SPRONG 9
SPRONG 9
SPRONG 9
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>SPRONG</strong> 9
9<br />
430<br />
LES 105 GETALLENKENNIS VEELVOUDEN, 2 VAN 3 N<br />
GEMEENSCHAPPELIJKE VEELVOUDEN, KLEINSTE GEMEENSCHAPPELIJK VEELVOUD<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 7 delers en veelvouden<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De termen ‘veelvoud, gemeenschappelijk 1.20 2.1.14 1.6.7 G32<br />
veelvoud, kleinste gemeenschappelijk<br />
veelvoud’ gebruiken<br />
3.1.13<br />
2 Veelvouden van getallen ≤ 1 000<br />
opsommen<br />
1.20 3.1.13 1.6.7 G32<br />
3 De gemeenschappelijke veelvouden 1.20 2.1.14 1.6.9 G32<br />
vinden van twee natuurlijke getallen ≤ 20<br />
en aangeven welk getal het kleinste<br />
gemeenschappelijk veelvoud (kgv) is<br />
Verwoorden waarvoor het kgv handig te<br />
gebruiken is<br />
3.1.13<br />
4 Over de nodige nauwkeurigheid, orde, leren<br />
netheid en stiptheid beschikken om op<br />
eigen niveau te leren<br />
leren 3<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
50 x<br />
accenten nieuw De leerlingen zoeken de gemeenschappelijke veelvouden van twee<br />
getallen ≤ 20 en duiden daarvan het kleinste gemeenschappelijk veelvoud<br />
aan.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op de komeet en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
plaats van de les vorige les les 99 les 1 van 3<br />
in de leerlijn volgende les les 124 les 3 van 3<br />
voorbereiding • een breukendoos, breukstaven …<br />
volgende les les 111:<br />
• een knuffelbeer van ± 30 cm<br />
• een plattegrond van een woning met vermelding van een schaal, een maquette of een<br />
speelgoedwoning<br />
• voor elk kind een atlas<br />
• een pasfoto (3,5 cm bij 5,5 cm) en een vergroting (7 cm bij 11 cm)
2 VAN 3 N LES 105 GETALLENKENNIS VEELVOUDEN,<br />
GEMEENSCHAPPELIJKE VEELVOUDEN, KLEINSTE GEMEENSCHAPPELIJK VEELVOUD<br />
B. Lesgang<br />
beginsituatie In het vierde leerjaar hebben de leerlingen al veelvouden leren zoeken van een natuurlijk<br />
getal.<br />
In les 99 hebben ze kennisgemaakt met de grootste gemeenschappelijke deler van twee<br />
of meer natuurlijke getallen.<br />
start • Noteer de getallen 4, 8, 16, 24 en 36 door elkaar op het bord. Laat verbanden tussen<br />
deze getallen zoeken en verwoorden. Laat o.m. vaststellen dat ze allemaal deelbaar<br />
zijn door 4, dus veelvouden zijn van 4.<br />
• Verklaar het woord ‘veelvoud’ en leg de relatie met de tafels. Een veelvoud van een<br />
natuurlijk getal is het product van dat getal met een ander natuurlijk getal. Het is een<br />
getal waar het eerste getal een aantal keren in gaat. Bijvoorbeeld: 12 is een veelvoud<br />
van 4, want 4 gaat 3 keer in 12. Als we 4 drie keer nemen, hebben we 12.<br />
• Vermeld dat elk getal 0 en zichzelf als veelvoud heeft. Leg ook hier weer de link met<br />
de maaltafels: 0 x 4 = 0, 1 x 4 = 4.<br />
• Laat nu de veelvouden < 100 van 4 in een rij op het bord noteren. Benadruk dat dit<br />
een handige manier van werken is. (De leerlingen zijn daar trouwens mee vertrouwd<br />
vanuit het tellen met sprongen.)<br />
• Wijs erop dat de rij veelvouden oneindig is.<br />
kern 1 Veelvouden op een rij<br />
instructie Noteer de getallen 6 en 8 op het bord. Laat de veelvouden < 100 opnoemen en noteer<br />
ze in een rij.<br />
6 → 0, 6, 12, 18, 24, 30, 36, 42, 48, 54, 60, 66, 72, 78, 84, 90, 96<br />
8 → 0, 8, 16, 24, 32, 40, 48, 56, 64, 72, 80, 88, 96<br />
Laat verwoorden: “0 is een veelvoud van 6 want 0 x 6 = 0; 6 is een veelvoud van 6 want<br />
1 x 6 = 6; 12 is een veelvoud van 6 want 2 x 6 = 12 …”<br />
2 Gemeenschappelijke veelvouden van 2 natuurlijke getallen<br />
instructie Laat nu de veelvouden opnoemen die in beide rijen voorkomen en onderstreep ze: 0, 24,<br />
48, 72 en 96. Deze getallen zijn zowel veelvouden van 6 als van 8. Het zijn gemeenschappelijke<br />
veelvouden van 6 en 8.<br />
Leg de kinderen als toepassing op gemeenschappelijke veelvouden het volgende rekenprobleem<br />
voor: Tom en Jan houden allebei van zwemmen. Tom trekt om de drie dagen<br />
naar het zwembad, Jan vind je er om de vijf dagen. Hoe vaak zijn ze er in één maand<br />
samen als je weet dat Tom voor het eerst op de derde dag van de maand gaat zwemmen<br />
en Jan op de vijfde dag van de maand? Kom samen met de leerlingen tot de oplossingsweg:<br />
de gemeenschappelijke veelvouden < 31 van 3 en 5 zoeken. Laat de rijen<br />
noteren en daarin 15 en 30 onderstrepen. Het antwoord is: 2 keer.<br />
3 Het kleinste gemeenschappelijk veelvoud<br />
instructie Vraag nu welk van de gemeenschappelijke veelvouden van 6 en 8 het kleinst is. Vermeld<br />
wel dat 0 niet in aanmerking komt, want dan zouden alle getallen hetzelfde kgv hebben.<br />
Omcirkel 24 op het bord en benoem het als het kleinste gemeenschappelijk veelvoud<br />
van 6 en 8. Noteer er de afkorting ‘kgv’ bij. Verwoord nog eens: Het kleinste gemeenschappelijk<br />
veelvoud is het kleinste getal verschillend van 0 in een rij gemeenschappelijke<br />
veelvouden.<br />
Breng de kinderen de handigste manier bij om het kgv van twee natuurlijke getallen te<br />
vinden: Som de veelvouden > 0 van het grootste getal op en ga bij elk veelvoud na of<br />
het ook een veelvoud is van het kleinste getal.<br />
Laat dat toepassen op 3 en 4: veelvouden van 4 → 0, 4, 12 (is ook een veelvoud van 3)<br />
→ het kgv van 3 en 4 is 12. Wijs erop dat als het grootste getal zelf een veelvoud is van<br />
het andere getal, dat meteen ook het kgv is.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 3 (werkschrift blz. 50) zelfstandig en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Vlugge rekenaars lossen ook de opgaven<br />
met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Vaak denken kinderen dat ze het kgv van twee natuurlijke getallen vinden door ze met<br />
elkaar te vermenigvuldigen. Dat klopt soms (bv. 2 en 3 hebben als kgv 6), maar zeker niet<br />
altijd (bv. het kgv van 6 en 8 is niet 48, maar 24). Wijs ze daarop en herhaal de handige<br />
manier om het kgv te vinden (zie punt 3). Verwijs ook naar het neuze-neuzeboek, G, 37.<br />
afronding Wijs de leerlingen erop dat ze om breuken gelijknamig te maken het kgv van de twee<br />
noemers zoeken (bv. 1/6 en 3/8 = 4/24 en 9/24).<br />
Vraag waarvoor je breuken gelijknamig moet maken. (om ze te vergelijken, op te tellen,<br />
af te trekken) Dat passen we in de volgende les toe.<br />
431<br />
9
9<br />
432<br />
LES 106 HOOFDREKENEN 2 VAN 7 N<br />
OPTELLINGEN EN AFTREKKINGEN MET BREUKEN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 2 breuken<br />
10 hoofdrekenen: optellen<br />
11 hoofdrekenen: aftrekken<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Gelijknamige breuken optellen en 1.4 2.1.44 1.11.1 B26a<br />
aftrekken 1.22<br />
1.23<br />
1.12.1 B27a<br />
2 Ongelijknamige breuken gelijknamig 1.4 3.1.39 1.4.13 G17a<br />
maken 1.22<br />
3 Ongelijknamige breuken optellen en 1.22 3.1.39 1.11.1 G17a<br />
aftrekken 1.23 1.11.2 B26a, b<br />
1.12.1<br />
1.12.2<br />
B27a, b<br />
4 Rekenproblemen over optellen en 1.22 3.1.44 DO1 B49b<br />
aftrekken met ongelijknamige breuken 1.23 1.1 B51b<br />
oplossen 4.2<br />
5 Een probleem stapsgewijs benaderen leren<br />
en oplossen leren 4<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
51-52 x<br />
• een breukendoos, breukstaven …<br />
accenten nieuw De leerlingen leren hoe ze ongelijknamige breuken kunnen optellen en<br />
aftrekken.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Hoofdrekenen.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op de komeet en dan op het pictogram Hoofdrekenen.<br />
plaats van de les vorige les les 55 les 1 van 7<br />
in de leerlijn volgende les les 119 les 3 van 7<br />
voorbereiding • het kopieerblad ‘Cijferen’ bij deze sprong<br />
volgende les
2 VAN 7 N LES 106 HOOFDREKENEN<br />
B. Lesgang<br />
OPTELLINGEN EN AFTREKKINGEN MET BREUKEN<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al gelijknamige breuken leren optellen en aftrekken.<br />
Ze hebben ook geleerd hoe ze breuken gelijknamig kunnen maken.<br />
start Herhaal even de handige werkwijze om het kgv van 2 natuurlijke getallen te vinden:<br />
Som de veelvouden > 0 van het grootste getal op en ga bij elk veelvoud na of het ook<br />
een veelvoud is van het kleinste getal.<br />
Laat dat toepassen op 5 en 10 (kgv is 10 zelf), 3 en 4 (12), 4 en 8 (24).<br />
kern 1 Gelijknamige breuken optellen en aftrekken<br />
instructie Drie vrienden gaan pizza eten. De ene eet 1/4 van een pizza, de andere ook 1/4 en de<br />
derde 2/4. Hoeveel pizza hebben ze samen gegeten?<br />
Noteer op het bord: 1/4 + 1/4 + 2/4 = 4/4 of 1 pizza.<br />
Schrijf dan de volgende kale oefeningen op het bord en los ze klassikaal op.<br />
2 1<br />
+<br />
5<br />
5<br />
=<br />
3 2<br />
+<br />
7 7<br />
=<br />
1 4<br />
+<br />
9 9<br />
=<br />
8<br />
–<br />
4<br />
9 9<br />
=<br />
5<br />
–<br />
1<br />
6 6<br />
=<br />
6<br />
–<br />
3<br />
14 14<br />
=<br />
Besluit: Om gelijknamige breuken op te tellen of af te trekken, maak je de som of het<br />
verschil van de tellers en behoud je de noemer. Besteed aandacht aan het mogelijk<br />
vereenvoudigen van de uitkomst. (bv. 5/6 – 1/6 = 4/6 = 2/3)<br />
2 Breuken gelijknamig maken<br />
instructie Herhaal hoe je breuken gelijknamig maakt: door het kgv van de noemers te zoeken en<br />
de tellers aan te passen. Laat dat toepassen op 2/3 en 1/2.<br />
Het kgv van 3 en 2 is 6. → 2/3 = 4/6 en 1/2 = 3/6.<br />
3 Ongelijknamige breuken optellen en aftrekken<br />
instructie Tijdens de sportdag in basisschool De Linde kunnen de leerlingen van het vijfde leerjaar<br />
kiezen uit 4 sporten. Een vierde van de leerlingen kiest voor basketbal, een vierde kiest<br />
voor voetbal, een derde kiest voor tennis en de rest kiest volleybal. Welk deel van de klas<br />
kiest voor volleybal?<br />
Bespreek de oplossingsweg.<br />
• Wat moeten we zoeken? (welk deel van de klas voor volleybal kiest) Wat weten we al?<br />
(welk deel van de klas voor de drie overige sporten kiest: 1/4 + 1/4 + 1/3)<br />
• Wat moeten we doen om deze breuken te kunnen optellen? (ze gelijknamig maken, op<br />
dezelfde noemer brengen)<br />
1/4 + 1/4 + 1/3 = 3/12 + 3/12 + 4/12 = 10/12<br />
• Hoe vinden we nu het ontbrekende deel? (door 10/12 af te trekken van het geheel:<br />
1 of 12/12)<br />
12/12 – 10/12 = 2/12 = 1/6<br />
Schrijf dan de volgende kale oefeningen op het bord en los ze klassikaal op.<br />
1 1<br />
+<br />
4 8<br />
=<br />
2 2<br />
+<br />
3 5<br />
=<br />
5 1<br />
+<br />
6 3<br />
=<br />
3<br />
–<br />
1<br />
5 3<br />
=<br />
5<br />
–<br />
1<br />
6 4<br />
=<br />
7<br />
–<br />
3<br />
8 5<br />
=<br />
Besluit: Om ongelijknamige breuken op te tellen of af te trekken:<br />
• maak je ze eerst gelijknamig door het kgv van de noemers te zoeken;<br />
• maak je de som of het verschil van de tellers en behoud je de noemer.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 24e en B, 50b.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 5 (werkschrift blz. 51-52) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de opgaven<br />
met het tempo-icoon op en verbetert ook die zelf.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die het moeilijk hebben de breuken tekenen of laat ze breukenmateriaal<br />
gebruiken.<br />
Herhaal de handige manier om het kgv van de noemers te vinden en de procedure voor<br />
het optellen en aftrekken van breuken.<br />
afronding Wat hebben we vandaag geleerd? Laat de leerlingen de procedure om ongelijknamige<br />
breuken op te tellen of af te trekken nog eens verwoorden.<br />
433<br />
9
9<br />
434<br />
LES 107 BEWERKINGEN 4 VAN 6 N<br />
CIJFEREN: EEN NATUURLIJK GETAL DELEN DOOR EEN KOMMAGETAL<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 18 cijferen: delen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Een natuurlijk getal cijferend delen door 1.24 3.1.34 1.23.1 B42d<br />
een kommagetal van maximum drie B43<br />
cijfers na de komma tot op 0,1; 0,01 of<br />
0,001 nauwkeurig<br />
a, b, c<br />
2 Bij het uitvoeren van de deling zorgvuldig<br />
werken, de getallen ordelijk en correct<br />
schikken en waar nodig aanvullen met<br />
hulpnullen<br />
1.24 3.1.34 1.24.1 B45<br />
3 De eigenschap toepassen dat het 1.11 2.1.36 1.23.2 B7d<br />
quotiënt niet van waarde verandert als je<br />
deeltal en deler vermenigvuldigt met of<br />
deelt door eenzelfde getal om de komma<br />
in de deler of nullen weg te werken<br />
1.14 3.1.31<br />
4 Bij een niet-opgaande deling de waarde 1.24 3.1.34 1.23.3 B44<br />
van de rest bepalen 1.29<br />
5 Over de nodige nauwkeurigheid, orde, 1.29 3.1.44 DO1 DO7<br />
netheid en stiptheid beschikken om op leren 1.5 j, k<br />
eigen niveau te leren leren 6<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
53 x<br />
• voor ieder kind het kopieerblad ‘cijferen’<br />
accenten nieuw Na het cijferend delen van natuurlijke getallen en kommagetallen door een<br />
natuurlijk getal komt nu voor het eerst het delen door een kommagetal van<br />
maximum 3 cijfers aan bod.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
suggesties<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op de komeet en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
plaats van de les vorige les les 94 les 3 van 6<br />
in de leerlijn volgende les les 133 les 5 van 6
4 VAN 6 N LES 107 BEWERKINGEN<br />
B. Lesgang<br />
CIJFEREN: EEN NATUURLIJK GETAL DELEN DOOR EEN KOMMAGETAL<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al in het vierde leerjaar natuurlijke getallen en kommagetallen<br />
cijferend leren delen door een natuurlijk getal van maximum 2 cijfers, en dat tot op 0,001<br />
nauwkeurig. Dat werd dit jaar herhaald.<br />
start Noteer de volgende oefeningen op het bord en laat ze uit het hoofd oplossen. Leg bij de<br />
bespreking de link met de tafels.<br />
32 : 0,8 = 40 : 0,4 = 20 : 0,05 =<br />
72 : 0,9 = 27 : 0,3 = 54 : 0,09 =<br />
Laat dan aan de hand van de onderstaande voorbeelden vaststellen en verwoorden dat<br />
de waarde van het quotiënt niet verandert als je deeltal en deler vermenigvuldigt met of<br />
deelt door eenzelfde getal. Laat ervaren dat die delingen op die manier makkelijk uit het<br />
hoofd op te lossen zijn.<br />
55 : 0,5 = … : 5 = 30 : 0,03 = 3 000 : …<br />
88 : … = 880 : 8 = 55 : 0,1 = … : 1<br />
Bied dan de oefeningen ‘92 : 1,2 =’ en ‘65 : 0,28 =’ aan en laat ervaren dat de eigenschap<br />
van hierboven toepassen eigenlijk weinig helpt, want dan krijg je ‘92 : 12 =’ en ‘6<br />
500 : 28 =’ en die zijn evenmin makkelijk uit het hoofd op te lossen. We kunnen hier dus<br />
beter cijferen. Vandaag leren we een natuurlijk getal cijferend delen door een kommagetal.<br />
kern en verwerking 1 Een natuurlijk getal cijferend delen door een natuurlijk getal<br />
klassikaal Noteer de oefening ‘2 172 : 75 = (tot op 0,01 nauwkeurig)’ op het bord en los ze klassikaal<br />
op. Laat het algoritme duidelijk verwoorden.<br />
instructie<br />
2 Een natuurlijk getal delen door een kommagetal<br />
Op het jaarlijkse wijkfeest krijgen de kinderen als aperitief een kindercocktail. In een<br />
glaasje gaat gemiddeld 0,16 l. In totaal heeft het feestcomité 7 liter cocktail gemaakt.<br />
Hoeveel glaasjes kunnen ze daarmee schenken?<br />
Noteer de bewerking ‘7 : 0,16 =’ op het bord.<br />
Verwoord de werkwijze om de komma weg te werken<br />
en voer ze uit:<br />
7 0<br />
7<br />
0, 0 0<br />
0, 1<br />
1 6<br />
6<br />
Ik werk de komma uit de deler weg door deeltal en<br />
deler met eenzelfde getal (in dit geval 100) te vermenigvuldigen.<br />
‘7 : 0,16’ wordt dan ‘700 : 16’.<br />
6 4<br />
6 0<br />
4 3, 7 5<br />
Laat de uitkomst schatten. Werk de oefening dan<br />
samen uit aan het bord. Let op de verwoording. Wijs<br />
erop dat je om verder te kunnen delen, een komma<br />
4<br />
1<br />
8<br />
2 0<br />
plaatst in het deeltal en aanvult met nullen (zie les<br />
94).<br />
Wanneer de kommalijn gepasseerd wordt, komt er<br />
1 1 2<br />
8 0<br />
een komma in het quotiënt.<br />
8 0<br />
Laat de waarde van de rest bepalen met behulp van<br />
de kommalijn (0h).<br />
0<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen in het werkschrift en op het kopieerblad individueel.<br />
Vlugge cijferaars rekenen ook de opgaven met het tempo-icoon uit. De kinderen verbeteren<br />
hun werk zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die het moeilijk hebben hun werkwijze hardop verwoorden. Zo merk je<br />
waar ze in de fout gaan en kun je gericht bijsturen.<br />
afronding Bespreek met de kinderen in welke situaties ze het best schattend rekenen, hoofdrekenen,<br />
cijferen of de zakrekenmachine gebruiken. Zoek samen naar voorbeelden.<br />
435<br />
9
9<br />
436<br />
LES 108 HOOFDREKENEN 2 VAN 6 N<br />
VOLGORDE VAN BEWERKINGEN - OEFENINGEN MET HAAKJES<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 10 hoofdrekenen: optellen<br />
11 hoofdrekenen: aftrekken<br />
13 hoofdrekenen: vermenigvuldigen<br />
14 hoofdrekenen: delen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Weten dat bij een reeks opeenvolgende 1.6 2.1.29 1.16.5 B3<br />
bewerkingen de vermenigvuldiging en<br />
de deling voorgaan op de optelling en<br />
de aftrekking<br />
4.1 2.1.30 a, b, c, d<br />
2 Weten dat het gebruik van haakjes deze 1.6 2.1.29 1.16.5 B3<br />
volgorde kan doorbreken 2.1.30 a, b, c, d<br />
3 Gebruik maken van een stappenplan 1.29 3.1.44 DO1 DO1e<br />
(voorrangsregels) als oplossingsstrategie leren<br />
leren 4<br />
1.1<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
54 x<br />
accenten nieuw De leerlingen leren dat ze in een reeks opeenvolgende bewerkingen de<br />
vermenigvuldiging en de deling moeten laten voorgaan op de optelling en<br />
de aftrekking. Ze ervaren het belang van haakjes in een bewerking.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 98 les 1 van 6<br />
in de leerlijn volgende les les 110 les 3 van 6
2 VAN 6 N LES 108 HOOFDREKENEN<br />
B. Lesgang<br />
VOLGORDE VAN BEWERKINGEN - OEFENINGEN MET HAAKJES<br />
beginsituatie De leerlingen kennen de eigenschappen van de bewerkingen.<br />
start Noteer de opgave ‘20 – 12 : 3 x 2 = …’ op het bord en geef de leerlingen even de tijd<br />
om ze via hoofdrekenen op te lossen. Laat dan enkele kinderen hun uitkomst zeggen. Al<br />
vlug zal blijken dat ze met verschillende oplossingen komen. Hebben de leerlingen daar<br />
een verklaring voor? Laat er enkelen hun oplossingsweg verwoorden en laat zo<br />
vaststellen dat ze de bewerkingen in een verschillende volgorde hebben uitgevoerd.<br />
Om dat te vermijden, zijn er afspraken gemaakt over de volgorde van bewerkingen, een<br />
soort voorrangsregels, net zoals in het verkeer. We zullen die regels eens nader bekijken<br />
om te zien wie het bij het rechte eind had.<br />
kern en verwerking 1 Volgorde van bewerkingen<br />
Noteer de vermelde opgaven op het bord en werk ze klassikaal uit.<br />
instructie 1.1 Optellen en aftrekken<br />
Optellen en aftrekken worden als gelijkwaardige bewerkingen beschouwd. Je werkt<br />
gewoon van links naar rechts.<br />
48 + 10 – 5 = 58 – 5 = 53<br />
230 – 25 + 4 = 205 + 4 = 209<br />
Let op bij opeenvolgende aftrekkingen. Je werkt hier ook van links naar rechts:<br />
65 – 9 – 4 = 56 – 4 = 52 (en niet 65 – 5!)<br />
1.2 Vermenigvuldigen en delen<br />
Vermenigvuldigen en delen worden als gelijkwaardige bewerkingen beschouwd. Je<br />
werkt ook hier gewoon van links naar rechts.<br />
18 : 3 x 2 = 6 x 2 = 12<br />
6 x 8 : 4 = 48 : 4 = 12<br />
Let op bij opeenvolgende delingen. Je werkt hier ook van links naar rechts.<br />
36 : 6 : 2 = 6 : 2 = 3 (en niet 36 : 3!)<br />
1.3 De vier hoofdbewerkingen<br />
Vermenigvuldigen en delen gaan voor op optellen en aftrekken.<br />
48 – 8 : 2 = 48 : 4 = 12 (en dus niet 40 : 2!)<br />
35 + 5 x 7 = 35 + 35 = 70 (en niet 40 x 7!)<br />
Kom terug op de opgave uit de start en laat ze volgens de regels oplossen:<br />
20 – 12 : 3 x 2 = 20 – 4 x 2 = 20 – 8 = 12<br />
Laat verwoorden waarom het zo moet: “De deling en de vermenigvuldiging gaan voor op<br />
de aftrekking. De deling komt voor de vermenigvuldiging, want je werkt gelijkwaardige<br />
bewerkingen uit van links naar rechts.”<br />
2 Bewerkingen met haakjes<br />
Door haakjes te plaatsen kun je de voorrangsregels doorbreken, net zoals in het verkeer<br />
een voorrangsbord de voorrang van rechts ongedaan kan maken. Wat tussen haakjes<br />
staat, moet je dan eerst uitwerken.<br />
Noteer de oefeningen van punt 1.3 met haakjes op het bord en laat ze nu zo uitwerken:<br />
(48 – 8) : 2 = 40 : 2 = 20 en (35 + 5) x 70 = 280.<br />
Laat de leerlingen vaststellen dat je zo een heel ander resultaat bekomt.<br />
Maak dat nog eens duidelijk aan de hand van een ander voorbeeld:<br />
88 – 64 : 4 = 88 – 16 = 72 en (88 – 64) : 4 = 24 : 4 = 6<br />
Zet dan de volgende oefeningen met haakjes op het bord en laat ze uitrekenen.<br />
48 + (10 – 5) = 48 + 5 = 53 18 : (3 x 2) = 18 : 6 = 3<br />
230 – (25 + 4) = 230 – 29 = 201 5 x (8 : 4) = 5 x 2 = 10<br />
65 – (9 – 4) = 65 – 5 = 60 36 : (6 : 2) = 36 : 3 = 12<br />
Neem samen de leerstof nog eens door in het neuze-neuzeboek, B, 54.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 5 (werkschrift blz. 54) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het<br />
tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Laat kinderen die problemen hebben de bewerking die voorrang heeft, onderstrepen en<br />
verplicht hen om altijd de tussenresultaten te noteren.<br />
afronding Noteer de volgende oefeningen op het bord en vraag of de haakjes nodig zijn.<br />
(4 x 40) + (99 : 11) = 169 Nee, want x en : hebben normaal ook voorrang op +.<br />
36 : (10 + 2) = 3 Ja, want anders heeft : voorrang en wordt het 3,6 + 2 = 5,6.<br />
(55 x 10) : 2 = 275 Nee, want x en : worden uitgevoerd van links naar rechts<br />
zoals het hoort.<br />
437<br />
9
9<br />
438<br />
LES 109 BEWERKINGEN 2 VAN 2 N<br />
DE ONGELIJKE VERDELING<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 2 breuken<br />
5 verhoudingen<br />
10 hoofdrekenen: optellen<br />
11 hoofdrekenen: aftrekken<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Een verhouding omzetten in een breuk 1.18 3.1.23 1.17.4 G14c<br />
of een percent en omgekeerd 3.1.24 G15<br />
2 De ongelijke verdeling uitvoeren als de 1.29 2.1.28 DO1 B49a<br />
som en het verschil gegeven zijn 1.5 B58a<br />
3 De ongelijke verdeling uitvoeren als de 1.29 2.1.28 DO1 B50b<br />
som en de verhouding van de delen<br />
gegeven zijn<br />
1.5 B58b<br />
4 De oplossing van een probleem op 4.2 3.1.29 DO1 DO1c<br />
verschillende manieren controleren 5.4<br />
leren<br />
leren 4<br />
3.1.44 1.1<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
55-56 x<br />
accenten nieuw De ongelijke verdeling – eigenlijk een speciale toepassing van verhoudingen<br />
– is nieuwe leerstof die in deze les wordt aangezet omwille van de<br />
volledigheid. Ze zal in het zesde leerjaar verder worden uitgediept.<br />
inoefenen Bij het uitvoeren van de ongelijke verdeling gaat vooral aandacht naar het<br />
toepassen van verschillende vaardigheden, zoals een probleem mathematiseren,<br />
schematiseren en de oplossing controleren.<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 70 les 1 van 2<br />
in de leerlijn volgende les<br />
voorbereiding • voor ieder kind een zakrekenmachine<br />
volgende les
2 VAN 2 N LES 109 BEWERKINGEN<br />
B. Lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kennen de begrippen ‘som’, ‘verschil’ en ‘verhouding’.<br />
DE ONGELIJKE VERDELING<br />
start Bedenk samen met de leerlingen situaties waarin niet expliciet wordt vermeld dat<br />
iedereen evenveel heeft of krijgt.<br />
Enkele voorbeelden:<br />
• Tiebe en Bjarne hebben samen 12 euro zakgeld. (Je kunt hieruit niet afleiden of ze<br />
allebei evenveel krijgen; de ene kan bv. 7 euro krijgen en de andere 5.)<br />
• Onze 3 honden eten samen 9 kg hondenbrokken per week. (Dat wil niet zeggen dat<br />
ze elk precies 3 kg eten.)<br />
kern en verwerking 1 De ongelijke verdeling: de som en het verschil zijn gegeven<br />
instructie Amber en haar broer Daan hebben samen de volledige collectie albums van hun<br />
favoriete stripheld verzameld. Van de 40 albums heeft Daan er 6 meer gekocht dan zijn<br />
zus. Hoeveel albums hebben Daan en Amber elk gekocht?<br />
Bespreek de oplossingsweg en bouw<br />
ondertussen het schema stap voor stap op<br />
aan het bord.<br />
In totaal zijn er 40 albums.<br />
Daan heeft er 6 meer dan Amber.<br />
We trekken het verschil af van het totaal:<br />
40 – 6 = 34<br />
Dat resultaat delen we door 2:<br />
34 : 2 = 17 → Amber heeft 17 albums gekocht.<br />
Voor Daan tellen we het verschil er weer bij: 17 + 6 = 23 → Daan heeft 23 albums<br />
gekocht.<br />
