Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam
Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam
Jaarboek 2008 - Vereniging Oud Monnickendam
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
vereniging oud monnickendam jaarboek <strong>2008</strong><br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
j a a r b o e k 2 0 0 8
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
j a a r b o e k 2 0 0 8
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
voorzitter<br />
Jan Konijn<br />
vice voorzitter<br />
Koert Kraak<br />
secretaris<br />
Vincent Keesmaat<br />
Wendelmoet Claesdochterlaan 15<br />
1141 ja <strong>Monnickendam</strong><br />
telefoon 0299 6551 67<br />
v.keesmaatAwxs.nl<br />
penningmeester<br />
Jaap Balvers<br />
Rielant 63<br />
1141 re <strong>Monnickendam</strong><br />
telefoon 0299 651938<br />
leden<br />
Garrelt Bont<br />
Klaas Roos<br />
Lise Schokking<br />
Ed Willms<br />
Ton Meijer<br />
2
Inhoud<br />
Voorwoord 4<br />
Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2007 6<br />
Verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007 9<br />
Warm om het hart Wil Schackmann 15<br />
De herkomst van Houtzaagmolen ‘De Vriendschap’ J. de Haan/ V. P. Keesmaat 28<br />
Vragen aan de Faam Henk Verhoef 36<br />
<strong>Monnickendam</strong>se zeehelden Jaap Haag 66<br />
Troeters Siem Koerse 111<br />
Jaartalstenen Siem Koerse 116<br />
Achter een schijnbaar eenvoudige gevel Anne van Rooij -van Wijngaarden 120<br />
Reis naar Zweden, winter 2007 Ton Meijer 130<br />
Drie eeuwen straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong> Ds. C.A. E. Groot 135<br />
Verslag van de penningmeester over het jaar 2007 266<br />
Jaarverslag 2007 van de Stadsgidsen 270<br />
Stichting Museum de Speeltoren – jaarverslag 2007 272<br />
3
Voorwoord<br />
Het doet ons een genoegen u het <strong>Jaarboek</strong> <strong>2008</strong> van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
aan te bieden.<br />
Het is ons dit jaar gelukt het jaarboek op tijd en voor de jaarvergadering uit te<br />
brengen. Tot onze vreugde zijn er vele nieuwe en vooral verrassende artikelen<br />
ingebracht door voor velen nog onbekende schrijvers en onderzoekers. Na het<br />
wegvallen van de heer Leen Appel had iedereen grote zorgen. Hoe moet het nu<br />
verder? Zijn er nog wel mensen die belangstelling hebben om onderzoek te<br />
doen en artikelen te schrijven over de rijke historie van <strong>Monnickendam</strong>? Wel, u<br />
zult ervaren met het lezen van de vele artikelen, dat zeer interessante onderwerpen<br />
met enthousiasme en toewijding op papier zijn gezet.<br />
De vereniging heeft zich met name het afgelopen jaar ingezet voor een nieuw<br />
en voor de oude binnenstad zo belangrijk onderwerp als het verkeerscirculatieplan.<br />
Onze voorstellen zijn over het algemeen positief ontvangen door de diverse<br />
belanghebbenden en zullen in de komende tijd verder besproken worden.<br />
Ook over de plannen voor een nieuw museum zal in <strong>2008</strong> een doorbraak moeten<br />
komen. Na een periode van meer dan 10 jaar zal de gemeente Waterland<br />
kleur moeten bekennen en zullen er besluiten genomen moeten worden. De<br />
Stichting Museum de Speeltoren is met diverse werkgroepen druk bezig structuur<br />
en invulling te geven aan de plannen voor nieuwbouw.<br />
De vereniging gaat een nieuw tijdperk in waarbij ruimte is voor nieuwe ideeën<br />
en initiatieven welkom zijn, maar tegelijkertijd de historische rijkdom en de<br />
passie voor onderzoek gekoesterd moeten worden. In de komende jaren zullen<br />
wij trachten jongeren meer te betrekken bij de diversen onderwerpen die voor<br />
onze vereniging belangrijk zijn. Wij roepen leden, die belangstelling hebben<br />
voor historie en de doelstellingen van de vereniging, onze website te bezoeken<br />
en contact op te nemen met één van de bestuursleden.<br />
4
Ik wil nog graag vermelden, dat de redactie van dit prachtige <strong>Jaarboek</strong> dit jaar<br />
onder de bezielende leiding stond van Vincent Keesmaat, daarbij daadkrachtig<br />
terzijde gestaan door Lise Schokking. Wij danken hen bijzonder voor de geleverde<br />
inspanningen.<br />
Wij hopen dat u dit <strong>Jaarboek</strong> met veel plezier en genoegen zult lezen en dat het<br />
naast alle andere <strong>Jaarboek</strong>en in uw boekenkast te vinden zal zijn.<br />
Met vriendelijke groet,<br />
Namens het bestuur van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
Jan Konijn, voorzitter<br />
<strong>Monnickendam</strong>, maart <strong>2008</strong><br />
5
Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2007<br />
Ontwikkelingen website VOM<br />
Communicatie en informatie naar leden van de vereniging en naar belangstellenden<br />
voor <strong>Monnickendam</strong> in het algemeen is verder ontwikkeld in de vorm<br />
van onze website www.oudmonnickendam.nl. Op de website zijn in de archiefrubriek<br />
bijna alle artikelen uit de jaarboeken opgenomen. Ook is de beeldbank<br />
verder uitgebreid met foto’s van de stadsfeesten en met foto’s afkomstig uit de<br />
verzameling van Museum De Speeltoren. In samenwerking met enkele leden<br />
van de vereniging zijn de meeste foto’s voorzien van een onderschrift. Een agenda<br />
geeft informatie over activiteiten die zijn gepland en zullen gaan plaatsvinden<br />
vanuit de vereniging. Bovendien kunnen de actuele nieuwsfeiten die de<br />
vereniging aangaan worden geraadpleegd in de rubriek ‘actueel’. Een nieuwe<br />
rubriek is het klokkenspel van de speeltoren waarbij u diverse volksliedjes, gespeeld<br />
op het klokkenspel, kunt horen.<br />
De website is in juni officieel in gebruik genomen en wordt onderhouden door<br />
onze secretaris.<br />
Nog lang niet alle leden hebben hun e-mailadres doorgegeven aan de secretaris<br />
waarvoor bij deze alsnog de oproep om dit te doen.<br />
Het verkeerscirculatieplan/parkeerproblematiek in de binnenstad van<br />
<strong>Monnickendam</strong><br />
Uitgangspunt van de VOM om over deze problematiek na te denken en er een<br />
plan over te schrijven is de zorg over de toenemende overlast van auto’s in de<br />
oude stad. Deze zorg wordt volgens de VOM gedeeld voor veel bewoners van de<br />
binnenstad. De vele geparkeerde auto’s ontsieren het straatbeeld en de rijdende<br />
auto’s zijn vaak een gevaar voor fietsers en voetgangers. De VOM wil de stad, en<br />
met name het oude centrum, mooi/netjes houden en de leefbaarheid voor de bewoners<br />
en bezoekers verhogen. Net zoals dat reeds in veel andere oude stadjes<br />
in Nederland gebeurt! De Stadsfeesten in 2005 hebben aangetoond dat een autovrij/-luw<br />
<strong>Monnickendam</strong> wel degelijk mogelijk is. Op grond van dit uit-<br />
6
jaarverslag vereniging oud monnickendam 2007<br />
gangspunt heeft het bestuur van de VOM een aantal ideeën ontwikkeld en vastgelegd<br />
in een VerkeersCirculatiePlan(VCP).<br />
Het verkeerscirculatieplan (VCP) is voorgelegd aan de leden van de vereniging<br />
op 24 januari om te polsen of en zo ja welke ideeën/opvattingen bij hen over dit<br />
onderwerp leven. Deze zijn vervolgens door de VOM meegenomen in het uiteindelijke<br />
conceptplan. Vervolgens heeft de vereniging de plannen gepresenteerd<br />
op 2 oktober in het gebouw Samuel waarna de definitieve plannen zijn<br />
aangeboden aan de gemeente Waterland. In november heeft er een gesprek met<br />
de gemeente Waterland plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is het plan<br />
op de politieke agenda gezet. U wordt over de verdere ontwikkelingen via de<br />
website en middels onze mailings geïnformeerd.<br />
Lezingen<br />
In samenwerking met Areopagus heeft er op 19 maart een lezing plaatsgevonden<br />
door Klaas Tolman over de <strong>Monnickendam</strong>se rokerijen. Hierin werd verteld<br />
over de geschiedenis van de rokerijen en rokers in <strong>Monnickendam</strong>. Door<br />
middel van een presentatie met foto’s en tekeningen werd het een en ander duidelijk<br />
in beeld gebracht en riep het nostalgische herinneringen op bij de vele belangstellenden.<br />
Deze lezing was voor ons aanleiding om op onze jaarvergadering<br />
van 12 juni een groep rokers namelijk Piet de Boer, Ton Miedema, Jan Jonker<br />
en Siem Dekker uit te nodigen om te vertellen over het leven in en om de<br />
rokerij. Onder de bezielende leiding van Martin Horjus werden verhalen verteld<br />
over hoe het in de rokerijen van vroeger en nu toeging en wat een impact<br />
het had op de gezinnen.<br />
Op 1 November is door Jaap Haag een lezing verzorgd over <strong>Monnickendam</strong>se<br />
zeehelden – o.a. over de min of meer vergeten Pieter Florisz. – uit met name de<br />
17e eeuw. Jaap Haag is medewerker bij het Waterlands archief en ook bekend<br />
door zij interessante historische artikelen in het Noord Hollands Dagblad.<br />
Najaarsexcursie<br />
De najaarsexcursie vond het afgelopen jaar plaats naar ’s-Hertogenbosch op<br />
22 september.<br />
De excursie was uitermate geslaagd: mooi weer, goede rondleiding, geen overvol<br />
programma, gezellige stad. Iedereen was zeer tevreden.<br />
In totaal waren er 67 deelnemers aan de excursie wat veel minder was dan de<br />
laatste jaren. Wellicht dat de korte voorbereiding daaraan debet was.<br />
7
Waterlandse CANON<br />
In navolging van de landelijke canon, die is opgesteld door de commissie van<br />
Oostrom is er vanuit de regiobijeenkomst aan de historische verenigingen in<br />
Waterland verzocht na te denken over welke personen en gebeurtenissen thuis<br />
zouden horen in een Waterlandse Canon.<br />
Spontaan kwamen gebeurtenissen naar voren als:<br />
Afsluiting Purmer Ee<br />
Slag op de Zuiderzee<br />
Wendelmoet Claesdochter<br />
Jan van Nieuwenhuyzen<br />
Overige activiteiten<br />
De vereniging is met de gemeente Waterland in gesprek over het toezicht op<br />
misstanden en handhaving van (ver)bouwactiviteiten in <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Verplaatsing bedrijventerrein. In het plan van 2 ha. bedrijvenerf bij de Texaco<br />
en 2 ha. in Katwoude kan het VOM-bestuur zich vinden. Verdere ontwikkelingen<br />
zullen door de vereniging op de voet worden gevolgd.<br />
Jan Konijn, voorzitter<br />
maart <strong>2008</strong><br />
8
Verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />
Locatie: het <strong>Oud</strong>e Weeshuis<br />
Aanwezig: 8 bestuursleden en 47 leden;<br />
Afwezig met bericht: mw. H. Slauerhoff, dhr. B. Bosch, fam. Stoffels, mw. Wolf/Buis,<br />
dhr. H.A. Schaaij<br />
1. Opening<br />
De voorzitter, Jan Konijn, heet allen hartelijk welkom op de jaarvergadering.<br />
Hij verontschuldigt zich voor het feit dat het jaarboek niet met de uitnodiging<br />
is meegestuurd. De productie van het jaarboek is vertraagd door het plotselinge<br />
overlijden van de vader van de grafisch ontwerper van het jaarboek. De prognose<br />
is dat het jaarboek nu eind juli gedrukt zal zijn. En dan wordt het vanzelfsprekend<br />
z.s.m. aan de leden opgestuurd.<br />
2. Notulen jaarvergadering d.d. 26 september 2006<br />
Naar aanleiding van de notulen van de vorige vergadering worden de volgende<br />
opmerkingen geplaatst en vragen gesteld:<br />
– Wat is de stand van zaken betreffende de uitbreiding/verbouwing van het<br />
Museum de Speeltoren?<br />
Antwoord Klaas Roos: Er is nog geen groen licht gegeven door de gemeente<br />
voor de uitbreidingsplannen van het Museum de Speeltoren. Vanwege de complexiteit<br />
van het hele verhaal, wordt er slechts stapje voor stapje vooruitgang<br />
geboekt. Maar de realisering van de plannen komen op deze manier toch steeds<br />
dichterbij. De verwachting is dat de besluitvorming in de tweede helft van dit<br />
jaar z’n beslag krijgt. En de kans is groot dat dit goed gaat uitpakken. Er is dus<br />
geen reden voor pessimisme.<br />
– Welk bedrag is, op basis van de verkoop van het boek van Harry Voogel over de<br />
Grote Kerk, afgedragen aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse<br />
Kerk, t.b.v. de renovatie?<br />
Koert Kraak antwoordt dat dit in het financieel jaarverslag te lezen valt.<br />
Er is H 398,- afgedragen.<br />
9
– N.a.v. de door de kascommissie op orde bevonden kas en boeken op 26 september<br />
2006 moet worden vermeld dat aan de penningmeester vervolgens décharge<br />
is verleend.<br />
– In 2005 was dhr. Regeling reservelid van de kascommissie en dit jaar maakte<br />
hij deel uit van de kascommissie. Dhr. Dekkers was in 2006 reservelid.<br />
– Wat is de stand van zaken m.b.t. de paaltjes in de Kerkstraat?<br />
Antwoord Ton Meijer: Er is vorig najaar door het bestuur een brief gestuurd aan<br />
de gemeente met het verzoek te reageren op een aantal geconstateerde misstanden<br />
in de oude binnenstad m.b.t. handhaving van (ver)bouwregels en aanverwante<br />
zaken, zoals de paaltjes in de Kerkstraat. De gemeente had toegezegd<br />
hier in februari 2007 op te reageren. Toen dat niet gebeurde, heeft het bestuur<br />
wederom een brief doen uitgaan in april jl. Hierop zou voor 6 juli worden gereageerd.<br />
Dit wordt vooralsnog afgewacht.<br />
Naar aanleiding van dit antwoord wordt vanuit de zaal de vraag gesteld of het<br />
niet verstandiger zou zijn wat betreft de paaltjes rechtstreeks contact op te<br />
nemen met de dienstdoend politiecommandant. Jan antwoordt dat B&W de<br />
aangewezen instantie is om deze problematiek me te bespreken. Jan benadrukt<br />
nog eens dat het grote probleem in <strong>Monnickendam</strong> is, dat er te weinig wordt<br />
toegezien op de handhaving van allerlei regels.<br />
Bovendien wordt de Commissie Stads- en Dorpsbeheer, waar de VOM ook een<br />
vertegenwoordiger in heeft, als adviescommissie, te vaak door de gemeente<br />
‘overruled’. Bovendien wordt niet alles wat wordt uitgevoerd aan verbouwingen,<br />
in die commissie besproken. Het VOM-bestuur houdt de misstanden<br />
scherp in de gaten en trekt aan de bel, als dit nodig wordt geacht. Maar vooralsnog<br />
wordt dit dus niet goed door de gemeente opgepakt.<br />
– Is er verantwoording afgelegd aan de leden van de VOM over de ontwikkelingen<br />
rond de mogelijke herbouw van Molen de Vriendschap?<br />
Jan antwoordt dat dit niet nodig is, aangezien het een aparte stichting is die<br />
zich hiermee bezig houdt.<br />
3. Mededelingen van het bestuur<br />
Er blijft reden tot bezorgdheid betreffende de terugloop van het aantal leden<br />
van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>. Het aanbieden van een gecombineerd<br />
lidmaatschap met de zusterverenigingen <strong>Vereniging</strong> IJsschuiten Monnicken-<br />
10
dam, Gidsen Historische Binnenstad <strong>Monnickendam</strong> en Museum de Speeltoren,<br />
moet dan ook binnenkort z’n beslag krijgen. Via het museum komt binnenkort<br />
ook een combikaart beschikbaar met het Marker museum.<br />
Het bestuur roept leden op die zich zouden willen/kunnen inzetten om de<br />
<strong>Monnickendam</strong>se jeugd meer te betrekken bij het verenigingsleven en de historie<br />
van <strong>Monnickendam</strong>.<br />
4. Jaarverslag van de <strong>Vereniging</strong> over de activiteiten in 2006<br />
Naar aanleiding van het jaarverslag over de activiteiten in 2006 worden door de<br />
leden een aantal vragen gesteld:<br />
– Wat is de stand van zaken inzake het vernieuwde Verkeerscirculatieplan?<br />
Jan antwoordt dat na intensieve besprekingen in de betreffende werkgroep het<br />
plan in concept klaar is en dat nu de volgende route zal worden gelopen:<br />
1. Het concept-VCP inclusief bijlagen zal op korte termijn op de website worden<br />
geplaatst, zodat het door iedereen ingezien kan worden. (juli 2007)<br />
2. Er worden aparte avond(en) georganiseerd met betrokkenen (bewoners en<br />
ondernemers) om draagvlak voor het plan te peilen. (augustus/september 2007)<br />
3. Ledenraadpleging vereniging <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> (september/oktober 2007)<br />
4. Presentatie VCP aan de politiek (oktober 2007)<br />
Het is de bedoeling dat het een goed uitgebalanceerd plan wordt, voor zowel de<br />
korte als de lange termijn, dat door het merendeel van de inwoners van de oude<br />
binnenstad en andere belanghebbenden wordt gedragen. Met een zo breed mogelijk<br />
draagvlak voor het plan wil het bestuur dan uiteindelijk de gemeente benaderen,<br />
die dan met goed fatsoen niet meer om het plan heen zal kunnen.<br />
– Hoe is het gesteld met het ledenaantal en de samenstelling van het bestuur?<br />
Antwoord: Dit staat in het <strong>Jaarboek</strong> vermeld.<br />
verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />
5. Financieel verslag van de penningmeester over kalenderjaar 2006 en<br />
goedkeuring van het budget<br />
Koert Kraak licht één en ander toe:<br />
Er is een nadelig saldo t.o.v. de begroting van H 1648 (1853),- Begroot was een na-<br />
11
delig saldo van H 877,- Dit komt hoofdzakelijk door de terugloop van de ontvangen<br />
contributie, de afdracht aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse<br />
Kerk (deze was niet begroot) en de hoger uitgevallen kosten van de productie<br />
van het <strong>Jaarboek</strong> 2006. Dit kwam voornamelijk doordat de omvang van<br />
deze jaargang groter was dan gebruikelijk.<br />
Dick Oosterveld vraagt of de door de VOM aangekochte schilderijen van W.B.<br />
Thoolen niet twee keer hetzelfde onderwerp hebben. Klaas antwoordt dat dit<br />
niet het geval is.<br />
6. Verslag van de commissie van onderzoek van de rekening en<br />
verantwoording (kascommissie)<br />
Dhr. Karmelk en dhr. Regeling hebben op 25 juni 2007 de boeken en bescheiden<br />
op secure en deskundige wijze bij de penningmeester gecontroleerd en deze<br />
volledig in orde bevonden. De penningmeester wordt hartelijk bedankt voor<br />
zijn uitmuntende werk en décharge verleend.<br />
Het bestuur dankt bij monde van Jan Konijn de kascommissie voor hun controle.<br />
7. Benoeming nieuwe kascommissie<br />
Dhr. Karmelk treedt nu af als lid van de kascommissie. De kascommissie zal volgend<br />
jaar bestaan uit dhr. Regeling en dhr. Dekkers (die dit jaar reservelid was).<br />
Voor komend jaar stelt dhr. P. Stegeman zich beschikbaar als reservelid.<br />
8. Verkiezing/samenstelling bestuur<br />
Van de bestuursleden zijn dit jaar aftredend: Jan Konijn, Klaas Roos en Garrelt<br />
Bont. Allen stellen zich bij deze herkiesbaar. De ledenvergadering maakt geen<br />
bezwaar tegen de herbenoeming van genoemde personen.<br />
9. Presentatie website <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
Middels een beamerprojectie op de muur presenteert Vincent Keesmaat de website<br />
van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>. De website is vanaf maart 2007 ‘in<br />
de lucht’ en heeft tot nu toe bijna 900 bezoekers (uit binnen- en buitenland) getrokken.<br />
Het adres van de site is: www.oudmonnickendam.nl (met introfilmpje)<br />
en www.oudmonnickendam.nl/VOM.html (zonder introfilmpje). Natuurlijk<br />
wijst de site zich vanzelf maar Vincent toont toch hoe de fotoverzameling<br />
met historische foto’s via de beeldbank benaderd moet worden. Ook de moge-<br />
12
lijkheden van het archief met daarin opgenomen alle jaarboekartikelen vanaf<br />
1974 wordt door hem toegelicht. Deze artikelen zijn door Cees Lagrand in<br />
Word-documenten omgezet, zodat ze nu als zodanig opgevraagd kunnen worden.<br />
Vincent verzoekt de leden om, wanneer zij ideeën/suggesties hebben om<br />
de site nog meer ‘aan te kleden’, deze aan hem door te geven. Het bestuur is blij<br />
dat de vereniging nu een eigen website heeft en daarmee een belangrijk middel<br />
om zich naar buiten toe te presenteren.<br />
10. Rondvraag<br />
verslag algemene ledenvergadering 26 juni 2007<br />
– Museum de Speeltoren verloot twee deelnamebewijzen aan de najaarsexcursie.<br />
De gelukkigen zijn: S. Hammond, Noordeinde 18, 1141 AR <strong>Monnickendam</strong><br />
en mw. T. Meenks- Zandstra, Kerkstraat 20, 1141 BH <strong>Monnickendam</strong>.<br />
– Hoe staat het met de activiteiten van de werkgroep die zich bezighoudt met<br />
het van de grond tillen van bootreistochten vanuit Amsterdam richting <strong>Monnickendam</strong>?<br />
Antwoord Lise: Er zal komende maand een gesprek plaatsvinden met rederij<br />
Smidtje met de bedoeling te komen tot een rondvaartboottocht vanaf de passagiersterminal<br />
in Amsterdam, via Broek in Waterland naar <strong>Monnickendam</strong>. Er zal worden<br />
gepeild of de rederij hier brood in ziet en of zij zelf hieromtrent ook ideeën<br />
hebben. Het bevindt zich nog allemaal in de onderzoeksfase en het gesprek wordt<br />
open ingegaan. Een rondvaart met bv. fluisterbootjes door de binnenstad van <strong>Monnickendam</strong><br />
samen met een stadsgids, lijkt vooralsnog geen haalbare kaart.<br />
– Wat is de reden van het feit dat het bestuur van de VOM een bezwaarschrift<br />
heeft ingediend tegen het terras van Café 1614 en wat is de stand van zaken nu?<br />
Koert antwoordt dat het duidelijk moet zijn dat het VOM-bestuur niet tegen<br />
terrassen in het algemeen is. Integendeel. De vergunning voor het terras van<br />
Café 1614 zou echter, vanwege de langdurige aanvraagprocedure, mogen afwijken<br />
van de kort geleden ingestelde algemene terrassenverordening van de gemeente<br />
Waterland. Hiertegen heeft het bestuur bezwaar gemaakt middels een<br />
bezwaarschrift bij de Commissie Beroeps- en Bezwaarschriften. Uitgangspunt<br />
van het bestuur was hierbij: Gelijke monniken, gelijke kappen. Jan voegt hieraan<br />
toe dat de kwestie in principe heel gemakkelijk afgehandeld had kunnen<br />
worden als de partijen zich wat inschikkelijker hadden getoond. Het schijnt dat<br />
er op 19 juni een besluit is genomen door genoemde commissie. Hiervan is het<br />
bestuur echter nog niet op de hoogte gesteld.<br />
13
– Siem Koerse geeft het bestuur een aantal aandachtspunten mee aangaande het<br />
stedenschoon dat beschermd dient te worden: De gang van zaken bij het uitbaggeren<br />
van de grachten; de verdwijning van het schelpenpad bij de Grote Kerk;<br />
het fietsenrek bij de Grote kerk dat detoneert met de omgeving. Het bestuur<br />
zegt toe deze punten mee te nemen in haar contacten met de gemeente en roept<br />
de andere leden op geconstateerde misstanden uit het oogpunt van het stedenschoon<br />
aan Ton Meijer door te geven.<br />
– Dhr. Karmelk adviseert het bestuur het vaste vermogen van de stichting niet<br />
op een spaarrekening te laten staan maar te beleggen in staatsobligaties. Hierover<br />
wordt meer rente uitbetaald. De suggestie wordt door het bestuur ter kennisneming<br />
aangenomen.<br />
– pauze –<br />
Het tweede, informele gedeelte van de vergadering, werd gewijd aan de geschiedenis<br />
van de <strong>Monnickendam</strong>se visrokers. De presentatie gebeurde middels<br />
een forum waarbij Marten Horjus als gespreksleider de visrokers Jan Jonker,<br />
Siem Dekker, Piet de Boer en Ton Miedema, ondervroeg en hen herinneringen<br />
liet ophalen. Allen komen uit een rokersfamilie en zijn actief of actief geweest<br />
in het rokersvak. Het werd een buitengewoon boeiend verhaal met veel anekdotes<br />
waaruit naar voren kwam dat de kwaliteit van de in <strong>Monnickendam</strong> gerookte<br />
vis zeer hoog was (en is!) maar dat het leven van de visrokers en de visrookfamilies<br />
bepaald niet gemakkelijk was. Het was keihard werken onder moeilijke<br />
en zware omstandigheden. Toch werd er met trots teruggezien op dit leven.<br />
Vanwege de terugloop in de visstand in het IJsselmeer, door o.a. het schoner<br />
worden van het water en ook door de strengere Europese regelgeving, zijn er inmiddels<br />
niet veel visrokers meer actief in <strong>Monnickendam</strong>. Dit zou een reden<br />
kunnen zijn om eens serieus na te gaan denken over het gedetailleerd vastleggen<br />
van dit belangrijke stuk geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong>!<br />
14
Warm om het hart<br />
<strong>Monnickendam</strong> en de landbouwkoloniën<br />
Wil Schackmann<br />
In de jaarboeken 2001 en 2002 heeft ds. C.A. E. Groot een rijk gedocumenteerd overzicht gegeven<br />
van de <strong>Monnickendam</strong>mers die naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid<br />
gingen. Hier ter aanvulling gegevens uit het Drents archief over enkele ‘hoogte punten’<br />
in de relatie tussen <strong>Monnickendam</strong> en de Maatschappij:<br />
<strong>Monnickendam</strong>mers zijn geen grote eters, ze ‘komen twee dagen toe’ met de voor één dag bedoelde<br />
aardappels, het raadsel van de ‘uitgeperste haring’, een ‘van zijne zuster afge scheiden<br />
meisje’, zodanige verhalen ‘dat het den onderzoeker warm om het hart begon te worden’ en<br />
een geval van overspel.<br />
De armoede in het koninkrijk der Nederlanden is anno 1818 intens. Enkele eeuwen<br />
eerder waren we – de Gouden Eeuw – verreweg het rijkste land van de hele<br />
wereld. Maar nu is het niks meer. De beter gesitueerden in de steden moeten de<br />
armenkassen van diaconieën en parochies spekken om regelmatige soepbede-<br />
Gezicht op de proefkolonie Frederiksoord vanaf de Vledderweg, circa 1825, getekend door<br />
