Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
EENIGE MAANDEN ONDER<br />
DE PAPOEA'S<br />
DOOR<br />
Mr. H. A. LORENTZ.<br />
BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ<br />
VOORHEEN<br />
E. J. BRILL. — LEIDEN.<br />
1905.
BOEKDERKKERIJ voorheen E. J. BRILL. — LEIDEN.
OPGEDRAGEN AAN<br />
Prof. Dr. C. E. A, WICHMANN<br />
LEIDER DER NIEUW GUINEA -EXPEDITIE VAN HET JAAR 1903.
INLEIDING.<br />
De Maatschappij ter bevordering van het natuurkundig<br />
onderzoek in de Nederlandsche koloniën verzocht mij een<br />
reisverhaal samen te stellen van de Nieuw Guinea Expeditie<br />
van 1903. Met genoegen voldoe ik aan dit verzoek, maar<br />
ben bevreesd, dat mijn ongeoefende pen zeer gebrekkig heeft<br />
weergegeven, wat ik wenschte te verhalen. Ik begin mijn<br />
schets te Metu Débi, onze tijdelijke vestiging en spaar den<br />
lezer een verhaal van de reis per mailboot van Holland naar<br />
Indië, dat reeds zoo dikwijls meesterlijk door anderen is<br />
weergegeven, hoewel de verleiding bij mij groot was om<br />
zulks toch te doen, daar de indrukken aan boord van een<br />
schip naar de tropen zoo talrijk en varieerend zijn. Ik heb<br />
dit boek opgedragen aan onzen leider uit hoogachting en<br />
vriendschap en als bewijs, hoezeer ik zijnen persoon gedurende<br />
onze wederwaardigheden heb geapprecieerd en hoezeer ik<br />
zijne werkkracht heb bewonderd; eene werkkracht, die zoo'n<br />
goeden invloed moest hebben op de overige leden der<br />
expeditie.<br />
Wanneer ik mij nu en dan een op- of aanmerking over<br />
land en volk veroorloof, dan dient dit te worden opgevat als
VIII INLEIDING.<br />
afkomstig van iemand, die slechts terloops heeft waargenomen,<br />
maar geen grondige studie van een en ander heeft gemaakt.<br />
De foto's, die gereproduceerd werden, zijn afkomstig van<br />
de clichés van de H.H. J. A. VAN BALEN, J. M. DUMAS,<br />
P. E. MOOLENBURGH, J. W. VAN NOUHUYS EN G. A. J. VAN<br />
DER SANDE.
HOOFDSTUK I.<br />
Metu Débi.<br />
p den 13 den Maart 1903 des voormiddags<br />
ten elf uur en vijftien minuten viel het<br />
anker van het G.SS. „Zeemeeuw", in de<br />
nabijheid van kaap Pi in de Humboldtbaai,<br />
en wij zouden voor geruimen tijd dit gastvrije schip, ons<br />
welwillend door de Regeering ter beschikking gesteld, verlaten.<br />
Het plan was om een huis met „bijgebouwen" op te richten<br />
op het eiland Metu Débi in de Jotefa- of binnenbaai<br />
der Humboldtbaai gelegen. Vandaar uit konden wij dan<br />
tochten ondernemen naar het Sentanimeer en het binnenland,<br />
terwijl de kampongs rondom de Humboldtbaai gelegen<br />
een vruchtbaar veld voor de anthropologie en ethnographie<br />
konden opleveren. Verder zoude er veel verzameld kunnen<br />
worden op zoölogisch en botanisch gebied.<br />
De expeditie bestond uit Prof. Dr. C. E. A. WlCHMANN,<br />
die het geologisch gedeelte voor zijn rekening had genomen;<br />
G. A. J. VAN DER SANDE, Officier van gezondheid<br />
1 e klasse bij de K. N. M., die, behalve dat hij op anthropo-<br />
1
2 Metu Débi.<br />
logisch en ethnographisch gebied zoude werkzaam zijn, voor<br />
de gezondheid van de leden der expeditie zoude zorgen en<br />
Gezicht op de Jotefa- en Humboldtbaai en Metu Débi.<br />
van allen, die hem kwamen consulteeren. Voorts L. F. DE<br />
BEAUFORT, die op zoölogisch gebied zoude werken, terwijl<br />
ik hem daarmede behulpzaam zoude zijn. De expeditie had<br />
zich mede de hulp verzekerd van den heer J. M. DUMAS,<br />
die reeds vroeger op Nieuw Guinea was geweest en onder<br />
anderen van grooten dienst is geweest bij de opname van<br />
het Sentánimeer door H. M. Cerani ¹). Hij was bekend rnet<br />
¹) Voordvacht over de reis van H. M. Ceram in de wateren ter noordkust
Metu Débi. 3<br />
het leven in het oerbosch en vond zijn weerga niet in het<br />
bouwen van hutten met materialen onmiddelijk uit het bosch<br />
gehaald. Voor de botanie was medegegaan de mantri van<br />
's Lands Plantentuin te Buitenzorg met name MAS DJIPJA<br />
en zijn helper ATJIP, ook wel door ons genoemd de ,,zure<br />
Atjip" wegens zijn onaangenaam humeur.<br />
Verder onze jongens: ASSANG voor Professor, JOHARI voor<br />
den dokter, SARIO voor DE BEAUFORT, voor mij INGGU;<br />
allen door tusschenkomst van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg<br />
verkregen en MARINGI, een Ternataan, voor DUMAS.<br />
o o ' '<br />
Als jagers hadden \vij van Ternate medegenomen RASS1P<br />
en MARINGI, die vroeger reeds op Nieuw Guinea waren geweest<br />
om paradijsvogels te jagen.<br />
Daarna moet ik nog vermelden, alhoewel met een soort<br />
van wrevel, als ik nog aan hen denk, de dertig koelies of<br />
te wel de vermomde „Dajakkers."<br />
De keuze was gevallen op Dajakkers, omdat DUMAS op<br />
zijnen tocht op de Ambernorivier zooveel genoegen had gehad<br />
van de mannen, die hij had medegenomen van Noord-<br />
Borneo, alwaar hij eene bezitting heeft. Verscheidene zijn<br />
helaas het slachtoffer geworden van de zoo verraderlijke<br />
ziekte de beri-beri. Zij staan bekend als uitstekende roeiers<br />
en deze hadden wij juist noodig voor het oproeien van de<br />
Tami-rivier, ten einde het land zoo ver mogelijk binnen te<br />
dringen. Ons gewerden echter uit Bandjermasin een dertigtal<br />
personen, die alle mogelijke slechte eigenschappen in zich<br />
van Nieuw Guinea in 1901, door H. E. BARON VAN ASBECK, luit. t. zee 2de<br />
klasse, in de buitengewone vergadering der Maatschappij van 22 October 1902.<br />
Maatschappij ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche<br />
Koloniën. Bulletin n°. 41.
4 Metu Débi.<br />
vereenigden, verder waren zij van de meest verschillende<br />
oorden van Indië afkomstig; zelfs bevond zich onder hen<br />
een Arabier ABDULLAH, die hard moest werken voor zijn<br />
miniatuur harem te Bandjermasin. Als uitspanning hielden<br />
deze personen zich bezig met het spel en de gevolgen bleven<br />
dan ook niet uit; diefstal was hun ook niet vreemd.<br />
Van alcoholische dranken, die door de Mohamedanen niet<br />
gebruikt worden, waren zij ook niet afkeerig en overigens was<br />
de bandeloosheid zeer groot bij de aankomst van een boot<br />
der Pakketvaartmaatschappij, een algemeen erkende feestdag<br />
op ons anders zoo kalm eiland; maar hierover later.<br />
Tot onze huisgcnooten behoorden ook een zestal honden<br />
met de volgende namen: Tikoes, aldus gedoopt wegens zijn<br />
muiskleur, die bijzonder schuw was en daardoor zijn dood heeft<br />
gevonden. Bij een tocht in de baai h zij aan land gesprongen,<br />
wij konden haar niet meer vangen en daarna hebben wij<br />
haar nooit weer teruggezien. Wellicht leeft zij thans in een<br />
Papoesche kampong en ondervindt zij dezelfde slechte behandeling<br />
als hare rasgenooten en helpt zij mede tot verbetering<br />
van het Papoesche hondenras. Ten tweede Matjan,<br />
aldus genoemd naar de tijgerkleurige streepen; verder<br />
de Kortstaart, de trouwe volgeling van v. D. SANDE; de<br />
Langstaart; Gigi, een naam, die zij kreeg, omdat zij in<br />
den beginne zoo vlug hare tanden gebruikte en ten slotte<br />
de kleine schuwe Locomotief, die haar naam te danken had<br />
aan haren zonderlingen bouw. Deze honden werden door<br />
ons medegenomen om te dienen als waakhonden en werden<br />
o<br />
door DE BEAUFORT en mij uitgezocht in het zoogenaamde<br />
kettingkwartier te Batavia, waar niet alleen gestraften werden<br />
opgeborgen, maar ook honden, die onbeheerd op straat
Metu Débi. 5<br />
gevonden worden, om daarna afgemaakt te worden. Uit de<br />
ons voorgebrachte viervoeters kozen wij bovengenoemd zestal.<br />
De directeur van het kettingkwartier was zoo vriendelijk<br />
om voor mij zes kooien te laten maken om daarin de honden<br />
aan boord mede te nemen. Nooit zal ik den dag vergeten,<br />
waarop zij in ons hotel arriveerden. Het was reeds<br />
donker, toen ik een lange rij dos à dos het voorplein van<br />
het hotel zag oprijden. Weinig vermoedde ik, dat elk dier<br />
kleine rijtuigen één groote bamboekooi met één hond bevatte.<br />
Toen zij dichter bij gekomen waren, begreep ik wat<br />
deze optocht beteekende; ik dacht met schrik aan den nacht,<br />
dien wij zouden hebben door te brengen", wanneer deze<br />
dieren in hunne taal zouden gaan vragen om uitgelaten te<br />
worden. Gelukkig liep alles goed af en overschreewden zij<br />
het gewone concert der kamponghonden niet.<br />
Ik zal den lezer de beschrijving van al de ellende besparen,<br />
die ik met deze honden heb doorgemaakt aan boord<br />
van de diverse booten, waarmede wij Nieuw-Guinea moesten<br />
bereiken. Ieder, die wel eens aan boord i.s geweest, weet<br />
hoezeer men daar aan netheid en orde gehecht is; verder<br />
dat de Mohamedaan den hond als een onrein dier beschouwt<br />
en niet ten onrechte. Ik was clan ook blij, toen zij goed en<br />
wel op Metu Débi waren aangekomen en was zoo genezen<br />
van deze hondentransporten, dat ik er niet toe heb kunnen<br />
komen om een paar Papoesche honden mede te nemen naar<br />
Holland. Nu heb ik daar natuurlijk spijt van, daar de aldaar<br />
levende dieren een zeer eigenaardig karakter vertoonen en<br />
men toch wel kan aannemen, dat er niet veel honden zijn<br />
ingevoerd, zooals wij dit hebben gedaan. Misschien is er hier<br />
wel sprake" van een oorspronkelijk ras.
6<br />
Metu Débi.<br />
De Papoea gebruikt zijne honden om er mede te jagen,<br />
voornamelijk om wilde zwijnen te drijven of om de jonge<br />
varkens te vangen, die dan te huis worden opgevoed en vet<br />
gemest om later te worden geconsumeerd.'<br />
Het eiland herbergde verder den controleur van het Binnenlandsch<br />
bestuur, P. E. MOOLENBURGH. Deze had, behalve<br />
zijne bedienden, eenige oppassers, die af en toe den tijd<br />
trachtten door te brengen met exercitiën te houden. Als<br />
huisjongen van den controleur wil ik gaarne hier vermelden<br />
Mansinam, een Papoea afkomstig uit de Walckenaersbaai,<br />
die echter geheel geciviliseerd was en ons menigen goeden<br />
dienst heeft bewezen. Zijne foux rires en zijne vroolijkheid<br />
zal ik niet licht vergeten.<br />
De gezaghebber van het G.S.S. de Zeemeeuw had ik bijna<br />
bij de expeditie genoemd, daar hij toch bijna al onze tochten<br />
heeft medegemaakt. In een afzonderlijk hoofdstuk zal ik ons<br />
leven aan boord van de Zeemeeuw behandelen.<br />
Op het eiland waren dok een tweetal toko's, waar ruilmiddelen<br />
verkrijgbaar waren, die door de Papoea's het meest<br />
gewild waren. Ik wil hier eenige regelen wijden aan deze<br />
zoo belangrijke factor voor een verblijf op Nieuw-Guinea:<br />
In de eerste plaats tabak, die van de firma Weduwe VAN NELLE<br />
alleen is gezocht, in de bekende kleine donkerblauwe pakjes;<br />
deze zijn gemakkelijk ia stukken te snijden of in plukjes te<br />
verdeelen naar mate van de waarde van het te koopen voorwerp.<br />
Bij de tabak behoort cigarettenpapier en lucifers.<br />
Sigaren worden niet gevraagd, trouwens in geheel Indië is<br />
dit een lastig artikel wegens het vochtige klimaat. Daarna<br />
komen de kralen, ook dit artikel is zeer aan mode onderhevig<br />
en tijdens ons verblijf waren de kleine kralen alleen
Onze jagers Rassip en Maringi.
Metu Débi. 7<br />
gewenscht. De Papoea's weten deze tot zeer sierlijke voorwerpen<br />
te verwerken, althans in aanmerking genomen de<br />
geringe hulpmiddelen, die hun ten dienste staan. De zoogenaamde<br />
dansschortjes van de Geelvinckbaai,<br />
waarvan ik er eenige door tusschenkomst van<br />
den controleur machtig werd, zijn van zeer<br />
eigenaardige constructie.<br />
Vervolgens komen de messen, die een zeer<br />
belangrijke rol spelen; het zijn de zoogenaamde<br />
Herdermessen, naar ik meen een<br />
Duitsch fabrikaat, die bij ons als keukenmessen<br />
te boek staan.<br />
Weder hooger in waarde zijn de kapmessen<br />
in diverse grootten en ten slotte de bijlen,<br />
die zoo langzamerhand de typische steenen<br />
bijlen zullen verdrijven,<br />
die met<br />
de sagokloppers<br />
de laatste overblijfselen<br />
zijn van<br />
het steenen tijdperk<br />
der Papoea's.<br />
Ook over de<br />
steenen bijlen<br />
Do ut des.<br />
zal ik in een<br />
afzonderlijk hoofdstuk spreken.<br />
Bij de Papoea's, die aan de kust wonen en die in aanraking<br />
komen met de zoogenaamde beschaving is katoen ook<br />
een gewild artikel. Gedragen kleederen zijn veel waard en
8 Metu Débi.<br />
konden wij hiermede voor ons Belangrijke ethnografica koopen.<br />
De toko's op het eiland hadden door ons verblijf eene<br />
groote keus van eetwaren, die een goeden aftrek vonden bij<br />
de koelies, terwijl wij er ook inkoopen deden.<br />
Dat de tokohouder een vreemdsoortig persoon was, bewijst<br />
het volgende:<br />
Op een dag schreef ik een briefje aan den tokohouder of<br />
hij mij ook aan eenige scharnieren kon helpen en kreeg<br />
Huizen der handelaren op Metu Débi.<br />
hierop het volgende typische briefje: „Scharnieren heb ik<br />
ze niet, hangsloten wel".<br />
Verder bevonden zich op het eiland nog huizen van para-
Metu Débi. 9<br />
dijsvogeljagers, waarin deze verblijf houden om de komst van<br />
de schepen der pakketvaart af te wachten. Wanneer mijn<br />
geheugen mij niet al te zeer bedriegt, bevond zich ook een<br />
kleermaker op het eiland; of hij geabonneerd was op een<br />
modejournaal is mij eveneens ontschoten.<br />
Op het eiland zelf wonen geene Papoea's, maar wel op<br />
het vaste land rondom de baai en men treft daar de navolgende<br />
kampongs aan: Tobádi, Ingrås, Ingrau, Kajó Jenbi,<br />
Kajó Intsáu en het met deze in vijandschap levende Nafri<br />
of Wába.<br />
Gezicht op Ingrås.<br />
Gaan wij thans over tot eene nadere beschrijving van<br />
onze diverse woningen. Allereerst het eigenlijke woonhuis,<br />
hetgeen natuurlijk het werk was van onzen bouwmeester<br />
Dumas, die eenen krachtigen steun daarbij vond in de beide
IO Metu Débi.<br />
jagers RASSIP en MARINGI. De vloer was gemaakt van Singaporeplanken,<br />
een slecht soort hout dat wel zeer hard is, maar<br />
waar geen spijker is door te slaan, zonder dat het splijt.<br />
De wanden waren vervaardigd van zoogenaamde gabba-gabba.<br />
Dit is de bladsteel der sago-palm en is u-vormig, zoodat deze<br />
rechtopstaande in elkaar passen, terwijl zij voor de stevigheid<br />
met houten pinnen aan elkaar worden geslagen. Onder<br />
en boven worden zij vastgehouden in een opengehakte bamboe.<br />
Het dak was gemaakt van atap. Het huis werd in tweeën<br />
gedeeld door een breede gang, waarop vijf afgeschoten<br />
kamers uitkwamen; deze vijf kamers waren de respectievelijke<br />
slaapkamers van de leden der expeditie; achter de<br />
kamer van v. D. SANDE bevond zich zijne apotheek en in<br />
het midden daarvan zijne operatietafel.<br />
Voor het huis was eene groote overdekte veranda, waar<br />
groote werktafels stonden, die bedekt waren met voorwerpen<br />
der zoölogie. Gewoonlijk gebruikten wij ook hier onze maaltijden,<br />
te beginnen met de geurige koffie. Hoe dikwijls heb<br />
ik de zon daar zien opkomen met Prof. W., die meende<br />
dat hem nergens ter wereld de koffie en zijne pijp zoo goed<br />
smaakten. Onze veranda hadden wij met een soort van hekwerk<br />
afgesloten om de Papoea's eenigszins op een afstand<br />
te houden. Het was dan ook een zeer groote gunst, wanneer<br />
zij onze woning mochten betreden. Een en ander deden wij<br />
aanvankelijk uit angst voor diefstal, maar wij hebben nooit<br />
iets van dien aard kunnen constateeren.<br />
Direct achter ons huis bevond zich de badkamer, bestaande<br />
uit een groot vat, afkomstig van de Zeemeeuw met<br />
een weinig atap daarom heen, om de nieuwsgierige blikken<br />
der Papoea's af te wenden.
Metu Débi. I I<br />
Evenwijdig met ons huis stond een groote loods, waarin<br />
alle levensmiddelen voor ons en de koelies waren opgeborgen,<br />
verder de ruilmiddelen, die wij van Ternate hadden medegebracht.<br />
Eiken dag ging degene van ons, die met de huishouding<br />
belast was, of zooals v. D. SANDE dit gaarne noemde<br />
o '<br />
de „gamellechef", met onzen kok ASSANG naar de provisiekamer<br />
om het eten uit te geven. Of dit wel ging zooals<br />
„Aaltje de zuinige keukenmeid" zulks aangeeft, betwijfel ik,<br />
maar geen van ons is naar mijn weten ooit met eene hongerige<br />
maag naar bed gegaan.<br />
Aan de andere zijde van het huis stond de keuken met<br />
de daaraan verbonden woning voor onze bedienden. Ieder<br />
die in Indie is geweest, zal begrijpen, dat daar dan ook den<br />
geheelcn dag gekookt werd of liever „gepoft".<br />
Daarnaast kwam het huis van den controleur en geheel<br />
zuidelijk een groote loods, waarin de koelies sliepen. Met<br />
gerustheid hadden wij dit „Klein Monte Carlo" kunnen<br />
noemen, want daar werd eiken nacht gedobbeld en wanneer<br />
wij van eenen tocht uit het binnenland terugkwamen, liepen<br />
de koelies op een draf naar hun geliefkoosd huis om onmiddellijk<br />
met het dobbelspel te beginnen.<br />
Het eten, dat de koelies kregen, was hoogst eenvoudig en<br />
bestond uit twee menu's: rijst met gedroogde visch of rijst<br />
met gedroogd hertenvleesch. Ken en ander werd smakelijk<br />
gemaakt met uien of wel met een kwalijk riekende stof<br />
genaamd „trassi". Wee den dag dat de „gamellechef" het<br />
noodig oordeelde om de gedroogde visch of het vleesch,<br />
dat eenigszins vochtig werd in het provisiehuis, te drogen.<br />
Gelukkig dat het weinig woei op het eiland, vandaar dat de<br />
lucht beperkt werd tot een klein gedeelte van het eiland,
12 Metu Débi.<br />
waar de geurige spijzen werden blootgesteld aan de koesterende<br />
stralen van de zon en in geur wedijverden met de<br />
„trassi". Het toppunt werd echter bereikt, toen wij een<br />
zending gezouten eieren uit Ternate ontvingen, die een voor<br />
een moesten geprobeerd worden. Het resultaat was, dat zij<br />
allen bedorven waren.<br />
Tegen de beri-beri ontvingen de koelies kadjang idjoe<br />
met goelah Java of Javaansche suiker. De koelies lieten de<br />
kadjang idjoe echter ontkiemen en maakten er „sajor" van,<br />
hetgeen geheel tegen de voorschriften was. De werking van<br />
dit voorbehoedmiddel heeft v. D. SANDE dus niet kunnen<br />
constateeren. Het woord „sajor" is moeilijk te verklaren,<br />
het is de eerste en voornaamste toespijs bij de rijsttafel en<br />
is zeer nat van gehalte. Waaruit de sajor bestaat is niet<br />
te zeggen, daar ik er bijna alle levensmiddelen in heb waargenomen.<br />
Het was voor DE BEAUFORT en mij een dagelijksch<br />
genot om het gezicht van Professor te bestudeeren,<br />
wanneer hem de bekende schotel werd gepresenteerd en hij<br />
met den lepel op onderzoek uitging. Gewoonlijk was het<br />
resultaat, dat hij met een diepe zucht den schotel aan zijn<br />
buurman's eetlust overliet.<br />
Ten slotte nog eene sanitaire inrichting waar de zee zorgde<br />
voor de reiniging zonder dat er „getrokken" behoefde te<br />
worden en welk huis tevens dienst deed als vesting van de<br />
Locomotief, die steeds vervolgd werd door Gigi.<br />
Een trouwe vriend is ons langen tijd een kangoeroe geweest,<br />
die helaas tijdens eene korte afwezigheid van ons den dood<br />
vond door onze honden, waarschijnlijk aangehitst door de<br />
koelies. „Kobus", aldus zijn naam, hadden wij een beter lot<br />
waardig gekeurd en wij hoopten, dat hij eens bewonderd
Metu Débi. 13<br />
zoude worden in de Zoölogische tuin te Amsterdam. Hij<br />
mocht zelfs niet mede naar Europa in gepraepareerden<br />
I. F. DE BEAUFORT met Kobus.<br />
toestand, daar men hem onmiddellijk na het gebeurde begraven<br />
had.<br />
Op het eiland liep een prachtige kalkoensche haan rond,<br />
die door de Papoea's voor een hond werd gehouden of<br />
liever zij gebruikten het woord „gónjë" voor dit voor hen<br />
vreemde wezen. Dit was een geschenk van den heer G. J. J.<br />
DE JONG, militair commandant van Ternate. Zijne prachtige<br />
vederen wekten natuurlijk hunne begeerte op, daar zij die
14 Metu Débi.<br />
gaarne gehad hadden om in hun haardos te steken.<br />
Van de planten, die op het eiland groeiden, noem ik in<br />
de eerste plaats de casuarinen 1 ). In voorkomen doen zij<br />
denken aan de larix. Als de wind door de takken' speelde,<br />
dacht men zich een oogenblik in het vaderland, daar het<br />
geluid veel overeenkomst heeft met ruischende dennen.<br />
De nooit ontbrekende klapperboomen, het zekerste teeken,<br />
dat hier menschen wonen, waren ook hier aanwezig, alhoewel<br />
in zeer gering aantal. Eenige papajaboomen tierden welig<br />
bij de woning der handelaren. De zuidpunt van het eiland<br />
was bedekt met rhizophoren.<br />
Uit zaden, die ons gestuurd waren door 's Lands Plantentuin<br />
te Buitenzorg, trachtten wij nuttige groenten te telen<br />
voor de keuken, maar dit mislukte, daar wij dikwijls geruirnen<br />
tijd afwezig waren en de zaadbedden door een of<br />
andere oorzaak vernield werden.<br />
Eenige annanaskronen plantten wij in het door den mantri<br />
voor onze veranda aangelegde plantsoen en ik hoop, dat deze<br />
nu wel vrucht zullen gedragen hebben. Wanneer wij excursies<br />
maakten in de baai, brachten wij steeds planten en<br />
bloemen mede. De zoo welig bloeiende orchide, de Dendrobiurn<br />
Rosenberghi, sierde ook ons tuintje.<br />
Gaan wij thans over tot eene nadere beschrijving van onze<br />
buren, de Papoea's. Zooals ik reeds zeide, woonden zij niet<br />
op het eiland maar op het vasteland rondom de baai. Als<br />
voornaamste kampong in de Jotéfa-baaï komt in aanmerking<br />
Tobádi, gelegen ten noorden van Metu Débi. Deze kampong<br />
schijnt de heerschappij te bezitten over de overige<br />
¹) Casuarina equisetifolia.
Metu Débi. 15<br />
kampongs. Nauw daarmede verbonden zijn de twee kampongs<br />
Ingrås ten zuid-oosten van Metu Débi en bij laag water met het<br />
eiland verbonden en ten oosten van Tobádi het zeer onaanzien-<br />
Gezicht op Tobádi met Karriwarri.<br />
lijke Ingrau. De bewoners van deze drie nederzettingen spreken<br />
dezelfde taal en behooren tot één stam, „Jotéfa" genaamd.<br />
Het is toch een zeer vreemd verschijnsel, dat in dit gedeelte<br />
van Nieuw-Guinea zulk eene verscheidenheid van talen<br />
heerscht. In de Humboldtbaai kwamen toch niet minder dan<br />
drie talen voor, die volgens ons gehoor weinig op elkaar<br />
geleken. Eene gemeenschappelijke taal zooals die in de<br />
Geelvinckbaai bestaat — het Numfoorsch — bestaat hier<br />
niet. Wij hebben bij ons bezoek aan het Sentáni-meer dan<br />
ook door middel van drie tolken met de inwoners moeten<br />
spreken. De juistheid van de inlichtingen, die men vraagt,<br />
lijdt hier natuurlijk zeer onder.
Ió<br />
Metu Débi.<br />
In het westen van de buitenbaai, de Humboldtbaai, ligt<br />
op het eiland Kajó, de kampong Kajó Intsáu; in het noorden<br />
dicht bij Kaap Caillé (Tuátja) de kampong Kajó Jembí;<br />
Bewoners van Kajó.<br />
beide bezitten een eigen taal. Deze vijf kampongs leven allen<br />
in de beste harmonie met elkander. Geheel in de N.O. hoek<br />
van de binnenbaai ligt de groote kampong Nafrí of Wába,<br />
die in slechte verhouding rnet de vijf eerstgenoemden leeft.<br />
Zij schijnt een vooruitgeschoven post te zijn van het Sentánimeer.<br />
Ik bracht er slechts een zeer kortstondig bezoek en<br />
wij voelden ons in deze kampong niet zoo op ons gemak<br />
als bij de Tobádiërs, waar wij als het ware als kind aan<br />
huis waren. De bewoners van Nafrí hadden zelfs beweerd,<br />
dat zij ons zouden „pijlen", zooals Dumas zeide, indien wij
Metu Débi. 17<br />
ons bij hen zouden vertoonen. Een dergelijk voornemen<br />
hebben zij gelukkig niet ten uitvoer gebracht, maar een en<br />
ander bracht toch eene verkoeling te weeg en de controleur<br />
was van oordeel, dat wij niet noodeloos het gevaar moesten<br />
opzoeken,<br />
De Papoea's zijn een eigenaardig volk, dat volgens mijne<br />
meening in zijne ideeën niet laag staat. Van kannibalisme<br />
heb ik nimmer iets gemerkt, trouwens hunne voeding was<br />
zoo overvloedig en goed, dat zij een dergelijk excentriek<br />
voedsel niet noodig hadden. Veelwijverij hebben wij evenmin<br />
waargenomen, elk had zijne eigene vrouw en overspel werd<br />
geloof ik zwaar gestraft. Alcoholische dranken gebruikten<br />
zij niet en zij gingen zich hoogstens te buiten aan onmatig<br />
gebruik van tabak. Hun grootste ondeugd was wel de begeerigheid,<br />
maar zij wisten die niet zoo te maskeeren, als<br />
personen met een westersche beschaving. Zij waren vroolijk<br />
en gelukkig; maar hoe kan dit ook anders, want zij hadden<br />
volop te eten, leden geene koude, leefden in een aangenaam<br />
klimaat, gingen voor hun genoegen op de vischvangst en op<br />
de jacht, terwijl de vrouwen voor de mannen op het land<br />
werkten. Mij dunkt, factoren zijn er in voldoende aantal<br />
aanwezig om zich gelukkig te gevoelen en een onbezorgd<br />
leven te lijden.<br />
Hun hoofdvoedsel bestaat uit sago, die, nadat zij geklopt<br />
en gewasschen is, in manden bewaard wordt en voor de<br />
consumptie tot een soort pap wordt bereid. Zout wordt<br />
daarbij niet gebruikt. Van eiken boom krijgt men ongeveer<br />
750 pond meel; men kan zich dus voorstellen, dat, zoodra<br />
de sago in manden in huis staat, er niet veel meer gewerkt<br />
wordt „om de sago". Visch wordt ook zeer veel door hen
I8 Metu Débi<br />
gegeten, de zee levert trouwens een overvloed hiervan op.<br />
Ik zal later eene beschrijving geven van de eigenaardige wijze,<br />
Vrouwen uit de Geelvinkbaai bezig met sagokloppen.<br />
waarop die gevangen wordt. Het varkensvleesch is zeer gewild,<br />
maar komt alleen m aanmerking bij feestelijke gelegenheden.<br />
Wanneer er een varken per prauw uit een naburige<br />
kampong wordt aangevoerd, dan is reeds van verre zichtbaar<br />
of het groot of klein is, daar de roeier naar mate van<br />
de grootte van het dier, het water onder het roeien hoog of<br />
minder hoog met zijn pagaai opgooit. De taro¹) en o(e)bi's²)<br />
vervangen de aardappels. Verder eten zij nog klappernoten,<br />
') Colocasium antiquorum.<br />
²) Batata edulis.
Metu Débi I9<br />
pisangs en suikerriet; men ziet dus, dat hun menu niet zoo slecht<br />
is, wel niet zeer varieerend, maar toch zeer overvloedig. Sommige<br />
Papoea's laten de klappers ontkiemen door ze in lange<br />
rijen aan touwen tusschen staken op te hangen; in de kampong<br />
Kaptíau in de Walckenaersbaaï zagen wij er eenige<br />
duizenden aldus opgehangen. De Tobádiërs eten echter de<br />
klappers versch, zoodra zij van de boomen geplukt zijn; in<br />
dezen ga ik geheel met hunnen smaak mede. De melk van<br />
de jonge klappernoot is een heerlijke dorstwerende drank en<br />
het jonge vleesch gegeten met een lepeltje, handig gemaakt<br />
uit de buitenste wand van de vrucht, heeft een overheerlijke<br />
smaak. Toen wij op Metu Débi arriveerden, had<br />
of het hoofd van de kampong, de zoogenaamde korano, met<br />
name Hamadi, óf wel de raad der ouden besloten, dat er<br />
geen klappers mochten geplukt worden en dat deze moesten<br />
bewaard worden voor een te houden feest. Of zij wellicht<br />
begrepen, dat wij voor hen gevaarlijke concurrenten zouden<br />
zijn, weet ik niet, zeker is het, dat wij onze schade later op<br />
het Sentáni-meer hebben moeten inhalen. Eenmaal echter<br />
heeft de „jente karessori" of onder-korano Kabreeuw ons<br />
vergund om klappers van zijne boomen te plukken. Elke<br />
nuttige boom, d. w. z. een boom, die voedsel voortbrengt,<br />
heeft een eigenaar op Nieuw-Guinea. Ten bewijze worden<br />
dikwijls figuren in den bast van den boom gesneden.<br />
Het bereiden der sago uit de Metroxylon Rumphii en<br />
Sagus geschiedt door de vrouwen; de boom, die in zeer lage<br />
moerassige streken groeit, moet geveld worden, zoodra zij<br />
gaat bloeien, Heeft zij eenmaal gebloeid, dan is zij niets<br />
meer waard voor de sagobereiding en sterft ook spoedig<br />
daarna. Het zoogenaamde sagowasschen geeft eene zeer eigen-
20 Metu Débi<br />
aardige zure lucht, die doet denken aan de run, die gebruikt<br />
wordt door de leerlooiers. Ik herinner mij bij een tocht, die wij<br />
in het binnenland maakten, dat wij de bewoners van die streek<br />
nergens konden vinden, maar de bekende lucht van het<br />
sagowasschen verried toch hunne aanwezigheid. De sago<br />
wordt tot een soort van brei gekookt, die zeer fileert, waardoor,<br />
het mogelijk is deze met twee stokjes te eten.<br />
In de Geelvinkbaai eet men de sago in koeken, die in de<br />
daarvoor bestemde vormen worden gebakken.<br />
Kinderen heb ik de sago wel rauw zien eten, zij knabbelden,<br />
evenals hier de kinderen op een boterham, eenvoudig<br />
op een stuk van een sagoboom, waaruit de sago nog niet<br />
gewasschen was.<br />
Behalve de klappermelk drinken de Papoea's niets dan<br />
water en dat nog wel zeer spaarzaam. Wanneer de Papoea<br />
uit een beekje drinkt, buigt hij zich daarover halverwege en<br />
gooit met zijn hand het water naar boven, dat hij zeer<br />
handig met zijnen mond opvangt. Alhoewel oogenschijnlijk<br />
zeer gemakkelijk, vereischt deze wijze van drinken zeer veel<br />
vaardigheid.<br />
Kan de Papoea niet rooken, dan houdt hij zich bezig met<br />
pruimen. Hij neemt daarvoor vijf a zes pinangnoten ¹) in<br />
zijnen mond, daarna een weinig van de vrucht der betelpeper<br />
2) , vervolgens snoept hij tijdens het pruimen voortdurend<br />
uit zijn kalkdoos. Dit voorwerp is altijd aanwezig in zijn<br />
soggeriedje of draagtaschje.<br />
De kalkdoos is vervaardigd van de vrucht van de Lager<br />
¹) Aréca catechu.<br />
²) Piper Betle.
Metu Débï 21<br />
naria vulgaris, die daarvoor gedroogd wordt en versierd is met<br />
daarin gebrande sierlijke krullen en lijnen, die doen denken aan<br />
hetgeen men thans nieuwe stijl noemt. In dezen koker steekt<br />
een spatel, dikwijls schroefvormig geribt. Wanneer hij nu uit<br />
zijn kalkdoos wil snoepen, schudt hij doos en spatel flink<br />
heen en weer en kleeft de zich daarin bevindende kalk aan<br />
de spatel, die nog vochtig is van de vorige snoeperij. Daarna<br />
likt hij met behagen de spatel af, terwijl hij zijn mond zoo<br />
ver mogelijk opendoet. Een vuurroode kleur is thans zichtbaar,<br />
die zijn oorzaak vindt in de vermenging der drie genoemde<br />
ingrediënten. Natuurlijk is het speeksel, dat hij<br />
overal kwistig deponeert of behendig tusschen de reten<br />
van de vloeren der huizen weet te spuwen, eveneens helder<br />
rood gekleurd. Een uitgekauwde pruim schijnt een niet te<br />
versmaden delicatesse te zijn, want tijdens een dansfeest voor<br />
de karriwarri te Tobádi, zag ik een liefhebbende vader een<br />
dusdanige pruim als bewijs zijner hoogachting geven aan<br />
zijn circa twaalf-jarig dochtertje. Deze verdeelde de bonbon<br />
zusterlijk met eenige vriendinnetjes.<br />
Daar de Papoea meestentijds een geweldige pruim in den<br />
mond heeft, bemoeilijkt dit zeer zijn spreken en is het dan<br />
ook regel, dat men dezelfde woorden door diverse personen<br />
verschillend hoort uitspreken. De taal is niet gemakkelijk en<br />
wij leerden die zeer slecht aan, omdat een van hen Waru ¹}<br />
zeer goed Maleisch sprak en wij dus niet genoodzaakt waren<br />
hun taal te spreken. Waru had voor zijn doen vrij veel van<br />
de wereld gezien, hij was toch verscheidene jaren bij den<br />
resident van Ternate tuinjongen geweest.<br />
¹) Waru beleekent touw, zijne vrouw heette idjë of te wel visch.
22 Metu Débi.<br />
Van eigenlijke kleeding is geen sprake, althans niet bij de<br />
mannen; de vrouwen dragen een rokje, vervaardigd van<br />
geklopte boombast, om het middel vastgehouden door een<br />
rood koord, somtijds versierd met witte schelpjes. De centuurs,<br />
die hier gedragen worden door cricketspelers en die<br />
van voren gesloten worden door een s-vormige slang, hadden<br />
zeer veel aftrek; vooral aan het Sentáni-meer hadden wij
Itjoi van Tobádi.
Metu Débi 23<br />
zeer veel succes met dit ruilartikel. In de ooren dragen de<br />
vrouwen talrijke schildpadden oorringen; ik heb er soms<br />
wel eens een twintigtal in één oor geteld. Dat het oorlel<br />
daardoor eenigszins verlengd was, behoeft geen betoog. Jonge<br />
meisjes dragen dikwerf aan het doorboorde neusschot een<br />
kostbare kraal, waarover ik later zal spreken.<br />
De borst en de rug van de vrouwen zijn dikwijls versierd<br />
met dikke lidteekens in sierlijke vormen. Nevensgaande foto<br />
geeft een zuivere voorstelling, hoe een en ander er uit ziet.<br />
Het haar dragen de vrouwen in lange krulletjes, die met<br />
de daar in de buurt- voorkomende roode aarde ingesmeerd<br />
worden.<br />
Erg aanlokkelijk ziet eene Papoesche dame er niet uit,<br />
vooral als men daarbij nog bedenkt, dat de meeste Papoea's<br />
lijden aan een huidziekte de „cascado"; in werkelijkheid een<br />
schimmelplant, die op de huid der menschen voortwoekert<br />
en die haar steeds doet schilferen. Dit is geen schurftziekte —<br />
scabies— zooals wel eens beweerd wordt. Dat zij er niet op<br />
gesteld zijn, bewijst, dat een . echtpaar op een dag op consult<br />
kwam bij VAN DER SANDE om hun kindje te laten genezen<br />
van die ziekte. Er was slechts een klein plekje op<br />
een der ïichaamsdeelen van het kind.<br />
Een oudere Papoea, aan wien VAN DER SANDE zeer veel<br />
moeite had besteed om hem van deze ziekte te genezen,<br />
verklaarde op een morgen, dat hij wel verder behandeld<br />
wenschte te worden, maar dan moest VAN DER SANDE hem<br />
een jas ten geschenke geven. Hij was schijnbaar in de verbeelding,<br />
dat de geheele behandeling geschiedde ten genoege<br />
van v. D. SANDE.<br />
De mannen gaan bijna geheel naakt, sommigen dragen
24 . Metu Débi.<br />
een schaambedekking. De bewoners van de oostelijk gelegen<br />
kampongs, te zamen Séká, genaamd, ;dragen een penisdopje,<br />
dat gemaakt is uit de vrucht van een Lagenaria<br />
O<br />
Om den hals hebben zij veelal een collier van groote kralen;<br />
om de bovenarmen en kuiten dragen zij gevlochten<br />
banden, en als versiering<br />
op het lichaam<br />
een gevlochten<br />
bandje, dat een<br />
kruis op de borst<br />
vormt.<br />
Bij feestelijke gelegenhedenstoppen<br />
zij in de halsversiering<br />
en de<br />
armbanden reukgras<br />
') en hel rood<br />
gekleurde crotonbladeren.Hetreukgras<br />
geeft aan alle<br />
voorwerpen, die er<br />
mede in aanraking<br />
zijn geweest een<br />
zeer eigenaardigen<br />
lucht, die overal<br />
Versierde Papoea's op Metu Débi.<br />
heerscht waar Papoea's<br />
huizen. In het doorboorde neusschot dragen zij ter<br />
versiering twee aan elkaar verbonden varkenstanden.<br />
¹) Plectranthus- en Amomum-soorten.
Metu Débi.<br />
De linksche figuur stelt voor een kikvorsch (kharáu), de rechtsche<br />
een boog (pembi-tëní).<br />
1. kop (khebür). a. boog (pembi-tëní),<br />
2. achtergedeelte (mëdiwå).<br />
b. pijl ( pembi-natu)<br />
3. rug. (oikoiní).<br />
4. pooten (kharauriè). c. rottanpees van den boog.<br />
5. jonge kikvorschen(kharáu-natu). d. versiering (åne åne).<br />
6. visschenoog (idje windu).<br />
7. bloedzuiger (chine).<br />
25
26 Métu Débi.<br />
De mannen dragen ook dezelfde schildpad-oorringen als<br />
de vrouwen.<br />
Van de tatouage, die veelal bij de mannen op den rug<br />
Het geheel stelt voor een schelp (ábukwe) met den<br />
kop (khebur) van het daaruit kruipende dier.<br />
voorkomt, geef<br />
ik hiervoren en<br />
hiernevens een<br />
schets met de<br />
daarbij door hen<br />
gegeven uitleg-<br />
ging der figu-<br />
ren.<br />
In hunnen net-<br />
ten haarbol ont-<br />
breekt nimmer<br />
een kam, die<br />
voor verschillen-<br />
de doeleinden<br />
gebruikt wordt:<br />
o.a. bij het krabben, opmaken van het haar of nuttigen van<br />
de sago.<br />
Alhoewel ik bij een feest gaarne de sagopap eens had<br />
willen proeven, weerhield mij toch de zonderlinge vork, die<br />
ik daarbij moest gebruiken.<br />
Over den haardracht nog het volgende.<br />
De kleine jongens, die nog niet in den karriwarri zijn,<br />
dragen het haar óf kaal afgeschoren of in een kam, die van<br />
het midden van het voorhoofd naar het achterhoofd loopt. Het<br />
scheren geschiedt aldus: men scheurt een schilfer van den bast<br />
van de bamboe, deze wordt gebogen en daarmede het haar af-<br />
geschrapt. Op de volgende foto is een en ander goed zichtbaar.
Metu Débi. 27<br />
De jongens van de karriwarri en de ouderen draden den<br />
vollen haardos en deze wordt zeer netjes onderhouden, vooral<br />
Het scheren van het haar bij eenen jeugdigen Papoea.<br />
door de Tobádiërs. De jongens van de karriwarri zijn de<br />
ouderen daarin behulpzaam en ik heb ze dikwijls in rijen<br />
achter elkaar zien zitten om elkaar het haar te helpen op-<br />
maken. Om hun haarbol des nachts niet in de war te bren-<br />
gen slapen zij op de zoogenaamde slaapbankjes, een hoogst<br />
eenvoudig en hard hoofdkussen bestaande uit een met snij-<br />
werk versierde lat op twee voetjes. Een zeer eigenaardige<br />
versiering bestaat hierin, dat de haarbol wordt geprüino-<br />
veerd tot bloembed ; daarin worden de bloemen van de<br />
hibiscus gestoken, en de Papoea verschijnt thans met een<br />
vuurroode of gele bol, die schel afteekent tegen de choco-<br />
ladckleur van zijn huid.
28 Metu Débi.<br />
Bij feesten worden lichaam en haarbol ook wel versierd<br />
met kunstige figuren van zwart, rood of wit. De zwarte kleur<br />
verkrijgen zij door roet, de roode van bovengenoemde aarde,<br />
de witte uit kalk.<br />
Bij onze goederen bevonden zich eenige blikjes ripolin;<br />
wij vermaakten ons op een middag een ons zeer bevriende<br />
Papoea, met name UNAI, blauw en wit te schilderen, zoodat het<br />
scheen of hij een aldus gekleurd tricot aan had. Een hoog<br />
boord maakte zijn kleeding volkomen. Het resultaat was, dat<br />
den volgenden dag een groot aantal Papoea's om verf kwamen<br />
vragen; wij maakten natuurlijk gebruik van deze gelegenheid<br />
om onze verf te ruilen tegen gewilde ethnografica. De Papoea<br />
is een volleerde handelsman en ziet niet licht af van een<br />
eenmaal bedongen prijs. Zij begrepen volkomen, dat wij hunne<br />
ethnografische voorwerpen noodig hadden en dagelijks was<br />
het voor de veranda een soort van markt van ethnografica.<br />
Een onafscheidelijk voorwerp is het taschje, waarin de<br />
Papoea alles bewaart, wat hem heilig is. Om te beginnen<br />
hangen hieraan de kostbare kralen. Deze kralen; waarvan<br />
men tot nu toe de herkomst niet heeft kunnen bepalen,<br />
moeten van zeer hoogen ouderdom zijn en dragen den naam<br />
van sembóni's. Het geheele leven der Papoea's is nauw verbonden<br />
met deze kralen. Wanneer een Papoea trouwplannen<br />
heeft, is hij verplicht aan de familie van het meisje een<br />
aantal sembóni's ten geschenke te geven. Daar er betrekkelijk<br />
weinig sembóni's zijn, blijven deze hunne waarde behouden.<br />
De Ternataansche handelaars hebben getracht met<br />
nagemaakte sembóni's paradijsvogels te koopen, maar dit is<br />
niet gelukt; zij onderscheidden onmiddellijk de nagemaakte<br />
van de echte.
Metu Débi. 29<br />
DUMAS beweerde, dat deze zware bruidschat dikwijls een<br />
verhindering voor het huwelijk was en daarom zoo weinig<br />
plaats had. De pokziekte, die daar af en toe heerscht,<br />
dunt mede hunne gelederen sterk, zoodat deze twee omstandigheden<br />
de oorzaakreden zoude zijn, dat de bevolking<br />
daar zoo weinig talrijk is.<br />
Draagtaschje met kalkkoker, links een Khas.<br />
De .sembónis komen in verschillende grootte, kleur en<br />
prijs ¹) voor, terwijl de grootste schat de zoogenaamde „khas"<br />
¹) Sëmboni ± f 1.— azuurblauw; Soewá ± ƒ 2.50 ; Sjar ± f 5.— blauw glas ;<br />
Isjar growaunori ± ƒ2.50; Isjar choi ± ƒ 3.— langwerpig; Chris ± ƒ 0.50<br />
klein geel; Dainjansi ± ƒ 50.— groot geel; Tranjo ± f3.—; Pro tauri ± ƒ 1.—<br />
groen klein.<br />
Extract uit een verslag der Noord-Nieuw-Gniuea-expeditie door P. E. Moo--
30 Metu Débi.<br />
zijn; deze doen denken aan armbanden vervaardigd uit de ziel<br />
van eene oude flesch van groen glas. Zijn de sembónis gewoonlijk<br />
particulier eigendom, de khas' behooren tot het<br />
vermogen van de gemeenschap. Zij worden gebruikt, indien<br />
er om de een of andere reden eene schatting aan een andere<br />
kampong moet betaald worden. Dat zij ook sommige<br />
kralen op zeer hoogen prijs stellen, blijkt hieruit, dat VAN<br />
DER SANDE te vergeefs voor de sembóni's die aan een draagtasch<br />
hingen een dertigtal bijlen bood. In antwoord op het<br />
bod draaide de eigenaar zich lachend om en verdween.<br />
Als wapens hebben de Tobádiërs in de eerste plaats boog<br />
en pijlen, zonder deze ziet men ze bijna nooit, maar de<br />
LENBURGH. Tijdschrift van het Bataviaansch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen,<br />
dl. XLVII, afl. I en 2.
Metu Débi. 31<br />
boog is dan altijd ontspannen. DUMAS had de gewoonte de<br />
rottan, waarmede de boog gespannen wordt, door te snijden,<br />
wanneer een Papoea zich met gespannen boog bij hem vertoonde.<br />
Hij beschouwde dit als eene onbeleefdheid. De<br />
pijlen komen in zeer groote verscheidenheid voor, hebben<br />
alle een afzonderlijken naam en zijn alle voor een bepaald<br />
doel; zoo heeft men vogel-, varkens- en menschenpijlen. De<br />
laatste hebben gewoonlijk een uit been vervaardigde punt.<br />
Als andere wapens gebruiken zij lansen, veelal voorzien van<br />
een bamboepunt. Een kleiner wapen is een dolk uit het<br />
dijbeen van den casuaris geslepen, dien zij door een armband<br />
van den linker bovenarm steken.<br />
Omtrent het karakter der Tobádiërs is mijne bevinding,<br />
dat zij in menig opzicht met kinderen zijn te vergelijken.<br />
Zij zijn vroolijk van aard, bevattelijk voor een aardigheid<br />
en er is bij een vriendelijke behandeling veel van hen gedaan<br />
te krijgen. Hun hebzucht is echter zeer groot en is<br />
merkbaar uit al hunne handelingen: „niets voor niets" is<br />
hunne leus. Toch meende ik op te merken, dat zij een soort<br />
van genegenheid voor ons hadden opgevat; alhoewel ik<br />
onmiddellijk wil toegeven, dat ons verblijf in de Humboldtbaai<br />
voor hen zeer voordeelig was. Toen wij namelijk<br />
eenigen tijd afwezig waren geweest, legde UNAI eene<br />
kinderlijke vreugde aan den dag, toen hij DE BEAUFORT en<br />
mij weer terug zag. Men heeft ons wel eens verweten, dat<br />
wij veel te familiaar met hen omgingen en hen vrijheden<br />
toelieten, die feitelijk niet te pas kwamen. Ik geloof, dat deze<br />
personen zich zeer vergissen en meer het oog hebben gehad<br />
op den omgang tusschen Europeanen en Maleiers of Javanen.<br />
Men moet niet vergeten, dat de Papoea's zich geheel
32<br />
Metu Débi.<br />
vrij en onafhankelijk gevoelen en zeer goed kunnen leven<br />
zonder ons. In hun hart erkennen zij dan ook onze heerschappij<br />
over hen niet. Trouwens het eenigste, waaruit ons<br />
bestuur merkbaar is, bestaat daarin, dat aan den korano een<br />
Nederlandsche vlag en een zwart jasje met goudgalon wordt<br />
uitgereikt. Hij vat dit aldus op, dat bij aankomst van een<br />
schip de drager van het mooie jasje een dubbele portie geschenken<br />
krijgt in den vorm van tabak of kralen. Wij hebben<br />
ons steeds vrij en zonder ooit eenigen last te hebben<br />
ondervonden te midden van hen bewogen en met genoegen<br />
denk ik nog aan de tochtjes, die ik met DE BEAUFORT in<br />
de kampong Tobádi heb gemaakt. Wij namen dan een van<br />
hunne op het land getrokken prauwen en roeiden daarmede<br />
naar het huis van UNAI; bekeken zijn huis en moesten zijne<br />
schatten bewonderen. Hij was onder anderen zeer trotsch<br />
op het bezit van een groote kamferhouten kist.<br />
Mijne vriendschap met UNAI dateerde van het oogenblik,<br />
dat ik hem een soort sirenefluit had cadeau gegeven. Wij<br />
gebruikten deze fluiten om elkaar seinen te geven in het<br />
bosch, daar het niet mogelijk was om elkaar te beroepen.<br />
Deze voorwerpen hadden wij aan een touw om den hals<br />
hangen. Daar nu elke Papoea een voorwerp, wat hem dierbaar<br />
is, om den hals draagt, waren zij van oordeel, dat deze<br />
fluiten voor ons van zeer veel waarde waren. Genoeg om<br />
zijne begeerte nog meer op te wekken, afgescheiden van<br />
het voor hem zoo aanlokkelijke geluid, dat het voorwerp<br />
voortbracht.<br />
Eiken dag kondigde UNAI zijne komst aan door op de<br />
sirenefluit te blazen, maar den dag van ons vertrek bracht<br />
hij het voorwerp wel aan zijne lippen maar met een treurig
Metu Débi. . 33<br />
gebaar Het hij haar vallen, om aan te toonen, in welk een<br />
diep verslagen toestand bij was.<br />
Eens was hij wegens zijn onbehoorlijk gedrag bij den controleur<br />
geroepen en had<br />
daar zoo goed als dit<br />
ging, door middel van<br />
eenen tolk, eene berisping<br />
gekregen. Hij<br />
stond in eene deemoedige<br />
houding alles aan<br />
te hooren; toen hem<br />
gezegd werd, dat hij kon<br />
vertrekken, maakte hij<br />
rechtsomkeert, ontlokte<br />
een schrille toon<br />
aan zijn dierbaar instrument<br />
en wandelde<br />
statig weg, een diplomaat<br />
waardig. Van<br />
hem moet ik nog het<br />
volgende verhalen : Op<br />
den dag van ons vertrek<br />
van Metu-Débi<br />
Unai.<br />
verzocht Unai mij, of<br />
ik hem het genoegen wilde doen om in plaats van in de<br />
vlet van de Zeemeeuw in zijn vaartuig plaats te nemen. Natuurlijk<br />
deed ik dit. Ik had in mijne hand een groot maatglas<br />
en een alcoholweger, omdat ik bang was, dat deze voorwerpen<br />
bij het overbrengen door de koelies zouden gebroken<br />
worden. Hij nam ze mij zeer gedienstig af en deponeerde
34<br />
Metu Débi.<br />
ze zeer voorzichtig onder in zijne prauw. Door de drukte<br />
van het vertrek vergat ik deze voorwerpen en ik bemerkte<br />
mijn verlies eerst, toen wij reeds lang onder stoom waren.<br />
Natuurlijk werd ik druk geplaagd, omdat ik UNAI zoozeer<br />
vertrouwd had en ieder dacht, dat hij ze zich toegeëigend<br />
had, Hoe verheugd was ik, toen ik in Holland een<br />
kistje ontving waarin het maatglas en de alcoholmeter. Ik<br />
hoop, dat ik UNAI nog eens persoonlijk daarvoor zal kunnen<br />
bedanken.<br />
De vrouw wordt door de Papoea's als een minderwaardig<br />
wezen beschouwd, ten minste dit leidden wij hieruit af, dat<br />
de vrouw op het land moest werken en niet mede mocht<br />
doen aan de feestmalen. Toch lieten de vrouwen zich goed<br />
hooren, toen er eens een twist ontstond onder de mannen<br />
over de verdeeling van de buitgemaakte visch. Dit duldden<br />
o<br />
de mannen dan toch wel.<br />
Het visschen geschiedt op de volgende wijze:<br />
De banken, die zich in de Humboldtbaai bevinden, zijn de<br />
plekken, waar de vischvangst plaats grijpt. Een zoodanige<br />
plek wordt door een veertigtal prauwtjes omringd, die het<br />
geheel met een net omspannen. Deze netten zijn voorzien<br />
van keurig gesneden dobbertjes, terwijl het ondereinde verzwaard<br />
is door schelpen. De netten zelf zijn vervaardigd<br />
uit de vezel van den luchtwortel van de Pandanus.<br />
Eenige prauwen gaan nu in de ingesloten ruimte, beginnen<br />
de zich daarin bevindende visch te jagen en trachten<br />
deze met speren of zoogenaamde „séndoni garrim" te<br />
spietsen. De opgejaagde visch tracht nu over het net heen<br />
te springen, maar wordt in den sprong handig door hen in<br />
netjes opgevangen. Wee dengene, die een visch laat ontglip-
Metu Débi. 35<br />
pen. Hij wordt luide uitgejouwd en gehoond. Zoo gaat het<br />
van de eene bank naar de andere.<br />
Visschende Tobádiërs.<br />
Het vischwater in de Humboldtbaai is afgebakend door<br />
denkbeeldige grenzen en de bewoners van Nafrí zouden het<br />
niet gewaagd hebben in de nabijheid van ons eiland te<br />
visschen.<br />
Op schildpadden wordt jacht gemaakt in de open zee met<br />
lange speren; tot mijn spijt heb ik nimmer deze jacht medegemaakt.<br />
Behalve dat de Tobádïërs goede visschers zijn, zijn zij<br />
uitstekende zeilers. Met hunne ranke prauwtjes, voorzien van<br />
één uitlegger en groote zeilen, vervaardigd van Pandanusbladeren,<br />
onderhouden zij een drukke gemeenschap met de<br />
bewoners van Sékå en de meer oostelijk gelegen kampongs ;
36<br />
Metu Débi.<br />
westelijk met die aan de Toráre baai en met Tarfia en<br />
Tanah Merah. Over de zeewaardigheid van deze booten<br />
spreek ik in hoofdstuk III.<br />
Zeilende Papoea's in de Humboldtbaai.<br />
Van de eersten koopen zij varkens, van de anderen de<br />
steenen bijlen, van de laatsten de zoo begeerde met schelpen<br />
versierde centuurs en armbanden.<br />
Gaan wij thans over tot hunne zoogenaamde godsdienst.<br />
Ik zeg zoogenaamd, omdat wij hieromtrent ondanks al ons<br />
vragen en onderzoeken, niets definitiefs hebben te weten<br />
kunnen komen. Wellicht uit wantrouwen werd ons niets medegedeeld,<br />
maar het lijkt mij ook zeer goed mogelijk, dat zij<br />
het niet noodig oordeelden, dat wij de beteekenis van alles
Karriwarri van Tobádi.
Metu Débi. 37<br />
te weten kwamen. Het kan echter ook, dat zij zelf de beteekenis<br />
van deze ceremoniën niet meer weten; er worden<br />
toch door hen ook liederen gezongen in een taal, die zij<br />
zelf niet goed meer begrijpen en niet meer spreken.<br />
In Tobádi bevindt zich een groote tempel, die den naam<br />
van „Karriwarri" draagt. Deze naam heeft niets te maken met<br />
„Korwar", de naam van een afgodsbeeldje in de Geelvinkbaai,<br />
welke naar ik meen daarmede wel eens in verband gebracht<br />
wordt. De Tobádiërs kennen het gebruik van afgodsbeeldjes<br />
niet; wel zag ik beeldjes in hout uitgesneden, maar die stelden<br />
geen afgoden of gestorven familieleden voor.<br />
De dienst in de karriwarri wordt waargenomen door jongens,<br />
die voor den tijd, dat zij daaraan verbonden zijn, daarin<br />
moeten werken en slapen. Zij mogen gedurende dien tijd<br />
geen eigendom bezitten; verwerven zij dit op de een of<br />
andere wijze, dan moeten zij dit onmiddellijk aan de ouderen<br />
afgeven. Zoowel deze jongens, als de voorwerpen, die zich<br />
in de karriwarri bevinden, mogen de vrouwen niet aanschouwen,<br />
zij zouden dan onmiddellijk dood gaan ¹). Vooral de<br />
aanblik van de heilige fluiten, waarop bij feestelijke gelegenheden<br />
wordt geblazen, zoude hen terstond dooden.<br />
VAN DER SANDE is met zeer veel moeite eenige van deze<br />
fluiten machtig geworden; zij werden danig ingepakt naar<br />
ons huis gebracht met het verzoek ze vooral goed weg te<br />
stoppen, opdat de vrouwen ze niet zouden zien. Ik herinner<br />
mij nog zeer goed een algemeene vlucht van de jongens van<br />
de karriwarri, toen hun de komst van eenige vrouwen werd<br />
gemeld.<br />
¹) Tobádisch mábu.
38 Metu Débi.<br />
De eigenlijke tempel heeft den vorm van een groot suikerbrood<br />
met een spits dak, dat ver boven de andere huizen<br />
uitsteekt, en is evenals de overige huizen op palen in zee<br />
gebouwd. De voorzijde van de tempel is door schermen en<br />
schutten gemaskeerd en zoodoende van uit zee niet zichtbaar,<br />
terwijl de ingang behangen is met gras, zoodat de vrouwen<br />
van buiten niet kunnen zien, wat daarbinnen plaats grijpt.<br />
Voor de karriwarri bevindt zich een groot platform van veerkrachtige<br />
planken gemaakt, dat dienst doet als dansplaats.<br />
Op een der palen van het platform is een vrouwenfiguur in<br />
partus afgebeeld, daarboven een krokodil.<br />
Ik zal trachten eene beschrijving te geven van een feest,<br />
dat wij bijwoonden in de karriwarri van Tobádi.<br />
Lang te voren was het reeds merkbaar, dat er feest zoude<br />
zijn, doordat er dag en nacht op de typha's of trommen<br />
werd geslagen en op de heilige fluiten werd geblazen. Een<br />
en ander werd aangevuld met gezang. Op den duur begint dit<br />
te vervelen, alhoewel het gezang niet onwelluidend klinkt.<br />
Het bespelen der fluiten vereischt groote vaardigheid, de<br />
oefeningen hebben plaats diep in het bosch, omdat er geen<br />
valsche en verkeerde tonen in de karriwarri gehoord mogen<br />
worden. Er bestaat eene groote verscheidenheid in deze<br />
fluiten, de bespeling hangt af van den tijd van den dag en<br />
van de omstandigheden. Bij onze komst zaten de ouderen<br />
van dagen, die geen werkzaam deel meer nemen aan de<br />
eigenlijke feestelijkheden, in een kring op het platform.<br />
In hun midelen stonden twee lange rijen ieder van zestien<br />
manden sago. Van uit de karriwarri weerklonk gezang en<br />
voetgetrappel. Wij begaven ons naar het inwendige der<br />
karriwarri, die van de buitenwereld is afgesloten door een
Metu Débi. 39<br />
gordijn van afhangende grashalrnen. Binnen heerscht schemering,<br />
waaraan men eerst moet gewennen om iets te kunnen<br />
onderscheiden, als men uit het schelle daglicht komt.<br />
De karriwarri heeft eenen bijna ronden vloer, waarin hier<br />
en daar eene haardstede, vervaardigd van een groot koraalblok,<br />
waarop hout ligt te smeulen. De vloer is gemaakt<br />
van dunne planken van den pinangpalm. In het midden<br />
staat een groote paal, waaraan de heilige fluiten en trommen<br />
hangen. Aan den muur hangen meerdere van dergelijke<br />
instrumenten, verder varkenskaken en schedels, schildpadschedels<br />
en schalen, pijlen, bogen en ander jachtgereedschap.<br />
Deze voorwerpen schijnen een hooge waarde te hebben,<br />
daar wij in Tobádi nimmer iets uit de karriwarri afkomstig<br />
hebben kunnen koopen. In Nafrí daarentegen was men niet<br />
zoo gehecht aan deze voorwerpen. Het is de gewoonte, dat<br />
er in de karriwarri liefst fluisterend gesproken wordt.<br />
Midden in de ruimte stellen zich twee Papoea's tegenover<br />
elkaar en beginnen om beurten op een fluit te spelen, telkens<br />
maar één toon voortbrengende. De tonen volgen elkaar al<br />
vlugger en vlugger op, de overigen dansen in rijen rond,<br />
terwijl zij met de voeten in de maat op den vloer stampen,<br />
zoodat deze een gelijkmatig golvende beweging krijgt. Zij<br />
dansen een geruimen tijd onvermoeid voort, terwijl het<br />
tempo steeds sneller wordt. De ouderen van jaren zitten op<br />
den grond langs den wand en begeleiden den dans met het<br />
slaan op de trommen en met gezang. De trommen zijn uit<br />
hout gesneden en overtrokken met een leguanenvel en rijk<br />
voorzien van snijwerk. Het tempo wordt gaandeweg langzamer,<br />
totdat de tonen elkaar met lange tusschenruimte opvolgen<br />
om ten slotte geheel op te houden. Daarna komen er weder
40 Metu Débi.<br />
twee nieuwe liefhebbers. Zij staan als twee kemphanen<br />
tegenover elkaar, terwijl zij tijdens het blazen het bovenlichaam<br />
heen en weer bewegen, zooals uit nevensgaande<br />
foto beter zichtbaar is.<br />
Een der aanwezigen neemt plotseling eenige handen vol<br />
asch van een der haardsteden en werpt deze door een kleine<br />
opening in een der zijwanden. Een ander komt daarna<br />
aanloopen met een langen stok, aan welks uiteinde een<br />
groote bos casuarisveeren is bevestigd; hij maakt de beweging,<br />
alsof hij de opening zuivert van de opdwarrelende asch.<br />
Een tweede volgt zijn voorbeeld en ten slotte houden zij de<br />
twee bezems gekruist door de opening. Wellicht een symbolische<br />
voorstelling, maar de beteekenis konden wij niet te<br />
weten komen.<br />
Het dansen vangt daarna weder aan. Op een bepaald sein<br />
stellen alle aanwezigen zich twee aan twee in lange rijen<br />
op, steeds in rythmische beweging op den vloer dansende.<br />
Plotseling klimmen er twee naar boven en slaan op een<br />
langwerpig stuk hout. Het dansen wordt daarna weder wilder.<br />
Langzaam trekken zij naar den ingang van de karriwarn.<br />
Het gezang, dat zij aanheffen wordt nu door de op het<br />
platform zittende oudjes beantwoord, Aan den ingang staat<br />
een hunner met een groot blok met twee handvatten; op<br />
een sein van den korano slaat hij hiermede op den grond.<br />
Daarna stormen allen naar buiten om de manden met sago<br />
naar binnen te brengen. Een varken, dat te voren geslacht<br />
was, wordt in stukken verdeeld, de sago wordt in de potten<br />
gekookt en het voor de Papoea's voornaamste gedeelte<br />
van het feest neemt thans een aanvang: de smulpartïj.<br />
Ieder bezoeker ontvangt eene mand rnet sago en een stuk
Metu Débi. 41<br />
varkensvleesch. De brenger hiervan wachtte natuurlijk op<br />
een klein tegengeschenk.<br />
Het feest duurde nog langen tijd en des nachts werden<br />
wij dikwijls wakker door het geraas der trommen en fluiten.<br />
Komt men op gewone dagen in de karriwarri, dan zijn<br />
de jongens bezig met allerlei werkzaamheden: netten breien,<br />
leguanenvellen over de trommen spannen of het beschilderen<br />
der sagopotten met wonderlijke figuren, die veelal bestaan<br />
uit vischmotieven.<br />
Voor afwisseling slaat een van de jongens op een trom,<br />
terwijl een der ouderen daarbij een zang aanheft, waarbij<br />
alle overigen het refrein zingen. DE BEAUFORT stelde mij<br />
zijne aanteekeningen ter beschikking, waarin de volgende<br />
verzen voorkwamen:<br />
Rarè Rajo<br />
Mama seine api<br />
Sambèro.<br />
Ourêb rechau<br />
gatermadiaai.<br />
Jabè rotti-rottï aai<br />
karchai saimèo<br />
Jabè rotti.<br />
Tiarni-tremo, tremo<br />
rèmahé<br />
rèmahé.<br />
Sejaroe kimbå<br />
Jadoeaai<br />
kimbå.
