08.09.2013 Views

Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam

Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam

Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

vereniging oud monnickendam jaarboek <strong>2008</strong><br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

j a a r b o e k 2 0 0 8


<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

j a a r b o e k 2 0 0 8


<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

voorzitter<br />

Jan Konijn<br />

vice voorzitter<br />

Koert Kraak<br />

secretaris<br />

Vincent Keesmaat<br />

Wendelmoet Claesdochterlaan 15<br />

1141 ja <strong>Monnickendam</strong><br />

telefoon 0299 6551 67<br />

v.keesmaatAwxs.nl<br />

penningmeester<br />

Jaap Balvers<br />

Rielant 63<br />

1141 re <strong>Monnickendam</strong><br />

telefoon 0299 651938<br />

leden<br />

Garrelt Bont<br />

Klaas Roos<br />

Lise Schokking<br />

Ed Willms<br />

Ton Meijer<br />

2


Inhoud<br />

Voorwoord 4<br />

Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2007 6<br />

Verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007 9<br />

Warm om het hart Wil Schackmann 15<br />

De herkomst van Houtzaagmolen ‘De Vriendschap’ J. de Haan/ V. P. Keesmaat 28<br />

Vragen aan de Faam Henk Verhoef 36<br />

<strong>Monnickendam</strong>se zeehelden Jaap Haag 66<br />

Troeters Siem Koerse 111<br />

Jaartalstenen Siem Koerse 116<br />

Achter een schijnbaar eenvoudige gevel Anne van Rooij -van Wijngaarden 120<br />

Reis naar Zweden, winter 2007 Ton Meijer 130<br />

Drie eeuwen straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong> Ds. C.A. E. Groot 135<br />

Verslag van de penningmeester over het jaar 2007 266<br />

Jaarverslag 2007 van de Stadsgidsen 270<br />

Stichting Museum de Speeltoren – jaarverslag 2007 272<br />

3


Voorwoord<br />

Het doet ons een genoegen u het <strong>Jaarboek</strong> <strong>2008</strong> van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

aan te bieden.<br />

Het is ons dit jaar gelukt het jaarboek op tijd en voor de jaarvergadering uit te<br />

brengen. Tot onze vreugde zijn er vele nieuwe en vooral verrassende artikelen<br />

ingebracht door voor velen nog onbekende schrijvers en onderzoekers. Na het<br />

wegvallen van de heer Leen Appel had iedereen grote zorgen. Hoe moet het nu<br />

verder? Zijn er nog wel mensen die belangstelling hebben om onderzoek te<br />

doen en artikelen te schrijven over de rijke historie van <strong>Monnickendam</strong>? Wel, u<br />

zult ervaren met het lezen van de vele artikelen, dat zeer interessante onderwerpen<br />

met enthousiasme en toewijding op papier zijn gezet.<br />

De vereniging heeft zich met name het afgelopen jaar ingezet voor een nieuw<br />

en voor de oude binnenstad zo belangrijk onderwerp als het verkeerscirculatieplan.<br />

Onze voorstellen zijn over het algemeen positief ontvangen door de diverse<br />

belanghebbenden en zullen in de komende tijd verder besproken worden.<br />

Ook over de plannen voor een nieuw museum zal in <strong>2008</strong> een doorbraak moeten<br />

komen. Na een periode van meer dan 10 jaar zal de gemeente Waterland<br />

kleur moeten bekennen en zullen er besluiten genomen moeten worden. De<br />

Stichting Museum de Speeltoren is met diverse werkgroepen druk bezig structuur<br />

en invulling te geven aan de plannen voor nieuwbouw.<br />

De vereniging gaat een nieuw tijdperk in waarbij ruimte is voor nieuwe ideeën<br />

en initiatieven welkom zijn, maar tegelijkertijd de historische rijkdom en de<br />

passie voor onderzoek gekoesterd moeten worden. In de komende jaren zullen<br />

wij trachten jongeren meer te betrekken bij de diversen onderwerpen die voor<br />

onze vereniging belangrijk zijn. Wij roepen leden, die belangstelling hebben<br />

voor historie en de doelstellingen van de vereniging, onze website te bezoeken<br />

en contact op te nemen met één van de bestuursleden.<br />

4


Ik wil nog graag vermelden, dat de redactie van dit prachtige <strong>Jaarboek</strong> dit jaar<br />

onder de bezielende leiding stond van Vincent Keesmaat, daarbij daadkrachtig<br />

terzijde gestaan door Lise Schokking. Wij danken hen bijzonder voor de geleverde<br />

inspanningen.<br />

Wij hopen dat u dit <strong>Jaarboek</strong> met veel plezier en genoegen zult lezen en dat het<br />

naast alle andere <strong>Jaarboek</strong>en in uw boekenkast te vinden zal zijn.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Namens het bestuur van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

Jan Konijn, voorzitter<br />

<strong>Monnickendam</strong>, maart <strong>2008</strong><br />

5


Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2007<br />

Ontwikkelingen website VOM<br />

Communicatie en informatie naar leden van de vereniging en naar belangstellenden<br />

voor <strong>Monnickendam</strong> in het algemeen is verder ontwikkeld in de vorm<br />

van onze website www.oudmonnickendam.nl. Op de website zijn in de archiefrubriek<br />

bijna alle artikelen uit de jaarboeken opgenomen. Ook is de beeldbank<br />

verder uitgebreid met foto’s van de stadsfeesten en met foto’s afkomstig uit de<br />

verzameling van Museum De Speeltoren. In samenwerking met enkele leden<br />

van de vereniging zijn de meeste foto’s voorzien van een onderschrift. Een agenda<br />

geeft informatie over activiteiten die zijn gepland en zullen gaan plaatsvinden<br />

vanuit de vereniging. Bovendien kunnen de actuele nieuwsfeiten die de<br />

vereniging aangaan worden geraadpleegd in de rubriek ‘actueel’. Een nieuwe<br />

rubriek is het klokkenspel van de speeltoren waarbij u diverse volksliedjes, gespeeld<br />

op het klokkenspel, kunt horen.<br />

De website is in juni officieel in gebruik genomen en wordt onderhouden door<br />

onze secretaris.<br />

Nog lang niet alle leden hebben hun e-mailadres doorgegeven aan de secretaris<br />

waarvoor bij deze alsnog de oproep om dit te doen.<br />

Het verkeerscirculatieplan/parkeerproblematiek in de binnenstad van<br />

<strong>Monnickendam</strong><br />

Uitgangspunt van de VOM om over deze problematiek na te denken en er een<br />

plan over te schrijven is de zorg over de toenemende overlast van auto’s in de<br />

oude stad. Deze zorg wordt volgens de VOM gedeeld voor veel bewoners van de<br />

binnenstad. De vele geparkeerde auto’s ontsieren het straatbeeld en de rijdende<br />

auto’s zijn vaak een gevaar voor fietsers en voetgangers. De VOM wil de stad, en<br />

met name het oude centrum, mooi/netjes houden en de leefbaarheid voor de bewoners<br />

en bezoekers verhogen. Net zoals dat reeds in veel andere oude stadjes<br />

in Nederland gebeurt! De Stadsfeesten in 2005 hebben aangetoond dat een autovrij/-luw<br />

<strong>Monnickendam</strong> wel degelijk mogelijk is. Op grond van dit uit-<br />

6


jaarverslag vereniging oud monnickendam 2007<br />

gangspunt heeft het bestuur van de VOM een aantal ideeën ontwikkeld en vastgelegd<br />

in een VerkeersCirculatiePlan(VCP).<br />

Het verkeerscirculatieplan (VCP) is voorgelegd aan de leden van de vereniging<br />

op 24 januari om te polsen of en zo ja welke ideeën/opvattingen bij hen over dit<br />

onderwerp leven. Deze zijn vervolgens door de VOM meegenomen in het uiteindelijke<br />

conceptplan. Vervolgens heeft de vereniging de plannen gepresenteerd<br />

op 2 oktober in het gebouw Samuel waarna de definitieve plannen zijn<br />

aangeboden aan de gemeente Waterland. In november heeft er een gesprek met<br />

de gemeente Waterland plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is het plan<br />

op de politieke agenda gezet. U wordt over de verdere ontwikkelingen via de<br />

website en middels onze mailings geïnformeerd.<br />

Lezingen<br />

In samenwerking met Areopagus heeft er op 19 maart een lezing plaatsgevonden<br />

door Klaas Tolman over de <strong>Monnickendam</strong>se rokerijen. Hierin werd verteld<br />

over de geschiedenis van de rokerijen en rokers in <strong>Monnickendam</strong>. Door<br />

middel van een presentatie met foto’s en tekeningen werd het een en ander duidelijk<br />

in beeld gebracht en riep het nostalgische herinneringen op bij de vele belangstellenden.<br />

Deze lezing was voor ons aanleiding om op onze jaarvergadering<br />

van 12 juni een groep rokers namelijk Piet de Boer, Ton Miedema, Jan Jonker<br />

en Siem Dekker uit te nodigen om te vertellen over het leven in en om de<br />

rokerij. Onder de bezielende leiding van Martin Horjus werden verhalen verteld<br />

over hoe het in de rokerijen van vroeger en nu toeging en wat een impact<br />

het had op de gezinnen.<br />

Op 1 November is door Jaap Haag een lezing verzorgd over <strong>Monnickendam</strong>se<br />

zeehelden – o.a. over de min of meer vergeten Pieter Florisz. – uit met name de<br />

17e eeuw. Jaap Haag is medewerker bij het Waterlands archief en ook bekend<br />

door zij interessante historische artikelen in het Noord Hollands Dagblad.<br />

Najaarsexcursie<br />

De najaarsexcursie vond het afgelopen jaar plaats naar ’s-Hertogenbosch op<br />

22 september.<br />

De excursie was uitermate geslaagd: mooi weer, goede rondleiding, geen overvol<br />

programma, gezellige stad. Iedereen was zeer tevreden.<br />

In totaal waren er 67 deelnemers aan de excursie wat veel minder was dan de<br />

laatste jaren. Wellicht dat de korte voorbereiding daaraan debet was.<br />

7


Waterlandse CANON<br />

In navolging van de landelijke canon, die is opgesteld door de commissie van<br />

Oostrom is er vanuit de regiobijeenkomst aan de historische verenigingen in<br />

Waterland verzocht na te denken over welke personen en gebeurtenissen thuis<br />

zouden horen in een Waterlandse Canon.<br />

Spontaan kwamen gebeurtenissen naar voren als:<br />

Afsluiting Purmer Ee<br />

Slag op de Zuiderzee<br />

Wendelmoet Claesdochter<br />

Jan van Nieuwenhuyzen<br />

Overige activiteiten<br />

De vereniging is met de gemeente Waterland in gesprek over het toezicht op<br />

misstanden en handhaving van (ver)bouwactiviteiten in <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Verplaatsing bedrijventerrein. In het plan van 2 ha. bedrijvenerf bij de Texaco<br />

en 2 ha. in Katwoude kan het VOM-bestuur zich vinden. Verdere ontwikkelingen<br />

zullen door de vereniging op de voet worden gevolgd.<br />

Jan Konijn, voorzitter<br />

maart <strong>2008</strong><br />

8


Verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />

Locatie: het <strong>Oud</strong>e Weeshuis<br />

Aanwezig: 8 bestuursleden en 47 leden;<br />

Afwezig met bericht: mw. H. Slauerhoff, dhr. B. Bosch, fam. Stoffels, mw. Wolf/Buis,<br />

dhr. H.A. Schaaij<br />

1. Opening<br />

De voorzitter, Jan Konijn, heet allen hartelijk welkom op de jaarvergadering.<br />

Hij verontschuldigt zich voor het feit dat het jaarboek niet met de uitnodiging<br />

is meegestuurd. De productie van het jaarboek is vertraagd door het plotselinge<br />

overlijden van de vader van de grafisch ontwerper van het jaarboek. De prognose<br />

is dat het jaarboek nu eind juli gedrukt zal zijn. En dan wordt het vanzelfsprekend<br />

z.s.m. aan de leden opgestuurd.<br />

2. Notulen jaarvergadering d.d. 26 september 2006<br />

Naar aanleiding van de notulen van de vorige vergadering worden de volgende<br />

opmerkingen geplaatst en vragen gesteld:<br />

– Wat is de stand van zaken betreffende de uitbreiding/verbouwing van het<br />

Museum de Speeltoren?<br />

Antwoord Klaas Roos: Er is nog geen groen licht gegeven door de gemeente<br />

voor de uitbreidingsplannen van het Museum de Speeltoren. Vanwege de complexiteit<br />

van het hele verhaal, wordt er slechts stapje voor stapje vooruitgang<br />

geboekt. Maar de realisering van de plannen komen op deze manier toch steeds<br />

dichterbij. De verwachting is dat de besluitvorming in de tweede helft van dit<br />

jaar z’n beslag krijgt. En de kans is groot dat dit goed gaat uitpakken. Er is dus<br />

geen reden voor pessimisme.<br />

– Welk bedrag is, op basis van de verkoop van het boek van Harry Voogel over de<br />

Grote Kerk, afgedragen aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse<br />

Kerk, t.b.v. de renovatie?<br />

Koert Kraak antwoordt dat dit in het financieel jaarverslag te lezen valt.<br />

Er is H 398,- afgedragen.<br />

9


– N.a.v. de door de kascommissie op orde bevonden kas en boeken op 26 september<br />

2006 moet worden vermeld dat aan de penningmeester vervolgens décharge<br />

is verleend.<br />

– In 2005 was dhr. Regeling reservelid van de kascommissie en dit jaar maakte<br />

hij deel uit van de kascommissie. Dhr. Dekkers was in 2006 reservelid.<br />

– Wat is de stand van zaken m.b.t. de paaltjes in de Kerkstraat?<br />

Antwoord Ton Meijer: Er is vorig najaar door het bestuur een brief gestuurd aan<br />

de gemeente met het verzoek te reageren op een aantal geconstateerde misstanden<br />

in de oude binnenstad m.b.t. handhaving van (ver)bouwregels en aanverwante<br />

zaken, zoals de paaltjes in de Kerkstraat. De gemeente had toegezegd<br />

hier in februari 2007 op te reageren. Toen dat niet gebeurde, heeft het bestuur<br />

wederom een brief doen uitgaan in april jl. Hierop zou voor 6 juli worden gereageerd.<br />

Dit wordt vooralsnog afgewacht.<br />

Naar aanleiding van dit antwoord wordt vanuit de zaal de vraag gesteld of het<br />

niet verstandiger zou zijn wat betreft de paaltjes rechtstreeks contact op te<br />

nemen met de dienstdoend politiecommandant. Jan antwoordt dat B&W de<br />

aangewezen instantie is om deze problematiek me te bespreken. Jan benadrukt<br />

nog eens dat het grote probleem in <strong>Monnickendam</strong> is, dat er te weinig wordt<br />

toegezien op de handhaving van allerlei regels.<br />

Bovendien wordt de Commissie Stads- en Dorpsbeheer, waar de VOM ook een<br />

vertegenwoordiger in heeft, als adviescommissie, te vaak door de gemeente<br />

‘overruled’. Bovendien wordt niet alles wat wordt uitgevoerd aan verbouwingen,<br />

in die commissie besproken. Het VOM-bestuur houdt de misstanden<br />

scherp in de gaten en trekt aan de bel, als dit nodig wordt geacht. Maar vooralsnog<br />

wordt dit dus niet goed door de gemeente opgepakt.<br />

– Is er verantwoording afgelegd aan de leden van de VOM over de ontwikkelingen<br />

rond de mogelijke herbouw van Molen de Vriendschap?<br />

Jan antwoordt dat dit niet nodig is, aangezien het een aparte stichting is die<br />

zich hiermee bezig houdt.<br />

3. Mededelingen van het bestuur<br />

Er blijft reden tot bezorgdheid betreffende de terugloop van het aantal leden<br />

van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>. Het aanbieden van een gecombineerd<br />

lidmaatschap met de zusterverenigingen <strong>Vereniging</strong> IJsschuiten Monnicken-<br />

10


dam, Gidsen Historische Binnenstad <strong>Monnickendam</strong> en Museum de Speeltoren,<br />

moet dan ook binnenkort z’n beslag krijgen. Via het museum komt binnenkort<br />

ook een combikaart beschikbaar met het Marker museum.<br />

Het bestuur roept leden op die zich zouden willen/kunnen inzetten om de<br />

<strong>Monnickendam</strong>se jeugd meer te betrekken bij het verenigingsleven en de historie<br />

van <strong>Monnickendam</strong>.<br />

4. Jaarverslag van de <strong>Vereniging</strong> over de activiteiten in 2006<br />

Naar aanleiding van het jaarverslag over de activiteiten in 2006 worden door de<br />

leden een aantal vragen gesteld:<br />

– Wat is de stand van zaken inzake het vernieuwde Verkeerscirculatieplan?<br />

Jan antwoordt dat na intensieve besprekingen in de betreffende werkgroep het<br />

plan in concept klaar is en dat nu de volgende route zal worden gelopen:<br />

1. Het concept-VCP inclusief bijlagen zal op korte termijn op de website worden<br />

geplaatst, zodat het door iedereen ingezien kan worden. (juli 2007)<br />

2. Er worden aparte avond(en) georganiseerd met betrokkenen (bewoners en<br />

ondernemers) om draagvlak voor het plan te peilen. (augustus/september 2007)<br />

3. Ledenraadpleging vereniging <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> (september/oktober 2007)<br />

4. Presentatie VCP aan de politiek (oktober 2007)<br />

Het is de bedoeling dat het een goed uitgebalanceerd plan wordt, voor zowel de<br />

korte als de lange termijn, dat door het merendeel van de inwoners van de oude<br />

binnenstad en andere belanghebbenden wordt gedragen. Met een zo breed mogelijk<br />

draagvlak voor het plan wil het bestuur dan uiteindelijk de gemeente benaderen,<br />

die dan met goed fatsoen niet meer om het plan heen zal kunnen.<br />

– Hoe is het gesteld met het ledenaantal en de samenstelling van het bestuur?<br />

Antwoord: Dit staat in het <strong>Jaarboek</strong> vermeld.<br />

verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />

5. Financieel verslag van de penningmeester over kalenderjaar 2006 en<br />

goedkeuring van het budget<br />

Koert Kraak licht één en ander toe:<br />

Er is een nadelig saldo t.o.v. de begroting van H 1648 (1853),- Begroot was een na-<br />

11


delig saldo van H 877,- Dit komt hoofdzakelijk door de terugloop van de ontvangen<br />

contributie, de afdracht aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse<br />

Kerk (deze was niet begroot) en de hoger uitgevallen kosten van de productie<br />

van het <strong>Jaarboek</strong> 2006. Dit kwam voornamelijk doordat de omvang van<br />

deze jaargang groter was dan gebruikelijk.<br />

Dick Oosterveld vraagt of de door de VOM aangekochte schilderijen van W.B.<br />

Thoolen niet twee keer hetzelfde onderwerp hebben. Klaas antwoordt dat dit<br />

niet het geval is.<br />

6. Verslag van de commissie van onderzoek van de rekening en<br />

verantwoording (kascommissie)<br />

Dhr. Karmelk en dhr. Regeling hebben op 25 juni 2007 de boeken en bescheiden<br />

op secure en deskundige wijze bij de penningmeester gecontroleerd en deze<br />

volledig in orde bevonden. De penningmeester wordt hartelijk bedankt voor<br />

zijn uitmuntende werk en décharge verleend.<br />

Het bestuur dankt bij monde van Jan Konijn de kascommissie voor hun controle.<br />

7. Benoeming nieuwe kascommissie<br />

Dhr. Karmelk treedt nu af als lid van de kascommissie. De kascommissie zal volgend<br />

jaar bestaan uit dhr. Regeling en dhr. Dekkers (die dit jaar reservelid was).<br />

Voor komend jaar stelt dhr. P. Stegeman zich beschikbaar als reservelid.<br />

8. Verkiezing/samenstelling bestuur<br />

Van de bestuursleden zijn dit jaar aftredend: Jan Konijn, Klaas Roos en Garrelt<br />

Bont. Allen stellen zich bij deze herkiesbaar. De ledenvergadering maakt geen<br />

bezwaar tegen de herbenoeming van genoemde personen.<br />

9. Presentatie website <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

Middels een beamerprojectie op de muur presenteert Vincent Keesmaat de website<br />

van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>. De website is vanaf maart 2007 ‘in<br />

de lucht’ en heeft tot nu toe bijna 900 bezoekers (uit binnen- en buitenland) getrokken.<br />

Het adres van de site is: www.oudmonnickendam.nl (met introfilmpje)<br />

en www.oudmonnickendam.nl/VOM.html (zonder introfilmpje). Natuurlijk<br />

wijst de site zich vanzelf maar Vincent toont toch hoe de fotoverzameling<br />

met historische foto’s via de beeldbank benaderd moet worden. Ook de moge-<br />

12


lijkheden van het archief met daarin opgenomen alle jaarboekartikelen vanaf<br />

1974 wordt door hem toegelicht. Deze artikelen zijn door Cees Lagrand in<br />

Word-documenten omgezet, zodat ze nu als zodanig opgevraagd kunnen worden.<br />

Vincent verzoekt de leden om, wanneer zij ideeën/suggesties hebben om<br />

de site nog meer ‘aan te kleden’, deze aan hem door te geven. Het bestuur is blij<br />

dat de vereniging nu een eigen website heeft en daarmee een belangrijk middel<br />

om zich naar buiten toe te presenteren.<br />

10. Rondvraag<br />

verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />

– Museum de Speeltoren verloot twee deelnamebewijzen aan de najaarsexcursie.<br />

De gelukkigen zijn: S. Hammond, Noordeinde 18, 1141 AR <strong>Monnickendam</strong><br />

en mw. T. Meenks- Zandstra, Kerkstraat 20, 1141 BH <strong>Monnickendam</strong>.<br />

– Hoe staat het met de activiteiten van de werkgroep die zich bezighoudt met<br />

het van de grond tillen van bootreistochten vanuit Amsterdam richting <strong>Monnickendam</strong>?<br />

Antwoord Lise: Er zal komende maand een gesprek plaatsvinden met rederij<br />

Smidtje met de bedoeling te komen tot een rondvaartboottocht vanaf de passagiersterminal<br />

in Amsterdam, via Broek in Waterland naar <strong>Monnickendam</strong>. Er zal worden<br />

gepeild of de rederij hier brood in ziet en of zij zelf hieromtrent ook ideeën<br />

hebben. Het bevindt zich nog allemaal in de onderzoeksfase en het gesprek wordt<br />

open ingegaan. Een rondvaart met bv. fluisterbootjes door de binnenstad van <strong>Monnickendam</strong><br />

samen met een stadsgids, lijkt vooralsnog geen haalbare kaart.<br />

– Wat is de reden van het feit dat het bestuur van de VOM een bezwaarschrift<br />

heeft ingediend tegen het terras van Café 1614 en wat is de stand van zaken nu?<br />

Koert antwoordt dat het duidelijk moet zijn dat het VOM-bestuur niet tegen<br />

terrassen in het algemeen is. Integendeel. De vergunning voor het terras van<br />

Café 1614 zou echter, vanwege de langdurige aanvraagprocedure, mogen afwijken<br />

van de kort geleden ingestelde algemene terrassenverordening van de gemeente<br />

Waterland. Hiertegen heeft het bestuur bezwaar gemaakt middels een<br />

bezwaarschrift bij de Commissie Beroeps- en Bezwaarschriften. Uitgangspunt<br />

van het bestuur was hierbij: Gelijke monniken, gelijke kappen. Jan voegt hieraan<br />

toe dat de kwestie in principe heel gemakkelijk afgehandeld had kunnen<br />

worden als de partijen zich wat inschikkelijker hadden getoond. Het schijnt dat<br />

er op 19 juni een besluit is genomen door genoemde commissie. Hiervan is het<br />

bestuur echter nog niet op de hoogte gesteld.<br />

13


– Siem Koerse geeft het bestuur een aantal aandachtspunten mee aangaande het<br />

stedenschoon dat beschermd dient te worden: De gang van zaken bij het uitbaggeren<br />

van de grachten; de verdwijning van het schelpenpad bij de Grote Kerk;<br />

het fietsenrek bij de Grote kerk dat detoneert met de omgeving. Het bestuur<br />

zegt toe deze punten mee te nemen in haar contacten met de gemeente en roept<br />

de andere leden op geconstateerde misstanden uit het oogpunt van het stedenschoon<br />

aan Ton Meijer door te geven.<br />

– Dhr. Karmelk adviseert het bestuur het vaste vermogen van de stichting niet<br />

op een spaarrekening te laten staan maar te beleggen in staatsobligaties. Hierover<br />

wordt meer rente uitbetaald. De suggestie wordt door het bestuur ter kennisneming<br />

aangenomen.<br />

– pauze –<br />

Het tweede, informele gedeelte van de vergadering, werd gewijd aan de geschiedenis<br />

van de <strong>Monnickendam</strong>se visrokers. De presentatie gebeurde middels<br />

een forum waarbij Marten Horjus als gespreksleider de visrokers Jan Jonker,<br />

Siem Dekker, Piet de Boer en Ton Miedema, ondervroeg en hen herinneringen<br />

liet ophalen. Allen komen uit een rokersfamilie en zijn actief of actief geweest<br />

in het rokersvak. Het werd een buitengewoon boeiend verhaal met veel anekdotes<br />

waaruit naar voren kwam dat de kwaliteit van de in <strong>Monnickendam</strong> gerookte<br />

vis zeer hoog was (en is!) maar dat het leven van de visrokers en de visrookfamilies<br />

bepaald niet gemakkelijk was. Het was keihard werken onder moeilijke<br />

en zware omstandigheden. Toch werd er met trots teruggezien op dit leven.<br />

Vanwege de terugloop in de visstand in het IJsselmeer, door o.a. het schoner<br />

worden van het water en ook door de strengere Europese regelgeving, zijn er inmiddels<br />

niet veel visrokers meer actief in <strong>Monnickendam</strong>. Dit zou een reden<br />

kunnen zijn om eens serieus na te gaan denken over het gedetailleerd vastleggen<br />

van dit belangrijke stuk geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong>!<br />

14


Warm om het hart<br />

<strong>Monnickendam</strong> en de landbouwkoloniën<br />

Wil Schackmann<br />

In de jaarboeken 2001 en 2002 heeft ds. C.A. E. Groot een rijk gedocumenteerd overzicht gegeven<br />

van de <strong>Monnickendam</strong>mers die naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid<br />

gingen. Hier ter aanvulling gegevens uit het Drents archief over enkele ‘hoogte punten’<br />

in de relatie tussen <strong>Monnickendam</strong> en de Maatschappij:<br />

<strong>Monnickendam</strong>mers zijn geen grote eters, ze ‘komen twee dagen toe’ met de voor één dag bedoelde<br />

aardappels, het raadsel van de ‘uitgeperste haring’, een ‘van zijne zuster afge scheiden<br />

meisje’, zodanige verhalen ‘dat het den onderzoeker warm om het hart begon te worden’ en<br />

een geval van overspel.<br />

De armoede in het koninkrijk der Nederlanden is anno 1818 intens. Enkele eeuwen<br />

eerder waren we – de Gouden Eeuw – verreweg het rijkste land van de hele<br />

wereld. Maar nu is het niks meer. De beter gesitueerden in de steden moeten de<br />

armenkassen van diaconieën en parochies spekken om regelmatige soepbede-<br />

Gezicht op de proefkolonie Frederiksoord vanaf de Vledderweg, circa 1825, getekend door<br />

H.P. Oosterhuis, gegraveerd door D. Sluijter.<br />

15


lingen te laten plaatsvinden en dan nog worden ze de hele tijd lastig gevallen<br />

door paupers die vragen om een betaald karweitje of om een aalmoes. Op het<br />

platteland zwerven groepen ‘nachtbidders’ die half bedelend, half dreigend, de<br />

afgelegen boerderijen afgaan. Er moet wat gebeuren.<br />

De Maatschappij van Weldadigheid vraagt de burgers een stuiver per week<br />

opzij te leggen. Met het zo gevormde kapitaal kunnen arme gezinnen worden<br />

overgebracht naar het nog onontgonnen Drenthe om daar te leren de eigen kost<br />

te verdienen. Het initiatief slaat geweldig aan, wat de Maatschappij ook wel<br />

verwacht had gezien het ‘algemeen erkend weldadig karakter onzer natie’. Alle<br />

kranten maken juichend melding van deze ‘verbroedering’, vanaf kansels worden<br />

oproepen gedaan, sympathiserende notabelen laten plakkaten verspreiden,<br />

in de betere buurten gaat men van deur tot deur, heel Nederland wil dat dit<br />

dorp geopend wordt.<br />

Er wordt besloten nog dit jaar ‘over te gaan tot het nemen eener proeve’. In elke<br />

stad of dorp moet een subcommissie van weldadigheid worden opgericht om<br />

de contributies te innen en alvast armen te selecteren die naar Drenthe gestuurd<br />

kunnen worden. Na korte tijd meldt ook de subcommissie van weldadigheid<br />

<strong>Monnickendam</strong> dat zij haar werkzaamheden is begonnen. Zij kan roemen op zo’n<br />

80 contribuanten ter stede. De Maatschappij wil niet met elke subcommissie in<br />

elk gehucht of elke vlek afzonderlijk corresponderen – niet onterecht, want<br />

binnen twee jaar zijn er over de 700 (!) subcommissies van weldadigheid – en<br />

daarom moet <strong>Monnickendam</strong> ook de contacten tussen de dorpscommissies in<br />

haar regio en de landelijke leiding onderhouden.<br />

Daardoor kan er toch een gezin uit de regio naar de eerste ‘proeve’ van 52 hoeves.<br />

Binnen de stad kan men nog geen gegadigden vinden, maar begin juli had<br />

de burgemeester van <strong>Monnickendam</strong> een briefje ontvangen uit Broek in Waterland.<br />

‘Nugter en bekwaam’<br />

‘Geachte Neef!’ luidt de aanhef. ‘Volgens afspraak kan ik UE berichten dat Jan<br />

Westerveld gene gen is om met vrouw en kinderen naar de colonie te gaan, alzoo<br />

hij in die provincien is geboren en opgevoed en met de ge steldheid der gronden<br />

is be kend.’ Met dat ‘in de provincien geboren’ wordt gedoeld op de herkomst<br />

van de kandidaat. Jan Westerveld kwam ooit in Oost-Groningen ter wereld<br />

onder de naam Jan Krijns van Slochteren. Toen iedereen in 1811 – hij was inmiddels<br />

naar Noord-Holland verkast – van Napoleon verplicht een achternaam<br />

moest voeren, werd er moeilijk gedaan over plaatsnamen. Wellicht daarom gaat<br />

hij sindsdien als Jan Cornelis Westerveld door het leven.<br />

16


De brief vervolgt met een beschrijving<br />

van hem en zijn<br />

Lijst met in Amsterdam opgevangen kolonisten.<br />

gezin: ‘Hij is oud 53 jaaren, nugter<br />

en be kwaam, verstaat de<br />

bouwe en boerderij, en zijn<br />

vrouw het spinnen; heeft vijf<br />

kinderen waar van de oudste is<br />

14 en de jongste 2 jaaren.’ Helemaal<br />

op de hoogte van de bedoelingen<br />

is men nog niet en men<br />

hoopt dat <strong>Monnickendam</strong> meer<br />

weet: ‘Zoo UE mij van het een en<br />

ander be treffende deze colonie<br />

nog iets nader weet te berichten,<br />

zul ge hem verplichten.’ En ondertekend<br />

wordt met: ‘Die de<br />

eer heeft te zijn, UWEdW neef,<br />

Klaas Bakker Harmensz.’<br />

Met de briefdatum van 5 juli<br />

1818 is Jan Westerveld de eerste<br />

in Nederland die als proefkolonist<br />

wordt voorgedragen. Het<br />

gezin wordt maandag 26 okto-<br />

Westerveld is de tweede op de lijst.<br />

ber in Amsterdam opgevangen<br />

in een kazerne ‘aan de Utrechtsepoort’.<br />

De volgende avond nemen ze gelijk met de kolonistengezinnen uit<br />

Amersfoort, Gorinchem, Leiden en Zaandam het ‘beurtschip’, dat de geregelde<br />

nachtelijke verbinding onderhoudt tussen Amsterdam en het aan de andere<br />

kant van de Zuiderzee gelegen Blokzijl. Daar stappen ze over op een plat vaartuig<br />

dat hen door het Steenwijker Diep naar Steenwijk voert. Na overnachting<br />

daar is het nog twee uur op ossewagens over een ongelijk zandpad voor ze als de<br />

eerste vijf kolonistengezinnen op donderdag 29 oktober bij de kolonie zijn. Die<br />

heeft inmiddels een naam: Frederiks-oord, naar de jongste zoon van koning<br />

Willem I.<br />

‘Ik ben nimmer besluiteloos’<br />

warm om het hart<br />

Het leuke is dat de Maatschappij van Weldadigheid vanaf de eerste dagen van<br />

haar bestaan een geweldig goed archief heeft bijgehouden. Dankzij dat archief<br />

zijn de gebeurtenissen op en rond de kolonie bijna van dag tot dag te volgen en<br />

17


Impressie van Frederiksoord door Geert Schreuder.<br />

dat is ook wat ik heb geprobeerd<br />

te doen in mijn boek De proef -<br />

kolonie. Ook op basis van dat archief<br />

heeft de Onstwedder landschapsschilder<br />

Geert Schreuder<br />

een schildering van de proefkolonie<br />

gemaakt, zie illustratie.<br />

Het archief berust, met inventarisnummer<br />

0186, bij het Drents<br />

Archief in Assen.<br />

Westerveld en alle latere kolonistengezinnen<br />

worden bij aankomst<br />

meteen in de kleren gestoken.<br />

Alle kolonisten lopen in<br />

blauwe, uniforme kleding. Daar<br />

zitten twee gedachten achter.<br />

Als mensen nette spulletjes hebben,<br />

zullen ze zich automatisch<br />

netjes gaan gedragen. Maar ook:<br />

‘De desertie wordt door eene<br />

herkenbaare soort van kleding moeijelijk gemaakt.’<br />

Alle gezinnen krijgen een hoeve, onder van steen, boven van riet, met een houten<br />

schuur erachter. Eenvoudige huisjes, niet groot, maar onvergelijkbaar beter<br />

dan de armenhuisvesting in de steden. Wie heden ten dage door Frederiksoord<br />

loopt kan nog een boel van die huisjes in hun oorspronkelijke staat zien. Nou ja,<br />

als je het dubbelglas wegdenkt en de centrale verwarming...<br />

De werkweek beslaat zes dagen. Mannen en oudere jongens werken op het land,<br />

vrouwen en de andere kinderen<br />

spinnen wol en vlas. De bedoeling<br />

is dat iedereen met zijn<br />

werk niet alleen de eigen kost bij<br />

elkaar scharrelt maar ook de gedane<br />

investeringen terugver-<br />

Generaal-majoor Johannes van den Bosch.<br />

dient, zodat met dat oorspronkelijke<br />

geld een volgende kolonie<br />

gesticht kan worden en nog<br />

een en nog een.<br />

De man achter die ambitieuze<br />

plannen is generaal-majoor Johannes<br />

van den Bosch. Achten-<br />

18


Koloniale kleding mannen.<br />

dertig jaar, een self-made man, een charmeur, maar vooral een doener, een aanpakker,<br />

een wervelwind: ‘Ik ben nimmer besluiteloos en draal nog minder’.<br />

Een lezeres noemt hem op haar website ‘een negentiende-eeuwse variant op wat<br />

we tegenwoordig een ADHD-er zouden noemen’. Dat is misschien wel een beetje<br />

waar. Maar de Volkskrant schreef: ‘Op de keper beschouwd verdient die man<br />

een monument’. En daar ben ik het ook mee eens, het ging niet altijd fijntjes<br />

maar Johannes van den Bosch probeerde tenminste wat tegen de armoede te<br />

doen.<br />

‘Minder groote eeters’<br />

warm om het hart<br />

Koloniale kleding vrouwen en kinderen.<br />

Typerend voor zijn haast is dat de proefneming al na drie maanden als geslaagd<br />

wordt beoordeeld. De Maatschappij van Weldadigheid wil uitbreiden. Ze heeft<br />

haar begerig oog laten vallen op de budgetten voor de opvang van vondelingen<br />

en weeskinderen, en halverwege 1819 komt zij met een aanbieding die je zou<br />

kunnen omschrijven als drie halen, één betalen. Als een subcommissie zes<br />

wezen op een hoeve zet en zestien jaar 60 gulden per wees betaalt, dan mag zij<br />

gratis twee aangrenzende hoeves vullen met gewone kolonisten. Ook de oude-<br />

19


e mensen die bij de wezen in huis komen om op ze te passen – huisverzorgers<br />

genaamd – kunnen gratis geplaatst worden. En... na zestien jaar zijn die hoeves<br />

eigendom van de subcommissie.<br />

Zestig gulden per wees per jaar is heel wat minder dan de verzorging in een stedelijke<br />

omgeving kost en <strong>Monnickendam</strong> hapt toe. Er wordt een contract afgesloten<br />

voor zes hoeves, dus vier gewone armengezinnen, twee stel huisverzorgers<br />

en twaalf weeskinderen, wat dus een jaarlijkse betaling van twaalf maal 60<br />

= 720 gulden vergt.<br />

In de eerste maanden van 1820 stampt Johannes van den Bosch op het Steenwijkerwouder-Heideveld,<br />

in de provincie Overijssel, de nieuwe kolonie Willemsoord<br />

uit de grond. Na voorbereidende ontginningen wordt begin maart de eerste<br />

steen gelegd en begin juni is de nederzetting bijna klaar; een van de voordelen<br />

van die tijd is dat er niet op bouwvergunningen of bestemmingsplannen<br />

gewacht hoeft te worden.<br />

Het maandblad van de Maatschappij meldt: ‘De kolonie no. 3, op het Steenwijkerwouder-Heideveld<br />

gelegen, grooter dan de twee voorgaande zamen genomen,<br />

onderscheidt zich, door hare schoone ligging, op eene zeer verhevene<br />

vlakte; een leemachtige zandgrond belooft met den tijd eene goede vermenging<br />

van aarde te zullen opleveren, ten uiterste voor den landbouw geschikt. Hier<br />

was vóór den tienden maart niets gedaan; en thans ziet men langs den weleer<br />

eenzamen hoefweg van Overijssel naar Vriesland, ongeveer ? uur ver, eene dubbelde<br />

rij van zindelijke woningen verrijzen, aan het bovenste einde door een<br />

ruim plein afgebroken, ingesloten door het Direkteurs-huis, en den grond, voor<br />

de spinzaal, school- en onderopzieners-woningen bestemd, welke laatste mede<br />

eerlang voltooid zullen zijn.’<br />

Op 4 juni 1820 meldt Johannes van den Bosch vanuit Steenwijk de aankomst<br />

van de afvaardiging uit <strong>Monnickendam</strong> (zie voor de namen van de weeskinderen<br />

en gezinnen de aan het begin van dit artikel genoemde jaarboeken): ‘De toegezonden<br />

huisgezinnen van Kam pen en Monnickedam voldoen wat het phy -<br />

sieke betreft, ook dat der weeskinderen zeer wel. Veele der hoofden zijn met den<br />

veldar beid bekend. Hunne zedelijke geaardheid laat zig zo vroeg niet beoordelen.<br />

Zij onderschei den zich reeds daarin voornamentlijk van de eerste kolonisten,<br />

dat zij minder groote ee ters zijn. Ver scheijdene komen twee dagen toe met<br />

de aardappelen die hun volgens het reglement verstrekt worden.’<br />

‘Met een flesje waarin jenever’<br />

Bij huisverzorgers had de Maatschappij gedacht aan ‘bejaarde echte lieden zonder<br />

kinderen of brave huismoeders, of bejaarde jonge dochters’. Strikte voorwaarde<br />

is dat ze een bewijs van goed gedrag overleggen. Zulke mensen kan<br />

20


<strong>Monnickendam</strong> in de eigen stad niet vinden. Gelukkig heeft de Maatschappij<br />

goede contacten met het Ministerie van Oorlog en kan zij regelmatig beschikken<br />

over afgezwaaide militairen. In december 1819 meldt het besluitenlijstje<br />

van de landelijke leiding: ‘Besloten den Heer Direkteur der kol. aanteschrijven,<br />

dat de sergeant Koppens benoemd tot huisverzorger bij de kinderen van<br />

Monni kendam, naar de kol. is opgezonden.’ Enkele dagen later meldt de directeur<br />

vam de kolonie ’s mans aankomst, al heeft hij de naam nog niet helder voor<br />

ogen: ‘Ook zijn heden aangekomen de huisverzorgers A. Kock van Wolve ga en<br />

den gepensioneerde sergeant – ik meen Kopping – beide van geene papieren<br />

voorzien.’<br />

Dat was een half jaar voor de <strong>Monnickendam</strong>se wezen arriveerden, maar blijkbaar<br />

is de ongeveer 43-jarige Jacobus Koppens er even niet als de kinderen aankomen,<br />

want die 4de juni schrijft Johannes: ‘Bij de wezen van Monnickedam<br />

waren geen huisverzorgers. Ik heb die derhalve bij Ruschman en Egberts ingedeeld.’<br />

Met ‘Egberts’ bedoelt hij waarschijnlijk ‘Ebert’, het ging toen niet altijd<br />

even nauwkeurig met naamspellingen.<br />

Een week later meldt hij: ‘Harlot en Koppen zijn aangekomen. Zij doen zich<br />

beiden goed voor.’ Voormalig sergeant Koppens krijgt dan inderdaad een aantal<br />

<strong>Monnickendam</strong>se wezen in huis, maar niet zo heel erg lang. Hij zal een jaar<br />

later van de kolonie weggestuurd worden, want hij ‘heeft zich meermalen<br />

schuldig gemaakt aan het misbruik van sterke drank’ en er zijn berichten dat hij<br />

‘op deze te vrijer wet zoude leven, met de vrouw van den kolonist Olij’. Naar<br />

aanleiding van dat laatste wordt hij in de gaten gehouden en betrapt met ‘de<br />

verdagte vrouw te zamen met een flesje waarin jenever en een glaasje tusschen<br />

bijde’, Of er verder nu zo veel aan de hand was is onbekend, maar je kunt je wel<br />

afvragen of hij de meest geschikte persoon was om weeskinderen op te voeden.<br />

‘Schrijende bij mij gekomen ‘<br />

warm om het hart<br />

Met haar twaalf wezen is <strong>Monnickendam</strong> nog heilig in vergelijking tot het hiervoor<br />

door Johannes van den Bosch genoemde Dordrecht. Dat leegt haar totale<br />

weeshuis en rond deze tijd komt de eerste lading aan. Johannes telt er negenenvijftig.Vergezeld<br />

van zegge en schrijve één huisverzorger. En alsof dat niet genoeg<br />

is, krijgt hij ook nog een briefje uit Amsterdam: ‘Zo even meld mij Ameshof<br />

dat hij dins dag 120 zielen van Dordrecht mij nog zal toezenden.’ Johannes<br />

heeft de grootst mogelijke problemen met al die loslopende wezen. ‘De duvel is<br />

niet in staat order te houden onder zulk een boel.’<br />

Hij ontdekt dat <strong>Monnickendam</strong> meer kinderen heeft gezonden dan afgesproken.<br />

De stad heeft ook bij de gewone gezinnen ‘twee vreemde kinderen’ ingedeeld.<br />

Hij vindt dat ‘onconstitutioneel’ en als hij er op terugkomt noemt hij het<br />

21


gedrag van subcommissies ‘reprochabel’, laakbaar. ‘Monnicke dam bijvoorbeeld<br />

heeft aan deszelfs huisgezinnen bestedelingen toegevoegd waar van in een<br />

huisgezin twee dier beide nog te jong zijn voor eenige arbeid. Op deze wijze<br />

heeft zij ons (...) tien wezen aan de hals ge hangen en be taald slechts voor zes.’<br />

Al snel krijgt Johannes greep op de situatie. Hij zet ze aan het werk: ‘Ik heb dadelijk<br />

alle jongens met schop-spaden doen manoeuvreren, in zo verre zij daar<br />

toe groot genoeg waren.’ Volgens hem gaat dat ‘uitnemend’ en een week later<br />

meldt hij tevreden: ‘De jongens werken dat het een liefhebberij is.’<br />

Hij zoekt huisverzorgers uit de directe omgeving, ‘daar er veel menschen zijn in<br />

den omtrek die gaarne in de kolonie worden opgenomen. Ik heb dat lie ver dan<br />

menschen uit Holland gezon den die in het algemeen veel pretentien heb ben en<br />

weinig voor de beschikking van huis verzor gers geschikt zijn.’ Hij wil de wezen<br />

volgens zijn eigen inzichten over de huisverzorgers en de hoeves verspreiden,<br />

maar moet daarbij af en toe pas op de plaats maken. ‘Bij de jongste indeeling<br />

zijn de mees te kinderen schrijende bij mij gekomen, heb ben verzocht te mogen<br />

blijven waar zij zaten. Ik heb hun hier in zo veel mogelijk genoegen gegeven.’<br />

Toch lukt het hem met veel geschuif en geïmproviseer de <strong>Monnickendam</strong>se<br />

wezen zo in te delen dat ‘in ieder huisgezin ten minste twee personen gevonden<br />

wierden, in staat om op het veld te arbeiden en twee om te spinnen’. Zelf is hij<br />

tevreden: ‘Er zullen weinig huishoudingen gevonden worden, die met het<br />

einde der maand niet hun hemd verdienen.’ Maar met al dat herindelen schept<br />

hij wel problemen voor de toekomst.Welke hoeve is nu van welke subcommissie?<br />

<strong>Monnickendam</strong> zal er nog op terugkomen.<br />

‘Uitgeperste haring’<br />

In het begin van 1822 doet de subcommissie <strong>Monnickendam</strong> een schenking aan<br />

de koloniën, een ‘lading uitgeperste haring.’ De verantwoordelijke voor transport<br />

binnen de Maatschappij vraagt zich af of hij die tegelijk met andere producten<br />

kan verschepen: ‘Aangaande de verzending der door de subk. geschonkene<br />

uitgeperste haring, zoude de vraag zijn of dezelve op paardenmest mag<br />

leggen, in welk geval ik een mestschip ge deeltelijk mede kan beladen, en de onkosten<br />

niet veel meer als 30 st. per last zullen zijn.’ Het is onbekend hoe hij het<br />

oplost, maar wat later meldt de directeur van de kolonie ‘dat de uitgeperste haring<br />

van Monnikendam (...) hier is aangeko men, zullende daar van een doelmatig<br />

ge bruik worden gemaakt.’<br />

Er zijn van die dingen waar je zo ont-zet-tend nieuwsgierig van kan worden.<br />

Wat in hemelsnaam is uitgeperste haring?? En op welke manier zou je dat ‘doelmatig’<br />

gebruiken?? Als mest op het land? Door de soep? Je zou denken dat het<br />

22


misschien ingewanden van vis zijn, maar dat werd in die tijd meestal ‘visgrom’<br />

genoemd.<br />

De uitgever van De proefkolonie lag er ook wakker van en benaderde het Visserijmuseum<br />

in Vlaardingen. Daar trof men een mevrouw die net aan een enorm<br />

dik boek over haring bezig was en die dacht het daarin wel te kunnen vinden.<br />

Dat bleek niet het geval, de archivaris werd er bij gehaald en tenslotte waren<br />

daar diverse mensen door hun uitgebreide documentatie aan het zoeken. Tevergeefs,<br />

uiteindelijk bleek de uitdrukking ‘uitgeperste haring’ nooit eerder of elders<br />

gebruikt te zijn. In het boek heb ik er maar van gemaakt: ‘Zo schenkt de<br />

subcommissie van weldadigheid <strong>Monnickendam</strong> de kolonie iets onbestemds<br />

dat wordt aangeduid als een ‘lading uitgeperste haring’,’ maar de nieuwsgierigheid<br />

is gebleven.<br />

Inmiddels zijn de subcommissie af en toe minder positieve geluiden uit de koloniën<br />

ter ore gekomen. Ze vragen zich af hoe het de <strong>Monnickendam</strong>mers daar<br />

vergaat.<br />

‘Bevooroordeelden’<br />

warm om het hart<br />

Mensen die kritiek hebben op haar landbouwkoloniën worden door de Maatschappij<br />

afgedaan als hetzij ‘onverschilligen’ hetzij ‘partijzuchtigen’ hetzij ‘volstrekt-onkundigen’<br />

hetzij ‘bevooroordeelden’. Die laatste groep is volgens haar<br />

het grootst, maar die vooroordelen zullen vanzelf verdwijnen als de mensen die<br />

ze koesteren zelf een kijkje gaan nemen in het welvarende Frederiksoord. En dus<br />

nodigt de Maatschappij onophoudelijk armbestuurders en subcommissieleden<br />

uit om persoonlijk de stand van zaken op de kolonie te onderzoeken. Op die uitnodiging<br />

komt de secretaris van de subcommissie <strong>Monnickendam</strong>, pastoor Bernardus<br />

Josephus Gerving, terug in een brief dd. 25 juni 1822 aan de landelijke leiding.<br />

Die laatste heet de permanente commissie, bestaat uit twee jonge honden<br />

en een eminente grijsaard, respectievelijk Johannes van den Bosch, Jeremias<br />

Faber van Riemsdijk en Paulus van Hemert, en die krijgt te lezen:<br />

‘Komt en ziet! Dit was meermalen de uitnodi gingsleuze der Perm. Kommissie<br />

van Welda digheid, waardoor zij al degenen, ‘die op het bestuur van hare kolonien<br />

iets hadden aante merken of klagten in te leveren wegens een ige daar geplaatste<br />

kolonisten, opriep en uitnoodigde, om zelven te komen zien en onderzoek te<br />

doen naar alles, wat daar plaats heeft. Dit heeft ook ons aangespoord om naar den<br />

staat der van hier daar ge plaatste kolonisten, en inzonderheid naar den toestand<br />

der van hier bij kontrakt derwaarts gezonde ne kinderen met eigen oogen en van<br />

nabij onderzoek te doen. Een namelijk uit ons midden heeft zich derwaarts begeven,<br />

en op den 19den dezer al de kolonien van buiten en ook eenige huizen van<br />

binnen vrij nauwkeurig bezien. Voorts heeft hij alle Monnickedam sche kolonis-<br />

23


ten, die iets te zeggen mogten hebben, tegen den avond bij zich laten ont bieden.’<br />

Die ‘een uit ons midden’ is Gerving zelf en die avondzitting met alle <strong>Monnickendam</strong>mers<br />

is hem bepaald niet meegevallen. Integendeel: ‘Hun verhaal leverde<br />

waarlijk geen schoon tafereel op van den toestand, waarin zij zich bevonden:<br />

het was zoodanig, dat het den onderzoeker warm om het hart begon te worden.’<br />

Er volgt een waslijst van klachten.<br />

Een weesmeisje ‘durft zich naau welijks buiten vertoonen uit hoofde van hare<br />

slechte kleeding’, ook de kleding van een andere wees is ‘niet prijswaardig’, ze<br />

kregen geen ‘bedeeling’ (bijstand) meer maar moesten alles zelf verdienen, wat<br />

niet meeviel omdat zelfs een van de grootste jongens ‘met het kruijen van ’s mor -<br />

gens vroeg tot ’s avonds toe maar 5 stuivers verdienen kan’. De secretaris snapt<br />

het niet: ‘Of krijgen dan de weezen voor de betaald wordende 60 gl. niet anders,<br />

dan dat zij in de kolonien maar wonen en leven mo gen van hetgeen zij bij anderen<br />

verdienen kunnen?’<br />

Bij de volwassen kolonisten, die volgens Gerving ‘insgelijks geene geringe klagten<br />

hadden intebrengen’, speelt vooral verontwaardiging dat de Maatschappij<br />

voor de ontginning van nieuwe gronden liever arbeiders van buiten inhuurt<br />

dan het aan kolonisten te gunnen. Dat klopt, maar is een gevolg van het handelen<br />

van subcommissies, incluis <strong>Monnickendam</strong>. De jongere, sterkere en arbeidzamere<br />

armen houden ze liever in de stad, als een soort arbeidsreserve voorgeval<br />

de economie weer aantrekt, en naar Drenthe sturen ze vooral die mensen die<br />

ze het liefst uit het straatbeeld zien verdwijnen. De schoen zou Gerving dus passen,<br />

maar hij trekt hem niet aan.<br />

‘Wedervereeniging’<br />

Eén ding raakt de pastoor-secretaris heel in het bijzonder. ‘Hij hoorde onder anderen,<br />

niet uit éénen, maar uit alle mon den, en hij stond verbaasd, als hij het<br />

hoor de, dat men reeds langer dan een jaar gele den het eene zestal onzer weeskinderen<br />

uit elkanderen heeft doen gaan, en bij andere kolonisten verdeeld.’<br />

Daardoor werden ze afhankelijk van de ‘genade dier kolonisten die met zich<br />

zelven genoeg te doen hebben’. De hoeve valt blijkbaar helemaal niet meer<br />

onder <strong>Monnickendam</strong>. ‘Men heeft nog daarenboven, het huis waarin die kinde -<br />

ren voorheen onder het opzigt van huisver zorgers woonden, aan een anderen<br />

kolonist ingeruimd.’<br />

Ook met het ‘ander zestal weezen’ is gerommeld. Daar heeft men ‘een meisje,<br />

Sijtje of Geertje Zwarteveen geheeten, weggeno men, aan een anderen kolonist<br />

overgegeven en in derzelfde plaats een weeskind van elders gekomen, doen opvolgen.’<br />

De verwarring over de voornaam is begrijpelijk want er zitten twee<br />

meisjes Zwarteveen op de kolonie, Sijtje (nu 13 jaar) en Geertje (nu 8 jaar). Het is<br />

24


warm om het hart<br />

onduidelijk welk van de twee is verplaatst en door Gerving wordt bedoeld met<br />

‘het aldus van zijne medewee zen en zelfs van zijne zuster afge scheiden meisje’.<br />

Volgens de secretaris is dit allemaal in strijd met het afgesloten contract. ‘Of<br />

blijven den Heeren Regenten van het weeshuis volgens het kontrakt geene<br />

vruchtgebruikers van alle koloniale gronden en huizen, waarvan in het kon -<br />

trakt gesproken wordt, en mag men die dus maar zoo aan anderen inruimen?<br />

En mogen zij, die toch vaders der weeskinderen blijven, niet eens weten, dat<br />

men zulke schikkingen maakt met kinderen, over welke zij nog altoos onder<br />

zeker bepalingen een vrij opzigt behouden?’ Hij verlangt maatregelen.<br />

Standaard is dat zulke brieven van subcommissies door de permanente commissie<br />

worden doorgestuurd naar de directeur van de kolonie om de klachten te<br />

onderzoeken. Die levert nooit half werk, bijvoorbeeld bij kledingonderzoek:<br />

‘Niet te vreden met het uitwendige heb ik de kleding tot op het bloote ligchaam<br />

nagezien, en zelfs het hemd schoon en zonder de minste verzuiming hersteld<br />

gevonden.’ Even standaard is dat hij daarna rapporteert dat de klachten onterecht<br />

zijn, wat de permanente commissie dan weer overbrieft aan de subcommissie.<br />

Zo ook nu, alleen kan dat verhaal over de verplaatste wezen niet ontkend<br />

worden en daarom neemt Johannes van den Bosch zelf op zich een concept-antwoord<br />

te schrijven waarin hij uitlegt waarom die verplaatsingen nodig<br />

waren.<br />

Gerving is heel verbaasd dat de klachten over ontoereikende kleding, geringe<br />

verdienste en arbeiders van buiten allemaal niet zouden kloppen. Hij herhaalt<br />

ze in een volgende brief, maar maakt ook duidelijk dat het eigenlijk niet zo heel<br />

belangrijk is en het hem vooral om één ding gaat. Of zoals het brievenboek van<br />

de permanente commissie het formuleert: ‘met verzoek deze zaak nu niet meer<br />

te vervolgen, en om de 7 bij diversen ingedeelde bestede lingen, tot één huisgezin<br />

onder huisverzor gers te brengen.’<br />

Het is wederom Johannes van den Bosch die vanuit de kolonie ‘nogmaals heeft<br />

op zich gelieven te ne men, het beantwoorden van den brief des Heeren Sekretaris<br />

der subkommissie te Mon nickedam’. De Maatschappij zwicht: ‘terwijl ik het<br />

verlan gen der gedagte subkommissie, om hunnen wezen tot een huisgezin te<br />

herenigen billijk vindende, tragten zal huisverzorgers tot dat einde te bekomen.’<br />

Voor dat laatste doet Johannes eerst nog een beroep op <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Maar 6 september 1822 maakt die duidelijk dat de Maatschappij het zelf maar<br />

moet oplossen: ‘Op Uwe missive van den 7den aug. moeten wij aan UE berigten<br />

dat wij in deze gemeente geene huisverzorgers voor onze in de kolo nien verdeelde<br />

weeskinderen vinden kunnen, en laten deze zorg ook nu, als in den<br />

begin ne, aan de Perm. Kommissie over, met drin gend verzoek, dat de weder -<br />

vereeni ging dier kinderen toch zoodra mogelijk plaats moge hebben.’<br />

25


‘Touw met knopen’<br />

Ook na de ‘wedervereeniging’ van de kinderen zal er nog een hoop gecorrespondeerd<br />

worden over huisverzorgers tussen <strong>Monnickendam</strong> en de Maatschappij.<br />

Het is leuk bedacht, maar het systeem blijkt in de praktijk zelden te voldoen.<br />

Achteraf zal de Maatschappij toegeven dat ‘kinderen ingedeelt bij liederlijke<br />

huisgezinnen, in plaats van beter, slechter wierden’. Een <strong>Monnickendam</strong>se,<br />

Lijsbet of Lijsje Karres, heeft als huisverzorger ‘een verlopen schoolmeester’. In<br />

oktober 1822 wordt hij weggestuurd, want hij had ‘een der bij hem ingedeelde<br />

weesmeisjes met een touw met knopen zodanig geslagen dat rug en armen daar<br />

van geheel blauw waren’. Het valt niet te achterhalen of Lijsbet het slachtoffer<br />

was of een ander meisje.<br />

Het kan ook goed gaan. Over de huisverzorger bij wie de meeste <strong>Monnickendam</strong>se<br />

wezen zitten, Johannes Ebert uit Den Haag, is nooit een kwaad woord<br />

vernomen. In 1824 krijgt hij een onderscheiding voor zijn werk, in zijn eigen<br />

woorden ‘ter belooning van iver en vlijt’. En de <strong>Monnickendam</strong>se wees Hendrik<br />

Meijer schrijft: ‘bevinden mij thans nog ten huize van Jan Ebert, alwaar ik de<br />

minste klagten niet heb in te brengen’.<br />

De door <strong>Monnickendam</strong> in de begindagen opgezonden gezinnen bevalt het<br />

toch wel zo goed op de kolonie dat ze zich vaak door hun kinderen laten opvolgen.<br />

De zoon van Jan Jansz Meij heet ook Jan en wordt kolonist als zijn vader er<br />

te oud voor geworden is. De hoeve van Arie van Galen wordt voortgezet door<br />

zoon Johannes Lambertus. Bij de families Vreeling en Groenewoud ligt het iets<br />

ingewikkelder en daarmee wil ik dit artikel besluiten. Ook om te laten zien dat<br />

er op sommige terreinen niets nieuws onder de zon is.<br />

Overspel<br />

Uit akten van de burgerlijke stand waarbij zij over en weer als getuigen optreden,<br />

blijkt dat de Vreelings en Groenewouds elkaar in <strong>Monnickendam</strong> al goed<br />

kenden. Ze gaan tegelijk naar Drenthe en wonen vanaf juni 1820 bij elkaar in de<br />

buurt op de kolonie. In 1830 overlijdt vader Groenewoud en in oktober 1839<br />

wendt zijn weduwe zich tot de subcommissie <strong>Monnickendam</strong>. Ze meldt dat<br />

haar enigste dochter van plan is het huwelijk te treden met een zoon van de kolonist<br />

Vreeling en ze vraagt of dat jonge stel in haar plaats kolonist kan worden.<br />

Daar heeft niemand iets tegen. In april 1840 trouwen de 26-jarige Jan Willems<br />

Vreeling en de 30-jarige Neeltje Groenewoud, die gezien het tijdstip waarop<br />

hun kind geboren wordt tijdens de trouwerij al een maandje of drie zwanger is.<br />

De hoeve wordt op hun naam overgeschreven. Maar dan... meldt zich een ander<br />

buurmeisje.<br />

26


warm om het hart<br />

Geertje Atsma is 23 jaar en omdat zij ‘door onzedelijke omgang met den kolonist<br />

Jan Vreelink, zich reeds sedert January ll in eenen zwangeren toestand bevindt’<br />

komt zij september 1840 voor de koloniale tuchtcolleges. ‘G. Atsma binnen<br />

geroepen zijnde, bekent zij haar misdrijf, daarbij te kennen gevende, dat<br />

hij haar, na alvorens haar in die toestand te hebben gebragt, had verlaten, zich<br />

vervolgens had opgehouden met zijne tegenwoordige vrouw Neeltje Groenewoud,<br />

waarmede hij in april jl is gehuwd, en welke zich ook reeds voor het huwelijk<br />

in eenen zwangeren toestand bevond.’<br />

Natuurlijk moet dan ook Jan Willems Vreeling verschijnen en uit de verslagen<br />

blijkt dat hij vooral staat te schutteren en weinig talent heeft om zich hier uit te<br />

kletsen. Bij de onderzoekscommissie: ‘Daarna komt J. Vreelink binnen, hem de<br />

verklaring van G. Atsma mede deelende ontkend alles, doch het blijkt uit zijne<br />

verwarde antwoorden; en zijn geheel uiterlijk getuigt genoegzaam dat hij zich<br />

wel schuldig gemaakt heeft aan een onzedelijke verkeering.’<br />

En bij het college dat de straffen uitdeelt, vergaat het hem niet beter. ‘J. Vreelink<br />

binnengeroepen zijnde, wil zich verontschuldigen, ofschoon op eene wijze,<br />

waaruit zijne schuld genoeg blijkt.’<br />

Tegen dergelijke escapades treedt de Maatschappij rigoureus op. Jan Willems<br />

Vreeling wordt voor drie jaar ondergebracht in een ‘strafkolonie’, mét Neeltje<br />

Groenewoud en een zoontje dat drie dagen na de tuchtzitting is geboren. Ook<br />

Geertje Atsma wordt daar gedetineerd en bevalt kort daarop van een dochtertje.<br />

En hoewel iedereen wel beter weet, wordt die bij de burgerlijke stand ingeschreven<br />

met de melding ‘vader onbekend’.<br />

Wil Schackmann is schrijver van het boek De proefkolonie, vlijt, vaderlijke tucht en het algemeen<br />

erkend weldadig karakter onzer natie, over de begindagen van de Maatschappij van Weldadigheid,<br />

uitgeverij Mouria, 2006. Net als het boek is ook dit artikel gebaseerd op het archief van de<br />

Maatschappij van Weldadigheid bij het Drents Archief, toegang 0186. Voor dit artikel is met<br />

name de ingekomen post van de permanente commissie gebruikt, de invoernummers 48–73.<br />

Bij het gedeelte over de families Vreeling en Groenewoud is mede gebruik gemaakt van de<br />

gegevens van genealogisch onderzoeker Jan Vreeling en van de verslagen van de Raad van<br />

Politie en Tucht, Drents Archief 0186-1616..<br />

Voor meer informatie: er bestaat een museum gewijd aan de landbouwkoloniën, de Koloniehof<br />

te Frederiksoord.<br />

Enkele nuttige internetadressen: www.drentsarchief.nl – www.mvwfrederiksoord.nl –<br />

www.dekoloniehof.nl – www.deproefkolonie.nl.<br />

27


De herkomst van Houtzaagmolen ‘De Vriendschap’<br />

J. de Haan/ V. P. Keesmaat<br />

In het jaarboek van de vereniging <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> van 2003 staat een uitgebreid<br />

artikel van de hand van L. Appel met de titel De geschiedenis van houtzaagmolen<br />

‘De Vriendschap’. 1 Hierin geeft hij aan dat de vroegste aanduiding van de<br />

molen, die toen nog ‘De Bonsem’ heette, voorkomt in een oud belastingboek<br />

van <strong>Monnickendam</strong>. Vanaf het jaar 1766 moest door Albert van Wallendal belasting<br />

worden betaald voor de houtzaagmolen aan de Kloosterdijk. Gegevens<br />

over de herkomst of het bouwjaar van de molen waren verder niet bekend.<br />

Dhr. J. de Haan uit Ilpendam heeft zo’n 20 jaar geleden archiefonderzoek in de<br />

Ilpendamse belastingboeken gedaan. Hierin vond hij destijds gegevens betreffende<br />

een zeskante houtzaagmolen die in Ilpendam ‘bij de brug aan de Jaagweg’<br />

stond. Toen hij kortgeleden het artikel van L. Appel las, ging bij hem een<br />

belletje rinkelen, met name toen zijn oog viel op het jaartal 1766. Hij haalde zijn<br />

oude aantekeningen erbij. Hieruit kwam naar voren dat de zeskante houtzaagmolen<br />

die ooit in Ilpendam stond, op 20 december 1765 aan Albertus Wallendal<br />

was verkocht en vervolgens naar <strong>Monnickendam</strong> was vervoerd. Afgaande op het<br />

artikel van L. Appel kon het niet anders dan om molen ‘De Vriendschap’ gaan.<br />

Deze bleek voordat hij in <strong>Monnickendam</strong> terecht kwam dus in Ilpendam te<br />

hebben gestaan!<br />

Deze ontdekking wilde dhr. de Haan niet onthouden aan allen die geïnteresseerd<br />

zijn in de geschiedenis van houtzaagmolen ‘De Vriendschap’ en daarom<br />

volgen hieronder een aantal letterlijke aantekeningen uit de Ilpendamse belastingboeken.<br />

De aantekeningen laten zien hoe de molen eind 17e en begin 18e<br />

eeuw al een aantal keren van eigenaar wisselde. De vroegste datum waarin de<br />

molen wordt genoemd is 1648.<br />

In het boek ‘ Rekeninge van 1647 tot 1648’ wordt vermeld dat ‘Hendrik Jeronimus in<br />

Manelingh d.d. 28 April 1648, verkrijgt een saagmeulen en erf te Ilpendam.’<br />

29


In 1693 wordt de molen door Trijntje Coels aan Gerrit Claesz. Gruijs verkocht.<br />

24-10-1693 Taxatie van de roerende goederen van een Saagmolen tot Ilpendam.<br />

Folio 222-V Taxatie: Op verzoek van Trijntje Coels, weduwe en boedelhoudster van<br />

wijlen Pieter Coel, te Ilpendam en Gerrit Claesz Gruijs te Oostzaan.<br />

Transactie: de roerende goederen van een zaagmolen te Ilpendam; bij de<br />

brug aan de Jaagweg met desselfs schuijt daartoe behorende. f375,-<br />

24-10-1693 Opdracht van de voorschreeven Saagmolen.<br />

Folio 222-V Verkoper: Trijntie Coels, weduwe en boedelhoudster van wijlen Pieter Coel,<br />

te Ilpendam<br />

Koper: Gerrit Claesz Gruijs te Oostzaan.<br />

Transactie: Een Saagmolen met zijn erven en loodsen, schuit, en wat er verder<br />

bij is. bij Ilpendam bij de brug aan de Jaagweg. f 800,-<br />

1693 Saagmolen te Ilpendam.<br />

’t Oirconde hebben wij, Schout en Schepenen voort ten versoecke van de<br />

Compt, elck onse zegelen hier beneden aengehangen desen 29 October 1693<br />

Op de Kant der acte staat: Coop contant f 800,-<br />

Gaat af voor roerende goederen volgens de hiervooren staande<br />

Taxatie contant f 375,blijft<br />

contant f 425,-<br />

In de <strong>Oud</strong> Rechtelijke Archieven, inventaris nr. 3643 (1686-1694), vinden we ook het<br />

een en ander terug over de verkoop van de molen in 1693 door Trijntje Coels aan<br />

Gerrit Claesz. Gruijs:<br />

Taxatie van de roerende goederen van een zaagmolen te Ilpendam<br />

Wij ondergesz, Schout, Schepenen en Secretaris van de vrije Heerlijkheid van Purmerend<br />

ende Ilpendam, hebben ten versoecke van Trijntie Coels, wed en boedelhoudster van wijlen<br />

Pieter Coel, woonende tot Ilpendam en Gerrit Claesz Gruijs woonende tot Oostzaan, getaxeert<br />

de roerende goederen van een Saagmolen staande tot Ilpendam bij de brugh aan de<br />

Jaagweg met desselfs schuijt daartoe behorende, na dat nauw reguard van den inventaris<br />

30


derselver goederen hebbende genomen na de juiste waarde op f 375,- enz.<br />

Gedaan 29 October 1693.<br />

Opdraght van de voorz saagmolen.<br />

Wij Olphert Spaniën Schout, Claas Jansz ende Cornelis Claesz Beste Schepenen van Purmerlant<br />

en de Ilpendam, doen condt dat voor ons compareerde Trijntie Coels, weduwe en<br />

boedelhoudster van wijlen Pieter Coel, woonende tot Ilpendam, de welcke geliede en bekende<br />

voor haar ende haar erven ofte nacomers vercocht, opgedragen en in vrijen eijgendomme<br />

getransporteerd te hebben, gelijk sij doet mits desen aen Gerrit Claesz Gruijs, woonende tot<br />

Oostzaan. een saagmolen met sijn erve, loodsen, schuijt en verders wat daarbij is, staande<br />

en leggende tot Ilpendam bij de brugh aen de Jaaghweg en de dat voor de somme van<br />

aghthondert Car (Carolus) guldens daarvan sij compt ook bekende als voldaan en wel betaald<br />

te wesen den laatsten met de eersten penninck, scheldende daeromme de voors molen<br />

ende erven in voegen als vooren mits desen Guijt aen handen voornt belovende deselve te<br />

vrijen ende waaren voor alle nameningen, actiën, opseggen en de oude brieven naar sistantie<br />

ende costume onser voors dorpen, onder verbant van haar Compt persoon ende alle haare<br />

goedere ende sonder argh ofte liste.<br />

Detail kaart houtzaagmolen te Ilpendam<br />

de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />

31


In 1722 wordt de molen door de weduwe van Gerrit Claesz. Gruijs verkocht aan<br />

Albert Booker en Claesz. Bon uit Oostzaan.<br />

Verkoop van de Zaagmolen te Ilpendam. Inventaris. No 3646<br />

12-09-1722<br />

Folio 25. v. Verkoper: Jan van Keeren uit Oostzaan in opdracht van Wumpje Jans<br />

Weduwe van Gerrit Claesz Gruijs en Guertje Huijgens, weduwe van Claas<br />

Gerritsz Gruijs, beiden te Ilpendam.<br />

Kopers: Albert Booker en Claesz Bon, beide uit Oostzaan<br />

Transactie I: Een zeskante zaagmolen met een woon en zomerhuisje<br />

en haar erven, de houtloodsen, schuur, schuijten huijs,<br />

en alle verdere gereedschappen.<br />

bewesten de Trekweg bij Ilpendam.<br />

Burgemeester Dirk Goud zijn land ten Zuiden<br />

Wouter Ariaensz van der Meer ten Noorden.<br />

Transactie II Een erf met daarop staand wagenhuis in het dorp<br />

Ilpendam.<br />

Cornelis Rinkel ten Zuiden – Adam Thijsz Gorter ten<br />

Noorden<br />

Samen f6200,-<br />

12-09-1722 Hijpotheek op de zaagmolen te Ilpendam. Inventaris no 3646.<br />

Folio 26-R. Hijpotheek: f3100,- ten laste van Albert Booker en<br />

Claesz Bon. Beide uit Oostzaan.<br />

Geldschieter: Wumpje Jans, weduwe van Gerrit Claesz Gruijs en Guurtje Huijgens, weduwe<br />

van Claas Gerritsz Gruijs beide te Ilpendam.<br />

Onderpand: Een zeskante zaagmolen met een woon en zomerhuisje en haar erven de<br />

houtloodsen, schuur en schuijtenhuis en alle verdere gereedschappen, bewesten<br />

de Trekweg.<br />

Burgemeester Dirk Gout zijn land ten Zuiden<br />

Wouter Ariaensz van der meer ten Noorden.<br />

32<br />

Bij akte van 12 September 1722 Kochten Claes Bon en Albert Booker, beide


wonende te Oostzaan de zeskante houtzaagmolen, houtloodsen en erve, als<br />

mede de gereedschappen, volgens inventaris van Wumpje Jans, weduwe<br />

van Gerrit Claes Gruijs en Geurtje Huijgens, weduwe van Claes Gerritsz<br />

Gruijs, beide wonende te Ilpendam<br />

De Koop van dit huis en erf met de molen enz f 6200,of<br />

de roerende goederen f 1500,blijft<br />

voorhuis, erf en molen f 4700,-<br />

De inventarislijst vermeldt:<br />

de As, de Kruk, de ramen, de raderen en 11 zeilen, enige Krui en voortouwen<br />

6 zagen Lang 5 1/2 voet<br />

23 zagen Lang 4 1/2 voet geklust.<br />

26 zagen Lang 4 voet<br />

2 nieuwe zagen Lang 4 1/2 voet, ongeklust<br />

2 nieuwe zagen Lang 4 voet.<br />

1 trekzaag, 1 handzaag, 36 hangelse, 4 zetijzers, 8 balkijzers<br />

4 mokers, 1 koevoet, 1 dommekracht, 3 kettinghaken, 1 stropketting<br />

4 kunste, 2 bijlen, 1 dissel, 1 gootdissel, 1 nijptang, 1 beitel, 1 avegaars,<br />

6 balkrammen, 4 tasthaken, 6 lange balkhaken, 1 lange boom, 1 sleij,<br />

2 Houtschuiten met een zeil en hetgeen er bijhoort, 2 jaaglijnen, 1 jeijn,<br />

voorts touwen, vijlen, klossen, wiggen, schotels en houtjes.<br />

Zeskante Houtzaagmolen te Ilpendam 1753<br />

de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />

33


In 1731 wordt de molen door Krijn Maartensz Louw gekocht van Albert Bookers<br />

en Jacob Bon. In 1728 had de gemeente Ilpendam verboden dat er op het erf of in<br />

de houtzaagmolen werd gerookt. De molen wordt in 1731 ‘de Jonge Boom’ genoemd.<br />

Het lijkt voor de hand te liggen dat de naam ‘De Bonsem’ 2 hier zijn oorsprong<br />

vindt. Ook lijkt de naam van de eigenaar Jacob Bon (of Boon) hiermee te<br />

maken te hebben.<br />

13-3-1728 Marijtje Boon bezat 1/4 deel in de Houtzaagmolen tot een bedrag van<br />

f 1000,- blijkens de taxatie van 3 Maart 1728<br />

16-4-1728 In de Vergadering van Bailliuw, schout en Burgemeesteren schepenen en<br />

Vroetschappen van Purmerland en Ilpendam op het Raedhuijs te Purmerland<br />

gehouden op 16 April 1728 de willekeur aangevuld met een artikel dat<br />

het een ieder verboden werd op het erf of in de Houtzaagmolen te roken.<br />

02-06-1731 2 Juni 1731 kocht Krijn Maartensz Louw de Houtzaagmolen voor f 5850,van<br />

Albert Bookers en Jacob Bon (of Boon).<br />

2-7-1731 Blijkens taxatie akte van 2 Juli 1731 Liet Gerrit Claesz Bon (of Boon) na de<br />

helft in de zeskantige Houtzaagmolen genaamd ‘de Jonge Boom’<br />

toen de Zoon van B(o)on +/- 1730 op de molen kwam.<br />

02-06-1731 Verkoop van een zaagmolen te Ilpendam. inventaris no 3646<br />

Folio 281-V Verkoper: Albert Booker en Jacob Bon. beide uit Oostzaan.<br />

Koper: Krijn Maartensz Louw. uit Ilpendam<br />

02-06-1731<br />

Folio 282 R<br />

34<br />

Transactie: Een zeskante zaagmolen bewesten de Trekweg te Ilpendam.<br />

Het land van Burgemeester Dirk Gout ten Zuiden f 5850,de<br />

Wed van Jan Woutersz van der Meer ten Noorden.<br />

Hijpotheek op een Zaagmolen te Ilpendam.<br />

Hijpotheek: f 4000,- ten laste van Krijn Maartensz Louw uit Ilpendam.<br />

Geldschieter: Mevr: Joanna Hooft vrouwe der Heerlijkheid Purmerland –<br />

Ilpendam.<br />

Onderpand: Een zeskante zaagmolen bewesten de Trekweg bij Ilpendam


Het land van Burgemeester Dirk Gout ten Zuiden<br />

de Wed van Jan Woutersz van der Meer ten Noorden.<br />

In 1765 wordt de molen verkocht door Krijn Louw aan Albertus Wallendal, regerend<br />

burgemeester te <strong>Monnickendam</strong>. De molen wordt vervolgens naar <strong>Monnickendam</strong><br />

vervoerd.<br />

Verkoop van een Zaagmolen te Ilpendam inverntaris no 3679<br />

20-12-1765<br />

Verkoper: Crijn Louw, uit Ilpendam.<br />

Koper: Albertus Wallendal, (regerend Burgemeester te <strong>Monnickendam</strong>.)<br />

Transactie: Een zeskante zaagmolen met al zijn gereedschappen alsmede<br />

Loodsen en stalling staande op de molenwerf, de houtschuit, en de hout -<br />

wagen met haar toebehoren en een chais (sjees)<br />

Gelegen tot Ilpendam aan de Jaagweg.<br />

Het land van Willem Gout ten Zuiden<br />

en het huis van de verkoper ten Noorden. f 4000,-<br />

Clausule: De koper zal met toestemming van de Heeren gecommitteerde<br />

raden, de staten van Holland en West-Friesland, en het Noorder-<br />

Kwartier, de Molen met toebehoren mogen vervoeren van Ilpendam<br />

naar <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Misschien vraagt u zich af hoe zo’n molen vervoerd kon worden? Volgens dhr.<br />

de Haan konden de molens uit die tijd binnen een week tijd gedemonteerd en<br />

daarna dus goed vervoerd worden. Zo werd de <strong>Monnickendam</strong>se zaagmolen ‘de<br />

Noordstar’, gelegen aan de Noordercingel, in 1799 verkocht door Jacob Teengs<br />

en vervoerd naar <strong>Oud</strong>e Pekela! 3<br />

Noten<br />

de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />

1 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Jaarboek</strong> 2003, blz. 92 t/m 99<br />

2 Zie <strong>Jaarboek</strong> 1999, blz. 110 en <strong>Jaarboek</strong> 2003 blz. 93 en 99<br />

3 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Jaarboek</strong> 1999, blz. 110/111.<br />

35


1. De Faam van de Speeltoren, zoals ze maar door een enkeling wordt gezien.<br />

36


Vragen aan de Faam<br />

de Speeltoren en zijn geschiedenis tot 1600 i<br />

Henk Verhoef<br />

In 1624 schrijft Constantijn Huygens een aantal lofdichten op de steden en dorpen<br />

van Holland, die later zullen worden gepubliceerd als Stede-stemmen en Dorpen.<br />

Het is een prachtige verzameling door de klassieken geïnspireerde, hooggestemde<br />

poëzie, die eerder werd beschreven in het <strong>Jaarboek</strong> 2006. ii Huygens laat<br />

<strong>Monnickendam</strong> over zichzelf zeggen:<br />

’t Zuyd-Ooste Purmer-end besett ick met den Dam<br />

Die van een Monick-Meer wel eer sijn Doopsel nam.<br />

Meer eertijds, nu niet meer, hoe sien ick uwe baeren<br />

Van baeren ingeslockt? als minder Visschen vaeren<br />

Van die haer meerder zijn? En, vraegh ick ’t oock de faem,<br />

’k En leere geen bescheid van d’ouder baeren naem.<br />

Al vult ghy dan mijn’ Schild, staet buyten halve-Paepen:<br />

Om blijven dat ick ben, behoev’ ick meer als ’t gaepen,<br />

Mijn’ Borgers moeten bey Godsdienstigh zijn en koen;<br />

Hun wel-zijn hanght gelijck aen ‘t Bidden en aen ’t doen. iii<br />

Het gedicht is, zoals de traditie van het stededicht het voorschrijft, een ingewikkeld<br />

spel met woorden, waarin een aantal regels is gewijd aan de naam van de<br />

stad. Hoe het daarmee zat blijft onduidelijk, want de stad komt er niet achter<br />

hoe het Monnikenmeer vroeger heette, ook al vraagt ze het de faam. Dat laatste<br />

is opvallend. De faam wordt nergens anders in de Steden-stemmen en Dorpen genoemd,<br />

en heeft hier zelfs een zekere nadruk. Nu hoeven we bij Huygens niet<br />

aan toeval te denken. Kan hij de Faam bedoeld hebben die op de Speeltoren<br />

ieder uur op haar trompet blaast? Mij lijkt zoiets zeker niet onmogelijk: het<br />

beeldje was, toen Huygens het gedicht schreef, nog geen dertig jaar oud, en het<br />

was een opvallend onderdeel van het uur- en speelwerk van de stadstoren, een<br />

modern en prestigieus ensemble in het hart van de stad.<br />

Fama is in de klassieke mythologie de godin van de roem, het gerucht en de verspreider<br />

van het nieuws. Als iemand op de hoogte zou moeten zijn, dan was zij<br />

het wel. Maar helaas, de <strong>Monnickendam</strong>mer Faam spreekt niet, en dus komt<br />

Huygens niet verder. Ook wij zouden wel het een en ander aan de Faam te vra-<br />

37


gen hebben, want grote delen van de geschiedenis van de Speeltoren zijn in<br />

duister gehuld. Zou het mogelijk zijn daarin wat meer licht te laten schijnen?<br />

Onderstaand wil ik een bescheiden poging doen. Daarbij wil ik steeds de gegevens<br />

die we uit de archieven kennen, in verband brengen met de toren en de<br />

klokken zelf. Ik vraag het als het ware de Faam. Maar anders dan Huygens doe<br />

ik dat als beiaardier, bespeler van het wonderlijke instrument dat de Speeltoren<br />

zijn naam gaf, en daarmee vaste bezoeker van haar verblijfplaats – wie weet wil<br />

zij mij toch iets onthullen.<br />

De Beiaard of het carillon, uitvinding van de Lage Landen<br />

Het idee om melodieën op klokken te spelen is al heel oud. Al meer dan 1000<br />

jaar v. Chr. werden voor dat doel in China bellen in reeksen gemaakt. Maar de<br />

beiaard – een instrument dat bestaat uit in een toren opgehangen klokken, die<br />

worden bespeeld door een automatisch speelwerk of met de hand door middel<br />

van een klavier – is een uitvinding van de lage landen. Hier komt de beiaard in<br />

de veertiende en vijftiende eeuw tot ontwikkeling. Daarbij zijn er twee belangrijke<br />

lijnen. iv<br />

De eerste is die van het zgn. automatisch spel. Nadat aan het eind van de dertiende<br />

eeuw het mechanische uurwerk wordt uitgevonden, maakt de uurwerktechniek<br />

een snelle ontwikkeling door, en rond 1380 hebben de meeste Nederlandse<br />

steden een uurwerk, dat de officiële<br />

tijd aangeeft. Het is geplaatst<br />

in een toren, om de hele<br />

stad te kunnen ‘bestrijken’. Er<br />

zijn nog geen zichtbare wijzers;<br />

het uursignaal wordt gegeven<br />

op een klok. v Een mooi<br />

voorbeeld van zo’n klok is de<br />

uurklok van het stadhuis in ’s-<br />

Hertogenbosch, waarvan het<br />

randschrift luidt: ‘Ic heit Maria<br />

d’oercloc [uurklok] / die lude<br />

staen na mi op / ic werd ghesclaghen<br />

van desen werck [= het<br />

uurwerk] / daerom ben ic groet<br />

2. Illustratie uit een vijtiende-eeuwse Franse be wer - ende sterc.’ Al in diezelfde tijd<br />

king van het ‘Horologium Sapientiae’ van Hen ricus werden hier en daar aan het<br />

Suso. Het hier getekende uurwerk heeft naast de uurwerk een paar kleine klok-<br />

uurklok twee kleine klokjes voor de voorslag.<br />

jes toegevoegd, om vooraf-<br />

38


vragen aan de faam<br />

gaand aan de uurslag enkele tonen te laten horen. Zo’n signaal – de ‘voorslag’ –<br />

waarschuwde de stadsbewoners dat het uur zou gaan slaan; iets waarvan we de<br />

zin nog altijd goed kunnen begrijpen, want ook wij kunnen nog de ervaring<br />

hebben dat we verrast worden door een slaande klok, zodat we te laat zijn om<br />

het aantal slagen te tellen. In de Nederlanden werden voorslagen vanaf ongeveer<br />

1450 algemeen. [afbeelding 2] Dikwijls vinden we een getal van vier klokjes,<br />

een quadrille of quadrillon, de oorsprong van het woord carillon. (Een modern,<br />

en zeker het beroemdste voorbeeld van zo’n quadrillon is natuurlijk de Londense<br />

