04.09.2013 Views

Untitled - Acehbooks.org

Untitled - Acehbooks.org

Untitled - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

GESCHIEDENIS<br />

NEDERLANDERS IN INDIE.


t..<br />

GESCHIEDENIS<br />

VESTIGING, UITBREIDING, BLOEI EN VERY AL<br />

VAN DE MAGT<br />

DER<br />

NEDERLANDERS IN INDIE.<br />

DOOK DEN nOOGLEEBAAR<br />

GU L A ï T S.<br />

TWKEDE »KEI/.<br />

—^$Œ$^-*-~<br />

TE GRONINGEN , BIJ<br />

W. VAM BOEKEREN,<br />

1850.<br />

' >k VOOR &<br />

%. ^ i


INHOUD.<br />

Veertiende Moofdstule.<br />

Groote voordeden, welke de Oostindische Compagnie afwerpt<br />

en daardoor bijdraagt tot de welvaart van den Staat. Afloop van<br />

het octrooi. Pogingen tegen de vernieuwing of tot deel erlanging<br />

van do Westindische Compagnie en de provincie Friesland. Vernieuwing<br />

op den 22 van Zomermaand 1647. Nieuwe bepalingen.<br />

Het tractaat met Spanje van den 30 van Louwmaand 1648 voor<br />

zoo veel Indie aangaat. Vierjarige rekening van de Oostindische<br />

Compagnie ; hoe die wordt opgenomen ; dat voorschrift van het<br />

octrooi in de 18o eeuw ontdoken. Die afwijking werd niet opgenomen<br />

in het nadere octrooi. Artikelbrief door Bewindhebbers in<br />

1650- in 1658 door II. H. M. aangenomen. Do voornaamste bo-<br />

. . . . . . . . . . . bl. 1.<br />

palingen , '<br />

Vijftiende Hoofdstuk.<br />

C. V. D. Lijn aan het hoofd van het bewind. Fraaije gebouwen.<br />

Verdrag met den keizer of Soesoehocnan, 24 van Herfstmaand<br />

1C46. Maetsuyckcr op Ceylon; het gelukt hem de vrede te handhaven.<br />

Demmer in de Molukken. zijne hardheid. Toeloo Kabesie.<br />

Kapaha door Verheyden vermeesterd. Kabesie levert zich zelf over.<br />

Uitroeijing der specerijboomen in 1648. Particuliere handel; ongenoegen<br />

deswege tegen den gouverneur-generaal. V. D. Lijn ontslagen<br />

en do directeur-genoraal Caron opontboden 1650. C. Eoiniersz.<br />

gouverneur-generaal. A. De Vlaming in do Molukken.<br />

Saïdi en Madjira's opstand. Bloedige oorlog. Do Vlaming in de<br />

Soola-eilanden. Laïili bemagtigd. Assahoedie door Buitendijk ver-


YI<br />

INHOUD.<br />

meestcrd. Saïdi afgemaakt. Algemeene uitroeijing der specerijboomen.<br />

Verdrag met den Sultan van Ternate deswege in 1652.<br />

Amboina behoudt de nagel-, Banda de muskaatteelt. Ellende door<br />

dat stelsel veroorzaakt. Heldhaftigheid der Nederlanders. De Vlaming<br />

op Timor en Solor. Verdere gevolgen van het monopoliestelsel.<br />

Bantam. Van Ricbeek sticht eene volkplanting aan de<br />

kaap de Goede Hoop. Predikanten. Vervolging der Heidenen en<br />

Mohamedanen. Prediking in het Maleisch bl. 22.<br />

Zestiende Mfoofdstuk.<br />

Maetsuyckcr gouverneur-generaal. Oorlog tegen do Portugezen<br />

op Ceylon. Huift Veldheer. Kolumbo belegerd. Huift sneuvelt.<br />

V. D. Meijdcn volgt hem op. Kolumbo ingenomen 12 van Bloeimaand<br />

1656. De Oostindische Compagnie in het bezit van den<br />

kaneelhandel en de parelvisscherij. Tutikorijn door V. D. Laan<br />

vermeesterd. Van Goens op Ceylon. Manaar en Jaffnapatnam<br />

veroverd, ook Negapatnam op den overwal. Van Goens met eene<br />

vloot naar de kust van Malabaar. Koylang, Kranganoor in handen<br />

van Vaii Goens, die voor Koetsjin het hoofd sloot doch zich<br />

op Vaipijn nestelt. In Slagtmaand 1662 het beleg hervat. Van<br />

Goens intrede in Koetsjin den 6 van Louwmaand 1663. Vrede met<br />

Portugal 6 van Oogstmaand 1661, afgekondigd in Slagtmaand 1662.<br />

Overal is het streven der Oostindische Compagnie alleenhandel,<br />

dus ook op Ceylon, de kust van Koromandol en die van Malabaar.<br />

Handel in Bengale, te Snratte, in Perzie. Palembang getuchtigd<br />

1659. Coxinga bedreigd Formosa. Erederik Coyet gouverneur.<br />

V. D. Laan daar heen met eene vloot. Coxinga landt, is wreed en<br />

blocdgierig, pleegt roof en moord. Clenk. Cau met tien zeilen<br />

tot ontzet gezonden. Hambroek's heldhaftige opoft'cring. Het kasteel<br />

Zelandia bij verdrag overgegeven den 2 van Sprokkelm. 1662.<br />

Coyet te Batavia ondankbaar behandeld. Gezantschappen naar Sina.<br />

Beoefening der Formosaanschc taal bl. 51.<br />

Zeventiende MSoofdstuk.<br />

De Japansche handel minder voordeelig, krijgt in 1672 een onherstelbare<br />

knak. 11. Hamel schipbreuk en verl lijf in Korea. Makassersche<br />

aangelegenheden. Vloot onder Van Dam naar Makasser.<br />

Overwinning op do Portugezen en vermeestering van Pannakoke.<br />

Vrede met Makasser. N'.cuwe oorlog. Boeton wordt overvallen.<br />

Speelman veldheer. Overwinning op Boeton behaald. Makasser


INHOUD. vu<br />

belegerd. Vrede den 18 van Slagtm. 1667. Hot Bongaischo traktaat.<br />

Wederom oorlog in 1668. Het kasteel Sambffepo ingenomen 24<br />

van Zomerm. 1669. Geheele onderwerping van Makasser. Speelman<br />

komt zegevierend te Batavia. Moeijelijkhedcn met de Engelschen<br />

over het eilandje Rhun. De Engelschen op Damme. Kordaatheid<br />

van Van Dam. Einde van de geschillen. De Bitter in 1664 op<br />

de westkust van Sumatra. Atsjcen. Mcnangkabou. Iudrapoura.<br />

Padang wordt hoofdkantoor. Polcman. Goudmijnen nabij Syllida<br />

in 1669. Mijnwerkers uit Europa. Ongunstige uitkomsten. Oorlog<br />

met Frankrijk. De la Haye in 1672 te Trinkenomale. R. van Goens<br />

slaat de Fransche vloot. Grootsehe uitkomst. Van Quaalberg verjaagt<br />

de Engelschen, den 10 van Bloeim. 1673. San Thomé. De<br />

magt van De la Haye vernietigd. St. Helena door do Engelschen<br />

bemagtigd. De Kaap de Goede Hoop kolonie ; misbruiken aldaar.<br />

Aardbevingen op Amboina en Ternate. Gezant van Abyssinie.<br />

Maetsuyckcr sterft ; zijn karakter. Do veranderingen in den raad<br />

van Iudie ingevolge de bevelen van 17 van Wijnm. 1677 . bl. 77.<br />

Achttiende SSoofdstuk.<br />

Oorlog tegen Engeland in 1665 en ondersteuning in schepen door<br />

de O. I. M. tegenover eene vernieuwing van het octrooi tot het<br />

einde van 1700. Anticipatie-penningen in 1668. 1672. De O. LM.<br />

ondersteunt Holland en Zeeland. Het maatschappelijk kapitaal.<br />

Vernieuwing van het octrooi tot 1740 voor 3 milj. guld. in 1696.<br />

Toestand der O. I. M. op het einde der 17c eeuw. Uitdeelingen<br />

in obligation rentende 4%. Vergelijking der uitdeelingen. Schuldenlast<br />

van ongeveer 110 ton gouds. Oorzaken van verval in Indie;<br />

do vrede met Spanje, het monopolie in kruidnagelen, muskaatnoten,<br />

foclio en kaneel; veelvuldige gezantschappen; meer nog de<br />

geringe bezoldingen en daardoor veroorzaakte stille winsten, particuliere<br />

handel, ontrouw en kuevclarij. Voorbeelden van ontrouw<br />

bl. 108.<br />

Negentiende Hoofdstuk.<br />

Krain Glisson in Java's oosthoek. Polemau togen hem uitgezonden.<br />

Taroena Djaja in opstand tegen den Keizer. Speelman<br />

Veldheer, ondersteund door Radja Palakka; hij sluit een gunstig<br />

verdrag mot den keizer den 28 v. Spokkelm. 1677. Taroena Djaja<br />

nit Soorabaya verdreven ; wijkt naar Kedirie, en valt in het rijk.<br />

De keizer vlugt en sterft, opgevolgd door zijn zoon. Bij het over-


VIII<br />

INHOUD.<br />

lijden van Maetsuycker wordt V. Goens gouverneur-generaal en<br />

Speelman directeur-generaal. Ilurdt vervolgt Tarocna Djaja. Kcdirie<br />

ingenomen. De keizerlijke kroon en andere kostbaarheden<br />

in 's overwinnaars handen. De Soesoehoenan door Ilurdt te Kedirio<br />

gekroond. Poleman bevelhebber; Cocper volgt hem op. Kakapcr<br />

ingenomen. Moed van Palakka. Sloot vermeestert Karta<br />

Soera. Taroena Djaja door Jonker gevangen gemaakt den 25 van<br />

Winterm. 1679. Pangerang Poeger. Cheribon onderwerpt zich.<br />

Bantam. Sultan Agong en Sultan Hadji. De gouv.-generaal Van<br />

Goens neemt zijn ontslag, Slagtmaand 1681; opgevolgd door Speelman.<br />

Sultan Agong zoekt het bewind aan zijn' zoon te ontwringen.<br />

H. L. Kardeel en J. J. De Roy. Sultan Iladji bijgestaan door de<br />

Compagnie. De jonge Sultan blijft overwinnaar ; Sultan Agong<br />

gevangen, sterft te Batavia.— Moeijelijkheden met Engeland over<br />

het gebeurde te Bantam. Geruchten van oorlog met Engeland.<br />

De Engelsche O. I. M. maakt zich meester van Eenkoele en Batang-<br />

Kapas. Ondersteuning van Sultan Iladji op Borneo. Aardbevingen<br />

op Banda. Verraad van don Sultan van Tern ate , tijdig ontdekt en<br />

verijdeld; hij wordt als gevangene naar Batavia gevoerd. De gouv.<br />

generaal Speelman sterft den 11 van Louwm. 1684 bl. 124.<br />

Vtvintigste Mlooftlntuk.<br />

J. Camphuys wordt gouv.-generaal ; ,zijne lotgevallen. Kämpfer<br />

reize naar Japan. Ruinphius. Amboinsche rariteitkamer. Amboinsehe<br />

kruidboek. Van Reodo Tot Drakestein. Hortus Africanus.<br />

Hortus Malabaricus, W. Schouten's reisverhaal. N. De Graaff. D.<br />

Havart. J. Nicnwhoff. Gezantschappen naar Sina. Baldaeus, beschrijving<br />

van Malabar enz. Seminarie te Haloer en Kolumbo.<br />

Ds. M. Eoidekker, ook als taalgeleerde.werkzaam. Taxatie-handel<br />

in Japan ; smokkelhandel door de Nederlandsehe beambten en<br />

hunne Japansche medepligtigen ontdekt. De Chaumont te Batavia.<br />

Siam. Radja Singa, keizer van Kandi, sterft in 1687. Aureng-<br />

Zeb veroveraar van het rijk van den grooten Mogol. Suratte.<br />

Casimbuzar. Ilougli. Masulipatnam Gezantschap naar Golkonda.<br />

Masulipinnam belegerd. Vrede met Golkonda. Laurens Pit de<br />

Jonge , noodzaakt den Vlootvoogd Du Quesnc do golf van Bengalen<br />

te verlaten. Eransche handel te Pondichorij, on tijdelijk in<br />

Ncderlandsche handen. Verschil met Perzie over den uitvoer van<br />

zijde. De Casembrood bedrijft vijandelijkheden te Gamron en op<br />

het eiland Kismis, doch zonder veel vrucht. Gezantschap naar<br />

Ispahan in 1690 ,<br />

bl<br />

-<br />

154<br />

-


INHOUD. i\<br />

Eenentwintigste Moofdstute.<br />

Commissarissen visiteurs. Commissaris-generaal H. van Reodo<br />

Tot Drakestein naar de Kaap de Goede Hoop en de West van Indie<br />

1684. J. Solmans 2e commissaris en J. Bacchcrus 3e commissaris.<br />

Mr. N Schagen naar Batavia opgezonden, ook R. van Goens<br />

de Jonge. Clement Opperhoofd te Tegnapatnam op schreeuwende<br />

wijze behandeld. Van Reede sterft in 1691 en de commissie wordt<br />

ontbonden. Kort regt te doen aan de beschuldigden. Straffen.<br />

Woelingen von Jousouf en prins Pourabaija. Soerapati. Moord<br />

aan Tak en Van Vliet te Kartasoera gepleegd. Soerapati nestelt<br />

zich in den oosthoek en handhaaft er zich. Zeerampen ; het schip<br />

Westerwijk door zeeroovers overrompeld ; Stavenisse strandt aan<br />

de Natalbaai; Waveren verbrandt in volle zee, lijdon der schipbreukelingen.<br />

Partijdigheid der Europc'érs tegen inlanders, vooral<br />

in militaire betrekkingen. De Saint Martin en Jonker; de laatste<br />

beleedigd, in opstand en gestraft. Onaangenaamheden van Camphuys<br />

met de leden van den raad in Indio. De directeur-generaal<br />

Ilurdt wordt ontslagen. Camphuys regeert zonder den raad van<br />

Indie ; hij treedt af den 24 van Herfstmaand 1691; sterft den 18<br />

van Hooimaand 1695; zijne inborst ingevolge tijdgenooten. Toestand<br />

der stad Batavia , . bl. 177.<br />

Tweeëntwintigste Hoofdstule.<br />

Van Outhoorn gouverneur-generaal. Gebeurtenissen op Celehes.<br />

Radja Eappatouw van Boni. Daé'ng Mabani vermoord door Arocng<br />

Tekoe. Tahalile weduwe van Radja Palakka ; men zoekt hare<br />

vriendschap, wijl Lapatouw der Oostindische Compagnie is boven<br />

het hoofd gewassen. Do Abijssinischo gezant te Batavia. Bandasche<br />

perkeniors ; hun ongelukkig lot. De Ambonsche nagelteelt, door<br />

schandelijke middelen belemmerd, wanneer de oogst te ruim werd.<br />

Aardbeving te Batavia 4 tot 5 van Louwmaand 1699 veroorzaakt<br />

groote schade en blijvend nadeel ; Batavia wordt ongezond. De<br />

koffijboom op Java, eerst bekend geworden in Nederland door<br />

P. van den Broecke, A. do Vos on II. Hagenaar. Getuigenis<br />

omtrent de invoering op Java door C. de Bruin, A. Bogaert en<br />

Van Hoorn. Iu 1706 en 1707 koffijplanton naar Amboina. Uitbreiding<br />

van die cultuur op Java, Amboina en Ceylon. Koffijhandel<br />

to Mocha. Verval van de suikerteelt op Java. Handel en<br />

bedrijf meer on meer in handen der Aziaten. Weinig veiligheid<br />

in de Bataviasche Ommelanden, Nieuwe manier van verantwoor-


1 INHOUD.<br />

ding. Ontevredenheid met het bewind van den gouverneur-gener.<br />

Van Outhoorn; zijn ontslag; het duurt geruimen tijd alvorens zijn<br />

aftreden en zijne vervanging door Van Hoorn plaats grijpt. Ambtenaren<br />

en vrijheden naar Patria opontboilen of tot boetstraf verwezon<br />

bl. 209.<br />

drieëntwintigste Hoofdstuk.<br />

Keizer Hamangkoe Rat I overleden. Zijn broeder Poeger in 1704<br />

als keizer Pakoo Bowocno I erkend. Aanvang van den eersten<br />

Javaanschen oorlog tegen Dcpatti Anom, ook Soesoehoenan Maas<br />

genoemd. 1704 Demak ingenomen. 1705 Karta Soera vermeesterd.<br />

Poeger als keizer plegtig uitgeroepen. Verdrag met den nieuwen<br />

keizer door Do Wilde gesloten. 1706. Knol opperbevelhebber.<br />

De Beveren overvallen , lijdt sehade. Heldendood van Nicreboelak,<br />

vader en zoon. Bangil stormenderhand ingekregen. De Beveren<br />

en v. d. Horst gedragen zich dapper. Soerapati gekwetst,<br />

ontkomt en sterft te Pasoeroewan , een grooten naam nalatende.<br />

1707. De Wilde opperbevelhebber in Kedirie met 60000 man.<br />

Soerapati's oudste zoon Maas Lombok volgt hem op als vorst van<br />

Pasoeroewan. Deze hoofdplaats valt De Wilde in handen. Depatti<br />

Anom verwerft van Knol lijfsbehoud en erkenning als prins van<br />

den bloede; don 6 van Herfstmaand 1708 voor den gouverneurgeneraal<br />

gedraagt hij zich met waardigheid, doch wordt eerlang<br />

naar Ceylon gezonden. Kolonisatie; inlandsche scheepvaart. Verval<br />

van den handel, ook door don smokkelhandel der Engolschen op<br />

Batavia Woelingen in do kaap-kolonie. In 1706 de voornaamste<br />

ambtenaren naar Patria opgeroepen. L. V. Assenb<strong>org</strong>h daarheen<br />

als gouverneur. Het eiland Mauritius wordt verlaten. De Pransche<br />

kroon neemt er bezit van. De gouverneur-generaal Van Hoorn<br />

ontslagen; hij vertrekt in 1709; zijn karakter. A. Van Riebeek<br />

gouverneur-generaal, bekwaam maar wrevelig en onverdragelijk.<br />

Goschillen tusschen Boni en Goach, tusschen Ternato on Tidor,<br />

ook op Sumatra en Malakka. Verschil met den Mogol en den<br />

Shach. V. Riebeek bezoekt de naburige vulkanen, het zuiderstrand,<br />

legt wegen aan, sterft in 1713 M, 232.<br />

Vierentwintigste Hoofdstuk.<br />

Van Swol gouverneur-generaal ingehuldigd den 18 van Bloeim.<br />

1715. Smokkelhandel in opium door Van Swol tegengegaan. Gebeurtenissen<br />

op de kust van Malabaar. Des Samorin's magt ge-


INHOUD. xi<br />

fnuikt. Sinoscho handel te Batavia ; beperking der theeprijzen door<br />

V. Swol ; verloop van den Sineschen handel. De reiziger en schilder<br />

Corn, de Bruin bezoekt Java. Er. Valentijn; diens Oud- en<br />

Nieuw-Oostindie nog altijd een nuttige wegwijzer. Valentiju's andere<br />

werkzaamheden; ook die van Ds. Leijdekker. De vertaling van<br />

den bijbel in het hoog Maleisch weder opgevat door Van der Vorm<br />

en Werndleij. De Heilige Schrift in hot Maleisch in 1733 te Amsterdam<br />

uitgegeven door de z<strong>org</strong> van Bewindhebberen. Ds. Canter<br />

Visschcr, Malabaarscho brieven. Godsdienstoefening en godsdienstleeraars<br />

in de O. I. bezittingen. Werkzaamheden der predikanten.<br />

Van Swol sterft 1718; zijn karakter. Zwaardekroon wordt gouv.<br />

generaal ; zijne inborst en prachtliefde bl. 258.<br />

Vijfentwintigste Hoofdstuk.<br />

Geldelijke toestand der O. I. Maatschappij. In 1715 wil men 20%<br />

der oude schulden afdoen. Treurige toestand van het gomoene<br />

land ten gevolge van oorlog en andere rampen. In 1716 besloten<br />

tot de aflossing in 9 jaren van de obligation van 1699. De O. I.<br />

Comp, biedt ondersteuning aan do Staten van Holland. De toestand<br />

der O. I. M. is sedert den aanvang der 18e eeuw geenszins<br />

verbeterd. Verachtering in Indie en hier te lande. Gelden door<br />

Compagnies dienaren overgemaakt. Boloop der schuldon. Antieipatiepenningen<br />

in recepissen geconverteerd. Wenseh om de renten<br />

van 2 '/2 % te verminderen op 2 %. Bedenkingen met het oog op<br />

het aanstaande afloupen van het octrooi. Oostindische handel van<br />

Oostende, üostendesche handelmaatschappij; haar octrooi van 1719<br />

en 1722. Tegenstand van Groot-Brittanje on Nederland. Schepen<br />

van de Oostendesche maatschappij in zee. Die zaak vt'ordt eene<br />

Europcsehc questio. Onderhandelingen deswege. Do Oostendesche<br />

Maatschappij in 1727 voor zeven jaren geschorst; op hare<br />

vernietiging aangedrongen; verdrag deswege 16 van Lentem. 1731.<br />

Gevolgen van die Maatschappij. Zweedsehe O. I. Comp, in 1731.<br />

Ontwerp van vcreeniging tusschen de Oost- en Westindische Maatschappij<br />

, loopt Ie niet door don tegenstand van de O. I. Comp.<br />

De Algerijnschc zoeroovers nemen twee O. I. schepen. Die zaak<br />

afgemaakt bl. 277.


xn<br />

INHOUD.<br />

Zesentwintigste Hoofdstuk.<br />

Opstand in het oosten van Java, ten gevolge van het overlijden van<br />

keizer Pakoe Bowoeno I — opgevolgd door Hamangkoe Rat II —<br />

in 1723 gedempt. Zamenzwering van P. Erberfeld tot uitroeijing<br />

der Nederlanders; de vloekverwanten ter dood gebragt 1722. Mr.<br />

J. Roggeveen met twee schepen te Batavia den 3 van Wijnm. 1722 ;<br />

schepen en lading verbeurd ; de O. I. Comp, betaalt schadeloosstelling.<br />

Het vergaan van schepen in 1711 en 1722, ook gaan<br />

6 uitvarende schepen in de Tafelbaai door een orkaan te gronde,<br />

benevens vier vreemde schepen. Andere zeerampen ook te Koetsjin.<br />

Theehandel op Sina en van Sinezen op Batavia. Suikerbouw,<br />

indigo, katoene garens, koffij op Java. Ontrouwe bedienden en<br />

hunne helers streng gestraft. Port in de De La Goa baai. De<br />

gouverneur-generaal Zwaardekroon treedt af 8 van Hooim. 1725,<br />

opgevolgd door M. De Haan. Uit vrees voor overproductie vermindert<br />

hij de prijs der koffij tot Rx. 6 de pikol. Hij sterft den<br />

1 van Zomermaand 1729, opgevolgd door Mr. D. Durven, gewoon<br />

raad van Indie. Grooto redenen tot ontevredenheid ; de gouvern.<br />

generaal wordt met den directeur-generaal en andere ambtenaren<br />

opgeroepen naar Patria 28 van Bloeim. 1732. Van Cloon gouv.<br />

gener. Vuyst gouverneur van Ceylon wegens wreedheid en uitzuiging<br />

der ingezetenen ter dood veroordeeld. Zijn opvolger Versluijs<br />

gedraagt zich weinig beter en verzet zich tegen Doemburg die hem<br />

komt vervangen. Zijn proces. Nieuwe kerk te Batavia 1733-1736.<br />

Vernieuwde goudgraving op Sumatra. Zijdecultuur op Java beproefd.<br />

Wisseltrekkerij eensklaps toegenomen ten nadeele der O. I.<br />

Comp. Muntsoorten en vermunting. Prijzen der producten. Van<br />

Cloon sterft 10 van Lentemaand 1735. Patras wordt gouv. gener.<br />

Wat bij die verkiezing is vo<strong>org</strong>evallen<br />

bl - 30 °-


VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Groole voordeden , welke de Ooslindische Compagnie afwerpt en daardoor<br />

bijdraagt tot de welvaart van den Staat. Afloop van liet octrooi.<br />

Togingen tegen de vernieuwing of tot deel erlanging van de Westindische<br />

Compagnie en de provincie Friesland. Vernieuwing op<br />

den 22 van Zomermaand 1647. Nieuwe bepalingen. Het tractaat<br />

Spanje van den 30 van Louwmaand 1648 voor soo veel Indie<br />

aangaat. Vierjarige rekening van de Oostindische Compagnie;<br />

hoe die wordt opgenomen ; dat voorschrift van het octrooi in de<br />

18° Eeuw ontdolcen. Die afwijking werd niet opgenomen in<br />

het nadere octrooi. Artikelbrief door Bewindhebbers in 1650,<br />

in 1658 door II. II. M. aangenomen. De voornaamste bepalingen.<br />

De tijd, welke het octrooi, ingevolge de verlenging<br />

van het jaar 1622, nog had te duren, kromp in;<br />

weldra stond de afloop van het octrooi voor de deur.<br />

Grootelijks waren gedurende dat tijdsverloop in Neder-<br />

land de omstandigheden veranderd. Was er hope<br />

van slagen in den strijd tegen Spanje, toen in 1622<br />

het octrooi verlengd werd, thans was die hope in<br />

zekerheid veranderd. Het was niet langer eene worste-<br />

ling tegen Spanje ; het was een strijd, waaraan de<br />

Staat deel nam. Men genoot veiligheid en welvaart<br />

in het gemeenebest, en de hoorn des overvloeds had<br />

hare schatten, op kwistige wijze, over het land<br />

uitgestort. Groot was het aandeel der Oostindische<br />

II. 1


2 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

maatschappij in die welvaart, want zij maakte Amsterdam,<br />

Middelburg, Enkhuizen en Eotterdam tot de<br />

markt, waar Europa peper, muskaatnoten, foelie en<br />

o-iroffelnagelen , zijden stoffen en indigo kon vinden.<br />

Aanzienlijk waren de uitdeelingen ; want ofschoon<br />

gedurende de eerste tien jaren de aandeelhouders<br />

slechts om het andere jaar van 12'/2 tot 25 ten honderd<br />

ontvingen, bedroeg echter de uitdeeling over<br />

het geheele tijdvak van het octrooi nagenoeg twintig<br />

ten honderd in het jaar, want de laatste jaren was<br />

ze hoogst belangrijk. Wil men het jaar 1644, wat<br />

de uitdeeling aangaat, tot het octrooi van 1622<br />

rekenen, hetgeen niet meer dan billijk is , dan verkrijgt<br />

men over de laatste vijf jaren eene som van<br />

190 , of over ieder dier jaren 38 ten honderd op de<br />

ingelegde hoofdsom.<br />

Een zoo voortdurende voorspoed van de Vereenigde<br />

maatschappij wekte naijver bij velen, die in hare<br />

voordeelen niet mogten doelen. Van onderscheidene<br />

kanten zocht men of de vernieuwing van het octrooi<br />

voor te komen, of wel in de voordeelen van het<br />

octrooi mede begrepen te worden. Zoo waren er, die de<br />

opheffing van het octrooi begeerden , en vrijen handel<br />

in plaatse daarvan ; ofte een nieuw octrooi uit te rei-<br />

ken aan de meestbicdenden, waartoe , zoo men zeide,<br />

in Amsterdam kooplieden werden gevonden, die niet<br />

minder dan 150 ton gouds gereed hadden, om in de<br />

schoenen van de Oostindische maatschappij te treden.<br />

Wat toch beteekende een octrooi, zoo redeneerde<br />

men, wanneer de tijd verloopen was , waarvoor het<br />

was verleend geworden ; dan was het voorwerp van<br />

het octrooi gemeen goed, en behoorde aan de geheele


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 3<br />

natie. Aan de ingezetenen van het gemeenebest<br />

zou dus worden te kort gedaan, mogten de tegenwoordige<br />

bezitters van de vaart op Indie daarin<br />

worden gehandhaafd. Slechts eene hoogst aanzienlijke<br />

som aan den Lande, voor het octrooi te betalen,<br />

vermögt dat ongelijk te vergoeden. — Men vergat<br />

nogtans bij die redenering, dat ze slechts gelden<br />

konde octrooijen voor uitvindingen, als van verbeterde<br />

wateropvoering of waterlossing en dergelijke, terwijl<br />

zelfs octrooijen voor boek- of kaartwerken , bij uitgang<br />

van het octrooi, wanneer zulks werd aangevraagd,<br />

veelal verlengd werden.<br />

Hardnekkig vooral waren de Staten van Friesland<br />

en de Bewindhebberen der Westindische maatschappij,<br />

die beiderzijds een deel verlangden in de voordeelen<br />

van de Vereenigde Oostindische compagnie. Bereids<br />

in het jaar 1642 hadden de afgevaardigden van Friesland<br />

er bij de Staten-Generaal op aangedrongen,<br />

om, bij de vernieuwing van het octrooi, door vermeerdering<br />

van het kapitaal, daarin te worden opgenomen<br />

, bewerende zelfs in gevalle van weigering,<br />

dat het Gewest eene afzonderlijke maatschappij voor<br />

de vaart op Indie zou oprigten. Ook wendde in het<br />

volgende jaar zich eene zoodanige maatschappij aan<br />

Hun Hoog Mögenden, en verzocht in Bloeimaand 1643<br />

om inlijving, met zeker kapitaal, bij de vereenigde<br />

maatschappij, of in allen gevalle » vrij water en lucht,"<br />

ten einde afzonderlijk op Indie te varen (*). —. De<br />

(*) Een octrooi van de Staten van Friesland deswege is zelfs<br />

te dier tijde in druk verschenen, en moest luiden op oenen tijd<br />

van vijf jaren.<br />

1*


4 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Westindische maatschappij beweerde, dat de vereeniging<br />

of zamensmelting der beide maatschappijen aan<br />

de twee ligchamen meer kracht zoude bijzetten, om<br />

de Spanjaarden en Portugezen buiten Europa te<br />

beoorlogen, en in staat stellen, aan deze natiën de<br />

gemaakte veroveringen in de andere werelddeelen,<br />

te ontwringen. Door haar werd aangeboden met alle<br />

hare bezittingen, krijgsvoorraad en wat al meer tot<br />

de vereeniging toe te treden , en bovendien zesendertig<br />

ton gouds in de gemeenschappelijke kas te<br />

storten. Mögt aan dit ontwerp de voorkeur niet<br />

worden gegeven, dan betuigde de Westindische<br />

maatschappij zich bereid, om gezamenlijk met Friesland<br />

, tegen billijke taxatie, alle forten , vastigheden<br />

enz. enz. van de Oostindische maatschappij over te<br />

nemen , mits tredende in het genot van het octrooi<br />

door deze tot heden bezeten. Bovendien beklaagde<br />

zich die maatschappij, dat eerst sedert de laatste<br />

twintig jaren suiker en Sapanhout uit Azia in Europa<br />

was ingevoerd, hetgeen te haren nadeele strekte, als<br />

zijnde dus de suiker uit Brasilie on het Brasiliohout<br />

niet tot zoo hooge prijzen te verkoopen als anders zou<br />

kunnen geschieden. In allen gevalle verzocht zij in<br />

den uitsluitenden handel dier beide voortbrengselen<br />

te worden geplaatst, en vroeg om een subsidie tot<br />

voortzetting van den oorlog in Brasiel. Voor het<br />

cijfer van dat subsidie werd door sommigen niet<br />

minder dan vijftig ton gouds gesteld, dat, bij vernieuwing<br />

van het octrooi der Vereenigde maatschappij,<br />

van deze, voor eene zoo groote gunst, door Hun<br />

Hoog Mögenden kon worden gevorderd.<br />

Natuurlijk bleef de Oostindische compagnie met


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 5<br />

hare vertoogen niet achter. Hare bewering was als<br />

volgt: De vernieuwing van het octrooi was van<br />

overwegend belang voor de welvaart van het gemeenebest;<br />

zij werd dringend gevorderd door de overeenkomsten<br />

met de Indische vorsten, op naam van den<br />

Souverein gesloten ; zij was noodzakelijk, om zich<br />

tegen over Europesche en Indische geheime belagers<br />

of openbare vijanden te handhaven,- zij werd noodiogeoordeeld,<br />

wilde men geenszins verliezen de waarden<br />

aan vestingen, woningen, pakhuizen enz., welk<br />

alles eene som bedroeg grooter dan de geheele oorspronkelijke<br />

inlage. — Waarom ook zoude men aan<br />

anderen de aan haar verleende voorregten overdragen?<br />

De billijkheid en goede trouw wraakten zulk eene<br />

handelwijze, vooral dewijl haar beheer nu meer dan<br />

veertig jaren aan hare aandeelhouders groote uitdeelingcn<br />

had mogelijk gemaakt, het gemeeneland<br />

door in- en uitgaande regten, en de ingezetenen<br />

door de vrachtvaart naar andere deelen van Europa<br />

zeer had bevoordeeld. — In 1602, zoo luidde hare<br />

bewijsvoering verder, was de deelneming voor alle<br />

ingezetenen van het gemeenebest opengesteld ; het<br />

zoude derhalve eene onregtvaardigheid jegens de<br />

tegenwoordige deelhebbers zijn, aan Friesland gehoor<br />

te verleenen. — Wat de Westindische maatschappij<br />

aanging, deze was wel vijftig ton gouds ten achteren,<br />

deels ten gevolge van het slecht en trouweloos beheer,<br />

wijl de Bewindhebbercn zelve particulieren handel<br />

dreven of daarin deel namen ; of minstens door verkeerde<br />

maatregelen oorzaak waren, dat de ambtenaren<br />

en kolonisten in Brasiel en elders de eerste levensbehoeften<br />

niet uit 's compagnies pakhuizen konden


6 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

bekomen, maar van den particulieren handelaar tot<br />

enorme prijzen moesten koopen. — Men achtte het<br />

bovendien onmogelijk, dat de Westindische maatschappij<br />

zesendertig ton achats zoude kunnen aanbrengen,<br />

in gevalle van zamensmelting, dan alleen<br />

ten gevolge der vereeniging en dus ten koste van<br />

het crediet der Oostindische maatschappij.<br />

Nog van andere kanten traden bestrijders op. Men<br />

nam, heette het, vele ingezetenen het brood uit den<br />

mond, door goederen van katoen of zijde, vroeger<br />

in Europa vervaardigd (*), tot mindere prijzen in<br />

Indie te vervaardigen. — Er waren die meenden,<br />

dat het vertier van de peper door de maatregelen<br />

der maatschappij werd beperkt, dewijl zij, in het uitsluitend<br />

bezit zijnde van den peperhandel, die specerij<br />

veel duurder verkocht, dan de Portugezen ooit gedaan<br />

hadden en daarop wel 3800 kapitalen winst<br />

behaalde. — Zelfs aandeelhouders kwamen met klagten<br />

tegen de Bewindhebbers bij de Algemeene Staten<br />

te voorschijn; immers, verzekerden ze, dat terwijl de<br />

Bewindhebbers van de kleinere kamers ongeveer<br />

/ 2000 ieder genoten , zoo trokken die van de Amsterdamsche<br />

kamer / 5450 ieder, en die van de kamer<br />

Zeeland zelfs ƒ 7785, - dewijl eensdeels de prijzen<br />

te hoog waren gesteld, en anderdeels Bewindhebbersplaatsen<br />

onvervuld gelaten werden.<br />

^ Het Iaat zich wel denken , dat alle die beschuldigingen,<br />

tegenbeschuldigingen en vertoogen, zich ook<br />

buiten de vergaderzaal der Algemeene Staten lucht<br />

(*) Het waren eigenlijk stoffen, die uit Frankrijk of Italie werden<br />

ingevoerd.


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 7<br />

gaven, en dat vele ingezetenen daarin met levendigheid<br />

deel namen (*). Zonder invloed op de al of niet<br />

verlenging van het octrooi konden zo onmogelijk<br />

blijven. Slechts voorloopig werd het octrooi telkens<br />

voor eenige , dan eens voor meerdere, dan voor mindere<br />

maanden verlengd; in Lentemaand 1644 zelfs<br />

voor niet langer dan zes weken , en dan nog wel<br />

onder verzet of protest van de provincie Friesland.<br />

De belangen der Oostindische maatschappij leden<br />

onder dien staat van onzekerheid. Zulks had ten<br />

gevolge, dat de Hollandsche steden, waar kamers<br />

der compagnie zetelden, te rade werden met nadruk<br />

zich te doen hooren. Dit deden zij door in de vergadering<br />

der Staten van Holland te verklaren , dat,<br />

in gevalle het octrooi niet verlengd werd, zij haar<br />

aandeel in de gemeene lasten zouden terug houden;<br />

eene verklaring, die ongetwijfeld vrij wat gewigt in<br />

de schaal wierp, als afkomstig van de steden, welke<br />

eenen uitgebreiden handel dreven.<br />

Deze afgunst jegens de aandeelhouders van de<br />

Oostindische compagnie, en het verlangen, om in de<br />

groote winsten, welke de maatschappij tot hiertoe<br />

had afgeworpen, op de eene of andere wijze te deelen,<br />

bragt vele gemoederen in spanning en toonde,<br />

hoe er velen waren, bij wie hebzucht eene niet geringe<br />

rol speelde. Menig aandeelhouder daarentegen<br />

(*) Onder do schriften , welke over dat onderwerp in het licht<br />

kwamen, behoorden de „ Aenwysinge ," de „Ooghen-Salvo," de<br />

„Schaede." Inzonderheid verdient de aandacht: Discours op<br />

verscheyde voorslaghen rakende d' Oost- en Westindische Trafylcen.<br />

Gedrukt int jaer ons Heeren 1645. Het is in kl. 4" en , evenals<br />

de meeste stukken destijds verschenen , hoogst zeldzaam.


8 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

bragt geruimen tijd in bez<strong>org</strong>dheid door. — Het liep<br />

aan tot in het jaar 1647 alvorens de vernieuwing<br />

van het octrooi een einde aan al die onzekerheden<br />

maakte. De Algemeene Staten zochten de Westindische<br />

maatschappij te believen, en gaven tevens<br />

gehoor aan de bedenkingen , welke tegen de hooge<br />

bezoldingen van de kamers Amsterdam en Zeeland<br />

waren in het midden gebragt.<br />

De » continuatie en prolongatie "' geschiedde voor<br />

den tijd van vijfentwintig jaren, ingegaan met den<br />

eersten dag van het jaar 1647, ofschoon het octrooi<br />

was gedagteekend den 22 van Zomermaand. Onder<br />

de nieuwe bepalingen of wijzigingen behoorden in de<br />

eerste plaats, dat de bezoldingen persoonlijk zouden<br />

genoten wordon en den bewindhebbers geene vacatuurpenningen<br />

zouden te goede komen. De bewindhebbers<br />

ter kamer Amsterdam zouden genieten ƒ 3100 ,—<br />

ter kamer Zeeland ƒ 2600, — ter zoogenoemde<br />

kleine kamers ƒ 1200 ieder. De bewindhebbers die,<br />

als gecommitteerden van wege Hun Hoog Mögenden,<br />

uit de andere provinciën zitting hadden, zouden<br />

ontvangen ieder ƒ 1200 'sjaars. De vier hoofdparticipanten<br />

, door de gemeene hoofdparticipanten gekozen<br />

, ontvingen niet meer dan ƒ 200 ieder (*).<br />

(*) Deze bepalingen bleven stand houden, doch er kwamen<br />

langzamerhand zoo vele buitengewone daggelden enz., dat daardoor<br />

de inkomsten der bewindhebbers niet weinig vermeerderd<br />

werden. Amsterdamsehe bewindhebbers gingen b. v. tot het aanmonsteron<br />

bij het uitzeilen en tot hot afmonsteren bij het binnen<br />

vallen der schepen met het buitenjagt naar Texel; ze gingen<br />

ter vergadering naar Middelburg, tot het besogne naar 's Hage<br />

alles mot binnen- of buitenjagt; of wel zij gingen „op het ossen-


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 9<br />

In de tweede plaats moest voor de verlenging van<br />

het octrooi worden opgelegd vijftien ton gouds, in<br />

verschillende termijnen , — waarvan de laatste zou<br />

wezen Wintermaand 1650. Over die gelden, heette<br />

het, zou door de Algemeene Staten, »ten beste van<br />

de Westindische compagnie worden gedisponeerd."<br />

Nimmer nog had de vernieuwing van het octrooi<br />

tot zoo hevigen of härdnekkigen wederstand aanleiding<br />

gegeven. Deze zaak eindelijk afgedaan zijnde ,<br />

kwamen de gemoederen weder tot bedaren. Hadden<br />

de Algemeene Staten naar de opgewekte driften<br />

geluisterd, doch de belangen van de Generale Oostindische<br />

compagnie, van de aandeelhouders, van<br />

den handel en scheepvaart met voorzigtigheid behartigd,<br />

— minder moeijelijk was het om al die belangen<br />

te behartigen, tegenover Spanje. Op den<br />

30 van Louwmaand 1648 werd na langdurige onderhandeling<br />

te Munster de vrede met koning Filips IV<br />

van Spanje gesloten, en daarin werden de zaken<br />

van den Indischen handel in geenen deele vergeten.<br />

koopen,' on ontvingen dan f 6'/2 daags, voor zich zelvcn en<br />

een' bediende, en bovendien minstens f 6 daags voor teerpenningen.<br />

Een bewindhebber kreeg later in eens af, voor de reis<br />

van Rotterdam naar 's Hage /' 9, of naar Amsterdam f 20. —<br />

Aan de beëedigde hoofdparticipanten werd voor het afhooren der<br />

vierjarige rekening / 200 toegelegd. Die werkzaamheden duurden<br />

soms wel veertien dagen. — De portion specerijen voor ieder dier<br />

Hoeren spreekt van zelf; want aan andere personen bedroegen in<br />

de 18° eeuw, die uitdeelingen eene waarde van meer dan tien<br />

duizend gulden. Ingevolge eene opgave thans voor mij bedroeg<br />

in de t.veede helft der 17" eeuw eene portie specerijen, jaarlijks<br />

voor een bewindhebber, hoofdparticipant of 's compagnies advokaat,<br />

4 ffi peper, 3 S noten, 2 ffi foelie, 2 ffi nagelen , 1 ffi kaneel<br />

en acht broodsuikers a ongeveer 4 1 /2 ß ieder.


10 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Artikel 5 voorzag in alles wat »de navigatie ende<br />

traffiquen" van Oost- en Westindie betrof. Volgens<br />

de bepalingen daarbij gemaakt, zouden beide partijen<br />

blijven bezitten en behouden, wat ze op het oogenblik<br />

van de sluiting in bezit hadden. Aan Spanje<br />

zou het niet geoorloofd wezen, zijne vaart in Oostindie<br />

uit te breiden; maar ook, zoo staat er, »de<br />

»ingezetenen van de Vereenigde Nederlanden sullen<br />

» zich onthouden van de frequentatie van de Casti-<br />

»liaansche plaatsen in Oost-Indien." — Tot hiertoe<br />

hadden bewindhebbers, ambtenaren of officieren van<br />

de Oostindische maatschappij niet kunnen reizen in<br />

al zoodanige landen van Europa, welke onder de<br />

gehoorzaamheid van de Spaansche kroon stonden,<br />

zonder vreeze van persoonlijk te worden bemoeijelijkt.<br />

Ook hieromtrent was art. 5 duidelijk , ten einde hen<br />

van nu voortaan gelijk te stellen met de overige<br />

onderdanen van het geineenebest.<br />

Groot en zeer groot was de verandering der verhouding<br />

, die uit dat vredesverdrag ontstond tusschen<br />

de onderdanen van beide natiën in Indie. Had men<br />

elkander, meer dan het vierde gedeelte eener eeuw,<br />

voortdurend als vijanden beschouwd, welke men geregtigd<br />

was op alle mogelijke wijze afbreuk te dpen<br />

en te benadeelen : — dit zou voortaan ophouden.<br />

Om den Spanjaard in den Aziatischen archipel of<br />

waar men hem beoosten de Kaap de Goede Hoop<br />

mögt ontmoeten, te bestoken of buit op hem te behalen<br />

, zoo als tot hiertoe was geschied : — dit zou<br />

van nu af aan met zeerooverij gelijk staan. Hem<br />

te helpen en te ondersteunen , waar men hem zou<br />

aantreffen : dit was in de toekomst pligtmatig. Bij


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 11<br />

het sluiten van het tractaat bedacht men geenszins,<br />

doch weldra zou het blijken, hoe die veranderde<br />

verhouding tusschen de beide natiën , voor den Spanjaard<br />

voordeelig zou wezen, aan de Nederlandsche<br />

belangen in Indie tot nadeel zou strekken. Op de<br />

baten door de Oostindische maatschappij in den Aziatischen<br />

archipel te behalen, zou die staat van vrede<br />

nadeelig werk»n.<br />

Ingevolge het vernieuwde octrooi moesten de vierjarige<br />

rekeningen reeds een' aanvang nemen met<br />

het jaar 1644. Zoo werd derhalve, te beginnen met<br />

het jaar 1648, over iedere afgeloopene vier jaren<br />

eene generale-rekening afgelegd door vier of vijf<br />

bewindhebbers, bijgestaan door een of twee boekhouders.<br />

De opnemers moesten zijn vier hoofdparticipanten<br />

of voorname aandeelhouders , daartoe door<br />

de vereenigde hoofdparticipanten gekozen. Ten overstaan<br />

van vier Gedeputeerden uit den boezem van<br />

de Algemeene Staten afgevaardigd, geschiedde die<br />

opname. Daarin lag eensdeels een waarb<strong>org</strong> voor<br />

de genieene aandeelhouders, dat de rekening met<br />

naauwgezetheid zou worden opgenomen, en anderdeels<br />

dat noch de rendanten, noch de opnemers zich<br />

over elkander zouden hebben te beklagen.<br />

Gewoonlijk liep het onderzoek der hoofdparticipanten<br />

in de eerste plaats over de tekort bevondene<br />

specerijen, lijnwaten enz. die, ten gevolge van onoplettendheid<br />

of kwade trouw, bij de vorige rekening<br />

als vergoed moetende worden waren beschouwd, en<br />

over de ambtenaren, te wier laste die tekortkomingen<br />

waren gebragt. Voorts of de balans behoorlijk was<br />

overgcbragt. Verder werd ontvangst en uitgave van


12 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

cassa met de bescheiden vergeleken, de restanten en<br />

ontvangen retouren opgenomen. De factuur-, journaal-,<br />

memoriaal- en groot-boeken, moesten onderling<br />

worden nagezien, ten einde zich te vergewissen of<br />

gewigt, prijs enz. van alle ingekomene en uitgegane<br />

goederen behoorlijk waren verantwoord. — Na dat alles<br />

gold de opname in het bijzonder alle koopwaren, gedurende<br />

het vierjarig tijdvak uit de verschillende<br />

deelen van Indie ontvangen, onder bijvoeging van het<br />

bij den aanvang van het tijdvak nog voorhandene,<br />

de afleveringen en het overgeblevene, opdat blijken<br />

mögt, hoe veel als tekort, spillage of lekkage moest<br />

worden beschouwd. Die tekorten waren soms vrij<br />

belangrijk. Alle artikelen verschenen derhalve in de<br />

opname, zoowel allerlei katoenen lijnwaten en zijden<br />

stoffen, als katoenen garens en ruwe zijde, gommen<br />

en droogerijen, evenzeer als specerijen, suiker, koffij,<br />

thee, tin en indigo. — Als de uitvoerige staat van opname<br />

behoorlijk geteekend was door de hoofdparticipanten<br />

en door de gedeputeerden van H. H. M., werden<br />

die werkzaamheden na weinige dagen, soms tien of<br />

twaalf dagen, gesloten met een' deftigen maaltijd,<br />

door de bewindhebbers-rendanten gegeven.<br />

Op den duur vonden de verschillende kamers het zeer<br />

lastig, dat, na ommekomst van ieder vierjarig tijdvak,<br />

de rekeningen in eene algemeene rekening gebragt,<br />

en deze in den loop van Wijnmaand moest worden<br />

verantwoord. Men verkreeg van de Algemeene Staten,<br />

dat door iedere kamer eene afzonderlijke rekening<br />

zou worden opgemaakt en door hoofdparticipanten<br />

der kamer worden opgenomen. Het werd te langwijlig<br />

voor de leden van II. II. M. om over het afhooren


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 13<br />

van al die rekeningen te zitten, — en die waarboro-,<br />

voor zoo verre het er eene was, werd tot eene<br />

bloote formaliteit verlaagd; het werd slimmer dan of<br />

die geheel niet in het octrooi van 1647 ware bevolen<br />

geworden. — Wanneer al de rekeningen van de verschillende<br />

kamers in orde waren , begaf zich een bewindhebber<br />

en een hoofdparticipant van iedere kamer<br />

naar 's Hage. Men verzocht schriftelijk, om bepalinovan<br />

dag en uur, waarop bewindhebberen de eer zou<br />

wezen gegund, de rekening in de vergadering van<br />

H. H. M. of in handen van eenige gecommitteerden<br />

over te leveren. Met plegtigheid begaven de heeren<br />

zich naar de vergaderzaal van II. H. M., werden in<br />

de treveskamer ontvangen, waar vier of meer gecommitteerde<br />

leden der Algemeene Staten, aan het hoofdeinde<br />

van de tafel zitting namen De bewindhebbers<br />

en hoofdparticipanten, naar rang der kamers, hebbende<br />

zitting genomen, volgde wederzijds eene korte verwelkoming<br />

, waarop de oudste advokaat der Oostindische<br />

compagnie het doel der komst ontvouwde, en de verschillende<br />

verbalen overhandigde. De gecommitteerden<br />

namen aan , die stukken ter tafel van de vergadering<br />

over te brengen , en daarmede nam de plegtigheid<br />

een einde. Van de eigenlijke bedoeling der bepaling,<br />

in het vernieuwde octrooi van 1647 opgenomen,<br />

bleef in dier voege zelfs geen zweem meer overig. —<br />

Zoo althans werd het in de 18 do eeuw, terwijl de<br />

Algemeene Staten de oorspronkelijk doelmatige bepaling,<br />

voor zoo veel hunne vergadering betrof, in eene<br />

geldzaak hadden veranderd. — Ingevolge besluit van<br />

H. H. M. van den 12 van Hooimaand 1728 moest<br />

alvorens de plegtige overgifte plaats had, aan den


14 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

griffier der Algemeene Staten ƒ 8000 worden ter hand<br />

gesteld, om te worden verdeeld onder de leden der<br />

vergadering, welke als gecommitteerden zouden zitting<br />

nemen. Dewijl toen de leden van drie provinciën die<br />

voordeelen hadden genoten, zouden de volgende reis<br />

leden uit de vier overige provinciën als gecommitteerden<br />

zitten ; opdat nu de voordeelen voor iedere provincie<br />

evenveel zouden bedragen, vonden H. PI. M.<br />

den 17 van Grasmaand 1732 goed, dat de som die<br />

keer ƒ 10666.14 moest bedragen. Sedert werd bepaald<br />

, dat om en om leden uit drie of uit vier provinciën<br />

als gecommitteerden zouden worden benoemd,<br />

zoodat de eene reis f 8000 en de volgende ƒ 10666.14<br />

moest worden den griffier in handen gesteld, om zoodaniger<br />

wijze te worden verdeeld, dat, ingevalle uit<br />

eene provincie twee leden werden gecommitteerd, zij<br />

te zamen maar één aandeel genoten (*).<br />

Toen daarna het octrooi zoude vernieuwd worden,<br />

oordeelden bewindhebbers, dat eene zoo stellige afwijking<br />

van het octrooi van 1647 door eene nieuwe<br />

bepaling behoorde te worden geregtvaardigd. Dien<br />

(*) Ik heb gemeend wel te doen, die bijzonderheden, zoo ik<br />

mij verbeeld, geheel onbekend, alhier mede te doelen. Zij veroorloven<br />

ons een blik te werpen , op de misbruiken , welke onder<br />

het gemeonebest aan de algemeene welvaart knaagden. — In het<br />

besluit van 12 van Hooimaand 1728, wordt die som als uitkeering<br />

bepaald , om te komen in plaats der leges en andere emolumenten,<br />

welke „volgens eene lange usantie aan de commissie tot het nazien<br />

„der rekeningen ten deel vielen," en „alles, tot in kleinigheden<br />

„toe, van specerijen, thé en andere zaken, niets uitgezonderd,<br />

„werd afgeschaft." — Bovendien gaf men aan fooijen, aan den<br />

kamerbewaarder van H. H. M. ƒ 30 , pan do Bodes f 300, aan<br />

den knecht van den griffier ƒ 30 en aan de dienaars (geregtsdienaars)<br />

een dukaat.


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 15<br />

overeenkomstig bragten zij in het uitvoerige conceptoctrooi<br />

een artikel (15), waarbij de instandhouding<br />

dier wijziging werd bevolen. Had zich de geldzuchtige<br />

18 e eeuw in de besluiten van 1728 en 1732 kond<br />

gedaan , de traagheid of zucht tot gemak dierzelfde<br />

eeuw bleek evenzeer, toen eindelijk het octrooi vernieuwd<br />

werd, daar het weinig tot bijzonderheden<br />

afdaalde, en alles wat op het inwendige betrekking<br />

had, onaangeroerd liet.<br />

Omstreeks dezen tijd namen ook de zoogenoemde<br />

»Plaagsche besoignes" een' aanvang. Eerst bepaalden<br />

ze zich tot de resumtie der brieven uit Indie, later strekten<br />

die vergaderingen zich uit tot andere belangrijke zaken,<br />

in betrekking tot de orders, welke naar Indie zouden<br />

worden gezonden. Ze bestonden uit twee bewindhebbers<br />

van de kamer Amsterdam, één van de kamer<br />

Zeeland, voor de overige kamers te zamen één, en<br />

's Comp, advocaat. Later werd het getal commissarissen<br />

grooter.<br />

Door de kamer van Zeventienen was een moeijelijke<br />

arbeid ter hand genomen^ namelijk om al de<br />

verordeningen , van tijd tot tijd gegeven , wegens de<br />

gedragingen der ambtenaren, schepelingen en krijgslieden<br />

, zoo binnen scheepsboord als elders, in een<br />

algemeen ligchaam bijeen te brengen, en in onderling<br />

verband, opdat ze beëedigd zouden worden door<br />

allen die uit Nederland vertrokken, in dienst der<br />

geoctrooieerde Generale Oostindische compagnie. Die<br />

arbeid, onder den naam van artikehbrief bekend,<br />

bestaande uit 120 artikelen, werd in 1650 aan de<br />

Staten-Generaal aangeboden, om door dezen, en den<br />

Stadhouder te worden goedgekeurd en vastgesteld.


16 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Het liep echter aan tot den 8 van Lentemaand 1658<br />

alvorens die goedkeuring volgde. Daar dit plaats had<br />

georepen in den stadhouderloozen tijd, werd in 1672<br />

eene herziening noodig geoordeeld, welke nogtans<br />

aan het geheel weinig veranderde.<br />

Onder de voornaamste bepalingen komen de vol-<br />

gende voor:<br />

Als regters zullen aan boord vijf personen zitten,<br />

over civiele zaken en kleine misdrijven , niet over<br />

cewone halszaken, maar wel in zake van conspiratie,<br />

wanneer het gevaarlijk mögt wezen de misdadigen in<br />

verzekerde bewaring aan boord te houden. De aanbrengers<br />

van muiterij ontvangen aanbrenggeld, ook wanneer<br />

zij onder de schuldigen behooren; de niet schuldige<br />

aanbrengers ontvangen bovendien bevordering.<br />

Niemand mag 's Heeren naam misbruiken, onder<br />

boete en des noods correctie. De predikant of vermaner<br />

mag niet beschimpt worden in de bediening<br />

van zijn ambt. Een ieder moet des m<strong>org</strong>ens en des<br />

avonds het gebed met eerbied bijwonen. — Alle<br />

twist over godsdienstzaken werd verboden, en wel<br />

op de boete van eene maand gagie ; waaruit bleek<br />

hoeveel men aan de stipte nakoming hechtte.<br />

Tegen alle smokkelarij of morshandel waren de<br />

bepalingen duidelijk en gestreng. Aan geen compagniesdienaar<br />

of vrijman was het geoorloofd eenige<br />

goederen, stoffen, vruchten of zeldzaamheden naar<br />

Europa te zenden , op straffe van confiscatie. Gelden<br />

of kostbaarheden mogten slechts door tusschenkomst<br />

van het Comptoir-Generaal te Batavia verzonden<br />

worden. — Bij het uitzeilen mogten de schepen,<br />

na uitgeklaard te wezen, geene personen of goederen


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 17<br />

overnemen, onder bedreiging van ontzetting van ambt<br />

of bediening en de verbeurte van ƒ 1000 als boete<br />

voor de scheepshoofden. — Even zoo mogten, bij<br />

het binnenvallen der schepen, geene schuiten of<br />

volk aan boord worden toegelaten dan de loodsen,<br />

of geen mensch of goederen van boord afgaan , tot<br />

zoo lang gecommitteerde bewindhebberon of equipagemeester<br />

of andere geautoriseerden, aan boord waren<br />

geweest om de bemanning af te monsteren, en de<br />

scheepskisten enz., van de aan boord zijnde personen<br />

te onderzoeken. Kisten werden ook wel verzegeld<br />

aan land gebragt, om in tegenwoordigheid van de<br />

belanghebbenden te worden nagezien. — In 1658<br />

was de bedreigde straffe voor de scheepsgezaghebbers<br />

de helft der to goed gemaakte maandgelden; bij de<br />

wijziging van 1672, werd de straf verzwaard tot het<br />

verlies van het geheel der maandgelden, en des<br />

noods » arbitralijke correctie," — Evenwel het hielp<br />

weinig. Bij de aankomst der schepen te Batavia van<br />

Japan, Sina, Bengale of elders, gebeurde het dat,<br />

in de eilanden gekomen, die voor de baai van Batavia<br />

liggen, en aldaar de smokkelgoederen gelost zijnde,<br />

de schepen zelfs tot 3 voet en meer rezen. Uit<br />

Bengale bragt men, behalve slaven, ook salpeter of<br />

opium mede, het laatste artikel vooral met zware<br />

straffen bedreigd. Bij de tehuisvaart ging het niet<br />

beter, en menig schip is door de bovenlast van<br />

smokkelwaren, te gronde gegaan. — Wanneer men<br />

Nederland naderde, vo<strong>org</strong>aats kwam , en de gelegenheid<br />

miste, om de voorwerpen van oneerlijken handel<br />

in kagen of ligters — meestal kadraaijers genoemd —<br />

over te schepen, dan werden die goederen, om<br />

9


18 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ontdekking voor te komen, over boord geworpen,<br />

zoodat soms de zee met peper, muskaatnoten enz.'<br />

als overdekt scheen. — Keeds den 26 van Zomermaand<br />

1636 hadden de Algemeene Staten , op verzoek<br />

van bewindhebberen, tegen dien schandelijken<br />

handel, eene publikatie uitgevaardigd, doch de overtuiging,<br />

dat de bepalingen van den artikelbrief<br />

van 1658, weinig goeds uitwerkten, bragt in 1672<br />

grooter gestrengheid aan.<br />

De schepelingen behoefden zich niet verder te<br />

verbinden dan voor den tijd van drie jaren in Indie;<br />

de andere personen gingen aan een .verband van<br />

vijf jaren verblijfs in Indie, en de jongens voor<br />

tien jaren. Vrouwen of jonge dochters naar Indie<br />

vertrekkende, moesten zich omtrent het verblijf in<br />

gindsche streken aan bijzondere bepalingen onderwerpen.<br />

Even zoo was het ten aanzien van gehuwden<br />

, die vrouwen en kinderen medenamen. Zij gingen<br />

een tienjarig verband aan, en ofschoon dit reeds<br />

voordeelig was voor de maatschappij, en het vestigen<br />

van Nederlandsche gezinnen in de bezittingen op°de<br />

eilanden als wenschelijk was te achten, werd evenwel<br />

die vergunning als algemeene maatregel in 1650,<br />

ingetrokken. Slechts aan enkelen schonk men die<br />

vergunning, zoo als in 1660 en bij andere gelegenheden.<br />

In 1671 moest de gehuwde, die zijne vr"ouw<br />

wenschte mede te nemen, een verband van vijftien<br />

jaren aangaan. — Die hunnen tijd in Indie hadden<br />

uitgediend, mogten evenwel in geen vreemde<br />

of buitenlandsche dienst treden, op straffe van<br />

»arbitrale correctie" ingevalle zij hier te lande of in<br />

Indie mogten worden achterhaald. — Bij de wijziging


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 15»<br />

van 1672 werd dit alles meer duidelijk omschreven;<br />

doch had zulks in den aanvang der eeuw, bij het<br />

ontluiken der Oostindische maatschappij niet geholpen,<br />

het hielp ook later niet. Menigeen ging in<br />

Engelsche, Fransche of Deensche dienst over. Voormalige<br />

dienaars waagden het zelfs, zich te Batavia<br />

te vertoonen , en stonden zij dan in dienst van een'<br />

vreemden staat of souverein , zoo liet men de schuldigen<br />

ongemoeid.<br />

Aan een iegelijk was het geoorloofd, het eenvierde<br />

of een-derde zijner maandgelden te verbinden,<br />

om in het vaderland aan vrouw, of kinderen, of<br />

nabestaanden te worden uitbetaald; en ten einde<br />

daaromtrent te minder zwarigheid zoude bestaan,<br />

zou in Indie niemand meer dan de helft zijner<br />

maandgelden ontvangen. Toen het later moeijelijk<br />

werd soldaten of scheepsvolk te verkrijgen, werd die<br />

bepaling uitgestrekt tot hen , die de uitrusting der<br />

manschappen zouden verstrekken. Zoo kwamen de<br />

Ceelen in zwang voor scheepsvolk en soldaten. In<br />

de 18 d e eeuw werd hiervan schromelijk misbruik gemaakt<br />

, wijl de aanbrengers van matroozen en soldaten<br />

die ceelen in handen kregen , en schandelijken<br />

woeker dreven. De ceel-koopers werden dien ten gevolge<br />

met den naam van zielverhoopers gebrandmerkt.<br />

Als eene onbillijkheid was het te beschouwen, dat<br />

wanneer een schip mögt verongelukken, een ieder<br />

de maandgelden, aan boord van dat schip te goed<br />

gemaakt, kwam te verliezen, ten ware van casco of<br />

goederen eene genoegzame waarde was gered. Zoo<br />

verre dat mögt strekken, na aftrek van bergloon enz.<br />

ontvingen, die zij aan boord geweest waren, betaling.<br />

2*


20 VEERTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Die onbillijkheid strekte zich zelfs uit tot hen, welke<br />

op zoodanigen bodem waren verminkt geworden (*).<br />

Dobbel- of kaartspel is verboden; dronkenschap<br />

wordt met de verbeurte van eene maand gagie gestraft.<br />

(Men ontving een rantsoen spaanschen wijn<br />

en dergelijke, dat dadelijk moest gedronken worden ;<br />

gestookte dranken waren slechts als medicijn aan<br />

boord) ; vechterij is strafbaar met drie dagen te water<br />

en brood in de ijzers; dio het mes trekt om iemand<br />

leed te doen , wordt met het mes door de hand aan<br />

de mast 'genageld ; die iemand kwetst zal gekield<br />

worden en zes maanden gagie verliezen ; die een<br />

ander doodt, wordt met den doode over boord gezet.<br />

Het doopen zoogenoemd van onbevaren personen,<br />

of die nog nimmer eene verre zeereis hadden gedaan<br />

, geschiedde destijds aan de Sorlingen of kaap<br />

Landsend, of ook wel op de hoogte van de Barlingen<br />

aan de kust van Portugal. Sedert de groote<br />

zeereizen meer gewoon werden, kwam het in 't gebruik,<br />

om bij het passeren der linie die plegtigheid<br />

te doen plaatsgrijpen, of ten voordeele van Jan-maat<br />

te laten afkoopcn. Zulks werd strengelijk verboden.<br />

De officier die het toeliet, verbeurde voor ieder<br />

persoon die het onderging, eene maand gagie, en<br />

de bedrijvers konden aan den lijve gestraft worden.<br />

Om toch eenige vermakelijkheid te hebben, werd<br />

aan het volk van iedere bak, »eene flap-kanne wijns"<br />

gegeven.<br />

(*) Zie Mor het tarief voor de verminkingen: verlies van regtor<br />

hand ƒ 500, van rcgterarm ƒ 600, van linker hand ƒ 400 ,<br />

van linkerarm ƒ500; van een boen ƒ600, van beide becncn<br />

ƒ 1200; van één oog f 400, van beide oogen f 1200; van beide<br />

handen ƒ 1200.


VEERTIENDE HOOFDSTUK. 21<br />

Geene journalen, kaarten of afteekeningen van<br />

steden, stroomen, kapen enz., zal men vermogen<br />

onder zich te houden. Ze moeten getrouwelijk worden<br />

afgegeven in handen van den Landvoogd of van<br />

bewindhebbers. Evenmin mag iemand briefsgewijs<br />

naar Europa mededoelen eenig berigt over den handel<br />

, over oorlog of vrede, of over de gedragingen<br />

van een of ander dienaar der compagnie in Indie.<br />

Ten einde des zekerheid hebben, moeten alle particuliere<br />

brieven ter verzending worden overgegeven,<br />

en zullen van wege de Oostindische compagnie mogen<br />

worden geopend, gelezen en naar bevind van zaken<br />

worden teruggehouden. — Het blijkt dat deze bepalingen<br />

niet in haren geheelen omvang werden nageleefd,<br />

want niet weinig reisbeschrijvingen zijn, ook<br />

na de uitvaardiging van dezen artikel-brief, in het<br />

licht gegeven, en van platen of kaarten voorzien ,<br />

niet alleen door vreemdelingen , welke eenige jaren<br />

in dienst der maatschappij in Indie hadden do<strong>org</strong>ebragt,<br />

maar ook door Nederlanders. Men denke<br />

slechts, om geene anderen te noemen, aan Nieuwhoff,<br />

Baldaeus en Wouter Schouten.


"VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

C. V. D. Lijn aan het hoofd van het bewind. Fraaije gebouwen,<br />

Verdrag mei den heiser of Soesoehoenan, 24 van Herfstmaand<br />

1646. Maelsuycker op Ceylon; het gelakt hem de vrede ie handhaven.<br />

Hemmer in de Molukken, zijne hardheid. Toeloe Kabesie.<br />

Kapaha door Terheijden vermeesterd. Kabesie levert sich zelf<br />

over. Uitroeiing der sjjecerijboomen in 1648. Particuliere handel;<br />

ongenoegen deswege tegen den Gouverneur-Generaal. V. D.<br />

Lijn ontslagen en de Directeur-Generaal Caron opontboden 1650.<br />

C. Meinier sz Gouverneur-Generaal. A. De Vlaming iti de Molulcken.<br />

Saïdi en Madjira's opstand. Bloedige oorlog. De Vlaming<br />

in de Soela-eilanden. Laäli bemagtigd. Assahoedie door<br />

Buitendijk vermeesterd. Saïdi afgemaakt. Algemeene uilroeijing<br />

der specerijboomen. Verdrag met den Sultan van Ternate deswege<br />

in 1652. Amboina behoudt de nagel-, Banda de muskaatteelt.<br />

Ellende door dat stelsel veroorzaakt. Heldhaftigheid der<br />

Nederlanders. De Vlaming op Timor en Solor. Vedere gevolgen<br />

van het monopoliestelsel. Bantam. Van Riebeek sticht eene<br />

volkplanting aan de kaap de Goede Hoop. Predikanten. Vervolging<br />

der Heidenen en Mohamedanen. Prediking in het Maleisch.<br />

Bij Van Diemens overlijden trad op als hoofd van<br />

het bewind Cornelis Van Der Lijn , geboortig van<br />

Alkmaar, die achttien jaren te voren in Indie was<br />

gekomen, en die in burgerlijke betrekkingen van<br />

trap tot trap opgeklommen, sedert het jaar 1640<br />

Directeur-Generaal was. Overeenkomstig de beschik-<br />

kingen van Van Diemen van den 12 van Grasmaand,<br />

voerde hij geen hoogeren titel dan van president van


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 23<br />

den Raad van Indie. Heeren meesters hiervan kennis<br />

krijgende, keurden, zulks af, als niet overeenkomstig<br />

de gewoonte, en schreven den Raad van Indie aan,<br />

onder dagteekening van den 10 van Wijnmaand 1646,<br />

hem »den titel en waardigheid van Gouverneur-<br />

Generaal op te dragen."<br />

Het voorbeeld door Van Diemen zoo edelmoedig<br />

gegeven met het bouwen eener kerk op zijne eigene<br />

kosten, bleef ook onder de eerstvolgende bewindhebbers<br />

, geenszins zonder navolging. Velen lieten<br />

zich fraaije woningen, in den hollandschen trant,<br />

bouwen, en het was in diervoege dat inzonderheid<br />

de Tijgersgracht hare aanzienlijke woonhuizen kreeg,<br />

en hare kaaijen van gehouwen klipsteen. In 1652<br />

werd op diezelfde gracht het fraaije Raadhuis gebouwd,<br />

waarvan de vo<strong>org</strong>evel in Corinthische bouworde<br />

werd opgetrokken, en dat J. Listing tot bouwmeester<br />

had. — Ook ten algemeenen nutte beijverden<br />

zich eenige mannen, om Van Diemen na te streven.<br />

De Directeur-Generaal F. Caron, geholpen door<br />

een' zijner vrienden (Zilvernagel) deed de Antjolsche<br />

vaart, ten oosten der stad (naar hot fort Antjol)<br />

graven, en in 1647 had de procureur Ainanus, ten<br />

westen der stad, mede op eigen kosten , doen aanleggen<br />

de Amanusgracht, nog heden onder dien<br />

naam bekend.<br />

Onder het Generalaat van Van Der Lijn, werd het<br />

eerste verdrag met den keizer van Java gesloten.<br />

De vorst die tweemaal vruchteloos hot ontluikende<br />

kasteel Batavia had belegerd, had nimmer verdraoof<br />

vrede met de Nederlanders gesloten. Hij werd<br />

opgevolgd door zijnen zoon Hamangkoerat of ook


24 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Ingalagoe geheeten , die , gelukkig in den oorlog,<br />

het oosten van Java veroverde, eerlang ook over het<br />

rijk Cheribon het gebied kreeg en op die wijze, van<br />

daaraf oostwaards, de geheele noordkust aan zijn<br />

gebied voegde. Hij zocht de vriendschap van den<br />

nieuwen Landvoogd en zond gezanten naar Batavia,<br />

die in last hadden de uitnoodiging om met hem een<br />

vredeverdrag te sluiten, en met den Sultan van<br />

Bantam te breken. Niet onwaarschijnlijk zocht hij<br />

het Nederlandsch opperbevvind te verkloeken, ten<br />

einde, onder de voorspiegeling van voordeden, met<br />

die hulp Bantam te veroveren, en voorts , als Heer<br />

van verre het grootste gedeelte des eilands, de Nederlanders<br />

te verdrijven. Van Der Lijn zond van<br />

zijnen kant gezanten aan den keizer, doch de behandeling,<br />

welke zij van hem ondervonden, strookte<br />

weinig met de verwachting die men daarvan had<br />

gekoesterd. Evenwel een verdrag kwam tot stand,<br />

dat nogtans dezerzijds niet goedgekeurd werd, tot<br />

dat de Soesoehoenan op nieuw een gezantschap naar<br />

Batavia had gezonden. Nu werd op don 24 van<br />

Herfstmaand 1646 voor de eerste reize een verdrag<br />

met dien vorst geteekend. De hoofdbepalingen waren<br />

dat de handel van 's keizers onderdanen en van de<br />

Maleijers, die zicli in zijne staten ophielden , vrij<br />

zoude wezen, met voorbehoud van de Molukken, en<br />

van Malakka , terwijl zij die haven geenszins zouden<br />

mogen voorbij varen dan voorzien van eene pas op<br />

naam der maatschappij verleend. — Voorts zoude<br />

men elkander in den oorlog bijstaan, behalve wanneer<br />

het een' staat mögt gelden, waarmede een van<br />

beide partijen in vriendschap verkeerde. — Maar


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 25<br />

die vorst, wiens staatkundige bekwaamheden overschaduwd<br />

werden , door zijne grove zinnelijkheid en<br />

bloeddorst, gaf zich zoo zeer over aan wellust en<br />

tiranny dat in zijn rijk onlusten ontstonden, die hem<br />

te veel bezigheid verschaften , dan dat hij zich verder<br />

met veroveringen naar buiten konde bezig houden.<br />

Het overige van zijn leven "was hij onschadelijk voor<br />

de Nederlanders.<br />

De bekwame en werkzame Maetsuycker werd in<br />

Grasmaand 1646 als opvolger van Payart naar Ceylon<br />

gezonden, vooral, wijl de behandeling van zaken<br />

met den keizer van Kandie vele moeijelijkheden<br />

opleverde. Radja-Singa had toen juist den kommandeur<br />

Adriaan Van Der Stel doen vermoorden , en<br />

het Nederlandsche opperhoofd van Nogombo had werkelijk<br />

den vorst reden tot ongenoegen gegeven. De<br />

zaken stonden hagchelijk bij Maetsuyckers komst te<br />

Gale, en oorlog scheen onvermijdelijk. Zijne diplomatische<br />

rekkelijkheid en taai geduld, bragten ten<br />

laatste den onhandelbaren vorst tot toegevendheid;<br />

zonder oorlog te hebben gevoerd , slaagde hij er in,<br />

den keizer in 1649 een' vrede te doen teekenen,<br />

waarbij de Nederlanders al de op Ceylon verworvene<br />

voordeelen behielden, In 1650 keerde Maetsuycker<br />

naar Batavia terug, om met de waardigheid van<br />

Directeur-Generaal te worden bekleed, hij die eerst<br />

sedert 1644 ordinaris Raad van Indie was geworden.<br />

In de Molukken gingen de zaken geenszins naar<br />

wensch. Het verblijf van Van Diemen op Amboina,<br />

had slechts tijdelijk en wel door vreeze de gemoederen<br />

tot rust gebragt. De sultan van Ternate, hoezeer<br />

openlijk des landvoogds maatregelen toejuichende,


26 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

stijfde onder 's hands zijnen kimelaha of onderkoning,<br />

die op het schiereiland Howamohel het bewind voerde,<br />

in diens weerbarstigheid, zoodat genoegzaam openlijk<br />

smokkelhandel in specerijen te Kambello werd o-edreven.<br />

Op het schiereiland Hitoe was het weinig<br />

beter gesteld. — Het monopolie of de alleenhandel<br />

in specerijen, was de oorzaak van alles. Bij de<br />

eerste komst der Nederlanders in do Molukken was<br />

de prijs , voor de specerijen betaald, uiterst gerino-.<br />

Die prijs was sedert, van wege de compagnie, verhoogd<br />

en nogmaals verhoogd, doch dit kon geenszins<br />

verhinderen dat andere natiën, Engelschen,<br />

Portugezen enz., ook aziatische natiën, om ze aan<br />

anderen te slijten, deel aan dien handel zochten te<br />

krijgen. Immers de compagnie vermögt door het<br />

bezit van den alleenhandel , de prijzen in Azia<br />

en vooral in Europa naar willekeur bepalen, en<br />

die omstandigheid was voldoende om den smokkelhandel<br />

aanzienlijke voordeelen te verschaffen. —<br />

Slechts de kleine vulkanische eilanden schijnen tot<br />

den aanbouw van den giroffelnagel bekwaam; de eilanden<br />

ten oosten en zuiden van Banda, zijn geschikt<br />

voor den muskaatboom ; en 's menschen vlijt wordt<br />

omtrent den laatste ondersteund door een vogel, die<br />

de rijpe noot, zoo als die aan den boom zit, inslikt',<br />

om dezelfde noot, van de buitenbast ontdaan, weder<br />

in zijne uitwerpselen te ontlasten.<br />

Reeds sedert lang hadden de Nederlanders, om<br />

den smokkelhandel te straffen, op Howamohel de<br />

specerijboomen uitgeroeid ; thans geschiedde het op<br />

nieuw; ook, waar men slechts vermögt, op Hitoe.<br />

Dit reeds verbitterde den inlander, doch Ambon's


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 27<br />

Gouverneur Demmer, scheen die verbittering te<br />

willen aanzetten door hardheid en overmoed. Door<br />

drukkende heerediensten werd de landzaat gekweld,<br />

en de knevelaiïj, welke hij onderging bij de aflevering<br />

der nagelen was verregaande. Ook de Hitoesche<br />

opperhoofden trad Demmer op den nek. In plaats<br />

derhalve van hier of daar de ingezetenen in het<br />

algemeen of de hoofden in het bijzonder door toegevendheid<br />

te winnen, wedijverden als het ware de<br />

commissaris Caan, en de gouverneur Demmer met<br />

elkander, wie de ingezetenen het meest van Nederland<br />

kon vervreemden.<br />

Een der Hitoesche opperhoofden , Toeloe Kabesie,<br />

een man hooghartig en edelmoedig, den smaad niet<br />

kunnende dulden, kwam tot openbaren opstand en<br />

velen volgden zijn voorbeeld. Zij namen de wijk<br />

naar Kapaha, waar ecnige aanhangers van Kakiali<br />

zich hadden genesteld. Deze rots, aan het noorderzeestrand<br />

van Hitoe, w r as door Patiwani en Kabesie<br />

verdedigd en werd beschouwd als onneembaar. —<br />

De landvoogd paarde onverschrokkenheid aan werkzaamheid<br />

, plaatste zich aan het hoofd der Hongivloot,<br />

en drong als het ware overal door. Op verscheidene<br />

plaatsen dwong hij de bevolking, het<br />

gebergte , waar ze tegen hem in veiligheid meende<br />

te zijn, te verlaten en zich op de kust neder te<br />

zetten. De weerspannigen zocht hij in hunne sluipholen<br />

op, doch maakte zich, jegens de opperhoofden<br />

inzonderheid, niet zelden schuldig aan wreedheid,<br />

telkens vooral wanneer hem eene teleurstelling trof.<br />

Kapaha, dat broeinest der onvergenoegden openlijk<br />

aan te tasten, waagde hij niet ; het bestormen van


2 s VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

den ontoegankelijken berg zou te veel menschen<br />

hebben gekost, de sterkte uit te hongeren, was<br />

langwijlig en bijna doelloos, wijl de muiters langs<br />

geheime paden van het noodige werden voorzien,<br />

door eene bevolking, welke heimelijk met hare landgenooten<br />

heulde. Toeloe Kabesie door onderhandelingen<br />

te verschalken mislukte. — Door een stout waagstuk<br />

van den dapperen kapitein Jacob Verheiden viel eindelijk<br />

de onneembare sterkte den Nederlanders in<br />

handen. De meeste hoofden ontkwamen, Kabesie<br />

enkel door de heldhaftige opoffering van eene zijner<br />

vrouwen, die het schot dat hem treffen moest, in<br />

hare borst opving (*). — Met verbittering holde<br />

Demmer steeds voort, niet enkel de bedrijvers, maar<br />

ook de handlangers van den opstand bloedig te vervolgen.<br />

Kabesie ontsnapte hem steeds. Verscheidene<br />

Orangkaijen van verstandhouding met dien muiter<br />

beschuldigd, werden gevangen genomen , en de dood<br />

stond hun te wachten, wanneer Kabesie op den<br />

19 van Oogstmaand 1648 zich op Victoria vrijwillig<br />

den Landvoogd in handen leverde. Demmer, ongevoelig<br />

voor zoo veel edelmoedigheid, verwees den<br />

Ambonees tot het zwaard, en ontzeide hem het<br />

verzoek om, voor zijnen dood , tot het Christendom<br />

over te gaan.<br />

Wijl de uitroeijing der specerijboomen, op enkele<br />

(*) De voornaamste bijzonderheden van Toeloe Kabesie, in<br />

den strijd tegen liet Nederlandsch gezag - waarheid en verdichting<br />

onder een gemengd - kan men, op onderhoudende wijze verhaald<br />

vinden in W. L. RITIEK , Nieuwe Indische verJialen, D. I, bl,<br />

81-267, en D. II, bl. 1-210. De bovenvermelde opoft'ering leest<br />

men D. Il, bl. 174.


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 29<br />

plaatsen, sedert een twintigtal jaren en meer, als<br />

straf voor opstand , was in het werk gesteld, kwam<br />

men er te eerder toe, om de uitroeijing als een<br />

algemeene maatregel in te voeren. Was de prijs bij<br />

de verpligte levering bereids uitlokkend genoeg, om<br />

de teelt van nagel- en muskaatboom uit te breiden,<br />

hoeveel te meer was daartoe de smokkelhandel<br />

dienstig. Men ontving van jaar tot jaar grootere<br />

hoeveelheid specerijen, waar leveringscontracten daartoe<br />

aanleiding gaven. Bij bewindhebbers ontstond<br />

dien ten gevolge de vreeze, dat de hoogte der prijzen<br />

niet op den duur in de Europesche markt,<br />

konde worden gehandhaafd. Die vrees werd sterker<br />

, toen men bovendien in Europa en in Azia<br />

ontwaarde , dat er, buiten de compagnie om, specerijen<br />

in den handel kwamen. Aan dit dubbelde<br />

kwaad moest paal en perk gesteld worden. — Tot<br />

de uitroeijing der specerijboomen werd besloten. Op<br />

Amboina en de kleine Uliaser-eilanden zou men den<br />

nagelboom behouden, op de eigenlijke Banda-groep<br />

de muskaatboom. Aireede in 1646 begon men op<br />

Howamohel met het uitroeijcn en het aanleggen van<br />

forten, doch vooral sedert 1648 geschiedde zulks<br />

overal, waar men daartoe de magt had, van het<br />

eiland Boeton af, door al de Molukken heen, tot<br />

aan de Aroe-eilanden, de Timorlaut-groep en in het<br />

zuiden tot aan Groot-ïimor en onderhoorigheden. —<br />

Ten bewijze, hoe op de kleine oostelijk gelegene<br />

eilanden, het aanbouwen van muskaatboomen was<br />

behartigd, verneme men dat in het gemelde jaar op<br />

Keffing 4000 , en op Dammer 3000 boomen vielen.<br />

In één enkel jaar werden, in de bogt van Haya op


30 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Geram, meer dan elfduizend nooteboomen nedergehouwen.<br />

— Waar men met geschenken zijn doel<br />

bereiken mögt, werd dit middel geenszins verwaarloosd<br />

; zoo niet, welnu dan ging men tot geweld<br />

over. — Die geweldenarij eenmaal te plegen, was<br />

natuurlijk niet voldoende. Van tijd tot tijd moesten<br />

die uitroeijingen herhaald worden, of het onderzoek<br />

althans plaats hebben, om zich te overtuigen, dat<br />

er geen nooteboomen gegroeid waren. Die noodzakelijkheid<br />

bragt mede dat, zelfs op de onbeduidendste<br />

eilanden, een steenen fort of blokhuis moest worden<br />

aangelegd, en eene kleine bezetting gelaten. Soms<br />

vond men het gemakkelijker, om zoo als van de<br />

kleine eilanden omstreeks Boero , de bevolking, dooide<br />

voortdurende oorlogen zoo belangrijk verminderd,<br />

vandaar naar elders, als aan de bogt van Howamohel,<br />

te doen verhuizen , ten einde het toezigt gemakkelijker<br />

te maken. — Erkend moet het evenwel worden,<br />

dat waar een fortje gebouwd werd, en dat<br />

gebeurde op de meeste kleine eilanden beoosten en<br />

bezuiden de Banda-groep, men tevens het Christendom<br />

trachtte in te voeren en de jeugd, door schoolonderwijs<br />

tot het Christendom op te leiden. Of en<br />

hoe dit slaagde, wanneer de inlanders door geweld<br />

van hunne specerijboomen werden beroofd, is gemakkelijk<br />

na te gaan. Toch liet deze weldadige z<strong>org</strong><br />

voor beschaving en Christendom, hoe zeldzaam die<br />

eilanden door predikanten bezocht werden, sporen<br />

na, die tot op heden, nog niet overal zijn uitgewischt.<br />

De briefwisseling tusschen bewindhebberen en de<br />

Hooge Regering te Batavia, deed reeds spoedig


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. ;si<br />

onder het nieuwe generalaat een staat van spanning<br />

geboren worden, verdrietig vooral voor den landvoogd.<br />

Nog was naauwelijks Van Der Lijn een paar jaren<br />

aan het opperbewind, of hem werd nagegeven dat<br />

hij te zwak en te toegevend was , omtrent den particulieren<br />

of smokkelhandel, gedreven door hooge<br />

ambtenaren, hetzij te Batavia, hetzij op de buitenposten.<br />

De Algemeene Landvoogd daarover geraakt,<br />

vroeg om zijn ontslag. De kamer van zeventienen<br />

kwam in weerwil daarvan, in den brief van den<br />

29 van Lentemaand 1649 , op nieuw tegen den particulieren<br />

handel met nadruk op,.eii scheen zelfs in<br />

bedekte uitdrukkingen Van Der Lijn in persoon te<br />

beschuldigen, als gebruikte hij daartoe subalterne<br />

ambtenaren , hetgeen, naar luid van dat schrijven ,<br />

daarheen leiden moest, dat ijverige en getrouwe personen<br />

in de dienst werden achteruit gezet, en »met<br />

» der tijd gcene andere dan eigenbaat zoekende<br />

» dienaren in Indie zouden gevonden worden." —<br />

Evenwel, als wenschten bewindhebberen den pijnlijken<br />

indruk van een zoo scherp verwijt, te verzachten,<br />

werd hem tegelijker tijd de bezolding van Gouverneur-<br />

Generaal toegelegd van het oogenblik af, dat, ten<br />

gevolge van het overlijden van Van Diemen, die<br />

hooge betrekking, door hem was waargenomen. Zulks<br />

geschiedde onder bijvoeging » niet twijfelende of deze<br />

» verbetering zou hem aangenaam wezen, en hij be-<br />

» sluiten het Gouvernement-Generaal tot nadere order,<br />

» te blijven bekleeden." — Had Van Der Lijn bereids<br />

in 1648 te kennen gegeven, dat hij zijn ontslag<br />

verlangde, en er bijgevoegd dat hij, in allen gevalle<br />

niet langer in Indie meende te blijven, dan tot het


32 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

einde van het jaar 1650, om alsdan met de retourschepen<br />

te huis te komen, de brief van de kamer<br />

van 17 n van het voorjaar 1649 was geenszins geschikt<br />

, om hem van besluit te doen veranderen.<br />

Dit besluit bragt bewindhebberen in moeijelijkheden,<br />

onder anderen, wijl men hem niet door den Directeur-<br />

Generaal Caron wilde doen opvolgen, en dezen evenmin<br />

na het vertrek van Van Der Lijn te Batavia<br />

laten. Wrevelig over de hardnekkige weigering van<br />

den Generaal, en vreezende dat in gevalle Caron<br />

niet tot zijn opvolger werd benoemd, hij, nu de zaken<br />

in dien toestand waren, welligt zijne hooge betrekking<br />

niet zoude nederleggen, werd hem aangeschreven,<br />

in Wintermaand 1650 te retourneren , na alvorens<br />

in zijne plaats het generalaat te hebben opgedragen<br />

aan den Raad van Indie Carel Reiniersz,<br />

terwijl Raden van Indie werden gelast, Van Der Lijn<br />

»met de schepen in 1650 afgaande, of met de<br />

» eerstvertrekkende in 1651, naar 't Vaderland te doen<br />

» vertrekken." Bij diezelfde brieven was gevoegd<br />

de last om den Directeur-Generaal François Caron,<br />

in » ambt en qualiteit te suspenderen," en tegelijk<br />

met Van Der Lijn te doen vertrekken. — Er valt<br />

derhalve niet aan te twijfelen of onder degenen op<br />

wie bewindhebberen doelden, als een der personen<br />

die zich, tegen eed en pligt, en ten nadeele van<br />

de compagnie, schuldig maakten aan particulieren<br />

handel, behoorde Caron, meer nog dan Van Der Lijn.<br />

Nadat de Algemeene Landvoogd op den 11 van<br />

Wintermaand 1650 zijne waardigheid had nedergelegd,<br />

vertrok hij met zijnen vriend Caron in de<br />

volgende maand naar Europa, — waar beider ontvangst


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 33<br />

niet zeer vleijcnd was. — Het duurde geruimen tijd<br />

voordat bewindhebberen goedvonden den Gouverneur-<br />

Generaal de verschuldigde maandgelden te doen uitbetalen.<br />

Dit geschiedde eerst op den 25 van Herfstmaand<br />

1652, onder bijvoeging dat »de gewoonlijke<br />

vereeringe, om redenen daartoe dienende, hem niet<br />

zou worden geschonken." — Op denzelfden dag eerst<br />

werd aan Caron het gevraagde ontslag verleend , en<br />

zijne bezoldiug »tot zijn arrivernent hier te lande"<br />

voldaan. — Het was zeer te bejammeren dat een<br />

man als Caron, die de maatschappij zoo vele jaren<br />

met groote bekwaamheid had gediend, en steeds veel<br />

werkzaamheid had aan den dag gelegd, met suspensie<br />

naar Europa werd opgeroepen. Immers, om slechts<br />

iets te noemen , zoo had zijne kennis van het karakter<br />

der Japanners, tijdens hij in 1640 opperhoofd te Firato<br />

was, groote onheilen verhoed (*).<br />

De moeijelijklicden waarin de weigering van Van<br />

Der Lijn bewindhebberen had gebragt, betroffen niet<br />

alleen den persoon van Caron. Door hem te suspenderen<br />

en terug te roepen, was men nog weinig gevorderd.<br />

Die daarna bij opvolging als oudste Raad van<br />

Indië moest optreden was Maetsuycker, en ofschoon er<br />

(*) Met de sprookjes dat hij als koksmaat in Japan zou zijn<br />

gekomen, enz. of met de beschuldigingen van E. Kacmpfer, laat<br />

ik mij alhier niet in. Ik verwijs deswege naar mijn werk: Japan<br />

enz. in verkeer met europesche natiën, bl. 201 enz. Men vindt bijzonderheden<br />

over hom, na het verlaten van do dienst der O. I.<br />

Maatschappij, in De Navorscher, D. III, bl. 141—144. Waarschijnlijk<br />

was het door de vleijcrijen en beloften van Colbert, dat<br />

hij zich liet overhalen om een' vreemden staat to dionen. Om als<br />

zoodanig zijne voormalige meesters veel kwaad te doen , daartoo<br />

leefde hij niet lang genoeg.