42 Metu Débi.<br />
Aie oei<br />
aiena-aiena.<br />
Manemeni aaïe<br />
matê<br />
e aaie mè tau.<br />
De beteekenis kon hij slechts gedeeltelijk te weten komen,<br />
daar het een oude taal scheen te zijn, die zij zelf niet goed<br />
rneer kenden. Het eerste couplet gewaagt van den oostenwind<br />
(rajè, rajò), terwijl het tweede vertelt, dat de menschen<br />
naar de hel (oerêb beteekent tegenwoordig duivel) gaan.<br />
Dansende Papoea's op het platform van de karriwarri te Tobádi.<br />
Het vierde handelt over pijlen, het zevende over een kroonduif<br />
(manemenie) op een tak (aaie = hout).
Het inwendige van de Karriwarri te Tobádi.
Metu Débi. 43<br />
Omtrent de dansen noteerde DE BEAUFORT het volgende:<br />
1°. „oetai": gezang met trommen uitsluitend voor mannen,<br />
zooals plaats vindt in de karriwarri.<br />
2°. „djau” : een dans door mannen en vrouwen uitgevoerd<br />
in twee rijen tegenover elkaar staande; mannen en vrouwen<br />
echter afzonderlijk. Zij dansen naar elkaar toe en van elkaar<br />
af; het danstempo bij de mannen is sneller dan bij de vrouwen,<br />
iets wat ook bij de overige dansen het geval is. Bij<br />
deze dans wordt het volgende gezongen:<br />
Simbora<br />
oerasé, oeha<br />
semboni.<br />
3. oénanoéng. Hierbij houden de mannen, zoowel als de.<br />
vrouwen, elkaar vast; zij brengen namelijk hun arm om het<br />
middel van hun buurman en dansen dan in het rond. Zij<br />
zingen hierbij:<br />
Imbona, wawa<br />
Sia, ho!<br />
4. Ibå, door mannen en vrouwen uitgevoerd onder trombegeleiding.<br />
Gezang:<br />
Poekoer anè<br />
njane wajå<br />
aiè.<br />
5. Ibå jondige, een dans met gemarkeerde pas, uitgevoerd<br />
door mannen en vrouwen, waarbij het volgende gezongen<br />
wordt:<br />
Maberewå<br />
Simboaai<br />
Namoi (wé). .
44<br />
Metu Débi.<br />
6. Chries (chriesate) door mannen en vrouwen onder trombegeleiding<br />
verricht, terwijl tevens op een tritonschelp geblazen<br />
wordt, Daarbij behoorend lied:<br />
Nasï<br />
agå<br />
di nasè.<br />
7. Seremè jondige, met de woorden:<br />
sari maiå<br />
pinoå, rariå, wè, wè, åa, wå, wa!<br />
Een zeer eigenaardige vertooning bestaat hierin, dat de<br />
jeugdige dorpsbewoners bij het voor het eerst aanschouwen<br />
van de nieuwe maan, luid schreeuwen, terwijl zij daarbij met<br />
de vlakke hand op den mond slaan.<br />
Om den tijd aan te geven wordt naar den stand van de<br />
zon gewezen, terwijl zij daarbij zeggen: „taap terontène".<br />
Taap beteekent zon, het andere woord aldus.<br />
Een geheel andere vertooning is het zoogenaamde sètan<br />
(duivel) verdrijven. Of dit door hen zelf bedacht is of door<br />
anderen is ingevoerd, wat men uit den naam „sètan" zoude<br />
kunnen afleiden, is mij niet bekend. Hoogst eigenaardig is<br />
de vertooning zeer zeker.<br />
Tijdens een bezoek, dat wij aan de kampong Nafrí brachten,<br />
had deze vertooning plaats. Deze kampong is ongeveer<br />
één uur roeiens gelegen van Metu Débi. Wij roeiden daarheen<br />
met de vlet van de Bensbach, een stoombootje, dat<br />
gestationeerd is te Manokwari en ten dienste staat van het<br />
civiel bestuur. De vlet werd geroeid of liever gepagaaid door<br />
de oppassers van den controleur. Ieder van ons was natuurlijk<br />
rijkelijk voorzien van ruilmiddelen om ethnografica te koopen.
Metu Débi. 45<br />
Voordat wij aan Nafrí kwamen, zagen wij de Papoea's in<br />
een binnenbaai druk bezig met manoeuvreeren in hunne<br />
prauwtjes, luid schreeuwende en het water hoog opgooiende<br />
met hunne pagaaien. Toen wij te Nafrí landden, kwam de<br />
vloot van prauwtjes binnen, wij zagen, dat de gezichten van<br />
de Papoea's zwart gemaakt waren; op hun lichaam hadden<br />
zij allerlei zonderlinge figuren in zwart en rood geschilderd.<br />
Zij waren kwistig met groen versierd. DUMAS vertelde ons,<br />
dat zij zich zoo toegetakeld hadden om niet herkend te<br />
worden door den „sètan". Zij bevonden zich in zeer opgewonden<br />
toestand; zij maakten zwaaiende bewegingen met<br />
armen en beenen en gooiden het water hoog op met hunne<br />
pagaaien. Toen zij dicht bij de kust waren gekomen, sprongen<br />
er verscheidenen te water en liepen ai slingerende en<br />
zwaaiende naar den wal. Sommigen legden pijlen op de gespannen<br />
bogen zonder deze echter af te schieten. Aan land<br />
gekomen, liepen zij als dronken; er waren er, die zich op
46 Metu Débi.<br />
den grond lieten vallen, terwijl op hun gezicht de hevigste<br />
gemoedsbeweging te lezen stond. Allen spoedden zich naar<br />
hunne huizen en kwamen een oogenblik later schoongewasschen<br />
terug en liepen alsof er een oogenblik te voren niets<br />
gebeurd was. DUMAS was van oordeel, dat men toch met<br />
hen voorzichtig moet zijn, als zij zoo opgewonden zijn.<br />
Een dusdanige vertooning zag ik later dikwijls in Tobádi,<br />
maar op veel eenvoudiger schaal.<br />
Nafrí, dat als een vooruitgeschoven post van de bewoners<br />
van het Sentánimeer is te beschouwen, is een dicht bevolkte<br />
kampong en het zal volgens DUMAS ook wel niet lang meer<br />
duren of deze zal de heerschappij krijgen over de Humboldtbaai.<br />
Het is een zeer loffelijke gewoonte om zooveel mogelijk
Metu Débi. 47<br />
de namen te behouden van bergen, rivieren of meren, die<br />
daaraan door de Papoea's zijn gegeven en niet daaraan namen<br />
te geven van personen, daar later bij navraag deze<br />
namen toch onbekend zullen zijn bij de Papoea's. -<br />
Het is zeer eigenaardig, dat de Tobádiërs den naam<br />
Humboldtbaai wel kennen; te Ternate, waarover ik in een<br />
later hoofdstuk hoop te spreken, stelden zij zich aldus<br />
aan de bevolking voor: „ Saja Hummesbaai". Dit moest<br />
natuurlijk beteekenen „ik ben afkomstig van de Humboldtbaai.''<br />
Een ander dusdanig voorbeeld vinden wij in den naam<br />
der kampong Tanah Merah. Dit is Maleisch en beteekent<br />
roode aarde. De Papoea's weten niet goed meer, hoe de<br />
inlandsche naam is. Volgens DUMAS is de Papoesche naam :<br />
Bitiraimuái kisí.<br />
Het is begrijpelijk, dat zij dezen naam tegen een meer<br />
eenvoudigen hebben verruild.<br />
Alvorens mijn hoofdstuk over Metu Debí te sluiten wil<br />
ik nog een schets geven van eenen dag, waarop een boot<br />
O O<br />
der Pakketvaart arriveert. Voor ons was dat een zeer gewichtige<br />
dag, niet alleen, omdat wij dan brieven en berichten<br />
uit het vaderland kregen, maar ook, omdat op dien dag het<br />
verzamelde materiaal ter verzending gereed moest zijn. Hoezeer<br />
apprecieert men op zoo'n dag een brief van vrienden<br />
of familie en met hoeveel graagte worden de mailedities van<br />
de Rotterdammer verstonden.<br />
De vorige dagen kenmerkten zich door drukte met het<br />
inpakken, vooral het zoölogisch materiaal vereischte veel zorg,<br />
omdat zich daaronder zooveel voorwerpen, bevonden geconserveerd<br />
in alcohol in buizen.
48 Metu Débi.<br />
Dank zij het onderricht, dat wij tevoren hadden ontvangen<br />
van Prof. M. WEBER, die door zijne ervaringen geheel op<br />
de hoogte is van het inpakken, en dank zij onze proefexpeditie<br />
die wij te Eerbeek hebben gehouden onder leiding<br />
van Prof. WEBER en zijne echtgenoote, mocht alles naar<br />
wensch afloopen. De meeste zorg en moeite hebben ons de<br />
vogels bezorgd en wij waren altijd blij, wanneer de voorwerpen<br />
droog waren en opgeborgen konden worden in de<br />
kisten. De meeste verzamelden wij toen wij in Metu Débi<br />
waren en toen wij een vast station hadden te Jogga aan het<br />
Sentáni-meer. Het verzamelen en prepareeren gedurende<br />
een tocht leidt tot de grootst mogelijke decepties en het is<br />
treurig om de vogels des avonds te beschouwen, die een<br />
dagreis hebben medegemaakt op den rug van eenen drager.<br />
Veel beter is het om de vogels in hun geheel mede te nemen<br />
op alcohol, maar daarvoor moet er weer een extra<br />
groote bus alcohol mede, wat natuurlijk niet altijd goed<br />
mogelijk is. Ik dwaal echter van mijn eigenlijk onderwerp af.<br />
Zoodra het schip in zicht is, gaat er van de kampong, die<br />
dit het eerst heeft gezien een luid geschreeuw op, dat beantwoord<br />
wordt door de andere kampongs. Wanneer het schip<br />
ten anker ligt, — dit geschiedde gewoonlijk bij een klein eilandje<br />
, het Magdalena-eiland, in de buitenbaai, — weerklinkt<br />
een schot en wij wachtten met ongeduld op het verschijnen<br />
van de stoombarkas met de mail aan boord. De<br />
mail werd in ontvangst genomen door den controleur, die<br />
dus behalve zijne vele ambten ook postcommies was.<br />
Natuurlijk waren wij hem daarin behulpzaam, verlangend<br />
als wij waren om iets uit Holland te hooren. De boot bleef<br />
gewoonlijk slechts eenige uren. Het anders zoo rustige
Metu Débi. 49<br />
eiland kreeg thans een geheel ander aanzien; bedrijvigheid<br />
heerschte alom; Chineezen en vreemde handelaren kwamen<br />
paradijsvogels koopen en de toko van de Nieuw-Guinea<br />
Handelsmaatschappij ontving weer nieuwe voorraad ruilmiddelen<br />
en blikjes, terwijl zij kisten met vogelhuiden daarvoor<br />
in de plaats naar Ternate zond.<br />
Onze kisten werden door de koelies aan boord van de stoombarkas<br />
gedragen en DE BEAUFORT en ik dachten met angst,<br />
hoe alles zoude overkomen. Een der officieren van de „van<br />
Goens" aldus heette de zoogenaamde „Papoeboot" kwam op<br />
het laatste moment onze mail medenemen en de cognossementen<br />
in orde brengen. Wij vulden onze provisiekamer nog<br />
eens aan met desiderata uit de voorraden van het schip<br />
en spoedig brak het oogenblik aan, waarop het voorwerp<br />
der beschaving weder verdween. Ik breng gaarne mijn dank<br />
namens ons allen aan de Pakketvaartmaatschappij voor de<br />
welwillende wijze, waarop zij ons behandeld hebben door de<br />
dienstregeling zoodanig te wijzigen, dat wij om de zes of acht<br />
weken een boot konden venvachten en door ons toe te staan<br />
onze eetwaren aan te vullen uit de aan boord aanwezige<br />
voorraden.<br />
Na het vertrek van de boot, werd de tijd met lezen doorgebracht,<br />
meestal afgebroken door beroeringen in het kamp der<br />
koelies en handelaren, die zich gedrongen gevoelden om dien<br />
dag zich te buiten te gaan aan spiritualiën. De meest gewenschte<br />
drank is port, die. naar ik meen, voor ƒ 0.60 à ƒ 1.— aan<br />
de liefhebbers wordt gesleten. Eens was het zelfs noodig,<br />
dat op bevel van den controleur eenige belhamels vastgebonden<br />
werden aan een paal, ten einde vechtpartijen te voorkomen.<br />
Gelukkig kwamen dergelijke tooneelen slechts op die<br />
4
50 Metu Débi,<br />
dagen Voor en de controleur verbood dan ook verder den<br />
verkoop van deze goedkoope wijnsoorten.<br />
De toeloop van patiënten voor den dokter werd groot en<br />
hij had dan ook zijne handen vol; of het patiënten waren,<br />
zooals hij die wenschte, betwijfel ik, want de verbondenen<br />
kwamen zeer ongeregeld en veelal met vervuilde verbanden<br />
terug. De meesten leden aan groote verwaarloosde beenwonden<br />
en wij waren te kort aan één stuk op het eiland om de<br />
resultaten van eene goede verpleging waar te nemen.<br />
Wij hielden ons ook druk bezig met photographeeren; om<br />
te ontwikkelen werd het bed van v. D. SANDE gemetamorphoseerd<br />
in een donkere kamer. Het is toch beter de opgenomen<br />
platen onmiddellijk te ontwikkelen, dan deze naar<br />
Holland of Batavia te zenden, daar men altijd het groote<br />
gevaar loopt, dat de platen bederven, doordat er licht bij komt.<br />
Nadat de gesteenten rondom de baai door Professor voldoende<br />
waren onderzocht; tochten, waaraan ik steeds de<br />
aangenaamste herinneringen zal blijven behouden, konden<br />
wij langzamerhand gaan denken om onze tenten op te slaan<br />
aan het Sentánimeer.<br />
Versiering aan den voorsteven van een Tobádische prauw.
HOOFDSTUK II.<br />
Het Sentánimeer.<br />
et Sentánimeer is ongeveer 16 K.M. lang<br />
en strekt zich uit van het Oosten naar het<br />
Westen. Het ligt circa één uur loopens van<br />
de Humboldtbaai, de weg loopt eerst door<br />
een sagobosch, doorsneden door tal van kleine riviertjes, die<br />
op zeer primitieve wijze overbrugd zijn door middel van<br />
niet al te dikke boomstammen, terwijl er voor ons op de<br />
critieke plaatsen. leuningen van rottan waren gemaakt. Leveren<br />
deze bruggen geene moeilijkheden op voor de op<br />
bloote voeten loopende Papoeas, die met hunne teenen bijna<br />
even goed kunnen grijpen als met hunne vingers; voor ons<br />
waren zulke passages hoogst onaangenaam en wij gleden bij<br />
een misstap dikwijls tot over de knieën in de modder; het<br />
kopje ondergaan heb ik gelukkig alleen maar van een ander<br />
gezien. De sagopalmen in het moeras geven niet altijd houvast;<br />
ééne soort toch, de Metroxylon Rumphii, heeft zeer scherpe<br />
dorens. Gelukkig was dit gedeelte van den weg slechts zeer kort<br />
en liep de weg vervolgens afwisselend door oerbosch en alang-
52 Het Sentánimeer,<br />
alangvelden; steeds volgt men het door de Papoea's gemaakte<br />
pad, dat hier uiterst breed is, daar er langs dezen<br />
weg veel verkeer is tusschen de bewoners van het Sentánimeer,<br />
de Humboldtbaai en Nafrí. Na met veel inspanning<br />
onder een brandende zon een heuvel te hebben beklommen,<br />
wordt men ten slotte beloond door een mooi vergezicht<br />
over het meer.<br />
Het meer strekt zich blauwwazig uit, omgeven door<br />
heuvels, bezet met alang-alangvelden. Hier en daar zijn<br />
kampongs zichtbaar o. a- Ajápo, Asé en Asser, alle gebouwd<br />
op palen in het meer. De heuvel weder afdalende<br />
komt men aan het meer, na eerst zijn dorst gelescht te<br />
hebben aan een kristalhelder beekje de Otjé, dat in het<br />
Sentánimeer uitstroomt. Bij mijn eerste bezoek vielen mij,<br />
eenige verschillen op omtrent de bewoners en hunne gewoonten<br />
Over het algemeen ziet de Sentániër er niet zoo gesoigneerd<br />
uit, wat zich openbaart in zijn haartooi, die slordig is en<br />
waar. lang niet zoo vee! zorg aan besteed wordt als bij de<br />
Tobadiers. De mannen waren in den beginne schuchter<br />
tengevolge van de mindere aanraking met Europeanen,<br />
Vrouwen zien er nog onsmakelijker uit en wekken zelfs de<br />
lachlust op in Tobádi, waar zij behandeld werden als provincialen.<br />
Cascado komt bijna bij allen voor.<br />
De booten, die op het meer worden gebruikt, zijn van<br />
geheel anderen vorm en hebben geen uitlegger. Het is dan.<br />
ook niet mogelijk om in deze bootjes te varen en men<br />
brengt het na langdurige oefening niet verder, dan daarin<br />
te kunnen zitten zonder om te slaan. De bootjes worden<br />
vervaardigd uit één boomstam, zoodat men begrijpt, dat ze<br />
niet breed zijn. De maten van een dusdanige boot, die ik .
Het Sentánimeer. 53<br />
als curiositeit mede naar huis nam, zijn als volgt: lengte<br />
van den voorsteven tot den achtersteven 5.50 M., breedte<br />
18 cM., diepte 25 cM. Zij worden voortbewogen met één<br />
pagaai, de roeier moet tegelijk sturen en roeien. Een en<br />
ander maakte, dat dit vervoermiddel voor ons onbruikbaar<br />
was. Het is overigens bewonderenswaardig, hoe de Sentániërs<br />
zich in deze bootjes op hun gemak gevoelen; ik zag er<br />
eens een midden in het meer omslaan, maar in een oogwenk<br />
was hij er weer op, want van in de boot zitten is eigenlijk<br />
geen sprake, daar hij met de beenen gekruist voor zich op<br />
den rand rust. Ligt hij stil, dan bewaart hij zijn evenwicht<br />
door aan één kant een been in het water te steken, terwijl<br />
hij aan den anderen kant de pagaai, die zeer sierlijk besne-
54<br />
Het Sentánimeer.<br />
den is, plat op het.water legt. Ook aan den voorsteven zijn<br />
versieringen. Als men dan bedenkt, dat dit kunstgewrocht<br />
gemaakt is uit één boomstam met behulp van een steenen<br />
bijl en een keukenmes, dan moet men wel bewondering<br />
hebben voor dergelijke kunstenaars.<br />
De Sentániërs oefenen de visscherij ¹) ook op eene andere<br />
wijze uit dan de<br />
Tobádiërs. Overal<br />
langs de kust<br />
plaatsen zij in<br />
het meer staketsels,<br />
waar de<br />
visch in een zeker<br />
jaargetijde<br />
komt spelen, paren<br />
of kuit schieten.<br />
Op dit moment<br />
sluiten de<br />
vrouwen al<br />
zwemmende de staketsels met matten af en vangen de visch<br />
in de afgesloten ruimte.<br />
De varkens worden gejaagd met 4¹/2 meter lange ebbenhouten<br />
speren eveneens van kunstig snijwerk voorzien 2 Visschende vrouw in het Sentánimeer.<br />
). Op<br />
een dag op de jacht uitgegaan, beduidde mij een jonge<br />
Papoea met handgebaar, dat ik hem zoude volgen. Hij wilde<br />
¹) Volgens aanteekeningen van DE BEAUFORT komen de volgende visschen<br />
in het Sentánimeer voor: 1. Seeuis; 2. Ka-nté; 3. Ka-jo; 4. Ka-hé; 5. Kahido;<br />
6. Ka-Qubû; 7. Khreu-Khreu; 8: Sinonga; 9. Simûm; 10. Joè;<br />
11. Hou-groe; 12. Djamori; 13. Eumô; 14. Ka-semôdi, Ka beteekent visch.<br />
²) Zie teekening op pag: 66.
Het Sentánimeer. 55<br />
mij schijnbaar een plaats aanwijzen, waar ik vogels kon<br />
schieten. Na een tijd door het oerwoud gewandeld te hebben,<br />
kwamen wij plotseling bij de droge bedding van een rivier,<br />
waarin een zestigtal Papoea's met lange speren gewapend,<br />
gelegerd waren. Een oogenblik dacht ik, dat ik in eene<br />
hinderlaag gevallen was, maar hunne houding was vriendschappelijk<br />
en ik begreep, dat zij zaten uit te rusten van een<br />
ondernomen varkensjacht. Daar ik nooit uitging zonder ruilmiddelen,<br />
sloten wij spoedig vriendschap tengevolge van eene<br />
uitdeeling kralen en tabak en ik had het geluk eene mooie<br />
varkensspeer machtig te worden, echter niet zonder moeite,<br />
daar zij er zeer gehecht aan schenen te zijn. De begeerte naar<br />
een cricketband deed een van de jagers zwichten, zoodat ik<br />
triomfantelijk met mijn speer huiswaarts kon keeren.<br />
De vrouwen der Sentániërs bebouwen ook hier het land<br />
en saan des morgens met het aanbreken van den dag in<br />
O
56 Het Sentánimeer.<br />
booten naar den arbeid. Deze zijn in tegenstelling met die<br />
hunner echtgenooten zeer lang en veel breeder en kunnen<br />
ongeveer 10 personen bevatten. Zij zitten niet op den rand<br />
maar op den bodem. Bij het roeien laten zij de pagaai na<br />
eiken slag op het boord vallen en daar dit gelijkmatig geschiedt,<br />
kan men de boot zeer ver over het water hooren,<br />
dank zij het eigenaardige tikkende geluid.<br />
Bij den landbouw gaat de Papoea zeer eigenwijs te werk.<br />
Van een bosch, dat hem geschikt lijkt, worden alle boomen<br />
Ontboschte heuvels rondom het Sentánimeer.<br />
geringd; zijn de boomen gestorven, dan steekt hij het onderhout<br />
in brand. Wanneer hij lust heeft, velt hij de boomen
Het Sentánimeer. 57<br />
of wel hij laat ze staan, zooals zij zijn en de tuin is gereed<br />
om te worden beplant. Het volgende jaar verlaat hij den<br />
De Kujap.<br />
tuin weder en geeft hem prijs aan de welig voortwoekerende<br />
alang-alang. De heuvels om het Sentánimeer geven hiervan
$3 Het Sentánimeer.<br />
een duidelijk beeld; waarschijnlijk vroeger tuinen, zijn zij<br />
thans bedekt met deze grassoort. Ik heb slechts tweemaal<br />
een net aangelegde tuin gezien en dat wel dicht bij<br />
de landingsplaats Ibaïso, waar ik een goed onderhouden<br />
batatentuin zag en de andere maal dicht bij Jogga in de<br />
nabijheid van het schilderachtig riviertje de Kujap, alwaar<br />
een soort van tabaksplantage was.<br />
De tabak weten zij natuurlijk niet te bewerken, zooals<br />
dit behoort. Zij nemen de groene bladeren, drogen die boven<br />
het vuur of leggen die op een warme steen, totdat zij een<br />
bruine kleur hebben gekregen. De bladeren, die nu in plaats<br />
van taai zeer bros zijn geworden, verfrommelt hij in de palm<br />
van zijne hand tot eene kruimelige massa, hierom heen fabriceert<br />
hij een gedroogd maïsblad en de Papoesche sigaar<br />
is gereed. Dat hier na ontsteking een groenachtige rook uit<br />
opstijgt, is begrijpelijk.<br />
Wanneer men een half opgerookte sigaar of cigarette aan<br />
eenen Papoea aanbiedt, neemt hij deze gaarne aan en geeft<br />
zijn voldoening te kennen door een ophalend zuigend geluid.<br />
Hij is echter niet zoo egoïst, of hij laat zijne stamgenooten<br />
er ook van genieten, zoodat een endje de geheele ronde<br />
van omstanders maakt.<br />
Pijpen rooken heb ik slechts gezien bij de bewoners van<br />
Nápan, vreemd genoeg bevindt zich de opening in het midden<br />
van de pijp.<br />
Zijn de bewoners van Kajó de pottenbakkers van de Humboldtbaai,<br />
hier verrichten dit werk de vrouwen van Abar.<br />
De steenen bijlen zijn hier beter verkrijgbaar dan aan de<br />
kust, de chloromelanietvindplaats was volgens hun zeggen<br />
slechts een dagreize gelegen van het Sentánimeer.
Het Sentánimeer. 59<br />
Aan de noordzijde wordt het Sentánimeer begrensd door<br />
het Cycloopgebergte, waarvan de toppen meestal den geheelen<br />
dag in wolken zijn gehuld. De hoogste top, de Remår,<br />
is 1940 Meter hoog.<br />
Als verblijfplaats hadden wij een open gedeelte gekozen,<br />
Jogga genaamd, waar reeds vroeger de officieren en bemanning<br />
van H. M. Ceram hadden gekampeerd. In de nabijheid<br />
stroomde het heldere beekje de Otjé. Nederzettingen waren<br />
niet in de buurt, zoodat wij niet al te veel last van de<br />
Papoea's zouden hebben. Trouwens wij wisten in het geheel<br />
niet, hoe de gezindheid van de Sentániërs jegens on.s zoude<br />
zijn. Slechts éénmaal — waarover later — hebben wij eenige
6o<br />
Het Sentánimeer.<br />
moeilijkheid met hen gehad en dit wel tengevolge van een<br />
misverstand. De vlet van het aan den assistent-resident van<br />
Manokwari toebehoorende politievaartuig „ResidentBensbach"<br />
hadden wij per Zeemeeuw medegenomen om dienst te doen<br />
op het Sentánimeer. Onder leiding van DUMAS geschiedde<br />
dit moeilijke werk als volgt: een groot aantal Papoea's werden<br />
voor dat doel gehuurd; de vlet werd omgekeerd, een<br />
gedeelte der dragers droeg haar bij de zitplaatsen, terwijl het<br />
overige gedeelte haar aan de boorden steunde. Het was een<br />
hoogst eigenaardig gezicht de wit geschilderde omgekeerde<br />
vlet te zien aankomen en het geleek veel op een reusachtige<br />
witte schildpad met een ontelbaar aantal bruine pootjes.<br />
De Tobádiërs hadden ook eenige van hunne groote eenvlerkige<br />
prauwen overgebracht, verder hadden wij onze lépalépa's<br />
medegebracht, zoodat ons een keur van vaartuigen ten<br />
dienste stond.<br />
Ons verblijf had onder meer tot doel: een nauwkeurige<br />
opname van het meer door het in zijn geheel rond te varen;<br />
verder de beklimming van het Cycloopgebergte en last not<br />
least het onderzoek van de fauna van het meer. Ken zeer<br />
zorgvuldig ethnologisch onderzoek had later plaats, toen<br />
V. D. SANDE zich alleen gedurende een maand in Asé<br />
vestigde.<br />
In het begin van ons verblijf maakte Professor, gewoonlijk<br />
vergezeld door MOOLENBURGH, kleine uitstapjes langs de<br />
oevers van het meer om de geologische formatie te onderzoeken.<br />
VAN DER SANDE dreef druk handel in ethnografica<br />
en bewees medische diensten, terwijl DE BEAUFORT en ik<br />
trachtten te verzamelen, wat maar leven had. Bij het prepareeren<br />
der vogels hadden wij zeer veel last van kleine
Het Sentánimeer. 6l<br />
mieren, die in onnoemlljk aantal daar aanwezig waren en zich<br />
bijna oogenblikkelijk meester maakten van versch geschoten<br />
exemplaren, die hun beurt moesten afwachten om te worden<br />
onthuid. Wat al listen hebben wij niet verzonnen om ons<br />
te -vrijwaren van deze kwelgeesten, bakjes water, aan touw-<br />
Tobádische prauw voor Jogga.<br />
tjes opgehangen vogels, alles werd bedacht. Maar altijd waren<br />
zij bij onze dierbare buit óf doordat een strootje in het<br />
water was gevallen en hun tot brug diende of door een<br />
grooten omweg te maken, daalden zij langs de touwtjes naar<br />
de vogels af; ook wij zelf hadden veel te lijden van de beten<br />
dezer diertjes.
62 Het Sentánimeer.<br />
DE BEAUFORT had uit Holland een klein zoölogisch werkje<br />
mede genomen '), waarin afbeeldingen van eenige op Nïeuw-<br />
Guinea voorkomende zoogdieren stonden. Men had ons echter<br />
in Holland gezegd, dat wij hier weinig succes mede zouden<br />
hebben, daar de Papoea's geen voldoend voorstellingsvermogen<br />
zouden hebben.<br />
Hoezeer was het tegendeel waar! Op een middag vertoonde<br />
hij de plaatjes aan een groot aantal Sentániërs, die elk nieuw<br />
plaatje met groot gejuich begroetten, daarbij luid de inlandsche<br />
naam herhalende. Den volgenden dag werd hem door middel<br />
van een van onze tolken — WARU van Tobádi en ATJÓA<br />
van Ingrås — gevraagd, of hij eens met dat boek in het dorp<br />
wilde komen, daar verschillende personen, die niet te Jogga<br />
konden komen, ook gaarne de plaatjes eens wilden zien.<br />
Door middel van dit boek hebben wij verscheidene mooie<br />
exemplaren verkregen.<br />
DUMAS had aan Professor eens verteld, dat hij ergens in<br />
het binnenland een tridacnaschelp had gezien. Indien deze<br />
daar niet door de Papoea's was gebracht, zoude men de<br />
veronderstelling kunnen maken, dat daar vroeger zee geweest<br />
was. Professor besloot daarom er eens heen te gaan. Op<br />
den 5 dcn April togen Professor, MOOLENBURGH, DUMAS en<br />
ik op weg om te trachten deze plaats terug te vinden.<br />
Allereerst roeiden wij in de vlet naar het zuidelijk gelegen Poe,<br />
een zeer vuil dorp, waar wij een gids vandaan zouden krijgen,<br />
die ons naar een klein riviertje de Timená moest brengen.<br />
Tijdens den roeitocht hadden wij een prachtig uitzicht op<br />
¹) Enumerazione dei Mammiferi raccolte da O. BECCARI, L. M. D'ALBERTlS<br />
ed. A. A. BRUYN, nella nuova Guinea propriamente della per W. PETERS en<br />
G. DORIA 1881.
Het Sentánimeer. 63<br />
het Cycloop- en het Dafonsero-gebergte. Poe ligt dicht bij de<br />
Jafúri, de uitwatering van het Sentánimeer naar zee, bekend<br />
door de tocht van Lt. t/z. SCHULTZ en DUMAS in 1901, die aangenomen<br />
had binnen 10 dagen van daar deCeram te bereiken ¹).<br />
Na zeer lang onderhandelen kregen wij de verlangde gidsen,<br />
want haast hebben de Papoea's nooit. Wij daarentegen<br />
wilden gaarne voor het aanbreken van den nacht de Tïmená<br />
bereiken en in de nabijheid van het riviertje kampeeren.<br />
Twee uur lang moesten wij door een alang-alangveld<br />
loopen, de hitte was ontzettend, er was geen aasje wind en<br />
hoegenaamd geen beschutting. De Papoea's staken achter ons<br />
het gras in brand ter vergemakkelijking van den terugweg.<br />
Eindelijk bereikten wij het oerwoud en binnen een half<br />
uur vonden wij de Tïmená, die er doorheen stroomt en<br />
zich bij Abar in het Sentánimeer uitstort. Kleine vischjes<br />
zwommen er in rond en na veel moeite en tobben werd ik<br />
er één machtig. Hoe groot was echter mijne woede, toen ik<br />
een van de koelies zag, die er een twintigtal had gevangen<br />
met behulp van een speld en een korreltje rijst. Ongelukkig<br />
kon ik deze niet meer voor onze verzameling gebruiken, daar<br />
zij reeds geschraapt en schoon gemaakt waren en daardoor<br />
waardeloos waren voor de zoölogische collectie. Ik nam ze<br />
hem onmiddellijk af en legde aan eiken koelie eene boete op<br />
om mij twee gave vischjes te brengen. Gelukkig werd dit<br />
aantal spoedig bereikt en een oogenblik later bewees een<br />
lucht van gebakken visch, dat de koelies minstens even zoo<br />
gelukkig waren als ik met mijn buit.<br />
¹) Voordvacht H. E. Baron VAN ASBECK in de buitengewone vergadering<br />
der Maatschappij ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche<br />
Koloniën. Bulletin nº. 41, pag. 17 en 18.
64 Het Sentánimeer.<br />
De Tïmená had op het punt, waar wij ons kamp hadden<br />
opgeslagen, een dikke laag zeeklei bloot gelegd, die zeer<br />
rijk bleek te zijn aan allerlei fossielen. Professor en ik<br />
waren dan ook spoedig bezig met het verzamelen van al<br />
deze schatten.<br />
De Timená.<br />
De tridacna werd wel niet gevonden, maar wel eenige<br />
stukken ervan, zoodat de door DUMAS gegeven inlichtingen<br />
juist bleken te zijn.<br />
De jagers brachten een kroonduif en twee paradijsvogels.<br />
De kroonduif, ter grootte van een kalkoen, levert een uitste-
Het Sentánimeer. . 65<br />
kend voedsel op. De kolossale borst wordt er aan beide<br />
zijden afgesneden en als beefsteak gebraden. Een heerlijke<br />
afwisseling na al die blikjes. De maag van de duif is een<br />
delicatesse voor de Papoea's. Ik behoef nauwelijks te zeggen,<br />
dat de stemming na zoo'n succesvollen dag allergunstigst was<br />
en dat wij nog laat menig pijpje bij een groot kampvuur<br />
zaten te rooken.<br />
Welk een zeldzaam genot om in een oerbosch rondom een<br />
groot houtvuur al rookende te zitten praten, over hetgeen<br />
men dien dag heeft doorgemaakt.<br />
Den volgenden dag gingen wij nog verder stroomopwaarts<br />
en vonden nog vele interessante fossielen. MANSINAM, de<br />
jongen van den controleur, berichtte mij, dat hij kroonduiven<br />
had gehoord en onmiddellijk trokken wij er op los.<br />
Wij doorwaadden de rivier verscheidene malen, klommen over<br />
steile rotsen en moesten over boomstammen heen kruipen,<br />
maar niets weerhield ons. Eindelijk hoorden wij het zonderlinge<br />
geluid van den vogel, dat prachtig door MANSIMAN<br />
werd nagebootst. Onze buit bestond uit drie prachtige<br />
kroonduiven, die in triomf over een stok naar het kamp<br />
werden gedragen. — Des avonds was het weer groot feestmaal.<br />
Het schieten van kroonduiven biedt echter geen waren<br />
sport aan, daar zij alleen maar stil zittend in eenen boom<br />
kunnen geschoten worden. In een zoo dicht begroeid bosch<br />
is er van in de vlucht schieten geen sprake, omdat men de<br />
vogel eenvoudig niet ziet. Men wacht dus, totdat zij door<br />
geroep of vleugelslag haar schuilplaats heeft verraden, waarna<br />
men een zoo grooten vogel moeilijk in den zit mis kan<br />
schieten.<br />
5
66 Het Sentanimeer.<br />
Op dien dag nebben MANSINAM en ik eeuwige<br />
vriendschap gesloten.<br />
Helaas moesten wij den volgenden dag wegens<br />
gebrek aan tijd weder vertrekken. Deze<br />
tocht zal steeds als een van de aangenaamste<br />
in mijne herinnering blijven bestaan.<br />
Op den 11 den April werd de voorgenomen<br />
tocht naar het Cycloop-<br />
gebergte ondernomen; door den<br />
onwil der koelies konden wij<br />
eerst te 8 uur vertrekken.<br />
De controleur, reeds den<br />
vorigen dag vertrokken,<br />
was blijven overnachten<br />
ïn het jongelingshuis<br />
te Asé.<br />
Wij vonden hem<br />
weder te Ibaïso,<br />
de lan-<br />
dingsplaats<br />
voor<br />
den<br />
tocht<br />
naar het<br />
Cycloopgebergte.<br />
Op onzen<br />
tocht over<br />
het meer werden<br />
wij vergezeld door<br />
een dertigtal kleine<br />
prauwtjes ieder met een<br />
Sentaniër bemand. Alhoewel<br />
ons verteld was, dat zij<br />
het voornemen hadden om ons<br />
te vermoorden, bleek van deze vijandige<br />
stemming niets, integendeel<br />
tijdens de vaart werd er een vreedzame<br />
handel in ethnografica gedreven.<br />
Na de landing te Ibaïso, werd alles in<br />
gereedheid gebracht voor den marsch. Dit<br />
neemt geruimen tijd in beslag wegens het verdeelen<br />
der vrachten, het draagbaar maken van<br />
Varkensspeer der Sentaniërs.<br />
de voorwerpen en allerlei andere kleinigheden. De colonne
Het Sentánimeer. . 67<br />
bestond uit de navolgende elementen: de leden der expeditie<br />
met hunne jongens, die slechts met zeer kleine vrachtjes bezwaard<br />
waren, als geologische hamers, fotografietoestellen, barometers,<br />
blikken bak gevuld met buisjes met alcohol, kapellennet<br />
en dergelijke utensiliën, die altijd bij de hand moesten zijn.<br />
Vervolgens de dragers van de veldbedden, dan eenige koelies,<br />
die groote ondoordringbare zeilen droegen om als dakbedekking<br />
te dienen van ons nachtverblijf, dat in het bosch<br />
zoude opgeslagen worden. Daarna dragers voor de zoölogica<br />
o. a. één met een zinken bus, waarin de groote zoologische<br />
voorwerpen bewaard moesten worden; ten slotte die voor de<br />
levensmiddelen. De proviand voor de koelies en onze jongens<br />
bestond uit zakjes rijst, gedroogde visch en vleesch. Ons eten<br />
was zoo eenvoudig mogelijk, ten einde dragers uit te sparen.<br />
Voor den aanvang van eiken tocht werd eene zoo nauwkeurig<br />
mogelijke berekening gemaakt van alles, wat er mede<br />
genomen moest worden en hoeveel dragers hier voor benoodigd<br />
waren. Gemakkelijk is deze rekening niet en deze werd<br />
gemaakt naar eene formule, die door de Heeren SARASIN,<br />
de bekende Celebesreizigers, was samengesteld.<br />
De dag was als volgt ingedeeld: des morgens vroeg tegen<br />
het opgaan van de zon werd er voor ons koffie gekookt, zooals<br />
de boeren dat hier doen; de smaak is voortreffelijk. De koelies<br />
kookten daarna hunne rijst, aten hier zooveel mogelijk van en<br />
verpakten het overige in bladeren om dit gedurende een<br />
rust op te eten. Wij gebruikten als ontbijt roggebrood uit blik<br />
met jam; warme rijst was ons gewoonlijk te zwaar zoo vroeg<br />
op den dag. Tijdens de groote rust, ongeveer tegen twaalf<br />
uur, 'aten wij weder roggebrood met een of andere toespijs.<br />
Wij hebben weieens de proef genomen om dan rijst te eten,
68<br />
Het Sentánimeer.<br />
maar hier ging te veel tijd mede verloren, want is de<br />
Maleier eenmaal bezig met zijn geliefkoosde werkzaamheid,<br />
het eten bereiden, dan is het einde niet te voorzien. Tegen<br />
vier uur werd er naar een goede kampplaats uitgezien,<br />
liefst bij het water voor het wasschen van de rijst; het<br />
Kamp op het Cycloopgebergte.<br />
eerste werk was dan om een houtvuur aan te leggen om<br />
theewater te kooken. De after noon teas na eenen vermoeienden<br />
marsch waren de meest aangename oogenblikken<br />
van den dag. Onderwij! waren de koelies bezig met het verzamelen<br />
van bouwmaterialen voor ons nachtverblijf en het<br />
hunne. Zij vervaardigden een houten geraamte, waarover
Het Sentánimeer. 69<br />
de bovengenoemde waterproof zeilen werden gelegd. De<br />
zijkanten bleven open, daar de regen altijd loodrecht nedervalt<br />
en men dus geen last heeft van het inregenen aan de<br />
zijkanten. Wel gebeurde het soms, dat er zich in het zeil<br />
van het dak zakken met water vormden, die wel eens hun<br />
afvoer vonden in een van onze bedden, wat natuurlijk geen<br />
aangename gewaarwording was. Na zoo'n voorval was het<br />
bed spoedig opnieuw opgemaakt en men sliep weldra weder<br />
in, vermoeid als men was na een langen dagmarsch.<br />
Zoodra het huisje gereed was, werden daarin allereerst aan<br />
eene zijde de etenswaren opgesteld, die in zakken vervoerd<br />
werden elk van ± 20 K.G. gewicht; daarnaast kwamen onze<br />
respectievelijke bedden te leggen, bestaande uit een eenvoudige<br />
matras, een laken, een dunne deken en een kussen. Om<br />
de bedden werd het onontbeerlijke muskietennet of klamboe<br />
gespannen ; dit werd goed onder de matras ingestopt, ten einde<br />
de lastige insecten het binnendringen te beletten; daarmede<br />
was ons huis gereed. De koelies, die niet zeer eensgezind<br />
waren, bouwden niet één groote hut, maar allerlei hutjes van<br />
verschillende grootte en vorm. Als dakbedekking gebruikten<br />
zij palmbladeren ; mits goed gemaakt, was deze evenzoo waterdicht<br />
als de onze.<br />
Onderwij! had ASSANG, de jongen van Professor, die als<br />
kok dienst deed, het eten gereed gemaakt, dat niet veel<br />
afwisseling aanbood. Het bestond uit rijst met ossenlappen<br />
uit blik of een groot blik runder-, kalfs- of ossengehakt. Het<br />
verschil tusschen deze drie soorten hebben wij echter nooit<br />
goed kunnen constateeren. Vleesch in blik ziet er uit als<br />
rood geplozen touw en heeft wat taaiheid betreft, hiermede<br />
ook veel overeenkomst. Toch moet ik verklaren, dat wij
70 Het Sentánimeer.<br />
na zoo'n gezonden dag altijd met zeer veel eetlust onze<br />
diners gebruikt hebben. Om den anderen dag werd een blik<br />
vruchten op water met rijst gegeten, welk gerecht bij ons<br />
den naam van Riz á la Condé genoot. Als drank gebruikten<br />
wij steeds water bij het eten, het medenemen van alcoholica<br />
beperkte zich tot een flesch cognac, die trouwens<br />
alleen maar aangesproken werd na een regenachtigen dag.<br />
Was de flesch leeg, dan namen wij onze toevlucht tot de<br />
zoogenaamde rimboegroc. Deze maakten wij van de alcohol,<br />
die wij medenamen voor het conserveeren der zoölogische<br />
voorwerpen. Natuurlijk moest deze zeer verdund worden,<br />
daar wij alcohol van 9O% hadden. Deze werd met suiker<br />
en citroen op het vuur gehangen en met graagte gedronken<br />
na een dag van regen, modder en vochtigheid.<br />
Gewoonlijk hadden wij spoedig slaap en trokken wij ons<br />
vroegtijdig terug achter onze mousseline gordijnen. Een eigenaardig<br />
geluid des nachts was de roep van een vogel, die<br />
steeds zeven malen zijn melancholiek „toengoe" liet hooren.<br />
Natuurlijk telde ieder bij het geroep, of het getal zeven<br />
uitkwam. Wanneer er Papoea's mede waren als dragers, kon<br />
men den slaap wel eens niet vatten door hun gezang of<br />
gepraat. Het is toch hunne gewoonte om niet allen tegelijk<br />
te slapen, wanneer zij in een vreemd land zijn; twee of<br />
drie blijven dan een gedeelte van den nacht pratende of<br />
zingende doorbrengen en worden dan weder afgewisseld<br />
door anderen, totdat de morgen aanbreekt.<br />
Maar ik ben eenigzins afgedwaald en moet weder terugkeeren<br />
tot het opstellen van den stoet.<br />
Voorop ging de gids of gidsen, daarna Professor gewapend<br />
met kompas en. aanteekenboekje om de richting op te tee-
Het Sentánimeer. 71<br />
kenen, meestal vergezeld door VAN NOUHUYS; daarachter<br />
ASSANG. Daarna kwam een gedeelte van de dragers, hierna<br />
de BEAUFORT of ik; dan het overige gedeelte der dragers,<br />
terwijl de trein gesloten werd door VAN DER SANDE. Het<br />
pad, dat men moet volgen, is zeer smal en kan slechts éénen<br />
man bevatten; de geheele trein heeft dus zulk eene groote<br />
lengte, dat men elkaar niet beroepen kan, wij gebruikten<br />
daarom fluitsignalen om voeling met elkaar te houden.<br />
De trein is nog niet lang in beweging, of er komt reeds<br />
stagnatie door een koelie, die stil staat om zijn vracht op<br />
zijne schouders van houding te doen veranderen of voor het<br />
vernieuwen van zijne draagbanden; kortom een geregelde<br />
tocht is niet denkbaar. Het gebeurt ook wel, dat een van de<br />
dragers ziek wordt of dat zijn last te zwaar is; er moeten<br />
dan alle mogelijke listen te baat genomen worden om weder<br />
vooruitgang in den trein te krijgen. Op den terugweg gaat<br />
natuurlijk alles veel beter, daar dan de lasten veel lichter<br />
zijn, doordat de levensmiddelen grootendeels verbruikt zijn<br />
en de dragers evenals de paarden den stal schijnen te<br />
ruiken.<br />
De dragers, die onder weg beschikbaar werden, gebruikten<br />
wij voor de verzamelde steenen, ethnografïca of zoölogica; de<br />
zieken, meestal malarialijders, werden geheel ontheven. Gelukkig<br />
hebben wij nooit iemand zoo zwaar ziek of verwond<br />
gehad, dat hij gedragen moest worden. Wel heb ik eens een<br />
Papoea door zijne stamgenooten op eene van takken gemaakte<br />
draagbaar zien vervoeren, maar hierover later in mijn hoofdstuk<br />
over de Tawárintocht.<br />
De weg naar het Cycloopgebergte liep eerst langs uitstekend<br />
onderhouden batatentuinen; de planten stonden netjes
72 Het Sentánimeer.<br />
op rijen en de grond was van onkruid gezuiverd. Wij passeerden<br />
daarna een graf van eenen vermoorden Papoea, wat op te<br />
maken was uit het feit, dat boven het graf pijlen en bogen<br />
in de aarde waren gestoken.<br />
Daarna volgden alang-alangvelden met de daarin heerschende<br />
benauwende hitte. Vanaf een hoog gelegen punt zag ik voor<br />
mij de trein zich als een reusachtige slang door de grasvlakte<br />
kronkelen. De stoet werd gesloten door een honderdtal met<br />
pijlen en bogen gewapende Papoea's, die aan het geheel een<br />
zeer schilderachtig voorkomen gaven. Zij deden ons slechts<br />
uitgeleide en beloofden ons den volgenden dag jonge klappers<br />
te zullen brengen. Die belofte hebben zij ook gestand gedaan.<br />
Alvorens in het met oerbosch bedekte gedeelte te<br />
verdwijnen, hadden wij een prachtig gezicht over het Sentanimeer,<br />
Wij gebruikten ons dejeuner bij een helder stroomend<br />
riviertje bezaaid met groote rotsblokken, die overal kleine<br />
watervalletjes vormden. Daarna begon de tocht in het oerwoud.<br />
Vroeger dacht ik steeds, dat zoo'n oerwoud zoo<br />
indrukwekkend mooi was, maar er is niets, wat mij zoozeer<br />
is tegengevallen. Het is toch altijd somber, lauwwarm en<br />
vochtig in zoo'n bosch. De boomen gaan alle kaarsrecht<br />
de hoogte in, groen ziet men betrekkelijk weinig, evenmin<br />
bloemen. Vlinders en vogels, die liever in het zonlicht leven,<br />
ziet men in gering aantal. Geheel anders is de stemming,<br />
indien men bij eene rivier komt, waar de zon vroolijk schijnt<br />
en waar tal van vogels, vlinders en bloemen leven.<br />
Daarbij komt nog, dat het bijna eiken nacht regent, zoodat<br />
alles van water is doortrokken en men meestentijds door<br />
de modder loopt, daar van verdamping in een zoodanige<br />
atmosfeer geen sprake is. Het voetpad, dat wij volgden, werd
Het Sentánimeer. 73<br />
nog meer onbegaanbaar gemaakt door een groot aantal wortels<br />
en boomstronken, zoodat men den geheelen weg voor zijne<br />
voeten moest kijken om niet te struikelen of te vallen. De<br />
weg liep door kleine riviertjes en beekjes, zonder dat daarover<br />
bruggen gemaakt waren; op zoo'n tocht heeft men dan<br />
ook altijd natte voeten, daar het te veel tijd zoude nemen<br />
om bij elk riviertje kousen en schoenen uit te trekken.<br />
Op den terugtocht van de Wasiáni naar de Geelvinkbaai<br />
moesten wij bij voorbeeld vóór twaalf uur achttien maal de<br />
Troi doorwaden. De aldaar dicht aan den oever staande kalkwanden<br />
dwingen den reiziger van zijn pad af te gaan en<br />
de overzijde te kiezen.<br />
Naarmate wij hooger kwamen, werd de temperatuur kouder,<br />
zoo zelfs, dat wij des nachts gebruik moesten maken<br />
van de medegebrachte dekens. Een gedeelte der Sentániërs<br />
vond het te koud en daar hunne kleerenkast zoomin winter-<br />
als zomergarderobe bevat, vonden zij het maar beter<br />
om te verdwijnen, later zagen wij hen weder terug aan<br />
den voet van den berg. De koelies, mede niet gewend aan<br />
deze koude, kwamen den volgenden morgen klagen en beweerden,<br />
dat zij koorts hadden. Daar VAN DER SANDE er<br />
niet bij was, moesten wij als dokter fungeeren en wij gaven<br />
hun als geneesmiddel een theelepel cognac, wat hun wel niet<br />
veel goed of kwaad zal gedaan hebben. Al hooger stijgende<br />
werd het pad niet gemakkelijker, somtijds moest men over<br />
rotsblokken klauteren, die nat en glibberig waren door de<br />
mist, die hier meestal heerscht. Langzamerhand naderden<br />
wij den top, die van Jogga gezien, steeds in wolken was<br />
gehuld.<br />
De plantengroei is mede veranderd. Wij passeerden een
74<br />
Het Sentánimeer.<br />
groot veld bloeiende Begonia's met eigenaardigen bladvorm.<br />
De boomen waren dicht bezet met mossen en Lycopodiacëen,<br />
die als lange baarden van de bovenste takken afhingen.<br />
Ook traden hier Araucaria's en Podocarpae op. De vogels,<br />
die wij bemachtigden, waren verschillend van die, welke<br />
wij op Metu Débi of Jogga van onze jagers gekregen hadden<br />
en wij koesterden de hoop iets nieuws voor de avifauna van<br />
Nieuw-Guinea te hebben bemachtigd. Het onderzoek zal dit<br />
later moeten uitmaken. Onze jager RASSIP bezorgde ons<br />
een tweetal exemplaren van de mooie paradijsvogel „Diphyllodes<br />
magnificus". Deze vogel heeft evenals bij ons de korhoenders<br />
een zoogenaamde baltzplek. DE BEAUFORT, die<br />
een dusdanige baltzplek met DUMAS bezocht, verhaalt hiervan,<br />
dat op een cirkelvormige uitgestrektheid met een straal<br />
van ± 2 M., de grond schoon is gekrabt. Van de meeste<br />
struiken in de omgeving en op de plaats zelf zijn de bladeren<br />
weggerukt of afgevallen. Het geheel is een zonnig<br />
plekje. Deze vogel wordt door de Maleiers genoemd „bla<br />
rottan", hetgeen gespleten rottan beteekent. De reden van<br />
deze benaming is, dat de huiden vervoerd worden tusschen<br />
latjes van gespleten bamboe. De algemeen bekende gele<br />
paradijsvogels, bestempelt hij met den naam van „boeroeng<br />
koening" gele vogel of wel „boeroeng mati" doode vogel,<br />
daar hij hem nog nooit levend heeft gezien. De vroegere<br />
latijnsche naam was Paradisea apoda. Apoda beteekent zonder<br />
pooten. De verklaring hiervan is, dat de Papoea's bij<br />
het bereiden der huiden voor het gemak de pooten er af sneden.<br />
Vandaar, dat men vroeger meende, dat deze vogels geen<br />
pooten hadden. De meest zonderlinge verhalen gingen vroeger<br />
rond omtrent deze vogels en ik wil hieromtrent eenigs-<br />
O O
Het Sentánimeer. 75<br />
zins breedvoerig zijn, omdat de paradijsvogel de kenmerkende<br />
vogel van Nieuw-Guinea is en zoo nauw rnet haar wezen is<br />
verbonden.<br />
BUFFON ¹) zegt: „Cette espèce est plus célèbre par les<br />
qualités fausses et imaginaires qui lui ont été attribuées,<br />
que par ses propriétés réelles et vraiment remarquables."<br />
Hij vertelt dan, dat men hem de volgende vreemdsoortige<br />
eigenschappen toeschrijft: 2 ) De vogel zoude altijd, zelfs slapende,<br />
vliegen, daar hij geene pooten heeft; door middel van<br />
de lange staartvederen zoude hij zich soms enkele oogenblikken<br />
aan de takken der boomen ophangen. Bij zijn dood<br />
zoude hij voor het eerst den grond bereiken. De paring<br />
zoude evenals bij sommige insecten vliegend geschieden,<br />
zeer poëtisch zouden zij zich aan elkaar vaststrikken met<br />
de staartvederen. Het leggen der eieren en het uitbroeden<br />
zoude op dezelfde wijze geschieden. Hij zoude slechts leven<br />
van den dauw; de holte van het abdomen zoude alleen met<br />
vet in plaats van ingewanden gevuld zijn, als zijnde overbodig,<br />
daar hij geen voedsel gebruikt. Nog vreemder verhaal<br />
vindt men in Museum Wormianum pag. 294, men leest<br />
daar, dat het mannelijk exemplaar op den rug eene holte<br />
heeft, waarin het vrouwtje hare eieren legt en deze uitbroedt<br />
door middel van eene andere holte in het abdomen, die<br />
hiermede correspondeert.<br />
Anderen beweren, dat zij nestelen in het aardsche Paradijs,<br />
vandaar hun naam. De werkelijkheid is echter heel wat<br />
prozaïscher, want zij worden systematisch gerekend tot de<br />
¹) BUFFON: Histoire naturelle des Oiseaux, Tome III pag. 182.<br />
²) ACOSTA: Histoire naturelle et morte des Indes orientales et occidentales,<br />
pag. 196.
76 Het Sentánimeer.<br />
Paradiseidae. In hun doen en laten verschillen zij niets van<br />
de gewone vogels. Naar mijn weten is het nog niemand<br />
gelukt eieren of zelfs een nest van deze vogels machtig te<br />
worden. Herhaalde malen hebben wij aan de Papoea's gevraagd,<br />
of zij wel eens een nest met eieren hadden gezien,<br />
maar altijd was hun antwoord ontkennend. Ik geloof, dat wij<br />
gerust kunnen zijn en dat wij vroeg of laat wel eens een nest<br />
met eieren in een der musea zullen aanschouwen. De paradijsvogel<br />
voedt zich niet met honigdauw, rnaar met vruchten. Wij<br />
hebben dikwijls groote troepen wijfjes en jonge mannetjes,<br />
die nog niet de prachtige veerdos hebben, van boom tot<br />
boom zien vliegen om zich te voeden. Zij maken dan een<br />
zeer eigenaardig geluid, dat men bijna overal in de bosschen<br />
van Nieuw-Guinea hoort. Er wordt druk op deze<br />
vogels jacht gemaakt, voornamelijk door Ternataansche jagers,<br />
die daarin bijgestaan worden door de Papoea's, die hun den<br />
weg moeten wijzen en de speelboomen toonen, waar de mannetjes<br />
met hun prachttooi pronken. Deze speelboomen worden<br />
alleen des morgens en des avonds door de mannetjes bezocht;<br />
in tegenstelling met de wijfjes en de jonge mannetjes ziet<br />
men deze bijna nooit overdag. Het ia een onvergetelijk mooi<br />
gezicht deze mannetjes te zien pronken in deze speelboomen.<br />
Nu eens dansen zij bevallig op een tak, zorgdragende, dat hun<br />
staart niet wordt beschadigd, dan weder zweven zij als een<br />
bouquet van veeren door de lucht. Hij stoot bij deze bewegingen<br />
zeer schelle tonen uit om de wijfjes te lokken. Het<br />
geluid der wijfjes wordt meesterlijk door de Papoea's nagebootst<br />
en wordt dan beantwoord door de mannetjes. DUMAS<br />
vertelde, dat hij eens gezien had, dat twee mannetjes, die<br />
op zoo'n speelboom dansten, elkaar de lange veeren trachtten
Het Sentánimeer. 77<br />
uit te trekken. Zij hebben een voorliefde voor bepaalde<br />
boornen en het gebeurt meermalen, dat een Ternataan een<br />
vogel uit zoo'n boom schiet; daarna kalm onder dezen boom<br />
den vogel gaat villen, totdat een tweede vogel komt, die<br />
weldra het zelfde lot ondergaat. Alhoewel klein moeten de<br />
vogels met groffen hagel geschoten worden, daar de boomen<br />
vrij hoog zijn en zij een zeer taai vel hebben. De Ternatiansche<br />
- hoewel Ternaten in de wandeling geheeten, zyn<br />
het meest Tidoreezen - jager, die naar Nieuw-Guinea vertrekt<br />
om paradijsvogels te jagen, neemt een groote voorraad<br />
ruilgoederen mede, die hij op crediet ontvangt, meestal van<br />
eenen Chinees of van eene maatschappij, die in vogelhanden<br />
handel drijft. Deze ruilgoederen heeft hij noodig om de<br />
Papoea's te betalen, die hem de speelboomen moeten wijzen.<br />
Deze tusschenpersoon is gewoonlijk de persoon, die er weinig<br />
wel bij vaart, daar hij de goederen zeer duur van zijn credietgever<br />
moet koopen en zeer veel moet betalen voor de door de<br />
Papoea's bewezen diensten. Het is ongeloofelijk, voor welk een<br />
groot bedrag zulke handelaren zich soms in den schuld steken-<br />
het gevolg is dan ook, dat zij veelal blijven hangen op<br />
Nieuw-Guinea, ten einde hunne schuldeischers op Ternate te<br />
ontloopen. Of deze Ternataansche jagers als het beste opvoedende<br />
en beschavende element der Papoea's moeten beschouwd<br />
worden, betwijfel ik ten sterkste.<br />
De prijs van eene eerste qualiteit paradijsvogel is ongeveer<br />
f 8.-- terwijl mij bij informatie bleek, dat modisten hiervoor<br />
± ƒ 50- vragen. Deze prijsverhooging vindt wellicht zijn<br />
oorzaak in de lange schakel van personen, die eenen vogel<br />
moet doorloopen alvorens hij van zijn speelboom nederdaalt<br />
op de hoed van eene elegante Parisienne.