Big Ben!) In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd het aantal klokken van<br />

de voorslag geleidelijk groter, en de toonhoogte kon nauwkeuriger worden bepaald<br />

zodat ze in plaats van een min of meer willekeurig signaal, een melodie<br />

konden laten horen. Rond 1500 is het aantal tonen gegroeid tot zes, en dertig<br />

jaar later hebben veel voorslagen twaalf tot vijftien klokken. Tegen die tijd is<br />

ook het mechanisme waarmee de melodieën worden gespeeld, verfijnd. Er is<br />

een grote metalen cilinder (een ton of trommel) met pennetjes, die via hefbomen<br />

en draden een aantal aan de buitenkant van de klokken aangebrachte hamers in<br />

beweging brengen – ongeveer zoals een moderne speeldoos. De pennetjes van<br />

de trommel zijn verstelbaar, zodat de beiaard van tijd tot tijd een andere melodie<br />

kan laten horen (beiaardiers spreken over het ‘versteken’ van de trommel; de<br />

melodie heet een ‘versteek’). Hoeveel indruk een dergelijk mechaniek maakte,<br />

blijkt uit een bericht uit 1532, toen in Hoorn ‘het Nieuwe Uyrwerk eerst [begon]<br />

te slaen, ook met sijn halfuyren en quartieren: zijnde ’t selve ... seer constelijck<br />

gewrocht en soo gemaekt, dat men daer alderley Voysen op stellen mogt’. vi En<br />

geen wonder; de speeltrommel is een prachtig systeem, verfijnd en robuust tegelijk,<br />

dat in de eeuwen erna nog wel werd uitgebreid en vervolmaakt, maar in<br />

wezen tot aan de komst van de computer onveranderd bleef. Naast die van <strong>Monnickendam</strong><br />

zijn in Nederland nog tientallen oude speeltrommels bewaard en in<br />

gebruik, zoals de beroemde zeventiende-eeuwse trommel op het Koninklijk Paleis<br />

te Amsterdam, of die uit de achttiende eeuw in Nijkerk.<br />

De tweede lijn is die van het handspel. In de middeleeuwen werden klokken niet<br />

alleen geluid of aangeslagen, er werd ook op gebeierd. Beieren wil zoveel zeggen<br />

als het tot klinken brengen van een aantal klokken door met een touw de klepels<br />

naar de klokkenwand te trekken. Talloze miniaturen laten zien hoe een beierman<br />

met touwen aan handen en voeten een aantal klepels bedient, om een ritmisch<br />

spel te laten horen op de klokken. Het luisterrijke effect kwam van pas bij<br />

grote feesten, of intochten en processies. vii In de Oosterse kerk bleef het beieren<br />

de normale manier van klokkenluiden, en wie vandaag de dag in Rusland rondreist,<br />

kan virtuoos beierwerk tegenkomen. Maar ook in Scandinavië, in Italië of<br />

Portugal wordt hier en daar nog gebeierd. viii Parallel aan de ontwikkeling van<br />

de voorslag zien we dat in onze streken op een zeker moment de beiermannen<br />

39


herkenbare melodieën laten horen. Zo schrijft<br />

de Excellente cronike van Vlaenderen (1531) bij het<br />

jaar 1478:<br />

In desen tijd woonde een Jonckman te Duynkercke, ende<br />

was daer clockluydere, ghenaemt Jan van Bevere, dye<br />

welcke op syne clocken speilde alle maniere van ghestelde<br />

liedekins, ende alle hymnen, ende sequencien, Kyrieleison,<br />

ende alle kerckelicke sanghen. Twelcke men daer<br />

te voren noeyt gheoort en hadde, ende was een grote nyeuwicheyt,<br />

ter eeren van Gode. ix<br />

De nieuwigheid kan er heel goed in gelegen<br />

hebben, dat Jan van Bevere een mechaniek had<br />

bedacht om de klokken te bespelen, oftewel een<br />

klavier. Het lijkt er sterk op dat inderdaad in die<br />

tijd in de Zuidelijke Nederlanden de eerste beiaardklavieren<br />

weren gemaakt. Zekerheid hebben<br />

we pas in 1510, toen in <strong>Oud</strong>enaarde negen<br />

‘weckerkins’ (kleine klokjes) werden voorzien<br />

van een ‘clavier in torrekin om te beyaerden’ x –<br />

een klavier dus, en we mogen aannemen dat het<br />

vergelijkbaar is geweest met het nog altijd<br />

gangbare stokkenklavier.<br />

Zo waren rond 1500 het automatisch spel en het<br />

handspel bij elkaar gekomen, waarmee de beiaard<br />

een echt muziekinstrument was geworden.<br />

Een instrument dat, zoals uit het bovenstaande<br />

blijkt, zowel carillon, beiaard of klokkenspel mag heten. Ontwikkeld<br />

in het zuiden – het toenmalige culturele zwaartepunt van de Nederlanden –<br />

verspreidde het zich snel in alle delen van de Lage Landen. We hebben nog gegevens<br />

van een dertigtal beiaarden die tussen 1520 en 1600 voor Noord-Nederlandse<br />

steden zijn gegoten. Naast het al genoemde Hoorn zijn dat bijvoorbeeld<br />

Enkhuizen (1524), Haarlem (1526, 11 klokken), Alkmaar (1536 Kapelkerk, 9; 1541<br />

H. Geesthuis, 11; 1543 Grote Kerk, 9), Zierikzee (1554, 14), Edam (1561, 16), Amsterdam<br />

(1563 Stadhuis, 13; 1566 <strong>Oud</strong>e Kerk, 13) en Leiden (1585, 14). Zonder twijfel<br />

zijn er meer beiaarden geweest dan we nog kunnen achterhalen, en het is aan<br />

te nemen er in de Noordelijke Nederlanden rond 1600 een kleine honderd<br />

waren. xi 3. ‘Recherche de plusieurs singu -<br />

larités’ van Jacques Cellier (1583).<br />

Aan de jaartallen is te zien hoe de beiaard in de zestiende eeuw geleide-<br />

40


lijk aan was gegroeid naar een omvang van veertien tot zestien klokken. Daarbij<br />

is het opvallend dat juist enkele belangrijke steden relatief laat in de rij verschijnen.<br />

De reden is dat daar dikwijls voorslagen uit de vijftiende eeuw aanwezig<br />

waren, die natuurlijk niet onmiddellijk werden vervangen; een voorbeeld<br />

van de wet van de remmende voorsprong! xii Anderzijds waren er nogal wat<br />

plaatsen waar men het niet bij een enkele beiaard liet. Zo voorzag Middelburg<br />

in 1594 de Abdijtoren van een ‘zeeker accordt van clocken, zoo de geheele ure,<br />

half ure end voorts omme te baeyeren’. Het was ten minste het derde spel dat<br />

Middelburg aanschafte, en het tweede in die stad dat een ‘steekspel’ kreeg, bestaande<br />

uit ‘mannekens ende peerden’. xiii<br />

Het is in deze context dat in de jaren 1590 ook <strong>Monnickendam</strong> een nieuw carillon<br />

kreeg. Een wat uitvoerige schets van die context leek me van belang, om het<br />

<strong>Monnickendam</strong>mer spel beter te kunnen plaatsen. En misschien kunnen we,<br />

door het te vergelijken met andere, een antwoord formuleren op enkele van de<br />

vragen die rond dit spel en de toren waarin het hangt, leven.<br />

4. De Speeltoren vanaf de Middendam, ca. 1990.<br />

vragen aan de faam<br />

De oudste geschiedenis van de<br />

<strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren<br />

Vanaf 1586 spreekt het stadsbestuur<br />

van <strong>Monnickendam</strong> over een<br />

nieuw uurwerk en een nieuwe beiaard,<br />

op te hangen in de toren van<br />

het stadhuis. xiv Om het spel te kunnen<br />

ophangen, wordt er in 1591 een<br />

nieuwe houten bekroning op de<br />

bestaande torenromp gezet. [afbeelding<br />

4] Hoe de toren er tot die<br />

tijd uitzag, wanneer hij eigenlijk<br />

werd gebouwd, en hoe het zat met<br />

dat stadhuis, is even intrigerend als<br />

duister, want er zijn nauwelijks of<br />

geen geschreven bronnen, en het<br />

stadhuis is in 1814 gesloopt. Algemeen<br />

wordt aangenomen dat het<br />

de oude parochiekerk was, die na<br />

de bouw van de Grote Kerk overbodig<br />

werd, en op enig moment in gebruik<br />

werd genomen als raadhuis.<br />

41


5. Het middeleeuwse raadhuis van Beverwijk (gesloopt in 1868) was vermoedelijk als gasthuis<br />

gebouwd. Aquarel van De la Chambre, uit 1775.<br />

Dat dat vóór de Reformatie moet zijn geweest, blijkt uit de kaarten van Jacob<br />

van Deventer, die het gebouw op de driesprong van Kerkstraat, Noord- en Zuideinde<br />

rond 1560 aanduidt als ‘Civita domus’. xv Omdat we weten dat met de<br />

bouw van de Grote Kerk kort na 1400 is begonnen, zou de oude kerk, en daarmee<br />

ook de toren, dateren uit de veertiende eeuw. Appel neemt vervolgens voor<br />

de ingebruikname als stadhuis het jaar 1425 aan. xvi<br />

Vanzelfsprekend moet het veertiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong> een parochiekerk<br />

hebben gehad, en het ligt voor de hand dat het een stenen gebouw is geweest,<br />

midden in de stad. Zo’n kerk zal georiënteerd zijn geweest, en inderdaad<br />

was het stadhuis een langgerekt gebouw dat in de richting oost-west stond, met<br />

de toren aan de westkant. xvii Dat een stadhuis werd gevestigd in een bestaand<br />

gebouw was in de vijftiende of zestiende eeuw niet ongebruikelijk, zie bijvoorbeeld<br />

de situatie in Hoorn, Amsterdam of Beverwijk. xviii De toren zou al voor die<br />

tijd als stadstoren in gebruik kunnen zijn geweest: er zijn talloze gevallen waarin<br />

het stadsuurwerk met zijn slagklokken in een centraal gelegen kerktoren<br />

werd geplaatst.<br />

Toch blijven er ook veel vragen onbeantwoord. Voor een parochiekerk, ook van<br />

een klein stadje, was het eenbeukige gebouwtje dat het stadhuis was, wel bij-<br />

42


vragen aan de faam<br />

zonder klein. Het was wel langer, maar niet breder dan een gewoon woonhuis.<br />

Het gebouw paste keurig in het regelmatige verkavelingspatroon en aan de<br />

strakke rooilijn van het Noordeinde, en de kaart van Jacob van Deventer suggereert<br />

dat dat halverwege de zestiende eeuw ook al zo was. Maar middeleeuwse<br />

kerken stonden vrij, en het is in allerlei gevallen juist opvallend hoe het stratenen<br />

verkavelingspatroon van een stad zich als het ware om zo’n gebouw plooide.<br />

xix Hier lijkt het gebouw in een bestaande verkaveling te zijn ingepast. Dat<br />

geldt nog sterker voor de toren, die terzijde van de westgevel is geplaatst, wat<br />

hoe dan ook voor een middeleeuws kerkgebouw ongebruikelijk is. Vreemd is<br />

ook de plaats van de kerk ten oosten van het Noordeinde, dat in de Middeleeuwen<br />

een zeedijk was. xx Men zou een kerkgebouw verwachten op enige afstand<br />

van die dijk, en in het westen, de landzijde. Dat is dan nog los van de vraag of<br />

het centrum van het veertiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong> hier eigenlijk wel<br />

lag. xxi Dan is er de verbouwing tot stadhuis. Zoals gezegd weten we dat stadhuizen<br />

nogal eens in bestaande gebouwen werden ondergebracht, bijvoorbeeld een<br />

groot woonhuis, zoals het Raithuijs van Hoorn, of een gasthuis. Dat laatste gebeurde<br />

zelfs opvallend vaak: zowel in Amsterdam, Beverwijk [afbeelding 5] als<br />

in Edam. xxii Maar mij is uit de tijd vóór de Reformatie geen geval bekend waarin<br />

er een kerk voor werd gebruikt. Als er al een kerkelijke ruimte werd gebruikt,<br />

was er toch van ontwijding geen sprake, zoals de geschiedenis van het Amsterdamse<br />

stadhuis laat zien. Dat werd in 1492 uitgebreid door het naastgelegen St.-<br />

Elisabethgasthuis erbij te trekken. Hoewel de kapel van het gasthuis in gebruik<br />

kwam als vergaderzaal, werd er tot aan de alteratie van 1578 dagelijks een mis<br />

gelezen. xxiii Een kerk in het centrum van <strong>Monnickendam</strong> zal dus evenmin zijn<br />

ontwijd, maar zo’n dubbelfunctie valt voor het gebouw dat we op de vogelvluchtkaart<br />

van Blaeu zien – in feite niet meer dan een ruim woonhuis – nauwelijks<br />

aan te nemen. xxiv<br />

De moeilijkheid is dat de theorie dat de Speeltoren ooit deel uitmaakte van de<br />

eerste kerk van <strong>Monnickendam</strong>, steunt op niet meer dan één enkele bron, namelijk<br />

het rapport uit 1813 over de toestand van het oude raadhuis. Daarin<br />

schrijven de opstellers, Jan Schaap en Pieter Mooij, dat het gebouw ‘ogenschijnlijk<br />

van de 14e of 15e Eeuw [is] en wel eer tot een Capel of kerk ingerigt.’ Ook<br />

heeft het gebouw ‘oude glazen aan weerzijden, die daerin zijn na kerksgewijzen’.<br />

xxv Dat is natuurlijk erg vaag; waaraan zagen Schaap en Mooij dat het gebouw<br />

ooit een kerk was? En wat betekent het dat de glazen ‘na kerksgewijzen’<br />

zijn? De middeleeuwse ziekenzaal van het Amersfoortse St.-Pietersgasthuis<br />

lijkt ook op een kapel of een kerk, en als met ‘na kerksgewijzen’ wordt bedoeld<br />

dat de ramen spitsbogen of stenen harnassen hadden, dan waren ze niet anders<br />

dan de vensters van De Moriaan in Den Bosch of het raadhuis van Gouda.<br />

43


Mij lijkt dat een aantal vragen kan worden opgelost door er eenvoudigweg van<br />

uit te gaan dat het stenen gebouw waarin tot 1814 het stadhuis was gevestigd,<br />

nooit een kerk is geweest. De noodzaak van een vroege datering vervalt dan, en<br />

de eigenaardigheden van de plattegrond, de inpassing in het verkavelingspatroon,<br />

de aanwezigheid van een toren en zijn plaats terzijde van het huis, laten<br />

zich soepel verklaren. Al die gegevens passen immers niet of nauwelijks bij een<br />

kerkgebouw, maar wel heel goed bij een gemiddeld raad- of stedehuis. Zulke<br />

gebouwen zijn in de Hollandse steden<br />

aan te wijzen vanaf ongeveer 1400, en<br />

rond 1460 hadden ook de kleinste stadjes<br />

een raadhuis, in de meeste gevallen<br />

een stenen gebouw. xxvi Het <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

stadhuis voldoet moeiteloos<br />

aan het beeld: een stenen huis met een<br />

langgerekte plattegrond, in lijn met de<br />

overige bebouwing, in het handelscentrum<br />

van de stad. [afbeelding 6] We<br />

zouden kunnen veronderstellen dat<br />

het uit 1450 dateerde. De toren zal tegelijkertijd<br />

zijn gebouwd, of, als het huis<br />

al ouder was, zijn toegevoegd op het<br />

moment dat het als stadhuis ging dienen.<br />

Een toren in de nabijheid van het<br />

6. De Speeltoren en het raadhuis van<br />

stadhuis was immers noodzakelijk om<br />

<strong>Monnickendam</strong>, op de vogelvluchtkaart het officiële uurwerk te kunnen plaat-<br />

van Joan Blaeu, na 1660.<br />

sen. En waar geen kerktoren in de<br />

buurt was, werd een stadhuistoren gebouwd.<br />

Als de Speeltoren inderdaad als stadstoren is gebouwd, valt niet alleen<br />

de plaatsing naast de voorgevel van het stadhuis, maar ook de positie in het stratenpatroon<br />

veel beter te begrijpen: zichtbaar vanuit de drie hoofdstraten van de<br />

stad, op een restruimte in de verkaveling. De parallel met het Amsterdamse<br />

stadhuis is te opvallend om hier niet te noemen. Het is een parallel die nog<br />

terug zal komen.<br />

Met dit alles ligt natuurlijk wel de vraag naar de oudste parochiekerk weer<br />

open. Maar waarom zou die niet op de plaats van de Grote Kerk hebben kunnen<br />

staan? Die kerk staat weliswaar aan de rand van het zestiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong>,<br />

maar het begin van de nederzetting wordt op goede gronden in de<br />

buurt van de Grote Kerk vermoed, en Addy van Overbeeke noemt de Zarken als<br />

mogelijke plaats voor de veertiende-eeuwse voorganger van de sluis in de Mid-<br />

44


dendam. xxvii Een eerste parochiekerk kan dus ook wel in die buurt hebben gestaan.<br />

Maar als het een houten gebouw was, zal het niet eenvoudig zijn er iets<br />

van terug te vinden.<br />

De zestiende eeuw<br />

vragen aan de faam<br />

Wellicht komen er in de toekomst nog gegevens boven water die meer duidelijkheid<br />

bieden over de geschiedenis van de Speeltoren tot 1500. Tot die tijd<br />

moeten we het doen met veronderstellingen en gissingen. Vastere grond krijgen<br />

we in de zestiende eeuw. Het het de moeite ook voor die periode de gegevens<br />

die we hebben nog eens tegen het licht te houden. Zo is er de halfuurklok<br />

van Geert van Wou en Johannes Schonenborch, gegoten in 1513. Het ligt voor de<br />

hand een verband te leggen met de grote stadsbrand, die in dat jaar woedde. xxviii<br />

De Speeltoren, temidden van de houten huizen, kan zwaar beschadigd zijn en<br />

de klokken verwoest. Na de brand zal het opbouwen van de toren, met uurwerk<br />

en klokken, prioriteit hebben gehad. En kennelijk hadden de bestuurders van<br />

<strong>Monnickendam</strong> kennis van zaken; ze wendden zich tot de beroemdste klokkengieter<br />

van zijn generatie. De klok verraadt in het randschrift niets over zijn bestemming.<br />

Het is zelfs een vrij algemeen randschrift, dat past bij een slagklok,<br />

maar ook bij luidklok. De klok zal dus niet specifiek voor <strong>Monnickendam</strong> gegoten<br />

zijn, en kan uit voorraad gekocht zijn. xxix Maar zou men het bij een enkele<br />

klok hebben gelaten? Van Wou goot allerlei klokken, en maakte ook een heel<br />

aantal voorslagen, in een tijd dat iedere Hollandse stad wel zo’n serie klokken<br />

in de toren had hangen. Zou het niet denkbaar zijn, of zelfs waarschijnlijk, dat<br />

de Van Wou-klok er oorspronkelijk een was van een serie, laten we zeggen twee<br />

slagklokken en een voorslag van zes kleinere klokken, do-re-mi-fa-sol-la?<br />

De gewone plaats voor een voorslag is bovenin de toren, in een bekroning of een<br />

spits met een opengewerkt gedeelte. Het is een type architectuur dat vooral in<br />

de Noordelijke Nederlanden een rijke ontwikkeling heeft gekend. Al in 1929<br />

bracht Ter Kuile die in verband met de grote verspreiding van voorslagen en<br />

beiaarden, in een studie die nog altijd zijn geldigheid niet heeft verloren. xxx Ter<br />

Kuile ziet het begin van de ontwikkeling in de eerste decennia van de zestiende<br />

eeuw, bij de eenvoudige opengewerkte spitsen van de raadhuistorens in Amsterdam,<br />

Rotterdam en Schoonhoven. [afbeelding 7] Zulke spitsen zijn tamelijk<br />

algemeen geweest. Een frappant voorbeeld staat trouwens op een steenworp afstand<br />

van de Speeltoren, in Broek in Waterland. Hoewel niet ouder dan de zeventiende<br />

eeuw, suggereert de stijl dat men bij de bouw het model aanhield van<br />

de in 1573 verwoeste toren. Mij lijkt dat ook de Speeltoren tussen 1513 en 1591<br />

zo’n eenvoudige lantaarnspits had. Ik meen zelfs een afbeelding te hebben ge-<br />

45


7. Het oude stadhuis van Amsterdam, op een gravure van Claes Jansz. Visscher,<br />

1610. Zowel de toren als de opengewerkte spits dateerden vermoedelijk uit het<br />

midden van de vijftiende eeuw. In de spits zijn de speel- en slagklokken te zien.<br />

De klokken waren uit 1563, maar al voor die tijd zijn er betalingen aan<br />

‘beiermannen’ bekend, zodat wel vaststaat dat er al eerder een beiaard of<br />

voorslag hing.<br />

46


vragen aan de faam<br />

8. Uitsnede uit de kaart van de <strong>Monnickendam</strong>mer ban, getekend door Bartelmieus de Vijl (1589).<br />

vonden, namelijk op de kaart van de Munnekedammer Ban Binnen Waterlant, getekend<br />

door Bartelmieus de Vijl in 1589. xxxi Hoewel schematisch, tekent De Vijl<br />

duidelijk een spits op de Speeltoren, en dat kan niet de huidige zijn, want die<br />

werd pas eind 1590 aanbesteed. [afbeelding 8]<br />

Als in de spits van de Speeltoren inderdaad een voorslag van Van Wou heeft gehangen,<br />

dan waren de klokken er al uitgehaald toen Bartelmieus de Vijl hem tekende.<br />

In 1573 besloot het stadsbestuur namelijk, door de oorlogsomstandigheden<br />

gedwongen, ‘alle de clocken’ te verkopen. Van het geld legde men ‘twee<br />

hondert gulden’ opzij, en de rest werd ‘van stonden aen [gegeven] om cruyt.’ xxxii<br />

Al met al moet er zeker vijfhonderd kilo brons zijn omgesmolten. xxxiii De al genoemde<br />

halfuurklok bleef gespaard. Ze heeft de namen IHSUS MARIA IOHAN-<br />

NES, namen die horen bij de grootste klok in een toren, of de laagst klinkende<br />

klok van een serie. Oorspronkelijk zal ze dus als uurklok hebben gefunctioneerd.<br />

Het ligt ook voor de hand dat juist die klok werd gespaard; men zal de<br />

tijd toch zo duidelijk mogelijk hebben willen blijven aangeven. Ze zal ook als<br />

brandklok hebben gediend, en kon dus niet worden gemist. Ook de luidklok in<br />

de toren van de Grote Kerk moet aan de smeltkroes zijn ontsnapt, ten minste tot<br />

1590, wanneer men besluit om ‘de groote Clock’ door Thomas Both in Utrecht te<br />

laten ‘vergieten’. Dat het gaat om de klok voor de Grote kerk, blijkt uit het feit<br />

dat de kerkmeesters eraan meebetalen, en uit latere gegevens kunnen we afleiden<br />

dat het werkelijk een grote klok was, van bijna 3.000 kilo. xxxiv<br />

47


Al met al lijkt het er op dat in 1573<br />

de twee grootste klokken van de<br />

stad werden uitgezonderd, en dat<br />

een aantal kleinere zijn omgesmolten.<br />

Zo gebeurde het trouwens<br />

in diezelfde tijd op allerlei<br />

plaatsen in het Noorderkwartier;<br />

de klokken werden verkocht, of<br />

gebruikt om geschut te maken,<br />

maar steeds bleef er ten minste<br />

één in de toren hangen. xxxv Het is<br />

een gegeven waaruit niet rechtstreeks<br />

de aanwezigheid van een<br />

voorslag in de Speeltoren valt af<br />

te leiden, maar dat er in ieder<br />

geval niet mee in tegenspraak is.<br />

Is er dus ten aanzien van de spits<br />

en de klokken weinig zekerheid,<br />

wat betreft het stadsuurwerk<br />

mogen we veilig aannemen dat<br />

het vanaf 1513 in de Speeltoren<br />

9. De bekende prent van Cornelis Pronk, 1726.<br />

stond. Via een kleine omweg levert<br />

de klok van Van Wou daarvoor<br />

een aanwijzing. Ze heeft namelijk wel ooit een klepeloog gehad, maar het<br />

ontbreken van sporen aan de slagring bewijst dat er nooit een klepel in heeft gehangen.<br />

De klok is, kortom, altijd slagklok geweest, en dus onderdeel van een<br />

uur- of speelwerk. Omdat we ervan mogen uitgaan dat de klok vanaf het begin<br />

in de Speeltoren heeft gehangen, valt daaruit ook de aanwezigheid van een uurwerk<br />

af te leiden.<br />

Ten slotte is er nog een bouwkundig spoor dat ik in verband zou willen brengen<br />

met deze periode in het bestaan van de Speeltoren. Daarvoor moeten we kijken<br />

naar de blindnissen van de romp. Die zijn aangebracht aan drie kanten, terwijl<br />

de noordkant helemaal vlak is. Dat is goed te begrijpen, want de zuid- en oostkant<br />

zijn zichtbaar vanaf de Haven en de Middendam, terwijl de noordkant altijd<br />

schuilging achter een hoog dak. Maar waarom is de meest zichtbare gevel<br />

van de toren, de westkant, bovenaan vlak? We zouden kunnen denken aan een<br />

verbouwing, want Cornelis Pronk tekent in 1726 wel degelijk een nis op deze<br />

plaats. [afbeelding 9] Maar niets in het muurwerk wijst erop dat hier in de achttiende<br />

of negentiende eeuw een nis is uitgevuld, en het is ook niet goed te bedenken<br />

waarom dat dan zou zijn gebeurd. Mij lijkt dat dit vlakke stuk muur<br />

48


vragen aan de faam<br />

een spoor kan zijn van het oude uurwerk, dat in 1591 werd vervangen. Als we de<br />

nieuwe torenbekroning uit dat jaar wegdenken, en er een eenvoudige lantaarnspits<br />

voor in de plaats stellen, is het vlakke stuk gevel aan de westkant namelijk<br />

een uitgelezen plaats voor een wijzerplaat. Zulke wijzerplaten aan buitengevels<br />

zijn in ons land aan te wijzen vanaf het einde van de vijftiende eeuw, en een tijd<br />

lang werd er niet meer dan één aangebracht, op de romp van de toren aan de<br />

kant die het best zichtbaar was. xxxvi [afbeelding 10] Daarbij is interessant dat bij<br />

bestaande torens de wijzerplaat dikwijls gedeelten van blindnissen of vensters<br />

bedekte – zie bijvoorbeeld het Amsterdamse stadhuis xxxvii – terwijl er bij nieuwe<br />

torens in de architectuur rekening mee werd gehouden. Zo bezien kan de<br />

vlakke westkant van de <strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren niet veel ouder zijn dan<br />

de eerste decennia van de zestiende eeuw. Maar moeten we dan het stenen gedeelte<br />

als geheel ook in die<br />

periode dateren? Dat hoeft<br />

niet, als we in aanmerking<br />

nemen dat, zoals bij de restauratie<br />

van 1976 is ontdekt,<br />

het bakstenen gedeelte van<br />

de Speeltoren een buitenmantel<br />

heeft ter dikte van een<br />

halve steen. xxxviii Zou de toren<br />

na de stadsbrand van 1513<br />

kunnen zijn gerepareerd<br />

door er een mantel omheen te<br />

zetten, en dat men bij die gelegenheid<br />

het bovendeel van<br />

de westkant vlak heeft gemaakt,<br />

om een ondergrond te<br />

hebben voor de eerste wijzerplaat<br />

in de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

buitenlucht?<br />

10. Op een schilderij uit 1490 van de Meester van de<br />

Lucialegende heeft de stadstoren van Brugge, het<br />

Belfort, een prominente wijzerplaat. Het is een van de<br />

vroegste afbeeldingen van zo’n buitenwijzerplaat.<br />

Al met al kom ik op een scenario<br />

waarin de Speeltoren,<br />

gebouwd als stadstoren in de<br />

vijftiende eeuw, tijdens de<br />

grote brand van 1513 zwaar<br />

beschadigd raakte. Bij de herbouw<br />

werd de romp ommanteld,<br />

waarbij rekening ge-<br />

49


houden werd met de komst van een<br />

wijzerplaat. Er kwam een nieuw<br />

uurwerk, met twee slagklokken en<br />

een voorslag, gegoten door Geert<br />

van Wou en diens compagnon Johannes<br />

Schonenborch. De voorslag<br />

kwam in een lantaarnspits te hangen,<br />

vergelijkbaar met die van het<br />

Amsterdamse stadhuis. In 1573 verkocht<br />

men noodgedwongen alle<br />

klokken op één na, en tot de komst<br />

van de nieuwe torenbekroning en de<br />

beiaard van Van den Ghein, hing alleen<br />

de uurklok nog in de spits.<br />

De nieuwe torenbekroning,<br />

het uurwerk en de klokken<br />

De houten torenbekroning en de<br />

klokken van Van den Ghein zijn al<br />

eerder besproken in het jaarverslag<br />

van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>.<br />

xxxix Hier wil ik me beperken tot wat losse zaken, die het beeld kunnen vervolledigen.<br />

Allereerst is er de bekroning zelf. De al genoemde Ter Kuile heeft op<br />

de verwantschap met de in 1566 gebouwde spits van de Amsterdamse <strong>Oud</strong>ekerkstoren<br />

gewezen. xl Die zal in <strong>Monnickendam</strong> inderdaad wel als voorbeeld<br />

hebben gediend, iets wat zichtbaar is aan de manier waarop de lantaarns, de<br />

tussenverdiepinkjes en de bekronende ui zijn vormgegeven. [afbeelding 11] Een<br />

van de opzienbarende vernieuwingen in de Amsterdamse bekroning zijn de<br />

50<br />

11. De torenbekroning van de Amsterdamse<br />

<strong>Oud</strong>e Kerk, het meester werk van Joost<br />

Jansz. Bilhamer uit 1566. Bilhamer slaagde<br />

erin het traditionele gegeven van de<br />

lantaarnspits en de moderne vormentaal<br />

van de Renaissance op een overtuigende<br />

manier samen te brengen. De toren werd<br />

het voorbeeld voor een reeks andere; van de<br />

na volgingen is de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

Speeltoren wel de sierlijkste.


vragen aan de faam<br />

vier wijzerplaten, die, in aediculae geplaatst, hier voor het eerst prachtig zijn<br />

geïntegreerd in de architectuur van de spits. Ook dat is in <strong>Monnickendam</strong> nagevolgd,<br />

vanzelfsprekend op kleinere schaal. Zoals gezegd was het aanbrengen<br />

van 0wijzerplaten aan vier kanten een betrekkelijke nieuwigheid aan het eind<br />

van de zestiende eeuw. En zoals vaker gingen nieuw en oud hand in hand. Want<br />

hoe revolutionair de plaats van de wijzerplaten in het ontwerp voor de <strong>Oud</strong>e<br />

Kerk in dit opzicht ook was, de beschildering ervan bleef tot ver in de zeventiende<br />

eeuw traditioneel: in het midden een zon met afwisselend rechte en golvende<br />

stralen, en eromheen een cijferring met gotische cijfers. xli Niet eerder dan het<br />

midden van de zeventiende eeuw komen cijferringen met Romeinse cijfers in<br />

de mode, en dan verdwijnt ook de zon. Maar de kleurigheid blijft, en talloze<br />

schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw laten zien hoe wijzerplaten<br />

eruit zagen: een zwarte ring, afgebiesd met goud en met gouden cijfers, op een<br />

gekleurde achtergrond. De egaal zwarte platen komen pas in de allerlaatste<br />

jaren van de negentiende eeuw in de mode. Toen dan ook in 2003 de Speeltoren<br />

werd geschilderd, zijn op mijn voorstel de platen kleurig beschilderd. Op grond<br />

van afbeeldingen van torens in Amsterdam en Noord-Holland meende ik dat<br />

voor de achtergrond rood de meest waarschijnlijke kleur was. Pas nadat de wijzerplaten<br />

waren geschilderd vond ik een schilderij van Cornelis Springer, die de<br />

Speeltoren inderdaad met rode wijzerplaten afbeeldt. xlii [afbeelding 12] Het<br />

schilderij, uit 1882 laat trouwens ook zien dat de houten balustrade en een deel<br />

van het loodwerk van de bekroning waren geschilderd in een zandsteenkleur.<br />

De nieuwe bekroning werd gebouwd in de loop van 1591. Nog diezelfde zomer<br />

gingen de burgemeesters kijken naar een uurwerk dat in Schoonhoven te koop<br />

was, maar ze gingen niet op het aanbod in en bestelden in Delft een nieuw uurwerk.<br />

Een jaar later bleek de uurwerkmaker te zijn overleden. De overeenkomst<br />

werd ontbonden, en de burgemeesters sloten op 4 september 1592 een nieuwe,<br />

met Roeloff Othszn. te Amsterdam. xliii Uit de tekst van de overeenkomst blijkt<br />

dat er al wat onderdelen klaar waren, die mr. Roeloff overnam. Mooi is ook te<br />

zien hoe men rekening hield met de krappe ruimte van de Speeltoren; meteen<br />

na de inleidende zinnen wordt ‘expresselyk geconditioneert dattet werck sal<br />

staen aen twee parthijen, het een bouen t’ander’. Zo kwamen het gaande werk en<br />

de speeltrommel op de tweede verdieping van de toren te staan, en de twee slagwerken<br />

op de verdieping erboven – een unieke oplossing, die ik nog nooit ergens<br />

anders ben tegengekomen. Mr. Roeloff leverde verder ‘alle appendentien<br />

ende ancleuen’, zoals de hamers voor de klokken en ‘t’clauier voor aende ton<br />

leggende’, dat wil zeggen de rij stalen hefboompjes bij de speeltrommel, die<br />

door de op de trommel gezette stiften in beweging worden gebracht. ‘Ende belooffde<br />

mr Roeloff dattet heel uijr, ende halff uijr perfectelijck sal slaen voor Alderheijligen<br />

[1 november] xv c, drie en tnegentich toecomende, ende het Voor-<br />

51


12. ‘De Waag en de <strong>Oud</strong>e Stadhuistoren te Monnikendam bij zomer’,<br />

schilderij van Cornelis Springer, gedateerd 1882.<br />

slach sal gemaect wesen int voor Jaere Anno xv c vier en tnegentich’. Opmerkelijk<br />

is nog dat het contract kennelijk ook buiten <strong>Monnickendam</strong> bekend was. In<br />

1596 bestelde de stad Utrecht namelijk een nieuw uurwerk voor de Dom bij<br />

Joris Lievensz. in Schoonhoven. Waarschijnlijk was het diezelfde uurwerkmaker<br />

waar de <strong>Monnickendam</strong>mer burgemeesters in 1591 waren wezen kijken. Lievensz.<br />

moest het uurwerk maken ‘in conformite vant besteck tusschen die van<br />

Munnickendam ende den meester [= Roeloff Othsz.]’ xliv<br />

De klokken voor de voorslag of beiaard waren besteld bij Thomas Both in<br />

Utrecht, en bleven buiten de opdracht aan mr. Roeloff. De burgemeesters beloven<br />

de uurwerkmaker namelijk dat hij niet op de klokken zal hoeven wachten.<br />

52


vragen aan de faam<br />

Mochten die onverhoopt toch te laat komen, dan krijgt mr. Roeloff evengoed op<br />

tijd zijn eerste termijn betaald. xlv De clausule bleek niet vergeefs te zijn opgenomen,<br />

want begin 1595 was er nog geen klok te bekennen. Inmiddels was de klokkengieter<br />

– l’histoire se repète – al sinds 1593 niet meer in leven. In de zomer van<br />

1595 schrijft zijn zoon Hendrik, die de zaak had overgenomen, een brief waarin<br />

hij erop wees dat hij ‘nu geleden twe Jaere’ bezoek had gehad van ‘eenighe heeren’<br />

uit <strong>Monnickendam</strong>. xlvi Ze hadden beloofd hem te schrijven en het geld te<br />

betalen dat hij nog van de kerk tegoed had. Sindsdien had hij niets meer gehoord,<br />

en nu wilde hij het contract dat destijds met zijn vader was gesloten wel<br />

uitvoeren, maar alleen als <strong>Monnickendam</strong> ‘hondert daelder’ extra zou betalen,<br />

vanwege de gestegen materiaalprijzen. De burgemeesters doen nog een voorstel<br />

om eruit te komen, maar uiteindelijk besluit men de overeenkomst te ontbinden.<br />

xlvii<br />

Hendrik Both wilde dus de afspraak die met zijn vader was gemaakt niet zonder<br />

meer nakomen, omdat het materiaal duurder was geworden. Dat is op zich niet<br />

onbegrijpelijk, want de bronsprijs steeg in die jaren inderdaad fors. xlviii Maar<br />

wat had dat bezoek van die ‘heeren’ ermee te maken, en hoe zat het met dat geld<br />

van de kerk? Het is interessant dat we uit de archieven weten dat zo’n bezoek inderdaad<br />

eind 1592 of begin 1593 kan hebben plaatsgehad. Zoals eerder ter sprake<br />

kwam, had Thomas Both in 1590 opdracht gekregen de luidklok van de Grote<br />

Kerk te hergieten. Die was pas in 1592 klaar, en in de vergadering van 21 juli besloot<br />

het stadsbestuur de klok te laten halen. xlix De kerkmeesters, die liever helemaal<br />

niet hadden willen meebetalen, hebben maar weinig geld in kas; ze ‘sullen<br />

opbrengen tgeene zij hebben’ en de burgemeesters schieten de rest voor.<br />

Kennelijk is daarmee naderhand toch iets mis gegaan, zodat de klok in 1595 nog<br />

altijd niet volledig was betaald. Intussen liep de bestelling voor de speelklokken<br />

toch ook al sinds 1591, want we mogen ervan uitgaan dat de klokken min of<br />

meer tegelijk met het uurwerk werden besteld. Maar terwijl in de vergadering<br />

van 21 juli wel over het uurwerk werd gesproken, kwamen de speelklokken niet<br />

aan de orde. Dat is ook niet onlogisch; de burgemeesters zullen eerst een oplossing<br />

hebben willen zoeken voor de levering van het uurwerk, voordat er eventueel<br />

nieuwe afspraken over de speelklokken zouden worden gemaakt. Die oplossing<br />

was er al enkele weken later, toen op 4 september een nieuw contract met<br />

mr. Roeloff werd gesloten. Op dat moment was het zinnig een nieuwe termijn<br />

te gaan vastleggen voor de levering van de klokken. Het ligt dan ook voor de<br />

hand dat ook daarover tijdens het bezoek aan Hendrik Both is gesproken, en dat<br />

de brief waar hij vervolgens twee jaar vergeefs op wachtte, ermee te maken had.<br />

Terwijl de geschiedenis met de grote luidklok in feite los stond van de opdracht<br />

voor de speelklokken, bracht de gieter ze, niet onbegrijpelijk, met elkaar in verband,<br />

en hij gaf de opdracht terug.<br />

53


Maar hoe zit het dan met de uurklok in de Speeltoren, ook van Thomas Both?<br />

Minder zwaar dan de klok van de Grote Kerk, is het toch ook een forse verschijning,<br />

om en nabij de 2.000 kg. Hoewel daarvan geen archiefstukken bewaard<br />

zijn, meen ik dat die klok in 1591, tegelijkertijd met de nieuwe bekroning in opdracht<br />

is gegeven, en nog hetzelfde jaar gegoten en afgeleverd. De logica daarvan<br />

is dat de twee grootste klokken, half- en heeluurklok, niet anders dan tegelijk<br />

met de bouw van de houten constructie kunnen zijn opgehangen – ze kunnen<br />

immers met geen mogelijkheid tussen de stijlen van de lantaarn door. De<br />

halfuurklok was voorhanden, en de heeluurklok moest dus klaar zijn vóór de<br />

bekroning kon worden opgebouwd. Pas nadat Thomas Both de uurklok had gemaakt,<br />

begon hij aan de klok van de Grote Kerk, en mede door de moeilijkheden<br />

die daarbij optraden, ging de levering van speelklokken uiteindelijk niet meer<br />

door.<br />

De uurklok van de Speeltoren is de op een na grootste klok die van Thomas Both<br />

bewaard bleef; een prachtige klok met een sonoor geluid. Het lijkt erop dat de<br />

gieter de klok heeft willen aanpassen aan de oude uurklok van Van Wou en<br />

Schonenborch, die nu halfuurklok werd. De diameter van de nieuwe klok is namelijk<br />

anderhalf keer die van de oude, wat erop wijst dat het interval tussen de<br />

twee klokken een kwint had moeten worden. Maar door het zware ‘profiel’ van<br />

de uurklok is de toon wat hoger. De slagtoon van de uurklok is d1 (bij a1=440<br />

Hz), terwijl de slagtoon van de Van Wou-klok iets boven gis1 ligt. Het mooie<br />

randschrift – O PASSI GRAVIORA DABIT DEUS HIS QUOQUE FINEM l – had<br />

Both eerder gebruikt, bij de beiaard die hij in 1588 voor de stad Vlissingen had<br />

gegoten. Het stadsbestuur van Vlissingen had bepaald dat die regel op iedere<br />

klok moest komen. De Hoornse beiaardier Jurriaan Spruyt vertaalde het in 1750<br />

als: ‘O gij die veel swarigheeden geleden hebt. God zal van deze Uwe elende ook<br />

een eijnde maken’. li Net als de halfuurklok heeft de uurklok wel sporen van een<br />

klepeloog, maar geen sporen aan de slagring, zodat vaststaat dat ook in deze<br />

klok nooit een klepel heeft gehangen. lii<br />

Uiteindelijk werden de speelklokken in Mechelen gegoten door Peter [Peeter]<br />

van den Ghein, telg uit een trots geslacht van klokkengieters en een van de belangrijkste<br />

vertegenwoordigers van de grote Mechelse traditie. Van den Ghein<br />

levert 15 klokken, met als (klavier-)tonen c (slagtoon a1, 440 Hz), d, e, f, g, a, bes,<br />

b, c1, d1, e1, f1, fis1, g1 en a1. liii Ze zijn, zoals gebruikelijk bij Van den Ghein,<br />

prachtig gedecoreerd met bladmotieven, engelenkopjes, cartouches en medaillons.<br />

En natuurlijk is er de traditionele letterrand aan de kop van de klok, het<br />

randschrift. Die randschriften zijn de enige bron waaruit we de naam van de<br />

gieter kennen; in de archieven is er niets over te vinden. Maar er is nog meer in<br />

te lezen. Allereerst is het opvallend dat de klokken drie verschillende jaartallen<br />

54


vragen aan de faam<br />

hebben: er is een klok uit 1595 (klaviertoon d), een uit 1597 (klaviertoon a1), de<br />

overige zijn uit 1596. De klok uit 1595 heeft naast het randschrift, met de naam<br />

van de gieter en het jaartal, op de flank een variant van een van de meest gangbare<br />

klok-opschriften: VIVOS VOCO DEFUNCTOS PLANGO FULGURA FRAN-<br />

GO VOX MEA VOX VITE VOCO VOS AD SACRA VENITE. Dat het opschrift zo<br />

algemeen is, maakt het waarschijnlijk dat deze klok, de oudste van de reeks,<br />

niet speciaal voor <strong>Monnickendam</strong> is gemaakt, maar bij de gieter in voorraad<br />

was op het moment dat het spel werd besteld. Zo niet de grootste klok van de<br />

reeks, klaviertoon c. Die klok heeft op de flank de namen IAN DIRRICK SOEN ·<br />

13. Begin van het opschrift van de klok met klaviertoon g, met onder de tekstrand het<br />

borstbeeld van Sint Pieter.<br />

SIMON HAIT · PIETER CLAESSOEN · IAN SIMON SOEN, een opschrift dat<br />

natuurlijk duidt op een in opdracht gegoten klok. Deze klok is uit 1596, net als<br />

de klokken e tot en met g1. Het lijkt er dus op dat een enkele maanden tevoren<br />

gegoten klok tot uitgangspunt is genomen, die vervolgens werd beschouwd als<br />

tweede klok van de reeks, de d. Er werd een c aan toegevoegd met de namen van<br />

de burgemeesters die de opdracht hadden gegeven, en een aantal kleinere klokken<br />

voor de overige tonen. In de reeks die zo tot stand kwam, is de vijfde klok<br />

(met klaviertoon g) een bijzonderheid. Deze heeft als enige een naam gekregen:<br />

PEETER BEN IC VAN PEETER VANDEN GHEIN GHEGOTEN INT IAER ONS<br />

HEEREN MCCCCCLXXXXVI. Bij het begin van het opschrift is onder de rand<br />

een borstbeeld van St. Petrus aangebracht. [afbeelding 13] Een eerbetoon van de<br />

55


gieter aan zijn patroonheilige? De burgemeesters zullen er niet mee hebben gezeten,<br />

net zo min als het medaillon op de klok met klaviertoon e, waar de afgebeelde<br />

vorst nauwelijks een ander kan zijn dan Philips II. Dan is er de klok a1,<br />

die uit 1597 is. Ik zou geneigd zijn te denken aan een hergieting. In die tijd was<br />

men wel in staat klokken op toon te gieten, dan wel na het gieten enigszins in<br />

toon te corrigeren, maar de kunst van het klokkenstemmen stond nog in de kinderschoenen.<br />

liv Het kwam dus dikwijls voor dat een of meer klokken niet goed<br />

in de reeks pasten, en opnieuw moesten worden gegoten. Dat zou met de a1 heel<br />

goed het geval geweest kunnen zijn, zeker omdat bij speelklokken de kleine<br />

klokjes eerder moeilijkheden gaven dan de grote. Ik zou dus geneigd zijn 1596<br />

aan te houden als jaar waarin de beiaard werd voltooid.<br />

Het ruiterspel en de Faam<br />

De <strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren kreeg niet alleen een nieuw uurwerk en een<br />

beiaard, er werd ook een ruiterspel gemaakt. Zulke automatisch bewegende figuren<br />

waren in die tijd niet ongewoon. De al genoemde Middelburgse Abdijtoren<br />

had net een jaar eerder een ruiterspel gekregen, en ze zijn ook te zien in Alkmaar,’s-Hertogenbosch,<br />

Heusden en Zaltbommel. In Middelburg spreken de<br />

archieven over een ‘steekspel’, lv en inderdaad is het de verbeelding van een zo’n<br />

14. Een van de ruiters, gezien van binnen uit de toren. Links op de vloer ligt de orgelpijp die het<br />

trompetgeluid geeft.<br />

56


vragen aan de faam<br />

wedstrijd, waarbij twee ridders proberen elkaar uit het zadel te wippen. [afbeelding<br />

14] Maar steekspelen bestonden aan het eind van de zestiende eeuw niet<br />

meer. Misschien moeten we de ruiterspelen dan ook zien als herinnering aan de<br />

kleurrijke wereld van het toernooi, in een tijd dat het oorlogsbedrijf een heel<br />

wat grimmiger gezicht had gekregen.<br />

Veel zeldzamer, en van een wel heel andere afkomst, is de Faam, die al aan het<br />

begin van dit artikel stond. De opvallende verschijning wordt door veel <strong>Monnickendam</strong>mers<br />

de ‘engel’ genoemd. Ieder uur blaast ze op haar trompet, om<br />

het aantal uren aan te geven. lvi<br />

Dat de gevleugelde figuur inderdaad<br />

vrouwe Fama voorstelt, is te<br />

zien aan haar onmiskenbaar<br />

vrouwelijke trekken. Het geluid<br />

van de trompet komt van een orgelpijp<br />

op de bodem van het huisje<br />

waarin de ruitertjes draaien,<br />

die lucht krijgt uit een kleine<br />

blaasbalg met een ingenieus mechaniek.<br />

De huidige Faam is gesneden<br />

door Klaas Roos in 1984,<br />

als kopie van het beeldje dat<br />

tegen het eind van de negentiende<br />

eeuw gemaakt moet zijn door<br />

Chris Boerlage, en dat op zijn<br />

beurt wel weer een kopie zal zijn<br />

geweest van een nog ouder exemplaar.<br />

lvii 15. Vrouwe Fama, getekend door Virgil Solis<br />

De Faam van Chris Boer-<br />

(1514-1562).<br />

lage kreeg bij de restauratie van<br />

de beiaard in 1976 wel een nieuwe<br />

laag verf, maar was in 1983 al in zo slechte staat dat ze van de toren werd gehaald<br />

en geconserveerd. Ze staat nu opgesteld in Museum De Speeltoren, na haar<br />

trompet ten minste vier en een half miljoen maal te hebben opgetild...<br />

Vrouwe Fama is van hoge geboorte, een dochter van Jupiter. [afbeelding 15] Haar<br />

naam betekent in het Latijn roep, gerucht of ook wel reputatie. Ze woont op<br />

hoge plaatsen en torens. Vergilius benadrukt haar twijfelachtige kanten:<br />

Fama, de snelste van alle plagen ter wereld. Bewegelijkheid is haar kracht, die door het<br />

voortgaan vermeerdert. Aanvankelijk klein door vrees, verheft zij zich snel in de lucht en<br />

gaande over de grond bergt zij het hoofd tussen de wolken. Haar heeft eens, zo vertelt men,<br />

57


Moeder Aarde, in woede ontstoken tegen de goden, als laatste kind gebaard, een zuster van<br />

Coeus en Enceladus; snel zijn haar voeten, vlug haar vleugels, een groot en gruwelijk monster.<br />

Zoveel veren er zijn op haar lijf, zoveel wakende ogen (een wonder om te verhalen)<br />

schuilen daaronder, zoveel tongen en monden praten, zoveel oren spitst zij. ’s Nachts vliegt<br />

zij krijsend door het donker tussen hemel en aarde, niet sluit zij haar ogen in zoete slaap.<br />

Overdag zit zij op wacht op de nok van een dak of op hoge torens; zij verschrikt grote steden,<br />

even verzot op laster en leugen als bereid tot het vertellen van waarheid. lviii<br />

Ook bij Ovidius is haar paleis een plaats waar het niet per se goed toeven is:<br />

Er is een plek die in het midden ligt van zee en aarde<br />

en hemelbanen - een grenspunt van een driegedeeld heelal.<br />

Vandaar wordt alles opgemerkt, hoe ver, hoe afgelegen<br />

dan ook, en holle oorgewelven vangen elk geluid.<br />

Vrouw Fama heerst er in een woonkasteel, dat zij liet bouwen<br />

op ’t hoogste punt, met talloos vele openingen en<br />

duizenden poortingangen, nooit met deuren afgesloten:<br />

het huis is dag en nacht geopend en geheel van brons<br />

dat echoot; alom klinkt het en weerklinkt het en verklankt het<br />

wat het maar hoort. Nooit is er stilte binnen, en nergens rust.<br />

Toch heerst er geen lawaai, ’t is meer geruis van fluisterstemmen,<br />

zoals een golvenzee kan klinken, als je die van ver<br />

beluistert, of zoals de nagalm van een verre donder<br />

wanneer door Jupiter met donkere wolken wordt gedreund.<br />

Binnen zijn volle zalen, schimmig volk, dat in- en uitloopt,<br />

overal rondhangt, duizenden geruchten door elkaar,<br />

valse en ware, die een stroom aan praatjes rond doen waaien.<br />

Een deel van hen vult holle oren met gefluisterd nieuws,<br />

dat dan weer snel wordt doorgegeven met een groeiend aantal<br />

verzinsels; elke nieuwe bron breidt de geruchten uit.<br />

Daar wonen Lichtgelovigheid, het blinde Misverstand,<br />

ijdele Blijdschap en door angst ontketende Paniek,<br />

spontaan Protest en Fluisterpraat van dubieuze afkomst<br />

en dus Vrouw Fama zelf, die al wat zich in lucht, op zee<br />

of aarde afspeelt ziet en nieuws vergaart door heel de wereld. lix<br />

In de Renaissance krijgt vrouwe Fama een wat andere rol. Ze is nog altijd een indrukwekkende<br />

figuur, maar de nadruk komt meer te liggen op haar functie als<br />

neutrale brenger van het nieuws, zowel het slechte als het goede. In afbeeldingen<br />

is ze altijd gevleugeld, en dikwijls heeft ze twee bazuinen bij zich, als aan-<br />

58


vragen aan de faam<br />

duiding van het goede en het slechte nieuws. Ze komt vliegend aangesneld, of<br />

staat met een voet op een wereldbol. Prachtige voorbeelden van zulke afbeeldingen<br />

zijn bijvoorbeeld te vinden in de uitgaven van Sigmund Feyerabend,<br />

een drukker uit het Frankfurt van de late zestiende eeuw, die de Faam – een passend<br />

symbool voor een uitgever – had gekozen als merk. [afbeelding 16] Het<br />

spreekt vanzelf dat Fama ook een hoofdstuk kreeg in Cesare Ripa’s De Iconologia,<br />

de beroemde gids waarin kunstenaars konden vinden hoe bepaalde zaken<br />

moesten worden afgebeeld. Het werk verscheen in 1593, en had in heel Europa<br />

tot ver in de achttiende eeuw groot gezag. Volgens Ripa wordt ‘Fama of Gerucht’<br />

afgebeeld als:<br />

Een Vrouwe met een dun kleed, dwars over, tottet midden van de beenen opgeschort, als of zy<br />

luchtigh wilde loopen, hebbende twee groote vleugels, en over al sullen pluymen en oogen,<br />

monden en ooren zijn. Zy hout in de rechter hand een Trompet, gelijckse Virgilius<br />

beschrijft. lx<br />

16. Drukkersmerk van Sigmund Feyerabend, gesneden door Jost Amman, ca. 1580.<br />

59


De trompet, die zien we ook in <strong>Monnickendam</strong>. Maar de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

Faam heeft bovendien in de linker hand een gebladerde tak, die ook op enkele<br />

van Feyerabends drukkersmerken te zien is. Om de verklaring van dat attribuut<br />

te vinden moeten we Ripa nog wat verder volgen. Nadat hij dezelfde verzen uit<br />

Vergilius’ Aeneis heeft geciteerd die ook boven zijn aangehaald, beschrijft hij<br />

een aantal meer gespecialiseerde gedaanten van de godin, waaronder ‘Fama<br />

Buona, een goed Gerucht of Naem’ en ‘Fama cattiva, de snoode Faeme’. De eerste<br />

wordt afgebeeld als:<br />

Een vrouwe met een Trompet in de rechter hand, en in de slincker een Olijftack, hebbende<br />

aen den hals een goude keeten, alwaer een Hart aenhanght, hebbende witte vleugels aen de<br />

schouderen. Het Trompet bediet het gemeen geroep dat door de ooren van de Menschen gespreyt<br />

wort. De Olijftack bediet de goedheyt van ‘t Geruchte, en d’oprechtigheyt van een vermaert<br />

Man, door treffelijcke wercken: want de Olijftack mette vruchten wort altijd ten<br />

goede genomen. Want de H. Schriftuyre spreeckende van de Olijf, verstaende Christum,<br />

seght, u Naem is als uytgestorte Oly . En David seght van de Olijven, zy is als een vruchtbaere<br />

Wijnstock in ‘t huys des Heeren: en door dese oorsaecke plachten oock de <strong>Oud</strong>e haeren Iupiter<br />

met Olijftacken te kroonen, versierende dat hy de aldergoedste en aldervolmaeckste<br />

was. Het hangende Hart aen den hals, bediet gelijck Orus Apollo seght het Gerucht of goede<br />

Naem van een vroom Man. De witte vleugels bedieden de suyverheyd en snelligheyd van een<br />

goede faeme. lxi<br />

Zo begrijpen we dat de tak een olijftak moet zijn, maar ook dat we in <strong>Monnickendam</strong><br />

te maken hebben met een goedaardig wezen. Geen schrikgodin, maar<br />

een trouwe bode van het uur, en een verkondigster van de goede naam van de<br />

stad en haar bestuurders. Dat mochten we ook eigenlijk wel verwachten – de<br />

<strong>Monnickendam</strong>mer burgemeesters zullen hun klassieken te goed hebben gekend<br />

om zich op zo’n belangrijk punt te vergissen.<br />

Het is jammer dat de oorspronkelijke Faam niet is bewaard. We zouden kunnen<br />

vermoeden dat het verfijnder gesneden is geweest dan het sympathieke, maar<br />

eenvoudige beeldje in het museum. Het snijwerk zou geleken kunnen hebben<br />

op dat van de ruitertjes, die voor het grootste gedeelte oud lijken te zijn. Ook<br />

moeten we nu gissen hoe de Faam beschilderd was. Zouden bijvoorbeeld de<br />

vleugels ogen hebben gehad, of waren ze wit geschilderd? Bij de laatste schilderbeurt<br />

zijn de aangetroffen kleuren gehandhaafd. Het is een voor de hand liggende<br />

kleurstelling, die heel goed terug kan gaan tot de oorspronkelijke. Wellicht<br />

dat het beeldje in het museum nog eens precies kan worden onderzocht.<br />

60


De oudste beiaard ter wereld<br />

In Huygens’ lange leven maakte hij mee hoe de kunst van het klokkenstemmen<br />

door de gebroeders Hemony werd geperfectioneerd. Was de beiaard van <strong>Monnickendam</strong><br />

toen hij zijn Stede-stemmen en Dorpen schreef nog een modern instrument,<br />

aan het eind van zijn leven hadden de Hemony’s een nieuwe standaard<br />

gezet. Hun klokken waren van een ongekende zuiverheid, en van een kwaliteit<br />

die sindsdien wel is benaderd, maar nooit overtroffen. Het was dus niet meer<br />

dan een vanzelfsprekende vooruitgang toen tientallen steden hun klokken<br />

ruilden voor nieuwe. Ook in <strong>Monnickendam</strong> zijn er plannen geweest voor een<br />

nieuw spel, maar er was uiteindelijk geen geld voor. lxii Zo bleef op meer plaatsen<br />

een carillon uit de zestiende of het begin van de zeventiende eeuw bewaard,<br />

en aan het begin van de twintigste eeuw waren er nog een achttal over, waaronder<br />

Zierikzee, Edam, Heusden en <strong>Oud</strong>ewater. In het licht van de latere ontwikkelingen<br />

in de beiaardkunst hadden ze dan misschien wel wat van hun glans<br />

verloren, maar het waren toch getuigen van een periode van anderhalve eeuw,<br />

waarin die kunst tot ontwikkeling kwam en een eerste grote bloei doormaakte.<br />

Het is dan ook niet goed te begrijpen waarom ze in de twintigste eeuw alsnog<br />

het veld moesten ruimen, St. Maartensdijk nog in 1981! lxiii Alleen in <strong>Monnickendam</strong><br />

bleef het ensemble volledig intact: het uurwerk met de speeltrommel en de<br />

slagwerken, de klokken, die behalve door de trommel ook met de hand kunnen<br />

worden bespeeld, alles op de oorspronkelijke plaats, in de toren die vanaf de<br />

zestiende eeuw nooit is gewijzigd. Weliswaar is er van tijd tot tijd gerepareerd,<br />

en af en toe werd een enkel onderdeel van het uurwerk vervangen. Bij een restauratie<br />

in 1927 voegde men twee klokjes toe met klaviertonen b1 en c2 (M. de<br />

Haze, 1687). lxiv Al eerder was de poortklok, afkomstig van het oude stadhuis,<br />

aan de noordmuur van de toren gehangen. Maar verdwenen is er niets, en zo is<br />

<strong>Monnickendam</strong> de enige stad waar we ons nog een idee kunnen vormen over de<br />

eerste bloeiperiode van de beiaardkunst. Over de oorsprong van de naam <strong>Monnickendam</strong><br />

mag de Faam dan zwijgzaam zijn gebleven, ze verkondigt met<br />

reden de roem van haar Speeltoren, de toren met de oudste beiaard ter wereld.<br />

noten<br />

i Dit artikel is een vervolg op een lezing die ik in januari <strong>2008</strong> voor de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

hield.<br />

ii A. VAN OVERBEEKE ‘<strong>Monnickendam</strong> in de Stedenatlas, gerijmd en ongerijmd’ in <strong>Jaarboek</strong><br />

van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2006, p. 67-78.<br />

iii Geciteerd naar de uitgave door C.W. DE KRUYTER (Zutphen 1981).<br />

vragen aan de faam<br />

iv Over de ontwikkeling van de beiaardkunst A. LEHR, Van paardebel tot speelklok, de geschiedenis<br />

61


van de klokgietkunst in de Lage Landen (Zaltbommel 1981); A. LEHR e.a., Beiaardkunst in de Lage Landen<br />

(Tielt 1991); en G. HUYBENS e.a., Beiaarden en torens in België (Gent 1994).<br />

v Zie voor de geschiedenis van uurwerken en stadstorens G. DOHRN-VAN ROSSUM, Die Geschichte<br />

der Stunde, Uhren und moderne Zeitordnungen (Wien 1992).<br />

vi Geciteerd naar C.J. STINS, Geschiedenis van Hoorns klokken en beiaarden (Hoorn 1946), p. 9.<br />

vii Onder andere beschreven door Commelin en Velius, geciteerd in Stins [n. 6], p. 10.<br />

viii Lehr 1991 [n. 4] , p. 90 e.v.<br />

ix Geciteerd naar Lehr 1991 [n. 4] , p. 94.<br />

x Door alle schrijvers over de beiaard geciteerd, o.a. Lehr 1981 [n. 4], p. 163.<br />

xi Lehr 1981 [n. 4], p. 167.<br />

xii Zie bijvoorbeeld Amsterdam, waar vanaf het begin van de zestiende eeuw van een ‘beyerman’<br />

sprake is. B. BIJTELAAR, De Zingende Torens van Amsterdam (Amsterdam 1947), p. 56-57.<br />

Overigens is in de periode erna lang niet altijd duidelijk of er nu wel of geen klavier is, omdat<br />

in beide gevallen de naam ‘beyerman’ kon worden gebruikt. Pas het zeventiende-eeuwse ‘klockenist’<br />

is ondubbelzinnig. Zie bijvoorbeeld de stukken uit Hoorn in C. VLAM en A. VENTE<br />

(ed.) Bouwstenen voor een geschiedenis der toonkunst in de Nederlanden (Utrecht 1965), p. 115 e.v.<br />

xiii A. LOOSJES, De torenmuziek in de Nederlanden (Amsterdam z.j. [1916]), p. 130.<br />

xiv Zie ook ‘Restauratie Speeltoren’ in Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 1976, p. 30-32; L.<br />

APPEL, ‘De geschiedenis van de raadhuizen en de speeltoren in <strong>Monnickendam</strong>’ in Jaarverslag<br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 1987, p. 23-67; P. STOFFELS, ‘Het carillon’ in <strong>Jaarboek</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong><br />

<strong>Monnickendam</strong> 2001, p. 196-199. Waardevol, en onmisbaar vanwege de nauwgezette transcripties<br />

van de relevante stukken zijn G. VERLOOP, Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong> I (Schagen<br />

2002) en G. VERLOOP, Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong> II (Schagen 2003).<br />

xv Appel 1987 [n. 14], p. 30.<br />

xvi Appel 1987 [n. 14], p. 23-65.<br />

xvii Appel 1987 [n. 14], p. 30 lijkt dit tegen te spreken, maar in de passage over de oriëntering<br />

wordt niet duidelijk wat hij precies bedoelt.<br />

xviii C. BOSCHMA-AARNOUDSE, Renaissance-raadhuizen boven het IJ (Zutphen 1992).<br />

xix Zie bijvoorbeeld de Amsterdamse <strong>Oud</strong>e Kerk; significant is ook de Nieuwezijds Kapel, die<br />

juist begon als een niet-vrijstaand woonhuis, en duidelijk laat zien hoe in de veertiende en vijftiende<br />

eeuw een stratenpatroon zich aanpaste aan een kerk, in plaats van omgekeerd.<br />

xx A. VAN OVERBEEKE, <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, landschap en stadsbeeld vanaf de Middeleeuwen<br />

(Utrecht 2005), p. 41.<br />

xxi De sluis waarvan in 1316 sprake is lag in ieder geval niet op de plaats van de Middendam, zie<br />

Van Overbeeke 2005 [n. 20], p. 42-43.<br />

xxii Boschma-Aarnoudse [n. 18].<br />

xxiii W.F.H. OLDEWELT, ‘Amsterdams oudste raadhuis’ in <strong>Jaarboek</strong> Amstelodamum 28 (1931), p.<br />

13-28.<br />

xxiv Een zekere gelijkenis met het <strong>Monnickendam</strong>mer raadhuis had wel de St.-Jacobskapel in<br />

Amsterdam, met name na de verbouwing tot woonhuis, toen de koorpartij was vervangen door<br />

62


vragen aan de faam<br />

een rechte achtergevel, maar de dakruiter was blijven staan. In die toestand is de kapel onder<br />

andere op de vogelvluchtkaart van Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) te zien. Het feit<br />

dat het gebouw in de huizenrij was opgenomen en aan de zeezijde van de Nieuwendijk stond<br />

(en niet was georienteerd!), moet m.i. worden gezien als consequentie van de relatief late aanleg<br />

(1435) en de bescheiden positie van deze min of meer particuliere stichting in het kerkelijk<br />

leven van de stad; zie M. CARASSO-KOK (red.), Geschiedenis van Amsterdam I, tot 1578, een stad uit<br />

het niets (Nijmegen 2004). Die gegevens maken de St.-Jacobskapel fundamenteel verschillend<br />

van de veronderstelde <strong>Monnickendam</strong>mer ‘Kleine Kerk’, zodat de gelijkenis tussen de beide<br />

gebouwen niet voldoende is om ook voor het raadhuis een kerkelijk verleden aannemelijk te<br />

maken.<br />

xxv L. APPEL, ‘Iets voor de opgravingscommissie?’ in Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

1978. De door Appel van een apart blaadje overgenomen maten van het gebouw – ‘130 voet<br />

breedtje van voren en agteren 250 voet diepte van voren tot agteren’ – zijn niet te begrijpen.<br />

xxvi Boschma-Aarnoudse [n. 18].<br />

xxvii Van Overbeeke 2005 [n. 20], p. 42-43; en Van Overbeeke 2006 [n. 2], p. 76.<br />

xxviii Verloop 2002 [n. 14] noemt dit verband, zonder er consequenties aan te verbinden. Over<br />

het jaar van de brand bestaat trouwens geen overeenstemming. Van Overbeeke 2005 [n. 20], p.<br />

55 geeft 1514, maar in de eerste versie, A. VAN OVERBEEKE <strong>Monnickendam</strong> in Waterland (Utrecht<br />

1988), p. 49, is dat nog 1513. Voor ons doel is het onderscheid niet wezenlijk, en hier is 1513 aangehouden,<br />

het jaar van de halfuurklok.<br />

xxix Zie voor dit randschrift Stoffels 2001 [n. 14].<br />

xxx E.H. TER KUILE, De houten torenbekroningen in de Noordelijke Nederlanden (Leiden 1929).<br />

xxxi Afgebeeld in Van Overbeeke 1988 [n. 28], p. 16. Dezelfde afbeelding in de heruitgave, Van<br />

Overbeeke 2005 [n. 20], p. 17 in kleur.<br />

xxxii Verloop 2002 [n. 14], p. 80-81 n. 46.<br />

xxxiii De prijs van brons steeg in de tweede helft van de zestiende eeuw fors. In Hoorn kreeg<br />

men in 1569 ƒ 15,- voor honderd pond klokkenbrons, maar in 1594 rekende Hendrik Both voor<br />

een nieuwe klok al ƒ 46,-, terwijl hij klokken innam voor ƒ 30,- per honderd pond. Vlam en<br />

Vente [n. 12], p. 117 en 204; en A. LEHR, De prijs door de eeuwen heen van klokken, geschut en bronzen<br />

beelden (Beiaardmuseum Asten, z.j.). Als we voor 1573 ƒ 20,- aannemen, staat ƒ 200,- voor 1.000<br />

pond ingenomen brons.<br />

xxxiv De klok werd, nadat ze was gebarsten, in 1636 hergoten door de Enkhuizer gieter Evert<br />

Splinter. Verloop 2002 [n. 14], p. 28 en p. 66-70.<br />

xxxv Alkmaar al in 1572, zie C.W. BRUINVIS, Hoe de Alkmaarsche Waagtoren zijn Klokkenspel bekomen<br />

heeft (Alkmaar 1889), p. 22; andere plaatsen in Noord-Holland in 1573, zie Stins [n. 6], p. 12-13.<br />

xxxvi G. ROOSEGAARDE BISSCHOP, ‘Wijzerplaten aan oude gebouwen’ in Bulletin K.N.O. B. 64<br />

(1965), p. 142-158.<br />

xxxvii Zie de vele afbeeldingen van dit gebouw; een vergelijkbare oversnijding is te zien bij de<br />

behuizing van het <strong>Monnickendam</strong>mer ruiterspel, dat de top van de blindnis aan de zuidkant<br />

van de Speeltoren bedekt, waaruit kan worden afgeleid dat de nis ouder is dan 1591.<br />

63


xxxviii Volgens een aantekening in het Jaarverslag 1976 [n. 14], p. 32 is de mantel in 1928 aangebracht,<br />

als vervanger van een mantel die rond 1860 in een ‘niet passende steensoort’ zou zijn<br />

aangebracht. Maar waarop dit is gebaseerd, blijft onduidelijk. Foto’s uit de eerste jaren van de<br />

twintigste eeuw laten zien dat de stenen buitenkant van de toren tot in de kleinste details gelijk<br />

is aan de huidige, zo bijvoorbeeld in Loosjes [n. 13]. De buitenste laag kan dus niet uit 1928<br />

dateren, en van een ‘niet passende steensoort’ is al helemaal geen sprake.<br />

xxxix Zie noot 14.<br />

xl Ter Kuile [n. 30].<br />

xli Te zien bij Claes Jansz. Visscher (ca. 1612), maar ook nog bij Pieter Hendrik Schut (ca. 1660);<br />

beide afgebeeld in H. JANSE, De <strong>Oud</strong>e Kerk te Amsterdam, Bouwgeschiedenis en restauratie (Zwolle<br />

2004).<br />

xlii Afgebeeld in W. LAANSTRA, Cornelis Springer, Geschilderde Steden (Amsterdam 1994), p. 90.<br />

xliii Zie voor transcripties van de stukken Verloop 2002 [n. 14], p. 28 e.v. Overigens is, anders dan<br />

Verloop meent, de uurwerkmaker die in de op p. 31 geciteerde overeenkomst van 17 augustus<br />

1592 wordt genoemd, natuurlijk niet Roelof Othsz. De ‘questie’ die men wil ‘slechten ende aff<br />

maecken’ kan immers geen andere zijn dan de overeenkomst met de inmiddels overleden<br />

meester. Pas nadat dat is gebeurd, komt er een nieuwe aanbesteding, waartoe op 29 augustus<br />

wordt besloten. Er is dus ook geen reden om, zoals Verloop doet (p. 81 n. 5), de juistheid van de<br />

eerstgenoemde datum in twijfel te trekken.<br />

xliv D. VAN DEN HUL, Klokkenkunst te Utrecht tot 1700 (Utrecht 1982), p. 114.<br />

xlv Verloop 2002 [n. 14], p. 32 leest het omgekeerde in het contract, dat m.i. toch duidelijk genoeg<br />

is. Ook kunnen de klokken niet, zoals Verloop meent, bij de 8.000 pond zijn inbegrepen.<br />

Het gewicht van brons werd nooit zomaar bij dat van ijzer opgeteld, omdat de prijs van brons<br />

niet dezelfde was al die van ijzer. Bovendien is het gewicht van 8.000 pond (nog geen 4.000 kg)<br />

niet voldoende voor het uurwerk én de vijftien speelklokken, die op zich al ruim 2.100 kg<br />

wegen.<br />

xlvi Verloop 2002 [n. 14], p. 31-32. Anders dan Verloop lees ik in de brief niets over ernstige financiële<br />

problemen.<br />

xlvii Ook hier lees ik iets anders dan Verloop 2002 [n. 14], p. 32. De burgemeesters besluiten helemaal<br />

niet ‘tot een resoluut einde van de relatie’. Eerst bieden ze Hendrik Both de 100 daalders,<br />

met daarbij de voorwaarde dat ze de nog uitstaande vordering mogen beschouwen als borg<br />

voor de levering van de speelklokken. Gezien het vervolg heeft Both dat aanbod afgewezen.<br />

xlviii Zie noot 33.<br />

xlix Verloop 2002 [n. 14], p. 28 e.v.<br />

l Zie Stoffels 2001 [n. 14].<br />

li J. SPRUYT, Opschriften der klokken in Noordt-Hollandt (manuscript ca. 1750, Gemeente-archief<br />

Hoorn) geeft dit opschrift bij de beschrijving van Kwadijk, waar een klok uit de Vlissingse beiaard<br />

was terechtgekomen. Zie ook Klokken en Klokkengieters, bijdragen tot de Campanologie (Culemborg<br />

1963, Historische Commissie van de Nederlandse Klokkenspel-<strong>Vereniging</strong>), p. 274.<br />

lii Verloop 2003 [n. 14], p. 42 noemt een resolutie uit 1717, waaruit zou blijken dat de klok kon<br />

64


worden geluid, iets wat om allerlei redenen ondenkbaar is en alleen al op grond van de beperkte<br />

ruimte in het torentje kan worden uitgesloten. ‘Luijden’ moet hier vanzelfsprekend in de<br />

oude betekenis van ‘klinken’ worden begrepen; de ‘tongh’ is de slaghamer.<br />

liii Er is geen standaardgrootte voor beiaardklokken. In de zestiende en zeventiende eeuw<br />

wordt de grootste speelklok aan de laagste c van het klavier gekoppeld. Die c kan dus op verschillende<br />

toonhoogtes klinken, vandaar de gewoonte om bij beschrijvingen van beiaarden de<br />

‘absolute’ toon van de laagste klok toe te voegen. Voor het muzikale gebruik van een klok heeft<br />

de absolute toon minder betekenis dan de toets waaraan ze is gekoppeld, en daarom is hier<br />

steeds uitgegaan van de ‘klaviertonen’.<br />

liv Het stemmen van klokken is een complex onderwerp, en het zou te ver voeren het hier te behandelen.<br />

In het algemeen houden de handboeken het erop dat de kunst van het klokkenstemmen<br />

zo ongeveer vanuit het niets is uitgevonden door de gebroeders Hemony. Doordat er nauwelijks<br />

(speel-)klokken van vóór de Hemony’s zijn bewaard, is ook bijna niet meer na te gaan<br />

hoe er in die tijd werd gestemd, en in hoeverre dat succesvol was. De stemsporen aan de klokken<br />

van <strong>Monnickendam</strong> zijn dus wel bijzonder belangrijk; een buitengewoon interessante materie,<br />

die een apart artikel verdient.<br />

lv Zie noot 13.<br />

lvi De Alkmaarse Waagtoren heeft een trompetter. Het is daar een soldaat, en hij blaast niet een<br />

enkele toon, maar een melodietje. Voor het geluid is in de toren, achter zijn rug, een klein orgeltje<br />

aangebracht. Een Faam als onderdeel van een automatisch spel is, voor zover ik weet, alleen<br />

in <strong>Monnickendam</strong> te vinden.<br />

lvii Mededeling van mevr. Bart-Boerlage, geciteerd in een brief van de Technische Dienst Kring<br />

<strong>Monnickendam</strong> aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist dd. 18-11-1983.<br />

lviii VERGILIUS, Aeneis IV: 173-188; vertaling M.A. Schwartz.<br />

lix OVIDIUS, Metamorphosen XII: 39-63; vertaling M. d’Hane-Scheltema.<br />

lx C. RIPA, De Iconologia (Rome 1593); Nederlandse vertaling door D.P. Pers (Amsterdam 1644).<br />

lxi Zie noot 60.<br />

lxii Verloop 2003 [n. 14], p. 37 e.v.<br />

vragen aan de faam<br />

lxiii <strong>Oud</strong>er dan <strong>Monnickendam</strong> waren alleen Zierikzee en Edam. In beide gevallen is de band<br />

met de geschiedenis doorgesneden. De klokken van Zierikzee (1550-1554) hangen niet meer op<br />

de oorspronkelijke locatie, en bovendien zijn ze uitsluitend nog automatisch bespeelbaar; men<br />

kan dan ook niet langer spreken van een beiaard, omdat dat woord de mogelijkheid van handspel<br />

veronderstelt. In de Speeltoren van Edam hangen nog vier (volgens andere berichten nog<br />

één) van de zestien klokken uit 1561, zij het omgestemd; de overige van de in totaal 37(!) klokken<br />

van de beiaard zijn uit 1970. Zie H. VERHOEF.<br />

65


66<br />

Portret van Pieter Florisz.<br />

Afbeelding opgenomen in Geeraerd<br />

Brandts Historie der vermaerde Zee- en<br />

Koopstadt Enkhuisen, tweede druk 1747<br />

(collectie Waterlands Archief).<br />

In 1973 werd de slag op de Zuiderzee nagespeeld op de rede van <strong>Monnickendam</strong><br />

(foto Theo Kampa).