34 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

niets van gezegd wordt in de resolutien van de kamer<br />

van zeventienen , is het wel mogelijk, zoo als elders<br />

wordt beweerd, dat men vreesde dat Maetsuycker de<br />

roomsch-katholieke gevoelens alsnog heimelijk was<br />

toegedaan. Uit de overwegingen op den 16 van<br />

Sprokkelmaand 1650 was het geenszins twijfelachtig<br />

of men vreesde het Generalaat te laten vervallen »in<br />

handen van dengenen, waarmede de Compagnie niet<br />

zoude wezen gediend." Men dacht er derhalve over<br />

om een' Gouverneur-Generaal uit te zenden. Geen<br />

der personen, welke daartoe in aanmerking kwamen,<br />

mögt het gelukken de meerderheid der vergadering<br />

op zich te vereenigen. Beslist nogtans moest er worden<br />

en men kwam er toe om den Raad van Indie,<br />

die op Maetsuycker volgde, tot Gouverneur-Generaal<br />

te benoemen en Joan Maetsuycker tot Directeur-Generaal<br />

en oudsten Raad van Indie aan te stellen.<br />

Zoo werd Karel Reiniersz. of Karel Reinierszoon<br />

geheel onverwacht Algemeen Landvoogd van Nederlandsch<br />

Indie. Vroeger had hij op de kust van Koromandel<br />

en elders om de West van Indie getoond<br />

bekwaamheden te bezitten, en toen hij in 1644 op<br />

nieuw uitging werd hij tot Raad van Indie bevorderd<br />

, dewijl men gunstige verwachtingen van hem<br />

koesterde. Sedert was hij, ten gevolge van ziekelijkheid<br />

, een man geworden zonder veerkracht, en<br />

weinig geschikt voor eene betrekking, waarop hij<br />

gewis niet gerekend had. Als Directeur-Generaal<br />

stond nevens hem een man in de kracht des levens,<br />

vol werkzaamheid, en van groote bekwaamheid zoowel<br />

als menschenkennis. Deze evenzeer Amsterdammer<br />

van geboorte als Reiniersz., in de roomsch-


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 35<br />

katholieke leer opgevoed, was vijftien jaren geleden<br />

als Pensionaris van het hof van Justitie te Batavia<br />

uitgekomen ; al verbloemde hij het, hij gevoelde niet<br />

te min, dat en waarom hij was voorbijgegaan. Hij<br />

trachtte eensdeels do ongunstige meening welke in<br />

Patria te zijnen opzigte bestond, weg te nemen, en<br />

door onderscheidene voorstellen aan de kamer van<br />

zeventienen ingezonden, van veelzijdige ervaring,<br />

bewijzen te leveren.<br />

Op Amboina werd Demmer door Arnold de Vlaming<br />

van Oudshoorn opgevolgd, die weldra tot algemeen<br />

bevelhebber over al de Molukken werd benoemd.<br />

In gestrengheid naderde hij meermalen de<br />

hardheid van zijnen vo<strong>org</strong>anger, zonder zich aan dezelfde<br />

wreedheden schuldig te maken ; hij handelde<br />

met veerkracht ; was, wanneer hij vrij handelen kon,<br />

regtvaardig jegens allen, onvermoeid, ook waar het<br />

ligchaam te kort schoot, en heldhaftig tot vermetelheid<br />

toe. — De dubbelzinnige Hamza was in 1648<br />

als Sultan van Ternate door Mandersja opgevolgd,<br />

die , der Compagnie genegen, zich de verbittering<br />

der grooten had op den hals geladen. De Vlaming,<br />

met nieuwe strijdkrachten van Batavia gekomen, wist,<br />

door zijne verschijning op Boeton, de weerbarstigen<br />

te bedwingen. Na een' langdurigen, en voor een<br />

man van doorzettende inborst vervelenden togt,<br />

slaagde hij op Matsjan minder gemakkelijk. In zijn<br />

voornemen, om op de Ternataansche eilanden overal,<br />

den weerstand te onderdrukken, werd hij verhinderd,<br />

door de tijding dat een nieuwe opstand op Howamohel<br />

was uitgebarsten. Daar intusschen de meeste<br />

Ternataansche grooten, op den vlootvoogd Saïdi na,<br />

3*


36 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

bij Mandersja waren in onderwerping gekomen, wooohem<br />

Amboina zwaarder, waar nog zoo vele brandstoffen<br />

verspreid lagen, en verbittering tegen het<br />

Nederlandsen gezag, zoo velen bezielde. Hij spoedde<br />

zich daarheen.<br />

Dit was de opstand gezegd van Madjira, die,<br />

door zijne volharding aan De Vlaming geruimen tijd<br />

zoo veel te doen gaf, inzonderheid nadat Saïdi zich<br />

met Madjira had vereenigd. De opperbevelhebber verscheen<br />

te Kambello. Gestreng en met snelheid handelde<br />

hij. De Kimelaha en Saïdi verdedigden zich<br />

in de sterkte te Lokki. Ofschoon door ziekte lijdende ,<br />

gunde De Vlaming zich geen rust, en verdreef ze<br />

van daar. Wel wreekte hij den moord aan Nederlanders<br />

gepleegd, doch hij had te doen met mannen<br />

even weinig geneigd hunne hardnekkige verdediging<br />

op te geven , als hij de hardnekkige vervolging. Daardoor<br />

werden Manipa en Amblauw ontvolkt. Howamohel<br />

werd verwoest, de specerij- zelfs de sagoboomen<br />

werden omgekapt of geschild. Bonoa, door<br />

De Vlaming aangetast, toonde hij, ofschoon, ten gevolge<br />

van de duisternis, slechts weinige manschappen<br />

hem bijgebleven waren, dat wanneer het eenen aanval<br />

gold het kleine getal volgelingen hem niet deed<br />

aarzelen. Ook dit eiland viel hem, in de eerste<br />

dagen van 1653 , in handen. —- Toen hij in de Soela<br />

(of Xula) eilandjes verdwaald geraakte, bleek het<br />

hoe hij, met der daad een groot man was. Alhoewel<br />

slechts zeventig koppen bij zich hebbende, en hij van<br />

leeftocht verstoken, van vijanden omringd was, verloor<br />

hij den moed geenszins. Het groote doel: afbreuk<br />

doen aan de vijanden der Nederlanders, vergat hij ook


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 37<br />

toen geen oogenblik. Godvruchtig en steeds zijn pligt<br />

met naauwgezetheid nalevende, kwam hij, na zes<br />

weken zwervens, terwijl velen hem verloren waanden,<br />

op Ternate aanlanden. Onophoudelijk had hij met<br />

o-ebrek, met stormen, met stroomen, manmoedig<br />

gekampt.<br />

Telkens ging de bevelhebber nieuwe troepen van<br />

Batavia halen. Madjira had bij den sultan van Makassar<br />

gereede ondersteuning gevonden ; ook door<br />

Hitóesche vlugtelingen gesterkt, bevond hij zich eerlang<br />

weder op Howamohel aan het hoofd van een<br />

vijftigtal vaartuigen. Te Assahoedi kwam Saïdi zich<br />

weder bij hem voegen. Door Verheiden de mond<br />

der rivier bezet zijnde, was de scheepsmagt, door<br />

Madjira van Makassar aangebragt, onschadelijk. De<br />

opstandelingen nestelden zich ook op Laiila, en nu<br />

werd de getrouwe bevolking, welke op Howamohel<br />

was overgebleven, naar Hitoe overgebragt. Zijne<br />

rustelooze bedrijvigheid gunde aan De Vlaming geen<br />

uitstel. Een storm tegen Laäla, minder bezwaarlijk<br />

zijnde dan tegen Assahoedi, werd die plaats dooiden<br />

onwederstaanbaren bevelhebber ingenomen ; 700<br />

vijanden lieten er het leven. Doch Assahoedi, thans<br />

het middelpunt van den opstand, bleef nog te veroveren.<br />

Die sterkte, op eenen berg gelegen , was<br />

hoogst moeijelijk te naderen. Even als bij eene andere<br />

gelegenheid Verheiden , zoo was het thans de<br />

vaandrig Kasper Buitendijk die de vermeestering mogelijk<br />

maakte. Aan het hoofd van een tal waaghalzen<br />

, bereikte hij met hot aanbreken van den dag op<br />

den 29 van Hooimaand den top van den berg, alwaar<br />

de sterkte beneden hem lag. De belegerden hierdoor


38 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

onthutst, zochten lijfsberging, en Assahoedi viel D^<br />

Vlaming in handen. Saïdi ontsnapte op dat oogenblik<br />

doch viel weinige dagen daarna, door verraad<br />

geholpen, den overwinnaar in handen; hij werd met<br />

barbaarschheid afgemaakt, na ook door den bevelhebber<br />

smadelijk te zijn beschimpt (*). Madjira en<br />

Kalamatta, van hunne aanhangers verlaten, zochten<br />

te vergeefs op de kleinere eilanden eene schuilplaats ;<br />

zij vonden die eerst bij den sultan van Makassar,<br />

die, een vriend van Portugezen en Engelschen, den<br />

Nederlanders vijandig was.<br />

De gevolgen van dien opstand, waren allezins<br />

noodlottig voor Amboina, Howamohel en de eilanden ,<br />

omtrent dat schiereiland gelegen! Die eilanden waren<br />

geheel of gedeeltelijk verwoest geworden; de bevolking<br />

was voor de scherpte des zwaards gevallen,<br />

of ze was, op de stem van den overwinnaar, naar<br />

naburige eilanden verplaatst. Jaren achtereen zag<br />

men op Amboina en omliggende eilanden — de Uliaser-eilanden<br />

uitgezonderd — stroomen bloeds geplengd<br />

, of uit verraad , of als strafoefening voor gepleegde<br />

of gevreesde trouweloosheid, of wel om aan<br />

opgekropte verbittering lucht te geven, of om aan<br />

ziedende wrake voldoening te verschaffen.<br />

(*; N. , G. VAN KAMPEN, D. II, bl. 38, 40 enz., noemt De<br />

Vlaming bloeddorstig en eon barbaar. Mijns inziens verdient<br />

Dommer veel eerder die beschuldiging. — Saïdi wordt door Van<br />

Kampen „edele malcijor" genoemd. Dapperheid en hardnekkige<br />

volharding bezat hij ongetwijfeld. — Grooter nog dan ran Van<br />

Kampen is de partijdigheid van M. DASSEN, H.J.Zoon, l)e Nederlanders<br />

in da Molukken, die overigens de moeite genomen heeft,<br />

do gebeurtenissen omtrent het monopolicstolsol in de Molukken<br />

uitvoerig te behandelen. Hatelijk zelfs zijn soms de aantijgingen,<br />

zoo als b. v. op bl. 0 7.


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 39<br />

Evenmin als het De Vlaming gelukt was de vrijwillio-e<br />

uitroeijing der speccrijboomen den Kimelaha<br />

van Howamohel smakelijk te maken, evenmin slaagde<br />

hij er in bij de Hitoesche opperhoofden. De Orankajas<br />

en Kegenten wilden het oor niet leenen aan<br />

de voorstellen tot beperking van den specerijteelt.<br />

Zij beriepen zich op het verdrag, en verlangden dat<br />

uit krachte daarvan al de specerijen, welke gewonnen<br />

werden , tot de vastgestelde prijzen , door de maatschappij<br />

mogten worden aangenomen of wel dat de<br />

inlanders van het verdrag werden ontslagen , en het<br />

hun vrijgelaten bleef, hunne voortbrengselen te verkoopen<br />

aan wie zij wilden. Gewis, hunne vordering<br />

was niet onbillijk, maar ze druischte regtstreeks aan<br />

tegen het monopoliestelsel, dat men bezig was allerwege<br />

in te voeren. Makassar was de groote markt<br />

voor den smokkelhandel; en die handel moest vernietigd<br />

worden. De O. I. maatschappij was in dezen<br />

de magtigste, en luisterde in geenen deele naar de<br />

stemme der regtvaardigheid. De belangen van duizende<br />

inlanders werden aan kwalijk begrepen eigenbelang,<br />

aaneen denkbeeld, algemeen heerschende in<br />

de 17 e eeuw, ten offer gebragt.<br />

Sultan Mandersja uitgenoodigd naar Amboina te<br />

komen, liet zich te eerder overhalen naar Batavia<br />

een' togt te doen , als de Spanjaarden en zijne op-<br />

roerige grooten het hem in zijn eigenlijk gebied vrij<br />

benaauwd maakten. Hij was niet langer de Maha-<br />

radja (de vorst der vorsten) die uitgestrekte magt<br />

bezat, die, even als zijne voorouders, eene eeuw<br />

vroeger, met regt konde zeggen gebied te voeren<br />

over twee en zeventig eilanden. Steeds waren de


40 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

vorsten van Ternate door Spanje bestookt geworden,<br />

zoodat bereids tijdens het bestuur van Van Speult,<br />

de zuidkust van Cerain onder Nederlandsch gezag<br />

was geraakt. Wijl Nederland de heerschappij van<br />

Spanje in de Molukken, waar zulks immer mogelijk<br />

was, zocht te kortwieken , moest de magt van de<br />

Compagnie, ten koste van den Maharadja worden vergroot<br />

en uitgebreid, al liet men dan ook, in naam<br />

althans, aan den vorst de opperheerschappij behouden.<br />

Thans zou liet anders worden. Van des vorsten<br />

tegenwoordigheid te Batavia bediende men zich<br />

om het groote ontwerp der uitroeijing, tot algemeene<br />

uitvoering te brengen.<br />

Met sultan Mandersja werd op den 31 van Louwmaand<br />

1652 eene overeenkomst gesloten , waarbij hij<br />

van alle gezag overliet schiereiland Howamohel afzag;<br />

en tevens toestemde dat alle nagelboomen in zijne<br />

staten zouden worden uitgeroeid, met belofte daaraan<br />

voortaan de hand te houden en onderzoek toe te<br />

laten. Daarentegen zou den vorst en zijne opvolo-ers<br />

eene jaarlijksche schadeloosstelling worden uitbetaald<br />

van Kx. 12000; voor zijne grooten van ßx 2000.<br />

Dit geschiedde dewijl de Aziatische vorsten, inzonderheid<br />

die van Arabische afkomst, zich beschouwen<br />

als meesters van den grond en de handel in de hoofdvoortbrengselen<br />

veelal door den sjabandaar voor hunne<br />

rekening wordt gedreven. Wil men, zoo zoude men<br />

de schadeloosstelling ook kunnen beschouwen als<br />

tredende in de plaats van tienden en dergelijke in.<br />

komsten van de specerijen tot daartoe genoten. .— De<br />

Orangkajas van Makjan en van nog een paar kleine<br />

eilanden, werden later in de Voordeden van denzelf-


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 41<br />

den maatregel begrepen. — Een verdrag tot gelijke<br />

uitroeijing der specerijboomen werd eveneens met den<br />

sultan van Tidore gesloten, nadat het eiland als geene<br />

handelsvoordeelen meer opleverende, in Hooimaand<br />

1657 , door de Spanjaarden was ontruimd (Ternate<br />

was reeds vroeger door hen verlaten). — Zoo werden<br />

binnen weinige jaren, op grond van verdragen,<br />

de eigenlijke Moluksche eilanden van het muskaat- en<br />

nagelgewas beroofd, en Nederland werd van toen af<br />

belast met jaargelden, welke nog tegenwoordig, twee<br />

eeuwen daarna, geregeld worden betaald.<br />

Van nu voortaan zouden, voor zoo verre de magt<br />

der maatschappij reikte, de Ternataansche eilanden,<br />

zich in geene specerijteelt meer mogen verheugen ;<br />

op Amboina en de Uliaser-eilanden zou slechts de<br />

giroffelnagel worden behouden, en op de kleine Bandasche<br />

eilanden de muskaatboom. Welk eene zee<br />

van rampen bragt men, door een zoo noodlottig<br />

stelsel niet enkel over de drie gezegde groepen, maar<br />

ook over Ceram , de naburige westelijke en die oostelijke<br />

eilanden , welke de eilandzee vormen tot aan<br />

Nieuw-G uinea, Nieuw-Holland en Groot Timor!<br />

Of bij strafoefening of bij overeenkomst: overal waar<br />

op die groote uitgestrektheid, specerijboomen werden<br />

gevonden, moesten ze verdwijnen; zij werden omgekapt<br />

of geschild om langzaam weg te sterven. Maar<br />

hoe veel menschen verdwenen te gelijkertijd, van die<br />

eilanden, vooral van Howamohel, ook Klein-Ceram<br />

genoemd , welk schiereiland naar men zegt, bij den<br />

aanvang der 17c eeuw, eene groote bevolking telde.<br />

Men wachte zich wél i bij de beoordeeling van de<br />

uitroeijing der specerijboomen in de molukken, die


42 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

maatregel te beschouwen uit het oogpunt waaronder die<br />

ons voorkomt in het midden der 19° eeuw. Dat monopoliestelsel<br />

met zijne gevolgen, deed zich onder een<br />

geheel ander licht voor aan onze vaderen. Door hen<br />

was dat stelsel als doeltreffend beschouwd , en hun<br />

leeftijd was nog niet verre verwijderd van het oogenblik<br />

waarop de Paus gemeend had over alle landen<br />

en volkeren van den aardbol, buiten Europa, te mogen<br />

beschikken, ten voordeele van twee Souvereinen, als<br />

behoorde hem dat alles in wettig eigendom. Was<br />

het dan wonder dat onze vaderen oordeelden dat men<br />

buiten Europa zich alles mögt toeëigenen, wat men<br />

door het geweld der wapenen aan zich kon onderwerpen<br />

! Maar onze vaderen waren Christenen, en<br />

de wreedheden , waartoe hun de toepassing van het<br />

monopoliestelsel leidde, zijn van dien aard dat ze<br />

hunne nazaten met diepen weemoed moeten vervullen.<br />

Die wreedheden kunnen geenszins geregtvaardigd<br />

, misschien zelfs niet vergoelijkt worden. Voor<br />

het overige : zoo immer eene onregtvaardigheid hare<br />

eigene straf heeft medegevoerd, dan is het deze,<br />

want de teelt der moluksche specerijen, is, van wege<br />

de groote kosten welke zij heeft na zich gesleept,<br />

eene kanker geworden , welke aan de welvaart der<br />

maatschappij voortdurend heeft geknaagd, en het<br />

bestaan der maatschappij heeft ondermijnd.<br />

Een paar trekken van heldengrootheid uit die<br />

worsteling verdienen alhier eene plaats. Op Boeton<br />

werden de Nederlanders door eene geweldige overmagt<br />

besprongen , en sloten zich op in het fort Djangan-<br />

Kata, in 1654 aan den mond der rivier gebouwd.<br />

Zeven stormen hadden de dappere verdedigers afge-


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 43<br />

slao-en, maar de weinige weerbare mannen die er<br />

overbleven waren geheel uitgeput. Een nieuwe storm<br />

was te voorzien; zich aan een' barbaarschen vijand over<br />

te geven wilden zij geenszins. Tal van makassaren<br />

waao-den den storm — en de Nederlanders lieten zich<br />

met den vijand in de lucht vliegen. De namen dier dapperen<br />

kunnen helaas ! der vergetelheid niet onttogen<br />

worden (*). — De bereids als een onverschrokken man<br />

bekende Buitendijk bevond zich in het jaar 1655<br />

met een twintigtal manschappen in een roeijagt, in<br />

de nabijheid van het eiland Tanakeke niet verre van<br />

Hoek-Leikan bezuiden Makassar. Daar werd hij<br />

overvallen door een dertigtal makassersche vaartuigen.<br />

Aan overgeven dacht de stoutmoedige Buitendijk<br />

niet ; hij wilde trachten zich door te slaan of heldhaftig<br />

bezwijken. Vele vijanden vielen onder de<br />

slagen van het kleine hoopje. Twee vaartuigen werden<br />

door de Nederlanders in den grond geschoten.<br />

Door de overmagt overstelpt, bezweken ze ten laatste<br />

allen met het zwaard in de vuist. Het jagt, dat<br />

duur gekochte zegeteeken, mogten de Makassaren<br />

echter niet behouden; het werd hun kort daarna<br />

ontjaagd. — Ook de bemanning der sloep de Spreeuw<br />

gedroeg zich even heldhaftig. Door Cerammers overrompeld<br />

en hun vaartuig vermeesterd wordende, gaven<br />

de opvarenden zich niet over, maar staken de brand<br />

(*) L. BOB, Amboinse oorlogen door A. de Vlaming van Ouds-<br />

hoorn is de eigenlijke zegsman; ook bij hem vind ik zelfs geen<br />

naam van den aanvoerder. Op bl. 316, zogt hij, na de daad vermeld<br />

te hebben: „Hoc 'tsy, se hebben (ik schrijf werelds) daardoor<br />

betoond dat se, bei in leven en sterven, manhaft sijn geweest.<br />

Wist ik 'er namen, hot Sou mij niet vervelen, deselve bcroemelik<br />

hier te plaatsen."


44 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

in het kruid en lieten zich met de verraders opvliegen.<br />

— Zoodanige kloekmoedigheid verwierf den Nederlandschen<br />

naam door den geheelen Archipel een<br />

ontzag dat nog langen tijd heeft voortgeleefd toen<br />

Compagnies dienaren van zoo edele gevoelens reeds<br />

geheel vervreemd waren.<br />

Na met ijzeren vuist en onbuigzame wilskracht de<br />

eilanden ten oosten van Celebes te hebben bedwongen<br />

, en bij den landzaat de rust, die op uitputting<br />

volgt en aan moedeloosheid is verwant, te hebben<br />

daargesteld, vertrok De Vlaming naar Timor en<br />

Solor, ten einde de Portugezen, die op het eerste<br />

Dilly en op het laatste Larantoekee als voornaamste<br />

sterkte bezaten, van daar te verjagen , en ze geheel<br />

uit die streken te verdrijven. Maar hier, even onbekend<br />

met de landstreek, als met de bevolking,<br />

bleek het eene vruchtelooze poging, in weinige weken<br />

te willen ten einde te brengen, waartoe verscheidene<br />

maanden niet genoegzaam zouden geweest zijn. Zijn<br />

krijgstogt tegen Amarassie op Timor viel ongelukkig<br />

uit, en de Portugezen bleven in het bezit van een<br />

niet onbelangrijk gedeelte van dit uitgestrekte eiland.<br />

Op Solor vond hij het Nederlandsche fort in slechten<br />

staat, trachtte, uit dien hoofde, met den Portugeschen<br />

bevelhebber op het eiland te onderhandelen, doch<br />

slaao-de niet. Zijn gevoelen om de Nederlandsche<br />

posten van die eilanden beoosten Java in te trekken<br />

vond te Batavia geen bijval. — De onvermoeide,<br />

onverschrokken, heldhaftige De Vlaming, kwam in<br />

Oogstmaand 1656 te Batavia terug, waar hij door de<br />

Hooge Begering met onderscheiding werd ontvangen.<br />

Wij hebben gemeend wel te doen alhier den tijd


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 45<br />

een weinig vooruit te loopcn om de tooncelen van<br />

wreedheid en verraad, van bloedvergieting en heldenaard,<br />

welke de uitroeijing der specerijboomen jn<br />

de Molukken zijn voorafgegaan, hebben verzeld of<br />

zijn opgevolgd , beknoptelijk bijeen te vatten. Ach !<br />

of hiermede de onregtvaardigheden jegens de inlandsche<br />

bevolking, een einde hadden genomen. Op<br />

Banda had men Nederlandsche planters , perkeniers<br />

o-eheeten, die van alle benoodigdheden en van arbeiders<br />

of perkslaven door den Gouverneur voorzien<br />

werden. Op Amboina, Haroeka, Honimoa en Noessa-<br />

Laut waren do inlanders tot het onderhoud der<br />

naceltuinen en het leveren der nagelen tot bepaalde<br />

prijzen verpligt. Naarmate bewindhebbers in Europa<br />

of de Hooge Regering te Batavia, overvloed vreesden<br />

of schaarste te gemoet zagen , naar dien maatstaf<br />

werd de teelt aangemoedigd of tegengegaan, alles<br />

naarmate het handelsbelang medebragt. Daaraan<br />

werd de welvaart van hen die de specerijen voortbragten<br />

opgeofferd, zoo dat zij, bij wie de specerijteelt<br />

geheel verboden was, misschien nog als de gelukkigsten<br />

waren aan te merken. Ten einde de teelt te<br />

doen verwaarloozen, ging men zelfs zoo verre het<br />

amfioenschuiven (opium rooken) aan te moedigen,<br />

zonder van andere fijn uitgedachte kunstenarijen te<br />

gewagen. Wij schuiven eene gordijn voor zoo onchristelijke<br />

, — ja onmenschelijke handelwijze !<br />

Het liet zich verwachten dat, van de zijde van<br />

den Sultan van Bantam , met goede trouw zou -worden<br />

vastgehouden aan het verdrag met den algemeenen<br />

landvoogd, waaraan hij eigenlijk zijn behoud had<br />

te danken. Sultan Agong evenwel handelde anders;


46 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

hij gedroeg zich van tijd tot tijd vijandig, en kwam<br />

in 1652 zoo verre, van een groot leger te velde te<br />

brengen. Te Batavia was men op zijne hoede, zoo<br />

dat men voor geene overrompeling beducht behoefde<br />

te zijn. De Nederlandsche naam boezemde den Sultan<br />

genoegzaam ontzag in, geen aanval te wagen, en<br />

zicli te vergenoegen met strooptogten , waarvan de<br />

Bataviasclie Ommelanden last leden. Verder had die<br />

oneenigheid geene ernstige gevolgen , en , even als<br />

een opgekomen verschil met den Mataram door J.<br />

van Zijl in der minne werd vereffend, werd door A. de<br />

Vlaming van Oudshoorn , in 1659 met den Sultan<br />

van Bantam, de vrede hersteld en de vroegere bepalingen<br />

als van kracht gehandhaaft.<br />

Tot het tijdvak van het bewind van Reiniersz.<br />

behoort eene nieuwe vestiging, welke, naar het schijnt,<br />

voornamelijk van bewindhebberen is uitgegaan, doch<br />

waartoe de gouverneur-generaal door toezending van<br />

verschillende zaden, gewassen als anderzins, het zijne<br />

heeft bijgedragen. In het jaar 1650 werd bij de<br />

kamer van zeventienen, tot het vestigen eener volkplanting<br />

aan de kaap de Goede Hoop besloten opdat<br />

men meer zekerheid zou hebben , aldaar de benoodigde<br />

ververschingen te vinden voor de uit- en tehuis<br />

varende schepelingen. Johan van ïtiebeek (*) werd<br />

benoemd tot kommandeur om die ververscJdngsplaats<br />

daar te stellen. Weldra bleek dat bewindhebberen<br />

geene betere keuze hadden kunnen doen én ten<br />

aanzien van den persoon, én ten aanzien van de<br />

(*) Op bl. 22 van mijne Geschiedenis van de kaap de Goede<br />

Hoop , Ncderlandsche volkplanting blijkt, dat niet Van Biebeek als<br />

do ontwerper van de kolonie moet worden besebouwd.


VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 47<br />

plaats. Den 6 van Grasmaand 1652 kwam van Riebeek<br />

met drie bodems in de Tafelbaai; spoedig ging<br />

men aan den arbeid om een fort te bouwen, men<br />

ging aan het zaaijen , pooten en planten, en men<br />

voorzao- grootendeels in eigene behoeften door ruime<br />

vischvangst in de baai. Met kracht handhaafde de<br />

bevelhebber de goede verstandhouding met de Hottentotten.<br />

Eerlang worstelde de manschap met gebrek j<br />

doch niet lang duurde het of de aangelegde ververschingsplaats<br />

voldeed ruimschoots aan de verwachting,<br />

en de afgetobde zeeman uit Europa of Indië komende<br />

, vond gelegenheid in een gezond oord, zijne<br />

ondermijnde krachten te herstellen.<br />

Behalve de ontevredenheid van dezen of genen^<br />

predikant wegens zijne plaatsing naar eene der" buitenposten,<br />

waar hij liever niet gestaan hadde, ontmoette<br />

men wel eens twisterijen over punten van<br />

geloof, wier beslechting den Bataviaschen kerkeraad<br />

moeijelijk viel. Zoo had men in 1651 het verschil<br />

over de erfzonde , tusschen de beide Ambonsche<br />

predikanten Hartong en Appeldoorn. — In dat zelfde<br />

jaar ziet men den Bataviaschen predikant Lindius zeer<br />

werkzaam , om van den gouverneur-generaal te verkrijgen<br />

, het verbod van de uitoefening der Mohammedaansche<br />

en Heidensche » dwaalbegrippen." Op den 7<br />

van Lentemaand 1651 werd ten verzoeke van den<br />

kerkeraad bepaald, dat wijl men onder de inlanders<br />

niet weinig proselieten telde, ter voorkoming van<br />

»alle verleidinge ende ergernisse," de Mohammedanen,<br />

zoo wordt in dat besluit gezegd » geen publieke of<br />

secrete bijeenkomsten voortaan , onder onze gehoorzaamheid<br />

alhier meer te houden," zal worden toege-


48 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

staan. Aan de Sinezen werd verboden binnen de<br />

stad hunne eeredienst te honden; hun bleef vergund,<br />

als tot daartoe , een tempel te hebben omtrent hun<br />

kerkhof, op den weg van Jakatra. Doch eerlang<br />

kwamen nieuwe klagten van den kerkeraad in, waaruit<br />

als niet twijfelachtig is op te maken , dat de<br />

Sinezen bezig waren binnen de stad een bedehuis te<br />

stichten. Hierop werd den 27 van Slagtmaand 1651<br />

door den algemeenen landvoogd in Rade verordend,<br />

dat de kapitein der Sinezen (*) zou worden aangezegd<br />

het bedoelde gebouw te doen afbreken of eene<br />

andere bestemming te geven , met bijvoeging dat de<br />

Sinezen »van nu voortaan zich zullen wachten eenige<br />

publieke ofte heimelijke bijeenkomsten aldaar ofte<br />

waar 't ook zoude mogen wezen, tot exercitie van<br />

hun Heidensche dienst te houden," op straffe van<br />

tot de ketting te worden veroordeeld. Door niet te<br />

gehoorzamen aan de bevelen een halfjaar vroeger<br />

gegeven , hadden zij zich dezelfde gestrengheid op den<br />

hals gehaald, welke tegen de Mohammedanen was<br />

uitgesproken.<br />

Dewijl te gelijkertijd aan den Bataviaschen kerkeraad<br />

was te kennen gegeven, vooral te arbeiden om<br />

de Heidenen met de goddelijke leer van den Christus<br />

bekend te maken , oordeelde deze , weinige maanden<br />

later, een uitvoerig voorstel te moeten aanbieden.<br />

Men wilde namelijk dat den Bataviaschen predikanten<br />

eenige krankbezoekers en inlandsche schoolmeesters<br />

(*) Dogene die in eeno plaats met do politic enz. over de Sinezen<br />

is belast, wordt door liet Ncderlandsch Bestuur daartoo<br />

benoemd, en heet kapitein of luitenant dor Sinezen naarmate zij<br />

talrijk zijn.


VIJFTIENDE nOOFDSTUK. 49<br />

zouden worden toegevoegd, die zich op de Sinesche<br />

taal zouden toeleggen, opdat men den Sinezen in hunne<br />

taal het woord Gods verkondigen mögt; terwijl een<br />

der predikanten met het toezigt op het onderwijs der<br />

krankbezoekers en onderwijzers zoude worden belast.<br />

Mögt echter het aanleeren dier taal voor de predikanten<br />

enz., te moeijelijk blijken te zijn, zoo zouden de scholen<br />

, door de Sinezen ten behoeve van hunne jeugd<br />

gehouden, behooren te worden gesloten, en daar en<br />

tegen andere scholen worden geopend, waar die<br />

kinderen (waarschijnlijk in het maleisch) zouden worden<br />

onderwezen en hun de christelijke godsdienst, zoo wel<br />

als andere nutte kunsten worden ingescherpt. Men beriep<br />

zich op hetgeen te Tajowan — naar men zeide —<br />

met den besten uitslag gebeurde. — Wel is het te<br />

allen tijde bewezen dat het onderwijs der jeugd ten<br />

voordeele van christendom en beschaving, de beste<br />

kansen aanbiedt. — Overigens pleiten de voorstellen<br />

van den kerkenraad, met den Commissaris-politiek<br />

Demmer aan het hoofd, of wel de verordeningen van<br />

Reiniersz, in geenendeele voor de verdraagzaamheid<br />

van het opperbestuur. — Het eenigste wat ten voordeele<br />

van het verbod aan Mohammedanen en Sinezen<br />

tot het bouwen hunner tempels binnen de muren der<br />

stad Batavia kon worden aangevoerd, was dat er nog<br />

geene andere kerkgebouwen waren opgerigt, dan ten<br />

dienste der hervormde geloofsbelijdenis. Ter gunste<br />

der Sinezen, en om hen langs dien weg te winnen,<br />

raadde de kerkenraad, tot verlaging van eenige tollen,<br />

doch wilde overigens dat die menschen des noods<br />

gedwongen zouden worden hunne kinderen naar de<br />

nieuwe scholen te zenden.<br />

II. 4


50 VIJFTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Na zicli verder te hebben beklaagd over de slechte<br />

viering van den zondag, werd 'n het vertoog aangedrongen<br />

op het beroepen van eenen vijfden predikant<br />

te Batavia, uit hoofde Ds. J. Proman tot het prediken<br />

in de Maleische taal behoorde te worden benoemd,<br />

zoo als mede Ds. Cornelius voor de Portugesche<br />

taal. Deze voorstellen werden door de Hooge<br />

Regering goedgekeurd. Het schijnt dat de strenge uitvoering<br />

dier verordeningen door de spoedig gevolo-de<br />

dood van Reiniersz is vo<strong>org</strong>ekomen. Het is anders<br />

ligt mogelijk dat, wijl ook in Batavia's ommelanden<br />

geene tempelen mogten worden toegelaten, zulks tot<br />

oproer zou hebben aanleiding geven.<br />

Karel Reiniersz overleed aan eene beroerte op den<br />

18 van Bloeimaand 1653, zoo dat toen de brieven<br />

van Bewindhebberen kwamen om den Landvoogd af<br />

te roepon, over wien ze zoo weinig te vreden waren,<br />

de dood hun reeds was voor geweest.


ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Maetsuycker Gouverneur-Generaal. Oorlog tegen de Portugezen op<br />

Ceylon. Huift Veldheer. Kolumbo belegerd. Hul/t sneuveïï. V. D.<br />

Meijden volgt hem op. Kolumbo ingenomen 12 van Bloeimaand<br />

1656. De Oostindisehe Compagnie in het bezit van den kaneelhandel<br />

en de parehisscherij. Tutikorijn door V. D. Laan vermeesterd.<br />

Van Goens op Ceylon. Mandar en Jaffnapatnam veroverd,<br />

ook Negapatnam op den overwal. Van Goens mei eene vloot naar<br />

de kast naar Malabaar. Koylang, Kranganoor in handen van Van<br />

Goens, die voor Koetsjin het hoofd stoot doch zich op Vaipiju<br />

nestelt. In Slagtmaand 1662 het beleg hervat. Van Goens<br />

intrede in Koetsjin den 6 van Louwmand 1663. Vrede met<br />

Portugal 6 van Oogstmaand 1661, afgekondigd in Slagtmaand<br />

1062. -Overal is het streven der Oostindisehe Compagnie alleenhandel<br />

, dus ook op Ceylon, de kust van Koromandel en die van<br />

Malabaar. Handel in Bengale, ie Saratte, in Perzïè. Palembang<br />

getuchtigd 1659. Coxinga bedreigt Formosa. Frederik Coyet Gouverneur.<br />

V. D. Laan daar heen met eene vlooi. Coxinga landt,<br />

is wreed en bloetlgierig, pleegt roof en moord. Clenk. Cau met<br />

tien zeilen tot ontzet gezonden. Hambroek's heldhaftige opoffering.<br />

Iïet kasteel Zelandia bij verdrag overgegeven den 2 van Sprokkeimaand<br />

1662. Coyet ie Batavia ondankbaar behandeld. Gezantschappen<br />

naar Siua. Beoefening der Formosaansche taal.<br />

Zoo door zijne vroegere werkzaamheid en bekwaamheid<br />

als door do voorstellen aan beeren meesters<br />

gezonden, tijdens hij Directeur-Generaal was, had<br />

Joan Maetsuycker groote verwachtingen van zich ingeboezemd.<br />

Van zijn bewind als Gouverneur-Generaal<br />

zoude, zoo meende men, veel goeds zijn te wachten,<br />

en zoo immer een Algemeen Landvoogd door gcestes-<br />

4*


52 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

gaven in staat was veel belangrijks te ontwerpen en<br />

door te voeren , en ingevalle door langdurigheid van<br />

bewind , iemand in staat mogte worden gesteld groote<br />

zaken ten uitvoer te leggen, dan voorzeker was het<br />

Maetsuycker: noch voor, noch na hem heeft de maatschappij<br />

als algemeen bestuurder zijns gelijken gezien<br />

, want zijn bewind duurde ongeveer het vierde<br />

gedeelte eener eeuw !<br />

De dubbelzinnige handelwijze der Portugezen had<br />

den oorlog op Ceylon van nieuws aan doen ontbranden<br />

, en het scheen dat Radja Singa het verbond met<br />

de Hollanders, tot verdrijving der Portugezen gesloten,<br />

thans te goeder trouw wilde naleven. Evenwel<br />

waren de krijgsbedrijven in 1654, evenmin als in 1653<br />

van eenige beteekenis, tot dat de komst van den<br />

Directeur-Generaal Huift de zaken een' anderen keer<br />

deed nemen. Deze, niet lang te voren voor die<br />

gewigtige bediening door Bewindhebbers uitgezonden,<br />

moest, zoo als verhaald wordt, de gangen van den<br />

Algemeenen Landvoogd nagaan. Het edele karakter<br />

van dien dapperen man maakt het nogtans hoogst<br />

onwaarschijnlijk dat hij zich tot de verachtelijke rol<br />

van bespieder zoude hebben willen verlagen. Minder<br />

onwaarschijnlijk is het dat Maetsuycker, weinig gediend<br />

met neven zich te zien een man te opregt om de<br />

heimelijke en openlijke bevoordeelingen, waaraan de<br />

meeste hooge ambtenaren zich schuldig maakten, te<br />

gedogen, veel min goed te keuren , met zijne gewone<br />

sluwheid van de eerste gelegenheid, welke zich aanbood,<br />

gebruik hebbe gemaakt, om het daarheen te<br />

leiden dat Huift zich zelf aanbood om tegen de Portugezen<br />

het opperbevel op zich te nemen.


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 53<br />

Onder een zoo uitstekend veldheer zouden de<br />

krijgsbedrijven der Nederlanders ongetwijfeld schitterend<br />

wezen, ofschoon de Portugezen thans door een<br />

bekwaam hoofd aangevoerd, pas gewigtige voordeden<br />

op den keizer hadden behaald. — Ter zee een belangrijk<br />

verlies geleden zijnde door de Portugezen,<br />

werd Kalitoera, waarvan het beleg kortelings, bij<br />

schaarste aan manschappen, door de Hollanders was<br />

verlaten, thans met kracht hervat. Na eene dappere<br />

verdediging, werd de plaats veroverd en daarin veel<br />

krijgsbehoeften gevonden. Nu was voor Huift de<br />

weg naar Kolumbo open. Deze stad aan de golf<br />

van Manaar gelegen , in een kaneelrijk landschap,<br />

was sedert lang de hoofdplaats der Portugezen op<br />

Ceylon, en door hen in een' geduchten staat van<br />

tegenweer gebragt. Reeds hadden de Portugezen in<br />

den thans gevoerden oorlog, heel wat manschappen<br />

verloren, toen Huift het beleg voor die vesting sloeg.<br />

De keizer vereenigde eene aanzienlijke magt met de<br />

Nederlandsche ; de verbondenen beproefden een' storm<br />

te gelijk aan de land- en de zeezijde ; deze viel ongelukkig<br />

uit. Nu werd de stad op het naauwste ingesloten<br />

, om- haar door den honger te dwingen. Niet<br />

lange of Kolumbo was een afzigtige schouwplaats<br />

van ellende, hongersnood en pest. En zij, die, om<br />

aan zoo treurigen toestand te ontkomen, de stad<br />

zochten te ontwijken, en zij die, ten einde de overblijvenden<br />

wat langer het rampzalige leven mogten<br />

rekken, uit de stad gedreven werden : de eenen en<br />

de anderen werden door de belegeraars terug gedreven,<br />

binnen eene stad, waar de hongerdood allen<br />

aangrijnsdc, waar die ramp dagelijks meer verschrik-


54 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

keiijk werd. De ellende was in waarheid vreeselijk,<br />

ze was zoo hooggaande dat moeders hare kinderen<br />

verslonden ! — Wel zocht de Bevelvoerder binnen<br />

de benarde veste, Radja Singa van de Hollanders<br />

af te trekken, ten einde het beleg te zien opbreken,<br />

doch dit gelukte hem niet; eensgezindheid heerschte<br />

tusschen de Nederlanders en de Singalezen , en<br />

Huift stond bij den keizer in aanzien. Voortdurend<br />

werden door de belegeraars nieuwe werken rondom<br />

Kolumba aangelegd. Bij de bezigtiging dier werken<br />

waagde de Veldheer zich te nabij de stad ; een kogel<br />

uit de veste trof hem op den 10 van Grasmaand 1656.<br />

Huift werd, om zijne voortreffelijke hoedanigheden<br />

, bij velen betreurd, ook ill het vaderland, waar<br />

zijne verdiensten op hoogen prijs gesteld werden.<br />

Het bevel over het beleg werd door den Gouverneur<br />

van Ceylon A. van der Meijden aanvaard ; onder<br />

hem muntte Van der Laan , die zich wel' eens aan<br />

wreedheid had schuldig gemaakt, door dapperheid uit.<br />

Een nieuwe storm werd gewaagd, doch wederom<br />

heldhaftig afgeslagen. Vijf dagen later, den 12 van<br />

Bloeimaand 1656, gaf de dappere bezetting het op,<br />

en trok met krijgseer uit. —i Had anderhalve eeuw<br />

vroeger, de vermecstering van Kolumbo den Portugezen<br />

veel bloeds gekost; zij hadden die plaats door<br />

bolwerken, schansen en diepe grachten zoo sterk en<br />

voor een' vijand ontoegankelijk gemaakt, dat ze haar<br />

voor onneembaar hielden. Met heldenmoed was ze<br />

maanden lang verdedigd, en groot was het lijden<br />

geweest der binnen hare wallen opgesloten bezetting<br />

en bevolking. Veel volharding had hare bemagtiging<br />

den Nederlanders gekost ; groot en algemeen was de


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 55<br />

indruk onder de inlandsche vorsten op het Malabaarsche<br />

schiereiland teweeg gebragt. De Portugezen verloren<br />

Kolumbo met eere, na eene uitstekende verdediging<br />

; niet zóó ging het de Nederlanders, die ook<br />

anderhalve eeuw in het bezit bleven.<br />

Thans eerst konde men zich beroemen meester te<br />

zijn van den kaneelhandel, daar Ceylon het eenige<br />

eiland is waar de echte kaneelboom wordt gevonden.<br />

In 1658 geraakte de O. I. compagnie in het bezit<br />

der parelvisscherij ten zuiden van Manaar, in de bogt<br />

van Kondatje of Kondaatsje; ze werd ook meester van<br />

den handel in oliefanten, die voornamelijk omstreeks<br />

Jaffnapatnam gevangen, en aan Malabaarsche kooplieden<br />

verkocht werden, om over het geheele vasteland<br />

van Hindostan slechts door vorsten te worden gebruikt<br />

of bij plechtige ommegangen. —- Onderscheidene<br />

soorten van edelgesteenten levert Ceylon, dat<br />

over het geheel vrij schaars bevolkt is, en met veelvuldige<br />

moerassen zoowel als met digte wouden is<br />

overdekt.<br />

Thans kwam om het opperbevel op zich te nemen<br />

de man die, bereids meer dan het vierde eener eeuw,<br />

in dienst der maatschappij, door veelvuldige groote<br />

bekwaamheden getoond had zoowel op het kantoor<br />

als op het slagveld op zijne plaats te zijn. Aan het<br />

hof van den Soesoehoenan op Java en even zeer aan<br />

het Perzische hof had hij getoond verdienstelijk diplomaat<br />

te wezen, en in 1654 had hij als bevelhebber<br />

te Guzuratte den Portugezen ter zee een groote neerlaag<br />

doen lijden. Van eene korte reis naar het vaderland<br />

terug, kwam Rijklof van Goens, met eene vloot<br />

in 1657 op Ceylon. Tutikorijn, op do kust van


5(î ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Koromandel, de wapenplaats en voorraadschuur der<br />

Portugezen, met betrekking tot Ceylon, was intusschen<br />

door Van der Laan vermeesterd, wiens heldhaftigheid<br />

hem de schrik der Portugezen deed noemen. — Het<br />

eilandje Manaar, door de parelvisscherij beroemd, was<br />

door de Portugezen met eene groote landmagt bezet,<br />

door twaalf fregatten versterkt. De bekwaamheid van<br />

Van Goens, de onverschrokkenheid van Van der Laan,<br />

en de onstuimige dapperheid van het Nederlandsche<br />

krijgs- en scheepsvolk, onder zulke aanvoerders : oorzaken<br />

genoeg om de zege niet twijfelachtig te maken.<br />

Met eene geringe magt werden de Portugezen uit<br />

hunne voordeelige stellingen gedreven, de bevelhebber<br />

de Menezes sneuvelde en Manaar was vermeesterd.<br />

Van Goens toonde ook hier zijne godsvrucht, want hij<br />

erkende dat »indien de wonderbare Almagtige hand<br />

»Gods niet mede gewerkt had, hij, met zijne geringe<br />

» krijgsmagt (hebbende naauwelijks een tegen honderd)<br />

»zeer weinig, ja niets zoude uitgerigt hebben."<br />

Hierop werd Jaffnapatnam, aan de Noord westpunt van<br />

Ceylon gelegen, aangetast. De sterkte Caïs (sedert<br />

door de Hollanders Ilam-en-Hiel) genoemd, — verdedigde<br />

de nadering en moest eerst worden vermeesterd.<br />

Te Goa was eene vloot tot ontzet van Jaffnapatnam<br />

gereed gemaakt, doch deze door A. Koothaas<br />

geslagen, en vele schepen reddeloos geschoten zijnde,<br />

ontbrak de verwachte hulp. Het kasteel gaf zich over<br />

aan een' vijand wiens hulpmiddelen de sterkte niet<br />

konden bedwingen. — Van der Laan vermeesterde<br />

Negapatnam op den vasten wal, zoodat niet alleen<br />

de Golf van Manaar aan weerskanten onder Nederlandsch<br />

bedwang stond , maar zelfs al de voorname


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 57<br />

punten langs die kust in Nederlandsche handen vielen.<br />

Op Ceylon had de maatschappij geen europeschen<br />

vijand meer te bestrijden ; maar de belangrijkheid van<br />

Kolumbo aan de eene zijde en de dubbelhartigheid<br />

van Radja Singa aan de andere zijde, waren oorzaak<br />

dat men geen haast maakte, die plaats, welke ingevolge<br />

het verdrag door Huift gesloten, den keizer<br />

moest worden in handen gesteld, uit te leveren.<br />

Dewijl de door hem verschuldigde oorlogskosten onbetaald<br />

bleven, werd Kolumbo de hoofdplaats der<br />

Nederlandsche magt op Ceylon, even als Negapatnam<br />

op den overwal.<br />

In het jaar 1661 werd op Ceylon eene krijgsmagt<br />

verzameld en menigte schepen bijeengebragt, om den<br />

Portugees in liet middelpunt zijner magt te gaan bestoken<br />

: de kust van Malabaar namelijk. Met eene<br />

vloot van 25 zeilen, en een aantal kleine vaartuigen,<br />

op hebbende 4000 soldaten, waarvan ruim de helft<br />

Europeërs, verliet Van Goens Kolumbo den 7 van<br />

Wintermaand 1661. De eerste onderneming betrof<br />

Koylang , welke zeehaven de Nederlanders reeds eenmaal<br />

bezeten, doch door verraad, verloren hadden.<br />

De Portugezen werden ondersteund door de krijgshaftige<br />

Naïros, bekend niet alleen wegens hunne behendigheid<br />

en bekwaamheid in den wapenhandel, maar<br />

meer nog door de doodsverachting die hen bezielde.<br />

Door eene groote overmagt van Naïros, met bijna<br />

onweerstaanbare woede aangevallen, was de strijd bloedig<br />

; het grof geschut deed nogtans den woesten vijand<br />

wijken, die eindelijk het veld ruimde en de batterijen<br />

verliet. De Portugezen trokken uit de stad, welke<br />

door de Nederlanders bezet werd, doch weinig meer


58 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

dan eene puinhoop was. Een ander hardnekkig gevecht<br />

had plaats, waarbij op nieuw de overwinning<br />

aan de zijde der Nederlanders bleef. — Een hevige<br />

orkaan, welke op de open reede gedurende drie<br />

dagen woedde en de schepen met den ondergang dreigde<br />

, strekte Van Goens tot waarschuwing om in zijne<br />

verdere krijgsbedrijven niet te vertragen.<br />

Koetsjin oordeelde de veldheer te sterk om de<br />

mogelijkheid van hulp , niet ook van de noordzijde<br />

af te snijden , alvorens zich aan dat beleg te wagen.<br />

Op den eersten dag van 1662 verscheen men derhalve<br />

voor Kranganoor. Hier was de inlandsche bevolking<br />

den Nederlanders gunstig, en de Zamorin (vorst)<br />

van Kalikoet beloofde leeftocht en hulptroepen. Die<br />

beloften werden zoo slecht nagekomen dat de belegeraars<br />

schaarste ondervonden. Bij overrompeling de<br />

stad te vermeesteren bleek ondoenlijk : de portugesche<br />

stad of wijk was te goed versterkt. De dappere bevelhebber<br />

Ferrcira weigerde naar de opeisching te<br />

luisteren. Op den 15 van Louwmaand werd de plaats<br />

bestormd; hardnekkig was aanval en verdediging; van<br />

beide zijden gaf men vele bewijzen van dapperheid ;<br />

voet voor voet betwisteden de Portugezen den grond<br />

aan de indringers, tot dat de jesuitekerk hun eenige<br />

toevlugt bleef. Van Goens schonk aan de dappere<br />

bezetting eerlijke voorwaarden. Van de zijde der Nederlanders<br />

waren 160 koppen buiten gevecht gesteld,<br />

van den vijand wel 200 Europeanen, terwijl vele<br />

Naïros sneuvelden, die deels in de golven omkwamen.<br />

Ferreira, dodelijk gekwetst in handen der overwinnaars<br />

gevallen, werd na zijn verscheiden met alle<br />

krijgseer begraven.


«<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK. 59<br />

Eerst thans rekende men de gelegenheid geschikt<br />

om Koetsjin te gaan bestoken. Als de hoofdstad der<br />

kust van Malabaar beschouwd, hadden de Portugezen<br />

zich geheel van haar meester gemaakt en den vorst<br />

verdrongen. Deze bood den Nederlanders hulp en<br />

leeftocht, onder voorwaarde van de eigendommen zijner<br />

onderdanen te verschoonen, hetgeen moeijelijk na<br />

te komen was. Ook hier had men eene portugesche<br />

en eene malabaarsche stad. De laatste werd, in<br />

weerwil van den dappersten wederstand der Naïros,<br />

vermeesterd. Wijl de regentijd op handen was zocht<br />

men de portugesche stad met storm te winnen. Dit<br />

mislukte, waarbij vele aanvoerders in gevaar raakten.<br />

De bevelhebber De Sarmiento, die eene belangrijke<br />

versterking van Goa gekregen had , wilde aan geen<br />

verdrag het oor leenen. Slechts 1400 man in alles<br />

beschikbaar hebbende, schoot aan Van Goens niet<br />

anders overig dan het beleg op te breken. Dit geschiedde<br />

op den 2 van Lentemaand 1662 , na dat<br />

echter op het eilandje Vaipijn het fort Nieuw-Oranje<br />

was gesticht, behoorlijk versterkt en van eene bezetting<br />

van 700 man voorzien. — In Slagtmaand werd<br />

het beleo- hervat, doch bij ongesteldheid van Van Goens<br />

aanvankelijk onder Hutsaart, die vroeger op Amboina<br />

geweest was. De dapperheid en het beleid der<br />

Portugezen, leiden den Hollanders vele hinderpalen<br />

in don weg. Nogtans eischten de vredesonderhandelingen<br />

in Europa spoed. Van Goens zette het beleg<br />

met nadruk voort. In dapperheid en hardnekkigheid<br />


60 ZESTIENDE* HOOFDSTUK.<br />

6 van Louwmaand 1663 hield van Goens als overwinnaar<br />

zijne intrede. De bezetting verwierf een'<br />

eervollen uittogt en hare vrijheid ; de geestelijken<br />

mogten hunne bezittingen en kerkelijke sieraden medevoeren,<br />

en aan de franciskaner monniken werd in de<br />

stad vrije godsdienstoefening gewaarb<strong>org</strong>d. Edoch de<br />

meeste Portugezen verlieten de plaats welke zeer veel<br />

geleden had. — De vorst van Koetsjin en Van Goens<br />

waren wederzijds hunne beloften getrouw nagekomen;<br />

door den Hollandschen veldheer werd de vorst plechtig<br />

gekroond, als vasal van de maatschappij.<br />

Voor de steeds verder strekkende veroveringen der<br />

maatschappij en haren handel, tot in de Perzische<br />

golf, was het bezit van Koetsjin van veel gewigts,<br />

al ware het alleen geweest om het bezit eener haven<br />

bewesten kaap Komorin in den regentijd. Men vindt<br />

er goed drinkwater en overvloed van leeftocht. In degolf<br />

van Bengale bezat men thans de baai van Trinkenomale,<br />

zoo onschatbaar in de nabijheid eener kust,<br />

hoogstgevaarlijk in den stormtijd.<br />

De onderhandelingen tusschen Portugal en den Staat<br />

waren bereids in 1657 aangevangen. Groote belangen<br />

waren daarbij gemoeid : in Azië Ceylon en het Malabaarsche<br />

schiereiland, in Amerika Brasiel. Onder de Nederlandsche<br />

gewesten hadden sommigen belang bij Brasiel,<br />

anderen bij Indië, en zoo bleef de zaak slepende. In<br />

1659 waren de grondslagen tot de vrede gelegd; ze werd<br />

gesloten den 6 van Oogstmaand 1661. De wederzijdsche<br />

vijandelijkheden zouden gestaakt worden, in<br />

Europa twee maanden na de teekening, in de andere<br />

werelddeelen, twee maanden na de afkondiging of<br />

uitwisseling der bekrachtiging. Die werd vertraagd


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 61<br />

tot in Slagtmaand 1662. Op die wijze behield de<br />

Oostindische maatschappij, niet enkel Koetsjin, maar<br />

ook Kananoor, eerst vermeesterd nadat het beleg<br />

van de aanzienlijke zeehaven door de inname was<br />

bekroond geworden.<br />

De uitkomsten van dien strijd tegen Portugal waren<br />

dat de kusten van Ceylon in het bezit der Hollanders<br />

bleven, en zij meesters van den handel aldaar,<br />

terwijl zij de overmagt hadden verkregen op de kust<br />

van Koromandel of meer bepaaldelijk die van Karnatika<br />

en op de eigenlijk gezegde kust van Malabaar<br />

en van Travankore bezuiden Goa. Die overwinningen<br />

waren met bloed gekocht, want de Portugezen en<br />

hunne bondgenooten, hadden even dapper gestreden,<br />

evenzeer door heldheftigheid uitgemunt als hunne<br />

vijanden, die hun echter in onverdroten werkzaamheid<br />

hadden overtroffen, en wier krijgsbedrijven door<br />

het geluk waren bekroond geworden.<br />

Uitsluitende handel was het doel geweest waar naaide<br />

Compagnie had gestreefd : daar waar ze enkel als<br />

koopman was opgetreden, door onderhandelingen en<br />

verdragen; waar ze als overwinnaar zich kon doen<br />

gelden, daar werd het zwaard in de schaal gelegd,<br />

om die uitkomst te verkrijgen. Op Ceylon was ze<br />

thans in het bezit van den uitsluitenden kaneelhandel;<br />

op den overwal had ze de kleedjes, doeken, sitsen,<br />

ginghams enz., welke om de oost van Indië, dat<br />

wil zeggen beoosten de straat van Malakka, algemeen<br />

gezocht waren; op de kust van Malabaar werd mede<br />

de alleenhandel tot vastgestelde prijzen ingevoerd,<br />

vooral in de voortreffelijke Malabaarsche peper, als<br />

mede kardamon en gember. In Lentemand 1662 was


62 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

deswege een verdrag gesloten met den Zamorin,<br />

waartoe ook voor en na de andere vorsten toetraden,<br />

en do belofte aflegden de teelt van den wilden kaneelboom<br />

te zullen tegen gaan.<br />

De straat van Malakka was eigenlijk de scheiding<br />

tusschen de oost en de west van Indië. Het oosterschiereiland<br />

van den Ganges, die hoofdstroom van<br />

Hindustan , werd ook tot de west gerekend, inzonderheid<br />

voor zoo veel de rijken Pegu en Arrakan<br />

betreft, De handel aldaar, meest in rijst, was onbeduidend<br />

en werd op verschillende wijze belemmerd.<br />

In Bengale stond het met den handel hagchelijk,<br />

doch de nieuwe beheerscher verkropte het misnoegen<br />

over de ondersteuning welke zijn' broeder werd bewezen.<br />

De handel bleef er gehandhaafd : te Hougly en<br />

en te Kasimbazar waren de Nederlandsche hoofdkantoren<br />

voor den handel in opium en kleedjes; mindere<br />

kantoren had men te Patna, Dakka en elders. Het<br />

rijk van den grooten Mogol was ter prooi aan bloedige<br />

onlusten, welke de troonsbeklimming van den<br />

overweldiger Aureng-Zeb ten gevolge hadden. De<br />

karavaanhandel van Suratte op Agra geraakte aan het<br />

kwijnen, en tijdelijk werd de factorij te Suratte, door<br />

Pieter van den Broecke gesticht, opgebroken. Bloeijend<br />

was voor het tegenwoordige de handel metPerzië,<br />

ofschoon op het einde van het bewind van Van Diemen<br />

en onder dat van zijn opvolger, ongenoegen met den<br />

Shah had bestaan; die vorst was nogtans schikkelijker<br />

geworden, uit vreeze dat de aanzienlijke uitvoer<br />

van zijde, door de Nederlanders, mögt ophouden.<br />

De toestand van den handel om de west van Indië<br />

was derhalve niet in alle opzigten gunstig en groote


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 63<br />

offers had men zich getroost, om dien op Ceylon en<br />

in het zuiden van het wester-schiereiland te vestigen.<br />

Toen op Ceylon geen Europeesche vijand meer te<br />

bestrijden viel, werd Van Der Laan tot een anderen<br />

togt bestemd, waar het gold over een schandelijk<br />

verraad wrake te nemen. Op den vorst van Palembang<br />

viel weinig staat te maken. Dit was bereids in 1642<br />

aan den dag gekomen , toen Abel Tasman, — zoo<br />

toonde menig ambtenaar der Compagnie, dat zijne<br />

bekwaamheden de beeren meesters op onderscheidene<br />

wijze van dienst konden wezen — door voorzigtigheid<br />

en behendigheid den dreigenden oorlog wist te voorkomen.<br />

Maar in 1657 waren twee Nederlandsche<br />

schepen verraderlijk uitgemoord, en ook sedert, als<br />

ware men der straffeloosheid zeker, eenige Nederlanders<br />

om het leven gebragt. Op den 19 van<br />

Wijnmaand 1659, ging Van Der Laan, hebbende J.<br />

Truijtmans als tweeden in het bevel bij zich, met 13<br />

zeilen van Batavia op weg. Op het einde der maand<br />

aan de mond der Soensang gekomen, duurde het<br />

opwerken der rivier van wege den sterken stroom,<br />

tot den 10 van Slagtmaand, voor dat men het eiland<br />

Tombora voorbij , in het gezigt der stad kwam. J.<br />

Paulus was met eenige ligte vaartuigen vooruit gezonden<br />

, om de werken aan de rivier te vernielen,<br />

en de rakits of brandende vlotten schadeloos te maken.<br />

Het vuur dat de Palembangers uit hunne stukken openden,<br />

was hevig; doch onder het donderen van een fort<br />

bewapend met 22 stukken, landden de Nederlanders<br />

en maakten er zich storinerderhand meester van. Nog<br />

verscheidene brandende vlotten zond de vijand op de<br />

onzen af, waardoor eene fluit verbrandde en een jagt


64 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

in groot gevaar geraakte. Den volgenden dag werd<br />

het versterkte eiland Tombora, en de overige schansen<br />

vermeesterd. Na eene scherpe verdediging, geraakte<br />

Van Der Laan den 12° binnen de sted^welke<br />

aan de vlammen werd prijs gegeven. De bevelhebber<br />

zelf geraakte met twee verwoede hoofden handgemeen,<br />

en onderscheidene manschappen waren gekwetst of<br />

gedood. In de stad en het paleis werd voor eene<br />

groote waarde vernield, en vele vijanden hadden in<br />

het gras gebeten. Men zeilde zoo verre doenlijk de<br />

rivier op, zonder vijanden te ontmoeten, doch werd<br />

door een geweldig groot vlot, als brander toegerust<br />

bemoeijelijkt. Bij de terugkomst voor Palembang,<br />

werd vernield en in brand gestoken wat nog ovenV<br />

gebleven was. De buit bestond uit 76 stukken ge°<br />

schut en 142 metalen en ijzeren lilas of ligte stukken.<br />

Den 3 van Wintermaand 1659 verliet de vloot de<br />

rivier, hebbende den verraderlijken vorst eene<br />

strenge les gegeven.<br />

Hebben wij den voorspoed der wapenen van de<br />

Compagnie om de west van India en te Palembang<br />

aanschouwd, in het verre noord-oosten van hare bezittingen,<br />

wachten ons tooneelen van geheel anderen<br />

aard.<br />

Op het eiland Formosa behoorde zoo ergens, bevordering<br />

van het Christendom onder den inlander, tot<br />

de ijverige bemoeijingen van predikanten en schoolonderwijzers.<br />

Aan de vestiging van Nederlanders op Tajowan,<br />

kon echter niet die uitbreiding gegeven worden,<br />

welke de hooge regering te Batavia verlangde, dewijl<br />

bewindhebbers het uitvaren van vrijheden naar Indië<br />

in geenen deele bevorderden, en zelfs het vertrek


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 65<br />

van de huisgezinnen van Compagnies-dienaren tegen<br />

werkten. Het christendom maakte nogtans steeds<br />

groote vorderingen onder de inlanders ten westen van<br />

den bergketen, en terwijl eensdeels godsdienstige leerboeken<br />

in het Formosaansch of Sakamsch werden<br />

overbezet, werd anderdeels de Nederlandsche taal<br />

met zoo veel ijver beoefend, dat het getal Formosanen<br />

met den bijbel in onze taal bekend, gezegd kon<br />

worden dagelijks te vermeerderen.<br />

Een worm knaagde aan die schoone bloem. Het<br />

o-roote getal Sinezen werd verontrustend. Tijdens het<br />

bewind van Reiniersz hadden zij, van hunne getalsterkte<br />

bewust, tot een' opstand zamengespannen, welke in<br />

het bloed van velen hunner was gesmoord geworden ;<br />

maar ook, die opstand was nog niet tot volkomen<br />

rijpheid gekomen, toen ze werd ontdekt. De Sinezen<br />

hadden daarop tot de wapenen gegrepen , dat getal<br />

«roeide aan; nogtans, ze werden door ruim honderd<br />

Europeërs en 2000 inlandsche Christenen bedwongen.<br />

Bloedig ging het daarbij toe, want men meent dat<br />

ongeveer 9000 Sinezen den verraderlijken toeleg met<br />

het leven moesten boeten. Overwonnen , doch zeer<br />

talrijk, bleven ze hoogst gevaarlijk en wrokten tegen<br />

de Nederlanders niet enkel, maar ook tegen de inlanc1ers.<br />

—. Weldra kwam voor hen eene krachtige ondersteuning<br />

uit hun vaderland opzetten ; voor Nederland<br />

werd zulks een orkaan, als de tyfon alvernielend<br />

in zijne uitwerkselen. — In Sina was het keizershuis<br />

gevallen ; de mantsjoes hadden het Hemelsche rijk<br />

overstroomd, doch Iquang trachtte, zoo men wil, uit<br />

zucht voor het wettige keizershuis, tegen dien stroom<br />

een' dam op te werpen. De zuid-oostelijke provinciën,<br />

' TI. 5


66<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

die het meest met de Europeërs in verkeer stonden,<br />

strekten tot tooneel zijner bedrijven. Lang gelukte<br />

het hem, zich aldaar te handhaven; hij verkreeg een<br />

groot vermogen, dat hij door zeerooverij zocht te vermeerderen,<br />

tot dat hij ten laatste in handen der nieuwe<br />

meesters van Sina viel. Zijn zoon Coxinga zag zich,<br />

om een dergelijk lot te ontgaan, gedrongen het rijk<br />

te ruimen.<br />

Sedert 1654 was gouverneur van Tajowan, Frederik<br />

Coyet, vroeger opperhoofd op Dcsima, die uit<br />

hoofde van het gebeurde in 1652, tegen de geslepen<br />

en onrustige Sinezen, op zijne hoede was. Hun getal<br />

op Formosa bedroeg wel 200,000 koppen; en de werkzame<br />

Coxinga was, vooral in den toestand waarin hij<br />

zich bevond, geenszins te vertrouwen. Uit dien hoofde<br />

vroeg Coyet op dringenden toon om versterking.<br />

Men wil echter dat persoonlijke haat van een der<br />

raden van Indië de brieven van Formosa's gouverneur<br />

in een verkeerd licht wist te doen voorkomen , zoo<br />

dat hij die schoone bezitting, waarop beeren meesters<br />

zoo veel prijs stelden, van zijne wraakzucht het<br />

offer deed worden. In 1660 werd de kloeke Van<br />

der Laan met twaalf schepen naar Tajowan gezonden,<br />

doch meenende dat het eiland van de Sinezen niets<br />

te vreezen had , wilde hij een' aanval tegen Makao<br />

wagen. Dit werd door Coyet afgekeurd. Met 9 schepen<br />

keerde Van der Laan naar Batavia , wel soldaten<br />

achterlatende doch geene officieren, waaraan vooral<br />

behoefte was. Ingevolge zijn ongunstig verslag werd<br />

Clenk als Landvoogd ter vervanging van Coyet naar<br />

Formosa gezonden.<br />

Intusschen werd het reeds korten tijd na het ver-


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 07<br />

trek van Van der Laan ontwijfelbaar, hoe gegrond<br />

het vermoeden van Coyet geweest was. Coxinga verscheen<br />

met honderde jonken en met 25,000 man voor<br />

het eiland. Wel zochten de vier schepen, welke ter<br />

reede van Tajowan lagen, de landing te beletten ;<br />

doch wat zouden ze uitrigten tegen eene zoo groote<br />

overmagt ! Na zich dapper doch vruchteloos geweerd<br />

te hebben , vloog een der schepen, door eigen vuur<br />

in de lucht, na welken ramp de andere, niet weinig<br />

geteisterd, onder het geschut van het kasteel de wijk<br />

moesten nemen. De onwettige aanrander erlangde<br />

natuurlijk de ondersteuning zijner woelzieke landgenooten<br />

, die op het eiland gevestigd, met den geheelen<br />

toestand, ook van de bezetting, bekend waren. Door<br />

zijne wreedheid maakte zich de Sinesche roover —<br />

want voor niets anders kon hij gelden — weldra berucht<br />

en gevreesd. De Formosanen die het waagden<br />

voor de Nederlanders partij te trekken, werden op<br />

barbaarsche wijze om het leven gebragt, en zelfs<br />

werden 400 man van de bezetting, die hem in handen<br />

waren gevallen, allen afgemaakt. Slechts roof en moord<br />

strekten Coxinga ter leuze. Het duurde niet lang of,<br />

door zijne talrijke benden had hij de geheele westzijde<br />

van het eiland in zijn bedwang, het fort Provincia<br />

vermeesterd en het kasteel Zelandia omsingeld, dewijl<br />

de stad, geheel open en van verdedigingsmiddelen<br />

verstoken, had moeten ontruimd worden.<br />

Zoo stonden de zaken, toen Clenk met weinige<br />

schepen den 30 van Hooimaand 1661 op de reede<br />

van Tajowan ten anker kwam. Hij vernam den benarden<br />

toestand, waarin Coyet zich met de bezetting<br />

bevond, en wel verre van het bevel over Zelandia<br />

5


68 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

te aanvaarden, kwam hij niet zelfs aan land, en haastte<br />

zich om terug te keeren van waar hij gekomen was.<br />

Ten blijke dat hem die ongehoorzaamheid in geenen<br />

deele ten kwade geduid werd, zond men hem als<br />

Kommandeur over de eerste retourvloot naar het<br />

vaderland (*).<br />

Voor Clenks terugkomst had de hooge regering<br />

tijding gekregen van den hagchelijken staat van zaken;<br />

de benoeming van Clenk werd te niet gedaan, en op<br />

den 5 van Hooimaand eene vloot van tien scheepjes<br />

met 700 man naar het benarde Zelandia afgevaardigd.<br />

Cau, van wien men zeide dat hij met moeite<br />

zich tot het aanvaarden dier zending had laten overhalen<br />

, moest met die kleine magt ontzet aanbrengen.<br />

Op den 12 van Oogstmaand verscheen die vloot in<br />

(*) De ambtenaar die met het bevelhebberschap over de retourvloot<br />

werd vereerd, ontving gewoonlijk bij de tebuiskomst een<br />

geschenk van ƒ 600, of eene gouden keten en medaille ter<br />

waarde van f 600. Voor een' Raad van Indie was een of ander<br />

van hooger waarde. Het geschenk word wel eens „ingehouden,"<br />

wegens het niet nakomen van de secrete orders , zoo als ten aanzien<br />

van R. Padbruggo in 1689 of van Corn. Kelemau in 1701. —<br />

De kommandour der retourvloot werd niet alleen toegelaten om<br />

verslag to geven in de vergadering van Bewindhebboren, maar<br />

ook, door een Bewindhebber ingeleid, in de vergadering van<br />

H. II. M. In do aanspraak door den konimandeur bij die gelegenheid<br />

gehouden, werd een, soms zeer belangrijk, overzigt gegeven<br />

van den staat der verschillende Bezittingen in Indië op het<br />

oogenblik van het vertrek der retourvloot. Het schijnt dat die<br />

gewoonte reeds dagteokent uit do eerste tijden van de O. I. Maatschappij.<br />

Althans mon vindt daarvan bereids de bewijzen in Hooimaand<br />

1606, Hooimaand 1610 en in Wijnmaand 1618. Zoodanig<br />

verslag of generaal-rapport werd ook schriftelijk overhandigd.<br />

Men vindt bij AITZEMA D. V*, fol. 193, dat van 1663, en fol.<br />

488 dat van 1664.


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 69<br />

het gezigt der sterkte, doch ze trof ongunstig weder<br />

op eene kust, waar geen veilige haven was te vinden,<br />

en koos de ruimte. Een der schepen trof het ongeluk<br />

van op de kust te worden geworpen ; de aan boord<br />

zijnde manschappen vielen in handen der Sinezen en<br />

werden wreedaardig gemarteld en vermoord. Op die<br />

wijze kende Coxinga de geringe hulp, welke de Nederlanders<br />

te wachten hadden. Na dat het ruwe weder<br />

bedaard was , kwam Cau uit de Piscadores terug, en<br />

in het begin van Slagtmaand werden de troepen ontscheept.<br />

Welke treurige indruk de komst van zoo<br />

weinige honderd man, op de belegerden maken moest,<br />

laat zich naauwelijks beschrijven. Immers het kon<br />

niet anders of zulks moest èn ingezetenen, èn krijgslieden<br />

ontmoedigen. De stormtijd was dââr, de lange<br />

winter op handen, dus het uitzigt op het ontvangen<br />

van verdere ondersteuning uiterst flaauw. Cau was<br />

van Batavia uitgezonden, na dat men aldaar had vernomen<br />

, hoe Formosa door een' overtalrijken en barbaarschen<br />

vijand was bestookt, zoodat er in de eerste<br />

maanden althans aan geene verdere hulp te denken<br />

viel (*). Treurige toestand voorwaar !<br />

Grooter steeg de nood van binnen, grooter de overmoed<br />

van buiten. De barbaarschheid van Coxinga<br />

was verregaande. Eenige Nederlanders, die in de<br />

visscherseilanden door de zijnen waren gevangen gemaakt,<br />

vormden het ontwerp zich te bevrijden en<br />

Zelandia te bereiken. Onder hen was een Franschman<br />

die den toeleg verried, waarop die mannen neus,<br />

(*) Volgens 't Verwaerhosde Formosa (zie de titels uitvoerigor<br />

bl. 71) verliet Cau heimelijk do rede, doch volgens Verhael, nam<br />

hij een paar honderd vrouwen en kinderen mede naar Batavia.


70 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ooren en handen werden afgehouwen en zoo naar het<br />

kasteel gejaagd, aan sommigen de afgehouwen handen<br />

aan een touwetje om den hals medegegeven. Nog vindingrijker<br />

werd Coxinga in zijne martelingen. Twee<br />

schoolmeesters, die de Formosanen tot weerstand hadden<br />

aangezet, werden gegrepen en levend gekruisigd.<br />

Toch zag de bloeddorstige roover duizende der zijnen,<br />

ten deele door de wraak der Formosanen, vallen.<br />

Doch dit alles strekte slechts om zijn dolzinnig woeden<br />

tot grooter hevigheid aan te zetten, tot meer<br />

scherpte te prikkelen. — Een schoolmeester werd<br />

jammerlijk omgebragt na dat de Sinezen zijne vrouw,<br />

voor zijne oogen, hadden geschonden. Gelijk lot<br />

ondergingen de voornaamsten onder de inlandsche<br />

christenen, wier hoofden op palen gesteld werden. .—<br />

Een predikant, zeer bemind bij de Formosanen, werd<br />

levend aan een kruis gehecht; zijne vrienden moesten<br />

rondom het kruis zijn lijden aanschouwen, dat vijf<br />

dagen duurde. — Weinige dagen daarna werd door<br />

Coxinga de predikant Antonius Hambroek naar den<br />

Gouverneur gezonden, om, op gunstige toezeggingen,<br />

de overgave van het kasteel te verkrijgen. Slechts<br />

uit die overgave kon de eerwaarde man redding voor<br />

zich, vrouw en twee kinderen hopen. Toch was hij<br />

boven die zoo menschelijke berekening verheven. Hij<br />

dacht slechts aan eed en pligt, en moedigde de belegerden<br />

aan tot het uiterste toe te volharden. Tevens<br />

weigerde hij aldaar te blijven, in weerwil van het<br />

bidden zijner twee volwassene dochters, die op het<br />

kasteel waren, en hem smeekten, ten minste voor<br />

zijn leven te z<strong>org</strong>en en op Zelandia te blijven. Immers,<br />

keerde hij met een weigerend antwoord terug,<br />

I


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 71<br />

dan was bij den barbaar zijn leven verbeurd, en zijn<br />

achterblijven kon het lot niet verzwaren van hen die<br />

zich in 's woestaards handen bevonden. Toch keerde<br />

Hambroek naar de legerplaats terug (*). De Sinees<br />

was over den uitslag van de zending ten hoogste<br />

vergramd, doch offerde den edelen man niet dadelijk<br />

aan zijne verbolgenheid op. Niet lang evenwel duurde<br />

het of, hebbende doen uitstrooijen dat de gevangen<br />

Nederlanders zich beijverden de Formosanen tegen<br />

hem op te hitsen, deed hij ruim vijfhonderd menschen<br />

, onder welken onderscheidene onderwijzers,<br />

alsmede eenige predikanten, ook Hambroek en zijn'<br />

zoon ombrengen, doende hunne vrouwen en dochters<br />

openlijk verkrachten en onder de zijnen voor slavinnen<br />

uitdeden.<br />

Dit alles was reeds vo<strong>org</strong>evallen voor dat Clenk<br />

met de versterking in het gezigt van Zelandia ten<br />

anker kwam. Die hulpe angstig verbeid van den<br />

eenen kant, met wrevel tegemoet gezien van den<br />

anderen kant, verdween genoegzaam zoo haast ze zich<br />

(*) Niet lang geloden heeft men den twijfel opgeworpen : of<br />

wel Hambroeks zelfopoffering op geschiedkundige gronden steunde?<br />

Tegon dien twijfel heb ik gemeend te moeten opkomen in den<br />

Konst- en Letterbode voor 1851 , no. 34. Ook sedert heb ik in de<br />

Nieuwe Bijdragen voor het Schoolwezen, 1853, Mengelwerk bl. 764,<br />

deswege een paar woorden gezegd. Ik heb tot bevestiging der<br />

waarheid , tijdgenooten aangehaald , als : a. WOUTER SCÜOUTENS ,<br />

Reistogten, D. I, bl. 167. b. ALBR. HERPORT , Reizen, vertaald<br />

door J. H. Glazemaker, Amst. 1670, bl. 153. c. 't Verwaerloosde<br />

Formosa, door C. E. S., Amst. 1675; ongotwijfeld door een van<br />

Coyet's vrienden uitgegeven. Zie het Bijvoegsel achter het tweede<br />

deel, bl. 60 en 61. — Hambroek wordt ook genoemd in het zeer<br />

zeldzame geschrift : Verhael van de verovering van 't Eylant Formosa,<br />

uyt het frans, door J. V.K.B., bl. 11.


72 ZESTIENDE nOOFDSTUK.<br />

vertoond had. Wat beteekende de verdere hulpe !<br />

De bloedgierige Sinees, door zijn' voorspoed opgeblazen,<br />

benaauwde steeds meer en meer de veste.<br />

Afgestreden en moedeloos was de bezetting, het getal<br />

zieken en gewonden zeer groot, eene bestorming ophanden<br />

en het kasteel onhoudbaar. Toch wil Covet<br />

zich niet overgeven , doch de meerderheid van den<br />

krijgsraad beslist. De dapperen, die zich negen maanden<br />

lang zoo kloekmoedig hadden verdedigd, voor<br />

wie nog geruimen tijd geen poging tot ontzet zou<br />

worden gedaan, verkregen een in allen opzigte gunstig<br />

verdrag. Op den 2 van Sprokkelmaand 1662 bedong<br />

Coyet vrijen aftogt voor de bezetting met geweer,<br />

brandende lont en vliegende vaandels, met krijgs- en<br />

leeftocht, doch met gedeeltelijke achterlating van eigenen<br />

geheele achterlating van compagniesgoederen, ongeveer<br />

vijf ton gouds waardig. Ook de gevangenen<br />

moesten in vrijheid worden gesteld, doch slechts de<br />

landdrost J. Valentijn en een twintigtal mannen waren<br />

in het leven gespaard; van de vrouwen of dochters,<br />

als bijzitten of slavinnen onder de Sinezen verdeeld,<br />

herkregen sommigen de vrijheid. Er waren van die<br />

gevangenen naar Sina gevoerd, welke later, enkelen<br />

na een twintigtal jaren, velerlei ellende hebbende<br />

verduurd, te Batavia terugkwamen. — Men rekende<br />

dat het beleg aan Coxinga ongeveer 10,000 man<br />

had gekost, schaars 2000 aan de belegerden.<br />

Toen Coyet te Batavia zich kwam verantwoorden,<br />

was het er verre af dat hij voor zijne getrouwe \<br />

hardnekkige verdediging, voor het uitgestane leed,<br />

of eere, of dank zou hebben ingeoogst. Integendeel;<br />

zwarte ondankbaarheid was zijn loon. Hij werd ver-


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 73<br />

oordeeld tot de straf naast aan de doodstraf — zwaaijen<br />

van het zwaard over het hoofd ; — eene tweejarige<br />

gevangenis , het verlies van al zijne goederen en eeuwigdurende<br />

ballingschap op het eilandje Ay (een der<br />

Bandasche eilanden), Aan de vermogende tusschenkomst<br />

van den stadhouder Willem III mögt het eerst<br />

in Bloeimaand 1674 gelukken, Bewindhebbers — over<br />

het verlies van Formosa op het uiterst verbolgen<br />

te bewegen tot het overzenden van den last Coyet<br />

te ontslaan en naar Nederland te doen vertrekken.<br />

Zijne vrienden moesten eene b<strong>org</strong> stellen van/25.000,<br />

en hij zelf onder eede zich verbinden in het Gemeenebest<br />

met der woon zich te vestigen. Moet, zoo als<br />

beweerd wordt, al de smaad den heldhuftigen Frederik<br />

Coyet aangedaan, worden toegeschreven aan den haat<br />

van den Eaad van Indië Nicolaas Verburg (*), dan<br />

toch verdient de Opperlandvoogd Maetsuycker algemeene<br />

afkeuring, als hebhende door zijne verregaande<br />

toegefelijkheid jegens een der raadsleden, eene kostbare<br />

en bloeijende bezitting, gelegen in de nabijheid<br />

der Sinesche kust, en de ververschingsplaats voor Japan<br />

en de Filippijnsche eilanden, laten verloren gaan ,<br />

en zich schandelijk aan een hoogstverdienstelijk dienaar<br />

der compagnie vergrepen.<br />

(*) Zonder met de eigenlijke oorzaken bekend te wezen, zou<br />

men mogen gissen, dat die haat te zoeken ware in afkeuring<br />

door Coyet van maatregelen genomen .of kosten gemaakt, toen<br />

Verburg opperhoofd van Formosa was geweest. Ieder Raad van<br />

Indie was belast met het onderzoek der boeken van do kantoren<br />

welke hem het best bekend waren en had in die zaken de voorlichting<br />

; hij kon dus op zijne beurt do handelingen van een opvolger<br />

plaatsen in zoodanig licht als hij verkoos en hiervan<br />

schijnt door Verburg maar al te ruimschoots zijn gebruik gemaakt.


