1 Leertypetest - HABE - Hogeschool Gent
1 Leertypetest - HABE - Hogeschool Gent
1 Leertypetest - HABE - Hogeschool Gent
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
1 <strong>Leertypetest</strong><br />
Werkwijze<br />
1<br />
In de onderstaande lijst vind je verschillende manieren om iets te leren. Geef in de<br />
hokjes naast deze manieren door middel van een cijfer aan in hoeverre je denkt dat<br />
jij met die manier van werken resultaten zal behalen:<br />
• vul 5 in als je met die manier van werken veel leert<br />
• vul 3 in wanneer je zo een en ander bijleert<br />
• vul 1 in als je met die manier van werken weinig bijleert<br />
1 Tijdens een bezoek aan een tentoonstelling presenteer ik een rondleiding.<br />
2 Ik noteer de hoofdpunten die de docent in de les dicteert.<br />
3 Ik lees een tekst waarin een lesonderdeel uitgelegd wordt.<br />
4 Een medestudent leest een tekst voor die in het handboek staat.<br />
5 We bekijken afbeeldingen die in de syllabus staan.<br />
6 We voeren in de les een korte dialoog op.<br />
7 De docent deelt een tekst uit en vraagt ons die in stilte te lezen.<br />
8 Ik maak een samenvatting van de te kennen leerstof.<br />
9 We zoeken in de les zelfstandig informatie op over een bepaald onderwerp.<br />
10 We bekijken een educatieve film over een bepaald lesonderwerp.<br />
11 We houden in de les een discussie over een bepaald onderwerp.<br />
12 Ik luister naar een medestudent die een spreekbeurt houdt.<br />
13 Ik neem nota tijdens de les.<br />
14 We bezoeken het museum waar we naar verschillende kunstwerken kijken.<br />
15 Thuis lees ik in de syllabus de les na die de docent gegeven heeft.<br />
16 Ik verzamel verschillende artikels uit de kranten over een bepaald lesonderwerp.<br />
17 Ik luister naar de docent die een voordracht houdt over een bepaald lesonderwerp.<br />
18 Ik vertel aan mijn klasgenoten hoe ik een bepaald probleem opgelost heb.<br />
19 De docent illustreert een lesonderdeel aan de hand van dia’s.<br />
20 Ik schrijf een korte taak over een bepaald onderwerp.<br />
21 We lezen in de les in stilte een tekst over een bepaald lesonderdeel.<br />
22 Ik teken een grafiek of curve na.
23 Na een uitstap praten we in de les over wat ons het meest geboeid heeft.<br />
24 Ik luister op de radio naar de uitleg over een bepaald onderwerp.<br />
25 Ik onderlijn de voornaamste delen van een lange tekst.<br />
26 Ik lees een boek over een bepaald lesonderwerp.<br />
27 Ik doorblader een fotoboek.<br />
28 Ik schrijf alle te leren lesonderdelen over op een kladblad.<br />
29 We beluisteren een cassette met uitspraakvoorbeelden voor een vreemde taal.<br />
30 Ik lees luidop een tekst in een vreemde taal.<br />
Verwerking leertypes-test<br />
2<br />
Tel de op de vorige bladzijde ingevulde cijfers samen voor volgende rijen:<br />
• leertype LEZEN<br />
cijfers van de rijen: 3 + 7 + 15 + 21 + 26 = ........<br />
• leertype LUISTEREN<br />
cijfers van de rijen: 4 + 12 + 17 + 24 + 29 = ........<br />
• leertype SCHRIJVEN<br />
cijfers van de rijen: 2 + 8 + 13 + 20 + 28 = ........<br />
• leertype DOEN<br />
cijfers van de rijen: 1 + 9 + 16 + 22 + 25 = ........<br />
• leertype PRATEN<br />
cijfers van de rijen: 6 + 11 + 18 + 23 + 30 = ........<br />
• leertype KIJKEN<br />
Bronnenkaart 1: De lijn<br />
Werkwijze<br />
cijfers van de rijen: 5 + 10 + 14 + 19 + 27 = ........<br />
1. De leerkracht geeft elke leerling in een groepje een kaartje met een specifiek<br />
onderdeel van een (strip)verhaal, een opdracht, een stappenplan van een<br />
vaardigheid… (getekend of uitgeschreven).<br />
2. Elke leerling bekijkt / leest zijn kaartje en vertelt (volgens een vooraf afgesproken<br />
volgorde) aan het groepje wat er op zijn kaartje staat (zonder dit af te lezen).<br />
3. De leerlingen maken samen uit wie best welke positie inneemt: de lijn wordt dus<br />
echt “fysiek” gemaakt.
Variatie op ‘De lijn’<br />
Om het moeilijker te maken kan een echt begin of einde van een verhaal / een stappenplan<br />
ontbreken (een blanco kaartje) zodat de leerlingen dit nadien zelf moeten verzinnen.<br />
Infofiche<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
3<br />
5-tal leerlingen<br />
15-tal minuten<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsinvestering<br />
Sterke kanten<br />
Zwakke kanten<br />
de leerlingen leren zich verduidelijken, uitleg geven is een krachtige vorm van<br />
leren<br />
de leerlingen leren zaken chronologisch ordenen<br />
de leerlingen krijgen onmiddellijke feedback<br />
de werkvorm kan gemakkelijk geïntegreerd worden in een bestaande les<br />
de werkvorm kan zowel cognitief als creatief gebruikt worden<br />
de werkvorm is geschikt voor het verwerven van eenvoudige informatie en het<br />
geven van eenvoudige boodschappen / instructies<br />
de werkvorm is stimulerend en beheersbaar<br />
de werkvorm bevordert de zelfwerkzaamheid van de leerlingen<br />
de werkvorm is gemakkelijk aan te passen aan het niveau van de<br />
leerlingengroep<br />
de werkvorm is vaak gericht op beperkte en vooral cognitieve doelen<br />
de werkvorm biedt slechts een beperkte interactie<br />
van deze werkvorm is het nieuwe er snel af<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
“Om een goed te kopen, zet ik een aantal stappen”: de leerlingen krijgen de<br />
verschillende stappen in het koopproces en moeten deze stappen in de correcte<br />
volgorde plaatsen. Verschillende groepen krijgen bij voorkeur verschillende<br />
koopprocessen.<br />
“De weg naar de winkel”: gelijklopend met voorbeeld 1<br />
“Ben ik voor verkopen in de wieg gelegd?”: De leerlingen krijgen fragmenten van<br />
een verkoopgesprek en dienen dit in de correcte volgorde te plaatsen en na te<br />
spelen.<br />
“Stappenplan voor het opmaken van een grafiek met computer (in Excel)”: de<br />
verschillende stappen die moeten worden gezet om een grafiek in Excel te
4<br />
construeren, worden gegeven aan de leerlingen die ze in de juiste volgorde<br />
moeten plaatsen.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De historische evolutie van de EU”: De leerlingen worden in groepjes per 5<br />
verdeeld en krijgen elk een kaartje met één van de 5 mijlpalen in de historische<br />
evolutie van de EU:<br />
1. De Economische Gemeenschap voor Kool- en Staalnijverheid wordt<br />
opgericht. België, West-Duitsland, Luxemburg, Frankrijk, Italië en<br />
Nederland besluiten een gemeenschappelijke handelspolitiek te voeren.<br />
Ze nemen beslissingen in verband met de kolen- en staalindustrie, en later<br />
ook betreffende het landbouwbeleid.<br />
2. De Europese Economische Gemeenschap wordt opgericht met als<br />
belangrijkste doel : het opheffen van onderlinge handelsbelemmeringen en<br />
het creëren van een gemeenschappelijke markt.<br />
3. Het Europees Parlement wordt opgericht. De leden worden initieel<br />
verkozen door de nationale parlementen. Daarna evolueert dit tot<br />
rechtstreekse verkiezingen om de vijf jaar.<br />
4. Het Verdrag van Maastricht is een feit en bepaalt de samenwerking tussen<br />
de verschillende lidstaten op gebied van defensie, justitie en binnenlandse<br />
zaken. Door de bekrachtiging van de intergouvernementele<br />
samenwerking wordt de EU geboren. Het vrij verkeer van goederen,<br />
diensten, personen en kapitaal zorgt ervoor dat de paspoort- en<br />
douanecontroles aan de interne grenzen van de EU afgeschaft worden.<br />
5. In 12 van de 15 lidstaten wordt de euro als éénheidsmunt ingevoerd.<br />
Daarbij krijgt elk groepje een tijdslijn met de data van de hierboven beschreven<br />
mijlpalen, namelijk : 1950, 1957, 1967, 1992, xxx (laatste datum dienen de<br />
leerlingen zelf in te vullen). Elk lid van de groep leest wat er op zijn kaartje staat<br />
en vertelt de anderen wat hij gelezen heeft. Aan de hand van de tijdslijn met data<br />
bepalen de leerlingen welk kaartje bij welke datum hoort.<br />
“De verschillende stappen in het verkoopproces”: een leerling krijgt een kaartje<br />
“prijsaanvraag”, een andere leerling het kaartje “prijsofferte”, een andere leerling<br />
het kaartje “bestelling”, een andere leerling het kaartje “levering” en een laatste<br />
leerling het kaartje “betaling”. De begrippen worden echter niet op het kaartje<br />
vermeld, maar wel een omschrijving. Dan moeten de leerlingen de juiste volgorde<br />
van de verschillende stappen in het verkoopproces vinden.<br />
“Te klasseren of te archiveren documenten verzamelen, sorteren, coderen en<br />
inschrijven op lijsten en/of steekkaarten”: de leerlingen worden in groepen<br />
ingedeeld. Elke leerling krijgt een document dat ze aandachtig bestuderen.<br />
Vervolgens vertelt de leerling de noodzakelijke basisgegevens aan de<br />
medeleerlingen. De leerlingen maken vervolgens onderling uit wie best welke<br />
positie inneemt met zijn document. Wanneer dit gebeurd is, kan men met de<br />
groep de documenten inschrijven op een lijst of een steekkaart. Deze opdracht<br />
kan verschillende malen herhaald worden. Zo kan men gaan sorteren op datum,<br />
alfabetisch, per bedrijf…<br />
“De leerlingen kunnen de verschillende stappen van een bedrijfskolom<br />
beschrijven en schematisch voorstellen hoe een product bij de consument komt:<br />
per groep wordt aan elke leerling een kaartje gegeven met één bepaalde stap uit<br />
een specifieke bedrijfskolom (vb. een kast). De leerlingen lezen om de beurt wat<br />
op het kaartje (vb. schrijnwerker, groothandel...) staat en beslissen dan in welke<br />
volgorde zij juist moeten staan zodanig dat een correcte bedrijfskolom<br />
gerealiseerd wordt.