<strong>Monnickendam</strong>se zeehelden<br />

Cornelis Dirksz., Pieter Florisz., Jan Mauw en Hermanus Reijntjes<br />

Jaap Haag<br />

Op 8 november 1658 sneuvelde de in <strong>Monnickendam</strong> geboren admiraal Pieter<br />

Florisz. in de zeeslag in de Sont, bij het Deense Helsingør. Dat is op 8 november<br />

<strong>2008</strong> precies 350 jaar geleden. Pieter Florisz. zag rond het jaar 1600 of kort daarna<br />

het levenslicht en woonde tot begin 1654 in <strong>Monnickendam</strong>. Vanwege zijn<br />

benoeming tot vice-admiraal bij de Admiraliteit van West-Friesland en het<br />

Noorderkwartier moest hij in dat jaar naar Hoorn verhuizen. Maar gezien de<br />

vrij korte periode, dat hij daar gewoond heeft, was hij in feite veel méér een<br />

<strong>Monnickendam</strong>mer dan zijn beroemde leeftijdsgenoot Michiel de Ruyter een<br />

Vlissinger was.<br />

Roem en onbekendheid<br />

Anders dan in Vlissingen staat er echter geen standbeeld van Pieter Florisz. aan<br />

de <strong>Monnickendam</strong>se haven. Er is zelfs geen straat of laan naar hem vernoemd.<br />

Waarom Pieter Florisz. juist in zijn geboorteplaats <strong>Monnickendam</strong> in de vergetelheid<br />

raakte, is niet helemaal duidelijk. Op andere zeehelden is <strong>Monnickendam</strong><br />

- terecht - trots. Dan gaat het in de eerste plaats om Cornelis Dirksz. Als admiraal<br />

van een geuzenvloot versloeg deze <strong>Monnickendam</strong>se burgemeester in<br />

1573 een Spaans-Amsterdamse vloot op de Zuiderzee. Een overwinning, die van<br />

grote betekenis was voor de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd. De zeeslag<br />

is 35 jaar geleden groots herdacht, waarbij het gevecht werd nagespeeld met<br />

schepen, die tot 16e eeuwse oorlogsbodems waren omgebouwd.<br />

Naar de geuzenadmiraal is ook een straat vernoemd, de Cornelis Dirkszlaan.<br />

Die eer viel ook de wat minder bekende zeehelden Jan Mauw en Hermanus<br />

Reijntjes te beurt i . Net als Cornelis Dirksz. liggen ook zij begraven in de Grote<br />

Kerk en wie daar wordt rondgeleid door een <strong>Monnickendam</strong>se stadsgids zal<br />

hun grafstenen zeker te zien krijgen. Die van Cornelis Dirksz. is eenvoudig,<br />

maar op die van Jan Mauw en Hermanus Reijntjes zijn fraaie lofdichten op hun<br />

heldendaden gegraveerd. Bij Jan Mauw wordt daarbij zijn heldendood in de<br />

slag bij Solebay in 1672 bezongen en bij Hermanus Reijntjes zijn moedige optreden<br />

in de slag bij Kamperduin in 1797. Aan de daar opgelopen verwondingen<br />

zou hij korte tijd later overlijden.<br />

67


Maar al zijn er dan straten naar hen<br />

vernoemd, Jan Mauw en Hermanus<br />

Reijntjes hebben tot nu toe veel minder<br />

in de historische belangstelling<br />

gestaan dan Cornelis Dirksz. En dat is<br />

jammer, omdat het om zeelieden gaat,<br />

die de geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong><br />

niet alleen extra kleur hebben<br />

gegeven, maar die ook laten zien, hoe<br />

sterk de maritieme oriëntatie van<br />

<strong>Monnickendam</strong> vroeger geweest is.<br />

Want naast deze zeehelden van naam<br />

waren er nog tal van andere <strong>Monnickendam</strong>mers<br />

die naar zee gingen, die<br />

gevaren trotseerden en die in oorlogssituaties<br />

evengoed hun leven waagden.<br />

Van de meesten van hen zullen<br />

we de namen echter niet in de geschiedenisboeken<br />

terugvinden. Om hen uit<br />

de anonimiteit te halen is nader onderzoek<br />

nodig maar dat viel buiten<br />

het bestek van deze bijdrage. Hier<br />

richten we ons op de uit <strong>Monnickendam</strong><br />

afkomstige zeehelden, die naam<br />

hebben gemaakt.<br />

Het verhaal van Cornelis Dirksz. zal<br />

menige lezer van het <strong>Jaarboek</strong> wel bekend<br />

zijn, maar wilde ik toch niet in<br />

deze portrettengalerij laten ontbreken. Ik heb daarbij dankbaar gebruik gemaakt<br />

van eerder onderzoek, onder andere dat van Leendert Appelii . Aan Pieter<br />

Florisz. werd vorig jaar in het Westfries Museum in Hoorn een expositie gewijd.<br />

Zijn levensverhaal is daarbij beschreven door John Broziusiii Gewone matrozen kregen meestal minder<br />

aandacht dan hun bevelhebbers. Maar al zijn<br />

zij vaak anoniem gebleven, zij betoonden<br />

evengoed dapperheid en liepen grote risico’s.<br />

Het lot van in de strijd invalide geraakte zeelieden<br />

was niet te benijden (illustratie uit:<br />

Leuftink, A.E., Chirurgijns Zee-Compas,<br />

Baarn 1963).<br />

en daaraan<br />

kon ik de nodige biografische gegevens ontlenen. Voor het verloop van de zeeslagen,<br />

waaraan Pieter Florisz. heeft deelgenomen, heb ik echter ook uit andere<br />

bronnen geput. Wat het krijgsbedrijf op zee betreft bevond Pieter Florisz. zich<br />

namelijk in een overgangsfase. Daarbij maakte het enteren van tegenstanders<br />

in schip tegen schip gevechten, zoals Cornelis Dirksz. dat in de slag op de Zuiderzee<br />

had gedaan, geleidelijk plaats voor artillerieduels tussen tactisch manoeuvrerende,<br />

grotere vlootverbanden (eskaders of smaldelen). En waar Pieter<br />

68


monnickendamse zeehelden<br />

Florisz. nog vertrouwd was met de oude strijdwijze, zo werd Jan Mauw als jong<br />

kapitein geoefend in de nieuwe strategische concepten en tactieken. Zijn leermeester<br />

was niemand minder dan Michiel Adriaansz. de Ruyter.<br />

Over Jan Mauw viel overigens nauwelijks iets terug te vinden in de bestaande<br />

maritiem- historische literatuur. Nieuw onderzoek leverde een aantal nieuwe<br />

gegevens op, maar zijn levensverhaal is nog allerminst volledig. Over de meer<br />

dan een eeuw later naar voren tredende Hermanus Reijntjes is iets meer bekend.<br />

Zij het, dat de voor handen zijnde informatie grotendeels is toegespitst<br />

op zijn optreden in de slag bij Kamperduin in 1797. Ook hier was aanvullend onderzoek<br />

nodig. En het moet gezegd: blijft nodig. Want met deze bijdrage aan<br />

het <strong>Jaarboek</strong> van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> zijn geen uitputtende biografieën<br />

geschreven. Het zijn slechts schetsen, die hopelijk uitnodigen tot nader<br />

onderzoek.<br />

Portret van Cornelis Dirksz. Het is geen<br />

eigen tijds portret en er is zelfs aan getwijfeld<br />

of het bij de afgebeelde persoon wel om<br />

Cornelis Dirksz. gaat en of het niet zijn kleinzoon<br />

betreft. Een recente beoordeling door<br />

mw. Anne van Wijngaarden heeft echter uitgewezen,<br />

dat het bij dit 18e eeuwse schilderij<br />

wel degelijk om een portret van Cornelis<br />

Dirksz. gaat, dat wellicht geschilderd is naar<br />

een niet meer bestaand ouder portret.<br />

De scheepspasser in zijn hand wijst op zijn<br />

admiraalsschap.<br />

CORNELIS DIRKSZ.<br />

‘1573. Haarlem door de Spanjaarden ingenomen.<br />

Ontzet van Alkmaar en de<br />

vloot van Bossu door de geuzen verslagen<br />

in de slag op de Zuiderzee. De hertog<br />

van Alva als landvoogd vervangen door<br />

Requesens’.<br />

Aldus stampte ik nog anno 1963 mijn<br />

jaartallen vaderlandse geschiedenis in<br />

mijn kop. Voor de opstand tegen koning<br />

Filips II was 1573 een dramatisch jaar, dat<br />

voor de opstandelingen echter hoopvol<br />

eindigde. Alkmaar vormde het keerpunt<br />

(‘van Alkmaar begint de victorie’), maar<br />

de slag op de Zuiderzee was van nauwelijks<br />

minder betekenis, omdat de opstand<br />

gedoemd was te mislukken als de<br />

Spanjaarden het overwicht op zee zouden<br />

herwinnen. In die zin was de overwinning<br />

van Cornelis Dirksz. op Bossu<br />

essentieel.<br />

Cornelis Dirkszoon werd geboren in of<br />

rond 1542. Of zijn wieg in <strong>Monnickendam</strong><br />

stond is niet zeker iv . En ook over<br />

69


zijn eerste levensjaren is niets bekend.<br />

Maar wat hij in zijn jonge<br />

jaren vrijwel zeker bewust moet<br />

hebben meegemaakt is de beroering,<br />

die in de Nederlanden ontstond<br />

door het tirannieke bewind<br />

van de Spaanse koning Filips II, die<br />

tevens landsheer van de Nederlanden<br />

was. Die beroering had een<br />

reeks van oorzaken, waarbij politiek,<br />

duurte en religie echter de boventoon<br />

voerden. In politiek opzicht<br />

was er de onvrede over het<br />

centralistische beleid, dat de regering<br />

van Filips II en zijn plaatsvervangers<br />

of landvoogden in Brussel<br />

voerden. Dat gaf de lokale overheden<br />

steeds minder speelruimte, tot<br />

ongenoegen van veel burgers in de<br />

steden en de adel op het platteland.<br />

Wat de religie betreft was er de<br />

hardhandige onderdrukking van<br />

elke geloofsopvatting die in strijd was met de leer van de gevestigde rooms katholieke<br />

kerk. Dat zette niet alleen kwaad bloed bij de aanhangers van de diverse<br />

reformatorische stromingen, maar riep ook bij veel katholieken de nodige<br />

weerstand op. De onvrede in de samenleving werd nog versterkt door de invoering<br />

van nieuwe belastingen én door de stijgende graanprijzen, die de mensen<br />

met een smalle beurs natuurlijk het zwaarste troffen. Het verzet tegen de ‘koning<br />

van Hispanje’ werd daardoor steeds breder en zou tenslotte uitmonden in<br />

de Nederlandse opstand. Ook in <strong>Monnickendam</strong>, waar in de jaren ’20 en ’30 van<br />

de 16e eeuw al veel Lutheranen en doopsgezinden woonden, heerste een geest<br />

van verzet.<br />

Wat we wél van Cornelis Dirkszoon weten is, dat hij in 1561, toen hij dus een jaar<br />

of negentien was, in <strong>Monnickendam</strong> woonde. In een huurhuis aan de noordwestzijde<br />

van de Grote Noord. Het moet het zevende huis vanaf de hoek van de<br />

haven (de Gooise kaai), geweest zijn. Het huis bestaat al lang niet meer. Ook in<br />

1572, 1580 en 1588 werd hij ingeschreven als bewoner van een huis aan de Grote<br />

Noord, maar nu twee huizen dichter bij de haven. Al moet het bij de bewoners<br />

in 1588 om zijn nabestaanden zijn gegaan, want Cornelis Dirksz. overleed in<br />

1583v De Grote Noord in <strong>Monnickendam</strong>. Op twee<br />

percelen van de huizen links moeten de opeenvolgende<br />

woonhuizen van Cornelis Dirkszoon<br />

hebben gestaan (foto J. Haag).<br />

.<br />

70


monnickendamse zeehelden<br />

Verder mogen we aannemen, dat Cornelis Dirkszoon op zijn minst sympathiek<br />

stond ten opzichte van de reformatie. Dat valt af te leiden uit zijn latere aanstelling<br />

als admiraal op de geuzenvloot. Want dat werd je niet zonder protestantse<br />

‘geloofsbrieven’. De geuzen waren voor het merendeel felle protestanten, eensgezind<br />

in hun haat tegen de Spanjaarden en hun aanhangers. Gevlucht voor de<br />

geloofsvervolgingen, die onder de Spaanse landvoogd Alva een nieuwe impuls<br />

hadden gekregen, waren de geuzen in 1568 vanuit zee een soort guerilla oorlog<br />

begonnen. Als vrijheidsstrijders riepen zij overigens gemengde gevoelens op,<br />

want hun acties ontaardden nogal eens in ordinaire plundertochten (z.g. landgangen),<br />

waarbij niet alleen uit kloosters en kerken geroofd werd, maar ook uit<br />

de huizen van burgers.<br />

Zijn aanstelling als admiraal in 1573 doet vermoeden, dat Cornelis Dirkszoon<br />

zich al eerder bij de watergeuzen had aangesloten. Want die hadden natuurlijk<br />

graag een ervaren en hen vertrouwde persoon als bevelhebber. Een wel heel<br />

sterke aanwijzing hiervoor vond Leendert Appel in de zogenaamde kaperbrief,<br />

die op 23 mei 1572 door geuzenadmiraal Willem van der Marck, baron van<br />

Lumey aan een zekere Cornelis Dircxsoen was afgegeven. Dit in naam van Prins<br />

Willem van Oranje, de leider van de opstand tegen Filips II en diens gehate<br />

landvoogd. Dat was kort na de verovering van Den Briel op 1 april 1572. Met zo’n<br />

kaperbrief was deze Cornelis Dircxsoen gemachtigd om Spaanse schepen aan te<br />

vallen, te veroveren en behalve het schip ook de lading in beslag te nemen. Maar<br />

een naam als Cornelis Dircxsoen (of Cornelis Dirkszoon; men kende geen uniforme<br />

spelling in die tijd) kwam natuurlijk wel vaker voor en dat het hier inderdaad<br />

om de latere geuzenadmiraal uit <strong>Monnickendam</strong> ging, viel niet honderd<br />

procent te bewijzen. Maar het is zeer aannemelijk vi . Wat we in ieder geval wél<br />

met zekerheid weten, is dat Cornelis Dirksz. in de jaren vóór 1572 ‘eenige jaren<br />

voor Schipper ter zee gevaren (had), ende sich daer in altyt wel gedragen en<br />

mannelyk gequeten hadde’ vii . En als Cornelis Dirksz. in 1572 inderdaad een kaperbrief<br />

kreeg uitgereikt dan kan het haast niet anders of hij was toen reeds een<br />

watergeus met een staat van dienst. Mogelijk was hij zelfs betrokken bij de<br />

nachtelijke overval op <strong>Monnickendam</strong> in maart 1571, waarbij de watergeuzen<br />

niet alleen kostbaarheden uit de kerk roofden maar ook een aantal huizen van<br />

burgers plunderden. Want voor dat soort ‘raids’ deden de geuzen graag een beroep<br />

op mensen, die de situatie ter plekke goed kenden.<br />

Opstand in West-Friesland en het Noorderkwartier<br />

Wanneer Cornelis Dirksz. inderdaad op 23 mei 1572 in Den Briel een kaperbrief<br />

ontvangen heeft dan moet hij vervolgens ijlings naar het noorden zijn gezeild.<br />

Daar was op 21 mei de stad Enkhuizen namelijk overgegaan naar de zijde van<br />

Willem van Oranje. Voor de kust van Enkhuizen raakten de watergeuzen op 30<br />

71


mei slaags met een Spaansgezinde vloot, maar of Cornelis Dirksz. daarbij betrokken<br />

was weten we niet. Het gevecht moet in het voordeel van de geuzen zijn<br />

geëindigd, want die blokkeerden sindsdien de Zuiderzee, waardoor de scheepvaart<br />

van het nog tot 1578 Spaansgezinde Amsterdam zo goed als stil kwam te<br />

liggen. Op 8 juni werd een poging ondernomen <strong>Monnickendam</strong> voor Oranje te<br />

winnen. Daarbij gingen vier geuzen aan land, gewapend met de door Willem<br />

van Lumey aan Cornelis Dircxsoen uitgereikte kaperbrief. In de hoop dat die<br />

voldoende indruk zou maken om de stad de kant van de opstand te laten kiezen.<br />

Maar zo makkelijk bleek dat niet te gaan. De vier geuzen werden gevangen<br />

genomen en vervolgens naar Amsterdam overgebracht.<br />

Op 18 juni koos Hoorn echter, na een week aarzelen, de zijde van Oranje. Die<br />

stond er overigens op dat in de steden, die zich bij hem aansloten, niet zou worden<br />

geduld, dat de gelovigen ‘van de Roomsche Kercke eenich overlast ghedaen<br />

(zou) worde’ viii . Hij was een voorstander van verdraagzaamheid en wilde polarisatie<br />

tussen de uiteenlopende godsdienstige stromingen in de Nederlanden<br />

juist voorkomen. De bestuurders van een stad als Hoorn dachten daar net zo<br />

over en voor het gros van de bevolking lag het niet anders. Vanuit Hoorn rukte<br />

een geuzeneenheid vervolgens op naar Edam en <strong>Monnickendam</strong>. Dit machtsvertoon<br />

maakte kennelijk meer indruk dan het sturen van vier ordonnansen<br />

met een kaperbrief, ruim veertien dagen eerder. Want op 24 juni sloot <strong>Monnickendam</strong><br />

zich aan bij de opstand, twee dagen later gevolgd door Edam. Amsterdam<br />

bleef Filips II echter trouw. Kort daarop wordt in de <strong>Monnickendam</strong>se<br />

stadsrekeningen voor het eerst de naam Cornelis Dircxz. vermeld. Als ‘equippagyemeester’<br />

was hij belast met de uitrusting van een nieuwe galei voor de geuzenvloot<br />

van de Noordhollandse steden. Die telde op dat moment 9 schepen,<br />

waarvan 3 uit Hoorn, 3 uit Enkhuizen en uit Medemblik, Edam en <strong>Monnickendam</strong><br />

ieder één ix . Uit <strong>Monnickendam</strong> kwam daar nu dus nog een galei bij en in<br />

1573 zouden daar nog enkele schepen aan worden toegevoegd x . Op 10 augustus<br />

moet Cornelis Dircxz. vervolgens tot burgemeester zijn benoemd, samen met<br />

Claes Gerretsz Coolman (het burgemeestersambt lag qua functie toen dichter<br />

bij het huidige wethoudersschap) xi .<br />

Al zijn aandacht zal echter zijn uitgegaan naar de strijd tegen de Spaanse overheersing,<br />

die in het najaar van 1572 steeds heviger vormen aannam toen een<br />

Spaans leger, na een succesvolle veldtocht door oostelijk Nederland, het beleg<br />

voor Haarlem had geslagen. In het voorjaar van 1573 werden meerdere pogingen<br />

ondernomen de stad te ontzetten. Onder meer door de toevoerweg over de<br />

Diemerzeedijk te bezetten en zo de bevoorrading van het Spaanse leger te bemoeilijken.<br />

Volgens de geschiedschrijver G. van Zeggelaar heeft Cornelis<br />

Dirksz. zelf deelgenomen aan de gevechten om de schans, die de geuzen op de<br />

dijk hadden opgeworpen en die voortdurend door de Spanjaarden (en de Am-<br />

72


monnickendamse zeehelden<br />

sterdammers) belaagd werd. Aan zijn moedige optreden op de Diemerzeedijk<br />

heeft hij mogelijk zelfs zijn aanstelling als admiraal te danken gehad xii .<br />

De pogingen om Haarlem te ontzetten waren echter tevergeefs. De stad moest<br />

zich, door de honger gedwongen, op 13 juli 1573 overgeven en ruim een maand<br />

later begon het Spaanse leger aan het beleg van Alkmaar. En daar bleef het niet<br />

bij, want in Amsterdam werd tevens een vloot uitgerust, waarmee de Spanjaarden<br />

de blokkade van de Zuiderzee wilden breken en de heerschappij op zee wilden<br />

herwinnen op de geuzen. Voor het Noorderkwartier en West-Friesland was<br />

het nu er op of er onder.<br />

Eerste treffen bij Marken<br />

Op 12 september 1573 lag de Spaansgezinde vloot gereed aan de Amsterdamse<br />

Schreiershoek. Maximiliaan van Hennin, graaf van Bossu, de Spaansgezinde<br />

stadhouder van Holland, voerde zelf het commando. Zijn vlaggenschip was ‘de<br />

Inquisitie’, vernoemd naar de rechterlijke instantie die aanhangers van de reformatie<br />

vervolgde. Met 32 stukken geschut en een bemanning van 150 matrozen<br />

en 250 soldaten was dit voor die tijd een indrukwekkend oorlogsschip. Bossu’s<br />

vice-admiraal, Frans van Boshuizen, voerde het commando over ‘de Heilige<br />

Geest’ (115 koppen) en daarnaast telde de vloot nog 10 andere oorlogsschepen<br />

met een bemanning die in grootte varieerde van 100 tot 48 koppen (meevarende<br />

soldaten niet meegerekend) en daarnaast nog 6 jachten met ieder 30 man. Allen<br />

overigens gecommandeerd door Nederlandse kapiteins, wat nog eens aantoont<br />

hoezeer de opstand tegen de Spaanse koning tegelijk ook een burgeroorlog was.<br />

Later gemaakte afbeeldingen laten indrukwekkende schepen zien van een omvang,<br />

die doet vermoeden dat de tekenaar of schilder zich iets teveel door zijn<br />

fantasie heeft laten leiden. Maar het aantal bemanningsleden wijst er op dat het<br />

bij de Slag op de Zuiderzee toch om vrij grote schepen moet zijn gegaan.<br />

De vloot van de geuzen lag voor Schellingwoude en Durgerdam op het Buiten<br />

IJ. Admiraal was de toen 31 jarige Cornelis Dirksz. van <strong>Monnickendam</strong>, ‘een<br />

kloeckmoedich en dapper man’ xiii . Zijn vlaggenschip ‘de Eendracht’ telde 200<br />

koppen. Toen het Bossu op 13 september lukte om met zijn vloot de wrakken te<br />

passeren, die de Noord-Hollanders in het IJ bij Nieuwendam als versperring tot<br />

zinken hadden gebracht, besloot Cornelis Dirksz., na overleg met zijn kapiteins,<br />

de strijd niet op het buiten IJ aan te gaan, maar zich terug te trekken richting<br />

Pampus. Wellicht omdat men de strijd liever op meer open water aanging,<br />

maar mogelijk ook om tijd te winnen. Dit omdat versterkingen op komst<br />

waren. Bossu bleef met zijn schepen echter nog zo’n twee weken bij Durgerdam<br />

liggen, volgens eigen zeggen omdat het water van de Zuiderzee te laag stond<br />

om met zijn grote schepen over Pampus heen te kunnen komen. In die tijd<br />

groeide de geuzenvloot aan tot 24 schepen, waarvan sommige echter onderbe-<br />

73


mand en onderbewapend. Of ook <strong>Monnickendam</strong> nog extra schepen geleverd<br />

had vertelt het verhaal niet. Kwantitatief hadden de geuzen niettemin een overwicht.<br />

Maar of deze schepen ieder afzonderlijk waren opgewassen tegen de<br />

meestal grotere en met beter geschut uitgeruste schepen van Bossu was zeer de<br />

vraag.<br />

De geuzenvloot lag inmiddels iets ten oosten van Marken, toen op 5 oktober<br />

Bossu opnieuw onder zeil ging. In de middag kwam het hier tot een eerste treffen,<br />

dat tot laat in de avond voortduurde zonder dat dat een van de partijen veel<br />

opleverde. De strijd werd de volgende dag in alle hevigheid voortgezet. De ‘geheelen<br />

dach deur scoten (beide vloten) seer vreselijck en liepen met de scepen<br />

dwars deur malcander henen’, aldus de Hoornse geschiedschrijver Theodorus<br />

Velius in zijn Chronijck van de Stadt van Hoorn. De tactiek van de geuzen was er<br />

daarbij op gericht om hun tegenstanders ‘te enteren en haer aen des vyants scepen<br />

vast te maecken’ om vervolgens bij de vijand aan boord te springen en het in<br />

een gevecht van man tegen man uit te vechten. Terwijl de Spaansgezinden<br />

‘beter met gescut versien en beseylder scepen hebbende socht niet te boorden<br />

maer meende d’onse sonder klampen genoeg met zijn gescut scadeloos te maecken<br />

xiv . Anders gezegd: het met hun grotere en beter bewapende schepen liever<br />

bij een artillerieduel hielden. Door de harde wind lukte het Cornelis Dirksz inderdaad<br />

niet om bij ‘de Inquisitie’ aan boord te komen en bleef het bij een beschieting<br />

over en weer. Hij werd daarbij getroffen in zijn rechterarm. De Medemblikse<br />

kapitein Taems Frederiksz. Geldzak wist wél een vijandelijk schip te<br />

enteren, maar moest weer losmaken toen hij ingesloten dreigde te worden.<br />

Jacob Til uit Enkhuizen had iets meer succes en wist een van de vijandelijke<br />

schepen van zijn geschut te ontdoen en zijn bemanning gevangen te nemen of<br />

over boord te gooien. Het schip zelf moest hij echter achterlaten. Aan het eind<br />

van de dag dreven de vloten uiteen, de geuzen tot dicht onder Hoorn, waar ze<br />

voor anker gingen. De Spaansgezinden kozen een zuidelijker ankerplaats. De<br />

dagen daarop bleef de wind uit het zuidoosten waaien en dat maakte het voor<br />

beide partijen niet goed mogelijk de strijd te hervatten xv . Het gevaar aan lager<br />

wal te raken was te groot. Maar op 11 oktober draaide de wind, ik vermoed naar<br />

het zuidwesten of westen, al wordt dat nergens goed uitgelegd. Gezien de ligging<br />

van beide vloten op dat moment en hun manoeuvres daarna kan het haast<br />

niet anders dan dat de wind naar een meer westelijke richting geruimd was xvi .<br />

Zoals trouwens ook te zien is op de oudste afbeeldingen van de op deze dag<br />

plaats vindende Slag op de Zuiderzee. Hoe ook, voor de geuzenvloot was de<br />

wind gunstig voor een aanval en Cornelis Dirksz. liet aan het eind van de ochtend<br />

dan ook de bloedvlag hijsen. Met ‘ruyme wint’, zo schrijft Velius, zeilde hij<br />

de vijand tegemoet. Nadat hij eerst nog gauw een brief van gouverneur Sonoy<br />

(de geuzenaanvoerder die belast was met het bestuur van Noord-Holland boven<br />

74


monnickendamse zeehelden<br />

het IJ) had verbrand, omdat hem in dat schrijven werd opgedragen om nog enkele<br />

dagen met een aanval te wachten. Nog altijd gehinderd door de verwondingen,<br />

die hij in het vorige gevecht had opgelopen werd Cornelis Dirksz. bijgestaan<br />

door de Hoornse kapiteins Jan Floor en Claes Wijbrantszoon.<br />

Slag op de Zuiderzee<br />

De strijd ontbrandde rond het middaguur. Cornelis Dirksz. voer met de Eendracht<br />

recht op ‘de Inquisitie’ aan. En hoewel Bossu zich verrast wist (achteraf<br />

bleek dat hij juist de middagtafel had laten dekken) zeilde hij op zijn beurt op<br />

de Eendracht aan xvii . Vanaf de Inquisitie werd het vlaggenschip van de geuzen zo<br />

hevig beschoten, dat de stuurman van de Eendrach’ het verstandiger leek om het<br />

roer om te gooien. Maar Jan Floor duwde hem weg van het roer en wist het schip<br />

recht voor de Inquisitie te manoeuvreren. Kort daarop zag Bossu zich aan weerszijden<br />

ook nog geënterd door de schepen van Pieter Bak uit Hoorn en Jacob<br />

Slag op de Zuiderzee. Afbeelding in Pieter Bor’s Nederlantsche oorloghen, 1621 (deel VI, f. 336).<br />

Links de Westfriese kust met in de verte Enkhuizen. In het midden de Inquisiti’, het vlaggenschip<br />

van Alva’s admiraal Bossu met dwars daarvoor de Eendracht van Cornelis Dirksz., de admiraal<br />

van de prins van Oranje. De windrichting op deze afbeelding is onmiskenbaar westelijk.<br />

75


Trijntjes uit Enkhuizen. Terwijl kapitein De Boer uit Schellinkhout aan de achtersteven<br />

probeerde aan te klampen, maar zijn schip bleek daarvoor te klein.<br />

Al vechtende dreven de vier schepen af en achter Nek, niet ver van Wijdenes,<br />

liep Bossu’s schip vast op een zandplaat. Slechts twee schepen uit zijn vloot hadden<br />

tevergeefs geprobeerd hem te hulp te komen, waarvan er één in de grond<br />

geschoten werd. De geuzen wisten inmiddels bij Bossu aan boord te komen,<br />

waarbij Jan Haring naar de top van de mast van ‘de Inquisitie’ klom, Bossu’s admiraalsvlag<br />

lossneed en een prinsenvlag hees. Toen hij met de buitgemaakte<br />

vlag weer naar beneden klom werd hij echter door een kogel in zijn borst getroffen<br />

en viel dood in zee. Zijn moedige daad zorgde echter voor de nodige verwarring<br />

op de Spaansgezinde vloot. En in plaats van hun zwaar belaagde admiraal<br />

Slag op de Zuiderzee. Ook hier zien we in het midden de door geuzenschepen van alle kanten<br />

aangevallen en geënterde Inquisitie, het vlaggenschip van Bossu. Op deze tekening is de windrichting<br />

eveneens (zuid-) westelijk. Net als op de vorige afbeelding wordt ook hier zichtbaar<br />

hoe een zeeslag toen gevoerd werd als een schip tegen schip gevecht, waarbij in dit geval Bossu<br />

door meerdere schepen belaagd werd. Afbeelding uit: Th. Velius, Chronyk van Hoorn, IIIe<br />

boek, p. 394 (collectie Waterlands Archief).<br />

bij te staan sloeg nu de ene kapitein na de andere op de vlucht. Hun geschut<br />

soms over boord werpende om snelheid te winnen. Op de Inquisitie duurde het<br />

gevecht tot de volgende dag voort. Bossu en de zijnen hadden zich onderdeks<br />

76


monnickendamse zeehelden<br />

De slag op de Zuiderzee voor de rede van Hoorn tegen Bossu is de titel van het in 1666 voltooide schilderij<br />

dat Jan Theunisz. Blanckerhoff (ook genoemd Jan Maat of Jan Maet) in opdracht van de steden<br />

van West-Friesland en het Noorderkwartier (Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik,<br />

Edam, Monnikendam en Purmerend) vervaardigde. In het midden de Inquisitie, het vlaggenschip<br />

van de Spaansgezinde admiraal Bossu, met daarvóór de Eendracht van geuzenadmiraal<br />

Cornelis Dirksz. Aan bakboord (links) en aan stuurboord (rechts) wordt de Inquisitie aangevallen<br />

door de schepen van de kapiteins Pieter Back en Jacob Trijntjes. Langs de achterzijde vaart het<br />

kleine schip van kapitein De Boer. Het schilderij hangt in het Statenlogement te Hoorn (foto<br />

Westfries Museum).<br />

teruggetrokken en verdedigden zich zeer moedig. Maar moe gestreden en alleen<br />

gelaten door de rest van zijn vloot had hij uiteindelijk geen keus meer dan<br />

zich over te geven. Hij werd nog diezelfde 12e oktober naar Hoorn overgebracht<br />

en zou daar nog drie jaar in gevangenschap worden gehouden. Om zich daarna<br />

bij de Prins van Oranje aan te sluiten. Van de Spaansgezinde vloot was tijdens<br />

het gevecht dus één schip tot zinken gebracht en waren verder twee jachten<br />

overmeesterd xviii . De rest had een veilig heenkomen gezocht. De slag op de Zuiderzee<br />

was daarmee in een duidelijke overwinning van de geuzen geëindigd.<br />

Die hadden zich de heerschappij op zee niet laten ontnemen.<br />

77


Bedreven en vertrouwd<br />

Die heerschappij op zee moest overigens nog wel voortdurend gehandhaafd<br />

worden en het is dan ook niet verwonderlijk dat we Cornelis Dirksz. ook na de<br />

slag op de Zuiderzee nog regelmatig op zee vinden. Zo wist hij eind mei 1574<br />

een door Amsterdamse kapers op de rede van Hoorn buitgemaakt korenschip<br />

terug te veroveren xix . In de zomer van dat jaar moet hij in Vlissingen geweest<br />

zijn. Twee jaar later bevond hij zich in het Vlie en bracht hij krijgsvolk van de<br />

Waddeneilanden naar Enkhuizen. Ook leidde hij een aanval op Muiden. En in<br />

het najaar van 1576 escorteerde hij de vrijgelaten Bossu naar Middelburg. In<br />

1578 sloeg Cornelis Dirksz. een benoeming (promotie?) tot vice-admiraal van<br />

Holland af. Waarschijnlijk omdat hij daardoor dan niet meer direct het bevel<br />

kon blijven voeren over ‘het gemeene volck ende zeevarenden man in desen<br />

quartieren’ (West-Friesland en het Noorderkwartier). Want die zeevarende man<br />

legde zijn lijf en koopwaar liever in de waagschaal bij ‘de admiraal, die hij kent<br />

ende opte zee bedreven is, dan bij anderen’. Van Cornelis Dirksz. werd namelijk<br />

gezegd, dat die ‘de humeuren van de Waterlanders ende tscheepsvolck alhier<br />

seer wel kent ende hem daerna weet te accomoderen’, waardoor men ‘hem betrouwt<br />

ende oick lief heeft’, zoals de ervaring geleerd had. Aldus verwoordden<br />

de gedeputeerden van het Noorderkwartier hun bezwaren (en die van Cornelis<br />

Dirksz.) tegen deze benoeming bij Prins Willem van Oranje. Het is bijna alsof je<br />

een modern managementboek leest, zoveel oog men toen al had voor de vereiste<br />

subtiliteit in de omgang met het scheepsvolk. In 1582 werd Cornelis Dirksz.<br />

lid van de <strong>Monnickendam</strong>se vroedschap (een voorloper van de gemeenteraad)<br />

en gezien zijn aanwezigheid bij de vergaderingen in de periode september 1582<br />

tot mei 1583 zal hij toen dus niet op zee geweest zijn. Hij stierf in juli 1583 en<br />

zijn grafsteen in de Grote Kerk is het bewijs dat hij daar begraven ligt. Jammer<br />

genoeg ontbreekt een schriftelijke vermelding daarvan.<br />

Grafsteen van Cornelis Dirksz. in de Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong> (foto H. Voogel).<br />

78


PIETER FLORISZ. (16.. – 1658)<br />

monnickendamse zeehelden<br />

In zijn geboortestad is hij dan misschien enigszins vergeten, toch weten we van<br />

alle uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige zeehelden het meeste over Pieter Florisz.<br />

Zijn naam komen we immers vaak tegen in de verslagen van de grote zeeslagen,<br />

waaraan hij tussen 1641 en 1658 als kapitein of eskadercommandant heeft deelgenomen.<br />

Van Pieter Florisz. zijn we bovendien een biografische studie rijk, geschreven<br />

door John R. Brozius. Terwijl er vorig jaar in het Westfries Museum in<br />

Hoorn ook nog een interessante expositie aan hem gewijd werd xx . Hoorn was<br />

immers de plaats, waarheen Pieter Florisz. moest verhuizen, toen hij in het najaar<br />

van 1653 bevorderd werd tot vice-admiraal bij de admiraliteit van Westfriesland<br />

en het Noorderkwartier. Deze admiraliteit had daar - in toerbeurt met<br />

Enkhuizen - namelijk zijn bestuurlijke zetel xxi .<br />

Overigens heeft het meeste van<br />

wat over Pieter Florisz. bekend is<br />

betrekking op de jaren na 1640.<br />

Over het eerste deel van zijn<br />

leven weten we maar heel weinig.<br />

Dat heeft wellicht te maken met<br />

zijn tamelijk eenvoudige komaf.<br />

Pieter Florisz. werd geboren in<br />

<strong>Monnickendam</strong> rond of kort na<br />

het jaar 1600. Op een na zijn dood<br />

vervaardigd portret staat 1606 als<br />

geboortejaar genoemd, maar aan<br />

dat jaartal wordt getwijfeldxxii .<br />

Zijn vader was Floris Florisz<br />

Houtcooper, een houthandelaar,<br />

die ook als scheepstimmerman<br />

werkte en op een gegeven moment<br />

ook een eigen werf begonnen<br />

moet zijn. Zijn moeder heette<br />

Geertje Cornelis en zij hadden<br />

Portret van Pieter Florisz.<br />

samen minstens vijf zonen en<br />

twee dochters. Wellicht dat wanneer<br />

de notariële archieven van <strong>Monnickendam</strong> eenmaal beter ontsloten zijn er<br />

nog wat meer gegevens over die eerste levensjaren boven water komen.<br />

We mogen aannemen dat Pieter Florisz. al op vrij jonge leeftijd naar zee is gegaan.<br />

Hij maakte in ieder geval, net als zijn Vlissingse generatiegenoot Michiel<br />

79


Adriaenszoon de Ruyter, carrière op de koopvaardij. We zullen zien dat hun<br />

loopbanen ook verder opvallende gelijkenissen vertonen. Mogelijk was Pieter<br />

Florisz. als schipper in dienst voor een Amsterdamse rederij, die op West-Indië<br />

voer. En niet onwaarschijnlijk is, dat hij in de Zuid-Amerikaanse en Caraïbische<br />

wateren óók als kaper voer. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden<br />

was op dat moment nog in oorlog met Spanje en de kaapvaart was een lucratieve<br />

aangelegenheid. Vrijwel zeker ontmoette hij daar in 1640 Michiel de Ruyter,<br />

die voor de Vlissingse rederij van de gebroeders Lampsins voer xxiii .<br />

Zeeslag bij kaap St. Vincent<br />

In 1641 zien we Pieter Florisz., evenals<br />

Michiel de Ruyter, als kapitein op een<br />

van de oorlogsschepen van de vloot,<br />

die was uitgerust om Portugal bij te<br />

staan in zijn strijd tegen Spanje. Portugal<br />

wist zich namelijk in 1640 aan een<br />

jarenlange overheersing door zijn<br />

grote buur te ontworstelen en kreeg<br />

daarbij steun vanuit Nederland, want<br />

de vijand van mijn vijand is al gauw<br />

mijn vriend. De vloot onder het bevel<br />

van luitenant-admiraal Artus Gijsels<br />

van Lier bestond uit 20 schepen, voor<br />

een groot deel goed bewapende koopvaarders.<br />

Die waren ingehuurd, omdat<br />

de admiraliteitscolleges zelf over onvoldoende<br />

echte oorlogsschepen beschikten. Pieter Florisz. voerde het bevel<br />

over het fregat De Gouden Leeuw, dat over 24 stukken geschut beschikte en een<br />

bemanning van 74 koppen telde. John Brozius vermoedt dat het om hetzelfde<br />

schip ging, waar hij in de jaren daarvoor al op voerxxiv Koopvaardijschip voor de vaart op West-<br />

Indië. Het schip, waarop Pieter Florisz.<br />

kapitein was, zal hiermee de nodige gelijkenis<br />

hebben vertoond. Ets van Reinier<br />

Zeeman (afbeelding uit P.L. Muller, Onze<br />

Gouden Eeuw, deel I, p. 289).<br />

. Ook de toen 34 jaar oude<br />

Michiel de Ruyter commandeerde een koopvaarder: de door de Zeeuwse admiraliteit<br />

bij zijn Vlissingse reders, de gebroeders Lampsins, ingehuurde De Haze.<br />

Het was van een vergelijkbare grootte als het schip van Pieter Florisz.<br />

Op 10 september 1641 bereikte de Nederlandse vloot de Portugese wateren, en<br />

na een week in de monding van de Taag te hebben gelegen werd op 18 september<br />

weer zee gekozen. Tot de beoogde vereniging met de Portugese vloot en een<br />

Franse vlooteenheid kwam het echter niet. Die hadden zich na een hevig treffen<br />

met de Spanjaarden juist weer in de haven van Lissabon teruggetrokken. Zodat<br />

de schepen, die op 3 november na een maand kruisen voor de Portugese kust bij<br />

Kaap St. Vincent werden waargenomen, geen bondgenoten maar vijanden ble-<br />

80


monnickendamse zeehelden<br />

ken te zijn. De volgende dag zetten de Spanjaarden, die met 23 schepen in de<br />

meerderheid waren, onmiddellijk de aanval in. Maar het verband in hun vloot<br />

ging daarbij verloren, waardoor het de Nederlanders lukte een aantal Spaanse<br />

schepen van twee kanten aan te vallen met de bedoeling ze te enteren xxv . Geheel<br />

volgens de beproefde tactiek en net zoals Cornelis Dirksz. in de slag op de Zuiderzee<br />

het schip van Bossu had aangevallen. Maar de Spanjaarden verweerden<br />

zich sterk, waarbij hun geschut verwoestingen aanrichtte in de tuigage van een<br />

aantal Nederlandse schepen en sommige met treffers onder de waterlijn zelfs<br />

lek schoot. Over de uitslag van deze zeeslag bestaat geen eenstemmigheid, maar<br />

een Nederlands succes kon het moeilijk genoemd worden. Zowel de Nederlanders<br />

als de Spanjaarden verloren elk twee schepen en aan beide kanten hadden<br />

heel wat bemanningsleden het leven gelaten of waren gewond geraakt. Beide<br />

vloten trokken zich na de gevechten terug, de Nederlanders naar de monding<br />

van de Taag, de Spanjaarden naar Cadiz. Tot een nieuw treffen zou het niet<br />

meer komen en begin 1642 besloot de Nederlandse vloot huiswaarts te keren.<br />

Naar de Sont<br />

In 1644 zien we Pieter Florisz. opnieuw op de oorlogsvloot, nu als extra-ordinaris<br />

kapitein onder het commando van luitenant-admiraal Witte Cornelisz de<br />

With. Extra-ordinaris kapiteins waren door de admiraliteiten tijdelijk aangetrokken<br />

schippers en in die hoedanigheid kreeg Pieter Florisz. het bevel over<br />

een Amsterdams schip van 24 stukken, mogelijk weer De Gouden Leeuw. Met een<br />

vloot van 50 schepen moest Witte de With 900 Nederlandse koopvaarders escorteren<br />

door de Sont, het vaarwater tussen Denemarken en Zweden, dat de Denen<br />

en de Zweden elkaar betwistten. In verband met de tolheffing was het voor Nederland<br />

van groot belang, dat geen van beide landen zich aan deze toegangspoort<br />

tot de Oostzee een al te dominante positie zou verwerven. Witte de With<br />

slaagde er in de Nederlandse handelsschepen door de Sont te loodsen, zonder<br />

dat van Deense zijde getracht werd dat te verhinderen. Het jaar daarop werd<br />

deze actie door Witte de With herhaald, waarna een gunstig tolverdrag kon<br />

worden afgesloten. Dertien jaar later zou Pieter Florisz. opnieuw naar de Sont<br />

gaan, nu om een dreigend Zweeds overwicht te verhinderen. Hij zou het niet<br />

overleven.<br />

In dat zelfde jaar 1645 werd Pieter Florisz. benoemd tot ordinaris kapitein van<br />

de Admiraliteit van het Noorderkwartier. Zijn schoonvader Pieter Teding van<br />

Berckhout had hem bij de <strong>Monnickendam</strong>se stadsbestuurders aanbevolen, wat<br />

er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen dat hij deze aanstelling verwierf. Als kapitein<br />

in vaste dienst kreeg Pieter Florisz. nu het commando over het in 1640 gebouwde<br />

fregat Stad <strong>Monnickendam</strong>. Met een lengte van ongeveer 33 meter, een bewapening<br />

van 28 tot 32 stukken geschut en een bemanning van zo’n 140 koppen<br />

81


was het geen al te groot schip. Maar de Stad <strong>Monnickendam</strong> zou Pieter Florisz. in<br />

menige zeeslag dienen. Pas in 1654 zou hij een beduidend groter schip krijgen,<br />

de toen net in de vaart gebrachte Josua.<br />

Persoonlijk leven<br />

In zijn persoonlijk leven beleefde Pieter Florisz. vele tegenslagen. Hij is driemaal<br />

getrouwd geweest en twee maal weduwnaar geworden. Zijn eerste vrouw<br />

was Luijdewe (Lidwina) Pieters Teding van Berckhout, met wie hij vóór 5 september<br />

1642 (de dag waarop ze samen een testament lieten opmaken) in het huwelijk<br />

was getreden. Pieter Teding van Berckhout, zijn schoonvader, was in<br />

<strong>Monnickendam</strong> hoofdofficier en tevens baljuw en dijkgraaf van Waterland. De<br />

Teding van Berckhout’s vormden een vooraanstaande familie, al stond de Waterlandse<br />

tak minder hoog in aanzien dan de Teding van Berckhout’s uit Hoorn.<br />

Niettemin wijst dit huwelijk er op, dat Pieter Florisz. in <strong>Monnickendam</strong> een<br />

hoge sport op de maatschappelijke ladder had weten te bereiken. Niet onbelangrijk<br />

was bovendien dat hij door dit huwelijk aangetrouwde familie werd<br />

van de opperbevelhebber van de Nederlandse vloot, luitenant-admiraal Maarten<br />

Harpertsz. Tromp xxvi . Dit via diens derde vrouw. Pieter Florisz. en zijn gezin<br />

woonden in een huis aan het Zuideinde xxvii . Twee kinderen kregen Luijdewe en<br />

Pieter, maar een lang leven waren ze niet beschoren. Het tweede stierf in 1646 in<br />

het kraambed, waarschijnlijk mét zijn ‘sieckelijck int kinderbedde liggende’<br />

moeder, terwijl de oudste een aantal jaren later moet zijn overleden.<br />

In 1649 trad Pieter Florisz. opnieuw in het huwelijk, nu met de <strong>Monnickendam</strong>se<br />

scheepstimmermansdochter Grietje Pieters Lakeman. Drie jaar later zou de<br />

eerste Engelse zeeoorlog uitbreken, waarmee voor Pieter Florisz. twee roemrijke<br />

jaren zouden aanbreken. Maar op het persoonlijke vlak was er opnieuw droefenis.<br />

Het enige kind van Grietje en Pieter stierf in 1652. Een jaar later overleed<br />

ook Grietje Pieters Lakeman. Dat was in december 1653, kort na de bevordering<br />

van haar man tot vice-admiraal.<br />

Kort daarop verhuisde Pieter Florisz. naar Hoorn, waar hij in 1654 hertrouwde<br />

met de rijke Immetje Jans Groot, een dochter van Jan Jansz. Groot, oud-burgemeester<br />

van Hoorn. Hun in april 1655 geboren dochter Meinoutje stierf al na<br />

een maand. Meer kinderen kwamen er niet, zodat Pieter Florisz. bij zijn sneuvelen<br />

in 1658 nog altijd kinderloos was.<br />

Oorlog met Engeland<br />

In het voorjaar van 1652 liepen de spanningen tussen Engeland en de Republiek<br />

hoog op. Dit vanwege het Engelse handels- en scheepvaartbeleid, vastgelegd in<br />

de z.g. ‘Act of Navigation’. Via invoerbeperkingen en andere maatregelen werd<br />

de eigen Engelse koopvaardij bevoordeeld ten koste van andere zeevarende na-<br />

82


monnickendamse zeehelden<br />

ties. Bovendien werden volgens die zelfde Akte van Navigatie schepen van andere<br />

landen verplicht om op zee Engelse schepen als eerste te groeten door het<br />

strijken van de vlag. Dat riep natuurlijk irritaties op, die gemakkelijk tot conflicten<br />

konden leiden, en in die situatie kreeg de Nederlandse vloot de opdracht<br />

om tussen het Nauw van Calais en Texel te gaan patrouilleren. Opperbevelhebber<br />

was Maarten Harpertsz. Tromp en de Zeeuwse vice-admiraal Johan Evertsen<br />

was zijn plaatsvervanger. Terwijl Pieter Florisz. als schout-bij-nacht zijn<br />

derde man was. Door stormschade, die de Stad <strong>Monnickendam</strong> had opgelopen,<br />

was Pieter Florisz. echter gedwongen naar Texel terug te keren. Daardoor was<br />

hij er niet bij toen het op 29 mei, na eerdere vlagincidenten, tot een ernstig treffen<br />

kwam tussen de vloot van Tromp en die van de Engelse admiraal Robert<br />

Blake. Omdat Tromp zijn vlag niet streek vuurde Blake een waarschuwingsschot<br />

af, dat door Tromp met een waarschuwingsschot beantwoord werd. Waarna<br />

Blake een gericht salvo afvuurde. Tromp schoot terug en er volgde een tamelijk<br />

rommelig gevecht, dat tegen de avond beëindigd werd. Het vlagincident<br />

was voor de Engelse regering aanleiding de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden<br />

de oorlog te verklaren.<br />

Kentish Knock en Dungeness<br />

Nadat Tromp in de zomer van 1652 vergeefs geprobeerd had met de Engelse<br />

vloot slaags te raken en zich daarbij met zijn vloot van liefst 100 schepen (te) ver<br />

van huis had begeven, namelijk tot bij de Shetland eilanden, werd hij als opperbevelhebber<br />

vervangen door Witte Cornelisz. de With. Een eveneens zeer ervaren,<br />

bekwame en moedige zeeman. Maar als bevelvoerder moeilijk in de omgang<br />

en bij de matrozen niet bepaald populair. Anders dan Tromp, die van het<br />

scheepsvolk de koosnaam Bestevaer (goede vader) had gekregen. Op de door<br />

Witte de With aangevoerde vloot voeren Michiel de Ruyter (voorhoede) en Gideon<br />

de Wildt (achterhoede) als onderbevelhebbers, terwijl hij zelf het bevel voerde<br />

over het middeneskader. Over de positie van Pieter Florisz. heb ik geen duidelijkheid<br />

kunnen krijgen, maar vermoedelijk diende hij als Noord-Hollander<br />

in het eskader van Gideon de Wildt. Op 8 oktober 1652 raakte de Nederlandse<br />

vloot (62 schepen) slaags met de Engelse (72 schepen) bij Kentish Knock, in het<br />

zeegebied ten oosten van North Foreland, de oostpunt van Kent. De strijd eindigde<br />

op 9 oktober in een Nederlandse aftocht, die overigens bekwaam werd<br />

uitgevoerd.<br />

Voor de Staten-Generaal was deze nederlaag echter aanleiding om Witte de<br />

With als opperbevelhebber weer door Maarten Tromp te vervangen. Die leidde<br />

de Nederlandse vloot op 10 december 1652 naar de overwinning in de slag bij<br />

Dungeness. Tromp had zijn vloot in vier eskaders verdeeld, waarbij hij zelf de<br />

voorhoede aanvoerde en de andere eskaders onder het bevel stonden van Mi-<br />

83


chiel de Ruyter, Jan Evertsen en Pieter Florisz. Toen de Nederlanders de Engelsen<br />

bij Dungeness, iets westelijk van Dover, in het zicht kregen werd met alle<br />

zeilen bij op de Engelsen aangestuurd. Er stond een harde wind en aan boord<br />

van de Stad <strong>Monnickendam</strong> vroeg de schipper van Pieter Florisz. zich af of de masten<br />

en stengen het met zoveel druk op de zeilen wel zouden houden. Maar Pieter<br />

Florisz. zei hem, dat hij die ‘liever over boord’ wilde zeilen, dan deze kans<br />

om de Engelsen te verrassen te moeten missen.<br />

Slag bij Dungeness, 1652. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de<br />

Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum<br />

Den Helder).<br />

En die kans werd inderdaad niet gemist. Er ontstond een gebruikelijk schip<br />

tegen schip gevecht, waarbij Tromp en Evertsen elk een tegenstander veroverden.<br />

De Engelsen, die in de minderheid waren, leden een gevoelige nederlaag<br />

en zochten na het invallen van de duisternis een veilig heenkomen. Het verhaal<br />

gaat, dat Tromp na afloop van deze zeeslag bij Dungeness, ook wel de slag bij de<br />

Singels genoemd, een bezem in de mast liet hijsen, als teken, dat hij de zee had<br />

schoongeveegd. Pieter Florisz. werd met een aantal oorlogsschepen naar de<br />

westkust van Frankrijk gestuurd om koopvaarders door het Kanaal naar huis te<br />

begeleiden xxviii .<br />

Driedaagse Zeeslag<br />

Erg lang zou aan een ‘Holland beheers de golven’ echter geen gevolg kunnen<br />

worden gegeven. Toen Tromps vloot, die uit 80 oorlogsschepen bestond, met<br />

84


monnickendamse zeehelden<br />

daarop 2450 stukken geschut en een bemanning van in totaal 8600 koppen, in<br />

februari 1653 een groot konvooi koopvaarders door het Kanaal huiswaarts begeleidde<br />

werd hij bij Portland ten westen van het eiland Wight opgewacht door<br />

Blake. Diens vloot bestond eveneens uit 80 oorlogsschepen. Maar met 2800<br />

stukken geschut en een totale bemanning van 12.000 man. De getallen laten<br />

zien, dat de Engelse oorlogsschepen over het algemeen groter waren dan de Nederlandse.<br />

In de driedaagse zeeslag, ook wel de slag bij Portland genoemd, wisten de Nederlanders hun<br />

formatie goed te handhaven en daardoor een zware nederlaag af te wenden. Lithografie door<br />

Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands<br />

Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum Den Helder).<br />

Tromp had zijn vloot in vier eskaders verdeeld, waarbij hij zelf de voorhoede<br />

aanvoerde, De Ruyter en Evertsen de rechter en linker flank van het centrum,<br />

terwijl Pieter Florisz. op de Stad <strong>Monnickendam</strong> het bevel over de achterhoede<br />

had xxix . De Engelse vloot telde drie eskaders, waarvan dat van Blake de meest<br />

noordelijke positie in nam. De strijd ontbrandde op 28 februari 1653. Tromp besloot<br />

tot een geconcentreerde aanval op dat eskader, want door de noord-westelijke<br />

windrichting konden de zuidelijker varende Engelse eskaders dat van hun<br />

opperbevelhebber in eerste instantie geen hulp bieden xxx . Dankzij Tromps strategie<br />

konden de Nederlanders hun aanvankelijke overwicht uitbuiten en de<br />

schepen van Robert Blake kregen er behoorlijk van langs. Pieter Florisz. was<br />

daarbij naar voren gevaren en had zich moedig tussen de eskaders van Blake en<br />

William Penn gemanoeuvreerd om vereniging van beide Engelse eskaders te<br />

85


voorkomen. Maar hij was te ver vooruit geraakt en kreeg het vervolgens zwaar<br />

te verduren. Schade aan zijn tuigage dwong hem zich enige tijd uit de strijd<br />

terug te trekken xxxi .<br />

Het aanvankelijke Nederlandse overwicht ging in de loop van de dag verloren<br />

en nog voor het vallen van de avond had ook de Nederlandse vloot stevige klappen<br />

moeten incasseren. Acht schepen waren verloren gegaan. De volgende dag<br />

werd de strijd hervat. De Nederlanders waren de Engelse vloot inmiddels gepasseerd<br />

en hun oorlogsschepen voeren nu oostwaarts in een beschermende<br />

halve maan-formatie om het konvooi vrachtvaarders. Ze werden voortdurend<br />

aangevallen door de Engelsen en liepen veel schade op. Maar Tromp en zijn<br />

mannen wisten hun formatie te handhaven en de aanvallen telkens af te slaan.<br />

Ook op de derde dag hielden ze op die manier stand, hoewel gebrek aan munitie<br />

hen steeds meer parten speelde en steeds minder Nederlandse schepen nog in<br />

staat waren het Engelse vuur te beantwoorden. Het strijdtoneel had zich op die<br />

2e maart inmiddels veel verder oostwaarts verplaatst, tot vlak bij het Nauw van<br />

Calais. Tromp, die de zandbanken en de stromingen van het Kanaal als zijn<br />

broekzak kende, besloot om in de daaropvolgende nacht gebruik te maken van<br />

het tij om te ontsnappen. In het nachtelijk duister en met zo’n groot aantal<br />

schepen getuigde dat van bewonderenswaardig zeemanschap. Eenmaal achter<br />

de zandbanken van de Vlaamse en Zeeuwse kust wisten de Nederlanders zich<br />

veilig. Pieter Florisz. moest zijn gehavende schip naar Texel op sleeptouw laten<br />

nemen. Dat er een nederlaag was geleden kon niet ontkend worden. Maar door<br />

de behouden thuiskomst van de meeste koopvaarders en door de bekwaamheid<br />

en de moed waarvan blijk gegeven was, werd niettemin gesproken van een<br />

‘roemrijke nederlaag’. De bevelhebbers werden rijkelijk beloond, waarbij Pieter<br />

Florisz. als dank voor zijn ‘loffelijk gedrag’ een bedrag van 1200 gulden werd<br />

toegekend.<br />

Zeeslag bij Nieuwpoort<br />

De driedaagse zeeslag, ook wel de slag bij Portland genoemd, had aangetoond<br />

hoe belangrijk het handhaven van een formatie was. De Engelsen hadden die les<br />

haast nog beter begrepen dan de Nederlanders. In een nieuwe Engelse instructie<br />

werd het varen in kiellinie voorgeschreven, omdat dan maximaal nuttig gebruik<br />

gemaakt kon worden van het scheepsgeschut, dat bij zeilende oorlogsschepen<br />

nu eenmaal hoofdzakelijk in de zijkanten van een schip stond opgesteld.<br />

Voor de Engelsen woog dit voordeel nog zwaarder, gezien hun overwicht<br />

in kanons. Op 12 juni kwam het tot een nieuw treffen, nu bij de Gabbard banken<br />

ten westen van het Belgische Nieuwpoort. Pieter Forisz. had thans de rang van<br />

waarnemend vice-admiraal, voerde het bevel over een eskader van 16 schepen<br />

86


monnickendamse zeehelden<br />

In de slag bij Nieuwpoort (1653), ook wel de slag op de Gabbardbanken genoemd, leed de<br />

Nederlandse vloot een nederlaag. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor<br />

J.C. de Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marine -<br />

museum Den Helder).<br />

maar moest zich nog altijd behelpen met de Stad <strong>Monnickendam</strong> als vlaggenschip.<br />

Ondanks dat Tromp dit schip van te ‘weinig force’ en daarom een vlagofficier<br />

onwaardig had bevonden. Maar een ‘bequaemer’ schip was vooralsnog<br />

niet voor handen. Er is overigens óók informatie, dat hij zijn vlag op de enkele<br />

kanons meer tellende het Wapen van <strong>Monnickendam</strong> zou hebben gevoerd. xxxii<br />

Opnieuw gingen twee enorme vloten van elk meer dan 100 schepen met elkaar<br />

de strijd aan. De Engelsen handhaafden hun linieformatie beter terwijl de Nederlanders<br />

probeerden de Engelse schepen zo dicht mogelijk te naderen en zo<br />

mogelijk te enteren xxxiii . Een tactiek die vooral op de volgende dag desastreus<br />

dreigde te worden toen windstilte de Nederlanders in de problemen bracht.<br />

Want in artillerieduels waren de Engelsen in het voordeel. Hun schepen telden<br />

nu eenmaal meer stukken geschut. Na zware verliezen te hebben geleden wisten<br />

de Nederlanders zich met moeite achter de Zeeuwse zandbanken terug te<br />

trekken. De Engelsen hadden een grote overwinning behaald en gingen nu over<br />

tot een blokkade van de Nederlandse kust. Vergeleken met een half jaar eerder<br />

waren de rollen nu geheel omgekeerd en nu was het aan de Engelsen om de golven<br />

te beheersen, al dateert de versregel ‘Britannia rule the waves’ overigens pas<br />

van 1740, bijna een eeuw later dus. De nederlaag was voor de Nederlandse vlagofficieren<br />

Maarten Tromp, Michiel de Ruyter, Witte de With, Johan Evertsen en<br />

87


Pieter Florisz. aanleiding om zich in een brandbrief tot de Staten Generaal te<br />

richten en hun beklag te doen over de gebrekkige uitrusting en de onvoldoende<br />

bevoorrading van de vloot. Tromp had daar na de Slag bij Portland ook al op<br />

aangedrongen en inderdaad werd besloten tot een grootschalig aanbouwprogramma.<br />

Al zouden de eerste nieuwe schepen pas in het najaar van 1653 gereed<br />

komen.<br />

Nieuw gereedgekomen oorlogsschepen, ca 1653. Het nieuwe schip van Pieter Florisz., de Josua,<br />

was van een min of meer vergelijkbaar type. Ets van Reinier Nooms.<br />

Terheide<br />

Om de blokkade door de Engelse vloot te breken voer Tromp begin augustus<br />

1653 met een vloot van 70 schepen de Maasmond uit. De Engelsen reageerden<br />

onmiddellijk en zetten koers in zijn richting, wat Tromps bedoeling ook was,<br />

want daardoor kon Witte de With met zijn eskader ongehinderd van de rede van<br />

Texel uit varen. Zij slaagden er vervolgens in hun vlootonderdelen met elkaar te<br />

verenigen en op 10 augustus 1653 bevonden de Nederlandse en de Engelse vloot<br />

zich ter hoogte van Scheveningen, waar zij slaags raakten.<br />

De Nederlandse vloot was in vijf eskaders verdeeld. Daarbij voerde Tromp zelf<br />

de rechtervleugel van de voorhoede aan, terwijl Michiel de Ruyter de linkervleugel<br />

onder zich had. Johan Evertsen voerde het centrum aan en Witte de<br />

With en Pieter Florisz. de linker en rechtervleugel van de achterhoede. Pieter<br />

Florisz. opnieuw op de Stad <strong>Monnickendam</strong>. De beide vloten strekten zich uit<br />

over een afstand van zo’n 25 kilometer en het op de duinen samengestroomde<br />

publiek kon de strijd goed volgen. Tactisch opereerden de Engelsen beter en de<br />

Nederlanders kwamen in de problemen toen hun opperbevelhebber, Maarten<br />

88


monnickendamse zeehelden<br />

Tromp, dodelijk door een musketkogel getroffen was. Pieter Florisz. had kort<br />

daarvoor een tweegevecht met de Engelse Andrew afgebroken om zijn in moeilijkheden<br />

geraakte opperbevelhebber te hulp te komen. Tromps dood werd<br />

aanvankelijk geheim gehouden om paniek te voorkomen, maar daardoor wist<br />

zijn plaatsvervanger, Witte de With aanvankelijk niet dat hij nu in feite het opperbevel<br />

voerde. Steeds meer Nederlandse schepen raakten zo zwaar beschadigd,<br />

dat ze niet meer aan de strijd konden deelnemen, waaronder die van De<br />

Ruyter en Evertsen. Anderen gingen geheel verloren en aan het eind van de dag<br />

waren het vooral Witte de With en Pieter Florisz., die de aftocht van de vloot<br />

naar Texel wisten te dekken. De nederlaag was onmiskenbaar, al was er waardering<br />

voor de moed waarmee gestreden was. De Engelsen waren na afloop van de<br />

strijd echter niet meer in staat de blokkade te handhaven en in die zin was hun<br />

overwinning slechts betrekkelijk. In september kon dan ook een groot aantal<br />

koopvaarders onder escorte van Michiel de Ruyter en Pieter Florisz. uit de Oostzee<br />

terugkeren. xxxiv Het zou in de maanden daarna niet meer tot gevechtshandelingen<br />

komen en moegestreden sloten Engeland en de Republiek in april<br />

1654 vrede.<br />

Zeeslag bij Terheide, 1653. In het midden de Brederode van Tromp. Schilderij van<br />

J.A. Beerstraten (collectie Rijksmuseum Amsterdam).<br />

Naar Hoorn<br />

In het najaar van 1653, toen de staat van oorlog in feite nog voortduurde, werd<br />

Pieter Florisz. door het stadsbestuur van <strong>Monnickendam</strong> voorgedragen voor de<br />

functie van vice-admiraal van de admiraliteit van West-Friesland en het Noor-<br />

89


derkwartier. En hoewel Enkhuizen en Medemblik de voorkeur gaven aan Jacob<br />

de Boer uit Enkhuizen en Hoorn aan Andries Sijbrandts was het toch Pieter Florisz.<br />

die benoemd werd. Ongetwijfeld was dat dank zij de grote indruk, die zijn<br />

optreden in de afgelopen zeeslagen met Engeland gemaakt had, want als stad<br />

legde <strong>Monnickendam</strong> minder gewicht in de schaal dan Hoorn en Enkhuizen.<br />

Zijn bevordering tot vice-admiraal bracht echter met zich mee dat hij van <strong>Monnickendam</strong><br />

naar Hoorn moest verhuizen. Dit omdat de admiraliteit daar (overigens<br />

in toerbeurt met Enkhuizen) zetelde. Pieter Florisz. deed het met tegenzin,<br />

omdat hem ter ore was gekomen dat het Hoornse stadsbestuur aan een andere<br />

kandidaat de voorkeur had gegeven. Misschien dat ook persoonlijke<br />

omstandigheden een rol speelden. Pieter Florisz. zou immers in december weduwnaar<br />

worden en mogelijk was zijn vrouw Grietje Pieters Lakeman toen al<br />

ziek. De Hoornse burgemeester kwam eind december persoonlijk naar Pieter<br />

Model van de Josua, met op de achtergrond een afbeelding van de Slag in de Sont, 1658 (foto<br />

Westfries Museum, Hoorn). De Josua ging ten onder in de zeeslag bij Solebay in 1672.<br />

Florisz. toe om hem te verzekeren dat zijn verhuizing naar Hoorn door het gehele<br />

stadsbestuur ‘voor aengenaem’ werd gehouden. xxxv In januari 1654 vestigde<br />

de uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige vice-admiraal zich inderdaad in Hoorn.<br />

Aan de Luyendyck, nu Binnenluiendijk. Het huwelijk van Pieter Florisz. met<br />

90


monnickendamse zeehelden<br />

Immetje Jans Groot, een dochter<br />

van Jan Jansz. Groot, oud-burgemeester<br />

van Hoorn, lijkt bijna<br />

symbolisch voor zijn verzoening<br />

met zijn nieuwe woonplaats.<br />

Niet, dat hij niets meer<br />

had aan te merken op de Hoornse<br />

bestuurders. Hij kreeg in zijn<br />

nieuwe functie weinig te doen<br />

en ook de in gebruikstelling van<br />

zijn nieuwe vlaggenschip, de<br />

Josua, liet op zich wachten. Nog<br />

altijd voerde hij zijn vlag op de<br />

Stad <strong>Monnickendam</strong>. In april 1655<br />

lichtte hij zijn klachten toe in<br />

een brief aan het stadsbestuur.<br />

Oorlogsschepen van het Noorderkwartier:<br />

Maar dat had eerder al te ken-<br />

van links naar rechts: De Maeght van Enckhuysen, nen gegeven dat de bodem van<br />

de Star en de Edam, geschilderd door Willem van de schatkist bereikt was en dat<br />

de Velde de <strong>Oud</strong>e.<br />

dientengevolge ook de admiraliteit<br />

met een tekort aan financiële<br />

middelen kampte. Het verlies van zijn één maand oude dochtertje Meinoutje<br />

in de maand daarop zal hem nog treuriger hebben gestemd. Maar niet lang<br />

daarna moet dan toch eindelijk de Josua gereed zijn gekomen. Een prachtig<br />

schip, zoals iedereen kan bevestigen, die in het Westfries Museum het scheepsmodel<br />

ervan gaat bewonderen.<br />

Opnieuw naar de Oostzee<br />

Maar in 1656 kon hij weer het zeegat uit. Op 31 mei van dat jaar vertrok een Nederlandse<br />

vloot naar de Oostzee om de stad Dantzig (Gdansk) tegen de Zweden<br />

bij te staan. Luitenant-admiraal Jacob van Wassenaer-Obdam had het opperbevel<br />

en Witte de With, Michiel de Ruyter en Pieter Florisz. waren zijn vice-admiraals.<br />

De laatste op zijn nieuwe vlaggenschip Josua. De expeditie had het gewenste<br />

effect, want de Zweedse koning sloot vrede met Dantzig. Twee jaar later<br />

voer de Nederlandse vloot opnieuw naar de Oostzee, nu om de Denen bij te<br />

staan in hun strijd tegen de Zweden. Nederland wenste immers niet dat één van<br />

beide landen zich een overheersende positie aan de Sont zou verwerven en besloot<br />

daarom het in de verdediging gedrongen Denemarken te helpen. Opperbevelhebber<br />

van de 41 oorlogsschepen tellende vloot was opnieuw Jacob van<br />

Wassenaer-Obdam, die tevens het middelste eskader commandeerde. Witte de<br />

91


Zeeslag in de Sont, 1658. Rechts boven kasteel Kronborg bij Helsingør, links de Zweedse kust<br />

(de situatie is vanuit het noorden gezien). Kopergravure, opgenomen in P.L. Muller, Onze<br />

Gouden Eeuw, deel II, p. 363)<br />

Zeeslag in de Sont, 1658. Met op de voorgrond het<br />

zinkende Zweedse schip Pelikaan en daarachter<br />

De Eendragt van admiraal Van Wassenaer in gevecht<br />

met het Zweedse schip Morgenster. Schilderij door<br />

Willem van de Velde de <strong>Oud</strong>e, Rijksmuseum<br />

Amsterdam.<br />

92<br />

With voerde de voorhoede aan<br />

en Pieter Florisz. op de Josua de<br />

achterhoede. Die bestond uit 11<br />

schepen, waaronder ook de Stad<br />

<strong>Monnickendam</strong> met de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

kapitein Jan Sampelon<br />

(of Samson?) en het Wapen<br />

van <strong>Monnickendam</strong>, met de eveneens<br />

uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige<br />

kapitein Claes Arentsz.<br />

Sloot.<br />

Op 3 november bereikten de Nederlanders<br />

de ingang van de Sont,<br />

waar het bij Helsingør gelegen<br />

slot Kronborg in Zweedse handen<br />

was gevallen. De wind maakte<br />

het echter pas op 8 november<br />

mogelijk de zeeëngte binnen te<br />

zeilen. De als altijd onstuimige<br />

Witte de With voer direct op het<br />

schip van de Zweedse admiraal


monnickendamse zeehelden<br />

Karel Gustaaf Wrangel aan, dat weldra ook door Van Wassenaer werd aangevallen.<br />

Het Zweedse vlaggenschip werd door dit overwicht spoedig buiten gevecht gesteld,<br />

maar omgekeerd gebeurde kort daarop hetzelfde met de Brederode, het<br />

schip van Witte de With, dat uiteindelijk zou zinken. De dodelijk gewond geraakte<br />

Witte de With was toen al van boord gehaald. Op de Eendracht weerstond<br />

Van Wassenaer diverse Zweedse aanvallen.<br />

De Josua van Pieter Florisz. werd tot twee maal toe geënterd, maar beide aanvallen<br />

werden afgeslagen. Daarbij moet Pieter Florisz. echter door een musketkogel<br />

zijn getroffen, wat hem het leven kostte. Maar uiteindelijk kregen de Nederlanders<br />

toch de overhand en na zes uur strijd trokken de Zweden zich terug. De<br />

Nederlanders mochten zich overwinnaars<br />

noemen, want de Zweedse Sontblokkade<br />

was gebroken en Kopenhagen<br />

kon nu worden ontzet. Maar de<br />

prijs was hoog geweest. Behalve dat<br />

Witte de With en Pieter Florisz. (en<br />

nog tal van anonieme zeelieden)<br />

waren gesneuveld, was er ook het verlies<br />

van twee schepen. De gezonken<br />

Brederode en de Stad <strong>Monnickendam</strong>, die<br />

door de Zweden veroverd was en die<br />

tot haar afdanking in 1676 in Zweedse<br />

dienst zou blijven.<br />

Praalgraf van Pieter Florisz. in de Grote Kerk<br />

van Hoorn, vóór de brand van 1878. Uit: Abbing,<br />

C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg<br />

op Velius Chronyk) beginnende met het jaar 1630,<br />

Hoorn 1841 (Collectie Waterlands Archief).<br />

In herinnering<br />

Pas een klein jaar later keerde het lichaam<br />

van Pieter Florisz. in een met<br />

zwart fluweel en met zilver beslagen<br />

kist terug naar Nederland. Op 7 november<br />

1659 volgde zijn plechtige begrafenis<br />

in de Grote Kerk van Hoorn.<br />

Onder vijfeneenhalf uur klokgelui begeleidde<br />

een lange, door de schutterij<br />

aangevoerde rouwstoet Pieter Florisz.<br />

naar zijn laatste rustplaats. Daar werd<br />

door de Vlaamse beeldhouwer Van<br />

Campfoort een indrukwekkend praalgraf<br />

opgericht, dat bij de brand van de<br />

Grote Kerk in 1878 echter grotendeels<br />

93


verloren ging. Alleen het reliëf, waarop de slag in de Sont staat afgebeeld bleef<br />

behouden. Het is te zien in het Westfries Museum. Zijn nagedachtenis werd tevens<br />

levend gehouden door de vernoeming van een aantal oorlogsschepen. En<br />

hopelijk is zijn 350e sterfdag voor <strong>Monnickendam</strong> aanleiding om zijn stadsgenoot<br />

te eren.<br />

JAN MAUW (.. – 1672)<br />

Hier rust die grote Mauw<br />

Die Brit en Frans deed vluchten<br />

Doort donderen van cartouw<br />

En andere krygsgeruchten,<br />

Maer wert toen, laas, ontsielt<br />

Doch echter leeft syn naam,<br />

Die hy by ons behield<br />

Door gunste van de Faam<br />

Aldus staat te lezen op de grafsteen van kapitein Jan Mauw: ‘Capitain Jan Mauw<br />

is gequetst den 7 juni, gerust den 14 dito 1672’, zoals rond zijn wapen staat gegraveerd<br />

xxxvi . Onder het lofdicht staat de naam van zijn vrouw, die ongetwijfeld<br />

bij hem begraven werd: ‘Nelletien Claas Cortes syn Huysvrou’.<br />

Het gevecht, waarin Jan Mauw gewond raakte, was de zeeslag bij Solebay, die op<br />

7 juni 1672 woedde aan de Engelse oostkust. Dat was de eerste van de vier grote<br />

zeeslagen in de derde Engelse zeeorlog, waarin de Nederlandse vloot onder Michiel<br />

Adriaenszoon de Ruyter de gecombineerde Engels-Franse vloot telkens<br />

weer wist de overtroeven. Voor Jan Mauw was het echter zijn laatste strijd.<br />

<strong>Monnickendam</strong>s zeeofficier<br />

Jan Mauw was in 1672 reeds een vlootkapitein met ervaring. De eerste maal, dat<br />

hij in die functie deelnam aan een zeeslag was vermoedelijk in 1666. Dan vinden<br />

we hem onder de kapiteins van de vloot, die op 4 en 5 augustus 1666 met de Engelsen<br />

slag leverde in de tweedaagse zeeslag. xxxvii Dat betekent dat hij eerder al<br />

in lagere rangen gediend moet hebben en dus hoogst waarschijnlijk ook aan de<br />

vierdaagse zeeslag heeft deelgenomen, maar informatie daarover ontbreekt<br />

vooralsnog. Zoals we ook verder niets weten over zijn jeugd. Het oudste gegeven<br />

dat over hem was terug te vinden betrof de inschrijving van zijn huwelijk<br />

met Nelletje Klaes Karstes op 6 april 1664 (ongetwijfeld gaat het bij Cortes en<br />

Karstes om dezelfde persoon). Beiden waren ‘van <strong>Monnickendam</strong>’ staat er bij<br />

geschreven, maar de namen van hun ouders staan er niet bij vermeld. Zijn vader<br />

had echter als voornaam Jan, want we komen Jan Mauw in 1667 ook tegen als<br />

94


monnickendamse zeehelden<br />

Jan Jansz. Maauw. In de doopboeken<br />

vinden we verder de geboorten<br />

van de kinderen van Nelletje en Jan<br />

terug. Die kregen de namen Eefje<br />

en Jan.<br />

Kapitein<br />

Over welk schip Jan Mauw in de<br />

tweedaagse zeeslag het commando<br />

voerde viel vooralsnog niet te achterhalen.<br />

Daardoor weten we ook<br />

niet tot welk vlootonderdeel hij behoorde,<br />

maar vermoedelijk diende<br />

hij in die zeeslag in het eskader van<br />

de Amsterdamse vice-admiraal Cornelis Maartensz. Tromp, de zoon van Maarten<br />

Harpertsz. Tromp. Die moet namelijk ook de schepen van West-Friesland en<br />

het Noorderkwartier onder zijn bevel hebben gehad. xxxviii<br />

Huwelijksinschrijving van Jan Jansen Mau en<br />

Nelletje Klaes Karstes in het Trouwboek van<br />

<strong>Monnickendam</strong>, 1664.<br />

De tweedaagse zeeslag vond amper twee maanden na de roemrijke vierdaagse<br />

zeeslag plaats. Het zou kunnen zijn, dat Jan Mauw een in die zeeslag gesneuvelde<br />

kapitein is opgevolgd. Hopelijk kan nader onderzoek daarover meer duidelijkheid<br />

verschaffen. In ieder geval moet Jan Mauw als jong zeeofficier en vervolgens<br />

als kapitein goed geïnstrueerd zijn in de nieuwe strategieën en tactieken,<br />

waarin Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp juist in die tijd de vloot<br />

begonnen te oefenen. Daarbij maakten de entergevechten van afzonderlijke<br />

schepen steeds meer plaats voor artillerieduels tussen in kiellinie met elkaar gelijk<br />

op varende vlooteenheden. Dat is weliswaar een tamelijk eenvoudige voor-<br />

De beginfase van de Tweedaagse zeeslag in 1666.De eerste zeeslag, waaraan Jan Mauw als<br />

kapitein deelnam. Op misschien wat overdreven wijze wordt op deze afbeelding goed de<br />

nieuwe linietactiek zichtbaar gemaakt. Gravure door Wenceslaus Hollar (National Maritime<br />

Museum, Greenwich).<br />

95


stelling van zaken, maar toch wel de meest verhelderende voor ons 20e en 21e<br />

eeuwers, voor wie het moeilijk is zich een voorstelling te maken van vlootmanoeuvres<br />

met grote aantallen zeilende oorlogsschepen. De tweedaagse zeeslag<br />

was, zeker in de beginfase, een schoolvoorbeeld van een liniegevecht ‘nieuwe<br />

stijl’.<br />

Hoe Jan Mauw het er in die tweedaagse zeeslag vanaf heeft gebracht weten we<br />

niet. De slag eindigde in een Nederlandse nederlaag, maar dat zegt natuurlijk<br />

niets over het individuele optreden van een afzonderlijke kapitein. We mogen<br />

eigenlijk wel aannemen dat hij het als kapitein goed gedaan heeft, want het jaar<br />

daarop zien we Jan Mauw als kapitein van het fregat Kaleb deelnemen aan de<br />

spectaculaire tocht naar Chatham. Kaleb (letterlijk: hond) is in het <strong>Oud</strong>e Testament<br />

één van de verspieders, die de Israëlieten na hun tocht door de woes tijn het<br />

land Kanaän hadden laten verkennen. Samen met Josua sprak hij hen moed in.<br />

Naar Chatham<br />

Bij die tocht naar Chatham in juni 1667 werd de Engelse vloot in zijn thuisbasis<br />

aangevallen. Onderzoek in het Instituut voor Militaire Historie wees uit, dat<br />

Jan Mauw zich met zijn Kaleb in de voorhoede van de Nederlandse vloot bevond.<br />

Het was deze voorhoede die het aan de monding van de Medway (een zijrivier<br />

van de Theems) gelegen fort Sheerness aanviel xxxix .<br />

Panoramaschilderij van de tocht naar Chatham in 1667 door W. Schellinks. Links het fort<br />

Sheerness (collectie Rijksmuseum Amsterdam).<br />

96


monnickendamse zeehelden<br />

De inname van dit fort op 20 juni door een groep van 800 aan land gezette mariniers<br />

was essentieel voor de aanval op het stroomopwaarts gelegen Chatham,<br />

waar een aantal kapitale Engelse oorlogsschepen opgelegd lagen. Omdat hun<br />

bemanning voor het merendeel was afgedankt waren deze schepen in feite zo<br />

goed als weerloos. Om te voorkomen dat de Nederlanders die schepen konden<br />

bereiken probeerden de Engelsen de Medway echter ijlings met zinkschepen te<br />

versperren. Bovendien werd nog wat verder stroomopwaarts getracht de doorgang<br />

te blokkeren door het spannen van een zware ketting over de rivier.<br />

Het zou niet baten. Bij hoog water zeilde de voorhoede onder Van Ghent verder<br />

stroomopwaarts. De zinkschepen werden gepasseerd. En bij de ketting aange-<br />

Het Engelse vlaggenschip Royal Charles, door de Nederlanders veroverd en met de Nederlandse<br />

vlag aan de achtersteven. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de<br />

Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum<br />

Den Helder).<br />

komen enterde kapitein Jan van Brakel het vóór de ketting liggende Engelse<br />

fregat ‘Unity’, terwijl kapitein Jan Daniëls van Rijn met zijn ‘Pro Patria’ de ketting<br />

overvoer en de daar achter liggende ‘Matthias’ in brand stak en een andere<br />

oorlogsbodem veroverde. Vervolgens werd met een aantal sloepen naar het nog<br />

iets verder stroomopwaarts gelegen Engelse vlaggenschip ‘Royal Charles’ geroeid.<br />

Het handjevol bemanningsleden, dat nog op het schip aanwezig was,<br />

sprong in paniek over boord en het kapitale oorlogsschip, de trots van de Engelse<br />

vloot, werd zonder slag of stoot genomen. Dat was op 22 juni. Het schip werd<br />

in triomf naar Nederland gebracht en het wapen op de achterspiegel is nog al-<br />

97


tijd te bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Tenslotte werden op 23<br />

juni bij Chatham nog drie grote Engelse oorlogsschepen, de ‘Royal Oak’, de ‘Loyal<br />

London’ en de ‘Royal James’ aangevallen met branders. Branders waren kleinere<br />

schepen vol brandbaar materiaal, die aan een vijandelijk schip vast klampten en<br />

dit in vuur en vlam probeerden te zetten door de op het eigen schip ontstoken<br />

brand te laten over slaan. Inderdaad lukte het de genoemde Engelse schepen te<br />

verbranden. Het was het sluitstuk van deze voor de Engelsen nogal vernederende<br />

tocht naar Chatham. Over de verdere rol van Jan Mauw en zijn Kaleb bij de acties<br />

op de Medway zijn we vooralsnog niet geïnformeerd, maar hopelijk kan<br />

nieuw bronnenonderzoek daarover meer gegevens boven water brengen. Wat<br />

de tweede Engelse zeeoorlog betreft: deze werd kort na de tocht naar Chatham<br />

beëindigd met de vrede van Breda. Vijf jaar later was het echter weer oorlog.<br />

Zeeslag bij Solebay: Jan Mauws laatste strijd<br />

‘1672. Rampjaar. De Republiek wordt de oorlog verklaard door Engeland,<br />

Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster. De regering leek radeloos, het<br />

volk redeloos en het land reddeloos. Het Franse leger wordt met moeite voor de<br />

Hollandse waterlinie tegengehouden. Raadpensionaris Jan de Wit en zijn broer<br />

Cornelis worden in Den Haag door een menigte vermoord. Willem III wordt<br />

stadhouder.’<br />

Aldus herinner ik me het jaartal 1672 van de geschiedenislessen op de lagere<br />

school. Maar terwijl de militaire situatie op land dus desastreus leek, wist de<br />

vloot goed van zich af te slaan. Onder het bevel van luitenant-admiraal Michiel<br />

Adriaensz de Ruyter waren de Nederlanders zowel in 1672 als het jaar daarop de<br />

gecombineerde Engels-Franse vloot steeds te sterk af. Hoewel qua aantallen<br />

schepen, stukken geschut en opvarenden steeds in het nadeel slaagden De Ruyter<br />

en zijn mannen er in om door de juiste strategische keuzes en door goed tactisch<br />

optreden van de verschillende vlooteenheden telkens weer een overwicht<br />

te krijgen op hun tegenstanders. Nederland werd daardoor voor een invasie<br />

vanuit zee behoed en het optreden van de vloot laat zich in dat opzicht vergelijken<br />

met dat van de Britse Royal Air Force in de Slag om Engeland in de nazomer<br />

van 1940. Het was hun ‘finest hour’. De <strong>Monnickendam</strong>se kapitein Jan Mauw<br />

mocht delen in de roem, zoals uit de tekst op zijn grafsteen blijkt. Maar hij heeft<br />

er de prijs van zijn leven voor moeten betalen. Bij het uitbreken van de derde<br />

Engelse zeeoorlog was Jan Mauw commandant van het linieschip ’t Noorderkwartier<br />

xl . Met 60 stukken geschut was dit een beduidend groter schip dan de 46<br />

kanons tellende Kaleb, waarover hij tijdens de tocht naar Chatham het bevel<br />

voerde. Zo dat al niet met een promotie in rang samen hing, dan toch in ieder<br />

geval met een groot vertrouwen in hem als oorlogskapitein.<br />

98


monnickendamse zeehelden<br />

Het eerste grote treffen was in de slag bij Solebay, op de Engelse oostkust. De<br />

vloot van De Ruyter telde 75 linieschepen en fregatten, 54 kleinere vaartuigen,<br />

20.700 manschappen en 4500 kanons en was daarmee kleiner dan de Engels-<br />

Franse vloot, die begin juni 1672 voor anker lag in de baai van Solebay. De Engelse<br />

en Franse opperbevelhebbers, de hertog van York, Edward Montagu (Lord<br />

Sandwich) en Jean d’Estrées, verkeerden in de veronderstelling dat de Nederlandse<br />

vloot voor de eigen kust voer. Zij werden dan ook volkomen verrast, toen<br />

de Nederlanders hen in de vroege ochtend van 7 juni 1672 in slagorde tegemoet<br />

zeilden. Tot hun geluk kregen ze enig respijt, want vanwege de westelijke wind<br />

moest de Nederlandse vloot eerst nog een overstagmanoeuvre uitvoeren. In<br />

grote haast werden ankerlijnen gekapt en lukte het de Engelsen en Fransen om<br />

tijdig de baai uit te varen, zij het in wanorde.<br />

Branderaanval op het Engelse admiraalsschip Royal James in de slag bij Solebay in 1672. Schilderij<br />

van Willem van de Velde de Jonge (collectie Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam).<br />

De Nederlandse voorhoede onder admiraal Joseph van Ghent raakte in gevecht<br />

met de Engelse voorhoede onder Lord Sandwich. Omdat ook David Vlugh,<br />

schout-bij-nacht van de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier<br />

onder admiraal Van Ghent voer, mogen we aannemen dat kapitein Jan<br />

Mauw zich met zijn ’t Noorderkwartier eveneens in dit eskader bevond. Hij raakte<br />

99


zwaar gewond. Van Ghent zou in deze zeeslag sneuvelen, evenals zijn tegenstander<br />

Lord Sandwich, die omkwam toen zijn vlaggenschip, de ‘Royal James’,<br />

door een brander in vuur en vlam werd gezet en uiteindelijk zonk. En terwijl de<br />

Nederlandse achterhoede onder de Zeeuwse admiraal Adriaan Bankcert de achterhoede<br />

van de Franse admiraal d’Estrées bezig hield, ontwikkelde zich een<br />

hevige strijd tussen de beide hoofdmachten. Daarbij werd een fel vuurgevecht<br />

geleverd tussen De Ruyter op zijn vlaggenschip De Zeven Provinciën (80 stukken)<br />

en de hertog van York op de Royal Prince (100 stukken). De wind zwakte echter<br />

steeds verder af waardoor manoeuvreren moeilijker werd. Toen de avond viel en<br />

het donker begon te worden kwam er een einde aan de strijd en keerden beide<br />

vloten terug naar hun thuishavens. De Nederlanders mochten van een overwinning<br />

spreken, omdat de vloot van hun tegenstanders het dusdanig zwaar te verduren<br />

had gehad, dat die de rest van het jaar geen nieuwe invasiepoging meer<br />

zou ondernemen. Maar ook aan Nederlandse zijde waren er de nodige verliezen,<br />

zowel aan mensen als aan schepen. Zo ging onder meer de Josua, het vroegere<br />

vlaggenschip van Pieter Florisz. verloren.<br />

Grafsteen van Jan Mauw in de Grote Kerk in <strong>Monnickendam</strong><br />

(foto Harry Voogel).<br />

100<br />

De ‘gequetste’ Jan Mauw was<br />

intussen overgebracht naar<br />

het schip Pacificatie, dat onder<br />

bevel stond van vice-admiraal<br />

Volkert Schram, de hoogste<br />

vlagofficier van de admiraliteit<br />

van West-Friesland en het<br />

Noorderkwartier. Aan boord<br />

van dit schip kwam Jan Mauw<br />

op 14 juni 1672 te overlijden.<br />

Op 22 juni werd ‘kappiteijn<br />

Mauw’ in de grote kerk van<br />

<strong>Monnickendam</strong> ‘in een eijgen<br />

graf’ begraven xli . De begrafenisplechtigheid<br />

werd begeleid<br />

door het luiden van de<br />

kerkklok, één uur lang.