Klopt de som? Ja, 23 + 17 = 40.<br />
Neem het neuze-neuzeboek, B, 69a en bespreek het probleem dat daar wordt voorgesteld<br />
op dezelfde manier.<br />
2 De ongelijke verdeling: de som en de verhouding zijn gegeven<br />
instructie Freek en zijn zus Marie verzamelen munten uit de Eurozone. Samen hebben ze er in<br />
totaal al 75 verschillende. Freek heeft 2/3 van Maries deel verzameld. Hoeveel munten<br />
hebben ze elk aan de collectie toegevoegd?<br />
Bespreek het probleem en bouw ondertussen het schema stap voor stap op aan het<br />
bord.<br />
In totaal zijn er 35 munten in de collectie.<br />
Freek heeft 2/3 van het deel van Marie<br />
verzameld.<br />
In totaal zijn er dus 5 delen: Freek heeft 2<br />
delen verzameld en Marie 3.<br />
We delen het totaal door het aantal delen:<br />
75 : 5 = 15. Eén deel bestaat dus uit 15<br />
munten.<br />
Freek heeft 2 delen verzameld → 2 x 15 = 30 munten<br />
Marie heeft 3 delen verzameld → 3 x 15 = 45 munten<br />
Klopt de verhouding? 30 en 45 verhouden zich inderdaad als 2 en 3.<br />
Klopt de som? Ja, 30 + 45 = 75.<br />
Neem het neuze-neuzeboek, B, 69b en bespreek het probleem dat daar wordt voorgesteld<br />
op dezelfde manier.<br />
zelfstandig werk Lees de opdrachten van de oefeningen 1 tot 3 (werkschrift blz. 55-56) samen door en<br />
laat ze zelfstandig oplossen. Bespreek en verbeter de oplossingsweg en de oplossingen<br />
klassikaal. Maak daarbij gebruik van het stappenplan en besteed vooral aandacht aan<br />
probleemoplossende vaardigheden.<br />
verlengde instructie Bouw met risicoleerlingen het schema samen op. Laat de stappen van de oplossingsweg<br />
duidelijk verwoorden. Neem samen de voorbeelden in het neuze-neuzeboek, B, 69 nog<br />
eens door.<br />
afronding Hoe heb je nagegaan of je oplossingen correct waren? Inventariseer en bespreek de<br />
controlestrategieën die de leerlingen hebben toegepast.<br />
40<br />
35<br />
⎧ Daan<br />
⎪<br />
⎨<br />
⎪ Amber<br />
⎩<br />
40 – 6 = 34<br />
34 : 2 = 17<br />
17<br />
17<br />
6<br />
⎧<br />
⎪<br />
⎨<br />
⎪<br />
⎩<br />
35 : 5 = 7<br />
Freek<br />
Marie<br />
439<br />
9
9<br />
440<br />
LES 110 BEWERKINGEN 3 VAN 6 I<br />
PRIJSBEREKENING: KOPEN EN VERKOPEN, WINST EN VERLIES<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 4 percenten<br />
26 geld<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Eenvoudige vraagstukjes i.v.m. inkoop- 1.29 3.1.44 2.8.2 MR89<br />
prijs, verkoopprijs, winst en verlies<br />
oplossen<br />
4.2 3.2.36 B54a<br />
2 Bij prijsberekening de relatie tussen 1.29 3.1.44 2.8.2 MR89<br />
inkoopprijs, verkoopprijs, winst of verlies<br />
ervaren en onderzoeken<br />
4.2 3.2.36 B54a<br />
3 Een probleem analyseren leren<br />
leren 4<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
57-58 x<br />
• voor ieder kind een zakrekenmachine<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen In deze les worden de begrippen ‘inkoopprijs, verkoopprijs, winst, verlies’<br />
scherp gesteld. De leerlingen onderzoeken hun onderlinge relaties aan<br />
de hand van concrete voorbeelden en contexten in vraagstukjes.<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 108 les 2 van 6<br />
in de leerlijn volgende les les 127 les 4 van 6<br />
voorbereiding • een teddybeer van ± 30 cm<br />
volgende les • een plattegrond van een woning met vermelding van de schaal<br />
• een maquette van een huis of een speelgoedwoning<br />
• voor elk kind een atlas<br />
• een pasfoto (3,5 cm bij 5,5 cm) en een vergroting 2 : 1 (7 cm bij 11 cm)
3 VAN 6 I LES 110 BEWERKINGEN<br />
B. Lesgang<br />
PRIJSBEREKENING: KOPEN EN VERKOPEN, WINST EN VERLIES<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al in het vierde leerjaar gewerkt met toepassingen in verband met<br />
winst en verlies.<br />
In het echte leven komen ze frequent in contact met begrippen als ‘verkoopprijs,<br />
eenheidsprijs, hoeveelheid, totale prijs, korting, promotie …’.<br />
start Basisschool De Groeiboog organiseert een restaurantdag. Met de opbrengst zal de<br />
directie nieuwe boeken kopen voor de schoolbibliotheek.<br />
Zijn er op onze school ook zulke activiteiten? Waarvoor wordt de opbrengst hier gebruikt,<br />
denk je? Laat de leerlingen vertellen.<br />
kern en verwerking<br />
instructie 1 Herhaling: inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies<br />
Laat de leerlingen deze termen verklaren en concrete voorbeelden bedenken. De<br />
schema’s in het neuze-neuzeboek, B, 72 kunnen daarbij een ondersteuning zijn. Neem<br />
die over op het bord.<br />
2 Winst of verlies?<br />
Laat de leerlingen hun werkschrift nemen op blz. 57 en bekijk samen de tabel in oefening<br />
1. De school maakt winst op haar restaurantdag. Kun je aan de hand van de prijzen in<br />
de tabel zeggen hoe dat komt? (De verkoopprijzen per schotel liggen lager dan de<br />
inkoopprijzen.)<br />
Besluit: Als de verkoopprijs hoger ligt dan de inkoopprijs, is er winst.<br />
Noteer op het bord:<br />
winst: verkoopprijs > inkoopprijs<br />
Wanneer maak je dan verlies? (Als je iets goedkoper verkoopt dan je het aangekocht<br />
hebt.) Laat de leerlingen voorbeelden zoeken.<br />
Besluit: Als de verkoopprijs lager ligt dan de inkoopprijs, is er verlies.<br />
Noteer op het bord:<br />
verlies: inkoopprijs > verkoopprijs<br />
3 Winst of verlies berekenen<br />
partnerwerk De leerlingen maken oefening 1 in duo’s. Ze mogen een ZRM gebruiken.<br />
klassikaal Bespreek de oplossingen klassikaal. Noteer het besluit op het bord:<br />
• winst = verkoopprijs – inkoopprijs<br />
• verlies = inkoopprijs – verkoopprijs<br />
4 Inkoopprijs en verkoopprijs berekenen<br />
4.1 Verkoopprijs<br />
zelfstandig werk Laat de leerlingen de opgaven van oefening 2 individueel oplossen.<br />
klassikaal Bespreek ze klassikaal. Noteer het besluit op het bord:<br />
• inkoopprijs + winst = verkoopprijs<br />
• inkoopprijs – verlies = verkoopprijs<br />
inkoopprijs winst<br />
verkoopprijs<br />
verkoopprijs verlies<br />
inkoopprijs<br />
4.2 Inkoopprijs<br />
zelfstandig werk Laat de leerlingen oefening 3 individueel maken. Bespreek de oplossingen klassikaal.<br />
klassikaal Noteer het besluit op het bord:<br />
• inkoopprijs = verkoopprijs – winst<br />
• inkoopprijs = verkoopprijs + verlies<br />
zelfstandig werk De leerlingen lossen de opgaven van oefening 5 individueel op en verbeteren ze zelf met<br />
behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon<br />
op.<br />
verlengde instructie Neem met risicoleerlingen de schema’s en de onderlinge relaties tussen de begrippen<br />
‘inkoopprijs, verkoopprijs, winst of verlies’ nog eens door in het neuze-neuzeboek, B, 72.<br />
Schrijf deze begrippen ook op stroken papier en laat ze schikken al naargelang van de<br />
situatie in de opgave.<br />
afronding Vraag de leerlingen of ze wel eens in een tweedehandswinkel, in een kringloopwinkel of<br />
op een rommelmarkt zijn geweest. Wat wordt daar verkocht? Waar komen die spullen<br />
vandaan? Hoe zijn de prijzen? Wordt daar dan met verlies verkocht, denk je?<br />
441<br />
9
9<br />
442<br />
LES 111 GETALLENKENNIS 1 VAN 2 I<br />
SCHAAL (DEEL 1)<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 5 verhoudingen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De verhouding tussen een werkelijkheid 2.4 3.2.02 2.3.1 G41<br />
en een gelijkvormige afbeelding ervan 3.2.05 B53a, b<br />
exact bepalen en verwoorden MR84<br />
MR85<br />
2 Weten dat die verhouding bepaald wordt 2.4 3.2.02 2.3.1 G41<br />
door een verkleinings- of vergrotings- 3.2.05 B53a, b<br />
factor MR84<br />
MR85<br />
3 Het begrip ‘schaal’ als een verkleinings- 2.4 3.2.02 2.3.2 B53a<br />
of vergrotingsfactor hanteren 3.2.04 MR84<br />
De schaal verwoorden en noteren als 3.2.05 MR85<br />
verhouding, bv. 1 : 100 en 2/1 MR86<br />
4 De schaalaanduiding bij een afbeelding 2.4 3.2.05 2.3.3 MR84<br />
van een werkelijkheid gebruiken om de MR85<br />
reële afstand tussen twee punten te<br />
bepalen door te meten en gebruik te<br />
maken van een verhoudingstabel<br />
MR86<br />
5 Geleerde begrippen, inzichten, 4.2 3.2.36 DO1 DO7d<br />
procedures efficiënt hanteren in leren 1.5<br />
betekenisvolle, realistische toepassingssituaties,<br />
ook buiten de klas<br />
leren 5<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
59-60 x<br />
• een teddybeer van ± 30 cm<br />
• een plattegrond van een woning met vermelding van de schaal<br />
• een maquette van een huis of een speelgoedwoning<br />
• voor elk kind een atlas<br />
• een pasfoto (3,5 cm bij 5,5 cm) en een vergroting 2 : 1 (7 cm bij 11 cm)<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen De leerlingen gebruiken de schaalaanduiding om de reële grootte van<br />
een voorwerp of de reële afstand tussen twee punten te bepalen.<br />
Ze verwoorden en noteren de schaal als een verhouding.<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op de komeet en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
plaats van de les vorige les<br />
in de leerlijn volgende les les 120 les 2 van 2<br />
voorbereiding • een thermometer<br />
volgende les • voor iedere leerling een positietabel tot TM (zie het kopieerblad bij deze sprong)
1 VAN 2 I LES 111 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
SCHAAL (DEEL 1)<br />
beginsituatie De leerlingen hebben in het vierde leerjaar al leren rekenen met schaal, als toepassing<br />
op het rekenen met verhoudingen.<br />
start Toon een teddybeer van 30 cm en vraag hoeveel keer die in een echte beer van 1,8 m<br />
kan. Laat de verhoudingsdeling uitvoeren en kom samen tot het besluit dat de teddybeer<br />
6 keer kleiner is dan een beer van 1,8 m.<br />
Deze teddybeer is op schaal 1 : 6 gemaakt. ‘Schaal 1 op 6’ betekent dat de werkelijkheid<br />
6 keer groter is dan het schaalmodel.<br />
kern 1 De verhouding tussen de werkelijke grootte en de weergave<br />
instructie Toon de maquette van een huis of de speelgoedwoning en zeg dat de schaal 1 op 100<br />
is. Noteer dat als breukschaal op het bord: 1/100. Wat betekent dat? (Het echte huis is<br />
100 keer groter dan de maquette.)<br />
Teken een verhoudingstabel op het bord en laat verwoorden dat 1 cm op de maquette<br />
100 cm (of 1 m) in werkelijkheid is. Laat nu bv. de lengte van de voorgevel meten. Stel<br />
dat die 8 cm is. Dat is in werkelijkheid 800 cm of 8 m.<br />
2 De verhouding tussen een reële afstand en de afstand op een afbeelding<br />
instructie Laat de kinderen in hun atlas de kaart van België nemen. Hoe groot is de afstand in<br />
vogelvlucht tussen Brussel en Luik?<br />
(We gaan uit van een schaal 1 : 800 000.) De werkelijke afstand is 800 000 keer groter<br />
dan de afstand op de kaart. 1 cm is dus in werkelijkheid 800 000 cm of 8 km. Laat de<br />
afstand tussen Brussel en Luik nauwkeurig meten. Maak weer een verhoudingstabel.<br />
Leg de plattegrond van de woning op de tafel vooraan of hang die aan het bord. Laat<br />
de woonkamer zoeken en vraag hoe groot die is. Wat moeten we weten om dat uit te<br />
rekenen? (de afmetingen op het plan en de schaal)<br />
Maak samen de verhoudingstabel aan het bord en laat de oplossingswijze en het resultaat<br />
verwoorden.<br />
3 De schaal als vergrotingsfactor<br />
instructie Toon een pasfoto van 3,5 cm bij 5,5 cm en een vergroting op 2 : 1. Laat de lengte en de<br />
breedte van beide pasfoto’s meten en vaststellen dat zowel de lengte als de breedte<br />
volgens dezelfde verhouding vergroot zijn: 2 op 1. Noteer de schaal op het bord: 2 : 1.<br />
Laat verwoorden dat 1 cm in werkelijkheid (op de pasfoto) 2 cm op de vergroting is.<br />
Noteer dat in een verhoudingstabel.<br />
Laat op dezelfde manier uitrekenen hoe groot de foto wordt als de schaal 4 : 1 is.<br />
Bespreek wanneer vergrotingen gebruikt worden (bv. om heel kleine voorwerpen of<br />
dieren (zoals insecten) beter te kunnen zien).<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 4 (werkschrift blz. 59-60) individueel en verbeteren<br />
ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die het moeilijk hebben bij elke oefening een verhoudingstabel maken en<br />
de tussenresultaten noteren.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
afronding Wanneer werken we nog met de schaal?<br />
Heb je al eens met een schaalaanduiding moeten werken om een echte afstand of<br />
grootte te berekenen? Waarvoor was dat?<br />
Teken een vierkant op het bord en teken daarnaast een vierkant waarvan de zijden<br />
dubbel zo lang zijn. Wat gebeurt er met de oppervlakte?<br />
443<br />
9
9<br />
444<br />
LES 111 GETALLENKENNIS 1 VAN 2 I<br />
SCHAAL (DEEL 1)<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen hebben in het vierde leerjaar al leren rekenen met schaal, als toepassing<br />
bij het rekenen met verhoudingen.<br />
start Toon een teddybeer van 30 cm en vraag hoeveel keer die in een echte beer kan als je<br />
weet dat een bruine beer ongeveer 1,8 m groot is. Laat de verhoudingsdeling uitvoeren<br />
en kom samen tot het besluit dat de teddybeer 6 keer in een echte beer kan, of 6 keer<br />
kleiner is dan een beer van 1,8 m.<br />
Deze teddybeer is op schaal gemaakt. Welke schaal werd er gebruikt? (1 op 6)<br />
Noteer op het bord: 1 : 6.<br />
‘Schaal 1 op 6’ betekent dat de werkelijkheid (de echte beer) 6 keer groter is dan het<br />
schaalmodel (de teddybeer).<br />
Stel dat een bruine beer in het echt 2,4 m groot was, op welke schaal zou deze teddybeer<br />
dan gemaakt zijn? (1 : 8)<br />
Vraag als overgang naar punt 1 van de leskern waar nog verkleiningen van de werkelijkheid<br />
worden gebruikt. Laat de kinderen voorbeelden noemen als landkaarten, stadsplannen,<br />
schaalmodellen van auto’s, boten, vliegtuigen, monumenten (bv. het Atomium,<br />
de Eiffeltoren) …, ontwerpen (bv. de plattegrond van een huis), maquettes …<br />
kern 1 De verhouding tussen de werkelijke grootte en de weergave<br />
instructie Toon de maquette van een huis of de speelgoedwoning en zeg dat de schaal 1 op 100<br />
is. Noteer dat als breukschaal op het bord: 1/100. Wat betekent dat? (Het echte huis is<br />
100 keer groter dan de maquette.)<br />
Teken een verhoudingstabel op het bord en laat verwoorden dat 1 cm op de maquette<br />
100 cm (of 1 m) in werkelijkheid is. Laat nu bv. de lengte van de voorgevel meten. Stel<br />
dat die 8 cm is. Dat is dan in werkelijkheid 800 cm of 8 m.<br />
1/100 noemen we de breukschaal. De breukschaal geeft het aantal keer aan dat iets<br />
kleiner of groter is afgebeeld. Ken je nog een andere manier om dat te noteren? (1 : 100)<br />
x 8<br />
→<br />
maquette 1 1 cm 8 cm<br />
werkelijkheid 100 100 cm = 1 m 800 cm = 8 m<br />
→<br />
x 8<br />
2 De verhouding tussen een reële afstand en de afstand op een afbeelding<br />
Laat de kinderen in hun atlas de kaart van België nemen. Hoe groot is de afstand in<br />
vogelvlucht tussen Brussel en Luik?<br />
(We gaan uit van een schaal 1 : 800 000.) De werkelijke afstand is 800 000 keer groter<br />
dan de afstand op de kaart. 1 cm is dus in werkelijkheid 800 000 cm. Om gemakkelijker<br />
te rekenen, zetten we dat om in km (800 000 cm = 8 km). Laat nu de afstand tussen<br />
Brussel en Luik nauwkeurig meten. (We gaan ervan uit dat die afstand 11,5 cm is.) Maak<br />
weer een verhoudingstabel.<br />
x 11,5<br />
→<br />
kaart 1 1 cm 11,5 cm<br />
werkelijkheid 800 000 800 000 cm = 8 km 92 km<br />
→<br />
x 11,5<br />
De reële afstand tussen Brussel en Luik is dus 92 km.<br />
Leg nu de plattegrond van de woning op de tafel vooraan of hang die aan het bord. Laat<br />
de woonkamer zoeken en vraag hoe groot die is. Wat moeten we weten om dat uit te<br />
rekenen? (de afmetingen op het plan en de schaal)<br />
Maak samen de verhoudingstabel aan het bord en laat de oplossingswijze en het resultaat<br />
verwoorden.
1 VAN 2 I LES 111 GETALLENKENNIS<br />
SCHAAL (DEEL 1)<br />
3 De schaal als vergrotingsfactor<br />
Toon een pasfoto van 3,5 cm bij 5,5 cm en een vergroting op 2 : 1. Laat de lengte en de<br />
breedte van beide pasfoto’s meten en vaststellen dat zowel de lengte als de breedte<br />
volgens dezelfde verhouding vergroot zijn: 2 op 1. Noteer de schaal op het bord: 2 : 1.<br />
Wat betekent dat? Laat verwoorden dat 1 cm in werkelijkheid (op de pasfoto) 2 cm op de<br />
vergroting is.<br />
tip Noteer dat in een verhoudingstabel:<br />
lengte<br />
x 5,5<br />
→<br />
vergroting 2 2 cm 11 cm<br />
pasfoto 1 1 cm 5,5 cm<br />
→<br />
x 5,5<br />
x 3,5<br />
breedte →<br />
vergroting 2 2 cm 7 cm<br />
pasfoto 1 1 cm 3,5cm<br />
→<br />
x 3,5<br />
Laat dan uitrekenen hoe groot de foto wordt als de schaal 4 : 1 is.<br />
Bespreek waarom vergrotingen gemaakt worden (bv. om heel kleine voorwerpen of<br />
dieren, zoals insecten, duidelijker voor te stellen).<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 4 (werkschrift blz. 59-60) individueel en verbeteren<br />
ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die het moeilijk hebben bij elke oefening een verhoudingstabel maken en<br />
de tussenresultaten noteren.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
afronding Wanneer werken we nog met de schaal?<br />
Heb je al eens met een schaalaanduiding moeten werken om een echte afstand of<br />
grootte te berekenen? Waarvoor was dat?<br />
Teken een vierkant op het bord en teken daarnaast een vierkant waarvan de zijden<br />
dubbel zo lang zijn. Wat gebeurt er met de oppervlakte?<br />
445<br />
9
9<br />
446<br />
LES 112 GETALLENKENNIS 1 VAN 1 N<br />
GETALLEN TOT 10 000 000 - NEGATIEVE GETALLEN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 1 getalbegrip<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Natuurlijke getallen tot 10 000 000 lezen 1.5 2.1.07 1.2.2 G11e<br />
en schrijven 3.1.04<br />
2 Getallen tot 10 000 000 splitsen en 1.5 2.1.09 1.3.1 G11<br />
daarbij de symbolen E, T, H, D, TD, HD, 1.9 3.1.04 1.3.4 e, g, h,<br />
M en TM gebruiken 1.3.5<br />
1.3.6<br />
1.4.7<br />
i, j, k, l<br />
3 Tellen, terugtellen en doortellen tot 1.1 1.1.03 1.1.3 G6<br />
10 000 000 met sprongen van 1, 2, 5 en 1.5 2.1.02<br />
met machten en veelvouden van 10 3.1.03<br />
4 In concrete situaties ervaringen opdoen 1.9 1.1.06 1.2.3 G28<br />
met negatieve getallen 2.5 2.6.4<br />
5 In concrete situaties gehele negatieve 2.5 1.1.06 1.2.3 G29<br />
getallen lezen, schrijven en vergelijken 2.6.4<br />
6 Zelfstandig informatie halen uit een leren<br />
tabel leren 3<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
61-62 x<br />
• een thermometer<br />
• voor iedere leerling een positietabel van E tot TM (zie het kopieerblad bij deze sprong)<br />
accenten nieuw De leerlingen lezen en schrijven natuurlijke getallen tot 10 000 000.<br />
Ze leren ook negatieve getallen lezen, schrijven en vergelijken.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op de komeet en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
suggesties Deze periode van het jaar is zeker geschikt om tussentijds ervaringen met negatieve temperaturen<br />
op te doen.<br />
voorbereiding • voor iedere leerling een geodriehoek<br />
volgende les • ruitjespapier
1 VAN 1 N LES 112 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
GETALLEN TOT 10 000 000 - NEGATIEVE GETALLEN<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie Tot nu toe hebben de leerlingen gewerkt met getallen tot 1 000 000.<br />
Ze hebben in het derde en het vierde leerjaar kennisgemaakt met negatieve getallen.<br />
start Herhaal kort de verschillende functies van getallen (rangorde, code, maatgetal en<br />
verhouding, hoeveelheid) en laat voorbeelden zoeken.<br />
kern 1 De getallenrij tot 10 000 000<br />
instructie • Laat de bevolkingsaantallen voor België op blz. 61 van het werkschrift hardop lezen.<br />
Besteed extra aandacht aan de getallen groter dan 1 miljoen.<br />
• Haal twee keer drie getallen uit de tabel en laat die rangschikken van groot naar klein<br />
resp. klein naar groot.<br />
• Teken een positietabel op het bord en laat verschillende leerlingen er enkele getallen<br />
in noteren en splitsen in M – HD – TD – D – H – T – E.<br />
• Laat een getal in rangen, bv. 3M – 3HD – 5TD – 8D – 5H – 6T, in de positietabel<br />
noteren, als getal schrijven en lezen.<br />
• Teken getallenassen op het bord en laat die aanvullen.<br />
• Laat mondeling getallen situeren, bv. Welk natuurlijk getal staat net voor 10 000 000?<br />
• Laat mondeling tellen met sprongen van 100 000, 50 000 … te beginnen vanaf een<br />
bepaald startgetal.<br />
• Dicteer een vijftal grote getallen.<br />
2 Negatieve getallen<br />
instructie Laat de leerlingen voorbeelden zoeken van situaties waarin negatieve getallen gebruikt<br />
worden.<br />
Voor negatieve getallen staat een minteken. Noteer enkele voorbeelden op het bord:<br />
–4 °C, niveau –2 …<br />
Om een (eenvoudige) bewerking met negatieve getallen te maken, stel je ze het best voor<br />
op een getallenas.<br />
Werk een voorbeeld met positieve en negatieve temperaturen uit aan het bord.<br />
tip Als het in deze periode van het jaar vriest, laat dan een thermometer buiten leggen en<br />
werk tijdens de les met de waargenomen temperaturen.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen op blz. 61-62 van het werkschrift individueel. Ze<br />
verbeteren die zelf met behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de<br />
opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die moeilijkheden hebben met de oefeningen met de grote getallen in de<br />
positietabel werken. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 2.<br />
Kinderen die problemen ervaren bij het rekenen met negatieve getallen, zet je aan om<br />
met een getallenas te werken, zoals in het voorbeeld op het bord. Laat ze de tussenstappen<br />
noteren. Ze kunnen ook het neuze-neuzeboek, G, 30 raadplegen.<br />
afronding Ken je getallen die nog groter zijn dan 10 000 000? In welke gevallen worden die<br />
gebruikt? (bv. bevolkingsaantallen van grote landen) Laat voorbeelden opzoeken in de<br />
atlas. Laat leerlingen er enkele voorlezen; andere kinderen noteren ze op het bord.<br />
447<br />
9
9<br />
448<br />
LES 112 GETALLENKENNIS 1 VAN 1 N<br />
GETALLEN TOT 10 000 000 - NEGATIEVE GETALLEN<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie Tot nu toe hebben de leerlingen in de wiskundeles gewerkt met getallen tot 1 000 000,<br />
maar in hun ervaringswereld zullen ze wellicht al grotere getallen opgevangen hebben.<br />
De kinderen hebben in het derde en het vierde leerjaar geleerd dat er getallen zijn die<br />
kleiner zijn dan 0 en dat die ‘negatieve getallen’ worden genoemd.<br />
start Herhaal kort de verschillende functies van getallen.<br />
Noteer ze op het bord en laat de leerlingen voorbeelden zoeken. Schrijf die er ook bij,<br />
bv.<br />
• rangorde: de tweede plaats in de rij, de 21e eeuw ...<br />
• code: telefoonnummer, postnummer …<br />
• maatgetal en verhouding: 1 euro, 4 m, 500 g …<br />
• hoeveelheid: 325 000, 1 miljoen …<br />
kern<br />
instructie 1 De getallenrij tot 10 000 000<br />
• Laat de bevolkingsaantallen voor België op blz. 61 van het werkschrift hardop lezen.<br />
Besteed extra aandacht aan de getallen groter dan 1 miljoen.<br />
Stel vragen, bv.<br />
Welk gewest heeft het grootste/kleinste aantal inwoners? Hoeveel zijn er dat?<br />
Welke provincie heeft de meeste/minste inwoners? Hoeveel zijn er dat?<br />
• Haal drie getallen uit de tabel en laat die rangschikken van groot naar klein. Laat drie<br />
andere getallen rangschikken van klein naar groot.<br />
• Teken een positietabel op het bord en laat verschillende leerlingen er enkele getallen<br />
in noteren en splitsen in M – HD – TD – D – H – T – E, bv. 1 024 130 = 1M + 2TD + 4D<br />
+ 1H + 3T.<br />
• Laat een leerling aan het bord komen. Een andere leerling dicteert een getal uit de<br />
tabel met bevolkingscijfers opgesplitst in rangen, bv. 4M – 3HD – 5TD – 8D – 5H – 6T.<br />
De leerling aan het bord noteert de cijfers in de positietabel, schrijft het getal ernaast<br />
en leest het. De opdrachtgever controleert. De overige leerlingen werken mee in de<br />
positietabel van het kopieerblad.<br />
• Teken getallenassen op het bord en laat die aanvullen, bv.<br />
Plaats 9 500 000, 9 000 000, 9 250 000 en 9 750 000 op de getallenas.<br />
8 500 000 10 000 000<br />
• Laat mondeling getallen situeren, bv. Welk natuurlijk getal staat net voor 10 000 000?<br />
Welk natuurlijk getal komt net na 9 759 230?<br />
• Laat mondeling tellen met sprongen van 100 000, 50 000 … te beginnen vanaf een<br />
bepaald startgetal, bv. Tel van 100 000 met sprongen van 50 000 tot 1 000 000.<br />
• Dicteer een vijftal natuurlijke getallen, bv.<br />
1 590 240, 1 745 500, 8 750 000, 2 345 400, 8 050 050.<br />
De leerlingen noteren ze bij oefening 2 in het werkschrift. Bespreek de correcte notatie<br />
achteraf met behulp van de positietabel op het bord.