H.P. Oosterhuis, gegraveerd door D. Sluijter.<br />
15
lingen te laten plaatsvinden en dan nog worden ze de hele tijd lastig gevallen<br />
door paupers die vragen om een betaald karweitje of om een aalmoes. Op het<br />
platteland zwerven groepen ‘nachtbidders’ die half bedelend, half dreigend, de<br />
afgelegen boerderijen afgaan. Er moet wat gebeuren.<br />
De Maatschappij van Weldadigheid vraagt de burgers een stuiver per week<br />
opzij te leggen. Met het zo gevormde kapitaal kunnen arme gezinnen worden<br />
overgebracht naar het nog onontgonnen Drenthe om daar te leren de eigen kost<br />
te verdienen. Het initiatief slaat geweldig aan, wat de Maatschappij ook wel<br />
verwacht had gezien het ‘algemeen erkend weldadig karakter onzer natie’. Alle<br />
kranten maken juichend melding van deze ‘verbroedering’, vanaf kansels worden<br />
oproepen gedaan, sympathiserende notabelen laten plakkaten verspreiden,<br />
in de betere buurten gaat men van deur tot deur, heel Nederland wil dat dit<br />
dorp geopend wordt.<br />
Er wordt besloten nog dit jaar ‘over te gaan tot het nemen eener proeve’. In elke<br />
stad of dorp moet een subcommissie van weldadigheid worden opgericht om<br />
de contributies te innen en alvast armen te selecteren die naar Drenthe gestuurd<br />
kunnen worden. Na korte tijd meldt ook de subcommissie van weldadigheid<br />
<strong>Monnickendam</strong> dat zij haar werkzaamheden is begonnen. Zij kan roemen op zo’n<br />
80 contribuanten ter stede. De Maatschappij wil niet met elke subcommissie in<br />
elk gehucht of elke vlek afzonderlijk corresponderen – niet onterecht, want<br />
binnen twee jaar zijn er over de 700 (!) subcommissies van weldadigheid – en<br />
daarom moet <strong>Monnickendam</strong> ook de contacten tussen de dorpscommissies in<br />
haar regio en de landelijke leiding onderhouden.<br />
Daardoor kan er toch een gezin uit de regio naar de eerste ‘proeve’ van 52 hoeves.<br />
Binnen de stad kan men nog geen gegadigden vinden, maar begin juli had<br />
de burgemeester van <strong>Monnickendam</strong> een briefje ontvangen uit Broek in Waterland.<br />
‘Nugter en bekwaam’<br />
‘Geachte Neef!’ luidt de aanhef. ‘Volgens afspraak kan ik UE berichten dat Jan<br />
Westerveld gene gen is om met vrouw en kinderen naar de colonie te gaan, alzoo<br />
hij in die provincien is geboren en opgevoed en met de ge steldheid der gronden<br />
is be kend.’ Met dat ‘in de provincien geboren’ wordt gedoeld op de herkomst<br />
van de kandidaat. Jan Westerveld kwam ooit in Oost-Groningen ter wereld<br />
onder de naam Jan Krijns van Slochteren. Toen iedereen in 1811 – hij was inmiddels<br />
naar Noord-Holland verkast – van Napoleon verplicht een achternaam<br />
moest voeren, werd er moeilijk gedaan over plaatsnamen. Wellicht daarom gaat<br />
hij sindsdien als Jan Cornelis Westerveld door het leven.<br />
16
De brief vervolgt met een beschrijving<br />
van hem en zijn<br />
Lijst met in Amsterdam opgevangen kolonisten.<br />
gezin: ‘Hij is oud 53 jaaren, nugter<br />
en be kwaam, verstaat de<br />
bouwe en boerderij, en zijn<br />
vrouw het spinnen; heeft vijf<br />
kinderen waar van de oudste is<br />
14 en de jongste 2 jaaren.’ Helemaal<br />
op de hoogte van de bedoelingen<br />
is men nog niet en men<br />
hoopt dat <strong>Monnickendam</strong> meer<br />
weet: ‘Zoo UE mij van het een en<br />
ander be treffende deze colonie<br />
nog iets nader weet te berichten,<br />
zul ge hem verplichten.’ En ondertekend<br />
wordt met: ‘Die de<br />
eer heeft te zijn, UWEdW neef,<br />
Klaas Bakker Harmensz.’<br />
Met de briefdatum van 5 juli<br />
1818 is Jan Westerveld de eerste<br />
in Nederland die als proefkolonist<br />
wordt voorgedragen. Het<br />
gezin wordt maandag 26 okto-<br />
Westerveld is de tweede op de lijst.<br />
ber in Amsterdam opgevangen<br />
in een kazerne ‘aan de Utrechtsepoort’.<br />
De volgende avond nemen ze gelijk met de kolonistengezinnen uit<br />
Amersfoort, Gorinchem, Leiden en Zaandam het ‘beurtschip’, dat de geregelde<br />
nachtelijke verbinding onderhoudt tussen Amsterdam en het aan de andere<br />
kant van de Zuiderzee gelegen Blokzijl. Daar stappen ze over op een plat vaartuig<br />
dat hen door het Steenwijker Diep naar Steenwijk voert. Na overnachting<br />
daar is het nog twee uur op ossewagens over een ongelijk zandpad voor ze als de<br />
eerste vijf kolonistengezinnen op donderdag 29 oktober bij de kolonie zijn. Die<br />
heeft inmiddels een naam: Frederiks-oord, naar de jongste zoon van koning<br />
Willem I.<br />
‘Ik ben nimmer besluiteloos’<br />
warm om het hart<br />
Het leuke is dat de Maatschappij van Weldadigheid vanaf de eerste dagen van<br />
haar bestaan een geweldig goed archief heeft bijgehouden. Dankzij dat archief<br />
zijn de gebeurtenissen op en rond de kolonie bijna van dag tot dag te volgen en<br />
17
Impressie van Frederiksoord door Geert Schreuder.<br />
dat is ook wat ik heb geprobeerd<br />
te doen in mijn boek De proef -<br />
kolonie. Ook op basis van dat archief<br />
heeft de Onstwedder landschapsschilder<br />
Geert Schreuder<br />
een schildering van de proefkolonie<br />
gemaakt, zie illustratie.<br />
Het archief berust, met inventarisnummer<br />
0186, bij het Drents<br />
Archief in Assen.<br />
Westerveld en alle latere kolonistengezinnen<br />
worden bij aankomst<br />
meteen in de kleren gestoken.<br />
Alle kolonisten lopen in<br />
blauwe, uniforme kleding. Daar<br />
zitten twee gedachten achter.<br />
Als mensen nette spulletjes hebben,<br />
zullen ze zich automatisch<br />
netjes gaan gedragen. Maar ook:<br />
‘De desertie wordt door eene<br />
herkenbaare soort van kleding moeijelijk gemaakt.’<br />
Alle gezinnen krijgen een hoeve, onder van steen, boven van riet, met een houten<br />
schuur erachter. Eenvoudige huisjes, niet groot, maar onvergelijkbaar beter<br />
dan de armenhuisvesting in de steden. Wie heden ten dage door Frederiksoord<br />
loopt kan nog een boel van die huisjes in hun oorspronkelijke staat zien. Nou ja,<br />
als je het dubbelglas wegdenkt en de centrale verwarming...<br />
De werkweek beslaat zes dagen. Mannen en oudere jongens werken op het land,<br />
vrouwen en de andere kinderen<br />
spinnen wol en vlas. De bedoeling<br />
is dat iedereen met zijn<br />
werk niet alleen de eigen kost bij<br />
elkaar scharrelt maar ook de gedane<br />
investeringen terugver-<br />
Generaal-majoor Johannes van den Bosch.<br />
dient, zodat met dat oorspronkelijke<br />
geld een volgende kolonie<br />
gesticht kan worden en nog<br />
een en nog een.<br />
De man achter die ambitieuze<br />
plannen is generaal-majoor Johannes<br />
van den Bosch. Achten-<br />
18
Koloniale kleding mannen.<br />
dertig jaar, een self-made man, een charmeur, maar vooral een doener, een aanpakker,<br />
een wervelwind: ‘Ik ben nimmer besluiteloos en draal nog minder’.<br />
Een lezeres noemt hem op haar website ‘een negentiende-eeuwse variant op wat<br />
we tegenwoordig een ADHD-er zouden noemen’. Dat is misschien wel een beetje<br />
waar. Maar de Volkskrant schreef: ‘Op de keper beschouwd verdient die man<br />
een monument’. En daar ben ik het ook mee eens, het ging niet altijd fijntjes<br />
maar Johannes van den Bosch probeerde tenminste wat tegen de armoede te<br />
doen.<br />
‘Minder groote eeters’<br />
warm om het hart<br />
Koloniale kleding vrouwen en kinderen.<br />
Typerend voor zijn haast is dat de proefneming al na drie maanden als geslaagd<br />
wordt beoordeeld. De Maatschappij van Weldadigheid wil uitbreiden. Ze heeft<br />
haar begerig oog laten vallen op de budgetten voor de opvang van vondelingen<br />
en weeskinderen, en halverwege 1819 komt zij met een aanbieding die je zou<br />
kunnen omschrijven als drie halen, één betalen. Als een subcommissie zes<br />
wezen op een hoeve zet en zestien jaar 60 gulden per wees betaalt, dan mag zij<br />
gratis twee aangrenzende hoeves vullen met gewone kolonisten. Ook de oude-<br />
19
e mensen die bij de wezen in huis komen om op ze te passen – huisverzorgers<br />
genaamd – kunnen gratis geplaatst worden. En... na zestien jaar zijn die hoeves<br />
eigendom van de subcommissie.<br />
Zestig gulden per wees per jaar is heel wat minder dan de verzorging in een stedelijke<br />
omgeving kost en <strong>Monnickendam</strong> hapt toe. Er wordt een contract afgesloten<br />
voor zes hoeves, dus vier gewone armengezinnen, twee stel huisverzorgers<br />
en twaalf weeskinderen, wat dus een jaarlijkse betaling van twaalf maal 60<br />
= 720 gulden vergt.<br />
In de eerste maanden van 1820 stampt Johannes van den Bosch op het Steenwijkerwouder-Heideveld,<br />
in de provincie Overijssel, de nieuwe kolonie Willemsoord<br />
uit de grond. Na voorbereidende ontginningen wordt begin maart de eerste<br />
steen gelegd en begin juni is de nederzetting bijna klaar; een van de voordelen<br />
van die tijd is dat er niet op bouwvergunningen of bestemmingsplannen<br />
gewacht hoeft te worden.<br />
Het maandblad van de Maatschappij meldt: ‘De kolonie no. 3, op het Steenwijkerwouder-Heideveld<br />
gelegen, grooter dan de twee voorgaande zamen genomen,<br />
onderscheidt zich, door hare schoone ligging, op eene zeer verhevene<br />
vlakte; een leemachtige zandgrond belooft met den tijd eene goede vermenging<br />
van aarde te zullen opleveren, ten uiterste voor den landbouw geschikt. Hier<br />
was vóór den tienden maart niets gedaan; en thans ziet men langs den weleer<br />
eenzamen hoefweg van Overijssel naar Vriesland, ongeveer ? uur ver, eene dubbelde<br />
rij van zindelijke woningen verrijzen, aan het bovenste einde door een<br />
ruim plein afgebroken, ingesloten door het Direkteurs-huis, en den grond, voor<br />
de spinzaal, school- en onderopzieners-woningen bestemd, welke laatste mede<br />
eerlang voltooid zullen zijn.’<br />
Op 4 juni 1820 meldt Johannes van den Bosch vanuit Steenwijk de aankomst<br />
van de afvaardiging uit <strong>Monnickendam</strong> (zie voor de namen van de weeskinderen<br />
en gezinnen de aan het begin van dit artikel genoemde jaarboeken): ‘De toegezonden<br />
huisgezinnen van Kam pen en Monnickedam voldoen wat het phy -<br />
sieke betreft, ook dat der weeskinderen zeer wel. Veele der hoofden zijn met den<br />
veldar beid bekend. Hunne zedelijke geaardheid laat zig zo vroeg niet beoordelen.<br />
Zij onderschei den zich reeds daarin voornamentlijk van de eerste kolonisten,<br />
dat zij minder groote ee ters zijn. Ver scheijdene komen twee dagen toe met<br />
de aardappelen die hun volgens het reglement verstrekt worden.’<br />
‘Met een flesje waarin jenever’<br />
Bij huisverzorgers had de Maatschappij gedacht aan ‘bejaarde echte lieden zonder<br />
kinderen of brave huismoeders, of bejaarde jonge dochters’. Strikte voorwaarde<br />
is dat ze een bewijs van goed gedrag overleggen. Zulke mensen kan<br />
20
<strong>Monnickendam</strong> in de eigen stad niet vinden. Gelukkig heeft de Maatschappij<br />
goede contacten met het Ministerie van Oorlog en kan zij regelmatig beschikken<br />
over afgezwaaide militairen. In december 1819 meldt het besluitenlijstje<br />
van de landelijke leiding: ‘Besloten den Heer Direkteur der kol. aanteschrijven,<br />
dat de sergeant Koppens benoemd tot huisverzorger bij de kinderen van<br />
Monni kendam, naar de kol. is opgezonden.’ Enkele dagen later meldt de directeur<br />
vam de kolonie ’s mans aankomst, al heeft hij de naam nog niet helder voor<br />
ogen: ‘Ook zijn heden aangekomen de huisverzorgers A. Kock van Wolve ga en<br />
den gepensioneerde sergeant – ik meen Kopping – beide van geene papieren<br />
voorzien.’<br />
Dat was een half jaar voor de <strong>Monnickendam</strong>se wezen arriveerden, maar blijkbaar<br />
is de ongeveer 43-jarige Jacobus Koppens er even niet als de kinderen aankomen,<br />
want die 4de juni schrijft Johannes: ‘Bij de wezen van Monnickedam<br />
waren geen huisverzorgers. Ik heb die derhalve bij Ruschman en Egberts ingedeeld.’<br />
Met ‘Egberts’ bedoelt hij waarschijnlijk ‘Ebert’, het ging toen niet altijd<br />
even nauwkeurig met naamspellingen.<br />
Een week later meldt hij: ‘Harlot en Koppen zijn aangekomen. Zij doen zich<br />
beiden goed voor.’ Voormalig sergeant Koppens krijgt dan inderdaad een aantal<br />
<strong>Monnickendam</strong>se wezen in huis, maar niet zo heel erg lang. Hij zal een jaar<br />
later van de kolonie weggestuurd worden, want hij ‘heeft zich meermalen<br />
schuldig gemaakt aan het misbruik van sterke drank’ en er zijn berichten dat hij<br />
‘op deze te vrijer wet zoude leven, met de vrouw van den kolonist Olij’. Naar<br />
aanleiding van dat laatste wordt hij in de gaten gehouden en betrapt met ‘de<br />
verdagte vrouw te zamen met een flesje waarin jenever en een glaasje tusschen<br />
bijde’, Of er verder nu zo veel aan de hand was is onbekend, maar je kunt je wel<br />
afvragen of hij de meest geschikte persoon was om weeskinderen op te voeden.<br />
‘Schrijende bij mij gekomen ‘<br />
warm om het hart<br />
Met haar twaalf wezen is <strong>Monnickendam</strong> nog heilig in vergelijking tot het hiervoor<br />
door Johannes van den Bosch genoemde Dordrecht. Dat leegt haar totale<br />
weeshuis en rond deze tijd komt de eerste lading aan. Johannes telt er negenenvijftig.Vergezeld<br />
van zegge en schrijve één huisverzorger. En alsof dat niet genoeg<br />
is, krijgt hij ook nog een briefje uit Amsterdam: ‘Zo even meld mij Ameshof<br />
dat hij dins dag 120 zielen van Dordrecht mij nog zal toezenden.’ Johannes<br />
heeft de grootst mogelijke problemen met al die loslopende wezen. ‘De duvel is<br />
niet in staat order te houden onder zulk een boel.’<br />
Hij ontdekt dat <strong>Monnickendam</strong> meer kinderen heeft gezonden dan afgesproken.<br />
De stad heeft ook bij de gewone gezinnen ‘twee vreemde kinderen’ ingedeeld.<br />
Hij vindt dat ‘onconstitutioneel’ en als hij er op terugkomt noemt hij het<br />
21
gedrag van subcommissies ‘reprochabel’, laakbaar. ‘Monnicke dam bijvoorbeeld<br />
heeft aan deszelfs huisgezinnen bestedelingen toegevoegd waar van in een<br />
huisgezin twee dier beide nog te jong zijn voor eenige arbeid. Op deze wijze<br />
heeft zij ons (...) tien wezen aan de hals ge hangen en be taald slechts voor zes.’<br />
Al snel krijgt Johannes greep op de situatie. Hij zet ze aan het werk: ‘Ik heb dadelijk<br />
alle jongens met schop-spaden doen manoeuvreren, in zo verre zij daar<br />
toe groot genoeg waren.’ Volgens hem gaat dat ‘uitnemend’ en een week later<br />
meldt hij tevreden: ‘De jongens werken dat het een liefhebberij is.’<br />
Hij zoekt huisverzorgers uit de directe omgeving, ‘daar er veel menschen zijn in<br />
den omtrek die gaarne in de kolonie worden opgenomen. Ik heb dat lie ver dan<br />
menschen uit Holland gezon den die in het algemeen veel pretentien heb ben en<br />
weinig voor de beschikking van huis verzor gers geschikt zijn.’ Hij wil de wezen<br />
volgens zijn eigen inzichten over de huisverzorgers en de hoeves verspreiden,<br />
maar moet daarbij af en toe pas op de plaats maken. ‘Bij de jongste indeeling<br />
zijn de mees te kinderen schrijende bij mij gekomen, heb ben verzocht te mogen<br />
blijven waar zij zaten. Ik heb hun hier in zo veel mogelijk genoegen gegeven.’<br />
Toch lukt het hem met veel geschuif en geïmproviseer de <strong>Monnickendam</strong>se<br />
wezen zo in te delen dat ‘in ieder huisgezin ten minste twee personen gevonden<br />
wierden, in staat om op het veld te arbeiden en twee om te spinnen’. Zelf is hij<br />
tevreden: ‘Er zullen weinig huishoudingen gevonden worden, die met het<br />
einde der maand niet hun hemd verdienen.’ Maar met al dat herindelen schept<br />
hij wel problemen voor de toekomst.Welke hoeve is nu van welke subcommissie?<br />
<strong>Monnickendam</strong> zal er nog op terugkomen.<br />
‘Uitgeperste haring’<br />
In het begin van 1822 doet de subcommissie <strong>Monnickendam</strong> een schenking aan<br />
de koloniën, een ‘lading uitgeperste haring.’ De verantwoordelijke voor transport<br />
binnen de Maatschappij vraagt zich af of hij die tegelijk met andere producten<br />
kan verschepen: ‘Aangaande de verzending der door de subk. geschonkene<br />
uitgeperste haring, zoude de vraag zijn of dezelve op paardenmest mag<br />
leggen, in welk geval ik een mestschip ge deeltelijk mede kan beladen, en de onkosten<br />
niet veel meer als 30 st. per last zullen zijn.’ Het is onbekend hoe hij het<br />
oplost, maar wat later meldt de directeur van de kolonie ‘dat de uitgeperste haring<br />
van Monnikendam (...) hier is aangeko men, zullende daar van een doelmatig<br />
ge bruik worden gemaakt.’<br />
Er zijn van die dingen waar je zo ont-zet-tend nieuwsgierig van kan worden.<br />
Wat in hemelsnaam is uitgeperste haring?? En op welke manier zou je dat ‘doelmatig’<br />
gebruiken?? Als mest op het land? Door de soep? Je zou denken dat het<br />
22
misschien ingewanden van vis zijn, maar dat werd in die tijd meestal ‘visgrom’<br />
genoemd.<br />
De uitgever van De proefkolonie lag er ook wakker van en benaderde het Visserijmuseum<br />
in Vlaardingen. Daar trof men een mevrouw die net aan een enorm<br />
dik boek over haring bezig was en die dacht het daarin wel te kunnen vinden.<br />
Dat bleek niet het geval, de archivaris werd er bij gehaald en tenslotte waren<br />
daar diverse mensen door hun uitgebreide documentatie aan het zoeken. Tevergeefs,<br />
uiteindelijk bleek de uitdrukking ‘uitgeperste haring’ nooit eerder of elders<br />
gebruikt te zijn. In het boek heb ik er maar van gemaakt: ‘Zo schenkt de<br />
subcommissie van weldadigheid <strong>Monnickendam</strong> de kolonie iets onbestemds<br />
dat wordt aangeduid als een ‘lading uitgeperste haring’,’ maar de nieuwsgierigheid<br />
is gebleven.<br />
Inmiddels zijn de subcommissie af en toe minder positieve geluiden uit de koloniën<br />
ter ore gekomen. Ze vragen zich af hoe het de <strong>Monnickendam</strong>mers daar<br />
vergaat.<br />
‘Bevooroordeelden’<br />
warm om het hart<br />
Mensen die kritiek hebben op haar landbouwkoloniën worden door de Maatschappij<br />
afgedaan als hetzij ‘onverschilligen’ hetzij ‘partijzuchtigen’ hetzij ‘volstrekt-onkundigen’<br />
hetzij ‘bevooroordeelden’. Die laatste groep is volgens haar<br />
het grootst, maar die vooroordelen zullen vanzelf verdwijnen als de mensen die<br />
ze koesteren zelf een kijkje gaan nemen in het welvarende Frederiksoord. En dus<br />
nodigt de Maatschappij onophoudelijk armbestuurders en subcommissieleden<br />
uit om persoonlijk de stand van zaken op de kolonie te onderzoeken. Op die uitnodiging<br />
komt de secretaris van de subcommissie <strong>Monnickendam</strong>, pastoor Bernardus<br />
Josephus Gerving, terug in een brief dd. 25 juni 1822 aan de landelijke leiding.<br />
Die laatste heet de permanente commissie, bestaat uit twee jonge honden<br />
en een eminente grijsaard, respectievelijk Johannes van den Bosch, Jeremias<br />
Faber van Riemsdijk en Paulus van Hemert, en die krijgt te lezen:<br />
‘Komt en ziet! Dit was meermalen de uitnodi gingsleuze der Perm. Kommissie<br />
van Welda digheid, waardoor zij al degenen, ‘die op het bestuur van hare kolonien<br />
iets hadden aante merken of klagten in te leveren wegens een ige daar geplaatste<br />
kolonisten, opriep en uitnoodigde, om zelven te komen zien en onderzoek te<br />
doen naar alles, wat daar plaats heeft. Dit heeft ook ons aangespoord om naar den<br />
staat der van hier daar ge plaatste kolonisten, en inzonderheid naar den toestand<br />
der van hier bij kontrakt derwaarts gezonde ne kinderen met eigen oogen en van<br />
nabij onderzoek te doen. Een namelijk uit ons midden heeft zich derwaarts begeven,<br />
en op den 19den dezer al de kolonien van buiten en ook eenige huizen van<br />
binnen vrij nauwkeurig bezien. Voorts heeft hij alle Monnickedam sche kolonis-<br />
23
ten, die iets te zeggen mogten hebben, tegen den avond bij zich laten ont bieden.’<br />
Die ‘een uit ons midden’ is Gerving zelf en die avondzitting met alle <strong>Monnickendam</strong>mers<br />
is hem bepaald niet meegevallen. Integendeel: ‘Hun verhaal leverde<br />
waarlijk geen schoon tafereel op van den toestand, waarin zij zich bevonden:<br />
het was zoodanig, dat het den onderzoeker warm om het hart begon te worden.’<br />
Er volgt een waslijst van klachten.<br />
Een weesmeisje ‘durft zich naau welijks buiten vertoonen uit hoofde van hare<br />
slechte kleeding’, ook de kleding van een andere wees is ‘niet prijswaardig’, ze<br />
kregen geen ‘bedeeling’ (bijstand) meer maar moesten alles zelf verdienen, wat<br />
niet meeviel omdat zelfs een van de grootste jongens ‘met het kruijen van ’s mor -<br />
gens vroeg tot ’s avonds toe maar 5 stuivers verdienen kan’. De secretaris snapt<br />
het niet: ‘Of krijgen dan de weezen voor de betaald wordende 60 gl. niet anders,<br />
dan dat zij in de kolonien maar wonen en leven mo gen van hetgeen zij bij anderen<br />
verdienen kunnen?’<br />
Bij de volwassen kolonisten, die volgens Gerving ‘insgelijks geene geringe klagten<br />
hadden intebrengen’, speelt vooral verontwaardiging dat de Maatschappij<br />
voor de ontginning van nieuwe gronden liever arbeiders van buiten inhuurt<br />
dan het aan kolonisten te gunnen. Dat klopt, maar is een gevolg van het handelen<br />
van subcommissies, incluis <strong>Monnickendam</strong>. De jongere, sterkere en arbeidzamere<br />
armen houden ze liever in de stad, als een soort arbeidsreserve voorgeval<br />
de economie weer aantrekt, en naar Drenthe sturen ze vooral die mensen die<br />
ze het liefst uit het straatbeeld zien verdwijnen. De schoen zou Gerving dus passen,<br />
maar hij trekt hem niet aan.<br />
‘Wedervereeniging’<br />
Eén ding raakt de pastoor-secretaris heel in het bijzonder. ‘Hij hoorde onder anderen,<br />
niet uit éénen, maar uit alle mon den, en hij stond verbaasd, als hij het<br />
hoor de, dat men reeds langer dan een jaar gele den het eene zestal onzer weeskinderen<br />
uit elkanderen heeft doen gaan, en bij andere kolonisten verdeeld.’<br />
Daardoor werden ze afhankelijk van de ‘genade dier kolonisten die met zich<br />
zelven genoeg te doen hebben’. De hoeve valt blijkbaar helemaal niet meer<br />
onder <strong>Monnickendam</strong>. ‘Men heeft nog daarenboven, het huis waarin die kinde -<br />
ren voorheen onder het opzigt van huisver zorgers woonden, aan een anderen<br />
kolonist ingeruimd.’<br />
Ook met het ‘ander zestal weezen’ is gerommeld. Daar heeft men ‘een meisje,<br />
Sijtje of Geertje Zwarteveen geheeten, weggeno men, aan een anderen kolonist<br />
overgegeven en in derzelfde plaats een weeskind van elders gekomen, doen opvolgen.’<br />
De verwarring over de voornaam is begrijpelijk want er zitten twee<br />
meisjes Zwarteveen op de kolonie, Sijtje (nu 13 jaar) en Geertje (nu 8 jaar). Het is<br />
24
warm om het hart<br />
onduidelijk welk van de twee is verplaatst en door Gerving wordt bedoeld met<br />
‘het aldus van zijne medewee zen en zelfs van zijne zuster afge scheiden meisje’.<br />
Volgens de secretaris is dit allemaal in strijd met het afgesloten contract. ‘Of<br />
blijven den Heeren Regenten van het weeshuis volgens het kontrakt geene<br />
vruchtgebruikers van alle koloniale gronden en huizen, waarvan in het kon -<br />
trakt gesproken wordt, en mag men die dus maar zoo aan anderen inruimen?<br />
En mogen zij, die toch vaders der weeskinderen blijven, niet eens weten, dat<br />
men zulke schikkingen maakt met kinderen, over welke zij nog altoos onder<br />
zeker bepalingen een vrij opzigt behouden?’ Hij verlangt maatregelen.<br />
Standaard is dat zulke brieven van subcommissies door de permanente commissie<br />
worden doorgestuurd naar de directeur van de kolonie om de klachten te<br />
onderzoeken. Die levert nooit half werk, bijvoorbeeld bij kledingonderzoek:<br />
‘Niet te vreden met het uitwendige heb ik de kleding tot op het bloote ligchaam<br />
nagezien, en zelfs het hemd schoon en zonder de minste verzuiming hersteld<br />
gevonden.’ Even standaard is dat hij daarna rapporteert dat de klachten onterecht<br />
zijn, wat de permanente commissie dan weer overbrieft aan de subcommissie.<br />
Zo ook nu, alleen kan dat verhaal over de verplaatste wezen niet ontkend<br />
worden en daarom neemt Johannes van den Bosch zelf op zich een concept-antwoord<br />
te schrijven waarin hij uitlegt waarom die verplaatsingen nodig<br />
waren.<br />
Gerving is heel verbaasd dat de klachten over ontoereikende kleding, geringe<br />
verdienste en arbeiders van buiten allemaal niet zouden kloppen. Hij herhaalt<br />
ze in een volgende brief, maar maakt ook duidelijk dat het eigenlijk niet zo heel<br />
belangrijk is en het hem vooral om één ding gaat. Of zoals het brievenboek van<br />
de permanente commissie het formuleert: ‘met verzoek deze zaak nu niet meer<br />
te vervolgen, en om de 7 bij diversen ingedeelde bestede lingen, tot één huisgezin<br />
onder huisverzor gers te brengen.’<br />
Het is wederom Johannes van den Bosch die vanuit de kolonie ‘nogmaals heeft<br />
op zich gelieven te ne men, het beantwoorden van den brief des Heeren Sekretaris<br />
der subkommissie te Mon nickedam’. De Maatschappij zwicht: ‘terwijl ik het<br />
verlan gen der gedagte subkommissie, om hunnen wezen tot een huisgezin te<br />
