage 5<br />
opgenomen.<br />
8.1.2 Water<br />
Hieronder wordt een beknopte beschrijving gegeven<br />
van een aantal technieken waarmee de emissies naar de<br />
waterfase kunnen worden beperkt. Een aantal van de<br />
onderstaand genoemde technieken is tevens als basistechniek<br />
voor mestverwerking beschreven in hoofdstuk<br />
3, omdat het onderscheid tussen vloeibare fracties uit<br />
(verwerkte) mest en afvalwaterfracties uit mestverwerking<br />
niet scherp te maken is.<br />
Technieken die het vrijkomende water (verder) kunnen<br />
zuiveren, zijn:<br />
Bezinking<br />
Het doel van bezinking is het afscheiden van zwevende<br />
deeltjes onder invloed van de zwaartekracht. De vloeistof,<br />
inclusief zwevende deeltjes wordt langzaam in een<br />
bezinkvijver of -bassin gepompt, zodat er geen turbulentie<br />
optreedt. Afhankelijk van de verblijftijd in deze<br />
bassins zal er een hoeveelheid zwevende stof bezinken.<br />
Met behulp van een overflow kan water worden afgetapt<br />
met een lager gehalte aan vaste zwevende deeltjes<br />
dan de ingaande stroom. Deze bassins zijn in principe<br />
niet ontworpen voor bacteriële activiteit, hoewel er wel<br />
anaërobe activiteit kan plaatsvinden.<br />
Filtratie met diverse filtermaterialen<br />
Het doel van filtratie is het verwijderen van vaste deeltjes<br />
uit de vloeistoffractie. Filtratie kan plaatsvinden<br />
door een veelvoud aan technieken. Afhankelijk van het<br />
te bereiken resultaat kan de vloeistof door middel van<br />
vacuüm door het filter worden gezogen, de vloeistof<br />
door de filter worden geperst, of de vloeistof door<br />
zwaartekracht door het filter worden getransporteerd.<br />
Bij de eerste twee is toevoeging van energie noodzakelijk,<br />
maar heeft als gevolg dat er meer vloeistof door de<br />
filter wordt getransporteerd. Toepassing van actieve<br />
kool is geschikt voor het verwijderen van kleur-, reuken<br />
smaakstoffen en verwijdering van een eventueel<br />
surplus aan chloor.<br />
Biologische zuiveringstechnieken<br />
Het doel van biologische zuiveringstechnieken is het<br />
verwijderen van biologisch afbreekbare verontreinigingen<br />
(czv/bzv en nutriënten) door microbiologische<br />
omzettingsprocessen. Componenten zoals kalium en<br />
chloride worden niet verwijderd. In hoofdlijnen zijn de<br />
volgende typen biologische processen te onderscheiden:<br />
anaërobe voorzuivering, aërobe zuivering en nitrificatie/denitrificatie-processen.<br />
Anaërobe zuivering<br />
wordt vaak gebruikt als voorbewerking voor afvalwater<br />
met veel zwevende stof, er vindt nauwelijks oxidatie<br />
plaats. Bij aërobe zuivering is het voornaamste doel de<br />
verwijdering van pathogenen en nutriënten, niet de<br />
verwijdering van organisch materiaal. Bij<br />
nitrificatie/denitrificatie wordt de in de vloeistof<br />
aanwezige stikstof omgezet tot N 2 .
31<br />
8 Technische en organisatorische voorzieningen InfoMil, februari 2001<br />
Strippen<br />
Het doel van stripprocessen is het verwijderen van<br />
vluchtige opgeloste verontreinigingen in de waterstroom.<br />
Om dit te bereiken wordt gas door de vloeistoffase<br />
geblazen, waardoor transport plaatsvindt van<br />
opgeloste stoffen uit de vloeistoffase naar de gasfase.<br />
Hierdoor neemt de concentratie van deze stof in de<br />
vloeistof af en vindt er dus zuivering plaats. Met dit<br />
proces kan bijv. NH 3 worden verwijderd. De gasfase<br />
kan daarna worden behandeld waardoor de verwijderde<br />
stof weer teruggewonnen kan worden. In combinatie<br />
met vlokkingsmiddelen en coagulatie kunnen<br />
ook geurstoffen worden verwijderd;<br />
Ionenwisseling<br />
Het doel van ionenwisseling is het verwijderen van<br />
specifieke, ongewenste geladen deeltjes (ionen) uit de<br />
afvalwaterstroom. Ionenwisseling is op te vatten als een<br />
soort adsorptie proces dat plaatsvindt onder invloed<br />
van ladingsverschillen tussen gebonden ion-groepen in<br />
de ionenuitwisselaar en vrije ionen in de oplossing. De<br />
afvalwaterstroom wordt langs de ionenwisselaar geleid.<br />
De ionen op de wisselaar worden verdrongen door de<br />
ionen in de afvalstroom, doordat de laatste een betere<br />
binding aangaan met de wisselaar. Op deze manier<br />
worden de ionen uit de waterstroom vervangen door<br />
een ander type ionen en wordt de afvalwaterstroom<br />
gezuiverd. Ionen die kunnen worden verwijderd met<br />
behulp van deze methode zijn nitraat, metaalionen,<br />
ammoniak etc.<br />
Indampen<br />
Het doel van indampen is het concentreren van verontreinigingen<br />
door verdamping van de vloeistof. Bij<br />
indampen wordt de afvalwaterstroom verwarmd waardoor<br />
het water verdampt en de verontreinigingen<br />
achterblijven. De ontstane damp kan dan weer worden<br />
gecondenseerd, waardoor een zuivere waterstroom<br />
wordt verkregen. De achtergebleven ingedikte stroom<br />