74 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Te regt konde men zeggen : » verwaarloosd Formosa."<br />

Wel zond men in den zomer van het jaar 1662<br />

en ook in het daarop volgende jaar, eene vloot ter<br />

herovering uit, doch zulks was te eenenmale vruchteloos.<br />

— Uit het oogpunt van handel was het verlies<br />

van Tajowan belangrijk. — Sommigen willen daaraan<br />

hebben toegeschreven dat de Nederlanders in Japan<br />

met minachting werden behandeld, dat weinige jaren<br />

later de uitvoer van zilver uit dat rijk geheel werd<br />

verboden, en die van koper en goud — de meest<br />

winstgevende artikelen — op velerlei wijze werd beperkt.<br />

Wat daarvan waarheid was zullen wij weldra<br />

zien. Er kan in allen gevalle uit alles worden afgeleid,<br />

dat het bezit van Tajowan bij velen als van<br />

groot belang werd beschouwd.<br />

In Sina had men , bereids eenige jaren voor het<br />

verlies van Formosa, getracht regtstreekschen handel<br />

te verkrijgen. Dewijl door den onderkoning van Fokien<br />

was te verstaan gegeven, dat een gezantschap<br />

aan den keizer daartoe leiden zou, werd in 1655<br />

zoodanige zending afgevaardigd. Ten gevolge van de<br />

inblazingen der Portugezen liep ze vruchteloos af en<br />

kostte enkel aan geschenken ƒ 55.000. — In 1662 zond<br />

Maetsuycker aan den onderkoning van Fokien eene<br />

uitnoodiging tot gezamenlijke bestrijding van Coxinga,<br />

doch dit was zonder vrucht, wijl men zich Formosa<br />

had laten ontweldigen. Daarop werden door Bort<br />

in 1663 en 1664 vijandelijkheden op de Sinesche kust<br />

gepleegd. Dat Nobel te Hoksieu ten handel werd<br />

toegelaten, was slechts voorbijgaande, en men ondervond<br />

hoe, door het gemis van Formosa, men van Sinesche<br />

zijden stoffen en andere goederen was verstoken.<br />

\


ZESTIENDE HOOFDSTUK. 75<br />

Te Batavia werd tot een schitterend gezantschap naar<br />

Peking besloten. Onder de geschenken voor den<br />

keizer telde men vier persische paarden , vier bengaalsche<br />

trekossen en eene karos of koets. Dit gezantschap<br />

in 1666 vertrokken slaagde evenmin. Daarna<br />

eerst werd het eilandje Kwelang, ten noorden van<br />

Formosa, dat men op hoop van betere tijden nog<br />

steeds had bezet gehouden, ontruimd.<br />

Van nu af was het gedaan met de beoefening van<br />

de Favorlangsche of Sakamsche taal, of hoe anders<br />

de tongvallen der Formosaansche taal heeten mogten.<br />

Of al Ds. Happert door eene woordenlijst (*) de studie<br />

had gemakkelijk gemaakt ; of hij en anderen door de<br />

vertaling van de Psalmen en den Catechismus veel<br />

nuts hadden gesticht ; of de predikanten G. Candidius,<br />

E. Junius en D. Gravius, de Formosanen met<br />

de waarheden van het Christendom, met de Evangelien<br />

of bijbelsche leerboeken in hunne eigene taal<br />

overgebragt, hadden bekend gemaakt : het was te<br />

vergeefs geweest. De inlandsche Christenen van nu<br />

af van alle onderwijs verstoken, moesten van lieverlede<br />

tot hunne vorige bijgelooviglieden terugkeeren. —<br />

En toch, wie zou het gelooven, twee eeuwen is het<br />

geleden , en nog wordt het bijbelboek in het westelijk<br />

Formosa in waarde gehouden, nog worden er gedeel-<br />

(*) Het eonige wat de wereld tot nog toe van do Formosaansche<br />

taal weot, heeft men aan do toenmalige pogingen der Nederlanders<br />

te dankon. Het „Formulier dos Christendoms," door Ds.<br />

D. Gravius in 1662 uitgegeven, schijnt zeer zeldzaam te wezen.<br />

In 1842 gaf C. J. van der Vlis, Theol. Doet. , het „Vocabularium<br />

Formosanum," in H. S. in do Utrechtsche boekerij gevonden, in<br />

het licht, denkelijk het werk van Ds. Happert.


78 ZESTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ten van de heilige Schriften in de landtaal," bij de<br />

Nederlanders in het midden der 17


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

De Japansche handel minder voordeelig, hijgt in 1672 een onherstelbare<br />

knak. H. Hamel schipbreuk en verblijf in Korea. Mahassersche<br />

aangelegenheden. Vloot onder Tan Dam naar Makasser.<br />

Overwinning op de Portugezen en vermeestering van Pannakoke.<br />

Vrede met Makasser. Nieuwe oorlog. Boeton wordt overvallen.<br />

Speelman veldheer. Overwinning op Boeton behaald. Makasser<br />

belegerd. Vrede den 18 van Slagtm. 1667. liet Bongaische traktaat.<br />

Wederom oorlog in 1668. Hel kasteel Samboepo ingenomen<br />

24 van Zomerm. 1669. Qeheele onderwerping van Makasser.<br />

Speelman komt zegevierend te Batavia. Moeijelijkheden met de<br />

Engelschen over het eilandje Bhun. De Engelschen op Damme.<br />

Kordaatheid van Van Dam. Einde van de geschillen. De Bitter<br />

in 1664 op de westkust van Sumatra. Atsjeen. Menangkabou,<br />

Indrapoura. Padang wordt hoofdkantoor. Poleman. Goudmijnen<br />

nabij Syllida in 1669. Mijnwerkers uit Europa. Ongunstige uitkomsten.<br />

Oorlog met Frankrijk. De la Haye in 1672 te Trinkenomale.<br />

B. van Goens slaat de Fransche vloot. Grootsche uitkomst.<br />

Van Quaalberg verjaagt de Engelschen, den 10 van Bloeim.<br />

1673. San Thomé. De magt van De la Haye vernietigd. St. Helena<br />

door de Engelschen bemagligd. De Kaap de Goede Hoop<br />

kolonie ; misbruiken aldaar. Aardbevingen op Amboina en Ternate.<br />

Gezant van Abyssinie. Maetsuycker sterft; zijn karakter. De veranderingen<br />

in den Baad van Indie ingevolge de bevelen van. 17 van<br />

Wijnmaand 1677.<br />

De groote handelsvoordeelcn welke men in het<br />

verkeer met het Japansche rijk wachtte van do uitsluiting<br />

der Portugezen en van de beperking der<br />

Japanners tot hunne eigene eilanden, verwezenlijkten<br />

zich in gecnen deele. Integendeel, nam het vernuft


78 ZEVENTIENDE IIOOFDSTUK.<br />

der landzaten eene nieuwe vlugt, de nijverheid ontwikkelde<br />

zich zoo dat vele zaken welke men tot<br />

daartoe van buiten 's lands had getrokken, binnen<br />

's lands werden vervaardigd of vervangen door de bewerking<br />

van voortbrengselen, welke de Japansche<br />

eilanden zelven leveren konden. Steeds ging in Japan<br />

de nijverheid voorwaarts, zoodat men er zich meer<br />

en meer van de buitenwereld onafhankelijk maakte.<br />

Die omstandigheden waren niet gunstig voor de uitbreiding<br />

van den Noderlandschen handel, zoodat het<br />

gzantschap dat in 1649 van Batavia naar Nagasaki<br />

werd gezonden, geenszins slaagde. Ook heeft men<br />

gemeend dat de gezant zich vernederingen had laten<br />

welgevallen, welke hem in de schatting der Japansche<br />

grooten niet konden verheffen. Althans hij vertrok<br />

zonder bij den Sjoogoen ten gehoore te zijn<br />

toegelaten.<br />

Het wordt betwijfeld of wel-het verlies vaii Formosa<br />

van ongunstigen invloed op den handel van Japan<br />

zij geweest, dewijl de vermeestering van Kwelang<br />

ten noorden van Formosa in 1642, niet in het minst<br />

ten goede had gewerkt op de verhouding der Nederlandsche<br />

natie tegenover de Japansche. Niet te ontkennen<br />

is het intusschen dat de Nagasakische gouverneurs<br />

zich van jaar tot jaar, meerdere aanmatigingen<br />

veroorloofden en goedvonden Compagnies dienaren<br />

te kwellen.<br />

De uitvoer van zilver, eens zoo winstgevend, was<br />

verboden, zoodat de uitvoer thans bestond uit kobangs<br />

(gouden munt in den handel om de west van Indie<br />

gezocht), en koper, vooral staaf- en kasjeskoper<br />

(kopergeld), porselein, lakwerk, thee en tabak.


ZEVENTIENDE IIOOFDSTUK. 79<br />

Eene bedreiging, als zou de uitvoer van kasjes worden<br />

verboden, zoude aan den handel groote schade<br />

hebben veroorzaakt, doch het bleef bij de bedreiging.<br />

De handel, waarvan de winsten op minstens zestien ton<br />

gouds geschat werden, kreeg in 1672 een' knak, welke<br />

in weerwil van alle moeite, onherstelbaar werd. Door<br />

den toenmaligen gouverneur van Nagasaki werd eene<br />

wijze van handelen ingevoerd, welke de Japanners<br />

goedvonden taxatie-handel (*) te noemen, doch welke<br />

van dien aard was dat de Nederlanders sedert dat<br />

oogenblik ophielden in Japan kooplieden te zijn. Het<br />

was de gouverneur die voortaan van de ingevoerde<br />

goederen den prijs bepaalde.<br />

Niet te onpas zal het wezen met eenige woorden<br />

melding te maken van den rampspoedigeri togt van<br />

Hendrik Hamel, waardoor de wereld kennis kreeg<br />

aan Korea, eenerzijds tusschen de Mandsjoerei en<br />

Sina als ingeklemd en dat anderdeels de Japansche<br />

eilanden ten voormuur heeft tegen de stormen, die<br />

den grooten oceaan zoo vaak beroeren. In 1653<br />

werd het jagt De Sperwer van Tajowan op weg<br />

naar Japan zijnde , uit de koers gedreven, en leed<br />

schipbreuk op het eiland Kwelpaert, tot Korea behoorende.<br />

Van de 64 opvarenden, bereikten naauwelijks<br />

de helft den wal. Eenmaal den grond van<br />

dat rijk betreden hebbende, was er aan geen terugkeer<br />

naar hun vaderland te denken. Na veel ellende te<br />

hebben uitgestaan, gelukte het aan acht man (slechts 16<br />

waren nog overig), na een verblijf van dertien jaren,<br />

in een visschers vaartuig Korea te ontvlugten en in<br />

(*) Zie mijn Japan in zijne staatkundige en burgerlijke betrekkingen,<br />

enz. bl. 225 en 226.


80 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Japan aan te landen. Zij hadden er bij hunne komst<br />

een Noord-Hollander gevonden, die er zich sedert<br />

1626 bevond en alle hoop het te kunnen verlaten,<br />

had opgegeven (*).<br />

Uit hetgeen omtrent de onlusten in de Molukken<br />

is gezegd, heeft men zich bereids kunnen overtuigen<br />

dat de sultan van Makasser daarvan zocht partij te<br />

trekken om zijne magt niet enkel op naburige, maar<br />

ook op verder verwijderde eilanden uit te breiden.<br />

Door het ondersteunen van Kalamatta en Madjira<br />

en door het verleenen van eene schuilplaats aan die<br />

beide roervinken, was zijne vijandelijke gezindheid<br />

meer openlijk aan den dag getreden. Bovendien was<br />

de verraderlijke inborst van den Makassaar, door<br />

vroegere gebeurtenissen, maar al te zeer gebleken.<br />

In het jaar 1656 was door Van der Beek, op nieuw<br />

vrede met dien vorst gesloten, waarin te veel aan<br />

zijne eischen was toegegeven, doch welke door Maetsuycker<br />

was goedgekeurd, uithoofde van de krachtsinspanning<br />

welke de Molukken vereischten. Des<br />

sultans overmoed steeg daardoor hooger en eerlang<br />

verbeeldde hij zich bij magte te zijn, de Nederlanders<br />

den voet te ligten. Hij ging zoo verre van een verbond<br />

met den Soesoehoenan op Java te sluiten,<br />

waarvan bet doel was om gezamenlijk de Nederlanders<br />

(*) Er zijn twee zeldzame werkjes waarin die rampspoeden en<br />

verlossing beschreven zijn. Het eene Joumael van de ongelukkige<br />

voyagie van 't Jacht De Sperwer enz. , beschreven door den Boekhou-<br />

der HENDRIK HAMEL. Rotterdam 1608, in kl. 4°, waarachtor Beschrijvinge<br />

van 't koninghrijck Corée enz., anno MDCLXVIII. — Het<br />

andere 't Oprechte Joumael van de ongeluckige Bei/se. van 't Jacht<br />

De Sperwer enz. Amsterdam bij G. J. Saagmam in kl. 4°. — Beide<br />

mot prentvcrbeeldingon ; die van het laatste zijn verre de beste.


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 81<br />


82 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

vinnig beschoten en de stad geraakte op verscheidene<br />

plaatsen in brand. Toen verloor de Sultan<br />

den moed en vroeg om eene wapenstilstand; deze<br />

door hem met moeite zijnde verkregen, volgde daarop<br />

eene vrede. Pannakoke moest in onze handen blijven.<br />

Met verbeten woede had de Sultan toegegeven.<br />

Hij, die gedroomd had de Nederlanders uit de<br />

Eilandzee te verdrijven. kon zoo spoedig dien droom<br />

niet vergeten. Met verbittering en hardnekkigheid<br />

hield hij aan dat denkbeeld vast, en hoopte nog te<br />

zullen slagen.<br />

Twee Nederlandsche schepen vergingen in 1665<br />

op de kust van Celebes , in het gebied van Makasser.<br />

De manschappen , aan land gekomen , werden<br />

vermoord, en het opperhoofd van Pannakoke, die<br />

zich daarover kwam beklagen, werd door een der<br />

Makassersche grooten in 's vorsten paleis grovelijk<br />

beschimpt. De Sultan vergenoegde zich hiermede<br />

niet, maar bragt eene aanzienlijke magt op de been,<br />

en ging daarmede een aanval doen op Boeton, waaide<br />

vorst den Nederlanders genegen was. Het eiland<br />

werd door de Makassaren overstroomd; het opgegeven<br />

aantal manschappen is bijna ongeloofelijk, wanneer<br />

inen in aanmerking neemt, dat Van Dam zoo<br />

kort geleden aan het Kijk van Makasser een' grooten<br />

slag had toegebragt. Geen wonder echter, dat de<br />

Radja van Boeton , zoo veel duizende vijanden geen<br />

weerstand bieden mögt, en genoodzaakt werd in<br />

het gebergte de wijk te nemen.<br />

Maar een man ziedende van wraakzucht, en die<br />

daaraan volharding en krijgsmoed paarde, kwam<br />

door zijnen invloed eene geheel andere wending aan


f<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 83<br />

de zaken geven. Het was Radja Palakka een Boniër<br />

(het Rijk Boni was sedert een twaalftal jaren aan<br />

Makasser gehecht) die de dood van zijnen vader te<br />

wreeken had. Den Nederlanders werd hij ten bondgenoot,<br />

en den Radja van Boeton tot raadgever, dien<br />

wijzende op de hulp, welke van Batavia te wachten<br />

was.<br />

Terwijl te. Batavia eene krijgstoerusting werd gereed<br />

gemaakt, zon de Gouverneur-Generaal op een<br />

bekwaam overste. Tot aanvoerder werd bestemd,<br />

Cornelis Speelman, van Rotterdam geboortig, gewezen<br />

Gouverneur ter kust van Koromandel, die niet<br />

enkel bij de pen opgebragt was, maar ook met de<br />

pen als buitengewoon vlug moest beschouwd worden.<br />

Zoo als bereids zoo velen in de dienst der<br />

Compagnie , zich als bekwame en verdienstelijke<br />

administrateurs hadden doen kennen, om, wanneer<br />

de nood het vereischte, als bevelhebber te land of<br />

ter zee op te treden en onverwelkelijke lauren te<br />

plukken, — zoo zou ook Speelman én als zeevoogd<br />

én als veldheer optreden, om nog na twee eeuwen<br />

in de streken, waar hij zijn naam heeft vereeuwigd,<br />

door den inlander als held te worden geroemd. —<br />

Tegen het einde van het jaar 1666 vertoonde hij<br />

zich voor Makasser met dertien zeilen, hebbende<br />

800 man krijgsvolk, waaronder 500 Europeanen aan<br />

boord. De Sultan was nog steeds overmoedig en<br />

bood voorwaarden tot vergelijk, welke onaannemelijk<br />

waren. Speelman wendde met der haast den steven<br />

naar Boeton tot redding van den benarden bondgenoot,<br />

en verscheen aldaar den 31 van Wintermaand<br />

1666. Zonder verwijl geland , werd eene schiterende<br />

6#


84 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

overwinning bevochten. Het verlies aan de Nederlandsche<br />

zijde was gering. Het getal gevangenen<br />

bedroeg ongeveer 6000, en ten einde dezen niet<br />

gevaarlijk zouden worden, bragt men meer dan 5000<br />

van hen op een onbewoond eiland (*). Ongeveer<br />

700 vaartuigen vielen den overwinnaar in handen ,<br />

van welke 300 vernield, en gelijk getal, aan den<br />

Radja van Boeton ontnomen, dezen werden terug<br />

gegeven. Nog werden er aan hem en zijne grooten<br />

uitgedeeld en enkele fraaije oorlogsjonken behouden.<br />

De buit was aanzienlijk: groote menigte vaandels,<br />

standaarden, allerlei wapenen en wapentuig, ook eene<br />

waarde aan goud.<br />

In het Makassersche heer op Boeton bevonden<br />

zich wel 5000 Boniërs met een honderdtal vaartuigen<br />

, die van de gelegenheid gebruik maakten, en<br />

den overheerscher afvielen. Met toestemming van<br />

den admiraal erkenden zij Radja Palakka als hunnen<br />

vorst. Indiervoege werd de magt van Makasser<br />

voor goed gebroken en ontstond het rijk Boni op<br />

Celebes, om te blijven bestaan onder de afstammelingen<br />

van dezen vorst, die door de compagnie groot<br />

gemaakt, weldra, in het zuidelijk schier-eiland van<br />

Celebes, evenveel overwigt erlangden als de sultan<br />

van Makasser had bezeten.<br />

Met zijne zegevierende scheepsmagt stevende de<br />

vlootvoogd naar Amboina en verder oostwaarts,<br />

alwaar het niet moeijelijk viel, door de faam vo<strong>org</strong>egaan,<br />

de orde te herstellen. Op die wijze duurde<br />

(*) VALKNTIJN, D. IV, Stuk I, bl. 311 voegt er bij „om van<br />

honger te sterven." Deze oubewezcne beschuldiging is grievend<br />

voor do nagedachtenis van Speelman.


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 85<br />

het evenwel zes maanden, alvorens hij op de zuidkust<br />

van Celebes zijne driekleur deed wapperen.<br />

Geholpen door Bonische gewapende benden, werd<br />

Bonthain vermeesterd, hoezeer 6000 man die plaats<br />

verdedigden. Men stevende naar Makasser, alwaar<br />

het kasteel Samboepo een hevig vuur opende, hetgeen<br />

eene hardnekkige verdediging deed vooruitzien.<br />

Uit Boni werden te scheep 1000 man aangebragt.<br />

Met 1300 Hollanders en 4000 Aziaten werd de.<br />

landing ondernomen bij Glisson. De vijanden verdedigden<br />

zich met onverschrokkenheid en wijl hun<br />

getal op 20,000 koppen geschat werd, was het verlies<br />

dezerzijds , hoezeer betrekkelijk gering, evenwel<br />

vrij aanzienlijk. Te goeder ure kwam Radja Palakka,<br />

die bij Toeratte een groot voordeel op den vijand<br />

had behaald, met 6000 man opzetten. Het kasteel<br />

van Glisson werd bemagtigd ; woedende aanvallen<br />

van de zijde der Makassaren, in -weerwil van zware<br />

verliezen, werden steeds herhaald ; men won nogtans<br />

grond en naderde de hoofdstad ; bij iedere voetstap ,<br />

die men vorderde, werd de grond van het bloed<br />

der verdedigers doorweekt, en het omliggende land<br />

door den overwinnaar plat gebrand. "Weldra ginogeen<br />

dag voorbij, zonder dat eenige Makassersche<br />

grooten zich kwamen onderwerpen. Zelfs de Ternataansche<br />

prins Kalamatta — die zoolang weerspannig<br />

was geweest — kwam in onderwerping. De<br />

toestand van den vorst, nog kortelings zoo gevreesd,<br />

werd met den dag hagchelijker. Na drie maanden<br />

strijds, werd de vrede door Speelman vo<strong>org</strong>eschreven,<br />

door den sultan op den 18 van Slagtmaand 1667<br />

gcteekend. De bepalingen waren : Portugezen en


86 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Engelsehen van alle verkeer met Makasser uitgesloten;<br />

zelfs geene inlandsche natie mögt worden ten<br />

handel toegelaten ; aan de Nederlandsche Oost-Indische<br />

maatschappij werd de uitsluitende handel toegekend<br />

, zonder betaling van eenige regten. Aan Makassersche<br />

ingezetenen was geen vaart oostwaards<br />

geoorloofd , en hun slechts toegestaan die op Balie,<br />

Java en de west van Indie ; deze nog onder beperkingen<br />

en slechts met Hollandsche passen. Als oorlogskosten<br />

werd den sultan opgelegd de betaling van<br />

Ex. 25.000 en de levering van duizend slaven. Alles<br />

wat hij Ternate of Boeton had afgenomen, moest<br />

worden teruggegeven, en de vorsten van de oostkust<br />

van het schiereiland , herkregen hunne onafhankelijkheid.<br />

De Radja van Bima en diens medcpligtigen<br />

aan den moord van eenige Hollanders, moesten<br />

den overwinnaar worden uitgeleverd. Ingovalle van<br />

toekomstige verschillen tusschen den sultan en zijne<br />

naburen, moest hij zich aan de scheidsregterlijke<br />

uitspraak van den landvoogd onderwerpen. — Dit<br />

verdrag, sedert bekend geworden onder den naam<br />

van het Bongaische (eigenlijk Bonaïsche) tractaat, is<br />

bij eenige verschillen, welke ook, steeds ingeroepen als<br />

het staats-verdrag, dat alle betrekkingen tusschen de<br />

vorsten van dit gedeelte van Celebes onderling on<br />

hunne verhouding tot de maatschappij, had gere-<br />

geld (*)<br />

(*) Het is in zijn geheel te vinden, zoowel als alle verdere<br />

stukken omtrent dien oorlog, in : Journaal of Kort Varhaal van<br />

't begin, Voortgangh en Eynda des oorloghs enz., in da jaren 166G,<br />

1G67 , 16G8 en 10G0 , ondar enz. COENELIS SPEELMAN, kl. 4°. Amst.<br />

voor Markus Doornick. — Even zeldzaam is : Bondigh verhaal<br />

van den ooiiogh enz. Tot Eoyden, bij Johannes van der Brugge<br />

cüz. a° 1669. — Dit behelst minder officiële stukken dan het vorige.


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 87<br />

Door zoodanig verdrag onderteekende de vorst,<br />

nog zoo kortelings bij alle naburige volken, als een<br />

magtig vorst ontzien en gevreesd, zijne diepe vernedering,<br />

een' val te grooter als zij te meer plotseling<br />

plaats had. Van een onafhankelijk magtig vorst,<br />

was hij een afhankelijk leenman van de maatschappij<br />

geworden. Die schitterende zege van Speelman verbreidde<br />

zijn' roem vooral door de Molukken, en het<br />

ontzag voor de compagnie vervulde een ieder. —<br />

Maar die bepalingen waren te vernederend, dan dat<br />

de vorst niet zou hebben getracht zich daaraan te<br />

onttrekken. — Nog bevond zich Speelman in die<br />

streken, toen in Grasmaand van het jaar 1668 Hassan<br />

Oediens wrok zich lucht gaf door den moord<br />

van eenige Hollanders en Boeginezen. Wederom ontbrandde<br />

de oorlog en eindigde, na eene langdurige<br />

worsteling, in de geheele uitputting van dien vorst.<br />

Het duurde tot den 24 van Zomermaand 1669 wanneer,<br />

door de inname van het kasteel Samboepo,<br />

de sultan zich aan de genade van den overwinnaar<br />

moest overgeven. Al het geschut moest overgeleverd,<br />

alle sterkten geslecht worden. Gijzelaars, ter keuze<br />

van de compagnie, moesten voor de goede trouw van<br />

den overwonnen vorst instaan.<br />

Nu eerst was de oorlog voor goed geëindigd.<br />

Speelman vertrok naar Batavia, gevolgd door een'<br />

sleep van overwonnen vorsten of grooten, onder welke<br />

prins Kalamatta, met hunne vele volgelingen, ook door<br />

den thans aanzienlijken bondgenoot Radja Palakka,<br />

sultan van Boni, en de vertegenwoordigers van andere<br />

vorsten uit het zuidelijk Celebes. Men rekent<br />

het getal van al die menschen wel op 1500 koppen,


•• ' •' mm<br />

88 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

zoodat Speelman voor den Algemeenen Landvoogd<br />

verscheen als een der zegevierende werelddwingers<br />

van het oude Rome (*). Voortaan zou de vorst van<br />

Makasser of Goach slechts door de herinnering aan<br />

vroegeren luister schitteren, zonder bijna eenig gewigt<br />

op de lotgevallen van het schiereiland te kunnen uitoefenen<br />

; de vorsten van Boni daar en tegen zouden<br />

steeds hooger rijzen, om later hunne weldoeners meer<br />

dan eenmaal naar de kroon te steken. Het overwigt<br />

toen verkregen zou Nederland evenwel behouden.<br />

Eene belangrijke vereffening van oude en verouderde<br />

geschilpunten, had de verhouding tusschen Engelschen<br />

en Nederlanders beoosten de kaap de Goede<br />

Hoop meer vriendschappelijk gemaakt. De vete dagteekende<br />

nog van de tijden van Coen, toen die Landvoogd<br />

de Engelschen van de zandplaat (eene landtong<br />

kon het niet genoemd worden) Naijlakke, tot het<br />

eiland Rhun behoorende, had verdreven, wijl ze van<br />

daar uit de Bandanezen ondersteunden. Daar zij de<br />

Bandanezen zelfs met geschut en artilleristen tegen<br />

de Nederlanders hielpen, waren ze door Coen uit de<br />

Bandasche eilanden verwijderd. Van toen af hadden<br />

zij steeds aanspraak gemaakt op het eiland Rhun,<br />

dat geene reede had on zelfs geen leeftocht of drinkwater<br />

opleverde. Het kon derhalve nergens anders<br />

toe dienen, dan om de Nederlanders, in het bezit der<br />

Bandasche eilanden, te bemoeijelijken, of tot den<br />

(*) Hot was thans geheel iets anders dan zeven jaren vroeger.<br />

Toon had men Bewindhebberen tegen Speelman weten voor in te<br />

te nomen ; de achting welko hij te Batavia genoot was gering en<br />

liet scheelde weinig of hij was in 1G63 naar Europa opgeroepen<br />

I Of opgezonden.


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 89<br />

smokkelhandel in muskaatnoot en foelie. Steeds ook<br />

strekte de aanspraak op het wederregtelijk teruggehouden<br />

eiland Rhun — volgens de Engelschen — ten<br />

voorwendsel tot oorlog, bij name in het jaar 1652 (*)<br />

Door de wederzijdsche arbiters werd bij de vrede<br />

in 1654 vastgesteld, dat de Engelschen Rhun zouden<br />

overnemen zoo als het was, hetgeen tot daartoe<br />

door hen was geweigerd, eischende dat het in den<br />

staat zou teruggebragt worden, waarin het in 1617<br />

(*) Hoo kort die oorlog duurde, toch had die tot maatregelen<br />

van voorzigtighoid geleid èn in de Molukken, èn ook bij de uiten<br />

tehuis varende vloot. Men ving namelijk aan met de retourvloot<br />

in dreigende omstandigheden achter om, zoo als men het<br />

noemde, dat wil zoggen bewesten Ierland en benoorden Hitland ,<br />

huiswaarts te zenden, ten einde in de havens of wateren van<br />

Noorwegen, de Nedorlandsche oorlogscliepen tot convooi af<br />

te wachten. In 1653 liepen vijf schepen ,t tot de retourvloot<br />

bchoorende, de Sont binnen; zij werden door den koning van<br />

Denemarken met groot gevolg bezocht. De hooge bezoeker<br />

had vooraf wijn, bier en andere ververschingen aan boord gezonden.<br />

Zeldzaamheden en Japansch lakwerk, meest bchoorende aan<br />

den kommandeur en anderen , werden aan het hoogo gezelschap<br />

vereerd. — Het werd van toen af meer en meer gebruikelijk om<br />

zeldzaamheden en kostbare meubelstukken uit Japan, Sina, do<br />

Molukken enz. als geschonken aan regerende vorsten en ministers<br />

in Europa te doen dienen. — In 1664, toen elk oogenblik van<br />

Britschc zijde vijandelijkheden te verwachten waren, ging de schout<br />

hij nacht C. Tromp met 22 schepen de O. I. retourvloot opzoeken,<br />

ontmoette zo in Oogstmaand op do hoogte van Fairhil en bragt<br />

ze behouden binnen. — De retourvloot in Oogstmaand 1665 in de<br />

haven van B<strong>org</strong>en binnongeloopen, werd aldaar door do Engelschen<br />

aangetast, doch hun vuur werd zoo wel beantwoord, dat ze, ook<br />

uit vreeze voor de naderende convooivloot, do ruimto kozen. —<br />

Voor het overige veroorzaakte dit achter om loopen dikwijls twist<br />

tusschen do matrozen on scheepshoofden, wijl do eersten dan op<br />

verhooging van maandgeld aandrongen.


«<br />

90 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

zich had bevonden. Zij kwamen om het eiland —<br />

sedert lang eene woestenij — in bezit te nemen ;<br />

doch gerekend hebbende op eene weigering, ontbrak<br />

het hun aan manschappen om er eene bezetting achter<br />

te laten. In Zomermaand 1665 kwamen zij terug;<br />

het eiland werd hun overgeleverd en zij namen er<br />

bezit van. Zoo ooit was thans die bezitname een'<br />

doorn in het vleesch voor de hooge regering in Indie,<br />

wijl, ten gevolge van het uitroeijen der specerijboomen,<br />

het ongenoegen onder den landzaat zoo gemakkelijk<br />

kon worden opgerakeld en tot laije vlammen aangeblazen.<br />

Men vernam dan ook naauwelijks te Batavia,<br />

nog voor het einde van het jaar 1665, dat de oorlog<br />

tusschen de beide natiën in Europa weder was uitgebarsten<br />

, of men haastte zich die twistappel, uit<br />

kracht van den oorlog, aan de Engelschen te ontweldigen.<br />

Reeds voor het uitbreken van dien oorlog waren<br />

de Engelschen zoo buitengewoon in hunne eischen,<br />

dat de Engelsche O. I. maatschappij voor de verliezen<br />

ter zake van Poeleron (zoo als men bij verbastering<br />

van Puloe Rhun do<strong>org</strong>aans zeide) geleden, niet minder<br />

dan vier miljoen pondsterling vorderde. De andere<br />

vorderingen in 1664 beliepen ruim drie miljoen Nederl.<br />

Uit dien hoofde was de oorlog aan de kamer<br />

van 17 n niet onwelkom.<br />

In denzelfden tijd dat de Engelschen zoo hoog op-<br />

gaven van geleden verliezen , zochten ze zich verra-<br />

dcrlijkervvijze in een der kleine eilanden zuidoost van<br />

Banda te nestelen. Tijdelijk was in 1662 het fort<br />

Wilhelmus op Damme of Dammer ontruimd. Van die<br />

gelegenheid maakten zij gebruik, om door het mildclijk<br />

M m


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. ill<br />

uitdeelen van geschenken aan de Orangkaijas, zich in<br />

het bezit van het fort te stellen (*). Naauwelijks had<br />

de Gouverneur der Bandasche eilanden Van Dam<br />

daarvan berigt gekregen en ontwaard hoe verkeerd<br />

met het ontruimen van Dammer was gehandeld, of<br />

hij zond twee jagten met 80 Europesche soldaten,<br />

om de Engelschen te vernestelen. Dit ging gemakkelijker<br />

dan om de thans in opstand zijnde Dammerezen<br />

op nieuw te onderwerpen. De Engelsche aanvoerders<br />

, die vo<strong>org</strong>aven Dammer uit naam van de<br />

Britsche kroon te hebben in bezit genomen, kwamen<br />

op Banda, en namen tegen Van Dam een' hoogen<br />

toon aan. Aan voldoende lastgeving nogtans ontbrak<br />

het hun, zoodat de Gouverneur hen als gevangenen<br />

behandelde en dreigde als vrijbuiters hen te zullen<br />

teregt stellen. Nu werden ze gedwee en betuigden<br />

niet geweten te hebben dat het eiland Dammer aan<br />

de Nederlandsche O. I. maatschappij behoorde. Zoo<br />

was de kordaatheid van Van Dam genoegzaam, om<br />

het eigendom zijner beeren meesters te behouden.<br />

Hij handelde met kracht naar de omstandigheden,<br />

zonder alvorens van den Algemeenen Landvoogd orders<br />

te vragen hoedanig , in zoodanig buitengewoon<br />

geval, te handelen. Hij nam de verantwoording op<br />

zich en verdiende hoogen dank. — Intusschen kostte<br />

deze roofzuchtige aanranding aan vrij wat menschen<br />

het leven, en dwong tot uitgaven welke op ruim<br />

ƒ175.000 werden begroot. — De Bredasche vrede van<br />

(*) Het schijnt dat een Nederlander Vincent Vette, dio in<br />

dienst der Nederl. O. I. compagnie was gowcest, en in dienst dei-<br />

Engels. O. I. compagnie was overgegaan, daarin vooral de hand<br />

gehad heeft.


^ S B .<br />

92 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

den 31 van Hooimaand 1667 handhaafde de wederzijdsche<br />

partijen in het bezit van hetgeen men had,<br />

en vernietigde alle vorderingen welke van de eene<br />

of andere zijde nog hangende waren.<br />

Bereids bij het overlijden van den sultan van Atsjeen<br />

in 1641 was de glans van dat rijk aan het tanen.<br />

Onder de vrouwenregering zijner opvolgster zochten<br />

de Panglimas en andere grooten aan hare zwakke<br />

handen het gezag te ontwringen. Daarbij kwamen de<br />

oneenigheden met het binnenlandsche rijk Menangkabou<br />

, — welk rijk de Maleijers algemeen als hunne<br />

bakermat beschouwen, — waaraan de kustplaatsen, van<br />

Sinkol of Singkel af tot aan het rijk van Indrapoera<br />

toe, cijnsbaar waren. Van de willekeur en de geweldenarijen<br />

die de Atsjeensche Panglimas zich veroorloofden<br />

, de zeesteden te verlossen : daartoe werd De<br />

Bitter in 1664 naar de westkust van Sumatra gezonden.<br />

Om zich het bezit dier kustenstreek te beter<br />

te verzekeren, erkende de O. I. maatschappij de oppermagt<br />

van Menangkabou, welk rijk daarentegen het<br />

bestuur dier havenplaatsen aan de Nederlanders afstond.<br />

Het rijk Indrapoera onderwierp zich eerlang<br />

geheel. Padang, op de Atsjeners vermeesterd, werd<br />

nu het hoofdkantoor in plaats van het eilandje Sjinko,<br />

gelegen tegen over Sillida, in welke landstreek veel<br />

stofgoud uit het rivierzand gewassen werd. Maar de<br />

kans scheen te keeren en het aanzien van Nederland<br />

te tanen, toen Gruijs, Van Iperen, eenige andere<br />

bevelhebbers en ongeveer 130 soldaten ten gevolge<br />

hunner onvoorzigtigheid vermoord werden. Door dapperheid<br />

en stoutmoedigheid herstelde Poleman, onder<br />

de leiding van den commissaris Verspreet, de zaken.<br />

5.;ïi.;.«..«a


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 93<br />

Onderscheidene forten werden gesticht, zoo als te<br />

Baros, vermaard wegens de kamfer en benjoin, te<br />

Aijer-Bangies, aan eene ruime baai, te Priaman enz.,<br />

en men geraakte in het bezit van een' uitgestrekten<br />

handel in benjoin, kamfer, drakenbloed, kassia, stofgoud<br />

en ruimte van peper. Leeftocht, vooral het<br />

voornaamste voedsel rijst, was op de kust schaars<br />

te vinden.<br />

Dewijl de inlanders van Indrapoera tot Singkel gewoon<br />

waren stofgoud, door hen uit het rivierzand<br />

gewasschen, naar de havens ter markt te brengen,<br />

kwam men weldra op het denkbeeld om, van wege<br />

de maatschappij, goudmijnen te doen openen. Dit<br />

gebeurde in 1669 in het landschap Sillida ; doch dewijl<br />

men daarvan geen gunstige uitkomsten verkreeg,<br />

lieten Bewindhebbers in 1680 mijnwerkers onder den<br />

directeur Olitsch uit Duitschland komen. Eerlang werd<br />

de mijn Tambang door hen bewerkt. Men vond er<br />

goud en zilver in de verhouding van anderhalf mark<br />

zilver tegen een once goud. Men had slaven uit<br />

Madagaskar doen komen, doch hetzij de arbeid te<br />

zwaar, hetzij de lucht to ongezond was, de als gravers<br />

gebezigde slaven en de Europesche mijnwerkers stierven<br />

in zoo groot aantal, dat de erts niet rijk genoeg<br />

werd geacht om met dien arbeid voort te gaan. —<br />

Eene halve eeuw later werd het denkbeeld op nieuw<br />

geopperd en ten uitvoer gebragt, doch alwederom<br />

met hetzelfde gevolg, hoezeer de mijndirecteur Bollman<br />

zich in het eerst met een' gunstige uitkomst vleide.<br />

De mijn-ontginning werd spoedig opgegeven.<br />

Uit Europa kwam een dreigend onweder opzetten.<br />

Koning Lodewijk ~iK.IV van Frankrijk zocht in zijne


94 ZEVENTfENDE HOOFDSTUK.<br />

onverzadelijke heerschzucht de kleine republiek, die<br />

door hare buitengewone welvaart zoo veel gewigts in<br />

de schaal kon leggen, en in Europa zoo grooten<br />

invloed uitoefende , zoowel in Europa als in Azia onherstelbare<br />

rampen te berokkenen. Het was den<br />

Franschen minister Colbert gelukt François Caron,<br />

een man doorkneed in de zaken der O. I. compagnie,<br />

tot zijns meesters dienst door schitterende aanbiedingen<br />

over te halen, waarschijnlijk geholpen door 's mans<br />

ontevredenheid dat hij, nu weldra twintig jaren geleden,<br />

door Bewindhebbers was opontboden. In 1670 deed<br />

de koning eene vloot van 14 zeilen uitrusten, waarover<br />

het bevel werd toevertrouwd aan De La Haije<br />

Ventelaij, wien de verrader zijns vaderlands — schande<br />

ruste op zijn' naam — als raadsman zou verzeilen.<br />

Nog wisten zij van geen oorlog en waagden geen<br />

Nederlandsche schepen aan te tasten , toen zij in de<br />

wateren van Ceylon eene rijke koopvaardijvloot, den<br />

weg van Batavia naar Kolumbo gerust lieten vervolgen.<br />

Het doel was om , in afwachting van den oorlog,<br />

de vorsten om de west van Indie van Nederland<br />

afvallig te doen worden, en met hen handelsverdragen<br />

te sluiten. De La Haije kwam in Lentemaand 1672,<br />

toen eene overmagtige coalitie het gemeenebest meende<br />

te verdeelen, de baai van Trinkenomale op Ceylon<br />

binnen. Hij verloor geen tijd. Bij den keizer Radja<br />

Singa werden zijne gezanten met betuigingen van<br />

vreugde ontvangen, en in weerwil der verbonden met<br />

de Bataviasche regering gesloten, werd den Franschen<br />

vlootvoogd het bouwen van een fort aan de uiterst<br />

veilige en zeer ruime baai van Trinkenomale toegestaan.<br />

Hierop order hebbende gesteld en eene bezet-


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 85<br />

ting voor dat fort achtergelaten hebbende, wendde de<br />

admiraal den steven naar de kust van Koromandel.<br />

Reeds sedert geruimen tijd waren de berigten uit<br />

Nederland over het behoud van de vrede ongunstig<br />

geweest, als hadde men van Frankrijk en Engeland<br />

het ergste te wachten. Ook hadden Bewindhebbers<br />

uit voorz<strong>org</strong> in 1671 een dertigtal schepen tot bescherming<br />

der bezittingen van de compagnie, tegen<br />

schijn vrienden zoowel als tegen openbare vijanden, naar<br />

Indië gezonden, doch dezen waren nog niet aangekomen.<br />

Rijklof van Goens, de held van Malabar, was<br />

nog altijd Bewindvoerder op Ceylon. Hij verneemt<br />

de vijandelijke pogingen der Franschen op de oostkust<br />

van Ceylon, en zendt met der haast naar Europa<br />

over land om orders, naar Batavia met een snelzeilend<br />

vaartuig om hulp. Zal hij intusschen als slaafsche<br />

letterknecht met de handen in den schoot blijven<br />

nederzitten? Hij heeft immers nog geene tijding van<br />

den oorlog ontvangen ! En toch laadt hij die zwaarwigtige<br />

verantwoordelijkheid op zich door vijandschap<br />

met vijandschap te beantwoorden, door niet straffeloos<br />

het gebied hem toevertrouwd te laten aanranden. Hij<br />

bezit voldoende zelfstandigheid, kordaatheid en moed,<br />

om althans te trachten den aanrander zijne stoutheid<br />

betaald te zetten. Hij zal zelf hulpmiddelen vinden<br />

of scheppen om met Gods hulp den vijand te stuiten.<br />

Van Goens wapent de schepen, welke zich onder<br />

zijn bereik bevinden; die welke uit Bengale komen<br />

en naar Suratte bestemd te Punte Gale aanlanden,<br />

doet hij ontladen en ten oorlog toerusten, en dat<br />

alles met zoo veel voortvarendheid, dat hij zich bereids<br />

in zee bevindt, toen men zich zou verbeeld


96 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

hebben, dat hij te naauwcrnood met het uitrusten der<br />

schepen was begonnen. Hij zoekt De La Haije op,<br />

vermeestert eenige zijner voorraadschepen en bereikt<br />

den admiraal, die zelfs niet denkt aan de mogelijkheid<br />

van eenen aanval ; hij tast de vloot aan, vermeestert<br />

achtervolgelijk vier schepen en drijft de overigen op<br />

de vlugt. Hierop zet hij cours naar de baai van<br />

Trinkenomale, verovert de nog niet afgebouwde sterk-<br />

te, welke van 112 stukken geschut hadde moeten<br />

voorzien worden, en maakt de 400 man, waarvan<br />

meer dan de helft Europeesch krijgsvolk, gevangen.<br />

Ziedaar hoe een bewindvoerder handelt die het gewigt<br />

van den hem toevertrouwden last gevoelt, mits hij<br />

geestkracht bezit en waardig is eene gewigtige betrek-<br />

king te bekleedcn ! Van Goens fnuikte in dier voege<br />

eene krijgsmagt, welke voor de Nederlandsche heer-<br />

schappij in Indië zoo gevaarlijk hadde kunnen worden,<br />

en welke, in de eerste plaats voor haar gezag op<br />

Ceylon, zonder die overwinning noodlottig ware ge-<br />

weest.<br />

Naauwelijks te Kolumbo teruggekomen om die hoofd-<br />

plaats voor een' aanval van Franschen of Engelschen<br />

te vrijwaren, kwam Cornelis van Quaalberg aldaar ter<br />

reede, door den Algemeenen Landvoogd ter onder-<br />

steuning gezonden. Van Goens vaardigde hem ten<br />

eerste af om op de kust van Koromandel te kruisen.<br />

De kommandeur of vlootvoogd had 18 zeilen, bewa-<br />

pend met 644 stukken, onder zijn bevel. Hebbende<br />

verscheidene jaren ter kuste do<strong>org</strong>ebragl, laatstelijk<br />

als opperhoofd te Mazulipatnam, bezuiden de monden<br />

van de Godaverij gelegen, was hem dergelijke last<br />

te beter toevertrouwd. Sedert korte dagen had een


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 97<br />

Engelsen smaldeel, verscli uit Europa gekomen, zich<br />

mede op de kust van Koromandel vertoond, overal<br />

schrik verspreidende. Deze vloot, tien kloeke schepen<br />

sterk, kwam des m<strong>org</strong>ens van den 10 van Bloeimaand<br />

1673 (*) op Van Quaalberg af, die zich op de hoogte<br />

en in het gezigt van Mazulipatnam bevond. De strijd<br />

duurde ruim drie uren, wanneer de Engelsche schepen,<br />

beter bezeild dan de Nederlandsche, de ruimte<br />

kozen, naar Madras of fort Sint Ge<strong>org</strong>e hun hoofdkantoor<br />

ter kust zeilden, en eerlang, uit vreeze voor<br />

erger, naar Engeland terug keerden. Men betreurde<br />

dezerzijds het verlies van den Vice-kommandeur Jau<br />

Frederikzoon van Groningen, die over het schip Tul-<br />

. penburg het bevel voerde , en de gezaghebbers van<br />

schip Rhenen, Andries Pz. de Pelikaan en van schip<br />

Puloe Rhun, Cornelis Poort, allen uitstekende mannen.<br />

Over het geheel was het verlies van de Nederlanders<br />

veel minder dan dat van de Engelsclien, die<br />

daarenboven drie schepen, een van 50 en twee ieder<br />

van 40 stukken in handen hunner vijanden moesten<br />

achterlaten. Een dier schepen dat 80 stukken, tot<br />

bewapening van Bombaij op de kust van Malabar,<br />

aan boord had, was zoo doornageld dat het dien eigen<br />

dag te gronde ging.<br />

Intusschen was De La Haije mede op de kust van<br />

Koromandel verschenen, — hij, naar het schijnt niets<br />

van de komst der Engelsclien of deze van de zijne<br />

(*) Ik volg hier Dr. D. HA v ART , Op- en ondergang van Cormandel,<br />

D. I, bl. 165, die nis ooggetuige spreekt. Mr. J. C. DE JONGE,<br />

Geschiedenis van hel Nederl. Zeewezen, D. III, Eerste Stuk, bl. 375,<br />

brengt dien zeestrijd tot den 1 van Herfstmaand 1673.<br />

II. 7


98 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

wetende, — maakte zich meester van San-Thomé om<br />

zich daar als onder-koning van wege Lodewijk XIV te<br />

vestigen. Door den vorst van Golkonda voornamelijk te<br />

land en door Quaalberg van de zeezijde bestookt,<br />

ontbrak het echter aan genoegzaam belegeringsgeschut<br />

om dat beleg met kracht door te zetten. Toen de<br />

stormtijd naderde, moest de belegging aan de zeezijde<br />

worden opgeheven. In het volgende voorjaar hervat,<br />

werden de schepen op den 30 van Grasmaand 1674<br />

door een' zwaren orkaan beloopen, waarbij de Nederlandsche<br />

bodems, Kranestein van 50 en Rhenen van<br />

40 stukken te gronde gingen, en slechts weinig menschen<br />

gered werden. Het duurde tot den 6 van Slagtmaand<br />

1674 voor dat De La Haije het opgaf. Van<br />

zijne schepen bleef hun geeir-een, van zijne manschappen<br />

geen 900 koppen overig, welke, volgens verdrag<br />

met Quaalberg gesloten, naar Frankrijk zouden worden<br />

overgevoerd.<br />

Zoo gingen twee belangrijke uitrustingen, waarvan<br />

de koningen van Frankrijk en Engeland groote verwachtingen<br />

hadden gekoesterd , om den Nederlanders<br />

magtigen afbreuk te doen , geheel te niet. De uitkomst<br />

strekte om den roem der Nederlanders te verhoogen<br />

en hen algemeen op de kust van Koromandel<br />

als onverwinnelijk te doen beschouwen.<br />

Niet overal evenwel ging het der maatschappij in<br />

dien oorlog zoo voordeelig. Sint Helena, bewesten<br />

de kaap de Goede Hoop , werd als eene algemeene<br />

aanlegplaats beschouwd. Toen men evenwel bespeurde<br />

dat de ververschingsplaats door de Hollanders aan de<br />

kaap de Goede Hoop aangelegd, zoo uitstekend aan<br />

liet doel beantwoordde, maakten de Engelsclien zich


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 99<br />

onverwacht van het eiland Sint Helena meester en<br />

begonnen er eene sterkte aan te leggen. Nog geene<br />

maand waren zij daarmede bezig, toen vijf Nederlandsche<br />

compagniesschepen, uit Patria komende, aldaar<br />

wilden aanloopen. Zij vonden er twee Engelsche<br />

schepen, beschoten die, landden en vermeesterden het<br />

nog niet voltooide fort, zoodat toen den 1 van Louwmaand<br />

1673 daagde, de Nederlandsche vlag van dat<br />

fort wapperde en het nieuwe jaar begroette. Eene kleine<br />

bezetting achtergelaten hebbende, zetteden die schepen<br />

hunne reis voort, liepen de Tafelbaai binnen, gaven<br />

den gouverneur Van Breugel kennis van het door hen<br />

verrigtte, met verzoek er eene genoegzame bezetting<br />

heen te zenden. Doch het gebeurde niet. — In Engeland<br />

werd het verlies van Sint Helena bijna zoo<br />

spoedig bekend als de bezitname. De herovering werd<br />

als eene nationale zaak beschouwd en met snelheid<br />

werden de benoodigde schepen gereed gemaakt. Zeven<br />

koningsschepen verzelden eene scheepsmagt van de<br />

Engelsche O. I. compagnie, welke alleen reeds ter<br />

herovering meer dan genoegzaam zou zijn geweest,<br />

met het doel om tevens do Engelsche retourvloot, onder<br />

de vlag van den bevelhebber R. Mondaij , huiswaarts<br />

te doen stevenen. Op den 14 van Bloeimaand<br />

1673 kwam deze vloot ter reede van Sint Helena.<br />

Men vond slechts een klein hoopje volks, ontmoedigd<br />

door het achterblijven van toevoer en ondersteuning,<br />

welke van de kaap de Goede Hoop werden tegemoet<br />

gezien. Bij eene flaauwe verdediging viel op den 18<br />

dier maand de vermeestering gemakkelijk. Daar Mondaij<br />

nog eenigen tijd de Nederlandsche vlag van het<br />

eiland liet waaijen, viel hem de Fluit Europa met<br />

7*


100 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

den bevelhebber en de bezetting voor Sint Helena<br />

bestemd in handen, alsmede twee schepen welke tot<br />

de retourvloot behoorden en de Kaap hadden aangedaan.<br />

In de kolonie, waartoe weldra de ververschingsplaats,<br />

aan de kaap de Goede Hoop aangelegd, werd<br />

uitgebreid, was, door de z<strong>org</strong>en van Van Riebeek,<br />

veel goeds tot stand gebragt, zoodat ze ten volle aan<br />

de verwachting beantwoordde. Evenwel kon niet gezegd<br />

worden dat de vrijburgers zich in betamelijke<br />

welvaart mogten verheugen, ten gevolge van het onregtmatige<br />

winstbejag der ambtenaren. Dit had bereids<br />

in 1668 Bewindhebbers genoopt daartegen zoo<br />

veel doenlijk te waken, door te verbieden dat de ambtenaren,<br />

ten gevolge van landbezit of handel, de kolonisten<br />

zouden benadeelen. Tot het ongerijf der ingezetenen<br />

droeg waarschijnlijk bij het onophoudelijk<br />

veranderen der Bewindvoerders. Sedert de benoeming<br />

van Cornelis Van Quaalberg in 1666 tot aan Simon<br />

Van Der Stel, die in 1679 aankwam , had de kolonie<br />

zeven gouverneurs geteld. Hoe kon er op die wijze<br />

wat goeds tot stand komen !<br />

De gebeurtenissen, welke' op Celebes tot de geheele<br />

vernietiging van de magt van den sultan van Goach<br />

(Makasser) hadden geleid, konden op Java niet zonder<br />

invloed blijven. Van toon geheel veranderd zond<br />

de keizer in 1668 gezanten aan den algemeenen landvoogd,<br />

met vleijende betuigingen van vriendschap en<br />

gehechtheid, doch tevens zoekende het daarheen te<br />

leiden dat de Hollanders hem als opperheer van het<br />

eiland zouden huldigen. In die aanmatiging slaagde<br />

hij geenszins en stierf in 1670, latende een rijk na,


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 101<br />

waarvan de magt door 's vorsten willekeur en heerschzucht<br />

geknakt was. — De oorlog welke weinige jaren<br />

later aanving, waarin de maatschappij den keizer ondersteunde,<br />

en gene in magt won, wat deze verloor,<br />

zal in een volgend hoofdstuk behandeld worden.<br />

Het zou schijnen als of Amboina door de herhaalde<br />

opstanden en de bloedige wrake onder het bewind van<br />

Demmer en De Vlaming niet genoeg had geleden,<br />

althans het werd in de jaren 1671, 1673 en 1674,<br />

vooral in het laatste , als omgekeerd door aardbevingen.<br />

In Wijnmaand 1674 waren de verwoestingen<br />

vooral vreeselijk : bergen scheurden van een', waterbronnen<br />

hielden op te vloeijen , rivieren kregen een'<br />

anderen loop, boomen werden ontworteld en ter neder<br />

geploft, om woningen en menschen te verpletteren ;<br />

ja geheele dorpen verzonken met al hunne bewoners<br />

groot en klein en lieten grondelooze kolken na, ijzingwekkend<br />

om te aanschouwen, wijl er op twintig en<br />

meer vademen diepte slechts een' poel was overgebleven.<br />

Geen huis bijna dat niet was uiteen gerukt<br />

of onbewoonbaar geworden. Meer dan 2300 zielen<br />

waren onder de puinen hunner woningen bedolven, of<br />

geledebraakt of in de diepte verzwolgen of verdronken.<br />

Lang duurde het alvorens dat ongelukkige eiland die<br />

verschrikkelijke ramp te boven was gekomen.<br />

Op Tern ate was het niet beter gesteld. In 1673<br />

was eene uitbarsting van den vuurberg, liggende tegen<br />

over het eiland Ternate op Gilolo, allerbedroevendst.<br />

Do gloeijende asch, welke die vulkaan uitwierp, overdekte<br />

niet alleen de naburige landouwen, de omringende<br />

zee, maar ook de eilanden op vrij verren afstand<br />

verwijderd, De oceaan kookte, planten en boo-


102 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

men werden door de heete asch verschroeid en het<br />

drinkwater bedorven. Voor monsch of dier bleef geen<br />

drank of voedsel overig. — De gemeenschap onder<br />

de wateren tusschen de Gamma-knor (eigenlijk Goenong-kanore),<br />

den vulkaan van Ternate en die van<br />

andere eilanden, maakte de ramp tot een' algemeene.<br />

De schuddingen deden de bergen splijten, rotsblokken<br />

scheurden zich af en wentelden, alles op den<br />

weg vernielende, tot in de zee of werden in de lucht<br />

geslingerd om alverwoestend neer te ploffen. De zee<br />

trad buiten hare oevers, wierp hare gevinde en geschubde<br />

bewoners op den oever en dreigde schepen,<br />

menschen en huizen te verzwelgen. — Men make zich<br />

een denkbeeld van het lijden van hen die er het leven<br />

afbragten, en hoe vervolgens besmettelijke ziekten de<br />

reeds zoo ongelukkige bevolking nog verder teisterden<br />

en wegmaaiden.<br />

Gewis was het niets ongewoons dat gezanten van<br />

grootere of kleinere vorsten, van de zuid-oostelijke<br />

of zuidelijke staten van Azia of ook uit den Archipel,<br />

aan den Algemeenen Landvoogd werden gezonden, —<br />

evenwel was het een vreemd verschijnsel, toen in het<br />

jaar 1675 een gezant van den keizer of vorst van<br />

Abijssinië of Habesch op de .oostkust van Afrika te<br />

Batavia kwam. De vorst noemde zich ook Christen,<br />

uit de Israëlieten afkomstig, en gaf zich in de brieven<br />

, waarvan Chodja Morad was voorzien, zonderling<br />

hoogdravende titels; ook de gouverneur-generaal werd<br />

daarin op zeer vreemde wijze aangesproken. Het gezantschap<br />

voor het overige leidde tot niets.<br />

Na een bewind van welhaast vijfentwintig jaren<br />

stierf de generaal Joan Maetsuycker. Eene ziekte


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 103<br />

van weinige weken nam hem weg op den 4 van Louwmaand<br />

1678 , hebbende den ouderdom van ruim 71<br />

jaren bereikt. De uitvaart was prachtig en de uitvoerders<br />

van zijn' laatsten wil deden groote gouden<br />

penningen uitdeelen, welke kosten van een en ander<br />

later door Bewindhebberen aan zijn' boedel vergoed<br />

werden. Geene kinderen of weduwe nalatende , erfde<br />

eene zuster en een' neef in Holland het grootse gedeelte<br />

van zijn aanzienlijk vermogen.<br />

Men noemt Maetsuycker als zeer werkzaam, en in<br />

dier voege was het dat hij tijd vond, tot bevordering<br />

der Hervormde leer, eigenhandige brieven<br />

aan de predikanten der buitenposten te schrijven, om<br />

hen op te wekken tot de ijverige vervulling hunner<br />

pligten. Hij eiscbte werkzaamheid en naauwkeurigheid<br />

in huiselijke zoowel als in andere betrekkingen, was<br />

daarbij niet vrij van kleingeestige vitterij en gaf toe<br />

aan verregaande grilligheid. — Aan omzigtigheid en<br />

doorzigt paarde hij sluwheid, en maakte zich meer<br />

dan eens schuldig aan onkieschheid wanneer het er<br />

op aankwam zijn doel te bereiken.<br />

Van zijne bekwaamheid als regtsgeleerde leverde<br />

Maetsuycker de bewijzen , door eene herziening der<br />

plakaten en verordeningen in 1642 door Van Diemen<br />

uitgegeven. Van die verzameling werd een uittreksel<br />

vervaardigd, later bij uitzondering Statuten van Batavia<br />

genoemd, dat uit een wetenschappelijk oogpunt be-<br />

langrijk is, en sedert onder de compagnie te allen<br />

tijde tot rigtsnoer heeft gestrekt bij alle regtspraak,<br />

welke in de verschillende bezittingen vaak door man-<br />

nen, met regtzaken geheel onbekend, werd uitge-<br />

sproken.


104 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Onder dezen twaalfden (liet tweemaal optreden van<br />

Coen medegerekend) Algemeenen Landvoogd zijn belangrijke<br />

oorlogen gevoerd, is het landbezit der O. I.<br />

maatschappij grootelijks uitgebreid, en is Nederlands<br />

roem door de faam allerwege uitgebazuind. Maar ook<br />

de krijgsroem van mannen geenszins bij de wapenen<br />

groot gebragt, maar die achter de schrijftafel of in<br />

ander vreedzaam bedrijf hunne loopbaan hadden aangevangen<br />

, is waarlijk buitengewoon. — Rijklof van<br />

Goens, Cornelis Speelman, Van der Laan, Van Dam,<br />

Poleman en anderen behooren onder de grootste mannen<br />

, die de compagnie ooit hebben gediend. In gunstige<br />

omstandigheden geplaatst hebben zij zich schitterend<br />

ontwikkeld en den Nederlandschen naam tot eere<br />

gestrekt. Daarbij zal het geenszins te ontkennen wezen,<br />

dat het heldere oordeel van Maetsuijcker bij de<br />

keuze van zulke veldheeren op gunstige wijze heeft<br />

uitgeblonken.<br />

Maetsuycker is, zonder zulks te willen, oorzaak<br />

geweest dat later compagnies dienaren niet meer dan<br />

75% van de hun toegezegde bezoldingen hebben ontvangen.<br />

In zijnen tijd had de betaling der maandgelden<br />

plaats in spaansche matten of spaansche rijksdaalders.<br />

Deze deden opgeld of agio dat op 25 tot 30<br />

ten honderd berekend kon worden. Zoo lang de betaling<br />

in die geldspecie voortduurde was het geen<br />

verlies met 25% minder dan het eigenlijke beloop,<br />

betaald te worden. Toen later de maandgelden in<br />

eene andere geldspecie, doch op denzelfden voet voldaan<br />

werden, was die maatregel eene drukkende hardigheid<br />

jegens officieren , soldaten en diegenen , welke<br />

niet in do gelegenheid waren zich door zoogenoenide


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 105<br />

stille winsten, particulieren- of morshandel te verrijken.<br />

Heeft men bij Maetsuycker helderheid van oordeel<br />

en groote werkzaamheid gevonden, aan den anderen<br />

kant schijnt hij van toegevendheid en slapheid, inzonderheid<br />

in de laatste jaren zijns levens, teregt te<br />

worden beschuldigd. Het vroegste en treffendste bewijs<br />

is de schandelijke onregtvaardiglieid van de hooge regering<br />

jegens Frederik Coyet, welke een' smet op het<br />

generalaat van dezen Landvoogd werpt. Die onregtvaardiglieid<br />

i§ met hardnekkigheid volgehouden, en<br />

bovendien is het verlies van Formosa, eene hooggewaardeerde<br />

bezitting, alleen aan het verzuim van het<br />

Bataviasch gouvernement te wijten. — De laakbare<br />

toegevendheid is evenzeer zigtbaar in de oogluiking,<br />

waarover de particuliere handel zich had te verheugen.<br />

Het zij dat dezelfde toegevendheid ook bij de raden<br />

van Indië werd gevonden, of dat de kamer van 17<br />

begreep dat de meesten zich daaraan schuldig maakten<br />

: zeker is het dat toen men met elke retourvloot<br />

de tijding van het overlijden van Maetsuycker verwachtende<br />

was, in het najaar van 1676 in overweging<br />

werd genomen: of er ook eenige verandering in liet<br />

personeel der raden van Indië zou worden gemaakt?<br />

Men vergenoegde zich toen met Rijklof van Goens,<br />

reeds bij voorraad, als opvolger van Maetsuycker aan te<br />

wijzen en eenige buitengewone raden van Indië, welke<br />

do<strong>org</strong>aans gouverneurs van deze of gene buitenposten<br />

waren, te gelasten bij het collegie der hooge regering<br />

werkzaam te zijn. >— Het duurde evenwel niet lang of<br />

Bewindhebberen oordeelden dat de noodzakelijkheid<br />

dringend was geworden en in het personeel verandc-


106 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ring moest komen. Nadat die verandering sedert<br />

eem'ge weken was ter sprake gebragt, werd op den<br />

13 van Wijnmaand 1677 door Bewindhebbers besloten<br />

, buiten bewind te stellen de raden van Indië Laurens<br />

Pit, Pieter Antonie Overtwater en Pieter van<br />

Hoorn, alsmede de buitengewone raden Antonie Paviljoen<br />

, die kort te voren door den gouverneur-generaal<br />

tot gewoon raad van Indië was bevorderd, en<br />

Sijbrand Abbema. — Wel werden allen op eervolle<br />

wijze ontslagen , doch overigens was de behandelinghun<br />

aangedaan geenszins dezelfde. Eeeds een jaar<br />

vroeger was aan L. Pit door Bewindhebbers geschreven<br />

, dat men hem gaarne bij het overlijden van<br />

Maetsuycker tot directeur-generaal zou hebben bestemd,<br />

doch zulks enkel gelaten had van wege zijne<br />

jaren , dewijl men van oordeel was dat een man van<br />

meer jeugdigen leeftijd en krachten tot die bediening<br />

behoorde te worden benoemd. Nu liet men het aan<br />

zijne eigene keuze en aan die van Overtwater al of<br />

niet in Indië te blijven. Van Hoorn en Abbema<br />

kregen in last om te huis te varen, en Paviljoen werd<br />

eenvoudig gesteld buiten dienst der compagnie. Het<br />

scheelde weinig of Maetsuycker ware met dezelfde<br />

brieven van zijne hoogo bediening ontheven geworden.<br />

— De grijsaard, die niet had kunnen besluiten een<br />

zoo gewigtig ambt vrijwillig neder te leggen, beleefde<br />

het niet, dat op die wijze de afkeuring van de verrigtingen<br />

der hooge regering, van de zijde van heeren<br />

meesters, te Batavia kenbaar werd. Voor dat die orders<br />

aankwamen was hij overleden.<br />

Rijklof van Goens, de held van Ceylon en Malabar,<br />

sedert 1675 directeur-generaal, volgde Maetsuycker


ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 107<br />

op, en de held van Makasser, eerst sedert 1671 ge-<br />

woon raad van Indië, kwam in plaats van Van Goens.<br />

De groote veranderingen in de hooge regering, welke<br />

de orders van den 17 van Wijnmaand 1677 aanbrag-<br />

ten, waren oorzaak van die bevordering van Speel-<br />

man. Ook trad te dier gelegenheid als buitengewoon<br />

raad van Indië op een man , destijds reeds voor de<br />

derdemaal opperhoofd op Dezima, die ook onder de<br />

bekwaamste mannen van dat tijdvak moet gerang-<br />

schikt worden, Johannes Camphuys namelijk, die<br />

van toen af zeer spoedig tot de hoogste waardigheid<br />

is opgeklommen.


ACHTTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Oorlog legen Engeland in 1665 en ondersleuning in schepen door de<br />

O. I. maatschappij tegenover eene vernieuwing van het octrooi tot<br />

het einde van 1700. Anticipatie-penningen in 1668. 1672. De<br />

O. I. maatschappij ondersteunt Holland en Zeeland. Het maatschappelijk<br />

kapitaal. Vernieuwing van het octrooi tot 1740 voor<br />

3 milj. guld. in 1C9G. Toestand der O. I. maatschappij op het<br />

einde der 17 eeuw. Uitdeelingen in obligatien rentende 4%. Vergelijking<br />

der uitdeelingen. Schuldenlast van ongeveer 110 ton gouds.<br />

Oorzaken van verval in Indië : de vrede met Spanje, het monopolie<br />

in kruidnagelen, muskaatnoten, foelie en kaneel; veelvuldige gezantschappen;<br />

meer nog de geringe lezoldingen en daardoor veroorzaakte<br />

stille winsten, particuliere handel, ontrouw en knevelarij.<br />

Voorbeelden van ontrouw.<br />

De oorlog waarin de republiek in het jaar 1664<br />

met Engeland gewikkeld geraakte , bleef niet zonder<br />

invloed op de Oostindische maatschappij, minder in<br />

Indië dan wel in Europa. Nadat op de westkust van<br />

Afrika en in de koloniën der "Westindische maatschappij<br />

in Amerika, de Engelschen zonder oorlogsverklaring<br />

en dus als roovers gehandeld hadden, verklaarden<br />

de Algemeene Staten aan koning Karel II den<br />

oorlog op den 21 van Louwmaand 1665. Deze gebeurtenis<br />

, reeds sedert eenige weken voorzien zijnde,<br />

hadden II. H. M. het oog geslagen op de Oostindische<br />

maatschappij tot het bekomen van hulp. Aan het


ACHTTIENDE nOOFDSTUK. 109<br />

onderhandelen gegaan zijnde, verlangde de republiek<br />

van de compagnie ondersteuning in oorlogschepen, tot<br />

bestrijding van het als zeemogendheid steeds magtiger<br />

wordende Engeland. Men werd het met elkander<br />

eens dat de maatschappij twintig oorlogschepen en<br />

fregatten aan den lande zou leveren en die onderhouden<br />

, zoo lang de tegenwoordige oorlog duurde.<br />

Daarentegen verleenden H. H. M. eene verlenging van<br />

het octrooi tot aan het einde van het jaar 1700.<br />

Geene nieuwe bepalingen werden in het octrooi opgenomen<br />

en het werd verleend op den 17 van Sprokkelmaand<br />

1665. Thans, maar onder geheel andere<br />

omstandigheden dan de vorige reis, werd het octrooi<br />

vernieuwd, zeven jaren voor het was afgeloopen, en<br />

verleend voor eenen tijd van 29 jaren. Het bestaan<br />

der maatschappij was dus eensklaps voor een aantal<br />

jaren verzekerd.<br />

Aan het vaderland was door de maatschappij eene<br />

gewigtige dienst bewezen , eene dienst voor welke zij<br />

zich wezenlijke opofferingen had te getroosten. Het<br />

is met der daad sedert dien tijd dat door de kamers<br />

schulden gemaakt zijn en obligatien of schuldbrieven<br />

zijn uitgegeven, waarvan rente moest worden betaald<br />

(*). — Daarmede begeeft eene vennootschap,<br />

moge ze ook nog zoo vermogend zijn, zich op eene<br />

gladde baan , waarop men ligt gevaar loopt te struikelen.<br />

— Met het in dier voege ontstane geldgebrek<br />

bij de onderscheidene kamers staat waarschijnlijk in<br />

verband het ligten van zoogenoemde anticipatie-pen-<br />

(*) De kamer Amsterdam heeft schuldbrieven of rentebrieven<br />

nitgegeven in Sprokkelmaand, Bloeimaand en Hooimaand 1664.<br />

Waarschijnlijk met liet oog op do te verleenen hulp.


110 ACHTTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ningen, bij »de kameren om geld benoodigd zijnde."<br />

Aan de kooplieden werd vergund voor zoodanige gelden<br />

in te schrijven, zoodra de schepen waren binnengekomen<br />

, ten einde die binnen den tijd van acht<br />

dagen, na den verkoop der goederen, tegen de kooppenningen<br />

te verrekenen en af te schrijven. Men<br />

vindt daarvan melding voor het eerst onder den 17 van<br />

Oogstmaand 1668, met bepaling dat zij, die anticipatie-penningen<br />

hebben gestort, bij de afschrijving zullen<br />

genieten 4 ten honderd rente, ingevalle zij geene<br />

specerijen enz. hebben gekocht, doch 6 ten honderd<br />

wanneer zij als koopers staan aangeteekend. Bij<br />

schaarste van geld ziet men die rente verhoogen, zoo<br />

als een besluit van de kamer van 17 van den 16 van<br />

Bloeimaand 1673 bewijst, waarbij de kamers gemagtigd<br />

werden de rente van 6 tot 8 ten honderd te<br />

verhoogen en die van 4 tot 6.<br />

Destijds was voorzeker het geld schaars en de<br />

rente hoog, want de maatschappij zocht gelden op te<br />

nemen niet enkel tot eene rente van acht maar zelfs<br />

van tien ten honderd. Maar ook, hoe hagchelijk stond<br />

het geschapen met het dierbare vaderland ! Of scheen<br />

het niet reddeloos verloren toen koning Lodewijk XIV<br />

te Utrecht zijn hoofdkwartier opsloeg!<br />

In Zomermaand 1672 stond het veeg met Nederland,<br />

dat nog zoo kort geleden, door de overwinninote<br />

Chatham, Engelands hoofdstad bedreigd had en<br />

door de Bredasche vrede aan dien glorierijken oorlog<br />

op den 31 van Hooimaand 1667 een einde had gemaakt.<br />

In Zomermaand 1672 werden onze kusten door<br />

eene Engelsch-Fransche vloot bedreigd ; en, hetgeen<br />

nog erger was, de Franschen zaten in het hart van


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Ill<br />

het land en waren meesters van Utrecht, Naarden en<br />

Woerden. Bijna was geheel Nederland in de magt<br />

zijner vijanden. Maar nu ook klonk het magtwoord<br />

van den Albestuurder : tot hiertoe en niet verder ! —<br />

Immers met Oranje aan het hoofd, waren er nog velen<br />

die niet versaagden, die niet wanhoopten aan de<br />

redding van het vaderland.<br />

De Staten van Holland en Zeeland openden op nieuw<br />

onderhandelingen met Bewindhebberen en verlangden<br />

om in dezen nood met eenige geldsommen te worden<br />

bijgesprongen. Dewijl toch alle kamers der maatschappij<br />

in die beide gewesten waren gezeteld, werden de<br />

zwarigheden, in de kamer van 17 geopperd, tot zwijgen<br />

gebragt èn door den hooggaanden nood èn dooide<br />

voorwaarde om voor het beloop der som obligation te<br />

geven, waarmede de Staten van Holland genoegen namen.<br />

In de vergadering van Holland kwam de zaak<br />

ter sprake in Herfstmaand 1672 en werd aldaar kennis<br />

gegeven »hoe de Oostindische compagnie in deze per-<br />

» plexe tijden den staat sal bijspringen met eene som<br />

»van twintig tonnen gouds;" zijnde een-derde van het<br />

geheele ingelegde kapitaal. Te dier vergadering werden<br />

bij die gelegenheid de vragen geopperd : » Zal<br />

» het zijn in comptanten of waarden ? Zal het zijn een<br />

» don-gratuit of eene leening, waarvan interest zal<br />

» moeten betaald worden ? " Men begreep echter dat<br />

die hulpe in comptanten niet geacht kon worden te<br />

zijn » ex modo obligationis," maar wel degelijk moest<br />

beschouwd worden te zijn » ex modo civilitatis et<br />

»necessitatis." Men eindigde derhalve met dankbaar<br />

die hulp aan te nemen , ofschoon enkele staatsieden<br />

er tegen stemden. — Toen die aangelegenheid door


112 ACHTTIENDE nOOFDSTUK.<br />

de belanghebbende gewesten ter generaliteit werd medegedeeld,<br />

beweerden de afgevaardigden van Vriesland<br />

en van Stad en Lande, dat die beide provinciën<br />

haar aandeel van de twee miljoen gulden moesten<br />

hebben, alzoo de generale O. I. compagnie niet was<br />

provinciaal, maar door de gezamenlijke bondgenooten<br />

opgerigt en door H. H. M. geoctroijeerd. Deze tegenstand<br />

had nogtans geene gevolo-en.<br />

Geld te bekomen was moeijelijk en slechts mogelijk<br />

tegen hooge rente. Evenwel duurde het niet lang of<br />

die schuld werd gekweten, althans van de schouderen<br />

der maatschappij afgetild. Te midden van den hoogst<br />

benaauwden tijd had zij in Hooïmaand 1672 eene uitdeeling<br />

van 15 ten honderd gedaan, en deed daarop<br />

in Zomermaand 1673 eene uitdeeling„van 33'/3 «/,<br />

doch in obligatien ten laste van de provincie Holland.<br />

Daarmede waren de twintig ton gouds afbetaald en<br />

de hulpe, hoe welkom ook, was slechts geweest een<br />

oogenblikkelijke bijstand in het barnen van het gevaar.<br />

Op het einde van het jaar 1692 werd door Bewindhebberen<br />

goedgevonden het kapitaal of de oorspronkelijke<br />

uitgave tot eene meer ronde som te brengen<br />

dan tot daartoe het geval geweest was. Hetzij dat,<br />

ingevolge Van Meteren en Valentijn ( # ), het bijeengebragte<br />

kapitaal circa ƒ 6.60O.OO0, hebbe bedragen<br />

, dan wel 64 ton gouds en nagenoeg vijftigduizend<br />

gulden, het werd thans gebragt op ƒ 6.440.200,<br />

en daarop is het in aandeden verdeelde kapitaal ten<br />

einde toe en tot op de vernietiging der compagnie<br />

gebleven.<br />

(*) Zie hiervorcn D. I, bl. 93.


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 113<br />

Sedert 1689 bevond zich het Gemeenebest op nieuw<br />

in eenen oorlog tegen Frankrijk gewikkeld, doch deze<br />

reis had het Engeland niet tegen zich over, maar<br />

wel nevens zich, daar de stadhouder Willem III nu<br />

al eenige maanden als koning de Engelsche troon<br />

had beklommen. Die oorlog, waaraan door de vrede<br />

van Rijswijk den 20 van Herfstmaand 1697 een einde<br />

werd gemaakt, was voor het Gemeenebest zeer kostbaar.<br />

Uit dien hoofde werd, aireede in het jaar 1693<br />

de vernieuwing van het octrooi der O. I. maatschappij<br />

bij de vergadering der staten-generaal op het tapijt<br />

gebragt, en de onderhandelingen met de kamer van<br />

17 aangevangen. Het liep echter aan tot den 5 van<br />

Lentemaand 1696 alvorens het octrooi tot stand kwam,<br />

dat evenmin als het vorige tot eenige bijzonderheden<br />

afdaalde en eene eenvoudige verlenging inhield »tot<br />

»het jaar 1740 incluis." — Er werden echter eenige<br />

onderhandsche bepalingen gemaakt, als dat op verzoek<br />

van den stadhouder in de kamer Zeeland en in<br />

die van het Noorderkwartier een lid uit de ridderschap<br />

dier gewesten als Bewindhebber werd toegelaten.<br />

— Van groot gewigt was de voorwaarde, dat de<br />

maatschappij voor dat octrooi van veertig jaren eene<br />

som van 30 ton gouds, in eenige termijnen, zou<br />

hebben te betalen. Hieraan werd voldaan, en de verschillende<br />

kamers namen te dien einde in 1696, 1697<br />

en 1698 gelden op, welke ze thans tot eene rente<br />

van 3'/2 ten honderd konden bekomen. Zoo groot<br />

was het verschil in het algemeene vertrouwen, en<br />

zoo groot was dien ten gevolge de ruimte van het<br />

geld !<br />

II. 8


114 ACHTTIENDE nOOFDSTUIC.<br />

Wij achten het alhier de plaats om na te gaan<br />

welke de wezenlijke toestand was van de maatschappij<br />

op het einde der 17" eeuw. Daartoe de inkoopsprijzen<br />

der retouren na te gaan, en de prijzen welke zij bij<br />

verkoop hebben opgeleverd zou, om juiste uitkomsten<br />

op te leveren, tot zoo uitvoerige becijferingen leiden,<br />

dat, al waren wij daartoe in staat, wij den lezer<br />

daarmede zouden rekenen ondienst te doen. De slotsommen<br />

der vierjarige rekeningen op te geven achten<br />

wij evenmin geschikt om tot ons doel te geraken.<br />

Zoo als de inkomsten en uitgaven in Indië gevallen,<br />

zijn opgeteekend (*), komt men almede tot eene slotsom<br />

die geene voldoende uitkomsten schenkt, dewijl<br />

tot de tijd, waartoe wij thans genaderd zijn, een<br />

overschot van niet minder dan veertig mi]joe„ gUlde„<br />

wordt opgegeven. Een' anderen weg zullen wij derhalve<br />

inslaan.<br />

Men heeft gezien dat de equipage of uitrusting on<br />

het onderhoud van een zeker getal oorlogschepen^ tot<br />

ondersteuning van den staat, in 1665 de eerste aanleiding<br />

schijnt te zijn geweest voor de maatschappij,<br />

om door de uitgifte van obligatien zich geld te verschaffen.<br />

Die weg eenmaal ingeslagen zijnde en zelfs<br />

in 1673 aan de aandeelhouders, in plaats van eene<br />

uitdeeling i„ geld of specerijen als gewoonlijk, obligatien<br />

ten laste van de thesaurie der provincie Holland<br />

hebbende toebedeeld, begreep men dien weg<br />

verder te kunnen bewandelen, toen de geldschaarste<br />

(*) Men vindt vele van die berekeningen in FR. 8 U M L D ,<br />

Geschieht» des Holländischen Kblonialwescns in Ostindien, Her Th<br />

Ook onder den titel van : ru. BAWJ>, Allgemeine Kolonialge-<br />

»chichte des neueren Europas. Vierter Band.


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 115<br />

de maatschappij had gedwongen de aandeelhouders<br />

gedurende vijf jaren zonder uitdeeling te laten. De<br />

toestand van Bewindhebberen was voorzeker verre van<br />

aangenaam, toen ze in het najaar van 1678 besloten,<br />

op den 1 van Louwmaand 1679, eene uitdeeling te<br />

doen in obligatien rente 4 ten honderd, onder verband<br />

dat de betaling daarvan niet opgevorderd kon<br />

worden. Gelijke uitdeeling volgde in de eerstkomende<br />

driejaren, zoodat toen op den 1 van Hooimaand 1682<br />

in obligatien rentende 4%, 33 ! /3 ten honderd op ieder<br />

aandeel werd uitgedeeld, de aandeelhouders sedert<br />

den 1 van Louwmaand 1679 niet minder dan 93 1 / %<br />

op ieder aandeel hadden ontvangen. Gewis eene zeer<br />

aanzienlijke uitdeeling, den participanten hoogst welkom.<br />

Oppervlakkig zou zulks moeten doen vermoeden,<br />

dat de toestand der maatschappij destijds zeer<br />

bloeijend was (*). Gaat men daarbij na dat de veilingen<br />

der maatschappij in 1664, 1665 en 1670 telkens<br />

meer clan tien miljoen gulden hadden bedragen,<br />

terwijl ze in 1671, 1672 en 1676 te zamen meer dan<br />

achtendertig miljoen beliepen, en ze over het geheel<br />

genomen tusschen 1664 en 1682 nimmer minder waren<br />

dan 63 ton gouds, het jaar 1673 alleen uitgezonderd,<br />

dan ongetwijfeld is men geneigd uit te roe.<br />

pen: de bloei der maatschappij is verbazend!<br />

Zullen echter de uitdeelingen als een' maatstaf van<br />

den meerderen of minderen bloei gelden, dan luidt<br />

het vreemd, dat het juist is in dezen tijd, in welken<br />

onderscheidene jaren zijn aan te wijzen dat er geene<br />

(*) VAN KAMPEN spreekt in dien geest D. II, bl. 199, en haalt<br />

daartoe aan de IJollandsche Mercurius van 1C63 eu 1664.<br />

8 K


116 ACnïTIENDE HOOFDSTUK.<br />

uitdeelingen hebben plaats gegrepen, alsmede dat die<br />

uitdeelingen zijn geschied in onopeischbare obligation<br />

ten laste der maatschappij, waardoor derhalve een<br />

voortdurende schuldenlast werd daargesteld. Geene<br />

uitdeeling geschiedde in 1664, 1666, 1667, 1674,<br />

1675, 1677, 1678, 1683 en 1684, terwijl de uitdeeling<br />

in obligatien plaats had in 1679, 1680, 1681,<br />

1682, 1697 en 1698, zoodat in de laatste 37 jaren<br />

der 17 e eeuw niet minder dan 15 jaren voorbijgingen,<br />

zonder dat wezenlijke waarde in geld of specerijen<br />

aan de participanten werd uitgedeeld. Somt men<br />

evenwel al de uitdeelingen op, welke gedurende dat<br />

tijdvak in geld zijn gedaan, dan verkrijgt men de<br />

aanzienlijke jaarHjksche rente van 15 ten honderd.<br />

Voegt men er bij het ontvangene in obligatien als<br />

geldswaarde, dan wordt het nagenoeg 20 ten honderd<br />

's jaars dooreen genomen, De uitdeelingen in dit tijdvak<br />

aan de algemeene participanten gedaan zijn derhalve<br />

zeer aanzienlijk. Jammer echter is het dat er<br />

geene vergelijking mogelijk is met de uitdeelingen<br />

gedaan gedurende de eerste helft der 17° eeuw. Immers<br />

zijn ze toen meermalen gedaan in nagelen.<br />

Veelal wordt de waarde geschat op tachtig stuivers<br />

het pond, doch ook (b. v. in Slagtmaand 1641) wordt<br />

wel eens vijftig stuivers opgegeven als de prijs waartoe<br />

ze den aandeelhouders worden toegerekend.<br />

Gaat men dit alles na, clan moet het besluit worden<br />

opgemaakt dat, in weerwil der jaren waarin geene<br />

uitdcelingen hebben plaats gehad, de 37 laatste jaren<br />

der 17° eeuw, niettegenstaande de hagchelijke tijden<br />

welke men had doorleefd, voordeelig voor de aandeelhouders<br />

waren geweest. Een maatstaf voor het


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 117<br />

meerdere of mindere der uitdeelingen vindt men niet.<br />

Het schijnt zelfs dat ze geheel willekeurig is geweest,<br />

en dat wijl de BeAvindhebbers zelven als aandeelhouders<br />

er groot belang bij hadden, men er enkel op<br />

bedacht is geweest om aanzienlijke uitdeelingen te doen.<br />

Als onbetwistbaar is te beschouwen dat het hoofere<br />

of lagere cijfer der uitdeelingen geenszins kan aangenomen<br />

worden als een maatstaf van den voorspoed of<br />

onspoed der maatschappij.<br />

Het is voorzeker een treurig verschijnsel te ontwaren,<br />

dat in eenen tijd waarin de maatschappij schulden<br />

op schulden stapelt, men uitdeelingen doet als<br />

verkeerde ze in grooten staat van bloei. Moet men<br />

hieruit niet opmaken dat Bewindhebberen slechts dachten<br />

aan groote voordeden voor zich en hunne medeparticipanten,<br />

en om tevens buiten af den schijn aan<br />

te nemen, als genoot de Nederlandsche O. I. maatschappij<br />

een' benijdenswaardigen voorspoed.<br />

Waarschijnlijk was de maatschappij door het aanzienlijke<br />

beloop der retouren in 1696, 1697 en 1698<br />

gesteund geworden tot de betaling van de dertig ton<br />

gouds voor de vernieuwing van het octrooi vereischt,<br />

dewijl de veilingen in die drie jaren ongeveer 430<br />

ton gouds hadden opgeleverd. Althans toen in 1699<br />

de recepissen in obligatien werden omgewisseld, was<br />

er nog geen negentien ton gouds opgenomen. De<br />

kamer Rotterdam komt in dat cijfer slechts voor met<br />

de onbeduidende som van ƒ 1800, en de kamer Hoorn<br />

voor ƒ 51.600. Bij die kamers was derhalve de behoefte<br />

het geringste.<br />

Boven die som , in het geheel ƒ 1.874.907 bedra-<br />

gende, beliep de schuld door de raaatscliappij tot


118 ACHTTIENDE» HOOFDSTUK.<br />

daartoe aangegaan eene som van ƒ 4.603.254, en die<br />

der verschillende kamers (*) te zamen ƒ 4.488.340-13<br />

Bij elkander getrokken was de schuld der maatschappij<br />

en der kamers niet minder dan ƒ 9.091.590-13, of<br />

ongeveer anderhalfmaal het oorspronkelijk ingelegde<br />

kapitaal, waarvan jaarlijks ruim ƒ 363.000 aan rente<br />

moest worden afgedragen. — Met zoodanige schuldenlast<br />

ging de maatschappij de 18° eeuw in.<br />

Was het verstandig, was het koopmanswijsheid,<br />

om o-ebukt onder zoo zware schuld steeds ruime uitdeelingen<br />

te doen? Hoe gemakkelijk ware het geweest<br />

om, bij de hoogstaanzienlijke en steeds vermeerderende<br />

opbrengst der jaarlijksche veilingen , in plaats<br />

van 25 ten honderd, slechts de helft uit te deelen en<br />

de wederhelft te gebruiken tot delging van schuid !<br />

Ware tot die aflossing , gedurende do eerste zestien<br />

jaren der 18 eeuw, niet meer gebruikt dan 10%<br />

's jaars, dan ware de gelieele schuld afgelost geweest<br />

en er bleef nog eene uitdeeling van 15 ten honderd<br />

mogelijk. In stede daarvan deelde men jaarlijks<br />

meestal 25% uit, in 1713 was de uitdeeling 30%, in<br />

het volgende jaar 33'/3, en daarop volgden zes jaren<br />

dat 40 ten honderd uitgedeeld werd. — Hoe schromelijk<br />

verwaarloosden Bewindhebberen de belangen<br />

hun toevertrouwd ! Door z<strong>org</strong>eloos de aflossing van<br />

schulden tot meer gunstige tijden uit te stellen, ofschoon<br />

die aflossing niet zwaar behoefde te vallen,<br />

berokkenden zij aan latere tijden groote rampen.<br />

(*) De schulden dor kamers waren : Amsterdam ƒ 3.045.697-10;<br />

Zeeland j 29.374 ; Delft ƒ 257.900 ; Rotterdam ƒ 126.050 ; Hoorn<br />

ƒ 272.400 en Enlthuizen ƒ 156.918.