herenigen billijk vindende, tragten zal huisverzorgers tot dat einde te bekomen.’<br />
Voor dat laatste doet Johannes eerst nog een beroep op <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Maar 6 september 1822 maakt die duidelijk dat de Maatschappij het zelf maar<br />
moet oplossen: ‘Op Uwe missive van den 7den aug. moeten wij aan UE berigten<br />
dat wij in deze gemeente geene huisverzorgers voor onze in de kolo nien verdeelde<br />
weeskinderen vinden kunnen, en laten deze zorg ook nu, als in den<br />
begin ne, aan de Perm. Kommissie over, met drin gend verzoek, dat de weder -<br />
vereeni ging dier kinderen toch zoodra mogelijk plaats moge hebben.’<br />
25
‘Touw met knopen’<br />
Ook na de ‘wedervereeniging’ van de kinderen zal er nog een hoop gecorrespondeerd<br />
worden over huisverzorgers tussen <strong>Monnickendam</strong> en de Maatschappij.<br />
Het is leuk bedacht, maar het systeem blijkt in de praktijk zelden te voldoen.<br />
Achteraf zal de Maatschappij toegeven dat ‘kinderen ingedeelt bij liederlijke<br />
huisgezinnen, in plaats van beter, slechter wierden’. Een <strong>Monnickendam</strong>se,<br />
Lijsbet of Lijsje Karres, heeft als huisverzorger ‘een verlopen schoolmeester’. In<br />
oktober 1822 wordt hij weggestuurd, want hij had ‘een der bij hem ingedeelde<br />
weesmeisjes met een touw met knopen zodanig geslagen dat rug en armen daar<br />
van geheel blauw waren’. Het valt niet te achterhalen of Lijsbet het slachtoffer<br />
was of een ander meisje.<br />
Het kan ook goed gaan. Over de huisverzorger bij wie de meeste <strong>Monnickendam</strong>se<br />
wezen zitten, Johannes Ebert uit Den Haag, is nooit een kwaad woord<br />
vernomen. In 1824 krijgt hij een onderscheiding voor zijn werk, in zijn eigen<br />
woorden ‘ter belooning van iver en vlijt’. En de <strong>Monnickendam</strong>se wees Hendrik<br />
Meijer schrijft: ‘bevinden mij thans nog ten huize van Jan Ebert, alwaar ik de<br />
minste klagten niet heb in te brengen’.<br />
De door <strong>Monnickendam</strong> in de begindagen opgezonden gezinnen bevalt het<br />
toch wel zo goed op de kolonie dat ze zich vaak door hun kinderen laten opvolgen.<br />
De zoon van Jan Jansz Meij heet ook Jan en wordt kolonist als zijn vader er<br />
te oud voor geworden is. De hoeve van Arie van Galen wordt voortgezet door<br />
zoon Johannes Lambertus. Bij de families Vreeling en Groenewoud ligt het iets<br />
ingewikkelder en daarmee wil ik dit artikel besluiten. Ook om te laten zien dat<br />
er op sommige terreinen niets nieuws onder de zon is.<br />
Overspel<br />
Uit akten van de burgerlijke stand waarbij zij over en weer als getuigen optreden,<br />
blijkt dat de Vreelings en Groenewouds elkaar in <strong>Monnickendam</strong> al goed<br />
kenden. Ze gaan tegelijk naar Drenthe en wonen vanaf juni 1820 bij elkaar in de<br />
buurt op de kolonie. In 1830 overlijdt vader Groenewoud en in oktober 1839<br />
wendt zijn weduwe zich tot de subcommissie <strong>Monnickendam</strong>. Ze meldt dat<br />
haar enigste dochter van plan is het huwelijk te treden met een zoon van de kolonist<br />
Vreeling en ze vraagt of dat jonge stel in haar plaats kolonist kan worden.<br />
Daar heeft niemand iets tegen. In april 1840 trouwen de 26-jarige Jan Willems<br />
Vreeling en de 30-jarige Neeltje Groenewoud, die gezien het tijdstip waarop<br />
hun kind geboren wordt tijdens de trouwerij al een maandje of drie zwanger is.<br />
De hoeve wordt op hun naam overgeschreven. Maar dan... meldt zich een ander<br />
buurmeisje.<br />
26
warm om het hart<br />
Geertje Atsma is 23 jaar en omdat zij ‘door onzedelijke omgang met den kolonist<br />
Jan Vreelink, zich reeds sedert January ll in eenen zwangeren toestand bevindt’<br />
komt zij september 1840 voor de koloniale tuchtcolleges. ‘G. Atsma binnen<br />
geroepen zijnde, bekent zij haar misdrijf, daarbij te kennen gevende, dat<br />
hij haar, na alvorens haar in die toestand te hebben gebragt, had verlaten, zich<br />
vervolgens had opgehouden met zijne tegenwoordige vrouw Neeltje Groenewoud,<br />
waarmede hij in april jl is gehuwd, en welke zich ook reeds voor het huwelijk<br />
in eenen zwangeren toestand bevond.’<br />
Natuurlijk moet dan ook Jan Willems Vreeling verschijnen en uit de verslagen<br />
blijkt dat hij vooral staat te schutteren en weinig talent heeft om zich hier uit te<br />
kletsen. Bij de onderzoekscommissie: ‘Daarna komt J. Vreelink binnen, hem de<br />
verklaring van G. Atsma mede deelende ontkend alles, doch het blijkt uit zijne<br />
verwarde antwoorden; en zijn geheel uiterlijk getuigt genoegzaam dat hij zich<br />
wel schuldig gemaakt heeft aan een onzedelijke verkeering.’<br />
En bij het college dat de straffen uitdeelt, vergaat het hem niet beter. ‘J. Vreelink<br />
binnengeroepen zijnde, wil zich verontschuldigen, ofschoon op eene wijze,<br />
waaruit zijne schuld genoeg blijkt.’<br />
Tegen dergelijke escapades treedt de Maatschappij rigoureus op. Jan Willems<br />
Vreeling wordt voor drie jaar ondergebracht in een ‘strafkolonie’, mét Neeltje<br />
Groenewoud en een zoontje dat drie dagen na de tuchtzitting is geboren. Ook<br />
Geertje Atsma wordt daar gedetineerd en bevalt kort daarop van een dochtertje.<br />
En hoewel iedereen wel beter weet, wordt die bij de burgerlijke stand ingeschreven<br />
met de melding ‘vader onbekend’.<br />
Wil Schackmann is schrijver van het boek De proefkolonie, vlijt, vaderlijke tucht en het algemeen<br />
erkend weldadig karakter onzer natie, over de begindagen van de Maatschappij van Weldadigheid,<br />
uitgeverij Mouria, 2006. Net als het boek is ook dit artikel gebaseerd op het archief van de<br />
Maatschappij van Weldadigheid bij het Drents Archief, toegang 0186. Voor dit artikel is met<br />
name de ingekomen post van de permanente commissie gebruikt, de invoernummers 48–73.<br />
Bij het gedeelte over de families Vreeling en Groenewoud is mede gebruik gemaakt van de<br />
gegevens van genealogisch onderzoeker Jan Vreeling en van de verslagen van de Raad van<br />
Politie en Tucht, Drents Archief 0186-1616..<br />
Voor meer informatie: er bestaat een museum gewijd aan de landbouwkoloniën, de Koloniehof<br />
te Frederiksoord.<br />
Enkele nuttige internetadressen: www.drentsarchief.nl – www.mvwfrederiksoord.nl –<br />
www.dekoloniehof.nl – www.deproefkolonie.nl.<br />
27
De herkomst van Houtzaagmolen ‘De Vriendschap’<br />
J. de Haan/ V. P. Keesmaat<br />
In het jaarboek van de vereniging <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> van 2003 staat een uitgebreid<br />
artikel van de hand van L. Appel met de titel De geschiedenis van houtzaagmolen<br />
‘De Vriendschap’. 1 Hierin geeft hij aan dat de vroegste aanduiding van de<br />
molen, die toen nog ‘De Bonsem’ heette, voorkomt in een oud belastingboek<br />
van <strong>Monnickendam</strong>. Vanaf het jaar 1766 moest door Albert van Wallendal belasting<br />
worden betaald voor de houtzaagmolen aan de Kloosterdijk. Gegevens<br />
over de herkomst of het bouwjaar van de molen waren verder niet bekend.<br />
Dhr. J. de Haan uit Ilpendam heeft zo’n 20 jaar geleden archiefonderzoek in de<br />
Ilpendamse belastingboeken gedaan. Hierin vond hij destijds gegevens betreffende<br />
een zeskante houtzaagmolen die in Ilpendam ‘bij de brug aan de Jaagweg’<br />
stond. Toen hij kortgeleden het artikel van L. Appel las, ging bij hem een<br />
belletje rinkelen, met name toen zijn oog viel op het jaartal 1766. Hij haalde zijn<br />
oude aantekeningen erbij. Hieruit kwam naar voren dat de zeskante houtzaagmolen<br />
die ooit in Ilpendam stond, op 20 december 1765 aan Albertus Wallendal<br />
was verkocht en vervolgens naar <strong>Monnickendam</strong> was vervoerd. Afgaande op het<br />
artikel van L. Appel kon het niet anders dan om molen ‘De Vriendschap’ gaan.<br />
Deze bleek voordat hij in <strong>Monnickendam</strong> terecht kwam dus in Ilpendam te<br />
hebben gestaan!<br />
Deze ontdekking wilde dhr. de Haan niet onthouden aan allen die geïnteresseerd<br />
zijn in de geschiedenis van houtzaagmolen ‘De Vriendschap’ en daarom<br />
volgen hieronder een aantal letterlijke aantekeningen uit de Ilpendamse belastingboeken.<br />
De aantekeningen laten zien hoe de molen eind 17e en begin 18e<br />
eeuw al een aantal keren van eigenaar wisselde. De vroegste datum waarin de<br />
molen wordt genoemd is 1648.<br />
In het boek ‘ Rekeninge van 1647 tot 1648’ wordt vermeld dat ‘Hendrik Jeronimus in<br />
Manelingh d.d. 28 April 1648, verkrijgt een saagmeulen en erf te Ilpendam.’<br />
29
In 1693 wordt de molen door Trijntje Coels aan Gerrit Claesz. Gruijs verkocht.<br />
24-10-1693 Taxatie van de roerende goederen van een Saagmolen tot Ilpendam.<br />
Folio 222-V Taxatie: Op verzoek van Trijntje Coels, weduwe en boedelhoudster van<br />
wijlen Pieter Coel, te Ilpendam en Gerrit Claesz Gruijs te Oostzaan.<br />
Transactie: de roerende goederen van een zaagmolen te Ilpendam; bij de<br />
brug aan de Jaagweg met desselfs schuijt daartoe behorende. f375,-<br />
24-10-1693 Opdracht van de voorschreeven Saagmolen.<br />
Folio 222-V Verkoper: Trijntie Coels, weduwe en boedelhoudster van wijlen Pieter Coel,<br />
te Ilpendam<br />
Koper: Gerrit Claesz Gruijs te Oostzaan.<br />
Transactie: Een Saagmolen met zijn erven en loodsen, schuit, en wat er verder<br />
bij is. bij Ilpendam bij de brug aan de Jaagweg. f 800,-<br />
1693 Saagmolen te Ilpendam.<br />
’t Oirconde hebben wij, Schout en Schepenen voort ten versoecke van de<br />
Compt, elck onse zegelen hier beneden aengehangen desen 29 October 1693<br />
Op de Kant der acte staat: Coop contant f 800,-<br />
Gaat af voor roerende goederen volgens de hiervooren staande<br />
Taxatie contant f 375,blijft<br />
contant f 425,-<br />
In de <strong>Oud</strong> Rechtelijke Archieven, inventaris nr. 3643 (1686-1694), vinden we ook het<br />
een en ander terug over de verkoop van de molen in 1693 door Trijntje Coels aan<br />
Gerrit Claesz. Gruijs:<br />
Taxatie van de roerende goederen van een zaagmolen te Ilpendam<br />
Wij ondergesz, Schout, Schepenen en Secretaris van de vrije Heerlijkheid van Purmerend<br />
ende Ilpendam, hebben ten versoecke van Trijntie Coels, wed en boedelhoudster van wijlen<br />
Pieter Coel, woonende tot Ilpendam en Gerrit Claesz Gruijs woonende tot Oostzaan, getaxeert<br />
de roerende goederen van een Saagmolen staande tot Ilpendam bij de brugh aan de<br />
Jaagweg met desselfs schuijt daartoe behorende, na dat nauw reguard van den inventaris<br />
30
derselver goederen hebbende genomen na de juiste waarde op f 375,- enz.<br />
Gedaan 29 October 1693.<br />
Opdraght van de voorz saagmolen.<br />
Wij Olphert Spaniën Schout, Claas Jansz ende Cornelis Claesz Beste Schepenen van Purmerlant<br />
en de Ilpendam, doen condt dat voor ons compareerde Trijntie Coels, weduwe en<br />
boedelhoudster van wijlen Pieter Coel, woonende tot Ilpendam, de welcke geliede en bekende<br />
voor haar ende haar erven ofte nacomers vercocht, opgedragen en in vrijen eijgendomme<br />
getransporteerd te hebben, gelijk sij doet mits desen aen Gerrit Claesz Gruijs, woonende tot<br />
Oostzaan. een saagmolen met sijn erve, loodsen, schuijt en verders wat daarbij is, staande<br />
en leggende tot Ilpendam bij de brugh aen de Jaaghweg en de dat voor de somme van<br />
aghthondert Car (Carolus) guldens daarvan sij compt ook bekende als voldaan en wel betaald<br />
te wesen den laatsten met de eersten penninck, scheldende daeromme de voors molen<br />
ende erven in voegen als vooren mits desen Guijt aen handen voornt belovende deselve te<br />
vrijen ende waaren voor alle nameningen, actiën, opseggen en de oude brieven naar sistantie<br />
ende costume onser voors dorpen, onder verbant van haar Compt persoon ende alle haare<br />
goedere ende sonder argh ofte liste.<br />
Detail kaart houtzaagmolen te Ilpendam<br />
de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />
31
In 1722 wordt de molen door de weduwe van Gerrit Claesz. Gruijs verkocht aan<br />
Albert Booker en Claesz. Bon uit Oostzaan.<br />
Verkoop van de Zaagmolen te Ilpendam. Inventaris. No 3646<br />
12-09-1722<br />
Folio 25. v. Verkoper: Jan van Keeren uit Oostzaan in opdracht van Wumpje Jans<br />
Weduwe van Gerrit Claesz Gruijs en Guertje Huijgens, weduwe van Claas<br />
Gerritsz Gruijs, beiden te Ilpendam.<br />
Kopers: Albert Booker en Claesz Bon, beide uit Oostzaan<br />
Transactie I: Een zeskante zaagmolen met een woon en zomerhuisje<br />
en haar erven, de houtloodsen, schuur, schuijten huijs,<br />
en alle verdere gereedschappen.<br />
bewesten de Trekweg bij Ilpendam.<br />
Burgemeester Dirk Goud zijn land ten Zuiden<br />
Wouter Ariaensz van der Meer ten Noorden.<br />
Transactie II Een erf met daarop staand wagenhuis in het dorp<br />
Ilpendam.<br />
Cornelis Rinkel ten Zuiden – Adam Thijsz Gorter ten<br />
Noorden<br />
Samen f6200,-<br />
12-09-1722 Hijpotheek op de zaagmolen te Ilpendam. Inventaris no 3646.<br />
Folio 26-R. Hijpotheek: f3100,- ten laste van Albert Booker en<br />
Claesz Bon. Beide uit Oostzaan.<br />
Geldschieter: Wumpje Jans, weduwe van Gerrit Claesz Gruijs en Guurtje Huijgens, weduwe<br />
van Claas Gerritsz Gruijs beide te Ilpendam.<br />
Onderpand: Een zeskante zaagmolen met een woon en zomerhuisje en haar erven de<br />
houtloodsen, schuur en schuijtenhuis en alle verdere gereedschappen, bewesten<br />
de Trekweg.<br />
Burgemeester Dirk Gout zijn land ten Zuiden<br />
Wouter Ariaensz van der meer ten Noorden.<br />
32<br />
Bij akte van 12 September 1722 Kochten Claes Bon en Albert Booker, beide
wonende te Oostzaan de zeskante houtzaagmolen, houtloodsen en erve, als<br />
mede de gereedschappen, volgens inventaris van Wumpje Jans, weduwe<br />
van Gerrit Claes Gruijs en Geurtje Huijgens, weduwe van Claes Gerritsz<br />
Gruijs, beide wonende te Ilpendam<br />
De Koop van dit huis en erf met de molen enz f 6200,of<br />
de roerende goederen f 1500,blijft<br />
voorhuis, erf en molen f 4700,-<br />
De inventarislijst vermeldt:<br />
de As, de Kruk, de ramen, de raderen en 11 zeilen, enige Krui en voortouwen<br />
6 zagen Lang 5 1/2 voet<br />
23 zagen Lang 4 1/2 voet geklust.<br />
26 zagen Lang 4 voet<br />
2 nieuwe zagen Lang 4 1/2 voet, ongeklust<br />
2 nieuwe zagen Lang 4 voet.<br />
1 trekzaag, 1 handzaag, 36 hangelse, 4 zetijzers, 8 balkijzers<br />
4 mokers, 1 koevoet, 1 dommekracht, 3 kettinghaken, 1 stropketting<br />
4 kunste, 2 bijlen, 1 dissel, 1 gootdissel, 1 nijptang, 1 beitel, 1 avegaars,<br />
6 balkrammen, 4 tasthaken, 6 lange balkhaken, 1 lange boom, 1 sleij,<br />
2 Houtschuiten met een zeil en hetgeen er bijhoort, 2 jaaglijnen, 1 jeijn,<br />
voorts touwen, vijlen, klossen, wiggen, schotels en houtjes.<br />
Zeskante Houtzaagmolen te Ilpendam 1753<br />
de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />
33
In 1731 wordt de molen door Krijn Maartensz Louw gekocht van Albert Bookers<br />
en Jacob Bon. In 1728 had de gemeente Ilpendam verboden dat er op het erf of in<br />
de houtzaagmolen werd gerookt. De molen wordt in 1731 ‘de Jonge Boom’ genoemd.<br />
Het lijkt voor de hand te liggen dat de naam ‘De Bonsem’ 2 hier zijn oorsprong<br />
vindt. Ook lijkt de naam van de eigenaar Jacob Bon (of Boon) hiermee te<br />
maken te hebben.<br />
13-3-1728 Marijtje Boon bezat 1/4 deel in de Houtzaagmolen tot een bedrag van<br />
f 1000,- blijkens de taxatie van 3 Maart 1728<br />
16-4-1728 In de Vergadering van Bailliuw, schout en Burgemeesteren schepenen en<br />
Vroetschappen van Purmerland en Ilpendam op het Raedhuijs te Purmerland<br />
gehouden op 16 April 1728 de willekeur aangevuld met een artikel dat<br />
het een ieder verboden werd op het erf of in de Houtzaagmolen te roken.<br />
02-06-1731 2 Juni 1731 kocht Krijn Maartensz Louw de Houtzaagmolen voor f 5850,van<br />
Albert Bookers en Jacob Bon (of Boon).<br />
2-7-1731 Blijkens taxatie akte van 2 Juli 1731 Liet Gerrit Claesz Bon (of Boon) na de<br />
helft in de zeskantige Houtzaagmolen genaamd ‘de Jonge Boom’<br />
toen de Zoon van B(o)on +/- 1730 op de molen kwam.<br />
02-06-1731 Verkoop van een zaagmolen te Ilpendam. inventaris no 3646<br />
Folio 281-V Verkoper: Albert Booker en Jacob Bon. beide uit Oostzaan.<br />
Koper: Krijn Maartensz Louw. uit Ilpendam<br />
02-06-1731<br />
Folio 282 R<br />
34<br />
Transactie: Een zeskante zaagmolen bewesten de Trekweg te Ilpendam.<br />
Het land van Burgemeester Dirk Gout ten Zuiden f 5850,de<br />
Wed van Jan Woutersz van der Meer ten Noorden.<br />
Hijpotheek op een Zaagmolen te Ilpendam.<br />
Hijpotheek: f 4000,- ten laste van Krijn Maartensz Louw uit Ilpendam.<br />
Geldschieter: Mevr: Joanna Hooft vrouwe der Heerlijkheid Purmerland –<br />
Ilpendam.<br />
Onderpand: Een zeskante zaagmolen bewesten de Trekweg bij Ilpendam
Het land van Burgemeester Dirk Gout ten Zuiden<br />
de Wed van Jan Woutersz van der Meer ten Noorden.<br />
In 1765 wordt de molen verkocht door Krijn Louw aan Albertus Wallendal, regerend<br />
burgemeester te <strong>Monnickendam</strong>. De molen wordt vervolgens naar <strong>Monnickendam</strong><br />
vervoerd.<br />
Verkoop van een Zaagmolen te Ilpendam inverntaris no 3679<br />
20-12-1765<br />
Verkoper: Crijn Louw, uit Ilpendam.<br />
Koper: Albertus Wallendal, (regerend Burgemeester te <strong>Monnickendam</strong>.)<br />
Transactie: Een zeskante zaagmolen met al zijn gereedschappen alsmede<br />
Loodsen en stalling staande op de molenwerf, de houtschuit, en de hout -<br />
wagen met haar toebehoren en een chais (sjees)<br />
Gelegen tot Ilpendam aan de Jaagweg.<br />
Het land van Willem Gout ten Zuiden<br />
en het huis van de verkoper ten Noorden. f 4000,-<br />
Clausule: De koper zal met toestemming van de Heeren gecommitteerde<br />
raden, de staten van Holland en West-Friesland, en het Noorder-<br />
Kwartier, de Molen met toebehoren mogen vervoeren van Ilpendam<br />
naar <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Misschien vraagt u zich af hoe zo’n molen vervoerd kon worden? Volgens dhr.<br />
de Haan konden de molens uit die tijd binnen een week tijd gedemonteerd en<br />
daarna dus goed vervoerd worden. Zo werd de <strong>Monnickendam</strong>se zaagmolen ‘de<br />
Noordstar’, gelegen aan de Noordercingel, in 1799 verkocht door Jacob Teengs<br />
en vervoerd naar <strong>Oud</strong>e Pekela! 3<br />
Noten<br />
de herkomst van houtzaagmolen ‘de vriendschap’<br />
1 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Jaarboek</strong> 2003, blz. 92 t/m 99<br />
2 Zie <strong>Jaarboek</strong> 1999, blz. 110 en <strong>Jaarboek</strong> 2003 blz. 93 en 99<br />
3 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Jaarboek</strong> 1999, blz. 110/111.<br />
35
1. De Faam van de Speeltoren, zoals ze maar door een enkeling wordt gezien.<br />
36
Vragen aan de Faam<br />
de Speeltoren en zijn geschiedenis tot 1600 i<br />
Henk Verhoef<br />
In 1624 schrijft Constantijn Huygens een aantal lofdichten op de steden en dorpen<br />
van Holland, die later zullen worden gepubliceerd als Stede-stemmen en Dorpen.<br />
Het is een prachtige verzameling door de klassieken geïnspireerde, hooggestemde<br />
poëzie, die eerder werd beschreven in het <strong>Jaarboek</strong> 2006. ii Huygens laat<br />
<strong>Monnickendam</strong> over zichzelf zeggen:<br />
’t Zuyd-Ooste Purmer-end besett ick met den Dam<br />
Die van een Monick-Meer wel eer sijn Doopsel nam.<br />
Meer eertijds, nu niet meer, hoe sien ick uwe baeren<br />
Van baeren ingeslockt? als minder Visschen vaeren<br />
Van die haer meerder zijn? En, vraegh ick ’t oock de faem,<br />
’k En leere geen bescheid van d’ouder baeren naem.<br />
Al vult ghy dan mijn’ Schild, staet buyten halve-Paepen:<br />
Om blijven dat ick ben, behoev’ ick meer als ’t gaepen,<br />
Mijn’ Borgers moeten bey Godsdienstigh zijn en koen;<br />
Hun wel-zijn hanght gelijck aen ‘t Bidden en aen ’t doen. iii<br />
Het gedicht is, zoals de traditie van het stededicht het voorschrijft, een ingewikkeld<br />
spel met woorden, waarin een aantal regels is gewijd aan de naam van de<br />
stad. Hoe het daarmee zat blijft onduidelijk, want de stad komt er niet achter<br />
hoe het Monnikenmeer vroeger heette, ook al vraagt ze het de faam. Dat laatste<br />
is opvallend. De faam wordt nergens anders in de Steden-stemmen en Dorpen genoemd,<br />
en heeft hier zelfs een zekere nadruk. Nu hoeven we bij Huygens niet<br />
aan toeval te denken. Kan hij de Faam bedoeld hebben die op de Speeltoren<br />
ieder uur op haar trompet blaast? Mij lijkt zoiets zeker niet onmogelijk: het<br />
beeldje was, toen Huygens het gedicht schreef, nog geen dertig jaar oud, en het<br />
was een opvallend onderdeel van het uur- en speelwerk van de stadstoren, een<br />
modern en prestigieus ensemble in het hart van de stad.<br />
Fama is in de klassieke mythologie de godin van de roem, het gerucht en de verspreider<br />
van het nieuws. Als iemand op de hoogte zou moeten zijn, dan was zij<br />
het wel. Maar helaas, de <strong>Monnickendam</strong>mer Faam spreekt niet, en dus komt<br />
Huygens niet verder. Ook wij zouden wel het een en ander aan de Faam te vra-<br />
37
gen hebben, want grote delen van de geschiedenis van de Speeltoren zijn in<br />
duister gehuld. Zou het mogelijk zijn daarin wat meer licht te laten schijnen?<br />
Onderstaand wil ik een bescheiden poging doen. Daarbij wil ik steeds de gegevens<br />
die we uit de archieven kennen, in verband brengen met de toren en de<br />
klokken zelf. Ik vraag het als het ware de Faam. Maar anders dan Huygens doe<br />
ik dat als beiaardier, bespeler van het wonderlijke instrument dat de Speeltoren<br />
zijn naam gaf, en daarmee vaste bezoeker van haar verblijfplaats – wie weet wil<br />
zij mij toch iets onthullen.<br />
De Beiaard of het carillon, uitvinding van de Lage Landen<br />
Het idee om melodieën op klokken te spelen is al heel oud. Al meer dan 1000<br />
jaar v. Chr. werden voor dat doel in China bellen in reeksen gemaakt. Maar de<br />
beiaard – een instrument dat bestaat uit in een toren opgehangen klokken, die<br />
worden bespeeld door een automatisch speelwerk of met de hand door middel<br />
van een klavier – is een uitvinding van de lage landen. Hier komt de beiaard in<br />
de veertiende en vijftiende eeuw tot ontwikkeling. Daarbij zijn er twee belangrijke<br />
lijnen. iv<br />
De eerste is die van het zgn. automatisch spel. Nadat aan het eind van de dertiende<br />
eeuw het mechanische uurwerk wordt uitgevonden, maakt de uurwerktechniek<br />
een snelle ontwikkeling door, en rond 1380 hebben de meeste Nederlandse<br />
steden een uurwerk, dat de officiële<br />
tijd aangeeft. Het is geplaatst<br />
in een toren, om de hele<br />
stad te kunnen ‘bestrijken’. Er<br />
zijn nog geen zichtbare wijzers;<br />
het uursignaal wordt gegeven<br />
op een klok. v Een mooi<br />
voorbeeld van zo’n klok is de<br />
uurklok van het stadhuis in ’s-<br />
Hertogenbosch, waarvan het<br />
randschrift luidt: ‘Ic heit Maria<br />
d’oercloc [uurklok] / die lude<br />
staen na mi op / ic werd ghesclaghen<br />
van desen werck [= het<br />
uurwerk] / daerom ben ic groet<br />
2. Illustratie uit een vijtiende-eeuwse Franse be wer - ende sterc.’ Al in diezelfde tijd<br />
king van het ‘Horologium Sapientiae’ van Hen ricus werden hier en daar aan het<br />
Suso. Het hier getekende uurwerk heeft naast de uurwerk een paar kleine klok-<br />
uurklok twee kleine klokjes voor de voorslag.<br />
jes toegevoegd, om vooraf-<br />
38
vragen aan de faam<br />
gaand aan de uurslag enkele tonen te laten horen. Zo’n signaal – de ‘voorslag’ –<br />
waarschuwde de stadsbewoners dat het uur zou gaan slaan; iets waarvan we de<br />
zin nog altijd goed kunnen begrijpen, want ook wij kunnen nog de ervaring<br />
hebben dat we verrast worden door een slaande klok, zodat we te laat zijn om<br />
het aantal slagen te tellen. In de Nederlanden werden voorslagen vanaf ongeveer<br />
1450 algemeen. [afbeelding 2] Dikwijls vinden we een getal van vier klokjes,<br />
een quadrille of quadrillon, de oorsprong van het woord carillon. (Een modern,<br />
en zeker het beroemdste voorbeeld van zo’n quadrillon is natuurlijk de Londense<br />
Big Ben!) In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd het aantal klokken van<br />
de voorslag geleidelijk groter, en de toonhoogte kon nauwkeuriger worden bepaald<br />
zodat ze in plaats van een min of meer willekeurig signaal, een melodie<br />
konden laten horen. Rond 1500 is het aantal tonen gegroeid tot zes, en dertig<br />
jaar later hebben veel voorslagen twaalf tot vijftien klokken. Tegen die tijd is<br />
ook het mechanisme waarmee de melodieën worden gespeeld, verfijnd. Er is<br />
een grote metalen cilinder (een ton of trommel) met pennetjes, die via hefbomen<br />
en draden een aantal aan de buitenkant van de klokken aangebrachte hamers in<br />
beweging brengen – ongeveer zoals een moderne speeldoos. De pennetjes van<br />
de trommel zijn verstelbaar, zodat de beiaard van tijd tot tijd een andere melodie<br />
kan laten horen (beiaardiers spreken over het ‘versteken’ van de trommel; de<br />
melodie heet een ‘versteek’). Hoeveel indruk een dergelijk mechaniek maakte,<br />
blijkt uit een bericht uit 1532, toen in Hoorn ‘het Nieuwe Uyrwerk eerst [begon]<br />