HERMANUS REIJNTJES (1744 – 1797)<br />

monnickendamse zeehelden<br />

‘29 maart 1788. Den Heer Harmanus Rijntjes Capiteyn ter Zee in dienst bij de<br />

Admiraliteyt van Amsterdam versogt hebbende zijn inwooning in deze stad,<br />

hetgeenen van zijn wel Ed: gunstig is geaccordeert en heeft als doen in handen<br />

van den heer President Burgemeester den nieuwe Eed gedaan en afgelegt’ xlii .<br />

Zeeofficier<br />

Hermanus Reijntjes, naar wie in <strong>Monnickendam</strong> eveneens een straat is vernoemd,<br />

is geen geboren <strong>Monnickendam</strong>mer. Zijn wieg stond in Edam, waar hij<br />

op 4 oktober 1744 werd gedoopt als zoon van burgemeester Frans Reyntjes en<br />

Klaasje Stapert. Eerst in 1788 verhuisde hij naar <strong>Monnickendam</strong>, zoals we in het<br />

memoriaal van de <strong>Monnickendam</strong>se burgemeesters kunnen lezen. Maar het<br />

was in zijn <strong>Monnickendam</strong>se jaren, dat hij roem verwierf.<br />

Over zijn jongste jaren is verder nooit iets uitgezocht, maar in de Edamse archieven<br />

is daarover ongetwijfeld nog wel iets terug te vinden. Hermanus Reijntjes<br />

moet in ieder geval al op vrij jonge leeftijd naar zee zijn gegaan, want op 9<br />

juni 1761 werd hij, 17 jaar oud, luitenant ter zee. Officier dus. Zestien jaar later,<br />

op 17 november 1777, was hij opgeklommen tot kapitein ter zee (extra-ordinaris)<br />

xliii en in de jaren 1782 – 1785 komen we Hermanus Reijntjes tegen als kapitein<br />

van de Argo xliv . Met dit fregat maakte hij in de jaren 1783 – 1785 een reis naar<br />

Guinee en West Indië. In het bewaard gebleven archiefgedeelte van de Admiraliteitscolleges<br />

bevindt zich zijn rapport over die reis xlv . Toen hij uit Nederland<br />

vertrok was de vierde Engelse zeeoorlog (1780-1784) nog niet beëindigd, hoewel<br />

de gevechtshandelingen grotendeels geluwd waren. Of hij vóór deze reis, dus<br />

tussen 1780 en 1782, zelf nog bij gevechtshandelingen betrokken is geweest<br />

moet nog worden nagegaan xlvi .<br />

Van Edam naar <strong>Monnickendam</strong><br />

Sinds april (eind maart) 1788 woonde Hermanus Reijntjes in <strong>Monnickendam</strong>,<br />

zoals blijkt uit zijn verzoek om inwoning en de aflegging van de eed. Zijn woning<br />

stond aan het Noordeinde, maar heeft in de 19e eeuw plaats moeten maken<br />

voor de St. Nicolaas en St. Antoniuskerk en het daarvóór aangelegde plein. Dat<br />

Reijntjes van Edam naar het vrijere <strong>Monnickendam</strong> verhuisde heeft ongetwijfeld<br />

te maken met de moeilijke positie waarin de familie Reijntjes was komen te<br />

verkeren door de betrokkenheid van zijn broer Jan bij de patriotse oppositie<br />

tegen het conservatieve stadsbestuur van Edam. Toen de prinsgezinde regenten<br />

in deze stad hun machtspositie hadden weten te consolideren werd Jan Reijntjes<br />

uit de vroedschap verwijderd xlvii . Hermanus Reijntjes zal op zijn minst gesympathiseerd<br />

hebben met de ideeën van zijn broer. Dat mag namelijk worden<br />

101


afgeleid uit zijn opstelling in 1795 en de jaren daarna, toen hij zich duidelijk opstelde<br />

achter de in Nederland nieuw gevormde Bataafse Republiek, die de democratische<br />

idealen van de Franse revolutie hoog in het vaandel had geschreven.<br />

Maar hij zal ook weer niet al te uitgesproken zijn geweest in zijn politieke<br />

opvattingen, want anders was zijn carrière op de vloot in de jaren tussen 1788 en<br />

1795 in moeilijkheden gekomen. En het lijkt er op, dat hij wat dat betreft weinig<br />

problemen heeft ondervonden. Hij was kennelijk een loyaal officier. Van 1788 –<br />

1790 diende hij als kapitein op de Amazoon xlviii . En op 23 oktober 1789 werd Hermanus<br />

Reijntjes bevorderd tot kapitein ter zee xlix . In 1794, als de oorlog met het<br />

revolutionaire Frankrijk uitbreekt, zie we hem als kapitein van het linieschip<br />

Admiraal Piet Heijn l . Maar hopelijk kan nader onderzoek nog wat meer informatie<br />

opleveren over zijn loopbaan in deze jaren. En over zijn politieke en levensbeschouwelijke<br />

opvattingen, want daarin zouden we deze interessante <strong>Monnickendam</strong>mer<br />

graag nog beter willen leren kennen.<br />

Bataafse omwenteling<br />

Ook 1795 was een van de jaartallen, die kinderen vroeger op school leerden: een<br />

Frans leger onder Pichegru viel Holland binnen, na over de bevroren rivieren te<br />

zijn getrokken. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland en in Nederland<br />

voltrok zich de Bataafse omwenteling. Het volk danste om de overal opgerichte<br />

vrijheidsbomen en er kwamen democratische verkiezingen, eerst voor de gemeentes<br />

en in 1796 voor de Nationale Vergadering van de nieuwe Bataafse Republiek.<br />

Hermanus Reijntjes zal de omwenteling hebben toegejuicht, in ieder geval in<br />

zijn hart. Bij de Bataafse omwenteling had hij als officier zijn politieke sympathieën<br />

overigens niet hoeven te verloochenen. Want op 21 januari 1795, drie<br />

dagen na het vertrek van Stadhouder Willem V, had de regering in Den Haag de<br />

verschillende vlootcommandanten opdracht gegeven om de Fransen niets in de<br />

weg te leggen en de Franse legereenheden vriendschappelijk tegemoet te treden.<br />

Deze opdracht was bekrachtigd door de alom gerespecteerde opperbevelhebber<br />

luitenant-admiraal Van Kinsbergen li . Op 23 januari bereikten Franse<br />

troepen zowel Hellevoetsluis als Den Helder. Bij de laatste plaats bevond zich<br />

het grootste deel van de oorlogsvloot. De schepen, die onder het bevel stonden<br />

van Hermanus Reijntjes, lagen ingevroren in het Nieuwediep. Het eskader bestond<br />

uit vijftien grote schepen, waarvan elf bewapend en bemand. Op die winterse<br />

januaridag reden Franse huzaren te paard over het ijs naar het schip van<br />

Reijntjes, de Admiraal Piet Heyn. Reijntjes zal hun commandant hebben ontvangen<br />

en hem zijn instructies hebben toegelicht. In Vlissingen had schout-bijnacht<br />

Haringman op vergelijkbare, vreedzame wijze zijn vlooteenheid onder<br />

het gezag van het nieuwe bewind gesteld.<br />

102


monnickendamse zeehelden<br />

Admiraal<br />

Op de vanouds nogal orangistische vloot leidde de omwenteling overigens tot<br />

de nodige onrust. Onder het meestal sterk prinsgezinde scheepsvolk waren er<br />

velen, die niets van de Bataafse omwenteling moesten hebben. Van hen eisten er<br />

heel wat ontslag en uitbetaling van hun gage. Ontslag konden ze krijgen, maar<br />

voor het uitbetalen van de gages ontbrak vaak het geld. Dat leidde soms tot desertie.<br />

De officieren waren verdeeld. Er waren prinsgezinden onder, die zich op<br />

geen enkele manier wensten te schikken, maar die vormden een minderheid. Er<br />

was ook een groep, die positief stond ten opzichte van de nieuwe Bataafse Republiek,<br />

maar de meerderheid van de officieren kan gekenschetst worden als afwachtend.<br />

Gezien die verdeeldheid besloot de jonge republiek tot een politieke<br />

zuivering van het officierskorps. Op 3 maart kregen de marineofficieren in het<br />

Nieuwe Diep van kapitein Reijntjes te horen, dat zij door het nieuwe Bataafse<br />

bewind en het daardoor ingestelde Comité van Marine waren afgedankt lii . Na<br />

deze z.g. cassatie konden zij opnieuw in dienst treden bij de Bataafse marine,<br />

maar alleen bij voldoende politieke betrouwbaarheid. Voor Hermanus Reijntjes<br />

was dit geen probleem. Zijn trouw aan het nieuwe bewind stond buiten kijf, zozeer<br />

zelfs, dat hij op 26 juni werd aangesteld als vice-admiraal. Naast Jan Sels,<br />

Adriaan Braak, Cornelis Hermanus Mulder en Jan Ernst van Raders, en met<br />

Johan Willem de Winter als opperbevelhebber liii . Als vice-admiraal van de blauwe<br />

vlag werd Hermanus Reijntjes opnieuw commandant van het eskader in het<br />

Nieuwediep. Daar had hij ook zitting in de nieuw samengestelde zeekrijgsraad,<br />

waarin voor het eerst in de geschiedenis ook onderofficieren en matrozen zitting<br />

hadden liv . Een opmerkelijk experiment.<br />

Door het bondgenootschap met Frankrijk raakte de Bataafse Republiek in de<br />

loop van 1795 in oorlog met Groot-Brittannië. Van de vloot werd een actief optreden<br />

verwacht, maar gezien de reorganisatie van het officierskorps kwam<br />

daar voorlopig weinig van terecht. Het lukte niet de vloot spoedig gevechtsgereed<br />

te krijgen en het gevolg was dat de Britten de Nederlandse kust konden<br />

blokkeren en dat koopvaardijschepen geen of onvoldoende konvooi kon worden<br />

geboden. In februari 1796 zeilden eindelijk twee eskaders uit om de Nederlandse<br />

koopvaardij in de oost en in de west te beschermen. Maar voor het overige<br />

kwam de Bataafse marine nog nauwelijks in actie. Het vergde tijd om de organisatorische<br />

problemen de baas te worden, meer tijd dan gedacht. Mogelijk is<br />

Hermanus Reijntjes in deze periode door het Comité van Marine bekritiseerd<br />

wegens ‘eigendunkelijkheid’ en mede tengevolge daarvan een tijdlang overspannen<br />

geweest lv . Van de uitgezonden eskaders zou er trouwens één zich in<br />

het najaar van 1796 bij Kaap de Goede Hoop aan een Britse vlooteenheid moeten<br />

overgeven, wat als zeer vernederend werd ervaren. Eerst in de zomer van 1797<br />

was de vloot voor actie gereed. Tegenwind belette enige tijd nog het uitvaren en<br />

103


van een gezamenlijk met de Franse marine te ondernemen landingspoging op<br />

de Ierse kust kwam niets terecht. Al lag dat laatste óók aan de onvoldoende<br />

voorbereiding door de Fransen zelf. Maar op 7 oktober koos admiraal De Winter<br />

dan toch zee. Op uitdrukkelijk bevel van Den Haag. Zestien linieschepen, drie<br />

fregatten, twee korvetten vier brikken en een adviesjacht telde zijn vloot. Zelf<br />

voerde hij zijn vlag op De Vrijheid, terwijl zijn vice-admiraal Hermanus Reijntjes<br />

de Jupiter als vlaggenschip had lvi . Op de Noordzee kruiste een Britse vloot onder<br />

vice-admiraal Adam Duncan. Getalsmatig van min of meer gelijke sterkte, maar<br />

in geoefendheid en ervaring onmiskenbaar de meerdere van de Bataafse vloot.<br />

Zeeslag bij Kamperduin (1797)<br />

Na vier dagen op zee kreeg de vloot van De Winter in de ochtend van 11 oktober<br />

de Britse vloot in zicht. De Nederlanders voeren met halve wind in noordoostelijke<br />

richting en bevonden zich op dat moment dwars van Kamperduin. De Britten<br />

kwamen voor de wind aan gezeild vanuit het noord-westen. Onmiddellijk<br />

gaf De Winter zijn kapiteins het bevel om in ‘lijn der bataille’ (linie) te gaan<br />

varen, maar gebrek aan ervaring en het slecht bezeild zijn van sommige schepen<br />

maakte dat dit veel te lang duurde lvii . De Britten zouden daar handig gebruik<br />

van maken. Zij kozen er voor om niet met hun gehele vloot in een evenwijdige<br />

koers met de tegenstander een liniegevecht aan te gaan maar om een aantal<br />

schepen direct de Nederlandse linie te laten doorbreken, wat gezien de gaten<br />

Slag bij Kamperduin op 11 oktober 1797. In het midden het door twee Britse schepen ingesloten<br />

vlaggenschip van admiraal De Winter. Kopergravure door R. Vinkeles en G. Groenewegen<br />

(collectie Marine Museum, Den Helder).<br />

104


monnickendamse zeehelden<br />

Slag bij Kamperduin in 1797. In het midden het Britse vlaggenschip Venerable en daarnaast<br />

De Vrijheid van admiraal De Winter, dat al zijn masten heeft verloren. Schilderij door R. Dodd.<br />

(collectie Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam).<br />

daarin ook niet zo moeilijk was. Deze schepen draaiden vervolgens bij waardoor<br />

de Britten een aantal Nederlandse schepen van weerskanten onder vuur kon<br />

nemen (doubleren). De Nederlanders hadden geen afdoende antwoord op deze<br />

tactiek of slaagden er in ieder geval onvoldoende in om de van twee zijden aangevallen<br />

schepen te hulp te komen en te ontzetten. Zodra een Nederlands schip<br />

was uitgeschakeld konden de Britten een volgende tegenstander onder handen<br />

nemen.<br />

Maar al schoot de Bataafse vloot als geheel in tactisch opzicht tekort, de afzonderlijke<br />

schepen verdedigden zich fel en moedig. Het Nederlandse linieschip<br />

Hercules wist zijn Engelse tegenstander, het linieschip Triumph, zelfs dusdanig<br />

onder vuur te nemen dat het niet veel scheelde of de Triumph had zich moeten<br />

over geven. Door een brand, die aan boord van de Hercules was uitgebroken, ontliep<br />

het Britse schip dit lot. Admiraal De Winter zag zich intussen op zijn De<br />

Vrijheid ingesloten worden door twee Britten, waaronder de Venerable van zijn<br />

tegenstander, admiraal Adam Duncan.<br />

Er volgde een hevig, drie uur durend gevecht, waarin De Vrijheid al zijn masten<br />

verloor. Niet meer tot enige manoeuvre in staat hadden de Britten vrij schieten<br />

en had De Winter uiteindelijk geen andere keus meer dan zich over te geven.<br />

Een vergelijkbare strijd werd door de Jupiter van vice-admiraal Hermanus<br />

Reijntjes geleverd. Een van zijn tegenstanders was de Monarch van de Britse<br />

vice-admiraal Richard Onslow. Ook op de Jupiter raakte de tuigage volkomen in<br />

het ongerede. Reijntjes zelf raakte gewond door een schampschot. En nadat de<br />

105


meeste kanons buiten gevecht waren gesteld en 61 matrozen het leven hadden<br />

gelaten restte ook Reijntjes niets anders dan de overgave. De gewonde Reijntjes<br />

werd per sloep naar de Monarch overgebracht en na afloop van de zeeslag naar<br />

Londen vervoerd, waar hij op 9 november 1797 op 53 jarige leeftijd aan zijn verwondingen<br />

zou overlijden. In de achterhoede werden ook de linie schepen<br />

Delft, Alkmaar en Haarlem gedoubleerd en overmeesterd. Het fregat Monnic -<br />

kendam trof het zelfde lot. Maar noch aan de Delft, noch aan de <strong>Monnickendam</strong> beleefden<br />

de Britten veel vreugde. Deze schepen waren in de strijd zo zwaar beschadigd,<br />

dat ze op weg naar een Britse haven zijn vergaan.<br />

De strijd was hevig geweest en in een Britse overwinning geëindigd. Dat blijkt<br />

ook uit de slachtofferlijsten of ‘butcher’s bill’. In totaal lieten 540 Nederlandse<br />

opvarenden het leven en raakten er 620 gewond. Daar stonden 203 gesneuvelde<br />

en 622 gewonde Britten tegenover. Maar bovendien waren 3775 Nederlanders<br />

krijgsgevangen gemaakt en hadden de Britten in totaal 9 Bataafse linieschepen<br />

en een fregat veroverd. Daarvan gingen de Delft en de <strong>Monnickendam</strong> door de opgelopen<br />

schade dus alsnog verloren.<br />

De volgende dag vielen de resterende Nederlandse schepen binnen bij Texel en<br />

Hellevoetsluis. De nederlaag kwam hard aan in de Bataafse republiek. Maar<br />

toen duidelijk werd hoe zwaar er gevochten was en hoe moedig er door de Nederlandse<br />

vloot gestreden was, vervulde dat de harten van veel Nederlanders<br />

Het mastloos geschoten linieschip De Vrijheid (midden), ingesloten door vier Britse linieschepen.<br />

Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de Jonge’s Geschiedenis van<br />

het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum Den Helder).<br />

106


toch met trots. Die trots lezen we ook in het grafschrift van Hermanus Reijntjes,<br />

wiens stoffelijk overschot naar Nederland was overgebracht en op 22 december<br />

1797 in de Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong> werd begraven:<br />

Hier rust held Reyntjes,<br />

hy, getrouw aant Vaderland<br />

bood Britlands overmagt den stoutsten tegenstand.<br />

Gewond, moest hy zyn kiel, gansch redloos, overgeven.<br />

Die wond ontrukte hem, in Londen,<br />

t dierbaar leven lviii .<br />

Hermanus Reijntjes was een zeeheld, zoals ook Jan Mauw, Pieter Florisz. en<br />

Cornelis Dirksz. dat waren. Moedig stortten zij zich in zeegevechten om het<br />

dreigende onheil van vreemde overheersing van ons land af te wenden. Voor<br />

Hermanus Reijntjes ging het daarbij óók om de verdediging van democratische<br />

beginselen, zoals die in de nog jonge Bataafse Republiek gehuldigd werden. In<br />

die zin was hij óók een held van de democratische lente, die ons land aan het<br />

eind van de 18e eeuw beleefde.<br />

Noten<br />

i Onder de andere grootheden, waar een straat naar vernoemd werd, bevonden zich:<br />

Tedingh van Berkhout, Officier van de stad in 1672 en vriend van de prins van Oranje.<br />

N.B. Er waren in een eerdere generatie ook Tedingh van Berkhouts vlootkapitein.<br />

Pieter Adriaansz. Appel, Directeur van de Groenlandse en Straat Davidse Compagnie 1712;<br />

Hendrik Meyer, Kapitein der schutterij en stadshistorieschrijver;<br />

ii Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973.<br />

iii Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend Verleden,<br />

uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007.<br />

iv Volledige zekerheid over zijn geboortejaar is er overigens niet. Zie: Appel, L. De Slag op de<br />

Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 77. Door C.J.W. van Waning wordt – op gezag van J. Oosterveld sr. -<br />

in zijn brochure Ter meerdere glorie van <strong>Monnickendam</strong> (1966), verondersteld, dat Cornelis<br />

Dirksz in Poppendam, ten noorden van Ransdorp geboren is, maar volgens Appel is dit onwaarschijnlijk.<br />

v Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 79 en 80.<br />

vi Ibidem, p. 17 en 18.<br />

vii Meyer, H. korte beschryvinge der Stadt <strong>Monnickendam</strong> (tweede druk), <strong>Monnickendam</strong> 1757,<br />

p. 22.<br />

viii Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 19.<br />

ix Ibidem, p. 34.<br />

monnickendamse zeehelden<br />

107


x Ibidem, p. 53 en 57. Het ging om vier, vermoedelijk wat kleinere schepen ter oorloge, die ook<br />

op de binnenwateren konden opereren, en daarnaast nog enkele kustvaartuigen.<br />

xi Ibidem. Cornelis Dirksz vinden we pas in februari 1573 voor het eerst als burgemeester vermeld,<br />

maar we mogen aannemen dat hij reeds op de verkiezingsdag van alle ambten (10 augustus)<br />

verkozen werd.<br />

xii Ibidem, p. 47.<br />

xiii Velius, Theodorus, Chronijck van de Stadt van Hoorn, 1979 (reprint van de uitgave van 1604), p. 184.<br />

xiv Ibidem, p. 184.<br />

xv Zeggelaar, Gerrit van,<br />

xvi Volgens Velius was de wind op de 11e oktober naar het zuidoosten gedraaid, waardoor de<br />

geuzen de loef zouden hebben gekregen. Maar als de geuzen inderdaad het dichtst onder<br />

Hoorn lagen en de Spaansgezinden meer zuidwaarts, zoals Velius zelf schrijft, konden ze onmogelijk<br />

de loef hebben gehad. Die kregen de geuzen juist door het draaien van de wind naar<br />

een meer (zuid-)westelijke richting.<br />

xvii Zeggelaar, Gerrit van, De opstand en de reformatie, in: Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord,<br />

Terugblikken op Waterland, Hoofdstukken uit de geschiedenis van Amsterdam-Noord, Amsterdam<br />

2000, p. 23.<br />

xviii Gerrit van Zeggelaar heeft het over vijf schepen, die op de Spanjaarden veroverd werden,<br />

Leendert Appel, die zich baseert op het ooggetuigenverslag van kapitein Ruijchaver, over twee<br />

buit gemaakte schepen.<br />

xix Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 81. Cornelis Dirksz. voerde zijn vlag op<br />

dat moment op de veroverde ‘Inquisitie’, al zal die een andere naam hebben gekregen.<br />

xx Brozius, John R., Strijd voor het vaderland, Pieter Florisz, vice-admiraal van West-Friesland en het No-<br />

orderkwartier, Hoorn 2007.<br />

xxi Het uitrusten van de oorlogsvloot van ons land (het woord marine kwam pas later in zwang)<br />

was de verantwoordelijkheid van vijf admiraliteitscolleges, te weten de admiraliteiten van Rotterdam,<br />

Zeeland, Amsterdam, Westfriesland en het Noorderkwartier en tenslotte Friesland. De<br />

laatste twee waren de kleinste en hadden ook de meeste moeite hun eskaders of smaldelen uitgerust<br />

te krijgen. Op zee dienden hun smaldelen vaak onder het commando van de admiraal<br />

van de vloot van de Amsterdamse admiraliteit. Want tijdens de Engelse zeeoorlogen was er<br />

steeds vaker sprake van een driedeling, waarbij de voorhoede, de middentocht (of centrum) en<br />

de achterhoede geleverd werden door de grootste drie admiraliteiten: Rotterdam, Amsterdam<br />

en Zeeland.<br />

xxii www.mijnwoordenboek.nl/encyclopedie/NL/Pieter_Florisse<br />

xxiii xxiv Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend<br />

Verleden, uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007, p. 12 en 13.<br />

xxv Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend<br />

Verleden, uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007, p. 13.<br />

xxvi Prud’homme van Reine, rechterhand van Nederland, Biografie van Michiel Adriaenszoon<br />

de Ruyter, Amsterdam/Antwerpen 1996, p. 39.<br />

108


xxvii Wikipedia (Website), Pieter Florisse. Zie ook. Doedens, Anne en Like Mulder, Tromp, het<br />

verhaal van een zeeheld, Baarn 1989, p. 107.<br />

xxviii Brozius, John R., Strijd voor het vaderland, p. 3.<br />

xxix Hainsworth, Roger and Christine Churches, The Anglo-Dutch Naval Wars 1652-1674, Gloucestershire<br />

1998, p. 56.<br />

xxx Volgens Brozius op het schip De Eendracht (Brozius, J.R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz,<br />

p. 17), maar volgens Roger Hainsworth en Christine Churches op de Monnikendam (The Anglo-<br />

Dutch Naval Wars 1652-1674, p, 62).<br />

xxxi Hainsworth, Roger and Christine Churches, The Anglo-Dutch Naval Wars 1652-1674, Gloucestershire<br />

1998, p. 62.<br />

xxxii Ibidem, p. 63-64.<br />

xxxiii Wikipedia (Website), Zeeslag bij Nieuwpoort. Volgens Brozius voer Pieter Florisz. echter op<br />

de Stad <strong>Monnickendam</strong> (Brozius, J.R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, p. 18).<br />

xxxiv Tunstall, Brian, Naval Warfare in the Age of Sail, the evolution of fighting tactics 1650-1815 (ed. By<br />

Nicholas Tracy), London 1990, p. 20.<br />

xxxv Brozius, p.18.<br />

xxxvi Brozius, p.20.<br />

xxxvii Voogel, Harry, De Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Monnickendam</strong> 2007 (?), p. 52.<br />

xxxviii Abbing, C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg op Velius Chronyk) beginnende met<br />

het jaar 1630, Hoorn 1841, p. 96 en 97.<br />

xxxix Nispen, Wim van, De Teems in brant: een verzameling teksten en afbeeldingen rond de<br />

Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667), Hilversum 1991, p. 69.<br />

xl Het verslag van de tocht naar Chatham is grotendeels gebaseerd op Prud’homme van Reine,<br />

Rechterhand van Nederland, Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter, Amsterdam/Antwerpen<br />

1996 en op Dirk J. Barreveld, Michiel Adriaenszoon de Ruyter, de Schrik van de Grote Oceaan,<br />

Tilburg 2007.<br />

xli Abbing, C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg op Velius Chronyk) beginnende met het jaar 1630,<br />

Hoorn 1841, p. 111 en 112.<br />

xlii DTB 1672 <strong>Monnickendam</strong>.<br />

xliii <strong>Oud</strong> archief <strong>Monnickendam</strong>, nr. 38: Memoriaal van burgemeesters.<br />

xliv Eekhout, Luc, Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse marine 1382-1991,<br />

Amsterdam 1992, p. 84.<br />

xlv Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv.<br />

nr. 2172.<br />

xlvi Ibidem, inv. nr. 2419.<br />

xlvii In ieder geval behoorde hij niet tot een van de kapiteins in de zeeslag bij de Doggersbank<br />

in 1781.<br />

xlviii Smit, P., Edam in de Patriottentijd, p. 71.<br />

xlix Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv.<br />

nr. 2216.<br />

monnickendamse zeehelden<br />

109


l Eekhout, Luc, Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse marine 1382-1991, Amsterdam<br />

1992, p. 84.<br />

li Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv. nr.<br />

2258.<br />

lii Roodhuyzen, T., In woelig vaarwater, Marineofficieren in de jaren 1779-1802, p. 120 en 121<br />

liii Ibidem, p. 122.<br />

liv Ibidem, p. 200, noot 67.<br />

lv Ibidem, p. 202, noot 114. Op 30 augustus 1796 diende a/b van de Jupiter de zaak <strong>Monnickendam</strong>.<br />

lvi Zie een artikel van P. Huurdeman over Reyntjes in de Nieuwe Noordhollandsche Courant<br />

van 12 december 1962.<br />

lvii Roodhuyzen, T., p. 149 en 150 en F.J.A. Broeze, J.R. Bruijn en F.S. Gaastra (red.): Maritieme<br />

geschiedenis der Nederlanden, deel 3, Bussum 1977, p. 383.<br />

lviii Het verslag van de zeeslag bij Kamperduin is (mede) ontleend aan de tekst daarover op de<br />

website van het Marinemuseum te Den Helder:<br />

wwww.marine.nl/historie/marinemuseum/Webspecials/Heldendaden/Napoleontischeoorlogen/kamperduin/<br />

110


Troeters<br />

Siem Koerse<br />

Een Troeter van <strong>Monnickendam</strong> wie wil dat niet zijn! Wat het woord ‘Troeter’<br />

precies inhoudt daar zijn de meningen over verdeeld. Er is één uitleg dat het<br />

woord komt uit de tijd van armoede in <strong>Monnickendam</strong>, toen werd aan het aller<br />

armste deel van de bevolking Troetpap uitgedeeld onder de Beurs. (Aanbouw<br />

naast het Waeggebouw.)<br />

Een tweede versie is de Engel/Faam op de speeltoren. Als het carillon (Het oudste<br />

van Europa en er gaan zelfs stemmen op dat ‘van de wereld’, ja, ja!) was uitgespeeld<br />

bracht de Engel/Faam met zijn bazuin een geluid voort dat lijkt op het<br />

geluid dat kan worden uitgelegd als ‘Troet’.<br />

Waarom deze intro? Ongeveer zestig jaar geleden is er op de toenmalige Openbare<br />

School op de Beestenmarkt een wondertje gebeurd.<br />

Hoofd van de school was meester Kuikinga. Hij kwam op het idee om een lied te<br />

componeren en te schrijven over <strong>Monnickendam</strong>. Het moet zijn gemaakt voor<br />

een uitvoering, met de kinderen, in de voormalige Botterzaal van hotel De Posthoorn.<br />

De ruimte achter Hotel Posthoorn is nog steeds aanwezig, maar is niet<br />

meer in gebruik als openbare ruimte. De Botterzaal werd ook gebruikt voor toneel,<br />

filmvoorstellingen en feestavonden.<br />

Op die uitvoeringsavond moest het gebeuren en voerden de kinderen verschillende<br />

stukjes op. Zo ook het lied ‘Een troeter van <strong>Monnickendam</strong>’.<br />

Het was geen makkelijke weg naar de uitvoering van het lied. In de klas werd<br />

stevig geoefend om het onder de knie te krijgen. Meester Kuikinga bespeelde<br />

namelijk een viool, een instrument dat nou niet zo bekend was in <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Voor zover ik mij kan herinneren was er maar een man, die wel eens met<br />

een vioolkoffer door <strong>Monnickendam</strong> liep, n.l. de heer Leguit Sr., die aan de Zarken<br />

woonde.<br />

En zo had onze klas ook het ‘genoegen’ om een meester met een viool te hebben.<br />

We moeten er vanuit gaan dat hij de muziek zelf had gecomponeerd.<br />

De coupletten zaten wel snor, die zongen lekker weg.<br />

Het probleem was het refrein, daar kwam nl. vier keer in voor: ‘Aan de Gouwzee’.<br />

111


De eerste drie keer was het geen probleem. In de vierde en laatste keer moest het<br />

woord Gouwzee langer worden aangehouden. En dat gebeurde niet! De hele<br />

klas zong vier keer Gouwzee hetzelfde. Dat zinde meester Kuikinga niet en hij<br />

tikte dan ook af met de strijkstok op de zijkant van zijn viool. Het geluid van aftikken<br />

aan zijn viool en het volhouden van Kuikinga om het er bij de klas in te<br />

heien, heeft naar mijn bescheiden mening ertoe geleid dat dit lied na zestig jaar<br />

nog steeds levendig is.<br />

Het tweede lied ‘<strong>Monnickendam</strong>’, geheel van de hand van de heer Moorman, is<br />

meer in de vergetelheid geraakt. Toch heeft het historische waarde, het is namelijk<br />

gemaakt toen <strong>Monnickendam</strong> zijn eerste nieuw te bouwen wijken kreeg. In<br />

de tekst komt naar voren om tot elkaar te komen. Toen was dat de vraag, anno<br />

<strong>2008</strong> kunnen we constateren dat het allemaal goed is gekomen.<br />

112<br />

Een troeter van <strong>Monnickendam</strong><br />

Geschreven voor feestavond van de Openbare Lagere School<br />

in de Botterzaal van Hotel de Posthoorn, 1950.<br />

1 Aan de oever van het IJsselmeer<br />

daar heeft mijn wieg gestaan<br />

Daar ga ik heen, daar keer ik weer<br />

daar ga ik nooit vandaan<br />

Refrein:<br />

Aan de Gouwzee, aan de Gouwzee,<br />

daar is het leven goed<br />

Aan de Gouwzee, aan de Gouwzee,<br />

krijg ik steeds nieuwe moed<br />

Waar de speeltoren klingelt zijn oude lied<br />

Waar het IJsselmeer golft langs het Galgenriet<br />

Daar leef ik als kind van mijn stam,<br />

een troeter van <strong>Monnickendam</strong><br />

Refrein:<br />

2 Ik heb veel vreugd en leed gezien<br />

In het stadje aan de Gouw


Maar wat er ook gebeuren mag<br />

Ik blijf het altijd trouw<br />

Refrein:<br />

3 Nog staan er vele huizen hier<br />

uit een heel oud verle-een<br />

De eeuwen gleden langzaam heen<br />

veel schoonheid ging toen heen<br />

Refrein:<br />

4 Als ik nu aan de Gouwzee sta<br />

luister ik naar de wind<br />

Die mij verteld hoe het eens was<br />

dan huil ik als een kind<br />

Refrein:<br />

5 Dan hoor ik weer die haringbel<br />

en krimp stil in elkaar<br />

En fluister met vertrokken mond<br />

was er die tijd nog maar<br />

Refrein:<br />

Muziek: Kuikinga, hoofd Openbare Lagere School, Beestenmarkt te <strong>Monnickendam</strong><br />

Coupletten: 1 en 2: Kuikinga (1948) — 3, 4 en 5: Dhr J. H. Moorman<br />

Refrein: Kuikinga (1948)<br />

Muzikale bewerking voor het fanfarecorps ‘Olympia’: L. Van der Blonk, organist<br />

<strong>Monnickendam</strong><br />

Geschreven voor feestavond van het fanfarecorps ‘Olympia’<br />

Tekst: J.H. Moorman<br />

1 Wij wonen in een stad,<br />

omringd door groene dreven.<br />

Die stad heet <strong>Monnickendam</strong>,<br />

troeters<br />

113


114<br />

Waarin wij allen leven.<br />

Het was voorheen hier klein,<br />

Ik moet daar vaak aan denken.<br />

Zoals het hier toen was,<br />

Dat kan mij vreugde schenken.<br />

Refrein:<br />

En waar ter wereld men ooit ook kwam,<br />

geen plaats is te vinden als <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Deez stad is gezellig al is ze ook klein,<br />

En om hier te wonen vindt iedereen fijn.<br />

2 Maar ja de tijd schrijdt voort,<br />

Daardoor is het gekomen.<br />

Dat hier flink werd gebouwd,<br />

wie had dat kunnen dromen.<br />

Wij vonden het eerst vreemd,<br />

met al die nieuwe mensen.<br />

Maar al gauw toch zeiden wij,<br />

men kon niet beter wensen.<br />

Refrein:<br />

3 Men groeit naar elkander toe,<br />

dat kan niemand verhinderen.<br />

En eens komt er de tijd,<br />

dat enkel nog de kinderen<br />

die hier geboren zijn,<br />

in de schaduw van de toren<br />

van onze oude stad,<br />

leven als ooit te voren.<br />

Refrein:<br />

4 En daarom laten wij,<br />

elkaar de handen reiken.<br />

Wij wonen allen hier,<br />

laat dit door vriendschap blijken.<br />

Laat dit fanfare-feest,<br />

ons ware vriendschap geven.


Waardoor wij met elkaar,<br />

als <strong>Monnickendam</strong>mers leven.<br />

En waar ter wereld men ooit ook kwam,<br />

geen plaats is te vinden als <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Deez stad is gezellig al is ze ook klein,<br />

En om hier te wonen vindt iedereen fijn.<br />

troeters<br />

115


Zarken 23<br />

Kerskstraat 7<br />

Kerkstraat 32<br />

Noordeinde 3<br />

116<br />

Kerkstraat 24<br />

Middendam 6


Jaartalstenen<br />

Siem Koerse<br />

Op enkele gevels zijn in oud <strong>Monnickendam</strong> jaartalstenen te zien. Deze jaartallen<br />

geven de ouderdom aan van de panden waarin ze zijn aangebracht.<br />

Het is soms niet zeker of het jaartal ook bij het betreffende huis of gebouw past.<br />

In de loop der eeuwen kan er met deze jaartalstenen zijn geschoven waardoor ze<br />

niet de juiste plaats meer hebben in de gevelwanden van <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Het voorgaande is moeilijk te bewijzen en we gaan er soms ‘gemakshalve’ vanuit<br />

dat ze op de juiste plaats zitten of staan. Met staan wordt uitgegaan van geschilderde<br />

jaartallen op gevels.<br />

Op de Zarken 23 hebben we te maken met een mooi verzorgde trapgevel met als<br />

jaartal 1908. Het is duidelijk dat we hier te maken hebben met een replica. Een<br />

oude wapensteen uit de binnenkant van de voormalige Noordeinderpoort is<br />

aangebracht in deze ‘moderne gevel’. Er werd veel gesloopt, maar een wapensteen<br />

werd niet zomaar weggegooid.<br />

Kerkstraat 24 onze eerste echte jaartalsteen (1638). Een beetje grof en verweerd.<br />

Uit overlevering komt hij van de top van de gevel om daar omgekeerd dienst te<br />

doen als afdeksteen. Bij restauratie van de gevel werd hij gevonden en in de<br />

voorgevel aangebracht. Of het huis inderdaad zo oud is als op de steen staat aangeven<br />

valt nog te bezien. Deze jaartalsteen kan overal vandaan komen.<br />

Kerkstraat 32 geeft zijn ouderdom in een keer prijs (1620), met dien verstande<br />

dat het in dit geval alleen voor de bovenkant van deze gevel telt. De onderkant<br />

van deze gevel is in de 18e eeuw vervangen. Aan de rechterzijde van deze gevel,<br />

op de grens 17e/18e eeuw, is de kop van de originele puibalk van de bovenkant<br />

van deze gevel nog waar te nemen.<br />

Voor café 1614, op de Middendam 6, geldt het zelfde verhaal als Kerkstraat 32.<br />

Deze trapgevel is echter weer in ere hersteld en daardoor hoger uitgekomen.<br />

Kijkt men langs de gevel naar de nok van het nu lagere dak dan zie je de oude<br />

aansluiting hoogte tegen de hoger gerestaureerde voorgevel.<br />

117


118


jaartalstenen<br />

Noordeinde 3, (MDCCXLVI) het voormalige Raadhuis van de Stad <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Het jaartal staat geschilderd boven de voordeur. Een geschilderd jaartal in<br />

Romeinse cijfers. Bij de volgende schilderbeurt kan dat al problemen geven, een<br />

fout is zo gemaakt. Het pand is nu van Hendrik de Keyzer dus we moeten er van<br />

uitgaan dat het juist is!<br />

Havenstraat 1, woning op de uiterste rand van de 16e eeuw. Met een ingemetseld<br />

jaartal 1592 in de top van deze prachtige gevel. Van de topgevel is in de loop<br />

van de tijd metselwerk verloren gegaan. Ook hier weer een onderkant van latere<br />

datum. Volgens overlevering stond de top van deze gevel 80 cm uit het lood.<br />

Maar er is ook zekerheid, dat bewijst een ansichtkaart uit 1930.<br />

Al deze jaartallen zijn duidelijk waarneembaar, er is echter ook één waar je werk<br />

van moet maken om het te vinden. Neem bijvoorbeeld de jaartalsteen met daarin<br />

gehakt 1846. Hij zit ten oosten van de binnenhaven, alleen de vraag is waar?<br />

Niet alle jaartalstenen zijn genoemd, maar dat was ook niet de bedoeling. Zelf zoeken naar<br />

andere jaartallen is een optie. Een is het vermelden waard n.l. Zuideinde 3, deze steen, in de<br />

gevel van de toenmalige sigarenzaak van J. Groenewoud, was niet bij iedereen bekend in <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Door het aanbrengen van een plaat aan de gevel, voor reclame doeleinden, was hij<br />

aan het zicht ontrokken. In het boek ‘Honderd jaar nering en ambacht in <strong>Monnickendam</strong>’ uitgave<br />

van de Ver. <strong>Oud</strong> M’dam (1998) is de gevelsteen nog zichtbaar op pagina 179 maar op pagina<br />

185, tweede pand van links, niet meer. Omdat de winkel een andere bestemming kreeg,<br />

kwam de gevelsteen met het jaartal (1567), tot veler verrassing, weer te voorschijn!<br />

119


1<br />

120


Achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />

Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong><br />

Anne van Rooij - van Wijngaarden<br />

Vanaf de straat gezien is Kerkstraat 12 ogenschijnlijk een eenvoudig huis. Het<br />

heeft een sobere bakstenen tuitgevel met een weinig opvallende winkelpui (afb.<br />

1). Wie het pand beter bekijkt zal echter rijke details ontdekken. Zo is boven de<br />

deur een fijn geprofileerd deurkalf te zien en wordt de entree geflankeerd door<br />

pilasters op geprofileerde basementen. Deze onderdelen moeten behoord hebben<br />

tot een vermoedelijk laatachttiende-eeuwse entreepartij. Deze entreepartij<br />

is nog te zien op een bouwtekening van mei 1944 (afb. 2a) van de architect Jan<br />

Plas uit Purmerend. Op de tekening zijn rechts van de ingang twee vensters<br />

onder een strek getekend. Deze vensters moeten gelijktijdig met de klassieke<br />

entree zijn geplaatst, zij het dat de ramen toen een andere roedenverdeling<br />

moeten hebben gehad. De architect Plas heeft op de tekening duidelijk aangegeven<br />

dat deze twee vensters verzakt en zeer slecht waren. Ook de toestand van de<br />

kroonlijst boven het bovenlicht van de entree liet te wensen over. Het is daarom<br />

begrijpelijk dat de eigenaar, Leo Hordijk, destijds een nieuwe onderpui wilde.<br />

De groentehandelaar Hordijk woonde sinds 1935 met zijn gezin in Kerkstraat 12<br />

en had op de begane grond zijn groentewinkel.<br />

2a 2b<br />

121


Op 27 juni 1946 kreeg Leo Hordijk<br />

toestemming van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />

om zijn onderpui te vernieuwen,<br />

naar ontwerp van de reeds<br />

genoemde architect Jan Plas (afb. 2b). 1<br />

Plas maakte gebruik van een reeds bestaand<br />

winkelvenster uit het tweede<br />

kwart van de twintigste eeuw. Boven<br />

dit grote winkelvenster kwam in gietijzeren<br />

letters de tekst ‘GROENTEN &<br />

FRUIT’, als verwijzing naar de handel<br />

van Leo Hordijk (afb. 2c). Onder en aan<br />

weerszijden van het winkelvenster<br />

wer den natuurstenen banden aan ge -<br />

bracht. Verder werd de ingang gewij -<br />

zigd. Hierbij verdween de vervallen<br />

2c<br />

kroonlijst, werden de pilasters ingekort<br />

en kreeg de entree een gebogen<br />

bekroning van kunststeen en een minder hoog bovenlicht. De verbouwing van<br />

de onderpui in opdracht van Leo Hordijk is nu nog grotendeels terug te vinden<br />

in de voorgevel van Kerkstraat 12.<br />

Aardig detail is dat in het ontwerp van Plas uit 1944 reeds een gevelsteen is getekend.<br />

De tekst is nog niet te lezen, maar kennelijk was Leo Hordijk toen al van<br />

plan om na de oorlog een gevelsteen te plaatsen, als blijvende herinnering aan<br />

3<br />

122


de vijf Joodse landgenoten, aan wie hij tijdens de oorlog een veilig onderkomen<br />

verschafte in Kerkstraat 12 (afb. 3). Door deze moedige daad van Leo Hordijk<br />

neemt Kerkstraat 12 een bijzondere plaats in de geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong><br />

in.<br />

Na de verbouwing bleef het negenruits schuifvenster in de topgevel gehandhaafd.<br />

Later in de twintigste eeuw is dit venster, dat vermoedelijk ook uit de late<br />

achttiende eeuw stamt, vervangen. Rond het huidige topgevelvenster bevinden<br />

zich nog steeds, net als op de bouwtekening, muurankers. Enkele muurankers<br />

hebben fraaie bloemmotieven. Vermoedelijk duiden deze op een houten kap uit<br />

de zeventiende eeuw. Is er daadwerkelijk een kap uit de zeventiende eeuw in<br />

Kerkstraat 12? En zijn er nog andere interessante bouwsporen uit voorgaande<br />

eeuwen aan te treffen in dit pand?<br />

Achter de winkelpui: de begane grond<br />

Vanaf de late negentiende eeuw tot in 2005 heeft Kerkstraat 12 een winkelfunctie<br />

gehad. 2 De laatste winkel was de textielhandel van Karmelk, die vanaf 1965<br />

in Kerkstraat 12 gevestigd was. In de zomer van 2005 stopte Karmelk met de<br />

winkel. De hierop volgende verbouwing van winkel tot woonhuis bood vervolgens<br />

een uitstekende kans om het interieur van Kerkstraat 12 nader te kunnen<br />

bestuderen. Bij de verwijdering van het verlaagde plafond op de begane grond,<br />

kwam meteen de eerste verrassing in zicht: een bijzonder balkenplafond met afwisselend<br />

brede en smalle balken die rusten op de bakstenen zijmuren van het<br />

pand. Onder de balken zitten versierde sleutelstukken. De smalle balken hebben<br />

4 5<br />

achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />

123


sleutelstukken met een acanthusblad en een halve rozet (afb. 4). De sleutelstukken<br />

van de brede balken zijn eveneens gesierd met een gesneden acanthusblad,<br />

maar deze hebben onderaan een zogenaamd kwabornament, met oorschelpachtige<br />

vormen en in het midden een soort roggekop (afb. 5). De kwab stijl kenmerkt<br />

zich door plooiende, opzwellende massa’s en maakt veelal gebruik van bekkenen<br />

oorschelpachtige vormen. 3 Deze opmerkelijke stijl was in de zeventiende<br />

eeuw bijzonder geliefd. Het balkenplafond van Kerkstraat 12, met afwisselend<br />

smalle en brede balken en dit type sleutelstukken, dateert vermoedelijk van het<br />

begin van de zeventiende eeuw. 4<br />

De rijk versierde sleutelstukken met acanthusbladen zijn voor <strong>Monnickendam</strong><br />

zeldzaam. De enige andere plaats waar een sleutelstuk met acanthusbladmotief –<br />

voor zover bekend – is aan te treffen is het rijksmonument Kerkstraat 9 (afb. 6).<br />

Een belangrijk verschil is dat de balk met dit sleutelstuk in Kerkstraat 9 op houten<br />

stijlen rust – en niet op de bouwmuren – en dat onder het sleutelstuk een<br />

zwanenhalskorbeel is aangebracht. Het balkenplafond van Kerkstraat 9 dateert<br />

uit dezelfde periode als die van Kerkstraat 12.<br />

Het balkenplafond met de fijn gesneden sleutelstukken was niet de enige verrassende<br />

vondst in het pand Kerkstraat 12, die tijdens de verbouwing in 2005<br />

werd gedaan. Na het weghalen van voorzetwanden op de begane grond kwam<br />

een houten constructie tevoorschijn halverwege het huis. Bij nadere beschouwing<br />

bleek het om een achterpuikozijn te gaan, met mooie vlakke profielen, dat<br />

evenals het balkenplafond vermoedelijk uit het begin van de zeventiende eeuw<br />

stamt. De positie van het achterpuikozijn en bouwsporen op het balkenplafond<br />

wijzen erop dat het huis in de bouwtijd op de begane grond enkel een voor- en<br />

een achterkamer heeft gehad. Later, vermoedelijk<br />

aan het eind van de zeventiende<br />

eeuw, werd Kerkstraat 12 naar achteren<br />

toe uitgebreid met een achterhuis.<br />

Tussen voor- en achterhuis werd een<br />

kleine ruimte, een lichthofje, opengelaten.<br />

Dit lichthofje is later, vermoedelijk<br />

rond 1700, dichtgezet door het doortrekken<br />

van de kap van het voorhuis tot over<br />

het achterhuis.<br />

Op afb. 7 is een reconstructietekening<br />

van het achterpuikozijn te zien. Vanuit<br />

het achtererf gezien heeft rechts een<br />

deur gezeten, die vermoedelijk bekroond<br />

werd door een toogje. Boven de<br />

5<br />

deur was een bovenlicht met twee glas-<br />

124


achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />

in-loodpanelen. Links van de deur<br />

was een vierlicht, dat eveneens<br />

glas-in-loodramen heeft gehad. Uiterst<br />

links was een bakstenen<br />

7<br />

muur.<br />

De reconstructietekening van het<br />

achterpuikozijn roept meteen de<br />

vraag op hoe de voorpui eruit gezien<br />

zou kunnen hebben in het<br />

begin van de zeventiende eeuw. Gelukkig<br />

bleek de oorspronkelijke<br />

puibalk nog achter de latere voorgevel<br />

aanwezig te zijn. Deze vertoont<br />

onderaan sporen van de indeling<br />

van de zeventiende-eeuwse<br />

onderpui. Aan de hand van deze<br />

sporen is de reconstructietekening<br />

op afb. 8 gemaakt, waarbij gemeld<br />

moet worden dat de invulling van<br />

de onderpui niet meer exact te achterhalen<br />

is en dat de reconstructie-<br />

8<br />

tekening deels is gebaseerd op de<br />

indeling van het achterpuikozijn,<br />

waarmee het voorpuikozijn vaak in<br />

evenwichtige verhouding stond. Op afb. 8 is te zien dat de voordeur in het midden<br />

van de pui is gesitueerd, tussen twee stijlen, waarvan de sporen nog te zien<br />

waren op de puibalk. Links van de deur heeft vermoedelijk een kruiskozijn gezeten,<br />

rechts van de deur een drielicht. De bovenlichten van de deur en de kozijnen<br />

zullen glas-in-loodramen hebben gehad, de openingen onderin het kozijn<br />

werden ofwel afgesloten door luiken ofwel opgevuld door glas-in-loodramen.<br />

Achter het drielicht aan de rechterzijde van de voordeur was waarschijnlijk een<br />

zijkamertje, een vast onderdeel van een voorhuis in de zeventiende eeuw. Op<br />

basis van sporen op het balkenplafond, de puibalk uit de voorgevel en het achterpuikozijn<br />

kon tevens een reconstructie gemaakt worden van de begane<br />

grond in de zeventiende eeuw (afb. 9). Deze toont voorin de voorkamer met<br />

rechts het genoemde zijkamertje en links achter een deur naar een lange gang<br />

die naar de achterkamer en het achterhuis liep. In het eigenlijke woonvertrek,<br />

de achterkamer, was een schouw. Dicht bij deze warmtebron moeten de bedsteden<br />

hebben gezeten. Vermoedelijk bevonden deze zich tegen de wand die vooren<br />

achterkamer van elkaar scheidde. Links van deze bedsteden was vermoede-<br />

125


lijk een steektrapje naar de verdieping. De achterkamer werd achterin afgesloten<br />

door het reeds genoemde zeventiende-eeuwse achterpuikozijn.<br />

Zoals reeds genoemd kreeg Kerkstraat 12 vermoedelijk aan het eind van de zeventiende<br />

eeuw een achterhuis. Op de kaart van F. de Wit uit circa 1680 is dit achterhuis<br />

te zien (afb. 10). De voorste balk van het achterhuis heeft aan de linker<br />

zijde een breed sleutelstuk met acanthusbladmotief (afb. 11) en moet een puibalk<br />

zijn geweest van een reeds gesloopt huis uit het begin van de zeventiende<br />

eeuw. Omdat onderaan de buibalk geen sporen zijn aangetroffen van een kozijnverdeling,<br />

was de voorgevel van het achterhuis<br />

vermoedelijk in baksteen opgetrokken.<br />

Achter deze voormalige puibalk is een plafond<br />

met ongeveer even brede balken. In het achterhuis<br />

was eveneens een schouw.<br />

Precies ter plaatse van de lichthof tussen vooren<br />

achterhuis is een trap naar een kelder. De kelder<br />

kan hier pas zijn aangelegd op het moment<br />

dat de kap van het voorhuis werd doorgetrokken<br />

over het achterhuis, waardoor het lichthofje<br />

werd overdekt. Vermoedelijk geschiedde dit<br />

rond 1700. Het bestaan van de kelder was reeds<br />

voor de verbouwing in 2005 bekend. De meeste<br />

wanden van de kelder zijn bedekt met Delfts-<br />

9 10<br />

126


11 12<br />

blauwe tegeltjes, die onder meer dieren, landschappen en bloemenvazen tonen<br />

(afb. 12). De vloer van de kelder is evenals een deel van de wanden bedekt met<br />

oranje en groene plavuizen.<br />

De kapverdieping<br />

achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />

Na bestudering van de begane grond die nog veel onderdelen blijkt te hebben<br />

uit de zeventiende eeuw, doet meteen de vraag zich voor hoe de kapverdieping<br />

er uit ziet. Heeft deze, zoals de voorgevel met muurankers doet vermoeden, nog<br />

steeds een zeventiende-eeuwse kap? Jazeker en deze blijkt nog in zeer goede<br />

staat te zijn! Tijdens de verbouwing in 2005-2006, is de kapverdieping ontdaan<br />

van voorzetwanden en kon deze mooi bestudeerd worden. De kapconstructie<br />

van het voorhuis bestaat uit een<br />

aantal eiken en grenen spanten en<br />

vierkant gehakte sporen die samen<br />

het pannen dak dragen (afb. 13).<br />

Het achterhuis heeft duidelijk een<br />

jongere kap die vermoedelijk rond<br />

1700 is opgetrokken, gezien de<br />

vorm van de spanten (afb. 14).<br />

Aan de hand van de bouwsporen in<br />

de kap van Kerkstraat 12 kan de<br />

13<br />

bouwgeschiedenis van dit onder-<br />

127


deel herleid worden. In eerste instantie<br />

was er enkel het voorhuis met een<br />

zadeldak. Later, vermoedelijk aan het<br />

eind van de zeventiende eeuw, kwam<br />

achter het voorhuis een achterhuis<br />

met hiertussen een lichthof. Om te<br />

zorgen dat er nog voldoende licht<br />

door de ramen van het achterpuikozijn<br />

kon schijnen, kreeg het achterhuis<br />

aan de voorzijde een schuin dakvlak,<br />

een afgewolfd dak. Een paar<br />

schuine ribben in het achterhuis wijzen<br />

op deze constructie (afb. 15). Hierna,<br />

vermoedelijk rond 1700, moet de<br />

kap van het voorhuis zijn doorgetrokken<br />

over het achterhuis. Hierdoor<br />

kreeg Kerkstraat 12 een groot zadeldak<br />

met achterin een schuin dakschild.<br />

Kerkstraat 12 moet met zijn zeventiende-eeuwse balkenplafond en zijn goed bewaarde<br />

zeventiende-eeuwse kap een andere topgevel hebben gehad. De huidige<br />

topgevel met tuit is vermoedelijk een versobering uit de negentiende eeuw. Het<br />

is goed mogelijk dat het woonhuis tijdens de bouw in de vroege zeventiende<br />

eeuw werd voorzien van een trapgevel, in de destijds modieuze stijl van het<br />

Maniërisme. Een voorbeeld van zo’n trapgevel is te zien bij het woonhuis<br />

Noordeinde 10 (afb. 16). De natuurstenen dekplaten op de huidige tuitgevel van<br />

Kerkstraat 12 zijn vermoedelijk overblijfselen van een trapgevel. Alhoewel dit<br />

natuurlijk geen garantie is, is Kerkstraat 12 op de plattegrond van F. de Wit uit<br />

circa 1680 (afb. 10) ook voorzien van een trapgevel.<br />

In ieder geval heeft het huis net als Noordeinde 10 een gevelsteen uit de zeventiende<br />

eeuw gehad. In 1693 wordt in een verkoopakte namelijk melding gemaakt<br />

van een ‘Kadt in de gevel’. 5 14<br />

15<br />

In dat jaar verkocht Liewtje Jans het huis aan<br />

Jan Jansz. van Neck. Liewtje was de weduwe van Jan Jacobsz. Kat, die raad van de<br />

stad <strong>Monnickendam</strong> was geweest. De afgebeelde kat verwees derhalve naar de<br />

bewoners van het pand, wat een gebruikelijke functie voor een gevelsteen was.<br />

Het is niet bekend vanaf wanneer het echtpaar Kat in het huis heeft gewoond en<br />

vanaf wanneer derhalve de gevelsteen de voorgevel van het vroeg-zeventiendeeeuwse<br />

huis kan hebben gesierd.<br />

Heden heeft Kerkstraat 12, zoals reeds vermeld, weer een markante gevelsteen,<br />

nu als verwijzing naar de vijf Joodse onderduikers, die dankzij de moedige Leo<br />

128


Hordijk een veilig onderkomen in het pand kregen en zo de oorlog konden<br />

overleven. Vanwege haar bijzondere geschiedenis en haar zeldzame onderdelen<br />

is Kerkstraat 12 op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Zo kan dit belangrijke<br />

pand voor het nageslacht bewaard blijven.<br />

Tekst en reconstructietekeningen: Anne van Rooij-van Wijngaarden, maart <strong>2008</strong><br />

Noten<br />

1 Archief gemeente <strong>Monnickendam</strong>, bouwvergunning voor het vernieuwen van de onderpui,<br />

Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong>, 46/23 en bouwvergunning voor het herstellen van de onderpui,<br />

Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong>, 47/2. Beide bouwvergunningen betreffen dezelfde ingreep.<br />

De in 1947 afgegeven bouwvergunning is reeds op 7 mei 1944 aangevraagd. Vermoedelijk<br />

is door het verloop van de Tweede Wereldoorlog geen verder vervolg gegeven aan deze aanvraag<br />

en heeft Leo Hordijk daarom op 25 mei 1946 opnieuw een bouwvergunning aangevraagd<br />

voor dezelfde werkzaamheden. Voor deze laatste aanvraag kreeg hij op 27 juni 1946 een bouwvergunning.<br />

Vervolgens werd aan hem op 21 februari 1947 toch ook nog een bouwvergunning<br />

verleend naar aanleiding van zijn eerdere verzoek van 7 mei 1944. Vermoedelijk is dit gebeurd<br />

om het bouwdossier, dat kennelijk na de oorlog weer is opgedoken, af te kunnen sluiten.<br />

2 L. Appel, Joden in <strong>Monnickendam</strong>, in: Jaarverslag 1996 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, p. 94.<br />

16<br />

achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />

3 F. van Burkom, K. Gaillard,<br />

E. Koldeweij, T. Schulte en<br />

J. Willink, Leven in Toen, Zwolle<br />

2001, p. 294.<br />

4 H.J. Zantkuijl, Bouwen in<br />

Amsterdam, Amsterdam 1997,<br />

p. 39.<br />

5 L. Appel, Waar woonde toch<br />

ds. F. J. Domela Nieuwenhuis?,<br />

in: Jaarverslag 1995 <strong>Vereniging</strong><br />

<strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, p. 105.<br />

Met dank aan de heer dr.ing.<br />

H.J. Zantkuijl en de heer S.<br />

Koerse.<br />

129


1<br />

2<br />

130


Reis naar Zweden, winter 2007<br />

Ton Meijer<br />

De winter van 2007 bracht opnieuw geen enkele ijsdag op. Dus werd weer het<br />

idee opgepakt om maar weer eens het ijs op te gaan zoeken in het buitenland.<br />

Tijdens een maritiem evenement in oktober 2006 in Medemblik kwamen we in<br />

contact met een man woonachtig in Rostock, Oost Duitsland. Hij vertelde ons<br />

dat op het meer iets boven Rostock altijd wel gezeild kon worden. In eerste instantie<br />

leek het ons het beste om daar maar eens naar toe te gaan. Omdat dit<br />

meer ongeveer 900 km van <strong>Monnickendam</strong> af ligt en dus in één dag is te rijden<br />

en veel minder geld kost. De faciliteiten zijn daar perfect.<br />

Maar na enig navraag bleek ook op dat meer geen ijs te zijn.<br />

Dus toch dan maar weer richting Zweden. Met ijszeilers uit Roelofarendsveen<br />

en omstreken zijn afspraken gemaakt wanneer we zullen gaan en waar naar toe.<br />

Het werd weer Fiskeboda waar we in 2001 ook al zijn geweest en zouden vertrekken<br />

op 23 februari. Daar ligt een prachtig groot meer en de faciliteiten zijn<br />

daar voor een grote groep personen perfect.<br />

Nu is het vervoer van de ijsschuiten altijd onze grootste hobbel. Maar Mart Leek<br />

is al twee keer onze redder wat dat betreft geweest, dus ook nu maar weer Mart<br />

gaan polsen.<br />

Nadat de plannen aan Mart waren voorgelegd, was hij meteen weer enthousiast<br />

en konden zijn Skania Vabis, van weet ik hoe oud, met dichte trailer van 14<br />

meter lang inclusief touringcar van hem mee krijgen.<br />

Op zaterdag 16 februari werd de Scania met trailer opgehaald om de constructie<br />

in de trailer te bouwen voor het vervoeren van de ijsschuiten. Maar tot onze verrassing<br />

moest er alleen nog even 3 ton r.v.s.-pijpen uit gehaald worden en 100<br />

meter verderop naar een zolder worden verplaatst!!! Ook moesten op het laatste<br />

moment een paar zaken nog worden gedaan, zoals de laadklep moest gerepareerd<br />

worden, er moesten nog sneeuwkettingen worden geregeld en het defect<br />

aan het achterlicht moest worden opgelost (afb. 1).<br />

In de aanloop naar de 23e februari werden de Fram, Hudson I, Poolster, Prins<br />

Hendrik, Willem Barentsz II, IJspegel, Geshe en de Oranje in de trailer geladen<br />

(afb. 2).<br />

De ploeg die naar Zweden afreisde bestond in totaal uit 12 man.<br />

Op vrijdag 23 februari werd vertrokken. Maar omdat de trailer vooruit het<br />

131


Prooyen in was gereden moest hij nu achteruit het Prooyen af gereden worden.<br />

Toen bleek dat er een probleem was met de oplooprem o.i.d. want na een paar<br />

meter achteruit moest eerst weer even vooruit worden gereden. Al met al duurde<br />

het zo’n anderhalf uur voordat het Prooyen was verlaten.<br />

Hans Visser en Henk Kalshoven waren de chauffeurs voor deze rit.<br />

René Beckman reed de touringcar en Marcel Visser reed met zijn eigen auto.<br />

Vervolgens ging de reis via de afsluitdijk naar Groningen, Odenburg, Hamburg,<br />

Flensburg en Odense naar Kopenhagen waar de ploeg om ca 22.45 uur bij<br />

het onderkomen aankwam. Helaas was er niemand meer aanwezig en na wat<br />

telefoontjes en steekpenningen kon er toch uiteindelijk lekker worden geslapen.<br />

Na een prima ontbijt en extra broodjes en koffie mee- genomen te hebben,<br />

ging de reis verder richting ons doel. De Skania startte in één keer, alleen moest<br />

er nog even een probleem met de remmen worden opgelost. Er zat een ijsprop<br />

in de luchtbediening van de trailerremmen en met wat gebeuk met een grote<br />

hamer werd dit weer opgelost. Op de grote Beltbrug stond een koude storm<br />

recht op de kop van de truck. In de cabine van de Skania werkte de verwarming<br />

slecht en dus werd er door Hans en Henk met dikke truien en jassen aan gereden.<br />

Na de brug stak er een sneeuwstorm op met als gevolg veel stuifsneeuwbanken<br />

en kon er niet harder dan 50 km/h worden gereden. Diverse auto’s<br />

waren links en rechts van de weg geschoven tegen de vangrail. De temperatuur<br />

in de cabine van de Skania zakte gestaag en de chauffeurs barstten van de kou.<br />

Bij een pompstation werden de luchtgaten zo veel mogelijk gedicht.<br />

3<br />

132


eis naar zweden, winter 2007<br />

Tijdens het ijsvrij maken van de rechter ruitenwisser door het zijraam werd de afslag<br />

naar Helsingborg gemist. Via via toch weer het goede spoor naar Jonköping<br />

gevonden. Vervolgens via Linköping, Norrköping naar het einddoel Fiskeboda.<br />

Het weggetje naar het terrein waar het 5-sterren barak ligt, gaat zo’n 40 meter<br />

schuin naar beneden wat in het donker niet eenvoudig is om te ‘nemen’.<br />

Bij aankomst nog even gauw een dot gas gegeven om onze aankomst te melden<br />

aan de al aanwezige ijszeilers uit Roelofarendsveen.<br />

Zondag 25 februari alle schuiten gelost en naar het ijs vervoerd met een apart<br />

meegenomen karretje wat wel zo handig was. Alleen bleek tijdens het opbouwen<br />

van de schuiten de Prins Hendrik van Jaap Mulder geen gaffel bij zich te<br />

hebben!! Foutje bedankt, maar Hans Visser had gelukkig een reserve gaffel mee<br />

zodat dit probleem opgelost kon worden. Nadat alle schuiten erop stonden kon<br />

er laat in de middag toch nog worden gezeild. Er stond een behoorlijke harde<br />

wind en alleen de Fram ging van start (afb. 3). Hans Visser en Maarten Huibregtse<br />

gingen zeilen. Al snel bleek dat de wind veel te hard was voor twee man<br />

in de schuit en vloog hij een paar keer flink in de rondte. Op het ijs lag een laagje<br />

sneeuw met her en der wat sneeuwbanken. Vervolgens werd Ed Gerritsen en<br />

Ger Wesdorp opgehaald om zo wat meer gewicht in de schuit te hebben. Diverse<br />

keren vloog de Fram door de sneeuwbanken en moest telkens weer worden<br />

leeggeschept door de hoeveelheid sneeuw en stukken ijs in de schuit. Maandagochtend<br />

was er al veel minder wind. De Fram en de IJspegel hebben gezeild en ’s<br />

middags begon het te sneeuwen. Omdat de Fram vast was komen te zitten in<br />

een sneeuwbank, werd door zes man de Fram uit gegraven en teruggetrokken<br />

naar de thuisbasis.<br />

Er was inmiddels zoveel sneeuw gevallen dat zeilen niet meer kon en ook de<br />

wind was volledig gaan liggen. Heel jammer (afb. 4). Ook de dagen erna was er<br />

steeds wel weer wat sneeuw bij gevallen. Dus werd er van de nood een deugd gemaakt<br />

door met z’n allen leuke dingen te doen. Marcel Visser had z’n langlauf<br />

ski’s meegenomen en ging skiën op het meer. Ook werden de voorbereidingen<br />

op de reis terug naar Nederland gedaan. Door de hoeveelheid sneeuw die inmiddels<br />

was gevallen moesten de sneeuwkettingen worden aangebracht. Wat<br />

bleek nu, de kettingen waren zo’n halve meter te kort. Maar zo als zo vaak op<br />

deze reis zijn de mannen niet voor één gat te vangen en met behulp van een 22<br />

harpsluitingen werden de kettingen op lengte gebracht.<br />

Met behulp van een meegebrachte dommekracht, je moet er maar aan denken<br />

om dat mee nemen, werden de wielen van de Skania ongeveer 3 cm vrij getakeld<br />

en konden de kettingen worden aangebracht.<br />

133


4<br />

Op woensdag 28 februari werden alle schuiten van het ijs gehaald en in de trailer<br />

geladen.<br />

Donderdag werd er weer afgereisd naar Kopenhagen voor de overnachting. De<br />

reis verliep prima en de wegen waren sneeuwvrij. In Kopenhagen ’s avonds gegeten<br />

bij de Turk en daarna lekker op tijd de kooi in. Alleen was Ed Gerritsen<br />

even de tijd volledig kwijt. Nadat hij had was gaan douchen ging hij daarna buiten<br />

staan zingen. Hij dacht dat het zeven uur was, maar de klok wees nog maar<br />

vier uur aan!! Markers, je neemt ze mee, maar...<br />

Na een prima ontbijt werd de reis naar <strong>Monnickendam</strong> aangevat. Behoudens<br />

een kleine file voor de Elbetunnel ging alles heel voorspoedig en kwam de ploeg<br />

’s avonds weer in <strong>Monnickendam</strong> aan.<br />

Ondanks weer een reis met veel te weinig ijszeiluren heeft de Stichting IJsschuiten<br />

Gouwzee er weer een enorme ervaring bij.<br />

Deze reis is weer mogelijk geworden door de medewerking van: Mart Leek, familie Leguit en<br />

Roos, familie Z. van der Lingen en familie Lof.<br />

De ploeg ijszeilers bestond uit: Hans Visser, Henk Kalshoven, Jan Schilder, Martien Verbeek,<br />

Martin Visser, Jan Meijer, Jaap Mulder, Maarten Huibregtse, Marcel Visser, Ger Wesdorp,<br />

Ed Gerritsen en René Beckman.<br />

134


Drie eeuwen straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />

Kaarsen, olie-, gaslantaarns en gloeilampen in historisch perspectief (1)<br />

Ds. C.A. E. Groot<br />

‘Dat historisch besef van groot belang is, valt moeilijk te bewijzen, maar het kan wel plezierig<br />

zijn om je te verdiepen in het verleden’ (2).<br />

Licht en donker<br />

Als het donker wordt, flitst in onze steden en dorpen en langs de buiten wegen<br />

de openbare verlichting aan. Komen we thuis, dan is het omzetten van een schakelaar<br />

vol doende om één of meerdere kamers van licht te voorzien. Kortom,<br />

kunstlicht hoort bij ons dage lijkse leven.<br />

Hoe anders was dat enkele eeuwen geleden, toen Europa in duis ternis was gehuld<br />

en de steden van ons continent nauwelijks lichtpuntjes kenden. De nacht<br />

was daardoor niet alleen donker maar ook bedrei gend, onheil spellend en beangstigend<br />

(3).<br />

Straatverlichting; flitsen uit de geschiedenis<br />

De vraag hoe oud straatverlichting is, valt niet te beantwoorden. Daarvoor<br />

weten we onvoldoende van de geschiedenis in andere werelddelen. Als we het<br />

echter over ons eigen continent hebben, dan blijkt dat in een stad als Pompeï,<br />

verwoest door een uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr., straatverlichting<br />

niet onbekend was. Bij opgravingen zijn veel lampjes en bronzen kandelabers<br />

(4) tevoorschijn gekomen, hetgeen betekent dat, tegen of voor de huizen, in het<br />

centrum van dit Italiaanse provinciestadje, honderden, op olijfolie brandende,<br />

lampen moeten hebben gestaan.<br />

Rome, de hoofdstad van het Romeinse Imperium, deed daar niet voor onder. Bij<br />

een tempel voor Apollo bijvoorbeeld, stond zeer waarschijnlijk een kandelaber<br />

in de vorm van een boom, behangen met lichtende appels.<br />

Ook Antiochië in het huidige Syrië, uitvalsbasis van de apostel Paulus voor zijn<br />

zendingsreizen, kende een schitterende straatverlichting. De in deze stad geboren<br />

geschiedschrijver Marcellinus (ca. 330-392 na Chr.), noemt het in zijn Historiën<br />

‘de stad waar de glinstering van nachtelijke lampen de zon des daags evenaart’.<br />

Middeleeuwen<br />

Als in 476 na Chr. de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, Romulus Augustulus,<br />

wordt afgezet, breekt het tijdperk aan dat de donkere (Middel)eeuwen<br />

wordt genoemd. Donker zeker ook in de letterlijke betekenis van het<br />

135


woord. Over die periode, ruwweg 500 – 1500 na Chr. is, als het om verlichting<br />

gaat, weinig bekend. In kloosters, kapellen en kerken van het ‘Avondland’ (5)<br />

brandden weliswaar kleine olie- of vetlampjes, maar door de smalle vensters<br />

van deze godshuizen werd de omgeving niet verlicht.<br />

Binnen de muren van kastelen en<br />

burchten werden feesten gehouden<br />

waarbij fakkels en toortsen voor de<br />

verlichting zorgden, maar dat licht<br />

was afgeschermd voor de buitenwereld.<br />

Steden en stadsleven<br />

In de zomer van 2006 is op grootse<br />

wijze gevierd, dat Monnicken dam<br />

in 1356 het stadsrecht heeft verkregen.<br />

Hoe oud de stad werkelijk is,<br />

blijft echter in de nevelen van de<br />

geschiedenis verbor gen (6). Wat we<br />

wel weten is dat ‘Monckedamme’<br />

in 1297 al wordt ge noemd en volgens<br />

het handvest van <strong>Monnickendam</strong><br />

zelfs al in 1273 (7).<br />

<strong>Monnickendam</strong> aan de monding van drie<br />

Het ontstaan van steden in Europa<br />

veenstromen<br />

kwam vooral in de late Middel eeu -<br />

wen (1000-1500 na Chr.) goed op<br />

gang. Steeds meer mensen gingen in ommuurde plaatsen wonen om be schermd<br />

te zijn tegen vijan delijke legers of andere gevaren. Veel steden ontstonden langs<br />

belang rij ke handelsrou tes, bij een door waad ba re plaats in een rivier, bij een<br />

kruis punt van wegen of aan een rivier mon ding of zee. Meer in het binnen land<br />

gelegen steden ontstonden in de omge ving van een kasteel, kerk, kapel of<br />

kloos ter.<br />

Steden vervul den een centrale rol in de directe of wijdere omgeving. Naast<br />

bestuurlij ke bezigheden werden er ook economi sche (jaar markt), juridische<br />

(rechtspraak) en religieuze (kerkbe zoek) activiteiten binnen de stads muren<br />

ontwik keld, later gevolgd door onderwijs (scholing) en vermaak (kermis).<br />

Steden in het donker<br />

’s Avonds en ’s nachts waren de steden in een diepe duister nis gehuld, zeker als<br />

de maan door een dik wolken dek werd afge schermd en in de herfst en winter de<br />

136


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

steden, vooral bij waterrijk gebied,<br />

omgeven waren door een dikke<br />

mist. Rook, als gevolg van de vele<br />

turfvu ren, maakte elk straaltje<br />

lantaarns uit 1600<br />

licht vrijwel on doordring baar.<br />

Evenals de andere steden van Holland<br />

(8), was ook <strong>Monnickendam</strong><br />

eeuwen lang ’s avonds en ’s nachts<br />

in diepe duisternis gehuld. Soms<br />

probeerde het stadsbe stuur daar<br />

wat aan te doen. Op 10 augus tus<br />

1572 werd door de magi straat bepaald,<br />

dat er na het slaan van de<br />

klok ‘oock geen wijfven ende kinderen<br />

haer op straete en sullen laeten vinden naer clockge slach, maer dat sij<br />

eenen lanteerne met (kaars)licht sullen uijt han gen’.<br />

Gevaren<br />

Een stad bood lang niet altijd de gewenste veiligheid. Veel steden bestonden uit<br />

een kronkelige wirwar van nauwe, donkere straatjes en steegjes. Er was geen<br />

straatverlichting, waardoor het ’s avonds en ’s nachts even donker was als in de<br />

natuur buiten de stad. Wie in het donker te dicht langs de huizen wandelde,<br />

liep de kans om in een keldergat te vallen, terwijl men zich gemakkelijk aan<br />

laag han gende uithangborden kon stoten. Ook kon er zo maar een po boven je<br />

hoofd geleegd worden!<br />

Gevaren binnenshuis<br />

De ‘gewone man’ had ’s avonds of ’s nachts weinig of geen behoef te aan verlich -<br />

ting. Hij ging met zonson der gang naar bed en stond bij zonsopgang weer op.<br />

Het enige ‘licht’ waarover hij beschik te was afkomstig van het (smeulend)<br />

haardvuur, waarbo ven zijn dage lijkse maal werd bereid of een klein olielampje.<br />

Wie midden in de nacht naar het ‘toilet’ (buiten!) moest, deed dat, vaak slaap -<br />

dron ken, op de tast. Lang niet iedereen had een kaars op het nacht kastje staan.<br />

Daarom liep hij/zij grote kans om door een luik van de trap of in de haard te vallen,<br />

vooral als er flink gedronken was. Alcohol, het smeer middel van het<br />

vroegmoder ne leven, was een niet onbelangrijke factor in deze huiselijke<br />

onveilig heid. Immers op alle uren van de dag werd er bier geschon ken, zowel in<br />

drank lo ka litei ten als in privé-huizen.<br />

137


man met lantaarn<br />

I. KAARSEN<br />

Gevaren buitenshuis<br />

Er is veel criminaliteit, maar in het pre-industriële<br />

Europa was sprake van vijf tot tien keer zoveel geweldsmisdrijven,<br />

moorden, inbraken, diefstallen<br />

en zakkenrollerij dan vandaag. Vooral arme sloebers<br />

namen, om te kunnen overleven, hun toevlucht<br />

tot zulke praktijken. Dieven stalen vruchten<br />

uit boomgaarden, jatten lood van de daken, pikten<br />

wijnvaten van erven, kleding van bleekveldjes en<br />

vee uit de weilanden. Er waren struikrovers die met<br />

de legendarische woorden ‘je geld of je leven’ nietsvermoedende<br />

burgers overvielen.<br />

Moest iemand ’s nachts toch over straat, bv. een<br />

vroedvrouw, dan droeg zij een lantaarn met daarin<br />

een kaars. En als ze buiten de stad moest zijn, deed<br />

ze er goed aan om vooral niet alleen op pad te gaan.<br />

Er was alle reden om deuren en ramen te vergrendelen<br />

en af te sluiten. ‘De nacht is niemands vriend’,<br />

was dan ook een bekend gezeg de.<br />

Lichtbronnen<br />

Voordat het gebruik van kaarsen in zwang kwam, waren er andere lichtbronnen<br />

zoals fakkels, toortsen en vooral olielampjes. Daarvan zijn er bij opgravingen<br />

heel wat tevoorschijn gekomen, gemaakt van keramiek, aardewerk, messing of<br />

brons. Zo’n olielampje was een soort kruikje met daarin vloeibare brandstof en<br />

een pit voor verlichting. Er bestonden hang- en tafelmodellen in allerlei soorten<br />

en maten, maar velen<br />

waren peervormig. In<br />

Griekenland en Rome<br />

olielampjes uit de oudheid<br />

gebruikte men olijfolie<br />

(9) als brandstof, terwijl<br />

in het oude Perzië petroleum<br />

werd gebruikt, dat<br />

daar als vanzelf uit de<br />

bodem omhoog kwam.<br />

Een andere belangrijke<br />

lichtbron in huizen en<br />

gebouwen was eeuwen-<br />

138


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

lang de kaars. De Etruriërs, een ontwik keld volk dat in het huidige Tosca ne (Italië)<br />

woonde, wordt wel gezien als ‘uitvin ders’ ervan. Zij gebruik ten honderden<br />

jaren voor de geboorte van Christus al touw gedrenkt in pek, olie of vet. Er zijn<br />

echter ook aanwijzingen dat de farao’s van Egypte, zo rond 1350 v Chr. al kaarsen<br />

en zelfs kaarsluchters gebruikten.<br />

Kaarsen<br />

De Romeinse wijsgee r en schrijver Lucius Apuleius (123-180 na Chr.) kende in<br />

zijn tijd, zo blijkt uit zijn geschriften, twee soorten kaarsen: sebacei (vet -<br />

kaarsen) en cerei (waskaar sen).<br />

Constantijn (ca. 280-337 na Chr.), de eerste keizer die het christelijk geloof omhelsde,<br />

gebruikte waskaarsen bij o.a. paasplechtigheden.<br />

Koning Alfred de Grote (849-899 na Chr.) liet uit bijenwas tijdmetingskaarsen<br />

vervaardigen. Zes van zulke kaarsen brandden in 24 uur op.<br />

Rond de 12e eeuw na Chr. kregen kaarsen op het altaar in de kerk een vaste<br />

plaats. Paus Pius V (1566-1572 na Chr.) bepaalde dat er tijdens de mis altijd kaar -<br />

sen moesten branden. Twee rijm dicht jes illustreren dat:<br />

‘Het waslicht in Uw slotkapel, met d’ ochtendglans vereend,<br />

blink’ weergekaatst van de altaarpracht, op ’t grijze muurgesteent’! (10)<br />

’t Waslicht brandt, de belle klinkt en ieder werpt zich neer<br />

en met ’t hoofd in stof gebukt, aanbidt hij onze Heer’ – Tarcisius (11).<br />

Omdat de ramen van de kerken, kloos ters en kapelle tjes van het zich gesta dig<br />

versprei dende christen dom hele smalle ven sters hadden, viel er nauwe lijks<br />

enig licht op straat. Hoe anders was dat in kerkgebouwen van de eerste vijf eeuwen<br />

van onze jaartelling. Tijdens de Middeleeuwen werd het licht in gewijde<br />

gebouwen echter gedempt, omdat het mysterieuze en het sacramentele steeds<br />

meer in de belangstelling kwamen te staan.<br />

Talg- en waskaarsen<br />

In de 13e eeuw werd in West-Europa de talg- en waskaars geïntrodu ceerd. Kaarsen<br />

die in de kerk werden gebruikt, brandden op bijen was. Ze brandden mooier<br />

dan de vetkaar sen. Een vetkaars was zacht, gaf roet, walm de, droop meest al en<br />

gaf een onaangena me geur. De pit was gemaakt van getwijn de katoen dra den,<br />

waarvan het verkoolde uitein de regelmatig afge knipt moest worden. Snuiten<br />

werd dat genoemd. Een snuitschaar en een pittenbak je waren dan ook onmis -<br />

baar.<br />

139


Smeerkaars<br />

Aan het einde van de 17e eeuw waren zeelieden in staat<br />

potvis sen te vangen. Vanaf die tijd werden veel kaarsen<br />

gemaakt van de vettige stof uit de kop van deze vis, spermaceti<br />

genoemd. Zo ont stond de smeerkaars.<br />

Kaarsenmakers (zie bijlage 1)<br />

Voor gebruik in het maatschappelijke leven waren tot ver<br />

in de 18e eeuw heel wat kaarsen nodig. In de kerken, op<br />

snuitschaar<br />

straat, in openbare gebouwen en in de huizen van de burgers.<br />

Vermoedelijk werden in de vroege Middeleeuwen<br />

(500-1000 v Chr.) de kaarsen in kloosters door monniken vervaardigd. In de late<br />

Middeleeuwen lezen we over kaarsenmakers die in de wat grotere steden verenigd<br />

waren in een kaar senmakersgilde. Ook Monnicken dam had zulke<br />

ambachtslie den, maar een kaarsenmakersgilde ben ik in de bronnen niet tegengekomen<br />

(12). De kaarsenmakers werden in de 18e eeuw door het stadsbestuur<br />

aangesteld. Een jaar lang leverde die persoon (man of vrouw) kaarsen voor gebruik<br />

in lokaliteiten van de stad, waaronder de kerken. Omdat er meer gegadigden<br />

waren, was er een soort rouleersysteem, waardoor je om de twee á drie jaar<br />

stadsleverancier was. In de Memorialen van de burgemeesters worden hun<br />

namen genoemd.<br />

‘Straatverlichting’ in Europa<br />

Vanaf de 13e, 14e eeuw was er in Europa sprake van enig licht op straat. In nissen<br />

van kerkge bouwen en op hoeken van straten brandden kaarsen voor beschermheiligen,<br />

de zogeheten offerkaarsen. De pitjes waren echter zo klein dat een<br />

voorbijganger er geen profijt van had. ‘Welk een hinderlijken duisternis op de<br />

straat. Gelukkig, dat nog hier en daar een kaarsken brandt, door een dankbaren<br />

of devoten geloovige, een erkentelijk of ook een heiligen dag vierend gilde, of<br />

door gezamendlijke bijdragen eener buurt ontstoken’ (13).<br />

Omdat duisternis in de grote steden van Europa in toenemende mate onveiligheid<br />

op straat betekende, werd in 1300 na Chr. te Londen door koning Edward I<br />

een bevel uitgevaardigd dat niemand zich ’s nachts gewa pend op straat mocht<br />

bevinden, edellieden, vergezeld van een lan taarnknecht, uitge zonderd.<br />

In 1505 verplichtte het stadsbestuur van Amsterdam mensen die zich na negen<br />

uur ’s avonds op straat begaven, een lantaarntje mee te dragen. Wie geen lantaarn<br />

droeg werd geacht onbetrouwbaar te zijn en kon door de nachtwacht worden<br />

opgepakt en vastgezet. Andere steden, zoals Keulen, volgden. Parijzenaars<br />

moesten vanaf 1524 lampen voor hun ramen hangen.<br />

140


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

olieslager kaarsenmaker<br />

Straatverlichting van enige betekenis moest echter nog komen. Parijs, in de 20e<br />

eeuw wel ‘la ville lumière’ genoemd, deed z’n naam eer aan. In 1558 had deze<br />

stad voor het eerst openbare straatverlichting waarbij olielantaarns werden gebruikt.<br />

Echter, gemeten naar de huidige normen, was de stadsverlichting in de Europese<br />

steden vóor het midden van de 17e eeuw uiterst sober en ondoelmatig.<br />

‘Straatverlichting’ in Holland<br />

De tot op heden oudste bekende straatverlichting in ons land dateert van 1544.<br />

In Amsterdam, op de Zeedijk bij de Molensteeg, stond een lantaarn met<br />

kaarsver lichting, weldra gevolgd door andere lantaarns op centrale punten in<br />

de stad. Vermoedelijk ging het om posten van de nachtwacht.<br />

Den Haag, in die tijd een stad van circa 1000 huizen, begon op 14 december 1570<br />

met het aanbrengen van 33 straatlantaarns in de binnenstad.<br />

In 1579 kwam Amsterdam met een verordening dat, zodra het donker werd, alle<br />

lan taarns bij bruggen ontstoken moesten worden. Herber giers en tappers kregen<br />

opdracht om tot tien uur s’ avonds in hun voorhuizen een lamp te laten<br />

141


lantaarn<br />

II. OLIE<br />

branden, zodat er enig licht op de straten en grachten<br />

zou vallen. Maar de meesten volgden dit bevel niet op.<br />

In 1595 zag de Amsterdamse overheid zich daarom<br />

genood zaakt te bevelen, dat aan ieder twaalfde huis in<br />

een straat een lantaarn of bran dende kaars buiten moest<br />

worden gehangen. Maar de burgers sloegen ook dit<br />

bevel massaal in de wind, met als gevolg dat de vroedschap<br />

in 1597 lantaarnop stekers aanstelde en daarvoor<br />

een belas ting van de burgerij hief, het zogehe ten ‘lan -<br />

taarn geld’. Dat was het begin van de openba re verlich -<br />

ting waar we ons maar niet te veel van moe ten voor -<br />

stellen. Kaarsen waren onvoldoende om in de winter<br />

het duister van de nacht te verdrij ven en bovendien<br />

kostbaar in de aanschaf. Dat laatste zal dan ook wel de<br />

reden zijn geweest om de zojuist genoemde sommatie<br />

van het stadsbestuur massaal te negeren.<br />

Veranderingen op komst<br />

Tot aan het midden van de 17e eeuw was het in de steden van Holland dus bedroevend<br />

slecht gesteld met de verlichting op straat. Veel te weinig lichtpun ten<br />

en lantaarns met hoornen ruiten, waarvan het licht door roet vaak niet of<br />

nauwe lijks te zien was. Dat moest beter, al was het alleen al om de mis daad<br />

terug te drin gen, de veiligheid te vergroten en te voorkomen dat dronkaards in<br />

de grachten vielen en onopgemerkt verdronken.<br />

Jan van der Heijden (1637-1712)<br />

Uit mijn schooltijd herinner ik me zijn naam: Jan van der Heijden, de uitvinder<br />

van de brandspuit. Hij werd op 5 maart 1637 in Gorin chem geboren, was niet alleen<br />

werk tuigkundi ge, maar ook een goed land schaps schil der, etser, tekenaar,<br />

schrijver, glazenier, spiegelfabrikant. Een uitblinker in tekenen, techniek en<br />

zaken doen.<br />

Belang rijk echter voor ons verhaal, hij constru eerde in 1663 de eerste straatlantaarns<br />

die, omdat hij mallen had gemaakt, in seriepro ductie genomen konden<br />

worden in zijn eigen lampenfa briek. Zijn uitvinding betekende een geweldi ge<br />

vooruitgang op het terrein van de straatverlichting. Van der Heijden maakte<br />

lantaarns van glas en metaal, waarin afge schermde luchtgaten zaten. Daaruit<br />

kon rook ontsnappen, maar zonder dat er wind inkwam.<br />

Tot dan toe brandden er talg- of waskaarsen in de lan taarns, maar van der Heij-<br />

142


portret Jan van der Heijden<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

den gebruikte raapolielampen met<br />

pitten, lemmetten genoemd, van Cypriotisch<br />

katoen. Raapolie, door<br />

windmolens geslagen uit koolzaad,<br />

brandde veel langer dan kaarsen en<br />

had bovendien een veel betere lichtopbrengst.<br />

De nagenoeg vierkante<br />

lantaarns, twee voet hoog, waren aan<br />

of op eikenhouten palen van twaalf<br />

voet lang en zes duim dik, maar ook<br />

wel op houten muurarmen bevestigd.<br />

Van der Heijdens uitvin ding sloeg<br />

aan. Daarom besloot het stads bestuur<br />

van Amsterdam tot aanschaf op grote<br />

schaal van deze nieuwe lichtbron.<br />

Toen Rembrandt in 1669 stierf, was de<br />

stad geheel voor zien van dit type lantaarn,<br />

1800 stuks op palen of aan de<br />

muren van openbare gebouwen bevestigd.<br />

In 1690 was dat getal opgelopen<br />

tot 2400. Het schoonhouden van<br />

de lampen, het aansteken ervan, de<br />

kosten van katoen en raapolie etc.<br />

kostte de stad zo’n 24.000 gulden per<br />

jaar. Een deel daarvan werd geïnd via<br />

het eerder genoemde lantaarngeld.<br />

Organisatie<br />

Die straatverlichting vereiste een<br />

Van der Heijden paal en<br />

goede organi satie. Daarom schreef<br />

van der Heijden een handleiding, met<br />

als titel: ‘De dienst der Straatlan taar -<br />

armatuur<br />

nen’. Een aanhaling uit deze handleiding<br />

laat zien wat er van de lantaarnopstekers<br />

verwacht werd:<br />

‘De Bedienden der Stads Lantaarnen, die allen door de Heeren<br />

Thesaurieren (14) worden aangesteld, zijn een Opziender, een<br />

Onder-Opziender, een Oliemeester, zeventien Vullers of Bezorgers<br />

der Lampen, welke vijf noodhelpers zijn toegevoegd, hon-<br />

143


derd vier en dertig Aanstekers en Blusschers, die zeventien Noodhelpers hebben.<br />

Zes Nagtronden zien toe of alle lampen wel branden. De Lampbezorgers<br />

voorzien de lampen van Lemmetten (pitten dus, caeg) en van olie, naar de maat<br />

van het Dagregister, dat hun door de Opziender ter hand is gesteld, het nieuwe<br />

