04.09.2013 Views

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

EENIGE MAANDEN ONDER<br />

DE PAPOEA'S<br />

DOOR<br />

Mr. H. A. LORENTZ.<br />

BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ<br />

VOORHEEN<br />

E. J. BRILL. — LEIDEN.<br />

1905.


BOEKDERKKERIJ voorheen E. J. BRILL. — LEIDEN.


OPGEDRAGEN AAN<br />

Prof. Dr. C. E. A, WICHMANN<br />

LEIDER DER NIEUW GUINEA -EXPEDITIE VAN HET JAAR 1903.


INLEIDING.<br />

De Maatschappij ter bevordering van het natuurkundig<br />

onderzoek in de Nederlandsche koloniën verzocht mij een<br />

reisverhaal samen te stellen van de Nieuw Guinea Expeditie<br />

van 1903. Met genoegen voldoe ik aan dit verzoek, maar<br />

ben bevreesd, dat mijn ongeoefende pen zeer gebrekkig heeft<br />

weergegeven, wat ik wenschte te verhalen. Ik begin mijn<br />

schets te Metu Débi, onze tijdelijke vestiging en spaar den<br />

lezer een verhaal van de reis per mailboot van Holland naar<br />

Indië, dat reeds zoo dikwijls meesterlijk door anderen is<br />

weergegeven, hoewel de verleiding bij mij groot was om<br />

zulks toch te doen, daar de indrukken aan boord van een<br />

schip naar de tropen zoo talrijk en varieerend zijn. Ik heb<br />

dit boek opgedragen aan onzen leider uit hoogachting en<br />

vriendschap en als bewijs, hoezeer ik zijnen persoon gedurende<br />

onze wederwaardigheden heb geapprecieerd en hoezeer ik<br />

zijne werkkracht heb bewonderd; eene werkkracht, die zoo'n<br />

goeden invloed moest hebben op de overige leden der<br />

expeditie.<br />

Wanneer ik mij nu en dan een op- of aanmerking over<br />

land en volk veroorloof, dan dient dit te worden opgevat als


VIII INLEIDING.<br />

afkomstig van iemand, die slechts terloops heeft waargenomen,<br />

maar geen grondige studie van een en ander heeft gemaakt.<br />

De foto's, die gereproduceerd werden, zijn afkomstig van<br />

de clichés van de H.H. J. A. VAN BALEN, J. M. DUMAS,<br />

P. E. MOOLENBURGH, J. W. VAN NOUHUYS EN G. A. J. VAN<br />

DER SANDE.


HOOFDSTUK I.<br />

Metu Débi.<br />

p den 13 den Maart 1903 des voormiddags<br />

ten elf uur en vijftien minuten viel het<br />

anker van het G.SS. „Zeemeeuw", in de<br />

nabijheid van kaap Pi in de Humboldtbaai,<br />

en wij zouden voor geruimen tijd dit gastvrije schip, ons<br />

welwillend door de Regeering ter beschikking gesteld, verlaten.<br />

Het plan was om een huis met „bijgebouwen" op te richten<br />

op het eiland Metu Débi in de Jotefa- of binnenbaai<br />

der Humboldtbaai gelegen. Vandaar uit konden wij dan<br />

tochten ondernemen naar het Sentanimeer en het binnenland,<br />

terwijl de kampongs rondom de Humboldtbaai gelegen<br />

een vruchtbaar veld voor de anthropologie en ethnographie<br />

konden opleveren. Verder zoude er veel verzameld kunnen<br />

worden op zoölogisch en botanisch gebied.<br />

De expeditie bestond uit Prof. Dr. C. E. A. WlCHMANN,<br />

die het geologisch gedeelte voor zijn rekening had genomen;<br />

G. A. J. VAN DER SANDE, Officier van gezondheid<br />

1 e klasse bij de K. N. M., die, behalve dat hij op anthropo-<br />

1


2 Metu Débi.<br />

logisch en ethnographisch gebied zoude werkzaam zijn, voor<br />

de gezondheid van de leden der expeditie zoude zorgen en<br />

Gezicht op de Jotefa- en Humboldtbaai en Metu Débi.<br />

van allen, die hem kwamen consulteeren. Voorts L. F. DE<br />

BEAUFORT, die op zoölogisch gebied zoude werken, terwijl<br />

ik hem daarmede behulpzaam zoude zijn. De expeditie had<br />

zich mede de hulp verzekerd van den heer J. M. DUMAS,<br />

die reeds vroeger op Nieuw Guinea was geweest en onder<br />

anderen van grooten dienst is geweest bij de opname van<br />

het Sentánimeer door H. M. Cerani ¹). Hij was bekend rnet<br />

¹) Voordvacht over de reis van H. M. Ceram in de wateren ter noordkust


Metu Débi. 3<br />

het leven in het oerbosch en vond zijn weerga niet in het<br />

bouwen van hutten met materialen onmiddelijk uit het bosch<br />

gehaald. Voor de botanie was medegegaan de mantri van<br />

's Lands Plantentuin te Buitenzorg met name MAS DJIPJA<br />

en zijn helper ATJIP, ook wel door ons genoemd de ,,zure<br />

Atjip" wegens zijn onaangenaam humeur.<br />

Verder onze jongens: ASSANG voor Professor, JOHARI voor<br />

den dokter, SARIO voor DE BEAUFORT, voor mij INGGU;<br />

allen door tusschenkomst van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg<br />

verkregen en MARINGI, een Ternataan, voor DUMAS.<br />

o o ' '<br />

Als jagers hadden \vij van Ternate medegenomen RASS1P<br />

en MARINGI, die vroeger reeds op Nieuw Guinea waren geweest<br />

om paradijsvogels te jagen.<br />

Daarna moet ik nog vermelden, alhoewel met een soort<br />

van wrevel, als ik nog aan hen denk, de dertig koelies of<br />

te wel de vermomde „Dajakkers."<br />

De keuze was gevallen op Dajakkers, omdat DUMAS op<br />

zijnen tocht op de Ambernorivier zooveel genoegen had gehad<br />

van de mannen, die hij had medegenomen van Noord-<br />

Borneo, alwaar hij eene bezitting heeft. Verscheidene zijn<br />

helaas het slachtoffer geworden van de zoo verraderlijke<br />

ziekte de beri-beri. Zij staan bekend als uitstekende roeiers<br />

en deze hadden wij juist noodig voor het oproeien van de<br />

Tami-rivier, ten einde het land zoo ver mogelijk binnen te<br />

dringen. Ons gewerden echter uit Bandjermasin een dertigtal<br />

personen, die alle mogelijke slechte eigenschappen in zich<br />

van Nieuw Guinea in 1901, door H. E. BARON VAN ASBECK, luit. t. zee 2de<br />

klasse, in de buitengewone vergadering der Maatschappij van 22 October 1902.<br />

Maatschappij ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche<br />

Koloniën. Bulletin n°. 41.


4 Metu Débi.<br />

vereenigden, verder waren zij van de meest verschillende<br />

oorden van Indië afkomstig; zelfs bevond zich onder hen<br />

een Arabier ABDULLAH, die hard moest werken voor zijn<br />

miniatuur harem te Bandjermasin. Als uitspanning hielden<br />

deze personen zich bezig met het spel en de gevolgen bleven<br />

dan ook niet uit; diefstal was hun ook niet vreemd.<br />

Van alcoholische dranken, die door de Mohamedanen niet<br />

gebruikt worden, waren zij ook niet afkeerig en overigens was<br />

de bandeloosheid zeer groot bij de aankomst van een boot<br />

der Pakketvaartmaatschappij, een algemeen erkende feestdag<br />

op ons anders zoo kalm eiland; maar hierover later.<br />

Tot onze huisgcnooten behoorden ook een zestal honden<br />

met de volgende namen: Tikoes, aldus gedoopt wegens zijn<br />

muiskleur, die bijzonder schuw was en daardoor zijn dood heeft<br />

gevonden. Bij een tocht in de baai h zij aan land gesprongen,<br />

wij konden haar niet meer vangen en daarna hebben wij<br />

haar nooit weer teruggezien. Wellicht leeft zij thans in een<br />

Papoesche kampong en ondervindt zij dezelfde slechte behandeling<br />

als hare rasgenooten en helpt zij mede tot verbetering<br />

van het Papoesche hondenras. Ten tweede Matjan,<br />

aldus genoemd naar de tijgerkleurige streepen; verder<br />

de Kortstaart, de trouwe volgeling van v. D. SANDE; de<br />

Langstaart; Gigi, een naam, die zij kreeg, omdat zij in<br />

den beginne zoo vlug hare tanden gebruikte en ten slotte<br />

de kleine schuwe Locomotief, die haar naam te danken had<br />

aan haren zonderlingen bouw. Deze honden werden door<br />

ons medegenomen om te dienen als waakhonden en werden<br />

o<br />

door DE BEAUFORT en mij uitgezocht in het zoogenaamde<br />

kettingkwartier te Batavia, waar niet alleen gestraften werden<br />

opgeborgen, maar ook honden, die onbeheerd op straat


Metu Débi. 5<br />

gevonden worden, om daarna afgemaakt te worden. Uit de<br />

ons voorgebrachte viervoeters kozen wij bovengenoemd zestal.<br />

De directeur van het kettingkwartier was zoo vriendelijk<br />

om voor mij zes kooien te laten maken om daarin de honden<br />

aan boord mede te nemen. Nooit zal ik den dag vergeten,<br />

waarop zij in ons hotel arriveerden. Het was reeds<br />

donker, toen ik een lange rij dos à dos het voorplein van<br />

het hotel zag oprijden. Weinig vermoedde ik, dat elk dier<br />

kleine rijtuigen één groote bamboekooi met één hond bevatte.<br />

Toen zij dichter bij gekomen waren, begreep ik wat<br />

deze optocht beteekende; ik dacht met schrik aan den nacht,<br />

dien wij zouden hebben door te brengen", wanneer deze<br />

dieren in hunne taal zouden gaan vragen om uitgelaten te<br />

worden. Gelukkig liep alles goed af en overschreewden zij<br />

het gewone concert der kamponghonden niet.<br />

Ik zal den lezer de beschrijving van al de ellende besparen,<br />

die ik met deze honden heb doorgemaakt aan boord<br />

van de diverse booten, waarmede wij Nieuw-Guinea moesten<br />

bereiken. Ieder, die wel eens aan boord i.s geweest, weet<br />

hoezeer men daar aan netheid en orde gehecht is; verder<br />

dat de Mohamedaan den hond als een onrein dier beschouwt<br />

en niet ten onrechte. Ik was clan ook blij, toen zij goed en<br />

wel op Metu Débi waren aangekomen en was zoo genezen<br />

van deze hondentransporten, dat ik er niet toe heb kunnen<br />

komen om een paar Papoesche honden mede te nemen naar<br />

Holland. Nu heb ik daar natuurlijk spijt van, daar de aldaar<br />

levende dieren een zeer eigenaardig karakter vertoonen en<br />

men toch wel kan aannemen, dat er niet veel honden zijn<br />

ingevoerd, zooals wij dit hebben gedaan. Misschien is er hier<br />

wel sprake" van een oorspronkelijk ras.


6<br />

Metu Débi.<br />

De Papoea gebruikt zijne honden om er mede te jagen,<br />

voornamelijk om wilde zwijnen te drijven of om de jonge<br />

varkens te vangen, die dan te huis worden opgevoed en vet<br />

gemest om later te worden geconsumeerd.'<br />

Het eiland herbergde verder den controleur van het Binnenlandsch<br />

bestuur, P. E. MOOLENBURGH. Deze had, behalve<br />

zijne bedienden, eenige oppassers, die af en toe den tijd<br />

trachtten door te brengen met exercitiën te houden. Als<br />

huisjongen van den controleur wil ik gaarne hier vermelden<br />

Mansinam, een Papoea afkomstig uit de Walckenaersbaai,<br />

die echter geheel geciviliseerd was en ons menigen goeden<br />

dienst heeft bewezen. Zijne foux rires en zijne vroolijkheid<br />

zal ik niet licht vergeten.<br />

De gezaghebber van het G.S.S. de Zeemeeuw had ik bijna<br />

bij de expeditie genoemd, daar hij toch bijna al onze tochten<br />

heeft medegemaakt. In een afzonderlijk hoofdstuk zal ik ons<br />

leven aan boord van de Zeemeeuw behandelen.<br />

Op het eiland waren dok een tweetal toko's, waar ruilmiddelen<br />

verkrijgbaar waren, die door de Papoea's het meest<br />

gewild waren. Ik wil hier eenige regelen wijden aan deze<br />

zoo belangrijke factor voor een verblijf op Nieuw-Guinea:<br />

In de eerste plaats tabak, die van de firma Weduwe VAN NELLE<br />

alleen is gezocht, in de bekende kleine donkerblauwe pakjes;<br />

deze zijn gemakkelijk ia stukken te snijden of in plukjes te<br />

verdeelen naar mate van de waarde van het te koopen voorwerp.<br />

Bij de tabak behoort cigarettenpapier en lucifers.<br />

Sigaren worden niet gevraagd, trouwens in geheel Indië is<br />

dit een lastig artikel wegens het vochtige klimaat. Daarna<br />

komen de kralen, ook dit artikel is zeer aan mode onderhevig<br />

en tijdens ons verblijf waren de kleine kralen alleen


Onze jagers Rassip en Maringi.


Metu Débi. 7<br />

gewenscht. De Papoea's weten deze tot zeer sierlijke voorwerpen<br />

te verwerken, althans in aanmerking genomen de<br />

geringe hulpmiddelen, die hun ten dienste staan. De zoogenaamde<br />

dansschortjes van de Geelvinckbaai,<br />

waarvan ik er eenige door tusschenkomst van<br />

den controleur machtig werd, zijn van zeer<br />

eigenaardige constructie.<br />

Vervolgens komen de messen, die een zeer<br />

belangrijke rol spelen; het zijn de zoogenaamde<br />

Herdermessen, naar ik meen een<br />

Duitsch fabrikaat, die bij ons als keukenmessen<br />

te boek staan.<br />

Weder hooger in waarde zijn de kapmessen<br />

in diverse grootten en ten slotte de bijlen,<br />

die zoo langzamerhand de typische steenen<br />

bijlen zullen verdrijven,<br />

die met<br />

de sagokloppers<br />

de laatste overblijfselen<br />

zijn van<br />

het steenen tijdperk<br />

der Papoea's.<br />

Ook over de<br />

steenen bijlen<br />

Do ut des.<br />

zal ik in een<br />

afzonderlijk hoofdstuk spreken.<br />

Bij de Papoea's, die aan de kust wonen en die in aanraking<br />

komen met de zoogenaamde beschaving is katoen ook<br />

een gewild artikel. Gedragen kleederen zijn veel waard en


8 Metu Débi.<br />

konden wij hiermede voor ons Belangrijke ethnografica koopen.<br />

De toko's op het eiland hadden door ons verblijf eene<br />

groote keus van eetwaren, die een goeden aftrek vonden bij<br />

de koelies, terwijl wij er ook inkoopen deden.<br />

Dat de tokohouder een vreemdsoortig persoon was, bewijst<br />

het volgende:<br />

Op een dag schreef ik een briefje aan den tokohouder of<br />

hij mij ook aan eenige scharnieren kon helpen en kreeg<br />

Huizen der handelaren op Metu Débi.<br />

hierop het volgende typische briefje: „Scharnieren heb ik<br />

ze niet, hangsloten wel".<br />

Verder bevonden zich op het eiland nog huizen van para-


Metu Débi. 9<br />

dijsvogeljagers, waarin deze verblijf houden om de komst van<br />

de schepen der pakketvaart af te wachten. Wanneer mijn<br />

geheugen mij niet al te zeer bedriegt, bevond zich ook een<br />

kleermaker op het eiland; of hij geabonneerd was op een<br />

modejournaal is mij eveneens ontschoten.<br />

Op het eiland zelf wonen geene Papoea's, maar wel op<br />

het vaste land rondom de baai en men treft daar de navolgende<br />

kampongs aan: Tobádi, Ingrås, Ingrau, Kajó Jenbi,<br />

Kajó Intsáu en het met deze in vijandschap levende Nafri<br />

of Wába.<br />

Gezicht op Ingrås.<br />

Gaan wij thans over tot eene nadere beschrijving van<br />

onze diverse woningen. Allereerst het eigenlijke woonhuis,<br />

hetgeen natuurlijk het werk was van onzen bouwmeester<br />

Dumas, die eenen krachtigen steun daarbij vond in de beide


IO Metu Débi.<br />

jagers RASSIP en MARINGI. De vloer was gemaakt van Singaporeplanken,<br />

een slecht soort hout dat wel zeer hard is, maar<br />

waar geen spijker is door te slaan, zonder dat het splijt.<br />

De wanden waren vervaardigd van zoogenaamde gabba-gabba.<br />

Dit is de bladsteel der sago-palm en is u-vormig, zoodat deze<br />

rechtopstaande in elkaar passen, terwijl zij voor de stevigheid<br />

met houten pinnen aan elkaar worden geslagen. Onder<br />

en boven worden zij vastgehouden in een opengehakte bamboe.<br />

Het dak was gemaakt van atap. Het huis werd in tweeën<br />

gedeeld door een breede gang, waarop vijf afgeschoten<br />

kamers uitkwamen; deze vijf kamers waren de respectievelijke<br />

slaapkamers van de leden der expeditie; achter de<br />

kamer van v. D. SANDE bevond zich zijne apotheek en in<br />

het midden daarvan zijne operatietafel.<br />

Voor het huis was eene groote overdekte veranda, waar<br />

groote werktafels stonden, die bedekt waren met voorwerpen<br />

der zoölogie. Gewoonlijk gebruikten wij ook hier onze maaltijden,<br />

te beginnen met de geurige koffie. Hoe dikwijls heb<br />

ik de zon daar zien opkomen met Prof. W., die meende<br />

dat hem nergens ter wereld de koffie en zijne pijp zoo goed<br />

smaakten. Onze veranda hadden wij met een soort van hekwerk<br />

afgesloten om de Papoea's eenigszins op een afstand<br />

te houden. Het was dan ook een zeer groote gunst, wanneer<br />

zij onze woning mochten betreden. Een en ander deden wij<br />

aanvankelijk uit angst voor diefstal, maar wij hebben nooit<br />

iets van dien aard kunnen constateeren.<br />

Direct achter ons huis bevond zich de badkamer, bestaande<br />

uit een groot vat, afkomstig van de Zeemeeuw met<br />

een weinig atap daarom heen, om de nieuwsgierige blikken<br />

der Papoea's af te wenden.


Metu Débi. I I<br />

Evenwijdig met ons huis stond een groote loods, waarin<br />

alle levensmiddelen voor ons en de koelies waren opgeborgen,<br />

verder de ruilmiddelen, die wij van Ternate hadden medegebracht.<br />

Eiken dag ging degene van ons, die met de huishouding<br />

belast was, of zooals v. D. SANDE dit gaarne noemde<br />

o '<br />

de „gamellechef", met onzen kok ASSANG naar de provisiekamer<br />

om het eten uit te geven. Of dit wel ging zooals<br />

„Aaltje de zuinige keukenmeid" zulks aangeeft, betwijfel ik,<br />

maar geen van ons is naar mijn weten ooit met eene hongerige<br />

maag naar bed gegaan.<br />

Aan de andere zijde van het huis stond de keuken met<br />

de daaraan verbonden woning voor onze bedienden. Ieder<br />

die in Indie is geweest, zal begrijpen, dat daar dan ook den<br />

geheelcn dag gekookt werd of liever „gepoft".<br />

Daarnaast kwam het huis van den controleur en geheel<br />

zuidelijk een groote loods, waarin de koelies sliepen. Met<br />

gerustheid hadden wij dit „Klein Monte Carlo" kunnen<br />

noemen, want daar werd eiken nacht gedobbeld en wanneer<br />

wij van eenen tocht uit het binnenland terugkwamen, liepen<br />

de koelies op een draf naar hun geliefkoosd huis om onmiddellijk<br />

met het dobbelspel te beginnen.<br />

Het eten, dat de koelies kregen, was hoogst eenvoudig en<br />

bestond uit twee menu's: rijst met gedroogde visch of rijst<br />

met gedroogd hertenvleesch. Ken en ander werd smakelijk<br />

gemaakt met uien of wel met een kwalijk riekende stof<br />

genaamd „trassi". Wee den dag dat de „gamellechef" het<br />

noodig oordeelde om de gedroogde visch of het vleesch,<br />

dat eenigszins vochtig werd in het provisiehuis, te drogen.<br />

Gelukkig dat het weinig woei op het eiland, vandaar dat de<br />

lucht beperkt werd tot een klein gedeelte van het eiland,


12 Metu Débi.<br />

waar de geurige spijzen werden blootgesteld aan de koesterende<br />

stralen van de zon en in geur wedijverden met de<br />

„trassi". Het toppunt werd echter bereikt, toen wij een<br />

zending gezouten eieren uit Ternate ontvingen, die een voor<br />

een moesten geprobeerd worden. Het resultaat was, dat zij<br />

allen bedorven waren.<br />

Tegen de beri-beri ontvingen de koelies kadjang idjoe<br />

met goelah Java of Javaansche suiker. De koelies lieten de<br />

kadjang idjoe echter ontkiemen en maakten er „sajor" van,<br />

hetgeen geheel tegen de voorschriften was. De werking van<br />

dit voorbehoedmiddel heeft v. D. SANDE dus niet kunnen<br />

constateeren. Het woord „sajor" is moeilijk te verklaren,<br />

het is de eerste en voornaamste toespijs bij de rijsttafel en<br />

is zeer nat van gehalte. Waaruit de sajor bestaat is niet<br />

te zeggen, daar ik er bijna alle levensmiddelen in heb waargenomen.<br />

Het was voor DE BEAUFORT en mij een dagelijksch<br />

genot om het gezicht van Professor te bestudeeren,<br />

wanneer hem de bekende schotel werd gepresenteerd en hij<br />

met den lepel op onderzoek uitging. Gewoonlijk was het<br />

resultaat, dat hij met een diepe zucht den schotel aan zijn<br />

buurman's eetlust overliet.<br />

Ten slotte nog eene sanitaire inrichting waar de zee zorgde<br />

voor de reiniging zonder dat er „getrokken" behoefde te<br />

worden en welk huis tevens dienst deed als vesting van de<br />

Locomotief, die steeds vervolgd werd door Gigi.<br />

Een trouwe vriend is ons langen tijd een kangoeroe geweest,<br />

die helaas tijdens eene korte afwezigheid van ons den dood<br />

vond door onze honden, waarschijnlijk aangehitst door de<br />

koelies. „Kobus", aldus zijn naam, hadden wij een beter lot<br />

waardig gekeurd en wij hoopten, dat hij eens bewonderd


Metu Débi. 13<br />

zoude worden in de Zoölogische tuin te Amsterdam. Hij<br />

mocht zelfs niet mede naar Europa in gepraepareerden<br />

I. F. DE BEAUFORT met Kobus.<br />

toestand, daar men hem onmiddellijk na het gebeurde begraven<br />

had.<br />

Op het eiland liep een prachtige kalkoensche haan rond,<br />

die door de Papoea's voor een hond werd gehouden of<br />

liever zij gebruikten het woord „gónjë" voor dit voor hen<br />

vreemde wezen. Dit was een geschenk van den heer G. J. J.<br />

DE JONG, militair commandant van Ternate. Zijne prachtige<br />

vederen wekten natuurlijk hunne begeerte op, daar zij die


14 Metu Débi.<br />

gaarne gehad hadden om in hun haardos te steken.<br />

Van de planten, die op het eiland groeiden, noem ik in<br />

de eerste plaats de casuarinen 1 ). In voorkomen doen zij<br />

denken aan de larix. Als de wind door de takken' speelde,<br />

dacht men zich een oogenblik in het vaderland, daar het<br />

geluid veel overeenkomst heeft met ruischende dennen.<br />

De nooit ontbrekende klapperboomen, het zekerste teeken,<br />

dat hier menschen wonen, waren ook hier aanwezig, alhoewel<br />

in zeer gering aantal. Eenige papajaboomen tierden welig<br />

bij de woning der handelaren. De zuidpunt van het eiland<br />

was bedekt met rhizophoren.<br />

Uit zaden, die ons gestuurd waren door 's Lands Plantentuin<br />

te Buitenzorg, trachtten wij nuttige groenten te telen<br />

voor de keuken, maar dit mislukte, daar wij dikwijls geruirnen<br />

tijd afwezig waren en de zaadbedden door een of<br />

andere oorzaak vernield werden.<br />

Eenige annanaskronen plantten wij in het door den mantri<br />

voor onze veranda aangelegde plantsoen en ik hoop, dat deze<br />

nu wel vrucht zullen gedragen hebben. Wanneer wij excursies<br />

maakten in de baai, brachten wij steeds planten en<br />

bloemen mede. De zoo welig bloeiende orchide, de Dendrobiurn<br />

Rosenberghi, sierde ook ons tuintje.<br />

Gaan wij thans over tot eene nadere beschrijving van onze<br />

buren, de Papoea's. Zooals ik reeds zeide, woonden zij niet<br />

op het eiland maar op het vasteland rondom de baai. Als<br />

voornaamste kampong in de Jotéfa-baaï komt in aanmerking<br />

Tobádi, gelegen ten noorden van Metu Débi. Deze kampong<br />

schijnt de heerschappij te bezitten over de overige<br />

¹) Casuarina equisetifolia.


Metu Débi. 15<br />

kampongs. Nauw daarmede verbonden zijn de twee kampongs<br />

Ingrås ten zuid-oosten van Metu Débi en bij laag water met het<br />

eiland verbonden en ten oosten van Tobádi het zeer onaanzien-<br />

Gezicht op Tobádi met Karriwarri.<br />

lijke Ingrau. De bewoners van deze drie nederzettingen spreken<br />

dezelfde taal en behooren tot één stam, „Jotéfa" genaamd.<br />

Het is toch een zeer vreemd verschijnsel, dat in dit gedeelte<br />

van Nieuw-Guinea zulk eene verscheidenheid van talen<br />

heerscht. In de Humboldtbaai kwamen toch niet minder dan<br />

drie talen voor, die volgens ons gehoor weinig op elkaar<br />

geleken. Eene gemeenschappelijke taal zooals die in de<br />

Geelvinckbaai bestaat — het Numfoorsch — bestaat hier<br />

niet. Wij hebben bij ons bezoek aan het Sentáni-meer dan<br />

ook door middel van drie tolken met de inwoners moeten<br />

spreken. De juistheid van de inlichtingen, die men vraagt,<br />

lijdt hier natuurlijk zeer onder.


Ió<br />

Metu Débi.<br />

In het westen van de buitenbaai, de Humboldtbaai, ligt<br />

op het eiland Kajó, de kampong Kajó Intsáu; in het noorden<br />

dicht bij Kaap Caillé (Tuátja) de kampong Kajó Jembí;<br />

Bewoners van Kajó.<br />

beide bezitten een eigen taal. Deze vijf kampongs leven allen<br />

in de beste harmonie met elkander. Geheel in de N.O. hoek<br />

van de binnenbaai ligt de groote kampong Nafrí of Wába,<br />

die in slechte verhouding rnet de vijf eerstgenoemden leeft.<br />

Zij schijnt een vooruitgeschoven post te zijn van het Sentánimeer.<br />

Ik bracht er slechts een zeer kortstondig bezoek en<br />

wij voelden ons in deze kampong niet zoo op ons gemak<br />

als bij de Tobádiërs, waar wij als het ware als kind aan<br />

huis waren. De bewoners van Nafrí hadden zelfs beweerd,<br />

dat zij ons zouden „pijlen", zooals Dumas zeide, indien wij


Metu Débi. 17<br />

ons bij hen zouden vertoonen. Een dergelijk voornemen<br />

hebben zij gelukkig niet ten uitvoer gebracht, maar een en<br />

ander bracht toch eene verkoeling te weeg en de controleur<br />

was van oordeel, dat wij niet noodeloos het gevaar moesten<br />

opzoeken,<br />

De Papoea's zijn een eigenaardig volk, dat volgens mijne<br />

meening in zijne ideeën niet laag staat. Van kannibalisme<br />

heb ik nimmer iets gemerkt, trouwens hunne voeding was<br />

zoo overvloedig en goed, dat zij een dergelijk excentriek<br />

voedsel niet noodig hadden. Veelwijverij hebben wij evenmin<br />

waargenomen, elk had zijne eigene vrouw en overspel werd<br />

geloof ik zwaar gestraft. Alcoholische dranken gebruikten<br />

zij niet en zij gingen zich hoogstens te buiten aan onmatig<br />

gebruik van tabak. Hun grootste ondeugd was wel de begeerigheid,<br />

maar zij wisten die niet zoo te maskeeren, als<br />

personen met een westersche beschaving. Zij waren vroolijk<br />

en gelukkig; maar hoe kan dit ook anders, want zij hadden<br />

volop te eten, leden geene koude, leefden in een aangenaam<br />

klimaat, gingen voor hun genoegen op de vischvangst en op<br />

de jacht, terwijl de vrouwen voor de mannen op het land<br />

werkten. Mij dunkt, factoren zijn er in voldoende aantal<br />

aanwezig om zich gelukkig te gevoelen en een onbezorgd<br />

leven te lijden.<br />

Hun hoofdvoedsel bestaat uit sago, die, nadat zij geklopt<br />

en gewasschen is, in manden bewaard wordt en voor de<br />

consumptie tot een soort pap wordt bereid. Zout wordt<br />

daarbij niet gebruikt. Van eiken boom krijgt men ongeveer<br />

750 pond meel; men kan zich dus voorstellen, dat, zoodra<br />

de sago in manden in huis staat, er niet veel meer gewerkt<br />

wordt „om de sago". Visch wordt ook zeer veel door hen


I8 Metu Débi<br />

gegeten, de zee levert trouwens een overvloed hiervan op.<br />

Ik zal later eene beschrijving geven van de eigenaardige wijze,<br />

Vrouwen uit de Geelvinkbaai bezig met sagokloppen.<br />

waarop die gevangen wordt. Het varkensvleesch is zeer gewild,<br />

maar komt alleen m aanmerking bij feestelijke gelegenheden.<br />

Wanneer er een varken per prauw uit een naburige<br />

kampong wordt aangevoerd, dan is reeds van verre zichtbaar<br />

of het groot of klein is, daar de roeier naar mate van<br />

de grootte van het dier, het water onder het roeien hoog of<br />

minder hoog met zijn pagaai opgooit. De taro¹) en o(e)bi's²)<br />

vervangen de aardappels. Verder eten zij nog klappernoten,<br />

') Colocasium antiquorum.<br />

²) Batata edulis.


Metu Débi I9<br />

pisangs en suikerriet; men ziet dus, dat hun menu niet zoo slecht<br />

is, wel niet zeer varieerend, maar toch zeer overvloedig. Sommige<br />

Papoea's laten de klappers ontkiemen door ze in lange<br />

rijen aan touwen tusschen staken op te hangen; in de kampong<br />

Kaptíau in de Walckenaersbaaï zagen wij er eenige<br />

duizenden aldus opgehangen. De Tobádiërs eten echter de<br />

klappers versch, zoodra zij van de boomen geplukt zijn; in<br />

dezen ga ik geheel met hunnen smaak mede. De melk van<br />

de jonge klappernoot is een heerlijke dorstwerende drank en<br />

het jonge vleesch gegeten met een lepeltje, handig gemaakt<br />

uit de buitenste wand van de vrucht, heeft een overheerlijke<br />

smaak. Toen wij op Metu Débi arriveerden, had<br />

of het hoofd van de kampong, de zoogenaamde korano, met<br />

name Hamadi, óf wel de raad der ouden besloten, dat er<br />

geen klappers mochten geplukt worden en dat deze moesten<br />

bewaard worden voor een te houden feest. Of zij wellicht<br />

begrepen, dat wij voor hen gevaarlijke concurrenten zouden<br />

zijn, weet ik niet, zeker is het, dat wij onze schade later op<br />

het Sentáni-meer hebben moeten inhalen. Eenmaal echter<br />

heeft de „jente karessori" of onder-korano Kabreeuw ons<br />

vergund om klappers van zijne boomen te plukken. Elke<br />

nuttige boom, d. w. z. een boom, die voedsel voortbrengt,<br />

heeft een eigenaar op Nieuw-Guinea. Ten bewijze worden<br />

dikwijls figuren in den bast van den boom gesneden.<br />

Het bereiden der sago uit de Metroxylon Rumphii en<br />

Sagus geschiedt door de vrouwen; de boom, die in zeer lage<br />

moerassige streken groeit, moet geveld worden, zoodra zij<br />

gaat bloeien, Heeft zij eenmaal gebloeid, dan is zij niets<br />

meer waard voor de sagobereiding en sterft ook spoedig<br />

daarna. Het zoogenaamde sagowasschen geeft eene zeer eigen-


20 Metu Débi<br />

aardige zure lucht, die doet denken aan de run, die gebruikt<br />

wordt door de leerlooiers. Ik herinner mij bij een tocht, die wij<br />

in het binnenland maakten, dat wij de bewoners van die streek<br />

nergens konden vinden, maar de bekende lucht van het<br />

sagowasschen verried toch hunne aanwezigheid. De sago<br />

wordt tot een soort van brei gekookt, die zeer fileert, waardoor,<br />

het mogelijk is deze met twee stokjes te eten.<br />

In de Geelvinkbaai eet men de sago in koeken, die in de<br />

daarvoor bestemde vormen worden gebakken.<br />

Kinderen heb ik de sago wel rauw zien eten, zij knabbelden,<br />

evenals hier de kinderen op een boterham, eenvoudig<br />

op een stuk van een sagoboom, waaruit de sago nog niet<br />

gewasschen was.<br />

Behalve de klappermelk drinken de Papoea's niets dan<br />

water en dat nog wel zeer spaarzaam. Wanneer de Papoea<br />

uit een beekje drinkt, buigt hij zich daarover halverwege en<br />

gooit met zijn hand het water naar boven, dat hij zeer<br />

handig met zijnen mond opvangt. Alhoewel oogenschijnlijk<br />

zeer gemakkelijk, vereischt deze wijze van drinken zeer veel<br />

vaardigheid.<br />

Kan de Papoea niet rooken, dan houdt hij zich bezig met<br />

pruimen. Hij neemt daarvoor vijf a zes pinangnoten ¹) in<br />

zijnen mond, daarna een weinig van de vrucht der betelpeper<br />

2) , vervolgens snoept hij tijdens het pruimen voortdurend<br />

uit zijn kalkdoos. Dit voorwerp is altijd aanwezig in zijn<br />

soggeriedje of draagtaschje.<br />

De kalkdoos is vervaardigd van de vrucht van de Lager<br />

¹) Aréca catechu.<br />

²) Piper Betle.


Metu Débï 21<br />

naria vulgaris, die daarvoor gedroogd wordt en versierd is met<br />

daarin gebrande sierlijke krullen en lijnen, die doen denken aan<br />

hetgeen men thans nieuwe stijl noemt. In dezen koker steekt<br />

een spatel, dikwijls schroefvormig geribt. Wanneer hij nu uit<br />

zijn kalkdoos wil snoepen, schudt hij doos en spatel flink<br />

heen en weer en kleeft de zich daarin bevindende kalk aan<br />

de spatel, die nog vochtig is van de vorige snoeperij. Daarna<br />

likt hij met behagen de spatel af, terwijl hij zijn mond zoo<br />

ver mogelijk opendoet. Een vuurroode kleur is thans zichtbaar,<br />

die zijn oorzaak vindt in de vermenging der drie genoemde<br />

ingrediënten. Natuurlijk is het speeksel, dat hij<br />

overal kwistig deponeert of behendig tusschen de reten<br />

van de vloeren der huizen weet te spuwen, eveneens helder<br />

rood gekleurd. Een uitgekauwde pruim schijnt een niet te<br />

versmaden delicatesse te zijn, want tijdens een dansfeest voor<br />

de karriwarri te Tobádi, zag ik een liefhebbende vader een<br />

dusdanige pruim als bewijs zijner hoogachting geven aan<br />

zijn circa twaalf-jarig dochtertje. Deze verdeelde de bonbon<br />

zusterlijk met eenige vriendinnetjes.<br />

Daar de Papoea meestentijds een geweldige pruim in den<br />

mond heeft, bemoeilijkt dit zeer zijn spreken en is het dan<br />

ook regel, dat men dezelfde woorden door diverse personen<br />

verschillend hoort uitspreken. De taal is niet gemakkelijk en<br />

wij leerden die zeer slecht aan, omdat een van hen Waru ¹}<br />

zeer goed Maleisch sprak en wij dus niet genoodzaakt waren<br />

hun taal te spreken. Waru had voor zijn doen vrij veel van<br />

de wereld gezien, hij was toch verscheidene jaren bij den<br />

resident van Ternate tuinjongen geweest.<br />

¹) Waru beleekent touw, zijne vrouw heette idjë of te wel visch.


22 Metu Débi.<br />

Van eigenlijke kleeding is geen sprake, althans niet bij de<br />

mannen; de vrouwen dragen een rokje, vervaardigd van<br />

geklopte boombast, om het middel vastgehouden door een<br />

rood koord, somtijds versierd met witte schelpjes. De centuurs,<br />

die hier gedragen worden door cricketspelers en die<br />

van voren gesloten worden door een s-vormige slang, hadden<br />

zeer veel aftrek; vooral aan het Sentáni-meer hadden wij


Itjoi van Tobádi.


Metu Débi 23<br />

zeer veel succes met dit ruilartikel. In de ooren dragen de<br />

vrouwen talrijke schildpadden oorringen; ik heb er soms<br />

wel eens een twintigtal in één oor geteld. Dat het oorlel<br />

daardoor eenigszins verlengd was, behoeft geen betoog. Jonge<br />

meisjes dragen dikwerf aan het doorboorde neusschot een<br />

kostbare kraal, waarover ik later zal spreken.<br />

De borst en de rug van de vrouwen zijn dikwijls versierd<br />

met dikke lidteekens in sierlijke vormen. Nevensgaande foto<br />

geeft een zuivere voorstelling, hoe een en ander er uit ziet.<br />

Het haar dragen de vrouwen in lange krulletjes, die met<br />

de daar in de buurt- voorkomende roode aarde ingesmeerd<br />

worden.<br />

Erg aanlokkelijk ziet eene Papoesche dame er niet uit,<br />

vooral als men daarbij nog bedenkt, dat de meeste Papoea's<br />

lijden aan een huidziekte de „cascado"; in werkelijkheid een<br />

schimmelplant, die op de huid der menschen voortwoekert<br />

en die haar steeds doet schilferen. Dit is geen schurftziekte —<br />

scabies— zooals wel eens beweerd wordt. Dat zij er niet op<br />

gesteld zijn, bewijst, dat een . echtpaar op een dag op consult<br />

kwam bij VAN DER SANDE om hun kindje te laten genezen<br />

van die ziekte. Er was slechts een klein plekje op<br />

een der ïichaamsdeelen van het kind.<br />

Een oudere Papoea, aan wien VAN DER SANDE zeer veel<br />

moeite had besteed om hem van deze ziekte te genezen,<br />

verklaarde op een morgen, dat hij wel verder behandeld<br />

wenschte te worden, maar dan moest VAN DER SANDE hem<br />

een jas ten geschenke geven. Hij was schijnbaar in de verbeelding,<br />

dat de geheele behandeling geschiedde ten genoege<br />

van v. D. SANDE.<br />

De mannen gaan bijna geheel naakt, sommigen dragen


24 . Metu Débi.<br />

een schaambedekking. De bewoners van de oostelijk gelegen<br />

kampongs, te zamen Séká, genaamd, ;dragen een penisdopje,<br />

dat gemaakt is uit de vrucht van een Lagenaria<br />

O<br />

Om den hals hebben zij veelal een collier van groote kralen;<br />

om de bovenarmen en kuiten dragen zij gevlochten<br />

banden, en als versiering<br />

op het lichaam<br />

een gevlochten<br />

bandje, dat een<br />

kruis op de borst<br />

vormt.<br />

Bij feestelijke gelegenhedenstoppen<br />

zij in de halsversiering<br />

en de<br />

armbanden reukgras<br />

') en hel rood<br />

gekleurde crotonbladeren.Hetreukgras<br />

geeft aan alle<br />

voorwerpen, die er<br />

mede in aanraking<br />

zijn geweest een<br />

zeer eigenaardigen<br />

lucht, die overal<br />

Versierde Papoea's op Metu Débi.<br />

heerscht waar Papoea's<br />

huizen. In het doorboorde neusschot dragen zij ter<br />

versiering twee aan elkaar verbonden varkenstanden.<br />

¹) Plectranthus- en Amomum-soorten.


Metu Débi.<br />

De linksche figuur stelt voor een kikvorsch (kharáu), de rechtsche<br />

een boog (pembi-tëní).<br />

1. kop (khebür). a. boog (pembi-tëní),<br />

2. achtergedeelte (mëdiwå).<br />

b. pijl ( pembi-natu)<br />

3. rug. (oikoiní).<br />

4. pooten (kharauriè). c. rottanpees van den boog.<br />

5. jonge kikvorschen(kharáu-natu). d. versiering (åne åne).<br />

6. visschenoog (idje windu).<br />

7. bloedzuiger (chine).<br />

25


26 Métu Débi.<br />

De mannen dragen ook dezelfde schildpad-oorringen als<br />

de vrouwen.<br />

Van de tatouage, die veelal bij de mannen op den rug<br />

Het geheel stelt voor een schelp (ábukwe) met den<br />

kop (khebur) van het daaruit kruipende dier.<br />

voorkomt, geef<br />

ik hiervoren en<br />

hiernevens een<br />

schets met de<br />

daarbij door hen<br />

gegeven uitleg-<br />

ging der figu-<br />

ren.<br />

In hunnen net-<br />

ten haarbol ont-<br />

breekt nimmer<br />

een kam, die<br />

voor verschillen-<br />

de doeleinden<br />

gebruikt wordt:<br />

o.a. bij het krabben, opmaken van het haar of nuttigen van<br />

de sago.<br />

Alhoewel ik bij een feest gaarne de sagopap eens had<br />

willen proeven, weerhield mij toch de zonderlinge vork, die<br />

ik daarbij moest gebruiken.<br />

Over den haardracht nog het volgende.<br />

De kleine jongens, die nog niet in den karriwarri zijn,<br />

dragen het haar óf kaal afgeschoren of in een kam, die van<br />

het midden van het voorhoofd naar het achterhoofd loopt. Het<br />

scheren geschiedt aldus: men scheurt een schilfer van den bast<br />

van de bamboe, deze wordt gebogen en daarmede het haar af-<br />

geschrapt. Op de volgende foto is een en ander goed zichtbaar.


Metu Débi. 27<br />

De jongens van de karriwarri en de ouderen draden den<br />

vollen haardos en deze wordt zeer netjes onderhouden, vooral<br />

Het scheren van het haar bij eenen jeugdigen Papoea.<br />

door de Tobádiërs. De jongens van de karriwarri zijn de<br />

ouderen daarin behulpzaam en ik heb ze dikwijls in rijen<br />

achter elkaar zien zitten om elkaar het haar te helpen op-<br />

maken. Om hun haarbol des nachts niet in de war te bren-<br />

gen slapen zij op de zoogenaamde slaapbankjes, een hoogst<br />

eenvoudig en hard hoofdkussen bestaande uit een met snij-<br />

werk versierde lat op twee voetjes. Een zeer eigenaardige<br />

versiering bestaat hierin, dat de haarbol wordt geprüino-<br />

veerd tot bloembed ; daarin worden de bloemen van de<br />

hibiscus gestoken, en de Papoea verschijnt thans met een<br />

vuurroode of gele bol, die schel afteekent tegen de choco-<br />

ladckleur van zijn huid.


28 Metu Débi.<br />

Bij feesten worden lichaam en haarbol ook wel versierd<br />

met kunstige figuren van zwart, rood of wit. De zwarte kleur<br />

verkrijgen zij door roet, de roode van bovengenoemde aarde,<br />

de witte uit kalk.<br />

Bij onze goederen bevonden zich eenige blikjes ripolin;<br />

wij vermaakten ons op een middag een ons zeer bevriende<br />

Papoea, met name UNAI, blauw en wit te schilderen, zoodat het<br />

scheen of hij een aldus gekleurd tricot aan had. Een hoog<br />

boord maakte zijn kleeding volkomen. Het resultaat was, dat<br />

den volgenden dag een groot aantal Papoea's om verf kwamen<br />

vragen; wij maakten natuurlijk gebruik van deze gelegenheid<br />

om onze verf te ruilen tegen gewilde ethnografica. De Papoea<br />

is een volleerde handelsman en ziet niet licht af van een<br />

eenmaal bedongen prijs. Zij begrepen volkomen, dat wij hunne<br />

ethnografische voorwerpen noodig hadden en dagelijks was<br />

het voor de veranda een soort van markt van ethnografica.<br />

Een onafscheidelijk voorwerp is het taschje, waarin de<br />

Papoea alles bewaart, wat hem heilig is. Om te beginnen<br />

hangen hieraan de kostbare kralen. Deze kralen; waarvan<br />

men tot nu toe de herkomst niet heeft kunnen bepalen,<br />

moeten van zeer hoogen ouderdom zijn en dragen den naam<br />

van sembóni's. Het geheele leven der Papoea's is nauw verbonden<br />

met deze kralen. Wanneer een Papoea trouwplannen<br />

heeft, is hij verplicht aan de familie van het meisje een<br />

aantal sembóni's ten geschenke te geven. Daar er betrekkelijk<br />

weinig sembóni's zijn, blijven deze hunne waarde behouden.<br />

De Ternataansche handelaars hebben getracht met<br />

nagemaakte sembóni's paradijsvogels te koopen, maar dit is<br />

niet gelukt; zij onderscheidden onmiddellijk de nagemaakte<br />

van de echte.


Metu Débi. 29<br />

DUMAS beweerde, dat deze zware bruidschat dikwijls een<br />

verhindering voor het huwelijk was en daarom zoo weinig<br />

plaats had. De pokziekte, die daar af en toe heerscht,<br />

dunt mede hunne gelederen sterk, zoodat deze twee omstandigheden<br />

de oorzaakreden zoude zijn, dat de bevolking<br />

daar zoo weinig talrijk is.<br />

Draagtaschje met kalkkoker, links een Khas.<br />

De .sembónis komen in verschillende grootte, kleur en<br />

prijs ¹) voor, terwijl de grootste schat de zoogenaamde „khas"<br />

¹) Sëmboni ± f 1.— azuurblauw; Soewá ± ƒ 2.50 ; Sjar ± f 5.— blauw glas ;<br />

Isjar growaunori ± ƒ2.50; Isjar choi ± ƒ 3.— langwerpig; Chris ± ƒ 0.50<br />

klein geel; Dainjansi ± ƒ 50.— groot geel; Tranjo ± f3.—; Pro tauri ± ƒ 1.—<br />

groen klein.<br />

Extract uit een verslag der Noord-Nieuw-Gniuea-expeditie door P. E. Moo--


30 Metu Débi.<br />

zijn; deze doen denken aan armbanden vervaardigd uit de ziel<br />

van eene oude flesch van groen glas. Zijn de sembónis gewoonlijk<br />

particulier eigendom, de khas' behooren tot het<br />

vermogen van de gemeenschap. Zij worden gebruikt, indien<br />

er om de een of andere reden eene schatting aan een andere<br />

kampong moet betaald worden. Dat zij ook sommige<br />

kralen op zeer hoogen prijs stellen, blijkt hieruit, dat VAN<br />

DER SANDE te vergeefs voor de sembóni's die aan een draagtasch<br />

hingen een dertigtal bijlen bood. In antwoord op het<br />

bod draaide de eigenaar zich lachend om en verdween.<br />

Als wapens hebben de Tobádiërs in de eerste plaats boog<br />

en pijlen, zonder deze ziet men ze bijna nooit, maar de<br />

LENBURGH. Tijdschrift van het Bataviaansch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen,<br />

dl. XLVII, afl. I en 2.


Metu Débi. 31<br />

boog is dan altijd ontspannen. DUMAS had de gewoonte de<br />

rottan, waarmede de boog gespannen wordt, door te snijden,<br />

wanneer een Papoea zich met gespannen boog bij hem vertoonde.<br />

Hij beschouwde dit als eene onbeleefdheid. De<br />

pijlen komen in zeer groote verscheidenheid voor, hebben<br />

alle een afzonderlijken naam en zijn alle voor een bepaald<br />

doel; zoo heeft men vogel-, varkens- en menschenpijlen. De<br />

laatste hebben gewoonlijk een uit been vervaardigde punt.<br />

Als andere wapens gebruiken zij lansen, veelal voorzien van<br />

een bamboepunt. Een kleiner wapen is een dolk uit het<br />

dijbeen van den casuaris geslepen, dien zij door een armband<br />

van den linker bovenarm steken.<br />

Omtrent het karakter der Tobádiërs is mijne bevinding,<br />

dat zij in menig opzicht met kinderen zijn te vergelijken.<br />

Zij zijn vroolijk van aard, bevattelijk voor een aardigheid<br />

en er is bij een vriendelijke behandeling veel van hen gedaan<br />

te krijgen. Hun hebzucht is echter zeer groot en is<br />

merkbaar uit al hunne handelingen: „niets voor niets" is<br />

hunne leus. Toch meende ik op te merken, dat zij een soort<br />

van genegenheid voor ons hadden opgevat; alhoewel ik<br />

onmiddellijk wil toegeven, dat ons verblijf in de Humboldtbaai<br />

voor hen zeer voordeelig was. Toen wij namelijk<br />

eenigen tijd afwezig waren geweest, legde UNAI eene<br />

kinderlijke vreugde aan den dag, toen hij DE BEAUFORT en<br />

mij weer terug zag. Men heeft ons wel eens verweten, dat<br />

wij veel te familiaar met hen omgingen en hen vrijheden<br />

toelieten, die feitelijk niet te pas kwamen. Ik geloof, dat deze<br />

personen zich zeer vergissen en meer het oog hebben gehad<br />

op den omgang tusschen Europeanen en Maleiers of Javanen.<br />

Men moet niet vergeten, dat de Papoea's zich geheel


32<br />

Metu Débi.<br />

vrij en onafhankelijk gevoelen en zeer goed kunnen leven<br />

zonder ons. In hun hart erkennen zij dan ook onze heerschappij<br />

over hen niet. Trouwens het eenigste, waaruit ons<br />

bestuur merkbaar is, bestaat daarin, dat aan den korano een<br />

Nederlandsche vlag en een zwart jasje met goudgalon wordt<br />

uitgereikt. Hij vat dit aldus op, dat bij aankomst van een<br />

schip de drager van het mooie jasje een dubbele portie geschenken<br />

krijgt in den vorm van tabak of kralen. Wij hebben<br />

ons steeds vrij en zonder ooit eenigen last te hebben<br />

ondervonden te midden van hen bewogen en met genoegen<br />

denk ik nog aan de tochtjes, die ik met DE BEAUFORT in<br />

de kampong Tobádi heb gemaakt. Wij namen dan een van<br />

hunne op het land getrokken prauwen en roeiden daarmede<br />

naar het huis van UNAI; bekeken zijn huis en moesten zijne<br />

schatten bewonderen. Hij was onder anderen zeer trotsch<br />

op het bezit van een groote kamferhouten kist.<br />

Mijne vriendschap met UNAI dateerde van het oogenblik,<br />

dat ik hem een soort sirenefluit had cadeau gegeven. Wij<br />

gebruikten deze fluiten om elkaar seinen te geven in het<br />

bosch, daar het niet mogelijk was om elkaar te beroepen.<br />

Deze voorwerpen hadden wij aan een touw om den hals<br />

hangen. Daar nu elke Papoea een voorwerp, wat hem dierbaar<br />

is, om den hals draagt, waren zij van oordeel, dat deze<br />

fluiten voor ons van zeer veel waarde waren. Genoeg om<br />

zijne begeerte nog meer op te wekken, afgescheiden van<br />

het voor hem zoo aanlokkelijke geluid, dat het voorwerp<br />

voortbracht.<br />

Eiken dag kondigde UNAI zijne komst aan door op de<br />

sirenefluit te blazen, maar den dag van ons vertrek bracht<br />

hij het voorwerp wel aan zijne lippen maar met een treurig


Metu Débi. . 33<br />

gebaar Het hij haar vallen, om aan te toonen, in welk een<br />

diep verslagen toestand bij was.<br />

Eens was hij wegens zijn onbehoorlijk gedrag bij den controleur<br />

geroepen en had<br />

daar zoo goed als dit<br />

ging, door middel van<br />

eenen tolk, eene berisping<br />

gekregen. Hij<br />

stond in eene deemoedige<br />

houding alles aan<br />

te hooren; toen hem<br />

gezegd werd, dat hij kon<br />

vertrekken, maakte hij<br />

rechtsomkeert, ontlokte<br />

een schrille toon<br />

aan zijn dierbaar instrument<br />

en wandelde<br />

statig weg, een diplomaat<br />

waardig. Van<br />

hem moet ik nog het<br />

volgende verhalen : Op<br />

den dag van ons vertrek<br />

van Metu-Débi<br />

Unai.<br />

verzocht Unai mij, of<br />

ik hem het genoegen wilde doen om in plaats van in de<br />

vlet van de Zeemeeuw in zijn vaartuig plaats te nemen. Natuurlijk<br />

deed ik dit. Ik had in mijne hand een groot maatglas<br />

en een alcoholweger, omdat ik bang was, dat deze voorwerpen<br />

bij het overbrengen door de koelies zouden gebroken<br />

worden. Hij nam ze mij zeer gedienstig af en deponeerde


34<br />

Metu Débi.<br />

ze zeer voorzichtig onder in zijne prauw. Door de drukte<br />

van het vertrek vergat ik deze voorwerpen en ik bemerkte<br />

mijn verlies eerst, toen wij reeds lang onder stoom waren.<br />

Natuurlijk werd ik druk geplaagd, omdat ik UNAI zoozeer<br />

vertrouwd had en ieder dacht, dat hij ze zich toegeëigend<br />

had, Hoe verheugd was ik, toen ik in Holland een<br />

kistje ontving waarin het maatglas en de alcoholmeter. Ik<br />

hoop, dat ik UNAI nog eens persoonlijk daarvoor zal kunnen<br />

bedanken.<br />

De vrouw wordt door de Papoea's als een minderwaardig<br />

wezen beschouwd, ten minste dit leidden wij hieruit af, dat<br />

de vrouw op het land moest werken en niet mede mocht<br />

doen aan de feestmalen. Toch lieten de vrouwen zich goed<br />

hooren, toen er eens een twist ontstond onder de mannen<br />

over de verdeeling van de buitgemaakte visch. Dit duldden<br />

o<br />

de mannen dan toch wel.<br />

Het visschen geschiedt op de volgende wijze:<br />

De banken, die zich in de Humboldtbaai bevinden, zijn de<br />

plekken, waar de vischvangst plaats grijpt. Een zoodanige<br />

plek wordt door een veertigtal prauwtjes omringd, die het<br />

geheel met een net omspannen. Deze netten zijn voorzien<br />

van keurig gesneden dobbertjes, terwijl het ondereinde verzwaard<br />

is door schelpen. De netten zelf zijn vervaardigd<br />

uit de vezel van den luchtwortel van de Pandanus.<br />

Eenige prauwen gaan nu in de ingesloten ruimte, beginnen<br />

de zich daarin bevindende visch te jagen en trachten<br />

deze met speren of zoogenaamde „séndoni garrim" te<br />

spietsen. De opgejaagde visch tracht nu over het net heen<br />

te springen, maar wordt in den sprong handig door hen in<br />

netjes opgevangen. Wee dengene, die een visch laat ontglip-


Metu Débi. 35<br />

pen. Hij wordt luide uitgejouwd en gehoond. Zoo gaat het<br />

van de eene bank naar de andere.<br />

Visschende Tobádiërs.<br />

Het vischwater in de Humboldtbaai is afgebakend door<br />

denkbeeldige grenzen en de bewoners van Nafrí zouden het<br />

niet gewaagd hebben in de nabijheid van ons eiland te<br />

visschen.<br />

Op schildpadden wordt jacht gemaakt in de open zee met<br />

lange speren; tot mijn spijt heb ik nimmer deze jacht medegemaakt.<br />

Behalve dat de Tobádïërs goede visschers zijn, zijn zij<br />

uitstekende zeilers. Met hunne ranke prauwtjes, voorzien van<br />

één uitlegger en groote zeilen, vervaardigd van Pandanusbladeren,<br />

onderhouden zij een drukke gemeenschap met de<br />

bewoners van Sékå en de meer oostelijk gelegen kampongs ;


36<br />

Metu Débi.<br />

westelijk met die aan de Toráre baai en met Tarfia en<br />

Tanah Merah. Over de zeewaardigheid van deze booten<br />

spreek ik in hoofdstuk III.<br />

Zeilende Papoea's in de Humboldtbaai.<br />

Van de eersten koopen zij varkens, van de anderen de<br />

steenen bijlen, van de laatsten de zoo begeerde met schelpen<br />

versierde centuurs en armbanden.<br />

Gaan wij thans over tot hunne zoogenaamde godsdienst.<br />

Ik zeg zoogenaamd, omdat wij hieromtrent ondanks al ons<br />

vragen en onderzoeken, niets definitiefs hebben te weten<br />

kunnen komen. Wellicht uit wantrouwen werd ons niets medegedeeld,<br />

maar het lijkt mij ook zeer goed mogelijk, dat zij<br />

het niet noodig oordeelden, dat wij de beteekenis van alles


Karriwarri van Tobádi.


Metu Débi. 37<br />

te weten kwamen. Het kan echter ook, dat zij zelf de beteekenis<br />

van deze ceremoniën niet meer weten; er worden<br />

toch door hen ook liederen gezongen in een taal, die zij<br />

zelf niet goed meer begrijpen en niet meer spreken.<br />

In Tobádi bevindt zich een groote tempel, die den naam<br />

van „Karriwarri" draagt. Deze naam heeft niets te maken met<br />

„Korwar", de naam van een afgodsbeeldje in de Geelvinkbaai,<br />

welke naar ik meen daarmede wel eens in verband gebracht<br />

wordt. De Tobádiërs kennen het gebruik van afgodsbeeldjes<br />

niet; wel zag ik beeldjes in hout uitgesneden, maar die stelden<br />

geen afgoden of gestorven familieleden voor.<br />

De dienst in de karriwarri wordt waargenomen door jongens,<br />

die voor den tijd, dat zij daaraan verbonden zijn, daarin<br />

moeten werken en slapen. Zij mogen gedurende dien tijd<br />

geen eigendom bezitten; verwerven zij dit op de een of<br />

andere wijze, dan moeten zij dit onmiddellijk aan de ouderen<br />

afgeven. Zoowel deze jongens, als de voorwerpen, die zich<br />

in de karriwarri bevinden, mogen de vrouwen niet aanschouwen,<br />

zij zouden dan onmiddellijk dood gaan ¹). Vooral de<br />

aanblik van de heilige fluiten, waarop bij feestelijke gelegenheden<br />

wordt geblazen, zoude hen terstond dooden.<br />

VAN DER SANDE is met zeer veel moeite eenige van deze<br />

fluiten machtig geworden; zij werden danig ingepakt naar<br />

ons huis gebracht met het verzoek ze vooral goed weg te<br />

stoppen, opdat de vrouwen ze niet zouden zien. Ik herinner<br />

mij nog zeer goed een algemeene vlucht van de jongens van<br />

de karriwarri, toen hun de komst van eenige vrouwen werd<br />

gemeld.<br />

¹) Tobádisch mábu.


38 Metu Débi.<br />

De eigenlijke tempel heeft den vorm van een groot suikerbrood<br />

met een spits dak, dat ver boven de andere huizen<br />

uitsteekt, en is evenals de overige huizen op palen in zee<br />

gebouwd. De voorzijde van de tempel is door schermen en<br />

schutten gemaskeerd en zoodoende van uit zee niet zichtbaar,<br />

terwijl de ingang behangen is met gras, zoodat de vrouwen<br />

van buiten niet kunnen zien, wat daarbinnen plaats grijpt.<br />

Voor de karriwarri bevindt zich een groot platform van veerkrachtige<br />

planken gemaakt, dat dienst doet als dansplaats.<br />

Op een der palen van het platform is een vrouwenfiguur in<br />

partus afgebeeld, daarboven een krokodil.<br />

Ik zal trachten eene beschrijving te geven van een feest,<br />

dat wij bijwoonden in de karriwarri van Tobádi.<br />

Lang te voren was het reeds merkbaar, dat er feest zoude<br />

zijn, doordat er dag en nacht op de typha's of trommen<br />

werd geslagen en op de heilige fluiten werd geblazen. Een<br />

en ander werd aangevuld met gezang. Op den duur begint dit<br />

te vervelen, alhoewel het gezang niet onwelluidend klinkt.<br />

Het bespelen der fluiten vereischt groote vaardigheid, de<br />

oefeningen hebben plaats diep in het bosch, omdat er geen<br />

valsche en verkeerde tonen in de karriwarri gehoord mogen<br />

worden. Er bestaat eene groote verscheidenheid in deze<br />

fluiten, de bespeling hangt af van den tijd van den dag en<br />

van de omstandigheden. Bij onze komst zaten de ouderen<br />

van dagen, die geen werkzaam deel meer nemen aan de<br />

eigenlijke feestelijkheden, in een kring op het platform.<br />

In hun midelen stonden twee lange rijen ieder van zestien<br />

manden sago. Van uit de karriwarri weerklonk gezang en<br />

voetgetrappel. Wij begaven ons naar het inwendige der<br />

karriwarri, die van de buitenwereld is afgesloten door een


Metu Débi. 39<br />

gordijn van afhangende grashalrnen. Binnen heerscht schemering,<br />

waaraan men eerst moet gewennen om iets te kunnen<br />

onderscheiden, als men uit het schelle daglicht komt.<br />

De karriwarri heeft eenen bijna ronden vloer, waarin hier<br />

en daar eene haardstede, vervaardigd van een groot koraalblok,<br />

waarop hout ligt te smeulen. De vloer is gemaakt<br />

van dunne planken van den pinangpalm. In het midden<br />

staat een groote paal, waaraan de heilige fluiten en trommen<br />

hangen. Aan den muur hangen meerdere van dergelijke<br />

instrumenten, verder varkenskaken en schedels, schildpadschedels<br />

en schalen, pijlen, bogen en ander jachtgereedschap.<br />

Deze voorwerpen schijnen een hooge waarde te hebben,<br />

daar wij in Tobádi nimmer iets uit de karriwarri afkomstig<br />

hebben kunnen koopen. In Nafrí daarentegen was men niet<br />

zoo gehecht aan deze voorwerpen. Het is de gewoonte, dat<br />

er in de karriwarri liefst fluisterend gesproken wordt.<br />

Midden in de ruimte stellen zich twee Papoea's tegenover<br />

elkaar en beginnen om beurten op een fluit te spelen, telkens<br />

maar één toon voortbrengende. De tonen volgen elkaar al<br />

vlugger en vlugger op, de overigen dansen in rijen rond,<br />

terwijl zij met de voeten in de maat op den vloer stampen,<br />

zoodat deze een gelijkmatig golvende beweging krijgt. Zij<br />

dansen een geruimen tijd onvermoeid voort, terwijl het<br />

tempo steeds sneller wordt. De ouderen van jaren zitten op<br />

den grond langs den wand en begeleiden den dans met het<br />

slaan op de trommen en met gezang. De trommen zijn uit<br />

hout gesneden en overtrokken met een leguanenvel en rijk<br />

voorzien van snijwerk. Het tempo wordt gaandeweg langzamer,<br />

totdat de tonen elkaar met lange tusschenruimte opvolgen<br />

om ten slotte geheel op te houden. Daarna komen er weder


40 Metu Débi.<br />

twee nieuwe liefhebbers. Zij staan als twee kemphanen<br />

tegenover elkaar, terwijl zij tijdens het blazen het bovenlichaam<br />

heen en weer bewegen, zooals uit nevensgaande<br />

foto beter zichtbaar is.<br />

Een der aanwezigen neemt plotseling eenige handen vol<br />

asch van een der haardsteden en werpt deze door een kleine<br />

opening in een der zijwanden. Een ander komt daarna<br />

aanloopen met een langen stok, aan welks uiteinde een<br />

groote bos casuarisveeren is bevestigd; hij maakt de beweging,<br />

alsof hij de opening zuivert van de opdwarrelende asch.<br />

Een tweede volgt zijn voorbeeld en ten slotte houden zij de<br />

twee bezems gekruist door de opening. Wellicht een symbolische<br />

voorstelling, maar de beteekenis konden wij niet te<br />

weten komen.<br />

Het dansen vangt daarna weder aan. Op een bepaald sein<br />

stellen alle aanwezigen zich twee aan twee in lange rijen<br />

op, steeds in rythmische beweging op den vloer dansende.<br />

Plotseling klimmen er twee naar boven en slaan op een<br />

langwerpig stuk hout. Het dansen wordt daarna weder wilder.<br />

Langzaam trekken zij naar den ingang van de karriwarn.<br />

Het gezang, dat zij aanheffen wordt nu door de op het<br />

platform zittende oudjes beantwoord, Aan den ingang staat<br />

een hunner met een groot blok met twee handvatten; op<br />

een sein van den korano slaat hij hiermede op den grond.<br />

Daarna stormen allen naar buiten om de manden met sago<br />

naar binnen te brengen. Een varken, dat te voren geslacht<br />

was, wordt in stukken verdeeld, de sago wordt in de potten<br />

gekookt en het voor de Papoea's voornaamste gedeelte<br />

van het feest neemt thans een aanvang: de smulpartïj.<br />

Ieder bezoeker ontvangt eene mand rnet sago en een stuk


Metu Débi. 41<br />

varkensvleesch. De brenger hiervan wachtte natuurlijk op<br />

een klein tegengeschenk.<br />

Het feest duurde nog langen tijd en des nachts werden<br />

wij dikwijls wakker door het geraas der trommen en fluiten.<br />

Komt men op gewone dagen in de karriwarri, dan zijn<br />

de jongens bezig met allerlei werkzaamheden: netten breien,<br />

leguanenvellen over de trommen spannen of het beschilderen<br />

der sagopotten met wonderlijke figuren, die veelal bestaan<br />

uit vischmotieven.<br />

Voor afwisseling slaat een van de jongens op een trom,<br />

terwijl een der ouderen daarbij een zang aanheft, waarbij<br />

alle overigen het refrein zingen. DE BEAUFORT stelde mij<br />

zijne aanteekeningen ter beschikking, waarin de volgende<br />

verzen voorkwamen:<br />

Rarè Rajo<br />

Mama seine api<br />

Sambèro.<br />

Ourêb rechau<br />

gatermadiaai.<br />

Jabè rotti-rottï aai<br />

karchai saimèo<br />

Jabè rotti.<br />

Tiarni-tremo, tremo<br />

rèmahé<br />

rèmahé.<br />

Sejaroe kimbå<br />

Jadoeaai<br />

kimbå.