te slaen, ook met sijn halfuyren en quartieren: zijnde ’t selve ... seer constelijck<br />
gewrocht en soo gemaekt, dat men daer alderley Voysen op stellen mogt’. vi En<br />
geen wonder; de speeltrommel is een prachtig systeem, verfijnd en robuust tegelijk,<br />
dat in de eeuwen erna nog wel werd uitgebreid en vervolmaakt, maar in<br />
wezen tot aan de komst van de computer onveranderd bleef. Naast die van <strong>Monnickendam</strong><br />
zijn in Nederland nog tientallen oude speeltrommels bewaard en in<br />
gebruik, zoals de beroemde zeventiende-eeuwse trommel op het Koninklijk Paleis<br />
te Amsterdam, of die uit de achttiende eeuw in Nijkerk.<br />
De tweede lijn is die van het handspel. In de middeleeuwen werden klokken niet<br />
alleen geluid of aangeslagen, er werd ook op gebeierd. Beieren wil zoveel zeggen<br />
als het tot klinken brengen van een aantal klokken door met een touw de klepels<br />
naar de klokkenwand te trekken. Talloze miniaturen laten zien hoe een beierman<br />
met touwen aan handen en voeten een aantal klepels bedient, om een ritmisch<br />
spel te laten horen op de klokken. Het luisterrijke effect kwam van pas bij<br />
grote feesten, of intochten en processies. vii In de Oosterse kerk bleef het beieren<br />
de normale manier van klokkenluiden, en wie vandaag de dag in Rusland rondreist,<br />
kan virtuoos beierwerk tegenkomen. Maar ook in Scandinavië, in Italië of<br />
Portugal wordt hier en daar nog gebeierd. viii Parallel aan de ontwikkeling van<br />
de voorslag zien we dat in onze streken op een zeker moment de beiermannen<br />
39
herkenbare melodieën laten horen. Zo schrijft<br />
de Excellente cronike van Vlaenderen (1531) bij het<br />
jaar 1478:<br />
In desen tijd woonde een Jonckman te Duynkercke, ende<br />
was daer clockluydere, ghenaemt Jan van Bevere, dye<br />
welcke op syne clocken speilde alle maniere van ghestelde<br />
liedekins, ende alle hymnen, ende sequencien, Kyrieleison,<br />
ende alle kerckelicke sanghen. Twelcke men daer<br />
te voren noeyt gheoort en hadde, ende was een grote nyeuwicheyt,<br />
ter eeren van Gode. ix<br />
De nieuwigheid kan er heel goed in gelegen<br />
hebben, dat Jan van Bevere een mechaniek had<br />
bedacht om de klokken te bespelen, oftewel een<br />
klavier. Het lijkt er sterk op dat inderdaad in die<br />
tijd in de Zuidelijke Nederlanden de eerste beiaardklavieren<br />
weren gemaakt. Zekerheid hebben<br />
we pas in 1510, toen in <strong>Oud</strong>enaarde negen<br />
‘weckerkins’ (kleine klokjes) werden voorzien<br />
van een ‘clavier in torrekin om te beyaerden’ x –<br />
een klavier dus, en we mogen aannemen dat het<br />
vergelijkbaar is geweest met het nog altijd<br />
gangbare stokkenklavier.<br />
Zo waren rond 1500 het automatisch spel en het<br />
handspel bij elkaar gekomen, waarmee de beiaard<br />
een echt muziekinstrument was geworden.<br />
Een instrument dat, zoals uit het bovenstaande<br />
blijkt, zowel carillon, beiaard of klokkenspel mag heten. Ontwikkeld<br />
in het zuiden – het toenmalige culturele zwaartepunt van de Nederlanden –<br />
verspreidde het zich snel in alle delen van de Lage Landen. We hebben nog gegevens<br />
van een dertigtal beiaarden die tussen 1520 en 1600 voor Noord-Nederlandse<br />
steden zijn gegoten. Naast het al genoemde Hoorn zijn dat bijvoorbeeld<br />
Enkhuizen (1524), Haarlem (1526, 11 klokken), Alkmaar (1536 Kapelkerk, 9; 1541<br />
H. Geesthuis, 11; 1543 Grote Kerk, 9), Zierikzee (1554, 14), Edam (1561, 16), Amsterdam<br />
(1563 Stadhuis, 13; 1566 <strong>Oud</strong>e Kerk, 13) en Leiden (1585, 14). Zonder twijfel<br />
zijn er meer beiaarden geweest dan we nog kunnen achterhalen, en het is aan<br />
te nemen er in de Noordelijke Nederlanden rond 1600 een kleine honderd<br />
waren. xi 3. ‘Recherche de plusieurs singu -<br />
larités’ van Jacques Cellier (1583).<br />
Aan de jaartallen is te zien hoe de beiaard in de zestiende eeuw geleide-<br />
40
lijk aan was gegroeid naar een omvang van veertien tot zestien klokken. Daarbij<br />
is het opvallend dat juist enkele belangrijke steden relatief laat in de rij verschijnen.<br />
De reden is dat daar dikwijls voorslagen uit de vijftiende eeuw aanwezig<br />
waren, die natuurlijk niet onmiddellijk werden vervangen; een voorbeeld<br />
van de wet van de remmende voorsprong! xii Anderzijds waren er nogal wat<br />
plaatsen waar men het niet bij een enkele beiaard liet. Zo voorzag Middelburg<br />
in 1594 de Abdijtoren van een ‘zeeker accordt van clocken, zoo de geheele ure,<br />
half ure end voorts omme te baeyeren’. Het was ten minste het derde spel dat<br />
Middelburg aanschafte, en het tweede in die stad dat een ‘steekspel’ kreeg, bestaande<br />
uit ‘mannekens ende peerden’. xiii<br />
Het is in deze context dat in de jaren 1590 ook <strong>Monnickendam</strong> een nieuw carillon<br />
kreeg. Een wat uitvoerige schets van die context leek me van belang, om het<br />
<strong>Monnickendam</strong>mer spel beter te kunnen plaatsen. En misschien kunnen we,<br />
door het te vergelijken met andere, een antwoord formuleren op enkele van de<br />
vragen die rond dit spel en de toren waarin het hangt, leven.<br />
4. De Speeltoren vanaf de Middendam, ca. 1990.<br />
vragen aan de faam<br />
De oudste geschiedenis van de<br />
<strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren<br />
Vanaf 1586 spreekt het stadsbestuur<br />
van <strong>Monnickendam</strong> over een<br />
nieuw uurwerk en een nieuwe beiaard,<br />
op te hangen in de toren van<br />
het stadhuis. xiv Om het spel te kunnen<br />
ophangen, wordt er in 1591 een<br />
nieuwe houten bekroning op de<br />
bestaande torenromp gezet. [afbeelding<br />
4] Hoe de toren er tot die<br />
tijd uitzag, wanneer hij eigenlijk<br />
werd gebouwd, en hoe het zat met<br />
dat stadhuis, is even intrigerend als<br />
duister, want er zijn nauwelijks of<br />
geen geschreven bronnen, en het<br />
stadhuis is in 1814 gesloopt. Algemeen<br />
wordt aangenomen dat het<br />
de oude parochiekerk was, die na<br />
de bouw van de Grote Kerk overbodig<br />
werd, en op enig moment in gebruik<br />
werd genomen als raadhuis.<br />
41
5. Het middeleeuwse raadhuis van Beverwijk (gesloopt in 1868) was vermoedelijk als gasthuis<br />
gebouwd. Aquarel van De la Chambre, uit 1775.<br />
Dat dat vóór de Reformatie moet zijn geweest, blijkt uit de kaarten van Jacob<br />
van Deventer, die het gebouw op de driesprong van Kerkstraat, Noord- en Zuideinde<br />
rond 1560 aanduidt als ‘Civita domus’. xv Omdat we weten dat met de<br />
bouw van de Grote Kerk kort na 1400 is begonnen, zou de oude kerk, en daarmee<br />
ook de toren, dateren uit de veertiende eeuw. Appel neemt vervolgens voor<br />
de ingebruikname als stadhuis het jaar 1425 aan. xvi<br />
Vanzelfsprekend moet het veertiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong> een parochiekerk<br />
hebben gehad, en het ligt voor de hand dat het een stenen gebouw is geweest,<br />
midden in de stad. Zo’n kerk zal georiënteerd zijn geweest, en inderdaad<br />
was het stadhuis een langgerekt gebouw dat in de richting oost-west stond, met<br />
de toren aan de westkant. xvii Dat een stadhuis werd gevestigd in een bestaand<br />
gebouw was in de vijftiende of zestiende eeuw niet ongebruikelijk, zie bijvoorbeeld<br />
de situatie in Hoorn, Amsterdam of Beverwijk. xviii De toren zou al voor die<br />
tijd als stadstoren in gebruik kunnen zijn geweest: er zijn talloze gevallen waarin<br />
het stadsuurwerk met zijn slagklokken in een centraal gelegen kerktoren<br />
werd geplaatst.<br />
Toch blijven er ook veel vragen onbeantwoord. Voor een parochiekerk, ook van<br />
een klein stadje, was het eenbeukige gebouwtje dat het stadhuis was, wel bij-<br />
42
vragen aan de faam<br />
zonder klein. Het was wel langer, maar niet breder dan een gewoon woonhuis.<br />
Het gebouw paste keurig in het regelmatige verkavelingspatroon en aan de<br />
strakke rooilijn van het Noordeinde, en de kaart van Jacob van Deventer suggereert<br />
dat dat halverwege de zestiende eeuw ook al zo was. Maar middeleeuwse<br />
kerken stonden vrij, en het is in allerlei gevallen juist opvallend hoe het stratenen<br />
verkavelingspatroon van een stad zich als het ware om zo’n gebouw plooide.<br />
xix Hier lijkt het gebouw in een bestaande verkaveling te zijn ingepast. Dat<br />
geldt nog sterker voor de toren, die terzijde van de westgevel is geplaatst, wat<br />
hoe dan ook voor een middeleeuws kerkgebouw ongebruikelijk is. Vreemd is<br />
ook de plaats van de kerk ten oosten van het Noordeinde, dat in de Middeleeuwen<br />
een zeedijk was. xx Men zou een kerkgebouw verwachten op enige afstand<br />
van die dijk, en in het westen, de landzijde. Dat is dan nog los van de vraag of<br />
het centrum van het veertiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong> hier eigenlijk wel<br />
lag. xxi Dan is er de verbouwing tot stadhuis. Zoals gezegd weten we dat stadhuizen<br />
nogal eens in bestaande gebouwen werden ondergebracht, bijvoorbeeld een<br />
groot woonhuis, zoals het Raithuijs van Hoorn, of een gasthuis. Dat laatste gebeurde<br />
zelfs opvallend vaak: zowel in Amsterdam, Beverwijk [afbeelding 5] als<br />
in Edam. xxii Maar mij is uit de tijd vóór de Reformatie geen geval bekend waarin<br />
er een kerk voor werd gebruikt. Als er al een kerkelijke ruimte werd gebruikt,<br />
was er toch van ontwijding geen sprake, zoals de geschiedenis van het Amsterdamse<br />
stadhuis laat zien. Dat werd in 1492 uitgebreid door het naastgelegen St.-<br />
Elisabethgasthuis erbij te trekken. Hoewel de kapel van het gasthuis in gebruik<br />
kwam als vergaderzaal, werd er tot aan de alteratie van 1578 dagelijks een mis<br />
gelezen. xxiii Een kerk in het centrum van <strong>Monnickendam</strong> zal dus evenmin zijn<br />
ontwijd, maar zo’n dubbelfunctie valt voor het gebouw dat we op de vogelvluchtkaart<br />
van Blaeu zien – in feite niet meer dan een ruim woonhuis – nauwelijks<br />
aan te nemen. xxiv<br />
De moeilijkheid is dat de theorie dat de Speeltoren ooit deel uitmaakte van de<br />
eerste kerk van <strong>Monnickendam</strong>, steunt op niet meer dan één enkele bron, namelijk<br />
het rapport uit 1813 over de toestand van het oude raadhuis. Daarin<br />
schrijven de opstellers, Jan Schaap en Pieter Mooij, dat het gebouw ‘ogenschijnlijk<br />
van de 14e of 15e Eeuw [is] en wel eer tot een Capel of kerk ingerigt.’ Ook<br />
heeft het gebouw ‘oude glazen aan weerzijden, die daerin zijn na kerksgewijzen’.<br />
xxv Dat is natuurlijk erg vaag; waaraan zagen Schaap en Mooij dat het gebouw<br />
ooit een kerk was? En wat betekent het dat de glazen ‘na kerksgewijzen’<br />
zijn? De middeleeuwse ziekenzaal van het Amersfoortse St.-Pietersgasthuis<br />
lijkt ook op een kapel of een kerk, en als met ‘na kerksgewijzen’ wordt bedoeld<br />
dat de ramen spitsbogen of stenen harnassen hadden, dan waren ze niet anders<br />
dan de vensters van De Moriaan in Den Bosch of het raadhuis van Gouda.<br />
43
Mij lijkt dat een aantal vragen kan worden opgelost door er eenvoudigweg van<br />
uit te gaan dat het stenen gebouw waarin tot 1814 het stadhuis was gevestigd,<br />
nooit een kerk is geweest. De noodzaak van een vroege datering vervalt dan, en<br />
de eigenaardigheden van de plattegrond, de inpassing in het verkavelingspatroon,<br />
de aanwezigheid van een toren en zijn plaats terzijde van het huis, laten<br />
zich soepel verklaren. Al die gegevens passen immers niet of nauwelijks bij een<br />
kerkgebouw, maar wel heel goed bij een gemiddeld raad- of stedehuis. Zulke<br />
gebouwen zijn in de Hollandse steden<br />
aan te wijzen vanaf ongeveer 1400, en<br />
rond 1460 hadden ook de kleinste stadjes<br />
een raadhuis, in de meeste gevallen<br />
een stenen gebouw. xxvi Het <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
stadhuis voldoet moeiteloos<br />
aan het beeld: een stenen huis met een<br />
langgerekte plattegrond, in lijn met de<br />
overige bebouwing, in het handelscentrum<br />
van de stad. [afbeelding 6] We<br />
zouden kunnen veronderstellen dat<br />
het uit 1450 dateerde. De toren zal tegelijkertijd<br />
zijn gebouwd, of, als het huis<br />
al ouder was, zijn toegevoegd op het<br />
moment dat het als stadhuis ging dienen.<br />
Een toren in de nabijheid van het<br />
6. De Speeltoren en het raadhuis van<br />
stadhuis was immers noodzakelijk om<br />
<strong>Monnickendam</strong>, op de vogelvluchtkaart het officiële uurwerk te kunnen plaat-<br />
van Joan Blaeu, na 1660.<br />
sen. En waar geen kerktoren in de<br />
buurt was, werd een stadhuistoren gebouwd.<br />
Als de Speeltoren inderdaad als stadstoren is gebouwd, valt niet alleen<br />
de plaatsing naast de voorgevel van het stadhuis, maar ook de positie in het stratenpatroon<br />
veel beter te begrijpen: zichtbaar vanuit de drie hoofdstraten van de<br />
stad, op een restruimte in de verkaveling. De parallel met het Amsterdamse<br />
stadhuis is te opvallend om hier niet te noemen. Het is een parallel die nog<br />
terug zal komen.<br />
Met dit alles ligt natuurlijk wel de vraag naar de oudste parochiekerk weer<br />
open. Maar waarom zou die niet op de plaats van de Grote Kerk hebben kunnen<br />
staan? Die kerk staat weliswaar aan de rand van het zestiende-eeuwse <strong>Monnickendam</strong>,<br />
maar het begin van de nederzetting wordt op goede gronden in de<br />
buurt van de Grote Kerk vermoed, en Addy van Overbeeke noemt de Zarken als<br />
mogelijke plaats voor de veertiende-eeuwse voorganger van de sluis in de Mid-<br />
44
dendam. xxvii Een eerste parochiekerk kan dus ook wel in die buurt hebben gestaan.<br />
Maar als het een houten gebouw was, zal het niet eenvoudig zijn er iets<br />
van terug te vinden.<br />
De zestiende eeuw<br />
vragen aan de faam<br />
Wellicht komen er in de toekomst nog gegevens boven water die meer duidelijkheid<br />
bieden over de geschiedenis van de Speeltoren tot 1500. Tot die tijd<br />
moeten we het doen met veronderstellingen en gissingen. Vastere grond krijgen<br />
we in de zestiende eeuw. Het het de moeite ook voor die periode de gegevens<br />
die we hebben nog eens tegen het licht te houden. Zo is er de halfuurklok<br />
van Geert van Wou en Johannes Schonenborch, gegoten in 1513. Het ligt voor de<br />
hand een verband te leggen met de grote stadsbrand, die in dat jaar woedde. xxviii<br />
De Speeltoren, temidden van de houten huizen, kan zwaar beschadigd zijn en<br />
de klokken verwoest. Na de brand zal het opbouwen van de toren, met uurwerk<br />
en klokken, prioriteit hebben gehad. En kennelijk hadden de bestuurders van<br />
<strong>Monnickendam</strong> kennis van zaken; ze wendden zich tot de beroemdste klokkengieter<br />
van zijn generatie. De klok verraadt in het randschrift niets over zijn bestemming.<br />
Het is zelfs een vrij algemeen randschrift, dat past bij een slagklok,<br />
maar ook bij luidklok. De klok zal dus niet specifiek voor <strong>Monnickendam</strong> gegoten<br />
zijn, en kan uit voorraad gekocht zijn. xxix Maar zou men het bij een enkele<br />
klok hebben gelaten? Van Wou goot allerlei klokken, en maakte ook een heel<br />
aantal voorslagen, in een tijd dat iedere Hollandse stad wel zo’n serie klokken<br />
in de toren had hangen. Zou het niet denkbaar zijn, of zelfs waarschijnlijk, dat<br />
de Van Wou-klok er oorspronkelijk een was van een serie, laten we zeggen twee<br />
slagklokken en een voorslag van zes kleinere klokken, do-re-mi-fa-sol-la?<br />
De gewone plaats voor een voorslag is bovenin de toren, in een bekroning of een<br />
spits met een opengewerkt gedeelte. Het is een type architectuur dat vooral in<br />
de Noordelijke Nederlanden een rijke ontwikkeling heeft gekend. Al in 1929<br />
bracht Ter Kuile die in verband met de grote verspreiding van voorslagen en<br />
beiaarden, in een studie die nog altijd zijn geldigheid niet heeft verloren. xxx Ter<br />
Kuile ziet het begin van de ontwikkeling in de eerste decennia van de zestiende<br />
eeuw, bij de eenvoudige opengewerkte spitsen van de raadhuistorens in Amsterdam,<br />
Rotterdam en Schoonhoven. [afbeelding 7] Zulke spitsen zijn tamelijk<br />
algemeen geweest. Een frappant voorbeeld staat trouwens op een steenworp afstand<br />
van de Speeltoren, in Broek in Waterland. Hoewel niet ouder dan de zeventiende<br />
eeuw, suggereert de stijl dat men bij de bouw het model aanhield van<br />
de in 1573 verwoeste toren. Mij lijkt dat ook de Speeltoren tussen 1513 en 1591<br />
zo’n eenvoudige lantaarnspits had. Ik meen zelfs een afbeelding te hebben ge-<br />
45
7. Het oude stadhuis van Amsterdam, op een gravure van Claes Jansz. Visscher,<br />
1610. Zowel de toren als de opengewerkte spits dateerden vermoedelijk uit het<br />
midden van de vijftiende eeuw. In de spits zijn de speel- en slagklokken te zien.<br />
De klokken waren uit 1563, maar al voor die tijd zijn er betalingen aan<br />
‘beiermannen’ bekend, zodat wel vaststaat dat er al eerder een beiaard of<br />
voorslag hing.<br />
46
vragen aan de faam<br />
8. Uitsnede uit de kaart van de <strong>Monnickendam</strong>mer ban, getekend door Bartelmieus de Vijl (1589).<br />
vonden, namelijk op de kaart van de Munnekedammer Ban Binnen Waterlant, getekend<br />
door Bartelmieus de Vijl in 1589. xxxi Hoewel schematisch, tekent De Vijl<br />
duidelijk een spits op de Speeltoren, en dat kan niet de huidige zijn, want die<br />
werd pas eind 1590 aanbesteed. [afbeelding 8]<br />
Als in de spits van de Speeltoren inderdaad een voorslag van Van Wou heeft gehangen,<br />
dan waren de klokken er al uitgehaald toen Bartelmieus de Vijl hem tekende.<br />
In 1573 besloot het stadsbestuur namelijk, door de oorlogsomstandigheden<br />
gedwongen, ‘alle de clocken’ te verkopen. Van het geld legde men ‘twee<br />
hondert gulden’ opzij, en de rest werd ‘van stonden aen [gegeven] om cruyt.’ xxxii<br />
Al met al moet er zeker vijfhonderd kilo brons zijn omgesmolten. xxxiii De al genoemde<br />
halfuurklok bleef gespaard. Ze heeft de namen IHSUS MARIA IOHAN-<br />
NES, namen die horen bij de grootste klok in een toren, of de laagst klinkende<br />
klok van een serie. Oorspronkelijk zal ze dus als uurklok hebben gefunctioneerd.<br />
Het ligt ook voor de hand dat juist die klok werd gespaard; men zal de<br />
tijd toch zo duidelijk mogelijk hebben willen blijven aangeven. Ze zal ook als<br />
brandklok hebben gediend, en kon dus niet worden gemist. Ook de luidklok in<br />
de toren van de Grote Kerk moet aan de smeltkroes zijn ontsnapt, ten minste tot<br />
1590, wanneer men besluit om ‘de groote Clock’ door Thomas Both in Utrecht te<br />
laten ‘vergieten’. Dat het gaat om de klok voor de Grote kerk, blijkt uit het feit<br />
dat de kerkmeesters eraan meebetalen, en uit latere gegevens kunnen we afleiden<br />
dat het werkelijk een grote klok was, van bijna 3.000 kilo. xxxiv<br />
47
Al met al lijkt het er op dat in 1573<br />
de twee grootste klokken van de<br />
stad werden uitgezonderd, en dat<br />
een aantal kleinere zijn omgesmolten.<br />
Zo gebeurde het trouwens<br />
in diezelfde tijd op allerlei<br />
plaatsen in het Noorderkwartier;<br />
de klokken werden verkocht, of<br />
gebruikt om geschut te maken,<br />
maar steeds bleef er ten minste<br />
één in de toren hangen. xxxv Het is<br />
een gegeven waaruit niet rechtstreeks<br />
de aanwezigheid van een<br />
voorslag in de Speeltoren valt af<br />
te leiden, maar dat er in ieder<br />
geval niet mee in tegenspraak is.<br />
Is er dus ten aanzien van de spits<br />
en de klokken weinig zekerheid,<br />
wat betreft het stadsuurwerk<br />
mogen we veilig aannemen dat<br />
het vanaf 1513 in de Speeltoren<br />
9. De bekende prent van Cornelis Pronk, 1726.<br />
stond. Via een kleine omweg levert<br />
de klok van Van Wou daarvoor<br />
een aanwijzing. Ze heeft namelijk wel ooit een klepeloog gehad, maar het<br />
ontbreken van sporen aan de slagring bewijst dat er nooit een klepel in heeft gehangen.<br />
De klok is, kortom, altijd slagklok geweest, en dus onderdeel van een<br />
uur- of speelwerk. Omdat we ervan mogen uitgaan dat de klok vanaf het begin<br />
in de Speeltoren heeft gehangen, valt daaruit ook de aanwezigheid van een uurwerk<br />
af te leiden.<br />
Ten slotte is er nog een bouwkundig spoor dat ik in verband zou willen brengen<br />
met deze periode in het bestaan van de Speeltoren. Daarvoor moeten we kijken<br />
naar de blindnissen van de romp. Die zijn aangebracht aan drie kanten, terwijl<br />
de noordkant helemaal vlak is. Dat is goed te begrijpen, want de zuid- en oostkant<br />
zijn zichtbaar vanaf de Haven en de Middendam, terwijl de noordkant altijd<br />
schuilging achter een hoog dak. Maar waarom is de meest zichtbare gevel<br />
van de toren, de westkant, bovenaan vlak? We zouden kunnen denken aan een<br />
verbouwing, want Cornelis Pronk tekent in 1726 wel degelijk een nis op deze<br />
plaats. [afbeelding 9] Maar niets in het muurwerk wijst erop dat hier in de achttiende<br />
of negentiende eeuw een nis is uitgevuld, en het is ook niet goed te bedenken<br />
waarom dat dan zou zijn gebeurd. Mij lijkt dat dit vlakke stuk muur<br />
48
vragen aan de faam<br />
een spoor kan zijn van het oude uurwerk, dat in 1591 werd vervangen. Als we de<br />
nieuwe torenbekroning uit dat jaar wegdenken, en er een eenvoudige lantaarnspits<br />
voor in de plaats stellen, is het vlakke stuk gevel aan de westkant namelijk<br />
een uitgelezen plaats voor een wijzerplaat. Zulke wijzerplaten aan buitengevels<br />
zijn in ons land aan te wijzen vanaf het einde van de vijftiende eeuw, en een tijd<br />
lang werd er niet meer dan één aangebracht, op de romp van de toren aan de<br />
kant die het best zichtbaar was. xxxvi [afbeelding 10] Daarbij is interessant dat bij<br />
bestaande torens de wijzerplaat dikwijls gedeelten van blindnissen of vensters<br />
bedekte – zie bijvoorbeeld het Amsterdamse stadhuis xxxvii – terwijl er bij nieuwe<br />
torens in de architectuur rekening mee werd gehouden. Zo bezien kan de<br />
vlakke westkant van de <strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren niet veel ouder zijn dan<br />
de eerste decennia van de zestiende eeuw. Maar moeten we dan het stenen gedeelte<br />
als geheel ook in die<br />
periode dateren? Dat hoeft<br />
niet, als we in aanmerking<br />
nemen dat, zoals bij de restauratie<br />
van 1976 is ontdekt,<br />
het bakstenen gedeelte van<br />
de Speeltoren een buitenmantel<br />
heeft ter dikte van een<br />
halve steen. xxxviii Zou de toren<br />
na de stadsbrand van 1513<br />
kunnen zijn gerepareerd<br />
door er een mantel omheen te<br />
zetten, en dat men bij die gelegenheid<br />
het bovendeel van<br />
de westkant vlak heeft gemaakt,<br />
om een ondergrond te<br />
hebben voor de eerste wijzerplaat<br />
in de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
buitenlucht?<br />
10. Op een schilderij uit 1490 van de Meester van de<br />
Lucialegende heeft de stadstoren van Brugge, het<br />
Belfort, een prominente wijzerplaat. Het is een van de<br />
vroegste afbeeldingen van zo’n buitenwijzerplaat.<br />
Al met al kom ik op een scenario<br />
waarin de Speeltoren,<br />
gebouwd als stadstoren in de<br />
vijftiende eeuw, tijdens de<br />
grote brand van 1513 zwaar<br />
beschadigd raakte. Bij de herbouw<br />
werd de romp ommanteld,<br />
waarbij rekening ge-<br />
49
houden werd met de komst van een<br />
wijzerplaat. Er kwam een nieuw<br />
uurwerk, met twee slagklokken en<br />
een voorslag, gegoten door Geert<br />
van Wou en diens compagnon Johannes<br />
Schonenborch. De voorslag<br />
kwam in een lantaarnspits te hangen,<br />
vergelijkbaar met die van het<br />
Amsterdamse stadhuis. In 1573 verkocht<br />
men noodgedwongen alle<br />
klokken op één na, en tot de komst<br />
van de nieuwe torenbekroning en de<br />
beiaard van Van den Ghein, hing alleen<br />
de uurklok nog in de spits.<br />
De nieuwe torenbekroning,<br />
het uurwerk en de klokken<br />
De houten torenbekroning en de<br />
klokken van Van den Ghein zijn al<br />
eerder besproken in het jaarverslag<br />
van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>.<br />
xxxix Hier wil ik me beperken tot wat losse zaken, die het beeld kunnen vervolledigen.<br />
Allereerst is er de bekroning zelf. De al genoemde Ter Kuile heeft op<br />
de verwantschap met de in 1566 gebouwde spits van de Amsterdamse <strong>Oud</strong>ekerkstoren<br />
gewezen. xl Die zal in <strong>Monnickendam</strong> inderdaad wel als voorbeeld<br />
hebben gediend, iets wat zichtbaar is aan de manier waarop de lantaarns, de<br />
tussenverdiepinkjes en de bekronende ui zijn vormgegeven. [afbeelding 11] Een<br />
van de opzienbarende vernieuwingen in de Amsterdamse bekroning zijn de<br />
50<br />
11. De torenbekroning van de Amsterdamse<br />
<strong>Oud</strong>e Kerk, het meester werk van Joost<br />
Jansz. Bilhamer uit 1566. Bilhamer slaagde<br />
erin het traditionele gegeven van de<br />
lantaarnspits en de moderne vormentaal<br />
van de Renaissance op een overtuigende<br />
manier samen te brengen. De toren werd<br />
het voorbeeld voor een reeks andere; van de<br />
na volgingen is de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
Speeltoren wel de sierlijkste.