1 VAN 1 N LES 112 GETALLENKENNIS<br />
GETALLEN TOT 10 000 000 - NEGATIEVE GETALLEN<br />
2 Negatieve getallen<br />
instructie Laat de leerlingen voorbeelden zoeken van situaties waarin negatieve getallen gebruikt<br />
worden. (temperaturen onder nul, verdiepingen onder de grond, niveau onder de<br />
zeespiegel …)<br />
Voor negatieve getallen staat een minteken. Noteer enkele voorbeelden op het bord:<br />
–4 °C, niveau –2 …<br />
Om een (eenvoudige) bewerking met negatieve getallen te maken, stel je ze het best voor<br />
op een getallenas.<br />
Werk het volgende voorbeeld uit aan het bord:<br />
Overdag was het 3 °C. ’s Nachts daalde de temperatuur tot –5 °C. Met hoeveel graden<br />
was de temperatuur gedaald?<br />
5 + 3<br />
–5 –4 –3 –2 –1 0 1 2 3 4<br />
Het verschil tussen 3 °C en 0 °C is 3 graden.<br />
Het verschil tussen –5 °C en 0 °C is 5 graden.<br />
De temperatuur daalde dus met 3 + 5 of 8 graden.<br />
tip Als het in deze periode van het jaar vriest, laat dan een thermometer buiten leggen en<br />
werk tijdens de les met de waargenomen temperaturen.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen op blz. 61-62 van het werkschrift individueel. Ze<br />
verbeteren die zelf met behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de<br />
opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Laat leerlingen die moeilijkheden hebben met de oefeningen met de grote getallen in de<br />
positietabel werken. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 2.<br />
Kinderen die problemen ervaren bij het rekenen met negatieve getallen, zet je aan om<br />
met een getallenas te werken, zoals in het voorbeeld op het bord. Laat ze de tussenstappen<br />
noteren. Ze kunnen ook het neuze-neuzeboek, G, 30 raadplegen.<br />
afronding Ken je getallen die nog groter zijn dan 10 000 000? In welke gevallen worden die<br />
gebruikt? (bv. bevolkingsaantallen van grote landen) Laat voorbeelden opzoeken in de<br />
atlas. Hoe zijn die grote getallen daar genoteerd? Laat leerlingen er enkele voorlezen;<br />
andere kinderen noteren ze op het bord.<br />
449<br />
9
9<br />
450<br />
LES 113 METEN EN METEND REKENEN 6 VAN 10 I<br />
OMTREK EN OPPERVLAKTE VAN REGELMATIGE EN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 20 lengte<br />
23 oppervlakte<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De omtrek van vlakke figuren meten en<br />
berekenen en daarbij gebruik maken van<br />
de eigenschappen van de zijden<br />
2.9 2.2.08 2.2.3.4 MR33<br />
2 Regelmatige en onregelmatige veel- 2.9 3.2.16 2.2.3.9 MK25<br />
hoeken mentaal omstructureren naar 3.2.17 2.2.3.10 MR45<br />
bekende vlakke figuren om zo de oppervlakte<br />
te berekenen<br />
3.2.19 3.3.4 MR46<br />
3 Problemen over omtrek en oppervlakte 1.29 3.2.36 DO1 MR88<br />
oplossen 4.2 1.1<br />
4 Over de nodige nauwkeurigheid, orde, leren<br />
netheid en stiptheid beschikken om op<br />
eigen niveau te leren<br />
leren 3<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
63-64 x<br />
• voor iedere leerling een geodriehoek<br />
• ruitjespapier<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen De leerlingen leren de oppervlakte van (on)regelmatige veelhoeken<br />
bepalen door ze om te structureren naar vlakke figuren waarvan ze de<br />
oppervlakte kunnen berekenen.<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 97 les 5 van 10<br />
in de leerlijn volgende les les 121 les 7 van 10<br />
voorbereiding • Maak op voorhand enkele voorbeelden van knipfiguren.<br />
volgende les • voor iedere leerling een 5-tal knipblaadjes, een schaar en een geodriehoek
6 VAN 10 I LES 113 METEN EN METEND REKENEN<br />
OMTREK EN OPPERVLAKTE VAN REGELMATIGE EN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN<br />
B. Lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen omtrek en oppervlakte van rechthoek, vierkant, parallellogram,<br />
driehoek, ruit en trapezium bepalen. Het omstructureren naar bekende vlakke figuren<br />
werd dit schooljaar al eerder toegepast, o.a. bij de oppervlaktebepaling van de ruit en<br />
het trapezium in de vorige sprong.<br />
start De leerlingen nemen hun werkschrift op blz. 63. Laat ze de veelhoeken in oefening 1 de<br />
meest passende naam geven. Laat daarna omtrek en oppervlakte berekenen. Zeg dat<br />
ze bij twijfel zelfstandig de werkwijze kunnen opzoeken in het neuze-neuzeboek, MMR,<br />
77b, 88, 89, 90 en 91.<br />
verlengde instructie Herhaal de formules voor het berekenen van omtrek en oppervlakte van deze vlakke<br />
figuren.<br />
kern en verwerking 1 Omtrek en oppervlakte van een regelmatige veelhoek<br />
instructie 1.1 Omtrek<br />
Teken een regelmatige zeshoek op het bord. Het meest voor de hand liggend is de<br />
‘constructie’ met de passer: de straal telkens afpassen op de cirkelomtrek. Bespreek de<br />
eigenschappen van de zijden en de hoeken. Herhaal zo dat bij een regelmatige veelhoek<br />
alle zijden even lang en alle hoeken even groot zijn.<br />
Hoe bepalen we de omtrek van een regelmatige veelhoek?<br />
Herinner aan het vierkant, ook een regelmatige veelhoek. Laat de leerlingen verwoorden<br />
dat de omtrek van een vierkant gelijk is aan 4 x de zijde.<br />
Hier zal dat dus zijn: 6 x de zijde. Kom samen tot het volgende besluit:<br />
Omtrek regelmatige veelhoek = aantal zijden x de lengte van 1 zijde<br />
1.2 Oppervlakte<br />
Hoe bepalen we de oppervlakte van deze regelmatige veelhoek? Laat de kinderen<br />
voorstellen doen en kom samen tot het besluit dat je zult moeten omstructureren naar<br />
bekende figuren waarvan je de oppervlakte kunt berekenen. Laat mogelijke werkwijzen<br />
verwoorden, bv. de zeshoek verdelen in 2 trapeziums, in 2 driehoeken en 1 rechthoek, in<br />
6 gelijke driehoeken.<br />
Voer die laatste oplossingswijze uit en besluit dat de oppervlakte van deze zeshoek gelijk<br />
is aan 6 x de oppervlakte van zo één driehoek.<br />
2 Omtrek en oppervlakte van een onregelmatige veelhoek<br />
2.1 Omtrek<br />
Teken een onregelmatige veelhoek op het bord (zie voorbeeld). Is dit ook een regelmatige<br />
veelhoek? (Nee, niet alle zijden zijn even lang en niet alle hoeken zijn even groot.)<br />
Hoe bepalen we de omtrek van een onregelmatige veelhoek? (De zijden meten en ze<br />
samentellen.)<br />
2.2 Oppervlakte<br />
Hoe bepalen we de oppervlakte van een onregelmatige veelhoek? Kom samen tot het<br />
besluit dat je ook hier zult moeten omstructureren naar bekende figuren waarvan je de<br />
oppervlakte kunt berekenen.<br />
Vraag de leerlingen hoe ze in dit geval het best te werk kunnen gaan. (De figuur verdelen<br />
in 1 grote en 2 kleine rechthoeken, daar de oppervlakte van berekenen en die oppervlaktes<br />
samentellen.)<br />
Voer die omstructurering uit op het bord.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 2 tot 5 (werkschrift blz. 63-64) individueel en verbeteren<br />
ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Vluggerds lossen ook de opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Begeleid leerlingen die het moeilijk hebben om de figuren om te structureren. Verwijs<br />
naar het neuze-neuzeboek, MMR, 94.<br />
afronding • Vraag de kinderen welke vlakke figuren je in de omgeving vaak tegenkomt en welke<br />
veel minder.<br />
• Vraag ze voorbeelden te geven van situaties waarin het nuttig is dat je de omtrek of<br />
de oppervlakte van vlakke figuren kunt berekenen, bv. om te weten hoeveel verf je<br />
voor een muur nodig hebt (oppervlakte), hoeveel meter plint je nodig hebt voor een<br />
kamer (omtrek) …<br />
451<br />
9
9<br />
452<br />
LES 114 MEETKUNDE 4 VAN 6 I<br />
SPIEGELINGEN – SYMMETRIE – KNIPFIGUREN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 30 meetkundige relaties<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Spiegelbeelden ontdekken door te meten 3.6 3.3.28 3.4.4 MK36<br />
3.3.29 3.4.5 a, b<br />
2 Op geruit papier symmetrische figuren 3.6 3.3.34 3.4.4 MK38a<br />
aanvullen 3.4.5<br />
3 Resultaten van knipfiguren voorspellen 4.1 3.3.29 DO1 DO1g<br />
3.4.03 1.1 DO2h<br />
4 Zelf knipfiguren maken 3.6 3.3.30<br />
3.3.32<br />
3.4.2 MK42<br />
5 Beseffen dat ordelijk werken voordelen leren<br />
biedt leren 6<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
65-66 x<br />
• enkele zelfgemaakte voorbeelden van knipfiguren<br />
• voor iedere leerling een 5-tal knipblaadjes, een schaar en een geodriehoek<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen In deze les herhalen de leerlingen de leerstof in verband met spiegelingen<br />
en symmetrie en experimenteren ze met knipfiguren.<br />
automatiseren<br />
suggesties In een les beeldopvoeding kun je dieper ingaan op spiegelingen en knipfiguren.<br />
plaats van de les vorige les les 84 les 3 van 6<br />
in de leerlijn volgende les les 135 les 5 van 6<br />
voorbereiding • positietabellen van E tot TM voor de verlengde instructie<br />
volgende les • voor iedere leerling een geodriehoek<br />
• geruit papier<br />
• enkele (doorkijk)spiegels
4 VAN 6 I LES 114 MEETKUNDE<br />
B. Lesgang<br />
SPIEGELINGEN – SYMMETRIE – KNIPFIGUREN<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al in het vierde leerjaar met knipfiguren gewerkt.<br />
In les 84 hebben ze ervaringen opgedaan met spiegelbeelden.<br />
start Laat de leerlingen verwoorden wat spiegelbeelden en knipfiguren zijn. Toon enkele<br />
voorbeelden van knipfiguren en bespreek ze.<br />
Laat opmerken dat je zo leuke versieringen zoals slingers of onderleggers kunt maken.<br />
kern en verwerking 1 Spiegelbeelden en symmetrie<br />
instructie Bespreek de eigenschappen van een spiegeling aan de hand van het lijstje in het neuzeneuzeboek,<br />
MK, 135.<br />
Vorm De vorm blijft gelijk.<br />
Oriëntatie De oriëntatie verandert (links wordt rechts).<br />
Loodrecht Er wordt loodrecht op de spiegelas gespiegeld.<br />
Grootte De grootte blijft gelijk.<br />
Afstand De afstand tot de spiegelas blijft gelijk.<br />
Wijs op het letterwoord VOLGA dat als geheugensteuntje fungeert.<br />
Bespreek symmetrie als een vorm van spiegeling: een symmetrieas verdeelt een symmetrische<br />
figuur in twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn. Overloop de symmetrieassen<br />
in diverse vlakke figuren in het neuze-neuzeboek, MK, 138.<br />
zelfstandig werk Als toepassing maken de leerlingen de oefeningen 1 tot 3 (werkschrift blz. 65) individueel.<br />
Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op en verbetert die zelf<br />
met behulp van de correctiesleutel.<br />
Verbeter deze oefeningen klassikaal. Toets de spiegelingen in oefening 1 aan de<br />
VOLGA-eigenschappen en laat zo verantwoorden waarom bepaalde spiegelingen niet<br />
juist zijn.<br />
verlengde instructie Herhaal de eigenschappen van een spiegeling en laat opnieuw verwoorden wanneer<br />
een figuur symmetrisch is. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 135 en 138.<br />
2 Knipfiguren<br />
klassikaal 2.1 Van opdracht naar uitgeknipte figuur<br />
De leerlingen nemen oefening 4 op blz. 66 van het werkschrift. Deel de knipblaadjes uit<br />
en laat de kinderen hun schaar klaarleggen.<br />
• Bekijk samen opdracht a. Laat de hoek uit een dubbelgevouwen blad knippen en<br />
bespreek het resultaat: Bij het openvouwen zien we de oorspronkelijke figuur een<br />
tweede keer, maar in spiegelbeeld. Het resultaat na ontvouwing is een symmetrische<br />
figuur: de twee helften zijn immers elkaars spiegelbeeld. De vouw is de symmetrieas.<br />
Je kunt dat controleren met een spiegel.<br />
De leerlingen schetsen de verkregen figuur in het werkschrift.<br />
• Bekijk samen opdracht b. Daarnet hebben we een hoek uit een dubbelgevouwen blad<br />
geknipt. Nu moeten we een hoek uit een tweemaal dubbelgevouwen blad knippen.<br />
Zou dat een verschillend resultaat geven? Laat de leerlingen het resultaat voorspellen.<br />
Laat dan de opdracht uitvoeren en bespreek het resultaat: Als je het blad dubbelvouwt<br />
en daarna nog eens dubbelvouwt, krijg je de oorspronkelijke figuur 4 keer. Ook<br />
dit is een symmetrische figuur. De vouwlijnen zijn de symmetrieassen.<br />
Laat de uitgeknipte figuur weer schetsen.<br />
Vraag wat je zou verkrijgen als je het blad nog eens dubbel zou vouwen en laat enkele<br />
kinderen dat uitproberen.<br />
zelfstandig werk De leerlingen voeren opdracht c individueel uit. Bespreek de resultaten.<br />
2.2 Van uitgeknipte figuur naar opdracht<br />
klassikaal Bespreek de opdracht van oefening 5. De leerlingen proberen de afgebeelde figuur als<br />
knipfiguur te tekenen. Om te controleren of ze het goed hebben gedaan, knippen ze die<br />
uit.<br />
afronding Als er van de figuur in oefening 5 foutieve knipfiguren werden gemaakt, bespreek dan<br />
waaraan de fout te wijten zou kunnen zijn. Kom zo nogmaals terug op de begrippen<br />
‘symmetrie’ en ‘symmetrieas’.<br />
Laat de leerlingen voorbeelden uit hun leefwereld geven waarin ze spiegelingen en<br />
symmetrie herkennen.<br />
453<br />
9
9<br />
454<br />
LES 115-117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
Situering van de lessen<br />
leerlijn 1 getalbegrip 14 hoofdrekenen: delen<br />
2 breuken 18 cijferen: delen<br />
5 verhoudingen 20 lengte<br />
7 delers en veelvouden 23 oppervlakte<br />
10 hoofdrekenen: optellen 26 geld<br />
11 hoofdrekenen: aftrekken 30 meetkundige relaties<br />
13 hoofdrekenen: vermenigvuldigen<br />
duur les 115: herhaling 50 minuten<br />
les 116: toets 50 minuten<br />
les 117: remediëring en verrijking 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO<br />
getallenkennis 1 Natuurlijke getallen tot 10 000 000 noteren 1.5 2.1.09 1.3.1 G11<br />
en splitsen en daarbij de begrippen en 1.9 3.1.04 1.3.4 e, g, h,<br />
symbolen E, T, H, D, TD, HD en M 1.3.5 i, j, k, l<br />
gebruiken 1.3.6<br />
1.4.7<br />
2 In concrete situaties gehele negatieve 2.5 1.1.06 1.2.3 G29<br />
getallen lezen, schrijven en vergelijken 2.6.4<br />
3 Veelvouden opsommen 1.20 3.1.13 1.6.7 G32<br />
4 Van twee natuurlijke getallen < 20 gemeen- 1.20 2.1.14 1.6.9 G32<br />
schappelijke veelvouden vinden en aangeven<br />
welk getal het kleinste gemeenschappelijke<br />
veelvoud is<br />
3.1.13<br />
5 Schaal hanteren 2.4 3.2.02 2.3.1 MR84<br />
3.2.03 2.3.2 MR85<br />
3.2.04 2.3.3 MR86<br />
3.2.05 2.3.6<br />
6 De schaalaanduiding bij een afbeelding 2.4 3.2.05 2.3.3 MR84<br />
van een werkelijkheid gebruiken om de MR85<br />
reële afstand tussen twee punten te<br />
bepalen door te meten en gebruik te maken<br />
van een verhoudingstabel<br />
MR86<br />
7 De verhouding tussen een werkelijkheid en 2.4 3.2.02 2.3.1 G41<br />
een gelijkvormige afbeelding ervan exact 3.2.05 B53a,b<br />
bepalen MR84<br />
MR85<br />
bewerkingen 8 Eenvoudige vraagstukjes oplossen i.v.m. 4.2 2.1.28 2.8.2 MR89<br />
ongelijke verdeling, inkoopprijs, verkoop- 1.29 DO1 B50b<br />
prijs, winst en verlies 1.5 B54<br />
B58c<br />
9 Gelijknamige breuken bij elkaar optellen en 1.4 2.1.44 1.11.1 B26a<br />
van elkaar aftrekken 1.22<br />
1.23<br />
1.12.1 B27a<br />
10 Ongelijknamige breuken bij elkaar optellen 1.22 3.1.39 1.11.1 G17a<br />
en van elkaar aftrekken 1.23 1.11.2 B26<br />
1.12.1 a, b<br />
1.12.2 B27<br />
a, b<br />
11 Een natuurlijk getal cijferend delen door 1.24 3.1.34 1.23.1 B42d<br />
een kommagetal tot op 1; 0,1; 0,01 of B43<br />
0,001 nauwkeurig a, b, c<br />
12 Bij een niet-opgaande deling de waarde van 1.24 3.1.34 1.23.3 B44<br />
de rest bepalen 1.29
LES 115-117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO<br />
bewerkingen 13 Weten dat in een reeks opeenvolgende 1.6 2.1.29 1.16.5 B3 a, b,<br />
bewerkingen de vermenigvuldiging en de<br />
deling voorgaan op de optelling en de<br />
aftrekking<br />
4.1 2.1.30 c, d<br />
14 Weten dat het gebruik van haakjes die 1.6 2.1.29 1.16.5 B3a, b,<br />
volgorde kan doorbreken 2.1.30 c, d<br />
meten en metend<br />
rekenen<br />
15 De omtrek van vlakke figuren berekenen 2.9 2.2.08 2.2.3.4 MR33<br />
16 Regelmatige en onregelmatige veelhoeken 2.9 3.2.16 2.2.3.9 MK25<br />
omstructureren naar rechthoeken, parallello- 3.2.17 2.2.3.10 MR45<br />
grammen en driehoeken door verdeling,<br />
aanvulling en compensatie om zo de<br />
oppervlakte te berekenen<br />
3.2.19 3.3.4 MR46<br />
meetkunde 17 Symmetrie in vlakke figuren ontdekken en 3.6 3.3.28 3.4.4 MK36<br />
symmetrieassen tekenen 3.3.29 3.4.5 a, b<br />
18 Resultaten van knipfiguren voorspellen 4.1 3.3.29 DO1 DO1g<br />
3.4.03 1.1 DO2h<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
67-72 x 83-92 51-56 x<br />
• de positietabel tot TM<br />
• geruit papier voor de remediëring bij meetkunde<br />
• voor ieder kind een meetlat en een geodriehoek<br />
• enkele (doorkijk)spiegels<br />
• blaadjes ruitjespapier voor knipfiguren<br />
455<br />
9
9<br />
456<br />
LES 115 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
Herhalingsles<br />
getallenkennis<br />
1 Getallendictee: 5 412 873 – 1 540 780 – 5 230 410 – 3 500 145 – 2 980 100<br />
verlengde instructie Werk met leerlingen die hier problemen mee hebben in de positietabel tot TM.<br />
Dicteer een getal opnieuw en laat ze het in de tabel noteren. Probeer het daarna<br />
nog eens zonder tabel.<br />
2 Noteer de getallen.<br />
verlengde instructie Breng risicoleerlingen samen in een miniklasje en herhaal de positiewaarde van<br />
de cijfers met behulp van de positietabel. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G,<br />
2.<br />
3 Bereken het temperatuurverschil en vul de tabel aan.<br />
verlengde instructie Leg opnieuw uit dat je een bewerking met negatieve getallen het best voorstelt<br />
op een getallenas.<br />
Voorbeeld: In Moskou was het –20 °C. In Brussel was het 8 °C. Hoeveel bedroeg<br />
het verschil in temperatuur?<br />
20 + 8<br />
–20 0 8<br />
20 + 8 = 28<br />
Je bepaalt telkens de afstand tot 0 °. Het verschil is dus 20 ° + 8 ° of 28 graden.<br />
Herhaal dat met andere temperaturen.<br />
4 Zoek het kgv.<br />
verlengde instructie Ga na of de leerlingen de tafels beheersen. Zoek daarna samen het kgv van 3<br />
en 5.<br />
Laat de veelvouden tot 40 één voor één noteren. Herhaal wat een veelvoud is: het<br />
product van een natuurlijk getal en een ander natuurlijk getal: 1 x 3, 2 x 3, 3 x 3<br />
… Herinner eraan dat 0 een veelvoud is van alle getallen. (0 x 3 = 0, 0 x 5 = 0<br />
…)<br />
Laat dan in de rijen die zo ontstaan de veelvouden onderstrepen die bij beide<br />
getallen voorkomen en benoem ze als de gemeenschappelijke veelvouden van<br />
3 en 5.<br />
• veelvouden van 3: 0, 3,6,9,12,15, 18, 21, 24, 27, 30, 33, 36, 39<br />
• veelvouden van 5: 0, 5, 10, 15, 20, 25, 30, 35, 40<br />
Laat tot slot het kleinste gemeenschappelijke veelvoud verschillend van 0 zoeken<br />
en omcirkelen en benoem het ook zo: het kgv van 3 en 5 is 15.<br />
Herhaal deze oefening met enkele andere getallen.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 37.<br />
5 Werken met schaal<br />
verlengde instructie De schaal is 1 : 800 000. Verwoord samen wat dat wil zeggen: 1 cm op de kaart<br />
is 800 000 cm of 8 km in werkelijkheid. De afstand tussen de twee punten op de<br />
kaart is 2 cm. We maken een verhoudingstabel.<br />
x 2<br />
g<br />
kaart 1 1 cm 1 cm 2 cm<br />
werkelijkheid 800 000 800 000 cm 8 km 16 km<br />
g<br />
x 2<br />
De werkelijke afstand is 16 km.<br />
Herhaal dat met enkele andere afstanden en schaalaanduidingen.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.
LES 115 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
6 Teken het huis opnieuw maar nu met de afmetingen op schaal 2 : 1.<br />
verlengde instructie Bespreek wat tekenen op schaal 2 : 1 betekent: alle afmetingen moeten op de<br />
nieuwe tekening dubbel zo groot worden. We maken dus een vergroting. Het<br />
rooster maakt het eenvoudig: 1 vakje op de oorspronkelijke tekening wordt twee<br />
vakjes op de nieuwe tekening.<br />
Werk weer met de verhoudingstabel.<br />
vergroting 2 2 vakjes 12 vakjes 8 vakjes<br />
↑ x 2 ↑ x 2 ↑ x 2 ↑ x 2<br />
tekening 1 1 vakje 6 vakjes 4 vakjes<br />
Laat zo elke lijn op de schets ‘meten’ (tellen) en vergroot opnieuw tekenen.<br />
Herhaal dat eventueel met nog enkele andere schetsen en schaalaanduidingen.<br />
bewerkingen<br />
1 Los de problemen op. Maak een schema.<br />
verlengde instructie Met kinderen die hier moeite mee hebben, bouw je samen het schema op.<br />
Verwoord daarbij de werkwijze nog eens.<br />
Wat Tom meer geeft dan Els trek je af<br />
van het geheel: € 18 – € 6 = € 12.<br />
Wat overblijft, deel je door 2:<br />
€ 12 : 2 = € 6. Els geeft € 6.<br />
Voor Tom tel je er het verschil weer bij:<br />
⎧<br />
⎪Tom<br />
€ 6 € 6<br />
€ 18 ⎨<br />
⎪Els<br />
€ 6<br />
⎩<br />
€ 6 + € 6 = € 12. Tom geeft € 12. Het totaal klopt: € 12 + € 6 = € 18.<br />
Werk eventueel de tweede opgave op dezelfde manier uit.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, B, 69.<br />
2 Winst of verlies?<br />
verlengde instructie Herhaal de begrippen ‘inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies’ aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 72.<br />
Knoop dan aan bij de situatie van de eerste opgave. Laat inkoopprijs (€ 2 980)<br />
en verkoopprijs (€ 5 560) identificeren.<br />
Is er op de restaurantdag meer ontvangen dan er vooraf werd uitgegeven? Hoe<br />
kunnen we dat weten? (Door na te gaan of de verkoopprijs hoger ligt dan de<br />
inkoopprijs: € 5 560 > € 2 980.)<br />
Wordt er dus winst of verlies gemaakt? (winst) Hoe berekenen we de winst?<br />
(verkoopprijs – inkoopprijs = € 5 560 – € 2 980 = € 2 580)<br />
Werk eventueel zo nog enkele voorbeelden uit.<br />
3 Zoek de som.<br />
verlengde instructie Ga bij problemen na waar de moeilijkheid ligt. Stuur gericht bij.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 24e hoe je ongelijknamige<br />
breuken gelijknamig maakt. Herinner eraan dat je daarbij het kgv handig kunt<br />
gebruiken.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 50a, b de werkwijze voor<br />
het optellen van breuken: je behoudt de noemer en telt de tellers op.<br />
Werk samen nog enkele oefeningen uit.<br />
4 Zoek het verschil.<br />
verlengde instructie Ga bij problemen na waar de moeilijkheid ligt. Stuur gericht bij.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 24e hoe je ongelijknamige<br />
breuken gelijknamig maakt. Herinner eraan dat je daarbij het kgv handig kunt<br />
gebruiken.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 51a, b de werkwijze voor<br />
het aftrekken van breuken: je behoudt de noemer en maakt het verschil van<br />
de tellers.<br />
Werk samen nog enkele oefeningen uit.<br />
457<br />
9
9<br />
458<br />
LES 115 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
5 Werk de oefeningen cijferend uit tot op 0,01 nauwkeurig.<br />
verlengde instructie Verwijs naar het neuze-neuzeboek, B, 65.<br />
Herhaal hoe je de komma uit de deler wegwerkt.<br />
Benadruk het belang van de schatting om de plaats van de komma in het<br />
quotiënt te controleren.<br />
Werk samen een deling uit en laat het algoritme verwoorden.<br />
Laat de kommalijn trekken om de waarde van de rest te bepalen.<br />
6 Los op. Denk om de goede volgorde.<br />
verlengde instructie Herhaal de afspraken in verband met de volgorde van bewerkingen aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 54a.<br />
• In een reeks opeenvolgende bewerkingen wordt van links naar rechts<br />
gewerkt.<br />
• De vermenigvuldiging en de deling gaan voor op de optelling en de aftrekking.<br />
Werk samen enkele oefeningen uit.<br />
7 De zetter is de haakjes vergeten. Zet jij ze waar ze moeten staan.<br />
verlengde instructie Herhaal de afspraken in verband met de volgorde van bewerkingen aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 54a.<br />
• In een reeks opeenvolgende bewerkingen wordt van links naar rechts<br />
gewerkt.<br />
• De vermenigvuldiging en de deling gaan voor op de optelling en de aftrekking.<br />
Bespreek dan aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 54b hoe je deze<br />
voorrang kunt doorbreken door haakjes te plaatsen.<br />
Demonstreer dat aan de hand van enkele voorbeelden zoals:<br />
700 + 50 x 5 = 700 + 250 = 950<br />
(700 + 50) x 5 = 750 x 5 = 3 750<br />
4 x 220 – 120 : 10 = 880 – 12 = 868<br />
4 x (220 – 120) : 10 = 4 x 100 : 10 = 400 : 10 = 40<br />
meten en metend rekenen<br />
We willen rond onze tuin een afsluiting plaatsen en er gras in zaaien.<br />
Bereken de werkelijke omtrek en oppervlakte. De schets is getekend op schaal 1 : 100.<br />
verlengde instructie Ga na waar de moeilijkheden zich situeren. Hebben de kinderen moeite met het<br />
correct opmeten van de noodzakelijke afmetingen? Vergeten ze die om te zetten<br />
naar de werkelijke afmetingen (schaal)? Slagen ze er niet in de figuur om te structureren<br />
naar vierhoeken en driehoeken waarvan ze de oppervlakte kunnen<br />
berekenen? Hebben ze problemen met het vinden en/of toepassen van de<br />
formules?<br />
Laat elk van deze fasen uitvoeren en verwoorden. Stuur onmiddellijk bij waar<br />
nodig.<br />
Verwijs gericht naar het neuze-neuzeboek, MMR, 88-91 en 94.<br />
meetkunde<br />
1 Bekijk de figuren. Als je denkt dat een figuur symmetrisch is, teken je de symmetrieas.<br />
verlengde instructie Herhaal dat bij een symmetrische figuur de ene helft het spiegelbeeld is van de<br />
andere. Teken in een symmetrische figuur een lijn die de figuur in twee delen<br />
verdeelt die elkaars spiegelbeeld zijn en benoem die als een symmetrieas. Laat<br />
met een (doorkijk)spiegel controleren.<br />
Laat de kinderen dat toepassen op de figuren in het werkschrift.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 138.<br />
2 Knipfiguur<br />
verlengde instructie Laat de kinderen de stippellijnen overnemen op een in vieren gevouwen blaadje.<br />
Ze knippen de figuur uit en vergelijken het resultaat met de schets van hun<br />
voorspelling. Begrijpen ze waar de fout zit? Bespreek dat samen.<br />
Geef nog enkele gelijkaardige opdrachten: laat de voorspelling schetsen, de<br />
figuur uitknippen, en het resultaat met de schets vergelijken.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 139.
