Uitgebreid PVE Advies Wet Dieren - Productschappen Vee, Vlees ...
Uitgebreid PVE Advies Wet Dieren - Productschappen Vee, Vlees ...
Uitgebreid PVE Advies Wet Dieren - Productschappen Vee, Vlees ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ADVIES WET DIEREN<br />
PRODUCTSCHAPPEN VEE, VLEES EN EIEREN<br />
Inhoudsopgave<br />
EIEREN<br />
VLEES<br />
VEE<br />
A. Algemeen......................................................................................................... 2<br />
B. Principes voor een dierenwet ............................................................................... 3<br />
1. De intrinsieke waarde van het dier ................................................................... 3<br />
2. Level playing field .......................................................................................... 4<br />
3. Differentiatie van beleid en regelgeving............................................................. 5<br />
4. Subsidiariteit / eigen verantwoordelijkheid van de sector..................................... 5<br />
C. Technische commentaar ..................................................................................... 6<br />
D. Conclusie......................................................................................................... 9<br />
1/9
A. Algemeen<br />
1. Diergezondheid en –welzijn zijn sterk in beweging. Naast economische en wetenschappelijke<br />
invloeden doen zich ook steeds meer overwegingen van filosofisch- en<br />
ethische en maatschappelijke aard gelden. Hiermee is diergezondheid en –welzijn in en<br />
politiek maatschappelijk spanningsveld gekomen. Beeldvorming over de sector grijpt rond<br />
zich heen, vaak negatieve beeldvorming. De vee, vlees en eiersector staat open voor het<br />
maatschappelijk debat, maar wil gaarne vasthouden aan feiten. Feiten zoals prof.<br />
Stegeman, hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren Universiteit Utrecht,<br />
aangeeft: “Door alle negatieve berichten ontstaat het beeld dat het treurig gesteld is met<br />
de diergezondheid in ons land. Consumeren van dierlijke producten zou gelijk staan aan<br />
het spelen van Russisch roulette en het houden van landbouwhuisdieren zou een grote<br />
bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Dit beeld is gebaseerd op emotie: met de<br />
diergezondheid was het nooit beter gesteld dan nu.” En wat dierenwelzijn betreft:<br />
Nederland behoort qua dierenwelzijn tot de top van Europa.<br />
2. De sector gaat ervan uit dat veehouderij een economische activiteit is, waarbij gezonde<br />
dieren het vertrekpunt van elke discussie moeten zijn. (EU)-regelgeving en wetenschap<br />
zijn de oriëntatiepunten. Filosofisch-ethische overwegingen en maatschappelijke gevoelens<br />
spelen hierbij wel een rol, maar zijn niet doorslaggevend. Het voorliggende wetsvoorstel<br />
dient zich in eerste instantie aan als een technisch wetsvoorstel. De inzet om een<br />
groot aantal wetten te plaatsen in een integraal kader komt de overzichtelijkheid en<br />
transparantie ten goede. Daarnaast wordt waar mogelijk gestreefd naar administratieve<br />
lastenverlichting. Tenslotte wordt zoveel mogelijk gewerkt met doelvoorschriften in plaats<br />
van middelvoorschriften. De sector juicht deze intenties toe en is bereid waar nodig en<br />
gewenst de overheid te voorzien van advies en ook in voorkomende gevallen zaken mee<br />
uit te werken vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de sector.<br />
3. Echter, alvorens commentaar te geven op de meer (technische) inhoud is het van belang<br />
bij de principes stil te staan. Het wetsvoorstel doet daarbij een zeer bescheiden inzet<br />
waar het gaat om “de intrinsieke waarde van het dier”. Het gaat echter om meer. Diergezondheid<br />
en –welzijn zijn sterk in beweging, maar dienen wel een aantal principiële<br />
ankerpunten te hebben, zodat deze voor de veehouderij zo essentiële zaken niet op drift<br />