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 119<br />

Ofschoon de boom in prachtigen bladerendos daar<br />

stond en heerlijke vruchten opleverde, waren er kiemen<br />

van verderf aanwezig, welke den trotschen woudbewoner,<br />

door een ieder met bewondering aangestaard,<br />

met ondergang, althans met langdurige kwijning dreigden.<br />

Was dat in Europa het geval, niet minder was<br />

dit in Indie eene waarheid. Reeds is door ons aangemerkt<br />

(alhier bl. 11) dat de vrede met Spanje in<br />

1648 nadeelig op de baten, in Indië te behalen, zou<br />

werken. Maar er was meer. Wel scheen het monopolie<br />

in kruidnagelen, muskaatnooten, foelie en kaneel<br />

op den duur onmetelijke rijkdommen te moeten afwerpen;<br />

— doch men vergeté niet hoe vele kosten het<br />

handhaven van dat monopolie vereischte. Welke opofferingen<br />

had het verkrijgen van dat monopolie gekost<br />

! De jaargelden aan de sultans van Ternate en<br />

Tidor alsmede aan hunne grooten; de uitroeijingstogten<br />

welke van tijd tot tijd moesten herhaald worden ;<br />

de menigte forten, redouten en blokhuizen tot handhaving<br />

van het monopolie opgerigt, zoodat men enkel<br />

op Amboina en de drie Uliaser-eilanden vijfentwintig<br />

telde, welke eene bezetting van vijfhonderd tot zeshonderd<br />

man vorderden. Groote uitgaven ono-etwijfeld<br />

, waarbij nog te voegen is dat het bezit van Makasser<br />

als onmisbaar tot handhaving van het monopoliestelsel<br />

werd beschouwd, zijnde, zoo als men zeide,<br />

de sleutel van de Molukken. — Het schijnt bovendien<br />

dat men noodig oordeelde door het zenden van kostbare<br />

gezantschappen , het aanzien der maatschappij to<br />

moeten handhaven, en pogingen te moeten doen om<br />

den reeds verkregen invloed uit te breiden of te bestendigen.<br />

Kostbare intogten hielden die ambassa-


120 ACHTTIENDE HOOFDSTUK.<br />

deurs, en ovcrkostbare geschenken deelden zij met<br />

kwistige hand uit. Wat hebben niet de gezantschappen<br />

naar Sina, den Mogol en Perzië, in de laatste<br />

dertig tot veertig jaren der 17° eeuw, tonnen schats<br />

verslonden ! En welke blijvende voordeelen verwierf<br />

men ten prijze van al die weidsche vertooning? e<br />

zending naar het hof van Golkonda in 1671 kostte<br />

nagenoeg een ton schats, en hoe luttel waren de<br />

vruchten !<br />

Al deze zaken sleepten hoogst aanzienlijke sommen<br />

weg, on toch maakten ze nog geenszins uit de eigenlijke<br />

kanker die aan de welvaart der maatschappij in<br />

Iridic knaagde, welke, werd ze niet uitgeroeid, onherroepelijk<br />

den ondergang der maatschappij moest<br />

veroorzaken. Wij bedoelen — men weet het bereids —<br />

de geringe wettige bezoldingen van hooge zoowel als<br />

van dagere ambtenaren , welke bovendien nog maar<br />

ten deelo in Indië werden uitbetaald ; waarbij kwam<br />

dat, na jaren lange getrouwe diensten, geen pensioen<br />

of eereloon den ambtenaar der maatschappij voor armoede<br />

vrijwaarde. Regtvaardigde die onbillijkheid de<br />

stille winsten ten koste der maatschappij of der ingezetenen<br />

verkregen , of de particuliere handelsondernemingen<br />

in geenen deele — tot verzachting bij de<br />

veroordeeling der schuldigen vermogten die omstandigheden<br />

gewis bij te dragen,<br />

»Gepermitteerde" winsten of voordeelen genoot iedereen<br />

; natuurlijk waren zij, die aan het hoofd stonden,<br />

het ruimste daarmede bedeeld. Immers zoude<br />

het, bij de betrekkelijk geringe bezolding van den Algemcenen<br />

Landvoogd, zonder buitengewone verdiensten,<br />

aan Van Diemen onmogelijk zijn geweest uit eigen


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 121<br />

middelen eene kerk te bouwen. Hoe ware het doenlijk<br />

dat Camphuys door zijne tijdgenooten , even als<br />

Van Diemen wegens zijne eerlijkheid geroemd, een<br />

zoo aanzienlijk vermogen hadde kunnen nalaten ! Het<br />

ware intusschen beter geweest dat, in plaatse van<br />

alzoodanige gepermitteerde winsten en de verstrekkingen<br />

van leeftocht, wijnen , bieren en dergelijke uit<br />

's compagnies pakhuizen, de wettige bezoldingen aanmerkelijk<br />

waren verhoogd geworden, doch daarentegen<br />

alle buitengewone winsten niet alleen strengelijk<br />

verboden, maar ook daartegen op het scherpste ware<br />

gewaakt en de schuldigen voorbeeldig gestraft. Zoo<br />

als het nu ging duurden de geregtelijke onderzoekingen<br />

soms jaren lang, zoodat de veroordeeling<br />

dreigend als het zwaard van Damocles den schuldigen<br />

boven het hoofd bleef hangen, zonder hem te treffen.<br />

Het gebeurde dan ook dat de ontrouwe ambtenaren,<br />

eenmaal achterhaald wordende, door de vervolging<br />

te doen rekken, zich met straffeloosheid vleiden en<br />

niet zelden ten laatste zich over straffeloosheid te<br />

verheugen hadden.<br />

Winsten behaald door ontrouw jegens de maatschappij<br />

of door afpersing van den landzaat was de ware<br />

kanker. Ze werd vaak openlijk gedreven (*) en die<br />

(*) Men zie A, BOGAERTS , Historische Reizen, door hem zelven<br />

uitgegeven in 1711. Hij schroomt niet op bl. 125 te zeggen:<br />

„ Ons kwam de Waterfiskaal volgens een aloude gewoonte aan<br />

boord bezoeken , om 't belang der maatschappij tegen den verboden<br />

handel barer dienaren te behartigen, een zaak die thans maar om<br />

de sleur gedaan werd, overmits het goud die kracht schijnt in te<br />

hebben van 't gezigt mot eene wolk van duisteniisse t'overtrekken ;<br />

alzoo ik wol gezien heb, dat mon in zijn bijzijn monsterde , en<br />

ten dien stonde eene menigte van peper opontlijk inscheepte, om<br />

die in Bengale ten nadeelc der maatschappij te vermangelon, zonder<br />

dat zijne oogon, hoe doordringende ook, zulks zien konden."


122 ACHTTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ontrouw had eene verregaande hoogte bereikt. Ze<br />

bleek onder anderen bij de weelde , waaraan te huis<br />

gevaren compagniesdienaren zich in Nederland overgaven.<br />

In het schaamteloos ten toon spreiden van<br />

zoodanige weelde is eene der voorname redenen te<br />

zoeken van de uitzending van den commissaris-generaal<br />

Reede van Drakestein naar de west van Indië. —<br />

Eenige voorbeelden mogen tot opheldering strekken.<br />

Men verhaalt dat de fiskaal Van der Straaten in Bengale,<br />

die nog geen vier jaren dat ambt had waargenomen<br />

, toen hij in 1709 stierf, niet minder dan driemaal<br />

honderdduizend rijksdaalders naliet, grootendeels<br />

in de bediening van dat ambt bijeengeschraapt. —<br />

Bij de afscheping van lijnwaten schroomden de ambtenaren<br />

in Bengale niet, öf geheele stukken lijnwaat<br />

bij honderde stukken achter te houden, öf ten aanzien<br />

van de ellemaat grove ontrouw te plegen. Niet altijd<br />

werd zulks ontdekt, doch ingevalle van ontdekking<br />

moesten allen, die geacht konden worden in de ontrouwe<br />

handeling betrokken te zijn, bijdragen tot de<br />

vergoeding, berekend tegen den inkoopsprijs, en zulks<br />

in verhouding tot de betrekking door hen bekleed,<br />

onverschillig of zij al of niet tot de schuldigen behoorden.<br />

Zoo kwam in 1702 aan den dag dat ruim 3000<br />

stukken katoene lijnwaten, op de bezending uit Bengale<br />

in Nederland aangebragt, te kort kwamen. —<br />

Over even schandelijke praktijken bij de afscheping<br />

van specerijen is bereids vroeger gesproken. Omstreeks<br />

denzelfden tijd , althans niet later is het, dat de inkomsten<br />

van een gouverneur van Amboina op veertigduizend<br />

rijksdaalders in het jaar begroot worden. En<br />

in dienzelfden tijd konde zoodanig ambtenaar, van zijn


ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 123<br />

gouvernement te Batavia teruggekomen, te dier hoofdplaatse<br />

op eene gepaste wijze van ƒ 3000 'sjaars<br />

léven. — Bijna ongeloofelijk is het wat van Ceylons gouverneur<br />

Versluys wordt medegedeeld. Zijne inkomsten<br />

worden opgegeven ruim Rx. 200.000 'sjaars te hebben<br />

bedragen. Bovendien zou hij nog jaarlijks minstens<br />

Rx. 80.000 van de ambtenaren en ingezetenen van dat<br />

gouvernement, onder den naam van geschenken, hebben<br />

afgeperst. — Is zoodanige schraapzucht niet hemeltergend.<br />

Kan het verwondering baren wanneer ondergeschikte<br />

ambtenaren, op hunne beurt, langs even<br />

schandelijke wegen zich verrijken !<br />

Hoe bloeijend overigens de welvaart van de compagnie<br />

mögt wezen; tegen zoodanige kanker was geen<br />

ligchaam hoe gezond, hoe krachtvol ook, bestand. —<br />

Indien men zich bij al die oorzaken van verval, bij<br />

al die kiemen van ontbinding, over iets te verwonderen<br />

hebbe — dan is het, dat in weerwil daarvan de<br />

algemeene Nederlandsche Oostindische maatschappij,<br />

in schijnbaar weligen bloei — als toegerust met mannelijke<br />

kracht en den blos der gezondheid op de kaken<br />

— aan dat verderf, dat zijne ingewanden doorknaagde,<br />

nog zoo lange weerstand hoeft kunnen bieden<br />

, dat nog een zoo lang leven aan dat brooze en<br />

vooze ligchaam is gegund geweest.


NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Krain Glisson in Java's oosthoek. Poleman tegen hem uitgezonden.<br />

Taroena Djaja in opstand tegen den Keizer. Speelman Veldheer,<br />

ondersteund door Radja Palakka ; hij sluit een gunstig verdrag<br />

met den Keizer d. 28 v. Sprokkelm. 1677. Taroena Djaja uit<br />

Soerabaya verdreven; wijkt naar Kedirie, en valt in het Rijk.<br />

De Keizer vingt en sterft, opgevolgd door zijn zoon. Rij hel<br />

overlijden van Maetsuyeker loordt V. Goens Gouverneur-Generaal<br />

en Speelman Directeur-Generaal. Hardt vervolgt Taroena Djaja.<br />

Kedirie ingenomen. De keizerlijke kroon en andere kostbaarheden<br />

in 's overwinnaars handen. De Soesoehoenan door Surdt te Kedirie<br />

gekroond. Poleman Bevelhebber ; Coeper volgt hem op. Kakaper<br />

ingenomen. Moed van Palakka. Sloot vermeestert Karta<br />

Soera. Taroena Djaja door Jonker gevangen gemaakt den 25 van<br />

Winterm. 1679. Tangerang Poeger. Cheribon onderwerpt zich.<br />

Bantam. Sultan Agong en Sultan Hadji. De Gouv.-Gen. Tan<br />

Goens neemt zijn ontslag, Slagtm. 1681; opgevolgd door Speelman.<br />

Sultan Agong zoekt het bewind aan zijn' zoon te ontwringen.<br />

II. L. Kardeel en J. J. De Roy. Sultan Hadji bijgestaan<br />

door de Compagnie. De jonge Sultan blijft overwinnaar ; Sultan<br />

Agong gevangen, sterft te Batavia. — Moeijelijkheden met Engeland<br />

over het gebeurde te Bantam. Geruchten van oorlog met<br />

Engeland. De Engelsche O. I. Maatschappij maakt zich meester<br />

van Eenkoele en Batang-Kapas. Ondersteuning van Sultan Hadji<br />

op Borneo. Aardbevingen op Banda. Verraad van den Sultan<br />

van Ternate, tijdig ontdekt en verijdeld; hij wordt als gevangene<br />

naar Batavia gevoerd. De Gouv.-Gen. Speelman sterft den W van<br />

Louiom. 1684.<br />

De wreede vorst, die over het grootste gedeelte<br />

van Java heerschte, die evenzeer door ongebondenheid<br />

als door verregaanden argwaan zich had onderscheiden<br />

, was in 1670 overleden en opgevolgd door


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 125<br />

zijnen zoon Aria Mataram. Deze was te zeer doordrongen<br />

van den verzwakten staat van het gezag<br />

door hem aanvaard, om niet de vriendschap dei-<br />

Nederlanders te zoeken. Het duurde geenszins lang<br />

of hij had hunne hulp noodig.<br />

Een prins — Krain Glisson — tot het rijk van<br />

Makasser behoorende , die zich op vrijbuiten toegelegd<br />

had, was met een aantal slecht volk en woeigeesten<br />

in den oosthoek van Java geland, zocht<br />

zich daar te nestelen, en kwelde de ingezetenen<br />

door plunderen en branden. Hierdoor werd zijn<br />

aanhang dagelijks grooter en de Soesoehoenan gevoelde<br />

zich niet in staat, die rooverbenden het land<br />

te doen ruimen. De hulp van de hooge regering<br />

te Batavia werd door hem ingeroepen ; dien ten<br />

gevolge werd de dappere Poleman met eenige schepen<br />

naar den oosthoek gezonden. Zijne landing<br />

ondervond geene zwarigheid ; hij wierp eene verschansing<br />

op, en behaalde belangrijke voordeelen op<br />

de Makassaren. Hij had echter met een' wilden hoop<br />

te doen en het kostte hem vrij wat volks.<br />

Intusschen kreeg de keizer elders behoefte aan<br />

uieer afdoende hulp. Een Javaansch prins, van<br />

's keizers maagschap en diens leenman als prins van<br />

Madoera , had de vaan des oproers opgestoken, en<br />

van zijnen schoonvader een Mohammedaansch priester<br />

geholpen, maakte hij zoo groote vorderingen,<br />

dat hij al de havens der Noordkust van Java, welke<br />

tot het rijk van Mataram behoorden, in zijne magt<br />

kreeg. Zoo stonden do zaken in 1676, en de Gouverneur-Generaal<br />

vermögt zulks niet onvcrschillio- toe<br />

te zien. üaadzaam werd geoordeeld om den held


12G NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

van Makasser tot veldheer te benoemen , ten einde<br />

de rijzende magt van Taroena Djaja te stuiten en<br />

te bedwingen. Er was nog eene reden om Speelman<br />

aan het hoofd dier krijgsmagt te plaatsen. Batavia<br />

was op dat pas opgevuld met vreemd krijgsvolk,<br />

daarheen gekomen met de vorsten van het zuiden<br />

van Celebes , die in den onlangs geëindigden oorlog<br />

het grootste aandeel gehad hadden. Eadja Palakka<br />

was naar Batavia gekomen met een gevolg van<br />

ongeveer 4000 gewapenden ; de Sultan van Goach<br />

insgelijks en was op zijne beurt verzeld van onderscheiden<br />

honderden manschappen ; beide kwamen om<br />

door den Grooten Heer (Toewan Besaar) de verschillen<br />

, welke op nieuw tusschen hen gerezen waren<br />

, door zijne uitspraak te zien vereffenen. Dat<br />

groote getal vreemdelingen gaf aanleiding tot achterdocht,<br />

althans tot bez<strong>org</strong>dheid. Dezen te Batavia<br />

te laten , terwijl men zich van eigen krijgsvolk ontblootte<br />

om dat naar het oorlogstooneel te zenden ,<br />

zou hoogst onvoorzigtig geweest zijn, — en aan<br />

den anderen kant zou het zwakheid verraden, toonde<br />

men het geringste wantrouwen. Wanneer aan Speelman<br />

het beleid van den oorlog werd toevertrouwd,<br />

dan was het eene eere voor Makassaar zoo wel als<br />

voor Boeginees, deel aan den oorlog te nemen. Ook<br />

beschouwde het Eadja Palakka als eene roemrijke<br />

onderscheiding onder de vanen van den dapperen<br />

Speelman ten strijde te trekken. Daarmede geraakte<br />

Batavia ontslagen van eene strijdlustige menigte,<br />

wier onderhoud dagelijks aanzienlijke sommen kostte.<br />

In de laatste dagen van het jaar 1676 sloeg<br />

Speelman op weg, gevolgd door tal van uitgelezen


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 127<br />

bondgenooten. Hij slaagde spoedig om liet grootste<br />

deel van de noordkust weder aan het regtmatig gezag<br />

van den keizer te onderwerpen. Die gunstige gelegenheid<br />

verwaarloosde hij in genen deele, om voor<br />

beeren meesters daarvan partij te trekken. De keizer<br />

van zijn kant was dankbaar, en op den 28 van<br />

Sprokkelmaand 1677, werd te Japara een verdrag<br />

gesloten, waarbij aan de Hollanders vele nieuwe"<br />

voorregten werden verleend. Ook door des Soesoehoenans<br />

zoon werd het verdrag bekrachtigd. Voor<br />

oorlogskosten verbond zich de vorst te betalen<br />

Ex. 250.000 , en mögt de oorlog langer duren dan<br />

de eerstvolgende vijf maanden, dan zou hij Ex. 20.000<br />

's maands te goed doen. Tot onderpand dier schuld<br />

moeten strekken de inkomsten der havens van de<br />

noordkust van Krawang af tot in Java's oosthoek.<br />

In elk der drie eerste jaren zal de keizer, 3000<br />

last rijst te Batavia leveren; voorts tegen marktprijs<br />

jaarlijks 4000 last rijst. De keizer verbond zich<br />

geen Makassaren of Maleijers in zijne staten te zullen<br />

toelaten, dan de zulken welke van Nederlandsche<br />

passen zouden zijn voorzien. De Hollanders verkregen<br />

vrijdom van in- en uitgaande regten door het<br />

geheele rijk , en voorkeur in den handel boven andere<br />

natiën; het was hun gegund handelskantoren op te<br />

rigten, waar zij goedvonden en evenzeer hunne<br />

vijanden in al de havens van het rijk aan te tasten.<br />

Na het sluiten van een zoo voordeelig verbond,<br />

trok de Nederlandsche veldheer voorwaarts naar<br />

straat Madoera, waar omstreeks Taroena Djaja zijne<br />

hoofdmagt bijeen had getrokken. Soerabaya werd<br />

belegerd en vormeesterd, welke stad met meer clan


128 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

honderd stukken bewapend was. De muiteling ontkwam<br />

met een gedeelte zijner magt naar de binnen<br />

's lands gelegene en door hem versterkte stad Kediric.<br />

De Hollanders voor het oogenblik hunne aandacht<br />

bepalende bij de kustplaatsen ten noorden en ten<br />

zuiden van Soerabaya, gelukte het Taroena Djaja ,<br />

zijne sprookjes bij de bevolking van het binnenland<br />

ingang te doen vinden. Daardoor met zedelijke en<br />

stoffelijke magt gesterkt, drong hij met groote snelheid<br />

door tot in het hart van 's keizers land, overrompelde<br />

de hoofdstad, door den keizer lafhartioverlaten,<br />

en keerde beladen met rijken buit en met<br />

de keizerlijke rijkssieraden naar Kedirie terug. De<br />

Soesoehoenan stierf op zijne vlugt, op weg naar<br />

Tagal, niet zonder vermoeden van te zijn vergeven<br />

geworden, alhoewel de uitersten van lafhartigheid<br />

en wreedheid vaak bijeen gevonden worden, en het<br />

ligt mogelijk is, dat de schrik hem om het hart is<br />

geslagen en den lafhartige heeft gedood. De<br />

kroonprins, die zijn vader verzelde, door al die<br />

gebeurtenissen bijna moedeloos , had eene bijeenkomst<br />

met Speelman te Japara; hij werd door dezen als<br />

regtmatig opvolger erkend, en uitgeroepen als Soesoehoenan<br />

Hamangkoe Eat I Zonder de krachtige<br />

ondersteuning van de Compagnie zou zijne kans als<br />

opvolger tot den troon hopeloos hebben gestaan.<br />

Een rijk vol verwarring en verraad; aan de eene<br />

zijde, den door de laatste zege, opgeblazen Taroena<br />

Djaja, die nu aanspraak op den troon maakte, aan<br />

de andere zijde zijne broeders, die, ingevolge vo<strong>org</strong>egeven<br />

uiterste wil des vaders, eene verdeeling van<br />

het rijk eischten.


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 12'9<br />

Geen wonder dat de jonge vorst niet slechts de<br />

verdragen met zijnen vader gesloten, bevestigde,<br />

maar er bijvoegde eene uitbreiding der grenzen van<br />

Jakatra's of Batavia's gebied , met insluiting van het<br />

landschap Krawang tot aan de rivier Pamanoekan<br />

en van daar tot aan het zuider strand; nog kwam<br />

het gewest Samarang, als waarb<strong>org</strong> voor do oorlogskosten<br />

, bij voorraad onder het beheer der Compagnie,<br />

welke bovendien het regt verkreeg tot den<br />

handel in opium door het geheele rijk van Mataram.<br />

Naauwelijks was Hamangkoe Eat op den wankelenden<br />

troon gevestigd , of Speelman's tegenwoordigheid<br />

werd, in de eerste dagen van 1678, te Batavia<br />

gevorderd. Daar was , door het overlijden van<br />

Maetsuyckcr het generalaat in handen van Eijklof<br />

van Goens overgegaan, en Speelman zelf wachtte<br />

de betrekking van Directeur-Generaal, welke door<br />

Laurens Pit was geweigerd en die weldra bleek door<br />

Bewindhebbers voor Speelman te zijn bestemd geworden.<br />

Toen Taroena Djaja van een zoo heldhaftig tegenstander<br />

was bevrijd, won hij wederom grond en De<br />

Saint-Martin bleek niet tegen hem opgewassen te<br />

zijn. Antonie Hurdt, gewezen Gouverneur van Amboina,<br />

pas Raad van Indie geworden , werd aan het<br />

hoofd der troepen gesteld , en begon dadelijk meer<br />

veerkracht te ontwikkelen. Hij besloot de vijanden<br />

in de binnenlanden te vervolgen en Kedirie, waar<br />

des muiters hoofdmagt vereenigd was, en welke plaats<br />

onneembaar genoemd werd, aan te tasten. Die stad<br />

ligt aan de groote rivier, welke bij Soerabaija zich<br />

in zee ontlast. Na eene belegering van vijf dagen,<br />

II. ;><br />


130 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

werd deze sterkte vermeesterd. Een Javaansch prins,<br />

die groote dapperheid had aan den dag gelegd, sneuvelde<br />

op het oogenblik dat de zegevierende magt de<br />

stad binnendrong. Men had zich van weerszijden<br />

kloek gedragen, doch naar verhaald wordt lieten de<br />

hollandsche troepen zich door geldzucht verleiden om<br />

Taroena Djaja te laten ontsnappen. Groote geldsommen<br />

bij zich hebbende, zou hij die hebben prijs gegeven<br />

en daaraan zijn behoud te paard hebben te<br />

danken gehad. — De schatten in de veroverde stad<br />

den soldaat in handen gevallen, goud- en zilverstaven<br />

zoowel als gemunt geld, moeten de krijgslieden elkander<br />

bij hoeden vol hebben toegemeten, 's Keizers verlangen<br />

beperkte zich tot de rijkssieraden die door den<br />

Madurees uit 's vorsten verblijf geroofd waren. Die<br />

kostbaarheden werden den keizer uitgeleverd ; onder<br />

dezen bevond zich de kroon afkomstig van de vorsten<br />

van Madjapahit. (Een magtig rijk op Java , vóór de<br />

invoering van den Islam ; de magtige vorsten, veroveraars<br />

op Sumatra en Borneo, spreidden in hunne<br />

hoofdstad eene pracht van bouwkunst in tempelen en<br />

poorten ten toon die nog, waar de overblijfselen opgegraven<br />

worden, de bewondering gaande maken).<br />

Die kroon is fraai bewerkt van gedegen goud, met<br />

veel diamanten en paarlen versierd. Tot 's keizers<br />

spijt was de grootste steen , eene zeer kostbare diamant<br />

, verdwenen ; en de officier die door hem verdacht<br />

werd zich dezelve te hebben toegeëigend, ondervond<br />

later op verraderlijke wijze 's vorsten wraak (*).<br />

(*) Men vorhaalt dat die kroon van een' tamboer gevonden ,<br />

door dezen zijnen Hopman ter hand werd gesteld. De vinder bekwam<br />

tor belooning zijn ontslag uit de krijgsdienst met een ge-


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 131<br />

Weinige dagen na de vermeestering van Kedirio<br />

in Wintermaand 1678 werd aldaar, door den bevel-<br />

hebber van het leger, den Raad van India Hurdt,<br />

met veel plegtigheid de Soesoehoenan gekroond. Dit<br />

geschiedde in het rijksgebied waar de vorsten van<br />

Madjapahit hadden getroond, waar de Javaan gewoon<br />

is zijnen keizer als den grootsten vorst te beschouwen,<br />

als den gebieder van staat en kerk. Hoe was de<br />

magt van het rijk gezonken, dat een der blanke<br />

mannen uit het verre westen als overwinnaar te voor-<br />

schijn trad en zich aanmatigde den vorst te kroonen!<br />

Naauwelijks was het eene halve eeuw geleden, dat<br />

een der voorvaderen van Hamangkoe Eat het ligt<br />

had geoordeeld die blondharige en blaauwoogige vreem-<br />

delingen van Java te verdrijven : — en thans ! Hoe<br />

was de magt der Nederlanders den keizer [boven het<br />

hoofd gewassen ! Hoe rees het aanzien dier maat-<br />

schappij van kooplieden: die mannen, onderdanen van<br />

eene republiek, deden door hunne ambtenaren kroo-<br />

nen uitdeelen !<br />

Door Hurdt werden de vijandelijkheden gestaakt.<br />

Men begreep hot anders te Batavia, en meende dat<br />

de behaalde voordeden moesten worden voortgezet en<br />

aan de opstandelingen geen tijd worden gelaten zich<br />

van de geleden verliezen te herstellen. Poleman werd<br />

in Louwmaand 1679 gezonden om het bevel op zich<br />

te nemen. De troepen werden te Soerabaija veree-<br />

nigd, en de nieuwe bevelhebber dacht het eerst aan<br />

schonk van ƒ 40.000. Het is hoogst twijfelachtig of do beschul-<br />

ging tegen kapitein Tak , als ware door dezen de diamant ont-<br />

vreemd, grond liebbc.<br />

9*


132 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

het hervatten van zijnen krijgstogt tegen de Makassaren,<br />

die nog altijd in den oosthoek genesteld waren.<br />

Het gelukte hem hunne sterkte in te nemen, doch<br />

Krain Glisson zelf ontkwam het met een deel zijner<br />

volgelingen. Bij die vermeestering wilde het ongeluk<br />

dat Poleman van zijn paard stortte, en een paar<br />

weken later aan de gevolgen van dien val te Soerabaija<br />

overleed.<br />

Coeper kreeg het opperbevel in handen. Van Samarang,<br />

waar hij zich bevond , zond hij Sloot met<br />

eene krijgsmagt naar Karta Soera, ten einde vereenigd<br />

met eene heermagt des keizers die plaats te<br />

belegeren. Hij zelf begaf zich naar Soerabaije om<br />

het werk door Poleman aangevangen voort te zetten.<br />

Twee maanden gingen vruchteloos voorbij in onderhandeling<br />

rnet Glisson, die zich te Kakaper had opgesloten.<br />

Aan de rivier gelegen had Radja Palakka,<br />

die met zijne Boeginezen de sterkte hielp benaauwen,<br />

gelegenheid zich bijzonder te onderscheiden. Ligt gewond<br />

zijnde geraakt, beloofde hij de plaats binnen<br />

drie dagen in handen der Nederlanders te leveren.<br />

Hij zwom in het gezigt der vijanden de rivier over,<br />

doch had zich het hoofd door eene plank tegen hunne<br />

schoten gevrijwaard. Zijne Boeginezen volgden hem.<br />

Aan beide zijden der rivier werd Kakapar bestormd.<br />

Hevig was de aanval, en als overwinnaars drongen<br />

Coeper en Palakka naar binnen. Velen der verdedigers<br />

kwamen om, en Krain Glisson zelf ontkwam zwaar<br />

gewond ter naauwernood de handen der bestormers,<br />

die 300 gevangenen maakten. De meeste hoofden, die<br />

hem verzeld hadden, gaven zich over en werden naar<br />

Makasser gevoerd. Voor de Boeginezen was de grootste


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 133<br />

buit. Het verlies der Hollanders was niet noemens-<br />

waard. Den keizer werd het veroverde geschut ge-<br />

schonken.<br />

Van zijne zijde had de aanvoerder Sloot Karta Soera<br />

vermeesterd, waarbij hem de roervink Kadjoran met<br />

twee zijner zoons in handen viel. Nu rukte men van<br />

alle kanten op om Taroena Djaja omstreeks de Solorivier<br />

in de engte te drijven. Glisson , die bij hem<br />

was , stierf aan zijne wonden. Onderhandelingen werden<br />

aangevangen, doch liepen tot niet door de hooghartigheid<br />

van den Madureschen vorst. Het gebergte<br />

dat hem tot schuilplaats diende en alwaar hij zich<br />

ontoegankelijk beschouwde, werd aan alle kanten bezet,<br />

zoodat hem alle toevoer werd afgesneden, dat te eerder<br />

gelukte als bijna alle Javanen hem hadden verlaten<br />

en hij slechts nog Makassaren bij zich had. Voor en<br />

na gaven dezen zich over, vooral toen een paar versterkte<br />

punten den Hollanders in handen waren gevallen.<br />

Naamver en naamver ingesloten, van weinige<br />

volgelingen verzeld, door honger en vermoeijenissen<br />

uitgeput, bevond hij zich in het gebergte omstreeks<br />

Kedirie, toen kapitein Jonker, daarvan kennis gekregen<br />

hebbende, hem met 200 Ambonezen op de hielen<br />

zat en geheel insloot, zoodat hem geene uitvlugt overschoot.<br />

Dit geschiedde op magtiging van den keizer,<br />

bij wien kapitein Jonker met. die manschappen als<br />

lijfwacht geplaatst was. Daar Jonker »het vogeltje<br />

in het net had" weigerde hij te gehoorzamen aan de<br />

bevelen van zijnen generaal om naar Sonrabaija terug<br />

te keeren, zoo lang hij den hoofdmuiter niet in zijne<br />

mao-t had. Deze de toezegging van lijfsbehoud hebbende<br />

ontvangen, zond op den 25 van Wintermaand 1679


134 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

aan Jonker zijne wapenen, vrouwen en volgelingen,<br />

en kwam daarop zelf als boeteling zich voor Jonker<br />

vernederen. Taroena Djaja had naauwelijks 250 gewapenden<br />

overig, en de geheele sleep met vrouwen<br />

en kinderen bedroeg schaars 700 zielen. De keizer,<br />

die vano-st vernemende, was daarover uiterst verheugd<br />

, en deed van zijne dankbaarheid blijken d ooikapitein<br />

Jonker een aanzienlijk geschenk te vereeren.<br />

Coeper geweldig gebeten op Jonker dat het dezen<br />

gelukt was den opstandeling magtig te worden , die<br />

het ruim drie jaren lang had weten vol te houden,<br />

leverde den ongelukkige , in weerwil der beloften van<br />

Jonker, aan den verbitterden Soesoehoenan over. Nog<br />

was het jaar 1679 niet ten einde toen de keizer,<br />

gedachtig hoe hagchelijk het met zijn rijksgebied had<br />

gestaan, den dapperen Taroena Djaja, in tegenwoordigheid<br />

van onderscheidene Nederlandsche officieren,<br />

bij schijnbaar genadige ontvangst in het paleis, in<br />

koelen bloede een dolksteek toebragt en hem voorts<br />

door zijne hovelingen liet in stukken houwen. —<br />

Uit naijver was in dezen de generaal oorzaak dat het<br />

woord, door een zijner onderhoorige officieren gegeven,<br />

werd geschonden. De verwijdering hierdoor veroorzaakt<br />

tusschen Coeper en Jonker werd eerlang nog<br />

door bijkomende omstandigheden vergroot.<br />

Door Taroena's dood was. het leen van Madoera<br />

opengevallen, doch de Soemanappers weigerden den<br />

vorst, hun door den keizer gezonden, te erkennen.<br />

Pangerang Tjokro Diningrat kreeg dus slechts het<br />

westelijk gedeelte van Madoera onder zijn gebied.<br />

Hier onder had gestookt de Panumbahan van Girie,<br />

die onder 's hands Taroena Djaja had geholpen, en


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 135<br />

vroeger door verraderlijke inblazingen bij 's keizers<br />

vader, de dood van den vorst van Soerabaija,'s kei-<br />

zers schoonvader en van diens drie zonen had ver-<br />

oorzaakt. Thans was de maat zijner ongeregtigheden<br />

vol, ofschoon door het volk als een heilige vereerd,<br />

als zijnde hij de bewaarder van de heilige kris, welke<br />

noo- te Girie als een kostbaar poesaka (erfstuk, aan-<br />

denken) met veel z<strong>org</strong> bewaard wordt. Hij en de<br />

zijnen, als weerspannelingen gevangen genomen, wer-<br />

den allen om het leven gebragt. Dit gebeurde op<br />

het einde van Grasmaand 1680.<br />

's Keizer broeder Pangerang Poeger had zich, bij<br />

de voortdurende verwarring, van de hoofdstad meester<br />

gemaakt en weigerde in onderwerping te komen. Hij<br />

nam de vlugt, doch telkens uit zijnen schuilhoek<br />

verjaagd wordende, kwam hij den 17 van Slagtmaand<br />

1681 zich zonder eenige voorwaarden aan Coeper<br />

overleveren. Deze verschafte hem eene gunstige ont-<br />

vangst bij den keizer, die zich te Karta Soera be-<br />

vond. — Nog was één muiteling overig, een Makas-<br />

saar, vroeger slaaf te Batavia, die zich laatstelijk bij<br />

Kadjoran had aangesloten, en sedert dan hier dan<br />

daar de Javanen brandschatte. In eene ontmoeting met<br />

kapitein Sloot verloor hij het leven, korte dagen na<br />

dat prins Poeger in onderwerping was gekomen; de<br />

weinigen van zijne volgelingen die er het leven af-<br />

bragten verstrooiden zich, waarmede ook die opstand<br />

ten einde was.<br />

De regeerders van het vorstendom van Cheribon<br />

hadden na den inval van Taroena Djaja bij de com-<br />

pagnie bescherming gezocht, als kunnende bij den<br />

keizer o-eene bescherming vinden. Zijne vorsten wa-


136 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

ren drie, namelijk Sultan Sepoe of de oude, Sultan<br />

Anam of de jonge en Sultan Adipattie of de erfrorst.<br />

Zij sloten eene overeenkomst met de hooge regering,<br />

verleenden haar vele voorregten, vergunden haar te<br />

gelijker tijd een fort aan de stad te mogen bouwen<br />

en er een opperhoofd te plaatsen. Tot voor weinige<br />

jaren is het bestuur over dat vorstendom, in dier voege<br />

aan Nederland onderworpen , blijven bestaan.<br />

Op zoo verbazende wijze breidde zieh de magt der<br />

Nederlanders over geheel Java uit. Hun eigenlijk<br />

gebied ging tot aan Cheribon ; aan de zuidkust waren<br />

hun door den keizer de Preanger-regentschappen afgestaan<br />

; de Soesoehoenan was de vasal der compagnie;<br />

en het binnenste van zijn rijk, hoe bezwaarlijk<br />

het ook was bij gebrek aan goede wegen daarin door<br />

te dringen, had de magt van dien denkbeeldigen<br />

persoon Compania leeren kennen. Balembangan, in<br />

het uiterste oosten van het eiland, was nog onafhankelijk,<br />

doch ook liet oosten van Madoera of Soemanap<br />

had de oppermagt der Oostindische maatschappij<br />

tot bescherming ingeroepen.<br />

Het rijk van Bantam, in het westen aan het gebied<br />

van Jakatra grenzende, erkende wel nog niet de<br />

oppermagt van Nederland, doch de regeerder van dien<br />

staat zocht ook de vriendschap van het Bataviascli<br />

bewind. De oude Sultan , meest Sultan Agong genoemd,<br />

wilde na eene langdurige regering, oud ende<br />

des levens zat, het bewind aan zijnen zoon overlaten.<br />

Dit geschiedde in Grasmaand 1680, en de oude vorst<br />

die te Tirtajassi zijn verblijf nam, bedong een aanzienlijk<br />

jaargeld. De nieuwe Sultan , do<strong>org</strong>aans Sultan<br />

lladji (de pelgrim) geheetcii, als hebbende een,' togt


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 137<br />

naar de heilige plaatsen (Mekka en Medina) gedaan,<br />

zocht dadelijk te Batavia de hernieuwing der oude<br />

verdragen te verwerven. Van Gocns was daaromtrent<br />

niet gemakkelijk, wijl de Nederlanders menige grieve<br />

tegen dat rijk hadden ; doch hier werd de spons over-<br />

gestreken; een verdrag werd met Sultan lladji ge-<br />

sloten en deze als wettig vorst erkend.<br />

De gouverneur-generaal sedert eenigen tijd ziekelijk<br />

had van heeren meesters zijn ontslag gevraagd. Hij<br />

ontving dat op de meest eervolle wijze, en hem werd<br />

in zijne keuze gelaten te Batavia te blijven , rang<br />

hebbende volgende op den fungerenden Algemeenen<br />

Landvoogd. Hij vertrok bij voorkeur naar het vader-<br />

land, waarheen hij den 25 van Slagtmaand 1681, ver-<br />

zeld van zijne echtgenoote , scheep ging. Bij voort-<br />

during sukkelend kwam hij in Nederland aan, doch<br />

binnen het jaar na zijn vertrek van Batavia overleed<br />

de godvruchtige man, 61 jaren oud zijnde. Steeds<br />

had hij op God vertrouwd en steeds de vaderlijke<br />

z<strong>org</strong> der Voorzienigheid ondervonden , sedert hij als<br />

een' jongen van 9 jaren ouderloos in Indië was ach-<br />

tergebleven. Later erkende hij te allen tijde dat alles<br />

wat God de Heere hem had verleend, hem in de<br />

dienst der compagnie was toegevloeid. Vleijend was<br />

voor hem liet denkbeeld, dat door hem persoonlijk<br />

zoo veel was bijgedragen om het gezag der Neder-<br />

landsche Oostindische maatschappij op Ceylon en op<br />

het naburige schiereiland, vooral op de kust van Ma-<br />

labaar, te vestigen of uit te breiden. Wat meer was:<br />

hij mögt zeggen dat onder zijn generalaat de maat-<br />

schappij heerscheresse was geworden op Java, waar<br />

zelfs de voormaals , ja nog zoo kortelings, magtige


138 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

keizer als afhankelijk van de maatschappij was gekroond<br />

geworden.<br />

Van Goens werd opgevolgd door Cornelis Speelman,<br />

geboren te E otterdam , die, ofschoon op zeventienjarigen<br />

leeftijd voor adsistent uitgevaren en sedert<br />

voortdurend in administratieve betrekkingen werkzaam,<br />

weinig gunst of aanbeveling bij Bewindhebberen schijnt<br />

.te hebben genoten, zelfs tijdens hij in 1663 directeur<br />

ter kust van Koromandel werd. In 1665 van daar<br />

afgeroepen, had hij in dien korten tijd door zijne<br />

bijzondere werkzaamheid en bekwaamheid vele misbruiken<br />

afgeschaft, zoodat er van hem gezegd is (*) :<br />

» hij heeft vele vlugge en gaauwe mindere suppoosten<br />

» gemaakt, want zoo de heer is zijn gemeenlijk de<br />

» knechts." Het was waarschijnlijk als belooning voor<br />

de diensten ter kuste bewezen, dat de kamer van<br />

zeventienen hem in 1567 tot buitengewoon Eaad van<br />

Indië benoemde. In 1671 werd hij ordinaris Eaad van<br />

Indië, en tien jaren later bekleedde hij bereids de<br />

hoogste waardigheid, een' ouderdom van 53 jaren<br />

bereikt hebbende. Slechts korten tijd duurde zijn<br />

bewind, want men wil dat, ofschoon zijne buitengewone<br />

geestvermogens van even groote ligchaamskrachten en<br />

onvermoeibaarheid verzeld gingen, hij noch de eene<br />

noch de andere spaarde, en zich wel eens in tafelweelde<br />

als anderzins te buiten ging, welk een en<br />

ander hem vroegtijdig ten grave sleepte.<br />

(*) D. IIAVAUT, Mod. Doet., Op- en ondergang van Cormandel,<br />

D. I, bl. 121. Dit werk is opgedragen aan Bewindhebberen, en<br />

de opdrngt geteekend 20 November 1C92. Speelman was dus reeds<br />

overleden , waardoor liet donkbeeld van vleijorij verdwijnt.


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 139<br />

Naauwelijks was Speelman aan het bewind, of in<br />

de nabuurschap van Batavia braken binnenlandsche<br />

twisten uit, waarin de hooge regering weldra deelnam,<br />

en welke een' nasleep hadden welke men in geenen<br />

deele had kunnen voorzien. De oude Sultan van Bantam,<br />

die bijna eene halve eeuw geregeerd had, verdroot<br />

het spoedig het bewind niet langer in handen<br />

te hebben, daar hij zijne voornaamste raadsmannen<br />

zijnen zoon dringend had aanbevolen, en gehoopt had<br />

op die wijze voortdurend de spil der regering te<br />

wezen (*). Daar Sultan Hadji zijne eigene raadslieden<br />

had gekozen en naar eigene inzigten wilde regeren,<br />

hetgeen openlijk door den ouden Sultan werd afgekeurd<br />

, ontstonden er weldra twee partijen, en Agong<br />

verzamelde de misnoegden rondom zich te Tirtajassi.<br />

Hij wilde de teugels der regering op nieuw in handen<br />

nemen, alhoewel hij plegtig van de regering had afstand<br />

gedaan, en van die overdragt reeds dadelijk in<br />

Bloeimaand 1680 bij een gezantschap had kennis<br />

gegeven te Batavia, en in Slagtmaand 1681 aan den<br />

koning van Engeland, wijl er sedert een aantal jaren<br />

eene Engelsche factorij te Bantam werd gevonden.<br />

Alzoo het bedongen jaargeld hem behoorlijk werd<br />

uitbetaald, was er geen grond tot beschuldiging van<br />

den jongen Sultan. Men heeft regt het daarvoor te<br />

houden, dat de Engelschen den twist tusschen vader<br />

en zoon hebben aangestookt, in de hoop daaruit<br />

(*) De hooge regering te Batavia meende, dat hij slechts van<br />

do regering had afstand gedaan uit vreeze dat, toen het oosten<br />

van Java onderworpen was, de beurt aan hem zou komen om<br />

on<br />

voor al zijne trouweloosheden, ook op Sumatra, jegens do Neder<br />

landers gepleegd, te worden gestraft.


140 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

grootere handelsvoordeelen voor zich te zien voortspruiten<br />

; sommigen meenen dat de Franschen en Denen,<br />

die mede te Bantam handel dreven, er ook<br />

onder roeiden en den ouden Sultan hunne ondersteuning<br />

beloofd hadden.<br />

Sultan Hadji had onder zijne raadgevers twee Nederlanders,<br />

die beide in dienst der O. I. maatschappijwaren<br />

geweest. De een was Hendrik Lukasz. Kardeel,<br />

geboortig van Steenwijk, ook wel genoemd Hendrik<br />

Louisz. van Steenwijk, die sedert omstreeks 1670 te<br />

Bantam de Mohammedaanscho leer omhelsd had en<br />

Wiera Goena werd geheeten. Oorspronkelijk metselaar<br />

en bouwkundige zijnde, had hij den aanleg bestuurd<br />

van een versterkt paleis dat Hadji voor zich te Bantam<br />

had laten bouwen. Kardeel, een man van bekwaamheid<br />

, heeft zich langen tijd als eersten minister<br />

van den koning weten te handhaven (*). — De andere<br />

was Jacob Janssen De Boy, die te Batavia in krijgsdienst,<br />

van wege schulden, naar Bantam de wijk had<br />

genomen nog tijdens het bewind van Sultan Agong.<br />

Een onverschrokken en ondernemend krijgsman zijnde,<br />

geraakte hij spoedig bij Sultan Hadji in achting,<br />

en aan het hoofd van diens krijgsbenden in den oorlog<br />

tegen den ouden Sultan , wanneer hij zijnen meester<br />

met getrouwheid heeft gediend en vele diensten bewezen<br />

(f). — Ware de jonge Sultan al niet door deze<br />

(.*) Kardeel is later met de vergunning van den gouverneurgeneraal<br />

Van Outhoorn weder te Batavia gekomen on aldaar als<br />

Christen gestorven.<br />

(t) De Roy schijnt in 1691 de dienst van den Sultan te hebben<br />

verlaten , en als avonturier to hebben rondgezworven op Borneo<br />

on in het rijk van Atsjeen. In 1698 bevond hij zich weder te


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 141<br />

beide mannen tot het bekomen van hulp naar Batavia<br />

gewezen, dan toch hadden de gebeurtenissen, welke<br />

in de laatste jaren in het rijk van Mataram hadden<br />

plaats gegrepen, hem moeten bewegen om in den<br />

nijpenden nood, heul en troost bij den Algemeenen<br />

Landvoogd te zoeken. Aanvankelijk scheen deze niet<br />

geneigd om tusschen beide te komen en slechts de<br />

rol van bemiddelaar te willen op zich nemen, wijl de<br />

meerderheid van den raad van Indië dat gevoelen<br />

voorstond. Toen echter werkelijk Sultan Agong in het<br />

gebergte eene groote magt, misschien wel van 50.000<br />

koppen had verzameld, daarmede zijnen zoon op het lijf<br />

was gevallen en in de stad Bantam was gedrongen,<br />

waar de regerende vorst zich in zijn paleis als in eene<br />

vesting moest opsluiten en te weer stellen — toen verkreeg<br />

te Batavia eene andere beschouwing het overwigt.<br />

Toen was het dat de man > van een' wakkeren<br />

»geest, die de groote ondernemingen beminde, en<br />

»die zich niet liet bestieren door gewoonlijke inzig-<br />

» ten " (*) , de geheele verantwoordelijkheid eener<br />

Batavia, oud en versloten, do gunst van den gouverneur-generaal<br />

inroepende. Men zie zijn wedervaren en avontuurlijke lotgevallen<br />

sodert den 21 van Wijumaand 1691 in: Yoyagic gedaan door JACOB<br />

JANSSEN DE BOY na Borneo en Atc/un, in 'tjaarißgl en vervolgens.<br />

In 4to gedrukt volgens de copij van Batavia (zonder jaartal).<br />

(*) Ik volg hier een tijdgenoot, namelijk do Jesuit GUY TA-<br />

CIIAUD, in zijne beschrijving van de Reis na Siam, gedaan door den<br />

ridder DE ciiAUMONT. Amst. 1687, bl. 101. Over het geheel en<br />

vooral ten opzigto van hot gedrag van Sultan Hadji jegens zijnen<br />

vader, geef ik do voorkeur aan dezen schrijver en aan Nie. DE<br />

GKAAFF, in zijne Reisen na de vier gedeelten des werelds. Beide<br />

bevonden zich, kort na do gebeurtenissen alhier vermeld, to<br />

Bantam on te Batavia, en geen hunner maakt gewag van do<br />

onmcnschelijke handelwijze den grijsaard aangedaan,'waarvan


142 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

krachtige ondersteuning van Sultan Hadji op zich laadde.<br />

Speelman oordeelde dat het pi igt was een' bondgenoot,<br />

die onregtvaardig aangevallen werd, den gevraagden<br />

bijstand te verleenen. Daarbij kwam dat het<br />

gezag van de maatschappij , door de ondersteuning<br />

van een rijk dat Straat Sunda als het ware beheerschte,<br />

slechts winnen konde.<br />

De oude vorst gesteund door Engelsch geschut,<br />

busschieters en krijgsbehoeften, weigerde de Nederlandsche<br />

bemiddeling, waarop de vijandelijkheden een'<br />

aanvang namen. De bevelhebber De Saint-Martin den<br />

voortvarenden Landvoogd te omzigtig in zijne bewegingen<br />

zijnde, werd hem Tak als raadsman met versehe<br />

manschap toegezonden. In den vroegen morden<br />

van den 7 van Grasmaand 1682 deed De Saint-Martin<br />

de troepen te Bantam landen, verloste Sultan Hadji<br />

VALENTIJN, volgons een' ooggetuige (D. IV, St. I, fol. 226) spreekt. -<br />

TACHARD, geenszins gunstig gestemd jegens den jongen Sultan, zegt<br />

op bl. 103: „Hij vernoegde zich derhalven met hom in eene zoor<br />

„ enge gevangenis op te sluiten , zonder aan zijno vrouwen toe te<br />

„laten hem to verzeilen. Deze laatste strengheid heeft hij evenwol<br />

„verzacht, sedert dat hij zich vreedzamen bezitter van 't koningrijk<br />

gezien heeft." — DE GBAAFP , schrijver van de zoo scherpe<br />

Oost-Indise spiegel, zou gewis die mishandeling niet verzwegen<br />

hebben , doch hij spreekt integendeel, als hebbende op het einde<br />

van 1685 (bl. 190) bijgewoond hoe, bij de plegtige huwelijksviering<br />

van Pangerang Eatoe, zoon van den rogerenden Sultan, „de oudo<br />

„koning van Bantam, Sultan Soeta-Nangon," als do eerste in<br />

rang gezeten was, daarna de regerende Sultan, voorts de bruidegom<br />

en bruid, alsmede de hofgrootcn en de Nederlandsche opperhoofden<br />

te Bantam aanwezig. — Ook BOGAERT, die in den aanvang<br />

der 18» eeuw te Batavia kwam en uitvoerig borigt van den<br />

Bantamsehen oorlog geeft (zie zijne Historische reizen, bl. 164),<br />

levert geene aanleiding tot het vermoeden, dat de beschuldiging<br />

door VALENTIJN opgenomen waarheid zoude behelzen.


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 143<br />

uit zijnen benarden toestand , viel onverwijld en met<br />

drift den vijand op het lijf en verjoeg met eene handvol<br />

volks de tallooze benden, welke in en om Bantam<br />

gelegerd waren. liet ging nu hier en daar op een<br />

plunderen, of door de Nederlandsche troepen, óf door<br />

die van den regerenden vorst. De Denen en de Engelschen<br />

verlieten hunne factorijen en zochten lijfsbehoud<br />

of hulp bij de Nederlanders. De Engelschen<br />

toch wisten maar al te wel hoe de jonge koning gegronde<br />

redenen had hun een kwaad hart toe te dragen.<br />

Zij verkregen bescherming voor hunne personen en<br />

goederen; zelfs de factorijen der Europesche natiën<br />

bleven onverlet, doch Sultan Hadji gelastte hen op het<br />

spoedigst met hunnen omslag Bantam te ruimen. —<br />

Het is niet zeker of de Engelschen zelven hunne vlag<br />

hebben nedergehaald, dan wel of De Eoy zulks heeft<br />

bevolen of zelf uitgevoerd ; maar het is boven alle<br />

twijfeling zeker, dat de z<strong>org</strong>e gedragen door de Hollanders<br />

voor de Engelschen, die zelven op de compagniesschepen<br />

geschoten hadden, met den zwartsten<br />

ondank is beloond geworden (*).<br />

Karel Hartsinck was intusschen van Batavia te lande<br />

naar de grenzen gezonden. Het gelukte hem Tangerang<br />

te vermeesteren ; ook allerwege ging het voorwaarts<br />

met het verdrijven der vijanden , behalve te<br />

(*) Daar zij steeds den jongen Sultan hadden gedwarsboomd,<br />

toen zij zagen hoezeer hij met de Nederlanders was ingenomen,<br />

konden zij wel voorzien dat, ingevalle hij zogevierde, het met<br />

hunne haudolsvrijbeid gedaan zou wezen. Maar wettigde niot reeds<br />

hunne openlijke ondersteuning van den afgetreden Sultan hunne<br />

verwijdering ? — Partijdig on onregtvaardig jegens onze landgenootcn<br />

is ook TACHABD , zoo als op verschillende plaatsen van het<br />

aangehaalde werk blijken kan.


144 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Tirtajassi, welke plaats door Sultan Agong was versterkt;<br />

het volgende voorjaar brak aan, alvorens François<br />

TâkSer in slaagde den vorst te noodzaken die<br />

sterkte te ontruimen, waarbij vele Bantammere het<br />

leven lieten. Tak echter geraakte in de hitte der<br />

vervolging in eene hinderlage, waar hij vrij wat volks<br />

liet zitten. Van den kant van Anjer werd tevens De<br />

Euiter afgezonden; aan Sultan Agong van alle kanten<br />

bezet, bleef geene uitkomst over ; hij en zijne grooten<br />

gaven zich over. Zij, op wie de regerende vorst het<br />

meest was verbitterd, werden op verschillende wijze<br />

ter dood gebragt. — Den ouden koning aanvankelijk<br />

in eene enge gevangenis opgesloten, werden langzamerhand<br />

meerdere vrijheden toegestaan, waarvan hij<br />

weldra zoodanig gebruik maakte dat de gouverneurgeneraal,<br />

voor nieuwe onlusten in het rijk beducht,<br />

vorst Agong opeischte en op het kasteel Batavia huisvesting<br />

verleende. Verzeld van zijne vrouwen en<br />

eenige slaven kwam hij aldaar in 1686 en overleed<br />

er in 1695.<br />

Sultan Hadji had zijne handhaving in het bezit van<br />

het rijk alleen aan de ondersteuning der Bataviasche<br />

regering te danken. Ook bleef zijne dankbaarheid<br />

niet achterwege. Met uitsluiting van andere westersche<br />

natiën — zoo als destijds iedere Europesche natie<br />

in Indië zocht te verkrijgen — werd den Nederlanders<br />

de handel, die vooral in peper uit de Lampongsche<br />

districten zeer groot was, toegestaan tot zoo<br />

lange de oorlogskosten, welke op Ex. 600.000 begroot<br />

werden, zouden wezen betaald. Het kasteel Speelwijk<br />

(ter eere van Speelman alzoo genoemd) werd door<br />

Eembout van Hoogstraten gebouwd tot verdediging


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 145<br />

Van de monding der rivier, en in 1686 met buitenwerken<br />

voorzien. Meer dan eene eeuw lang bleef<br />

deze sterkte in handen der Nederlanders, tot dat het<br />

rijk Bantam magteloos bezweek.<br />

De Engelsche Oostindische maatschappij nam hare<br />

uitsluiting van Bantam zeer hoog op. Zij klaagde bij<br />

den koning hoe de onzen , naar uitsluitenden handel<br />

op Bantam trachtende , de oneenigheid tusschen den<br />

ouden en jongen Sultan hadden aangeblazen ; dat de<br />

Nederlanders oorzaak waren van hare uitdrijving, zoo<br />

als ze ook, na weinige maanden vertoefs te Batavia,<br />

van daar had moeten vertrekken ; dat zelfs koning<br />

Karel was beledigd geworden , dewijl een Hollander<br />

de Engelsche vlag van de factorij te Bantam had<br />

afgerukt, door het slijk gesleept en onder zijne soldaten<br />

verdeeld had. Wat ook dezerzijds werd aangevoerd<br />

: het mögt niet baten. Zelfs drong de koning<br />

er op aan, dat van weerskanten gemagtigden zouden<br />

worden benoemd om die geschillen te vereffenen. De<br />

door de staten-generaal benoemde commissarissen vertrokken<br />

in 1685, doch zij keerden ten gevolge der<br />

gebeurtenissen in Engeland, na een jaar verblijfs,<br />

onverrigter zake terug.<br />

In Indië was intusschen de vrees voor eenen oorlog<br />

met Engeland, ter zake dier verwikkelingen, levendig<br />

geworden, en zelfs kwam op den 3 van Lentemaand<br />

1684 een schip uit Patria te Batavia met zoo ontrustende<br />

tijdingen, dat men oordeelde zich ten oorloge<br />

te moeten toerusten. Zeventien schepen, voerende van<br />

64 tot 36 stukken, eenige adviesjagten en branders<br />

werden gereed gemaakt, zoodat het niet te betwijfelen<br />

II 10


146 NEGENTIENDE nOOFDSTUK.<br />

viel of er heerschte veerkracht bij de hooge regering.<br />

Na drie maanden verdween die vreeze in rook.<br />

Van de zijde der Engelsche O. I. maatschappij zat<br />

men intusschen niet stil. Aan Bantam behoorde de<br />

Sumatrasche kust langs Straat Sunda en verder de<br />

westkust tot aan Sillibar en Benkoele, van daar tot<br />

aan Sinkel aan de Nederlandsche compagnie en verder<br />

ten noorden onder het rijk Atsjeen. Uit zijn<br />

gebied op Sumatra trok de Sultan van Bantam de<br />

peper ; daarheen trokken de Engelschen en namen<br />

bezit van Sillibar en Benkoele , vo<strong>org</strong>evende dat de<br />

oude Sultan hun die districten had afgestaan, bewerende<br />

dat die vorst allezins het regt daartoe had,<br />

als hebbende in 1680 geenszins van de geheele regering<br />

afstand gedaan. — Van Sillibar werden zij door<br />

Sultan Hadji verdreven , alvorens zij er aan gedacht<br />

hadden zich aldaar behoorlijk te versterken, doch te<br />

Benkoele bouwden zij een sterk fort. Ook te Batangkapas<br />

vestigden zij zich, ofschoon dat district sedert<br />

1667 aan de Nederlandsche maatschappij was onderworpen.<br />

Hiermede nog niet tevrede maakten do Engelschen<br />

zich meester van Indrapoera, en in 1686<br />

kwam zelfs een koningsschip the Eoyal James voor<br />

Priaman, meenende dat ze ook daar ter plaatse zich<br />

bereids genesteld hadden , en welligt met het voornemen<br />

er in allen gevalle bezit van te nemen. Doch<br />

op de reis uit Europa had dat schip veel volks aan<br />

ziekte verloren, en men was te Priaman op zijne hoede.<br />

Indrapoera werd hun weldra weder afhandig gemaakt,<br />

doch zij bleven onregtmatige bezitters van Batangkapas,<br />

,dat aan de Nederlandsche maatschappij en van<br />

Benkoele, dat aan den koning van Bantam behoorde.


NEGENTIENDE IÏOOFDSTUK. 147<br />

In weerwil van zoodanige daden van willekeur en<br />

geweld, hielden de klagten van de zijde der Engelschen<br />

wegens veelvuldige verongelijkingen in Indië<br />

niet op. Een nieuw verdedigschrift van de zijde der<br />

Nederlandsche maatschappij aan H. H. M. van den 4<br />

van Wijnmaand 1687 volgde, en daarin werd onder<br />

anderen gezegd (*) : » Had men ze in den beginne<br />

» op Indrapoera tegengegaan en belet dat zij haar<br />

» daar niet hadden kunnen terneder zetten — waartoe<br />

» het regt ons niet konde worden gedisputeerd — zij<br />

»zouden van Batang-kapas wel van daan gebleven<br />

» gehad hebben ; en zulks zouden deze moeijelijkheden<br />

» daarover niet zijn vo<strong>org</strong>evallen ; — onze condescen-<br />

» dance en toegevendheid dezelve alleen veroorzaakt<br />

»hebbende." — Zoo had reeds te dier tijde gebrek<br />

aan geestkracht om geweld met geweld te keeren, zonder<br />

vooraf hetzij van Batavia, hetzij ait Patria, om<br />

orders en stellige lastgeving te vragen, het den Engelschen<br />

toegelaten zich op Sumatra te nestelen ! Zie<br />

daar de oorzaak dat de Engelschen in de 18° eeuw,<br />

even willekeurig en onregtmatig, bezit van andere<br />

plaatsen ter westkust van Sumatra hebben genomen<br />

en den Nederlandschen handel te dier kust geheel<br />

hebben bedorven.<br />

Ten opzigte der goedheid van de Nederlandsche<br />

zijde om in de beroerten, waaraan Bantam deels door<br />

(*) Hot Bericht van de Bewindhebberen enz,, overgelevert aan de<br />

B. M. Heeren Staten-generaal enz., den 4 October 1687, is in kl. 8°<br />

door de Oostind. maatschappij in 1687 uitgegeven. Men zie aldaar<br />

bl. 40 en 41. Er zyn ook vroegere Berichten of antwoorden<br />

togen de klagten van Chardin en togen die van Skelton.<br />

10*


148 NEGENTIENDE ITOOFDSTUK.<br />

de Engelschen was ter prooije geraakt, hen met schepen<br />

en handlanging te ondersteunen, ten einde hunne<br />

goederen te redden en naar Batavia te vervoeren,<br />

leest men in op gemeld vertoog van Bewindhebbers :<br />

» Te Batavia heeft men haar ingenomen zonder daar-<br />

» toe eenigzina gehouden te wezen, en zoo langen<br />

» tijd gehuisvest, hare schepen af- en aankomende,<br />

»alle ververschingen en benoodigdheden doen genie-<br />

»ten, onaangezien alle de sluikerijen en morserijen die<br />

» haar volk van tijd tot tijd heeft gepleegd ; zelfs de<br />

» schepen die zeer gebrekkelijk en desolaat van de<br />

» westkust [van Sumatra] zijn gekomen, — daar zij<br />

» ons, op de wijze als is verhaald, hebben gehan-<br />

» deld — heeft men dies onaangezien van alle behoef-<br />

« ten niet alleen doen voorzien, maar mede op onze<br />

» timmerwerf doen repareren en vertimmeren " (*). —<br />

Door den toestand waarin Engeland destijds geraakte<br />

(*) Eenige toelichting zal alhier niet overbodig wezen. Reeds<br />

op den 8 van Grasmaand had het Engelsche opperhoofd te Bantam<br />

, aan den gouv.-gen. geschreven en verzocht adsistentie met<br />

één schip tot vervoor der goederen en voorloopige opname der<br />

personen van de factorij te Batavia. Een en ander werd toegestaan<br />

doch voor dat de gecommitteerde te Bantam terug was,<br />

kwamen de Engelschen, met achterlating van alles, den 18 n te<br />

Batavia. Eenige hunner beambten werden door Speelman terug<br />

gezonden om toezigt te houden over de verscheping der goederen.<br />

Het aan boord brengen te Bantam moest door Nederlandsch volk<br />

en sloepen geschieden, dewijl de Engelschen geen inlanders daartoe<br />

konden bekomen. Voor on na werden hun vier schepen geleend<br />

tot vervoer hunner koopwaren, huisraad enz. naar Batavia. —<br />

Ofschoon er van hunne eigene schepen te Batavia kwamen, hebben<br />

zij maanden lang , die goederen in de hollandschc schepen<br />

gelaten, tot groot ongerief van het Bataviaasch Gouvernement, en<br />

hebben er geen huur voor betaald. Ook anderzins hooft men hen<br />

kosteloos geholpen en ondersteund.


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 149<br />

en de omwenteling welke daarop volgde, werden die<br />

klagten vergeten. Van de Engelsche zijde kon dit te<br />

gemakkelijker geschieden, dewijl de Engelsche com-<br />

pagnie zich intusschen van twee peperhavens op Suma-<br />

tra's westkust had meester gemaakt en in dat bezit<br />

werd gelaten.<br />

Van de woelingen welke Bantam beroerden had het<br />

rijk Sukkadana op Borneo gebruik gemaakt, om zich<br />

van de schatpligtigheid aan dat rijk los te scheuren<br />

en zich in de armen van een naburig vorst te werpen.<br />

Men beweert dat de Engelschen ook daarin de hand<br />

hadden gehad. — De Hooge Eegering begreep evenzeer<br />

in dezen Sultan Hadji te moeten helpen, en bestemde<br />

daartoe vier schepen, welke met een aantal kleine<br />

Bantamsche vaartuigen derwaarts stevenden. Des Sultans<br />

gezag werd hersteld, en door hem de ontvangen<br />

dienst erkend door een geschenk van twee ladingen<br />

peper niet alleen, maar ook door een oostersch blijk<br />

van onderdanigheid, dewijl hij een' zilveren schotel met<br />

aarde den gouverneur-generaal met veel plegtigheid<br />

deed aanbieden. Zoo gewende men zich meer en meer<br />

om de maatschappij als oppermagtig te eerbiedigen.<br />

De natuurverschijnselen, aardbevingen, aardschuddingen<br />

, waterberoeringen en vuurbrakingen in den<br />

Indischen archipel niet zeldzaam, herinnerden den<br />

mensch vaak aan zijne beperktheid, en toonden dat<br />

geen aardsch schepsel oppermagtig genoemd kan worden.<br />

De Banda-eilanden leverden daarvan een treurig<br />

schouwspel in het jaar 1683. Sedert eenigen tijd was<br />

men reeds op Banda begonnen met bamboezen slaaphuisjes<br />

te bouwen, ten einde bij onverwachte aardbevingen<br />

minder lijfsgevaar te loopen ; — thans duurden


150 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

de aardbevingen van den 16 tot den 20 van Wijnmaand.<br />

Op al de eilanden welke den Goenong Apie<br />

omringen , inzonderheid op Neira, van den vuurberg<br />

slechts door een eng vaarwater gescheiden , waren de<br />

verwoestingen verschrikkelijk; de huizen waren spoedig<br />

of ingestort of minstens onbruikbaar. De beide kasteelen<br />

leden het minst. "Wel vier maanden lang herhaalden<br />

zich de aardbevingen van tijd tot tijd. Het<br />

jaar daaraan volgende was wederom voor de Bandasche<br />

eilanden zeer rampspoedig. Groote vernieling<br />

veroorzaakte eene aardbeving, welke van eene waterberoering<br />

verzeld ging. De gouverneur Van Zijl zag<br />

daardoor niet enkel huis en have verzwelgen, maar<br />

ook vrouw en kroost in de diepte gesleept. Eene<br />

aanstekende ziekte raapte- mede een aantal menschen<br />

weg. Welke zee van rampen !<br />

Na het overlijden van den Sultan van Ternate,<br />

Mandersja, de vriend der maatschappij, kwam het<br />

bewind in handen van zijnen oudsten zoon, die zich<br />

evenzeer onderscheidde, doch door haat en trouwloosheid<br />

jegens de Nederlanders en in het algemeen door<br />

toomelooze lusten. Hij zond een looze kwant naar<br />

Amboina en Ceram, om de ingezetenen tegen de<br />

maatschappij op te zetten en tot opstand op te ruijen.<br />

Door een' orangkaja op Hitoe werd het verraad ontdekt<br />

en bij den zendeling brieven van Sultan Kaitsjilo<br />

Siborie gevonden, die geen twijfel overlieten. De<br />

gouverneur van Amboina geneigd de zaak te smoren,<br />

vergenoegde zich met enkel den zendeling Pati Lama<br />

ter dood te doen brengen. Verder gingen natuurlijk<br />

de ontwerpen van den verraderlijken Sultan, ook onder<br />

den nauin Amsterdam bekend. Met een' enkelen


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 151<br />

„W wilde hij de magt van Nederland op Ternate vernietigen.<br />

Hij noodigde den Landvoogd Padbrugge,<br />

met al de aanzienlijke ambtenaren, hunne vrouwen en<br />

dochters, op het paleis ter maaltijd, ten einde allen te<br />

gelijk om het leven te brengen , met de hoop om in<br />

de verwarring het kasteel Oranje te overmannen,<br />

Eeeds op het feest aangezeten kreeg men argwaan,<br />

en geraakte door tegenwoordigheid van geest uit den<br />

val. Enkele soldaten waren intusschen reeds vermoord,<br />

en de koning, verzeld van vele grooten, vlugtte<br />

in het ontoegankelijk gebergte. Drie orangkajas kwamen<br />

's vorsten verraad ontdekken en boden zich zelven<br />

als gijzelaars aan. Zoo was het moorddadige opzet,<br />

hoe langzaam en rijpelijk ook gesmeed , nog in tijds<br />

aan het licht gekomen en verijdeld.<br />

Wat op Hitoe had gefaald, slaagde op Boero,<br />

welligt omdat daar de ingezetenen min algemeen bij<br />

vroegere opstanden geleden hadden dan op Amboina.<br />

De Nederlanders werden er vermoord, en slechts door<br />

een toeval kreeg de gouverneur te Ambon daarvan<br />

kennis. In 1681 kwam versterking van Batavia en<br />

nu was de wraak bloedig. Niet alleen schuldigen,<br />

maar ook onschuldigen werden ter dood gebragt of<br />

tot slavernij gedoemd.<br />

De Sultan van Ternate had de wijk naar Gilolo<br />

genomen, en het gelukte hem twee jaren lang bui<br />

ten handen van Padbrugge te blijven. Doch de<br />

grooten, die hem gevolgd waren, werden het zwer-<br />

ven en de ellende, waaraan zij ter prooi waren,<br />

moede. Zij besloten zich te onderwerpen, na den vorst<br />

te hebben omgebragt. Den gouverneur van hunne<br />

voornemens kennis gegeven hebbende, verbood die


152 NEGENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Kaitsjilo Siborie het minste leed te doen, maar verlangde<br />

zijne gevangenneming, welke door den luitenan<br />

Cromhuysen werd bewerkstelligd. Door Padbrugge met<br />

onderscheiding behandeld, werd de Sultan door dezen<br />

naar Batavia vervoerd. De vroegere Maharadja, thans<br />

verwonneling en gevangene zijnde, werden de rijkjes<br />

op Celebes, in het noordoostelijke Schiereiland gelegen,<br />

van de gehoorzaamheid aan dien vorst, tot<br />

hiertoe hunnen leenheer, ontslagen en regtstreeks onder<br />

de compagnie, deels goedschiks, deels met geweld<br />

gebragt. De naburige kleine eilanden ondergingen hetzelfde<br />

lot. — Ofschoon men te Batavia den vorst alle<br />

aanspraak ontzeide op het jaargeld, zijnen voorzaat<br />

wegens de uitroeijing der specerijboom en , toegelegd<br />

werd hij en de koningin, die hem verzelde, met gepaste<br />

eerbewijzen behandeld en genoegzaam van geld<br />

yoorzien om zijnen staat op te houden. Speelman<br />

besloot den vernederden vorst, thans met der daad<br />

niets meer dan leenman der compagnie , weder naar<br />

Ternate te zenden, doch hij was nog niet vertrokken<br />

toen die Algemeene Landvoogd overleed.<br />

De gouverneur-generaal Speelman was niet lang in<br />

liet genot van de hoogste waardigheid. Nog geen twee<br />

jaren en twee maanden voerde hij de teugels over<br />

een gebied dat met iederen dag uitgebreider werd,<br />

dat van jaar tot jaar verder strekte over die wijde<br />

eilandzee, welke ten zuidoosten van Azia is gelegen,<br />

en als het ware tot schakel dient om de oude wereld<br />

aan een nieuw werelddeel - Nieuw-Holland - te verbinden.<br />

Het sterke ligchaamsgestel had een langer<br />

leven doen verwachten, toen hij op den 11 van Louwmaand<br />

1684, nog geen 56 jaren oud, overleed. Al-


NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 153<br />

lerprachtigst was zijne uitvaart, en ook de Maharadja<br />

van Ternate behoorde onder degenen die zijne lijkstoet<br />

uitmaakten. Tot aandenken werden zware gouden<br />

en zilveren penningen geslagen, in navolging van<br />

hetgeen bij Maetsuyckers overlijden had plaats gegrepen.<br />

Men rekende de kosten op Ex. 134.400 —<br />

voorzeker eene geweldige som !<br />

Dat Speelman iemand was, » wiens grootmoedig<br />

»hart geen gevaar ontzag," zoo als Du Bois van hem<br />

getuigt, is, na hetgeen van hem is verhaald, eene<br />

allezins welverdiende hulde ; maar grooter loftuiting<br />

komt hem toe, namelijk dat hij een man was, »niet<br />

»minder dapper veldheer, dan vlug met de pen en<br />

» schrander in den handel." Daarenboven was hij voorkomend<br />

en beleefd, van persoon en gelaat indrukwekkend.<br />

Crawford, een Britsch-Indisch ambtenaar,<br />

tijdens het Britsch tusschenbestuur op Java geplaatst,<br />

toont allerwege in zijn werk over den Indischen Archipel,<br />

een vijand van de Hollanders te wezen; toch<br />

heeft hij over Speelman, als bij uitzondering, een<br />

gunstig oordeel geveld. »Hij moet," zegt Crawford,<br />

van dien Algemeenen Landvoogd sprekende, » voor<br />

» den uitmuntendsten van alle personen gehouden wor-<br />

»den, welke in dienst der Hollanders geweest zijn.<br />

» Hij bezat een zeer verlicht oordeel en eene krach-<br />

» tige ondernemingszucht, en is als een man te achten<br />

» die begaafd was met groote bekwaamheden, zoowel<br />

»in het bestuur als aan het hoofd der militaire<br />

» magt " f*).<br />

(*) j. CKAWFOBD, De Indische Archipel, D. III, bl. 298.


TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

J. Camphuys wordt gouverneur-generaal ; zijne lotgevallen. Kämpfer<br />

reize naar Japan. Rumphius. Amboinsc/ie Rariteitkamer. Am'<br />

boinsche kruidboek. V. Reede Tot Brakestein. Hortus Africanus.<br />

Hortus Malabaricus. IV. Schouten's reisverhaal. N. Be Graaf.<br />

D. Havart. J. Nieuwhoff. Gezantschappen naar Sina. Baldaeus,<br />

beschrijving van Malabar enz. Seminarie te Natoer en Kolumbo.<br />

Ds. M. Leidekker, ook als taalgeleerde werkzaam. Taxatie-handel<br />

in Japan; smokkelhandel door de Nederlandsche beambten en<br />

hunne Japansche medepligligen ontdekt. Be Ghaumont te Batavia.<br />

Siam. Radja Singa, keizer van Kandi, sterft in 1687. Aureng-<br />

Zeb veroveraar van het rijk van den grooten Mogol. Suratle.<br />

Casimbazar. Jlougli. Masulipatnam. Gezantschap naar Golkonda.<br />

Masulipatnam belegerd. Vrede met Golkonda. Laurens<br />

Pit de Jonge, noodzaakt den. Vlootvoogd Bu Quesne de golf<br />

van Bengale te verlaten. Fransche handel te Pondicherij, en<br />

tijdelijk in Nederlandsche handen. Verschil met Perzië over den<br />

uitvoer van zijde. Be Casembrood bedrijft vijandelijkheden te<br />

Gamron en op het eiland Kismis, doch zonder veel vrucht. Gezantschap<br />

naar Ispahan in 1690.<br />

Van den opvolger van Speelman kan met der daad<br />

gezegd worden, dat hij niet enkel is geweest een man<br />

van groote bekwaamheden, maar dat inzonderheid de<br />

lotgevallen, welke hem tot de hoogste waardigheid<br />

hebben gebragt, voor een Nederlander van burgerafkomst<br />

bereikbaar, van buitengewonen aard zijn geweest.<br />

Hij toch te Amsterdam in 1634 geboren,


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 155<br />

werd als knaap eerst bij een' goudslager, daarna bij<br />

een' goud- en zilversmid in de leer gedaan, en evenwel<br />

vinden wij hem naauwelijks achttien jaren oud,<br />

als adsistent of boekhouder in dienst der O. I. compagnie<br />

aan boord van de Fluit de Lastdrager op reis<br />

naar Batavia. Te regt zegt hij zelf (*), » dat alle<br />

„soorten van beroepen nog altijd na zich slepen een'<br />

»stoet van moeite, bekommering, ellende en tegen-<br />

» spoed," want hij ondervond dit te over, wijl, nadat<br />

een der bodems in welker gezelschap hij de ree van<br />

Tessel verlaten had, was vergaan, en zijn schip lek<br />

weder binnen geloopen was, het ten tweeden male den<br />

9 van Sprokkelmaand 1653 het vaderland verliet, om<br />

veertien dagen later in de Feroe-eilanden te vergaan.<br />

Nu kon vertrouwen op den hemelschen Vader alleen<br />

moed, standvastigheid en tegenwoordigheid van geest<br />

schenken, waaraan hij zoo groote behoefte had. Van<br />

ruim tweehonderd zielen met zesentwintig koppen<br />

overgebleven, stond het hagchelijk voor den jongeling<br />

om, met den konstapel Jan Eeiniersz., 's compagnies<br />

eigendom tegen eenige schelmen te verdedigen. In<br />

Grasmaand kwam hij in het vaderland terug, om in<br />

het najaar op nieuw te vertrekken, en na behouden<br />

reis te Batavia aan te landen. In 1677 secretaris<br />

van de hooge regering geworden zijnde, werd hij reeds<br />

op den 4 van Grasmaand 1678, ten gevolge van het<br />

ontslag van vijf raden van Indië, buitengewoon raad,<br />

om bij de aftreding van Van Goens als gewoon raad<br />

(*) In den aanhef der Ongelukkige Voyage, gedaan met het Fluyt-<br />

scftip De Lastdrager in de jaren 1652 en 1653 , uitgegeven door<br />

G. Van Enst Koning in 1834 en door Joannes Camphuys zelf<br />

beschreven.


156 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

in te vallen. Toen op den 11 van Louwmaand 1684,<br />

weinige uren na elkander, de Algemeene Landvoogd<br />

en de Directeur-generaal waren overleden, moesten<br />

de leden van de Hooge-Tafel tot het benoemen van<br />

eenen opvolger in de hoogste betrekking overgaan.<br />

Aan een der jongste raadslieden, aan den man weiniomeer<br />

dan twee jaren gewoon raad van Indië, dacht<br />

niemand ; doch de meesten zich zelven niet kunnende<br />

stemmen, meenden hunne stem weg te werpen door<br />

den naam van Camphuys op het briefje te plaatsen.<br />

Zoo verkreeg Camphuys de meerderheid tegen aller<br />

verwachting aan. Dewijl de andere raadsleden den<br />

man wiens eerlijke beginselen bekend waren, ook uit<br />

dien hoofde ongaarne als Landvoogd zagen optreden,<br />

duurde het eenige weken alvorens hij plegtig als<br />

Gouverneur-generaal werd erkend.<br />

Van een' onderzoeklievendc inborst zijnde, had hij<br />

de jaren, welke hij als klerk ter secretary der hooge<br />

regering doorbragt, besteed om de vroegere lotgevallen<br />

van de compagnie in de oorkonden na te sporen.<br />

Op die wijze kwam zijne geschiedenis der » Stichting<br />

»van Batavia" tot stand (*), een historische arbeid,<br />

welke Onno Zwier van Haren zegt te zijn (f) »een<br />

»verhaal, hetwelk Titus Livius zelf niet onwaardig<br />

»zou geacht hebben, om in zijne geschiedenissen in-<br />

» gelascht te worden, zoo het die tijden geraakt had."<br />

Steeds was hij een minnaar, beoefenaar en voorstander<br />

der letteren. Daarvan gaf hij de meest afdoende<br />

(*) Zie dezelve bij VALENTIJN, D. IV, Stuk I, fol. 421—491.<br />

(t) Zie o. z. VAN HAREN, De Gewen, uitgave van Bildcrdijk,<br />

D. II, bl. 77 en 78.


TWINTIGSTE IIOOFDSTUK. 157<br />

bewijzen niet alleen door zijne ingenomenheid met<br />

den ijverigen natuuronderzoeker E. Kämpfer , die uit<br />

zucht voor de wetenschap den aardbol in onderscheidene<br />

rigtingen had doorkruisd, aan wien hij de gelegenheid<br />

verschafte , Japan in 1690 te bezoeken ; maar<br />

vooral door aan dezen zijne belangrijke aanteekeningen<br />

over dat rijk toe te vertrouwen, de vrucht zijner opmerkingen<br />

tijdens hij in 1672 en later opperhoofd van<br />

den handel op Dezima was. Die aanteekeningen zijn<br />

door Kämpfer niet weinig uitgebreid en met eigene<br />

onderzoekingen en nasporingen vermeerderd. Hier en<br />

daar echter heeft hij wel eens wat ligtvaardig voor<br />

waarheid aangenomen, wat hem in Japan door de<br />

tolken is verhaald. Nadat Kämpfer in Europa was<br />

teruggekeerd, werd zijn arbeid over het zoo merkwaardige<br />

Nipponsche rijk voor de pers gereed gemaakt,<br />

doch zijn overlijden in 1716 verhinderde de<br />

uitgave. Eerst in 1727 kwam, door de z<strong>org</strong>e van<br />

H. Sloane, eene Engelsche vertaling, door Dr. J. J.<br />

Scheuchzer bewerkt, in het licht, en twee jaren later<br />

verscheen het werk van Kämpfer als » Geschiedenis<br />

»en beschrijving van Japan" in Nederland, en was<br />

het eerste uitvoerige geschrift dat in onze taal over<br />

dat rijk en zijne bevolking werd uitgegeven. Men<br />

meent dat bij die uitgave is verzwegen het aandeel<br />

dat Camphuys aan dat werk heeft gehad, dewijl<br />

Kämpfer niet lang genoeg leefde om het zelf aan<br />

het licht te bevorderen.<br />

Nog meer is de wetenschap aan dien Algemeenen<br />

Landvoogd verpligt. Zonder hem ware het Amboinsche<br />

Kruidboek van Rumphius der wereld onbekend gebleven.<br />

De schrijver Ge<strong>org</strong> Everhard Rumph, of zoo


158 TWINTIGSTE nOOFDSTUIC.<br />

als hij meestal genoemd wordt Rumphius, in krijgsdienst<br />

naar Indië gekomen, ofschoon geen wetenschappelijk<br />

man, was begaafd met een' buitengewonen geest<br />

van opmerking en onderzoek, en heeft zich daardoor<br />

de dank van den naneef verworven. Dertig en meer<br />

jaren leefde hij op Amboina, in 1666 en later als<br />

commissaris-politiek in dienst der compagnie, om er<br />

rijke vruchten van zijne rustelooze nasporingen na te<br />

laten. Onder den zonderlingen titel van »Amboinsche<br />

rariteitkamer" heeft hij keurige afbeeldingen geleverd<br />

van de visschen, hoornen, schelpen en zeegewassen,<br />

waaraan de Amboinsche zee zoo rijk is. De<br />

uitgave van dat werk heeft ongetwijfeld niet weinig<br />

bijgedragen om de zucht voor het bezit van grootere<br />

of kleinere verzamelingen van hoorns en schelpen in<br />

Nederland levendig te houden. Die verzamelingen<br />

strekken om Gods oneindige grootheid in het geschapene<br />

te doen bewonderen. — Het »Herbarium Am-<br />

»boinense" of »Amboinsche kruidboek" was door<br />

Rumphius aan den gouverneur-generaal gezonden. Alvorens<br />

Camphuys dat voortreffelijke voortbrengsel van<br />

kennis en volharding aan Bewindhebbers ter uitgave<br />

overzond, deed hf hot overschrijven en de platen<br />

nateekenen. Zonder dat ware het verloren gegaan,<br />

alzoo het schip, waarmede dat handschrift in 1690 naar<br />

het moederland werd verzonden, met de Franschen<br />

slaags geraakte en zonk. De Amboinsche kruidhof<br />

werd door de z<strong>org</strong> van Prof. Burmannus in het licht<br />

gegeven. Dit werk bevat de beschrijving van de meest<br />

bekende boomen, heesters en kruiden op Amboina en<br />

de omliggende eilanden voorhanden. De koraalgewassen<br />

zijn er door Rumphius bijgevoegd. Het »Am-


' ". -<br />

TWINTIGSTE nOOFDSTUK. 159<br />

»boinsche kruidboek" strekt tot een schitterend bewijs<br />

hoe de gave van opmerken, gepaard aan vlijt en<br />

naauwkeurigheid, van onschatbare waarde is om de<br />

voortbrengselen van het plantenrijk, ook in hare bloem-<br />

en vruchtwording, te doen kennen. Het is bijna on-<br />

geloofelijk hoe één man, in de heete luchtstreek, zoo<br />

veel heeft kunnen verrigten! Zelfs zegt de uitgever<br />

van het kruidboek (*) meer dan eens te hebben ge-<br />

hoord » dat deze groote man , zoo kundig en zoo be-<br />

» dreven was, dat, schoon uit de verst afgelegen<br />

» deelen van Indië hem , toen al van zijn gezigt en<br />

» van het dagelijksche licht beroofd zijnde, vreemde<br />

»planten, die aan alle andere menschen onbekend<br />

»waren, werden gebragt, ja zelfs slechts derzelver<br />

»bladen, vruchten of zaden, hij uit de reuk, smaak,<br />

» gedaante of andere hoedanigheden wist te ontdekken<br />

» en te oordeelen tot welk geslacht of soort zoodanige<br />

»gewassen behoorden." — Men verhaalt zelfs dat door<br />

den rusteloozen navorscher eene »Historie der dieren"<br />

en eene » Amboinsche historie " zouden zijn vervaar-<br />

digd en nagelaten. Eerst de 19e eeuw heeft hem<br />

een gedenkteeken gesticht.<br />

In den tijd van Rumphius was het, toen de zucht<br />

om keerkringsplanten en gewassen in Nederland aan<br />

te kweeken en daarvoor trek- en stookkassen en hooge<br />

zalen te bouwen, bij den aanzienlijken man een' edelen<br />

(*) Zie w. n. VAN HoëVEix, Geschiedkundig Overzigt van de<br />

beoefening van kunsten en wetenschappen in Nederlands Indië,<br />

bl. 28 en 29. — Professor Blume heeft, door de uitgave van het<br />

prachtwerk Rumphia, aan Eumphuis een waardig wetenschappelijk<br />

gedenkteeken gesticht. Do gouverneur-generaal baron Van Der<br />

Capellen heeft in 1824 op de begraafplaats te Arabon eene gcdcnknaald<br />

ter eorc van Rumphius doen oprigten.