Toetsles - puntenverdeling<br />
LES 116 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
getallenkennis 15 11,5<br />
1 Getallendictee: 6 395 203 – 9 098 908 – 7 400 312 – 1 540 023 – 2 305 100 2,5 2,5<br />
per correct genoteerd getal 0,5 punt<br />
2 Noteer de getallen. 2 1,5<br />
per correct genoteerd getal 0,5 punt<br />
3 Bereken het temperatuurverschil en vul de tabel aan. 2,5 2<br />
per correct ingevuld temperatuurverschil 0,5 punt<br />
4 Zoek het kgv. 3 2<br />
opgave a voor een volledig correcte rij veelvouden, voor het onderstrepen<br />
van alle gemeenschappelijke veelvouden en voor het aanduiden van het<br />
kgv telkens 0,5 punt (2 punten in totaal)<br />
opgave b per correct kgv 0,5 punt<br />
5 Wat is de werkelijke afstand? 2 1,5<br />
per correct ingevuld gegeven 0,5 punt<br />
6 Teken dit huis op schaal 1 : 2. 3 2<br />
voor de correcte hoogte van het dak, voor de correcte breedte en de<br />
correcte hoogte van de gevel telkens 1 punt<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
bewerkingen 25 18,5<br />
1 Los het probleem op. Maak een schema. 2 1<br />
voor het schema 1 punt, per correct bedrag 0,5 punt<br />
2 Winst of verlies 2 1,5<br />
voor de correcte bewerking1 punt, voor het juiste antwoord 1 punt<br />
3 Zoek de som. 5 4<br />
per correcte som 1 punt<br />
4 Zoek het verschil. 5 4<br />
per correct verschil 1 punt<br />
5 Werk de delingen cijferend uit tot op 0,01 nauwkeurig. 3 2<br />
voor de correcte schikking, voor het correcte quotiënt en voor de rest<br />
telkens 0,5 punt<br />
6 Los op. Denk om de goede volgorde. 4 3<br />
per juist opgeloste oefening 0,5 punt<br />
7 Zet de haakjes waar ze moeten staan. 4 3<br />
per juist ingevulde notatie 1 punt<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
meten en metend rekenen 5 3<br />
Bereken de omtrek en de oppervlakte. 5 3<br />
voor het werken met 8 correcte maten: 1 punt<br />
(nog 0,5 punt als 7 tot 4 maten correct zijn)<br />
voor de correcte omtrek en de correcte oppervlakte telkens 2 punten<br />
(1 punt als enkel de berekeningswijze klopt)<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
meetkunde 5 4<br />
1 Teken alle mogelijke symmetrieassen. 4 3<br />
per figuur 0,5 punt<br />
2 Vouwen, tekenen en knippen 1 1<br />
voor de correcte figuur 1 punt<br />
totaal 50 37<br />
toetstotaal 100 74<br />
459<br />
9
9<br />
460<br />
LES 117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
Remediëringsopdrachten<br />
getallenkennis<br />
1 Getallendictee: noteer de getallen in de ballonnen.<br />
5 900 000 - 1 540 000 – 5 230 400 – 3 500 140 – 2 980 115<br />
verlengde instructie Werk met leerlingen die hier problemen mee hebben in de positietabel tot TM.<br />
Dicteer een getal opnieuw en laat ze het in de tabel noteren. Probeer het daarna<br />
nog eens zonder tabel.<br />
2 Noteer de getallen.<br />
verlengde instructie Breng risicoleerlingen samen in een miniklasje en oefen de positiewaarde van de<br />
cijfers met behulp van de positietabel. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 2.<br />
Laat ze bij opgave b goed verwoorden in welke rang er iets verandert.<br />
3 Bereken het temperatuurverschil en vul de tabel aan. Gebruik de getallenas.<br />
verlengde instructie Stel samen enkele temperatuurverschillen voor op de getallenas.<br />
Voorbeeld: In Helsinki was het –15 °C. In Antwerpen was het 6 °C. Hoeveel<br />
bedroeg het verschil in temperatuur?<br />
15 + 6<br />
–15 0 6<br />
15 + 6 = 21<br />
Je bepaalt telkens de afstand tot 0°. Het verschil is dus 15° + 6° of 21 graden.<br />
4 Zoek het kgv.<br />
verlengde instructie Ga na of de leerlingen de tafels beheersen. Zoek daarna samen het kgv van<br />
3 en 8.<br />
Laat de veelvouden tot 40 één voor één noteren. Herhaal wat een veelvoud is: het<br />
product van een natuurlijk getal en een ander natuurlijk getal: 1 x 3, 2 x 3, 3 x 3<br />
… Herinner eraan dat 0 een veelvoud is van alle getallen. (0 x 3 = 0, 0 x 5 = 0<br />
…)<br />
Laat dan in de rijen die zo ontstaan de veelvouden onderstrepen die bij beide<br />
getallen voorkomen en benoem ze als de gemeenschappelijke veelvouden van 3<br />
en 8.<br />
• veelvouden van 3: 0, 3, 6, 9, 12, 15, 18, 21, 24, 27, 30, 33, 36, 39<br />
• veelvouden van 8: 0, 8, 16, 24, 32, 40<br />
Laat tot slot het kleinste gemeenschappelijke veelvoud verschillend van 0 zoeken<br />
en omcirkelen en benoem het ook zo: het kgv van 3 en 8 is 24.<br />
Herhaal deze oefening met 5 en 6 en eventueel met nog enkele andere getallen.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 37.<br />
5 Vul aan.<br />
verlengde instructie Verwoord samen wat schaal 1 : 10 (1 op 10) wil zeggen: 1 cm op de afbeelding<br />
is 10 cm in het echt. We maken een verhoudingstabel.<br />
→<br />
kaart 1 1 cm 4 cm 10 cm 15 cm 50 cm<br />
werkelijkheid 10 10 cm 40 cm 100 cm 150 cm 200 cm<br />
→<br />
Herhaal dat met schaal 1 : 200 en eventueel nog met enkele andere schetsen en<br />
schaalaanduidingen. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.
LES 117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
6 Teken op de gevraagde schaal.<br />
verlengde instructie Bespreek wat tekenen op schaal 1 : 2 betekent: alle afmetingen moeten op de<br />
nieuwe tekening gehalveerd worden. We maken dus een verkleining. Het rooster<br />
maakt het eenvoudig: 2 vakjes op de oorspronkelijke tekening worden 1 vakje op<br />
de nieuwe tekening.<br />
Werk weer met de verhoudingstabel.<br />
verkleining 1 1 vakje 2 vakjes 4 vakjes<br />
↑ :2 ↑ :2 ↑ :2 ↑ :2<br />
tekening 2 2 vakjes 4 vakjes 8 vakjes<br />
Herhaal dat met schaal 1 : 4 en eventueel met nog enkele andere schetsen en<br />
schaalaanduidingen.<br />
bewerkingen<br />
1 Los de problemen op. Vul het schema aan.<br />
verlengde instructie Met kinderen die hier moeite mee hebben, bouw je samen het schema op.<br />
Verwoord daarbij de werkwijze nog eens.<br />
Wat Tim meer geeft dan Eva trek je af van<br />
het geheel: € 21 – € 3 = € 18.<br />
Wat overblijft, deel je door 2:<br />
€ 18 : 2 = € 9. Eva geeft € 9.<br />
Voor Tim tel je er het verschil weer bij:<br />
⎧<br />
⎪Tim<br />
€ 9 € 3<br />
€ 21 ⎨<br />
⎪Eva<br />
€ 9<br />
⎩<br />
€ 9 + € 3 = € 12. Tim geeft € 12. Het totaal klopt: € 12 + € 9 = € 21.<br />
Werk ook de tweede opgave en nog enkele andere verdelingen samen uit.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, B, 69.<br />
2 Winst of verlies?<br />
verlengde instructie Herhaal de begrippen ‘inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies’ aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 72 en laat ze op de juiste plaats in de bewerkingen<br />
schrijven: verkoopprijs – inkoopprijs = winst;<br />
inkoopprijs – verkoopprijs = verlies.<br />
Knoop dan aan bij de situatie van de eerste opgave. Is er met de taartenverkoop<br />
meer ontvangen dan er vooraf werd uitgegeven? Hoe kunnen we dat weten?<br />
(Door na te gaan of de verkoopprijs hoger ligt dan de inkoopprijs: € 3 450 > €<br />
1 645.)<br />
Wordt er dus winst of verlies gemaakt? (winst) Hoe berekenen we de winst? Laat<br />
inkoopprijs en verkoopprijs op de juiste plaats in de bewerking invullen: € 3 450<br />
– € 1 645 = € 1 805.<br />
Werk de tweede opgave (verliessituatie) op dezelfde manier uit.<br />
3 Zoek de som.<br />
verlengde instructie Ga bij problemen na waar de moeilijkheid ligt. Stuur gericht bij.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 24e hoe je ongelijknamige<br />
breuken gelijknamig maakt. Herinner eraan dat je daarbij het kgv handig kunt<br />
gebruiken.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 50a, b de werkwijze voor<br />
het optellen van breuken: je behoudt de noemer en telt de tellers op.<br />
Werk samen nog enkele oefeningen uit.<br />
4 Zoek het verschil.<br />
verlengde instructie Ga bij problemen na waar de moeilijkheid ligt. Stuur gericht bij.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 24e hoe je ongelijknamige<br />
breuken gelijknamig maakt. Herinner eraan dat je daarbij het kgv handig kunt<br />
gebruiken.<br />
• Herhaal aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 51a, b de werkwijze voor<br />
het aftrekken van breuken: je behoudt de noemer en maakt het verschil van<br />
de tellers.<br />
Werk samen nog enkele oefeningen uit.<br />
461<br />
9
9<br />
462<br />
LES 117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
5 Werk de delingen cijferend uit tot op 0,01 nauwkeurig.<br />
verlengde instructie Verwijs naar het neuze-neuzeboek, B, 65.<br />
Herhaal hoe je de komma uit de deler wegwerkt.<br />
Benadruk het belang van de schatting om de plaats van de komma in het<br />
quotiënt te controleren.<br />
Werk samen een deling uit en laat het algoritme verwoorden.<br />
Laat de kommalijn trekken om de waarde van de rest te bepalen.<br />
6 Los op. Denk om de goede volgorde. Let op de haakjes.<br />
verlengde instructie Herhaal de afspraken in verband met de volgorde van bewerkingen aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 54a.<br />
• In een reeks opeenvolgende bewerkingen wordt van links naar rechts<br />
gewerkt.<br />
• De vermenigvuldiging en de deling gaan voor op de optelling en de aftrekking.<br />
Bespreek dan aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 54b hoe je deze<br />
voorrang kunt doorbreken door haakjes te plaatsen.<br />
Werk samen enkele duo’s van oefeningen uit om dat laatste duidelijk te maken:<br />
bv. 4 x 25 – 5 = 100 – 5 = 95 4 x (25 – 5) = 4 x 20 = 80<br />
7 Zet de haakjes waar ze moeten staan zodat de uitkomst klopt.<br />
verlengde instructie Herhaal de afspraken in verband met de volgorde van bewerkingen aan de hand<br />
van het neuze-neuzeboek, B, 54a.<br />
• In een reeks opeenvolgende bewerkingen wordt van links naar rechts<br />
gewerkt.<br />
• De vermenigvuldiging en de deling gaan voor op de optelling en de aftrekking.<br />
Bespreek dan aan de hand van het neuze-neuzeboek, B, 54b hoe je deze<br />
voorrang kunt doorbreken door haakjes te plaatsen.<br />
Demonstreer dat laatste door samen in de bewerkingen met dezelfde getallen zo<br />
haakjes te plaatsen dat de uitkomst klopt.<br />
meten en metend rekenen<br />
Bereken de omtrek en de oppervlakte van de tuin.<br />
verlengde instructie Ga na waar de moeilijkheden zich situeren. Hebben de kinderen moeite met het<br />
correct opmeten van de noodzakelijke afmetingen? Vergeten ze die om te zetten<br />
naar de werkelijke afmetingen (schaal)? Slagen ze er niet in de figuur om te structureren<br />
naar vierhoeken en driehoeken waarvan ze de oppervlakte kunnen<br />
berekenen? Hebben ze problemen met het vinden en/of toepassen van de<br />
formules?<br />
Laat elk van deze fasen uitvoeren en verwoorden. Stuur onmiddellijk bij waar<br />
nodig.<br />
Verwijs gericht naar het neuze-neuzeboek, MMR, 88-91 en 94.<br />
meetkunde<br />
1 Onderzoek de symmetrie.<br />
verlengde instructie Herhaal dat bij een symmetrische figuur de ene helft het spiegelbeeld is van de<br />
andere. Help de kinderen dat bij de afbeelding van de vlinder controleren door<br />
een (doorkijk)spiegel op de streepjeslijn te plaatsen. Laat ze verwoorden wat ze<br />
waarnemen.<br />
Laat ze dan onderzoeken of ze de spiegel ook in de andere figuren zo kunnen<br />
plaatsen dat ze een identiek spiegelbeeld zien. Als dat het geval is, trekken ze<br />
op die plaats een streepjeslijn en benoemen die als symmetrieas.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 138.<br />
2 Vouwen, tekenen en knippen<br />
verlengde instructie Laat de kinderen een blad ruitjespapier vouwen zoals in de afbeelding en daar<br />
de figuur uit het werkschrift op overnemen. Ze knippen de figuur uit en vergelijken<br />
het resultaat met de schets van hun voorspelling. Begrijpen ze waar de fout<br />
zit? Bespreek dat samen.<br />
Geef nog enkele gelijkaardige opdrachten: laat de voorspelling schetsen, de<br />
figuur uitknippen, en het resultaat met de schets vergelijken.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 139.
getallenkennis<br />
1 Cijferpuzzels<br />
2 Reken uit.<br />
3 Zoek de werkelijke afmetingen.<br />
4 Bereken de gevraagde afmetingen.<br />
Verrijkingsopdrachten<br />
bewerkingen<br />
5 Breuken optellen en aftrekken. Schrijf het resultaat zo eenvoudig mogelijk.<br />
meten en metend rekenen<br />
6 Hoe groot is elk stuk?<br />
meetkunde<br />
7 Teken het spiegelbeeld van deze figuur.<br />
LES 117 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 9<br />
463<br />
9
1 Werk cijferend uit.<br />
666 : 0,13 = q …………… r ………<br />
≈ ……………………………………………………<br />
CIJFEREN KOPIEERBLAD<br />
1 234 : 1,3 = q …………… r ………<br />
≈ ……………………………………………………<br />
2 Delen tot op 0,001. Schat, schik de oefening en werk uit. Vergelijk het<br />
quotiënt met je schatting.<br />
8 : 1,3 = q …………… r ………<br />
≈ ……………………………………………………<br />
9 : 2,7 = q …………… r ………<br />
≈ ……………………………………………………<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 9. © Van In<br />
465<br />
9
9<br />
466<br />
KOPIEERBLAD POSITIETABEL VAN E TOT TM<br />
TM M HD TD D H T E<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 9. © Van In
<strong>SPRONG</strong> 10
10<br />
468<br />
LES 118 GETALLENKENNIS 2 VAN 2 I<br />
AFRONDEN EN SCHATTINGSSTRATEGIEËN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 8 afronden en schatten<br />
19 de zakrekenmachine<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 In functie van de situatie of de context 1.15 3.1.30 1.19.7 B52<br />
kiezen voor schattend rekenen, hoofd- 1.17 MR79<br />
rekenen, cijferen of rekenen met de zak- 1.28<br />
rekenmachine 4.2<br />
2 Schattingsstrategieën vlot toepassen 1.15 3.1.29 1.8.2 G1<br />
1.17 G37<br />
a, b, c<br />
B36<br />
a, b<br />
B37<br />
3 Spontaan schatten bij cijferoefeningen 1.17 3.1.29 1.8.2 G1<br />
en de schatting gebruiken als controle- 1.19.3 G37<br />
middel 1.19.4 a, b, c<br />
B46a<br />
4 De schatprocedure verwoorden, ze 1.29 3.1.44 DO1 DO1c<br />
vergelijken met andere procedures en 4.2 3.4.03 1.4.2 DO3e<br />
de meest effectieve vinden en toepassen leren 1.19.3 B46<br />
leren 5 1.19.4 a, b<br />
1.19.5 B52<br />
1.19.6<br />
1.19.7<br />
1.24.2<br />
MR79<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
74-75 x<br />
• voor iedere leerling een zakrekenmachine<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen In deze les oefenen de leerlingen vooral het toepassen van reken- en<br />
schattingsstrategieën.<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 45 les 1 van 2<br />
in de leerlijn volgende les<br />
voorbereiding • individueel breukenmateriaal<br />
volgende les • een breukentafel<br />
les 126:<br />
• Vraag de kinderen balk- en kubusvormige doosjes en een dobbelsteen mee te brengen.
2 VAN 2 I LES 118 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
AFRONDEN EN SCHATTINGSSTRATEGIEËN<br />
beginsituatie In de vorige les van deze leerlijn ging de aandacht vooral naar de techniek van het<br />
afronden. Hier leggen we de nadruk op afronden en schatten als rekenstrategieën.<br />
start De leerlingen nemen oefening 1 op blz. 74 van hun werkschrift en zoeken de oplossingen<br />
van de problemen die ze daar aangeboden krijgen in hun schrift. Ze noteren in het<br />
werkschrift niet alleen hun antwoord, maar geven ook aan hoe ze gerekend hebben.<br />
Wanneer de meerderheid van de kinderen klaar is, kom je tot een leergesprek waarin de<br />
toegepaste rekenstrategieën vooropstaan.<br />
kern en verwerking 1 Rekenstrategieën<br />
instructie Bespreek de problemen een voor een en vestig telkens de aandacht op de rekenstrategie.<br />
• Opgave a: afronden<br />
Je hoeft niet te weten hoeveel 6 x € 19,80 precies is. Als je 6 x 20 doet, weet je dat<br />
Lotte genoeg geld heeft, want 19,80 < 20.<br />
• Opgave b: hoofdrekenen<br />
Het zijn vrij eenvoudige getallen, dus ze kunnen hoofdrekenend worden opgeteld.<br />
Schatten volstaat niet, want je moet precies weten hoeveel Joris moet betalen<br />
(€ 137,50).<br />
• Opgave c: schatten + cijferen<br />
Door te schatten en naar de plaats van de komma te kijken, kan Daan foutieve<br />
antwoorden elimineren. Om zeker te zijn dat de resterende uitkomst juist is, zal hij<br />
moeten cijferen. Laat opmerken dat het een opgave uit een toets is, dus de ZRM<br />
gebruiken zal wellicht niet mogen.<br />
• Opgave d: ZRM<br />
Het gemiddelde berekenen (102 mm neerslag per maand) zou eventueel via hoofdrekenen<br />
of cijferen kunnen (eerst optellen, dan delen), maar dat zou veel tijd vragen.<br />
Rekenen met de ZRM is hier dan ook aangewezen.<br />
• Opgave e: schattend rekenen<br />
Omdat juiste gegevens ontbreken, zijn er verschillende oplossingen mogelijk. Je kunt<br />
dus enkel een schatting maken: tussen 135 en 198 leerlingen.<br />
• Opgave f: schatten aan de hand van referentiematen<br />
De oplossing hangt immers af van de grootte van de deuropening.<br />
• Opgave g: schatten<br />
Een strategie kan zijn het terrein in een aantal vakken te verdelen, de ballen in één vak<br />
te tellen en dat aantal te vermenigvuldigen met het aantal vakken.<br />
Kom aan de hand van deze voorbeelden samen met de leerlingen tot het besluit dat de<br />
situatie of context mee bepaalt welke rekenstrategie het handigst is.<br />
2 Schattingsstrategieën<br />
We hebben net gezien dat het soms volstaat om te schatten en dat je niet altijd precies<br />
hoeft te rekenen. Er zijn verschillende manieren om efficiënt schattingen te maken.<br />
partnerwerk Laat de kinderen per twee de uitkomsten van de opgaven in oefening 2 (blz. 74)<br />
schatten. Daarna rekenen ze de opgave na met de ZRM en noteren de precieze uitkomst<br />
bij de bewerking. Duo’s die vlug werken, maken ook de opgaven met het tempo-icoon.<br />
klassikaal Bespreek achteraf hoe ze bij het schatten te werk zijn gegaan. Laat daarbij verwoorden<br />
dat je handiger rekent met ronde getallen (getallen met nullen).<br />
Wijs erop dat je bij delingen het deeltal afrondt naar een getal dat makkelijk deelbaar is<br />
door de deler. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 32.<br />
In welke wiskundelessen hebben we al te maken gehad met schatten? Ongetwijfeld<br />
zullen de kinderen de cijferlessen aanhalen.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 3 en 4 individueel. Verbeter ze klassikaal en<br />
bespreek bij oefening 4 het belang van de schatting als controlemiddel bij cijferen.<br />
afronding Vraag de leerlingen voorbeelden te geven van situaties uit hun leefwereld waarin geschat<br />
wordt, bv. het aantal deelnemers aan een betoging, de tijd die nodig is om een traject af<br />
te leggen, hoeveel je zult moeten betalen voor je boodschappen, wat de afmetingen van<br />
iets zijn ...<br />
469<br />
10
10<br />
470<br />
LES 119 BEWERKINGEN 3 VAN 7 N<br />
EEN BREUK DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 2 breuken<br />
14 hoofdrekenen: delen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Een breuk delen door een natuurlijk<br />
getal als de teller een veelvoud is van<br />
de deler<br />
1.13 3.1.43 1.15.1 B29a<br />
2 Een breuk delen door een natuurlijk<br />
getal als de teller geen veelvoud is van<br />
de deler<br />
1.13 3.1.43 1.15.1 B29a<br />
3 Enkelvoudige vraagstukjes oplossen 1.29 3.1.44 DO1 B50b<br />
i.v.m. breuken delen door een natuurlijk<br />
getal<br />
4.2 1.2<br />
4 Doelmatige oplossingsmethoden 1.11 3.1.44 1.15.4 B22<br />
toepassen bij delingen op basis van 1.13 B6b<br />
inzicht in de structuur van de getallen en<br />
in de eigenschappen van de bewerking<br />
1.14<br />
5 Een probleem analyseren en de meest leren<br />
geschikte oplossingswijze uitvoeren<br />
(o.a. voorstellen met concreet materiaal<br />
en schematiseren)<br />
leren 4<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
76-77 x<br />
• individueel breukenmateriaal<br />
• een breukentafel<br />
accenten nieuw De leerlingen leren een breuk delen door een natuurlijk getal.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op Neptunus en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
plaats van de les vorige les les 106 les 2 van 7<br />
in de leerlijn volgende les les 125 les 4 van 7<br />
voorbereiding • een meetlatje van 20 cm, een verkleinde (1 : 4) en een vergrote (2 : 1) kopie ervan<br />
volgende les • een stratenplan van je gemeente<br />
• atlassen<br />
• het kopieerblad ‘Schaal’ bij deze sprong
3 VAN 7 N LES 119 BEWERKINGEN<br />
B. Lesgang<br />
EEN BREUK DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen breuken optellen, aftrekken en vermenigvuldigen met een natuurlijk<br />
getal.<br />
start Bij de familie Bufkens is het vieruurtje op zondagmiddag altijd een feest.<br />
Vorige zondag had mama 3 heerlijke cakes gebakken. We zullen eens uitzoeken hoeveel<br />
iedereen daarvan gegeten heeft.<br />
tip Laat de leerlingen meewerken met het individuele breukenmateriaal.<br />
kern en verwerking 1 Een breuk delen door een natuurlijk getal: de teller is deelbaar<br />
instructie Van de appelcake eten de kinderen 2/6 op. De rest verdelen mama en papa eerlijk onder<br />
elkaar. Welk deel van de cake krijgen ze dan elk?<br />
Bespreek de situatie en stel ze schematisch voor op het bord.<br />
Op het schema zien de kinderen dat 4/6 : 2 = 2/6.<br />
Laat de uitkomst vereenvoudigen: 2/6 = 1/3.<br />
Besluit: Als je een breuk deelt door een natuurlijk getal, deel je de teller door dat getal<br />
en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als je kunt.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 en 2 (werkschrift blz. 76) individueel. Verbeter de<br />
oplossingen klassikaal.<br />
2 Een breuk delen door een natuurlijk getal: de teller is niet deelbaar<br />
2.1 Stambreuken<br />
instructie Niemand eet op zondag van de rozijnencake. Op maandag geeft mama 2/3 met de<br />
kinderen mee naar school. De rest deelt ze eerlijk met papa. Welk deel van de cake<br />
krijgen de ouders dan elk?<br />
Bespreek de situatie en stel ze schematisch voor op het bord.<br />
We zien dat 1/3 hetzelfde is als 2/6. Noteer op het bord:<br />
1/3 = 2/6 en 2/6 : 2 = 1/6.<br />
Besluit: Als je een stambreuk wilt delen door een natuurlijk getal, maak je de stambreuk<br />
gelijkwaardig aan een andere breuk waarvan je de teller kunt delen door dat natuurlijk<br />
getal.<br />
2.2 Andere breuken dan stambreuken<br />
instructie Van de chocoladecake eten de kinderen 2/5 op. De rest verdelen mama en papa weer<br />
eerlijk onder elkaar. Welk deel van de cake krijgen ze dan elk?<br />
Laat de kinderen naar mogelijke oplossingswijzen zoeken. Kom zo samen tot de<br />
volgende werkwijzen:<br />
• Je verdeelt 3/5 van een rechthoek in 2 gelijke delen. Je ziet dan duidelijk dat de helft<br />
van 3/5 3/10 is.<br />
• Je zoekt een gelijkwaardige breuk waarvan je de teller kunt delen door 2.<br />
3/5 = 6/10 6/10 : 2 = 3/10<br />
• Je behoudt de teller en vermenigvuldigt de noemer met de deler.<br />
3/5 : 2 = 3/10<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 3 en 4 (werkschrift blz. 76-77) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Vlugge rekenaars lossen ook de<br />
opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Help leerlingen die het moeilijk hebben de oefeningen schematiseren. Laat ze met het<br />
individuele breukenmateriaal werken en de breukentafel raadplegen. Laat ze daarbij hun<br />
werkwijze uitvoerig verwoorden.<br />
Overloop samen de leerstof in het neuze-neuzeboek, B, 53a.<br />
afronding Laat de leerlingen nagaan of de werkwijzen uit punt 2.2 ook gelden als de teller wel<br />
deelbaar is door het natuurlijk getal.<br />
471<br />
10
10<br />
472<br />
LES 119 BEWERKINGEN 3 VAN 7 N<br />
EEN BREUK DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
⎧<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎨<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎩<br />
1<br />
6<br />
1<br />
6<br />
⎧<br />
⎪<br />
⎨<br />
⎪<br />
⎩<br />
1<br />
6<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen breuken optellen, aftrekken en vermenigvuldigen met een natuurlijk<br />