5<br />
“De procedure voor het tot stand komen van een verzekeringscontract<br />
beschrijven”: de leerlingen worden opgedeeld in groepen. Per groep krijgt men de<br />
verschillende stappen voor het opstellen van een verzekeringscontract,<br />
weergegeven op kaartjes. Aan de hand van deze kaarten moet men vervolgens<br />
de ganse procedure voor de totstandkoming van een verzekeringscontract<br />
weergeven, zodat men een duidelijk beeld krijgt van de procedure en men ze ook<br />
begrijpt.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De structuur van de actiefzijde van de balans verantwoorden en afleiden uit het<br />
rekeningstelsel”: De leerlingen worden in groepjes onderverdeeld. Iedere leerling<br />
krijgt een kaartje met daarop een post die op de actiefzijde van de balans terug te<br />
vinden is. De leerlingen moeten vervolgens om de beurt aan hun medeleerlingen<br />
vertellen wat er op hun kaartje staat. De leerlingen vormen een lijn. De eerste in<br />
de lijn is diegene die het kaartje heeft met de balanspost erop die als eerste op de<br />
actiefzijde van de balans terug te vinden is. De lijn wordt op die manier verder<br />
opgebouwd. Iedere leerling moet kunnen verantwoorden waarom hij/zij een<br />
bepaalde plaats in de lijn heeft ingenomen.<br />
“Als voorbereiding op de uitvoering van de onderzoeksopdracht een<br />
onderzoeksplan (inclusief methode) opstellen”: de klas wordt in groepjes van 5<br />
ingedeeld. De leerlingen krijgen elk een kaartje met daarop een stap in een<br />
onderzoeksopdracht. Elke leerling legt om de beurt zijn of haar woord uit en<br />
probeert te beschrijven hoe hij of zij deze stap zou aanpakken. Nadat iedereen in<br />
het groepje een concrete aanpak voor zijn woord heeft geformuleerd, proberen ze<br />
de logische volgorde in het stappenplan van een onderzoeksopdracht samen te<br />
stellen. De leerlingen gaan daarvoor in een ‘denkbeeldige’ rij gaan staan en<br />
proberen zo de stappen chronologisch weer te geven.<br />
“De leerlingen kunnen het marktonderzoek begripsmatig omschrijven, het nut van<br />
een marktonderzoek aantonen en de werkwijze bij het voeren van een<br />
marktonderzoek omschrijven en toepassen”: de leerkracht verdeelt de klas in<br />
groepjes. Iedere leerling krijgt van de leerkracht een kaartje met een stap uit de<br />
werkwijze van een marktonderzoek. Nadat iedere leerling zijn kaartje gelezen<br />
heeft, vertelt hij aan de rest van de groep wat er op zijn kaartje staat (hij leest het<br />
niet af maar vertelt het in eigen woorden). Daarna gaan de leerlingen in de juiste<br />
volgorde staan zodat de ‘lijn’ klopt.
Bronnenkaart 2: Mentor en pupil<br />
6<br />
Werkwijze<br />
Infofiche<br />
1. De leerkracht vormt groepjes van 2 leerlingen.<br />
2. Een van beide leerlingen, de PUPIL, krijgt een doe-opdracht of een oefening. De<br />
andere leerling, de MENTOR, krijgt de opdracht om de pupil te observeren en<br />
raad te geven zodat de opdracht of oefening goed wordt uitgevoerd.<br />
3. Daarna wisselen beide leerlingen van rol.<br />
Groepsgrootte<br />
2 leerlingen<br />
Tijdsduur<br />
kort<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsinvestering<br />
Sterke kanten<br />
de leerlingen leren zich verduidelijken, uitleg geven is een krachtige vorm van<br />
leren<br />
de leerlingen leren kritisch een opdracht uitvoeren<br />
de leerlingen krijgen onmiddellijke feedback<br />
de werkvorm kan gemakkelijk geïntegreerd worden in een bestaande les<br />
de werkvorm is geschikt voor het verwerven van eenvoudige informatie en het<br />
geven van eenvoudige boodschappen / instructies<br />
de werkvorm biedt veiligheid voor de leerling<br />
de werkvorm is beheersbaar voor de leerkracht<br />
de werkvorm bevordert de zelfwerkzaamheid van de leerlingen<br />
de werkvorm is gemakkelijk aan te passen aan het niveau van de leerlingengroep<br />
Zwakke kanten<br />
deze werkvorm is vaak gericht op beperkte en vooral cognitieve doelen<br />
de werkvorm biedt slechts een beperkte interactie<br />
van deze werkvorm is het nieuwe er snel af<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)
7<br />
“Behoeften zijn verschillend”: de leerlingen krijgen een reeks behoeften en<br />
moeten deze behoeften indelen volgens de aard. De leraar verdeelt de klas in<br />
groepen van twee. Leerling 1 lost de oefening op, leerling 2 noteert de opgaven<br />
waarmee hij niet akkoord is, waarna ze de twistpunten bespreken. De leraar geeft<br />
een tweede opgave waarbij de leerlingen van plaats ruilen. Het onderwerp kan<br />
dan zijn: “Er zijn veel soorten goederen en diensten”.<br />
“Aankopen moeten betaald worden”: de leraar geeft een aantal betaaltechnieken<br />
en van elke betaaltechniek een voordeel en een nadeel. De leraar verdeelt de<br />
klas in groepen van twee. Leerling 1 plaatst de voor- en nadelen bij de juiste<br />
betaaltechniek, leerling 2 noteert de opgaven waarmee hij niet akkoord is, waarna<br />
ze de twistpunten bespreken.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De leerlingen kunnen de begrippen groothandel en kleinhandel, collecterende en<br />
distribuerende handel omschrijven en toelichten met voorbeelden”: de leerlingen<br />
worden per twee geplaatst. De pupil krijgt een aantal voorbeelden van groot- en<br />
kleinhandel. Hij moet de voorbeelden ordenen en deze zelf met minstens twee<br />
nieuwe voorbeelden aanvullen. De mentor helpt bij twijfel of noteert wanneer hij<br />
niet akkoord gaat.<br />
Daarna wordt de mentor pupil en wordt dezelfde oefening gedaan voor<br />
collecterende en distribuerende handel.<br />
“Dienstverband versus zelfstandig ondernemen”: De leraar geeft een aantal voor-<br />
en nadelen van beide systemen. De pupil moet die ordenen en de mentor moet<br />
kijken of hij/ zij al dan niet akkoord is en discussiëren over een eventuele<br />
onenigheid.<br />
“Eenmanszaak versus vennootschappen”: de klas wordt in groepjes van twee<br />
leerlingen verdeeld. De leerkracht geeft aan de ‘pupils’ de opdracht om enkele<br />
kenmerken (zoals vereiste formaliteiten, beperkte of onbeperkte<br />
aansprakelijkheid, continuïteit, winstverdeling…) in de passende kolom<br />
‘eenmanszaak’ of ‘vennootschap’ te plaatsen. De mentor noteert de keuzes<br />
waarmee hij niet akkoord gaat, of helpt als de pupil het niet weet. Nadien kunnen<br />
de twistpunten besproken worden. Hierna worden de rollen omgewisseld: de pupil<br />
dient dan bijvoorbeeld opgegeven voor –en nadelen van beide ondernemingen in<br />
de juiste kolom te plaatsen. Ook hier zal de mentor een verbeterende of helpende<br />
functie hebben.<br />
“De leerlingen kunnen het meest gebruikelijke kantoormaterieel herkennen,<br />
benoemen en correct hanteren”: de klas wordt verdeeld in groepjes van 2<br />
leerlingen. Elk groepje krijgt een bedrijfssituatie en een reeks kantoormaterieel<br />
voorgesteld. De leerling met als rol PUPIL moet het kantoormaterieel<br />
rangschikken naar nuttigheid in het kader van de voorgestelde situatie. De leerling<br />
met als rol MENTOR moet corrigeren waar hij het nodig acht waardoor er<br />
constructieve discussies kunnen ontstaan. Na de eerste oefening volgt er een<br />
tweede oefening waarbij de rollen worden omgedraaid.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De concentratievormen beschrijven en hun gevolgen evalueren”: de klas wordt in<br />
groepjes van 2 ingedeeld. De leerkracht geeft van de verschillende<br />
concentratievormen enkele voor- en nadelen aan. Leerling 1 (pupil) doet de<br />
oefening en plaatst bij elke concentratievorm het juiste voordeel en het juiste<br />
nadeel. Leerling 2 (mentor) volgt mee en noteert de opgaven waarmee hij niet<br />
akkoord is, waarna ze de twistpunten per 2 bespreken. De mentor krijgt de
8<br />
uiteindelijke oplossing van de leerkracht aangereikt en checkt nog een laatste<br />
keer of de oefening correct werd opgelost door de pupil. De overblijvende fouten /<br />
problemen worden klassikaal besproken.<br />
“Het juridisch begrip goed omschrijven, de indeling van de goederen<br />
(voornamelijk roerende en onroerende goederen) schetsen en met voorbeelden<br />
illustreren”: De leerlingen worden opgedeeld in groepjes van twee, waarbij de<br />
pupil de opdracht krijgt om een onderscheid te maken tussen roerende en<br />
onroerende goederen en voorbeelden hierbij te geven. De mentor observeert de<br />
pupil en helpt hem om de opdracht tot een goed einde te brengen. Vervolgens<br />
worden de rollen omgekeerd.<br />
“De kengetallen aan de hand van een formularium bereken en ze evalueren in<br />
functie vna de ondernemingsdoelstellingen (en vergelijken met een andere<br />
onderneming uit de sector)”: De leerlingen werken per twee samen. De leerkracht<br />
geeft elk groepje een bundel met de jaarrekening van de onderneming en het<br />
waardoor de leerlingen de ratio’s kunnen berekenen. In een eerste fase worden<br />
de ratio’s berekend door leerling A, en worden deze gecontroleerd of bijgestuurd<br />
door leerling B. In een twee fase is het aan leerling B om de ratio’s te<br />
interpreteren. De mentor krijgt telkens de oplossleutel.