78 Het Sentánimeer.<br />
Levende exemplaren komen thans veelvuldig voor. O. a.<br />
kan men twee mooie exemplaren bewonderen in de Artis<br />
te Amsterdam. Dit zijn meestal aangeschoten exemplaren,<br />
dié men in het leven heeft gehouden. Van de zoo schoone<br />
paradijsvogel de Seleucides alba hadden wij een mak exemplaar<br />
aan boord van de Zeemeeuw, dat bestemd was voor den Zoölogischen<br />
tuin te Rotterdam. Hij at de lekkernijen uit onze hand<br />
en bij het eigenaardig geluid, dat hij voortbracht, kon men<br />
de prachtig smaragdkleurige binnenzijde van zijn bek bewonderen.<br />
Helaas heeft dit exemplaar zijne bestemming niet bereikt<br />
en is te Batavia gestorven. Het zoude het eerste exemplaar van<br />
deze soort zijn geweest, dat levend in Europa was gekomen.<br />
Voor uitroeiing behoeft men niet bevreesd te zijn, daar<br />
alleen de oude mannetjes, die in prachtveeren zijn, geschoten<br />
worden. Op de andere exemplaren wordt niet gejaagd,<br />
daar zij waardeloos zijn.<br />
Nu ik toch iets van de paradijsvogels verhaald heb, wil<br />
ik een enkel woord zeggen over de fauna van Nieuw-Guinea.<br />
De grootst levende vogel op Nieuw-Guinea is de casuaris.<br />
Het mocht mij nimmer gelukken een exemplaar in het wild<br />
te zien; we! brachten wij een levend, bijna volwassen exemplaar<br />
over naar Holland, dat een geschenk was van V. NOU-<br />
HUYS aan de Diergaarde te Rotterdam. Hij was zeer mak,<br />
liep los op het dek en had al aardig zeebeenen gekregen.<br />
Of de matrozen dit beest wel zoo aardig vonden als wij,<br />
betwijfel ik, daar hij op een zeer duidelijke wijze toonde,<br />
waar hij geweest was. Hij was zeer gulzig en men moest bij<br />
het klaar zetten van het eten duchtig op hem letten, daar<br />
hij op vlugge wijze alles in zijn maag het verdwijnen. Geheele<br />
sneedjes brood, eieren en leege eierschalen, alles ver-
Het Sentánimeer. 79<br />
slond hij. Een geheele pisang slokte hij gewoon weg op en<br />
men kon deze langzaam langs zijnen ha!s zien verdwijnen.<br />
Wee dengene, die dan trachtte om de pisang, waarvan de<br />
vorm nog zeer goed in den hals zichtbaar was, aan te vatten;<br />
een krachtige schop met zijn harden teen deed den kweller<br />
afdeinzen.<br />
De Papoea's maken druk jacht op hem, niet alleen om<br />
het vleesch, maar ook om de vederen, die een geliefd sieraad<br />
voor hen zijn. Aan de Humboldtbaai dragen zij bij feestelijke<br />
gelegenheden een groote bos casuarisveeren op het hoofd.<br />
Dit versiersel heet chatuar arú. De casuaris zelf heet chatüar.<br />
Uit het dijbeen vervaardigen zij eenen dolk, die zij in<br />
een van hunne armbanden steken. Het is een zeer scherp<br />
en gevaarlijk wapen.<br />
De casuaris laat een vreemdsoortig geluid hooren, dat<br />
doet denken aan het slaan op een turksche trom. Zijn aanwezigheid<br />
is overigens merkbaar aan de volumineuse plakaten<br />
uitwerpselen, waarin men duidelijk de onverteerde vruchten<br />
waarneemt. Zooals bekend is, heeft de casuaris rudimentaire<br />
vleugels, waarmede hij niet kan vliegen, maar die hij bij<br />
het loopen heen en weer beweegt om zijne snelheid te vergrooten.<br />
Dit gemis aan vleugels is den Papoea's ook opgevallen<br />
en ik hoorde hier eene aardige verklaring voor.<br />
Te Tarfia vertelde men, dat de casuaris in vroegere tijden<br />
al te nieuwsgierig was geweest en dat hij gevraagd had om<br />
de heilige fluiten van de karriwarri te mogen zien; tevens<br />
had hij het geluid nagebootst. Tot straf voor zijne indiscretie<br />
verloor hij voor altijd zijne vleugels.<br />
Een zeer merkwaardige vogel is de Buceros plicatus door<br />
de Ternatanen „Boeroeng taun" of jaarvogel genoemd. Hij
80 Het Sentánimeer.<br />
behoort tot het geslacht der neushoornvogels; op den bovensnavel<br />
bevinden zich ringvormige uitwassen. Volgens de<br />
jagers zoude hij eik jaar één nieuwen ring krijgen, vandaar<br />
zijne benaming.<br />
Het is een glanzend<br />
zwarte vogel met<br />
witte staartpennen en<br />
goudgele kop. Bij het<br />
vliegen maakt hij<br />
door zijnen vleugelslag<br />
een vreemdsoor-<br />
Kop van den jaarvogel.<br />
tig geluid, dat doet<br />
denken aan eene vertrekkende locomotief.<br />
De snavels worden als oorversiersel door de Papoea's<br />
gedragen.<br />
Nieuw-Guinea is het land der duiven, de grootste is zeker<br />
de kroonduif, met zijn prachtige blauwe bevedering en sierlijke<br />
kroon op den kop. Dit pronkstuk is zijn verderf, daar<br />
dit een gewild modeartikel is. Daar zoowel de mannelijke<br />
als de vrouwelijke exemplaren dit versiersel hebben, gaat<br />
deze soort vrijwel haren ondergang tegemoet. Het vleesch<br />
is, zooals ik reeds zeide, een voortreffelijk gerecht.<br />
In grooten getale komen kakatoe's en tal van lorisoorten<br />
voor. Het is een vreemde gewaarwording, indien men plotseling<br />
boven zich in de boomen het bekende Artis geluid hoort, uitgestooten<br />
door een witte kakatoe met gele kuif. Ook in het<br />
bosch klinkt het geluid niet welluidend. Er bestaat ook een<br />
zwart exemplaar met roode wangen, de Microglossus aterrimus;<br />
het geluid, dat hij maakt ïs niet zoo krassend, meer piepend.<br />
Deze zijn naar ik meen nog niet in gevangen staat voorge-
Het Sentánimeer. 81<br />
nomen; wij zagen eens een geheele koppel van deze vogels<br />
zich boven in de boomen voederen.<br />
Op het Jamurmeer namen wij een groote verscheidenheid<br />
van watervogels waar.<br />
De zoogdieren zijn zeer schaarsch vertegenwoordigd; op<br />
Nieuw Guinea zijn wij in het land der buidel- en nachtdieren.<br />
Eene uitzondering hierop maakt het wilde zwijn,<br />
Sus papuensis. Het is echter niet met zekerheid te zeggen,<br />
of dit hier niet ingevoerd is. Wij verzamelden een groot<br />
aantal schedels; wellicht kan rnet dit materiaal deze quaestie<br />
uitgemaakt worden.<br />
Krokodillen — crocodillus parosus — maken het Sentanimeer<br />
onveilig, er werd er slechts eenmaal een door den controleur<br />
gezien, maar het groote aantal schedels, dat wij van<br />
de Sentániers kochten, is een bewijs, dat zij hier vrij veel<br />
voorkomen.<br />
Het Sentánimeer is zeer vischrijk en de bewerking van<br />
het materiaal, toevertrouwd aan de kundigheden van Prof.<br />
M. WEBER, zal leeren, welke conclusies er op dit gebied zijn<br />
te trekken.<br />
Een ontzaglijk aantal lepidoptera en andere insecten, veelal<br />
op alcohol bewaard, werden door ons verzameld; dit materiaal<br />
is thans ter bewerking over Europa verspreid en het<br />
zal nog wel menig jaar duren, voordat de resultaten van<br />
de eerste wetenschappelijke expeditie naar Nieuw-Guinea in<br />
druk zijn verschenen.<br />
Ook Prof. WlCHMANN behoeft zich, geloof ik, niet te beklagen<br />
over de hoeveelheid van het medegebrachte materiaal;<br />
bij zijn terugkeer wachten niet minder dan 45 kisten gevuld<br />
met steenen op den bekwamen geoloog.<br />
6
82 Het Sentánimeer.<br />
Laten wij na deze lange afdwaling weder terugkeeren tot<br />
het Cycloopgebergte.<br />
Naarmate wij hooger stegen werd het weder steeds slechter<br />
en omringde ons een dichte nevel. Uitzicht konden wij<br />
niet krijgen; eene poging om eenige boomen op de helling<br />
weg te kappen om zoodoende eenige bekende punten aan<br />
te peilen, gaf ook niet het gewenschte resultaat. Daar het<br />
gesteente weinig verscheidenheid aanbood, besloot Professor<br />
dan ook niet verder dan de waterscheiding te gaan en na dit<br />
punt te hebben bereikt, gingen wij weder bergafwaarts en<br />
overnachtten weder in de kampplaats van den vorigen dag.<br />
Den volgenden morgen scheen de zon prachtig; wij daalden<br />
verheugd weder af naar Ibaïso, na nogmaals genoten te<br />
hebben van het heerlijke vergezicht over het Sentánimeer.<br />
De overtollige koelies werden naar Jogga gestuurd en tevens<br />
bericht gezonden aan VAN DER SANDE om den volgenden<br />
O<br />
morgen vroeg te Ibaïso met de noodige levensmiddelen te<br />
komen, daar wij besloten hadden om den volgenden dag de<br />
tocht rondom het meer aan te vangen.<br />
Tegen den avond dwarrelde een heirleger van kleine insecten<br />
om onze lampen, die dusdanig verstopt raken, dat zij<br />
uitgingen. Gelukkig duurde deze plaag niet lang, faute de<br />
combattants, die hunnen dood in de vlammen vonden. Een<br />
dergelijke plaag had reeds vroeger plaats gehad te Jogga.<br />
Reeds des morgens te 7 ure arriveerde VAN DER SANDE met de<br />
hem toegezonden vlet; onmiddelijk werd toen de tocht rondom<br />
het meer ondernomen. Het was zeker een ongewoon gezicht voor<br />
de Sentániërs, toen deze kleine vloot, die uit de vlet, de lépa-lépa's<br />
en twee Tobádische prauwen bestond, gevolgd door een groot<br />
aantal Sentániërs in hunne kleine vaartuigen, zich voortbewoog.
Het Sentánimeer. 83<br />
Wij bezochten verschillende dorpen en steeds werd onze<br />
komst aangekondigd door het geroep van den controleur<br />
MOOLENBURGH; „Kå mereu motti motti" of wel, dat wij<br />
jonge (mereu) klappers (ka) wenschten te ruilen tegen kralen<br />
(motti motti). Het geroep was nog niet gehoord, of spoedig<br />
zagen wij eenige donkerbruine gedaanten in de klapperboomen<br />
klimmen en met hunne voeten de jonge vruchten van<br />
den steel aftrappen, die met een doffen slag op den grond<br />
vielen. De hitte in de booten op het water zonder tent<br />
was ondragelijk en het aantal verorberde klappers is dan<br />
ook groot geweest.<br />
Overal werden wij vrij goed behandeld, w-el niet zooals<br />
wij dat te Tobádi gewend waren, maar toch was van eenige<br />
vijandelijke gezindheid niets te merken. Alleen in het dorp
84<br />
Het Sentánimeer.<br />
Seisårå was de ontvangst eenigszins koel, trouwens de officieren<br />
van de Ceram hadden ook reeds over de ontvangst<br />
in dit dorp geklaagd. Wij gingen echter ook hier aan wal<br />
en trachtten het vertrouwen te winnen door aan kinderen<br />
en vrouwen kralen uit te deelen.<br />
De vrouwen waren eerst vreesachtig, maar langzamerhand<br />
Sesårå.<br />
kregen zij meer vertrouwen en kwamen zij om kralen vragen.<br />
Volgens DUMAS was het een goed teeken, dat de vrouwen<br />
zich vertoonden, want hebben de Papoea's iets in den zin,<br />
dan brengen zij eerst hunne vrouwen en kinderen in veiligheid.<br />
Toch haperde er iets aan onzen omgang en wij waren<br />
blij, toen wij weer goed en wel onze booten hadden bereikt.
Het Sentánimeer. 85<br />
Onze nadere kennismaking is minder vriendschappelijk geweest,<br />
alhoewel alles zonder vijandelijkheden is afgeloopen.<br />
Op onze rondvaart bezochten wij de meeste van de aan<br />
het Sentánimeer liggende nederzettingen: Poe, Ajápo, Asé,<br />
Abar, Simbårå, Seisårå, Kaiwáre, Sisirí, Awauwi, Dójo, Ifar,<br />
Pujå, Jobe, Asër, Nètar.<br />
Gezicht op Ajápo en Asé.<br />
Overal werden zooveel mogelijk ethnografica ingekocht;<br />
onze tolken WARU en PÓRREO dreven druk handel in<br />
sembónis. Wij hadden ditmaal twee tolken daar WARU,<br />
zelf Tobádier, Maleisch sprak, maar geen Sentánisch, PÓRREO<br />
daarentegen, ook een Tobádiër, sprak geen Maleisch, maar wel<br />
Sentánisch. Het is opvallend, dat twee volkstammen als de
86<br />
Het Sentánimeer.<br />
Tobádiërs en de Sentániërs, die op zoo'n korten afstand van<br />
elkaar wonen, zoo weinig gemeenschap met elkaar hebben,<br />
dat er niet meer huwelijken of andere banden worden aangeknoopt,<br />
zoodat zij eikaars taal spreken. De betrouwbaarheid<br />
der inlichtingen, die men door middel van twee tolken<br />
verkrijgt en die toch altijd onder eene groote reserve moeten<br />
aangenomen worden, lijdt hier natuurlijk zeer onder.<br />
Den eersten nacht kampeerden wij op een klein eilandje<br />
midden in het meer Serèbé Sigi genaamd. Het daarop bevindende<br />
struikgewas werd grootendeels weggekapt voor de<br />
nachtverblijven. Des avonds genoten wij tot Iaat in den<br />
nacht van een fonkelenden tropischen sterrenhemel, die zich<br />
in het vlakke meer weerspiegelde. Onze vreedzame stemming<br />
werd door niets verstoord, alhoewel wij later vernamen,
Het Sentánimeer, • 8"<br />
dat de bewoners van Seisårå ons hier hadden willen vermoorden.<br />
Den volgenden morgen vroeg werd de tocht weder hervat<br />
naar de meer oostelijk gelegen dorpen. Te Kaiwáre zagen<br />
wij aan den oever twee krokodillenschedels liggen, die wij<br />
voor een spiegeltje kochten. Nauwelijks was dit bekend geworden,<br />
of wij werden op het meer achtervolgd door talrijke<br />
bootjes ieder met een dergelijken schedel op den voorsteven.<br />
Het behoeft geen betoog, dat al deze exemplaren thans bewaard<br />
worden te Amsterdam. De bevolking toonde zich<br />
overal vrij welwillend, maar zij waren toch, geloof ik, blij,<br />
wanneer wij weer vertrokken. Dien nacht kampeerden wij<br />
weder op het eilandje Serèbé Sigi.<br />
Op den 18 den April werd de terugtocht ondernomen. Telkens<br />
wanneer wij een dorp naderden, werden wij tegemoet<br />
geroeid door de bewoners en deze deden ons een eindweegs<br />
uitgeleide, maar bleven gewoonlijk op betrekkelijk grooten<br />
afstand van de volgende nederzetting, daar zij in den regel<br />
met deze in vijandschap leven. Zoo waren wij ook weder<br />
het beruchte Seisårå genaderd; de vaartuigjes omringden<br />
onze vloot en een drietal waren in de onmiddellijke nabijheid<br />
ten einde de namen op te geven van bergen, nederzettingen<br />
of riviertjes, die hun door middel van de tolken<br />
werden gevraagd. Uit de vroolijkheid, die er heerschte bij het<br />
noemen der namen, geloof ik, dat ook hier de betrouwbaarheid<br />
zeer te wenschen overliet en zij gaven waarschijnlijk<br />
maar fictieve grappige namen. Daar dit op het laatst begon<br />
te vervelen en hun optreden indringerig begon te worden,<br />
werd hun dit op een wellicht te kordate wijze duidelijk gemaakt.<br />
Het gevolg was, dat zij ons onmiddellijk in hunne
88 Het Sentánimeer.<br />
prauwtjes verlieten, druk gesticuleerende en luid schreeuwende.<br />
Waarheen zij zich begaven, begrepen wij toen nog niet, maar<br />
weldra werd ons de zaak duidelijk. In het meer bevond zich<br />
namelijk een vrij groote steenklomp en hier hadden zij zich<br />
opgesteld, luid roepende en met pijl en boog dreigend. Zij<br />
hadden toch zeer goed begrepen, dat Professor voor het<br />
geologisch onderzoek hier naar toe zoude gaan om de steensoort<br />
te onderzoeken. Een en ander pleit mijns inziens wel<br />
voor hun vernuft en inzicht.<br />
Er werd gestopt en overlegd, hoe hier gehandeld<br />
moest worden. Met eenige schoten uit onze geweren en<br />
die der oppassers van den controleur, die tot dekking
Het Sentánimeer. 89<br />
waven medegegaan, zouden wij ontegenzeggelijk ons doel<br />
hebben bereikt. Maar welk een ongelijke strijd tegen deze<br />
slecht bewapende menschen en welke ver strekkende 'gevolgen<br />
zoude dit niet gehad hebben; want indien wij<br />
een of meerdere van hen gedood of gewond zouden hebben,<br />
dan zouden zij dit later verhaald hebben op vreemde-<br />
Bewoners van Seisårå.<br />
lingen, die daar na ons kwamen. In de eerste plaats zouden<br />
daarvoor de Ternataansche handelaars in aanmerking<br />
o<br />
gekomen zijn.<br />
Gelukkig besloot Professor hunne uitdaging niet aan te nemen,<br />
daar hij met zekerheid kon weten, waaruit de steenklomp<br />
bestond. Wij roeiden dus verder, luid nagejouwd door de<br />
Papoea's, die van vreugde op den steen stonden te dansen.
go Het Sentánimeer.<br />
Wel hebben wij hier niet gezorgd, dat ons zoogenaamd<br />
prestige bewaard is gebleven, maar dit weegt dunkt mij ruimschoots<br />
op tegen de voldoening, die wij nu nog kunnen smaken,<br />
dat deze expeditie niet gekenmerkt is door eene onnoodige,<br />
meedoogenlooze behandeling dier onwetende Papoea's.<br />
Beschouwt men de omstandigheden nauwkeurig dan zou-<br />
den wij toch ook niet vriendschappelijk gestemd zijn, indien<br />
naar Nederland eens een Chineesche expeditie werd gestuurd,<br />
alles verzamelende, alles medenemende uit de huizen, wat<br />
maar te koop was en iedereen lastig vallende met de meest<br />
verschillende indiscrete vragen.<br />
Voor onze tolken liep dit incident ook naar wensch af,<br />
want zij zouden de door hen gekochte sembónis niet mogen<br />
behouden, indien zij die verkregen hadden van eenen stam,<br />
waarmede zij vijandelijkheden hadden gewisseld.<br />
Wij brachten hierna een bezoek aan Abar, waar wij zeer<br />
veel steenen bijlen kochten, want de begeerte naar de bekende<br />
cricketbanden bleek bij het vrouwelijk geslacht te<br />
groot te zijn, dan dat zij er weerstand aan konden bieden en<br />
alles wat zij maar konden missen werd uit de huizen gehaald<br />
en ons te koop aangeboden om in het bezit van het zoo<br />
begeerde voorwerp te komen. Verscheidene dozijnen van<br />
deze banden zijn dan ook in hun bezit gebleven. Voor VAN<br />
DER SANDE was deze plaats een eldorado om ethnografica<br />
te verkrijgen. Hij was tevens in de gelegenheid waar te nemen,<br />
hoe zij de aarden potten vervaardigen.<br />
Op het eilandje Pujå of liever in onze booten onder de<br />
beschermende takken van de daar groeiende boomen besloten<br />
wij te dejeuneeren.<br />
Op nevenstaande foto ziet men de daar voorkomende
Het Sentánimeer. 91<br />
lijkenhuisjes. Daar het reeds laat begon te worden, besloten<br />
wij door te roeien naar Jogga om daar te overnachten.<br />
VAN DER SANDE ging echter eerst naar Ifar, kenbaar aan<br />
zijn eigenaardige scheeve karriwarri, alwaar hij ontboden<br />
was voor een zieke.<br />
Gewoonlijk stak er tegen den middag een westelijke wind<br />
op en wij hoopten met behulp hiervan naar huis te kunnen<br />
zeilen, maar dien dag was de wind oost, zoodat wij bedrogen<br />
uitkwamen en in plaats van vroeg zeer laat arriveerden.<br />
Tijdens ons verblijf te Jogga had nog een zeer eigenaardig<br />
voorval plaats. Terwijl DUMAS, die reeds vroeger aan het Sen<br />
tánimeer was geweest met eenige officieren van de Ceram, te<br />
midden van een troepje Sentániërs stond te bieden op een<br />
voorwerp, zagen wij opeens een oud vrouwtje uit een boot<br />
stappen, de hem omringende personen op zij duwen en<br />
naar DUMAS toegaan. Zij toonde groote vreugde hem weder
92 Het Sentánimeer.<br />
terug te zien en bewees dit door hem een prachtige tros<br />
Spaansche Peper aan te bieden. DUMAS vertelde ons later,<br />
dat de officieren van de Ceram haar „Tante van DUMAS"<br />
gedoopt hadden. Zij scheen eene groote vriendschap voor<br />
hem te hebben opgevat, om welke redenen is mij on-<br />
bekend. Van deze genegenheid hebben wij veel genoegen<br />
ondervonden, daar zij een zeer invloedrijke vrouw op het<br />
Sentánimeer bleek te zijn. Zij hielp ons bij het verkrijgen<br />
van gidsen o. a. naar de Tïmenárivier, verschafte ons de<br />
noodige inlichtingen en waarschuwde ons voor dorpen,<br />
die ons minder vriendschappelijk gezind waren. Natuurlijk<br />
werd zij rijk met geschenken overladen. Volgens DUMAS<br />
stond zij bekend als zeer rijk te zijn. Haar rijkdom zal wel<br />
bestaan hebben uit een groot aantal kralen en steenen<br />
bijlen.<br />
De kliniek van V. D. SANDE werd hier druk bezocht en<br />
het verwonderde mij, dat zij zoo kalm bleven, toen een van<br />
hen chloroform was toegediend. Zij hadden toch zeer goed<br />
kunnen denken, dat die persoon gedood was, daar zij waar-<br />
schijnlijk nimmer te voren de werking van deze stof hadden<br />
bijgewoond.<br />
Kort na den tocht over het meer vertrokken wij weder naar<br />
de Humboldtbaai om al het materiaal, dat verzonden kon<br />
worden, in te pakken. De buizen met materiaal op alcohol<br />
werden in zinken bussen gepakt, flink aangestampt met werk.<br />
Hierop werd oude alcohol gegoten om te verhinderen, dat<br />
de voorwerpen zouden uitdrogen voor het geval, dat een<br />
buisje mocht breken.<br />
Daarna moest deze bus worden dicht gesoldeerd, maar<br />
dit was wel een van de onaangenaamste en moeilijkste bezig-
Het Senánimeer. 93<br />
heden; DE BEAUFORT en ik hadden hier wel onderricht in<br />
gehad, maar de praktijk bleek moeilijker te zijn dan de<br />
theorie. Gelukkig was DUMAS weder de reddende engel en men<br />
kon hem dagen voor de aankomst van een boot druk bezig;<br />
Het spreekuur van den dokter.<br />
zien met het soldeeren. Later verrichtte een van de matrozen<br />
van de Zeemeeuw dit werk, zoodat wij verder gespaard<br />
bleven van deze ellende. Met deze boot vertrok ook de<br />
plantenzoeker MAS DJIPJA en zijn helper ATJIP, die beiden<br />
zulk een hevig verlangen koesterden naar hun geliefkoosd<br />
Java, dat geen overreding hen van dit besluit kon afbrengen.
94<br />
Het Sentánimeer.<br />
Het is zeer jammer, want ik geloof, dat MAS DJIPJA zeer<br />
goed voor zijn taak berekend was. DUMAS stelde zich echter<br />
beschikbaar om zoo goed als dit zou gaan, het herbarium<br />
verder aan te vullen.<br />
Casuarisdolk en Kalkkokers.
HOOFDSTUK III.<br />
De mislukte tocht op de Tamirivier.<br />
e Tamirivier was het voorwerp van<br />
ons volgend onderzoek.<br />
Waar deze rivier ontspringt, is nog<br />
niet bekend; voor zoover onderzocht<br />
— o. a. voer DUMAS haar een groot<br />
aantal dagen op met zijne Borneojagers<br />
— stroomt zij in Noordelijke<br />
richting en neemt de Jafúri, de uitwatering van het Sentánimeer,<br />
op. Zij ligt dicht bij de 141° N.B., die de grens<br />
vormt tusschen Nederlandsch, Duitsch en Engelsch Nieuw-<br />
Guinea. Het plan was de rivier zoo ver mogelij k op te<br />
roeien, des noods verder dan DUMAS haar was opgekomen.<br />
Hoe bedrogen zouden wij hierin uitkomen! Wij hadden besloten<br />
de goederen per boot over zee vooruit te sturen,<br />
terwijl wij zelf over land naar de monding van de Tamirivier<br />
zouden gaan. Des nachts om twaalf uur vertrokken<br />
al de koelies met de lépa-lépa's en een rórëgë, voor dat<br />
doel door DUMAS van een Ternataanschen jager gehuurd.<br />
Daar wij over land geen goed wilden laten mededragen,
96 De Tamirivier.<br />
moesten wij dus des nachts onze veldbedden missen en<br />
trachtten wij te slapen op onze stoelen of op den grond.<br />
Des morgens vroeg lagen vijf Tobádische prauwen gereed<br />
om ons over de binnenbaai naar de oostelijke oever van de<br />
buitenbaai te brengen, dicht bij Kaap Djúar. .<br />
Na geland te zijn, volgden wij den weg, die eerst door een<br />
sagobosch liep, wat hetzelfde beteekent als door de modder,<br />
Gelukkig duurde dit niet lang en kwamen wij spoedig in het<br />
eigenïijke oerbosch, waar wij weder de schelle toon der paradijsvogels<br />
en het trommende geluid der kroonduiven hoorden. Wij<br />
passeerden een klein meertje, waarin tal van kwakende kikkers.<br />
WARU, die ons weder als gids vergezelde, zeide, dat hier de<br />
Sétan huisde en de Tobádiërs dorsten het meer niet zoo<br />
dicht naderen als wij. Het pad beschreef een boog om Kaap<br />
Djúar; wij bereikten vervolgens de dicht aan zee liggende<br />
tuinen van de dorpen, die gezamelijk den naam van Sëkå<br />
dragen. Het groote verschil met de overige Papoea's, die<br />
wij tot nog toe zagen, is, dat zij en ook de meer oostelijke<br />
bewoners een penisdop dragen, vervaardigd van de gedroogde<br />
vrucht van een Lagenaria soort. De ontvangst was zeer<br />
vriendschappelijk, trouwens zij hebben veel omgang met de<br />
Tobádiërs en wij hadden reeds velen van hen op het eiland<br />
gezien en handel met hen gedreven.<br />
Eenige jeugdige klappers waren ons zeer welkom na deze<br />
vrij vermoeiende tocht langs het zonnige strand. Wij moesten<br />
nog geruimen tijd het strand volgen alvorens de Tamimonding<br />
te bereiken. Het strand lag a!s bezaaid met groote<br />
ontwortelde boornen en het geleek wel één lange stapelplaats<br />
van hout. Wanneer het water door een hevige regenbui in<br />
de Tamirivier stijgt, voert hij tal van boomstammen mede
De Tamirivier. 97<br />
naar zee, die door de branding op het strand worden<br />
geworpen. Het was een heele waarde aan hout, die daar<br />
opgestapeld lag, waarom niemand zich bekommerde en<br />
die bestemd was langzamerhand door verrotting te niet te<br />
gaan, doch onafgebroken weder door nieuw materiaal werd<br />
aangevuld. Deze boomstammen worden soms tot de Hum-<br />
boldtbaai gedreven en een van deze boomstammen heeft<br />
mij eens een leelijke poets gebakken.<br />
Op een middag werd mij door een bewoner van Ingrås<br />
gemeld, dat er in de baai een krokodil rondzwom. Ik sprong<br />
onmiddelijk in zijn bootje, gewapend met mijn Mauser geweer.<br />
Weldra zag ik ook de begeerde buit boven komen,<br />
schijnbaar om lucht te scheppen. Een dumdum kogel op<br />
hern afgevuurd, scheen doel te treffen,want onmiddellijk na<br />
7
98 De Tamirivier.<br />
het schot verdween hij. Dit herhaalde zich nog eenige malen,<br />
totdat ik bij een goed gericht schot een groote splinter hout<br />
van het monster zag afvliegen; ik begreep toen, dat de<br />
gewaande krokodil een boomstam was, waarschijnlijk afkomstig<br />
van de Tamirivier.<br />
Dien dag was ik natuurlijk het mikpunt van allerlei plagerijen.<br />
De weg langs het strand was op het laatst dermate versperd,<br />
dat wij het laatste gedeelte al klauterende over de<br />
boomstammen moesten afleggen.<br />
Aan de monding vonden wij DUMAS, die per boot vooruit<br />
was gegaan en ons kamp had opgeslagen onder een Pandanusbosch.<br />
Het aan land brengen der goederen had met zeer veel<br />
moeite plaats gehad wegens de hevige branding. Verder<br />
deelde DUMAS ons mede, dat wegens den hoogen waterstand<br />
de stroom te snel was en wij met de zwakke hulp van de<br />
slechte koelies hier niet tegenop zouden komen. Tot overmaat<br />
van ramp hadden meerdere koelies te lijden van de<br />
malaria en bovendien waren er geen booten genoeg. Er werd<br />
langen tijd beraadslaagd met het resultaat, dat DUMAS weder<br />
naar de Humboldtbaai zou terugkeeren, terwijl wij een tocht<br />
zouden maken naar de op Duitsch grondgebied gelegen landstreek<br />
Oinåke. Het is toevallig, dat wij ook hier Duitschland<br />
in het oosten tot buur hebben. Terwijl wij des middags lagen<br />
uit te rusten van den vermoeienden tocht, kwam MANSINAM<br />
mij wekken en vertelde mij op opgewonden toon, dat er een<br />
„boeaja" (krokodil) op den anderen oever lag. Onmiddellijk<br />
maakte ik de anderen wakker, na eerst gekeken te hebben,<br />
of het niet weer een boomstam was. Ditmaal was het een<br />
werkelijke krokodil; er werd een salvo op hem afgegeven,
De Tamirivier. 99<br />
waardoor hij wel verwond, maar niet gedood werd. Hij had<br />
nog kracht genoeg om in het water te komen en alhoewel<br />
hij later nog eens beschoten werd, toen hij e.en oogenblik<br />
zijn kop boven water stak, hebben wij hem helaas niet kunnen<br />
bemachtigen. De tocht naar Oinåke, die wij in open booten<br />
maakten, was warm, daar de lepa-lepa's een zeker mikpunt<br />
waren voor de brandende zonnestralen; wij dachten met ver-<br />
Bewoners van Oinåke.<br />
langen aan de verkwikkende koele klappermelk, die wij hoopten<br />
te krijgen. Te Oinåke hadden wij niet te klagen over de wijze<br />
waarop wij ontvangen werden en zagen hier verscheidene Papoea's,<br />
die zich den haarbol versierd hadden met hibiscusbloemen,<br />
zooals ïk dit reeds vroeger beschreven heb. Het strand<br />
lag als bezaaid met resten, beenderen en stukken geraamten
100<br />
De Tamirivier.<br />
van schildpadden, maar, daar zij in verregaand en staat van<br />
ontbinding verkeerden, was er van medenemen geen sprake,<br />
daar de niet zoölogen zich er wel tegen verzet zouden hebben.<br />
De huizenbouw is verschillend van die der Tobádiers,<br />
doordat zij niet op palen in zee, maar op het land gebouwd<br />
zijn. Bij een van deze huisjes zag ik een welvoorziene opslagplaats<br />
van brandhout. De controleur trachtte door middel<br />
van stokjes de sterkte der bevolking te weten te komen.<br />
Wij bezochten de karriwarri, waar vreemdsoortige hoofdsieraden,<br />
die gebruikt worden bij het dansen, door VAN DER<br />
SANDE werden opgekocht. Ook met deze voorwerpen moest<br />
de bekende geheimzinnigheid in acht genomen worden.<br />
Deze kolonie, die thans onder direct beheer staat van het<br />
Ministerie van Koloniën, werd vroeger beheerd door de Neu<br />
Guinea Kompagnie, die in het jaar 188o werd opgericht, en<br />
op 17 Mei 1885 den „Kaiserlichen Schutzbrief' kreeg. Op<br />
12 Mei 1886 verkreeg zij op hare statuten rechtspersoonlijkheid.<br />
Een voorstel tot overname van de Landeshoheit<br />
werd door den Rijksdag in 1896 verworpen. Een hernieuwd<br />
voorstel in 1898 werd eindelijk aangenomen en de overname<br />
door het Rijk had op 1 April 1899 plaats. De Neu<br />
Guinea Kompagnie bleef bestaan, doch slechts in den vorm<br />
eener particuliere maatschappij.<br />
Bij onze terugkomst vonden wij DUMAS met de benoodigde<br />
booten. Ook de stroom in de Tamirivier was niet<br />
meer zoo sterk, zoodat er besloten werd den volgenden dag<br />
den voorgenomen tocht te ondernemen.<br />
Onder zeer slechte omstandigheden werd de tocht begonnen,<br />
want er waren toch niet minder dan acht koelies ziek.<br />
De lepa-lepa's waren voor deze gelegenheid van een dakje
De Tamirivier. 101<br />
voorzien om ons te beschermen tegen de verzengende zonne-<br />
stralen. Wij hadden ons aldus over de booten verdeeld:<br />
In een van de lepa-lepa's, die er nu als Venetiaansche<br />
gondels uitzagen, zat Professor en VAN DER SANDE; DE<br />
BEAUFORT en ik in de twee andere; DUMAS zat in de rórëgë;<br />
terwijl MOOLENBURGH zich statig door zijne oppassers liet<br />
voortroeien in een Tobádische prauw.<br />
De Tamirivier heeft een vrij sterken stroom; het water is<br />
vuil gekleurd door het medegevoerde slib; de oevers zijn<br />
veelal met riet begroeid. Er moest met zeer veel omzich-<br />
tigheid geroeid worden, daar boomstammen, door den stroom<br />
medegevoerd, bij aanraking onze ranke vaartuigjes zouden<br />
doen omslaan. Deze lagen zeer diep, daar alle zwaar beladen<br />
waren met proviand voor eenige weken. De geïmproviseerde<br />
dakbedekking maakte, dat zij bij elke ruwe beweging dreig-<br />
den om te slaan. Voegt men hier nu nog bij een stel<br />
uiterst slechte roeiers, dan kan men begrijpen, dat onze po-<br />
sitie niet zeer benijdenswaardig was. Korten tijd ging alles<br />
vrij goed, alleen vorderden wij zeer langzaam door den snel-<br />
len stroom. Plotseling stuitte het vaartuig van Professor op<br />
een onder water liggende bank, schepte vrij veel water en<br />
dreigde geheel vol te loopen. VAN DER SANDE sprong te<br />
water gevolgd door eenige roeiers, waardoor de boot weder<br />
lichter werd. Het water werd uitgehoosd met allerlei voor-<br />
werpen: leege blikken, emmers, strooien hoeden, kortom met<br />
alles, wat maar voor de hand kwam. De waterschade bleek<br />
vrij belangrijk te zijn, want een gedeelte van de rijst was<br />
nat geworden; ook het aanteekenboekje van Professor had<br />
van het water geleden. Toen alles zoo goed mogelijk weder<br />
in orde was gebracht, werd de vaart hervat, nog omzichtiger
102 De Tamirivier.<br />
dan te voren, maar het noodlot bleef ons vervolgen, want de<br />
boot van Professor schepte ten tweede male water. De schade<br />
was ditmaal ernstiger en na eene gehouden bespreking besloten<br />
wij door te varen tot het vereenigingspunt van de<br />
Moso en de Tami, alwaar de stroom niet zoo snel was.<br />
Daar werd op een open plek aan den oever de rijst uit<br />
de zakken over den grond uitgespreid om ze door de zon<br />
te laten drogen. Helaas was het reeds te laat op den dag;<br />
de rijst werd niet meer droog, maar begon daarentegen te<br />
broeien. Den volgenden dag zag zij er oranjegeel uit, had een<br />
muffe lucht en was onbruikbaar voor de consumptie. De inhoud<br />
van negen zakken kostbare rijst lag daar waardeloos over<br />
den grond uitgespreid. Dat wilde zeggen, dat de tocht mislukt<br />
was wegens gebrek aan voldoende voedsel om het voorgenomen<br />
punt te bereiken. Ook DUMAS vond het niet geraden om<br />
verder te gaan met deze onervaren roeiers. Dezelfde gevaren<br />
in de rivieren zouden zich voordoen en wij hadden<br />
eiken dag kans weder hetzelfde ongeluk te zullen ondergaan.<br />
Er heerschte een zeer verslagen stemming wegens het<br />
mislukken van den tocht, waarvan wij ons zooveel hadden<br />
voorgesteld en waar reeds zoo dikwijls over gesproken was.<br />
Nieuwe plannen werden gemaakt om ons verblijf hier zoo<br />
nuttig mogelijk te maken; VAN DER SANDE zou in het<br />
kamp achter blijven voor de aan malaria lijdende koelies;<br />
wij zonden zoover mogelijk de Moso opvaren.<br />
Het was een heerlijke tocht; hoe schilderachtig was hier<br />
de natuur in tegenstelling met het eentonige der oerwouden.<br />
De te volgen weg bood veel afwisseling aan en men kon<br />
vrij rustig in de wankelende bootjes zitten, die nu niet zoo<br />
zwaar geladen waren, daar de bagage in het kamp onder de
De Tamirivier. 103<br />
hoede van VAN DER SANDE was achtergelaten. Dikwijls<br />
moesten wij uit de booten, omdat de rivier af en toe geen<br />
diepgang genoeg had, maar tijdens zoo'n oponthoud kon er<br />
veel materiaal door ons verzameld worden. Toen wij door te<br />
groote hinderpalen niet meer verder konden, werd er een<br />
kamp opgeslagen; een tropische regenbui herschiep ons bivak<br />
in een modderpoel. MACHMUDU, een Ternataan, die ons vergezelde<br />
wist nog een kroonduif te bemachtigen ; het vleesch<br />
lieten wij ons weder goed smaken. Des nachts ontlastte zich<br />
een geweldige regenbui boven ons huisje; de op de zeilen<br />
nederslaande regen had volgens VAN NOUHUYS het geluid<br />
van spek, dat in een pan wordt uitgebraden.<br />
Den volgenden morgen keerden wij weer terug en hadden
104 De Tamirivier.<br />
tegen elf uur het bivak van den vorigen dag weder bereikt'<br />
krachtig geholpen door de vrij snellen stroom. Teruggekeerd<br />
ging ik met DUMAS<br />
op de jacht en vonden<br />
wij een groote Palaqium;<br />
uit deze boomsoort<br />
wordt de gutta<br />
percha bereid. Wij<br />
namen ons voor dit<br />
den volgenden dag<br />
te gaan probeeren.<br />
Professor ging<br />
's morgens vroeg met<br />
MOOLENBURGH en<br />
VAN DER SANDE er<br />
op uit om een warme<br />
bron te onderzoeken,<br />
die MACHMUDU ergens<br />
in de buurt op<br />
zijne jachttochten<br />
had gezien. Zij namen<br />
proviand en bagage<br />
mede om een<br />
Moso's.<br />
nacht uit te blijven,<br />
maar keerden reeds voor donker terug, daar MACHMUDU<br />
zich in den afstand vergist had.<br />
DUMAS had mij verteld, dat hij bij zijn vorig bezoek aan<br />
de Tamirivier hier aangekomen was zonder vaartuig en dat<br />
zijne Borneojongens in een tiental dagen uit een zeer zware<br />
boom een prauw hadden gehakt.
De Tamirivier. 105<br />
Terwijl DE BEAUFORT alleen op de jacht ging, roeiden<br />
DUMAS en ik naar de plek, waar deze boom gestaan had,<br />
om kevers te vangen in het afval van het hout, dat nu wel<br />
vermolmd zou zijn. Na eenig zoeken vonden wij de plek<br />
en ik stond verwonderd, hoe die menschen in zoo'n korten<br />
tijd uit zoo'n woudreus een vaartuig hadden gemaakt, dat<br />
bestand bleek tegen zulk een bezwaarlijken tocht. De oogst<br />
van insecten, voornamelijk kevers, was zeer bevredigend,<br />
maar in de nabijheid van het water in dit duistere bosch<br />
werden wij duchtig geplaagd door het steken der muskieten.<br />
Wij vertrokken dan ook 7,00 spoedig mogelijk naar de<br />
Palaqium-boom om de gutta percha daaruit te bereiden.<br />
DUMAS, volleerd in al deze werkzaamheden, nam natuurlijk<br />
de leiding op zich. De boom werd eerst geveld, daarna<br />
werden er op een afstand van een halve meter ringen in<br />
den bast gesneden; hieronder werden geïmproviseerde bakjes<br />
van bladeren gezet om het uit den bast druppelende, melkachtige<br />
sap op te vangen. Daarna werden deze in een leeg<br />
petroleumblik uitgegoten. Het lijkt eenigszins vreemd, dat<br />
wij hiervoor een oud petroleumblik gebruikten, maar ieder<br />
die in Indië is geweest, weet, welk een tal van voorwerpen<br />
er gefabriceerd werden uit oude petroleumblikken, waarin<br />
deze brandstof in Indië wordt verhandeld. Bloempotten,<br />
gieters, waschbakjes, waterscheppers, alles draagt den stempel<br />
van de een of andere petroleumsoort. De gutta wordt daarna<br />
met water opgekookt; ze begint langzamerhand eene stijve,<br />
kleverige massa te worden en moet vervolgens gekneed worden<br />
om de onreinheden er uit te verwijderen. Er werd een<br />
monster ter onderzoek opgestuurd naar Buitenzorg; helaas<br />
bleek het een minder goede kwaliteit te zijn. DUMAS had,
106 De Tamirivier.<br />
geloof ik, reeds gedroomd van een concessie en gedacht, dat<br />
hij een goudmijn ontdekt had. Ware het de bekende Palaqium<br />
oblongifolium geweest, dan zou zijne berekening wel eens<br />
goed hebben kunnen zijn. De beste soort van de gutta percha<br />
wordt gebruikt voor de bekleeding der onderzeesche telegraafkabels<br />
en heeft een waarde van ± f 500 per pikol (62 K.G.}.<br />
Den volgenden dag moest helaas de terugtocht ondernomen<br />
worden en wij moesten voorloopig afscheid nemen van<br />
de Tamirivier, die ons met zijn gevaarlijke stroom zulke<br />
parten had gespeeld. Door de stroom geholpen, bereikten<br />
wij maar al te spoedig naar onzen zin het kamp onder de<br />
Pandanusboomen.<br />
Professor, MOOLENBURGH en ik besloten terug te keeren<br />
in een Tobádische prauw; met de drie lepa-lepa's zou een<br />
gedeelte der goederen vervoerd worden. De overige leden<br />
der expeditie zouden achter blijven ter bewaking van de<br />
rest der bagage.<br />
Een Tobádische prauw ziet er als volgt uit: het vaartuig<br />
is gehakt uit één boom, de twee boorden zijn verhoogd met<br />
planken, die daaraan bevestigd zijn door middel van lianen en<br />
ander dergelijk bindwerk. Aan stuurboord bevindt zich een<br />
uitlegger, aan de boot verbonden door drie dunne boompjes.<br />
Op het midden rust een platform, waarop drie menschen<br />
gemakkelijk kunnen plaats nemen. Een oude potscherf is er<br />
steeds op aanwezig, waarin smeulend hout. Aan het platform<br />
bevinden zich ter versiering drie staken, waarvan het uiteinde<br />
een gekleurde visch of vogel is en die halverwege den<br />
uitlegger reiken. Voor en achter het platform kunnen drie<br />
roeiers zitten, in kritieke oogenblikken staan zij echter. De voorsteven<br />
is kunstig uitgesneden, meestal bestaande uit een com-
De Tamirivier. 107<br />
binatie van een vogel en eenige visschen, somtijds ook van een<br />
hond. De punt wordt gevormd door de sneb van een vogel, die<br />
aan een aalscholver doet denken. ¹) De zijwanden zijn uitgesneden<br />
met allerlei vogel- en vischmotieven. Het zeil, dat op<br />
zoo'n vaartuig gebruikt wordt, is van pandanusbladeren gemaakt;<br />
aan den top van den mast prijkt als versiering een<br />
bos casuarisveeren. Uit het aantal bossen is af te leiden, waar<br />
het scheepje thuis hoort.<br />
Met het vaartuig, dat wij voor den overtocht zouden gebruiken,<br />
konden wij niet zeilen, daar de controleur er een<br />
dakbedekking op had laten maken als bescherming tegen<br />
de zonnestralen tijdens den tocht op de Tamirivier.<br />
De bemanning bestond in volgorde te beginnen bij den<br />
voorsteven uit de navolgende personen: de Ternataansche jager<br />
MACHMUDU ; JANGROI, de korano van Tanah merah; de<br />
meer genoemde MáNSINAM; JACOB en KANKONG, oppassers<br />
van den controleur en ten slotte TROI van Tarna.<br />
De tocht werd met prachtig weder ondernomen; in het<br />
Bougainville gebergte regende het echter. Allereerst moesten<br />
o<br />
wij door de branding, maar onder leiding van den vaardigen<br />
MACHMUDU liep dit moeilijke werk vlot van stapel. Volgens<br />
DUMAS hebben de plaatsen aan de kust, een bepaald<br />
aantal groote rollers, gevolgd door eenige minder groote.<br />
Of dit waar is, kan ik niet beoordeelen, wel weet ik, dat<br />
bij onzen tocht naar Orúm dit verschijnsel zich in de baai<br />
wel degelijk voordeed en dat de roeiers het moment afwachtten,<br />
totdat het bepaald aantal groote rollers op het<br />
strand was gebroken, om daarna onder de uiterste krachts-<br />
¹) Zie teekening op pag. 50.
108<br />
De Tamirivier,<br />
inspanning met behulp van een kalmen roller te landen.<br />
Er stak een briesje op, dat door de bemanning der lépalépa's<br />
gebruikt werd om niet geïmproviseerde zeilen van<br />
dekens en sarongs harder vooruit te komen, en zij dan<br />
niet meer behoefden te roeien. Wij konden het zeil niet<br />
hijschen, daar de dakbedekking in den weg stond; toch ving<br />
deze genoeg wind om den roeiers het werk lichter te maken.<br />
De bries werd allengs harder en groeide aan tot een stevigen<br />
wind. De koelies begonnen hunne zeilen te minderen of geheel<br />
in te halen en gingen verder zee in om de golven, die<br />
bij het strand hooger waren, te ontwijken. Ons vaartuig begon<br />
vreeselijk te kraken en te steunen, wanneer een golf de uitlegger<br />
opnam. Toen wij dicht bij kaap Djüar waren gekomen,<br />
zagen wij over zee een geweldige bui opkomen, die voortgestuwd<br />
door den hevigen wind, ons spoedig bereikte. De<br />
regen begon in stroomen neder te dalen; kaap Djuar konden<br />
wij niet meer onderscheiden, alhoewel wij er vrij dicht bij<br />
moesten zijn. De golven werden steeds hooger en onze toestand<br />
begon hachelijk te worden. De boot werd met den<br />
uitlegger naar de opkomende golven gekeerd; van roeien<br />
en vooruitkomen was geen sprake meer. Het eenigste, waarop<br />
gelet moest worden, was te verhinderen, dat de uitlegger opgenomen<br />
werd door een aanrollende golf en het vaartuig zou<br />
doen omdraaien. Het commando werd gevoerd door MACH-<br />
MUDU, die gedurende de kritieke oogenblikken altijd zijn<br />
kalmte heeft bewaard. Eenmaal maar, toen een van de roeiers<br />
een bevolen manoeuvre verkeerd uitvoerde, hoorde ik hem:<br />
„binatang, boddok" ¹) roepen. Geen van ons drieën zal, ge-<br />
¹) Aap stommerd.
De Tamirivier. 109<br />
loof ik, ooit de bevelen van hem vergeten, die luid geschreeuwd<br />
werden om door de roeiers in het achtergedeelte<br />
gehoord te kunnen worden. „ Djaga sema-sema" ¹)<br />
klonk het steeds, wanneer een roller de buigzame uitlegger<br />
opnam. De bemanning deed feitelijk niets dan de prauw in<br />
evenwicht houden door het voorover buigen van hunne<br />
lichamen of door met hunne pagaaien in het water te<br />
steken. „Tahan prahoe, sedikit kiri, sedikit kanan" 2 ) riep<br />
onze kapitein onophoudelijk. Het evenwicht was een voortdurend<br />
punt van bezorgdheid voor hem. Professor en de<br />
controleur lagen dwarsscheeps op het platform, terwijl ik<br />
daarop langscheeps uitgestrekt lag, maar dat maakte ook,<br />
dat ik bij de minste beweging het verstorende element<br />
voor het in balans houden van de prauw was. MáNSIMAN<br />
hoosde met een groot blad het regenwater uit de boot. Een<br />
leeg petroleumblik, dat vol geregend was, moest leeggegooid<br />
worden, daar het de boot te veel naar eene zijde deed<br />
overhellen, zoozeer moest er op het evenwicht gelet worden.<br />
Tot overmaat van ramp kreeg de controleur een aanval van<br />
malaria en hij nam van tijd tot tijd met een koortsthermometer<br />
de temperatuur op.<br />
In Indië, vooral in de buitenbezittingen, waar geen aesculaap<br />
is, doktert ieder zoo'n beetje voor zich zelf. Een van<br />
de meest gebruikte formules is k, koorts, kinine.<br />
Wij maakten zoodoende een angstigen tijd door en snakten<br />
naar het moment, dat de wind minder hevig zou worden,<br />
zoodat het mogelijk zoude zijn om, rond kaap Djuár varende<br />
op het strand in de buitenbaai te landen. Kaap Djuár bestaat<br />
¹) Pas op den uitlegger.<br />
2 ) Houdt de prauw tegen, een beetje rechts, een beetje links.
110<br />
De Tamirivier.<br />
uit steil in zee afdalende rotsen; wij moesten dus ook zorgen,<br />
dat wij ver genoeg van de kaap bleven om niet tegen de<br />
steenen te pletter geslagen te worden. MáNSlNAM legde een<br />
buitengewone kalmte aan den dag, ik zag hem van tijd tot<br />
tijd zijn pakje tabak verleggen, om het voor nat worden te<br />
behoeden tegenn den neerslaande regen.<br />
Bonplan (Djuár), dat als een enkele kaap op de kaart staat,<br />
bestaat in werkelijkheid uit eene serie van kleine inhammen,<br />
die als coulissen achter elkaar geplaatst zijn; aan het getal<br />
scheen geen einde te zullen komen. Ik geloof, dat ons<br />
allerlei vreemde gedachten door het hoofd speelden; er werd<br />
weinig gesproken ; na elke opname van de temperatuur van<br />
den controleur werd door ons met onnatuurlijke interesse<br />
gevraagd, hoe het er mede stond, blij als wij waren, om<br />
iets te hebben, dat onze gedachten afleiding bezorgde.<br />
Eindelijk kon ik hun het heerlijke bericht toeroepen, dat<br />
de laatste uitstekende punt in zicht was. Stuk voor stuk zag ik<br />
de buitenbaai verschijnen en ten slotte het zilverwitte strand,<br />
waar wij straks zouden landen en de daar langs staande<br />
klapperboomen. De regen had intusschen opgehouden en<br />
vergunde ons weder te zien, waar wij waren. De wind bleef<br />
echter nog flink blazen en de golven verminderden evenmin.<br />
Nog eenige krachtige slagen met de pagaai en de boot schoof<br />
krassend over het strand. Met een verlucht hart verlieten<br />
wij het vaartuig en met voldoening stapte ieder van ons<br />
op den vasten wal. Onze roeiers draaiden kalm een cigarette<br />
en rustten, uit van den ingespannen arbeid. Met schrik dachten<br />
wij aan de drie lépa-lépa's, die zonder uitlegger een heel<br />
wat gevaarlijker tocht dan wij moesten hebben gehad en wij<br />
vreesden, dat wij hen wel niet allen behouden op Metu Débi
De Tamirivier. 111<br />
terug zouden zien. Na een flinken rust moesten wij de buitenbaai<br />
nog oversteken, waar de golven vrij hoog stonden.<br />
MACHMUDU vond het gevaar niet groot genoeg om de opperste<br />
leiding te nemen en droeg die over aan. de oppassers<br />
JACOB en KANKONG, die zich uitstekend van hun taak<br />
kweten. Ten slotte draaiden wij om Kaap Tjewëri en roeiden<br />
zij ons door het kalme water van de binnenbaai naar de<br />
aanlegplaats op Metu Débi. De weinige bagage, die wij in<br />
onze boot hadden, was doornat van het regen- en zeewater.<br />
Vooral het laatste is zeer onaangenaam, daar dit niet geheel<br />
opdroogt tengevolge van het zoutgehalte en alles moest dus<br />
eerst uitgewasschen worden met zoet water om daarna definitief<br />
te drogen. Één voor één met zeer lange tusschenpoozen<br />
kwamen de lepa-lepa's binnen; de koelies waren doornat<br />
en ik geloof, dat dit de eerste maal was dat zij zich werkelijk<br />
goed hadden ingespannen. De bagage, waaronder onze drie<br />
bedden, was doornat en wij vreesden, dat er voor de tweede<br />
maal groote schade aan de levensmiddelen toegebracht was<br />
door het water. Van drogen op dien dag was geen sprake<br />
meer, de zon was reeds aan het ondergaan, trouwens de<br />
koelies waren te uitgeput om mij met dit werk te helpen.<br />
Den volgenden dag werd de rijst op zeilen uitgespreid;<br />
het verlies bepaalde zich gelukkig tot een enkele zak rijst,<br />
die aan de op het eiland rondloopende kippen opgevoerd<br />
werd. Het doorstane gevaar, welllicht minder erg dan in<br />
onze verbeelding, zal ik niet licht vergeten. Van de zeewaardigheid<br />
van de Tobádische prauwen, de zeemanskunst van<br />
MACHMUDU ¹) en de kalmte der overige roeiers hebben wij<br />
¹) MACHMUDU had vroeger met KÜKENTHAL en DE MARQUISA gereisd
112<br />
De Tamirivier.<br />
een hoogen dunk gekregen. Tot belooning ontvingen zij<br />
den volgenden dag pakjes tabak, een groot kapmes en een<br />
zak rijst om zich hieraan te goed te doen.<br />
De zee was den volgenden dag nog te hoog om de<br />
koelies weder met de lepa-lepa's terug te sturen om het<br />
overschot van de bagage af te halen; trouwens de lust om<br />
te gaan was bij hen niet bijster groot.<br />
De overige leden der expeditie kwamen den dag daarop<br />
terug; zij hadden de tocht gedeeltelijk over zee en gedeeltelijk<br />
over land gemaakt. DUMAS had een kleine krokodil<br />
gevangen, die op het strand lag. Hij meende, dat hij dood<br />
was en pakte hem bij zijn staart, maar een vinnige beet in<br />
zijn hand bewees hem het tegendeel, maar die beet kostte<br />
hem ook het leven. DE BEAUFORT bracht voor de verzameling<br />
een groote, wit met oranje gevlekte, cuscus mede. Deze<br />
dieren kenmerken zich door een stevigen grijpstaart. Hij was<br />
geschoten in een van de Pandanusboomen boven het kamp<br />
aan de monding van de Tami.<br />
Ook voor VAN DER SANDE was deze tocht uiterst vruchtbaar,<br />
daar hij in Jabé, een dorp van de landstreek Sekå,<br />
een bruiloftspartij had bijgewoond. Onder de verzamelde<br />
ethnografica waren ook eenige mooi uitgesneden schilden,<br />
die de bewoners van Sekå in een gevecht veroverd hadden<br />
op hunne oostelijke naburen. Vele Tobádiërs en bewoners<br />
van Kajó waren hier als gasten, ook de Tante van DUMAS<br />
was van het Sentánimeer gekomen om hier feest te vieren.<br />
De begroeting moet weder zeer aandoenlijk geweest zijn.<br />
had DE CLERCQ gered bij het omslaan van zijn bootje in September 1887 bij<br />
de Witriwaai. De Noord- en Westkust van Nieuw-Guinea. Tijdschrift v. h.<br />
Aardk. Genootsch. 2 e serie, deel X, pag. 988, aant. I.
De Tamirivier. 113<br />
Volgens hun verhaal lagen er zeer vele prauwen op het<br />
strand, de mannen lagen of zaten langs en in de karriwarri.<br />
Kampoag Mabo (Sëkå).<br />
Op een met wit zand bestrooide plek stond de bruid, zwaar<br />
behangen met kraalsnoeren en oorbellen en ondersteund<br />
door eenige vrouwen, die boven haar hoofd een tak hielden.<br />
Op een huis waren in het dak twee paradijsvogels gestoken,<br />
terwijl aan de karriwarri een groote rog hing. Beide versieringen<br />
stonden zeker in verband met de festiviteiten.<br />
Des avonds werd hun onze tocht om Kaap Djuár in kleuren<br />
en geuren verteld en werd er „festessen" gehouden om onze<br />
behouden overkomst te vieren. MOOLENBURGH, gelukkig her-<br />
steld van zijn malariaaanval, was natuurlijk onze gast.<br />
S
114 De Tamirivier.<br />
Na dezen emotievollen dag volgden er eenige kalmere dagen,<br />
waarin wij allen druk bezig waren met het inpakken. Wij<br />
verwachtten binnenkort de Zeemeeuw, maar wilden eerst nog<br />
eenige tochten maken en daarvoor moest alles in gereedheid<br />
gebracht worden. Na aankomst van de Zeemeeuw, werd de<br />
expeditie gesplitst; professor, DUMAS en ik zouden op onderzoek<br />
uitgaan naar de steenkolenvelden, terwijl de controleur<br />
ons zou brengen naar het punt, waar wij het binnenland in<br />
zouden trekken en zich daarna met DE BEAUFORT naar het<br />
Sentánimeer begeven om de zoölogische verzameling van<br />
het interessante meer te vergrooten.<br />
V. D. SANDE zou alleen naar Asé op het Sentánimeer<br />
gaan, daar hij van oordeel was, dat hij, alleen vergezeld<br />
van de oude JOHARI, vruchtbaarder zoude kunnen werken<br />
op anthropologisch gebied. De door hem verrichtte metingen<br />
bepaalden zich in hoofdzaak tot mannelijke Papoea's en<br />
hij meende, dat hij bij de dames meer succes zoude hebben,<br />
indien hij daar alleen was, . daar de vrouwen thans schuw<br />
gemaakt werden door de indringerige koelies.<br />
Wij maakten eerst een tocht naar de chloromelaniet<br />
vindplaats, waaraan ik mijn volgend hoofdstuk zal wijden.<br />
DUMAS ging den 26sten Mei naar de Jafúri, waarheen wij<br />
den i sten Juni vertrokken om eenige meren te vinden,<br />
die daar in de nabijheid zouden moeten liggen. Den 3o sten<br />
Mei kwam DUMAS terug, RASSIP had van uit den top van<br />
eenen boom een meer gezien, maar wist niet zeker, of dit<br />
niet het Sentánimeer was.<br />
De rust op het kalme eiland werd nog verstoord door de<br />
aankomst van den korano van Tarfia. Hij deed vreeselijke<br />
verhalen van een gevecht-, dat zij gehad hadden met de
De Tamirivier. 115<br />
bewoners van Muris. Volgens zijn zeggen lag de schuld<br />
van het voorval bij hunne antagonisten en waren zij aan<br />
het conflict doodonschuldig. Hij zelf was aan het hoofd en<br />
aan den arm door een pijlschot gewond. Hij kwam onmiddellijk<br />
onder behandeling van V. D. SANDE, die nog een<br />
stuk van een pijlpunt uit zijn hoofd verwijderde.<br />
Drie dagen later dan ons voornemen was, gingen wij op<br />
onderzoek uit naar de meren. Wij volgden een gedeelte van<br />
den weg, die naar het Sentánimeer leidt om daarna oostelijk<br />
af te buigen. Onderweg ontmoetten wij den korano van Sekå,<br />
die een oranje jas aanhad; wij leerden hem „oranje boven"<br />
roepen. Daar de Papoea's zeer vlug zijn in het naspreken<br />
van vreemde woorden, had ons pogen goed succes. Na afscheid<br />
genomen te hebben van deze oranjeklant, leidde onze<br />
weg langs een vrij steile glooiing over eenen bergbrug;<br />
halverwege stond een heerlijk riekende citroenboom. Na<br />
de afdaling bereikten wij de bronnen van een riviertje,<br />
waarvan wij den loop verder volgden. Daar wij den naam<br />
niet te weten konden komen, doopten wij het de Sekántorivier<br />
naar de Sekánto's, een volkstam, die hier een nomadenleven<br />
leidt. Volgens verhalen is dit vroeger een zeer machtige<br />
stam geweest, die gewoond heeft aan de Humboldtbaai,<br />
waar zij eene nederzetting zouden gehad hebben met zeven<br />
karriwarri's. DUMAS had vroeger aanraking met hen gehad,<br />
maar op dezen tocht gelukte het ons niet hen te zien. Zij<br />
overnachten gewoonlijk niet vaker dan eenmaal in dezelfde<br />
hutten, daar zij steeds vervolgd worden door de machtige<br />
stammen aan de Humboldtbaai. DE BEAUFORT en MOOLEN-<br />
BURGH hebben eenigen van dezen stam in de nabijheid van<br />
het Sentánimeer ontmoet.
116<br />
De Tamirivier.<br />
De Sekántorivier werd steeds breeder en bood een schilderachtigen<br />
aanblik door de plateaux, die in de bedding gevormd<br />
worden door de<br />
afzetting van het<br />
kalkhoudende water.<br />
Daar een van<br />
ons slecht ter been<br />
was door voetwonden<br />
tengevolge der<br />
boschmijten, werd<br />
de expeditie in<br />
Sekánto's.<br />
tweeën gesplitst;<br />
Professor, DEBEAU-<br />
FORT en ik bleven<br />
achter, terwijl VAN<br />
DER SANDE, Moo-<br />
LENBURGH en DU-<br />
MAS verder trokken<br />
op onderzoek naar<br />
de meren.<br />
Wij verrijkten<br />
ons materiaal met<br />
eenige exemplaren<br />
van vogels; o. a. schoot DE BEAUFORT een mooie paradijsvogel<br />
(Ptiloris magnifica ). INGGU had het geluk om in de<br />
bedding een fossiele tand te vinden.<br />
Des avonds zagen wij eenige honden om het kamp dwalen,<br />
waarschijnlijk toebehoorende aan de Sekánto's. Zij waren<br />
zeer schuw en wij konden ze dan ook niet in handen krijgen.
De Tamirivier. 1l7<br />
Den volgenden dag kwamen de anderen weder terug, zij<br />
hadden na zeer veel moeite het meer gevonden. Met was<br />
omgeven door een groot moeras, zoodat zij het niet dicht<br />
hadden kunnen naderen. De geheele oppervlakte was met<br />
waterplanten bedekt. Sekánto's hadden zij niet gezien, maar<br />
wel een verlaten woning en eenige megapadiuseieren aan<br />
een rottandraad geregen, die opgehangen waren aan eenen<br />
boom. Volgens DUMAS doen deze dienst a!s wegwijzers. Zij<br />
hadden eenige vruchten van daar groeiende klapperboomen<br />
geplukt en om de eigenaars schadeloos te stellen, hadden<br />
zij aan een der boomen een doosje met mooie kraaltjes<br />
gehangen. De nacht van 5 op 6 Juni was een zeer onaangename<br />
voor hen geweest, want zij waren gedwongen te<br />
overnachten in een moerassig sagobosch, waarin het niet<br />
aan de noodige muskieten had ontbroken. Verder was er<br />
geen riviertje in de nabijheid voor het benoodigde water
118<br />
De Tamirivier,<br />
dat zij hadden verkregen door kuilen te graven en het zwarte<br />
modderwater door verbanddoeken te filtreeren.<br />
De terugtocht had zonder bijzondere voorvallen plaats;<br />
alleen hadden wij veel last van een klein soort bij, wier<br />
steek een kortstondige hevige pijn veroorzaakte. De nesten<br />
Verlaten woning der Sekánto's.<br />
hingen onder aan de bladeren van de struiken, bij aanraking<br />
vlogen zij verwoed op hunne verstoorders aan.<br />
Op den 9den Juni kwam er om kaap Pi een sloep met<br />
de Nederlandsche vlag op den achtersteven, die VAN NOU-<br />
HUYS en VAN WEEL, respectievelijk gezaghebber en eerste<br />
stuurman van de Zeemeeuw bevatte. Wij hoorden van
De Tamirivier. 119<br />
hen allerlei nieuws uit Europa en tot onze groote vreugde<br />
brachten zij een gedeelte van de mail mede; de rest zouden<br />
wij later krijgen van de „van Goens". In Ternate<br />
heerschte onder de inlanders een groote paniek, daar twee<br />
vrouwen vermoord waren gevonden. Dit werd in verband<br />
gebracht met de' sage, die er loopt, dat, wanneer er een<br />
nieuwe sultan op den troon is gestegen, deze een rondvaart<br />
om het eiland maakt. Er moeten dan twee vrouwenhoofden<br />
in den krater geworpen worden. Dit verhaal verspreidde zich<br />
op Metu Débi en bracht groote ontsteltenis te weeg onder<br />
de Ternaten. Het treurige gevolg daarvan was, dat onze<br />
jagers RASSIP en MARINGI en de gelijknamige jongen van<br />
DUMAS besloten met de eerstvolgende boot van de Pakketvaart<br />
naar Ternate te vertrekken, ter beveiliging van hunne<br />
vrouwen en kinderen. Voor ons was dit een groote slag,<br />
daar RASSIP en MARINGI niet alleen zeer goede jagers waren,<br />
uitstekend vogels prepareerden, maar ook, omdat zij<br />
ons, in tegenstelling met de koelies, van onschatbaren dienst<br />
waren geweest in het oerbosch. Wij zagen hen dan ook met<br />
leede oogen vertrekken Ook het aantal koelies verminderde<br />
bij elke boot door ontslag, wegens ziekte of verregaande<br />
ongeschiktheid of wel, omdat sommigen zulke goede zaken<br />
met het spel gemaakt hadden, dat zij een voldoende som<br />
bij elkaar hadden gebracht om naar huis terug te keeren en<br />
daar een lui leven te lijden.<br />
Pagaai van het Sentáinimeer.
HOOFDSTUK IV.<br />
De tocht naar de Chloromelaniet vindplaats.<br />
Hoofdsieraad Sentánimeer.<br />
it verschillende berichten hadden<br />
wij begrepen, dat het chloromelaniet,<br />
het materiaal waaruit de steenen<br />
bijlen der Papoea's vervaardigd<br />
worden, gezocht moest worden in<br />
de landstreek Orúm, ten westen<br />
van de Humboldtbaai gelegen. Wij besloten daarom een<br />
tocht naar Orúm te maken in de hoop, dat de bewoners<br />
van deze landstreek ons naar deze vindplaats zouden<br />
brengen.<br />
Met het oog op den vloed en de mogelijke hooge deining,<br />
die er zou kunnen staan op het strand, waar wij moesten<br />
landen, vertrokken wij des avonds half tien in eenige<br />
Tobádische vaartuigen. Om beter te kunnen zien hadden de<br />
Papoea's een groot houtvuur op het strand aangelegd. Het<br />
vuur verspreidde een rosse gloed op de bruine gestalten dei-<br />
Papoea's, die er grooter uitzagen dan zij werkelijk waren.<br />
UNAI had het schijnbaar zeer druk en ontlokte een serie
Orúm. . 121<br />
schrille tonen aan zijne sirenefluit, maar in werkelijkheid voerde<br />
hij niets uit en speelde meer voor clown en verkondigde<br />
grappen, die helaas door ons niet begrepen werden. Als<br />
roeiers deden de jongens van de karriwarri dienst; als belooning<br />
zouden zij ieder een kapmes en een pakje tabak<br />
ontvangen. Het kapmes mochten zij zelf niet behouden<br />
volgens het gebruik, dat ik hierboven uiteengezet heb.<br />
Zij waren voor deze gelegenheid met frisch groen getooid.<br />
Het geheel, hel verlicht door den gloed van het vuur bood<br />
een hoogst fantastische aanblik aan. Onder luid gezang werden<br />
de prauwen te water gelaten en de tocht ving in den<br />
donkeren nacht aan. Onze koelies zouden helpen roeien,<br />
maar een voor een verdwenen zij onder het platform van<br />
de prauw, door zeeziekte ongeschikt geworden. Professor,<br />
DE BEAUFORT en ik bezetten één prauw, v. D. SANDE en<br />
de controleur ieder een andere, terwijl DUMAS met de jagers<br />
in de rorégé zat.<br />
Hoewel er vrij veel deining stond, werd er voortreffelijk<br />
geroeid; wij waren draaiende om kaap Pidéi dan ook spoedig in<br />
de buitenbaai. Wij gingen voorloopig slechts tot Kajó Jenbí<br />
om daar eenige uren in de karriwarri te slapen, want er stond<br />
nog te veel deining in de open zee om verder te gaan. Het<br />
was zeker het eigenaardigste slaapvertrek, dat wij tot nog<br />
toe bewoond hadden. Door de ongewoonte konden wij den<br />
slaap niet zoo spoedig vatten als anders, maar tegen half twee<br />
moest toch een ieder wakker gemaakt worden. Door het<br />
flauwe licht van een kleine lantaren beschenen, zag men<br />
hier en daar de Papoea's op den grond liggen met het bekende<br />
rustbankje onder hun hoofd. Het geleken even zooveel<br />
reusachtige ragebollen.