getal.<br />
start<br />
tip Bij de familie Bufkens is het vieruurtje op zondagmiddag altijd een feest.<br />
Dan staan er pannenkoeken, ijs of gebak op tafel.<br />
Vorige zondag had mama 3 heerlijke cakes gebakken: een appelcake, een rozijnencake<br />
en een chocoladecake.<br />
We zullen eens uitzoeken hoeveel iedereen daarvan gegeten heeft.<br />
Laat de leerlingen meewerken met het individuele breukenmateriaal.<br />
kern en verwerking 1 Een breuk delen door een natuurlijk getal: de teller is deelbaar<br />
instructie Van de appelcake eten de kinderen 2/6 op. De rest verdelen mama en papa eerlijk onder<br />
elkaar. Welk deel van de cake krijgen ze dan elk?<br />
• In hoeveel stukken is de cake verdeeld? In 6 stukken.<br />
• Welk deel daarvan eten de kinderen op? 2 van de 6 stukken of 2/6.<br />
• Hoeveel blijft er nog over om te verdelen tussen de ouders? 4 van de 6 stukken of 4/6.<br />
• Welke bewerking moeten we maken om te weten hoeveel elk van hen krijgt?<br />
4/6 : 2 = …<br />
Stel dat schematisch voor op het bord.<br />
2 1<br />
=<br />
6 3<br />
4<br />
6<br />
1<br />
6<br />
1<br />
6<br />
1<br />
6<br />
Op het schema zien de kinderen dat 4/6 : 2 = 2/6.<br />
• Wat is er gebeurd met de teller? Die werd gedeeld door 2.<br />
• En met de noemer? Die is behouden.<br />
Laat de uitkomst vereenvoudigen: 2/6 = 1/3. Noteer ook dat in het schema.<br />
Verwoord: 4/6 wil zeggen 4 van de 6 gelijke delen. Als we delen door twee, delen het<br />
aantal deeltjes door twee, maar de grootte van de deeltjes blijft dezelfde.<br />
Besluit: Als je een breuk deelt door een natuurlijk getal, deel je de teller door dat getal<br />
en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als je kunt.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 en 2 (werkschrift blz. 76) individueel. Verbeter de<br />
oplossingen klassikaal.<br />
2 Een breuk delen door een natuurlijk getal: de teller is niet deelbaar<br />
2.1 Stambreuken<br />
instructie Niemand eet op zondag van de rozijnencake. Op maandag geeft mama 2/3 met de<br />
kinderen mee naar school. De rest deelt ze eerlijk met papa. Welk deel van de cake<br />
krijgen de ouders dan elk?<br />
• In hoeveel stukken is de cake verdeeld? In 3 stukken.<br />
• Welk deel daarvan krijgen de kinderen mee? 2 van de 3 stukken of 2/3.<br />
• Welke deel blijft er nog over? 1 van de 3 stukken of 1/3.<br />
• Welke bewerking moeten we nog maken om te weten welk deel papa en mama elk<br />
krijgen? 1/3 : 2 = …<br />
Stel dat schematisch voor op het bord.<br />
1<br />
3<br />
:2
3 VAN 7 N LES 119 BEWERKINGEN<br />
EEN BREUK DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
Zo zien we dat 1/3 hetzelfde is als 2/6. Noteer op het bord: 1/3 = 2/6 en 2/6 : 2 = 1/6.<br />
Besluit: Als je een stambreuk wilt delen door een natuurlijk getal, maak je de stambreuk<br />
gelijkwaardig aan een andere breuk waarvan je de teller kunt delen door dat natuurlijk<br />
getal.<br />
2.2 Andere breuken dan stambreuken<br />
instructie Van de chocoladecake eten de kinderen 2/5 op. De rest verdelen mama en papa weer<br />
eerlijk onder elkaar. Welk deel van de cake krijgen ze dan elk?<br />
• In hoeveel stukken is de cake verdeeld? In 5 stukken.<br />
• Welk deel daarvan eten de kinderen op? 2 van de 5 stukken of 2/5.<br />
• Hoeveel blijft er nog over om te verdelen tussen de ouders? 3 van de 5 stukken of 3/5.<br />
• Welke bewerking moeten we maken om te weten hoeveel elk van hen krijgt?<br />
3/5 : 2 = …<br />
3 is niet deelbaar door 2. Hoe kunnen we dat oplossen?<br />
Laat de kinderen naar mogelijke oplossingswijzen zoeken. Kom zo samen tot de<br />
volgende werkwijzen en stel die schematisch voor op het bord:<br />
• Je verdeelt 3/5 van een rechthoek in 2 gelijke delen. Je ziet dan duidelijk dat de helft<br />
van 3/5 3/10 is.<br />
• Je zoekt een gelijkwaardige breuk waarvan je de teller kunt delen door 2.<br />
3/5 = 6/10 6/10 : 2 = 3/10<br />
• Je behoudt de teller en vermenigvuldigt de noemer met de deler.<br />
3/5 : 2 = 3/10<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 3 en 4 (werkschrift blz. 76-77) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Vlugge rekenaars lossen ook de<br />
opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Help leerlingen die het moeilijk hebben de oefeningen schematiseren. Laat ze met het<br />
individuele breukenmateriaal werken en de breukentafel raadplegen. Laat ze daarbij hun<br />
werkwijze uitvoerig verwoorden.<br />
Overloop samen de leerstof in het neuze-neuzeboek, B, 53a.<br />
afronding Laat de leerlingen nagaan of de werkwijzen uit punt 2.2 ook gelden als de teller wel<br />
deelbaar is door het natuurlijk getal.<br />
3<br />
5<br />
:2<br />
473<br />
10
10<br />
474<br />
LES 120 GETALLENKENNIS 2 VAN 2 N<br />
SCHAAL (DEEL 2)<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 5 verhoudingen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Het begrip ‘schaal’ als verkleinings- en 2.4 3.2.02 2.3.1 B53a<br />
vergrotingsfactor kennen en verwoorden 3.2.04 2.3.2 MR84<br />
Schaal noteren als breuk, als verhouding, 3.2.05 2.3.3 MR85<br />
in een metrieke schaal en in een lijnschaal<br />
De verschillende schaalaanduidingen<br />
onderling naar elkaar omzetten<br />
MR86<br />
2 Bij het hanteren van schaal de relatie 2.4 3.2.36 2.3.4 MR84<br />
tussen lengte en oppervlakte MR85<br />
verwoorden, bv. schaal 1 : 2 betekent<br />
dat de lengte in werkelijkheid 2 keer<br />
groter is dan op de afbeelding en de<br />
oppervlakte 4 keer groter<br />
MR87<br />
3 Van een werkelijkheid (of een afbeelding 2.4 3.2.03 2.3.6 B53a, b<br />
ervan) een afbeelding op schaal tekenen<br />
Schaal berekenen<br />
MR85<br />
4 Krachtige denkmodellen hanteren om leren<br />
een analoog probleem op te lossen leren 5<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
78 x<br />
• een meetlatje van 20 cm, een verkleinde (1 : 4) en een vergrote (2 : 1) kopie ervan<br />
• een stratenplan van je gemeente<br />
• atlassen<br />
• voor iedere leerling het kopieerblad ‘Schaal’<br />
accenten nieuw De leerlingen zetten verschillende schaalaanduidingen naar elkaar om.<br />
Ze verwoorden de relatie tussen de lengte en de oppervlakte van een<br />
figuur bij het hanteren van schaal.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op Neptunus en dan op het pictogram Getallenkennis.<br />
plaats van de les vorige les les 111 les 1 van 2<br />
in de leerlijn volgende les<br />
voorbereiding • voor elke leerling een zakrekenmachine<br />
volgende les • voor elke leerling een niet-rekbaar stuk touw, garen of woldraad van ongeveer 1 m en een<br />
transparant met ruitjes van 1 cm 2
2 VAN 2 N LES 120 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
SCHAAL (DEEL 2)<br />
beginsituatie De kinderen kennen het begrip ‘schaal’ als verkleinings- of vergrotingsfactor. Ze kunnen<br />
schaal verwoorden en noteren als verhouding en als breuk.<br />
start Toon een meetlat van 20 cm en een kopie die 4 x verkleind is.<br />
Hoeveel keer gaat de afbeelding in de echte meetlat? (8 keer) Laat dat afpassen.<br />
kern 1 De schaal berekenen<br />
instructie Bepaal aan de hand van een verhoudingstabel op welke schaal de afbeelding van de<br />
meetlat gemaakt is. Noteer de schaal als verhouding (1 : 4) en als breuk (1/4) op het bord<br />
en laat verwoorden wat ‘1 op 4’ wil zeggen.<br />
Doe hetzelfde met een vergroting van de meetlat op schaal 2 : 1.<br />
2 Afstand bepalen op kaart<br />
instructie Gebruik een stratenplan van je gemeente om te herhalen hoe je aan de hand van de<br />
schaal de werkelijke afstand tussen twee punten berekent. Overloop de werkwijze in het<br />
neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
3 De relatie tussen lengte en oppervlakte bij het hanteren van schaal<br />
• Lengte<br />
instructie Teken een lijnstuk van 0,5 m op het bord. Laat aan de hand van een verhoudingstabel<br />
berekenen hoe lang dat lijnstuk op schaal 3/1 zal zijn.<br />
• Oppervlakte<br />
instructie Teken een vierkant met zijden 1 m op het bord. Hiernaast wil ik een vierkant tekenen op<br />
schaal 1/2. Welke afmetingen moet ik verkleinen? (Alle zijden moeten half zo lang<br />
worden.) Besluit dat bij schaal 1/2 de lengte (de zijde) twee keer kleiner wordt, en de<br />
oppervlakte 4 keer.<br />
4 Een afbeelding op schaal tekenen van een werkelijkheid (of een afbeelding ervan)<br />
instructie Teken op het bord een rechthoek van 10 dm bij 4 dm. Vraag diezelfde rechthoek op<br />
schaal 1/2 te tekenen. Hoe vinden we de afmetingen van deze rechthoek? Werk samen<br />
de verhoudingstabel uit voor de lengte en de breedte.<br />
Teken een rechthoek van 4 dm bij 3 dm en vraag die op schaal 3/1 te tekenen. Laat de<br />
leerlingen daarbij op dezelfde manier te werk gaan om de afmetingen te bepalen.<br />
5 Andere schaalaanduidingen<br />
instructie Je kunt schaal ook aanduiden op een lijnschaal.<br />
Laat de leerlingen oefening 1 op blz. 78 van hun werkschrift nemen. Bespreek de schaalaanduiding<br />
van de eerste opgave en leg de werkwijze uit: Maak de verhoudingstabel aan<br />
het bord. Laat lijnschalen opzoeken in de atlas.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de overige oefeningen individueel en verbeteren die zelf met<br />
behulp van de correctiesleutel. Ze lossen ook de opgaven op het kopieerblad op.<br />
verlengde instructie Laat kinderen die problemen ervaren de verhoudingstabel gebruiken.<br />
Laat verwoorden of het een schaalverkleining of –vergroting is.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29.<br />
afronding Laat verschillende schaalaanduidingen opzoeken in de atlas en bespreek ze. Waarom<br />
wordt niet elke kaart op dezelfde schaal afgedrukt? (Hoe groter het af te beelden gebied,<br />
hoe groter de schaal.)<br />
475<br />
10
10<br />
476<br />
LES 120 GETALLENKENNIS 2 VAN 2 N<br />
SCHAAL (DEEL 2)<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kennen het begrip ‘schaal’ als verkleinings- of vergrotingsfactor. Ze kunnen<br />
schaal verwoorden en noteren als verhouding en als breuk.<br />
start Toon een meetlat van 20 cm. (Voor het gemak nemen we aan dat die precies 20 cm) is.<br />
Houd er dan een kopie die 4 x verkleind is naast en laat de leerlingen vergelijken.<br />
Hoeveel keer gaat de afbeelding in de echte meetlat? (8 keer) Laat dat afpassen.<br />
Maak aan de hand van dit voorbeeld duidelijk dat ‘schaal’ niet enkel te maken heeft met<br />
lengte, maar ook met oppervlakte (van een vlakke figuur) en met volume (van een<br />
meetkundig lichaam). Schaal houdt in dat alle afmetingen in dezelfde verhouding<br />
vergroot of verkleind worden.<br />
kern 1 De schaal berekenen<br />
instructie Bepaal samen aan de hand van een verhoudingstabel op welke schaal de afbeelding<br />
van de meetlat gemaakt is.<br />
:5<br />
afbeelding 5 cm 1 cm 1<br />
meetlat 20 cm 4 cm 4<br />
:5<br />
Noteer de schaal als verhouding (1 : 4) en als breuk (1/4) op het bord en ga even in op<br />
die notaties: beide noemen we breukschaal.<br />
Laat verwoorden wat ‘1 op 4’ wil zeggen. (1 cm op de tekening is 4 cm in werkelijkheid.)<br />
Toon nu de afbeelding van de meetlat die 2 x vergroot is.<br />
Laat via een verhoudingstabel aan het bord berekenen op welke schaal die afbeelding<br />
is gemaakt.<br />
:20<br />
afbeelding 40 cm 2 cm 2<br />
meetlat 20 cm 1 cm 1<br />
:20<br />
Noteer de schaal als verhouding (2 : 1) en als breuk (2/1) op het bord en ga even in op<br />
die notaties.<br />
Laat verwoorden wat ‘2 op 1’ wil zeggen. (2 cm op de tekening is 1 cm in werkelijkheid.)<br />
2 Afstand bepalen op kaart<br />
instructie Gebruik een stratenplan van je gemeente om te herhalen hoe je aan de hand van de<br />
schaal de werkelijke afstand tussen twee punten berekent. Overloop de werkwijze in het<br />
neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
3 De relatie tussen lengte en oppervlakte bij het hanteren van schaal<br />
• Lengte<br />
instructie Teken een lijnstuk van 0,5 m op het bord. Hiernaast wil ik een lijnstuk op schaal 3/1<br />
tekenen. Zal dat groter of kleiner zijn? (groter) Hoeveel keer moet ik het oorspronkelijke<br />
lijnstuk vergroten? (3 keer) Gebruik een verhoudingstabel om de lengte van het lijnstuk<br />
op schaal 3/1 te berekenen (1,5 m) en teken het. Hoeveel keer gaat het oorspronkelijke<br />
lijnstuk in het lijnstuk op schaal 3/1? (3 keer)<br />
• Oppervlakte<br />
instructie Teken een vierkant met zijden 1 m op het bord. Hiernaast wil ik een vierkant tekenen op<br />
schaal 1/2. Zal dat groter of kleiner zijn? (kleiner) Welke afmetingen moet ik verkleinen?<br />
(Alle zijden moeten half zo lang worden.) Teken dat vierkant. Verdeel dan het oorspronkelijke<br />
vierkant (van 1 m 2 ) in 4 gelijke vierkanten. Laat verwoorden dat het vierkant op<br />
schaal 1/2 vier keer in het oorspronkelijke vierkant past.<br />
Besluit dat bij schaal 1/2 de lengte (de zijde) twee keer kleiner wordt, en de oppervlakte<br />
4 keer.
2 VAN 2 N LES 120 GETALLENKENNIS<br />
SCHAAL (DEEL 2)<br />
4 Een afbeelding op schaal tekenen van een werkelijkheid (of een afbeelding ervan)<br />
instructie Teken op het bord een rechthoek van 10 dm bij 4 dm. Vraag diezelfde rechthoek op<br />
schaal 1/2 te tekenen.<br />
Hoe vinden we de afmetingen van deze rechthoek?<br />
Werk samen de verhoudingstabel uit voor de lengte en de breedte.<br />
basis: x 50<br />
afbeelding 1 1 cm 50 cm = 5 dm<br />
werkelijkheid 2 2 cm 100 cm = 10 dm<br />
x 50<br />
hoogte: x 20<br />
afbeelding 1 1 cm 20 cm = 2 dm<br />
werkelijkheid 2 2 cm 40 cm = 4 dm<br />
Laat het antwoord formuleren: “De afmetingen van de rechthoek op schaal 1/2 zijn 5 dm<br />
bij 2 dm.” Teken die rechthoek ook aan het bord.<br />
Teken een rechthoek van 4 dm bij 3 dm en vraag die op schaal 3/1 te tekenen. Laat de<br />
leerlingen daarbij op dezelfde manier te werk gaan om de afmetingen te bepalen (12 dm<br />
x 9 dm).<br />
5 Andere schaalaanduidingen<br />
instructie Het aantal keer dat iets kleiner of groter wordt afgebeeld, kun je aanduiden met een<br />
breuk (bv. 1/3) of als een verhouding (1 : 3). Dat noemen we breukschaal.<br />
Je kunt schaal ook aanduiden op een lijnschaal.<br />
In het onderstaande voorbeeld komt een lengte van 1 cm op de lijnschaal (en dus ook<br />
op de afbeelding) overeen met een werkelijke lengte van 5 km of 500 000 cm (schaal<br />
1/500 000).<br />
0 5 10 15 20 25 30 km<br />
Laat de leerlingen oefening 1 op blz. 78 van hun werkschrift nemen. Bespreek de schaalaanduiding<br />
van de eerste opgave en leg de werkwijze uit: De lijnschaal is verdeeld in<br />
stukjes van 1 cm. Daarboven staat hoeveel meter 1 cm in werkelijkheid is (100 m). Maak<br />
de verhoudingstabel aan het bord.<br />
Laat dergelijke schaalaanduidingen opzoeken in de atlas.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de overige oefeningen individueel en verbeteren die zelf met<br />
behulp van de correctiesleutel. Ze lossen ook de opgaven op het kopieerblad op.<br />
verlengde instructie Laat kinderen die problemen ervaren de verhoudingstabel gebruiken.<br />
Laat verwoorden of het een schaalverkleining of –vergroting is.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 29.<br />
afronding Laat verschillende schaalaanduidingen opzoeken in de atlas en bespreek ze. Waarom<br />
wordt niet elke kaart op dezelfde schaal afgedrukt? (Hoe groter het af te beelden gebied,<br />
hoe groter de schaal.)<br />
x 20<br />
477<br />
10
10<br />
478<br />
LES 121 METEN EN METEND REKENEN OMTREK EN 7 VAN 10 N<br />
OPPERVLAKTE VAN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN EN VAN NIET-VEELHOEKEN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 20 lengte<br />
23 oppervlakte<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De omtrek van onregelmatige veelhoeken 2.9 3.2.16 2.2.3.9 MK25<br />
berekenen 3.2.17 2.2.3.10 MR45<br />
Onregelmatige veelhoeken via aanvullen,<br />
verdelen en compenseren<br />
omstructureren naar vierhoeken en<br />
driehoeken om zo hun oppervlakte te<br />
berekenen<br />
3.2.19 3.3.4 MR46<br />
2 Geschikte manieren vinden om de 2.1 2.2.08 2.2.3.11 MR48<br />
omtrek en de oppervlakte van niet-veel- 2.9 3.2.16 2.2.3.12 MK25<br />
hoeken (grillige figuren) te bepalen 3.3.5<br />
3 Op een zinvolle manier meetresultaten<br />
afronden<br />
1.15 3.2.36 2.2.3.21 MR79<br />
4 Samen een opdracht uitvoeren en leren 3.5.05 DO DO8b,f<br />
voldoende openstaan om van anderen leren 6 3.5.06 1.4.4<br />
te leren SV1.2<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
79-80 x<br />
• voor elke leerling een zakrekenmachine<br />
• voor elke leerling een niet-rekbaar stuk touw, garen of woldraad van ongeveer 1 m en<br />
een transparant met ruitjes van 1 cm2 accenten nieuw In deze les gaan we met de leerlingen op zoek naar werkwijzen om de<br />
oppervlakte en de omtrek van vlakke figuren met een gebogen of een<br />
grillige vorm te bepalen.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 113 les 6 van 10<br />
in de leerlijn volgende les les 136 les 8 van 10<br />
voorbereiding • allerlei verpakkingen: zowel veelvlakken (balk-, kubus-, piramide-, prismavormig) als nietvolgende<br />
les veelvlakken (cilinder-, bol-, kegelvormig)<br />
• een set klassikale ruimtefiguren<br />
• voor ieder kind een exemplaar van het kopieerblad ‘Veelhoeken en niet-veelhoeken’ bij<br />
deze sprong<br />
les 127:<br />
• Vraag de kinderen informatiebrochures of advertenties van financiële instellingen mee te<br />
brengen.
7 VAN 10 N LES 121 METEN EN METEND REKENEN OMTREK EN<br />
OPPERVLAKTE VAN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN EN VAN NIET-VEELHOEKEN<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen de omtrek en de oppervlakte berekenen van vierhoeken en<br />
driehoeken. Ze hebben de oppervlakte van veelhoeken leren bepalen door ze om te<br />
structureren naar bekende vlakke figuren.<br />
start Laat de kinderen de omtrek berekenen van enkele veelhoeken in de klas.<br />
tip Overloop de leerstof in verband met oppervlakteberekening in het neuze-neuzeboek,<br />
MMR, 88 tot 91.<br />
kern en verwerking 1 Omtrek en oppervlakte van niet-veelhoeken<br />
instructie Laat de leerlingen hun werkschrift nemen op blz. 79 en lees samen de opdracht van<br />
oefening 1 door.<br />
Wat moeten we berekenen om te weten hoeveel mensen er aan zo’n tafel kunnen? Laat<br />
de leerlingen de omtrek bepalen met behulp van een touwtje. Bespreek hoe je berekent<br />
hoeveel mensen er aan die tafel plaats kunnen nemen en hoeveel tafels er geplaatst<br />
moeten worden.<br />
Bespreek de beste werkwijze om met behulp van het onderliggende rooster de oppervlakte<br />
van het ovaal te berekenen.<br />
2 Omtrek en oppervlakte van ‘grillige’ veelhoeken<br />
Bekijk dan samen de figuren van oefening 2 in het werkschrift.<br />
De omtrek berekenen is vrij simpel: de som van de zijden maken.<br />
De oppervlakte berekenen lijkt niet zo eenvoudig. Laat de leerlingen per twee experimenteren.<br />
Laat verschillende mogelijkheden verwoorden en bespreek zeker deze<br />
werkwijzen:<br />
• aanvullen,<br />
• verdelen,<br />
• compenseren.<br />
zelfstandig werk De leerlingen werken oefening 2 zelfstandig af. Voor de oppervlakteberekening kiezen ze<br />
de werkwijze die ze het handigst vinden. Ze controleren hun oplossingen zelf met de<br />
correctiesleutel.<br />
3 Omtrek en oppervlakte van grillige figuren<br />
instructie Bekijk samen de grillige figuur van oefening 3.<br />
Voor de omtrek kunnen de leerlingen weer een touwtje gebruiken. Laat die meting<br />
uitvoeren.<br />
Laat de kinderen daarna weer per twee uitproberen hoe ze de oppervlakte van deze<br />
grillige figuur bij benadering kunnen bepalen. Laat voorstellen formuleren en bespreek<br />
zeker deze werkwijzen:<br />
• compenseren,<br />
• compenseren met rooster.<br />
Laat de telling uitvoeren en bespreek.<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 4 en 5 (werkschrift blz. 80) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat risicoleerlingen bij het compenseren en verdelen met verschillende kleuren werken.<br />
Laat ze de werkwijzen van het neuze-neuzeboek, MMR, 94e uitproberen.<br />
afronding Wat vond je interessant aan het samen experimenteren bij oefening 2 en oefening 3?<br />
Wat heb je daarbij van elkaar kunnen leren?<br />
479<br />
10
10<br />
480<br />
LES 121 METEN EN METEND REKENEN OMTREK EN 7 VAN 10 N<br />
OPPERVLAKTE VAN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN EN VAN NIET-VEELHOEKEN<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen de omtrek en de oppervlakte berekenen van vierhoeken en<br />
driehoeken.<br />
Ze hebben de oppervlakte van veelhoeken leren bepalen door ze om te structureren<br />
naar bekende vlakke figuren.<br />
start Laat de kinderen de omtrek berekenen van enkele veelhoeken in de klas, bv. hun<br />
werkschrift, hun geodriehoek … Laat nog eens verwoorden hoe je de omtrek van een<br />
veelhoek vindt. (som van de zijden)<br />
tip Overloop de leerstof in verband met oppervlakteberekening in het neuze-neuzeboek,<br />
MMR, 88 tot 91.<br />
kern en verwerking 1 Omtrek en oppervlakte van niet-veelhoeken<br />
instructie Laat de leerlingen hun werkschrift nemen op blz. 79 en lees samen de opdracht van<br />
oefening 1 door.<br />
Het ovaal op de tekening stelt een tafel voor. De afmetingen staan er niet bij, maar we<br />
weten wel op welke schaal de tafel getekend is: 1/100. Wat wil dat zeggen? (1 cm op de<br />
tekening is 100 cm in werkelijkheid.)<br />
Wat moeten we berekenen om te weten hoeveel mensen er aan zo’n tafel kunnen?<br />
(de omtrek)<br />
Laat de leerlingen de omtrek bepalen met behulp van een touwtje. Die is ongeveer 12<br />
cm op de tekening, dus 12 m in het echt. Bespreek hoe je nu berekent hoeveel mensen<br />
er aan die tafel plaats kunnen nemen: 12 : 0,9 = 13,3 dus 13 personen. (Ze mogen de<br />
deling met hun ZRM uitrekenen.)<br />
Hoeveel tafels moeten er dan geplaatst worden voor een feest met 320 genodigden?<br />
(320 : 13 = 24,6 dus 25 tafels)<br />
tip Bespreek het afronden naar een hogere of een lagere eenheid.<br />
Kun je aan de hand van de tekening ook de oppervlakte van de tafel berekenen? Kom<br />
samen met de leerlingen tot de vaststelling dat je daarvoor gebruik kunt maken van het<br />
onderliggende rooster. Laat voorstellen formuleren (bv. de vakjes binnen het ovaal tellen,<br />
halve en kleinere vakjes samentellen). Besluit dat de beste werkwijze is een rechthoek te<br />
nemen waarvan de zijden het ovaal raken en daarvan de oppervlakte te berekenen.<br />
De oppervlakte van die rechthoek is 5 x 3 x 1 m 2 = 15 m 2 . De oppervlakte van de tafel is<br />
4 halve vakjes, dus 4 x 0,5 m 2 of 2 m 2 kleiner, dus ongeveer 13 m 2 .<br />
2 Omtrek en oppervlakte van ‘grillige’ veelhoeken<br />
Bekijk dan samen de figuren van oefening 2 in het werkschrift. Vraag hoe je daarvan de<br />
omtrek en de oppervlakte kunt berekenen.<br />
De omtrek berekenen is vrij simpel: zoals altijd bij veelhoeken maak je de som van de<br />
zijden.<br />
De oppervlakte berekenen lijkt niet zo eenvoudig. Laat de leerlingen per twee experimenteren.<br />
Laat verschillende mogelijkheden verwoorden en bespreek zeker deze<br />
werkwijzen:<br />
• Aanvullen<br />
Je tekent een rechthoek rond de figuur en berekent daarvan de oppervlakte. Je<br />
berekent dan de oppervlakte van de ontbrekende stukken en maakt het verschil.<br />
• Verdelen<br />
Je verdeelt de vlakke figuur in veelhoeken waarvan je de oppervlakte kunt berekenen<br />
en telt die oppervlaktes samen.<br />
• Compenseren<br />
Je knipt met je ogen stukjes weg en kleeft die er op een andere plaats bij. Zo probeer<br />
je vlakken te maken waarvan je de oppervlakte kunt berekenen. Daarvan maak je<br />
weer de som of het verschil.<br />
zelfstandig werk De leerlingen werken oefening 2 zelfstandig af. Voor de oppervlakteberekening kiezen ze<br />
de werkwijze die ze het handigst vinden. Ze controleren hun oplossingen zelf met de<br />
correctiesleutel.