raken. In de sector leeft de zorg dat feiten, economisch belang en wetenschap ondergeschikt<br />
kunnen worden aan ethische opvattingen en gevoelens. De nieuwe <strong>Dieren</strong>wet<br />
dient principiële waarborgen te bevatten om te voorkomen dat de weg naar emotiewetgeving<br />
wordt opengezet. In het volgende hoofdstuk worden vier principes behandeld, die<br />
volgens de <strong>PVE</strong> opgenomen dienen te worden in de wet.<br />
4. Deze principes beogen de valkuil van een verdoorgevoerd antropomorfisme (“de wens<br />
als maatstaf”) te vermijden. Immers de veel genoemde filosoferende ethische en<br />
maatschappelijke overwegingen zijn grotendeels van antropomorfische aard.<br />
Uitgangspunt moet zijn de grote verwevenheid van diergezondheid en dierenwelzijn.<br />
Vooraanstaande wetenschappers hebben dit ook aangegeven in het EU-project LayWel,<br />
een internatonaal samenwerkingsverband van onderzoekers gericht op het welzijn van<br />
leghennen in diverse huisvestingssystemen. Verwezen mag worden naar rapport D 1.2<br />
“Report with consensual version of welfare definition and welfare indicators”. Hierbij vormen<br />
vijf categorieën in samenhang een indicator voor welzijn:<br />
1. productiviteit<br />
2. gezondheid<br />
3. fysieke kenmerken (bv. botsterkte)<br />
4. fysiologische kenmerken (bv. hormonale reacties) en<br />
5. gedragskenmerken<br />
Gezondheid en welzijn kunnen niet los van elkaar worden gezien.<br />
2/9
B. Principes voor een dierenwet<br />
De navolgende principes komen aan de orde:<br />
1. De intrinsieke waarde van het dier<br />
2. level playing field<br />
3. differentiatie van beleid en regelgeving<br />
4. subsidiariteit / eigen verantwoordelijkheid sector<br />
1. De intrinsieke waarde van het dier<br />
De erkenning van de intrinsieke waarde van het dier houdt in dat het dier onafhankelijk<br />
van de mens een eigen waarde wordt toegekend en dat de belangen van het dier niet<br />
automatisch ondergeschikt zijn aan de belangen van de mens.<br />
Deze intrinsieke waarde speelt vervolgens een rol in de belangenafweging van de mens<br />
met betrekking tot zijn omgang met dieren, waaronder het houden van dieren voor<br />
productiedoeleinden. Het beginsel is algemeen geaccepteerd in Nederland.<br />
Dit beginsel van de intrinsieke waarde heeft reeds lang impliciet ten grondslag gelegen<br />
aan de Gezondheids- en Welzijnswet voor <strong>Dieren</strong>. Het is dus niet nieuw. Wel dwingt de<br />
expliciete opname in de wet tot een bepaling van de reikwijdte van dit beginsel.<br />
De Memorie van Toelichting (p. 26) zegt wat het niet is: “Er zij op gewezen dat het begrip<br />
‘intrinsieke waarde’ als verzamelbegrip wordt gebruikt voor de bescherming van het<br />
welzijn, de eigenheid en integriteit van het dier. Wat niet wordt bedoeld met het begrip<br />
‘intrinsieke waarde’ in dit wetsvoorstel is een verwijzing naar het filosofisch/ethische<br />
discours over deze waarde. Binnen die context bestaat geen eenduidige uitleg van deze<br />
waarde, van de grondslag ervan, en van de ethische consequenties ervan. Inbedding van<br />
een dergelijke benadering in een juridisch kader zoals een wetsvoorstel is evenwel niet<br />
goed voorstelbaar.”<br />
De tekst van de Memorie van Toelichting is hier op zijn zachts gezegd eufemistisch. Een<br />
inbedding in de wet zou betekenen, dat de wetgever, als spreekbuis van bepaalde groeperingen<br />
en opvattingen, zou bepalen wat waar is in ethische zin. In onze pluralistische<br />
maatschappij gaat dit regelrecht in tegen de grondslagen van onze rechtstaat. We leven<br />
in een democratische rechtstaat die verhindert dat de wil van een bepaalde dominante<br />
groep zomaar tot wet kan worden verheven.<br />
Dit gevaar is echter niet denkbeeldig. Het huidige wetsvoorstel aangaande een verbod<br />
op de nertsenhouderij is wat dat betreft een verkenning van de grenzen van de rechtstaat.<br />