bestaat uit een relatief klein volume met hoge concentraties<br />
verontreiniging.<br />
Membraantechnologie en omgekeerde osmose<br />
Het doel van membraanprocessen is het verwijderen<br />
van zeer fijne verontreinigingen (e.e.a. afhankelijk van<br />
de membraanstructuur) waardoor er een, in het geval<br />
van omgekeerde osmose, schone waterstroom ontstaat.<br />
Er is uitsluitend sprake van concentrering, niet van<br />
omzetting.<br />
Bij membraanscheiding bestaat indirect contact tussen<br />
twee vloeistoffasen die van elkaar gescheiden worden<br />
door middel van een membraan. Deze manier van<br />
scheiding is gebaseerd op moleculaire diffusie. Het<br />
membraan wordt zo gekozen dat deze niet permeabel is<br />
voor de bulk van de te reinigen stroom, maar wel voor<br />
de verontreinigingen. Deze verontreinigingen diffunderen<br />
naar de vloeistof met de lage concentratie waardoor<br />
de concentratie in de te zuiveren stroom afneemt.<br />
Specifieke flocculatie/coagulatietechnieken<br />
Specifieke flocculatie/coagulatietechnieken kunnen<br />
worden toegepast voor de verwijdering van zware<br />
metalen. Door toevoeging van geschikte chemicaliën<br />
kunnen zware metalen neerslaan. De nu ontstane twee<br />
fasen kunnen van elkaar worden gescheiden met<br />
behulp van bijvoorbeeld filtratie of bezinking. Het<br />
resultaat is een waterstroom die weinig of geen zware<br />
metalen meer bevat.<br />
Chemische, biologische, magnetische of fysische<br />
scheidingstechnieken<br />
Voor verwijdering van fosfaten kunnen chemische,<br />
biologische, magnetische of fysische scheidingstechnieken<br />
worden toegepast, evenals een aantal van de hierboven<br />
beschreven technieken voor stikstofverwijdering.<br />
Hoewel de additieven alsook de bacteriën en membranen<br />
voor fosfaatverwijdering anders zijn, blijven de<br />
principes van de verschillende technieken hetzelfde.<br />
Bij chemische fosfaatverwijdering komt de concentratie<br />
fosfor in het algemeen niet beneden de 1–2 mg<br />
totaal-P/l. Bij andere verwijderingstechnieken (vlokfiltratie,<br />
korrelreactor, magnetische separatie) is het<br />
mogelijk om de effluentconcentratie omlaag te brengen<br />
tot 0,5 mg totaal-P/l. Biologische verwijdering kan<br />
zorgen voor een vermindering in de concentratie tot<br />
3 mg totaal-P/l.<br />
8.2 Organisatorische<br />
voorzieningen<br />
In algemene zin kunnen voorzieningen zowel technisch<br />
als praktisch van aard zijn. ‘Good-housekeeping’ en<br />
naleven van de specifieke voorschriften vormen een<br />
belangrijke stap om emissies te reduceren of te voorkomen.<br />
Bij het ontwerpen van installaties moet het minimaliseren<br />
van emissies een belangrijke rol spelen.<br />
8.2.1 Lucht<br />
Ter voorkoming van ongecontroleerde emissies dan wel<br />
tijdelijk verhoogde emissies, zijn de volgende aspecten<br />
van belang:<br />
• adequate processturing: het is algemeen bekend dat<br />
indien de procescontrole niet adequaat is, er veelal<br />
sprake zal zijn van verhoogde emissies ten opzichte<br />
van de situatie waarbij de processen wel goed<br />
gestuurd en gecontroleerd kunnen worden. Dit geldt<br />
zowel voor de processen zelf als voor controle van de<br />
emissiebeperkende voorzieningen;<br />
• met name ter voorkoming van geurhinder in de<br />
directe nabijheid van een inrichting is het voorkomen<br />
van diffuse geuremissies uit gebouwen, opslagen<br />
e.d. door adequate afdekking, gesloten houden<br />
van deuren en ramen, en het creëren van voldoende<br />
onderdruk in gebouwen van belang. Deze maatregelen<br />
zijn deels afhankelijk van de lay-out van de<br />
inrichting en deels afhankelijk van de bedrijfsvoering.<br />
Apparatuur dient zoveel mogelijk omkast en
32<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
gesloten te worden uitgevoerd ter voorkoming van<br />
ongecontroleerde emissies;<br />
• adequate bedrijfsvoering ter voorkoming van<br />
verhoogde (geur-)emissies, zodat de aanwezige mest<br />
en/of tussen- en eindproducten niet de kans krijgen<br />
om onder invloed van de omgevingstemperatuur tot<br />
verhoogde geuremissie aanleiding te geven. Hierbij is<br />
een goede bedrijfslogistiek en het treffen van eventuele<br />
noodvoorzieningen (zoals inpandige opslag) van<br />
belang.<br />
8.2.2 Water<br />
In organisatorische zin kunnen de volgende maatregelen<br />
genomen worden om de emissie naar water te voorkomen<br />
dan wel tot een minimum te beperken:<br />
• lekkage en mors zo veel mogelijk voorkomen dan<br />
wel opheffen door ‘Good-housekeeping’ en uitvoering<br />
van het reguliere onderhoud aan installatieonderdelen;<br />
• zo mogelijk bedrijfsterrein en bedrijfsruimten droog<br />
(voor)reinigen (vegen e.d.);<br />
• hergebruik van gereinigd afvalwater voor spoeling<br />
e.d.;<br />
• toevoegen van het afvalwater van reinigingsactiviteiten<br />
en van luchtbehandeling aan te behandelen<br />
dunne fracties/afvalwater.