vragen aan de faam<br />
vier wijzerplaten, die, in aediculae geplaatst, hier voor het eerst prachtig zijn<br />
geïntegreerd in de architectuur van de spits. Ook dat is in <strong>Monnickendam</strong> nagevolgd,<br />
vanzelfsprekend op kleinere schaal. Zoals gezegd was het aanbrengen<br />
van 0wijzerplaten aan vier kanten een betrekkelijke nieuwigheid aan het eind<br />
van de zestiende eeuw. En zoals vaker gingen nieuw en oud hand in hand. Want<br />
hoe revolutionair de plaats van de wijzerplaten in het ontwerp voor de <strong>Oud</strong>e<br />
Kerk in dit opzicht ook was, de beschildering ervan bleef tot ver in de zeventiende<br />
eeuw traditioneel: in het midden een zon met afwisselend rechte en golvende<br />
stralen, en eromheen een cijferring met gotische cijfers. xli Niet eerder dan het<br />
midden van de zeventiende eeuw komen cijferringen met Romeinse cijfers in<br />
de mode, en dan verdwijnt ook de zon. Maar de kleurigheid blijft, en talloze<br />
schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw laten zien hoe wijzerplaten<br />
eruit zagen: een zwarte ring, afgebiesd met goud en met gouden cijfers, op een<br />
gekleurde achtergrond. De egaal zwarte platen komen pas in de allerlaatste<br />
jaren van de negentiende eeuw in de mode. Toen dan ook in 2003 de Speeltoren<br />
werd geschilderd, zijn op mijn voorstel de platen kleurig beschilderd. Op grond<br />
van afbeeldingen van torens in Amsterdam en Noord-Holland meende ik dat<br />
voor de achtergrond rood de meest waarschijnlijke kleur was. Pas nadat de wijzerplaten<br />
waren geschilderd vond ik een schilderij van Cornelis Springer, die de<br />
Speeltoren inderdaad met rode wijzerplaten afbeeldt. xlii [afbeelding 12] Het<br />
schilderij, uit 1882 laat trouwens ook zien dat de houten balustrade en een deel<br />
van het loodwerk van de bekroning waren geschilderd in een zandsteenkleur.<br />
De nieuwe bekroning werd gebouwd in de loop van 1591. Nog diezelfde zomer<br />
gingen de burgemeesters kijken naar een uurwerk dat in Schoonhoven te koop<br />
was, maar ze gingen niet op het aanbod in en bestelden in Delft een nieuw uurwerk.<br />
Een jaar later bleek de uurwerkmaker te zijn overleden. De overeenkomst<br />
werd ontbonden, en de burgemeesters sloten op 4 september 1592 een nieuwe,<br />
met Roeloff Othszn. te Amsterdam. xliii Uit de tekst van de overeenkomst blijkt<br />
dat er al wat onderdelen klaar waren, die mr. Roeloff overnam. Mooi is ook te<br />
zien hoe men rekening hield met de krappe ruimte van de Speeltoren; meteen<br />
na de inleidende zinnen wordt ‘expresselyk geconditioneert dattet werck sal<br />
staen aen twee parthijen, het een bouen t’ander’. Zo kwamen het gaande werk en<br />
de speeltrommel op de tweede verdieping van de toren te staan, en de twee slagwerken<br />
op de verdieping erboven – een unieke oplossing, die ik nog nooit ergens<br />
anders ben tegengekomen. Mr. Roeloff leverde verder ‘alle appendentien<br />
ende ancleuen’, zoals de hamers voor de klokken en ‘t’clauier voor aende ton<br />
leggende’, dat wil zeggen de rij stalen hefboompjes bij de speeltrommel, die<br />
door de op de trommel gezette stiften in beweging worden gebracht. ‘Ende belooffde<br />
mr Roeloff dattet heel uijr, ende halff uijr perfectelijck sal slaen voor Alderheijligen<br />
[1 november] xv c, drie en tnegentich toecomende, ende het Voor-<br />
51
12. ‘De Waag en de <strong>Oud</strong>e Stadhuistoren te Monnikendam bij zomer’,<br />
schilderij van Cornelis Springer, gedateerd 1882.<br />
slach sal gemaect wesen int voor Jaere Anno xv c vier en tnegentich’. Opmerkelijk<br />
is nog dat het contract kennelijk ook buiten <strong>Monnickendam</strong> bekend was. In<br />
1596 bestelde de stad Utrecht namelijk een nieuw uurwerk voor de Dom bij<br />
Joris Lievensz. in Schoonhoven. Waarschijnlijk was het diezelfde uurwerkmaker<br />
waar de <strong>Monnickendam</strong>mer burgemeesters in 1591 waren wezen kijken. Lievensz.<br />
moest het uurwerk maken ‘in conformite vant besteck tusschen die van<br />
Munnickendam ende den meester [= Roeloff Othsz.]’ xliv<br />
De klokken voor de voorslag of beiaard waren besteld bij Thomas Both in<br />
Utrecht, en bleven buiten de opdracht aan mr. Roeloff. De burgemeesters beloven<br />
de uurwerkmaker namelijk dat hij niet op de klokken zal hoeven wachten.<br />
52
vragen aan de faam<br />
Mochten die onverhoopt toch te laat komen, dan krijgt mr. Roeloff evengoed op<br />
tijd zijn eerste termijn betaald. xlv De clausule bleek niet vergeefs te zijn opgenomen,<br />
want begin 1595 was er nog geen klok te bekennen. Inmiddels was de klokkengieter<br />
– l’histoire se repète – al sinds 1593 niet meer in leven. In de zomer van<br />
1595 schrijft zijn zoon Hendrik, die de zaak had overgenomen, een brief waarin<br />
hij erop wees dat hij ‘nu geleden twe Jaere’ bezoek had gehad van ‘eenighe heeren’<br />
uit <strong>Monnickendam</strong>. xlvi Ze hadden beloofd hem te schrijven en het geld te<br />
betalen dat hij nog van de kerk tegoed had. Sindsdien had hij niets meer gehoord,<br />
en nu wilde hij het contract dat destijds met zijn vader was gesloten wel<br />
uitvoeren, maar alleen als <strong>Monnickendam</strong> ‘hondert daelder’ extra zou betalen,<br />
vanwege de gestegen materiaalprijzen. De burgemeesters doen nog een voorstel<br />
om eruit te komen, maar uiteindelijk besluit men de overeenkomst te ontbinden.<br />
xlvii<br />
Hendrik Both wilde dus de afspraak die met zijn vader was gemaakt niet zonder<br />
meer nakomen, omdat het materiaal duurder was geworden. Dat is op zich niet<br />
onbegrijpelijk, want de bronsprijs steeg in die jaren inderdaad fors. xlviii Maar<br />
wat had dat bezoek van die ‘heeren’ ermee te maken, en hoe zat het met dat geld<br />
van de kerk? Het is interessant dat we uit de archieven weten dat zo’n bezoek inderdaad<br />
eind 1592 of begin 1593 kan hebben plaatsgehad. Zoals eerder ter sprake<br />
kwam, had Thomas Both in 1590 opdracht gekregen de luidklok van de Grote<br />
Kerk te hergieten. Die was pas in 1592 klaar, en in de vergadering van 21 juli besloot<br />
het stadsbestuur de klok te laten halen. xlix De kerkmeesters, die liever helemaal<br />
niet hadden willen meebetalen, hebben maar weinig geld in kas; ze ‘sullen<br />
opbrengen tgeene zij hebben’ en de burgemeesters schieten de rest voor.<br />
Kennelijk is daarmee naderhand toch iets mis gegaan, zodat de klok in 1595 nog<br />
altijd niet volledig was betaald. Intussen liep de bestelling voor de speelklokken<br />
toch ook al sinds 1591, want we mogen ervan uitgaan dat de klokken min of<br />
meer tegelijk met het uurwerk werden besteld. Maar terwijl in de vergadering<br />
van 21 juli wel over het uurwerk werd gesproken, kwamen de speelklokken niet<br />
aan de orde. Dat is ook niet onlogisch; de burgemeesters zullen eerst een oplossing<br />
hebben willen zoeken voor de levering van het uurwerk, voordat er eventueel<br />
nieuwe afspraken over de speelklokken zouden worden gemaakt. Die oplossing<br />
was er al enkele weken later, toen op 4 september een nieuw contract met<br />
mr. Roeloff werd gesloten. Op dat moment was het zinnig een nieuwe termijn<br />
te gaan vastleggen voor de levering van de klokken. Het ligt dan ook voor de<br />
hand dat ook daarover tijdens het bezoek aan Hendrik Both is gesproken, en dat<br />
de brief waar hij vervolgens twee jaar vergeefs op wachtte, ermee te maken had.<br />
Terwijl de geschiedenis met de grote luidklok in feite los stond van de opdracht<br />
voor de speelklokken, bracht de gieter ze, niet onbegrijpelijk, met elkaar in verband,<br />
en hij gaf de opdracht terug.<br />
53
Maar hoe zit het dan met de uurklok in de Speeltoren, ook van Thomas Both?<br />
Minder zwaar dan de klok van de Grote Kerk, is het toch ook een forse verschijning,<br />
om en nabij de 2.000 kg. Hoewel daarvan geen archiefstukken bewaard<br />
zijn, meen ik dat die klok in 1591, tegelijkertijd met de nieuwe bekroning in opdracht<br />
is gegeven, en nog hetzelfde jaar gegoten en afgeleverd. De logica daarvan<br />
is dat de twee grootste klokken, half- en heeluurklok, niet anders dan tegelijk<br />
met de bouw van de houten constructie kunnen zijn opgehangen – ze kunnen<br />
immers met geen mogelijkheid tussen de stijlen van de lantaarn door. De<br />
halfuurklok was voorhanden, en de heeluurklok moest dus klaar zijn vóór de<br />
bekroning kon worden opgebouwd. Pas nadat Thomas Both de uurklok had gemaakt,<br />
begon hij aan de klok van de Grote Kerk, en mede door de moeilijkheden<br />
die daarbij optraden, ging de levering van speelklokken uiteindelijk niet meer<br />
door.<br />
De uurklok van de Speeltoren is de op een na grootste klok die van Thomas Both<br />
bewaard bleef; een prachtige klok met een sonoor geluid. Het lijkt erop dat de<br />
gieter de klok heeft willen aanpassen aan de oude uurklok van Van Wou en<br />
Schonenborch, die nu halfuurklok werd. De diameter van de nieuwe klok is namelijk<br />
anderhalf keer die van de oude, wat erop wijst dat het interval tussen de<br />
twee klokken een kwint had moeten worden. Maar door het zware ‘profiel’ van<br />
de uurklok is de toon wat hoger. De slagtoon van de uurklok is d1 (bij a1=440<br />
Hz), terwijl de slagtoon van de Van Wou-klok iets boven gis1 ligt. Het mooie<br />
randschrift – O PASSI GRAVIORA DABIT DEUS HIS QUOQUE FINEM l – had<br />
Both eerder gebruikt, bij de beiaard die hij in 1588 voor de stad Vlissingen had<br />
gegoten. Het stadsbestuur van Vlissingen had bepaald dat die regel op iedere<br />
klok moest komen. De Hoornse beiaardier Jurriaan Spruyt vertaalde het in 1750<br />
als: ‘O gij die veel swarigheeden geleden hebt. God zal van deze Uwe elende ook<br />
een eijnde maken’. li Net als de halfuurklok heeft de uurklok wel sporen van een<br />
klepeloog, maar geen sporen aan de slagring, zodat vaststaat dat ook in deze<br />
klok nooit een klepel heeft gehangen. lii<br />
Uiteindelijk werden de speelklokken in Mechelen gegoten door Peter [Peeter]<br />
van den Ghein, telg uit een trots geslacht van klokkengieters en een van de belangrijkste<br />
vertegenwoordigers van de grote Mechelse traditie. Van den Ghein<br />
levert 15 klokken, met als (klavier-)tonen c (slagtoon a1, 440 Hz), d, e, f, g, a, bes,<br />
b, c1, d1, e1, f1, fis1, g1 en a1. liii Ze zijn, zoals gebruikelijk bij Van den Ghein,<br />
prachtig gedecoreerd met bladmotieven, engelenkopjes, cartouches en medaillons.<br />
En natuurlijk is er de traditionele letterrand aan de kop van de klok, het<br />
randschrift. Die randschriften zijn de enige bron waaruit we de naam van de<br />
gieter kennen; in de archieven is er niets over te vinden. Maar er is nog meer in<br />
te lezen. Allereerst is het opvallend dat de klokken drie verschillende jaartallen<br />
54
vragen aan de faam<br />
hebben: er is een klok uit 1595 (klaviertoon d), een uit 1597 (klaviertoon a1), de<br />
overige zijn uit 1596. De klok uit 1595 heeft naast het randschrift, met de naam<br />
van de gieter en het jaartal, op de flank een variant van een van de meest gangbare<br />
klok-opschriften: VIVOS VOCO DEFUNCTOS PLANGO FULGURA FRAN-<br />
GO VOX MEA VOX VITE VOCO VOS AD SACRA VENITE. Dat het opschrift zo<br />
algemeen is, maakt het waarschijnlijk dat deze klok, de oudste van de reeks,<br />
niet speciaal voor <strong>Monnickendam</strong> is gemaakt, maar bij de gieter in voorraad<br />
was op het moment dat het spel werd besteld. Zo niet de grootste klok van de<br />
reeks, klaviertoon c. Die klok heeft op de flank de namen IAN DIRRICK SOEN ·<br />
13. Begin van het opschrift van de klok met klaviertoon g, met onder de tekstrand het<br />
borstbeeld van Sint Pieter.<br />
SIMON HAIT · PIETER CLAESSOEN · IAN SIMON SOEN, een opschrift dat<br />
natuurlijk duidt op een in opdracht gegoten klok. Deze klok is uit 1596, net als<br />
de klokken e tot en met g1. Het lijkt er dus op dat een enkele maanden tevoren<br />
gegoten klok tot uitgangspunt is genomen, die vervolgens werd beschouwd als<br />
tweede klok van de reeks, de d. Er werd een c aan toegevoegd met de namen van<br />
de burgemeesters die de opdracht hadden gegeven, en een aantal kleinere klokken<br />
voor de overige tonen. In de reeks die zo tot stand kwam, is de vijfde klok<br />
(met klaviertoon g) een bijzonderheid. Deze heeft als enige een naam gekregen:<br />
PEETER BEN IC VAN PEETER VANDEN GHEIN GHEGOTEN INT IAER ONS<br />
HEEREN MCCCCCLXXXXVI. Bij het begin van het opschrift is onder de rand<br />
een borstbeeld van St. Petrus aangebracht. [afbeelding 13] Een eerbetoon van de<br />
55
gieter aan zijn patroonheilige? De burgemeesters zullen er niet mee hebben gezeten,<br />
net zo min als het medaillon op de klok met klaviertoon e, waar de afgebeelde<br />
vorst nauwelijks een ander kan zijn dan Philips II. Dan is er de klok a1,<br />
die uit 1597 is. Ik zou geneigd zijn te denken aan een hergieting. In die tijd was<br />
men wel in staat klokken op toon te gieten, dan wel na het gieten enigszins in<br />
toon te corrigeren, maar de kunst van het klokkenstemmen stond nog in de kinderschoenen.<br />
liv Het kwam dus dikwijls voor dat een of meer klokken niet goed<br />
in de reeks pasten, en opnieuw moesten worden gegoten. Dat zou met de a1 heel<br />
goed het geval geweest kunnen zijn, zeker omdat bij speelklokken de kleine<br />
klokjes eerder moeilijkheden gaven dan de grote. Ik zou dus geneigd zijn 1596<br />
aan te houden als jaar waarin de beiaard werd voltooid.<br />
Het ruiterspel en de Faam<br />
De <strong>Monnickendam</strong>mer Speeltoren kreeg niet alleen een nieuw uurwerk en een<br />
beiaard, er werd ook een ruiterspel gemaakt. Zulke automatisch bewegende figuren<br />
waren in die tijd niet ongewoon. De al genoemde Middelburgse Abdijtoren<br />
had net een jaar eerder een ruiterspel gekregen, en ze zijn ook te zien in Alkmaar,’s-Hertogenbosch,<br />
Heusden en Zaltbommel. In Middelburg spreken de<br />
archieven over een ‘steekspel’, lv en inderdaad is het de verbeelding van een zo’n<br />
14. Een van de ruiters, gezien van binnen uit de toren. Links op de vloer ligt de orgelpijp die het<br />
trompetgeluid geeft.<br />
56
vragen aan de faam<br />
wedstrijd, waarbij twee ridders proberen elkaar uit het zadel te wippen. [afbeelding<br />
14] Maar steekspelen bestonden aan het eind van de zestiende eeuw niet<br />
meer. Misschien moeten we de ruiterspelen dan ook zien als herinnering aan de<br />
kleurrijke wereld van het toernooi, in een tijd dat het oorlogsbedrijf een heel<br />
wat grimmiger gezicht had gekregen.<br />
Veel zeldzamer, en van een wel heel andere afkomst, is de Faam, die al aan het<br />
begin van dit artikel stond. De opvallende verschijning wordt door veel <strong>Monnickendam</strong>mers<br />
de ‘engel’ genoemd. Ieder uur blaast ze op haar trompet, om<br />
het aantal uren aan te geven. lvi<br />
Dat de gevleugelde figuur inderdaad<br />
vrouwe Fama voorstelt, is te<br />
zien aan haar onmiskenbaar<br />
vrouwelijke trekken. Het geluid<br />
van de trompet komt van een orgelpijp<br />
op de bodem van het huisje<br />
waarin de ruitertjes draaien,<br />
die lucht krijgt uit een kleine<br />
blaasbalg met een ingenieus mechaniek.<br />
De huidige Faam is gesneden<br />
door Klaas Roos in 1984,<br />
als kopie van het beeldje dat<br />
tegen het eind van de negentiende<br />
eeuw gemaakt moet zijn door<br />
Chris Boerlage, en dat op zijn<br />
beurt wel weer een kopie zal zijn<br />
geweest van een nog ouder exemplaar.<br />
lvii 15. Vrouwe Fama, getekend door Virgil Solis<br />
De Faam van Chris Boer-<br />
(1514-1562).<br />
lage kreeg bij de restauratie van<br />
de beiaard in 1976 wel een nieuwe<br />
laag verf, maar was in 1983 al in zo slechte staat dat ze van de toren werd gehaald<br />
en geconserveerd. Ze staat nu opgesteld in Museum De Speeltoren, na haar<br />
trompet ten minste vier en een half miljoen maal te hebben opgetild...<br />
Vrouwe Fama is van hoge geboorte, een dochter van Jupiter. [afbeelding 15] Haar<br />
naam betekent in het Latijn roep, gerucht of ook wel reputatie. Ze woont op<br />
hoge plaatsen en torens. Vergilius benadrukt haar twijfelachtige kanten:<br />
Fama, de snelste van alle plagen ter wereld. Bewegelijkheid is haar kracht, die door het<br />
voortgaan vermeerdert. Aanvankelijk klein door vrees, verheft zij zich snel in de lucht en<br />
gaande over de grond bergt zij het hoofd tussen de wolken. Haar heeft eens, zo vertelt men,<br />
57
Moeder Aarde, in woede ontstoken tegen de goden, als laatste kind gebaard, een zuster van<br />
Coeus en Enceladus; snel zijn haar voeten, vlug haar vleugels, een groot en gruwelijk monster.<br />
Zoveel veren er zijn op haar lijf, zoveel wakende ogen (een wonder om te verhalen)<br />
schuilen daaronder, zoveel tongen en monden praten, zoveel oren spitst zij. ’s Nachts vliegt<br />
zij krijsend door het donker tussen hemel en aarde, niet sluit zij haar ogen in zoete slaap.<br />
Overdag zit zij op wacht op de nok van een dak of op hoge torens; zij verschrikt grote steden,<br />
even verzot op laster en leugen als bereid tot het vertellen van waarheid. lviii<br />
Ook bij Ovidius is haar paleis een plaats waar het niet per se goed toeven is:<br />
Er is een plek die in het midden ligt van zee en aarde<br />
en hemelbanen - een grenspunt van een driegedeeld heelal.<br />
Vandaar wordt alles opgemerkt, hoe ver, hoe afgelegen<br />
dan ook, en holle oorgewelven vangen elk geluid.<br />
Vrouw Fama heerst er in een woonkasteel, dat zij liet bouwen<br />
op ’t hoogste punt, met talloos vele openingen en<br />
duizenden poortingangen, nooit met deuren afgesloten:<br />
het huis is dag en nacht geopend en geheel van brons<br />
dat echoot; alom klinkt het en weerklinkt het en verklankt het<br />
wat het maar hoort. Nooit is er stilte binnen, en nergens rust.<br />
Toch heerst er geen lawaai, ’t is meer geruis van fluisterstemmen,<br />
zoals een golvenzee kan klinken, als je die van ver<br />
beluistert, of zoals de nagalm van een verre donder<br />
wanneer door Jupiter met donkere wolken wordt gedreund.<br />
Binnen zijn volle zalen, schimmig volk, dat in- en uitloopt,<br />
overal rondhangt, duizenden geruchten door elkaar,<br />
valse en ware, die een stroom aan praatjes rond doen waaien.<br />
Een deel van hen vult holle oren met gefluisterd nieuws,<br />
dat dan weer snel wordt doorgegeven met een groeiend aantal<br />
verzinsels; elke nieuwe bron breidt de geruchten uit.<br />
Daar wonen Lichtgelovigheid, het blinde Misverstand,<br />
ijdele Blijdschap en door angst ontketende Paniek,<br />
spontaan Protest en Fluisterpraat van dubieuze afkomst<br />
en dus Vrouw Fama zelf, die al wat zich in lucht, op zee<br />
of aarde afspeelt ziet en nieuws vergaart door heel de wereld. lix<br />
In de Renaissance krijgt vrouwe Fama een wat andere rol. Ze is nog altijd een indrukwekkende<br />
figuur, maar de nadruk komt meer te liggen op haar functie als<br />
neutrale brenger van het nieuws, zowel het slechte als het goede. In afbeeldingen<br />
is ze altijd gevleugeld, en dikwijls heeft ze twee bazuinen bij zich, als aan-<br />
58
vragen aan de faam<br />
duiding van het goede en het slechte nieuws. Ze komt vliegend aangesneld, of<br />
staat met een voet op een wereldbol. Prachtige voorbeelden van zulke afbeeldingen<br />
zijn bijvoorbeeld te vinden in de uitgaven van Sigmund Feyerabend,<br />
een drukker uit het Frankfurt van de late zestiende eeuw, die de Faam – een passend<br />
symbool voor een uitgever – had gekozen als merk. [afbeelding 16] Het<br />
spreekt vanzelf dat Fama ook een hoofdstuk kreeg in Cesare Ripa’s De Iconologia,<br />
de beroemde gids waarin kunstenaars konden vinden hoe bepaalde zaken<br />
moesten worden afgebeeld. Het werk verscheen in 1593, en had in heel Europa<br />
tot ver in de achttiende eeuw groot gezag. Volgens Ripa wordt ‘Fama of Gerucht’<br />
afgebeeld als:<br />
Een Vrouwe met een dun kleed, dwars over, tottet midden van de beenen opgeschort, als of zy<br />
luchtigh wilde loopen, hebbende twee groote vleugels, en over al sullen pluymen en oogen,<br />
monden en ooren zijn. Zy hout in de rechter hand een Trompet, gelijckse Virgilius<br />
beschrijft. lx<br />
16. Drukkersmerk van Sigmund Feyerabend, gesneden door Jost Amman, ca. 1580.<br />
59
De trompet, die zien we ook in <strong>Monnickendam</strong>. Maar de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
Faam heeft bovendien in de linker hand een gebladerde tak, die ook op enkele<br />
van Feyerabends drukkersmerken te zien is. Om de verklaring van dat attribuut<br />
te vinden moeten we Ripa nog wat verder volgen. Nadat hij dezelfde verzen uit<br />
Vergilius’ Aeneis heeft geciteerd die ook boven zijn aangehaald, beschrijft hij<br />
een aantal meer gespecialiseerde gedaanten van de godin, waaronder ‘Fama<br />
Buona, een goed Gerucht of Naem’ en ‘Fama cattiva, de snoode Faeme’. De eerste<br />
wordt afgebeeld als:<br />
Een vrouwe met een Trompet in de rechter hand, en in de slincker een Olijftack, hebbende<br />
aen den hals een goude keeten, alwaer een Hart aenhanght, hebbende witte vleugels aen de<br />
schouderen. Het Trompet bediet het gemeen geroep dat door de ooren van de Menschen gespreyt<br />
wort. De Olijftack bediet de goedheyt van ‘t Geruchte, en d’oprechtigheyt van een vermaert<br />
Man, door treffelijcke wercken: want de Olijftack mette vruchten wort altijd ten<br />
goede genomen. Want de H. Schriftuyre spreeckende van de Olijf, verstaende Christum,<br />
seght, u Naem is als uytgestorte Oly . En David seght van de Olijven, zy is als een vruchtbaere<br />
Wijnstock in ‘t huys des Heeren: en door dese oorsaecke plachten oock de <strong>Oud</strong>e haeren Iupiter<br />
met Olijftacken te kroonen, versierende dat hy de aldergoedste en aldervolmaeckste<br />
was. Het hangende Hart aen den hals, bediet gelijck Orus Apollo seght het Gerucht of goede<br />
Naem van een vroom Man. De witte vleugels bedieden de suyverheyd en snelligheyd van een<br />
goede faeme. lxi<br />
Zo begrijpen we dat de tak een olijftak moet zijn, maar ook dat we in <strong>Monnickendam</strong><br />
te maken hebben met een goedaardig wezen. Geen schrikgodin, maar<br />
een trouwe bode van het uur, en een verkondigster van de goede naam van de<br />
stad en haar bestuurders. Dat mochten we ook eigenlijk wel verwachten – de<br />
<strong>Monnickendam</strong>mer burgemeesters zullen hun klassieken te goed hebben gekend<br />
om zich op zo’n belangrijk punt te vergissen.<br />
Het is jammer dat de oorspronkelijke Faam niet is bewaard. We zouden kunnen<br />
vermoeden dat het verfijnder gesneden is geweest dan het sympathieke, maar<br />
eenvoudige beeldje in het museum. Het snijwerk zou geleken kunnen hebben<br />
op dat van de ruitertjes, die voor het grootste gedeelte oud lijken te zijn. Ook<br />
moeten we nu gissen hoe de Faam beschilderd was. Zouden bijvoorbeeld de<br />
vleugels ogen hebben gehad, of waren ze wit geschilderd? Bij de laatste schilderbeurt<br />
zijn de aangetroffen kleuren gehandhaafd. Het is een voor de hand liggende<br />
kleurstelling, die heel goed terug kan gaan tot de oorspronkelijke. Wellicht<br />
dat het beeldje in het museum nog eens precies kan worden onderzocht.<br />
60
De oudste beiaard ter wereld<br />
In Huygens’ lange leven maakte hij mee hoe de kunst van het klokkenstemmen<br />
door de gebroeders Hemony werd geperfectioneerd. Was de beiaard van <strong>Monnickendam</strong><br />
toen hij zijn Stede-stemmen en Dorpen schreef nog een modern instrument,<br />
aan het eind van zijn leven hadden de Hemony’s een nieuwe standaard<br />
gezet. Hun klokken waren van een ongekende zuiverheid, en van een kwaliteit<br />
die sindsdien wel is benaderd, maar nooit overtroffen. Het was dus niet meer<br />
dan een vanzelfsprekende vooruitgang toen tientallen steden hun klokken<br />
ruilden voor nieuwe. Ook in <strong>Monnickendam</strong> zijn er plannen geweest voor een<br />
nieuw spel, maar er was uiteindelijk geen geld voor. lxii Zo bleef op meer plaatsen<br />
een carillon uit de zestiende of het begin van de zeventiende eeuw bewaard,<br />
en aan het begin van de twintigste eeuw waren er nog een achttal over, waaronder<br />
Zierikzee, Edam, Heusden en <strong>Oud</strong>ewater. In het licht van de latere ontwikkelingen<br />
in de beiaardkunst hadden ze dan misschien wel wat van hun glans<br />
verloren, maar het waren toch getuigen van een periode van anderhalve eeuw,<br />
waarin die kunst tot ontwikkeling kwam en een eerste grote bloei doormaakte.<br />
Het is dan ook niet goed te begrijpen waarom ze in de twintigste eeuw alsnog<br />
het veld moesten ruimen, St. Maartensdijk nog in 1981! lxiii Alleen in <strong>Monnickendam</strong><br />
bleef het ensemble volledig intact: het uurwerk met de speeltrommel en de<br />