122 Orúm.<br />
In de prauwen trachtte ieder zoo goed mogelijk zijn<br />
nachtrust voort te zetten, gewiegd door de golven, die nu<br />
gelukkig minder hoog waren. Tegen half zeven bereikten<br />
wij de baai van Orúm; de roeiers hadden echter niets geen<br />
haast om te landen en begonnen kalm hun medegenomen<br />
ontbijt te gebruiken, bestaande uit sagopap, gebakken visch<br />
en jonge klappers, alles netjes verpakt in mandjes van gevlochten<br />
bladeren. Alles zag er heerlijk en smakelijk uit,<br />
zoodat wij er ook honger door kregen, maar wij moesten<br />
met ons eten wachten, totdat het den heeren behaagde ons<br />
naar het strand te brengen. Gelukkig duurde het dejeuner<br />
niet te lang en begon het gevaarlijke werk: het landen.<br />
De prauw werd eerst gewend, zoodat de achtersteven naar<br />
voren gericht was.<br />
Zij wachtten geduldig tot het bepaald aantal hooge golven<br />
gepasseerd was en gingen met behulp van eene kleine golf<br />
hard roeiende vooruit. Wee den ongelukkige, die door eene<br />
hooge golf ingehaald werd: niet alleen zou hij kletsnat door<br />
het opspattende water worden, maar hij liep ook nog de<br />
kans, dat het vaartuig omsloeg. Met deze kundige zeelui<br />
hadden wij zoo iets niet te duchten en de prauwen kwamen<br />
alle behouden aan wal. Op het strand stond de bevolking<br />
gereed om de behulpzame hand te bieden door de prauwen<br />
bij de landing hooger op het strand te trekken. Geen stuk<br />
van de bagage had dan ook iets geleden door waterschade.<br />
Het dorp aan deze baai gelegen heet Nacheibe en is van<br />
uit zee niet zichtbaar, daar het bijna geheel in het groen<br />
verscholen ligt; ook hier verraadt de klapperboom de aanwezigheid<br />
van menschen.<br />
Boven de toppen van de achtergelegen heuvels ziet men
Orúm. 123<br />
de spits van een hooge karriwarri uitsteken. Deze nederzetting<br />
heet Sageisårå. De bewoners van dit dorp weten,<br />
waar de begeerde steensoort moet gehaald worden. Wij<br />
talmden niet lang op het strand en beklommen een steil<br />
bergpad. Het is een vruchtbare streek; de tuinen, die wij<br />
passeerden, zagen er weelderig en vruchtbaar uit. Groote<br />
boomvarens teekenden zich met hun fijn groen scherp af<br />
tegen de helder blauwe hemel. Professor, die nog aan voetwonden<br />
leed, volbracht deze tocht op één schoen en één •<br />
pantoffel. Wij moesten dan ook zijn ijzeren wilskracht en<br />
volharding bewonderen, waarmede hij deze bezwaarlijke tocht<br />
volbracht heeft. De weg, die wij volgden, bood mooie ver-
Orúm.<br />
gezichten aan over de onder ons liggende blauwe zee, waarvan<br />
het strand omzoomd was door een rand van zilverwit<br />
schuim. In schoonheid doet het landschap mijns inziens niet<br />
onder voor de zoo dikwerf geroemde Cote d'Azur. Mijlen<br />
ver strekt het gezicht zich uit over de oneindige watervlakte<br />
der zee, maar geen rookwolkje verraadt de aanwezigheid<br />
van een schip.<br />
Tegen half drie hadden wij Sageisårå bereikt, dat op een<br />
heuvelrug gelegen is en van waar men de baai van Orúm en<br />
de Torárebaai kan overzien. Als logement werd ons de ruime<br />
karriwarri aangewezen; de bedden werden voor de zindelijkheid<br />
op een groot zeil gespreid. ASSANG verhuisde wegens<br />
brandgevaar met zijne keuken naar de open lucht.
Orúm. 125<br />
In tegenstelling met de andere dorpen, die wij tot nog<br />
toe zagen, is Sageisårå vrij regelmatig gebouwd met een klein<br />
pleintje in het midden, zooals men dat bij ons in een Geldersch<br />
dorp ziet. Om de illusie nog meer te vergrooten.<br />
stond er midden op het pleintje een voorwerp, dat wel iets<br />
van een pomp had. Bij nader onderzoek bleek dit een doodenhuisje<br />
te zijn van een klein kind. Een dergelijk huisje<br />
hebben wij nergens meer aangetroffen en wij zijn ook niet<br />
te weten gekomen, waarom dit zóo'n bijzonderen vorm had.<br />
Iets verder stond een meer voorkomend doodenhuisje, versierd<br />
met visschen afkomstig van prauwversieringen. Het<br />
dorp kenmerkte zich voor de zoölogie door eenen grooten<br />
rijkdom aan spinnen.<br />
De onderhandelingen werden geopend en aan de Papoea's<br />
moest worden medegedeeld, dat wij de vindplaats van het<br />
chloromelaniet slechts wenschten te zien, om eenige stukken<br />
van het onbewerkte ruwe materiaal mede te nemen en dat<br />
wij volstrekt geen plan hadden hun concurrentie aan te doen.<br />
Voorwaar geen gemakkelijke taak; zij dachten dan ook geheel<br />
anders over de zaak en beweerden, dat de vindplaats<br />
wel vijf dagreizen afgelegen en de weg zeer moeilijk begaanbaar<br />
was. Kortom zij trachtten ons alles zoo moeilijk<br />
mogelijk voor te stellen. Dat zij daar gelijk in hadden, is<br />
zeer goed te begrijpen, als men bedenkt, dat zij de eenigen<br />
waren, die in het bezit waren van deze steensoort en dus<br />
alle Papoea's van het Sentánimeer en van de Humboldtbaaï<br />
bij hen moesten komen om die te koopen. Bij een huwelijk<br />
is het gewoonte, dat men o. m. een mooie groote steenen<br />
bijl cadeau geeft. Zij komen dus wederkeerig vrij gemakkelijk<br />
door ruil in het bezit van voorwerpen, waar zij zeer op
126 Orúm.<br />
gesteld zijn. Ik zeg vrij gemakkelijk, want de vervaardiging<br />
van een steenen bijl neemt ongeveer drie maanden. Wan-<br />
Karriwarri te Sageisårå.<br />
neer zij er den geheelen dag aan zouden werken, zou dit<br />
wel vlugger gaan, maar hunne gemakzucht en de eentoonigheid<br />
van het werk zullen wel invloed hebben op de vlugge
Orúm. 127<br />
afwerking. De ruwe steen wordt met een ander stuk beklopt,<br />
totdat men in het ruwe den vorm van de bijl heeft verkregen.<br />
Men zag dan ook overal op den grond kleine stukjes<br />
van deze steensoort liggen, waarschijnlijk afval van de bijlen.<br />
Daarna wordt het voorwerp gelijk en glad gemaakt<br />
Vervaardigen van steenen bijlen en sagokloppers.<br />
door het op een grooten steen van dezelfde soort zoolang te<br />
slijpen, dat de oppervlakte er uit ziet, alsof ze gepolijst is.<br />
Wanneer een dergelijk voorwerp ten verkoop wordt aangeboden,<br />
wrijft de verkooper de bijl over zijn vettigen neus,<br />
om de schoonheid van den steen nog duidelijker te doen<br />
uitkomen. Wij konden vrij veel bijlen koopen; ook ruwe<br />
onafgewerkte exemplaren werden door ons gekocht, maar
128 Orúm.<br />
de vindplaats van bet chloromelaniet scheen een geheim voor<br />
ons te moeten blijven. DUMAS was in dezen natuurlijk onze<br />
politieke agent, allerlei wonderlijke en begeerïge voorwerpen<br />
werden door hem uitgeloofd aan dengene, die ons de plaats<br />
zou willen aanwijzen.<br />
Hij was zelfs genegen om afstand te doen van een hemelsblauwe<br />
pyjama, maar niets hielp. Zij hadden waarschijnlijk<br />
afgesproken om dit geheim goed te bewaren. DUMAS had<br />
om tot het doel te geraken vriendschap gesloten met een<br />
eenoogige Papoea, die wij „jokkebrok" noemden wegens de<br />
verscheidenheid van fabels, die hij ons wist te vertellen. Dit<br />
woord was verstaan<br />
door de inwoners,<br />
zoodat hij algemeen<br />
met dezen naam werd<br />
aangeroepen. Van<br />
hem was ook het verhaal<br />
van de vijfdaagsche<br />
reis afkomstig.<br />
Zijne kleeding be-<br />
Jokkebrok.<br />
stond uit een soort<br />
van klein borstrokje,<br />
dat hem veel te kort<br />
was, maar hij scheen<br />
dit toch niet te willen<br />
verwisselen tegen het hemelsblauwe complet van DUMAS in<br />
ruil voor zijn geheim.<br />
De toestand was voor ons niet zeer aangenaam, daar wij<br />
wanhoopten aan het slagen van onzen tocht. Wij hadden het<br />
ons zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt in de karriwarri en
Orúm. 129<br />
brachten den tijd zoek met handel in ethnografica. Het<br />
duurde tot laat in den nacht, voordat de laatste bezoeker<br />
vertrokken was en het ons vergund werd door eene flinke<br />
nachtrust de schade van den vorigen nacht weder in te<br />
halen. Den volgenden morgen hervatte DUMAS de onderhandelingen<br />
en af en toe zag men hem in druk gesprek en<br />
handgebaar met den sluwen „jokkebrok". Het werd ons<br />
langzamerhand duidelijk, dat een Papoea, die zeer veel<br />
invloed scheen te hebben, de persoon was, die alles tegen<br />
hield. DUMAS trachtte hem te vermurwen door hem eene<br />
prachtige collectie messen, hakmessen en bijlen aan te bieden,<br />
maar ook dit had niet de gewenschte uitwerking. Het eenigste,<br />
wat hij bereikte, was, dat ons het vervaardigen der steenen<br />
bijlen werd getoond. Ten einde raad maakten wij een wandeling<br />
door het dorp over den heuvelrug en genoten ten<br />
minste van het schoone uitzicht.<br />
Na het dejeuner besloten DE BEAUFORT en ik in de tuinen<br />
op jacht te gaan, om zoodoende nog iets nuttigs te<br />
verrichten, daar ons het onderhandelen danig begon te ver-<br />
velen VAN DER SANDE hield zich bezig met fotografeeren,<br />
terwijl DUMAS zijne kleedingstukken als een volleerd handelsman<br />
aanprees.<br />
Wij namen eenige Papoesche jongens mede om ons den<br />
weg te wijzen en ons behulpzaam te zijn in het vangen van<br />
hagedissen en insecten. Zij zijn daarin zeer vlug en loopen<br />
als jonge honden luid schreeuwende achter het wild aan, om<br />
dit met een vluggen greep te bemachtigen. Voor het vangen<br />
van vlinders zijn zij niet erg geschikt, daar zij niet voorzichtig<br />
genoeg zijn en de voorwerpen beschadigen. Er kwam eens<br />
een jongen aanloopen met een stokje, waaraan eenige schit-<br />
9
130<br />
Orúm.<br />
terend gekleurde Ornithoptera's met een boomvezel om het<br />
lijf gebonden waren. Natuurlijk waren die exemplaren, die<br />
zeer moeilijk te vangen zijn door hun snelle vlucht, te zeer<br />
beschadigd om te bewaren. Toen wij meenden, dat wij genoeg<br />
materiaal verzameld hadden om des middags te prepareeren,<br />
keerden wij iangs een steil voetpad terug. Op eens<br />
zagen wij drie Papoea's, die beneden uit een dal kwamen;<br />
zij hadden groote brokken steen op hunne schouders. Toen<br />
zij ons zagen, gooiden zij de steenen van hunne schouders<br />
en trachtten ze weg te stoppen. Maar het was reeds te laat, want<br />
wij hadden de manoeuvre gezien en begrepen, dat dit groote<br />
stukken chloromelaniet waren, die zij van de vindplaats<br />
hadden gehaald, waarschijnlijk om ons te verkoopen. De<br />
begeerte naar de uitgestalde voorwerpen was hun zeker te<br />
machtig geworden. Het was duidelijk, dat de vindplaats<br />
in de onmiddelijke nabijheid was, want wij hadden dezelfde<br />
personen des morgens nog gezien. Wij hielden ons, of wij<br />
niets bemerkt hadden en spoedden ons naar het dorp om<br />
het heugelijke nieuws aan de achtergebleven leden der<br />
expeditie mede te deelen. De mannen met de groote blokken<br />
chloromelaniet kwamen ook aan en nu ontstond er een<br />
zeer geanimeerd gesprek onder de Papoea's; DUMAS deed<br />
nog eens zijn uiterste best; ook de controleur liet zich niet<br />
onbetuigd, met het gelukkige gevolg, dat zij beloofden ons<br />
den volgenden dag naar de vindplaats van het chloromelaniet<br />
te zullen brengen tegen betaling van eenige kapmessen<br />
en bijlen en het blauwe pakje voor „jokkebrok". Den avond<br />
brachten wij weder gezellig in de karriwarri door, verheugd,<br />
dat wij ons doel waarschijnlijk zouden bereiken. De handel<br />
in ethnografica was weder zeer levendig.
Orúm. 131<br />
Den volgenden dag gingen wij vroeg op weg, vergezeld<br />
door zoo weinig mogelijk dragers om ons niet te belemmeren<br />
in een snellen tocht. De Papoea's, die hier niet thuis hoorden,<br />
mochten natuurlijk niet mede, daar zij de geheime vindplaats<br />
niet mochten weten. Een gedeelte van de Tobádische karri-<br />
Vindplaats van het chloromelaniet.<br />
warri-jongens hadden wij voor het gemak en om vertrouwen<br />
in te boezemen in Nacheibe achtergelaten. Wij volgden het<br />
pad, waar DE BEAUFORT en ik gisteren de mannen met<br />
de blokken chloromelaniet vandaan hadden zien komen. De<br />
weg was zeer mooi, boomvarens sierden hier de bosschen en<br />
de grond was hier en daar bedekt met een mooi soort bego-
132<br />
Orúm.<br />
ma's. Na een paar uur loopen bereikten wij de bedding van<br />
een klein riviertje, de Toráre. Het duurde niet lang, of<br />
Professor ontdekte in het kalme stroompje verscheidene<br />
groote stukken van de gewenschte steensoort. De Papoea's,<br />
die zich geheel in hun lot hadden geschikt, hielpen ons<br />
zooveel zij maar konden. Zij verzamelden groote brokken,<br />
fabriceerden hier mandjes om heen, haalden rottan uit het<br />
bosch, dat als draagmateriaal moest dienen; kortom een rijke<br />
oogst was het resultaat van dezen tocht. Onder de verzamelde<br />
stukken was er een van 20 K.G. gewicht. Ieder<br />
zocht zich een stukje als souvenir uit deze rijke voorraad<br />
van materiaal en verheugd en wel werd de terugtocht naar<br />
Sageisårå ondernomen. Wij troffen daar de Tobádische<br />
jongens aan, die volgens hun beweren uit honger naar<br />
ons toegedreven waren. Bij deze bewering trokken zij de<br />
buik in, om ons te toonen dat deze door leegte geheel<br />
was ingevallen. Zij noemden dat: „Sesörë Machaai''. Zij<br />
zetten, groote oogen op bij het zien van de groote blokken<br />
steen, die zij dadelijk herkenden als het geschikte<br />
materiaal voor hunne bijlen. Hun aandacht werd echter<br />
zooveel mogelijk afgeleid om niet de ergernis van de bewoners<br />
van Sageisårå op te wekken, Deze ontvingen het beloofde<br />
loon, en alhoewel aan „Jokkebrok" gezegd was, dat hij net<br />
zoo lang op zijn lichtblauw pakje moest wachten, als hij<br />
beweerd. had, dat de weg lang was naar de vindplaats, had<br />
DUMAS toch medelijden met hem en wij zagen hem clan ook<br />
weldra trotsch naast DUMAS staan in zijn galapakje.<br />
De terugtocht naar Nacheibe was zwaar, daar de kleiachtige<br />
modder het afdalen van: de heuvel bemoeilijkte; tengevolge<br />
van de verwonde , voeten van Professor konden wij
Orúm.<br />
133<br />
slechts langzaam en met groote omzichtigheid vooruitkomen.<br />
Beneden gekomen verzamelden DE BEAUFORT en ik zoölogica,<br />
daarin bijgestaan door een meute van kleine jongetjes.<br />
Wij volgden een mooi riviertje met groote steenblokken, die<br />
nu eens kleine meertjes en kommetjes, dan weder bruischende<br />
en hoogopspattende watervalletjes vormden.<br />
Het vervolgen van vlinders en insecten over de rotsblokken<br />
had ons dermate verhit, dat wij niet lang weerstand<br />
konden bieden en ons verfrischten met een heerlijk bad.<br />
Tevens werd de gelegenheid te baat' genomen om onze kleederen<br />
met zeep uit te wasschen; of dit volgens de regels<br />
der kunst geschiedde, geloof ik niet; na uitwassching werden<br />
zij op de door de zon heet gestoofde rotsblokken gelegd<br />
en waren droog, toen wij voldoende genoten hadden van<br />
het heldere water.<br />
Dien dag konden wij niet weggaan, daar de branding te<br />
hevig was en werd het vertrek vastgesteld op den volgenden<br />
ochtend vroeg. Wij namen de karriwarri maar weder in<br />
bezit, maar deze was klein en wel voorzien van muizen,<br />
die elkaar den geheelen nacht luid piepend over de talrijke<br />
balken naholden.<br />
De bewoners van Nacheibe, die in de karriwarri schenen<br />
te slapen, lieten wij niet in het. vertrek toe en een lastige<br />
nachtelijke bezoeker, die binnen trachtte te sluipen werd<br />
met geschreeuw en gehoon ontvangen, met het gevolg, dat<br />
hij spoedig afdeinsde en een beter logement opzocht. Reeds<br />
des morgens vroeg om vijf uur kwam ASSANG ons wekken<br />
met de nooit volprezen koffie en een ieder haastte zich om<br />
zijn eigen bagage in orde te brengen, om gereed te zijn,<br />
voordat de deining hooger werd. Dank zij de handigheid
134<br />
Orúm.<br />
der Papoea's geschiedde alles vlot en wel; alleen gebeurde<br />
er iets met de rorege van DUMAS, tot groote vreugde en<br />
hilariteit van de bewoners van de baai van Orúm. MAR-<br />
RINGGl, de jongen van DUMAS, wilde iets in orde brengen<br />
in de mast, en klom daartoe fluks naar boven, maar hij<br />
hield geen rekening met de wetten van de zwaartekracht,<br />
zoodat het bootje „kapseisde", zooals v. D. SANDE zeide,<br />
Gelukkig kon de geheele bemanning zwemmen en was<br />
de boot nog niet volgeladen, alleen dreven er eenige vogelhuiden<br />
eenzaam op de golven rond. Zij werden zoo spoedig<br />
mogelijk door ons opgevischt en later op Metu Débï weder<br />
netjes in orde gebracht.<br />
Wij volgden thans steeds oostwaarts de kust en tijdens<br />
den tocht werden de namen van bergen, kapen en rivieren<br />
door Professor genoteerd, die ingelicht werd door de Tobádie'rs,<br />
die in deze streken vrij veel komen. Zij waren verheugd,<br />
dat zij spoedig thuis zouden zijn om een einde te<br />
maken aan het: „sesore machaai". De zon klom langzamerhand<br />
en begon flink te branden, wat invloed had op de<br />
roeilust van de Papoea's. De moed kwam er weer een beetje<br />
in, toen Kaap Tuátja in zicht kwam, waarop zij weer met<br />
den ouden veerkrachtigen slag doorroeiden en een schilpad<br />
trachtten te vangen, die op zee gesignaleerd was. Helaas mocht<br />
het hun niet gelukken deze te bemachtigen. Voor dat doel<br />
gebruiken zij een lange lans met een ijzeren punt van een<br />
weerhaak voorzien. Hunne neerslachtige stemming maakte<br />
plaats voor een uitbundige vroolijkheid, die zich openbaarde<br />
in een spelletje om zoo dicht mogelijk langs de uit zee<br />
opstekende rotsblokken te varen. Groot gejuich, indien de<br />
opspattende zee ons nat maakte. Zij bootsten het roeien
Orúm. 135<br />
van de Sentániërs na en deden, alsof deze zwaarmoedig en<br />
Karriwarri van Kajó Entsáu.<br />
langzaam, hunne pagaaïen gebruiken. Daarna eene voorstel-<br />
ling, hoe de Tobádiers roeien. Dan schoot de prauw als een
136 Orúm.<br />
visch door het water krachtig voortgestuwd door de gelijkmatig<br />
op en neder gaande pagaaien. Om Kaap Tuátja<br />
varende werd er halt gehouden bij Kajo Entsáu, .waar wij<br />
de karriwarri bezochten. Daarna staken wij over naar de<br />
monding van het kristalheldere riviertje de Nbai. De Papoea's<br />
hielpen ons hier in het verzamelen van mollusken en schoten<br />
handig eenige visschen met hunne pijlen. Het is bewonderenswaardig,<br />
hoe juist zij met een pijl een in het water<br />
zwemmende visch weten te raken. Ieder, die wel eens<br />
getracht heeft een staande snoek met een flobertbuks te<br />
schieten, kan begrijpen, hoe moeilijk het moet zijn deze<br />
zwemmende vischjes in een hard stroomend riviertje te<br />
raken. Zij zullen dan ook wel door langdurige oefening dit<br />
succes hebben bereikt.<br />
Alvorens naar Metu Débi terug te keeren, landden wij<br />
nog even op het eiland Misotti voor geologisch onderzoek.<br />
Het is een van de kleine eilandjes, die druk bezocht worden<br />
door een witte duif met zwarte vleugelpennen. (Myristicivora<br />
spilorrhoa). Na het bezoek aan het eiland werd het pandanuszeil<br />
met de wapperende casuarisbos geheschen en met<br />
groot gejuich van onze roeiers kwam Tobádi in zicht. Des<br />
avonds ontvingen de roeiers hun loon en een ieder was<br />
tevreden en verheugd over het succes van den afgeloopen tocht.<br />
Alvorens dit hoofdstuk te eindigen, wil ik nog een voorval<br />
vertellen, dat van het goede geheugen der Papoea's getuigt.<br />
Wij hielden ons een namiddag bezig met het schieten met<br />
onze kogelgeweren op een in zee geplaatste schijf. Het viel<br />
ons op, dat zij zich niet meer verwonderden over de werking<br />
van deze moderne geweren, maar langzamerhand werd<br />
ons de zaak duidelijk; zij vertelden ons, dat er langen tijd
Orúm. 137<br />
geleden tegen den middag een groot zwart schip was gearriveerd<br />
met drie masten en één stoompijp. Daar de Papoea's<br />
toen nog geen geweren kenden, dachten zij, dat de bemanning<br />
niet gewapend was, omdat zij geen pijlen en bogen zagen.<br />
Zij besloten het schip te gaan plunderen, aangelokt door de<br />
vele ruilmiddelen, die zij aan boord zagen. Maar eenige welgerichte<br />
salvo's deed hen afdeinzen en volgens hunne opgave<br />
sneuvelden er twee Tobádiërs; één was in den hals getroffen,<br />
terwijl de ander een schot door beide dijen had gekregen.<br />
Vier andere Papoea's werden gewond, twee mannen uit Kajo,<br />
sinds overleden, en twee uit Tobádi, die nu nog leefden<br />
met name DEIMI en AIBITJAAR. DEIMI was bij het schijfschieten<br />
tegenwoordig en toonde ons een lidteeken op zijn<br />
rechter schouder. Een oude pagaai werd daarop voor den<br />
dag gehaald, waarin nog een kogel zat; naar ik meen bevindt<br />
deze zich in de door V. D. SANDE verzamelde ethnographische<br />
verzameling. Het schip zou den nacht nog zijn<br />
overgebleven en den volgenden dag weder vertrokken zijn,<br />
na nog even op een rots te hebben gestooten.<br />
Mogelijk heeft dit verhaal betrekking op de Challenger,<br />
het schip van de Engelsche diepzee expeditie, die in 1874<br />
de Humboldtbaai bezocht, maar spoedig weder vertrok wegens<br />
de weinig vriendschappelijke houding van de bevolking.<br />
Tengevolge van dit gesprek gaven zij nog meerdere inlichtingen<br />
van schepen, die volgens hunne heugenis de Humboldtbaai<br />
hadden bezocht. Zij wisten steeds met vrij groote nauwkeurigheid<br />
den aard van het schip te beschrijven en het was.<br />
grappig met welke gebaren zij aanduiden, dat het een raderboot<br />
was geweest.
HOOFDSTUK V.<br />
De tocht naar de steenkolenvelden.<br />
angzamerhand moest er aan vertrekken<br />
gedacht worden, want op den 9den juni<br />
was de Zeemeeuw reeds teruggekeerd<br />
in de Humboldtbaai om een gedeelte<br />
der expeditie naar de steenkolenvelden<br />
te brengen. Professor zoude zijn regeeringsopdracht gaan<br />
volbrengen en onderzoeken in hoeverre deze steenkolenlagen<br />
voor exploitatie vatbaar zouden zijn. Den volgenden<br />
dag zou de boot van de Pakketvaart arriveeren.<br />
Er was dus zeer veel in orde te brengen; ten eerste alle<br />
kisten, die met de van Goens naar Holland zouden vertrekken,<br />
ten tweede het gereed maken van de levensmiddelen<br />
voor de drie gedeelten, waarin de expeditie zich zou<br />
splitsen en ten slotte moest alles ingepakt worden, wat de<br />
moeite waard was om mede te nemen, daar wij na het<br />
volbrengen van onzen tocht de andere leden der expeditie<br />
af zouden halen, om daarna definitief Metu Débi vaarwel<br />
te zeggen. De controleur zou ons vergezellen om een onderzoek<br />
in te stellen naar het voorgevallene tusschen TARFIA
De Tawárin en de Moaif. 139<br />
en MURIS. De 10 e Juni was voor ons een zeer aangename<br />
dag door het ontvangen van de mail uit Holland. De rnailedities<br />
werden zoo eerlijk mogelijk onder ons drieën verdeeld.<br />
Op 11 Juni des middags 12 uur werd het anker van de<br />
Zeemeeuw gelicht en zetten wij onder de hoede van den<br />
bekwamen gezaghebber westwaarts koers. Reeds den volgenden<br />
morgen vroeg lagen wij geankerd voor de monding<br />
van de Bórowai. Daarachter was de kampong Kaptíau ge-<br />
Bewoners van Mawes en Kaptíau.<br />
legen, maar deze was door een bosch aan het oog onttrokken.<br />
Tal van prauwtjes bemand met Papoea's en Ternataansche<br />
jagers kwamen langs zij van het schip en weldra was<br />
het dek gevuld met vreemdsoortig gekapte en getooide Papoea's.<br />
De prauw van den korona had een mooie neder-
140<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
landsche vlag, hij zelf droeg het bekende zwarte jasje met<br />
goud veterband afgezet en. met. gouden knoopen. De onderhandelingen<br />
werden onder leiding van den controleur aangevangen.<br />
Wij moesten roeiers en gidsen hebben, die ons<br />
naar de steenkolenvindplaats moesten brengen. Koras, een<br />
Ternataan, had vroeger op een van zijne tochten deze steen-<br />
Mawes.<br />
kolenlaag gezien en werd daarom als gids aangenomen. Wij<br />
besloten wegens de heerschende onlusten alleen maar roeiers<br />
en dragers van één nederzetting mede te nemen en kozen<br />
daarvoor Kaptíau uit. Wij verstoomden naar de mond van<br />
de Tawárin, welke rivier wij zoover mogelijk zouden trachten<br />
op te varen met de kleine vaartuigen. De bagage werd in
Jonge vrouw van Tarfia.
De Tawárin en de Moaif. 141<br />
de lépa-lépa's naar het strand geroeid om den volgenden dag<br />
zeer vroeg op weg te kunnen gaan. Dank zij de handigheid<br />
van onze koelies sloeg een der bootjes in de branding om,<br />
maar gelukkig was zij niet volgeladen en bleek de waterschade<br />
niet groot te zijn. Wij gingen in de vlet naar het<br />
De monding van de Tawárin.<br />
strand en kwamen heelhuids over. Bij de monding van een<br />
rivier vereischt de landing door de branding groote geoefendheid<br />
van de roeiers en bekwaamheid van den commandant van<br />
de vlet. De lépa-lépa's waren onder leiding van DUMAS op<br />
Metu Débi eenigszins getransformeerd; zij waren breeder<br />
gemaakt, doordat hij ze had laten uithakken, tevens had hij
142<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
er boorden op laten zetten. Een en ander maakte, dat de<br />
bootjes nu lang niet zoo wankelig meer waren en meer konden<br />
laden. Met een luid hoera werd ons een afscheid toegeroepen<br />
door den controleur en den 1en stuurman van de<br />
Zeemeeuw, den heer VAN WEEL.<br />
De stroom in de Tawárin was vrij sterk en de kronkelingen,<br />
die de rivier maakte waren talrijk, zoodat wij den<br />
eersten dag slechts zeer weinig vorderden. De oevers waren<br />
meestal aan de eene zijde laag en met hoog riet begroeid,<br />
terwijl aan de overzijde het oerbosch vlak tot aan het water<br />
reikte. Hier kon men duidelijk zien, waar de vele hoornen<br />
van daan kwamen, die bij hoog water tengevolge van hevigen<br />
regenval door de rivier werden afgevoerd. Met water<br />
ondermijnt den oever en zoodoende komen de wortels van<br />
de groote hoornen bloot te leggen; verscheidene hingen<br />
reeds half over het water en zouden bij een eerstvolgende<br />
regenval hun evenwicht verliezen en in de rivier storten.<br />
Talrijke vogels hoorden en zagen wij, het krijschende<br />
geschreeuw van de kakatoes; het meer melodieuze geluid<br />
der loris en het hoogst eigenaardige gefluit van de Philemon<br />
Nova-Guineae. Prachtig gekleurde vlinders zweefden over de<br />
rivier, die van uit de boot niet gevangen konden worden.<br />
Natuurlijk verbeeldt men zich dan, dat het bijzonder mooie<br />
soorten zijn, die men nog niet onder de gevangen exemplaren<br />
heeft.<br />
Laten wij hopen dat dit niet zoo is.<br />
In de rivier bevonden zich tal van banken, die dicht bij<br />
de monding met slib bedekt waren, maar hoe hooger wij kwamen,<br />
des te meer waren zij bedekt met rolsteenen. Tot grootevreugde<br />
van Professor werd er door een van ons een frag-;
De Tawárin en de Moaif. 143<br />
ment van een amoniet ontdekt. Onmiddellijk gingen, wij<br />
allen aan het zoeken op de banken en luide weerklonk het<br />
getik der geologische hamers. Wat een satisfactie is het,<br />
wanneer men een schijnbaar doodgewone blauwachtige steen<br />
door midden slaat, om daaruit een prachtige amoniet bloot<br />
te leggen. Ik geloof, dat Professor ten zeerste tevreden was<br />
over de gedane vondst.<br />
Het onderzoek der op Nieuw-Guinea gevonden amonieten<br />
is opgedragen aan Prof. BOEHM te Freiburg, die reeds in<br />
1900 op Misool met V. NOUHUYS mooie vondsten heeft<br />
gedaan.<br />
Wij overnachtten in een oud huis van KORAS, die hier<br />
vroeger gewoond had om paradijsvogels te jagen. Deze oude<br />
nederzettingen kenmerken zich, doordat er steeds in de omgeving<br />
een groote struik spaansche peper staat. De Papoea's<br />
gebruikten deze toespijs niet bij hun eten. Het is de kleine<br />
soort, berucht door zijn geweldig sterke, brandende smaak<br />
en die den naam draagt van „lombok sètan". Wanneer wij<br />
langen tijd in het bosch vertoefden, gebruikten wij dit ook<br />
wel eens, om een andere smaak te geven aan het vrij eentonige<br />
eten, maar teruggekeerd in de eenigszins beschaafde<br />
wereld, dacht niemand van ons behalve DUMAS er aan, om<br />
dit te gebruiken. DUMAS had steeds een groote bus met<br />
„petis" bij zich; dit is een soort van zwarte zalf gemaakt<br />
van gedroogde garnalen. Deze petis, aangemengd met de<br />
sterke spaansche peper, geeft er een veel mildere smaak aan<br />
en ik moet bekennen, dat ik dikwijls genoten heb van het<br />
door hem gereed gemaakte mengsel.<br />
Wij ontmoetten hier ook eenige mannen van den stam<br />
der Sáweh's, die in het binnenland wonen. De conversatie
144<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
met deze Heden ging natuurlijk zeer moeilijk, daar KORAS<br />
hun taal ook niet goed machtig bleek te zijn. Zij gebruikten<br />
zeer dikwijls hetzelfde woord nml. „fafnë".. Bij onderzoek<br />
scheen dit „vreemdeling" te moeten beteekenen. Het gesprek<br />
werd door middel van gebaren gevoerd, maar men moet<br />
echter zeer voorzichtig zijn met gebarentaal, want ik herinner<br />
mij, dat V. D. SANDE eens den naam van een Papoea had .<br />
genoteerd voor den naam van een pijl. Zij hadden zeker gemeend,<br />
dat V. D.SANDE wilde weten, wie de eigenaar van<br />
deze pijl was. Trouwens het verhaal van een zekeren botanicus,<br />
die het Maleisch niet erg goed meester was, is bij enkelen<br />
zeker bekend. Hij vroeg aan zijnen jongen vlak na elkaar den<br />
inlandschen naam van een bloem. Deze antwoordde daarop,<br />
zeker om er maar af te zijn: „sama joega". Deze inlandsche<br />
benaming werd door hem genoteerd, maar later zal hij wel<br />
gelachen hebben, toen hij beter op de hoogte was van het<br />
Maleisch. De uitdrukking toch beteekent vrij vertaald: deze<br />
bloem heeft denzelfden naam als de vorige.<br />
Als eigenaardigheden vielen mij bij de Sáweh's op, dat<br />
zij den neus op drie verschillende plaatsen doorboord hebben;<br />
de gaatjes zijn met een draad aan elkaar verbonden,<br />
terwijl drie daaraan geregen kleine witte kraaltjes plat op<br />
den neus komen te liggen. Hun haartooi is lang niet zoo<br />
weelderig als die der Papoeas, die wij tot nog toe zagen.<br />
Het haar is kort weggeknipt in een rand langs het hoofd,<br />
zoodat het den schijn heeft alsof zij een mutsje van langer<br />
haar dragen; op het voorhoofd dragen sommigen .valsche<br />
ponny. Volgens KORAS is dit het haar van overleden bloedverwanten<br />
en wordt dit uit piëteit gedragen.<br />
Den volgenden morgen staken wij over naar den linkeroever
Groep Sáweh's.
De Tawárin en de Moaif. 145<br />
van de rivier en volgden een zijrivier van de Tawárin, de<br />
Bakaruái genaamd.<br />
Feitelijk bestaat dit volgen van zoo'n rivier in het doorwaden<br />
en het vastraken in de langs de oevers opgeworpen<br />
modder. Wij beklommen vervolgens een zeer steile helling,<br />
de Aiserïn, totdat wij op een smalle bergrug kwamen. Hierover<br />
loopt een Papoesch boschpad, dat het oorlogspad der<br />
Sáweh's zou zijn. Gelukkig was dit ook de waterscheiding<br />
en daarmede het hoogste punt bereikt. Wij daalden af langs<br />
een steil voetpad om ten slotte weder aan een klein stroompje,<br />
de Erisángra, te komen. Professor bleef hier achter om toezicht<br />
te houden op het in orde maken van de kampplaats,<br />
terwijl VAN NOUHUYS en ik, vergezeld van KORAS en den<br />
korano der Sawéh's, een onderzoek zouden instellen naar een<br />
kolenlaag, die in de buurt moest zijn. Deze werd spoedig<br />
gevonden en het heugelijke bericht aan Professor gebracht.<br />
Er werd besloten, dat ik bij Professor zou blijven, die de<br />
kolenlaag aan een nauwkeurig onderzoek zou onderwerpen,<br />
terwijl VAN NOUHUYS en DUMAS de rivier verderop zouden<br />
exploreeren.<br />
Gewapend met pikhouweelen, schoppen en eenige zakken<br />
om de steenkolen in te bewaren, begaven wij ons naar de<br />
door ons bezochte plaats. De kolenlaag is hier voor een<br />
gedeelte bloot gelegd door het riviertje de Erisángra. Er<br />
werden met de pikhouweelen groote stukken steenkool uit<br />
de laag gehakt en in de zon te drogen gelegd, terwijl Professor<br />
de noodige opnamen deed. Een van de matrozen van<br />
de Zeemeeuw, vroeger jager, bemachtigde een mooi mannelijk<br />
exemplaar van de Paradisea papuana; DUMAS en KORAS<br />
kwamen ieder terug met een kroon duif, terwijl VAN NOUHUYS-
146<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
terugkeerde en niets bijzonders rapporteeren kon; alleen had<br />
hij het riviertje verder in kaart gebracht en maakte nevenstaande<br />
foto, die een goed beeld geeft van een oerbosch<br />
's Avonds zongen de Papoea's van Kaptíau liederen, die<br />
sober en mooi klonken in de stille natuur.<br />
Den volgenden morgen om half negen werd de terugtocht<br />
weder langs het steile bergpad ondernomen. Op den bergrug<br />
ontmoetten wij een groote troep mannen van Sawéh, Velen<br />
droegen op het voorhoofd een kransje haar van overleden<br />
bloedverwanten. Alvorens het kamp aan de Tawárin of wel<br />
het oude huis van KORAS te bereiken, werden wij nog vergast<br />
op een tropische bui. VAN NOUHUYS en ik gingen,<br />
voordat het donker werd uit op fossielen. Er ontstond een<br />
vriendschappelijke naijver tusschen ons, die Professor zeker<br />
ten goede is gekomen. Groot was het gejubel van den een,<br />
als hij een mooie amoniet had gevonden, maar dat spoorde<br />
den ander aan om moeite te doen een nog mooiere te<br />
vinden. Het is vreemd, hoe geoefend men in het zoeken<br />
raakt, de kleinste oneffenheid, ronding of rimpeling in een<br />
steen, die een winding van een amoniet zoude kunnen zijn,<br />
wordt terstond opgemerkt en onmiddellijk onderzocht.<br />
Wij besloten de rivier zoo ver mogelijk op te gaan d.w.z.<br />
zoo ver, als wij de prauwen naar boven konden laten roeien,<br />
om te trachten het vast gesteente te vinden, waaruit de<br />
fossielen door het water werden afgevoerd. De vaart vorderde<br />
slechts zeer langzaam, daar wij telkens uit de booten<br />
moesten, omdat er te weinig water stond. VAN NOUHUYS<br />
en ik namen dan ook maar het besluit om te voet vooruit<br />
te gaan. Wij waadden door de rivier van de eene bank naar<br />
de andere, steeds fossielen zoekende. Was de stroom te snel,
De Tawárin en de Moaif. . 147<br />
dan ondersteunden wij elkaar door de handen op eikaars<br />
schouders te leggen.<br />
Het was een hoogst interessante tocht zoo met ons beiden<br />
in een geheel vreemd land, waar waarschijnlijk nog nooit te<br />
voren een Europeaan een voet had gezet. Het leek wel een<br />
verwezenlijking van een jongensdroom. De bekoring werd<br />
nog vergroot, toen wij af en toe sporen van bloote voeten<br />
in het zand zagen afgedrukt. Wij volgden de voetstappen<br />
en hoopten een in het groen verborgen dorp te vinden,<br />
maar helaas gebeurde dit niet. Wel verried de eigenaardige<br />
lucht van het sagowasschen de nabijheid van Papoea's, maar<br />
wij hebben hen niet te zien gekregen. Voor Professor was<br />
zoo'n boottocht altijd minder aangenaam, daar hij met<br />
kompas gewapend, de richting van de kronkelende rivier<br />
moest noteeren. De, tijd werd dan gelijk opgeteekend om te<br />
huis gekomen een schets te kunnen maken. Wij kwamen<br />
ten slotte aan een te diep gedeelte en moesten terugkeeren<br />
naar de bootjes, die wij langzamerhand ver vooruit waren<br />
gekomen. Mij wachtte daar een dubbele verrassing, bestaande<br />
uit drie prachtige groote atlasvlinders, die door SARIBAN,<br />
een van de koelies, aan een takje hangende gevonden waren<br />
en verder een hoofdversiering, vervaardigd van landmollusken<br />
met een eigenaardig ingeknepen mondrand. Daar ik<br />
voor V. D. SANDE op mij genomen had om ethnografica te<br />
verzamelen en tevens zoölogisch materiaal moest verzamelen,<br />
kwam ik in een dilemma, omdat ik bepalen moest<br />
tot welken „tak van dienst" dit voorwerp moest gerekend<br />
worden. De keus was voor mij niet moeilijk, ik bewaarde<br />
de schelpen voor de zoölogische collectie en vertelde<br />
later aan v. D. SANDE, dat dergelijke voorwerpen door de
148<br />
Dé Tawárin en de Moaif.<br />
Papoea's in deze streek gedragen werden. Wij kampeerden<br />
dien nacht in een oud bivak, waar doortrekkende Papoea's<br />
geslapen hadden. Uit het aantal hoofdbankjes konden wij<br />
opmaken, dat er 52 geweest waren. VAN NOUHUYS en ik<br />
beproefden den volgenden dag de rivier nog verder op.<br />
te gaan, maar, daar het terrein niet veranderde, bestond er<br />
dus geen kans, dat wij het gebergte spoedig zouden bereiken.<br />
De levensmiddelen waren trouwens ook maar voor<br />
een beperkt aantal dagen medegenomen. Om visschen uit de<br />
Tawárin te bemachtigen, gingen wij met „toeba" visschen.<br />
Dit geschiedt op de volgende wijze: men neemt de wortels<br />
van de derris eliptica, deze worden tusschen twee steenen<br />
gekneusd. De rivier wordt onder en bovenstrooms op een<br />
afstand van een goede 100 M. met groote rotsblokken afgedarnd,<br />
zoodat de visschen niet meer uit dit vak weg kunnenen<br />
de waterverversching verminderd wordt. De gekneusde<br />
wortels worden daarna in het water uitgeknepen; daaruit<br />
vloeit een sterk riekend witachtig sap, dat zooveel mogelijk<br />
in het water verspreid wordt. Komt er geen sap meer<br />
uit de wortels, dan worden deze weder met steenen geslagen<br />
en gekneusd, totdat het gewenschte succes wordt bereikt.<br />
Het gevolg is, dat de visschen spoedig op de zijde of op den<br />
rug zwemmende boven komen drijven en daarna gemakkeüjk<br />
met een netje kunnen geschept worden om in alcohol<br />
te worden bewaard. Het groote voordeel hiervan is,<br />
dat men ook visschen verkrijgt, die op de gewone manier<br />
met netten niet te vangen zijn, doordat zij tusschen steenen<br />
of in de modder kruipen. Een groote buit was onze beloöning.<br />
Wij herhaalden dit nogmaals in een klein zijriviertje<br />
van de Tawárin met hetzelfde succes. Des nachts
De Tawárin en de Moaif. 149<br />
regende het veel, maar daar de tentjes van een goede constructie<br />
waren, hadden wij er weinig last van.<br />
Op onzen terugtocht zagen wij langs een der oevers den<br />
korano der Sáweh's loopen; hij had in zijne hand een boog<br />
en een kleine bundel met pijlen, daarachter kwam zijne echtgenoote,<br />
zwaar beladen met een draagtasch gevuld met allerlei<br />
voorwerpen, die zoo zwaar waren, dat zij er geheel gebukt onder<br />
ging. Tot overmaat van ramp liep zij nog mank, maar de<br />
vracht scheen nog niet voldoende te zijn, want toen hij een<br />
broodvruchtenboom ¹) met rijpe vruchten zag, klom hij fluks<br />
in den boom en gooide de rijpe vruchten naar beneden, die<br />
door zijne trouwe ega verzameld en in haar draagnetje geborgen<br />
werden. Hoogst voldaan vervolgde hij daarop glimlachende<br />
zijn weg, terwijl zijn vrouw al strompelende achter<br />
hem aanging.<br />
Nog eenmaal overnachtten wij in het oude huis van KORAS<br />
om den volgenden dag terug te keeren naar de Zeemeeuw.<br />
Gedurende deze tochten hielden de officieren zich bezig met<br />
de opname en het in kaart brengen van de kust, een hoogst<br />
verdienstelijk werk, daar de kaarten van dit gedeelte nu<br />
niet op al te groote nauwkeurigheid kunnen bogen. Den<br />
volgenden dag werd besteed aan het uitzoeken en zooveel<br />
mogelijk verpakken van het materiaal. Professor legde dan zijne<br />
schatten op groote tafels om ze goed droog te kunnen verpakken.<br />
Toen alles in orde was, maakten wij een uitstapje<br />
met de vlet naar Mawes om ethnografica te verzamelen, maar<br />
hadden daarbij weinig succes, daar de bevolking ons niet goed<br />
gezind bleek te zijn. Waarschijnlijk was dit een gevolg van onze<br />
¹) Artocarpus incisa.
150 De Tawárin en de Moaif.<br />
vriendschappelijke verhouding met de bewoners van Kaptiau,<br />
waarmede zij op gespannen voet leefden. Op verzoek van<br />
den korano van Kaptiau verstoomden wij naar de monding<br />
van de Bórowai om vandaar uit per vlet een bezoek aan<br />
zijne gemeente te brengen. Het was een lange tocht door<br />
een zeer eentonige landstreek, veelal brakwater, dicht bezet<br />
Mannelijke bewoners van Mawes.<br />
met rizophoren. In het dorp werden wij in het huis van den<br />
korano ontvangen, dat in tegenstelling met de huizen, die<br />
wij tot nog toe gezien hadden, uit verdiepingen bestond. Uit<br />
een luikje in een bovenverdieping zagen wij plotseling den<br />
alomtegenwoordigen DUMAS verschijnen, die bezig was om<br />
photografiën te nemen. Als verwelkoming werden ons heerlijke<br />
jonge klappers aangeboden, waarbij ook onze jongens
De Tawárin en de Moaif. I5I<br />
niet vergeten werden. Wij zagen hier aan lange rijen op<br />
staken ontkiemde klappers hangen, ik schatte het aantal<br />
op eenige duizende. Wij dachten eerst, dat wij hier te<br />
doen hadden met nijvere Papoea's, die van plan waren<br />
een plantage aan te leggen, maar het bleek, dat zij moes-<br />
Vrouwen van Mawes.<br />
ten dienen voor een groot feest. Op verzoek werd er<br />
door de bevolking een soort van dans uitgevoerd, begeleid<br />
door een oorverdoovend geraas van typha's. Een van hen<br />
was getooid met een oude soldatenkapotjas. Hoe de man<br />
hieraan kwam, hebben wij niet te weten -kunnen komen.<br />
Wel weet ik, dat hij zich erg voornaam in deze jas vond,<br />
maar ik betwijfel, of hij er wel eiken dag mede uitging, de
152<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
tropische hitte in aanmerking genomen. Wij kochten eenige<br />
voorwerpen, maar de korano beloofde nog aan boord te zullen<br />
komen met allerlei gewenschte zaken o. a. steenen bijlen<br />
en heilige fluiten. Hij voldeed aan zijne belofte en kwam<br />
met de meest mogelijke verscheidenheid van artikelen.<br />
Het bleek een coulante handelaar te zijn en ik werd het<br />
spoedig met hem eens. De clou van den dag was eene<br />
voorstelling op de heilige fluiten, waarvan nevensgaande foto's<br />
een goed beeld geven. Men ziet duidelijk de lange lidteekens,<br />
die als versiering op de beenen zijn aangebracht.<br />
Wij stoomden daarna weder oostwaarts naar de Matterer-
De Tawárin en de Moaif. I53<br />
baai, alwaar de meergenoemde dorpen Tarfia en Demta liggen.<br />
Dieper landwaarts in ligt Muris, waarmede de twee eerstgenoemde<br />
in oorlog leefden. Gelukkig heeft men niet veel<br />
last van deze oorlogen, daar deze zich bepalen tot onderlinge<br />
gevechten en zich openbaren in het verraderlijk ver-<br />
moorden van eenen niets vermoedenden vijand. Vrouwen en<br />
kinderen worden hierbij allerminst gespaard.<br />
Bij onze aankomst werd het dek onmiddellijk overstroomd<br />
met handelaren, korano's, djoerabassa's (tolken), vrouwen' en<br />
kinderen. De onderhandelingen werden weer geopend : het was<br />
ons plan om de rivier de Moaif, westelijk, van de Matterer-
154<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
baai gelegen, op te varen en daar een plaats te bezoeken,<br />
waar volgens geruchten ook een steenkolenlaag moest zijn.<br />
De korano's en verdere dignitarissen waren buitengewoon<br />
Eenige mannen van Tarfia.<br />
geschikt en genegen ons alle mogelijke hulp te verleenen.<br />
Dit waren wij niet gewoon en er zou dus wel iets achter<br />
steken, hetgeen ook later bleek. Alvorens te vertrekken bracht<br />
ik met DUMAS een bezoek aan Tarfia. Van uit zee gezien,
De Tawárin en de Moaif. . . 155<br />
ziet het er netjes uit, de huizen zijn klein en hebben een<br />
kleine overdekte voorgalerij, die door een vierkante opening<br />
toegang verleent tot het binnenhuis. Onnoodig om te ver-<br />
klaren, dat alle huizen op palen staan, daar dit dorp tot de<br />
zoogenaamde stranddorpen behoort. Deze nederzetting heeft<br />
een monopolie, dat bestaat in het fabriceeren van cein-<br />
tuurs, arm- en beenbanden. Deze worden vervaardigd van<br />
kralen, gedroogde vruchtjes en kleine witte plat geslepen<br />
schelpjes, die vastgenaaid worden op een weefsel, dat kunstig<br />
op een soort weefgetouw wordt gemaakt. Het zoude tot<br />
groote verwikkelingen aanleiding geven, indien andere Pa-<br />
poea's in de buurt het waagden deze voorwerpen na te<br />
maken, aldus DUMAS. Ondanks alle pogingen, die ik in het<br />
werk stelde, kon ik slechts zeer enkele exemplaren machtig<br />
worden, de anders zoo begeerde cricketbanden werden zelfs<br />
versmaad. Later werd ons duidelijk, wat hiervan de reden<br />
was. De ceintuurs zien er mooi uit en komen in allerlei<br />
kleuren voor, door- de groote verscheidenheid van" de daar-<br />
voor gebruikte kralen. De heldere kleuren komen mooi uit<br />
op de donkere lichamen van de dragers. Het haar dragen<br />
zij in lange krullen, dat hun in manen over den rug hangt<br />
of wel zij maken er een hoog hoofdversiersel van. Op nevens-<br />
staande foto ziet men eenige haardrachten van bewoners<br />
van Tarfia. De vrouwen daarentegen draden het haar zeer<br />
kort, bijna geschoren.<br />
De karriwarri is hier, in tegenstelling met die aan de<br />
Humboldtbaai, klein en onaanzienlijk en het scheen, dat zij<br />
niet zoo streng vasthielden aan de beginselen van hunne<br />
godsdienst als de Tobádiërs.<br />
De uitslag der besprekingen was: dat wij den volgenden
I56<br />
De Tawárin en de Moaif,<br />
morgen vroeg naar de monding van de [westelijk gelegen<br />
rivier de Moaif zouden stoomen, deze zoover mogelijk met<br />
kleine vaartuigjes opvaren en van daar uit de kolenlaag met<br />
behulp der daar wonende<br />
Papoea's trachten<br />
te vinden. Zooals<br />
afgesproken was, vertrokken<br />
wij met de<br />
lépa-lépa's stroomopwaarts,<br />
de roetende<br />
koelies werden daarin<br />
bijgestaan door Papoea's<br />
uit Tarfia, die<br />
het stuur van hen overnamen.<br />
Het besturen<br />
van zoo'n rank vaartuig<br />
is een van de<br />
moeilijkste dingen in<br />
een snelstroomende rivier,<br />
waarin tal van<br />
Bewoner van Tarfia in feestdos.<br />
boomen liggen, gedeeltelijk<br />
onder water, zoodat<br />
er steeds goed uitgekeken<br />
moet worden.<br />
Verder zoeken zij de<br />
plekken op, waar de<br />
minste stroom staat.<br />
Een boot met uitlegger van de bewoners van Tarfia vergezelde<br />
ons, één der roeiers had zich getooid met eene<br />
blauwe Duitsche caveleriepet, wat hem een potsierlijk voor-
De Tawárin en de Moaif. 157<br />
komen gaf, daar de verdere kleeding geheel ontbrak. Hij werd.<br />
door de andere Papoea's „paai toea" of „oude heer" genoemd,<br />
Het was een vroolijke man, die ons met zijne grappen dikwijls<br />
aan het lachen heeft gebracht.<br />
Ook deze rivier kronkelt zich<br />
in talrijke bochten, vandaar dat<br />
wij slechts zeer langzaam vorderden.<br />
Bij de kust zijn de oevers<br />
laag, modderachtig en met hoog<br />
riet begroeid; hoe meer men in<br />
het binnenland komt, des te<br />
dichter wordt het oerbosch. De<br />
schoonheid van de rivier werd<br />
nog vermeerderd door bloeiende<br />
lianen, die helderrood in beval-<br />
Paai toea.<br />
lige kronkelingen en windingen<br />
van de toppen der boomen naar beneden hingen. Het was een<br />
mooie afwisseling, die scherp afstak tegen het wel wat eentonige<br />
groen van het oerwoud. Een zeer mooie boom is de pinang,<br />
die met haar glimmend groene bladerkroon reeds van<br />
verre zichtbaar is. Langs de rivier stonden vele artocarpusboomen,<br />
rijk beladen met vruchten, maar elke boom beteekénde<br />
ook een gedwongen rust voor ons. Zoodra een der<br />
Papoea's een dergelijke boom zag, liet hij een goedkeurend<br />
gefluit hooren, dat op hun beurt door de anderen herhaald<br />
werd. Er werd onmiddellijk koers gezet naar den boom, de<br />
boot werd aan den oever vastgemeerd en de oogst van de<br />
vruchten nam een aanvang. Van een eigenlijk plukken is<br />
geen sprake, want hij slaat meedoogenloos alle takken af,<br />
waaraan zich vruchten bevinden. De tocht werd niet eerder
158 . De Tawárin en de Moaif.<br />
hervat, voordat de laatste vrucht in de boot lag. De vruchten<br />
gelijken eenigszins op een kleine groene ananas zonder<br />
kroon. Des avonds werd een groot vuur aangelegd, waarop<br />
de massa vruchten als kastanjes gepoft werden. De smaak<br />
is niet slecht, eenigszins flauw en doet aan noten denken.<br />
Toen deze wijze van oogsten te dikwijls naar onzen zin<br />
voorkwam, trachtten wij hiertegen te opponeeren, maar zonder<br />
het minste gevolg. Trouwens het was ons zoo dikwerf gebleken,<br />
dat, wanneer de Papoea's zich iets voorgenomen<br />
hadden, men zooveel kon redeneeren als men wilde, maar men<br />
bracht hen toch niet van hun voornemen af. Wij schikten ons<br />
dan ook maar mokkend in ons lot, ons ergerende over de ruwe<br />
wijze van oogsten. Wellicht ging het verzamelen der vruchten<br />
op deze wijze ook sneller. Op de over het water hangende<br />
takken der boomen zaten dikwijls leguanen, die bij onzen<br />
komst in het water sprongen en verdwenen, maar eenige<br />
exemplaren werden toch handig met een pijl door een der<br />
Papoea's geschoten en in de daarvoor bestemde bus met<br />
alcohol bewaard. De pijl heeft een groote weerhaak en is<br />
uit één stuk hout gesneden; het voordeel van deze weerhaak<br />
is, dat de pijl in het gewonde dier blijft steken, zoodra deze<br />
te water springt. Zonder eenige moeite kan het dier er dan<br />
uit gehaald worden, daar de pijl voor hem veel te zwaar is<br />
om mede naar beneden te trekken en hem in al zijne bewegingen<br />
hindert.<br />
Des avonds kampeerden wij in het oerbosch langs de<br />
rivier. Plotseling scheen er een twist uitgebroken te zijn<br />
tusschen de koelies en de Papoea's; bij onderzoek bleek, dat<br />
zij niet wilden hebben, dat de koelies bij het rijstwasschen<br />
de ijzeren pot in de rivier doopten; wel mochten zij het
De Tawárin en de Moaif. 159<br />
water met den deksel in de pot scheppen en op deze wijze<br />
de rijst wasschen. Indien de rijst schoon gemaakt werd op<br />
de wijze steeds door de koelies in praktijk gebracht, zou<br />
er regen komen. Wij maakten een einde aan den twist door<br />
de koelies te bevelen de rijst te wasschen op de wijze, zooals<br />
de Papoea's dit wenschten. Het verdient aanbeveling om<br />
de inboorlingen in deze kleinigheden gelijk te geven en hun<br />
hierin tegemoet te komen, ten einde groote verwikkelingen<br />
te voorkomen. Dien nacht werden wij op een flinke regenbui<br />
getracteerd, maar daar dit bijna elken nacht gebeurde,<br />
brachten wij dit niet in verband met de rijstwasscher ij.<br />
Den volgenden morgen werd de vaart weder vroeg hervat<br />
en bewonderden wij de handige wijze van sturen, daar wij<br />
steeds op plaatsen voeren, waar bijna geen stroom was.<br />
Natuurlijk hadden wij weder gedwongen haltestations bij<br />
eiken broodvruchtenboom.<br />
Af er. toe zagen wij op de oevers kleine hutjes; gewoonlijk<br />
staan daar kleine hokjes bij, van ruw door elkaar<br />
gevlochten takken vervaardigd. Men vertelde ons, dat dit<br />
nachtverblijven waren van in het bosch kampeerende Papoea's,<br />
die op de varkensjacht zijn. In de kleine hokjes worden de<br />
gevangen jonge varkentjes bewaard. Zij vangen deze met<br />
honden, en nemen ze mede naar huis om daar opgevoed en<br />
vetgemest te worden. In dit opzicht schijnen zij dus dezelfde<br />
smaak te hebben als wij.<br />
Later zag ik in de dorpen groote vetgemeste varkens, die<br />
al brommend en knorrend onder de huizen doorliepen en<br />
zich daar te goed deden aan overblijfselen van eten, dat<br />
door de planken was gevallen en verder dienst deden als<br />
gemeentereiniging. SODÉDÉ, een van de oppassers van den
160<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
controleur, die ons was afgestaan om ons te beschermen,<br />
wist dien avond met een geïmproviseerde angel en hengel<br />
eenige prachtige visschen uit de rivier op te halen. Eenige<br />
exemplaren werden gereserveerd voor de verzameling, terwijl<br />
de overige een aangename afwisseling bezorgden in ons<br />
eentonig maal.<br />
Op nevenstaande foto kan men een eenvoudige hut zien,<br />
vervaardigd door de Tarfiërs uit eenige groote bladeren van<br />
den wokapalm. Heel veel tijd neemt het maken van zoo'n<br />
hut niet.<br />
Hoe verder wij de rivier opkwamen, des te moeilijker werd<br />
de vaart. Dikwijls belemmerden ons de in de rivier gevallen<br />
woudreuzen; de booten moesten dan verlaten worden en over<br />
de boomen heen getrokken worden. Dit gaf vrij veel oponthoud<br />
; eenmaal moest er eene opening gehakt worden in een<br />
boom om daardoor de bootjes te laten passeeren. Het bleek<br />
een ijzerhoutboom te zijn, die ons een langdurige ongewenschte<br />
halte bezorgde. De Papoea's weten echter uitstekend<br />
met hun pèda of kapmes om te gaan en wisselden<br />
elkaar voortdurend af, zoodat het werk spoediger verricht<br />
was, dan wij gedacht hadden. PAAI TOEA hielp goed mede,<br />
maar zijn geliefkoosde pet borg hij eerst heel netjes op.<br />
Op den 29sten Juni, drie dagen na ons vertrek gingen wij<br />
aan wal, daar de Papoea's beweerden, dat de rivier verderop<br />
niet diep genoeg was om bevaren te worden en wij beter<br />
over land zouden kunnen gaan naar de bosch-Papoea's, die<br />
wisten, waar de steenkolenlaag was. Volgens hun zeggen<br />
zoude dit de stam der Nimbúran's zijn. Maar de tocht was<br />
voor dien dag te ver en het verdiende de voorkeur om hier<br />
te overnachten en den volgenden morgen vroeg op weg te
Hut vervaardigd uit drie bladeren van den wokapalm.
De Tawárin en de Moaif. 161<br />
gaan. Daar men in deze aangelegenheden geheel aan hen is<br />
overgeleverd en men verplicht is aan te nemen, wat zij vertellen,<br />
besloten wij hier ons kamp op te slaan. Dien middag<br />
konden wij genoeg werk verrichten door het vangen van<br />
insecten, verzamelen van steenen, maken van foto's, zoodat<br />
dien dag niet verloren ging. Op de aanlegplaats troffen<br />
wij eenige personen van den stam der Nïmbúran's aan, die<br />
beloofden ons als gidsen te zullen bijstaan. Er was hier een<br />
kleine nederzetting van personen, die zich bezig hielden met<br />
het onderhoud der tuinen en met de varkensjacht. Eenige<br />
Nimbúrans vertrokken naar hun nederzetting om onze komst<br />
aan te kondigen, de afstand scheen dus niet zoo groot te zijn,<br />
maar een onbelaste Papoea, die gewoon is in het oerbosch<br />
te loopen, komt veel sneller vooruit dan een troep zwaar<br />
beladen koelies of Europeanen, die over wortels moeten<br />
strompelen en door de modder waden.<br />
Vroeg in den morgen werd de tocht begonnen door een<br />
laag, modderig terrein met vele kleine riviertjes, die doorwaad<br />
moesten worden. Wij kwamen de Nimbúrans tegen,<br />
die den vorigen dag naar hun dorp waren gegaan om onze<br />
komst te berichten.<br />
Zij beloofden, dat zij ons naar hunne nederzetting zouden<br />
brengen, maar van steenkolen beweerden zij niets af te weten.<br />
„Steenkool trada" was hun antwoord. Het is opvallend, dat<br />
zij dit woord ook gebruiken, zij moeten het dus wel van een<br />
Ternataansche jager gehoord hebben. De bewoners van Tarfia<br />
en de Nimbúrans hielden drukke besprekingen met het resultaat,<br />
dat zij ons beduidden ons te willen medenemen naar hun<br />
dorp, maar van steenkolen was geen quaestie. Mismoedig gingen<br />
wij weer op pad, wij passeerden af en toe tuinen en sagobosschen;
162 De Tawárin en de Moaif.<br />
het voetpad tot nog toe nauwelijks breed genoeg voor één<br />
persoon, werd breeder en was druk beloopen ; zijpaden kwamen<br />
er op uit en het duurde dan ook niet lang, of wij bereikten<br />
na eerst een steile helling beklommen te hebben, de eerste<br />
huizen. Wij werden vrij koel ontvangen en er werd weinig<br />
notitie van ons genomen. Onze gidsen voerden ons steeds<br />
verder van het eene dorp naar het andere, later is ons gebleken,<br />
dat zij ons bijkans in een cirkel hadden rondgeleid<br />
en eigenlijk niets anders gedaan hadden, dan ons overal in<br />
de dorpen laten kijken. Erg aangenaam was dit nu niet voor<br />
ons, en wij begonnen dan ook te wanhopen aan het bereiken<br />
van ons doel. Toch was het een zeer interessante tocht en<br />
wij kwamen tot de conclusie, dat het land der Nimbúran's<br />
zeer dicht bevolkt was. Bij onderzoek bleek dat er ± 2000<br />
weerbare Nimbúran's waren. De huizen waren gebouwd op<br />
heuvelruggen; een overval hadden zij dus niet te duchten,<br />
althans niet van de rivierzijde, daar zij een vrij uitzicht<br />
hadden over de rivier. Landwaarts zag men onmetelijk<br />
groote bosschen en volgens hun zeggen woonden daar geen<br />
menschen meer. Ten slotte kwamen wij in een dorp, waar<br />
naar alle waarschijnlijkheid een groot feest zoude gehouden<br />
worden. Op een soort van plein waren eenige mannen bezig<br />
met het verdeelen van het vleesch van twee geslachte varkens,<br />
ook stond er een draagbaar vol met ontkiemde klappers<br />
en verder groote bakken met sago.<br />
De menschen, die bezig waren met de verdeeling en het<br />
bereiden der sago, namen niet de minste notitie van ons en<br />
keken zelfs niet van hun werk op. Een foto, die wij maakten,<br />
scheen voor hen niets ongewoons te zijn. Een zeer<br />
groote Papoea, die beweerde dat hij de korano was, stapte
De Tawárin en de Moaif. 163<br />
trotsch naar ons toe<br />
en vroeg ons, wat<br />
wij hier zochten.<br />
Toen wij hem beduid<br />
hadden, dat<br />
wij voor de steenkolen<br />
gekomen<br />
waren, luidde zijn<br />
antwoord tot onze<br />
groote wanhoop alweder:<br />
„Steenkool<br />
trada". Er werd ons<br />
duidelijk gemaakt,<br />
dat wij hier niet<br />
konden blijven en<br />
dat het ons niet geoorloofd<br />
was om in<br />
hun dorp te overnachten.<br />
In deze<br />
bewering werden<br />
zij bijgestaan door<br />
de mannen van<br />
Tarfia. De houding<br />
van deze menschen<br />
was geheel anders<br />
geworden, dan toen<br />
zij nog in hun dorp<br />
waren en hunne<br />
diensten aanboden<br />
om ons naar de Korano der Nimbúran's.