Dit wetsvoorstel gaat niet uit van wetenschappelijk bewezen feiten over het kunnen<br />
houden van nertsen zonder hun welzijn wezenlijk te schaden, maar van een ander<br />
principe. Het principe van het maatschappelijk ongewenste productiedoel. Het dragen<br />
van bont wordt door velen als maatschappelijk ongewenst gezien, zodat het houden van<br />
pelsdieren voor dit doel tevens ongewenst is. Bij aanvaarding van dit principe kunnen op<br />
basis van een breed volksgevoel vele productietakken of –handelingen worden verboden.<br />
Zonder verder op de merites van het “wetsvoorstel verbod nertsenhouderij“ in te gaan,<br />
stuit men hier op een risicovol rechtsuitgangspunt. Als de publieke moraal al een indicatie<br />
kan zijn voor een verbod op het houden van dieren, dan is de vraag welke criteria hier<br />
gelden. De overheid dient zich terughoudend op te stellen. En niet alleen dat: de overheid<br />
moet hier waarborgen creëren, zodanig, dat de wet klip en klaar aangeeft, dat alleen<br />
overwegingen van wetenschappelijke vaststellingen over het welzijn van te houden<br />
dieren, een grond kan opleveren voor verboden of geboden. Op dit punt is de Memorie<br />
van Toelichting (p. 26) niet voldoende helder. De Memorie van Toelichting zegt: “Daarbij<br />
wordt bepaald of het doel waarvoor het dier wordt gebruikt de mate van ongerief die<br />
realisatie van dat doel voor het dier meebrengt, rechtvaardigt. Het gaat om een afweging<br />
van belangen, die in de praktijk tot verschillende uitkomsten kan leiden al naar gelang de<br />
situatie of het onderwerp waarover besluitvorming plaatsvindt.”<br />
Deze tekst zou, in een bepaalde filosofische interpretatie de basis kunnen zijn voor het<br />
3/9
principe van “het maatschappelijk ongewenste productiedoel”. De verbinding naar wetenschappelijk<br />
onderzoek, wat thans de belangrijkste basis is in de welzijnsregelgeving,<br />
wordt niet meer gelegd. <strong>Wet</strong>enschappelijk onderzoek zou slechts één van de relevante<br />
aspecten kunnen zijn. De besluitvorming wordt hiermee volledig gepolitiseerd.<br />
ADVIES: De <strong>Wet</strong> (verdere uitwerking artikel 1.3) en de Memorie van Toelichting dient<br />
expliciet en zonder onhelderheid aan te geven, dat ver- en geboden op het terrein van<br />
dierenwelzijn (maar ook op het terrein van diergezondheid!) gebaseerd dienen te zijn op<br />
algemeen aanvaard wetenschappelijk onderzoek. Hiermee wordt uitgesloten dat<br />
toevallige meerderheden voor bepaalde ethische gevoelens de wetgeving gaan bepalen.<br />
2. Level playing field<br />
Het beginsel van level playing field is ontstaan in het kader van de realisatie van de open<br />
communautaire markt via regelgeving die geldig is in alle lidstaten. Ondernemers kunnen<br />
heel snel zien of zij anders worden behandeld dan ondernemers in andere lidstaten. Het<br />
doel van de vrije EU-markt is dat alle ondernemers onder gelijke voorwaarden kunnen<br />
deelnemen aan economisch verkeer. Het beginsel van level playing field is uitgegroeid tot<br />
een Europees gelijkheidsbeginsel. Een van de aspecten van het gelijkheidsbeginsel is,<br />
dat degene die ongelijkheid introduceert een zware bewijslast moet dragen. Artikel 30 van<br />
het EG-verdrag geeft uitzonderingen aan die door het Europese Hof zwaar getoetst<br />
worden. Deze uitzonderingen betreffen, onder meer, de goede zeden, de openbare orde<br />
of veiligheid, en de gezondheid van mensen of dieren.<br />
Uitgangspunt is dus gelijkheid. De Memorie van Toelichting (p. 32) wordt vermeld:<br />
“Daarbij wordt opgemerkt, dat waar de aanvullende nationale regels mogen worden<br />
gesteld, deze nooit afbreuk mogen doen aan het niveau van bescherming dat met de<br />
verordening wordt bewerkstelligd. Een verslechtering als gevolg van nationale regels zou<br />
strijdigheid met het gemeenschapsrecht opleveren.”<br />
Wat hier geschreven staat is evident. Maar wordt hier in wezen a contrario een opening<br />