I<br />

160 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

wedijver had in het leven geroepen. Boomen en kruiden<br />

uit de verschillende streken van den aardbol werden<br />

met groote z<strong>org</strong> naar Nederland overgebragt, en<br />

door vermogende mannen ofwel in stedelijke kruidtuinen<br />

inzonderheid in Holland aangekweekt. — Zoo gebeurde<br />

het dat H. A. van Reede tot Drakestein in 1685<br />

door Bewindhebbers als commissaris-generaal voor de<br />

Kaap de Goede Hoop en de West van Indië uitgezonden<br />

, met warme zucht was vervuld om zijn vaderland<br />

met vollediger kennis van de planten dier gewesten<br />

te verrijken. Aan de kaapstad vond hij den zoogenoemden<br />

compagniestuin — een ware plantentuin —<br />

waar velerlei gewassen, kruiden, voederplanten, heesters<br />

en boomen uit de tropische luchtstreek zoowel<br />

als uit Zuid-Afrika en Europa waren bijeengebragt.<br />

Door den natuurkundige Claudius werden vele planten<br />

en gewassen afgeteekend, en de commissaris Van Reede<br />

scheen die verzameling als een' »Hortus Africanus"<br />

op eigen kosten te willen doen uitgeven. De teekeningen<br />

en beschrijvingen schijnen echter in het ongereede<br />

te zijn geraakt, en de wetenschap is van dien<br />

arbeid verstoken gebleven.<br />

Minder ongelukkig was Van Reede in de bevorde-<br />

ring der uitgave van den »Hortus Malabaricus." De<br />

twee eerste deelen, beschreven door Ds. J. Caesarius,<br />

predikant te Koetsjin (Cochin), verschenen in de Ne-<br />

derlandsche taal, uit het Latijn overgezet door Dr.<br />

Abr. van Poot in 1688, onder den titel van »Malabaar-<br />

»sche KruythofF." In het geheel verschenen 12 deelen<br />

in folio (*), nadat Van Reede reeds eenige jaren over-<br />

(*) Het complete werk is zeldzaam. Aanteekeningen zijn geleverd<br />

door A. SWEN, professor te Leiden, J. MUNNICKS, prof. te


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 161<br />

leden was, doch in de taal, waarin ze oorspronkelijk<br />

door Ds. Caesarius waren opgesteld. Deze arbeid,<br />

zoowel als de geheele beoefening der plantkunde in<br />

Nederland in dien tijd, doet op eene' schitterende<br />

wijze uitkomen dat vele aanzienlijke mannen hunne<br />

rijkdommen wel besteed rekenden, wanneer ze tot<br />

bevordering der wetenschap konden strekken.<br />

Andere mannen, in dienst der O. I. maatschappij,<br />

hebben veel bijgedragen tot uitbreiding van de kennis<br />

aan de geschiedenis en aardrijkskunde van het vasteland<br />

en de eilanden van Azia. — Wouter Schouten,<br />

als scheepsdokter uitgevaren in 1658 en die in 1665<br />

uit Indië is teruggekeerd, heeft vele streken bezocht,<br />

vele oorlogsbedrijven bijgewoond, en verhaalt met<br />

waarheidsliefde in onderhoudenden trant, soms met verheffing<br />

van stijl, wat hij heeft bijgewoond. Men leest<br />

zijn reisverhaal met genoegen en het heeft, zelfs in<br />

de afgeloopene eeuw, herhaalde herdrukken beleefd.<br />

In dien tijd , toen Schouten zijne ontmoetingen der<br />

wereld mededeelde, was het niet ongewoon dat zoodanige<br />

reisverhalen in het hoogduitsch, fransch, engelsch<br />

en zelfs in het latijn werden overgezet (*). —<br />

Nicolaus De Graaff, een ander arts, heeft sedert 1639<br />

Utrecht, Dr. TH. JANSSEN AB AMELOVEEN en Dr. ABB. VAN POOT.<br />

De meeste aanteekeningen zijn echter van JOH. COMMELIN, Eaad<br />

der stad Amsterdam „welckers ervarenheid in de kruidknnde en<br />

„ ooffeninge der planten in weinige woorden noch te noemen,<br />

„noch te roemen is."<br />

(*) Toen b. v. Schoutcns Reizo in 1G76 in de Nedorlandsche<br />

taal in hot licht verscheen, kwam or te gelijkertijd eeno overzetting<br />

in hot lloogduitsch onder den titel : WALTER SCHÜLTZEN Reize<br />

in folio ; do fnmschc vertaling kwam later.<br />

II. 11


162 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

onderscheidene keeren Indië bezocht en is in 1687 voor<br />

de laatste maal van daar teruggekeerd. Veel merkwaardigs<br />

deelt hij mede ; in Bengale heeft zijne zucht<br />

om gebouwen enz. af te teekenen, hem meermalen<br />

van de zijde der inlanders ongelegenheden en zelfs<br />

gevangenschap op den hals gehaald. In het Malabaarsche<br />

schiereiland heeft hij tempels en paleizen<br />

afgeteekend, en zoo daar, als aan de kaap de Goede<br />

Hoop, zich met aardrijkskundige opmetingen verledigd.<br />

Jammer dat hij van die onderzoekingen weinig mededeelt,<br />

en er naauwelijks eene enkele plaat in zijn<br />

werk wordt gevonden. Zijn reisverhaal is overigens<br />

beknopt, en behelst weinig meer dan aanteekeningen<br />

tot ondersteuning van het geheugen. — Hetzelfde<br />

moet gezegd worden van den »Op- en ondergang<br />

» van Cormandcl " van den Med. Doet. Daniel Havart,<br />

die alles beiïgt wat, tot op zijn vertrek uit het Malabaarsche<br />

schiereiland in 1685, is gebeurd en te zijner<br />

kennis gekomen. Ook bij hem vindt men een schat<br />

van zaken, doch der sierlijkheid heeft hij zich niet<br />

bevlijtigd.<br />

Onder de reizigers uit de tweede helft der 17° eeuw<br />

mag Johan Nieuwhoff in geen en deele vergeten worden.<br />

Zijne »Oostindische reizen" gaan verzeld van eene<br />

beschrijving van Batavia, door een aantal fraaije platen<br />

verduidelijkt. Ook heeft men van hem eene uitvoerige<br />

beschrijving der reize van het eerste gezantschap<br />

afgevaardigd naar den keizer van Sina in 1655,<br />

welke togt door hem is bijgewoond. Te dier gelegenheid<br />

wordt door hem niet enkel eene belangrijke<br />

beschrijving gegeven van het land, de steden en de<br />

bewoners , maar ook van de voortbrengselen , gods-


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 163<br />

dienstige gebruiken en de wetenschappen bij de Si-<br />

nezen beoefend.<br />

De zucht tot het verkrijgen van een' geregelden<br />

handel op Sina bewoog de hooge regering te Batavia<br />

om het niet te laten bij de poging van De Goijer en<br />

De Keizer; eene nieuwe poging had plaats in 1662,<br />

wanneer J. van Kampen en C. Nobel als Nederlandsche<br />

gezanten naar dat rijk vertrokken. Vier jaren<br />

later meende men betere kansen te hebben, en P. van<br />

Hoorn werd er heen gezonden. Door de uitkomst<br />

even weinig bemoedigd en evenzeer teleurgesteld in<br />

de verwachtingen door dezen of genen onderkoning<br />

opgewekt, ging een twintigtal jaren voorbij alvorens<br />

op nieuw een gezantschap naar Peking op reis ging.<br />

Paats en De Keyser gingen in 1685 met het doel<br />

om eene geregelde handelsgemeenschap met dat rijk<br />

geopend te krijgen. Zonderling kan het genoemd<br />

worden dat de Nederlanders van dien tijd de opening<br />

derzelfde havens hebben gevraagd, welke in het midden<br />

der 19 e eeuw voor den handel der westersche<br />

volkeren zijn opengesteld. De voornaamste winst dier<br />

gezantschappen is geweest dat men met land en volk,<br />

met zeden en voortbrengselen is bekend geworden,<br />

eene kennis welke door O. Dapper (*), uit de aanteekeningen<br />

dier reizigers , der wereld is medegedeeld<br />

Niet de eenigste winst evenwel was het, want de<br />

Sinezen werden meer aan de Nederlanders gewoon,<br />

(*) Hij heeft geleverd het Gedenkwaardig bedrijf enz. van het<br />

tweede en derde gezantschap naar Sina en daarachter gevoegd de<br />

Beschrijving des keizerrijks Taising of Sina, alles in folio uitgegeven<br />

in 1670.<br />

11*


164 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

en hunne schepen werd den handel nu en dan oogluikend<br />

vergund, of Sinesche kooplieden kwamen aan<br />

boord om te koopen en te verkoopen. Bovendien<br />

begon te Batavia de handel met Sinesche jonken en<br />

wankangs levendiger te worden. Wel ook mögt zulks ,<br />

wezen wanneer men bedenkt dat eerst tegen het einde<br />

der 17 e eeuw, van wege eene andere Europesche<br />

natie, van wege Rusland, een gezantschap aan den<br />

keizer van het hemelsche rijk werd gezonden; wanneer<br />

men bedenkt dat die gezantschappen groote uitgaven<br />

veroorzaakten: de geschenken, bij voorbeeld, welke<br />

den keizer door het derde gezantschap werden aangeboden<br />

, bestonden uit vier Perzische paarden, vier<br />

Bengaalsche trekossen en eene karos of koets, zonder<br />

een aantal mindere geschenken te rekenen.<br />

Nog eens tot de wetenschappelijke mannen teruggekeerd,<br />

wijl Ph. Baldaeus der aandacht allezins waardig<br />

is. Als predikant naar Ceylon vertrokken, kwam<br />

hij er in 1656 en bragt tien jaren aldaar en eenigen<br />

tijd als veldprediker van Rijklof van Gocns op de kust<br />

van Malabaar door. Zijne »Beschrijving van Malabar,<br />

» Coromandel en Ceylon " is van vele geschiedkundige<br />

bijzonderheden doorvlochten; bovendien vindt men in<br />

het werk van dien onvcrmoeiden geleerde niet slechts<br />

eene Malabaarsche spraakkunst, maar ook uitvoerige<br />

berigten omtrent de Braminische godenleer, en wordt<br />

de Ramaijan en de Mahabharat door zijnen arbeid<br />

bekend gemaakt. Baldaeus is degene geweest die de<br />

deure tot die studie heeft geopend, al is het ook dat<br />

meer dan eene eeuw is voorbijgegaan, alvorens die<br />

studie tot verdere beoefening heeft uitgelokt, en al is<br />

het dat in deze eeuw die studie ijverige beoefenaren


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 165<br />

heeft gevonden, welke onzen landgenoot uit de 17 c<br />

eeuw verre achter zich hebben gelaten , en hem geheel<br />

in de schaduw hebben terug gedrongen.<br />

Sedert de maatschappij over al de kustenstreken<br />

van Ceylon het gebied voerde en de leerzame aard<br />

van Malabaren en Singalezen was opgemerkt, wilde<br />

men op Ceylon aanvangen een' arbeid, welke vroeger<br />

op Formosa zoo wel geslaagd was. Niet slechts dat<br />

scholen voor den inlander werden geopend, maar men<br />

wenschte ook kweekscholen te stichten, ton einde<br />

» met der tijd niet alleen schoolmeesters en zieketroos-<br />

» ters , maar ook proponenten en predikanten mogten<br />

» aangekweekt worden, tot verder onderwijzing dezer<br />

»inlanders en anderen in hunne eigene taal." Dien<br />

ten gevolge kwam tot stand te Naloor, nabij Jaffnapatnam,<br />

een seminarie voor het Malabaarsch en te<br />

Kolumbo oen voor het Singalcesch. In het jaar 1690<br />

eindelijk geopend tot opname van inlandsche jongelingen<br />

, waren, om welke redenen dan ook, de vruchten<br />

niet bevredigend en in gcenen deele beantwoordend<br />

aan do verwachting. Toen later slechts de voorbereidende<br />

studiën op Ceylon plaats hadden, en de<br />

kweekelingen ter verdere opleiding naar de hooo-eschool<br />

te Utrecht of te Leiden vertrokken , werden<br />

van die landskinderen geordend en als predikanten geplaatst<br />

op Ceylon, op de kust van Malabaar of die van<br />

Koromandel, een enkele (Bastiaan Janzen) zelfs te<br />

Batavia.<br />

De geleerde en vlijtige Ds. M. Leidekkcr mag on-<br />

der de ijverige predikanten niet vergeten worden<br />

In 1675 te Batavia gekomen, was hij er niet enkel<br />

als herder maar ook als geleerde gedurende vijfen-


166 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

twintig jaren werkzaam. Hij verbeterde het Latijnsch-<br />

Maleisch woordenboek, waaraan Heurnius en anderen<br />

gearbeid hadden. Na zijn overlijden verscheen het<br />

jn 1707 en 1708 te Batavia, waar eerst sedert eeue<br />

halve eeuw een boekdrukker gevonden Werd. Dat<br />

woordenboek was voor Leidekker slechts voorbereidende<br />

werkzaamheid, want hij, die in het llebreeuwsch<br />

zeer ervaren was, vertaalde de meeste boeken van<br />

het oude Verbond in het Maleisch , en maakte later<br />

eene tweede vertaling , ten einde die met de vorige<br />

te vergelijken , en de eene door de andere te verbeteren.<br />

Zoo nuttig en onverdroten werkzaam overviel<br />

hem de dood in 1701. De voltooijing van dien arbeid<br />

verbleef' aan anderen. Groot evenwel is de lof<br />

door hem wegens die nuttige werkzaamheden verdiend.<br />

Eene treurige gebeurtenis in 1685 te Nagasaki vo<strong>org</strong>evallen,<br />

noodzaakt ons eenige jaren terug te treden.<br />

De zoogenoemde taxatiehandel werd door het Japansch<br />

t in 1672 ingevoerd, toen Camphuys<br />

afgaand opperhoofd was. Hij zegt er van: »het is<br />

»eerder geledene dwingelandij dan gedreven handel."<br />

Als ware dit niet genoeg, zoo werd van de zijde der<br />

Nagasakische gouverneurs meerdere » schenkagien"<br />

o-ovorderd en door de Ottona"s openlijke dieverijen van<br />

het Japansch werkvolk toegelaten en ook door hen<br />

zelven bedreven, hetgeen Camphuys in hetzelfde verslao-<br />

van Wintermaand 1672 doet uitroepen, dat »on-<br />

»der onredelijke schenkagien, onnoodige onkosten en<br />

»stoute dieverijen, 's compagnies winsten zullen moe-<br />

»ten versmoren "(*). Wat wonder dat de ambtenaren<br />

(*) Zie mijn werk : Japan in zijne staatkundige en burgerlijke<br />

inrigtingen enz., bl 226, 227 alsook bl. 233—235.


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 167<br />

der O. I. maatschappij, die reeds elders in Indië in<br />

geenen deele vrij te pleiten waren van het bejagen<br />

van geheime of ongeoorloofde winsten, in den smokkelhandel<br />

vergoeding zochten eensdeels voor het onaangename<br />

verblijf op Dezima, anderdeels en wel voornamelijk<br />

wegens de kwellingen hun en der compagnie<br />

door de Japannezen aangedaan. Zoo kwam het dat<br />

een uitgebreide sluikhandel door de Nederlanders werd<br />

gedreven, en de schepen door dubbelde bodems als<br />

anderzins heimelijk een aantal goederen aanbragten,<br />

die later, natuurlijk met medeweten van Ottona's en<br />

andere Japansche beambten, werden ingesmokkeld. In<br />

1684 was bij het vertrek der schepen een keizerlijk<br />

bevelschrift te Nagasaki aangekomen, waaruit het<br />

scheen dat de taxatiehandel opgeheven stond te worden<br />

, om op nieuw voor den eigenlijken handel plaats<br />

te maken. De gouverneurs en andere voorname ambtenaren<br />

vreezende daardoor te verliezen de geweldige<br />

winsten door hen uit den taxatiehandel verkregen,<br />

werden te rade bij de aankomst der schepen in 1685<br />

naauwlettend toe te zien. Het gevolg was dat vele<br />

sluikgoederen werden gevonden, en het uitgekomen<br />

opperhoofd Joh. Bessehnan benevens twee onderkooplieden<br />

als schuldig beschouwd werden, en op levensstraffe<br />

voor altijd uit het Nipponsche rijk gebannen.<br />

Maar, er waren Japansche medepligtigen : te hunnen<br />

opzigte werd de zaak gestrengelijk onderzocht; sommigen<br />

ontkwamen de straf door vrijwillige buiksnijding,<br />

doch niettegenstaande dat, werden negen en dertig<br />

personen ter dood veroordeeld. — Deze zaak werd,<br />

op de meest bezwarende wijze voor de Nederlanders,<br />

naar Jedo overgebriefd ; — en met de verbetering in


168 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

den handel, waarop het jaar te voren zoo schoone<br />

vooruitzigten had geopend, was het ton eenenmale<br />

over. Zelfs werd de taxatiehandel, die tot hiertoe<br />

jaarlijks eene winstderving van vier, vijf of zes ton<br />

gouds had veroorzaakt, nog drukkender dan tot hiertoe.<br />

Gezanten van Aziatische vorsten te Batavia te zien<br />

was men gewoon , zelfs regerende vorsten verschenen<br />

en bewezen hunne hulde aan den Toewan-Besaar der<br />

Nederlanders. Van anderen aard was in 1685 het<br />

bezoek van een gezant van den Franschen koning<br />

Lodewijk XIV, uit gebrek aan leeftogt op zijne reize<br />

naar Siam, waarheen zijne bestemming was. De<br />

ridder De Chaumont uit nooddwang van Bantam naar<br />

Batavia verzeild, kwam slechts incognito aan wal,<br />

doch onderscheiden van zijne reisgenooten, werden<br />

door den gouverneur-generaal beleefdelijk ontvangen,<br />

en roemden zijne heuschheid (*) Dat de vaders Jesuiten,<br />

die in zijn gevolg waren, om als godsdienstige<br />

zendelingen in Siam do ingezetenen met het<br />

Christendom bekend te maken, ook te Batavia, voor<br />

hunne godsdienst in de weer waren (f) , behoeft te<br />

minder te verwonderen, wanneer men weet, dat zij,<br />

in Siam gekomen niets minder zochten, clan den<br />

Sultan tot hun geloof over te halen. Zij meenden<br />

aldaar vooral te zullen slagen, daar een Europeër,<br />

Constantijn Phaulcon, 's vorsten eerste staatsdienaar<br />

was , reeds vroeger door de Jesuiten tot het Catholicismus<br />

overgehaald.<br />

(*) Zie Gezantschap des ridders De Chaumont etc. bl. 8, en<br />

GUY TACiURD. Reis naar Siam, bl. 195, 111 , 113, 114 on 122.<br />

(t) Bl. 110 van het laatstgemelde werk en op de eerstvolgende<br />

bladzijden.


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 169<br />

Deze Phaulcon, door de Franschen veelal monsieur<br />

Constant genoemd, begunstigde de Franschen waar<br />

hij vermögt. In 1688, de koning ziekelijk geworden<br />

zijnde, werd Phaulcon door een' mededinger naar<br />

het gezag om het leven gebragt, en de Franschen<br />

van Bankok verdreven. Korte dagen na Phaulcon's<br />

geweldige dood de koning zijnde ovei'leden , wist die<br />

geweldenaar zich in het rijksgebied te handhaven (*).<br />

Dewijl de Nederlanders zich met de binnenlandsche<br />

aangelegenheden des Rijks niet ingelaten hadden,<br />

bleven zij ongemoeid in hunnen handel te Bankok,<br />

maar hadden daar te boven gelegenheid de franschen<br />

gewigtige diensten te bewijzen. Nogtans was de handel<br />

op Siam evenmin voor de Nederlanders als voor<br />

andere europesche natiën van veel beteekenis (f).<br />

Op Ceylon was nog steeds Radja Singa keizer<br />

van Kandie en een rustig nabuur was hij niet. Bij<br />

den aanvang van het generalaat van Van Goens, was<br />

men beducht voor oorlog met dien vorst, doch daar<br />

(*) Men vindt belangrijke bijzonderheden omtrent het destijds<br />

in Siam gebeurde in : „ Het leven en daden van D'lieer Constantin<br />

Phaulcon , Eerste Gelieime Raad van het Koningrijk Siam,"<br />

en in „ Aanmerkelijk en naauwkeurig verhaal der Staatsomkeringen<br />

nu laatst in 't jaar 1688 in Siam vo<strong>org</strong>evallen." — beide te Leiden<br />

1692 in 4" in hetlicht gekomen.<br />

(f) Het omtrent Siam medegedeelde bij Van Kampen D. II,<br />

bl. 298 en 299 is niet juist. De Siamscho handel was voor do<br />

Nedorlandsche maatschappij niet bijzonder voordcolig, en was zulks<br />

evenmin voor do Franschen of de Engolschen. De koning, wiens<br />

gunsteling Phaulcon was, zond jaarlijks een brief vol vriendschapsbetuigingen<br />

aan den gouverneur-generaal en ontving op zijne beurt<br />

gelijke beleefdheid van den Landvoogd. — De bekoeringszucht,<br />

zooals men die bij do Franschen in Siam en bij de Portugezen<br />

in Japan vond, was vreemd aan do Nederlanders.


170 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

de kusten in het bezit der Nederlanders waren, kon<br />

men hem te beter in het oog houden en zijne pogingen<br />

om van buiten af, hulp te erlangen tot het<br />

voeren van oorlog, te beter verijdelen. Inmiddels<br />

ging het den gezanten, welke de gouverneur van<br />

Kolumbo den ouden vorst zond — ten einde de kosten<br />

welke een oorlog zou veroorzaken en de vernielingen,<br />

welke daarmede gepaard gaan, te vermijden — in<br />

geenen deele naar behooren , of zoo als vriendschappelijke<br />

nabuurschap vorderde, tot in het jaar 1680,<br />

wanneer het gezantschap , zonder eenigen hinder te<br />

hebben geleden, te Kolumbo terugkwam. Van wege<br />

zijne hooge jaren zond men van toen af meer geregeld<br />

gezanten en geschenken aan den vost die, in<br />

1687 in 88jarigen ouderdom overleed. Hij had gedurende<br />

zijne veeljarige regering ondervonden, dat<br />

noch groote bekwaamheid, noch openbaar geweld of<br />

vijandschap, noch bedekte loosheid of verraderij, hem<br />

tegenover de Nederlanders tot zijn doel hadden kunnen<br />

leiden. Hnnne magt had zich, in weerwil zijner<br />

rustelooze pogingen om zulks te keeren , steeds uitgebreid<br />

, ten koste van de zijne. Uit dien hoofde<br />

schijnt hij zijnen opvolger Fimala Darmal Souria, te<br />

hebben aangeraden met de Compagnie in vrede en<br />

goede verstandhouding te leven. Ook heeft deze<br />

nimmer eenig verschil met Ceylons gouverneur gehad<br />

, en zich voornamelijk bepaald tot het betrachten<br />

der godsdienstige ceremoniën, hem door zijne heidensche<br />

priesters aanbevolen.<br />

Aureng Zeb, de veroveraar van het rijk van den<br />

Grooten Mogol of het uitgestrekte gebied van Bengale<br />

tusschen den Indus , het Ilimalaija-gebergte en


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 171<br />

de Irawaddi, strekte zijne veroveringen steeds verder<br />

en verder uit. Het kon met het aanbidden van de<br />

opgaande zon worden gelijk gesteld, toen in 1662,<br />

Dirk van Adrichem, Directeur van den handel te<br />

Suratte , aan hem als gezant naar Delhi werd gezonden.<br />

Kostbaar waren de geschenken welke den vorst<br />

werden aangeboden. Daarvoor werd verkregen het<br />

behoud van den handel te Suratte met den karavaanhandel<br />

naar Agra. Des veroveraars magt strekte<br />

zich echter nog zoo verre niet uit, of was althans<br />

nog zoo goed niet gevestigd, dat niet een zijner bevelhebbers<br />

hem ongehoorzaam werd, en Suratte in<br />

1664 met plundering en brandstichting bezocht. De<br />

Nederlandsche en Engelsche factorij — destijds was<br />

daar het Engelsche hoofdkantoor — werden echter<br />

gespaard. Evenwel hij strekte zijne veroveringen steeds<br />

verder uit, en de Nederlandsche factorijen te Casimbazar<br />

en Hougli voerden van toen af met meer gerustheid<br />

een uitgebreiden uitvoerhandel in zijde,<br />

opium, salpeter, muskus en katoenen kleedjes.<br />

Intusschen M'as te Masulipatnam , in het rijk van<br />

Golkonda, alwaar de Hollanders, sedert den aanvang<br />

der eeuw handel dreven, ongenoegen met den koning<br />

gerezen, ofschoon men gewoonlijk met Sultan Hassan<br />

Kotsjah op een' zeer goeden voet had gestaan , en<br />

hij in 1676 de jaarlijksche recognitie , tot vergoedingvoor<br />

de in- en uitgaande regten bedongen, der compagnie<br />

had kwijtgescholden. In den aanvang van<br />

1686 ging Laurens Pit De Jonge, in plegtig gezantschap<br />

naar Golkonda, maar slaagde na lang onderhandelens<br />

niet, in de vereffening der geschillen, als<br />

wordende door de Brammen, die het oor des konings


172 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

hadden , gedwarsboomd. Pit, te Masulipatnam terug<br />

gekomen, oordeelde den Sultan te moeten dwingen.<br />

Hij ontbood 400 man van Kolumbo, en op die wijze<br />

gesterkt, joeg hij des Sultans volk uit de stad; hij<br />

werd er belegerd doch verdedigde zich treffelijk, tot<br />

dat in slagtmaand eene overeenkomst werd gesloten,<br />

waarbij de vorst zich verbond, binnen vijf jaren tijds<br />

voor al de geledene schade honderd en twintig duizend<br />

dukaten aan de compagnie te zullen betalen.<br />

Nu namen de zaken wederom haren gewonen loop<br />

en de handel in kleedjes, sitsen en katoenen lijnwaten<br />

(*) ging te Masulipatnam, Paleakatte enz. als<br />

vroeger. — Het duurde echter slechts negen maanden,<br />

wanneer Aureng-Zeb, het rijk van Golkonda<br />

vermeesterde. Door verraad van de aanzienlijkste<br />

grooten geholpen, kreeg hij den vorst in handen, en<br />

bemagtigde diens »onnoemelijke schatten." De veroveraar<br />

deed den ongelukkigen vorst voor zich kruipen<br />

, en hoopte hem andere vernederingen op het<br />

hoofd. Daarna werd de ongelukkige Hassan-Kotsjah<br />

(in Wijnmaand 1687) naar eene sterkte gezonden,<br />

om aldaar, door de bladeren van de heulplant vergeven<br />

, zoo men het noemde, een' » koninklijken<br />

dood" te sterven. — De Nederlanders behielden onder<br />

een stadhouder of zoon van den Mogol, hunne factorijen<br />

op de kust, onder betaling van de vroeger<br />

/ vastgestelde jaarlijksche som.<br />

Dezelfde doortastende directeur van Masulipatnam<br />

vond ook andere gelegenheden om van zijne kordaat-<br />

(*) Men vindt bij D. HAVART, Op- en Ondergang van Cormandel,<br />

D. I, bl. 147, de verschillende benamingen der katoenen lijnwaten<br />

nldnat vallende.


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 173<br />

heid en dapperheid bewijzen te leveren. — Ten gevolge<br />

van den in 1688 aangevangen oorlog met Frankrijk<br />

, verscheen in het jaar 1690 de Fransche admiraal<br />

Du Quesne in de wateren van Ceylon, en nam<br />

er enkele Nederlandsche bodems weg. Met zijne zes<br />

koningsschepen, zwierf hij langs de kust van Koromandel,<br />

en het stond allezins te vreezen dat hij met<br />

het wegnemen van compagniesschepen, den Nederlanders<br />

niet weinig nadeel zou veroorzaken. Laurens<br />

Pit kon dit niet dulden; hij verzamelde zes schepen<br />

en wapende ze zoo goed hij vermögt. Wel moest<br />

hij in zwaarte van schepen en geschut voor den franschen<br />

vlootvoogd onderdoen, doch hoopte in dat gebrek<br />

en in zijne tekortkoming in bekwaamheden tegen<br />

over Du Quesne, door moedbetoon althans eenigerinate<br />

te zullen opwegen. Hij zocht de fransche schepen<br />

op, en veroorzaakte ze zoo veel schade aan<br />

romp, tuigage en bemanning, dat de bevelhebber<br />

het geraden vond, de golf van Bengale te verlaten.<br />

De Nederlandsche schepen hadden heel wat geleden,<br />

doch het doel was bereikt, en Pit oogstte daarvoor<br />

veel lof in.<br />

Na het verlies door de Franschen onder De La<br />

Haye geleden, waren zij door koop eigenaars ge-<br />

worden van Pondichery , meer zuidelijk op de kust<br />

van Koromandel; daar hadden zij zich genesteld, daar<br />

versterkten zij zich, en vestigden een hoofdkantoor<br />

voor hunnen handel die echter vrij onbelangrijk was,<br />

als ontvangende soms maar een schip om de twee<br />

jaren. Van den toestand van oorlog, in Europa we-<br />

derzijds met zoo veel hardnekkigheid gevoerd, werd<br />

door de Ilooge Regering te Batavia gebruik gemaakt


S=S*E<br />

174 TWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

om Pondicherij in te nemen. Na een bezit van vijf<br />

jaren werd bij de Rijswijksche vrede in 1697 beslist,<br />

dat de plaats aan Frankrijk zou woi'den terug gegeven.<br />

De zich steeds herhalende moeijelijkheden met Perzië<br />

omtrent de uitvoering van het contract tot de<br />

levering van zijde, in 1683 hooger geloopen zijnde,<br />

meende men dat zonder eene krijgshaftige vertooning<br />

onzerzijds, daaraan geen einde was te voorzien. Tot<br />

den contractsprijs wilde men aan de Nederlanders<br />

geene zijde leveren , en leverde ze evenwel tot lageren<br />

prijs aan de Engeischen. R. de Casembrood<br />

werd met drie ten oorlog toegeruste schepen van<br />

Batavia naar de golf van Perzië gezonden (*). Hij<br />

vond te Gamron nog twee schepen en weldra had<br />

(*) Gamron ook Bender Abassi geheeten , is gelegen oven binnen<br />

straat Ormuz , en het vaarwater daarheen was tusschen het<br />

eilandje Ormuz O, het kleine Larek en het groote Kismis W.<br />

Kismis, destijds ook wel Kirmis genoemd, heet thans Kischon of<br />

Keischma. Thans is een en ander in handen van den Iman van<br />

Maskate. Kismis is verreweg het grootste der eilanden van do<br />

golf van Perzië. Door de straat van Kismis, zeilden de Nederlanders<br />

naar Bassora of Bashra aan de Arabische zijde van de<br />

Shat al Arab , waar de Nederlanders ook eene factorij of loge<br />

hadden. De eilandjes Kcun en Schitwar werden door de Nederlanders<br />

het Slangen-eiland en eiland Delftshaven genoemd; de<br />

meest westelijk gelegene eilanden in do Delta, noemden zij eiland<br />

Amsterdam en eiland Middelburg.<br />

Nog in de tweede helft der 17de eeuw , werd, even als zulks<br />

in de 16do eeuw plag te geschieden, do reis door de Nederlandsche<br />

diamant-handelaren en juweliers, voor den handel in paarlen<br />

en edele gesteenten, over land gedaan van Smyrna over Aleppo,<br />

Bassora en Gamron. Zoo kwam in Bloomaand 1677 David Bassouw<br />

of De Basjouw, geboortig van Reenen , in twintig dagen<br />

van Aleppo naar Bassora, op weg naar Golkonda. Deze was<br />

zijne derde reis; de tweede had plaats gehad in 1664.


TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 175<br />

hij acht bodems onder zijne vlag. Na eenigen tijd<br />

onderhandelens, besloot hij de inlandsche schepen,<br />

welke voor Gamron ten anker kwamen, in beslag te<br />

nemen. Men telde er eerlang dertien. Eene meer<br />

stellige oorlogsdaad werd bedreven, met eene landing<br />

van schaars 500 man , onder begunstiging van het,<br />

vuur van drie schepen, op het naburige eiland Kismis,<br />

op den 29 van Hooimaand 1684, welke de vermeestering<br />

van het kasteel en het geheele eiland, op den<br />

4n der volgende maand ten gevolge had. Hierop<br />

ging de directeur van den Perzischen handel naar<br />

Ispahan, doch hij vond het Perzische hof verre van<br />

handelbaar, zoo als hij zich gevleid had. De Shah<br />

wilde naar geene voorstellen luisteren, zoo lang het<br />

beslag der schepen niet zou opgeheven zijn en het<br />

eiland Kismis weder in handen zijner bevelhebbers<br />

was gesteld. Dit geschiedde op den 27 van Zomermaand<br />

1685. — Ten gevolge der drukkende hitte en<br />

ongezonde luchtstreek stierf De Casembrood ; ook Van<br />

den Heuvel stierf te Ispahan , en nu scheen het dat<br />

H. De Jager, die den directeur had verzeld en beter<br />

met de oostersche talen bekend was, eene meer voordeelige<br />

wending van zaken wist voor te bereiden. Een<br />

gezantschap werd in het najaar van 1689 van Batavia<br />

gezonden. J. van Leenen was aan het hoofd en hield<br />

een' prachtigen intogt te Ispahan den 13 van Hooimaand<br />

1690, waar destijds gezanten van velerlei natien<br />

tegenwoordig waren. Den Nederlandschen gezant<br />

wedervoer de meeste eer, maar ook de geschenken<br />

voor den Shah waren kostbaar. Na een verblijf van<br />

vijftien maanden verkreeg de gezant zijn afscheid, na


176 TWINTIGSTE nOOFDSTUK.<br />

een gunstig onthaal en gunstige uitkomst : de kwijtschelding<br />

der verschuldigde tollen en de toezegging<br />

van een voordeelig verdrag. Het liep echter aan tot<br />

in 1694 alvorens dat verdrag tot stand kwam, en<br />

de oude verdragen werden hernieuwd. Ofschoon deze<br />

zaak lang genoeg was gerekt geworden om te kunnen<br />

hopen dat de goede verstandhouding duurzaam zoude<br />

wezen, verliepen echter slechts weinige jaren voordat<br />

nieuwe moeijelijkheden zich in den Perzischen zijdehandel<br />

opdeden.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Commissarissen visiteurs. Commissaris generaal JI. van Reede lot<br />

Drakestein naar de Kaap De Goede IIoop en de West van Indië<br />

1684. J. Solmans 2° commissaris en J. Baccherus 3° commissaris.<br />

Mr. N. Schagen naar Batavia opgezonden, ooi R. van Goens<br />

de Jonge. Clement Opperhoofd te Tegnapatnam op schreeuwende<br />

wijze behandeld. Tan Reede sterft in 1691 en de commissie wordt<br />

ontbonden. Kort regt te doen aan de beschuldigden. Straffen.<br />

Woelingen van Jousouf en Prins Pourabaija. Soerapati. Moord<br />

aan Tak en Tan Tliel te Kartasocra gepleegd. Soerapati nestelt<br />

zich in den oosthoek en handhaaft er zich. Zeerampen; het schip<br />

Westerwijk door zeeroovers overrompeld ; Stavenisse strandt aan<br />

de Naialbaai; Waveren verbrandt in volle zee, lijden der schip-<br />

breukelingen. Partijdigheid der Europeërs tegen Inlanders, vooral<br />

in militaire betrekkingen. De Saint Martin en Jonker; de laatste<br />

beleedigd, in opstand en gestraft. Onaangenaamheden van Camp-<br />

hugs met de leden van den Raad in Indië. De directeur-generaal<br />

Hurdt wordt ontslagen. Camplmys regeert zonder den Raad van<br />

Indië; hij treedt af den 24 van Ilerfsmaand 1095; sterft den 18<br />

van Ilooimaand 1695; zijne inborst ingevolge tijdgenooten. Toestand<br />

der stad Batavia.<br />

Alvorens ter sprake te brengen wat er belangrijks<br />

op Java is vo<strong>org</strong>evallen tijdens het generalaat van<br />

Camphuys , zal het noodig wezen te gewagen van den<br />

buitengewonen Bewindsman, welke door Bewindhebberen<br />

naar de Kaap de Goede Hoop en de West van<br />

Indië werd gezonden.<br />

II. 12


178 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Reeds zoo vroeg als het jaar 1626 ontmoeten wij<br />

de klagte van de kamer van 17 n over onachtzaamheid<br />

, verkwisting, ja zelfs ontrouw waartegen gewaakt<br />

behoorde te worden. Te dien einde werden<br />

gouverneur-generaal en raden aangeschreven twee<br />

commissarissen te kiezen » uit de wijste, bekwaamste<br />

» en süffisantste personen, ornme te wezen als visita-<br />

»teurs" van alle kantoren. Die commissarissen zullen<br />

jaarlijks de visite doen, ieder apart een gedeelte<br />

der kantoren, bij tourbeurt, zoodat ze alle kantoren<br />

leeren kennen , alles ingevolge eene instructie door<br />

Bewindhebbers daartoe vervaardigd. Sedert ontmoet<br />

men meermalen de herhaling van zoodanige bevelen,<br />

en als werd aan die lastgevingen niet behoorlijk voldaan<br />

, wordt wel eens door beeren meesters aan de<br />

hooge regering te Batavia aanbevolen het uitzenden<br />

van » vigilante commissarissen naar de kantoren van<br />

»Koromandel, Suratte en Perzie, wijl het anders be-<br />

»ter was om na te laten." Meermalen ontmoet men<br />

de aanbeveling tot zoodanige uitzending om de twee<br />

jaren. Ofschoon het meer bepaaldelijk is van de West<br />

van Indië, dat door Bewindhebberen wordt gesproken<br />

als een scherp toezigt noodig hebbende, zoo betrof<br />

dat onderzoek mede de » oostelijke provinciën," namelijk<br />

Atsjeen, Malakka, Johor, Jambij en de Molukken.<br />

In het jaar 1633 wordt bepaaldelijk als commissaris<br />

visiteur voor de oost-provincien genoemd de advokaat<br />

Van den Heuvel, en in 1648 voor de Molukken in<br />

het bijzonder de Raad van Indië Caan. Wij ontmoeten<br />

echter in het jaar 1645 een' commissaris-visiteur<br />

voor de kantoren in Bengale, in het Malabaarsche<br />

schiereiland, op Ceylon en te Malakka, maar tevens


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 179<br />

met bestemming naar Formosa en Japan. Zoodanige<br />

zending duurde natuurlijk geruimen tijd. — Of het<br />

echter doelmatig was een gewezen ambtenaar te Masulipatnam<br />

tot visiteur der kantoren op het schiereiland<br />

en in Bengale af te vaardigen, zoo als werkelijk geschiedde,<br />

laten wij daarheen gesteld. Dat de commissarissen<br />

voor de Kaap de Goede Hoop dien titel meermalen<br />

slechts eershalve ontvingen, hebben wij reeds<br />

elders (*) doen opmerken ; dit valt te meer in het<br />

oog, als het in geenen deele waarschijnlijk was dat<br />

zoodanige commissaris in 1657 en in 1658 aan de pas<br />

gestichte vervcrschingsplaats in de Tafelbaai noodig<br />

was te achten, en toch vinden wij in 1657 daarmede<br />

belast Cuneus, en in het volgende jaar J. Cordijk.<br />

Hoe het daarmede ook zij, Bewindhebberen schreven<br />

onder dagteekening van den 11 van Wintermaand<br />

1684 aan de hooge regering, dat de ambtenaren die<br />

op het Malabaarsche Schiereiland en inzonderheid die<br />

in Bengale waren werkzaam geweest, bij hunne terugkomst<br />

in Patria zich zoodanig gedroegen — denkelijk<br />

bedoelende de weelde en pracht door hen ten toon<br />

gespreid — dat ze gewis meer bedacht waren geweest<br />

op het bevorderen hunner eigene belangen dan die<br />

van de compagnie. Bewindhebbers beklagen zich verder<br />

dat de klagten of bestraffingen niet in staat zijn<br />

geweest om » de fauten en mesuses, de malversation<br />

»en fraudatien, die daar werden gepleegd, tegen te<br />

» gaan en te weren." H*t was uit een en ander duidelijk,<br />

dat de commissarissen visiteurs hun pligt niet<br />

naar behooren betracht hadden. In weerwil van die<br />

(*) Zie mijne Geschiedenis van de Kaap De Goede Hoop, bl. 30.<br />

12*


180 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

visitatien , ging het van erger tot erger, zoodat het<br />

kwaad »bijna ongeneselijk is geworden." Redres was<br />

dringend noodig en uit dien hoofde waren Bewindhebberen<br />

er toe overgegaan om een buitengewoon<br />

middel bij der hand te nemen.<br />

Dat middel bestond in de benoeming tot commissaris-generaal<br />

voor de Kaap de Goede Hoop, de kust<br />

van Malabaar, Ceylon, de kust van Koromandel en<br />

Bengale, van den heer Hendrik Adriaan van Reede<br />

tot Drakestein, heer van Mijdrecht, lid van de gedeputeerde<br />

staten van Utrecht van wege de ridderschap<br />

(*). Hij had onder Rijklof van Goens als vaandrig<br />

zijn loopbaan aangevangen, had een twintigtal<br />

jaren in Indië do<strong>org</strong>ebragt en wel bepaaldelijk op het<br />

Malabaarsche schiereiland en op Ceylon, meest in<br />

krijgsdienst. In 1678 te huis gekomen, moest hij zoo<br />

veel te meer geacht worden met menschen en zaken<br />

in die streken bekend te wezen , als hij sedert zijne<br />

terugkomst verscheidene memorien aan Bewindhebberen<br />

had aangeboden, betrekkelijk den toestand dier<br />

gewesten en de mogelijke verbeteringen. Geen wonder<br />

dat Bewindhebbers op hem groote hope bouwden<br />

tot herstel van den zoo deerlijk verachterden toestand,<br />

en in hem meenden den man gevonden te hebben,<br />

die, bekend met de gebreken , in, staat was die uit<br />

te roeijen en door een eerlijk beheer te doen vervangen.<br />

Hij werd bekleed met uitgebreide magt, verte-<br />

(*) Aan Van Becdc van Mijdrecht werd onder dagteekening van<br />

don 26 van Wijnmnand 1684, toegelegd ƒ 1000 ter maand en vrije<br />

tafel; voor uitrusting ontving hij ƒ 8000 , doch bij wijze van voorschot;<br />

na afloop der Commissie bij zijne tehuiskomst / 3100<br />

'sjaars te genieten tot hij „een sortabcl emplooi" zal verkrijgen.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. «, 181<br />

genwoordigende de kamer van 17", en dus met magt<br />

om de schuldigen buiten dienst te stellen en als soldaten<br />

te gebruiken, of ze enkel buiten dienst te<br />

stellen, of ook die hij oordeelde dat zich aan zoodanige<br />

zaken hadden schuldig gemaakt, dat zij door<br />

den regter konden veroordeeld worden, te dien einde<br />

op te zenden naar Batavia; hen echter, wier misdaden<br />

niet door geloofwaardige Christenen bewijsbaar<br />

waren te achten, op te zenden naar Europa buiten<br />

qualiteit en gagie. De heer van Mijdrecht mögt ook<br />

ambtenaars verplaatsen en de openvallende ambten<br />

vervullen, doch slechts bij provisie, blijvende het aan<br />

de hooge regering overgelaten om die benoemingen<br />

goed te keuren, of andere personen daartoe te benoemen.<br />

— Daar al die bepalingen aanleiding konden<br />

geven tot het vermoeden als of door den commissaris<br />

met groote gestrengheid moest worden gehandeld,<br />

voegen Bewindhebbers er deze woorden bij : » onze<br />

» intentie in dezen voornamelijk te wezen niet zoo<br />

» zeer om gepasseerde zaken verder te straffen, dan<br />

» voor zoo veel tot waarschouwinge en tot een exem-<br />

» pel van het toekomende noodig en dienstig is."<br />

In de instructie van Van Reede werd hem magt<br />

van substitutie verleend, en werd hem voorts Isaak<br />

Solmans als tweeden commissaris en Johannes Baccherus<br />

als derden commissaris toegevoegd. De eerste<br />

bevond zich sedert kort op nieuw in Indië, en de<br />

andere in 1680 als koopman te huis gevaren, verzelde<br />

Van Reede met den rang van opperkoopman.<br />

Wijl do commissaris te zijner keuze de kaapkolonie<br />

kon opnemen gaande of koerende, zoo kwam hij aldaar<br />

in 1685 , en zond weldra aan Bewindhebbers


182 « EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

een voorstel om als volkplanting aan die ververschingsplaats<br />

uitbreiding te geven. Het doel was Nederlanders<br />

als landbouwers daarheen te lokken door kostelooze<br />

overtogt, door toezegging van zekere uitgestrektheid<br />

lands en een voorschot in bouwgereedschap, zaaizaad<br />

en vee. Ten einde voor te komen , dat de ongehuwde<br />

planters zich niet hottentotsche vrouwen vermengden<br />

, trachtte men een vijftigtal jonge dochters<br />

uit Nederland naar de kaapkolonie te doen verhuizen,<br />

bij voorkeur die bij het boerenbedrijf waren groot gebrast<br />

of daarin bedreven. Die maatregel werd uitgebreid<br />

tot de Réfugiés of Protestantsche vlugtelingen<br />

uit Frankrijk en Piémont. In dier voege kwamen<br />

daarheen de geslachten , wier namen hen nog doen<br />

kennen als van Fransche afkomst.<br />

Van de Kaap de Goede Hoop stevende Van Reede<br />

naar Bengale, waar, ingevolge de orders, zijne tegenwoordigheid<br />

het dringendst noodig scheen te zijn.<br />

Hier werden door hem in 1686 de opperhoofden verwisseld,<br />

eenigen afgezet, anderen naar Patria of naar<br />

Batavia opgezonden; eenige kantoren ingetrokken; ook<br />

mindere bedienden ontslagen en naar liet Hof van<br />

Justitie te Batavia verwezen of naar Nederland gescheept.<br />

De aangekomen directeur van Bengale Mr.<br />

Nicolaus Schagen werd afgezet, dewijl hij 400 kisten<br />

koper als eigen handel had medegebragt. Hij werd<br />

tevens veroordeeld in eene boete van Rx. 25000 en<br />

naar Batavia opgezonden, echter zonder afschrijving van<br />

gagie of verwijzing naar den regter(*). — Het schijnt<br />

(*) Daar verwijzing in boete niet als ontccrend beschouwd<br />

werd, beweerde Mr. N. Schagen bij zijne aankomst te Batavia , dat<br />

hij die Raad-extraordinair van Indië was, als zoodanig zitting aan


EENENTWINTIGSTE IIOOBDSTUK. 183<br />

eene hardigheid, wanneer enkelen ten voorbeelde worden<br />

gestraft, zoo als onder anderen gebeurde ten aanzien<br />

van Joan Pit, die ruim twintig jaren in Bengale<br />

was werkzaam geweest en van wien veel goeds werd<br />

gezegd. Ieder bediende toch , zeide men openlijk,<br />

kreeg zijn aandeel in de buit, en het was derhalve<br />

onbillijk dat sommigen voor allen betalen moesten. —<br />

Dat ook Van Reede soms mistastte, ten aanzien der<br />

personen welke door hem aangesteld werden, kan niet<br />

betwijfeld worden. Men beweerde dat Willebrords,<br />

A. Hendriksen en anderen, door hem benoemd, het<br />

nog slimmer maakten dan hunne vo<strong>org</strong>angers.<br />

Naar Bengale op weg, was Van Reede te Kolumbo<br />

aangeloopen. Het eenige wat hij destijds aldaar schijnt<br />

te hebben verrigt, is geweest het ligten van den gouverneur<br />

Rijklof van Goens de Jonge , die aldaar in<br />

1675 zijnen vader was opgevolgd. Deze daad van<br />

den commissaris-generaal wordt hoofdzakelijk, toegeschreven<br />

aan eene oude vete van Van Reede, tegen<br />

den heldliaftigen vader, tijdens die op Ceylon en op<br />

het Malabaarsche schiereiland in volle grootheid schitterde.<br />

Van Goens naar Batavia door den commissaris<br />

opgezonden , vond men aldaar niets van zoodanigen<br />

aard, dat hij deswege aan den regter kon worden<br />

overgeleverd. Buiten bediening vertrok hij met<br />

de retourvloot, die in Wintermaand 1686 de ree van<br />

de Hooge Tafel moest hebbeu. Dit werd hem door den Gouverneur-generaal<br />

geweigerd, en bij schrijvens van Bewindhebbers van<br />

don 16 van Slagtmaand 1687 werd dit niet alleen goedgekeurd<br />

maar tevens de Hoogo Regering gelast hom voorloopig te stellen<br />

„buiten dienst en gagie" en hem voor den Raad van justitie tor<br />

verantwoording te doen dagvaarden.


184 EENENTWINTIGSJK HOOFDSTUK.<br />

Batavia verliet. Veertien dagen na dat die vloot de<br />

tafelbaai had verlaten , overleed Van Goens op den<br />

4 van Bloeimaand 1687, en zijne echtgenoote volgde<br />

hem korte dagen daarna. Welk een verschil in het<br />

tehuisvaren van den vader en den zoon, niet meer<br />

dan vijfjaren na elkander!<br />

In 1687 bevond zich de Commissaris-Generaal ter<br />

kust van Koromandel, doch weinig geneigd alle kantoren<br />

te bezoeken, hield hij zich meestal te Negapatnam<br />

op, welke plaats hij in stede van Paleakatte tot<br />

hoofdkantoor dier kust bestemde. Hier deed hij een<br />

kasteel bouwen en vestingwerken aanleggen, waardoor<br />

die plaats, zoo als men destijds zeide, onneembaar<br />

werd, doch verbazende sommen gelcls kostte. Op het<br />

einde van het jaar 1689 was alles in zoo verre gereed,<br />

dat Laurens Pit de Jonge naar Paleakatte werd<br />

gezonden , om den omslag van het hoofdkantoor naar<br />

Negapatnam over te brengen. Niet weinigen evenwel<br />

oordeelden dat Paleakatte, als te midden der Nederlandsche<br />

kantoren, beter gelegen en het kasteel Gelria<br />

eene allezins voldoende sterkte was.<br />

Baccherus werd door Van Reede in zijne plaats<br />

gezonden, om eenige kantoren van Koromandel op te<br />

nemen. Te Tegnapatnam heeft hij, ten aanzien van<br />

het opperhoofd N. Clement, zich zeer willekeurig<br />

gedragen en alles wat naar billijklieid zweemt ver-<br />

kracht. Hem aan boord hebbende gelokt om naar<br />

het kantoor te Porto-novo, dat onder Clement be-<br />

hoorde, den Commissaris te verzeilen, ten einde met<br />

dat kantoor de visite aan te vangen, werd aan Cle-<br />

ment door Baccherus bekend gemaakt, dat hij als<br />

gevangene naar Negapatnam had te vertrekken. Het


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 185<br />

anker was geligt en Clement moest vertrekken, zonder<br />

order op zijne zaken te kunnen stellen of van<br />

zijne vrouw afscheid te hebben genomen. Den 29 van<br />

Zomermaand 1687 voor Negapatnam gekomen, moest<br />

hij aan boord blijven en onderging allerlei onaangenaamheden.<br />

Hij vernam zes weken later dat zijne<br />

vrouw naar Paleakatte was gezonden, doch dat de<br />

geheele inboedel met alle kostbaarheden was achtergehouden.<br />

Eerst den 4 van Herfstmaand werd hem<br />

vergund aan wal in een particulier huis, doch met eene<br />

wacht, als gevangene verblijf te houden. Nu vernam<br />

Clement dat Baccherus zijne papieren doorzocht had<br />

en bezig was van de ingezetenen van Tegnapatnam<br />

getuigenissen tegen hem af te persen. Op den 2pJ dier<br />

maand werd hij van Negapatnam naar Paleakatte verzonden<br />

, zonder Van Reede te hebben gezien en zonder<br />

te zijn verhoord. Te dier plaatse gekomen werd<br />

hij in het kasteel opgesloten, zonder dat iemand deizijnen<br />

bij hem werd toegelaten. Op den 6 van Wijnmaand<br />

werd hem , van wege den Commissaris, aangezegd<br />

dat hij bij zijn gezin zijn verblijf kon nemen.<br />

Zoo bleef het ruim zes maanden, wanneer zijne vrouwsmoeder<br />

uit hare bezittingen gestoten en naar Batavia<br />

verzonden werd, waarschijnlijk ingevolge de algemeene<br />

order van den Commissaris -Generaal, houdende dat<br />

alle weduwen of andere vrouwen en gezinnen, die van<br />

de opperhoofden uitgezonderd, de kust moesten verlaten<br />

en naar Batavia vertrekken, zonder aan de inlanders<br />

hare eigendommen te mogen verkoopcn. In<br />

den aanvang van het jaar 1689 kreeg Clement den<br />

last naar Batavia te vertrekken. Twee jaren later was


186 EENENTWINTIGSTE IIOOEDSTUK.<br />

in den onzekeren toestand van dien ambtenaar nog<br />

niets veranderd (*) en de afloop dier zaak is onbekend.<br />

Het ging voorzeker niet allen in dier voege, maar<br />

men kan hieruit ontwaren dat Commissarissen, door<br />

Bewindhebbers naar de West van Indië gezonden, weinig<br />

hebben beantwoord aan de verwachting tot redres<br />

der ingeslopen misbruiken , welke men daarvan had<br />

verwacht. Het kan dienvolgens weinig bevreemding<br />

baren, dat de kamer van 17 T1 bij het vernemen van<br />

het overlijden van Van Reede, zoo weinig voldaan<br />

was over de uitkomst van eene zoo kostbare commissie,<br />

dat door haar den 9 van Wintermaand 1692 werd<br />

besloten, dat de commissie zou worden beschouwd<br />

als opgeheven, ofschoon de visite van Suratte en Ceylon<br />

nog niet was geschied. — Ook is het waarschijnlijk<br />

dat de ingekomene berigten omtrent de handelwijs<br />

van Commissarissen, Bewindhebbers van denkwijze<br />

hebben doen veranderen, en hebben bewogen terug<br />

(*) Ik heb dienstig geoordeeld den zakelijkcn inhoud van het<br />

vertoog van Nieolaas Clement aan de kamer van 17n, den 11 van<br />

Wijumaand 1690 aangeboden, alhier mede te doelen. Dat Baccherus<br />

in dezen niet de ecnigo schuldige is, blijkt uit de volgende<br />

order: „Den persoon van Nieolaas Clement, geweest zijnde<br />

„Gesaghebber over de Comptoircn Tegna-patnam en Porto-novo ,<br />

„wordt bij desen geordonneerd zich gereed te houden om met<br />

„deszolfs familie en gearresteerde bagagie, buiten bediening en<br />

„gagic, near Batavia te vertrokken, om jsich aldaar voor de Hooge<br />

„Regeering mijn Heere den Generaal en Heeren Raden van Indie<br />

„to vorantwoorden , over zaken zijn geprestoerdon en verpligten<br />

„dienst, aan de Generale Compagnie betreffende."<br />

Paliacatta den 25 Februari) 1689.<br />

II. van Reede,<br />

Ter ordonnantie van welged. Zijn Hoog Ed.<br />

II. Swaardecroon, Secretaris.<br />

Zie het vertoog bij D. HAVART , D. I. bl. 58—79.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 187<br />

te komen op het besluit van den 13 van Slagtmaand<br />

1687, om een ef twee commissarissen naar Batavia<br />

af te zenden, ten einde, met toevoeging van eenige<br />

leden der Hooge Regering, uit naam der kamer van<br />

17 n te beraadslagen en maatregelen te beramen, opdat<br />

een generaal redres van zaken in Indië mogte<br />

worden daargesteld en aan alle verkeerde handelingen<br />

der ambtenaren een einde gemaakt. — Hoe weinig<br />

ook de gestrengheid van Van Reede en Baccherus in<br />

Bengale had geholpen, verneemt men van À. Bogaert,<br />

wijl in 1704 de fiskaal te Hougly slechts van<br />

één schip 4000 ropijen trok voor de vergunning aan<br />

de scheepshoofden, om de particuliere goederen te<br />

Tutikorijn geladen, te mogen landen. Nogtans wordt<br />

die fiskaal opgegeven als de eigenlijke koopman. Even<br />

zoo was hij degene die de opium leverde , ofsclioon<br />

de vrijheid om die droogerij te mogen laden, met<br />

Rx. 10 voor ieder kastje moest worden gekocht (*).<br />

De Commissaris Van Reede op het einde des jaars<br />

1691 naar Suratte scheep gegaan zijnde, overleed<br />

onder weg en werd in de eerste dagen van 1692 met<br />

groote pracht te Suratte begraven. De grafstede te<br />

zijner eere opgerigt is steeds met z<strong>org</strong> onderhouden,<br />

zoolang Nederlands factorij aldaar bestond. — Men<br />

zegt van hem , dat hij was onvermoeid, vlijtig en vele<br />

bekwaamheden bezittende, daarbij in zijne levenswijze<br />

zeer matig , geen wijn of gestookte dranken gebruikende,<br />

doch prachtlievend. Zijne erfgenamen wendden<br />

zich later aan Bewindhebberen, met verzoek van teruggave<br />

der kosten van begrafenis en grafgesteente,<br />

(*) A. BOUAEltT , Historische reizen, bl. 422.


188 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

doch in plaatse daarvan ontvingen zij tot gedachtenis<br />

eene gouden kop of lampet ter waarde van ƒ 5000.<br />

In het schrijven van Bewindhebberen aan de Hooo-e<br />

Regering van den 14 van Wintermaand 1690, over<br />

de traagheid eencr regterhjke uitspraak in cle zaak<br />

van Clement, wordt aangedrongen op het erlangen<br />

van regtspraak door de beschuldigden, en het vertrouwen<br />

uitgedrukt dat daaromtrent voortaan zal gewaakt<br />

worden. — Men verbeelde zicli evenwel niet dat de<br />

regterhjke magt te Batavia geheel stil zat. Zelfs werd<br />

in 1685 Pieter van Rijswijk, na voorafgaande pijniging,<br />

openbaar gegeesekl en voor den tijd van 20 jaren<br />

naar het eiland Mauritius gebannen , dewijl hij, bij de<br />

weeskamer geplaatst, eene som van Rx. 15000 had<br />

verdonkerd. — Schipper Cornelis Koeman, die zich<br />

aan smokkelhandel in nagelen had schuldig gemaakt,<br />

werd na langdurige hechtenis van zijne bediening en<br />

te goed hebbende maandgelden verstoken (*). — Inzonderheid<br />

streng was men jegens mishandelingen,<br />

verwondingen enz., in dronkenschap bedreven, waaromtrent<br />

men zich te Batavia meermalen zeer te beklagen<br />

had. Ook de amokspuwers of amokmakers ondergingen<br />

strenge straffen, wanneer het gelukte ze<br />

met de gaffels levend te vangen. De schuldige werd<br />

met een gloeijend ijzer de regtcrhand afgenepen, de<br />

armen en beencn stukken geslagen, en voorts geëmpaleerd<br />

of op de pen gestoken , in welken erbarmelijken<br />

toestand hij vaak nog verscheidene uren leefde.<br />

Soms gebeurde het dat den schuldige de beide handen<br />

(*) Het duurde evenwel niet lang of hij werd in bediening<br />

hersteld.


.<br />

EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 189<br />

met gloeijende tangen werden afgenepen ; hij voorts<br />

op eene slee of horde naar buiten gesleept, en onder<br />

weg met gloeijende tangen het vleesch van armen en<br />

beenen afgeschroeid, en buiten op een rad gelegd nog<br />

ettelijke uren in leven bleef. — Nog langen tijd is het<br />

empaleren de straf geweest voor de amokspuwers,<br />

wijl die dolzinnigen gewoonlijk onderscheidene menschen<br />

onder den voet stooten , alvorens het gelukt ze<br />

te vangen of af te maken.<br />

Toen Camphuys de teugels van het bewind aanvaardde,<br />

waren er eenige roervinken in het westen<br />

van Java opgestaan, welke, werden zij niet beteugeld,<br />

vrij wat ongoinaks lieten vreezen. Een baliër<br />

Jousouf, of Josef, vroeger slaaf, had in de bantamsche<br />

onlusten de hand gehad en zwierf met een aantal<br />

volgelingen , even onrustig als hij, in het gebergte^<br />

Sultan Hadji's broeder Pangerang Pourabaija, die<br />

's vaders zijde gehouden had en met Josef bekend<br />

was, voegde zich met ongeveer 3000 Bantammers bij<br />

hem, om gezamenlijk hun fortuin te beproeven. De<br />

jonge prins begon spoedig berouw te krijgen, dat hij<br />

zich met een gering fortuinzoeker had verbroederd,<br />

en bleef omstreeks Krawang achter, terwijl de ander,<br />

op die wijze merkelijk verzwakt, naar het zuidergebergte<br />

de wijk nam. De luitenant Van Happel zocht<br />

hem op, dreef zijne bende uiteen en ging daarop<br />

alleen en vermomd Scheich Josef opsporen. In de<br />

Banjoemaas omstreeks Segara Anak-an (de kinderzee)<br />

gevonden , gaf hij zich onder belofte van lijfsbehoud<br />

aan Van Happel over, en werd sedert door Camphuys<br />

naar de Kaap de Goede Hoop in ballingschap<br />

gezonden.


190 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Van rampzalige omstandigheden ging de onderwerping<br />

van prins Pourabaija verzeld. Soerapati, een<br />

Balinees en officier in compagnies dienst, had als<br />

tusschenman of onderhandelaar gediend en verzelde<br />

den vaandrig Wm. Kuffeler, kommandant van Tandjongpoera,<br />

toen die gezonden werd om den Pangerang<br />

in onderwerping aan te nemen. Of Kuffeler, weinig<br />

bekend met de Javaansche zeden, den prins zijne kris<br />

liebbe afgeëischt, dan wel of er om eene andere reden<br />

twist tusschen hem en Soerapati zij uitgebarsten :<br />

de prins ofschoon bereid tot de onderwerping, stelde<br />

die tot den volgenden dag uit, en verdween des nachts.<br />

Kuffeler beschuldigde Soerapati als ware dit zijn werk<br />

geweest ; het geschil liep zoo hoog dat het eindigde<br />

in openbaren wederstand van den laatsten, waarbij onderscheidene<br />

manschappen om het leven geraakten.<br />

Toen het eenmaal zoo verre was gekomen, begreep<br />

Soerapati dat er niets voor hem overschoot dan de<br />

vaan des oproers op te steken. Dit gebeurde nu en<br />

met zoo veel inlandsche soldaten als hem wilden volgen<br />

, nam hij de wijk naar Mataram en werd door<br />

den Soesoehoenan met. open armen ontvangen.<br />

Pangerang Pourabaija had zijne onbezonnenheid dra<br />

ingezien, en haastte zich om een paar vertrouwelingen<br />

naar Batavia te zenden en den Landvoogd het gebeurde<br />

als een misverstand te doen voorkomen. Hij<br />

gaf een bewijs van zijn vertrouwen door hen te volgen,<br />

zonder antwoord af te wachten en werd met<br />

heuschheid ontvangen. Sedert bleef hij verscheidene<br />

jaren te Batavia en werd steeds met onderscheiding<br />

behandeld.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 191<br />

Soerapati intusschen speelde eene dubbelzinnige rol.<br />

Hij schreef naar Batavia om zich te verontschuldigen;<br />

doch of al dit geschrift in handen van den Opperlandvoogd<br />

is gekomen of niet, in allen gevalle werd<br />

zijne misdaad, als zelf in krijgsdienst van de compagnie<br />

zijnde, te zwaar geoordeeld om aan zijne verdediging<br />

het oor te leenen , ofschoon ook zijne krijgsbekwaamheden<br />

hem op verzachting aanspraak gaven.<br />

Naar den keizer zich begevende, had hij een deel<br />

zijner volgelingen in de Banjoemaas achtergelaten, die<br />

roovende en plunderende aldaar rondzwierven. Soerapati<br />

bood zich aan, die roovers te vernielen. Dit viel<br />

hem natuurlijk gemakkelijk, doch ten blijke hoe volledig<br />

hij den last had ten uitvoer gebragt, zond hij<br />

den vorst twee hoofden, als waren die van de aanvoerders<br />

der verstrooide roofbende. Hij steeg hierdoor<br />

grootelijks in gunst, zoodat de Soesoehoenan<br />

geenszins genegen was hem uit te leveren, en zulks<br />

onder allerlei voorwendselen ontdook, toen de opvordering<br />

daartoe van Batavia kwam. — Kapitein Tak,<br />

in de binnenlanden van Java zoowel bekend, werd<br />

met den opperkoopman Jer. Van Vliet naar Kartasoera<br />

gezonden, om plechtig en ernstig van wege den Algemeenen<br />

Landvoogd de uitlevering van den weerspanneling<br />

te vorderen. Bij het aan land komen te<br />

Samarang werd Tak behoorlijk door eenige grooten<br />

van wege den keizer verwelkomd, en naar de drie<br />

dagreizen ver verwijderde residentie des vorsten verzeld.<br />

Op den 8 van Louwmaand 1686 zond hij den<br />

keizer een' brief welke zijnen last ontvouwde. Hij<br />

ontving de toezegging van de meest volledige voldoening<br />

en werd uitgenoodigd te Kartasoera te komen.


192 EENENTWINTIGSTE nOOFDSTUK.<br />

Hij deed zijne intrede aan het hoofd van een tachtigtal<br />

manschappen, die zijn gevolg uitmaakten, wanneer<br />

hij plotseling overvallen werd. De Baliërs van Soerapati<br />

stoven eensklaps op uit. eene hinderlage, deden<br />

een' onverwachten aanval, onder het geschreeuw van<br />

amok, en vermoordden Tak, Van Vliet met nog vier<br />

officieren en 67 soldaten. Die slagting had plaats,<br />

zoo plotseling en onverwacht dat de bezetting van het<br />

Nederlandsche fort, naauwelijks op een buksschootswijdte,<br />

met de kapiteins Leemans en Meester aan<br />

het hoofd , uitgekomen om bij liet voorbijtrekken van<br />

het gezantschap te paraderen, als zonder besef werkeloos<br />

bleef toekijken. Men wil dat Van Vliet zou<br />

hebben gewaarschouwd, doch dat Tak op geen verraad<br />

verdacht, de waarschuwing in den wind zou<br />

hebben geslagen.'<br />

Dat schandelijke verraad werd door velen gehouden<br />

te zijn een werk meer van den Soesoehoenan dan van<br />

Soerapati, als veroorzaakt door den ouden wrok van<br />

den vorst tegen Tak, dien hij schuldig dacht aan den<br />

roof van den diamant, de kostelijkste steen uit zijne<br />

rijkskroon, welke bij de vermeestering van Kedirie<br />

daaraan ontbrak. Anderen meenen dat Soerapati met<br />

sluwheid van dien wrok des vorsten hebbe gebruik<br />

gemaakt, en des keizers haat hebbe aangeblazen,<br />

om daardoor de breuke tusschen den Mataram en de<br />

Hooge Regering onheelbaar te maken, ten einde voor<br />

zich zelven alle gevaar te verwijderen van te worden<br />

uitgeleverd. — Aanvankelijk veroorzaakte die moord<br />

eene groote verslagenheid te Batavia, en men was<br />

beducht voor het leven der Nederlandsche bezetting<br />

van Kartasoera, omtrent 250 man sterk. Eerlang


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 193<br />

verdween die vrees en de hooge regering achtte best<br />

den schijn aan te nemen als werden de betuigingen<br />

van den keizer, wegens grievend leedwezen en onschuld<br />

aan de gepleegde wandaad, geloofd.<br />

Het was in allen gevalle een booswicht, welke zich<br />

aan dien gruwel had schuldig gemaakt. In den beginne<br />

verb<strong>org</strong> zich Soerapati ; doch het duurde niet<br />

lang of hij verscheen weder straffeloos ten hove. Eenigen<br />

tijd daarna nam hij, 's keizers genegenheid vreezende<br />

te verliezen, de gelegenheid waar om den vorst<br />

van een aantal paarden en kostbaarheden te berooven.<br />

Hij vlood naar den oosthoek en stichtte zich een gebied<br />

, waar hij zich wist te handhaven , en zulks in<br />

weerwil van den Soesoehoenan. Dit viel hem te gemakkelijker,<br />

dewijl hij grootendeels van roof en plundering<br />

levende, gereede ondersteuning uit Balie ontving, van<br />

landloopers en ander schuim van volk. Hier was hij<br />

den keizer eene doorn in het vleesch, en de verraderlijke<br />

vorst vond tijd in overvloed de moord aan<br />

Tak en zijne manschappen gepleegd te betreuren.<br />

Soerapati drong meermalen met groote snelheid en<br />

onverwacht tot diep in het rijk , ja zelfs tot in de<br />

nabuurschap van Kartasoera, wanneer zijne verschijning<br />

allerwege vernieling aanbragt. Hij roofde alsdan<br />

menschen, vee en granen weg, en verbrandde en<br />

verwoestte wat hij niet konde medevoeren. Het leger<br />

van den Mataram, tegen hem op de been gebragt,<br />

was ofschoon talrijk, van weinig dienst tegen den bekwamen<br />

Soerapati en zijne stoutmoedige volgelingen.<br />

Dat in zoodanigen strijd, tusschen de beide verraders,<br />

geene ondersteuning van de compagnie te wachten<br />

was , behoeft geen betoog.<br />

IL 13


194 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Intusschen ontwikkelde Soerapati grooto bekwaamheden<br />

On wist zich in den oosthoek als vorst te doen<br />

eerbiedigen. De vijandelijkheden tegen den keizer<br />

hielden langzamerhand op, en hij werd door dezen<br />

als Radeen Adipatti Wiro Negoro en vorst over Pasoeroewan,<br />

Bangil en Malang erkend. De ondernemende<br />

en gelukkige fortuinzoeker overleefde den keizer, en<br />

zag hoe in 1704 tusschen des keizerszoon en vermoedelijken<br />

opvolger, en 's keizers broeder Pangerang<br />

Poegar een twist zich ontwikkelde, welke een' langen<br />

nasleep had. De sluwe Balinees oordeelde zulks eene<br />

gunstige gelegenheid tot eigen vergrooting, en koos<br />

natuurlijk do zijde van hem , die niet door de compagnie<br />

ondersteund werd. Bondgenoot van den wreeden<br />

Depati Anom geworden, kweet hij zich dapper<br />

tegen de benden van den veldheer Knol. In Bangil<br />

door De Beveren belegerd, werd hij in Wijnmaand<br />

1706 gevaarlijk gewond , ontsnapte en overleed kort<br />

daarna te Pasoeroewan. Dit verlies was een gevoelige<br />

slag voor de zaak die door hem omhelsd was. Ten<br />

gevolge der oorlogskansen liet hij eene onzekere heerschappij<br />

aan zijnen zoon. Hoe men ook uit een zedelijk<br />

oogpunt over hem moge oordeelen, hij was ontwijfelbaar<br />

een man van groote bekwaamheden, èn op<br />

het oorlogsveld en als staatsman beide met onmiskenbare<br />

talenten toegerust.<br />

In het eene jaar was het gunstiger gesteld ten aanzien<br />

van verlies van schepen dan in het andere , hetzij<br />

dat ze al geheel verongelukten of wel een gedeelte van<br />

het scheepsvolk en zelfs van de lading behouden werd,<br />

hetzij ingevalle van scliipbreuk of wel bij brand. Ook<br />

door vijandelijke vermeestering of overrompeling ver-


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 195<br />

loor men somtijds schepen , want ofschoon het niet<br />

altijd oorlog was, waren er evenwel altijd vijanden,<br />

namelijk zeeroovers, schuim van Engelschen, Frauschen<br />

en andere Europeanen. Zoo gebeurde het in<br />

1685 dat het schip Westerwijk, naar de oostkust van<br />

Madagaskar gezeild om slaven in te koopen en naar<br />

Batavia te brengen , door roovers overrompeld werd.<br />

Terwijl tien manschappen aan land waren gegaan,<br />

om water te halen, kwam een zeerooversscheepje dat<br />

het overviel en de niets kwaads vermoedende bemanning<br />

meester werd. De roovers hadden de ankers<br />

gekapt, de zeilen geheschen en waren de baai uitgezeild<br />

voor dat de matrozen, die aan land waren, er<br />

iets van gemerkt hadden. Die mannen hadden op<br />

Madagaskar veel ellende uitgestaan, toen zij, ruim een<br />

jaar later, door het jagt Jambi gered werden. De<br />

aan boord gebleven manschappen waren door de roovers<br />

met eene boot op Ceylon aan land gezet.<br />

Eene schipbreuk had plaats op de zuidoostkust van<br />

Zuid-Afrika, in de nabijheid der Natalbaai op den 16<br />

van Sprokkelmaand 1686, van het schip Stavenisse,<br />

dat acht weken te voren van Bengale was vertrokken.<br />

Van de meer dan 70 koppen waren bij het landen<br />

13 omgekomen. Veel van de goederen geb<strong>org</strong>en en<br />

het schip zelf op strand geraakt zijnde, bouwde de<br />

gezaghebber Knijf een klein vaartuig , waarmede hij<br />

verzeld van weinigen op den 2 van Lentemaand 1687<br />

de kaapstad bereikte. Het was op zijn aanraden dat<br />

eene uitgestrektheid gronds aan de Natalbaai van de<br />

Kafferhoofden werd gekocht, en aldaar een fort werd<br />

gebouwd. Het bleek nogtans eerlang dat op den duur<br />

met 'die Kaffers aan geen ruilhandel te denken viel,<br />

13*


196 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

al ware het enkel geweest dewijl het hun aan ruilgoederen<br />

mangelde, omdat geen landbouw of nijverheid<br />

bij hen gevonden werd.<br />

Zeer noodlottig was het jaar 1690 voor de compagnie.<br />

Van de uit- en te huis varende schepen<br />

geraakten vermist of gingen verloren, door schipbreuk<br />

of op andere wijze , niet minder dan elf schepen !<br />

Welk een verbazend verlies aan menschenlevens en<br />

aan goederen ! — Het jaar te voren had drie schepen<br />

zien verloren gaan, en daaronder het schip Waveren<br />

(*). Op het einde des jaars van den Ganges in<br />

zee gekomen en naar Batavia bestemd , was het tot<br />

op de hoogte van de Andaman-eilanden genaderd,<br />

toen de bottelier des m<strong>org</strong>ens zeer vroeg onraad bemerkte.<br />

Achter de groote mast kwam, naar het scheen,<br />

rook uit het ruim opstijgen. Hiervan kennis gegeven<br />

hebbende en de scheepshoofden gewekt zijnde, haastte<br />

men zich het groote luik te openen. Naauvvelijks was<br />

dit gedaan en eenige pakken gonje, waarmede alles<br />

was digt gestopt, weggeruimd zijnde, vloog de vlam<br />

opwaarts den manschappen in het gezigt. De ontsteltenis<br />

sloeg een ieder om het hart. Evenwel ontbrak<br />

het niet aan de noodige bezadigdheid en tegenwoordigheid<br />

van geest bij hen die des het meest behoefden.<br />

Met putsen als anderzins werd bij menigte water in<br />

het ruim gestort. Doch bij den verstikkenden rook<br />

kwamen steeds geweldiger vlammen opslaan. Ze waren<br />

niet te stuiten ; en de vreezc dat ze, door de<br />

buitenlucht gevoed, spoedig het salpeter zouden bereiken,<br />

dat tot de lading behoorde, deed den gezaghebber<br />

(*) Er zijn die deze gebeurtenis oen of twee jaren later brengen.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 197<br />

besluiten het luik weder te sluiten. Dit kostte veel<br />

moeite. De rook barstte aan alle kanten uit. Het<br />

bevel om schuit en boot over boord te zetten werd<br />

opgevolgd ; doch naauwelijks was dit geschied of er<br />

ontstond verwarring, de meesten dachten slechts aan<br />

lijfsbehoud, de angst maakte zich van een ieder meester<br />

en alleman was baas. Vijfenvijftig menschen wierpen<br />

zich hals over hoofd in de beide sloepen en lieten<br />

de touwen slippen. Intusschen verbeelde men zich<br />

de verslagenheid van hen die aan boord waren achtergebleven!<br />

Vijfendertig zielen waren zonder redding<br />

op het schip achtergelaten ! Hun toestand is niet te<br />

beschrijven ! Nog waren schuit en sloep niet verre<br />

achteruit gedreven, toen het schip in dikken rook gehuld<br />

werd, zich eene geweldige opflikkering der vlammen<br />

vertoonde en, door een afgrijselijken slag gevolgd,<br />

het schip uiteen barstte. Zoodra men in de schuiten<br />

van de aandoening en ontsteltenis een weinig bekomen<br />

was, haastten de geredden zich om te onderzoeken<br />

of er op liet wrak en daaromtrent op het drijvende<br />

tuio- of houtwerk nog levenden overig waren. Een<br />

twintigtal manschappen werd nog geb<strong>org</strong>en, daaronder<br />

ongelukkigen, die deerlijk door de vlammen gezengd<br />

waren. Men redde onderscheidene benoodigdheden,<br />

vooral in de toenmalige oogenblikken van onschatbare<br />

waarde , als een legger (vat) water, een vat spek,<br />

eene rol zeildoek, touwwerk, eene ra, een' bootsmast,<br />

tondeldoos en dergelijke. Zoo doende verkregen beide<br />

vaartuigen mast en zeil; en terwijl men in het bezit<br />

was van een kompas, zocht men oost aan te stevenen<br />

om de Nikobarische eilanden te bezeilen of wel Atsjeen<br />

te bereiken. Overladen met menschen, als die


198 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

vaartuigen waren, was het onmogelijk behoorlijk op<br />

te loeven ; daarbij hadden de schipbreukelingen den<br />

wind tegen, en bevonden zij zich , na zes etmalen<br />

zwervens, buiten de bedoelde cours. De treurige<br />

toestand was ontmoedigend : des nachts leden de ongelukkigen<br />

van de koude, des daags leden zij van de<br />

hitte en, ten gevolge van ongenoegzame voeding,<br />

leden zij dag en nacht van den honger. Plet rantsoen<br />

moest worden verminderd. Wederom verliepen<br />

elf lange en bange en treurige dagen. Men leed<br />

gebrek. De wanhoop maakte zich van eenigen meester.<br />

Dezen stelden voor een der slaven te slagten, om de<br />

anderen tot voedsel te dienen, alzoo het laatste spek<br />

bereids was uitgedeeld. Met diepgaande smart werd<br />

het voorstel aangehoord, doch men huiverde daarvan<br />

terug. Nog maar twee dagen kon do voorraad van<br />

water strekken : wat dan zou het lot dezer rampzaligen<br />

wezen ! Men sidderde er aan te denken. Tot<br />

nog toe waren de meesten bezield door vertrouwen<br />

op Gods vaderlijke goedheid, tot nog toe hoopten de<br />

meesten op uitkomst en hunne verzuchtingen klommen<br />

opwaarts voor den troon van den aimagtigen Vader<br />

der menschen. Dien nacht kwam een zuidwestewind<br />

hun uitkomst aanbrengen. Met het aanbreken van<br />

den dag zag men land vooruit. Blijdschap en dankbaarheid<br />

vervulde de harten der schipbreukelingen.<br />

De schuit, het best bezeild, ging vooruit en bereikte<br />

des avonds het land. Men bevond zich op de noordwestkust<br />

van Sumatra, doch men had niets ontdekt<br />

dan versch water. Enkelen achtten dien troost gering,<br />

doch de meesten dankten den hemelschen Vader<br />

vurig voor de aanvankelijke uitredding. Immers zij


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 199<br />

waren thans der verdere redding gewis ! — Den volgenden<br />

m<strong>org</strong>en toen het daglicht hen naauwelijks bescheen<br />

ontwaarden zij een vaartuig dat uit het N. W.<br />

kwam opzetten. Daarheen de opperstuurman met de<br />

schuit zijnde gezeild, bevond het eene praauw van<br />

Atsjeen komende en met rijst geladen. Geen geld<br />

hebbende ruilde hij voor drie slaven, welke hij aan<br />

boord der schuit had , eene genoegzame hoeveelheid<br />

rijst en een pot zoutevisch. Hoe dankbaar waren de<br />

ongelukkige schipbreukelingen voor die geheele uitredding<br />

na een bitter, onvergetelijk lijden dat twintig<br />

dagen geduurd had. Het water was aan de lippen<br />

o-eweest, ja! maar toen had de Heer zich over hen<br />

ontfermd. — Men meende naar Baros den steven te<br />

wenden , doch de wind was ongunstig ; daarenboven<br />

de afstand van Atsjeen gering. Daarheen werd gewend<br />

, Atsjeen spoedig bereikt en aldaar werden de<br />

geredden minzaam ontvangen en verpleegd, als in<br />

een' deerlijken staat van uitputting zich bevindende.<br />

In Lentemaand 1690 kwamen zij over Malakka te<br />

Batavia aan.<br />

Sedert langen tijd maakten de Bewindslieden in In-<br />

dië gebruik van Aziatische manschappen in de krijgs-<br />

dienst , even als zulks bij de Portugezen op het Ma-<br />

labaarsche schiereiland en elders gebruikelijk was.<br />

Onder dezen waren er die zich onderscheidden en die<br />

daardoor aanspraak kregen op bevordering. Behalve<br />

dezen ontlook langzamerhand een gemengd geslacht<br />

uit Europesche vaders en inlandsche moeders,dat voor<br />

zoo verre het van Nederlanders afkomstig was, door<br />

bekwaamheid en werkzaamheid zich onderscheidde;<br />

het o-eslacht uit Portugezen gesproten scheen meer in


200 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

het uiterlijke niet alleen, maar ook in geestvermogens<br />

van de moedersaard te hebben geërfd. De laatsten<br />

verkregen weldra den naam van zwarte Portugezen,<br />

de eersten van inlandsche kinderen. Tusschen dezen<br />

en de eigenlijke Europeanen of van Europesche ouders<br />

in Indië geborenen, ontwikkelde zich niet zelden naijver,<br />

vooral in militaire betrekkingen, dewijl de hooggeplaatste<br />

ambtenaren zich niet zelden door partijdigheid<br />

ten voordeele van Nederlanders of andere Europeërs<br />

lieten leiden, Niet ten onregte, het valt geenszins<br />

te ontkennen, is die beschuldiging uitgesproken,<br />

en menige onbillijkheid is het gevolg geweest van die<br />

partijdigheid, zoodat de miskenning der verdiensten<br />

van een inlandsch kind of aziaat, tegen over eenen<br />

Europeër wel eens ton nadeele van de belangen der<br />

compagnie is uitgeloopen. Of in het geval van Kuffeler<br />

met Soerapati eene dergelijke onverdiende behandeling<br />

ten grondslag heeft gelegen en den Balinees<br />

met wraakzucht heeft vervuld , is niet uitgemaakt.<br />

Sommigen willen dat ook Camphuys wel eens in partijdigheid<br />

voor de Europeërs tot onbillijkheid oversloeg,<br />

en enkelen willen bepaaldelijk dat hij aan dat<br />

euvel hebbe mank gegaan , en daardoor den naijver<br />

tusschen De Saint Martin en Jonker hebbe voedsel<br />

gegeven. De laatste was een Amboinees van geboorte,<br />

die in onderscheidene gevallen gelegenheid had o-evonden<br />

zich te onderscheiden, en zich bovendien door<br />

zijne onverschrokkenheid bij den soldaat zeer bemind<br />

had weten te maken. Overigens waren beide dappere<br />

mannen, doch De Saint Martin was naijverig op den<br />

roem door Jonker verworven. Jonker onder De Saint<br />

Martin dienende, viel het den laatsten ligt als bevel-


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 201<br />

hebber een inlandsch kapitein eene vernedering aan te<br />

doen. Het gebeurde ten huize van De Saint Martin,<br />

en betrof niet regtstreeks dienstzaken, uit dien hoofde<br />

vermögt Camphuys aan de klagte van Jonker geen<br />

gevolg geven. Deze echter zich in zijne eer gekrenkt<br />

gevoelende, zwoer het zijnen bevelhebber betaald<br />

te zetten. De ander was nogtans steeds op zijne<br />

hoede en verijdelde indiervoege de lagen hem door<br />

Jonker gelegd. De kapitein werd ten laatste verwoed,<br />

zoo als bij de inlanders geenszins zonder voorbeeld<br />

is, welke toestand men op Java gewoon is mata glap<br />

(verduistering der oogen) te noemen. Het viel hem<br />

niet moeijelijk eenigen zijner manschappen te bewegen<br />

zijne verongelijking tot de hunne te maken : door hen<br />

werd den omtrek van Batavia in rep en roer gebragt,<br />

in vuur en vlam gezet, vermoordende wie hun wederstand<br />

bood. Men was genoodzaakt een gedeelte der<br />

bezetting tegen Jonker te doen uitrukken. Het gelukte<br />

den luitenant Holscher, in eene ontmoeting,<br />

Jonker een sabelslag op het hoofd toe te brengen dat<br />

hij nederstortte; doch voor dat een der soldaten hem<br />

met een geweerschot afmaakte, kwetste hij Holscher<br />

noo- in den arm, door eene stoot met zijne lans.<br />

Toen hij gevallen was slaagde men spoedig om de<br />

manschappen, die enkel uit gehechtheid aan hunnen<br />

kapitein hem gevolgd waren, gevangen te nemen.<br />

Het was treurig dat men noodig oordeelde die dapperen<br />

als boosdoeners te moeten straffen; ruim honderd<br />

man trof dit lot. Een deel hunner onderging op den<br />

27 van Bloeimaand 1690 te Batavia, de anderen te<br />

Japara, de doodstraf. De O. I. compagnie verloor


202 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

aan Jonker een man van groote onversaagdheid, een<br />

lieveling der soldaten.<br />

Men heeft gezien (bl. 156) hoe, menschelijker wijze<br />

gesproken, Camphuys slechts bij toeval Algemeene<br />

Landvoogd was geworden. De meerderheid der leden<br />

van den raad, met den directeur-generaal Hurdt aan<br />

het hoofd, wrokte tegen den gouverneur en dwarsboomde<br />

hem in alles. Dewijl Camphuys een man was<br />

van groote eerlijkheid, die de particuliere handel en<br />

andere ingeslopene misbruiken ernstig zocht tegen te<br />

gaan, ontbrak de aanleiding tot bestendige botsing in<br />

genen deele. Van de zijde van Camphuys en van<br />

die van Hurdt gingen uitvoerige vertogen en wederzijdsche<br />

klagten naar Europa, welke aan Bewindhebberen<br />

werden opgezonden. In zoodanige botsingen<br />

tusschen de twee mannen die aan het hoofd der zaken<br />

stonden, moest noodwendig worden voorzien. Ten<br />

gevolge van het verslag eener commissie, in wier<br />

handen die vertogen en klaagschriften werden gesteld,<br />

vond de kamer van 17 n goed, op den 13 van Slagtmaand<br />

1687 den eersten raad en directeur-generaal<br />

»op de honorabelste wijze" uit zijne bediening te ontslaan<br />

, het aan zijne keuze latende, om of te huis te<br />

varen of in Indië te blijven, in welk geval »hij moest<br />

»genieten die eer en dat respect," welke aan anderen<br />

voor hem in gelijke omstandigheden waren bewezen.<br />

Bewindhebberen hadden begrepen zich in de geschillen<br />

niet te moeten mengen en voor geen van beide partij<br />

te moeten kiezen ; intusschen werd de gouverneurgeneraal,<br />

over wien zij zeer tevreden waren, gehandhaafd.<br />

Anthony Hurdt verkoos naar Patria terug<br />

te keeren. Hij overleed nog voor zijn vertrek.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 203<br />

Terwijl men in Nederland aan het beraadslagen was<br />

over hetgeen bij de spanning, tusschen de leden der<br />

hooge regering te Batavia bestaande, raadzaamst zou<br />

wezen, waren de zaken aldaar tot uitbarsting gekomen.<br />

De verkiezing van eenen Bailluw van Batavia<br />

leverde die aanleiding. Camphuys verlangde tot die<br />

bediening Despontijn te zien benoemd, de andere<br />

leden der Hooge Tafel gaven hunne stem aan De Bollan<br />

en wilden die keuze doordrijven, ofschoon de Algemeene<br />

Landvoogd des noods volgens eigene verkiezing<br />

konde beslissen. Dit gaf eene woordenwisseling<br />

waarin van de eene zijde onvoegzame uitdrukkingen<br />

o-ebezigd werden, en zelfs een der raden zich in arren<br />

moede liet ontvallen, dat zij »die hem gouverneur-<br />

» generaal gemaakt hadden, hem ook wel weder kon-<br />

»den afzetten." Dit ongepaste zeggen was voor<br />

den bedaarden , doch tevens standvastigen Camphuys<br />

te veel. Hij antwoordde op dien uitval met<br />

waardigheid : » zoo mijne beeren de raden magts ge-<br />

» noeg hebben mij af te zetten, dan heb ik hier niets<br />

»meer te doen en wensch hen goeden dag." Hierop<br />

verliet hij oogenblikkelijk de vergadering, en de anderzins<br />

zoo gematigde Camphuys toonde in dezen dat<br />

hij wel wist wat hij aan zijne betrekking verschuldigd<br />

was. De leden der vergadering kwamen op de bepaalde<br />

tijden bijeen, beraadslaagden en namen besluiten,<br />

alhoewel de Landvoogd niet tegenwoordig was;<br />

doch deze, zonder zich aan hunne besluiten te storen,<br />

handelde naar eigen goedvinden, en benoemde alléén<br />

tot alle ambten en bedieningen alsof er gecne vergadering<br />

van de hooge regering bestond. Of de raden<br />

van Indie zich beklaagden of niet, het baatte hun


204 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

niets: de Algemeens Landvoogd handelde als willekeurig<br />

magthebber, als vorst. Intusschen had Camphuys<br />

de kieschheid gehad het Bailluwschap niet te vergeven,<br />

maar door den drossaart Van Mook te laten<br />

waarnemen. Deze in 1689 zijnde overleden, benoemde<br />

de generaal tot bailluw Despontijn en tut drost De<br />

Bollan , dien de raden hem twee jaren vroeger hadden<br />

willen opdwingen. Zoo toonde hij dat hij werkelijk<br />

oppergejneder was, en tegelijk niet ongenegen het<br />

gebeurde te vergeten. De intusschen gevolgde aftreding<br />

van Hurdt bragt er het hare toe bij om de gemoederen<br />

te verzachten en tot toenadering te stemmen.<br />

Ziekelijk zijnde, verlangde Camphuys van de be-<br />

slommeringen van het generalaat ontheven te wezen,<br />

doch hij wenschte te Batavia te blijven, dewijl hij niet<br />

ver van de stad een' fraaijen tuin of buiten had,<br />

waarin hij velerlei gewassen aankweekte, doch vooral<br />

dewijl hij het eilandje Edam, in de baai van Batavia<br />

gelegen , geheel naar zijn' smaak had laten inrigten.<br />

Er was een huis in Japanschen stijl ; er bevonden zich<br />

allerlei keerkringsgewassen, ook velerlei zeldzame en<br />

fraaije dieren : van dat alles wenschte hij niet te schei-<br />

den. Bewindhebbers zeer over hem voldaan zijnde,<br />

meenden hem te vereeren door hem eene lijfwacht,<br />

bestaande uit een vaandrig, sergeant en 13 manschap-<br />

pen, toe te voegen. Op den 24 van Herfstmaand 1691<br />

droeg hij het opperbewind over aan zijn' opvolger<br />

Willem van Outhoorn, die aan Hurdt als directeur-<br />

generaal was opgevolgd. Tot die vergadering had<br />

Camphuys, om de plegtigheid te vergrooten en in-<br />

drukwekkender te maken, de leden van het hof van


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 205<br />

Justitie, de schepenen der stad enz. uitgenoodigd; de<br />

zaal was overigens opgevuld met aanzienlijke personen<br />

, zoowel inlanders als vreemdelingen, welke zoo<br />

zeldzame gebeurtenis wenschten bij te wonen.<br />

Camphuys leefde nog omtrent vier jaren, en bragt<br />

zijn' tijd door óf op zijne schepping Edam of óp zijn<br />

landhuis aan den weg van Jakatra. Zijne laatste dagen<br />

werden nu en clan verbitterd door de verdrietelijkheden<br />

hem aangedaan, door hen die hem lieten<br />

gevoelen dat niet hij maar zij thans de magt in handen<br />

hadden. Hij stierf den 18 van Hooimaand 1695,<br />

zijnde juist 61 jaren oud; ongehuwd overlijdende,<br />

liet hij zijne meeste goederen aan eenige weinige<br />

vrienden na. — De begrafenis was overeenkomstig de<br />

hooge betrekking welke hij vervuld had. Aan de drapers<br />

en aan anderen werden gouden penningen, waarvan<br />

de minste ƒ 66 waarde hadden, ook aan gouden<br />

ketenen hangende, uitgedeeld (*), — Hij was, zoo als<br />

Du Bois zegt, » gedienstig en opregt, zedig en god-<br />

»vruchtig;" hij liet den zeldzamen roem na, van te<br />

zijn geweest eerlijk in al zijne handelingen ; een vijand<br />

(*) Die penningen hadden aan do eeno zijde dag en jaar van<br />

geboorte, van afstand van het generalaat en van overlijden. Aan<br />

de keerzijde een achtregelig vers, zinspelende op z\jn naam — huis<br />

des strijds, — als volgt, door hem of met zijne voorkennis vervaar-<br />

digd.<br />

Mijn aardschc Camp-huis was vergaan,<br />

Mijn tabernakel kon niet staan;<br />

Doch ik zag op een vast gebouw,<br />

Dat eeuwig zijn en duren zou ;<br />

Een plaats , door Jesus toegezeid<br />

En in zijns Vaders huis bereid.<br />

Welzalig is die man zijn lot<br />

Die heeft een timmering bij God !