42 Metu Débi.<br />

Aie oei<br />

aiena-aiena.<br />

Manemeni aaïe<br />

matê<br />

e aaie mè tau.<br />

De beteekenis kon hij slechts gedeeltelijk te weten komen,<br />

daar het een oude taal scheen te zijn, die zij zelf niet goed<br />

rneer kenden. Het eerste couplet gewaagt van den oostenwind<br />

(rajè, rajò), terwijl het tweede vertelt, dat de menschen<br />

naar de hel (oerêb beteekent tegenwoordig duivel) gaan.<br />

Dansende Papoea's op het platform van de karriwarri te Tobádi.<br />

Het vierde handelt over pijlen, het zevende over een kroonduif<br />

(manemenie) op een tak (aaie = hout).


Het inwendige van de Karriwarri te Tobádi.


Metu Débi. 43<br />

Omtrent de dansen noteerde DE BEAUFORT het volgende:<br />

1°. „oetai": gezang met trommen uitsluitend voor mannen,<br />

zooals plaats vindt in de karriwarri.<br />

2°. „djau” : een dans door mannen en vrouwen uitgevoerd<br />

in twee rijen tegenover elkaar staande; mannen en vrouwen<br />

echter afzonderlijk. Zij dansen naar elkaar toe en van elkaar<br />

af; het danstempo bij de mannen is sneller dan bij de vrouwen,<br />

iets wat ook bij de overige dansen het geval is. Bij<br />

deze dans wordt het volgende gezongen:<br />

Simbora<br />

oerasé, oeha<br />

semboni.<br />

3. oénanoéng. Hierbij houden de mannen, zoowel als de.<br />

vrouwen, elkaar vast; zij brengen namelijk hun arm om het<br />

middel van hun buurman en dansen dan in het rond. Zij<br />

zingen hierbij:<br />

Imbona, wawa<br />

Sia, ho!<br />

4. Ibå, door mannen en vrouwen uitgevoerd onder trombegeleiding.<br />

Gezang:<br />

Poekoer anè<br />

njane wajå<br />

aiè.<br />

5. Ibå jondige, een dans met gemarkeerde pas, uitgevoerd<br />

door mannen en vrouwen, waarbij het volgende gezongen<br />

wordt:<br />

Maberewå<br />

Simboaai<br />

Namoi (wé). .


44<br />

Metu Débi.<br />

6. Chries (chriesate) door mannen en vrouwen onder trombegeleiding<br />

verricht, terwijl tevens op een tritonschelp geblazen<br />

wordt, Daarbij behoorend lied:<br />

Nasï<br />

agå<br />

di nasè.<br />

7. Seremè jondige, met de woorden:<br />

sari maiå<br />

pinoå, rariå, wè, wè, åa, wå, wa!<br />

Een zeer eigenaardige vertooning bestaat hierin, dat de<br />

jeugdige dorpsbewoners bij het voor het eerst aanschouwen<br />

van de nieuwe maan, luid schreeuwen, terwijl zij daarbij met<br />

de vlakke hand op den mond slaan.<br />

Om den tijd aan te geven wordt naar den stand van de<br />

zon gewezen, terwijl zij daarbij zeggen: „taap terontène".<br />

Taap beteekent zon, het andere woord aldus.<br />

Een geheel andere vertooning is het zoogenaamde sètan<br />

(duivel) verdrijven. Of dit door hen zelf bedacht is of door<br />

anderen is ingevoerd, wat men uit den naam „sètan" zoude<br />

kunnen afleiden, is mij niet bekend. Hoogst eigenaardig is<br />

de vertooning zeer zeker.<br />

Tijdens een bezoek, dat wij aan de kampong Nafrí brachten,<br />

had deze vertooning plaats. Deze kampong is ongeveer<br />

één uur roeiens gelegen van Metu Débi. Wij roeiden daarheen<br />

met de vlet van de Bensbach, een stoombootje, dat<br />

gestationeerd is te Manokwari en ten dienste staat van het<br />

civiel bestuur. De vlet werd geroeid of liever gepagaaid door<br />

de oppassers van den controleur. Ieder van ons was natuurlijk<br />

rijkelijk voorzien van ruilmiddelen om ethnografica te koopen.


Metu Débi. 45<br />

Voordat wij aan Nafrí kwamen, zagen wij de Papoea's in<br />

een binnenbaai druk bezig met manoeuvreeren in hunne<br />

prauwtjes, luid schreeuwende en het water hoog opgooiende<br />

met hunne pagaaien. Toen wij te Nafrí landden, kwam de<br />

vloot van prauwtjes binnen, wij zagen, dat de gezichten van<br />

de Papoea's zwart gemaakt waren; op hun lichaam hadden<br />

zij allerlei zonderlinge figuren in zwart en rood geschilderd.<br />

Zij waren kwistig met groen versierd. DUMAS vertelde ons,<br />

dat zij zich zoo toegetakeld hadden om niet herkend te<br />

worden door den „sètan". Zij bevonden zich in zeer opgewonden<br />

toestand; zij maakten zwaaiende bewegingen met<br />

armen en beenen en gooiden het water hoog op met hunne<br />

pagaaien. Toen zij dicht bij de kust waren gekomen, sprongen<br />

er verscheidenen te water en liepen ai slingerende en<br />

zwaaiende naar den wal. Sommigen legden pijlen op de gespannen<br />

bogen zonder deze echter af te schieten. Aan land<br />

gekomen, liepen zij als dronken; er waren er, die zich op


46 Metu Débi.<br />

den grond lieten vallen, terwijl op hun gezicht de hevigste<br />

gemoedsbeweging te lezen stond. Allen spoedden zich naar<br />

hunne huizen en kwamen een oogenblik later schoongewasschen<br />

terug en liepen alsof er een oogenblik te voren niets<br />

gebeurd was. DUMAS was van oordeel, dat men toch met<br />

hen voorzichtig moet zijn, als zij zoo opgewonden zijn.<br />

Een dusdanige vertooning zag ik later dikwijls in Tobádi,<br />

maar op veel eenvoudiger schaal.<br />

Nafrí, dat als een vooruitgeschoven post van de bewoners<br />

van het Sentánimeer is te beschouwen, is een dicht bevolkte<br />

kampong en het zal volgens DUMAS ook wel niet lang meer<br />

duren of deze zal de heerschappij krijgen over de Humboldtbaai.<br />

Het is een zeer loffelijke gewoonte om zooveel mogelijk


Metu Débi. 47<br />

de namen te behouden van bergen, rivieren of meren, die<br />

daaraan door de Papoea's zijn gegeven en niet daaraan namen<br />

te geven van personen, daar later bij navraag deze<br />

namen toch onbekend zullen zijn bij de Papoea's. -<br />

Het is zeer eigenaardig, dat de Tobádiërs den naam<br />

Humboldtbaai wel kennen; te Ternate, waarover ik in een<br />

later hoofdstuk hoop te spreken, stelden zij zich aldus<br />

aan de bevolking voor: „ Saja Hummesbaai". Dit moest<br />

natuurlijk beteekenen „ik ben afkomstig van de Humboldtbaai.''<br />

Een ander dusdanig voorbeeld vinden wij in den naam<br />

der kampong Tanah Merah. Dit is Maleisch en beteekent<br />

roode aarde. De Papoea's weten niet goed meer, hoe de<br />

inlandsche naam is. Volgens DUMAS is de Papoesche naam :<br />

Bitiraimuái kisí.<br />

Het is begrijpelijk, dat zij dezen naam tegen een meer<br />

eenvoudigen hebben verruild.<br />

Alvorens mijn hoofdstuk over Metu Debí te sluiten wil<br />

ik nog een schets geven van eenen dag, waarop een boot<br />

O O<br />

der Pakketvaart arriveert. Voor ons was dat een zeer gewichtige<br />

dag, niet alleen, omdat wij dan brieven en berichten<br />

uit het vaderland kregen, maar ook, omdat op dien dag het<br />

verzamelde materiaal ter verzending gereed moest zijn. Hoezeer<br />

apprecieert men op zoo'n dag een brief van vrienden<br />

of familie en met hoeveel graagte worden de mailedities van<br />

de Rotterdammer verstonden.<br />

De vorige dagen kenmerkten zich door drukte met het<br />

inpakken, vooral het zoölogisch materiaal vereischte veel zorg,<br />

omdat zich daaronder zooveel voorwerpen, bevonden geconserveerd<br />

in alcohol in buizen.


48 Metu Débi.<br />

Dank zij het onderricht, dat wij tevoren hadden ontvangen<br />

van Prof. M. WEBER, die door zijne ervaringen geheel op<br />

de hoogte is van het inpakken, en dank zij onze proefexpeditie<br />

die wij te Eerbeek hebben gehouden onder leiding<br />

van Prof. WEBER en zijne echtgenoote, mocht alles naar<br />

wensch afloopen. De meeste zorg en moeite hebben ons de<br />

vogels bezorgd en wij waren altijd blij, wanneer de voorwerpen<br />

droog waren en opgeborgen konden worden in de<br />

kisten. De meeste verzamelden wij toen wij in Metu Débi<br />

waren en toen wij een vast station hadden te Jogga aan het<br />

Sentáni-meer. Het verzamelen en prepareeren gedurende<br />

een tocht leidt tot de grootst mogelijke decepties en het is<br />

treurig om de vogels des avonds te beschouwen, die een<br />

dagreis hebben medegemaakt op den rug van eenen drager.<br />

Veel beter is het om de vogels in hun geheel mede te nemen<br />

op alcohol, maar daarvoor moet er weer een extra<br />

groote bus alcohol mede, wat natuurlijk niet altijd goed<br />

mogelijk is. Ik dwaal echter van mijn eigenlijk onderwerp af.<br />

Zoodra het schip in zicht is, gaat er van de kampong, die<br />

dit het eerst heeft gezien een luid geschreeuw op, dat beantwoord<br />

wordt door de andere kampongs. Wanneer het schip<br />

ten anker ligt, — dit geschiedde gewoonlijk bij een klein eilandje<br />

, het Magdalena-eiland, in de buitenbaai, — weerklinkt<br />

een schot en wij wachtten met ongeduld op het verschijnen<br />

van de stoombarkas met de mail aan boord. De<br />

mail werd in ontvangst genomen door den controleur, die<br />

dus behalve zijne vele ambten ook postcommies was.<br />

Natuurlijk waren wij hem daarin behulpzaam, verlangend<br />

als wij waren om iets uit Holland te hooren. De boot bleef<br />

gewoonlijk slechts eenige uren. Het anders zoo rustige


Metu Débi. 49<br />

eiland kreeg thans een geheel ander aanzien; bedrijvigheid<br />

heerschte alom; Chineezen en vreemde handelaren kwamen<br />

paradijsvogels koopen en de toko van de Nieuw-Guinea<br />

Handelsmaatschappij ontving weer nieuwe voorraad ruilmiddelen<br />

en blikjes, terwijl zij kisten met vogelhuiden daarvoor<br />

in de plaats naar Ternate zond.<br />

Onze kisten werden door de koelies aan boord van de stoombarkas<br />

gedragen en DE BEAUFORT en ik dachten met angst,<br />

hoe alles zoude overkomen. Een der officieren van de „van<br />

Goens" aldus heette de zoogenaamde „Papoeboot" kwam op<br />

het laatste moment onze mail medenemen en de cognossementen<br />

in orde brengen. Wij vulden onze provisiekamer nog<br />

eens aan met desiderata uit de voorraden van het schip<br />

en spoedig brak het oogenblik aan, waarop het voorwerp<br />

der beschaving weder verdween. Ik breng gaarne mijn dank<br />

namens ons allen aan de Pakketvaartmaatschappij voor de<br />

welwillende wijze, waarop zij ons behandeld hebben door de<br />

dienstregeling zoodanig te wijzigen, dat wij om de zes of acht<br />

weken een boot konden venvachten en door ons toe te staan<br />

onze eetwaren aan te vullen uit de aan boord aanwezige<br />

voorraden.<br />

Na het vertrek van de boot, werd de tijd met lezen doorgebracht,<br />

meestal afgebroken door beroeringen in het kamp der<br />

koelies en handelaren, die zich gedrongen gevoelden om dien<br />

dag zich te buiten te gaan aan spiritualiën. De meest gewenschte<br />

drank is port, die. naar ik meen, voor ƒ 0.60 à ƒ 1.— aan<br />

de liefhebbers wordt gesleten. Eens was het zelfs noodig,<br />

dat op bevel van den controleur eenige belhamels vastgebonden<br />

werden aan een paal, ten einde vechtpartijen te voorkomen.<br />

Gelukkig kwamen dergelijke tooneelen slechts op die<br />

4


50 Metu Débi,<br />

dagen Voor en de controleur verbood dan ook verder den<br />

verkoop van deze goedkoope wijnsoorten.<br />

De toeloop van patiënten voor den dokter werd groot en<br />

hij had dan ook zijne handen vol; of het patiënten waren,<br />

zooals hij die wenschte, betwijfel ik, want de verbondenen<br />

kwamen zeer ongeregeld en veelal met vervuilde verbanden<br />

terug. De meesten leden aan groote verwaarloosde beenwonden<br />

en wij waren te kort aan één stuk op het eiland om de<br />

resultaten van eene goede verpleging waar te nemen.<br />

Wij hielden ons ook druk bezig met photographeeren; om<br />

te ontwikkelen werd het bed van v. D. SANDE gemetamorphoseerd<br />

in een donkere kamer. Het is toch beter de opgenomen<br />

platen onmiddellijk te ontwikkelen, dan deze naar<br />

Holland of Batavia te zenden, daar men altijd het groote<br />

gevaar loopt, dat de platen bederven, doordat er licht bij komt.<br />

Nadat de gesteenten rondom de baai door Professor voldoende<br />

waren onderzocht; tochten, waaraan ik steeds de<br />

aangenaamste herinneringen zal blijven behouden, konden<br />

wij langzamerhand gaan denken om onze tenten op te slaan<br />

aan het Sentánimeer.<br />

Versiering aan den voorsteven van een Tobádische prauw.


HOOFDSTUK II.<br />

Het Sentánimeer.<br />

et Sentánimeer is ongeveer 16 K.M. lang<br />

en strekt zich uit van het Oosten naar het<br />

Westen. Het ligt circa één uur loopens van<br />

de Humboldtbaai, de weg loopt eerst door<br />

een sagobosch, doorsneden door tal van kleine riviertjes, die<br />

op zeer primitieve wijze overbrugd zijn door middel van<br />

niet al te dikke boomstammen, terwijl er voor ons op de<br />

critieke plaatsen. leuningen van rottan waren gemaakt. Leveren<br />

deze bruggen geene moeilijkheden op voor de op<br />

bloote voeten loopende Papoeas, die met hunne teenen bijna<br />

even goed kunnen grijpen als met hunne vingers; voor ons<br />

waren zulke passages hoogst onaangenaam en wij gleden bij<br />

een misstap dikwijls tot over de knieën in de modder; het<br />

kopje ondergaan heb ik gelukkig alleen maar van een ander<br />

gezien. De sagopalmen in het moeras geven niet altijd houvast;<br />

ééne soort toch, de Metroxylon Rumphii, heeft zeer scherpe<br />

dorens. Gelukkig was dit gedeelte van den weg slechts zeer kort<br />

en liep de weg vervolgens afwisselend door oerbosch en alang-


52 Het Sentánimeer,<br />

alangvelden; steeds volgt men het door de Papoea's gemaakte<br />

pad, dat hier uiterst breed is, daar er langs dezen<br />

weg veel verkeer is tusschen de bewoners van het Sentánimeer,<br />

de Humboldtbaai en Nafrí. Na met veel inspanning<br />

onder een brandende zon een heuvel te hebben beklommen,<br />

wordt men ten slotte beloond door een mooi vergezicht<br />

over het meer.<br />

Het meer strekt zich blauwwazig uit, omgeven door<br />

heuvels, bezet met alang-alangvelden. Hier en daar zijn<br />

kampongs zichtbaar o. a- Ajápo, Asé en Asser, alle gebouwd<br />

op palen in het meer. De heuvel weder afdalende<br />

komt men aan het meer, na eerst zijn dorst gelescht te<br />

hebben aan een kristalhelder beekje de Otjé, dat in het<br />

Sentánimeer uitstroomt. Bij mijn eerste bezoek vielen mij,<br />

eenige verschillen op omtrent de bewoners en hunne gewoonten<br />

Over het algemeen ziet de Sentániër er niet zoo gesoigneerd<br />

uit, wat zich openbaart in zijn haartooi, die slordig is en<br />

waar. lang niet zoo vee! zorg aan besteed wordt als bij de<br />

Tobadiers. De mannen waren in den beginne schuchter<br />

tengevolge van de mindere aanraking met Europeanen,<br />

Vrouwen zien er nog onsmakelijker uit en wekken zelfs de<br />

lachlust op in Tobádi, waar zij behandeld werden als provincialen.<br />

Cascado komt bijna bij allen voor.<br />

De booten, die op het meer worden gebruikt, zijn van<br />

geheel anderen vorm en hebben geen uitlegger. Het is dan.<br />

ook niet mogelijk om in deze bootjes te varen en men<br />

brengt het na langdurige oefening niet verder, dan daarin<br />

te kunnen zitten zonder om te slaan. De bootjes worden<br />

vervaardigd uit één boomstam, zoodat men begrijpt, dat ze<br />

niet breed zijn. De maten van een dusdanige boot, die ik .


Het Sentánimeer. 53<br />

als curiositeit mede naar huis nam, zijn als volgt: lengte<br />

van den voorsteven tot den achtersteven 5.50 M., breedte<br />

18 cM., diepte 25 cM. Zij worden voortbewogen met één<br />

pagaai, de roeier moet tegelijk sturen en roeien. Een en<br />

ander maakte, dat dit vervoermiddel voor ons onbruikbaar<br />

was. Het is overigens bewonderenswaardig, hoe de Sentániërs<br />

zich in deze bootjes op hun gemak gevoelen; ik zag er<br />

eens een midden in het meer omslaan, maar in een oogwenk<br />

was hij er weer op, want van in de boot zitten is eigenlijk<br />

geen sprake, daar hij met de beenen gekruist voor zich op<br />

den rand rust. Ligt hij stil, dan bewaart hij zijn evenwicht<br />

door aan één kant een been in het water te steken, terwijl<br />

hij aan den anderen kant de pagaai, die zeer sierlijk besne-


54<br />

Het Sentánimeer.<br />

den is, plat op het.water legt. Ook aan den voorsteven zijn<br />

versieringen. Als men dan bedenkt, dat dit kunstgewrocht<br />

gemaakt is uit één boomstam met behulp van een steenen<br />

bijl en een keukenmes, dan moet men wel bewondering<br />

hebben voor dergelijke kunstenaars.<br />

De Sentániërs oefenen de visscherij ¹) ook op eene andere<br />

wijze uit dan de<br />

Tobádiërs. Overal<br />

langs de kust<br />

plaatsen zij in<br />

het meer staketsels,<br />

waar de<br />

visch in een zeker<br />

jaargetijde<br />

komt spelen, paren<br />

of kuit schieten.<br />

Op dit moment<br />

sluiten de<br />

vrouwen al<br />

zwemmende de staketsels met matten af en vangen de visch<br />

in de afgesloten ruimte.<br />

De varkens worden gejaagd met 4¹/2 meter lange ebbenhouten<br />

speren eveneens van kunstig snijwerk voorzien 2 Visschende vrouw in het Sentánimeer.<br />

). Op<br />

een dag op de jacht uitgegaan, beduidde mij een jonge<br />

Papoea met handgebaar, dat ik hem zoude volgen. Hij wilde<br />

¹) Volgens aanteekeningen van DE BEAUFORT komen de volgende visschen<br />

in het Sentánimeer voor: 1. Seeuis; 2. Ka-nté; 3. Ka-jo; 4. Ka-hé; 5. Kahido;<br />

6. Ka-Qubû; 7. Khreu-Khreu; 8: Sinonga; 9. Simûm; 10. Joè;<br />

11. Hou-groe; 12. Djamori; 13. Eumô; 14. Ka-semôdi, Ka beteekent visch.<br />

²) Zie teekening op pag: 66.


Het Sentánimeer. 55<br />

mij schijnbaar een plaats aanwijzen, waar ik vogels kon<br />

schieten. Na een tijd door het oerwoud gewandeld te hebben,<br />

kwamen wij plotseling bij de droge bedding van een rivier,<br />

waarin een zestigtal Papoea's met lange speren gewapend,<br />

gelegerd waren. Een oogenblik dacht ik, dat ik in eene<br />

hinderlaag gevallen was, maar hunne houding was vriendschappelijk<br />

en ik begreep, dat zij zaten uit te rusten van een<br />

ondernomen varkensjacht. Daar ik nooit uitging zonder ruilmiddelen,<br />

sloten wij spoedig vriendschap tengevolge van eene<br />

uitdeeling kralen en tabak en ik had het geluk eene mooie<br />

varkensspeer machtig te worden, echter niet zonder moeite,<br />

daar zij er zeer gehecht aan schenen te zijn. De begeerte naar<br />

een cricketband deed een van de jagers zwichten, zoodat ik<br />

triomfantelijk met mijn speer huiswaarts kon keeren.<br />

De vrouwen der Sentániërs bebouwen ook hier het land<br />

en saan des morgens met het aanbreken van den dag in<br />

O


56 Het Sentánimeer.<br />

booten naar den arbeid. Deze zijn in tegenstelling met die<br />

hunner echtgenooten zeer lang en veel breeder en kunnen<br />

ongeveer 10 personen bevatten. Zij zitten niet op den rand<br />

maar op den bodem. Bij het roeien laten zij de pagaai na<br />

eiken slag op het boord vallen en daar dit gelijkmatig geschiedt,<br />

kan men de boot zeer ver over het water hooren,<br />

dank zij het eigenaardige tikkende geluid.<br />

Bij den landbouw gaat de Papoea zeer eigenwijs te werk.<br />

Van een bosch, dat hem geschikt lijkt, worden alle boomen<br />

Ontboschte heuvels rondom het Sentánimeer.<br />

geringd; zijn de boomen gestorven, dan steekt hij het onderhout<br />

in brand. Wanneer hij lust heeft, velt hij de boomen


Het Sentánimeer. 57<br />

of wel hij laat ze staan, zooals zij zijn en de tuin is gereed<br />

om te worden beplant. Het volgende jaar verlaat hij den<br />

De Kujap.<br />

tuin weder en geeft hem prijs aan de welig voortwoekerende<br />

alang-alang. De heuvels om het Sentánimeer geven hiervan


$3 Het Sentánimeer.<br />

een duidelijk beeld; waarschijnlijk vroeger tuinen, zijn zij<br />

thans bedekt met deze grassoort. Ik heb slechts tweemaal<br />

een net aangelegde tuin gezien en dat wel dicht bij<br />

de landingsplaats Ibaïso, waar ik een goed onderhouden<br />

batatentuin zag en de andere maal dicht bij Jogga in de<br />

nabijheid van het schilderachtig riviertje de Kujap, alwaar<br />

een soort van tabaksplantage was.<br />

De tabak weten zij natuurlijk niet te bewerken, zooals<br />

dit behoort. Zij nemen de groene bladeren, drogen die boven<br />

het vuur of leggen die op een warme steen, totdat zij een<br />

bruine kleur hebben gekregen. De bladeren, die nu in plaats<br />

van taai zeer bros zijn geworden, verfrommelt hij in de palm<br />

van zijne hand tot eene kruimelige massa, hierom heen fabriceert<br />

hij een gedroogd maïsblad en de Papoesche sigaar<br />

is gereed. Dat hier na ontsteking een groenachtige rook uit<br />

opstijgt, is begrijpelijk.<br />

Wanneer men een half opgerookte sigaar of cigarette aan<br />

eenen Papoea aanbiedt, neemt hij deze gaarne aan en geeft<br />

zijn voldoening te kennen door een ophalend zuigend geluid.<br />

Hij is echter niet zoo egoïst, of hij laat zijne stamgenooten<br />

er ook van genieten, zoodat een endje de geheele ronde<br />

van omstanders maakt.<br />

Pijpen rooken heb ik slechts gezien bij de bewoners van<br />

Nápan, vreemd genoeg bevindt zich de opening in het midden<br />

van de pijp.<br />

Zijn de bewoners van Kajó de pottenbakkers van de Humboldtbaai,<br />

hier verrichten dit werk de vrouwen van Abar.<br />

De steenen bijlen zijn hier beter verkrijgbaar dan aan de<br />

kust, de chloromelanietvindplaats was volgens hun zeggen<br />

slechts een dagreize gelegen van het Sentánimeer.


Het Sentánimeer. 59<br />

Aan de noordzijde wordt het Sentánimeer begrensd door<br />

het Cycloopgebergte, waarvan de toppen meestal den geheelen<br />

dag in wolken zijn gehuld. De hoogste top, de Remår,<br />

is 1940 Meter hoog.<br />

Als verblijfplaats hadden wij een open gedeelte gekozen,<br />

Jogga genaamd, waar reeds vroeger de officieren en bemanning<br />

van H. M. Ceram hadden gekampeerd. In de nabijheid<br />

stroomde het heldere beekje de Otjé. Nederzettingen waren<br />

niet in de buurt, zoodat wij niet al te veel last van de<br />

Papoea's zouden hebben. Trouwens wij wisten in het geheel<br />

niet, hoe de gezindheid van de Sentániërs jegens on.s zoude<br />

zijn. Slechts éénmaal — waarover later — hebben wij eenige


6o<br />

Het Sentánimeer.<br />

moeilijkheid met hen gehad en dit wel tengevolge van een<br />

misverstand. De vlet van het aan den assistent-resident van<br />

Manokwari toebehoorende politievaartuig „ResidentBensbach"<br />

hadden wij per Zeemeeuw medegenomen om dienst te doen<br />

op het Sentánimeer. Onder leiding van DUMAS geschiedde<br />

dit moeilijke werk als volgt: een groot aantal Papoea's werden<br />

voor dat doel gehuurd; de vlet werd omgekeerd, een<br />

gedeelte der dragers droeg haar bij de zitplaatsen, terwijl het<br />

overige gedeelte haar aan de boorden steunde. Het was een<br />

hoogst eigenaardig gezicht de wit geschilderde omgekeerde<br />

vlet te zien aankomen en het geleek veel op een reusachtige<br />

witte schildpad met een ontelbaar aantal bruine pootjes.<br />

De Tobádiërs hadden ook eenige van hunne groote eenvlerkige<br />

prauwen overgebracht, verder hadden wij onze lépalépa's<br />

medegebracht, zoodat ons een keur van vaartuigen ten<br />

dienste stond.<br />

Ons verblijf had onder meer tot doel: een nauwkeurige<br />

opname van het meer door het in zijn geheel rond te varen;<br />

verder de beklimming van het Cycloopgebergte en last not<br />

least het onderzoek van de fauna van het meer. Ken zeer<br />

zorgvuldig ethnologisch onderzoek had later plaats, toen<br />

V. D. SANDE zich alleen gedurende een maand in Asé<br />

vestigde.<br />

In het begin van ons verblijf maakte Professor, gewoonlijk<br />

vergezeld door MOOLENBURGH, kleine uitstapjes langs de<br />

oevers van het meer om de geologische formatie te onderzoeken.<br />

VAN DER SANDE dreef druk handel in ethnografica<br />

en bewees medische diensten, terwijl DE BEAUFORT en ik<br />

trachtten te verzamelen, wat maar leven had. Bij het prepareeren<br />

der vogels hadden wij zeer veel last van kleine


Het Sentánimeer. 6l<br />

mieren, die in onnoemlljk aantal daar aanwezig waren en zich<br />

bijna oogenblikkelijk meester maakten van versch geschoten<br />

exemplaren, die hun beurt moesten afwachten om te worden<br />

onthuid. Wat al listen hebben wij niet verzonnen om ons<br />

te -vrijwaren van deze kwelgeesten, bakjes water, aan touw-<br />

Tobádische prauw voor Jogga.<br />

tjes opgehangen vogels, alles werd bedacht. Maar altijd waren<br />

zij bij onze dierbare buit óf doordat een strootje in het<br />

water was gevallen en hun tot brug diende of door een<br />

grooten omweg te maken, daalden zij langs de touwtjes naar<br />

de vogels af; ook wij zelf hadden veel te lijden van de beten<br />

dezer diertjes.


62 Het Sentánimeer.<br />

DE BEAUFORT had uit Holland een klein zoölogisch werkje<br />

mede genomen '), waarin afbeeldingen van eenige op Nïeuw-<br />

Guinea voorkomende zoogdieren stonden. Men had ons echter<br />

in Holland gezegd, dat wij hier weinig succes mede zouden<br />

hebben, daar de Papoea's geen voldoend voorstellingsvermogen<br />

zouden hebben.<br />

Hoezeer was het tegendeel waar! Op een middag vertoonde<br />

hij de plaatjes aan een groot aantal Sentániërs, die elk nieuw<br />

plaatje met groot gejuich begroetten, daarbij luid de inlandsche<br />

naam herhalende. Den volgenden dag werd hem door middel<br />

van een van onze tolken — WARU van Tobádi en ATJÓA<br />

van Ingrås — gevraagd, of hij eens met dat boek in het dorp<br />

wilde komen, daar verschillende personen, die niet te Jogga<br />

konden komen, ook gaarne de plaatjes eens wilden zien.<br />

Door middel van dit boek hebben wij verscheidene mooie<br />

exemplaren verkregen.<br />

DUMAS had aan Professor eens verteld, dat hij ergens in<br />

het binnenland een tridacnaschelp had gezien. Indien deze<br />

daar niet door de Papoea's was gebracht, zoude men de<br />

veronderstelling kunnen maken, dat daar vroeger zee geweest<br />

was. Professor besloot daarom er eens heen te gaan. Op<br />

den 5 dcn April togen Professor, MOOLENBURGH, DUMAS en<br />

ik op weg om te trachten deze plaats terug te vinden.<br />

Allereerst roeiden wij in de vlet naar het zuidelijk gelegen Poe,<br />

een zeer vuil dorp, waar wij een gids vandaan zouden krijgen,<br />

die ons naar een klein riviertje de Timená moest brengen.<br />

Tijdens den roeitocht hadden wij een prachtig uitzicht op<br />

¹) Enumerazione dei Mammiferi raccolte da O. BECCARI, L. M. D'ALBERTlS<br />

ed. A. A. BRUYN, nella nuova Guinea propriamente della per W. PETERS en<br />

G. DORIA 1881.


Het Sentánimeer. 63<br />

het Cycloop- en het Dafonsero-gebergte. Poe ligt dicht bij de<br />

Jafúri, de uitwatering van het Sentánimeer naar zee, bekend<br />

door de tocht van Lt. t/z. SCHULTZ en DUMAS in 1901, die aangenomen<br />

had binnen 10 dagen van daar deCeram te bereiken ¹).<br />

Na zeer lang onderhandelen kregen wij de verlangde gidsen,<br />

want haast hebben de Papoea's nooit. Wij daarentegen<br />

wilden gaarne voor het aanbreken van den nacht de Tïmená<br />

bereiken en in de nabijheid van het riviertje kampeeren.<br />

Twee uur lang moesten wij door een alang-alangveld<br />

loopen, de hitte was ontzettend, er was geen aasje wind en<br />

hoegenaamd geen beschutting. De Papoea's staken achter ons<br />

het gras in brand ter vergemakkelijking van den terugweg.<br />

Eindelijk bereikten wij het oerwoud en binnen een half<br />

uur vonden wij de Tïmená, die er doorheen stroomt en<br />

zich bij Abar in het Sentánimeer uitstort. Kleine vischjes<br />

zwommen er in rond en na veel moeite en tobben werd ik<br />

er één machtig. Hoe groot was echter mijne woede, toen ik<br />

een van de koelies zag, die er een twintigtal had gevangen<br />

met behulp van een speld en een korreltje rijst. Ongelukkig<br />

kon ik deze niet meer voor onze verzameling gebruiken, daar<br />

zij reeds geschraapt en schoon gemaakt waren en daardoor<br />

waardeloos waren voor de zoölogische collectie. Ik nam ze<br />

hem onmiddellijk af en legde aan eiken koelie eene boete op<br />

om mij twee gave vischjes te brengen. Gelukkig werd dit<br />

aantal spoedig bereikt en een oogenblik later bewees een<br />

lucht van gebakken visch, dat de koelies minstens even zoo<br />

gelukkig waren als ik met mijn buit.<br />

¹) Voordvacht H. E. Baron VAN ASBECK in de buitengewone vergadering<br />

der Maatschappij ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche<br />

Koloniën. Bulletin nº. 41, pag. 17 en 18.


64 Het Sentánimeer.<br />

De Tïmená had op het punt, waar wij ons kamp hadden<br />

opgeslagen, een dikke laag zeeklei bloot gelegd, die zeer<br />

rijk bleek te zijn aan allerlei fossielen. Professor en ik<br />

waren dan ook spoedig bezig met het verzamelen van al<br />

deze schatten.<br />

De Timená.<br />

De tridacna werd wel niet gevonden, maar wel eenige<br />

stukken ervan, zoodat de door DUMAS gegeven inlichtingen<br />

juist bleken te zijn.<br />

De jagers brachten een kroonduif en twee paradijsvogels.<br />

De kroonduif, ter grootte van een kalkoen, levert een uitste-


Het Sentánimeer. . 65<br />

kend voedsel op. De kolossale borst wordt er aan beide<br />

zijden afgesneden en als beefsteak gebraden. Een heerlijke<br />

afwisseling na al die blikjes. De maag van de duif is een<br />

delicatesse voor de Papoea's. Ik behoef nauwelijks te zeggen,<br />

dat de stemming na zoo'n succesvollen dag allergunstigst was<br />

en dat wij nog laat menig pijpje bij een groot kampvuur<br />

zaten te rooken.<br />

Welk een zeldzaam genot om in een oerbosch rondom een<br />

groot houtvuur al rookende te zitten praten, over hetgeen<br />

men dien dag heeft doorgemaakt.<br />

Den volgenden dag gingen wij nog verder stroomopwaarts<br />

en vonden nog vele interessante fossielen. MANSINAM, de<br />

jongen van den controleur, berichtte mij, dat hij kroonduiven<br />

had gehoord en onmiddellijk trokken wij er op los.<br />

Wij doorwaadden de rivier verscheidene malen, klommen over<br />

steile rotsen en moesten over boomstammen heen kruipen,<br />

maar niets weerhield ons. Eindelijk hoorden wij het zonderlinge<br />

geluid van den vogel, dat prachtig door MANSIMAN<br />

werd nagebootst. Onze buit bestond uit drie prachtige<br />

kroonduiven, die in triomf over een stok naar het kamp<br />

werden gedragen. — Des avonds was het weer groot feestmaal.<br />

Het schieten van kroonduiven biedt echter geen waren<br />

sport aan, daar zij alleen maar stil zittend in eenen boom<br />

kunnen geschoten worden. In een zoo dicht begroeid bosch<br />

is er van in de vlucht schieten geen sprake, omdat men de<br />

vogel eenvoudig niet ziet. Men wacht dus, totdat zij door<br />

geroep of vleugelslag haar schuilplaats heeft verraden, waarna<br />

men een zoo grooten vogel moeilijk in den zit mis kan<br />

schieten.<br />

5


66 Het Sentanimeer.<br />

Op dien dag nebben MANSINAM en ik eeuwige<br />

vriendschap gesloten.<br />

Helaas moesten wij den volgenden dag wegens<br />

gebrek aan tijd weder vertrekken. Deze<br />

tocht zal steeds als een van de aangenaamste<br />

in mijne herinnering blijven bestaan.<br />

Op den 11 den April werd de voorgenomen<br />

tocht naar het Cycloop-<br />

gebergte ondernomen; door den<br />

onwil der koelies konden wij<br />

eerst te 8 uur vertrekken.<br />

De controleur, reeds den<br />

vorigen dag vertrokken,<br />

was blijven overnachten<br />

ïn het jongelingshuis<br />

te Asé.<br />

Wij vonden hem<br />

weder te Ibaïso,<br />

de lan-<br />

dingsplaats<br />

voor<br />

den<br />

tocht<br />

naar het<br />

Cycloopgebergte.<br />

Op onzen<br />

tocht over<br />

het meer werden<br />

wij vergezeld door<br />

een dertigtal kleine<br />

prauwtjes ieder met een<br />

Sentaniër bemand. Alhoewel<br />

ons verteld was, dat zij<br />

het voornemen hadden om ons<br />

te vermoorden, bleek van deze vijandige<br />

stemming niets, integendeel<br />

tijdens de vaart werd er een vreedzame<br />

handel in ethnografica gedreven.<br />

Na de landing te Ibaïso, werd alles in<br />

gereedheid gebracht voor den marsch. Dit<br />

neemt geruimen tijd in beslag wegens het verdeelen<br />

der vrachten, het draagbaar maken van<br />

Varkensspeer der Sentaniërs.<br />

de voorwerpen en allerlei andere kleinigheden. De colonne


Het Sentánimeer. . 67<br />

bestond uit de navolgende elementen: de leden der expeditie<br />

met hunne jongens, die slechts met zeer kleine vrachtjes bezwaard<br />

waren, als geologische hamers, fotografietoestellen, barometers,<br />

blikken bak gevuld met buisjes met alcohol, kapellennet<br />

en dergelijke utensiliën, die altijd bij de hand moesten zijn.<br />

Vervolgens de dragers van de veldbedden, dan eenige koelies,<br />

die groote ondoordringbare zeilen droegen om als dakbedekking<br />

te dienen van ons nachtverblijf, dat in het bosch<br />

zoude opgeslagen worden. Daarna dragers voor de zoölogica<br />

o. a. één met een zinken bus, waarin de groote zoologische<br />

voorwerpen bewaard moesten worden; ten slotte die voor de<br />

levensmiddelen. De proviand voor de koelies en onze jongens<br />

bestond uit zakjes rijst, gedroogde visch en vleesch. Ons eten<br />

was zoo eenvoudig mogelijk, ten einde dragers uit te sparen.<br />

Voor den aanvang van eiken tocht werd eene zoo nauwkeurig<br />

mogelijke berekening gemaakt van alles, wat er mede<br />

genomen moest worden en hoeveel dragers hier voor benoodigd<br />

waren. Gemakkelijk is deze rekening niet en deze werd<br />

gemaakt naar eene formule, die door de Heeren SARASIN,<br />

de bekende Celebesreizigers, was samengesteld.<br />

De dag was als volgt ingedeeld: des morgens vroeg tegen<br />

het opgaan van de zon werd er voor ons koffie gekookt, zooals<br />

de boeren dat hier doen; de smaak is voortreffelijk. De koelies<br />

kookten daarna hunne rijst, aten hier zooveel mogelijk van en<br />

verpakten het overige in bladeren om dit gedurende een<br />

rust op te eten. Wij gebruikten als ontbijt roggebrood uit blik<br />

met jam; warme rijst was ons gewoonlijk te zwaar zoo vroeg<br />

op den dag. Tijdens de groote rust, ongeveer tegen twaalf<br />

uur, 'aten wij weder roggebrood met een of andere toespijs.<br />

Wij hebben weieens de proef genomen om dan rijst te eten,


68<br />

Het Sentánimeer.<br />

maar hier ging te veel tijd mede verloren, want is de<br />

Maleier eenmaal bezig met zijn geliefkoosde werkzaamheid,<br />

het eten bereiden, dan is het einde niet te voorzien. Tegen<br />

vier uur werd er naar een goede kampplaats uitgezien,<br />

liefst bij het water voor het wasschen van de rijst; het<br />

Kamp op het Cycloopgebergte.<br />

eerste werk was dan om een houtvuur aan te leggen om<br />

theewater te kooken. De after noon teas na eenen vermoeienden<br />

marsch waren de meest aangename oogenblikken<br />

van den dag. Onderwij! waren de koelies bezig met het verzamelen<br />

van bouwmaterialen voor ons nachtverblijf en het<br />

hunne. Zij vervaardigden een houten geraamte, waarover


Het Sentánimeer. 69<br />

de bovengenoemde waterproof zeilen werden gelegd. De<br />

zijkanten bleven open, daar de regen altijd loodrecht nedervalt<br />

en men dus geen last heeft van het inregenen aan de<br />

zijkanten. Wel gebeurde het soms, dat er zich in het zeil<br />

van het dak zakken met water vormden, die wel eens hun<br />

afvoer vonden in een van onze bedden, wat natuurlijk geen<br />

aangename gewaarwording was. Na zoo'n voorval was het<br />

bed spoedig opnieuw opgemaakt en men sliep weldra weder<br />

in, vermoeid als men was na een langen dagmarsch.<br />

Zoodra het huisje gereed was, werden daarin allereerst aan<br />

eene zijde de etenswaren opgesteld, die in zakken vervoerd<br />

werden elk van ± 20 K.G. gewicht; daarnaast kwamen onze<br />

respectievelijke bedden te leggen, bestaande uit een eenvoudige<br />

matras, een laken, een dunne deken en een kussen. Om<br />

de bedden werd het onontbeerlijke muskietennet of klamboe<br />

gespannen ; dit werd goed onder de matras ingestopt, ten einde<br />

de lastige insecten het binnendringen te beletten; daarmede<br />

was ons huis gereed. De koelies, die niet zeer eensgezind<br />

waren, bouwden niet één groote hut, maar allerlei hutjes van<br />

verschillende grootte en vorm. Als dakbedekking gebruikten<br />

zij palmbladeren ; mits goed gemaakt, was deze evenzoo waterdicht<br />

als de onze.<br />

Onderwij! had ASSANG, de jongen van Professor, die als<br />

kok dienst deed, het eten gereed gemaakt, dat niet veel<br />

afwisseling aanbood. Het bestond uit rijst met ossenlappen<br />

uit blik of een groot blik runder-, kalfs- of ossengehakt. Het<br />

verschil tusschen deze drie soorten hebben wij echter nooit<br />

goed kunnen constateeren. Vleesch in blik ziet er uit als<br />

rood geplozen touw en heeft wat taaiheid betreft, hiermede<br />

ook veel overeenkomst. Toch moet ik verklaren, dat wij


70 Het Sentánimeer.<br />

na zoo'n gezonden dag altijd met zeer veel eetlust onze<br />

diners gebruikt hebben. Om den anderen dag werd een blik<br />

vruchten op water met rijst gegeten, welk gerecht bij ons<br />

den naam van Riz á la Condé genoot. Als drank gebruikten<br />

wij steeds water bij het eten, het medenemen van alcoholica<br />

beperkte zich tot een flesch cognac, die trouwens<br />

alleen maar aangesproken werd na een regenachtigen dag.<br />

Was de flesch leeg, dan namen wij onze toevlucht tot de<br />

zoogenaamde rimboegroc. Deze maakten wij van de alcohol,<br />

die wij medenamen voor het conserveeren der zoölogische<br />

voorwerpen. Natuurlijk moest deze zeer verdund worden,<br />

daar wij alcohol van 9O% hadden. Deze werd met suiker<br />

en citroen op het vuur gehangen en met graagte gedronken<br />

na een dag van regen, modder en vochtigheid.<br />

Gewoonlijk hadden wij spoedig slaap en trokken wij ons<br />

vroegtijdig terug achter onze mousseline gordijnen. Een eigenaardig<br />

geluid des nachts was de roep van een vogel, die<br />

steeds zeven malen zijn melancholiek „toengoe" liet hooren.<br />

Natuurlijk telde ieder bij het geroep, of het getal zeven<br />

uitkwam. Wanneer er Papoea's mede waren als dragers, kon<br />

men den slaap wel eens niet vatten door hun gezang of<br />

gepraat. Het is toch hunne gewoonte om niet allen tegelijk<br />

te slapen, wanneer zij in een vreemd land zijn; twee of<br />

drie blijven dan een gedeelte van den nacht pratende of<br />

zingende doorbrengen en worden dan weder afgewisseld<br />

door anderen, totdat de morgen aanbreekt.<br />

Maar ik ben eenigzins afgedwaald en moet weder terugkeeren<br />

tot het opstellen van den stoet.<br />

Voorop ging de gids of gidsen, daarna Professor gewapend<br />

met kompas en. aanteekenboekje om de richting op te tee-


Het Sentánimeer. 71<br />

kenen, meestal vergezeld door VAN NOUHUYS; daarachter<br />

ASSANG. Daarna kwam een gedeelte van de dragers, hierna<br />

de BEAUFORT of ik; dan het overige gedeelte der dragers,<br />

terwijl de trein gesloten werd door VAN DER SANDE. Het<br />

pad, dat men moet volgen, is zeer smal en kan slechts éénen<br />

man bevatten; de geheele trein heeft dus zulk eene groote<br />

lengte, dat men elkaar niet beroepen kan, wij gebruikten<br />

daarom fluitsignalen om voeling met elkaar te houden.<br />

De trein is nog niet lang in beweging, of er komt reeds<br />

stagnatie door een koelie, die stil staat om zijn vracht op<br />

zijne schouders van houding te doen veranderen of voor het<br />

vernieuwen van zijne draagbanden; kortom een geregelde<br />

tocht is niet denkbaar. Het gebeurt ook wel, dat een van de<br />

dragers ziek wordt of dat zijn last te zwaar is; er moeten<br />

dan alle mogelijke listen te baat genomen worden om weder<br />

vooruitgang in den trein te krijgen. Op den terugweg gaat<br />

natuurlijk alles veel beter, daar dan de lasten veel lichter<br />

zijn, doordat de levensmiddelen grootendeels verbruikt zijn<br />

en de dragers evenals de paarden den stal schijnen te<br />

ruiken.<br />

De dragers, die onder weg beschikbaar werden, gebruikten<br />

wij voor de verzamelde steenen, ethnografïca of zoölogica; de<br />

zieken, meestal malarialijders, werden geheel ontheven. Gelukkig<br />

hebben wij nooit iemand zoo zwaar ziek of verwond<br />

gehad, dat hij gedragen moest worden. Wel heb ik eens een<br />

Papoea door zijne stamgenooten op eene van takken gemaakte<br />

draagbaar zien vervoeren, maar hierover later in mijn hoofdstuk<br />

over de Tawárintocht.<br />

De weg naar het Cycloopgebergte liep eerst langs uitstekend<br />

onderhouden batatentuinen; de planten stonden netjes


72 Het Sentánimeer.<br />

op rijen en de grond was van onkruid gezuiverd. Wij passeerden<br />

daarna een graf van eenen vermoorden Papoea, wat op te<br />

maken was uit het feit, dat boven het graf pijlen en bogen<br />

in de aarde waren gestoken.<br />

Daarna volgden alang-alangvelden met de daarin heerschende<br />

benauwende hitte. Vanaf een hoog gelegen punt zag ik voor<br />

mij de trein zich als een reusachtige slang door de grasvlakte<br />

kronkelen. De stoet werd gesloten door een honderdtal met<br />

pijlen en bogen gewapende Papoea's, die aan het geheel een<br />

zeer schilderachtig voorkomen gaven. Zij deden ons slechts<br />

uitgeleide en beloofden ons den volgenden dag jonge klappers<br />

te zullen brengen. Die belofte hebben zij ook gestand gedaan.<br />

Alvorens in het met oerbosch bedekte gedeelte te<br />

verdwijnen, hadden wij een prachtig gezicht over het Sentanimeer,<br />

Wij gebruikten ons dejeuner bij een helder stroomend<br />

riviertje bezaaid met groote rotsblokken, die overal kleine<br />

watervalletjes vormden. Daarna begon de tocht in het oerwoud.<br />

Vroeger dacht ik steeds, dat zoo'n oerwoud zoo<br />

indrukwekkend mooi was, maar er is niets, wat mij zoozeer<br />

is tegengevallen. Het is toch altijd somber, lauwwarm en<br />

vochtig in zoo'n bosch. De boomen gaan alle kaarsrecht<br />

de hoogte in, groen ziet men betrekkelijk weinig, evenmin<br />

bloemen. Vlinders en vogels, die liever in het zonlicht leven,<br />

ziet men in gering aantal. Geheel anders is de stemming,<br />

indien men bij eene rivier komt, waar de zon vroolijk schijnt<br />

en waar tal van vogels, vlinders en bloemen leven.<br />

Daarbij komt nog, dat het bijna eiken nacht regent, zoodat<br />

alles van water is doortrokken en men meestentijds door<br />

de modder loopt, daar van verdamping in een zoodanige<br />

atmosfeer geen sprake is. Het voetpad, dat wij volgden, werd


Het Sentánimeer. 73<br />

nog meer onbegaanbaar gemaakt door een groot aantal wortels<br />

en boomstronken, zoodat men den geheelen weg voor zijne<br />

voeten moest kijken om niet te struikelen of te vallen. De<br />

weg liep door kleine riviertjes en beekjes, zonder dat daarover<br />

bruggen gemaakt waren; op zoo'n tocht heeft men dan<br />

ook altijd natte voeten, daar het te veel tijd zoude nemen<br />

om bij elk riviertje kousen en schoenen uit te trekken.<br />

Op den terugtocht van de Wasiáni naar de Geelvinkbaai<br />

moesten wij bij voorbeeld vóór twaalf uur achttien maal de<br />

Troi doorwaden. De aldaar dicht aan den oever staande kalkwanden<br />

dwingen den reiziger van zijn pad af te gaan en<br />

de overzijde te kiezen.<br />

Naarmate wij hooger kwamen, werd de temperatuur kouder,<br />

zoo zelfs, dat wij des nachts gebruik moesten maken<br />

van de medegebrachte dekens. Een gedeelte der Sentániërs<br />

vond het te koud en daar hunne kleerenkast zoomin winter-<br />

als zomergarderobe bevat, vonden zij het maar beter<br />

om te verdwijnen, later zagen wij hen weder terug aan<br />

den voet van den berg. De koelies, mede niet gewend aan<br />

deze koude, kwamen den volgenden morgen klagen en beweerden,<br />

dat zij koorts hadden. Daar VAN DER SANDE er<br />

niet bij was, moesten wij als dokter fungeeren en wij gaven<br />

hun als geneesmiddel een theelepel cognac, wat hun wel niet<br />

veel goed of kwaad zal gedaan hebben. Al hooger stijgende<br />

werd het pad niet gemakkelijker, somtijds moest men over<br />

rotsblokken klauteren, die nat en glibberig waren door de<br />

mist, die hier meestal heerscht. Langzamerhand naderden<br />

wij den top, die van Jogga gezien, steeds in wolken was<br />

gehuld.<br />

De plantengroei is mede veranderd. Wij passeerden een


74<br />

Het Sentánimeer.<br />

groot veld bloeiende Begonia's met eigenaardigen bladvorm.<br />

De boomen waren dicht bezet met mossen en Lycopodiacëen,<br />

die als lange baarden van de bovenste takken afhingen.<br />

Ook traden hier Araucaria's en Podocarpae op. De vogels,<br />

die wij bemachtigden, waren verschillend van die, welke<br />

wij op Metu Débi of Jogga van onze jagers gekregen hadden<br />

en wij koesterden de hoop iets nieuws voor de avifauna van<br />

Nieuw-Guinea te hebben bemachtigd. Het onderzoek zal dit<br />

later moeten uitmaken. Onze jager RASSIP bezorgde ons<br />

een tweetal exemplaren van de mooie paradijsvogel „Diphyllodes<br />

magnificus". Deze vogel heeft evenals bij ons de korhoenders<br />

een zoogenaamde baltzplek. DE BEAUFORT, die<br />

een dusdanige baltzplek met DUMAS bezocht, verhaalt hiervan,<br />

dat op een cirkelvormige uitgestrektheid met een straal<br />

van ± 2 M., de grond schoon is gekrabt. Van de meeste<br />

struiken in de omgeving en op de plaats zelf zijn de bladeren<br />

weggerukt of afgevallen. Het geheel is een zonnig<br />

plekje. Deze vogel wordt door de Maleiers genoemd „bla<br />

rottan", hetgeen gespleten rottan beteekent. De reden van<br />

deze benaming is, dat de huiden vervoerd worden tusschen<br />

latjes van gespleten bamboe. De algemeen bekende gele<br />

paradijsvogels, bestempelt hij met den naam van „boeroeng<br />

koening" gele vogel of wel „boeroeng mati" doode vogel,<br />

daar hij hem nog nooit levend heeft gezien. De vroegere<br />

latijnsche naam was Paradisea apoda. Apoda beteekent zonder<br />

pooten. De verklaring hiervan is, dat de Papoea's bij<br />

het bereiden der huiden voor het gemak de pooten er af sneden.<br />

Vandaar, dat men vroeger meende, dat deze vogels geen<br />

pooten hadden. De meest zonderlinge verhalen gingen vroeger<br />

rond omtrent deze vogels en ik wil hieromtrent eenigs-<br />

O O


Het Sentánimeer. 75<br />

zins breedvoerig zijn, omdat de paradijsvogel de kenmerkende<br />

vogel van Nieuw-Guinea is en zoo nauw rnet haar wezen is<br />

verbonden.<br />

BUFFON ¹) zegt: „Cette espèce est plus célèbre par les<br />

qualités fausses et imaginaires qui lui ont été attribuées,<br />

que par ses propriétés réelles et vraiment remarquables."<br />

Hij vertelt dan, dat men hem de volgende vreemdsoortige<br />

eigenschappen toeschrijft: 2 ) De vogel zoude altijd, zelfs slapende,<br />

vliegen, daar hij geene pooten heeft; door middel van<br />

de lange staartvederen zoude hij zich soms enkele oogenblikken<br />

aan de takken der boomen ophangen. Bij zijn dood<br />

zoude hij voor het eerst den grond bereiken. De paring<br />

zoude evenals bij sommige insecten vliegend geschieden,<br />

zeer poëtisch zouden zij zich aan elkaar vaststrikken met<br />

de staartvederen. Het leggen der eieren en het uitbroeden<br />

zoude op dezelfde wijze geschieden. Hij zoude slechts leven<br />

van den dauw; de holte van het abdomen zoude alleen met<br />

vet in plaats van ingewanden gevuld zijn, als zijnde overbodig,<br />

daar hij geen voedsel gebruikt. Nog vreemder verhaal<br />

vindt men in Museum Wormianum pag. 294, men leest<br />

daar, dat het mannelijk exemplaar op den rug eene holte<br />

heeft, waarin het vrouwtje hare eieren legt en deze uitbroedt<br />

door middel van eene andere holte in het abdomen, die<br />

hiermede correspondeert.<br />

Anderen beweren, dat zij nestelen in het aardsche Paradijs,<br />

vandaar hun naam. De werkelijkheid is echter heel wat<br />

prozaïscher, want zij worden systematisch gerekend tot de<br />

¹) BUFFON: Histoire naturelle des Oiseaux, Tome III pag. 182.<br />

²) ACOSTA: Histoire naturelle et morte des Indes orientales et occidentales,<br />

pag. 196.


76 Het Sentánimeer.<br />

Paradiseidae. In hun doen en laten verschillen zij niets van<br />

de gewone vogels. Naar mijn weten is het nog niemand<br />

gelukt eieren of zelfs een nest van deze vogels machtig te<br />

worden. Herhaalde malen hebben wij aan de Papoea's gevraagd,<br />

of zij wel eens een nest met eieren hadden gezien,<br />

maar altijd was hun antwoord ontkennend. Ik geloof, dat wij<br />

gerust kunnen zijn en dat wij vroeg of laat wel eens een nest<br />

met eieren in een der musea zullen aanschouwen. De paradijsvogel<br />

voedt zich niet met honigdauw, rnaar met vruchten. Wij<br />

hebben dikwijls groote troepen wijfjes en jonge mannetjes,<br />

die nog niet de prachtige veerdos hebben, van boom tot<br />

boom zien vliegen om zich te voeden. Zij maken dan een<br />

zeer eigenaardig geluid, dat men bijna overal in de bosschen<br />

van Nieuw-Guinea hoort. Er wordt druk op deze<br />

vogels jacht gemaakt, voornamelijk door Ternataansche jagers,<br />

die daarin bijgestaan worden door de Papoea's, die hun den<br />

weg moeten wijzen en de speelboomen toonen, waar de mannetjes<br />

met hun prachttooi pronken. Deze speelboomen worden<br />

alleen des morgens en des avonds door de mannetjes bezocht;<br />

in tegenstelling met de wijfjes en de jonge mannetjes ziet<br />

men deze bijna nooit overdag. Het ia een onvergetelijk mooi<br />

gezicht deze mannetjes te zien pronken in deze speelboomen.<br />

Nu eens dansen zij bevallig op een tak, zorgdragende, dat hun<br />

staart niet wordt beschadigd, dan weder zweven zij als een<br />

bouquet van veeren door de lucht. Hij stoot bij deze bewegingen<br />

zeer schelle tonen uit om de wijfjes te lokken. Het<br />

geluid der wijfjes wordt meesterlijk door de Papoea's nagebootst<br />

en wordt dan beantwoord door de mannetjes. DUMAS<br />

vertelde, dat hij eens gezien had, dat twee mannetjes, die<br />

op zoo'n speelboom dansten, elkaar de lange veeren trachtten


Het Sentánimeer. 77<br />

uit te trekken. Zij hebben een voorliefde voor bepaalde<br />

boornen en het gebeurt meermalen, dat een Ternataan een<br />

vogel uit zoo'n boom schiet; daarna kalm onder dezen boom<br />

den vogel gaat villen, totdat een tweede vogel komt, die<br />

weldra het zelfde lot ondergaat. Alhoewel klein moeten de<br />

vogels met groffen hagel geschoten worden, daar de boomen<br />

vrij hoog zijn en zij een zeer taai vel hebben. De Ternatiansche<br />

- hoewel Ternaten in de wandeling geheeten, zyn<br />

het meest Tidoreezen - jager, die naar Nieuw-Guinea vertrekt<br />

om paradijsvogels te jagen, neemt een groote voorraad<br />

ruilgoederen mede, die hij op crediet ontvangt, meestal van<br />

eenen Chinees of van eene maatschappij, die in vogelhanden<br />

handel drijft. Deze ruilgoederen heeft hij noodig om de<br />

Papoea's te betalen, die hem de speelboomen moeten wijzen.<br />

Deze tusschenpersoon is gewoonlijk de persoon, die er weinig<br />

wel bij vaart, daar hij de goederen zeer duur van zijn credietgever<br />

moet koopen en zeer veel moet betalen voor de door de<br />

Papoea's bewezen diensten. Het is ongeloofelijk, voor welk een<br />

groot bedrag zulke handelaren zich soms in den schuld steken-<br />

het gevolg is dan ook, dat zij veelal blijven hangen op<br />

Nieuw-Guinea, ten einde hunne schuldeischers op Ternate te<br />

ontloopen. Of deze Ternataansche jagers als het beste opvoedende<br />

en beschavende element der Papoea's moeten beschouwd<br />

worden, betwijfel ik ten sterkste.<br />

De prijs van eene eerste qualiteit paradijsvogel is ongeveer<br />

f 8.-- terwijl mij bij informatie bleek, dat modisten hiervoor<br />

± ƒ 50- vragen. Deze prijsverhooging vindt wellicht zijn<br />

oorzaak in de lange schakel van personen, die eenen vogel<br />

moet doorloopen alvorens hij van zijn speelboom nederdaalt<br />

op de hoed van eene elegante Parisienne.