33<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Bijlage 1<br />
Begrippen<br />
Acceptabel geurhinderniveau<br />
De mate van geurhinder die door<br />
het bevoegd gezag als acceptabel<br />
wordt beschouwd, als resultante<br />
van de emissies, een afwegingsproces<br />
van de aard en waardering van<br />
de geur, het klachten-/hinderpatroon,<br />
de historie van het bedrijf in<br />
zijn omgeving, technische en financiële<br />
consequenties van mogelijke<br />
maatregelen voor het bedrijf en de<br />
lokale sociaal-economische context.<br />
Additieven<br />
Stoffen die ter verrijking en/of ter<br />
verhoging van de gebruikswaarde<br />
aan eindproducten van mestbewerking<br />
of mestverwerking worden<br />
toegevoegd (bv. mineralen, microorganismen).<br />
ALARA (As Low as Reasonably<br />
Achievable)<br />
Criterium op basis waarvan kan<br />
worden beoordeeld welke milieuen<br />
kwaliteitsprestaties van installaties<br />
redelijkerwijs kunnen worden<br />
geëist in relatie tot de financieeleconomische<br />
kosten van de<br />
benodigde voorzorgs- en beheersmaatregelen.<br />
Basistechnieken<br />
Alle elementaire technieken, die<br />
geschikt zijn voor bewerking of<br />
verwerking van (mengsels van)<br />
dierlijke mest al dan niet tezamen<br />
met andere organische reststromen.<br />
BEES-B<br />
Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties.<br />
Bla<br />
Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />
Biomassa<br />
De totale hoeveelheid of gewicht<br />
van de levende stof van een<br />
bepaalde groep organismen.<br />
BRM<br />
Bouwtechnische richtlijnen<br />
mestbassins.<br />
BZV<br />
Biologisch zuurstof verbruik.<br />
Centrale installatie<br />
Installatie waar mest van meerdere<br />
bedrijven of locaties wordt<br />
verwerkt.<br />
CIW<br />
Commissie integraal waterbeheer.<br />
CZV<br />
Chemisch zuurstof verbruik.<br />
Dierlijke mest<br />
Excreten, uitscheidingsproducten<br />
van landbouwhuisdieren. Zie: ikclijst<br />
(zeugenmest, vleesvarkensmest,<br />
vleeskuikenmest, leghennenmest,<br />
rundveedrijfmest, etc.)<br />
Dierlijke meststoffen<br />
Dierlijke meststoffen zijn organische<br />
meststoffen waarop het Besluit<br />
Gebruik Dierlijke Meststoffen<br />
(bgdm) van toepassing is.<br />
Geurconcentratie<br />
Het aantal geureenheden per<br />
kubieke meter van een<br />
gasvormig(e) stof, of mengsel van<br />
stoffen (ge/m³). Ook: het aantal<br />
keren dat een luchtmonster moet<br />
worden verdund om door 50% van<br />
de waarnemers te worden onderscheiden<br />
van schone lucht.<br />
Geureenheid (ge)<br />
Een dusdanige hoeveelheid van een<br />
gasvormig(e) stof of mengsel van<br />
stoffen dat, na opmenging van deze<br />
hoeveelheid met schone lucht tot<br />
een volume van één m³, de helft<br />
van een groep van getrainde proefpersonen<br />
dit mengsel onderscheidt<br />
van schone lucht.<br />
Grensmassastroom<br />
Per stofklasse verschillende toetsingswaarde<br />
( m,Ttot in [kg/h])<br />
voor de massastroom van een<br />
gehele logistieke eenheid.<br />
IAV<br />
Interimwet ammoniak en<br />
veehouderij<br />
IVB<br />
Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />
Mestbewerking<br />
Behandeling van dierlijke mest<br />
zonder noemenswaardige veranderingen<br />
aan het product teweeg te<br />
brengen. Bij voorbeeld: mengen,<br />
roeren, homogeniseren, verwijderen<br />
van vreemde objecten zoals<br />
plastic folie en hoeven.<br />
Mestverwerking<br />
Toepassing van basistechnieken of<br />
combinaties daarvan met als doel<br />
de aard, samenstelling en/of hoedanigheid<br />
van dierlijke mest te wijzigen.<br />
Bij voorbeeld: scheiding,<br />
bezinken, toevoeging van additieven,<br />
vergisting, beluchting,<br />
droging, compostering, indamping,<br />
vergassing, verbranding.<br />
Minas<br />
Mineralenaangiftesysteem.<br />
Mineralen<br />
Anorganische nutriënten: o.a. stikstof-,<br />
fosfor-, kalium-, calcium-,<br />
magnesium- en zwavelverbindingen<br />
zonder koolstof (N-, P-, K-,<br />
Ca-, Mg- en S-verbindingen zonder<br />
C) en sporenelementen (bv. koper<br />
(Cu), zink (Zn), jodium (I), cobalt<br />
(Co), mangaan (Mn) en seleen<br />
(Se).
34<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Mobiele installatie<br />
Verwerkingsinstallatie die gedurende<br />
een bepaalde periode ergens<br />
geplaatst wordt en daar in bedrijf<br />
wordt gesteld en na deze periode<br />
weer naar elders wordt verplaatst.<br />
MTR<br />
Maximaal toelaatbaar risico.<br />
NRB<br />
Nederlandse <strong>Richtlijn</strong> Bodembescherming<br />
bedrijfsmatige<br />
activiteiten.<br />
Nutriënten<br />
Noodzakelijke, organische en<br />
anorganische voedingsstoffen die<br />
niet door een organisme (planten,<br />
dieren, mensen) zelf kunnen<br />
worden aangemaakt.<br />
Nutriëntenverwijdering<br />
Verwijdering van nutriënten uit<br />
organische reststromen met behulp<br />
van basistechnieken.<br />
Organische Meststoffen<br />
Meststoffen waarvoor een algemene<br />
of bijzondere ontheffing is verleend<br />
op basis van het Meststoffenbesluit<br />
1977. Deze meststoffen staan<br />
vermeld op de Lijst van Meststoffen<br />
behorende bij de Meststoffenbeschikking<br />
1997.<br />
Ongereinigde massastroom<br />
De massastroom van een activiteit<br />
vóór een eventuele reiniging door<br />
middel van nageschakelde technieken.<br />
m,brn Ongereinigde vracht van<br />
een bron in (kg/h).<br />
m,tot Ongereinigde vracht van<br />
de logistieke eenheid<br />
(kg/h).<br />
Organische reststromen<br />
Biomassastromen die als bijproduct<br />
of afval vrijkomen tijdens economische<br />
processen van productie en<br />
consumptie. Het betreft hier met<br />
name bijproducten uit landbouw<br />
en bosbouw – o.a. mest en<br />
oogstresten – en organische afvalstromen<br />
uit huishoudens, kwd<br />
(Kantoren-, Winkel- en Dienstenafval)<br />
en de industrie.<br />
VR<br />
Verwaarloosbaar risico.<br />
Waterige fractie<br />
Waterige fracties zijn dierlijke<br />
meststoffen met een droge stofpercentage<br />
van minder dan 5%<br />
ontstaan door een systeem van<br />
gescheiden bewaring van dierlijke<br />
meststoffen, of door een systeem<br />
waarbij dierlijke meststoffen<br />
worden gescheiden.<br />
Wav<br />
Wet ammoniak en veehouderij.<br />
Wbb<br />
Wet bodembescherming.<br />
Wm<br />
Wet milieubeheer.<br />
Wro<br />
Wet ruimtelijke ordening.<br />
Wvo<br />
Wet verontreiniging oppervlaktewater.