7 VAN 10 N LES 121 METEN EN METEND REKENEN OMTREK EN<br />
OPPERVLAKTE VAN ONREGELMATIGE VEELHOEKEN EN VAN NIET-VEELHOEKEN<br />
3 Omtrek en oppervlakte van grillige figuren<br />
instructie Bekijk samen de grillige figuur van oefening 3. Vraag ook hier hoe je de omtrek en de<br />
oppervlakte zou kunnen berekenen.<br />
Voor de omtrek zullen de leerlingen wel voorstellen om, net zoals in oefening 1, een<br />
touwtje te gebruiken. Laat die meting uitvoeren.<br />
Laat de kinderen daarna weer per twee uitproberen hoe ze de oppervlakte van deze<br />
grillige figuur bij benadering kunnen bepalen. Laat voorstellen formuleren en bespreek<br />
zeker deze werkwijzen.<br />
• Compenseren<br />
Je tekent een veelhoek, in dit geval een rechthoek, rond de grillige figuur en berekent<br />
daarvan de oppervlakte. Bepaal aan de hand daarvan bij benadering de oppervlakte<br />
van de grillige figuur.<br />
• Compenseren met rooster<br />
Bedek de grillige figuur met een meetrooster van cm 2 of teken er zo’n rooster in.<br />
Bepaal aan de hand daarvan de oppervlakte van de grillige figuur.<br />
De hele of bijna hele vierkante centimeters duid je aan met een X.<br />
De halve of bijna halve vierkante centimeters duid je aan met O.<br />
De restjes voeg je samen tot een hele of een halve cm 2 . Duid die aan met R. Tel dan<br />
alles samen.<br />
zelfstandig werk Laat deze telling uitvoeren en bespreek.<br />
De leerlingen maken de oefeningen 4 en 5 (werkschrift blz. 80) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Vlugge leerlingen maken ook oefening 6.<br />
verlengde instructie Laat risicoleerlingen bij het compenseren en verdelen met verschillende kleuren werken.<br />
Laat ze de werkwijzen van het neuze-neuzeboek, MMR, 94e uitproberen.<br />
afronding Wat vond je interessant aan het samen experimenteren bij oefening 2 en oefening 3?<br />
Wat heb je daarbij van elkaar kunnen leren?<br />
481<br />
10
10<br />
482<br />
LES 122 MEETKUNDE 8 VAN 10 N<br />
RUIMTEFIGUREN: VEELVLAKKEN EN NIET-VEELVLAKKEN<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 29 vormleer<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Ruimtefiguren rubriceren in veelvlakken 3.2b 3.3.22 3.2.8 MK27<br />
en niet-veelvlakken 3.3.23<br />
2 De termen ‘veelvlak, niet-veelvlak, 3.1 3.3.20 3.1.7 MK11e<br />
(opper)vlak, ribbe, grondvlak, bovenvlak,<br />
zijvlak’ correct hanteren bij het<br />
manipuleren en beschrijven van ruimtefiguren<br />
3.2b MK27<br />
3 De term ‘lichaam’ correct hanteren 3.1 3.3.24 3.1.9 MK27<br />
Kubus, balk, piramide als veelvlak 3.2b 3.3.26 3.1.11<br />
herkennen en benoemen op basis van<br />
hun eigenschappen<br />
3.2.8<br />
4 Passend gebruik maken van visuele 5.4 3.4.03 DO1 MK52<br />
voorstellingen leren<br />
leren 3<br />
1.2 DO5a<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
81 x<br />
• allerlei verpakkingen: zowel veelvlakken (balk-, kubus-, piramide-, prismavormig) als<br />
niet-veelvlakken (cilinder-, bol-, kegelvormig)<br />
• een set klassikale ruimtefiguren<br />
• voor ieder kind een exemplaar van het kopieerblad ‘Veelhoeken en niet-veelhoeken’ bij<br />
deze sprong<br />
accenten nieuw De leerlingen rubriceren ruimtefiguren in veelvlakken en niet-veelvlakken<br />
en onderzoeken de eigenschappen ervan.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
suggesties De verpakkingen komen ook nog van pas bij de herhalingsles (les 128) en de remediëring<br />
(les 130). Bewaar ze dus nog even.<br />
plaats van de les vorige les les 101 les 7 van 10<br />
in de leerlijn volgende les les 158 les 9 van 10<br />
voorbereiding • Vraag de kinderen materialen of afbeeldingen mee te brengen waarop Romeinse cijfers<br />
volgende les te vinden zijn (bv. strips van Asterix en Obelix, een horloge ...) of zorg daar zelf voor.<br />
• een (afbeelding van een) klok met de uren in Romeinse cijfers
8 VAN 10 N LES 122 MEETKUNDE<br />
B. Lesgang<br />
RUIMTEFIGUREN: VEELVLAKKEN EN NIET-VEELVLAKKEN<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie In het vierde leerjaar hebben de leerlingen al gewerkt met meetkundige termen als ‘plat,<br />
recht, rond, schuin, gebogen, hoekig, afgerond, puntig …’<br />
start Plaats de verpakkingen op de demonstratietafel en laat ze beschrijven. Stimuleer het<br />
gebruik van meetkundige termen zoals hierboven vermeld.<br />
kern en verwerking 1 Meetkundige termen<br />
instructie Breng aan de hand van de set ruimtefiguren de termen ‘lichaam, grondvlak, bovenvlak,<br />
zijvlak, ribbe’ aan. Toon telkens duidelijk wat je bedoelt.<br />
2 Indeling in veelvlakken en niet-veelvlakken<br />
Laat de ruimtefiguren classificeren in veelvlakken en niet-veelvlakken en verwoord duidelijk<br />
het onderscheid:<br />
• Een veelvlak is een lichaam begrensd door enkel platte oppervlakken.<br />
• Een niet-veelvlak is een lichaam dat ook begrensd is door gebogen oppervlakken.<br />
3 Enkele veelvlakken<br />
Laat de veelvlakken indelen volgens het aantal vlakken. Laat daarbij de termen ‘viervlak,<br />
vijfvlak, zesvlak …’ gebruiken.<br />
Bespreek de eigenschappen van de balk, de kubus en de piramide meer in detail. Toon<br />
ze, laat de kinderen goed observeren en eventueel ook manipuleren en stel gerichte<br />
vragen.<br />
4 Enkele niet-veelvlakken: omwentelingslichamen<br />
Bespreek de eigenschappen van de bol, de cilinder en de kegel meer in detail. Toon ze,<br />
laat de kinderen goed observeren en eventueel ook manipuleren en stel gerichte vragen.<br />
Overloop de eigenschappen van deze ruimtefiguren nog even kort aan de hand van de<br />
veelvlakken en de omwentelingslichamen afgebeeld in het neuze-neuzeboek, MK, 131a<br />
en b.<br />
zelfstandig werk Deel de kopieerbladen uit. De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 4 op blz. 81 van het<br />
werkschrift individueel en verbeteren ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Breng kinderen met moeilijkheden samen in een miniklasje en herhaal de indeling aan<br />
de hand van de concrete ruimtefiguren. Besteed vooral aandacht aan de correcte<br />
verwoording.<br />
afronding Laat een aantal constructies maken met de ruimtefiguren op de demonstratietafel, bv.<br />
een toren (een cilinder met daarop een kegel), een locomotief (een balk met daarop een<br />
kubus), een huis (een balk met daarop een prisma) enzovoort.<br />
483<br />
10
10<br />
484<br />
LES 122 MEETKUNDE 8 VAN 10 N<br />
RUIMTEFIGUREN: VEELVLAKKEN EN NIET-VEELVLAKKEN<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie In het vierde leerjaar hebben de leerlingen al gewerkt met meetkundige termen als ‘plat,<br />
recht, rond, schuin, gebogen, hoekig, afgerond, golvend, puntig …’<br />
start Plaats de verpakkingen op de demonstratietafel. Laat de leerlingen ze beschrijven.<br />
Stimuleer het gebruik van meetkundige termen zoals hierboven vermeld.<br />
kern en verwerking 1 Meetkundige termen<br />
instructie Stal nu de ruimtefiguren op de demonstratietafel uit en breng aan de hand daarvan de<br />
termen ‘lichaam, grondvlak, bovenvlak, zijvlak, ribbe’ aan. Toon telkens duidelijk wat je<br />
bedoelt.<br />
Toon een kubus of een balk. Je ziet hier een lichaam dat volledig begrensd wordt door<br />
platte oppervlakken. Zo’n lichaam noemen we een veelvlak. Wijs de leerlingen erop dat<br />
alle vlakke begrenzingen van een veelvlak ‘zijvlakken’ worden genoemd; wat je<br />
‘grondvlak’ en ‘bovenvlak’ noemt, hangt af van hoe het veelvlak geplaatst wordt. Demonstreer<br />
dat met een balk.<br />
bovenvlak<br />
bovenvlak<br />
grondvlak grondvlak<br />
Laat de leerlingen bij het bespreken van de veelvlakken veelvuldig de termen ‘zijde,<br />
(opper)vlak, ribbe …’ gebruiken en op de figuren aanduiden.<br />
2 Indeling in veelvlakken en niet-veelvlakken<br />
Laat alle veelvlakken uit de set ruimtefiguren samen plaatsen. Vraag de leerlingen wat de<br />
resterende lichamen onderscheidt van de veelvlakken.<br />
(Ze worden niet begrensd door enkel platte oppervlakken; sommige hebben platte en<br />
gebogen oppervlakken, andere hebben enkel gebogen oppervlakken). Deze lichamen<br />
noemen we niet-veelvlakken.<br />
Vraag de leerlingen met welke lichamen:<br />
• je enkel kunt schuiven (veelvlakken);<br />
• je kunt rollen en schuiven (niet-veelvlakken).<br />
Verwoord nog eens duidelijk het onderscheid tussen veelvlakken en niet-veelvlakken:<br />
• Een veelvlak is een lichaam begrensd door enkel platte oppervlakken.<br />
• Een niet-veelvlak is een lichaam dat ook begrensd is door gebogen oppervlakken.<br />
Toon enkele willekeurige ruimtefiguren door elkaar en laat de leerlingen zeggen tot welke<br />
categorie ze behoren en waarom.<br />
3 Enkele veelvlakken<br />
Plaats de veelvlakken samen en laat ze indelen volgens het aantal vlakken. Laat daarbij<br />
de termen ‘viervlak, vijfvlak, zesvlak …’ gebruiken. Herhaal het gebruik van de termen<br />
‘zijvlak, bovenvlak, grondvlak’ nog eens (zie punt 1).<br />
Bespreek nu enkele veelvlakken meer in detail. Toon ze, laat de kinderen goed observeren<br />
en eventueel ook manipuleren en stel gerichte vragen.<br />
• De balk<br />
Hoeveel zijvlakken heeft deze ruimtefiguur? (6) Wat kun je erover zeggen? (Het zijn<br />
allemaal rechthoeken.)<br />
Een veelvlak dat begrensd wordt door 6 rechthoeken, noemen we een balk. Laat<br />
voorbeelden van balkvormige voorwerpen geven (MAB-staafjes, het klaslokaal, een<br />
baksteen, een doosje krijt …)
8 VAN 10 N LES 122 MEETKUNDE<br />
RUIMTEFIGUREN: VEELVLAKKEN EN NIET-VEELVLAKKEN<br />
• De kubus<br />
Hoeveel zijvlakken heeft deze ruimtefiguur? (6) Wat kun je erover zeggen? (Het zijn<br />
allemaal vierkanten.)<br />
Een veelvlak dat begrensd wordt door 6 vierkanten, noemen we een kubus. Laat<br />
voorbeelden van kubusvormige voorwerpen geven (MAB-blokjes, aperitiefkaasjes …)<br />
• De piramide<br />
Laat vaststellen en verwoorden dat de piramide een veelhoek als grondvlak heeft en dat<br />
de zijvlakken driehoeken zijn die samenkomen in een top (spits). Een piramide heeft dus<br />
geen bovenvlak.<br />
Toon piramides met verschillende grondvlakken (driehoek, vierkant, rechthoek, vijfhoek<br />
…).<br />
Een veelvlak dat een veelhoek als grondvlak heeft en waarvan alle opstaande zijvlakken<br />
driehoeken zijn die samenkomen in een top, noemen we een piramide.<br />
4 Enkele niet-veelvlakken: omwentelingslichamen<br />
Bespreek nu enkele niet-veelvlakken meer in detail. Toon ze, laat de kinderen goed<br />
observeren en eventueel ook manipuleren en stel gerichte vragen.<br />
• De bol<br />
Laat verwoorden dat dit lichaam perfect rond is, geen zijvlakken heeft, dus geen veelvlak<br />
is.<br />
Deze ruimtefiguur noemen we een bol. Als je een ruimte met bollen vult, blijft er altijd<br />
ruimte tussen.<br />
Een bol is de ruimtefiguur die je krijgt als je een cirkel wentelt rond een diameter. Daarom<br />
noemen we de bol een omwentelingslichaam.<br />
• De cilinder<br />
Laat verwoorden dat het grond- en het bovenvlak van dit lichaam even grote vlakke<br />
figuren, nl. cirkels zijn en dat het ook een gebogen oppervlak heeft.<br />
Een ruimtefiguur begrensd door 2 evenwijdige, even grote cirkels en een gebogen<br />
oppervlak noemen we een cilinder. Een cilinder is de ruimtefiguur die je krijgt als je een<br />
rechthoek wentelt rond een symmetrieas. We noemen dit dus ook een omwentelingslichaam.<br />
• De kegel<br />
Laat verwoorden dat het grondvlak een cirkel is, dat het lichaam ook een gebogen<br />
oppervlak heeft en dat het toeloopt in een top, dus geen bovenvlak heeft.<br />
Een ruimtefiguur begrensd door één cirkel en een gebogen oppervlak dat bovenaan in<br />
een top toeloopt, noemen we een kegel. Een kegel is de ruimtefiguur die je krijgt als je<br />
een rechthoekige driehoek om één van zijn rechthoekzijden wentelt. Daarom noemen we<br />
dit ook een omwentelingslichaam.<br />
Overloop deze eigenschappen nog even kort aan de hand van de veelvlakken en de<br />
omwentelingslichamen afgebeeld in het neuze-neuzeboek, MK, 131a en b.<br />
zelfstandig werk Deel de kopieerbladen uit. De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 4 op blz. 81 van het<br />
werkschrift individueel en verbeteren ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Breng kinderen met moeilijkheden samen in een miniklasje en herhaal de indeling aan<br />
de hand van de concrete ruimtefiguren. Besteed vooral aandacht aan de correcte<br />
verwoording.<br />
afronding Laat een aantal constructies maken met de ruimtefiguren op de demonstratietafel,<br />
bv. een toren (een cilinder met daarop een kegel), een locomotief (een balk met daarop<br />
een kubus), een huis (een balk met daarop een prisma) enzovoort.<br />
485<br />
10
10<br />
486<br />
LES 123 GETALLENKENNIS 1 VAN 1 N<br />
ROMEINSE CIJFERS<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 1 getalbegrip<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De waarde van Arabische cijfers 1.7 3.1.07 1.2.05 G33<br />
vergelijken met de waarde van Romeinse 1.8 3.1.09<br />
cijfers 3.1.10<br />
2 Getallen lezen en schrijven in het 1.7 3.1.07 1.2.05 G33<br />
Romeinse talstelsel 1.8 3.1.08<br />
3 Eenvoudige getallen in Arabische cijfers 1.7 3.1.07 1.2.05 G33<br />
omzetten naar getallen in Romeinse<br />
cijfers en omgekeerd<br />
1.8 3.1.08<br />
4 Als nieuw ervaren strategieën correct leren<br />
aanwenden leren 4<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
82-83 x<br />
• materialen of afbeeldingen waarop Romeinse cijfers te vinden zijn (bv. strips van Asterix<br />
en Obelix, een horloge ...)<br />
• een (afbeelding van een) klok met de uren in Romeinse cijfers<br />
accenten nieuw In deze les ligt het accent op het leren lezen en schrijven van Romeinse<br />
cijfers. De kinderen zetten ook getallen in Arabische cijfers om naar<br />
getallen in Romeinse cijfers en omgekeerd.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
voorbereiding • zeven exemplaren van het kopieerblad ‘Bingo’ bij deze sprong<br />
volgende les • kleurpotloden (rood, geel, groen, blauw)
1 VAN 1 N LES 123 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
ROMEINSE CIJFERS<br />
beginsituatie De inhoud van deze les is volledig nieuw. Je hebt gevraagd materialen en afbeeldingen<br />
mee te brengen waarop Romeinse cijfers te vinden zijn.<br />
start Bekijk samen wat de kinderen zoal hebben verzameld. Benoem de tekens als Romeinse<br />
cijfers. Waar zie je zulke cijfers nog? Bij de namen van koningen en pausen, in boeken<br />
…<br />
kern 1 Getallen met de Romeinse cijfers I, V en X herkennen<br />
instructie Toon de leerlingen een (afbeelding van) een klok met daarop de Romeinse cijfers van I<br />
tot XII. Duid de I, de V en de X aan en vraag met welke Arabische cijfers die overeenstemmen.<br />
Noteer deze cijfertekens met hun waarde op het bord.<br />
Bespreek nu de samenstelling van de andere getallen tot 12 en kom samen tot de regels:<br />
• Cijfers worden gerangschikt van groot naar klein en worden opgeteld van links naar<br />
rechts.<br />
• Eenzelfde cijfer mag niet meer dan 3 keer na elkaar gebruikt worden. Als een cijfer<br />
met een lagere waarde voor een cijfer met een hogere waarde staat, wordt het ervan<br />
afgetrokken (bv. IV = 5 – 1 = 4).<br />
2 Uitbreiding van de Romeinse cijfers<br />
instructie Noteer ook de symbolen L, C, D en M met hun waarde op het bord.<br />
zelfstandig werk Laat de leerlingen oefening 1 (werkschrift blz. 82) maken.<br />
De regels die we net geleerd hebben, gelden ook voor de symbolen voor grotere<br />
getallen. Herhaal die regels nog eens aan de hand van enkele eenvoudige voorbeelden.<br />
3 Van Romeinse naar Arabische cijfers<br />
instructie Noteer nu enkele grotere getallen in Romeinse cijfers op het bord. Zoek samen met de<br />
leerlingen hun waarde in ons Arabisch talstelsel. Laat de ‘samenstelling’ voluit schrijven.<br />
4 Van Arabische naar Romeinse cijfers<br />
instructie Werk ook hier samen met de leerlingen aan het bord. Laat de getallen splitsen. Begin<br />
met enkele eenvoudige opdrachten waarin enkel opgeteld moet worden met de<br />
symbolen I, V en X. Als de leerlingen dat onder de knie hebben, breid je uit naar de<br />
andere symbolen.<br />
Vraag de leerlingen welke getallen in de rij van 1 tot 10 gevormd worden door een aftrekking<br />
te maken. Noteer die nogmaals op het bord en herhaal de regel. Geef als toepassing<br />
hierop weer enkele eenvoudige opdrachten.<br />
Voor de leerlingen zelfstandig gaan oefenen, overloop je de belangrijkste regels nog<br />
even in het neuze-neuzeboek, G, 6.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 2 tot 8 (werkschrift blz. 82-83) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Verwijs naar het overzicht op het bord en naar het neuze-neuzeboek, G, 6.<br />
Herhaal de regels in een miniklasje.<br />
afronding Bespreek het essentiële verschil tussen beide talstelsels.<br />
487<br />
10
10<br />
488<br />
LES 123 GETALLENKENNIS 1 VAN 1 N<br />
ROMEINSE CIJFERS<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De inhoud van deze les is volledig nieuw. Je hebt de leerlingen gevraagd materialen en<br />
afbeeldingen mee te brengen waarop Romeinse cijfers te vinden zijn.<br />
start Bekijk samen wat de kinderen zoal hebben verzameld, bv. strips van Asterix en Obelix,<br />
uurwerken, geschiedenisboeken, afbeeldingen van kerken, monumenten, oude<br />
gebouwen, zonnewijzers … Benoem de tekens als Romeinse cijfers.<br />
Vraag of de kinderen ook weten hoe onze cijfers genoemd worden. (Arabische cijfers)<br />
Vandaag zullen we die Romeinse cijfers wat beter leren kennen.<br />
Waar zie je zulke cijfers nog? Bij de namen van koningen en pausen, in boeken, bv.<br />
hoofdstuk IX …<br />
kern 1 Getallen met de Romeinse cijfers I, V en X herkennen<br />
instructie Toon de leerlingen een (afbeelding van) een klok met daarop de Romeinse cijfers van I<br />
tot XII. Duid op de klok de I, de V en de X aan en vraag met welke Arabische cijfers die<br />
overeenstemmen. Uit hun positie op de klok leiden de kinderen wel af dat het om 1, 5 en<br />
10 gaat.<br />
Noteer deze cijfertekens met hun waarde op het bord.<br />
I 1<br />
V 5<br />
X 10<br />
Bespreek nu de samenstelling van de andere getallen tot 12 en kom samen tot de regels:<br />
• Cijfers worden gerangschikt van groot naar klein en worden opgeteld van links naar<br />
rechts: I, II (1 + 1), III … VI (5 + 1), VII, VIII …, XI (10 + 1), XII …<br />
• Eenzelfde cijfer mag echter niet meer dan 3 keer na elkaar gebruikt worden. ‘4’ schrijf<br />
je niet als ‘IIII’, maar als ‘IV’. Als een cijfer met een lagere waarde voor een cijfer met<br />
een hogere waarde staat, wordt het ervan afgetrokken: IV (5 – 1 = 4), IX (10 – 1 = 9).<br />
2 Uitbreiding van de Romeinse cijfers<br />
Natuurlijk konden de Romeinen niet alle getallen met deze 3 cijfertekens schrijven. Ze<br />
hadden ook tekens voor grote getallen. Noteer ook de symbolen L, C, D en M met hun<br />
waarde op het bord.<br />
L 50<br />
C 100<br />
D 500<br />
M 1000<br />
tip Als geheugensteuntje kun je laten ontdekken dat C de eerste letter van het Franse ‘cent’<br />
is en M de eerste letter van het Franse ‘mille’.<br />
zelfstandig werk Laat de leerlingen oefening 1 (werkschrift blz. 82) maken.<br />
De regels die we net geleerd hebben, gelden ook voor de symbolen voor grotere<br />
getallen. Herhaal die regels nog eens aan de hand van enkele eenvoudige voorbeelden:<br />
• optellen: MD (1000 + 500), DC (500 + 100), CL (100 + 50)<br />
• aftrekken: CM (1000 – 100 = 900), XC (100 – 10 = 90)<br />
3 Van Romeinse naar Arabische cijfers<br />
instructie Noteer nu enkele grotere getallen in Romeinse cijfers op het bord. Zoek samen met de<br />
leerlingen hun waarde in ons Arabisch talstelsel. Laat de ‘samenstelling’ voluit schrijven,<br />
bv.<br />
CCV = 100 + 100 + 5 = 205<br />
DLVII = 500 + 50 + 7 = 557<br />
CMXX = (1000 – 100) + 10 + 10 = 920<br />
XC = 100 – 10 = 90
1 VAN 1 N LES 123 GETALLENKENNIS<br />
ROMEINSE CIJFERS<br />
4 Van Arabische naar Romeinse cijfers<br />
instructie Laat eerst de getallen van 1 tot 12 vormen. Herhaal daarbij de regels in verband met het<br />
optellen (hetzelfde cijfer maximaal 3 keer na elkaar!) en aftrekken.<br />
Werk ook hier samen met de leerlingen aan het bord. Laat de getallen splitsen.<br />
Begin met enkele eenvoudige opdrachten waarin enkel opgeteld moet worden met de<br />
symbolen I, V en X, bv.<br />
30 = 10 + 10 + 10 = XXX 16 = 10 + 5 + 1= XVI<br />
22 = 10 + 10 + 2 = XXII 11 = 10 + 1 = XI<br />
Als de leerlingen dat onder de knie hebben, breid je uit naar de andere symbolen, bv.<br />
200 = 100 + 100 = CC<br />
165 = 100 + 50 + 10 + 5 = CLXV<br />
Vraag de leerlingen welke getallen in de rij van 1 tot 10 gevormd worden door een aftrekking<br />
te maken. Noteer die nogmaals op het bord en herhaal de regel: een symbool met<br />
een lagere waarde wordt afgetrokken als het voor een symbool met een hogere waarde<br />
staat.<br />
4 = 5 – 1 = IV 9 = 10 – 1 = IX<br />
Geef als toepassing hierop weer enkele eenvoudige opdrachten:<br />
19 = 10 + (10 – 1) = XIX<br />
34 = 10 + 10 + 10 + (5 – 1)= XXXIV<br />
Voor de leerlingen zelfstandig gaan oefenen, overloop je de belangrijkste regels nog<br />
even in het neuze-neuzeboek, G, 6.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 2 tot 8 (werkschrift blz. 82-83) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Laat het overzicht van de Romeinse cijfers en hun waarde in Arabische cijfers op het<br />
bord staan als steun voor leerlingen die nog twijfelen. Verwijs ook naar het neuze-neuzeboek,<br />
G, 6.<br />
Herhaal de regels waar kinderen nog problemen mee hebben in een miniklasje.<br />
afronding Wat is het grootste verschil tussen de cijfers en hun waarde in het Romeinse talstelsel en<br />
in ons eigen, Arabische talstelsel?<br />
(In het Romeinse talstelsel is I altijd 1 waard, waar het ook staat in het getal. In ons<br />
talstelsel hangt de waarde van een cijfer af van zijn positie in het getal. 1 kan dus 1, maar<br />
ook 10, 100, 1000 … waard zijn.)<br />
489<br />
10
10<br />
490<br />
LES 124 GETALLENKENNIS 3 VAN 3 N<br />
KENMERKEN VAN DEELBAARHEID DOOR 2, 4, 5, 10, 25, 100 EN 1 000<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 7 delers en veelvouden<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De kenmerken van deelbaarheid door 1.12 2.1.16 1.6.8 G31a<br />
2, 4, 5 en 10 kennen, verwoorden en<br />
toepassen<br />
3.1.14<br />
2 De kenmerken van deelbaarheid door 1.12 2.1.16 1.6.8 G31a<br />
25, 100 en 1 000 kennen, verwoorden<br />
en toepassen<br />
3.1.14<br />
3 Verwoorden in welke situaties die<br />
kenmerken handig gebruikt kunnen<br />
worden<br />
1.29 3.1.44 1.6.8 G39<br />
4 De rest bepalen zonder de deling uit te 1.29 3.1.44 DO1 G31a<br />
voeren 1.1<br />
5 Systematisch zoek- en oplossings- 4.2 3.1.44 DO1 DO1b, e<br />
strategieën aanwenden leren<br />
leren 4<br />
3.4.03 1.1 DO2c<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
84-85 x<br />
• zeven exemplaren van het kopieerblad ‘Bingo’ bij deze sprong<br />
• kleurpotloden (rood, geel, groen, blauw)<br />
accenten nieuw De leerlingen ontdekken de kenmerken van deelbaarheid door 25, 100 en<br />
1 000.<br />
inoefenen We herhalen de kenmerken van deelbaarheid door 2, 4, 5 en 10.<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 105 les 2 van 3<br />
in de leerlijn volgende les<br />
voorbereiding • klassikaal en individueel breukenmateriaal<br />
volgende les • een breukentafel
3 VAN 3 N LES 124 GETALLENKENNIS<br />
B. Lesgang<br />
KENMERKEN VAN DEELBAARHEID DOOR 2, 4, 5, 10, 25, 100 EN 1 000<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al in het vierde leerjaar de kenmerken van deelbaarheid door 2,<br />
4, 5 en 10 leren kennen.<br />
start Verdeel de klas in 7 complementaire groepen. Geef iedere groep een exemplaar van het<br />
kopieerblad ‘Bingo’. Daarop vinden ze 7 bingokaarten. Geef elke groep een specifieke<br />
opdracht bij één kaart.<br />
Geef de groepen even de tijd om hun opdracht uit te voeren.<br />
kern<br />
instructie Bespreek de resultaten van het groepswerk. Ga daarbij als volgt te werk:<br />
• Laat elke groep om de beurt zijn opdracht verwoorden.<br />
Laat de getallen die deelbaar zijn opnoemen en noteer er een vijftal op het bord. Laat<br />
het kenmerk van deelbaarheid verwoorden.<br />
• Alle andere groepen zoeken de getallen die aan het kenmerk voldoen op hun eigen<br />
kaart. Laat elke groep er twee noemen en noteer ook die op het bord.<br />
• Laat het kenmerk nogmaals verwoorden en in het onthoudkader op blz. 84 van het<br />
werkschrift noteren.<br />
• Groep 1: deelbaarheid door 2<br />
“Een getal is deelbaar door 2 als het eindigt op 0, 2, 4, 6 of 8 (m.a.w. als het laatste<br />
cijfer even is.)”<br />
• Groep 2: deelbaarheid door 4<br />
“Een getal is deelbaar door 4 als de laatste 2 cijfers een getal vormen dat deelbaar is<br />
door 4 of als de laatste 2 cijfers nullen zijn.”<br />
• Groep 3: deelbaarheid door 5<br />
“Een getal is deelbaar door 5 als het eindigt op 0 of 5.”<br />
• Groep 4: deelbaarheid door 10<br />
“Een getal is deelbaar door 10 als het eindigt op 0.”<br />
De kenmerken voor deelbaarheid door 25, 100 en 1 000 hebben de leerlingen weliswaar<br />
nooit eerder expliciet geleerd, maar het zal hen wellicht weinig moeite gekost hebben om<br />
die te ontdekken.<br />
• Groep 5: deelbaarheid door 25<br />
“Een getal is deelbaar door 25 als het getal gevormd door de laatste twee cijfers<br />
deelbaar is door 25 (een veelvoud van 25 is, 25, 50, 75 of 00 is).”<br />
• Groep 6: deelbaarheid door 100<br />
“Een getal is deelbaar door 100 als het eindigt op 00.”<br />
• Groep 7: deelbaarheid door 1 000<br />
“Een getal is deelbaar door 1 000 als het eindigt op 000.”<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken oefening 1 tot 6 (werkschrift blz. 84-85) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat risicoleerlingen het neuze-neuzeboek openleggen op G, 35. Laat de kenmerken<br />
waartegen fouten werden gemaakt nog eens hardop lezen en toepassen.<br />
klassikaal Los de eerste rij van oefening 7 op blz. 85 samen op.<br />
Zodra je merkt dat de leerlingen het systeem doorhebben, laat je ze zelfstandig verder<br />
werken. Bespreek de oplossingen klassikaal.<br />
afronding Daag de kinderen uit met een raadspelletje.<br />
Bespreek waarvoor je de kenmerken van deelbaarheid handig kunt gebruiken. Laat<br />
telkens voorbeelden geven.<br />
• Om de rest bij een deling te controleren.<br />
• Bij het vereenvoudigen van breuken.<br />
491<br />
10
10<br />
492<br />
LES 124 GETALLENKENNIS 3 VAN 3 N<br />
KENMERKEN VAN DEELBAARHEID DOOR 2, 4, 5, 10, 25, 100 EN 1 000<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen hebben al in het vierde leerjaar de kenmerken van deelbaarheid door 2,<br />
4, 5 en 10 leren kennen.<br />
start Verdeel de klas in 7 complementaire groepen. Geef iedere groep een exemplaar van het<br />
kopieerblad ‘Bingo’. Daarop vinden ze 7 bingokaarten. Geef elke groep een specifieke<br />
opdracht.<br />
Groep 1: Omcirkel op kaart 1 alle getallen die deelbaar zijn door 2.<br />
Groep 2: Onderstreep op kaart 2 alle veelvouden van 4.<br />
Groep 3: Omkader op kaart 3 de veelvouden van 5.<br />
Groep 4: Kleur op kaart 4 de getallen die je precies kunt delen door 10 rood.<br />
Groep 5: Kleur op kaart 5 de getallen die je precies kunt delen door 25 geel.<br />
Groep 6: Kleur op kaart 6 de getallen die je precies kunt delen door 100 groen.<br />
Groep 7: Kleur op kaart 7 de getallen die je precies kunt delen door 1 000 blauw.<br />
Geef de groepen even de tijd om hun opdracht uit te voeren.<br />
kern<br />
instructie Bespreek de resultaten van het groepswerk. Ga daarbij als volgt te werk:<br />
• Laat elke groep om de beurt zijn opdracht verwoorden.<br />
Laat de getallen die deelbaar zijn opnoemen en noteer er een vijftal op het bord. Laat<br />
het kenmerk van deelbaarheid verwoorden.<br />
• Alle andere groepen zoeken op hun kaart getallen die aan het kenmerk beantwoorden.<br />
Laat elke groep er om de beurt twee noemen en noteer ook die op het bord.<br />
• Laat het kenmerk nogmaals verwoorden en in het onthoudkader op blz. 84 van het<br />
werkschrift noteren.<br />
Groep 1: deelbaarheid door 2<br />
“Een getal is deelbaar door 2 als het eindigt op 0, 2, 4, 6 of 8 (m.a.w. als het laatste cijfer<br />
even is).”<br />
Groep 2: deelbaarheid door 4<br />
“Een getal is deelbaar door 4 als de laatste 2 cijfers een getal vormen dat deelbaar is<br />
door 4 of als de laatste 2 cijfers nullen zijn.”<br />
Laat de leerlingen ervaren dat:<br />
• een getal deelbaar is door 4 als je het tweemaal na elkaar door 2 kunt delen.<br />
• een getal dat deelbaar is door 4, ook deelbaar is door 2 (maar niet omgekeerd).<br />
Groep 3: deelbaarheid door 5<br />
“Een getal is deelbaar door 5 als het eindigt op 0 of 5.”<br />
Groep 4: deelbaarheid door 10<br />
“Een getal is deelbaar door 10 als het eindigt op 0.”<br />
Laat de leerlingen ervaren dat een getal dat deelbaar is door 10, ook deelbaar is door 5<br />
en ook door 2.<br />
De kenmerken voor deelbaarheid door 25, 100 en 1 000 hebben de leerlingen weliswaar<br />
nooit eerder expliciet geleerd, maar het zal hen wellicht weinig moeite gekost hebben om<br />
die te ontdekken.<br />
Groep 5: deelbaarheid door 25<br />
“Een getal is deelbaar door 25 als het getal gevormd door de laatste twee cijfers<br />
deelbaar is door 25 (een veelvoud is van 25), m.a.w. als het getal eindigt op 25, 50,<br />
75 of 00.”<br />
Laat de leerlingen ervaren dat een getal dat deelbaar is door 25, ook deelbaar is<br />
door 5.<br />
Groep 6: deelbaarheid door 100<br />
“Een getal is deelbaar door 100 als het eindigt op 00.”<br />
Laat de leerlingen ervaren dat een getal dat deelbaar is door 100, ook deelbaar is door<br />
10 en door 5 en ook door 4 en door 2.<br />
Groep 7: deelbaarheid door 1 000<br />
“Een getal is deelbaar door 1 000 als het eindigt op 000.”<br />
Laat de leerlingen ervaren dat wanneer een getal deelbaar is door 1 000, het ook<br />
deelbaar is door 100, 25, 10, 5, 4 en 2.