78 Het Sentánimeer.<br />

Levende exemplaren komen thans veelvuldig voor. O. a.<br />

kan men twee mooie exemplaren bewonderen in de Artis<br />

te Amsterdam. Dit zijn meestal aangeschoten exemplaren,<br />

dié men in het leven heeft gehouden. Van de zoo schoone<br />

paradijsvogel de Seleucides alba hadden wij een mak exemplaar<br />

aan boord van de Zeemeeuw, dat bestemd was voor den Zoölogischen<br />

tuin te Rotterdam. Hij at de lekkernijen uit onze hand<br />

en bij het eigenaardig geluid, dat hij voortbracht, kon men<br />

de prachtig smaragdkleurige binnenzijde van zijn bek bewonderen.<br />

Helaas heeft dit exemplaar zijne bestemming niet bereikt<br />

en is te Batavia gestorven. Het zoude het eerste exemplaar van<br />

deze soort zijn geweest, dat levend in Europa was gekomen.<br />

Voor uitroeiing behoeft men niet bevreesd te zijn, daar<br />

alleen de oude mannetjes, die in prachtveeren zijn, geschoten<br />

worden. Op de andere exemplaren wordt niet gejaagd,<br />

daar zij waardeloos zijn.<br />

Nu ik toch iets van de paradijsvogels verhaald heb, wil<br />

ik een enkel woord zeggen over de fauna van Nieuw-Guinea.<br />

De grootst levende vogel op Nieuw-Guinea is de casuaris.<br />

Het mocht mij nimmer gelukken een exemplaar in het wild<br />

te zien; we! brachten wij een levend, bijna volwassen exemplaar<br />

over naar Holland, dat een geschenk was van V. NOU-<br />

HUYS aan de Diergaarde te Rotterdam. Hij was zeer mak,<br />

liep los op het dek en had al aardig zeebeenen gekregen.<br />

Of de matrozen dit beest wel zoo aardig vonden als wij,<br />

betwijfel ik, daar hij op een zeer duidelijke wijze toonde,<br />

waar hij geweest was. Hij was zeer gulzig en men moest bij<br />

het klaar zetten van het eten duchtig op hem letten, daar<br />

hij op vlugge wijze alles in zijn maag het verdwijnen. Geheele<br />

sneedjes brood, eieren en leege eierschalen, alles ver-


Het Sentánimeer. 79<br />

slond hij. Een geheele pisang slokte hij gewoon weg op en<br />

men kon deze langzaam langs zijnen ha!s zien verdwijnen.<br />

Wee dengene, die dan trachtte om de pisang, waarvan de<br />

vorm nog zeer goed in den hals zichtbaar was, aan te vatten;<br />

een krachtige schop met zijn harden teen deed den kweller<br />

afdeinzen.<br />

De Papoea's maken druk jacht op hem, niet alleen om<br />

het vleesch, maar ook om de vederen, die een geliefd sieraad<br />

voor hen zijn. Aan de Humboldtbaai dragen zij bij feestelijke<br />

gelegenheden een groote bos casuarisveeren op het hoofd.<br />

Dit versiersel heet chatuar arú. De casuaris zelf heet chatüar.<br />

Uit het dijbeen vervaardigen zij eenen dolk, die zij in<br />

een van hunne armbanden steken. Het is een zeer scherp<br />

en gevaarlijk wapen.<br />

De casuaris laat een vreemdsoortig geluid hooren, dat<br />

doet denken aan het slaan op een turksche trom. Zijn aanwezigheid<br />

is overigens merkbaar aan de volumineuse plakaten<br />

uitwerpselen, waarin men duidelijk de onverteerde vruchten<br />

waarneemt. Zooals bekend is, heeft de casuaris rudimentaire<br />

vleugels, waarmede hij niet kan vliegen, maar die hij bij<br />

het loopen heen en weer beweegt om zijne snelheid te vergrooten.<br />

Dit gemis aan vleugels is den Papoea's ook opgevallen<br />

en ik hoorde hier eene aardige verklaring voor.<br />

Te Tarfia vertelde men, dat de casuaris in vroegere tijden<br />

al te nieuwsgierig was geweest en dat hij gevraagd had om<br />

de heilige fluiten van de karriwarri te mogen zien; tevens<br />

had hij het geluid nagebootst. Tot straf voor zijne indiscretie<br />

verloor hij voor altijd zijne vleugels.<br />

Een zeer merkwaardige vogel is de Buceros plicatus door<br />

de Ternatanen „Boeroeng taun" of jaarvogel genoemd. Hij


80 Het Sentánimeer.<br />

behoort tot het geslacht der neushoornvogels; op den bovensnavel<br />

bevinden zich ringvormige uitwassen. Volgens de<br />

jagers zoude hij eik jaar één nieuwen ring krijgen, vandaar<br />

zijne benaming.<br />

Het is een glanzend<br />

zwarte vogel met<br />

witte staartpennen en<br />

goudgele kop. Bij het<br />

vliegen maakt hij<br />

door zijnen vleugelslag<br />

een vreemdsoor-<br />

Kop van den jaarvogel.<br />

tig geluid, dat doet<br />

denken aan eene vertrekkende locomotief.<br />

De snavels worden als oorversiersel door de Papoea's<br />

gedragen.<br />

Nieuw-Guinea is het land der duiven, de grootste is zeker<br />

de kroonduif, met zijn prachtige blauwe bevedering en sierlijke<br />

kroon op den kop. Dit pronkstuk is zijn verderf, daar<br />

dit een gewild modeartikel is. Daar zoowel de mannelijke<br />

als de vrouwelijke exemplaren dit versiersel hebben, gaat<br />

deze soort vrijwel haren ondergang tegemoet. Het vleesch<br />

is, zooals ik reeds zeide, een voortreffelijk gerecht.<br />

In grooten getale komen kakatoe's en tal van lorisoorten<br />

voor. Het is een vreemde gewaarwording, indien men plotseling<br />

boven zich in de boomen het bekende Artis geluid hoort, uitgestooten<br />

door een witte kakatoe met gele kuif. Ook in het<br />

bosch klinkt het geluid niet welluidend. Er bestaat ook een<br />

zwart exemplaar met roode wangen, de Microglossus aterrimus;<br />

het geluid, dat hij maakt ïs niet zoo krassend, meer piepend.<br />

Deze zijn naar ik meen nog niet in gevangen staat voorge-


Het Sentánimeer. 81<br />

nomen; wij zagen eens een geheele koppel van deze vogels<br />

zich boven in de boomen voederen.<br />

Op het Jamurmeer namen wij een groote verscheidenheid<br />

van watervogels waar.<br />

De zoogdieren zijn zeer schaarsch vertegenwoordigd; op<br />

Nieuw Guinea zijn wij in het land der buidel- en nachtdieren.<br />

Eene uitzondering hierop maakt het wilde zwijn,<br />

Sus papuensis. Het is echter niet met zekerheid te zeggen,<br />

of dit hier niet ingevoerd is. Wij verzamelden een groot<br />

aantal schedels; wellicht kan rnet dit materiaal deze quaestie<br />

uitgemaakt worden.<br />

Krokodillen — crocodillus parosus — maken het Sentanimeer<br />

onveilig, er werd er slechts eenmaal een door den controleur<br />

gezien, maar het groote aantal schedels, dat wij van<br />

de Sentániers kochten, is een bewijs, dat zij hier vrij veel<br />

voorkomen.<br />

Het Sentánimeer is zeer vischrijk en de bewerking van<br />

het materiaal, toevertrouwd aan de kundigheden van Prof.<br />

M. WEBER, zal leeren, welke conclusies er op dit gebied zijn<br />

te trekken.<br />

Een ontzaglijk aantal lepidoptera en andere insecten, veelal<br />

op alcohol bewaard, werden door ons verzameld; dit materiaal<br />

is thans ter bewerking over Europa verspreid en het<br />

zal nog wel menig jaar duren, voordat de resultaten van<br />

de eerste wetenschappelijke expeditie naar Nieuw-Guinea in<br />

druk zijn verschenen.<br />

Ook Prof. WlCHMANN behoeft zich, geloof ik, niet te beklagen<br />

over de hoeveelheid van het medegebrachte materiaal;<br />

bij zijn terugkeer wachten niet minder dan 45 kisten gevuld<br />

met steenen op den bekwamen geoloog.<br />

6


82 Het Sentánimeer.<br />

Laten wij na deze lange afdwaling weder terugkeeren tot<br />

het Cycloopgebergte.<br />

Naarmate wij hooger stegen werd het weder steeds slechter<br />

en omringde ons een dichte nevel. Uitzicht konden wij<br />

niet krijgen; eene poging om eenige boomen op de helling<br />

weg te kappen om zoodoende eenige bekende punten aan<br />

te peilen, gaf ook niet het gewenschte resultaat. Daar het<br />

gesteente weinig verscheidenheid aanbood, besloot Professor<br />

dan ook niet verder dan de waterscheiding te gaan en na dit<br />

punt te hebben bereikt, gingen wij weder bergafwaarts en<br />

overnachtten weder in de kampplaats van den vorigen dag.<br />

Den volgenden morgen scheen de zon prachtig; wij daalden<br />

verheugd weder af naar Ibaïso, na nogmaals genoten te<br />

hebben van het heerlijke vergezicht over het Sentánimeer.<br />

De overtollige koelies werden naar Jogga gestuurd en tevens<br />

bericht gezonden aan VAN DER SANDE om den volgenden<br />

O<br />

morgen vroeg te Ibaïso met de noodige levensmiddelen te<br />

komen, daar wij besloten hadden om den volgenden dag de<br />

tocht rondom het meer aan te vangen.<br />

Tegen den avond dwarrelde een heirleger van kleine insecten<br />

om onze lampen, die dusdanig verstopt raken, dat zij<br />

uitgingen. Gelukkig duurde deze plaag niet lang, faute de<br />

combattants, die hunnen dood in de vlammen vonden. Een<br />

dergelijke plaag had reeds vroeger plaats gehad te Jogga.<br />

Reeds des morgens te 7 ure arriveerde VAN DER SANDE met de<br />

hem toegezonden vlet; onmiddelijk werd toen de tocht rondom<br />

het meer ondernomen. Het was zeker een ongewoon gezicht voor<br />

de Sentániërs, toen deze kleine vloot, die uit de vlet, de lépa-lépa's<br />

en twee Tobádische prauwen bestond, gevolgd door een groot<br />

aantal Sentániërs in hunne kleine vaartuigen, zich voortbewoog.


Het Sentánimeer. 83<br />

Wij bezochten verschillende dorpen en steeds werd onze<br />

komst aangekondigd door het geroep van den controleur<br />

MOOLENBURGH; „Kå mereu motti motti" of wel, dat wij<br />

jonge (mereu) klappers (ka) wenschten te ruilen tegen kralen<br />

(motti motti). Het geroep was nog niet gehoord, of spoedig<br />

zagen wij eenige donkerbruine gedaanten in de klapperboomen<br />

klimmen en met hunne voeten de jonge vruchten van<br />

den steel aftrappen, die met een doffen slag op den grond<br />

vielen. De hitte in de booten op het water zonder tent<br />

was ondragelijk en het aantal verorberde klappers is dan<br />

ook groot geweest.<br />

Overal werden wij vrij goed behandeld, w-el niet zooals<br />

wij dat te Tobádi gewend waren, maar toch was van eenige<br />

vijandelijke gezindheid niets te merken. Alleen in het dorp


84<br />

Het Sentánimeer.<br />

Seisårå was de ontvangst eenigszins koel, trouwens de officieren<br />

van de Ceram hadden ook reeds over de ontvangst<br />

in dit dorp geklaagd. Wij gingen echter ook hier aan wal<br />

en trachtten het vertrouwen te winnen door aan kinderen<br />

en vrouwen kralen uit te deelen.<br />

De vrouwen waren eerst vreesachtig, maar langzamerhand<br />

Sesårå.<br />

kregen zij meer vertrouwen en kwamen zij om kralen vragen.<br />

Volgens DUMAS was het een goed teeken, dat de vrouwen<br />

zich vertoonden, want hebben de Papoea's iets in den zin,<br />

dan brengen zij eerst hunne vrouwen en kinderen in veiligheid.<br />

Toch haperde er iets aan onzen omgang en wij waren<br />

blij, toen wij weer goed en wel onze booten hadden bereikt.


Het Sentánimeer. 85<br />

Onze nadere kennismaking is minder vriendschappelijk geweest,<br />

alhoewel alles zonder vijandelijkheden is afgeloopen.<br />

Op onze rondvaart bezochten wij de meeste van de aan<br />

het Sentánimeer liggende nederzettingen: Poe, Ajápo, Asé,<br />

Abar, Simbårå, Seisårå, Kaiwáre, Sisirí, Awauwi, Dójo, Ifar,<br />

Pujå, Jobe, Asër, Nètar.<br />

Gezicht op Ajápo en Asé.<br />

Overal werden zooveel mogelijk ethnografica ingekocht;<br />

onze tolken WARU en PÓRREO dreven druk handel in<br />

sembónis. Wij hadden ditmaal twee tolken daar WARU,<br />

zelf Tobádier, Maleisch sprak, maar geen Sentánisch, PÓRREO<br />

daarentegen, ook een Tobádiër, sprak geen Maleisch, maar wel<br />

Sentánisch. Het is opvallend, dat twee volkstammen als de


86<br />

Het Sentánimeer.<br />

Tobádiërs en de Sentániërs, die op zoo'n korten afstand van<br />

elkaar wonen, zoo weinig gemeenschap met elkaar hebben,<br />

dat er niet meer huwelijken of andere banden worden aangeknoopt,<br />

zoodat zij eikaars taal spreken. De betrouwbaarheid<br />

der inlichtingen, die men door middel van twee tolken<br />

verkrijgt en die toch altijd onder eene groote reserve moeten<br />

aangenomen worden, lijdt hier natuurlijk zeer onder.<br />

Den eersten nacht kampeerden wij op een klein eilandje<br />

midden in het meer Serèbé Sigi genaamd. Het daarop bevindende<br />

struikgewas werd grootendeels weggekapt voor de<br />

nachtverblijven. Des avonds genoten wij tot Iaat in den<br />

nacht van een fonkelenden tropischen sterrenhemel, die zich<br />

in het vlakke meer weerspiegelde. Onze vreedzame stemming<br />

werd door niets verstoord, alhoewel wij later vernamen,


Het Sentánimeer, • 8"<br />

dat de bewoners van Seisårå ons hier hadden willen vermoorden.<br />

Den volgenden morgen vroeg werd de tocht weder hervat<br />

naar de meer oostelijk gelegen dorpen. Te Kaiwáre zagen<br />

wij aan den oever twee krokodillenschedels liggen, die wij<br />

voor een spiegeltje kochten. Nauwelijks was dit bekend geworden,<br />

of wij werden op het meer achtervolgd door talrijke<br />

bootjes ieder met een dergelijken schedel op den voorsteven.<br />

Het behoeft geen betoog, dat al deze exemplaren thans bewaard<br />

worden te Amsterdam. De bevolking toonde zich<br />

overal vrij welwillend, maar zij waren toch, geloof ik, blij,<br />

wanneer wij weer vertrokken. Dien nacht kampeerden wij<br />

weder op het eilandje Serèbé Sigi.<br />

Op den 18 den April werd de terugtocht ondernomen. Telkens<br />

wanneer wij een dorp naderden, werden wij tegemoet<br />

geroeid door de bewoners en deze deden ons een eindweegs<br />

uitgeleide, maar bleven gewoonlijk op betrekkelijk grooten<br />

afstand van de volgende nederzetting, daar zij in den regel<br />

met deze in vijandschap leven. Zoo waren wij ook weder<br />

het beruchte Seisårå genaderd; de vaartuigjes omringden<br />

onze vloot en een drietal waren in de onmiddellijke nabijheid<br />

ten einde de namen op te geven van bergen, nederzettingen<br />

of riviertjes, die hun door middel van de tolken<br />

werden gevraagd. Uit de vroolijkheid, die er heerschte bij het<br />

noemen der namen, geloof ik, dat ook hier de betrouwbaarheid<br />

zeer te wenschen overliet en zij gaven waarschijnlijk<br />

maar fictieve grappige namen. Daar dit op het laatst begon<br />

te vervelen en hun optreden indringerig begon te worden,<br />

werd hun dit op een wellicht te kordate wijze duidelijk gemaakt.<br />

Het gevolg was, dat zij ons onmiddellijk in hunne


88 Het Sentánimeer.<br />

prauwtjes verlieten, druk gesticuleerende en luid schreeuwende.<br />

Waarheen zij zich begaven, begrepen wij toen nog niet, maar<br />

weldra werd ons de zaak duidelijk. In het meer bevond zich<br />

namelijk een vrij groote steenklomp en hier hadden zij zich<br />

opgesteld, luid roepende en met pijl en boog dreigend. Zij<br />

hadden toch zeer goed begrepen, dat Professor voor het<br />

geologisch onderzoek hier naar toe zoude gaan om de steensoort<br />

te onderzoeken. Een en ander pleit mijns inziens wel<br />

voor hun vernuft en inzicht.<br />

Er werd gestopt en overlegd, hoe hier gehandeld<br />

moest worden. Met eenige schoten uit onze geweren en<br />

die der oppassers van den controleur, die tot dekking


Het Sentánimeer. 89<br />

waven medegegaan, zouden wij ontegenzeggelijk ons doel<br />

hebben bereikt. Maar welk een ongelijke strijd tegen deze<br />

slecht bewapende menschen en welke ver strekkende 'gevolgen<br />

zoude dit niet gehad hebben; want indien wij<br />

een of meerdere van hen gedood of gewond zouden hebben,<br />

dan zouden zij dit later verhaald hebben op vreemde-<br />

Bewoners van Seisårå.<br />

lingen, die daar na ons kwamen. In de eerste plaats zouden<br />

daarvoor de Ternataansche handelaars in aanmerking<br />

o<br />

gekomen zijn.<br />

Gelukkig besloot Professor hunne uitdaging niet aan te nemen,<br />

daar hij met zekerheid kon weten, waaruit de steenklomp<br />

bestond. Wij roeiden dus verder, luid nagejouwd door de<br />

Papoea's, die van vreugde op den steen stonden te dansen.


go Het Sentánimeer.<br />

Wel hebben wij hier niet gezorgd, dat ons zoogenaamd<br />

prestige bewaard is gebleven, maar dit weegt dunkt mij ruimschoots<br />

op tegen de voldoening, die wij nu nog kunnen smaken,<br />

dat deze expeditie niet gekenmerkt is door eene onnoodige,<br />

meedoogenlooze behandeling dier onwetende Papoea's.<br />

Beschouwt men de omstandigheden nauwkeurig dan zou-<br />

den wij toch ook niet vriendschappelijk gestemd zijn, indien<br />

naar Nederland eens een Chineesche expeditie werd gestuurd,<br />

alles verzamelende, alles medenemende uit de huizen, wat<br />

maar te koop was en iedereen lastig vallende met de meest<br />

verschillende indiscrete vragen.<br />

Voor onze tolken liep dit incident ook naar wensch af,<br />

want zij zouden de door hen gekochte sembónis niet mogen<br />

behouden, indien zij die verkregen hadden van eenen stam,<br />

waarmede zij vijandelijkheden hadden gewisseld.<br />

Wij brachten hierna een bezoek aan Abar, waar wij zeer<br />

veel steenen bijlen kochten, want de begeerte naar de bekende<br />

cricketbanden bleek bij het vrouwelijk geslacht te<br />

groot te zijn, dan dat zij er weerstand aan konden bieden en<br />

alles wat zij maar konden missen werd uit de huizen gehaald<br />

en ons te koop aangeboden om in het bezit van het zoo<br />

begeerde voorwerp te komen. Verscheidene dozijnen van<br />

deze banden zijn dan ook in hun bezit gebleven. Voor VAN<br />

DER SANDE was deze plaats een eldorado om ethnografica<br />

te verkrijgen. Hij was tevens in de gelegenheid waar te nemen,<br />

hoe zij de aarden potten vervaardigen.<br />

Op het eilandje Pujå of liever in onze booten onder de<br />

beschermende takken van de daar groeiende boomen besloten<br />

wij te dejeuneeren.<br />

Op nevenstaande foto ziet men de daar voorkomende


Het Sentánimeer. 91<br />

lijkenhuisjes. Daar het reeds laat begon te worden, besloten<br />

wij door te roeien naar Jogga om daar te overnachten.<br />

VAN DER SANDE ging echter eerst naar Ifar, kenbaar aan<br />

zijn eigenaardige scheeve karriwarri, alwaar hij ontboden<br />

was voor een zieke.<br />

Gewoonlijk stak er tegen den middag een westelijke wind<br />

op en wij hoopten met behulp hiervan naar huis te kunnen<br />

zeilen, maar dien dag was de wind oost, zoodat wij bedrogen<br />

uitkwamen en in plaats van vroeg zeer laat arriveerden.<br />

Tijdens ons verblijf te Jogga had nog een zeer eigenaardig<br />

voorval plaats. Terwijl DUMAS, die reeds vroeger aan het Sen<br />

tánimeer was geweest met eenige officieren van de Ceram, te<br />

midden van een troepje Sentániërs stond te bieden op een<br />

voorwerp, zagen wij opeens een oud vrouwtje uit een boot<br />

stappen, de hem omringende personen op zij duwen en<br />

naar DUMAS toegaan. Zij toonde groote vreugde hem weder


92 Het Sentánimeer.<br />

terug te zien en bewees dit door hem een prachtige tros<br />

Spaansche Peper aan te bieden. DUMAS vertelde ons later,<br />

dat de officieren van de Ceram haar „Tante van DUMAS"<br />

gedoopt hadden. Zij scheen eene groote vriendschap voor<br />

hem te hebben opgevat, om welke redenen is mij on-<br />

bekend. Van deze genegenheid hebben wij veel genoegen<br />

ondervonden, daar zij een zeer invloedrijke vrouw op het<br />

Sentánimeer bleek te zijn. Zij hielp ons bij het verkrijgen<br />

van gidsen o. a. naar de Tïmenárivier, verschafte ons de<br />

noodige inlichtingen en waarschuwde ons voor dorpen,<br />

die ons minder vriendschappelijk gezind waren. Natuurlijk<br />

werd zij rijk met geschenken overladen. Volgens DUMAS<br />

stond zij bekend als zeer rijk te zijn. Haar rijkdom zal wel<br />

bestaan hebben uit een groot aantal kralen en steenen<br />

bijlen.<br />

De kliniek van V. D. SANDE werd hier druk bezocht en<br />

het verwonderde mij, dat zij zoo kalm bleven, toen een van<br />

hen chloroform was toegediend. Zij hadden toch zeer goed<br />

kunnen denken, dat die persoon gedood was, daar zij waar-<br />

schijnlijk nimmer te voren de werking van deze stof hadden<br />

bijgewoond.<br />

Kort na den tocht over het meer vertrokken wij weder naar<br />

de Humboldtbaai om al het materiaal, dat verzonden kon<br />

worden, in te pakken. De buizen met materiaal op alcohol<br />

werden in zinken bussen gepakt, flink aangestampt met werk.<br />

Hierop werd oude alcohol gegoten om te verhinderen, dat<br />

de voorwerpen zouden uitdrogen voor het geval, dat een<br />

buisje mocht breken.<br />

Daarna moest deze bus worden dicht gesoldeerd, maar<br />

dit was wel een van de onaangenaamste en moeilijkste bezig-


Het Senánimeer. 93<br />

heden; DE BEAUFORT en ik hadden hier wel onderricht in<br />

gehad, maar de praktijk bleek moeilijker te zijn dan de<br />

theorie. Gelukkig was DUMAS weder de reddende engel en men<br />

kon hem dagen voor de aankomst van een boot druk bezig;<br />

Het spreekuur van den dokter.<br />

zien met het soldeeren. Later verrichtte een van de matrozen<br />

van de Zeemeeuw dit werk, zoodat wij verder gespaard<br />

bleven van deze ellende. Met deze boot vertrok ook de<br />

plantenzoeker MAS DJIPJA en zijn helper ATJIP, die beiden<br />

zulk een hevig verlangen koesterden naar hun geliefkoosd<br />

Java, dat geen overreding hen van dit besluit kon afbrengen.


94<br />

Het Sentánimeer.<br />

Het is zeer jammer, want ik geloof, dat MAS DJIPJA zeer<br />

goed voor zijn taak berekend was. DUMAS stelde zich echter<br />

beschikbaar om zoo goed als dit zou gaan, het herbarium<br />

verder aan te vullen.<br />

Casuarisdolk en Kalkkokers.


HOOFDSTUK III.<br />

De mislukte tocht op de Tamirivier.<br />

e Tamirivier was het voorwerp van<br />

ons volgend onderzoek.<br />

Waar deze rivier ontspringt, is nog<br />

niet bekend; voor zoover onderzocht<br />

— o. a. voer DUMAS haar een groot<br />

aantal dagen op met zijne Borneojagers<br />

— stroomt zij in Noordelijke<br />

richting en neemt de Jafúri, de uitwatering van het Sentánimeer,<br />

op. Zij ligt dicht bij de 141° N.B., die de grens<br />

vormt tusschen Nederlandsch, Duitsch en Engelsch Nieuw-<br />

Guinea. Het plan was de rivier zoo ver mogelij k op te<br />

roeien, des noods verder dan DUMAS haar was opgekomen.<br />

Hoe bedrogen zouden wij hierin uitkomen! Wij hadden besloten<br />

de goederen per boot over zee vooruit te sturen,<br />

terwijl wij zelf over land naar de monding van de Tamirivier<br />

zouden gaan. Des nachts om twaalf uur vertrokken<br />

al de koelies met de lépa-lépa's en een rórëgë, voor dat<br />

doel door DUMAS van een Ternataanschen jager gehuurd.<br />

Daar wij over land geen goed wilden laten mededragen,


96 De Tamirivier.<br />

moesten wij dus des nachts onze veldbedden missen en<br />

trachtten wij te slapen op onze stoelen of op den grond.<br />

Des morgens vroeg lagen vijf Tobádische prauwen gereed<br />

om ons over de binnenbaai naar de oostelijke oever van de<br />

buitenbaai te brengen, dicht bij Kaap Djúar. .<br />

Na geland te zijn, volgden wij den weg, die eerst door een<br />

sagobosch liep, wat hetzelfde beteekent als door de modder,<br />

Gelukkig duurde dit niet lang en kwamen wij spoedig in het<br />

eigenïijke oerbosch, waar wij weder de schelle toon der paradijsvogels<br />

en het trommende geluid der kroonduiven hoorden. Wij<br />

passeerden een klein meertje, waarin tal van kwakende kikkers.<br />

WARU, die ons weder als gids vergezelde, zeide, dat hier de<br />

Sétan huisde en de Tobádiërs dorsten het meer niet zoo<br />

dicht naderen als wij. Het pad beschreef een boog om Kaap<br />

Djúar; wij bereikten vervolgens de dicht aan zee liggende<br />

tuinen van de dorpen, die gezamelijk den naam van Sëkå<br />

dragen. Het groote verschil met de overige Papoea's, die<br />

wij tot nog toe zagen, is, dat zij en ook de meer oostelijke<br />

bewoners een penisdop dragen, vervaardigd van de gedroogde<br />

vrucht van een Lagenaria soort. De ontvangst was zeer<br />

vriendschappelijk, trouwens zij hebben veel omgang met de<br />

Tobádiërs en wij hadden reeds velen van hen op het eiland<br />

gezien en handel met hen gedreven.<br />

Eenige jeugdige klappers waren ons zeer welkom na deze<br />

vrij vermoeiende tocht langs het zonnige strand. Wij moesten<br />

nog geruimen tijd het strand volgen alvorens de Tamimonding<br />

te bereiken. Het strand lag a!s bezaaid met groote<br />

ontwortelde boornen en het geleek wel één lange stapelplaats<br />

van hout. Wanneer het water door een hevige regenbui in<br />

de Tamirivier stijgt, voert hij tal van boomstammen mede


De Tamirivier. 97<br />

naar zee, die door de branding op het strand worden<br />

geworpen. Het was een heele waarde aan hout, die daar<br />

opgestapeld lag, waarom niemand zich bekommerde en<br />

die bestemd was langzamerhand door verrotting te niet te<br />

gaan, doch onafgebroken weder door nieuw materiaal werd<br />

aangevuld. Deze boomstammen worden soms tot de Hum-<br />

boldtbaai gedreven en een van deze boomstammen heeft<br />

mij eens een leelijke poets gebakken.<br />

Op een middag werd mij door een bewoner van Ingrås<br />

gemeld, dat er in de baai een krokodil rondzwom. Ik sprong<br />

onmiddelijk in zijn bootje, gewapend met mijn Mauser geweer.<br />

Weldra zag ik ook de begeerde buit boven komen,<br />

schijnbaar om lucht te scheppen. Een dumdum kogel op<br />

hern afgevuurd, scheen doel te treffen,want onmiddellijk na<br />

7


98 De Tamirivier.<br />

het schot verdween hij. Dit herhaalde zich nog eenige malen,<br />

totdat ik bij een goed gericht schot een groote splinter hout<br />

van het monster zag afvliegen; ik begreep toen, dat de<br />

gewaande krokodil een boomstam was, waarschijnlijk afkomstig<br />

van de Tamirivier.<br />

Dien dag was ik natuurlijk het mikpunt van allerlei plagerijen.<br />

De weg langs het strand was op het laatst dermate versperd,<br />

dat wij het laatste gedeelte al klauterende over de<br />

boomstammen moesten afleggen.<br />

Aan de monding vonden wij DUMAS, die per boot vooruit<br />

was gegaan en ons kamp had opgeslagen onder een Pandanusbosch.<br />

Het aan land brengen der goederen had met zeer veel<br />

moeite plaats gehad wegens de hevige branding. Verder<br />

deelde DUMAS ons mede, dat wegens den hoogen waterstand<br />

de stroom te snel was en wij met de zwakke hulp van de<br />

slechte koelies hier niet tegenop zouden komen. Tot overmaat<br />

van ramp hadden meerdere koelies te lijden van de<br />

malaria en bovendien waren er geen booten genoeg. Er werd<br />

langen tijd beraadslaagd met het resultaat, dat DUMAS weder<br />

naar de Humboldtbaai zou terugkeeren, terwijl wij een tocht<br />

zouden maken naar de op Duitsch grondgebied gelegen landstreek<br />

Oinåke. Het is toevallig, dat wij ook hier Duitschland<br />

in het oosten tot buur hebben. Terwijl wij des middags lagen<br />

uit te rusten van den vermoeienden tocht, kwam MANSINAM<br />

mij wekken en vertelde mij op opgewonden toon, dat er een<br />

„boeaja" (krokodil) op den anderen oever lag. Onmiddellijk<br />

maakte ik de anderen wakker, na eerst gekeken te hebben,<br />

of het niet weer een boomstam was. Ditmaal was het een<br />

werkelijke krokodil; er werd een salvo op hem afgegeven,


De Tamirivier. 99<br />

waardoor hij wel verwond, maar niet gedood werd. Hij had<br />

nog kracht genoeg om in het water te komen en alhoewel<br />

hij later nog eens beschoten werd, toen hij e.en oogenblik<br />

zijn kop boven water stak, hebben wij hem helaas niet kunnen<br />

bemachtigen. De tocht naar Oinåke, die wij in open booten<br />

maakten, was warm, daar de lepa-lepa's een zeker mikpunt<br />

waren voor de brandende zonnestralen; wij dachten met ver-<br />

Bewoners van Oinåke.<br />

langen aan de verkwikkende koele klappermelk, die wij hoopten<br />

te krijgen. Te Oinåke hadden wij niet te klagen over de wijze<br />

waarop wij ontvangen werden en zagen hier verscheidene Papoea's,<br />

die zich den haarbol versierd hadden met hibiscusbloemen,<br />

zooals ïk dit reeds vroeger beschreven heb. Het strand<br />

lag als bezaaid met resten, beenderen en stukken geraamten


100<br />

De Tamirivier.<br />

van schildpadden, maar, daar zij in verregaand en staat van<br />

ontbinding verkeerden, was er van medenemen geen sprake,<br />

daar de niet zoölogen zich er wel tegen verzet zouden hebben.<br />

De huizenbouw is verschillend van die der Tobádiers,<br />

doordat zij niet op palen in zee, maar op het land gebouwd<br />

zijn. Bij een van deze huisjes zag ik een welvoorziene opslagplaats<br />

van brandhout. De controleur trachtte door middel<br />

van stokjes de sterkte der bevolking te weten te komen.<br />

Wij bezochten de karriwarri, waar vreemdsoortige hoofdsieraden,<br />

die gebruikt worden bij het dansen, door VAN DER<br />

SANDE werden opgekocht. Ook met deze voorwerpen moest<br />

de bekende geheimzinnigheid in acht genomen worden.<br />

Deze kolonie, die thans onder direct beheer staat van het<br />

Ministerie van Koloniën, werd vroeger beheerd door de Neu<br />

Guinea Kompagnie, die in het jaar 188o werd opgericht, en<br />

op 17 Mei 1885 den „Kaiserlichen Schutzbrief' kreeg. Op<br />

12 Mei 1886 verkreeg zij op hare statuten rechtspersoonlijkheid.<br />

Een voorstel tot overname van de Landeshoheit<br />

werd door den Rijksdag in 1896 verworpen. Een hernieuwd<br />

voorstel in 1898 werd eindelijk aangenomen en de overname<br />

door het Rijk had op 1 April 1899 plaats. De Neu<br />

Guinea Kompagnie bleef bestaan, doch slechts in den vorm<br />

eener particuliere maatschappij.<br />

Bij onze terugkomst vonden wij DUMAS met de benoodigde<br />

booten. Ook de stroom in de Tamirivier was niet<br />

meer zoo sterk, zoodat er besloten werd den volgenden dag<br />

den voorgenomen tocht te ondernemen.<br />

Onder zeer slechte omstandigheden werd de tocht begonnen,<br />

want er waren toch niet minder dan acht koelies ziek.<br />

De lepa-lepa's waren voor deze gelegenheid van een dakje


De Tamirivier. 101<br />

voorzien om ons te beschermen tegen de verzengende zonne-<br />

stralen. Wij hadden ons aldus over de booten verdeeld:<br />

In een van de lepa-lepa's, die er nu als Venetiaansche<br />

gondels uitzagen, zat Professor en VAN DER SANDE; DE<br />

BEAUFORT en ik in de twee andere; DUMAS zat in de rórëgë;<br />

terwijl MOOLENBURGH zich statig door zijne oppassers liet<br />

voortroeien in een Tobádische prauw.<br />

De Tamirivier heeft een vrij sterken stroom; het water is<br />

vuil gekleurd door het medegevoerde slib; de oevers zijn<br />

veelal met riet begroeid. Er moest met zeer veel omzich-<br />

tigheid geroeid worden, daar boomstammen, door den stroom<br />

medegevoerd, bij aanraking onze ranke vaartuigjes zouden<br />

doen omslaan. Deze lagen zeer diep, daar alle zwaar beladen<br />

waren met proviand voor eenige weken. De geïmproviseerde<br />

dakbedekking maakte, dat zij bij elke ruwe beweging dreig-<br />

den om te slaan. Voegt men hier nu nog bij een stel<br />

uiterst slechte roeiers, dan kan men begrijpen, dat onze po-<br />

sitie niet zeer benijdenswaardig was. Korten tijd ging alles<br />

vrij goed, alleen vorderden wij zeer langzaam door den snel-<br />

len stroom. Plotseling stuitte het vaartuig van Professor op<br />

een onder water liggende bank, schepte vrij veel water en<br />

dreigde geheel vol te loopen. VAN DER SANDE sprong te<br />

water gevolgd door eenige roeiers, waardoor de boot weder<br />

lichter werd. Het water werd uitgehoosd met allerlei voor-<br />

werpen: leege blikken, emmers, strooien hoeden, kortom met<br />

alles, wat maar voor de hand kwam. De waterschade bleek<br />

vrij belangrijk te zijn, want een gedeelte van de rijst was<br />

nat geworden; ook het aanteekenboekje van Professor had<br />

van het water geleden. Toen alles zoo goed mogelijk weder<br />

in orde was gebracht, werd de vaart hervat, nog omzichtiger


102 De Tamirivier.<br />

dan te voren, maar het noodlot bleef ons vervolgen, want de<br />

boot van Professor schepte ten tweede male water. De schade<br />

was ditmaal ernstiger en na eene gehouden bespreking besloten<br />

wij door te varen tot het vereenigingspunt van de<br />

Moso en de Tami, alwaar de stroom niet zoo snel was.<br />

Daar werd op een open plek aan den oever de rijst uit<br />

de zakken over den grond uitgespreid om ze door de zon<br />

te laten drogen. Helaas was het reeds te laat op den dag;<br />

de rijst werd niet meer droog, maar begon daarentegen te<br />

broeien. Den volgenden dag zag zij er oranjegeel uit, had een<br />

muffe lucht en was onbruikbaar voor de consumptie. De inhoud<br />

van negen zakken kostbare rijst lag daar waardeloos over<br />

den grond uitgespreid. Dat wilde zeggen, dat de tocht mislukt<br />

was wegens gebrek aan voldoende voedsel om het voorgenomen<br />

punt te bereiken. Ook DUMAS vond het niet geraden om<br />

verder te gaan met deze onervaren roeiers. Dezelfde gevaren<br />

in de rivieren zouden zich voordoen en wij hadden<br />

eiken dag kans weder hetzelfde ongeluk te zullen ondergaan.<br />

Er heerschte een zeer verslagen stemming wegens het<br />

mislukken van den tocht, waarvan wij ons zooveel hadden<br />

voorgesteld en waar reeds zoo dikwijls over gesproken was.<br />

Nieuwe plannen werden gemaakt om ons verblijf hier zoo<br />

nuttig mogelijk te maken; VAN DER SANDE zou in het<br />

kamp achter blijven voor de aan malaria lijdende koelies;<br />

wij zonden zoover mogelijk de Moso opvaren.<br />

Het was een heerlijke tocht; hoe schilderachtig was hier<br />

de natuur in tegenstelling met het eentonige der oerwouden.<br />

De te volgen weg bood veel afwisseling aan en men kon<br />

vrij rustig in de wankelende bootjes zitten, die nu niet zoo<br />

zwaar geladen waren, daar de bagage in het kamp onder de


De Tamirivier. 103<br />

hoede van VAN DER SANDE was achtergelaten. Dikwijls<br />

moesten wij uit de booten, omdat de rivier af en toe geen<br />

diepgang genoeg had, maar tijdens zoo'n oponthoud kon er<br />

veel materiaal door ons verzameld worden. Toen wij door te<br />

groote hinderpalen niet meer verder konden, werd er een<br />

kamp opgeslagen; een tropische regenbui herschiep ons bivak<br />

in een modderpoel. MACHMUDU, een Ternataan, die ons vergezelde<br />

wist nog een kroonduif te bemachtigen ; het vleesch<br />

lieten wij ons weder goed smaken. Des nachts ontlastte zich<br />

een geweldige regenbui boven ons huisje; de op de zeilen<br />

nederslaande regen had volgens VAN NOUHUYS het geluid<br />

van spek, dat in een pan wordt uitgebraden.<br />

Den volgenden morgen keerden wij weer terug en hadden


104 De Tamirivier.<br />

tegen elf uur het bivak van den vorigen dag weder bereikt'<br />

krachtig geholpen door de vrij snellen stroom. Teruggekeerd<br />

ging ik met DUMAS<br />

op de jacht en vonden<br />

wij een groote Palaqium;<br />

uit deze boomsoort<br />

wordt de gutta<br />

percha bereid. Wij<br />

namen ons voor dit<br />

den volgenden dag<br />

te gaan probeeren.<br />

Professor ging<br />

's morgens vroeg met<br />

MOOLENBURGH en<br />

VAN DER SANDE er<br />

op uit om een warme<br />

bron te onderzoeken,<br />

die MACHMUDU ergens<br />

in de buurt op<br />

zijne jachttochten<br />

had gezien. Zij namen<br />

proviand en bagage<br />

mede om een<br />

Moso's.<br />

nacht uit te blijven,<br />

maar keerden reeds voor donker terug, daar MACHMUDU<br />

zich in den afstand vergist had.<br />

DUMAS had mij verteld, dat hij bij zijn vorig bezoek aan<br />

de Tamirivier hier aangekomen was zonder vaartuig en dat<br />

zijne Borneojongens in een tiental dagen uit een zeer zware<br />

boom een prauw hadden gehakt.


De Tamirivier. 105<br />

Terwijl DE BEAUFORT alleen op de jacht ging, roeiden<br />

DUMAS en ik naar de plek, waar deze boom gestaan had,<br />

om kevers te vangen in het afval van het hout, dat nu wel<br />

vermolmd zou zijn. Na eenig zoeken vonden wij de plek<br />

en ik stond verwonderd, hoe die menschen in zoo'n korten<br />

tijd uit zoo'n woudreus een vaartuig hadden gemaakt, dat<br />

bestand bleek tegen zulk een bezwaarlijken tocht. De oogst<br />

van insecten, voornamelijk kevers, was zeer bevredigend,<br />

maar in de nabijheid van het water in dit duistere bosch<br />

werden wij duchtig geplaagd door het steken der muskieten.<br />

Wij vertrokken dan ook 7,00 spoedig mogelijk naar de<br />

Palaqium-boom om de gutta percha daaruit te bereiden.<br />

DUMAS, volleerd in al deze werkzaamheden, nam natuurlijk<br />

de leiding op zich. De boom werd eerst geveld, daarna<br />

werden er op een afstand van een halve meter ringen in<br />

den bast gesneden; hieronder werden geïmproviseerde bakjes<br />

van bladeren gezet om het uit den bast druppelende, melkachtige<br />

sap op te vangen. Daarna werden deze in een leeg<br />

petroleumblik uitgegoten. Het lijkt eenigszins vreemd, dat<br />

wij hiervoor een oud petroleumblik gebruikten, maar ieder<br />

die in Indië is geweest, weet, welk een tal van voorwerpen<br />

er gefabriceerd werden uit oude petroleumblikken, waarin<br />

deze brandstof in Indië wordt verhandeld. Bloempotten,<br />

gieters, waschbakjes, waterscheppers, alles draagt den stempel<br />

van de een of andere petroleumsoort. De gutta wordt daarna<br />

met water opgekookt; ze begint langzamerhand eene stijve,<br />

kleverige massa te worden en moet vervolgens gekneed worden<br />

om de onreinheden er uit te verwijderen. Er werd een<br />

monster ter onderzoek opgestuurd naar Buitenzorg; helaas<br />

bleek het een minder goede kwaliteit te zijn. DUMAS had,


106 De Tamirivier.<br />

geloof ik, reeds gedroomd van een concessie en gedacht, dat<br />

hij een goudmijn ontdekt had. Ware het de bekende Palaqium<br />

oblongifolium geweest, dan zou zijne berekening wel eens<br />

goed hebben kunnen zijn. De beste soort van de gutta percha<br />

wordt gebruikt voor de bekleeding der onderzeesche telegraafkabels<br />

en heeft een waarde van ± f 500 per pikol (62 K.G.}.<br />

Den volgenden dag moest helaas de terugtocht ondernomen<br />

worden en wij moesten voorloopig afscheid nemen van<br />

de Tamirivier, die ons met zijn gevaarlijke stroom zulke<br />

parten had gespeeld. Door de stroom geholpen, bereikten<br />

wij maar al te spoedig naar onzen zin het kamp onder de<br />

Pandanusboomen.<br />

Professor, MOOLENBURGH en ik besloten terug te keeren<br />

in een Tobádische prauw; met de drie lepa-lepa's zou een<br />

gedeelte der goederen vervoerd worden. De overige leden<br />

der expeditie zouden achter blijven ter bewaking van de<br />

rest der bagage.<br />

Een Tobádische prauw ziet er als volgt uit: het vaartuig<br />

is gehakt uit één boom, de twee boorden zijn verhoogd met<br />

planken, die daaraan bevestigd zijn door middel van lianen en<br />

ander dergelijk bindwerk. Aan stuurboord bevindt zich een<br />

uitlegger, aan de boot verbonden door drie dunne boompjes.<br />

Op het midden rust een platform, waarop drie menschen<br />

gemakkelijk kunnen plaats nemen. Een oude potscherf is er<br />

steeds op aanwezig, waarin smeulend hout. Aan het platform<br />

bevinden zich ter versiering drie staken, waarvan het uiteinde<br />

een gekleurde visch of vogel is en die halverwege den<br />

uitlegger reiken. Voor en achter het platform kunnen drie<br />

roeiers zitten, in kritieke oogenblikken staan zij echter. De voorsteven<br />

is kunstig uitgesneden, meestal bestaande uit een com-


De Tamirivier. 107<br />

binatie van een vogel en eenige visschen, somtijds ook van een<br />

hond. De punt wordt gevormd door de sneb van een vogel, die<br />

aan een aalscholver doet denken. ¹) De zijwanden zijn uitgesneden<br />

met allerlei vogel- en vischmotieven. Het zeil, dat op<br />

zoo'n vaartuig gebruikt wordt, is van pandanusbladeren gemaakt;<br />

aan den top van den mast prijkt als versiering een<br />

bos casuarisveeren. Uit het aantal bossen is af te leiden, waar<br />

het scheepje thuis hoort.<br />

Met het vaartuig, dat wij voor den overtocht zouden gebruiken,<br />

konden wij niet zeilen, daar de controleur er een<br />

dakbedekking op had laten maken als bescherming tegen<br />

de zonnestralen tijdens den tocht op de Tamirivier.<br />

De bemanning bestond in volgorde te beginnen bij den<br />

voorsteven uit de navolgende personen: de Ternataansche jager<br />

MACHMUDU ; JANGROI, de korano van Tanah merah; de<br />

meer genoemde MáNSINAM; JACOB en KANKONG, oppassers<br />

van den controleur en ten slotte TROI van Tarna.<br />

De tocht werd met prachtig weder ondernomen; in het<br />

Bougainville gebergte regende het echter. Allereerst moesten<br />

o<br />

wij door de branding, maar onder leiding van den vaardigen<br />

MACHMUDU liep dit moeilijke werk vlot van stapel. Volgens<br />

DUMAS hebben de plaatsen aan de kust, een bepaald<br />

aantal groote rollers, gevolgd door eenige minder groote.<br />

Of dit waar is, kan ik niet beoordeelen, wel weet ik, dat<br />

bij onzen tocht naar Orúm dit verschijnsel zich in de baai<br />

wel degelijk voordeed en dat de roeiers het moment afwachtten,<br />

totdat het bepaald aantal groote rollers op het<br />

strand was gebroken, om daarna onder de uiterste krachts-<br />

¹) Zie teekening op pag. 50.


108<br />

De Tamirivier,<br />

inspanning met behulp van een kalmen roller te landen.<br />

Er stak een briesje op, dat door de bemanning der lépalépa's<br />

gebruikt werd om niet geïmproviseerde zeilen van<br />

dekens en sarongs harder vooruit te komen, en zij dan<br />

niet meer behoefden te roeien. Wij konden het zeil niet<br />

hijschen, daar de dakbedekking in den weg stond; toch ving<br />

deze genoeg wind om den roeiers het werk lichter te maken.<br />

De bries werd allengs harder en groeide aan tot een stevigen<br />

wind. De koelies begonnen hunne zeilen te minderen of geheel<br />

in te halen en gingen verder zee in om de golven, die<br />

bij het strand hooger waren, te ontwijken. Ons vaartuig begon<br />

vreeselijk te kraken en te steunen, wanneer een golf de uitlegger<br />

opnam. Toen wij dicht bij kaap Djüar waren gekomen,<br />

zagen wij over zee een geweldige bui opkomen, die voortgestuwd<br />

door den hevigen wind, ons spoedig bereikte. De<br />

regen begon in stroomen neder te dalen; kaap Djuar konden<br />

wij niet meer onderscheiden, alhoewel wij er vrij dicht bij<br />

moesten zijn. De golven werden steeds hooger en onze toestand<br />

begon hachelijk te worden. De boot werd met den<br />

uitlegger naar de opkomende golven gekeerd; van roeien<br />

en vooruitkomen was geen sprake meer. Het eenigste, waarop<br />

gelet moest worden, was te verhinderen, dat de uitlegger opgenomen<br />

werd door een aanrollende golf en het vaartuig zou<br />

doen omdraaien. Het commando werd gevoerd door MACH-<br />

MUDU, die gedurende de kritieke oogenblikken altijd zijn<br />

kalmte heeft bewaard. Eenmaal maar, toen een van de roeiers<br />

een bevolen manoeuvre verkeerd uitvoerde, hoorde ik hem:<br />

„binatang, boddok" ¹) roepen. Geen van ons drieën zal, ge-<br />

¹) Aap stommerd.


De Tamirivier. 109<br />

loof ik, ooit de bevelen van hem vergeten, die luid geschreeuwd<br />

werden om door de roeiers in het achtergedeelte<br />

gehoord te kunnen worden. „ Djaga sema-sema" ¹)<br />

klonk het steeds, wanneer een roller de buigzame uitlegger<br />

opnam. De bemanning deed feitelijk niets dan de prauw in<br />

evenwicht houden door het voorover buigen van hunne<br />

lichamen of door met hunne pagaaien in het water te<br />

steken. „Tahan prahoe, sedikit kiri, sedikit kanan" 2 ) riep<br />

onze kapitein onophoudelijk. Het evenwicht was een voortdurend<br />

punt van bezorgdheid voor hem. Professor en de<br />

controleur lagen dwarsscheeps op het platform, terwijl ik<br />

daarop langscheeps uitgestrekt lag, maar dat maakte ook,<br />

dat ik bij de minste beweging het verstorende element<br />

voor het in balans houden van de prauw was. MáNSIMAN<br />

hoosde met een groot blad het regenwater uit de boot. Een<br />

leeg petroleumblik, dat vol geregend was, moest leeggegooid<br />

worden, daar het de boot te veel naar eene zijde deed<br />

overhellen, zoozeer moest er op het evenwicht gelet worden.<br />

Tot overmaat van ramp kreeg de controleur een aanval van<br />

malaria en hij nam van tijd tot tijd met een koortsthermometer<br />

de temperatuur op.<br />

In Indië, vooral in de buitenbezittingen, waar geen aesculaap<br />

is, doktert ieder zoo'n beetje voor zich zelf. Een van<br />

de meest gebruikte formules is k, koorts, kinine.<br />

Wij maakten zoodoende een angstigen tijd door en snakten<br />

naar het moment, dat de wind minder hevig zou worden,<br />

zoodat het mogelijk zoude zijn om, rond kaap Djuár varende<br />

op het strand in de buitenbaai te landen. Kaap Djuár bestaat<br />

¹) Pas op den uitlegger.<br />

2 ) Houdt de prauw tegen, een beetje rechts, een beetje links.


110<br />

De Tamirivier.<br />

uit steil in zee afdalende rotsen; wij moesten dus ook zorgen,<br />

dat wij ver genoeg van de kaap bleven om niet tegen de<br />

steenen te pletter geslagen te worden. MáNSlNAM legde een<br />

buitengewone kalmte aan den dag, ik zag hem van tijd tot<br />

tijd zijn pakje tabak verleggen, om het voor nat worden te<br />

behoeden tegenn den neerslaande regen.<br />

Bonplan (Djuár), dat als een enkele kaap op de kaart staat,<br />

bestaat in werkelijkheid uit eene serie van kleine inhammen,<br />

die als coulissen achter elkaar geplaatst zijn; aan het getal<br />

scheen geen einde te zullen komen. Ik geloof, dat ons<br />

allerlei vreemde gedachten door het hoofd speelden; er werd<br />

weinig gesproken ; na elke opname van de temperatuur van<br />

den controleur werd door ons met onnatuurlijke interesse<br />

gevraagd, hoe het er mede stond, blij als wij waren, om<br />

iets te hebben, dat onze gedachten afleiding bezorgde.<br />

Eindelijk kon ik hun het heerlijke bericht toeroepen, dat<br />

de laatste uitstekende punt in zicht was. Stuk voor stuk zag ik<br />

de buitenbaai verschijnen en ten slotte het zilverwitte strand,<br />

waar wij straks zouden landen en de daar langs staande<br />

klapperboomen. De regen had intusschen opgehouden en<br />

vergunde ons weder te zien, waar wij waren. De wind bleef<br />

echter nog flink blazen en de golven verminderden evenmin.<br />

Nog eenige krachtige slagen met de pagaai en de boot schoof<br />

krassend over het strand. Met een verlucht hart verlieten<br />

wij het vaartuig en met voldoening stapte ieder van ons<br />

op den vasten wal. Onze roeiers draaiden kalm een cigarette<br />

en rustten, uit van den ingespannen arbeid. Met schrik dachten<br />

wij aan de drie lépa-lépa's, die zonder uitlegger een heel<br />

wat gevaarlijker tocht dan wij moesten hebben gehad en wij<br />

vreesden, dat wij hen wel niet allen behouden op Metu Débi


De Tamirivier. 111<br />

terug zouden zien. Na een flinken rust moesten wij de buitenbaai<br />

nog oversteken, waar de golven vrij hoog stonden.<br />

MACHMUDU vond het gevaar niet groot genoeg om de opperste<br />

leiding te nemen en droeg die over aan. de oppassers<br />

JACOB en KANKONG, die zich uitstekend van hun taak<br />

kweten. Ten slotte draaiden wij om Kaap Tjewëri en roeiden<br />

zij ons door het kalme water van de binnenbaai naar de<br />

aanlegplaats op Metu Débi. De weinige bagage, die wij in<br />

onze boot hadden, was doornat van het regen- en zeewater.<br />

Vooral het laatste is zeer onaangenaam, daar dit niet geheel<br />

opdroogt tengevolge van het zoutgehalte en alles moest dus<br />

eerst uitgewasschen worden met zoet water om daarna definitief<br />

te drogen. Één voor één met zeer lange tusschenpoozen<br />

kwamen de lepa-lepa's binnen; de koelies waren doornat<br />

en ik geloof, dat dit de eerste maal was dat zij zich werkelijk<br />

goed hadden ingespannen. De bagage, waaronder onze drie<br />

bedden, was doornat en wij vreesden, dat er voor de tweede<br />

maal groote schade aan de levensmiddelen toegebracht was<br />

door het water. Van drogen op dien dag was geen sprake<br />

meer, de zon was reeds aan het ondergaan, trouwens de<br />

koelies waren te uitgeput om mij met dit werk te helpen.<br />

Den volgenden dag werd de rijst op zeilen uitgespreid;<br />

het verlies bepaalde zich gelukkig tot een enkele zak rijst,<br />

die aan de op het eiland rondloopende kippen opgevoerd<br />

werd. Het doorstane gevaar, welllicht minder erg dan in<br />

onze verbeelding, zal ik niet licht vergeten. Van de zeewaardigheid<br />

van de Tobádische prauwen, de zeemanskunst van<br />

MACHMUDU ¹) en de kalmte der overige roeiers hebben wij<br />

¹) MACHMUDU had vroeger met KÜKENTHAL en DE MARQUISA gereisd


112<br />

De Tamirivier.<br />

een hoogen dunk gekregen. Tot belooning ontvingen zij<br />

den volgenden dag pakjes tabak, een groot kapmes en een<br />

zak rijst om zich hieraan te goed te doen.<br />

De zee was den volgenden dag nog te hoog om de<br />

koelies weder met de lepa-lepa's terug te sturen om het<br />

overschot van de bagage af te halen; trouwens de lust om<br />

te gaan was bij hen niet bijster groot.<br />

De overige leden der expeditie kwamen den dag daarop<br />

terug; zij hadden de tocht gedeeltelijk over zee en gedeeltelijk<br />

over land gemaakt. DUMAS had een kleine krokodil<br />

gevangen, die op het strand lag. Hij meende, dat hij dood<br />

was en pakte hem bij zijn staart, maar een vinnige beet in<br />

zijn hand bewees hem het tegendeel, maar die beet kostte<br />

hem ook het leven. DE BEAUFORT bracht voor de verzameling<br />

een groote, wit met oranje gevlekte, cuscus mede. Deze<br />

dieren kenmerken zich door een stevigen grijpstaart. Hij was<br />

geschoten in een van de Pandanusboomen boven het kamp<br />

aan de monding van de Tami.<br />

Ook voor VAN DER SANDE was deze tocht uiterst vruchtbaar,<br />

daar hij in Jabé, een dorp van de landstreek Sekå,<br />

een bruiloftspartij had bijgewoond. Onder de verzamelde<br />

ethnografica waren ook eenige mooi uitgesneden schilden,<br />

die de bewoners van Sekå in een gevecht veroverd hadden<br />

op hunne oostelijke naburen. Vele Tobádiërs en bewoners<br />

van Kajó waren hier als gasten, ook de Tante van DUMAS<br />

was van het Sentánimeer gekomen om hier feest te vieren.<br />

De begroeting moet weder zeer aandoenlijk geweest zijn.<br />

had DE CLERCQ gered bij het omslaan van zijn bootje in September 1887 bij<br />

de Witriwaai. De Noord- en Westkust van Nieuw-Guinea. Tijdschrift v. h.<br />

Aardk. Genootsch. 2 e serie, deel X, pag. 988, aant. I.


De Tamirivier. 113<br />

Volgens hun verhaal lagen er zeer vele prauwen op het<br />

strand, de mannen lagen of zaten langs en in de karriwarri.<br />

Kampoag Mabo (Sëkå).<br />

Op een met wit zand bestrooide plek stond de bruid, zwaar<br />

behangen met kraalsnoeren en oorbellen en ondersteund<br />

door eenige vrouwen, die boven haar hoofd een tak hielden.<br />

Op een huis waren in het dak twee paradijsvogels gestoken,<br />

terwijl aan de karriwarri een groote rog hing. Beide versieringen<br />

stonden zeker in verband met de festiviteiten.<br />

Des avonds werd hun onze tocht om Kaap Djuár in kleuren<br />

en geuren verteld en werd er „festessen" gehouden om onze<br />

behouden overkomst te vieren. MOOLENBURGH, gelukkig her-<br />

steld van zijn malariaaanval, was natuurlijk onze gast.<br />

S


114 De Tamirivier.<br />

Na dezen emotievollen dag volgden er eenige kalmere dagen,<br />

waarin wij allen druk bezig waren met het inpakken. Wij<br />

verwachtten binnenkort de Zeemeeuw, maar wilden eerst nog<br />

eenige tochten maken en daarvoor moest alles in gereedheid<br />

gebracht worden. Na aankomst van de Zeemeeuw, werd de<br />

expeditie gesplitst; professor, DUMAS en ik zouden op onderzoek<br />

uitgaan naar de steenkolenvelden, terwijl de controleur<br />

ons zou brengen naar het punt, waar wij het binnenland in<br />

zouden trekken en zich daarna met DE BEAUFORT naar het<br />

Sentánimeer begeven om de zoölogische verzameling van<br />

het interessante meer te vergrooten.<br />

V. D. SANDE zou alleen naar Asé op het Sentánimeer<br />

gaan, daar hij van oordeel was, dat hij, alleen vergezeld<br />

van de oude JOHARI, vruchtbaarder zoude kunnen werken<br />

op anthropologisch gebied. De door hem verrichtte metingen<br />

bepaalden zich in hoofdzaak tot mannelijke Papoea's en<br />

hij meende, dat hij bij de dames meer succes zoude hebben,<br />

indien hij daar alleen was, . daar de vrouwen thans schuw<br />

gemaakt werden door de indringerige koelies.<br />

Wij maakten eerst een tocht naar de chloromelaniet<br />

vindplaats, waaraan ik mijn volgend hoofdstuk zal wijden.<br />

DUMAS ging den 26sten Mei naar de Jafúri, waarheen wij<br />

den i sten Juni vertrokken om eenige meren te vinden,<br />

die daar in de nabijheid zouden moeten liggen. Den 3o sten<br />

Mei kwam DUMAS terug, RASSIP had van uit den top van<br />

eenen boom een meer gezien, maar wist niet zeker, of dit<br />

niet het Sentánimeer was.<br />

De rust op het kalme eiland werd nog verstoord door de<br />

aankomst van den korano van Tarfia. Hij deed vreeselijke<br />

verhalen van een gevecht-, dat zij gehad hadden met de


De Tamirivier. 115<br />

bewoners van Muris. Volgens zijn zeggen lag de schuld<br />

van het voorval bij hunne antagonisten en waren zij aan<br />

het conflict doodonschuldig. Hij zelf was aan het hoofd en<br />

aan den arm door een pijlschot gewond. Hij kwam onmiddellijk<br />

onder behandeling van V. D. SANDE, die nog een<br />

stuk van een pijlpunt uit zijn hoofd verwijderde.<br />

Drie dagen later dan ons voornemen was, gingen wij op<br />

onderzoek uit naar de meren. Wij volgden een gedeelte van<br />

den weg, die naar het Sentánimeer leidt om daarna oostelijk<br />

af te buigen. Onderweg ontmoetten wij den korano van Sekå,<br />

die een oranje jas aanhad; wij leerden hem „oranje boven"<br />

roepen. Daar de Papoea's zeer vlug zijn in het naspreken<br />

van vreemde woorden, had ons pogen goed succes. Na afscheid<br />

genomen te hebben van deze oranjeklant, leidde onze<br />

weg langs een vrij steile glooiing over eenen bergbrug;<br />

halverwege stond een heerlijk riekende citroenboom. Na<br />

de afdaling bereikten wij de bronnen van een riviertje,<br />

waarvan wij den loop verder volgden. Daar wij den naam<br />

niet te weten konden komen, doopten wij het de Sekántorivier<br />

naar de Sekánto's, een volkstam, die hier een nomadenleven<br />

leidt. Volgens verhalen is dit vroeger een zeer machtige<br />

stam geweest, die gewoond heeft aan de Humboldtbaai,<br />

waar zij eene nederzetting zouden gehad hebben met zeven<br />

karriwarri's. DUMAS had vroeger aanraking met hen gehad,<br />

maar op dezen tocht gelukte het ons niet hen te zien. Zij<br />

overnachten gewoonlijk niet vaker dan eenmaal in dezelfde<br />

hutten, daar zij steeds vervolgd worden door de machtige<br />

stammen aan de Humboldtbaai. DE BEAUFORT en MOOLEN-<br />

BURGH hebben eenigen van dezen stam in de nabijheid van<br />

het Sentánimeer ontmoet.


116<br />

De Tamirivier.<br />

De Sekántorivier werd steeds breeder en bood een schilderachtigen<br />

aanblik door de plateaux, die in de bedding gevormd<br />

worden door de<br />

afzetting van het<br />

kalkhoudende water.<br />

Daar een van<br />

ons slecht ter been<br />

was door voetwonden<br />

tengevolge der<br />

boschmijten, werd<br />

de expeditie in<br />

Sekánto's.<br />

tweeën gesplitst;<br />

Professor, DEBEAU-<br />

FORT en ik bleven<br />

achter, terwijl VAN<br />

DER SANDE, Moo-<br />

LENBURGH en DU-<br />

MAS verder trokken<br />

op onderzoek naar<br />

de meren.<br />

Wij verrijkten<br />

ons materiaal met<br />

eenige exemplaren<br />

van vogels; o. a. schoot DE BEAUFORT een mooie paradijsvogel<br />

(Ptiloris magnifica ). INGGU had het geluk om in de<br />

bedding een fossiele tand te vinden.<br />

Des avonds zagen wij eenige honden om het kamp dwalen,<br />

waarschijnlijk toebehoorende aan de Sekánto's. Zij waren<br />

zeer schuw en wij konden ze dan ook niet in handen krijgen.


De Tamirivier. 1l7<br />

Den volgenden dag kwamen de anderen weder terug, zij<br />

hadden na zeer veel moeite het meer gevonden. Met was<br />

omgeven door een groot moeras, zoodat zij het niet dicht<br />

hadden kunnen naderen. De geheele oppervlakte was met<br />

waterplanten bedekt. Sekánto's hadden zij niet gezien, maar<br />

wel een verlaten woning en eenige megapadiuseieren aan<br />

een rottandraad geregen, die opgehangen waren aan eenen<br />

boom. Volgens DUMAS doen deze dienst a!s wegwijzers. Zij<br />

hadden eenige vruchten van daar groeiende klapperboomen<br />

geplukt en om de eigenaars schadeloos te stellen, hadden<br />

zij aan een der boomen een doosje met mooie kraaltjes<br />

gehangen. De nacht van 5 op 6 Juni was een zeer onaangename<br />

voor hen geweest, want zij waren gedwongen te<br />

overnachten in een moerassig sagobosch, waarin het niet<br />

aan de noodige muskieten had ontbroken. Verder was er<br />

geen riviertje in de nabijheid voor het benoodigde water


118<br />

De Tamirivier,<br />

dat zij hadden verkregen door kuilen te graven en het zwarte<br />

modderwater door verbanddoeken te filtreeren.<br />

De terugtocht had zonder bijzondere voorvallen plaats;<br />

alleen hadden wij veel last van een klein soort bij, wier<br />

steek een kortstondige hevige pijn veroorzaakte. De nesten<br />

Verlaten woning der Sekánto's.<br />

hingen onder aan de bladeren van de struiken, bij aanraking<br />

vlogen zij verwoed op hunne verstoorders aan.<br />

Op den 9den Juni kwam er om kaap Pi een sloep met<br />

de Nederlandsche vlag op den achtersteven, die VAN NOU-<br />

HUYS en VAN WEEL, respectievelijk gezaghebber en eerste<br />

stuurman van de Zeemeeuw bevatte. Wij hoorden van


De Tamirivier. 119<br />

hen allerlei nieuws uit Europa en tot onze groote vreugde<br />

brachten zij een gedeelte van de mail mede; de rest zouden<br />

wij later krijgen van de „van Goens". In Ternate<br />

heerschte onder de inlanders een groote paniek, daar twee<br />

vrouwen vermoord waren gevonden. Dit werd in verband<br />

gebracht met de' sage, die er loopt, dat, wanneer er een<br />

nieuwe sultan op den troon is gestegen, deze een rondvaart<br />

om het eiland maakt. Er moeten dan twee vrouwenhoofden<br />

in den krater geworpen worden. Dit verhaal verspreidde zich<br />

op Metu Débi en bracht groote ontsteltenis te weeg onder<br />

de Ternaten. Het treurige gevolg daarvan was, dat onze<br />

jagers RASSIP en MARINGI en de gelijknamige jongen van<br />

DUMAS besloten met de eerstvolgende boot van de Pakketvaart<br />

naar Ternate te vertrekken, ter beveiliging van hunne<br />

vrouwen en kinderen. Voor ons was dit een groote slag,<br />

daar RASSIP en MARINGI niet alleen zeer goede jagers waren,<br />

uitstekend vogels prepareerden, maar ook, omdat zij<br />

ons, in tegenstelling met de koelies, van onschatbaren dienst<br />

waren geweest in het oerbosch. Wij zagen hen dan ook met<br />

leede oogen vertrekken Ook het aantal koelies verminderde<br />

bij elke boot door ontslag, wegens ziekte of verregaande<br />

ongeschiktheid of wel, omdat sommigen zulke goede zaken<br />

met het spel gemaakt hadden, dat zij een voldoende som<br />

bij elkaar hadden gebracht om naar huis terug te keeren en<br />

daar een lui leven te lijden.<br />

Pagaai van het Sentáinimeer.


HOOFDSTUK IV.<br />

De tocht naar de Chloromelaniet vindplaats.<br />

Hoofdsieraad Sentánimeer.<br />

it verschillende berichten hadden<br />

wij begrepen, dat het chloromelaniet,<br />

het materiaal waaruit de steenen<br />

bijlen der Papoea's vervaardigd<br />

worden, gezocht moest worden in<br />

de landstreek Orúm, ten westen<br />

van de Humboldtbaai gelegen. Wij besloten daarom een<br />

tocht naar Orúm te maken in de hoop, dat de bewoners<br />

van deze landstreek ons naar deze vindplaats zouden<br />

brengen.<br />

Met het oog op den vloed en de mogelijke hooge deining,<br />

die er zou kunnen staan op het strand, waar wij moesten<br />

landen, vertrokken wij des avonds half tien in eenige<br />

Tobádische vaartuigen. Om beter te kunnen zien hadden de<br />

Papoea's een groot houtvuur op het strand aangelegd. Het<br />

vuur verspreidde een rosse gloed op de bruine gestalten dei-<br />

Papoea's, die er grooter uitzagen dan zij werkelijk waren.<br />

UNAI had het schijnbaar zeer druk en ontlokte een serie


Orúm. . 121<br />

schrille tonen aan zijne sirenefluit, maar in werkelijkheid voerde<br />

hij niets uit en speelde meer voor clown en verkondigde<br />

grappen, die helaas door ons niet begrepen werden. Als<br />

roeiers deden de jongens van de karriwarri dienst; als belooning<br />

zouden zij ieder een kapmes en een pakje tabak<br />

ontvangen. Het kapmes mochten zij zelf niet behouden<br />

volgens het gebruik, dat ik hierboven uiteengezet heb.<br />

Zij waren voor deze gelegenheid met frisch groen getooid.<br />

Het geheel, hel verlicht door den gloed van het vuur bood<br />

een hoogst fantastische aanblik aan. Onder luid gezang werden<br />

de prauwen te water gelaten en de tocht ving in den<br />

donkeren nacht aan. Onze koelies zouden helpen roeien,<br />

maar een voor een verdwenen zij onder het platform van<br />

de prauw, door zeeziekte ongeschikt geworden. Professor,<br />

DE BEAUFORT en ik bezetten één prauw, v. D. SANDE en<br />

de controleur ieder een andere, terwijl DUMAS met de jagers<br />

in de rorégé zat.<br />

Hoewel er vrij veel deining stond, werd er voortreffelijk<br />

geroeid; wij waren draaiende om kaap Pidéi dan ook spoedig in<br />

de buitenbaai. Wij gingen voorloopig slechts tot Kajó Jenbí<br />

om daar eenige uren in de karriwarri te slapen, want er stond<br />

nog te veel deining in de open zee om verder te gaan. Het<br />

was zeker het eigenaardigste slaapvertrek, dat wij tot nog<br />

toe bewoond hadden. Door de ongewoonte konden wij den<br />

slaap niet zoo spoedig vatten als anders, maar tegen half twee<br />

moest toch een ieder wakker gemaakt worden. Door het<br />

flauwe licht van een kleine lantaren beschenen, zag men<br />

hier en daar de Papoea's op den grond liggen met het bekende<br />

rustbankje onder hun hoofd. Het geleken even zooveel<br />

reusachtige ragebollen.