35 <strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Bijlage 2<br />
Stroomschema mestverwerking of afvalstoffenverwerking<br />
in de zin van het Inrichtingen- en<br />
vergunningenbesluit Wm<br />
Verwerking van<br />
dierlijke of overige organische<br />
meststoffen<br />
Worden afvalstoffen toegevoegd<br />
tijdens het verwerken van dierlijk of<br />
overige organische meststoffen?<br />
Er is een Wmvergunning<br />
nodig op basis<br />
van 28.4.c Ivb<br />
bij GS<br />
ja<br />
Is er uitsluitend sprake van mengen<br />
of roeren van dierlijke of overige<br />
organische meststoffen?<br />
nee<br />
ja<br />
Worden de tijdens het verwerken van<br />
dierlijke of overige organische meststoffen<br />
toegevoegde afvalstoffen van<br />
buiten de inrichting aangevoerd?<br />
ja nee<br />
Er is een Wmvergunning<br />
nodig op basis<br />
van 28.1b Ivb<br />
bij de<br />
gemeente<br />
ja<br />
nee<br />
Er is een Wm-vergunning<br />
nodig op basis<br />
van 28.4 Ivb bij GS<br />
Er is een Wm-vergunning<br />
nodig op basis<br />
van 28.1b/ 28.2 Ivb<br />
bij de gemeente<br />
Er is een Wm-vergunning<br />
nodig op basis<br />
van 7.4 Ivb bij GS<br />
Er is sprake van mestbewerking<br />
en niet van mestverwerking<br />
Is er sprake van het verbranden, of van het storten<br />
van ≥ 50 m3 van buiten de inrichting afkomstige dierlijke<br />
of overige organische meststoffen?<br />
ja nee<br />
ja<br />
ja<br />
Is er sprake van het<br />
verbranden of storten<br />
van ≥ 50 m 3 van<br />
binnen de inrichting<br />
afkomstige dierlijke of<br />
overige organische<br />
meststoffen?<br />
nee<br />
Is er sprake van het<br />
verwerken van meer<br />
dan 25.000 m 3 van<br />
buiten de inrichting<br />
afkomstige dierlijke<br />
meststoffen?<br />
nee<br />
Er is een Wm-vergunning<br />
nodig op basis<br />
van 7.1 Ivb bij de<br />
gemeente
36 <strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Bijlage 3<br />
Stroomschema afvalwaterlozingen afkomstig<br />
van mestverwerking<br />
Is er sprake van een<br />
direkte lozing<br />
(op het oppervlaktewater)?<br />
nee<br />
Is er sprake van een<br />
indirecte lozing<br />
(op het riool)?<br />
nee<br />
Is er sprake van uitrijden van<br />
dierlijke mest op de bodem?<br />
nee<br />
Is er sprake van lozen<br />
op de bodem?<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
nee<br />
Wm vergunning<br />
(zie instructieregeling<br />
lozingsvoorschriften<br />
milieubeheer) of de<br />
algemene regels<br />
Is er sprake van een agrarische activiteit<br />
of een activiteit die daarmee verband houdt?<br />
ja<br />
Wvo Amvb Lozingenbesluit<br />
open teelt en<br />
veehouderij<br />
Is er sprake van een lozing, die bij AMvB<br />
o.g.v. art. 1, lid 2 Wvo is aangewezen tot de Wvo?<br />
(o.a. afvalstoffenverwerking)<br />
BGDM is<br />
van toepassing<br />
Wbb: Ontheffing op<br />
grond van art. 25 van<br />
het Lozingenbesluit<br />
bodembescherming<br />
is vereist (zie criteria<br />
in de circulaire<br />
agrarische afvalwaterlozingen)<br />
ja<br />
Wvo vergunning regelt<br />
de doelmatige werking<br />
van de RWZI en<br />
de bescherming van<br />
de kwaliteit van het<br />
oppervlaktewater.<br />
Wm vergunning of<br />
de algemene regels<br />
regelen de doelmatige<br />
werking van de<br />
riolering.<br />
nee<br />
Wvo vergunning
37<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Bijlage 4<br />
Samenvatting van toepassing zijnde besluiten<br />
en bijzondere regelingen (NeR) voor<br />
(grootschalige) mestverwerking<br />
Emissie-eisen volgens Bijzondere regeling<br />
<strong>Mestverwerken</strong>de bedrijven (A1, voorheen 3.5/18)<br />
De bijzondere regeling mestverwerkende bedrijven is<br />
totstandgekomen en oorspronkelijk bedoeld voor<br />
afzonderlijke, grootschalige mestverwerkende<br />
bedrijven.<br />
Deze bijzondere regeling geeft de volgende emissieconcentraties<br />
aan:<br />
• ammoniak: maximale emissieconcentratie<br />
van 5 mg/Nm³;<br />
• zwaveloxiden: maximale emissieconcentratie<br />
van 35 mg/Nm³ indien de installatie op aardgas<br />
gestookt wordt;<br />
• koolmonoxide: maximale emissieconcentratie<br />
van 50 mg/Nm³;<br />
• stof: de emissie moet worden tegengegaan door<br />
toepassen van een doeken- of lamellenfilter, of een<br />
andere techniek waarmee een emissieconcentratie<br />
kleiner dan 10 mg/Nm³ kan worden bereikt.<br />
Het betreft hier componenten die geëmitteerd worden<br />
door (onderdelen van) een mestverwerkingsinstallatie<br />
waarin geen mestverbrandingsproces is opgenomen.<br />
De emissie-eisen zijn met name voor NH ³ aanzienlijk<br />
scherper dan de algemene eisen van de ner. In de<br />
bijzondere regeling zijn geen grensmassastromen<br />
aangegeven, daar ten tijde van de totstandkoming van<br />
deze emissie eisen uitgegaan werd van uitsluitend<br />
grootschalige mestverwerking (> 500.000 ton/jaar),<br />
waarbij altijd sprake zou zijn van ongereinigde massastromen<br />
die groter waren dan de grensmassastroom.<br />
Emissie-eisen volgens Besluit Luchtemissies<br />
Afvalverbrandingsinstallaties (Bla).<br />
Het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />
(Bla) heeft betrekking op bestaande, grootschalige<br />
verbranding van huishoudelijk afval en vergelijkbaar<br />
(niet-chemisch) afval.<br />
Verbranding van mest(fracties) zal, gezien het karakter<br />
van een daartoe geëigende installatie, alleen op grote<br />
schaal en zeker niet op bedrijfsniveau (boerderijschaal,<br />
kleinschalig centraal of mobiel) plaatsvinden.<br />
Op de geëmitteerde rookgassen van dergelijke grootschalige<br />
mestverbrandingsinstallaties kunnen de Blaeisen<br />
tijdelijk nog worden toegepast, zoals ook opgenomen<br />
in de milieu-effectrapportage voor de<br />
pluimveemestverbrandingsinstallatie dep te Moerdijk<br />
uit december 1999. Deze Bla-eisen staan vermeld in<br />
tabel 4.1.<br />
Tabel 4.1 Emissie-eisen volgens Besluit Luchtemissies<br />
Afvalverbrandingsinstallaties<br />
Component Emissie-eis (mg/Nm 3 )<br />
Totaal stof 5<br />
Waterstofchloride (HCl) 10<br />
Fluoriden 1<br />
Koolmonoxide 50<br />
Organische stoffen (als C) 10<br />
Stikstofoxiden (als NO 2 ) 70<br />
Zwaveldioxiden (als SO 2 ) 40<br />
Metalen Sb+Pb+Cr+Cu+Mn+V+<br />
Sn+As+Co+Ni+Se+Te<br />
1,0<br />
Cadmium 0,05<br />
Kwik 0,05<br />
Polychloordibenzodioxinen<br />
en -dibenzofuranen in ng TEQ/Nm<br />
0,1<br />
3<br />
Deze getallen zijn betrokken op droog afgas onder normaalcondities bij een<br />
zuurstofgehalte van 11%.<br />
In tabel 4.1 ontbreken de karakteristieke mestcomponenten<br />
NH ³ en geur. In de mest aanwezige ammoniak<br />
wordt tijdens het verbrandingsproces kwantitatief<br />
geoxideerd tot stikstofoxiden, terwijl voor geur alleen<br />
immissie-eisen kunnen worden opgelegd.<br />
Emissie-eisen volgens Besluit Emissie Eisen<br />
Stookinstallaties (BEES-B)<br />
Bij diverse mestverwerkende installaties (o.a. vergisting,<br />
vergassing) komt hoogcalorisch gas vrij dat<br />
vervolgens nuttig aangewend zal worden voor energieopwekking.<br />
Voor deze stookinstallaties zullen veelal<br />
(afhankelijk van het type en de capaciteit van de stookinstallatie)<br />
de emissie-eisen voor NO x van bees b van<br />
toepassing zijn. Voor de uitgebreide lijst met emissieeisen<br />
voor NO x bij stookinstallaties wordt naar het<br />
besluit verwezen.