slagwerken, de klokken, die behalve door de trommel ook met de hand kunnen<br />
worden bespeeld, alles op de oorspronkelijke plaats, in de toren die vanaf de<br />
zestiende eeuw nooit is gewijzigd. Weliswaar is er van tijd tot tijd gerepareerd,<br />
en af en toe werd een enkel onderdeel van het uurwerk vervangen. Bij een restauratie<br />
in 1927 voegde men twee klokjes toe met klaviertonen b1 en c2 (M. de<br />
Haze, 1687). lxiv Al eerder was de poortklok, afkomstig van het oude stadhuis,<br />
aan de noordmuur van de toren gehangen. Maar verdwenen is er niets, en zo is<br />
<strong>Monnickendam</strong> de enige stad waar we ons nog een idee kunnen vormen over de<br />
eerste bloeiperiode van de beiaardkunst. Over de oorsprong van de naam <strong>Monnickendam</strong><br />
mag de Faam dan zwijgzaam zijn gebleven, ze verkondigt met<br />
reden de roem van haar Speeltoren, de toren met de oudste beiaard ter wereld.<br />
noten<br />
i Dit artikel is een vervolg op een lezing die ik in januari <strong>2008</strong> voor de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
hield.<br />
ii A. VAN OVERBEEKE ‘<strong>Monnickendam</strong> in de Stedenatlas, gerijmd en ongerijmd’ in <strong>Jaarboek</strong><br />
van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2006, p. 67-78.<br />
iii Geciteerd naar de uitgave door C.W. DE KRUYTER (Zutphen 1981).<br />
vragen aan de faam<br />
iv Over de ontwikkeling van de beiaardkunst A. LEHR, Van paardebel tot speelklok, de geschiedenis<br />
61
van de klokgietkunst in de Lage Landen (Zaltbommel 1981); A. LEHR e.a., Beiaardkunst in de Lage Landen<br />
(Tielt 1991); en G. HUYBENS e.a., Beiaarden en torens in België (Gent 1994).<br />
v Zie voor de geschiedenis van uurwerken en stadstorens G. DOHRN-VAN ROSSUM, Die Geschichte<br />
der Stunde, Uhren und moderne Zeitordnungen (Wien 1992).<br />
vi Geciteerd naar C.J. STINS, Geschiedenis van Hoorns klokken en beiaarden (Hoorn 1946), p. 9.<br />
vii Onder andere beschreven door Commelin en Velius, geciteerd in Stins [n. 6], p. 10.<br />
viii Lehr 1991 [n. 4] , p. 90 e.v.<br />
ix Geciteerd naar Lehr 1991 [n. 4] , p. 94.<br />
x Door alle schrijvers over de beiaard geciteerd, o.a. Lehr 1981 [n. 4], p. 163.<br />
xi Lehr 1981 [n. 4], p. 167.<br />
xii Zie bijvoorbeeld Amsterdam, waar vanaf het begin van de zestiende eeuw van een ‘beyerman’<br />
sprake is. B. BIJTELAAR, De Zingende Torens van Amsterdam (Amsterdam 1947), p. 56-57.<br />
Overigens is in de periode erna lang niet altijd duidelijk of er nu wel of geen klavier is, omdat<br />
in beide gevallen de naam ‘beyerman’ kon worden gebruikt. Pas het zeventiende-eeuwse ‘klockenist’<br />
is ondubbelzinnig. Zie bijvoorbeeld de stukken uit Hoorn in C. VLAM en A. VENTE<br />
(ed.) Bouwstenen voor een geschiedenis der toonkunst in de Nederlanden (Utrecht 1965), p. 115 e.v.<br />
xiii A. LOOSJES, De torenmuziek in de Nederlanden (Amsterdam z.j. [1916]), p. 130.<br />
xiv Zie ook ‘Restauratie Speeltoren’ in Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 1976, p. 30-32; L.<br />
APPEL, ‘De geschiedenis van de raadhuizen en de speeltoren in <strong>Monnickendam</strong>’ in Jaarverslag<br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 1987, p. 23-67; P. STOFFELS, ‘Het carillon’ in <strong>Jaarboek</strong> <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong><br />
<strong>Monnickendam</strong> 2001, p. 196-199. Waardevol, en onmisbaar vanwege de nauwgezette transcripties<br />
van de relevante stukken zijn G. VERLOOP, Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong> I (Schagen<br />
2002) en G. VERLOOP, Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong> II (Schagen 2003).<br />
xv Appel 1987 [n. 14], p. 30.<br />
xvi Appel 1987 [n. 14], p. 23-65.<br />
xvii Appel 1987 [n. 14], p. 30 lijkt dit tegen te spreken, maar in de passage over de oriëntering<br />
wordt niet duidelijk wat hij precies bedoelt.<br />
xviii C. BOSCHMA-AARNOUDSE, Renaissance-raadhuizen boven het IJ (Zutphen 1992).<br />
xix Zie bijvoorbeeld de Amsterdamse <strong>Oud</strong>e Kerk; significant is ook de Nieuwezijds Kapel, die<br />
juist begon als een niet-vrijstaand woonhuis, en duidelijk laat zien hoe in de veertiende en vijftiende<br />
eeuw een stratenpatroon zich aanpaste aan een kerk, in plaats van omgekeerd.<br />
xx A. VAN OVERBEEKE, <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, landschap en stadsbeeld vanaf de Middeleeuwen<br />
(Utrecht 2005), p. 41.<br />
xxi De sluis waarvan in 1316 sprake is lag in ieder geval niet op de plaats van de Middendam, zie<br />
Van Overbeeke 2005 [n. 20], p. 42-43.<br />
xxii Boschma-Aarnoudse [n. 18].<br />
xxiii W.F.H. OLDEWELT, ‘Amsterdams oudste raadhuis’ in <strong>Jaarboek</strong> Amstelodamum 28 (1931), p.<br />
13-28.<br />
xxiv Een zekere gelijkenis met het <strong>Monnickendam</strong>mer raadhuis had wel de St.-Jacobskapel in<br />
Amsterdam, met name na de verbouwing tot woonhuis, toen de koorpartij was vervangen door<br />
62
vragen aan de faam<br />
een rechte achtergevel, maar de dakruiter was blijven staan. In die toestand is de kapel onder<br />
andere op de vogelvluchtkaart van Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) te zien. Het feit<br />
dat het gebouw in de huizenrij was opgenomen en aan de zeezijde van de Nieuwendijk stond<br />
(en niet was georienteerd!), moet m.i. worden gezien als consequentie van de relatief late aanleg<br />
(1435) en de bescheiden positie van deze min of meer particuliere stichting in het kerkelijk<br />
leven van de stad; zie M. CARASSO-KOK (red.), Geschiedenis van Amsterdam I, tot 1578, een stad uit<br />
het niets (Nijmegen 2004). Die gegevens maken de St.-Jacobskapel fundamenteel verschillend<br />
van de veronderstelde <strong>Monnickendam</strong>mer ‘Kleine Kerk’, zodat de gelijkenis tussen de beide<br />
gebouwen niet voldoende is om ook voor het raadhuis een kerkelijk verleden aannemelijk te<br />
maken.<br />
xxv L. APPEL, ‘Iets voor de opgravingscommissie?’ in Jaarverslag <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
1978. De door Appel van een apart blaadje overgenomen maten van het gebouw – ‘130 voet<br />
breedtje van voren en agteren 250 voet diepte van voren tot agteren’ – zijn niet te begrijpen.<br />
xxvi Boschma-Aarnoudse [n. 18].<br />
xxvii Van Overbeeke 2005 [n. 20], p. 42-43; en Van Overbeeke 2006 [n. 2], p. 76.<br />
xxviii Verloop 2002 [n. 14] noemt dit verband, zonder er consequenties aan te verbinden. Over<br />
het jaar van de brand bestaat trouwens geen overeenstemming. Van Overbeeke 2005 [n. 20], p.<br />
55 geeft 1514, maar in de eerste versie, A. VAN OVERBEEKE <strong>Monnickendam</strong> in Waterland (Utrecht<br />
1988), p. 49, is dat nog 1513. Voor ons doel is het onderscheid niet wezenlijk, en hier is 1513 aangehouden,<br />
het jaar van de halfuurklok.<br />
xxix Zie voor dit randschrift Stoffels 2001 [n. 14].<br />
xxx E.H. TER KUILE, De houten torenbekroningen in de Noordelijke Nederlanden (Leiden 1929).<br />
xxxi Afgebeeld in Van Overbeeke 1988 [n. 28], p. 16. Dezelfde afbeelding in de heruitgave, Van<br />
Overbeeke 2005 [n. 20], p. 17 in kleur.<br />
xxxii Verloop 2002 [n. 14], p. 80-81 n. 46.<br />
xxxiii De prijs van brons steeg in de tweede helft van de zestiende eeuw fors. In Hoorn kreeg<br />
men in 1569 ƒ 15,- voor honderd pond klokkenbrons, maar in 1594 rekende Hendrik Both voor<br />
een nieuwe klok al ƒ 46,-, terwijl hij klokken innam voor ƒ 30,- per honderd pond. Vlam en<br />
Vente [n. 12], p. 117 en 204; en A. LEHR, De prijs door de eeuwen heen van klokken, geschut en bronzen<br />
beelden (Beiaardmuseum Asten, z.j.). Als we voor 1573 ƒ 20,- aannemen, staat ƒ 200,- voor 1.000<br />
pond ingenomen brons.<br />
xxxiv De klok werd, nadat ze was gebarsten, in 1636 hergoten door de Enkhuizer gieter Evert<br />
Splinter. Verloop 2002 [n. 14], p. 28 en p. 66-70.<br />
xxxv Alkmaar al in 1572, zie C.W. BRUINVIS, Hoe de Alkmaarsche Waagtoren zijn Klokkenspel bekomen<br />
heeft (Alkmaar 1889), p. 22; andere plaatsen in Noord-Holland in 1573, zie Stins [n. 6], p. 12-13.<br />
xxxvi G. ROOSEGAARDE BISSCHOP, ‘Wijzerplaten aan oude gebouwen’ in Bulletin K.N.O. B. 64<br />
(1965), p. 142-158.<br />
xxxvii Zie de vele afbeeldingen van dit gebouw; een vergelijkbare oversnijding is te zien bij de<br />
behuizing van het <strong>Monnickendam</strong>mer ruiterspel, dat de top van de blindnis aan de zuidkant<br />
van de Speeltoren bedekt, waaruit kan worden afgeleid dat de nis ouder is dan 1591.<br />
63
xxxviii Volgens een aantekening in het Jaarverslag 1976 [n. 14], p. 32 is de mantel in 1928 aangebracht,<br />
als vervanger van een mantel die rond 1860 in een ‘niet passende steensoort’ zou zijn<br />
aangebracht. Maar waarop dit is gebaseerd, blijft onduidelijk. Foto’s uit de eerste jaren van de<br />
twintigste eeuw laten zien dat de stenen buitenkant van de toren tot in de kleinste details gelijk<br />
is aan de huidige, zo bijvoorbeeld in Loosjes [n. 13]. De buitenste laag kan dus niet uit 1928<br />
dateren, en van een ‘niet passende steensoort’ is al helemaal geen sprake.<br />
xxxix Zie noot 14.<br />
xl Ter Kuile [n. 30].<br />
xli Te zien bij Claes Jansz. Visscher (ca. 1612), maar ook nog bij Pieter Hendrik Schut (ca. 1660);<br />
beide afgebeeld in H. JANSE, De <strong>Oud</strong>e Kerk te Amsterdam, Bouwgeschiedenis en restauratie (Zwolle<br />
2004).<br />
xlii Afgebeeld in W. LAANSTRA, Cornelis Springer, Geschilderde Steden (Amsterdam 1994), p. 90.<br />
xliii Zie voor transcripties van de stukken Verloop 2002 [n. 14], p. 28 e.v. Overigens is, anders dan<br />
Verloop meent, de uurwerkmaker die in de op p. 31 geciteerde overeenkomst van 17 augustus<br />
1592 wordt genoemd, natuurlijk niet Roelof Othsz. De ‘questie’ die men wil ‘slechten ende aff<br />
maecken’ kan immers geen andere zijn dan de overeenkomst met de inmiddels overleden<br />
meester. Pas nadat dat is gebeurd, komt er een nieuwe aanbesteding, waartoe op 29 augustus<br />
wordt besloten. Er is dus ook geen reden om, zoals Verloop doet (p. 81 n. 5), de juistheid van de<br />
eerstgenoemde datum in twijfel te trekken.<br />
xliv D. VAN DEN HUL, Klokkenkunst te Utrecht tot 1700 (Utrecht 1982), p. 114.<br />
xlv Verloop 2002 [n. 14], p. 32 leest het omgekeerde in het contract, dat m.i. toch duidelijk genoeg<br />
is. Ook kunnen de klokken niet, zoals Verloop meent, bij de 8.000 pond zijn inbegrepen.<br />
Het gewicht van brons werd nooit zomaar bij dat van ijzer opgeteld, omdat de prijs van brons<br />
niet dezelfde was al die van ijzer. Bovendien is het gewicht van 8.000 pond (nog geen 4.000 kg)<br />
niet voldoende voor het uurwerk én de vijftien speelklokken, die op zich al ruim 2.100 kg<br />
wegen.<br />
xlvi Verloop 2002 [n. 14], p. 31-32. Anders dan Verloop lees ik in de brief niets over ernstige financiële<br />
problemen.<br />
xlvii Ook hier lees ik iets anders dan Verloop 2002 [n. 14], p. 32. De burgemeesters besluiten helemaal<br />
niet ‘tot een resoluut einde van de relatie’. Eerst bieden ze Hendrik Both de 100 daalders,<br />
met daarbij de voorwaarde dat ze de nog uitstaande vordering mogen beschouwen als borg<br />
voor de levering van de speelklokken. Gezien het vervolg heeft Both dat aanbod afgewezen.<br />
xlviii Zie noot 33.<br />
xlix Verloop 2002 [n. 14], p. 28 e.v.<br />
l Zie Stoffels 2001 [n. 14].<br />
li J. SPRUYT, Opschriften der klokken in Noordt-Hollandt (manuscript ca. 1750, Gemeente-archief<br />
Hoorn) geeft dit opschrift bij de beschrijving van Kwadijk, waar een klok uit de Vlissingse beiaard<br />
was terechtgekomen. Zie ook Klokken en Klokkengieters, bijdragen tot de Campanologie (Culemborg<br />
1963, Historische Commissie van de Nederlandse Klokkenspel-<strong>Vereniging</strong>), p. 274.<br />
lii Verloop 2003 [n. 14], p. 42 noemt een resolutie uit 1717, waaruit zou blijken dat de klok kon<br />
64
worden geluid, iets wat om allerlei redenen ondenkbaar is en alleen al op grond van de beperkte<br />
ruimte in het torentje kan worden uitgesloten. ‘Luijden’ moet hier vanzelfsprekend in de<br />
oude betekenis van ‘klinken’ worden begrepen; de ‘tongh’ is de slaghamer.<br />
liii Er is geen standaardgrootte voor beiaardklokken. In de zestiende en zeventiende eeuw<br />
wordt de grootste speelklok aan de laagste c van het klavier gekoppeld. Die c kan dus op verschillende<br />
toonhoogtes klinken, vandaar de gewoonte om bij beschrijvingen van beiaarden de<br />
‘absolute’ toon van de laagste klok toe te voegen. Voor het muzikale gebruik van een klok heeft<br />
de absolute toon minder betekenis dan de toets waaraan ze is gekoppeld, en daarom is hier<br />
steeds uitgegaan van de ‘klaviertonen’.<br />
liv Het stemmen van klokken is een complex onderwerp, en het zou te ver voeren het hier te behandelen.<br />
In het algemeen houden de handboeken het erop dat de kunst van het klokkenstemmen<br />
zo ongeveer vanuit het niets is uitgevonden door de gebroeders Hemony. Doordat er nauwelijks<br />
(speel-)klokken van vóór de Hemony’s zijn bewaard, is ook bijna niet meer na te gaan<br />
hoe er in die tijd werd gestemd, en in hoeverre dat succesvol was. De stemsporen aan de klokken<br />
van <strong>Monnickendam</strong> zijn dus wel bijzonder belangrijk; een buitengewoon interessante materie,<br />
die een apart artikel verdient.<br />
lv Zie noot 13.<br />
lvi De Alkmaarse Waagtoren heeft een trompetter. Het is daar een soldaat, en hij blaast niet een<br />
enkele toon, maar een melodietje. Voor het geluid is in de toren, achter zijn rug, een klein orgeltje<br />
aangebracht. Een Faam als onderdeel van een automatisch spel is, voor zover ik weet, alleen<br />
in <strong>Monnickendam</strong> te vinden.<br />
lvii Mededeling van mevr. Bart-Boerlage, geciteerd in een brief van de Technische Dienst Kring<br />
<strong>Monnickendam</strong> aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist dd. 18-11-1983.<br />
lviii VERGILIUS, Aeneis IV: 173-188; vertaling M.A. Schwartz.<br />
lix OVIDIUS, Metamorphosen XII: 39-63; vertaling M. d’Hane-Scheltema.<br />
lx C. RIPA, De Iconologia (Rome 1593); Nederlandse vertaling door D.P. Pers (Amsterdam 1644).<br />
lxi Zie noot 60.<br />
lxii Verloop 2003 [n. 14], p. 37 e.v.<br />
vragen aan de faam<br />
lxiii <strong>Oud</strong>er dan <strong>Monnickendam</strong> waren alleen Zierikzee en Edam. In beide gevallen is de band<br />
met de geschiedenis doorgesneden. De klokken van Zierikzee (1550-1554) hangen niet meer op<br />
de oorspronkelijke locatie, en bovendien zijn ze uitsluitend nog automatisch bespeelbaar; men<br />
kan dan ook niet langer spreken van een beiaard, omdat dat woord de mogelijkheid van handspel<br />
veronderstelt. In de Speeltoren van Edam hangen nog vier (volgens andere berichten nog<br />
één) van de zestien klokken uit 1561, zij het omgestemd; de overige van de in totaal 37(!) klokken<br />
van de beiaard zijn uit 1970. Zie H. VERHOEF.<br />
65
66<br />
Portret van Pieter Florisz.<br />
Afbeelding opgenomen in Geeraerd<br />
Brandts Historie der vermaerde Zee- en<br />
Koopstadt Enkhuisen, tweede druk 1747<br />
(collectie Waterlands Archief).<br />
In 1973 werd de slag op de Zuiderzee nagespeeld op de rede van <strong>Monnickendam</strong><br />
(foto Theo Kampa).
<strong>Monnickendam</strong>se zeehelden<br />
Cornelis Dirksz., Pieter Florisz., Jan Mauw en Hermanus Reijntjes<br />
Jaap Haag<br />
Op 8 november 1658 sneuvelde de in <strong>Monnickendam</strong> geboren admiraal Pieter<br />
Florisz. in de zeeslag in de Sont, bij het Deense Helsingør. Dat is op 8 november<br />
<strong>2008</strong> precies 350 jaar geleden. Pieter Florisz. zag rond het jaar 1600 of kort daarna<br />
het levenslicht en woonde tot begin 1654 in <strong>Monnickendam</strong>. Vanwege zijn<br />
benoeming tot vice-admiraal bij de Admiraliteit van West-Friesland en het<br />
Noorderkwartier moest hij in dat jaar naar Hoorn verhuizen. Maar gezien de<br />
vrij korte periode, dat hij daar gewoond heeft, was hij in feite veel méér een<br />
<strong>Monnickendam</strong>mer dan zijn beroemde leeftijdsgenoot Michiel de Ruyter een<br />
Vlissinger was.<br />
Roem en onbekendheid<br />
Anders dan in Vlissingen staat er echter geen standbeeld van Pieter Florisz. aan<br />
de <strong>Monnickendam</strong>se haven. Er is zelfs geen straat of laan naar hem vernoemd.<br />
Waarom Pieter Florisz. juist in zijn geboorteplaats <strong>Monnickendam</strong> in de vergetelheid<br />
raakte, is niet helemaal duidelijk. Op andere zeehelden is <strong>Monnickendam</strong><br />
- terecht - trots. Dan gaat het in de eerste plaats om Cornelis Dirksz. Als admiraal<br />
van een geuzenvloot versloeg deze <strong>Monnickendam</strong>se burgemeester in<br />
1573 een Spaans-Amsterdamse vloot op de Zuiderzee. Een overwinning, die van<br />
grote betekenis was voor de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd. De zeeslag<br />
is 35 jaar geleden groots herdacht, waarbij het gevecht werd nagespeeld met<br />
schepen, die tot 16e eeuwse oorlogsbodems waren omgebouwd.<br />
Naar de geuzenadmiraal is ook een straat vernoemd, de Cornelis Dirkszlaan.<br />
Die eer viel ook de wat minder bekende zeehelden Jan Mauw en Hermanus<br />
Reijntjes te beurt i . Net als Cornelis Dirksz. liggen ook zij begraven in de Grote<br />
Kerk en wie daar wordt rondgeleid door een <strong>Monnickendam</strong>se stadsgids zal<br />
hun grafstenen zeker te zien krijgen. Die van Cornelis Dirksz. is eenvoudig,<br />
maar op die van Jan Mauw en Hermanus Reijntjes zijn fraaie lofdichten op hun<br />
heldendaden gegraveerd. Bij Jan Mauw wordt daarbij zijn heldendood in de<br />
slag bij Solebay in 1672 bezongen en bij Hermanus Reijntjes zijn moedige optreden<br />
in de slag bij Kamperduin in 1797. Aan de daar opgelopen verwondingen<br />
zou hij korte tijd later overlijden.<br />
67
Maar al zijn er dan straten naar hen<br />
vernoemd, Jan Mauw en Hermanus<br />
Reijntjes hebben tot nu toe veel minder<br />
in de historische belangstelling<br />
gestaan dan Cornelis Dirksz. En dat is<br />
jammer, omdat het om zeelieden gaat,<br />
die de geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong><br />
niet alleen extra kleur hebben<br />
gegeven, maar die ook laten zien, hoe<br />
sterk de maritieme oriëntatie van<br />
<strong>Monnickendam</strong> vroeger geweest is.<br />
Want naast deze zeehelden van naam<br />
waren er nog tal van andere <strong>Monnickendam</strong>mers<br />
die naar zee gingen, die<br />
gevaren trotseerden en die in oorlogssituaties<br />
evengoed hun leven waagden.<br />
Van de meesten van hen zullen<br />
we de namen echter niet in de geschiedenisboeken<br />
terugvinden. Om hen uit<br />
de anonimiteit te halen is nader onderzoek<br />
nodig maar dat viel buiten<br />
het bestek van deze bijdrage. Hier<br />
richten we ons op de uit <strong>Monnickendam</strong><br />
afkomstige zeehelden, die naam<br />
hebben gemaakt.<br />
Het verhaal van Cornelis Dirksz. zal<br />
menige lezer van het <strong>Jaarboek</strong> wel bekend<br />
zijn, maar wilde ik toch niet in<br />
deze portrettengalerij laten ontbreken. Ik heb daarbij dankbaar gebruik gemaakt<br />
van eerder onderzoek, onder andere dat van Leendert Appelii . Aan Pieter<br />
Florisz. werd vorig jaar in het Westfries Museum in Hoorn een expositie gewijd.<br />
Zijn levensverhaal is daarbij beschreven door John Broziusiii Gewone matrozen kregen meestal minder<br />
aandacht dan hun bevelhebbers. Maar al zijn<br />
zij vaak anoniem gebleven, zij betoonden<br />
evengoed dapperheid en liepen grote risico’s.<br />
Het lot van in de strijd invalide geraakte zeelieden<br />
was niet te benijden (illustratie uit:<br />
Leuftink, A.E., Chirurgijns Zee-Compas,<br />
Baarn 1963).<br />
en daaraan<br />
kon ik de nodige biografische gegevens ontlenen. Voor het verloop van de zeeslagen,<br />
waaraan Pieter Florisz. heeft deelgenomen, heb ik echter ook uit andere<br />
bronnen geput. Wat het krijgsbedrijf op zee betreft bevond Pieter Florisz. zich<br />
namelijk in een overgangsfase. Daarbij maakte het enteren van tegenstanders<br />
in schip tegen schip gevechten, zoals Cornelis Dirksz. dat in de slag op de Zuiderzee<br />
had gedaan, geleidelijk plaats voor artillerieduels tussen tactisch manoeuvrerende,<br />
grotere vlootverbanden (eskaders of smaldelen). En waar Pieter<br />
68
monnickendamse zeehelden<br />
Florisz. nog vertrouwd was met de oude strijdwijze, zo werd Jan Mauw als jong<br />
kapitein geoefend in de nieuwe strategische concepten en tactieken. Zijn leermeester<br />
was niemand minder dan Michiel Adriaansz. de Ruyter.<br />
Over Jan Mauw viel overigens nauwelijks iets terug te vinden in de bestaande<br />
maritiem- historische literatuur. Nieuw onderzoek leverde een aantal nieuwe<br />
gegevens op, maar zijn levensverhaal is nog allerminst volledig. Over de meer<br />
dan een eeuw later naar voren tredende Hermanus Reijntjes is iets meer bekend.<br />
Zij het, dat de voor handen zijnde informatie grotendeels is toegespitst<br />
op zijn optreden in de slag bij Kamperduin in 1797. Ook hier was aanvullend onderzoek<br />
nodig. En het moet gezegd: blijft nodig. Want met deze bijdrage aan<br />
het <strong>Jaarboek</strong> van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> zijn geen uitputtende biografieën<br />
geschreven. Het zijn slechts schetsen, die hopelijk uitnodigen tot nader<br />
onderzoek.<br />
Portret van Cornelis Dirksz. Het is geen<br />
eigen tijds portret en er is zelfs aan getwijfeld<br />
of het bij de afgebeelde persoon wel om<br />
Cornelis Dirksz. gaat en of het niet zijn kleinzoon<br />
betreft. Een recente beoordeling door<br />
mw. Anne van Wijngaarden heeft echter uitgewezen,<br />
dat het bij dit 18e eeuwse schilderij<br />
wel degelijk om een portret van Cornelis<br />
Dirksz. gaat, dat wellicht geschilderd is naar<br />
een niet meer bestaand ouder portret.<br />
De scheepspasser in zijn hand wijst op zijn<br />
admiraalsschap.<br />
CORNELIS DIRKSZ.<br />
‘1573. Haarlem door de Spanjaarden ingenomen.<br />
Ontzet van Alkmaar en de<br />
vloot van Bossu door de geuzen verslagen<br />
in de slag op de Zuiderzee. De hertog<br />
van Alva als landvoogd vervangen door<br />
Requesens’.<br />
Aldus stampte ik nog anno 1963 mijn<br />
jaartallen vaderlandse geschiedenis in<br />
mijn kop. Voor de opstand tegen koning<br />
Filips II was 1573 een dramatisch jaar, dat<br />
voor de opstandelingen echter hoopvol<br />
eindigde. Alkmaar vormde het keerpunt<br />
(‘van Alkmaar begint de victorie’), maar<br />
de slag op de Zuiderzee was van nauwelijks<br />
minder betekenis, omdat de opstand<br />
gedoemd was te mislukken als de<br />
Spanjaarden het overwicht op zee zouden<br />
herwinnen. In die zin was de overwinning<br />
van Cornelis Dirksz. op Bossu<br />
essentieel.<br />
Cornelis Dirkszoon werd geboren in of<br />
rond 1542. Of zijn wieg in <strong>Monnickendam</strong><br />
stond is niet zeker iv . En ook over<br />
69
zijn eerste levensjaren is niets bekend.<br />
Maar wat hij in zijn jonge<br />
jaren vrijwel zeker bewust moet<br />
hebben meegemaakt is de beroering,<br />
die in de Nederlanden ontstond<br />
door het tirannieke bewind<br />
van de Spaanse koning Filips II, die<br />
tevens landsheer van de Nederlanden<br />
was. Die beroering had een<br />
reeks van oorzaken, waarbij politiek,<br />
duurte en religie echter de boventoon<br />
voerden. In politiek opzicht<br />
was er de onvrede over het<br />
centralistische beleid, dat de regering<br />
van Filips II en zijn plaatsvervangers<br />
of landvoogden in Brussel<br />
voerden. Dat gaf de lokale overheden<br />
steeds minder speelruimte, tot<br />
ongenoegen van veel burgers in de<br />
steden en de adel op het platteland.<br />
Wat de religie betreft was er de<br />
hardhandige onderdrukking van<br />
elke geloofsopvatting die in strijd was met de leer van de gevestigde rooms katholieke<br />
kerk. Dat zette niet alleen kwaad bloed bij de aanhangers van de diverse<br />
reformatorische stromingen, maar riep ook bij veel katholieken de nodige<br />
weerstand op. De onvrede in de samenleving werd nog versterkt door de invoering<br />
van nieuwe belastingen én door de stijgende graanprijzen, die de mensen<br />
met een smalle beurs natuurlijk het zwaarste troffen. Het verzet tegen de ‘koning<br />
van Hispanje’ werd daardoor steeds breder en zou tenslotte uitmonden in<br />
de Nederlandse opstand. Ook in <strong>Monnickendam</strong>, waar in de jaren ’20 en ’30 van<br />
de 16e eeuw al veel Lutheranen en doopsgezinden woonden, heerste een geest<br />
van verzet.<br />
Wat we wél van Cornelis Dirkszoon weten is, dat hij in 1561, toen hij dus een jaar<br />
of negentien was, in <strong>Monnickendam</strong> woonde. In een huurhuis aan de noordwestzijde<br />
van de Grote Noord. Het moet het zevende huis vanaf de hoek van de<br />