geboden om het gelijkheidsbeginsel te doorbreken? Die vrees wordt bewaarheid op p. 38<br />
van de Memorie van Toelichting: “Waar het gaat om dierenwelzijn, is het wenselijk en<br />
noodzakelijk om het huidige beschermingsniveau van dierenwelzijn blijvend te borgen, zo<br />
niet te verbeteren …. Een beleid te kunnen realiseren dat gericht is op verdere<br />
verbetering van het dierenwelzijn.”<br />
Indien in de Memorie van Toelichting geen helderheid wordt gegeven over de wijze van<br />
verbetering – namelijk aandringen op aanpassing van EU-regels – is hier een opening<br />
geboden voor verdergaande ambities van bepaalde groeperingen, ten nadele van de<br />
concurrentiepositie van de Nederlandse vee, vlees en eiersector. Indien de Nederlandse<br />
overheid eenzijdig afwijkt van het EU-niveau dan zal dit potentiële conflicten veroorzaken<br />
en dien ten gevolge langdurige processen. In dit verband zij gewezen op de nog steeds<br />
lopende procedures over de <strong>Wet</strong> Herstructurering varkenshouderij (1997). Overigens zij<br />
er wellicht ten overvloede op gewezen dat noch het dier noch de consument erbij gebaat<br />
zal zijn, als de productie van dieren zich verplaatst vanuit Nederland naar andere<br />
lidstaten, ingeval die verplaatsing plaats vindt op grond van eenzijdig doorgevoerde<br />
welzijnsmaatregelen.<br />
ADVIES: Leg in de <strong>Wet</strong> (nieuw artikel 1.4) en de Memorie van Toelichting vast, dat verbetering<br />
van welzijnsregelgeving initieel wordt nagestreefd in Brussel. Mocht dat niet lukken,<br />
dan staat slechts de weg open om de ongelijkheid te introduceren in overeenstemming<br />
met de eisen van artikel 30 van het EG-verdrag. De sector vindt deze weg<br />
echter ongewenst. Het zelfde geldt uiteraard voor afwijkingen op het terrein van<br />
diergezondheid.<br />
4/9
3. Differentiatie van beleid en regelgeving<br />
De nieuwe wet beoogt een nieuw principe te introduceren: differentiatie van beleid en<br />
regelgeving naar gelang de verschillen tussen dieren die worden gehouden, doeleinden<br />
waarvoor dieren worden gehouden en omstandigheden waarin dieren worden gehouden<br />
(MvT p. 40).<br />
Het nieuwe principe klinkt aantrekkelijk. Maar is dat zo? De maatschappelijke discussie<br />
van de afgelopen jaren, zeker na de MKZ uitbraak van 2001, wil onderscheid maken<br />
tussen a) wilde dieren, b) in de veehouderij gehouden dieren en c) hobbydieren. Dit<br />
maatschappelijke onderscheid moet leiden tot een gedifferentieerd beleid. Voorstanders<br />
van differentiatie zijn ervan overtuigd, dat hiermee een nieuw draagvlak wordt gelegd<br />
voor met name het dierziektebeleid. Het publiek zou een en ander dan beter begrijpen.<br />
Het nieuwe principe klinkt aantrekkelijk, zeker waar op pagina 40 alleen de aspecten<br />
wering en bestrijding van dierziekten erbij worden betrokken. Maar er rust op lidstaten<br />
ook de plicht van vrijwaring (van andere landen). Bij een eventuele differentiatie van<br />
beleid tussen bedrijfsmatig gehouden dieren en andere categorieën dieren, dient<br />
vanzelfsprekend ook nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de consequenties<br />
voor de vrijwaring. De hardheid waarmee aan andere lidstaten en derde landen<br />
gegarandeerd kan worden dat er geen dierziektenrisico’s verbonden zijn aan de import<br />
van dieren of dierlijke producten vanuit Nederland, mag op geen enkele manier in gevaar<br />
worden gebracht door een gedifferentieerd beleid. Ook moet op voorhand duidelijk zijn<br />
dat eventuele uitvoeringsconsequenties in de sfeer van hogere administratieve of financiële<br />
lasten niet voor rekening komen van de bedrijfsmatige veehouderijsectoren.<br />
Ook hier doet zich de vraag voor waarop differentie wordt gebaseerd. Gaat dat op gevoel?<br />
Dus blijf af van mijn kip in mijn achtertuin, want het gevaar komt van de intensieve<br />