38<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
(concept) Circulaire emissiebeleid voor<br />
energiewinning uit biomassa en afval<br />
Binnen afzienbare tijd na het uitbrengen van deze<br />
richtlijn zal het Ministerie van vrom een circulaire<br />
uitbrengen waarin het emissiebeleid voor energiewinning<br />
uit biomassa en afval is opgenomen voor nieuwe<br />
installaties. De circulaire heeft tot doel de verschillende<br />
nationale en Europese emissienormen voor afval- en<br />
biomassastook te harmoniseren en actualiseren.<br />
Voor toekomstige <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> waarbij<br />
een thermische behandeling plaatsvindt van de mest of<br />
het product van de vergisting, ligt het voor de hand om<br />
rekening te houden met de in de komende circulaire<br />
voorgestelde emissienormen. De circulaire is geldig<br />
totdat het Besluit Luchtemissies Afvalverbrandingsinstallaties<br />
(bla) en het Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties<br />
(bees) zijn gewijzigd.<br />
Onderstaand volgen enkele hoofdpunten uit de<br />
(concept)circulaire.<br />
Onderscheid wordt gemaakt tussen een emissieregiem<br />
dat geldt voor als schoon gekwalificeerde stromen en<br />
een emissieregiem voor stromen die níet als schoon<br />
worden aangemerkt. De ordening van schone en<br />
vervuilde stromen is vastgelegd in de zogenoemde witte<br />
en gele lijst. De witte lijst omvat de stromen die als<br />
schoon worden aangemerkt, de gele lijst omvat de<br />
vervuilde stromen. Mest valt in de categorie vervuilde<br />
stroom.<br />
Het emissiebeleid is gericht op de thermische behandeling<br />
van schone en vervuilde stromen:<br />
a als alternatieve brandstof in nieuwe stand-alone<br />
installaties, en<br />
b als secundaire brandstof, naast de primaire brandstof,<br />
via het meestoken en/of bijstoken in bestaande<br />
stookinstallaties, voorzover die onder de werkingssfeer<br />
van de concept lcp-richtlijn vallen.<br />
Onder thermische behandeling wordt verstaan:<br />
de verbranding door oxydatie alsmede andere thermische<br />
behandelingsprocessen zoals vergassing of pyrolyse,<br />
voor zover de producten van de behandeling<br />
vervolgens worden verbrand. Ook de verbranding van<br />
gasvormige producten van andere vormen van behandeling<br />
zoals vergisting valt onder het emissiebeleid.<br />
Voor toepassing van het emissieregiem is geen vermogensondergrens<br />
gesteld aan installaties, met uitzondering<br />
van houtkachels.<br />
Voor de diverse overzichten met emissienormen wordt<br />
verwezen naar de binnenkort uit te brengen<br />
(concept)circulaire.<br />
Emissie-eisen volgens Bijzondere Regeling Pyrolyse<br />
installaties (F4, voorheen 3.5/98.1)<br />
Voor mestverwerking met een pyrolyse-installatie<br />
bestaat er een afzonderlijke, bijzondere regeling waarin<br />
is bepaald dat:<br />
• voor installaties waarin materialen thermisch worden<br />
ontleed onder condities met ondermaat zuurstof,<br />
worden de emissie-eisen van het Bla (voormalige<br />
<strong>Richtlijn</strong> Verbranden v’89) overgenomen, waarbij de<br />
massastroomgrenswaarden van de ner van toepassing<br />
zijn;<br />
• de emissie-eisen zijn gerelateerd aan een zuurstofpercentage<br />
van 3 vol.%;<br />
• de installaties moeten worden uitgerust met meetinrichtingen<br />
die de massaconcentratie aan zwaveldioxiden<br />
of gasvormige anorganische chloorverbindingen<br />
continu bepalen, tenzij is gewaarborgd dat de te<br />
verwerken componenten slechts in geringe hoeveelheden<br />
zwavel- of chloorhoudende stoffen bevatten.<br />
Emissie-eisen volgens Bijzondere Regeling<br />
Groencompostering (G2, voorheen 3.5/98.7)<br />
en GFT-compostering (G4, voorheen 3.5/98.9)<br />
In deze bijzondere regelingen zijn bepalingen m.b.t.<br />
geurhinder (op immissieniveau) vastgelegd. Tevens zijn<br />
technische matregelen m.b.t. de bedrijfsvoering<br />
opgenomen.