122 Orúm.<br />

In de prauwen trachtte ieder zoo goed mogelijk zijn<br />

nachtrust voort te zetten, gewiegd door de golven, die nu<br />

gelukkig minder hoog waren. Tegen half zeven bereikten<br />

wij de baai van Orúm; de roeiers hadden echter niets geen<br />

haast om te landen en begonnen kalm hun medegenomen<br />

ontbijt te gebruiken, bestaande uit sagopap, gebakken visch<br />

en jonge klappers, alles netjes verpakt in mandjes van gevlochten<br />

bladeren. Alles zag er heerlijk en smakelijk uit,<br />

zoodat wij er ook honger door kregen, maar wij moesten<br />

met ons eten wachten, totdat het den heeren behaagde ons<br />

naar het strand te brengen. Gelukkig duurde het dejeuner<br />

niet te lang en begon het gevaarlijke werk: het landen.<br />

De prauw werd eerst gewend, zoodat de achtersteven naar<br />

voren gericht was.<br />

Zij wachtten geduldig tot het bepaald aantal hooge golven<br />

gepasseerd was en gingen met behulp van eene kleine golf<br />

hard roeiende vooruit. Wee den ongelukkige, die door eene<br />

hooge golf ingehaald werd: niet alleen zou hij kletsnat door<br />

het opspattende water worden, maar hij liep ook nog de<br />

kans, dat het vaartuig omsloeg. Met deze kundige zeelui<br />

hadden wij zoo iets niet te duchten en de prauwen kwamen<br />

alle behouden aan wal. Op het strand stond de bevolking<br />

gereed om de behulpzame hand te bieden door de prauwen<br />

bij de landing hooger op het strand te trekken. Geen stuk<br />

van de bagage had dan ook iets geleden door waterschade.<br />

Het dorp aan deze baai gelegen heet Nacheibe en is van<br />

uit zee niet zichtbaar, daar het bijna geheel in het groen<br />

verscholen ligt; ook hier verraadt de klapperboom de aanwezigheid<br />

van menschen.<br />

Boven de toppen van de achtergelegen heuvels ziet men


Orúm. 123<br />

de spits van een hooge karriwarri uitsteken. Deze nederzetting<br />

heet Sageisårå. De bewoners van dit dorp weten,<br />

waar de begeerde steensoort moet gehaald worden. Wij<br />

talmden niet lang op het strand en beklommen een steil<br />

bergpad. Het is een vruchtbare streek; de tuinen, die wij<br />

passeerden, zagen er weelderig en vruchtbaar uit. Groote<br />

boomvarens teekenden zich met hun fijn groen scherp af<br />

tegen de helder blauwe hemel. Professor, die nog aan voetwonden<br />

leed, volbracht deze tocht op één schoen en één •<br />

pantoffel. Wij moesten dan ook zijn ijzeren wilskracht en<br />

volharding bewonderen, waarmede hij deze bezwaarlijke tocht<br />

volbracht heeft. De weg, die wij volgden, bood mooie ver-


Orúm.<br />

gezichten aan over de onder ons liggende blauwe zee, waarvan<br />

het strand omzoomd was door een rand van zilverwit<br />

schuim. In schoonheid doet het landschap mijns inziens niet<br />

onder voor de zoo dikwerf geroemde Cote d'Azur. Mijlen<br />

ver strekt het gezicht zich uit over de oneindige watervlakte<br />

der zee, maar geen rookwolkje verraadt de aanwezigheid<br />

van een schip.<br />

Tegen half drie hadden wij Sageisårå bereikt, dat op een<br />

heuvelrug gelegen is en van waar men de baai van Orúm en<br />

de Torárebaai kan overzien. Als logement werd ons de ruime<br />

karriwarri aangewezen; de bedden werden voor de zindelijkheid<br />

op een groot zeil gespreid. ASSANG verhuisde wegens<br />

brandgevaar met zijne keuken naar de open lucht.


Orúm. 125<br />

In tegenstelling met de andere dorpen, die wij tot nog<br />

toe zagen, is Sageisårå vrij regelmatig gebouwd met een klein<br />

pleintje in het midden, zooals men dat bij ons in een Geldersch<br />

dorp ziet. Om de illusie nog meer te vergrooten.<br />

stond er midden op het pleintje een voorwerp, dat wel iets<br />

van een pomp had. Bij nader onderzoek bleek dit een doodenhuisje<br />

te zijn van een klein kind. Een dergelijk huisje<br />

hebben wij nergens meer aangetroffen en wij zijn ook niet<br />

te weten gekomen, waarom dit zóo'n bijzonderen vorm had.<br />

Iets verder stond een meer voorkomend doodenhuisje, versierd<br />

met visschen afkomstig van prauwversieringen. Het<br />

dorp kenmerkte zich voor de zoölogie door eenen grooten<br />

rijkdom aan spinnen.<br />

De onderhandelingen werden geopend en aan de Papoea's<br />

moest worden medegedeeld, dat wij de vindplaats van het<br />

chloromelaniet slechts wenschten te zien, om eenige stukken<br />

van het onbewerkte ruwe materiaal mede te nemen en dat<br />

wij volstrekt geen plan hadden hun concurrentie aan te doen.<br />

Voorwaar geen gemakkelijke taak; zij dachten dan ook geheel<br />

anders over de zaak en beweerden, dat de vindplaats<br />

wel vijf dagreizen afgelegen en de weg zeer moeilijk begaanbaar<br />

was. Kortom zij trachtten ons alles zoo moeilijk<br />

mogelijk voor te stellen. Dat zij daar gelijk in hadden, is<br />

zeer goed te begrijpen, als men bedenkt, dat zij de eenigen<br />

waren, die in het bezit waren van deze steensoort en dus<br />

alle Papoea's van het Sentánimeer en van de Humboldtbaaï<br />

bij hen moesten komen om die te koopen. Bij een huwelijk<br />

is het gewoonte, dat men o. m. een mooie groote steenen<br />

bijl cadeau geeft. Zij komen dus wederkeerig vrij gemakkelijk<br />

door ruil in het bezit van voorwerpen, waar zij zeer op


126 Orúm.<br />

gesteld zijn. Ik zeg vrij gemakkelijk, want de vervaardiging<br />

van een steenen bijl neemt ongeveer drie maanden. Wan-<br />

Karriwarri te Sageisårå.<br />

neer zij er den geheelen dag aan zouden werken, zou dit<br />

wel vlugger gaan, maar hunne gemakzucht en de eentoonigheid<br />

van het werk zullen wel invloed hebben op de vlugge


Orúm. 127<br />

afwerking. De ruwe steen wordt met een ander stuk beklopt,<br />

totdat men in het ruwe den vorm van de bijl heeft verkregen.<br />

Men zag dan ook overal op den grond kleine stukjes<br />

van deze steensoort liggen, waarschijnlijk afval van de bijlen.<br />

Daarna wordt het voorwerp gelijk en glad gemaakt<br />

Vervaardigen van steenen bijlen en sagokloppers.<br />

door het op een grooten steen van dezelfde soort zoolang te<br />

slijpen, dat de oppervlakte er uit ziet, alsof ze gepolijst is.<br />

Wanneer een dergelijk voorwerp ten verkoop wordt aangeboden,<br />

wrijft de verkooper de bijl over zijn vettigen neus,<br />

om de schoonheid van den steen nog duidelijker te doen<br />

uitkomen. Wij konden vrij veel bijlen koopen; ook ruwe<br />

onafgewerkte exemplaren werden door ons gekocht, maar


128 Orúm.<br />

de vindplaats van bet chloromelaniet scheen een geheim voor<br />

ons te moeten blijven. DUMAS was in dezen natuurlijk onze<br />

politieke agent, allerlei wonderlijke en begeerïge voorwerpen<br />

werden door hem uitgeloofd aan dengene, die ons de plaats<br />

zou willen aanwijzen.<br />

Hij was zelfs genegen om afstand te doen van een hemelsblauwe<br />

pyjama, maar niets hielp. Zij hadden waarschijnlijk<br />

afgesproken om dit geheim goed te bewaren. DUMAS had<br />

om tot het doel te geraken vriendschap gesloten met een<br />

eenoogige Papoea, die wij „jokkebrok" noemden wegens de<br />

verscheidenheid van fabels, die hij ons wist te vertellen. Dit<br />

woord was verstaan<br />

door de inwoners,<br />

zoodat hij algemeen<br />

met dezen naam werd<br />

aangeroepen. Van<br />

hem was ook het verhaal<br />

van de vijfdaagsche<br />

reis afkomstig.<br />

Zijne kleeding be-<br />

Jokkebrok.<br />

stond uit een soort<br />

van klein borstrokje,<br />

dat hem veel te kort<br />

was, maar hij scheen<br />

dit toch niet te willen<br />

verwisselen tegen het hemelsblauwe complet van DUMAS in<br />

ruil voor zijn geheim.<br />

De toestand was voor ons niet zeer aangenaam, daar wij<br />

wanhoopten aan het slagen van onzen tocht. Wij hadden het<br />

ons zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt in de karriwarri en


Orúm. 129<br />

brachten den tijd zoek met handel in ethnografica. Het<br />

duurde tot laat in den nacht, voordat de laatste bezoeker<br />

vertrokken was en het ons vergund werd door eene flinke<br />

nachtrust de schade van den vorigen nacht weder in te<br />

halen. Den volgenden morgen hervatte DUMAS de onderhandelingen<br />

en af en toe zag men hem in druk gesprek en<br />

handgebaar met den sluwen „jokkebrok". Het werd ons<br />

langzamerhand duidelijk, dat een Papoea, die zeer veel<br />

invloed scheen te hebben, de persoon was, die alles tegen<br />

hield. DUMAS trachtte hem te vermurwen door hem eene<br />

prachtige collectie messen, hakmessen en bijlen aan te bieden,<br />

maar ook dit had niet de gewenschte uitwerking. Het eenigste,<br />

wat hij bereikte, was, dat ons het vervaardigen der steenen<br />

bijlen werd getoond. Ten einde raad maakten wij een wandeling<br />

door het dorp over den heuvelrug en genoten ten<br />

minste van het schoone uitzicht.<br />

Na het dejeuner besloten DE BEAUFORT en ik in de tuinen<br />

op jacht te gaan, om zoodoende nog iets nuttigs te<br />

verrichten, daar ons het onderhandelen danig begon te ver-<br />

velen VAN DER SANDE hield zich bezig met fotografeeren,<br />

terwijl DUMAS zijne kleedingstukken als een volleerd handelsman<br />

aanprees.<br />

Wij namen eenige Papoesche jongens mede om ons den<br />

weg te wijzen en ons behulpzaam te zijn in het vangen van<br />

hagedissen en insecten. Zij zijn daarin zeer vlug en loopen<br />

als jonge honden luid schreeuwende achter het wild aan, om<br />

dit met een vluggen greep te bemachtigen. Voor het vangen<br />

van vlinders zijn zij niet erg geschikt, daar zij niet voorzichtig<br />

genoeg zijn en de voorwerpen beschadigen. Er kwam eens<br />

een jongen aanloopen met een stokje, waaraan eenige schit-<br />

9


130<br />

Orúm.<br />

terend gekleurde Ornithoptera's met een boomvezel om het<br />

lijf gebonden waren. Natuurlijk waren die exemplaren, die<br />

zeer moeilijk te vangen zijn door hun snelle vlucht, te zeer<br />

beschadigd om te bewaren. Toen wij meenden, dat wij genoeg<br />

materiaal verzameld hadden om des middags te prepareeren,<br />

keerden wij iangs een steil voetpad terug. Op eens<br />

zagen wij drie Papoea's, die beneden uit een dal kwamen;<br />

zij hadden groote brokken steen op hunne schouders. Toen<br />

zij ons zagen, gooiden zij de steenen van hunne schouders<br />

en trachtten ze weg te stoppen. Maar het was reeds te laat, want<br />

wij hadden de manoeuvre gezien en begrepen, dat dit groote<br />

stukken chloromelaniet waren, die zij van de vindplaats<br />

hadden gehaald, waarschijnlijk om ons te verkoopen. De<br />

begeerte naar de uitgestalde voorwerpen was hun zeker te<br />

machtig geworden. Het was duidelijk, dat de vindplaats<br />

in de onmiddelijke nabijheid was, want wij hadden dezelfde<br />

personen des morgens nog gezien. Wij hielden ons, of wij<br />

niets bemerkt hadden en spoedden ons naar het dorp om<br />

het heugelijke nieuws aan de achtergebleven leden der<br />

expeditie mede te deelen. De mannen met de groote blokken<br />

chloromelaniet kwamen ook aan en nu ontstond er een<br />

zeer geanimeerd gesprek onder de Papoea's; DUMAS deed<br />

nog eens zijn uiterste best; ook de controleur liet zich niet<br />

onbetuigd, met het gelukkige gevolg, dat zij beloofden ons<br />

den volgenden dag naar de vindplaats van het chloromelaniet<br />

te zullen brengen tegen betaling van eenige kapmessen<br />

en bijlen en het blauwe pakje voor „jokkebrok". Den avond<br />

brachten wij weder gezellig in de karriwarri door, verheugd,<br />

dat wij ons doel waarschijnlijk zouden bereiken. De handel<br />

in ethnografica was weder zeer levendig.


Orúm. 131<br />

Den volgenden dag gingen wij vroeg op weg, vergezeld<br />

door zoo weinig mogelijk dragers om ons niet te belemmeren<br />

in een snellen tocht. De Papoea's, die hier niet thuis hoorden,<br />

mochten natuurlijk niet mede, daar zij de geheime vindplaats<br />

niet mochten weten. Een gedeelte van de Tobádische karri-<br />

Vindplaats van het chloromelaniet.<br />

warri-jongens hadden wij voor het gemak en om vertrouwen<br />

in te boezemen in Nacheibe achtergelaten. Wij volgden het<br />

pad, waar DE BEAUFORT en ik gisteren de mannen met<br />

de blokken chloromelaniet vandaan hadden zien komen. De<br />

weg was zeer mooi, boomvarens sierden hier de bosschen en<br />

de grond was hier en daar bedekt met een mooi soort bego-


132<br />

Orúm.<br />

ma's. Na een paar uur loopen bereikten wij de bedding van<br />

een klein riviertje, de Toráre. Het duurde niet lang, of<br />

Professor ontdekte in het kalme stroompje verscheidene<br />

groote stukken van de gewenschte steensoort. De Papoea's,<br />

die zich geheel in hun lot hadden geschikt, hielpen ons<br />

zooveel zij maar konden. Zij verzamelden groote brokken,<br />

fabriceerden hier mandjes om heen, haalden rottan uit het<br />

bosch, dat als draagmateriaal moest dienen; kortom een rijke<br />

oogst was het resultaat van dezen tocht. Onder de verzamelde<br />

stukken was er een van 20 K.G. gewicht. Ieder<br />

zocht zich een stukje als souvenir uit deze rijke voorraad<br />

van materiaal en verheugd en wel werd de terugtocht naar<br />

Sageisårå ondernomen. Wij troffen daar de Tobádische<br />

jongens aan, die volgens hun beweren uit honger naar<br />

ons toegedreven waren. Bij deze bewering trokken zij de<br />

buik in, om ons te toonen dat deze door leegte geheel<br />

was ingevallen. Zij noemden dat: „Sesörë Machaai''. Zij<br />

zetten, groote oogen op bij het zien van de groote blokken<br />

steen, die zij dadelijk herkenden als het geschikte<br />

materiaal voor hunne bijlen. Hun aandacht werd echter<br />

zooveel mogelijk afgeleid om niet de ergernis van de bewoners<br />

van Sageisårå op te wekken, Deze ontvingen het beloofde<br />

loon, en alhoewel aan „Jokkebrok" gezegd was, dat hij net<br />

zoo lang op zijn lichtblauw pakje moest wachten, als hij<br />

beweerd. had, dat de weg lang was naar de vindplaats, had<br />

DUMAS toch medelijden met hem en wij zagen hem clan ook<br />

weldra trotsch naast DUMAS staan in zijn galapakje.<br />

De terugtocht naar Nacheibe was zwaar, daar de kleiachtige<br />

modder het afdalen van: de heuvel bemoeilijkte; tengevolge<br />

van de verwonde , voeten van Professor konden wij


Orúm.<br />

133<br />

slechts langzaam en met groote omzichtigheid vooruitkomen.<br />

Beneden gekomen verzamelden DE BEAUFORT en ik zoölogica,<br />

daarin bijgestaan door een meute van kleine jongetjes.<br />

Wij volgden een mooi riviertje met groote steenblokken, die<br />

nu eens kleine meertjes en kommetjes, dan weder bruischende<br />

en hoogopspattende watervalletjes vormden.<br />

Het vervolgen van vlinders en insecten over de rotsblokken<br />

had ons dermate verhit, dat wij niet lang weerstand<br />

konden bieden en ons verfrischten met een heerlijk bad.<br />

Tevens werd de gelegenheid te baat' genomen om onze kleederen<br />

met zeep uit te wasschen; of dit volgens de regels<br />

der kunst geschiedde, geloof ik niet; na uitwassching werden<br />

zij op de door de zon heet gestoofde rotsblokken gelegd<br />

en waren droog, toen wij voldoende genoten hadden van<br />

het heldere water.<br />

Dien dag konden wij niet weggaan, daar de branding te<br />

hevig was en werd het vertrek vastgesteld op den volgenden<br />

ochtend vroeg. Wij namen de karriwarri maar weder in<br />

bezit, maar deze was klein en wel voorzien van muizen,<br />

die elkaar den geheelen nacht luid piepend over de talrijke<br />

balken naholden.<br />

De bewoners van Nacheibe, die in de karriwarri schenen<br />

te slapen, lieten wij niet in het. vertrek toe en een lastige<br />

nachtelijke bezoeker, die binnen trachtte te sluipen werd<br />

met geschreeuw en gehoon ontvangen, met het gevolg, dat<br />

hij spoedig afdeinsde en een beter logement opzocht. Reeds<br />

des morgens vroeg om vijf uur kwam ASSANG ons wekken<br />

met de nooit volprezen koffie en een ieder haastte zich om<br />

zijn eigen bagage in orde te brengen, om gereed te zijn,<br />

voordat de deining hooger werd. Dank zij de handigheid


134<br />

Orúm.<br />

der Papoea's geschiedde alles vlot en wel; alleen gebeurde<br />

er iets met de rorege van DUMAS, tot groote vreugde en<br />

hilariteit van de bewoners van de baai van Orúm. MAR-<br />

RINGGl, de jongen van DUMAS, wilde iets in orde brengen<br />

in de mast, en klom daartoe fluks naar boven, maar hij<br />

hield geen rekening met de wetten van de zwaartekracht,<br />

zoodat het bootje „kapseisde", zooals v. D. SANDE zeide,<br />

Gelukkig kon de geheele bemanning zwemmen en was<br />

de boot nog niet volgeladen, alleen dreven er eenige vogelhuiden<br />

eenzaam op de golven rond. Zij werden zoo spoedig<br />

mogelijk door ons opgevischt en later op Metu Débï weder<br />

netjes in orde gebracht.<br />

Wij volgden thans steeds oostwaarts de kust en tijdens<br />

den tocht werden de namen van bergen, kapen en rivieren<br />

door Professor genoteerd, die ingelicht werd door de Tobádie'rs,<br />

die in deze streken vrij veel komen. Zij waren verheugd,<br />

dat zij spoedig thuis zouden zijn om een einde te<br />

maken aan het: „sesore machaai". De zon klom langzamerhand<br />

en begon flink te branden, wat invloed had op de<br />

roeilust van de Papoea's. De moed kwam er weer een beetje<br />

in, toen Kaap Tuátja in zicht kwam, waarop zij weer met<br />

den ouden veerkrachtigen slag doorroeiden en een schilpad<br />

trachtten te vangen, die op zee gesignaleerd was. Helaas mocht<br />

het hun niet gelukken deze te bemachtigen. Voor dat doel<br />

gebruiken zij een lange lans met een ijzeren punt van een<br />

weerhaak voorzien. Hunne neerslachtige stemming maakte<br />

plaats voor een uitbundige vroolijkheid, die zich openbaarde<br />

in een spelletje om zoo dicht mogelijk langs de uit zee<br />

opstekende rotsblokken te varen. Groot gejuich, indien de<br />

opspattende zee ons nat maakte. Zij bootsten het roeien


Orúm. 135<br />

van de Sentániërs na en deden, alsof deze zwaarmoedig en<br />

Karriwarri van Kajó Entsáu.<br />

langzaam, hunne pagaaïen gebruiken. Daarna eene voorstel-<br />

ling, hoe de Tobádiers roeien. Dan schoot de prauw als een


136 Orúm.<br />

visch door het water krachtig voortgestuwd door de gelijkmatig<br />

op en neder gaande pagaaien. Om Kaap Tuátja<br />

varende werd er halt gehouden bij Kajo Entsáu, .waar wij<br />

de karriwarri bezochten. Daarna staken wij over naar de<br />

monding van het kristalheldere riviertje de Nbai. De Papoea's<br />

hielpen ons hier in het verzamelen van mollusken en schoten<br />

handig eenige visschen met hunne pijlen. Het is bewonderenswaardig,<br />

hoe juist zij met een pijl een in het water<br />

zwemmende visch weten te raken. Ieder, die wel eens<br />

getracht heeft een staande snoek met een flobertbuks te<br />

schieten, kan begrijpen, hoe moeilijk het moet zijn deze<br />

zwemmende vischjes in een hard stroomend riviertje te<br />

raken. Zij zullen dan ook wel door langdurige oefening dit<br />

succes hebben bereikt.<br />

Alvorens naar Metu Débi terug te keeren, landden wij<br />

nog even op het eiland Misotti voor geologisch onderzoek.<br />

Het is een van de kleine eilandjes, die druk bezocht worden<br />

door een witte duif met zwarte vleugelpennen. (Myristicivora<br />

spilorrhoa). Na het bezoek aan het eiland werd het pandanuszeil<br />

met de wapperende casuarisbos geheschen en met<br />

groot gejuich van onze roeiers kwam Tobádi in zicht. Des<br />

avonds ontvingen de roeiers hun loon en een ieder was<br />

tevreden en verheugd over het succes van den afgeloopen tocht.<br />

Alvorens dit hoofdstuk te eindigen, wil ik nog een voorval<br />

vertellen, dat van het goede geheugen der Papoea's getuigt.<br />

Wij hielden ons een namiddag bezig met het schieten met<br />

onze kogelgeweren op een in zee geplaatste schijf. Het viel<br />

ons op, dat zij zich niet meer verwonderden over de werking<br />

van deze moderne geweren, maar langzamerhand werd<br />

ons de zaak duidelijk; zij vertelden ons, dat er langen tijd


Orúm. 137<br />

geleden tegen den middag een groot zwart schip was gearriveerd<br />

met drie masten en één stoompijp. Daar de Papoea's<br />

toen nog geen geweren kenden, dachten zij, dat de bemanning<br />

niet gewapend was, omdat zij geen pijlen en bogen zagen.<br />

Zij besloten het schip te gaan plunderen, aangelokt door de<br />

vele ruilmiddelen, die zij aan boord zagen. Maar eenige welgerichte<br />

salvo's deed hen afdeinzen en volgens hunne opgave<br />

sneuvelden er twee Tobádiërs; één was in den hals getroffen,<br />

terwijl de ander een schot door beide dijen had gekregen.<br />

Vier andere Papoea's werden gewond, twee mannen uit Kajo,<br />

sinds overleden, en twee uit Tobádi, die nu nog leefden<br />

met name DEIMI en AIBITJAAR. DEIMI was bij het schijfschieten<br />

tegenwoordig en toonde ons een lidteeken op zijn<br />

rechter schouder. Een oude pagaai werd daarop voor den<br />

dag gehaald, waarin nog een kogel zat; naar ik meen bevindt<br />

deze zich in de door V. D. SANDE verzamelde ethnographische<br />

verzameling. Het schip zou den nacht nog zijn<br />

overgebleven en den volgenden dag weder vertrokken zijn,<br />

na nog even op een rots te hebben gestooten.<br />

Mogelijk heeft dit verhaal betrekking op de Challenger,<br />

het schip van de Engelsche diepzee expeditie, die in 1874<br />

de Humboldtbaai bezocht, maar spoedig weder vertrok wegens<br />

de weinig vriendschappelijke houding van de bevolking.<br />

Tengevolge van dit gesprek gaven zij nog meerdere inlichtingen<br />

van schepen, die volgens hunne heugenis de Humboldtbaai<br />

hadden bezocht. Zij wisten steeds met vrij groote nauwkeurigheid<br />

den aard van het schip te beschrijven en het was.<br />

grappig met welke gebaren zij aanduiden, dat het een raderboot<br />

was geweest.


HOOFDSTUK V.<br />

De tocht naar de steenkolenvelden.<br />

angzamerhand moest er aan vertrekken<br />

gedacht worden, want op den 9den juni<br />

was de Zeemeeuw reeds teruggekeerd<br />

in de Humboldtbaai om een gedeelte<br />

der expeditie naar de steenkolenvelden<br />

te brengen. Professor zoude zijn regeeringsopdracht gaan<br />

volbrengen en onderzoeken in hoeverre deze steenkolenlagen<br />

voor exploitatie vatbaar zouden zijn. Den volgenden<br />

dag zou de boot van de Pakketvaart arriveeren.<br />

Er was dus zeer veel in orde te brengen; ten eerste alle<br />

kisten, die met de van Goens naar Holland zouden vertrekken,<br />

ten tweede het gereed maken van de levensmiddelen<br />

voor de drie gedeelten, waarin de expeditie zich zou<br />

splitsen en ten slotte moest alles ingepakt worden, wat de<br />

moeite waard was om mede te nemen, daar wij na het<br />

volbrengen van onzen tocht de andere leden der expeditie<br />

af zouden halen, om daarna definitief Metu Débi vaarwel<br />

te zeggen. De controleur zou ons vergezellen om een onderzoek<br />

in te stellen naar het voorgevallene tusschen TARFIA


De Tawárin en de Moaif. 139<br />

en MURIS. De 10 e Juni was voor ons een zeer aangename<br />

dag door het ontvangen van de mail uit Holland. De rnailedities<br />

werden zoo eerlijk mogelijk onder ons drieën verdeeld.<br />

Op 11 Juni des middags 12 uur werd het anker van de<br />

Zeemeeuw gelicht en zetten wij onder de hoede van den<br />

bekwamen gezaghebber westwaarts koers. Reeds den volgenden<br />

morgen vroeg lagen wij geankerd voor de monding<br />

van de Bórowai. Daarachter was de kampong Kaptíau ge-<br />

Bewoners van Mawes en Kaptíau.<br />

legen, maar deze was door een bosch aan het oog onttrokken.<br />

Tal van prauwtjes bemand met Papoea's en Ternataansche<br />

jagers kwamen langs zij van het schip en weldra was<br />

het dek gevuld met vreemdsoortig gekapte en getooide Papoea's.<br />

De prauw van den korona had een mooie neder-


140<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

landsche vlag, hij zelf droeg het bekende zwarte jasje met<br />

goud veterband afgezet en. met. gouden knoopen. De onderhandelingen<br />

werden onder leiding van den controleur aangevangen.<br />

Wij moesten roeiers en gidsen hebben, die ons<br />

naar de steenkolenvindplaats moesten brengen. Koras, een<br />

Ternataan, had vroeger op een van zijne tochten deze steen-<br />

Mawes.<br />

kolenlaag gezien en werd daarom als gids aangenomen. Wij<br />

besloten wegens de heerschende onlusten alleen maar roeiers<br />

en dragers van één nederzetting mede te nemen en kozen<br />

daarvoor Kaptíau uit. Wij verstoomden naar de mond van<br />

de Tawárin, welke rivier wij zoover mogelijk zouden trachten<br />

op te varen met de kleine vaartuigen. De bagage werd in


Jonge vrouw van Tarfia.


De Tawárin en de Moaif. 141<br />

de lépa-lépa's naar het strand geroeid om den volgenden dag<br />

zeer vroeg op weg te kunnen gaan. Dank zij de handigheid<br />

van onze koelies sloeg een der bootjes in de branding om,<br />

maar gelukkig was zij niet volgeladen en bleek de waterschade<br />

niet groot te zijn. Wij gingen in de vlet naar het<br />

De monding van de Tawárin.<br />

strand en kwamen heelhuids over. Bij de monding van een<br />

rivier vereischt de landing door de branding groote geoefendheid<br />

van de roeiers en bekwaamheid van den commandant van<br />

de vlet. De lépa-lépa's waren onder leiding van DUMAS op<br />

Metu Débi eenigszins getransformeerd; zij waren breeder<br />

gemaakt, doordat hij ze had laten uithakken, tevens had hij


142<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

er boorden op laten zetten. Een en ander maakte, dat de<br />

bootjes nu lang niet zoo wankelig meer waren en meer konden<br />

laden. Met een luid hoera werd ons een afscheid toegeroepen<br />

door den controleur en den 1en stuurman van de<br />

Zeemeeuw, den heer VAN WEEL.<br />

De stroom in de Tawárin was vrij sterk en de kronkelingen,<br />

die de rivier maakte waren talrijk, zoodat wij den<br />

eersten dag slechts zeer weinig vorderden. De oevers waren<br />

meestal aan de eene zijde laag en met hoog riet begroeid,<br />

terwijl aan de overzijde het oerbosch vlak tot aan het water<br />

reikte. Hier kon men duidelijk zien, waar de vele hoornen<br />

van daan kwamen, die bij hoog water tengevolge van hevigen<br />

regenval door de rivier werden afgevoerd. Met water<br />

ondermijnt den oever en zoodoende komen de wortels van<br />

de groote hoornen bloot te leggen; verscheidene hingen<br />

reeds half over het water en zouden bij een eerstvolgende<br />

regenval hun evenwicht verliezen en in de rivier storten.<br />

Talrijke vogels hoorden en zagen wij, het krijschende<br />

geschreeuw van de kakatoes; het meer melodieuze geluid<br />

der loris en het hoogst eigenaardige gefluit van de Philemon<br />

Nova-Guineae. Prachtig gekleurde vlinders zweefden over de<br />

rivier, die van uit de boot niet gevangen konden worden.<br />

Natuurlijk verbeeldt men zich dan, dat het bijzonder mooie<br />

soorten zijn, die men nog niet onder de gevangen exemplaren<br />

heeft.<br />

Laten wij hopen dat dit niet zoo is.<br />

In de rivier bevonden zich tal van banken, die dicht bij<br />

de monding met slib bedekt waren, maar hoe hooger wij kwamen,<br />

des te meer waren zij bedekt met rolsteenen. Tot grootevreugde<br />

van Professor werd er door een van ons een frag-;


De Tawárin en de Moaif. 143<br />

ment van een amoniet ontdekt. Onmiddellijk gingen, wij<br />

allen aan het zoeken op de banken en luide weerklonk het<br />

getik der geologische hamers. Wat een satisfactie is het,<br />

wanneer men een schijnbaar doodgewone blauwachtige steen<br />

door midden slaat, om daaruit een prachtige amoniet bloot<br />

te leggen. Ik geloof, dat Professor ten zeerste tevreden was<br />

over de gedane vondst.<br />

Het onderzoek der op Nieuw-Guinea gevonden amonieten<br />

is opgedragen aan Prof. BOEHM te Freiburg, die reeds in<br />

1900 op Misool met V. NOUHUYS mooie vondsten heeft<br />

gedaan.<br />

Wij overnachtten in een oud huis van KORAS, die hier<br />

vroeger gewoond had om paradijsvogels te jagen. Deze oude<br />

nederzettingen kenmerken zich, doordat er steeds in de omgeving<br />

een groote struik spaansche peper staat. De Papoea's<br />

gebruikten deze toespijs niet bij hun eten. Het is de kleine<br />

soort, berucht door zijn geweldig sterke, brandende smaak<br />

en die den naam draagt van „lombok sètan". Wanneer wij<br />

langen tijd in het bosch vertoefden, gebruikten wij dit ook<br />

wel eens, om een andere smaak te geven aan het vrij eentonige<br />

eten, maar teruggekeerd in de eenigszins beschaafde<br />

wereld, dacht niemand van ons behalve DUMAS er aan, om<br />

dit te gebruiken. DUMAS had steeds een groote bus met<br />

„petis" bij zich; dit is een soort van zwarte zalf gemaakt<br />

van gedroogde garnalen. Deze petis, aangemengd met de<br />

sterke spaansche peper, geeft er een veel mildere smaak aan<br />

en ik moet bekennen, dat ik dikwijls genoten heb van het<br />

door hem gereed gemaakte mengsel.<br />

Wij ontmoetten hier ook eenige mannen van den stam<br />

der Sáweh's, die in het binnenland wonen. De conversatie


144<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

met deze Heden ging natuurlijk zeer moeilijk, daar KORAS<br />

hun taal ook niet goed machtig bleek te zijn. Zij gebruikten<br />

zeer dikwijls hetzelfde woord nml. „fafnë".. Bij onderzoek<br />

scheen dit „vreemdeling" te moeten beteekenen. Het gesprek<br />

werd door middel van gebaren gevoerd, maar men moet<br />

echter zeer voorzichtig zijn met gebarentaal, want ik herinner<br />

mij, dat V. D. SANDE eens den naam van een Papoea had .<br />

genoteerd voor den naam van een pijl. Zij hadden zeker gemeend,<br />

dat V. D.SANDE wilde weten, wie de eigenaar van<br />

deze pijl was. Trouwens het verhaal van een zekeren botanicus,<br />

die het Maleisch niet erg goed meester was, is bij enkelen<br />

zeker bekend. Hij vroeg aan zijnen jongen vlak na elkaar den<br />

inlandschen naam van een bloem. Deze antwoordde daarop,<br />

zeker om er maar af te zijn: „sama joega". Deze inlandsche<br />

benaming werd door hem genoteerd, maar later zal hij wel<br />

gelachen hebben, toen hij beter op de hoogte was van het<br />

Maleisch. De uitdrukking toch beteekent vrij vertaald: deze<br />

bloem heeft denzelfden naam als de vorige.<br />

Als eigenaardigheden vielen mij bij de Sáweh's op, dat<br />

zij den neus op drie verschillende plaatsen doorboord hebben;<br />

de gaatjes zijn met een draad aan elkaar verbonden,<br />

terwijl drie daaraan geregen kleine witte kraaltjes plat op<br />

den neus komen te liggen. Hun haartooi is lang niet zoo<br />

weelderig als die der Papoeas, die wij tot nog toe zagen.<br />

Het haar is kort weggeknipt in een rand langs het hoofd,<br />

zoodat het den schijn heeft alsof zij een mutsje van langer<br />

haar dragen; op het voorhoofd dragen sommigen .valsche<br />

ponny. Volgens KORAS is dit het haar van overleden bloedverwanten<br />

en wordt dit uit piëteit gedragen.<br />

Den volgenden morgen staken wij over naar den linkeroever


Groep Sáweh's.


De Tawárin en de Moaif. 145<br />

van de rivier en volgden een zijrivier van de Tawárin, de<br />

Bakaruái genaamd.<br />

Feitelijk bestaat dit volgen van zoo'n rivier in het doorwaden<br />

en het vastraken in de langs de oevers opgeworpen<br />

modder. Wij beklommen vervolgens een zeer steile helling,<br />

de Aiserïn, totdat wij op een smalle bergrug kwamen. Hierover<br />

loopt een Papoesch boschpad, dat het oorlogspad der<br />

Sáweh's zou zijn. Gelukkig was dit ook de waterscheiding<br />

en daarmede het hoogste punt bereikt. Wij daalden af langs<br />

een steil voetpad om ten slotte weder aan een klein stroompje,<br />

de Erisángra, te komen. Professor bleef hier achter om toezicht<br />

te houden op het in orde maken van de kampplaats,<br />

terwijl VAN NOUHUYS en ik, vergezeld van KORAS en den<br />

korano der Sawéh's, een onderzoek zouden instellen naar een<br />

kolenlaag, die in de buurt moest zijn. Deze werd spoedig<br />

gevonden en het heugelijke bericht aan Professor gebracht.<br />

Er werd besloten, dat ik bij Professor zou blijven, die de<br />

kolenlaag aan een nauwkeurig onderzoek zou onderwerpen,<br />

terwijl VAN NOUHUYS en DUMAS de rivier verderop zouden<br />

exploreeren.<br />

Gewapend met pikhouweelen, schoppen en eenige zakken<br />

om de steenkolen in te bewaren, begaven wij ons naar de<br />

door ons bezochte plaats. De kolenlaag is hier voor een<br />

gedeelte bloot gelegd door het riviertje de Erisángra. Er<br />

werden met de pikhouweelen groote stukken steenkool uit<br />

de laag gehakt en in de zon te drogen gelegd, terwijl Professor<br />

de noodige opnamen deed. Een van de matrozen van<br />

de Zeemeeuw, vroeger jager, bemachtigde een mooi mannelijk<br />

exemplaar van de Paradisea papuana; DUMAS en KORAS<br />

kwamen ieder terug met een kroon duif, terwijl VAN NOUHUYS-


146<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

terugkeerde en niets bijzonders rapporteeren kon; alleen had<br />

hij het riviertje verder in kaart gebracht en maakte nevenstaande<br />

foto, die een goed beeld geeft van een oerbosch<br />

's Avonds zongen de Papoea's van Kaptíau liederen, die<br />

sober en mooi klonken in de stille natuur.<br />

Den volgenden morgen om half negen werd de terugtocht<br />

weder langs het steile bergpad ondernomen. Op den bergrug<br />

ontmoetten wij een groote troep mannen van Sawéh, Velen<br />

droegen op het voorhoofd een kransje haar van overleden<br />

bloedverwanten. Alvorens het kamp aan de Tawárin of wel<br />

het oude huis van KORAS te bereiken, werden wij nog vergast<br />

op een tropische bui. VAN NOUHUYS en ik gingen,<br />

voordat het donker werd uit op fossielen. Er ontstond een<br />

vriendschappelijke naijver tusschen ons, die Professor zeker<br />

ten goede is gekomen. Groot was het gejubel van den een,<br />

als hij een mooie amoniet had gevonden, maar dat spoorde<br />

den ander aan om moeite te doen een nog mooiere te<br />

vinden. Het is vreemd, hoe geoefend men in het zoeken<br />

raakt, de kleinste oneffenheid, ronding of rimpeling in een<br />

steen, die een winding van een amoniet zoude kunnen zijn,<br />

wordt terstond opgemerkt en onmiddellijk onderzocht.<br />

Wij besloten de rivier zoo ver mogelijk op te gaan d.w.z.<br />

zoo ver, als wij de prauwen naar boven konden laten roeien,<br />

om te trachten het vast gesteente te vinden, waaruit de<br />

fossielen door het water werden afgevoerd. De vaart vorderde<br />

slechts zeer langzaam, daar wij telkens uit de booten<br />

moesten, omdat er te weinig water stond. VAN NOUHUYS<br />

en ik namen dan ook maar het besluit om te voet vooruit<br />

te gaan. Wij waadden door de rivier van de eene bank naar<br />

de andere, steeds fossielen zoekende. Was de stroom te snel,


De Tawárin en de Moaif. . 147<br />

dan ondersteunden wij elkaar door de handen op eikaars<br />

schouders te leggen.<br />

Het was een hoogst interessante tocht zoo met ons beiden<br />

in een geheel vreemd land, waar waarschijnlijk nog nooit te<br />

voren een Europeaan een voet had gezet. Het leek wel een<br />

verwezenlijking van een jongensdroom. De bekoring werd<br />

nog vergroot, toen wij af en toe sporen van bloote voeten<br />

in het zand zagen afgedrukt. Wij volgden de voetstappen<br />

en hoopten een in het groen verborgen dorp te vinden,<br />

maar helaas gebeurde dit niet. Wel verried de eigenaardige<br />

lucht van het sagowasschen de nabijheid van Papoea's, maar<br />

wij hebben hen niet te zien gekregen. Voor Professor was<br />

zoo'n boottocht altijd minder aangenaam, daar hij met<br />

kompas gewapend, de richting van de kronkelende rivier<br />

moest noteeren. De, tijd werd dan gelijk opgeteekend om te<br />

huis gekomen een schets te kunnen maken. Wij kwamen<br />

ten slotte aan een te diep gedeelte en moesten terugkeeren<br />

naar de bootjes, die wij langzamerhand ver vooruit waren<br />

gekomen. Mij wachtte daar een dubbele verrassing, bestaande<br />

uit drie prachtige groote atlasvlinders, die door SARIBAN,<br />

een van de koelies, aan een takje hangende gevonden waren<br />

en verder een hoofdversiering, vervaardigd van landmollusken<br />

met een eigenaardig ingeknepen mondrand. Daar ik<br />

voor V. D. SANDE op mij genomen had om ethnografica te<br />

verzamelen en tevens zoölogisch materiaal moest verzamelen,<br />

kwam ik in een dilemma, omdat ik bepalen moest<br />

tot welken „tak van dienst" dit voorwerp moest gerekend<br />

worden. De keus was voor mij niet moeilijk, ik bewaarde<br />

de schelpen voor de zoölogische collectie en vertelde<br />

later aan v. D. SANDE, dat dergelijke voorwerpen door de


148<br />

Dé Tawárin en de Moaif.<br />

Papoea's in deze streek gedragen werden. Wij kampeerden<br />

dien nacht in een oud bivak, waar doortrekkende Papoea's<br />

geslapen hadden. Uit het aantal hoofdbankjes konden wij<br />

opmaken, dat er 52 geweest waren. VAN NOUHUYS en ik<br />

beproefden den volgenden dag de rivier nog verder op.<br />

te gaan, maar, daar het terrein niet veranderde, bestond er<br />

dus geen kans, dat wij het gebergte spoedig zouden bereiken.<br />

De levensmiddelen waren trouwens ook maar voor<br />

een beperkt aantal dagen medegenomen. Om visschen uit de<br />

Tawárin te bemachtigen, gingen wij met „toeba" visschen.<br />

Dit geschiedt op de volgende wijze: men neemt de wortels<br />

van de derris eliptica, deze worden tusschen twee steenen<br />

gekneusd. De rivier wordt onder en bovenstrooms op een<br />

afstand van een goede 100 M. met groote rotsblokken afgedarnd,<br />

zoodat de visschen niet meer uit dit vak weg kunnenen<br />

de waterverversching verminderd wordt. De gekneusde<br />

wortels worden daarna in het water uitgeknepen; daaruit<br />

vloeit een sterk riekend witachtig sap, dat zooveel mogelijk<br />

in het water verspreid wordt. Komt er geen sap meer<br />

uit de wortels, dan worden deze weder met steenen geslagen<br />

en gekneusd, totdat het gewenschte succes wordt bereikt.<br />

Het gevolg is, dat de visschen spoedig op de zijde of op den<br />

rug zwemmende boven komen drijven en daarna gemakkeüjk<br />

met een netje kunnen geschept worden om in alcohol<br />

te worden bewaard. Het groote voordeel hiervan is,<br />

dat men ook visschen verkrijgt, die op de gewone manier<br />

met netten niet te vangen zijn, doordat zij tusschen steenen<br />

of in de modder kruipen. Een groote buit was onze beloöning.<br />

Wij herhaalden dit nogmaals in een klein zijriviertje<br />

van de Tawárin met hetzelfde succes. Des nachts


De Tawárin en de Moaif. 149<br />

regende het veel, maar daar de tentjes van een goede constructie<br />

waren, hadden wij er weinig last van.<br />

Op onzen terugtocht zagen wij langs een der oevers den<br />

korano der Sáweh's loopen; hij had in zijne hand een boog<br />

en een kleine bundel met pijlen, daarachter kwam zijne echtgenoote,<br />

zwaar beladen met een draagtasch gevuld met allerlei<br />

voorwerpen, die zoo zwaar waren, dat zij er geheel gebukt onder<br />

ging. Tot overmaat van ramp liep zij nog mank, maar de<br />

vracht scheen nog niet voldoende te zijn, want toen hij een<br />

broodvruchtenboom ¹) met rijpe vruchten zag, klom hij fluks<br />

in den boom en gooide de rijpe vruchten naar beneden, die<br />

door zijne trouwe ega verzameld en in haar draagnetje geborgen<br />

werden. Hoogst voldaan vervolgde hij daarop glimlachende<br />

zijn weg, terwijl zijn vrouw al strompelende achter<br />

hem aanging.<br />

Nog eenmaal overnachtten wij in het oude huis van KORAS<br />

om den volgenden dag terug te keeren naar de Zeemeeuw.<br />

Gedurende deze tochten hielden de officieren zich bezig met<br />

de opname en het in kaart brengen van de kust, een hoogst<br />

verdienstelijk werk, daar de kaarten van dit gedeelte nu<br />

niet op al te groote nauwkeurigheid kunnen bogen. Den<br />

volgenden dag werd besteed aan het uitzoeken en zooveel<br />

mogelijk verpakken van het materiaal. Professor legde dan zijne<br />

schatten op groote tafels om ze goed droog te kunnen verpakken.<br />

Toen alles in orde was, maakten wij een uitstapje<br />

met de vlet naar Mawes om ethnografica te verzamelen, maar<br />

hadden daarbij weinig succes, daar de bevolking ons niet goed<br />

gezind bleek te zijn. Waarschijnlijk was dit een gevolg van onze<br />

¹) Artocarpus incisa.


150 De Tawárin en de Moaif.<br />

vriendschappelijke verhouding met de bewoners van Kaptiau,<br />

waarmede zij op gespannen voet leefden. Op verzoek van<br />

den korano van Kaptiau verstoomden wij naar de monding<br />

van de Bórowai om vandaar uit per vlet een bezoek aan<br />

zijne gemeente te brengen. Het was een lange tocht door<br />

een zeer eentonige landstreek, veelal brakwater, dicht bezet<br />

Mannelijke bewoners van Mawes.<br />

met rizophoren. In het dorp werden wij in het huis van den<br />

korano ontvangen, dat in tegenstelling met de huizen, die<br />

wij tot nog toe gezien hadden, uit verdiepingen bestond. Uit<br />

een luikje in een bovenverdieping zagen wij plotseling den<br />

alomtegenwoordigen DUMAS verschijnen, die bezig was om<br />

photografiën te nemen. Als verwelkoming werden ons heerlijke<br />

jonge klappers aangeboden, waarbij ook onze jongens


De Tawárin en de Moaif. I5I<br />

niet vergeten werden. Wij zagen hier aan lange rijen op<br />

staken ontkiemde klappers hangen, ik schatte het aantal<br />

op eenige duizende. Wij dachten eerst, dat wij hier te<br />

doen hadden met nijvere Papoea's, die van plan waren<br />

een plantage aan te leggen, maar het bleek, dat zij moes-<br />

Vrouwen van Mawes.<br />

ten dienen voor een groot feest. Op verzoek werd er<br />

door de bevolking een soort van dans uitgevoerd, begeleid<br />

door een oorverdoovend geraas van typha's. Een van hen<br />

was getooid met een oude soldatenkapotjas. Hoe de man<br />

hieraan kwam, hebben wij niet te weten -kunnen komen.<br />

Wel weet ik, dat hij zich erg voornaam in deze jas vond,<br />

maar ik betwijfel, of hij er wel eiken dag mede uitging, de


152<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

tropische hitte in aanmerking genomen. Wij kochten eenige<br />

voorwerpen, maar de korano beloofde nog aan boord te zullen<br />

komen met allerlei gewenschte zaken o. a. steenen bijlen<br />

en heilige fluiten. Hij voldeed aan zijne belofte en kwam<br />

met de meest mogelijke verscheidenheid van artikelen.<br />

Het bleek een coulante handelaar te zijn en ik werd het<br />

spoedig met hem eens. De clou van den dag was eene<br />

voorstelling op de heilige fluiten, waarvan nevensgaande foto's<br />

een goed beeld geven. Men ziet duidelijk de lange lidteekens,<br />

die als versiering op de beenen zijn aangebracht.<br />

Wij stoomden daarna weder oostwaarts naar de Matterer-


De Tawárin en de Moaif. I53<br />

baai, alwaar de meergenoemde dorpen Tarfia en Demta liggen.<br />

Dieper landwaarts in ligt Muris, waarmede de twee eerstgenoemde<br />

in oorlog leefden. Gelukkig heeft men niet veel<br />

last van deze oorlogen, daar deze zich bepalen tot onderlinge<br />

gevechten en zich openbaren in het verraderlijk ver-<br />

moorden van eenen niets vermoedenden vijand. Vrouwen en<br />

kinderen worden hierbij allerminst gespaard.<br />

Bij onze aankomst werd het dek onmiddellijk overstroomd<br />

met handelaren, korano's, djoerabassa's (tolken), vrouwen' en<br />

kinderen. De onderhandelingen werden weer geopend : het was<br />

ons plan om de rivier de Moaif, westelijk, van de Matterer-


154<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

baai gelegen, op te varen en daar een plaats te bezoeken,<br />

waar volgens geruchten ook een steenkolenlaag moest zijn.<br />

De korano's en verdere dignitarissen waren buitengewoon<br />

Eenige mannen van Tarfia.<br />

geschikt en genegen ons alle mogelijke hulp te verleenen.<br />

Dit waren wij niet gewoon en er zou dus wel iets achter<br />

steken, hetgeen ook later bleek. Alvorens te vertrekken bracht<br />

ik met DUMAS een bezoek aan Tarfia. Van uit zee gezien,


De Tawárin en de Moaif. . . 155<br />

ziet het er netjes uit, de huizen zijn klein en hebben een<br />

kleine overdekte voorgalerij, die door een vierkante opening<br />

toegang verleent tot het binnenhuis. Onnoodig om te ver-<br />

klaren, dat alle huizen op palen staan, daar dit dorp tot de<br />

zoogenaamde stranddorpen behoort. Deze nederzetting heeft<br />

een monopolie, dat bestaat in het fabriceeren van cein-<br />

tuurs, arm- en beenbanden. Deze worden vervaardigd van<br />

kralen, gedroogde vruchtjes en kleine witte plat geslepen<br />

schelpjes, die vastgenaaid worden op een weefsel, dat kunstig<br />

op een soort weefgetouw wordt gemaakt. Het zoude tot<br />

groote verwikkelingen aanleiding geven, indien andere Pa-<br />

poea's in de buurt het waagden deze voorwerpen na te<br />

maken, aldus DUMAS. Ondanks alle pogingen, die ik in het<br />

werk stelde, kon ik slechts zeer enkele exemplaren machtig<br />

worden, de anders zoo begeerde cricketbanden werden zelfs<br />

versmaad. Later werd ons duidelijk, wat hiervan de reden<br />

was. De ceintuurs zien er mooi uit en komen in allerlei<br />

kleuren voor, door- de groote verscheidenheid van" de daar-<br />

voor gebruikte kralen. De heldere kleuren komen mooi uit<br />

op de donkere lichamen van de dragers. Het haar dragen<br />

zij in lange krullen, dat hun in manen over den rug hangt<br />

of wel zij maken er een hoog hoofdversiersel van. Op nevens-<br />

staande foto ziet men eenige haardrachten van bewoners<br />

van Tarfia. De vrouwen daarentegen draden het haar zeer<br />

kort, bijna geschoren.<br />

De karriwarri is hier, in tegenstelling met die aan de<br />

Humboldtbaai, klein en onaanzienlijk en het scheen, dat zij<br />

niet zoo streng vasthielden aan de beginselen van hunne<br />

godsdienst als de Tobádiërs.<br />

De uitslag der besprekingen was: dat wij den volgenden


I56<br />

De Tawárin en de Moaif,<br />

morgen vroeg naar de monding van de [westelijk gelegen<br />

rivier de Moaif zouden stoomen, deze zoover mogelijk met<br />

kleine vaartuigjes opvaren en van daar uit de kolenlaag met<br />

behulp der daar wonende<br />

Papoea's trachten<br />

te vinden. Zooals<br />

afgesproken was, vertrokken<br />

wij met de<br />

lépa-lépa's stroomopwaarts,<br />

de roetende<br />

koelies werden daarin<br />

bijgestaan door Papoea's<br />

uit Tarfia, die<br />

het stuur van hen overnamen.<br />

Het besturen<br />

van zoo'n rank vaartuig<br />

is een van de<br />

moeilijkste dingen in<br />

een snelstroomende rivier,<br />

waarin tal van<br />

Bewoner van Tarfia in feestdos.<br />

boomen liggen, gedeeltelijk<br />

onder water, zoodat<br />

er steeds goed uitgekeken<br />

moet worden.<br />

Verder zoeken zij de<br />

plekken op, waar de<br />

minste stroom staat.<br />

Een boot met uitlegger van de bewoners van Tarfia vergezelde<br />

ons, één der roeiers had zich getooid met eene<br />

blauwe Duitsche caveleriepet, wat hem een potsierlijk voor-


De Tawárin en de Moaif. 157<br />

komen gaf, daar de verdere kleeding geheel ontbrak. Hij werd.<br />

door de andere Papoea's „paai toea" of „oude heer" genoemd,<br />

Het was een vroolijke man, die ons met zijne grappen dikwijls<br />

aan het lachen heeft gebracht.<br />

Ook deze rivier kronkelt zich<br />

in talrijke bochten, vandaar dat<br />

wij slechts zeer langzaam vorderden.<br />

Bij de kust zijn de oevers<br />

laag, modderachtig en met hoog<br />

riet begroeid; hoe meer men in<br />

het binnenland komt, des te<br />

dichter wordt het oerbosch. De<br />

schoonheid van de rivier werd<br />

nog vermeerderd door bloeiende<br />

lianen, die helderrood in beval-<br />

Paai toea.<br />

lige kronkelingen en windingen<br />

van de toppen der boomen naar beneden hingen. Het was een<br />

mooie afwisseling, die scherp afstak tegen het wel wat eentonige<br />

groen van het oerwoud. Een zeer mooie boom is de pinang,<br />

die met haar glimmend groene bladerkroon reeds van<br />

verre zichtbaar is. Langs de rivier stonden vele artocarpusboomen,<br />

rijk beladen met vruchten, maar elke boom beteekénde<br />

ook een gedwongen rust voor ons. Zoodra een der<br />

Papoea's een dergelijke boom zag, liet hij een goedkeurend<br />

gefluit hooren, dat op hun beurt door de anderen herhaald<br />

werd. Er werd onmiddellijk koers gezet naar den boom, de<br />

boot werd aan den oever vastgemeerd en de oogst van de<br />

vruchten nam een aanvang. Van een eigenlijk plukken is<br />

geen sprake, want hij slaat meedoogenloos alle takken af,<br />

waaraan zich vruchten bevinden. De tocht werd niet eerder


158 . De Tawárin en de Moaif.<br />

hervat, voordat de laatste vrucht in de boot lag. De vruchten<br />

gelijken eenigszins op een kleine groene ananas zonder<br />

kroon. Des avonds werd een groot vuur aangelegd, waarop<br />

de massa vruchten als kastanjes gepoft werden. De smaak<br />

is niet slecht, eenigszins flauw en doet aan noten denken.<br />

Toen deze wijze van oogsten te dikwijls naar onzen zin<br />

voorkwam, trachtten wij hiertegen te opponeeren, maar zonder<br />

het minste gevolg. Trouwens het was ons zoo dikwerf gebleken,<br />

dat, wanneer de Papoea's zich iets voorgenomen<br />

hadden, men zooveel kon redeneeren als men wilde, maar men<br />

bracht hen toch niet van hun voornemen af. Wij schikten ons<br />

dan ook maar mokkend in ons lot, ons ergerende over de ruwe<br />

wijze van oogsten. Wellicht ging het verzamelen der vruchten<br />

op deze wijze ook sneller. Op de over het water hangende<br />

takken der boomen zaten dikwijls leguanen, die bij onzen<br />

komst in het water sprongen en verdwenen, maar eenige<br />

exemplaren werden toch handig met een pijl door een der<br />

Papoea's geschoten en in de daarvoor bestemde bus met<br />

alcohol bewaard. De pijl heeft een groote weerhaak en is<br />

uit één stuk hout gesneden; het voordeel van deze weerhaak<br />

is, dat de pijl in het gewonde dier blijft steken, zoodra deze<br />

te water springt. Zonder eenige moeite kan het dier er dan<br />

uit gehaald worden, daar de pijl voor hem veel te zwaar is<br />

om mede naar beneden te trekken en hem in al zijne bewegingen<br />

hindert.<br />

Des avonds kampeerden wij in het oerbosch langs de<br />

rivier. Plotseling scheen er een twist uitgebroken te zijn<br />

tusschen de koelies en de Papoea's; bij onderzoek bleek, dat<br />

zij niet wilden hebben, dat de koelies bij het rijstwasschen<br />

de ijzeren pot in de rivier doopten; wel mochten zij het


De Tawárin en de Moaif. 159<br />

water met den deksel in de pot scheppen en op deze wijze<br />

de rijst wasschen. Indien de rijst schoon gemaakt werd op<br />

de wijze steeds door de koelies in praktijk gebracht, zou<br />

er regen komen. Wij maakten een einde aan den twist door<br />

de koelies te bevelen de rijst te wasschen op de wijze, zooals<br />

de Papoea's dit wenschten. Het verdient aanbeveling om<br />

de inboorlingen in deze kleinigheden gelijk te geven en hun<br />

hierin tegemoet te komen, ten einde groote verwikkelingen<br />

te voorkomen. Dien nacht werden wij op een flinke regenbui<br />

getracteerd, maar daar dit bijna elken nacht gebeurde,<br />

brachten wij dit niet in verband met de rijstwasscher ij.<br />

Den volgenden morgen werd de vaart weder vroeg hervat<br />

en bewonderden wij de handige wijze van sturen, daar wij<br />

steeds op plaatsen voeren, waar bijna geen stroom was.<br />

Natuurlijk hadden wij weder gedwongen haltestations bij<br />

eiken broodvruchtenboom.<br />

Af er. toe zagen wij op de oevers kleine hutjes; gewoonlijk<br />

staan daar kleine hokjes bij, van ruw door elkaar<br />

gevlochten takken vervaardigd. Men vertelde ons, dat dit<br />

nachtverblijven waren van in het bosch kampeerende Papoea's,<br />

die op de varkensjacht zijn. In de kleine hokjes worden de<br />

gevangen jonge varkentjes bewaard. Zij vangen deze met<br />

honden, en nemen ze mede naar huis om daar opgevoed en<br />

vetgemest te worden. In dit opzicht schijnen zij dus dezelfde<br />

smaak te hebben als wij.<br />

Later zag ik in de dorpen groote vetgemeste varkens, die<br />

al brommend en knorrend onder de huizen doorliepen en<br />

zich daar te goed deden aan overblijfselen van eten, dat<br />

door de planken was gevallen en verder dienst deden als<br />

gemeentereiniging. SODÉDÉ, een van de oppassers van den


160<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

controleur, die ons was afgestaan om ons te beschermen,<br />

wist dien avond met een geïmproviseerde angel en hengel<br />

eenige prachtige visschen uit de rivier op te halen. Eenige<br />

exemplaren werden gereserveerd voor de verzameling, terwijl<br />

de overige een aangename afwisseling bezorgden in ons<br />

eentonig maal.<br />

Op nevenstaande foto kan men een eenvoudige hut zien,<br />

vervaardigd door de Tarfiërs uit eenige groote bladeren van<br />

den wokapalm. Heel veel tijd neemt het maken van zoo'n<br />

hut niet.<br />

Hoe verder wij de rivier opkwamen, des te moeilijker werd<br />

de vaart. Dikwijls belemmerden ons de in de rivier gevallen<br />

woudreuzen; de booten moesten dan verlaten worden en over<br />

de boomen heen getrokken worden. Dit gaf vrij veel oponthoud<br />

; eenmaal moest er eene opening gehakt worden in een<br />

boom om daardoor de bootjes te laten passeeren. Het bleek<br />

een ijzerhoutboom te zijn, die ons een langdurige ongewenschte<br />

halte bezorgde. De Papoea's weten echter uitstekend<br />

met hun pèda of kapmes om te gaan en wisselden<br />

elkaar voortdurend af, zoodat het werk spoediger verricht<br />

was, dan wij gedacht hadden. PAAI TOEA hielp goed mede,<br />

maar zijn geliefkoosde pet borg hij eerst heel netjes op.<br />

Op den 29sten Juni, drie dagen na ons vertrek gingen wij<br />

aan wal, daar de Papoea's beweerden, dat de rivier verderop<br />

niet diep genoeg was om bevaren te worden en wij beter<br />

over land zouden kunnen gaan naar de bosch-Papoea's, die<br />

wisten, waar de steenkolenlaag was. Volgens hun zeggen<br />

zoude dit de stam der Nimbúran's zijn. Maar de tocht was<br />

voor dien dag te ver en het verdiende de voorkeur om hier<br />

te overnachten en den volgenden morgen vroeg op weg te


Hut vervaardigd uit drie bladeren van den wokapalm.


De Tawárin en de Moaif. 161<br />

gaan. Daar men in deze aangelegenheden geheel aan hen is<br />

overgeleverd en men verplicht is aan te nemen, wat zij vertellen,<br />

besloten wij hier ons kamp op te slaan. Dien middag<br />

konden wij genoeg werk verrichten door het vangen van<br />

insecten, verzamelen van steenen, maken van foto's, zoodat<br />

dien dag niet verloren ging. Op de aanlegplaats troffen<br />

wij eenige personen van den stam der Nïmbúran's aan, die<br />

beloofden ons als gidsen te zullen bijstaan. Er was hier een<br />

kleine nederzetting van personen, die zich bezig hielden met<br />

het onderhoud der tuinen en met de varkensjacht. Eenige<br />

Nimbúrans vertrokken naar hun nederzetting om onze komst<br />

aan te kondigen, de afstand scheen dus niet zoo groot te zijn,<br />

maar een onbelaste Papoea, die gewoon is in het oerbosch<br />

te loopen, komt veel sneller vooruit dan een troep zwaar<br />

beladen koelies of Europeanen, die over wortels moeten<br />

strompelen en door de modder waden.<br />

Vroeg in den morgen werd de tocht begonnen door een<br />

laag, modderig terrein met vele kleine riviertjes, die doorwaad<br />

moesten worden. Wij kwamen de Nimbúrans tegen,<br />

die den vorigen dag naar hun dorp waren gegaan om onze<br />

komst te berichten.<br />

Zij beloofden, dat zij ons naar hunne nederzetting zouden<br />

brengen, maar van steenkolen beweerden zij niets af te weten.<br />

„Steenkool trada" was hun antwoord. Het is opvallend, dat<br />

zij dit woord ook gebruiken, zij moeten het dus wel van een<br />

Ternataansche jager gehoord hebben. De bewoners van Tarfia<br />

en de Nimbúrans hielden drukke besprekingen met het resultaat,<br />

dat zij ons beduidden ons te willen medenemen naar hun<br />

dorp, maar van steenkolen was geen quaestie. Mismoedig gingen<br />

wij weer op pad, wij passeerden af en toe tuinen en sagobosschen;


162 De Tawárin en de Moaif.<br />

het voetpad tot nog toe nauwelijks breed genoeg voor één<br />

persoon, werd breeder en was druk beloopen ; zijpaden kwamen<br />

er op uit en het duurde dan ook niet lang, of wij bereikten<br />

na eerst een steile helling beklommen te hebben, de eerste<br />

huizen. Wij werden vrij koel ontvangen en er werd weinig<br />

notitie van ons genomen. Onze gidsen voerden ons steeds<br />

verder van het eene dorp naar het andere, later is ons gebleken,<br />

dat zij ons bijkans in een cirkel hadden rondgeleid<br />

en eigenlijk niets anders gedaan hadden, dan ons overal in<br />

de dorpen laten kijken. Erg aangenaam was dit nu niet voor<br />

ons, en wij begonnen dan ook te wanhopen aan het bereiken<br />

van ons doel. Toch was het een zeer interessante tocht en<br />

wij kwamen tot de conclusie, dat het land der Nimbúran's<br />

zeer dicht bevolkt was. Bij onderzoek bleek dat er ± 2000<br />

weerbare Nimbúran's waren. De huizen waren gebouwd op<br />

heuvelruggen; een overval hadden zij dus niet te duchten,<br />

althans niet van de rivierzijde, daar zij een vrij uitzicht<br />

hadden over de rivier. Landwaarts zag men onmetelijk<br />

groote bosschen en volgens hun zeggen woonden daar geen<br />

menschen meer. Ten slotte kwamen wij in een dorp, waar<br />

naar alle waarschijnlijkheid een groot feest zoude gehouden<br />

worden. Op een soort van plein waren eenige mannen bezig<br />

met het verdeelen van het vleesch van twee geslachte varkens,<br />

ook stond er een draagbaar vol met ontkiemde klappers<br />

en verder groote bakken met sago.<br />

De menschen, die bezig waren met de verdeeling en het<br />

bereiden der sago, namen niet de minste notitie van ons en<br />

keken zelfs niet van hun werk op. Een foto, die wij maakten,<br />

scheen voor hen niets ongewoons te zijn. Een zeer<br />

groote Papoea, die beweerde dat hij de korano was, stapte


De Tawárin en de Moaif. 163<br />

trotsch naar ons toe<br />

en vroeg ons, wat<br />

wij hier zochten.<br />

Toen wij hem beduid<br />

hadden, dat<br />

wij voor de steenkolen<br />

gekomen<br />

waren, luidde zijn<br />

antwoord tot onze<br />

groote wanhoop alweder:<br />

„Steenkool<br />

trada". Er werd ons<br />

duidelijk gemaakt,<br />

dat wij hier niet<br />

konden blijven en<br />

dat het ons niet geoorloofd<br />

was om in<br />

hun dorp te overnachten.<br />

In deze<br />

bewering werden<br />

zij bijgestaan door<br />

de mannen van<br />

Tarfia. De houding<br />

van deze menschen<br />

was geheel anders<br />

geworden, dan toen<br />

zij nog in hun dorp<br />

waren en hunne<br />

diensten aanboden<br />

om ons naar de Korano der Nimbúran's.