3 VAN 3 N LES 124 GETALLENKENNIS<br />
KENMERKEN VAN DEELBAARHEID DOOR 2, 4, 5, 10, 25, 100 EN 1 000<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 6 (werkschrift blz. 84-85) individueel en verbeteren<br />
ze zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Laat risicoleerlingen het neuze-neuzeboek openleggen op G, 35, zodat ze de kenmerken<br />
van deelbaarheid kunnen raadplegen.<br />
Laat de kenmerken waartegen fouten werden gemaakt nog eens hardop lezen en<br />
toepassen.<br />
klassikaal Los de eerste rij van oefening 7 op blz. 85 samen op.<br />
Om zonder uit te rekenen de rest te kunnen bepalen, moeten de leerlingen het onderliggende<br />
getal dat deelbaar is zoeken en dan het verschil maken met het gegeven getal.<br />
Dat is dan de rest.<br />
bv. 2 456 : 5 → het onderliggende getal dat deelbaar is door 5 is 2 455; het verschil (de<br />
rest) is 1.<br />
Zodra je merkt dat de leerlingen het systeem doorhebben, laat je ze zelfstandig verder<br />
werken. Bespreek de oplossingen klassikaal.<br />
afronding Daag de kinderen uit met een raadspelletje. Geef opdrachten als:<br />
• Zoek een getal dat deelbaar is door 2, maar niet door 5.<br />
• Zoek een getal dat deelbaar is door 4, door 5 en door 10.<br />
Bespreek waarvoor je de kenmerken van deelbaarheid handig kunt gebruiken:<br />
• om de rest bij een deling te controleren;<br />
• bij het vereenvoudigen van breuken.<br />
Laat telkens voorbeelden geven.<br />
493<br />
10
10<br />
494<br />
LES 125 BEWERKINGEN BREUKEN OPTELLEN EN 4 VAN 7 I<br />
AFTREKKEN, VERMENIGVULDIGEN MET EN DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 2 breuken<br />
11 hoofdrekenen: optellen<br />
12 hoofdrekenen: aftrekken<br />
13 hoofdrekenen: vermenigvuldigen<br />
14 hoofdrekenen: delen<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 Breuken optellen en aftrekken 1.22 2.1.44 1.11.1 B26a,b<br />
1.23 3.1.39 1.11.2<br />
1.12.1<br />
1.12.2<br />
B27a, b<br />
2 Een breuk vermenigvuldigen met en 1.13 3.1.41 1.14.1 B28a<br />
delen door een natuurlijk getal (waarbij<br />
de teller al dan niet een veelvoud van de<br />
deler is)<br />
1.14 3.1.43 1.15.1 B29a<br />
3 Enkelvoudige en samengestelde vraag- 1.23 2.1.44 DO1 B49b<br />
stukjes over optellen, aftrekken, 1.29 3.1.39 1.2 B50b<br />
vermenigvuldigen en delen met breuken 4.2 3.1.41 B51b<br />
oplossen in verschillende situaties 3.1.43<br />
3.1.44<br />
4 Een probleem analyseren en de meest leren<br />
geschikte oplossingswijze uitvoeren<br />
(o.a. voorstellen met concreet materiaal,<br />
schematiseren)<br />
leren 4<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
86-87 x<br />
• klassikaal en individueel breukenmateriaal<br />
• een breukentafel<br />
accenten nieuw<br />
inoefenen De leerlingen maken optellingen en aftrekkingen met breuken. Ze vermenigvuldigen<br />
breuken met en delen breuken door een natuurlijk getal.<br />
automatiseren<br />
ict Het ict-materiaal bij deze sprong vind je zo:<br />
• klas-cd-rom: Klik op de sprongtekening en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
• thuis-cd-rom: Klik op Neptunus en dan op het pictogram Bewerkingen.<br />
plaats van de les vorige les les 119 les 3 van 7<br />
in de leerlijn volgende les les 132 les 5 van 7<br />
voorbereiding • de balk- en kubusvormige kartonnen doosjes die je de kinderen gevraagd hebt mee te<br />
volgende les brengen (zie les 118)<br />
• voor elke leerling een dobbelsteen, een schaar en een donkere stift<br />
• enkele cilindervormige verpakkingen, bv. een tube met zuigtabletten, een posterverpakking<br />
• een zelfgemaakte cilinder (een A4-blad opgerold in de lengte en dichtgeplakt met enkele<br />
strips plakband, met boven- en onderaan een cirkel met straal 3,3 cm ertegen geplakt)<br />
• een set ruimtefiguren voor de verlengde instructie<br />
• het kopieerblad ‘Ontvouwingen’ bij deze sprong
4 VAN 7 I LES 125 BEWERKINGEN BREUKEN OPTELLEN EN<br />
AFTREKKEN, VERMENIGVULDIGEN MET EN DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen breuken optellen en aftrekken.<br />
Ze kunnen breuken vermenigvuldigen met en delen door een natuurlijk getal.<br />
start Noteer enkele bewerkingen met breuken op het bord en los ze samen op.<br />
Laat daarbij de oplossingswijze goed verwoorden.<br />
kern en verwerking Overloop de oefeningen 1 tot 7 in het werkschrift (blz. 86-87) en zet de kinderen aan het<br />
werk.<br />
Neem eventueel met leerlingen die dat nodig hebben de verschillende werkwijzen nog<br />
eens door aan de hand van concrete voorbeelden. Verwijs ook naar het neuze-neuzeboek,<br />
B, 50 tot 53.<br />
1 Breuken optellen en aftrekken<br />
Besluit: Om ongelijknamige breuken op te tellen of af te trekken, moet je ze eerst gelijknamig<br />
maken.<br />
Als je breuken optelt of aftrekt, behoud je de noemer en maak je de som of het verschil<br />
van de tellers. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
2 Een breuk vermenigvuldigen met een natuurlijk getal<br />
Besluit: Als je een breuk vermenigvuldigt met een natuurlijk getal, vermenigvuldig je de<br />
teller met dat getal en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
3 Een breuk delen door een natuurlijk getal<br />
3.1 De teller is een veelvoud van de deler<br />
Besluit: Als je een breuk deelt door een natuurlijk getal, deel je de teller door dat getal<br />
en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
3.2 De teller is geen veelvoud van de teller<br />
Besluit: Als de teller geen veelvoud is van de deler, zoek je een gelijkwaardige breuk<br />
waarvan je de teller wel kunt delen. Dan deel je de teller en je behoudt de noemer.<br />
De leerlingen verbeteren de oefeningen zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op.<br />
afronding Bekijk samen oefening 8 en laat de leerlingen de ‘kettingoefening’ maken. Bespreek de<br />
oplossingen klassikaal. Besteed vooral aandacht aan de oplossingswijze.<br />
495<br />
10
10<br />
496<br />
LES 125 BEWERKINGEN BREUKEN OPTELLEN EN 4 VAN 7 I<br />
AFTREKKEN, VERMENIGVULDIGEN MET EN DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen breuken optellen en aftrekken.<br />
Ze kunnen breuken vermenigvuldigen met en delen door een natuurlijk getal.<br />
start Noteer enkele bewerkingen met breuken op het bord en los ze samen op.<br />
Laat daarbij de oplossingswijze goed verwoorden. Laat de uitkomst waar mogelijk<br />
vereenvoudigen.<br />
2 1<br />
+<br />
5 5<br />
=<br />
7<br />
–<br />
3<br />
8 8<br />
=<br />
2<br />
3 x<br />
7<br />
=<br />
4<br />
: 2 =<br />
7<br />
1 3<br />
+<br />
8 4<br />
=<br />
5<br />
–<br />
2<br />
6 3<br />
=<br />
2<br />
4 x<br />
8<br />
=<br />
5<br />
: 3 =<br />
6<br />
kern en verwerking Overloop daarna de oefeningen 1 tot 7 in het werkschrift (blz. 86-87) en zet de kinderen<br />
aan het werk.<br />
Neem eventueel met leerlingen die dat nodig hebben de verschillende werkwijzen nog<br />
eens door aan de hand van de onderstaande voorbeelden. Verwijs ook naar het neuzeneuzeboek,<br />
B, 50 tot 53.<br />
1 Breuken optellen en aftrekken<br />
Op woensdag lenen de kinderen 1/4 van de boeken in de klasbibliotheek. Op vrijdag<br />
nemen ze nog eens 1/3 deel mee. Welk deel van de klasbibliotheek is op het einde van<br />
de week uitgeleend? Welk deel van de boeken staat er nog?<br />
Laat de breukentafel raadplegen, stel de situatie voor met concreet materiaal en laat<br />
verwoorden.<br />
1 1 3 4 7<br />
+ = + =<br />
4 3 12 12 12<br />
12<br />
–<br />
7 5<br />
=<br />
12 12 12<br />
Besluit: Om ongelijknamige breuken op te tellen of af te trekken, moet je ze eerst gelijknamig<br />
maken.<br />
Als je breuken optelt of aftrekt, behoud je de noemer en maak je de som of het verschil<br />
van de tellers. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
2 Een breuk vermenigvuldigen met een natuurlijk getal<br />
Als je elke dag 1/4 van een brood opeet, welk deel van dat brood heb je dan na 2 dagen<br />
op?<br />
Stel de situatie schematisch voor op het bord en laat verwoorden.<br />
1 2 1<br />
2 x = =<br />
4 4 2<br />
Besluit: Als je een breuk vermenigvuldigt met een natuurlijk getal, vermenigvuldig je de<br />
teller met dat getal en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
7<br />
12<br />
⎧<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎨<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎪<br />
⎩
4 VAN 7 I LES 125 BEWERKINGEN BREUKEN OPTELLEN EN<br />
AFTREKKEN, VERMENIGVULDIGEN MET EN DELEN DOOR EEN NATUURLIJK GETAL<br />
3 Een breuk delen door een natuurlijk getal<br />
3.1 De teller is een veelvoud van de deler<br />
Pieter krijgt voor zijn verjaardag geld van zijn opa. Hij zet 6/10 van dat bedrag op zijn<br />
spaarboekje. De overige 4/10 verdeelt hij in twee. Met één deel daarvan koopt hij een cd<br />
en met het andere deel trakteert hij zijn vrienden op een ijsje. Welk deel van het geld gaat<br />
naar de cd?<br />
Stel de situatie schematisch voor op het bord en laat verwoorden:<br />
4<br />
10<br />
:2 =<br />
4/10 wil zeggen 4 van de 10 gelijke delen. Als we delen door 2, dan hebben we nog 2<br />
van de 10 gelijke delen, of 2/10. We delen het aantal deeltjes door 2, maar de grootte<br />
van een deeltje blijft gelijk.<br />
Laat de uitkomst vereenvoudigen: 4/10 : 2 = 2/10 = 1/5<br />
Besluit: Als je een breuk deelt door een natuurlijk getal, deel je de teller door dat getal<br />
en behoud je de noemer. De uitkomst vereenvoudig je als het kan.<br />
3.2 De teller is geen veelvoud van de teller<br />
Maandagnamiddag eten de vier kinderen Leemans zoals gewoonlijk een vieruurtje<br />
wanneer ze van school thuiskomen. Er is nog een halve taart over van zondag. Mama<br />
verdeelt die in vier gelijke stukken. Welk deel van de taart krijgt elk kind?<br />
Stel de situatie schematisch voor en laat verwoorden.<br />
1<br />
2<br />
4<br />
8<br />
2<br />
10<br />
:4 =<br />
:4 =<br />
4<br />
10 ⎧ ⎪⎪<br />
⎨<br />
⎪<br />
⎩<br />
⎧<br />
⎨<br />
⎩<br />
2<br />
10<br />
1<br />
8<br />
Besluit: Als de teller geen veelvoud is van de deler, zoek je een gelijkwaardige breuk<br />
waarvan je de teller wel kunt delen. Dan deel je de teller en je behoudt de noemer.<br />
De leerlingen verbeteren de oefeningen zelf met behulp van de correctiesleutel.<br />
Wie vlug werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op.<br />
afronding Bekijk samen oefening 8 en laat de leerlingen de ‘kettingoefening’ maken. Bespreek de<br />
oplossingen klassikaal. Besteed vooral aandacht aan de oplossingswijze.<br />
1<br />
2<br />
=<br />
4<br />
8<br />
497<br />
10
10<br />
498<br />
LES 126 MEETKUNDE 9 VAN 10 N<br />
ONTWIKKELING VAN KUBUS, BALK EN CILINDER<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 29 vormleer<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De ontwikkeling van kubus, balk en 3.2b 3.3.24 3.3.9 MK26<br />
cilinder bestuderen 3.3.25 MK44<br />
3.3.26 MK51<br />
2 Van getekende ontwikkelingen nagaan 3.2b 3.3.24 3.3.9 MK27<br />
welke een kubus, een balk of een 3.3.25 MK44<br />
cilinder opleveren 3.3.26<br />
3 De kennis van de ontwikkeling van 3.2b 3.2.36 3.3.9 MK44<br />
kubus, balk en cilinder toepassen bij het<br />
oplossen van meetkundige problemen<br />
4.2 3.4.03 MK51<br />
4 Weten, inzien en verwoorden dat voor 4.1 3.4.03 DO1 DO4a<br />
één en hetzelfde wiskundige probleem<br />
verschillende oplossingen mogelijk zijn<br />
4.2 1.2<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
88 x<br />
• de balk- en kubusvormige kartonnen doosjes die je de kinderen gevraagd hebt mee te<br />
brengen (zie les 118)<br />
• voor elke leerling een dobbelsteen, een schaar en een donkere stift<br />
• enkele cilindervormige verpakkingen, bv. een tube met zuigtabletten, een posterverpakking<br />
• een zelfgemaakte cilinder (een A4-blad opgerold in de lengte en dichtgeplakt met enkele<br />
strips plakband, met boven- en onderaan een cirkel met straal 3,3 cm ertegen geplakt)<br />
• een set ruimtefiguren voor de verlengde instructie<br />
• voor ieder kind het kopieerblad ‘Ontvouwingen’<br />
accenten nieuw In deze les leren de leerlingen de ontwikkeling van kubus, balk en cilinder<br />
herkennen.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
suggesties Laat de leerlingen na deze les thuis balken, kubussen en cilinders in elkaar knutselen en stel<br />
die tentoon in de klas.<br />
plaats van de les vorige les les 122 les 8 van 10<br />
in de leerlijn volgende les les 158 les 10 van 10<br />
voorbereiding • de brochures en advertenties van financiële instellingen die je de kinderen gevraagd hebt<br />
volgende les mee te brengen (zie les 121)<br />
• voor iedere leerling een zakrekenmachine<br />
• enkele verklarende woordenboekjes
9 VAN 10 N LES 126 MEETKUNDE<br />
B. Lesgang<br />
ONTWIKKELING VAN KUBUS, BALK EN CILINDER<br />
beginsituatie In les 122 hebben de leerlingen veelvlakken en niet-veelvlakken onderscheiden en<br />
benoemd. Daarbij kwamen kubus, balk en cilinder aan bod.<br />
start Bespreek de verpakkingen die de kinderen hebben meegebracht en laat ze benoemen<br />
(balken en kubussen). Heeft iemand een idee hoe zulke doosjes gemaakt worden?<br />
kern 1 De ontwikkeling van balk en kubus<br />
instructie Laat elke leerling zo langs de ribbe(n) van een verpakking knippen dat er één vlakke<br />
figuur ontstaat. Laat ze dan alles wegknippen wat niet van buiten aan de doos te zien<br />
was (lipjes bijvoorbeeld).<br />
Door het doosje gewoon open te knippen, verkrijgen we een bouwplaat. Als we daarvan<br />
de randjes wegknippen die niet van buitenaf te zien zijn, hebben we de ontvouwing van<br />
een kubus of een balk.<br />
Analyseer samen de ontvouwingen die zo zijn ontstaan en bespreek zeker de volgende<br />
kenmerken:<br />
• het aantal vlakken (6);<br />
• de grootte en de vorm van die vlakken:<br />
bij de kubus zijn de vlakken 6 even grote vierkanten;<br />
bij de balk zijn de vlakken twee aan twee gelijk, de vlakken zijn rechthoekig, twee<br />
ervan kunnen ook vierkant zijn.<br />
Toon ook duidelijk dat elk vlak met ten minste één zijde aan een ander vlak vast hangt<br />
en dat je door te vouwen opnieuw het lichaam krijgt.<br />
Besteed aandacht aan de terminologie. Vermeld de verschillende benamingen: je kunt<br />
spreken van de ontwikkeling, de ontvouwing, de ontplooiing, de uitslag of het netwerk<br />
van een lichaam.<br />
Vermeld ook dat alle opstaande zijvlakken samen ook wel ‘mantel’ worden genoemd.<br />
Laat de leerlingen dan de ribben aan de ‘binnenkant’ van hun doosje met stift<br />
overtrekken. Hang zoveel mogelijk ontvouwingen aan het (prik)bord. Laat vaststellen dat<br />
eenzelfde lichaam verschillende ontvouwingen kan hebben.<br />
2 De ontwikkeling van de cilinder<br />
instructie Toon enkele cilindervormige verpakkingen die je hebt meegebracht en laat ze benoemen<br />
als cilinder.<br />
Ontvouw dan je zelfgemaakte cilinder door de stripjes plakband gedeeltelijk te verwijderen.<br />
Bespreek weer de kenmerken:<br />
• De ontvouwing bestaat uit een rechthoek (= de mantel) en 2 cirkels (grond- en bovenvlak).<br />
• De omtrek van de cirkels is even lang als de aangrenzende rechthoekzijde (de basis<br />
van de mantel).<br />
Toon ook hier aan dat verschillende ontwikkelingen mogelijk zijn door de cirkels van<br />
plaats te veranderen.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De kinderen maken de oefeningen 1 tot 5 (werkschrift blz. 88 en kopieerblad) individueel.<br />
klassikaal Bespreek en verbeter de oplossingen klassikaal.<br />
verlengde instructie Bespreek de ontwikkelingen: laat het aantal vlakken tellen en de opeenvolging van de<br />
zijvlakken aandachtig observeren en vergelijken met de echte ruimtefiguur. Laat<br />
leerlingen die hier problemen mee hebben eventueel opnieuw lichamen ontvouwen en<br />
vouwen. Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 131c.<br />
afronding We hebben gezien dat eenzelfde ruimtefiguur verschillende ontwikkelingen kan hebben.<br />
Waar heb je nog al ondervonden dat er verschillende oplossingen voor een probleem<br />
kunnen zijn? Laat de leerlingen voorbeelden geven, bv. verschillende mogelijke rekenstrategieën<br />
bij hoofdrekenen, of verschillende manieren om een veelhoek om te structureren.<br />
Laat dit niet te eng bij deze les, of zelfs bij de wiskundelessen aansluiten, maar verruim<br />
dit naar andere vakken en zelfs naar buitenschoolse situaties.<br />
499<br />
10
10<br />
500<br />
LES 127 BEWERKINGEN 4 VAN 6 N<br />
KAPITAAL, INTEREST, PERCENTAGES<br />
A. Situering van de les<br />
leerlijn 4 percenten<br />
26 geld<br />
duur 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO N I A<br />
1 De termen ‘kapitaal, percent, rente, 1.25 3.1.44 DO1 B56<br />
rentevoet, interest, interestvoet’ begrijpen 1.29 3.2.36 1.1<br />
en passend gebruiken 1.25.8<br />
2 De interest berekenen als het kapitaal en 1.25 3.2.36 DO1 B35<br />
de rentevoet (in percent) gegeven zijn 1.29 1.2 B56<br />
2.11 DO1<br />
1.5<br />
1.25.8<br />
3 Het (groei-)percentage berekenen en 1.25 3.2.36 DO1 B35<br />
gebruiken bij eenvoudige problemen 1.5 B56<br />
4 Eenvoudige vraagstukjes over interest 1.25 3.1.44 DO1 B35<br />
oplossen 1.29 1.2 B56<br />
5 Informatie opzoeken in brochures en leren<br />
advertenties leren 3<br />
didactisch<br />
materiaal a b<br />
ws<br />
c<br />
89-90<br />
d<br />
nnb hb ts<br />
adm.<br />
ict<br />
klas thuis<br />
• de brochures en advertenties van financiële instellingen die je de kinderen gevraagd hebt<br />
mee te brengen (zie les 121)<br />
(Dit materiaal wordt opnieuw gebruikt in les 161 van blok 13.)<br />
• voor iedere leerling een zakrekenmachine<br />
• enkele verklarende woordenboekjes<br />
accenten nieuw De leerlingen lossen problemen in verband met sparen, kapitaal, interest<br />
en groeipercentages op.<br />
inoefenen<br />
automatiseren<br />
plaats van de les vorige les les 110 les 3 van 6<br />
in de leerlijn volgende les les 161 les 5 van 6
4 VAN 6 N LES 127 BEWERKINGEN<br />
B. Lesgang<br />
Verkorte lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen percenten berekenen.<br />
KAPITAAL, INTEREST, PERCENTAGES<br />
start Maak enkele oefeningen over percentberekening aan het bord.<br />
Overloop samen de oplossingswijzen in het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Laat percenten omzetten naar eenvoudige breuken.<br />
kern 1 De begrippen aanbrengen<br />
instructie Neem samen de brochures en de advertenties door. Bespreek de begrippen en noteer<br />
op het bord.<br />
• kapitaal: het bedrag dat je spaart<br />
• interest of rente: de vergoeding die je krijgt voor het gespaarde bedrag<br />
• interestvoet of rentevoet: het percentage waarmee je de interest of rente berekent<br />
2 Sparen: interest of rente berekenen<br />
Bespreek aan de hand van een voorbeeld hoeveel rente een rentevoet van 2 % op een<br />
kapitaal van 100, 200, 250 … euro op een jaar oplevert en wat het nieuwe kapitaal dan<br />
is. Noteer de oplossingen in een tabel op het bord.<br />
Laat de leerlingen per twee een tweede probleem oplossen.<br />
Bespreek de oplossingswijzen klassikaal. Noteer die in een schema (de dubbele pijlenvoorstelling<br />
en de verhoudingstabel) op het bord.<br />
Verwijs ook naar het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Geef nog enkele oefeningen met andere kapitalen en interestvoeten. Laat de rente ook<br />
eens berekenen met de zakrekenmachine.<br />
Overloop de lange werkwijze met de ZRM nog even.<br />
3 Lenen: interest of rente berekenen<br />
Bespreek aan de hand van een voorbeeld, bv. een autolening, hoeveel rente er betaald<br />
wordt en wat de totale kostprijs dan is.<br />
.<br />
4 Groeipercentages<br />
Bespreek aan de hand van een voorbeeld hoe je een groeipercentage berekent. Gebruik<br />
daarbij eventueel het neuze-neuzeboek, G, 27c.<br />
Overloop tot slot samen met de leerlingen de synthese van deze leerstof in het neuzeneuzeboek,<br />
B, 74.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 8 (werkschrift blz. 89-90) individueel en verbeteren<br />
die zelf met behulp van de correctiesleutel. Wie vlug werkt, lost ook de opgaven<br />
met het tempo-icoon op.<br />
verlengde instructie Ga na waar de oorzaak van eventuele problemen ligt.<br />
Als kinderen de begrippen onvoldoende beheersen, licht je die opnieuw toe en verwijs<br />
je naar het neuze-neuzeboek, B, 74.<br />
Als het probleem bij het berekenen van de percenten ligt, herhaal je de mogelijke oplossingswijzen<br />
aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
afronding Laat eens opzoeken wat termen als aangroeipremie, getrouwheidspremie … betekenen.<br />
Vraag de kinderen of ze nog andere vormen van sparen met interest kennen buiten een<br />
spaarrekening.<br />
501<br />
10
10<br />
502<br />
LES 127 BEWERKINGEN 4 VAN 6 N<br />
KAPITAAL, INTEREST, PERCENTAGES<br />
Uitgebreide lesgang<br />
beginsituatie De leerlingen kunnen percenten berekenen.<br />
Ze hebben ook al over koopjes en korting geleerd.<br />
start Maak enkele oefeningen over percentberekening aan het bord.<br />
bv. 15 % van 3 000 = …<br />
Overloop samen de mogelijke oplossingswijzen in het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Laat percenten die zich daartoe lenen omzetten naar eenvoudige breuken, bv.<br />
50 % van 6 000 is 1/2 van 6 000 is …<br />
10 % van 500 is 1/10 van 500 is …<br />
25 % van 4 000 is 1/4 van 4 000 is …<br />
kern 1 De begrippen aanbrengen<br />
instructie Neem samen de brochures en de advertenties door. Zorg dat bij de bespreking de<br />
termen ‘sparen, lenen, kapitaal, interest of rente, interestvoet of rentevoet’ aan de orde<br />
komen en geef die samen met de leerlingen inhoud.<br />
Laat verwoorden dat als je geld op een spaarboekje zet, je van de bank rente of interest<br />
op dat bedrag krijgt. Hoeveel rente of interest wordt bepaald door de rentevoet of<br />
interestvoet: een percentage van het kapitaal, het bedrag dat je spaart.<br />
Noteer de begrippen op het bord.<br />
• kapitaal: het bedrag dat je spaart<br />
• interest of rente: de vergoeding die je krijgt voor het gespaarde bedrag<br />
• interestvoet of rentevoet: het percentage waarmee je de interest of rente berekent<br />
tip Je kunt deze begrippen eventueel laten opzoeken in een verklarend woordenboek.<br />
Je kunt ook naar een website van een bank surfen en deze begrippen daarop laten<br />
zoeken.<br />
2 Sparen: interest of rente berekenen<br />
instructie Probleem 1: Als de rentevoet voor een spaarrekening 2 % bedraagt, wat wil dat dan<br />
zeggen?<br />
Als ik bij die bank 100 euro op een spaarrekening zet, krijg ik na een jaar 2 % rente op<br />
dat bedrag. Na een jaar staat er dus 2 euro meer op mijn rekening. Dat is de rente of de<br />
interest. Voor elke 100 euro geeft de bank er 2 euro bij.<br />
Hoeveel staat er dan na 1 jaar op mijn rekening? (102 euro)<br />
Hoeveel rente heb ik na 1 jaar als ik 200 euro, 250 euro … op de spaarrekening zet?<br />
Hoeveel kapitaal staat er dan op mijn rekening?<br />
Werk klassikaal. Noteer de oplossingen in een tabel op het bord.<br />
kapitaal rentevoet tijd interest kapitaal + interest<br />
€ 100 2 % 1 jaar € 2 € 102<br />
€ 200 2 % 1 jaar € 4 € 204<br />
€ 250 2 % 1 jaar … …<br />
…<br />
Probleem 2: De familie Houthuys zet 5 400 euro op een spaarrekening bij een bank die<br />
daar 3 % interest op geeft. Dat bedrag hebben ze bij elkaar gespaard om er een grote<br />
reis mee te bekostigen. Ze vertrekken over een jaar. Hoeveel zal er na een jaar op hun<br />
rekening staan?<br />
partnerwerk Laat de leerlingen per twee een oplossingsstrategie zoeken en die in hun schrift<br />
uitvoeren.<br />
Bespreek de oplossing (€ 5 562) en oplossingswijzen klassikaal.<br />
Noteer die in een schema (de dubbele pijlenvoorstelling en de verhoudingstabel) op het<br />