Lemmet onder het vullen doorvochtigende met Olie, en als het reeds gebrand<br />

heeft, het zwart met een schaar wegsnijdende. Zij geven van de gebreken, die zij<br />

aan de olie, aan het katoen of aan de lantaarnpalen ontdekken, kennis aan de<br />

Opziender en van ’t gene aan ’t blik der Lantaarnen of Lampen of aan de glazen<br />

ontbreekt, aan den Stadsblikslager of Glazenmaaker, die zorg moet dragen dat<br />

alles hersteld worde. Zij reinigen van tijd tot tijd de glazen en bij ligten maantijd<br />

de snuiters en rook- en lugtgaten. In May, July, Augustus, September en Oktober<br />

bijzonderlijk zorgdraagende dat de laatsten van spjnnewebben gezuiverd<br />

blijven.<br />

Wanneer zij jagtsneeuw tegemoet zien, moeten zij de lampen niet van nieuwe<br />

Lemmetten verzorgen, dan op dezelfden dag, dat dezelven des avonds zullen<br />

moeten worden aangestoken.<br />

De aansteekers zijn gehouden de Lampen voorzigtelijk te ontsteken, de ladder<br />

zagtelijk tegen de paal te zetten, de kleine deur der Lantaarn alleenlijk openende<br />

en de kaars behendiglijk aan ’t lemmet brengende opdat het niet verzet<br />

worde, hetwelk de lampen kwalijk zou doen branden. De vullers moeten hun<br />

nieuwjaarswens lantaarnopsteker<br />

144


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

eigen gereedschap bekostigen, uitgenomen de Oliekruiken en Oliemaaten die<br />

hun van stadswege gegeven worden. Iedere lantaarnopsteker steekt gemeenlijk<br />

twintig lantaarnen aan, welk meesten tegenwoordig maat agt of tien huizen<br />

van elkaar staan, zodat de Stad in een vierendeels uurs alomme verlicht kan<br />

zijn’.<br />

Elders, waaronder <strong>Monnickendam</strong>, zal men van de aanwijzingen in deze handleiding<br />

vast geprofiteerd hebben.<br />

Er kwam heel wat voor kijken om verzekerd te zijn van een goede straatverlichting.<br />

Lantaarnvullers, lampbezorgers en aanstekers stonden onder scherp toezicht<br />

van de overheid. Er moest, met name door de vullers, een ambtseed worden<br />

afgelegd. De lampbezorgers kregen een uitvoerige instructie van 21 artikelen<br />

mee. Wie in gebreke bleef bij het uitoefenen van zijn taak moest een boete<br />

betalen die behoorlijk kon oplopen. Nee, het waren geen lucratieve baantjes,<br />

ook omdat de lantaarnaanstekers hun eigen ladder en kaarsen moesten gebruiken.<br />

Geen wonder dat zij op 1 januari een gedrukte en soms fraai geïllustreerde<br />

‘Nieuwjaars-Wensch’ lieten maken die hen bij persoonlijke aanbieding een extraatje<br />

opleverde van de kooplieden, burgers en andere inwoners van de stad.<br />

Later gebeurde dat ook wel ten tijde van de jaarlijkse kermisweek die meestal in<br />

augustus gehouden werd. Tot ongeveer het begin van de eerste wereldoorlog<br />

hebben de lantaarnopstekers hun onderdanige ‘poësie’ onder de burgerij uitgedragen.<br />

Hiernaast staat een voorbeeld uit Den Haag in 1680.<br />

‘De nare duisternis van Avondstond of nacht, begunstigde teveel ’t geboeft in ’t<br />

stelen, moorden.’ (...)<br />

Tot vrijing van den Haag van deze droeve rampen, deed zij door gansche stad<br />

langs ieder Kaai en Straat,<br />

Lantarenen voorzien met sierlijk’ olielampen, veel honderd in getal oprechten,<br />

die bij dag met olie gevuld, als Phoebus is gedoken weer onder zijne kim, zo<br />

spoedig men vermag, in allerijl door ons dan werden aangestoken.<br />

Dan zijn dees’lichten straks den dieven een verraad, ontdekkers van geweld, beveiligers<br />

de wegen, leidsmannen door de li’en waar dat men henen gaat. Geen<br />

jonge meijt staat om ontmoeting nu verlegen.<br />

Zo iemand door de wijn, door ’t Rijns’of Franse vocht te veel beladen is, geen<br />

rechte pas kan houden,<br />

Wien’t hoofd begint rontsom te draven in de loch, dien droncken slingervoet<br />

verstreckens’ tot flambouwen.<br />

Des winters als de straat is glibberig en glad en ieder is beducht voor ’t struikelen<br />

van voeten, dan toonens zeer het meest begane pad.<br />

145


In nat en slorsig weer, wanneer men steeds moet wroeten door vuiligheid, door<br />

slik, tenminste enklauw hoog, als ieder wordt beklad en kiest de droogste plekken,<br />

zo wijst dit Lampen-licht die aanstonds in het oog, zo ziet mens’ overal tot<br />

veel geriefs verstrekken.<br />

Haar voordeel is zeer groot voor ieder in den Haag. Zij doen veel fakkels en ontelb’re<br />

kaarsen sparen.<br />

De Klerk- en Martgang is bij avond als bij daag. Dit dient de dienstmeyt wel in ’t<br />

schuren der Lantaren, om kort te zijn, de Heer en Vader van het Licht’.<br />

Bij de instelling van de ‘dienst’ (we hebben het nog steeds over Amster dam) had<br />

elke wijk 160 lan taarns. Iedere lantaarnopste ker had de verantwoording voor<br />

ongeveer 20 lantaarns die om de ca. 8-10 huizen waren aange bracht. (De instructie<br />

spreekt over een afstand van 125 tot 150 voet). Zo kon de stad in korte tijd verlicht<br />

worden, met als gevolg, een veel betere veilig heid op straat. De lan taarns<br />

brandden van 8 augustus tot 8 mei, dus niet in de zomermaanden.<br />

Hoe dat nieuwe licht op straat werd ontvangen, vertelt ons een klein versje:<br />

‘Als het zonlicht is gegaan, steken we de lampen aan;<br />

men kan daardoor bovendien, zelfs nog in het donker zien’.<br />

De ‘Jan van der Heijdenpaal’ werd een begrip in binnen- en buiten land. Andere<br />

steden volgden Amsterdam. Op 23 januari 1673 kreeg de uitvinder 93 gulden<br />

voor het maken van een ontwerp voor de<br />

Haagse straatlantaarn, maar pas in 1679<br />

stonden er 300, op olie brandende lantaarns,<br />

in de stad.<br />

Een eeuw later, toen vader Leopold Mozart<br />

met zijn twee uiterst begaafde kinderen,<br />

onder wie Wolfgang Amadeus, in september<br />

1765 op concerttournee, in Den Haag logeerde,<br />

schreef zijn dochter van elf in haar dagboek<br />

dat, naast het zien van een zeehond en<br />

het strand van ‘Chevelingen’, de mooie<br />

straatverlichting haar aandacht had getrokken.<br />

Dordrecht volgde in 1674, Hoorn in 1682,<br />

Den Bosch in 1684. Ook in enkele steden van<br />

Engeland kregen van der Heij dens lan taarns<br />

een plaats, terwijl in 1682 de Duitse steden<br />

Berlijn en Keulen er toe overgingen. Ham-<br />

Van der Heijden lantaarn close-up<br />

burg in 1675 en Wenen in 1687.<br />

146


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

(In het Berlijn van vandaag staan 5600 gaslantaarns die nog op gas branden, een<br />

kwart van de gehele straatverlichting, zo las ik op een site).<br />

Van der Heijden, op 75-jarige leeftijd in Amsterdam overleden (28 maart of 28<br />

september 1712), heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan zowel de brandbestrijding<br />

als de lichtvoorziening op straat. Zijn uitvinding gaf bovendien werk<br />

aan timmerlieden, blikslagers, glazenmakers<br />

en lantaarnopstekers etc.<br />

Het Vaderlandsch Woordenboek van<br />

1788 beschrijft van der Heijden als<br />

volgt: “Jan van der Heijden gebooren<br />

te Gorinchem, in den jaare 1637 verdient,<br />

bij de nakomelingschap, in erkentenisse<br />

gedagt te worden, van<br />

wegen twee zijner zeer heilzame uitvindingen,<br />

om ’t menschdom, in de<br />

ongevallen aan welke het blootstaat<br />

eenig redmiddel of behoeding te brengen.<br />

Ik heb het oog op zijne verbete-<br />

beeld aan het huis van Van der Heijden in ring aan de Brandspuiten en zijne uit-<br />

Amsterdam<br />

vinding van Lantaarnen om, bij nacht,<br />

de Straaten te verlichten...’.<br />

In de Koestraat nr. 5 te Amsterdam waar hij van 1681 tot zijn dood in 1712 woonde<br />

en werkte is in de gevel een gedenksteen aangebracht, met daarop een olielamp<br />

en de slangbrandspuit.<br />

Straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong> (17e eeuw)<br />

De ontwikkeling van de straatverlichting elders, was de Vroedschap van <strong>Monnickendam</strong><br />

niet ontgaan. Het onderwerp kwam voor het eerst aan de orde tijdens<br />

de vroed schaps ver ga dering van 15 februari 1686: ‘Is in propositie (voorstel,<br />

caeg) gebraght, of niet goedt ende dien stig sijn soude, binnen dese Stadt, naer<br />

soo veel exempelen in de andere steden alreeds gebruijckt, mede te plaetsen<br />

Lanteerns tot het lighten bij avondt ende naghten op de Straaten ende Burgwal -<br />

len...’<br />

Er werd over gedelibereert (de voor- en nadelen besproken, caeg) met als uitkomst,<br />

dat de heren burge mees ters en de commissarissen Ketel, Thamis en van<br />

der Poel dit ‘propo sel’ (voorstel, caeg) zullen bestuderen en hun ondervindingen<br />

ende considera tien (overwegingen, caeg) aen de agtbare vergadering bekend<br />

zullen maken’.<br />

In de resoluties (besluiten, caeg) van de Vroedschap kwam dit onderwerp de<br />

eerstvol gende zes jaar niet meer ter sprake. De heren hielden zich vooral bezig<br />

147


eerste melding van straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />

met de plaatselijke belastin gen en de nationa le en interna tionale politieke<br />

ontwikkelin gen. Ook de verdeling van de (vaak lucratieve) baan tjes had hun<br />

aandacht.<br />

Ik vermoed dat, zoals in de 18e eeuw regelmatig gebeurde, de uitvoer van bepaalde<br />

besluiten in handen van de burgemees ters werd gelegd (15). Wat dat in<br />

eerste instantie heeft opgeleverd, valt niet te achterhalen, omdat de Memo -<br />

rialen van de burge mees ters van vóor 1692 niet be waard zijn geble ven. Maar<br />

<strong>Monnickendam</strong> heeft straatverlichting gekregen! De vroedschapsresolutie van<br />

2 november 1692 bevestigt dat.<br />

In het <strong>Monnickendam</strong> van de 17e eeuw was een vuilnisman werkzaam. Die was<br />

hard nodig, want ondanks een reeks verorde ningen tegen ‘het werpen van aller -<br />

hande vuijlnis in de graghten en op de straten’ waardoor de stad er ‘heel vuijl en<br />

slordigh komt te leggen’, was het een zootje op de straten en in de stegen. Na<br />

een lang verhaal hoe dat verhol pen zou moeten wor den, volgt dan een opmerking<br />

of het niet goed zou zijn om de vuilnis man, in plaats van losse arbeider, tot<br />

stads arbeider aan te stellen, zodat hij zich de hele week bezig kan houden met<br />

het schoon houden van de stra ten, brug gen, grachten, haven’...(en dan komt<br />

het) ‘alsmede de lan teerns ’s avonds aan te steeken, schoonma ken en hou den en<br />

daer om trent mede verder alles te doen dat tot dien Lanteern dienst sal werden<br />

gerequi reert’ (ver eist, caeg).<br />

Jasper Carstens Colder<br />

Het Memoriaal van de burgemees ters d.d. 4 novem ber 1692 noemt de naam van<br />

de vuilnis man, annex lantaarnopste ker:Jasper Cars tens Colder, die te horen<br />

heeft gekregen dat hij als stadsar beider was aangesteld en dat ook de verzor -<br />

ging van de lantaarns tot zijn taak zou gaan behoren. Hij ging er financiëel op<br />

148


vooruit, want in plaats van 12 kreeg hij nu 16 stuivers per dag. Jasper was blij<br />

met zijn nieuwe job en bedankte de heren ‘hertelijck voor zijn begunstiging’.<br />

Jasper (16) was al geruime tijd vuilnisman, in ieder geval vanaf 1683. Ver moe -<br />

delijk is hij de opvolger geworden van Dirk de vuilnis man, die op 14 juni 1678 is<br />

begraven.<br />

In 1692 stonden er dus lantaarns in de stad. Hoeveel en waar wordt niet vermeld,<br />

maar het zal wel op strategische plaatsen zijn ge weest. Verderop krijgen<br />

we een paar aanwijzingen.<br />

De lantaarns moesten bij zonsondergang worden aange stoken en tegen middernacht<br />

worden ge doofd. Nog best een hele klus.<br />

lantaarnopsteker met ladder<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Jasper heeft zijn nieuwe taak niet lang uitgevoerd. Op 1 mei 1693 meldt het Memoriaal<br />

dat hij ‘zijn dienst heeft gequitteert (afzien van, caeg) met het opsteec -<br />

ken van de lanteerns’. Ver moedelijk was het werk te zwaar, naast zijn dagelijkse<br />

werk als vuilnisman. Hij moest immers tegen midder nacht de lantaarns nog<br />

weer doven! Zijn opvol ger kreeg dan ook, zoals we nog zullen zien, een helper<br />

en gaandeweg de 18e eeuw zien we twee lantaarnopste kers tegelijk aan het<br />

werk.<br />

149


Krijn Cornelis Modderwercker<br />

Jaspers opvolger heette Krijn Corne lis Modderwercker. Hij ontving ‘het selve<br />

daghgelt’ als zijn voor ganger heeft geno ten, mits ‘dat hij hem in sijn voorseide<br />

dienst getrouwelijck sal hebben te dragen, stads beste en menagie (voorzichtig<br />

en met maat, caeg) daer ’t behoort waer te nemen op poene van cassatie’<br />

(ontslag, caeg).<br />

Deze Krijn was in april 1663 al weduwnaar en dus<br />

vermoedelijk zo rond 1635/1640 geboren. Niet<br />

meer zo jong dus. Gelet op de uitgaven van de<br />

stad, is hij een jaar of vier lantaarnopsteker geweest<br />

en heeft zijn zoon deze taak overgenomen.<br />

Maar Krijn heeft, voordat hij op 20 april 1713 werd<br />

begra ven, volgens het uitgavenboek van de magi -<br />

straat nog wel een aantal jaren verschillende klusjes<br />

voor de stad gedaan.<br />

Cornelis Krijnsz (van Slingerland)<br />

Krijns taak als stadsarbeider en lantaarnopsteker<br />

werd overgenomen door zijn oudste zoon Corne -<br />

lis, waarschijnlijk in het tweede deel van 1697,<br />

want toen kreeg hij voor het eerst salaris uitbetaald.<br />

oliekan<br />

In 1707 en ook in 1714 was deze Cornelis Krijnsz<br />

nog steeds verantwoor delijk voor het verzor gen<br />

en opste ken van de lan taarns. Een notitie in de Memo rialen van de burgemeesters<br />

d.d. 15 oktober 1707 beves tigt dat: ‘Cornelis Krijnsz. met ’t opsteeken van de<br />

lan taarns voort te gaan als voor desen, de olij uijt de seepsie derij te halen’. Die<br />

olie kwam zeer waarschijnlijk uit zeepziederij ‘De Buijnvis’ van Arent Bruijn op<br />

de Nieuwezijds Burgwal (17).<br />

Helpers<br />

Omdat het ‘opsteken van de lantaarns’ voor éen per soon te veel bleek te zijn,<br />

kreeg Cornelis hulp van blikslager Willem Alberts Vreling, zo blijkt uit de<br />

betalin gen. De laatste was ook verant woorde lijk voor het schoon maken van de<br />

lantaarns en de lampen en deed de benodig de repara ties. Nadat Willem Alberts<br />

op 30 oktober 1700 is begraven, kreeg Cornelis assistentie van Jan Appel.<br />

Ook dat was maar van korte duur, want Jan Appel werd een paar maanden later<br />

al, 7 februari 1701 begraven.<br />

150


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Jan Michiels Mobron is de volgende die een aantal jaren achtereen assistentie<br />

verleende. Bij de betalin gen wordt zijn naam tot 1715 genoemd. Hij overleed in<br />

1722 en werd de 6e september van dat jaar begraven.<br />

Andere werkzaamheden<br />

Cornelis Krijnsz. stak niet alleen de lantaarns aan, maar deed ook allerlei klussen<br />

voor de stad. Puin ruimen aan de Kloosterdijk bijvoorbeeld, modder baggeren<br />

uit de grachten en het lossen van sche pen met zand in de haven. En elk jaar<br />

maakte hij de rommel pot in of bij de stads school van meester Claas Ilp schoon.<br />

Wat we ons bij die ‘rommelpot’ moeten voorstellen, heb ik niet kunnen achterhalen.<br />

Het zal niet gaan om een soort ‘muziekinstrument’, zoals verschillende<br />

woordenboeken bij ‘rommelpot’ aangeven. Ik denk meer aan een soort grote<br />

‘vuilnisbak’ of vergaarbak.<br />

In oktober 1707 kregen Cornelis Krijns en een zekere Sijmon Buijs allebei drie<br />

gulden, omdat ze ‘de lijcken in de kisten en van ’t schavot hebben geholpen, die<br />

laatst geëxecu teert zijn’(18).<br />

Beperkte straatverlichting<br />

De lantaarns brandden niet elke avond. Dat blijkt uit de betalingen van de thesaurier.<br />

De opstekers van de lantaarns kregen namelijk uitbetaald voor zestien<br />

of zeven tien dagen per maand. En dan ook nog alleen in de ‘donkere’ maan den<br />

okto ber tot april.<br />

Onderhoud en opslag<br />

Van mei tot augustus werden de lantaarns opgesla gen. Dat blijkt uit de notulering<br />

van de burgemees ters d.d. 22 september 1708, waar Corne lis Krijnsz. vraagt<br />

‘of hij de lan teerns in de aen staen de maent niet weder soude opstee eken en die<br />

dan weder wel diende te werden gerepa reert en tegens dien tijt opgeset, is ’t<br />

selve gecon senteert deselve door Dirk Inses (de koper- en blik slager, caeg) en Jan<br />

Brandtz. (smid, caeg) ijder half en half laten repare ren’.<br />

De houten lantaarnpalen stonden in weer en wind en hadden dus veel te lijden<br />

van de wisselende weersomstandigheden. Dat betekende het nodige onderhoud.<br />

Zo kreeg op 3 augus tus 1709 Jan Sem f 28.17.- voor het verven van de<br />

lantaarn palen en bruggen. Op 1 augustus 1711 ont ving kopersla ger Dirk Inses<br />

f 23.16.- voor ‘verstellen der lan taarns en lampen binnen de stad’ en in 1714 en<br />

f 28.8.- voor dezelfde bezighe den over de periode sep tember 1713 tot augus tus<br />

1714. Op 28 juni 1713 kreeg Jan Bolman zijn rekening betaald ‘voor ’t maken van<br />

een nieuwe lantaarn en lampen alsmede voor ’t verstel len van de oude als an -<br />

ders, ten behoeve van de stad’. Een jaar later is er nog zo’n betaling aan Bolman.<br />

151


Glasemaker Pieter Teerhuijs ontving in augus tus 1714 f 11.12.4 ‘voor ’t maken en<br />

stoppen der glazen in de lantaarns en lampen binnen deze stad’ tussen november<br />

1713 en augustus 1714. En de kooplieden Sijmon Muus en Klaas Bruijn kregen<br />

f 225,- voor gelever de olie ten behoeve van de stadslantaarns voor de portiers<br />

tussen oktober 1708 en augustus 1709.<br />

De straatverlichting was een kostbare aangele genheid. Daarom betaalden de inwoners<br />

van <strong>Monnickendam</strong> lan taarngeld en bleef de verlichting tot een bepaald<br />

aantal dagen en avonduren beperkt.<br />

De stad zonder verlichting?<br />

In de stadsuitgaven werden alle betalingen genoteerd, gedaan aan mensen die<br />

een dienstverband met de magistraat hadden. Maar hoewel Krijnsz. dan nog<br />

niet is overleden, worden er vanaf 1715 geen uitgaven aan een lantaarnopsteker<br />

meer genoemd. Wel meldt het Memoriaal van 29 juni 1715 dat Klaas Sijmons<br />

Oossa nen en Mighiel Verstij len ‘voor het opsteeken van de lanteerns en vullen<br />

van de lampen met olij omtrent de poorten bij de jaegschui ten in de voorlede<br />

winter gedaen, werden toegele ijt ijder vijf gul dens’. Klaas was portier, Michiel<br />

boomsluiter, de laatste oorspronkelijk afkom stig uit Antwer pen.<br />

Nieuwe start?<br />

Het is 1727 als Melis Pieters Kojer op 1 maart van dat jaar f 7.16 ont vangt voor ’t<br />

schoon maken van 16 lantaarns en 18 lampen. Het heeft er alle schijn van dat de<br />

straatverlichting een jaar of twaalf niet heeft gebrand, misschien veroorzaakt<br />

door een krappe stadskas. Ook de grote kerstvloed van 1717, waarbij Waterlandse<br />

dorpen geheel of gedeelte lijk onder water kwamen te staan, kan een rol hebben<br />

gespeeld..<br />

Overlijden Cornelis Krijnsz.<br />

De man die lange tijd verantwoordelijk was voor het opsteken van de lantaarns,<br />

Cornelis Krijnsz, werd op 29 december 1728 begraven. Zijn schoonzoon Jan<br />

Nan nings, die op 20 augustus 1718 ondertrouwde met Cornelis’ dochter Eegje,<br />

betaalde de impost.<br />

Drie lantaarns gelokaliseerd<br />

Eerder merkte ik op, dat het onduidelijk is, waar in de stad de (ver plaats bare)<br />

lantaarns ston den. Maar via de Memorialen van de Burgemeesters krijgen we af<br />

en toe een aanwijzing. Op 17 novem ber 1707 vroeg lijnbaanei ge naar Willem<br />

Klaasz Baan ‘dat de lanteern weder bij zijn baan mag werden geset, dewijl anders<br />

van geen lanteern ligt kan hebben’. Zijn verzoek werd ‘in nota genomen’.<br />

Die lijnbaan stond op stadsgrond bij de Zuideinderpoort (19).<br />

152


Op 4 oktober 1749 noteert het Memoriaal: ‘Jasper Carstens is op zijn ver zoek geconsenteerd<br />

een lantaarn bij sijn huijs, mits dat hij deselve sal moeten opsteken’.<br />

Deze Jasper, geboren in 1720, was een klein zoon van de eerder genoemde<br />

eerste lantaarnopsteker Jasper Cars tens Colder. In 1748 woonde deze Jasper nog<br />

in bij Hendrik Brands op de Gooijsche Kaaij, maar het jaar daarop bewoonde hij<br />

een huis in de Moordsteeg. Zijn echtgenote, Lijsbet Jacobs Meeuwis, was vroedvrouw<br />

(20)<br />

Op 25 juni 1768 vroeg Ernst Nahuijs of de lantaarn paal op de hoek van de<br />

Niessenoord steeg weggehaald kon worden. Hij kon anders zijn hooi niet op<br />

zijn berg krijgen. Dat werd goed gevonden. Ook daar stond dus een lantaarn.<br />

Lantaarn op de lange brug<br />

Een belangrijk punt voor vaartuigen was de Lange brug bij de Haven. Op 29 oktober<br />

1752 vroegen de schippers van het oude veer ‘dat de heren burgemeesters<br />

een lantaren op de Langebrugh geliefde te laten stellen om tot dienst van diegene<br />

welke des avonds met haare vaartuijgen uijt zee komen te werden aangestoken<br />

en te branden, presente rende jaarlijks wel iets daar toe te willen contribu -<br />

<strong>Monnickendam</strong> sfeerbeeld<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

eeren’. In dat laatste werd niet ‘geconsenteerd’ (toegestemd, caeg), maar de lantaarn<br />

kwam er. Om het financiëel mogelijk te maken, werd gesproken om ‘na<br />

het voorbeelt van andere steden een vuur en havengelt te intro duceeren’.<br />

Havenmeester en visafslager Cornelis Blauw werd belast met het opsteken van<br />

deze lantaarn op de Lange brug, zo blijkt uit een instruc tie van 18 novem ber<br />

1752. Hij moest zijn post getrouwelijk waarne men en met betrek king tot de lantaarn<br />

stond in zijn instructie: ‘De opsteker van de lantaren op de Langebrug sal<br />

gehouden zijn geduren de den tijd van agt maan den, te weten van primo sep-<br />

153


tember tot ultimo april alle avonden met ’t 6 uur luijden der poortklok deselve<br />

aan te steken en ook wel van olij en cattoen te besorgen en schoon te maken<br />

opdat deselfe behoorlijk kan branden’.<br />

Lantaarns bij de poorten<br />

Ook bij de stadspoorten en de aanlegplaats van de jaagschuiten, stonden of hingen<br />

lantaarns. Die werden aangestoken en ge doofd door de portier en/of de<br />

boomsluiter, zoals we eerder zagen<br />

Dat de portiers zelf verantwoordelijk waren voor de lantaarns, blijkt ook uit een<br />

notitie in het Memoriaal d.d. 27 augus tus 1740, waar Cornelis Wijnands Groot<br />

(geen familie, caeg), portier van de Nieuwe Poort sinds 1737, voor een kwart jaar<br />

lamp bij Noorderpoort<br />

twintig liter olie, vier pond kaarsen en 1/4 pond ‘catoen (de pit) krijgt om de lan -<br />

taarns aan de poort op te steken’. Dat was blijkbaar een jaarlijkse voorziening,<br />

want op 26 augus tus 1741 ontving hij op nieuw twintig liter olie en vier pond<br />

kaarsen.<br />

Twee lantaarnopstekers aangesteld<br />

Wie de in 1728 overleden Cornelis Krijnsz. als lantaarnopsteker is opgevolgd,<br />

heb ik niet kunnen vinden. Ik denk niemand, want de aanstelling van een opvolger<br />

zou ongetwijfeld in de Memorialen vermeld zijn. Ook de stadsrekeningen<br />

hebben vanaf 1728 een reeks jaren geen uitgaven post voor een lantaarn -<br />

opste ker. Het feit dat de eerder genoemde Jasper Carstens de lantaarn bij zijn<br />

154


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

huis zelf moet aansteken en<br />

doven, lijkt deze veronderstelling<br />

te ondersteunen. Ook een notitie<br />

in de Vroedschapsresoluties wijst<br />

in die richting. In de resolutie<br />

d.d. 16 oktober 1756 blijkt de<br />

stads kas er weer wat beter uit te<br />

zien. Daarom kwam de vraag aan<br />

de orde of, als vanouds, de lantaarns<br />

kunnen worden ge brand<br />

ten behoeve van de burge rij’. De<br />

kwestie werd doorge scho ven naar<br />

de burgemeesters ‘om soveel<br />

nieuwe lantaarns te laten maken<br />

en die op sodanige plaatsen te<br />

stellen en laten bran den als tot<br />

nut van de burgerij vernemens<br />

sullen te beho ren’. De burge -<br />

twee lantaarnopstekers<br />

meesters heb ben er meteen werk<br />

van ge maakt, want al op 28 oktober<br />

werden er twee nieuwe ‘stads lan taarns vulders en opstekers aange stelt:<br />

Adriaan Jansz Decker en Jan van Praagh( alias Jan Grouw), elk op een tractement<br />

van 40 gulden per jaar, ‘mits deselve lantaarns te vullen en aanste ken volgens<br />

instruc tie, haar ter hand te stellen’. Het stadsbestuur was er inmid dels wel achter<br />

gekomen, dat er voor het aansteken en doven van de lantaarns twee mensen<br />

nodig waren.<br />

De instructie is niet bewaard gebleven maar het zal de nadruk hebben gelegd op<br />

een goede verzorging. Scheve palen rechtzetten, op tijd de pitten vervangen, de<br />

luchtgaten met een ‘ragebol’ reinigen van spinnewebben en/of andere verstoppingen.<br />

Kortom, een voorzichtige en secure omgang met palen, lantaarns, olie<br />

en pitten.<br />

Loonsverhoging<br />

Op 12 mei 1759 vroegen Adriaan Decker en Jan van Praagh ‘vermeerderingh van<br />

tractement voor ’t opsteken der lantaarns buijten de Poorten, is goet gevonden<br />

voor een douceur (extraatje, fooitje, caeg) voor dese tijt en ook eens voor al te<br />

geven drie gulden’. Het aansteken en doven van die lantaarns, eerder verzorgd<br />

door de portiers en boomsluiters, was dus ook tot hun taak gaan behoren.<br />

155


Lantaarn op de Lange brug in slechte staat<br />

De lantaarn die in 1752 op de Lange Brug was neergezet, bleek er op 23 juni 1764<br />

niet best aan toe te zijn. Cornelis Blauw, de visaf slager en verant woor delijk<br />

heeft ‘ter kamer van de heeren burgemees teren kennisse gegeven dat de Lantaarn<br />

op de Langebrug seer oud en slegt is soodat moet ver nieuwd worden’.<br />

Wie daarvoor gezorgd heeft? Mogelijk Simon Meet.<br />

Hij krijgt op 28 juli 1764 f 19.7.- voor ’t verstellen der lantaarn en het stoppen<br />

van de glazen. Maar het kan ook zijn dat de opzichter van de stads werken, Pieter<br />

Bleus met zijn knechten, de klus geklaard heeft.<br />

Vijftien december van dat jaar kreeg ene Gillis Pieters f 65.10.- voor geleverde<br />

lantaarns aan de stad. Of het ging om vervanging van oude lantaarns of uitbreiding<br />

met nieuwe lantaarns staat er niet bij.<br />

Zo rond 1760 worden lantaarns ‘met fijn glas beglasen’ waar voorheen de ruitjes<br />

van hoorn waren gemaakt.<br />

lantaarnopsteker (ludiek)<br />

156<br />

Reprimande<br />

Op 26 oktober 1765 kregen Adriaan<br />

Decker en Jan van Praagh een uitbran -<br />

der. ‘De lantaren opsteekers sijn gelast<br />

nauwkeu rig op haar lantaarns te passen<br />

en sorge te dragen dat se haar tijt<br />

uijt branden of dat burghe meesters anders<br />

sodanige maatregelen sullen<br />

nemen die haar niet aangenaam soude<br />

sijn’.<br />

Dat dreigen met straf, kom je in de<br />

Memoria len regelma tig tegen. Je hoefde<br />

in die tijd maar weinig fout te doen,<br />

of je werd voor enkele weken uit je<br />

functie gezet, met verlies van inko men!<br />

Pieter Klaasz Mooij<br />

Op 24 december 1762 werd Pieter<br />

Klaasz Mooij als lantaarnopste ker aangesteld.<br />

Hij volgde de overleden Adriaan<br />

Jansz Decker op, die op de 21e december<br />

van dat jaar was begraven. Op<br />

24 september 1768 verzocht de toen 60jarige<br />

Pieter Mooij het stadsbe stuur, ie-


nieuwjaarswens kaarsenmaker<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

mand te mogen vragen ‘om hem in ’t opsteeken van de Lanta rens de te helpen, is<br />

hem sulks geaccordeert (toegestaan, caeg), mits daar altoos selfs bij present te<br />

sijn en ook die voor sijn eigen rekeningh te betalen en verder gerecom mandeert<br />

(opgedragen, caeg) sijn pligt behoorlijk waar te neemen’.<br />

Nieuwjaarswensen<br />

De stadsvuilnisman had sinds oude tijden een soort privilege. Hij mocht met<br />

oud en nieuw de stadsbewoners huis aan huis, al of niet schriftelijk, een gelukkig<br />

nieuwjaar wensen. Daarvoor maakte hij soms een afbeelding van zijn beroep,<br />

met daar op een nieuwjaarswens, meestal in kreupelrijm. (In andere steden<br />

was dit een gebruik rond de kermisweek, die meestal in augustus werd gehouden).<br />

Op 21 december 1765 probeerden de heren lantaarnopstekers of zij ook niet een<br />

graantje konden meepikken. ‘De Lantaarn opsteekers hebben versogt om tegen<br />

nieuwe jaar de lieden aan de huijsen Nieuwjaar te mogen wenschen, is sulks aan<br />

haare, als een nieuwigheijd sijnde, afgesla gen’. Hun bedoeling was uiteraard<br />

om fooitjes binnen te halen, te vergelijken met wat onze krantenbezorgers<br />

rondom kerst en nieuw jaar doen. Maar nee, van zulke ‘nieuwigheden’ moest<br />

het stadsbestuur niets hebben.<br />

157


Trijntje Alewijns (Postma)<br />

Het is 17 oktober 1767 als de notulen van het Memoriaal vermelden dat<br />

lantaarnopste ker Jan van Praagh (Jan Grouw) is overle den. Op 8 oktober 1767<br />

was hij begraven. Zijn vrouw Trijntje Alewijns mocht zijn taak overne men,<br />

waarmee ze verzekerd bleef van het bijbehoren de inko men. Dus hoefde ze niet<br />

haar hand op te houden bij de diaconie of bij de huiszittende armenvoog den. Of<br />

ze het (zware) werk zelf heeft gedaan, wordt niet vermeld.<br />

Anne Willems<br />

Op 31 decem ber 1773 werd door<br />

burgemeester Bruijn gemeld dat<br />

lantaarnopste ker Pieter Mooij de<br />

dag daarvoor is begra ven. In zijn<br />

plaats werd Anne Willems aangesteld,<br />

getrouwd met Grietje<br />

Thuijn. Op 17 september 1768<br />

had de vader van deze Grietje,<br />

Jan Thuijn, voor zijn doch ter inwoning<br />

aangevraagd. Dat was<br />

eerst geweigerd, maar later volgde<br />

toch toestem ming. Grietje<br />

was daarna met deze nieuwe<br />

lantaarnop steker getrouwd.<br />

Jacob Keleman<br />

Op 26 juni 1775 is de weduwe van<br />

lantaarnopsteker<br />

Jan Grouw (= Jan van Praag),<br />

Trijntje Alewijns, de vrouwelijke<br />

lantaarnopsteekster dus, begraven. Jacob Kele man kreeg deze job, zo melden de<br />

notu len van de burge mees ters op 29 juli 1775.<br />

Stadsverlichting in tijd van nood<br />

Op 1 augustus 1778 kwam het stadsbestuur met een keur, wat te doen in tijden<br />

van nood. Wel, als er sprake was van hoog water of brand dan moest iedere burger<br />

een lantaarn aan zijn huis hangen met daarin een brandende kaars ‘om so in<br />

een ogenblik des tijds de geheel Stadt te verligten’, zodat de mensen die aan de<br />

schoeing (stadswal) werken of de brandspuit bedienen hun werk goed kunnen<br />

doen. Wie in gebreke bleef, kreeg een boete van 30 stuivers. Was er sprake van<br />

een calamiteit in de nacht dan zou de poortklok kleppen.<br />

158


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Jacob Thuijn<br />

Op 17 augustus 1776 bedankte Anne Willems voor zijn post als lantaar nop -<br />

steker. Zijn schoonvader, Jacob Thuijn, nam het werk een aantal jaren over,<br />

maar stopte daar mee op 25 mei 1782. Een week later, 2 juni, werd de baan gegeven<br />

aan Adriaan Jansz Groot, die daartoe de eed aflegt ‘in handen van de heeren<br />

Burgemeeste ren’. Deze Adriaan Groot is een zoon van een voorva der van de<br />

schrijver van dit verhaal.<br />

Twee lantaarnopstekers<br />

Zo waren er in 1782 dus twee jonge lantaarnopstekers, de 26-jarige Jacob Kele -<br />

man en de 27-jarige Adriaan Jansz Groot. Hun salaris bedroeg in 1782 twintig<br />

gulden voor een half jaar. Bepaald geen vetpot.<br />

Op 19 september 1785 ging het salaris van de heren omhoog van 40 naar 50 gulden<br />

per jaar ieder, plus een ‘somma van tien gulden, soo als bevorens genooten<br />

hebben voor ’t poetsen der lantarens als die sullen zijn afgeno men’. De lantaarns<br />

werden dus nog steeds in het zomersei zoen opgeborgen, na eerst te zijn<br />

gepoetst.<br />

Nieuwe eed<br />

De jaren 1787 en1788 waren bijzonder onrustig vanwege spanningen tussen de<br />

patriot ten en de prinsgezinden (21). Daarom moesten op 5 april 1788 Jacob en<br />

Adriaan, samen met een aantal andere ‘bedienden van de stad’ (22) een nieuwe<br />

eed afleg gen in handen van de burgemeesters om daar mee hun loyaliteit aan de<br />

prinsgezinde magistraat te bevestigen. Monnic ken dam had vertegenwoordigers<br />

van beide partijen en je baantje was sterk afhankelijk van loyaliteit aan de<br />

partij die het op dat moment voor het zeggen had.<br />

Varia<br />

Op 2 oktober 1790 werd besloten om binnendijks nog een lantaarn paal ‘te stellen’<br />

en de paal voor de stal van mej. Claus wat te ver plaatsen.<br />

20 augustus 1791 werden ‘de bazen gelast dezen avond te beginnen met het Lantaarn<br />

opsteeken’. Het donkere seizoen kwam er aan en dus moeten de lichtpunten<br />

in de stad weer worden geplaatst en elke avond aangesto ken. De lantaarnopstekers<br />

zullen waarschijnlijk onder toezicht en/of verantwoordelijkheid van<br />

de stadsbaas hun werk hebben gedaan. Hun salaris was dat jaar en het jaar daarop<br />

nog steeds vijftig gulden elk.<br />

Op het matje<br />

Ook Jacob en Adriaan deden hun werk niet altijd naar behoren. Op 12 mei 1792<br />

lezen we in de notulen van de burgemees ters dat ‘de lantaarnopste kers zijn<br />

159


gereprimen deerd over de slegte behandeling der lantaarnslampen en hebben<br />

deze lui beterschap beloofd’.<br />

Meer lantaarns<br />

Een klein jaar later is er sprake van een bescheiden salarisver hoging. Op 2 februari<br />

1793 ‘aan de twee Lantaarn Opstekers is op derzelver ver zoek geaccor -<br />

deert een verhooging van tractement van drie gulden eens in ’t jaar voor het<br />

schoonmaken van de lantaarns en het meer de re werk door de vermeerdering<br />

van ’t getal der lantaarns in de stad’. Er waren dus lantaarns bijgekomen. De<br />

heren kregen nu samen 116 gulden per jaar. Het jaar daarop werd dat verhoogd<br />

tot 120 gulden, zestig gulden elk.<br />

Invoerverbod van kaarsen<br />

Op 2 november 1793 vaardigde het stadsbestuur een keur uit om de werkers in<br />

de smeersmelterijen en de kaarsenmakerijen te beschermen. Voor kaarsen die<br />

van buiten de stad werden aangevoerd moest ‘belasting’ betaald worden: 50<br />

stuivers voor 100 pond kaarsen. Maar toen twee jaar later het bestuur van de<br />

stad in handen van de patriotten kwam, werd op 5 juli 1795 deze bepaling ‘ strijdig<br />

geacht met de rechten van de mens en burger’. Op verzoek van enkele burgers<br />

werd de protectie-maatregel dan ook teruggedraaid, waardoor vrije invoer<br />

van kaarsen in de stad weer mogelijk was.<br />

inval Fransen 1795<br />

160


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Franse revolutie<br />

De komst van de Fransen in 1795 zorgde voor heel wat maatschap pelijke en bestuurlijke<br />

veranderingen. De armoede nam sterk toe en daarom moest er op allerlei<br />

manieren worden bezuinigd. Belangrijke uitgavenpost was de inkwartie -<br />

ring van Franse soldaten, die de stad handen vol geld koste. Ook de stadsverlichting<br />

moest er aan geloven. Op 31 juli 1797 kregen de lantaarnopstekers<br />

Keleman en Groot nog hun tractement van 120 gulden over de periode 1 augustus<br />

1796 tot 31 juli 1797. Maar op 1 november 1797 nog slechts een 1/6 van hun<br />

trac tement, dat wil zeggen, samen f 20,-. Eenzelfde bedrag ontvingen de heren<br />

ook op 17 maart 1798, maar daarna waren ze zonder werk. De lan taarns in de<br />

stad zouden een aantal jaren niet meer bran den. De lantaarn aan de Nieuwe<br />

Poort bleef wel in gebruik. Portier Jan Meij kreeg op 30 juni 1798 f 5.5.- voor ’t<br />

opste ken van deze lantaarn. Dat zal waarschijnlijk ook wel het geval zijn geweest<br />

bij de portiers van de andere poorten, hoewel ik daar geen informatie over<br />

ben tegengekomen.<br />

<strong>Monnickendam</strong> zonder verlichting<br />

Dat de lantaarns vanaf 1798 niet meer brandden, werd duidelijk toen pastoor<br />

van Munnik ree de (23) op 18 januari 1799 aan het stadsbestuur een brief schreef<br />

(24) waarin hij vermeldt dat de ‘lantaarns op de straten al twee winters niet gebrand<br />

hebben en alzoo binnen als buijten burgers aan alle ongeluk ken worden<br />

blootge steld’. Oorzaak: de slechte situatie van de gemeente kas’. Het gaat om de<br />

jaren 1798 en 1799, maar het heeft er alle schijn van dat de straatlantaarns tot<br />

1808 niet meer hebben gebrand.<br />

Feestdag<br />

Een uitzonde ring was 19 december 1799. Op deze nationale vierdag waren er om<br />

acht uur, twaalf uur en vier uur telkens 21 schoten met het kanon. De nationale<br />

vlag waaide vanaf de torens en publieke gebouwen als het stadhuis, de Waag, de<br />

scholen en de stadsdoelen. ’s Avonds werden de lantaarns! aangestoken om<br />

mede de speeltoren, de vrijheidsboom en het stadhuis te ‘illumineren’. Ik vermoed<br />

dat het om een vierdag van de revolutie gaat, het vijfde jaar van de Bataafse<br />

vrijheid. Het feest werd uitbundig gevierd en dat terwijl er een groot kastekort<br />

was!Tja.<br />

Lantaarns bij de poorten branden wel<br />

Op 27 februari 1802 werd in de Raad voorgesteld om ’s avonds de lan taarns aan<br />

de poorten te laten opsteken’. Niet lantaarnopstekers maar de portiers van de<br />

verschillende poorten waren daar (weer) verantwoor delijk voor. Zo kregen de<br />

portiers van de Noorderpoort (Jan Meij, in 1804 Arie Lakemond) en de Nieuwe -<br />

161


poort (Jan Besem) aan het begin van de 19e eeuw een aantal jaren f 5.5.- uitbetaald<br />

voor het aanste ken van de lan taarn bij hun poort.<br />

Lantaarnopstekers weer in functie<br />

In de Franse periode kwam er steeds meer overheidsbemoeienis en werd het<br />

plaatselijk bestuur onder controle gesteld van regionaal en landelijk bestuur.<br />

Een briefwisseling tussen de Raad en het Departementaal bestuur van Holland<br />

gaat over de belastingen. Op 12 juni 1806 kwam het lantaarngeld aan de orde:<br />

‘Het Lamptaarngeld zal worden betaald door de bewooners of gebruijkers van<br />

huijzen en gebouwen. Volgens de begroting berekent tot 3 Percent, welk belastingen<br />

door den thesaurier dezer stad ingevorderd zullen worden door rondgezonden<br />

biljetten, op welk ieders aanslag zal worden uitgedrukt’.<br />

Als je lantaarngeld betaalt, dan behoren die lantaarns ook te branden en dat gebeurde<br />

dan ook. Op 12 september 1807 besloot de municipaliteit ‘de vulders en<br />

aanstekers van de lantaarns bij hun aanstelling een gepaste zuinig heid voor te<br />

houden en ook de lantaarns buiten de stadspoorten te laten vullen’. Daarmee<br />

verviel het ‘douceurtje’ dat de portiers/poort wach ters tot dan voor hun werkzaamheden<br />

kregen. Met deze boodschap van zuinigheid werden in 1808 de<br />

voormalige lantaar nopste kers Adriaan Groot en Jacob Keleman weer in dienst<br />

genomen. Beiden kregen in dat jaar, evenals een jaar of tien eerder, zestig gulden<br />

per jaar. Dat bleef zo tot 1811, terwijl hun salaris ‘voor het vullen en aansteken<br />

van de lamptaarns’ over het jaar 1812 in franse francs werd uitbetaald. Die<br />

uitbetaling van 252 francs vindt plaats op ‘le 5e Octobre 1813’.<br />

Verandering in 1813<br />

Wat er precies gebeurd is heb ik niet kunnen achterhalen, omdat er over het jaar<br />

1813 geen notulen van de stadsregering be waard zijn gebleven. Maar uit een<br />

pakket brieven en stukken, ingeko men bij het stadsbe stuur en gelet op de<br />

stadsrekenin gen van 1813, wordt duidelijk dat het werk van de door de gemeente<br />

betaalde lantaarnopsteker voorbij is.<br />

Wel is er in dat jaar nog sprake van levering van vuur en licht aan de nacht wach -<br />

ten, waarbij de aanvraagbrief jes ondertekend worden door wacht meester Pieter<br />

van Hoorn. Maar voor de lichtvoorziening in de stad is vanaf 1813 éen man verantwoordelijk:<br />

Tijmon Cornelisz Kater. We zullen nog veel van hem horen.<br />

Overlijden van de laatste lantaarnopstekers in dienst van het stadsbestuur<br />

Hoe de ontsla gen lantaarnopstekers finan cieel het hoofd boven water hebben<br />

kunnen houden weet ik niet. Jacob Keleman had als turfdra ger nog wel wat inkomen,<br />

maar Adriaan niet. De laatste is 65 jaar als hij op 25 juli 1821 in het huis<br />

op de Zarken, wijk 1 nr. 132 ’s mor gens om zes uur overlijdt. Hij wordt begra ven<br />

162


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

in de kerk, grafrij 28, graf 7, hetzelfde graf waarin zijn vrouw Saartje Pont man<br />

op 10 decem ber 1825 zal worden begraven.<br />

Jacob Keleman overlijdt op 30 september 1830 en wordt 4 oktober 1830 in de<br />

kerk begraven, het laatste jaar dat dat wettelijk nog was toegestaan (25).<br />

The Old lamplighter<br />

Tot ver in de 20e eeuw zijn er in ons land<br />

lantaarnopstekers werkzaam geweest.<br />

Maar omdat, zoals we straks zullen<br />

zien, in steeds meer plaatsen werd<br />

overgegaan op elektrische straatverlichting,<br />

is het beroep geleidelijk<br />

aan uitgestorven. De laatste<br />

lantaarnopsteker van Haarlem<br />

ging in 1957 met pensioen<br />

(26).<br />

De ouderen onder ons herinneren<br />

zich misschien nog die country-hit<br />

uit 1960, toen het trio ‘The Browns’<br />

het door hen zeer bekend gewor den lied<br />

‘The old lamp lighter’ zong, met als refrein:<br />

He made the night a little brighter, wherever he would go,<br />

the old lamplighter of long, long ago.<br />

His snowy hair was so much whiter, beneath the candle glow,<br />

the old lamplighter of long, long ago (27).<br />

We sluiten de eerste periode van de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong> af.<br />

Voor we verder gaan, kijken we eerst kort naar ontwikkelingen bij de buurgemeenten<br />

Edam en Broek in Waterland.<br />

Straatverlichting in Edam (28).<br />

In een artikel over ‘Edams straatmeubilair’ vertelt Corrie Boschma dat er voor<br />

het eerst over straatverlichting in Edam wordt geschreven in een keur van 4 mei<br />

1764. Het vernielen van de ‘nieuwgesette Lantarens’ is verboden. De boete voor<br />

de overtreder bedraagt f 20, - Mevr. Boschma voegt er aan toe: ‘Of de nieuwe<br />

lantaarns een vervanging waren van oudere modellen, valt te betwijfelen. In de<br />

oudere keuren wordt nergens over straatverlichting gesproken’.<br />

Met alle respect, ik heb daar m’n twijfels over. Als <strong>Monnickendam</strong> al in 1692 lantaarns<br />

heeft aangeschaft, zal Edam vast niet achtergebleven zijn. Ik adviseer<br />

163


leden van <strong>Oud</strong>-Edam de vroedschapsresoluties en/of de notulen van hun stadsbestuur<br />

er eens op na te slaan. Wellicht komt er dan meer duidelijkheid over het<br />

jaar wanneer in Edam de straatverlichting een feit is geworden.<br />

Straatverlichting in Broek in Waterland (29)<br />

In 1785 krijgt het dorpsbestuur van Broek in Waterland een legaat van<br />

f 40.000. De gulle geefster is Geertje Claas Pols (1726-1785), in 1764 getrouwd<br />

met Jacob Cornelisz. Ploeger, lid van de vroedschap en meerdere keren burgemeester<br />

tussen 1765 en 1780. Van dat bedrag worden zeventig hardstenen palen<br />

met olielantaarns bekostigd, de eerste straatverlichting van Broek. Ook in Zuiderwoude<br />

en Uitdam die onder Broeks bestuur vallen, worden zulke lantaarns<br />

geplaatst. Evenals in <strong>Monnickendam</strong> branden de lantaarns alleen in de donkere<br />

maanden, van eind september tot eind maart. Jacob Poolman, tevens omroeper<br />

en later ook nachtwacht, is de eerste lantaarnopsteker.<br />

De karakteristieke vierkante (koperen) armatuur is in de loop van de tijden<br />

meerdere keren vervangen, maar de robuuste vierkante lantaarnpalen van<br />

‘Naamse steen’ vormden anderhalve eeuw de basis voor straatverlichting, zoals<br />

uit talloze foto’s en prentbriefkaarten blijkt (30).<br />

lantaarn Broek in Waterland<br />

Helaas heeft de gemeente rond 1920 besloten om deze oude, originele lantaarnpalen<br />

niet te vervangen door exemplaren van dezelfde soort, maar door goedkopere,<br />

moderne lichtmasten, met een afgeplatte bolle kop, in Broek wel aangeduid<br />

als ‘ufo‘s’. De oude lantaarnpalen werden gebruikt als ophoogmateriaal,<br />

straatmarkering en drempels. Gelukkig zijn er nog enkele palen bewaard gebleven,<br />

o.a. in het Openluchtmuseum bij Arnhem en het Zuiderzeemuseum in<br />

164


Enkhuizen. Jammer, want bij het vaststellen van de verlichtingsinstallatie mag<br />

nooit uit het oog worden verloren dat het aanzien van het dorp op het spel staat.<br />

Maar er is goed nieuws. In 2007 heeft zich een particulier gemeld die, ter verfraaiing<br />

van het dorp,150.000 euro uittrekt om de huidige 40 lichtmasten te<br />

vervangen door replica’s van de ‘oorspronkelijke’ hardstenen lantaarns.. Dat<br />

ziet er dus goed uit voor wie het zo karakteristieke Broek in Waterland van<br />

harte liefhebben. De gulle gever(s) zijn de heer (Dirk) en mevrouw (Letty) Broeder,<br />

inwoners van Broek. De bedoeling is om een aantal palen in het voorjaar<br />

<strong>2008</strong> te plaatsen en die bij het Havenrak begin 2009. De vereniging ‘<strong>Oud</strong> Broek’<br />

is bijzonder dankbaar voor dit geweldige geschenk. Op 7 april jl. is op ludieke<br />

wijze de eerste paal feestelijk onthuld op een locatie halverwege de Erven. Daarbij<br />

was ook een lantaarnopsteker uit’1786’ aanwezig.<br />

Nog een notitie over de verlichting in Broek in Waterland. Mevr. N.C. Rümke-<br />

Bakker, dochter van dr. Bakker, huisarts in Broek in Waterland aan het begin<br />

van de vorige eeuw, schrijft: ‘Als Piet de Wit, gemeentewerkman ’s avonds de<br />

lantaarns kwam opsteken en met zijn laddertje voorbijkwam, mocht de lamp<br />

op en deden we spelletjes. Die lantaarns waren olielampjes en brandden niet<br />

met volle maan, behalve éen bij ons en bij de burgemeester (31).<br />

lantaarn Broek in Waterland<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

<strong>Monnickendam</strong>. Tijmon Cornelisz Kater<br />

Terug naar <strong>Monnickendam</strong>. Het beheer over de straatverlichting is meer dan<br />

honderd jaar in handen van het stadsbestuur geweest. Maar, in navolging van<br />

andere steden, werd in de Franse periode de zorg voor de lantaarns uitbesteed<br />

aan particulieren. In Amsterdam was dat vanaf 1809 een particuliere maatschappij,<br />

opgezet door Fréderic Louis Behr, in <strong>Monnickendam</strong> werd de zorg<br />

165


voor de straatverlichting toevertrouwd aan één man: Tijmon Cornelisz. Kater,<br />

telg uit een <strong>Monnickendam</strong>se familie, waarvan de oudste generaties teruggaan<br />

tot circa 1600 (32).<br />

Tijmon Kater, bijgenaamd ‘de<br />

jonge’,ter onderscheiding van<br />

zijn oudere oom, werd op zondag<br />

15 april 1787 geboren en<br />

donderdag de 19e april in de Gereformeerde<br />

gemeente van<br />

<strong>Monnickendam</strong> ge doopt. Hij<br />

doopinschrijving Tijmon Kater<br />

was een zoon van scheepstimmermansbaas<br />

Cornelis Klaasz<br />

Kater, die op 16 februari 1783 trouwde met Sijbrich Corne lis Hoen. Het trieste<br />

einde van Cornelis Klaasz. Kater is elders beschreven (33).<br />

In december 1806 werd Tijmon als lidmaat van Gereformeerde gemeente, de latere<br />

Nederlands Her vorm de Kerk, aangenomen. Hij was eerst timmerman,<br />

maar werd later aanne mer van rijks werken, aannemer van publieke werken en<br />

in 1839 ingenieur genoemd. Op 12 februari 1809 trouwde hij met Annetje Dirks<br />

Slot, geboren in Edam op 18 mei 1783 en daar de 21e gedoopt, doch ter van Dirk<br />

Jansz. Slot, in 1779 te Edam getrouwd met Marie Francoise Cailliau. Annetje<br />

Slot werd in december 1809 als lidmaat van de Hervormde gemeente van <strong>Monnickendam</strong><br />

ingeschreven. Volgens het lidmatenboek kwam ze toen uit Broek in<br />

Waterland.<br />

Tijmon en Annetje kregen twaalf kinderen waar van er tenminste drie jong zijn<br />

overleden. Bij de geboorte van het laatste kind, op 21 mei 1829, was moeder Slot<br />

46 jaar (34).<br />

Het gezin Kater woonde jarenlang in een groot huis met tuin en vijver op de<br />

Nieuwezijds Burgwal 4/178.<br />

Op maandag 5 maart 1821 lieten beiden, met waagmeester Jan Bloem, chirurgijn<br />

Lodewijk Paulus Schmidt, apotheker Cornelis Westplate en kuiper Johan Hartwigsen<br />

als getuigen, bij notaris Age Volkerse een testament opmaken. Tijmen<br />

benoemde Annetje als zijn enige erfgename, maar wel met een deel voor de kinderen,<br />

zoals de wet dat voorschreef. Annetje noemde in haar testament, naast<br />

Tijmon, ook haar ouders Dirk Slot en Anna Maria Caillou uit Edam, als die bij<br />

haar overlijden nog zouden leven.<br />

166


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Tijdsbeeld begin 19e eeuw<br />

Tijmon Kater begon met zijn werkzaamheden voor de stad in een moeilijke tijd.<br />

Vanaf het midden van de 18e eeuw kreeg West-Europa te maken met een omvangrijke<br />

armoede, die tot ver in de 19e eeuw heeft geduurd. Verschillende factoren<br />

hebben aan deze armoede bijgedragen: een sterk toenemende populatie<br />

in Europa, mechani satie van de landbouw, opkomende industrialisatie, oorlogen<br />

met Engeland met als gevolg bezetting van de koloniën, de opheffing van<br />

de VOC op 31 december 1799 met daarbij kapitaalverlies en (aan het eind van de<br />

18e eeuw) een zware belastingdruk vanwege de ‘broe derschap’ met de Fransen.<br />

Frankrijk eiste een ‘schade ver goe ding’ van 100 miljoen gulden en daarnaast<br />

diende de Republiek ook nog eens 25.000 franse soldaten te onderhou den. Dat<br />

alles als dank voor vrijheid, gelijkheid en broederschap!<br />

armoede Lodewijk Napoleon<br />

Om Engeland klein te krijgen werd in 1806, via het zogeheten Conti nentale<br />

stelsel, alle handel met dat land verboden, hetgeen zeer nadelig was voor de<br />

Noordelijke Nederlanden.<br />

Tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon (1806-1810) zou de staatsschuld<br />

onrustba rend stijgen, waar door de rente niet meer betaald kon worden.<br />

De staatsschuld die in 1805 1 miljard gulden bedroeg, zou in 1815 oplopen tot<br />

1.25 mil jard. Hoewel Lodewijk Napoleon het goede voor ons land zocht, heeft<br />

hij vanwege zijn verspilzucht (bv. het enkele keren van residentie veranderen<br />

met grote uitgaven wegens verbouwing en inrichting) de staatskas meer belast<br />

dan nodig was.<br />

Maar vooral de zogeheten tiërcering zorgde voor grote problemen. Keizer Napoleon<br />

gaf zijn broer vanuit Frankrijk de raad om nog slechts een derde van de<br />

rente op de staatsschuld uit te keren. Lodewijk Napoleon was daar allesbehalve<br />

blij mee en reageerde: ‘wat voor een voorbeeld zou de staat aan de burgers geven<br />

als zij haar financi ële verplichtingen niet meer nakwam’? Van die maatregel<br />

167


zouden bovendien vooral de kleine spaarders de dupe zijn die vol vertrouwen<br />

hun centjes aan de staat hadden toevertrouwd.<br />

Echter, toen Lodewijk Napoleon in 1810 moest vertrekken, kwam het er toch<br />

van. Van de staatsschuld werd nog maar een derde deel van de rente uitbetaald.<br />

En aangezien de steden overal geld hadden uitstaan, kwam er nog maar een<br />

derde binnen van wat men al die jaren daarvoor had ontvangen aan interest.<br />

Al deze negatieve ontwikkelingen hadden ook ernstige gevolgen voor <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Met name de handel, de visserij en de daarbij beho rende nijver heid als<br />

visverwerking, zeilmakerijen, scheeps bouw en onderhoud kregen rake klappen<br />

(35).<br />

Réverbères (lantaarns)<br />

In verband met de straatverlichting komen we Tijmen voor het eerst tegen bij<br />

betalingen van het stadsbe stuur vanwege ‘respect (aandacht of zorg voor, caeg)<br />

réverbères’ (36).Tijmon bleek in 1813 verantwoordelijk te zijn voor 102 straatlantaarns.<br />

Omdat de Fransen het in ons land nog voor het zeggen hadden, werd<br />

hij in franse francs uitbetaald: deux cent vingt francs et cinquante centimes, oftewel<br />

220 en een halve franc per maand gedurende het winterseizoen dat zes<br />

maanden duurde.<br />

réverbère<br />

168


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

De réverbère, een uitvinding uit 1745! van de Fransen Matherot de Preigney en<br />

Bourgeois de Chataublance, was een nieuw soort lantaarn. Een olielamp in een<br />

glazen kastje, met in plaats van éen, vier pitten aan de zijden van een centraal<br />

reservoir. Een reflector zorgde voor grote lichtopbrengst, terwijl het olie ver -<br />

bruik drie keer minder was dan dat van de oude lantaarns. Zo ‘n réverbère hing<br />

dikwijls aan een touw tussen huizen boven de straat. Als de lamp bijgevuld<br />

moest worden, werd het touw gevierd, zodat deze naar beneden kwam. De réverbère<br />

werd in het begin van de 19e eeuw een concurrent, later vervanger van<br />

de tot dan toe gebruikte straatverlichting.<br />

De olie voor de lantaarns kwam uit de zeepziederij. In 1813 kocht Tijmen 9 aam<br />

raapolie en 1 aam lijnolie. Een aam is ongeveer 145,5 liter, dus reken maar uit.<br />

Protest op Overleek<br />

Tot nu toe ging het steeds over de verlichting binnen de stadsmuren, maar hoe<br />

zat dat met de buitengebieden?<br />

Alle inwoners van <strong>Monnickendam</strong>, ook de mensen buiten de stad, betaalden lantaarngeld.<br />

Overleek bijvoorbeeld viel onder de jurisdictie (rechtelijke bevoegdheid,<br />

caeg) van <strong>Monnickendam</strong>. Er was sprake van kerkelijke betrokkenheid; er<br />

moest stedelijke belasting betaald worden en de justitiële regels golden er.<br />

Op 3 augustus 1816 schreven een aantal bewoners van Groot- en Klein Overleek<br />

een brief aan koning Willem I. Jan Plaggenburg, Jaap Smit, Jacob Kroon, Jan<br />

Pietersz. Esselman, Klaas Zinger, Gerrit <strong>Oud</strong>, Jan Bart, Reijer <strong>Oud</strong>, Hendrik de<br />

Haas, Dirk Laan, Jan Oderkerk, Bart Wiedemeijer, Pieter Kout, Frederik Springveld<br />

en Klaas Pronk deelden de koning mee dat de meeste van hun huizen een<br />

half uur en sommigen zelfs een uur gaans van <strong>Monnickendam</strong> lagen. Zij klaagden<br />

dat zij lantaarnbelasting moeten betalen, terwijl alleen de bewoners van de<br />

stad het voordeel van de straatverlichting hadden. Daartegenover zou moeten<br />

staan, dat de weg naar hun buurtschap goed onderhouden zou moeten worden,<br />

maar het tegendeel was het geval. De weg was zelfs enkele maanden per jaar absoluut<br />

onbruikbaar en door het onderlopen van de landerijen was er geen gelegenheid<br />

voor de brandspuit om, bij calamiteiten, in actie te komen. Maar zij betaalden<br />

wel ieder jaar het brandspuitengeld! Blijkbaar, zo is de conclusie van de<br />

heren, zag de stadsregering op tegen de kosten, die de reparatie van de weg zal<br />

vragen. De magistraat hield hen graag onder hun gezag, omdat zij ‘meestal redelijk<br />

welgestelde lieden zijn’, zo laten zij de koning weten.<br />

Zij vragen de koning of Overleek niet van <strong>Monnickendam</strong> kan wordt ‘afgenomen’<br />

en bij Broek in Waterland gevoegd, temeer daar de meeste landerijen<br />

dichter bij Broek dan bij <strong>Monnickendam</strong> liggen’. Hun argumenten zijn:<br />

169


a. het dorp Broek in Waterland zal voordeel van hun betrokkenheid hebben;<br />

b. ze zijn niet zo groot in aantal zijn, dat is dus geen bezwaar voor een gemeente;<br />

c. ze in dat geval het onderhoud van de weg voor eigen rekening nemen, zodat<br />

Broek in Waterland niet voor deze kosten behoeft op te draaien.<br />

Maar – het viel te verwachten – het verzoek van de Overlekers maakte geen<br />

schijn van kans. Zij bleven onder bestuur van <strong>Monnickendam</strong> en dus meebetalen<br />

aan de lichtvoorziening waar ze, het zij gezegd, geen enkel voordeel van ondervonden.<br />

Hun bezwaar met betrekking tot het te betalen lantaarngeld was<br />

wel te billijken.<br />

Een eenjarig contract voor Tijmon Kater<br />

Terug naar de straatverlichting in de stad. Op 6 september 1817 notuleert de secretaris<br />

van de burgemeesters: ‘Uit hoofde van de behandeling omtrent de verligting<br />

van deze stad gedurende het aanstaande saisoen geheel door den Raad<br />

aan Burge meesteren is overgelaten, zijn hun edelacht baren ten gevolge daarvan<br />

met Tijmen Cornelisz Kater overeengeko men, om de verligting van deze stad<br />

bedragende uit 105 lantaarns op de oude conditie te besteden voor f 750,- alzo<br />

voor f 125 per maand (zes maanden winterseizoen). De thesauriër zal van deze<br />

resolutie een afschrift ontvangen’. Tijmen Kater heeft dus blijkbaar al enige tijd<br />

een jaarcontract. Omdat er een paar lantaarns zijn bijgekomen, is de vergoeding<br />

voor onderhoud en verzorging wat verhoogd.<br />

Een meerjarig contract<br />

Een jaar later, op 19 september 1818, lezen we in de notulen van de gemeenteraad:<br />

‘Is goedgevonden aan Tijmon Kater de jonge het verligten der lantaarns<br />

op den ouden voet te prolongeren tot ultimo december, terwijl in de maand october<br />

zal worden overge gaan tot de aanbeste ding voor de tijd van drie jaren.<br />

Deze drie jaar zijn niet lang daarna vijftien jaar geworden, want op 3 april 1819<br />

wordt de volgende overeenkomst opgemaakt tussen het stadsbestuur en Tijmon<br />

Ka ter:<br />

‘Compareerde Tijmon Kater de jonge aan wie als nu finaal is aanbe steed het leveren<br />

van het benodigde aantal réverbères tot verlichting van de gehele stad op<br />

de volgende condities:<br />

1. De aannemer zal vijftien jaren achter den anderen de verligting van de stad<br />

doen voor een somma van 1000 gulden ’s jaars.<br />

2. Dezelve zal 15 jaren achter elkanderen moeten zorgen dat alles in een behoorlijke<br />

order blijft, zoowel de réverbères, verlichting derzel ver, lantaarnpalen etc.<br />

in een (..?) dat de stad geene kosten van wat dan ook heeft dan alleen de jaarlijkse<br />

uitkering van f 1000,- waaron der begrepen is de aankoop der réverbères en<br />

alle verdere benodigdhe den.<br />

170


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

3. De tegenwoordige conditie van aanbesteding zal voor zoverre met alteratie<br />

(verandering, caeg) van deze twee artikelen in zijn geheel van kragt blijven, behoudens<br />

zoodanige wijzigingen als uit den aard der zaak mogt voorkomen.<br />

4. De registratiekosten bij het maken van het contract, zegels etc. komen alleen<br />

voor rekening van de aannemer.<br />

5. Burgemeesteren geven aan den aannemer de verzekering van onder welke<br />

tijd en regeringen, als anderszinds, deze conditiën in zijn volle kracht zullen<br />

blijven tot expiratie (afloop, caeg) van de termijn van 15 jaren.<br />

En zal van deze bepalingen contract worden opgemaakt, door den aannemer en<br />

burgemeesteren getekend en aan dezelve worden ter hand gesteld en een bij het<br />

archief op de secretarie worden gedepo neerd.<br />

Het verhaal is duidelijk. Tijmen was tot 1834 verantwoordelijk voor de ruim<br />

honderd straatlantaarns die er in de stad stonden.<br />

Straatverlichting in Purmerend (37)<br />

Als Tijmon met het gemeentebestuur van <strong>Monnickendam</strong> het verlichtingscontract<br />

heeft afgesloten, richt hij zijn blik op Purmerend. In deze stad was in 1816<br />

een hoedenmaker uit Zaandam, Hendrik Liwijn (38) (A’dam 1788 – Zaandam<br />

1874), verantwoordelijk voor ‘het onderhouden van alle gewone en buitengewone<br />

StadsLamptaarnen (...) met alles wat er toe behoort alsmede de leverantie van<br />

de benodigde olij en katoen’. Voor het vullen, opsteken, schoonmaken en bewerken<br />

kreeg hij f 755,- per jaar. De gemeente had in 1816 een uitgebreid bestek<br />

(reglement, caeg) gemaakt, waaraan Liwijn, die van 1809 tot 1816 in <strong>Monnickendam</strong><br />

woonde, zich diende te houden.<br />

Een nieuw bestek volgde op 30 januari 1820 ten behoeve van de publieke aanbesteding<br />

die op 1 maart van dat jaar zou plaatsvinden ‘wegens het plaatsen van<br />

réverbères en het verlichten van dezelve voor de tijd van vijftien jaren, met ingang<br />

van 1 oktober van dat jaar en eindigend 30 april 1835. Misschien heeft Liwijn<br />

uit Zaandam afgehaakt, of deed hij zijn werk niet naar behoren.<br />

Er waren drie inschrijvers, twee uit Alkmaar en, jawel, Tijmon Kater. Het zegt<br />

iets over de ambities van deze man. Krijn van der Kaaij, aannemer in Alkmaar<br />

zet in op f 2075, Wijnand Hofdijk, eveneens aannemer in Alkmaar op f 2165 en<br />

Tijmon op f 2200,- Je zou zeggen van der Kaaij, met de laagste inschrijving,<br />

kreeg de job. Maar nee, de besteding werd bij opbod geveild, ‘wierd hetzelve op<br />

eene somma van Een Duizen Gulden ingesteld in ’t Jaar en gebleeken zijnde,<br />

dat dezelve door Tijmon Kater, aannemer te <strong>Monnickendam</strong>, Duizend Zeven<br />

Honderd Gulden in ’t Jaar en dus over de vijftien jaren voor de somma van Vijf<br />

en Twintig Duizend en Vijf Honderd Gulden is gemeind, hebben burgemeeste-<br />

171


grondgebied familie Kater<br />

ren gedeclareerd (verklaard, caeg) dat gemelde Tijmon Kater, na bekomen approbatie<br />

(toestemming, caeg) van de heren Gedeputeerde Staten (in het vervolg<br />

G.S.) dezer Provincie zal wezen aannemer dezer besteding voor de totale<br />

somma als genoemd’. Getekend door de burgemeesters en Tijmon Kater.<br />

Tijmon had het voor elkaar, zou je denken, maar helaas, het plan werd van hogerhand<br />

‘geïmprobeerd’, (afgewezen, caeg). Het jaarlijkse verschil in kosten (f<br />

800,- eerst, nu f 1700,) vonden G.S. te groot.<br />

Hoe men in Purmerend verder te werk is gegaan moeten de leden van <strong>Oud</strong>-Purmerend<br />

maar eens napluizen. G. van Sandwijk schrijft in zijn kroniek, ‘dat per 1<br />

oktober 1821 de verlichting der Stad zeer is verbeterd, alzo de eerste model lantaarn<br />

zijn geplaatst’.<br />

Tijmon lid van de gemeenteraad<br />

Terug naar <strong>Monnickendam</strong>. Vanaf 11 oktober 1826 maakte Tijmon Kater deel uit<br />

van het gemeentebestuur. Het was wel handig om ‘de man van het licht’ tijdens<br />

de gemeenteraadsvergaderingen direct te kunnen aanspreken. In april 1838<br />

bleek Kater ook (nog steeds?) lid te zijn van de commissie Financiën Stedelijke<br />

Werken. Verderop in de tijd zou die ‘dubbelfunctie’ voor problemen zorgen,<br />

maar vooralsnog was daar geen sprake van.<br />

172


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Klachten<br />

Het is 1831 als er klachten zijn over de straatverlichting. Daarom gaat er op 21 januari<br />

een brief naar dhr. Kater met de volgen de inhoud: ‘De menigvuldige klachten<br />

welke er tegenwoordig bestaan wegens de ondoelmatige verlichting binnen<br />

deze stad heeft ons, hoe ongaarne ook, doen besluiten Uw edele onze gegronde<br />

ontevreden heid dienaangaande bekend te maken met instantie om ter vermindering<br />

van onaange naamheden hier in te voorzien, hetgeen wij zeker, in overwe -<br />

ging nemende uw bijzondere ambitie, met grond dit mogen ver wach ten’.<br />

Een nieuw contract<br />

Omdat het vijftienjarige contract tussen de gemeente en Tijmen Kater in 1834<br />

afloopt, komt in de Raadsvergade ring van 20 de cember 1834 de stadver lichting<br />

ter sprake. ‘Is gelezen een missieve van de com missie tot de Stadswer ken en financiën<br />

d.d. 8 december jl. houdende het doen van een voordragt om voor de<br />

tijd van 10 jaren, uit hoofde de tegenwoordige aanbeste ding verschenen is, de<br />

stedelij ke verlich ting te besteden en zulks op zodanige wijze als bij een daarbij<br />

ge voegd consept reglement wordt aangeduid’.<br />

Dat concept reglement is vrijwel gelijk aan het contract dat in 1836 zal worden<br />

opgemaakt. Een verschil is, dat in december 1834 ook wordt gesproken over ‘elf<br />

lampen bij de tekenschool’ die allen op patentolie zullen branden en de aannemer<br />

moet zorgen voor de nodige gereedschappen en personen die voor het aansteken<br />

en doven van de lantaarns verantwoordelijk zijn.<br />

Vóor dat dit punt in deliberatie (bespreking, caeg) wordt gebracht, stapt de heer<br />

H.J. van Marle naar voren en overhandigt de vergade ring een schrif telijk rapport,<br />

met daarin zijn gevoelens ‘omtrent de stads verlich ting, als ten aanzien<br />

van het behouden van de oude réverbères, ‘of daar tegen de noodzakelijkheid<br />

tot het aanschaf fen van nieuwe lantaarns en verder als daarbij in het brede<br />

wordt vermeld’.<br />

Is goedgevonden, alvorens over dit punt van beschrijving te delibere ren en te<br />

besluiten, dit rapport te stellen in handen van voornoemde commis sie, met verzoek<br />

daar op te dienen van berigt consideratie (er kennis van nemen, caeg) en<br />

advies’.<br />

Proeflantaarn<br />

Dhr. Kater heeft de commissie, belast met de verbetering van de stadsverlichting,<br />

in augustus 1835 toegezegd met een nieuwe proeflantaarn te komen. Maar<br />

op 7 september blijkt de levering van die lantaarn aan dhr. Kater en via hem aan<br />

de gemeente, te zijn uitgesteld. Daar kan Kater niets aan doen, het probleem<br />

ligt bij de maker van de nieuwe lantaarn.<br />

173


Op 12 september 1835 ontvangt de Raad een brief van de stadswer ken ‘houdende<br />

kennis geving wegens de teleurstelling van het zenden van een proeflantaarn<br />

tot verbetering der stedelijke verlichting, dat even wel deselve dage lijks wordt<br />

tegemoet gezien en alzo in overwe ging geeft daar de tijd reeds te ver verschenen<br />

is om de besteding te doen het oude con tract nog dit jaar te laten doorlo pen’.<br />

Het stuk is ondertekend door notaris Age Volkerse, secretaris van de commissie<br />

der stadswerken.<br />

Materiaal<br />

Waren de van der Heijdenpalen nog van eikenhout, latere ontwikkelingen spreken<br />

over gietijzeren palen, met daarop koperen lantaarns die, in verband met<br />

diefstal, zijn geverfd. Het gietijzer zou op den duur worden vervangen door getrokken<br />

staal en of aluminium, het glas door een slagvaste kunststof.<br />

Verlenging van het contract met een jaar<br />

Op 28 september 1835 besloot het gemeentebestuur om het contract met dhr.<br />

Kater, dat inmiddels verlopen was, nog een winter periode te continue ren, te<br />

weten van 1 oktober 1835 tot 31 maart 1836. Voor een bedrag van f 1000,- zal Tijmon<br />

opnieuw de straat verlich ting verzorgen. Ook de lantaarns van de Lange<br />

brug en aan het haringhuisje, alsmede de benodigde olie in het wachthuis van<br />

de nachtwachten vallen onder zijn zorg.<br />

Nieuw langdurig contract<br />

Was er in september nog teleurstelling over de vertraagde leve ring van een<br />

nieuwe réverbère, op 7 december meldt de commissie, dat de beloofde proeflantaarn<br />

ontvangen is. Hij hangt aan de speeltoren en ‘zal aldaar, te beginnen<br />

woensdag aanstaande, een week ’s avonds bran den en daarna nog een week, met<br />

bij te voegen verandering’.<br />

In dat schrijven wordt ook melding gemaakt van een lantaarn voor het huis van<br />

dhr. Esveldt. Doctor van Beveren Esveld woonde aan het Noordeinde nr. 24-26<br />

(dubbel huis) (39).<br />

Beide lantaarns zullen door de leden van de gemeente goed bekeken worden<br />

‘ten einde nader bij een raadsvergadering, voor de straatverlichting in volgende<br />

jaren te kunnen besluiten.’<br />

De proef met de nieuwe lantaarn is goed bevallen. Daarom wordt op 12 december<br />

1835 besloten om de stadsverlichting opnieuw aan de heer Kater uit te besteden<br />

voor de duur van 15 jaar en voor de somma van<br />

f 1000,- per jaar. De oude lantaarns zijn nu eigendom van de stad en worden opgeslagen<br />

op de zolder van het stadhuis. Dat blijkt uit een lijst van goederen, be-<br />

174


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

horende aan de stad, die op 17 december 1840 wordt opgemaakt. Op die zolder<br />

liggen o.a. de spullen van de schutterij en ‘70 tot 80 lamptaarnen’.<br />

Kater zal voor nieuwe lantaarns zorgen. De commissie van de stadswerken<br />

wordt verzocht om een concept contract op te maken.<br />

Op 16 september 1836 wordt het concept contract door de Raad goedgekeurd en<br />

worden B&W geautoriseerd om met dhr. Kater de verbintenis te sluiten.<br />

Op 31 december 1836 wordt de definitie ve overeenkomst tussen het stadsbestuur<br />

en dhr. Kater getekend. De volgende bepalingen zijn van kracht:<br />

art.1. Door de aannemer of van zijnentwegen zullen er gedurende de tijd van de<br />

eerstvolgende vijftien jaren ter stedelijke algemene verlichting geleverd, gevuld,<br />

gereinigd en opgestoken worden de volgende objecten: 38 réverbères, die<br />

van de Lange brug daar onder geteld; de lantaarn bij het haringhuisje; een lamp<br />

bij de wagt.<br />

art.2. De aannemer zal voor dit alles genieten duizend guldens in het jaar en<br />

alzo voor vijftien jaar vijftien duizend guldens.<br />

art.3. De réverbères zullen branden vanaf het laatste kwar tiermaan welke ’t<br />

naast aan de eerste october is, tot den eenendertigste maart, telkens gedurende<br />

de tijd tussen het laatste en eerste kwartier maan, beide dagen incluis van een<br />

uur na zonsondergang af tot midder nacht twaalf ure.<br />

art.4. De lantaarn op de Lange brug zal daarenboven, bij elke mane schijn nog<br />

drie dagen eerder en drie dagen later branden dan de andere en telkens tot een<br />

uur voor zonsopgang moeten blijven branden. De lantaarn bij het haringhuisje<br />

en de Lamp bij de Wagt zullen moeten branden als het nodig is.<br />

art.5. De brandstof zal zijn patentolij.<br />

art.6. De wachtronde van elf uur zal nachtelijks aantekenen welke réverbères<br />

door hen brandende en niet brandende zijn bevonden.<br />

art.7. Dit rapport zal dagelijks aan de Policie worden ingezonden.<br />

art.8. Alle reparatie en onderhoud aan al het hier voorengemelde met de daartoe<br />

behorende palen, touwen, katrollen en wat dies meer zij is voor rekening van de<br />

aannemer.<br />

art.9. De nieuwe réverbères worden terstond bij de levering het eigendom van<br />

de stad, zullende de aannemer na expiratie (afloop, caeg) van deze aanbesteding<br />

verpligt zijn de réverbères heel en in goede staat, met alles wat daartoe behoort,<br />

aan de stad over te leve ren.<br />

art.10. De aannemer zal ten zijnen kosten moeten zorgen voor de tot executie<br />

dezes, nodige gereedschappen en personen<br />

art.11. De betaling zal geschieden bij zes termijnen, te beginnen met oktober tot<br />

ultimo maart van ieder jaar.<br />

175


art.12. Heeren aanbesteders reserveren aan zich de uitlegging dezer artikelen,<br />

voor zoo verre daar in eenige duisternisse of verkeerde begrip pen mogten voort<br />

komen.<br />

De ondertekening namens het<br />

handtekening Tijmon Kater<br />

stadsbestuur wordt gedaan door<br />

burge meester D. Arbman en wethouder<br />

J. Wijndels de Jong. Ook de<br />

aanne mer onderte kent de overeenkomst.<br />

Tot 1851 is de lichtvoorziening op<br />

de straten van de stad dus opnieuw in handen van dhr. Kater. Dat niet altijd alles<br />

naar wens verliep, wordt in het volgende stukje duidelijk.<br />

Klacht van Valentijn over het (te) vroeg doven van de lantaarns<br />

Op 23 december 1837 ontvangt de Raad een brief van Willem Valentijn, een paar<br />

dagen eerder 36 jaar geworden, zoon van deur waarder Klaas Valen tijn, inwoner<br />

alhier. Hij klaagt dat de réverbères ’s nachts om twaalf uur al worden gedoofd<br />

en schrijft: ‘Ik neem de vrijheid bij deze ter kennisse van Uwedelachtba ren te<br />

brengen dat ik heden nacht ten Een ure met mijne hoogbejaarde moeder (Eva<br />

Houting, bijna 70 jaar, caeg) van een partijtje komende, naar huis willende<br />

gaan, het onaangename heb moeten ondervinden, dat op de straat alle de Lantaarns<br />

uit waren, zoo dat ik met haar, dan hier dan daar tegen aan lopende en<br />

door dik en dun heen badende, want het regende ook, eindelijk braaf bemorst<br />

ben thuisgekomen. Toen wij ons nog onderweg bevonden hoorden wij aan<br />

voetstappen dat ons iemand naderde; ik riep: ‘zijt gij het Wagt’? en het antwoord<br />

was: ‘Ja’.(Ik hoorde aan de stem dat het Hendrik Meijer was). Ik vroeg<br />

hem of het waarheid was dat zijlieden order hadden om des nachts de lantaarns<br />

uit te doen en op welk uur? Zijn antwoord was: ‘ja, om twaalf uur’.<br />

Ik behoef Uwlieden dus niet te zeggen dat met betrekking der Lan taarns ter<br />

deze stede, het ware doel uit het oog verloren wordt, daar men des nachts, even<br />

als des ’s avonds het licht derzelven wel degelijk noodig heeft en daar ook voorheen<br />

de lantaarns den gehelen nacht door tot de aanko mende dageraad gebrand<br />

hebben, zo neem ik de vrijheid Uwedelen te verzoeken dat het daarhenen<br />

mag worden gedirigeerd, dat zulks in het vervolg wederom zal mogen plaats<br />

hebben. Uw dienaar, J. Valentijn’.<br />

De brief wordt bij de griffier gedeponeerd en zal ‘bij een raads ver gadering,<br />

wanneer de betere verlich ting dezer stad een onder werp van deliberatie is<br />

176


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

zoude uitmaken, voor te lezen’. Helaas, Valentijns brief heeft, zeker op korte<br />

termijn niet het gewenste effect gehad, zoals nog zal blijken.<br />

Kater actief<br />

Dhr. Kater was een belangrijk figuur in de <strong>Monnickendam</strong>se gemeenschap.<br />

Samen met o.a. notaris Age Volkerse schrijft hij op 19 maart 1836 een brief aan<br />

B&W. Zij zijn leden van de Gereformeerde kerk die overigens al geruime tijd<br />

Nederlands Hervormde kerk heet. Zij achten het plicht de heren op het vriendelijkst<br />

te verzoeken het collegie van heeren Regenten van het Gereformeerd<br />

Weeshuis aan te willen vullen of te doen aanvullen’. Dhr. T. Hondius is recentelijk<br />

overleden en dhr. A.T. Tinne is wethouder geworden. Het kan, aldus deze<br />

heren, niet zo zijn dat er maar éen regent van het weeshuis is. Ze ondertekenen<br />

met ‘Uw achtbare medeleeden en vrienden’.<br />

Op 20 juni 1836 ontvangen B&W een brief van G.S. Noord-Holland dat Tijmon<br />

Kater benoemd is tot dammeester van de Nieuwendam tussen de Katwouder<br />

zeedijk en <strong>Monnickendam</strong>. Hij volgt de heer H.J. van Marle op.<br />

Kater is ook rentmeester van de huiszittende armenkas. In die positie vraagt hij<br />

op 13 mei 1837 of de gewone Pinkxter Collecte aan de huizen van de inwoners<br />

van de stad gehouden mag worden. Een dag later meldt hij dat deze collecte f<br />