20C> EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

van alle wellust en buitensporigheden. Een zijner<br />

tijdgenooten (*) zegt van hem : » Hij is van wat meer<br />

»als middelmatige gestalte, een eerlijk man, opregt,<br />

» omzigtig en weinig van woorden, niet sprekende als<br />

»met verstand en op zijn pas. Deze hoedanigheden,<br />

»gevoegd bij een minnelijk gelaat en gemeenzame<br />

» manieren, hebben hem de liefde van zijne natie en<br />

»de achting der vreemdelingen, zoo Europeërs als<br />

» Indianen verkregen.*'<br />

Diezelfde tijdgenoot, Tacbard namelijk (f), noemt<br />

Batavia de aangenaamste stad van geheel Indië, eene<br />

stad die, stond ze in Europa, zelfs voor zeer schoon<br />

zou gehouden worden. De huizen zijn fraai en gemakkelijk.<br />

Alles heeft een vrolijk voorkomen ; alles<br />

is zindelijk, het huisraad net en blinkend als een spiegel.<br />

Alhoewel in een heet klimaat, zijn de huizen er<br />

zoodanig gebouwd dat men er altijd koelte beeft. —<br />

De verschillende Aziatische natiën bewonen afzonderlijke<br />

wijken aan de overzijde van de rivier. Men<br />

merkt onder dezen inzonderheid op Maleijers en Sinezen<br />

, de laatsten wel ten getale van vijfduizend.<br />

Alle die natiën betalen hoofdgeld, en hunne godsdienstoefening<br />

wordt oogluikend toegelaten. De meeste<br />

handwerkslieden zijn Sinezen ; dezen hebben buiten de<br />

Stad één' tempel en twee begraafplaatsen. »Aan<br />

» fraaije lanen buiten de stad ontmoet men veel schoone<br />

»en sierlijke buitenverblijven, met vijvers waarin de<br />

(*) GUY TACHAED , Reis na Siam, godaan door don ridder DB<br />

CHAUMONT, bl. 115.<br />

(t) OUY TACHAKD, bl. 147. — Ook het Verhaal van DE CHAU-<br />

MONT, bl. 8, en van andere tijdgenooten is gevolgd.


EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 207<br />

»Hollanders zeldzame visschen onderhouden en daar-<br />

» onder goud- en zilververwige." In de Bataviasche<br />

ommelanden zijn al de landerijen om niet uitgegeven,<br />

dus bestaat er bij geen bezitter cenig regt van eigendom.<br />

Sedert dertig tot veertig jaren wordt de suikerbouw<br />

in die ommelanden aangemoedigd, doch de<br />

meeste suikermolens zijn in handen der Sinezen, slechts<br />

enkelen in handen van Nederlanders.<br />

Onder de ambtenaren en andere inwoners was de<br />

weelde sterk toegenomen. Tafelgeregten, wijnen en<br />

zilverwerk duidden prachtliefde aan. Thee werd bij<br />

het opstaan , des m<strong>org</strong>ens vroeg, gebruikt en met<br />

ƒ 20 tot ƒ 30 het pond betaald. Ook cawee of kofïïj<br />

werd gedronken, een en ailder ter bevordering der<br />

gezondheid ; zoo ook werd het onder de deftigsten<br />

zelfs gezondheidshalve ten gewoonte , kort voor het<br />

middagmaal of voor het te bed gaan , een of twee<br />

eetlepels franschen brandewijn of andere sterke dranken<br />

te gebruiken. Binnen 's huis schoot men den japanschen<br />

rok (japon) of kabaal aan , en het pijproken was<br />

gebruikelijk geworden. De eenvoudigheid, als ten<br />

tijde van Van Diemen, was lange vergeten. Het was<br />

niet zoo als destijds, dat er voor de gezamenlijke<br />

gezinnen van de hooge regering slechts ééne karos<br />

was ; thans had ieder lid der regering zijne karos,<br />

ook andere aanzienlijken hadden karossen, zoodat er<br />

wel vijftig te Batavia geteld werden. Onder de meubelen<br />

had men keur van japansche kabinetten, kisten,<br />

tafels en andere lakwerken ; ebbenhouten stoelen fraai<br />

gebeeldhouwd ; verder sinesche en japansche porceleinen<br />

en dergelijke kostbaarheden meer.


208 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

De dronkenschap , waaraan soldaat en matroos zich<br />

met arak, knijp en soortgelijke der gezondheid schadelijke<br />

dranken schuldig maakten, was onder Camphuys<br />

veel verminderd, wijl die wilde dat daartegen strengelijk<br />

gewaakt werd. Men zag daarvan niets bij de<br />

fatsoenlijke standen , want wat Franschen of Engelschen<br />

deswege mogten zeggen, zoo was dat meer<br />

tot eigen verschooning (*). Evenwel bij drinkgelagen<br />

toonde de Nederlander ook in de heete luchtstreek ,<br />

hoe nadeelig die buitensporigheden voor de gezondheid<br />

mogten wezen, dat hij de oude Germanen tot<br />

voorvaders had.<br />

(*) D. HAVABT, Op- en ondergang van Vormandel, D. I, bl. 135.


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Van Otdhoorn gouverneur-generaal. Gebeurtenissen op Celebes. Radja<br />

Lappatomo van Boni. Daeng Mabani vermoord door Aroëng<br />

Tekoe. Tahalile weduwe van Radja Palakka ; men zoekt hare<br />

vriendschap, wijl Lapatouw der Oostindische compagnie is boven<br />

het hoofd gewassen. Se Abyssinische gezant te Batavia. Bandasche<br />

perJceniers ; hun ongelukkig lot. Be Ambonsche nagelteett, door<br />

schandelijke middelen belemmerd, wanneer de oogst te ruim werd.<br />

Aardbeving te Batavia 4-5 van Louwmaand 1699 veroorzaakt<br />

groote schade en blijvend nadeel; Batavia wordt ongezond. Be<br />

koffijboom op Java; eerst bekend geworden in Nederland door<br />

F. van den Broecke, A. de Vos en II. Hagenaar. Getuigenis<br />

omtrent de invoering op Java door C. de Bruin, A. Bogaert en<br />

Van Hoorn. In 1706 en 1707 koffijplanlen naar Amboina. uitbreiding<br />

van die cultuur op Java, Amboina en Ceylon. Koffij-<br />

Jiandel te Motlia. Verval van de suikerteelt op Java. Handelen<br />

bedrijf meer en meer in handen der Aziaten. Weinig veiligheid<br />

in de Bataviasche Ommelanden. Nieuwe manier van verantwoording.<br />

Ontevredenheid mei het bewind van den gouverneur-gen. Van<br />

Outhoorn ; zijn ontslag ; hel duurt geruimen tijd alvorens zijn<br />

aftreden en zijne vervangen door Van Hoorn plaats grijpt. Ambtenaren<br />

en vrijlieden naar Pairia opontboden of tot boetstraf<br />

verwezen.<br />

Tot opvolger had Camphuys een man die geenszins<br />

onder zijne vrienden kon geteld worden, zoo als<br />

bereids bleek bij de plegtige overgifte der sleutels<br />

van het kasteel, wijl, op het zeggen van den aftredenden<br />

Landvoogd : » dat ze zeer zwaar waren," door<br />

Van Outhoorn werd geantwoord : » naar mate men<br />

» daaraan tilt." Ook later deed hij den afgetreden<br />

II. U


*<br />

210 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

generaal meer dan eens gevoelen, wie thans het gezag<br />

in handen had. Willem van Outhoorn was reeds diep<br />

in de vijftig jaren oud toen hij zich tot de Algemeene<br />

Landvoogdij geroepen zag , doch was nog een krachtig<br />

man, alhoewel hij aan het fort van Larike op<br />

Amboina was geboren, waar zijn vader destijds opperhoofd<br />

was. Zijne opvoeding werd in Nederland voltooid<br />

en als Meester in de regten , met den naam<br />

van bekwaamheid in dat vak, kwam hij in 1660 met<br />

rang van onderkoopman (*) te Batavia. Na eenige<br />

jaren lid van den raad van Justitie, later ontvangero-eneraal<br />

te zijn geweest, werd hij in 1679 gewoon<br />

raad van Indie , en volgde Hurdt op als Directeuro-eneraal.<br />

— Groote oorlogen zijn gedurende zijn bewind<br />

niet gevoerd ; of hij in zoodanig geval den verworven<br />

roem van de Oostindische maatschappij zoude<br />

hebben weten te handhaven is minstens twijfelachtig.<br />

In het zuiden van Celebes bleven de zaken voortdurend<br />

in een' sta*t van onzekerheid, ten gevolge<br />

van den naijver tusschen de vorsten van Boni en Goach<br />

en hunne wederzijdsche vrienden. De vorstin van<br />

Dompo, even als Bima op het eiland Sumbawa gelegen<br />

, was vermoord geworden ; de vorst van Bima<br />

daarvan valschelijk beticht, was onder den last dier<br />

beschuldiging in ballingschap naar Batavia gezonden.<br />

Deswege toonde Radja Palakka zich gebelgd en bragt<br />

eenige troepen op de been. Nu werd in plaats van<br />

den gouverneur Prins, als zoodanig Hartsinck naar<br />

(*) Niot te verwarren mot zijnen broeder Hendrik van Outhoorn,<br />

die in 1661 tot het gezantschap behoorde dat naar Golkonda<br />

bestemd was, of met zijn broeder Cornells van Outhoorn,<br />

die opperhoofd op Dezima is geweest.


TWEEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 211<br />

Makasser gezonden , die aan de zaken geene betere<br />

wending wist te geven en bereids door Van Thije<br />

vervangen was, toon Palakka, dien men nu als vorst<br />

van Boni begon naar de oogen te zien, in 1696 kwam<br />

te overlijden. Zijn opvolger Radja Lapatouw was inschikkelijker<br />

en luisterde naar de raadgevingen van<br />

Van Thije, zoodat voor het oogenblik die zaken eene<br />

betere wending kregen. — Een jaar of drie later<br />

echter kwam Aroëng Tekoe, de naaste erfgenaam van<br />

de kroon van Boni, terug van het eiland Sumbawa,<br />

alwaar hij geruimen tijd in woeste vermaken en in<br />

rooverijen had do<strong>org</strong>ebragt. Zijne vrouw, die zich in<br />

zijn afwezen met een' groote van het rijk van Soping<br />

had gemeenzaam gemaakt, ontvlugtte het bijzijn van<br />

haren man, hetgeen ten gevolge had dat haar minnaar<br />

Dain of Daëng Mabani, zoo men meent op aanzetten<br />

van Lapatouw, door eenig gespuis daartoe door Tekoe<br />

afgezonden, werd vermoord. Nu geraakte de<br />

gouverneur Van Thije in het naauw, als het niet<br />

wagende den moorder, aan den koning van Boni zoo<br />

naauw verwant, ingevolge de wet en dus met de dood<br />

te straffen ; aan de andere zijde werd die dood geeischt<br />

en beschuldigde men Van Thije, voor eene<br />

aanzienlijke som gelds, den nioorder te hebben gespaard.<br />

Intusschen kwam die gouverneur in het jaar<br />

1700 te overlijden en werd opgevolgd door Beernink,<br />

die stellig in last kreeg zich in de twisten tusschen<br />

de vorsten van het zuiden van Celebes en de<br />

aan dezen onderworpene vorsten van Sumbawa zoodanig<br />

te gedragen, dat de hooge regering daardoor<br />

in geene moeijclijkheden mögt worden gewikkeld.<br />

14*


212 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Beernink ging onders'hands aan het onderhandelen,<br />

aan het doen van geschenken , aan het beloven of<br />

teruggeven van landschappen of gewesten, door den<br />

koning van Goach of anderen vroeger verbeurd, en<br />

bij het Bongaische contract aan de compagnie afgestaan<br />

— zoodat indiervoege het aanzien door de O. I.<br />

maatschappij op Celebes verkregen, met voeten werd<br />

getreden en de schoone bezittingen, door den heldenmoed<br />

van Speelman verworven , uiteengerukt en verbrokkeld<br />

werden. — Intusschen bleef de moordenaar<br />

Tekoe ongestraft, hetgeen van de zijde der vrienden<br />

van het rijk Boni aan zwakheid in den gouverneur,<br />

en van de zijde der vrienden van Goach aan zamenspanning<br />

met den misdadiger werd toegeschreven.<br />

Tekoe werd overmoedig; hij waagde zich niet enkel,<br />

verzeld van eenige volgelingen te paard, in het vlek<br />

Vlaardingen, hetgeen hij, in weerwil van een streng<br />

verbod, reeds meermalen gedaan had, maar had ook<br />

de stoutmoedigheid zich naar het kasteel te begeven<br />

en den gouverneur te vragen, dat zijn regtsgeding<br />

mögt, worden opgemaakt, ten einde hem of vrijspraak<br />

of doodstraf mögt ten deele vallen. Beernink, die<br />

intusschen te weten was gekomen dat Radja Lapatouw<br />

zijnen bloedverwant Tekoe meer vreesde dan achtte,<br />

maakte van die gelegenheid gebruik om hem in hechtenis<br />

te houden en liet de vorsten , welke aan het<br />

Bongaische tractaat hadden deel genomen, uitnoodigen<br />

op het kasteel zich te vereenigen, om aldaar ingevolge<br />

de wetten over Aroëng Tekoe te beschikken.<br />

Hij werd schuldig verklaard, doch de bloedwraak in<br />

diervoege gewijzigd, dat hij werd gevonnisd om naar<br />

de kaap de Goede Hoop in ballingschap te worden<br />

verzonden.


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 213<br />

De gouverneur-generaal steeds bevreesd voor nadeelige<br />

gevolgen, zou den schuldige gaarne genade<br />

hebben bewezen, indien eenige vorsten daartoe het<br />

verzoek hadden willen doen. Doch noch de koning<br />

van Boni, noch die van Goach was daartoe te bewegen,<br />

beide Tekoe voor een warhoofd en oproerling<br />

uitkrijtende. Dat niet enkel haat hun deze taal ingaf,<br />

bleek, dewijl er een brief van Aroëng Tekoe<br />

werd onderschept, waarin hij aan het opperhoofd van<br />

het Engelsche kantoor te Banjermasing te kennen gaf,<br />

dat zoodra hij wederom in vrijheid zou wezen gesteld,<br />

hij met een aantal manschappen de Engelschen zou<br />

komen ondersteunen, om zich in het zuidoosten van<br />

Borneo te kunnen handhaven en aldaar den Nederlanderen<br />

het hoofd te bieden. — Nu werd niet langer<br />

geaarzeld : hij werd ingescheept om naar Batavia te<br />

worden overgebragt, terwijl de kommandant van het<br />

gewapend geleide in last had om, wanneer ontsnapping<br />

mögt worden gevreesd, hem om het leven te brengen.<br />

Zijne goederen werden onder zijne nabestaanden verdeeld,<br />

doch hij, in 1702 te Batavia aangekomen,<br />

werd door Outhoorn in plaats van naar de kaap de<br />

Goede Hoop naar Ceylon verzonden.<br />

Hetgeen in de laatste jaren in het zuiden van Ce-<br />

lebes was gebeurd noopte tot behoedzaamheid en groote<br />

omzigtigheid. Er was sedert eenigen tijd toenadering<br />

waargenomen tusschon de koningen van Goach en<br />

Boni, tot daartoe zoo naijverig op elkander, ja zoo<br />

vijandig jegens elkander gezind. Daartegen moest<br />

gewaakt worden, zou niet het bestaan van de com-<br />

pagnie in dat gedeelte des eilands op het spel gezet<br />

worden. Om de verwijdering tusschen de vorsten dier


214 TWEEëNTWlNTICSTE HOOFDSTUK.<br />

beide rijken te doen stand houden begreep men Tahalile,<br />

de weduwe van Radja Palakka, die steeds in<br />

Boni en bij de bondgenooten veel invloed had, te<br />

moeten vleijen en zond haar fraaije geschenken, hetgeen<br />

van tijd tot tijd herhaald werd. Van hare gunstige<br />

gezindheid verzekerd, meende men er op te kunnen<br />

rekenen dat de goede verstandhouding met vorst<br />

Lapatouw te beter zou worden gehandhaafd. Met hem<br />

wilde men vooral niet breken, en vijandelijkheden tusschen<br />

hem en de compagnie moesten inzonderheid vermeden<br />

worden. Hij was, door de toegefelijkheid van de<br />

hooge regering, der maatschappij boven het hoofd gewassen<br />

, en zijn gedrag tegen over den gouverneur bleef<br />

naauwelijks binnen de palen van betamelijkheid; jegens<br />

zijne bondgenooten gedroeg de staatzuchtige man zich<br />

met trotschheid; hij hield ze onder zoodanig bedwang,<br />

dat hunne onafhankelijkheid daarbij te loor ging. De<br />

regering te Batavia veinsde die heerschzucht niet op<br />

te merken, omdat ze vreesde vruchtelooze vertogen<br />

te zullen doen, en voor krachtiger maatregelen terug<br />

beefde.<br />

Dezelfde Abijssinische gezant, die men tijdens het<br />

generalaat van Maetsuycker te Batavia had gezien,<br />

verscheen aldaar op nieuw op het einde van het be-<br />

wind van Camphuys, wederom hoogdravende brieven<br />

en breedsprakige doch holklinkende aanbiedingen me-<br />

debrengende. De opvolger van Camphuys bemoeide<br />

zich meer met dien gezant gedurende 's mans lang<br />

gerekt verblijf te Batavia. Het schijnt dat Van Out-<br />

hoorn er op bedacht was om met de oostkust van<br />

Afrika handelsbetrekkingen aan te knoopen; althans<br />

uitvoerige berigten omtrent den handel op die streken


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 115<br />

werden van den Abijssinier ingewonnen, alsmede over<br />

den toestand van het inwendige bestuur, dien van de<br />

ingezetenen en den handel van Habesch. Hoe het<br />

zij, indien al ontwerpen zijn gekoesterd om eenigen<br />

handel te beproeven, dan is het waarschijnlijk dat de<br />

zwarigheden welke zich daarbij opdeden en de vele<br />

tusschenpersonen, welke daarbij moesten in aanmerking<br />

komen, die ontwerpen hebben doen opgeven (*).<br />

Steeds bleven de Molukken de levendige belangstelling<br />

van Bewindhebberen tot zich trekken van<br />

wege den alleenhandel in kruidnagelen, muskaatnoten<br />

en foelie. Ten aanzien der vruchten van den muskaatboom<br />

had men met Nederlanders of Nederlandsche<br />

afstammelingen te doen, die eenvoudig als pachters<br />

van de maatschappij konden worden beschouwd,<br />

ja zelfs enkel als knechts, want men voorzag tot<br />

zekere prijzen — die voor verhooging of verlaging vatbaar<br />

waren — in alle hunne behoeften, zoowel in die<br />

van rijst en van kleedingstoffen als van slaven voor de<br />

perken en voor huiselijke diensten ; zij leverden op<br />

hunne beurt de noten en foelie, mede tot bepaalde<br />

prijzen , zonder dat het hun geoorloofd was van anderen<br />

of elders te koopen of te verkoopen. De toestand<br />

dier menschen verergerde dan ook deerlijk onder<br />

het generalaat van Outhoorn, van wege de willekeur<br />

waaraan zij waren blootgesteld. — Op de Ambonsche<br />

eilanden had men te doen met inlanders die slechts<br />

met geweld onder het juk waren gebragt, waaronder<br />

zij zuchteden. Orders tot aanplanting en dan weder<br />

(*) VALENTIJN deelt daaromtrent zesr uitvoerige borigten mede,<br />

D. IV, Stuk I, fol. 324—333.


21(5 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

tot uitroeijing der nagelboomen waren reeds meermalen<br />

gegeven , doch' als aanleiding tot zoodanige bevelen<br />

maakte men gebruik van omstandigheden, waardoor<br />

zich de ornkapping kleuren liet, en veelal ging men<br />

ft de uitvoering slappelijk te werk. Intusschen vermeerderde<br />

de productie van den nageloogst, zoodat<br />

terwijl vroeger de hoogste opbrengst ruim 500.000 «<br />

was geweest, doch dooreengenomen nog geen 400.000 «<br />

had bedragen, ze thans al hooger en hooger steec<br />

Er kwam last van de kamer van 17", om een g*<br />

deelte der nagelboomen te doen omkappen, doch de<br />

gouverneur Nicolaas Schaghen welke die last ontving<br />

adelde met de bevelen desaangaande, dewijl de ingezetenen<br />

zich zeer rustig gedroegen en er derhalve<br />

geene aanleiding bestond om, als bij wijze van straf,<br />

daartoe over te gaan. Ook den Algemeenen Landvoogd<br />

bleek de onraadzaamheid. Aan de bevelen uit<br />

Patna ontvangen moest echter naar krachten worden<br />

voldaan. Intusschen Schaghen in Hooimaand 1696<br />

overleden zijnde, werd nu Van Wijngaarden als gouverneur<br />

naar Amboina gezonden, en hem onder dagteekenmg<br />

van den 24 van Sprokkelmaand 1697 den<br />

last gegeven, last weinige maanden later (25 v Herfst<br />

maand 1697) hernieuwd en nader aangedrongen, om<br />

den nageloogst, die weldra tot 900.000 , en meer<br />

steeg, door alle mogelijke middelen te belemmeren<br />

Niet alleen dat hem tot pligt gemaakt werd, bij overvIoed,g<br />

gewas, het doen van nieuwe aanplantingen<br />

tegen te gaan en aan den invoer van slaven beletselen<br />

in den weg te leggen, maar gouverneur-generaal en<br />

raden schroomden zelfs niet den gouverneur aan te bevelen<br />

onder de ingezetenen der Ambonsche eilanden


TWEEÖNTWINÏIGSÏE HOOFDSTUK. 217<br />

het rooken van madat (tabak door amfioenwater gehaald)<br />

aan te moedigen, en mögt dat niet voldoende<br />

wezen, in den oogsttijd , het ter hoofdplaats komen van<br />

den Hongi te gelasten, waardoor natuurlijk de inzameling<br />

van den oogst moest worden verwaarloosd. —<br />

"Wie betreurt het niet innig dat Nederlanders, als<br />

Bewindhebbers der O. I. maatschappij, dat Nederlanders<br />

, uitmakende de hooge regering te Batavia,<br />

tot zulke schandelijke middelen de toevlugt namen,<br />

ten einde de opbrengst der specerijen te beperken ! —<br />

Wij weten het, hoe zoo afschuwelijke pogingen onvoldoende<br />

bleken te zijn en dat, wilde men de prijzen<br />

der specerijen niet beneden zeker minimum laten vallen<br />

, men tot het verbranden der specerijen in Nederland<br />

heeft moeten overgaan.<br />

Onnoodig is het te herinneren dat het eiland Java,<br />

van wege de vuurspuwende bergen welke van het<br />

westen naar het oosten over deszelfs oppervlakte zijn<br />

verspreid , aan aardbevingen onderhevig is. Niet allen<br />

waren bepaaldelijk voor Batavia nadeelig, doch onder<br />

die , wier schadelijke uitwerking in die stad gevoeld<br />

werden, noemt men die van 1664 en die van twintig<br />

jaren later. Noodlottig echter voor die stad was de<br />

aardbeving, welke in den nanacht tusschen den 4 en 5<br />

van Louwmaand 1699 een' aanvang nam. Ze werd<br />

aangekondigd door hevige bliksemflitsen , welke het<br />

luchtruim doorkliefden, verzeld van zware donderslagen.<br />

Door hevige schuddingen en hortende beweginovan<br />

den bodem werden de ingezetenen van Batavia<br />

Uit hunnen slaap gewekt en met geweldige angst vervuld;<br />

binnen weinige uren werden die schokken meermalen<br />

herhaald en deden zich, hoewel minder sterk,


218 TWEEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

nog onderscheidene dagen gevoelen. Toen op den<br />

5 van Louwmaand de dag aanbrak, was die schoone<br />

stad een tooneel van verwoesting en rouw: vele menschen<br />

, ellendig verzeerd of omgekomen , muren gescheurd<br />

, gebouwen geheel of gedeeltelijk ingestort,<br />

gevels en dekpannen op de straten neergeploft en vergruisd.<br />

Eenentwintig steenen woonhuizen en een<br />

aantal bijgebouwen lagen in puin; achtentwintig personen<br />

hadden onder de instortende woningen of anderzins<br />

het leven verloren, zonder te rekenen de groote<br />

menigte van hen die bitter gekneusd of jammerlijk<br />

verminkt waren geworden. Ten gevolge van de voortdurende<br />

schuddingen zochten tie verschrikte ingezetenen<br />

hunne toevlugt deels in tenten, deels in praauwen<br />

en andere vaartuigen. Het kasteel Batavia had<br />

weinig schade geleden, doch de aardbeving had zich<br />

uitgestrekt niet enkel tot aan Straat Sunda, maar zelfs<br />

tot in de Lampongsche districten. Doch dit alles waren<br />

voorbijgaande rampen: eene blijvende ramp bleek<br />

te zijn dat de Tji-liwong, meestal de groote rivier<br />

genoemd, welke de stad doorstroomt, was opgestopt<br />

en verstopt geworden, zoodat veel slib zich met hare<br />

wateren vermengde en voorts werd afgevoerd, waardoor<br />

de stadsgrachten en zelfs de monding der rivier<br />

voor de scheepvaart grootendeels onbruikbaar werden.<br />

Wel had men door het aanleggen van vele grachten<br />

in de stad, waardoor ze op eene der aanzienlijke<br />

Hollandsche steden geleek, en, door het afleiden van<br />

het water naar tuinen en badplaatsen, den stroom van<br />

de Tji-liwong veel verzwakt, doch door het aanleggen<br />

van de Mookervaart door den landdrost Vincent Van<br />

Mook, welke onder Van Goens in 1680 voltooid


TWEEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 219<br />

werd, was daarin op belangrijke wijze tegemoet gekomen.<br />

Thans werden de Tji-liwong en de Tji-danie<br />

opgestopt, ze overstroomden hare oevers, vernielden<br />

de gewassen der aan die oevers bestaande fraaije buitenplaatsen<br />

, en bij het binnen hare oevers terugkeeren<br />

veranderden zij Batavia, tot daartoe te regt »de<br />

koninginne van het oosten" genoemd en van wege hare<br />

gezondheid geroemd, tot een ongezond verblijf. Het<br />

aangevoerde slib en puin veroorzaakte ondiepte en<br />

droogvallende grachten ; de verzwakte stroom van de<br />

groote rivier deed eene modderbank voor hare monding<br />

ontstaan , en het was dien ten gevolge dat die<br />

prachtige stad, in het midden der 18 e eeuw, bestempeld<br />

werd met den naam van het »graf der Hollanders."<br />

Eerst in deze eeuw is dat beter geworden door de<br />

krachtige maatregelen van Daendels en sedert hare<br />

meeste inwoners haar verlaten hebben. — Keeds Outhoorn<br />

deed, ten gevolge der opslibbing van de mond<br />

der rivier, het zeehoofd bouwen en tot op het diep<br />

naar buiten brengen.<br />

Ter gelegenheid der vermelding van de aardbeving<br />

uit de eerste dagen van het jaar 1699 is het dat<br />

men voor het eerst kennis verkrijgt aan het bestaan<br />

van koffijboomen in de nabuurschap van Batavia. De<br />

rivieren Tji-liwong en Tji-danie , gedurende de geweldige<br />

omkeering, door het vreeselijk natuurverschijnsel<br />

te wege gebragt, met ontwortelde boomen als<br />

anderzins opgestopt, overstroomden de naburige velden<br />

en voegden dus nog meerdere rampen bij die,<br />

welke de aardbevingen bereids den ingezetenen berokkend<br />

hadden. Daaronder behoorde ook, zoo als Cor-


^U TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

nelis De Bruin in zijne Reizen( # ) verhaalt, hoe »vele<br />

»ongemeene planten," onder dezen ook de koffijboompjes,<br />

meestal door de opgestuwde wateren vernield<br />

waren geworden. — Dewijl het nog bij velen<br />

voor waar wordt gehouden dat Zwaardekroon (f), gedurende<br />

zijn generalaat in 1719, op het landgoed<br />

Kadoewang de eerste koffijboom heeft geplant, en eerst<br />

in 1723 de eerste koffijtuin op Java is aano-eleo-d,<br />

zal het niet onbelangrijk wezen dat onderwerp te<br />

dezer plaatse van wat vroeger op te halen en uiteen<br />

te zetten. De lezer zal deze uitweiding alhier te<br />

eerder vergeven, als de koffijteelt sedert eene zoo<br />

groote bron van welvaart voor Java en voor Nederland<br />

is geworden, en als juist het aankweeken van<br />

den koffijboom op Java het middel is geweest om de<br />

cultuur van die vrucht over de westindische eilanden<br />

zoowel als over de oostelijke deelen van Zuid-Amerika<br />

te verbreiden. Aan de onbekrornpenheid van<br />

Nederlands staatsmannen heeft men de algemeene verspreiding<br />

van den koffijboom dank te wijten.<br />

Onder de Nederlanders die de hawa, leahauwa of<br />

kauba het eerst aan hunne landgenooten hebben doen<br />

kennen, als eene zwarte drank die heet gedronken<br />

wordt in Arabie, te Konstantinopel, in Egypte, behooren<br />

Pieter Van Den Broecke(l), die ze in 1616<br />

(*) c. DE BRUIN , Reizen over Moskovie, door Persie en Indie.<br />

Amsterdam 1714, fol. 373. Op plaat 206 geeft hij een' tak van<br />

een' koffijboom met bladeren en vruchten.<br />

(t) Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap. D. VI,<br />

bl. 67.<br />

(1) 1'. VAN DEN BROECKE, Korte Ilistoriael ende joiimaelsche Aenteyoheninrjhe<br />

etc. Haerlem 1634. Breed 4», bl. 67.


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 221<br />

te Mocha zag; A. De Vos, die in 1623 (*) daarmede<br />

te Alexandrie kennis maakte, en Hendrik Hagenaar,<br />

die in 1633, tijdens zijn bezoek te Sokotora , door<br />

den Arabischen adel de kauwauwe zag drinken (j).<br />

Indiervoege was men nog niet verre in de 17 e eeuw<br />

gevorderd, toen Nederland kennis kreeg aan de zwarte<br />

drank van Arabie , en het handelskantoor of de loge<br />

door Van Den Broecke te Mocha gevestigd, kocht<br />

eerlang van de boontjes kawauwe, die naar Java en<br />

Europa uitgevoerd, weldra een handelsartikel vormden<br />

, waarvan thans duizende ladingen over den oceaan<br />

worden vervoerd. — In de tweede helft van de 17 e<br />

eeuw begon de uitvoer van koffïj uit Mocha aanzienlijk<br />

te worden, zoodat tegen het einde dier eeuw men<br />

er te Batavia op begon te denken om den koffijboom<br />

onder de zeldzame gewassen aan te kweeken niet alleen<br />

, maar zelfs voordeelshalve te planten. Het is<br />

niet onwaarschijnlijk dat hiermede reeds een aanvang<br />

is gemaakt onder het generalaat van Camphuys, die<br />

én op zijn buitenverblijf in de nabijheid van Batavia,<br />

én op het eiland Edam, van gewassen en planten van<br />

elders aangevoerd, zoo veel werk maakte en steeds<br />

de belangen der maatschappij als een ijverig dienaar<br />

op het oog had. Zoo veel althans is boven allen<br />

twijfel verheven, dat tijdens de verwoestingen door de<br />

(*) Journael ofte Beschrijvinge van de Jerusalemsz Reyse gedaen<br />

bij ADRIAEN DE vos, enz. Tot Delft anno 1655. Tweede Jerusa-<br />

lemsz Reyse. kl. 4», bl. 4.<br />

(_f) IIENDRICK HAOENAER, Reyze gedaen in de meeste deden van<br />

de Oost-Indien, bl. 56a. In het 2 Deel van do breed 4 uitgave<br />

van Begin ende Voortgangh der V. N. G. Oost-Indische compagnie.<br />

1646.


222 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

aardbeving in 1699 aangerigt, de koffijboom te Batavia<br />

bereids bij velen bekend was (*).<br />

(*) Ik bon tot dat oordeel geleid door de getuigenis van twee<br />

mannen, dio te gelijker tijd te Batavia waren, en van wie de een<br />

van den Landvoogd Van Hoorn beleefdheden genoot, terwijl do<br />

andere aan Outhoorn verpligting had en zulks gaarne erkende.<br />

DE BRUIN namelijk zegt ter aangehaalde plaatse (fol. 373 a.) „Hier<br />

„ verbeelde ik ook oenen tak van de kauwa of koffijboonen enz.<br />

„ Deze boonen zijn voor eenige jaren uit Arabie hier gebragt on<br />

„ voortgetecld. Doch in den aanvangh des jaers 1697 (zeker eene<br />

„drukfout in plaats van 1699) toen Batavio zoo deerlijk geschud<br />

„ wierd door aerdbeving, die eene onnoemelijke schade en ver-<br />

„ woestingc vcroorzaekte, zijn voele ongemcene planten, door<br />

„liefhebbers in hunne lusthoven aongekweekt, verloren of vergaen.<br />

„ Zoo dat de tegenwoordige Generael mij zeide niet te weten, dat<br />

„hij er eenige meer in zijnen hof had. Maer andere kenners kre-<br />

„gen eenige opkomende spruitsels in 't oogh, en bevonden dat het<br />

„ planten dezer boonen waren. Hier op viel men weder aen het<br />

„ bez<strong>org</strong>en en aenkweckon der zelve, zoo dat er ook nu reedts eene<br />

„ grooto menigte is aengefokt, waer uit binnon weinige jaren<br />

„ groote ovorvloodt verwagt wordt." — BÓOAEET die op het einde<br />

van 1705 mot do retourvloot van Batavia huiswaarts keerdo,<br />

schrijft (Historische Reizen door d'oostersche deelen van Asia. Amst.<br />

1711, 4», bl. 462) : „De z<strong>org</strong>o of liever de gewinzucht van eenige<br />

„ op Batavia, heeft het gelukkig Arabie die eere ontnomen, dat<br />

„ niet alleen als eertijds in zijne landstreeken dat boomgewas ge-<br />

„ vonden wordt, welkers zaat, boontje of graan van d'Arabieren<br />

„ban, en de drank, bereid uit hetzelve kaova, van de Perzianen<br />

„Kahwee, van de Turken kane, on van ons op hunnen vo<strong>org</strong>ang<br />

„koffi genocmt word, doordien het thans in Javaansche aarde<br />

„ weelig tiert en eenen rijkdom van vruchten geeft." — Gaarne<br />

laat ik don lezer over, een en ander te vergelijken met het schrijven<br />

van den gouverneur-gen. Van Hoorn aan heeren Bewindhebbers<br />

van don 30 van Slagtm. 1707 , door den heer P. L. Do Munnick<br />

uit het Indisch archief bekend gemaakt en medegedeeld door den<br />

heer Jacob Swart : in do Verhandelingen en Berigten van Jh. a. A.<br />

TINDAL en JACOB BWART, jaargang 1849, bl. 765—768. Wat'men<br />

al of niet denkeu moge over de pogingen door Van Hoorn aangewend<br />

tot uitbreiding der koffijcultuur op Java, uit dat schrijven


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 223<br />

Het duurde niet lang of de koffijteelt nam in de<br />

omstreken van Batavia op belangrijke wijze toe, zoodat<br />

ze zich weldra verspreidde uit de Bataviasche<br />

ommelanden eenerzijds naar Tangerang en anderzijds<br />

naar het Krawangsche en naar het rijk van Cheribon.<br />

Ook nam reeds in 1706 de gouverneur Simon Van<br />

Der Stel eenige boompjes mede naar Amboina, en de<br />

predikant Valentijn volgde dat voorbeeld in het jaar<br />

1707, zoodat men aan die beide mannen de koffijbouvv,<br />

welke in het midden der 18 e eeuw op Amboina<br />

bloeide en den ingezetenen te goede kwam,<br />

heeft te danken gehad. — Op Java werd de koffij<br />

den inlanders met goede prijzen betaald, zoodat reeds<br />

in 1715 eenige ponden koffijboonen, in het Pekalongangsche<br />

gewonnen, aan Bewindhebbers werden gezonden.<br />

De prijs van tien stuivers, die aanvankelijk<br />

betaald werd , was voorzeker voor den Javaanschen<br />

planter een groot lokaas. Naarmate de cultuur op<br />

Java werd uitgebreid en nadat er ook aanvoeren kwamen<br />

van Amboina en Ceylon, werd natuurlijk de prijs,<br />

aan den planter betaald, gaandeweg verminderd.<br />

Vreemd luidt het dat, naarmate in de eerste jaren<br />

der 18 e eeuw op Java de koffijteelt meer en meer de<br />

algemeene aandacht wekte en de uitvoeren van daar<br />

naar Nederland belangrijker werden , de koffijhandel<br />

te Mocha grootelijks bemoeijelijkt begon te worden.<br />

van 30 van Slagtmaand 1707 blijkt, dat door hem in Slagtmaand<br />

1706 plantjes van den koffijboom aan Nicolaas Witsen zijn toege-<br />

zonden, zoo als hij met de retourvloot, op het einde van 1707,<br />

met de schepen Bavneveld en Oostersteyn kasjes mot planten en<br />

zakjes koffijboonen in zijn tuin gegroeid voor Bowindhcbbercn over-<br />

zond.


224 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

In 1717 werd do prijs aldaar, destijds iets meer dan<br />

elf stuivers , met ruim twee stuivers verhoogd. Die<br />

prijs steeg na weinige jaren tot omtrent het dubbel ;<br />

toen ook was de tijd daar om het kantoor te ligten<br />

en jaarlijks maar één schip naar Mocha te zenden.<br />

Van die onverschilligheid was het gevolg dat in 1730<br />

de koffij aldaar voor tien stuivers kon worden ingekocht.<br />

Toen reeds werd de java-koffij, even als de<br />

mocha-koffij, in balen van 250 pond in de veilingen<br />

gebragt, en had men koffijlezers die vooraf de bruine<br />

en beschadigde boonen van de blanke boonen afzonderden<br />

(*).<br />

Het bewind van Outhoorn muntte overigens geenszins<br />

uit door de aanmoediging van cultuur op Java.<br />

Bereids sedert eene halve eeuw was de suikerteelt in<br />

de Bataviasche ommelanden aangemoedigd en Nederlanders<br />

hadden er zich op toegelegd. De suikerzieders<br />

of suikermolenaars ontvingen Ex. 4 per pikol<br />

suiker, en met die betaling waren de menschen te<br />

vrede. Toen echter de ambtenaren langs slinksche<br />

wegen de suiker tot mindere prijzen wilden geleverd<br />

hebben of langs andere wegen omtrent de leverinoder<br />

suiker de compagnie zochten te benadeelen, verloren<br />

de Nederlanders de lust tot het uitoefenen van<br />

dien nijverheidstak, dewijl zij eenerzijds de plagerijen<br />

niet dulden wilden en anderzijds tot de benadeeling<br />

(*) Deze uitweiding moge in de tegenwoordige belangrijkheid<br />

der koffijcultuur hare verschooning vinden. Bij den aanvang der<br />

18« eeuw bedroeg de aanvoer naauwelijks 300.000 ffi; in 1735 was<br />

de eisch uit Patria reeds tot 4 milj. ffi geklommen, en eene eeuw<br />

later gaf Nederl. Indie alleen 40 milj. ffi. In 1854 werden in Nederland<br />

als gouvernements producten uit Indie 817.308 pikols koffij<br />

(al23'/2ffi ieder) verkocht.


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 225<br />

der compagnie niet wilden medewerken. Op die wijze<br />

werd de suikerproductie langzamerhand minder en<br />

vervielen de molens der Bataviasche ommelanden in<br />

handen van Sinezen, die zich gemakkelijk tot allerlei<br />

oneerlijke praktijken leenden. Zoo doende telde men<br />

op het einde van het generalaat van Van Outhoorn<br />

maar een enkel Nederlandsche suikerzieder in de ommelanden<br />

, namelijk Jan Lambertsz. De Ridder.<br />

De kustvaart geraakte even zoo in de handen van<br />

Sinezen, wier getal op Java toenemende was, en in<br />

de handen van Maleijers en andere inlandsche natiën.<br />

Het was te bejammeren dat die handel door de Nederlandsche<br />

vrijheden meer en meer verlaten werd,<br />

terwijl men ook in allerhande bedrijven en ambachten<br />

minder Europeérs en meer Aziaten ontmoette dan<br />

dertig of veertig jaren vroeger. Ofschoon zadelmakerij<br />

en andere ambachten, ofschoon steen- en pannenbakkerij<br />

, of ook arakbranderij, het aankweeken<br />

van moezerij, vruchten en gevogelte, de zeevisscherij,<br />

het een zoowel als het andere een ruim bestaan voor<br />

den vrijman opleverde — toch zag men weinigen in<br />

die bedrijven, welke meestal door mardijkers, afstammelingen<br />

van hierheen gevoerde bandanezen of wel<br />

balinezen, alsmede door Sinezen werden uitgeoefend.<br />

Maar bovendien de rijstteelt, waartoe de Bataviasche<br />

ommelanden bijzonder geschikt waren , van wege de<br />

menigte rivieren en de hellende gronden, zoo uitmuntend<br />

voor het aanleggen van natte rijstvelden — ze<br />

werd verwaarloosd, en de oost van Java moest voorzien<br />

in de behoefte. Hier was echter niet enkel traagheid<br />

of onverschilligheid van den bouwman of kneve-<br />

II. 15


226 TWEEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

larij van compagnies-dienaren de oorzaak. Andere<br />

oorzaken werkten daartoe mede.<br />

Onder de slappe regering van Outhoorn was het<br />

met de veiligheid in de Bataviasche ommelanden niet<br />

bijzonder gunstig gesteld. Diefstallen waren menigvuldig<br />

geworden, inzonderheid was het buffelstelen<br />

merkelijk toegenomen. Klagten deswege hielpen weinig,<br />

want de kosten voor het opsporen, welke ten<br />

laste van den bestolene gebragt werden, waren zoo<br />

hoog, dat men zijn verlies liever stilzwijgend droeg,<br />

dan bij de justitie klagten in te dienen. — Werden er<br />

in de ommelanden moorden gepleegd en men kwam<br />

bij den Bailluw of den Landdrost klagen , dan was<br />

men zeker door allerlei uitvlugten zich het onderzoek<br />

naar den dader te zien bemoeijelijken, als ware het<br />

eene groote gunste welke men kwam vragen. Indiërvoege<br />

konden op eenigen afstand van de stad de moorden<br />

en diefstallen straffeloos gepleegd worden, zoodat<br />

men kan nagaan hoe het met de veiligheid in het<br />

algemeen gesteld was.<br />

Het was omtrent dien tijd, waarschijnlijk » omdat<br />

» de lasten de winsten begonnen te boven te gaan,"<br />

dat men zijne toevlugt nam tot eene nieuwe wijze<br />

van verantwoording, waardoor verwarring in het geldelijk<br />

beheer niet konde uitblijven en zelfs dagelijks<br />

moest grooter worden. Men begon namelijk de territoriale<br />

baten en lasten geheel afgescheiden te behandelen.<br />

De handelwinsten werden steeds op zoodanige<br />

wijze berekend dat ze zeer aanzienlijk bleken te zijn ;<br />

de aftrekken voor kosten van beheer waren gering,<br />

zoodat naarmate van het overschot op de handelwinsten,<br />

de uitdeelingen zeer ruim konden wezen. De


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. ' 227<br />

territoriale baten of die uit het landbezit voortvloeiden<br />

, waren wel is waar verre beneden de territoriale<br />

uitgaven, doch hier werd eene gunstige balans voor<br />

het oog getooverd door de aanzienlijke waarde van<br />

gebouwde eigendommen, van schepen en geschut dat<br />

voorhanden was en dergelijke. Men verkreeg langs<br />

dien weg uitkomsten welke aan het oog voldeden,<br />

doch geenszins met de waarheid overeenkomstig<br />

waren.<br />

In geenen deele was het te verwonderen, dat Bewindhebberen<br />

weinig tevreden warera met den gang<br />

van zaken in Indie, sedert het opperste gezag in<br />

handen van Van Outhoorn was overgegaan. Tegen<br />

hem in persoon deed men het als eene reden tot<br />

misnoegen gelden, dat zijne dochter met den directeurgeneraal<br />

was getrouwd ; overigens werd hem niet ten<br />

onregte slapheid in het beheer verweten, waarvan de<br />

kamer van 17» de bewijzen in handen had gekregen<br />

door het aanhouden en openen van verdachte brieven<br />

(men herinnere zich dat Bewindhebberen zich de magt<br />

hadden voorbehouden de brieven te openen, welke<br />

met de compagniesschepen werden verzonden). Strenge<br />

bevelen gingen derhalve in het najaar van 1701 naar<br />

Batavia. Onder dagteekening van den 26 van Herfstmaand<br />

1701 werd Van Outhoorn eervol van het generalaat<br />

ontslagen, terwijl het aan zijne keuze werd<br />

gelaten om of naar Patria terug te keeren, of, even<br />

als met zijn' vo<strong>org</strong>anger het geval was geweest, in<br />

Indie te blijven. Zijn schoonzoon Joan van Hoorn<br />

werd tot zijn opvolger benoemd. Met dezelfde brieven<br />

kwam tevens de last om een aantal ambtenaren en<br />

15*


228 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

vrijburgers, ingevolge de bijgevoegde afschriften van<br />

in patria onderschepte brieven en bescheiden, door<br />

den Fiskaal voor den Kaad van Justitie van het kasteel,<br />

naar luid van de plakaten en bezworen verordeningen,<br />

te vervolgen en overeenkomstig de wetten<br />

te regt te stellen. Het spreekt van zelf dat, voor zoo<br />

veel compagnies dienaren aanging, de in regten betrokkene<br />

personen buiten ambt en soldij werden gesteld.<br />

Bovendien moesten vijftien personen, acht Bataviasche<br />

vrijburgers en zeven ambtenaren met de eerst<br />

varende retourvloot naar Nederland worden opgezonden.<br />

Onder de laatsten bevond zich de equipagemeester<br />

O. van Thiel, de fiskaal van Bengale J. van Hengel<br />

en de opzigter van het graanpakhuis Ph. D. van<br />

Uchelen. De vervolging der vrijburgers door het fiskalaat<br />

maakte te grooter indruk, omdat zij daardoor<br />

van hunnen wettigen regter, bailluw en schepenen<br />

van Batavia werden afgetrokken, en bovendien wel<br />

expresselijk door de kamer van 17^ was bevolen, dat<br />

ingevalle de beschuldigden de exceptie mogten willen<br />

doen gelden, dat zij voor den Eaad van Justitie ongehouden<br />

waren te antwoorden , of wel dat zij niet<br />

konden vervolgd worden dan op exhibitie van de oorspronkelijke<br />

stukken, die personen als weerbarstigen<br />

beschouwd, en ook zij naar Patria opgezonden moesten<br />

worden.<br />

Gouverneur-generaal en Raden begrepen dat stiptelijk<br />

moest worden voldaan aan de ontvangene bevelen.<br />

De opzending had plaats met de retourvloot welke in<br />

Wintermaand 1702 onder Jacobus Broeg, die als kommandeur<br />

daarover het bevel voerde, van Batavia onder<br />

zeil ging. Of al sommige der opontboden vrij-


TWEEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 229<br />

burgers baden om van die opzending te worden verschoond<br />

of ze te zien uitgesteld tot de volgende retourvloot,<br />

het mögt niet baten : beeren meesters hadden<br />

alzoo bevolen, en de hooge regering moest de<br />

bevelen ten uitvoer leggen. — Deze omstandigheden<br />

in aanmerking nemende , oordeelden ten laatste zij ,<br />

die door den fiskaal in regten waren aangesproken,<br />

dat zij best zouden doen van alle exception af te zien<br />

en met den fiskaal de boete af te maken, wilden zij<br />

grooter verliezen voorkomen, en ten gevolge der reis<br />

naar Europa en van een gedwongen verblijf in Nederland<br />

uit hunne zaken worden gerukt.<br />

Hoe streng de les mogte wezen welke de particuliere<br />

verboden handel indiervoege ontving, en hoezeer<br />

de handelwijze naar willekeur zweemde, ze bragt in<br />

de ontrouw der ambtenaren weinig verbetering aan.<br />

De schrik was slechts tijdelijk en eerlang ging het<br />

met die gedragingen tegen eed en pligt wederom den<br />

ouden gang.<br />

Met de vervanging van den Algemeenen Landvoogd<br />

ging het zoo gemakkelijk niet. Wel verklaarde Van<br />

Outhoorn Ha ommekomst van den wettigen bedenktijd<br />

dat hij bereid was zijn ambt neder te leggen , doch<br />

Van Hoorn was weigerachtig een zoo zwaarwigtig<br />

ambt te aanvaarden, als zich zelven de noodige bekwaamheden<br />

niet toekennende ; overigens was ook hij<br />

bereid zijn ambt neder te leggen. Dit veroorzaakte<br />

een wederzijdschen strijd van hoffelijkheid tusschen de<br />

beide aangehuwden. De overige raadsleden waren met<br />

de zaak verlegen, doch dewijl Outhoorn en Van Hoorn<br />

beide beweerden dat het de bedoeling van beeren<br />

meesters was dat zij hunne hooge betrekking zouden


230 TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

nederleggen, ging de raad van Indie over tot het<br />

benoemen van eenen nieuwen directeur-generaal. Het<br />

hd op Van Hoorn volgende weigerde van wege hooge<br />

jaren en zwakke gezondheid, waarop, onder afwachting<br />

der goedkeuring van de kamer van 17", het lid<br />

op' dezen volgende , namelijk Abraham van Riebeek,<br />

werd verkozen. Deze evenwel maakte zwangheid in<br />

de aanvaarding, zoo lang Bewindhebberen de benoeming<br />

niet zouden hebben goedgekeurd : derhalve bleef<br />

Van Outhoorn de algemeene landvoogdij en Van Hoorn<br />

de betrekking van directeur-generaal waarnemen.<br />

Deze zonderlinge en gewis zeldzame toestand duurde<br />

tot in Ilooimaand 1704, wanneer do nadere bevelen<br />

van de kamer van ifn aankwamen , waarbij op<br />

de aanvaarding van het generalaat door Van Hoorn<br />

werd aangedrongen en zijne vervanging door Van<br />

Riebeek werd goedgekeurd. Thans vermögt het spel<br />

tusschen schoonvader en schoonzoon niet langer duren<br />

, doch Van Hoorn nam den schijn aan als verpligtte<br />

hij de maatschappij door de aanvaarding der<br />

hoogste betrekking. Na eenige dagen tot beraad te<br />

hebben genomen , gaf hij bij geschrifte aan den raad<br />

van Indie te kennen, dat zijne aanvaarding slechts<br />

kon plaats hebben onder beding dat Zwaardekroon,<br />

De Haan en De Roo tot buitengewone raden van<br />

Indie werden benoemd, en Garsin tot eersten geheimschrijver<br />

van de Hooge Tafel. De raad was hem<br />

hierin te wille, doch Bewindhebbers intusschen zei ven<br />

Zwaardekroon verkozen hebbende, maakten tegen dezen<br />

geen bezwaar, doch het duurde tot 1709 alvorens<br />

De Haan en De Roo door de kamer van 17a als<br />

buitengewone raden erkend werden.


TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 231<br />

Van Outhoorn verkreeg dezelfde onderscheiding<br />

welke aan Camphuys in der tijd was toegelegd. Hij<br />

leefde nog tot in het jaar 1720, wanneer hij op den<br />

27 van Slagtmaand overleed, den hoogen ouderdom<br />

van meer dan 85 jaren hebbende bereikt. Dewijl<br />

zijn schoonzoon in 1709 repatrieerde, had hij tijds<br />

genoeg dezelfde verdrietelijkheden te ondervinden,<br />

welke door hem zijnen vo<strong>org</strong>anger waren aange-<br />

daan.


DRIEENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Keker Ilamangkoe Rat I overleden. Zijn broeder Poeger in 1704<br />

als keizer Pakoe Bowoeno I erkend. Aanvang van den eersten<br />

Javaansehen oorlog tegen Depatti Anom, ook Soesoelioenan Maas<br />

genoemd. 1704 Demak ingenomen. 1705 Karin Soera vermees-<br />

ter d. Voeger als keker plcgtig uitgeroepen. Verdrag met den<br />

nieuwen keker door Be Wilde gesloten. 1706. Knol opperbevel-<br />

hebber. De Beveren overvallen, lijdt schade. Ileldendood van<br />

Niereboelak, vader en zoon. Bangil stormenderhand ingekregen.<br />

De Beveren en v. d. Morst gedragen zich dapper. Soerapati<br />

gekwetst, ontkomt en sterft ie Pasoeroewan, een grooten naam<br />

nalatende. 1707. De Wilde opperbevelhebber in Kedirie met 60000<br />

man. Soerapati's oudste zoon Maas Lembok volgt hem op als vorst<br />

van Pasoeroewan. Deze hoofdplaats valt De Wilde in handen.<br />

Depalli Anom verwerft van Knol lijfsbehoud en erkenning als<br />

prins van den bloede: den 6 van Herfstmaand 1708 voor den<br />

gouverneur-generaal gedraagt hij zich met waardigheid, doch wordt<br />

eerlang naar Ceylon gezonden. Kolonisatie; inlandsche scheep-<br />

vaart. Verval van den handel, ook door den smokkelhandel<br />

der Engelschen op Batavia. Woelingen in de kaap-kolonie. In<br />

1706 de voornaamste ambtenaren naar Patria opgeroepen. L. V.<br />

Assenb<strong>org</strong>h daarheen als gouverneur. Het eiland Mauritius wordt<br />

verlaten. De Fransche kroon neemt er bezit van. De gouverneur-<br />

generaal Van Hoorn ontslagen-, hij vertrekt in 1709; zijn karakter.<br />

A. Van Riebeek gouverneur-generaal, bekwaam maar wrevelig en<br />

onverdragelijk. Geschillen tusschen Boni en Ooach, tusschen Ter-<br />

nate en Tidor, ook op Sumatra en Malakka. Verschil met den<br />

Mogol en den Shach. V. Riebeek bezoekt de naburige vulkanen,<br />

het zuiders/rand, legt wegen aan, sterft in 1713.<br />

Bereids in 1703 was de Soesoelioenan Ilamangkoe<br />

Rat I overleden. Sedert de schandelijke moord gepleegd<br />

aan den dapperen Tak en de hem verzeilende


DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 233<br />

officieren en manschappen, toen hij in den aanvang<br />

van het jaar 1686 op de uitlevering van Soerapati<br />

moest gaan aandringen, was de verhouding tusschen<br />

de hooge regering en den keizer nimmer op een'<br />

goeden voet geweest. Die moord bleef steeds ongewroken.<br />

Men greep derhalve gaarne de gelegenheid<br />

aan, welke dat overlijden aanbood. De schroomvalligheid<br />

van Outhoorn had bijna geleid tot de erkenning<br />

van den Pangerang Depatti Anom, des keizers<br />

oudsten zoon, door dezen tot zijnen opvolger benoemd<br />

en sedert veelal Soesoelioenan Maas genoemd. Zijn<br />

oom Pangerang Poeger oordeelde thans gunstiger<br />

kansen te hebben dan vroeger, om den keizerlijken<br />

troon te beklimmen, te meer dewijl zijn neef als een<br />

vijand van de Nederlanders bekend stond en door den<br />

landzaat wegens zijne verregaande wreedheid gehaat<br />

was. Daarbij kwam dat Poeger evenzeer als Depatti<br />

Anom gezanten naar Batavia zond en de brieven van<br />

den eersten in vleiende en onderdanige bewoordingen<br />

o-esteld waren, zoodat men van hem te Batavia het<br />

beste konde verwachten ; terwijl de ander op hooghartige<br />

wijze kennis gaf van zijns vaders overlijden en<br />

van zijne opvolging tot den troon. Depatti Anom<br />

sprak in zijne brieven evenmin van de schulden welke<br />

door zijnen vader nog aan de compagnie te betalen<br />

waren, als van de vernieuwing der vroegere verbonden,<br />

waardoor de oppermagt der maatschappij was<br />

erkend geworden. Dit besliste bij de raadplegingen<br />

van de Hooge Tafel. Men gaf nogtans aan geen van<br />

beide een stellig antwoord, ofschoon het omkleedsel<br />

of de omslag van den brief aan Depatti Anom voor<br />

dezen weinig gunstig was. Intusschcn werd op last


234 DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

van den gouverneur-generaal te Samarang krijgsvolk<br />

bijeengebragt, hetgeen den jongen vorst, die in het<br />

oosten des rijks als keizer was uitgeroepen, tot nadenken<br />

bragt, te meer dewijl zijn oom ten westen<br />

van de rivier Progo vele aanhangers telde en in die<br />

streken was erkend. Hij begon het ergste te vreezen<br />

en zond eerlang gezanten aan den opperbevelhebber<br />

Knol naar Samarang. Deze had zich echter bereids<br />

in beweging gesteld, en de zendelingen slaagden niet<br />

m hunne belangrijke zending, alhoewel zij in last hadden<br />

niet enkel om de oude verdragen te vernieuwen,<br />

maar bovendien om met alle eischen, welke van<br />

compagnieswege mogten gedaan worden, genoegen te<br />

nemen. Ook waren zij voorzien van Rx. 70.000,<br />

welke aanzienlijke som zij tot geschenken konden doen<br />

dienen (*).<br />

Pangerang Poeger werd op den 18 van Lentemaand<br />

1704 door de hooge regering als keizer erkend, doch<br />

eerst met de gebruikelijke plegtigheid op den 19 van<br />

Zomermaand, zullende hem als leenpligtige van de<br />

O. I. maatschappij een rijks zegel worden geschonken.<br />

Het Bataviasche bewind gaf daarvan kennis aan de<br />

verbondene vorsten in het zuiden van Celebes zoowel<br />

als aan den Sultan van Bantam. De verdragen<br />

met den vorigen Soesoelioenan gesloten werden hernieuwd<br />

en den nieuwen keizer werden de vorderingen,<br />

(*) YALBNMJN, D. IV, St. I, fol. 148, geeft te verstaan dat<br />

hot geld in verkeerde handen geraakte, en voegt er bij dat „had<br />

„ dit wel besteed geworden, mogelijk vele zaken wel een' anderen<br />

„ keer zouden hebben genomen." Deze dubbelzinnige wijze van<br />

uitdrukking is waarschijnlijk daaraan te wijten, dat Valentijn vau<br />

xüne tijdgenooton spreekt. Hij bedoelde waarschijnlijk Knol.


DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 235<br />

welke de maatschappij ten beloope van eenige tonnen<br />

o-ouds op de kroon had, kwijtgescholden. — Hij is<br />

sedert bekend onder den naam van Soesoelioenan Pakoe<br />

Bowoeno de eerste.<br />

Onder aanvoering van Knol en Bintang werd nog<br />

in het jaar 1704 het in der haast door Depatti Anom<br />

te zamengebragte leger verstrooid, alhoewel dat ono-eveer<br />

40.000 koppen telde, en zij niet meer dan<br />

1500 man daartegen konden stellen. Demak werd<br />

door Bintang vermeesterd. Hiermede achtte men dien<br />

veldtogt als geËindigd te kunnen beschouwen, waarmede,<br />

naar geboekt staat, de eerste groote Javaansche<br />

oorlog een aanvang nam. Volgens sommigen moet<br />

de wrok van Van Hoorn wegens den moord aan<br />

kapitein Tak, die zijn schoonbroeder was, gepleegd,<br />

veel tot de besluiten van de hooge regering in dezen en<br />

tot het ontstaan van den oorlog hebben bijgedragen.<br />

De tweede veldtogt werd met eene aanzienlijker<br />

krijgsmagt aangevangen. Ruim 7000 Europeanen waren<br />

met een nagenoeg gelijk getal Javanen vermeerderd<br />

, waarbij nog een tal van madoerezen en anderen<br />

zich voegden. II. De Wilde voerde thans het opperbevel<br />

, en ging tragelijk voorwaarts van Samarang in<br />

de rigting van Karta Soera, alzoo op den afval van<br />

het legerhoofd van Depatti Anom werd gerekend.<br />

Deze leverde Salatiga en eenige mindere plaatsen in<br />

handen van den Nederlandschen veldheer, die daarop<br />

stoutmoedig voorwaarts toog, hoezeer de vijand, die<br />

in eene gunstige stelling gelegerd was, nagenoeg<br />

30.000 man sterk was. Met overhaasting nam deze<br />

de vlugt, zoodat het niet moeijelijk viel om Karta<br />

Soera, de hoofdstad van het rijk, te vermeesteren.


236 DRIEENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Bijna zonder bloedvergieten was die overwinning verkregen<br />

, waardoor meer dan 400 stukken geschut,<br />

meestal lilas of kanonnen zonder affuiten, en vele<br />

krijgsbehoeften den overwinnaar in handen vielen.<br />

Men haastte zich vorst Poeger als keizer uit te<br />

roepen, die met de overwinnende benden de stad was<br />

binnengetrokken. Vele grooten kwamen zich alhier<br />

aan Pakoe Bowoeno onderwerpen en deden den eed<br />

van getrouwheid. De keizer bezoedelde deze zegepraal<br />

door wreedheid. Een zijner zonen, die de zijde<br />

van Anom hield en hem hier in handen viel, brao-t<br />

hij, zoo verhaald wordt, met eigen handen om het<br />

leven, en ook aan andere grooten koelde hij zijne<br />

wraakzucht. — Het paleis geraakte in brand, zoodat<br />

tevens een gedeelte der stad door de vlammen verteerd<br />

werd.<br />

Namens de compagnie werd door De Wilde op den<br />

5 van Wijnmaand 1705 te Karta Soera een verdrag<br />

met den nieuwen keizer gesloten, waarbij territoriale<br />

vergrooting van verschillenden aard werd bedongen,<br />

terwijl de landschappen van Soemanap en Pamakassan<br />

werden erkend onder het beschermheerschap der compagnie<br />

te staan, en de vorsten van Cheribon door<br />

den keizer werden verklaard onafhankelijk te zijn. —<br />

Hiermede werd de veldtogt als afgeloopen beschouwd,<br />

en oogste De Wilde den dank in van den Algemeenen<br />

Landvoogd, als hebbende in vier maanden tijds<br />

met gering verlies zeer wezenlijke voordeelen behaald.<br />

In het jaar 1706 was het opperbevel op nieuw aan<br />

Knol toevertrouwd. Eerst in Oogstmaand kwam hij<br />

te Samarang, alwaar 30.000 koppen waren vereenigd.<br />

Men trok op naar Panangoengan, in welk landschap


DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 237<br />

Depatti-Anom, die bij Soerapati eene gereede opname<br />

en ondersteuning had gevonden , eene groote magt<br />

bijeen had. De vorst van Soerabaija was als bondgenoot<br />

bij Knol, doch heulde met den vijand. Bangil<br />

naderende werd De Beveren met de voorhoede gezonden,<br />

doch deze trok met onbezonnenheid te ver<br />

voorwaarts, wanneer hij door Soerapati werd overvallen<br />

en, met het verlies van 150 inlandsche manschappen<br />

en ongeveer 150 Europeërs, waaronder drie<br />

officieren, tot den terugtogt werd genoodzaakt. Soerapati<br />

deed de gesneuvelden de ooren afsnijden om<br />

als zegeteekenen te doen dienen. — Een aandoenlijk<br />

voorbeeld van de heldhaftigheid van twee inlanders —<br />

Valentijn zegt Bandanezen — vader en zoon, dat bij<br />

dien terugtogt plaats had, is der vermelding overwaardig.<br />

Een amboneesch luitenant Niereboelak genaamd,<br />

wilde zijn' ongekreukten naam door geene<br />

vlugt schandvlekken en gaf de voorkeur aan een roemrijk<br />

sneven. Zijn' zoon vaandrig, naast hem strijdende,<br />

maande hij aan zich door de vlugt voor betere<br />

tijden te sparen, daar de vader onmogelijk ontkomen<br />

konde en beider dood der compagnie weinig dienst<br />

zoude doen. »Verwijder u mijn zoon," zeide hij, »opdat<br />

» ik hier met te meer tevredenheid en roem sterve." De<br />

zoon, evenzeer held als zijn vader, weigert hem in dit<br />

uiterste te verlaten. Kalm wachten zij den vijand af<br />

en strijden met heldenmoed. Weldra door vijanden<br />

naauw ingesloten, stort de zoon zich te midden van<br />

hen en valt op een' stapel van door hem geslagte<br />

vijanden. Ook de vader is een leeuw gelijk; eindelijk<br />

nederstortende doet hij nog twee tegenstanders in het<br />

gras bijten. — Valentijn, door wien die veldtogt als..


238 DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

veldprediker werd bijgewoond, kwam een paar dagen<br />

na dit heldenfeit op de plek en telde veertien lijken<br />

rondom dat van den vaandrig Niereboelak en tien<br />

uitgestrekt bij het lijk des vaders (*). Deze helden<br />

sneefden voor de zaak der compagnie als ware helden.<br />

Ware Knol een min bekwaam veldheer geweest en<br />

hadde Soerapati op dien stond meer stoutmoedigheid<br />

bezeten, dan hadde op dat pas de Nederlandsche<br />

heermagt eene geduchte nederlaag kunnen lijden. —<br />

Die van Madioen en Pronorogo kwamen in onderwerping,<br />

en Soerapati, die zich in Bangil wierp, werd<br />

aldaar belegerd. Eenige werken tot nadering dier<br />

plaats opgeworpen zijnde, werd ze op den 16 van<br />

Wijnmaand met storm ingenomen. De Beveren had<br />

hieraan een voornaam aandeel en was de eerste op<br />

de bres; ook kapitein Van der Horst gedroeg zich<br />

heldhaftig. De belegeraars verloren bij die inname<br />

tusschen 400 en 500 man. Door het springen van<br />

e granaat gewond, ontsnapte Soerapati evenwel,<br />

doch hij, de Kadeen Adipatti Wiro Negoro, stierf aan<br />

die wonde drie weken daarna te Pasoeroewan (f). —<br />

Te Bangil vond men grooten voorraad van leeftogt.<br />

Knol oordeelde met den krijgsraad in dezen veldtogt<br />

genoeg te hebben verrigt, en de troepen werden in<br />

(*) VALENTIJN, D. IV, St. I, fol. 180 en 181. Men kan al-<br />

daar bij Valentijn lezen , wat men bij zoodanigen veldtogt in de<br />

binnenlanden van het vruchtbare Java, bij gebrek aan goed drink-<br />

water on do noodwendigsto levensbenoodigdhoden , van hitte,<br />

stofwolken enz. te lijden had.<br />

(t) Soerapati overleed den 11 van Slagtmaand 1706 en werd<br />

nabij Pasoeroewan te Kebong-Agong begraven. Do muren van<br />

zijne kraton aldaar zijn nog zigtbaar, en ook op andere plaatsen<br />

in het Pasoerocwangsche looft zijne nagedachtenis.


DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 239<br />

veilige stellingen teruggetrokken. De vijand won hierdoor<br />

zoo veel zelfvertrouwen, als hadde hij gezegevierd.<br />

Zeer ontevreden was men te Batavia over dit gedrag<br />

van de legerhoofden, en De Wilde werd in 1707<br />

op nieuw naar Samarang gezonden om het opperbevel<br />

op zich te nemen. Men trok midden door *s keizers<br />

staten naar Madioen, en vereen igde zich in Oogstmaand<br />

met de troepen welke van Soerabaija te dien<br />

einde waren op marsch gegaan. Toen men den 20<br />

van Oogstmaand, na eene brug over de mier van<br />

Kedirie te hebben geslagen , de stad van dien naam<br />

binnentrok, was het leger 60.000 man sterk.<br />

De vervallen verklaarde Soesoehoenan Maas had<br />

vier dagen te voren die stad verlaten, hebbende aan<br />

Soerapati zijn' voornaamsten steun verloren. Deszelfs<br />

oudste zoon Maas Lembok, later Pangantin genoemd,<br />

was zijn' vader opgevolgd, en vereenigde zijne manschappen<br />

met die van den vlugtigen vorst. Zij hadden<br />

zich bij Kakaper verschanst en overvielen den vaandrio-<br />

Herri, die met een honderdtal koppen op verkenning<br />

was uitgezonden, met overmagt, zoodat hij en een<br />

deel der zijnen het leven liet, terwijl de overigen een'<br />

haastigen vlugt namen. De pas, door die verschansing<br />

verdedigd en met dapperheid den vijand betwist,<br />

werd door een stoutmoedigen aanval van Knol vermeesterd,<br />

daarbij getrouw door de Madoerezen bijgestaan.<br />

Zoo bevond men zich wederom op het gunstige<br />

terrein, eenige maanden te voren verkeerdelijk<br />

verlaten. Nu stootte men op 's vijands hoofdmagt,<br />

waarbij Depatti Anom en Soerapati's zonen zich bevonden.<br />

Kapitein Bintang aan den linker vleuo-el


240 DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

bevel voerende, werd met onstuimige levendigheid<br />

aangevallen, en ofschoon kapitein De Roode tot zijn<br />

ontzet oprukte , stond het lot van het geheele leger<br />

een oogenblik hagchelijk. De vijand werd echter terug<br />

gedrongen tot in de nabuurschap van Pasoeroewan,<br />

wanneer hij een' wanhopigen aanval deed , doch na<br />

een' hardnekkigen strijd overhoop werd geworpen.<br />

Den 29 van Herfstmaand werd Pasoeroewan bezet en<br />

aldaar aan de rivier Gembong eene sterkte gebouwd,<br />

waaraan den naam Felix werd gegeven.<br />

Na de laatste nederlaag zagen de zoons van Soerapati<br />

zich genoodzaakt de gewesten te verlaten, door<br />

's vaders bekwaamheid verworven, gedurende het vierde<br />

eener eeuw bezeten en hun nagelaten. — De zoon<br />

van Plamangkoe Eat nogtans bleef in het gebergte van<br />

Malang en in de min bevolkte streken van het oosten<br />

van Java rondzwerven. Zoo lang hij op vrije voeten<br />

verkeerde, konde zijn oom niet zeggen gerust bezitter<br />

van het rijk van Mataram te wezen. Knol werd derhalve<br />

naar*Soerabaya gezonden om den vorst van<br />

daar te bestoken, en met volmagt om hem in onderwerping<br />

aan te nemen. Gejaagd en voortvlugtig en<br />

eerlang moedeloos van het leiden van een zoo ellendig<br />

leven, begon Depatti Anom met den commissaris Govert<br />

Knol te onderhandelen, en had op den 21 van<br />

Hooimaand 1708 eene persoonlijke ontmoeting met<br />

dien bevelhebber, van wien hij niet alleen lijfsbehoud<br />

voor zich en de zijnen verwierf, maar zelfs een genadebrief<br />

verkreeg, waarbij hij als prins van den bloede<br />

werd erkend, onder bijgevoegde toezegging, door het<br />

opperbewind der compagnie met een landschap te<br />

zullen worden begiftigd.


DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 241<br />

zeer geheimzinnig had behandeld en zijne volmagt<br />

verre te buiten was gegaan , is men niet vreemd van<br />

het denkbeeld dat hij daarvoor aanzienlijke geschenken<br />

heeft ontvangen. Ook schijnt het dat Soesoehoenan<br />

Maas bereid was zich onder toezegging van lijfsbehoud<br />

over te geven ; bovendien kon hij, na zijnen<br />

langdurigen tegenstand, niet verwachten als souverein<br />

prins te worden erkend.<br />

Drie dagen later ging Depatti Anom met zijne vrouwen<br />

, zijne drie zoons en verder gevolg te Soerabaija<br />

aan boord, en kwam den 5 van Herfstmaand ter reede<br />

van Batavia, waar hij evenwel niet met eereschoten<br />

verwelkomd werd, hetgeen ten aanzien van prinsen<br />

van keizerlijken bloede gebruikelijk was. Dit was<br />

geen gunstig voorspel. Den volgenden m<strong>org</strong>en van<br />

boord gehaald om in tegenwoordigheid van gouverneurgeneraal<br />

en raden te worden ingeleid, wilde hij zich<br />

niet anders dan met al het uiterlijke, aan de keizerlijke<br />

-waardigheid toekomende, voor de hooge regering<br />

vertoonen; ook weigerde hij zijne kris af te geven.<br />

Naauwelijks evenwel was hij ter vergaderzaal binnengeleid<br />

, of hij leide zijne kris aan de voeten van Van<br />

Hoorn neder', en handelde even zoo met zijne kroon<br />

en den rijksstaf. Dit geschiedde met waardigheid doch<br />

tevens met aandoening. Hij hield eene treffende aanspraak<br />

, waarin hij deed uitkomen hoe hij door zijnen<br />

vader, bondgenoot van de maatschappij, in tegenwoordigheid<br />

van de rijksgrooten tot opvolger was benoemd,<br />

en ook door het volk als wettig erfgenaam van de<br />

kroon en als souverein was erkend. Hij had, zeide<br />

hij, de hooge regering nimmer beleedigd, en evenwel<br />

had ze hem van zijne kroon beroofd, van zijn gebied<br />

16


242 DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

ontzet, om daarover ten voordeele van een ander te<br />

beschikken. Evenwel het was zoo ! Nu vertrouwde<br />

hij, ingevolge den genadebrief te zullen worden behandeld<br />

en onafhankelijk van den tegenwoordigen<br />

keizer, als vrij vorst, slechts aan de maatschappij<br />

onderworpen, een zoodanig gebied te zullen erlangen,<br />

dat de inkomsten genoegzaam voor zijnen staat zouden<br />

wezen. De Algemeene Landvoogd ontkende last<br />

te hebben gegeven tot het toestaan van zoodanige<br />

uitvoerige genade, verklaarde echter dat zijn verzoek<br />

in overweging zou worden genomen, en hij de rijkssieraden<br />

intusschen in zijne bewaring kon houden.<br />

Hij bleef voorloopig als gevangene op het kasteel,<br />

en in weerwil der vertoogen van den koning van<br />

Bantam, die hem in maagschap bestond, werd hij,<br />

eenige weken later, naar Ceylon gezonden, om te<br />

Punte Gale zijn verblijf te vestigen. Het hem toegelegde<br />

maandgeld van Rx. 250 , met rijst en andere<br />

leeftocht, was voorzeker niet te ruim voor een vorstelijk<br />

persoon, wiens gevolg met zijne vrouwen en<br />

kinderen meer dan 70 koppen bedroeg.<br />

Zoo werd voor goed van Java verwijderd de man<br />

wiens wreedheid meermalen zelfs in zijnen tegenspoed<br />

gebleken was, en wiens heb- en heerschzucht ook de<br />

zonen van Soerapati hadden moeten misgelden.<br />

Of evenwel die oorlog, welke aan de maatschappij<br />

heel wat gelds kostte, had kunnen worden vermeden :<br />

is eene vraag welke toestemmend moet worden beantwoord.<br />

In allen gevalle was het gewis niet billijk Depatti<br />

Anom voor den moord, door zijnen vader met<br />

Soerapati vereenigd gepleegd, te doen boeten, en het<br />

is niet twijfelachtig of Soesoehoenan Maas zoude allo


DRIEëNTWINTIGSE HOOFDSTUK. 243<br />

voorwaarden hebben onderschreven, die men hem had<br />

vo<strong>org</strong>esteld. Zoo als de oorlog thans in 1708 eindigde<br />

, werd de O. I. Maatschappij in het oppergebied<br />

over Java bevestigd niet alleen, maar werd ook het<br />

onbetwiste bezit van Java's oosthoek (behalve het rijk<br />

van Balambowang) en van het eiland Madoera daarvan<br />

de vrucht.<br />

Na het verlies van Formosa was meermalen bij de<br />

hooge regering en bij de gezagvoerders over de buiten-etablissementen<br />

het denkbeeld van kolonisatie opgekomen<br />

, en op deze of gene wijze aan heeren meesters<br />

als aanbevelenswaardig vo<strong>org</strong>esteld. De een had<br />

daarbij het oog op de uitbreiding van de suikerteelt,<br />

de ander op die van de indigoplant, de derde weder<br />

op iets anders ; doch bij allen stond de uitbreiding der<br />

welvaart van de O. I. Maatschappij als aanbeveling op<br />

den vo<strong>org</strong>rond. Dewijl aan die uitbreiding de kolonisatie<br />

van Nederlanders in Indie ondergeschikt moest<br />

wezen, waren natuurlijk de redeneringen , welke tot<br />

aandrang werden gebezigd, niet altijd van gelijken<br />

aard en geenszins gelijkelijk geschikt om Bewindhebberen<br />

van de doelmatigheid der voorstellen te overtuigen.<br />

Weifeling of verandering van inzigten was<br />

evenzoo bij de voorstellers niet vreemd. Van Goens<br />

bij voorbeeld, tijdens hij nog gouverneur van Ceylon<br />

was, zou gaarne duizend en meer gezinnen uit Europa<br />

op dat eiland hebben gevestigd gezien om den landbouw<br />

uit te breiden, de bevolking te vermeerderen<br />

en de Singalezen ten voorbeelde te strekken. Hij was<br />

echter nog niet lang als Directeur-generaal te Batavia<br />

werkzaam, of hij veranderde geheel van mecning, en<br />

al zijne bekwaamheid en de veerkracht van zijnen<br />

16*


244 DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

geest stelde hij te werk om de verhuizing uit Nederland<br />

naar Java, welke Maetsuycker en de meeste raden<br />

van Indie ijverig voorstonden, tegen te gaan.<br />

Rijklof van Goens had in alles wat hij dreef niets dan<br />

het belang van de compagnie voor oogen, en hem<br />

wordt wel eens verweten dat hij daarbij de belangen<br />

der bijzondere personen, hetzij dan Nederlandsche vrijheden<br />

, hetzij inlanders, te zeer uit het oog verloor.<br />

Hoe het zij, thans waren de Algemeene Landvoogd<br />

Van Hoorn en het bekwame raadslid Casteleyn, later<br />

Directeur-generaal, groote voorstanders van dekolonisatie.<br />

Zij wenschten eene vermeerdering van Nederlanders<br />

te Batavia en in de ommelanden, doch zochten<br />

dit voorstel in verband te brengen met de zucht<br />

tot herstel der welvaart van de compagnie in het algemeen<br />

, welke, volgens de brieven van de hooge regering,<br />

zich in een treurig verval bevond. Evenmin<br />

echter als vroeger de drangredenen van Ceylon's gouverneur<br />

R. Van Goens de oude, of die van Maetsuycker,<br />

Laurens Pit en anderen, Bewindhebberen van<br />

het nut eener europesche kolonisatie op eene groote<br />

schaal hadden kunnen overtuigen, evenmin was dat<br />

thans het geval.<br />

Het luidt vreemd [de gouverneur-generaal Van Hoorn<br />

reeds bij zijne eerste brieven, in die hooge betrekking<br />

aan Bewindhebberen geschreven, over den schromelijken<br />

achteruitgang van den handel en de welvaart deicompagnie<br />

te hooren klagen, en die verschijnselen als<br />

verontrustend te hooren verklaren, welke de compagnie<br />

met een geheel verval dreigen. Het is vreemd inzonderheid,<br />

wanneer dit geschiedt in eenen tijd dat behoefte<br />

aan vermeerderde scheepsruimte tot grootere


DRIEeNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 245<br />

uitzending van bodems door de kamer van 17n leidt;<br />

en op het oogenblik dat compagnies veilingen in Nederland<br />

steeds meer opbrengen, steeds gunstiger uitkomsten<br />

opleveren.<br />

Veel schijn van waarheid had het, toen vijfentwintig<br />

jaren vroeger het verval van den handel te Batavia<br />

werd toegeschreven, eensdeels aan het weren van de<br />

inlandsche handelaars van de Bataviasche markt, en<br />

anderdeels aan den bloei van den handel te Bantam.<br />

Te Batavia geweerd, gingen de Maleijers en anderen<br />

die van de West van Indie kwamen naar Bantam.<br />

Van daar was de smokkelhandel op Batavia gemakkelijk<br />

, zoo door de vaartuigen in de kustvaart gebezigd<br />

als met de Europesche schepen die de haven<br />

van Bantam bezochten. Zoo kwamen destijds de kustkleedjes,<br />

buiten de maatschappij om, te Batavia en<br />

langs dien weg naar de Molukken, waardoor de ongepermitteerde<br />

handel bloeide, de handel van de compagnie<br />

kwijnde.<br />

Het a! of niet afgeven van passen of zeebrieven,<br />

en het al of niet in beslag nemen en verbeurd verklaren<br />

der inlandsche en andere vaartuigen, welke<br />

zonder zoodanige passen in bepaalde vaarwaters zouden<br />

worden aangetroffen, werd te Batavia en in Nederland<br />

in ernstige overweging genomen ; doch de<br />

kamer van 17" hield vast dat hot ongeoorloofd zou<br />

wezen schepen, zonder zeebrieven van wege de hooge<br />

regering varende, te bemoeijelijken of aan te halen.<br />

Dit bleef derhalve achter en men vergenoegde zich<br />

met zeebrieven uit te geven aan die er om vroegen,<br />

onverschillig of zij buitendien al of niet van Engelsche<br />

of Deensche zeebrieven waren voorzien. Op sommige


246 DRIEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

plaatsen verhoogde men de inkomende regten van<br />

europesche provisien als anderzins, door particuliere<br />

schepen aangebragt.<br />

Nadat echter de Engelsche en de Deensche factorij<br />

uit Bantam waren verdreven , hield die zeehaven op<br />

eene mededingster van Batavia te wezen, en de handel<br />

tot daartoe zoo bloeijend verviel langzamerhand.<br />

Het denkbeeld evenwel om alle Aziatische natiën te<br />

Batavia ten handel toe te laten , verdiende niet alleen<br />

rijpe overweging, maar zelfs eene milde toepassing,<br />

al werd dan ook de verwachting niet geheel verwezenlijkt<br />

dat langs dien weg te Batavia zouden worden<br />

van de hand gezet de specerijen, het japansche staafkoper<br />

en andere goederen, welke men tot daartoe<br />

gewoon was, met eigen schepen, en dus met aanzienlijke<br />

kosten, naar de kust van Koromandel en verdere<br />

streken ten verkoop te vervoeren. Er was te<br />

minder zwarigheid in het toelaten van den Maleischen<br />

on Guzuratschen handelaar te Batavia, alzoo men de<br />

treurige ondervinding had opgedaan dat, bij gebrek<br />

aan inlandsehe handelschepen, de ongepermitteerde<br />

handel met evenveel, zoo niet met grootere levendigheid<br />

werd gedreven, niet alleen door tusschenkomst<br />

van Engelsche, Deensche en andere Europesche schepen<br />

— die soms niet ineer Europeesch aan zich hadden<br />

dan de vlag en den aanboordzijnden gezaghebber<br />

— maar ook door middel van de compao-niesschepen.<br />

Zelfs was in de veelvuldige verschijnino- van<br />

schepen onder Engelsche vlag eene drangreden te<br />

vinden tot het toelaten der »Indiaansche natiën."<br />

Immers door tusschenkomst van hun kantoor te Banjermassing<br />

dreven de Engelschen handel op de oost-


DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 247<br />

kust van Java, en zwierven omstreeks Palembang en<br />

Bantam, voor de smokkelarij in peper enz., maar<br />

bovendien kwamen zij in grooten getale ter reede van<br />

Batavia, onder het voorwendsel dat de behoefte aan<br />

versch water, brandhout of leeftogt hen daartoe noodzaakte.<br />

En welke middelen had men om die schepen<br />

, welke zoo het heette Batavia als noodhaven aandeden<br />

, te weren, ofschoon zij er kennelijk op uit waren<br />

om met Bataviaas ingezetenen en zelfs met compagnies<br />

dienaren verboden liandel te drijven, tot groot<br />

nadeel van de compagnie? De Algemeene Landvoogd<br />

meldde aan Bewindhebbers, dat indiervoege van Wijnmaand<br />

1703 tot aan Louwmaand 1705 niet minder<br />

dan acht en dertig Engelsche schepen te Batavia waren<br />

binnengevallen. Op alle die gronden wenschte Van<br />

Hoorn de belemmeringen te zien opgeheven, welke<br />

aan de vaart der Aziatische natiën op Batavia waren<br />

in den weg gelegd. De kamer van 17" vereenigde<br />

zich met die zienswijze, en dien overeenkomstig werd<br />

aan den handel der Indiaansche natiën meer vrijheid<br />

verleend. Het schijnt niet dat de O. I. Maatschappij<br />

zich over het opheffen dier handelsbelemmeringen<br />

liebbe te beklagen gehad.<br />

Onder het generalaat van Van Hoorn werd de kolonie<br />

, aan de Kaap de Goede Hoop gevestigd, het<br />

tooneel van woelingen waarbij de ontevredenheid der<br />

vrijburgers ten grondslag strekte , doch waarvan de<br />

eigenlijke oorzaak te zoeken was in de ongenoegzaainlieid<br />

der bezolding van de ambtenaren der compagnie.<br />

Even als elders zochten zij zich wegens de bekrompenheid<br />

hunner wettige inkomsten, langs andere wegen<br />

schadeloos te stellen, en in de kaapkolonie was daar-


248 DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

toe de weg open in het drijven van landbouw, veeteelt<br />

en handel. Dit kon niet anders wezen dan ten<br />

nadeele der kolonisten , welke in die middelen hun<br />

bestaan vonden. Zoo doende werd vleesch, wijnen en<br />

granen in de compagnies pakhuizen geleverd door<br />

pachters, die eigenlijk niet anders waren dan de stroomannen<br />

of handlangers van den gouverneur en van<br />

zijne vrienden. Hij die in de klagten van de vrijheden<br />

tegen den gouverneur en de hoogste ambtenaren de<br />

geen was die de kat de bel aanbond, Henning Husing,<br />

was zelf vroeger als pachter de handlanger geweest<br />

van den gouverneur W. A. Van Der Stel. Door zijn<br />

toedoen was in 1705 een beklaagschrift, door drieenzestig<br />

kaapsche vrijburgers geteekend, aan den<br />

Algemeenen Landvoogd naar Batavia opgezonden.<br />

Toen Van Der Stel aan dat stuk kennis kreeg, werd<br />

hij zoo verbolgen, dat hij den steller daarvan, Adam<br />

Tas, deed kerkeren, en de vijf voornaamste teekenaren<br />

als muitemakers, onder dezen natuurlijk H. Husing,<br />

in Lentemaand 1706 naar Patria opzond. Van<br />

der Heyden, die mede tot de opgezondenen behoorde,<br />

beijverde zich met Husing, zoodra hij in Nederland<br />

was aangekomen, om de gedane klagten bij Bewindhebberen<br />

aan te dringen Ongetwijfeld had Van<br />

Der Stel niet bedoeld aan de opgezondenen de gelegenheid<br />

te verschaffen Bewindhebbers te naderen en<br />

met hunne bezwaren bekend te maken. Hunne tegenwoordigheid<br />

had nogtans ten gevolge dat op den<br />

30 van Wijnmaand 1706 door de kamer van 17n werd<br />

goedgevonden, dat van de Kaap de Goede Hoop<br />

» zullen worden gedemoveerd en herwaarts opgezon-<br />

» den " den gouverneur W'. A. Van Der Stel, den se-


DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 249<br />

eunde S. Elsevier, den predikant P. Kalden en den<br />

Landdrost J. Starrenburg. Zij en ook de ambtenaren<br />

die in functie gelaten werden, moesten hunne grondeigendommen<br />

verkoopen, en aan des gouverneurs<br />

broeder Frans Van Der Stel, die tot de zamenspanning<br />

had behoord maar geene bediening bekleedde,<br />

werd gelast de kolonie te verlaten. Het schijnt echter<br />

Bewindhebbers aan veerkracht te hebben ontbroken,<br />

dien maatregel met vastheid door te zetten, want dé<br />

vier opgeroepen personen werden zulks »met behoud<br />

»van qualiteit en gagie," en het duurde tot de aankomst<br />

van den nieuwen gouverneur Louis Van Assenb<strong>org</strong>h,<br />

in den aanvang van het jaar 1708, voordat<br />

de vervolging der gekwelde ingezetenen ophield, en<br />

voordat aan de uitgedrukte last van Bewindhebbers<br />

van den 30 van Wijnmaand 1706 werd gevolg gegeven.<br />

Nog geruimen tijd duurde het alvorens de<br />

kalmte in die kolonie terugkeerde.<br />

Het was ten gevolge van een voorstel van den<br />

kaapschen gouverneur dat Bewindhebberen in 1706<br />

in bedenking namen dat het eiland Mauritius slechts<br />

kosten veroorzaakte, zonder baten af te werpen, terwijl<br />

het nu en dan door zeeroovers werd bezocht.<br />

Men vond het uit dien hoofde raadzaam de bezetting<br />

te ligten en de kolonisten naar elders te doen vert<br />

voeren. Men bedacht niet hoe landbouw, moezerij<br />

en veeteelt aldaar .niet behoorlijk werden aangemoedigd,<br />

en hoe het eiland te midden eener orkaanzee,<br />

met twee schoone ruime havens, alsmede overvloed van<br />

timmerhout en drinkwater, voor de schepen veiligheid<br />

en gelegenheid tot herstel van zeeschade aanbood.<br />

Onder dagteckening van den 23 van Hooimaand 1706


250 DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

werden naar Batavia en naar de Kaapstad bevelen<br />

gezonden tot ontruiming van Mauritius, mits het aan<br />

de keuze der vrijlieden op het eiland woonachtig la-<br />

tende, naar de Kaap de Goede Hoop of naar Java<br />

te worden overgebragt, dan wel om zonder bescher-<br />

ming op Mauritius achtergelaten te worden. — Zoo<br />

werd dan Mauritius uit laakbare onverschilligheid door<br />

Nederland ontruimd. De Fransche kroon bleef niet<br />

lang in gebreke haar voordeel te doen met de verwaar-<br />

lozing eener zoo kostbare bezitting van de zijde eener<br />

zeevarende natie, die haar wezenlijk belang zoo schro-<br />

melijk verwaarloosde. Frankrijk noemde liet Ile de<br />

France en bleef in het bezit daarvan, tot dat in de<br />

eerste jaren der tegenwoordige eeuw de Engelschen<br />

de ondervinding opdeden van de onschatbaarlieid der<br />

havens van Mauritius, en zich van dat eiland met<br />

o-eweld meester maakten.<br />

' Was het schoorvoetend en slechts op de dringende<br />

uitnoodiging van Bewindhebbers geweest, dat Van<br />

Hoorn na liet directoraat te hebben nedergelegd, als<br />

zijns ondanks het generalaat had aanvaard (*), het<br />

(*) ToT^rbotering dor misstellingen omtrent de aftreding van<br />

Van Outhoorn en de opvolging door Van Hoorn, voorkomende<br />

bij VAI.KKTI., D. IV, Eerste Stuk, fol. 333, en bij DU BOIS bl.<br />

299—300, geloof ik wel te doen het volgende in herinnering te<br />

bren-en. Door do kamer van 17n werd op den 26 van Herfstm. 1701<br />

Van" Outhoorn eervol ontslagen, Van Hoorn benoemd tot gouv.genoraal<br />

on Dirk do Haas, gewoon Raad van Indio sedert 1690, tot<br />

directeur-generaal. Deze was eehter reeds overleden toen die aanstellingen<br />

te Batavia kwamen. Door de weigering van Van Hoorn<br />

om het generalaat te aanvaarden, bleef V. Outhoorn in functie.<br />

De kamer van 17* bleef den 14 van Herfstmaand 1702 bij haar<br />

besluit wat Vau Hoorn aanging, en benoemde Van Riebeck tot<br />

directeur-generaal. Den 7 van Zomerm. 1703 nam Van R.ebeek


DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 251<br />

duurde niet lang of hij verlangde ontheven te wezen<br />

van die schitterende betrekking, welke naar het schijnt<br />

hem zwaar op de schouderen heeft gedrukt. Waarschijnlijk<br />

droeg daartoe bij dat in de eerste tijden de<br />

verhouding tusschen hem en den directeur-generaal<br />

Van Riebeek geenszins van vriendschappelijke!! aard<br />

was. De scherpte van taal met de bondigheid van<br />

redenering van den laatsten verdroot niet weinig Van<br />

Hoorn, wanneer de directeur-generaal in gevoelen<br />

van hem verschilde. De botsingen tusschen die beide<br />

hooge ambtenaren hielden echter weldra op, toen de<br />

Algemeene Landvoogd in 1706 zijne echtgenoote dooiden<br />

dood was komen te verliezen en hij, niet lang<br />

daarna, de oudste dochter van Van Riebeek, weduwe<br />

van Ceylons gouverneur De Heere tot zijne echtgenoote<br />

koos. Het vo<strong>org</strong>even als zouden Bewindhebberen<br />

aan Van Hoorn dat huwelijk euvel hebben geduid,<br />

is waarschijnlijk van allen grond ontbloot geweest.<br />

Wel mag de kamer van 17" hare ontevredenheid hebben<br />

te kennen gegeven, over het plaatsen van Pangerang<br />

Poeger op den keizerlijken troon, en over de<br />

wijze hoe de oorlog tegen Soesoehoenan Maas is ge-<br />

do golukwenschen van zijne mederaadsleden aan , doeh het duurde<br />

tot den 31 van Louwmaand 1704 alvorens Van Hoorn het direct<br />

generaal aan hom overdroeg. De nadere brieven van do kamer<br />

van 17* kwamen den 20 van Herfstmaand 1704 in, waarbij volhard<br />

werd in de benoeming van Van Hoorn tot Algemeen Landvoogd,<br />

en den 28 dier maand, dus na acht dagen bedenktijd, verklaarde'<br />

hij hot generalaat te zullen aanvaarden, ondor beding dat Zwaar-<br />

dekroon, De Haan cnDeRoo, onder goedkeuring van do kamer<br />

van 17", tot buitengewone Radon van Indie zouden worden aange-<br />

steld. Van Hoorn was derhalve zes maanden buiten bediening<br />

geweest toen hij de Algemceno Landvoogdij aanvaardde.