39<br />
Gaswasser (zuur)<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Bijlage 5<br />
Factsheets luchtemissiebeperkende technieken<br />
voor <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong><br />
Principeschema Procesnamen<br />
Acid scrubber, zure wasser,<br />
absorber, kruisstroomwasser,<br />
packed tower.<br />
Druppelafscheider<br />
Wasvloeistof<br />
Toepassingen<br />
Bij de fabricage van kunstmest<br />
amrnoniumnitraat kan<br />
worden gewassen met salpeterzuur:<br />
NH3 + HN03 ⇒<br />
NH4N03<br />
Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />
componenten geïnstalleerd kental<br />
Compostering<br />
(GFT, mest, slib)<br />
ammoniak, amines > 10 3<br />
Intensieve veehouderij ammoniak > 10 3<br />
Gieterijen amines (TEA, DEA) > 10 3<br />
Ammoniakfabricage<br />
(kunstmest)<br />
ammoniak >10 3<br />
Farmacie, fijnchemie esters 1–5 1<br />
Principebeschrijving<br />
Voor de algemene procesbeschrijving van de gaswasser wordt<br />
verwezen naar de factsheets van de gaswasser. De zure wasser<br />
wordt gekenmerkt door het feit dat de pH van het waswater<br />
laag, dus zuur is. Hierdoor kunnen de basische componenten<br />
in het gas beter worden afgevangen. Door de neutralisatie<br />
ontstaat een geconcentreerde zoutoplossing (tot 15%) die<br />
door lozing op riool of awzi afgevoerd of als grondstof hergebruikt<br />
kan worden. De dosering van zuur geschiedt meestal<br />
op basis van een pH-regeling (typisch 3 < pH < 6); zwavelzuur<br />
(37–96 %) wordt het meest toegepast als neutralisatiemiddel.<br />
Specifieke voordelen<br />
• Zeer hoge rendementen mogelijk. Ook bij relatief hoge<br />
temperaturen (50–80°C) en concentraties (> 1.000 mg/m³)<br />
• Indirecte controle door stochiometrische dosering van zuur<br />
(mits pH-gestuurd)<br />
• Relatief compact<br />
Specifieke nadelen<br />
• Zuurverbruik (bij pH-gestuurde dosering wel direct<br />
gekoppeld aan de af te vangen concentraties)<br />
• Afvalwater (bij geleidbaarheids gestuurde spui wel beperkt<br />
in debiet; in een aantal gevallen is hergebruik mogelijk:<br />
bijv. ammoniak ⇒ zwavelzure ammoniak)<br />
Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />
Debiet 50–500.000 m 3 /uur<br />
Temperatuur 50–80°C<br />
Druk atmosferisch<br />
Stof < 10 mg/m 3<br />
Ammoniak 200–1.000 mg/m 3 > 99 %, restemissie < 1 (0) mg/m 3<br />
(soms 20.000)<br />
Amines 10, 50, 100, 1.000 mg/m 3 > 99%, restemissie < 1 (0) mg/m 3<br />
Esters > 100 mg/Nm 3 > 80%<br />
Afhankelijk van de zuurgraad van het waswater kunnen ammoniak en amines tot<br />
zelfs 1 mg/m3 verwijderd worden; vaak zelfs tot 0,1 mg/m3 . Amines en esters<br />
worden overwegend vanwege geur verwijderd; bij esters is pH-gestuurde dosering<br />
niet voldoende; er wordt gewerkt met verdund zoutzuur (bijv. 5–10% HCI).<br />
Economie<br />
Investering (EUR/1.000 Nm3 /uur) 5.000–20.000<br />
(sterk afhankelijk van toepassing<br />
en debiet)<br />
Drukval 4–8 mbar<br />
Energieverbruik (kWh/1.000 Nm 3 /u) 0,2–1 (excl. ventilator)<br />
Bedrijfskosten personeel: 0,5 mandag per week<br />
(EUR 11.000 Nm 3 /uur) nuts: elektriciteit: 0,02–0,10<br />
hulp- en reststoffen: evenredig met<br />
concentratie en debiet<br />
totaal: variabel<br />
Kostenbepalende parameters debiet en concentratie<br />
Baten geen<br />
bij ammoniak met zwavelzuurwassing:<br />
ammoniumsuifaat<br />
Hulpstoffen<br />
• Water<br />
Aangezien de ingestelde pH-correctie meestal 3 tot 5 pHeenheden<br />
lager ligt dan Kz-waarde van de geabsorbeerde<br />
alkalische componenten, neemt waterverbruik spectaculair<br />
af: een factor 1.000 tot 100.000 ten opzichte van gaswassers<br />
waarin uitsluitend met water wordt gewassen. Indien,<br />
bijvoorbeeld door een op geleidbaarheid gestuurde spui, de<br />
zoutconcentratie constant wordt gehouden, dan is het<br />
waterverbruik (excl. verdampingsverliezen) rechtevenredig<br />
met de vracht (g/uur) verwijderde alkalische componenten.<br />
• Zuur (zwavelzuur, zoutzuur, salpeterzuur)<br />
Bij pH-gestuurde dosering is er, op basis van stoïchiometrische<br />
gronden, meestal sprake van rechtevenredigheid<br />
tussen de verwijderde vracht alkalische componenten<br />
(g/uur) en het zuurverbruik.<br />
Reststoffen en omissies<br />
• Afvalwater<br />
Het water bevat overwegend een zoutoplossing die bestaat<br />
uit de geabsorbeerde component en het toegepaste zuur<br />
(bijv. ammoniak met zwavelzuur ammoniumsulfaat).