veehouderij! Of wordt er wetenschappelijk onderzoek gedaan naar objectief vast te stellen<br />
verschillen in gezondheidsrisico’s. Uitgangpunt zal moeten zijn dat eventuele differentiatie<br />
altijd gebaseerd moet zijn op een gedegen risico-analyse.<br />
In het recente verleden heeft [IRMA] onderzoek gedaan naar verschillen in gezondheidsrisico’s<br />
ten einde deze te kunnen doorvertalen naar een differentiatie in de individuele<br />
financiële bijdrage van veehouders ten behoeve van de dierziektebestrijding. [IRMA] vond<br />
geen criteria, die én onderscheidend, én objectief meetbaar, én controleerbaar waren. De<br />
sector acht het principe van differentiatie op zich een goede zaak, mits de realiteitswaarde<br />
van deze differentiatie wetenschappelijk kan worden aangetoond, en er in beeld is gebracht<br />
wat de consequenties zijn voor de afzet<br />
ADVIES: Leg in de <strong>Wet</strong> (nieuw artikel 1.5) en de Memorie van Toelichting expliciet vast<br />
dat differentiatie moet zijn gebaseerd op geobjectiveerde verschillen en niet op emotionele<br />
aanvaardbaarheid.<br />
4. Subsidiariteit / eigen verantwoordelijkheid van de sector<br />
De overheid is in de afgelopen jaren de sector steeds meer gaan aanspreken op de eigen<br />
verantwoordelijkheid. De overheid maakte de stap van “zorgen voor, naar zorgen dat…”.<br />
Meer en meer werd bezien welke rol een sector zelf kan spelen in de vorm de zelfregulering<br />
en zelfcontrole. Er werd gesteund op “bruikbare rechtsordes” in de sectoren. Een<br />
goed voorbeeld is het instrument van Toezicht op Controle waarbij overheid en sector<br />
gezamenlijk de controle in een win-winsituatie aanpakken. De eerste uitwerking hiervan<br />
betreft de eiersector waar het perspectief zonder meer goed is. De overheid kan niet alles<br />
zelf al was het maar door gebrek aan mensen en middelen.<br />
De overheid zal meer en meer moeten inzetten op de eigen verantwoordelijkheid van de<br />
sector. Bijvoorbeeld: de grotere nadruk op preventie in het dierziektebeleid vraagt nadrukkelijk<br />
de werkzaamheid van de sector zelf. Wat andere actoren beter kunnen of meer<br />
5/9
kunnen moet door die actoren worden gedaan. Die samenwerking met de overheid kent<br />
een aantal vormen:<br />
a. Het gebruik van sectorkennis, adviezen en faciliteiten<br />
b. Regelgeving en taken in medebewind (art. 10.4 jo 8.41 van het wetsontwerp)<br />
c. Autonome regelgeving op basis van de <strong>Wet</strong> op de Bedrijfsorganisatie<br />
d. Tuchtrecht (<strong>Wet</strong> BO en <strong>Wet</strong> <strong>Dieren</strong>)<br />
Met dit pakket aan instrumenten is het georganiseerde bedrijfsleven een natuurlijke<br />
partner van LNV om gemeenschappelijke gedragen doelstelling te realiseren. In een<br />
ideale situatie zou de sector zelf zaken – onder toezicht over de overheid – moeten regelen.<br />
Waar regelgeving binnen de eigen sector achterwege blijft of niet voldoende is,<br />
behoudt de overheid echter een eigen verantwoordelijkheid. De overheid treedt dan<br />
subsidiair op.<br />
ADVIES: Leg in de <strong>Wet</strong> (nieuw artikel 1.6) en de Memorie van Toelichting vast dat de<br />
overheid zoveel mogelijk gemeenschappelijk oppakt met het georganiseerd bedrijfsleven.<br />
Het gaat hier om het subsidiariteitsbeginsel.<br />
Tenslotte: deze vier principes vormen niet een defensieve positie om ontwikkelingen te<br />
remmen. Het gaat om een vaste basis waarop de sector zelf positieve en constructieve<br />
initiatieven kan nemen. De sector is volledig bereid, in samenspraak met maatschappelijke<br />
organisaties, diergezondheid en –welzijn offensief en pro-actief aan te pakken.<br />
C. Technische commentaar<br />
1. Paragraaf 3.1, belangen, pag. 19-21<br />
Hier wordt alleen gesproken over landbouwhuisdieren en over gezelschapdieren.<br />
Deze opsomming gaat voorbij aan juist een in Nederland snel groeiende derde<br />