252 DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

voerd ; maar noch daarin, noch in Van Hoorn's par«<br />

tijdigheid ten voordeele der Sinezen, waardoor meermalen<br />

Nederlanders of landskinderen bij hen moesten<br />

achterstaan, heeft eenige aanleiding bestaan tot zijne<br />

terugroeping. Wel verre van daar ; het was enkel<br />

» op zijne ernstige en gere'itereerde instantien " dat hem<br />

op den 1 van Lentemaand 1708 zijn ontslag werd<br />

verleend, en werd er door de kamer van 17" bijgevoegd<br />

, dat zulks geschiedde » op de honorabelste en<br />

» reputatieuste wijze." Hoe het echter zij, het had<br />

veel schijn als ware het Van Hoorn geen ernst geweest<br />

, toen hij met zoo grooten aandrang om zijn<br />

ontslag, uit de door hem bekleedde hooge betrekking,<br />

in zijne brieven aan Bewindhebbers had aangehouden.<br />

Het was als kwam het ontslag hem in onderscheidene<br />

bijzondere ontwerpen storen, en hij liet niet enkel de<br />

retourvloot in het najaar 1708 zonder hem vertrekken<br />

, maar hij was er even verre af het generalaat<br />

aan den door de kamer van 17" benoemden opvolger<br />

Van Riebeek over te dragen. Dit verdroot Bewindhebberen,<br />

die daarop in Slagtmaand 1709 de hoogo<br />

regering te Batavia aanschreven, om ingevalle Van<br />

Hoorn bij de ontvangst van die brieven zijne hooge<br />

betrekking nog niet mögt hebben nedergelegd, hij<br />

zulks onmiddellijk zoude hebben te doen, en zich met<br />

de eerste gelegenheid naar Patria had in te schepen.<br />

Die bevelen vonden Van Hoorn niet meer te Batavia.<br />

Hij had op den 30 van Wijnmaand 1709 liet algemeene<br />

beheer over Nederlandsen Indie aan zijnen schoonvader<br />

Van Riebeek overgedragen, en kwam als gebieder<br />

over de retourvloot in 1710 in het vaderland<br />

terug. Met veel eerbewijs ontvangen werd hij op den


DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 253<br />

2 van Wijnmaand 1710 ter vergadering van Bewindhebberen<br />

binnengeleid en deed, tegenover den voorzitter<br />

plaats genomen hebbende , het gewone verslag<br />

van den toestand van Indie tijdens zijn vertrek en van<br />

het vo<strong>org</strong>evallene op de reize. Op plegtstatige en<br />

allezins eervolle wijze werd hem dank gezegd, en<br />

hem tot eene erkentenis voor liet behouden tehuis<br />

brengen der vloot eene gouden keten vereerd met aanhangende<br />

medaille, te zamen ter waarde van/1500.<br />

Van Hoorn was een man van aangenamen omgang<br />

en van bevallige manieren met zijns gelijken, en was<br />

jegens minderen voorkomend en beleefd. Uit dien<br />

hoofde had hij, die bereids in 1679 als geheimschrijver<br />

der hooge regering optrad, veel minder vijanden<br />

te Batavia dan wel anderzins het geval zou geweest<br />

zijn. Naar het gevoelen zijner tijdgenooten had geen<br />

gouverneur-generaal zoo veel rijkdommen bijeen gegaard;<br />

men begrootte zijne bezittingen op honderd<br />

tonnen schats , doch , zoo als een' zijner tijdgenooten<br />

getuigt, niemand benijdde hem zijne schatten. Hij<br />

leefde slechts korte maanden na .zijne terugkomst in<br />

het vaderland, overleed te Amsterdam op den 21 van<br />

Sprokkelmaand 1711 en werd met weinig staatsie begraven.<br />

Was Van Hoorn een man van aangename manieren<br />

en van inschikkelijkheid, zijn opvolger Abraham Van<br />

Riebeek was het tegenbeeld. In 1653 aan de Kaap<br />

de Goede Hoop geboren, waar zijn bekwame vader<br />

als de stichter van de ververschingsplaats en van de<br />

kolonie aan Afrika's zuidhoek genoemd wordt, ook<br />

hem gaat na dat hij een man van groote bekwaamheden<br />

was. Hij was echter wrevelig van inborst, mees-


254 DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

terachtig van toon, gestreng van beginselen en maakte<br />

zich langs dien weg bij verre de meesten gehaat.<br />

Bekwaam met tong en pen was hij te vreezen voor<br />

wie hij niet genegen was, zoodat hoewel eerlijk,<br />

zedig en onomkoopbaar , hij bij de meesten als<br />

onverdragelijk geschuwd werd. In de vergaderingen<br />

van de hooge regering waren er maar enkelen<br />

die het waagden hem tegen te spreken , en was inzonderheid<br />

de directeur-generaal Douglas de man, die<br />

ten voorwerp strekte van de scherpte zijner uitvallen.<br />

Onder Van Riebeeks generalaat verneemt men van<br />

zekere verliezen in den handel en het verkeer op het<br />

vasteland van Azia geleden, en van krakeelen tusschen<br />

eenige vorsten op Celebes en in de Molukken,<br />

die meer onaangenaam dan belangrijk waren. Zoo<br />

kwam er wederom geschil tusschen de vorsten van<br />

Boni en Goach, dewijl de tweede zoon van den eersten<br />

Aroe Parang, zich aan onbehoorlijke gedragingen<br />

hebbende schuldig gemaakt, bij den koninc van Goach<br />

zijn grootvader eene schuilplaats had gezocht. Dit<br />

had een' oorlog ten gevolge, waarin de bondgenooten<br />

met de compagnie de zijde van Boni kozen. Na wederzijdschen<br />

voor- en tegenspoed eindigde de zaak daarmede<br />

, dat Aroe Parang met zijne aanhangers, ten<br />

getale van 1600 personen, zich binnen het kasteel aan<br />

het goedvinden van den gouverneur Van Toll kwam<br />

onderwerpen en om ampon (vergiffenis) te smeken. —<br />

Behalve andere geringe geschillen in het rijk van Goach<br />

tusschen de rijksgrooten en den vorst, alsmede<br />

op het eiland Sumbawa, alwaar de moordenaar van de<br />

koningin van Dompo (van welken moord in der tijd<br />

de Radja van Bima was verdacht), de aanlegger was,


DRIEèNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 255<br />

kwam er ook oneenigheid tusschen de Sultans van<br />

Ternate en Tidor, ten gevolge van overgeërfden haat,<br />

welke daarmede eindigde dat de strook lands in geschil<br />

op het eiland Gilolo, door den gouverneur Petersen<br />

, ten behoeve der O. I. Compagnie, werd in beslag<br />

genomen en aan deze verbleef. ~ Nog ontstond er<br />

onrust op de westkust van Sumatra en in het gouvernement<br />

van Malakka, alwaar twee ambtenaren Six<br />

en Van Suchtelen zich zoodanig gedroeo-en dat, ino-evolge<br />

vonnis van den raad van Justitie te Batavia, zij<br />

van hunne bedieningen ontzet en in boeten verwezen<br />

werden. Gunst evenwel herstelde hen later in eer<br />

en bediening. Zij hadden die uitkomst waarschijnlijk<br />

aan de genegenheid — om niet te zeggen laakbare<br />

partijdigheid — van Van Riebeek te danken, van wien<br />

men zeide dat het begunstigen zijner vrienden zijne<br />

zwakke zijde was.<br />

De handel op Agra en op Perzie veroorzaakten<br />

aan de O. I. Maatschappij verliezen, welke niet verre<br />

van twintig ton gouds beliepen. Bij den zoon van<br />

Aureng-Zeb kwam de directeur van den handel te<br />

Suratte Ketelaar als gezant, die den keizer naar Labore,<br />

waar zijn leger vereenigd was, nareisde. Het<br />

onthaal den Nederlander, vertegenwoordiger van de<br />

O. I. Compagnie aangedaan, was luisterrijk ; ook de<br />

geschenken welke Ketelaar had aan te bieden waren<br />

zeer kostbaar. Maar Alam-Bhadur werd vermoordna<br />

een' hevigen strijd van onderscheidene dagen behield<br />

zijn oudste zoon Mosoddien de overhand; ook<br />

deze verloor na eenige maanden te gelijk de kroon<br />

en het leven, zoodat een nieuwe keizer den schepter<br />

greep in een allezins geschokt gebied. Nieuwe en


256 DRIEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

nieuwe geschenken moesten worden gegeven, en Ketelaar<br />

had gedurende al dien tijd aanzienlijke uitgaven<br />

te doen. Van den eenen vorst zoowel als van den<br />

anderen erlangde de maatschappij de gunstigste toezeggingen<br />

voor den handel ; maar dewijl het geheele<br />

kantoor van Suratte destijds naauwelijks vier ton gouds<br />

jaarlijks aan baten afwierp, waren de voordeden van<br />

dien handel niet van dien aard om zoo zware kosten<br />

te kunnen goedmaken. Ketelaar en zijn gevolg hadden<br />

meermalen in levensgevaar verkeerd. — In Perzie<br />

had de directeur Pieter Macaré door onvoorzigtio-heid<br />

een verlies van vijf ton gouds aan do compagnie berokkend.<br />

Toen hij deswege in 1713 ter verantwoording<br />

naar Batavia werd opgeroepen, zocht hij de bescherming<br />

van den koning van Perzie, te wiens behoeve<br />

die gelden eigenlijk gestrekt hadden. Het duurde<br />

tot het jaar 1716 alvorens Ketelaar, in gezantschap<br />

naar Perzie gezonden, zijne uitlevering verkreeg. Als<br />

gevangene naar Batavia overgebragt, werd door de<br />

kamer van 17n een streng onderzoek gelast, doch<br />

de afloop van dit regtsgeding is evenmin bekend<br />

als dat van den ongelukkigen Clement eenige jaren<br />

vroeger.<br />

Van Eiebeek had een landgoed aangelegd eenige<br />

mijlen ten zuiden van Batavia. Daarheen ging hij<br />

veelal te paard, en men meent dat die bezitting<br />

hem op het denkbeeld bragt om de naburige vulka-<br />

nen — meestal begrepen onder den algemeenen naam :<br />

de toppen van den Gedee — te bezoeken, waardoor<br />

hem de veelvuldige zwavel-aanzetting in de kolken<br />

of kommen dier vuurbergen bekend werd. Hij be-<br />

zocht ook het zuiderstrand aan de Wijnkoopersbaai,


DRIEëNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 257<br />

en liet een' weg aanleggen naar Java's Hoofd, ten<br />

einde spoedig tijding te kunnen ontvangen van de<br />

schepen , welke beoosten het Prinsen-eiland, Straat<br />

Sunda zouden binnen komen. — Op een dier togten<br />

geraakte hij verdwaald, en had veel van de hitte der<br />

zon bij den dag en van de nijpende koude des nachts<br />

in het gebergte te lijden. Hij overleed niet lang<br />

daarna op het kasteel den 17 van Slagtmaand 1713,<br />

en werd weinige dagen later met de gewone plegtigheid<br />

begraven.<br />

II. 17


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Fan Swol gouverneur-generaal ingehuldigd den 18 van Bloeim. 1715.<br />

Smokkelhandel in opium door Van Swol tegengegaan. Gebeurtenissen<br />

op de kust van Malalaar. Des Samorin's magt gefnuiU.<br />

Sinesche handel te Batavia; beperking der theeprijzen door V. Swol;<br />

verloop van den Sinesohen handel. De reiziger en schilder Corn'<br />

de Bruin bezoekt Java. Fr. Valentijn; diens Oud- en Nieuw-<br />

Oostindie nog altijd een matige wegwijzer. Valentijn', andere<br />

werkzaamheden; ook die van Ds. leijdekker. De vertaling van den<br />

Ujbel in het hoog Maleisch weder opgevat door Van der Vorm en<br />

Wemdleij. De Heilige Schrift in het Maleisch in 1733 te Amsterdam<br />

uitgegeven door de z<strong>org</strong> van Bewindhebberen. Ds. Canter<br />

Visscher, Malabaarsche brieven. Godsdienstoefening en godsdienstleeraars<br />

in de O. I. bezittingen. Werkzaamheden der predikanten.<br />

Van Swol sterft 1718 , zijn karakter. Zwaardehroon wordt gouv.<br />

generaal; zijne inborst en prachtliefde.<br />

Bij het overlijden van den Algemeenen Landvoogd<br />

Van Riebeek kwam als zijn opvolger althans weinig<br />

in aanmerking de Directeur-generaal Douglas. Wel<br />

was hij, hoewel jonger gewoon raad van Indie dan<br />

Van Swol(*), aan dezen in 1709 vo<strong>org</strong>etrokken en<br />

in de gewigtige betrekking aan het hoofd van den<br />

handel geplaatst; doch bij de vergaderingen van de<br />

(*) Abraham Douglas werd buitengewoon raad van Indio in<br />

1703 en gewoon raad van Indie in 1705; hij was<br />

jonger lid van de hooge regering.<br />

dus allezins


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 259<br />

Hooge Tafel en anderzins had hij als Directeur-generaal<br />

geenszins aan de verwachting beantwoord; het<br />

mangelde hem aan genoegzame zelfstandigheid en veerkracht.<br />

Zoodanig man aan het hoofd van het bewind<br />

te plaatsen, waar veelzijdige bekwaamheid zoo onmisbaar<br />

vercischt wordt: hieraan dacht men niet, maar<br />

wel om een van de twee mannen, die steeds den<br />

moed hadden gehad den gouverneur-generaal met<br />

waardigheid het hoofd te bieden, wanneer het er op<br />

aan kwam Van Riebeek teregt te wijzen of het ongepaste<br />

zijner scherpe taal te doen gevoelen. Een der<br />

jongere raden van Indie Cornelia Casteleyn (of Chasteleyn)<br />

was de een en Christoffel Van Swol was de<br />

ander dier beide mannen, en de laatste werd gekozen.<br />

Van Swol, geboren te Amsterdam, was op twintig<br />

jarigen leeftijd als adsistent te Batavia aangeland, hij<br />

werd in het jaar 1700 buitengewoon en in 1702<br />

gewoon raad van Indie, na, allezins ten genoegen<br />

der hooge regering, vijf jaren als geheimschrijver van<br />

de Hooge Tafel de pen te hebben gevoerd. Het duurde<br />

tot den 18 van Bloeimaand 1715 alvorens hij, ten<br />

gevolge van de goedkeuring van Bewindhebberen, onder<br />

dagteekening van den 8 van Wijnmaand 1714,<br />

in die hooge waardigheid kon worden ingehuldigd.<br />

Men noemt hem niet alleen naarstig en werkzaam,<br />

maar ook van eenvoudige heuschheid in den omgang;<br />

men getuigt van hem dat hij de belangen van de<br />

heeren meesters ijverig behartigde. Bovendien wordt<br />

hij geroemd als iemand die verre van eigenbelangzuchtig<br />

te wezen, een afkeer had van alle oneerlijke<br />

wegen tot verrijking leidende. Ook behoort hij niet<br />

onder degenen die rijkdommen vergaderden, maar<br />

17*


260 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

zijne opregtheid en heuschheid verzachtten wat in zijne<br />

beginselen de meesten mishaagde.<br />

De handel in opium of amfioen welke, een voortbrengsel<br />

van onderscheidene districten van Bengale,<br />

van daar werd aangevoerd, was een monopolie van<br />

de maatschappij, en de smokkelhandel in die droogerij<br />

was met zware straffen bedreigd. Dewijl echter die<br />

handel zeer winstgevend was, tartte men alligt de<br />

straf en vond veelal den bailluw van Batavia geneigd<br />

die smokkelarij oogluikend toe te laten. De amfioen<br />

in kleine kisten door Nederlandsche of Engelsche<br />

schepen aangevoerd, geraakte in weerwil van ware<br />

of schijnbare waakzaamheid in handen van kooplieden<br />

te Batavia, die zich met dezen gevaarlijken handel<br />

verrijkten. Bij Van Swol waren die menschen niet<br />

onbekend, en hij verzuimde derhalve geenszins de<br />

eerste gelegenheid, welke zich na zijne bevordering<br />

tot het generalaat aanbood, om een hunner te doen<br />

gevoelen dat hun schandelijke handel hem bekend<br />

was, en dat hij niet in gebreke zou blijven hen,<br />

wanneer ze betrapt mogten worden, overeenkomstig<br />

de geheele gestrengheid der wet te doen straffen.<br />

Die waarschuwing was niet te vergeefs ; de smokkelhandel<br />

in het verderfelijke heulsap werd van toen af<br />

met meer omzigtigheid gedreven , en menig gezaghebber<br />

van compagniesschepen, vreczende den Algemeenen<br />

Landvoogd te mishagen, waagde zich daaraan niet<br />

verder. Geheel belet werd die smokkelhandel echter<br />

niet ; de winsten waren te grof om niet steeds daartoe<br />

uit te lokken, zelfs toen de doodstraf op het ontdekken<br />

van dien handel gesteld werd. Wel maakten de<br />

Nederlandsche scheepsbevelhobbers zich daaraan niet


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 261<br />

meer schuldig,-maar geen Engelsch schip van Bengale<br />

komende wierp ter Bataviasche reede het anker,<br />

dat niet eenige kistjes opium in had.<br />

In het algemeen was men gewoon ten opzigte der<br />

Engelschen met voorzigtigheid te handelen. Zulks was<br />

vooral raadzaam ter kust van Malabaar, waar de Engelschen<br />

nog steeds hunne hoofdmagt hadden, en<br />

waar men dienvolgens op zijne hoede moest wezen,<br />

om de inlandsche vorsten geene aanleiding te geven<br />

de ondersteuning der Engelschen tegen de magt der<br />

Oostindische Compagnie in te roepen. De Nederlandsche<br />

gouverneur te dier kuste hield zijn verblijf te<br />

Koetsjin, en had van Batavia den last ontvangen tot<br />

het bouwen van een fort te Sittua, twaalf mijlen van<br />

Koetsjin verwijderd. Dat fort zou staan op de grenzen<br />

van het gebied van den Samorin van Kalikoet,<br />

wien men niet vertrouwde, ten einde indiervoege<br />

tegen vijandelijke gezindheid van zijn' kant gedekt te<br />

wezen. Steunende op de hulp welke hij van de Engelschen<br />

verwachtte, beweerde die vorst dat zulks<br />

tegen het bestaande verdrag aandruiste, en drong er<br />

op aan niet enkel dat de voortzetting van den arbeid<br />

zou worden gestaakt, maar dat het nog onvoltooide<br />

fort geheel zou worden geslecht. Hiernaar wilde de<br />

gezaghebber Ketel niet luisteren , doch geen kwaads<br />

vermoedende, verzuimde hij het genoegzaam van krijgsvolk<br />

te voorzien. De Samorin maakte hiervan gebruik<br />

en zond heimelijk manschappen om het te overrompelen.<br />

Dit geschiedde op den 12 van Louwmaand<br />

1715, zoodat de manschappen onverhoeds aangevallen<br />

in overijling en verwarring naar de naburige loge de<br />

vluct namen en vrij belangrijk verlies leden. De oor-


262 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

log nam een aanvang en weldra behaalde Ketel, in<br />

het open veld, voordeden op de troepen van Kalikoet<br />

Die voordeelen niet met veerkracht doorzettende, bleef<br />

Sittua in 's vijands handen, en werd Ketel weinige<br />

dagen later met verlies tot wijken gedrongen. Nu<br />

bouwde de vorst tusschen Sittua en Kranganoor het<br />

fort Paponette, dat hij van Engdsche artilleristen<br />

voorzag, welke naar men meende hem door den Engelschen<br />

gouverneur Adams te Kalikoet geleverd waren.<br />

Tegen het einde van dat jaar ontving de gezagvoerder<br />

Ketel versterking van Batavia. Hij besloot Paponette<br />

aan te tasten. Ten gevolge van een noodlottig<br />

misverstand namen de aanvallers de vlugt, hetgeen bij<br />

de Nederlanders en hunne vrienden groote verslao-enheid<br />

veroorzaakte on in het algemeen een' diepen indruk<br />

maakte. Door hunne vijanden werd verspreid<br />

dat het met de Nederlanders en hunnen invloed op<br />

de kust van Malabaar uit was. Spoedig zou het blijken<br />

dat men te haastig geoordeeld had.<br />

Hertenberg werd in 1716 gezonden om Ketel te<br />

vervangen. Hij was verzeld van Bakker als legerhoofd<br />

en Berkman als tweeden bevelhebber. Ook de man-<br />

schappen werden versterkt en ondersteund door de<br />

hulpbenden des vorsten van Koetsjin, volgens sommi-<br />

gen een getal van 15.000 koppen uitmakende. In den<br />

aanvang van 1717 werd de vcldtogt geopend en Pa-<br />

ponette vermeesterd, waarbij van weerskanten vrij wat<br />

menschen vielen. Ten gevolge van die nederlaag werd<br />

Sittua door den vijand verlaten, en van de Nederland-<br />

sche zijde de werken dier veste voltooid en uitgebreid.<br />

Zoo doende werden de achting en het ontzag door de<br />

overwinningen van Rijklof van Goens, in die streken


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 263<br />

verworven, op eervolle wijze hersteld. Die oorlog<br />

kostte den Samorin duizende manschappen, terwijl de<br />

Nederlanders weinig meer dan 200 man verloren. Aan<br />

de O. I. Compagnie kostte echter die oorlog tusschen<br />

twaalf en vijftien ton schats. Na vrij wat verliezen<br />

te hebben geleden zag de Samorin zich genoodzaakt<br />

op het einde van het jaar 1717 eene voor hem vernederende<br />

vrede te onderschrijven (*).<br />

Van Swol was een man van onafhankelijkheid van<br />

karakter en van groot doorzigt, doch evenmin als zijn<br />

vo<strong>org</strong>anger in den handel doorkneed zijnde, gaf dit<br />

wel eens aanleiding tot misgrepen, waar het de belangen<br />

van den handel betrof. Zoo was het eene<br />

groote dwaling toen hij begreep in den prijs der Sinesche<br />

theeën te moeten tusschen beide komen. —<br />

Sedert het verlies van Formosa en den weinig voordeeligen,<br />

ook veelal door de Sinesche gouverneurs<br />

belemmerden, regtstreekschen handel van compagnies<br />

wege op eenige havens van Sina, had zich van lieverlede<br />

de handel der Sinezen meer en meer naar Batavia<br />

gewend. Dat handelsverkeer was door de hooge<br />

regering in het welbegrepen belang van de O. I. Maatschappij<br />

en van de ingezetenen van Batavia aangemoedigd.<br />

Bij den aanvang der 18 e eeuw was die<br />

handel zoo bloeijend, dat niet alleen door de Sinezen<br />

werden aangebragt aanzienlijke hoeveelheden thee, zijden<br />

stoffen, confituren, fijn en grof aardewerk, koperen<br />

pannen, toetenago (zink) en andere goederen<br />

meer; maar zelfs dat men slechts behoefde op te geven<br />

(*) Men zie Ds. JACOBUS GANTER VISSCHEK , Malabaarsche Brie-<br />

ven, uitgegeven door Ds. c. r. VISSCUER, BI. 55—65, en verge-<br />

lijke daarbij bl. 39.


264 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

welke goederen of welke sorteringen men uit Sina<br />

verlangde, om die bij de volgende gunstige moesson<br />

te zien aanvoeren. Ook de prijzen waren van dien<br />

aard dat men geenszins aan eigen vaart op Sina behoefde<br />

te denken. Deze handel was niet enkel voordeelig<br />

voor de compagnie, mede door het vertier<br />

dat tot verlevendiging van den handel der ingezetenen<br />

of vrijburgers bijdroeg, maar bovendien door de terugvracht<br />

der jonken en wankangs , die steeds bestond<br />

uit de kostbare en zoo zeer in Sina gezochte vogelnestjes<br />

, uit peper, specerijen en eenige Europesche<br />

goederen en dranken in hun vaderland gewild. —<br />

Wanneer in zoodanigen handel stoornis werd aangebragt,<br />

moest zulks algemeen gevoeld worden. Zonder<br />

het gewigt en de gevolgen door te zien of te berekenen,<br />

greep Van Swol met verstoorende hand in<br />

dit raderwerk, verkeerdelijk meenende daarmede compagnies<br />

belangen te bevorderen. Bij de aankomst der<br />

Sinesche handelsvaartuigen te Batavia in 1717 was de<br />

Algemeene Landvoogd van oordeel, dat de prijs van<br />

Rx. 60, welke zij voor het pikol (123% oude


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 265<br />

Toonde Van Swol hoe het hem ontbrak aan juiste<br />

denkbeelden van den handel, ook in andere opzigten<br />

was hij niet vrij van aan heerschende vooroordeelen<br />

toe te geven. Men had het in Van Riebeek afgekeurd,<br />

dat die zich moeite gaf om de binnenlanden<br />

te onderzoeken, en om wegen aan te leggen tot het<br />

gemakkelijk maken der gemeenschap met de zuidkust.<br />

Ook Van Swol huldigde die denkbeelden ; uit dien<br />

hoofde is het niet te verwonderen dat hij de wegen,<br />

door zijns vo<strong>org</strong>angers z<strong>org</strong>en aangelegd, weder liet<br />

vervallen.<br />

Bij gelegenheid dat over het invoeren van den koffijboom<br />

op Java is gesproken, hebben wij twee mannen<br />

vermeld die wel verdienen nader te worden bekend<br />

gemaakt. Cornelis de Bruyn, in het midden der<br />

17e eeuw te 's Gravenhage geboren, heeft zich een'<br />

onvergetelijken naam gemaakt, én door zijne bekwaamheden<br />

als schilder, én door zijne zucht om vreemde<br />

landen te bezoeken en het belangrijkste aldaar in<br />

oogenschouw te nemen. Na lange jaren in verscheidene<br />

landen van Europa te hebben do<strong>org</strong>ebragt, Klein<br />

Azië te hebben bezocht, alsmede eenige eilanden van<br />

den Archipel en verder Egypte, Syrie en Palestina,<br />

gaf hij in 1698 zijne reisbeschrijving in het licht, verrijkt<br />

met meer dan tweehonderd platen, voorstellende<br />

afbeeldingen van de voornaamste landschappen, steden,<br />

oudheden en gedenkteekenen van de gewesten door<br />

hem bezocht, — een arbeid voorzeker meer dan genoegzaam<br />

om den schrijver en teekenaar eene eervolle<br />

plaats onder zijne verdienstelijke landgenooten<br />

te schenken. Niet lang daarna verliet hij ten tweeden<br />

male zijn vaderland tot het doen eener veel omvat-


266 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

tende reis. Na eenigen tijd in Eusland zich te hebben<br />

opgehouden en door Peter I, wiens beeldtenis<br />

hij vervaardigde, met veel welwillendheid te zijn behandeld<br />

en met weldaden overladen, vertrok hij naar<br />

Perzie. Daar beijverde hij zich niet enkel door de<br />

afbeelding van de kleederdragten en het aanschouwelijk<br />

maken der gewoonten zijne landgenooten te verpligten<br />

en hunne kennis uit te breiden, maar ook door het<br />

afteekenen van vruchten en van overblijfselen van<br />

oudheden vooral, een arbeid te leveren van blijvende<br />

waarde. Zoo ontvangt de Nederlander niet slechts<br />

van De Bruyn's hand een beeld van hetgeen van<br />

Persepolis bij den aanvang der vorige eeuw nog overig<br />

was gebleven, maar zelfs gedenkteekenen in pijlschrift<br />

en in halfverheven beeldwerk, welke door de<br />

sedert weinige jaren opgegravene Assyrische oudheden<br />

in waarde voor de wetenschap hebben gewonnen. —<br />

Op zijn' togt naar Java wordt de kust van Malabaar<br />

; en het eiland Ceylon door De Bruyn bezocht. Hij<br />

komt in den aanvang van het jaar 1706 te Batavia<br />

aan en wordt, ingevolge aanbevelingsschrijven van<br />

Nikolaas Witsen, door den Algemeencn Landvoogd<br />

Van Hoorn op het kasteel gehuisvest en niet alleen<br />

door dezen met veel houschheid behandeld, maar<br />

geniet veel beleefdheid ook van andere mannen van<br />

smaak en minnaren van wetenschap. Eenige maanden<br />

te Batavia doorbrengende, schilderde hij de beeldtenis<br />

van onderscheidene der aanzienlijkste mannen.<br />

De Bruyns weetgierigheid vindt veelvuldige gelegenheid<br />

zich met de gewassen, planten en vruchten van<br />

het oosten bekend te maken en onderscheidene diersoorten<br />

, ook op Java zeldzaam , te leeren kennen.


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 267<br />

Zoo is het dat men bij hem (op plaat No. 213 van<br />

zijne Reisbeschrijving) leert kennen eene afbeelding<br />

van den kangoeroe of springhaas, bij hem fdander<br />

(elders pilandok) genoemd, en van de meer oostelijke<br />

eilanden afkomstig. Zijne terugreis nam hij weder<br />

over Perzie, ging naar Astrakan en Archangel, van<br />

waar hij over zee naar Nederland terugkeerde. In<br />

het najaar van 1708 kwam hij in het vaderland terug,<br />

en sleet sedert zijn' meesten tijd te Amsterdam, waar<br />

hij in 1714 zijne »Reizen over Moskovie door Persie<br />

»en Indie" in het licht gaf. Hij overleed in de provincie<br />

Utrecht in 1719.<br />

Belangrijker is ongetwijfeld voor de geschiedenis<br />

van Indie Francois Valentijn die, in 1666 te Dordrecht<br />

geboren, bereids op zijn negentiende jaar als<br />

predikant naar Indie vertrok. De Landvoogd Camphuys<br />

zond hem naar Amboina, waar hij in den gouverneur<br />

Padbrugge een bekwaam en ijverig begunstiger<br />

aantrof en in den onderzoeklievenden Rumpbuis iemand<br />

van wien hij, jeugdig als hij was, veel leeren<br />

kon en ook veel geleerd heeft. In 1694 verliet hij<br />

Amboina mot een schat van aanteekeningen over de<br />

geschiedenis, de oudheden, de land- en volkenkunde<br />

dier gewesten. Hij was ongetwijfeld een man van<br />

groote vlijt, dewijl hij daarenboven gedurende zijn verblijf<br />

in Indie zich met veel vrucht op het Maleisch<br />

toegelegd had, en zijn leeraarswerk te Ambon en op<br />

de Uliaser-eilanden enz. geenszins had verwaarloosd.<br />

Teruggekeerd in het vaderland in 1695, was hij werkzaam<br />

aan het in orde brengen en uitwerken zijner<br />

aanteekeningen, om tien jaren later op nieuw de reize<br />

naar Indie te ondernemen. Nu was hij eenigen tijd


268 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

te Batavia en bij den veldtogt van 1706 als veldprediker<br />

werkzaam en vertrok op nieuw naar Amboina<br />

m 1707. Ten gevolge van een verschil met Ds.<br />

Leydekker, te Batavia vast predikant, waarin Van<br />

Riebeek voor zijnen zwager partij trok, had Valentijn<br />

met niet weinig onaangenaamheden te kampen. Valentijn<br />

namelijk had den bijbel vertaald in het Laagmaleisch,<br />

tongval meest in de Mol ukken bekend;<br />

Ds. Leydekker daarentegen in het Hoog-maleisch,<br />

meer gemeenzaam te Batavia en te Malakka niet slechts,<br />

maar tevens meer geschikt voor wetenschappelijke beoefening.<br />

Ieder hunner had, van zijn standpunt uit,<br />

eene wijze keuze gedaan, doch het kan weinig bevreemding<br />

wekken dat Van Riebeek de zijde van<br />

Leydekker koos en diens vertaling de voorkeur ter<br />

uitgave toekende. De kamer van 17n hechtte hare<br />

goedkeuring aan die keuze. Aan Valentijn echter<br />

veroorzaakte dit alles veel verdriet. Evenwel had<br />

destijds het in druk verschijnen der vertaling van<br />

Leydekker evenmin gevolg als die van Valentijn, ofschoon<br />

men als voorarbeid daartoe kon beschouwen de<br />

Malaïca Collectanea, door Leydekker in 1707 en 1708<br />

aan het licht bevorderd, zoo als ook het Dictionarium<br />

Malaico-Latinum et Latino-Malaicum, opera et studio<br />

Davidis Hex van 1707, on het ten zelfden jare uitgegeven<br />

Dictionarium ofte Woord- ende Spraek-hoek<br />

in de Duytsche en de Maleysche tale.<br />

Valentijn keerde in 1713 naar het vaderland terug<br />

en hield zich van toen af rusteloos bezig met de<br />

bearbeiding en uitgave van zijn uitgebreid werk, dat<br />

nog altijd de vraagbaak is van allen die het om grondige<br />

kennis van Indie te doen is. Zijn Oud en Nieuw


VIERENTWINTIGSTE nOOFDSTUK.<br />

Oost-Indie van 1724 tot 1726, in 5 deelen of 8 banden<br />

in folio in het licht gekomen, is van honderde<br />

afbeeldingen van bet dieren- en plantenrijk, van platen<br />

en van kaarten voorzien. Hij beschrijft al de<br />

bezittingen van de Oostindische Maatschappij in Indie,<br />

zoo die op de eilanden als die op den vasten wal,<br />

Mauritius en de Kaapkolonie daaronder begrepen.<br />

Over Amboina en over de Molukken, alsmede over<br />

Java, is hij het uitvoerigst en behoort nog steeds<br />

geraadpleegd te worden, alzoo al zijne berigten<br />

deswege op eigen onderzoek steunen, ofschoon het<br />

niet te ontkennen is, dat hij hier en daar al te<br />

wijdloopig is en wel eens van de geregelde orde in<br />

de behandeling van zijn onderwerp afwijkt. Over Sumatra,<br />

Malakka en de "West van Indie, welke deelen<br />

hem persoonlijk onbekend zijn gebleven, verdient hij<br />

niet altijd evenveel vertrouwen, of is hij wel eens<br />

oppervlakkig bij gebrek aan bekwame leidslieden. Dit<br />

is inzonderheid het geval ten aanzien van Sumatra,<br />

waaromtrent tijdens de uitgave van Valentijns arbeid<br />

niets goeds bestond. — Een hedendaagsch schrijver (*)<br />

zegt van Valentijn ter zake van zijn Oud en Nieuw<br />

Oost-Indie : » wanneer men bedenkt aan welke be-<br />

»zwaren en tegenwerkingen de uitgave van zijnen<br />

» arbeid onderhevig was : dan zal men hem den naam<br />

»van groot niet willen weigeren."<br />

Behalve de reeds genoemde werken heeft Valentijn,<br />

ten behoeve van zijnen werkkring op Amboina, in<br />

het Laag-maleisch vertaald : de Heidelbergsche Cate-<br />

(*) Ds. w. K. VAN HoëvBLi,, Geschiedkundig overzigt van de be-<br />

oefening van kunsten en wetenschappen in Nederlands Indie. Batavia<br />

1839, bl. 31.


270 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

chismus, de verschillende kerkelijke formulieren, de<br />

Psalmen zoodanig dat ze bij de godsdienstoefeningen<br />

konden gezongen worden , een bijbelsch spreukboek,<br />

op Oostersche wijze ingekleed en andere meer.<br />

De vertaling van den bijbel in het Hoog-maleisch<br />

door het overlijden van Leydekker zijnde gestaakt,<br />

werd die arbeid door Ds. Van Der Vorm weder opgevat.<br />

In 1722 werd aan hem en aan de predikanten<br />

A. Brants, E. C. Ninaber en Gr. H. Werndley opgedragen<br />

die vertaling na te zien en te voltooijen. Die<br />

taak werd eigenlijk ter harte genomen door Van Der<br />

Vorm en Werndley. Nadat die beide verdienstelijke<br />

mannen zich veel moeite en arbeids getroost hadden,<br />

werd die vertaling in 1728 beschouwd als geschikt ter<br />

uitgave. Tot de bez<strong>org</strong>ing dier uitgave vertrokken de<br />

predikanten Werndley en Serruis naar Nederland, en<br />

in 1733 kwam door hunne bez<strong>org</strong>ing, te Amsterdam<br />

bij de firma Wetstein, de Heilige Schrift in het Maleisch<br />

in het licht. Bewindhebberen der O. I. Maatschappij<br />

hadden welwillend de kosten gedragen en<br />

daardoor de beschaafde wereld en de Christenheid aan<br />

zich verpligt. — Ten einde de lotgevallen van Leydekkers<br />

bijbelvertaling ten einde toe na te gaan, zijn<br />

wij te dezen de tijdorde een weinig vooruitgeloopen.<br />

Nog verdient alhier genoemd te worden Ds. Jac.<br />

Canter Visscher, die na vijf jaren het Evangelie te<br />

hebben gepredikt te Koetsjin, in 1724 predikant in<br />

de Portugesche taal werd te Batavia. Zijne Malabaarsehe<br />

Brieven, na zijn overlijden door zijnen broeder<br />

in het licht gezonden , behelzen veel belangrijks en<br />

wetenswaardigs omtrent de kust van Malabaar, de<br />

vorsten en volkeren aldaar, hunne zeden en gebruiken,


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 271<br />

ook over de lotgevallen en den handel van de Nederlanders<br />

te dier kuste en tevens van de Portugezen<br />

en Engelschen. Men heeft te meer reden van hem<br />

te wachten dat het hem te doen geweest is »de waar-<br />

» heid der zaken op 't papier te stellen," als hij in<br />

zijne voorrede wijst op de dwalingen van de meeste<br />

reizigers en van oordeel is dat zij »met eene bijzon-<br />

» dere drift en genegenheid behooren aangedaan te<br />

»zijn, om do vreemdigheden van andere gewesten na<br />

»te vorsehen." Ook over de Braminische leer, zoowel<br />

als over de leerstellingen der St. Thomas Christenen<br />

en anderen verdienen zijne Brieven, oorspronkelijk'aan<br />

zijne bloedverwanten geschreven, te worden<br />

gelezen.<br />

Nog altijd was het gebruikelijk ook daar, waar geen<br />

predikanten maar slechts krankbezoekers werden gevonden,<br />

dat des zondags eenig gedeelte der Heilige<br />

Schrift werd uitgelegd of eene predikatie vo<strong>org</strong>elezen,<br />

maar dat ook dagelijks des m<strong>org</strong>ens en des avonds,<br />

óf ten huize van den aanzienlijksten ambtenaar óf wel<br />

in de kerk, het gebed werd gedaan en een of ander<br />

vers der berijmde Psalmen werd gezongen. — Niet<br />

overal was de ijver der ambtenaren voor de openbare<br />

godsdienst of voor de verbreiding van het Christendom<br />

onder de inlanders even groot.<br />

In de Kaapkolonie telt men drie predikanten, een<br />

in de Kaapstad, een te Stellenbosch en een aan de<br />

Paarl, doch niet alle drie gemeenten hebben kerkgebouwen<br />

(de kerk te Stellenbosch was geruimen tijd<br />

verbrand), en de hottentotten achtte men te stompzinnig<br />

om voor het onderwijs der goddelijke leer van<br />

Christus vatbaar te wezen. — In Indie kan het getal


272 VIERENTWINTIGSTE nOOFDSTUK.<br />

predikanten do<strong>org</strong>aans aanwezig op dertig worden<br />

gerekend. Van dezen telt men er twee op het Malabaarsche<br />

schiereiland, alwaar steeds veel R. K. geestelijken<br />

worden gevonden , en ook in de bezittingen<br />

der Nederlandsche O. I. Compagnie de R. K. kerk als<br />

wettig is erkend. Op Ceylon vindt men een tiental<br />

predikanten, deels ter zake van de beide godsdienstige<br />

kweekscholen, als omdat er meer dan 200.000 inlandsche<br />

Christenen geteld worden, welke onder de gemeente<br />

van Kolumbo, die van Jaffnapatnam of die van<br />

Gale behooren. Batavia heeft minstens vijf predikanten,<br />

mede om het woord Gods in de Portugesche of Maleische<br />

taal te prediken, en om van tijd tot tijd bezoekreizen<br />

te doen naar Cheribon, Samarang en andere<br />

oostwaarts gelegene plaatsen. De overige predikanten<br />

zijn door de Mol ukken verspreid: op Amboina,<br />

Banda en Ternate. Vrij aanzienlijk, inzonderheid in<br />

de Molukken, te Batavia en in Bengale is het getal<br />

krankbezoekers, bevoegd tot het godsdienstig onderwijs<br />

en het houden van leerredenen.<br />

Onder het gezag van de Oostindische Maatschappij<br />

wordt, behalve op het schiereiland van Malabaar, geene<br />

andere christelijke geloofsbelijdenis geduld dan die van<br />

de Hervormde kerk. Op Ceylon echter zijn Portugesche<br />

afstammelingen, die tot de R. K. kerk behooren,<br />

en die nu en dan heimelijk door Roomsche<br />

priesters worden bezocht. Ook te Batavia komen wel<br />

eens met Fransche, Portugesche of Spaansche schepen<br />

R. K. geestelijken. Op Ceylon zoowel als op Java<br />

worden ze, ingevalle ze ontdekt worden, evenzeer te<br />

Batavia als te Kolumbo, op het kasteel in verzekerde<br />

bewaring gehouden tot op het vertrek der schepen,


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 273<br />

waarmede ze gekomen zijn, als wanneer ze aan boord<br />

worden gebragt met aanbeveling daarmede terug te<br />

keeren van waar ze gekomen zijn. Alle proselietemakerij<br />

van dien kant tracht men te voorkomen.<br />

De werkkring van de meeste predikanten is zeer<br />

uitgebreid. Dit is inzonderheid het geval met de<br />

predikanten van Amboina, Banda en Ternate. Immers<br />

bij het bezoeken van gemeenten welke zonder herder<br />

zijn, moet gez<strong>org</strong>d worden niet alleen voor de bediening<br />

van het Heilige nachtmaal, en derhalve ook voorbereiding<br />

en nabetrachting worden gehouden , maar<br />

daar te boven hebben de predikanten, in de gemeenten<br />

welke zij bezoeken, onder hunne pastorale plio-ten de<br />

bediening van doop, de inzegening des huwelijks en<br />

het afnemen van geloofsbelijdenis. Er zijn eilanden,<br />

waar men naauwelijks om de drie jaren een predikant<br />

ziet, ja op de Sangiersche en Salibaboe eilanden in<br />

het verre noorden, of op die welke O. N. O. van Timor<br />

gelegen zijn, duurt het niet zelden langer, zonder<br />

dat daarom de predikanten van nalatigheid kunnen<br />

worden beschuldigd ; alhoewel in de Molukken, wanneer<br />

er geen ontbreken, er elf predikanten geteld worden.<br />

Het volle getal is echter zelden aanwezig. Boven hun<br />

gewoon dienstwerk hebben zij zich te bevlijtigen op<br />

het aanleeren der inlandsche talen. In de groote Oost<br />

bepaalt zich zulks tot de Maleische taal, maar bewesten<br />

Straat-Malakka moeten zij minstens het Malabaarsch<br />

of het Singaleesch, beide moeijelijke talen,<br />

aanleeren. De verplaatsing van de predikanten hanct<br />

te eenen male af van de hooge regering. Daarvan is<br />

wel eens het gevolg dat hij, die zich te Batavia op<br />

het Portugeesch ofte Malakka op het Hoog-maleisch<br />

II. 18


274 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

heeft toegelegd, naar Ternate wordt gezonden, alwaar<br />

slechts het Laag-maleisch hem van dienst is. In zelfder<br />

voege kan het gaan met den Godsdienstleeraar, die<br />

eenige jaren te Kolumbo , Jafnapatnam of Koetsjin<br />

heeft do<strong>org</strong>ebragt, en zich met ijver heeft toegelegd<br />

op de talen die aldaar te pas komen.<br />

Heeft men ergens op zijne hoede te wezen en met<br />

groote omzigtigheid te werk te gaan bij de verbreiding<br />

van het Christendom onder de inlanders : het is voornamelijk<br />

het geval met betrekking tot de Javanen.<br />

De Mohammedaansche priesters op dat eiland oefenen<br />

een' grooten invloed uit op de bevolking. Ongetwijfeld<br />

is dit toe te schrijven aan het verkeer dat deze<br />

priesterschaar met Arabie gewoon is te onderhouden.<br />

Vroeger kwamen er regtstreeks schepen van Mekka,<br />

te Grissee en elders op Java, die Arabische priesters<br />

overbragten of waarmede Javaansche priesters vertrokken<br />

om de heilige steden te bezoeken. Nu die<br />

scheepvaart te niet is gegaan, begeven de Javaansche<br />

priesters zich naar Atsjeen, alwaar zij zich naar<br />

Mekka inschepen , om bij hunne terugkomst op Java<br />

als Hadji, nagenoeg als heiligen, te worden vereerd.<br />

Gemakkelijk in het voeren van de pen was Van<br />

Swol steeds zeer werkzaam, en men is van oordeel<br />

dat onder zijne groote werkzaamheid zijne gezondheid<br />

is bezweken. Hij stierf na eene ziekte van drie maanden<br />

op den 12 van Slagtmaand 1718, nog geen 60<br />

jaren bereikt hebbende. Van levenswijze was hij eenvoudig<br />

en zeer geregeld geweest, en liet slechts een<br />

middelmatig fortuin aan zijne weduwe en kinderen<br />

achter. Is het waarheid dat hij vijandig gezind was<br />

jegens het raadslid Zwaardekroon, dan heeft deze


VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 275<br />

zulks aan zijne nablijvenden wel doen gevoelen, toen<br />

hij geheel onverwacht tot gouverneur-generaal als<br />

opvolger van Van Swol werd gekozen.<br />

Die gebeurtenis droeg zich in dezer voege toe.<br />

Op den 13 van Slagtmaand de Hooge Tafel vergaderd<br />

zijnde, werd de directeur-generaal Frans Casteleyn<br />

tot Algemeen Landvoogd gekozen. Deze verdienstelijke<br />

ambtenaar wilde bij den naderenden ouderdom zoodanige<br />

last en verantwoordelijkheid niet op zich laden;<br />

hij bedankte derhalve voor de hem bewezene eer niet<br />

alleen, maar maakte ook van die gelegenheid gebruik<br />

om zijn ontslag als directeur-generaal (zijnde hij in<br />

1715 aan Douglas opgevolgd) , aan te bieden (*).<br />

Daarop werd staande de vergadering voorloopig tot<br />

opvolger van Van Swol gekozen het raadslid Hendrik<br />

Zwaardekroon, geboren te Rotterdam, in den aanvang<br />

van het jaar 1667. Die keuze werd door Bewindhebbers<br />

goedgekeurd den 25 van Herfstmaand 1719.<br />

Zwaardekroon was nog jongeling als geheimschrijver<br />

van den commissaris-generaal Van Reede in Indie gekomen<br />

, werd reeds in 1689 tot den rang van opperkoopman<br />

verheven, en wordt genoemd als iemand begaafd<br />

met groote geestvermogens, toegerust met veel<br />

bekwaamheden en voortvarend in zijne verrio-tino-en,<br />

wanneer hij eenmaal een besluit had genomen. Hij<br />

was een man die veel menschenkennis bezat, van be-<br />

(*) Bij den brief van do kamer van 17a van den 25 van Herfstmaand<br />

1719 werd Casteleyn in „vriendelijke en obligeante termen<br />

„ verzocht om in zijne dienst als directeur-generaal te willen continueren<br />

tot welzijn van de compagnie." Hij overleed als directeurgeneraal<br />

in Lentemaand 1722. Hij was buitengewoon raad van<br />

Indie in 1709 en gewoon raad in 1711 geworden.<br />

18*


276 VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

schaafden toon in den omgang* welbespraakt en fraai<br />

van ligchaamsgestalte. Tot de schaduwzijde van zijn<br />

karakter behoort dat hij, bij zijne wellevende en innemende<br />

manieren, een groot minnaar was van pracht<br />

en van de genoegens van de tafel. Op zijn lusthuis<br />

te Kadoewang had hij eene hofhouding zoo als geen<br />

zijner vo<strong>org</strong>angers, en het kon niet missen of de zucht<br />

tot weelde, welke zoo gereedelijk tot ontwikkeling<br />

komt, vooral bij mannen die in het genot zijn van<br />

ruime inkomsten, breidde zich door zijn voorbeeld<br />

maar al te zeer uit en kweekte zedeverbastering (*).<br />

(*) De predikant Js. Canter Visscher, die den 20 van Lentemaand<br />

1724 bij zijne terugkomst van Koetsjin te Batavia aanlandde,<br />

zegt deswege {Malahaarsche Brieven, bl. 449): „Ik vond<br />

„ deze stad in een tusschentijd van ruim zes jaren zoo merkelijk<br />

„ veranderd, dat ze mij op vele plaatsen onkenbaar geworden<br />

„ was, want daar waren zeer veel nieuwe en schoone huizen aan-<br />

„ getimmerd ; ook was de pracht en zwier zoo merkelijk toege-<br />

„nomen, dat men bijna onder een nieuw volk scheen te ko-<br />

„ men. "


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Geldelijke toestand der O. I. Maatschappij. In 1715 toil men 20%<br />

der oude schulden afdoen. Treurige toestand van liet gemeene<br />

land ten gevolge van oorlqg en andere rampen. In 1716 lesloten<br />

tot de aflossing in 9 jaren van de olligatien van 1099. De O. I.<br />

Comp, liedt ondersleuning aan de Staten van Holland. De toestand<br />

der O. I. Maatschappij is sedert den aanvang der 18


278 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

staan van eene Staats-commissie, uit den boezem der<br />

Algemeene Staten gekozen, vermogten daartegen niets,<br />

want zonder de uitgaven der kasrekening zelven te<br />

beoordeelen , werden ze slechts wat het beloop aanging<br />

tegen de ontvangsten vergeleken, waarna de<br />

restanten van de vorige vierjarige rekening met de<br />

aangebragte goederen werden nagegaan en daar afgetrokken<br />

de toegestane » spillage " of te kort — van<br />

peper en andere specerijen meestal 15 ten honderd<br />

beloopende — en de ingevolge verkoop afgeleverde<br />

goederen , waardoor men tot de slotsom kwam van<br />

de voorhanden restanten en de in kassa zijnde penningen<br />

op de nieuwe rekening over te brengen. — Het<br />

beloop der gedane of te doene uitdeelingen en de<br />

hoegrootheid daarvan kwam bij die vierjarige rekeningen<br />

in het geheel niet ter sprake, en voor 's lands<br />

kas was het niet te eenenmale onverschillig, of de<br />

uitdeeling 10 dan wel 30 ten honderd van de hoofdsom<br />

bedroeg, dewijl het »gemeeneland" daarvan vier<br />

ten honderd trok.<br />

In het jaar 1715 besloot de kamer van 17 n , op<br />

den 26 van Herfstmaand, 20 ten honderd van de oude<br />

schulden of die van vroegere dagteekening waren dan<br />

van 1696 af te lossen, zijnde een bedrag van ruim<br />

achttien ton gouds. De houders dier obligatien waren<br />

echter niet bijzonder gretig zich voor die aflossing aan<br />

te melden , althans bij onderzoek bleek op den 20 van<br />

Sprokkelm. 1717 dat nog eene som van ƒ 366.354-6<br />

onafgelost was. Uit dien hoofde werd onder die dagteekening<br />

door Bewindhebberen verstaan, dat de houders,<br />

welke zich voor den 1 van Zomermaand 1717<br />

tot de aflossing niet zouden hebben aangemeld, zouden


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 279<br />

beschouwd worden als die aflossing niet te verlangen,<br />

zoodat na den 1 van Zomermaand geen aflossing meer<br />

zoude plaats hebben.<br />

Het algemeen vertrouwen waarin de maatschappij<br />

destijds stond bleek op het overtuigendst door de achterlijkheid<br />

van de schuldeischers om hunne obligatien<br />

met ys te doen verminderen. Voorzeker verdiende ze<br />

dat vertrouwen, wanneer men nagaat hoe de bron der<br />

veilingen steeds ruimer vloeide. Het gemeeneland<br />

daarentegen of de geldmiddelen van de verschillende<br />

gewesten en van de generaliteit hadden zich geenszins<br />

over een staat van bloei te verheugen. Men zuchtte<br />

onder de schulden door den afgeloopen oorlog veroorzaakt.<br />

Bovendien was de handel in het algemeen gedrukt<br />

door de oorlogen, waarin Frankrijk, Spanje en<br />

de keizer zich gewikkeld zagen, en door den oorlog die<br />

elders dreigde. De landbouw leed niet minder, want<br />

in het voorjaar 1715 had een noordwester storm de<br />

aan zee palende gewesten der Unie zwaar doen lijden,<br />

en op het einde van 1717 kwam een dergelijke ramp<br />

duizende gezinnen in rouw dompelen : meer dan tweeduizend<br />

menschen, ruim vijfendertigduizend stuks vee,<br />

groot en klein, kwamen in de laatste dagen van 1717<br />

om het leven, zonder te rekenen dat tusschen veertien<br />

en vijftienduizend huizen omverre waren gespoeld. En<br />

als ware dit voor den zoo treurig bezochten landman<br />

niet genoeg : eene veeziekte verarmde vele tot daartoe<br />

welgestelde huislieden en bragt ze nabij den bedelstaf.<br />

In den aanvang van 1717 was grootendeels deswege<br />

een bededag uitgeschreven. — Was het om in dien<br />

benaauwden tijd, in dien algemeenen nood leeniging<br />

aan te brengen, dat op den 17 van Lentemaand 1716


280 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

door Bewindhebberen der O. I. Maatschappij werd besloten<br />

tot de aflossing over te gaan van de obligatien,<br />

gesproten uit de schulden aangegaan in de jaren 1696,<br />

1697 en 1698? Men is geneigd het te gelooven,<br />

althans het is waarschijnlijk dat die bedenking daartoe<br />

heeft bijgedragen.<br />

Het kapitaal ten gevolge dier geldleening in 1699<br />

in obligatien omgewisseld, had, zoo als wij weten<br />

(bl. 117),/ 1.874.907 bedragen. Met het jaar 1717<br />

zoude die aflossing aanvangen, om in het jaar 1725<br />

afgeloopen te wezen , zoodat over negen jaren die<br />

aflossing ruim twee ton gouds in het jaar zou bedragen.<br />

Deze zijdelingsche ondersteuning, hoe gewenscht<br />

ook, inzonderheid tot verbetering van den toestand<br />

der O. I. Compagnie, bleek eerlang niet voldoende te<br />

wezen. Meer regtstreeksche ondersteuning had het<br />

gemeeneland noodig. — Bereids had de provincie Holland,<br />

van grooten nood gedrongen, door eene negotiatie<br />

op het ambtgeld zicli penningen zoeken te verschaffen<br />

, en door het verlioogen van belastingen in de<br />

geldschaarste trachten te gemoet te komen, toen den<br />

28 van Slagtmaand 1716 eene buitengewone vergadering<br />

van afgevaardigden der verschillende gewesten<br />

te 's Hage zag openen, om te beraadslagen over het<br />

herstel der geldmiddelen van de generaliteit, door den<br />

oorlog zoo geweldig verachterd. Te dier gelegenheid<br />

werd het denkbeeld geopperd om de actiën van de<br />

O. I. Compagnie te bezwaren met een belasting van<br />

5 ten honderd, in plaatse van 4 ten honderd, zoo als<br />

tot nog toe daarvan geheven werd. Zoodanig meerder<br />

bezwaar, eenmaal geheven wordende, konde alligt op<br />

de actiën gevestigd blijven, en mögt soms aanleiding<br />

^ ^—


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 281<br />

geven dat de obligatien, ten laste der maatschappij,<br />

door gelijk bezwaar werden getroffen. De kamer van<br />

17n oordeelde geen tijd te moeten verliezen dat onheil<br />

zoo mogelijk af te wenden. Daartoe was een middel<br />

voor de hand, namelijk in het aanbod dat door Bewindhebberen<br />

aan de Staten van Holland werd gedaan,<br />

om de maatschappij tijdelijk te belasten met de<br />

betaling der renten van een kapitaal van ongeveer<br />

tweeëntwintig ton gouds, zijnde het beloop eener geldleening<br />

door Holland ten laste van het ambtgeld uitgeschreven.<br />

Dit aanbod werd door de Staten van<br />

Holland aangenomen, hoe weinig het"ook tot ontlasting<br />

van dat gewest mögt bijdragen (*). Het getuigde<br />

tevens van de geneigdheid der maatschappij om het<br />

gewest, waarin de meeste kamers gezeteld waren, in<br />

den nood bij te springen, vooral daar de opoffering<br />

veel grooter was dan de verhooging van één ten honderd<br />

op de actiën zou hebben bedragen. Uit het oogpunt<br />

der maatschappij beschouwd, bleef die rentebetaling<br />

der negotiatie ten laste van het ambtgeld steeds<br />

eene buitengewone en onverpligte hulp.<br />

Wat overigens de wezenlijke toestand der maat-<br />

(*) Van toen af zuchtte de provincie Holland — die steeds in<br />

do gcneralitoitslasten en quota's zoo hoog was aangeslagen en zich<br />

ten behpeve der generalitcit zoo aanzienlijke uitgaven getroostte —<br />

onder buitengewone uitgaven. Men vindt onder anderen aangeteekond<br />

(VAN WIJN, Bijvoegsels op WAGENAAB, D. XVIII, bl. 85),<br />

dat in 1723 do jaarlijksclie lasten der provincie Holland bedroegen:<br />

ƒ 19.776.284—02—14 tegen een jaarlijksch inkomen van<br />

f 12.912.043—15—13%. Over het jaar 1727 leverde eon „staat<br />

„van het beloop van een jaar interessen en renten" van Holland<br />

do verbazende som van f 13.475.029—10—00. Dit was in eenen<br />

tijd dien men tegenwoordig, op zoo grooten afstand, als hoogst<br />

gunstig tracht te doen voorkomen !


282 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

schappij aangaat, deze was sedert den aanvang der<br />

18o eeuw in geenen deele verbeterd. Was al, zoo<br />

als hier en daar in de generale boeken uit Indie en<br />

elders (*) opgegeven is, de toestand in Indie van dien<br />

aard, dat in het jaar 1693 aldaar een overschot van<br />

ruim vierhonderd tonnen gouds aanwezig was , — in<br />

dezelfde schriften vinden wij dat een tijdvak van dertiojaren<br />

voldoende was om dat aanzienlijk kapitaal te<br />

zien wegsmelten, zoodat in het jaar 1724 in de Indische<br />

boeken bereids eenig tekort werd opgemerkt,<br />

hetgeen sedert van jaar tot jaar, bijna zonder uitzondering,<br />

op schromelijke wijze toenam. Wij hebben reeds<br />

vroeger (bl. 114 en volg.) gezegd dat wij om den achteruitgang<br />

der maatschappij aan te wijzen een' anderen<br />

weg zouden volgen. Er is (bl. 226) door ons op<br />

gewezen, hoe men in Indie met den aanvang der<br />

18 e eeuw door de afscheiding der handelwinsten van<br />

de territoriale winsten, en door het overbrengen van<br />

alle uitgaven der verschillende etablissementen op de<br />

laatste rekening, de handelwinsten in Indie behaald<br />

schijnbaar hoog wist op te voeren. Ook thans zullen<br />

wij een' anderen weg volgen, dewijl onzes inziens de<br />

Oostindische Compagnie de 18 e eeuw, met schulden<br />

beladen, was ingetreden.<br />

Bekend is het dat de gelden welke men naar Nederland<br />

wenschte over te maken , op het kanto<strong>org</strong>eneraal<br />

te Batavia moesten worden aangeteld, waarvoor<br />

aan de belanghebbenden wissels op de verschillende<br />

kamers werden afgegeven. De in dier voeo-e<br />

gestorte gelden waren sedert den aanvang der 18 e<br />

(*) VAN KAMPEN, D. III, Eerste Stuk, bl. 3—5.


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 283<br />

eeuw van jaar tot jaar toegenomen, en bedroegen<br />

omstreeks 1720 tien ton gouds jaarlijks. Bekent men<br />

daarbij de zoogenoemde gepermitteerde kisten of de<br />

geoorloofde handelsartikelen, als lijnwaten, rottingen,<br />

zeldzaamheden enz., en de maandgelden die van de<br />

ambtenaren in Indie werden ingehouden om in Nederland<br />

te worden uitbetaald, dan verkrijgt men welligt<br />

nog vijf of zes ton gouds 'sjaars. Men voege hierbij<br />

de ongepermitteerde handel door de te huis varende<br />

schepen gedreven en de langs oneerlijke wegen verkregen<br />

kapitalen, welke in kostbare gesteenten of door<br />

tusschenkomst van Engelsche kooplieden in Bengale<br />

of te Suratte enz. naar Europa werden overgemaakt.<br />

Op die wijze verkrijgt men ongetwijfeld eene som van<br />

vijfentwintig ton gouds, welke jaarlijks door compagnies-dienaren<br />

in handen van ingezetenen der republiek<br />

kwam, en ja eensdeels de algemeene rijkdommen<br />

vermeerderde, maar ook anderdeels minstens voor %<br />

of vijf ton gouds ten koste en nadeele der O. I. Maatsohappij<br />

was verkregen. Deze omstandigheden in aanmerking<br />

nemende, wordt de achteruitgang der Compagnie<br />

niet onwaarschijnlijk.<br />

Wat meer is : de aanzienlijke uitdeelingen jaarlijks<br />

op de aandeelen bewerkstelligd, waren oorzaak dat<br />

de welvaart der maatschappij werd geacht boven alle<br />

bedenking te zijn verheven. Waren de schuldeischers<br />

der algemeene O. I. Maatschappij weinig genegen gevolg<br />

te geven aan de oproeping van het jaar 1715,<br />

en daarom niet allen opgekomen voor de aflossing,<br />

nog minder gretig waren de houders der obligatien<br />

om zich daartoe aan te melden, toen in Lentemaand<br />

1716 de kamer van 17 n tot de aflossing besloot der


284 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

gelden in 1696, 1697 en 1698 opgenomen. De meesten<br />

bleven achter en de gelden onafgelost. Evenwel<br />

was de rente langzamerhand verminderd, doch het<br />

kapitaal nog overig van de schulden vóór het jaar<br />

1700 aangegaan bleef vrij aanzienlijk. Het beliep<br />

ƒ 7.546.099, deels in kas-, deels in bankgeld.<br />

Ofschoon de veilingen gedurende het tienjarig tijdvak<br />

van 1725-1734 nimmer minder dan twaalf miljoen<br />

gulden hadden bedragen, eenmaal zelfs bijna<br />

twintig miljoen bereikt hadden, en dooreen genomen<br />

op de aanzienlijke som van eenhonderd en vijftig ton<br />

gouds waren te schatten, bevonden zich de kamers<br />

van wege de zware uitreedingen en andere hooglopende<br />

kosten niet zelden in geldschaarste. Dit leidde<br />

tot het voortdurend'gebruik maken van de anticipatiepenningen,<br />

die eigenlijk bij den afloop der veilingen<br />

moesten worden verrekend of terugbetaald, doch thans<br />

wel eens bleven in handen der kamer die ze ontvangen<br />

had. Bij den overvloed van geld die in het vaderland<br />

heerschte, was men niet ongenegen zijne penningen<br />

in handen te laten van een ligchaam, dat zoo<br />

zeer het algemeene vertrouwen genoot als de O. I.<br />

Compagnie. De respective kamers lieten zich verlokken<br />

om van eene gelegenheid, welke zich als van<br />

zelve aanbood, gebruik te maken. Men begon bij de<br />

kamers voor de anticipatie penningen uit te geven,<br />

»anticipatie billetten" of »recepissen," rentende 2'/2 %,<br />

die om de zes maanden opzegbaar waren van de zijde<br />

van den houder of van den geldnemer, mits zes weken<br />

vooraf opgezegd wordende. Het duurde niet lang of<br />

daarvan was zoodanig gebruik gemaakt, dat bij de<br />

verschillende kamers uit dien hoofde in den aanvang


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 285<br />

van het jaar 1736 niet minder dan ƒ 4.556.300 in<br />

recepissen, rentende 2'/2 ten honderd, was geconverteerd.<br />

Hierin vond de kamer van 17 n aanleiding om<br />

op den 20 van Lentemaand 1736 aan de kameren in<br />

bedenking te geven, de rente dier kapitalen zoo mogelijk<br />

te verminderen en te brengen op twee ten<br />

honderd. Het schijnt dat de kamers daarin gedeeltelijk<br />

zijn geslaagd. Later evenwel heeft men bij minder<br />

lagen rentestandaard, ten einde het opvragen der<br />

penningen voor te komen, de rente op de recepissen<br />

verhoogd. Die recepissen, als niet op naam staande,<br />

gingen weldra van hand tot hand en kregen cours in<br />

den handel, even als tegenwoordig de billetten van<br />

de Nederlandsche bank gangbaar zijn.<br />

De Maatschappij naderde indiervoege het tijdstip dat<br />

het octrooi, haar in 1696 »tot het jaar 1740 incluis"<br />

verleend, zou afloopen. Wanneer men dat lange<br />

tijdvak van achteren overziet, dan had die groote<br />

ruimte van tijd in geenen deele gestrekt om haren<br />

toestand te verbeteren. De schulden, welke de Maatschappij<br />

in Europa te haren laste had, bedroegen<br />

nagenoeg tweemaal het ingelegde kapitaal. Was die<br />

schuldenlast bereids grooter dan de schuld waarmede<br />

zij de 18 e eeuw was ingegaan: thans kwam er nog<br />

bij dat de overwinst of het overschot dat in Indie op<br />

het einde der 17 3 eeuw, hetzij dan in waarheid, hetzij<br />

in schijn aanwezig was geweest en op vierhonderd ton<br />

schats was berekend, te eenenmale was verslonden<br />

en voor een te kort had plaats gemaakt; terwijl bovendien<br />

de Hooge Kegering over verachtering (*)<br />

(*) De verachtering in Indie op het einde van 1734, ingevolge<br />

de generale balans, bedroeg ongeveer dertig ton gouds. Do gf-


286 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

en de Bataviasche burgerij over vermindering van verdiensten<br />

klaagde. — De ontrouw van compagnies<br />

dienaren in Indie was in geenen deele verminderd,<br />

maar kwam op meer zigtbare wijze te voorschijn, als<br />

zijnde do<strong>org</strong>edrongen tot in de hoogste rangen, in<br />

weerwil van openlijke teregtstellingen en terugroepingen<br />

» buiten qualiteit en gagie." Wat was er te verwachten<br />

van eene vennootschap welke in zoodanigen<br />

toestand verkeerde, en evenwel voortging met uitdeelingen<br />

te doen meestal ten bedrage van 25 ten honderd<br />

van het door de oorspronkelijke oprigters ingelegde<br />

kapitaal 1<br />

Doch het is tijd te gewagen van een onweder dat<br />

verscheidene jaren achtereen der O. I. Maatschappij<br />

dreigend boven het hoofd zweefde, en dat om eene<br />

uitdrukking van den tegenwoordigen tijd te bezigen,<br />

eerlang eene Europesche questie werd. De voornaamste<br />

mogendheden van Europa namen, voor of<br />

tegen, deel aan de onderhandelingen. In den oorlog<br />

welke in de Middellandsche zee werd gevoerd, had<br />

de duitsche keizer ondervonden hoe eene vloot hem<br />

van de uiterste dienst had kunnen wezen. Hiertoe<br />

meende Oostenrijk konde het rijk gemakkelijk geraken<br />

, wanneer de zuidelijke Nederlanden , die thans<br />

niet meer aan Spanje maar, ten gevolge der vrede van<br />

Utrecht, aan Oostenrijk behoorden, in het verlano-en<br />

tot het drijven van zeehandel werden tegemoet gekomen.<br />

Bereids in 1698 had het voornemen bestaan die<br />

fccten in Indie worden berekend op ongeveer 52% ton gouds;<br />

die in Patria uit onverkochte goederen bestaande op ruim 77 ton<br />

gonds. Alles te zamen levert een somber tafereel, want het kapitaal<br />

was ingevolge die berekeningen geheel verdwenen.


^—<br />

VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 287<br />

gewesten, even als voor de Munstersche vrede, weder<br />

deel aan den zeehandel te verschaffen. De omstandigheden<br />

hadden zulks destijds niet toegelaten; maar in<br />

1716 oordeelde keizer Karel VI dat het tijd was geworden<br />

tot de verwezenlijking van dat ontwerp over<br />

te gaan. In Herfstmaand 1716 werden de grondslagen<br />

gelegd tot eenen handel uit de Oostenrijksche Nederlanden<br />

op Oost- en Westindie en het jaar daaraan<br />

volgende zag twee schepen van Oostende uitzeilen,<br />

die, van eene voordeelige vaart teruggekomen, tot<br />

nieuwe uitrustingen opwekten. Voorloopig kwam in<br />

1719 een octrooi tot stand, dat gedwarsboomd door<br />

personen met wier belangen het in geenen deele was<br />

overeen te brengen, door een ander octrooi werd<br />

vervangen, op den 19 van Wintermaand 1722 te Weenen<br />

uitgevaardigd. Ook hierin kwamen wijzigingen in<br />

Oogstmaand van het volgende jaar. De maatschappij<br />

bij dat octrooi daargesteld erlangde het regt om te<br />

varen onder keizerlijke vlagge, aan deze en gene<br />

zijde van de Kaap de Goede Hoop ; haar hoofdsom<br />

werd bepaald op zes miljoen guldens, in aandeelen<br />

van ƒ 1000; de algemeene vergaderingen zouden drie<br />

jaren achter een te Antwerpen, te Brugge en te Gent<br />

bij afwisseling gehouden worden, en de aangebragte<br />

goederen zouden worden verkocht te Oostende of te<br />

Brugge, alwaar nog van vroegere tijden zoo schoone<br />

inrigtingen voor den zeehandel gevonden werden.<br />

Prins Eugenius van Savoije, landvoogd over de<br />

Oostenrijksche Nederlanden , had den keizer het verleenen<br />

van dit octrooi ontraden, ten einde zich Groot-<br />

Brittanje en het Gemeenebest, aan wier bemiddeling<br />

Oostenrijk de zuidelijke Nederlanden te danken had,


288 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

niet te onvriende te maken; de belangen der kooplieden<br />

hadden bij het Weener Hof zwaarder gewogen<br />

dan die bedenkingen. Ook kregen die beide staten<br />

ter naauwernood kennis van het bestaan van dat octrooi<br />

, of zij verboden hunne onderzaten daarin deel te<br />

nemen. Hun voorbeeld werd door den koning van<br />

Frankrijk gevolgd. Evenwel ontbrak het niet aan ingezetenen<br />

van Frankrijk en Engeland, voornamelijk<br />

van de Vereenigde Gewesten, die deel aan de Oostendesche<br />

maatschappij namen, zoodat weinig dagen<br />

na de openstelling der deelname het kapitaal volteekend<br />

was.<br />

Reeds voor dat het met dit octrooi zoo verre was<br />

gekomen, had men zich in de zuidelijke gewesten<br />

beijverd schepen voor dien winstgevenden handel uit<br />

te rusten, en daartoe waren uit het Gemeenebest niet<br />

enkel kapitalen verstrekt : mannen, welke in de dienst<br />

van de O. I. Maatschappij hadden gestaan en met den<br />

handel in Bengale en elders in Indie bekend waren<br />

hadden niet geschroomd tot het ondersteunen dier<br />

pogingen, welke de welvaart der Nederlandsche O. I.<br />

Compagnie moesten ondermijnen, hunne bekwaamheden<br />

en ondervinding aan te bieden. Zoo waren dan<br />

ook in 1719, 1720 en 1721 in de Oostenrijksche Nederlanden<br />

bereids onderscheidene schepen voor de vaart<br />

naar Oostindie uitgerust ; maar zoowel de Nederlandsche<br />

Westindische Maatschappij als de Oostindische<br />

achtte zich geregtigd die schepen, wa^r ze binnen de<br />

grenzen van haar octrooi werden aangetroffen, als<br />

vijandelijke schepen te behandelen. Zoo maakte zich<br />

de Westindische Maatschappij in 1719 van één dier<br />

schepen meester, niet lang daarna de Engelsche O. I.


VIJFENTWINTIGSE HOOFDSTUK. 289<br />

Compagnie mede van één , doch in 1721 vermeesterde<br />

de Nederlandsche O. I. Compagnie drie dier<br />

schepen. Een en ander gaf van velerlei kanten aanleiding<br />

tot ontevredenheid en wrok, terwijl men zich<br />

van de eene zijde over rooverij beklaagde, en aan de<br />

andere zijde zijne stemme verhief over schennis der<br />

bestaande verdragen.<br />

Ingevolge het tegenwoordige volkenregt of de denkbeelden<br />

deswege thans algemeen aangenomen, zal het<br />

niet weinig bevreemding wekken , dat de handelsschepen<br />

van eene bevriende mogendheid niet enkel zonder<br />

oorlogsverklaring, maar ook zonder v tot oorlog<br />

aanleiding te geven werden prijs gemaakt. Wel verre<br />

van ons in dat vraagstuk te verdiepen of te wijzen op<br />

gebeurtenissen uit onzen tijd, welke nog meer tegen<br />

het volkenregt aandruischen, en toch gepleegd zijn<br />

zonder oenen oorlog ten gevolge te hebben, zij het<br />

alhier genoeg aan te stippen, dat de diplomatie zich<br />

eerst in 1723 krachtdadig met die zaak begon bezig<br />

te houden.<br />

De Algemeene Staten van het Gemeenebest waren<br />

van oordeel, dat het Weener hof, door het oprigten<br />

dier handelmaatschappij in de Oostenrijksche Neder-<br />

landen , tegen de bestaande tractaten had gehandeld.<br />

Zij verklaarden dat de O. I. Maatschappij dezer landen<br />

hun reeds van het jaar 1720 af in verscheidene ver-<br />

toogen had herinnerd , » dat bij het vijfde en zesde<br />

punt der Munstersche vrede tusschen Filips den IV,<br />

koning van Spanje, en de Staten gesloten, beraamd<br />

was dat de vaart en handel op de Oost- en Westin-<br />

dien zou gehandhaafd worden volgens de octrooijen,<br />

daarop bereids gegeven of nog te geven, zullende de<br />

II. 19


290 VIJFENTWINTIGSTE HOOïDSTUK.<br />

mmtmmmtma^mm<br />

Spanjaards blijven bij hunne vaarten in Oostindie, zonder<br />

zich verder te mogen uitbreiden, en de ingezetenen<br />

der vereenigde Gewesten zich onthouden van de<br />

Kastiliaansche plaatsen in Oostindie ; — dat de onderdanen<br />

van Spanje, geene Kastilianen zijnde, in dien<br />

tijd uitgesloten waren van de vaart op Oostindie, en<br />

onder anderen ook de ingezetenen der Spaansche Nederlanden<br />

, die tot op den dood van koning Karel II<br />

geene vaart gehad hadden op deze afgelegene gewesten<br />

; — dat het hun, bij den afstand der Nederlanden<br />

aan de Infante Izabelle, zelfs uitdrukkelijk ontzeid<br />

geweest was; — dat de tegenwoordige keizer de Oostenrijksche<br />

Nederlanden bezat op gelijke wijze en met<br />

gelijk regt, als dezelven laatstelijk door Karel II bezeten<br />

geweest waren, en derhalve, met opzigt op<br />

dezelven, verbonden was aan dezelfde verdragen, waaraan<br />

Karel II was verbonden geweest; — dat zulks<br />

blijken kon uit de inleiding en uit het achtste lid van<br />

het groot-verbond des jaars 1701 en uit het eerste<br />

lid van het verdrag van barrière des jaars 1715; .<br />

dat zelfs in het zevenentwintigste lid van 't laatstgemelde<br />

verdrag uitdrukkelijk was vastgesteld, dat de<br />

handel der wederzijdsche onderzaten blijven zou op<br />

denzelfden voet als dezelve bij het Munstersche verdrag<br />

was bepaald " (*).<br />

Engeland sloeg op nadrukkelijke wijze denzelfden<br />

toon aan, en Frankrijk ondersteunde de beide belang-<br />

hebbende Staten. Aanvankelijk stemde ook Spanje<br />

daarmede in en erkende de waarheid der vo<strong>org</strong>estelde<br />

gronden, om even als de andere westelijke magten<br />

(*) J. WAOENAAR, Vaderl, Historie, J). XVIII, bl. 270, 271.