40<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
De spui wordt overwegend gestuurd op basis van geleidbaarheid,<br />
hierdoor ontstaat spuiwater met een constante<br />
kwaliteit, waardoor hergebruik mogelijk is. Ammoniumsulfaat<br />
is toepasbaar als meststof (zg. ‘zwavelzure ammoniak’)<br />
en wordt o.a. bij de compostering van champignonmest<br />
beschouwd als waardevol bijproduct en volledig<br />
hergebruikt, mits geen andere verontreinigingen aanwezig<br />
zijn.<br />
• Druppeldoorslag<br />
(zie gaswassers)<br />
Installatie<br />
• Materiaalkeuze: overwegend kunststof<br />
Inhoud: (m³/1.000 Nrn³/uur) 0,5–1<br />
• Dimensionerings- grondslag: verblijftijd, deze is concentratie-<br />
en componentafhankelijk<br />
Gewicht: 0,5–2 ton per 1000 Nm³/uur<br />
Opmerkingen<br />
• De opslag en dosering van het zuur vergt bijzondere<br />
aandacht ten aanzien van veiligheid.<br />
• In wezen kent de toepassing van zure gaswassers vrijwel<br />
geen (technische) beperkingen voor de effectieve verwijdering<br />
van alkalische componenten, noch in debiet<br />
(1 tot 1.000.000 m³/uur), noch in concentratie (1 mg/m³<br />
tot 100 g/m³).<br />
• Voor hoge debieten (vanaf ca. 50.000–100.000 m³/uur)<br />
worden zure gaswassers, vanuit constructief oogpunt, vaak<br />
parallel opgesteld.<br />
• Om sterk fluctuerende (hoge) ingangsconcentraties ammoniak<br />
(vanaf ca. 1.000–2.000 mg/m³) met lage restemissies<br />
(kleiner dan ca. 5 of 10 mg/m³) af te vangen, worden zure<br />
gaswassers vaak in serie (twee) opgesteld.<br />
• Zure gaswassers kunnen onderdeel uitmaken van een<br />
meertraps-wassysteem voor geurbestrijding.<br />
• Een nieuwe, nog niet in praktijk toegepaste, ontwikkeling<br />
is het opwerken van de zoutoplossing die ontstaat als spui<br />
door elektrodialyse (met terugwinning van zuur) of indamping;<br />
vooralsnog lijkt dit alleen interessant voor grote<br />
installaties met hoge debieten en hoge concentraties.<br />
Leveranciers<br />
aaf, acs, Aggelen & Berendonk, Askové, Dahiman, Dirkse<br />
Milieutechniek, Gea Polacel, Keramchemie, Milieupartners,<br />
Montair Andersen, Ralton Engineering, wtv Plastics.
Biotrickling<br />
Principeschema Procesnamen<br />
lavafilter<br />
Toepassingen<br />
Geurbestrijding<br />
Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />
componenten geïnstalleerd kental<br />
Rwzi’s en awzi’s H2S > 10 2<br />
Veehouderij ammoniak 1–5<br />
Principebeschrijving<br />
Een biotricklingfilter (btf) bestaat uit een gepakte absorptie<br />
kolom, die continu of discontinu door circulatie wordt<br />
bevochtigd. Na absorptie in de dunne waterfilm worden de<br />
verontreinigingen afgebroken door een op de pakking groeiende<br />
laag micro-organismen (zg. biofilm); de afbraakproducten<br />
worden door dezelfde waterfase afgevoerd. Dankzij<br />
de mobiele waterfase is de afvoer van verzurende<br />
afbraakproducten beter mogelijk dan bij biofilters met een<br />
stationaire waterfase: de zuurgraad van de circulatiestroom<br />
kan (licht) gecorrigeerd worden door dosering van loog.<br />
Specifieke voordelen<br />
• Biodegratie van de geabsorbeerde componenten. Geschikt<br />
voor (middelhoge) concentraties zwavel-, chloor- en<br />
stikstofhoudende, verzurende, componenten; kleine<br />
pH-correcties mogelijk.<br />
Specifieke nadelen<br />
• Fluctuaties conditie ingangsluchtstroom van grote invloed<br />
op werking.<br />
• Giftige en hoge concentraties verzurende stoffen dienen<br />
vermeden te worden.<br />
• Minder geschikt voor (zeer) slecht oplosbare<br />
componenten.<br />
Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />
Debiet<br />
41<br />
Temperatuur 15–40°C<br />
Druk atmosferisch<br />
Bijlage 5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken InfoMil, februari 2001<br />
Wasvloeistof<br />
Pakkingmateriaal<br />
VOS 400–1.000 mg/m 3 80–95 %<br />
Geur > 20.000 ge/m 3 70–90 %<br />
H2S 50–200 mg/m 3 80–95%<br />
NH 3 100–400 mg/m 3 80–95 %<br />
Mercaptanen 5–100 mg/m 3 70–90 %<br />
Economie<br />
Investering (EUR 11 000 Nm 3 /uur) 5.000–20.000<br />
Drukval 1–10 mbar<br />
Energieverbruik(kWh/1000 Nm 3 /u) < 1 (excl. ventilator)<br />
Bedrijfskosten personeel: 1/2 dag per week<br />
(EUR 11000 Nm3 /uur) (sterk situatie afhankelijk)<br />
nuts: minimaal (variabel)<br />
Hulp en reststoffen minimaal (variabel)<br />
Totaal variabel<br />
Kostenbepalende parameters debiet<br />
Baten geen<br />
Hulpstoffen<br />
zie factsheet Biowasser<br />
Reststoffen en emissies<br />
zie factsheet Biowasser<br />
Installatie<br />
• Materiaal keuze: rvs, beton, kunststof<br />
• Inhoud: (m³/1000 Nm³/uur) variabel<br />
• Dimensionerings- grondslag: pilot-proef of praktijkcijfers<br />
van identieke toepassingen<br />
• Gewicht: variabel<br />
Opmerkingen<br />
• btf’s kunnen worden geënt met actief slib of entcultures<br />
(zie factsheet Biowasser).<br />
• De handhaving van de biofilm van de pakking is van essentieel<br />
belang: een te grote aanwas kan leiden tot (lokale)<br />
verstoppingen die uiteindelijk resulteren in voorkeurstromingen,<br />
waardoor het uitwisselingsoppervlak en dus de<br />
werking van het btf verminderd wordt. De aanwas en de<br />
dikte van de biofilm kan onder andere worden beheerst<br />
door de dikte van de biofilm om mechanische wijze te<br />
beïnvloeden (bv. variatie van het bevochtingsdebiet) of de<br />
groeisnelheid van de micro-organismen te beïnvloeden<br />
door de zuurgraad of het zoutgehalte te variëren.<br />
• Bij btf’s waaraan hoge zwavelconcentraties worden aangeboden,<br />
bestaat de kans op de vorming van elementair<br />
zwavel door onvolledige biologische oxidatie. Dit uit zich<br />
door duidelijk herkenbare gele korrelige structuren en kan<br />
uiteindelijk leiden tot verstoppingen en voorkeursstromen.<br />
• In btf’s die met hoge concentraties anorganische verbindingen<br />
(NH3 of H2S) verwerken, hebben meestal autotrofe<br />
micro-organismen, die CO ² uit de lucht gebruiken<br />
als koolstofbron. Gezien de relatief hoge concentraties<br />
CO ² in de lucht, dient extra rekening te worden gehouden<br />
met sterke aanwas van de biofilm.<br />
Leveranciers<br />
Bergschenhoek, Bioway, Clairtech, Comprimo, Gea-Polacel,<br />
Kok-Air.