bord:
4 VAN 6 N LES 127 BEWERKINGEN<br />
KAPITAAL, INTEREST, PERCENTAGES<br />
kapitaal interest € 5 400 100 %<br />
of x 54 : 100 : 100<br />
of<br />
€ 100 € 3 € 3 € 162 € 54 1 %<br />
x 54 x 54<br />
100 5 400<br />
x 3 x 3<br />
€ 5 400 € 162 x 54<br />
€ 162 3 %<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Geef nog enkele oefeningen met andere kapitalen en interestvoeten. Laat de rente ook<br />
eens berekenen met de zakrekenmachine.<br />
Overloop de lange werkwijze nog even:<br />
instructie bv. € 5 400 tegen 3 % → Toets in: [5 400] [:] [100] [x] [3] [=] → de interest na 1 jaar is<br />
162 euro.<br />
partnerwerk<br />
3 Lenen: interest of rente berekenen<br />
De mama van Loes koopt een nieuwe auto en sluit daarvoor een lening af bij de bank.<br />
Ze leent 4 000 euro tegen een rentevoet van 6,5 % voor een periode van 3 jaar. Hoeveel<br />
zal die auto haar in totaal kosten?<br />
Zoek samen naar de oplossing. Laat weer berekenen met de zakrekenmachine:<br />
• rente na één jaar: 6,5 % van € 4 000 = € 260<br />
• rente na drie jaar: € 260 x 3 = € 780<br />
• totale kostprijs van de auto: € 4 000 + € 780 = € 4 780.<br />
4 Groeipercentages<br />
Meester Rik woont in een dorp. Toen hij er ging wonen, in 2005, waren er 500 inwoners.<br />
Elk jaar is dat aantal gestegen.<br />
Noteer op het bord:<br />
jaar aantal inwoners aangroei totaal<br />
2005 500 100 600<br />
2006 600 120 720<br />
2007 720 144 864<br />
Hoeveel bedraagt het jaarlijkse groeipercentage?<br />
Laat de leerlingen per twee een oplossingsstrategie zoeken en die toepassen in hun<br />
schrift.<br />
Bespreek de oplossing (20 %) en de oplossingswijzen klassikaal.<br />
Gebruik daarbij eventueel het neuze-neuzeboek, G, 27c.<br />
Overloop tot slot samen met de leerlingen de synthese van deze leerstof in het neuzeneuzeboek,<br />
B, 74.<br />
verwerking<br />
zelfstandig werk De leerlingen maken de oefeningen 1 tot 8 (werkschrift blz. 89-90) individueel. Wie vlug<br />
werkt, lost ook de opgaven met het tempo-icoon op en verbetert die zelf met behulp van<br />
de correctiesleutel.<br />
verlengde instructie Ga na waar de oorzaak van eventuele problemen ligt.<br />
Als kinderen de begrippen onvoldoende beheersen, licht je die opnieuw toe en verwijs<br />
je naar het neuze-neuzeboek, B, 74.<br />
Als het probleem bij het berekenen van de percenten ligt, herhaal je de mogelijke oplossingswijzen<br />
aan de hand van het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
afronding Laat eens opzoeken wat termen als aangroeipremie, getrouwheidspremie … betekenen.<br />
Vraag de kinderen of ze nog andere vormen van sparen met interest kennen buiten een<br />
spaarrekening.<br />
503<br />
10
10<br />
504<br />
LES 128-130 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
Situering van de lessen<br />
leerlijn 1 getalbegrip 13 hoofdrekenen: vermenigvuldigen<br />
2 breuken 14 hoofdrekenen: delen<br />
4 percent 19 de zakrekenmachine<br />
5 verhoudingen 20 lengte<br />
7 delers en veelvouden 23 oppervlakte<br />
11 hoofdrekenen: optellen 26 geld<br />
12 hoofdrekenen: aftrekken 29 vormleer<br />
duur les 128: herhaling 50 minuten<br />
les 129: toets 50 minuten<br />
les 130: remediëring en verrijking 50 minuten<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO<br />
getallenkennis 1 Getallen lezen en schrijven in het Romeins 1.7 3.1.07 1.2.05 G33<br />
talstelsel 1.8 3.1.08<br />
2 Eenvoudige getallen in Arabische cijfers 1.7 3.1.07 1.2.05 G33<br />
omzetten in getallen met Romeinse cijfers<br />
en omgekeerd<br />
1.8 3.1.08<br />
3 Het begrip ‘schaal’ als vergrotingsfactor 2.4 3.2.02 2.3.1 B53a<br />
kennen en noteren als breuk, als 3.2.04 2.3.2 MR84<br />
verhouding, in een metrieke schaal en in 3.2.05 2.3.3 MR85<br />
een lijnschaal<br />
De verschillende schaalaanduidingen naar<br />
elkaar omzetten<br />
MR86<br />
4 De schaalaanduiding bij een afbeelding 2.4 3.2.05 2.3.3 MR84<br />
van een werkelijkheid gebruiken om de MR85<br />
reële afstand tussen twee punten te<br />
bepalen<br />
MR86<br />
5 De kenmerken van deelbaarheid door 1.12 2.1.16 1.6.8 G31a<br />
2, 4, 5, 10, 25, 100 en 1 000 kennen en<br />
toepassen<br />
3.1.14<br />
bewerkingen 6 Een breuk delen door een natuurlijk getal<br />
als de teller een veelvoud is van de deler<br />
1.13 3.1.43 1.15.1 B29a<br />
7 Een breuk delen door een natuurlijk getal<br />
als de teller geen veelvoud is van de deler<br />
1.13 3.1.43 1.15.1 B29a<br />
8 Enkelvoudige en samengestelde vraag- 1.23 2.1.44 DO 1 B49b<br />
stukjes met breuken oplossen in 1.29 3.1.39 1.2 B50b<br />
verschillende situaties (optellen, aftrekken, 4.2 3.1.41 B51b<br />
vermenigvuldigen, delen) 3.1.43<br />
3.1.44<br />
9 De termen ‘kapitaal, percent, rente, 1.25 3.1.44 DO1 B56<br />
rentevoet, interest, interestvoet’ begrijpen 1.29 3.2.36 1.1<br />
1.25.8<br />
10 De interest en het nieuwe kapitaal 1.25 3.2.36 DO1 B56<br />
berekenen als het kapitaal en de rentevoet 1.29 1.2<br />
(percent) gegeven zijn 2.11 1.5<br />
1.25.8<br />
11 Het (groei-)percentage berekenen en 1.25 3.2.36 DO1 B56<br />
gebruiken bij eenvoudige (interest)<br />
problemen<br />
1.5<br />
12 Afhankelijk van de situatie of context kiezen 1.15 3.1.30 1.19.7 B52<br />
voor schattend rekenen, hoofdrekenen, 1.17 MR79<br />
cijferen of rekenen met de zakreken- 1.28<br />
machine 4.2
LES 128-130 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
doelenverwijzing lesdoelen eindterm GO OVSG VVKBaO<br />
meten en metend 13 De omtrek berekenen van onregelmatige 2.9 3.2.16 2.2.3.9 MK25<br />
rekenen veelhoeken 3.2.17 2.2.3.10 MR45<br />
Onregelmatige veelhoeken omstructureren<br />
naar vierhoeken en driehoeken door<br />
verdeling, aanvulling en compensatie om<br />
zo de oppervlakte te berekenen<br />
3.2.19 3.3.4 MR46<br />
14 De omtrek en de oppervlakte van niet-veel- 2.1 2.2.08 2.2.3.11 MR48<br />
hoeken (grillige figuren) bij benadering 2.9 3.2.16 2.2.3.12 MK25<br />
bepalen 3.3.5<br />
meetkunde 15 Ruimtefiguren rubriceren 3.2b 3.3.22<br />
3.3.23<br />
3.2.8 MK27<br />
16 De termen ‘ribbe, grondvlak, bovenvlak, 3.1 3.3.20 3.1.7 MK11e<br />
zijvlak’ correct hanteren 3.2b MK27<br />
17 De term ‘lichaam’ correct hanteren en op 3.1 3.3.24 3.1.9 MK27<br />
basis van de eigenschappen kubus, balk 3.2b 3.3.26 3.1.11<br />
en piramide als veelvlak herkennen en<br />
benoemen<br />
3.2.8<br />
18 Van getekende ontwikkelingen nagaan 3.2b 3.3.24 3.3.9 MK27<br />
welke een kubus, een balk of een cilinder 3.3.25 MK44<br />
opleveren 3.3.26<br />
didactisch ws<br />
ict<br />
nnb hb ts<br />
materiaal a b c d adm. klas thuis<br />
91-96 x 93-102 57-62<br />
• voor iedere leerling een zakrekenmachine, een meetlat en een niet-rekbaar touwtje van<br />
ongeveer 1 m<br />
• breukenmateriaal<br />
• een transparant met ruitjes van 1 cm2 • een set ruimtefiguren<br />
• ontvouwingen van kubus, balk, piramide en cilinder<br />
505<br />
10
10<br />
506<br />
LES 128 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
Herhalingsles<br />
getallenkennis<br />
1 Romeinse cijfers<br />
verlengde instructie Overloop de symbolen en de afspraken voor getallen met Romeinse cijfers in het<br />
neuze-neuzeboek, G, 6. Pas die samen toe, te beginnen met enkele eenvoudige<br />
getallen.<br />
Laat getallen in Arabische cijfers eerst splitsen in rangen. Laat die dan één voor<br />
één omzetten in Romeinse cijfers. Pas dat samen toe, te beginnen met enkele<br />
eenvoudige getallen.<br />
2 Werken met schaal<br />
verlengde instructie Bespreek samen de lijnschaal in het neuze-neuzeboek, G, 29a (blz. 24).<br />
Laat de kinderen bij opgave a verwoorden dat 1 cm op de lijnschaal en dus ook<br />
op de tekening in werkelijkheid 200 m is. De schaal is dus: 1 op (200 x 100 cm)<br />
of 1 : 20 000. Maak nog enkele gelijkaardige oefeningen met andere schaalgroottes.<br />
Laat bij opgave b verwoorden wat schaal 1/150 000 betekent: 1 cm op de<br />
tekening is 150 000 cm in het echt. 150 000 cm is 1 500 m of 1,5 km. Een lengte<br />
van 1 cm op de lijnschaal en op de tekening komt dus overeen met een werkelijke<br />
afstand van 1,5 km.<br />
Aan de hand van de verhoudingstabel kunnen dan de andere afstanden op de<br />
lijnschaal worden aangevuld.<br />
Maak samen nog enkele gelijkaardige oefeningen.<br />
3 Bereken de afstand.<br />
verlengde instructie Laat op de lijnschaal meten hoeveel cm overeenkomt met 20 km (2,5 cm).<br />
Laat dan de afstand in vogelvlucht tussen Hasselt en Voeren meten (5 cm).<br />
Verklaar ‘vogelvlucht’ als de meest rechte weg, alsof je een draad spant van het<br />
vertrekpunt naar het eindpunt. Dat is het dubbele van 2,5 cm, dus ook in werkelijkheid<br />
moet in dit geval de afstand verdubbeld worden: 2 x 20 km = 40 km.<br />
Natuurlijk is het niet altijd zo eenvoudig.<br />
Herhaal daarom deze berekening met enkele andere afstanden en schaalaanduidingen.<br />
Belicht vooral het gebruik van de verhoudingstabel. Verwijs zeker<br />
naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
4 Deelbaarheid<br />
verlengde instructie Laat aan de hand van de synthese in het neuze-neuzeboek G, 35 de kenmerken<br />
van deelbaarheid door 2, 4, 5, 10, 25, 100 en 1 000 opnieuw ervaren en<br />
verwoorden.<br />
Pas dat daarna toe op enkele getallen, bv. Door welke cijfers kan ik de x<br />
vervangen om 45x deelbaar te maken door (2)?<br />
bewerkingen<br />
1 Los op. Vereenvoudig de uitkomst als het kan.<br />
verlengde instructie Laat verwoorden dat om een breuk te delen door een natuurlijk getal, je de teller<br />
deelt door dat getal en de noemer behoudt.<br />
Als de teller niet deelbaar is door de deler, zijn er drie mogelijke werkwijzen om<br />
tot de oplossing te komen. Overloop die in het neuze-neuzeboek B, 53a. Wellicht<br />
is de laatste voor zwakkere rekenaars de eenvoudigste: de teller behouden en de<br />
noemer vermenigvuldigen met de deler.<br />
Pas dat samen op een aantal voorbeelden toe.<br />
2 Rekenproblemen<br />
verlengde instructie Ga na of de leerlingen zich de situaties kunnen voorstellen en of ze de bijbehorende<br />
bewerking kunnen vinden. Laat ze het stappenplan toepassen.<br />
Laat breukenmateriaal hanteren of tekenen op stroken om de bewerking<br />
concreet voor te stellen.<br />
Overloop de schematische voorstellingen van de verschillende bewerkingen in<br />
het neuze-neuzeboek, B, 50, 51, 52 en 53a.
LES 128 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
bewerkingen<br />
3 Kapitaal en interest<br />
verlengde instructie Ga na of de kinderen de begrippen en hun onderlinge verband voldoende<br />
beheersen. Stel die indien nodig nog eens scherp aan de hand van het neuzeneuzeboek,<br />
B, 74a.<br />
Herhaal het berekenen van percent, ook met de zakrekenmachine.<br />
Overloop de verschillende oplossingswegen in het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Ga na welke aanpak bij het een of andere kind het best aanslaat.<br />
Maak samen nog enkele gelijkaardige oefeningen.<br />
meten en metend rekenen<br />
1 Bereken de omtrek en de oppervlakte van deze figuren.<br />
verlengde instructie Ga na waar de moeilijkheden zich situeren. Hebben de kinderen moeite met het<br />
correct opmeten van de noodzakelijke afmetingen? Slagen ze er niet in de figuur<br />
om te structureren naar vierhoeken en driehoeken waarvan ze de oppervlakte<br />
kunnen berekenen? Hebben ze problemen met het vinden en/of toepassen van<br />
de formules?<br />
Laat elk van deze fasen uitvoeren en verwoorden. Stuur onmiddellijk bij waar<br />
nodig.<br />
Verwijs gericht naar het neuze-neuzeboek, MMR, 88-91 en 94a-d.<br />
2 In het dierenpark<br />
verlengde instructie Begeleid het meten van de omtrek met een niet-rekbaar touwtje zoals<br />
beschreven in het neuze-neuzeboek, MMR, 77c.<br />
Laat de leerlingen de lijnen van het onderliggende rooster in de eilanden<br />
doortrekken of laat ze die bedekken met een transparant rooster met ruitjes van<br />
1 cm 2 . Daarna tel je samen de ruitjes die geheel of gedeeltelijk binnen de<br />
eilanden vallen zoals beschreven in het neuze-neuzeboek, MMR, 94e.<br />
meetkunde<br />
1 Noteer het nummer van de afbeeldingen in de passende kolom.<br />
verlengde instructie Laat de kinderen de set ruimtefiguren eerst indelen in veelvlakken en nietveelvlakken.<br />
Laat bij de veelvlakken de balken, kubussen en piramides en bij de<br />
niet-veelvlakken de cilinders identificeren. Ga tot slot samen na welke lichamen<br />
de afgebeelde ontvouwingen opleveren.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 131a, b en c.<br />
2 Waar of niet waar? Zet telkens een kruisje in de passende kolom.<br />
verlengde instructie Laat de uitspraken concreet toetsen aan de set ruimtefiguren.<br />
507<br />
10
Toetsles - puntenverdeling<br />
LES 129 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
getallenkennis 15 11<br />
1 Romeinse cijfers 7 5,5<br />
per correct ingevuld getal 0,5 punt<br />
2 Vul de lijnschaal aan en noteer de breukschaal. 2 1,5<br />
per correct ingevuld getal 0,5 punt<br />
3 Bereken de werkelijke afstand. 2 1<br />
per correct genoteerde afstand 1 punt<br />
4 Deelbaarheid 4 3<br />
per volledig correct ingevulde rij 0,5 punt<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
bewerkingen 20 16<br />
1 Los op. Vereenvoudig de uitkomst als het kan. 5 4<br />
per correcte (vereenvoudigde) uitkomst 0,5 punt<br />
2 Rekenproblemen 8 6<br />
telkens 1 punt voor de correcte bewerking en 1 punt voor het juiste antwoord<br />
3 Kapitaal en interest 7 6<br />
opgave a per correct berekende interest 0,5 punt; per correct berekend<br />
nieuw kapitaal 0,5 punt (5 punten in totaal)<br />
opgave b voor de correcte bewerking 1 punt en voor het juiste antwoord<br />
1 punt<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
meten en metend rekenen 5 4<br />
1 Bereken de werkelijke omtrek en oppervlakte. 2 1,5<br />
telkens 0,5 punt voor de correcte bewerking en 0,5 punt voor het juiste<br />
resultaat<br />
2 Bepaal de oppervlakte en de omtrek zo nauwkeurig mogelijk. 3 2,5<br />
per goed antwoord 0,5 punt<br />
totaal richt- eigen<br />
norm norm<br />
meetkunde 10 8<br />
1 Noteer het nummer van de afbeeldingen in de passende kolom. 5 4<br />
per correct ingevulde kolom 1 punt<br />
2 Waar of niet waar? Zet telkens een kruisje in de passende kolom. 5 4<br />
per correct antwoord 1 punt<br />
totaal 50 39<br />
toetstotaal 100 78<br />
509<br />
10
10<br />
510<br />
LES 130 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
Remediëringsopdrachten<br />
getallenkennis<br />
1 Zet de getallen met Romeinse cijfers om in Arabische en omgekeerd.<br />
verlengde instructie Overloop de symbolen en de afspraken voor getallen met Romeinse cijfers in het<br />
neuze-neuzeboek, G, 6. Pas die samen toe, te beginnen met enkele eenvoudige<br />
getallen.<br />
Splits samen Arabische cijfers in rangen en zet die dan één voor één om in<br />
Romeinse cijfers, bv. 675 = 600 + 70 + 5<br />
DC + LXX + V → DCLXXV<br />
2 Werken met schaal<br />
verlengde instructie Bespreek samen de lijnschaal in het neuze-neuzeboek, G, 29a (blz. 24).<br />
Laat de kinderen bij opgave a verwoorden dat 1 cm op de eerste lijnschaal en<br />
dus ook op de kaart in werkelijkheid 3 km of 3 000 m of 300 000 cm is. De schaal<br />
is dus: 1 op 300 000 of 1/300 000. Laat vandaar uit de andere afstanden op de<br />
kaart omzetten naar de werkelijke afstand, bv. 2 cm op kaart is 2 x 300 000 cm<br />
of 2 x 3 km = 6 km.<br />
Laat bij opgave b verwoorden wat schaal 1/500 000 betekent: 1 cm op de kaart<br />
is 500 000 cm in het echt. 500 000 cm is 5 000 m of 5 km. Een lengte van 1 cm<br />
op de lijnschaal en op de kaart komt dus overeen met een werkelijke afstand van<br />
5 km.<br />
Aan de hand van de verhoudingstabel kunnen dan de andere afstanden op de<br />
lijnschaal worden aangevuld.<br />
Maak samen nog enkele gelijkaardige oefeningen.<br />
3 Bereken de afstand.<br />
verlengde instructie Laat verwoorden wat de breukschaal (1/200 000) bij de kaart betekent: 1 cm op<br />
de kaart is 200 000 cm of 2 000 m of 2 km in werkelijkheid. Laat de afstand in<br />
vogelvlucht tussen Mechelen en Lier meten. Verklaar ‘vogelvlucht’ als de meest<br />
rechte weg, alsof je een draad spant van het vertrekpunt naar het eindpunt.<br />
Bereken de werkelijke afstand dan samen. Werk in een verhoudingstabel of<br />
maak een pijlenvoorstelling.<br />
Herhaal deze berekening met enkele andere eenvoudige afstanden en schaalaanduidingen.<br />
Verwijs zeker naar het neuze-neuzeboek, G, 29b.<br />
4 Deelbaarheid<br />
verlengde instructie Laat aan de hand van de synthese in het neuze-neuzeboek G, 35 de kenmerken<br />
van deelbaarheid door 2, 4, 5, 10, 25, 100 en 1 000 opnieuw ervaren en<br />
verwoorden.<br />
Pas dat daarna toe op enkele getallen, bv. Door welke cijfers kan ik de x<br />
vervangen om 45x deelbaar te maken door (2)?<br />
bewerkingen<br />
1 Los op. Vereenvoudig de uitkomst als het kan.<br />
verlengde instructie Laat verwoorden dat om een breuk te delen door een natuurlijk getal, je de teller<br />
deelt door dat getal en de noemer behoudt.<br />
Als de teller niet deelbaar is door de deler, zijn er drie mogelijke werkwijzen om<br />
tot de oplossing te komen. Overloop die in het neuze-neuzeboek B, 53a. Wellicht<br />
is de laatste voor zwakkere rekenaars de eenvoudigste: de teller behouden en de<br />
noemer vermenigvuldigen met de deler.<br />
Pas dat samen op een aantal voorbeelden toe.<br />
2 Rekenproblemen<br />
verlengde instructie Ga na of de leerlingen zich de situaties kunnen voorstellen en of ze de bijbehorende<br />
bewerking kunnen vinden. Laat ze het stappenplan toepassen.<br />
Laat breukenmateriaal hanteren of tekenen op stroken om de bewerking<br />
concreet voor te stellen.<br />
Overloop de schematische voorstellingen van de verschillende bewerkingen in<br />
het neuze-neuzeboek, B, 50, 51, 52 en 53a.
LES 130 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
bewerkingen<br />
3 Kapitaal en interest<br />
verlengde instructie Ga na of de kinderen de begrippen en hun onderlinge verband voldoende<br />
beheersen. Stel die indien nodig nog eens scherp aan de hand van het neuzeneuzeboek,<br />
B, 74a.<br />
Herhaal het berekenen van percent, ook met de zakrekenmachine.<br />
Overloop de verschillende oplossingswegen in het neuze-neuzeboek, G, 27a.<br />
Ga na welke aanpak bij het een of andere kind het best aanslaat.<br />
Maak samen nog enkele gelijkaardige oefeningen.<br />
meten en metend rekenen<br />
1 Bereken de omtrek en de oppervlakte van deze figuur op schaal 1 : 100.<br />
verlengde instructie Ga na waar de moeilijkheden zich situeren. Hebben de kinderen moeite met het<br />
correct opmeten van de noodzakelijke afmetingen? Slagen ze er niet in de figuur<br />
om te structureren naar figuren waarvan ze de oppervlakte kunnen berekenen?<br />
Hebben ze problemen met het vinden en/of toepassen van de formules?<br />
Laat elk van deze fasen uitvoeren en verwoorden. Stuur onmiddellijk bij waar<br />
nodig.<br />
Verwijs gericht naar het neuze-neuzeboek, MMR, 88-91 en 94a-d.<br />
2 Meet en bereken.<br />
verlengde instructie Begeleid het meten van de omtrek met een niet-rekbaar touwtje zoals<br />
beschreven in het neuze-neuzeboek, MMR, 77c.<br />
Laat de leerlingen de lijnen van het onderliggende rooster in de grillige figuren<br />
doortrekken of laat ze die bedekken met een transparant rooster met ruitjes van<br />
1 cm 2 . Daarna tel je samen de ruitjes die geheel of gedeeltelijk binnen de<br />
eilanden vallen zoals beschreven in het neuze-neuzeboek, MMR, 94e.<br />
meetkunde<br />
1 Noteer het nummer van de afbeeldingen in de passende kolom.<br />
verlengde instructie Laat de kinderen de set ruimtefiguren eerst indelen in veelvlakken en nietveelvlakken.<br />
Laat bij de veelvlakken de balken, kubussen en piramides en bij de<br />
niet-veelvlakken de cilinders identificeren. Ga tot slot samen na welke lichamen<br />
de afgebeelde ontvouwingen opleveren.<br />
Verwijs naar het neuze-neuzeboek, MK, 131a, b en c.<br />
2 Waar of niet waar?<br />
verlengde instructie Laat de uitspraken concreet toetsen aan de set ruimtefiguren.<br />
511<br />
10
10<br />
512<br />
LES 130 EVALUATIE <strong>SPRONG</strong> 10<br />
getallenkennis<br />
1 Bereken de afstanden.<br />
2 Noteer de werkelijke maten.<br />
Verrijkingsopdrachten<br />
3 Vervang de stippen door een cijfer zodat je een getal krijgt dat deelbaar is.<br />
4 Zoek de getallen. Gebruik telkens alle cijfers.<br />
bewerkingen<br />
5 Reken uit.<br />
6 Los op.<br />
7 Bereken.<br />
8 Vul in. Je mag je ZRM gebruiken.<br />
meten en metend rekenen<br />
9 Hoeveel meter lint heb je minstens nodig?<br />
10 Hoe groot is de circustent?<br />
meetkunde<br />
11 Koppel elke ruimtefiguur aan de overeenkomstige ontwikkeling.
BINGO KOPIEERBLAD<br />
2 45 84 320 16 1 000 15 540 700 50<br />
500 25 64 24 39 12 8 44 68 222<br />
35 5 450 66 88 7 005 935 51 820 105<br />
12 2 000 42 160 54 4 18 90 36 40<br />
6 64 16 000 8 000 55 480 49 72 132 15<br />
7 500 200 93 108 18 25 22 68 44 20<br />
72 20 5 000 92 57 16 61 150 36 5 600<br />
10 95 445 102 980 6 42 85 90 55<br />
1 000 22 300 55 880 600 132 18 70 26 33<br />
7 2 14 75 67 16 300 5 700 85 610<br />
125 258 610 210 60 10 23 000 80 400 22<br />
135 4 500 16 470 8 510 20 250 65 32 1 000<br />
75 20 50 75 68 160 400 6 700 95 710<br />
135 268 630 220 40 10 24 000 90 500 32<br />
125 4 600 160 47 8 610 20 260 65 320 1 000<br />
7 000 4 500 45 67 93 5 550 80 14 000 6 500 7 665<br />
12 100 25 20 700 50 71 75 16 63<br />
1 200 500 1 9 62 12 55 95 23 000 12 000<br />
91 000 105 8 000 200 14 000 15 25 400 10 000 25 18<br />
45 000 9 000 400 100 12 14 52 45 000 115 5<br />
470 6 002 14 155 31 000 7 885 63 000 7 000 2 1<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 10. © Van In<br />
513<br />
10
10<br />
514<br />
KOPIEERBLAD ONTVOUWINGEN<br />
Bij oefening 2: Ontwikkelingen – balk<br />
Bij oefening 3: Ontwikkelingen – kubus<br />
Bij oefening 4: Ontwikkelingen – cilinder<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 10. © Van In
1 Vul aan.<br />
SCHAAL KOPIEERBLAD<br />
Deze vis is afgebeeld op schaal 1/9.<br />
Wat is de lengte van de vis op de tekening? …………………………………………………..<br />
Bereken de werkelijke lengte van de vis. Vul de verhoudingstabel aan:<br />
afbeelding 1 1 cm 10 cm<br />
werkelijkheid 9 9 cm ………………<br />
Schrijf de breukschaal anders: ………………<br />
Meet de hoogte van de vis op de schaaltekening (schaal 1/9).<br />
Bereken de hoogte van de vis in werkelijkheid. ………………………………………………………………<br />
Bereken de werkelijke hoogte van de rugvin. …………………………………………………………………<br />
Hoe lang zou deze vis zijn op een tekening op schaal 1/3? Vul de verhoudingstabel aan.<br />
afbeelding 1 ……………… ………………<br />
werkelijkheid ………… ……………… ………………<br />
2 Schets de vis op schaal 1/15.<br />
Bereken de lengte van de vis op schaal 1/15.<br />
Als ik iets teken op<br />
schaal 1/2, wordt de<br />
lengte 2 x kleiner, wordt<br />
de breedte 2 x kleiner<br />
en wordt de oppervlakte<br />
4 x kleiner!<br />
afbeelding 1 ……………… ………………<br />
werkelijkheid 2 ……………… ………………<br />
Maak hier je schets.<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 10. © Van In<br />
515<br />
10
10<br />
516<br />
1<br />
KOPIEERBLAD VEELHOEKEN EN NIET-VEELHOEKEN<br />
7<br />
24<br />
19<br />
14<br />
28<br />
2<br />
25<br />
13<br />
20<br />
10<br />
15<br />
29<br />
Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong 5, sprong 10. © Van In<br />
3<br />
11<br />
21<br />
26<br />
30<br />
16<br />
4<br />
8<br />
27<br />
22<br />
12<br />
17<br />
5<br />
6<br />
23<br />
Een tekening<br />
maakt alles veel<br />
duidelijker!<br />
9<br />
18