59,10 heeft opgebracht.<br />

Overal kwam trouwens wel geld vandaan. Op 26 augustus 1837 schrijft Tijmon<br />

dat de inzameling van gelden aan het hek van het land, waar een harddraverij is<br />

gehouden, f 35,05 heeft opgebracht.<br />

Meer dagen en/of uren licht<br />

Dat de gemeenteraad nog niet helemaal tevreden is over de lichtvoorziening op<br />

straat, blijkt op 16 januari 1838. Er ligt een voorstel ter tafel ‘hoe wen schelijk het<br />

zoude zijn, wanneer een langere tijd van verlichting bij den avond plaats had,<br />

zoo, dat in plaats van 16 nu 20 dagen en een maand langer in het voorjaar de réverbères<br />

konden bran den. Kater wordt gevraagd wat de meerprijs is. Een antwoord<br />

volgt schriftelijk op 22 november van dat jaar: Voor zeven lantaarns meer<br />

dan het aangenomen getal en het extra aantal uren komt hij uit op een jaarbedrag<br />

van f 1634,-<br />

Twee dagen later schrijft de gemeentearchitect, Cornelis Tijmensz. Kater (inderdaad<br />

de zoon van) aan B&W. Hij heeft een plan tot betere verlichting van de<br />

stad. Er ontbreken zeven ‘lamptarens’:<br />

1. in het Noordeinde<br />

2. voor de Damsluis over het Zand<br />

177


3. in de Smidssteeg<br />

4. op de Zarken<br />

5. op het Padje keer weder<br />

6. in het Beemsterste<br />

7. op het Nieuweland<br />

‘De verlichting zou vier avonden, in iedere donkere maand meerder moeten geschieden,<br />

evenwel niet langer dan tot middernacht. Thans branden de 35 Lamptarens<br />

in een winter 19440 uur; met 43 lamptarens en 24 avonden meer zal dat<br />

getal tot 29412 uren vermeerderen’. Het geheel zou dan f 1513, moeten kosten.<br />

Gelet op wat volgt, zal het stadsbestuur dat echter te duur hebben gevonden.<br />

Elf december 1841 wordt besloten om een voorstel van de heer J. Nooij, waarne -<br />

mend commissaris van politie, te honoreren. Tijdens de langste winternachten<br />

zal de réverbère voor het wacht huis van de ‘wachts des nachts’ moeten<br />

doorbran den. De lampen zullen door de ‘nacht wachts’ worden uitgedaan.<br />

Aanne mer T. Kater zal worden kennisgegeven om zich daarnaar te gedra gen.<br />

Lantaarn en baken in de Gouwzee<br />

Een apart verhaal is de lantaarn en het baken in de Gouwzee.<br />

Tijdens de watersnood van 1825 stonden grote delen van Waterland onder<br />

water. Daarom gaf koning Willem I, nadat in 1824 het Noord-Hollands Kanaal<br />

was klaargekomen, in april 1825 opdracht tot afdamming van het IJ en de aanleg<br />

van het zogeheten Goudriaan-kanaal. De inspecteur-generaal van Waterstaat,<br />

Adrianus Francois Goudriaan maakte tekeningen voor een kanaal van ca. 150<br />

meter breedte door Waterland, van IJdoorn (Durgerdam) via de af te dammen<br />

kribdam in de Gouwzee<br />

178


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Gouwzee naar de oostkant van Marken. In 1826 werd met de werkzaamheden<br />

begonnen, maar in 1828 gestaakt (40).<br />

Belangrijk voor ons verhaal is, dat, in verband met deze werkzaamheden, er een<br />

kribdam werd gelegd tussen de noordpunt van het eiland Marken en de vaste<br />

oever bij Katwoude, de Noord genoemd. Die kribdam, gemaakt van samengevlochten<br />

rijshout en daarom een rijzendam genoemd, had in het midden een<br />

doorgang. Voor de veiligheid van de schepen was op het uiteinde een baken met<br />

lantaarn geplaatst.<br />

Op 12 december 1826 stuurt de Gouverneur van Noord-Holland een brief aan<br />

B&W waarin hij zegt ‘dat door mij eene voordragt aan het Gouvernement gedaan<br />

is tot het plaatsen van eenen lantaarn op het rijswerk ter afsluitjng van de<br />

Goudzee, mij vleijende dat daaraan spoedig gevolg zal gegeven worden’. (Terzijde,<br />

in allerlei stukken wordt de Gouwzee vaak Goudzee of Goutzee genoemd).<br />

Twee jaar later, op 3 november 1828 schrijven B&W een brief aan de Gouverneur<br />

met een contract ‘wegens het branden van eene lamptaarn en het onderhouden<br />

van een baken op den gelegden dam in de Goudzee, ten behoeve van de scheepvaart’.<br />

De werkzaamheden aan het eerder genoemde Goudriaankanaal waren<br />

inmiddels gestaakt. B&W zien ‘de noodzakelijkheid van de opgelegde dam in<br />

de Goudzee ter vereeniging van het Eiland Marken met den vaste wal, eene lantaarn<br />

en een baken te onderhouden, ter aanwijzing der opening die in gelegden<br />

dam voor de scheepvaart behouden is’. De kosten worden bepaald op f 800,- per<br />

jaar. Als de dam er na drie jaar nog ligt, zal een nieuw contract worden opgemaakt.<br />

Dat laatste gebeurt op 3 november 1831. Het gaat om een nieuw, door de koning<br />

goedgekeurd, contract ‘wegens het branden van een lantaarn en het onderhouden<br />

van een baken op de kribdammen in de Goudzee’. Het stadsbestuur verbindt<br />

zich om van 1 september 1831 tot 1 september 1834 de lantaarn en het<br />

baken te onderhouden ‘op de uiterste einde van den dam bij de daar gelaten<br />

opening’. Drie jaar later volgt opnieuw zo’n contract voor drie jaar, lopend tot 1<br />

september 1837.<br />

Deze dam heeft er gelegen tot na 1850, want op de kadasterkaart van dat jaar<br />

staat hij nog aangegeven, zoals de illustratie laat zien. Maar op een kaart van<br />

1865/1870 is geen dam meer getekend.<br />

Tijmon verantwoordelijk<br />

Uit een brief van 10 december 1832 blijkt dat Tijmon Kater verantwoordelijk is<br />

voor de lantaarn en het baken. Hij maakt B&W er op attent dat de betalingster-<br />

179


mijn al lang is overschreden en heeft een bedrag van f 1400,- tegoed. Dat geld<br />

heeft hij hard nodig in verband met andere projecten.<br />

Tijmen Kater heeft ruim tien jaar de zorg voor lantaarn en baken gehad. In 1838<br />

en 1841 wordt een nieuw driejarig contract opgemaakt. Op 29 januari 1841<br />

schrijft Tijmon Kater ‘dat het Hoofd op de Rijzendam in de Goudzee door zware<br />

steenen, betreizeringen met palen en planken samengesteld, door de ijsschuiving<br />

geheel is weggeschoven in de avond van den 27 dezer’. Of B&W dat de<br />

hoofdingenieur van de provincie willen laten weten.<br />

Twee jaar later, op 1 september 1843, schrijft het stadsbestuur een brief aan de<br />

Staatsraad van de provincie met het verzoek om ontslagen te worden van het<br />

steeds weer een contract met Kater te moeten sluiten, met betrekking tot dat<br />

baken en die lantaarn. Kater zou bereid zijn om dat werk in plaats van 800,voor<br />

600 gulden te doen. Het provinciebestuur vraagt twee weken later om de<br />

beweegredenen van dit verzoek en ook of er bij het stadsbestuur de zekerheid<br />

bestaat of het werk voor het verminderd bedrag evengoed als voorheen zal worden<br />

gedaan.<br />

Over het functioneren van de werkzaamheden aan baken en lantaarn zijn regelmatig<br />

klachten, aldus dhr. de Kruijf, hoofdingenieur van Waterstaat in de provincie<br />

Noord-Holland. Op 11 december 1843 schrijft hij een brief aan Zijne Excellentie<br />

den Heere Staatsraad Gouverneurs etc.<br />

‘Daar nu de regering van <strong>Monnickendam</strong> verlangt van die zorg te worden ontheven<br />

en dhr. T. Kater als de persoon aanwijst met wie tegen een verminderde<br />

jaarlijksche prijs van f 600,- (was f 800,-) zoude kunnen worden gecontracteerd,<br />

doch daar die heer als nu achterlijk in het voldoen aan zijn verpligtingen was<br />

gebleven, heb ik enige informatie genomen of er niet directelijk met een der inwoners<br />

van het eiland Marken, van waar het licht dagelijks moet worden ontstoken<br />

en waar vandaan de baak ook het best kan worden onderhouden, dienaangaande<br />

een overeenkomst te sluiten zoude zijn’.<br />

De brief van de dhr. de Kruijf zegt verder dat er een vertrouwd persoon is, die<br />

‘bij aldien het licht gebrand wordt van den 1e Augustus tot eind maart – zoo als<br />

tot nu toe vanwege <strong>Monnickendam</strong> heeft plaatsgehad – zich tegen f 400 a f<br />

500,- jaarlijks met de zorg en tevens die van de baak zou willen belasten’.<br />

Het voorstel van de ingenieur is:<br />

dat B&W dhr. Kater verzoeken om de lantaarn tot 31 december te doen branden<br />

dhr. Kater voor die vier maanden (1.9.-31.12) f 300,- krijgt<br />

dhr. de Kruijf permissie krijgt om met de door hem geschikte persoon op Marken<br />

een contract te sluiten voor een jaar (1844). Daarna kan er met dezelfde persoon<br />

of een ander een nieuw contract gesloten worden, naar gelang of deze per-<br />

180


soon al of niet behoorlijk aan zijn verplichtingen zal hebben voldaan. De Staatsraad<br />

Gouverneur van de provincie Noord-Holland die de brief van dhr. de Kruijf<br />

meestuurt met een eigen schrijven, is het met de inhoud eens. Belangrijk is wel<br />

dat dhr. Kater genegen zal zijn om voor het branden van die lantaarn tot 31 december<br />

zorg te dragen, tegen de voorgestelde vergoeding.<br />

Op 26 januari meldt de Staatsraad Gouverneur dat die persoon op het eiland<br />

Marken een contract zal worden aangeboden voor onderhoud van het licht en<br />

de baak. Kater krijgt een schadeloosstelling van f 300,-<br />

Straat<br />

Dat Kater ook oog had voor andere zaken dan de verlichting, blijkt uit een briefwisseling<br />

over de straat voor zijn huis. Die zou vernieuwd en gerepareerd worden<br />

maar dat is nog steeds niet gebeurd. Kater vraagt of een aannemer de zaak<br />

gaat verhelpen of hij toestemming krijgt om dat, voor eigen kosten, zelf te<br />

doen. Het probleem is dat de straat veel lager ligt dan de stoep en dat wil Kater<br />

graag veranderd zien.<br />

De straat is gemaakt, maar niet overeenkomstig de bepalingen van het bestek,<br />

zo moet Kater in juni van dat jaar helaas constateren, Hij is zelfs over de hele<br />

lengte 30 duimen minder breed geworden als in dat bestek is bepaald. Met klem<br />

vraagt hij dan ook dat de straat voor zijn woning op het Nieuweland gemaakt<br />

mag worden zoals het behoord.<br />

Een nieuwe ontwikkeling: gasverlichting<br />

De straatlantaarns van <strong>Monnickendam</strong> brandden op (dure) raapolie, maar er<br />

was verandering op komst: gasverlichting. Het zou echter nog een aantal jaren<br />

duren voordat de lantaarns de binnenstad van <strong>Monnickendam</strong> zouden verlichten<br />

op ‘pijpgaz’. Een factor van belang om te zoeken naar nieuwe vormen van<br />

verlichting was, vanwege de oorlogen van Napoleon met Rusland, dat land voor<br />

een groot deel uitviel als talgleverancier, de belangrijkste grondstof voor het<br />

maken van kaarsen voor alledaags gebruik<br />

III. GAS<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Al in 1659 deed de Engelsman Chirley proeven met gas, verkregen uit steenkool.<br />

In ons land was de in Maastricht geboren apotheker, later leraar in natuur- en<br />

scheikunde, Jan Pieters Minckelers (1748-1824) de eerste die onderzoek deed<br />

naar het winnen van gas. Minckelers ontdekte o.a. het lichtgevend vermogen<br />

van steenkoolgas. In 1785 zag hij kans om zijn ‘çollegezaal’ in Leuven, waar hij<br />

professor was, met gas te verlichten. Het licht van de nieuwe gasvlam zorgde er<br />

voor dat de belangstelling voor dit fenomeen snel groeide.<br />

181


J.P. Minckeler verhandeling Ds. Koning<br />

Ook de Nederlandse predikant Bernardus Koning (1778-1828) (41), in 1807 dominee<br />

in Akersloot, maakte zich verdienstelijk voor de gasverlichting. In zijn ‘Verhandeling’<br />

schrijft hij dat de nevenproducten van steenkoolverlichting zeer<br />

waardevol zijn. Cokes is een prima brandstof voor ijzer-, glas- en steenbakkerijen.<br />

Steenkolenteer was een middel om de beruchte paalworm te doden (42).<br />

Het stadje Freiburg in Saksen/Duitsland was het eerste met openbare gasverlichting.<br />

Londen (Pall Mall) volgde in 1812, Parijs in 1819 en Berlijn in 1826. Elf<br />

jaar later stonden er in Londen al een kleine 40.000 van deze gaslantaarns.<br />

Voor gasverlichting was heel veel steenkool nodig. In 1840 werd voor de stadsverlichting<br />

van Londen 180.000 ton steenkool gebruikt. Maar Groot-Brittannië<br />

had voldoende kolen ter beschikking.<br />

De nieuwe lichtvoorziening zorgde voor heel wat werkgelegenheid. Er moesten<br />

gasleidingbuizen worden aangelegd en gazometers (gashouders) aangesloten,<br />

werk dus voor de metaalnijverheid. Honderden mijnwerkers waren nodig voor<br />

de winning van de benodigde steenkool. Ook de chemische industrie profiteerde,<br />

omdat steenkoolgas gezuiverd moest worden. Het gebruik van gas uit olie<br />

stimuleerde de landbouw omdat oliegas o.a. uit koolzaad werd gewonnen.<br />

Daarnaast was er behoefte aan meteropnemers, administratief personeel en andere<br />

hulpdiensten.<br />

182


Verzet<br />

Nieuwe ontwikkelingen worden meestal met argusogen bekeken. De kerken<br />

bijvoorbeeld, zagen hun stemmige illuminatie met kaarslicht veranderen in<br />

verlichting ‘nieuwe stijl.’ Veelzeggend is het volgende vers: (43)<br />

‘Och arme gemeente, och dwaze predikant,<br />

uw woord is enkel gas, uw zinnen zijn verduistert,<br />

geheel de kerkenraad is van haar eer ontluistert,<br />

die vrijheid gave om gas in ’t Heiligdom te planten,<br />

de eer van God is weg, dat blijkt van alle kanten’.<br />

Maar niet alleen vanuit de kerk klonk kritiek. De gasverlichting zou de gezondheid<br />

ernstig schaden, zo schreef in 1819 een Keulse krant. Wandelen in de<br />

avondlucht werd daarom ten sterkste afgeraden. Ook zou het licht paarden<br />

schuw maken. En toen er in 1836 een onbekende iepenziekte ontdekt werd, veroorzaakt<br />

door een soort wormen, werd dat ‘kwaad’ aan het gas toegeschreven.<br />

Gas uit Engeland<br />

Een grote Britse maatschappij, de Imperial Continental Gas Association<br />

(I.C.G.A.) sloot overal in Europa contracten af voor de levering van kolengas. In<br />

1834 kreeg deze Maatschappij toestemming om ook in ons land gas uit steenkool<br />

en hars te stoken. Maar van openbare verlichting middels gas was voorlopig<br />

nog geen sprake. Veranderingen kosten nu eenmaal tijd.<br />

Nadeel van deze Engelse Maatschappij was, dat er veel geld naar het buitenland<br />

verdween en dat de gasbuizen, lantaarns, kandelabers en lampen uitsluitend<br />

door Engelse fabrieken werd geleverd, waar Nederlandse bedrijven ook zeker in<br />

licht en donker naast elkaar<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

183


staat waren die te fabriceren. Vandaar dat er gaandeweg de 19e eeuw overal<br />

eigen gasfabrieken werden opgericht.<br />

De op olie brandende lantaarns verspreidden een mooi licht, hoewel, het zij<br />

herhaald, raapolie duur was.<br />

In 1840 nam Amsterdam een proef met gasverlichting op straat. Daar was men<br />

zo enthousiast over dat er een netwerk van buizen de grond in ging en het aantal<br />

lantaarns gestadig toenam. In 1849 werd de hele binnenstad van Amsterdam<br />

gasfabriek Amsterdam rond 1840<br />

door gaslampen verlicht. De ontwikkeling van op gas brandende verlichting<br />

was niet meer te stuiten. Ook <strong>Monnickendam</strong> zou er kennis mee maken. Maar<br />

niet iedereen was even enthousiast zoals blijkt uit een rijmpje:<br />

‘Toen het licht stond op de palen, kon iedereen het nog betalen,<br />

toen het licht hing aan de touwen, was het nog goed uit te houwen,<br />

maar nu het komt uit de grond, is het allemaal str...’.<br />

Gas in <strong>Monnickendam</strong><br />

In 1844 draagt dhr. Kater nog steeds de verantwoording voor 38 lan taarns, die 16<br />

dagen in de maand tot middernacht branden. Zijn contract loopt tot oktober<br />

1851. In een request d.d. 4 juli 1844 merkt hij op ‘dat dikwerf voorkomt het getal<br />

van 16 dagen ver lich ting te kort is en wenschelijk zoude zijn dat zulks op 20<br />

dagen wierd ge bragt’. De heer Kater doet vervolgens de stadsregering een voor -<br />

stel ‘om met hem in overleg te komen om voortaan de stadsver lichting in plaats<br />

van olij en lampen met GAS te doen, door ijzeren pijpen in de straten te leggen’.<br />

Kater ziet, met hulp van de regering, daartoe alle mogelijk heid. Hij stelt voor:<br />

a. te helpen regelen aan welke huizen de te maken fraije ijzeren armen gemaakt<br />

zullen worden in de straten, voor zover dit niet door palen geschieden kan, om<br />

een goede verdeling te krijgen, terwijl op de gragten in een geregelde orde<br />

palen gesteld worden.<br />

b. Zal het getal lichten op 38 blijven of dit getal op 40 brengen en zal men 16 of<br />

184


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

20 dagen in de maand de stad verlichten’. Mochten die twee extra lantaarns er<br />

komen en er vier dagen verlichting bijkomen dan zal dat hoogstens 200 gulden<br />

per jaar meer kosten, boven de gebruikelijke 1000 gulden.<br />

c. ‘Alle kosten van de ijzeren buizen, armen, lantaarns en palen, alsook het<br />

maken van een locaal waarin de gas, gasmeter en verdere toestellen benodigd<br />

zijn, zullen door hem betaald worden, zonder dat de stad hoegenaamd in gene<br />

kosten zal behoeven te dragen, doch het contract dient voor twintig jaren aangegaan<br />

te worden om de aanzienlijke kosten te overwinnen’.<br />

Als Kater, nog steeds lid van het gemeentebestuur, de vergadering heeft verlaten<br />

‘delibereert’ de Raad uitge breid over het voorstel en komt tot het besluit om<br />

het verzoek bij alle Raadsle den ter bestudering rond te sturen en bij een volgende<br />

vergadering een besluit te nemen.<br />

Op 3 augustus 1844 hebben de leden van de raad de tijd gehad om het voorstel te<br />

bestuderen.<br />

‘Brengt de heer Kater in het midden, dat aangezien zedert het door hem<br />

gepresen teerde request tot heden de tijd van ruim een maand is verlopen, hij<br />

zich alzo buiten de mogelijk heid bevindt de gasverlich ting, indien zulks aangenomen<br />

mogt wor den, op den eerste october in gereedheid te hebben, doch daarmede<br />

zo veel spoed zal maken als het in zijn vermogen is’.<br />

Kater geeft verder aan dat, als het plan van de gasverlichting niet aange nomen<br />

mocht worden, de stad op de oude voet, met olie dus, zal verlicht worden maar<br />

‘dat hij echter in gemoede en in het belang van de ingezetenen de vergadering<br />

in overweging geeft om bij deliberatie over dit onderwerp in aanmerking te<br />

nemen dat de verlen ging van de dagen en uren van de verlichting met gas, de<br />

stadskas jaarlijks de geringe som van tweehonderd guldens zal kosten, een som<br />

zo gering, naarmate daar van een algemeen genot wordt verkre gen’.<br />

Opnieuw verlaat Kater de vergadering waarna er druk wordt over legd. Zorgvuldig<br />

wordt alles afgewogen met als conclusie ‘dat de stad voor het vervolg, indien<br />

zulks aan het oogmerk voldoende wordt bevonden, met gas zal worden verlicht<br />

en de heer T. Kater Cz op de oude voet aannemer zal worden, dat echter geen<br />

verlenging van de dag noch ure als mede vermeer dering van réverbères zal<br />

plaats hebben en hij alzo, gelijk als voorheen, daarvoor jaarlijks duizend guldens<br />

zal ontvangen, terwijl, wanneer hij met de verlichting en desselfs toestellen<br />

in gereedheid zal zijn, als dan daarvan een con tract in forma zal worden opgemaakt<br />

en behoorlijk geregistreerd aan partijen zal worden ter hand gesteld’.<br />

185


Nieuw voorstel van Kater: Hallogas<br />

Ondanks het feit dat het stadsbestuur, zo lijkt het toch, akkoord is met het verlichten<br />

van de stad door gas, komt Tijmon Kater een jaar later, op 24 juli 1845,<br />

met een nieuw voorstel, nl. om de stad te verlichten met een nieuw soort lampen:<br />

hallogaslampen (44). Dat zal een grote verbe tering van de stadsver lichting<br />

betekenen, zoals een proef heeft uitge wezen. Zijn voorstel betekent een meerprijs<br />

van ongeveer 65 gulden.<br />

Dhr. Kater vraagt of zijn eerdere voorstel van 3 augustus 1844 ‘buiten effect gesteld<br />

mag worden’. Dat laatste gebeurt en aannemer Kater mag, met ingang van<br />

october 1845, voor eigen rekening, drie maanden een proef doen met een hallogaslantaarn<br />

aan de toren. Als dat tot ieders tevredenheid is, dan zal de hele stad<br />

hallogaslantaarns<br />

met dit soort gas en bijbehoren de lantaarns verlicht worden, maar wel voor het<br />

eerder overeengeko men bedrag van f 1000,- per jaar.<br />

Als de proef met hallogas echter niet slaagt, dan zal Kater verplicht zijn het contract<br />

van 1836 tot 1851 op de destijds afgesproken manier na te komen en per 1<br />

oktober 1851 alle réverbères heel en in goede staat met de olielampen en alles<br />

wat daarbij hoort aan de stad moeten overdragen.<br />

186


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

De hallogasverlichting, hoe goed ook, gaat niet door. Op 23 augustus 1845 haakt<br />

Kater af. Het was hem, volgens zeggen, niet bekend dat de extra kosten van f<br />

65,18 niet zouden worden uitbetaald, waarvan de Raad zegt dat ze hem uitdrukkelijk<br />

zijn meegedeeld. Kortom, alles blijft bij het oude.<br />

Nee, het stadsbestuur liep niet voorop als het om nieuwe ontwikkelingen ging.<br />

Ze hield de hand, al of niet gedwongen door de economische omstandigheden,<br />

stevig op de knip.<br />

Vakkennis<br />

Dhr. Kater was goed op de hoogte van de ontwikkelingen op zijn vakgebied,<br />

want pas een jaar later kreeg het stadsbestuur van van Gelder & Comp. uit Amsterdam<br />

een aanbieding om de stad te gaan verlichten met hallogas. Proeven in<br />

Vlaardingen en Woerden waren uitstekend geslaagd en er waren al verschillende<br />

aanvragen bij hen binnengekomen. Een gedrukte brochure + drie voorbeelden<br />

van een model hallogas-lantaarn werd meegestuurd. Artis bijvoorbeeld,<br />

toen nog Natura Artis Magistra geheten, had zulke lampen aangebracht in de<br />

tuin bij de hoofdingang.<br />

‘De gaskaars geeft van alle kaarsen het goedkoopste en beste licht voor de ogen.<br />

Het Hallo-Gas is op den duur goedkoper dan olie, kaarsen of ander gas; geeft<br />

hoegenaamd geen gemors of vlekken, zoals de olie en het schoonmaken der<br />

Hallo-Gaslampen is eenvoudiger en minder kostbaar dan die van olielampen’,<br />

aldus de brochure.<br />

Dubbele functie<br />

Al eerder schreef ik dat Tijmon Kater lid was van het stadsbestuur. Hij zat daar<br />

dus met ‘twee petten’ op. Dat had zowel voor- als nadelen. Voordeel was dat hij<br />

ter plekke in de Raad een monde linge toelichting kan geven en vragen van collega’s<br />

kon beantwoorden. Zo bijvoorbeeld op de vraag dat, als de nieuw aan te<br />

schaffen gaslan taarns i.p.v. 16 nu, 20 dagen gaan branden, tot welk uur dat dan<br />

zal zijn. Het ant woord van Kater: 1 uur in de nacht, een uur langer dus dan tot<br />

heden het geval is. De jaarlijks kosten zouden in dat geval van f 1000,- nu naar f<br />

1200, - gaan.<br />

In de Raad ontstond echter meer en meer verzet tegen de dubbelfunctie van dhr.<br />

Kater. Een nieuw reglement steunde hen daarin (45). Een aannemer van de stad<br />

kon niet tegelijk lid van de Raad zijn.<br />

Contractoverdracht?<br />

Op 20 januari 1847 horen we opnieuw van Tijmen Kater. Hij vraagt de Raad of<br />

het contract met betrekking tot de verlichting overge schreven mag worden op<br />

zijn zoon Cornelis Tijmonsz. Kater. Dat kan, maar dan moet er een nieuw contract<br />

worden opge maakt. De overschrijving is niet doorge gaan. Wel wordt de<br />

187


overeenkomst op 24 oktober 1847 aangepast omdat er een lantaarn is bijgekomen.<br />

Ook het aantal branduren wordt iets uitgebreid. Kater krijgt hiervoor 100<br />

gulden extra, die elk jaar op 31 maart wordt uitgekeerd.<br />

Kaarsenmaker<br />

In 1847 heeft <strong>Monnickendam</strong> nog steeds een kaarsenmaker. Op 30 december<br />

van dat jaar schrijft Pieter de Wit, commies bij de Stedelijke Accijns en belasting<br />

alhier een brief aan B&W. Hij heeft zich in de morgen van den dertigste december<br />

1847 ‘des morgens sirka zes uren op een suveljanse begeven naar de buitenboom<br />

langs de Haven en zag daar eene kruiwagen afkome van het locaal of kaarsenmakerij<br />

van Joh. W. Hartwigsen, staande op de Gooische Kaaij nr. 15, dewelke<br />

door mij werd vervolgd en gearresteerd nabij de Damsluis, De voornoemde<br />

wagen werd vervoerd door de twee zoons van voornoemde Hartwigsen, genaamd<br />

Daniel en Andries en was beladen met bijna 150 lange turven met het<br />

voornemen om dezelve naar hunne woning te brengen, hetwelk ik hun aanzegde,<br />

zij fraudeleus handelden, waar over ik hen bekeurde. Uit hoofde mij bekende<br />

heeft de voornoemde J.W. Hartwigsen een vrijdom van vier of vijfduizend<br />

lange turven ten behoeve van zijn kaarsenmakerij en deze turf niet te mogen<br />

vervoeren zonder aangifte na zijn woning. De wagen met de turf heb ik ten mijnen<br />

woning geborgen, tot nadere orders van UwEd.Achtbaren Heeren Burgemeesters<br />

en Wethouders.’<br />

Onderaan staat vermeld dat Hartwigsen zich schuldig heeft gemaakt aan de stedelijke<br />

wet nr. 99, waarop een boete staat van minimum f 50, en maximum f 200,-<br />

Voorstel voor pijpgasverlichting<br />

Vier jaar later, op 11 januari 1851, schrijft dhr. Kater een brief aan de gemeenteraad:<br />

‘Sedert jaren is de ondergetekende Tijmon Kater Czn werkzaam geweest,<br />

om te weten te komen of ook onze stad met pijp- gaz verlicht kan worden en of<br />

de kosten ook te groot zouden zijn van een gazfabriek, het leggen der pijpen<br />

onder de straten, het stellen van Lantaarnpalen en al dat geen wat tot een goede<br />

en duurzame verlichting nodig is. Ik heb naar veel moeite en kosten gedaan te<br />

hebben, de nodige kennis van een en ander verkregen en ben in staat U die inlichtingen<br />

te geven die tot die zaak nodig zijn. Mocht u mijnen arbeid in overweging<br />

nemen en aan mij de noodige hulp verleenen kunnen, zo als die in bijgaand<br />

stuk (Memorie van Toelichting) verzocht en voorgesteld wordt, dan bestaat<br />

er groote kans dat onze stad en ingezetenen van het pijp gaz te gebruiken,<br />

dat nut en voordeel betekenen, wat in veele plaatsen reeds met goed gevolg genooten<br />

wordt. Met hoogachting teken ik mij Uwachtbare onderd; dienaar’.<br />

188


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Uit de Memorie van toelichting blijkt dat zijn voorstel is: een vooruitbetaling<br />

gedurende vier jaar tot een totaal bedrag van f 5800,-, wat er op neer komt dat de<br />

verlichting met pijpgas de stad jaarlijks zo’n f 1450,- zal kosten.<br />

Op 30 januari wordt zijn brief en de Memorie van toelichting in de Raad besproken.<br />

Nadat dhr. Kater de vergadering heeft verlaten, bekijkt de Raad het plan<br />

zorgvuldig met het oog op de doelmatigheid van de stadsverlichting, de stadsfinanciën<br />

en het belang van de ingezetenen en konkludeert ‘dat, hoezeer men<br />

ook mogt erkennen dat het pijpgas een buitengewoon helder licht geeft, nog -<br />

thans de behoefte hieraan minder noodzakelijk voor de bevolking van deze gemeente<br />

geacht wierd, aangezien een goede aangebragte verligting met patentolij<br />

lampen toerijkend was bevonden om des avonds de stad te verlichten, daarbij<br />

den avond geen koopmanschap pen of andere bedrijven alhier worden uitgeoefend,<br />

waarbij een zoodanig buitengewoon licht gevorderd word’.<br />

De conclusie is simpel: alles blijft bij het oude, waarbij de hogere uitgaven voor<br />

dit afwijzende besluit ongetwijfeld een belangrijke factor zijn.<br />

Kater wordt van het besluit in kennis gesteld ‘echter onder dankzeg ging voor<br />

de moeite welke hij tot het ontwerp dezes heeft gehad’. Opnieuw dus een beleefd<br />

‘neen’.<br />

1851 Het contract loopt af<br />

Omdat het lopende contract (van 1836) bijna ten einde is, vraagt Kater op 22 mei<br />

1851 aan de Raad ‘dat met hem opnieuw een contract van die verlichting voor<br />

een of meerdere jaren mag worden aangegaan, op voor waarde nader met elkander<br />

overeen te komen’.<br />

Het antwoord van de Raad is ‘dat door de adressant niets bepaaldelijks is uitgedrukt,<br />

voor hoe veel minder hij zulks zoude willen aannemen en dat alzoo om<br />

nader op dit verzoek terug te kunnen komen, door den adressant zal behooren<br />

opgegeven te worden voor welke som hij als nog aannemer van deze verlichting<br />

wil worden’.<br />

Nee, het boterde niet meer tussen de Gemeenteraad en Tijmon Kater. Het lijkt<br />

er op dat de raad wel graag van Kater af wilde. Het zou inderdaad op een breuk<br />

uitlopen.<br />

Op 13 juni 1851 stuurt Kater een brief waarin hij meedeelt bereid te zijn om de<br />

verlichting van de stadstraten weer voor 1000 gulden per jaar uit te voeren, in<br />

plaats van de in 1847 overeengekomen f 1100,-.Het aantal jaren is aan de Raad,<br />

maar niet langer dan vijf graag.<br />

Maar de Raad, die op 17 juni over het voorstel vergadert, is met dat verschil van f<br />

100,- niet tevreden, mede ook, omdat de aannemer zich verplicht heeft, bij beëindiging<br />

van het contract, de réverbères nieuw op te leveren, hetgeen volgens<br />

zijn eigen verklaring een aanzienlijke som zou hebben gekost.<br />

189


Enfin, het komt er op neer dat geen nieuwe overeenkomst met dhr. Kater wordt<br />

afgesloten, waardoor er een einde komt aan 38 jaar dienstverlening van Tijmon<br />

aan de stad, voor wat betreft de lichtvoorziening op straat.<br />

Aanbesteding<br />

Op 23 augustus 1851, om 12 uur, gaan B&W over tot aanbe steding van het onderhoud<br />

en de verlichting van de straatlan taarns in de stad gedurende drie jaar:<br />

van 1 september 1851 tot 30 augustus 1854. De inschrijvers moeten aan een groot<br />

aantal voor waarden voldoen. Daartoe wordt een contract met veertien artikelen<br />

opgesteld, dat door de laagste inschrijver moet worden ondertekend. Een paar<br />

notities uit deze voorwaarden:<br />

* Er zijn 41 lantaarns te verzorgen, in clusief die bij de lange brug, een lamp bij<br />

het haringhuisje en bij het wachthuis.<br />

* Het gaat om de periode 1 september – 30 april.<br />

* De lantaarns moeten tot één uur ’s nachts branden op patentolie en zijn voorzien<br />

van een katoe nen pit.<br />

* Bij vorst moet patent lijnolie worden gebruikt.<br />

* Als een lantaarn, om welke reden ook, een bepaalde tijd niet brandt, dan kost<br />

dat de aannemer 25 cent. * De nieuwe aannemer zal de lantaarns en toebehoren<br />

overnemen in de staat zoals ze zich nu bevinden. Wat herstelt moet worden,<br />

komt voor zijn rekening.<br />

* De betaling zal in drie gedeelten plaats vinden: in december, februari en in<br />

mei. De aannemer moet voor twee borgen zorgen.<br />

Er wordt ook een nauwkeurige omschrijving gegeven van de palen waarop de<br />

lantaarns moeten worden geplaatst. Ze moeten zijn van eikevezelsche roeden,<br />

vierkant beslagen met vellingkant van 4 duim lang. De palen moeten gemiddeld<br />

acht el lang zijn en behoorlijk geschaafd. Elke paal dient twee steunpalen<br />

te hebben.<br />

U ziet, de gemeente had z’n zaakje goed voorbereid, misschien wel ook een en<br />

ander geleerd van de voorgaande jaren. Er zijn zes inschrijvers:<br />

Aris Middelbeek - f 3591,-<br />

Joost de Moes - f 3450,-<br />

Jan van der Linden f 3408,60<br />

Cornelis Blankevoort f 3405,-<br />

Cornelis Tijmonsz. Kater (de zoon van) 3132,-<br />

Cornelis Gras - 3089,-<br />

190


Cornelis Gras (46)<br />

Cornelis Gras krijgt, als laagste inschrijver, het onderhoud van de stadsver -<br />

lichting toegewezen. Hij heeft twee borgen: zeepzieder Pieter Leonard Thierens<br />

en koopman Aris Middelbeek, die beiden door het stadsbestuur worden<br />

geaccepteerd.<br />

Blijkbaar heeft Gras z’n werk goed gedaan, want ik ben geen melding tegengekomen<br />

van enig falen.<br />

Rijmpje<br />

Een aardig rijmpje uit deze tijd:<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

‘Lantaarnopsteker, het helderste waslicht, of dat van een lamp<br />

moet wijken voor ’t gaslicht,uit steenkolendamp,<br />

men bezigt dit in huis en op straat<br />

en ik ga het ontsteken, als ’t avonduur slaat’.<br />

Nieuwe aanbesteding<br />

Op 11 augustus 1854 notuleert de secretaris van de Raad: ‘In overweging genomen<br />

hebbende dat met 1e sep tember de tijd van aanbesteding der stadsverlich -<br />

ting expireert (vervalt, caeg), is na deliberatie goedgevonden B&W machtiging<br />

te verstrek ken deze besteding bij vernieuwing te doen plaats hebben voor de<br />

tijd van drie jaren en zulks op dezelfde condi tiën en voorwaarden als bij de vorige<br />

besteding heeft plaats gehad’. Er zijn dit keer drie inschrijvers:<br />

Cornelis Blankevoort - f 3177,-<br />

Klaas Klaver - f 2985,-<br />

Cornelis Gras - 2978,-<br />

Opnieuw is Cornelis Gras de laagste inschrijver. Hij krijgt de job weer voor drie<br />

jaar, met dezelfde twee borgen als tevo ren. Hoewel er geen wijzigingen zijn,<br />

wordt er een nieuw contract opgesteld. Het zal de laatste periode zijn dat de<br />

straatlantaarns van <strong>Monnickendam</strong> op olie branden.<br />

Gasfabriek in <strong>Monnickendam</strong><br />

Was in 1844 een voorstel van Tijmon Kater, om de stad met op gas brandende<br />

lantaarns te verlichten, nog verworpen, in 1857 doet zich een geheel nieuwe ontwikkeling<br />

voor. Het driejarige contract met Cornelis Gras loopt op 31 augustus<br />

1857 af en zal niet verlengd worden.<br />

Begin 1856 ontvangt het stadsbestuur namelijk een verzoek van dhr. Pieter<br />

Schellinger (47), ondernemer uit Nieu wendam, of hij in de stad een gasfabriek<br />

mag bouwen.<br />

191


lijnbaan naast de gasfabriek<br />

Schellinger heeft op zeventien oktober 1855 een stuk grond gekocht dat in het<br />

kadaster bekend staat onder nummer A18 (bos) en A 19 (huis en erf). Het is een<br />

terrein op het Binnencingeltje (Nieuwe Zijds Burgwal), later meer bekend<br />

onder de naam ‘de Krim’. De koop wordt namens de heer Schellinger gesloten<br />

door mr. timmerman Johannes Nicolaas Arnoldi. Het terrein wordt gekocht van<br />

de Lutherse predikant Johan Philip Wagner. Daarvoor was het eigendom van de<br />

Amsterdamse kaarsenmakers Gerrit Brass en Gerrit Graas die deze grond voor f<br />

750,- kochten. Het gaat om een terrein binnen de stadsmuren op de Westervesting<br />

waarop ook de lijnbaan ‘Amsterdam’ van de familie Arbman stond. (48).<br />

Schellinger betaalt op tien november f 200,- voor het ‘erf met de gronden en de<br />

overblijfselen van de daar op gestaan hebbende gebouwen en getimmerten en<br />

het bos’ aan dhr. Arnoldi.<br />

‘De koper zal zijn gekochte dadelijk kunnen aanvaarden en daarvan voortaan<br />

alle belastingen moeten betalen’.<br />

Dat verzoek van Schellinger heeft heel wat op gang gebracht. Voor het gemeentebestuur<br />

was een gasfabriek binnen de muren een onbekend fenomeen. Daarom<br />

vroeg men op 5 mei 1856 allereerst advies bij B&W van Amsterdam. Na wat<br />

inleidende zinnen lezen we: ‘Alvorens deze consessie (toestemming, caeg) te<br />

verlenen zijn wij uitgenodigd op te geven de voorwaarden, welke het gemeente-<br />

192


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

bestuur verplicht is zich voor te behouden met het toestaan van het leggen der<br />

gaspijpen in de stadstraten (...) Daar nu zodanige fabriek bij ons een nieuwe en<br />

enigszins onbekende zaak is, nemen wij de vrijheid U met de meeste bescheidenheid<br />

uit te nodigen ons medewerking te willen geven op welke voorwaarden<br />

uwerzijds zodanige fabrieken in Amsterdam zijn of worden gebouwd’.<br />

Amsterdam heeft direct gereageerd, al bleef de vraag over de voorwaarden<br />

waarop de vergunningen tot het leggen van gasbuizen in stadsgronden mag<br />

plaatsvinden, op 13 mei nog onbeantwoord.<br />

Omdat de gemeente toestemming nodig heeft van G.S. gaat er op 26 mei een<br />

brief naar Haarlem, waarin wordt vermeld welke eisen er aan dhr. Schellinger<br />

zijn gesteld bij de bouw van de gasfabriek. De gebouwen en de gaskuipen moeten<br />

op een behoorlijk geheide fundering staan; de rompmuren moeten van<br />

minstens 1,5 mopsteen worden gebouwd, de daken met pannen afgedekt, doorgaande<br />

ankers gebruikt en de fornuizen moeten minstens 1,5 palm vrij van<br />

muur of houtwerk staan.<br />

Het retortenhuis mag niet hoger dan 12 el zijn, de gashouders niet hoger dan 7 en<br />

de overige gebouwen mogen niet hoger dan 9 ellen boven de grond opgetrokken<br />

worden. De schoorsteen mag niet meer dan 2 el boven de nok van de gebouwen<br />

uitsteken. Ook moeten alle stedelijke verordeningen in acht genomen worden<br />

en de bouw zal plaatsvinden onder toezicht van de opzichter van de stad.<br />

Blijkbaar is dat schrijven niet voldoende duidelijk geweest, want op 4 juni 1856<br />

lezen we: ‘Onbekend met de plaats waar men de bedoelde fabriek wenscht op te<br />

rigten geven wij ons de eer U nogmaals te verzoeken ons onder overlegging<br />

eener schetstekening van terrein en fabriek, te willen melden of bij de oprigting<br />

der fabriek de zekerheid en veiligheid van eenig werk, onder beheer en toezigt<br />

van het Rijk of der provincie in aanmerking kunnen komen’.<br />

Deze tekening is op 11 juni verzonden. ‘Uit deze schets zal blijken dat bij de oprigting<br />

der fabriek de zekerheid en veiligheid van enig werk onder beheer en<br />

toezigt van Rijk en der Provincie in geene aanmerking komen kan, die trouwens<br />

hier ter stede niet bestaan’. Toegevoegd wordt dat ‘geen andere gebouwen<br />

in de omtrek der voorgenomen stigting bestaan dan die de aanvrager toebehoren,<br />

met uitzondering van de opstand eener lijnbaan’.<br />

Op 24 juli ontvangen B&W een brief van G.S. dat volgens een afschrift van het<br />

Koninklijk Besluit d.d. 14 juli 1856 nr.84 P. Schellinger vergunning wordt verleend<br />

tot het oprigten van een gasfabriek te <strong>Monnickendam</strong>, kadaster A nr. 18<br />

(49). Hij mag ‘buizen in de stad leggen voor desselfs gazfabriek gedurende de<br />

tijd van 33 jaar met uitsluiting van alle anderen’.<br />

U merkt, men ging niet of éen nacht ijs.<br />

193


194


(links en boven:) gasleiding in de grond<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

De 25e december 1856 krijgt Schellinger de gevraagde vergunning, uiteraard<br />

voorzien van een aantal bepalingen, waarbij het risico en de kosten vooral op<br />

zijn bordje worden geschoven. Ook de eventuele schade, die het leggen van buizen<br />

in de grond aan bomen, kelders, riolen, bruggen etc. veroorzaakt, komt<br />

voor zijn rekening. De gemeente heeft zich goed ingedekt. De stadsarchitect zal<br />

er op toezien dat alles correct verloopt.<br />

De gasfabriek is er vlot gekomen, heeft een lengte van 30 ellen, breedte 20 ellen<br />

195


en hoog 12 ellen. De schoorsteen heeft een hoogte van 8 ellen boven de nok van<br />

de fabriek. Er volgt een overeenkomst met het stadsbestuur. Zoals een luchtfoto<br />

uit 1905 laat zien, was de fabriek omgeven door bomen, in het kadaster ‘bos’ genoemd.<br />

Maar dan doet zich de volgende vraag voor: Wat moet er in een contract staan?<br />

Opnieuw wordt raad gevraagd aan Amsterdam. Op 12 februari 1857 schrijven<br />

B&W: ‘Vermits genoemde fabriek gereed is en de ondernemer zich geadresseerd<br />

heeft tot het verlichten der stadsstraten in plaats van de tegenwoordige stadsverlichting,<br />

nemen wij andermaal de vrijheid Uw tussenkomst in te roepen en<br />

de gasfabriek in 1905<br />

ons de inlichtingen te verstrekken, welke nodig zijn tot het opmaken van een<br />

contract en wel bepaaldelijk omtrent de daarin op te nemen verpligtingen van<br />

de contractant leverancier’. Opnieuw reageert Amsterdam vlot waardoor de<br />

B&W van <strong>Monnickendam</strong> op 2 maart reageren erkentelijk te zijn voor het afschrift<br />

van het bestek en de voorwaarden van de onderhandsche aanbesteding’.<br />

De heren bedanken in een overvloed van vriendelijke woorden B&W van Amsterdam<br />

en sluiten af met ‘mogt het kunnen gebeuren dat wij met ons gering<br />

vermogen U van eenige dienst zouden kunnen zijn, zal het ons aangenaam zijn,<br />

zulks ten uitvoer te mogen brengen’.<br />

Op 16 maart 1857 leest notaris Merens de door hem gemaakte conceptvoorwaar<br />

de voor ‘in verband met de onderhandse aanbesteding van de openbare<br />

verlichting van de openbare straten der stad Monnicken dam d.m.v. uit steenkolen<br />

gestookt pijpgas gedurende de tijd van 33 achter eenvolgende jaren, aanvangende<br />

1 september 1857 tot 30 april 1890 en zulks met de heer P. Schellinger,<br />

notaris te Nieuwendam als eigenaar van de gazfabriek binnen deze stad opgerigt’.<br />

196


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Met Schellinger wordt het contract doorgenomen, waarna onderteke ning<br />

volgt. Schellin ger zal de komende 33 jaar, dat wil zeggen tot 30 april 1890, pijpgas<br />

leveren voor de openba re straatver lichting van Monni cken dam. En dat voor<br />

f 1000,- per jaar! Je zou zeggen, een koopje voor B&W. G.S. wordt een week later<br />

van de overeenkomst op de hoogte gesteld. Het contract bevat de volgende bepalingen:<br />

1. Dat met het leggen der buizen of pijpen binnen de stad geen aanvang mag<br />

worden gemaakt, voor en aleer met de oprigting der gazfabriek, ten genoegen<br />

woonhuis gasfabriek Heerengracht met de fabriek op de achtergrond<br />

van B&W een aanvang is gemaakt.<br />

2. Dat het leggen der buizen, zoo wel wat eerste aanleg als onder houd betreft,<br />

zonder uitzondering zal komen ten laste en risico van de consessio naris (aanvrager,<br />

caeg) zonder dat bij het eindigen der consessie daarvoor eenige vergoe -<br />

ding van het stedelijk bestuur zal kunnen worden gevorderd.<br />

3. Dat daardoor niet worden benadeeld de eigendommen der stad of van derden;<br />

dat dan ook de buizen nimmer door riolen onder huizen, door kelders of<br />

gewelven of kort langs bomen zullen mogen worden gelegd, en de adressant zal<br />

zijn aansprakelijkheid voor alle schaden, die op enigerlei wijze uit verzuim of<br />

contrarie handeling zoude kunnen ontstaan.<br />

4. Dat de pijpen worden gelegd door de gehele stad, zoodra en waar B&W zulks<br />

mogten verlangen, doch achter een volgende, onder nadere goedkeu ring van<br />

B&Wen met kennisgeving aan de stedelijke architect.<br />

5. Dat bij het leggen van buizen over vaste houten bruggen de buizen zullen<br />

moeten worden gelegd en vastgemaakt worden aan en tusschen twee leggers,<br />

zonder de breedte van de doorvaart te vernauwen.<br />

Dat bij vernieuwing of verandering van bruggen, het wegnemen, verleggen en<br />

197


opnieuw weder leggen der pijpen, indien dit vereischt wordt, door en ten koste<br />

van de consessionares moet geschieden.<br />

6. Dit artikel geeft aan dat er toestemming van B&W nodig is als de bouw of exploitatie<br />

in andere handen overgaat.<br />

7. Deze consessie zal moeten worden beschouwd te zijn verval len bij aldien<br />

a. binnen een jaar na het verkrijgen van de Koninklijke vergunning tot oprigting<br />

der gazfabriek deze niet zal zijn volbouwd en in exploitatie gebracht<br />

b. de consessionaris zijne bij deze verkregen consessies geheel of gedeeltelijk<br />

mogt hebben verkocht, verpand of overgedragen, zonder daarbij in acht te<br />

nemen, hetgeen hierboven onder zes is bepaald.<br />

<strong>Monnickendam</strong> is daarbij de eerste gemeente in de regio die op gasverlichting<br />

overgaat. Purmerend volgt in 1859, Edam in 1863.<br />

Kolenaanvoer<br />

Het gas werd gewonnen uit kolen, die over het water werden aangevoerd, immers<br />

de gasfabriek lag dicht bij water. Als zo’n schip met kolen arriveerde,<br />

waren er altijd wel van die losse arbeiders die, tegen betaling uiteraard, bereid<br />

waren om een handje te helpen. Het is uiteraard ook mogelijk dat de directeur<br />

van de gasfabriek daar zelf mensen voor had of inhuurde.<br />

Gasfabriek gekocht door Tijmon Kater<br />

Schellinger heeft de levering van gas slecht een maand of vier volge houden. Een<br />

goed notaris is niet automatisch een goed fabrikant, technicus of directeur van<br />

een gasfabriek. Op 28 maart 1857 is hij genoodzaakt om de gasfabriek, nabij de<br />

touwslagerij, onder goedkeuring van het stadsbestuur, met het bijbeho rende<br />

woonhuis, de bergplaats, smederij, grote stenen loods en gashouder te verkopen.<br />

Koper is, jawel, de dan 70-jarige Tijmo n Corne lisz. Kater, die de gasfabriek<br />

op 1 april voor f 18.000,- ten eigendom krijgt.<br />

Notities uit het contract: ‘De koper zal het recht hebben tot het vrije gebruik en<br />

genot der regenbak, staande bij het<br />

woonhuis, ten deele op de bij deze<br />

acte verkochte grond en ten deele op<br />

de grond welke eijgendom van den<br />

verkoper is gebleven’.<br />

‘Onder de verkoop zijn mede begrepen<br />

de aanwezige voorraad steenkolen,<br />

de gazometers die in het magazijn’<br />

voorhanden en bij de verschil-<br />

kolen<br />

lende particulieren in gebruik zijn’<br />

198


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

‘Het moet Tijmon, ondanks zijn leeftijd, een oneindige vreugde hebben gegeven<br />

(...) toch zijn doel bereikt te hebben tegenover het zo krenterige en weinig<br />

meewerkende stadsbestuur. Werd de rijk geworden aannemer wel zo geaccepteerd<br />

in de kring van notabelen en academici van de stad’? (50).<br />

Voor de heer Schellinger kreeg zijn betrokkenheid als voormalige eigenaar van<br />

de gasfabriek twee jaar later nog een staartje. Het stadsbestuur deed in 1859<br />

moeilijk over een stukje grond van de stadsvesting dat, volgens hen ten onrechte,<br />

bij het terrein van de gasfabriek zou zijn getrokken. Echter, bij de start van<br />

de gasfabriek was dat niet aan de orde geweest en ook de stadsarchitect had er<br />

nooit aanmerkingen over gemaakt (51).<br />

Gasverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />

Dacht men in 1851 van de heer Kater af te zijn, nu moet de Raad opnieuw met de<br />

ingenieur om de tafel gaan zitten. Op 15 augustus 1857 wordt er een contract opgemaakt,<br />

bestaande uit 14 artikelen, dat op 1 september zal ingaan en een looptijd<br />

kent van 33 jaar. Dat contract omvat de verlichting met gas van 41 lantaarns<br />

binnen de stadsmuren, met inbegrip van de lantaarn op de lange brug. Daar -<br />

naast de lantaarn bij het haring huisje en een goede gaslamp in het lokaal van de<br />

nachtwacht. Ook voor het onderhoud is dhr. Kater geheel verantwoordelijk. Er<br />

is ook een nieuw model lantaarn die niet meer op houten, maar op ijzeren palen<br />

staat. Op het Weezenland heeft er één proefgedraaid, met goed resultaat.<br />

Evenals dhr. Schellinger krijgt ook Tijmon Kater jaarlijks f 1000,- voor zijn<br />

werkzaamheden betaald.<br />

Het werk zelf wordt uitbesteed aan lantaarnopstekers. Zij moeten overdag de<br />

ruitjes van de lantaarns poetsen, de gasbranders reinigen, gaskousjes verwisselen<br />

en gebroken lantaarnruiten vervangen (baldadigheid). Om hun handen te<br />

beschermen, dragen de heren polsmoffen.<br />

Ondanks verzoek geen dubbelfunctie<br />

U las het al eerder, de heer Kater had jarenlang twee petten op. Hij was lid van de<br />

Raad geweest en tegelijk aanne mer met werk voor de stad. Volgens de nieuwe<br />

wet der Gemeente besturen was het echter niet langer mogelijk, vanwege belangenverstrengeling,<br />

die twee functies te verenigen. Op 1 september 1857 vraagt<br />

Kater aan G.S. om dispensatie van art. 24 van deze Gemeentewet, maar het verzoek<br />

wordt afgewezen. Het wetsartikel kent geen uitzonderingen. Kater wordt<br />

dus niet (opnieuw) toegelaten tot de Raad.<br />

199


Vernieuwingen in en aan de gasfabriek<br />

In juli 1858 stuurt de Heer Kater een brief naar B&W waarin hij aangeeft dat de<br />

door hem overgenomen fabriek ‘gebrekkig’ was. ‘Thans zijn alle gebreken hersteld<br />

en door de Engelsche Ingenieur John Brijcan geheel gereconstrueerd’. Er is<br />

een nieuw zuiveringstoestel geplaatst, de teerleiding is veranderd, er is een<br />

nieuwe condenser en pijpen gesteld. Dat alles is zodanig ingericht dat alle toevoerpijpen<br />

gemakkelijk schoongemaakt kunnen worden’. Dhr. Kater nodigt<br />

B&W uit om de fabriek (na een afspraak) te komen bezichtigen.<br />

Gas in het weeshuis<br />

Zo is <strong>Monnickendam</strong> dus in 1857 het ‘gastijdperk’ binnengegaan. Zowel buitenals<br />

binnenshuis werd gasverlichting gebruikt. Dhr. Kater zorgde er bijvoorbeeld<br />

ook voor, dat het weeshuis door ‘pijpgaz’ werd verlicht. Op 17 augustus<br />

1857 hadden de regenten daartoe besloten.<br />

overzicht openbare straatverlichting door gas<br />

Varia<br />

De veertien bepalingen bij de overeenkomst met dhr. Kater leren ons hoe de<br />

stadsverlichting er destijds bij stond. Gesproken wordt over verlichting met uit<br />

steenkolen verkregen pijpgas. De gaslantaarns hebben ‘zogenaamde vleermuis<br />

vleugels’ en staan op ijzeren palen of kandelabers. De, op het moment van het<br />

afsluiten van het contract, nog gebruikte réverbères met houten palen en ijzeren<br />

armen worden het eigendom van de heer Kater.<br />

De nieuwe gaslantaarns moeten om het jaar worden geschilderd met goede<br />

olieverf in een kleur die het stadsbestuur zal bepalen. Alle palen hebben een<br />

duidelijk zichtbaar nummer. Een en ander dient goed onderhouden te worden.<br />

Werkzaamheden van Kater in mei 1858, ten behoeve van de verlichting van het<br />

haringhuisje en de daarop gevolgde rekening zorgen ook voor heen en weer geschrijf.<br />

Het gaat zover dat B&W op 22 maart 1859 Kater er aan herinneren ‘wanneer<br />

de afrekening op 1 juni e.k. niet heeft plaatsgehad, die rekening overeenkomstig<br />

de wet vervallen is. Nog steeds zijn de goede verhoudingen blijkbaar<br />

200


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

ver te zoeken tussen het stadsbestuur en dhr. Kater.<br />

Op 19 april 1858 verzoekt Tijmon Kater om de stads straten ook in de maanden<br />

mei en augustus geheel of gedeeltelijk met gas te verlich ten. Dat gaat op jaarbasis<br />

f 78,- meer kosten, maar B&W wijzen het voorstel af.<br />

Stadsburgerschool<br />

Dhr. Kater heeft er ook voor gezorgd dat de StadsBurgerschool gaslicht heeft gekregen.<br />

Op 15 december 1859 wordt aan hoofdonderwijzer Andries Lodewijk<br />

Schmidt geschreven ‘dat het gaslicht niet langer zal mogen branden dan de<br />

schooltijd duurt, in geen geval later dan 61/4 uur des avonds van die dagen wanneer<br />

er school gehouden wordt.<br />

Ontevredenheid<br />

In januari van dat jaar was Kater door het gemeentebestuur op de vingers getikt.<br />

‘Bij een nauwkeurige aanschouwing van de door u aangenomen straatverlichting<br />

door middel van gas, moeten wij, bij de uitvoering daarvan, u onze ontevredenheid<br />

kenbaar maken daar overeenkomstig art. 5 van onze voorwaarden<br />

geenszins gevolg wordt gegeven. Immers de vlammen welke tien duimen breed<br />

moeten zijn en zeven duimen hoog hebben over het algemeen dat caliber niet<br />

en zijn veel kleiner, terwijl de rode gloed van de vlammen ook in strijd is met genoemd<br />

artikel daar deselve wordt geschreven te moeten zijn zuiver wit zonder<br />

schakering. Aangenaam zal het ons zij te mogen ondervinden dat deze kennisgeving<br />

de strekking zal hebben dat dergelijke aanmerkingen geen plaats meer<br />

zullen hebben, daar wij ongaarne de daar op staande boeten van toepassing<br />

zouden willen brengen’.<br />

Verkoop van de gasfabriek<br />

In 1860 vraagt Tijmon Kater, inmiddels de 70 ruim gepasseerd, of hij het verlichtingscontract<br />

mag overdoen aan zijn zoon Cornelis. Maar de Raad geeft<br />

geen toestemming, met als gevolg dat Tijmon op 30 oktober de gasfabriek aan<br />

de Heerengracht met bijhorend woonhuis, bergplaats, smederij en gashouder<br />

voor f 21.500,- verkoopt aan architect Pieter Hendrik Peletier (52). De Raad had<br />

daar op 25 september toestemming voor gegeven.<br />

Peletier krijgt in diezelfde maand van het stadsbestuur toestemming om de<br />

taak van Kater als aannemer van de straatverlichting over te nemen. Ook zijn<br />

verzoek om ‘vrijgesteld te mogen worden van de verpligting om borgen te stellen<br />

in betrekking als aannemer der straatverlichting dezer stad’ wordt gehonoreerd.<br />

Op 29 december 1860 ondertekenen Kater en Peletier het contract dat de overname<br />

van de straatverlichting regelt. Op diezelfde dag wordt ook het contract ge-<br />

201


tekend tussen B&W en de heer Peletier. Tot 1867 is hij de nieuwe man voor de<br />

stadsverlichting.<br />

De jaren Peletier<br />

Op 19 maart 1861 stuurt de stadsarchitect, de heer Jan van Leeuwen Azn een<br />

brief met aandachtspunten. Peletier moet de straat in het Zuideinde en de<br />

Haven boven de gaspijp aan het profiel brengen. Hij krijgt daarvoor acht dagen<br />

de tijd. Vermoedelijk gaat het om het om een verzakking in de weg.<br />

Een lantaarn aan een van de huizen van de Nieuwezijds Burgwal heeft al enige<br />

tijd niet gebrand.<br />

Volgens de overeenkomst moet de vlam in de lantaarns te allen tijde een breedte<br />

van tien en een hoogte van zeven duimen hebben. Dat is de laatste tijd niet<br />

het geval geweest (een duim is ongeveer 2,5 cm). Er is dus sprake van een behoorlijk<br />

vlam!<br />

Peletier wordt ook verzocht ‘de gaz zoodanig en zoodikwijls te zuiveren, dat zij<br />

zonder dwaling, rook en stank is en een helder wit licht verspreidt’.<br />

Als laatste moet Peletier, gelet op de overeenkomst, de lantaarns schilderen en<br />

nummeren. Dat moet klaar zijn voor 1 mei 1861.<br />

OverlijdenTijmon Kater<br />

Op 1 augustus 1863 stuurt Tijmon Kater een brief naar B&W waarin hij, vanwege<br />

zijn hoge leeftijd, vraagt ontslagen te worden als commissaris van de Stadstekenschool.<br />

Tegelijk schuift hij dhr. Peletier als opvolger naar voren, maar hij<br />

heeft daar niet tevoren met de gasfabrikant over gesproken, noch hem gevraagd.<br />

Volgens Tijmon is Peletier echter een uitmuntend tekenaar.<br />

echtpaar Kater/Slot tijdens hun 55-jarig<br />

huwelijksfeest<br />

202<br />

Op 12 februari 1864 viert het echtpaar<br />

Kater/Slot hun 55-jarig hu we -<br />

lijksverbintenis. De foto is op die<br />

heugelijke dag gemaakt. Het is de<br />

laatste grote gebeurtenis in het<br />

leven van Tijmon en zijn vrouw,<br />

want veertien dagen later, 26 februari<br />

1864 ’s avonds om half tien, overlijdt<br />

de 76-jarige Kater op de<br />

Nieuwezijds Burgwal wijk 4 nr. 178.<br />

Drie dagen later maakt vrouw Annetje<br />

bij notaris Merens een (nieuw)<br />

testament op, met Klaas Houtman<br />

en Andries Strubbe als getuigen.


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Het gereformeerd weeshuis krijgt duizend gulden, vrij van kosten en haar zoon<br />

Jan in Zwolle (53) wordt aangesteld als executeur van de boedel.<br />

Annetje Slot is dusdanig verzwakt dat ze, hoewel ze heeft leren schrijven, niet<br />

in staat is om de acte te ondertekenen. Op diezelfde dag! 29 februari (1864 was<br />

een schrikkeljaar) overlijdt ‘des namiddags tien uur’ de 80-jarige Annetje. Haar<br />

laatste woorden zijn: ‘ik ga vader na...’<br />

Daarmee komt er een einde aan ongeveer vijftig jaar straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />

waar Tijmon Kater verantwoordelijk voor is geweest. Een bekwaam<br />

man met visie en ambitie, zo mag je deze telg uit de Kater-familie toch wel typeren,<br />

was niet meer.<br />

Verbetering van de lichtvoorziening<br />

De stadsarchitect zat ook niet stil. Op 20 januari 1865 doet hij een aantal aanbevelingen<br />

om de straatverlichting uit te breiden en te verbeteren. Hij schrijft:<br />

‘Het zou beter zijn als de lantaarns tot vijf uur ’s morgens zouden branden. Het<br />

blussen kan dan nog door de nachtwacht plaatsvinden. Hij vestigt de aandacht<br />

ook op weinig verlichte plaatsen. Op de Binnendijk is de afstand tussen de lantaarns<br />

te groot. Er zouden er twee bij moeten komen. Op de Heerengracht, in<br />

het Zuideinde bij het dijkmagazijn en in de Roozendaalstraat (Beemstertje) kan<br />

volslagen duisternis heersen. De verlichting op de laatstgenoemde plaats is van<br />

nut bij het bezoeken van de kerk, terwijl een verlichting op de beide laatstgenoemde<br />

plaatsen wenselijk is, wanneer gedurende de kermisweek, de passage<br />

met rijtuigen langs deze weg is’.<br />

Of een en ander verwezenlijkt is ben ik niet nagegaan, maar dat het stadsbestuur<br />

over de financiële consequenties heeft gesproken, blijkt uit een brief van<br />

de stadsarchitect van 29 november van dat jaar.<br />

Belasting voor onderhoud lantaarns<br />

Elk jaar stelde het gemeentebestuur de hoogte van het te betalen lantaarngeld<br />

en dat voor de nachtwacht vast. Je moest wel een bepaalde ondergrens als inkomen<br />

hebben om die belasting te hoeven betalen. Op 27 september 1865 lag die<br />

grens op f 31,- ‘Zij van wier woning de huurwaarde volgens de Personele Belasting<br />

minder dan f 31,- bedroeg zijn vrij van deze belasting’. Zo werden dus de allerarmsten<br />

ontzien.<br />

Onrust wegens diefstallen<br />

Op 13 maart 1866 klimmen drie notabelen in de pen, P.L. Thierens, N. Costerus<br />

en J. Boerlage. Wat is het geval? Er worden ‘bij herhaling diefstallen gepleegd’<br />

en dat vraagt om maatregelen. De drie heren doen verschillende aanbevelingen:<br />

203


Meer ‘blauw op straat, d.w.z. een verdubbeling van de plaatselijke nachtwacht;<br />

vier patrouilles tegelijk door de stad tussen zonsondergang tot zonsopgang;<br />

verdachte personen nauwkeurig in de gaten houden; een geldelijke beloning<br />

‘voor ‘wie een dief of dieven, zelfs poging tot diefstal, weet aan te wijzen of te<br />

ontdekken. Daartoe zal langdurige straatverlichting behulpzaam zijn’. Als B&W niet<br />

met spoed maatregelen nemen, zullen de heren zich ‘direct met de bevolking<br />

verstaan omtrent de noodige maatregelen ter herkrijging van veiligheid en rust<br />

onzer inwoners’.<br />

B&W hebben van zich laten horen en ‘nemen tijdelijke maatregelen ter verbetering<br />

van de policie’. De door de drie voorgestelde maatregelen worden echter<br />

niet gehonoreerd ‘uit hoofde dat de financiële toestand van de gemeentekas de<br />

vereischte uitgaven niet toelaten’.<br />

Maar de drie mannen hebben ‘zich verpligt geacht, niet lijdelijk in dit besluit<br />

van den Raad te berusten’. Op de 18e is een adres de inwoners ter tekening aangeboden,<br />

waarin uitdrukkelijk op het nemen van betere voorzorgsmaatregelen<br />

bij de Policie alhier aangedrongen wordt’. Een handtekeningen-actie dus. Hoe<br />

het afliep?<br />

Nieuwe eigenaar van de gasfabriek<br />

Op 16 april 1867 vertrekt het echtpaar Peletier naar Hilversum. Zes weken eerder,<br />

op 28 februari 1867, had Pieter Peletier de gasfa briek voor f 22.000,- verkocht<br />

aan Willem Carel Ross-Vosmaer (54), die niet lang daarvoor was teruggekomen<br />

uit Nederlands Indië, waar hij geruime tijd heeft gewoond. Vosmaer is<br />

op 1 mei 1867 in <strong>Monnickendam</strong> ingeschreven<br />

op adres Nieuwezijds Burgwal.<br />

Pieter Hendrik Peletier was een vermogend<br />

man. Dat bleek toen er op 6 december<br />

1869, door notaris Merens, een<br />

openbare verkoping plaatsvond van<br />

negen percelen onroerend goed ‘in de<br />

Krim’, te weten zeven huizen, een stuk<br />

moesgrond en een strook grond langs<br />

de touwbaan van de gebr. Jacobus en<br />

Cornelis Groenewoud. Peletier heeft<br />

deze percelen op 25 oktober 1867 gekocht,<br />

hetgeen het aardige sommetje<br />

opleverde van f 3982,- . Daarbij zijn de<br />

panden 6 en 7 niet inbegrepen.<br />

terrein gasfabriek, plattegrond<br />

204


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Waarnemers<br />

Het werk gaat echter door. Er komen twee waarnemend pijpgasfabrikanten, die<br />

verantwoordelijk zijn voor het runnen van de gasfabriek: apotheker Adrianus<br />

Franciscus Pieter van Son (55) en notaris Dirk Coste rus (56). Samen met een zus<br />

van Vosmaer, Guillomine Caroline Vosmaer als erfgename, zijn zij verantwoordelijk<br />

voor de gaslevering.<br />

Overlijden Adrianus van Son<br />

Dhr. van Son is echter maar korte tijd medeverantwoordelijk voor de gasvoorziening.<br />

Hij overlijdt op 5 juni 1874, 41 jaar oud. Zijn vrouw is dan net in verwachting<br />

van hun derde kind, William Hendrik, dat op 23 februari 1875 geboren<br />

zal worden.<br />

Op 20 november 1874 schrijft mevrouw van Son een briefje aan de controleur en<br />

het ‘collegie van Zetters der gemeente <strong>Monnickendam</strong>’ en zegt: ‘geeft bij deze te<br />

kennen dat, tengevolge van het overlijden van haar echtgenoot, het door dezen<br />

uitgeoefende bedrijf van Pijpgasfabrikant is overgegaan op den mede ondergetekende<br />

Dirk Costerus, candidaat notaris mede te <strong>Monnickendam</strong> woonachtig’.<br />

Beiden verzoeken dat ‘het patent van genoemde heer van Son, voor zover betreft<br />

het bedrijf van Pijpgasfabrikant, word overgeschreven ten name van voornoemde<br />

Dirk Costerus’. Met de drie, nog jonge, kinderen Wilhelmina Elisabeth,<br />

Adrianus François Pieter en William Hendrik vertrekt Elisabeth naar Haarlem.<br />

Poging tot verkoop van de gasfabriek<br />

In dat zelfde jaar, op 15 october 1874, is notaris Arnout Vosmaer uit Zeist in<br />

<strong>Monnickendam</strong>, in zijn hoedanigheid als schriftelijk gevolmachtigde van de<br />

zus van wijlen de heer Vosmaer, Guillelmine Jacoline Vosmaer. Hij is gekomen<br />

om de gasfabriek te verkopen met alles wat er toe behoort. Een reeks artikelen<br />

stellen de voorwaarden van de koop vast. De prijs is bepaald op f 1625,-<br />

Het woonhuis is tot 1 mei 1875 verhuurd aan dhr. J.C. Kremer, daarna kan het<br />

vrij bewoond worden.<br />

Maar de verkoop lukt niet. ‘En is het genoemde perceel na opbod en afslag afgehouden’,<br />

zo moet notaris Vosmaer, zijn collega Cramer uit Edam Merens uit<br />

<strong>Monnickendam</strong>, in gezelschap van logementhouder Dirk Klaver constateren.<br />

Tien jaar later zal dat anders blijken te zijn.<br />

IJken<br />

Op 21 november 1879 stuurt de Raad de chef van het ijkbureau in Hoorn een<br />

(antwoord)brief ‘dat blijkens informatie bij de directeur der gasfabriek, er kort<br />

na het in werking treden der wet, een aanvang is gemaakt met de in gebruik<br />

zijnde gasmeters aan de ijk te onderwerpen; dat op heden 59 dier gasmeters ge-<br />

205


ijkt zijn en nog 34 stuks geijkt moeten worden en dat de gasfabriek in deze gemeente<br />

gedurende het hele jaar werkzaam is’.<br />

Wat is het geval? In 1869 is er, bij het in werking treden van de nieuwe ijkwet,<br />

een verplichte keuring van alle toestellen. Het toezicht op de ijkwet is overgenomen<br />

door landelijke in plaats van stedelijke ijkers. In 1882 is die verplichting<br />

overigens alweer afgeschaft en dat is zo gebleven tot 1937.<br />

Verlichting laat te wensen over.<br />

Op 30 oktober 1880 ligt er een rapport van de stadsar chitect met de mededeling<br />

‘dat de gazlan taarns vuil, het gazlicht niet zuiver en niet wit is en de vlam niet<br />

voldoet aan de bestaande voorschriften’. De Raad zal den Directeur der gazfabriek<br />

aan de bepalingen uit het betreffende con tract herinneren, met het verzoek<br />

tot verbetering.<br />

Op 18 december antwoordt Dirk Costerus, directeur der gazfabriek, ‘dat ingevolge<br />

ontvangen schrijven d.d. 13 december het opste ken der straatlantaarns<br />

thans meer geregeld gaat dan vroeger en voor de grootte der gazvlam en de helderheid<br />

reeds is gezorgd’.<br />

Onderhandeling over de verkoop van de gasfabriek<br />

Op 1 april 1881 overlijdt in Leiden Guillemine Caroline Vosmaer, de eerder genoemde<br />

zus en erfgename van Willem Carel, weduwe van mr. Lambert van<br />

Meerten (57).<br />

De erfgenamen, over wie verderop meer, vragen aan het gemeentebestuur of er<br />

onderhandeld kan worden over de verkoop van de gasfabriek. De Raad is daartoe<br />

wel genegen, zo blijkt op de 24e november 1881. Maar er is geen overeenstemming<br />

bereikt. Ik vraag me wel af wat we ons bij die onderhandelingen<br />

moeten voorstellen, immers de fabriek was particulier eigendom!<br />

Gas in de Grote kerk<br />

We gaan nog even terug naar het jaar 1857. Niet alleen het weeshuis, ook de Nicolaaskerk<br />

is door Tijmon Kater van gaslicht voorzien. Niet zo eenvoudig om<br />

een zo grote hallenkerk als die van <strong>Monnickendam</strong> goed verlicht te krijgen. Er<br />

waren voor de diensten jarenlang tientallen kaarsen nodig in de kroonluchters,<br />

op de banken en de preekstoel.<br />

Op 21 april 1857 schrijft Tijmon Kater een brief aan de kerkvoogden, waarin hij<br />

voorstelt om de kerk, middels zestig branders, met pijpgas te verlichten. Een<br />

commissie van zes leden buigt zich over het plan en het wordt metterdaad uitgevoerd.<br />

Op 2 oktober 1857 vermelden de notulen van de Kerkvoogden dat de<br />

gasverlichting in de kerk voor 1253 gulden zal worden aangelegd. Deze zal be-<br />

206


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

staan uit hoofdbuizen en pijpen,<br />

zeven kronen met kandelabers,<br />

waarvan ieder met 32 lichten zullen<br />

hangen in het schip van de<br />

kerk. De noord- en zuidzijde zullen<br />

verlicht worden door in ieder<br />

twee kronen, elk van 24 lichten, te<br />

plaatsen. Boven de kap van de<br />

preekstoel zal een gasvlam worden<br />

aangebracht.<br />

Er is vlot gewerkt want op 27 november<br />

van dat jaar blijkt dat de<br />

nieuwe verlichting al een paar keer<br />

kroonluchter kerk<br />

gebrand heeft. Een eerste voordeel<br />

is, dat er nu ook weer kerkdiensten<br />

op donderdagavond gehouden kunnen worden. Die hadden, vanwege een te<br />

hoog kostenplaatje, geruime tijd stil gelegen.<br />

Niet alles gaat meteen goed. In de laatste maand van dat jaar vinden de kerkvoogden<br />

de verlichting onvoldoende. Dat wordt in februari 1858 verholpen,<br />

doordat men, in plaats van ijzeren, porseleinen branders gaat gebruiken.<br />

Met dhr. Kater wordt een verlichtings- en onderhoudscontract aangegaan voor<br />

tien jaar. De overeenkomst eindigt op 31 december 1867, maar dan is er, zoals we<br />

zagen een andere verantwoordelijke gasleverancier.<br />

Voordat de heer Ross-Vosmaer een nieuw contract met de kerkvoogdij aan wil<br />

gaan, moet eerst de hoofdgasleiding vanuit de toren naar de kronen vernieuwd<br />

worden, want die is in slechte staat. Dat gebeurt en een nieuw tienjarig, vrijwel<br />

ongewijzigd, contract wordt op 1 januari 1868 van kracht.<br />

Als de Heer van Son, na het overlijden van de heer Ross-Vosmaer, de nieuwe verantwoordelijke<br />

man voor het gas is, krijgt hij begin 1874 een brief van de kerkvoogden<br />

dat de verlichting behoorlijk te wensen overlaat omdat de kranen niet<br />

voldoende gas aangevoerd krijgen. Dat wordt verbeterd.<br />

Het volgende contract, gesloten met de heer Costerus, wordt 1 juli 1878 van<br />

kracht. Het gaat nu om zes, in plaats van tien jaar, maar met de mogelijkheid<br />

van verlenging. Dat laatste gebeurt ook (58).<br />

Tot 1895 wordt alleen de kerk met pijpgas verlicht. De bijruimten en de woning<br />

van de koster worden echter dat jaar ook voorzien van gas.<br />

207


Inmiddels had het gas- of gloeikousje (59) z’n intrede gedaan en dat gaf een veel<br />

beter licht dan wat men tot dusver gewend was. Kortom, er komt gasgloeilicht<br />

in de kerk dat bovendien minder zal gaan kosten.<br />

Weer een klacht over de verlichting<br />

Dat het met de straatverlichting niet altijd naar wens ging blijkt ook op 14 januari<br />

1883. De gemeentearchitect heeft een lijst van gebreken opgesteld en<br />

daarom stuurt de Raad de heer Costerus een brief met een klacht over de slechte<br />

verlichting en de manier waarop deze lantaarns onderhouden worden. Alle<br />

klachten hebben tot dusver echter niet tot een gewijzigd beleid omtrent het onderhoud<br />

van de lantaarns geleid. Er zitten in een aantal lantaarns gebroken ruiten<br />

en in sommigen ontbreken ruitjes. De vlam heeft zelden de vereiste hoogte<br />

vanwege te weinig gasdruk, er is sprake van oxydatie, vervuiling van de opstaande<br />

pijpjes, de bran ders en de kraanopeningen. Ook een lekkende pijp<br />

wordt gemeld. Kortom, een en ander beantwoordt niet aan wat er destijds in het<br />

con tract (1857) is afgesproken.<br />

Costerus krijgt te horen dat de bepalingen van het contract ‘stiptelijk moeten<br />

worden opgevolgd en dat wat de veiligheid aangaat, door te nemen maatregelen,<br />

het gevaar moet worden afgewend’.<br />

Het rapport van de gemeentearchitect liegt er niet om.<br />

Het blijkt nodig om dhr. Costerus op 2 februari nog eens te herinne ren aan de<br />

brief van 14 januari. Hem wordt gevraagd ‘om met enige spoed te willen berichten<br />

welke maatregelen door u genomen zijn of genomen zullen worden en in<br />

het laatste geval, wanneer tot ophef fing van het gevaar, welke de gashouder of<br />

stolp van de gasfabriek alhier voor de openbare veiligheid oplevert en waarop<br />

gedoeld wordt in het slot van bovengenoemde missieve’.<br />

Uit een schrijven van de Commissaris van de Koning in Noord-Holland<br />

d.d.19.1.1883 blijkt dat men advies heeft gevraagd, hoe te handelen in verband<br />

met de veiligheid van de fabriek. Het antwoord daarop is:<br />

‘dat het doen instellen door een bevoegd deskundige, van een onderzoek naar<br />

de toestand van de verschillende toestellen, tot de gasfabriek behorende, dus<br />

ook van de gashouder, staat aan het gemeentebestuur, aan hetwelk de wet van 2<br />

juni 1875 het toezigt op inrigtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken,<br />

is opgedragen’. Mocht de oplegging van nieuwe voorwaarden nodig<br />

zijn, dan kan dat op grond van de laatste wijzigingen van dat voornoemd besluit,<br />

d.d. 3 augustus 1876.<br />

208


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Antwoord van Costerus<br />

Op 6 februari schrijft Costerus een brief met vier kantjes tekst om de klachten te<br />

ontzenuwen. Omdat deze brief een goed inzicht geeft hoe de gasfabriek en de<br />

straatverlichting in de praktijk functioneerde, zal ik er enkele belangrijke gedeelten<br />

uit citeren.<br />

Costerus begint met de opmerking dat de geuite klachten niet geheel ongegrond<br />

zijn, maar noemt vervolgens een aantal redenen die de problemen veroorzaken.<br />

‘Het stormachtige weer in de laatste maanden zo dikwijls voorgekomen,<br />

heeft werkelijk vele lantaarnruiten doen breken, doch tot mijn genoegen<br />

kan ik u melden, dat reeds op 11 en 12 januari jl. op mijne orders, alle gebroken<br />

lantaarnruiten door gave waren vervangen, terwijl ook voor het vervolg omtrent<br />

dit punt aan mijn ondergeschikten de kansen op vervuiling der branders,<br />

door het inwaaien van stof de strengste bevelen heb gegeven’.<br />

Over de vlam zegt Costerus het volgende: ‘Het zij verre van mij te willen beweren,<br />

dat alle lantaarns te allen tijde branden met een vlam ter hoogte van zeven<br />

en ter lengte tusschen de uiteinden van tien centimeters; plotselinge verstopping<br />

van een brander, het breken van een ruit, waardoor de wind vrij spel krijgt<br />

met de vlam enz. zijn oorzaken dat werkelijk niet iedere lantaarn altijd aan dat<br />

voorschrift voldoet, ja zelfs voldoen kan. Het verschil in mening betreft dus niet<br />

het feit zelf, hetwelk ik erken, als wel de veelvuldigheid daarvan. De buitengewoon<br />

hooge drukking toch, die reeds sinds geruime tijd wordt gegeven wanneer<br />

de lantaarns branden is oorzaak dat, gemiddeld genomen, meer lantaarnvlammen<br />

boven de vereischte maat branden dan daar beneden’.<br />

Een derde klacht gaat over de helderheid en kleur van de vlam. Costerus zegt<br />

daarover dat de bepaling in het contract geen andere kan zijn dan dat de aannemer<br />

zich verplicht tot het leveren van zo zuiver mogelijk goed lichtgevend gas.<br />

Hij voegt daar aan toe dat ‘geen steenkolen-gasvlam zuiver wit kan zijn, daar<br />

een blauwachtige kern een kenmerkende eigenschap is, terwijl evenmin het<br />

steenkolen-gas, in de praktijk, zó zuiver kan worden geleverd, dat alle aanslag<br />

vermeden wordt’. Er worden prima Engelse gaskolen gebruikt en ook op de zuivering<br />

van het gas wordt nauwkeurig toegezien.<br />

Belangrijk punt van kritiek was ook de veiligheid. ‘Tegen de grief omtrent een<br />

lek in de gasleiding zij het mij vergund in te brengen 1. dat mij nimmer van lekkage<br />

of storing in den gas-omloop is gebleken, of ik heb zo spoedig mogelijk<br />

door opgravingen naar de oorzaken gezocht en de bevonden gebreken doen<br />

herstellen; 2. dat mij uit de in November of December jl. gedane opgraving en<br />

herstelling, door niets het vermoeden is gegeven dat hier of daar lekkage bestaat’.<br />

De Raad heeft in hun schrijven ook opmerkingen gemaakt over ‘het veronder-<br />

209


gashouder<br />

stelde gevaar, dat de toestand van den gasfabriek oplevert’. Costerus schrijft: ‘In<br />

’t algemeen genomen zal wel elke gasfabriek gevaren opleveren; althans de mogelijkheid<br />

van ontploffingen bestaat, hoewel ik vermeen dat dergelijke ongelukken<br />

aan de gasfabriek zelve, slechts zeer zelden voorkomen. Hoe nu echter<br />

de bij het rapport beweerde slechte toestand van den gashouder alhier het gevaar<br />

voor de bewoners in de nabijheid zou kunnen vermeerderen, begrijp ik niet. Dit<br />

gevaar bestaat toch bij een ouden gashouder in geen meerdere mate dan bij een<br />

nieuwen en ijzersterke het geval zou zijn. Immers tegen ontploffing, waarop<br />

het rapport dan toch zeker doelt, is niets bestand. De onjuiste onderstelling dat<br />

een gashouder, lek wordend, daardoor ontploffing zou veroorzaken, kan m.i. alleen<br />

tot deze vrees voor gevaren geleid hebben. Ik noem deze onderstelling onjuist,<br />

daar zij alle grond mist. Zodra toch een gashouder, oud of nieuw, lek<br />

wordt, stroomt het gas naar buiten en stijgt onmiddellijk naar de bovenste<br />

luchtlagen. Ontploffing kan daardoor, zonder invloeden van buiten af, niet ontstaan<br />

(...). De reden waarom ik mijn principalen steeds heb gewezen op de noodzakelijkheid<br />

der bijbouwing van een tweede gashouder was dan ook niet de zorg<br />

210


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

voor de publieke veiligheid, doch de zorg voor het bestaan der aan mijn administratie<br />

toevertrouwde fabriek die met geheelen financieelen ondergang bedreigd<br />

wordt, indien de ene gashouder, te eeniger tijd de levering van gas, bij<br />

gebrek aan een tweede gashouder, onmogelijk zou zijn’. Alle pogingen van Costerus<br />

om gelden te verkrijgen voor een tweede gashouder, waarbij de eerste gewoon<br />

door zou functioneren, zijn mislukt ‘evenzoo alle pogingen tot verkoop<br />

van de fabriek, publiek en uit de hand, tot zelfs voor uiterst lage prijs. In het belang<br />

van de eigenaresse (zie bij de verkoop van de fabriek verderop) zal ik echter<br />

nogmaals de aandacht op dit voor haar zo gewichtige punt vestigen’.<br />

Als laatste tekent Costerus protest aan tegen de beschuldiging dat hij ‘alle waarschuwingen<br />

of verzoeken, klachten, officieus en zoo welwillend mogelijk ter<br />

kennis gebracht’ in de wind zou hebben geslagen. Het stadsbestuur mag hem<br />

‘op gebreken wijzen, opmerkingen maken, verzoeken of waarschuwingen<br />

doen’. Maar de gasfabrikant verklaart ‘dat geen opmerking, klacht, waarschuwing<br />

of verzoek betreffende de stadsverlichting te mijner kennis is gebracht na<br />

de opmerkingen, mij dienaangaande in het verlichtings-saizoen van 1881/82 gemaakt’.<br />

Costerus sluit af met de verzekering ‘dat ik naar een eerlijke uitvoering van het<br />

contract zal blijven streven, terwijl ik voor de Gasfabriek dezelfde welwillendheid<br />

inroep die het Gemeentebestuur daaraan tot heden heeft bewezen’.<br />

Lantaarns bij de Noorderpoort<br />

We zijn twee jaar verder als er op 12 maart 1885 een schrijven van de directie van<br />

de zes steden (60) wordt gelezen, waarin bezwaar wordt gemaakt ‘omtrent de<br />

verplaatsing der lantaarns buiten de gewezen Nieuwe Poort; dat evenwel met<br />

de verplaatsing van de lantaarns buiten de Noorder poort genoegen wordt genomen,<br />

voor rekening van de gemeente <strong>Monnickendam</strong> en dat van deze verandering<br />

een begro ting van kosten zal worden ontvangen’.<br />

3 juli 1885. Brief van de stadsarchitect d.d. 30.6. inhoudende een vergelij kende<br />

begroting voor het onderhouden en branden van ‘gazlan taarns’ en petroleumlantaarns<br />

buiten de Noorderpoort en buiten de voormalige Nieuwe Poort.<br />

Na voorlezing van deze begroting adviseert de voorzitter van de Raad namens<br />