Bronnenkaart 3: Woordenweb / brainstorming<br />
9<br />
Werkwijze<br />
1. De leerkracht brengt het probleem / het thema aan en voorziet voor elke groep<br />
een flap en een stift. Hij verdeelt tevens de taken. In het midden van de flap<br />
noteert de secretaris met een kernwoord het probleem of het thema.<br />
2. De gespreksleider zorgt ervoor dat de brainstorming verloopt volgens de wijzers<br />
van de klok zodat elke leerling aan bod komt om een idee, een reactie, een<br />
oplossing, … aan te brengen.<br />
Alle associaties (hoofdzaken, details, feiten,<br />
meningen, ervaringen, emoties, …) van<br />
…<br />
…<br />
…<br />
groepsleden worden aan de hand van<br />
steekwoorden door de secretaris op de flap in<br />
spinvorm genoteerd. Iedereen onthoudt zich<br />
hierbij van kritiek of commentaar.<br />
…<br />
De brainstorming gebeurt best binnen een<br />
afgesproken tijdspanne (bv. 10 minuten;<br />
eventueel een taak voor de tijdsbewaker).<br />
…<br />
…<br />
…<br />
3. Na de brainstorming worden de diverse ideeën en oplossingen besproken,<br />
geselecteerd en gegroepeerd tot een overzichtelijk geheel.<br />
Hierbij kunnen diverse criteria gehanteerd worden zoals haalbaarheid,<br />
effectiviteit, …<br />
Variant: spin met spion<br />
Infofiche<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
Als de brainstorming verslapt, legt de leerkracht de activiteit even stil en voegt de<br />
rol van “spion” toe. De spion krijgt als opdracht te gaan kijken naar de resultaten<br />
van de andere groepen en over te nemen wat in de eigen groep ontbreekt.<br />
Ondertussen kunnen de groepen verder brainstormen. De spion vult aan.<br />
Na de brainstorm kan er ook een “verwerkingsopdracht worden toegevoegd,<br />
waarbij geselecteerd wordt uit de resultaten van de brainstorm.<br />
4 à 6 leerlingen<br />
maximaal 1 lesuur<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
zeer weinig tijdsinvestering<br />
Hulpmiddelen<br />
flappen en stiften; eventueel aanschouwelijk materiaal<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm is geschikt om ideeën te inventariseren over een begrip/feit<br />
waarbij alle leerlingen de ruimte krijgen voor een eigen inbreng<br />
de werkvorm benadrukt de gelijkwaardigheid van de deelnemers (ook deelnemers<br />
die problemen hebben met schrijven)<br />
de werkvorm verhoogt de motivatieverhogend omdat geen enkele leerling zich<br />
aangevallen of benadeeld hoeft te voelen<br />
…
10<br />
de werkvorm maakt de leerkracht mogelijke begripsverwarringen (misconcepties)<br />
bij leerlingen duidelijk<br />
de werkvorm besteedt aandacht aan verbale, visuele en emotionele aspecten,<br />
drie verschillende ingangen naar het langetermijngeheugen<br />
Zwakke kanten<br />
de werkvorm stelt vrij hoge eisen aan de gespreksleider; de leerkracht besteedt<br />
best in de beginfase voldoende aandacht aan de rolverdeling. Hij kan de rol van<br />
gespreksleider in het begin ‘voorspelen’<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
“Het koopgedrag wordt door vele factoren bepaald”: De leraar geeft het web met<br />
in het midden de zin: “Welke factoren bepalen waarom iemand Coca cola kiest<br />
boven een ander merk?”. De leerlingen vullen de spin aan met hun ideeën. Een<br />
tweede groep krijgt een andere toepassing, bijvoorbeeld “Welke factoren bepalen<br />
waarom iemand naar zee op vakantie gaat in plaats van naar de Ardennen?”…<br />
Nadat alle groepen klaar zijn met de uitwerking, worden de verschillende spinnen<br />
besproken (en toegelicht door de leerlingen) waaruit de leraar de belangrijkste<br />
oorzaken afleidt.<br />
“Waaraan geeft een gezin haar geld uit?”: gelijklopend met het vorig voorbeeld.<br />
“Aankopen moeten betaald worden”: De leraar geeft een web met in het midden<br />
de zin: “Ik betaal graag met cash geld. Waarom?”. De leerlingen vullen de spin<br />
aan met hun ideeën. Een tweede groep krijgt een andere toepassing, bijvoorbeeld<br />
voor een betaling met visa… Nadat alle groepen klaar zijn met de uitwerking,<br />
worden de verschillende spinnen besproken (en toegelicht door de leerlingen)<br />
waaruit de leraar de belangrijkste oorzaken afleidt.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De leerlingen kunnen de begrippen éénmanszaak en vennootschap omschrijven,<br />
concretiseren via voorbeelden, kenmerken opzoeken en voor- en nadelen<br />
toelichten”: de helft van de groepen krijgt als centraal thema de éénmanszaak.<br />
De andere helft krijgt het thema vennootschappen. De gespreksleider zorgt dat<br />
elke leerling zijn inbreng kan doen. Het is de bedoeling dat er naast voorbeelden,<br />
voor- en nadelen ook enkele kenmerken aan bod komen. Eventueel kunnen er<br />
enkele als hint op het bord aangebracht worden. Hoe gebeurt de winstverdeling?,<br />
Is er een groot of klein kapitaal beschikbaar?, Is er persoonlijke<br />
aansprakelijkheid?, Hoe groot zijn de oprichtingskosten?, Welk type boekhouding<br />
voert men?… Na de brainstorming wordt dit klassikaal besproken en worden<br />
beide vormen met hun gelijkenissen en verschillen naast elkaar gezet.<br />
“De verschillende vormen van vergoeding van een werknemer”: de leraar geeft<br />
elk groepje een andere opdracht en laat ze denken over de voordelen en de<br />
nadelen van die vorm van vergoeding.<br />
“Indeling van verkoopvormen o.b.v. het contact met de koper”: de klas wordt<br />
ingedeeld in groepjes van vier leerlingen. Iedere leerling uit elk groepje krijgt de<br />
opdracht via feiten, bedenkingen, ervaringen, gevoelen... te motiveren waarom ze<br />
al dan niet voor een bepaalde verkoopvorm opteren. Voorbeelden van stellingen<br />
die in de kern van de flap geschreven worden, zijn: ‘Ik verkies de traditionele<br />
bediening in toonbankwinkels’, ‘Ik verkies zelfbediening’, ‘Ik verkies elektronische<br />
verkoop’... tot alle verkoopvormen aan bod zijn gekomen. De leerlingen dienen<br />
eerst afzonderlijk en om beurt een associatie met hun stelling, in de vorm van een<br />
kernwoord, rond de flap te noteren. Nadat dit binnen elk groepje is gebeurd, gaat
11<br />
de leerkracht met de leerlingen de antwoorden bespreken en groeperen tot een<br />
overzichtelijk geheel van voor –en nadelen van elke verkoopvorm.<br />
“Motieven voor beleggen”: de leerlingen worden in groepen ingedeeld. De<br />
leerlingen geven één voor één een factor bij de keuze van beleggen op en lichten<br />
dit toe. Terwijl de verschillende groepsleden één voor één factoren opgeven,<br />
noteert één iemand van de groep in kernwoorden de verschillende ideeën op het<br />
web. Na de brainstorming gaan de leerlingen dan per groep elk idee overlopen en<br />
bespreken om zo te komen tot een overzichtelijke opsomming van bepalende<br />
factoren.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De meest voorkomende huwelijksvermogensstelsels bondig omschrijven en het<br />
gepaste stelsel in concrete situaties verantwoorden”: de leerlingen worden in<br />
groepjes verdeeld. Iedere groep krijgt een situatie met een verschillend<br />
huwelijksvermogensstelsel voorgelegd: de ene groep krijgt bv. de situatie van een<br />
koppel dat wil huwen of gehuwd is met een huwelijkscontract “scheiding van<br />
goederen”, een andere groep krijgt de situatie van een koppel dat getrouwd is met<br />
het huwelijkscontract “algehele gemeenschap van goederen”. Het is de bedoeling<br />
dat de leerlingen een aantal kernwoorden die eigen zijn aan dat stelsel noteren en<br />
ook kunnen verantwoorden waarom het gekozen stelsel geschikt is in de gegeven<br />
situatie of waarom niet.<br />
“De problemen van de ontwikkelingslanden met hun oorzaken en de<br />
mogelijkheden ter verbetering”: de klas wordt in 2 groepen ingedeeld en per groep<br />
wordt een gespreksleider, een secretaris en een woordvoerder aangeduid. De<br />
leerkracht bezorgt het web aan groep 1 en plaatst daar volgende vraag in: “Wat<br />
zijn de oorzaken van de problemen in de ontwikkelingslanden?” De leerkracht<br />
geeft ook een web aan groep 2 met deze vraag: “Hoe kunnen de problemen in de<br />
ontwikkelingslanden worden opgelost?”. De secretaris van elke groep schrijft de<br />
ideeën van de groepsleden kort op, de groepsleider zorgt voor een vlot verloop en<br />
goede (afgesproken) timing van de brainstorm. Als de aandacht zou verslappen,<br />
kan een ‘spion’ worden ingezet die even naar de respectievelijke oorzaken of<br />
oplossingen van de andere groep mag komen kijken en zo misschien het<br />
corresponderende antwoord aan zijn groep kan melden. Als beide groepen klaar<br />
zijn mag de woordvoerder van elke groep de spin toelichten. De leerkracht vat tot<br />
slot kort de belangrijkste problemen en de daarbij passende oplossingen samen.<br />
“Aantonen dat naast het winstprincipe een onderneming ook een<br />
verantwoordelijkheidsopdracht heeft m.b.t. zorg voor het milieu, klantgerichtheid<br />
en welbevinden van de werknemer.” + ethisch en duurzaam ondernemen”: De<br />
leraar introduceert de stelling dat ondernemingen niet enkel winst nastreven,<br />
maar ook andere doelen kunnen nastreven. De klas wordt opgedeeld in groepjes<br />
van ongeveer vier studenten. In elk groepje wordt iemand aangeduid als<br />
secretaris, diegene die alle antwoorden noteert. Een andere leerling is<br />
gespreksleider en zorgt voor het goede verloop. Verder dient een leerling de tijd in<br />
het oog te houden en een andere leerling wordt aangeduid als woordvoerder. De<br />
functies worden door de groepsleden zelf onderling verdeeld. De groepen moeten<br />
brainstormen over andere na te streven doelstellingen dan winst en dienen<br />
voorbeelden te zoeken van ondernemingen met uitgesproken doelstellingen. Na<br />
afloop geeft elk groepje uitleg bij hun brainstormsessie.<br />
“De leerlingen kunnen de belangrijkste oorzaken van faillissement en de sociaaleconomische<br />
gevolgen aantonen”: de leerkracht verdeelt de klas in groepjes. Elke<br />
groep krijgt van de leerkracht een blad met een web. In het kader schrijft de<br />
secretaris van de groep ‘Oorzaken van faillissement’. Vervolgens brengt iedere<br />
leerling op beurt een oorzaak aan en schrijft de secretaris van de groep het<br />
antwoord in het web. Vervolgens bespreken en ordenen de leerlingen de<br />
antwoorden. Daarna kunnen de antwoorden klassikaal worden uitgewisseld. Een
12<br />
andere groep kan het volgende in zijn kader schrijven: ‘sociaal-economische<br />
gevolgen van faillissement’.