categorie: de landbouwhuisdiren, die hobbymatig worden gehouden. Deze kleinschalige<br />
houders van landbouwhuisdieren, hebben dezelfde belangen als bedrijfsmatige<br />
houders als het gaat om goede verzorging, huisvesting, voeding van de dieren.<br />
Maar omdat de landbouwhuisdiren niet primair gehouden worden voor de inkomensvorming,<br />
hebben ze andere belangen inzake bijvoorbeeld afzetmogelijkheden van<br />
dieren en dierlijke producten.<br />
2. Paragraaf 4.2.3.6.3, pagina 52<br />
Ten aanzien van ingrepen wordt het “nee, tenzij-principe”, voortgezet. Wat hier<br />
gemist wordt is de ambitie om het welzijn van dieren op Europees niveau te verbeteren<br />
door te komen tot afspraken op Europees niveau over toegestane en verboden<br />
ingrepen. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het ingrepenbesluit, is deze<br />
toezegging wel gedaan, maar er is nauwelijks iets van terecht gekomen. Hierdoor<br />
plaatsen we ons op een merkwaardig eilandje (voorbeelden zijn het brandmerken van<br />
paarden, het gebruik van de slaghamer bij vleesvarkens). Voor de duidelijkheid, hier<br />
wordt niet bepleit om deze ingrepen weer in Nederland toe te staan, maar het pleidooi<br />
is gericht op meer ambitie om Nederlandse inzichten te internationaliseren.<br />
3. Artikelen / een voorbeeld<br />
De periode waarbinnen gereageerd moet worden staat op gespannen voet met het<br />
belang van deze wet. Het is niet mogelijk in dit korte tijdsbestek in deze<br />
vakantieperiode, te komen tot een grondige bestudering van alle artikelen. Dat is<br />
echter wel noodzakelijk, waar als voorbeeld is gekeken naar artikel 2,6, over het fokken<br />
van dieren. Het blijkt dat in dit artikel 2,6, bepalingen uit 3 verschillende artikelen<br />
uit de GWWD zijn samengebracht. Maar nadere bestudering laat zien dat de bepalingen<br />
uit de GWWD niet letterlijk zijn overgenomen. Er zijn nogal wat verschillen.<br />
Daarom wordt de indruk gegeven dat het dit wetsvoorstel méér is dan alleen een<br />
samenvoeging van verschillende wetten. Bijvoorbeeld:<br />
• Er worden aspecten aan toegevoegd.<br />
6/9
o 2.6, 2 e lid, onderdeel c: de methode van fokken, waaronder een verbod op<br />
bepaalde methoden van fokken. Er is geen enkele toelichting waarom dat<br />
laatste onderdeel er aan is toegevoegd. Wat is de aanleiding voor deze toevoeging?<br />
Wat wordt hier beoogd?<br />
o 2,6, 3 e lid, onderdeel b): de eisen aan dieren, hun sperma, eicellen en<br />
embryo’s, voor inschrijving in een stamboek. Waarom deze uitbreiding?<br />
Conform EU-richtlijnen zijn er stamboeken met registers voor inschrijving van<br />
dieren. Waarom zouden er ook stamboekregisters moeten komen voor bijvoorbeeld<br />
sperma? De toelichting ontbreekt; de logica wordt niet herkend.<br />
• Er worden aspecten veranderd: In artikel 2,6. 3 e lid + onderdeel a) hiervan: er<br />
kunnen regels gesteld worden die betrekking hebben op de organisaties die stamboeken<br />
of registers bijhouden, versus art. 76 GWWD, < Bij of krachtens AMvB><br />
kunnen regels gesteld worden die betrekking hebben op de voorwaarden voor de<br />
erkenning van instellingen die stamboeken bijhouden. Uit EU-regelgeving vloeit<br />
voort de noodzaak om stamboeken te erkennen. De GWWD-tekst sluit hier goed<br />
bij aan. Wat is de reden om daarvan af te wijken? Mag straks iedereen zich<br />
erkend stamboek noemen?<br />
• Er worden aspecten weggelaten<br />
o De erkenning van stamboeken (zie bullet hierboven)<br />
o De opsomming in 2,6, 3 e lid, punten at/m f komt niet overeen met de<br />
opsomming van erkenningsaspecten, waar volgens EU-richtlijnen voor de<br />
fokkerij naar gekeken moet worden. Waarom niet volledig zijn?<br />
4. Goed initiatief om vrijwel alle regelgeving m.b.t. dieren bij elkaar te voegen tot één<br />
wet. Er wordt echter geen verklaring gegeven waarom de <strong>Wet</strong> op de dierproeven<br />
niet in de <strong>Wet</strong> dieren wordt opgenomen.<br />