164 De Tawárin en de Moaif.<br />
steenkolenvindplaats te brengen. Zij werden aanmatigend en<br />
er was niet meer met hen te handelen. Hunne veranderde<br />
houding was ons voor het oogenblik geheel onverklaarbaar.<br />
Tot overmaat van ramp was de arme PAAI TOEA vrij<br />
ernstig ziek geworden, hij had naar alle waarschijnlijkheid<br />
een hevigen aanval van malaria, tenminste hij scheen het in<br />
deze tropische hitte koud te hebben, te oordeelen naar de<br />
situatie, waarin ik hem zag liggen. Hij lag op een soort van<br />
houten brits; onder hem brandde een zacht smeulend vuurtje,<br />
dat hem niet in het minst scheen te hinderen. Zelfs<br />
voor zijn mooie cavaleriepet had hij geen oogen meer. Een<br />
uitgebreid Papoesch maal lag binnen zijn bereik, maar ook<br />
dat bracht niet veel leven in hem en het zegt veel, indien<br />
een Papoea geen gebruik maakt van voor hem begeerlijke<br />
spijzen. Het wordt door de Nimbúrans als een zeer slecht<br />
teeken, beschouwd, indien een Papoea van een naburigen stam<br />
in hun dorp komt te overlijden. Alles werd dan ook in het<br />
werk gesteld om hem op te beuren,<br />
Ten slotte werd ons een kampplaats in de nabijheid van<br />
een riviertje, de Kebú, aangewezen, waar wij moesten overnachten.<br />
Een flinke regenbui, die ons overviel, voordat<br />
de tenten in gereedheid waren, en den grond doorweekte,<br />
waarop de veldbedden moesten gelegd worden, maakte onze<br />
toestand niet aangenamer. Onze. stemming was verre van<br />
vroolijk, in plaats van rondom een steenkolenvuur te zitten,<br />
keken wij met treurige gezichten naar ASSANG, die het eten<br />
probeerde gaar te krijgen op een' ellendig vuurtje van nat<br />
brandhout.<br />
De mannen van Tarfia vroegen verlof of liever gaven<br />
hun uitdrukkelijken wensen te kennen om naar de Nimbú-
De Tawárin en de Moaif. 165<br />
rans te gaan; zij hadden de toebereidselen voor het feest<br />
gezien, dus niets kon hen weerhouden daaraan deel te nemen.<br />
Zij beloofden den korano te zullen overhalen om ons den<br />
volgenden dag naar de steenkolenvindplaats te brengen.<br />
Zij bleven den geheelen nacht weg en het was den volgenden<br />
dag duidelijk op hun gezicht te zien, dat zij een<br />
vroolijk feest achter den rug hadden. De korano verscheen,<br />
zooals zij beloofd hadden en de tocht door de dorpen nam<br />
weer een aanvang; het leek wel, of nog meerdere Nimbúran's<br />
hun wensch hadden te kennen gegeven deze zoo vreemdsoortige<br />
vertegenwoordigers van het blanke menschenras te<br />
zien. Wij volgden gelaten en hoopvol onzen gids. Tot mijn<br />
groote vreugde vond ik midden op het pad, waarover reeds<br />
een twintigtal menschen voor mij uit waren gegaan, een<br />
geheel onbeschadigde Atlasvlinder;<br />
Een hevige regenbui deed ons vluchten in een klein huisje<br />
in een tuin, waar suikerriet verbouwd werd. VAN NOUHUYS<br />
trotseerde den regen en kwam een oogenblik later terug met<br />
het heugelijke bericht, dat hij de steenkolenlaag gezien had.<br />
De regenbui werd even afgewacht en met gezwinden pas<br />
ging het langs een steile helling achter VAN NOUHUYS naar<br />
de steenkolenlaag. Wij daalden af in een met zandsteenblokken<br />
bezaaid riviertje de Båb, dat hier een van de schatten<br />
van den bodem had blootgelegd. Door Professor werden<br />
de noodige waarnemingen gedaan, terwijl VAN NOUHUYS en<br />
ik ons bezig hielden met het zoeken naar marinefossielen,<br />
die hier in rijke mate in een zeekleibank voorkwamen.<br />
Verder viel het ons op, dat er zoovele van de bekende<br />
ceintuurs van Tarfia van eigenaar veranderd waren en thans in<br />
het bezit waren der Nimbúrans. De zaak werd ons uitgelegd
166 De Tawárin en de Moaif.<br />
door BADOUN, een der hier wonende Ternataansche jagers.<br />
Hij vertelde ons, dat de bewoners van Tarfia reeds geruimen tijd<br />
in strijd hadden geleefd met de Nimbúrans; deze twist had voor<br />
hen zeer onaangename gevolgen, daar zij in ruil voor de banden<br />
en zeevisch van de Nimbúrans de noodige sago betrokken.<br />
Zij wonen te dicht bij zee om sago te verbouwen, terwijl<br />
de sagobosschen in de nabijheid van Tarfia in eigendom<br />
toebehooren aan de Nimbúrans. Het was dus met groote<br />
instemming, dat zij ons plan begroetten om naar de Nimbürans<br />
te gaan, daar zij dit onder onze bescherming dorsten<br />
te doen. De beschikbare banden waren dus voor ons niet te<br />
koop, daar zij deze noodïg hadden om als vriendschapsgeschenken<br />
aan te bieden.<br />
Toen zij dan ook, dank zij onze hulp, eenmaal veilig en<br />
wel bij hunne oude vrienden waren, liet het hun absoluut<br />
koud, of wij bij de steenkolen kwamen of niet. Zij dachten<br />
er slechts aan, om weder op een goeden voet te komen met<br />
de Nimbúrans. Het feest zal ook wel ter hunner eere zijn<br />
aangericht. Toen wij hun vroegen, wat dit voor een feest<br />
was, antwoordden zij ons „taun baroe" of wel „nieuwjaarsfeest"<br />
en dit nota bene op 30 Juni. Hunne handelwijze<br />
is zeef begrijpelijk, daar zij meer hebben aan eene goede<br />
verstandhouding met een naburigen volksstam dan met ons,<br />
die zij wellicht nooit weer terug zouden zien. Hun verder<br />
onaangenaam optreden maakte toch, dat wij niet op zoo'n<br />
goeden voet met hen zijn gekomen, als wij dit waren met<br />
de Tobádiërs. Zij kregen na afloop van den tocht niets meer<br />
dan het afgesproken loon, alhoewel dit tot groote ontevredenheid<br />
aanleiding gaf.<br />
Wij gingen na hét onderzoek der steenkolen op weg en
De Tawárin en de Moaif. 167<br />
bemerkten thans, hoezeer zij ons hadden laten dwalen. In een<br />
der dorpen had nog een zonderling voorval plaats, dat ik de<br />
moeite waard vind om hier te vermelden. Terwijl wij zaten<br />
uit te rusteil en ons te goed deden aan klappermelk, kwam<br />
er een Nimbúran naar Professor toe en noodigde hem met<br />
handgebaar uit om tegen een boom plaats te nemen, waarna<br />
hij met een kapmes zijn lengte op den boom afteekende.<br />
Ditzelfde geschiedde met de overige leden der expeditie.<br />
De koelies schenen geen wezens te zijn, belangrijk genoeg<br />
om hunne lengte te weten. Wij noodigden op onze beurt<br />
een van de Nimbúrans uit om ook zijne lengte daarop aan<br />
te geven. Mij dunkt dit voorval getuigt wel van hunne opmerkingsgave.<br />
Dit anthropologisch onderzoek bewees, dat<br />
wij aanmerkelijk grooter waren dan zij.<br />
Wij kampeerden dien nacht weder in het ons aangewezen<br />
kamp aan de Kebú. Den volgenden dag gingen wij weder vroeg<br />
op weg naar onze bootjes, die wij bij het bivak aan de Moaif<br />
hadden achtergelaten. De weg was nu ook veel korter en<br />
wij behoefden niet langs alle dorpen om bekeken te worden<br />
door de nieuwsgierige Nimbúrans. Ten slotte kwamen wij<br />
weder op de plaats, waar wij de eerste huizen van dezen<br />
stam gezien hadden. De Tarfiërs bezorgden ons hier weder<br />
eene groote teleurstelling, doordat er eenige van hen niet<br />
op het appel waren en met hen ontbraken eenige zakken<br />
rijst en het groote blik met alcohol, gevuld met zoologische<br />
voorwerpen. Wij wilden hier niet langer op hen wachten en<br />
trokken verder naar het kamp aan de Moaif. Volgens de<br />
berichten scheen de toestand van PAAI TOEA er niet beter<br />
op geworden te zijn.<br />
BADOUN werd door Professor aan de expeditie verbonden,
168<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
daar hij ons als gids moest dienen op den terugweg; wij<br />
waren van plan den weg gedeeltelijk per boot te maken en<br />
langs een omweg de kust te bereiken, daar er volgens zijn<br />
zeggen in de buurt een meer moest zijn, dat Professor<br />
gaarne wilde bezoeken.<br />
Den volgenden morgen arriveerden de Tarfiërs, maar voor<br />
het gemak hadden zij de zakken met rijst en de blikken<br />
bus achtergelaten. Het hielp weinig om boos op hen te zijn<br />
en wij kozen de wijste partij door eenige Papoea's over te<br />
halen, om voor een kapmes de achtergelaten voorwerpen<br />
op te halen. Wij brachten een onaangenamen tijd met wachten<br />
door; niemand durfde er op uit te gaan, daar de dragers<br />
elk oogenblik konden terugkomen. Eindelijk kwamen tegen<br />
twaalf uur de lang verwachten met de achtergelaten bagage.<br />
Mede arriveerde PAAI TOEA, die. zwaar ziek uitgestrekt lag<br />
op een geïmproviseerde draagbaar. Een van de dragers was<br />
de korano der Nimbúrans, die, geloof ik, verheugd was, dat<br />
hij dezen onwelkomen gast spoedig kwijt zou raken. Hij<br />
moest thans in een der booten gedragen worden, waarin<br />
hij voor enkele dagen zoo triomfantelijk met zijn fraaie<br />
pet op het hoofd getroond had. Natuurlijk was dit geen<br />
gemakkelijk werk; de korano zou hem op de schouders<br />
naar het bootje dragen. Voorloopig ging alles goed, totdat<br />
deze dicht bij de rivier plotseling tot over zijne knieën<br />
in de verraderlijke modder zakte en voor noch achteruit<br />
kon. Groot was de consternatie, maar nog grooter het<br />
rumoer der schreeuwende en gillende Papoea's, waartoe de<br />
korano in zijn benarden toestand niet het minst bijdroeg.<br />
Er werden eenige zware palen en latten over de modder<br />
gelegd en zoo werd de arme PAAI TOEA uit zijne netelige
De Tawárin en de Moaif. 169<br />
positie gered. Hij zat thans weder met nederhangend hoofd<br />
in de boot; de korano etaleerde lekkernijen binnen zijn<br />
bereik en met een verlicht hart namen wij afscheid van de<br />
Nimbúrans. Vijf van hunne stamgenooten lieten zich door<br />
DUMAS bepraten om ons als dragers te helpen, daar wij die<br />
noodig hadden, omdat de tocht gedeeltelijk over land zou<br />
moeten gaan en eenige koelies door ziekte geen dienst konden<br />
doen en met de booten terug gestuurd zouden worden. Een<br />
van hen was een aardige, vroolijke jongen, JASO genaamd,<br />
die zelfs vroeg, of hij mede met ons naar de Humboldtbaai<br />
mocht gaan. Dit werd hem natuurlijk toegestaan. De Tarfiërs<br />
deden echter alle mogelijke moeite om hen van hun voornemen<br />
af te brengen en wilden hen liever medenemen naar<br />
hun dorp om met hen feest te vieren en hun een contrabeleefdheid<br />
bewijzen voor het genoten feest, om zoodoende<br />
de verhouding zoo vriendschappelijk mogelijk te maken. Onze<br />
reeds geschokte vriendschap voor de Tarfiërs werd er hierdoor<br />
niet beter op.<br />
De vaart stroomafwaarts duurde niet lang en bij het zijriviertje<br />
de Tangám werd de hoogst noodzakelijke bagage<br />
uitgeladen. De zieke koelies bleven in de lépa-lépa's en het<br />
sein tot vertrek werd gegeven. Maar de koelies weigerden<br />
te vertrekken en wenschten liever door de Tarfiërs geroeid,<br />
de Moaif af te zakken. Er werd gedreigd met boete en<br />
ontslag op staanden voet, maar niets hielp. Daarop werden<br />
de koelies één voor één gevraagd, of zij hun plicht wilden<br />
doen of niet. De eerste weigerde en werd onmiddellijk ontslagen;<br />
dit hielp gelukkig, want de anderen, beangst voor<br />
een dergelijke straf, besloten zich in hun lot te schikken en<br />
namen zwaar zuchtend hun last op. De vijf Nimbúrans bleken
170<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
handige jongens te zijn en deden alles, wat hun gevraagd<br />
werd. Het • terrein was bij uitstek modderig; tot overmaat<br />
van ramp was de modder van eene taaie substantie. Tallooze<br />
kleine riviertjes moesten overgestoken worden. Des<br />
avonds vergastte JASO en zijne vrienden ons op een concert<br />
met karriwarrifluiten, die zij gemaakt hadden van bamboe,<br />
dat hier en daar aan den weg groeide. Zij wisten van geen<br />
uitscheiden en ten slotte moest hun ter wille van de nachtrust<br />
het stilzwijgen worden opgelegd.<br />
Den volgenden morgen bereikten wij tegen half negen<br />
het meer Trámbuai, dat aan ééne zijde omgeven is door<br />
hooge kalkrotsen en aan de andere zijde door sagoboomen.<br />
'Hoewel wij gaarne eenigen tijd hier hadden willen blijven<br />
om visschen uit dit meer te vangen — JASO vertelde, dat<br />
er zeer groote in waren — kon hier niets van komen, daar<br />
onze tijd te beperkt was en wij weder terug moesten naar<br />
de Zeemeeuw. Om elf uur werden wij vergast op een flinke<br />
tropische regenbui; de regen daalde in stroomen neder, het<br />
boschpad werd in een oogwenk veranderd in een beek, waar<br />
het water in bleef staan. In minder dan geen tijd waren wij<br />
druipnat, het water liep in onze schoenen en de bagage<br />
werd doornat. BADOUN vertelde, dat, indien wij nog één<br />
berg overtrokken, wij bij de Murisbaai zouden uitkomen en<br />
van daaruit het schip, dat in de Mattererbaai lag, in een<br />
half uur tijds konden bereiken. Maar dit zou alleen met de<br />
uiterste krachtsinspanning kunnen volbracht worden. Wij<br />
vroegen aan de koelies, wat zij wilden en deze verklaarden<br />
eenstemmig, dat zij door wilden loopen om het schip zoo<br />
spoedig mogelijk te bereiken. Eenigen kregen een aanval van<br />
malaria; hun last werd over de anderen verdeeld en kreu-
De Tawárin en de Moaif. 171<br />
nend en steunend en steeds door ons aangespoord sleepten<br />
de zieken zich voort.<br />
De beklimming van het gebergte viel niet mee, de weg<br />
was lang en dikwijls zeer steil, maar de hoop des nachts<br />
op de Zeemeeuw te zullen overnachten gaf ons allen krachten<br />
en zonder morren werd de tocht vervolgd, Het duurde<br />
zeer lang, voordat wij de waterscheiding of wel het hoogste<br />
punt bereikt hadden. Daar werd een rust gehouden en een<br />
elk rolde zich een cigarette en nam eene gemakkelijke houding<br />
op den grond aan, verheugd, dat het doel bijna was<br />
bereikt. Maar eene zeer steile afdaling wachtte ons nog en<br />
soms moesten wij ons aan de afhangende takken vasthouden<br />
om niet naar beneden te glijden. Met een verheugd hart<br />
bereikten wij de Murisbaai, namen eenige daar op het strand<br />
liggende vlerkprauwen en roeiden daarmede naar de Zeemeeuw,<br />
waar wij vriendelijk werden ontvangen. Ons eerste<br />
werk was een bad nemen en schoone kleeren aantrekken,<br />
wat na zoo'n tocht hoogst noodzakelijk is. 's Avonds genoten<br />
wij van een net gedekte tafel en schoone servetten; deze<br />
zoogenaamde weeldeartikelen gebruikten wij in het bosch<br />
natuurlijk niet.<br />
Wij bleven nog een dag in de baai liggen om het medegebrachte<br />
materiaal in orde te brengen, daar dit in volle zee<br />
met hooge deining niet mogelijk is. Verder moest er met de<br />
bewoners van Tarfia worden afgerekend, die tot hun groote<br />
ergernis niets meer kregen, dan het hun beloofde loon. De<br />
verhouding tusschen hen en ons was na al hetgeen er gebeurd<br />
was, niet erg goed en de zoo zeer door mij begeerde<br />
ceintuurs werd ik ook nu niet meester. Zij vroegen er de<br />
onzinnigste prijzen voor, wel wetende, dat ik er niet zooveel
172<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
voor over zou hebben. De Nimbúrans, die ons hadden vergezeld<br />
en dienst hadden gedaan als dragers, werden daarentegen<br />
goed beloond. JASO en een andere Nimbúran, wiens<br />
naam mij ontschoten is, beloofden, mede te zullen gaan<br />
naar de Humboldtbaai en wilden voor een bepaald loon als<br />
dragers op onze verdere tochten dienst doen. Het aantal<br />
onzer koelies was dermate door ziekte geslonken, dat het<br />
noodig werd ons op de een of andere wijze van personeel te<br />
voorzien.<br />
Statig stapte JASO aan boord rond en voelde zich ver<br />
boven zijne stamgenooten verheven, nu hij met zoo'n groot<br />
schip op reis zoude gaan. Een stoomschip had hij trouwens<br />
nog nooit gezien. Den volgenden morgen werd het anker om<br />
zes uur gelicht. De schroef deed eenige slagen en er kwam<br />
beweging in het schip. JASO'S voorkomen veranderde plotseling;<br />
van bleek worden is natuurlijk bij een Papoea geen<br />
sprake, maar een hevige angst was toch op zijn gezicht te<br />
lezen, zijn borst ging op en neer. Hij hield zich eenigen tijd<br />
goed, maar opeens vloog hij naar stuurboord en trachtte door<br />
de treden van de staatsietrap, die nog niet geheel was opgehaald,<br />
in zee te springen. Zijn metgezel wilde zijn voorbeeld<br />
volgen, beiden werden echter tegengehouden. Onmiddellijk<br />
werd er gestopt en men liet hen op een meer veilige manier<br />
van boord. De Tarfiërs, die ons uitgeleide hadden gedaan<br />
met hunne vaartuigen, namen hen op, verheugd, dat zij hen<br />
van ons hadden afgetroond. JASO wuifde ons thans met een<br />
rustig gelaat een laatst vaarwel toe.<br />
Wij brachten daarna een kort bezoek aan de Isisbaai en<br />
maakten kennis met de stam der Jakari's, die ons met hunne<br />
bootjes omringden en ethnografica te koop aanboden. De
De Tawárin en de Moaif. 173<br />
markt voor deze voorwerpen is hier zeer bedorven, doordat<br />
de Pakketvaart eenige van deze plaatsen aandoet en de<br />
passagiers en officieren veel te hooge prijzen daarvoor<br />
betalen.<br />
Daarna werd Tanah merah {roode aarde) bezocht, de<br />
naam staat in verband met een roode berg in de nabijheid.<br />
Bewoners van Tanah merah.<br />
Eigenlijk heet zij Bitiraimuái kisí. De hoogwaardigheidsbekleeders<br />
kwamen als gewoonlijk aan boord en er moest<br />
met hen onderhandeld worden over gidsen voor een kolenvindplaats,<br />
die hier ergens in de buurt moest zijn. Daar<br />
Professor en ik nog leden aan voetwonden, gingen VAN<br />
NOUHUYS en DUMAS alleen uit op het kolenonderzoek.<br />
Ik vischte met VAN WEEL, den 1sten stuurman van de Zee-
174<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
meeuw met toeba in een klein riviertje de Klipong, dat in<br />
de Tanah merahbaai uitstroomt. In het dorp kocht ik een<br />
klein wild varken, dat ik levend mede naar Holland hoopte<br />
te nemen, teneinde ook door levend materiaal de reeds<br />
vroeger door mij aangeroerde quaestie te helpen uitmaken.<br />
Wij hebben getracht het met een eigen gemaakte zuigflesch<br />
op te voeden, maar het wenschte niet te wennen<br />
aan dit moderne hulpmiddel en is kort daarop gestorven.<br />
DUMAS vertelde ons, dat de vrouwen in de Geelvinkbaai<br />
de jonge varkens aan de borst zogen om ze zoo lang in<br />
het leven te houden, totdat zij het voedsel op de gewone<br />
wijze tot zich kunnen nemen. Ik heb helaas dit interessante<br />
schouwspel nooit zelf gezien.<br />
Terwijl VAN NOUHUYS en DUMAS op weg waren, brachten<br />
Professor en ik een bezoek aan een in de nabijheid gelegen<br />
baai, waar ik het genoegen had een zoogenaamde koraaltuin<br />
te bewonderen. Het is tooverachtig mooi; prachtig gevormde<br />
koralen van de meest groote verscheidenheid van kleuren<br />
zijn op den bodem der zee gegroeid in het blauwe kristal<br />
heldere water. Roode en blauwe zeesterren liggen er tusschen<br />
verspreid, terwijl allerlei vreemdsoortig gekleurde vischjes<br />
tusschen de koraaltakken rondzwemmen. Wij bleven langen<br />
tijd boven dit mooie schouwspel ronddrijven, en konden<br />
maar niet genoeg krijgen van al het schoone, dat wij in de<br />
diepte der zee zagen. Wij lagen zoo stil mogelijk en Heten<br />
niet toe, dat de roeiers met hunne pagaaien beweging in<br />
het water brachten, daar wij door het rimpelen van het<br />
water minder goed zouden hebben kunnen zien. Ook in de<br />
nabijheid van Ternate heb ik koraaltuinen gezien, maar zij<br />
waren lang niet zoo mooi als die bij Tanah merah.
De Tawárin en de Moaif. 175<br />
VAN NOUHUYS en DUMAS kwamen vrij onverrichter zake<br />
terug en er bleek van het verhaal over de steenkolen niet<br />
veel waar te zijn.<br />
Op den terugweg brachten wij nog een bezoek aan een<br />
kleine baai, die Professor wilde bezoeken wegens het groot<br />
aantal rolsteenen, die op het strand lagen. Een weinig landwaarts<br />
in lag de uit eenige huizen bestaande nederzetting<br />
Jonsu. Wegens de steile oever ging de landing met eenige<br />
moeilijkheid gepaard.<br />
Wij waren juist geland, toen er een zestal Papoea's uit<br />
het bosch sprongen, die in hevige gemoedsbeweging schenen<br />
te verkeeren. Zij waren met pijl en boog gewapend en liepen<br />
zenuwachtig heen en weer. Nadat zij een beetje tot<br />
kalmte waren gekomen, maakten zij ons duidelijk, dat zij<br />
in oorlog waren met in het gebergte levende Papoea's. Volgens<br />
aanduiding moesten dit onze chloromelaniet vrienden<br />
zijn. Zij zouden er drie hebben doodgeschoten, maar dergelijke<br />
grootspraak was ons,bekend; de strijd zal wel niet<br />
zoo bloedig geweest zijn. Toch vonden wij het beter om<br />
zoo kort mogelijk bij hen te blijven en hunne woningen niet<br />
te bezoeken. Wij wilden hun eenige plukjes tabak geven,<br />
maar zij rukten ons bijna de tabak uit de handen. In gewone<br />
gevallen zouden wij dit niet hebben toegelaten, maar<br />
in de gegeven omstandigheden vonden wij het geraden hen<br />
maar met zachtheid te behandelen. Bij het in de vlet gaan<br />
deed zich nog een grappig tooneel voor; een van de Papoea's<br />
wilde mede in de vlet om aan boord van de Zeemeeuw<br />
te komen. Iemand van ons duwde hem op zij, terwijl<br />
een opkomende golf de boot deed schommelen, waardoor<br />
hij zijn evenwicht verloor en achterover in zee viel. Woe-
176 De Tawárin en de Moaif,<br />
dend kwam hij boven, maar zijne woede werd getemperd<br />
door de uitbundige vreugde van zijne medemakkers. Deze<br />
vreemdsoortige ontmoeting met deze Papoea's op het oorlogspad<br />
liep dan ook zonder ernstige gevolgen voor ons af.<br />
Na nog even de bovengenoemde Torárebaai te hebben aangedaan,<br />
lagen wij den 10den Juli des avonds om half zes<br />
weder voor anker in de Humboldtbaai. De andere leden der<br />
expeditie waren niet op onze komst voorbereid en wij overvielen<br />
hen, terwijl zij druk bezig waren met het inpakken<br />
der bagage. Dien avond bleven wij nog diep in den nacht<br />
praten om elkaar onze wederwaardigheden mede te deelen.<br />
VAN DER SANDE vertelde een aardig voorval, dat hij te Asé<br />
had gehad. Op een dag was de pit van een der lantaarns<br />
verkoold en moest dus vernieuwd worden. Deze bewerking<br />
geschiedde onder aanschouwing van een groote kring belangstellenden.<br />
Toen hij den volgenden dag een voorwerp<br />
wilde koopen, weigerden zij de gewone ruilmiddelen en wezen<br />
op het kistje, waarin het katoen voor de lamp was geborgen.<br />
VAN DER SANDE begreep niet, wat zij verlangden<br />
en bood hen allerlei voorwerpen aan, maar te vergeefs; ten<br />
einde raad wees hij op een kluwen lampenkatoen, waarop er<br />
een gejuich opging en hij daarmede het verlangde voorwerp<br />
kreeg. Zij waren waarschijnlijk van meening, dat deze stukjes<br />
katoen zulk prachtig licht gaven.<br />
Ons vertrek van Metu Débi zou binnen enkele dagen<br />
plaats hebben. Ieder was de volgende dagen druk bezig met<br />
het in orde brengen van zijn bagage. DE BEAUFORT en ik<br />
woonden voor het laatst een feest bij in de karriwarri van<br />
Tobádi, dat georganiseerd was, omdat de mannen van Ingrås<br />
een groote schildpad hadden gevangen. Het dansen had plaats
De Tawárin en de Moaif. 177<br />
buiten op het platform; door allen werd er aan deelgenomen,<br />
mannen, vrouwen en kinderen. Natuurlijk bleven de jongens<br />
van de karriwarri verborgen. UNAI vertelde ons, zoo dikwijls<br />
hij ons zag, hoe verdrietig hij was, dat wij gingen vertrekken.<br />
De bagage kwam langzamerhand gereed en er werd een<br />
geregelde dienst van sloepen onderhouden tusschen de Zeemeeuw<br />
en Metu Débi.<br />
Men kon aan de prijzen, die er voor ethnografica werden<br />
gevraagd, merken, dat ons vertrek bekend was. Men zou<br />
hier zeggen, dat de markt gedrukt was. Ieder trachtte nog<br />
van ons los te krijgen, wat hij noodig had en het leek wel<br />
of wij winkelbedienden waren, die de koopende Papoea's op<br />
hunne wenken moesten bedienen. Het resultaat was, dat<br />
VAN DER SANDE een mooie collectie van de Humboldtbaai<br />
medebracht.<br />
DUMAS, die met een der booten van de pakketvaart een<br />
phonograaf had gekregen, hield zich bezig met het opnemen<br />
van Papoesche liederen. Het effect bij het weergeven van<br />
hunne liederen was overweldigend en bij het hooren van<br />
hunne gezangen plaatsten zij zich in de meest theatrale houdingen<br />
voor het instrument.<br />
Wij deelden aan de Tobádiërs mede, dat wij genegen waren<br />
eenigen van hen mede naar Ternate te nemen. Volgens<br />
WARU was het een van hunne grootste wenschen om naar<br />
deze plaats te gaan. Zij zouden daarvoor een bepaald loon<br />
krijgen, maar moesten op een tocht; die wij voornemens<br />
waren te maken, als dragers fungeeren. Het aanbod was<br />
echter zoo groot, dat wij verplicht waren er enkelen uit te<br />
kiezen, daar wij er maar veertien konden gebruiken. Ten
178 De Tawárin en de Moaif.<br />
bewijze dat zij waren aangenomen, kregen zij een briefje,<br />
waarop het verzoek stond om hun aan boord van de Zeemeeuw<br />
op te nemen. Onder hen bevond zich een Tobádiër,<br />
ATTA genaamd, die een speciale vriendschap voor mij had<br />
opgevat. Hij had dit getoond door op een dag naar mij<br />
toe te komen en beurtelings op mij en op hem wijzende<br />
söba ¹) te zeggen. Het klonk aardig, dat de veertien Papoea's,<br />
die wij medenamen, ons altijd met dit woord aanspraken.<br />
De intimus van DE BEAUFORT heette JEN. Ik<br />
geloof niet, 'dat de andere leden der expeditie er ook een<br />
speciale vriend op na hielden.<br />
Naar mate de dag van het vertrek naderde, begonnen de<br />
aangenomen Papoea's stil te worden en lange gezichten te<br />
trekken'; zij waren waarschijnlijk zeer onder den indruk van<br />
dit zoo gewichtige moment in hun leven. Op onze vraag, of<br />
zij niet liever in Tobádi wilden blijven, antwoordden zij ontkennend<br />
met een majestueus gebaar. Onze aspirantdragers<br />
stonden onder bevel van KRUÉ, die er het oudst in jaren<br />
uitzag.<br />
Een uur voor ons vertrek maakten wij nog gezamenlijk<br />
een wandeling rond het eiland en brachten nog eens een<br />
bezoek aan alle plekken, waar wij zoovele aangename oogenblikken<br />
hadden doorgebracht. Wij wandelden langs het huis<br />
van den controleur, waar zijne oppassers gereed stonden om<br />
met de vlet van de Bensbach naar de Zeemeeuw te roeien.<br />
Verderop de koelieloods, waar wij thans niets dan vroolijke<br />
gezichten zagen. Er was hun gezegd, dat zij nog maar één<br />
1 ) Waarschijnlijk eene verbastering van het Maleische woord „sobat" dat<br />
vriend beteekent.
De Tawárin en de Moaif, 179<br />
tocht behoefden te maken, alvorens zij voor goed naar hunne<br />
families konden .terugkeeren. Wij brachten een afscheidsbezoek<br />
aan den .tókohouder van de Nieuw-Guinea.Handelsmaatschappij;<br />
liepen nog eens door de zoogenaamde handelaarswij<br />
k en keerden terug naar ons huis. Het huis. had een<br />
kooper gevonden in MUSTARI KATIDJA, een rijke Ternataansche<br />
handelaar, terwijl de koelieloods overging aan JOHANNES<br />
ROMPIES. De voorwerpen, die wij niet de moeite waard achtten<br />
om mede te nemen, werden onder de Papoea's verdeeld,<br />
die in grooten getale waren opgekomen om ons vaarwel te<br />
zeggen. Er waren er onder hen, die zich verdrietig toonden<br />
over ons vertrek; er bestond dan ook wel reden voor, want<br />
ons huis was voor hen steeds een weivoorziene toko geweest,<br />
waar zij bijna alles konden krijgen, wat zij begeerden, in ruil<br />
voor voorwerpen, die voor hen weinig waarde hadden. UNAI<br />
had dien morgen zijn treurige stemming getoond door op<br />
de gewone plaats bij de provisieloods de sirenenfluït aan<br />
zijne lippen te brengen, maar mistroostig Het hij die weer<br />
uit zijn mond vallen zonder er een. schoone toon aan te<br />
hebben ontlokt. Onze honden, werden onder hen verdeeld,<br />
hoe onaangenaam het ook voor ons was om afscheid van<br />
hen te nemen. Maar gedachtig aan hetgeen er gebeurd was,<br />
konden wij er niet aan denken om deze weder mede te<br />
nemen aan boord van de Zeemeeuw.<br />
Ten slotte werd de laatste plechtigheid onder aanvoering<br />
van Professor verricht. Ieder plantte twee ontkiemde klappers<br />
op het eiland, in de hoop, dat het eens forsche boomen<br />
mochten worden en met den innigen wensch, dat het ons<br />
hogmaaJs in ons leven - gegeven mocht zijn deze boomen<br />
terug te zien.
180<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
Toen dit werk verricht was, werd de Nederlandsche vlag,<br />
die steeds vroolijk aan een lange paal voor het huis van<br />
den controleur had gewapperd, ingehaald. Wij vertrokken<br />
daarna allen naar de Zeemeeuw; zooals ik reeds vroeger<br />
zeide, genoot ik de groote eer om door UNAI naar boord<br />
geroeid te worden.<br />
De Zeemeeuw lag in de buitenbaai, daar er in de binnenbaai<br />
geen veilige ankerplaats was; van uit Metu Débi was<br />
zij niet te zien. Zoodra wij om kaap Pi waren gekomen,<br />
wachtte ons daar een verrassend schouwspel. De Zeerneeuw,<br />
helderwit geschilderd, lag daar statig voor anker, met de<br />
geheele Tobádische vloot om haar heen. Alle vaartuigen,<br />
die maar zee konden bouwen, waren voor den dag gehaald.<br />
Mannen, vrouwen, kinderen, grijsaards, jeugdige en bejaarde<br />
Papoea's waren opgehoopt in de vaartuigen om een laatst<br />
vaarwel toe te roepen aan de veertien stamverwanten, die
De Tawárin en de Moaif. . 181<br />
zij aan onze hoede hadden toevertrouwd en die een reis zouden<br />
gaan maken, waar nog lang in Tobádi over gesproken<br />
zal worden.<br />
Toevallig woonde ik hun aan boord komen bij; zij werden<br />
uitgeleide gedaan door familie en vrienden. Deze toonden<br />
hunne genegenheid door allerlei lekkernijen voor hen<br />
aan boord te brengen, bestaande uit: gebakken visch, ongekookte<br />
sago, jonge klappers, varkensvleesch, om kort te<br />
gaan, het geheele menu der Papoea's; het geheel vormde<br />
een groote stapel aan boord. Ook de sagopotten om deze<br />
spijs te kooken werden niet vergeten. Een oud vrouwtje gaf<br />
aan een der vertrekkenden, waarschijnlijk haar zoon, eenige<br />
van hare schildpadden oorringen. In de booten, die ons omringden,<br />
zagen wij verscheidene vrouwen bitter weenen, de<br />
meesten staken drie vingers op om ons te herinneren aan<br />
onze belofte, dat zij allen weder over drie maanden terug<br />
zouden zijn. Er heerschte een onbeschrijfelijke verwarring<br />
aan boord, overal trof men Papoea's aan, die afscheid namen<br />
en die voor het laatst nog een pakje tabak of een mes van<br />
ons trachtten te krijgen. UNAI stapte trotsch als een pauw<br />
over het dek; ik kon niet nalaten hem een groot kapmes<br />
als afscheidscadeau aan te bieden. Als tegengeschenk ontving<br />
ik een mooie bos pijlen en een rijk versierde boog. Maar<br />
plotseling gilde de stoomfluit, de Papoea's die niet meegingen,<br />
moesten van boord, de trap werd ingehaald en langzaam<br />
begon de schroef te werken. Er ging een luid geschreeuw<br />
op van de ons omringende bootjes, die ons te vergeefs trachtten<br />
bij te houden; overal zag men handen met drie waarschuwende<br />
vingers. De veertien Papoea's, die thans in onzen<br />
dienst waren, vlogen naar den achtersteven en namen
182<br />
De Tawárin en de Moaif.<br />
wuivend afscheid van de achtergelaten betrekkingen. Langzamerhand<br />
waren de bootjes niet meer te herkennen en geleken<br />
nog maar op kleine bruine stipjes en verdwenen ten<br />
slotte geheel uit het gezicht. Wij stoomden langs Kajó en<br />
Mannen van Kajó.<br />
werden vaarwel gewuifd door eenige van hen in bootjes;<br />
ten slotte passeerden wij het Magdalena-eiland, de ankerplaats<br />
van de Pakketvaart; kaap Tuátja (Caillé) kwam daarna<br />
in zicht en het duurde niet lang of wij waren in volle<br />
zee en hadden voor altijd de Humboldtbaai vaarwel gezegd,
De Tawárin en de Moaif. '83<br />
die bij ons allen wel een onuitwischbaren indruk zal hebben<br />
achtergelaten.<br />
Ieder trachtte het zich weder zoo gemakkelijk mogelijk<br />
aan boord te maken ; den Papoea's werd een bepaald gedeelte<br />
van het schip als verblijf aangewezen en wij moesten hen<br />
langzamerhand aan tucht gaan wennen, een woord dat zeker<br />
niet voorkomt op de woordenlijst der Papoea's.<br />
Steenen bijl.
De Zeemeeuw. 185<br />
natanen. Aan hun hoofd stond de zoogenaamde „serang",<br />
vereeuwigd in onderstaande foto. Toen wij voor het eerst<br />
J. A. LASTDRAGER. C. DEYCKERHOFF.<br />
J. H. VARKEVISSER. K. M. VAN WEEL. J. W. VAN NOUHUYS. R. TH. GUICHERIT.<br />
te Ternate aan boord van de Zeemeeuw kwamen, zou<br />
ïk, ware ik kapitein aan boord geweest, weinig ingenomen<br />
zijn geweest met de wijze, waarop van het schip gebruik<br />
was gemaakt, om niet van het woord „misbruik" te spreken,<br />
Het dek was bezaaid met allerlei voorwerpen van de expeditie.<br />
Aan stuurboordzijde stond een groote stapel gabbagabba<br />
en atap voor ons aanstaand huis op Metu Débi.<br />
Het ruim was gevuld met zakken rijst en andere levens-
186 De Zeemeeuw.<br />
middelen, verder allerlei kisten voor de geneeskunde, zoölogie<br />
en anthropologie. Maar het ruim was nog niet voldoende<br />
en de overtollige kisten waren zoo goed mogelijk<br />
De Serang.<br />
aan dek vastgesjord. Wat moet dit dek voor een zeeman<br />
een treurigen aanblik hebben opgeleverd; het dek, waarop<br />
hij zoo trotsch is en dat steeds met de meest mogelijke<br />
zorg wordt onderhouden. Steeds waren alle officieren zoo<br />
welwillend mogelijk en niets was hun te veel om ons te<br />
helpen en bij te staan in het slagen der expeditie. De<br />
resultaten, die er met de expeditie bereikt zijn, hebben<br />
wij dan ook mijns inziens voor een groot deel te danken
De Zeemeeuw. 187<br />
aan de medewerking aan boord van de Zeemeeuw ondervonden.<br />
Het moet toch geen aangenaam gezicht zijn geweest<br />
voor den gezaghebber om het dek na afloop van<br />
eiken tocht veranderd te zien in geïmproviseerde laboratoria.<br />
Hier lagen steenen te drogen, daar stonden flesschen en buizen<br />
met alcohol, terwijl talrijke ethnografische voorwerpen opgestapeld<br />
stonden, om zoo straks in kisten te worden verpakt. In<br />
plaats van hierover eenigszins verstoord te zijn, trachtte hij<br />
een ieder zooveel mogelijk de behulpzame hand te bieden<br />
bij het tijdroovende sorteeren en etiquetteeren. Na een goede<br />
buit van de jagers geleek het dek gewoonlijk wel een slagerswinkel;<br />
overal zaten Papoea's met handen en voeten vogels<br />
te villen en kregen onderwijs van DE BEAUFORT en mij in<br />
het prepareeren der vogels. Bij dit werk moest men zeer<br />
voorzichtig zijn; wil het eenige waarde hebben, dan moeten<br />
er ook nauwkeurige aanteekeningen gemaakt worden,<br />
wat betreft het geslacht der vogels, de kleur der oogen,<br />
pooten en snavels; deze laatste verkleuren meestal in gedroogden<br />
staat. Verder was er, aan boord een kleine menagerie,<br />
bestaande uit een casuaris, een paradijsvogel, eenige<br />
exemplaren van Petaurus papuanus, een tweetal discussen<br />
en een groote kooi met ornithopterapoppen, waarin dagelijks<br />
eenige prachtige vlinders uitkwamen. Op het achterschip<br />
hingen orchideeën en op het dek stond eene verzameling<br />
planten van de mantri Mas Djipja. Ten slotte bracht nog<br />
het ontwikkelen en het uitwasschen der photografische platen<br />
de noodige verwarring; mij dunkt een en ander is reeds<br />
voldoende om een niet-zeeman te doen begrijpen, welk<br />
een wanorde wij aan boord van dit schip te weeg brachten.<br />
Maar, wanneer er bij den gezaghebber een ernstig streven
[88 Be Zeemeeuw.<br />
bestaat om de expeditie met al zijn macht bij te staan en<br />
als hij zelf groote interesse heeft in de schoone natuurvakken,<br />
dan is het te verklaren, dat alles afgeloopen is, zooals niemand<br />
van ons dit had durven denken.<br />
Tot mijn grooten spijt heb ik geen foto van den hofmeester,<br />
die, hoewel niet tot de vroolijksten behoorende, — want ik<br />
heb hem gedurende den tocht nimmer zien lachen — toch door<br />
ons gewaardeerd werd, daar hij steeds met een onverstoorbare<br />
kalmte zijn plicht vervulde. Het was vermakelijk hem<br />
met een soepterrine te zien balanceeren, wanneer er wat<br />
deining stond; nooit werd er door hem een droppel gemorst.<br />
De „mistri" of wel timmerman werd door ons allen te<br />
vriend gehouden, want wij hingen allen van hem af, indien<br />
er kisten moesten gefabriceerd worden en dat wist hij op eene<br />
meesterlijke wijze te doen.<br />
Onder opperste leiding van den heer VARKEVISSER verdwenen<br />
de groote zinken bussen met materiaal op alcohol<br />
van het achterdek en kwamen prachtig gesoldeerd weder<br />
terug, zonder dat er het kleinste lek in was te bespeuren.<br />
Over zijne kundigheden in de machinekamer past het mij<br />
niet te oordeeleh, maar wel weet ik, dat hij een meester<br />
was in het visschen en door hem de meest zonderlinge visschen<br />
uit zee werden opgehaald.<br />
De Zeemeeuw lag gewoonlijk nauwelijks ten anker, of wij<br />
zagen den heer VARKEVISSER over boord geleund, turende<br />
naar een lijntje om een van zijne vingers gewonden, dat<br />
straks de heerlijkste vischjes voor de rijsttafel zou ophalen.<br />
Maar hij was het meest in zijn element, indien er een groote<br />
visch aan de sleeplijn zat. Wanneer wij onder stoom waren,<br />
hing er steeds een sleeplijn uit; deze was door een dun
De Zeemeenw. 189<br />
touwtje verbonden aan een kleine paal die aan de verschansing<br />
was vastgemaakt. Heeft nu een visch zich vergrepen<br />
aan den haak door het aas te willen opslikken, dat uit eenige<br />
roode of witte lappen flanel bestond, dan geeft hij een ruk<br />
aan de lijn en het dunne touwtje breekt. Er is altijd wel<br />
iemand aan boord, die naar het lijntje kijkt en nauwelijks<br />
heeft hij het zien afknappen, of een luid geroep van „ikan",<br />
„ikan" (visch, visch) weerklinkt aan boord. Ieder spoedt zich<br />
naar den achtersteven om getuige te zijn van het ophalen van<br />
den visch. Gewoonlijk zijn het zeer groote exemplaren; een<br />
enkele maal vingen wij wel eens een haai, maar deze genoot<br />
nooit de eer om aan boord te komen, maar werd met een<br />
kogel afgemaakt en daarna als prooi toegeworpen aan zijne<br />
broeders. Na het geroep werd er halve kracht gestoomd;<br />
de serang nam de lijn en begon deze langzaam in te<br />
halen. Het duurde dan gewoonlijk niet lang, of men zag een<br />
groote visch hevig met zijn staart slaan en uit alle macht<br />
rukken om zijn leven te redden. Het is, geloof ik, maar<br />
éénmaal gebeurd, dat de serang zijn slachtoffer niet aan boord<br />
bracht. Lag de visch half boven water, dan gaf hij de lijn<br />
over aan zijnen helper en trok met een haak den visch aan<br />
de kieuwen aan boord. Meestal vertrok hij dan triomfantelijk<br />
met den visch in zijne armen naar het achterdek, waar zij<br />
verdeeld werd onder de opvarenden van de Zeemeeuw. Eens<br />
haalden wij in de nabijheid der Mapia-eilanden achtereenvolgens<br />
zeven groote visschen op, die te zamen 70 K.G.<br />
wogen. Ik heb den heer VARKEVISSER nog nooit zoo zenuwachtig<br />
en opgetogen gezien als op dien dag; er waren dan<br />
ook geen handen genoeg om al deze visschen aan boord te<br />
brengen en verder te bewerken.
190 De Zeemeeuw.<br />
Na het vertrek van de Humboldtbaai moest er, voorzien<br />
worden in de slecht verzorgde garderobe der Tobaáiërs;<br />
daar zij een wel wat al te luchtig kostuum hadden om<br />
De Zeemeeuw. .<br />
daarmede op Ternate rond te wandelen. Wij hadden een<br />
groote hoeveelheid ongesteven katoen aart boord „kaïn bladjoe"<br />
genaamd, dat wij gebruikten om de visschen in te wikkelen<br />
alvorens ze in de bussen te verpakken. Dit geschiedde om<br />
te verhinderen, dat ze zouden beschadigen door tegen elkaar<br />
aan te schuren; Met behulp van een der matrozen werd er<br />
een patroon geknipt en dit zooveel malen uit het katoen<br />
gesneden, als er sans culotte Papoea's waren. Toen dit ge-
De Zeemeeuw. 191<br />
beurd was, werden de stukken aan elkaar genaaid. DUMAS<br />
maakte zich hiermede zeer verdienstelijk, gewapend met een<br />
groote bril, daar hij anders den draad niet in de naald<br />
kon krijgen. Toen de kleedingstukken gereed waren, werden<br />
alle Papoea's op het achterdek geroepen en kregen zij ieder<br />
één exemplaar. Het tooneel, dat toen volgde, was onbeschrijfelijk<br />
dwaas. De meesten toch hadden nooit zoo'n voorwerp<br />
aangehad en de meest mogelijke denkbare combinaties<br />
werden er gemaakt tusschen een pantalon en een paar<br />
beenen. Daar er bij het snijden niet gerekend was op diverse<br />
grootten, geloof ik, dat de schuld ook aan ons lag, dat de<br />
pantalons niet goed pasten. Maar na veel ruilen, passen en<br />
bijknippen, hadden zij toch, allen het eerste voorwerp der<br />
beschaving aan. Het loopen ging hen nog niet goed af en zij<br />
wandelden met kleine pasjes over het dek rond, terwijl zij<br />
angstig keken naar de pijpen, vreezende, dat deze elk oogenblik<br />
zouden scheuren. Toen zij er twee dagen in hadden<br />
rondgeloopen, vonden wij het maar beter om de pantalons<br />
weder in de kleerenkast op te bergen, daar er verscheidene<br />
reeds zeer gehavend uitzagen en zichtbare sporen vertoonden<br />
van gedragen te zijn. De stof bleek ook van een al te onsolide<br />
qualiteit. Enkelen hadden ten einde raad het kleedingstuk<br />
om hunne heupen gebonden en er weder een gewone schaamlap<br />
van gemaakt. De volgende moderniseering, die zij toepasten,<br />
was het afknippen van hun haarbol. Toen wij hun<br />
vroegen, waarom zij dit deden, beduidden zij ons, dat<br />
hun haar. te dicht bevolkt was en dit hen te lastig werd;<br />
Een vermakelijk schouwspel was, toen zij naar den wal gestuurd<br />
waren om zich in een klein riviertje te baden; voor<br />
het eerst gebruikten zij daarbij zeep. Zij gedroegen zich als
192 De Zeemeeuw.<br />
kinderen en speelden met de groote vlokken schuim. Het<br />
spelletje was hun zoo goed bevallen, dat zij eiken dag om<br />
zeep vroegen om weder opnieuw te beginnen. Aan boord<br />
waren zij zeer behulpzaam en hielpen de matrozen, waar zij<br />
maar konden. Hun grootste genoegen was echter de pomp,<br />
die eiken morgen in beweging werd gezet om het dek schoon<br />
te krijgen. Het was maar goed, dat er over dag een ketting<br />
met slot op zat, anders zou het zoo zuinig bewaarde zoete<br />
water spoedig vermorst zijn geweest. In den beginne hadden<br />
wij nogal last met hen met het eten, daar zij alleen maar<br />
sago en sommige vischsoorten wilden gebruiken; andere spijs<br />
was in hunne oogen „oerèp"¹). Zoolang de van de Humboldtbaai<br />
medegebrachte voorraad strekte, ging alles goed, maar<br />
toen deze op was, begonnen zij sago te vragen, die wij niet<br />
aan boord hadden. Wij beloofden hun dit te geven, zoodra<br />
wij in de Geelvinkbaai zouden zijn en voorloopig moesten<br />
zij zich behelpen met rijst en gedroogde visch. Af en toe<br />
kochten zij visch in ruil voor hunne schildpadden oorringen<br />
van Papoea's, die bij de nederzettingen, die wij aandeden,<br />
langs zij van het schip kwamen. Vooral in de Geelvinkbaai<br />
had men het zeer voorzien op deze sieraden en het was<br />
aardig om te zien, hoe hunne westelijke stamgenooten allerlei<br />
begeerlijke voorwerpen aan boord brachten om deze voorwerpen<br />
. machtig te worden. Het duurde clan ook niet lang,<br />
of de meesten liepen rond, geheel ontdaan van hunne sieraden,<br />
maar daarentegen hadden velen een kapmes gekocht.<br />
Deze kapmessen, die door hen zelf gesmeed zijn, staan in<br />
hooge waarde, maar hierover later in hoofdstuk VII,<br />
¹) Dit woord werd door hen gebruikt voor alle voorwerpen, die hun onbekend<br />
waren.
De Zeemeeuw. 193<br />
Eens zag ik mijn vriend ATTA heel handig met een pijl<br />
een inktvisch boven van het dek schieten; daar er geen<br />
sloep was gestreken, was goede raad duur, maar niet voor<br />
hem. Zonder zich een oogenblik te bedenken, sprong hij van<br />
de verschansing, zwom met krachtigen slag naar zijn pijl,<br />
waaraan de inktvisch was vastgestoken en werd onder luid<br />
gejuich weder aan boord gehaald.<br />
Eiken avond om zeven uur kwamen de matrozen op het<br />
voordek te zamen voor het avondappèl, om van den serang<br />
de werkzaamheden voor den volgenden dag te vernemen.<br />
Zoodra de bevelen waren gegeven, blies de serang een<br />
schoone aria op zijn bootrnansfluit; de matrozen maakten<br />
dan het militaire saluut en rukten in. Toen de Papoea's dit<br />
éénmaal gezien hadden, beviel hun deze vertooning zoo goed,<br />
dat zij zich den volgenden dag in de positie tegenover de<br />
in het gelid staande matrozen plaatsten. Na afloop van de<br />
aria sloegen ook zij deftig aan en verwijderden zij zich met<br />
een ernstig gezicht, alsof zij ook tot de bemanning behoorden.<br />
Zij hadden zich ook onmiddellijk de gewoonte eigen gemaakt<br />
om evenals de koelies „poorskot" (voorschot) te vragen in<br />
den vorm van tabak, cigarettenpapier en lucifers. DUMAS, die<br />
zich eenigszins verantwoordelijk had gesteld tegenover de<br />
Tobádiers in de Humboldtbaai, had zich belast met deze<br />
ingewikkelde administratie.<br />
Met al deze gebeurtenissen en onze bezigheden ging de<br />
tijd snel om op de Zeemeeuw.<br />
Des morgens vroeg van den 17 den Juli bereikten wij<br />
de Kumamba-eilanden, drie in getal: Nirumoar (Armófin),<br />
Lansutu en Liki. Wij brachten een kortstondig bezoek<br />
aan Nirumoar; voor Professor leverde dit uit kalksteen
194<br />
De Zeemeeuw,<br />
bestaande eiland weinig interessants op, terwijl wij geen<br />
tijd hadden voor een grondig zoölogisch onderzoek. Het<br />
spreekt van zelf, dat ter loops alles medegenomen werd,<br />
wat wij zagen. Lansutu werd bezocht door Professor, den<br />
controleur, VAN WEEL en DE BEAUFORT. Zij ontmoetten<br />
eenige daar wonende Papoea's, die zich zeer vriendschappelijk<br />
tegenover hen gedroegen. Liki werd door ons allen bezocht;<br />
het is het grootste der drie eilanden, waarop wij<br />
eenige huizen zagen, maar de eigenlijke nederzetting hebben<br />
wij niet gezien. Het grootste gedeelte van het eiland is bedekt<br />
met vruchtdragende klapperboomen, maar de aanwezige<br />
voorraad scheen te groot te zijn voor de consumptie. De<br />
rijpe vruchten vielen dus van de boomen en ontkiemden<br />
weder op den grond, rnaar daar ze zoodoende veel te dicht<br />
op elkaar stonden, groeiden zij in schuine richtingen en geleken<br />
deze boomen weinig op de anders zoo statige klapperboomen.<br />
Een klappernoot was zelfs ontkiemd op een<br />
dooden boom, die op den grond was gevallen. Het is jammer,<br />
dat de inwoners geen copra van de vruchten vervaardigen<br />
en zoodoende dit eiland productief maken. Wij<br />
maakten met de vlet een mooie tocht om een gedeelte van<br />
het eiland, verzamelden daar geologisch en zoölogisch materiaal<br />
en deden ons te goed aan de klappernoten, terwijl<br />
wij de vlet zoo vol mogelijk laadden met jonge vruchten.<br />
Voor de zich aan boord bevindende klapperrotten hadden<br />
wij steeds versche vruchten noodig, daar wij hen nog niet<br />
aan ander voedsel konden gewennen. Over een schitterend gekleurd<br />
koraalrif roeiden wij langzaam terug naar boord, om zoo<br />
lang mogelijk van dit heerlijke schouwspel te genieten. Alhoewel<br />
de bewoners van Liki beloofd hadden om aan boord te ko-
De Zeemeeuw. 195<br />
men met ethnografica en om inlichtingen te geven, kwamen<br />
zij helaas hunne belofte niet na en zetten wij koers naar Biak.<br />
Wij passeerden eerst aan bakboord de Padäaido-eilanden.<br />
Dat de scheepvaart hier niet druk is, bewijst wel de zeekaart,<br />
want te midden van de talrijk daarop aangegeven eilanden<br />
staat gedrukt: „Hier liggen waarschijnlijk nog meer eilanden."<br />
Eerst tegen den middag kwamen wij ten anker voor het<br />
dorp Wári op het groote eiland Biak gelegen. Alhoewel wij<br />
de bewoners, die op het .strand rondliepen, wenkten, voldeden<br />
zij niet onmiddellijk aan ons verzoek en duurde het<br />
geruimen tijd, voordat de tweevlerkige vaartuigen langs zij<br />
van het schip lagen. Een van hen bood ons een brief aan,<br />
die volgens zijne bewering zijn aanstelling als hoofd bevatte.<br />
De brief had daar niets mede te maken en behelsde de meest<br />
eenvoudige zaken. Wij hebben hem echter niet uit den waan<br />
geholpen. Ik hoorde toen van één van ons een verhaal, dat<br />
een kamponghoofd, waar is mij ontschoten, als aanstellingsbrief<br />
een rekening van een fotograaf vertoonde. Het hoofd<br />
van de rekening was bedrukt met eenige medailles, die de<br />
man op eene tentoonstelling had behaald, maar juist deze<br />
eenigszins op zegels gelijkende teekeningen gaven cachet aan<br />
het stuk. De korano van een naburig dorp kwam ook aan<br />
boord, hij had een oud versleten pakje aan en was getooid<br />
met een oude, strooien dameshoed met een veer, misschien<br />
een van de insignia van den kroon. Hij bracht schildpadschaal<br />
als geschenk mede, dat echter van een zeer inferieure<br />
qualiteit was. De houding van de bevolking kwam ons een<br />
weinig vreemd voor en hun uiterlijk was geenszins gunstig.<br />
Na eenig overleg besloten wij toch naar den wal te gaan,<br />
daar het jammer zoude zijn, deze nederzetting niet te be-
196 De Zeemeeuw,<br />
zoeken. De huizen zijn gebouwd in den trant van die men<br />
bijna overal aan de kust van de Geelvinkbaai vindt en<br />
hebben den zoogenaamden schildpadvorm. Wij kochten zeer<br />
veel ethnografica o. a. zeer mooi bewerkte lansen met ijzeren<br />
punten. Deze werden in menigte door de vrouwen aangebracht;<br />
wij dachten eerst, dat zij ons te koop werden aangeboden,<br />
maar het bleek, dat zij slechts binnen het bereik<br />
der mannen werden gezet. De goede verstandhouding werd<br />
echter door geen voorval verstoord, toen zij begrepen, dat<br />
wij met goede bedoelingen bij hen waren gekomen. DUMAS<br />
was verder in het dorp doorgedrongen en kwam weldra terug<br />
met een bamboe gevuld met sagueer. Dit is de bekende<br />
drank, die de Ternatanen weten te maken uit de bloemkolf<br />
van de Arengpalm (Arengga sacharifera). Voor dat doel wordt<br />
de inflorescentie, die bij de Palmen een kolf is, afgesneden<br />
en wordt er een holle bamboe onder gehangen. De dikke<br />
steel wordt daarna geslagen en bewerkt, zoodat het sap er<br />
begint uit te loopen. Dit sap laat men dan gisten, waarna<br />
men een zeer verfrisschende, maar tevens bedwelmende drank<br />
verkrijgt. Deze drank kan men eiken morgen op de passar<br />
(markt) te Ternate koopen. De bewoners van Wan bereidden<br />
hunne sagueer uit de klapperboomen, die er dan<br />
ook door deze bewerking armoedig en klein uitzagen. Bij<br />
nadere beschouwing zagen wij, dat sommige mannelijke bewoners<br />
roode neuzen hadden, waarschijnlijk een gevolg<br />
van drankmisbruik. Ook verspreidden sommigen van hen<br />
een geur, sterk overeenkomende met die van iemand, die<br />
een middel tegen koude voeten heeft genomen. Aan een<br />
van de huizen hing een blauw uithangbord, waarop met<br />
gouden letters „Léon XIII" geschilderd was; verder hadden
De Zeemeeuw. 197<br />
sommigen ceintuurs uit caoutchouc gesneden. Wij vroegen<br />
naar de herkomst en kregen ten antwoord, dat al deze voorwerpen<br />
waren aangespoeld. Wij maakten echter de veronderstelling,<br />
dat een en ander wel eens afkomstig kon zijn<br />
van een gestrand schip en dat zij de schipbreukelingen een<br />
vreemdsoortige hulp hadden geboden. Laten wij hopen, dat<br />
deze veronderstelling niet juist is geweest.<br />
Dicht bij het strand stond een eigenaardig gevormd grafje,<br />
waarbij een treurende weduwe zat, die zich niet zoo schuw<br />
toonde als de andere vrouwen.<br />
Wij deden nog moeite om dit interessante voorwerp machtig<br />
te worden, maar dit mocht ons niet gelukken.<br />
Onder de ethnografica bevonden zich ook tal van zoogenaamde<br />
„korwars"; dit zijn kleine uit hout gesneden beeldjes,<br />
meestal met een lapje omwonden om de kleeding na te<br />
bootsen. Deze voorwerpen zijn beeltenissen van overleden<br />
familieleden en worden met een touwtje om den hals gedra-<br />
'gen. Hunne piëteit was echter niet groot, want wij kochten<br />
deze ahnengalerie voor tabak en eenige messen. Onze Papoea's<br />
dreven ook druk handel, zij hadden het voornamelijk<br />
voorzien op armbanden uit een Tritonschelp gemaakt. VAN<br />
DER SANDE knipte van een der Papoea's, onder eenig protest<br />
van de anderen, een haarlok af, waaraan acht groote witte<br />
kralen. Later bleek het, dat bij den dood van een bloedverwant,<br />
het haar op één lok na afgeschoren wordt, en dat aan<br />
die lok kralen bevestigd worden, die voor én langs het oor<br />
afhangen, zooals ook bij den persoon in quaestie het geval was.<br />
VAN DER SANDE had hem dus zijn rouwgewaad afgeknipt.<br />
Den volgenden dag viel het anker voor het eiland Supiórï<br />
en wel in de zoogenaamde Maudorbaai. Het eiland is slechts
198 De Zeemeeuw.<br />
door een kleine straat gescheiden van Biak. Omtrent de<br />
breedte van deze straat is nog niets bekend, zij staat dan<br />
ook met een stippellijn op de kaart aangegeven. Wij gingen<br />
met twee sloepen naar den wal, waarvan één bemand 'werd<br />
met onze Papoea's, die verheugd waren, dat zij eens van het<br />
schip mochten. Uit voorzichtigheid hadden wij hen aan boord<br />
gehouden bij de plaatsen, die wij tot nog toe hadden aan-<br />
gedaan. Zij hadden pijl en boog medegenomen om ons be-<br />
hulpzaam te zijn bij het vangen van visschen. Zij gedroegen<br />
zich als losgelaten honden en er was niet veel meer te<br />
merken van de tucht, waaraan zij zich eenige dagen hadden<br />
moeten onderwerpen.<br />
Het riviertje, dat wij hadden uitgekozen om te onder-<br />
zoeken, bleek niet geschikt om daarin met „toeba" te<br />
visschen, zoodat ieder, vergezeld van een Papoea, op de<br />
vogeljacht ging. Zij zijn uitstekend geschikt als jachtjongen,<br />
daar zij zeer scherp zien en bovendien het geluid der vogels<br />
zeer goed weten na te bootsen. Ook het oprapen der ge-<br />
schoten vogels, die dikwijls in het dichte struikgewas vallen,<br />
ïs geen aangenaam werk, en zij doen dit zonder dat er om<br />
gevraagd wordt.<br />
Een bevredigende buit was het resultaat van dezen tocht.<br />
Een verlaten hut, hoogstwaarschijnlijk van schildpadvisschers<br />
stond aan den wal, maar van de bewoners werd niets ver-<br />
nomen. Onder een geweldigen slagregen keerden wij naar<br />
boord terug. DE BEAUFORT had wegens een vrij hevige<br />
aanval van malaria deze tochten niet kunnen mee maken. '<br />
Den volgenden morgen verstoomden wij naar een baai,<br />
die in de nabijheid lag. Met een vlet gingen wij naar<br />
den wal, maar kwamen terecht in een doolhof van kleine
De Zeemeeuw. 199<br />
eilandjes van koraalkalk en kreekjes door de zee gevormd.<br />
Op een van de eilandjes stonden eenige klapperboomen als<br />
bewijs dat hier menschen waren geweest; bij nader onderzoek<br />
vonden wij in de struiken een graf versierd met snoertjes<br />
kralen aan een stokje en eenige gebroken houten en ijzeren<br />
potten. Van de bevolking was niets te zien.<br />
Bij het naar boord roeien, hoorden wij plotseling op<br />
den wal roepen; wij gingen er onmiddellijk op af en zagen<br />
een Papoea aan den rand van het bosch staan, maar hij<br />
verdween terstond en liet niets meer van zich hooren of zien.<br />
Hij zal waarschijnlijk wel afgeschrikt zijn door onze Papoea's,<br />
die hij wellicht aanzag voor deelnemers aan een raak- of<br />
rooftocht, die zoo veelvuldig in de Geelvinkbaai gehouden<br />
worden. Ondanks ons vredegeroep kregen wij niets meer te<br />
zien van dezen mysterieusen persoon. Des middags werd er<br />
nogmaals geroepen en nu ging VAN NOUHUYS er alleen<br />
op uit, maar ondanks alle in het werk gestelde pogingen<br />
om met dezen persoon in aanraking te komen, moest hij<br />
onverrichter zake terugkeeren.<br />
Het was ons helaas niet vergund, om iets te weten te<br />
komen van de bewoners van de noordkust van Supióri.<br />
Den 18 den Juli des morgens om 8 uur kwamen wij ten anker<br />
in de nabijheid van het eiland Mios Kórwar (Aifondi), dat volgens<br />
de kaart met tal van riffen is omgeven. De grootste<br />
omzichtigheid moest dus in acht genomen worden. Op het<br />
eiland zagen wij van verre de Nederlandsche vlag wapperen.<br />
De animo om naar den wal te gaan was zeer groot, zoodat<br />
behalve de vlet ook de jol werd gestreken. De eerste<br />
werd weder bemand met de Tobádiers, die het er op zetten<br />
om harder te roeien dan de matrozen in de jol. Na een drie
200<br />
De Zeemeeuw.<br />
uur roeien landden wij op het eiland en hadden een voorsprong<br />
van ± een half uur op de tweede boot. Wij vonden<br />
verscheidene Papoea's, die zich echter zeer vreesachtig en<br />
terughoudend toonden. Twee zeer oude Papoea's spreidden<br />
een matje op den grond, noodigden ons uit daarop plaats<br />
te nemen en boden ons eenige versche klappers aan.<br />
De huizen, die op het eiland stonden, waren eigenlijk niet<br />
meer dan overdekte slaapplaatsen en het bleek, dat zij behoorden<br />
tot een ras, dat hier een schuilplaats had gezocht<br />
tegen de vervolgingen van hunne rasgenootcn. Zij waren<br />
van hunne eigenlijke woonplaats verdreven en hadden zich<br />
op dit eiland verscholen.<br />
Wij zagen een veertigtal mannen en later op den middag<br />
eenige vrouwen en kinderen.<br />
Alhoewel hun<br />
inboedel zeer arm was,<br />
kochten wij eenige ethnografica<br />
o. a. eenige<br />
aardig versierde hoofdbankjes,<br />
die onmiddellijk<br />
ter leen werden ge-<br />
Hoofdbankje.<br />
vraagd door onze Tobádiërs,<br />
die aan boord<br />
hun geliefkoosd maar hard hoofdkussen hadden moeten missen.<br />
Het schip was ondertusschen vlak bij het eiland gekomen,<br />
daar het gebleken was, dat het rif zich niet zoo dicht bij<br />
het eiland bevond, als op de kaart staat aangegeven. Ons<br />
werd daarmede een warme tocht van drie uur in een open<br />
vlet bespaard.<br />
Den I9 en Juli des morgens zes uur viel het anker voor
De Zeemeeuw. 201<br />
een klein eilandje Mios Ajáwi (Káiru) genaamd; van de<br />
bevolking was niets te merken. De booten werden gestre-<br />
ken en brachten ons naar den wal. Wij hadden nauwelijks<br />
voet aan wal gezet, of alle Tobádiërs en oppassers -renden<br />
als bezetenen naar een bepaalde plek. Toen wij dichterbij<br />
gekomen waren, zagen wij hen met handen en voeten in het<br />
zand graven. Zij hadden de sporen van schildpadden ge-<br />
zien, die op het strand hadden rond geloopen en nu hoopten<br />
zij de eieren van deze dieren te vinden. Ondanks al hun<br />
moeite mocht het hun niet gelukken deze te vinden.<br />
Het scheen, dat er soms menschen op het eiland kwa-<br />
men, want hier en daar waren er takken met een kapmes<br />
afgeslagen. Het eilandje is voor het grootste gedeelte bedekt<br />
met Pandanus-boomen en toen wij voor het verzamelen van<br />
insecten daar onder wandelden, hoorden wij boven ons<br />
hoofd het klapperend geluid van opvliegende duiven, die<br />
zich aan de vruchten der boomen te goed hadden gedaan.<br />
Toen er op een exemplaar geschoten werd, vloog er een ge-<br />
heele zwerm op, die zich weder nederzette op een ander ge-<br />
deelte van het eiland. Zij, die met geweren gewapend waren,<br />
verdeelden zich toen over het eiland en zochten ieder een<br />
eenigszins open plek in het bosch op, waar zij schot hadden<br />
op de duiven. Een heftige kanonnade volgde toen ; de duiven<br />
vlogen van de eene open plek naar de andere, om daar op<br />
dezelfde wijze te worden ontvangen. Ik had drie Papoea's<br />
medegenomen en een steile puntige rots beklommen." Zoo-<br />
dra ik een duif geschoten had, liet ik deze apporteeren door<br />
een van mijne drie volgelingen, die trouwens niets liever<br />
deden. Het was ongeloofelijk hoe handig en vlug zij op de<br />
scherpe rotsblokken met hunne bloote voeten rondsprongen
202 De Zeemeeuw.<br />
en hoe spoedig de buit in veiligheid was. Te zamen<br />
schoten wij een dertigtal vogels. Deze duiven zijn de zoogenaamde<br />
goudduiven (Caloenas nicobarica), die druk gejaagd<br />
worden voor de mooie vederen, die gebruikt worden voor<br />
dameshoeden. De vogel is zwartgroen, lange, metaalgroene<br />
halsvederen omgeven den kop als een kraag. Het is voornamelijk<br />
om deze mooie in de zon schitterende halskraag,<br />
dat deze vogels geschoten worden. Des avonds aan<br />
boord werd iedere Papoea aan het villen der vogels gezet,<br />
terwijl het menu voor een ieder uit duif bestond. Bij het<br />
villen gebruiken de Papoea's niet alleen hunne vingers, maar<br />
ook hunne teenen en ik moet zeggen, dat het bij dit werk<br />
navolging verdient.<br />
Professor, die zich niet bemoeid had met deze moorddadige<br />
bezigheid, had een veel vredelievender werk verricht;<br />
daar er geen klappers op dit eiland groeiden, werden er<br />
door hem twee uit onzen voorraad aan boord toevertrouwd<br />
aan den vruchtbaren bodem. Jagers op goudduiven of schildpadvisschers<br />
zullen hem, hoop ik, later dankbaar gedenken.<br />
Wij zetten tegen den avond koers naar de zoogenaamde<br />
Mápia-eilanden, waar wij tegen den nacht aankwamen, ten<br />
minste toen wij wakker werden, lagen wij tengevolge van<br />
het gemis aan eene ankerplaats, drijvende voor deze groep<br />
eilanden. Wij besloten eerst er omheen te varen, nadat<br />
de hier wonende posthouder A. LAURENSZ bij ons aan<br />
boord was gekomen. „De gemeenschappelijke grondslag<br />
„van al die eilanden is een groot langwerpig rif (lange as<br />
„23 K.M.), waarin zich in het midden eene groote lagune<br />
„bevindt. Al de eilanden Pegun, Boras, Famelten, Fáneri-<br />
„marak en verschillende kleinere stellen niets anders voor,
De Zeemeeuw. 203<br />
„dan mét ontelbare kokospalmeri begroeide ophoogingen van<br />
„het rif, die zich echter slechts weinig boven het vloed-<br />
„niveau verheffen. Sommige feiten wijzen er op, dat het rif<br />
„op weg is zich tot een atol te vervormen. De in vroegere<br />
„tijden voorhandene opening aan de Westzijde is totaal dicht<br />
„gegroeid. De eilanden Boras en Fanerimarak zijn op weg<br />
„met elkander te vergroeien. Men kan gedurende de eb<br />
„thans droogvoets van het eene eiland naar het andere gaan,<br />
„terwijl een twintigtal jaren geleden dit slechts zwemmende<br />
„mogelijk was" ¹).<br />
Omtrent deze eilanden loopen zeer zonderlinge verhaleh;<br />
ook wij hadden hier eene eigenaardige ontmoeting. Zooals<br />
in het aangehaalde verslag vermeld staat, zijn de eilanden<br />
dicht begroeid met klapperboomen; deze boomen leveren<br />
een groot e hoeveelheid vruchten, waarvan copra wordt gemaakt<br />
en dat een groote waarde vertegenwoordigt. Copra<br />
is het gedroogde vruchtvleesch der cocospalm, waar olie<br />
uit geperst wordt en waaruit naar ik meen ook koeken<br />
voor het vee worden vervaardigd. .<br />
Waarschijnlijk heeft deze rijkdom twee zeevaarders aangetrokken<br />
met name O'KEEFE, een Amerikaan en P. OLSEN,<br />
een Noor. Van deze twee interessante personen was alleen<br />
de laatste op het eiland. O'KEEFE, die gehuwd was met een<br />
mestize van Yap, was op het eiland vertegenwoordigd door<br />
zijne vrouw en zijnen zoon Mr. HENRY O'KEEFE, die eenige<br />
beschaving had genoten op Ternate. O'KEEFE Sr. was volgens<br />
hun verhaal met een schip vergaan, maar het leek ons<br />
¹) Maatschappij ter bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederkndsche<br />
Koloniën, Bulletin Nº. 46 (6 de Bulletin van de Nieuw Guinea<br />
Expeditie) pag. 36.