Bronnenkaart 4: Placemat<br />
13<br />
Werkwijze<br />
Infofiche<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
1. Uitdelen van het materiaal. Elke groep krijgt een flap. In het midden tekent<br />
iemand uit de groep een vierkant: hierin komt later het gemeenschappelijke<br />
groepsproduct (de gedeelde opvattingen). Vanuit de hoekpunten van dit vierkant<br />
worden naar de hoeken van de flap vier lijnen getrokken<br />
die de flap in delen verdeelt: voor elke leerling een veld.<br />
Bij een groep van drie wordt de ruimte buiten het<br />
vierkant in drie stukken opgedeeld.<br />
2. Iedereen schrijft zijn bevindingen op. De leraar geeft een<br />
opdracht. De groepsleden schrijven, gedurende enkele<br />
minuten individueel hun ideeën of antwoorden op in het<br />
eigen veld, zodat direct duidelijk is wat iedereen aan de<br />
opdracht bijdraagt.<br />
3. Discussie in de groep en invullen gemeenschappelijk vierkant. Na de individuele<br />
bedenktijd, proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen.<br />
De leerlingen beargumenteren hun keuzes, maar staan open voor de inbreng<br />
van de andere groepsleden. Het overleg moet resulteren in een<br />
gemeenschappelijk antwoord dat in het vierkant ingevuld wordt. Eventueel kan<br />
nog de opdracht worden gegeven de opgeschreven antwoorden van een<br />
rangnummer te voorzien.<br />
4. Klassikale uitwisseling. De leraar vraagt enkele woordvoerders van de groepjes<br />
om namens de groep de gegeven antwoorden toe te lichten.<br />
De flappen kunnen aan de muur gehangen worden en eventueel bewaard<br />
worden voor een latere fase van de les.<br />
3 à 4 leerlingen<br />
15 minuten<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsinvestering<br />
Hulpmiddelen<br />
flappen en stiften<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm laat toe om tot een gemeenschappelijke oplossing te komen door<br />
middel van ieders inbreng<br />
de werkvorm is geschikt voor het bepalen van een strategie, het ontwikkelen van<br />
nieuwe begrippen en relaties tussen begrippen alsook voor het oplossen van<br />
problemen<br />
als elke leerling met een eigen kleur schrijft in zijn eigen veld wordt de individuele<br />
verantwoordelijkheid nog duidelijker<br />
taalzwakke leerlingen kunnen hun reacties tekenen<br />
Zwakke kanten<br />
leerlingen die weinig over het onderwerp weten, brengen er niet veel van terecht
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
14<br />
“Waarom kies ik voor een zichtrekening of een belegging?”: de leraar deelt een<br />
placemat uit. Elke groep krijgt een stelling, bijvoorbeeld: ‘ik zet mijn spaargeld op<br />
een spaarrekening – waarom?’. De leraar deelt folders uit (of laat de leerlingen<br />
folders meebrengen) en vraagt de leerlingen naar argumenten om de stelling te<br />
bekrachtigen. In een tweede fase worden de verschillende argumenten bij elkaar<br />
gebracht en herleid tot drie argumenten.<br />
“Lenen is niet zonder gevaar”: de leraar deelt een placemat uit. De verschillende<br />
groepen krijgen de opdracht na te denken hoe de gevaren van overmatig lenen<br />
kunnen worden beperkt. Elke leerling moet zelf eerst een oplossing aanreiken,<br />
vervolgens moeten een aantal oplossingen door de groep worden aangedragen<br />
en tot slot volgt een klassikale bespreking.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“Grootbedrijf versus kleinbedrijf”: de klas wordt opgedeeld in groepjes van vier<br />
leerlingen. Elke groep krijgt een placemat. De leerkracht plaatst twee stellingen op<br />
het bord: ‘Werken in een grootbedrijf biedt meer voordelen dan werken in een<br />
kleinbedrijf’ en ‘Werken in een kleinbedrijf biedt meer voordelen dan werken in<br />
een grootbedrijf’. Groep één moet de eerste stelling verdedigen, groep twee de<br />
tweede en zo wordt het afgewisseld. Elk leerling van een groep dient in het voor<br />
hem voorziene vakje de argumenten te noteren waarmee hij zijn stelling zou<br />
verdedigen. Vervolgens dienen de leerlingen van elk groep hun argumenten<br />
onderling te bespreken om uiteindelijk tot gezamenlijke argumenten te komen.<br />
Tenslotte zal de leerkracht per groep een leerling aan bod laten komen die een<br />
argument voor zijn stelling kan uitleggen. De leerkracht gaat deze argumenten<br />
ofwel als voor –of nadeel in de kolom ‘grootbedrijf’ of ‘kleinbedrijf’ plaatsen, zodat<br />
de leerlingen hier achteraf een overzicht van hebben.<br />
“De voordelen van de euro”: de leerlingen worden in groepen ingedeeld. Eerst<br />
krijgen alle groepsleden enkele minuten tijd om voor zichzelf zoveel mogelijk<br />
voordelen van de euro te noteren op hun eigen deel van flap. Daarna gaan de<br />
leerlingen in groep overleggen en discussiëren. Ze argumenteren hun eigen<br />
voordelen en proberen tot een gemeenschappelijk aantal voordelen te komen die<br />
ze in het midden van de flap noteren. De woordvoerders van iedere groep<br />
brengen dan de ideeën van de groep naar voor in een klassikale uitwisseling.<br />
“De leerlingen kunnen verzekeringen begripsmatig omschrijven en het belang van<br />
(verplichte en wenselijke) verzekeringen voor de verzekeringsnemer aantonen”:<br />
bij een inleidende les over verzekering kunnen er aan, in groepen verdeelde<br />
leerlingen, placemats worden uitgedeeld. Eén groep kan bijvoorbeeld de stelling<br />
krijgen: “Verzekerd zijn, is van belang!”. De leerlingen moeten vervolgens op<br />
basis van folders deze stelling verdedigen. Na deze fase worden alle argumenten<br />
tot een aantal kernargumenten herleid.<br />
“Kleinbedrijf versus grootbedrijf”: De leraar vormt groepjes van vier. Er zijn vier<br />
onderwerpen: de voordelen van een grootbedrijf, de nadelen van een grootbedrijf,<br />
de voordelen van een kleinbedrijf en de nadelen van een kleinbedrijf. Eerst<br />
moeten de leerlingen individueel denken en opschrijven wat volgens hen de<br />
voordelen of nadelen zijn, naargelang hun onderwerp. Ze schrijven dit op, elk in<br />
hun vakje rond het middelste vierkant. In de tweede fase overleggen de leerlingen<br />
gezamenlijk wat ze hebben gevonden en vergelijken hun meest voorkomende en<br />
beste antwoorden schrijven ze in het vierkant in het midden van de placemat. Een<br />
vertegenwoordiger van elk groepje brengt in de volgende fase de gezamenlijke<br />
ideeën van hun placemat naar voor. Het andere groepje dat ook dit onderwerp<br />
had, kan commentaar geven of aanvullen waar nodig. De leerlingen zouden zelf
15<br />
tot het antwoord moeten komen. De leerkracht kan bijsturen waar nodig, en<br />
eventueel aanvullen met ideeën waar leerlingen misschien niet aan dachten.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“Het ontstaan van ondernemerswinst als vergoeding voor organisatie en initiatief<br />
toelichten en argumenteren”: de klas wordt in groepjes van 4 ingedeeld en de<br />
leerkracht deelt de placemats uit. De centrale vraag is: “Waarom heeft een<br />
ondernemer (bedrijfsleider) een hoger loon dan zijn werknemers?” Iedereen denkt<br />
eerst in stilte na en vult zijn persoonlijke vakje op de placemat in. Daarna<br />
bespreken de leerlingen hun verschillende redenen in groep en pikken er de 3<br />
beste argumenten uit om deze stelling te bekrachtigen. Deze 3 argumenten<br />
worden in het centrale vak geschreven en één woordvoerder per groep zorgt voor<br />
een korte presentatie van de argumenten. De leerkracht vat tot slot nog eens<br />
samen wat ondernemerswinst is en wat de redenen daarvan zijn.
Bronnenkaart 5: Check in duo’s<br />
Werkwijze<br />
16<br />
1. Individueel<br />
De leraar geeft de opdracht en laat deze door elke leerling individueel uitvoeren.<br />
Dit kan dus zowel één opgave als een serie van opgaven betreffen.<br />
Er mag geen uitwisseling plaatsvinden voordat men zelf het antwoord of de<br />
antwoorden heeft gevonden.<br />
2. Check-in-duo’s<br />
Elke leerling vergelijkt de eigen antwoorden met die van de partner. Bij<br />
verschillende antwoorden wordt er (samen) gezocht naar het juiste antwoord<br />
De leraar loopt rond en stelt vast welke opgaven bij veel leerlingen problemen<br />
opleveren.<br />
Eventueel worden de antwoorden met een ander duo nog een keer gecheckt.<br />
3. Check in de hele groep<br />
De leraar bespreekt alleen die vragen waarover in duo’s geen overeenstemming<br />
bereikt werd of die bij veel leerlingen problemen opleverden. Toch kan de leraar,<br />
indien hij dit nodig vindt, een kernopgave bespreken. Leerlingen kunnen daarbij<br />
willekeurig ingeschakeld worden en kunnen eveneens aangesproken worden op<br />
het antwoord van hun partner.<br />
Variaties op Check in duo’s<br />
Oefenpartners (twee- of drietal)<br />
Leerlingen krijgen zo nu en dan vijf minuten om dit te doen.<br />
Leerlingen stellen elkaar vragen over de geleerde stof. Het betreft feitelijke kennis,<br />
zoals woordparen, hoofdsteden, definities, spellingsregels, begrippen,<br />
samenvattingen of formules.<br />
De oefenpartners stoppen wanneer beiden elkaars vragen foutloos kunnen<br />
beantwoorden.<br />
Ook de toetsresultaten worden achteraf onderling doorgesproken:<br />
- heeft het samen oefenen geholpen?<br />
- wat kan er volgende keer verbeterd worden?<br />
Leesmaatjes (tweetal)<br />
Leerlingen (middenschool) lezen elkaar uit een tekst verhalen of zinnetjes voor (in<br />
het Nederlands of een moderne vreemde taal).<br />
De ene leerling leest, de andere leerling luistert en vraagt door bij bepaalde<br />
woorden en controleert de uitspraak. Daarna wisselen de rollen.<br />
Bovenbouwleerlingen kunnen elkaar bijvoorbeeld over een gelezen boek vertellen<br />
en favoriete delen aan elkaar voorlezen. Ook dan leest de ene leerling en vraagt<br />
de andere door. Ook daar wisselen de rollen daarna.<br />
Checkmaatjes (tweetal)<br />
Twee leerlingen krijgen elk een werkblad met een opdracht, die ze elk voor zich in<br />
gedachten kort voorbereiden. De ene leerling krijgt nu de rol van lezer en de<br />
andere de rol van schrijver. De lezer leest de vragen en stelt een antwoord voor.<br />
De schrijver vraagt door op het antwoord en stelt eventueel een ander antwoord<br />
voor. Wanneer ze het beiden eens zijn, schrijft de schrijver het antwoord op.<br />
Daarna wisselen ze van rol.