Biowassing<br />
Principeschema Procesnamen<br />
Biowasser, bioscrubber<br />
Toepassingen<br />
Geurbestrijding<br />
Branche Verwijderde Aantal Validatie<br />
componenten geïnstalleerd kental<br />
Mestverwerking geur, H2S 1 2<br />
Vetsmelterijen geur 1 2<br />
Veehouderij ammoniak 1 3<br />
Principebeschrijving<br />
Een biowasser bestaat in wezen uit een absorber (zie gaswasser)<br />
en een bioreactor. De verontreinigingen worden geabsorbeerd<br />
in het continu circulerende water en worden in een, in<br />
het recirculatiesysteem geplaatste, bioreactor afgebroken. De<br />
uitvoering van de bioreactor kan een actiefslib of een slib-opdrager<br />
systeem betreffen. In tegenstelling tot biofilters en, in<br />
mindere mate, biotricklingfilters is de waterfase in de absorptiesectie,<br />
net als bij gaswassers, volledig instationair.<br />
Specifieke voordelen<br />
Biodegratie van de geabsorbeerde componenten. Door hoge<br />
microbiële conversie zijn ook hoge concentraties te verwijderen.<br />
Ook geschikt voor hoge concentraties zwavel-, chloor- en/of<br />
stikstofhoudende verbindingen dankzij beheersbare en<br />
controleerbare verzuring.<br />
Specifieke nadelen<br />
Hoewel de relatief grote hoeveelheid water bufferende capaciteit<br />
voor het afvangen van piekemissie biedt, hebben stabiele<br />
emissies de voorkeur. Aangezien het proces volledig op<br />
absorptie in water is gericht, zijn (zeer) slecht oplosbare<br />
componenten lastiger af te vangen.<br />
Randvoorwaarden Reinigingsgraad<br />
Debiet<br />
42<br />
Temperatuur 15–40°C<br />
Druk atmosferisch<br />
<strong>Richtlijn</strong> <strong>mestverwerkingsinstallaties</strong> InfoMil, februari 2001<br />
Druppelafscheider<br />
Wasvloeistof<br />
VOS 100–1.000 mglm 3 80–90 %<br />
Geur > 20.000 ge/m 3 70–80 %<br />
Ammoniak 50–200 mg/m 3 80–95%<br />
Economie<br />
Investering (EUR/1000 Nm 3 /uur) 5.000–15.000<br />
Drukval 2–5 mbar<br />
Energieverbruik (kWh/1000 Nm 3 /u) 0,2–0,5 (recirculatiepomp;<br />
exclusief ventilator en bioreactor)<br />
Bedrijfskosten personeel: 1/2 dag per week<br />
(EUR 11000 Nm3 /uur) (variabel)<br />
nuts: elektriciteit: 0.02–0,05<br />
hulp- en reststoffen: minimaal<br />
(variabel)<br />
totaal:<br />
Kostenbepalende parameters debiet<br />
Baten<br />
Hulpstoffen<br />
• Nutriënten<br />
De, overigens zeer minimale, dosering van nutriënten zoals<br />
fosfor, kalium en spoorelementen kan noodzakelijk zijn.<br />
• Water<br />
Als gevolg van spui en verdamping moet water worden<br />
toegevoegd.<br />
• Chemicaliën<br />
Indien zwavel, chloor of stikstofhoudende verbindingen<br />
worden verwijderd, dan resulteert dit in de vorming van<br />
zwavelzuur, zoutzuur of salpeterzuur. Indien deze verzuring<br />
ernstig is, wordt deze gecorrigeerd door (pH-gestuurde)<br />
dosering van natronloog; natronloogverbruik is vrijwel<br />
rechtevenredig met de gevormde zuurequivalenten<br />
(zie Gaswasser, Alkalisch).<br />
Reststoffen en emissies<br />
• Slib<br />
Met name bij bioreactoren op basis van actief -slibsystemen<br />
ontstaat een geringe hoeveelheid slib, die na indikking of<br />
ontwatering afgevoerd moet worden. Slib-op-drager systemen<br />
kennen een lagere slibproductie. De productie van<br />
slib kan onder andere worden beïnvloed door het zoutgehalte,<br />
de temperatuur en de zuurgraad.<br />
• Afvalwater<br />
Als gevolg van biologische activiteit, verdamping of neutralisatie<br />
van zuren zal de zoutconcentratie hoger worden. Ten<br />
einde ongewenste remming van de microbiële activiteit en<br />
scaling te voorkomen dient er een (minimale) hoeveelheid<br />
water gespuid te worden, meestal geschiedt dit op basis van<br />
geleidbaarheid.<br />
Installatie<br />
• Materiaal keuze: onbekend.<br />
• Inhoud: (m³/1.000 Nm³/uur)<br />
• Dimensionerings- grondslag: Henry-coëfficiënt, verblijftijd<br />
en biologische activiteit.<br />
• Gewicht: onbekend.
43<br />
Bijlage 5 Factsheets luchtemissiebeperkende technieken InfoMil, februari 2001<br />
Opmerkingen<br />
• Vaak worden biowassers geënt met actief slib uit<br />
bijvoorbeeld een biologische waterzuiveringsinstallatie,<br />
afhankelijk van de afgassamenstelling zal door<br />
adaptie en selectie van de micro-organismen de<br />
performance van de biowasser pas na enkele weken<br />
op het gewenste niveau raken.<br />
• Met name voor verbindingen die zwavel (o.a.<br />
mercaptanen, H2S, dimethylsulfides) of chloor<br />
(o.a. enkel-of meervoudig gechloreerde methanen en<br />
ethanen), wordt gebruik gemaakt van ent-cultures<br />
die onder labcondities in grote fermentatoren<br />
worden bereid. Veel toegepaste micro-organismen<br />
zijn thiobacillus en nyphomicrobium soorten.<br />
• Voor zwavel-, chloor- en stikstofhoudende componenten<br />
kan de juiste werking van de biowasser enigszins<br />
gecontroleerd worden op basis van de daling van<br />
de zuurgraad en de bij pH-correctie met natronloog<br />
aan het natronloogverbruik.<br />
• Het ontwerp van de bioreactor in termen van de<br />
conversie en conversiegraad van de geadsorbeerde<br />
componenten bepaald, in combinatie met de dimensionering<br />
van de adsorptiesectie, de werkingsgraad<br />
en de capaciteit van de installatie.<br />
Leveranciers<br />
Askové, Bionet, Clair-tech, Dirkse, Kok-Air.
Grote Marktstraat 43<br />
2511 BH Den Haag<br />
Postbus 30732<br />
2500 GS Den Haag<br />
Telefoon (070) 361 05 75<br />
Fax (070) 363 33 33<br />
E-mail info@infomil.nl<br />
Website www.infomil.nl