164 De Tawárin en de Moaif.<br />

steenkolenvindplaats te brengen. Zij werden aanmatigend en<br />

er was niet meer met hen te handelen. Hunne veranderde<br />

houding was ons voor het oogenblik geheel onverklaarbaar.<br />

Tot overmaat van ramp was de arme PAAI TOEA vrij<br />

ernstig ziek geworden, hij had naar alle waarschijnlijkheid<br />

een hevigen aanval van malaria, tenminste hij scheen het in<br />

deze tropische hitte koud te hebben, te oordeelen naar de<br />

situatie, waarin ik hem zag liggen. Hij lag op een soort van<br />

houten brits; onder hem brandde een zacht smeulend vuurtje,<br />

dat hem niet in het minst scheen te hinderen. Zelfs<br />

voor zijn mooie cavaleriepet had hij geen oogen meer. Een<br />

uitgebreid Papoesch maal lag binnen zijn bereik, maar ook<br />

dat bracht niet veel leven in hem en het zegt veel, indien<br />

een Papoea geen gebruik maakt van voor hem begeerlijke<br />

spijzen. Het wordt door de Nimbúrans als een zeer slecht<br />

teeken, beschouwd, indien een Papoea van een naburigen stam<br />

in hun dorp komt te overlijden. Alles werd dan ook in het<br />

werk gesteld om hem op te beuren,<br />

Ten slotte werd ons een kampplaats in de nabijheid van<br />

een riviertje, de Kebú, aangewezen, waar wij moesten overnachten.<br />

Een flinke regenbui, die ons overviel, voordat<br />

de tenten in gereedheid waren, en den grond doorweekte,<br />

waarop de veldbedden moesten gelegd worden, maakte onze<br />

toestand niet aangenamer. Onze. stemming was verre van<br />

vroolijk, in plaats van rondom een steenkolenvuur te zitten,<br />

keken wij met treurige gezichten naar ASSANG, die het eten<br />

probeerde gaar te krijgen op een' ellendig vuurtje van nat<br />

brandhout.<br />

De mannen van Tarfia vroegen verlof of liever gaven<br />

hun uitdrukkelijken wensen te kennen om naar de Nimbú-


De Tawárin en de Moaif. 165<br />

rans te gaan; zij hadden de toebereidselen voor het feest<br />

gezien, dus niets kon hen weerhouden daaraan deel te nemen.<br />

Zij beloofden den korano te zullen overhalen om ons den<br />

volgenden dag naar de steenkolenvindplaats te brengen.<br />

Zij bleven den geheelen nacht weg en het was den volgenden<br />

dag duidelijk op hun gezicht te zien, dat zij een<br />

vroolijk feest achter den rug hadden. De korano verscheen,<br />

zooals zij beloofd hadden en de tocht door de dorpen nam<br />

weer een aanvang; het leek wel, of nog meerdere Nimbúran's<br />

hun wensch hadden te kennen gegeven deze zoo vreemdsoortige<br />

vertegenwoordigers van het blanke menschenras te<br />

zien. Wij volgden gelaten en hoopvol onzen gids. Tot mijn<br />

groote vreugde vond ik midden op het pad, waarover reeds<br />

een twintigtal menschen voor mij uit waren gegaan, een<br />

geheel onbeschadigde Atlasvlinder;<br />

Een hevige regenbui deed ons vluchten in een klein huisje<br />

in een tuin, waar suikerriet verbouwd werd. VAN NOUHUYS<br />

trotseerde den regen en kwam een oogenblik later terug met<br />

het heugelijke bericht, dat hij de steenkolenlaag gezien had.<br />

De regenbui werd even afgewacht en met gezwinden pas<br />

ging het langs een steile helling achter VAN NOUHUYS naar<br />

de steenkolenlaag. Wij daalden af in een met zandsteenblokken<br />

bezaaid riviertje de Båb, dat hier een van de schatten<br />

van den bodem had blootgelegd. Door Professor werden<br />

de noodige waarnemingen gedaan, terwijl VAN NOUHUYS en<br />

ik ons bezig hielden met het zoeken naar marinefossielen,<br />

die hier in rijke mate in een zeekleibank voorkwamen.<br />

Verder viel het ons op, dat er zoovele van de bekende<br />

ceintuurs van Tarfia van eigenaar veranderd waren en thans in<br />

het bezit waren der Nimbúrans. De zaak werd ons uitgelegd


166 De Tawárin en de Moaif.<br />

door BADOUN, een der hier wonende Ternataansche jagers.<br />

Hij vertelde ons, dat de bewoners van Tarfia reeds geruimen tijd<br />

in strijd hadden geleefd met de Nimbúrans; deze twist had voor<br />

hen zeer onaangename gevolgen, daar zij in ruil voor de banden<br />

en zeevisch van de Nimbúrans de noodige sago betrokken.<br />

Zij wonen te dicht bij zee om sago te verbouwen, terwijl<br />

de sagobosschen in de nabijheid van Tarfia in eigendom<br />

toebehooren aan de Nimbúrans. Het was dus met groote<br />

instemming, dat zij ons plan begroetten om naar de Nimbürans<br />

te gaan, daar zij dit onder onze bescherming dorsten<br />

te doen. De beschikbare banden waren dus voor ons niet te<br />

koop, daar zij deze noodïg hadden om als vriendschapsgeschenken<br />

aan te bieden.<br />

Toen zij dan ook, dank zij onze hulp, eenmaal veilig en<br />

wel bij hunne oude vrienden waren, liet het hun absoluut<br />

koud, of wij bij de steenkolen kwamen of niet. Zij dachten<br />

er slechts aan, om weder op een goeden voet te komen met<br />

de Nimbúrans. Het feest zal ook wel ter hunner eere zijn<br />

aangericht. Toen wij hun vroegen, wat dit voor een feest<br />

was, antwoordden zij ons „taun baroe" of wel „nieuwjaarsfeest"<br />

en dit nota bene op 30 Juni. Hunne handelwijze<br />

is zeef begrijpelijk, daar zij meer hebben aan eene goede<br />

verstandhouding met een naburigen volksstam dan met ons,<br />

die zij wellicht nooit weer terug zouden zien. Hun verder<br />

onaangenaam optreden maakte toch, dat wij niet op zoo'n<br />

goeden voet met hen zijn gekomen, als wij dit waren met<br />

de Tobádiërs. Zij kregen na afloop van den tocht niets meer<br />

dan het afgesproken loon, alhoewel dit tot groote ontevredenheid<br />

aanleiding gaf.<br />

Wij gingen na hét onderzoek der steenkolen op weg en


De Tawárin en de Moaif. 167<br />

bemerkten thans, hoezeer zij ons hadden laten dwalen. In een<br />

der dorpen had nog een zonderling voorval plaats, dat ik de<br />

moeite waard vind om hier te vermelden. Terwijl wij zaten<br />

uit te rusteil en ons te goed deden aan klappermelk, kwam<br />

er een Nimbúran naar Professor toe en noodigde hem met<br />

handgebaar uit om tegen een boom plaats te nemen, waarna<br />

hij met een kapmes zijn lengte op den boom afteekende.<br />

Ditzelfde geschiedde met de overige leden der expeditie.<br />

De koelies schenen geen wezens te zijn, belangrijk genoeg<br />

om hunne lengte te weten. Wij noodigden op onze beurt<br />

een van de Nimbúrans uit om ook zijne lengte daarop aan<br />

te geven. Mij dunkt dit voorval getuigt wel van hunne opmerkingsgave.<br />

Dit anthropologisch onderzoek bewees, dat<br />

wij aanmerkelijk grooter waren dan zij.<br />

Wij kampeerden dien nacht weder in het ons aangewezen<br />

kamp aan de Kebú. Den volgenden dag gingen wij weder vroeg<br />

op weg naar onze bootjes, die wij bij het bivak aan de Moaif<br />

hadden achtergelaten. De weg was nu ook veel korter en<br />

wij behoefden niet langs alle dorpen om bekeken te worden<br />

door de nieuwsgierige Nimbúrans. Ten slotte kwamen wij<br />

weder op de plaats, waar wij de eerste huizen van dezen<br />

stam gezien hadden. De Tarfiërs bezorgden ons hier weder<br />

eene groote teleurstelling, doordat er eenige van hen niet<br />

op het appel waren en met hen ontbraken eenige zakken<br />

rijst en het groote blik met alcohol, gevuld met zoologische<br />

voorwerpen. Wij wilden hier niet langer op hen wachten en<br />

trokken verder naar het kamp aan de Moaif. Volgens de<br />

berichten scheen de toestand van PAAI TOEA er niet beter<br />

op geworden te zijn.<br />

BADOUN werd door Professor aan de expeditie verbonden,


168<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

daar hij ons als gids moest dienen op den terugweg; wij<br />

waren van plan den weg gedeeltelijk per boot te maken en<br />

langs een omweg de kust te bereiken, daar er volgens zijn<br />

zeggen in de buurt een meer moest zijn, dat Professor<br />

gaarne wilde bezoeken.<br />

Den volgenden morgen arriveerden de Tarfiërs, maar voor<br />

het gemak hadden zij de zakken met rijst en de blikken<br />

bus achtergelaten. Het hielp weinig om boos op hen te zijn<br />

en wij kozen de wijste partij door eenige Papoea's over te<br />

halen, om voor een kapmes de achtergelaten voorwerpen<br />

op te halen. Wij brachten een onaangenamen tijd met wachten<br />

door; niemand durfde er op uit te gaan, daar de dragers<br />

elk oogenblik konden terugkomen. Eindelijk kwamen tegen<br />

twaalf uur de lang verwachten met de achtergelaten bagage.<br />

Mede arriveerde PAAI TOEA, die. zwaar ziek uitgestrekt lag<br />

op een geïmproviseerde draagbaar. Een van de dragers was<br />

de korano der Nimbúrans, die, geloof ik, verheugd was, dat<br />

hij dezen onwelkomen gast spoedig kwijt zou raken. Hij<br />

moest thans in een der booten gedragen worden, waarin<br />

hij voor enkele dagen zoo triomfantelijk met zijn fraaie<br />

pet op het hoofd getroond had. Natuurlijk was dit geen<br />

gemakkelijk werk; de korano zou hem op de schouders<br />

naar het bootje dragen. Voorloopig ging alles goed, totdat<br />

deze dicht bij de rivier plotseling tot over zijne knieën<br />

in de verraderlijke modder zakte en voor noch achteruit<br />

kon. Groot was de consternatie, maar nog grooter het<br />

rumoer der schreeuwende en gillende Papoea's, waartoe de<br />

korano in zijn benarden toestand niet het minst bijdroeg.<br />

Er werden eenige zware palen en latten over de modder<br />

gelegd en zoo werd de arme PAAI TOEA uit zijne netelige


De Tawárin en de Moaif. 169<br />

positie gered. Hij zat thans weder met nederhangend hoofd<br />

in de boot; de korano etaleerde lekkernijen binnen zijn<br />

bereik en met een verlicht hart namen wij afscheid van de<br />

Nimbúrans. Vijf van hunne stamgenooten lieten zich door<br />

DUMAS bepraten om ons als dragers te helpen, daar wij die<br />

noodig hadden, omdat de tocht gedeeltelijk over land zou<br />

moeten gaan en eenige koelies door ziekte geen dienst konden<br />

doen en met de booten terug gestuurd zouden worden. Een<br />

van hen was een aardige, vroolijke jongen, JASO genaamd,<br />

die zelfs vroeg, of hij mede met ons naar de Humboldtbaai<br />

mocht gaan. Dit werd hem natuurlijk toegestaan. De Tarfiërs<br />

deden echter alle mogelijke moeite om hen van hun voornemen<br />

af te brengen en wilden hen liever medenemen naar<br />

hun dorp om met hen feest te vieren en hun een contrabeleefdheid<br />

bewijzen voor het genoten feest, om zoodoende<br />

de verhouding zoo vriendschappelijk mogelijk te maken. Onze<br />

reeds geschokte vriendschap voor de Tarfiërs werd er hierdoor<br />

niet beter op.<br />

De vaart stroomafwaarts duurde niet lang en bij het zijriviertje<br />

de Tangám werd de hoogst noodzakelijke bagage<br />

uitgeladen. De zieke koelies bleven in de lépa-lépa's en het<br />

sein tot vertrek werd gegeven. Maar de koelies weigerden<br />

te vertrekken en wenschten liever door de Tarfiërs geroeid,<br />

de Moaif af te zakken. Er werd gedreigd met boete en<br />

ontslag op staanden voet, maar niets hielp. Daarop werden<br />

de koelies één voor één gevraagd, of zij hun plicht wilden<br />

doen of niet. De eerste weigerde en werd onmiddellijk ontslagen;<br />

dit hielp gelukkig, want de anderen, beangst voor<br />

een dergelijke straf, besloten zich in hun lot te schikken en<br />

namen zwaar zuchtend hun last op. De vijf Nimbúrans bleken


170<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

handige jongens te zijn en deden alles, wat hun gevraagd<br />

werd. Het • terrein was bij uitstek modderig; tot overmaat<br />

van ramp was de modder van eene taaie substantie. Tallooze<br />

kleine riviertjes moesten overgestoken worden. Des<br />

avonds vergastte JASO en zijne vrienden ons op een concert<br />

met karriwarrifluiten, die zij gemaakt hadden van bamboe,<br />

dat hier en daar aan den weg groeide. Zij wisten van geen<br />

uitscheiden en ten slotte moest hun ter wille van de nachtrust<br />

het stilzwijgen worden opgelegd.<br />

Den volgenden morgen bereikten wij tegen half negen<br />

het meer Trámbuai, dat aan ééne zijde omgeven is door<br />

hooge kalkrotsen en aan de andere zijde door sagoboomen.<br />

'Hoewel wij gaarne eenigen tijd hier hadden willen blijven<br />

om visschen uit dit meer te vangen — JASO vertelde, dat<br />

er zeer groote in waren — kon hier niets van komen, daar<br />

onze tijd te beperkt was en wij weder terug moesten naar<br />

de Zeemeeuw. Om elf uur werden wij vergast op een flinke<br />

tropische regenbui; de regen daalde in stroomen neder, het<br />

boschpad werd in een oogwenk veranderd in een beek, waar<br />

het water in bleef staan. In minder dan geen tijd waren wij<br />

druipnat, het water liep in onze schoenen en de bagage<br />

werd doornat. BADOUN vertelde, dat, indien wij nog één<br />

berg overtrokken, wij bij de Murisbaai zouden uitkomen en<br />

van daaruit het schip, dat in de Mattererbaai lag, in een<br />

half uur tijds konden bereiken. Maar dit zou alleen met de<br />

uiterste krachtsinspanning kunnen volbracht worden. Wij<br />

vroegen aan de koelies, wat zij wilden en deze verklaarden<br />

eenstemmig, dat zij door wilden loopen om het schip zoo<br />

spoedig mogelijk te bereiken. Eenigen kregen een aanval van<br />

malaria; hun last werd over de anderen verdeeld en kreu-


De Tawárin en de Moaif. 171<br />

nend en steunend en steeds door ons aangespoord sleepten<br />

de zieken zich voort.<br />

De beklimming van het gebergte viel niet mee, de weg<br />

was lang en dikwijls zeer steil, maar de hoop des nachts<br />

op de Zeemeeuw te zullen overnachten gaf ons allen krachten<br />

en zonder morren werd de tocht vervolgd, Het duurde<br />

zeer lang, voordat wij de waterscheiding of wel het hoogste<br />

punt bereikt hadden. Daar werd een rust gehouden en een<br />

elk rolde zich een cigarette en nam eene gemakkelijke houding<br />

op den grond aan, verheugd, dat het doel bijna was<br />

bereikt. Maar eene zeer steile afdaling wachtte ons nog en<br />

soms moesten wij ons aan de afhangende takken vasthouden<br />

om niet naar beneden te glijden. Met een verheugd hart<br />

bereikten wij de Murisbaai, namen eenige daar op het strand<br />

liggende vlerkprauwen en roeiden daarmede naar de Zeemeeuw,<br />

waar wij vriendelijk werden ontvangen. Ons eerste<br />

werk was een bad nemen en schoone kleeren aantrekken,<br />

wat na zoo'n tocht hoogst noodzakelijk is. 's Avonds genoten<br />

wij van een net gedekte tafel en schoone servetten; deze<br />

zoogenaamde weeldeartikelen gebruikten wij in het bosch<br />

natuurlijk niet.<br />

Wij bleven nog een dag in de baai liggen om het medegebrachte<br />

materiaal in orde te brengen, daar dit in volle zee<br />

met hooge deining niet mogelijk is. Verder moest er met de<br />

bewoners van Tarfia worden afgerekend, die tot hun groote<br />

ergernis niets meer kregen, dan het hun beloofde loon. De<br />

verhouding tusschen hen en ons was na al hetgeen er gebeurd<br />

was, niet erg goed en de zoo zeer door mij begeerde<br />

ceintuurs werd ik ook nu niet meester. Zij vroegen er de<br />

onzinnigste prijzen voor, wel wetende, dat ik er niet zooveel


172<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

voor over zou hebben. De Nimbúrans, die ons hadden vergezeld<br />

en dienst hadden gedaan als dragers, werden daarentegen<br />

goed beloond. JASO en een andere Nimbúran, wiens<br />

naam mij ontschoten is, beloofden, mede te zullen gaan<br />

naar de Humboldtbaai en wilden voor een bepaald loon als<br />

dragers op onze verdere tochten dienst doen. Het aantal<br />

onzer koelies was dermate door ziekte geslonken, dat het<br />

noodig werd ons op de een of andere wijze van personeel te<br />

voorzien.<br />

Statig stapte JASO aan boord rond en voelde zich ver<br />

boven zijne stamgenooten verheven, nu hij met zoo'n groot<br />

schip op reis zoude gaan. Een stoomschip had hij trouwens<br />

nog nooit gezien. Den volgenden morgen werd het anker om<br />

zes uur gelicht. De schroef deed eenige slagen en er kwam<br />

beweging in het schip. JASO'S voorkomen veranderde plotseling;<br />

van bleek worden is natuurlijk bij een Papoea geen<br />

sprake, maar een hevige angst was toch op zijn gezicht te<br />

lezen, zijn borst ging op en neer. Hij hield zich eenigen tijd<br />

goed, maar opeens vloog hij naar stuurboord en trachtte door<br />

de treden van de staatsietrap, die nog niet geheel was opgehaald,<br />

in zee te springen. Zijn metgezel wilde zijn voorbeeld<br />

volgen, beiden werden echter tegengehouden. Onmiddellijk<br />

werd er gestopt en men liet hen op een meer veilige manier<br />

van boord. De Tarfiërs, die ons uitgeleide hadden gedaan<br />

met hunne vaartuigen, namen hen op, verheugd, dat zij hen<br />

van ons hadden afgetroond. JASO wuifde ons thans met een<br />

rustig gelaat een laatst vaarwel toe.<br />

Wij brachten daarna een kort bezoek aan de Isisbaai en<br />

maakten kennis met de stam der Jakari's, die ons met hunne<br />

bootjes omringden en ethnografica te koop aanboden. De


De Tawárin en de Moaif. 173<br />

markt voor deze voorwerpen is hier zeer bedorven, doordat<br />

de Pakketvaart eenige van deze plaatsen aandoet en de<br />

passagiers en officieren veel te hooge prijzen daarvoor<br />

betalen.<br />

Daarna werd Tanah merah {roode aarde) bezocht, de<br />

naam staat in verband met een roode berg in de nabijheid.<br />

Bewoners van Tanah merah.<br />

Eigenlijk heet zij Bitiraimuái kisí. De hoogwaardigheidsbekleeders<br />

kwamen als gewoonlijk aan boord en er moest<br />

met hen onderhandeld worden over gidsen voor een kolenvindplaats,<br />

die hier ergens in de buurt moest zijn. Daar<br />

Professor en ik nog leden aan voetwonden, gingen VAN<br />

NOUHUYS en DUMAS alleen uit op het kolenonderzoek.<br />

Ik vischte met VAN WEEL, den 1sten stuurman van de Zee-


174<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

meeuw met toeba in een klein riviertje de Klipong, dat in<br />

de Tanah merahbaai uitstroomt. In het dorp kocht ik een<br />

klein wild varken, dat ik levend mede naar Holland hoopte<br />

te nemen, teneinde ook door levend materiaal de reeds<br />

vroeger door mij aangeroerde quaestie te helpen uitmaken.<br />

Wij hebben getracht het met een eigen gemaakte zuigflesch<br />

op te voeden, maar het wenschte niet te wennen<br />

aan dit moderne hulpmiddel en is kort daarop gestorven.<br />

DUMAS vertelde ons, dat de vrouwen in de Geelvinkbaai<br />

de jonge varkens aan de borst zogen om ze zoo lang in<br />

het leven te houden, totdat zij het voedsel op de gewone<br />

wijze tot zich kunnen nemen. Ik heb helaas dit interessante<br />

schouwspel nooit zelf gezien.<br />

Terwijl VAN NOUHUYS en DUMAS op weg waren, brachten<br />

Professor en ik een bezoek aan een in de nabijheid gelegen<br />

baai, waar ik het genoegen had een zoogenaamde koraaltuin<br />

te bewonderen. Het is tooverachtig mooi; prachtig gevormde<br />

koralen van de meest groote verscheidenheid van kleuren<br />

zijn op den bodem der zee gegroeid in het blauwe kristal<br />

heldere water. Roode en blauwe zeesterren liggen er tusschen<br />

verspreid, terwijl allerlei vreemdsoortig gekleurde vischjes<br />

tusschen de koraaltakken rondzwemmen. Wij bleven langen<br />

tijd boven dit mooie schouwspel ronddrijven, en konden<br />

maar niet genoeg krijgen van al het schoone, dat wij in de<br />

diepte der zee zagen. Wij lagen zoo stil mogelijk en Heten<br />

niet toe, dat de roeiers met hunne pagaaien beweging in<br />

het water brachten, daar wij door het rimpelen van het<br />

water minder goed zouden hebben kunnen zien. Ook in de<br />

nabijheid van Ternate heb ik koraaltuinen gezien, maar zij<br />

waren lang niet zoo mooi als die bij Tanah merah.


De Tawárin en de Moaif. 175<br />

VAN NOUHUYS en DUMAS kwamen vrij onverrichter zake<br />

terug en er bleek van het verhaal over de steenkolen niet<br />

veel waar te zijn.<br />

Op den terugweg brachten wij nog een bezoek aan een<br />

kleine baai, die Professor wilde bezoeken wegens het groot<br />

aantal rolsteenen, die op het strand lagen. Een weinig landwaarts<br />

in lag de uit eenige huizen bestaande nederzetting<br />

Jonsu. Wegens de steile oever ging de landing met eenige<br />

moeilijkheid gepaard.<br />

Wij waren juist geland, toen er een zestal Papoea's uit<br />

het bosch sprongen, die in hevige gemoedsbeweging schenen<br />

te verkeeren. Zij waren met pijl en boog gewapend en liepen<br />

zenuwachtig heen en weer. Nadat zij een beetje tot<br />

kalmte waren gekomen, maakten zij ons duidelijk, dat zij<br />

in oorlog waren met in het gebergte levende Papoea's. Volgens<br />

aanduiding moesten dit onze chloromelaniet vrienden<br />

zijn. Zij zouden er drie hebben doodgeschoten, maar dergelijke<br />

grootspraak was ons,bekend; de strijd zal wel niet<br />

zoo bloedig geweest zijn. Toch vonden wij het beter om<br />

zoo kort mogelijk bij hen te blijven en hunne woningen niet<br />

te bezoeken. Wij wilden hun eenige plukjes tabak geven,<br />

maar zij rukten ons bijna de tabak uit de handen. In gewone<br />

gevallen zouden wij dit niet hebben toegelaten, maar<br />

in de gegeven omstandigheden vonden wij het geraden hen<br />

maar met zachtheid te behandelen. Bij het in de vlet gaan<br />

deed zich nog een grappig tooneel voor; een van de Papoea's<br />

wilde mede in de vlet om aan boord van de Zeemeeuw<br />

te komen. Iemand van ons duwde hem op zij, terwijl<br />

een opkomende golf de boot deed schommelen, waardoor<br />

hij zijn evenwicht verloor en achterover in zee viel. Woe-


176 De Tawárin en de Moaif,<br />

dend kwam hij boven, maar zijne woede werd getemperd<br />

door de uitbundige vreugde van zijne medemakkers. Deze<br />

vreemdsoortige ontmoeting met deze Papoea's op het oorlogspad<br />

liep dan ook zonder ernstige gevolgen voor ons af.<br />

Na nog even de bovengenoemde Torárebaai te hebben aangedaan,<br />

lagen wij den 10den Juli des avonds om half zes<br />

weder voor anker in de Humboldtbaai. De andere leden der<br />

expeditie waren niet op onze komst voorbereid en wij overvielen<br />

hen, terwijl zij druk bezig waren met het inpakken<br />

der bagage. Dien avond bleven wij nog diep in den nacht<br />

praten om elkaar onze wederwaardigheden mede te deelen.<br />

VAN DER SANDE vertelde een aardig voorval, dat hij te Asé<br />

had gehad. Op een dag was de pit van een der lantaarns<br />

verkoold en moest dus vernieuwd worden. Deze bewerking<br />

geschiedde onder aanschouwing van een groote kring belangstellenden.<br />

Toen hij den volgenden dag een voorwerp<br />

wilde koopen, weigerden zij de gewone ruilmiddelen en wezen<br />

op het kistje, waarin het katoen voor de lamp was geborgen.<br />

VAN DER SANDE begreep niet, wat zij verlangden<br />

en bood hen allerlei voorwerpen aan, maar te vergeefs; ten<br />

einde raad wees hij op een kluwen lampenkatoen, waarop er<br />

een gejuich opging en hij daarmede het verlangde voorwerp<br />

kreeg. Zij waren waarschijnlijk van meening, dat deze stukjes<br />

katoen zulk prachtig licht gaven.<br />

Ons vertrek van Metu Débi zou binnen enkele dagen<br />

plaats hebben. Ieder was de volgende dagen druk bezig met<br />

het in orde brengen van zijn bagage. DE BEAUFORT en ik<br />

woonden voor het laatst een feest bij in de karriwarri van<br />

Tobádi, dat georganiseerd was, omdat de mannen van Ingrås<br />

een groote schildpad hadden gevangen. Het dansen had plaats


De Tawárin en de Moaif. 177<br />

buiten op het platform; door allen werd er aan deelgenomen,<br />

mannen, vrouwen en kinderen. Natuurlijk bleven de jongens<br />

van de karriwarri verborgen. UNAI vertelde ons, zoo dikwijls<br />

hij ons zag, hoe verdrietig hij was, dat wij gingen vertrekken.<br />

De bagage kwam langzamerhand gereed en er werd een<br />

geregelde dienst van sloepen onderhouden tusschen de Zeemeeuw<br />

en Metu Débi.<br />

Men kon aan de prijzen, die er voor ethnografica werden<br />

gevraagd, merken, dat ons vertrek bekend was. Men zou<br />

hier zeggen, dat de markt gedrukt was. Ieder trachtte nog<br />

van ons los te krijgen, wat hij noodig had en het leek wel<br />

of wij winkelbedienden waren, die de koopende Papoea's op<br />

hunne wenken moesten bedienen. Het resultaat was, dat<br />

VAN DER SANDE een mooie collectie van de Humboldtbaai<br />

medebracht.<br />

DUMAS, die met een der booten van de pakketvaart een<br />

phonograaf had gekregen, hield zich bezig met het opnemen<br />

van Papoesche liederen. Het effect bij het weergeven van<br />

hunne liederen was overweldigend en bij het hooren van<br />

hunne gezangen plaatsten zij zich in de meest theatrale houdingen<br />

voor het instrument.<br />

Wij deelden aan de Tobádiërs mede, dat wij genegen waren<br />

eenigen van hen mede naar Ternate te nemen. Volgens<br />

WARU was het een van hunne grootste wenschen om naar<br />

deze plaats te gaan. Zij zouden daarvoor een bepaald loon<br />

krijgen, maar moesten op een tocht; die wij voornemens<br />

waren te maken, als dragers fungeeren. Het aanbod was<br />

echter zoo groot, dat wij verplicht waren er enkelen uit te<br />

kiezen, daar wij er maar veertien konden gebruiken. Ten


178 De Tawárin en de Moaif.<br />

bewijze dat zij waren aangenomen, kregen zij een briefje,<br />

waarop het verzoek stond om hun aan boord van de Zeemeeuw<br />

op te nemen. Onder hen bevond zich een Tobádiër,<br />

ATTA genaamd, die een speciale vriendschap voor mij had<br />

opgevat. Hij had dit getoond door op een dag naar mij<br />

toe te komen en beurtelings op mij en op hem wijzende<br />

söba ¹) te zeggen. Het klonk aardig, dat de veertien Papoea's,<br />

die wij medenamen, ons altijd met dit woord aanspraken.<br />

De intimus van DE BEAUFORT heette JEN. Ik<br />

geloof niet, 'dat de andere leden der expeditie er ook een<br />

speciale vriend op na hielden.<br />

Naar mate de dag van het vertrek naderde, begonnen de<br />

aangenomen Papoea's stil te worden en lange gezichten te<br />

trekken'; zij waren waarschijnlijk zeer onder den indruk van<br />

dit zoo gewichtige moment in hun leven. Op onze vraag, of<br />

zij niet liever in Tobádi wilden blijven, antwoordden zij ontkennend<br />

met een majestueus gebaar. Onze aspirantdragers<br />

stonden onder bevel van KRUÉ, die er het oudst in jaren<br />

uitzag.<br />

Een uur voor ons vertrek maakten wij nog gezamenlijk<br />

een wandeling rond het eiland en brachten nog eens een<br />

bezoek aan alle plekken, waar wij zoovele aangename oogenblikken<br />

hadden doorgebracht. Wij wandelden langs het huis<br />

van den controleur, waar zijne oppassers gereed stonden om<br />

met de vlet van de Bensbach naar de Zeemeeuw te roeien.<br />

Verderop de koelieloods, waar wij thans niets dan vroolijke<br />

gezichten zagen. Er was hun gezegd, dat zij nog maar één<br />

1 ) Waarschijnlijk eene verbastering van het Maleische woord „sobat" dat<br />

vriend beteekent.


De Tawárin en de Moaif, 179<br />

tocht behoefden te maken, alvorens zij voor goed naar hunne<br />

families konden .terugkeeren. Wij brachten een afscheidsbezoek<br />

aan den .tókohouder van de Nieuw-Guinea.Handelsmaatschappij;<br />

liepen nog eens door de zoogenaamde handelaarswij<br />

k en keerden terug naar ons huis. Het huis. had een<br />

kooper gevonden in MUSTARI KATIDJA, een rijke Ternataansche<br />

handelaar, terwijl de koelieloods overging aan JOHANNES<br />

ROMPIES. De voorwerpen, die wij niet de moeite waard achtten<br />

om mede te nemen, werden onder de Papoea's verdeeld,<br />

die in grooten getale waren opgekomen om ons vaarwel te<br />

zeggen. Er waren er onder hen, die zich verdrietig toonden<br />

over ons vertrek; er bestond dan ook wel reden voor, want<br />

ons huis was voor hen steeds een weivoorziene toko geweest,<br />

waar zij bijna alles konden krijgen, wat zij begeerden, in ruil<br />

voor voorwerpen, die voor hen weinig waarde hadden. UNAI<br />

had dien morgen zijn treurige stemming getoond door op<br />

de gewone plaats bij de provisieloods de sirenenfluït aan<br />

zijne lippen te brengen, maar mistroostig Het hij die weer<br />

uit zijn mond vallen zonder er een. schoone toon aan te<br />

hebben ontlokt. Onze honden, werden onder hen verdeeld,<br />

hoe onaangenaam het ook voor ons was om afscheid van<br />

hen te nemen. Maar gedachtig aan hetgeen er gebeurd was,<br />

konden wij er niet aan denken om deze weder mede te<br />

nemen aan boord van de Zeemeeuw.<br />

Ten slotte werd de laatste plechtigheid onder aanvoering<br />

van Professor verricht. Ieder plantte twee ontkiemde klappers<br />

op het eiland, in de hoop, dat het eens forsche boomen<br />

mochten worden en met den innigen wensch, dat het ons<br />

hogmaaJs in ons leven - gegeven mocht zijn deze boomen<br />

terug te zien.


180<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

Toen dit werk verricht was, werd de Nederlandsche vlag,<br />

die steeds vroolijk aan een lange paal voor het huis van<br />

den controleur had gewapperd, ingehaald. Wij vertrokken<br />

daarna allen naar de Zeemeeuw; zooals ik reeds vroeger<br />

zeide, genoot ik de groote eer om door UNAI naar boord<br />

geroeid te worden.<br />

De Zeemeeuw lag in de buitenbaai, daar er in de binnenbaai<br />

geen veilige ankerplaats was; van uit Metu Débi was<br />

zij niet te zien. Zoodra wij om kaap Pi waren gekomen,<br />

wachtte ons daar een verrassend schouwspel. De Zeerneeuw,<br />

helderwit geschilderd, lag daar statig voor anker, met de<br />

geheele Tobádische vloot om haar heen. Alle vaartuigen,<br />

die maar zee konden bouwen, waren voor den dag gehaald.<br />

Mannen, vrouwen, kinderen, grijsaards, jeugdige en bejaarde<br />

Papoea's waren opgehoopt in de vaartuigen om een laatst<br />

vaarwel toe te roepen aan de veertien stamverwanten, die


De Tawárin en de Moaif. . 181<br />

zij aan onze hoede hadden toevertrouwd en die een reis zouden<br />

gaan maken, waar nog lang in Tobádi over gesproken<br />

zal worden.<br />

Toevallig woonde ik hun aan boord komen bij; zij werden<br />

uitgeleide gedaan door familie en vrienden. Deze toonden<br />

hunne genegenheid door allerlei lekkernijen voor hen<br />

aan boord te brengen, bestaande uit: gebakken visch, ongekookte<br />

sago, jonge klappers, varkensvleesch, om kort te<br />

gaan, het geheele menu der Papoea's; het geheel vormde<br />

een groote stapel aan boord. Ook de sagopotten om deze<br />

spijs te kooken werden niet vergeten. Een oud vrouwtje gaf<br />

aan een der vertrekkenden, waarschijnlijk haar zoon, eenige<br />

van hare schildpadden oorringen. In de booten, die ons omringden,<br />

zagen wij verscheidene vrouwen bitter weenen, de<br />

meesten staken drie vingers op om ons te herinneren aan<br />

onze belofte, dat zij allen weder over drie maanden terug<br />

zouden zijn. Er heerschte een onbeschrijfelijke verwarring<br />

aan boord, overal trof men Papoea's aan, die afscheid namen<br />

en die voor het laatst nog een pakje tabak of een mes van<br />

ons trachtten te krijgen. UNAI stapte trotsch als een pauw<br />

over het dek; ik kon niet nalaten hem een groot kapmes<br />

als afscheidscadeau aan te bieden. Als tegengeschenk ontving<br />

ik een mooie bos pijlen en een rijk versierde boog. Maar<br />

plotseling gilde de stoomfluit, de Papoea's die niet meegingen,<br />

moesten van boord, de trap werd ingehaald en langzaam<br />

begon de schroef te werken. Er ging een luid geschreeuw<br />

op van de ons omringende bootjes, die ons te vergeefs trachtten<br />

bij te houden; overal zag men handen met drie waarschuwende<br />

vingers. De veertien Papoea's, die thans in onzen<br />

dienst waren, vlogen naar den achtersteven en namen


182<br />

De Tawárin en de Moaif.<br />

wuivend afscheid van de achtergelaten betrekkingen. Langzamerhand<br />

waren de bootjes niet meer te herkennen en geleken<br />

nog maar op kleine bruine stipjes en verdwenen ten<br />

slotte geheel uit het gezicht. Wij stoomden langs Kajó en<br />

Mannen van Kajó.<br />

werden vaarwel gewuifd door eenige van hen in bootjes;<br />

ten slotte passeerden wij het Magdalena-eiland, de ankerplaats<br />

van de Pakketvaart; kaap Tuátja (Caillé) kwam daarna<br />

in zicht en het duurde niet lang of wij waren in volle<br />

zee en hadden voor altijd de Humboldtbaai vaarwel gezegd,


De Tawárin en de Moaif. '83<br />

die bij ons allen wel een onuitwischbaren indruk zal hebben<br />

achtergelaten.<br />

Ieder trachtte het zich weder zoo gemakkelijk mogelijk<br />

aan boord te maken ; den Papoea's werd een bepaald gedeelte<br />

van het schip als verblijf aangewezen en wij moesten hen<br />

langzamerhand aan tucht gaan wennen, een woord dat zeker<br />

niet voorkomt op de woordenlijst der Papoea's.<br />

Steenen bijl.


De Zeemeeuw. 185<br />

natanen. Aan hun hoofd stond de zoogenaamde „serang",<br />

vereeuwigd in onderstaande foto. Toen wij voor het eerst<br />

J. A. LASTDRAGER. C. DEYCKERHOFF.<br />

J. H. VARKEVISSER. K. M. VAN WEEL. J. W. VAN NOUHUYS. R. TH. GUICHERIT.<br />

te Ternate aan boord van de Zeemeeuw kwamen, zou<br />

ïk, ware ik kapitein aan boord geweest, weinig ingenomen<br />

zijn geweest met de wijze, waarop van het schip gebruik<br />

was gemaakt, om niet van het woord „misbruik" te spreken,<br />

Het dek was bezaaid met allerlei voorwerpen van de expeditie.<br />

Aan stuurboordzijde stond een groote stapel gabbagabba<br />

en atap voor ons aanstaand huis op Metu Débi.<br />

Het ruim was gevuld met zakken rijst en andere levens-


186 De Zeemeeuw.<br />

middelen, verder allerlei kisten voor de geneeskunde, zoölogie<br />

en anthropologie. Maar het ruim was nog niet voldoende<br />

en de overtollige kisten waren zoo goed mogelijk<br />

De Serang.<br />

aan dek vastgesjord. Wat moet dit dek voor een zeeman<br />

een treurigen aanblik hebben opgeleverd; het dek, waarop<br />

hij zoo trotsch is en dat steeds met de meest mogelijke<br />

zorg wordt onderhouden. Steeds waren alle officieren zoo<br />

welwillend mogelijk en niets was hun te veel om ons te<br />

helpen en bij te staan in het slagen der expeditie. De<br />

resultaten, die er met de expeditie bereikt zijn, hebben<br />

wij dan ook mijns inziens voor een groot deel te danken


De Zeemeeuw. 187<br />

aan de medewerking aan boord van de Zeemeeuw ondervonden.<br />

Het moet toch geen aangenaam gezicht zijn geweest<br />

voor den gezaghebber om het dek na afloop van<br />

eiken tocht veranderd te zien in geïmproviseerde laboratoria.<br />

Hier lagen steenen te drogen, daar stonden flesschen en buizen<br />

met alcohol, terwijl talrijke ethnografische voorwerpen opgestapeld<br />

stonden, om zoo straks in kisten te worden verpakt. In<br />

plaats van hierover eenigszins verstoord te zijn, trachtte hij<br />

een ieder zooveel mogelijk de behulpzame hand te bieden<br />

bij het tijdroovende sorteeren en etiquetteeren. Na een goede<br />

buit van de jagers geleek het dek gewoonlijk wel een slagerswinkel;<br />

overal zaten Papoea's met handen en voeten vogels<br />

te villen en kregen onderwijs van DE BEAUFORT en mij in<br />

het prepareeren der vogels. Bij dit werk moest men zeer<br />

voorzichtig zijn; wil het eenige waarde hebben, dan moeten<br />

er ook nauwkeurige aanteekeningen gemaakt worden,<br />

wat betreft het geslacht der vogels, de kleur der oogen,<br />

pooten en snavels; deze laatste verkleuren meestal in gedroogden<br />

staat. Verder was er, aan boord een kleine menagerie,<br />

bestaande uit een casuaris, een paradijsvogel, eenige<br />

exemplaren van Petaurus papuanus, een tweetal discussen<br />

en een groote kooi met ornithopterapoppen, waarin dagelijks<br />

eenige prachtige vlinders uitkwamen. Op het achterschip<br />

hingen orchideeën en op het dek stond eene verzameling<br />

planten van de mantri Mas Djipja. Ten slotte bracht nog<br />

het ontwikkelen en het uitwasschen der photografische platen<br />

de noodige verwarring; mij dunkt een en ander is reeds<br />

voldoende om een niet-zeeman te doen begrijpen, welk<br />

een wanorde wij aan boord van dit schip te weeg brachten.<br />

Maar, wanneer er bij den gezaghebber een ernstig streven


[88 Be Zeemeeuw.<br />

bestaat om de expeditie met al zijn macht bij te staan en<br />

als hij zelf groote interesse heeft in de schoone natuurvakken,<br />

dan is het te verklaren, dat alles afgeloopen is, zooals niemand<br />

van ons dit had durven denken.<br />

Tot mijn grooten spijt heb ik geen foto van den hofmeester,<br />

die, hoewel niet tot de vroolijksten behoorende, — want ik<br />

heb hem gedurende den tocht nimmer zien lachen — toch door<br />

ons gewaardeerd werd, daar hij steeds met een onverstoorbare<br />

kalmte zijn plicht vervulde. Het was vermakelijk hem<br />

met een soepterrine te zien balanceeren, wanneer er wat<br />

deining stond; nooit werd er door hem een droppel gemorst.<br />

De „mistri" of wel timmerman werd door ons allen te<br />

vriend gehouden, want wij hingen allen van hem af, indien<br />

er kisten moesten gefabriceerd worden en dat wist hij op eene<br />

meesterlijke wijze te doen.<br />

Onder opperste leiding van den heer VARKEVISSER verdwenen<br />

de groote zinken bussen met materiaal op alcohol<br />

van het achterdek en kwamen prachtig gesoldeerd weder<br />

terug, zonder dat er het kleinste lek in was te bespeuren.<br />

Over zijne kundigheden in de machinekamer past het mij<br />

niet te oordeeleh, maar wel weet ik, dat hij een meester<br />

was in het visschen en door hem de meest zonderlinge visschen<br />

uit zee werden opgehaald.<br />

De Zeemeeuw lag gewoonlijk nauwelijks ten anker, of wij<br />

zagen den heer VARKEVISSER over boord geleund, turende<br />

naar een lijntje om een van zijne vingers gewonden, dat<br />

straks de heerlijkste vischjes voor de rijsttafel zou ophalen.<br />

Maar hij was het meest in zijn element, indien er een groote<br />

visch aan de sleeplijn zat. Wanneer wij onder stoom waren,<br />

hing er steeds een sleeplijn uit; deze was door een dun


De Zeemeenw. 189<br />

touwtje verbonden aan een kleine paal die aan de verschansing<br />

was vastgemaakt. Heeft nu een visch zich vergrepen<br />

aan den haak door het aas te willen opslikken, dat uit eenige<br />

roode of witte lappen flanel bestond, dan geeft hij een ruk<br />

aan de lijn en het dunne touwtje breekt. Er is altijd wel<br />

iemand aan boord, die naar het lijntje kijkt en nauwelijks<br />

heeft hij het zien afknappen, of een luid geroep van „ikan",<br />

„ikan" (visch, visch) weerklinkt aan boord. Ieder spoedt zich<br />

naar den achtersteven om getuige te zijn van het ophalen van<br />

den visch. Gewoonlijk zijn het zeer groote exemplaren; een<br />

enkele maal vingen wij wel eens een haai, maar deze genoot<br />

nooit de eer om aan boord te komen, maar werd met een<br />

kogel afgemaakt en daarna als prooi toegeworpen aan zijne<br />

broeders. Na het geroep werd er halve kracht gestoomd;<br />

de serang nam de lijn en begon deze langzaam in te<br />

halen. Het duurde dan gewoonlijk niet lang, of men zag een<br />

groote visch hevig met zijn staart slaan en uit alle macht<br />

rukken om zijn leven te redden. Het is, geloof ik, maar<br />

éénmaal gebeurd, dat de serang zijn slachtoffer niet aan boord<br />

bracht. Lag de visch half boven water, dan gaf hij de lijn<br />

over aan zijnen helper en trok met een haak den visch aan<br />

de kieuwen aan boord. Meestal vertrok hij dan triomfantelijk<br />

met den visch in zijne armen naar het achterdek, waar zij<br />

verdeeld werd onder de opvarenden van de Zeemeeuw. Eens<br />

haalden wij in de nabijheid der Mapia-eilanden achtereenvolgens<br />

zeven groote visschen op, die te zamen 70 K.G.<br />

wogen. Ik heb den heer VARKEVISSER nog nooit zoo zenuwachtig<br />

en opgetogen gezien als op dien dag; er waren dan<br />

ook geen handen genoeg om al deze visschen aan boord te<br />

brengen en verder te bewerken.


190 De Zeemeeuw.<br />

Na het vertrek van de Humboldtbaai moest er, voorzien<br />

worden in de slecht verzorgde garderobe der Tobaáiërs;<br />

daar zij een wel wat al te luchtig kostuum hadden om<br />

De Zeemeeuw. .<br />

daarmede op Ternate rond te wandelen. Wij hadden een<br />

groote hoeveelheid ongesteven katoen aart boord „kaïn bladjoe"<br />

genaamd, dat wij gebruikten om de visschen in te wikkelen<br />

alvorens ze in de bussen te verpakken. Dit geschiedde om<br />

te verhinderen, dat ze zouden beschadigen door tegen elkaar<br />

aan te schuren; Met behulp van een der matrozen werd er<br />

een patroon geknipt en dit zooveel malen uit het katoen<br />

gesneden, als er sans culotte Papoea's waren. Toen dit ge-


De Zeemeeuw. 191<br />

beurd was, werden de stukken aan elkaar genaaid. DUMAS<br />

maakte zich hiermede zeer verdienstelijk, gewapend met een<br />

groote bril, daar hij anders den draad niet in de naald<br />

kon krijgen. Toen de kleedingstukken gereed waren, werden<br />

alle Papoea's op het achterdek geroepen en kregen zij ieder<br />

één exemplaar. Het tooneel, dat toen volgde, was onbeschrijfelijk<br />

dwaas. De meesten toch hadden nooit zoo'n voorwerp<br />

aangehad en de meest mogelijke denkbare combinaties<br />

werden er gemaakt tusschen een pantalon en een paar<br />

beenen. Daar er bij het snijden niet gerekend was op diverse<br />

grootten, geloof ik, dat de schuld ook aan ons lag, dat de<br />

pantalons niet goed pasten. Maar na veel ruilen, passen en<br />

bijknippen, hadden zij toch, allen het eerste voorwerp der<br />

beschaving aan. Het loopen ging hen nog niet goed af en zij<br />

wandelden met kleine pasjes over het dek rond, terwijl zij<br />

angstig keken naar de pijpen, vreezende, dat deze elk oogenblik<br />

zouden scheuren. Toen zij er twee dagen in hadden<br />

rondgeloopen, vonden wij het maar beter om de pantalons<br />

weder in de kleerenkast op te bergen, daar er verscheidene<br />

reeds zeer gehavend uitzagen en zichtbare sporen vertoonden<br />

van gedragen te zijn. De stof bleek ook van een al te onsolide<br />

qualiteit. Enkelen hadden ten einde raad het kleedingstuk<br />

om hunne heupen gebonden en er weder een gewone schaamlap<br />

van gemaakt. De volgende moderniseering, die zij toepasten,<br />

was het afknippen van hun haarbol. Toen wij hun<br />

vroegen, waarom zij dit deden, beduidden zij ons, dat<br />

hun haar. te dicht bevolkt was en dit hen te lastig werd;<br />

Een vermakelijk schouwspel was, toen zij naar den wal gestuurd<br />

waren om zich in een klein riviertje te baden; voor<br />

het eerst gebruikten zij daarbij zeep. Zij gedroegen zich als


192 De Zeemeeuw.<br />

kinderen en speelden met de groote vlokken schuim. Het<br />

spelletje was hun zoo goed bevallen, dat zij eiken dag om<br />

zeep vroegen om weder opnieuw te beginnen. Aan boord<br />

waren zij zeer behulpzaam en hielpen de matrozen, waar zij<br />

maar konden. Hun grootste genoegen was echter de pomp,<br />

die eiken morgen in beweging werd gezet om het dek schoon<br />

te krijgen. Het was maar goed, dat er over dag een ketting<br />

met slot op zat, anders zou het zoo zuinig bewaarde zoete<br />

water spoedig vermorst zijn geweest. In den beginne hadden<br />

wij nogal last met hen met het eten, daar zij alleen maar<br />

sago en sommige vischsoorten wilden gebruiken; andere spijs<br />

was in hunne oogen „oerèp"¹). Zoolang de van de Humboldtbaai<br />

medegebrachte voorraad strekte, ging alles goed, maar<br />

toen deze op was, begonnen zij sago te vragen, die wij niet<br />

aan boord hadden. Wij beloofden hun dit te geven, zoodra<br />

wij in de Geelvinkbaai zouden zijn en voorloopig moesten<br />

zij zich behelpen met rijst en gedroogde visch. Af en toe<br />

kochten zij visch in ruil voor hunne schildpadden oorringen<br />

van Papoea's, die bij de nederzettingen, die wij aandeden,<br />

langs zij van het schip kwamen. Vooral in de Geelvinkbaai<br />

had men het zeer voorzien op deze sieraden en het was<br />

aardig om te zien, hoe hunne westelijke stamgenooten allerlei<br />

begeerlijke voorwerpen aan boord brachten om deze voorwerpen<br />

. machtig te worden. Het duurde clan ook niet lang,<br />

of de meesten liepen rond, geheel ontdaan van hunne sieraden,<br />

maar daarentegen hadden velen een kapmes gekocht.<br />

Deze kapmessen, die door hen zelf gesmeed zijn, staan in<br />

hooge waarde, maar hierover later in hoofdstuk VII,<br />

¹) Dit woord werd door hen gebruikt voor alle voorwerpen, die hun onbekend<br />

waren.


De Zeemeeuw. 193<br />

Eens zag ik mijn vriend ATTA heel handig met een pijl<br />

een inktvisch boven van het dek schieten; daar er geen<br />

sloep was gestreken, was goede raad duur, maar niet voor<br />

hem. Zonder zich een oogenblik te bedenken, sprong hij van<br />

de verschansing, zwom met krachtigen slag naar zijn pijl,<br />

waaraan de inktvisch was vastgestoken en werd onder luid<br />

gejuich weder aan boord gehaald.<br />

Eiken avond om zeven uur kwamen de matrozen op het<br />

voordek te zamen voor het avondappèl, om van den serang<br />

de werkzaamheden voor den volgenden dag te vernemen.<br />

Zoodra de bevelen waren gegeven, blies de serang een<br />

schoone aria op zijn bootrnansfluit; de matrozen maakten<br />

dan het militaire saluut en rukten in. Toen de Papoea's dit<br />

éénmaal gezien hadden, beviel hun deze vertooning zoo goed,<br />

dat zij zich den volgenden dag in de positie tegenover de<br />

in het gelid staande matrozen plaatsten. Na afloop van de<br />

aria sloegen ook zij deftig aan en verwijderden zij zich met<br />

een ernstig gezicht, alsof zij ook tot de bemanning behoorden.<br />

Zij hadden zich ook onmiddellijk de gewoonte eigen gemaakt<br />

om evenals de koelies „poorskot" (voorschot) te vragen in<br />

den vorm van tabak, cigarettenpapier en lucifers. DUMAS, die<br />

zich eenigszins verantwoordelijk had gesteld tegenover de<br />

Tobádiers in de Humboldtbaai, had zich belast met deze<br />

ingewikkelde administratie.<br />

Met al deze gebeurtenissen en onze bezigheden ging de<br />

tijd snel om op de Zeemeeuw.<br />

Des morgens vroeg van den 17 den Juli bereikten wij<br />

de Kumamba-eilanden, drie in getal: Nirumoar (Armófin),<br />

Lansutu en Liki. Wij brachten een kortstondig bezoek<br />

aan Nirumoar; voor Professor leverde dit uit kalksteen


194<br />

De Zeemeeuw,<br />

bestaande eiland weinig interessants op, terwijl wij geen<br />

tijd hadden voor een grondig zoölogisch onderzoek. Het<br />

spreekt van zelf, dat ter loops alles medegenomen werd,<br />

wat wij zagen. Lansutu werd bezocht door Professor, den<br />

controleur, VAN WEEL en DE BEAUFORT. Zij ontmoetten<br />

eenige daar wonende Papoea's, die zich zeer vriendschappelijk<br />

tegenover hen gedroegen. Liki werd door ons allen bezocht;<br />

het is het grootste der drie eilanden, waarop wij<br />

eenige huizen zagen, maar de eigenlijke nederzetting hebben<br />

wij niet gezien. Het grootste gedeelte van het eiland is bedekt<br />

met vruchtdragende klapperboomen, maar de aanwezige<br />

voorraad scheen te groot te zijn voor de consumptie. De<br />

rijpe vruchten vielen dus van de boomen en ontkiemden<br />

weder op den grond, rnaar daar ze zoodoende veel te dicht<br />

op elkaar stonden, groeiden zij in schuine richtingen en geleken<br />

deze boomen weinig op de anders zoo statige klapperboomen.<br />

Een klappernoot was zelfs ontkiemd op een<br />

dooden boom, die op den grond was gevallen. Het is jammer,<br />

dat de inwoners geen copra van de vruchten vervaardigen<br />

en zoodoende dit eiland productief maken. Wij<br />

maakten met de vlet een mooie tocht om een gedeelte van<br />

het eiland, verzamelden daar geologisch en zoölogisch materiaal<br />

en deden ons te goed aan de klappernoten, terwijl<br />

wij de vlet zoo vol mogelijk laadden met jonge vruchten.<br />

Voor de zich aan boord bevindende klapperrotten hadden<br />

wij steeds versche vruchten noodig, daar wij hen nog niet<br />

aan ander voedsel konden gewennen. Over een schitterend gekleurd<br />

koraalrif roeiden wij langzaam terug naar boord, om zoo<br />

lang mogelijk van dit heerlijke schouwspel te genieten. Alhoewel<br />

de bewoners van Liki beloofd hadden om aan boord te ko-


De Zeemeeuw. 195<br />

men met ethnografica en om inlichtingen te geven, kwamen<br />

zij helaas hunne belofte niet na en zetten wij koers naar Biak.<br />

Wij passeerden eerst aan bakboord de Padäaido-eilanden.<br />

Dat de scheepvaart hier niet druk is, bewijst wel de zeekaart,<br />

want te midden van de talrijk daarop aangegeven eilanden<br />

staat gedrukt: „Hier liggen waarschijnlijk nog meer eilanden."<br />

Eerst tegen den middag kwamen wij ten anker voor het<br />

dorp Wári op het groote eiland Biak gelegen. Alhoewel wij<br />

de bewoners, die op het .strand rondliepen, wenkten, voldeden<br />

zij niet onmiddellijk aan ons verzoek en duurde het<br />

geruimen tijd, voordat de tweevlerkige vaartuigen langs zij<br />

van het schip lagen. Een van hen bood ons een brief aan,<br />

die volgens zijne bewering zijn aanstelling als hoofd bevatte.<br />

De brief had daar niets mede te maken en behelsde de meest<br />

eenvoudige zaken. Wij hebben hem echter niet uit den waan<br />

geholpen. Ik hoorde toen van één van ons een verhaal, dat<br />

een kamponghoofd, waar is mij ontschoten, als aanstellingsbrief<br />

een rekening van een fotograaf vertoonde. Het hoofd<br />

van de rekening was bedrukt met eenige medailles, die de<br />

man op eene tentoonstelling had behaald, maar juist deze<br />

eenigszins op zegels gelijkende teekeningen gaven cachet aan<br />

het stuk. De korano van een naburig dorp kwam ook aan<br />

boord, hij had een oud versleten pakje aan en was getooid<br />

met een oude, strooien dameshoed met een veer, misschien<br />

een van de insignia van den kroon. Hij bracht schildpadschaal<br />

als geschenk mede, dat echter van een zeer inferieure<br />

qualiteit was. De houding van de bevolking kwam ons een<br />

weinig vreemd voor en hun uiterlijk was geenszins gunstig.<br />

Na eenig overleg besloten wij toch naar den wal te gaan,<br />

daar het jammer zoude zijn, deze nederzetting niet te be-


196 De Zeemeeuw,<br />

zoeken. De huizen zijn gebouwd in den trant van die men<br />

bijna overal aan de kust van de Geelvinkbaai vindt en<br />

hebben den zoogenaamden schildpadvorm. Wij kochten zeer<br />

veel ethnografica o. a. zeer mooi bewerkte lansen met ijzeren<br />

punten. Deze werden in menigte door de vrouwen aangebracht;<br />

wij dachten eerst, dat zij ons te koop werden aangeboden,<br />

maar het bleek, dat zij slechts binnen het bereik<br />

der mannen werden gezet. De goede verstandhouding werd<br />

echter door geen voorval verstoord, toen zij begrepen, dat<br />

wij met goede bedoelingen bij hen waren gekomen. DUMAS<br />

was verder in het dorp doorgedrongen en kwam weldra terug<br />

met een bamboe gevuld met sagueer. Dit is de bekende<br />

drank, die de Ternatanen weten te maken uit de bloemkolf<br />

van de Arengpalm (Arengga sacharifera). Voor dat doel wordt<br />

de inflorescentie, die bij de Palmen een kolf is, afgesneden<br />

en wordt er een holle bamboe onder gehangen. De dikke<br />

steel wordt daarna geslagen en bewerkt, zoodat het sap er<br />

begint uit te loopen. Dit sap laat men dan gisten, waarna<br />

men een zeer verfrisschende, maar tevens bedwelmende drank<br />

verkrijgt. Deze drank kan men eiken morgen op de passar<br />

(markt) te Ternate koopen. De bewoners van Wan bereidden<br />

hunne sagueer uit de klapperboomen, die er dan<br />

ook door deze bewerking armoedig en klein uitzagen. Bij<br />

nadere beschouwing zagen wij, dat sommige mannelijke bewoners<br />

roode neuzen hadden, waarschijnlijk een gevolg<br />

van drankmisbruik. Ook verspreidden sommigen van hen<br />

een geur, sterk overeenkomende met die van iemand, die<br />

een middel tegen koude voeten heeft genomen. Aan een<br />

van de huizen hing een blauw uithangbord, waarop met<br />

gouden letters „Léon XIII" geschilderd was; verder hadden


De Zeemeeuw. 197<br />

sommigen ceintuurs uit caoutchouc gesneden. Wij vroegen<br />

naar de herkomst en kregen ten antwoord, dat al deze voorwerpen<br />

waren aangespoeld. Wij maakten echter de veronderstelling,<br />

dat een en ander wel eens afkomstig kon zijn<br />

van een gestrand schip en dat zij de schipbreukelingen een<br />

vreemdsoortige hulp hadden geboden. Laten wij hopen, dat<br />

deze veronderstelling niet juist is geweest.<br />

Dicht bij het strand stond een eigenaardig gevormd grafje,<br />

waarbij een treurende weduwe zat, die zich niet zoo schuw<br />

toonde als de andere vrouwen.<br />

Wij deden nog moeite om dit interessante voorwerp machtig<br />

te worden, maar dit mocht ons niet gelukken.<br />

Onder de ethnografica bevonden zich ook tal van zoogenaamde<br />

„korwars"; dit zijn kleine uit hout gesneden beeldjes,<br />

meestal met een lapje omwonden om de kleeding na te<br />

bootsen. Deze voorwerpen zijn beeltenissen van overleden<br />

familieleden en worden met een touwtje om den hals gedra-<br />

'gen. Hunne piëteit was echter niet groot, want wij kochten<br />

deze ahnengalerie voor tabak en eenige messen. Onze Papoea's<br />

dreven ook druk handel, zij hadden het voornamelijk<br />

voorzien op armbanden uit een Tritonschelp gemaakt. VAN<br />

DER SANDE knipte van een der Papoea's, onder eenig protest<br />

van de anderen, een haarlok af, waaraan acht groote witte<br />

kralen. Later bleek het, dat bij den dood van een bloedverwant,<br />

het haar op één lok na afgeschoren wordt, en dat aan<br />

die lok kralen bevestigd worden, die voor én langs het oor<br />

afhangen, zooals ook bij den persoon in quaestie het geval was.<br />

VAN DER SANDE had hem dus zijn rouwgewaad afgeknipt.<br />

Den volgenden dag viel het anker voor het eiland Supiórï<br />

en wel in de zoogenaamde Maudorbaai. Het eiland is slechts


198 De Zeemeeuw.<br />

door een kleine straat gescheiden van Biak. Omtrent de<br />

breedte van deze straat is nog niets bekend, zij staat dan<br />

ook met een stippellijn op de kaart aangegeven. Wij gingen<br />

met twee sloepen naar den wal, waarvan één bemand 'werd<br />

met onze Papoea's, die verheugd waren, dat zij eens van het<br />

schip mochten. Uit voorzichtigheid hadden wij hen aan boord<br />

gehouden bij de plaatsen, die wij tot nog toe hadden aan-<br />

gedaan. Zij hadden pijl en boog medegenomen om ons be-<br />

hulpzaam te zijn bij het vangen van visschen. Zij gedroegen<br />

zich als losgelaten honden en er was niet veel meer te<br />

merken van de tucht, waaraan zij zich eenige dagen hadden<br />

moeten onderwerpen.<br />

Het riviertje, dat wij hadden uitgekozen om te onder-<br />

zoeken, bleek niet geschikt om daarin met „toeba" te<br />

visschen, zoodat ieder, vergezeld van een Papoea, op de<br />

vogeljacht ging. Zij zijn uitstekend geschikt als jachtjongen,<br />

daar zij zeer scherp zien en bovendien het geluid der vogels<br />

zeer goed weten na te bootsen. Ook het oprapen der ge-<br />

schoten vogels, die dikwijls in het dichte struikgewas vallen,<br />

ïs geen aangenaam werk, en zij doen dit zonder dat er om<br />

gevraagd wordt.<br />

Een bevredigende buit was het resultaat van dezen tocht.<br />

Een verlaten hut, hoogstwaarschijnlijk van schildpadvisschers<br />

stond aan den wal, maar van de bewoners werd niets ver-<br />

nomen. Onder een geweldigen slagregen keerden wij naar<br />

boord terug. DE BEAUFORT had wegens een vrij hevige<br />

aanval van malaria deze tochten niet kunnen mee maken. '<br />

Den volgenden morgen verstoomden wij naar een baai,<br />

die in de nabijheid lag. Met een vlet gingen wij naar<br />

den wal, maar kwamen terecht in een doolhof van kleine


De Zeemeeuw. 199<br />

eilandjes van koraalkalk en kreekjes door de zee gevormd.<br />

Op een van de eilandjes stonden eenige klapperboomen als<br />

bewijs dat hier menschen waren geweest; bij nader onderzoek<br />

vonden wij in de struiken een graf versierd met snoertjes<br />

kralen aan een stokje en eenige gebroken houten en ijzeren<br />

potten. Van de bevolking was niets te zien.<br />

Bij het naar boord roeien, hoorden wij plotseling op<br />

den wal roepen; wij gingen er onmiddellijk op af en zagen<br />

een Papoea aan den rand van het bosch staan, maar hij<br />

verdween terstond en liet niets meer van zich hooren of zien.<br />

Hij zal waarschijnlijk wel afgeschrikt zijn door onze Papoea's,<br />

die hij wellicht aanzag voor deelnemers aan een raak- of<br />

rooftocht, die zoo veelvuldig in de Geelvinkbaai gehouden<br />

worden. Ondanks ons vredegeroep kregen wij niets meer te<br />

zien van dezen mysterieusen persoon. Des middags werd er<br />

nogmaals geroepen en nu ging VAN NOUHUYS er alleen<br />

op uit, maar ondanks alle in het werk gestelde pogingen<br />

om met dezen persoon in aanraking te komen, moest hij<br />

onverrichter zake terugkeeren.<br />

Het was ons helaas niet vergund, om iets te weten te<br />

komen van de bewoners van de noordkust van Supióri.<br />

Den 18 den Juli des morgens om 8 uur kwamen wij ten anker<br />

in de nabijheid van het eiland Mios Kórwar (Aifondi), dat volgens<br />

de kaart met tal van riffen is omgeven. De grootste<br />

omzichtigheid moest dus in acht genomen worden. Op het<br />

eiland zagen wij van verre de Nederlandsche vlag wapperen.<br />

De animo om naar den wal te gaan was zeer groot, zoodat<br />

behalve de vlet ook de jol werd gestreken. De eerste<br />

werd weder bemand met de Tobádiers, die het er op zetten<br />

om harder te roeien dan de matrozen in de jol. Na een drie


200<br />

De Zeemeeuw.<br />

uur roeien landden wij op het eiland en hadden een voorsprong<br />

van ± een half uur op de tweede boot. Wij vonden<br />

verscheidene Papoea's, die zich echter zeer vreesachtig en<br />

terughoudend toonden. Twee zeer oude Papoea's spreidden<br />

een matje op den grond, noodigden ons uit daarop plaats<br />

te nemen en boden ons eenige versche klappers aan.<br />

De huizen, die op het eiland stonden, waren eigenlijk niet<br />

meer dan overdekte slaapplaatsen en het bleek, dat zij behoorden<br />

tot een ras, dat hier een schuilplaats had gezocht<br />

tegen de vervolgingen van hunne rasgenootcn. Zij waren<br />

van hunne eigenlijke woonplaats verdreven en hadden zich<br />

op dit eiland verscholen.<br />

Wij zagen een veertigtal mannen en later op den middag<br />

eenige vrouwen en kinderen.<br />

Alhoewel hun<br />

inboedel zeer arm was,<br />

kochten wij eenige ethnografica<br />

o. a. eenige<br />

aardig versierde hoofdbankjes,<br />

die onmiddellijk<br />

ter leen werden ge-<br />

Hoofdbankje.<br />

vraagd door onze Tobádiërs,<br />

die aan boord<br />

hun geliefkoosd maar hard hoofdkussen hadden moeten missen.<br />

Het schip was ondertusschen vlak bij het eiland gekomen,<br />

daar het gebleken was, dat het rif zich niet zoo dicht bij<br />

het eiland bevond, als op de kaart staat aangegeven. Ons<br />

werd daarmede een warme tocht van drie uur in een open<br />

vlet bespaard.<br />

Den I9 en Juli des morgens zes uur viel het anker voor


De Zeemeeuw. 201<br />

een klein eilandje Mios Ajáwi (Káiru) genaamd; van de<br />

bevolking was niets te merken. De booten werden gestre-<br />

ken en brachten ons naar den wal. Wij hadden nauwelijks<br />

voet aan wal gezet, of alle Tobádiërs en oppassers -renden<br />

als bezetenen naar een bepaalde plek. Toen wij dichterbij<br />

gekomen waren, zagen wij hen met handen en voeten in het<br />

zand graven. Zij hadden de sporen van schildpadden ge-<br />

zien, die op het strand hadden rond geloopen en nu hoopten<br />

zij de eieren van deze dieren te vinden. Ondanks al hun<br />

moeite mocht het hun niet gelukken deze te vinden.<br />

Het scheen, dat er soms menschen op het eiland kwa-<br />

men, want hier en daar waren er takken met een kapmes<br />

afgeslagen. Het eilandje is voor het grootste gedeelte bedekt<br />

met Pandanus-boomen en toen wij voor het verzamelen van<br />

insecten daar onder wandelden, hoorden wij boven ons<br />

hoofd het klapperend geluid van opvliegende duiven, die<br />

zich aan de vruchten der boomen te goed hadden gedaan.<br />

Toen er op een exemplaar geschoten werd, vloog er een ge-<br />

heele zwerm op, die zich weder nederzette op een ander ge-<br />

deelte van het eiland. Zij, die met geweren gewapend waren,<br />

verdeelden zich toen over het eiland en zochten ieder een<br />

eenigszins open plek in het bosch op, waar zij schot hadden<br />

op de duiven. Een heftige kanonnade volgde toen ; de duiven<br />

vlogen van de eene open plek naar de andere, om daar op<br />

dezelfde wijze te worden ontvangen. Ik had drie Papoea's<br />

medegenomen en een steile puntige rots beklommen." Zoo-<br />

dra ik een duif geschoten had, liet ik deze apporteeren door<br />

een van mijne drie volgelingen, die trouwens niets liever<br />

deden. Het was ongeloofelijk hoe handig en vlug zij op de<br />

scherpe rotsblokken met hunne bloote voeten rondsprongen


202 De Zeemeeuw.<br />

en hoe spoedig de buit in veiligheid was. Te zamen<br />

schoten wij een dertigtal vogels. Deze duiven zijn de zoogenaamde<br />

goudduiven (Caloenas nicobarica), die druk gejaagd<br />

worden voor de mooie vederen, die gebruikt worden voor<br />

dameshoeden. De vogel is zwartgroen, lange, metaalgroene<br />

halsvederen omgeven den kop als een kraag. Het is voornamelijk<br />

om deze mooie in de zon schitterende halskraag,<br />

dat deze vogels geschoten worden. Des avonds aan<br />

boord werd iedere Papoea aan het villen der vogels gezet,<br />

terwijl het menu voor een ieder uit duif bestond. Bij het<br />

villen gebruiken de Papoea's niet alleen hunne vingers, maar<br />

ook hunne teenen en ik moet zeggen, dat het bij dit werk<br />

navolging verdient.<br />

Professor, die zich niet bemoeid had met deze moorddadige<br />

bezigheid, had een veel vredelievender werk verricht;<br />

daar er geen klappers op dit eiland groeiden, werden er<br />

door hem twee uit onzen voorraad aan boord toevertrouwd<br />

aan den vruchtbaren bodem. Jagers op goudduiven of schildpadvisschers<br />

zullen hem, hoop ik, later dankbaar gedenken.<br />

Wij zetten tegen den avond koers naar de zoogenaamde<br />

Mápia-eilanden, waar wij tegen den nacht aankwamen, ten<br />

minste toen wij wakker werden, lagen wij tengevolge van<br />

het gemis aan eene ankerplaats, drijvende voor deze groep<br />

eilanden. Wij besloten eerst er omheen te varen, nadat<br />

de hier wonende posthouder A. LAURENSZ bij ons aan<br />

boord was gekomen. „De gemeenschappelijke grondslag<br />

„van al die eilanden is een groot langwerpig rif (lange as<br />

„23 K.M.), waarin zich in het midden eene groote lagune<br />

„bevindt. Al de eilanden Pegun, Boras, Famelten, Fáneri-<br />

„marak en verschillende kleinere stellen niets anders voor,


De Zeemeeuw. 203<br />

„dan mét ontelbare kokospalmeri begroeide ophoogingen van<br />

„het rif, die zich echter slechts weinig boven het vloed-<br />

„niveau verheffen. Sommige feiten wijzen er op, dat het rif<br />

„op weg is zich tot een atol te vervormen. De in vroegere<br />

„tijden voorhandene opening aan de Westzijde is totaal dicht<br />

„gegroeid. De eilanden Boras en Fanerimarak zijn op weg<br />

„met elkander te vergroeien. Men kan gedurende de eb<br />

„thans droogvoets van het eene eiland naar het andere gaan,<br />

„terwijl een twintigtal jaren geleden dit slechts zwemmende<br />

„mogelijk was" ¹).<br />

Omtrent deze eilanden loopen zeer zonderlinge verhaleh;<br />

ook wij hadden hier eene eigenaardige ontmoeting. Zooals<br />

in het aangehaalde verslag vermeld staat, zijn de eilanden<br />

dicht begroeid met klapperboomen; deze boomen leveren<br />

een groot e hoeveelheid vruchten, waarvan copra wordt gemaakt<br />

en dat een groote waarde vertegenwoordigt. Copra<br />

is het gedroogde vruchtvleesch der cocospalm, waar olie<br />

uit geperst wordt en waaruit naar ik meen ook koeken<br />

voor het vee worden vervaardigd. .<br />

Waarschijnlijk heeft deze rijkdom twee zeevaarders aangetrokken<br />

met name O'KEEFE, een Amerikaan en P. OLSEN,<br />

een Noor. Van deze twee interessante personen was alleen<br />

de laatste op het eiland. O'KEEFE, die gehuwd was met een<br />

mestize van Yap, was op het eiland vertegenwoordigd door<br />

zijne vrouw en zijnen zoon Mr. HENRY O'KEEFE, die eenige<br />

beschaving had genoten op Ternate. O'KEEFE Sr. was volgens<br />

hun verhaal met een schip vergaan, maar het leek ons<br />

¹) Maatschappij ter bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederkndsche<br />

Koloniën, Bulletin Nº. 46 (6 de Bulletin van de Nieuw Guinea<br />

Expeditie) pag. 36.