204<br />
De Zeemeeuw.<br />
waarschijnlijker, dat hij naar zijn vaderland teruggekeerd was<br />
met een rijken buidel en zich daar schuil hield. Hij was namelijk<br />
wat al te hardhandig opgetreden tegen eenige Duitsche<br />
politiedienaren op de Carolinen-eilanden en was zoodoende<br />
in conflict gekomen met de daar geldende Duitsche strafwet,<br />
die het beter vond, dat hij zich eenige maanden afzonderde<br />
HENRY O'KEEFE en P. OLSEN.<br />
van de buitenwereld en het copra vervaardigen. OLSEN<br />
en O'KEEFE hadden van den op de Mápia-eilanden wonenden<br />
Radjah MARAWIDI de klapperoogst gepacht voor de luttele<br />
som van vijftig dollars, terwijl P. OLSEN zich in den echt had<br />
begeven met diens dochter om het contract nog hechter te<br />
maken. Hij vertelde aan elk van ons met een zeer ernstig<br />
gezicht: „I married the King's daughter". DUMAS schatte
De Zeemeeuw. 205<br />
de jaarlijksche opbrengst op ongeveer 20 a 30 duizend<br />
gulden. Af en toe ging een van hen met een schip de copra<br />
naar een haven brengen.<br />
Na de rondvaart maakte P. OLSEN zijne opwachting aan<br />
boord, hij werd aan de rijsttafel genoodigd en vertelde ons<br />
verschillende verhalen, die nu niet bepaald strookten met<br />
de bekomen inlichtingen. Na de rijsttafel gingen wij allen<br />
naar den wal om nader kennis te maken met de koninklijke<br />
familie. Wij werden ontvangen door den posthouder en<br />
den Radjah, die door zijn schoonzoon daarheen gestuurd<br />
was met een „ajo lekas"¹). Ook HENRY O'KEEFE was<br />
aldaar tegenwoordig, maar zweeg in de hem geleerde talen.<br />
Het bleek later, dat hij vrij goed Engelsen sprak, terwijl hij<br />
tevens de Maleische taal en die der inboorlingen meester<br />
was. Het werkvolk wordt voor het grootste gedeelte gerecruteerd<br />
van de Carolinen-eilanden; van de eigenlijke bevolking<br />
zijn er slechts een zestal over. Vroeger moeten er wel<br />
een duizendtal geweest zijn, maar dit aantal is gedund door<br />
raaktochten van uit Gébé. Wij werden daarna door den posthouder<br />
voorgesteld aan Mrs. O'KEEFE en de vrouw van den<br />
Radjah. Beiden waren gekleed in prachtig gebloemde rok en<br />
jurk. Allereerst brachten wij een bezoek aan het huis van<br />
den vertegenwoordiger van het Nederlandsche gezag, den<br />
heer LAURENSZ, die ons de noodige inlichtingen omtrent<br />
bevolking en eiland gaf. Daarna gingen wij in optocht naar<br />
het huis van Mrs. O'KEEFE, die ons tracteerde op een<br />
glaasje bier, dat wellicht betere tijden had gekend. Het waren<br />
vrij armoedige huizen, waarin deze menschen woonden,<br />
¹) Vooruit gauw.
206 De Zeemeeuw.<br />
Uit de wandversiering was duidelijk op te maken, dat haar<br />
verdwenen gemaal vroeger de zee bevoer; kleine helgekleurde<br />
scheepjes met witte zeiltjes hingen in een glazen<br />
uitstalkastje aan den muur, zooals<br />
men die wel ziet in de huizen van<br />
visschers. Verder hing er een<br />
schilderij, voorstellende O'KEEFE<br />
met zijn gezin. Ik moet zeggen,<br />
dat allen zich zeer goed gedroegen<br />
en de Amerikaan scheen hun wc]<br />
eenige society manieren geleerd te<br />
hebben, maar de illusie werd mij<br />
eenigszins benomen, toen Mrs.<br />
O'KEEFE een klein papiertje met<br />
hare teenen van den grond opraapte.<br />
Trouwens behalve P. OL-<br />
SEN en HENRY had niemand<br />
schoenen aan en ik denk, dat deze<br />
ze ook wel voor deze gelegenheid<br />
hadden aangetrokken. V. D. SANDE<br />
moest nog een consult geven aan<br />
een van de leden van dit vreemdsoortige gezin.<br />
Buiten gekomen werden wij verrast door een dans, uitgevoerd<br />
door een achttal bewoners der Carolinen-eilanden.<br />
o<br />
Deze hadden zich voor dat doel in een soort van damescostuum<br />
gestoken, bestaande uit rokjes van donkerrood en<br />
wit stroo; op het hoofd hadden zij papieren en vederen<br />
versierselen. De dans bestond uit gelijkmatige arm- en beenbewegingen,<br />
door zang begeleid en ging gepaard met gelijk<br />
uitgevoerde handklappen op dijen en borst.
De Zeemeeuw. 207<br />
Op het eiland had O'KEEFE varkens uit Amerika inge-<br />
voerd, die er dank zij het vette voedsel, bestaande uit copra,<br />
prachtig uitzagen. Als troggen deden reusachtige tridacna-<br />
schelpen dienst. Uit dankbaarheid voor ons bezoek kregen<br />
wij twee jonge varkens, die ons later aan boord zeer goed<br />
gesmaakt hebben. Een bezoek van een schip is voor<br />
hen, die op deze verlaten eilanden wonen, dan ook eene<br />
gebeurtenis van belang. P. OLSEN en HENRY O'KEEFE<br />
vergezelden ons naar boord en wij hebben den Noor op zijn<br />
verzoek gelukkig gemaakt met een flesch jenever. Tot onzen<br />
schrik bemerkten wij den volgenden dag, toen wij reeds<br />
lang onder stoom waren, dat hij zijne parapluie aan boord<br />
had laten liggen. Dit voorwerp zal hij wel niet gemist hebben<br />
op de Mápia-eilanden. Wij waren allen overtuigd dat hij,<br />
zoodra hij geld genoeg verzameld had, naar koudere streken<br />
zou vertrekken, met achterlating van de King's daughter.<br />
Op onze vaart ontmoetten wij des avonds een stoomschip,<br />
waarschijnlijk van de Nieuw-Guinea Handelsmaatschappij,<br />
met bestemming naar de Mápia-eilanden. Dit was voor hen<br />
dus het tweede schip in zoo'n kort tijdsverloop. Ze zullen<br />
nog wel langen tijd over die emotievolle dagen gesproken<br />
hebben. Des morgens lagen wij ten anker voor Manokwari<br />
in de mooie Dorébaai, van waaruit onze laatste tocht in het<br />
land der Papoea's zou plaats hebben.<br />
Armband en gordel van Tarfia.
HOOFDSTUK VIL<br />
De Geelvinkbaai.<br />
Is onderwerp van dit hoofdstuk koos ik de<br />
Geelvinkbaai en ten einde niet in herhalingen<br />
te treden, ben ik in dit hoofdstuk afgeweken<br />
van de chronologische volgorde. Het<br />
toeval wilde, dat de eerste en ook de laatste<br />
tocht, die wij op Nieuw-Guinea maakten, van uit de Geelvinkbaai<br />
geschiedde. De eerste tocht had plaats van 14 tot<br />
28 Februari en had het kolenonderzoek ten doel; de tweede<br />
duurde van 3 tot 15 Augustus om te trachten op dezen<br />
tocht dwars door Nieuw-Guinea te komen.<br />
De Geelvinkbaai is de zich in het noordwesten van het<br />
eiland bevindende groote inham. De hier wonende Papoea's<br />
verschillen in velerlei opzicht van hunne oostelijke rasgenooten.<br />
Wellicht hebben zij reeds te veel in originaliteit geleden<br />
door den invloed der beschaving.<br />
ons verblijf aldaar is niet zoo langdurig geweest als in de<br />
Humboldtbaai, zoodat wij niet op zoo'n intiemen voet met<br />
hen zijn gekomen als met de Tobádiërs, De mannen zijn hier
De Geelvinkbaai. 209<br />
niet afkeerig van het gebruik van alcoholische dranken;<br />
het gevolg is dan ook niet uitgebleven en tal van roofen<br />
moordpartijen bezorgen het daar gevestigde bestuur<br />
veel last.<br />
De vestiging van ons bestuur te Manokwari, dat tijdens<br />
ons bezoek bestond uit den assistent-resident L. A. VAN<br />
OOSTERZEE en den controleur P. E. MOOLENBURGH, heeft<br />
er veel toe bijgedragen, dat de streek thans niet meer in<br />
zoo'n slechten reuk staat als vroeger.<br />
• Ook de daar gevestigde zendelingen doen al het mogelijke<br />
om de bevolking zooveel mogelijk te beschaven. In<br />
de eerste plaats wil ik hier noemen den nestor der zendelingen,<br />
den heer J. L. VAN HASSELT, die reeds meer dan<br />
veertig jaar van zijn leven onafgebroken op Mansinam, gelegen<br />
op het eiland Manaswari, werkzaam is geweest en ook<br />
op taalkundig gebied zeer veel heeft gepresteerd, o. a. gaf<br />
hij een werk uit over het Noefoorsch ¹). Deze taal wordt<br />
door alle bewoners van de Geelvinkbaai gesproken of althans<br />
verstaan, zoodat de omgang met hen veel gemakkelijker is<br />
dan met de meer oostelijk gelegen Papoea's, waarvan elke<br />
kampong er een eigen taal op na houdt. In de tweede<br />
plaats vermeld ik den zendeling, den heer J. A. VAN BALEN,<br />
die in het zuidelijker gelegen Wendèsi woont. Maar ik kom<br />
nog terug op deze heeren, van wie wij zooveel vriendschap<br />
hebben genoten tijdens ons bezoek op Nïeuw-Guinea..<br />
De huizenbouw in de Geelvinkbaai is geheel verschillend<br />
van die der andere Papoea's en heeft een eigenaardigen vorm,<br />
¹) J. L. VAN HASSELT, Noefoorsch-Hollandsch Woordenboek. Tweede Verbeterde<br />
en vermeerderde uitgaaf. Utrecht, KEMINK EN ZOON, 1893.<br />
14
210<br />
De Geelvinkbaai.<br />
die wel eens wordt aangeduid met het woord schildpadvormig,<br />
hoewel het woord niet zeer juist is gekozen. .<br />
Het huis is op palen, gebouwd en vrij lang; het middengedeelte<br />
wordt ingenomen door een groote ruimte, waarin<br />
in gewone gevallen een vaartuig ligt, dat een vijftigtal<br />
personen kan bevatten. Dwars op deze ruimte komen verscheidene<br />
kamertjes uit voor de bewoners; het geheel wordt<br />
gedekt door een langwerpig puntig dak. Deze vaartuigen worden<br />
gebruikt voor hunne roof- en moordtochten, die hier<br />
den naam van raak- of hongitochten ¹) dragen. Er wordt dan<br />
¹) Het woord „raak" is van Papoeschen oorsprong en beteekeni „roof",<br />
terwijl het woord „hongi" Ternataansch is. Vroeger werd dit gebied gerekend
Adonis uit de Geelvinkbaai.
De Geelvinkbaai. 211<br />
onder luid geschreeuw en gezang, begeleid met trommelslag,<br />
een bezoek gebracht aan een naburige nederzetting. Gewoonlijk<br />
zijn de bewoners grootendeels gevlucht, zoodat deze<br />
tochten minder bloedig afloopen, dan men zoude denken.<br />
Meestal worden er weerlooze vrouwen of kinderen vermoord<br />
en de hoofden als tropheeën triomfantelijk mee naar huis<br />
genomen. De bloedwraak, die op Nieuw Guinea haren hoogtijd<br />
viert, is oorzaak, dat vroeg of laat een contrabezoek<br />
door de aangevallen nederzetting wordt gebracht en zoo<br />
zoude dit tot in het oneindige doorgaan, indien er geen einde<br />
aan gemaakt werd door het bestuur of doordat de zaak<br />
onderling geregeld werd door middel van ruilmiddelen, alhoewel<br />
dit zelden gebeurt. Voor eiken vermoorden persoon,<br />
heeft een Papoea uit de Geelvinkbaai het recht zijn haardos<br />
te tooien met een gele kakatoeveer. Dit gebruik schijnt<br />
met het verschijnen van ons gezag wel eenigszins verminderd<br />
te zijn, want wij zagen verscheidene schijnbaar vreedzame<br />
lieden met deze versiering rondloopen.<br />
Gewoonlijk ontstaat zoo'n moordpartij tengevolge van misbruik<br />
van alcohol; een door drank opgewonden Papoea<br />
beroemt er zich op, dat hij een moord zal gaan doen. Den<br />
volgenden' dag wordt hij aan zijne belofte herinnerd en daar<br />
'het voor hem een al te groote schande zoude zijn, indien<br />
hij zijn belofte niet gestand deed, volvoert hij zijn plan. De<br />
qualiteit der ingevoerde alcoholische dranken is zeer slecht;<br />
te staan onder den sultan van Ternate., die vaartuigen uitzond om de belasting<br />
te gaan innen. Dit waren de zoogenaamde „hongitochten". Maar daar deze tochten<br />
zich kenmerkten door roof en doodslag, heeft dit woord langzamerhand een<br />
geheel andere betekenis gekregen.
212<br />
De Geelvinkbaai.<br />
een gemeen vocht bestempeld met den naam van „port",<br />
wordt daar aan de bevolking gesleten.<br />
Tijdens ons verblijf in de Geelvinkbaai zagen wij een groot<br />
vaartuig bemand met een geheele familie, dat hier niet was<br />
gekomen om te plunderen of te rooven, maar om zich te<br />
Nufoorsch vaartuig in de Geelvinkbaai.<br />
beklagen over een hun aangedaan onrecht. Alles wordt dan<br />
voor de gelegenheid mede gevoerd; vrouwen, kinderen, honden<br />
en vogels.<br />
Op den 9den Februari des namiddags drie uur kregen wij<br />
voor het eerst Nieuw-Guinea in zicht; ook den volgenden<br />
dag stoomden wij langs de kust, die bezet is met hooge<br />
bergen, die steil naar zee afdalen, waardoor het binnenland<br />
niet zichtbaar is. Deze streken zijn nog weinig door Euro-
De Geelvinkbaai. 213<br />
peanen bezocht ¹). Hier en daar ziet men een ontwoud gedeelte,<br />
een rookkolom duidt aan, dat daar Papoeas bezig<br />
zijn, met het aanleggen van tuinen. Des avonds stoomden<br />
wij de Geelvinkbaai binnen en genoten van een prachtigen<br />
zonsondergang en van het schoone gezicht op het machtige<br />
Arfakgebergte, gelegen aan de westkust van de baai;<br />
wij ankerden voor Manokwari. Den volgenden morgen<br />
haastte een ieder zich om zoo snel mogelijk naar den wal<br />
te gaan om kennis te maken met dit voor ons geheel<br />
nieuwe land. Ons eerste bezoek gold den assistent-resident<br />
L. A. VAN OOSTERZEE, met wien wij in overleg moesten<br />
treden voor onze aanstaande tochten. Volgens den heer<br />
OOSTERZEE waren wij te vroeg gekomen, in verband met<br />
den heerschenden westmoesson. Het landen aan de kust is<br />
niet alleen overal moeilijk, maar in sommige jaargetijden<br />
bepaald onmogelijk door de hevige branding, die er op de<br />
kust staat.<br />
Vervolgens werd er een bezoek gebracht aan den controleur,<br />
den heer P. E. MOOLENBURGH. Manokwari is eene nederzetting,<br />
die van het jaar 1898 dateert, de huizen van de twee<br />
bestuursambtenaren zien er eenvoudig maar netjes uit. Het<br />
huis van den heer VAN OOSTERZEE is boven op een heuvel<br />
gelegen, een flinke weg, nog gedeeeltelïjk in aanleg<br />
voert er van de kust heen. Van uit zijn huis heeft men<br />
een prachtig vergezicht over de baai met het statige Arfakgebergte<br />
op den achtergrond. De woning van den controleur<br />
ligt gelijk met het strand, om en bij het huis liep een kleine<br />
¹) o. a. door de zendelingen van uit de Doré-baai, verder door O. BECCARI.<br />
L: M. D'ALBERTIS; A. RAFFRAY, F. S. A. DE CLERCQ, A. G. ELLIS<br />
en J.W. VAN HlLLE.
214 De Geelvinkbaai.<br />
menagerie, onder meer twee herten van Halmaheira, eenige<br />
casuarissen en een kangeroe. Verder had de bewoner van<br />
het huis zich bezig gehouden met den landbouw van voor<br />
hem nuttige vruchtboomen; er stond daar een mooi bloeiende<br />
Papajaboom. Dicht bij het huis was een ruime kazerne voor<br />
Reede van Manokwarï.<br />
de militaire bezetting, die uit een aantal inlandsche oppassers<br />
met een Europeeschen instructeur bestaat. Verder stonden<br />
in het dorp woningen van handelaren en Chineezen, verderop<br />
langs het strand op palen, woningen van Papoea's.<br />
Na zeer veel besprekingen werd er besloten, dat DUMAS<br />
met een gedeelte der koelies en materialen voor den bouw<br />
van het huis per Pakketvaart naar de Humboldbaai zou
De Geelvinkbaai. 215<br />
vertrekken, terwijl wij een tocht naar het binnenland zouden<br />
maken naar een kolenvindplaats in de nabijheid van<br />
het dorp Horna. Wij stoomden eerst naar Andái, gelegen<br />
aan een riviertje van denzelfden naam. Wij begonnen<br />
onmiddellijk met het eerste zoölogische materiaal van Nieuw<br />
Guinea te verzamelen. De oogst, die zeer. groot was, werd<br />
nog vermeerderd door eenige flesschen materiaal op alcohol,<br />
ons welwillend aangeboden door eenige inlanders. Vroeger<br />
was hier een Europeesche zendeling gevestigd, de heer<br />
W. L. JENS, maar thans is de geestelijke zorg voor de<br />
bewoners opgedragen aan eenen inlander. De bevolking<br />
herinnerde zich nog het bezoek van de twee onderzoekingsreizigers<br />
D'ALBERTIS en BECCARI. Na afscheid genomen<br />
te hebben van deze vriendelijke menschen werd<br />
er koers gezet naar het zuidelijk gelegen Sarí. Wij waren<br />
er reeds . den volgenden morgen vroeg en zagen eene nederzetting<br />
bestaande uit een zestal huizen op palen in zee gebouwd.<br />
Bij vloed staat het water een halve meter onder<br />
de huizen, terwijl men bij laag water te voet van het eene<br />
huis naar het andere kan komen. De zee bevordert hier de<br />
zindelijkheid; of dit de reden is van het bouwen van huizen<br />
op palen, geloof ik niet, want in het binnenland bouwt men<br />
ook aldus en daar is van eb en vloed natuurlijk geen sprake.<br />
Tusschen de huizen stond een soort van scheepstimmerwerf,<br />
waar eenige vaartuigjes in aanbouw waren. De Papoea's<br />
kwamen reeds vroeg met hunne bootjes langs zij van het<br />
schip om blijk te geven van hunne goede gezindheid.<br />
Een Ternataansche jager met name UMäR, die bekoord<br />
was door eene Papoesche schoone van Sarí, leefde daar te<br />
midden van hen. Hij beweerde bekend te zijn met de ko-
2l6 De Geelvinkbaai.<br />
lenvindplaats en . Ook met de daar wonende inlanders, zoodat<br />
hij onmiddellijk als tolk en gids aan de expeditie verbonden<br />
werd.<br />
DE BEAUFORT ' en ik gingen met eenige jongens op de<br />
jacht, vergezeld van MAS DJIPJA, die planten ging verzamelen.<br />
Ik zag toen bij de vervolging van eenige vogels voor<br />
het eerst een oerwoud en dit viel mij niet mede. Ik had<br />
geen kapmes bij mij, zoodat ik door de takken en struiken<br />
moest heensluipen en geheel verward raakte in het met<br />
doornen voorziene hout; ik was blij, dat ik weer goed en<br />
wel op het strand stond; gelukkig had ik toch nog een paar<br />
ijsvogels geschoten.<br />
De jeugd van Sarí was bezig met een eigenaardig spelletje.<br />
Een van hen gooit met een touw een priktol op het zand,<br />
terwijl een ander met zijn tol de draaiende tol tracht uit<br />
te gooien. VAN DER SANDE, die zich als ethnograaf zeer<br />
voor dit spel interesseerde, had eenige blikken fluitjes en<br />
mondharmonica's voor de winners uitgeloofd. Des avonds<br />
moesten wij deze edelmoedigheid bezuren, daar er nog tot<br />
. laat in den nacht een afschuwelijk concert in Sarí gegeven<br />
werd.<br />
Op den 13den Februari arriveerde de heer VAN OOSTER-<br />
ZEE met het politievaartuig de Bensbach en begonnen de<br />
preparatieven voor den tocht, Het bleek al spoedig, dat wij<br />
voor den tocht, die berekend was op veertien dagen, niet genoeg<br />
dragers hadden. Gelukkig hoorden wij, dat er Papoea's<br />
uit het binnenland naar de kust waren gekomen met ruilgoederen,<br />
maar op het zien van twee stoornschepen hadden<br />
zij zich onmiddellijk weer in het bosch verstopt. Dank<br />
zij de bemoeiingen van den heer van OOSTERZEE, bijgestaan
De Geelvinkbaai. 217<br />
door UMaR, kwamen wij met hen in contact en arriveerde<br />
de assistent-resident met een boot met vijf van deze Papoea's<br />
aan boord van de Zeemeeuw. Zij zagen er alierwonderlijkst<br />
uit, sommigen hadden het haar in bosjes samengebonden,<br />
die steil over- .<br />
eind op hun hoofd stonden<br />
; het neusschot was<br />
doorboord en versierd<br />
met stokjes, vischgraten<br />
en staafjes uit een schelp<br />
gemaakt. Na lang onderhandelen<br />
zouden zij ons<br />
22 dragers leveren. Het<br />
dek van de Zeemeeuw<br />
begon er allervreemdst<br />
uit te zien; overal lagen<br />
vrachtjes voor de dragers<br />
verspreid , veldbedden,<br />
zakjes met rijst, gedroogde<br />
visch en gedroogd<br />
vleesch, stapels met blikjes,<br />
pannen om rijst in te koken, lantaarns, tentzeilen, fotografietoestellen<br />
, kortom alles, wat wij noodig hadden voor<br />
dezen tocht. Op de volgende tochten werd er echter achter<br />
gelaten, wat overbodig was gebleken. Wij hadden zoogenaamde<br />
menukistjes laten maken, die de levensmiddelen<br />
voor één dag bevatten. Voor de curiositeit vermeld ik hier<br />
een van de dagelijksche menu's:<br />
'/2 blik ragoutsoep,<br />
½ blik Amerikaansche zalm,
2l8 De Geelvinkbaai.<br />
5 halve blikken snijboonen met aardappelen en rookworst,<br />
3 halve blikken kropsla met gehakt,<br />
3 /4 blik gestoofde knollen,<br />
½ blik vermicellipudding, verder boter, melk, suiker, koffie,<br />
thee, beschuit, kaas, vet, karnemelk met gort, stroop • en<br />
koek.<br />
Laat ik er onmiddellijk bij zeggen, dat wij slechts op één<br />
tocht deze hoogst onpractische kistjes hebben medegenomen<br />
en ons later tevreden stelden met veel eenvoudiger menu's.<br />
De kistjes zijn echter geenszins oorzaak geweest, dat deze<br />
tocht niet geregeld afliep, integendeel zij slaagde uitstekend<br />
en wij waren eene ondervinding rijker geworden.<br />
Kort voor het vertrek was een ieder druk bezig met het<br />
schrijven van brieven, nu wij voor een veertien dagen in<br />
het bosch zouden verdwijnen.<br />
Op den 14den Februari stoomden wij eerst langs de kust<br />
om een goede ankerplaats te vinden, maar daar dit niet<br />
gelukte, moesten wij al drijvende debarkeeren. Wij landden<br />
met de bagage op het strand, dat den naam van Krïsnabap<br />
draagt, anderen noemen het Jarkrisi, Daar vonden wij ook de<br />
22 lieden van Mapar, die als dragers waren gehuurd. Het<br />
bleek al spoedig, dat het draagsters zouden zijn en dat de<br />
mannen dit werk zouden aanzien en de vrouwen vergezellen<br />
met boog en pijlen gewapend. Wij gebruikten ons middagmaal<br />
aan het strand en met goeden moed zette de stoet<br />
zich in beweging; goed succes werd ons voor het laatst<br />
toegewenscht door den assistent-resident en den heer VAN<br />
WEEL. De geheele expeditie bestond uit vijf Europeanen<br />
nam.: Prof. WlCHMANN, J. W. VAN NOUHUVS, G. A. J. VAN<br />
DER SANDE, L. F. DE BEAUFORT en ik, de mantri van 'sLands
De Geelvinkbaai. 219<br />
plantentuin, een korporaal met vijf padjoerits (oppassers) ter<br />
onzer bescherming, vier bedienden, zeven en twintig koelies<br />
en. twee en twintig menschen van Mapar als dragers, met<br />
de hen vergezellende familieleden. Het was een groote troep,<br />
die tegen twaalf uur op weg ging en langzaam het steile,<br />
uit kalksteen bestaande kustgebergte begon te beklimmen.<br />
De koelies bleken alras van minderwaardige qualiteit te<br />
zijn, wellicht een gevolg van het voor hen ongewone werk.<br />
Een gedeelte der vrachtjes verhuisde dan ook spoedig op de<br />
ruggen der Papoesche dames, die daarvoor betaling ontvingen<br />
in den vorm van jasjes, hoofddoeken en andere kleedïngstukken.<br />
De vrouwen droegen de vrachten in zakken<br />
van boombast, waarvan de draagband gelegd werd op het<br />
voorhoofd.<br />
In het bosch hoorden wij voor het eerst de scherpe loktonen<br />
van de paradijsvogels en het eigenaardige geluid der<br />
jaarvogels. Dien nacht kampeerden wij bij een klein riviertje,<br />
de Kambo Kèper.<br />
Met het aanbreken van den dag was het reveille én genoten<br />
wij voor de eerste maal van de geurige koffie, gevolgd<br />
door een bord rijst met australisch vleesch. Dit laatste is<br />
een van de moderne uitvindingen, die weinig meer aan eten<br />
doet denken. Met een weinig spaansche peper aangemengd,<br />
zoodat men door het hevige branden niet meer weet, wat men<br />
eet, is deze spijs in de wildernis zeer goed te gebruiken.<br />
Dien dag hadden wij een vermoeienden tocht gemaakt, de<br />
weg liep door zwaar oerbosch en was bezaaid met wortels,<br />
steenen en andere hindernissen, zoodat men ter dege moest<br />
oppassen om niet te struikelen. Tegen elf uur bereikten wij<br />
eene kleine nederzetting, Hiri genaamd, bestaande uit één
220 De Geelvinkbaai.<br />
huis, vanwaar wij, ondanks het mistige weer, het eiland<br />
Amberpon konden zien. Lang bleven wij hier niet en nu liep<br />
onze weg grootendeels door de droge bedding van de Ka-<br />
Hirì .<br />
romoi. Uit angst, dat wij verderop geen water genoeg zouden<br />
vinden, werd er besloten te kaïnpeeren bij een groote poel<br />
stilstaand water, die in de droge bedding gevormd was.<br />
Hadden wij toen eens geweten, wat ons nog van het water<br />
te wachten stond. De voorzichtigheid gebood ons echter daar<br />
te blijven, hoewel het nog vroeg genoeg was orn verder<br />
te trekken. Wij hadden ondertusschen de waterscheiding<br />
bereikt en bevonden ons in het stroomgebied van de Jakati-
De Geelvinkbaai. 221<br />
rivier, die uitmondt in de Mac Cluer Golf. De ons vergezellende<br />
Papoea's schoten dien avond een jaarvogel, maar.<br />
voordat wij het konden beletten, waren de witte staartpennen<br />
er reeds uitgetrokken en als versiering in hunne ragebollen<br />
gestoken.<br />
Den l6den moesten wij langs een zeer bezwaarlijke kalksteenkloof<br />
afdalen en vorderden wij dientengevolge slechts<br />
zeer langzaam. Toen deze gepasseerd was, kwamen wij in<br />
de vlakte of wel wij hadden het terrein van veel ellende en<br />
narigheid bereikt. Het geheele land was met zwaar oerbosch<br />
bedekt en verhinderde elk uitzicht. Hooge boomen omringden<br />
ons overal, dikwijls omstrengeld door lianen van een<br />
arm dik. Deze lianen leveren vrij goed water op; ik zag de<br />
koelies dikwijls een stuk van een paar voet uit een liaan<br />
slaan en het daarna boven hun mond houden; het zich<br />
daarin bevindende water droppelde in hun mond. Volgens<br />
hun zeggen schijnt het een verfrisschende koele drank te zijn.<br />
Niettegenstaande een flinke regenbui werd er des middags<br />
toch doorgemarcheerd. Wij kampeerden dien nacht bij een<br />
zeer modderige rivier de Tóko.<br />
De daarop volgende dag bood ons een voorproefje aan van<br />
hetgeen nog moest volgen en gaf voldoende bewijzen, hoe<br />
verkeerd het is om in het regenseizoen zulke tochten te<br />
maken. In den beginne was de weg vrij goed, maar langzamerhand<br />
werd zij modderiger, totdat wij ten slotte door<br />
een moeras moesten waden; somtijds reikte het water tot<br />
aan de knieën. Over kleine geulen waren boomstammetjes<br />
gelegd, die uitstekende bruggetjes vormden voor de Papoea's<br />
en de Maleiers, die blootsvoets loopen, maar voor ons, met<br />
-onze schoenen, vereischte elk bruggetje een balanceerkunst,
223 De Geelvinkbaai.<br />
waarin onze leider dan ook te kort schoot en met het natte<br />
element kennis maakte. Met het redden van den drenkeling<br />
liet UMäR zij n kapmes in het water vallen en ging er gegeruimen<br />
tijd met het zoeken verloren; gelukkig vond hij<br />
het ia het bosch zoo onmisbare voorwerp vrij spoedig. Alles<br />
om ons heen stond onder water en wat een begaanbaar woud<br />
in den drogen tijd was, stond nu geheel blank, gevoed door<br />
de talrijke riviertjes, die ontstaan door de menigvuldige regens.<br />
Stond men een oogenblik stil, dan werd men onmiddellijk<br />
verrast door den steek van muskieten; ik kan dan ook vol-<br />
mondig verklaren, dat, hoewel mij de toestand in den beginne<br />
zeer interessant toescheen, de aardigheid er vrij spoedig<br />
af was. Eindelijk werd het water lager en kwamen wij weder<br />
op den drogen bodem. Wij hoopten nog dien avond Mapar<br />
te bereiken en aldaar te kunnen overnachten, maar wij kregen<br />
bericht, dat er geen nederzetting bestond of, indien deze bestond,<br />
dat zij zeer ver verwijderd lag. Wij besloten daarom<br />
maar onze tenten op te slaan in de nabijheid van de rivier<br />
de Maturi, die wij reeds overgestoken waren over een zware n<br />
boomstam. Maar, voordat de nachtverblijven in orde waren,<br />
ontlastte zich een geweldige regenbui en zorgde, dat wij<br />
geheel doornat waren. De stemming werd er niet beter door,<br />
zooals ieder licht kan begrijpen.<br />
Gelukkig scheen den volgenden dag de zon vroolijk en gaf<br />
ons moed en kracht en de vreugde steeg ten top, toen het<br />
bleek, dat wij maar een tien minuten gaans waren van het<br />
op een heuvel gelegen Mapar. De heuvel was door de bewoners<br />
schoon gekapt, zoodat deze plaats een uitstekende<br />
gelegenheid aanbood om al het nat geworden goed aan de<br />
warme zonnestralen bloot te stellen. Met gezwinden pas be-
De Geelvinkbaai. 223<br />
reikten wij den heuvel; de grond was in een oogwenk<br />
bedekt met een chaos van kleederen en beddegoed. Een<br />
gedeelte van de bewoners van Mapar beloofde ons verder<br />
te zullen brengen op voorwaarde, dat hun een dag werd<br />
gegund om de noodige vruchten voor den tocht te verza-<br />
melen. Volgaarne werd hun dit uitstel gegeven, verheugd<br />
als wij waren, alles te kunnen drogen in de zon.<br />
Mapar bestaat slechts uit één op palen gebouwd huis,<br />
dat een veertigtal bewoners herbergt; de toegang geschiedt<br />
langs een langen boomstam, waarin treden zijn uitgehakt<br />
en die beter voor kippen dan voor menschen geschikt<br />
is. Wanneer men met zeer veel moeite deze trap<br />
is opgekropen, komt men allereerst op een soort van veranda,
224<br />
De Geelvinkbaai.<br />
die zich langs de geheele voorzijde van het huis uitstrekt.<br />
De wanden zijn gemaakt van plat geslagen boomschors, versierd<br />
met kleine inkervingen. Het huis zelf bestaat uit één<br />
groot vertrek, waarin men verschillende stookplaatsen aantreft;<br />
boven eenige waren slaapplaatsen, wellicht om door<br />
den rook beveiligd te zijn tegen de muskieten. Het spits toeloopende<br />
dak is van bladeren vervaardigd. De vrouwen zaten<br />
in een hoek bij elkander; zij dragen een rokje van katoen,<br />
hebben het bovenlijf ontbloot; armen en enkels zijn versierd<br />
met uit rottan gevlochten banden, om den hals dragen zij<br />
colliers van mollusken en uitgeblazen eieren. De neus is<br />
doorboord, waarin allerlei voorwerpen, bij een enkele zag<br />
ik zelfs een roode lucifer door den neus gestoken. In de<br />
a<br />
ooren dragen zij gaarne ijzeren blikopenmakers. Tafels en<br />
stoelen zijn een ongekende weelde en ook eetgereedschap<br />
is hun niet bekend. Onze lepels en vorken bekeken zij met<br />
groote aandacht.<br />
In het huis hingen aan de wand groote pakken, met matten<br />
omgeven, het bleken bij navraag lijken te zijn, die aldus in<br />
gedroogden toestand bewaard werden ¹). Er werd ons toen<br />
tevens een minder smakelijk verhaal gedaan, dat ik hier toch<br />
ter wille van de eigenaardigheid wil vermelden. De lijken<br />
zijn natuurlijk niet onmiddellijk droog, maar gaan tot bederf<br />
over; de lucht, die ze dan in de huizen verspreiden, moet<br />
wel ontzettend zijn; de daaruit loopende liquide stoffen<br />
worden in een pot opgevangen en bewaard. Komt er nu<br />
een vreemdeling, waarvan men niet weet, of hij een vriend<br />
of vijand is, dan wordt er door zijn eten eene hoeveelheid<br />
1 ) Papoesche naam: biátá sidugè, dood = matési.
De Geelvinkbaai. . 225<br />
van deze sappen gemengd. Ondervindt hij hiervan nadeelige<br />
gevolgen bijv. vomeeren, dan is dit het bewijs, dat hij een<br />
vijand is en wordt hij ter dood gebracht. Gelukkig werd dit<br />
experiment niet op ons geprobeerd en bleven wij gespaard<br />
van dezen adellijken schotel. Deze sappen zouden zij ook wel<br />
vermengen in de sagokoeken en moeten dan door de naaste<br />
familieleden van den overleden persoon geconsumeerd worden.<br />
Ik prefereer dan toch maar Australisch vleesch.<br />
Aan het hoofd van deze bewoners stond een persoon, dien<br />
zij met den naam van „Majoor" betitelden. Dat de Majoor<br />
zeer gesteld scheen te zijn op nakomelingschap, bleek uit het<br />
feit, dat hij met zijn vierde vrouw leefde; het huwelijk met<br />
de drie voorgangsters had hij wegens kinderloosheid verbroken.<br />
De honden der Papoea's worden meestal slecht behandeld;<br />
ik heb te Mapar gezien, dat zij van boven van de veranda<br />
naar beneden geschopt werden; eene behandeling, waarvan<br />
zij — zeker door gewoonte — geen nadeelige gevolgen<br />
ondervonden.<br />
Wij brachten dien dag door met het verzamelen van allerlei<br />
materiaal, DE BEAUFORT teekende eenige dieren, die wij<br />
gaarne wilden hebben en dank zijne vaardigheid werden ze<br />
onmiddellijk herkend. Hij teekende een Proechidna, die zij<br />
„oefena"' en een kangeroe die zij „oegôh" noemden. Onderwijl<br />
namen de koelies onder luid geschreeuw een bad in de<br />
Maturi, maar onmiddellijk verzochten de Papoea's ons, of<br />
wij hen wilden verbieden om zoo te schreeuwen, daar er<br />
anders regen zoude komen. Gedachtig aan den vorigen dagvoldeden<br />
wij terstond aan hun verzoek.<br />
Droog en uitgerust ondernamen wij den I9 den Februari<br />
den tocht; een gedeelte van de rijst werd achtergelaten onder
226<br />
De Geelvinkbaai.<br />
bescherming van eenige oppassers, daar wij over Mapar<br />
zouden terugkeeren. Een der koelies, die met een kapmes zijn<br />
Mapar.<br />
been had verwond, werd ook achter gelaten. Onmiddellijk<br />
na het afdalen van den heuvel, waarop Mapar ligt, kregen<br />
wij een moeilijke passage over boomstammen, die over de<br />
Maturi gelegd waren; gelukkig liep alles zonder ongelukken<br />
af.<br />
Het pad liep daarna door het bosch en was zeer goed begaanbaar;<br />
talrijke beekjes en riviertjes moesten doorwaad<br />
worden, een enkele maal passeerden wij een pisangtuin, waar<br />
wij alle mogelijke moeite hadden om de koelies van het<br />
„rampassen" of wel plunderen af te houden. Door zulke han-
De Geelvinkbaai. 227<br />
delingen zou men onaangenaamheden krijgen met de bevolking<br />
en dit moest in elk geval vermeden worden.<br />
Tegen vier uur werd het eveneens uit één huis bestaande<br />
dorp Inagói bereikt. Met het oog op het late uur en den<br />
dreigenden regen, besloten wij ongevraagd onzen intrek in dit<br />
huis te nemen. Het was eene ware invasie voor de bewoners<br />
om plotseling een vijftigtal personen meer in hun huis te<br />
moeten herbergen, maar zij maakten hiertegen geen bezwaar.<br />
Trouwens zij zullen wel begrepen hebben, dat zij den volgenden<br />
dag daarvoor schadeloos gesteld zouden worden. Voor<br />
de zindelijkheid werden de tentzeilen op den grond uitgelegd<br />
en daarop onze bedden gespreid. Langs den wand hingen<br />
eenige lijken, waartegen heel vertrouwelijk de parapluie van<br />
Professor stond, een voorwerp, dat hem gedurende al die<br />
tochten nimmer verlaten heeft, alhoewel het op het laatst<br />
niet precies meer aan zijn doel beantwoorden kon. Volgens<br />
inlichtingen konden wij in één dag Horna bereiken, in welks<br />
nabijheid zich de rivier de Wasiáni bevindt, waarin de steenkolen<br />
gevonden waren. Verheugd, dat wij spoedig ons doel<br />
zouden bereiken, gingen wij vroeg op weg na onze gastheeren<br />
rijkelijk beloond te hebben. Tegen tien uur stonden wij<br />
plotseling voor eene 30 meter breede, bruischende rivier,<br />
de Ingsíim. Een zware boomstam lag er overheen, maar<br />
wilde golven maakten het onmogelijk om over dezen primitieven<br />
weg naar den overkant te komen. Ons was het misschien<br />
nog wel gelukt, maar voor de zwaar beladen koelies<br />
zou dit levensgevaarlijk geweest zijn. De rivier was in gewone<br />
gevallen gemakkelijk op deze manier, over te gaan,<br />
maar door de veelvuldige regens was zij in dezen abnormalen<br />
toestand gekomen. De omliggende oevers stonden eveneens
228<br />
De Geelvinkbaai.<br />
blank; de op den grond levende insecten waren hierdoor<br />
gedrongen een hoogere schuilplaats te zoeken en vielen zoo-<br />
De Ingsíim op den heenweg.<br />
doende meer in het oog, waardoor wij een rijken oogst konden<br />
verzamelen. Na veel beraadslagen werd er besloten, dat wij<br />
hier overnachten zouden; onder leiding van VAN NOUHUY5<br />
en V. D. SANDE werd een leuning van jonge boomen en<br />
rotan langs den boomstam, gemaakt als steun bij het<br />
overloopen, indien men omver dreigde te slaan door den<br />
drang van het water. De korporaal der oppassers bleek een<br />
practisch man te zijn en wist onder meer handig boornen<br />
om te kappen en kon ze laten vallen, waar men ze wenschte-
De Geelvinkbaai. 229<br />
Nadat met veel krachtsinspanning de hulpbrug tegen twee uur<br />
gereed was gekomen, gingen V. D. SANDE en V. NOUHUYS<br />
op onderzoek uit, daar er verderop nog twee rivieren moesten<br />
overgetrokken worden. Tegen half vier keerden zij terug<br />
rnet het bericht, dat zij over de rivieren gebrekkige bruggen<br />
hadden gevonden, maar, dat deze met een weinig arbeid<br />
spoedig bruikbaar gemaakt konden worden. Er werd nog<br />
een stok met inkervingen in de rivier geplaatst om als<br />
peilschaal te dienen.<br />
Des nachts werden wij vergast op een hevige regenbui,<br />
ieder dacht met schrik aan de primitieve bruggen.<br />
De Ingsíim liet zich intusschen flink hooren en na het<br />
geraas te oordeelen was de stroom eer verergerd dan verminderd.<br />
Het eerste werk was den volgenden morgen om naar de<br />
geïmproviseerde brug te gaan kijken; VAN DER SANDE<br />
kwam met mismoedig gezicht het bericht brengen, dat de<br />
bouwwerken, den vorigen dag met zooveel moeite vervaardigd,<br />
door den krachtigen stroom waren weggeslagen. Dadelijk<br />
ging hij weder met VAN NOUHUYS en de koelies aan het<br />
werk; na eenige uren hard werken was de brug weder ge-reed.<br />
Toen wij ons gereed maakten om er over te trekken,<br />
bleek het dat de „Majoor" met al zijne volgelingen teruggekeerd<br />
was naar Mapar. Zij schenen een twist te hebben<br />
gehad met de koehes over het gebruik van een rijstpot en<br />
waren weggegaan zonder ons te waarschuwen. De eigenlijke<br />
reden zal wel 'geweest zijn, dat zij bang waren om over de<br />
rivier te gaan; geen van hen toch kon zwemmen. De vrachten<br />
werden zoo goed mogelijk over de aanwezige dragers verdeeld<br />
en de tocht over de Ingsíim begon. Tegen half negen
230 Be Geelvinkbaai.<br />
waren wij allen behouden aan den overkant. Het terrein<br />
was voor het grootste gedeelte overstroomd en moerassig,<br />
na een drie kwartier loopen bereikten wij de snelst roomende<br />
Sinái, die er niet minder woest uitzag, als de Ingsíim. De<br />
brug werd gerepareerd en van een eenvoudige leuning voorzien,<br />
zoodat wij ten slotte ook hierover sukkelden. Tot onzen<br />
grooten schrik bemerkten wij, dat wij ons op een eiland bevonden<br />
en dat wij de Sinái nogmaals moesten overtrekken.<br />
Dezelfde vertooning volgde daarop en onze waterbouwkundigen<br />
brachten ook dit werk tot stand en gezond en wel stonden<br />
allen aan den overkant op een heuvel. Aldaar ontmoetten<br />
wij eenige bewoners van Horna, die ons mededeelden, dat<br />
wij nog één rivier hadden over te trekken en vlak bij<br />
Horna waren. VAN NOUHUYS verzond door middel van<br />
deze menschen, die naar de kust gingen, een brief naar de<br />
Zeemeeuw om te berichten, hoe wij het maakten. Vol moed<br />
gingen wij weer op weg, maar een flink bad doofde spoedig<br />
alle vuur, dat nog in ons was na al deze lastige en natte<br />
passages.<br />
Het land was hier zoozeer overstroomd, dat wij nu tot<br />
over de borst door het water moesten waden: alles wat<br />
waarde had, werd om den hals gehangen of onder den hoed<br />
geborgen. De koelies moesten alle vrachten op het hoofd<br />
dragen. Plotseling kwam er stilstand; het bleek, dat er een<br />
geul in het terrein was, te diep om te doorwaden. Een<br />
brug bestond er niet, wel dreef er een groote boomstam;<br />
het besluit was spoedig genomen, want niemand dacht aan<br />
teruggaan na al die bezwaren, die wij met zooveel moeite<br />
te boven waren gekomen.<br />
De boom werd nu als brug gebruikt; deze moest aan beide
De Geelvinkbaai. 231<br />
zijden vastgehouden worden, daar zij ronddraaide, zoodra er<br />
iemand op liep. AI kruipende en schuivende kwamen wij er<br />
allen heelhuids over. De wachtenden stonden ondertusschen<br />
tot aan de schouders in het water, daar er slechts één persoon<br />
tegelijk over deze vreemdsoortige brug kon gaan. Ik<br />
kan gerust verklaren, dat ik weinig vroolijke gezichten op<br />
dat oogenblik zag; wel was het water niet koud, maar toch<br />
was de toestand zeer onbehagelijk. De geheele vertooning<br />
had wel iets van boegsprietloopen, maar zonder volksspelen.<br />
Toen wij het ondergeloopen gedeelte gepasseerd waren,<br />
bereikten wij een heuvel; op een klein plekje scheen de<br />
zon en daar zaten wij allen mismoedig naast elkaar onze<br />
kleedingstukken uit te wringen. Lang duurde dit oponthoud<br />
niet, want wij moesten verder, daar wij maar een beperkte<br />
hoeveelheid rijst bij ons hadden en wij ons doel „wilden”<br />
bereiken. Na een eind geloopen te hebben, stuitten wij weder<br />
op een rivier de Sinái merah en hetzelfde spelletje moest<br />
weder beginnen: bruggen maken en leuningen fabriceeren.<br />
Voor dien dag was het echter te laat geworden en werden<br />
de tenten opgeslagen. Door eene vergissing had men een<br />
brug op een verkeerd punt gemaakt en geschiedde de<br />
overtocht den volgenden dag op een ander punt. Om bij<br />
de brug te komen, moest men echter eerst weder een gedwongen<br />
bad nemen om dan meer kruipende dan loopende<br />
aan den overkant te komen. Nog een eind weegs hadden<br />
wij de ondergeloopen oeverlanden te doortrekken, voordat<br />
wij voor goed op den drogen wal waren, echter met het<br />
aangename vooruitzicht denzelfden weg weder terug" te<br />
moeten. Maar niemand dacht op dat oogenblik aan den<br />
terugweg, blij,dat wij nu eens een droge wandeling konden
232 De Geelvinkbaai.<br />
maken. De Papoea's beweerden, dat Horna slechts op een<br />
geweerschot afstand verwijderd was, maar ook hierin kwamen<br />
wij bedrogen uit; de weg was overigens nog heuvelachtig<br />
en glibberig. Na eenige beekjes te hebben doorwaad, zagen<br />
wij een aantal ontwoude heuvels voor ons. UMäR stootte<br />
allerlei wonderlijke geluiden uit om onze komst aan te<br />
kondigen en om de bewoners te doen weten, dat er<br />
geen vijanden in aantocht waren. Wij meenden, dat wij<br />
thans Horna bereikt hadden, maar ook hierin hadden<br />
wij misgerekend. Wij liepen heuvel op, heuvel af onder<br />
een brandende zon, terwijl de weg versperd was door<br />
tal van boomstammen, die over het pad waren geworpen<br />
om de bewoners te beveiligen tegen een overval. Eindelijk<br />
bereikten wij een hoogen heuvel met een huis op<br />
den top. en hiermede was ons doel voor dien dag bereikt.<br />
In de nabijheid van het huis werden de tenten opgeslagen,<br />
ieder was weldra in diepen slaap na zoo'n moeitevollen<br />
dag.<br />
De 23ste Februari was een prachtige dag, zoodat wij<br />
volop genoten van het heerlijke vergezicht, waarvan wij<br />
nu dubbel genoten na al die sombere, natte dagen in<br />
het oerbosch doorgebracht. Professor vertrok des morgens<br />
vroeg naar de kolenvindplaats, vergezeld van V. NOU-<br />
HUYS, UMäR en eenige koelies, terwijl wij zijn terugkomst<br />
te Horna zouden afwachten. Wij hielden ons bezig met<br />
het drogen der nat geworden kleederen en het verzamelen<br />
van materiaal, terwijl V. D. SANDE op de hoogte<br />
trachtte te komen van de eigenaardigheden van het hier<br />
wonende ras. Wij hadden 's middags een grooten kring van<br />
Papoea's om ons heen, die ons onder meer het tellen in hun
De Geelvinkbaai. 233<br />
taal leerden. Zoo goed mogelijk schreef ik eenige getallen<br />
op: 1. hom; 2. woi; 3. homói; 4. hokóe; 5, chírküm; 6.<br />
chírküm homí; 7. chírküm howóï; 8. chírküm homói;. 9. chirí<br />
küm hokóe, 10. chesjä. Ten einde vergissingen te voorkomen,<br />
wordt bij één met de rechter hand de linker duim omvat;<br />
Horna.<br />
tot tien één voor één de overige vingers van dezelfde hand,<br />
daarna de vingers van de andere hand. Bij tien worden de<br />
geopende handen tegen elkaar geslagen. Boven tien komen<br />
de teenen aan de beurt, bij vijftien worden de beide handen<br />
om de linker knie geslagen; bij twintig worden de beide
234<br />
De Geelvinkbaai.<br />
handen om de twee tegen elkaar gedrukte knieën geslagen.<br />
Alhoewel eenigszins ingewikkeld, is vergissing niet mogelijk;<br />
indien het getal verkeerd verstaan wordt, strekt de bijkomende<br />
beweging tot bewijs van het uitgesproken getal. Wij<br />
kochten van de bevolking vruchten, obi en bataten en be-<br />
Bewoners van Horna.<br />
sloten, ter besparing van de reeds sterk aangesproken rijst,<br />
de koelies voor dien avond geen rijst, maar alleen bataten<br />
te geven. Om hun een voorbeeld te geven, aten wij dit<br />
ook. Met wat boter zijn deze gekookte vruchten een zeer<br />
goed voedsel, maar onze waarde koelies weigerden ze te<br />
eten en beweerden een contract te hebben afgesloten, waarin
De Geelvinkbaai 235<br />
hun dagelijks rijst was beloofd. Wij hielden voet bij stuk,<br />
maar de koelies gaven evenmin toe en de groote ijzeren<br />
pot gevuld met bataten lieten zij staan. Dit spelletje duurde<br />
niet lang, want een van hen kwam schoorvoetend de<br />
vruchten halen, al mopperende, dat wij contractbreuk hadden<br />
gepleegd.<br />
Hoewel wij Professor en de anderen' eerst den volgenden<br />
dag verwacht hadden, kwamen zij reeds des avonds terug.<br />
Zij hadden succes op hun tocht gehad, want Professor had<br />
in de rivier de Wasiáni stukken steenkolen gevonden en<br />
verklaarde, dat dit te beschouwen was als de eerste steen-<br />
kolen in Nederlandsch-Indië, die tot de kolen formatie be-<br />
hoort gerekend te worden.<br />
Zij hadden na een geforceerden marsch Horna weder<br />
heelhuids bereikt. Dien avond werden er plannen gemaakt<br />
voor den • terugtocht op den volgenden dag en wij dachten<br />
met schrik, hoe onze bruggen het zouden maken.<br />
Met een mooien zonsopgang konden wij den volgenden dag<br />
een vergezicht bewonderen, dat wij nu dubbel waardeerden,<br />
daar wij spoedig in het bosch zouden verdwijnen zonder<br />
eenig uitzicht te hebben. Wat zoude ons daar weder te<br />
wachten staan, waarschijnlijk niets dan water, al onze geïm-<br />
proviseerde bruggen weggeslagen en een zware vermoeiende<br />
tocht door het modderige en moerassige terrein. Gelukkig<br />
had het deze dagen niet geregend en wij hoopten, dat zoo-<br />
doende veel water zou zijn afgevoerd. Onze verwachtingen<br />
werden niet teleurgesteld, het water was grootendeels weg-<br />
gezakt en onze bruggen bevonden zich nog in goeden staat,<br />
zoodat onze bouwmeesters niet weder aan het werk behoefden<br />
te gaan. Wel moesten wij soms nog op enkele plaatsen tot over
236 De Geelvinkbaai.<br />
het middel door het water, maar er heerschte zulk eene goede<br />
stemming, dat zelfs de koelies zoo hard liepen, dat wij dien<br />
nacht konden kampeeren aan ons oude bivak aan de Ingsíim.<br />
De Ingsíim op den terugweg.<br />
Dat had zeker niemand durven hopen en wat zouden wij<br />
hebben moeten doen, indien het water nog gestegen was<br />
door regens. Tevreden en rustig legde ieder zich dien nacht<br />
ter ruste en men droomde van de mooie witte Zeemeeuw<br />
met hare gastvrijheid en comfort.<br />
Den volgenden dag bereikten wij Mapär na een langen<br />
zwaren tocht, die ons allen zeer tegenviel waarschijnlijk door<br />
den geforceerden dagmarsch van den vorigen dag. Wij hoopten
De Geelvinkbaai. 237<br />
echter spoedig te kunnen gaan rusten, nu het geraamte van<br />
onze tent nog aanwezig was en dus de zeilen alleen maar<br />
over de palen behoefden gelegd te worden. Maar de „Majoor"<br />
die ons reeds in den steek had gelaten bij den heenweg voor<br />
de wild bruischende Ingsíim, had onze kampplaats voor een<br />
geheel ander doel voor hem en de zijnen uitgekozen. Niet<br />
alleen, dat hem zijn gedrag flink verweten werd, maar hij<br />
kreeg het bevel om alles zoo spoedig mogelijk schoon te<br />
maken. Van het verwijt trok hij zich als een echte Papoea<br />
niet veel aan en de order bracht hij onmiddellijk over aan<br />
het schoone geslacht, dat luid mopperend en protesteerend<br />
hieraan voldeed. De gewonde koelie en de onder bescherming<br />
van eenige oppassers achtergelaten levensmiddelen<br />
troffen wij weder ongedeerd aan. Wij besloten den volgenden<br />
morgen niet te vroeg op te breken- Toen wij zouden gaan<br />
slapen, begon het plotseling hard te regenen met dit gevolg,<br />
dat de door den regen zwaar geworden zeilen een verkeerden<br />
druk uitoefenden op de steunpalen en het dak bijna omgevallen<br />
was. Ondanks ons geroep kwam geen der koelies ons<br />
te hulp, zoodat wij zelf de schade, zoo goed als dit ging,<br />
herstelden. Dwaas van ons om nog te denken, dat de koelies<br />
zouden komen; waarschijnlijk waren zij druk bezig met hun<br />
geliefkoosd hazardspel.<br />
Den 26 sten Februari sloegen wij een anderen weg in en<br />
hoopten zoodoende het modderige terrein te zullen vermijden.<br />
UMäR beweerde, dat de weg wel wat steiler en moeilijker<br />
was, maar ieder had dit er gaarne voor over.<br />
De weg liep eerst door een moeras, zeker om ons deze<br />
.aangename passages niet te spoedig te laten vergeten. Maar<br />
gelukkig duurde deze pijniging niet lang en wij moesten
238 De Geelvinkbaai,<br />
weidra beginnen te klimmen, eerst langs een vrij gelijkmatig<br />
pad, dat echter af en toe bemoeilijkt werd door scherpe<br />
puntige kalkrotsen. De koelies, die op bloote voeten liepen,<br />
hadden veel te lijden van de puntige rotsen, waardoor onze<br />
tocht zeer vertraagd werd. /<br />
Wij overnachtten op de helling van een berg; als bijzonderheid<br />
kan ik nog vermelden, dat een der koelies bij het<br />
water halen een mooie kreeft ving, behoorende tot de familie<br />
der Astaciden; de vangst is daarom merkwaardig, omdat<br />
zoetwaterkreeften niet in den Indischen Archipel, maar wel<br />
in Australië voorkomen.<br />
Den volgenden dag volgden wij grootendeels een riviertje<br />
de Troi, schilderachtig door al de kalkrotsen, die in de bedding<br />
lagen. De oevers waren dikwijls steil en dwongen ons<br />
telkens de overzijde te kiezen; ik geloof, dat wij dit<br />
riviertje meer dan tienmaal zijn overgetrokken. Er werden<br />
dien dag eenige jaarvogels geschoten, die wij met zeer veel<br />
zorg' prepareerden. Nu wij zoo dicht bij de kust waren,<br />
hoopten wij deze ongeschonden aan boord te zullen brengen<br />
en dit gelukte ons ook. Aldaar werden zij netjes behandeld<br />
en goed met arsenicumzeep ingesmeerd en op een tafel in de<br />
zon te drogen gelegd, maar plotseling hoorden wij een knappend<br />
geluid, teweeg gebracht door de honden, die zich van<br />
onze vogels hadden meester gemaakt en nu bezig waren dit<br />
vreemdsoortige maal op te eten. Wij dachten natuurlijk,<br />
dat wij weldra eenige hondenlijken aan de zee hadden toe<br />
te vertrouwen, maar tot onze groote vreugde ondervond geen<br />
der dieren eenige nadeelige gevolgen. De resten van onze<br />
met moeite geprepareerde vogels hebben wij echter wel over<br />
boord moeten gooien.