haven (de Gooise kaai), geweest zijn. Het huis bestaat al lang niet meer. Ook in<br />
1572, 1580 en 1588 werd hij ingeschreven als bewoner van een huis aan de Grote<br />
Noord, maar nu twee huizen dichter bij de haven. Al moet het bij de bewoners<br />
in 1588 om zijn nabestaanden zijn gegaan, want Cornelis Dirksz. overleed in<br />
1583v De Grote Noord in <strong>Monnickendam</strong>. Op twee<br />
percelen van de huizen links moeten de opeenvolgende<br />
woonhuizen van Cornelis Dirkszoon<br />
hebben gestaan (foto J. Haag).<br />
.<br />
70
monnickendamse zeehelden<br />
Verder mogen we aannemen, dat Cornelis Dirkszoon op zijn minst sympathiek<br />
stond ten opzichte van de reformatie. Dat valt af te leiden uit zijn latere aanstelling<br />
als admiraal op de geuzenvloot. Want dat werd je niet zonder protestantse<br />
‘geloofsbrieven’. De geuzen waren voor het merendeel felle protestanten, eensgezind<br />
in hun haat tegen de Spanjaarden en hun aanhangers. Gevlucht voor de<br />
geloofsvervolgingen, die onder de Spaanse landvoogd Alva een nieuwe impuls<br />
hadden gekregen, waren de geuzen in 1568 vanuit zee een soort guerilla oorlog<br />
begonnen. Als vrijheidsstrijders riepen zij overigens gemengde gevoelens op,<br />
want hun acties ontaardden nogal eens in ordinaire plundertochten (z.g. landgangen),<br />
waarbij niet alleen uit kloosters en kerken geroofd werd, maar ook uit<br />
de huizen van burgers.<br />
Zijn aanstelling als admiraal in 1573 doet vermoeden, dat Cornelis Dirkszoon<br />
zich al eerder bij de watergeuzen had aangesloten. Want die hadden natuurlijk<br />
graag een ervaren en hen vertrouwde persoon als bevelhebber. Een wel heel<br />
sterke aanwijzing hiervoor vond Leendert Appel in de zogenaamde kaperbrief,<br />
die op 23 mei 1572 door geuzenadmiraal Willem van der Marck, baron van<br />
Lumey aan een zekere Cornelis Dircxsoen was afgegeven. Dit in naam van Prins<br />
Willem van Oranje, de leider van de opstand tegen Filips II en diens gehate<br />
landvoogd. Dat was kort na de verovering van Den Briel op 1 april 1572. Met zo’n<br />
kaperbrief was deze Cornelis Dircxsoen gemachtigd om Spaanse schepen aan te<br />
vallen, te veroveren en behalve het schip ook de lading in beslag te nemen. Maar<br />
een naam als Cornelis Dircxsoen (of Cornelis Dirkszoon; men kende geen uniforme<br />
spelling in die tijd) kwam natuurlijk wel vaker voor en dat het hier inderdaad<br />
om de latere geuzenadmiraal uit <strong>Monnickendam</strong> ging, viel niet honderd<br />
procent te bewijzen. Maar het is zeer aannemelijk vi . Wat we in ieder geval wél<br />
met zekerheid weten, is dat Cornelis Dirksz. in de jaren vóór 1572 ‘eenige jaren<br />
voor Schipper ter zee gevaren (had), ende sich daer in altyt wel gedragen en<br />
mannelyk gequeten hadde’ vii . En als Cornelis Dirksz. in 1572 inderdaad een kaperbrief<br />
kreeg uitgereikt dan kan het haast niet anders of hij was toen reeds een<br />
watergeus met een staat van dienst. Mogelijk was hij zelfs betrokken bij de<br />
nachtelijke overval op <strong>Monnickendam</strong> in maart 1571, waarbij de watergeuzen<br />
niet alleen kostbaarheden uit de kerk roofden maar ook een aantal huizen van<br />
burgers plunderden. Want voor dat soort ‘raids’ deden de geuzen graag een beroep<br />
op mensen, die de situatie ter plekke goed kenden.<br />
Opstand in West-Friesland en het Noorderkwartier<br />
Wanneer Cornelis Dirksz. inderdaad op 23 mei 1572 in Den Briel een kaperbrief<br />
ontvangen heeft dan moet hij vervolgens ijlings naar het noorden zijn gezeild.<br />
Daar was op 21 mei de stad Enkhuizen namelijk overgegaan naar de zijde van<br />
Willem van Oranje. Voor de kust van Enkhuizen raakten de watergeuzen op 30<br />
71
mei slaags met een Spaansgezinde vloot, maar of Cornelis Dirksz. daarbij betrokken<br />
was weten we niet. Het gevecht moet in het voordeel van de geuzen zijn<br />
geëindigd, want die blokkeerden sindsdien de Zuiderzee, waardoor de scheepvaart<br />
van het nog tot 1578 Spaansgezinde Amsterdam zo goed als stil kwam te<br />
liggen. Op 8 juni werd een poging ondernomen <strong>Monnickendam</strong> voor Oranje te<br />
winnen. Daarbij gingen vier geuzen aan land, gewapend met de door Willem<br />
van Lumey aan Cornelis Dircxsoen uitgereikte kaperbrief. In de hoop dat die<br />
voldoende indruk zou maken om de stad de kant van de opstand te laten kiezen.<br />
Maar zo makkelijk bleek dat niet te gaan. De vier geuzen werden gevangen<br />
genomen en vervolgens naar Amsterdam overgebracht.<br />
Op 18 juni koos Hoorn echter, na een week aarzelen, de zijde van Oranje. Die<br />
stond er overigens op dat in de steden, die zich bij hem aansloten, niet zou worden<br />
geduld, dat de gelovigen ‘van de Roomsche Kercke eenich overlast ghedaen<br />
(zou) worde’ viii . Hij was een voorstander van verdraagzaamheid en wilde polarisatie<br />
tussen de uiteenlopende godsdienstige stromingen in de Nederlanden<br />
juist voorkomen. De bestuurders van een stad als Hoorn dachten daar net zo<br />
over en voor het gros van de bevolking lag het niet anders. Vanuit Hoorn rukte<br />
een geuzeneenheid vervolgens op naar Edam en <strong>Monnickendam</strong>. Dit machtsvertoon<br />
maakte kennelijk meer indruk dan het sturen van vier ordonnansen<br />
met een kaperbrief, ruim veertien dagen eerder. Want op 24 juni sloot <strong>Monnickendam</strong><br />
zich aan bij de opstand, twee dagen later gevolgd door Edam. Amsterdam<br />
bleef Filips II echter trouw. Kort daarop wordt in de <strong>Monnickendam</strong>se<br />
stadsrekeningen voor het eerst de naam Cornelis Dircxz. vermeld. Als ‘equippagyemeester’<br />
was hij belast met de uitrusting van een nieuwe galei voor de geuzenvloot<br />
van de Noordhollandse steden. Die telde op dat moment 9 schepen,<br />
waarvan 3 uit Hoorn, 3 uit Enkhuizen en uit Medemblik, Edam en <strong>Monnickendam</strong><br />
ieder één ix . Uit <strong>Monnickendam</strong> kwam daar nu dus nog een galei bij en in<br />
1573 zouden daar nog enkele schepen aan worden toegevoegd x . Op 10 augustus<br />
moet Cornelis Dircxz. vervolgens tot burgemeester zijn benoemd, samen met<br />
Claes Gerretsz Coolman (het burgemeestersambt lag qua functie toen dichter<br />
bij het huidige wethoudersschap) xi .<br />
Al zijn aandacht zal echter zijn uitgegaan naar de strijd tegen de Spaanse overheersing,<br />
die in het najaar van 1572 steeds heviger vormen aannam toen een<br />
Spaans leger, na een succesvolle veldtocht door oostelijk Nederland, het beleg<br />
voor Haarlem had geslagen. In het voorjaar van 1573 werden meerdere pogingen<br />
ondernomen de stad te ontzetten. Onder meer door de toevoerweg over de<br />
Diemerzeedijk te bezetten en zo de bevoorrading van het Spaanse leger te bemoeilijken.<br />
Volgens de geschiedschrijver G. van Zeggelaar heeft Cornelis<br />
Dirksz. zelf deelgenomen aan de gevechten om de schans, die de geuzen op de<br />
dijk hadden opgeworpen en die voortdurend door de Spanjaarden (en de Am-<br />
72
monnickendamse zeehelden<br />
sterdammers) belaagd werd. Aan zijn moedige optreden op de Diemerzeedijk<br />
heeft hij mogelijk zelfs zijn aanstelling als admiraal te danken gehad xii .<br />
De pogingen om Haarlem te ontzetten waren echter tevergeefs. De stad moest<br />
zich, door de honger gedwongen, op 13 juli 1573 overgeven en ruim een maand<br />
later begon het Spaanse leger aan het beleg van Alkmaar. En daar bleef het niet<br />
bij, want in Amsterdam werd tevens een vloot uitgerust, waarmee de Spanjaarden<br />
de blokkade van de Zuiderzee wilden breken en de heerschappij op zee wilden<br />
herwinnen op de geuzen. Voor het Noorderkwartier en West-Friesland was<br />
het nu er op of er onder.<br />
Eerste treffen bij Marken<br />
Op 12 september 1573 lag de Spaansgezinde vloot gereed aan de Amsterdamse<br />
Schreiershoek. Maximiliaan van Hennin, graaf van Bossu, de Spaansgezinde<br />
stadhouder van Holland, voerde zelf het commando. Zijn vlaggenschip was ‘de<br />
Inquisitie’, vernoemd naar de rechterlijke instantie die aanhangers van de reformatie<br />
vervolgde. Met 32 stukken geschut en een bemanning van 150 matrozen<br />
en 250 soldaten was dit voor die tijd een indrukwekkend oorlogsschip. Bossu’s<br />
vice-admiraal, Frans van Boshuizen, voerde het commando over ‘de Heilige<br />
Geest’ (115 koppen) en daarnaast telde de vloot nog 10 andere oorlogsschepen<br />
met een bemanning die in grootte varieerde van 100 tot 48 koppen (meevarende<br />
soldaten niet meegerekend) en daarnaast nog 6 jachten met ieder 30 man. Allen<br />
overigens gecommandeerd door Nederlandse kapiteins, wat nog eens aantoont<br />
hoezeer de opstand tegen de Spaanse koning tegelijk ook een burgeroorlog was.<br />
Later gemaakte afbeeldingen laten indrukwekkende schepen zien van een omvang,<br />
die doet vermoeden dat de tekenaar of schilder zich iets teveel door zijn<br />
fantasie heeft laten leiden. Maar het aantal bemanningsleden wijst er op dat het<br />
bij de Slag op de Zuiderzee toch om vrij grote schepen moet zijn gegaan.<br />
De vloot van de geuzen lag voor Schellingwoude en Durgerdam op het Buiten<br />
IJ. Admiraal was de toen 31 jarige Cornelis Dirksz. van <strong>Monnickendam</strong>, ‘een<br />
kloeckmoedich en dapper man’ xiii . Zijn vlaggenschip ‘de Eendracht’ telde 200<br />
koppen. Toen het Bossu op 13 september lukte om met zijn vloot de wrakken te<br />
passeren, die de Noord-Hollanders in het IJ bij Nieuwendam als versperring tot<br />
zinken hadden gebracht, besloot Cornelis Dirksz., na overleg met zijn kapiteins,<br />
de strijd niet op het buiten IJ aan te gaan, maar zich terug te trekken richting<br />
Pampus. Wellicht omdat men de strijd liever op meer open water aanging,<br />
maar mogelijk ook om tijd te winnen. Dit omdat versterkingen op komst<br />
waren. Bossu bleef met zijn schepen echter nog zo’n twee weken bij Durgerdam<br />
liggen, volgens eigen zeggen omdat het water van de Zuiderzee te laag stond<br />
om met zijn grote schepen over Pampus heen te kunnen komen. In die tijd<br />
groeide de geuzenvloot aan tot 24 schepen, waarvan sommige echter onderbe-<br />
73
mand en onderbewapend. Of ook <strong>Monnickendam</strong> nog extra schepen geleverd<br />
had vertelt het verhaal niet. Kwantitatief hadden de geuzen niettemin een overwicht.<br />
Maar of deze schepen ieder afzonderlijk waren opgewassen tegen de<br />
meestal grotere en met beter geschut uitgeruste schepen van Bossu was zeer de<br />
vraag.<br />
De geuzenvloot lag inmiddels iets ten oosten van Marken, toen op 5 oktober<br />
Bossu opnieuw onder zeil ging. In de middag kwam het hier tot een eerste treffen,<br />
dat tot laat in de avond voortduurde zonder dat dat een van de partijen veel<br />
opleverde. De strijd werd de volgende dag in alle hevigheid voortgezet. De ‘geheelen<br />
dach deur scoten (beide vloten) seer vreselijck en liepen met de scepen<br />
dwars deur malcander henen’, aldus de Hoornse geschiedschrijver Theodorus<br />
Velius in zijn Chronijck van de Stadt van Hoorn. De tactiek van de geuzen was er<br />
daarbij op gericht om hun tegenstanders ‘te enteren en haer aen des vyants scepen<br />
vast te maecken’ om vervolgens bij de vijand aan boord te springen en het in<br />
een gevecht van man tegen man uit te vechten. Terwijl de Spaansgezinden<br />
‘beter met gescut versien en beseylder scepen hebbende socht niet te boorden<br />
maer meende d’onse sonder klampen genoeg met zijn gescut scadeloos te maecken<br />
xiv . Anders gezegd: het met hun grotere en beter bewapende schepen liever<br />
bij een artillerieduel hielden. Door de harde wind lukte het Cornelis Dirksz inderdaad<br />
niet om bij ‘de Inquisitie’ aan boord te komen en bleef het bij een beschieting<br />
over en weer. Hij werd daarbij getroffen in zijn rechterarm. De Medemblikse<br />
kapitein Taems Frederiksz. Geldzak wist wél een vijandelijk schip te<br />
enteren, maar moest weer losmaken toen hij ingesloten dreigde te worden.<br />
Jacob Til uit Enkhuizen had iets meer succes en wist een van de vijandelijke<br />
schepen van zijn geschut te ontdoen en zijn bemanning gevangen te nemen of<br />
over boord te gooien. Het schip zelf moest hij echter achterlaten. Aan het eind<br />
van de dag dreven de vloten uiteen, de geuzen tot dicht onder Hoorn, waar ze<br />
voor anker gingen. De Spaansgezinden kozen een zuidelijker ankerplaats. De<br />
dagen daarop bleef de wind uit het zuidoosten waaien en dat maakte het voor<br />
beide partijen niet goed mogelijk de strijd te hervatten xv . Het gevaar aan lager<br />
wal te raken was te groot. Maar op 11 oktober draaide de wind, ik vermoed naar<br />
het zuidwesten of westen, al wordt dat nergens goed uitgelegd. Gezien de ligging<br />
van beide vloten op dat moment en hun manoeuvres daarna kan het haast<br />
niet anders dan dat de wind naar een meer westelijke richting geruimd was xvi .<br />
Zoals trouwens ook te zien is op de oudste afbeeldingen van de op deze dag<br />
plaats vindende Slag op de Zuiderzee. Hoe ook, voor de geuzenvloot was de<br />
wind gunstig voor een aanval en Cornelis Dirksz. liet aan het eind van de ochtend<br />
dan ook de bloedvlag hijsen. Met ‘ruyme wint’, zo schrijft Velius, zeilde hij<br />
de vijand tegemoet. Nadat hij eerst nog gauw een brief van gouverneur Sonoy<br />
(de geuzenaanvoerder die belast was met het bestuur van Noord-Holland boven<br />
74
monnickendamse zeehelden<br />
het IJ) had verbrand, omdat hem in dat schrijven werd opgedragen om nog enkele<br />
dagen met een aanval te wachten. Nog altijd gehinderd door de verwondingen,<br />
die hij in het vorige gevecht had opgelopen werd Cornelis Dirksz. bijgestaan<br />
door de Hoornse kapiteins Jan Floor en Claes Wijbrantszoon.<br />
Slag op de Zuiderzee<br />
De strijd ontbrandde rond het middaguur. Cornelis Dirksz. voer met de Eendracht<br />
recht op ‘de Inquisitie’ aan. En hoewel Bossu zich verrast wist (achteraf<br />
bleek dat hij juist de middagtafel had laten dekken) zeilde hij op zijn beurt op<br />
de Eendracht aan xvii . Vanaf de Inquisitie werd het vlaggenschip van de geuzen zo<br />
hevig beschoten, dat de stuurman van de Eendrach’ het verstandiger leek om het<br />
roer om te gooien. Maar Jan Floor duwde hem weg van het roer en wist het schip<br />
recht voor de Inquisitie te manoeuvreren. Kort daarop zag Bossu zich aan weerszijden<br />
ook nog geënterd door de schepen van Pieter Bak uit Hoorn en Jacob<br />
Slag op de Zuiderzee. Afbeelding in Pieter Bor’s Nederlantsche oorloghen, 1621 (deel VI, f. 336).<br />
Links de Westfriese kust met in de verte Enkhuizen. In het midden de Inquisiti’, het vlaggenschip<br />
van Alva’s admiraal Bossu met dwars daarvoor de Eendracht van Cornelis Dirksz., de admiraal<br />
van de prins van Oranje. De windrichting op deze afbeelding is onmiskenbaar westelijk.<br />
75
Trijntjes uit Enkhuizen. Terwijl kapitein De Boer uit Schellinkhout aan de achtersteven<br />
probeerde aan te klampen, maar zijn schip bleek daarvoor te klein.<br />
Al vechtende dreven de vier schepen af en achter Nek, niet ver van Wijdenes,<br />
liep Bossu’s schip vast op een zandplaat. Slechts twee schepen uit zijn vloot hadden<br />
tevergeefs geprobeerd hem te hulp te komen, waarvan er één in de grond<br />
geschoten werd. De geuzen wisten inmiddels bij Bossu aan boord te komen,<br />
waarbij Jan Haring naar de top van de mast van ‘de Inquisitie’ klom, Bossu’s admiraalsvlag<br />
lossneed en een prinsenvlag hees. Toen hij met de buitgemaakte<br />
vlag weer naar beneden klom werd hij echter door een kogel in zijn borst getroffen<br />
en viel dood in zee. Zijn moedige daad zorgde echter voor de nodige verwarring<br />
op de Spaansgezinde vloot. En in plaats van hun zwaar belaagde admiraal<br />
Slag op de Zuiderzee. Ook hier zien we in het midden de door geuzenschepen van alle kanten<br />
aangevallen en geënterde Inquisitie, het vlaggenschip van Bossu. Op deze tekening is de windrichting<br />
eveneens (zuid-) westelijk. Net als op de vorige afbeelding wordt ook hier zichtbaar<br />
hoe een zeeslag toen gevoerd werd als een schip tegen schip gevecht, waarbij in dit geval Bossu<br />
door meerdere schepen belaagd werd. Afbeelding uit: Th. Velius, Chronyk van Hoorn, IIIe<br />
boek, p. 394 (collectie Waterlands Archief).<br />
bij te staan sloeg nu de ene kapitein na de andere op de vlucht. Hun geschut<br />
soms over boord werpende om snelheid te winnen. Op de Inquisitie duurde het<br />
gevecht tot de volgende dag voort. Bossu en de zijnen hadden zich onderdeks<br />
76
monnickendamse zeehelden<br />
De slag op de Zuiderzee voor de rede van Hoorn tegen Bossu is de titel van het in 1666 voltooide schilderij<br />
dat Jan Theunisz. Blanckerhoff (ook genoemd Jan Maat of Jan Maet) in opdracht van de steden<br />
van West-Friesland en het Noorderkwartier (Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik,<br />
Edam, Monnikendam en Purmerend) vervaardigde. In het midden de Inquisitie, het vlaggenschip<br />
van de Spaansgezinde admiraal Bossu, met daarvóór de Eendracht van geuzenadmiraal<br />
Cornelis Dirksz. Aan bakboord (links) en aan stuurboord (rechts) wordt de Inquisitie aangevallen<br />
door de schepen van de kapiteins Pieter Back en Jacob Trijntjes. Langs de achterzijde vaart het<br />
kleine schip van kapitein De Boer. Het schilderij hangt in het Statenlogement te Hoorn (foto<br />
Westfries Museum).<br />
teruggetrokken en verdedigden zich zeer moedig. Maar moe gestreden en alleen<br />
gelaten door de rest van zijn vloot had hij uiteindelijk geen keus meer dan<br />
zich over te geven. Hij werd nog diezelfde 12e oktober naar Hoorn overgebracht<br />
en zou daar nog drie jaar in gevangenschap worden gehouden. Om zich daarna<br />
bij de Prins van Oranje aan te sluiten. Van de Spaansgezinde vloot was tijdens<br />
het gevecht dus één schip tot zinken gebracht en waren verder twee jachten<br />
overmeesterd xviii . De rest had een veilig heenkomen gezocht. De slag op de Zuiderzee<br />
was daarmee in een duidelijke overwinning van de geuzen geëindigd.<br />
Die hadden zich de heerschappij op zee niet laten ontnemen.<br />
77
Bedreven en vertrouwd<br />
Die heerschappij op zee moest overigens nog wel voortdurend gehandhaafd<br />
worden en het is dan ook niet verwonderlijk dat we Cornelis Dirksz. ook na de<br />
slag op de Zuiderzee nog regelmatig op zee vinden. Zo wist hij eind mei 1574<br />
een door Amsterdamse kapers op de rede van Hoorn buitgemaakt korenschip<br />
terug te veroveren xix . In de zomer van dat jaar moet hij in Vlissingen geweest<br />
zijn. Twee jaar later bevond hij zich in het Vlie en bracht hij krijgsvolk van de<br />
Waddeneilanden naar Enkhuizen. Ook leidde hij een aanval op Muiden. En in<br />
het najaar van 1576 escorteerde hij de vrijgelaten Bossu naar Middelburg. In<br />
1578 sloeg Cornelis Dirksz. een benoeming (promotie?) tot vice-admiraal van<br />
Holland af. Waarschijnlijk omdat hij daardoor dan niet meer direct het bevel<br />
kon blijven voeren over ‘het gemeene volck ende zeevarenden man in desen<br />
quartieren’ (West-Friesland en het Noorderkwartier). Want die zeevarende man<br />
legde zijn lijf en koopwaar liever in de waagschaal bij ‘de admiraal, die hij kent<br />
ende opte zee bedreven is, dan bij anderen’. Van Cornelis Dirksz. werd namelijk<br />
gezegd, dat die ‘de humeuren van de Waterlanders ende tscheepsvolck alhier<br />
seer wel kent ende hem daerna weet te accomoderen’, waardoor men ‘hem betrouwt<br />
ende oick lief heeft’, zoals de ervaring geleerd had. Aldus verwoordden<br />
de gedeputeerden van het Noorderkwartier hun bezwaren (en die van Cornelis<br />
Dirksz.) tegen deze benoeming bij Prins Willem van Oranje. Het is bijna alsof je<br />
een modern managementboek leest, zoveel oog men toen al had voor de vereiste<br />
subtiliteit in de omgang met het scheepsvolk. In 1582 werd Cornelis Dirksz.<br />
lid van de <strong>Monnickendam</strong>se vroedschap (een voorloper van de gemeenteraad)<br />
en gezien zijn aanwezigheid bij de vergaderingen in de periode september 1582<br />
tot mei 1583 zal hij toen dus niet op zee geweest zijn. Hij stierf in juli 1583 en<br />
zijn grafsteen in de Grote Kerk is het bewijs dat hij daar begraven ligt. Jammer<br />
genoeg ontbreekt een schriftelijke vermelding daarvan.<br />
Grafsteen van Cornelis Dirksz. in de Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong> (foto H. Voogel).<br />
78
PIETER FLORISZ. (16.. – 1658)<br />
monnickendamse zeehelden<br />
In zijn geboortestad is hij dan misschien enigszins vergeten, toch weten we van<br />
alle uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige zeehelden het meeste over Pieter Florisz.<br />
Zijn naam komen we immers vaak tegen in de verslagen van de grote zeeslagen,<br />
waaraan hij tussen 1641 en 1658 als kapitein of eskadercommandant heeft deelgenomen.<br />
Van Pieter Florisz. zijn we bovendien een biografische studie rijk, geschreven<br />
door John R. Brozius. Terwijl er vorig jaar in het Westfries Museum in<br />
Hoorn ook nog een interessante expositie aan hem gewijd werd xx . Hoorn was<br />
immers de plaats, waarheen Pieter Florisz. moest verhuizen, toen hij in het najaar<br />
van 1653 bevorderd werd tot vice-admiraal bij de admiraliteit van Westfriesland<br />
en het Noorderkwartier. Deze admiraliteit had daar - in toerbeurt met<br />
Enkhuizen - namelijk zijn bestuurlijke zetel xxi .<br />
Overigens heeft het meeste van<br />
wat over Pieter Florisz. bekend is<br />
betrekking op de jaren na 1640.<br />
Over het eerste deel van zijn<br />
leven weten we maar heel weinig.<br />
Dat heeft wellicht te maken met<br />
zijn tamelijk eenvoudige komaf.<br />
Pieter Florisz. werd geboren in<br />
<strong>Monnickendam</strong> rond of kort na<br />
het jaar 1600. Op een na zijn dood<br />
vervaardigd portret staat 1606 als<br />
geboortejaar genoemd, maar aan<br />
dat jaartal wordt getwijfeldxxii .<br />
Zijn vader was Floris Florisz<br />
Houtcooper, een houthandelaar,<br />
die ook als scheepstimmerman<br />
werkte en op een gegeven moment<br />
ook een eigen werf begonnen<br />
moet zijn. Zijn moeder heette<br />
Geertje Cornelis en zij hadden<br />
Portret van Pieter Florisz.<br />
samen minstens vijf zonen en<br />
twee dochters. Wellicht dat wanneer<br />
de notariële archieven van <strong>Monnickendam</strong> eenmaal beter ontsloten zijn er<br />
nog wat meer gegevens over die eerste levensjaren boven water komen.<br />
We mogen aannemen dat Pieter Florisz. al op vrij jonge leeftijd naar zee is gegaan.<br />
Hij maakte in ieder geval, net als zijn Vlissingse generatiegenoot Michiel<br />
79
Adriaenszoon de Ruyter, carrière op de koopvaardij. We zullen zien dat hun<br />
loopbanen ook verder opvallende gelijkenissen vertonen. Mogelijk was Pieter<br />
Florisz. als schipper in dienst voor een Amsterdamse rederij, die op West-Indië<br />
voer. En niet onwaarschijnlijk is, dat hij in de Zuid-Amerikaanse en Caraïbische<br />
wateren óók als kaper voer. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden<br />
was op dat moment nog in oorlog met Spanje en de kaapvaart was een lucratieve<br />
aangelegenheid. Vrijwel zeker ontmoette hij daar in 1640 Michiel de Ruyter,<br />
die voor de Vlissingse rederij van de gebroeders Lampsins voer xxiii .<br />
Zeeslag bij kaap St. Vincent<br />
In 1641 zien we Pieter Florisz., evenals<br />
Michiel de Ruyter, als kapitein op een<br />
van de oorlogsschepen van de vloot,<br />
die was uitgerust om Portugal bij te<br />
staan in zijn strijd tegen Spanje. Portugal<br />
wist zich namelijk in 1640 aan een<br />
jarenlange overheersing door zijn<br />
grote buur te ontworstelen en kreeg<br />
daarbij steun vanuit Nederland, want<br />
de vijand van mijn vijand is al gauw<br />
mijn vriend. De vloot onder het bevel<br />
van luitenant-admiraal Artus Gijsels<br />
van Lier bestond uit 20 schepen, voor<br />
een groot deel goed bewapende koopvaarders.<br />
Die waren ingehuurd, omdat<br />
de admiraliteitscolleges zelf over onvoldoende<br />
echte oorlogsschepen beschikten. Pieter Florisz. voerde het bevel<br />
over het fregat De Gouden Leeuw, dat over 24 stukken geschut beschikte en een<br />
bemanning van 74 koppen telde. John Brozius vermoedt dat het om hetzelfde<br />
schip ging, waar hij in de jaren daarvoor al op voerxxiv Koopvaardijschip voor de vaart op West-<br />
Indië. Het schip, waarop Pieter Florisz.<br />
kapitein was, zal hiermee de nodige gelijkenis<br />
hebben vertoond. Ets van Reinier<br />
Zeeman (afbeelding uit P.L. Muller, Onze<br />
Gouden Eeuw, deel I, p. 289).<br />
. Ook de toen 34 jaar oude<br />
Michiel de Ruyter commandeerde een koopvaarder: de door de Zeeuwse admiraliteit<br />
bij zijn Vlissingse reders, de gebroeders Lampsins, ingehuurde De Haze.<br />