204<br />

De Zeemeeuw.<br />

waarschijnlijker, dat hij naar zijn vaderland teruggekeerd was<br />

met een rijken buidel en zich daar schuil hield. Hij was namelijk<br />

wat al te hardhandig opgetreden tegen eenige Duitsche<br />

politiedienaren op de Carolinen-eilanden en was zoodoende<br />

in conflict gekomen met de daar geldende Duitsche strafwet,<br />

die het beter vond, dat hij zich eenige maanden afzonderde<br />

HENRY O'KEEFE en P. OLSEN.<br />

van de buitenwereld en het copra vervaardigen. OLSEN<br />

en O'KEEFE hadden van den op de Mápia-eilanden wonenden<br />

Radjah MARAWIDI de klapperoogst gepacht voor de luttele<br />

som van vijftig dollars, terwijl P. OLSEN zich in den echt had<br />

begeven met diens dochter om het contract nog hechter te<br />

maken. Hij vertelde aan elk van ons met een zeer ernstig<br />

gezicht: „I married the King's daughter". DUMAS schatte


De Zeemeeuw. 205<br />

de jaarlijksche opbrengst op ongeveer 20 a 30 duizend<br />

gulden. Af en toe ging een van hen met een schip de copra<br />

naar een haven brengen.<br />

Na de rondvaart maakte P. OLSEN zijne opwachting aan<br />

boord, hij werd aan de rijsttafel genoodigd en vertelde ons<br />

verschillende verhalen, die nu niet bepaald strookten met<br />

de bekomen inlichtingen. Na de rijsttafel gingen wij allen<br />

naar den wal om nader kennis te maken met de koninklijke<br />

familie. Wij werden ontvangen door den posthouder en<br />

den Radjah, die door zijn schoonzoon daarheen gestuurd<br />

was met een „ajo lekas"¹). Ook HENRY O'KEEFE was<br />

aldaar tegenwoordig, maar zweeg in de hem geleerde talen.<br />

Het bleek later, dat hij vrij goed Engelsen sprak, terwijl hij<br />

tevens de Maleische taal en die der inboorlingen meester<br />

was. Het werkvolk wordt voor het grootste gedeelte gerecruteerd<br />

van de Carolinen-eilanden; van de eigenlijke bevolking<br />

zijn er slechts een zestal over. Vroeger moeten er wel<br />

een duizendtal geweest zijn, maar dit aantal is gedund door<br />

raaktochten van uit Gébé. Wij werden daarna door den posthouder<br />

voorgesteld aan Mrs. O'KEEFE en de vrouw van den<br />

Radjah. Beiden waren gekleed in prachtig gebloemde rok en<br />

jurk. Allereerst brachten wij een bezoek aan het huis van<br />

den vertegenwoordiger van het Nederlandsche gezag, den<br />

heer LAURENSZ, die ons de noodige inlichtingen omtrent<br />

bevolking en eiland gaf. Daarna gingen wij in optocht naar<br />

het huis van Mrs. O'KEEFE, die ons tracteerde op een<br />

glaasje bier, dat wellicht betere tijden had gekend. Het waren<br />

vrij armoedige huizen, waarin deze menschen woonden,<br />

¹) Vooruit gauw.


206 De Zeemeeuw.<br />

Uit de wandversiering was duidelijk op te maken, dat haar<br />

verdwenen gemaal vroeger de zee bevoer; kleine helgekleurde<br />

scheepjes met witte zeiltjes hingen in een glazen<br />

uitstalkastje aan den muur, zooals<br />

men die wel ziet in de huizen van<br />

visschers. Verder hing er een<br />

schilderij, voorstellende O'KEEFE<br />

met zijn gezin. Ik moet zeggen,<br />

dat allen zich zeer goed gedroegen<br />

en de Amerikaan scheen hun wc]<br />

eenige society manieren geleerd te<br />

hebben, maar de illusie werd mij<br />

eenigszins benomen, toen Mrs.<br />

O'KEEFE een klein papiertje met<br />

hare teenen van den grond opraapte.<br />

Trouwens behalve P. OL-<br />

SEN en HENRY had niemand<br />

schoenen aan en ik denk, dat deze<br />

ze ook wel voor deze gelegenheid<br />

hadden aangetrokken. V. D. SANDE<br />

moest nog een consult geven aan<br />

een van de leden van dit vreemdsoortige gezin.<br />

Buiten gekomen werden wij verrast door een dans, uitgevoerd<br />

door een achttal bewoners der Carolinen-eilanden.<br />

o<br />

Deze hadden zich voor dat doel in een soort van damescostuum<br />

gestoken, bestaande uit rokjes van donkerrood en<br />

wit stroo; op het hoofd hadden zij papieren en vederen<br />

versierselen. De dans bestond uit gelijkmatige arm- en beenbewegingen,<br />

door zang begeleid en ging gepaard met gelijk<br />

uitgevoerde handklappen op dijen en borst.


De Zeemeeuw. 207<br />

Op het eiland had O'KEEFE varkens uit Amerika inge-<br />

voerd, die er dank zij het vette voedsel, bestaande uit copra,<br />

prachtig uitzagen. Als troggen deden reusachtige tridacna-<br />

schelpen dienst. Uit dankbaarheid voor ons bezoek kregen<br />

wij twee jonge varkens, die ons later aan boord zeer goed<br />

gesmaakt hebben. Een bezoek van een schip is voor<br />

hen, die op deze verlaten eilanden wonen, dan ook eene<br />

gebeurtenis van belang. P. OLSEN en HENRY O'KEEFE<br />

vergezelden ons naar boord en wij hebben den Noor op zijn<br />

verzoek gelukkig gemaakt met een flesch jenever. Tot onzen<br />

schrik bemerkten wij den volgenden dag, toen wij reeds<br />

lang onder stoom waren, dat hij zijne parapluie aan boord<br />

had laten liggen. Dit voorwerp zal hij wel niet gemist hebben<br />

op de Mápia-eilanden. Wij waren allen overtuigd dat hij,<br />

zoodra hij geld genoeg verzameld had, naar koudere streken<br />

zou vertrekken, met achterlating van de King's daughter.<br />

Op onze vaart ontmoetten wij des avonds een stoomschip,<br />

waarschijnlijk van de Nieuw-Guinea Handelsmaatschappij,<br />

met bestemming naar de Mápia-eilanden. Dit was voor hen<br />

dus het tweede schip in zoo'n kort tijdsverloop. Ze zullen<br />

nog wel langen tijd over die emotievolle dagen gesproken<br />

hebben. Des morgens lagen wij ten anker voor Manokwari<br />

in de mooie Dorébaai, van waaruit onze laatste tocht in het<br />

land der Papoea's zou plaats hebben.<br />

Armband en gordel van Tarfia.


HOOFDSTUK VIL<br />

De Geelvinkbaai.<br />

Is onderwerp van dit hoofdstuk koos ik de<br />

Geelvinkbaai en ten einde niet in herhalingen<br />

te treden, ben ik in dit hoofdstuk afgeweken<br />

van de chronologische volgorde. Het<br />

toeval wilde, dat de eerste en ook de laatste<br />

tocht, die wij op Nieuw-Guinea maakten, van uit de Geelvinkbaai<br />

geschiedde. De eerste tocht had plaats van 14 tot<br />

28 Februari en had het kolenonderzoek ten doel; de tweede<br />

duurde van 3 tot 15 Augustus om te trachten op dezen<br />

tocht dwars door Nieuw-Guinea te komen.<br />

De Geelvinkbaai is de zich in het noordwesten van het<br />

eiland bevindende groote inham. De hier wonende Papoea's<br />

verschillen in velerlei opzicht van hunne oostelijke rasgenooten.<br />

Wellicht hebben zij reeds te veel in originaliteit geleden<br />

door den invloed der beschaving.<br />

ons verblijf aldaar is niet zoo langdurig geweest als in de<br />

Humboldtbaai, zoodat wij niet op zoo'n intiemen voet met<br />

hen zijn gekomen als met de Tobádiërs, De mannen zijn hier


De Geelvinkbaai. 209<br />

niet afkeerig van het gebruik van alcoholische dranken;<br />

het gevolg is dan ook niet uitgebleven en tal van roofen<br />

moordpartijen bezorgen het daar gevestigde bestuur<br />

veel last.<br />

De vestiging van ons bestuur te Manokwari, dat tijdens<br />

ons bezoek bestond uit den assistent-resident L. A. VAN<br />

OOSTERZEE en den controleur P. E. MOOLENBURGH, heeft<br />

er veel toe bijgedragen, dat de streek thans niet meer in<br />

zoo'n slechten reuk staat als vroeger.<br />

• Ook de daar gevestigde zendelingen doen al het mogelijke<br />

om de bevolking zooveel mogelijk te beschaven. In<br />

de eerste plaats wil ik hier noemen den nestor der zendelingen,<br />

den heer J. L. VAN HASSELT, die reeds meer dan<br />

veertig jaar van zijn leven onafgebroken op Mansinam, gelegen<br />

op het eiland Manaswari, werkzaam is geweest en ook<br />

op taalkundig gebied zeer veel heeft gepresteerd, o. a. gaf<br />

hij een werk uit over het Noefoorsch ¹). Deze taal wordt<br />

door alle bewoners van de Geelvinkbaai gesproken of althans<br />

verstaan, zoodat de omgang met hen veel gemakkelijker is<br />

dan met de meer oostelijk gelegen Papoea's, waarvan elke<br />

kampong er een eigen taal op na houdt. In de tweede<br />

plaats vermeld ik den zendeling, den heer J. A. VAN BALEN,<br />

die in het zuidelijker gelegen Wendèsi woont. Maar ik kom<br />

nog terug op deze heeren, van wie wij zooveel vriendschap<br />

hebben genoten tijdens ons bezoek op Nïeuw-Guinea..<br />

De huizenbouw in de Geelvinkbaai is geheel verschillend<br />

van die der andere Papoea's en heeft een eigenaardigen vorm,<br />

¹) J. L. VAN HASSELT, Noefoorsch-Hollandsch Woordenboek. Tweede Verbeterde<br />

en vermeerderde uitgaaf. Utrecht, KEMINK EN ZOON, 1893.<br />

14


210<br />

De Geelvinkbaai.<br />

die wel eens wordt aangeduid met het woord schildpadvormig,<br />

hoewel het woord niet zeer juist is gekozen. .<br />

Het huis is op palen, gebouwd en vrij lang; het middengedeelte<br />

wordt ingenomen door een groote ruimte, waarin<br />

in gewone gevallen een vaartuig ligt, dat een vijftigtal<br />

personen kan bevatten. Dwars op deze ruimte komen verscheidene<br />

kamertjes uit voor de bewoners; het geheel wordt<br />

gedekt door een langwerpig puntig dak. Deze vaartuigen worden<br />

gebruikt voor hunne roof- en moordtochten, die hier<br />

den naam van raak- of hongitochten ¹) dragen. Er wordt dan<br />

¹) Het woord „raak" is van Papoeschen oorsprong en beteekeni „roof",<br />

terwijl het woord „hongi" Ternataansch is. Vroeger werd dit gebied gerekend


Adonis uit de Geelvinkbaai.


De Geelvinkbaai. 211<br />

onder luid geschreeuw en gezang, begeleid met trommelslag,<br />

een bezoek gebracht aan een naburige nederzetting. Gewoonlijk<br />

zijn de bewoners grootendeels gevlucht, zoodat deze<br />

tochten minder bloedig afloopen, dan men zoude denken.<br />

Meestal worden er weerlooze vrouwen of kinderen vermoord<br />

en de hoofden als tropheeën triomfantelijk mee naar huis<br />

genomen. De bloedwraak, die op Nieuw Guinea haren hoogtijd<br />

viert, is oorzaak, dat vroeg of laat een contrabezoek<br />

door de aangevallen nederzetting wordt gebracht en zoo<br />

zoude dit tot in het oneindige doorgaan, indien er geen einde<br />

aan gemaakt werd door het bestuur of doordat de zaak<br />

onderling geregeld werd door middel van ruilmiddelen, alhoewel<br />

dit zelden gebeurt. Voor eiken vermoorden persoon,<br />

heeft een Papoea uit de Geelvinkbaai het recht zijn haardos<br />

te tooien met een gele kakatoeveer. Dit gebruik schijnt<br />

met het verschijnen van ons gezag wel eenigszins verminderd<br />

te zijn, want wij zagen verscheidene schijnbaar vreedzame<br />

lieden met deze versiering rondloopen.<br />

Gewoonlijk ontstaat zoo'n moordpartij tengevolge van misbruik<br />

van alcohol; een door drank opgewonden Papoea<br />

beroemt er zich op, dat hij een moord zal gaan doen. Den<br />

volgenden' dag wordt hij aan zijne belofte herinnerd en daar<br />

'het voor hem een al te groote schande zoude zijn, indien<br />

hij zijn belofte niet gestand deed, volvoert hij zijn plan. De<br />

qualiteit der ingevoerde alcoholische dranken is zeer slecht;<br />

te staan onder den sultan van Ternate., die vaartuigen uitzond om de belasting<br />

te gaan innen. Dit waren de zoogenaamde „hongitochten". Maar daar deze tochten<br />

zich kenmerkten door roof en doodslag, heeft dit woord langzamerhand een<br />

geheel andere betekenis gekregen.


212<br />

De Geelvinkbaai.<br />

een gemeen vocht bestempeld met den naam van „port",<br />

wordt daar aan de bevolking gesleten.<br />

Tijdens ons verblijf in de Geelvinkbaai zagen wij een groot<br />

vaartuig bemand met een geheele familie, dat hier niet was<br />

gekomen om te plunderen of te rooven, maar om zich te<br />

Nufoorsch vaartuig in de Geelvinkbaai.<br />

beklagen over een hun aangedaan onrecht. Alles wordt dan<br />

voor de gelegenheid mede gevoerd; vrouwen, kinderen, honden<br />

en vogels.<br />

Op den 9den Februari des namiddags drie uur kregen wij<br />

voor het eerst Nieuw-Guinea in zicht; ook den volgenden<br />

dag stoomden wij langs de kust, die bezet is met hooge<br />

bergen, die steil naar zee afdalen, waardoor het binnenland<br />

niet zichtbaar is. Deze streken zijn nog weinig door Euro-


De Geelvinkbaai. 213<br />

peanen bezocht ¹). Hier en daar ziet men een ontwoud gedeelte,<br />

een rookkolom duidt aan, dat daar Papoeas bezig<br />

zijn, met het aanleggen van tuinen. Des avonds stoomden<br />

wij de Geelvinkbaai binnen en genoten van een prachtigen<br />

zonsondergang en van het schoone gezicht op het machtige<br />

Arfakgebergte, gelegen aan de westkust van de baai;<br />

wij ankerden voor Manokwari. Den volgenden morgen<br />

haastte een ieder zich om zoo snel mogelijk naar den wal<br />

te gaan om kennis te maken met dit voor ons geheel<br />

nieuwe land. Ons eerste bezoek gold den assistent-resident<br />

L. A. VAN OOSTERZEE, met wien wij in overleg moesten<br />

treden voor onze aanstaande tochten. Volgens den heer<br />

OOSTERZEE waren wij te vroeg gekomen, in verband met<br />

den heerschenden westmoesson. Het landen aan de kust is<br />

niet alleen overal moeilijk, maar in sommige jaargetijden<br />

bepaald onmogelijk door de hevige branding, die er op de<br />

kust staat.<br />

Vervolgens werd er een bezoek gebracht aan den controleur,<br />

den heer P. E. MOOLENBURGH. Manokwari is eene nederzetting,<br />

die van het jaar 1898 dateert, de huizen van de twee<br />

bestuursambtenaren zien er eenvoudig maar netjes uit. Het<br />

huis van den heer VAN OOSTERZEE is boven op een heuvel<br />

gelegen, een flinke weg, nog gedeeeltelïjk in aanleg<br />

voert er van de kust heen. Van uit zijn huis heeft men<br />

een prachtig vergezicht over de baai met het statige Arfakgebergte<br />

op den achtergrond. De woning van den controleur<br />

ligt gelijk met het strand, om en bij het huis liep een kleine<br />

¹) o. a. door de zendelingen van uit de Doré-baai, verder door O. BECCARI.<br />

L: M. D'ALBERTIS; A. RAFFRAY, F. S. A. DE CLERCQ, A. G. ELLIS<br />

en J.W. VAN HlLLE.


214 De Geelvinkbaai.<br />

menagerie, onder meer twee herten van Halmaheira, eenige<br />

casuarissen en een kangeroe. Verder had de bewoner van<br />

het huis zich bezig gehouden met den landbouw van voor<br />

hem nuttige vruchtboomen; er stond daar een mooi bloeiende<br />

Papajaboom. Dicht bij het huis was een ruime kazerne voor<br />

Reede van Manokwarï.<br />

de militaire bezetting, die uit een aantal inlandsche oppassers<br />

met een Europeeschen instructeur bestaat. Verder stonden<br />

in het dorp woningen van handelaren en Chineezen, verderop<br />

langs het strand op palen, woningen van Papoea's.<br />

Na zeer veel besprekingen werd er besloten, dat DUMAS<br />

met een gedeelte der koelies en materialen voor den bouw<br />

van het huis per Pakketvaart naar de Humboldbaai zou


De Geelvinkbaai. 215<br />

vertrekken, terwijl wij een tocht naar het binnenland zouden<br />

maken naar een kolenvindplaats in de nabijheid van<br />

het dorp Horna. Wij stoomden eerst naar Andái, gelegen<br />

aan een riviertje van denzelfden naam. Wij begonnen<br />

onmiddellijk met het eerste zoölogische materiaal van Nieuw<br />

Guinea te verzamelen. De oogst, die zeer. groot was, werd<br />

nog vermeerderd door eenige flesschen materiaal op alcohol,<br />

ons welwillend aangeboden door eenige inlanders. Vroeger<br />

was hier een Europeesche zendeling gevestigd, de heer<br />

W. L. JENS, maar thans is de geestelijke zorg voor de<br />

bewoners opgedragen aan eenen inlander. De bevolking<br />

herinnerde zich nog het bezoek van de twee onderzoekingsreizigers<br />

D'ALBERTIS en BECCARI. Na afscheid genomen<br />

te hebben van deze vriendelijke menschen werd<br />

er koers gezet naar het zuidelijk gelegen Sarí. Wij waren<br />

er reeds . den volgenden morgen vroeg en zagen eene nederzetting<br />

bestaande uit een zestal huizen op palen in zee gebouwd.<br />

Bij vloed staat het water een halve meter onder<br />

de huizen, terwijl men bij laag water te voet van het eene<br />

huis naar het andere kan komen. De zee bevordert hier de<br />

zindelijkheid; of dit de reden is van het bouwen van huizen<br />

op palen, geloof ik niet, want in het binnenland bouwt men<br />

ook aldus en daar is van eb en vloed natuurlijk geen sprake.<br />

Tusschen de huizen stond een soort van scheepstimmerwerf,<br />

waar eenige vaartuigjes in aanbouw waren. De Papoea's<br />

kwamen reeds vroeg met hunne bootjes langs zij van het<br />

schip om blijk te geven van hunne goede gezindheid.<br />

Een Ternataansche jager met name UMäR, die bekoord<br />

was door eene Papoesche schoone van Sarí, leefde daar te<br />

midden van hen. Hij beweerde bekend te zijn met de ko-


2l6 De Geelvinkbaai.<br />

lenvindplaats en . Ook met de daar wonende inlanders, zoodat<br />

hij onmiddellijk als tolk en gids aan de expeditie verbonden<br />

werd.<br />

DE BEAUFORT ' en ik gingen met eenige jongens op de<br />

jacht, vergezeld van MAS DJIPJA, die planten ging verzamelen.<br />

Ik zag toen bij de vervolging van eenige vogels voor<br />

het eerst een oerwoud en dit viel mij niet mede. Ik had<br />

geen kapmes bij mij, zoodat ik door de takken en struiken<br />

moest heensluipen en geheel verward raakte in het met<br />

doornen voorziene hout; ik was blij, dat ik weer goed en<br />

wel op het strand stond; gelukkig had ik toch nog een paar<br />

ijsvogels geschoten.<br />

De jeugd van Sarí was bezig met een eigenaardig spelletje.<br />

Een van hen gooit met een touw een priktol op het zand,<br />

terwijl een ander met zijn tol de draaiende tol tracht uit<br />

te gooien. VAN DER SANDE, die zich als ethnograaf zeer<br />

voor dit spel interesseerde, had eenige blikken fluitjes en<br />

mondharmonica's voor de winners uitgeloofd. Des avonds<br />

moesten wij deze edelmoedigheid bezuren, daar er nog tot<br />

. laat in den nacht een afschuwelijk concert in Sarí gegeven<br />

werd.<br />

Op den 13den Februari arriveerde de heer VAN OOSTER-<br />

ZEE met het politievaartuig de Bensbach en begonnen de<br />

preparatieven voor den tocht, Het bleek al spoedig, dat wij<br />

voor den tocht, die berekend was op veertien dagen, niet genoeg<br />

dragers hadden. Gelukkig hoorden wij, dat er Papoea's<br />

uit het binnenland naar de kust waren gekomen met ruilgoederen,<br />

maar op het zien van twee stoornschepen hadden<br />

zij zich onmiddellijk weer in het bosch verstopt. Dank<br />

zij de bemoeiingen van den heer van OOSTERZEE, bijgestaan


De Geelvinkbaai. 217<br />

door UMaR, kwamen wij met hen in contact en arriveerde<br />

de assistent-resident met een boot met vijf van deze Papoea's<br />

aan boord van de Zeemeeuw. Zij zagen er alierwonderlijkst<br />

uit, sommigen hadden het haar in bosjes samengebonden,<br />

die steil over- .<br />

eind op hun hoofd stonden<br />

; het neusschot was<br />

doorboord en versierd<br />

met stokjes, vischgraten<br />

en staafjes uit een schelp<br />

gemaakt. Na lang onderhandelen<br />

zouden zij ons<br />

22 dragers leveren. Het<br />

dek van de Zeemeeuw<br />

begon er allervreemdst<br />

uit te zien; overal lagen<br />

vrachtjes voor de dragers<br />

verspreid , veldbedden,<br />

zakjes met rijst, gedroogde<br />

visch en gedroogd<br />

vleesch, stapels met blikjes,<br />

pannen om rijst in te koken, lantaarns, tentzeilen, fotografietoestellen<br />

, kortom alles, wat wij noodig hadden voor<br />

dezen tocht. Op de volgende tochten werd er echter achter<br />

gelaten, wat overbodig was gebleken. Wij hadden zoogenaamde<br />

menukistjes laten maken, die de levensmiddelen<br />

voor één dag bevatten. Voor de curiositeit vermeld ik hier<br />

een van de dagelijksche menu's:<br />

'/2 blik ragoutsoep,<br />

½ blik Amerikaansche zalm,


2l8 De Geelvinkbaai.<br />

5 halve blikken snijboonen met aardappelen en rookworst,<br />

3 halve blikken kropsla met gehakt,<br />

3 /4 blik gestoofde knollen,<br />

½ blik vermicellipudding, verder boter, melk, suiker, koffie,<br />

thee, beschuit, kaas, vet, karnemelk met gort, stroop • en<br />

koek.<br />

Laat ik er onmiddellijk bij zeggen, dat wij slechts op één<br />

tocht deze hoogst onpractische kistjes hebben medegenomen<br />

en ons later tevreden stelden met veel eenvoudiger menu's.<br />

De kistjes zijn echter geenszins oorzaak geweest, dat deze<br />

tocht niet geregeld afliep, integendeel zij slaagde uitstekend<br />

en wij waren eene ondervinding rijker geworden.<br />

Kort voor het vertrek was een ieder druk bezig met het<br />

schrijven van brieven, nu wij voor een veertien dagen in<br />

het bosch zouden verdwijnen.<br />

Op den 14den Februari stoomden wij eerst langs de kust<br />

om een goede ankerplaats te vinden, maar daar dit niet<br />

gelukte, moesten wij al drijvende debarkeeren. Wij landden<br />

met de bagage op het strand, dat den naam van Krïsnabap<br />

draagt, anderen noemen het Jarkrisi, Daar vonden wij ook de<br />

22 lieden van Mapar, die als dragers waren gehuurd. Het<br />

bleek al spoedig, dat het draagsters zouden zijn en dat de<br />

mannen dit werk zouden aanzien en de vrouwen vergezellen<br />

met boog en pijlen gewapend. Wij gebruikten ons middagmaal<br />

aan het strand en met goeden moed zette de stoet<br />

zich in beweging; goed succes werd ons voor het laatst<br />

toegewenscht door den assistent-resident en den heer VAN<br />

WEEL. De geheele expeditie bestond uit vijf Europeanen<br />

nam.: Prof. WlCHMANN, J. W. VAN NOUHUVS, G. A. J. VAN<br />

DER SANDE, L. F. DE BEAUFORT en ik, de mantri van 'sLands


De Geelvinkbaai. 219<br />

plantentuin, een korporaal met vijf padjoerits (oppassers) ter<br />

onzer bescherming, vier bedienden, zeven en twintig koelies<br />

en. twee en twintig menschen van Mapar als dragers, met<br />

de hen vergezellende familieleden. Het was een groote troep,<br />

die tegen twaalf uur op weg ging en langzaam het steile,<br />

uit kalksteen bestaande kustgebergte begon te beklimmen.<br />

De koelies bleken alras van minderwaardige qualiteit te<br />

zijn, wellicht een gevolg van het voor hen ongewone werk.<br />

Een gedeelte der vrachtjes verhuisde dan ook spoedig op de<br />

ruggen der Papoesche dames, die daarvoor betaling ontvingen<br />

in den vorm van jasjes, hoofddoeken en andere kleedïngstukken.<br />

De vrouwen droegen de vrachten in zakken<br />

van boombast, waarvan de draagband gelegd werd op het<br />

voorhoofd.<br />

In het bosch hoorden wij voor het eerst de scherpe loktonen<br />

van de paradijsvogels en het eigenaardige geluid der<br />

jaarvogels. Dien nacht kampeerden wij bij een klein riviertje,<br />

de Kambo Kèper.<br />

Met het aanbreken van den dag was het reveille én genoten<br />

wij voor de eerste maal van de geurige koffie, gevolgd<br />

door een bord rijst met australisch vleesch. Dit laatste is<br />

een van de moderne uitvindingen, die weinig meer aan eten<br />

doet denken. Met een weinig spaansche peper aangemengd,<br />

zoodat men door het hevige branden niet meer weet, wat men<br />

eet, is deze spijs in de wildernis zeer goed te gebruiken.<br />

Dien dag hadden wij een vermoeienden tocht gemaakt, de<br />

weg liep door zwaar oerbosch en was bezaaid met wortels,<br />

steenen en andere hindernissen, zoodat men ter dege moest<br />

oppassen om niet te struikelen. Tegen elf uur bereikten wij<br />

eene kleine nederzetting, Hiri genaamd, bestaande uit één


220 De Geelvinkbaai.<br />

huis, vanwaar wij, ondanks het mistige weer, het eiland<br />

Amberpon konden zien. Lang bleven wij hier niet en nu liep<br />

onze weg grootendeels door de droge bedding van de Ka-<br />

Hirì .<br />

romoi. Uit angst, dat wij verderop geen water genoeg zouden<br />

vinden, werd er besloten te kaïnpeeren bij een groote poel<br />

stilstaand water, die in de droge bedding gevormd was.<br />

Hadden wij toen eens geweten, wat ons nog van het water<br />

te wachten stond. De voorzichtigheid gebood ons echter daar<br />

te blijven, hoewel het nog vroeg genoeg was orn verder<br />

te trekken. Wij hadden ondertusschen de waterscheiding<br />

bereikt en bevonden ons in het stroomgebied van de Jakati-


De Geelvinkbaai. 221<br />

rivier, die uitmondt in de Mac Cluer Golf. De ons vergezellende<br />

Papoea's schoten dien avond een jaarvogel, maar.<br />

voordat wij het konden beletten, waren de witte staartpennen<br />

er reeds uitgetrokken en als versiering in hunne ragebollen<br />

gestoken.<br />

Den l6den moesten wij langs een zeer bezwaarlijke kalksteenkloof<br />

afdalen en vorderden wij dientengevolge slechts<br />

zeer langzaam. Toen deze gepasseerd was, kwamen wij in<br />

de vlakte of wel wij hadden het terrein van veel ellende en<br />

narigheid bereikt. Het geheele land was met zwaar oerbosch<br />

bedekt en verhinderde elk uitzicht. Hooge boomen omringden<br />

ons overal, dikwijls omstrengeld door lianen van een<br />

arm dik. Deze lianen leveren vrij goed water op; ik zag de<br />

koelies dikwijls een stuk van een paar voet uit een liaan<br />

slaan en het daarna boven hun mond houden; het zich<br />

daarin bevindende water droppelde in hun mond. Volgens<br />

hun zeggen schijnt het een verfrisschende koele drank te zijn.<br />

Niettegenstaande een flinke regenbui werd er des middags<br />

toch doorgemarcheerd. Wij kampeerden dien nacht bij een<br />

zeer modderige rivier de Tóko.<br />

De daarop volgende dag bood ons een voorproefje aan van<br />

hetgeen nog moest volgen en gaf voldoende bewijzen, hoe<br />

verkeerd het is om in het regenseizoen zulke tochten te<br />

maken. In den beginne was de weg vrij goed, maar langzamerhand<br />

werd zij modderiger, totdat wij ten slotte door<br />

een moeras moesten waden; somtijds reikte het water tot<br />

aan de knieën. Over kleine geulen waren boomstammetjes<br />

gelegd, die uitstekende bruggetjes vormden voor de Papoea's<br />

en de Maleiers, die blootsvoets loopen, maar voor ons, met<br />

-onze schoenen, vereischte elk bruggetje een balanceerkunst,


223 De Geelvinkbaai.<br />

waarin onze leider dan ook te kort schoot en met het natte<br />

element kennis maakte. Met het redden van den drenkeling<br />

liet UMäR zij n kapmes in het water vallen en ging er gegeruimen<br />

tijd met het zoeken verloren; gelukkig vond hij<br />

het ia het bosch zoo onmisbare voorwerp vrij spoedig. Alles<br />

om ons heen stond onder water en wat een begaanbaar woud<br />

in den drogen tijd was, stond nu geheel blank, gevoed door<br />

de talrijke riviertjes, die ontstaan door de menigvuldige regens.<br />

Stond men een oogenblik stil, dan werd men onmiddellijk<br />

verrast door den steek van muskieten; ik kan dan ook vol-<br />

mondig verklaren, dat, hoewel mij de toestand in den beginne<br />

zeer interessant toescheen, de aardigheid er vrij spoedig<br />

af was. Eindelijk werd het water lager en kwamen wij weder<br />

op den drogen bodem. Wij hoopten nog dien avond Mapar<br />

te bereiken en aldaar te kunnen overnachten, maar wij kregen<br />

bericht, dat er geen nederzetting bestond of, indien deze bestond,<br />

dat zij zeer ver verwijderd lag. Wij besloten daarom<br />

maar onze tenten op te slaan in de nabijheid van de rivier<br />

de Maturi, die wij reeds overgestoken waren over een zware n<br />

boomstam. Maar, voordat de nachtverblijven in orde waren,<br />

ontlastte zich een geweldige regenbui en zorgde, dat wij<br />

geheel doornat waren. De stemming werd er niet beter door,<br />

zooals ieder licht kan begrijpen.<br />

Gelukkig scheen den volgenden dag de zon vroolijk en gaf<br />

ons moed en kracht en de vreugde steeg ten top, toen het<br />

bleek, dat wij maar een tien minuten gaans waren van het<br />

op een heuvel gelegen Mapar. De heuvel was door de bewoners<br />

schoon gekapt, zoodat deze plaats een uitstekende<br />

gelegenheid aanbood om al het nat geworden goed aan de<br />

warme zonnestralen bloot te stellen. Met gezwinden pas be-


De Geelvinkbaai. 223<br />

reikten wij den heuvel; de grond was in een oogwenk<br />

bedekt met een chaos van kleederen en beddegoed. Een<br />

gedeelte van de bewoners van Mapar beloofde ons verder<br />

te zullen brengen op voorwaarde, dat hun een dag werd<br />

gegund om de noodige vruchten voor den tocht te verza-<br />

melen. Volgaarne werd hun dit uitstel gegeven, verheugd<br />

als wij waren, alles te kunnen drogen in de zon.<br />

Mapar bestaat slechts uit één op palen gebouwd huis,<br />

dat een veertigtal bewoners herbergt; de toegang geschiedt<br />

langs een langen boomstam, waarin treden zijn uitgehakt<br />

en die beter voor kippen dan voor menschen geschikt<br />

is. Wanneer men met zeer veel moeite deze trap<br />

is opgekropen, komt men allereerst op een soort van veranda,


224<br />

De Geelvinkbaai.<br />

die zich langs de geheele voorzijde van het huis uitstrekt.<br />

De wanden zijn gemaakt van plat geslagen boomschors, versierd<br />

met kleine inkervingen. Het huis zelf bestaat uit één<br />

groot vertrek, waarin men verschillende stookplaatsen aantreft;<br />

boven eenige waren slaapplaatsen, wellicht om door<br />

den rook beveiligd te zijn tegen de muskieten. Het spits toeloopende<br />

dak is van bladeren vervaardigd. De vrouwen zaten<br />

in een hoek bij elkander; zij dragen een rokje van katoen,<br />

hebben het bovenlijf ontbloot; armen en enkels zijn versierd<br />

met uit rottan gevlochten banden, om den hals dragen zij<br />

colliers van mollusken en uitgeblazen eieren. De neus is<br />

doorboord, waarin allerlei voorwerpen, bij een enkele zag<br />

ik zelfs een roode lucifer door den neus gestoken. In de<br />

a<br />

ooren dragen zij gaarne ijzeren blikopenmakers. Tafels en<br />

stoelen zijn een ongekende weelde en ook eetgereedschap<br />

is hun niet bekend. Onze lepels en vorken bekeken zij met<br />

groote aandacht.<br />

In het huis hingen aan de wand groote pakken, met matten<br />

omgeven, het bleken bij navraag lijken te zijn, die aldus in<br />

gedroogden toestand bewaard werden ¹). Er werd ons toen<br />

tevens een minder smakelijk verhaal gedaan, dat ik hier toch<br />

ter wille van de eigenaardigheid wil vermelden. De lijken<br />

zijn natuurlijk niet onmiddellijk droog, maar gaan tot bederf<br />

over; de lucht, die ze dan in de huizen verspreiden, moet<br />

wel ontzettend zijn; de daaruit loopende liquide stoffen<br />

worden in een pot opgevangen en bewaard. Komt er nu<br />

een vreemdeling, waarvan men niet weet, of hij een vriend<br />

of vijand is, dan wordt er door zijn eten eene hoeveelheid<br />

1 ) Papoesche naam: biátá sidugè, dood = matési.


De Geelvinkbaai. . 225<br />

van deze sappen gemengd. Ondervindt hij hiervan nadeelige<br />

gevolgen bijv. vomeeren, dan is dit het bewijs, dat hij een<br />

vijand is en wordt hij ter dood gebracht. Gelukkig werd dit<br />

experiment niet op ons geprobeerd en bleven wij gespaard<br />

van dezen adellijken schotel. Deze sappen zouden zij ook wel<br />

vermengen in de sagokoeken en moeten dan door de naaste<br />

familieleden van den overleden persoon geconsumeerd worden.<br />

Ik prefereer dan toch maar Australisch vleesch.<br />

Aan het hoofd van deze bewoners stond een persoon, dien<br />

zij met den naam van „Majoor" betitelden. Dat de Majoor<br />

zeer gesteld scheen te zijn op nakomelingschap, bleek uit het<br />

feit, dat hij met zijn vierde vrouw leefde; het huwelijk met<br />

de drie voorgangsters had hij wegens kinderloosheid verbroken.<br />

De honden der Papoea's worden meestal slecht behandeld;<br />

ik heb te Mapar gezien, dat zij van boven van de veranda<br />

naar beneden geschopt werden; eene behandeling, waarvan<br />

zij — zeker door gewoonte — geen nadeelige gevolgen<br />

ondervonden.<br />

Wij brachten dien dag door met het verzamelen van allerlei<br />

materiaal, DE BEAUFORT teekende eenige dieren, die wij<br />

gaarne wilden hebben en dank zijne vaardigheid werden ze<br />

onmiddellijk herkend. Hij teekende een Proechidna, die zij<br />

„oefena"' en een kangeroe die zij „oegôh" noemden. Onderwijl<br />

namen de koelies onder luid geschreeuw een bad in de<br />

Maturi, maar onmiddellijk verzochten de Papoea's ons, of<br />

wij hen wilden verbieden om zoo te schreeuwen, daar er<br />

anders regen zoude komen. Gedachtig aan den vorigen dagvoldeden<br />

wij terstond aan hun verzoek.<br />

Droog en uitgerust ondernamen wij den I9 den Februari<br />

den tocht; een gedeelte van de rijst werd achtergelaten onder


226<br />

De Geelvinkbaai.<br />

bescherming van eenige oppassers, daar wij over Mapar<br />

zouden terugkeeren. Een der koelies, die met een kapmes zijn<br />

Mapar.<br />

been had verwond, werd ook achter gelaten. Onmiddellijk<br />

na het afdalen van den heuvel, waarop Mapar ligt, kregen<br />

wij een moeilijke passage over boomstammen, die over de<br />

Maturi gelegd waren; gelukkig liep alles zonder ongelukken<br />

af.<br />

Het pad liep daarna door het bosch en was zeer goed begaanbaar;<br />

talrijke beekjes en riviertjes moesten doorwaad<br />

worden, een enkele maal passeerden wij een pisangtuin, waar<br />

wij alle mogelijke moeite hadden om de koelies van het<br />

„rampassen" of wel plunderen af te houden. Door zulke han-


De Geelvinkbaai. 227<br />

delingen zou men onaangenaamheden krijgen met de bevolking<br />

en dit moest in elk geval vermeden worden.<br />

Tegen vier uur werd het eveneens uit één huis bestaande<br />

dorp Inagói bereikt. Met het oog op het late uur en den<br />

dreigenden regen, besloten wij ongevraagd onzen intrek in dit<br />

huis te nemen. Het was eene ware invasie voor de bewoners<br />

om plotseling een vijftigtal personen meer in hun huis te<br />

moeten herbergen, maar zij maakten hiertegen geen bezwaar.<br />

Trouwens zij zullen wel begrepen hebben, dat zij den volgenden<br />

dag daarvoor schadeloos gesteld zouden worden. Voor<br />

de zindelijkheid werden de tentzeilen op den grond uitgelegd<br />

en daarop onze bedden gespreid. Langs den wand hingen<br />

eenige lijken, waartegen heel vertrouwelijk de parapluie van<br />

Professor stond, een voorwerp, dat hem gedurende al die<br />

tochten nimmer verlaten heeft, alhoewel het op het laatst<br />

niet precies meer aan zijn doel beantwoorden kon. Volgens<br />

inlichtingen konden wij in één dag Horna bereiken, in welks<br />

nabijheid zich de rivier de Wasiáni bevindt, waarin de steenkolen<br />

gevonden waren. Verheugd, dat wij spoedig ons doel<br />

zouden bereiken, gingen wij vroeg op weg na onze gastheeren<br />

rijkelijk beloond te hebben. Tegen tien uur stonden wij<br />

plotseling voor eene 30 meter breede, bruischende rivier,<br />

de Ingsíim. Een zware boomstam lag er overheen, maar<br />

wilde golven maakten het onmogelijk om over dezen primitieven<br />

weg naar den overkant te komen. Ons was het misschien<br />

nog wel gelukt, maar voor de zwaar beladen koelies<br />

zou dit levensgevaarlijk geweest zijn. De rivier was in gewone<br />

gevallen gemakkelijk op deze manier, over te gaan,<br />

maar door de veelvuldige regens was zij in dezen abnormalen<br />

toestand gekomen. De omliggende oevers stonden eveneens


228<br />

De Geelvinkbaai.<br />

blank; de op den grond levende insecten waren hierdoor<br />

gedrongen een hoogere schuilplaats te zoeken en vielen zoo-<br />

De Ingsíim op den heenweg.<br />

doende meer in het oog, waardoor wij een rijken oogst konden<br />

verzamelen. Na veel beraadslagen werd er besloten, dat wij<br />

hier overnachten zouden; onder leiding van VAN NOUHUY5<br />

en V. D. SANDE werd een leuning van jonge boomen en<br />

rotan langs den boomstam, gemaakt als steun bij het<br />

overloopen, indien men omver dreigde te slaan door den<br />

drang van het water. De korporaal der oppassers bleek een<br />

practisch man te zijn en wist onder meer handig boornen<br />

om te kappen en kon ze laten vallen, waar men ze wenschte-


De Geelvinkbaai. 229<br />

Nadat met veel krachtsinspanning de hulpbrug tegen twee uur<br />

gereed was gekomen, gingen V. D. SANDE en V. NOUHUYS<br />

op onderzoek uit, daar er verderop nog twee rivieren moesten<br />

overgetrokken worden. Tegen half vier keerden zij terug<br />

rnet het bericht, dat zij over de rivieren gebrekkige bruggen<br />

hadden gevonden, maar, dat deze met een weinig arbeid<br />

spoedig bruikbaar gemaakt konden worden. Er werd nog<br />

een stok met inkervingen in de rivier geplaatst om als<br />

peilschaal te dienen.<br />

Des nachts werden wij vergast op een hevige regenbui,<br />

ieder dacht met schrik aan de primitieve bruggen.<br />

De Ingsíim liet zich intusschen flink hooren en na het<br />

geraas te oordeelen was de stroom eer verergerd dan verminderd.<br />

Het eerste werk was den volgenden morgen om naar de<br />

geïmproviseerde brug te gaan kijken; VAN DER SANDE<br />

kwam met mismoedig gezicht het bericht brengen, dat de<br />

bouwwerken, den vorigen dag met zooveel moeite vervaardigd,<br />

door den krachtigen stroom waren weggeslagen. Dadelijk<br />

ging hij weder met VAN NOUHUYS en de koelies aan het<br />

werk; na eenige uren hard werken was de brug weder ge-reed.<br />

Toen wij ons gereed maakten om er over te trekken,<br />

bleek het dat de „Majoor" met al zijne volgelingen teruggekeerd<br />

was naar Mapar. Zij schenen een twist te hebben<br />

gehad met de koehes over het gebruik van een rijstpot en<br />

waren weggegaan zonder ons te waarschuwen. De eigenlijke<br />

reden zal wel 'geweest zijn, dat zij bang waren om over de<br />

rivier te gaan; geen van hen toch kon zwemmen. De vrachten<br />

werden zoo goed mogelijk over de aanwezige dragers verdeeld<br />

en de tocht over de Ingsíim begon. Tegen half negen


230 Be Geelvinkbaai.<br />

waren wij allen behouden aan den overkant. Het terrein<br />

was voor het grootste gedeelte overstroomd en moerassig,<br />

na een drie kwartier loopen bereikten wij de snelst roomende<br />

Sinái, die er niet minder woest uitzag, als de Ingsíim. De<br />

brug werd gerepareerd en van een eenvoudige leuning voorzien,<br />

zoodat wij ten slotte ook hierover sukkelden. Tot onzen<br />

grooten schrik bemerkten wij, dat wij ons op een eiland bevonden<br />

en dat wij de Sinái nogmaals moesten overtrekken.<br />

Dezelfde vertooning volgde daarop en onze waterbouwkundigen<br />

brachten ook dit werk tot stand en gezond en wel stonden<br />

allen aan den overkant op een heuvel. Aldaar ontmoetten<br />

wij eenige bewoners van Horna, die ons mededeelden, dat<br />

wij nog één rivier hadden over te trekken en vlak bij<br />

Horna waren. VAN NOUHUYS verzond door middel van<br />

deze menschen, die naar de kust gingen, een brief naar de<br />

Zeemeeuw om te berichten, hoe wij het maakten. Vol moed<br />

gingen wij weer op weg, maar een flink bad doofde spoedig<br />

alle vuur, dat nog in ons was na al deze lastige en natte<br />

passages.<br />

Het land was hier zoozeer overstroomd, dat wij nu tot<br />

over de borst door het water moesten waden: alles wat<br />

waarde had, werd om den hals gehangen of onder den hoed<br />

geborgen. De koelies moesten alle vrachten op het hoofd<br />

dragen. Plotseling kwam er stilstand; het bleek, dat er een<br />

geul in het terrein was, te diep om te doorwaden. Een<br />

brug bestond er niet, wel dreef er een groote boomstam;<br />

het besluit was spoedig genomen, want niemand dacht aan<br />

teruggaan na al die bezwaren, die wij met zooveel moeite<br />

te boven waren gekomen.<br />

De boom werd nu als brug gebruikt; deze moest aan beide


De Geelvinkbaai. 231<br />

zijden vastgehouden worden, daar zij ronddraaide, zoodra er<br />

iemand op liep. AI kruipende en schuivende kwamen wij er<br />

allen heelhuids over. De wachtenden stonden ondertusschen<br />

tot aan de schouders in het water, daar er slechts één persoon<br />

tegelijk over deze vreemdsoortige brug kon gaan. Ik<br />

kan gerust verklaren, dat ik weinig vroolijke gezichten op<br />

dat oogenblik zag; wel was het water niet koud, maar toch<br />

was de toestand zeer onbehagelijk. De geheele vertooning<br />

had wel iets van boegsprietloopen, maar zonder volksspelen.<br />

Toen wij het ondergeloopen gedeelte gepasseerd waren,<br />

bereikten wij een heuvel; op een klein plekje scheen de<br />

zon en daar zaten wij allen mismoedig naast elkaar onze<br />

kleedingstukken uit te wringen. Lang duurde dit oponthoud<br />

niet, want wij moesten verder, daar wij maar een beperkte<br />

hoeveelheid rijst bij ons hadden en wij ons doel „wilden”<br />

bereiken. Na een eind geloopen te hebben, stuitten wij weder<br />

op een rivier de Sinái merah en hetzelfde spelletje moest<br />

weder beginnen: bruggen maken en leuningen fabriceeren.<br />

Voor dien dag was het echter te laat geworden en werden<br />

de tenten opgeslagen. Door eene vergissing had men een<br />

brug op een verkeerd punt gemaakt en geschiedde de<br />

overtocht den volgenden dag op een ander punt. Om bij<br />

de brug te komen, moest men echter eerst weder een gedwongen<br />

bad nemen om dan meer kruipende dan loopende<br />

aan den overkant te komen. Nog een eind weegs hadden<br />

wij de ondergeloopen oeverlanden te doortrekken, voordat<br />

wij voor goed op den drogen wal waren, echter met het<br />

aangename vooruitzicht denzelfden weg weder terug" te<br />

moeten. Maar niemand dacht op dat oogenblik aan den<br />

terugweg, blij,dat wij nu eens een droge wandeling konden


232 De Geelvinkbaai.<br />

maken. De Papoea's beweerden, dat Horna slechts op een<br />

geweerschot afstand verwijderd was, maar ook hierin kwamen<br />

wij bedrogen uit; de weg was overigens nog heuvelachtig<br />

en glibberig. Na eenige beekjes te hebben doorwaad, zagen<br />

wij een aantal ontwoude heuvels voor ons. UMäR stootte<br />

allerlei wonderlijke geluiden uit om onze komst aan te<br />

kondigen en om de bewoners te doen weten, dat er<br />

geen vijanden in aantocht waren. Wij meenden, dat wij<br />

thans Horna bereikt hadden, maar ook hierin hadden<br />

wij misgerekend. Wij liepen heuvel op, heuvel af onder<br />

een brandende zon, terwijl de weg versperd was door<br />

tal van boomstammen, die over het pad waren geworpen<br />

om de bewoners te beveiligen tegen een overval. Eindelijk<br />

bereikten wij een hoogen heuvel met een huis op<br />

den top. en hiermede was ons doel voor dien dag bereikt.<br />

In de nabijheid van het huis werden de tenten opgeslagen,<br />

ieder was weldra in diepen slaap na zoo'n moeitevollen<br />

dag.<br />

De 23ste Februari was een prachtige dag, zoodat wij<br />

volop genoten van het heerlijke vergezicht, waarvan wij<br />

nu dubbel genoten na al die sombere, natte dagen in<br />

het oerbosch doorgebracht. Professor vertrok des morgens<br />

vroeg naar de kolenvindplaats, vergezeld van V. NOU-<br />

HUYS, UMäR en eenige koelies, terwijl wij zijn terugkomst<br />

te Horna zouden afwachten. Wij hielden ons bezig met<br />

het drogen der nat geworden kleederen en het verzamelen<br />

van materiaal, terwijl V. D. SANDE op de hoogte<br />

trachtte te komen van de eigenaardigheden van het hier<br />

wonende ras. Wij hadden 's middags een grooten kring van<br />

Papoea's om ons heen, die ons onder meer het tellen in hun


De Geelvinkbaai. 233<br />

taal leerden. Zoo goed mogelijk schreef ik eenige getallen<br />

op: 1. hom; 2. woi; 3. homói; 4. hokóe; 5, chírküm; 6.<br />

chírküm homí; 7. chírküm howóï; 8. chírküm homói;. 9. chirí<br />

küm hokóe, 10. chesjä. Ten einde vergissingen te voorkomen,<br />

wordt bij één met de rechter hand de linker duim omvat;<br />

Horna.<br />

tot tien één voor één de overige vingers van dezelfde hand,<br />

daarna de vingers van de andere hand. Bij tien worden de<br />

geopende handen tegen elkaar geslagen. Boven tien komen<br />

de teenen aan de beurt, bij vijftien worden de beide handen<br />

om de linker knie geslagen; bij twintig worden de beide


234<br />

De Geelvinkbaai.<br />

handen om de twee tegen elkaar gedrukte knieën geslagen.<br />

Alhoewel eenigszins ingewikkeld, is vergissing niet mogelijk;<br />

indien het getal verkeerd verstaan wordt, strekt de bijkomende<br />

beweging tot bewijs van het uitgesproken getal. Wij<br />

kochten van de bevolking vruchten, obi en bataten en be-<br />

Bewoners van Horna.<br />

sloten, ter besparing van de reeds sterk aangesproken rijst,<br />

de koelies voor dien avond geen rijst, maar alleen bataten<br />

te geven. Om hun een voorbeeld te geven, aten wij dit<br />

ook. Met wat boter zijn deze gekookte vruchten een zeer<br />

goed voedsel, maar onze waarde koelies weigerden ze te<br />

eten en beweerden een contract te hebben afgesloten, waarin


De Geelvinkbaai 235<br />

hun dagelijks rijst was beloofd. Wij hielden voet bij stuk,<br />

maar de koelies gaven evenmin toe en de groote ijzeren<br />

pot gevuld met bataten lieten zij staan. Dit spelletje duurde<br />

niet lang, want een van hen kwam schoorvoetend de<br />

vruchten halen, al mopperende, dat wij contractbreuk hadden<br />

gepleegd.<br />

Hoewel wij Professor en de anderen' eerst den volgenden<br />

dag verwacht hadden, kwamen zij reeds des avonds terug.<br />

Zij hadden succes op hun tocht gehad, want Professor had<br />

in de rivier de Wasiáni stukken steenkolen gevonden en<br />

verklaarde, dat dit te beschouwen was als de eerste steen-<br />

kolen in Nederlandsch-Indië, die tot de kolen formatie be-<br />

hoort gerekend te worden.<br />

Zij hadden na een geforceerden marsch Horna weder<br />

heelhuids bereikt. Dien avond werden er plannen gemaakt<br />

voor den • terugtocht op den volgenden dag en wij dachten<br />

met schrik, hoe onze bruggen het zouden maken.<br />

Met een mooien zonsopgang konden wij den volgenden dag<br />

een vergezicht bewonderen, dat wij nu dubbel waardeerden,<br />

daar wij spoedig in het bosch zouden verdwijnen zonder<br />

eenig uitzicht te hebben. Wat zoude ons daar weder te<br />

wachten staan, waarschijnlijk niets dan water, al onze geïm-<br />

proviseerde bruggen weggeslagen en een zware vermoeiende<br />

tocht door het modderige en moerassige terrein. Gelukkig<br />

had het deze dagen niet geregend en wij hoopten, dat zoo-<br />

doende veel water zou zijn afgevoerd. Onze verwachtingen<br />

werden niet teleurgesteld, het water was grootendeels weg-<br />

gezakt en onze bruggen bevonden zich nog in goeden staat,<br />

zoodat onze bouwmeesters niet weder aan het werk behoefden<br />

te gaan. Wel moesten wij soms nog op enkele plaatsen tot over


236 De Geelvinkbaai.<br />

het middel door het water, maar er heerschte zulk eene goede<br />

stemming, dat zelfs de koelies zoo hard liepen, dat wij dien<br />

nacht konden kampeeren aan ons oude bivak aan de Ingsíim.<br />

De Ingsíim op den terugweg.<br />

Dat had zeker niemand durven hopen en wat zouden wij<br />

hebben moeten doen, indien het water nog gestegen was<br />

door regens. Tevreden en rustig legde ieder zich dien nacht<br />

ter ruste en men droomde van de mooie witte Zeemeeuw<br />

met hare gastvrijheid en comfort.<br />

Den volgenden dag bereikten wij Mapär na een langen<br />

zwaren tocht, die ons allen zeer tegenviel waarschijnlijk door<br />

den geforceerden dagmarsch van den vorigen dag. Wij hoopten


De Geelvinkbaai. 237<br />

echter spoedig te kunnen gaan rusten, nu het geraamte van<br />

onze tent nog aanwezig was en dus de zeilen alleen maar<br />

over de palen behoefden gelegd te worden. Maar de „Majoor"<br />

die ons reeds in den steek had gelaten bij den heenweg voor<br />

de wild bruischende Ingsíim, had onze kampplaats voor een<br />

geheel ander doel voor hem en de zijnen uitgekozen. Niet<br />

alleen, dat hem zijn gedrag flink verweten werd, maar hij<br />

kreeg het bevel om alles zoo spoedig mogelijk schoon te<br />

maken. Van het verwijt trok hij zich als een echte Papoea<br />

niet veel aan en de order bracht hij onmiddellijk over aan<br />

het schoone geslacht, dat luid mopperend en protesteerend<br />

hieraan voldeed. De gewonde koelie en de onder bescherming<br />

van eenige oppassers achtergelaten levensmiddelen<br />

troffen wij weder ongedeerd aan. Wij besloten den volgenden<br />

morgen niet te vroeg op te breken- Toen wij zouden gaan<br />

slapen, begon het plotseling hard te regenen met dit gevolg,<br />

dat de door den regen zwaar geworden zeilen een verkeerden<br />

druk uitoefenden op de steunpalen en het dak bijna omgevallen<br />

was. Ondanks ons geroep kwam geen der koelies ons<br />

te hulp, zoodat wij zelf de schade, zoo goed als dit ging,<br />

herstelden. Dwaas van ons om nog te denken, dat de koelies<br />

zouden komen; waarschijnlijk waren zij druk bezig met hun<br />

geliefkoosd hazardspel.<br />

Den 26 sten Februari sloegen wij een anderen weg in en<br />

hoopten zoodoende het modderige terrein te zullen vermijden.<br />

UMäR beweerde, dat de weg wel wat steiler en moeilijker<br />

was, maar ieder had dit er gaarne voor over.<br />

De weg liep eerst door een moeras, zeker om ons deze<br />

.aangename passages niet te spoedig te laten vergeten. Maar<br />

gelukkig duurde deze pijniging niet lang en wij moesten


238 De Geelvinkbaai,<br />

weidra beginnen te klimmen, eerst langs een vrij gelijkmatig<br />

pad, dat echter af en toe bemoeilijkt werd door scherpe<br />

puntige kalkrotsen. De koelies, die op bloote voeten liepen,<br />

hadden veel te lijden van de puntige rotsen, waardoor onze<br />

tocht zeer vertraagd werd. /<br />

Wij overnachtten op de helling van een berg; als bijzonderheid<br />

kan ik nog vermelden, dat een der koelies bij het<br />

water halen een mooie kreeft ving, behoorende tot de familie<br />

der Astaciden; de vangst is daarom merkwaardig, omdat<br />

zoetwaterkreeften niet in den Indischen Archipel, maar wel<br />

in Australië voorkomen.<br />

Den volgenden dag volgden wij grootendeels een riviertje<br />

de Troi, schilderachtig door al de kalkrotsen, die in de bedding<br />

lagen. De oevers waren dikwijls steil en dwongen ons<br />

telkens de overzijde te kiezen; ik geloof, dat wij dit<br />

riviertje meer dan tienmaal zijn overgetrokken. Er werden<br />

dien dag eenige jaarvogels geschoten, die wij met zeer veel<br />

zorg' prepareerden. Nu wij zoo dicht bij de kust waren,<br />

hoopten wij deze ongeschonden aan boord te zullen brengen<br />

en dit gelukte ons ook. Aldaar werden zij netjes behandeld<br />

en goed met arsenicumzeep ingesmeerd en op een tafel in de<br />

zon te drogen gelegd, maar plotseling hoorden wij een knappend<br />

geluid, teweeg gebracht door de honden, die zich van<br />

onze vogels hadden meester gemaakt en nu bezig waren dit<br />

vreemdsoortige maal op te eten. Wij dachten natuurlijk,<br />

dat wij weldra eenige hondenlijken aan de zee hadden toe<br />

te vertrouwen, maar tot onze groote vreugde ondervond geen<br />

der dieren eenige nadeelige gevolgen. De resten van onze<br />

met moeite geprepareerde vogels hebben wij echter wel over<br />

boord moeten gooien.