B&W voor te stellen, ‘om zich te blijven bepalen bij gazver lichting vanwege het<br />

betrekkelijke geringe verschil in kosten’. Daar komt bij dat de direc teur van de<br />

gasfabriek te kennen heeft gegeven een som van f 10,- te willen laten vallen op<br />

de post arbeidsloon, hetgeen dan zou neer ko men, op 86,80 in plaats van 96,80.<br />

Aldus wordt besloten.<br />

Ook wordt voorgelezen een opgaaf van kosten van gasverlichting voor de gemeente<br />

<strong>Monnickendam</strong> gedurende de maanden mei, juni, juli en augustus,<br />

211


waaruit blijkt dat de prijs der verlichting met inbe grip der kosten van opsteken<br />

en blussen is als volgt: Indien er min stens 8 en hoogstens 16 lantaarns branden -<br />

3,1/4 ct per uur; van 17-30 lantaarns 3,1/8 ct per uur en meer dan 30 lantaarns 3 ct<br />

per uur.<br />

Langer verlichting tijdens de kermis<br />

Op 14 augustus 1885 wordt besloten vanaf zaterdag 15 augustus t/m donder dag<br />

20 augustus de ‘gazlantaarns’ buitengewoon te doen branden en in geval zulks<br />

blijken zal noodzakelijk te zijn, ook de volgende dagen, gedurende de kermis.<br />

De gasfabriek krijgt een nieuwe eigenaar: N. Blankevoort<br />

Op 19 maart 1886 wordt door het stadsbestuur een schrijven van de heer D. Costerus<br />

besproken, ‘houdende ver zoek om goedkeuring van de overdracht van het<br />

con tract der straat verlichting door<br />

middel van pijpgaz, wegens verkoop<br />

der gazfabriek aan de heer N. Blankevoort’<br />

(61).Tijdens diezelfde vergadering<br />

wordt ook de brief van de heer<br />

Blankevoort besproken, inhoudende<br />

verzoek als boven en verlenging of continuering<br />

van het bestaande contract<br />

met een termijn van 20 jaar.<br />

Het gemeentebestuur gaat accoord met<br />

de overdracht. Gewacht wordt op de<br />

acte van overna me tussen de verkoper<br />

en de koper. De Raad is dus akkoord<br />

met een nieuwe eigenaar als leverancier<br />

van het benodigde gas.<br />

Blankevoort is verplicht alle eerder ge-<br />

Willem en Nico (re) Blankevoort<br />

maakte afspraken met betrekking tot<br />

het leveren gas na te komen. Daaronder<br />

uiteraard het gemeentebestuur, maar ook de Directie over de wegen en vaarten<br />

tussen de Zes Noord-Hollandse steden; met de heren kerkvoogden van de Gereformeerde<br />

gemeente en, dat hadden we nog niet gehoord, met de Doopsgezinde<br />

gemeente van <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Kop van de fabriek<br />

Op 1 juni 1886 wordt de gasfabriek verkocht. De enige erfgename van Willem<br />

212


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Carel Ros Vosmaer, te weten zijn zuster Guillemine Caroline Vosmaer, weduwe<br />

van Lambert van Meerten, was op 1 april 1881 in Leiden overleden, Haar vijf ongehuwde<br />

dochters zijn de enige erfgenamen: Dionisia Catharina (Leiden); Jacoba<br />

Maria (Velp); Hubertine Elise (Utrecht), Guillemine Caroline (Leiden) en Antonette<br />

Mara (Doorn). Via Arnout Vosmaer, notaris in Zeist, die door de vijf<br />

dames in maart van dat jaar gemachtigd is, wordt de fabriek, met woonhuis,<br />

tuin, bergplaatsen en gashouder voor f 8000,- verkocht aan Nicolaas Blankevoort<br />

(62). Notaris Dirk Costerus en de stadsbode Pieter Aafinus Werndly zijn de<br />

getuigen. Een koopje lijkt me, want de overleden oom van deze dames, Willem<br />

Carel Vosmaer, had destijds f 22.000,- voor de gasfabriek betaald!<br />

In het woonhuis van de gasfabriek aan de Heerengracht woont rijksontvanger,<br />

dhr. P. Altena, die zich op 1 maart 1882 in Monnickendan vestigde. Hij huurt het<br />

huis voor f 200,- per jaar en mag er blijven wonen omdat het echtpaar Blankvoort<br />

het huis van schilder Arie Oosterveld aan het Zand betrekt, in 1889 een<br />

huis aan de Nieuwezijds Burgwal en pas in 1895 het huis van de fabriek aan de<br />

Heerengracht.<br />

Lening<br />

Om de gasfabriek te kunnen kopen moet de<br />

25-jarige Blankevoort een lening afsluiten.<br />

Op 8 juli 1886 tekent hij bij notaris Merens<br />

een schuld bekentenis vanwege zo’n lening,<br />

gedaan door fabrikant Jacob Johannes Kort-<br />

handtekening Nico Blankevoort<br />

hals (63), in 1814 te Amsterdam geboren.<br />

Deze geldschieter woont in 1886 te Schoten<br />

onder Haarlem in huize ‘het Klooster’. Het gaat om een bedrag van f 8000, tegen<br />

een rente van 5% per jaar. De gasfa briek met woon huis, tuin, berg plaatsen,<br />

gashou der etc. dient als onderpand.<br />

Huwelijk<br />

Het jaar daarop, 12 juni 1887, trouwt Nicolaas met 23-jarige Elisabeth Klomp,<br />

geboren in Katwoude op 26 januari 1864, dochter van Dirk Klomp en Neeltje<br />

Brommersma.<br />

Op 1 mei 1886 vraagt dhr. Blankevoort ‘of de acht lan taarns die het vorige jaar,<br />

gedurende de zomermaanden, buitengewoon hebben gebrand, ook in het a.s.<br />

zomersaison zoo nodig zullen moeten worden verlicht’. Dat is akkoord.<br />

213


kantoor gasfabriek uiterst links<br />

Personeel van de gasfabriek: Hendrik Klaver, Andries de Wijs<br />

In de gasfabriek werkten twee gasfitters, twee stokers en een lantaarnopsteker<br />

(64). Eén van die gasfitters was Hendrik Klaver, geboren op 8 januari 1840 (65).<br />

Hij was ook klokopwinder van de stad. Een andere <strong>Monnickendam</strong>mer, Andries<br />

de Wijs (66), alias ‘koppie de weerlicht’ werd op 21 februari 1868 geboren, zoon<br />

van Christoffel de Wijs en Maria Booij. Hij haalde elke maand de muntjes op,<br />

die in de gasmeter ge draaid moes ten worden. Het gas werd voor meer doeleinden<br />

gebruikt dan alleen de straatverlichting, zoals voor kooktoe stellen en verlichting<br />

binnens huis. Andries was gasmeter maar had bijna geen reukvermogen.<br />

Hij is in 1942 overleden.<br />

Gas- of gloeikousjes<br />

Rond 1885 kwam de Oostenrijkse scheikundige dr. Auer von Welsbach met een<br />

uitvinding die gas- of gloeikousjes zouden gaan heten (zie noot 55). Die kousjes<br />

A. von Welsbach<br />

214<br />

gloeikousjes


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

waren erg kwetsbaar. Bij het minste of geringste braken ze en moesten dus vervangen<br />

worden. Een nogal prijzige aange le genheid. Maar ze gaven wel een<br />

mooi en helder wit licht. In 1891 werden ze op grote schaal gebruikt.<br />

Toen in 1896 de Nederlandse Gasgloeilicht Maatschappij werd opgericht, met<br />

het hoofdkantoor in Amsterdam, kreeg deze Mij de opdracht om alle gevangenissen<br />

en belangrijke treinstations van de Staat van dit licht te voorzien.<br />

De uitvinding van deze gloeikousjes heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat<br />

gasvoorziening tot ver in het elektriciteitstijdperk gehandhaafd bleef.<br />

Petroleum of gas<br />

Op 23 september 1887 spreekt de Raad over de aanbesteding van het schoonhouden<br />

van verschillende schoollokalen. Met name gaat het over de school aan de<br />

voormalige Waterlandsche werf. In de begroting wordt ook gekeken naar de<br />

verlichting. Verlichting met petroleum kost f 64,- Maar Blankevoort kan die<br />

verlichting, inclusief gasleiding, verzorgen voor f 60,- De keus is niet moeilijk,<br />

immers elke financiële meevaller was welkom.<br />

Contract loopt af<br />

Het contract dat in 1857, met betrekking tot de gasverlichting van de stad was<br />

gesloten, liep op 30 april 1890 af.<br />

Op 19 februari 1889 ‘compareert ter vergadering dhr. N. Blankevoort, directeur<br />

der gazfabriek, met wie een voorlopige bespreking wordt gehou den over het<br />

kontrakt der gazverlichting dat met 30 april 1890 expireert (afloopt, caeg). Na<br />

enige gedachtewisseling wordt goedge vonden weder zijds de voorwaarden op<br />

te maken, die bij eventuele vernieuwing van het contract wenschelijk zullen<br />

worden geacht, en waar later op terug zal worden gekomen.<br />

Op 9 april wordt een en ander verder uitgewerkt. De Raad besluit om advies in te<br />

winnen bij de heer D. Costerus, als vroegere admin istrateur der alhier bestaande<br />

gazfabriek. Ook in naburige gemeenten, waar een dergelijke fabriek in ge -<br />

meente-exploitatie is, gaat men te rade. Twee maanden later wordt bovendien<br />

besloten informatie in te winnen met betrekking tot de toestand en de werking<br />

van gazfabrie ken’ in plaatsen die met de gemeente Monnicken dam ove r -<br />

eenkomen zoals Bodegraven, Bever wijk en <strong>Oud</strong>ewater.<br />

Burgemeester Jacobus M. Lamaison, stelt<br />

zich daarvoor beschikbaar.<br />

Blijkbaar heeft men ook gezocht naar een nieuwe<br />

gasleverancier, want op 9 juli 1889 wordt in de Raad<br />

gerapporteerd dat er zich, ondanks een advertentie,<br />

beeldmerk gasfabriek<br />

nog geen nieuwe gasleve rancier gemeld heeft.<br />

215


Besloten wordt om in Krommenie te gaan kijken hoe daar de gasexploitatie van<br />

gemeentewege plaats vindt.<br />

In diezelfde periode wordt er ook informa tie ingewonnen bij de maat schappij<br />

Electra te Amster dam, omtrent een eventuele elektrische verlichting in <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Het tijdperk van de elektriciteit kwam er aan.<br />

Op 8 oktober 1889 is dhr. van der Horst, directeur van de gasfabriek in Leiden, te<br />

gast, wiens bemiddeling is gevraagd ter zake de regeling van gasverlichting in<br />

de gemeente, waarvan, zoals gezegd, het contract eind april 1890 afloopt. Na inzage<br />

van bedoeld contract en na een inspectie betreffende de toestand van de fabriek,<br />

rappor teert dhr. v.d. Horst dat een en ander zich in goede toe stand bevindt<br />

en er voor de ge meente drie mogelijkheden zijn:<br />

1. gemeentelijke exploitatie, ’t zij door het stichten van een nieuwe fabriek, of<br />

overname van de bestaande<br />

2. contractverlenging voor een korte termijn<br />

3. openbare inschrijving of aanbesteding der verlichting<br />

Dhr. v.d. Horst heeft wel enkele vragen over o.a. de kredietwaardig heid van de<br />

eigenaar en de brandveiligheid.<br />

Uiteindelijk neemt de Raad het besluit om verder te gaan met dhr. Blankevoort.<br />

Op 25 maart 1890 wordt in de Raad de conceptovereenkomst voorgelezen die<br />

aan de directeur/eigenaar van de gasfabriek zal worden voorgelegd. Het nieuwe<br />

contract moet op 1 mei 1890 ingaan. Men heeft dus nog een week of vijf om<br />

eventuele wijzi gingen aan te brengen.<br />

Op 1 april maakt Nicolaas Blankevoort kenbaar, na enige aanmerkin gen op art.<br />

5, 8 en 10 van de aangeboden gewijzigde overeen komst inzake de gazverlichting<br />

gemaakt te hebben, dat hij bereid is een contract te sluiten:<br />

* voor een jaar - f 1900,-<br />

* voor vijf jaar – 1700,-<br />

* voor 25 jaar - f 1600,-<br />

terwijl bovendien het daarstellen van meerdere lantaarns, palen etc. voor de gemeenterekening<br />

komen en in ieder geval voor verlichting f 25,- per lantaarnpaal<br />

zal moeten worden betaald.<br />

Een beslissing over dit voorstel volgt in de volgende vergadering.<br />

Op 22 april 1890 krijgt dhr. Blankevoort te horen dat B&W gemachtigd zijn tot<br />

het sluiten van een overeenkomst voor de straatverlichting geduren de twee<br />

216


achtereenvolgende jaren tegen een vergoeding van f 1100,- per jaar, volgens de<br />

bepalingen en voorwaarden, neerge legd in het voorlopig opgemaakte contract,<br />

voor 50 lantaarns, terwijl voor de lantaarns die boven dit getal voor rekening<br />

van de gemeente komen f 20,- per lantaarn in rekening zal worden gebracht. De<br />

prijs van het te leveren gas aan particulieren wordt aan de directeur overgelaten<br />

tot een maximum van f 15,- per 100 m3<br />

Dhr. Blankevoort vraagt een week bedenktijd, maar laat vervolgens het gemeentebestuur<br />

weten niet akkoord te gaan met het gedane voorstel. Hij neemt<br />

echter een aanbod van f 1300,- per jaar voor twee achtereen volgende jaren aan,<br />

op de vroeger gemaakte voorwaarden. De drie meerdere lantaarns komen voor<br />

rekening van de gemeente. Een paar maanden later, 28 oktober 1890, wordt besloten<br />

om drie ontbre kende lantaarns te plaatsen. Blankevoort wordt gevraagd<br />

om op te geven wat de uitgaven zijn voor elk van de drie lantaarns afzonderlijk<br />

a. op de Binnendijk bij de steeg van J. Boerlage<br />

b. in de <strong>Oud</strong>emanshuissteeg oftewel het ‘Beemstertje’<br />

c. aan de Buitendijk in de nabijheid van de korenmolen<br />

Het contract<br />

U merkt hoe moeizaam deze besprekingen verliepen. Beide partijen wilden een<br />

zo gunstig mogelijk accoord sluiten. Het ging natuurlijk wel om een belangrijke<br />

zaak. Maar men heeft elkaar gevonden. Op 6 mei 1890 zal het definitieve contract<br />

worden opgemaakt voor de periode 15 mei 1890 tot 15 mei 1892. Het contract,<br />

getekend op 1 juni 1890, bevat 15 bepalingen. De kosten van de registratie<br />

van het contract komen voor rekening van de gasfabrikant.<br />

Problemen door strenge winter<br />

Op 13 januari 1891 blijkt bij een onderzoek dat de straatlantaarns, 32 in getal,<br />

onlangs niet hebben gebrand. De directeur wordt daarover onderhou den. Dat<br />

de lantaarns enige tijd niet hebben gebrand heeft als oorzaak de strenge en<br />

aanhou dende vorst. Hij is echter dagelijks met zijn personeel aan het werk om<br />

verberingen aan te brengen. Er zijn al enkele lantaarns hersteld. Hij zal zijn<br />

best doen, als de omstan digheden het toelaten, alle lantaarns zo mogelijk weer<br />

in orde te brengen.<br />

IV. ELEKTRICITEIT<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Het vierde en laatste deel van het verhaal over de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Let er op dat vanaf nu het verhaal over gas en elektriciteit door elkaar<br />

heen loopt.<br />

217


Gaslicht en elektrisch licht bestaan in het eerste kwart van de 20e eeuw lange<br />

tijd naast elkaar. Ondanks de uitvinding van de gloeilamp bleven straatlantaarns<br />

nog jarenlang op gasverlichting branden. In Amsterdam bijvoorbeeld<br />

stonden in 1910 nog 9500 gaslantaarns. Uiteindelijk zou echter elektriciteit de<br />

‘strijd’ winnen.‘Prometheus (67) heeft ons mensen het vuur geschonken; aan<br />

Faraday danken wij de elektriciteit’, aldus sir William Bragg, winnaar van de<br />

Nobelprijs voor natuurkunde in 1915. Michael Faraday, geboren in Londen in<br />

1791, moest al vroeg werken om het bescheiden gezinsinkomen aan te vullen.<br />

Hij was boekbinder maar het was een ommekeer in z’n leven, toen hij de scheikundige<br />

sir Humphry Davy een lezing hoorde geven over ‘natuurfilosofie’.<br />

Davy had in 1807 de mijnwerkerslamp uitgevonden. Faraday werd zijn assistent<br />

en tijdens gezamenlijke reizen ontmoette Faraday mensen als de fransman<br />

Andre Marie Ampère (1775-1836).<br />

In oktober 1831 lukte het Faraday om een inductiestroom op te wekken. Daarbij<br />

maakte hij gebruik van de door Allessandro Volta (1745-1827) uitgevonden elektrische<br />

batterij, de zogeheten Voltazuil. Hij liet een staafmagneet bewegen bin-<br />

M. Faraday<br />

nen een strak gewonden spoel (denk aan zoiets als een grote klos garen). Een<br />

galvanometer, verbonden met de uiteinden van de draad, sloeg uit, telkens als<br />

hij de magneet bewoog, maar gaf geen uitslag als de magneet ophield. Faraday<br />

had elektriciteit opgewekt uit magnetisme: de eerste dynamo. Zijn naam zou<br />

bekend blijven in de ‘farad’ de eenheid voor elektrische capaciteit.<br />

Het was in 1861 de Engelse ingenieur Joseph Swan die in de Noordengelse havenstad<br />

Newcastle een elektrische lamp liet zien. Zonder dat de toeschouwers<br />

zich dat bewust waren, waren zij getuige van het begin van een nieuw tijdperk.<br />

218<br />

A. Volta zuil van Volta


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

De uitvinding van Joseph Swan ontwikkelde zich tot een echte kooldraadlamp<br />

die in 1878 in massaproductie kon worden genomen.<br />

Kort daarna was het de beurt aan de Amerikaan Thomas Alva Edison (1847-1931),<br />

uitvinder van o.a. de grammofoon en de film. Hij gaf op oudejaarsavond 1879<br />

een demonstratie van de eerste bruikbare elektrische kooldraadlamp. Gewoon,<br />

gelijkmatig licht, zonder geknetter, vlammen, roet of rook. New York liep massaal<br />

uit om dit ‘wereldwonder’ te bewonderen. In Parijs 1881 werd tijdens de<br />

Elektriciteitstentoonstelling de eerste gloeilamp geïntroduceerd.<br />

In 1884 was Timisoara, destijds Oostenrijks, nu Roemeens, de eerste Europese<br />

stad met elektrische straatverlichting.<br />

In ons land werd op 29 april 1886 de eerste openbare elektriciteitscentrale in bedrijf<br />

gesteld, de N.V. Elektrische Verlichting Kinderdijk. De installatie werd verzorgd<br />

door de fa. Willem Smit & Co te Slikkerveer. Willem Benjamin Smit wordt<br />

wel gezien als de belangrijkste pionier op het gebied van elektriciteit in Nederland.<br />

Hij was het ook die in 1883 het Rotterdamse Grand Hotel Coomans groots<br />

verlichtte met 130 gloeilampen en een<br />

koolbooglamp op straat. Ook zorgde hij<br />

voor de eerste elektrische straatverlichting<br />

in Nijmegen. Hoge booglampen die,<br />

om onderhoud mogelijk te maken, voorzien<br />

waren van een tuimelmechaniek.<br />

Een meer algemeen gebruik zou nog wel<br />

een aantal jaren op zich laten wachten.<br />

In 1892 begon Philips & Co met de productie<br />

van gloeilampen. In 1910 was het<br />

bedrijf één van de grootste lampenproducenten<br />

van de wereld. Met de titel van<br />

een boek: ‘Gloeilamp grote overwinnaar<br />

J. Swan<br />

van de duisternis’.<br />

In 1914 verwachtte de staatscommmissie<br />

van IJsselsteijn een grote toename van de behoefte aan elektriciteit. Deze Commissie<br />

was voorstander van regionale centrales met een beslissende rol voor de<br />

provincies. In dat jaar telde Nederland 82 centrales, waarvan er 24 door gemeenten<br />

werden geëxploiteerd en 44 door particulieren. Ongeveer 1400 bedrijven<br />

zorgden voor hun eigen elektriciteit.<br />

De commissie meende dat de grote centrales, die tegen lage kosten elektriciteit<br />

konden aanbieden, de concurrentie met de stoommachines wel aankonden In<br />

de kleinere bedrijven zou de elektromotor de dieselmotor, die zeven keer zo<br />

duur was, gaan vervangen. Ook voor de tractie van treinen en trams werd elek-<br />

219


triciteit een grote toekomst voorspeld, aldus een krantenbericht in 1914. (De<br />

eerste tram reed op 1 juli 1899 van Haarlem naar Zandvoort).<br />

Het was waar, in hoog tempo werden de walmende olie- en gaslampen vervangen<br />

door helder elektrisch licht, dat gemakkelijk te bedienen was en alle hoeken<br />

van het huis kon bereiken. De kolenschaarste aan het eind van de eerste Wereldoorlog<br />

betekende ook een stimulans om van gas op elektriciteit over te gaan.<br />

In 1930 bleken 1011 van de 1079 Nederlandse gemeenten (zo’,n 90%) voorzien<br />

van centrales en behoorde Nederland tot de meest geëlektrificeerde landen van<br />

Europa. Allerlei elektrische apparaten zoals strijkijzers, theelichtjes en stofzuigers<br />

vonden een plek in menig huishouden, terwijl ook de binnen- en buitenverlichting<br />

aan een geweldige opmars begon.<br />

T.A. Edison een led<br />

Een nieuwe ontwikkeling was de fabricage van natriumlampen in 1932. In dat<br />

zelfde jaar werd de eerste weg ter wereld met deze lichtbron verlicht. Limburg<br />

had deze primeur op 1 juli: Beek – Geleen.<br />

De ontwikkelingen stonden sindsdien niet stil. De kwikdamplamp kwam.<br />

In Ede is in 2005 een proef gestart met lantaarnpalen die voorzien zijn van leds<br />

(68) als lichtbron. Het is echter nog een vrij nieuwe ontwikkeling. Het grootste<br />

voordeel ten opzichte van natriumlampen is de levensduur en de kleur. Enfin,<br />

de zoektocht naar vooral energiezuinige verlichting zal vast nog wel een tijdje<br />

doorgaan.<br />

220


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

De Raad van <strong>Monnickendam</strong> denkt na over elektriciteitsvoorziening<br />

De landelijke ontwikkelingen waren ook B&W van <strong>Monnickendam</strong> niet ontgaan.<br />

In 1889, zo zagen we eerder, vroegen zij de maatschappij ‘Electra’ in Amsterdam<br />

of men genegen was de gemeente elektrisch te verlichten en zo ja,<br />

onder welke voorwaarden. Op 7 november 1891 wordt dat verzoek nog eens herhaald.<br />

Twee weken later laat deze maatschappij weten, dat zij bereid is te onder -<br />

handelen over het verzoek tot elektrische verlichting. Zij vragen een platte -<br />

grond van de gemeente met daarop aanduiding van plaat sen waar de straatlantaarns<br />

staan en een opgave hoe lang deze lantaarns jaarlijks branden. De stadsarchitect<br />

van <strong>Monnickendam</strong> zal hen de gevraagde informatie verschaffen.<br />

Omdat de tijd ging dringen wordt op 2 februari 1892 de maatschappij in Amsterdam<br />

nog eens gevraagd om een reactie. Het tweejarig contract met de heer<br />

Blankevoort loopt eind mei af.<br />

De gasfabriek in de verkoop<br />

Op 15 maart 1892 laat dhr. Blankevoort de Raad weten dat hij terugkomt op zijn<br />

verzoek om het contract met twintig jaar te verlengen omdat hij van plan is de<br />

fabriek van de hand te doen. Op de vraag van de Raad wat de fabriek moet kosten,<br />

zal hij nog terugkomen.<br />

Een week later deelt de Raad aan Blankevoort mee dat zij de fabriek niet zal<br />

overnemen of die in eigen exploitatie zal nemen. Blankevoort verklaart echter<br />

bij zijn plan tot liquidatie te blijven. Daarom besluit de Raad om een advertentie<br />

te zetten in het Algemeen Handels blad, de Nieuwe Rotterdammer en de Nederlandse<br />

Industrie, om gegadigden op te roepen die genegen zijn bij het einde<br />

van het contract op 1 juni a.s. de gemeente van gaslicht te voorzien. Ondertussen<br />

zullen er (nood)maatregelen worden genomen om in de straatverlichting te<br />

voorzien met behulp van petroleumlampen.<br />

Op de advertentie komt een reactie uit Maassluis. Een zeker heer C. Klaver<br />

vraagt op 24 maart inlichtingen over de gasfabriek. De heer Blankevoort, die<br />

zijn hulp heeft aangeboden, zal de brief beantwoorden.<br />

‘Niets veranderlijker dan de mens’, is een bekend gezegde. Op 29 maart deelt de<br />

heer Blankevoort de vergadering mee, dat hij bereid is om een contract met de<br />

gemeente af te sluiten voor 25 jaar tegen een vergoeding van f 1500,- per jaar.<br />

Maar daar gaat de Raad niet mee akkoord.<br />

Het is net een schaakspel en wie zal als winnaar uit de bus komen?<br />

Op 5 april 1892 blijkt dat ook een gasfabrikant uit Steenbergen informatie heeft<br />

gevraagd omtrent de exploitatie van de fabriek. Ook deze brief gaat voor beantwoording<br />

naar Blankevoort.<br />

221


Op 12 april komt de directeur van ‘Electra’ te Amsterdam, de heer Boeiing in de<br />

vergade ring. Hij legt, naar aanleiding van de ontvangen gegevens, een uitgewerkt<br />

plan voor aangaande de exploitatie en begroting voor elektrische verlichting<br />

van de stad en geeft daar een toelichting op. De kosten van aanleg en exploitatie<br />

bedragen ca. f 20.000,- De gasprijs is 10 cent per kubieke meter, 2,5<br />

cent per uur voor de lantaarns. De Raad gaat het plan bestuderen.<br />

Ondertussen herhaalt Blankevoort op 26 april zijn aanbod van f 1500,- met een<br />

contract van 25 jaar. Maar de vraagprijs ligt te hoog. De Raad laat doorschemeren<br />

dat een bedrag van f 1300,- per jaar vermoedelijk wel door B&W zal worden<br />

geaccepteerd. Na wat heen en weer gepraat verklaart de directeur genoegen te<br />

nemen met dat lagere bedrag.<br />

Op 3 mei 1892 verschijnt de heer Blankevoort in de Raad en vraagt of zijn aanbod<br />

van f 1300,- gedurende 25 jaar is goedgekeurd. Maar het antwoord van de<br />

Raad is opnieuw nee. Men wil een contract voor 20 jaar tegen een vergoeding<br />

van f 1000,- per jaar! Dus is Blankevoort weer aan zet.<br />

Tien dagen later is Blankevoort bereid een contract aan te gaan voor 25 achtereenvolgende<br />

jaren ad f 1250, - per jaar. De door B&W gestelde voorwaarden zijn,<br />

wat hem betreft, akkoord. Die voorwaarden zijn o.a. dat ‘in de wijze van verlichting<br />

verandering wordt gebracht, nl. gedurende de winter 20 lantaarns nader<br />

aan te wijzen, blijven door branden tot des morgens, de overigen ’s nachts om<br />

twaalf uur worden gebluscht; de zomerverlichting in plaats van met 12 met 20<br />

lantaarns moet geschieden, waarvan er tien op voormeld tijdstip worden uitgedaan,<br />

de overige tien moeten blijven doorbranden tot een uur voor zonsopgang,<br />

de laatste blussching zal vanwege de gemeente geschieden’.<br />

Blankevoort kan bovendien nog toezeggen dat, als de steenkolenprijs 60 ct. per<br />

hl bedraagt hij dan f 50,- op de aanne mingssom zal laten vallen. Bedraagt de<br />

prijs 56 per hl dan gaat hij akkoord met een aannemingssom van f 1100,-. Die<br />

prijzen zullen worden geconsta teerd, bij ’t elkenjare door directeur bij publieke<br />

inschrijving te houden aanbesteding van de benodigde hoeveelheid steenkolen<br />

gedurende een jaar’.<br />

De aannemer stelt zich voor bij meerder gasverbruik, de prijs van het gas voor<br />

particulieren op 10 cent per kubieke meter en voor fabrikanten en instellingen<br />

van weldadigheid op 6 cent per kubieke meter te brengen.<br />

Maar de Raad is nog niet tevreden. Tot dinsdag 17 mei heeft Blankevoort de tijd<br />

om zich te beraden over een contract met een jaarprijs van f 1200,-<br />

222


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Nieuw contract<br />

Na lang onderhandelen is er dan eindelijk op 19 mei 1892 een nieuw contract dat<br />

in de Raad wordt besproken en goedgekeurd. Blankevoort krijgt de gas-straatverlichting<br />

gedurende 25 jaar tegen f 1200,- per jaar. Een lijst waar de lantaarns<br />

staan is bijgevoegd.<br />

Vijf dagen later vraagt Blankevoort de Raad of hij ontheven kan worden van de<br />

betaling van de registratierechten, maar hij krijgt nul op het request. Dat soort<br />

kosten komen altijd voor rekening van de aanne mer, is het antwoord. En inderdaad,<br />

bij voorgaande contracten was dat het geval.<br />

Het concept-contract wordt op 19 juli met Blankevoort doorgenomen. Behou -<br />

dens enkele kleine wijzigingen wordt het goedgekeurd.<br />

Op 26 juli maakt de heer Blankevoort in de vergadering bezwaar ‘betreffen de de<br />

plaatsing voor zijn rekening van nog twee gazlan taarns en palen, terwijl die<br />

vroeger voor rekening van de gemeente waren’. Besloten wordt om die bepaling<br />

uit het contract weg te laten en de plaatsing van die twee lantaarns pro memorie<br />

te houden.<br />

Op 16 augustus wordt in de Raad meegedeeld dat de 2e blussching van de gaslantaarns<br />

(’s morgens vroeg) gedurende de maanden april t/m september aan de<br />

nachtwacht is opgedragen, Die nacht wacht, Willem Kwakman, heeft geen bezwaar<br />

gemaakt en krijgt voor zijn extra werk een tegemoetko ming van<br />

f 25,- Dat blijft zo tot 1 juli 1907. Op die datum krijgt hij het door gevraagde ontslag,<br />

met een pensioen van de gemeente van f 4,- per week.<br />

48 lantaarns<br />

Een overzicht van de lichtpunten in de stad per 1 juli 1892: (de wijknum mers<br />

geven de belendende percelen aan).<br />

1. Aan de steenwal buiten de Broekerpoort<br />

2. Op het stationsplein bij de aanlegsteiger, wijk 1/1<br />

3. Op het stationsplein bij de kerktoren, wijk 1/2<br />

4. Doelenplein, wijk 1/27<br />

5. Kerkstraatbrug, wijk 4/1<br />

6. Kerkstraat, hoek Schoolsteeg, wijk 2/89<br />

7. Kerkstraat, hoek Wagenpad, wijk 4/22<br />

8. Speeltoren, wijk 3/4<br />

9. Noordeinde bij de RK-kerk, wijk 4/42<br />

10.Noordeinde, hoek Wijdesteeg, wijk 4/48<br />

11.Noordeinde, wijk 4/29<br />

223


lantaarn bij de Waag<br />

12.Noordeinde, wijk 4/69<br />

13.Noordeinde, wijk 3/57<br />

14.Noordeinde bij voormalige Noorderpoort, wijk 3/73<br />

15.Bij de Grafelijkheidssluis, wijk 5/62<br />

16.N.Z. Burgwal, wijk 4/176<br />

17.N.Z. Burgwal, wijk 4/171<br />

18.N.Z. Burgwal bij de Tuinstraat, wijk 4/157<br />

19.N.Z. Burgwal (Krim), wijk 4/141<br />

20.O.Z. Burgwal bij de Heerengracht, wijk 4/2<br />

21.Rosendaal, wijk 1/45<br />

22.Rosendaal, wijk 1/58<br />

23.Bloemendaal, wijk 1/67<br />

24.Bloemendaal bij de voormalige brug, wijk 1/73<br />

25.Niessenoordburgwal bij de Isr. begraafplaats<br />

26.Zuideinde, wijk 1/115<br />

224


lantaarn Kerkstraat/Smidsteeg lantaarn Noordeinde<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

27.Zuideinde, wijk 1/124<br />

28.Buitendijk bij de bokkingsteiger, wijk 1/121<br />

30.Damsluis<br />

31.Haven, wijk 3/126<br />

32.Havenstraat hoek Lange Brugsteeg, wijk 3/105<br />

33.Havenstraat bij de scheepswerf, wijk 3/91<br />

34.Drilveld, wijk 3/82<br />

35.Drilveld, wijk 3/83<br />

36.O.Z. Burgwal, wijk 4/96<br />

37.O.Z. Burgwal, hoek 3e Molensteeg, wijk 4/107<br />

38.O.Z. Burgwal, hoek Wijdesteeg<br />

39.O.Z. Burgwal bij ’t Wagenpad, wijk 4/117<br />

40.Wezenland, wijk 2/49<br />

41.Wezenland bij Doopsgezinde kerk, wijk 2/37<br />

42.Niessenoortsteeg hoek, ged. Niessenoort Burgwal, wijk 1/87<br />

43.Groote Noord, wijk 3/142<br />

44.Gooische Kade, wijk 3/146<br />

45.Langebrug<br />

46.’t Zand, hoek Kalversteeg, wijk 2/55<br />

47.Fluwelen Burgwal, hoek Smidsteeg, wijk 2/63<br />

48.Lindengracht (Zonnepad), wijk 2/77<br />

Op 6 september geeft de Raad aan welke lantaarns ’s nachts moeten blijven<br />

doorbran den in de maanden mei tot augustus: de lantaarn bij de toren van de<br />

Grote Kerk, bij de Kerkstraatbrug, de Speeltoren, Noordeinde bij Bakker, voor-<br />

225


malige Noorderpoort, Stal van C. Nienhuis, einde Bloemendaal, Zuid einde/<br />

GrooteNoord, Haven bij Glandorf, Binnendijk, hoek Wijdesteeg, Niessenoordsteeg<br />

bij de wed. W. Visser.<br />

Daar komen nog bij voor de maanden september-april: de lantaarn midden in<br />

de Krim, Zuideinde bij de Lutherse kerk, Havenstraat bij Heijnis, op het Drilveld,<br />

bij Jan Boerlage op de Binnendijk, Binnendijk hoek Wagen pad, op het<br />

Wezen land, op de Langebrug en het Zand, hoek Kalver steeg.<br />

Onvoldoende verlichting bij de haven<br />

Zo is dan eindelijk in 1892 de straatverlichting weer geregeld, maar niet tot ieders<br />

tevredenheid. Op 8 december 1893 schrijven een kleine twintig inwoners<br />

een brief aan B&W met de volgende inhoud:<br />

‘Geven te kennen, de ondergetekenden, allen burgers dezer gemeente en voor<br />

hunne zaken het eiland Marken bezoekende. Dat zij reeds meermalen des<br />

avonds naar huis komende, de steg (aanlegsteiger) geheel met vaartuigen bezet<br />

vonden, waardoor zij, om de wal te bereiken, genoodzaakt waren, bij een onvoldoende<br />

verlichting, over die vaartuigen te moeten klouteren, op ’t gevaar af, armen<br />

of benen te breken of te water te vallen. Dat nog dezer dagen van de eerste ondergetekende<br />

(P. Witmond, caeg), toen de steg weder door vaartuigen ingesloten<br />

lag, een zak met manifacturen te water is geraakt, waardoor hij belangrijke<br />

schade heeft geleden. Dat wat nu met kopwaar gebeurd is, ook hunnen personen<br />

kan overkomen en zij niet wenschen, tegen hun wil, in den winter een koud<br />

bad te nemen. Weshalve zij u verzoeken zoodanige maatregelen te willen<br />

lantaarn Fluwelen burgwal<br />

226


lantaarn op de lange brug<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

nemen dat er steeds een plaats aan de steg openblijve, waar de Marker veerlieden<br />

hunnen passagiers en goederen kunnen laden en lossen, zonder hen aan gevaar<br />

bloot te stellen en tevens dat de steg bij hun aankomst des avonds voldoende<br />

verlicht worde’. Volgt ondertekening.<br />

Varia<br />

Op 23 juli 1895 vraagt Cornelis Bootsman aan de Raad of de lantaarn aan het<br />

einde van de Binnendijk, voor zijn rekening, tien meter verder mag worden geplaatst.<br />

Er zal een onderzoek worden ingesteld. Eind juli komen Jacob Klaver<br />

en Hendrik Winkel met een dringend verzoek een lantaarn te willen doen plaatsen<br />

op het midden gedeelte van ’t Zand. Het zal worden onderzocht. Op 20 augustus<br />

is er weer een verzoek om meer licht. Dirk Voogd en Pieter Klaver, bewoners<br />

van Bloemendaal, vragen om een lantaarn aan het einde van genoemde<br />

gracht.<br />

Nieuwe buizen<br />

2 juni 1896 meldt de heer Blankevoort dat er in de Kerkstraat vanaf de Schoolsteeg<br />

tot aan de Speeltoren nieuwe gasbuizen in de grond moeten worden gelegd,<br />

hetgeen op enkele plaatsen langs en onder de tram weg moeilijkheden kan<br />

veroorzaken. Hij moet contact opnemen met de gemeenteopzichter en ook<br />

overleg plegen met de directie van de tramwegmaat schappij.<br />

227


Lantaarns met gloeilicht<br />

U las het al eerder, de gloeikousjes hadden hun intrede gedaan. De gasfabriekdirecteur<br />

is bereid, zo blijkt op 20 december 1896 om twintig straatlantaarns<br />

van zulk gasgloeilicht te voorzien. De aanlegkosten daarvan bedragen f 7,50 per<br />

lantaarn, waarvan f 2,50 voor rekening voor de aannemer. Het kost de gemeente<br />

dus f 100,-<br />

Nog voor 10 januari 1897 zullen de lantaarns met de nummers 3 ,4, 7, 10, 11, 14,<br />

19, 37, 38 en 39 (de nummers corresponderen met de bovengenoemde lijst van<br />

1892) van zo’n gloeikousje voorzien zijn. Na tien januari komen de lantaarns<br />

nummers 22, 24, 27, 29, 31, 32, 34, 40,<br />

42 en 46 aan de beurt.<br />

Varia<br />

30 november 1897 wordt besloten om<br />

de lantaarn op de vesting voor het koffiehuis<br />

van Brinkkemper te verplaatsen<br />

naar het einde van Bloemendaal,<br />

tegenover de woning van J. Lakeman.<br />

Op 4 oktober 1898 worden opnieuw<br />

tien lantaarns van gloeilicht voorzien.<br />

Het gaat om lantaarns op de Binnendijk<br />

achter Harmen Kool, de Krim bij<br />

lantaarn op het Zand<br />

F. Karmelk, de Burgwal bij J. Maas, de<br />

Lindegracht bij J.N. Steur, de Fluwelen<br />

burgwal bij G. Lenior, ’t Zandt bij H. Winkel, de Damsluis, Zuideinde, bocht<br />

Lutherse kerk,’t Weezenland tussen Doopsgezinde kerk en H.L. Borgman.<br />

3 april 1900 meldt de heer Blankevoort dat hij, vanwege de hoge steenko -<br />

lenprijzen, genoodzaakt is om vanaf 1 april tot nader bericht de verschil lende<br />

gasprijzen met een cent te verhogen.<br />

Op 16 december 1901 ontvangen B&W een brief van commissie van onderzoek<br />

uit Hillegom. Deze Commissie onderzoekt in hun eigen plaats de verbetering<br />

van de verlichting door gas. Om die reden vragen zij informatie aan <strong>Monnickendam</strong>,<br />

wat hun bevindingen zijn. De leden van de Commissie zouden ook<br />

graag de gasfabriek eens komen bekijken.<br />

228


Kwajongensstreek<br />

Op 12 januari 1904 worden de gasrekeningen over 1903 bekeken. De voorzitter<br />

van de Raad merkt op dat volgens het meterbriefje in de Openbare School over<br />

de maand augustus ruim 90 kubieke meter gas is verbruikt. Onderzoek heeft<br />

aangetoond dat de leiding was doorgesneden, waardoor er een hoeveelheid gas<br />

is ontsnapt. Een kwajongensstreek, maar niet ongevaarlijk, lijkt me zo.<br />

In de vergadering van 6 september 1904 krijgt dhr. Blankevoort de door hem gevraagde<br />

vergunning om een nieuw retortenhuis (69 te bouwen op het door hem<br />

genoemde perceel. Voorwaarde is wel ‘dat de inrichting voltooid en in werking<br />

gebracht moet zijn voor 1 januari 1905’.<br />

Blankevoort verlaat<br />

<strong>Monnickendam</strong><br />

Twee maanden later, op 15 november, krijgt Nicolaas Blankevoort eervol ontslag<br />

als gemeente-architect ‘wegens verandering van werkkring en dientengevolge<br />

vertrek naar elders’. Blankevoort had die job op 1 januari 1899 gekregen,<br />

als opvolger van dhr. J. van Leeuwen Azn tegen een salaris van f 300,- per jaar.<br />

Zijn opvolger is de heer Martens (70)<br />

Op diezelfde dag vraagt Blankevoort ook om ontheven te worden van zijn post<br />

als brandmeester 1 van Spuit 1. Hij was ook secretaris van het college van brandmeesters,<br />

maar aan al die nevenfuncties<br />

kwam nu een eind.<br />

Hoewel Nicolaas Blankevoort<br />

eigenaar van de gasfabriek<br />

blijft, vertrekt hij op 12 november<br />

met zijn vrouw en vijf kinderen<br />

de Frans Halsstraat in<br />

Haarlem.<br />

familie Blankevoort, vlnr Willem, Nico en Pieter en<br />

moeder Grietje Blankevoort<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Zijn zwager Pieter van Zalinge,<br />

neemt de leiding van de fabriek<br />

over en gaat wonen in het<br />

directiewoonhuis aan de Heerengracht,<br />

wijk 4 nr. 138. Hij<br />

vervult die functie totdat de<br />

gemeente in 1917 de gasfabriek<br />

overneemt.<br />

229


Van Hattum en Blankevoort<br />

Nicolaas had een oudere broer, Willem, geboren op 24 februari 1859 en een jongere<br />

broer Pieter, geboren op 9 februari 1862, beiden in <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Willem en zijn broer Piet, beiden aannemers, raakten betrokken bij een groot<br />

waterleidingproject. Het plan was zo groots dat de broeders contact zochten<br />

met de fa. van Hattum in Beverwijk om elkaar te steunen. Er werden degelijke<br />

afspraken gemaakt.<br />

Grote projecten volgden, zoals bijvoorbeeld de uitbreiding van station Haarlem<br />

in 1903 en in dat zelfde jaar een tweede schutsluis in het Merwedekanaal bij<br />

Utrecht. Al die werkzaamheden vroegen om meer kader. Daarom trad ook broer<br />

Nicolaas in 1904 tot het bedrijf toe. In 1905 volgde de verbintenis met het aannemersbedrijf<br />

van Hattum. Ze gingen samen verder onder de naam van Hattum<br />

en Blankevoort.(71).<br />

In 1919 trokken Nicolaas en zijn broer Pieter zich terug uit het samenwerkingsverband.<br />

Wat Nicolaas betreft, had dat zeer waarschijnlijk te maken met gezondheidsproblemen.<br />

In mei 1910 had hij een ernstige operatie ondergaan, die<br />

echter goed was verlopen. Maar zijn lichaam had wel zeer te lijden gehad.<br />

overlijdensadvertentie N. Blankevoort<br />

230<br />

Overlijden van Nicolaas Blankevoort en<br />

zijn broers Willem en Pieter<br />

In 1919 sterft op 7 oktober te Haarlem<br />

Willem Blankevoort. Zijn vrouw, Johanna<br />

de Moes heeft hem 18 jaar overleeft,<br />

als ze op 27 augustus 1937, eveneens<br />

in Haarlem overlijdt.<br />

Pieter, sinds november 1937, weduwnaar<br />

van Grietje Klaver waarmee hij in<br />

1889 getrouwd was, overlijdt op 16 februari1946<br />

in Bloemendaal.<br />

Nicolaas woont vanaf 1922 nog enige<br />

tijd in Heemstede, maar is weer naar<br />

Haarlem teruggekeerd.<br />

In 1937 lijdt hij aan een hartzwakte en<br />

heeft last van een behoorlijke bronchitis.<br />

De omstandigheden zijn wisselend,<br />

dan is hij weer wat beter, dan<br />

weer verslechterd zijn toestand. Op 24<br />

januari 1939 is zijn gezondheid van


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

dien aard, dat hij per auto op felicitatiebezoek bij zijn kinderen kan. Later in het<br />

jaar gaat het echter niet meer zo goed. Nicolaas is bijna 78 jaar als hij op 26 juli<br />

1939 op de Zonnekade 15 in Haarlem overlijdt en op de 29e onder grote belangstelling<br />

begraven wordt. Zijn vrouw, Elisabeth Klomp, was hem op 31 mei 1934<br />

voorgegaan.<br />

Varia<br />

Op 28 mei 1907 vraagt de heer P. van Zalinge Jzn, om, met overlegging van de<br />

vereiste tekeningen, op het terrein van de gasfabriek een houten loods te mogen<br />

oprichten. Dat is akkoord, met inachtne ming van de bepalingen der verordening<br />

op het bouwen en bewonen van woningen.’<br />

31 oktober 1912 sturen een aantal bewoners van de Nieuwezijds Burgwal een<br />

briefje naar B&W met het verzoek ‘wegens de aanbouw van zestien woningen<br />

op genoemde Burgwal het noodzakelijk is geworden dat dier plaatse een gaslantaarn<br />

worde geplaatst. Dat adressanten vermeenen dat zulks gevoeglijk kan<br />

geschieden door lantaarn nr. 27, staande aan het einde van de Molensteeg, te<br />

verplaatsen’.<br />

De gaskraan dicht<br />

Begin 1916 werd Waterland getroffen door een grote overstroming. In de nacht<br />

van 13 op 14 januari steeg het water van de Zuiderzee zo snel, dat dijkdoorbraken<br />

het gevolg waren. Vanwege het water in de straten van de stad was de gastoevoer<br />

afgesloten, zodat <strong>Monnickendam</strong> wekenlang zonder gasverlichting<br />

zat. Na een nieuwe storm, halverwege februari, kon de gaskraan pas op 7 maart<br />

weer open.<br />

Opnieuw elektriciteit in beeld<br />

Het kwam al eerder aan de orde, de elektriciteitsvoorziening had de aandacht<br />

van het stadsbestuur. Op 23 november 1914 schrijft de Raad aan Gedeputeer de<br />

Staten van Noord-Holland:<br />

‘Door onze inlichtingen daartoe in staat gesteld, heeft de Kennemer Elektri -<br />

citeits Maatschappij (K.E.M.) een rapport opgemaakt inzake elektrifice ring<br />

onzer gemeente. Door die elektrificering is het volgens de maat schappij mogelijk<br />

een uitbreiding van de gasfabriek, waarvan de concessie in 1917 vervalt, en<br />

het buizennet, tegen te gaan, welke anders noodzakelijk zou zijn.<br />

Het gasdebet zal zich dan bepalen tot de straatverlichting, de kook- en verwarmingstoestellen<br />

en dat deel der particuliere verlich ting, welke zich niet bij het<br />

elektrische net aansluit.<br />

De maatschappij meent dat het voordeliger zal zijn daarvoor het benodigde gas<br />

van een grote fabriek te betrekken, dan het zelf te fabriceren, waardoor de ge-<br />

231


meente uit de gas- en elektriciteitsvoorziening een, steeds toenemende bron<br />

van inkomsten kan verkrijgen. Uit het rapport blijkt dat de gemeente, om in de<br />

gasbehoefte van haar inwoners te blijven voorzien<br />

1. of het gas zelf zal moeten fabriceren, hetzij het betrekken van een naburige<br />

gasfabriek<br />

2. of zal moeten zorg dragen voor distribu tie van de elektrische stroom door de<br />

Maatschappij en gros aan de gemeente geleverd.<br />

Voor dat het gemeentebestuur zaken zal doen met de K.E.M. zal er eerst een<br />

deskundige commissie naar kijken.<br />

Gasverordening<br />

Terwijl er nagedacht wordt over het gaan gebruiken van elektrici teit in de stad,<br />

wordt er op 21 december 1916 nog een verordening be kendgemaakt tot beperking<br />

van het gebruikt van gas in de ge meen te <strong>Monnickendam</strong>.<br />

Elektrische verlichting in de stad<br />

Op 28 april 1917 komt het er dan toch van. De Raad besluit: ‘Overwegende, dat<br />

het wenschelijk is over te gaan tot de elektrifica tie van deze gemeente door aansluiting<br />

aan het hoogspan ningsnet<br />

van het Prov. Elektriciteitsbedrijf<br />

van Noord-Holland (de P.E.N.) (72);<br />

overwegende dat de gelegenheid<br />

bestaat om dit net van koperdraad<br />

gebouwd te krijgen;<br />

gezien de door de heer Directeur<br />

van het Provinciaal Elektriciteits -<br />

be drijf van Noord-Holland overlegde<br />

begroting van kosten van bo -<br />

ven grondsch net;<br />

gelet op de bepalingen der Gemeentewet<br />

en in het bijzonder op<br />

art. 194 dier wet<br />

BESLUIT<br />

a. op te richten een gemeentelijk<br />

elektriciteitsbedrijf door aansluiting<br />

aan het hoogspanningsnet van<br />

het Prov. Elektriciteitsbedrijf van<br />

Noord-Holland<br />

b. B&W te machtigen met het Pro-<br />

verordening gas<br />

vinciaal Elektriciteitsbedrijf een<br />

232


gebouw P.E.N.<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

stroomleve ringscontract overeenkomstig het in 1914 door de K.E.M. ingediende<br />

concept af te sluiten voor de tijd van vijf en twintig achtereenvolgende jaren;<br />

c. B&W te machtigen met hetzelfde Provinciale bedrijf een exploita tiecontract<br />

af te sluiten, voorlopig voor den tijd van twee jaren;<br />

d. de straatverlichting in de bebouwde kom der gemeente te doen plaats vinden<br />

door middel van elektrisch licht;<br />

e. het Gemeentelijk Bedrijf in werking te doen stellen voor of op 1 Januari 1918<br />

en<br />

f. het bouwen van het plaatselijk net op te dragen aan het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf<br />

van Noord-Holland voor f 17.400,-, het leveren der elektriciteitsmeters<br />

der gewone lichtaansluitingen tegen f 15,- grootere meters tegen kostprijs<br />

plus tien procent en het maken der huisaansluitin gen (van koperdraad) tegen f<br />

10,- per gewone aanslui ting’.<br />

Uiteraard moet er een goede overeenkomst worden opgemaakt die er, na wat<br />

‘gesprek’ op onderdelen al snel komt.<br />

Gratis lichtpunten<br />

Om het gebruik te stimuleren wordt besloten dat alle ingezetenen die zich voor<br />

1 juli 1917 voor aansluiting aan het plaatselijk electriciteitsnet aanmelden, drie<br />

gratis lichtpunten of twee gratis lichtpunten, geheel compleet zullen krijgen.<br />

Tijdens een openbare aanbesteding is het leveren van deze gratis lichtpunten<br />

gegund aan de NV Electrotechnische Installatie Maatschappij, voorheen ’van<br />

Vrede en Bais’ te IJmuiden. Een gewoon lichtpunt kost f 9,25 en twee lichtpun-<br />

233


ten geheel compleet f 24,25. Waar bij het nemen van het leveringsbesluit nog<br />

niet precies kon worden opgegeven hoeveel percelen er zouden worden aangesloten,<br />

blijken dat er op 9 augustus 477 te zijn. Dat heeft de verwachting ver<br />

overtroffen en daarom wordt er besloten een lening aan te gaan van f 40.50,-.<br />

Elke aansluiting kost de gemeente f 25,- waar nog eenzelfde bedrag bijkomt<br />

voor de tariefmeters en de huisaansluitingen.<br />

Het bedrijf komt op gang<br />

De overeenkomst tussen de gemeente en de P.E.N, van 23 november 1917 is door<br />

G.S. van Holland op 12 december goedgekeurd. De bijbehorende ‘Verordening<br />

op de inrichting en het beheer van het elektriciteitsbedrijf der gemeente <strong>Monnickendam</strong>’<br />

bestaat uit vijftien artikelen die het bedrijf in goede banen moeten<br />

leiden. In die artikelen is er o.a. aandacht<br />

voor wie welke verantwoordelijkheden<br />

heeft en het te volgen financiële<br />

beheer. Als het bedrijf winst<br />

maakt, wordt dat bedrag gereserveerd.<br />

Is er verlies dan wordt het verlies<br />

door de gemeente aangevuld.<br />

Op 21 november 1917 ontvangt de<br />

Raad een briefje van de P.E.N: ‘Ingevolge<br />

de met u afgesloten stroomleveringsovereenkomst<br />

hebben wij de eer<br />

U beleefd mede te deelen dat de<br />

stroomlevering aan uw gemeente op<br />

15 november jl. een aanvang heeft genomen<br />

en verzoeken wij U beleefd<br />

ons deze datum per aangetekend<br />

schrijven te willen bevestigen. Ondertekend<br />

door de directeur van de<br />

P.E.N., ingénieur électricien F.A.<br />

Smit-Kleine. Die bevestiging volgt op<br />

21 november. Zo gaat <strong>Monnickendam</strong>,<br />

net als talloze andere gemeenten, een<br />

nieuw tijdvak in.<br />

Stroomstoring<br />

Dat er ook toen al wel eens stroomstoringen waren, blijkt uit het notulenboek<br />

van het weeshuis. Op 22 maart 1918 zal de installatie plaatsvinden van een<br />

234<br />

muntgasmeter en<br />

gasmuntje


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

nieuw benoemde regent en regentes. Regent Oosterbaan, inmiddels op hoge<br />

leeftijd, neemt na 21 jaar afscheid. Klaas Strubbe is zijn opvolger, terwijl regentes<br />

van der Zwaal wordt opgevolgd door mej. Lakeman-Klomp. Als het officiële<br />

gedeelte voorbij is ‘worden er enige versnaperingen rondgedeeld en nuttige gesprekken<br />

gevoerd. Maar geheel onverwacht valt het licht uit en bevonden wij<br />

ons in een zwarte duisternis. Na tevergeefsch op terugkeer van licht te hebben<br />

gewacht, moesten we ’t verdere van de avond met een paar kaarsjes tevreden<br />

zijn. In weerwil van het weinige licht werd toch nog eenige tijd gezellig gepraat<br />

en werd tenslotte de vergadering met dankgebed besloten’. Leuk toch?<br />

Het contract met Blankevoort loopt af<br />

Hoe ging het ondertussen met de gasvoorziening? Op 1 juli 1917 loopt de<br />

overeen komst met dhr. Blankevoort af. De Raad staat voor een moeilijke keus:<br />

de fabriek overnemen of verlenging van de concessie. En dat in het licht van de<br />

elektrificatie van de stad.<br />

Besloten wordt een adviseur in de arm te nemen. Het wordt voor een jaar de<br />

heer J.H. Boeseman (73), directeur van de gemeentelijke gasfabriek in Enkhuizen<br />

aan de Oosterhaven en oud-directeur van de gasfabriek te Edam aan het<br />

Oorgat. Hij krijgt voor zijn adviezen een honorarium van f 250,- zo wordt op 3<br />

augustus 1917 genotuleerd.<br />

De gasfabriek aangekocht door de gemeente<br />

Op 29 juni 1917 blijkt echter, aldus de voorzitter, dat de Raad, reeds vroeger, in<br />

een geheime zitting, in beginsel besloten had om, afgaande op een rapport dat<br />

de heer Bakhuis, directeur van de gasfabriek in Den Haag destijds had uitgebracht,<br />

de gasfa briek van Blankevoort zo mogelijk over te nemen. Dat laatste<br />

gebeurt. De gemeente koopt van dhr. Blankevoort de gasfabriek met loodsen en<br />

toebehoren, benevens de woning met erf, het buizennet en alle roerende goederen,<br />

met uitzondering van de kolenvoorraad, cokes en ammonia, voor 20.000<br />

gulden. Een lening van f 21.000 op 21 juni 1917 maakte de betaling mogelijk.<br />

Afgesproken wordt dat Blankevoort de fabriek tot eind van het jaar 1917 zal blijven<br />

exploi teren onder de in 1892 afgesproken voorwaarden. Per 1 januari 1918<br />

zal de fabriek dan definitief overgaan naar de gemeente.<br />

Personeel voor de gasfabriek<br />

De gemeente moet nu de gasfabriek runnen. Om de fabriek draaiende te houden<br />

is bekwaam personeel nodig. De Raad zet daarom een advertentie voor een<br />

gasmeester die de techni sche leiding van de fabriek zal krijgen. Het wordt de<br />

heer Johannes Zweers te Heusden (74), die op 23 november door de Raad wordt<br />

benoemd als gasmeester van de gasfabriek. Hij begint zijn werk op 1 januari<br />

235


5 e van links de heer Zweers<br />

1918 en krijgt f 1100,- per jaar salaris met vrij wonen in de dienstwoning aan de<br />

Herengracht (75), met een pensioengrondslag van f 1250,-. Een jaar later wordt<br />

zijn salaris met f 100, - verhoogd.<br />

Er werd nog meer personeel aangetrokken. Dhr. Andries de Wijs, ook werkzaam<br />

tijdens de periode Blankevoort, wordt, samen met twee andere stokers, A. Borst<br />

(76) en F. Verhagen (77), per 1 januari 1918 aangenomen, zo heeft de Raad op 29<br />

december 1917 beslist.<br />

De heren De Wijs, Borst en Verhagen hadden kort daarvoor gezamenlijk een<br />

brief aan B&W geschreven:<br />

‘daar de overgang van de Gasfabriek van de heer N. Blankevoort aan de Gemeente<br />

<strong>Monnickendam</strong> eerdaags zal plaats<br />

hebben, en wij met 1 januari 1918 buiten<br />

betrekking geraken, wenden ondergetekenden<br />

zich hiermede tot het<br />

Gemeentebestuur, met het beleefd<br />

verzoek, om ons, in onze bestaande<br />

functiën aan de gasfabriek te willen<br />

handtekeningen werkers in de fabriek<br />

handhaven. Informatie over ons wil<br />

236


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

den tegenwoordigen beheerder U<br />

gaarne verstrekken. In de hoop op een<br />

gunstig antwoord van U te mogen<br />

ontvangen’, volgt<br />

ondertekening. Hun verzoek is gehonoreerd.<br />

Het waren ervaren mensen<br />

en dat was, denk ik, belangrijk voor<br />

de gemeente.<br />

Op 11 december 1918 schrijft de heer<br />

Zweers een briefje aan het gemeentebestuur:<br />

‘Door de tijdsomstandigheden<br />

gedwongen kom ik namens het<br />

Personeel der Gemeente Gasfabriek<br />

met een beleefd verzoek tot u om<br />

loonsverhoging. Hopend op een gunstig<br />

antwoord’<br />

Zijn briefje heeft geholpen want de<br />

personeelsleden krijgen, zoals u hieronder<br />

leest, het jaar daarop allemaal<br />

werkbriefje A. Borst<br />

een loonsverhoging van f 100,-<br />

Andries de Wijs ( u las zijn naam al<br />

eerder) had in 1918 een salaris van f 850,- gulden. Een jaar later is daar f 100,- bij<br />

gekomen. Van dat salaris betaalde hij jaarlijks 8% pensioenbijdrage.<br />

Personeel voor het Gemeentelijk Elektriciteits Bedrijf (G. E. B.)<br />

Ook het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf had mensen nodig. Op 20 december<br />

1919 wordt Jacob Bakker (78) tot lijnwerker benoemd.<br />

Als administrateur van het G.E.B. wordt Jan Bootsman aangesteld, geboren op<br />

29 oktober 1892. Op 1 januari 1924 krijgt hij eervol ontslag en gedurende anderhalf<br />

jaar, dus tot 1 mei 1925 wachtgeld.<br />

Elektrisch licht in de kerk<br />

Eerder in dit verhaal las u, hoe de grote kerk zondags en op doordeweekse avonden<br />

door gas en gasgloeilicht werd verlicht.<br />

Het is Ds. J.H. Vaandrager, sinds 1922 Hervormd predikant in <strong>Monnickendam</strong>,<br />

die in september 1922 tijdens een vergadering van kerkvoogden en notabelen<br />

vraagt, of het niet goed zou zijn het kerkgebouw elektrisch te gaan verlichten.<br />

Maar hij vindt geen gehoor. Pas zeven jaar later, op 27 september 1929, wordt<br />

het besluit genomen om de grote kerk van elektrisch licht te voorzien. Jacob<br />

237


Stam deelt mee dat de aanleg ervan ongeveer 350 gulden zal bedragen. Het was<br />

een hele vooruitgang, zeker ook vanwege het gemak dat er bij kwam kijken. Dat<br />

een en ander door de jaren die volgden verbeterd is, moge duidelijk zijn.<br />

Pieter van Zalinge<br />

Belangrijk voor de energie-voorziening<br />

is ook Pieter van Zalinge (79). In<br />

een briefje d.d. 10 januari 1918 schrijft<br />

hij: ‘Hiermede hen ik de eer U mede te<br />

mogen delen dat ik de benoeming<br />

voor het beheer van Gas en Elektriciteit<br />

volgens Uw Raadsbesluit van 29<br />

december gaarne aanvaarden wil,<br />

dankzeggend voor het vertrouwen in<br />

mij gesteld’. Hij heeft de aanstelling<br />

maar drie maanden volgehouden,<br />

Pieter Jansz van Zalinge<br />

want op 18 februari volgt een tweede<br />

brief: ‘Hoewel nog onder de indruk<br />

van het vertrouwen door U in mij gesteld,<br />

kom ik thans tot U met het beleefd<br />

verzoek, mij met 1 maart a.s. van<br />

de functie als administrateur van het<br />

gas en elektrisch bedrijf te willen ontheffen.<br />

Daar het Elektriciteitsbedrijf<br />

in wording is, eischt dit naar mijn mening een flinke kracht voor dit beheren en<br />

voel ik mij, op mijn leeftijd, daar niet meer toe geschikt. Tot mijn leedwezen<br />

richt ik dit verzoek tot u, maar meen het in het belang der goede zaak te moeten<br />

doen’.<br />

Overeenkomstig een besluit van de gemeenteraad krijgt hij op 1 april 1918 eervol<br />

ontslag als administrateur van zowel de gasfabriek als het gemeentelijk<br />

electriciteitsbedrijf.<br />

Pieter van Zalinge was ook secretaris/boekhouder van het Burgerlijk Armbestuur.<br />

Hij vertrekt naar Apeldoorn, woont in bij zijn dochter Grietje van Zalinge,<br />

in 1910 in <strong>Monnickendam</strong> getrouwd met notaris Cornelis Knook uit Fijnaart<br />

en overlijdt aldaar op 25 november 1937, 85 jaar oud. Pieter wordt begraven in<br />

het familiegraf op de begraafplaats van de Hervormde gemeente, waarin ook<br />

zijn vrouw in 1917 en een twaalfjarige dochter in 1892 een plekje hadden gekregen.<br />

Hoe de gasfabriek de eerste jaren heeft gedraaid is niet duidelijk. De 1e Wereld-<br />

238


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

oorlog was gaande en hoewel Nederland<br />

neutraal bleef, zullen economische<br />

gevolgen niet uitgebleven zijn.<br />

Een verzoek uit Den Haag van het bestuur<br />

der verenigde gasfabrikanten in<br />

Nederland ‘tot het verlenen van een<br />

jaarlijkse subsidie ter bestrijding van<br />

koolen, van werkzaamheden en bemoeingen<br />

welke strekken ten bate<br />

van de gasbedrijven’ wordt afgewezen.<br />

Het gaat niet goed met de gasfabriek<br />

De exploitatie van gasfabriek na de 1e<br />

Wereldoorlog staat sterk onder druk,<br />

omdat het verbruik te wensen overlaat.<br />

Nee, het gaat niet goed met de<br />

grafsteen fam. Van Zalinge<br />

gasfabriek. Als in 1922 de winst- en<br />

verliesrekening van zowel het elektriciteitsbedrijf<br />

als het gasbedrijf worden opgemaakt, blijkt de eerste een winst<br />

gemaakt te hebben van f 1816,43 maar kent het gasbedrijf een verlies van f<br />

3057,50. Daarom treedt het stadsbestuur in overleg met Edam over leverantie<br />

van gas door de gasfabriek aldaar. Allerlei voorstellen passeren de revue.<br />

Het Provinciaal Bestuur bericht op 2 januari 1924 dat een overeenkomst met<br />

Edam geen verlaging van de kosten met zich meebrengt en dat een overeenkomst<br />

wordt afgeraden, tenzij op een bepaald moment de eigen <strong>Monnickendam</strong>se<br />

capaciteit te laag zou zijn. In dat geval zou Edam het tekort kunnen aanvullen.<br />

De gasfabriek in Edam (80)<br />

De Edamse gasfabriek lag aan het Oorgat, een goed bevaarbaar water, belangrijk<br />

voor de aanvoer van steenkool. De fabriek is in 1863 gebouwd door de Hilversumse<br />

civiel ingenieur Jan Hendrik van Kooten. In 1868 werd voor het eerst gas<br />

geleverd. Het zal aan het Oorgat een klein fabriekje zijn geweest, waar de mensen<br />

hard gewerkt hebben om de kolen met handkracht uit de schepen te lossen.<br />

Met lorries en/of kruiwagens werden de kolen naar de ovens gebracht. Opslag<br />

van het verkregen gas was nauwelijks aanwezig en het verbruik van de gaslantaarns,<br />

zowel van de straatverlichting als van de openbare gebouwen en woningen<br />

was voor onze begrippen laag.<br />

De gemeenteraad van Edam was er niet zo gelukkig mee, dat de gasproductie in<br />

239


gasfabriek Edam<br />

handen was van particulieren. Er werden besprekingen gevoerd om daar op termijn<br />

veranderingen in aan te brengen. In 1887 werd de gasfabriek door de gemeente<br />

aangekocht voor f 10.000,- waardoor deze vanaf 1 januari 1888 eigenaar<br />

was van de rechten, de grond en de gebouwen. Twee jaar eerder had de gemeente<br />

de straatverlichting uitbesteed aan de gasfabriek, die tot 1952 heeft bestaan.<br />

In augustus 1952 besloot de gemeenteraad toe te treden tot het gasbedrijf Zaanstreek-Waterland,<br />

waarna niet lang daarna de fabriek aan het Oorgat werd afgebroken.<br />

Terug naar <strong>Monnickendam</strong><br />

De administratie van de gasfabriek werd op 1 januari 1924 overge dragen aan de<br />

gemeente-ontvanger, Jan Mol (81), tegen een jaarwedde van f 300, -<br />

Maar ondanks de inzet van deze ongetwijfeld bekwame gemeenteontvanger,<br />

werd het verlies van de gasfabriek elk jaar groter. In 1926 verloor het bedrijf op<br />

elke kubieke meter gas 8 cent. Dat werd mede veroorzaakt door een staking in<br />

Engeland, waardoor men gedwongen was om dure Duitse kolen te kopen, maar<br />

waaruit men maar weinig gas kon produceren.<br />

Het stadsbestuur keek rond of er gegadigden waren die de gasfabriek over zouden<br />

willen nemen. Maar noch de Ned. Continental Gas Mij, de Mabeg in Urecht,<br />

de Ned. Indische Gasmij te Rotterdam of de Noorse Gas Mij te Den Haag zagen<br />

240


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

iets in het noodlij dende bedrijf van <strong>Monnickendam</strong>. Ook contact met de gasfabriek<br />

van Amsterdam haalde niets uit. Daarom werden er opnieuw onderhandelingen<br />

met Edam gevoerd.<br />

Moeilijke positie<br />

Hoe moeilijk de gemeentegasfabriek van <strong>Monnickendam</strong> het had, blijkt bv. op<br />

21 juni 1927. In een vergadering van de lichtcommissie wordt de toestand van de<br />

fabriek besproken. ‘Eene blijvende expoita tie der bestaande fabriek wordt ondoenlijk<br />

gevonden, de kosten van interest en afschrijving voor ovenbouw, verbouwing,<br />

nieuwe gaske tel, buizennet etc, gevoegd bij de bestaande kosten,<br />

moeten een groot verlies blijven opleveren’. De directie van de gasfabriek dringt<br />

daarom aan op een overeen komst met Edam.<br />

De Raad stuurt opnieuw een brief naar Edam met het verzoek om ‘billijker<br />

voorwaarden dan destijds (verwezen wordt naar de concept overeenkomst d.d.<br />

22 mei 1923) werden aangeboden. Met het oog op de toestand van de <strong>Monnickendam</strong>se<br />

gasfabriek, wordt aangedrongen op een spoedig antwoord.<br />

Op 10 oktober 1927 komen verte genwoordigers van Edam en <strong>Monnickendam</strong> in<br />

het stadhuis bijeen voor een nieuw, intensief overleg. Gespro ken wordt over een<br />

looptijd van 25 jaar, de levering, de prijzen. Ook leverantie aan Katwoude komt<br />

aan bod. Edam is bereid het buizennet over te nemen en ook de meters, maar<br />

niet het perso neel van de <strong>Monnickendam</strong> mer gasfa briek.<br />

Geen doorbraak<br />

Ook dit gesprek levert echter geen echte doorbraak op in de ontstane impasse.<br />

Ondertussen heeft het Gemeentebestuur op 10 maart 1928 de Vereni ging van<br />

Neder landsche Gemeenten (advies- en organisatiebureau voor gemeentebe -<br />

drijven) om advies gevraagd. Een antwoord volgt op 29 maart dat echter voor<br />

het gemeentebestuur niet echt soelaas biedt. Er zijn wel wat wijzigin gen in het<br />

Edamse voorstel aangebracht, maar het leidt nog steeds niet tot een werkbare<br />

overeenkomst.<br />

Op 23 april gaat er een ‘brandbrief’ naar G.S. van Noord-Holland: ‘Herhaaldelijk<br />

wordt door ons bij Edam op spoed aangedron gen tot het sluiten van een overeenkomst<br />

te geraken, temeer ook daar onze fabriek in zodanige toestand komt te<br />

verkeren, dat plotse ling stopzetten van gasleve rantie niet uitgesloten is’.<br />

U ziet, de nood was hoog. Het is niet ondenkbaar dat Edam opzettelijk lang<br />

wachtte met een nieuw voorstel, om een zo gunstig mogelijke onderhandelingspositie<br />

te verkrij gen. Maar een spreekwoord zegt: wie het onderste uit de<br />

kan wil hebben krijgt het lid op de neus. Het lijkt me toe dat dat van toepassing<br />

is op de besprekingen tussen <strong>Monnickendam</strong> en Edam. Wel waren er op 8 mei<br />

241


1928 door het gemeentebestuur van Edam een aantal veranderingen aangebracht<br />

in een soort concept-overeenkomst, verband houdend met opmerkingen<br />

en voorgestelde wijzigingen die door <strong>Monnickendam</strong> waren geuit, maar tot definitieve<br />

afspraken was het nog steeds niet gekomen.<br />

Gas uit Purmerend<br />

Plotseling is er een nieuwe ontwikkeling. Op 20 juli 1928 komt er een brief van<br />

de gemeente Purmerend over gaslevering door het hoog ovenbedrijf te Velsen,<br />

waar zij gas van betrekken.<br />

Met het gemeentebestuur van Purmerend wordt geheim overleg gevoerd, om te<br />

zien, of er via die weg een voordeliger aanbod is. Dat blijkt inderdaad het geval<br />

op 14 september, gevolgd door een verdere uitwerking op 8 en 17 oktober, doet<br />

Purmerend een aanbieding die in <strong>Monnickendam</strong> met twee handen wordt aangegrepen.<br />

Op 23 oktober gaat er een brief naar Purmerend met de volgende inhoud:<br />

‘In een donderdag jl. gehouden geheime vergade ring van de gemeenteraad<br />

is in behande ling genomen uw aanbieding tot het leveren van gas aan deze<br />

gemeente op basis van distributie, vervat in uw brieven van 8 en 17 oktober jl.<br />

Met algemene stemmen besloot de Raad in principe bereid te zijn op uw aanbod<br />

in te gaan’.<br />

Dat besluit wordt, dezelfde dag nog, meegedeeld aan het stadsbestuur van<br />

Edam, waar dat wel met gemengde gevoelens zal zijn ontvangen, zo is mijn inschatting.<br />

Maar het Stadsbestuur van <strong>Monnickendam</strong> ziet plotseling een weg om uit de<br />

slechte economische omstandigheden te geraken.<br />

Purmer<br />

De volgende stap is het overleg met het dagelijks bestuur van het Waterschap<br />

‘de Purmer’ vanwege de noodzaak om een gasleiding vanuit Purmerend, via de<br />

Purmer, naar <strong>Monnickendam</strong> te leggen. Het Waterschap geeft toestemming<br />

voor een persleiding, mits de bewoners van de wegen waarlangs de leiding zal<br />

worden gelegd in de gelegenheid worden gesteld hiervan ook gas te betrekken<br />

op dezelfde voorwaarde als de bewoners van <strong>Monnickendam</strong>, aldus een brief<br />

van 15 maart 1829.<br />

Voor er een definitief besluit is genomen om met Purmerend in zee te gaan,<br />

komt er een verzoek binnen van de directie van de NV Nederlandsche Continental<br />

Gasmij te Oosterbeek betref fende overname van de gasfabriek van <strong>Monnickendam</strong><br />

als de onder handelingen met Edam niet door zouden gaan. Maar Oosterbeek<br />

is te laat, de onderhandelin gen met Purmerend zijn al in een ver gevorderd<br />

stadium.<br />

242


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Laatste poging van Edam<br />

Op 23 juli 1929 doet Edam nog een laatste poging om met <strong>Monnickendam</strong> verbonden<br />

te raken. In een eerder gesprek hadden zij gemeend aangetoond te hebben,<br />

goedkoper te zijn dan Purme rend. En, niet onbelangrijk, de fabrieksbaas<br />

van Edam heeft om zijn ontslag gevraagd, waardoor de weg vrij zou komen, om<br />

de gasmeester van Monnic kendam aan te nemen als zijn vervanger.<br />

Maar het is te laat. Op 12 augustus 1929 schrijft de Raad aan het bestuur van<br />

Edam dat <strong>Monnickendam</strong> definitief met Purmerend in zee gaat. Men had weinig<br />

keus. De kolen werden alsmaar duurder, terwijl de inkomsten sterk achter<br />

bleven. Bovendien was het in februari 1929 bar koud en moesten er extra kosten<br />

gemaakt worden om kolen te krijgen. De opbrengt uit gaslevering bedroeg in<br />

1929 f 2800, - minder dan in 1928.<br />

Gasfabriek gesloten; personeel ontslagen<br />

Vier dagen later wordt aan Edam ge schreven dat het overleg definitief wordt gestopt.<br />

Op dezelfde datum, 16 augustus worden beide beslissingen meege deeld<br />

aan G.S. van Noordholland.<br />

Op 29 augustus 1929 is de overeenkomst (19 artikelen) met Purme rend rond en<br />

wordt de overeenkomst door beide partijen onderte kend.<br />

Een en ander loopt zo voorspoedig, dat de gemeenteraad op 16 mei 1930 kan besluiten<br />

om de gasfabriek van <strong>Monnickendam</strong> per 1 juni van dat jaar te sluiten.<br />

Alle bezittingen van de gasfabriek worden verkocht.<br />

Het voltallige personeel wordt ontslagen. Gasmeester J. Zweers wordt met<br />

f 6000,- afge kocht en krijgt op 1 juni 1930 eervol ontslag. Bovendien krijgt hij over<br />

een periode van 6 jaar en 8 maanden wachtgeld. Dat is eerst f 2170 per jaar, maar<br />

zal terugvallen tot f 1726 per jaar. Hij vertrekt op 14 juni 1930 naar Amsterdam.<br />

Fitter Andries de Wijs wordt eveneens afgekocht. Op 13 november schrijft hij<br />

een briefje waarin hij het gemeentebestuur vraagt de toegezegde f 2500,- bij afkeuring<br />

en f 3000,- bij goedkeuring. Hij wordt ongeschikt verklaard voor zijn<br />

baan met de aantekening dat zijn ziekte niet het rechtstreeks gevolg is van de<br />

uitoefening van zijn dienst. Bij zijn eervol ontslag op 15 mei 1930 krijgt hij derhalve<br />

het lagere bedrag f 2500,-<br />

Stoker Borst schijft op 13 november 1929 een soortgelijk briefje: ‘Volgens ons<br />

onderhoud over de wachtgeld regeling, zou ik gaarne de afkoopsom ineens<br />

hebben en wel bij afkeuring f 3000,-, zo ik goed gekeurd mag worden f 4000,-<br />

Op 13 februari 1930 krijgt hij te horen dat ‘de Raad hem voor verdere waarneming<br />

van zijn betrekking ongeschikt acht maar dat zijn ziekte niet het rechtstreeks<br />

gevolg is van het uitoefenen van zijn dienst. Als hij per 15 mei 1930 eervol<br />

ontslagen wordt krijgt hij geen 4000, maar f 3000,- gulden mee.<br />

243


Dhr. J. Mol wordt op wachtgeld ge steld en P. Hogetoorn krijgt een plek bij de<br />

gemeente-reiniging.<br />

De elektriciteitsvoorziening<br />

Eindelijk was het gemeentebestuur van het verlieslijdende gasbedrijf af. Maar<br />

hoe zat met de elektriciteitsvoorziening van de stad?<br />

Het gemeenteverslag over 1930 meldt dat de politie elke avond de straatverlichting<br />

controleert om te voorkomen dat zich, door onvoldoende verlichting, ongelukken<br />

zouden kunnen voordoen. Dat zal de volgende jaren zo blijven. Maar<br />

er gaat wel wat veranderen.<br />

Op 7 mei 1931 wordt het overnamecontract getekend waarbij de gemeente het<br />

complete laagspanningsdistributie net, met inbegrip van het straatverlichtingsnet,<br />

armatu ren, aansluitin gen, elektriciteitsmeters, gereedschappen, het<br />

kassaldo, banksaldo, vorderingen etc. aan de Directie van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf<br />

Noord-Holland, de P.E.N. Zij zullen in het vervolg de stadsverlichting<br />

gaan verzorgen. Hier volgen een paar belangrijke bepalingen uit de<br />

overeen komst:<br />

overnamelijst van de gemeentelijke electr. bedrijven<br />

244


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

art. 1. De Provincie (de PEN dus) neemt de zorg op zich voor de elektrische<br />

straatverlichting binnen de gemeente, waaronder verstaan wordt het onderhoud<br />

van het bestaande straatverlichtingsnet en de aansluitingen der lantaarns<br />

en eventueel het onderhoud van de op het straatverlichtingsnet aangesloten<br />

lantaarns en lichtpunten, benevens de levering van de voor de openbare straatverlichting<br />

benodigde elektrische energie, op de in deze overeenkomst vervatte<br />

voorwaar den<br />

art. 2. De Provincie heeft het recht tot het leggen, maken, hebben, herstel len,<br />

verwijderen van leidingen en andere voor de straatverlichting nodige werken<br />

op, over, in, van en uit de aan de gemeente toebehorende wegen, straten, wateren<br />

en andere eigen dommen.<br />

De richting en de plaats dezer leidingen en werken worden door de Directie in<br />

gemeen overleg met B&W van de gemeente vastgesteld<br />

De artikelen 3 en 4 gaan over het onderhoud, met onder art. 4 de bepaling dat<br />

defecte lampen en smeltzekeringen door de gemeente worden uitgewis seld; de<br />

kosten daarvan, waaronder de aanschaf van nieuwe lampen en zekeringen<br />

komt voor rekening van de gemeente.<br />

Art. 5 gaat over de tarieven. De gemeente betaalt ieder jaar voor elk bovengronds<br />

aangesloten lichtpunt<br />

f 6,50 en voor een ondergronds f 9,- Deze vergoedingen vervallen als de lantaarns<br />

het eigendom zijn van de gemeente.<br />

Om de elektriciteit op te wekken zijn kolen nodig. Ook daarover worden afspraken<br />

gemaakt. Die kolen komen van de staatsmijnen Wilhelmina, Hendrik en<br />

Emma in Limburg.<br />

Volgen er nog wat artikelen over schade, storingen etc. waarbij wordt genoemd<br />

dat de gemeente regelmatig controle zal uitoefenen op de straat verlichting.<br />

Alle lantaarns zullen vanwege de provincie genum merd worden om een eventuele<br />

storing gemakkelijk te kunnen doorgeven.<br />

In de Gemeentelijke Elektriciteits Bedrijf werkte al heel wat jaren assistentlijnwerker<br />

J. Stam. Vanwege overdracht van het G.E.B. aan de gemeente Noord-<br />

Holland krijgt hij op 1 augustus 1931 eervol ontslag.<br />

Het buitengebied<br />

Ook buiten de stad komt, zij het nog op bescheiden schaal, een ‘netwerk’. Op 4<br />

februari 1931 wordt gesproken over een bovengronds laagspan ningsnet langs<br />

de Purmerenderweg voor de stroomlevering aan twee percelen en idem in de<br />

Monnickemeerpolder voor de aansluiting van vijf percelen. Elke aansluiting<br />

krijgt twee lichtpunten en een stopcontact.<br />

245


Het bovengrondse net langs de Kloosterdijk zal worden vervangen door een ondergronds<br />

net, in plaats van het verbeteren van het bovengrondse.<br />

Ook komt er een lantaarn voor de verlichting van de Kloosterbrug en aan de<br />

Purmerenderweg bij de viersprong.<br />

Gedeeltelijke sloop gasfabriek<br />

Ondertussen heeft de sloop van een deel van de oude gasfabriek plaats, met<br />

name de voormalige stokerij en loodsen. De directeur der Technische Gemeentebedrijven<br />

Purmerend, belast met gas en elektriciteit, vraagt op 6 november<br />

1931 of het mogelijk is ‘om de toegang naar het meter- en regulateurgebouwtje<br />

te doen verbeteren door het aanbrengen van een bestrating’. De gasfabriek zelf<br />

vindt z’n einde in 1950.<br />

Nieuwe contracten<br />

Als een en ander een jaar of vijf gedraaid heeft, volgt er op 20 februari 1936 een<br />

nieuw straatverlichtingscontract tussen de PEN en de gemeente <strong>Monnickendam</strong>,<br />

dat voor het stadsbestuur ca. f 400,- voordeli ger uitpakt. Wel is de kolenprijs<br />

behoorlijk gestegen. Die ligt boven f 8,50 per ton<br />

Op 5 april 1940, net voordat de tweede Wereldoorlog uitbreekt, wordt een vernieuwd<br />

contract met de P.E.N. in Bloemendaal afgesloten.<br />

Over de straatverlichting (want daar gaat het in dit artikel immers vooral om)<br />

wordt gezegd dat de provincie die zorg op zich neemt. Het gaat om aanleg, onderhoud,<br />

van de aansluitleidingen naar en van de lichtpunten, benevens de levering<br />

voor de straatverlichting benodigde elektrische energie. Onder lichtpunten<br />

worden verstaan: lantaarns op paal, wandarmen, overhanglam pen.<br />

Het zijn de ‘lichtpunten’ in de stad tot op vandaag, zij het dat er geduren de de<br />

voorbije 65 jaar de nodige modernisering heeft plaats gevonden. En of straatverlichting<br />

in de huidige vorm zo blijft, zal de tijd leren. De ontwikke ling van de<br />

(verlichtings)techniek gaat zo snel dat er vast nog heel wat veranderingen op<br />

komst zijn.<br />

Ik vermeld voor de volledigheid de oprichting van het gasbedrijf Zaanstreek-<br />

Waterland in 1951, een samenwerkingsverband tussen een groot aantal Noord-<br />

Hollandse gemeenten, waaronder ook <strong>Monnickendam</strong>. Gas werd ingekocht bij<br />

Hoogovens IJmuiden. Het gasbedrijf is in 1973 opgeheven.<br />

Aardgas<br />

Op het gebied van gas was er een ontwikkeling die een aantal van ons zich nog<br />

wel herinneren.<br />

Op 17 juni 1948 was er bij Coevorden op 2785 meter diepte een aardgas vondst,<br />

geëxploiteerd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (N.A.M.). Maar meer<br />

246


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

in de herinnering is wellicht de ontdekking van de grote aardgasbel bij Slochteren.<br />