5. In de Inleiding van de Memorie van Toelichting (pag. 5) staat dat dieren vooral<br />
worden gehouden om het plezier dat ze geven, de gezelschapsdieren, en voor de<br />
voedselproductie, de landbouwhuisdieren.<br />
De volgorde is opvallend. Er worden veel meer landbouwhuisdieren gehouden<br />
dan gezelschapsdieren. Bovendien worden niet alle landbouwhuisdieren voor de<br />
voedselproductie gehouden (paarden, nertsen, dieren voor farmaceutische productiedoeleinden,<br />
vroeger ook wolschapen).<br />
6. Midden op pagina 23 van de MvT wordt een voorbeeld gegeven waarin staat dat<br />
er voor moet worden gewaakt dat er geen residuen van diergeneesmiddelen in<br />
eieren, melk en vlees aanwezig zijn. Als de maximum toegestane gehaltes worden<br />
overschreden moet vlees op basis van de vleeskeuringregelgeving worden<br />
afgekeurd.<br />
Dit wekt de indruk dat melk en eieren met een te hoog residugehalte wel het<br />
consumptiekanaal in mogen.<br />
7. Het is goed dat loze wetgeving (artikelen uit GWWD die nog nooit in werking zijn<br />
getreden) komt te vervallen. (pag. 51 MvT).<br />
8. Op pag. 62 MvT wordt aangegeven dat nader zal worden bepaald in welke gevallen<br />
buiten diergeneeskundige noodzaak ingrepen toch zijn toegestaan. Als voorbeeld<br />
worden daarbij ingrepen die voortvloeien uit enig wettelijk voorschrift<br />
genoemd.<br />
Ingrepen zouden ook moeten zijn toegestaan als het welzijn van dieren meer<br />
geschaad is met het achterwege laten van ingrepen dan met het uitvoeren van<br />
die ingrepen (b.v. knippen binnenste teen bij hanen).<br />
9. Op pag. 82 MvT wordt een onderverdeling gemaakt van het begrip dierlijk<br />
product.<br />
Daarbij worden dierlijke producten bestemd voor menselijke consumptie gelijkge-<br />
7/9
steld aan levensmiddelen, hetgeen in mijn ogen onjuist is. Wol en zeker bont zijn<br />
geen bijproducten?<br />
10. Aan hulpbehoevende niet gehouden dieren moet de nodige zorg worden<br />
verleend. Betekent bijvoorbeeld dit dat in perioden waarin er gedurende langere<br />
tijd sneeuw ligt wild op grote schaal moet worden bijgevoerd en dat Staatsbosbeheer<br />
zijn beleid ten aanzien van de grote grazers moet bijstellen? (art. 2.1. sub 4<br />
en 5).<br />
11. In art 2.2.6.i is sprake van “het afzonderen van de opslag van kadavers van levende<br />
(?) dieren”. Volstaan zou kunnen worden met “de opslag van kadavers”.<br />
12. In art. 2.2.6.k wordt gesproken over bedrijfsbegeleiding door een dierenarts waarmee<br />
ten onrechte wordt verondersteld dat gehouden dieren altijd op een bedrijf<br />
worden gehouden. Ook hobbyhouders (zonder bedrijf) houden dieren.<br />
13. Aan art. 5.4.3. zou het ”inleggen en uitbroeden van broedeieren in een broedmachine”<br />
moeten worden toegevoegd.<br />
14. Op grond van de artikelen 8.41 en 10.4 wordt ruimte geboden voor medebewind<br />
met tuchtrechtelijke handhaving. De sector steunt deze voortzetting van deze<br />
instrumenten uit de GWWD. Wel zou de aanwijzing van delicten die via tuchtrecht<br />
in plaats van strafrecht worden gehandhaafd ruimer kunnen zijn dan tot op heden.<br />
Gezien de beperkte handhavingscapaciteit van AID en OM ligt dat ook voor de<br />
hand. Daarbij kan het tuchtrecht steunen op de vele rapportages van de kwaliteitssystemen<br />
in de verschillende sectoren.<br />
15. Inzake de handhaving ontbreekt er enige toelichting (in de MvT) op de rol van het<br />
tuchtrecht van de PBO. Wel worden het strafrecht, de bestuurlijke handhaving en<br />
het veterinair tuchtrecht toegelicht. Het tuchtrecht van de PBO dat in medebewind<br />
een rol heeft is in het geheel niet belicht. Op p. 69 en 70 van de MvT zou de <strong>Wet</strong><br />
tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 goed genoemd kunnen worden.<br />
16. Artikel 8.41 van de <strong>Wet</strong> <strong>Dieren</strong> is een opvolger van de artikelen 108 en 108a van<br />
de GWWD. In het tweede lid van artikel 8.41 wordt de fout overgenomen die in<br />