Infofiche<br />
17<br />
Huiswerkcontrole (twee- of drietal)<br />
Leerlingen vergelijken de uitkomsten van hun huiswerk met elkaar.<br />
Wanneer ze verschillende antwoorden hebben, bediscussiëren ze deze tot ze het<br />
eens zijn over het juiste antwoord.<br />
Pas als ze het niet eens kunnen worden, roepen ze de leraar erbij.<br />
De leraar loopt rond zodat hij ziet waar de belangrijkste fouten zitten. Die fouten<br />
worden nabesproken, de rest niet.<br />
Computer groepjes (drietal)<br />
Leerlingen werken samen aan een computer. Ze moeten het eens zijn voordat<br />
iets ingetypt wordt.<br />
Eén leerling bedient het toetsenbord, een ander leest de monitor en de derde<br />
verzamelt de ideeën van iedereen en neemt het uiteindelijke besluit.<br />
De rollen worden regelmatig gewisseld.<br />
Oefenaars / conceptverhelderaars (drie- of viertal)<br />
Leerlingen werken met elkaar aan het inoefenen van vaardigheden (zoals<br />
bijwoorden in zinnen benoemen, gebruik van formules in algebra, ...) of aan het<br />
verhelderen van begrippen (concepten zoals democratie, ecologie, ...) totdat een<br />
ieder in het groepje de vaardigheid kan toepassen of het concept kan uitleggen.<br />
Groepsgrootte<br />
2 leerlingen (eventueel 4)<br />
Tijdsduur<br />
een lesdeel, afhankelijk van het aantal oefeningen waaruit de opdracht bestaat<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsinvestering<br />
Hulpmiddelen<br />
weinig<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm is geschikt om snel en efficiënt antwoorden op opdrachten te<br />
checken<br />
check in duo’s is ook zeer geschikt als huiswerkcontrole<br />
de werkvorm levert tijdwinst op bij het nakijken; de leerkracht bespreekt alleen die<br />
opdrachten waarover verschil van mening bestaat en de leerkracht kan extra<br />
aandacht besteden aan fouten die vaak voorkomen<br />
de werkvorm werkt motiverend als leerlingen uit de groepen die de opdrachten<br />
wel konden maken, een aandeel krijgen in de nabespreking<br />
de werkvorm stimuleert het vergelijken van de antwoorden en het eens worden<br />
over hetzelfde antwoord (doelafhankelijkheid)<br />
individuele aanspreekbaarheid wordt gerealiseerd door de individuele verwerking<br />
in stap 1 en door de leraar die iedere leerling kan aanspreken op het<br />
eindantwoord van het duo of viertal<br />
Zwakke kanten<br />
de werkvorm is alleen bruikbaar voor éénduidige antwoorden
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
18<br />
De voorbeelden van bronkaart 2 zijn hier eveneens toe te passen.<br />
“Een procentje meer, een procentje minder”: de leraar geeft toepassingen op<br />
procentberekening, de leerlingen lossen deze op, vervolgens controleren ze dit<br />
per duo en komen tot een gezamenlijke oplossing. De oplossingen kunnen dan<br />
vergeleken worden met een oplossleutel.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
De leerkracht geeft de opdracht een bestelbon in te vullen aan de hand van een<br />
prijsofferte. Elke leerling voert dit individueel uit. Daarna legt elke leerling zijn<br />
bestelbon naast die van zijn duo-maatje. Daarbij moeten onder andere<br />
eenheidsprijs, hoeveelheid, korting, BTW en adres correct ingevuld worden. Bij<br />
afwijkende oplossingen wordt er samen gezocht naar een oplossing die dan wordt<br />
vergeleken met de oplossleutel.<br />
Oefeningen i.v.m. intracommunautaire levering, intracommunautaire verwerving,<br />
invoer en uitvoer. De leerlingen krijgen verschillende voorbeelden en moeten daar<br />
de juiste term bij plaatsen. Vervolgens per twee controleren.<br />
“Verschillende marktvormen omschrijven a.d.h.v. de belangrijkste kenmerken”:<br />
de klas wordt ingedeeld in groepen van twee leerlingen. De leerkracht geeft aan<br />
de leerlingen een lijst met allerlei kenmerken van marktvormen (veel vragers, één<br />
vrager, veel aanbieders, homogeen of heterogeen product, open of gesloten<br />
markt, transparantie…). Op basis van verschillende teksten over de meest<br />
courante marktvormen (volkomen concurrentie, monopolie, oligopolie en<br />
monopolistische concurrentie) wordt aan de leerlingen gevraagd de gegeven<br />
kenmerken in de kolom van de bijpassende marktvorm(en) te plaatsen. De<br />
leerlingen vergelijken hierna hun antwoorden in duo’s. Bij onduidelijkheden komt<br />
de leerkracht tussen en eventueel verbetert hij veel voorkomende fouten<br />
klassikaal.<br />
“Het resultaat berekenen (eenvoudig)”: de leerlingen worden in groepen van twee<br />
ingedeeld. De leerkracht geeft een opgave of meerdere opgaven waarbij de<br />
leerlingen eerst individueel het resultaat moeten berekenen. Wanneer beide<br />
leerlingen het antwoord gevonden hebben, vergelijken ze hun oplossing met<br />
elkaar. Wanneer de antwoorden niet overeenstemmen, wenden de leerlingen zich<br />
tot de leerkracht. De leerlingen controleren hun oplossing via een oplossleutel.<br />
Daarnaast kan een opgave eventueel ook nog klassikaal worden besproken.<br />
“De leerlingen kunnen een factuurberekening (met BTW, handelskorting,<br />
aankoopkosten, waarborg verpakking en financiële korting) uitvoeren”: de leraar<br />
geeft enkele oefeningen op factuurberekening. De leerlingen lossen deze<br />
individueel op waarna de resultaten vervolgens per duo gecontroleerd worden. In<br />
een derde fase geeft de leraar (ter herhaling) een overzicht van de procedure om<br />
een factuur te berekenen en vestigt hij de aandacht op de bijzonderheden en<br />
moeilijkheden die voorgekomen zijn in de gemaakte oefeningen.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De verschillende kengetallen aan de hand van een formularium berekenen,<br />
evalueren met het oog op de ondernemingsdoelstellingen en vergelijken met een<br />
andere onderneming uit de sector”: de leerlingen worden in groepjes<br />
onderverdeeld. Elk groepje krijgt verschillende berekeningen met de verschillende<br />
kengetallen. Op die manier kan het berekenen van de kengetallen ingeoefend<br />
worden. Alle leden van de groep maken de opgaven individueel. Per twee worden
19<br />
vervolgens de antwoorden vergeleken. Indien er verschillen zijn, wordt er per<br />
twee naar de correcte oplossing gezocht. In een volgende fase worden de<br />
oefeningen in groep overlopen en besproken.<br />
De ene groep kan toepassingen maken op solvabiliteit, andere groepen op<br />
liquiditeit, rendabiliteit... Iedere groep kan dan aan de andere groepen de<br />
berekeningen uitleggen die zij hebben gemaakt en de bekomen resultaten<br />
evalueren.<br />
“Het begrip budgetlijn omschrijven en aan de hand van een cijfervoorbeeld komen<br />
tot de grafische afbeelding van de budgetlijn”: de klas wordt in groepjes van 2<br />
ingedeeld. De leerkracht bezorgt 3 cijfervoorbeelden en vraagt aan de leerlingen<br />
om 10 minuutjes individueel aan de computer te werken. Ze moeten met de<br />
cijfervoorbeelden 3 grafieken construeren. Daarna kijken ze per 2 of hun<br />
grafieken min of meer gelijklopend zijn en ze proberen tot een identieke oplossing<br />
te komen. De leerkracht wandelt rond in de klas en merkt snel als bepaalde<br />
grafieken verkeerd worden opgelost. De grafieken die bij de meeste leerlingen<br />
problemen opleveren worden telkens door 1 leerling die er wel in slaagde een<br />
juiste grafiek te tekenen, uitgelegd.<br />
“Het bedrag van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie opzoeken”:<br />
de leerkracht geeft de opdracht om de kinderbijslag te berekenen. Deze opdracht<br />
moet eerst individueel vervuld worden door de leerlingen. Vervolgens mag men<br />
zijn antwoorden vergelijken met die van zijn partner. Bij verschillende antwoorden<br />
is het de bedoeling om samen te zoeken naar het juiste antwoord. Deze opdracht<br />
geeft weer welke oefeningen bij veel leerlingen dezelfde problemen opleveren.<br />
Tot slot worden die oefeningen klassikaal besproken die problemen gaven.<br />
“De leerlingen kunnen het verschil in directe en indirecte kosten aantonen”: de<br />
leerkracht verdeelt de klas in groepjes van twee. De leerkracht geeft de leerlingen<br />
een lijst met kosten (zowel directe als indirecte). De leerlingen moeten de<br />
opgaven in twee kolommen schikken (directe en indirecte kosten). Als de twee<br />
leerlingen klaar zijn, mogen ze hun antwoorden vergelijken. Eventueel kan een<br />
duo vergelijken met de antwoorden van een ander duo. De leerkracht loopt tijdens<br />
de opdracht rond en stelt moeilijkheden vast. Na de vergelijking kan de leerkracht<br />
nog enkele opgaven of moeilijkheden klassikaal overlopen.
Bronnenkaart 6: Vier – twee – solo<br />
Werkwijze<br />
Infofiche<br />
20<br />
1. De leerkracht vormt groepjes van vier en kent aan elke leerling – in volgorde van<br />
sterkte - een letter toe (A – B – C – D).<br />
2. Bij de eerste reeks werkt het viertal samen (VIER).<br />
Leerling A maakt een eerste oefening luidop. De anderen stellen vragen bij<br />
onduidelijkheden of geven raadgevingen als A niet verder kan. Daarna gaat<br />
leerling B op dezelfde manier tewerk bij de tweede oefening. Oefening 3 en 4 zijn<br />
voor C en D.<br />
Op deze manier wordt de eerste reeks afgewerkt. De leerkracht geeft de<br />
verbetersleutel zodra de reeks klaar is.<br />
3. Het viertal vormt twee teams van 2 leerlingen A-C en B – D (TWEE)<br />
De oefeningen worden nu per tweetal gemaakt op dezelfde wijze als bij 2. Ook<br />
deze reeks wordt nagekeken aan de hand van een sleutel.<br />
4. Elke leerling werkt individueel (SOLO).<br />
Als de opdracht klaar is, wordt deze tevens verbeterd met een verbetersleutel.De<br />
groep is geslaagd in haar opdracht als elke leerling in staat is de oefeningen<br />
zelfstandig op te lossen.<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
4 leerlingen<br />
afhankelijk van het aantal oefeningen waaruit de opdrachten bestaat<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdintensief<br />
Hulpmiddelen<br />
verbetersleutels<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm is geschikt voor het inoefenen van basiskennis<br />
de werkvorm laat de leraar toe na te gaan of de elke leerling de uitleg begrepen<br />
heeft en er in slaagt de oefeningen zelfstandig te maken<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)
21<br />
“Ik moet tellen!”: de leraar geeft een reeks opgaven die volgens de bovenstaande<br />
formule worden uitgewerkt.<br />
“Ik moet snel tellen!”<br />
“Een procentje meer, een procentje minder”<br />
“Klopt mijn kassa?”<br />
“Er zijn veel soorten goederen en diensten”<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De leerlingen kunnen een factuurberekening uitvoeren (met BTW,<br />
handelskorting, aankoopkosten, waarborg verpakking en financiële korting)”: de<br />
leerkracht verdeelt de leerlingen in groepjes van 4 personen. Leerling A berekent<br />
een factuur met BTW (oefening 1). Leerling B berekent een factuur met BTW en<br />
handelskorting (oefening 2), leerling C voegt daar nog een waarborg voor<br />
verpakking aan toe (oefening 3) en leerling D staat hier bovenop nog een<br />
financiële korting toe (oefening 4). In eerste instantie maken ze dit in groep. Ze<br />
doen het luidop waarbij de andere leerlingen raad geven als de leerling in kwestie<br />
niet verder kan. De leerkracht geeft vervolgens de verbetersleutel.<br />
Dezelfde oefeningen, maar met andere cijfergegevens, worden nu gemaakt per<br />
twee. Eventueel kunnen ook nog A&B, C&D en daarna A&D, B&C samengezet<br />
worden om de respectievelijke oefeningen in te oefenen.<br />
Elke leerling voert individueel een toepassing van de 4 oefeningen uit.<br />
“De leerlingen kunnen een eenvoudige intrestberekening toepassen (bijvoorbeeld<br />
voor een kaskrediet)”: in een eerste fase wordt er een groep van vier leerlingen<br />
gevormd. De groep krijgt vier interestberekeningen die één voor één door een<br />
leerling worden gemaakt terwijl de overige groepsleden raad kunnen geven of<br />
vragen kunnen stellen. In een tweede fase worden er groepen van twee leerlingen<br />
gevormd en de interestberekeningen worden op dezelfde methode opgelost. In<br />
een derde fase worden de oefeningen op interestberekening individueel opgelost.<br />
In elke fase worden de oefeningen nagekeken aan de hand van een<br />
verbetersleutel.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De principes, mogelijkheden en beperkingen van calculatiemethodes situeren,<br />
evalueren en toepassen”: om het toepassen van de calculatiemethodes in te<br />
oefenen kan er gebruik gemaakt worden van de vier-twee-solo-methode. In<br />
groepjes van vier maken leerlingen A, B, C en D achtereenvolgens een oefening<br />
luidop. Daarna zullen de leerlingen per twee kunnen samenwerken om<br />
oefeningen samen op te lossen. Zwakkere leerlingen kunnen dan door de<br />
sterkere leerlingen geholpen worden. Ten slotte zullen alle leden van de groep<br />
een aantal oefeningen individueel moeten oplossen. Op die manier kan nagegaan<br />
worden of leerlingen in staat zijn toepassingen op calculatiemethodes volledig<br />
zelfstandig op te lossen<br />
“De totale opbrengsten, de gemiddelde opbrengsten en de marginale<br />
opbrengsten omschrijven, berekenen, grafisch afbeelden en het verloop<br />
bespreken”: De klas wordt in groepjes van 4 leerlingen ingedeeld en de leerkracht<br />
kent elke leerling (in volgorde van sterkte) een letter toe. De leerkracht geeft de<br />
formule en enkele cijfervoorbeelden mee en vraagt leerlingen met letter A de<br />
eerste oefening luidop te maken voor leerling met letter B, C en D. De leerlingen<br />
helpen leerling A als hij of zij niet verder kan. Daarna maakt leerling B een<br />
oefening luidop voor de groep, daarna leerling C, enz… De leerkracht geeft de<br />
verbetersleutel mee. Vervolgens vormen leerling A en leerling C een duo en<br />
leerling B en leerling D. Ze proberen per 2 enkele opgaven met de gegeven
22<br />
formule op te lossen. Hier wordt ook een verbetersleutel meegegeven. De derde<br />
reeks cijfervoorbeelden wordt individueel opgelost en ook via de verbetersleutel<br />
gecontroleerd. De leerling moet nu in staat zijn individueel met de formule en<br />
cijfervoorbeelden een oefening foutloos op te lossen.