De Geélvinkbaai. 239<br />

Hoewel wij gehoopt hadden dien dag nog dicht bij de<br />

waterscheiding te komen, die hier vlak langs de kust loopt,<br />

kwam hier niets van en bleven wij bivakkeeren onder aan<br />

den berg met den innigen wensch den volgenden dag de Zeemeeuw<br />

te zullen bereiken. Ook de koelies begrepen, dat de<br />

tocht spoedig ten einde zoude zijn en deden alle mogelijke<br />

moeite om het beoogde doel te bereiken. Aan boord hadden<br />

zij niets te doen en konden den geheelen dag uitrusten van<br />

de vermoeiende tochten en nadenken over hetgeen hun nog<br />

te wachten stond. Ik geloof niet, dat een van hen bij het in<br />

dienst treden begrepen heeft, wat voor moeilijke tochten zij<br />

hadden te maken.<br />

Reeds vroeg waren allen den 28sten Februari in de weer<br />

om alles in orde te brengen voor den aftocht. De weg was<br />

zeer zwaar, meestal waren het steile, glibberige paden, waarlangs<br />

men naar boven moest klauteren. De Troi werd eerst<br />

nog achttienmaal doorwaad, zoodat wij ook dien dag geen<br />

droge voeten hielden. De schoenen begonnen slecht te<br />

O<br />

worden; een van ons droeg een schoen, die des avonds<br />

te dicht bij het vuur had gehangen, en geheel scheef geschroeid<br />

was en voetwonden veroorzaakte; een ander had<br />

zijne beide hakken verloren en gleed bij het afdalen telkens<br />

uit. Een en ander maakte, dat wij hard begonnen te verlangen<br />

naar het einde van den tocht.<br />

Een algemeene kwaal,waaraan ieder leed, waren kleine<br />

diertjes, door ons boschmijten genoemd. Dit zijn zeer kleine<br />

acariden, die bij nauwkeurige beschouwing nauwelijks waarneembaar<br />

zijn. Zij schijnen te leven op grashalmen en op<br />

de bladeren van de lagere struiken. Deze hechten zich aan<br />

de kleederen vast en dringen meestal boven de schoenen


240<br />

De Geelvinkbaai.<br />

tot de huid door. Wat zij daar verder uitvoeren zal het<br />

onderzoek moeten uitmaken, maar. zeker is het, dat zij een<br />

ondragelijke jeuk veroorzaakten. Het stuk krabben der huid<br />

heeft dan natuurlijk plaats en door de modder, die men<br />

steeds moet doorwaden, ontstaan er ontstekingen, die de<br />

aangetaste persoon minder geschikt maakt voor een volgenden<br />

tocht.<br />

Na het verlaten van de Troi begonnen wij den bergrug<br />

te beklimmen, wat met zeer veel moeite gepaard ging. Maar<br />

eindelijk waren wij op het hoogste punt van den ± 640 M.<br />

hoogen berg Siëp. Ieder had zich gehaast den top te bereiken<br />

om vandaar uit de zee en voornamelijk de Zeemeeuw<br />

te kunnen zien. Maar te vergeefs, want alles was zwaar begroeid<br />

en wij moesten om den berg heendraaien om een<br />

open plek te bereiken, van waar wij het gewenschte uitzicht<br />

hadden. Een geweerschot werd gelost, dat door onze<br />

vrienden van de Zeemeeuw beantwoord werd. Onmiddellijk<br />

gingen wij weer op weg en de zware nederdaling begon.<br />

Halverwege den berg ontmoetten wij een aantal Papoesche<br />

dragers met etenskistjes en zakken met rijst. Deze waren<br />

ons toegezonden door den heer VAN OOSTERZEE, die zich beangst<br />

begon te maken over ons lang uitblijven en die bericht<br />

had gekregen van den hoogen waterstand van de<br />

Papoea's, die wij hadden ontmoet aan de Sinái. Denkende,<br />

dat wij te weinig levensmiddelen hadden medegenomen,<br />

was hij zoo vriendelijk geweest ons eetwaren tegemoet te<br />

zenden. Wij deden ons te goed aan eenige lekkernijen, die<br />

wij gedurende den tocht hadden moeten missen en gingen<br />

weder spoedig op weg om maar zoo gauw mogelijk de Zeemeeuw<br />

te bereiken. Alhoewel zeer klein, konden wij toch


De Geelvinkbaai. 241<br />

zeer goed twee schepen op de zee onderscheiden, dit moesten<br />

de Zeemeeuw en de Bensbach zijn. Wij liepen vervolgens<br />

over den heuvelrug, die van uit de baai goed kenbaar was<br />

door de roode kleur. De heuvelrug was bedekt met laag<br />

struikgewas en vele Nepenthes bloemen.<br />

De beide schepen werden al grooter en grooter en wij<br />

meenden spoedig de Zeemeeuw te zullen bereiken, maar er<br />

wachtten ons nog onaangename oogenblikken. Aan den voet<br />

van den heuvel hadden wij nog een klein riviertje te doorwaden<br />

en wij hoopten daarna het bosch aan het strand door<br />

te kunnen wandelen. Maar het bosch bleek te bestaan uit<br />

rhizophoren, die voor het grootste gedeelte onder water<br />

stonden. Deze boomen hebben zeer eigenaardig gevormde<br />

wortels met punten, waarvan een klein gedeelte boven de<br />

modder uitsteekt. Al strompelende en struikelende gingen<br />

wij door het bosch, telkens misstappende en tot over de<br />

knieën in een zwarte papperige massa zakkende, die een<br />

ondragelijken stank verspreidde. De parapluie van Professor,<br />

die hem altijd tot steun had gediend, zag ik plotseling tot<br />

aan den knop in de modder verdwijnen; zij moest met de<br />

meest mogelijke omzichtigheid er uit getrokken worden, daar<br />

zij onder deze bewerking dreigde open te gaan.<br />

Het scheen wel, of wij voor het laatst nog eens flink van<br />

de modder moesten profiteeren om die vooral niet te vergeten.<br />

Maar aan alles kwam een einde, want na een halfuur<br />

tobben werd het bosch lichter, de bodem werd vaster en<br />

we stonden ten slotte op-het witte strand, verwelkomd door<br />

de heeren VAN OOSTERZEE en VAN WEEL. De meeste<br />

van de koelies sprongen in zee om al de onreinheden van<br />

de laatste dagen weg te spoelen en schenen te genieten


242 De Geelvinkbaai.<br />

van het verkwikkende water. De heer VAN WEEL vertelde<br />

ons, dat hij de vorige dagen eene opening had gevonden in<br />

het rhizophorenbosch en dat hij ons in het bosch was<br />

tegemoet gekomen, zoodat de laatste tocht door de vuile<br />

modder door een misverstand overbodig was geweest. Lang<br />

werd hier echter niet over geredeneerd, wij roeiden zoo<br />

spoedig mogelijk naar boord. Daar begon een duchtige<br />

reiniging, maar het duurde nog wel eenige dagen, voor dat<br />

de laatste sporen van de algeheele vervuiling verdwenen<br />

waren. Thans wachtte v. D. SANDE een drukke werkzaam-<br />

heid; de meeste koelies kregen in meer of mindere mate<br />

een aanval van malaria, terwijl onze door de boschmijten<br />

verwonde beenen dagelijks verbonden moesten worden. Van<br />

een grooten tocht was in de eerste dagen geen sprake; een<br />

gedeelte der expeditieleden kon voorloopig geen schoenen dra-<br />

gen, terwijl de koelies ook niet bruikbaar waren. Den eersten<br />

tijd was elk druk bezig met het sorteeren van het verzamelde.<br />

Den 2den Maart verlieten wij Sarí en stoomden door de<br />

straat Amberpön met bestemming naar het eiland Mioswar.<br />

Professor bracht een bezoek aan het eiland ter onderzoek<br />

van het gesteente; de bevolking van de zich daar bevindende<br />

nederzetting vluchtte op het gezicht der twee stoomschepen,<br />

zoodat er geen aanraking met hen werd verkregen.<br />

Tegen den middag kwamen wij ten anker voor Jende op<br />

het eiland Rön gelegen. Aan het strand stonden twee nette<br />

huizen, een was dat van den. zendeling; het andere een kerkje.<br />

De huizen der inboorlingen zijn op palen in zee gebouwd.<br />

V. D. SANDE en ik brachten een bezoek aan eenen daar<br />

wonenden handelaar, die ons allervriendelijkst ontving en ons<br />

onthaalde op heerlijk koele klappers.


De Geelvinkbaai. 243<br />

Tot zijne huisgenooten behoorden een jonge casuaris en<br />

een kleine schildpad, die het niet ontbrak aan goeden eetlust.<br />

Hij zwom in een soort van tobbe rond en verslond gretig<br />

de hem toegeworpen stukken visch.<br />

Den 4den Maart vertrokken wij naar Bawé, dat gelegen is<br />

aan het einde der baai van Umar. Het was een prachtige tocht,<br />

dikwijls stoomden wij vlak langs dicht begroeide eilandjes. De<br />

bewoners van de nederzettingen zagen wij naar de bosschen<br />

vluchten, bevreesd, dat er eene afstraffing zou volgen; hier<br />

en daar zagen wij de Nederlandsche driekleur wapperen.<br />

Bawé bestaat slechts uit één huis, bevattende de toko van<br />

de Nieuw-Guinea-Handelmaatschappij. Het strand levert een<br />

uitstekende vangplaats van vlinders op, die komen azen op<br />

het vuil door de zee aangespoeld. Des avonds zagen wij twee<br />

struiken op den wal, die met vrij regelmatige tusschenpoozen<br />

verlicht werden door een groot aantal lichtgevende kevers,<br />

vooral het tegelijk licht geven der kevers is zeer opvallend.<br />

Des morgens van den 6den Maart ankerden wij voor Wakóbi.<br />

Het strand leverde wederom een goede vangplaats op voor<br />

vlinders. Ik zag een groote boot met vrouwen van wal steken,<br />

waar hun geheele huishouden op geladen scheen.<br />

Des middags stoomden wij naar het noordelijk gelegen<br />

Nápan. Een bezoek aan den wal met VAN DER SANDE had<br />

tot resultaat, dat wij eenige foto's konden maken en ethnografica<br />

machtig werden.<br />

Volgens inlichtingen van den heer VAN OOSTERZEE moesten<br />

er op het noordelijk gelegen eiland Anggar M ios steenkolenlagen<br />

voorkomen. Den 7den des morgens vroeg naderden wij<br />

het eiland en zagen reeds van verre een afstorting, pikzwart<br />

van kleur, zoodat men meende hier te doen te hebben met


2.44:<br />

De Geelvinkbaai.<br />

steenkolen. Professor ging onmiddellijk naar den wal, maar<br />

was vrij spoedig weder aan boord terug en bracht het treurige<br />

bericht, dat het slechts kolenlei was.<br />

Wij zetten daarna koers naar Wendèsi, dat wij tegen den<br />

middag bereikten. Wij kregen aan boord een bezoek van<br />

den aldaar wonenden zendeling, den heer J. A. VAN BALEN.<br />

Wij beloofden hem, dat wij hem den volgenden dag een<br />

bezoek zouden brengen; hij was zoo welwillend ons een<br />

collectie dieren op spiritus en een groot aantal vlinders te<br />

geven. Ik breng gaarne hier openlijk mijn dank aan den heer<br />

VAN BALEN voor het ons geschonken zoölogisch materiaal,<br />

alsmede voor de vriendelijke ontvangst, die wij te zijnen<br />

huize hebben ondervonden. Ons plan om hem den volgenden<br />

dag te bezoeken, konden wij niet ten uitvoer brengen, daar<br />

de menschen, die waren uitgezonden om monsters te halen


De Geelvinkbaai. 245<br />

van de zoogenaamde steenkolen, terugkeerden met stukken,<br />

die volgens Professor, evenals op het eiland Anggar Mios,<br />

uit kolenlei bestonden. Zeer vroeg in den morgen vertrokken<br />

wïj naar Manokwari, na een brief te hebben achtergelaten<br />

voor den heer VAN BALEN om onze verontschuldigingen aan<br />

te bieden voor ons haastig vertrek.<br />

Voor hem en zijne vrouw moet het wel een onaangenaam<br />

oogenblik zijn geweest, toen zij den volgenden morgen de<br />

Zeemeeuw en de Bensbach niet meer in de kleine baai zagen<br />

liggen. Gelukkig deden wij later nogmaals Wendèsi aan en<br />

hadden wij het genoegen met zijne vrouw kennis te maken<br />

en de geheele inrichting aldaar te bezichtigen; maar hierover<br />

later.<br />

Den 9den Maart lagen wij wederom voor anker voor<br />

Manokwari en werden alle preparatieven gemaakt voor onzen<br />

tocht naar de Humboldtbaai.<br />

De controleur de heer P. E. MOOLENBURGH, die ons was<br />

toegevoegd tijdens ons verblijf aan de Humboldtbaai, kwam<br />

met een zevental oppassers aan boord. Den 13den Maart<br />

arriveerden wij op onze plaats van bestemming, zooals ik<br />

reeds in mijn eerste hoofdstuk vermeldde.<br />

Thans moet ik een grooten sprong maken naar den 21sten<br />

Juli, toen wij op den terugweg van de Mápia-eilanden weder<br />

te Doré ten anker kwamen. Wij hadden gaarne nog twee<br />

tochten gemaakt: het beklimmen van het Arfakgebergte<br />

en een tocht naar een meer, gelegen op ongeveer de<br />

helft van de breedte van Nieuw-Guinea, ten zuiden van<br />

de Geelvinkbaai om vandaar uit de Zuidkust te bereiken.<br />

De tijd ontbrak ons echter en wij dienden dus eene keuze te<br />

doen. De beklimming van het Arfakgebergte zou wellicht


246 De Geelvinkbaai.<br />

zeer veel nieuwe opleveren, vooral op zoölogisch gebied. Hier<br />

is ook het gebied van de merkwaardige Proechidna, maar<br />

dit zou ons te veel tijd nemen, daar er een pad moest gehakt<br />

worden naar den top, welk werk weken zou duren.<br />

Wij besloten dus een tocht naar het meer te maken en<br />

zoo mogelijk de Zuidkust te bereiken.<br />

De dagen voor ons bezoek werden benut met het inpakken<br />

en verzenden van het verzamelde materiaal. De „van Goens"<br />

arriveerde den 23sten Juli en deze nam vele van onze met<br />

moeite vergaarde schatten mee naar het vaderland. Toen dit<br />

alles gereed was, gingen w ij eenige bezoeken afleggen op de<br />

wal o. a. bij den heer VAN OOSTERZEE, op zijn hoog gelegen<br />

villa, waarvan men een mooi uitzicht heeft over de baai en<br />

het Arfakgebergte en bij den heer MOOLENBURGH, met wien<br />

wij zooveel lief en leed hadden gedeeld. Hij was zoo vriendelijk<br />

om verschillende clichés ter beschikking van de expeditie<br />

te stellen, waarvan ik er dan ook verscheidene in mijn<br />

boek heb kunnen opnemen. /<br />

Verder bezochten wij den heer J. D. PASTEUR, die hier<br />

een huis had opgericht, ongeveer op dezelfde plek, waar eens<br />

WALLACE had gewoond. Hij had zich geheel gewijd aan<br />

het verzamelen van zoölogica, voornamelijk op het gebied<br />

van entomologie. Heiaas kregen wij later het bericht, dat hij<br />

aan de Humboldtbaai, waarheen hij was vertrokken, overleden<br />

was.<br />

Op een van onze tochten langs het strand hadden wij het<br />

genoegen de werking te zien van eene smidse met blaasbalg.<br />

De Papoea's hier zijn vrij vaardig in het smeden, de daar<br />

vervaardigde kapmessen staan goed bekend, onze Tobádiërs<br />

kochten er enkele in ruil voor eenige schildpadden oor-


De Geelvinkbaai. 247<br />

ringen. Deze ringen werden blijkbaar zeer begeerd door de bewoners<br />

der Geelvinkbaai. Zooals uit onderstaande photo blijkt,<br />

bestaat de blaasbalg in hoofdzaak uit twee groote bamboekokers,<br />

waarin de daar achter zittende Papoea twee zuigers,<br />

van vederen gemaakt, heen en weer beweegt. De lucht komt<br />

dan door twee pijpen, verbonden met de twee bamboekokers,<br />

in het vuur, dat hierdoor feller brandt. Behalve kapmessen<br />

vervaardigen zij ook zilveren armbandjes en versieringen<br />

uit rijksdaalders.<br />

Het zou al te ondankbaar zijn, indien ik niet enkele<br />

woorden wijdde aan den vriendelijken zendeling, den heer<br />

J. Z. VAN HASSELT. Hij woont op een klein eilandje Mánas-


248 De Geelvinkbaai.<br />

wari tegenover Manokwari en heeft daar behalve zijn eigen<br />

aangenaam ingericht huis, waarop de' woorden „Welkom op<br />

Mansinam" prijken, een kerkje, waarin tal van Noemfoorsche<br />

opschriften langs de wanden hangen en eene kleine school<br />

voor de Papoesche jeugd. Behalve dat wij van hem eenig<br />

materiaal op spiritus ontvingen; kreeg ik nog een groot aantal<br />

Ornithoptera poppen, die mij door de kinderen, die door<br />

hem onderwezen werden, gebracht werden. DE BEAUFORT<br />

en ik brachten een bezoek aan de school en daar werd ons<br />

door een der kleinen met een prachtig gekleurde hansop aan,<br />

op de kaart aangewezen, welke tochten wij hadden gemaakt.<br />

Hij hield daarbij een verhaal in het Noemfoorsch, de in de Geelvinkbaai<br />

algemeen geldende taal, verder werden er nationale<br />

liederen in dezelfde taal gezongen, naar ik meen vertaald door<br />

Mevr. VAN HASSELT. Onder de vlijtige leerlingen bevond<br />

zich een jonge Papoea, die zeker pas was aangekomen, wan t<br />

in tegenstelling met de anderen, bestond zijn kleeding slechts<br />

uit een snoertje kralen om den hals.<br />

Wij namen hartelijk afscheid van den krassen grijsaard,<br />

die ons van de trappen van zijn huis wuivend vaarwel<br />

zeide.<br />

Des avonds werd de stilte verbroken door het plassen van<br />

riemen, waarop wij een groot vaartuig zagen naderen. Wij<br />

herkenden spoedig de leerlingen van den heer VAN HASSELT<br />

met hunnen meester, eveneens een inboorling. Zij roeiden,<br />

langzaam om het schip heen en zongen in hunne taal het<br />

Wien Neerlandsch Bloed. Wat klonk dat eenvoudig en 'mooi<br />

over het water.<br />

Aan boord gekomen verrasten zij ons met een mand<br />

heerlijke vruchten, o. a. prachtige pompelmoes en papaja en


De Gëelvinkbaai. 249<br />

verder een mandje eieren. Ik behoef nauwelijks te zeggen,<br />

dat een en ander met dankbaarheid werd aanvaard.<br />

Toen alles in gereedheid was, gingen wij den 28 sten Juli<br />

tegen vijf uur onder stoom met bestemming naar Wendèsi<br />

en arriveerden aldaar den volgenden morgen vroeg. Gelukkig<br />

konden wij thans het beloofde bezoek aan den heer<br />

VAN BALEN brengen en hem tevens bedanken voor al het<br />

Wendèsi..<br />

materiaal, dat hij verzameld had en naar de Humboldtbaai<br />

had gezonden. Zoodra het anker was gevallen, was de<br />

heer VAN BALEN denkelijk vast besloten om ons ditmaal niet<br />

7,00 spoedig te laten vertrekken. Waar de heer VAN HASSELT<br />

in een zoogenaamde hervormde wereld huist, waar booten<br />

van de Pakketvaart geregeld komen, daar woont de heer<br />

VAN BALEN geheel afgezonderd en moet hij zijne brieven


250<br />

De Geelvinkbaai.<br />

zelf gaan halen te Jende op het eiland Ron. Gelukkig heeft<br />

hij van een vermogend Nederlander een kleine motorboot<br />

gekregen, zoodat hem dit werk zeer veel lichter is gemaakt.<br />

Hij schijnt deze boot zeer goed te besturen, trouwens aan<br />

handigheid ontbreekt het hem niet, daar hij zijn eigen huis<br />

heeft gebouwd. Dit ligt boven op een heuvel en heeft een<br />

mooi uitzicht over de baai van Wendèsi, waarin tal van kleine<br />

eilandjes liggen. Mevrouw VAN BALEN was zoo vriendelijk<br />

ons haar geheele huis te laten zien, verder de school en de<br />

kamers, waar de kleine leergierige Papoeas in gehuisvest<br />

waren. Alles zag er eenvoudig en zindelijk uit.<br />

Uit inlichtingen vernam Professor, dat er in een rivier, de<br />

Mamåpiri, ammonïeten waren gevonden; het besluit was dan<br />

ook spoedig genomen, daarheen te zullen gaan. De gewone<br />

onbeschrijfelijke wanorde heerschte er na dit besluit aan boord,<br />

daar een ieder druk bezig was met het in orde brengen<br />

van de mede te nemen bagage. Daar wij thans eenige<br />

ondervinding hadden, liep alles vlug van stapel en waren<br />

wij spoedig aan wal. Onze Tobádiers zouden tevens op<br />

dezen tocht als proef worden medegenomen. Er heerschte<br />

groote vreugde onder hen, toen zij het nieuws vernamen,<br />

maar deze werd wel bekoeld, toen hun ook voorwerpen werden<br />

gegeven om te dragen. Toch moet ik zeggen, dat zij dit<br />

welgemoed en zonder morren deden; alleen een groote vierkante<br />

blikken bus met alcohol, die ook zeer onhandig was<br />

om te dragen, trachtten zij steeds aan elkaar op te dringen<br />

en het einde was meestal, dat een van ons er bij moest<br />

komen om een ongelukkige aan te wijzen, die het betrekkelijke<br />

genot zou genieten om met dit voorwerp op zijn rug<br />

langs de moeilijke paden voort te sukkelen.


Meisje in rouwgewaad te Wendèsi.


De Geelvinkbaai. 251<br />

Op het strand zagen, wij een zonderling uitgedost meisje<br />

in een lang kleed van boombast met een capuchon over het<br />

hoofd. Het geheel was versierd met roode en gele lintjes.<br />

De heer VAN BALEN vertelde ons, dat zij in rouwgewaad was.<br />

Hij vertelde ook nog als bijzonderheid, dat indien een<br />

Papoesche huisvader verheugd wordt met een tweeling, hij<br />

als bezuinigingsmaatregel een der twee zuigelingen ter dood<br />

brengt. Gelukkig maar, dat deze vermeerdering van familie<br />

tot de zeldzaamheden behoort. Ditzelfde heeft ook plaats,<br />

indien het pas geboren kind van een ander geslacht is, dan<br />

hij zich gewenscht heeft.<br />

De heer VAN BALEN begeleidde ons op onzen tocht, die<br />

eerst stroomopwaarts langs de Magingarói liep, vervolgens<br />

door het bosch, om na een klein uur loopens de bijna geheel<br />

uitgedroogde Papararó te bereiken. Stukken en grootendeels<br />

afgerolde ammonieten werden spoedig gevonden, wij bogen<br />

daarna oostwaarts om naar de sterk stroomende Utuwái en<br />

bereikten ten slotte, diens zijrivier de Mamåpiri, de plaats<br />

van onze bestemming. Ook deze bedding is bijna geheel<br />

uitgedroogd en lijkt in dit jaargetijde op een smal beekje.<br />

Er moest naar een geschikte kampplaats uitgezien worden,<br />

die wij spoedig in een droge bedding vonden. Men moet<br />

echter voorzichtig zijn met het kampeeren in een droge<br />

rivier, daar er 's nachts wel eens een hevige regenbui kan<br />

opkomen, die minder aangename gevolgen- zou hebben.<br />

Wij gingen zoo ver mogelijk de rivier op, die dikwijls versperd<br />

was door groote rotsblokken en kleine watervallen. Wij verzamelden<br />

zeer veel materiaal o. a. zeer groote ammonieten ter<br />

grootte van een Leidsche kaas, die vóorloopig in hoopen aan<br />

den oever werden nedergelegd om later door de Papoea's


252<br />

De Geelvinkbaai.<br />

naar boord gedragen te worden. Zij deden dit al dansende<br />

en springende en schenen niet in het minst gehinderd te zijn<br />

door zoo'n zware vracht. Voor ons was dit bijzonder aangenaam,<br />

daar wij hierin het bewijs zagen, dat zij voortreffelijke<br />

dragers op den volgenden tocht zouden zijn.<br />

Bij het opnemen van de zware steenen maakten zij een<br />

piepend geluid door de lippen stijf op elkaar ie drukken.<br />

Terwijl wij aan het verzamelen van ammonieten waren,<br />

hield DUMAS zich bezig met het visschen met toeba, dat<br />

met succes bekroond werd.<br />

Den volgenden morgen gingen wij eerst de rivier weer een<br />

eind op en verzamelden, wat wij konden o. a. een groot<br />

aantal zoetwatermollusken. Des middags keerden wij terug<br />

naar de Zeemeeuw; het pad was niet moeilijk, maar dicht<br />

bij de zee werden wij weder getracteerd op een rhizophorenbosch,<br />

gelukkig niet zoo groot als dat bij Sarí.<br />

Volgens inlichtingen had deze tocht zeer lang en bezwaarlijk<br />

moeten zijn, maar het bleek een van de gemakkelijkste te zijn,<br />

die wij tot nog toe gemaakt hadden. Wij brachten des middags<br />

nog een bezoek aan de familie VAN BALEN om te bedanken<br />

voor een groot aantal vruchten, die zij ons hadden<br />

toegezonden.<br />

Tegen den avond van den 31 sten Juli kwamen wij ten<br />

anker voor Kwatisoré. Het is een kleine nederzetting van<br />

eenige huizen met den eigenaardigen schildpadvorm. Ook hier<br />

ontbreekt de onvermijdelijke Ternataansche jager, met name<br />

HANAFI, niet, die bekend stond een zeer groote schuld bij<br />

de Chineezen te Ternate te hebben. Hij werd met meer<br />

eerbied behandeld dan ik tot . nu toe bij deze personen<br />

gezien had; wellicht wegens de grootte van het bedrag,


De Geelvinkbaai. 253<br />

dat hij schuldig was. De Singadji of hoofd van de karnpong en<br />

de djoerabassa of tolk kwamen aan boord, waarna de gewone<br />

langdurige onderhandelingen een aanvang namen. De verkregen<br />

inlichtingen liepen nogal uiteen, maar het bleek toch,<br />

dat er op een afstand van vier of vijf dagen een meer moest<br />

zijn, genaamd het Jamürmeer. Dit zou een afwatering naar<br />

de Zuidkust hebben; na veel overleggen werd er besloten,<br />

dat wij een tocht naar het meer zouden maken, aldaar<br />

Vaartuig met vrouwen van Kwatisoré.<br />

booten trachten te krijgen en 200 naar de zuidkust te komen.<br />

Hoe wij verder zouden handelen, zouden wij van de omstandigheden<br />

laten afhangen; zooals uit het verdere verhaal<br />

zal blijken, bleek de laatste overweging juist te zijn.<br />

Wij gebruikten den volgenden dag om het pad, dat naar<br />

het Jamürmeer leidt, te onderzoeken en verder ethnografica<br />

in Kwatisoré te koopen. Zij, die naar het pad hadden gezocht,<br />

brachten het bericht, dit te hebben gevonden en<br />

tevens, dat er een goede ankerplaats in de nabijheid was,


254<br />

De Geelvinkbaai.<br />

zoodat een langdurig debarkeeren vermeden werd. Een en<br />

ander lag in de nabijheid van Åbu. Thans moesten wij ons<br />

nog voorzien van dragers, daar het bleek, dat wij die niet<br />

in voldoende aantal hadden. Er werd een bode gezonden<br />

naar een nederzetting om vandaar uit dragers te krijgen,<br />

maar hij kwam onverrichter zake terug, meldende, dat het<br />

dorp verlaten was. Hij keerde opmerkelijk vroeg terug, zoodat<br />

wij van meening waren, dat hij niet naar die nederzetting<br />

was geweest, maar rustig aan den wal bij een vuurtje<br />

bataten en obi had zitten poffen onder het genot van de<br />

hem gegeven tabak. Ook een goede gids ontbrak,<br />

De heer VAN OOSTERZEE, die ons zou vergezellen, kwam<br />

daarna aan boord; hij had een aantal dragers medegebracht<br />

van het naburige Jaur en tevens zorg gedragen voor<br />

gidsen. HANAFI verwaardigde zich ook om mede te gaan.<br />

Er was bericht gekomen, dat het beruchte hoofd BRAI, in<br />

vereeniging met de bewoners van het Jamurmeer, een groote<br />

raaktocht naar het zuiden had gehouden, eenige personen<br />

vermoord en slaven had gemaakt. Het was begrijpelijk,<br />

dat de heer VAN OOSTERZEE ons dezen tocht ontraadde met<br />

het oog op de vijandelijkheden, die hadden plaats gehad<br />

Maar niets kon ons van ons plan afbrengen en het gevolg<br />

was, dat de heer VAN OOSTERZEE met zijne oppassers ter<br />

onzer bescherming medeging.<br />

Wegens het klein aantal beschikbare dragers mocht dus<br />

slechts het hoogst noodzakelijke mede en moesten wij een<br />

zak met blikjes Californische vruchten tot onzen grooten spijt<br />

achterlaten.<br />

Eindelijk was alles gereed en vertrokken wij des morgens<br />

vroeg van den 3 den Augustus. Het gebrek aan dragers werd


De Geelvinkbaai. 255<br />

eenigszins vergoed, doordat zes matrozen van de Zeemeeuw<br />

zich bereid verklaard hadden om den tocht mede te maken.<br />

Een van hen, met name JUNUS, bleek reeds vroeger bij het<br />

Jamürmeer geweest te zijn, maar zijn geheugen daaromtrent<br />

liet hem wel eenigszins in den steek, hetgeen niet te verwonderen<br />

is, daar hij daar geweest was om in de buurt<br />

paradijsvogels te jagen en hem dus, behalve de speelboomen<br />

dezer vogels, weinig anders interesseerde.<br />

De weg was eerst modderig en moerassig, doordat zij door<br />

een rhizophorenboscn liep; gelukkig was het eb en konden<br />

wij dus over de wortels, die nu droog lagen, naar het hooger<br />

gelegen land klauteren. Bij elkaar genomen bestond de geheele<br />

trein uit een zeventig personen en had dus een respectabele<br />

lengte.<br />

Na een aantal riviertjes en beekjes te zijn overgetrokken,<br />

ging het pad steil bergopwaarts. Na langdurig klimmen<br />

bereikten wij den top en hadden uitzicht op de zee achter<br />

ons. Voor ons lag het land van belofte; op den top van<br />

den berg had men een bosch in brand gestoken, waarschijnlijk<br />

om er een tuin aan te leggen. De kale stammen<br />

en verschroeide bladeren deden ons een oogenblik denken<br />

aan een Hollandsch herfstlandschap, maar de heerschende<br />

warmte hielp ons spoedig uit den waan. Na de afdaling<br />

kwamen wij in het vlakke land; het pad scheen nogal druk<br />

beloopen te zijn, hier en daar zag men kleine hutten, waarin<br />

de Papoea's overnachten, die op weg zijn naar de noordkust.<br />

Ze waren hoogst eenvoudig en gedekt door Pandanusbladeren,<br />

die voor een uitstekende afwatering zorgden. Door den vorm<br />

der bladeren gelijkt de bedekking eenigszins op een, rond<br />

gebogen dak van gegolfd, gegalvaniseerd ijzer.


256 De Geelvinkbaai.<br />

Bij een klein beekje gekomen verklaarde de gids, dat wij<br />

hier moesten overnachten, daar er verderop geen water meer<br />

was. Dat wilde dus zooveel zeggen, dat, indien wij verder<br />

trokken, de rijst niet gekookt kon worden. Wij waren zoo vrij<br />

dit te betwijfelen, bekend als wij waren met het waterrijke<br />

binnenland van Nieuw-Guinea.<br />

Scherp ondervraagd bleek het, dat er verderop veel water<br />

was en de verdere tocht heeft dan ook bewezen, dat<br />

wij op elk moment van den dag de een of andere beek<br />

hadden te doorwaden. Waar wij gebonden waren aan een<br />

beperkt aantal levensmiddelen, was het dus van belang zoo<br />

snel mogelijk voort te komen. Dat de gids meer op zijn<br />

gemak gesteld was, begrijp ik echter ook zeer goed.<br />

Wij maakten nog een flinke marsch, en sloegen daarna ons<br />

kamp op bij een kristalhelder riviertje, de Krita.<br />

Reeds om zeven uur waren wij den volgenden morgen op<br />

weg en de talrijke te doorwaden riviertjes waren in vollen<br />

tegenspraak met het verhaal van onzen gids.<br />

Tegen acht uur bereikten wij de nederzetting Nagramádu,<br />

die verlaten bleek te zijn. Het verhaal van den man, dien<br />

wij hierheen hadden gezonden om dragers te krijgen kon<br />

dus wel waar zijn. De raaktocht naar de zuidkust zal wel<br />

in verband gestaan hebben met de verlatenheid van dit dorp.<br />

Het bestond slechts uit eenige groote huizen, omgeven<br />

door groote tuinen, waarin pisang, papajaboomen en suikerriet<br />

groeiden. Verder groote struiken Spaansche peper, die bewezen,<br />

dat hier ook Ternataansche jagers geweest waren.<br />

Wij vervolgden onzen weg en belandden spoedig ia een<br />

moeras, het bleek weldra, dat wij een verkeerden weg waren<br />

ingeslagen en wij verloren ongeveer twee uur door deze


De Geelvinkbaai. 257<br />

dwaling. Na lang zoeken vonden de Papoea's den goeden<br />

weg, daarna werd er flink door gemarcheerd.<br />

Dicht bij eene groote rivier, de Méré, vonden wij verscheidene<br />

hutten van Papoea's, die op de jacht waren;<br />

zij leefden daar onder leiding van den Ternataan SAIGOEN.<br />

Het was een persoon met een zeer onaangenaam uiterlijk;<br />

hij had een van zijne oogen verloren, wat zijn voorkomen<br />

nog ongunstiger deed schijnen. Hij scheen aan de Zuidkust<br />

te zijn geweest, wat een reden voor ons was om hem<br />

onmiddellijk aan de expeditie te verbinden; trouwens het<br />

verzoek om mede te gaan durfde hij door de aanwezigheid<br />

van den heer VAN OOSTERZEE waarschijnlijk niet goed weigeren.<br />

Wij kampeerden dien nacht aan de Wagáni, een mooie<br />

schilderachtige rivier; Professor vond in de bedding eenige<br />

fragmenten van ammonieten. Wij hadden daar groote last<br />

van een klein soort bijen, die wel niet staken, maar zich<br />

ïn grooten getale op het gezicht en de handen zetten. Zij<br />

verspreidden een onaangename zoete lucht en waren kleverig,<br />

zoodat zij verward raakten in de haren van hoofd en baard.<br />

Met het ondergaan van de zon verdwenen echter deze kleine<br />

kwelgeesten.<br />

Den 5den Augustus waren wij vroeg op weg; na een uur<br />

loopens kwam er plotseling stilstand in de voor mij loopende<br />

koelies en zij schenen niet verder meer te willen gaan. Ik<br />

ging mij overtuigen, wat hiervan de oorzaak was en zag een<br />

vrij groote slang, die in een van de boomen, die langs het<br />

pad stonden, gekronkeld naar beneden hing. Nadat het dier,<br />

dat zooveel consternatie had teweeg gebracht met eernge geweerschoten<br />

was afgemaakt en in het groote alcoholblik was<br />

17


258 De Geelvinkbaai.<br />

geborgen onder groot protest van den drager, konden wij onzen<br />

weg weder vervolgen.<br />

Deze was vrij eentonig en liep door het vochtige oerwoud.<br />

Somtijds maakte het pad een grooten omweg langs een van<br />

de woudreuzen, die om de een of andere reden was gevallen.<br />

Des middags werden wij nog vergast op een flinke regenbui,<br />

waartegen wij ons konden beschutten in eenige kleine hutten,<br />

die langs het pad stonden.<br />

Wij overnachtten in de half droge bedding van de rivier<br />

de Bu Ama, alwaar vroeger eene nederzetting moet geweest<br />

zijn van jagers, daar er eenige cultunrboomen in de nabijheid<br />

groeiden. Het oerbosch zelf leverde weinig vruchten op<br />

voor de consumptie en dit bepaalt zich tot nangka's, artocarpus<br />

en jamboesa's.<br />

Vooral de nangka's brachten somtijds eenige vlugheid in<br />

de zoo langzame koelies. Op dezen tocht ging het echter<br />

beter met hen, omdat de zwakken en ongeschlkten reeds waren<br />

teruggezonden of achtergelaten.<br />

SAIGOEN deelde ons mede, dat wij den volgenden dag aan<br />

het Jamürmeer zouden komen. Daar dergelijke informaties<br />

niet altijd te vertrouwen zijn, geloofden wij dan ook niet, dat<br />

wij het verlangde meer zoo spoedig zouden bereiken.<br />

Tot twaalf uur was den volgenden dag de weg vrij goed<br />

begaanbaar; wij rustten een oogenblik uit in de droge bedding<br />

van een rivier om krachten te verzamelen in de hoop dien<br />

avond het Jamürmeer te zullen bereiken.<br />

Wij betraden vervolgens een zeer drassig en modderig<br />

terrein; sagoboomen, die in de modder welig tierden, groeiden<br />

daar in grooten getale. Als bijzonderheid vermeld ik nog,<br />

dat wij een reusachtige leguaan langs den stam van een boom


De Geelvinkbaai. 259<br />

naar boven zagen kruipen; scherp afgeteekend tegen het helle<br />

daglicht geleek hij wel een kleine Fafne. Eenige schoten uit<br />

een mauserpistool deden hem naar beneden tuimelen; bij<br />

nader onderzoek bleek hij te groot om in zijn geheel<br />

mede te nemen, wij vergenoegden ons dus maar met den<br />

kop. De Tobádiërs verdeelden het vleesch onder elkaar<br />

en roosterden het des avonds bij het vuur. Het vel werd<br />

eveneens netjes bewaard en gedroogd, om later over een<br />

trom te spannen.<br />

Hoe verder wij kwamen, des te meer last kregen wij van de<br />

modder; op de diepe plekken waren er kleine boomstammetjes<br />

over heen gelegd en hier moest met de grootste omzichtigheid<br />

over heen gebalanceerd worden. Een der Tobádiërs zag ik<br />

bij een misstap tot over zijn middel in de dikke bruine<br />

modder wegzakken.<br />

Op eens hoorden wij den gids luid roepen, hij scheen<br />

menschen gezien of gehoord te hebben, anderen beweerden,<br />

dat zij het geluid van sagokloppen gehoord hadden. Op<br />

het geroep werd echter geen antwoord gegeven. Ten slotte<br />

konden wij niet verder vanwege de modder, die hier en daar<br />

doorsneden was door sloten, gevuld met geelachtig vuil water.<br />

Er werd daarop halt gehouden te midden van deze modder,<br />

ieder zocht een hoog plekje of een boomstam om daarop<br />

uit te rusten. SAIGOEN, die hier goed bekend scheen te zijn,<br />

begon daarna seinen te geven aan de bevolking, die op een<br />

klein eilandje Angádi midden in het meer woont. Er werd<br />

een groote brandstapel van nat hout gemaakt, die spoedig<br />

een zware rookkolom naar boven wierp en gemakkelijk<br />

door de bewoners van het meer kon gezien worden. Af en<br />

toe werden er geweerschoten gelost.


260 De Geelvinkbaai.<br />

Wij bleven tevergeefs wachten en dachten met angst, hoe<br />

wij den nacht in dit drassige terrein zouden moeten doorbrengen.<br />

Toen het laat begon te worden, besloten wij toch<br />

hier te overnachten en voorloopig eenige tenten op te slaan,<br />

voor het geval onze vrienden van het meer niet mochten komen.<br />

Terwijl wij druk bezig waren met het opslaan der tenten,<br />

kwam plotseling het bericht, dat de booten van het meer<br />

waren aangekomen. Bij nader onderzoek was er slechts één<br />

vrij groote boot, die ons allen en de bagage niet kon bevatten,<br />

zoodat er besloten werd, dat VAN NOUHUYS, DE<br />

BEAUFORT, DUMAS en ik achter zouden blijven en de heer<br />

VAN OOSTERZEE met de overige leden der expeditie en<br />

een gedeelte der koelies en oppassers naar de nederzetting<br />

in het meer zouden gaan. Wij waren druk bezig met het in<br />

orde brengen van de tenten en met het braden van een<br />

kroonduif, toen het donker begon te worden, wat in de tropen<br />

vrij plotseling geschiedt.<br />

Maar met het invallen van de duisternis kwam er tegelijk<br />

een heirleger van muskieten opzetten, waarvan wij het bestaan<br />

over dag niet hadden kunnen vermoeden. Het werd<br />

zoo erg, dat de klamboes gespannen werden en ieder, die<br />

geen werkzaamheden buiten de tent had, trok zich terug in<br />

zijn bed. Het eten werd door een van de jongens bediend,<br />

maar deze maakte "de wonderlijkste bewegingen en grimassen,<br />

tengevolge van de steken der muskieten. Onze borden werden<br />

voorzichtig onder de gordijnen doorgeschoven om toch maar<br />

vooral geene muskieten tegelijk mede binnen te krijgen.<br />

Deze ellendige dieren weten altijd door een kleine opening<br />

binnen te komen of wei zij kruipen onder het gordijn door,<br />

wanneer het niet goed onder het bed is ingestopt. De koelies


De Geelvinkbaai. 261<br />

en onze jongens wikkelden zich in hunne sarongs en hadden<br />

zoodoende niet veel last van de steken, hoewel de muskieten<br />

uitstekend door een strak gespannen witte pantalon weten<br />

te steken.<br />

Onze arme Tobádiërs hadden het echter veel moeilijker<br />

met hunne luchtige kleeding; zij zaten rondom een groot<br />

vuur en zwaaiden met stukken brandend hout om rook te<br />

verwekken en daarmede de kwelgeesten te verdrijven. Een<br />

van hen klom zelfs in eenen boom, maar ook dit hielp<br />

niets, want hij werd overal vervolgd door de muskieten.<br />

In Herodotus vond ik later eene beschrijving, die hier geheel<br />

van toepassing is en die. ik voor de eigenaardigheid vermeld:<br />

„Tegen de muggen, die overvloedig zijn, hebben zij dit<br />

„verzonnen. Zij die boven de moerassen wonen, worden door<br />

„torens geholpen, waarop zij klimmen om te slapen; want<br />

„de muggen kunnen door de winden niet hoog vliegen.<br />

„Doch die in de moerassen leven, hebben dit andere ver-<br />

„zonnen in plaats van de torens. ledere man van hen heeft<br />

„een net, waarmede hij des daags visschen vangt en des<br />

„nachts gebruikt hij het op de volgende wijze: het bed,<br />

„waarin hij rust, daarom heen hangt hij het net, en dan<br />

„kruipt hij daaronder en slaapt. En de muggen, indien hij<br />

„in een mantel gewikkeld slaapt of in een laken, bijten daar-<br />

„door heen, doch door het net heen beproeven zij het niet<br />

„één maal" ¹).<br />

Men ziet, dat deze aanhaling geheel in overeenstemming<br />

is met onze situatie; alleen de passage: „hij kruipt daar-<br />

¹) Herodotns, Muzen; uit het Grieksch door CH. M. VAN DEVENTER. Boek.<br />

II, Euterpe 95.


262 De Geelvinkbaai.<br />

onder en slaapt" is niet waar, want de muskieteh weten<br />

toch altijd in het net te komen en men slaapt dan „niet".<br />

Het schijnt, dat deze dieren juist het moment afwachten<br />

om te steken, als men in slaap valt en zoodoende iemand<br />

weder doen wakker schrikken.<br />

Het was mij onmogelijk om dien nacht te slapen en ik<br />

begon met een kaars de muskieten in mijn klamboe te<br />

vangen. Ik zag een aantal muskieten al dansende en gonzende<br />

in mijn klamboe rondvliegen en stak uit wanhoop een<br />

sigaar op om hen zoodoende te verdrijven. DE BEAUFORT,<br />

die naast mij lag, zag ik spoedig mijn voorbeeld volgen en<br />

wij wachtten al rookende en jacht makende op de ellendelingen<br />

den morgen af. Alhoewel de muskieten met het zonlicht<br />

verdwijnen, was dit in dit sombere bosch geenszins het<br />

geval en het was vermakelijk om te zien, hoe wij ons aankleedden.<br />

Al dansende en springende moesten sokken en<br />

schoenen aangetrokken worden en men liep maar steeds<br />

heen en weer om van de dieren bevrijd te raken. Met onze<br />

Tobádiërs was het ook treurig gesteld; zij hadden evenmin<br />

geslapen en dat nog wel, terwijl zij doodmoe waren van het<br />

dragen van de zware vrachten. Ze zullen dien nacht wel eens<br />

gedacht hebben aan hunne muskietenvrije huizen aan de<br />

Humboldtbaai. Gelukkig kwamen tegen acht uur de booten om<br />

ons af te halen en het behoeft nauwelijks vermeld te worden,<br />

dat een ieder de handen uit de mouw stak — voor zoover zij<br />

mouwen hadden — om de bagage in de booten te helpen laden,"<br />

om dit ellendige oord zoo spoedig mogelijk te verlaten.<br />

Allereerst volgden wij een nauwe sloot, die door het bosch<br />

liep, om vervolgens te midden van riet en waterplanten te<br />

komen, waar wij met moeite doorheen kwamen. Wij kregen


De Geelvinkbaai. 263<br />

tevens een gezicht over het meer, dat moerassige oevers<br />

heeft; daarachter verheft zich het bergland. In het midden<br />

zijn twee steile eilandjes, waarvan slechts één bewoond is,<br />

namelijk Angádi en dat het doel van onzen tocht was. De<br />

Nederlaridsche vlag wapperde uit één der huizen.<br />

Tijdens den overtocht zagen wij groote kluchten waterwild;<br />

in een boom zaten witte reigers, verder zwommen er meerkoeten<br />

en waterhoenders, die niet erg schuw waren. In de lucht zweefden<br />

groote koppels eenden en aalscholvers. De overige leden<br />

der expeditie troffen wij in een weinig rooskleurigen toestand<br />

aan, daar ook zij dien nacht veel last van de muskieten hadden<br />

gehad. Zij vertelden ons, dat zij den vorigen dag een moeilijken<br />

overtocht hadden gehad door de vrij hooge golven,<br />

die op het meer stonden. Een Papoea, die op den voorsteven<br />

stond, had getracht met zijn haarkam de woede der<br />

golven te bedaren, maar dit, volgens zijn zeggen anders zoo<br />

onfeilbare middel, faalde thans. Zij waren echter zonder<br />

waterschade op 'het eiland aangeland en hadden bezit genomen<br />

van een groot huis, dat nog niet geheel voltooid<br />

scheen. Het huis had den bekenden schildpad vorm, maar<br />

alleen het middengedeelte en een rij kamers aan de rechterzijde<br />

was voltooid. Een trap van dunne boomstammen,<br />

die beter geschikt was voor een kippenhok, gaf toegang tot<br />

het huis. Toen zij den vorigen dag het eiland betraden,<br />

stak er een prauw met ongeveer twintig personen van wal,<br />

die zeker bang waren, dat wij hier gekomen waren om een<br />

onderzoek in te stellen naar den raaktocht, dien zij zoo pas<br />

haar de zuidkust hadden ondernomen. Slechts een paar<br />

Papoea's, waaronder het hoofd, bleven achter; op al onze<br />

tochten hebben wij nooit menschen gezien, die een zoo


264 De Geelvinkbaai.<br />

ongunstig voorkomen hadden als deze personen, trouwens<br />

onderstaande foto spreekt genoeg voor zich zelf. Het is<br />

jammer, dat deze foto niet in kleuren gedrukt is,<br />

daar het hoofd van deze nederzetting, de derde persoon<br />

van links, zich getooid had met een soort van roode fez en<br />

verder een vuurrood jasje droeg. Aan zijne linkerzijde staat<br />

zijne vrouw, die buitengewoon veel op een orang oetan<br />

geleek. Eens zag ik haar aan den ingang van een kamer<br />

staan met hare beide armen om een deurpost geslagen en<br />

het was opvallend, hoe zij toen op het genoemde dier geleek.


De Geelvinkbaai. 265<br />

De geheele nederzetting bestond uit twee huizen, die echter<br />

groot genoeg waren om vele personen te bevatten. De huizen<br />

waren - op palen gebouwd en zagen er zeer vuil en<br />

onzindelijk uit; overal hingen wapens, speren, lansen en<br />

pijlen in bamboekokers, bruin gerookt door de vuren, die<br />

in de kamers gestookt werden. Wij troffen daar een wapen<br />

aan, dat. den vorm heeft van een knots, bestaande uit een<br />

korte steel door een koraalblok gestoken, dat een geducht<br />

wapen vormt.<br />

DUMAS vertelde ons, dat hij deze wapens tot nog toe<br />

alleen aan de zuidkust had gezien; wellicht waren deze voorwerpen<br />

in den strijd op de bevolking van de zuidkust veroverd.<br />

Groote varkens liepen snuffelend onder de huizen door én<br />

ook honden ontbraken niet.<br />

De geheele vestiging zoude men gerust een sterke vesting<br />

kunnen noemen, daar zij onbereikbaar is van bet binnenland,<br />

indien de bewoners hunne medewerking weigeren te verleenen<br />

door het verschaffen van booten.<br />

Wij trachtten zooveel mogelijk inlichtingen te verkrijgen<br />

omtrent den afstand naar de zuidkust en aangaande den<br />

waterweg, die daarheen voert, maar er was weinig uit deze<br />

menschen te krijgen, daar zij maar niet wilden gelooven,<br />

dat wij hier gekomen waren om onderzoekingen te doen en<br />

veeleer dachten zij, dat wij alle mogelijke inlichtingen wenschten<br />

te verkrijgen omtrent den. onlangs plaats gehad hebbenden<br />

raaktocht. .<br />

Het bleek, dat. er bij dezen strooptocht twintig menschen<br />

vermoord en acht slaven waren gemaakt. Een klein meisje,<br />

dat vandaar was medegenomen, liep in het huis rond; zij<br />

scheen zich hier volkomen gelukkig te gevoelen.


266 De Geelvinkbaai.<br />

• De dag werd geheel doorgebracht met onderhandelen; het<br />

eiland leverde voor ons niet veel op, toch werd er hier en<br />

daar nogal wat verzameld.<br />

Ten slotte kreeg men na lang vragen de zekerheid, dat<br />

het drie dagen zoude vorderen om de rivier, die de afwatering<br />

van het meer naar de zuidkust vormt, af te varen en, indien<br />

de stroom niet te sterk was, kon deze weder in vijf dagen<br />

opgevaren worden.<br />

Ter besparing van levensmiddelen werden alle bedienden<br />

en het grootste gedeelte der koelies teruggestuurd, terwijl<br />

de Tobádiërs bij ons zouden blijven om dienst te doen als<br />

roeiers. Wij kregen drie vaartuigen van de bewoners van<br />

Angádi, twee voor de expeditieleden en één voor den heer<br />

VAN OOSTERZEE.<br />

Twee gidsen hadden beloofd ons te zullen vergezellen,<br />

maar slechts één deed zijn belofte gestand; deze nam plaats<br />

in de boot van den heer VAN OOSTERZEE.<br />

Wij hadden onze booten bemand met onze Tobádiërs, die<br />

met krachtigen slag ons vaartuig door het water deden<br />

schieten. Zij schenen er een eer in te stellen de boot van<br />

den heer VAN OOSTERZEE, die door de oppassers geroeid<br />

werd, vooruit te blijven.<br />

Wij staken het meer over en volgden daarna de afwatering,<br />

ons door de gidsen aangewezen. Deze heet de Wa Údu en<br />

later de Uráma, na het ontvangen van eenen zijtak van denzelfden<br />

naam.<br />

Het was een geducht waterland, bedekt met riet en waterplanten;<br />

groote koppels watervogels vlogen bij onze nadering<br />

op. Stroom was er aanvankelijk weinig, maar deze<br />

werd gaandeweg sterker; er lagen gelukkig niet veel boom-


De Geelvinkbaai. 267<br />

stammen in de rivier, die de booten gemakkelijk doen omslaan,<br />

zoodra men er op stuit. Er werd echter door den<br />

voorman in de boot duchtig uitgekeken, daar de boomen<br />

veelal onder water liggen en men alleen door. de vreemd-<br />

.soortige strooming kan zien, dat er een boom in de rivier<br />

ligt. De oevers waren aan beide zijden laag en in den beginne<br />

begroeid met groote bamboestoelen.<br />

Allengs naderden wij het oerbosch, hooge boomen verhieven<br />

zich langs de oevers van de rivier, afgewisseld door groote<br />

modderbanken bedekt met hoog riet, waarop men de duidelijke<br />

sporen waarnam van krokodillen.<br />

De bekende boschgeluiden lieten zich weder hooren; een<br />

buceros vloog over ons heen met zijn eigenaardig geluid;<br />

dieper in het bosch hoorden wij het kakelende geluid van een<br />

Megapodius. De laagvlakte werd af en toe doorsneden door<br />

heuvelruggen van kalksteen. Tegen twaalf uur bereikten wij<br />

het vereenigingspunt van de Wa Údu en de Uráma. Veel<br />

afwisseling bood het vervolg van den tocht niet; de rivier<br />

kronkelde vrij sterk in Zuidwestelijke richting. Tegen drie uur<br />

werd er naar een goede kampplaats gezocht, die wij op een<br />

open plek aan den linkeroever vonden.<br />

Onze Papoea's drongen het bosch binnen om brandhout<br />

en materiaal voor de tenten te verzamelen, zij kwamen echter<br />

met den rug vol muskieten terug. Wij keken elkaar veelbeteekend<br />

aan en DE BEAUFORT en ik dachten aan den nacht<br />

in het moeras, rondom het meer doorgebracht.<br />

De tenten werden zoo spoedig mogelijk opgeslagen, de<br />

klamboes om de bedden gehangen om gewapend te zijn voor<br />

het geval er weder zooveel muskieten mochten komen. Het<br />

eten werd met een koortsachtige haast gereed gemaakt.


268 De Geelvinkbaai.<br />

Toen de schemering inviel, kwam er een aantal muskieten<br />

op, waarbij het aantal bij het moeras slechts kinderspel was.<br />

Men zou haast kunnen spreken van wolken van deze dieren,<br />

die onder het dak van onze tent waren gevlogen. Stootte men<br />

tegen een der palen, waarop het dak rustte, dan hoorde<br />

men een luid suizend en brommend geluid. Wij zaten vrij<br />

veilig achter onze klamboes en vochten nu en dan tegen een<br />

onbescheiden indringer. Met onze arme Tobádïërs was het<br />

echter slechter gesteld ; zij zaten in rijen achter elkaar om de<br />

muskieten op de ruggen van degenen, die voor hen zaten, dood<br />

te kunnen slaan. Zij zwaaiden met brandende stukken hout<br />

om rook te maken. Het geroep van „Aree, Aree" het zich<br />

gedurig hooren en scheen een uitroep van pijn te zijn. Het<br />

was ellendig voor ons om dit aan te hooren, maar wij konden<br />

er toch niets aan doen, daar het ondoenlijk zou zijn<br />

al deze menschen bij ons in de klamboes te nemen.<br />

Er werd van achter de klamboes krijgsraad gehouden;<br />

allerlei plannen werden er gevormd ; een gedeelte, waaronder<br />

VAN NOUHUYS, zou terugkeeren en ons aan de zuidkust bij<br />

de uitmonding van de Uráma trachten te vinden. Maar dit<br />

plan bleek onuitvoerbaar, daar men op geen stukken na wist,<br />

waar de Uráma aan de zuidkust uitmondde.<br />

Het was ook niet mogelijk de Tobádïërs over dag te<br />

laten roeien en 's nachts niet te laten slapen. Wat hadden<br />

wij niet gegeven, indien wij eenige meters klamboegoed<br />

hadden gehad. Een van de gidsen kwam bij ons en vroeg<br />

medelijdend in zijn eigenaardig Maleisch „Njamok gïgi"? 1 )<br />

Ons antwoord was verre van vriendelijk en om ons nog meer te<br />

¹) Bijten de muskieten ook?


De Geelvinkbaai. 269<br />

ontmoedigen zeide hij met een zoetsappig gezicht „Bissok<br />

juga" ¹).<br />

Allerlei mogelijke en onmogelijke plannen werden er geopperd,<br />

maar geen een bleek uitvoerbaar te zijn, zoodat er<br />

besloten werd terug te keeren, hoezeer ons dat ook onaangenaam<br />

was. Om het lot der Tobádiërs eenigszins te verzachten<br />

werd hun dit medegedeeld, maar ik geloof niet, dat<br />

zij er veel besef van hadden, zoodanig hadden zij het te<br />

kwaad met de muskieten. De nacht, die volgde, gaf niet veel<br />

slaap, want steeds werd men gewekt door het geroep van<br />

„Aree" der Tobádiërs en enkele indringers zorgden er voor,<br />

dat wij niet konden slapen. Met vreugde werd het daglicht<br />

begroet en met ongekenden spoed werd a!les weder in de<br />

bootjes geladen; ontmoedigd keerden wij den rug toe aan<br />

de zuidkust.<br />

Maar thans begon een eigenaardige kwelling voor ons;<br />

eenige der Papoea's hadden des nachts in de bootjes geroeid<br />

om hunne plaaggeesten te ontvluchten; dit had echter<br />

geen doel getroffen, maar wel hadden zij er voor gezorgd,<br />

dat er nu een behoorlijk aantal muskieten in de booten<br />

waren, die ons het zitten bijna onmogelijk maakten. Door<br />

ieder in de booten werd nu druk jacht gemaakt op deze<br />

beesten, die zich tegen het daglicht in allerlei donkere hoekjes<br />

van de boot hadden verstopt en die er slechts uitkropen om<br />

zich aan ons te goed te doen.<br />

De Tobádiërs roeiden krachtig tegen den stroom op, ver-<br />

heugd, dat zij op den terugweg waren. Wij zochten eerst een<br />

muskietenvrije plek aan den oever op; daar werd aan de<br />

¹) Morgen is dat precies hetzelfde.


270<br />

De Geelvinkbaai.<br />

Tobádiërs volop rijst gegeven en hun tijd gegeven om den<br />

slaap van den vorigen nacht weder in te halen. Zij vervaardigden<br />

van dunne boomstammen hoofdbankjes en weldra<br />

waren zij allen in diepe rust.<br />

Wij genoten van onze thee, het natuurschoon en de afwezigheid<br />

van de muskieten. Hoe zal het op deze plaats<br />

des nachts zijn ? Ook hier zal men wel geen oog dicht<br />

kunnen doen. Verkwikt gingen wij weder op weg, met het<br />

plan om den geheelen nacht desnoods door te laten roeien<br />

en te kampeeren op Angádi.<br />

De Tobadiërs roeiden voortreffelijk; vooral op plaatsen,<br />

waar de vaart gevaarlijk was door de in het water liggende<br />

boomstammen, waren zij in hun element en werkten zij als<br />

één man onder bevel van den aanvoerder. De door hem<br />

gegeven bevelen volgden zij prachtig op.<br />

Wij kwamen op de rivier nog een vaartuig der inboorlingen<br />

tegen, dat de rivier afzakte, beladen met vrouwen en<br />

honden. Zij waren zeker gehard tegen de steken der muskieten<br />

of wisten een plek, waar deze dieren niet voorkwamen.<br />

Uit angst voor de muskieten werd er maar koud gedineerd<br />

in de vaartuigen; ieder had een heilige vrees voor de begroeide<br />

oevers.<br />

Met het donker worden bestond echter de kans, dat wij<br />

in de booten last zouden krijgen van deze dieren en een<br />

ieder pakte zich in, om zoodoende beveiligd te zijn tegen de<br />

steken. Gelukkig bleven wij hiervan gespaard; tegen den nacht<br />

vlogen er caprimulgiden en vleermuizen over het water. Wij<br />

werden nog verrast op een buitje regen, maar dit hield weldra<br />

op en een prachtige maan bescheen deze grootsche natuur.<br />

Tegen twaalf uur arriveerden wij op het eiland, met een


De Geelvinkbaai. 271<br />

grooten voorsprong op de boot van den heer VAN OOSTERZEE.<br />

Het scheen wel, of alle muskieten elkaar rendez-vous hadden<br />

gegeven aan de oevers van Uráma, want dien nacht werd<br />

onze slaap niet door deze ellendige dieren verstoord.<br />

Ik meen ergens een aan ons gericht verwijt gelezen te hebben,<br />

dat wij ons niet door de rnuskieten hadden moeten laten<br />

terugdrijven, maar ik geloof, dat het de onmenschelijkste<br />

wensch zoude zijn, indien men den schrijver van dit verwijt<br />

een nacht zonder klamboe aan de oevers van de Uráma achter<br />

liet en ik ben er van overtuigd, dat hij evenzoo gehandeld<br />

zoude hebben als wij en de Tobádiërs, geen tweeden nacht<br />

zoude hebben bloot gesteld aan dit heirleger van muskieten,<br />

indien hij er zelf bij was geweest.<br />

Er werd besloten nog eenige dagen aan het meer door te<br />

brengen om de daar liggende nederzettingen te bezoeken.<br />

Trouwens, levensmiddelen hadden wij in voldoende hoeveelheid<br />

over en daar hing ons verblijf geheel van af.<br />

Het hoofd van Angádi zag onze terugkomst met genoegen.<br />

O O<br />

daar hij nu niet meer bevreesd was voor een voor hem<br />

onaangenaam onderzoek aan de zuidkust. Hij werd veel mededeelzamer<br />

en gaf alle mogelijke inlichtingen omtrent den<br />

tocht naar de zuidkust; het ging zelfs zoover, dat hij met<br />

een potlood een teekening gaf van het meer en de uitwatering<br />

daarvan. Dit zal wel het eerste product van een Papoea op<br />

geographisch gebied geweest zijn. Door deze teekening en door<br />

zijne verhalen kan men vrijwel aannemen, dat de Uráma niet,<br />

zooals wij vroeger dachten, in de Etnabaai uitmondt, maar<br />

meer oostelijker, bij het gebergte Pura of Buru.<br />

Een gedeelte der levensmiddelen hadden wij m het huis<br />

achtergelaten onder bewaking van Hanafi en eenïge koelies,


272 De Geelvinkbaai.<br />

maar deze waren bij onze terugkomst niet aanwezig, daar<br />

zij in de buurt op jacht waren gegaan ; gelukkig was alles nog in<br />

orde aanwezig. Bij hun terugkomst zetten zij echter vreemde<br />

gezichten, toen zij ons op het eiland aantroffen.<br />

Den volgenden dag stapten wij tegen twaalf uur in een boot<br />

en staken over naar een nederzetting, Goréda genaamd, die<br />

op een steilen bergrug is gelegen. Den vorigen avond hadden<br />

wij er nog een groot vuur gezien, maar thans was op enkele<br />

Papoea's na het dorp geheel verlaten. Er moesten daar ook<br />

twee Ternatanen wonen, die een werkzaam deel hadden genomen<br />

aan den tocht naar de zuidkust, maar zij vonden het<br />

blijkbaar voorzichtiger zich niet te vertoonen. Wij vonden in<br />

de huizen enkele paradijsvogels en daaronder leege kruitbussen.<br />

Ook muskïeten waren hier in voldoend aantal aanwezig,<br />

een langdurig verblijf lokte ons dan ook niet aan.<br />

DUMAS, die ons op dezen tocht vergezelde, meende, dat<br />

er in de taal, die zij spraken, eene overeenkomst bestond<br />

met die aan de zuidkust. Hij vroeg hun toen eenige algemeen<br />

voorkomende woorden in de taal van de zuidkust en<br />

het bleek dan ook, dat zij deze woorden zeer goed verstonden.<br />

Waar er aan de noordkust zulk een verscheidenheid<br />

van talen heerscht, die niets met elkaar te maken hebben,<br />

daar vonden wij hier menschen, wier taal overeenkomst<br />

scheen te hebben met die der zuidkust, alhoewel zij er verscheidene<br />

dagreizen vandaan woonden.<br />

Van uit deze hoog gelegen huizen had men een prachtig<br />

uitzicht over het meer en het daar achter gelegen gebergte.<br />

DE BEAUFORT en VAN NOUHUYS hadden zich gedurende<br />

dezen tocht onledig gehouden met het visschen op het meer<br />

en gelukkig met vrij goed succes.