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

tot de slotsom te komen , dat de Oostendesche Maatschappij<br />

met schennis der bestaande tractaten was<br />

opgerigt. Men bleef natuurlijk van de zijde van den<br />

keLr niet in gebreke het goed regt van het Weener<br />

hof te bepleiten, en hij die daaromtrent het uitvoerigste<br />

en grondigste vertoog leverde, was de Fiskaal<br />

der keizerlijke domeinen in de Oostenrijksche Nederlanden<br />

, P. M. Neny( # ). Het zal als overbodig te<br />

beschouwen wezen de gronden , welke van de zijde<br />

van het Weenerhof werden aangevoerd, uiteen te<br />

zetten of ook te beantwoorden, en met de bewijsvoering<br />

van Westerveen, van wege Bewindhebberen, op te<br />

treden. De zaak van de O. I. Maatschappij werd<br />

met der daad eene Europesche aangelegenheid, waarin<br />

Spanje zich aan de zijde van Oostenrijk schaarde.<br />

(*) Dit vertoog, getiteld: Wederlegging van de argumenten opnestelt<br />

van wegen de heeren Bewindhebberen enz., is uitgegeven te<br />

's Gravonbage bij P. on J. Schelt«. Anno 1723. Na de copia te<br />

Brussel bij Eugene Hcndric Fricx on Co. 1723, in gr. 4to. In dien<br />

band zijn ook te vinden de vertoogen, welke NENY zich beijverde<br />

te wederleggen, namelijk do Memorie van den heer PESTERS, resident<br />

aan het Hof van Brussel, van wege H. H. M. de Staten-<br />

Generaal, van den 5 van Grasmaand 1723, met do uitvoerige Remonstrantie<br />

van Bewindhebberen van de O. I. Compagnie en de beknopte<br />

Remonstrantie van de W. I. Comp, beide van Lentemaand 1723.<br />

Tegon hot Traetaat van NENY trad op en gaf in het Latijn en in<br />

hot Nederlandsen in hot licht, do eerste Advokaat van de O. I. C.<br />

Mr. ABRAH. WESTERVEEN, een Tweede Vertoog van het regt hetwelk<br />

de Vereen. Nederl. O. I. Maats, heeft tot de vaart en den koophandel<br />

in Oostindien. Amst. 1724, in gr. 4to. Vroeger dan dat Traetaat<br />

verschoen : Brief van een burger van Amsterdam etc. 's Grauenhage<br />

1724, vertaald uit de Lettres Historiques van December 1723. Nog<br />

verdient hierbij te worden nagezien : Grondig bewijs dat Sijne<br />

Roomsch Keis. Majesteit enz., door ERED. LODEWIJK, Ed. heerevan<br />

Beroer, uit het Hoogduitsch. 's Gravenhage 1724, gr. 4to.<br />

19*


292 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Het voorstel van Engeland om den zetel dier handelmaatschappij<br />

naar Triest of Fiume te verleggen,<br />

werd door Oostenrijk verworpen, en de aandrang van<br />

het Gemeenebest om de Maatschappij te vernietigen<br />

vond evenmin ingang. Een voorstel tot opschorting<br />

der Oostendesche Maatschappij voor tien of zeven jaren<br />

behaagde ten laatste aan alle partijen, en eene acte<br />

tot schorsing der Maatschappij kwam in Bloeimaand<br />

van het jaar 1727 tot stand. Door het Wecnerhof<br />

werd echter bedongen dat de vertrokken schepen, na<br />

volbragten togt, veilig zouden mogen terug keeren.<br />

Met de overgifte van de lijst dier schepen was men<br />

vrij achterlijk. Eerst op den 30 van Oogstm. 1724<br />

werd ze aan de Algemeene Staten overgeleverd. Nu<br />

bleek waarom Oostenrijk zoo schoorvoetend tot die<br />

acte was toegetreden, wijl nog twee schepen eerst in<br />

Zomermaand van Oostende in zee waren gestoken.<br />

In Louwmaand te voren waren drie schepen van daar<br />

naar Indie vertrokken. In het geheel was het getal<br />

schepen dat de Oostendesche Maatschappij in zee had<br />

twaalf; zij had bovendien reeds vijf schepen behouden<br />

te huis gekregen.<br />

Voor de Oostindische Maatschappij was de tijding<br />

van de schorsing harer medodingster een verblijdend<br />

nieuws. Bewindhebberen mogten nu de gegronde hoop<br />

voeden, dat do schorsing door eene geheele vernietiging<br />

zou worden gevolgd. — Wel zonnen de ontwerpers<br />

en drijvers van de Oostendesche Maatschappij op<br />

eene vestiging elders, zoo als dan ook op den 19 van<br />

Bloeimaand 1728 de Altonasche Oostindische Comp,<br />

tot stand kwam. Noch daar evenwel, noch te Hamburg<br />

konden de ontwerpers vasten voet krijgen. Het Ne-<br />

K


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 293<br />

derlandscho Gemeenebest had nog te grooten invloed<br />

op de algemeene aangelegenheden van Europa, en de<br />

vasthoudendheid van de Algemeene Staten had te zeer<br />

doen blijken , dat het weinig scheelde of de hernieu-<br />

wing van den oorlog ware van Oostenrijks weigering<br />

het gevolg geweest.<br />

Nog altijd vorderde de Republiek » de geheele vernietiging<br />

der Oostendesche Maatschappij en de sta-<br />

»king voor altoos van allen handel op de Indien, zoo<br />

» uit de Oostenrijksche Nederlanden als uit alle andere<br />

» gewesten, welke onder koning Karel den II tot de<br />

» Spaansclie heerschappij behoord hebbende, nu door<br />

»Zijne keizerlijke en koninklijke Majesteit bezeten<br />

»worden" Met deze vordering kwam zij in 1728 op<br />

het congres te Soissons ter tafel, en, toen dat te niet<br />

liep, op het congres te Seville wanneer Spanje, hetwelk<br />

in dezen zoo lange de zijde van Oostenrijk gehouden<br />

had, zijne medewerking aan de Algemeene<br />

Staten toezeide. In Slagtmaand van het jaar 1729<br />

werd het verdrag van Seville gesloten, waarbij Frankrijk,<br />

Groot-Brittanje en ook Spanje aannamen »de ver-<br />

»nietiging der Oostendesche Maatschappij te helpen<br />

»uitwerken." Het liep intusschen aan tot den 16 van<br />

Lentemaand 1731 alvorens de geheele vernietiging van<br />

die maatschappij werd verkregen. Bij verdrag onder<br />

die dagteekening te Weenen gesloten, verbond zich<br />

de keizer » alle vaart op de Indien uit de Oostenrijk-<br />

» sehe Nederlanden en uit alle anderen, die ten tijde<br />

» van Karel den II tot de Spaansclie heerschappij be-<br />

»hoord hadden, van nu af aan voor altoos te doen<br />

»ophouden, de Oostendesche Maatschappij voor altoos


294 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

» vernietigende " (*). Slechts werd bedongen dat die<br />

maatschappij nog voor ééne enkele reis twee schepen<br />

naar Oostindie zou mogen zenden.<br />

Hiermede was deze zaak, welke zoo vele jaren de<br />

toenmalige groote Mogendheden van Europa had bezig<br />

gehouden, nog niet afgeloopen. De twee schepen,<br />

door de Oostendesche Maatschappij uit te zenden ,<br />

zouden, het geval van schipbreuk uitgezonderd, uiterlijk<br />

moeten zijn teruggekeerd voor den laatsten van<br />

Sprokkelmaand 1735, en voorzien moeten wezen van<br />

vrijgeleide van de Algemeene Staten. Deze voorwaarde<br />

tot uitzending van nog twee schepen, en de ruimte<br />

van tijd gesteld voor de terugkomst, strekte niet weinig<br />

om bij de deelhebbers de hoop levendig te houden<br />

van met die vaart , a/l ware het dan ook ter sluiks ,<br />

voort te gaan. Zoo was het dat die maatschappij nog<br />

onderscheidene schepen uitrustte , van welke een in<br />

den mond van den Ganges, onder Poolsche vlag varende,<br />

door de Engelschen genomen werd; een ander<br />

schip, onder Pruisische vlag, kwam in Ilerfstm. 1731<br />

behouden de Elbe binnen en, in weerwil van den<br />

Nederlandschen en den Engelschen resident te Hamburg,<br />

werden die goederen aldaar aan den man o-ebragt.<br />

De behendigheid en sluwheid, bij die en dergelijke<br />

pogingen aan den dag gelegd, waren groot,<br />

en het is niet twijfelachtig of verscheiden andere schepen<br />

ontsnapten aan de waakzaamheid der Nederlanders<br />

en der Engelschen. De keizer hield zich echter te<br />

goeder trouw aan het gesloten verdrag, en ook het<br />

(*) J. WAGENAAU, Vadert Historie, D. XIX, bl. 48, 49. De<br />

toetreding van do Republiek vindt men op bl. 72.


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 295<br />

Bestuur der rijksstad Hamburg vaardigde in Louwmaand<br />

1734 een verbod uit tegen het invoeren en<br />

vertieren van goederen door de gewezene Maatschappij<br />

van Oostende uit Indie naar Europa overgebragt.<br />

Ook in andere opzigten had de Oostendesche Maatschappij<br />

en de belangstelling, welke die zaak had<br />

gaande gemaakt, gevolgen welke voor den handel van<br />

de Nederlandsche Oostindische Maatschappij niet anders<br />

dan nadeelig konden wezen. De algemeene aandacht<br />

werd op den Oostindischen handel gevestigd,<br />

en men begon te overwegen , in hoe verre het raadzaam<br />

kon geacht worden in andere Staten maatschappijen<br />

voor dien handel op te ragten. Van de pogingen<br />

te Altona en te Hamburg is bereids gewag gemaakt.<br />

Dat Nederlanders, welke in dienst van de Compagnie<br />

waren geweest en indiervoege meerdere of mindere<br />

ondervinding van den Indischen handel hadden opgedaan<br />

, daaronder roeiden, behoeft te minder eenig betoog,<br />

wijl bereids sedert de eerste vaart op Indie er<br />

Nederlanders waren te vinden geweest, die hunne<br />

ondervinding in dienst van de Nederlandsche Oostindische<br />

Maatschappij verkregen, uit lage zelfzucht ten<br />

behoeve van andere Staten hadden aangewend. Aan<br />

de andere zijde kwam vaak naijver in het spel van<br />

hen die uitgesloten waren van de aanzienlijke uitdeelingen,<br />

door de Maatschappij gedaan aan de aandeelhouders<br />

in de algemeene Nederlandsche O. I. Comp.<br />

Op deze of gene wijze aangespoord , octroijeerde in<br />

Zomermaand 1731 de koning van Zweden te Gothemburg<br />

eene maatschappij voor den Indischen handel,<br />

en gaf daarvan kennis aan den koning van Engeland<br />

en aan de statcn-generaal van de Vereenigde Gewes-<br />

i


2%" VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

ten, met verzoek die maatschappij in haren handel<br />

niet hinderlijk te wezen. In gunste kon die mcdedeeling<br />

in Nederland geenszins worden opgenomen; evenwel<br />

kon het regt tot het openen en drijven van zoodanigen<br />

handel in geenen deele aan Zweden betwist<br />

worden. Bij de Algemeene Staten en bij Bewindhebberen<br />

van do O. I. Comp, werd het dan ook indiervoege<br />

begrepen, zoo als bleek toen twee jaren<br />

daarna een schip van do Zweedsche O. I. Compagnie,<br />

op do terugreize uit Sina, in Straat Sunda van wege<br />

de hooge regering van India was prijs gemaakt en te<br />

Batavia opgebragt. Dat schip werd op last van de kamer<br />

van 17" wederom vrij gegeven, en de Gothemburgsche<br />

Compagnie bleef geruimen tijd in stand. — Minder<br />

lang van duur was de Filippijnsche Maatschappij,<br />

die in 1733 in Spanje werd opgerigt, en welke evenmin<br />

gezegd kon worden met de tractaten in strijd te<br />

wezen.<br />

De Westindische Maatschappij, welke met vele tegenspoeden<br />

had te worstelen, zocht een middel om<br />

haren verderen achteruitgang te stuiten. Te dien einde<br />

had zij zich in het jaar 1714 zoowel tot de Staten<br />

van Holland als tot de Algemeene Staten gewend,<br />

met verzoek om de Westindische mot de Oostindische<br />

Maatschappij^ vereenigen, beweerende dat zulks evenzeer<br />

ten voordeele van het gemeene land als van de<br />

ingezetenen van den staat zou strekken. Bewindhebbers<br />

dier Maatschappij boden aan, al hare bezittingen,<br />

sterkten, schepen en andere eigendommen met alle<br />

hare regten, voorregten en vorderingen te zullen overgeven<br />

, mits alle hare baten en lasten tevens door de<br />

Oostindische Maatschappij werden overgenomen. Een


VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 297<br />

voorstel van zoo groot gewigt werd zoowel bij Holland<br />

als bij de Generaliteit geoordeeld in handen van<br />

Bewindhebberen der Oostindische Maatschappij te moeten<br />

gesteld worden. Evenmin als een dergelijk voorstel<br />

vroeger naar den smaak van de Kamer van 17"<br />

was geweest, evenmin was het zulks in de tegenwoordige<br />

omstandigheden , zoodat in de eerste maanden<br />

van het jaar 1715 door deze het voorstel als onaannemelijk<br />

en verderfelijk voor de deelhebbers der O. I.<br />

Compagnie werd afgewezen. Die zaak bleef voorts<br />

sluimeren tot in het jaar 1720, wanneer ze weder<br />

levendig werd en bij do Staten van Holland werd begrepen,<br />

dat het nuttig zou wezen eene besogne aan<br />

te leggen, waarin afgevaardigden van de Algemeene<br />

Staten en van de Staten van Holland , met eenige<br />

Bewindhebbers uit beide maatschappijen, het voor en<br />

teo-en zouden wikken en van het aldaar beslotene aan<br />

beide staatsligchamen rapport uitbrengen. Het schijnt<br />

dat dit voorstel niet tot verwezenlijking is gekomen,<br />

en is afgestuit op den onwil van Bewindhebberen der<br />

Oostindische Maatschappij, welke meenden in zoodanige<br />

zamensmelting nimmer te kunnen toestemmen,<br />

wijl, hoe ook de wending mögt wezen welke men aan<br />

die vereeniging zoude willen geven, ze altoos ten<br />

nadeele van de participanten der O. I. Compagnie<br />

moest uitloopen.<br />

Groot was bij wijle de stoutmoedigheid der barba-<br />

rijsche zeeroovers, en het is bijna onbegrijpelijk hoe<br />

de Europesche staten de onbeschaamdheid dier roo-<br />

vers zoolange geduld hebben. In het najaar van 1726<br />

Avas tusschen den Vice-admiraal Van Sommels-<br />

dijk vrede met den Dey van Algiers gesloten, en


298 VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

daarbij bepaald dat de staatsche schepen van Algiersche<br />

paspoorten moesten wezen voorzien , welke om<br />

de drie jaren vernieuwd en bij ontmoeting in zee aan<br />

de Algiersche kapers moesten worden vertoond. Ofschoon<br />

deze bepaling geene andere Nederlandsche<br />

schepen kon gelden dan die welke naar de Middellandsche<br />

zee of naar de Levant bestemd waren,<br />

waagden het in Zomermaand 1729 vier Algiersche<br />

kapers twee uitvarende Oostindische schepen aan te<br />

houden en te Algiers op te brengen. De zeekapitein<br />

Schrijver, met drie oorlogschepen van den Staat juist<br />

ter reede van Algiers liggende, eischte de vrijgeving<br />

dier beide bodems. Daarentegen beweerde de Divan<br />

dat ze van Algiersche paspoorten hadden moeten voorzien<br />

zijn, en weigerde uit dien hoofde de teruggave.<br />

Het kostte vrij wat moeite die beide schepen ontslagen<br />

te krijgen. Men slaagde slechts met opoffering van de<br />

helft van het gemunte geld dat ze aan boord hadden,<br />

ten beloope van ƒ 137.000.


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Opstand in het oosten van Java, ten gevolge van het overlijden van<br />

keiier Fakoe Bowoeno I— opgevolgd door Jlamangkoe Rat II—in<br />

1723 gedempt. Zamenzwering van F. Erberfeld tot uitroeiing der<br />

Nederlanders; de vloekverwanten ter dood gebragt 1722. Mr. J.<br />

Roggeveen met twee schepen te Batavia den 3 van Wijnm. 1722;<br />

schenen en lading verbeurd; de O. I. Comp, betaalt schadeloosstelling.<br />

Het vergaan van schepen in 1711 en 1722, ook gaan<br />

6 uitvarende schepen in de Tafelbaai door een orkaan te gronde,<br />

benevens vier vreemde schepen. Andere zeerampen ook te Koetsjin.<br />

Theehandel op Sina en van Sinezen op Batavia. Suikerbouw, indigo,<br />

katoene garens, koffij op Java. Ontrouwe bedienden en hunne<br />

helers streng gestraft. Fort in de De-La- Goa baai. De G. G.<br />

Zwaardekroon treedt af 8 van Ilooimaand 1725 , opgevolgd door<br />

M. De liaan. Vil vrees voor overproductie vermindert hij de prijs<br />

der koffij tot Rx. 6 de pi/col. Hij sloft den 1 van Zomerm. 1729,<br />

opgevolgd door Mr. D. Durven, gewoon raad van Indie. Groole<br />

redenen tot ontevredenheid; de Gouv. Gen. wordt met den Directeur-Gen.<br />

en andere ambtenaren opgeroepen naar Patriae 28 van<br />

Bloeimaand 1732. Van Cloon gouv. gen. Vugst gouv. van Ceylon<br />

wegens wreedheid en uitzuiging der ingezetenen ter dood veroordeeld.<br />

Zijn opvolger Versluijs gedraagt zich weinig beter en verzet zich<br />

tegen Doemburg die hem komt vervangen. Zijn proces. Nieuwe<br />

kerk te Batavia 1733—1736. Vernieuwde goudgraving op Sumatra.<br />

Zijdecultuur op Java beproefd. Wisseltrehkerij eensklaps toegenomen<br />

ten nadeele der 0. I. Comp. Muntsoorten en verinunting.<br />

Prijzen der producten. Van Cloon steift 10 van Lentemaand 1735.<br />

Patras wordt gouv. gen. Wat bij die verkiezing is vo<strong>org</strong>evallen.<br />

Sedert eenige jaren hadden zich in het oosten van<br />

Java brandstoffen opgehoopt, welke na geruimen tijd<br />

smeulens in laaije vlam opsloegen. De zoons van Soe-


300 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

rapati hadden bij den vorst van Balambowang eene<br />

schuilplaats gevonden. In dat Kijk spanden zij zamen<br />

met de Balinezen, die omstreeks Panaroekan gevestigd,<br />

een'regtmatigen wrok hadden tegen de Nederlanders,<br />

als zijnde in 1710 door kapitein Boreel's manschappen,<br />

nadat zij zich hadden overgegeven, meerendeels<br />

om het leven gebragt. Andere onvergenoegden<br />

hadden zich bij hen gevoegd. Slechts Pasoerôëwan<br />

bleef in handen der Nederlanders, maar was van alle<br />

kanten door vijanden of kwalijkgezinden omringd. Een<br />

Madureesch prins had zich aan die onvergenoegden<br />

aangesloten. Meer en meer werden de oostelijke grenzen<br />

van den Mataram door deze ontevredene menigte<br />

bedreigd. Niet vroeger dan in 1718 voldeed de hooge<br />

regering aan des keizers verzoek en zond hem ondersteuning<br />

onder de bevelen van J. S. Gobius , wien<br />

het gelukte de opstandelingen uit een te drijven en<br />

te verstrooijen.<br />

Naauwelijks echter was Zwaardekroon aan het op-<br />

perbewind of de dood van keizer Pakoe Bowoeno I<br />

gaf nieuw voedsel en uitbreiding aan den opstand.<br />

Hij was een man van hooge jaren en had reeds in<br />

1712, toen op zestigjarigen leeftijd, door gezantschap-<br />

pen naar Batavia getracht de opvolging van zijnen<br />

oudsten zoon tot zekerheid te brengen. Bij den dood<br />

zijns vaders in Sprokkelmaand 1719 had deze bereids<br />

den ouderdom van 40 jaren bereikt, en nam den<br />

naam aan van Hamangkoe Rat II, doch is ook in de<br />

geschiedenis bekend onder den naam van Soesoehoenan<br />

Praboe. Aan de zijde der opstandelingen schaarden<br />

zich eenige prinsen van den bloede en onder dezen<br />

twee broeders van den keizer, namelijk de Pangerangs


ZESENTWINTIGSTE nOOFDSTUK. 301<br />

Poeroboijo en Blitar. Door hen won de opstand aan<br />

krachten. De Compagnie zond Brinkman naar Karta<br />

Soera, die door des keizers troepen versterkt tegen<br />

Blitar optrok. Eenige hoofden der oproerigen in handen<br />

des keizers gevallen zijnde, liet hij in zijne tegenwoordigheid<br />

om het leven brengen. Sommigen beweren<br />

dat ze vrijwillig in onderwerping waren gekomen<br />

en dat de keizer ze , bij eene plegtige gelegenheid,<br />

»met de gewone wreedheid van zijn geslacht "(*),<br />

door zijne rijksgrooten liet, krissen. Overigens ging<br />

het met dien oorlog slepende voort. — Blitar had de<br />

wijk genomen naar het landschap Madioen, alwaar hij<br />

zich tot in 1722 staande hield, toen hij er overleed.<br />

De opstand verloor veel in dezen prins, die met zijne<br />

veerkracht, zoo als eerlang bleek, daarvan de ziel was<br />

geweest. Door de Nederlandsche krijgsmagt meer en<br />

meer in den oosthoek te zamen gedrongen, gaven zich<br />

de opstandelingen den 26 van Bloeimaand 1723, voornamelijk<br />

ten gevolge van kommer en gebrek, over ;<br />

behalve de vorst van Balembangan met zijnen schoonzoon<br />

, den zoon van Soerapati, wien het gelukte zich<br />

in zijn gebied te handhaven. Onder de prinsen die<br />

in onderwerping kwamen, onder beding van lijfsbehoud,<br />

behoorde Poeroboijo, zoon van den overleden<br />

keizer, en Maleijoe Kesoemo, zoon van Soerapati.<br />

Zij werden allen met vrouwen en kinderen naar Batavia<br />

vervoerd, waar zij den 19 van Hooimaand 1723<br />

aankwamen, nadat eenige dagen te voren de bevrediging<br />

van Java door een plegtigen dankdag was gevierd,<br />

De meesten hunner werden naar Ceylon of de<br />

(*) Mon zie VAN KAMPEN, D. II, bl. 357.


302 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

kaap De Goede Hoop verbannen. Volgens sommigen<br />

zoude eerst thans de eerste groote oorlog van Java<br />

geëindigd zijn geworden. Die beschouwing is onjuist,<br />

wanneer men daarmede wil te verstaan geven dat de<br />

zaden van opstand door Soerapati gezaaid, met de<br />

tegenwoordige onderwerping waren als uitgeroeid te<br />

beschouwen. Dan ware het beter dat tijdstip te verschuiven<br />

tot na den tweeden grooten oorlog en tot<br />

aan de geheele onderwerping van Java's oosthoek,<br />

welk oogenblik nog verre verwijderd was.<br />

Terwijl die oorlog nog duurde ontsnapte Batavia te<br />

naauwernood aan een gevaar, dat haar nog meer dan<br />

de aardbeving van 1699 met algeheelen ondergang<br />

dreigde. Dit gevaar werd veroorzaakt door eene zamenzwering,<br />

aan welker hoofd zich Pieter Erberfeld<br />

of Elberfeld bevond, een man uit eene Javaansche<br />

moeder en Europeschen vader gesproten, dus behoorende<br />

tot die afstammelingen welke liplappen, doch<br />

ook wel inlandsche kinderen genoemd worden. Zijn<br />

vader was een Westfaling , die in den laatsten tijd<br />

zijns levens lid van den raad der stad Batavia en<br />

kapitein van eene compagnie schutterij te paard geweest<br />

was. Hij zelfwas een vermogend man, en reeds<br />

bijna zestig jaren oud toen door hem een veruitziend<br />

verraad gesmeed werd, waartoe zijn vroeger leven ,<br />

zooverre dit bekend is geworden , geenerhande vermoedens<br />

had kunnen opwekken. Het ontwerp toch<br />

was niets minder dan om alle Europeanen en inlandsche<br />

christenen te vermoorden. Sommigen gelooven<br />

dan ook dat een zoo vermetel ontwerp niet bij Erberfeld<br />

is uitgebroeid, maar wel bij eenen javaan Karta<br />

Drya, van Karta Soera herkomstig. Hoe het zij :


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 303<br />

Erberfeld zou aan het hoofd van de regering zijn gekomen<br />

met den titel van Toewan Goesti, en zijn<br />

voornaamste medehelper zou hem onder dien van Radeen<br />

ter zijde staan, de eerste meer bijzonder de stad<br />

en het kasteel, de ander de ommelanden onder zijne<br />

bevelen hebben. Erberfeld had de leer van den Islam<br />

omhelsd, ook behoorden onderscheidene Mohammedaansche<br />

priesters tot het eedgenootschap, en velen<br />

die tot de zamenzwering gewonnen waren , hadden<br />

zich door talismans zoo zij meenden onkwetsbaar gemaakt.<br />

De magt der vloek verwanten werd op 17000<br />

personen berekend, en er wordt verzekerd dat gedurende<br />

twee jaren het heische ontwerp was tot rijpheid<br />

gebragt, in den tuin van Erberfeld even buiten Batavia.<br />

Dit in aanmerking nemende was de geheimhouding<br />

bijzonder wel bewaard gebleven. Op nieuwjaarsdag<br />

van het jaar 1722 zou, bij het openen der poorten,<br />

de moorderij een' aanvang nemen ; nog maar weinige<br />

uren moesten verloopen, toen de aanslag den gouverneur-generaal<br />

bekend werd en de noodige maatregelen,<br />

ofschoon in der haast, zoodanig genomen werden,<br />

dat toen het jaar 1722 een aanvang nam de voornaamste<br />

zamenzweerders gevat waren (*). Het vonnis<br />

van Erberfeld en Karta Drya hield in : » dat hun,<br />

» elk op een kruis uitgestrekt, de regterhand zoude<br />

» afgekapt worden ; voorts zouden zij met gloeijende<br />

» tangen in de armen, de beenen en de borst gekne-<br />

»pen worden, zoodat de heete nijpers telkens stukken<br />

» vleesch van de gezegde plaatsen zouden moeten af-<br />

(*) Deze en andere bijzonderheden kan men lezen in j. B, J.<br />

VAN DOREN , Reis naar Nederlands Oost-Indie, of Land- en Zeetogten<br />

enz. D. II, bl. 1G1.


304 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

»rukken; vervolgens zoude hun de buik van onderen<br />

» op geopend, het hart uit het ligchaam getarnd en in<br />

» het gezigt geslagen worden ; het hoofd afgehouwen<br />

)) en op een staak gesteld, de romp gevierendeeld en<br />

» die stukken buiten de stad ten toon gesteld worden,<br />

» om aan de vogelen tot aas te verstrekken." — Verder<br />

werd het huis van Erberfeld afgebroken en vervangen,<br />

aan de openbare straat, door eene piramidale<br />

zuil, waarop het hoofd, met eene ijzeren pen door de<br />

harsenpan, te pronk werd geplaatst met het volgende<br />

opschrift, in vijf verschillende talen : » Ter verfoeije-<br />

»lijke gedachtenis van den gestraften landverrader<br />

»Pieter Erberfeld zal niemand vermogen ter dezer<br />

» plaatse te bouwen , timmeren, metselen of planten<br />

»nu often eenigen dage. Batavia den 22 April 1722."<br />

Dit gedenkteeken bestaat nog ten huidigen dage.<br />

Den 22 van Grasmaand was de dag der teregtstelling<br />

van de twee hoofdverraders en van zeventien<br />

hunner medepligtigen. Later werden nog 30 personen<br />

deswege ter dood gebragt. Men bleef niet in gebreke<br />

den eersten zondag na de teregtstelling (den 24 van<br />

Grasmaand), bij openlijke dankzegging Gode voor de<br />

tijdige ontdekking van zoo gruwelijk een vloekgespan<br />

lof en eere toe te brengen.<br />

In datzelfde jaar 1722 had de Algemeene Landvoogd<br />

de gelegenheid het stelsel van uitsluiting van<br />

alle mogelijke mededinging in toepassing te brengen<br />

jegens een man, die te voren raad van Justitie te<br />

Batavia, geacht kon worden van de vroeger te dier<br />

hoofdplaats opgedane ondervinding, te willen partij<br />

trekken ten nadeele van de O. I. Compagnie. Mr. Jakob<br />

Roggeveen was namelijk met twee schepen, wier


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 305<br />

bemanning zich in den treurigsten toestand bevond,<br />

op den 9 van Slagtmaand 1722 te Japàra binnengeloopen<br />

, en na zich aldaar eenigen tijd te hebben ververscht<br />

had hij cours gezet naar Batavia, ter reede<br />

van welke stad hij den 3 van Wijnmaand het anker<br />

liet vallen. Te Japara had men zich gehaast van de<br />

aankomst dier beide schepen aan Zwaardekroon kennis<br />

te geven , ten gevolge waarvan bij de hooge regering<br />

bereids op den 22 van Herfstmaand was besloten de<br />

beide schepen in beslag te nemen. Hoe veel schijns<br />

het ook hebben mögt dat Roggeveen met die scheepsuitrusting<br />

, ingevolge door hem te Batavia opgedane<br />

ondervinding , het nadeel der O. I. Maatschappij beoogde<br />

, blijkt echter dat het voornemen tot het ondernemen<br />

van dien togt van veel vroegere dagteekening<br />

was.<br />

Het denkbeeld komt toe aan Arent Roggeveen,<br />

die door de uitgave van » Hei brandende veen" in 1675<br />

getoond heeft een bekwaam aardrijkskundige te zijn,<br />

en bezield met warme zucht voor het welzijn des vaderlands.<br />

Om nieuwe handelswegen voor de Zefcuwsche<br />

kooplieden te openen, wenschte hij een octrooi<br />

te erlangen tot het bevaren van de zuidzee tusschen<br />

de Straat van Magellaan en Nieuw Guinea. Dat octrooi<br />

verkreeg hij van Hun Hoog Mog. den 22 van<br />

Herfstmaand 1676, doch gebrek aan genoegzame deelneming,<br />

en zijn opgevolgd overlijden drie jaren daarna,<br />

waren de oorzaken dat aan het ontwerp destijds geen<br />

gevolg werd gegeven. Later werd het denkbeeld<br />

weder opgevat door zijnen zoon Mr. Jacob Roggeveen,<br />

geholpen door diens broeder Jan, koopman te Middelburg<br />

, waar ook Arent had geleefd : het ontwerp<br />

II. 20


306 ZESENTWINTIGSTE HOOEÖSTUK.<br />

werd verwezenlijkt ten gevolge eener overeenkomst<br />

met de toenmalige Westindische Maatschappij. Mr.<br />

Jacob Roggeveen zeilde als aanvoerder van drie schepen<br />

onder het verkregen octrooi op den 1 van Oogstm. 1721<br />

uit Texel. Het doel van den togt werd niet bereikt,<br />

en toen hij, na een zijner schepen te hebben verloren,<br />

een jaar na het vertrek uit Nederland reeds twintig<br />

koppen door scheurbuik als anderzins moest missen,<br />

zette hij cours naar Java. Op den 4 van Wijnm. 1722<br />

werd aan Roggeveen, wegens schending van het octrooi<br />

der algemeene Nederlandsche O. I. Maatschappij,<br />

door den geheimschrijver van de Hooge Regering<br />

J. W. Dubbeldekop het arrest aangezegd ; hem schoot<br />

niets anders over dan zich te onderwerpen, onder<br />

protest tegen het geweld hem aangedaan. De schepen<br />

werden verbeurd verklaard en voor de O. I. Compagnie<br />

aangelegd, de lading verkocht en Roggeveen werd<br />

met de geheele bemanning op het einde van het jaar<br />

1722, even als ruim eene eeuw vroeger Le Maire en<br />

Schouten was gebeurd, met de retourvloot naar Patria<br />

opgezonden.<br />

In de eerste dagen van Hooimaand 1723 Roggeveen<br />

in het vaderland zijnde teruggekomen, van schepen<br />

en lading beroofd, nam de Westindische Maatschappij<br />

het gebeurde hoog op en vorderde schadeloosstelling.<br />

Weldra ontwaarde de Kamer van 17",<br />

dat men te Batavia met de aanhouding en verbeurd<br />

verklaring te verre gegaan was en ten einde niet,<br />

even als ten opzigte van de Australische Compagnie (*),<br />

tot de betaling der schadeloosstelling te worden ver-<br />

(*) Zie hiervoren D. I, bl. 162 en 163.


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 307<br />

oordeeld, vond ze beter de zaak in der minne af te<br />

doen. Dienvolgens kwam men overeen dat door de<br />

Oostindische aan de Westindische Compagnie »zoude<br />

»worden betaald honderd en twintigduizend guldens,<br />

»eensgevens geld, en dat aan het varend volk, 't welk<br />

» voonnaals op de schepen den Arend en Tienhoven<br />

» bescheiden was geweest, en naderhand op de repa-<br />

» trierende schepen van de O. I. Compagnie was over-<br />

» gezet en scheepsdienst op dezelve gedaan had, ins-<br />

» gelijks zoude worden voldaan de gagie en maand-<br />

» crelden sedert derzelver vertrek van Batavia tot in de<br />

» havens dezer landen, naar rato van de twee maan-<br />

» den gagie die aan de zoodanigen, op Batavia tot<br />

»haar uitrusting voor de reis naar het vaderland,<br />

»verstrekt zijn geworden (*).<br />

Hiermede liep die zaak af; evenwel kon die uitkomst<br />

evenmin als die van de verbeurdverklaring in 1616 door<br />

Coen, óf de Westindische Maatschappij, óf wel ondernemende<br />

mannen aanmoedigen om, ofschoon gesterkt<br />

door een octrooi van de Algemeene Staten, nieuwe<br />

ondernemingen tot uitbreiding van den Nederlandschen<br />

zeehandel te wagen. Het octrooi en inzonderheid de<br />

magt van de generale Oostindische Compagnie stond<br />

daartoe een ieder in den weg en verlamde alle ondernemingsgeest.<br />

(*) In de Nieuwe werken van het Zeeuwsch Genootschap voor wetenschappen,<br />

Deel I, vindt men de voornaamste bijzonderheden,<br />

zoo in het voorborigt als in hot Levensberigt van den Nederlandschen<br />

zeereiziger Mr. Jacob Roggeveen, door Mr. s. DE WIND, terwijl<br />

ook het Dagverhaal der ontdekkingsreis van Mr. Jacob Roggeveen,<br />

in hetzelfde deel ^o lozen is.<br />

20*


308 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK<br />

Leed de O. I. Compagnie nu en dan schade door<br />

het verlies van uit- of tehuis varende schepen, zoo<br />

begreep men nogtans dat zulks eene kwaal was waaraan<br />

slechts geringe hulp was toe te brengen. Niet<br />

zelden toch was de hebzucht der scheepsoverheden,<br />

bij het overladen der schepen door voorwerpen van<br />

particulieren en morshandel, daarvan de oorzaak. Ook<br />

moest het verlorengaan van compagniesbodems niet<br />

zelden gezocht worden in het ontoereikende der bemanning<br />

van de retourschepen, alzoo bij aankomst in<br />

Indie aanbevolene of bekwame mannen van de dienst<br />

binnen scheepsboord tot de dienst in het pakhuis, of<br />

ter penne overgingen, of wel tot aanvulling in Indie<br />

voor andere diensten gebruikt werden. Dit was, om<br />

slechts een voorbeeld te noemen, geschied met A. Bógaert,<br />

van wien vroeger is gesproken, die van scheepsdokter<br />

overging tot het kantoor van de generale visite<br />

te Batavia. Ten gevolge van deze en andere omstandigheden<br />

gingen in het jaar 1711 niet minder dan<br />

acht schepen in volle zee te gronde , en in het jaar<br />

1722 trof dat zelfde treurige lot acht rijk geladene<br />

compagnies retourschepen, Bij den laatsten ramp was<br />

het hoogstwaarschijnlijk niet uit gebrek aan genoegzame<br />

bemanning, want sedert het jaar L718 monsterden<br />

de uitvarende bodems ongeveer 8000 koppen ,<br />

of duizend koppen meer dan de uit Patria vertrekkende<br />

schepen gewoonlijk telden. Dat zelfde jaar 1722<br />

was der compagnie ook in andere opzigten noodlottig,<br />

wijl op den 16 van Zomermaand in de Tafelbaai,<br />

niet minder dan zes uitvarende compagnieschepen door<br />

een' vreeselijken orkaan in de diepte verzwolgen werden.<br />

Twee dier schepen gingen met man en muis


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 309<br />

verloren; van twee schepen kwamen 121 koppen om<br />

het leven ; van de andere twee schepen werden alle<br />

opvarenden gered en een gedeelte der lading. Tijdens<br />

het woeden van den noodlottigen orkaan lagen almede<br />

ter reede van de Kaapstad drie Engelsche compagniesschepen<br />

en een schip onder Fransche vlag: ook die<br />

werden eene prooi der golven en werden in de grondelooze<br />

kolken bedolven. De Engelschen gaven lateihun<br />

verlies op als hadde het meer dan vierentwintig<br />

tonnen schats bedragen. Voor de Nederlanders was het<br />

verlies aan schepen in den loop van dat jaar bovenal<br />

smartelijk: de O. I. Compagnie verloor in alles niet<br />

minder dan zestien schepen. Welk verlies van schatten<br />

en menschenlevens! — Wat de zeerampen in de<br />

Tafelbaai aangaat, scheen het dat men de lessen deiondervinding<br />

niet wilde in acht nemen. Immers men<br />

had reeds meermalen de treurige ondervinding opgedaan,<br />

dat gedurende het regensaisoen (Bloei-, Zomeren<br />

Hooimaand) noordwesterstormen in de Tafelbaai<br />

vaak op de noodlottigste wijze hadden gewoed. En<br />

was de Tafelbaai als dan onveilig, de Simonsbaai,<br />

aan de andere zijde van het Kaapsche vo<strong>org</strong>ebergte,<br />

bood in datzelfde saisoen eene veilige en ruime haven<br />

aan de schepen ; en hoe gering was de afstand van<br />

de Kaapstad over de landtono-!<br />

Zeerampen van verschillenden aard moesten, over<br />

een zoo uitgestrekt zeegebied als de schepen der O. I.<br />

Compagnie te beploegen hadden, meermalen plaats<br />

hebben. Zoo hadden de schepen Vrieswijk en Steenhoven<br />

in den zomer van het jaar 1723, van Mocha<br />

naar Patria bestemd, met voortdurende stilten te kampen,<br />

ten gevolge waarvan de ongezonde heete lucht-


310 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

streek aan vele manschappen het leven kostte, en de<br />

overgeblevenen meest allen door ziekte en ongemak<br />

gefolterd de kooi niet konden verlaten. Daarbij kwam<br />

schaarste van leeftogt. De scheepshoofden zagen zich<br />

gedrongen eene noodhaven op te zoeken en bereikten<br />

met moeite Koetsjin. Treurig was het gezigt der zieke<br />

zeelieden toen ze aan wal gebragt werden. Door verlamming<br />

, waterzucht en andere kwalen getroffen, bevonden<br />

niet weinigen zich in zoodanigen toestand dat<br />

ze eerlang bezweken. — Terwijl die beide schepen<br />

te Koetsjin ter reede lagen, wachtende of het herstel<br />

der manschappen ze zoude in staat stellen de reize<br />

naar Patria voort te zetten, kwam eene waterberoering,<br />

in die zeestreken zeldzaam, min zeldzaam in de<br />

Molukken, aldaar groote schade aanrigten. De waterberoering<br />

wordt naar het schijnt veroorzaakt door onderzeesche<br />

ontploffingen van vulkanischen aard, en<br />

doet de wateren der zee met bliksemsnelheid één of<br />

meer vadem in de hoogte stijgen, om evensnel in<br />

hare bedding terug te keeren. Zoo gebeurde het ook<br />

hier. Zelfs groote schepen slingerden als gingen ze<br />

ondersteboven en werden als in de lucht geworpen ;<br />

hoeveel te meer dan kleinere vaartuigen. Stengen en<br />

masten der schepen kraakten of gingen over boord,<br />

en het was ter naauwernood dat ze aan het gevaar<br />

van op het strand geworpen te worden ontkwamen.<br />

Een groot getal vaartuigen werd op den oever neder<br />

gesmakt en aan spaanders geslagen, en de manschappen<br />

onder hunne kielen begraven of verminkt over<br />

het strand in allerlei rigtingen geworpen; andere vaartuigen,<br />

welke in redelijken toestand op het strand<br />

waren nedergeploft, werden bij hot terug stroomen


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 311<br />

der wateren medegesleept en met de opvarenden in de<br />

diepte bedolven. Het duurde wel drie dagen alvorens<br />

de beroerde wateren tot de gewone kalmte terugkeerden.<br />

Het schip Vrieswijk was buiten staat geraakt<br />

de reize naar Europa aan te nemen.<br />

De belemmeringen door Van Swol aan den handel<br />

der Sinezen in den weg gelegd, bragten aan het licht<br />

hoe thee en andere Sinesche voortbrengselen te Batavia<br />

niet enkel, maar ook in Nederland tot behoefte<br />

waren geworden. In dier voege ontwikkelde zich<br />

eene vaart van Nederlandsche schepen op Sinesche<br />

havens, inzonderheid op de haven van Kanton (Kwantong),<br />

welk voorbeeld aldra door de Engelschen en<br />

andere Europesche natiën werd gevolgd, zoodat ook<br />

op die wijze de thee den weg naar Europa vond en<br />

meer in gebruik geraakte. In Sina ontwaarde men dat<br />

de handel door de westersche volkeren op dat rijk gedreven<br />

, verre af was van onvoordeelig voor den landzaat<br />

te zijn ; die handel had dien ten gevolge niet<br />

langer met groote beletselen te worstelen. Verbetering<br />

sproot derhalve ook hier, zoo als meermalen, uit het<br />

kwaad.<br />

Zwaardekroons voorzigtige handelwijze was aan den<br />

anderen kant allezins geschikt om de Sinezen te doen<br />

besluiten met hunne wankangs of jonken op nieuw<br />

den steven naar Batavia te wenden. Niet lang na<br />

zijne aftreding zag men daarvan bereids de vruchten,<br />

dewijl onder het generalaat van De Haan de regtstreeksche<br />

vaart op Sina voor onnoodig werd verklaard.<br />

De kamer van 17 n nogtans begreep het anders<br />

bij haar schrijven van den 29 van Wijnmaand 1727.<br />

Toen echter Van Cloon Algemeen Landvoogd was


312 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

geworden, meende de hooge regering te kunnen<br />

overgaan tot het voorstel aan Bewindhebbers om de<br />

regtstreeksche vaart op Sina weder te staken. De<br />

kamer van 17" oordeelde zich met dat voorstel niet<br />

te moeten vereenigen, maar zond bij schrijven van den<br />

11 van Lentemaand 1734 den last om jaarlijks van<br />

Batavia twee schepen voor den thcehandel naar Sina<br />

te zenden, waarvan het eene van Kanton regtstreeks<br />

den steven naar Patria zou moeten wenden en het<br />

andere naar Batavia cours stellen. Dit verschil van<br />

gevoelen omtrent de raadzaamheid van den regtstreekschen<br />

theehandel, gaf aanleiding tot een onderzoek<br />

hetgeen de slotsom opleverde, dat de thee- door de<br />

hooge regering te Batavia van de Sinesche kooplieden<br />

gekocht, grootere voordeelen opleverde dan die, welke<br />

regtstreeks uit Sina was gehaald. Bij vergelijking<br />

althans bleek dat de thee, welke in de jaren 1733,<br />

1734 en 1735 door de Sinezen te Batavia was aangebragt,<br />

merkelijk minder kostte dan die welke<br />

door Compagniesschepen te Kanton was ingekocht.<br />

De thee, in die drie jaren te Batavia ingekocht, bedroeg<br />

eene hoeveelheid van 854.672


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 313<br />

twijfeld bij de drie volgende jaren vergeleken, ofschoon<br />

op zich zelf genomen een belangrijke winst te noemen.<br />

In weerwil van die becijfering werd de last van Bewindhebberen<br />

omtrent den regtstreekschen handel op<br />

Sina voor het oogenblik gehandhaafd. Het duurde<br />

echter niet lang of de kamer van 17" gaf toe aan den<br />

aandrang van de hooge regering, die met leede oogen<br />

zag dat een gedeelte van den Sineschen handel aan<br />

haar toezigt werd onttrokken. Nu bleek echter spoedig<br />

dat Bevvindhebberen verstandig hadden gehandeld,<br />

toen zij den regtstreekschen handel op Sina begeerden<br />

te handhaven. De thee door de Sinezen te Batavia<br />

aangebragt en naar Europa verscheept, was oude en<br />

krachtelooze of verweerde thee, zoodat de thee door<br />

Denen en Engelsclien uit Sina in Europa aangevoerd<br />

van betere kwaliteit bleek te wezen , en ook in Nederland<br />

tot hoogere prijzen werd verkocht. Indiërvoege<br />

werd de regtstreeksche theehandel weder ingevoerd<br />

en verkreeg de voorkeur.<br />

De rekkelijkheid der Sinezen telkens wanneer er<br />

eenige kans is geld te verdienen , was oorzaak dat,<br />

nu zij weder meer geregeld met hunne handelsvaartuigen<br />

te Batavia kwamen, zij op nieuw bij de gezagvoerders<br />

in gunst geraakten, zoodat de suikerziederij,<br />

welke in de laatste jaren gekwijnd had, door de vernieuwde<br />

uitgifte van vergunning tot het oprigten van<br />

suikermolens aan Sinezen , door deze aanmoediging<br />

op nieuw tot uitbreiding kwam.<br />

Gepaste begunstiging van den aanbouw van de indigoplant<br />

strekte om de bereiding dier verfstof op<br />

Java tot meerdere ontwikkeling te brengen. De katoen<br />

of kapasteelt, en bepaaldelijk het spinnen van


ff<br />

314 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

katoene garens, werd aangemoedigd en die garens<br />

dienden op hunne beurt tot verlevendiging der fabrijken<br />

in Nederland. — Met snelheid nam de koffijbouw<br />

toe, én wijl de koffijboom onder de beschutting van<br />

grootere boomen welig tierde, én wijl, de aanplanting<br />

en het droogen der vrucht minder moeite vorderende<br />

dan vele andere werkzaamheden, de Javaan zeer<br />

genegen was zich met die cultuur bezig te houden.<br />

In het Cheribonsche toonde men bijzondere zucht voor<br />

dien aanbouw, zoodat aldaar reeds in 1724 eene hoeveelheid<br />

van ruim 1000 pikols koffij werd verzameld,<br />

en dat district den roem verwierf en tot in de tegenwoordige<br />

eeuw behield, koffij te leveren welke met<br />

de Mocha-koffij kon wedijveren. De Landvoogd Zwaardekroon<br />

maakte van de gretigheid, waarmede de Javaan<br />

zich daaraan overgaf, met voorzigtigheid gebruik<br />

om contracten te sluiten tot het leveren van de geheele<br />

pluk tot den prijs van Rx. 15 de pikol.<br />

Zwaardekroon gevoelde de noodzakelijkheid om de<br />

ontrouw van Compagnies bedienden op krachtdadige<br />

wijze tegen te gaan, door van tijd tot tijd eenige bedienden<br />

als ten voorbeelde te straffen tot afschrik van<br />

zoo velen die zich aan oneerlijke handelingen ten nadeele<br />

der Compagnie schuldig maakten. Het schijnt<br />

echter dat hij zich daarbij bepaalde tot personen van<br />

minderen rang. Zoodanigen betrof inzonderheid de<br />

strenge strafoefening in het jaar 1723. Negen kwartiermeesters<br />

bij de specerij-pakhuizen werkzaam werden<br />

overtuigd, hoeveelheden specerijen te hebben ontvreemd<br />

en aan inlandsche Christenen te hebben verkocht.<br />

Deze helers waren ten getale van vijftien,<br />

en zij werden evenzeer als de kwartiermeesters ter<br />

^ ^ — — . —


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 315<br />

dood veroordeeld en tot de strop verwezen. Allen<br />

ondergingen die straf welke voor het oogenblik, doch<br />

ook slechts voor het oogenblik, diepen indruk maakte.<br />

Onder het generalaat van Zwaardekroon meenden<br />

Bewindhebberen dat een nieuwe handelsweg op de<br />

zuidoostkust van Afrika, en wel in de allezins ruime<br />

en veilio-e doch niet zeer gezonde De-La-Goabaai,<br />

konde worden geopend. Men was van oordeel dat<br />

aldaar eene gunstige gelegenheid zou te vinden wezen<br />

tot het inruilen van stofgoud, olifantstanden en grijze<br />

amber. De Kaapsche gouverneur De Chavonnes juichte<br />

dit denkbeeld toe , dewijl de gezaghebber Van Der<br />

Schelling aldaar in 1719 schipbreuk geleden hebbende,<br />

van de waarschijnlijkheid tot het behalen van aanzienlijke<br />

handelsvoordeelen getuigde. Uit Nederland kwam<br />

Van Taak er den 3 van Grasmaand 1721 als opperhoofd<br />

en met last om er een fortje aan te leggen.<br />

De ongezonde lucht en het slechte drinkwater raapte<br />

er binnen weinige weken het grootste gedeelte deiambtenaren<br />

en manschappen weg. In het jaar 1722<br />

kwamen er twee roofschepen die het scheepje dat voor<br />

het fort lag en ook het fort overrompelden, en na<br />

eenig verblijf het beste wat hun aanstond en een gedeelte<br />

der bezetting medenamen. De voortdurende<br />

sterfte noodzaakte tot het steeds aanvoeren van nieuwe<br />

manschappen ; de handelsvoordeelen konden daartegen<br />

niet opwegen en in 1735 werd de bezetting geligt.<br />

De Algemeene Landvoogd haakte eerlang naar<br />

rust, en gaf op den 8 van Hooimaand 1725 de teugels<br />

van het bewind over in handen van Mattheus<br />

De Haan, die hem in het generalaat opvolgde. —<br />

Zwaardekroon was geboren te Rotterdam, waar zijn


316 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

grootvader, volgens sommigen ook zijn vader, rector<br />

was geweest der Erasmiaansche school. Hij had in<br />

de dienst der O. I. Maatschappij een aanzienlijk vermogen<br />

vergaderd. Weinige jaren bleven hem no


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 317<br />

zou toenemen (*), zoodat hij met eene ruwe hand die<br />

cultuur ging belemmeren. Onverstandig althans mag<br />

de verordening worden genoemd, waarmede die Landvoogd<br />

de koffijteelt fnuikte, terwijl hij haar zelfs de<br />

doodsteek hadde kunnen geven, door de prijs van<br />

Ex. 15 per pikol tot Ex. 6 te verminderen. Wel veroorzaakte<br />

dit een algemeen misnoegen onder de Europeërs<br />

en de Javanen, die zich met den koffijbouw<br />

bemoeiden, en had eene oogenblikkelijke verwaarlozing<br />

van de kofnjpluk ten gevolge , doch de aanbouw<br />

had bereids te zeer wortel geschoten om door zoodanigen<br />

schok te worden vernietio-d.<br />

De gouverneur-generaal De Haan stierf >n den ouderdom<br />

van 66 jaren op den 1 van Zomermaand 1729,<br />

door velen gehouden voor een man niet enkel traag<br />

in het besluiten, maar ook traag in het volvoeren,<br />

en wien het in vele opzigten aan doorzigt ontbrak.<br />

Valentijn, die zijn stadgenoot was, roemt hem en<br />

weidt uit omtrent zijne edelmoedigheid en andere<br />

daarmede verwante goede hoedanigheden. — Door den<br />

directeur-generaal Anthony Huysman (in die betrekking<br />

sedert 1725) de hooge regering daarop bijeengeroepen<br />

zijnde, was niet enkel hij geenszins de persoon<br />

op wien de keuze viel van de meerderMlid deiraadsleden<br />

; ook Hasselaar en anderen, sedert 1720<br />

als gewoon lid zitting hebbende, werden voorbijgegaan.<br />

(*) Er zijn die meenen dat de vermindering van prijs, in verband<br />

met de vrees voor te groote productie bij De Haan, strekken<br />

moest om de maatregelen door Zwaardckroon verordend tot<br />

uitbreiding der koffijcultuur, bij Bewindhebbers in een ongunstig<br />

licht te doen voorkomen. De gronden voor dat vermoeden komen<br />

mij voor geen steek te houden. Zie DU Bors, bl. 340 (XX Deel<br />

van de Historische beschrijving der Reizen, in 4to).


318<br />

ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Mr. Diederik Durven, raad van Indie, een regtsge-<br />

leerde, van Delft geboortig, die in 1706 als lid van<br />

den raad van Justitie was uitgekomen, eerst sedert<br />

1725 ordinaris raad van Indie, werd tot Algemeen<br />

Landvoogd gekozen.<br />

Durven aanvaardde het bewind voorloopig, doch<br />

gaf weldra verschillende redenen tot ontevredenheid.<br />

Het duurde niet lang of hij wist zich in vele zaken<br />

grooten invloed te verschaffen en zijne gunstelingen<br />

in voordeelige betrekkingen te plaatsen. Dewijl hij te<br />

gelijker tijd ,niet schroomde velen voor het hoofd te<br />

stooten, werden veelvuldige klagten naar Patria overgebriefd...<br />

Knevelarij en wreede behandeling jegens de<br />

Sinezen werden hem te laste gelegd ; willekeur doorhem<br />

zelven en zijne onwaardige vrienden op schaamteloze<br />

wijze gepleegd, hem aangewreven; bovendien<br />

klaagde men over zijne zedeloosheid en losbandigheid,<br />

die wel in het oog vallend moesten wezen, alzoo m<br />

het algemeen op de ingetogenheid der hoogere en<br />

mindere ambtenaren van de Compagnie te Batavia,<br />

geenszins als voorbeeld van christelijker, wandel konde<br />

worden geroemd. Het was te voorzien dat hij , die<br />

nog meer dan zijnen onmiddellijken vo<strong>org</strong>anger, de<br />

zakenman de buitenposten haren loop liet gaan zoo<br />

goed en kwalijk ze wilden, en die overeenkomstig de<br />

aanbevelingen van de kamer van 17", zoo veel hij<br />

vermögt, de vrede zocht te handhaven, zelfs ten<br />

koste van de ware belangen van de O. I. Maatschappij,<br />

van wege de verregaande oneerlijkheid welke door<br />

velen straffeloos gepleegd werd, niet lang het opperbewind<br />

in handen zoude hebben.<br />

Bewindhebberen, na van vele kanten berigten om-


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 319<br />

trent het bederf dat te Batavia heerschte te hebben<br />

ingewonnen, gingen er op den 9 van Wijnmaand 1731<br />

toe over om onderscheidene ambtenaren »buiten qua-<br />

» liteit of gagie" op te roepen, ten einde met de eerste<br />

retourschepen of anders zoo spoedig doenlijk te worden<br />

opgezonden. Deze oneere wedervoer zelfs den<br />

gouverneur-generaal en den directeur-generaal. Het<br />

was geheel zonder voorbeeld dat de twee hoogst ge-<br />

.* plaatste mannen zoodanige vernedering trof. Nog geen<br />

drie jaren had Mr. Diderik Durven de staf van de<br />

Algemeene Landvoogdij in zijne handen geklemd toen<br />

hem dezelve in Bloeim. 1732 werd ontrukt. Cornelis<br />

Hasselaar, sedert 1717 buitengewoon raad van Indie,<br />

in 1720gewoon raad geworden en onlangs als directeurgeneraal<br />

aan A. Huysman opgevolgd, was lotgenoot van<br />

Durven. Diezelfde ongenade trof de buitengewone raden<br />

van IndieJjHendrik van Baai-Ie en Wouter Hendriks ;<br />

alsmede Jacob De la Fontaine en Joachim Guillebaut,<br />

de twee opperkooplieden van het kasteel, ook David<br />

Andreas Stier, gecommitteerde tot de zaken van den<br />

inlander, mannen wier bedieningen als zeer gewigtig<br />

en invloedrijk beschouwd werden. Nog andere, maar<br />

mindere ambtenaren en bedienden moesten ingevolge<br />

de bevelen van beeren meesters »buiten qualiteit<br />

»en gagie" worden opgezonden.<br />

Het kon niet missen of een zoo buitengewone maatregel<br />

moest én in de Nederlandsche bezittingen in<br />

Azië, én in Nederland niet enkel bevreemding maar<br />

verbazing wekken. Voor den nadenkenden vriend des<br />

vaderlands was het een feit van bedroevenden aard. Immers<br />

men moest veronderstellen dat de kamer van 17 n<br />

tot een zoo geruchtmakend opontbod, slechts na rij-


320 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK<br />

pen rade en schoorvoetend was overgegaan. Was niet<br />

daarin het bewijs te vinden dat het kwaad algemeen<br />

was, dat het geheele ligchaam was aangetast, wanneer<br />

men , na de strenge maatregelen in de laatste jaren<br />

herhaardelijk genomen, thans zoodanig in het levende<br />

vleesch sneed. Den hoogsten bewindsman van zijnen<br />

zetel te rukken en met hem een' sleep van ambtenaren<br />

, kon met eene daad van wanhoop worden gelijk<br />

gesteld. — Maar waarom zou het verderf niet algemeen<br />

in Indie heersenen, waar sedert zoo lange jaren<br />

velen slechts heengingen om, onverschillig hoe, rijkdommen<br />

te verzamelen — wanneer bij de geheele natie<br />

zucht tot gemak en weelde met iederen dag meer<br />

alo-emeen werden, wanneer in Nederland zelfzucht een<br />

ieder beheerschte en de geldgod door allen aangebeden<br />

werd !<br />

Bij Bewindhebberen zelven was men tot den belangrijken<br />

maatregel van den 9 van Wijnmaand 1731<br />

na rijp beraad overgegaan. De meeste leden van de<br />

kamer van 17 n hadden niet gehandeld zonder ruggespraak<br />

met de kamers, waardoor zij waren afgevaardigd<br />

; slechts die van Zeeland oordeelden zonder magtiging,<br />

van wege het gewigt van het oogenblik, de<br />

voorzeker niet geringe verantwoordelijkheid te mogen<br />

op zich laden (*). Ook duurde het niet lang of de Alge-<br />

(*) Ik ben in het bezit van eene aanteekening van dien tijd,<br />

n de namen wordon opgegeven van de „Heeren die gezeten<br />

„hebben in de vergadering van l7n, toen het opontbod geschied<br />

„is." Daaruit blijkt dat slechts door één Bewindhebber, Van Der<br />

Dussen die voor Delft zitting had, tegen de beslissing is geprotesteerd.<br />

Men zal zich herinneren dat Mr. D. Durven van Delft<br />

geboortig was. De beide advokaten of regtsgcleerde adviseurs<br />

van de O. I. C. waren destijds Mr. Westerveen, lsto advokaat en<br />

Mr. Alcwijn, 2de advokaat.


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 321<br />

tneene Staten begrepen zich met die zaak te moeten<br />

bemoeijen, en vroegen aan Bewindhebbers der O. I.<br />

Compagnie om de redenen van eene zoo eclatante<br />

handelwijze te mogen weten. De kamer van 17 n had<br />

in haar opontbod slechts algemeene uitdrukkingen<br />

gebezigd, en kon derhalve in haar verslag van den<br />

17 van Slagtmaand 1734 aan H. H. M. verzekeren<br />

dat het niet was geschied » uit eenige partialiteit tegen<br />

» dezen of genen ; " dat het geenszins de strekking had<br />

om » de opontbodene personen te ledéren in eere of<br />

» fatsoen ; " maar dat het opontbod » enkel was ge-<br />

» schied uit goede inzigten, en uit zucht voor de dienst<br />

» van de Compagnie." — Hoe beleefd dat antwoord<br />

kon genoemd worden , zoo was het nogtans uit den<br />

inhoud niet twijfelachtig, dat de Bewindhebbers der<br />

O. Ii Maatschappij in geenen deele gezind waren de<br />

beweegredenen van hunne handelingen aan de Algemeene<br />

Staten bloot te leggen. Zij oordeelden in dezen<br />

hunne onafhankelijkheid te moeten handhaven.<br />

Tegelijk met het opontbod werd in het schrijven<br />

der kamer van 17 n Derk Van Cloon tot Algemeen<br />

Landvoogd benoemd. Durven aarzelde niet om aan<br />

de bevelen van heeren meesters te gehoorzamen, en<br />

op den 23 van Bloeimaand 1732 werd door hem het<br />

oppergebied over Neerlandsch Indie nedergelegd. —<br />

Van Cloon, die het generalaat dien dag aanvaardde,<br />

was even als Van Outhoorn in Indie geboren en ter<br />

voltooijing zijner opvoeding naar Europa gezonden.<br />

Eerst sedert twaalf jaren, in 1720, was hij met rang<br />

van onderkoopman naar Batavia zijne geboorteplaats<br />

teruggekeerd. Hij werd spoedig bevorderd en naaide<br />

kust van Koromandel gezonden ; hem wedervoer<br />

II. 21


322 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

de zeer bijzondere gunst in 1723 tot buitengewoon raad<br />

van Indie te worden benoemd. Niet zoo spoedig als<br />

vele anderen evenwel werd hij van buitengewoon tot<br />

gewoon raad van Indie verheven. Dit geschiedde in<br />

1730; doch nu ook ging het met zijne bevordering<br />

zoo buitengewoon snel, dat bij een' man van zoo<br />

jeugdigen leeftijd vooral, aan zeer groote bekwaamheden<br />

of zeer groote gunst bij heeren meesters moet<br />

gedacht worden. Wel wordt hij wegens zijne goede<br />

inborst geprezen, doch hij is weinig in de gelegenheid<br />

geweest om van zijne bekwaamheden als Bewindvoerder<br />

over een zoo uitgebreid gebied te doen<br />

blijken.<br />

Onder het bestuur van Durven en van zijnen op-<br />

volger Van Cloon gaf het schandelijke gedrag der<br />

Ceylonsche gouverneurs aanleiding tot het werpen van<br />

een' diepen blik in de verdorvenheid der hoogere amb-<br />

tenaren en van het opperbewind niet enkel te Batavia,<br />

maar ook in het vaderland. Immers do eene gouver-<br />

neur moet zijne wandaden met het leven boeten, en<br />

de andere meer sluw en meer ervaren in de kunst<br />

om rijke geschenken te gelegener ure uit te deelen,<br />

behoudt niet alleen het leven, maar geraakt zelfs<br />

wederom op vrije voeten.<br />

Op last van de kamer van 17" was op den 24 van<br />

Sprokkelmaand 1730, als aan halsmisdaad schuldig,<br />

naar Batavia overgebragt de buitengewone raad van<br />

Indie, gouverneur van Ceylon Pieter Vuyst, wiens<br />

wreedheden jegens de ingezetenen van Ceylon gepleegd<br />

ten hemel schreiden. Wij willen hier die bijzonderheden<br />

welke in het vonnis van den raad van<br />

Justitie des kasteeis, de hoogste regtbank van Neer-


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 323<br />

landsch Indie vermeld zijn , mededeelen, als waaruit<br />

gezien kan worden tot welke wanbedrijven de hebzucht<br />

iemand kan verleiden die in de hoogheid van magt is<br />

gesteld. Het vonnis neemt als bewezen aan :<br />

I. De regten der Compagnie geschonden te hebben<br />

door het oprigten van een' krijgsraad, onder het<br />

valsch vo<strong>org</strong>even van onvermijdelijke noodzakelijkheid,<br />

waardoor hij het oppergezag der hooge overheid heeft<br />

gekwetst en hij zich schuldig heeft gemaakt aan het<br />

Crimen laese Majestatis.<br />

II. Valschelijk te hebben vo<strong>org</strong>egeven dat er verraad<br />

in het land schuilde, en zoo doende te hebben<br />

beleedigd souvereine vrienden en bondgenooten van<br />

het gemeenebest der vereenigde gewesten, met name<br />

de koningen van Groot-Brittanje en Portugal, zoo<br />

mede den keizer van Kandy.<br />

III. Met gezegden raad, onder schijn van regt,<br />

negentien onschuldige personen te hebben doen vatten<br />

, met wreedheid gepijnigd en zonder bekentenis<br />

met verschrikkelijke strafoefening ter dood te hebben<br />

gebragt; nog een grooter aantal personen van gezondheid<br />

en goederen beroofd, en door zijne dwingelandij,<br />

onder het aanroepen van Gods naam gepleegd, de<br />

ingezetenen van het eiland tot wanhoop te hebben<br />

gebragt, uit hunne bezittingen gestooten en den staat<br />

van nuttige onderdanen te hebben beroofd.<br />

De straf waartoe Vuyst werd veroordeeld en welke<br />

veertien dagen later plaats had, was dat hem op de<br />

gewone strafplaats » met een mes de strot zou worden<br />

» afgesneden, het ligchaam gevierendeeld en de stuk-<br />

21*


324 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

» ken onder het schavot verbrand , met verbeurdver-<br />

» klaring van al zijne goederen en verschenen gagie."<br />

Eene zoodanige strafoefening, welke in onze^oogen<br />

niet van barbaarschheid zou wezen vrij te pleiten,<br />

werd niet als zoodanig beschouwd in eenen tijd toen<br />

de misdadigers ook gespiesd en levend verbrand werden,<br />

hetgeen vooral gebeurde met roovers , straatmoordenaars<br />

en amokspuwers, van welke laatstgenoemden,<br />

in geval van langzame verbranding, destijds door<br />

het volk werd gezegd dat ze veroordeeld waren »tot<br />

»kaarsen gemaakt te worden."<br />

Het was als maakte de weelde en gouddorst den<br />

mensch ongevoelig voor alles, want Stephanas Versluys,<br />

opvolger van Vuyst in het gouvernement van<br />

Ceylon, was voor het minst even hebzuchtig. Hij<br />

was nogtans minder wreed dan zijn vo<strong>org</strong>anger, indien<br />

men daarvoor niet wil laten gelden, dat hij'<br />

naauwelijks in het bewind was toen hij de prijzen<br />

der rijst tot zoodanige hoogte opvoerde, dat vele<br />

ingezetenen , buiten staat die prijzen te betalen, van<br />

hongersnood om het leven kwamen. Hoe hij de Compagnies<br />

dienaren en de Ceylonsche grooten wist<br />

uit te zuigen , heeft men uit het vroeger verhaalde<br />

(bl. 123) bereids kunnen opmaken. Wat hij op Vuyst<br />

voor had was, dat hij zich niet aan openlijke daden<br />

van geweld en wreedheid schuldig maakte. Overigens<br />

was het lijden van Compagnies onderdanen op Ceylon<br />

onder Versluys niet minder dan onder den man die<br />

te Batavia een' smadelijke doch welverdiende doodstraf<br />

onderging. Hadden te voren de klagten der<br />

verdrukten den weg naar Patria gevonden, ook thans<br />

werden Bewindhebberen bekend gemaakt met de regt-


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 325<br />

matige klagten over den onmensch. Door de kamer<br />

van 17 n werd een nieuwe gouverneur Doemburg uitgezonden,<br />

en aan dezen wel nadrukkelijk bevolen de<br />

ingezetenen met menschelijkheid en zelfs met zachtheid<br />

te behandelen. Versluys weigerde het gouvernement<br />

over te geven, en was zelfs dolzinnig genoeg om<br />

openlijk in verzet te komen, met vuur te doen geven<br />

op het schip dat Doemburg had overgebragt. Evenwel<br />

de nieuwe gouverneur landde, werd door alle ambtenaren<br />

erkend en de schuldige werd als gevangene<br />

naar Batavia opgezonden. Gedurende zijne gevangenis<br />

wist Versluys met allerlei uitvlugten de zaak te<br />

rekken en met veel slimheid zoodanige glimp te o-even,<br />

dat hij na langdurige hechtenis eindelijk onder eene<br />

zware b<strong>org</strong>togt werd ontslagen, zoo het heette ten<br />

einde in staat te wezen de middelen tot zijne verdediging<br />

zich te verschaffen. Zoo bleef de vervolging<br />

van den wreedaard slepende, geraakte in het vergeetboek<br />

en werd gesmoord !<br />

De Algemcene Landvoogd deed in de nabijheid van<br />

de Jattenbrug te Batavia uit Compagnies penningen<br />

eene prachtige kerk bouwen , welke van een schoon<br />

en welluidend <strong>org</strong>el werd voorzien,-en waarvan de<br />

bevloering, uit fraaije blaauwe zerksteenen bestaande,<br />

uit Nederland werd ontboden. De kosten kwamen op<br />

niet minder dan vijf ton gouds te staan. Op den 8 van<br />

Slagtmaand 1733 werd de eerste steen gelegd, doch<br />

Van Cloon mögt de volbouwing niet beleven. De nieuwe<br />

kerk werd ingewijd op den 8 van Bloeimaand 1736.<br />

Eene eeuw te voren hadden de ambtenaren zelven de<br />

penningen tot den opbouw eener kerk bijeengebrao-t,<br />

of de gouverneur-generaal betaalde die kosten !


326 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

Tijdens het generalaat van Van Cloon werden Bewindhebbers<br />

te rade op Sumatra's westkust nieuwe<br />

pogingen te doen tot het openen van goudmijnen.<br />

In weerwil der herhaalde vruchtelooze proeven in de<br />

tweede helft der vorige eeuw genomen, waren op<br />

nieuw in het jaar 1720 de mijn-ingenieurs 'of bergmeesters<br />

N. Mettenius en C. Kieling naar Indie ge-<br />

/ zonden. De eerste beloofde aldra eene jaarlijksche<br />

winst van vijf ton gouds, doch het berigt waarin hij<br />

de benoodigde werktuigen, mijngravers en ander werkvolk<br />

opgaf, was van nog buitensporiger aard. Kieling<br />

volgde in zijne opgaven het voorbeeld hem door Mettenius<br />

gegeven ; doch na menige voorbereidende kosten,<br />

na vrij wat aarzelens van beeren meesters, drukten<br />

zij op nieuw in 1729 en in 1731 den wensch uit,<br />

dat de pogingen tot het bearbeiden der goudmijnen<br />

van Sillida (Salida) nogmaals zouden worden aangevangen.<br />

W. M. Bruynink werd in 1732 met onderscheidene<br />

beambten, soldaten en inlandsch werkvolk<br />

daarheen gezonden, zijnde regtstreeks afhankelijk van<br />

het Bataviaasch bewind, zonder tusschenkomst van den<br />

gezagvoerder te Padang. Ook werden slaven van<br />

Madagaskar gehaald om als mijnwerkers te worden<br />

gebruikt. Maar hadden bij alle vorige proeven de<br />

kosten de opbrengst van het gevonden goud meer dan<br />

opgewogen, ook deze laatste reis kostte het bewerken<br />

der mijnen, gedurende vijfjaren, vrij wat verlies aan<br />

geld, ook aan arbeiders en opzigters, zoodat, ingevolge<br />

het advies van de hooge regering van Indie,<br />

de kamer van 17» bij haar schrijven van den 22 van<br />

Oogstmaand 1737 last gaf om dien arbeid te doen<br />

staken. Nog gedurende eonige jaren werden die mij-


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 327<br />

nen verpacht voor Rx. 160 's jaars , doch ook die<br />

geringe bron van inkomsten hield weldra op; er waren<br />

geen pachters meer te vinden en de Sillidasche mijnwerken<br />

werden voor goed verlaten.<br />

Even als door velen de invoering van den koffijbouw<br />

op Java wordt toegeschreven aan Zwaardekroon,<br />

zoo meent men dat ook hij de grondlegger is van de<br />

zijde-cultuur op dat eiland. De uitkomsten waren<br />

aanvankelijk niet opgunstig, indiervoege dat door den<br />

Algemeenen Landvoogd De Haan twee zijdewevers of<br />

personen met het afvvinden of afhaspelen der poppen<br />

(cocons) bekend, uit Nederland werden ontboden.<br />

Ook onder het bewind van Van Cloon bleven de uitkomsten<br />

vrij gunstig, zoodat werkelijk in het jaar 1735<br />

300 pond op Java gewonnen zijde naar Nederland<br />

werd verscheept. Men oordeelde echter eerlang dat<br />

» de moeite en kosten van deze cultuur nooit door<br />

» de voordeden zouden kunnen opgewogen worden."<br />

Dien ten gevolge werd door de hooge regering, onder<br />

dngteekening van den 31 van Hooiinaand 1738,<br />

van de verdere aankweeking van zijdewormen en moerbezieboomen<br />

afgezien. Men weet dat honderd jaren<br />

later eene nieuwe proeve is genomen, welke evenzeer<br />

vruchteloos is afgeloopen. Het kwalijk slagen in de<br />

18° eeuw, zoo op Java als aan de Kaap de Goede<br />

Hoop, levert echter onzes inziens geen voldoenden<br />

grond op, om eene nieuwe proeve in de 19° eeuw<br />

onvoorwaardelijk af te keuren (*).<br />

Het was gebruikelijk dat van wege de hooge regering<br />

wisselbrieven op Patria werden afgegeven , zoo<br />

(*) Die afkeuring vindt men in liet Tijdschrift voor Neerhmdscli<br />

Indie. Jaargang 1849 , hl. i>45.


328 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

bij geldschaarschte in Indie als ook naarmate ter voldoening<br />

aan art. 54 van den Artikelbrief van 1672, door<br />

Compagnies dienaren of vrijheden geldsommen in het<br />

kantoor-generaal te Batavia werden aangeteld, om in<br />

Nederland in gelijke specie weder te worden uitbetaald.<br />

Sedert de laatste dertig à veertig jaren was<br />

indiervoege hoogstens dooreen genomen acht ton gouds<br />

's j aars aan wissels op de verschillende kamers afgegeven<br />

; zelfs was in de onmiddellijk voorafgaande jaren<br />

dat beloop nimmer tot zeven ton gouds geklommen,<br />

toen het jaar 1732 eensklaps een bedrag van ƒ 1.773.138<br />

aan getrokken Indische wissels opleverde. Het volgende<br />

jaar gaf een beloop van ruim 13% ton gouds,<br />

doch het jaar 1734 leverde eene som van ƒ 4.148.827.<br />

Het werd derhalve hoog tijd om een einde te maken<br />

aan het wisseltrekken, dat aan de Compagnie niet<br />

enkel op aanzienlijke winstderving, maar ook op groote<br />

schade kwam te staan, als bedragende over die drie<br />

jaren niet minder dan ƒ 1.802 239% of ongeveer 25<br />

ten honderd, als hebbende liet beloop aan getrokken<br />

wissels eene som van ƒ 7,267.094 2 /5 uitgemaakt.<br />

Men berekende b. v. dat de wissels in het jaar 1734<br />

met 4% assurantie aan de Compagnie kwamen te staan<br />

op ƒ 4.314.780'/j, terwijl, wanneer men die gelden<br />

in zilveren dukatons, hoogstens à 65 stuiver het stuk<br />

hadde gekocht, die met 2% interest en 5% assurantie<br />

zouden zijn te staan gekomen op ƒ 3.699.370°/10 ;<br />

welke dukatons te Batavia à 78 stuivers of 13 schellingen<br />

het stuk, zouden hebben opgebragt de bovenvermelde<br />

som van ƒ 4.148.827 3 /20. Door die wisseltrekking<br />

werd dus in de eerste plaats eene winstderving<br />

geboren van ƒ 449.45614, en in de" tweede


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 329<br />

plaats een verlies geleden van f 615.409%0, makende<br />

te zamen ƒ 1.064.865%, alles over één jaar.<br />

Het verschil moest gezocht worden in de omstandigheid<br />

, dat de dukaton in Nederland betaald met<br />

65 stuivers, te Batavia ten prijze van 78 stuivers<br />

werd uitgegeven ; doch dat vervolgens de dukaton bij<br />

het kantoor-generaal van ontvangst tot dezelfde prijs<br />

van 78 stuivers werd ontvangen, en daarvoor wissels<br />

dien overeenkomstig werden afgegeven. Indiervoege<br />

werd de hoogere prijs door de Compagnie voor de<br />

dukaton te Batavia ontvangen, door haar te Amsterdam<br />

terug betaald, ten gevolge waarvan het verlies<br />

eigenlijk door de Compagnie zelve werd geleden.<br />

Met de vergunning van de Staten van Holland en<br />

Zeeland werden door muntmeesters, ten behoeve der<br />

O. I. Maatschappij, dukatons geslagen, voorzien van<br />

het stempel of teeken van de Compagnie, mits de<br />

gewone dukatons in Indie gangbaar bleven. Deze<br />

konden echter ook op het kantoor-generaal te Batavia<br />

van gelijken stempel worden voorzien, wanneer ze<br />

mede 78 stuivers golden , doch zonder zoodanio- stempel<br />

niet meer dan 66 stuivers. Bewindhebberen waren<br />

van oordeel dat, bij eiken eisch van dukatons voor<br />

Indië, gezegde winst der Maatschappij ten goede<br />

moeste komen , al ware het dan ook dat men zich<br />

tegen over de Staten van Holland en Zeeland hadde<br />

moeten verbinden, de dukatons voorzien van het<br />

randschrift: »In usum Societatis Indiae orientalis,"<br />

in kassa aan te nemen voor 13 schellingen het stuk.<br />

Men veronderstelde natuurlijk dat eene groote hoeveelheid<br />

van de uitgezondene dukatons uit handen van<br />

den Aziaat niet zouden terugkeeren, terwijl bovendien<br />

:


330 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

jaarlijks een aantal dukatons naar Bengale werd uitgevoerd<br />

en aldaar versmolten. Toen nu eensklaps<br />

voor zoo groote sommen wissels uit Indie werden<br />

getrokken voor gestempelde en ten kantoor-generaal<br />

aangetelde dukatons, vermoedden Bewindhebberen dat<br />

hier achter eene kunstgreep schuilde, welke tot verrijking<br />

der uitvinders, doch tot aanzienlijke schade<br />

der Maatschappij moest strekken. Dit vermoeden vond<br />

te eerder ingang, dewijl de kamer van 17 n bereids<br />

op den 17 van Herfstmaaad 1677 tegen een dergelijk<br />

misbruik was opgekomen, en even zoo op den 24 van<br />

Sla^tmaand 1690. Door Bewindhebbers was onder<br />

dagteekening van den 15 van Lentemaand 1728, .<br />

in overeenstemming met de Staten van Holland en<br />

Zeeland , vastgesteld dat de nieuwe gestempelde dukatons<br />

in Indie ten prijze van 13 schellingen zouden<br />

gangbaar zijn, doch dat de oude dukatons of zilveren<br />

rijders, voor Compagnies rekening, niet hooger dan<br />

11 scb. zouden worden aangenomen. Toen nu het afgeven<br />

van wissels, tot een zoo aanzienlijk beloop,<br />

het vermoeden had gewekt, dat oude ongestempelde<br />

even als nieuwe en gestempelde dukatons op het<br />

kantoor-generaal te Batavia waren ontvangen, of dat<br />

van den stempel, van II. II. Mog. met veel moeite<br />

verkregen, ten behoeve van particuliere belangen was<br />

misbruik gemaakt, werd deswege van gouverneurgeneraal<br />

en raden inlichtingen gevraagd. De ophelderingen<br />

in de missive van de hooge regering van<br />

31 van Lentemaand 1735 gegeven, aan Bewindhebberen<br />

niet voldoende zijnde vo<strong>org</strong>ekomen, werd dooide<br />

kamer van 17» besloten de uitzending van zilveren<br />

specie naar Indie te vermeerderen, en de hooge re-


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. 331<br />

gering aan te schrijven om het trekken van wissels te<br />

beperken tot de sommen vroeger gebruikelijk.<br />

De verscheidenheid van muntsoorten, de behoefte<br />

daaraan en de pogingen tot eigen munting in Indie,<br />

veroorzaakten niet zelden vrij wat moeijelijkheid en<br />

berokkenden belangrijke schade. Reeds lang geleden<br />

had de Compagnie het privilegie gekregen tot het slaan<br />

van zilveren ropijen te Paleakatte. Sedert weinige<br />

jaren was daarvan op nieuw gebruik gemaakt, en in<br />

1723 was men begonnen gouden pagoden en fanums<br />

te slaan , welke muntsoorten op de kust van Koromandel<br />

gangbaar waren. Daartoe gebruikte men dan<br />

eens gouden dukaten, dan weder deed men het goud<br />

uit Sina komen, naarmate men meende het voordeeligste<br />

uit te komen. Voor de ropijen was staafzilver<br />

als meest winstgevend goaclit. Tot de daboesen en<br />

nevels, (koperen munt mede in die streken gangbaar)<br />

werd Japansch staafkoper gebruikt. Ook te Jaffnapatnam<br />

werd kopergeld voor den ovenval aangemunt,<br />

en zelfs te Biinilipatnam en elders op de kust van<br />

Koromandel. — Dat Compagnies dienaren somwijlen<br />

uit vuig winstbejag geldschaarschte veroorzaakten, kan<br />

daaruit worden afgeleid, dat de kommandeur De Jong<br />

te Jaff'napatnam eens voor Kop. 23.000 aan duiten in<br />

Compagnies kas aldaar deed aantellen. Men ga na<br />

welke schaarschte aan die pasmunt had bestaan, in die<br />

kwartieren tijdens De Jong ze inwisselde. Er werden<br />

gewoonlijk duiten aangemunt te Batavia, allen met<br />

het merk der O. I. Compagnie aan de keerzijde, maar<br />

even zoo in de provinciën Holland, Zeeland, Utrecht<br />

of Gelderland, welke allen het merk der O. I Compagnie<br />

aan de keerzijde voerden , doch aan de voor-


I<br />

332 ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.<br />

zijde, naarmate van de plaats der munting, het wapen<br />

van Batavia, de Hollandsche of Zeeuwsche leeuw, het<br />

wapen van de stad Utrecht of van de provincie Gelderland<br />

hadden. Even zoo ging het met dubbeltjes<br />

en ander zilveren pasmunt.<br />

Sedert den tijd dat Zwaardekroon als Algemeen<br />

Landvoogd de teugels van het bewind in handen had<br />

gehad, waren de retouren door verschillende omstandigheden,<br />

als de vermeerderde suikerteelt, de invoering<br />

van de koffijcultuur op Java, de belangrijk wordende<br />

thee-uitvoer enz., steeds grooter geworden, zonder<br />

dat zulks in het algemeen genomen aan den ijver van<br />

den gouverneurs-generaal kon worden toegeschreven,<br />

wijl het vermeerderde verbruik de vraag deed toenemen.<br />

Het getal schepen dat zoo in Indie als tusschen<br />

Nederland en Indie in de vaart was, beliep ongeveer<br />

150 bodems, metende 45.000 last. Op de specerijen<br />

waren de winsten buitengewoon hoog. Men berekende<br />

de kaneel op 6 stuiv., bij verkoop ƒ 6 per ft ; nagelen<br />

6'/8 stuiv., bij verkoop ƒ 3% ; muskaatnoten 1%<br />

stuiv., bij verkoop ƒ 3y4. De inkoopprijzen der indigo<br />

waren van 7 tot 17 stuiv. per ft, naarmate der herkomst<br />

: Suratsche , Javasche , Koromandelscho of Ambonsche;<br />

de zwarte peper kostte 3 stuiv. het ffi; de<br />

Javasche köffij 3 stuiv. ; de thee van 8 0 /1(i tot 13%<br />

stuiv. (de minste was de boei, de duurste de heysan).<br />

De winsten waren met der daad aanzienlijk. Men had<br />

somwijlen twee voorjaars- of twee najaarsveilingen,<br />

en onder het generalaat van Van Cloon was er te<br />

Amsterdam eene aparte Sinesche of theeveiling. De<br />

opbrengst der veilingen bedroeg dooreen genomen<br />

's jaars niet minder dan éénhonderd en veertig ton


ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. " 333<br />

gouds; enkele jaren, zoo als in het jaar 1735, klommen<br />

de veilingen boven éénhonderd en vijftic ton<br />

gouds.<br />

Van Cloon overleed op zijn buitenverblijf Molenvliet<br />

den 10 van Lentemaand 1735, en werd opgevolgd<br />

door een' vreemdeling die vijfenveertig jaren<br />

te voren als soldaat te Batavia was aangeland. Die<br />

opvolger was Abraham Patras, geboren te Grenoble,<br />

die het musket met de pen hebbende verwisseld, in<br />

1696 adsistent werd. In 1709 werd hij opperkoopman,<br />

geraakte meer en meer in aanzien en werd tot<br />

buitengewoon raad van Indie bevorderd in 1732. Hij<br />

had zich steeds zoodanig weten te gedragen, dat hij<br />

bij velen in achting stond en dat men hem een achtbaar<br />

man noemde, die het geluk had niet weinigen<br />

onder zijne vrienden te tellen. Bij het overlijden van<br />

Van Cloon was Adriaan Valckenier directeur-generaal,<br />

door de Hooge Tafel benoemd ter vervanging van<br />

Michiel Westpalm, kort te voren overleden. Hij, van<br />

een deftig Amsterdamseh geslacht en in de kracht<br />

des levens, was in 1730 buitengewoon en in 1733<br />

gewoon raad van Indie geworden. Hij was dus oudere<br />

Raden van Indie boven het hoofd gesprongen,<br />

als Wijbrand Blom en Joan Paul Schagen, de eerste<br />

sedert 1720, de andere sedert 1723 als buitengewone<br />

raden van Indie opgetreden. Bij de stemming over<br />

den nieuwen generaal verkreeg Patras evenveel stemmen<br />

als Valckenier. Tegen allen vo<strong>org</strong>ang aan werd<br />

bij de Hooge Tafel goedgevonden het buitengewone<br />

raadslid, even gegronde aanspraak toe te kennen als<br />

het gewone raadslid, en ze liet de dobbelsteenen beslissen.<br />

Patras had één punt meer dan Valckenier,


334 ZESENTWINTIGSTE nOOFDSTUK.<br />

en zoo werd de vreemdeling, sedert [nóg geen drie<br />

jaren buitengewoon raad van Indie, onder de goedkeuring<br />

van beeren meesters, als Algemeen Landvoogd<br />

erkend. De kamer van 17" bevestigde op den<br />

5 van Slagtmaand 1735 die keuze, zoo als ook, onder<br />

diezelfde dagteekening Valckenier, als directeur-generaal<br />

werd bevestigd. Patras wordt door meerderen<br />

geacht als zijnde te oud en afgeleefd voor zoo hooge<br />

betrekking. Hoe dat zij, hij had niet lang genot van<br />

het Hooge Bewind over Nederlandsch Indië, want<br />

hij overleed bereids den 3 van Bloeimaand 1737, een<br />

aanzienlijk vermogen achterlatende.


j - i<br />

N

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!