Bronnenkaart 7: Drie stappeninterview<br />
Werkwijze<br />
Infofiche<br />
23<br />
1. De leerkracht vormt groepjes van vier en kent aan elke leerling een letter toe (A –<br />
B – C – D) of laat de leerlingen zichzelf nummeren. Daarna geeft de leraar de<br />
vraag of opdracht waarover groepsgenoten elkaar interviewen.<br />
2. De leerlingen met de letters A bevragen de B's en de leerlingen met de letters C<br />
de D's.<br />
3. De rollen worden omgekeerd: leerlingen met de letters B bevragen de letters A en<br />
de leerlingen met letter D de C's.<br />
4. In de groep van vier brengt A kort in welke informatie B hem gaf. Hetzelfde geldt<br />
voor B, C en D.<br />
5. In de nabespreking vraagt de leraar aan enkele leerlingen wat zij geleerd hebben<br />
en hoe het aanvoelde elkaar te interviewen.<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
4 leerlingen<br />
beperkt (15 minuten)<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsintensief<br />
Hulpmiddelen<br />
papier<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm koppelt luisteren en terugvertellen (samenvatten) aan elkaar op een<br />
functionele manier<br />
de interviews hebben een open karakter, een ontwikkelend effect<br />
de werkvorm ontwikkelt het doorvragen, gecombineerd met luistervaardigheid;<br />
hierdoor ontstaat wederzijdse afhankelijkheid<br />
in de werkvorm komen 'sociale vaardigheden' en 'aandacht voor<br />
groepsprocessen’ uitgebreid aan bod.<br />
de werkvorm is eenvoudig wat betreft groepssamenstelling, taakverdeling en<br />
rapportage<br />
gelijke deelname van alle leerlingen, weinig mogelijkheden om te ontsnappen.<br />
de verwerking gebeurt aan de hand van een mondeling verslag<br />
Zwakke kanten
24<br />
het open karakter ervaart de leerkracht soms als lastig; de werkvorm doet een<br />
groot beroep op de communicatieve vaardigheid en motivatie van leerlingen<br />
als voorbereiding kan de leraar zichzelf even laten interviewen of 2 leerlingen<br />
elkaar laten interviewen; daarna volgt een nabespreking in functie van de<br />
gewenste uitkomst (wat was goed, wat was minder goed)<br />
de wijze van vraagstelling is heel belangrijk: welke vragen dienen in elk geval aan<br />
de orde te komen? is een verdeling in hoofd- en bijvragen nodig? moet de vraag<br />
éénduidig zijn? via welke zijwegen kan informatie worden verkregen?<br />
een sfeer van vertrouwen is belangrijk: geen suggestieve vragen en geen<br />
discussie<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
“Actualiteit”<br />
“Koopgedrag is individueel”: de leraar geeft de stelling: “stel dat je 100 euro krijgt,<br />
wat zou je ermee doen?”. Vervolgens beantwoorden de leerlingen deze stelling<br />
volgens de aangehaalde werkwijze.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
Marketingmix: elke leerling uit het groepje van 4 krijgt een kaartje : A is eigenaar<br />
van een hotel, B is een schilder, C verkoopt schoenen in een kleinhandel en D is<br />
marktkramer en verkoopt bloemen. De opdracht luidt : “Hoe zou je de marketing<br />
aanpakken?” Enkele vragen die zeker aan bod moeten komen zijn :<br />
Product: Welk product zal je aanbieden? Zal je meer dan één product<br />
aanbieden? Wat kan je veranderen aan het product indien het geen groei<br />
meer vertoont? Wanneer beslis je om een product uit de markt te halen?<br />
Plaats: Waar zal welk product aangeboden worden? Waarmee hou je<br />
rekening om te beslissen waar je je zal vestigen? Is het makkelijk om de<br />
plaats te wijzigen?<br />
Prijs: Aan welke prijs wordt het product aangeboden? Vraag je een andere<br />
prijs voor een andere variant van het product, voor een andere plaats? Hoe<br />
zet je je prijs ten opzichte van de concurrerende bedrijven in de buurt?”<br />
Promotie: Wanneer beslis je de prijs voor een bepaald goed te veranderen?<br />
Doe je dit tijdelijk, permanent of seizoensgebonden? Hoe maak je reclame en<br />
bereik je je doelgroep(en)? Zijn je relaties hiervoor van belang?”<br />
A ondervraagt B, C doet hetzelfde met D. Daarna worden de rollen omgedraaid<br />
en zal B aan A enkele vragen stellen en D interviewt C. In hun groepje van vier<br />
verwoorden ze welke info hun partner hen verstrekte. Daarna vraagt de leerkracht<br />
klassikaal aan enkele leerlingen wat zij geleerd hebben en hoe het aanvoelde om<br />
elkaar te interviewen.<br />
Oefening i.v.m. de verschillende stelsels van inkomens. De leraar laat de<br />
leerlingen elkaar interviewen over de soorten vergoedingen die hun ouders<br />
ontvangen en zo zullen in hun groepje verschillende stelsels aan bod komen.<br />
“Hoe wek ik de kooplust van klanten op?”: de klas wordt ingedeeld in groepjes<br />
van vier leerlingen. Leerling A interviewt leerling B, terwijl leerling C leerling D<br />
interviewt. Hierna worden de rollen omgewisseld. De leerkracht geeft de volgende<br />
opdracht aan de leerlingen: ‘Stel dat je directeur bent van een grootwarenhuis (de<br />
klanten zijn consumenten). Welke acties zou je ondernemen om de kooplust van
25<br />
je klanten op te wekken?’ Nadat de leerlingen elkaar hebben geïnterviewd, dienen<br />
ze, in hun groepje, te vertellen wat hun partner hen heeft verteld. In een volgende<br />
fase worden de rollen omgedraaid met de vraag ‘Stel dat je directeur bent van een<br />
bedrijf dat aan andere bedrijven verkoopt (bvb. een groothandel). Welke acties<br />
zou je ondernemen om de kooplust van je klanten op te wekken?’ De resultaten<br />
van de interviews worden opnieuw in de groep besproken.<br />
Tijdens de klassikale bespreking van de antwoorden zal duidelijk worden welke<br />
factoren een bepalende rol spelen in het opwekken van de kooplust van een klant:<br />
prijs, promotie, verpakking, plaats in de schappen en de winkel, kwaliteit,<br />
zintuiglijke waarnemingen, vertrouwensrelatie...<br />
“De leerlingen kunnen een verslag over een didactische uitstap uitbrengen”: de<br />
leerkracht verdeelt de leerlingen in groepjes van vier en kent elke leerling een<br />
letter toe. Hierbij geeft hij hen de vraag mee: “Wat hebben we geleerd uit de<br />
gemaakte daguitstap?”. Over deze vraag zullen de groepsgenoten elkaar<br />
interviewen. De leerlingen met de letter A bevragen de leerlingen met de letter B<br />
en omgekeerd. De leerlingen met de letter C bevragen de leerlingen met de letter<br />
D en omgekeerd. Vervolgens deelt elk groepslid aan zijn andere groepsgenoten<br />
de verkregen informatie mee.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“De prijsvorming op de arbeidsmarkt onder de hypothese van volmaakte<br />
concurrentie en in de praktijk (sociaal overlegmodel) toelichten”: de klas wordt in<br />
groepjes van 4 ingedeeld en de leerlingen mogen elk een cijfer van 1 tot 4 kiezen.<br />
De leerkracht lanceert de stelling: “Hoeveel zouden jullie willen verdienen<br />
uitgaande van een normale job na het afstuderen en hoe wil je jouw toekomstige<br />
werkgever daarvan overtuigen je zoveel te betalen?”. De leerlingen met nummer 1<br />
interviewt nummer 2 en de leerling met nummer 3 en interviewt nummer 4 over<br />
deze stelling. Daarna wisselen de leerlingen en is de geïnterviewde nu de<br />
interviewer. In het groepje van 4 leerlingen legt de leerling met nummer 1 uit aan<br />
de anderen hoe leerling nummer 2 over de stelling dacht, daarna legt nummer 2<br />
uit aan de groep hoe nummer 1 er over dacht enz… De leerkracht sluit af met de<br />
vraag hoe de interviews verlopen zijn en wat de leerlingen vonden van hun<br />
interviews. Daarna checkt de leerkracht naar de bedragen en kadert dit<br />
realistisch. Tot slot vraagt de leerkracht naar de manieren waarop leerlingen<br />
loonbesprekingen zouden aanpakken en geeft verder uitleg over ons sociaal<br />
overlegmodel.