In 1963 werd de Nederlandse Gasunie opgericht.<br />

Laatste notities<br />

Wat betreft de ontwikkelingen met de P.EN. Op 22 oktober 1955 komt de straatverlichting<br />

op de agenda van de Gemeenteraad. Opgemerkt wordt dat op verschillende<br />

plaatsen binnen de bebouwde kom verbetering van de straatverlichting<br />

dringend nodig is. Gedacht wordt om de 99 lichtpunten in de bebouwde<br />

kom te vervangen door 199! lichtpunten met TL-buizen. De P.E.N. kan nog geen<br />

bedrag noemen dat daar mee gemoeid is, maar heeft wel een opgaaf van de gemiddelde<br />

kosten per lantaarn bij gebruik van TL-buizen. De gemeente berekent<br />

dat dan de jaarlijkse lasten, tot dusver ongeveer f 5800,- dan ongeveer f 7200,zullen<br />

bedragen. Maar, zo redeneert men, voor de gemeente <strong>Monnickendam</strong>,<br />

met haar vele grachten en kaden en met haar bedrijvigheid – ook bij avond en<br />

nacht – in de visrokerijen, vereist de openbare veiligheid een belangrijke verbetering<br />

van de straatverlichting. U merkt, een heel ander geluid dan halverwege<br />

de 19e eeuw!<br />

‘Uit de demonstratie van het P.E.N. op 21 oktober j.l. is u wel gebleken dat de<br />

TL-verlichting een zeer goede oplossing zal betekenen’.<br />

Mei 1956 is er een kostenraming van de P.E.N. voor 190 lantaarns, waarvan 104<br />

binnen de bebouwde kom en 51 in het ‘buitengebied’ waaronder de Purmer,<br />

Oosterweg, <strong>Oud</strong>elandsdijkje, Monnickenmeer en Overleek. Totaal gaat het om<br />

een bedrag van ruim f 5100,-<br />

In 1958 komt er ook aandacht voor de veiligheid op de provinciale weg Broek in<br />

Waterland – Edam. Er is veel gevaar voor de wielrijders vanwege het ontbreken<br />

van verlichting bij oversteek gelegenheden. In 1959 wordt een en ander verbeterd.<br />

Permanente verlichting op de Langebrug komt 16 maart 1967 aan de orde. Op de<br />

begroting van dat jaar wordt bovendien geld uitgetrokken voor feestverlichting<br />

ter bevordering van het toerisme.<br />

Daarmee sluit ik het verhaal over de straatverlichting af. Lang niet alles wat over<br />

dit onderwerp na 1811 is opgeschreven, heb ik in dit verhaal kunnen verwerken.<br />

Maar wat U las geeft een indruk van wat door de eeuwen heen gedaan is om<br />

<strong>Monnickendam</strong> tot een ‘verlichte’ stad te maken. De huidige bewoners kunnen<br />

zelf beoordelen of de lichtvoorziening in hun stad voldoet aan de eisen van deze<br />

tijd.<br />

247


Besluit<br />

Het was een lange weg van de 17e naar de 20e eeuw. Via kaarslicht, olielampen,<br />

gaslantaarns en gloeilampen kwamen we in het ‘heden’. Vergelijken wij ons<br />

leven met dat van onze verre voorouders, die met kaars en olielamp hun weg<br />

door de duisternis moesten zoeken, dan is de conclusie zeker gewettigd, dat de<br />

gunstige ontwikkeling van het economische leven voor een belangrijk deel<br />

mede te danken is aan de moderne lichttechniek. Was de wereld eeuwenlang in<br />

het donker gehuld, vandaag laten satellietfo to’s gebieden zien (Noord-Amerika,<br />

West-Europa) waar het altijd licht is’. Zoveel licht zelfs dat er gesproken<br />

wordt over lichtvervui ling! Regeringspartijen dringen aan op duurzamer<br />

straatverlichting die op een aantal plaatsen eerder uitgaan. Zonder dat dat overigens<br />

ten koste mag gaan van de verkeersveiligheid. Maar onze voorouders<br />

hadden daar geen weet van.<br />

Het moet gezegd, het stadsbe stuur van <strong>Monnickendam</strong> liep meestal niet voorop<br />

als het ging om veranderingen. Dat zal dikwijls veroorzaakt zijn door gemis<br />

aan financiële armslag (de 19e eeuw staat bekend als een eeuw van armoede)<br />

maar m.i. soms ook wel eens door gebrek aan visie en durf en misschien wel vanwege<br />

persoonlijke controverses.<br />

Tijdsomstandigheden echter ‘dwingen’ soms tot het maken van keuzes, waar je<br />

op een later tijdstip alleen maar dankbaar voor kunt zijn.<br />

Het gaat in dit artikel over ‘licht in de duisternis’ Dat heeft in mijn denk- en belevingswereld<br />

normaliter een geestelijke dimensie, maar mag het verhaal in dit<br />

jaarboekje op een andere manier ‘lichtgevend’ zijn.<br />

Reacties en aanvullingen kunt u mailen naar: cae-grootAzonnet.nl<br />

Actualiteit<br />

Tijdens het schrijven van dit verhaal kreeg ik artikelen uit het Noord-Hollands<br />

Dagblad onder ogen met het verhaal dat het terrein, waar voorheen de gasfabriek<br />

van <strong>Monnickendam</strong> heeft gestaan, sterk is verontreinigd. Ruwweg de<br />

grond tussen de huidige Tuinstraat, de Burg. Versteegstraat en de Nieuwezijds<br />

Burgwal. Na de sloop van de fabriek, zo rond 1950, zijn er op het terrein huizen<br />

gebouwd, zonder dat de grond is gesaneerd. Bodemonderzoek heeft sterke verontreiniging<br />

van de grond en het grondwater aangetoond. Dat stemt overeen<br />

met de bevindingen in Enkhuizen. In 2002 werd daar begonnen met de sloop<br />

van de gasfabriek, waarna in 2003 de grondsanering een aanvang nam, zo lees ik<br />

248


op de site van <strong>Oud</strong>-Enkhuizen. Er werden teerputten aangetroffen die in de<br />

loop van dat jaar zijn geruimd. Men ging diep, zeer diep, zelfs tot zo’n acht<br />

meter. De erfenis van het verleden werd per schuit afgevoerd.<br />

Ook Purmerend heeft een paar jaar geleden zo’n sanering van haar gasfabriek<br />

gekend, zo leren sommige internetsites.<br />

Midden vorige eeuw was men, zo kort na de 2e Wereldoorlog, volop bezig met<br />

de wederopbouw van ons land. Milieugroepen waren een onbekend fenomeen<br />

en de kennis omtrent vervuilde grond had op geen stukken na het niveau als<br />

vandaag.<br />

Gelukkig heeft het ministerie van V.R.O.M. de sanering van voormalige gas -<br />

fabriekterreinen hoog op de agenda staan. Mogelijk kan ook <strong>Monnickendam</strong><br />

daarvan profiteren.<br />

Bronvermelding<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Algemeen:<br />

* Geschiedenis der gasverlichting in Nederland, 1809-1850, Dr. Ir. J. Mac Lean, Walburg Pers,<br />

Zutfen, 1977<br />

* Van toen naar nu, D. Kerssens, Zaandam<br />

* Een halve eeuw PEN, 1917-1967<br />

* Nederland, honderd jaar geleden. L.A. van Heiningen, Elmar, Rijswijk.<br />

* Het licht der Lamp-Lantaren, Kleine geschiedenis van de straatverlichting, H. Besselaar,<br />

Eindhoven, Eidor 1969<br />

249


* Het oude licht, Antoinet van de Linde, Bura boeken, Eindhoven 1980<br />

* <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, Addy van Overbeeke, stichting Matrijs,Utrecht 2005.<br />

* Van Monnikenwerk naar Parochiekerk, eigen<br />

uitgave van de Antoniusparochie, 2000.<br />

* Herinneringen aan <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong>, J.<br />

Veltrop, 1975<br />

* Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong>,<br />

dl. 1-8, G. Verloop, Schagen<br />

* Internetpagina’s op trefwoord.<br />

Bronnen <strong>Monnickendam</strong> voor 1814:<br />

* Vroedschapresoluties 1623-1795<br />

* Memorialen van de burgemeesters, 1692-1795<br />

* Resoluties van de Representanten van het<br />

volk, van de Municipaliteit en de Raad, 1795-<br />

1811<br />

* Stadsrekeningen 1674-1813<br />

* Inkomsten en uitgaven van de kerkvoogdij<br />

van de Gereformeerde gemeente 1607-1811.<br />

Bronnen <strong>Monnickendam</strong> na 1814:<br />

* Notulen van de vergaderingen van de Gemeenteraad <strong>Monnickendam</strong> en B&W 1814-1943<br />

* Ingekomen en uitgaande brieven van het gemeentebestuur<br />

* Gemeenteverslagen <strong>Monnickendam</strong> 1889-1935<br />

* Rekeningen van inkomsten en uitgaven van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />

* Instructies voor de ambtenaren, in dienst van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />

* Persoonsdossiers van gemeentepersoneel1892-1943<br />

Dank aan:<br />

de medewerkers van het Waterlands archief, Purmerend<br />

mevr. J.S.D. Blankevoort – van der Lem<br />

dhr. G.J. Kater<br />

dhr. A. van Zalinge<br />

dhr. E.C. de Vries van <strong>Oud</strong>-Enkhuizen<br />

informanten van de diverse genealogische groepen op Internet<br />

250


Noten<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

1. * Deze bijdrage aan het jaarboekje <strong>2008</strong> gaat over de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong><br />

vanaf ca. 1690 tot halverwege de 20e eeuw. Het verhaal is over vier (energie)perioden verdeeld:<br />

I. Kaarsen, II. Olie, III. Gas en IV. Elektriciteit. Elk deel begint met een stukje geschiedenis,<br />

waardoor de ontwikkelingen van de lichtvoorziening in <strong>Monnickendam</strong> deel uitmaakt van de<br />

Europese geschiedenis.<br />

* Er zijn twee bijlagen:<br />

de namen van kaarsenmakers uit de 17e en 18e eeuw<br />

personalia van de lantaarnopstekers uit diezelfde periode.<br />

* Van de historische verenigingen van Broek in Waterland, Edam en Purmerend heb ik informatie<br />

uit hun periodieken toegestuurd gekregen. Daarvan is een gedeelte in dit verhaal verwerkt.<br />

* De betekenis van vreemde woorden staan tussen haakjes, gevolgd door mijn initialen caeg.<br />

2. Erfgoed, de Nederlandsche geschiedenis in 100 documen ten, Else vier.<br />

3. Nacht en ontij. Geschiedenis van het duister, blz. 41vv. Roger Ekirch. Uitg. De Bezige Bij,<br />

2006. Oorspronkelijke titel: At Day’s Close: Night in Times Past. Ekirch is Amerikaans historicus<br />

en hoogleraar aan de Virginia Tech Universiteit, VS.<br />

4. Het woord kandelaber is afgeleid van het<br />

latijnse candela dat kaars betekent. Een kandelaber<br />

is een bouwelement in de vorm van<br />

een kandelaar met meerdere armen, dragend,<br />

maar vaak ook decoratief bedoeld en<br />

soms uitgewerkt als zuil (zie afbeelding hiernaast).<br />

5. Met het ‘Avondland’ wordt het continent<br />

Europa bedoeld. Het woord ‘Europa’ is vermoedelijk<br />

afgeleid van het Fenicische ‘ereb’<br />

dat zonsondergang betekent. Vanuit Fenicië<br />

gezien gaat de zon boven Europa onder. Vandaar<br />

dus de naam ‘Avondland’ (Bron: Wikipedia).<br />

6. Zie <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, Addy<br />

van Overbeeke, blz. 35vv.<br />

7 ‘De eerste vermelding van <strong>Monnickendam</strong><br />

dateert uit de tijd toen deze plaats al decennia lang was bewoond. Dan wordt Monnickend am<br />

genoemd in een kroniek, geschreven door Melis Stoke, een laat-13e eeuws historie schrijver van<br />

Holland. Als ambtenaar op de grafe lijke kanselarij van Floris V en Willem III schreef hij een<br />

rijmkroniek die de geschiedenis van Holland behandelde tot 1305. In het zesde boek van deze<br />

kroniek staat vermeld dat de Friezen de bisschop van Utrecht, Willem van Mechelen, te hulp<br />

251


wilden komen in zijn strijd tegen Jan, de graaf van Holland. Met hun leger kwamen ze over zee<br />

en landden in 1297 bij <strong>Monnickendam</strong>, waar ze door de Waterlanders verslagen werden’. Uit:<br />

‘Van Monnikenwerk naar Parochiekerk’,uitgave van het Parochie bestuur van de H.H. Nicolaas-<br />

en Antoniusparochie, <strong>Monnickendam</strong> 2000, blz. 20. Zie ook ‘Bijdragen voor de geschiedenis<br />

van het bisdom Haarlem, deel 28 uit 1904., blz. 129.<br />

8. Holland (het woord wordt voor het eerst in 1064 gebruikt) staat hier voor latere de Noordelijke<br />

Nederlan den die via de Republiek der zeven verenigde Nederlanden en de Bataafse Republiek<br />

zijn geworden tot het Koninkrijk der Nederlanden van vandaag. De provincie Holland<br />

werd in 1840 verdeeld in Noord- en Zuid-Holland.<br />

9 Olijfolie, al zo’n 4000 jaar v. Chr. gebruikt, is een plantaardige olie, geperst uit olijven, de<br />

vrucht van de olijfboom. Het is niet alleen een voedingsmiddel, maar ook, toen er nog geen<br />

elektriciteitscentrales en gasleidingen bestonden, ook een energiebron voor warmte en licht.<br />

De olijfboom werd in 1200 v Chr. door de Feniciërs naar Italië gebracht.<br />

10. Een gedeelte uit een gedicht van A.C.W. Staring ter gele genheid van het huwelijk van Reinoud<br />

den Tweeden, hertog van Gelre, die in het Valkhof te Nijmegen trouwt met Eleonora van<br />

Enge land. Verzamelde gedichten, 1981, herdruk van een volksuitgave in 1869 door A.P. ten<br />

Bosch, uitgever te Zutphen.<br />

11 Tarcisius is een jongen uit Rome die in de 3e eeuw na Chr. stierf vanwe ge zijn geloof. Hij is de<br />

patroon van de misdienaars en wordt in de RK –kerk op 15 augustus als heilige geëerd.<br />

12. Volgens het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, uitgegeven tussen 1839 en<br />

1851 door A.J. van der Aa, had Edam in die tijd een smeersmelterij en een kaarsenfabriek.<br />

13. Uit: Ons voorgeslacht, W.J. Hofdijk, dl. 5, 1875 blz. 202<br />

14. De Thesaurier is de man die voor 1811 de stadsfinanciën beheerde. Zeg maar de penningmeester<br />

van het stadsbestuur.<br />

15. <strong>Monnickendam</strong> werd tot het eind van de 18e eeuw bestuurd door vier burgemeesters, waar<br />

van er éen als president-burgemeester fungeerde. De burgemeesters werden elk jaar op 9 augustus<br />

(St. Laurensdag) gekozen. Hoe dat gebeurde kunt u lezen in het jaarboekje 1981 blz. 29;<br />

1993 blz. 70; 2005 blz. 84-86. In juni 1795 is de kiesdatum verschoven naar 31 juli, zie jaarboekje<br />

1999 blz. 92.<br />

16. De persoonsgegevens van de lantaarnopstekers vind u in bijlage 2.<br />

17. Meer over de zeepziederij in OM 1985 blz. 38vv.<br />

18. Het betrof de executie van een oma en haar nichtje in 1707. Zie mijn verhaal over de vroedvrouwen<br />

van <strong>Monnickendam</strong> in het jaarboekje 2006 blz. 105, 106.<br />

19. OM 94 blz. 125vv<br />

20. Ik heb over haar geschreven in het jaarboekje 2006 blz. 116.<br />

21. Dhr. Appel heeft uitgebreid over de Franse tijd geschreven in de jaarboekjes 1999, 2001 en<br />

2002<br />

22. Voorbeelden: hooistekers, schuitschippers, orgeltreders, portiers, nacht wachten, turf- en<br />

bierdragers, varkensschouwer, vuilnisslepers, stadswer kers, lantaarnopstekers.<br />

23. Pastoor Paulus van Munnikreede is in Leiden geboren. Hij was pastoor in <strong>Monnickendam</strong><br />

252


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

van 1795 tot 1802 en maakt tijdens de Bataafse Republiek de scheiding mee tussen kerk en<br />

staat. Hij kwam krachtdadig op voor het recht van de katholieken in de stad en stelde de ijdelheid<br />

van de adel aan de kaak. Van Munnikreede zat in het bestuur en de schoolcommissie van<br />

de Mij tot Nut van het Algemeen en gaf lezingen over de noodzaak en het nut van de christelijke<br />

godsdienst. Hij is op 31 mei 1826 in Haarlem overleden<br />

24 Van Monnikenwerk naar Parochiekerk ,blz. 74<br />

25. Zie het artikel over graven en begraven in OM 1999<br />

26. Wie nog wat meer wil weten over het beroep en de werkzaamheden van de lantaarnsopsteker<br />

verwijs<br />

ik naar het boek ‘The Lamplighter uit 1854 van Maria Susannah Cummins. De Nederlandse<br />

vertaling heet, hoe kan het ook naders, ‘De Lantaarnopsteker’, uitg. C. Misset, Doetinchem.<br />

Wist u trouwens, dat de stichter van de tweedehands boekenzaak ‘De Slegte’ vanouds lantaarnopsteker<br />

was?<br />

27. Als u via Google de woorden ‘Old lamplighter’ intikt, kunt u de tekst en de melodie van<br />

deze song niet alleen lezen maar ook beluisteren.<br />

28. <strong>Oud</strong>-Edam jaargang 24 nr. 1: ‘Edamse gasfabriek startte in 1868 met productie’, J. Molenaar.<br />

Idem: ‘De historische glans van straat lantaarns’, C. Bosch ma.<br />

29. Broeker bijdragen blz. 184 en 449; Noordhollands Dagblad d.d. 29.10.2007 en 3.12.2007.<br />

Mailverkeer met dhr. W. Husslage van <strong>Oud</strong> Broek.<br />

In het tekst- en prentenboek van Cornelis Schoon (A.P. Bruigom, Canaletto 1979 Alphen aan<br />

den Rijn) wordt op blz. 182 een bedrag van f 20.000,- genoemd als legaat van Geertje Claas Pols!<br />

Ook valt het op dat er op al de prenten van Schoon nergens iets van externe verlichting is getekend.<br />

30. De schrijver van dit artikel is een afstammeling van de familie Groot die begin 1900 op de<br />

Dorpsstraat naast Stöve woonde. Dat huis (zie foto) wordt in de boekjes meestal aangeduid als<br />

het kroegje van Wum (Wiebrecht, zij staat in de deuropening) van Daan (Daniël Groot). Het<br />

huis heeft in 1938 plaats moeten maken voor de provinciale weg. Op de foto een voorbeeld van<br />

zo’n mooie hardstenen lantaarn.<br />

31. Mijn jeugd in Broek in Waterland, 1890-1916, N.C. Rümke-Bakker, bew. A.P. Bruigom.<br />

Repro-Holland, Alphen aan de Rijn, 1991.<br />

32. In het jaarboekje 1989 heeft dhr. Appel een bijdrage geschreven over Tijmon Cornelisz.<br />

Kater. In dat artikel komt ook de straatverlichting aan de orde (blz. 18-24). Daarin wordt echter<br />

niet vermeld dat dhr. Kater al vanaf 1813 belast is geweest met de verlichting van de stad en niet<br />

pas vanaf de dertiger jaren.<br />

In mijn verhaal ga ik niet op Katers andere waterbouwkundige activiteiten, waarover dhr.<br />

Appel in het zojuist genoemde artikel de nodige aandacht schenkt.<br />

33. Zie het verhaal van de prinsgezinde man in jaarboekje OM 1975 blz. 23vv en 1976 blz. 53vv.<br />

In ORA 3569 (Examinatiën (verhoren, caeg) van 12 en 14 november 1795 kunt u lezen wat er precies<br />

is gebeurd, inculsief het vonnis (d.d. 21.november) dat over deze Kater-telg is uitgesproken).<br />

253


Zie voor Tijmon Kater ook OM 1988 blz. 66 vv en OM 84 blz. 95, waar hij wordt genoemd als<br />

voorzitter van de ‘Maatschappij tot nut van ’t algemeen’.<br />

34. Een dochter van Tijmen en Annetje, Sybrich Kater, trouwt in 1837 met de onderwijzer<br />

Adolph Frederik Meijer. Zij zijn de grootouders van een bekend musicus, de componist, pianist<br />

en publicist over muziek Bernhard van den Sigtenhorst Meijer (1888-1953).<br />

Een andere dochter, Klaziena, wordt in het boek ‘Klop op de deur’ , geschreven door Ina Boudier-Bakker,<br />

beschreven als Fransje Stevensen die trouwt met Sijtse Goldeweijn (in werkelijkheid<br />

de heel- en vroedmeester Sijtse Holm). Zie ees OM 1988 blz. 71-74.<br />

35. Hoe rampzalig de situatie in de eerste 10 jaar van de 19e eeuw in <strong>Monnickendam</strong> was heeft<br />

de heer Appel beschreven in het jaarboekje 2002, blz.. 87vv. Zie ook de inleiding van mijn artikel<br />

over de Kolonie van Weldadigheid in het jaarboekje 2001 blz. 127vv.<br />

36. Data van de betalingen: 1.3.1813; 31.10.1813; 7.12.1813; 31.12.18 13.<br />

37. <strong>Oud</strong>-Purmerend, september 1998 ‘Verlichting van straten in de Purmerendse binnenstad’,<br />

B. de Lange. Zie ook het dossier ‘Openbare Verlichting gemeente Purmerend’,archief-invoernummer<br />

61/5 en 61/6.<br />

38. Hendrik Liwijn is, samen met zijn vrouw Catharina Offenberg, in juni 1809 vanuit Westzaandam<br />

naar <strong>Monnickendam</strong> gekomen. Zij wonen in de Kerkstraat 120, waar tussen 1809 en<br />

1816 vier kinderen worden geboren. Hendrik is dan stadsomroeper. In 1816 vertrekt hij met zijn<br />

gezin naar Zaandam.<br />

Het is heel goed mogelijk dat Tijmon Kater en Hendrik Liwijn elkaar kenden. Als de oom van<br />

Tijmon (ter onderscheiding meestal Tijmon Kater de <strong>Oud</strong>e genoemd), in mei 1913 een huis op de<br />

Haven koopt, is Hendrik Liwijn nl. een van de getuigen tijdens het opmaken van de koopacte.<br />

39. Zie voor dr. van Beveren Esveld OM 1990 blz. 68-70.<br />

40. Meer hierover in het jaarboekje 1989 blz. 24vv.<br />

41. Meer over Ds. Koning in ‘Geschiedenis der gasverlichting’, blz. 8-15. Zie Bronvermelding.<br />

42. De paalworm is een weekdier dat in de 18e eeuw door de scheepvaart met Oost-Azie in Europa<br />

terecht is gekomen. Het is een worm die enkele tientallen centimeters lang kan worden en<br />

een bedreiging vormt voor houten dijkbeschoeiingen, sluisdeuren en houten schepen. Rond<br />

1730 zorgden deze paalwormen voor veel overlast.<br />

43. Het licht der lamplantaren, blz. 23<br />

44. Hallogas is een vinding van dhr. Franciscus Johann Hallo, geboren te Amsterdam in 1808,<br />

overleden te Coburg (Duitsland) in 1879. De productie ervan vindt plaats door een firma in Amsterdam,<br />

Nederlandse nijverheid dus. Het gas is ook in de winter prima van kwaliteit, gemakkelijk<br />

in gebruik, zowel voor straatlantaarns als binnenshuis. De lantaarns hebben bijna geen<br />

onderhoud nodig en zijn op de duur goedkoper dan de tot dan toe gebruikte lantaarns. De fa.<br />

van Gelder en Comp. kan lantaarns leveren aan kerken, grote lokalen, schouwburgen, magazijnen<br />

etc. De productie betreft kandelabres, gaskronen en consoles, maar ook biljartlampen,<br />

ganglantaarns, scheeps- en rijtuiglantaarns en een groot assortiment gaslampen en gaskaarsen<br />

van metaal, brons of kristal.<br />

45. Het gaat om de wet die op 29 juni 1851 was aangenomen onder de titel: ‘Wet Regelende de<br />

254


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der Gemeentebesturen’, artikel 65 in het bijzonder.<br />

46. Cornelis Gras is timmerman, later aannemer, geboren in Ransdorp op 14 april 1821 waar<br />

zijn vader Pieter Gras, schippersknecht op de jaagschuit, in 1815 trouwt met Lea Tromp, die, inmiddels<br />

weduwe, op 29 december 1869 overlijdt.<br />

Kort na de geboorte van Cornelis is het gezin Gras in <strong>Monnickendam</strong> komen wonen. Het lidmatenboek<br />

van de Hervormde Kerk meldt de attestatie van Lea Tromp, afgegeven door de gemeente<br />

Holysloot in september 1822. Cornelis Gras was geen lid van een kerk. In <strong>Monnickendam</strong><br />

worden nog enkele kinderen geboren.<br />

Cornelis heeft drie echtgenotes overleefd. Op 16 juli 1843 trouwt hij met Hendrikje van Meerbeek,<br />

dochter van Arie van Meerbeek en Neeltje Karmelk. Maar Hendrikje overlijdt kort na<br />

haar huwelijk op 9 november 1843, 23 jaar oud.<br />

Cornelis trouwt vervolgens op 16 augustus 1846 met de uit Edam afkom stige Maritje van der<br />

Poorte. Er zijn vier kinderen geboren als ook Maritje op 22 september 1853 overlijdt. Als Cornelis<br />

in september 1851 de nieuwe man van het licht wordt, wordt in diezelfde maand een zoon<br />

geboren, Pieter. Het jongetje overlijdt echter twee weken later.<br />

Het derde huwelijk vindt plaats op 12 maart 1854 met de uit de Rijp afkomsti ge Jansje de Ruiter,<br />

overleden in <strong>Monnickendam</strong> op 7 maart 1890. Cornelis zelf overlijdt op 20 novem ber 1900,<br />

79 jaar oud.<br />

47. Fabriekseigenaar dhr. Schellinger was notaris, eerst in Broek in Waterland, later in Nieuwendam.<br />

Hij is geboren in Hoorn op 1 maart 1795 en op 6 juni 1886 in Nieuwendam overleden.<br />

Op 22 februari 1824 trouwt hij in Broek in Waterland met Maretje Bakker, geboren 5 februari<br />

1803 aldaar, overleden in Nieuwendam op 13 maart 1858, dochter van Jan Harmensz Bakker en<br />

Grietje Com paan, notabelen in Broek in Waterland.<br />

48. <strong>Jaarboek</strong>je OM 1994 blz. 85vv.<br />

49. De oude kadasternummers zijn vervangen. Het perceel van de gasfabriek staat op een later<br />

tijdstip bekend onder 1001 (directie en woonhuis), 1002 (bergplaats), 1003 (smederij), 1004 (gasfabriek),<br />

1005 (bergplaats als erf), 1006 (timmerschuur en bergplaats), 1007 (erf). Die nummers<br />

blijven ook bij een volgende verkoop staan.<br />

Als later de gasfabriek wordt overgenomen door dhr. Blankevoort is 1001 nog steeds het huis<br />

met de tuin en 1331 de gasfabriek + het erf er omheen. Het laatste nummer 1331 wordt in 1906<br />

nr. 1877.<br />

50. <strong>Jaarboek</strong>je OM 1989 blz. 23<br />

51. De (lange) brief van Schellinger, waarbij allerlei aantijgingen ontzenuwt worden,is te vinden<br />

in het gemeentearchief (ingekomen stukken) d.d. 18 maart 1859.<br />

52. Koopacte d.d. 30.10.1860, nr. 5208 not. Merens<br />

Pieter Hendriks Peletier is een telg uit een Hugenoten familie waarvan de oudste bekende gegevens<br />

teruggaan tot de 16e eeuw. De familie kwam uit het zuiden van Frankrijk, Montpellier.<br />

Hij is op 9 november 1828 geboren in Strijen en op 17 januari 1889 in Vreeswijk overleden. Is<br />

het tweede kind (van vijf) van Hendrik Peletier, geboren in Haaften en Everdina Boonzaayer,<br />

geboren in Arnhem. Pieter, nog ongetrouwd, komt vanuit Amersfoort naar <strong>Monnickendam</strong>. In<br />

255


het register van de Ned. Herv. Gemeente wordt hij op 14 september 1860 ingeschreven, met attestatie<br />

van Amersfoort. Hij trouwt op 27 februari 1862 in Utrecht met Janna Adriana Venis, op<br />

27 augustus 1821 in Sliedrecht geboren. Het echtpaar gaat wonen op de Nieuwezijds Burgwal<br />

1/125. In <strong>Monnickendam</strong> wordt op 12 oktober 1866 een doodgeboren kindje begraven.<br />

53. Deze Jan Tijmensz. Kater was een knappe kop. Dhr. Appel heeft daar in het jaarboekje 1988,<br />

blz. 74 een en ander over geschreven.<br />

54. Koopacte d.d. 28.02.1867, nr. 6486 not. Merens.<br />

Willem Carel Vosmaer is op 11 maart 1821 in Utrecht geboren, zoon van medicinaal doctor Jacob<br />

Vosmaer, geboren in 1783 te Den Haag, overleden Utrecht 1824, die op 22 februari 1916 in Zutfen<br />

trouwt met Carolina Johanna Pauline Ross, de laatste geboren te Batavia in 1792. Willem<br />

Carel Vosmaer is vernoemd naar zijn grootvader, president van het Hooggerechtshof van Financiën.<br />

Hij kwam dus uit een gegoede, tevens bekende familie. Willems broer, Carel Vosmaer<br />

(1826-1888), is de bekend geworden dichter, schrijver, kunsthistoricus en vertaler van Homerus.<br />

(Op internet veel informatie over deze familie).<br />

Willem Vosmaer, niet getrouwd, heeft helaas maar enkele jaren zijn functie als directeur van de<br />

gasfabriek kunnen uitoefenen. Hij is vijftig jaar als hij op 17 november 1871, op het adres<br />

Noordeinde 44, overlijdt. Zijn zus, Guillemine Caroline Vosmaer, geboren in 1797 in den Haag<br />

is de enige erfgename en daarmee eigenaresse van de gasfabriek.<br />

55. Adrianus F.P. van Son is op 15 december 1832 geboren in O<br />

verzande, een plaatsje in Zeeland, zoon van Pieter Nicolaas Alexander van Son en Frederika<br />

Louisa Wilhelmina ’t Hooft. Van Son is op 2 juni 1865 vanuit Harderwijk naar <strong>Monnickendam</strong><br />

gekomen. Op 28 juli 1870 trouwt hij met Elisabeth Burck, in <strong>Monnickendam</strong> geboren op 28<br />

april 1840, dochter van Pieter Jan Burck en Wilhelmina Elisabeth Costerus. Zij krijgen drie kinderen<br />

in het gehuurde huis van de vader van zijn vrouw, Pieter Jan Burck die in juni 1865 naar<br />

Haarlem vertrekt. Dat huis stond op het Noordeinde nr. 24 (naast ‘De Bonte Os’).<br />

56. Dirk Costerus is op 4 november 1849 in <strong>Monnickendam</strong> geboren, zoon van Nicolaas Costerus<br />

en Anna Geertuida Frederica Merens, een dochter van notaris Meijnard Cornelis Merens, de<br />

laatste werkzaam in <strong>Monnickendam</strong> van 1837-1886. Notaris Dirk Costerus overlijdt op 28 april<br />

1908 in <strong>Monnickendam</strong> in een huis op het Noordeinde.<br />

57. Lambert van Meerten, geboren in 1792 is op 8 april 1847 in Jutphaas overleden. Een zoon,<br />

tevens naamgenoot Lambertus Anthony, 1842-1904, is de stichter van het van Meertens Museum<br />

aan de <strong>Oud</strong>e Delft 199 in Leiden. (Voorheen heette dat herenhuis ‘<strong>Oud</strong> Holland’). Het heeft<br />

een tegelcollectie, Delfts aardewerk, oosters porselein, glas, meubels, houtsnijwerk en schilderijen.<br />

De fam. van Meerten had ook een distilleerderij, gist- en spiritusfabriek. Die werd gerund<br />

door een ander familielid.<br />

58. Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong>, G. Verloop, Schagen, dl. 1 t/m 8. Eigen uitgave.<br />

59. Een gloeikousje is een netje, gemaakt van materiaal dat bij verhitting helder wit oplicht.<br />

Daardoor wordt het licht van een gaslamp, dat normaliter geel is, witter. Gloeikousjes nog gebruikt<br />

in kampeerlampen.<br />

60. Purmerend, Edam, <strong>Monnickendam</strong>, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik<br />

256


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

61. Nicolaas is een zoon van Cornelis Reijersz Blanke voort, die op 6 november 1856 trouwt Jannetje<br />

Kater, een zus van zijn eerste vrouw Grietje Kater, die op 31 juli 1855 was overleden. Hij<br />

had aanleg voor muziek maar een leermeester zei tegen zijn vader: ‘Meneer Blankevoort, laat<br />

uw zoon niet doorgaan in de muziek, een meester zal hij niet kunnen worden en voor een middelmatige<br />

is de toekomst armoede lijden’. Nicolaas’ vader nam deze opmerking serieus en<br />

daardoor ging leerde zijn zoon timmeren en tekenen.<br />

Dhr. Veltrop vertelt op blz. 12 dat hij als jongen met Nicolaas Blankevoort speelde die toen in<br />

de Kerkstraat woonde.<br />

Nicolaas wordt op 10 april 1881 als lidmaat van de Hervormde gemeente bevestigd, Elisabeth<br />

op 18 maart 1883. Nicolaas trouwt op 12 juni 1887 met Elisabeth Klomp, geboren te Katwoude<br />

op 26 januari 1864. Zij krijgen tussen 1888 en 1902 vijf kinderen, twee meisjes en drie jongens.<br />

Vanaf 1886 is Nicolaas ook nog een aantal jaren opzichter van de polder Katwoude.<br />

62. Acte 2385 Albertus Hendrik Cramer, notaris in Edam, opgemaakt 1.6.1886 in het bijzijn van<br />

een neef van de fam. Vosmaer, notaris Arnout Vosmaer en met getuigen notaris Dirk Costerus<br />

en dhr. Pieter Aafinus Werndly.<br />

63. Korthals is een vermogend man die, als makelaar en grondeigenaar, op 22 december 1839<br />

in Broek in Waterland trouwt met Jannetje Ditmarsch Muller, in 1821 aldaar geboren. Na haar<br />

overlijden trouwt Korthals op 11 december 1863 in Schoten (Haarlem) met de 32-jarige Duitse<br />

Anna Maria Gross uit Hanau. Hij is dan kassier van de bank van lening.<br />

Jacob Johannes Korthals is voor 1900 overleden want op 22 september van dat jaar wordt zijn<br />

tweede vrouw in een notarieel stuk ‘weduwe’ genoemd en woont in Amsterdam<br />

64. Herinneringen aan <strong>Monnickendam</strong>, Veltrop blz. 82v<br />

65. Hendrik Klaver is geboren op 8 januari 1840, zoon van Adam Klaver en Lijsbet Keesmaat.<br />

Hij woont op de Nieuwezijds Burgwal en is op 18 november 1866 getrouwd met Neeltje Koedijk,<br />

geboren op 30 september 1842, dochter van Joost Koedijk en Annetje Slot. Als Neeltje op 4<br />

mei 1873 is overleden, trouwt Hendrik Klaver een jaar later, op 24 mei 1874, met Jannetje<br />

Groot, dochter van Jan Groot en Trijntje Fortuin.<br />

Op 14 juni 1873 vraagt Hendrik, gepatenteerd hersteller van uurwerken, aan B&W, of hij ook<br />

benoemd mag worden tot gemeen teklo kopwin der. Hij krijgt te horen dat hij als sollicitant<br />

voor deze post is aange merkt; de Raad zal later beslissen. Dat hij de functie heeft gekregen<br />

blijkt in 1905, als hij op 1 oktober van dat jaar eervol ontslag krijgt als klokkenist. Daar was wel<br />

wat aan voorafgegaan. In augustus 1905 stuurt hij een briefje met de volgende inhoud: ‘De ondergetekende<br />

H. Klaver geeft bij dezen kennis dat hij door een ongeval hem op 15 mei jl. in de<br />

gasfabriek overkomen, genoodzaakt is, deze gemeente te moeten verlaten, verzoekt beleefd<br />

hem van de betrekking als klokopwinder, die hem bij raadsbesluit van november 1873 is verleend,<br />

tegen 1 october 1905 wel te willen ontslaan. Dat gebeurt. Horlogemaker en goudsmid<br />

Cornelis Michiel Kroone, geboren in Schagen en getrouwd met vroedvrouw Alida Roeper,<br />

neemt op 22 september zijn functie over.<br />

66. Andries de Wijs trouwde op 7 juni 1894 met Johanna Hendrika Kasper uit Barneveld,n geboren<br />

10 juni 1869, in <strong>Monnickendam</strong> overleden op 21 maart 1899.<br />

257


Andries trouwt dan opnieuw, op 29 oktober 1903 met Catharina Johanna Cobelens, geboren in<br />

<strong>Monnickendam</strong> op 10 mei 1865. Zij woonden eerst in de Kerkstraat, wijk 4 nr. 12, daarna op de<br />

<strong>Oud</strong>ezijds Burgwal wijk 4/131. Andries is in 1942 overleden. Testament d.d. 4.5.1909 nr. 83, notaris<br />

de Koe, M’dam.<br />

67. Volgens de Griekse mythologie stal Prometheus, een broer van Atlas, het vuur van de Olympische<br />

goden om het aan de mensen te geven. Die leerden zo metaal te bewerken en een technische<br />

beschaving te ontwikkelen. Zijn daad riep echter de wraak van Zeus op. Voor straf werd hij<br />

opgehangen aan een rots, Kaukasus en elke avond kwam er ene vogel zijn lever uit zijn lichaam<br />

eten, die echter elke ochtend weer aangroeide. Prometheus werd later bevrijd door Herakles.<br />

68. Een led (light emitting didde) is een elektrische component, een diode (een soort elektrisch<br />

ventiel) die licht uitzendt, als er een stroom in doorlaatrichting doorheen wordt gestuurd.<br />

69. Volgens van Dale’s woordenboek gaat het om een toestel voor droge distillatie, bv. de ijzeren<br />

of stenen buizen in een gasfabriek, waarin men de steenkool uitgloeit om het gas er uit af<br />

te zonderen.<br />

Misschien is een retortoven bedoeld, opnieuw volgens van Dale, een oven waarin de retorten<br />

ingemetseld zijn en verhit worden. Dhr. Veltrop vertelt op blz. 48 dat, als de jongens van de<br />

stad ’s winters wel eens door het ijs waren gezakt, de arbeiders van de gasfabriek hun kleren<br />

droogden door deze op de retort te leggen.<br />

70. Cornelis Martens, geboren 22 december 1863, tot dan opzichter van het Hoogheemraadschap<br />

van Waterland, wordt per 1 januari 1905 de nieuwe gemeentearchitect, eveneens tegen<br />

een vergoeding van f 300,- In 1910 wordt hij ook ‘schatter van onroerende goederen’, makelaar<br />

dus. Beide werkzaamheden heeft Martens tot 1 januari 1929, als hij eervol ontslag krijgt, verricht.<br />

71. Meer daar over in: ‘Bewoonbaar voor de mens.150 jaar van Hattum en Blankevoort in ‘natte<br />

en ‘droge aannemerij, K. Stiksma, Beverwijk 1982. Dhr. Appel heeft in OM 1986 blz. 122 en 123<br />

gewezen op enkele genealogische fouten in het boek.<br />

72. De P.E.N. - het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland - werd op 1 januari 1917<br />

door particulieren gesticht met het doel het gehele vasteland van de provincie Noord-Holland -<br />

met uitzondering van Amsterdam en enkele randgemeen ten - van elektrische energie te voorzien.<br />

De P.E.N. had enkele voorlopers (E.N.E.M. en K.E.M.) maar voorzag gaandeweg steeds meer<br />

Noordhollandse gemeenten van elektriciteit. , waaronder in 1931 <strong>Monnickendam</strong> en Broek in<br />

Waterland.<br />

73. Jan Hendrik Boeseman werd op 5 november 1874 in Zwolle geboren en doorliep daar de<br />

HBS met 5-jarige cursus. Hij werd opzichter bij het gasbedrijf van Leeuwarden en had daarna<br />

dezelfde functie in den Haag. Hij trouwde op 27 november 1902 in Leeuwarden met Sijtska Berendina<br />

Bartholda Beijl, geboren in Alkmaar op 20 juni 1878.<br />

In datzelfde jaar 1902 wordt hij benoemd tot directeur van de gasfabriek te Edam, waar hij op<br />

25 september werd 1902 ingeschreven, gekomen van Den Haag. Zijn vrouw volgde op 4 december<br />

1902, gekomen van Leeuwarden. Op 5 oktober 1912 wordt hij uitgeschreven wegens vertrek<br />

258


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

naar Enkhuizen. Daar was hij op 20 september 1912 aangesteld tot directeur van de nieuwe gemeentelijke<br />

gasfabriek. Tragische bijzonderheid is, dat een zoontje verdronk in het bassin van<br />

een in aanbouw zijnde gashouder.<br />

Dhr. Boeseman was een bekend publicist voor het vaktijdschrift ‘Ons Gas’. Hij overleed<br />

op 24 maart 1924 aan de gevolgen van longontsteking, slechts 49 jaar oud en is in Enkhuizen<br />

begraven. Bronnen: Bev. Reg. Enkhuizen 1910-1920; Enkhuizer Courant 24 maart 1924. Bev. Register<br />

Edam.<br />

74. Johannes Zweers, zoon van Gerrit Zweers en Willemina Paarhuijs, is op 27 maart 1886 in<br />

Hardenberg geboren. Hij trouwt op 19 juni 1914 in Heusden met Jacoba Cornelia de Bruijn, geboren<br />

op 7 augustus 1888 aldaar.Het echtpaar komt op 29 december 1917 vanuit Heusden naar<br />

<strong>Monnickendam</strong><br />

75. Zie ook blz. 22 van ‘Honderd jaar nering en ambacht in <strong>Monnickendam</strong>, H. Voogel, die<br />

schrijft dat Jan Pottegieter de laatste bewoner van deze woning was, bij wie je o.a. terecht kon<br />

voor gasmuntjes en gaskousjes. De woning werd in 1955 gesloopt.<br />

76. Adrianus Borst, geboren op 16 januari 1875 in <strong>Monnickendam</strong>, is de zoon van bakker Willem<br />

Borst en Niesje Hammes. Hij was niet getrouwd maar woonde in bij zijn zusters Antje en<br />

Hendrika Margaretha, Zuideinde 52. Hij is op 11.3.1908 in M’dam komen wonen, kwam van<br />

toen van Marken. Borst was lid van de Lutherse gemeente. In 1918 is zijn salaris f 850 per jaar,<br />

in 1919 is f 950,-<br />

77. Franciscus Hubertus Verhagen is op 17 februari 1886 in Middelburg geboren. Hij was getrouwd<br />

met Jacoba Margaretha Camper, geboren in Baarn op 27 maart 1883. Franciscus kwam<br />

op 30 september 1916 vanuit Amsterdam naar <strong>Monnickendam</strong>, Jacoba op 24 augustus 1817 vanuit<br />

Baarn.<br />

Ze hebben maar kort in <strong>Monnickendam</strong> gewoond, want op 20 november 1819 worden ze uitgeschreven,<br />

wegens vertrek naar Baarn, ndat Verhagen op 13 december eervol ontslag had gekreben<br />

wegens vertrek naar elders. Hendrik Prins zal Verhagen tijdelijk als gasstoker opvolgen.<br />

Maar op 6 maart 1919 al vraagt Hendrik Prins om hem op 22 maart van dat jaar ontslag te willen<br />

verlenen. P. Hogetoorn, alias Piet de Brode, wordt per 1 januari 1920 de nieuwe stoker in de<br />

gasfabriek.<br />

78. Jacob Bakker, elektriciën van beroep, is op 14 juni 1894 in Kwadijk geboren. Op 2 augustus<br />

1917 trouwt hij met Neeltje Raggers, in <strong>Monnickendam</strong> geboren op 4 januari 1892.<br />

Jacob verdient het eerste jaar f 1250, een jaar later f 1350,-. Op 1 januari 1931 zal hij eervol ontslagen<br />

worden.<br />

79. Pieter van Zalinge is op 19 mei 1852 in M’dam geboren, zoon van Jan Pieters van Zalinge en<br />

Alida van der Molen. Op 27 juli 1879 trouwt hij in <strong>Monnickendam</strong> met Grietje Cornelis Blankevoort,<br />

geboren op 14 oktober 1854 en overleden te <strong>Monnickendam</strong> op 8 januari 1917. Hij was<br />

dus een zwager van Cornelis Blankevoort. Het echtpaar had drie kinderen.<br />

Pieter was oorspronkelijk broodbakker en woonde in de Kalversteeg (1879), maar moest dat<br />

werk om gezondheidsredenen opgeven. Op 1 januari 1890 wordt hij in het Bev. Register nog<br />

kruidenier genoemd, maar kort daarna gaat aan de slag bij de firma Boerlage. Vervolgens<br />

259


neemt hij het directeursschap van de gasfabriek op zich, een post die hij vervult tot de gemeente<br />

de gasfabriek van Blankevoort koopt.<br />

Op 6 juli 1912 is Pieter gemachtigd door Jan Roelof Boerlage, koopman te Haarlem, om voor f<br />

1000,- een pakhuis, koetshuis en erf te verkopen aan vishandelaar Jacobus Pieters Neijzen.<br />

Hij is al 65 wanneer hij op 1 januari 1918 wordt benoemd tot administrateur van de gasfabriek<br />

tegen een salaris van f 150,- per jaar. Op diezelfde datum wordt hij ook bedrijfshoofd van het<br />

Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf. Hij volgt de heer ter Cock op als administrateur en beheerder<br />

van de financiën. Het levert hem een jaarsalaris van f 250,- op. Maar na een paar weken al<br />

vraagt hij en krijgt hij ontslag van beide functies.<br />

Volgens een dagoek van Pieter Blankevoort, de jongere broer van Nico, was van Zalinge administratief<br />

zeer goed onderlegd. Hij is jarenlang werkzaam geweest op het kantoor van de handelsfirma<br />

F.F. Boerlage, was ook heel wat jaren penningmeester van het armbestuur (opvolger<br />

van Tijmon Kater) en bovendien bestuurslid van verschillende liefdadige- en andere colleges.<br />

Een zeer geacht burger, door iedereen vertrouwd en gewaardeerd. ‘Had de tobberij met huishoudsters<br />

en pensions (na de dood van zijn vrouw in januari 1917) hem er niet toe genoodzaakt,<br />

dan was hij nimmer uit <strong>Monnickendam</strong> vertrokken. Het Bev. Reg. geeft aan dat hij, voor<br />

hij op 17 februari 1933 naar Apeldoorn vertrekt, woonde op de Middendam, wijk 2 nr. 144 bij<br />

W.J. de Wit en daarna Noordeinde, wijk 3 nr. 9 bij J v Geijtenbeek.<br />

Financiële zorgen zijn hem gelukkig gespaard gebleven. Met een pensioen van Nico, de familie<br />

Boerlage en het Burgerlijk Armbestuur kon hij fatsoenlijk rondkomen’, aldus Pieter Blankevoort.<br />

Een testament bij notaris de Koe op 4.7.1912, nr. 561.<br />

Pieters naam staat op een tableau in de hal van het weeshuis, zo liet dhr. A. van Zalinge mij<br />

weten.<br />

80. Gegevens voor een deel ontleend aan informatie van de vereniging <strong>Oud</strong>-Edam<br />

81. Jan Mol, geboren 6 maart 1891 te <strong>Monnickendam</strong>, eerst boekhandelaar, later gemeente-ontvanger,<br />

trouwt op 3 augustus 1916 met Guurtje Scheel, geboren op 14 maart 1894 te Warder.<br />

260


Bijlage 1. Kaarsenmakers<br />

drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Een overzicht van de mannen en vrouwen die verantwoordelijk waren voor het leveren van<br />

kaarsen in <strong>Monnickendam</strong>, zowel voor de stad als voor de kerk, te beginnen in de 17e eeuw.<br />

Sommigen worden een enkele keer genoemd, anderen kom je vaker tegen.<br />

Kaarsenmakers in de 17e eeuw<br />

Voor de invoering van de burgerlijke stand hadden veel mensen nog geen achternaam. Ze stonden<br />

bekend onder een patroniem, bv. Jan Klaasz, d.w.z. Jan, de zoon van Klaas die op zijn beurt<br />

bv. weer Klaas Pietersz. heette. Vooral in de 17e eeuw zie je achter zo’n patroniem een beroep<br />

genoemd: slotemaker, kistemaker, besemaker, glasemaker, schui temaker, gravenmaker, stoelemaker<br />

en ook keersemaker.<br />

Jan Claesz. keersemaker (begin 17e eeuw)<br />

Hij is de oudst bekende kaarsenmaker van <strong>Monnickendam</strong> die ik heb gevonden. Daarom wat<br />

meer gegevens over deze man.<br />

Jan Klaasz. Keersemaker, lid van de Vroedschap van Monnic ken dam van 1 augustus 1610 tot<br />

8 augustus 1623, was getrouwd met een zekere Neeltje, maar over het huwe lijk valt verder niets<br />

te mel den wegens gebrek aan gegevens.<br />

Bij de laatste datum gaat het om zijn opvolger want Jan was in december 1622 al overle den.<br />

Misschien op dezelfde dag of heel kort daarvoor is ook een zoon begra ven, 23 december 1622.<br />

De be graafkosten voor vader en zoon zijn 2.10.-, waarschijnlijk be taald door echtgenote Neeltje.<br />

Wanneer zij een jaar later op 25 december 1623 wordt begraven heet ze ‘keerssemakers<br />

wedu we’. Haar begraafkosten bedragen 6 gulden. Bij het overlijden van Jan en Neeltje wonen<br />

zij in de Kerckstraat.<br />

Jan Klaasz. keersemaker is ouderling van 1606-1622 en kerk mees ter in 1613/1614,1614/1615 en<br />

1622/1623.<br />

Naamloze kaarsenmakers<br />

Kijken we naar de betalingen van de kerkmeesters en de thesaurier, dan komen we in de 17e<br />

eeuw lange tijd geen namen meer tegen. Alleen de aanduidingen ‘op rekening’ of volgens<br />

‘kwi tantie’ kom je dan tegen. Kaarsenmakers zijn er al die jaren onge twijfeld geweest, maar<br />

pas in het laatste kwart van de 17e eeuw worden er een aantal met naam en toenaam genoemd.<br />

De volgende kaarsenmakers komen voor de in de betalingen van de kerkmeesters of in de rekeningen<br />

van de stadsthesaurier, vaak ook in beide. Van de meesten is nog wel wat meer te vertellen<br />

dan hier wordt aangegeven.<br />

Mannen en vrouwen, meestal echtgenotes<br />

1671 Trijntje Pieters<br />

1673 Trijntje Dirks<br />

261


1677 Pieter, de Keersemaker<br />

1679 Dirck Sijmonsz Visser (= Dirck Sijmonsz Buijs, zie onder),<br />

1680, 1686, 1690 Lobberig Pieters<br />

1681 Grietje Hendriks<br />

1682 Dirck Sijmonsz Buijs.<br />

1683 Pieter Willems Oossanen<br />

1684 - 1708 Pieter Frederiks Bakker<br />

1685 Joosje Cornelis Cliemers, wed. Dirk Sijmonsz Buijs<br />

1687 Jannetje Jans<br />

1689-1709 Jan Jansz Bakker. In het lidmatenboek van de geref. Gemeente wordt hij in 1688 ingeschreven,<br />

is dan kaarsenmaker.<br />

1691 Dirk Pont<br />

1692 Jannetje Geerlofs, 1693, 1698<br />

1695 Jan Carsten Bruijn<br />

1688-1708 Pieter Frederiks backer<br />

Kaarsenmakers in de 18e eeuw<br />

1704-1727 Gerrit van Thiel, in 1710 kaarsenmaker genoemd<br />

1729 wed. G. van Thiel = Geertje Geerlofs Gruijs, 1731 Ook de zus van Geertje, Jannetje, maakte<br />

kaarsen.<br />

1712-1732 Klaas Dirksz Mooij,<br />

1733-1738 wed. Klaas Dirks Mooij = Trijntje Pieters Bakker<br />

1742, 1744, 1746 Dirk Klaas Mooij (zoon)<br />

1732 Jan Everts Pelt of Spelt, 1735. 1738, 1741<br />

1734 Cornelis van der Wart, 1737, 1740, 1743, 1745<br />

1749 Jan van (der) Holk. Hij had een kaarsenmakerij op het Noordeinde, buitendijkszijde.<br />

1762, 1763 Dirk Deugt<br />

1764-1776 Jan Bulthof uit Hookziel<br />

1767 Cornelis van Holk, in het lidmatenregister van de Geref. gemeente in 1767 kaarsenmaker<br />

genoemd.<br />

1780, 1781 Mens Schaap<br />

1781-1790 Lijsbet Modeus (weduwe van Jan Bulthof)<br />

Kaarsenmakers in de 19e eeuw<br />

1804 Cornelis v Holk, hij zal z’n vader Cornelis opgevolgd zijn.<br />

1805-1820 Willem Pieters Makkes. De Makkessen zaten helemaal in het kaarsenmakersbedrijf,<br />

want ook Willems vader (Pieter Jacobsz Makkes, getrouwd met Susanna Swart) en twee jongere<br />

broers, Cornelis en Jan waren kaarsenmaker in Purmerend. Willem Makkes was diaken in de<br />

Doopsgezinde gemeente.<br />

Op 30 juli 1808 wordt in het overzicht van bedrijven en beroepen gemeld dat er in Monnicken-<br />

262


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

dam een kaarsenmakerij is. Dat zal die van Makkes zijn. Op de staat der fabrieken en trafieken<br />

van diezelfde periode wordt gesproken over een smeersmelterij., vermoedelijk een andere<br />

naam voor de kaarsenmakerij. De mensen hadden voorheen een goed bestaan, maar dat is veranderd<br />

in een middelmatig bestaan. Men ondervindt veel nadeel van kaarsen die van buiten de<br />

stad worden binnengebracht. Het tegengaan daarvan zal de smelterij ten goede komen.<br />

1809 G. de Melleville, de organist, 1811<br />

1816 juffr. Horst, de echtgenote van de weeshuisvader<br />

1817 Trijntje Brand<br />

1820 de weduwe Makkes = Trijntje Vels. Ze wordt na de dood van haar man winkelierster genoemd.<br />

1847 Johan W Hartwigsen, kuiper), maakte ook kaarsen in een ‘kaarsenfabriekje’. Hij kwam uit<br />

Braderup, Duitsland, geboren 12 december 1788, overleden <strong>Monnickendam</strong> op 19 maart 1868.<br />

Hij trouwde op 10 december 1816 met Mietje Tieman, geboren 11 janauri 1798, overleden in<br />

1856, dochter van Daniel Tieman en Hilletje Keijzer. Zij woonden op de Middendam, maar het<br />

‘kaarsenfabriekje’ stond op de Gooijsche Kaaij 15.<br />

Bijlage 2: Lantaarnopstekers<br />

17e eeuw<br />

Jasper Carstens Colder<br />

Jasper Carstens Colder wordt vóor 1665 geboren, zeer waar schijn lijk als zoon van weduwnaar<br />

Carsten Jaspers die op 4 januari 1660 trouwt met Lijsbet Jacobs uit Edam. Het gezin woont aan<br />

het Zuid ein de.<br />

Jasper trouwt rond 1682 met ene Jannetje Corne lis. Als Jannetje op 25 oktober 1693 wordt<br />

begra ven, een week na de geboorte van haar laatste kind, is er van de acht kinderen nog maar<br />

één in leven, zoon Kar sten.<br />

Op 15 mei 1694 trouwt Jasper Colder voor de tweede keer, nu met Trijntje Karstens. Uit dat<br />

tweede huwelijk worden nog eens zes kinderen geboren, waarvan ook de meesten vroegtij dig<br />

overlijden. Jasper zelf wordt op 14 april 1716 begraven als ‘Jasper de vuilnis man’.<br />

Krijn Cornelisz. Modderwercker<br />

Modderwercker is een ‘bijnaam’ want Krijn heeft later als achternaam ‘van Slinger land’. Hij<br />

komt uit Nieuwveen en is al weduwnaar als hij op 8 april 1663 in Mon nic ken dam trouwt met<br />

Nantje Jacobs. Het paar krijgt vijf kinderen.<br />

Cornelis Krijnsz. van Slingerland<br />

Cornelis Krijnsz, zoon van de zojuist genoemde Krijn Cornelis, is op 31 mei 1668 in M’dam gedoopt<br />

en op 5 mei 1691 getrouwd met Trijntje Frans. Samen met zijn echtgenote wordt hij in<br />

1692 als lidmaat van de Gereformeerde gemeente ingeschreven.<br />

263


Wanneer Cornelis zijn vader als lantaarnopsteker is opgevolgd, wordt in de Memorialen niet<br />

vermeld. Het zal ergens in de tweede helft van 1697 zal zijn geweest, want op 16 november van<br />

dat jaar krijgt hij voor het eerst als opste ker van de lantaarns en vuller van de lampen met olie f<br />

14.8.- door de stadsthesaurier uitbe taald<br />

18e eeuw<br />

Adriaan Jansz. Decker<br />

Adriaan Jansz Dekker, RK gedoopt op 30 juli 1691, begraven 21 december 1762 onder trouwt op 1<br />

juli 1713 met Neeltje Jans Groot. Zij krijgen negen kinderen.<br />

Adriaan is een zoon van Jan Klaasz Decker, op 29 december 1686 onder trouwt met Grietje Adriaans.<br />

Jan Juriaans Grouw, alias Jan van Praag<br />

Jan van Praag is niet zijn officiële naam. Deze lantaarnopsteker heet officiëel Jan Juri aans<br />

Grouw, op 8 oktober 1767 begra ven. Als hij op 23 april 1746 in onder trouw gaat met Trijntje<br />

Ale wijns (Post ma) uit Drach ten, begraven op 26 juni 1775, wordt Jan ‘jonge man van Praag’ ge -<br />

noemd. Hij kwam dus waarschijnlijk uit het toenmalige Bohe men.<br />

Jan en Trijntje krijgen zeven kinderen, waarvan de eerste in de Gere formeerde kerk wordt gedoopt<br />

en de volgende zes in de RK-kerk.<br />

Pieter Klaasz. Mooij<br />

Pieter Mooij, op 18 december 1708 gedoopt, is gereformeerd lid maat in 1732 en wordt op 30<br />

decem ber 1773 begraven. Hij is een zoon van Klaas Dirks Mooij en Trijntje Pieters Bakker. Pieter<br />

gaat op 18 mei 1737 in ondertrouw met Niesje Klaas Schut, gedoopt op 12 januari 1713, gereformeerd<br />

lidmate in 1739 en begraven op 6 maart 1766, dochter van Klaas Lowijs Schut en Jannetje<br />

Dirks Pont.<br />

Anne Willems<br />

Anne Willems was getrouwd met Grietje Thuijn, dp. 30 augustus 1742. Op 17 september 1768<br />

had de vader van Grietje, Jan Thuijn, voor zijn doch ter inwoning aangevraagd. Dat was eerst<br />

geweigerd, maar later volgde toch toestem ming. Grietje is daarna met deze nieuwe<br />

lantaarnop steker getrouwd<br />

Trijntje Alewijns Post (wed. van Jan Juriaans Grouw). Zie boven.<br />

Jacob Keleman<br />

Jacob Keleman, op 29 januari 1756 gedoopt, zoon van IJsbrand Jansz. Keleman, die op 28 mei<br />

1746 ondertrouwt met Geertje Jacobs Meet.<br />

264


drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />

Jacob Tuijn<br />

Jacob Tuijn, doop 8 november 1744, begraven 10 april 1797, zoon Van Jan Jacobs Tuijn en Grietje<br />

Klaas Boot, ondertrouwt. 7 juni 1771 Jannetje Veen.<br />

Adriaan Jansz Groot<br />

Adriaan Jansz. Groot wordt op 16 november 1755 gedoopt en aangenomen als gerefor meerd<br />

lidmaat in 1789. Hij ondertrouwt op 3 juni 1786 met dienstbode Saartje Cornelis Pont man, geboren<br />

in Durgerdam op 16 mei 1754, op 19 mei van dat jaar in Ransdorp gedoopt, dochter van<br />

Cornelis Bartels Pont man en Dingenom Houtingh. Saartje wordt in 1777 als gereformeerd lidmate<br />

van <strong>Monnickendam</strong> inge schre ven. Ze overlijdt op 7 december 1825 in Monnicken dam en<br />

wordt op de tiende in de kerk begra ven.<br />

265


Verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />

Rekening van baten en lasten over 2007<br />

2007 begroting 2006<br />

2007<br />

H H H<br />

Baten<br />

Contributies 12.478,58 12.500,00 12.414,80<br />

Subsidie Gemeente Waterland – – –<br />

Giften 105,00 – 338,08<br />

Interest 2.020,52 1.700,00 1.655,03<br />

Winst op verkopen 2.120,02 1.000,00 2.580,01 -<br />

Totaal baten 16.724,12 15.200,00 11.827,90<br />

Lasten<br />

Algemene kosten, zoals drukwerk,<br />

portikosten, ledenvergaderingen<br />

en lezingen 4.143,88 4.000,00 4.085,97<br />

Drukkosten jaarboek 4.278,90 5.500,00 5.334,42<br />

Assurantie 481,50 500,00 481,50<br />

Donatie Stichting Museum<br />

de Speeltoren 3.177,00 3.177,00 3.177,00<br />

St. Vrienden van de Grote en<br />

Lutherse Kerk 32,00 398,00 398,00<br />

Ontwikkelkosten Website 349,36 1.000,00 –<br />

Kosten Verkeerscirculatie en parkeren 545,65 1.500,00 –<br />

Totaal lasten 13.008,29 16.075,00 13.476,89<br />

De baten bedroegen 16.724,12 15.200,00 11.827,90<br />

De lasten bedroegen 13.008,29 16.075,00 13.476,89<br />

Voordelig saldo 3.715,83 875,00 - 1.648,99 -<br />

266


verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />

Toelichting<br />

De winst op verkopen is in 2006 nadelig uitgekomen wegens de uitgave van het<br />

boek ‘De Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong>’. Het merendeel van de aangeschafte<br />

boeken was eind 2007 nog niet verkocht.<br />

De bijdrage aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse Kerk betreft een<br />

gift van H 1,00 per verkocht boek.<br />

Balans per 31 december<br />

31-12-2007 31-12-2006<br />

H H<br />

Voorraden 1,00 1,00<br />

Vorderingen 3.501,24 3.313,33<br />

Kas en Bank 106.890,54 103.858,19<br />

110.392,78 107.172,52<br />

Vermogen 69.162,31 65.446,48<br />

Fonds ‘Museum de Speeltoren’ 20.874,92 20.880,29<br />

Fonds ‘Gouwzeewerf’ 10.602,37 10.284,85<br />

Schulden 9.753,18 10.560,90<br />

110.392,78 107.172,52<br />

Toelichting op de balans per 31 december 2007<br />

Vorderingen<br />

Interest 2.982,67 2.557,72<br />

Verkopen 518,57 755,61<br />

3.501,24 3.313,33<br />

Kas en bank<br />

Kas 79,27 117,68<br />

Postbank 3.513,29 3.277,99<br />

Rabobank 684,96 407,22<br />

Rabobank rendementrekening 102.613,02 100.055,30<br />

106.890,54 103.858,19<br />

›<br />

267


› 31-12-2007 31-12-2006<br />

H H<br />

Vermogen<br />

Per 31 december 2006/2005 bedroeg het vermogen 65.446,48 67.095,47<br />

Bijgeboekt het voordelig/nadelig saldo 2007/2006 3.715,83 1.648,99 -<br />

Het vermogen per 31 december 2007/2006 69.162,31 65.446,48<br />

Fonds aankopen ‘Museum de Speeltoren’<br />

Per 31 december 2006/2005 bedroeg dit fonds 20.880,29 26.558,08<br />

Aankoop schilderij W.B. Tholen, ‘Twee botters op<br />

helling te <strong>Monnickendam</strong>’ 6.332,89 –<br />

Zwarte krijttekening voorstellende Speeltoren van<br />

<strong>Monnickendam</strong> door A. Colnot 650,00 –<br />

Bijgeboekt aan rente 644,63 655,10<br />

Per 31 december 2007/2006 bedroeg dit fonds 20.874,92 20.880,29<br />

Fonds ‘Gouwzeewerf’<br />

Per 31 december 2006/2005 bedroeg dit fonds 10.284,85 10.037,26<br />

Bijgeboekt aan rente 317,52 247,59<br />

Per 31 december 2007/2006 bedroeg dit fonds 10.602,37 10.284,85<br />

Schulden<br />

Ontvangen in 2007/2006 aan contributie <strong>2008</strong>/2007 3.236,58 2.811,08<br />

Overschot excursies 1985 t/m 2007 1.859,60 2.020,40<br />

Algemene onkosten 1.000,00 1.000,00<br />

Stichting ‘Museum de Speeltoren’ 3.177,00 3.177,00<br />

Te betalen vergaderkosten 450,00<br />

Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse Kerk 30,00 398,00<br />

Te betalen drukkosten jaarboek 2006 1.154,42<br />

9.753,18 10.560,90<br />

268


Begroting <strong>2008</strong><br />

Rekening van baten en lasten<br />

verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />

<strong>2008</strong> 2007<br />

H H<br />

Baten<br />

Contributies 12.000,00 12.500,00<br />

Interest 1.500,00 1.700,00<br />

Winst op verkopen 1.500,00 1.000,00<br />

Totaal baten 15.000,00 15.200,00<br />

Lasten<br />

Algemene kosten, zoals drukwerk,<br />

porti, kosten ledenvergadering,<br />

lezingen enz. 4.500,00 4.000,00<br />

Drukwerk jaarboek 4.500,00 5.500,00<br />

Stichting restauratie Grote Kerk 100,00 398,00<br />

Verzekering premies 500,00 500,00<br />

Kosten website 300,00 1.000,00<br />

Kosten Verkeerscirculatie en parkeren 500,00 1.500,00<br />

Bijdrage in exploitatie ‘Museum de Speeltoren’ 3.177,00 3.177,00<br />

Totaal lasten 13.577,00 16.075,00<br />

De baten worden begroot op 15.000,00 15.200,00<br />

De lasten worden begroot op 13.577,00 16.075,00<br />

Begroot nadelig/voordelig saldo 1.423,00 875,00 -<br />

Toelichting<br />

Voor <strong>2008</strong> verwachten we geen nieuwe boeken uit te geven. Vandaar dat een positief<br />

resultaat wordt begroot.<br />

De kosten ‘website’ betreft het onderhoud van de website van de vereniging.<br />

De kosten verkeerscirculatie en parkeren betreft te maken kosten voor het ontwikkelen<br />

van een alternatief plan voor een aantrekkelijk, veilig en bereikbaar<br />

<strong>Monnickendam</strong>.<br />

269


Jaarverslag 2007 van de Stadsgidsen<br />

Het jaar begon met de overdracht van het voorzitterschap door Harry Voogel<br />

aan Greetje de Haan. Samen met Joop Klaver als penningmeester behartigde zij<br />

dit jaar de belangen van de stadsgidsen.<br />

In de wintermaanden zijn er een aantal bijspijkeravonden gehouden in de kosterij<br />

van de Grote Kerk waarvoor steeds twee mensen 30 vragen maakten. De<br />

the ma’s kerken en kerkelijk leven (Marten en Wim), bestuur en handel (Pieternel en<br />

Greetje) en oorlogszaken en schutterij (Ed en Luit) kwamen aan de orde. Niet eenvoudig<br />

maar wel heel nuttig en ook gezellig. We zijn van plan om de eerste<br />

maan den van <strong>2008</strong> weer een drietal avonden te organiseren.<br />

Op 14 april brachten we een bezoek aan het Waterlands Archief, waar we van<br />

Jaap Haag een uitgebreide lezing en rondleiding kregen.<br />

Voor 8 december staat een bezoek aan het Amsterdams Historisch Museum op<br />

het programma waar Peter Wagemakers ons een rondleiding zal geven over het<br />

ontstaan en de geschiedenis van Amsterdam.<br />

Luit ontwierp een nieuwe folder die op verschillende plaatsen verspreid werd,<br />

o.m. het nieuwe gezondheidscentrum, de bibliotheek, de camping Uitdam, de<br />

VVV Amsterdam en die ook op aanvraag gestuurd werd. Verder hebben we regelmatig<br />

gepubliceerd in de huis- aan huisbladen en hadden we een interview<br />

met het Witte Weekblad.<br />

Voor de website van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> hebben we een stukje<br />

geleverd (zie www.oudmonnickendam.nl). Het is de bedoeling dat aanmeldingen<br />

die via deze site binnenkomen naar ons doorgestuurd worden en men kan<br />

via de site ook contact opnemen per e-mail:<br />

rondleidingenAoudmonnickendam.nl<br />

Voor publiciteit missen we overigens beslist een VVV in <strong>Monnickendam</strong> en we<br />

moeten erover nadenken hoe we aan publiciteit meer vorm kunnen geven.<br />

270


De meeste aanvragen voor een rondleiding waren in de maanden april en mei en<br />

vanaf half augustus tot eind september. Er waren in verhouding veel aanvragen<br />

in combinatie met een boottochtje wat er toe leidde dat er in september in verband<br />

met slecht weer ook een aantal afzeggingen waren.<br />

In totaal hebben we, tot eind oktober 955 mensen rondgeleid. Er zijn nog een<br />

paar aanvragen voor november en december.<br />

De vrijdagavonden zijn redelijk goed bezocht met in totaal 44 bezoekers.<br />

Er hebben zich een paar mensen aangemeld die in de toekomst graag stadsgids<br />

willen worden.<br />

Greetje de Haan<br />

9 november 2007<br />

jaarverslag 2007 van de stadsgidsen<br />

271


Werk van Lies van der Sluis (foto Thijs Quispel)<br />

272


Stichting Museum de Speeltoren – jaarverslag 2007<br />

Tentoonstellingen in 2007<br />

Historie en hedendaagse kunst in Museum de Speeltoren<br />

Op de inspraakavond in de Lutherse Kerk over de nieuwe behuizing in september<br />

2005 gaf een groot deel van de aanwezigen aan dat zij graag ook hedendaagse<br />

kunst in het nieuwe museum wilden zien. Het bestuur geeft daar graag invulling<br />

aan en om eens de proef op de som te nemen hadden we besloten dit als<br />

experiment op te pakken. Wij hebben samenwerking gezocht met Stichting<br />

Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>, bekend van de tweejaarlijkse Kunst Kijk-dagen.<br />

Door kunstenaars de gelegenheid te bieden hun werk te tonen, hebben wij gastvrij<br />

onze deuren opengezet voor een nieuwe tijd en nieuwe bezoekers. De bovenverdieping<br />

bleef exclusief voor de historie gereserveerd en ook beneden zijn<br />

verschillende stukken historie blijven staan. We hadden één affiche en allesomvattende<br />

titel voor het hele seizoen Historie en hedendaagse kunst in Museum de<br />

Speeltoren. Dit om aan te geven dat er dit seizoen iets geheel nieuws stond te gebeuren<br />

in het museum.<br />

Traditioneel openden we in het museumweekend (14/15 april). De aftrap van het<br />

experiment werd gedaan door twee Waterlandse kunstenaars: Lies van der Sluis<br />

en Theo Koeten.<br />

Lies van der Sluis toonde monumentale beelden, weliswaar abstract maar geïnspireerd<br />

door de natuur. Van Theo Koeten, prijswinnaar van de Kodak Camera<br />

d’Or prijs hingen enkele straatfoto’s op groot formaat in de benedenzaal.<br />

In de tweede periode vulden de grote kleurrijke landschappen van Marie-José<br />

Robben de benedenzaal.<br />

Medio september, tijdens Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>, was de bekende Broeker<br />

fotograaf Olaf Klijn onze gast. Het thema van KKM was dit jaar architectuur,<br />

Olaf Klijn exposeerde dan ook architectuurfoto’s. Deze foto’s waren niet<br />

allemaal gemaakt in Waterland. Wel werd in deze tijd het nieuwe fotoboek van<br />

Olaf Klijn over Waterland gepresenteerd.Het museum heeft in dit (gratis)<br />

273


weekend erg veel bezoekers getrokken. Dit werk is tot de sluiting van het museum<br />

op 14 oktober blijven hangen. Mede door deze grote interesse – zie ook de<br />

bezoekcijfers - hebben we toch een succesvol museumseizoen achter de rug.<br />

Onbekend maakt onbemind en iets nieuws introduceren is niet altijd gemakkelijk.<br />

Naast enthousiaste reacties hebben we veel kritische opmerkingen ontvangen.<br />

In de bijeenkomst met suppoosten van 20 november 2007 hebben we de<br />

tentoonstellingen en de reacties geëvalueerd. Uitkomst was dat in een nieuwe<br />

behuizing hedendaagse kunst zeker in De Speeltoren geëxposeerd moet worden,<br />

maar dat in de huidige opzet het te overheersend is. Het museum is er nu<br />

eenvoudigweg te klein voor. Bezoekers verwachten historische kunst en schrikken<br />

als zij dan geconfronteerd worden met een beperkt aantal moderne kunstwerken<br />

op de benedenetage. De foto’s van Olaf Klijn zijn toegankelijker en hebben<br />

een link met Waterland. Zij konden op bijval rekenen.<br />

Nieuwbouw Museum de Speeltoren: de stand tot nu toe<br />

Voor de trouwe volgers van ons nieuwbouwnieuws eindelijk eens geen klaagzang<br />

hoe traag het loopt en hoe we wachten op ambtelijke beslissingen. Als bestuur<br />

hebben we ons in 2007 rekenschap gegeven van de procesgang tot dan toe<br />

en van de obstakels die ons nog wachten. We hebben ons het nieuwbouwproject<br />

van Museum In ’t Houten Huis in de Rijp tot voorbeeld gesteld. Dat leverde het<br />

inzicht op dat we als bestuur te klein zijn en daardoor te weinig slagvaardig<br />

kunnen opereren. In de Rijp werd het project gedragen door een brede groep uit<br />

de bevolking die in allerlei werkgroepen hun tanden zetten in de diverse aspecten<br />

van een museaal nieuwbouwproject. Er waren in de Rijp professionals bij op<br />

juridisch en financieel gebied, gemotiveerde vrijwilligers en er was een sterke<br />

betrokkenheid vanuit de gemeentelijke en provinciale overheid. Met die ervaringen<br />

zijn een aantal bestuursleden van <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong> en de Speeltoren<br />

nieuwe vrijwilligers gaan werven. Dat heeft in november geleid tot een drukbezochte<br />

bijeenkomst waaraan behalve de leden van beide besturen een vijftiental<br />

enthousiaste <strong>Monnickendam</strong>mers heeft deelgenomen. Later hebben zich nog<br />

enkele enthousiaste mensen gemeld. Er zijn een aantal werkgroepen opgericht<br />

met elk een ‘voorzitter’. Deze voorzitters vormen de Stuurgroep welke in <strong>2008</strong><br />

regelmatig bijeen zal komen. Dit brede maatschappelijke draagvlak en daarmee<br />

de toevloed aan deskundigheid op juridisch, bouwkundig, financieel en communicatief<br />

gebied hebben bij het bestuur van De Speeltoren het vuur opnieuw<br />

doen opvlammen, onze motivatie is weer terug op het oude niveau. De eerste<br />

sessies met de stuurgroep hebben inmiddels plaatsgevonden en begin <strong>2008</strong><br />

wordt er eerst gewerkt aan een goed stappenplan, gefundeerde begrotingen,<br />

exploitatieberekeningen en een communicatieplan. Dan volgt de eerste zeer be-<br />

274


langrijke fase: een heldere overlegstructuur met de gemeente en daaruit volgend<br />

besluitvorming over gemeentelijke participatie op financieel gebied en<br />

over de eigendom- cq. beheersvormen van het nieuwe pand. Want alleen na<br />

overeenstemming over die fundamentele zaken kunnen de werkgroepen de<br />

wijde wereld van sponsors, subsidiënten, museumdeskundigen en aanbevelingscomités<br />

intrekken. En, nieuwe deelnemers aan dit proces zijn nog steeds<br />

welkom: aanmelden bij Frans Fontaine infoAdespeeltoren.nl.<br />

Wat ons betreft moet <strong>2008</strong> het jaar van de waarheid worden, het is nu of nooit<br />

meer!<br />

Aanwinsten<br />

Door de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong> is een kunstwerk aangekocht, vervaardigd<br />

door de schilder A. Colnot. Het is een afbeelding van de Waag en Speeltoren.<br />

De heer J Lambalk gaf ons een drietal flesjes en twee kruikjes die waren opgebaggerd<br />

uit de gracht langs de Zuidervesting ter hoogte van het Schapenweitje.<br />

Mevrouw S. Duif schonk een fragment van een pijpaarden beeldje dat was gevonden<br />

achter de Grote Kerk.<br />

En van de heer D. <strong>Oud</strong> uit Barendrecht kregen we een in 1901 uit Meppel verzonden<br />

ansichtkaart met daarop een foto van de toenmalige draaibrug aan de zuidelijke<br />

ingang van <strong>Monnickendam</strong>. Dit was de voorloper van de in 1903 gebouwde<br />

draaibrug die oudere <strong>Monnickendam</strong>mers nog kennen als de ‘brug van<br />

Reijer <strong>Oud</strong>’.<br />

Uit de nalatenschap van Jan Groot kregen wij een doos met krantenknipsels en<br />

enkele documenten waaronder een weegregister (<strong>Monnickendam</strong>, 1896-1899)<br />

en kiezerslijsten (<strong>Monnickendam</strong>, 1905 en 1914).<br />

Schenkers hartelijk dank.<br />

Bezoekers<br />

stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />

Het totaal museumbezoek in 2007 was in vergelijk met voorgaande jaren vrij<br />

hoog. Het aantal bezoekers gedurende het seizoen viel wat tegen maar tijdens het<br />

weekend van ‘Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>’ mochten we ruim 800 bezoekers begroeten<br />

en ook tijdens het naseizoen werd ons museum redelijk goed bezocht.<br />

De aantallen bezoekers die wij dit jaar en in voorgaande jaren mochten verwelkomen<br />

zijn:<br />

Jaar 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001<br />

Bezoekers 2249 1464 1689 1279 1488 1127 1501<br />

275


Stichting Museum de Speeltoren – financieel verslag 2007<br />

Balans 31-12-07 31-12-06<br />

H H<br />

Activa<br />

Inventaris 1 1<br />

Voorraden 1 1<br />

Vorderingen 3.651 3.476<br />

Subtotaal 3.653 3.478<br />

Liquide middelen 43.070 38.481<br />

Totaal activa 46.724 41.959<br />

Passiva<br />

Vermogen 13.653 13.514<br />

Voorzieningen<br />

Gebouw en inventaris 19.097 16.197<br />

Collectie 13.931 12.131<br />

Totaal voorzieningen 33.028 28.328<br />

Kortlopende schulden 43 117<br />

Totaal passiva 46.724 41.959<br />

276


stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />

Exploitatierekening 2007 2006<br />

Baten H H<br />

Entreegelden 958 1.028<br />

Subsidie gemeente Waterland 250 250<br />

Bijdragen Vrienden van het museum 6.050 6.407<br />

Donaties en bijdragen 3.716 3.632<br />

Verkoop artikelen 383 555<br />

Rentebaten 835 617<br />

Diverse baten 84 66<br />

Totaal baten 12.276 12.554<br />

Lasten<br />

Presentatiekosten 1.652 741<br />

Bureaukosten 317 585<br />

Collectie 1.800 2.460<br />

Gebouw en inventaris 2.960 3.779<br />

Aankoop artikelen 59 0<br />

Vaste lasten 5.349 4.791<br />

Diversen 0 57<br />

Totaal lasten 12.137 12.412<br />

Exploitatiesaldo 139 143<br />

Toelichting algemeen<br />

De grondslagen voor de waardering van de activa en de passiva en de bepaling<br />

van het exploitatieresultaat zijn gebaseerd op historische kosten.<br />

Voor zover niet anders is vermeld, worden de activa en de passiva opgenomen<br />

tegen nominale waarde. De baten en lasten zijn zoveel mogelijk toegerekend<br />

aan het jaar waarop zij betrekking hebben.<br />

Inventaris en voorraad<br />

De inventaris en de voorraad zijn gewaardeerd op het symbolische bedrag van<br />

H 1,-. De baten worden verantwoord op het moment van verkoop. De kosten zijn<br />

ten laste van het resultaat gebracht op het moment van inkoop.<br />

277


Toelichting op de balans<br />

H<br />

Vorderingen<br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2.658<br />

Te vorderen BTW 158<br />

Overige vorderingen w.o. rente 835<br />

3.651<br />

Liquide middelen<br />

Kas 197<br />

Rabobank 41.479<br />

Postbank 1.395<br />

43.070<br />

Vermogen<br />

1 januari 2007 13.514<br />

Dotatie exploitatieresultaat 2007 139<br />

31 december 2007 13.653<br />

Voorzieningen voor gebouw en inventaris<br />

1 januari 2007 16.197<br />

Dotatie 2007 2.900<br />

31 december 2007 19.097<br />

Voorzieningen voor collectie<br />

1 januari 2007 12.131<br />

Dotatie 2007 1.800<br />

31 december 2007 13.931<br />

Bij de gedane dotaties is, in verband met onze plannen voor het bouwen en inrichten<br />

van een nieuw museum, sterk de nadruk gelegd dat zij gebruikt worden<br />

voor voorzieningen voor gebouw en inventaris.<br />

Toelichting op de exploitatierekening<br />

Entreegelden<br />

Van de 2249 bezoekers die het museum gedurende het jaar 2007 hebben bezocht<br />

is een bedrag ad H 958 aan entreegelden geïnd.<br />

De toegangsprijzen bedroegen gedurende 2006 H 1,50 voor volwassenen en<br />

H 0,50 voor kinderen. De toegang is gratis voor houders van een museumkaart<br />

278


stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />

en voor de Vrienden van Stichting Museum De Speeltoren met hun introducés<br />

(zie voor informatie elders in dit jaarboek). Ook is dit jaar aan een groot aantal<br />

bezoekers gratis toegang verleend door onze deelname aan de manifestatie<br />

‘Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>’.<br />

Subsidie<br />

Van de gemeente Waterland heeft de Stichting in 2007 een bijdrage van ontvangen<br />

van H 250. Deze subsidie is door de gemeente vastgesteld als een ‘waarderingssubsidie’<br />

die jaarlijks wordt verstrekt mits aan een aantal voorwaarden<br />

wordt voldaan.<br />

Donaties en bijdragen H<br />

Vrienden van het museum (zie apart hoofdstuk) 6.050<br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 3.177<br />

Stichting Museumkaart 339<br />

Gift 200<br />

Totaal 9.766<br />

De vriend van ons museum Jan Meijer, die ons ook regelmatig als suppoost behulpzaam<br />

is, heeft ter gelegenheid van zijn 50e verjaardag een geldinzameling<br />

gehouden. De opbrengst had hij deels bestemd voor de Grote Kerk en deels voor<br />

ons museum. Wij mochten een gift van H 200 in ontvangst nemen. Nog heel<br />

hartelijk bedankt Jan, we vinden het een idee dat navolging verdiend. Het bedrag<br />

is toegevoegd aan de voorziening voor gebouw en inventaris.<br />

Verkopen<br />

De verkopen via de museumwinkel hebben gedurende 2007 geleid tot een bate<br />

van H 383.<br />

Presentatiekosten H<br />

Suppoosten 376<br />

Publicatie, presentatie en website 478<br />

Diversen 798<br />

Totaal 1.652<br />

Bureaukosten<br />

Telefoonkosten 248<br />

Diversen 69<br />

Totaal 317<br />

›<br />

279


›<br />

Vaste lasten H<br />

Gas, water en elektra 1.618<br />

Huur 2.568<br />

OZB, rioolrecht, verontreinigingsheffing 399<br />

Diversen 764<br />

Totaal 5.349<br />

Vrienden van Museum De Speeltoren<br />

Dit jaar mochten we van 595 Vrienden van Stichting Museum de Speeltoren een<br />

bijdrage ontvangen, in de jaren’06, ‘05 en ‘04 waren dit er resp. 709, 757 en 669.<br />

Het totaal van de ontvangen bijdragen was H 6.050 (’06 H 6.407, ‘05 H 6.618 en<br />

‘04 H 5.562).<br />

Vrienden hartelijk dank. Helaas hebben we moeten constateren dat het aantal<br />

vrienden iets is verminderd t.o.v. de voorgaande jaren. Uw bijdragen zijn heel<br />

hard nodig voor behoud en uitbreiding van de collectie en de exploitatie van<br />

het museum.<br />

Men kan vriend van Museum De Speeltoren worden door minimaal H 5,00 over<br />

te maken op giro 4461088 t.n.v. Vrienden van Museum De Speeltoren te <strong>Monnickendam</strong>,<br />

of door middel van de acceptgirokaart die de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />

bij de rondzending toevoegt.<br />

Men krijgt dan voor het volgende jaar een vriendenkaart die een jaar lang gratis<br />

toegang geeft tot ons museum voor de vriend en zijn/haar introducés.<br />

280

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!