De Geélvinkbaai. 239<br />
Hoewel wij gehoopt hadden dien dag nog dicht bij de<br />
waterscheiding te komen, die hier vlak langs de kust loopt,<br />
kwam hier niets van en bleven wij bivakkeeren onder aan<br />
den berg met den innigen wensch den volgenden dag de Zeemeeuw<br />
te zullen bereiken. Ook de koelies begrepen, dat de<br />
tocht spoedig ten einde zoude zijn en deden alle mogelijke<br />
moeite om het beoogde doel te bereiken. Aan boord hadden<br />
zij niets te doen en konden den geheelen dag uitrusten van<br />
de vermoeiende tochten en nadenken over hetgeen hun nog<br />
te wachten stond. Ik geloof niet, dat een van hen bij het in<br />
dienst treden begrepen heeft, wat voor moeilijke tochten zij<br />
hadden te maken.<br />
Reeds vroeg waren allen den 28sten Februari in de weer<br />
om alles in orde te brengen voor den aftocht. De weg was<br />
zeer zwaar, meestal waren het steile, glibberige paden, waarlangs<br />
men naar boven moest klauteren. De Troi werd eerst<br />
nog achttienmaal doorwaad, zoodat wij ook dien dag geen<br />
droge voeten hielden. De schoenen begonnen slecht te<br />
O<br />
worden; een van ons droeg een schoen, die des avonds<br />
te dicht bij het vuur had gehangen, en geheel scheef geschroeid<br />
was en voetwonden veroorzaakte; een ander had<br />
zijne beide hakken verloren en gleed bij het afdalen telkens<br />
uit. Een en ander maakte, dat wij hard begonnen te verlangen<br />
naar het einde van den tocht.<br />
Een algemeene kwaal,waaraan ieder leed, waren kleine<br />
diertjes, door ons boschmijten genoemd. Dit zijn zeer kleine<br />
acariden, die bij nauwkeurige beschouwing nauwelijks waarneembaar<br />
zijn. Zij schijnen te leven op grashalmen en op<br />
de bladeren van de lagere struiken. Deze hechten zich aan<br />
de kleederen vast en dringen meestal boven de schoenen
240<br />
De Geelvinkbaai.<br />
tot de huid door. Wat zij daar verder uitvoeren zal het<br />
onderzoek moeten uitmaken, maar. zeker is het, dat zij een<br />
ondragelijke jeuk veroorzaakten. Het stuk krabben der huid<br />
heeft dan natuurlijk plaats en door de modder, die men<br />
steeds moet doorwaden, ontstaan er ontstekingen, die de<br />
aangetaste persoon minder geschikt maakt voor een volgenden<br />
tocht.<br />
Na het verlaten van de Troi begonnen wij den bergrug<br />
te beklimmen, wat met zeer veel moeite gepaard ging. Maar<br />
eindelijk waren wij op het hoogste punt van den ± 640 M.<br />
hoogen berg Siëp. Ieder had zich gehaast den top te bereiken<br />
om vandaar uit de zee en voornamelijk de Zeemeeuw<br />
te kunnen zien. Maar te vergeefs, want alles was zwaar begroeid<br />
en wij moesten om den berg heendraaien om een<br />
open plek te bereiken, van waar wij het gewenschte uitzicht<br />
hadden. Een geweerschot werd gelost, dat door onze<br />
vrienden van de Zeemeeuw beantwoord werd. Onmiddellijk<br />
gingen wij weer op weg en de zware nederdaling begon.<br />
Halverwege den berg ontmoetten wij een aantal Papoesche<br />
dragers met etenskistjes en zakken met rijst. Deze waren<br />
ons toegezonden door den heer VAN OOSTERZEE, die zich beangst<br />
begon te maken over ons lang uitblijven en die bericht<br />
had gekregen van den hoogen waterstand van de<br />
Papoea's, die wij hadden ontmoet aan de Sinái. Denkende,<br />
dat wij te weinig levensmiddelen hadden medegenomen,<br />
was hij zoo vriendelijk geweest ons eetwaren tegemoet te<br />
zenden. Wij deden ons te goed aan eenige lekkernijen, die<br />
wij gedurende den tocht hadden moeten missen en gingen<br />
weder spoedig op weg om maar zoo gauw mogelijk de Zeemeeuw<br />
te bereiken. Alhoewel zeer klein, konden wij toch
De Geelvinkbaai. 241<br />
zeer goed twee schepen op de zee onderscheiden, dit moesten<br />
de Zeemeeuw en de Bensbach zijn. Wij liepen vervolgens<br />
over den heuvelrug, die van uit de baai goed kenbaar was<br />
door de roode kleur. De heuvelrug was bedekt met laag<br />
struikgewas en vele Nepenthes bloemen.<br />
De beide schepen werden al grooter en grooter en wij<br />
meenden spoedig de Zeemeeuw te zullen bereiken, maar er<br />
wachtten ons nog onaangename oogenblikken. Aan den voet<br />
van den heuvel hadden wij nog een klein riviertje te doorwaden<br />
en wij hoopten daarna het bosch aan het strand door<br />
te kunnen wandelen. Maar het bosch bleek te bestaan uit<br />
rhizophoren, die voor het grootste gedeelte onder water<br />
stonden. Deze boomen hebben zeer eigenaardig gevormde<br />
wortels met punten, waarvan een klein gedeelte boven de<br />
modder uitsteekt. Al strompelende en struikelende gingen<br />
wij door het bosch, telkens misstappende en tot over de<br />
knieën in een zwarte papperige massa zakkende, die een<br />
ondragelijken stank verspreidde. De parapluie van Professor,<br />
die hem altijd tot steun had gediend, zag ik plotseling tot<br />
aan den knop in de modder verdwijnen; zij moest met de<br />
meest mogelijke omzichtigheid er uit getrokken worden, daar<br />
zij onder deze bewerking dreigde open te gaan.<br />
Het scheen wel, of wij voor het laatst nog eens flink van<br />
de modder moesten profiteeren om die vooral niet te vergeten.<br />
Maar aan alles kwam een einde, want na een halfuur<br />
tobben werd het bosch lichter, de bodem werd vaster en<br />
we stonden ten slotte op-het witte strand, verwelkomd door<br />
de heeren VAN OOSTERZEE en VAN WEEL. De meeste<br />
van de koelies sprongen in zee om al de onreinheden van<br />
de laatste dagen weg te spoelen en schenen te genieten
242 De Geelvinkbaai.<br />
van het verkwikkende water. De heer VAN WEEL vertelde<br />
ons, dat hij de vorige dagen eene opening had gevonden in<br />
het rhizophorenbosch en dat hij ons in het bosch was<br />
tegemoet gekomen, zoodat de laatste tocht door de vuile<br />
modder door een misverstand overbodig was geweest. Lang<br />
werd hier echter niet over geredeneerd, wij roeiden zoo<br />
spoedig mogelijk naar boord. Daar begon een duchtige<br />
reiniging, maar het duurde nog wel eenige dagen, voor dat<br />
de laatste sporen van de algeheele vervuiling verdwenen<br />
waren. Thans wachtte v. D. SANDE een drukke werkzaam-<br />
heid; de meeste koelies kregen in meer of mindere mate<br />
een aanval van malaria, terwijl onze door de boschmijten<br />
verwonde beenen dagelijks verbonden moesten worden. Van<br />
een grooten tocht was in de eerste dagen geen sprake; een<br />
gedeelte der expeditieleden kon voorloopig geen schoenen dra-<br />
gen, terwijl de koelies ook niet bruikbaar waren. Den eersten<br />
tijd was elk druk bezig met het sorteeren van het verzamelde.<br />
Den 2den Maart verlieten wij Sarí en stoomden door de<br />
straat Amberpön met bestemming naar het eiland Mioswar.<br />
Professor bracht een bezoek aan het eiland ter onderzoek<br />
van het gesteente; de bevolking van de zich daar bevindende<br />
nederzetting vluchtte op het gezicht der twee stoomschepen,<br />
zoodat er geen aanraking met hen werd verkregen.<br />
Tegen den middag kwamen wij ten anker voor Jende op<br />
het eiland Rön gelegen. Aan het strand stonden twee nette<br />
huizen, een was dat van den. zendeling; het andere een kerkje.<br />
De huizen der inboorlingen zijn op palen in zee gebouwd.<br />
V. D. SANDE en ik brachten een bezoek aan eenen daar<br />
wonenden handelaar, die ons allervriendelijkst ontving en ons<br />
onthaalde op heerlijk koele klappers.
De Geelvinkbaai. 243<br />
Tot zijne huisgenooten behoorden een jonge casuaris en<br />
een kleine schildpad, die het niet ontbrak aan goeden eetlust.<br />
Hij zwom in een soort van tobbe rond en verslond gretig<br />
de hem toegeworpen stukken visch.<br />
Den 4den Maart vertrokken wij naar Bawé, dat gelegen is<br />
aan het einde der baai van Umar. Het was een prachtige tocht,<br />
dikwijls stoomden wij vlak langs dicht begroeide eilandjes. De<br />
bewoners van de nederzettingen zagen wij naar de bosschen<br />
vluchten, bevreesd, dat er eene afstraffing zou volgen; hier<br />
en daar zagen wij de Nederlandsche driekleur wapperen.<br />
Bawé bestaat slechts uit één huis, bevattende de toko van<br />
de Nieuw-Guinea-Handelmaatschappij. Het strand levert een<br />
uitstekende vangplaats van vlinders op, die komen azen op<br />
het vuil door de zee aangespoeld. Des avonds zagen wij twee<br />
struiken op den wal, die met vrij regelmatige tusschenpoozen<br />
verlicht werden door een groot aantal lichtgevende kevers,<br />
vooral het tegelijk licht geven der kevers is zeer opvallend.<br />
Des morgens van den 6den Maart ankerden wij voor Wakóbi.<br />
Het strand leverde wederom een goede vangplaats op voor<br />
vlinders. Ik zag een groote boot met vrouwen van wal steken,<br />
waar hun geheele huishouden op geladen scheen.<br />
Des middags stoomden wij naar het noordelijk gelegen<br />
Nápan. Een bezoek aan den wal met VAN DER SANDE had<br />
tot resultaat, dat wij eenige foto's konden maken en ethnografica<br />
machtig werden.<br />
Volgens inlichtingen van den heer VAN OOSTERZEE moesten<br />
er op het noordelijk gelegen eiland Anggar M ios steenkolenlagen<br />
voorkomen. Den 7den des morgens vroeg naderden wij<br />
het eiland en zagen reeds van verre een afstorting, pikzwart<br />
van kleur, zoodat men meende hier te doen te hebben met
2.44:<br />
De Geelvinkbaai.<br />
steenkolen. Professor ging onmiddellijk naar den wal, maar<br />
was vrij spoedig weder aan boord terug en bracht het treurige<br />
bericht, dat het slechts kolenlei was.<br />
Wij zetten daarna koers naar Wendèsi, dat wij tegen den<br />
middag bereikten. Wij kregen aan boord een bezoek van<br />
den aldaar wonenden zendeling, den heer J. A. VAN BALEN.<br />
Wij beloofden hem, dat wij hem den volgenden dag een<br />
bezoek zouden brengen; hij was zoo welwillend ons een<br />
collectie dieren op spiritus en een groot aantal vlinders te<br />
geven. Ik breng gaarne hier openlijk mijn dank aan den heer<br />
VAN BALEN voor het ons geschonken zoölogisch materiaal,<br />
alsmede voor de vriendelijke ontvangst, die wij te zijnen<br />
huize hebben ondervonden. Ons plan om hem den volgenden<br />
dag te bezoeken, konden wij niet ten uitvoer brengen, daar<br />
de menschen, die waren uitgezonden om monsters te halen
De Geelvinkbaai. 245<br />
van de zoogenaamde steenkolen, terugkeerden met stukken,<br />
die volgens Professor, evenals op het eiland Anggar Mios,<br />
uit kolenlei bestonden. Zeer vroeg in den morgen vertrokken<br />
wïj naar Manokwari, na een brief te hebben achtergelaten<br />
voor den heer VAN BALEN om onze verontschuldigingen aan<br />
te bieden voor ons haastig vertrek.<br />
Voor hem en zijne vrouw moet het wel een onaangenaam<br />
oogenblik zijn geweest, toen zij den volgenden morgen de<br />
Zeemeeuw en de Bensbach niet meer in de kleine baai zagen<br />
liggen. Gelukkig deden wij later nogmaals Wendèsi aan en<br />
hadden wij het genoegen met zijne vrouw kennis te maken<br />
en de geheele inrichting aldaar te bezichtigen; maar hierover<br />
later.<br />
Den 9den Maart lagen wij wederom voor anker voor<br />
Manokwari en werden alle preparatieven gemaakt voor onzen<br />
tocht naar de Humboldtbaai.<br />
De controleur de heer P. E. MOOLENBURGH, die ons was<br />
toegevoegd tijdens ons verblijf aan de Humboldtbaai, kwam<br />
met een zevental oppassers aan boord. Den 13den Maart<br />
arriveerden wij op onze plaats van bestemming, zooals ik<br />
reeds in mijn eerste hoofdstuk vermeldde.<br />
Thans moet ik een grooten sprong maken naar den 21sten<br />
Juli, toen wij op den terugweg van de Mápia-eilanden weder<br />
te Doré ten anker kwamen. Wij hadden gaarne nog twee<br />
tochten gemaakt: het beklimmen van het Arfakgebergte<br />
en een tocht naar een meer, gelegen op ongeveer de<br />
helft van de breedte van Nieuw-Guinea, ten zuiden van<br />
de Geelvinkbaai om vandaar uit de Zuidkust te bereiken.<br />
De tijd ontbrak ons echter en wij dienden dus eene keuze te<br />
doen. De beklimming van het Arfakgebergte zou wellicht
246 De Geelvinkbaai.<br />
zeer veel nieuwe opleveren, vooral op zoölogisch gebied. Hier<br />
is ook het gebied van de merkwaardige Proechidna, maar<br />
dit zou ons te veel tijd nemen, daar er een pad moest gehakt<br />
worden naar den top, welk werk weken zou duren.<br />
Wij besloten dus een tocht naar het meer te maken en<br />
zoo mogelijk de Zuidkust te bereiken.<br />
De dagen voor ons bezoek werden benut met het inpakken<br />
en verzenden van het verzamelde materiaal. De „van Goens"<br />
arriveerde den 23sten Juli en deze nam vele van onze met<br />
moeite vergaarde schatten mee naar het vaderland. Toen dit<br />
alles gereed was, gingen w ij eenige bezoeken afleggen op de<br />
wal o. a. bij den heer VAN OOSTERZEE, op zijn hoog gelegen<br />
villa, waarvan men een mooi uitzicht heeft over de baai en<br />
het Arfakgebergte en bij den heer MOOLENBURGH, met wien<br />
wij zooveel lief en leed hadden gedeeld. Hij was zoo vriendelijk<br />
om verschillende clichés ter beschikking van de expeditie<br />
te stellen, waarvan ik er dan ook verscheidene in mijn<br />
boek heb kunnen opnemen. /<br />
Verder bezochten wij den heer J. D. PASTEUR, die hier<br />
een huis had opgericht, ongeveer op dezelfde plek, waar eens<br />
WALLACE had gewoond. Hij had zich geheel gewijd aan<br />
het verzamelen van zoölogica, voornamelijk op het gebied<br />
van entomologie. Heiaas kregen wij later het bericht, dat hij<br />
aan de Humboldtbaai, waarheen hij was vertrokken, overleden<br />
was.<br />
Op een van onze tochten langs het strand hadden wij het<br />
genoegen de werking te zien van eene smidse met blaasbalg.<br />
De Papoea's hier zijn vrij vaardig in het smeden, de daar<br />
vervaardigde kapmessen staan goed bekend, onze Tobádiërs<br />
kochten er enkele in ruil voor eenige schildpadden oor-
De Geelvinkbaai. 247<br />
ringen. Deze ringen werden blijkbaar zeer begeerd door de bewoners<br />
der Geelvinkbaai. Zooals uit onderstaande photo blijkt,<br />
bestaat de blaasbalg in hoofdzaak uit twee groote bamboekokers,<br />
waarin de daar achter zittende Papoea twee zuigers,<br />
van vederen gemaakt, heen en weer beweegt. De lucht komt<br />
dan door twee pijpen, verbonden met de twee bamboekokers,<br />
in het vuur, dat hierdoor feller brandt. Behalve kapmessen<br />
vervaardigen zij ook zilveren armbandjes en versieringen<br />
uit rijksdaalders.<br />
Het zou al te ondankbaar zijn, indien ik niet enkele<br />
woorden wijdde aan den vriendelijken zendeling, den heer<br />
J. Z. VAN HASSELT. Hij woont op een klein eilandje Mánas-
248 De Geelvinkbaai.<br />
wari tegenover Manokwari en heeft daar behalve zijn eigen<br />
aangenaam ingericht huis, waarop de' woorden „Welkom op<br />
Mansinam" prijken, een kerkje, waarin tal van Noemfoorsche<br />
opschriften langs de wanden hangen en eene kleine school<br />
voor de Papoesche jeugd. Behalve dat wij van hem eenig<br />
materiaal op spiritus ontvingen; kreeg ik nog een groot aantal<br />
Ornithoptera poppen, die mij door de kinderen, die door<br />
hem onderwezen werden, gebracht werden. DE BEAUFORT<br />
en ik brachten een bezoek aan de school en daar werd ons<br />
door een der kleinen met een prachtig gekleurde hansop aan,<br />
op de kaart aangewezen, welke tochten wij hadden gemaakt.<br />
Hij hield daarbij een verhaal in het Noemfoorsch, de in de Geelvinkbaai<br />
algemeen geldende taal, verder werden er nationale<br />
liederen in dezelfde taal gezongen, naar ik meen vertaald door<br />
Mevr. VAN HASSELT. Onder de vlijtige leerlingen bevond<br />
zich een jonge Papoea, die zeker pas was aangekomen, wan t<br />
in tegenstelling met de anderen, bestond zijn kleeding slechts<br />
uit een snoertje kralen om den hals.<br />
Wij namen hartelijk afscheid van den krassen grijsaard,<br />
die ons van de trappen van zijn huis wuivend vaarwel<br />
zeide.<br />
Des avonds werd de stilte verbroken door het plassen van<br />
riemen, waarop wij een groot vaartuig zagen naderen. Wij<br />
herkenden spoedig de leerlingen van den heer VAN HASSELT<br />
met hunnen meester, eveneens een inboorling. Zij roeiden,<br />
langzaam om het schip heen en zongen in hunne taal het<br />
Wien Neerlandsch Bloed. Wat klonk dat eenvoudig en 'mooi<br />
over het water.<br />
Aan boord gekomen verrasten zij ons met een mand<br />
heerlijke vruchten, o. a. prachtige pompelmoes en papaja en
De Gëelvinkbaai. 249<br />
verder een mandje eieren. Ik behoef nauwelijks te zeggen,<br />
dat een en ander met dankbaarheid werd aanvaard.<br />
Toen alles in gereedheid was, gingen wij den 28 sten Juli<br />
tegen vijf uur onder stoom met bestemming naar Wendèsi<br />
en arriveerden aldaar den volgenden morgen vroeg. Gelukkig<br />
konden wij thans het beloofde bezoek aan den heer<br />
VAN BALEN brengen en hem tevens bedanken voor al het<br />
Wendèsi..<br />
materiaal, dat hij verzameld had en naar de Humboldtbaai<br />
had gezonden. Zoodra het anker was gevallen, was de<br />
heer VAN BALEN denkelijk vast besloten om ons ditmaal niet<br />
7,00 spoedig te laten vertrekken. Waar de heer VAN HASSELT<br />
in een zoogenaamde hervormde wereld huist, waar booten<br />
van de Pakketvaart geregeld komen, daar woont de heer<br />
VAN BALEN geheel afgezonderd en moet hij zijne brieven
250<br />
De Geelvinkbaai.<br />
zelf gaan halen te Jende op het eiland Ron. Gelukkig heeft<br />
hij van een vermogend Nederlander een kleine motorboot<br />
gekregen, zoodat hem dit werk zeer veel lichter is gemaakt.<br />
Hij schijnt deze boot zeer goed te besturen, trouwens aan<br />
handigheid ontbreekt het hem niet, daar hij zijn eigen huis<br />
heeft gebouwd. Dit ligt boven op een heuvel en heeft een<br />
mooi uitzicht over de baai van Wendèsi, waarin tal van kleine<br />
eilandjes liggen. Mevrouw VAN BALEN was zoo vriendelijk<br />
ons haar geheele huis te laten zien, verder de school en de<br />
kamers, waar de kleine leergierige Papoeas in gehuisvest<br />
waren. Alles zag er eenvoudig en zindelijk uit.<br />
Uit inlichtingen vernam Professor, dat er in een rivier, de<br />
Mamåpiri, ammonïeten waren gevonden; het besluit was dan<br />
ook spoedig genomen, daarheen te zullen gaan. De gewone<br />
onbeschrijfelijke wanorde heerschte er na dit besluit aan boord,<br />
daar een ieder druk bezig was met het in orde brengen<br />
van de mede te nemen bagage. Daar wij thans eenige<br />
ondervinding hadden, liep alles vlug van stapel en waren<br />
wij spoedig aan wal. Onze Tobádiers zouden tevens op<br />
dezen tocht als proef worden medegenomen. Er heerschte<br />
groote vreugde onder hen, toen zij het nieuws vernamen,<br />
maar deze werd wel bekoeld, toen hun ook voorwerpen werden<br />
gegeven om te dragen. Toch moet ik zeggen, dat zij dit<br />
welgemoed en zonder morren deden; alleen een groote vierkante<br />
blikken bus met alcohol, die ook zeer onhandig was<br />
om te dragen, trachtten zij steeds aan elkaar op te dringen<br />
en het einde was meestal, dat een van ons er bij moest<br />
komen om een ongelukkige aan te wijzen, die het betrekkelijke<br />
genot zou genieten om met dit voorwerp op zijn rug<br />
langs de moeilijke paden voort te sukkelen.
Meisje in rouwgewaad te Wendèsi.
De Geelvinkbaai. 251<br />
Op het strand zagen, wij een zonderling uitgedost meisje<br />
in een lang kleed van boombast met een capuchon over het<br />
hoofd. Het geheel was versierd met roode en gele lintjes.<br />
De heer VAN BALEN vertelde ons, dat zij in rouwgewaad was.<br />
Hij vertelde ook nog als bijzonderheid, dat indien een<br />
Papoesche huisvader verheugd wordt met een tweeling, hij<br />
als bezuinigingsmaatregel een der twee zuigelingen ter dood<br />
brengt. Gelukkig maar, dat deze vermeerdering van familie<br />
tot de zeldzaamheden behoort. Ditzelfde heeft ook plaats,<br />
indien het pas geboren kind van een ander geslacht is, dan<br />
hij zich gewenscht heeft.<br />
De heer VAN BALEN begeleidde ons op onzen tocht, die<br />
eerst stroomopwaarts langs de Magingarói liep, vervolgens<br />
door het bosch, om na een klein uur loopens de bijna geheel<br />
uitgedroogde Papararó te bereiken. Stukken en grootendeels<br />
afgerolde ammonieten werden spoedig gevonden, wij bogen<br />
daarna oostwaarts om naar de sterk stroomende Utuwái en<br />
bereikten ten slotte, diens zijrivier de Mamåpiri, de plaats<br />
van onze bestemming. Ook deze bedding is bijna geheel<br />
uitgedroogd en lijkt in dit jaargetijde op een smal beekje.<br />
Er moest naar een geschikte kampplaats uitgezien worden,<br />
die wij spoedig in een droge bedding vonden. Men moet<br />
echter voorzichtig zijn met het kampeeren in een droge<br />
rivier, daar er 's nachts wel eens een hevige regenbui kan<br />
opkomen, die minder aangename gevolgen- zou hebben.<br />
Wij gingen zoo ver mogelijk de rivier op, die dikwijls versperd<br />
was door groote rotsblokken en kleine watervallen. Wij verzamelden<br />
zeer veel materiaal o. a. zeer groote ammonieten ter<br />
grootte van een Leidsche kaas, die vóorloopig in hoopen aan<br />
den oever werden nedergelegd om later door de Papoea's
252<br />
De Geelvinkbaai.<br />
naar boord gedragen te worden. Zij deden dit al dansende<br />
en springende en schenen niet in het minst gehinderd te zijn<br />
door zoo'n zware vracht. Voor ons was dit bijzonder aangenaam,<br />
daar wij hierin het bewijs zagen, dat zij voortreffelijke<br />
dragers op den volgenden tocht zouden zijn.<br />
Bij het opnemen van de zware steenen maakten zij een<br />
piepend geluid door de lippen stijf op elkaar ie drukken.<br />
Terwijl wij aan het verzamelen van ammonieten waren,<br />
hield DUMAS zich bezig met het visschen met toeba, dat<br />
met succes bekroond werd.<br />
Den volgenden morgen gingen wij eerst de rivier weer een<br />
eind op en verzamelden, wat wij konden o. a. een groot<br />
aantal zoetwatermollusken. Des middags keerden wij terug<br />
naar de Zeemeeuw; het pad was niet moeilijk, maar dicht<br />
bij de zee werden wij weder getracteerd op een rhizophorenbosch,<br />
gelukkig niet zoo groot als dat bij Sarí.<br />
Volgens inlichtingen had deze tocht zeer lang en bezwaarlijk<br />
moeten zijn, maar het bleek een van de gemakkelijkste te zijn,<br />
die wij tot nog toe gemaakt hadden. Wij brachten des middags<br />
nog een bezoek aan de familie VAN BALEN om te bedanken<br />
voor een groot aantal vruchten, die zij ons hadden<br />
toegezonden.<br />
Tegen den avond van den 31 sten Juli kwamen wij ten<br />
anker voor Kwatisoré. Het is een kleine nederzetting van<br />
eenige huizen met den eigenaardigen schildpadvorm. Ook hier<br />
ontbreekt de onvermijdelijke Ternataansche jager, met name<br />
HANAFI, niet, die bekend stond een zeer groote schuld bij<br />
de Chineezen te Ternate te hebben. Hij werd met meer<br />
eerbied behandeld dan ik tot . nu toe bij deze personen<br />
gezien had; wellicht wegens de grootte van het bedrag,
De Geelvinkbaai. 253<br />
dat hij schuldig was. De Singadji of hoofd van de karnpong en<br />
de djoerabassa of tolk kwamen aan boord, waarna de gewone<br />
langdurige onderhandelingen een aanvang namen. De verkregen<br />
inlichtingen liepen nogal uiteen, maar het bleek toch,<br />
dat er op een afstand van vier of vijf dagen een meer moest<br />
zijn, genaamd het Jamürmeer. Dit zou een afwatering naar<br />
de Zuidkust hebben; na veel overleggen werd er besloten,<br />
dat wij een tocht naar het meer zouden maken, aldaar<br />
Vaartuig met vrouwen van Kwatisoré.<br />
booten trachten te krijgen en 200 naar de zuidkust te komen.<br />
Hoe wij verder zouden handelen, zouden wij van de omstandigheden<br />
laten afhangen; zooals uit het verdere verhaal<br />
zal blijken, bleek de laatste overweging juist te zijn.<br />
Wij gebruikten den volgenden dag om het pad, dat naar<br />
het Jamürmeer leidt, te onderzoeken en verder ethnografica<br />
in Kwatisoré te koopen. Zij, die naar het pad hadden gezocht,<br />
brachten het bericht, dit te hebben gevonden en<br />
tevens, dat er een goede ankerplaats in de nabijheid was,
254<br />
De Geelvinkbaai.<br />
zoodat een langdurig debarkeeren vermeden werd. Een en<br />
ander lag in de nabijheid van Åbu. Thans moesten wij ons<br />
nog voorzien van dragers, daar het bleek, dat wij die niet<br />
in voldoende aantal hadden. Er werd een bode gezonden<br />
naar een nederzetting om vandaar uit dragers te krijgen,<br />
maar hij kwam onverrichter zake terug, meldende, dat het<br />
dorp verlaten was. Hij keerde opmerkelijk vroeg terug, zoodat<br />
wij van meening waren, dat hij niet naar die nederzetting<br />
was geweest, maar rustig aan den wal bij een vuurtje<br />
bataten en obi had zitten poffen onder het genot van de<br />
hem gegeven tabak. Ook een goede gids ontbrak,<br />
De heer VAN OOSTERZEE, die ons zou vergezellen, kwam<br />
daarna aan boord; hij had een aantal dragers medegebracht<br />
van het naburige Jaur en tevens zorg gedragen voor<br />
gidsen. HANAFI verwaardigde zich ook om mede te gaan.<br />
Er was bericht gekomen, dat het beruchte hoofd BRAI, in<br />
vereeniging met de bewoners van het Jamurmeer, een groote<br />
raaktocht naar het zuiden had gehouden, eenige personen<br />
vermoord en slaven had gemaakt. Het was begrijpelijk,<br />
dat de heer VAN OOSTERZEE ons dezen tocht ontraadde met<br />
het oog op de vijandelijkheden, die hadden plaats gehad<br />
Maar niets kon ons van ons plan afbrengen en het gevolg<br />
was, dat de heer VAN OOSTERZEE met zijne oppassers ter<br />
onzer bescherming medeging.<br />
Wegens het klein aantal beschikbare dragers mocht dus<br />
slechts het hoogst noodzakelijke mede en moesten wij een<br />
zak met blikjes Californische vruchten tot onzen grooten spijt<br />
achterlaten.<br />
Eindelijk was alles gereed en vertrokken wij des morgens<br />
vroeg van den 3 den Augustus. Het gebrek aan dragers werd
De Geelvinkbaai. 255<br />
eenigszins vergoed, doordat zes matrozen van de Zeemeeuw<br />
zich bereid verklaard hadden om den tocht mede te maken.<br />
Een van hen, met name JUNUS, bleek reeds vroeger bij het<br />
Jamürmeer geweest te zijn, maar zijn geheugen daaromtrent<br />
liet hem wel eenigszins in den steek, hetgeen niet te verwonderen<br />
is, daar hij daar geweest was om in de buurt<br />
paradijsvogels te jagen en hem dus, behalve de speelboomen<br />
dezer vogels, weinig anders interesseerde.<br />
De weg was eerst modderig en moerassig, doordat zij door<br />
een rhizophorenboscn liep; gelukkig was het eb en konden<br />
wij dus over de wortels, die nu droog lagen, naar het hooger<br />
gelegen land klauteren. Bij elkaar genomen bestond de geheele<br />
trein uit een zeventig personen en had dus een respectabele<br />
lengte.<br />
Na een aantal riviertjes en beekjes te zijn overgetrokken,<br />
ging het pad steil bergopwaarts. Na langdurig klimmen<br />
bereikten wij den top en hadden uitzicht op de zee achter<br />
ons. Voor ons lag het land van belofte; op den top van<br />
den berg had men een bosch in brand gestoken, waarschijnlijk<br />
om er een tuin aan te leggen. De kale stammen<br />
en verschroeide bladeren deden ons een oogenblik denken<br />
aan een Hollandsch herfstlandschap, maar de heerschende<br />
warmte hielp ons spoedig uit den waan. Na de afdaling<br />
kwamen wij in het vlakke land; het pad scheen nogal druk<br />
beloopen te zijn, hier en daar zag men kleine hutten, waarin<br />
de Papoea's overnachten, die op weg zijn naar de noordkust.<br />
Ze waren hoogst eenvoudig en gedekt door Pandanusbladeren,<br />
die voor een uitstekende afwatering zorgden. Door den vorm<br />
der bladeren gelijkt de bedekking eenigszins op een, rond<br />
gebogen dak van gegolfd, gegalvaniseerd ijzer.
256 De Geelvinkbaai.<br />
Bij een klein beekje gekomen verklaarde de gids, dat wij<br />
hier moesten overnachten, daar er verderop geen water meer<br />
was. Dat wilde dus zooveel zeggen, dat, indien wij verder<br />
trokken, de rijst niet gekookt kon worden. Wij waren zoo vrij<br />
dit te betwijfelen, bekend als wij waren met het waterrijke<br />
binnenland van Nieuw-Guinea.<br />
Scherp ondervraagd bleek het, dat er verderop veel water<br />
was en de verdere tocht heeft dan ook bewezen, dat<br />
wij op elk moment van den dag de een of andere beek<br />
hadden te doorwaden. Waar wij gebonden waren aan een<br />
beperkt aantal levensmiddelen, was het dus van belang zoo<br />
snel mogelijk voort te komen. Dat de gids meer op zijn<br />
gemak gesteld was, begrijp ik echter ook zeer goed.<br />
Wij maakten nog een flinke marsch, en sloegen daarna ons<br />
kamp op bij een kristalhelder riviertje, de Krita.<br />
Reeds om zeven uur waren wij den volgenden morgen op<br />
weg en de talrijke te doorwaden riviertjes waren in vollen<br />
tegenspraak met het verhaal van onzen gids.<br />
Tegen acht uur bereikten wij de nederzetting Nagramádu,<br />
die verlaten bleek te zijn. Het verhaal van den man, dien<br />
wij hierheen hadden gezonden om dragers te krijgen kon<br />
dus wel waar zijn. De raaktocht naar de zuidkust zal wel<br />
in verband gestaan hebben met de verlatenheid van dit dorp.<br />
Het bestond slechts uit eenige groote huizen, omgeven<br />
door groote tuinen, waarin pisang, papajaboomen en suikerriet<br />
groeiden. Verder groote struiken Spaansche peper, die bewezen,<br />
dat hier ook Ternataansche jagers geweest waren.<br />
Wij vervolgden onzen weg en belandden spoedig ia een<br />
moeras, het bleek weldra, dat wij een verkeerden weg waren<br />
ingeslagen en wij verloren ongeveer twee uur door deze
De Geelvinkbaai. 257<br />
dwaling. Na lang zoeken vonden de Papoea's den goeden<br />
weg, daarna werd er flink door gemarcheerd.<br />
Dicht bij eene groote rivier, de Méré, vonden wij verscheidene<br />
hutten van Papoea's, die op de jacht waren;<br />
zij leefden daar onder leiding van den Ternataan SAIGOEN.<br />
Het was een persoon met een zeer onaangenaam uiterlijk;<br />
hij had een van zijne oogen verloren, wat zijn voorkomen<br />
nog ongunstiger deed schijnen. Hij scheen aan de Zuidkust<br />
te zijn geweest, wat een reden voor ons was om hem<br />
onmiddellijk aan de expeditie te verbinden; trouwens het<br />
verzoek om mede te gaan durfde hij door de aanwezigheid<br />
van den heer VAN OOSTERZEE waarschijnlijk niet goed weigeren.<br />
Wij kampeerden dien nacht aan de Wagáni, een mooie<br />
schilderachtige rivier; Professor vond in de bedding eenige<br />
fragmenten van ammonieten. Wij hadden daar groote last<br />
van een klein soort bijen, die wel niet staken, maar zich<br />
ïn grooten getale op het gezicht en de handen zetten. Zij<br />
verspreidden een onaangename zoete lucht en waren kleverig,<br />
zoodat zij verward raakten in de haren van hoofd en baard.<br />
Met het ondergaan van de zon verdwenen echter deze kleine<br />
kwelgeesten.<br />
Den 5den Augustus waren wij vroeg op weg; na een uur<br />
loopens kwam er plotseling stilstand in de voor mij loopende<br />
koelies en zij schenen niet verder meer te willen gaan. Ik<br />
ging mij overtuigen, wat hiervan de oorzaak was en zag een<br />
vrij groote slang, die in een van de boomen, die langs het<br />
pad stonden, gekronkeld naar beneden hing. Nadat het dier,<br />
dat zooveel consternatie had teweeg gebracht met eernge geweerschoten<br />
was afgemaakt en in het groote alcoholblik was<br />
17
258 De Geelvinkbaai.<br />
geborgen onder groot protest van den drager, konden wij onzen<br />
weg weder vervolgen.<br />
Deze was vrij eentonig en liep door het vochtige oerwoud.<br />
Somtijds maakte het pad een grooten omweg langs een van<br />
de woudreuzen, die om de een of andere reden was gevallen.<br />
Des middags werden wij nog vergast op een flinke regenbui,<br />
waartegen wij ons konden beschutten in eenige kleine hutten,<br />
die langs het pad stonden.<br />
Wij overnachtten in de half droge bedding van de rivier<br />
de Bu Ama, alwaar vroeger eene nederzetting moet geweest<br />
zijn van jagers, daar er eenige cultunrboomen in de nabijheid<br />
groeiden. Het oerbosch zelf leverde weinig vruchten op<br />
voor de consumptie en dit bepaalt zich tot nangka's, artocarpus<br />
en jamboesa's.<br />
Vooral de nangka's brachten somtijds eenige vlugheid in<br />
de zoo langzame koelies. Op dezen tocht ging het echter<br />
beter met hen, omdat de zwakken en ongeschlkten reeds waren<br />
teruggezonden of achtergelaten.<br />
SAIGOEN deelde ons mede, dat wij den volgenden dag aan<br />
het Jamürmeer zouden komen. Daar dergelijke informaties<br />
niet altijd te vertrouwen zijn, geloofden wij dan ook niet, dat<br />
wij het verlangde meer zoo spoedig zouden bereiken.<br />
Tot twaalf uur was den volgenden dag de weg vrij goed<br />
begaanbaar; wij rustten een oogenblik uit in de droge bedding<br />
van een rivier om krachten te verzamelen in de hoop dien<br />
avond het Jamürmeer te zullen bereiken.<br />
Wij betraden vervolgens een zeer drassig en modderig<br />
terrein; sagoboomen, die in de modder welig tierden, groeiden<br />
daar in grooten getale. Als bijzonderheid vermeld ik nog,<br />
dat wij een reusachtige leguaan langs den stam van een boom
De Geelvinkbaai. 259<br />
naar boven zagen kruipen; scherp afgeteekend tegen het helle<br />
daglicht geleek hij wel een kleine Fafne. Eenige schoten uit<br />
een mauserpistool deden hem naar beneden tuimelen; bij<br />
nader onderzoek bleek hij te groot om in zijn geheel<br />
mede te nemen, wij vergenoegden ons dus maar met den<br />
kop. De Tobádiërs verdeelden het vleesch onder elkaar<br />
en roosterden het des avonds bij het vuur. Het vel werd<br />
eveneens netjes bewaard en gedroogd, om later over een<br />
trom te spannen.<br />
Hoe verder wij kwamen, des te meer last kregen wij van de<br />
modder; op de diepe plekken waren er kleine boomstammetjes<br />
over heen gelegd en hier moest met de grootste omzichtigheid<br />
over heen gebalanceerd worden. Een der Tobádiërs zag ik<br />
bij een misstap tot over zijn middel in de dikke bruine<br />
modder wegzakken.<br />
Op eens hoorden wij den gids luid roepen, hij scheen<br />
menschen gezien of gehoord te hebben, anderen beweerden,<br />
dat zij het geluid van sagokloppen gehoord hadden. Op<br />
het geroep werd echter geen antwoord gegeven. Ten slotte<br />
konden wij niet verder vanwege de modder, die hier en daar<br />
doorsneden was door sloten, gevuld met geelachtig vuil water.<br />
Er werd daarop halt gehouden te midden van deze modder,<br />
ieder zocht een hoog plekje of een boomstam om daarop<br />
uit te rusten. SAIGOEN, die hier goed bekend scheen te zijn,<br />
begon daarna seinen te geven aan de bevolking, die op een<br />
klein eilandje Angádi midden in het meer woont. Er werd<br />
een groote brandstapel van nat hout gemaakt, die spoedig<br />
een zware rookkolom naar boven wierp en gemakkelijk<br />
door de bewoners van het meer kon gezien worden. Af en<br />
toe werden er geweerschoten gelost.
260 De Geelvinkbaai.<br />
Wij bleven tevergeefs wachten en dachten met angst, hoe<br />
wij den nacht in dit drassige terrein zouden moeten doorbrengen.<br />
Toen het laat begon te worden, besloten wij toch<br />
hier te overnachten en voorloopig eenige tenten op te slaan,<br />
voor het geval onze vrienden van het meer niet mochten komen.<br />
Terwijl wij druk bezig waren met het opslaan der tenten,<br />
kwam plotseling het bericht, dat de booten van het meer<br />
waren aangekomen. Bij nader onderzoek was er slechts één<br />
vrij groote boot, die ons allen en de bagage niet kon bevatten,<br />
zoodat er besloten werd, dat VAN NOUHUYS, DE<br />
BEAUFORT, DUMAS en ik achter zouden blijven en de heer<br />
VAN OOSTERZEE met de overige leden der expeditie en<br />
een gedeelte der koelies en oppassers naar de nederzetting<br />
in het meer zouden gaan. Wij waren druk bezig met het in<br />
orde brengen van de tenten en met het braden van een<br />
kroonduif, toen het donker begon te worden, wat in de tropen<br />
vrij plotseling geschiedt.<br />
Maar met het invallen van de duisternis kwam er tegelijk<br />
een heirleger van muskieten opzetten, waarvan wij het bestaan<br />
over dag niet hadden kunnen vermoeden. Het werd<br />
zoo erg, dat de klamboes gespannen werden en ieder, die<br />
geen werkzaamheden buiten de tent had, trok zich terug in<br />
zijn bed. Het eten werd door een van de jongens bediend,<br />
maar deze maakte "de wonderlijkste bewegingen en grimassen,<br />
tengevolge van de steken der muskieten. Onze borden werden<br />
voorzichtig onder de gordijnen doorgeschoven om toch maar<br />
vooral geene muskieten tegelijk mede binnen te krijgen.<br />
Deze ellendige dieren weten altijd door een kleine opening<br />
binnen te komen of wei zij kruipen onder het gordijn door,<br />
wanneer het niet goed onder het bed is ingestopt. De koelies
De Geelvinkbaai. 261<br />
en onze jongens wikkelden zich in hunne sarongs en hadden<br />
zoodoende niet veel last van de steken, hoewel de muskieten<br />
uitstekend door een strak gespannen witte pantalon weten<br />
te steken.<br />
Onze arme Tobádiërs hadden het echter veel moeilijker<br />
met hunne luchtige kleeding; zij zaten rondom een groot<br />
vuur en zwaaiden met stukken brandend hout om rook te<br />
verwekken en daarmede de kwelgeesten te verdrijven. Een<br />
van hen klom zelfs in eenen boom, maar ook dit hielp<br />
niets, want hij werd overal vervolgd door de muskieten.<br />
In Herodotus vond ik later eene beschrijving, die hier geheel<br />
van toepassing is en die. ik voor de eigenaardigheid vermeld:<br />
„Tegen de muggen, die overvloedig zijn, hebben zij dit<br />
„verzonnen. Zij die boven de moerassen wonen, worden door<br />
„torens geholpen, waarop zij klimmen om te slapen; want<br />
„de muggen kunnen door de winden niet hoog vliegen.<br />
„Doch die in de moerassen leven, hebben dit andere ver-<br />
„zonnen in plaats van de torens. ledere man van hen heeft<br />
„een net, waarmede hij des daags visschen vangt en des<br />
„nachts gebruikt hij het op de volgende wijze: het bed,<br />
„waarin hij rust, daarom heen hangt hij het net, en dan<br />
„kruipt hij daaronder en slaapt. En de muggen, indien hij<br />
„in een mantel gewikkeld slaapt of in een laken, bijten daar-<br />
„door heen, doch door het net heen beproeven zij het niet<br />
„één maal" ¹).<br />
Men ziet, dat deze aanhaling geheel in overeenstemming<br />
is met onze situatie; alleen de passage: „hij kruipt daar-<br />
¹) Herodotns, Muzen; uit het Grieksch door CH. M. VAN DEVENTER. Boek.<br />
II, Euterpe 95.
262 De Geelvinkbaai.<br />
onder en slaapt" is niet waar, want de muskieteh weten<br />
toch altijd in het net te komen en men slaapt dan „niet".<br />
Het schijnt, dat deze dieren juist het moment afwachten<br />
om te steken, als men in slaap valt en zoodoende iemand<br />
weder doen wakker schrikken.<br />
Het was mij onmogelijk om dien nacht te slapen en ik<br />
begon met een kaars de muskieten in mijn klamboe te<br />
vangen. Ik zag een aantal muskieten al dansende en gonzende<br />
in mijn klamboe rondvliegen en stak uit wanhoop een<br />
sigaar op om hen zoodoende te verdrijven. DE BEAUFORT,<br />
die naast mij lag, zag ik spoedig mijn voorbeeld volgen en<br />
wij wachtten al rookende en jacht makende op de ellendelingen<br />
den morgen af. Alhoewel de muskieten met het zonlicht<br />
verdwijnen, was dit in dit sombere bosch geenszins het<br />
geval en het was vermakelijk om te zien, hoe wij ons aankleedden.<br />
Al dansende en springende moesten sokken en<br />
schoenen aangetrokken worden en men liep maar steeds<br />
heen en weer om van de dieren bevrijd te raken. Met onze<br />
Tobádiërs was het ook treurig gesteld; zij hadden evenmin<br />
geslapen en dat nog wel, terwijl zij doodmoe waren van het<br />
dragen van de zware vrachten. Ze zullen dien nacht wel eens<br />
gedacht hebben aan hunne muskietenvrije huizen aan de<br />
Humboldtbaai. Gelukkig kwamen tegen acht uur de booten om<br />
ons af te halen en het behoeft nauwelijks vermeld te worden,<br />
dat een ieder de handen uit de mouw stak — voor zoover zij<br />
mouwen hadden — om de bagage in de booten te helpen laden,"<br />
om dit ellendige oord zoo spoedig mogelijk te verlaten.<br />
Allereerst volgden wij een nauwe sloot, die door het bosch<br />
liep, om vervolgens te midden van riet en waterplanten te<br />
komen, waar wij met moeite doorheen kwamen. Wij kregen
De Geelvinkbaai. 263<br />
tevens een gezicht over het meer, dat moerassige oevers<br />
heeft; daarachter verheft zich het bergland. In het midden<br />
zijn twee steile eilandjes, waarvan slechts één bewoond is,<br />
namelijk Angádi en dat het doel van onzen tocht was. De<br />
Nederlaridsche vlag wapperde uit één der huizen.<br />
Tijdens den overtocht zagen wij groote kluchten waterwild;<br />
in een boom zaten witte reigers, verder zwommen er meerkoeten<br />
en waterhoenders, die niet erg schuw waren. In de lucht zweefden<br />
groote koppels eenden en aalscholvers. De overige leden<br />
der expeditie troffen wij in een weinig rooskleurigen toestand<br />
aan, daar ook zij dien nacht veel last van de muskieten hadden<br />
gehad. Zij vertelden ons, dat zij den vorigen dag een moeilijken<br />
overtocht hadden gehad door de vrij hooge golven,<br />
die op het meer stonden. Een Papoea, die op den voorsteven<br />
stond, had getracht met zijn haarkam de woede der<br />
golven te bedaren, maar dit, volgens zijn zeggen anders zoo<br />
onfeilbare middel, faalde thans. Zij waren echter zonder<br />
waterschade op 'het eiland aangeland en hadden bezit genomen<br />
van een groot huis, dat nog niet geheel voltooid<br />
scheen. Het huis had den bekenden schildpad vorm, maar<br />
alleen het middengedeelte en een rij kamers aan de rechterzijde<br />
was voltooid. Een trap van dunne boomstammen,<br />
die beter geschikt was voor een kippenhok, gaf toegang tot<br />
het huis. Toen zij den vorigen dag het eiland betraden,<br />
stak er een prauw met ongeveer twintig personen van wal,<br />
die zeker bang waren, dat wij hier gekomen waren om een<br />
onderzoek in te stellen naar den raaktocht, dien zij zoo pas<br />
haar de zuidkust hadden ondernomen. Slechts een paar<br />
Papoea's, waaronder het hoofd, bleven achter; op al onze<br />
tochten hebben wij nooit menschen gezien, die een zoo
264 De Geelvinkbaai.<br />
ongunstig voorkomen hadden als deze personen, trouwens<br />
onderstaande foto spreekt genoeg voor zich zelf. Het is<br />
jammer, dat deze foto niet in kleuren gedrukt is,<br />
daar het hoofd van deze nederzetting, de derde persoon<br />
van links, zich getooid had met een soort van roode fez en<br />
verder een vuurrood jasje droeg. Aan zijne linkerzijde staat<br />
zijne vrouw, die buitengewoon veel op een orang oetan<br />
geleek. Eens zag ik haar aan den ingang van een kamer<br />
staan met hare beide armen om een deurpost geslagen en<br />
het was opvallend, hoe zij toen op het genoemde dier geleek.
De Geelvinkbaai. 265<br />
De geheele nederzetting bestond uit twee huizen, die echter<br />
groot genoeg waren om vele personen te bevatten. De huizen<br />
waren - op palen gebouwd en zagen er zeer vuil en<br />
onzindelijk uit; overal hingen wapens, speren, lansen en<br />
pijlen in bamboekokers, bruin gerookt door de vuren, die<br />
in de kamers gestookt werden. Wij troffen daar een wapen<br />
aan, dat. den vorm heeft van een knots, bestaande uit een<br />
korte steel door een koraalblok gestoken, dat een geducht<br />
wapen vormt.<br />
DUMAS vertelde ons, dat hij deze wapens tot nog toe<br />
alleen aan de zuidkust had gezien; wellicht waren deze voorwerpen<br />
in den strijd op de bevolking van de zuidkust veroverd.<br />
Groote varkens liepen snuffelend onder de huizen door én<br />
ook honden ontbraken niet.<br />
De geheele vestiging zoude men gerust een sterke vesting<br />
kunnen noemen, daar zij onbereikbaar is van bet binnenland,<br />
indien de bewoners hunne medewerking weigeren te verleenen<br />
door het verschaffen van booten.<br />
Wij trachtten zooveel mogelijk inlichtingen te verkrijgen<br />
omtrent den afstand naar de zuidkust en aangaande den<br />
waterweg, die daarheen voert, maar er was weinig uit deze<br />
menschen te krijgen, daar zij maar niet wilden gelooven,<br />
dat wij hier gekomen waren om onderzoekingen te doen en<br />
veeleer dachten zij, dat wij alle mogelijke inlichtingen wenschten<br />
te verkrijgen omtrent den. onlangs plaats gehad hebbenden<br />
raaktocht. .<br />
Het bleek, dat. er bij dezen strooptocht twintig menschen<br />
vermoord en acht slaven waren gemaakt. Een klein meisje,<br />
dat vandaar was medegenomen, liep in het huis rond; zij<br />
scheen zich hier volkomen gelukkig te gevoelen.
266 De Geelvinkbaai.<br />
• De dag werd geheel doorgebracht met onderhandelen; het<br />
eiland leverde voor ons niet veel op, toch werd er hier en<br />
daar nogal wat verzameld.<br />
Ten slotte kreeg men na lang vragen de zekerheid, dat<br />
het drie dagen zoude vorderen om de rivier, die de afwatering<br />
van het meer naar de zuidkust vormt, af te varen en, indien<br />
de stroom niet te sterk was, kon deze weder in vijf dagen<br />
opgevaren worden.<br />
Ter besparing van levensmiddelen werden alle bedienden<br />
en het grootste gedeelte der koelies teruggestuurd, terwijl<br />
de Tobádiërs bij ons zouden blijven om dienst te doen als<br />
roeiers. Wij kregen drie vaartuigen van de bewoners van<br />
Angádi, twee voor de expeditieleden en één voor den heer<br />
VAN OOSTERZEE.<br />
Twee gidsen hadden beloofd ons te zullen vergezellen,<br />
maar slechts één deed zijn belofte gestand; deze nam plaats<br />
in de boot van den heer VAN OOSTERZEE.<br />
Wij hadden onze booten bemand met onze Tobádiërs, die<br />
met krachtigen slag ons vaartuig door het water deden<br />
schieten. Zij schenen er een eer in te stellen de boot van<br />
den heer VAN OOSTERZEE, die door de oppassers geroeid<br />
werd, vooruit te blijven.<br />
Wij staken het meer over en volgden daarna de afwatering,<br />
ons door de gidsen aangewezen. Deze heet de Wa Údu en<br />
later de Uráma, na het ontvangen van eenen zijtak van denzelfden<br />
naam.<br />
Het was een geducht waterland, bedekt met riet en waterplanten;<br />
groote koppels watervogels vlogen bij onze nadering<br />
op. Stroom was er aanvankelijk weinig, maar deze<br />
werd gaandeweg sterker; er lagen gelukkig niet veel boom-
De Geelvinkbaai. 267<br />
stammen in de rivier, die de booten gemakkelijk doen omslaan,<br />
zoodra men er op stuit. Er werd echter door den<br />
voorman in de boot duchtig uitgekeken, daar de boomen<br />
veelal onder water liggen en men alleen door. de vreemd-<br />
.soortige strooming kan zien, dat er een boom in de rivier<br />
ligt. De oevers waren aan beide zijden laag en in den beginne<br />
begroeid met groote bamboestoelen.<br />
Allengs naderden wij het oerbosch, hooge boomen verhieven<br />
zich langs de oevers van de rivier, afgewisseld door groote<br />
modderbanken bedekt met hoog riet, waarop men de duidelijke<br />
sporen waarnam van krokodillen.<br />
De bekende boschgeluiden lieten zich weder hooren; een<br />
buceros vloog over ons heen met zijn eigenaardig geluid;<br />
dieper in het bosch hoorden wij het kakelende geluid van een<br />
Megapodius. De laagvlakte werd af en toe doorsneden door<br />
heuvelruggen van kalksteen. Tegen twaalf uur bereikten wij<br />
het vereenigingspunt van de Wa Údu en de Uráma. Veel<br />
afwisseling bood het vervolg van den tocht niet; de rivier<br />
kronkelde vrij sterk in Zuidwestelijke richting. Tegen drie uur<br />
werd er naar een goede kampplaats gezocht, die wij op een<br />
open plek aan den linkeroever vonden.<br />
Onze Papoea's drongen het bosch binnen om brandhout<br />
en materiaal voor de tenten te verzamelen, zij kwamen echter<br />
met den rug vol muskieten terug. Wij keken elkaar veelbeteekend<br />
aan en DE BEAUFORT en ik dachten aan den nacht<br />
in het moeras, rondom het meer doorgebracht.<br />
De tenten werden zoo spoedig mogelijk opgeslagen, de<br />
klamboes om de bedden gehangen om gewapend te zijn voor<br />
het geval er weder zooveel muskieten mochten komen. Het<br />
eten werd met een koortsachtige haast gereed gemaakt.
268 De Geelvinkbaai.<br />
Toen de schemering inviel, kwam er een aantal muskieten<br />
op, waarbij het aantal bij het moeras slechts kinderspel was.<br />
Men zou haast kunnen spreken van wolken van deze dieren,<br />
die onder het dak van onze tent waren gevlogen. Stootte men<br />
tegen een der palen, waarop het dak rustte, dan hoorde<br />
men een luid suizend en brommend geluid. Wij zaten vrij<br />
veilig achter onze klamboes en vochten nu en dan tegen een<br />
onbescheiden indringer. Met onze arme Tobádïërs was het<br />
echter slechter gesteld ; zij zaten in rijen achter elkaar om de<br />
muskieten op de ruggen van degenen, die voor hen zaten, dood<br />
te kunnen slaan. Zij zwaaiden met brandende stukken hout<br />
om rook te maken. Het geroep van „Aree, Aree" het zich<br />
gedurig hooren en scheen een uitroep van pijn te zijn. Het<br />
was ellendig voor ons om dit aan te hooren, maar wij konden<br />
er toch niets aan doen, daar het ondoenlijk zou zijn<br />
al deze menschen bij ons in de klamboes te nemen.<br />
Er werd van achter de klamboes krijgsraad gehouden;<br />
allerlei plannen werden er gevormd ; een gedeelte, waaronder<br />
VAN NOUHUYS, zou terugkeeren en ons aan de zuidkust bij<br />
de uitmonding van de Uráma trachten te vinden. Maar dit<br />
plan bleek onuitvoerbaar, daar men op geen stukken na wist,<br />
waar de Uráma aan de zuidkust uitmondde.<br />
Het was ook niet mogelijk de Tobádïërs over dag te<br />
laten roeien en 's nachts niet te laten slapen. Wat hadden<br />
wij niet gegeven, indien wij eenige meters klamboegoed<br />
hadden gehad. Een van de gidsen kwam bij ons en vroeg<br />
medelijdend in zijn eigenaardig Maleisch „Njamok gïgi"? 1 )<br />
Ons antwoord was verre van vriendelijk en om ons nog meer te<br />
¹) Bijten de muskieten ook?
De Geelvinkbaai. 269<br />
ontmoedigen zeide hij met een zoetsappig gezicht „Bissok<br />
juga" ¹).<br />
Allerlei mogelijke en onmogelijke plannen werden er geopperd,<br />
maar geen een bleek uitvoerbaar te zijn, zoodat er<br />
besloten werd terug te keeren, hoezeer ons dat ook onaangenaam<br />
was. Om het lot der Tobádiërs eenigszins te verzachten<br />
werd hun dit medegedeeld, maar ik geloof niet, dat<br />
zij er veel besef van hadden, zoodanig hadden zij het te<br />
kwaad met de muskieten. De nacht, die volgde, gaf niet veel<br />
slaap, want steeds werd men gewekt door het geroep van<br />
„Aree" der Tobádiërs en enkele indringers zorgden er voor,<br />
dat wij niet konden slapen. Met vreugde werd het daglicht<br />
begroet en met ongekenden spoed werd a!les weder in de<br />
bootjes geladen; ontmoedigd keerden wij den rug toe aan<br />
de zuidkust.<br />
Maar thans begon een eigenaardige kwelling voor ons;<br />
eenige der Papoea's hadden des nachts in de bootjes geroeid<br />
om hunne plaaggeesten te ontvluchten; dit had echter<br />
geen doel getroffen, maar wel hadden zij er voor gezorgd,<br />
dat er nu een behoorlijk aantal muskieten in de booten<br />
waren, die ons het zitten bijna onmogelijk maakten. Door<br />
ieder in de booten werd nu druk jacht gemaakt op deze<br />
beesten, die zich tegen het daglicht in allerlei donkere hoekjes<br />
van de boot hadden verstopt en die er slechts uitkropen om<br />
zich aan ons te goed te doen.<br />
De Tobádiërs roeiden krachtig tegen den stroom op, ver-<br />
heugd, dat zij op den terugweg waren. Wij zochten eerst een<br />
muskietenvrije plek aan den oever op; daar werd aan de<br />
¹) Morgen is dat precies hetzelfde.
270<br />
De Geelvinkbaai.<br />
Tobádiërs volop rijst gegeven en hun tijd gegeven om den<br />
slaap van den vorigen nacht weder in te halen. Zij vervaardigden<br />
van dunne boomstammen hoofdbankjes en weldra<br />
waren zij allen in diepe rust.<br />
Wij genoten van onze thee, het natuurschoon en de afwezigheid<br />
van de muskieten. Hoe zal het op deze plaats<br />
des nachts zijn ? Ook hier zal men wel geen oog dicht<br />
kunnen doen. Verkwikt gingen wij weder op weg, met het<br />
plan om den geheelen nacht desnoods door te laten roeien<br />
en te kampeeren op Angádi.<br />
De Tobadiërs roeiden voortreffelijk; vooral op plaatsen,<br />
waar de vaart gevaarlijk was door de in het water liggende<br />
boomstammen, waren zij in hun element en werkten zij als<br />
één man onder bevel van den aanvoerder. De door hem<br />
gegeven bevelen volgden zij prachtig op.<br />
Wij kwamen op de rivier nog een vaartuig der inboorlingen<br />
tegen, dat de rivier afzakte, beladen met vrouwen en<br />
honden. Zij waren zeker gehard tegen de steken der muskieten<br />
of wisten een plek, waar deze dieren niet voorkwamen.<br />
Uit angst voor de muskieten werd er maar koud gedineerd<br />
in de vaartuigen; ieder had een heilige vrees voor de begroeide<br />
oevers.<br />
Met het donker worden bestond echter de kans, dat wij<br />
in de booten last zouden krijgen van deze dieren en een<br />
ieder pakte zich in, om zoodoende beveiligd te zijn tegen de<br />
steken. Gelukkig bleven wij hiervan gespaard; tegen den nacht<br />
vlogen er caprimulgiden en vleermuizen over het water. Wij<br />
werden nog verrast op een buitje regen, maar dit hield weldra<br />
op en een prachtige maan bescheen deze grootsche natuur.<br />
Tegen twaalf uur arriveerden wij op het eiland, met een
De Geelvinkbaai. 271<br />
grooten voorsprong op de boot van den heer VAN OOSTERZEE.<br />
Het scheen wel, of alle muskieten elkaar rendez-vous hadden<br />
gegeven aan de oevers van Uráma, want dien nacht werd<br />
onze slaap niet door deze ellendige dieren verstoord.<br />
Ik meen ergens een aan ons gericht verwijt gelezen te hebben,<br />
dat wij ons niet door de rnuskieten hadden moeten laten<br />
terugdrijven, maar ik geloof, dat het de onmenschelijkste<br />
wensch zoude zijn, indien men den schrijver van dit verwijt<br />
een nacht zonder klamboe aan de oevers van de Uráma achter<br />
liet en ik ben er van overtuigd, dat hij evenzoo gehandeld<br />
zoude hebben als wij en de Tobádiërs, geen tweeden nacht<br />
zoude hebben bloot gesteld aan dit heirleger van muskieten,<br />
indien hij er zelf bij was geweest.<br />
Er werd besloten nog eenige dagen aan het meer door te<br />
brengen om de daar liggende nederzettingen te bezoeken.<br />
Trouwens, levensmiddelen hadden wij in voldoende hoeveelheid<br />
over en daar hing ons verblijf geheel van af.<br />
Het hoofd van Angádi zag onze terugkomst met genoegen.<br />
O O<br />
daar hij nu niet meer bevreesd was voor een voor hem<br />
onaangenaam onderzoek aan de zuidkust. Hij werd veel mededeelzamer<br />
en gaf alle mogelijke inlichtingen omtrent den<br />
tocht naar de zuidkust; het ging zelfs zoover, dat hij met<br />
een potlood een teekening gaf van het meer en de uitwatering<br />
daarvan. Dit zal wel het eerste product van een Papoea op<br />
geographisch gebied geweest zijn. Door deze teekening en door<br />
zijne verhalen kan men vrijwel aannemen, dat de Uráma niet,<br />
zooals wij vroeger dachten, in de Etnabaai uitmondt, maar<br />
meer oostelijker, bij het gebergte Pura of Buru.<br />
Een gedeelte der levensmiddelen hadden wij m het huis<br />
achtergelaten onder bewaking van Hanafi en eenïge koelies,
272 De Geelvinkbaai.<br />
maar deze waren bij onze terugkomst niet aanwezig, daar<br />
zij in de buurt op jacht waren gegaan ; gelukkig was alles nog in<br />
orde aanwezig. Bij hun terugkomst zetten zij echter vreemde<br />
gezichten, toen zij ons op het eiland aantroffen.<br />
Den volgenden dag stapten wij tegen twaalf uur in een boot<br />
en staken over naar een nederzetting, Goréda genaamd, die<br />
op een steilen bergrug is gelegen. Den vorigen avond hadden<br />
wij er nog een groot vuur gezien, maar thans was op enkele<br />
Papoea's na het dorp geheel verlaten. Er moesten daar ook<br />
twee Ternatanen wonen, die een werkzaam deel hadden genomen<br />
aan den tocht naar de zuidkust, maar zij vonden het<br />
blijkbaar voorzichtiger zich niet te vertoonen. Wij vonden in<br />
de huizen enkele paradijsvogels en daaronder leege kruitbussen.<br />
Ook muskïeten waren hier in voldoend aantal aanwezig,<br />
een langdurig verblijf lokte ons dan ook niet aan.<br />
DUMAS, die ons op dezen tocht vergezelde, meende, dat<br />
er in de taal, die zij spraken, eene overeenkomst bestond<br />
met die aan de zuidkust. Hij vroeg hun toen eenige algemeen<br />
voorkomende woorden in de taal van de zuidkust en<br />
het bleek dan ook, dat zij deze woorden zeer goed verstonden.<br />
Waar er aan de noordkust zulk een verscheidenheid<br />
van talen heerscht, die niets met elkaar te maken hebben,<br />
daar vonden wij hier menschen, wier taal overeenkomst<br />
scheen te hebben met die der zuidkust, alhoewel zij er verscheidene<br />
dagreizen vandaan woonden.<br />
Van uit deze hoog gelegen huizen had men een prachtig<br />
uitzicht over het meer en het daar achter gelegen gebergte.<br />
DE BEAUFORT en VAN NOUHUYS hadden zich gedurende<br />
dezen tocht onledig gehouden met het visschen op het meer<br />
en gelukkig met vrij goed succes.