Bronnenkaart 8: Denken - delen - uitwisselen<br />
Werkwijze<br />
26<br />
1. De leerkracht stelt een vraag en vraagt iedereen er in stilte over na te denken<br />
gedurende 10 seconden tot enkele minuten (DENKEN).<br />
2. In tweetallen overleggen de leerlingen over het correcte antwoord. Mogelijk<br />
stellen zij hun eigen antwoord bij (DELEN).<br />
3. De leerkracht wijst een willekeurige leerling aan om het antwoord te geven. Er<br />
wordt niet onmiddellijk inhoudelijke commentaar gegeven, maar de vraag<br />
wordt ter aanvulling en/of ter controle doorgegeven aan anderen leerling<br />
(UITWISSELEN).<br />
Variaties in de samenwerkingsstructuren ‘denken - delen - uitwisselen’<br />
1. Richt je op je partner (in tweetal)<br />
De duur van de opdracht is meestal kort (3-5 minuten).<br />
De leerlingen richten zich tot hun buur en krijgen een vraag:<br />
− over een boek<br />
− om in eigen woorden te herhalen: de rode draad, de kern, de<br />
hoofdgedachte van wat de leerkracht net heeft uitgelegd<br />
− om uit te leggen hoe je moet nadoen wat de leerkracht net heeft<br />
voorgedaan<br />
− om de drie belangrijkste punten uit de inleiding samen te vatten<br />
2. Leesgroepje (in drietal met rollen)<br />
Leerlingen lezen samen het materiaal en beantwoorden de vragen.<br />
Eén persoon van het groepje is de lezer, een ander de schrijver en een derde de<br />
controleur (die zorgt ervoor dat ieder het antwoord snapt en het kan toelichten).<br />
Elk groepje moet op elke vraag drie mogelijke antwoorden formuleren en de beste<br />
daarvan omcirkelen.<br />
Wanneer iedereen het eens is, ondertekenen ze het papier om aan te geven dat<br />
ze het antwoord snappen en het eens zijn.<br />
3. Bekend-Benieuwd-Bewaard (in twee- of drietal)<br />
Voorafgaand aan een film of een inleiding van een les vatten leerlingen in<br />
groepjes van drie samen wat ze samen al van dat onderwerp weten (BEKEND).<br />
Dan formuleren ze vragen over wat ze niet weten (BENIEUWD).<br />
Na afloop van de film of de inleiding herhalen ze bovenstaande werkwijze, maar<br />
nu stellen ze samen vast wat ze te weten zijn gekomen door de film of de inleiding<br />
(BEWAARD).<br />
Deze samenwerkingsstructuur wordt ondersteund door onderstaand schema.<br />
Bekend Benieuwd Bewaard
27<br />
Het schema wordt als volgt gebruikt.<br />
Allereerst vult de leerling in de eerste kolom 'Bekend' in wat hij van dit onderwerp<br />
weet. Daarna vergelijkt hij zijn antwoorden met die van de buurman en vult zijn<br />
lijst aan (Bekend in groepjes).<br />
Daarna wordt er klassikaal geïnventariseerd wat de groep als geheel van het<br />
onderwerp weet (Bekend in de groep als geheel).<br />
Individuele leerlingen kunnen daarna de kolom 'Bekend' verder aanvullen.<br />
Datzelfde gebeurt daarna met de kolom 'Benieuwd' en na afloop van de uitleg<br />
met de kolom 'Bewaard' .<br />
4. Toetsvoorbereiders (twee- of drietal)<br />
Leerlingen leren samen om een toets voor de volgende dag voor te bereiden.<br />
Ze geven elkaar één advies voor verbetering van het leren.<br />
De leerkracht kan dit onderdeel voorbereiden door met de leerlingen een aantal<br />
vragen te ontwikkelen over de af te nemen toets, of de leerlingen zelf toetsvragen<br />
te laten maken.<br />
Geschikte vragen kan de leerkracht dan ook daadwerkelijk in de toets opnemen.<br />
5. Opstelduo's (tweetal)<br />
Leerling A legt leerling B uit wat hij van plan is in een opstel te schrijven, terwijl<br />
leerling B aantekeningen maakt of de grote lijnen samenvat.<br />
Dan vertelt leerling B aan leerling A wat hij van plan is om te schrijven. Leerling B<br />
noteert. Daarna wisselen ze hun aantekeningen uit, eventueel met toelichting.<br />
6. Probleemoplossers (drie- of viertal)<br />
Leerlingen moeten in een groepje van drie of vier een probleem oplossen. Iedere<br />
leerling moet bijdragen aan een deel van de oplossing.<br />
Het groepje kan besluiten de taken te verdelen maar het moet laten zien dát<br />
iedereen heeft bijgedragen en hóe iedereen heeft bijgedragen.<br />
Het groepje kan er ook voor kiezen om alles samen te doen, maar dan moet<br />
iedere leerling uit het groepje kunnen uitleggen hoe het probleem opgelost kan<br />
worden.<br />
7. Reageren op elkaars teksten (drie- of viertal)<br />
Leerlingen lezen elkaars teksten en reageren daar op volgende manieren op.<br />
1. Inhoudelijk<br />
Leerlingen markeren met een sterretje, goede, sterke en leuke fragmenten en<br />
zetten een vraagteken bij datgene wat ze minder goed snappen of zwak<br />
vinden. Daarna bediscussiëren ze het geheel met de schrijver.<br />
2. Grammatica en spelling<br />
Leerlingen markeren fouten in de grammatica, interpunctie, spelling<br />
(eventueel checklist gebruiken) en zoeken met de schrijver naar
Infofiche<br />
28<br />
verbeteringen. Bij twijfel raadplegen ze hulpbronnen. Elke leerling kan een<br />
verklaring geven voor de veranderingen (leraar stelt daarover vragen aan de<br />
groepjes).<br />
3. Algemeen<br />
Leerlingen lezen de uiteindelijke tekst voordat deze wordt ingeleverd en geven<br />
eventuele (kleine) adviezen voor mogelijke bijstelling.<br />
8. Samenvatters (tweetal)<br />
Leerling A leest een paragraaf uit een hoofdstuk van een boek.<br />
Daarna vat deze leerling de gelezen tekst samen.<br />
Leerling B leest mee en voegt toe wat in de samenvatting is overgeslagen.<br />
Na elke paragraaf wisselen ze van rol.<br />
9. Doordenkgroepjes (drie- of viertal)<br />
Leerlingen denken grondig na over wat ze aan het lezen of leren zijn door ze te<br />
laten nagaan wat ze al van het onderwerp weten.<br />
De totale kennis van het groepje wordt verzameld op een A4'tje. Deze opdracht<br />
kan gegeven worden voor of na het lezen van een (deel van de) tekst, voor of na<br />
het horen van een inleiding, of voor of na het bekijken van een film.<br />
10. Boekverslag (tweetal)<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
Leerling 1 interviewt leerling 2 over een boek dat ze beiden gelezen hebben.<br />
Daarna vertelt leerling 1 aan leerling 2 wat hij van het interview geleerd heeft.<br />
Daarna wisselen de rollen.<br />
2 à 4 leerlingen<br />
eerder kort afhankelijk van de opdracht<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
weinig tijdsintensief<br />
Hulpmiddelen<br />
geen<br />
Sterke kanten<br />
de werkvorm betrekt elke leerling in het leerproces<br />
de werkvorm biedt veiligheid aan de leerlingen<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
“Actualiteit”: de leerlingen lezen een tekst in stilte. De leerkracht stelt een vraag<br />
waarop de leerlingen individueel een antwoord / mening op formuleren.<br />
Vervolgens delen de leerlingen hun antwoord met het ander groepslid waarna de
29<br />
leraar de vraag klassikaal behandelt door verschillende leerlingen aan het woord<br />
te laten komen.<br />
“Waarom koop ik?”<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De leerlingen kunnen de rol van het ondernemingsplan beschrijven en de<br />
voornaamste onderdelen onderscheiden aan de hand van een voorbeeld. De<br />
leraar geeft een tekst waarbij ondernemer A geen plan opstelt en tot de<br />
vaststelling komt dat er geen markt voor zijn product is en waarbij hij geen<br />
financiële middelen meer loskrijgt. Ondernemer B stelt wel een plan op en heeft<br />
na verloop van tijd een bloeiende zaak.<br />
In eerste instantie moeten de leerlingen DENKEN over waarom B slaagt en A niet.<br />
Het waarom van het opstellen van een ondernemingsplan zal hier aan bod<br />
komen. Aan de hand van wat B uitgewerkt heeft, zullen ze de voornaamste delen<br />
kunnen onderscheiden (inschatten of de markt groot genoeg is, hoe wordt markt<br />
best benaderd, zijn er genoeg financiële middelen beschikbaar, welke strategie<br />
heeft het meest kans op succes…). De leerlingen DELEN hun antwoorden met<br />
elkaar. De leerkracht wijst een leerling aan om hun antwoord te geven en daarna<br />
geeft de leerkracht de kans aan (een) andere leerling(en) om dit antwoord aan te<br />
vullen. (UITWISSELEN)<br />
“Kenmerken van de verkoper”: de leerklacht bezorgt de leerlingen een aantal<br />
jobaanbiedingen waarin telkens een verkoper wordt gevraagd. Hij vraagt de<br />
leerlingen deze individueel in stilte door te nemen en hieruit af te leiden welke de<br />
kenmerken van een verkoper zijn. Hierna overleggen de leerlingen in duo’s het<br />
antwoord op vraag. Hierbij kunnen ze hun eigen antwoorden bijstellen.<br />
Vervolgens gaat de leerkracht willekeurig een leerling aanduiden om een<br />
antwoord te geven. Op deze manier wordt een ‘forum’ gecreëerd waarin<br />
leerlingen kunnen uiten wat volgens hen en volgens de jobaanbiedingen, de<br />
kenmerken van de verkoper zijn.<br />
Het meest gebruikelijke kantoormaterieel herkennen, benoemen en correct<br />
hanteren”: de leerlingen worden in groepen opgedeeld. Iedere leerling van<br />
eenzelfde groep krijgt verschillend kantoormaterieel. De leerling gaat in de<br />
expertengroep het materieel en zijn werking bestuderen en aanleren om het<br />
materieel correct te hanteren. Vervolgens keren de leerlingen terug naar hun<br />
oorspronkelijke groep om daar het materieel aan de medegroepsleden voor te<br />
stellen en het correcte gebruik te tonen.<br />
“De leerlingen kunnen het profiel van een kantoorbediende afleiden (uit<br />
bijvoorbeeld personeelsadvertenties) en toelichten”: De leerkracht deelt de<br />
leerlingen in twee groepen en brengt de vraag: “Wat is het profiel van een<br />
kantoorbediende?” naar voor. Elke leerling krijgt tien minuten de tijd om<br />
(individueel) stil te staan bij de vraag en een antwoord te formuleren op basis van<br />
personeelsadvertenties. Vervolgens overleggen de leerlingen hun antwoord met<br />
het ander groepslid waarna de leraar de vraag klassikaal behandelt. Hierbij is het<br />
de bedoeling om zoveel mogelijk leerlingen aan bod te laten komen.<br />
“Kenmerken van de verkoper”: de leerklacht bezorgt de leerlingen een aantal<br />
jobaanbiedingen waarin telkens een verkoper wordt gevraagd. Hij vraagt de<br />
leerlingen deze individueel in stilte door te nemen en hieruit af te leiden welke de<br />
kenmerken van een verkoper zijn. De leerling kan hier kenmerken aan toevoegen.<br />
Hierna overleggen de leerlingen in duo’s het antwoord op vraag. Hierbij kunnen<br />
ze hun eigen antwoorden bijstellen. Vervolgens gaat de leerkracht willekeurig een<br />
leerling aanduiden om een antwoord te geven. Hierop zal niet onmiddellijk<br />
inhoudelijk worden ingegaan, maar de leerkracht zal eerst andere leerlingen de<br />
vraag laten beantwoorden. Op deze manier wordt een ‘forum’ gecreëerd waarin<br />
leerlingen kunnen uiten wat volgens hen en volgens de jobaanbiedingen, de<br />
kenmerken van de verkoper zijn.
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
30<br />
“De begrippen inflatie- en deflatieverschijnsel toelichten”: de leerkracht deelt een<br />
krantartikel uit over de inflatie van een bepaalde munt en vraagt aan de leerlingen<br />
om 10 seconden in stilte na te denken wat inflatie zou betekenen. De leerlingen<br />
mogen daarna met hun buur overleggen wat het juiste antwoord of de juiste<br />
verklaring zou kunnen zijn. De leerkracht vraagt aan 1 leerling wat zijn of haar<br />
antwoord is en koppelt meteen terug in de klas of de anderen er ook zo over<br />
denken. Tot slot geeft de leerkracht het correct antwoord nog eens mee.
Bronnenkaart 9: Expertengroep<br />
31<br />
Bij deze werkvorm moet elke leerling zich verdiepen in één aspect van een probleem<br />
en daarna zijn deskundigheid inbrengen in de eigenlijke groepsopdracht.<br />
Werkwijze<br />
1. De leerkracht deelt de klas in kleine groepjes in.<br />
Hij bezorgt aan iedere leerling van de groep een verschillende informatieve tekst<br />
over hetzelfde onderwerp. De lengte en moeilijkheidsgraad van de teksten mag<br />
verschillen (de leerkracht kan hierbij inspelen op de verschillen tussen de<br />
leerlingen).<br />
2. Iedere leerling bestudeert individueel zijn tekstmateriaal.<br />
3. De leerkracht stelt nieuwe groepjes samen waarbij leerlingen die dezelfde tekst<br />
hebben bestudeerd samen werken.<br />
4. De leerlingen in deze ‘expertengroep’ moeten de informatie die ze bestudeerd<br />
hebben uitwisselen (verduidelijken, samenvatten, voorbeelden zoeken, …).<br />
Eventueel kan de leerkracht richtvragen opgeven. Het is ook best dat er een<br />
gespreksleider wordt aangesteld.<br />
5. De leerlingen gaan terug naar hun oorspronkelijke groepje. Ieder groepslid legt<br />
zijn eigen leerstofonderdeel goed uit maar luistert ook aandachtig naar de uitleg<br />
van de anderen want er volgt nog een toetsfase.<br />
6. De leerkracht geeft een opdracht. Hij bepaalt tevens of elke leerling individueel de<br />
toets maakt of dat het een groepsproduct wordt<br />
Variaties in samenwerkingsstructuren ‘Expertengroepen’<br />
1. Experts (twee- tot viertal)<br />
Per groepje wordt een aantal taken verdeeld. Leerlingen uit de verschillende<br />
groepjes die dezelfde taak gekregen hebben, gaan bij elkaar zitten om die taak<br />
samen voor te bereiden. Daarna keren de verschillende leerlingen terug naar het<br />
eigen groepje om de andere leerlingen te onderwijzen. Na afloop van de<br />
informatieronde ondervraagt ieder groepslid de verschillende 'docenten', net<br />
zolang tot iedereen alle antwoorden kan geven.<br />
2. Groepsverslagen (drie- of viertal)<br />
Leerlingen onderzoeken samen een onderwerp.<br />
Ieder lid van het groepje is verantwoordelijk voor het aanboren van tenminste één<br />
nieuwe bron en het schrijven van minstens drie korte samenvattingen met nieuwe<br />
informatie over (een deel van) het onderwerp.<br />
Leerlingen schrijven het eindverslag samen en iedere leerling is er<br />
verantwoordelijk voor dat zijn/haar informatie in het verslag wordt meegenomen.<br />
Bij mondelinge rapportage neemt iedere leerling een deel op zich en iedereen is er<br />
daarnaast verantwoordelijk voor dat elk groepslid zoveel kan oefenen als nodig is<br />
om een goede rapportage te kunnen geven.