De Geelvinkbaai. 273<br />

Op het eiland werd, op aanwijzing van JUNUS, aan den<br />

rand van het meer een zoute bron gevonden.<br />

Den 11den Augustus maakten wij in drie bootjes een tocht<br />

langs het meer; allereerst werd het dorp Gariáu bezocht,<br />

slechts uit vier huizen bestaande en dat dicht bij den lagen<br />

oever aan het meer stond. 'De bevolking had het raadzamer<br />

gevonden naar veiliger plaatsen te trekken. Den<br />

avond van onze komst werd er op Angádi voortdurend op<br />

een trom geslagen om de bevolking in de buurt van onze<br />

komst in kennis te stellen en hen voor ons te waarschuwen.<br />

Het gevolg daarvan zal wel geweest zijn, dat wij al deze<br />

huizen verlaten vonden. Uit een ethnografisch oogpunt was<br />

dit natuurlijk zeer te betreuren. Gariáu is zeer vuil en een<br />

groot aantal muskieten maakte het ons hier zoo lastig, dat wij<br />

maar zoo spoedig mogelijk vertrokken na eenige varkensschedels<br />

te hebben medegenomen, die hier op den grond<br />

lagen.<br />

Wij roeiden daarna naar den westelijken oever van het<br />

meer en vonden daar de monding van de Wagáni, die wij<br />

op weg naar het Jamürmeer waren overgetrokken. Het was<br />

niet meer dan eene groote geul, die tusschen opgehoopte<br />

modder en biezen doorliep en een dorado vormde voor de<br />

watervogels, waarvan er eenige door DUMAS werden geschoten.<br />

Des avonds vertoonde VAN NOUHUYS zijn kookkunst<br />

door het gevogelte boven één houtvuur te braden.<br />

De heerlijkste geuren verspreidden zich over het eiland, die<br />

een ieder deden verlangen naar het gebraden wild, dat uit<br />

eenige meerkoetjes en een paar taaie eendjes bestond. Toch<br />

werd alles ten zeerste geapprecieerd.<br />

Na de monding van de Wagáni bezochten wij het tweede<br />

18


274 De Geelvinkbaai.<br />

kleine eilandje, Awéri Pìáme genaamd, dat onbewoond was,<br />

maar dicht bezet met bamboestruiken; de sierlijke bamboe<br />

vormde een mooi geheel midden in het meer.<br />

Daarna roeiden wij weer terug naar onze hoog gelegen<br />

vesting en maakten een onderzoekingstocht op het kleine<br />

eiland met het gelukkige gevolg, dat wij eenige klapperboomen<br />

ontdekten. Onmiddellijk werd een van onze Tobádiërs geroepen,<br />

die in een ommezien in den boom verdween en de<br />

heerlijke vruchten naar beneden wierp.<br />

Des nachts viel er weer veel regen; de muskieten schenen<br />

geheel verdwenen te zijn.<br />

Om 7 uur des morgens van den 12 den Augustus werd de<br />

terugtocht weder ondernomen; de vaartuigjes waren zwaar<br />

beladen en zeer wankelig, zoodat de grootste omzichtigheid<br />

in acht genomen moest worden om geen water te scheppen.<br />

Wij zaten dikwijls aan den grond en raakten verward in de<br />

waterplanten, maar na veel tobben kwamen wij ten slotte<br />

in de geel gekleurde sloot, die door het moeras loopt. Met<br />

genoegen werd dit terrein achter ons gelaten, want wij zouden<br />

niet gaarne daar weder een nacht willen doorbrengen.<br />

Langs een anderen weg, niet minder modderig, werd de<br />

reis te voet voortgezet; ieder was verheugd, dat hij deze<br />

onherbergzame streek voor goed kon verlaten, hoewel het<br />

ons ten zeerste speet niet dwars door Nieuw-Guinea te zijn<br />

gekomen. De doorkruising van Nieuw-Guïnea op zijn smalst<br />

vordert slechts zeven uur en werd indertijd ondernomen en<br />

beschreven door den heer MOOLENBURGH ¹).<br />

¹) Reis door het smalste gedeelte van Nederlandsch Nieuw-Guinea. Tijdschr.<br />

Kon. Ned. Aardr. Genootsch. (2), XX, 1903, bh. 206-221.


De Geelvinkbaai. 275<br />

De heer VAN OOSTERZEE had' het van de Zuidkust geo<br />

roofde meisje onder zijne hoede medegenomen; het scheen<br />

zich over niets te verwonderen; wij gaven het op een morgen<br />

een stuk roggebrood met jam, ook dit liet zij zich goed<br />

smaken. Dit kind heeft dus in werkelijkheid een tocht dwars<br />

door Nieuw-Guinea gemaakt. Wij ontvingen later bericht dat<br />

het per Zeemeeuw naar de Zuidkust aan hare ouders is<br />

teruggegeven.<br />

Wij kampeerden dien nacht in ons oud bivak aan de<br />

Bu Áma.<br />

De volgende dag kenmerkte zich door veel regen; het<br />

geheele terrein was spoedig in een moeras herschapen en<br />

bemoeilijkte zeer het loopen. Tengevolge van den regen<br />

hadden wij veel last van bloedzuigers, die bij een van ons<br />

zelfs van de lippen moest verwijderd worden; de meeste<br />

brachten het gelukkig niet verder dan de schoenen, waar<br />

zij wanhopige pogingen deden om door het leder heen te<br />

komen. Met de koelies en de Papoea's was het echter erger<br />

gesteld, telkens zag men hen met een mes of kapmes deze<br />

lastige dieren van de beenen schrapen.<br />

VAN NOUHUYS en ik liepen dien dag vooraan en waren<br />

langzamerhand de anderen een heel eind vooruit gekomen;<br />

door eene vergissing liepen wij de kampplaats aan de Wagáni<br />

voorbij en waren bijna tot het huis van Saigoen gekomen.<br />

Eene onnoodige wandeling van een paar uur was het loon<br />

voor onze voortvarendheid.<br />

Wij hielden echter nog tijd genoeg over om dien avond<br />

met toeba te visschen ; onze vangst bevatte onder meer drie<br />

Pleuronectidae.<br />

Door den regen was de Wagáni aanmerkelijk gestegen en


276<br />

De Geelvinkbaai.<br />

stond de boomstam, die als brug moest dienen, den volgenden<br />

morgen gedeeltelijk onder water; met veel omzichtigheid<br />

kwam echter ieder behouden aan den overkant. De weg,<br />

dien wij thans volgden, was in hoofdzaak dezelfde, als die op<br />

den heenweg behalve, dat wij nu niet meer dwaalden in de<br />

nabijheid van Nagramádu.<br />

Bij het overtrekken van een vrij diepe, snel stroomende<br />

rivier, had er nog een aardig voorval plaats met onze Tobádiërs.<br />

De rivier werd het eerst overgestoken door VAN<br />

NOUHUYS en mij en wij moesten elkaar flink vast houden<br />

om niet door den stroom te worden medegesleurd. Een<br />

groot gedeelte der Tobádiërs was met ons de rivier overgestoken;<br />

zonder daarvoor het bevel te hebben gekregen,<br />

hakte KRUÉ een klein boompje om en liet dit vasthouden<br />

door een rij Papoea's, die in de rivier waren gaan staan.<br />

Zij vormden aldus een stevige leuning, waaraan Professor<br />

zich kon vasthouden bij het oversteken van de rivier. Mij<br />

dunkt, dit was een aardig voorbeeld van oplettendheid.<br />

De kampong Nagramádu bereikten wij ditmaal langs eenen<br />

weg, die grootendeels over omgevallen boomen liep, hetgeen<br />

veel van onze balanceerkunst vorderde. Voor de Papoea's<br />

was dit als het ware een asphaltweg.<br />

Het dorp was nu niet verlaten en wij kochten tijdens<br />

de rust, die wij daar hielden, eenige Papajavruchten, die<br />

helaas onrijp waren; maar deze vergoedden eenigszins het<br />

gemis, dat wij hadden gevoeld door het achterlaten van de<br />

vruchten in blik.<br />

Onze oude kampplaats liepen wij ditmaal voorbij en bivakkeerden<br />

bij het riviertje de Krita, waar eenige oude hutten<br />

stonden, die bewoond waren door Papoea's, die op weg naar


De Geelvinkbaai. 277<br />

de noordkust waren. Dit was de laatste nacht, die wij doorbrachten<br />

in het oerbosch van Nieuw-Guinea en gelukkig<br />

werd deze niet verstoord door bijzondere voorvallen.<br />

Den volgenden dag, den 15den Augustus, was de steile<br />

helling aan de kust spoedig bereikt en kondigden wij onze<br />

nadering aan door eenige revolverschoten; spoedig daarop<br />

ontmoetten wij eenige officieren van de Zeemeeuw, die op<br />

jacht waren.<br />

Aan boord gekomen begon weder de groote schoonmaak,<br />

het uitpakken en het verzorgen van het materiaal. V. D. SANDE<br />

kreeg weer tal van patiënten, die last hadden van malaria<br />

en voetwonden. Een matroos, die ernstig ziek was geworden,<br />

overleed dien nacht en werd den volgenden dag begraven<br />

aan het strand. Gelukkig was dit het eenigste voorval van<br />

dien aard, dat gedurende de reis plaats had.<br />

Toen deze treurige plechtigheid was afgeloopen, gingen<br />

de Zeemeeuw en de Bensbach onder stoom, maar het duurde<br />

niet lang, of het bericht kwam, dat de Bensbach vast zat.<br />

Gelukkig was zij weldra weder vlot. Op verzoek van den<br />

heer VAN OOSTERZEE gingen wij eerst nog naar Kwatisoré,<br />

opdat V. NOUHUYS een onderzoek kon instellen naar de<br />

schade aan de Bensbach; gelukkig bleek deze niet zeer groot<br />

te zijn. DE BEAUFORT en ik maakten van de gelegenheid<br />

gebruik om een bezoek te brengen aan het huis van HANAFI,<br />

waar een zoogenaamde dwergcasuaris zou moeten zijn. Het<br />

kwam ons echter voor, dat wij hier te doen hadden met een<br />

jeugdig exemplaar van de gewone soort.<br />

Den volgenden morgen vroeg bereikten wij Manokwari,<br />

waar ook H. M. S. Java ter reede geankerd lag. De commandant,<br />

de Kapitein Luitenant ter zee H. J. T. MICHELHOFF,


278 De Geelvinkbaai.<br />

was zoo vriendelijk om ons met een glas champagne welkom<br />

te heeten en op onze behouden terugkomst te drinken.<br />

Wij bleven nog een dag liggen om de post van de Java<br />

mede te nemen en brachten nog een laatste bezoek aan Manokwari<br />

om van onze vrienden aldaar afscheid te nemen.<br />

Den 18den Augustus werd het anker gelicht om voor goed<br />

Nieuw-Guinea te verlaten; nog lang was het trotsche Arfakgebergte<br />

zichtbaar, maar langzaam verdween ook dit aan<br />

den horizont.<br />

Wij stoomden langs het nog onbekende gedeelte van de<br />

noordkust om den volgenden morgen het eiland Snapan ¹)<br />

(Duf) in zicht te krijgen, dat zijn naam ontleent aan zijne gelijkenis<br />

op een geweer. Wij voeren daarna door straat Batanta<br />

tusschen de eilanden Batanta en Salawattï en zagen thans voor<br />

goed Nieuw-Guinea aan den gezichteinder verdwijnen.<br />

In de volle Oceaan gekomen, hadden wij geen last van<br />

de deining, die er gewoonlijk in dezen tijd van het jaar staat.<br />

Bij het ontwaken op den 20 sten Augustus bevonden wij ons<br />

in straat Patientie tusschen Batjan en Halmaheira. Deze straat<br />

draagt haar naam met eere, want er schijnt geen einde aan<br />

te komen. Tegen den middag genoten wij van het heerlijke<br />

gezicht op de reeks kegelvormige vulkanen, die eenvoudig<br />

van vorm maar grootsch boven den oceaan uitsteken. Het<br />

zijn Makjan, kenbaar aan een groote scheur in den krater,<br />

die wij nog door een foto vereeuwigden, Motir, Tidore,<br />

Maitara en ten slotte Ternate.<br />

Op den top van Maitare is een seininrichting geplaatst,<br />

die de bewoners van Ternate in kennis stelt van de komst<br />

¹) Verbastering van het woord snaphaan.


De Geelvinkbaai. 279<br />

van een schip. Wij stoomden dicht langs Tidore en konden<br />

van uit het schip de talrijke kampongs met moskeeën zien<br />

en de net aangelegde tuinen. Onze Tobádiërs stonden stilzwijgend<br />

geleund tegen de verschansing a! deze voor hen<br />

nieuwe en wonderlijke zaken te aanschouwen. Geiten, die<br />

zij zagen loopen, hielden zij voor honden of varkens.<br />

Maitara.<br />

Ten slotte kwam Ternate met de Prins Hendrikpier in zicht.<br />

Er heerschte aan boord onder de matrozen een vreemdsoortige<br />

zenuwachtigheid; de meesten van hen woonden te Ternate en<br />

waren blij, dat zij hun huisgezin weder terug zouden zien.<br />

Te half zes liet de Zeemeeuw hare beide ankers vallen<br />

en behoorde de eigenlijke Nieuw-Guinea-expéditie tot het<br />

verleden.


280 . De Geelvinkbaai.<br />

Met een enkel woord wil ik in een volgend hoofdstuk<br />

ons verblijf te Ternate en de daarop volgende kleinere tochten<br />

schetsen.


HOOFDSTUK VIII.<br />

Ternate.<br />

an de eersten, die ons aan boord<br />

kwamen verwelkomen noem ik<br />

gaarne den militairen commandant<br />

van Ternate, den 1sten luitenant<br />

G. J. J. DE JONGH. Hij was<br />

tevens zoo vriendelijk, ons een<br />

leegstaande officierswoning in het fort Oranje aan te bieden.<br />

Wel hadden wij dan onze eigen ménage te doen, maar dit<br />

hadden wij toch reeds zoo lang gedaan en dit was verreweg<br />

te prefereeren boven het eigenaardige leven in een Indisch<br />

Hotel. Wij namen dan ook met graagte zijn aanbod aan.<br />

Wij hernieuwden onze kennismaking met den heer R. DUY-<br />

VETTER, die ons behulpzaam was geweest in het verschaffen<br />

van bouwmaterialen voor ons huis te Metu Débi. Ook later<br />

heeft hij steeds geijverd om ons in alles ter wille te zijn.<br />

Onze Papoea's genoten van al het nieuwe, wat zij zagen,<br />

een Chinees op een rijwiel, die langs het strand reed; een<br />

wagen met paard waren voor hen allerwonderlijkste vertooningen.


282 Ternate.<br />

Wij gaven hun niet veel tijd om zich hierover te verwonderen,<br />

want zij werden onmiddellijk aan het werk gesteld om<br />

al de bagage, die uit de Zeemeeuw werd geladen, naar ons<br />

huis in het Fort te dragen. Het loopen op de geplaveide<br />

straten en het dragen der kisten aan een stok beviel hun<br />

maar matig en meestal moest er een van ons mede om hen<br />

te vergezellen, ten einde het wegloopen te verhinderen.<br />

De passar was ook al spoedig door hen verkend en indien<br />

er een was weggeloopen, dan was hij daar steeds te vinden. Aan<br />

boord en op onze tochten hadden zij zich steeds met rijst<br />

moeten vergenoegen, maar hier vonden zij groote manden<br />

met hun lievelingsgerecht, de sago. Ook de door hen begeerde<br />

visschen waren hier te koop; er waren toch een aantal visschen,<br />

waarvan zij verklaarden dat zij „oerèp" waren ofwel verboden,<br />

maar waarom dat zoo was en welke visschen daartoe behoorden,<br />

hebben wij niet goed kannen uitmaken.<br />

Den 22sten Augustus kwam de lang verwachte boot van<br />

de Pakketvaart, de van Riemsdijk, binnen; deze bracht het<br />

bericht, dat ons verzoek, dat de Zeemeeuw ons naar Soerabaya<br />

zou brengen, was toegestaan. Dit bespaarde ons<br />

veel overpakken van bagage, daar alles in Soerabaya direct<br />

in de Wilhelmina van de Maatschappij Nederland, die ons<br />

naar Holland zoude brengen, kon overgeladen worden. De<br />

overtollige levensmiddelen, ruilartikelen en thans overbodige<br />

voorwerpen besloten wij door middel van de in Indië gebruikelijke<br />

„vendutie" van de hand te doen.<br />

Het huis, dat wij in het Fort betrokken, was zeer ruim,<br />

het bevatte twee groote slaapkamers, een groote voorgalerij<br />

met de nergens ontbrekende wipstoelen en verder een kleine<br />

achtergalerij, waar wij aten. Achter de woning waren eenige


Ternate. 283<br />

groote kamers, die ingericht werden voor onze jongens en<br />

de Tobádiërs.<br />

Onze Papoea's schenen het leven in Ternate zeer genoegelijk<br />

te vinden, zij lieten het zich aan niets ontbreken<br />

en van het oogenblik, dat wij ons huis betrokken, tot<br />

dat wij het verlieten, was er steeds een Papoea bezig met<br />

eten koken.<br />

DE BEAUFORT en ik gingen dikwijls met onze Tobádiërs<br />

wandelen, om hun allerlei merkwaardigheden te wijzen; de<br />

grootste attractie was de eerste dagen, wanneer de vrouw<br />

van den officier van gezondheid 1 e klasse SlEBURGH in<br />

haar wagen uitrijden ging. Allereerst een Enropeesch aangeldeede<br />

vrouw, vervolgens een paard en dit nog wel aangespannen<br />

voor een wagen, was dan ook voor hen iets<br />

buitengewoons. Toen wij met hen op een morgen bij een<br />

paard stonden, vroegen wij hun, wat voor een dier dat nu<br />

eigenlijk was. Hun eerste antwoord was hond of varken,<br />

dit toch zijn de eenigste bij hen levende viervoeters. Na<br />

lang nadenken kwamen zij tot de overtuiging, dat het een<br />

rund was, tenminste zij zeiden het woord „sapi". Maar<br />

toen hun op de hoeven van het dier was gewezen, zeiden<br />

zij in hun eigenaardig maleisch „sapï sama sepatoe" of wel<br />

een rund met schoenen.<br />

Wij waren pas enkele dagen op Ternate, toen hun kassier,<br />

de heer DUMAS, reeds werd aangesproken ; zij vroegen<br />

ieder een rijksdaalder. Toen hun dit gegeven was, zagen<br />

wij een oogenblik daarna een lange rij van veertien Papoea's<br />

aankomen, ieder met een groote Singapore-kist op den<br />

rug. Alhoewel geen van hen iets had om er in op te bergen,<br />

vonden zij het toch noodzakelijk om zoo'n voorwerp


284 Ternate.<br />

rijk te zijn. Hun grootste genoegen was echter het open en<br />

dicht sluiten van deze kisten, want deze sloten hebben een<br />

eigenaardige mechaniek, waardoor tegelijk met het omdraaien<br />

van den sleutel een belletje klinkt. Zij wisten echter<br />

spoedig hunne kisten te vullen en gingen daarbij op de<br />

volgende wijze te werk. Zoodra de stoomfluit weerklonk van<br />

Atta. Djouw. Pitjar. Trowar. Ondi. Krué. Onsa.<br />

Onsa. Kamërái. Chebon. Jen. Jacho. Sídi. Matráu.<br />

een aankomende boot, spoedden zij zich naar den aanlegsteiger<br />

met boog en pijlen en slechts gekleed in de hoogst noodige<br />

kleeding, die vereischt was in Ternate. Door ruilhandel en<br />

door op hunne ongekleedheid te wijzen, wisten zij dan ook<br />

allerlei kleedingstukken machtig te worden. Het was een<br />

hoogst komische vertooning hen zoo te zien thuis komen,<br />

de een met een wit jasje zonder knoopen, de ander met


Ternate. 285<br />

een oude pet of strooien hoed; kortom allerlei voorwerpen,<br />

die niet meer gedragen konden worden, maar die voor<br />

hen zeer veel waard waren. Onmiddellijk werd alles in de<br />

Singapore-kist gestopt, het slot met het belletje omgedraaid<br />

en op een draf ging het weder naar het schip om<br />

eene tweede uitrusting machtig te worden. De sleutel van<br />

hun heiligdom werd, hunne gewoonte getrouw, om den<br />

hals gedragen, zooals ook bij enkelen op nevensstaande foto<br />

te zien is.<br />

Toen zij geen geld meer op voorschot konden leenen op<br />

hun traktement, wisten zij hier ook uitstekend raad op, want<br />

zij verhuurden zich eenvoudig aan eenen Chinees om een<br />

wagen te trekken of ander licht werk te verrichten, alsof<br />

zij niets met ons te maken hadden.<br />

Onze koelies, die hier werden afgedankt en met de eerstvolgende<br />

boot zouden vertrekken, schenen te denken, dat<br />

er aan het zuur verdiende geld geen opmaken was; wij<br />

kwamen hen tegen in allerlei licht gekleurde jasjes met<br />

horloge en ketting; een van hen liep zeer coquet met een<br />

rose zakdoekje met bloemen geborduurd. Veel van hun loon<br />

zal dan ook wel niet in hun huishouden terecht zijn gekomen.<br />

Voor ons was het een vreemde gewaarwording, toen wij<br />

onze koffers weder terugkregen, die hier achtergelaten waren<br />

onder de hoede van Mevrouw V. NOUHUYS. Het had<br />

veel van een St. Nicolaas-vertooning, toen allerlei in het<br />

oerbosch overbodige luxe-voorwerpen uit de koffers te voorschijn<br />

kwamen.<br />

Wij hadden nog een aardige ontmoeting met den jongen,<br />

die Sir ALFRED RUSSEL WALLACE op zijne bekende tochten<br />

in Nederlandsch-Indië overal had vergezeld, thans was het


286 Ternate.<br />

een zeer oude, schrale man met een wit baardje, die zich<br />

aldus voorstelde: „Saja ALI WALLACE".<br />

Ook onze jagers RASSÏP en MARINGI ontmoetten wij weder<br />

en wij beloofden hun een bezoek te zullen brengen.<br />

Des nachts, ongeveer twaalf uur op den 25sten Augustus,<br />

ondernamen wij een voorgenomen tocht haar de piek van<br />

Ternate. Als proviand zouden wij voor het gemak brood<br />

medenemen en ik had onzen kok ASSANG gezegd, dat hij<br />

vijf extra brooden moest koopen, maar hij had ook met het<br />

oog op dezen tocht eenige brooden van de vorige dagen bewaard<br />

en mij hiervan op typisch Maleische manier, om mij<br />

niet te willen tegenspreken, niets gezegd. Eenige families,<br />

die van onzen tocht gehoord hadden en ons een dienst wilden<br />

bewijzen, zonden ons ook brooden, zoodat er dan ook ten<br />

slotte zeventien brooden aanwezig waren. Een groot gedeelte<br />

van deze vriendschapsbewijzen moest aan den voet<br />

van den berg blijven. Wij werden op onzen tocht vergezeld<br />

door een Europeesch sergeant met name VAN SEETERS en<br />

twee inlandsche fuseliers, voorzien van groote fakkels, om ons<br />

bij te lichten op het eerste gedeelte van den tocht. Overdag<br />

zou deze tocht te vermoeiend zijn wegens de groote hitte,<br />

terwijl wij nu tegen een uur of negen den top hoopten te<br />

bereiken. De weg liep eerst over zacht glooiend terrein en<br />

was zeer goed begaanbaar, maar allengs werd deze steiler<br />

en steiler. Over groote gedeelten liep men in een soort van<br />

goot. Door den regen van den vorigen dag was de weg zeer<br />

glad en hoorde men af en toe een persoon met een doffen<br />

slag uitglijden en vallen; een gedeelte was zoo steil, dat men<br />

zich aan het langs den weg staande gras naar boven moet<br />

trekken. Om eenigszins op adem te komen, wordt er halt


Ternate. 287<br />

gehouden op een soort van plateau, waar nog water te<br />

verkrijgen was; eerst vlak bij den top was er weder een bron.<br />

De hier aanwezige bron was nogal eenvoudig, zij bestond<br />

uit een holle bamboe, die tegen een pinangstam was gezet<br />

en waarin het van den stam afdruipende water liep. Buitengewó'on<br />

smakelijk was het dan ook niet. Na eene korte rust<br />

ging het weder berg op, de helling was op vele plaatsen 30°,<br />

zoodat er zeer langzaam werd geloopen; om het half uur werd<br />

er gewoonlijk een kleine rust gehouden; op deze wijze kwam<br />

men het snelst vooruit. Van de omringende natuur was door de<br />

duisternis weinig te zien, de temperatuur was gelukkig vrij<br />

laag, het water in de veldflesschen werd koud.<br />

Na bij een hutje gerust te hebben, moesten wij door een<br />

veld, met hoog riet<br />

begroeid, heen kruipen. De Ternatanen<br />

noemen dit riet glagah. (Saccharum spontaneum). Dit is ook<br />

het materiaal, waarvan de Papoea's hunne pijlen vervaardigen.<br />

Alhoewel er een weg door heen was gekapt, was toch de<br />

weg zwaar, door het natte doode riet, dat er over heen was<br />

gevallen. Uitglijden en vallen was hier schering en inslag.<br />

Een gedeelte van onze Papoea's vergezelden ons op dezen<br />

tocht, veel animo bestond er echter bij hen niet; zij zaten<br />

geloof ik liever bij het altijd te vuur staande potje in het fort.<br />

Tot nog toe liep de weg recht den berg op, maar na het<br />

passeeren van het glagahveld, gingen wij door een kleine<br />

kloof, waarin zich eene ijskoude bron bevond, op een anderen<br />

kam van den berg over. Het begon langzamerhand<br />

licht te worden; gelukkig, want het beklimmen van den<br />

berg in halve duisternis met een flikkerende flambouw is<br />

verre van aangenaam.<br />

Wij daalden daarna in een kloof af en moesten den tegen-


288<br />

Ternate.<br />

overgestelden stellen wand weder opklauteren; dit was een<br />

van de moeilijkste gedeelten van de beklimming, maar tevens<br />

een van de mooiste, daar hier een rijke verscheidenheid van<br />

prachtige varens groeide. Het fijne groen kwam mooi uit<br />

tegen den donkerbruinen stam, terwijl een sierlijke krul de<br />

komst van een nieuw blad aanduidde. De atmosfeer was<br />

hier uitstekend voor deze boomen; er heerschte een groote<br />

warmte en de boomen waren zoo vochtig, dat bij het aanvatten<br />

van den stam het water langs de vingers druppelde.<br />

Na het passeeren van deze moeilijke kloof werd er halt<br />

gehouden en een vuur aangemaakt om koffie te koken, en<br />

hier werd ons eerste ontbijt gebruikt.<br />

De twee inlandsche soldaten., die thans hun plicht hadden<br />

vervuld, daar het helder dag was geworden, bleven hier achter,<br />

daar zij den tocht niet interessant genoeg vonden om zich<br />

nog verder te vermoeien. De sergeant bleef ons tot het laatst<br />

toe getrouw.<br />

De weg werd verderop minder begaanbaar, totdat wij ten<br />

slotte weder een glagahveld bereikten, waarin een soort van<br />

tunnel was gehakt, aan het einde waarvan men den top van<br />

den berg en den krater zoude moeten zien, maar helaas verhinderden<br />

wolken, die om den top hingen, het uitzicht. Na<br />

het passeeren van het glagahveld kwamen wij op een meer<br />

open terrein, dat afwisselend op en neer ging. Het was bezaaid<br />

met groote blokken van eruptief gesteente met een zeer<br />

arme vegetatie. Van de fauna hebben wij zeer weinig gezien,<br />

enkele vlinders en eenige vogels; van insecten was weinig<br />

te bespeuren.<br />

Wij klommen daarna langs twee oude kraterranden, soms<br />

met zeer steile wanden. De sergeant vermaakte zich met een


Ternate. . 289<br />

gevaarlijk spelletje door groote steenen langs de helling<br />

naar beneden te laten glijden; dit werkte zeer aanstekelijk<br />

op onze Papoea's; het slotstuk was, dat een groote steen<br />

van ± 1 M 3 , met donderend geraas naar beneden viel. Ge-<br />

lukkig viel deze spoedig in stukken en werden de kleine stukken<br />

door de boomen op de helling verhinderd verder te vallen.<br />

De wolken trokken langzaam op en een mooi vergezicht<br />

breidde zich voor ons uit: voor ons over de zee het bijna<br />

alleen uit een vulkaan bestaande Hiri en den vulkaan Loloda<br />

op Halmaheira; Maitara en Tidore waren door de nevels<br />

niet zichtbaar. Heel diep onder ons lag Ternate en nauwelijks<br />

konden wij het fort Oranje en de Zeemeeuw onderscheiden.<br />

Helaas duurde dit schouwspel niet lang, want opkomende<br />

wolken hulden alles weder in duisternis.<br />

Ten slotte bereikten wij over den laatsten top den eigen-<br />

lijken krater; zware zwaveldampen stegen uit den krater op,<br />

die door den wind naar ons toe werden gewaaid.<br />

Onze Papoea's waren stom verbaasd en begrepen er niets<br />

van, zij namen eenige nog warme steenen mede, om die te<br />

kunnen vertoonen in Tobádi. Natuurlijk was hun antwoord<br />

„oerèp", toen wij hun vroegen, wat zij van den krater dachten.<br />

Dicht bij den krater stonden kleine hoopjes steenen met<br />

bladeren en pisang en andere vruchten, die daar door de<br />

Ternatanen waren gebracht bij wijze van offer.<br />

Nadat achterstaande foto op den top was gemaakt en<br />

Professor voldoende materiaal had verzameld, werd de terug-<br />

tocht ondernomen. Tegen half twaalf bereikten wij de plek,<br />

waar wij de inlandsche soldaten hadden achtergelaten; deze<br />

hadden een groot vuur aangelegd om zich te verwarmen.<br />

Hier gebruikten wij ons tweede ontbijt.<br />

19


290 Ternate.<br />

De kloof, die wij weder moesten overtrekken, was van<br />

deze zijde veel bezwaarlijker; wij bereikten meer kruipende<br />

dan loopende ongedeerd de overzijde.<br />

De afdaling viel niet- mede, zij was zeer lang en vermoeiend,<br />

maar thans konden wij tenminste de omgeving<br />

zien; groote bamboestoelen, zoo dik als ik ze nog nergens<br />

gezien had, stonden in groote getale langs den weg.<br />

De eerste huisjes werden weldra bereikt, bewoond door<br />

menschen, die zich bezig houden met het bereiden van<br />

sagueer. Wij passeerden nog een mooien grooten pompelmoesboom<br />

met rijpe vruchten, die overal op den grond verspreid<br />

lagen. De beste waren spoedig verzameld en opgegeten.


Ternate. 291<br />

Langzamerhand werd de streek meer bewoond en kwamen<br />

wij langs tuinen, beplant met ananas, waarvan de goudgele<br />

vruchten ons deden watertanden, gladdi (caladium) en suikerriet.<br />

Verder vele arengpalmen, klapper-, pinang- en papajaboomen,<br />

en een enkele notemuskaatboom. Zwaar vermoeid<br />

kwamen wij tegen half vijf in het fort aan; het behoeft<br />

geen betoog, dat allen dien avond vroeg naar bed gingen,<br />

om den 'volgenden morgen stijf en met pijn in de beenen<br />

op te staan.<br />

De vendutie van de voor ons verder overbodige voorwerpen,<br />

had met krachtige medewerking van den heer<br />

DUYVETTER plaats en bracht een vrij aanzienlijke som op:<br />

de Chineezen schenen het vooral voorzien te hebben op<br />

onze menu-kistjes, die grif van de hand gingen.<br />

Met DUMAS bracht ik een bezoek aan de vanille-plantage<br />

van den heer OLENDORF, die gelegen is aan de oostelijke<br />

helling van den piek, op een klein uur loopens van Ternate.<br />

De weg liep door vrijwel verwaarloosde notemuskaattuinen,<br />

door ziekte aangetaste cacaoplanten, zichtbaar aan de zwart<br />

gekleurde vruchten en hier en daar peperboomen, die als<br />

klimop langs den stam van een boom naar boven kruipen.<br />

De muskaatboom (Myristica fragrans), die hier palla heet,<br />

is zeker een van de mooiste vruchtboomen, die ik ken. De<br />

boom doet veel denken aan een kleinen perzikboom op stam,<br />

terwijl de gesloten vruchten gelijken op onrijpe abrikozen.<br />

Wanneer de vruchten rijp zijn, springen deze overlangs open<br />

en men ziet dan de bruine pit omgeven door de donkerrood<br />

gekleurde foelie. Het is een heerlijk gezicht een boompje<br />

te zien, beladen met deze open gesprongen vruchten. De<br />

oogst geschiedt, evenals bij ons bij de moerbeien, een zakje


292 Ternate.<br />

aan een stok gebonden houdt men onder de rijpe vrucht,<br />

die daar clan invalt. Dagelijks worden de boomen nagekeken<br />

en de rijpe vruchten geoogst; de afgevallen vrucht is niet<br />

zoo goed, daar de foelie dan meestal licht gekneusd is en<br />

veel van hare aromatische sappen verloren heeft. De muskaatnoten<br />

worden daarna met kalk en zeewater behandeld,<br />

terwijl de foelie in de zon gedroogd wordt ¹).<br />

Wij bereikten weldra de plantage van den heer OLENDORF,<br />

-die zich in hoofdzaak bezig houdt met de cultuur van notemuskaat<br />

en als bijzaak vanille teelt. Helaas kwamen wij niet<br />

in den bloeitijd van de vanille en wij zagen de groene<br />

vruchten, die veel op snijboonen gelijken aan lange hagen<br />

hangen, waar deze plant langs klimt en die tevens als schaduwboom<br />

dienst doet. De vanille (vanilla planifolia) behoort tot<br />

de familie der orchideeën; het eigenaardige van deze cultuur<br />

is, dat de bevruchting kunstmatig moet geschieden. Overgebracht<br />

van Brazilië, schijnt het insect niet aanwezig te zijn,<br />

dat voor de bevruchting zorg draagt, zoodat men zijn toevlucht<br />

tot kunstmatige middelen heeft moeten nemen. Dit<br />

proces had ik gaarne bijgewoond, maar wij waren daarvoor<br />

niet in het goede Jaargetijde.<br />

De bevruchting geschiedt hier door middel van een eenvoudig<br />

bamboehoutje. De vrucht is na ongeveer zes weken<br />

rijp en heeft een lengte van ±. 25 cM. Nadat de vruchten<br />

geplukt zijn, worden zij naar gelang der grootte gedurende<br />

10 à 25 seconden in kokend water gedoopt, om de schadelijke<br />

organismen te dooden. Vanaf dat oogenblik komen<br />

¹) Zes pikol (1 pikol is 62 K.G.) muskaatnoten geven 1 pikol foelie ter<br />

waarde van ± f l80.


Ternate. . 293<br />

zij onder vrouwelijke behandeling; de leiding daarvan berustte<br />

bij Mevrouw OLENDORF. Na de onderdompelingworden<br />

zij in groot e platte manden in de zon gedroogd;<br />

de kleur verandert in twee dagen van groen in zwart.<br />

Vervolgens worden zij in flanellen lappen gelegd, totdat zij<br />

geheel droog zijn; daarna heeft de sorteering plaats, naar<br />

gelang der grootte in pakjes van een half pond. Gedurende<br />

het drogingsproces heeft men het meest te kampen met<br />

schimmelwoekeringen, die zeer schadelijk zijn voor de geur.<br />

De vanille moet dagelijks nagegaan, afgeveegd en verlegd<br />

worden. Vanaf het plukken tot de verzending, verloopt een<br />

tijd van drie en een halve maand.<br />

De cultuur, die hier op zeer bescheiden schaal geschiedde,<br />

leverde voldoende resultaten op, hoewel het product in<br />

geur niet kan concurreeren met de bekende Bourbon-vanille.<br />

De droging geschiedt daar ook kunstmatig met ovens en is<br />

O O O<br />

dit proces dus veel gelijkmatiger, daar men de regeling van<br />

de temperatuur geheel in de hand heeft.<br />

Voor de uitbreiding van de cultuur gebruikt men stekken,<br />

uitzaaien zou te veel tijd nemen. Vereischt de vanillecultuur<br />

zeer veel arbeid, die van de muskaatnoot is zeer eenvoudig;<br />

de boomen behoeven zelfs niet gesnoeid te worden.<br />

De heer OLENDORF was nog zoo vriendelijk mij een hoe-.<br />

veelheid versche muskaatnoten, foelie en kruidnagelen te<br />

geven, die een bijzonder heerlijke aroma verspreidden.<br />

Hoogst dankbaar voor al het interessante, dat wij gezien<br />

hadden, daalden wij weder af naar Ternate.<br />

Den 29sten Augustus bekeken wij des morgens de bij ons<br />

huis liggende kazerne, alles zag er netjes uit en in de slaapvertrekken<br />

der inlandsche soldaten was het zeer goed merk-


294<br />

Ternate.<br />

baar, dat alles in orde gehouden werd door hunne vrouwen.<br />

Het scheen een soort van trots voor hen te zijn om zooveel<br />

mogelijk lange ronde kussens aan het hoofdeneinde te<br />

hebben. De zijkanten van de kussens waren dikwijls voorzien<br />

van goud borduursel en andere dergelijke versierselen.<br />

Wij werden op onzen tocht vergezeld door de Tobádiërs,<br />

die alles prachtig vonden en met bewondering stonden te<br />

luisteren naar het roffelen en eenige fanfares, die ter hun-<br />

Paleis van den Sultan van Ternate.<br />

ner eere geblazen werden. Een van hen kreeg een oude<br />

kapotjas cadeau, die echter onmiddellijk in zijn Singaporekist<br />

verdween. Een andere Tobádiër kreeg van Mevr. DE JONG<br />

een oude blouse; op algemeen verzoek bleef hij er trotsch<br />

den geheelen dag mede rond loopen.<br />

Des middags gingen wij allen naar de Zeemeeuw, om een<br />

„slamatan" bij te wonen; dit feest hadden wij aan de matrozen<br />

aangeboden als belooning voor de aan ons bewezen


Ternate. 295<br />

diensten. Het feest bestond uit een uitgebreid maal, waarvoor<br />

een geit was aangekocht; een en ander werd bereid<br />

door de respectievelijke vrouwen, die voor deze gelegenheid<br />

aan boord mochten komen. Zij hadden zich daarvoor prachtig<br />

aangekleed in helgekleurde kabajas met groote gouden knoopen<br />

van Engelsche ponden gemaakt, in het haar staken zilveren en<br />

gouden spelden. De kinderen waren ook in grooten getale<br />

vertegenwoordigd. Het feest werd door een eerwaardigen<br />

ouden priester met langen witten baard geopend, een soort<br />

van offer werd gebracht, wierook gebrand en papieren roosjes<br />

bevestigd aan den boeg. De beteekenis hiervan heb ik<br />

niet te weten kunnen komen. De mannen begonnen met<br />

het feestmaal, waarvan de voornaamste schotel „nassi koening",<br />

gele rijst, was en toen zij genoeg gegeten hadden, begonnen<br />

de vrouwen en kinderen op hun beurt.<br />

op den verjaardag van H. M. de Koningin werden wij<br />

reeds vroegtijdig gewekt door een militair orkest van de<br />

schutterij, dat de vaderlandsche liederen speelde. De Papoea's<br />

verdrongen zich natuurlijk om de muziek. Daarna werd om<br />

S uur een begin gemaakt met afgeven van 101 kanonschoten,<br />

aldus over den dag verdeeld: om 8 uur 33, om 12 uur 34<br />

(r<br />

.en om 4 uur wederom 34. Wij hadden gezorgd, dat de Tobádiërs<br />

bij het afvuren in de nabijheid van het. kanon waren,<br />

de eerste schoten maakten diep indruk, maar langzamerhand<br />

raakten zij er aan gewoon; zij stonden bij de volgende schoten<br />

dicht op het kanon. Behalve de Zeemeeuw, die gepavoiseerd<br />

was, zag men slechts enkele verkleurde vlaggen in de straten.<br />

op het residentiehuis werd de vlag ingehaald omdat. . . het<br />

regende!<br />

De heer DE STURLER, gep. kapitein der infanterie, die op


296 Ternate.<br />

Ternate woont, was zoo vriendelijk voor ons een varkensjacht<br />

op Tidore te organiseeren. Den 1sten September des<br />

nachts om vier uur gingen wij met een vlet, geroeid door<br />

een achttal van onze Tobádïërs op weg. Bij het huis van<br />

den heer DE STURLER, dat aan zee ligt, haalden wij zijnen<br />

zoon en diens jager af en eenige honden om de varkens<br />

Schepen van parelvisschiers op het strand van Ternate.<br />

te drijven. Verder werden er tal van potten en pannen ingeladen<br />

; later bleek, dat het een uitgebreide rijsttafel was.<br />

Daarna staken wij over naar het eiland Tidore, evenals Ternate<br />

grootendeels bestaande uit een vulkaan; tegen het licht<br />

worden, stapten wij bij een kleine kampong aan wal; Professor<br />

en DUMAS gingen verder om eenige onderzoekingen<br />

te doen aan de kust. Wij volgden eenen steilen weg tusschen<br />

pisangtuinen, slecht afgesloten door horden; in deze tuinen<br />

huizen de varkens, die daar veel schade berokkenen. Wij wer-


Ternate. 297<br />

den hier en daar geposteerd en de jager liet daarna de<br />

honden los. DE BEAUFORT en ik voelden ons heelemaal niet<br />

op ons gemak; men kon zijn buurman niet zien en wij<br />

dachten met gegronde vrees aan al die jagers, die mede waren<br />

gegaan met voorlaadgeweren, geladen met den kogel. Een<br />

van de jagers ging bergopwaarts met de honden; dit gedeelte<br />

werd naar beneden gedreven, maar ondanks de vele duidelijke<br />

sporen leverde het geen resultaat op. Het tweede stuk<br />

werd met meer succes gedreven; weldra hoorden wij het<br />

vroolijk gebas der drijfhonden, gevolgd door een schot en<br />

het geschreeuw van een varken. Wij liepen er naar toe en<br />

zagen een groote zeug dood op den grond liggen. In het<br />

volgende stuk hadden de honden weder direct lucht, merkbaar<br />

aan hun vroolijk geblaf, er vielen twee schoten, een van<br />

een Ternataan, die een varken miste. Het andere schot had<br />

doel getroffen, want op de verzamelplaats lag een babyvarken,<br />

dat, zijn grootte in aanmerking genomen, als speenvarken<br />

kon worden opgegeten. Het was allengs te warm<br />

geworden om door té jagen en er werd besloten naar het<br />

strand terug te keeren. De ons vergezellende jagers, die<br />

Mohamedanen waren, wenschten deze onreine dieren niet te<br />

vervoeren, onze Papoea's echter, die het varkensvleesch niet<br />

„oerèp" vonden, belastten zich gaarne met deze bezigheid.<br />

Op het strand, waar het snikheet was, vonden wij eenige<br />

bamboekokers gevuld met sagueer, die wij ons heerlijk<br />

lieten smaken. Onder de hand was DUMAS met Professor<br />

teruggekomen, in een oogwenk zaten wij op het strand<br />

gehurkt rondom een zeer uitgebreide rijsttafel. Aan het aantal<br />

verschillende schotels scheen geen einde te komen; onder het<br />

eten gedachten wij den edelen gever, den heer DE STURLER.


298 Ternate.<br />

Onder een brandende zon, spoedig gevolgd door een tropische<br />

bui, roeiden wij terug naar Ternate, na nog even<br />

bij den heer DE STURLER te zijn aangegaan om hem te<br />

bedanken voor zijn prachtig onthaal. Des avonds was het<br />

groot feest in de kamers der Tobádiërs; op verzoek werden<br />

eenige karriwarriliederen gezongen, die zeker nog nooit gehoord<br />

waren in het fort Oranje.<br />

Langzamerhand werd het tijd om aan inpakken te denken<br />

en ieder was druk bezig met het in orde brengen van zijn<br />

bagage. Er werd weder een geregelde dienst van Papoea's<br />

tusschen het fort en de Zeemeeuw ingericht, die uiterst langzaam<br />

ging, indien wij hen zelf niet begeleidden, maar ten<br />

slotte arriveerde toch alles veilig aan boord van het schip.<br />

Op verzoek van een inwoner van Ternate, die een collectie<br />

Papoesche voorwerpen had verzameld, ging ik naar<br />

zijn huis met een van onze Papoea's, om hem de inlandsche<br />

namen en het gebruik der voorwerpen uit te leggen. Op<br />

het zien van een slaaprekje, geraakte de Tobádier plotseling<br />

in extase, ging lang uit op den grond liggen met het<br />

voorwerp onder zijn hoofd; hij vertelde mij, dat hij dit<br />

bankje zelf -gemaakt had en verheugd was dit weder terug<br />

te zien.<br />

Den 4den September des namiddags vijf uur verlieten wij<br />

Ternate, uitgeleide gedaan door tal van Europeesche vrienden<br />

en door onze Tobádiërs, die hier nog eenige weken moesten<br />

blijven en daarna door de van Goens naar de Humboldtbaai<br />

zouden gebracht worden. Later kregen wij bericht, dat zij<br />

daar allen gezond en wel waren aangekomen, ieder met<br />

een groote Singaporekist, die, dank zij hunne handigheid,<br />

wel gevuld zal geweest zijn. Zij schenen zich aan boord


Ternate. 299<br />

uitstekend te hebben gedragen en de bemanning met alles<br />

behulpzaam te zijn geweest.<br />

Spoedig waren'Tidore en Ternate uit zicht en zetten wij<br />

koers naar Celebes, waar wij voornemens waren eenige<br />

tochten te doen. Den volgenden dag werden wij in volle<br />

zee wakker; tegen den middag werden twee vulkanen van<br />

Celebes zichtbaar, de Klabat en de Doea Soedara, de<br />

hoogere heet de broeder, de lagere de zuster. Ten slotte<br />

zagen wij een geheele rij vulkanen, die in noordoostelijke<br />

richting eindigt met de Batoe angoes, de verbrande steen.<br />

Deze vulkaan heeft, volgens Professor, in 1821 een nieuwe<br />

krater gevormd, de Batoe angoes baroe, de nieuwe verbrande<br />

steen, waarheen wij een tocht wilden maken.<br />

Wij kwamen voor Kema ten anker, waar wij tevens het<br />

G.S.S. de Raaf en het politievaartuig de Palehleh vonden.<br />

Bij nadere beschouwing zagen wij, dat de laatste een zonderling<br />

gevormde voorsteven had. Het bleek, dat deze in ongewenschte<br />

aanraking was geweest met kaap Flesko en nu<br />

door de Raaf naar de werf te Soerabaya moest gesleept<br />

worden. Daar wij echter op onzen weg naar Soerabaya waren,<br />

vreesden wij, dat de Zeemeeuw met dit werk -zoude belast<br />

worden. Dit zou natuurlijk een vertragenden invloed hebben<br />

op onze vaart en ons eenige dagen op Java kosten.<br />

Wij gingen naar den wal om een bezoek aan Kema te<br />

brengen en om een gids te bestellen voor onzen tocht naaide<br />

Batoe angoes baroe. De plaats heeft een vervallen voorkomen<br />

en schijnt betere dagen gekend te hebben, toen daar<br />

nog een controleur gevestigd was. De kampong heeft twee<br />

wijken, één voor de aanhangers van den Islam met een<br />

missigit en één voor Christenen, alhier Seranis genoemd.


300<br />

Ternate.<br />

Des avonds vertrok de Raaf met de Palehleh op sleeptouw<br />

met bestemming naar Menado, waar wij dit schip van de<br />

Raaf zouden overnemen en voor eenige dagen als een geweldige<br />

rem achter ons aan over de golven zouden moeten<br />

zien dansen. Wij voeren door straat Lembeh, tusschen een<br />

eiland van denzelfden naam en het vasteland van Celebes.<br />

Het was een mooie vaart door deze nauwe straat, aan de<br />

eene zijde een rij vulkanen, aan de andere het dichtbegroeide<br />

eiland Lembeh. Tegen negen uur des morgens gingen wij aan<br />

wal op een plaats, waar de lavastroom zich had opgehoopt,<br />

in haar gloeiende vaart gestuit door het water van de zee.<br />

De gids had zich voor deze gelegenheid netjes uitgedost, een<br />

zwart hoedje dekte zijn hoofd; het was een zeer bescheiden,<br />

voorkomend mannetje, die eigenlijk nog nooit den top had<br />

beklommen, maar wel den weg er heen wist. Deze liep<br />

eerst door licht bosch, wat, in vergelijking met onze tochten<br />

op Nieuw-Guinea, voor ons een gemakkelijke wandeling was,<br />

vervolgens door een vlakte, spaarzaam begroeid met alangalang.<br />

Daarna kwamen wij op een onbegroeid gedeelte, dat<br />

doorliep tot aan den top. De grond was zwart van het vulkanische<br />

zand. Hier en daar zagen wij de duidelijke sporen<br />

van de Anoa depressicornis, helaas hebben wij het<br />

dier niet gezien. De inlanders noemen het hier „sapi oetan",<br />

„boschrund".<br />

Ten slotte werden wij gestuit door een zuiveren kegel,<br />

waarvan de helling vrij steil was. De beklimming, die nog<br />

nooit scheen plaats gehad te hebben, werd nu aangevangen.<br />

Ieder trachtte dit op zijne manier te doen; de zigzagswijze<br />

bestijging scheen dé minst vermoeiende te zijn. Ik trachtte<br />

met dit systeem te breken en beklom den kegel in een


Ternate. 301<br />

rechte lijn. Maar ik geloof, dat ik de vermoeiendste manier<br />

had gekozen; op steile gedeelten ging dit dan ook op handen<br />

en voeten en ontelbare malen moest ik rust nemen. Als men<br />

daarbij m aanmerking neemt, dat de zon flink brandde en<br />

de weg over los zand liep, kan men begrijpen, dat wij verheugd<br />

waren, toen wij den top bereikt hadden. Het water<br />

uit de veldflesschen was dan ook spoedig verdwenen. Na<br />

uitgerust te hebben, genoten wij van het mooie uitzicht en<br />

keken op den onder ons liggenden krater, die geheel<br />

uitgedoofd scheen en begroeid was. De tocht naar beneden<br />

was veel gemakkelijker en geschiedde veelal in den<br />

looppas.<br />

Tegen één uur waren wij weder aan boord en een algemeene<br />

schoonmaak was hoogst noodzakelijk, daar het fijne<br />

zwarte zand door alles heen was gedrongen, vooral tijdens<br />

onzen snellen loop naar beneden. Wij verstoomden daarna<br />

naar het ten noorden van Celebes gelegen eiland Bangka,<br />

waar door Professor onderzoekingen werden gedaan.<br />

Den volgenden morgen bereikten wij Likoepang, aan de<br />

noordkant van Celebes gelegen. Het was ons plan van uit<br />

deze plaats te voet naar Menado te gaan. Men loopt dan<br />

door de zoogenaamde Minahassa, het gedeelte van onzen<br />

archipel, waar het Christendom het meest ingang onder de<br />

bevolking heeft gevonden. Waar vroeger woeste horden<br />

hebben gewoond, die van roof en plundering leefden, daar<br />

aanschouwt men thans een liefelijk landschap met tal van<br />

nette huisjes met tuintjes, veelal door een bloeiende rozenhaag<br />

omgeven. De bevolking is zeer welwillend en voorkomend<br />

en schijnt een groote voorliefde te hebben voor<br />

een lange gekleede jas. Bij een feest, dat wij het genoegen


302 Ternate.<br />

hadden mede te maken, waren allen zonder onderscheid,<br />

gekleed in witte pantalon met gekleede jas. Het is vreemd,<br />

als men hier een christen inlander tegenkomt, het „dag meneer"<br />

te hooren, terwijl hij dan tevens zijn hoed afneemt. Wat een<br />

tegenstelling met den onderdanigen groet van een inlander<br />

op Java.<br />

Door den aspirant-controleur den heer G. L. ULJEE waren<br />

de noodige bevelen gegeven, zoodat men geheel op onze<br />

komst voorbereid scheen.<br />

Ongeveer te tien uur des morgens kwamen wij voor Likoepang<br />

ten anker, wij zagen eene prauw naderen met verschillende<br />

hoogwaardigheidsbekleeders, netjes gekleed in witte<br />

broek met blauwe lange gekleede jassen en met petten met<br />

zilveren band; enkelen droegen de decoratie, door de Regeering<br />

ingesteld voor inlanders. Wij werden door hen verwelkomd<br />

en zij vroegen ons, wat wij noodig hadden voor onzen<br />

tocht. Wij hadden alleen dragers noodig, wat hun ten zeerste<br />

verwonderde, daar zij verwacht hadden, dat wij paarden<br />

zouden gevraagd hebben. Wij gaven er echter de voorkeur<br />

aan om te voet Menado te bereiken, wat voor hen een zeer<br />

ongewoon verschijnsel was, daar Europeanen hier allen te<br />

paard of per wagen reizen. Aan wal gekomen, deed Likoepang<br />

zich voor als een groot dorp; het grootste gedeelte is<br />

gelegen aan het vlakke zanderige strand ten westen van de<br />

rivier, die denzelfden naam draagt. Door het dorp gaande<br />

komt men aan den grooten, goed onderhouden weg, die<br />

naar Menado leidt. Wij werden ontvangen in het huis van<br />

het kamponghoofd, waar ons klappers en sigaren werden<br />

aangeboden. Uit vele huizen hing de Nederlandsche vlag,<br />

maar wij begrepen toen nog niet, dat dit ter onzer eere was.


Ternate. 303<br />

Na eene korte rust begaven wij ons op weg; het was een<br />

geheele stoet; wij liepen voorop, daarna kwam het districtsen<br />

het kamponghoofd, allen te paard, verder andere dignitarissen,<br />

veelal versierd met een oranjesjerp, onze jongens<br />

en de gehuurde dragers en een drager voor<br />

het kistje sigaren van het kamponghoofd<br />

sloten den stoet. Het was een vriendelijke<br />

streek, die wij door gingen, nette huisjes<br />

door hagen omgeven, goed onderhouden<br />

Ontvangst in de Minahassa.<br />

tuinen, waarin notemuskaat- en koffieboomen. In sommige<br />

kampongs was de weg afgezet door paaltjes met vlaggetjes;<br />

het was, of er een feestoptocht door moest trekken.<br />

Aan de grens werden wij opgewacht door een soort van


304<br />

Ternate.<br />

feestcommissie in gekleede jas en rok, sommigen met een<br />

hoogen hoed, waarvan de kleur wel wat geleden had door<br />

de tropische zon; om hun middel hadden zij een oranjesjerp.<br />

Het had veel van een voorstelling, zooals men die wel in de<br />

Fliegende Blätter ziet, waarin de ontvangst van den eenen<br />

of anderen kleinen vorst in een plattelandsgemeente wordt<br />

afgebeeld. Wij werden met veel plichtplegingen en handdrukken<br />

ontvangen en naar het huis van het kamponghoofd<br />

gebracht, om aldaar eenige ververschingen te krijgen, meestal<br />

bestaande uit klapperwater. De drager met het kistje sigaren<br />

dook dan ook weder op. Zoo werden wij overal vriendelijk<br />

en gastvrij ontvangen, meestal met verwonderde gezichten,<br />

omdat wij te voet waren. Was de feestcommissie bereden,<br />

dan stegen zij gewoonlijk af en volgden uit beleefdheid te<br />

voet. Tegen twaalf uur bereikten wij de kampong Koholeh,<br />

waar wij in de passanggrahan een vrij goede rijsttafel kregen.<br />

Dit zijn gouvernementshotels, die over geheel Indië verspreid<br />

zijn in plaatsen, waar geen hotel is en waar men tegen een<br />

kleine vergoeding kan logeeren en zijn maaltijden gebruiken.<br />

Het is een goede instelling, waar men zeer veel nut van heeft.<br />

Toen de groote hitte van den dag voorbij was, gingen<br />

wij tegen vier uur weder op weg. Overal werden ons weder<br />

dezelfde huldebetuigingen bewezen. Des avonds bereikten wij<br />

de kampong Loempias, waar wij den nacht zouden overblijven.<br />

Ook hier weder dezelfde ceremoniën en vlaggen uit de huizen.<br />

Het hoofd heet hier hoekoem toea en zijn plaatsvervanger<br />

hoekoem kedoea. Wij werden zeer beleefd door het hoofd<br />

onder zijn veranda ontvangen, en ingekwartierd bij de verschillende<br />

dignitarissen, daar er hier geen passanggrahan is.<br />

Wij kregen in een net huisje, een kraakzindelijk kamertje


Ternate. 305<br />

met schoone witte gordijntjes voor de ramen, een ongewoon<br />

iets voor ons, die al deze netheid langzamerheid ontwend<br />

waren. Op onze vraag, waar wij eten konden koopen, vroeg<br />

het kamponghoofd ons, of wij hem de eer wilden aandoen<br />

mede aan een huwelijksdiner aan te zitten. Hij noemde dit<br />

„trouwerasie". Natuurlijk voldeden wij vol gaarne aan zijn<br />

verzoek, alhoewel wij verklaarden, geen galacostuum bij ons<br />

te hebben. Dit bleek geen bezwaar te zijn, wij maakten zoo<br />

goed mogelijk toilet en begaven ons naar het huis, waar het<br />

feest zou plaats hebben.<br />

Het was een vrij groot huis, op de veranda werden wij<br />

ontvangen door den vader van de bruid, die ons aan de<br />

overige familieleden voorstelde. Natuurlijk algemeen handengedruk.<br />

De bruid was netjes in het wit gekleed, in een<br />

ouderwetsche japon voorzien van een rij strookjes; op het<br />

haar droeg zij een wit kransje. De bruidegom droeg natuurlijk<br />

de onafscheidelijke gekleede jas, verder witte garen handschoenen.<br />

Met de beschaving scheen hier ook de jenever te zijn<br />

medegekomen, want óf men wilde of niet, men was verplicht<br />

een glaasje van dezen drank te gebruiken. Daarna gingen wij<br />

aan tafel; helaas was de bruid de eenige vrouwelijke persoon,<br />

zoodat er niet veel van een bonte rij kwam. Wij kregen als<br />

menu een zeer goede rijsttafel met veel wild zwijnenvleesch,<br />

een bewijs, dat wij hier te doen hadden met een Christenbevolking.<br />

Wij prefereerden de sagueer boven den ons aangeboden<br />

rooden wijn. VAN NOUHUYS hield in Maleisch een<br />

kranige speech op het jonge paar, en dronk op hun voorspoed<br />

en die van de Minahassa. Deze redevoering werd met<br />

gejuich begroet.


306 . Ternate.<br />

Na afloop van het diner was er bal; langs zij van het huis<br />

was een groote schuur, waar eenige muzikanten bestaande<br />

uit een viool en een trom hunne onwelluidende tonen lieten<br />

hooren. Langzamerhand kwamen de gasten, de heeren in het<br />

bekende tenu, de dames in mooie sarongs met een helderwitte<br />

kabaja met gouden speldjes en met mooi geborduurde<br />

muiltjes aan de voeten. Na hun compliment te hebben afgestoken,<br />

gingen de dames aan eene zijde van het gebouw op<br />

een lange rij naast elkaar zitten, de heeren zetten zich daar<br />

tegenover. Van conversatie was geen sprake; het was een<br />

aardig gezicht die lange rij bevallige meisjes in veelkleurige<br />

sarongs.<br />

De dans werd in het fransch gedirigeerd door een deigasten,<br />

maar wij moesten de commando's eenige malen<br />

hooren, voordat wij begrepen, wat zij beteekenden. Er werd<br />

overigens heel netjes gedanst, het afhalen van de danseuse<br />

geschiedde op een vreemdsoortige wijze. De cavalier knikte<br />

van uit de verte de uitverkorene toe, maakte daarop rechtsomkeert<br />

en wachtte, totdat het meisje naar hem toe kwam<br />

en hem een arm gaf. Ook tijdens het dansen en rondloopen<br />

werd er niet gesproken.<br />

De quadrille, eveneens in het Fransch gedirigeerd, liep<br />

zeer goed van stapel en werd met de gratie, aan inlandsche<br />

vrouwen eigen, gedanst. Na afloop van den dans werd er<br />

gekommandeerd: „Doedoek paren, nonja sablas sana" 1 ).<br />

Wij zagen van de veranda de vroolijke paren dansen,<br />

maar opeens kwamen er eenige meisjes ons halen om<br />

mede te dansen. Het speet ons zeer, dat de leider der ex-<br />

] ) De paren moeten gaan zitten, de dames aan een kant.


Ternate. . 307<br />

peditie reeds naar zijn slaapvertrek was gegaan. Wij meenden<br />

deze vriendelijke üitnoodiging niet te mogen weigeren, maar<br />

onze oude pakjes en dikke vetschoenen waren weinig in<br />

overeenstemming met onze keurig gekleede danseuses. De<br />

door ons medegedanste quadrille ging nu minder vlot, wellicht,<br />

omdat wij de commando's niet goed verstonden. Telkens<br />

klonk het dan ook: „Encore une fois!"<br />

Wij gingen dien avond laat naar bed, maar den volgenden<br />

dag was het vroeg reveille, daar wij des avonds in Menado<br />

wenschten te overnachten.<br />

Wij werden op onzen verderen tocht op dezelfde enthousiaste<br />

wijze ontvangen, maar naar mate wij Menado naderden,<br />

werd dit minder en hadden wij somtijds last om dragers te<br />

krijgen.<br />

Tegen I0 uur bereikten wij Paniki di bawa; langs een<br />

korteren binnenweg over Kajoewatoe arriveerden wij te<br />

Kajoeragi, dat aan den grooten straatweg is gelegen.<br />

Onder een hevige stortbui kwamen wij tegen twee uur te<br />

Menado aan, waar onze wandeling door de vriendelijke<br />

Minahassa eindigde en waarvan wij de aangenaamste souvenirs<br />

behielden.<br />

Wij namen onzen intrek weder aan boord van de Zeemeeuw,<br />

die wij ver boven de hotels met hun slecht eten<br />

stelden.<br />

Den volgenden dag brachten wij een bezoek aan de<br />

passar om vruchten voor onze aan boord zijnde menagerie<br />

te koopen; daarbij werd de vischmarkt met. al zijne wonder-<br />

lijke visschen niet vergeten.<br />

Tijdens een hevige regenbui zag ik een inlander op zijn<br />

klein paardje gezeten, schuilen onder één reusachtig blad,


308 Ternate.<br />

dat hij boven zijn hoofd hield; jammer dat het licht niet<br />

voldoende was om dit aardige ensemble te vereeuwigen in<br />

een foto.<br />

Er was bericht gekomen, dat wij de gehavende Palehleh<br />

naar Soerabaya moesten sleepen; natuurlijk was dit voor<br />

ieder een tegenvaller; voor ons, omdat wij daardoor eenige<br />

dagen minder op Java zouden kunnen zijn; voor de officieren<br />

en de bemanning was het sleepen een moeitevolle taak, die<br />

de grootste oplettendheid vereischt. Aan boord werden er<br />

allerlei preparatieven gemaakt; men zag overal stapels met<br />

trossen op het dek, waarmede de Palehleh aan de Zeemeeuw<br />

moest verbonden worden.<br />

Den 9den September werd het anker gelicht en koers<br />

gezet naar Soerabaya, met de Palehleh achter ons aan. Wij •<br />

hadden prachtig weer en genoten vooral des avonds van de<br />

vaart met mooi maanlicht. Wij zagen van Celebes slechts<br />

vaag het land, waar de zoogenaamde goudmijnen moeten<br />

liggen, die zooveel ellende en armoede teweeg hebben gebracht<br />

op Java.<br />

Langzamerhand begon er meer zee te staan en werden<br />

wij af en toe op een bui getrakteerd, zoodat wij, met het<br />

oog op de Palehleh, halve kracht moesten stoomen.<br />

Wij zagen een flauwe afteekening van het eiland Borneo,<br />

maar iets positiefs kregen wij er niet van te zien.<br />

Den 15den September des morgens vroeg kwam Madoera<br />

in zicht, het zag er rood verbrand uit door de heerschende<br />

oostmoesson; wij passeerden kleine ranke prauwtjes van<br />

visschers, die een zeer groot zeil voeren op deze kleine<br />

vaartuigjes.<br />

Te negen uur van den l6den September kwamen wij. voor


Ternate. 309<br />

anker te Soerabaya, om een oogenblik later door den loods<br />

binnen het Marine-etablissement gebracht te worden.<br />

Marinewerf te Soerabaya.<br />

Wij verlieten dien dag voor goed de Zeemeeuw, die voor<br />

ons zoo lang „ons huis" was geweest en waarop wij zooveel<br />

lief en leed samen hadden doorgebracht.<br />

DE BEAUFORT en ik brachten op onze reis door Java nog<br />

een bezoek aan de Bårå Boedoer en de Tjandi Mendoet;<br />

helaas hadden wij te veel van het maanlicht genoten met de<br />

Palehleh achter ons, zoodat wij dit grootsche monument niet<br />

rnet dit licht hebben kunnen bewonderen.<br />

Op Batavia werden wij vriendelijk ontvangen door onzen<br />

landvoogd Zijne Excellentie W. ROOSEBOOM en het Indisch<br />

Comité, om den 1 sten October per Koningin Wilhelmina naar<br />

het vaderland te vertrekken.


310 Ternate.<br />

Ik eindig mijn verhaal met den wensch, dat deze expeditie<br />

naar Nieuw-Guinea nog gevolgd moge worden door<br />

meerdere, tot betere kennis van dit zoo interessante land<br />

en volk.<br />

Trommen en heilige fluiten.


INHOUD.<br />

Bladz.<br />

INLEIDING vu.<br />

HOOFDSTUK I. Metu Débi I—50.<br />

„ II. Het Sentánimeer ..51—94.<br />

„ III. De Tamirivier ..95—119.<br />

„ IV. De tocht naar de Chloromelaniet vindplaats.........120—137.<br />

„ V. De Tawárin en de Moaif 138—183.<br />

„ VI. De Zeemeeuw 184—207.<br />

„ VII. De Geelvinkbaai .208—280.<br />

„ VIII. Ternate .................... 281 — 309.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!