De Geelvinkbaai. 273<br />
Op het eiland werd, op aanwijzing van JUNUS, aan den<br />
rand van het meer een zoute bron gevonden.<br />
Den 11den Augustus maakten wij in drie bootjes een tocht<br />
langs het meer; allereerst werd het dorp Gariáu bezocht,<br />
slechts uit vier huizen bestaande en dat dicht bij den lagen<br />
oever aan het meer stond. 'De bevolking had het raadzamer<br />
gevonden naar veiliger plaatsen te trekken. Den<br />
avond van onze komst werd er op Angádi voortdurend op<br />
een trom geslagen om de bevolking in de buurt van onze<br />
komst in kennis te stellen en hen voor ons te waarschuwen.<br />
Het gevolg daarvan zal wel geweest zijn, dat wij al deze<br />
huizen verlaten vonden. Uit een ethnografisch oogpunt was<br />
dit natuurlijk zeer te betreuren. Gariáu is zeer vuil en een<br />
groot aantal muskieten maakte het ons hier zoo lastig, dat wij<br />
maar zoo spoedig mogelijk vertrokken na eenige varkensschedels<br />
te hebben medegenomen, die hier op den grond<br />
lagen.<br />
Wij roeiden daarna naar den westelijken oever van het<br />
meer en vonden daar de monding van de Wagáni, die wij<br />
op weg naar het Jamürmeer waren overgetrokken. Het was<br />
niet meer dan eene groote geul, die tusschen opgehoopte<br />
modder en biezen doorliep en een dorado vormde voor de<br />
watervogels, waarvan er eenige door DUMAS werden geschoten.<br />
Des avonds vertoonde VAN NOUHUYS zijn kookkunst<br />
door het gevogelte boven één houtvuur te braden.<br />
De heerlijkste geuren verspreidden zich over het eiland, die<br />
een ieder deden verlangen naar het gebraden wild, dat uit<br />
eenige meerkoetjes en een paar taaie eendjes bestond. Toch<br />
werd alles ten zeerste geapprecieerd.<br />
Na de monding van de Wagáni bezochten wij het tweede<br />
18
274 De Geelvinkbaai.<br />
kleine eilandje, Awéri Pìáme genaamd, dat onbewoond was,<br />
maar dicht bezet met bamboestruiken; de sierlijke bamboe<br />
vormde een mooi geheel midden in het meer.<br />
Daarna roeiden wij weer terug naar onze hoog gelegen<br />
vesting en maakten een onderzoekingstocht op het kleine<br />
eiland met het gelukkige gevolg, dat wij eenige klapperboomen<br />
ontdekten. Onmiddellijk werd een van onze Tobádiërs geroepen,<br />
die in een ommezien in den boom verdween en de<br />
heerlijke vruchten naar beneden wierp.<br />
Des nachts viel er weer veel regen; de muskieten schenen<br />
geheel verdwenen te zijn.<br />
Om 7 uur des morgens van den 12 den Augustus werd de<br />
terugtocht weder ondernomen; de vaartuigjes waren zwaar<br />
beladen en zeer wankelig, zoodat de grootste omzichtigheid<br />
in acht genomen moest worden om geen water te scheppen.<br />
Wij zaten dikwijls aan den grond en raakten verward in de<br />
waterplanten, maar na veel tobben kwamen wij ten slotte<br />
in de geel gekleurde sloot, die door het moeras loopt. Met<br />
genoegen werd dit terrein achter ons gelaten, want wij zouden<br />
niet gaarne daar weder een nacht willen doorbrengen.<br />
Langs een anderen weg, niet minder modderig, werd de<br />
reis te voet voortgezet; ieder was verheugd, dat hij deze<br />
onherbergzame streek voor goed kon verlaten, hoewel het<br />
ons ten zeerste speet niet dwars door Nieuw-Guinea te zijn<br />
gekomen. De doorkruising van Nieuw-Guïnea op zijn smalst<br />
vordert slechts zeven uur en werd indertijd ondernomen en<br />
beschreven door den heer MOOLENBURGH ¹).<br />
¹) Reis door het smalste gedeelte van Nederlandsch Nieuw-Guinea. Tijdschr.<br />
Kon. Ned. Aardr. Genootsch. (2), XX, 1903, bh. 206-221.
De Geelvinkbaai. 275<br />
De heer VAN OOSTERZEE had' het van de Zuidkust geo<br />
roofde meisje onder zijne hoede medegenomen; het scheen<br />
zich over niets te verwonderen; wij gaven het op een morgen<br />
een stuk roggebrood met jam, ook dit liet zij zich goed<br />
smaken. Dit kind heeft dus in werkelijkheid een tocht dwars<br />
door Nieuw-Guinea gemaakt. Wij ontvingen later bericht dat<br />
het per Zeemeeuw naar de Zuidkust aan hare ouders is<br />
teruggegeven.<br />
Wij kampeerden dien nacht in ons oud bivak aan de<br />
Bu Áma.<br />
De volgende dag kenmerkte zich door veel regen; het<br />
geheele terrein was spoedig in een moeras herschapen en<br />
bemoeilijkte zeer het loopen. Tengevolge van den regen<br />
hadden wij veel last van bloedzuigers, die bij een van ons<br />
zelfs van de lippen moest verwijderd worden; de meeste<br />
brachten het gelukkig niet verder dan de schoenen, waar<br />
zij wanhopige pogingen deden om door het leder heen te<br />
komen. Met de koelies en de Papoea's was het echter erger<br />
gesteld, telkens zag men hen met een mes of kapmes deze<br />
lastige dieren van de beenen schrapen.<br />
VAN NOUHUYS en ik liepen dien dag vooraan en waren<br />
langzamerhand de anderen een heel eind vooruit gekomen;<br />
door eene vergissing liepen wij de kampplaats aan de Wagáni<br />
voorbij en waren bijna tot het huis van Saigoen gekomen.<br />
Eene onnoodige wandeling van een paar uur was het loon<br />
voor onze voortvarendheid.<br />
Wij hielden echter nog tijd genoeg over om dien avond<br />
met toeba te visschen ; onze vangst bevatte onder meer drie<br />
Pleuronectidae.<br />
Door den regen was de Wagáni aanmerkelijk gestegen en
276<br />
De Geelvinkbaai.<br />
stond de boomstam, die als brug moest dienen, den volgenden<br />
morgen gedeeltelijk onder water; met veel omzichtigheid<br />
kwam echter ieder behouden aan den overkant. De weg,<br />
dien wij thans volgden, was in hoofdzaak dezelfde, als die op<br />
den heenweg behalve, dat wij nu niet meer dwaalden in de<br />
nabijheid van Nagramádu.<br />
Bij het overtrekken van een vrij diepe, snel stroomende<br />
rivier, had er nog een aardig voorval plaats met onze Tobádiërs.<br />
De rivier werd het eerst overgestoken door VAN<br />
NOUHUYS en mij en wij moesten elkaar flink vast houden<br />
om niet door den stroom te worden medegesleurd. Een<br />
groot gedeelte der Tobádiërs was met ons de rivier overgestoken;<br />
zonder daarvoor het bevel te hebben gekregen,<br />
hakte KRUÉ een klein boompje om en liet dit vasthouden<br />
door een rij Papoea's, die in de rivier waren gaan staan.<br />
Zij vormden aldus een stevige leuning, waaraan Professor<br />
zich kon vasthouden bij het oversteken van de rivier. Mij<br />
dunkt, dit was een aardig voorbeeld van oplettendheid.<br />
De kampong Nagramádu bereikten wij ditmaal langs eenen<br />
weg, die grootendeels over omgevallen boomen liep, hetgeen<br />
veel van onze balanceerkunst vorderde. Voor de Papoea's<br />
was dit als het ware een asphaltweg.<br />
Het dorp was nu niet verlaten en wij kochten tijdens<br />
de rust, die wij daar hielden, eenige Papajavruchten, die<br />
helaas onrijp waren; maar deze vergoedden eenigszins het<br />
gemis, dat wij hadden gevoeld door het achterlaten van de<br />
vruchten in blik.<br />
Onze oude kampplaats liepen wij ditmaal voorbij en bivakkeerden<br />
bij het riviertje de Krita, waar eenige oude hutten<br />
stonden, die bewoond waren door Papoea's, die op weg naar
De Geelvinkbaai. 277<br />
de noordkust waren. Dit was de laatste nacht, die wij doorbrachten<br />
in het oerbosch van Nieuw-Guinea en gelukkig<br />
werd deze niet verstoord door bijzondere voorvallen.<br />
Den volgenden dag, den 15den Augustus, was de steile<br />
helling aan de kust spoedig bereikt en kondigden wij onze<br />
nadering aan door eenige revolverschoten; spoedig daarop<br />
ontmoetten wij eenige officieren van de Zeemeeuw, die op<br />
jacht waren.<br />
Aan boord gekomen begon weder de groote schoonmaak,<br />
het uitpakken en het verzorgen van het materiaal. V. D. SANDE<br />
kreeg weer tal van patiënten, die last hadden van malaria<br />
en voetwonden. Een matroos, die ernstig ziek was geworden,<br />
overleed dien nacht en werd den volgenden dag begraven<br />
aan het strand. Gelukkig was dit het eenigste voorval van<br />
dien aard, dat gedurende de reis plaats had.<br />
Toen deze treurige plechtigheid was afgeloopen, gingen<br />
de Zeemeeuw en de Bensbach onder stoom, maar het duurde<br />
niet lang, of het bericht kwam, dat de Bensbach vast zat.<br />
Gelukkig was zij weldra weder vlot. Op verzoek van den<br />
heer VAN OOSTERZEE gingen wij eerst nog naar Kwatisoré,<br />
opdat V. NOUHUYS een onderzoek kon instellen naar de<br />
schade aan de Bensbach; gelukkig bleek deze niet zeer groot<br />
te zijn. DE BEAUFORT en ik maakten van de gelegenheid<br />
gebruik om een bezoek te brengen aan het huis van HANAFI,<br />
waar een zoogenaamde dwergcasuaris zou moeten zijn. Het<br />
kwam ons echter voor, dat wij hier te doen hadden met een<br />
jeugdig exemplaar van de gewone soort.<br />
Den volgenden morgen vroeg bereikten wij Manokwari,<br />
waar ook H. M. S. Java ter reede geankerd lag. De commandant,<br />
de Kapitein Luitenant ter zee H. J. T. MICHELHOFF,
278 De Geelvinkbaai.<br />
was zoo vriendelijk om ons met een glas champagne welkom<br />
te heeten en op onze behouden terugkomst te drinken.<br />
Wij bleven nog een dag liggen om de post van de Java<br />
mede te nemen en brachten nog een laatste bezoek aan Manokwari<br />
om van onze vrienden aldaar afscheid te nemen.<br />
Den 18den Augustus werd het anker gelicht om voor goed<br />
Nieuw-Guinea te verlaten; nog lang was het trotsche Arfakgebergte<br />
zichtbaar, maar langzaam verdween ook dit aan<br />
den horizont.<br />
Wij stoomden langs het nog onbekende gedeelte van de<br />
noordkust om den volgenden morgen het eiland Snapan ¹)<br />
(Duf) in zicht te krijgen, dat zijn naam ontleent aan zijne gelijkenis<br />
op een geweer. Wij voeren daarna door straat Batanta<br />
tusschen de eilanden Batanta en Salawattï en zagen thans voor<br />
goed Nieuw-Guinea aan den gezichteinder verdwijnen.<br />
In de volle Oceaan gekomen, hadden wij geen last van<br />
de deining, die er gewoonlijk in dezen tijd van het jaar staat.<br />
Bij het ontwaken op den 20 sten Augustus bevonden wij ons<br />
in straat Patientie tusschen Batjan en Halmaheira. Deze straat<br />
draagt haar naam met eere, want er schijnt geen einde aan<br />
te komen. Tegen den middag genoten wij van het heerlijke<br />
gezicht op de reeks kegelvormige vulkanen, die eenvoudig<br />
van vorm maar grootsch boven den oceaan uitsteken. Het<br />
zijn Makjan, kenbaar aan een groote scheur in den krater,<br />
die wij nog door een foto vereeuwigden, Motir, Tidore,<br />
Maitara en ten slotte Ternate.<br />
Op den top van Maitare is een seininrichting geplaatst,<br />
die de bewoners van Ternate in kennis stelt van de komst<br />
¹) Verbastering van het woord snaphaan.
De Geelvinkbaai. 279<br />
van een schip. Wij stoomden dicht langs Tidore en konden<br />
van uit het schip de talrijke kampongs met moskeeën zien<br />
en de net aangelegde tuinen. Onze Tobádiërs stonden stilzwijgend<br />
geleund tegen de verschansing a! deze voor hen<br />
nieuwe en wonderlijke zaken te aanschouwen. Geiten, die<br />
zij zagen loopen, hielden zij voor honden of varkens.<br />
Maitara.<br />
Ten slotte kwam Ternate met de Prins Hendrikpier in zicht.<br />
Er heerschte aan boord onder de matrozen een vreemdsoortige<br />
zenuwachtigheid; de meesten van hen woonden te Ternate en<br />
waren blij, dat zij hun huisgezin weder terug zouden zien.<br />
Te half zes liet de Zeemeeuw hare beide ankers vallen<br />
en behoorde de eigenlijke Nieuw-Guinea-expéditie tot het<br />
verleden.
280 . De Geelvinkbaai.<br />
Met een enkel woord wil ik in een volgend hoofdstuk<br />
ons verblijf te Ternate en de daarop volgende kleinere tochten<br />
schetsen.
HOOFDSTUK VIII.<br />
Ternate.<br />
an de eersten, die ons aan boord<br />
kwamen verwelkomen noem ik<br />
gaarne den militairen commandant<br />
van Ternate, den 1sten luitenant<br />
G. J. J. DE JONGH. Hij was<br />
tevens zoo vriendelijk, ons een<br />
leegstaande officierswoning in het fort Oranje aan te bieden.<br />
Wel hadden wij dan onze eigen ménage te doen, maar dit<br />
hadden wij toch reeds zoo lang gedaan en dit was verreweg<br />
te prefereeren boven het eigenaardige leven in een Indisch<br />
Hotel. Wij namen dan ook met graagte zijn aanbod aan.<br />
Wij hernieuwden onze kennismaking met den heer R. DUY-<br />
VETTER, die ons behulpzaam was geweest in het verschaffen<br />
van bouwmaterialen voor ons huis te Metu Débi. Ook later<br />
heeft hij steeds geijverd om ons in alles ter wille te zijn.<br />
Onze Papoea's genoten van al het nieuwe, wat zij zagen,<br />
een Chinees op een rijwiel, die langs het strand reed; een<br />
wagen met paard waren voor hen allerwonderlijkste vertooningen.
282 Ternate.<br />
Wij gaven hun niet veel tijd om zich hierover te verwonderen,<br />
want zij werden onmiddellijk aan het werk gesteld om<br />
al de bagage, die uit de Zeemeeuw werd geladen, naar ons<br />
huis in het Fort te dragen. Het loopen op de geplaveide<br />
straten en het dragen der kisten aan een stok beviel hun<br />
maar matig en meestal moest er een van ons mede om hen<br />
te vergezellen, ten einde het wegloopen te verhinderen.<br />
De passar was ook al spoedig door hen verkend en indien<br />
er een was weggeloopen, dan was hij daar steeds te vinden. Aan<br />
boord en op onze tochten hadden zij zich steeds met rijst<br />
moeten vergenoegen, maar hier vonden zij groote manden<br />
met hun lievelingsgerecht, de sago. Ook de door hen begeerde<br />
visschen waren hier te koop; er waren toch een aantal visschen,<br />
waarvan zij verklaarden dat zij „oerèp" waren ofwel verboden,<br />
maar waarom dat zoo was en welke visschen daartoe behoorden,<br />
hebben wij niet goed kannen uitmaken.<br />
Den 22sten Augustus kwam de lang verwachte boot van<br />
de Pakketvaart, de van Riemsdijk, binnen; deze bracht het<br />
bericht, dat ons verzoek, dat de Zeemeeuw ons naar Soerabaya<br />
zou brengen, was toegestaan. Dit bespaarde ons<br />
veel overpakken van bagage, daar alles in Soerabaya direct<br />
in de Wilhelmina van de Maatschappij Nederland, die ons<br />
naar Holland zoude brengen, kon overgeladen worden. De<br />
overtollige levensmiddelen, ruilartikelen en thans overbodige<br />
voorwerpen besloten wij door middel van de in Indië gebruikelijke<br />
„vendutie" van de hand te doen.<br />
Het huis, dat wij in het Fort betrokken, was zeer ruim,<br />
het bevatte twee groote slaapkamers, een groote voorgalerij<br />
met de nergens ontbrekende wipstoelen en verder een kleine<br />
achtergalerij, waar wij aten. Achter de woning waren eenige
Ternate. 283<br />
groote kamers, die ingericht werden voor onze jongens en<br />
de Tobádiërs.<br />
Onze Papoea's schenen het leven in Ternate zeer genoegelijk<br />
te vinden, zij lieten het zich aan niets ontbreken<br />
en van het oogenblik, dat wij ons huis betrokken, tot<br />
dat wij het verlieten, was er steeds een Papoea bezig met<br />
eten koken.<br />
DE BEAUFORT en ik gingen dikwijls met onze Tobádiërs<br />
wandelen, om hun allerlei merkwaardigheden te wijzen; de<br />
grootste attractie was de eerste dagen, wanneer de vrouw<br />
van den officier van gezondheid 1 e klasse SlEBURGH in<br />
haar wagen uitrijden ging. Allereerst een Enropeesch aangeldeede<br />
vrouw, vervolgens een paard en dit nog wel aangespannen<br />
voor een wagen, was dan ook voor hen iets<br />
buitengewoons. Toen wij met hen op een morgen bij een<br />
paard stonden, vroegen wij hun, wat voor een dier dat nu<br />
eigenlijk was. Hun eerste antwoord was hond of varken,<br />
dit toch zijn de eenigste bij hen levende viervoeters. Na<br />
lang nadenken kwamen zij tot de overtuiging, dat het een<br />
rund was, tenminste zij zeiden het woord „sapi". Maar<br />
toen hun op de hoeven van het dier was gewezen, zeiden<br />
zij in hun eigenaardig maleisch „sapï sama sepatoe" of wel<br />
een rund met schoenen.<br />
Wij waren pas enkele dagen op Ternate, toen hun kassier,<br />
de heer DUMAS, reeds werd aangesproken ; zij vroegen<br />
ieder een rijksdaalder. Toen hun dit gegeven was, zagen<br />
wij een oogenblik daarna een lange rij van veertien Papoea's<br />
aankomen, ieder met een groote Singapore-kist op den<br />
rug. Alhoewel geen van hen iets had om er in op te bergen,<br />
vonden zij het toch noodzakelijk om zoo'n voorwerp
284 Ternate.<br />
rijk te zijn. Hun grootste genoegen was echter het open en<br />
dicht sluiten van deze kisten, want deze sloten hebben een<br />
eigenaardige mechaniek, waardoor tegelijk met het omdraaien<br />
van den sleutel een belletje klinkt. Zij wisten echter<br />
spoedig hunne kisten te vullen en gingen daarbij op de<br />
volgende wijze te werk. Zoodra de stoomfluit weerklonk van<br />
Atta. Djouw. Pitjar. Trowar. Ondi. Krué. Onsa.<br />
Onsa. Kamërái. Chebon. Jen. Jacho. Sídi. Matráu.<br />
een aankomende boot, spoedden zij zich naar den aanlegsteiger<br />
met boog en pijlen en slechts gekleed in de hoogst noodige<br />
kleeding, die vereischt was in Ternate. Door ruilhandel en<br />
door op hunne ongekleedheid te wijzen, wisten zij dan ook<br />
allerlei kleedingstukken machtig te worden. Het was een<br />
hoogst komische vertooning hen zoo te zien thuis komen,<br />
de een met een wit jasje zonder knoopen, de ander met
Ternate. 285<br />
een oude pet of strooien hoed; kortom allerlei voorwerpen,<br />
die niet meer gedragen konden worden, maar die voor<br />
hen zeer veel waard waren. Onmiddellijk werd alles in de<br />
Singapore-kist gestopt, het slot met het belletje omgedraaid<br />
en op een draf ging het weder naar het schip om<br />
eene tweede uitrusting machtig te worden. De sleutel van<br />
hun heiligdom werd, hunne gewoonte getrouw, om den<br />
hals gedragen, zooals ook bij enkelen op nevensstaande foto<br />
te zien is.<br />
Toen zij geen geld meer op voorschot konden leenen op<br />
hun traktement, wisten zij hier ook uitstekend raad op, want<br />
zij verhuurden zich eenvoudig aan eenen Chinees om een<br />
wagen te trekken of ander licht werk te verrichten, alsof<br />
zij niets met ons te maken hadden.<br />
Onze koelies, die hier werden afgedankt en met de eerstvolgende<br />
boot zouden vertrekken, schenen te denken, dat<br />
er aan het zuur verdiende geld geen opmaken was; wij<br />
kwamen hen tegen in allerlei licht gekleurde jasjes met<br />
horloge en ketting; een van hen liep zeer coquet met een<br />
rose zakdoekje met bloemen geborduurd. Veel van hun loon<br />
zal dan ook wel niet in hun huishouden terecht zijn gekomen.<br />
Voor ons was het een vreemde gewaarwording, toen wij<br />
onze koffers weder terugkregen, die hier achtergelaten waren<br />
onder de hoede van Mevrouw V. NOUHUYS. Het had<br />
veel van een St. Nicolaas-vertooning, toen allerlei in het<br />
oerbosch overbodige luxe-voorwerpen uit de koffers te voorschijn<br />
kwamen.<br />
Wij hadden nog een aardige ontmoeting met den jongen,<br />
die Sir ALFRED RUSSEL WALLACE op zijne bekende tochten<br />
in Nederlandsch-Indië overal had vergezeld, thans was het
286 Ternate.<br />
een zeer oude, schrale man met een wit baardje, die zich<br />
aldus voorstelde: „Saja ALI WALLACE".<br />
Ook onze jagers RASSÏP en MARINGI ontmoetten wij weder<br />
en wij beloofden hun een bezoek te zullen brengen.<br />
Des nachts, ongeveer twaalf uur op den 25sten Augustus,<br />
ondernamen wij een voorgenomen tocht haar de piek van<br />
Ternate. Als proviand zouden wij voor het gemak brood<br />
medenemen en ik had onzen kok ASSANG gezegd, dat hij<br />
vijf extra brooden moest koopen, maar hij had ook met het<br />
oog op dezen tocht eenige brooden van de vorige dagen bewaard<br />
en mij hiervan op typisch Maleische manier, om mij<br />
niet te willen tegenspreken, niets gezegd. Eenige families,<br />
die van onzen tocht gehoord hadden en ons een dienst wilden<br />
bewijzen, zonden ons ook brooden, zoodat er dan ook ten<br />
slotte zeventien brooden aanwezig waren. Een groot gedeelte<br />
van deze vriendschapsbewijzen moest aan den voet<br />
van den berg blijven. Wij werden op onzen tocht vergezeld<br />
door een Europeesch sergeant met name VAN SEETERS en<br />
twee inlandsche fuseliers, voorzien van groote fakkels, om ons<br />
bij te lichten op het eerste gedeelte van den tocht. Overdag<br />
zou deze tocht te vermoeiend zijn wegens de groote hitte,<br />
terwijl wij nu tegen een uur of negen den top hoopten te<br />
bereiken. De weg liep eerst over zacht glooiend terrein en<br />
was zeer goed begaanbaar, maar allengs werd deze steiler<br />
en steiler. Over groote gedeelten liep men in een soort van<br />
goot. Door den regen van den vorigen dag was de weg zeer<br />
glad en hoorde men af en toe een persoon met een doffen<br />
slag uitglijden en vallen; een gedeelte was zoo steil, dat men<br />
zich aan het langs den weg staande gras naar boven moet<br />
trekken. Om eenigszins op adem te komen, wordt er halt
Ternate. 287<br />
gehouden op een soort van plateau, waar nog water te<br />
verkrijgen was; eerst vlak bij den top was er weder een bron.<br />
De hier aanwezige bron was nogal eenvoudig, zij bestond<br />
uit een holle bamboe, die tegen een pinangstam was gezet<br />
en waarin het van den stam afdruipende water liep. Buitengewó'on<br />
smakelijk was het dan ook niet. Na eene korte rust<br />
ging het weder berg op, de helling was op vele plaatsen 30°,<br />
zoodat er zeer langzaam werd geloopen; om het half uur werd<br />
er gewoonlijk een kleine rust gehouden; op deze wijze kwam<br />
men het snelst vooruit. Van de omringende natuur was door de<br />
duisternis weinig te zien, de temperatuur was gelukkig vrij<br />
laag, het water in de veldflesschen werd koud.<br />
Na bij een hutje gerust te hebben, moesten wij door een<br />
veld, met hoog riet<br />
begroeid, heen kruipen. De Ternatanen<br />
noemen dit riet glagah. (Saccharum spontaneum). Dit is ook<br />
het materiaal, waarvan de Papoea's hunne pijlen vervaardigen.<br />
Alhoewel er een weg door heen was gekapt, was toch de<br />
weg zwaar, door het natte doode riet, dat er over heen was<br />
gevallen. Uitglijden en vallen was hier schering en inslag.<br />
Een gedeelte van onze Papoea's vergezelden ons op dezen<br />
tocht, veel animo bestond er echter bij hen niet; zij zaten<br />
geloof ik liever bij het altijd te vuur staande potje in het fort.<br />
Tot nog toe liep de weg recht den berg op, maar na het<br />
passeeren van het glagahveld, gingen wij door een kleine<br />
kloof, waarin zich eene ijskoude bron bevond, op een anderen<br />
kam van den berg over. Het begon langzamerhand<br />
licht te worden; gelukkig, want het beklimmen van den<br />
berg in halve duisternis met een flikkerende flambouw is<br />
verre van aangenaam.<br />
Wij daalden daarna in een kloof af en moesten den tegen-
288<br />
Ternate.<br />
overgestelden stellen wand weder opklauteren; dit was een<br />
van de moeilijkste gedeelten van de beklimming, maar tevens<br />
een van de mooiste, daar hier een rijke verscheidenheid van<br />
prachtige varens groeide. Het fijne groen kwam mooi uit<br />
tegen den donkerbruinen stam, terwijl een sierlijke krul de<br />
komst van een nieuw blad aanduidde. De atmosfeer was<br />
hier uitstekend voor deze boomen; er heerschte een groote<br />
warmte en de boomen waren zoo vochtig, dat bij het aanvatten<br />
van den stam het water langs de vingers druppelde.<br />
Na het passeeren van deze moeilijke kloof werd er halt<br />
gehouden en een vuur aangemaakt om koffie te koken, en<br />
hier werd ons eerste ontbijt gebruikt.<br />
De twee inlandsche soldaten., die thans hun plicht hadden<br />
vervuld, daar het helder dag was geworden, bleven hier achter,<br />
daar zij den tocht niet interessant genoeg vonden om zich<br />
nog verder te vermoeien. De sergeant bleef ons tot het laatst<br />
toe getrouw.<br />
De weg werd verderop minder begaanbaar, totdat wij ten<br />
slotte weder een glagahveld bereikten, waarin een soort van<br />
tunnel was gehakt, aan het einde waarvan men den top van<br />
den berg en den krater zoude moeten zien, maar helaas verhinderden<br />
wolken, die om den top hingen, het uitzicht. Na<br />
het passeeren van het glagahveld kwamen wij op een meer<br />
open terrein, dat afwisselend op en neer ging. Het was bezaaid<br />
met groote blokken van eruptief gesteente met een zeer<br />
arme vegetatie. Van de fauna hebben wij zeer weinig gezien,<br />
enkele vlinders en eenige vogels; van insecten was weinig<br />
te bespeuren.<br />
Wij klommen daarna langs twee oude kraterranden, soms<br />
met zeer steile wanden. De sergeant vermaakte zich met een
Ternate. . 289<br />
gevaarlijk spelletje door groote steenen langs de helling<br />
naar beneden te laten glijden; dit werkte zeer aanstekelijk<br />
op onze Papoea's; het slotstuk was, dat een groote steen<br />
van ± 1 M 3 , met donderend geraas naar beneden viel. Ge-<br />
lukkig viel deze spoedig in stukken en werden de kleine stukken<br />
door de boomen op de helling verhinderd verder te vallen.<br />
De wolken trokken langzaam op en een mooi vergezicht<br />
breidde zich voor ons uit: voor ons over de zee het bijna<br />
alleen uit een vulkaan bestaande Hiri en den vulkaan Loloda<br />
op Halmaheira; Maitara en Tidore waren door de nevels<br />
niet zichtbaar. Heel diep onder ons lag Ternate en nauwelijks<br />
konden wij het fort Oranje en de Zeemeeuw onderscheiden.<br />
Helaas duurde dit schouwspel niet lang, want opkomende<br />
wolken hulden alles weder in duisternis.<br />
Ten slotte bereikten wij over den laatsten top den eigen-<br />
lijken krater; zware zwaveldampen stegen uit den krater op,<br />
die door den wind naar ons toe werden gewaaid.<br />
Onze Papoea's waren stom verbaasd en begrepen er niets<br />
van, zij namen eenige nog warme steenen mede, om die te<br />
kunnen vertoonen in Tobádi. Natuurlijk was hun antwoord<br />
„oerèp", toen wij hun vroegen, wat zij van den krater dachten.<br />
Dicht bij den krater stonden kleine hoopjes steenen met<br />
bladeren en pisang en andere vruchten, die daar door de<br />
Ternatanen waren gebracht bij wijze van offer.<br />
Nadat achterstaande foto op den top was gemaakt en<br />
Professor voldoende materiaal had verzameld, werd de terug-<br />
tocht ondernomen. Tegen half twaalf bereikten wij de plek,<br />
waar wij de inlandsche soldaten hadden achtergelaten; deze<br />
hadden een groot vuur aangelegd om zich te verwarmen.<br />
Hier gebruikten wij ons tweede ontbijt.<br />
19
290 Ternate.<br />
De kloof, die wij weder moesten overtrekken, was van<br />
deze zijde veel bezwaarlijker; wij bereikten meer kruipende<br />
dan loopende ongedeerd de overzijde.<br />
De afdaling viel niet- mede, zij was zeer lang en vermoeiend,<br />
maar thans konden wij tenminste de omgeving<br />
zien; groote bamboestoelen, zoo dik als ik ze nog nergens<br />
gezien had, stonden in groote getale langs den weg.<br />
De eerste huisjes werden weldra bereikt, bewoond door<br />
menschen, die zich bezig houden met het bereiden van<br />
sagueer. Wij passeerden nog een mooien grooten pompelmoesboom<br />
met rijpe vruchten, die overal op den grond verspreid<br />
lagen. De beste waren spoedig verzameld en opgegeten.
Ternate. 291<br />
Langzamerhand werd de streek meer bewoond en kwamen<br />
wij langs tuinen, beplant met ananas, waarvan de goudgele<br />
vruchten ons deden watertanden, gladdi (caladium) en suikerriet.<br />
Verder vele arengpalmen, klapper-, pinang- en papajaboomen,<br />
en een enkele notemuskaatboom. Zwaar vermoeid<br />
kwamen wij tegen half vijf in het fort aan; het behoeft<br />
geen betoog, dat allen dien avond vroeg naar bed gingen,<br />
om den 'volgenden morgen stijf en met pijn in de beenen<br />
op te staan.<br />
De vendutie van de voor ons verder overbodige voorwerpen,<br />
had met krachtige medewerking van den heer<br />
DUYVETTER plaats en bracht een vrij aanzienlijke som op:<br />
de Chineezen schenen het vooral voorzien te hebben op<br />
onze menu-kistjes, die grif van de hand gingen.<br />
Met DUMAS bracht ik een bezoek aan de vanille-plantage<br />
van den heer OLENDORF, die gelegen is aan de oostelijke<br />
helling van den piek, op een klein uur loopens van Ternate.<br />
De weg liep door vrijwel verwaarloosde notemuskaattuinen,<br />
door ziekte aangetaste cacaoplanten, zichtbaar aan de zwart<br />
gekleurde vruchten en hier en daar peperboomen, die als<br />
klimop langs den stam van een boom naar boven kruipen.<br />
De muskaatboom (Myristica fragrans), die hier palla heet,<br />
is zeker een van de mooiste vruchtboomen, die ik ken. De<br />
boom doet veel denken aan een kleinen perzikboom op stam,<br />
terwijl de gesloten vruchten gelijken op onrijpe abrikozen.<br />
Wanneer de vruchten rijp zijn, springen deze overlangs open<br />
en men ziet dan de bruine pit omgeven door de donkerrood<br />
gekleurde foelie. Het is een heerlijk gezicht een boompje<br />
te zien, beladen met deze open gesprongen vruchten. De<br />
oogst geschiedt, evenals bij ons bij de moerbeien, een zakje
292 Ternate.<br />
aan een stok gebonden houdt men onder de rijpe vrucht,<br />
die daar clan invalt. Dagelijks worden de boomen nagekeken<br />
en de rijpe vruchten geoogst; de afgevallen vrucht is niet<br />
zoo goed, daar de foelie dan meestal licht gekneusd is en<br />
veel van hare aromatische sappen verloren heeft. De muskaatnoten<br />
worden daarna met kalk en zeewater behandeld,<br />
terwijl de foelie in de zon gedroogd wordt ¹).<br />
Wij bereikten weldra de plantage van den heer OLENDORF,<br />
-die zich in hoofdzaak bezig houdt met de cultuur van notemuskaat<br />
en als bijzaak vanille teelt. Helaas kwamen wij niet<br />
in den bloeitijd van de vanille en wij zagen de groene<br />
vruchten, die veel op snijboonen gelijken aan lange hagen<br />
hangen, waar deze plant langs klimt en die tevens als schaduwboom<br />
dienst doet. De vanille (vanilla planifolia) behoort tot<br />
de familie der orchideeën; het eigenaardige van deze cultuur<br />
is, dat de bevruchting kunstmatig moet geschieden. Overgebracht<br />
van Brazilië, schijnt het insect niet aanwezig te zijn,<br />
dat voor de bevruchting zorg draagt, zoodat men zijn toevlucht<br />
tot kunstmatige middelen heeft moeten nemen. Dit<br />
proces had ik gaarne bijgewoond, maar wij waren daarvoor<br />
niet in het goede Jaargetijde.<br />
De bevruchting geschiedt hier door middel van een eenvoudig<br />
bamboehoutje. De vrucht is na ongeveer zes weken<br />
rijp en heeft een lengte van ±. 25 cM. Nadat de vruchten<br />
geplukt zijn, worden zij naar gelang der grootte gedurende<br />
10 à 25 seconden in kokend water gedoopt, om de schadelijke<br />
organismen te dooden. Vanaf dat oogenblik komen<br />
¹) Zes pikol (1 pikol is 62 K.G.) muskaatnoten geven 1 pikol foelie ter<br />
waarde van ± f l80.
Ternate. . 293<br />
zij onder vrouwelijke behandeling; de leiding daarvan berustte<br />
bij Mevrouw OLENDORF. Na de onderdompelingworden<br />
zij in groot e platte manden in de zon gedroogd;<br />
de kleur verandert in twee dagen van groen in zwart.<br />
Vervolgens worden zij in flanellen lappen gelegd, totdat zij<br />
geheel droog zijn; daarna heeft de sorteering plaats, naar<br />
gelang der grootte in pakjes van een half pond. Gedurende<br />
het drogingsproces heeft men het meest te kampen met<br />
schimmelwoekeringen, die zeer schadelijk zijn voor de geur.<br />
De vanille moet dagelijks nagegaan, afgeveegd en verlegd<br />
worden. Vanaf het plukken tot de verzending, verloopt een<br />
tijd van drie en een halve maand.<br />
De cultuur, die hier op zeer bescheiden schaal geschiedde,<br />
leverde voldoende resultaten op, hoewel het product in<br />
geur niet kan concurreeren met de bekende Bourbon-vanille.<br />
De droging geschiedt daar ook kunstmatig met ovens en is<br />
O O O<br />
dit proces dus veel gelijkmatiger, daar men de regeling van<br />
de temperatuur geheel in de hand heeft.<br />
Voor de uitbreiding van de cultuur gebruikt men stekken,<br />
uitzaaien zou te veel tijd nemen. Vereischt de vanillecultuur<br />
zeer veel arbeid, die van de muskaatnoot is zeer eenvoudig;<br />
de boomen behoeven zelfs niet gesnoeid te worden.<br />
De heer OLENDORF was nog zoo vriendelijk mij een hoe-.<br />
veelheid versche muskaatnoten, foelie en kruidnagelen te<br />
geven, die een bijzonder heerlijke aroma verspreidden.<br />
Hoogst dankbaar voor al het interessante, dat wij gezien<br />
hadden, daalden wij weder af naar Ternate.<br />
Den 29sten Augustus bekeken wij des morgens de bij ons<br />
huis liggende kazerne, alles zag er netjes uit en in de slaapvertrekken<br />
der inlandsche soldaten was het zeer goed merk-
294<br />
Ternate.<br />
baar, dat alles in orde gehouden werd door hunne vrouwen.<br />
Het scheen een soort van trots voor hen te zijn om zooveel<br />
mogelijk lange ronde kussens aan het hoofdeneinde te<br />
hebben. De zijkanten van de kussens waren dikwijls voorzien<br />
van goud borduursel en andere dergelijke versierselen.<br />
Wij werden op onzen tocht vergezeld door de Tobádiërs,<br />
die alles prachtig vonden en met bewondering stonden te<br />
luisteren naar het roffelen en eenige fanfares, die ter hun-<br />
Paleis van den Sultan van Ternate.<br />
ner eere geblazen werden. Een van hen kreeg een oude<br />
kapotjas cadeau, die echter onmiddellijk in zijn Singaporekist<br />
verdween. Een andere Tobádiër kreeg van Mevr. DE JONG<br />
een oude blouse; op algemeen verzoek bleef hij er trotsch<br />
den geheelen dag mede rond loopen.<br />
Des middags gingen wij allen naar de Zeemeeuw, om een<br />
„slamatan" bij te wonen; dit feest hadden wij aan de matrozen<br />
aangeboden als belooning voor de aan ons bewezen
Ternate. 295<br />
diensten. Het feest bestond uit een uitgebreid maal, waarvoor<br />
een geit was aangekocht; een en ander werd bereid<br />
door de respectievelijke vrouwen, die voor deze gelegenheid<br />
aan boord mochten komen. Zij hadden zich daarvoor prachtig<br />
aangekleed in helgekleurde kabajas met groote gouden knoopen<br />
van Engelsche ponden gemaakt, in het haar staken zilveren en<br />
gouden spelden. De kinderen waren ook in grooten getale<br />
vertegenwoordigd. Het feest werd door een eerwaardigen<br />
ouden priester met langen witten baard geopend, een soort<br />
van offer werd gebracht, wierook gebrand en papieren roosjes<br />
bevestigd aan den boeg. De beteekenis hiervan heb ik<br />
niet te weten kunnen komen. De mannen begonnen met<br />
het feestmaal, waarvan de voornaamste schotel „nassi koening",<br />
gele rijst, was en toen zij genoeg gegeten hadden, begonnen<br />
de vrouwen en kinderen op hun beurt.<br />
op den verjaardag van H. M. de Koningin werden wij<br />
reeds vroegtijdig gewekt door een militair orkest van de<br />
schutterij, dat de vaderlandsche liederen speelde. De Papoea's<br />
verdrongen zich natuurlijk om de muziek. Daarna werd om<br />
S uur een begin gemaakt met afgeven van 101 kanonschoten,<br />
aldus over den dag verdeeld: om 8 uur 33, om 12 uur 34<br />
(r<br />
.en om 4 uur wederom 34. Wij hadden gezorgd, dat de Tobádiërs<br />
bij het afvuren in de nabijheid van het. kanon waren,<br />
de eerste schoten maakten diep indruk, maar langzamerhand<br />
raakten zij er aan gewoon; zij stonden bij de volgende schoten<br />
dicht op het kanon. Behalve de Zeemeeuw, die gepavoiseerd<br />
was, zag men slechts enkele verkleurde vlaggen in de straten.<br />
op het residentiehuis werd de vlag ingehaald omdat. . . het<br />
regende!<br />
De heer DE STURLER, gep. kapitein der infanterie, die op
296 Ternate.<br />
Ternate woont, was zoo vriendelijk voor ons een varkensjacht<br />
op Tidore te organiseeren. Den 1sten September des<br />
nachts om vier uur gingen wij met een vlet, geroeid door<br />
een achttal van onze Tobádïërs op weg. Bij het huis van<br />
den heer DE STURLER, dat aan zee ligt, haalden wij zijnen<br />
zoon en diens jager af en eenige honden om de varkens<br />
Schepen van parelvisschiers op het strand van Ternate.<br />
te drijven. Verder werden er tal van potten en pannen ingeladen<br />
; later bleek, dat het een uitgebreide rijsttafel was.<br />
Daarna staken wij over naar het eiland Tidore, evenals Ternate<br />
grootendeels bestaande uit een vulkaan; tegen het licht<br />
worden, stapten wij bij een kleine kampong aan wal; Professor<br />
en DUMAS gingen verder om eenige onderzoekingen<br />
te doen aan de kust. Wij volgden eenen steilen weg tusschen<br />
pisangtuinen, slecht afgesloten door horden; in deze tuinen<br />
huizen de varkens, die daar veel schade berokkenen. Wij wer-
Ternate. 297<br />
den hier en daar geposteerd en de jager liet daarna de<br />
honden los. DE BEAUFORT en ik voelden ons heelemaal niet<br />
op ons gemak; men kon zijn buurman niet zien en wij<br />
dachten met gegronde vrees aan al die jagers, die mede waren<br />
gegaan met voorlaadgeweren, geladen met den kogel. Een<br />
van de jagers ging bergopwaarts met de honden; dit gedeelte<br />
werd naar beneden gedreven, maar ondanks de vele duidelijke<br />
sporen leverde het geen resultaat op. Het tweede stuk<br />
werd met meer succes gedreven; weldra hoorden wij het<br />
vroolijk gebas der drijfhonden, gevolgd door een schot en<br />
het geschreeuw van een varken. Wij liepen er naar toe en<br />
zagen een groote zeug dood op den grond liggen. In het<br />
volgende stuk hadden de honden weder direct lucht, merkbaar<br />
aan hun vroolijk geblaf, er vielen twee schoten, een van<br />
een Ternataan, die een varken miste. Het andere schot had<br />
doel getroffen, want op de verzamelplaats lag een babyvarken,<br />
dat, zijn grootte in aanmerking genomen, als speenvarken<br />
kon worden opgegeten. Het was allengs te warm<br />
geworden om door té jagen en er werd besloten naar het<br />
strand terug te keeren. De ons vergezellende jagers, die<br />
Mohamedanen waren, wenschten deze onreine dieren niet te<br />
vervoeren, onze Papoea's echter, die het varkensvleesch niet<br />
„oerèp" vonden, belastten zich gaarne met deze bezigheid.<br />
Op het strand, waar het snikheet was, vonden wij eenige<br />
bamboekokers gevuld met sagueer, die wij ons heerlijk<br />
lieten smaken. Onder de hand was DUMAS met Professor<br />
teruggekomen, in een oogwenk zaten wij op het strand<br />
gehurkt rondom een zeer uitgebreide rijsttafel. Aan het aantal<br />
verschillende schotels scheen geen einde te komen; onder het<br />
eten gedachten wij den edelen gever, den heer DE STURLER.
298 Ternate.<br />
Onder een brandende zon, spoedig gevolgd door een tropische<br />
bui, roeiden wij terug naar Ternate, na nog even<br />
bij den heer DE STURLER te zijn aangegaan om hem te<br />
bedanken voor zijn prachtig onthaal. Des avonds was het<br />
groot feest in de kamers der Tobádiërs; op verzoek werden<br />
eenige karriwarriliederen gezongen, die zeker nog nooit gehoord<br />
waren in het fort Oranje.<br />
Langzamerhand werd het tijd om aan inpakken te denken<br />
en ieder was druk bezig met het in orde brengen van zijn<br />
bagage. Er werd weder een geregelde dienst van Papoea's<br />
tusschen het fort en de Zeemeeuw ingericht, die uiterst langzaam<br />
ging, indien wij hen zelf niet begeleidden, maar ten<br />
slotte arriveerde toch alles veilig aan boord van het schip.<br />
Op verzoek van een inwoner van Ternate, die een collectie<br />
Papoesche voorwerpen had verzameld, ging ik naar<br />
zijn huis met een van onze Papoea's, om hem de inlandsche<br />
namen en het gebruik der voorwerpen uit te leggen. Op<br />
het zien van een slaaprekje, geraakte de Tobádier plotseling<br />
in extase, ging lang uit op den grond liggen met het<br />
voorwerp onder zijn hoofd; hij vertelde mij, dat hij dit<br />
bankje zelf -gemaakt had en verheugd was dit weder terug<br />
te zien.<br />
Den 4den September des namiddags vijf uur verlieten wij<br />
Ternate, uitgeleide gedaan door tal van Europeesche vrienden<br />
en door onze Tobádiërs, die hier nog eenige weken moesten<br />
blijven en daarna door de van Goens naar de Humboldtbaai<br />
zouden gebracht worden. Later kregen wij bericht, dat zij<br />
daar allen gezond en wel waren aangekomen, ieder met<br />
een groote Singaporekist, die, dank zij hunne handigheid,<br />
wel gevuld zal geweest zijn. Zij schenen zich aan boord
Ternate. 299<br />
uitstekend te hebben gedragen en de bemanning met alles<br />
behulpzaam te zijn geweest.<br />
Spoedig waren'Tidore en Ternate uit zicht en zetten wij<br />
koers naar Celebes, waar wij voornemens waren eenige<br />
tochten te doen. Den volgenden dag werden wij in volle<br />
zee wakker; tegen den middag werden twee vulkanen van<br />
Celebes zichtbaar, de Klabat en de Doea Soedara, de<br />
hoogere heet de broeder, de lagere de zuster. Ten slotte<br />
zagen wij een geheele rij vulkanen, die in noordoostelijke<br />
richting eindigt met de Batoe angoes, de verbrande steen.<br />
Deze vulkaan heeft, volgens Professor, in 1821 een nieuwe<br />
krater gevormd, de Batoe angoes baroe, de nieuwe verbrande<br />
steen, waarheen wij een tocht wilden maken.<br />
Wij kwamen voor Kema ten anker, waar wij tevens het<br />
G.S.S. de Raaf en het politievaartuig de Palehleh vonden.<br />
Bij nadere beschouwing zagen wij, dat de laatste een zonderling<br />
gevormde voorsteven had. Het bleek, dat deze in ongewenschte<br />
aanraking was geweest met kaap Flesko en nu<br />
door de Raaf naar de werf te Soerabaya moest gesleept<br />
worden. Daar wij echter op onzen weg naar Soerabaya waren,<br />
vreesden wij, dat de Zeemeeuw met dit werk -zoude belast<br />
worden. Dit zou natuurlijk een vertragenden invloed hebben<br />
op onze vaart en ons eenige dagen op Java kosten.<br />
Wij gingen naar den wal om een bezoek aan Kema te<br />
brengen en om een gids te bestellen voor onzen tocht naaide<br />
Batoe angoes baroe. De plaats heeft een vervallen voorkomen<br />
en schijnt betere dagen gekend te hebben, toen daar<br />
nog een controleur gevestigd was. De kampong heeft twee<br />
wijken, één voor de aanhangers van den Islam met een<br />
missigit en één voor Christenen, alhier Seranis genoemd.
300<br />
Ternate.<br />
Des avonds vertrok de Raaf met de Palehleh op sleeptouw<br />
met bestemming naar Menado, waar wij dit schip van de<br />
Raaf zouden overnemen en voor eenige dagen als een geweldige<br />
rem achter ons aan over de golven zouden moeten<br />
zien dansen. Wij voeren door straat Lembeh, tusschen een<br />
eiland van denzelfden naam en het vasteland van Celebes.<br />
Het was een mooie vaart door deze nauwe straat, aan de<br />
eene zijde een rij vulkanen, aan de andere het dichtbegroeide<br />
eiland Lembeh. Tegen negen uur des morgens gingen wij aan<br />
wal op een plaats, waar de lavastroom zich had opgehoopt,<br />
in haar gloeiende vaart gestuit door het water van de zee.<br />
De gids had zich voor deze gelegenheid netjes uitgedost, een<br />
zwart hoedje dekte zijn hoofd; het was een zeer bescheiden,<br />
voorkomend mannetje, die eigenlijk nog nooit den top had<br />
beklommen, maar wel den weg er heen wist. Deze liep<br />
eerst door licht bosch, wat, in vergelijking met onze tochten<br />
op Nieuw-Guinea, voor ons een gemakkelijke wandeling was,<br />
vervolgens door een vlakte, spaarzaam begroeid met alangalang.<br />
Daarna kwamen wij op een onbegroeid gedeelte, dat<br />
doorliep tot aan den top. De grond was zwart van het vulkanische<br />
zand. Hier en daar zagen wij de duidelijke sporen<br />
van de Anoa depressicornis, helaas hebben wij het<br />
dier niet gezien. De inlanders noemen het hier „sapi oetan",<br />
„boschrund".<br />
Ten slotte werden wij gestuit door een zuiveren kegel,<br />
waarvan de helling vrij steil was. De beklimming, die nog<br />
nooit scheen plaats gehad te hebben, werd nu aangevangen.<br />
Ieder trachtte dit op zijne manier te doen; de zigzagswijze<br />
bestijging scheen dé minst vermoeiende te zijn. Ik trachtte<br />
met dit systeem te breken en beklom den kegel in een
Ternate. 301<br />
rechte lijn. Maar ik geloof, dat ik de vermoeiendste manier<br />
had gekozen; op steile gedeelten ging dit dan ook op handen<br />
en voeten en ontelbare malen moest ik rust nemen. Als men<br />
daarbij m aanmerking neemt, dat de zon flink brandde en<br />
de weg over los zand liep, kan men begrijpen, dat wij verheugd<br />
waren, toen wij den top bereikt hadden. Het water<br />
uit de veldflesschen was dan ook spoedig verdwenen. Na<br />
uitgerust te hebben, genoten wij van het mooie uitzicht en<br />
keken op den onder ons liggenden krater, die geheel<br />
uitgedoofd scheen en begroeid was. De tocht naar beneden<br />
was veel gemakkelijker en geschiedde veelal in den<br />
looppas.<br />
Tegen één uur waren wij weder aan boord en een algemeene<br />
schoonmaak was hoogst noodzakelijk, daar het fijne<br />
zwarte zand door alles heen was gedrongen, vooral tijdens<br />
onzen snellen loop naar beneden. Wij verstoomden daarna<br />
naar het ten noorden van Celebes gelegen eiland Bangka,<br />
waar door Professor onderzoekingen werden gedaan.<br />
Den volgenden morgen bereikten wij Likoepang, aan de<br />
noordkant van Celebes gelegen. Het was ons plan van uit<br />
deze plaats te voet naar Menado te gaan. Men loopt dan<br />
door de zoogenaamde Minahassa, het gedeelte van onzen<br />
archipel, waar het Christendom het meest ingang onder de<br />
bevolking heeft gevonden. Waar vroeger woeste horden<br />
hebben gewoond, die van roof en plundering leefden, daar<br />
aanschouwt men thans een liefelijk landschap met tal van<br />
nette huisjes met tuintjes, veelal door een bloeiende rozenhaag<br />
omgeven. De bevolking is zeer welwillend en voorkomend<br />
en schijnt een groote voorliefde te hebben voor<br />
een lange gekleede jas. Bij een feest, dat wij het genoegen
302 Ternate.<br />
hadden mede te maken, waren allen zonder onderscheid,<br />
gekleed in witte pantalon met gekleede jas. Het is vreemd,<br />
als men hier een christen inlander tegenkomt, het „dag meneer"<br />
te hooren, terwijl hij dan tevens zijn hoed afneemt. Wat een<br />
tegenstelling met den onderdanigen groet van een inlander<br />
op Java.<br />
Door den aspirant-controleur den heer G. L. ULJEE waren<br />
de noodige bevelen gegeven, zoodat men geheel op onze<br />
komst voorbereid scheen.<br />
Ongeveer te tien uur des morgens kwamen wij voor Likoepang<br />
ten anker, wij zagen eene prauw naderen met verschillende<br />
hoogwaardigheidsbekleeders, netjes gekleed in witte<br />
broek met blauwe lange gekleede jassen en met petten met<br />
zilveren band; enkelen droegen de decoratie, door de Regeering<br />
ingesteld voor inlanders. Wij werden door hen verwelkomd<br />
en zij vroegen ons, wat wij noodig hadden voor onzen<br />
tocht. Wij hadden alleen dragers noodig, wat hun ten zeerste<br />
verwonderde, daar zij verwacht hadden, dat wij paarden<br />
zouden gevraagd hebben. Wij gaven er echter de voorkeur<br />
aan om te voet Menado te bereiken, wat voor hen een zeer<br />
ongewoon verschijnsel was, daar Europeanen hier allen te<br />
paard of per wagen reizen. Aan wal gekomen, deed Likoepang<br />
zich voor als een groot dorp; het grootste gedeelte is<br />
gelegen aan het vlakke zanderige strand ten westen van de<br />
rivier, die denzelfden naam draagt. Door het dorp gaande<br />
komt men aan den grooten, goed onderhouden weg, die<br />
naar Menado leidt. Wij werden ontvangen in het huis van<br />
het kamponghoofd, waar ons klappers en sigaren werden<br />
aangeboden. Uit vele huizen hing de Nederlandsche vlag,<br />
maar wij begrepen toen nog niet, dat dit ter onzer eere was.
Ternate. 303<br />
Na eene korte rust begaven wij ons op weg; het was een<br />
geheele stoet; wij liepen voorop, daarna kwam het districtsen<br />
het kamponghoofd, allen te paard, verder andere dignitarissen,<br />
veelal versierd met een oranjesjerp, onze jongens<br />
en de gehuurde dragers en een drager voor<br />
het kistje sigaren van het kamponghoofd<br />
sloten den stoet. Het was een vriendelijke<br />
streek, die wij door gingen, nette huisjes<br />
door hagen omgeven, goed onderhouden<br />
Ontvangst in de Minahassa.<br />
tuinen, waarin notemuskaat- en koffieboomen. In sommige<br />
kampongs was de weg afgezet door paaltjes met vlaggetjes;<br />
het was, of er een feestoptocht door moest trekken.<br />
Aan de grens werden wij opgewacht door een soort van
304<br />
Ternate.<br />
feestcommissie in gekleede jas en rok, sommigen met een<br />
hoogen hoed, waarvan de kleur wel wat geleden had door<br />
de tropische zon; om hun middel hadden zij een oranjesjerp.<br />
Het had veel van een voorstelling, zooals men die wel in de<br />
Fliegende Blätter ziet, waarin de ontvangst van den eenen<br />
of anderen kleinen vorst in een plattelandsgemeente wordt<br />
afgebeeld. Wij werden met veel plichtplegingen en handdrukken<br />
ontvangen en naar het huis van het kamponghoofd<br />
gebracht, om aldaar eenige ververschingen te krijgen, meestal<br />
bestaande uit klapperwater. De drager met het kistje sigaren<br />
dook dan ook weder op. Zoo werden wij overal vriendelijk<br />
en gastvrij ontvangen, meestal met verwonderde gezichten,<br />
omdat wij te voet waren. Was de feestcommissie bereden,<br />
dan stegen zij gewoonlijk af en volgden uit beleefdheid te<br />
voet. Tegen twaalf uur bereikten wij de kampong Koholeh,<br />
waar wij in de passanggrahan een vrij goede rijsttafel kregen.<br />
Dit zijn gouvernementshotels, die over geheel Indië verspreid<br />
zijn in plaatsen, waar geen hotel is en waar men tegen een<br />
kleine vergoeding kan logeeren en zijn maaltijden gebruiken.<br />
Het is een goede instelling, waar men zeer veel nut van heeft.<br />
Toen de groote hitte van den dag voorbij was, gingen<br />
wij tegen vier uur weder op weg. Overal werden ons weder<br />
dezelfde huldebetuigingen bewezen. Des avonds bereikten wij<br />
de kampong Loempias, waar wij den nacht zouden overblijven.<br />
Ook hier weder dezelfde ceremoniën en vlaggen uit de huizen.<br />
Het hoofd heet hier hoekoem toea en zijn plaatsvervanger<br />
hoekoem kedoea. Wij werden zeer beleefd door het hoofd<br />
onder zijn veranda ontvangen, en ingekwartierd bij de verschillende<br />
dignitarissen, daar er hier geen passanggrahan is.<br />
Wij kregen in een net huisje, een kraakzindelijk kamertje
Ternate. 305<br />
met schoone witte gordijntjes voor de ramen, een ongewoon<br />
iets voor ons, die al deze netheid langzamerheid ontwend<br />
waren. Op onze vraag, waar wij eten konden koopen, vroeg<br />
het kamponghoofd ons, of wij hem de eer wilden aandoen<br />
mede aan een huwelijksdiner aan te zitten. Hij noemde dit<br />
„trouwerasie". Natuurlijk voldeden wij vol gaarne aan zijn<br />
verzoek, alhoewel wij verklaarden, geen galacostuum bij ons<br />
te hebben. Dit bleek geen bezwaar te zijn, wij maakten zoo<br />
goed mogelijk toilet en begaven ons naar het huis, waar het<br />
feest zou plaats hebben.<br />
Het was een vrij groot huis, op de veranda werden wij<br />
ontvangen door den vader van de bruid, die ons aan de<br />
overige familieleden voorstelde. Natuurlijk algemeen handengedruk.<br />
De bruid was netjes in het wit gekleed, in een<br />
ouderwetsche japon voorzien van een rij strookjes; op het<br />
haar droeg zij een wit kransje. De bruidegom droeg natuurlijk<br />
de onafscheidelijke gekleede jas, verder witte garen handschoenen.<br />
Met de beschaving scheen hier ook de jenever te zijn<br />
medegekomen, want óf men wilde of niet, men was verplicht<br />
een glaasje van dezen drank te gebruiken. Daarna gingen wij<br />
aan tafel; helaas was de bruid de eenige vrouwelijke persoon,<br />
zoodat er niet veel van een bonte rij kwam. Wij kregen als<br />
menu een zeer goede rijsttafel met veel wild zwijnenvleesch,<br />
een bewijs, dat wij hier te doen hadden met een Christenbevolking.<br />
Wij prefereerden de sagueer boven den ons aangeboden<br />
rooden wijn. VAN NOUHUYS hield in Maleisch een<br />
kranige speech op het jonge paar, en dronk op hun voorspoed<br />
en die van de Minahassa. Deze redevoering werd met<br />
gejuich begroet.
306 . Ternate.<br />
Na afloop van het diner was er bal; langs zij van het huis<br />
was een groote schuur, waar eenige muzikanten bestaande<br />
uit een viool en een trom hunne onwelluidende tonen lieten<br />
hooren. Langzamerhand kwamen de gasten, de heeren in het<br />
bekende tenu, de dames in mooie sarongs met een helderwitte<br />
kabaja met gouden speldjes en met mooi geborduurde<br />
muiltjes aan de voeten. Na hun compliment te hebben afgestoken,<br />
gingen de dames aan eene zijde van het gebouw op<br />
een lange rij naast elkaar zitten, de heeren zetten zich daar<br />
tegenover. Van conversatie was geen sprake; het was een<br />
aardig gezicht die lange rij bevallige meisjes in veelkleurige<br />
sarongs.<br />
De dans werd in het fransch gedirigeerd door een deigasten,<br />
maar wij moesten de commando's eenige malen<br />
hooren, voordat wij begrepen, wat zij beteekenden. Er werd<br />
overigens heel netjes gedanst, het afhalen van de danseuse<br />
geschiedde op een vreemdsoortige wijze. De cavalier knikte<br />
van uit de verte de uitverkorene toe, maakte daarop rechtsomkeert<br />
en wachtte, totdat het meisje naar hem toe kwam<br />
en hem een arm gaf. Ook tijdens het dansen en rondloopen<br />
werd er niet gesproken.<br />
De quadrille, eveneens in het Fransch gedirigeerd, liep<br />
zeer goed van stapel en werd met de gratie, aan inlandsche<br />
vrouwen eigen, gedanst. Na afloop van den dans werd er<br />
gekommandeerd: „Doedoek paren, nonja sablas sana" 1 ).<br />
Wij zagen van de veranda de vroolijke paren dansen,<br />
maar opeens kwamen er eenige meisjes ons halen om<br />
mede te dansen. Het speet ons zeer, dat de leider der ex-<br />
] ) De paren moeten gaan zitten, de dames aan een kant.
Ternate. . 307<br />
peditie reeds naar zijn slaapvertrek was gegaan. Wij meenden<br />
deze vriendelijke üitnoodiging niet te mogen weigeren, maar<br />
onze oude pakjes en dikke vetschoenen waren weinig in<br />
overeenstemming met onze keurig gekleede danseuses. De<br />
door ons medegedanste quadrille ging nu minder vlot, wellicht,<br />
omdat wij de commando's niet goed verstonden. Telkens<br />
klonk het dan ook: „Encore une fois!"<br />
Wij gingen dien avond laat naar bed, maar den volgenden<br />
dag was het vroeg reveille, daar wij des avonds in Menado<br />
wenschten te overnachten.<br />
Wij werden op onzen verderen tocht op dezelfde enthousiaste<br />
wijze ontvangen, maar naar mate wij Menado naderden,<br />
werd dit minder en hadden wij somtijds last om dragers te<br />
krijgen.<br />
Tegen I0 uur bereikten wij Paniki di bawa; langs een<br />
korteren binnenweg over Kajoewatoe arriveerden wij te<br />
Kajoeragi, dat aan den grooten straatweg is gelegen.<br />
Onder een hevige stortbui kwamen wij tegen twee uur te<br />
Menado aan, waar onze wandeling door de vriendelijke<br />
Minahassa eindigde en waarvan wij de aangenaamste souvenirs<br />
behielden.<br />
Wij namen onzen intrek weder aan boord van de Zeemeeuw,<br />
die wij ver boven de hotels met hun slecht eten<br />
stelden.<br />
Den volgenden dag brachten wij een bezoek aan de<br />
passar om vruchten voor onze aan boord zijnde menagerie<br />
te koopen; daarbij werd de vischmarkt met. al zijne wonder-<br />
lijke visschen niet vergeten.<br />
Tijdens een hevige regenbui zag ik een inlander op zijn<br />
klein paardje gezeten, schuilen onder één reusachtig blad,
308 Ternate.<br />
dat hij boven zijn hoofd hield; jammer dat het licht niet<br />
voldoende was om dit aardige ensemble te vereeuwigen in<br />
een foto.<br />
Er was bericht gekomen, dat wij de gehavende Palehleh<br />
naar Soerabaya moesten sleepen; natuurlijk was dit voor<br />
ieder een tegenvaller; voor ons, omdat wij daardoor eenige<br />
dagen minder op Java zouden kunnen zijn; voor de officieren<br />
en de bemanning was het sleepen een moeitevolle taak, die<br />
de grootste oplettendheid vereischt. Aan boord werden er<br />
allerlei preparatieven gemaakt; men zag overal stapels met<br />
trossen op het dek, waarmede de Palehleh aan de Zeemeeuw<br />
moest verbonden worden.<br />
Den 9den September werd het anker gelicht en koers<br />
gezet naar Soerabaya, met de Palehleh achter ons aan. Wij •<br />
hadden prachtig weer en genoten vooral des avonds van de<br />
vaart met mooi maanlicht. Wij zagen van Celebes slechts<br />
vaag het land, waar de zoogenaamde goudmijnen moeten<br />
liggen, die zooveel ellende en armoede teweeg hebben gebracht<br />
op Java.<br />
Langzamerhand begon er meer zee te staan en werden<br />
wij af en toe op een bui getrakteerd, zoodat wij, met het<br />
oog op de Palehleh, halve kracht moesten stoomen.<br />
Wij zagen een flauwe afteekening van het eiland Borneo,<br />
maar iets positiefs kregen wij er niet van te zien.<br />
Den 15den September des morgens vroeg kwam Madoera<br />
in zicht, het zag er rood verbrand uit door de heerschende<br />
oostmoesson; wij passeerden kleine ranke prauwtjes van<br />
visschers, die een zeer groot zeil voeren op deze kleine<br />
vaartuigjes.<br />
Te negen uur van den l6den September kwamen wij. voor
Ternate. 309<br />
anker te Soerabaya, om een oogenblik later door den loods<br />
binnen het Marine-etablissement gebracht te worden.<br />
Marinewerf te Soerabaya.<br />
Wij verlieten dien dag voor goed de Zeemeeuw, die voor<br />
ons zoo lang „ons huis" was geweest en waarop wij zooveel<br />
lief en leed samen hadden doorgebracht.<br />
DE BEAUFORT en ik brachten op onze reis door Java nog<br />
een bezoek aan de Bårå Boedoer en de Tjandi Mendoet;<br />
helaas hadden wij te veel van het maanlicht genoten met de<br />
Palehleh achter ons, zoodat wij dit grootsche monument niet<br />
rnet dit licht hebben kunnen bewonderen.<br />
Op Batavia werden wij vriendelijk ontvangen door onzen<br />
landvoogd Zijne Excellentie W. ROOSEBOOM en het Indisch<br />
Comité, om den 1 sten October per Koningin Wilhelmina naar<br />
het vaderland te vertrekken.
310 Ternate.<br />
Ik eindig mijn verhaal met den wensch, dat deze expeditie<br />
naar Nieuw-Guinea nog gevolgd moge worden door<br />
meerdere, tot betere kennis van dit zoo interessante land<br />
en volk.<br />
Trommen en heilige fluiten.
INHOUD.<br />
Bladz.<br />
INLEIDING vu.<br />
HOOFDSTUK I. Metu Débi I—50.<br />
„ II. Het Sentánimeer ..51—94.<br />
„ III. De Tamirivier ..95—119.<br />
„ IV. De tocht naar de Chloromelaniet vindplaats.........120—137.<br />
„ V. De Tawárin en de Moaif 138—183.<br />
„ VI. De Zeemeeuw 184—207.<br />
„ VII. De Geelvinkbaai .208—280.<br />
„ VIII. Ternate .................... 281 — 309.