Infofiche<br />
Groepsgrootte<br />
Tijdsduur<br />
32<br />
4-tal leerlingen<br />
1 lesuur<br />
Voorbereidingstijd voor de leerkracht<br />
eerder tijdsintensief<br />
Hulpmiddelen<br />
teksten / bronnenkaarten<br />
Sterke kanten<br />
Zwakke kant<br />
wederzijdse afhankelijkheid zit hem in het feit dat geen enkele leerling de<br />
opdracht individueel kan oplossen omdat de informatie verspreid zit over alle<br />
leerlingen<br />
de individuele verantwoordelijkheid wordt gewaarborgd doordat iedere leerling<br />
zich moet verdiepen in één informatiebron en erin moet slagen, om deze inhoud<br />
aan de medeleerlingen uit te leggen; ook de toets achteraf waarborgt de<br />
individuele inzet<br />
gevaar van liften is dus vrijwel uitgesloten<br />
deze werkvorm is geschikt om een stuk leerinhoud zelfstandig te bestuderen.<br />
niet elke leerinhoud leent zich voor deze werkvorm. Het moet gaan om<br />
leerinhouden die gemakkelijk via teksten over te dragen zijn en waarbij het thema<br />
kan opgesplitst worden in onafhankelijke delen.<br />
Praktijkvoorbeelden<br />
Expertengroep<br />
Economie en Handel (1e graad)<br />
“Waarom kies ik voor een zichtrekening of een belegging?” de leraar deelt<br />
folders uit over een viertal mogelijke beleggingen. Op basis van deze teksten<br />
moeten de leerlingen de voor- en nadelen van elke belegging opzoeken. Dit<br />
gebeurt in de groep van de experten. Vervolgens gaan de leerlingen terug naar<br />
hun oorspronkelijke groep waar de leerlingen de vraag krijgen: Voor welke<br />
beleggingsvorm kies ik?<br />
Actualiteit: de leraar geeft verschillende teksten over een actueel onderwerp en<br />
stelt bij elke tekst enkele vragen. De hierboven beschreven werkwijze wordt<br />
gevolgd: eerst lossen de leerlingen de vragen in verband met hun tekst (in<br />
groep) op, vervolgens gaat men terug naar de eigen groep waar een centrale<br />
vraag zal moeten beantwoord worden.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO / BSO (2e graad)<br />
“De leerlingen kunnen de meest courante marktvormen (volkomen concurrentie,<br />
monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie) omschrijven door gebruik te
33<br />
maken van de belangrijkste kenmerken (aantal vragers en aanbieders, homogeen of<br />
heterogeen produkt, open of gesloten markt, de mate van transparantie)”: het<br />
algemene onderwerp zijn de marktvormen en elke leerling van éénzelfde groepje<br />
krijgt een tekst over één welbepaalde marktvorm : volkomen concurrentie (tekst A),<br />
monopolie (tekst B), oligopolie (tekst C) en monopolistische concurrentie (tekst D).<br />
Elke leerling bestudeert individueel zijn tekst en vormt dan tijdelijk een nieuw groepje<br />
met de leerlingen die dezelfde tekst lazen. Zij, de “experten”, wisselen gegevens uit<br />
aan de hand van de kenmerken en zoeken voorbeelden. De leerling gaat terug naar<br />
zijn oorspronkelijk groepje en beschrijft zijn marktvorm, aangevuld met voorbeelden.<br />
Op zijn beurt luistert hij naar de marktvorm, besproken in de andere teksten. Als<br />
opdracht geeft de leerkracht een aantal voorbeelden aan (NMBS, oliemarkt,<br />
waspoedermarkt, fijne vleeswaren,…) die de leerlingen moeten plaatsen bij de juiste<br />
marktvorm.<br />
“De organisatiestructuren”: de klas wordt ingedeeld in groepjes van vier leerlingen.<br />
De leerlingen uit elk groepje krijgen elk een verschillende tekst over<br />
organisatiestructuren (hiërarchische organisatie, functionele organisatie,<br />
departementale organisatie en staforganisatie). Elk leerling dient individueel zijn tekst<br />
te bestuderen. Vervolgens worden opnieuw groepjes gevormd met leerlingen die<br />
eenzelfde tekst hebben. Dit is a.h.w. een expertengroep: ze gaan de bestudeerde<br />
informatie uitwisselen (welke zijn de kenmerken, hoe kan ik de structuur omschrijven,<br />
enkele voorbeelden bedenken). Hierna gaan de leerlingen opnieuw naar hun<br />
oorspronkelijke groepje, waar ieder zijn organisatiestructuur gaat omschrijven en<br />
verduidelijken a.d.h.v. kenmerken, voorbeelden... De bedoeling is dat ze een<br />
organisatiestructuur kiezen voor een fictief bedrijfje.<br />
“De leerlingen kunnen de concurrentie in de telefonie vaststellen en een persoonlijke<br />
keuze verantwoorden onder andere op basis van een vergelijking van de prijzen en<br />
aangeboden service”: de leraar schuift de vraag: “Waarom wil ik nu juist klant zijn bij<br />
het door mij gekozen telecombedrijf?” naar voor. De leraar deelt in elke groep<br />
reclamefolders uit over de verschillende telecombedrijven in België. Op basis van de<br />
verschillende brochures moeten de leerlingen de voor- en nadelen van het aanbod<br />
van elke concurrent achterhalen. De oorspronkelijke groepen worden hiervoor tijdelijk<br />
ontbonden. De leerlingen worden namelijk per concurrent gegroepeerd en vormen zo<br />
een expertengroep. In een laatste fase keren de leerlingen terug naar hun<br />
oorspronkelijke groep en geven ze om de beurt van elke concurrent de voor- en<br />
nadelen weer. Op basis van deze informatie kan dan een uiteindelijke keuze worden<br />
gemaakt.<br />
“De organisatiestructuren”: de klas wordt ingedeeld in groepjes van vier leerlingen.<br />
De leerlingen uit elk groepje krijgen elk een verschillende tekst over<br />
organisatiestructuren (hiërarchische organisatie, functionele organisatie,<br />
departementale organisatie en staforganisatie). Elk leerling dient individueel zijn tekst<br />
te bestuderen. Vervolgens worden opnieuw groepjes gevormd met leerlingen die<br />
eenzelfde tekst hebben. Dit is a.h.w. een expertengroep: ze gaan de bestudeerde<br />
informatie uitwisselen (welke zijn de kenmerken, hoe kan ik de structuur omschrijven,<br />
enkele voorbeelden bedenken). Hierna gaan de leerlingen opnieuw naar hun<br />
oorspronkelijke groepje, waar ieder zijn organisatiestructuur gaat omschrijven en<br />
verduidelijken a.d.h.v. kenmerken, voorbeelden, enz. Elke leerling dient aandachtig te<br />
luisteren, want ten slotte zal met een taak worden nagegaan wat de leerlingen, per<br />
groep of individueel, hebben geleerd uit de opdracht.<br />
Economie ASO en Toegepaste economie TSO (3e graad)<br />
“Een aantal managementmethoden (zoals MBO, MBWA, teammanagement) op een<br />
eenvoudige wijze omschrijven en daarbij de kracht van het teammanagement<br />
vooropzetten”: er worden aan de verschillende leden van een groepje verschillende<br />
teksten uigedeeld over een zelfde onderwerp. Bij de ene leerling zal de tekst<br />
voornamelijk gaan over MBO, een andere tekst kan gaan over teammanagement.<br />
Alle leerlingen die een tekst over teammanagement gelezen hebben zullen dan gaan
34<br />
samenzitten en vormen een expertgroep over teammanagement. Wanneer iedereen<br />
dan terug in zijn oorspronkelijke groep gaat zitten vertellen zij over wat er nu precies<br />
verstaan wordt onder het onderwerp waarin zij zich gespecialiseerd hebben. Op die<br />
manier kunnen leerlingen elkaar iets bijbrengen over het onderwerp waarin zij zich<br />
hebben gespecialiseerd.<br />
“De rol van de Europese Centrale Bank bespreken en de taak van de nationale<br />
centrale banken duiden”: de klas wordt in groepjes van 4 ingedeeld en de leerkracht<br />
bezorgt aan elke leerling van het groepje een andere tekst (bv. stukje uit de website<br />
van de Nationale Bank van België, krantenartikel over de visie die de Europese<br />
Centrale Bank heeft gegeven over de toetreding van nieuwe lidstaten, informatief<br />
tekstje uit de werfbrochure van de Europese Unie over de verschillende<br />
gemeenschappelijke instellingen, interview met de directeur van de Nationale<br />
Bank,…). Elke leerling leest zijn tekst in stilte en gaat daarna bij de leerlingen zitten<br />
die een identieke tekst kregen. In deze groep wordt een gespreksleider aangeduid<br />
die de taak krijgt om samen met zijn groepje de tekst kort samen te vatten met eigen<br />
woorden. Daarna gaat de leerling terug naar zijn oorspronkelijke groep en legt<br />
duidelijk zijn tekst uit aan de 3 andere groepsleden. De leerkracht meldt dat er na de<br />
uitleg van de vier groepsleden een opdracht volgt die ze met zijn vier moeten<br />
vervolledigen.<br />
“Soorten huwelijkscontracten omschrijven, vergelijken en evalueren”: de klas wordt<br />
onderverdeeld in kleine groepjes en iedere leerling van de groep krijgt informatie over<br />
verschillende huwelijkscontracten. Deze informatie wordt individueel bekeken. Hierna<br />
worden nieuwe groepen samengesteld (= de expertengroep), bestaande uit<br />
leerlingen met allemaal dezelfde informatie over één type huwelijkscontract. Binnen<br />
deze groep wordt de informatie die ze bestudeerd hebben uitgewisseld. Vervolgens<br />
gaat men terug naar hun oorspronkelijke groep om daar hun kennis mee te delen en<br />
motiveert men voor verschillende cases een huwelijksstelsel.<br />
“Een aantal managementmethoden op een eenvoudige wijze omschrijven”: de<br />
leerkracht voorziet een documentatiemap met betrekking tot elke<br />
managementmethode. De klas wordt opgedeeld in groepjes afhankelijk van het<br />
aantal managementmethoden die besproken zullen worden. Elk groepslid krijgt een<br />
verschillende documentatiemap, dat ze individueel bestuderen. Vervolgens komen de<br />
leerlingen met dezelfde managementmethode samen om informatie uit te wisselen,<br />
uitleg te geven... Na enige tijd gaat iedereen terug naar zijn oorspronkelijke groep om<br />
de andere groepsleden informatie te verschaffen betreffende de<br />
managementmethode die ze ieder bestudeerd hebben. Binnen elke groep kan een<br />
groepsleider aangeduid worden, die de gespreken leiden zal. Binnen elke groep zal<br />
gezocht worden naar de voor- en nadelen van de verschillende<br />
managementmethoden.