artikel 108a, tweede lid, staat. Er wordt namelijk slechts verwezen naar een deel<br />
van de artikelen uit de <strong>Wet</strong> tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Dat de<br />
artikelen 7 tot en met 14 niet ook van overeenkomstige toepassing worden<br />
verklaard lijkt ons onjuist.<br />
17. In de artikelsgewijze toelichting (in de MvT) inzake artikel 8.41 staat slechts<br />
vermeld dat medebewind mogelijk is bij "bepalingen die gericht zijn op het voorkomen<br />
en bestrijden van bedrijfsgebonden dierziekten en verplichtingen van administratieve<br />
aard." De preventieve aanpak van zoönosen ontbreekt hier.<br />
18. De artikelsgewijze toelichting van art. 10.4 -vooral de laatste zin- is nauwkeurig<br />
daar waar het gaat om de verhouding tussen de <strong>Wet</strong> <strong>Dieren</strong> en de <strong>Wet</strong> op de<br />
Bedrijfsorganisatie. De rol van de (<strong>Wet</strong> op de) bedrijfsorganisatie wordt hier onjuist<br />
benaderd. In principe is het juist, zoals de toelichting stelt, dat indien een<br />
aangelegenheid bij de wet wordt geregeld, voor dezelfde aangelegenheid geen<br />
ruimte bestaat voor de PBO om eveneens regelend op te treden. Dit beginsel<br />
dient echter wel zo te worden uitgelegd, dat daar waar de Minister/het Parlement<br />
geen gebruik heeft gemaakt van zijn/haar bevoegdheden, de PBO de ruimte heeft<br />
ter zake regelend op te treden. De overheid brengt dat tot uitdrukking in een<br />
“verklaring van geen bezwaar/verzoek aangaande autonome regelgeving”. Dit is<br />
geschiedt bij:<br />
a. welzijnsregelgeving PPE;<br />
8/9
. bestrijding Ziekte van Aujeszky en<br />
c. monitoring kritische stoffen (“zelfcontrole nieuwe stijl”).<br />
Een en ander dient helder in de Memorie van Toelichting te worden vastgelegd.<br />
19. Opvallend is dat er in de MvT -op p. 8 en op p. 11 zou dit goed passen- in het<br />
geheel geen aandacht wordt besteed aan de autonome regelgeving van het PPE<br />
inzake het welzijn van inmiddels vier diersoorten (nertsen, konijnen, vleeskuikenouderdieren<br />
en vleeskalkoenen). De Raad van State heeft overigens onlangs<br />
erkend bij het advies inzake de Grondwetswijziging vanwege <strong>Dieren</strong>rechten<br />
verzuimd te hebben de PPE welzijnsregelgeving mee te nemen in het advies.<br />
20. De <strong>Wet</strong> (artikel 2.17) geeft aan dat bij AMvB onder meer nadere regels worden<br />
gesteld met betrekking tot het treffen van waarborgen ter dekking van de met het<br />
burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid waartoe een diervoeder in het<br />
verkeer of door het gebruik aanleiding kan geven.<br />
Dat is een zeer belangrijke stap voorwaarts. Naar aanleiding van de diervoederschandalen<br />
in het verleden is meerdere malen gepleit voor het instellen van een<br />
waarborgfonds, waardoor de veehouder op kan terugvallen bij schade. De uitwerking<br />
van dit artikel moet hoge prioriteit hebben en werkt daarmee ondersteunend<br />
voor de reeds genomen private initiatieven in de diervoedersector.<br />
D. Conclusie<br />
Gelet op de korte tijd hebben de <strong>PVE</strong> zich beperkt tot de meer principiële en juridischinstrumentele<br />
kaders. De <strong>Wet</strong> <strong>Dieren</strong> is beoogd, immers, om een kaderwet te zijn. De<br />
<strong>PVE</strong> stellen zich voor aangaande enkele onderdelen in een latere fase (september) samen<br />
met andere schappen een nader commentaar af te geven.<br />
Tenslotte: om elk misverstand te voorkomen: het vastleggen van een solide principiële<br />
basis voor diergezondheid- en welzijn is geen middel om vooruitgang te belemmeren,<br />
maar om die te stimuleren. Bij het vaststellen van een ijkpunt kun je vooruitgang meten.<br />
Zonder ijkpunt raken we in Nederland op drift. Dat kan het doel van een nieuwe <strong>Wet</strong><br />
<strong>Dieren</strong> niet zijn.<br />
9/9