Het was van een vergelijkbare grootte als het schip van Pieter Florisz.<br />
Op 10 september 1641 bereikte de Nederlandse vloot de Portugese wateren, en<br />
na een week in de monding van de Taag te hebben gelegen werd op 18 september<br />
weer zee gekozen. Tot de beoogde vereniging met de Portugese vloot en een<br />
Franse vlooteenheid kwam het echter niet. Die hadden zich na een hevig treffen<br />
met de Spanjaarden juist weer in de haven van Lissabon teruggetrokken. Zodat<br />
de schepen, die op 3 november na een maand kruisen voor de Portugese kust bij<br />
Kaap St. Vincent werden waargenomen, geen bondgenoten maar vijanden ble-<br />
80
monnickendamse zeehelden<br />
ken te zijn. De volgende dag zetten de Spanjaarden, die met 23 schepen in de<br />
meerderheid waren, onmiddellijk de aanval in. Maar het verband in hun vloot<br />
ging daarbij verloren, waardoor het de Nederlanders lukte een aantal Spaanse<br />
schepen van twee kanten aan te vallen met de bedoeling ze te enteren xxv . Geheel<br />
volgens de beproefde tactiek en net zoals Cornelis Dirksz. in de slag op de Zuiderzee<br />
het schip van Bossu had aangevallen. Maar de Spanjaarden verweerden<br />
zich sterk, waarbij hun geschut verwoestingen aanrichtte in de tuigage van een<br />
aantal Nederlandse schepen en sommige met treffers onder de waterlijn zelfs<br />
lek schoot. Over de uitslag van deze zeeslag bestaat geen eenstemmigheid, maar<br />
een Nederlands succes kon het moeilijk genoemd worden. Zowel de Nederlanders<br />
als de Spanjaarden verloren elk twee schepen en aan beide kanten hadden<br />
heel wat bemanningsleden het leven gelaten of waren gewond geraakt. Beide<br />
vloten trokken zich na de gevechten terug, de Nederlanders naar de monding<br />
van de Taag, de Spanjaarden naar Cadiz. Tot een nieuw treffen zou het niet<br />
meer komen en begin 1642 besloot de Nederlandse vloot huiswaarts te keren.<br />
Naar de Sont<br />
In 1644 zien we Pieter Florisz. opnieuw op de oorlogsvloot, nu als extra-ordinaris<br />
kapitein onder het commando van luitenant-admiraal Witte Cornelisz de<br />
With. Extra-ordinaris kapiteins waren door de admiraliteiten tijdelijk aangetrokken<br />
schippers en in die hoedanigheid kreeg Pieter Florisz. het bevel over<br />
een Amsterdams schip van 24 stukken, mogelijk weer De Gouden Leeuw. Met een<br />
vloot van 50 schepen moest Witte de With 900 Nederlandse koopvaarders escorteren<br />
door de Sont, het vaarwater tussen Denemarken en Zweden, dat de Denen<br />
en de Zweden elkaar betwistten. In verband met de tolheffing was het voor Nederland<br />
van groot belang, dat geen van beide landen zich aan deze toegangspoort<br />
tot de Oostzee een al te dominante positie zou verwerven. Witte de With<br />
slaagde er in de Nederlandse handelsschepen door de Sont te loodsen, zonder<br />
dat van Deense zijde getracht werd dat te verhinderen. Het jaar daarop werd<br />
deze actie door Witte de With herhaald, waarna een gunstig tolverdrag kon<br />
worden afgesloten. Dertien jaar later zou Pieter Florisz. opnieuw naar de Sont<br />
gaan, nu om een dreigend Zweeds overwicht te verhinderen. Hij zou het niet<br />
overleven.<br />
In dat zelfde jaar 1645 werd Pieter Florisz. benoemd tot ordinaris kapitein van<br />
de Admiraliteit van het Noorderkwartier. Zijn schoonvader Pieter Teding van<br />
Berckhout had hem bij de <strong>Monnickendam</strong>se stadsbestuurders aanbevolen, wat<br />
er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen dat hij deze aanstelling verwierf. Als kapitein<br />
in vaste dienst kreeg Pieter Florisz. nu het commando over het in 1640 gebouwde<br />
fregat Stad <strong>Monnickendam</strong>. Met een lengte van ongeveer 33 meter, een bewapening<br />
van 28 tot 32 stukken geschut en een bemanning van zo’n 140 koppen<br />
81
was het geen al te groot schip. Maar de Stad <strong>Monnickendam</strong> zou Pieter Florisz. in<br />
menige zeeslag dienen. Pas in 1654 zou hij een beduidend groter schip krijgen,<br />
de toen net in de vaart gebrachte Josua.<br />
Persoonlijk leven<br />
In zijn persoonlijk leven beleefde Pieter Florisz. vele tegenslagen. Hij is driemaal<br />
getrouwd geweest en twee maal weduwnaar geworden. Zijn eerste vrouw<br />
was Luijdewe (Lidwina) Pieters Teding van Berckhout, met wie hij vóór 5 september<br />
1642 (de dag waarop ze samen een testament lieten opmaken) in het huwelijk<br />
was getreden. Pieter Teding van Berckhout, zijn schoonvader, was in<br />
<strong>Monnickendam</strong> hoofdofficier en tevens baljuw en dijkgraaf van Waterland. De<br />
Teding van Berckhout’s vormden een vooraanstaande familie, al stond de Waterlandse<br />
tak minder hoog in aanzien dan de Teding van Berckhout’s uit Hoorn.<br />
Niettemin wijst dit huwelijk er op, dat Pieter Florisz. in <strong>Monnickendam</strong> een<br />
hoge sport op de maatschappelijke ladder had weten te bereiken. Niet onbelangrijk<br />
was bovendien dat hij door dit huwelijk aangetrouwde familie werd<br />
van de opperbevelhebber van de Nederlandse vloot, luitenant-admiraal Maarten<br />
Harpertsz. Tromp xxvi . Dit via diens derde vrouw. Pieter Florisz. en zijn gezin<br />
woonden in een huis aan het Zuideinde xxvii . Twee kinderen kregen Luijdewe en<br />
Pieter, maar een lang leven waren ze niet beschoren. Het tweede stierf in 1646 in<br />
het kraambed, waarschijnlijk mét zijn ‘sieckelijck int kinderbedde liggende’<br />
moeder, terwijl de oudste een aantal jaren later moet zijn overleden.<br />
In 1649 trad Pieter Florisz. opnieuw in het huwelijk, nu met de <strong>Monnickendam</strong>se<br />
scheepstimmermansdochter Grietje Pieters Lakeman. Drie jaar later zou de<br />
eerste Engelse zeeoorlog uitbreken, waarmee voor Pieter Florisz. twee roemrijke<br />
jaren zouden aanbreken. Maar op het persoonlijke vlak was er opnieuw droefenis.<br />
Het enige kind van Grietje en Pieter stierf in 1652. Een jaar later overleed<br />
ook Grietje Pieters Lakeman. Dat was in december 1653, kort na de bevordering<br />
van haar man tot vice-admiraal.<br />
Kort daarop verhuisde Pieter Florisz. naar Hoorn, waar hij in 1654 hertrouwde<br />
met de rijke Immetje Jans Groot, een dochter van Jan Jansz. Groot, oud-burgemeester<br />
van Hoorn. Hun in april 1655 geboren dochter Meinoutje stierf al na<br />
een maand. Meer kinderen kwamen er niet, zodat Pieter Florisz. bij zijn sneuvelen<br />
in 1658 nog altijd kinderloos was.<br />
Oorlog met Engeland<br />
In het voorjaar van 1652 liepen de spanningen tussen Engeland en de Republiek<br />
hoog op. Dit vanwege het Engelse handels- en scheepvaartbeleid, vastgelegd in<br />
de z.g. ‘Act of Navigation’. Via invoerbeperkingen en andere maatregelen werd<br />
de eigen Engelse koopvaardij bevoordeeld ten koste van andere zeevarende na-<br />
82
monnickendamse zeehelden<br />
ties. Bovendien werden volgens die zelfde Akte van Navigatie schepen van andere<br />
landen verplicht om op zee Engelse schepen als eerste te groeten door het<br />
strijken van de vlag. Dat riep natuurlijk irritaties op, die gemakkelijk tot conflicten<br />
konden leiden, en in die situatie kreeg de Nederlandse vloot de opdracht<br />
om tussen het Nauw van Calais en Texel te gaan patrouilleren. Opperbevelhebber<br />
was Maarten Harpertsz. Tromp en de Zeeuwse vice-admiraal Johan Evertsen<br />
was zijn plaatsvervanger. Terwijl Pieter Florisz. als schout-bij-nacht zijn<br />
derde man was. Door stormschade, die de Stad <strong>Monnickendam</strong> had opgelopen,<br />
was Pieter Florisz. echter gedwongen naar Texel terug te keren. Daardoor was<br />
hij er niet bij toen het op 29 mei, na eerdere vlagincidenten, tot een ernstig treffen<br />
kwam tussen de vloot van Tromp en die van de Engelse admiraal Robert<br />
Blake. Omdat Tromp zijn vlag niet streek vuurde Blake een waarschuwingsschot<br />
af, dat door Tromp met een waarschuwingsschot beantwoord werd. Waarna<br />
Blake een gericht salvo afvuurde. Tromp schoot terug en er volgde een tamelijk<br />
rommelig gevecht, dat tegen de avond beëindigd werd. Het vlagincident<br />
was voor de Engelse regering aanleiding de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden<br />
de oorlog te verklaren.<br />
Kentish Knock en Dungeness<br />
Nadat Tromp in de zomer van 1652 vergeefs geprobeerd had met de Engelse<br />
vloot slaags te raken en zich daarbij met zijn vloot van liefst 100 schepen (te) ver<br />
van huis had begeven, namelijk tot bij de Shetland eilanden, werd hij als opperbevelhebber<br />
vervangen door Witte Cornelisz. de With. Een eveneens zeer ervaren,<br />
bekwame en moedige zeeman. Maar als bevelvoerder moeilijk in de omgang<br />
en bij de matrozen niet bepaald populair. Anders dan Tromp, die van het<br />
scheepsvolk de koosnaam Bestevaer (goede vader) had gekregen. Op de door<br />
Witte de With aangevoerde vloot voeren Michiel de Ruyter (voorhoede) en Gideon<br />
de Wildt (achterhoede) als onderbevelhebbers, terwijl hij zelf het bevel voerde<br />
over het middeneskader. Over de positie van Pieter Florisz. heb ik geen duidelijkheid<br />
kunnen krijgen, maar vermoedelijk diende hij als Noord-Hollander<br />
in het eskader van Gideon de Wildt. Op 8 oktober 1652 raakte de Nederlandse<br />
vloot (62 schepen) slaags met de Engelse (72 schepen) bij Kentish Knock, in het<br />
zeegebied ten oosten van North Foreland, de oostpunt van Kent. De strijd eindigde<br />
op 9 oktober in een Nederlandse aftocht, die overigens bekwaam werd<br />
uitgevoerd.<br />
Voor de Staten-Generaal was deze nederlaag echter aanleiding om Witte de<br />
With als opperbevelhebber weer door Maarten Tromp te vervangen. Die leidde<br />
de Nederlandse vloot op 10 december 1652 naar de overwinning in de slag bij<br />
Dungeness. Tromp had zijn vloot in vier eskaders verdeeld, waarbij hij zelf de<br />
voorhoede aanvoerde en de andere eskaders onder het bevel stonden van Mi-<br />
83
chiel de Ruyter, Jan Evertsen en Pieter Florisz. Toen de Nederlanders de Engelsen<br />
bij Dungeness, iets westelijk van Dover, in het zicht kregen werd met alle<br />
zeilen bij op de Engelsen aangestuurd. Er stond een harde wind en aan boord<br />
van de Stad <strong>Monnickendam</strong> vroeg de schipper van Pieter Florisz. zich af of de masten<br />
en stengen het met zoveel druk op de zeilen wel zouden houden. Maar Pieter<br />
Florisz. zei hem, dat hij die ‘liever over boord’ wilde zeilen, dan deze kans<br />
om de Engelsen te verrassen te moeten missen.<br />
Slag bij Dungeness, 1652. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de<br />
Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum<br />
Den Helder).<br />
En die kans werd inderdaad niet gemist. Er ontstond een gebruikelijk schip<br />
tegen schip gevecht, waarbij Tromp en Evertsen elk een tegenstander veroverden.<br />
De Engelsen, die in de minderheid waren, leden een gevoelige nederlaag<br />
en zochten na het invallen van de duisternis een veilig heenkomen. Het verhaal<br />
gaat, dat Tromp na afloop van deze zeeslag bij Dungeness, ook wel de slag bij de<br />
Singels genoemd, een bezem in de mast liet hijsen, als teken, dat hij de zee had<br />
schoongeveegd. Pieter Florisz. werd met een aantal oorlogsschepen naar de<br />
westkust van Frankrijk gestuurd om koopvaarders door het Kanaal naar huis te<br />
begeleiden xxviii .<br />
Driedaagse Zeeslag<br />
Erg lang zou aan een ‘Holland beheers de golven’ echter geen gevolg kunnen<br />
worden gegeven. Toen Tromps vloot, die uit 80 oorlogsschepen bestond, met<br />
84
monnickendamse zeehelden<br />
daarop 2450 stukken geschut en een bemanning van in totaal 8600 koppen, in<br />
februari 1653 een groot konvooi koopvaarders door het Kanaal huiswaarts begeleidde<br />
werd hij bij Portland ten westen van het eiland Wight opgewacht door<br />
Blake. Diens vloot bestond eveneens uit 80 oorlogsschepen. Maar met 2800<br />
stukken geschut en een totale bemanning van 12.000 man. De getallen laten<br />
zien, dat de Engelse oorlogsschepen over het algemeen groter waren dan de Nederlandse.<br />
In de driedaagse zeeslag, ook wel de slag bij Portland genoemd, wisten de Nederlanders hun<br />
formatie goed te handhaven en daardoor een zware nederlaag af te wenden. Lithografie door<br />
Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands<br />
Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum Den Helder).<br />
Tromp had zijn vloot in vier eskaders verdeeld, waarbij hij zelf de voorhoede<br />
aanvoerde, De Ruyter en Evertsen de rechter en linker flank van het centrum,<br />
terwijl Pieter Florisz. op de Stad <strong>Monnickendam</strong> het bevel over de achterhoede<br />
had xxix . De Engelse vloot telde drie eskaders, waarvan dat van Blake de meest<br />
noordelijke positie in nam. De strijd ontbrandde op 28 februari 1653. Tromp besloot<br />
tot een geconcentreerde aanval op dat eskader, want door de noord-westelijke<br />
windrichting konden de zuidelijker varende Engelse eskaders dat van hun<br />
opperbevelhebber in eerste instantie geen hulp bieden xxx . Dankzij Tromps strategie<br />
konden de Nederlanders hun aanvankelijke overwicht uitbuiten en de<br />
schepen van Robert Blake kregen er behoorlijk van langs. Pieter Florisz. was<br />
daarbij naar voren gevaren en had zich moedig tussen de eskaders van Blake en<br />
William Penn gemanoeuvreerd om vereniging van beide Engelse eskaders te<br />
85
voorkomen. Maar hij was te ver vooruit geraakt en kreeg het vervolgens zwaar<br />
te verduren. Schade aan zijn tuigage dwong hem zich enige tijd uit de strijd<br />
terug te trekken xxxi .<br />
Het aanvankelijke Nederlandse overwicht ging in de loop van de dag verloren<br />
en nog voor het vallen van de avond had ook de Nederlandse vloot stevige klappen<br />
moeten incasseren. Acht schepen waren verloren gegaan. De volgende dag<br />
werd de strijd hervat. De Nederlanders waren de Engelse vloot inmiddels gepasseerd<br />
en hun oorlogsschepen voeren nu oostwaarts in een beschermende<br />
halve maan-formatie om het konvooi vrachtvaarders. Ze werden voortdurend<br />
aangevallen door de Engelsen en liepen veel schade op. Maar Tromp en zijn<br />
mannen wisten hun formatie te handhaven en de aanvallen telkens af te slaan.<br />
Ook op de derde dag hielden ze op die manier stand, hoewel gebrek aan munitie<br />
hen steeds meer parten speelde en steeds minder Nederlandse schepen nog in<br />
staat waren het Engelse vuur te beantwoorden. Het strijdtoneel had zich op die<br />
2e maart inmiddels veel verder oostwaarts verplaatst, tot vlak bij het Nauw van<br />
Calais. Tromp, die de zandbanken en de stromingen van het Kanaal als zijn<br />
broekzak kende, besloot om in de daaropvolgende nacht gebruik te maken van<br />
het tij om te ontsnappen. In het nachtelijk duister en met zo’n groot aantal<br />
schepen getuigde dat van bewonderenswaardig zeemanschap. Eenmaal achter<br />
de zandbanken van de Vlaamse en Zeeuwse kust wisten de Nederlanders zich<br />
veilig. Pieter Florisz. moest zijn gehavende schip naar Texel op sleeptouw laten<br />
nemen. Dat er een nederlaag was geleden kon niet ontkend worden. Maar door<br />
de behouden thuiskomst van de meeste koopvaarders en door de bekwaamheid<br />
en de moed waarvan blijk gegeven was, werd niettemin gesproken van een<br />
‘roemrijke nederlaag’. De bevelhebbers werden rijkelijk beloond, waarbij Pieter<br />
Florisz. als dank voor zijn ‘loffelijk gedrag’ een bedrag van 1200 gulden werd<br />
toegekend.<br />
Zeeslag bij Nieuwpoort<br />
De driedaagse zeeslag, ook wel de slag bij Portland genoemd, had aangetoond<br />
hoe belangrijk het handhaven van een formatie was. De Engelsen hadden die les<br />
haast nog beter begrepen dan de Nederlanders. In een nieuwe Engelse instructie<br />
werd het varen in kiellinie voorgeschreven, omdat dan maximaal nuttig gebruik<br />
gemaakt kon worden van het scheepsgeschut, dat bij zeilende oorlogsschepen<br />
nu eenmaal hoofdzakelijk in de zijkanten van een schip stond opgesteld.<br />
Voor de Engelsen woog dit voordeel nog zwaarder, gezien hun overwicht<br />
in kanons. Op 12 juni kwam het tot een nieuw treffen, nu bij de Gabbard banken<br />
ten westen van het Belgische Nieuwpoort. Pieter Forisz. had thans de rang van<br />
waarnemend vice-admiraal, voerde het bevel over een eskader van 16 schepen<br />
86
monnickendamse zeehelden<br />
In de slag bij Nieuwpoort (1653), ook wel de slag op de Gabbardbanken genoemd, leed de<br />
Nederlandse vloot een nederlaag. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor<br />
J.C. de Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marine -<br />
museum Den Helder).<br />
maar moest zich nog altijd behelpen met de Stad <strong>Monnickendam</strong> als vlaggenschip.<br />
Ondanks dat Tromp dit schip van te ‘weinig force’ en daarom een vlagofficier<br />
onwaardig had bevonden. Maar een ‘bequaemer’ schip was vooralsnog<br />
niet voor handen. Er is overigens óók informatie, dat hij zijn vlag op de enkele<br />
kanons meer tellende het Wapen van <strong>Monnickendam</strong> zou hebben gevoerd. xxxii<br />
Opnieuw gingen twee enorme vloten van elk meer dan 100 schepen met elkaar<br />
de strijd aan. De Engelsen handhaafden hun linieformatie beter terwijl de Nederlanders<br />
probeerden de Engelse schepen zo dicht mogelijk te naderen en zo<br />
mogelijk te enteren xxxiii . Een tactiek die vooral op de volgende dag desastreus<br />
dreigde te worden toen windstilte de Nederlanders in de problemen bracht.<br />
Want in artillerieduels waren de Engelsen in het voordeel. Hun schepen telden<br />
nu eenmaal meer stukken geschut. Na zware verliezen te hebben geleden wisten<br />
de Nederlanders zich met moeite achter de Zeeuwse zandbanken terug te<br />
trekken. De Engelsen hadden een grote overwinning behaald en gingen nu over<br />
tot een blokkade van de Nederlandse kust. Vergeleken met een half jaar eerder<br />
waren de rollen nu geheel omgekeerd en nu was het aan de Engelsen om de golven<br />
te beheersen, al dateert de versregel ‘Britannia rule the waves’ overigens pas<br />
van 1740, bijna een eeuw later dus. De nederlaag was voor de Nederlandse vlagofficieren<br />
Maarten Tromp, Michiel de Ruyter, Witte de With, Johan Evertsen en<br />
87
Pieter Florisz. aanleiding om zich in een brandbrief tot de Staten Generaal te<br />
richten en hun beklag te doen over de gebrekkige uitrusting en de onvoldoende<br />
bevoorrading van de vloot. Tromp had daar na de Slag bij Portland ook al op<br />
aangedrongen en inderdaad werd besloten tot een grootschalig aanbouwprogramma.<br />
Al zouden de eerste nieuwe schepen pas in het najaar van 1653 gereed<br />
komen.<br />
Nieuw gereedgekomen oorlogsschepen, ca 1653. Het nieuwe schip van Pieter Florisz., de Josua,<br />
was van een min of meer vergelijkbaar type. Ets van Reinier Nooms.<br />
Terheide<br />
Om de blokkade door de Engelse vloot te breken voer Tromp begin augustus<br />
1653 met een vloot van 70 schepen de Maasmond uit. De Engelsen reageerden<br />
onmiddellijk en zetten koers in zijn richting, wat Tromps bedoeling ook was,<br />
want daardoor kon Witte de With met zijn eskader ongehinderd van de rede van<br />
Texel uit varen. Zij slaagden er vervolgens in hun vlootonderdelen met elkaar te<br />
verenigen en op 10 augustus 1653 bevonden de Nederlandse en de Engelse vloot<br />
zich ter hoogte van Scheveningen, waar zij slaags raakten.<br />
De Nederlandse vloot was in vijf eskaders verdeeld. Daarbij voerde Tromp zelf<br />
de rechtervleugel van de voorhoede aan, terwijl Michiel de Ruyter de linkervleugel<br />
onder zich had. Johan Evertsen voerde het centrum aan en Witte de<br />
With en Pieter Florisz. de linker en rechtervleugel van de achterhoede. Pieter<br />
Florisz. opnieuw op de Stad <strong>Monnickendam</strong>. De beide vloten strekten zich uit<br />
over een afstand van zo’n 25 kilometer en het op de duinen samengestroomde<br />
publiek kon de strijd goed volgen. Tactisch opereerden de Engelsen beter en de<br />
Nederlanders kwamen in de problemen toen hun opperbevelhebber, Maarten<br />
88
monnickendamse zeehelden<br />
Tromp, dodelijk door een musketkogel getroffen was. Pieter Florisz. had kort<br />
daarvoor een tweegevecht met de Engelse Andrew afgebroken om zijn in moeilijkheden<br />
geraakte opperbevelhebber te hulp te komen. Tromps dood werd<br />
aanvankelijk geheim gehouden om paniek te voorkomen, maar daardoor wist<br />
zijn plaatsvervanger, Witte de With aanvankelijk niet dat hij nu in feite het opperbevel<br />
voerde. Steeds meer Nederlandse schepen raakten zo zwaar beschadigd,<br />
dat ze niet meer aan de strijd konden deelnemen, waaronder die van De<br />
Ruyter en Evertsen. Anderen gingen geheel verloren en aan het eind van de dag<br />
waren het vooral Witte de With en Pieter Florisz., die de aftocht van de vloot<br />
naar Texel wisten te dekken. De nederlaag was onmiskenbaar, al was er waardering<br />
voor de moed waarmee gestreden was. De Engelsen waren na afloop van de<br />
strijd echter niet meer in staat de blokkade te handhaven en in die zin was hun<br />
overwinning slechts betrekkelijk. In september kon dan ook een groot aantal<br />
koopvaarders onder escorte van Michiel de Ruyter en Pieter Florisz. uit de Oostzee<br />
terugkeren. xxxiv Het zou in de maanden daarna niet meer tot gevechtshandelingen<br />
komen en moegestreden sloten Engeland en de Republiek in april<br />
1654 vrede.<br />
Zeeslag bij Terheide, 1653. In het midden de Brederode van Tromp. Schilderij van<br />
J.A. Beerstraten (collectie Rijksmuseum Amsterdam).<br />
Naar Hoorn<br />
In het najaar van 1653, toen de staat van oorlog in feite nog voortduurde, werd<br />
Pieter Florisz. door het stadsbestuur van <strong>Monnickendam</strong> voorgedragen voor de<br />
functie van vice-admiraal van de admiraliteit van West-Friesland en het Noor-<br />
89
derkwartier. En hoewel Enkhuizen en Medemblik de voorkeur gaven aan Jacob<br />
de Boer uit Enkhuizen en Hoorn aan Andries Sijbrandts was het toch Pieter Florisz.<br />
die benoemd werd. Ongetwijfeld was dat dank zij de grote indruk, die zijn<br />
optreden in de afgelopen zeeslagen met Engeland gemaakt had, want als stad<br />
legde <strong>Monnickendam</strong> minder gewicht in de schaal dan Hoorn en Enkhuizen.<br />
Zijn bevordering tot vice-admiraal bracht echter met zich mee dat hij van <strong>Monnickendam</strong><br />
naar Hoorn moest verhuizen. Dit omdat de admiraliteit daar (overigens<br />
in toerbeurt met Enkhuizen) zetelde. Pieter Florisz. deed het met tegenzin,<br />
omdat hem ter ore was gekomen dat het Hoornse stadsbestuur aan een andere<br />
kandidaat de voorkeur had gegeven. Misschien dat ook persoonlijke<br />
omstandigheden een rol speelden. Pieter Florisz. zou immers in december weduwnaar<br />
worden en mogelijk was zijn vrouw Grietje Pieters Lakeman toen al<br />
ziek. De Hoornse burgemeester kwam eind december persoonlijk naar Pieter<br />
Model van de Josua, met op de achtergrond een afbeelding van de Slag in de Sont, 1658 (foto<br />
Westfries Museum, Hoorn). De Josua ging ten onder in de zeeslag bij Solebay in 1672.<br />
Florisz. toe om hem te verzekeren dat zijn verhuizing naar Hoorn door het gehele<br />
stadsbestuur ‘voor aengenaem’ werd gehouden. xxxv In januari 1654 vestigde<br />
de uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige vice-admiraal zich inderdaad in Hoorn.<br />
Aan de Luyendyck, nu Binnenluiendijk. Het huwelijk van Pieter Florisz. met<br />
90
monnickendamse zeehelden<br />
Immetje Jans Groot, een dochter<br />
van Jan Jansz. Groot, oud-burgemeester<br />
van Hoorn, lijkt bijna<br />
symbolisch voor zijn verzoening<br />
met zijn nieuwe woonplaats.<br />
Niet, dat hij niets meer<br />
had aan te merken op de Hoornse<br />
bestuurders. Hij kreeg in zijn<br />
nieuwe functie weinig te doen<br />
en ook de in gebruikstelling van<br />
zijn nieuwe vlaggenschip, de<br />
Josua, liet op zich wachten. Nog<br />
altijd voerde hij zijn vlag op de<br />
Stad <strong>Monnickendam</strong>. In april 1655<br />
lichtte hij zijn klachten toe in<br />
een brief aan het stadsbestuur.<br />
Oorlogsschepen van het Noorderkwartier:<br />
Maar dat had eerder al te ken-<br />
van links naar rechts: De Maeght van Enckhuysen, nen gegeven dat de bodem van<br />
de Star en de Edam, geschilderd door Willem van de schatkist bereikt was en dat<br />
de Velde de <strong>Oud</strong>e.<br />
dientengevolge ook de admiraliteit<br />
met een tekort aan financiële<br />
middelen kampte. Het verlies van zijn één maand oude dochtertje Meinoutje<br />
in de maand daarop zal hem nog treuriger hebben gestemd. Maar niet lang<br />
daarna moet dan toch eindelijk de Josua gereed zijn gekomen. Een prachtig<br />
schip, zoals iedereen kan bevestigen, die in het Westfries Museum het scheepsmodel<br />
ervan gaat bewonderen.<br />
Opnieuw naar de Oostzee<br />
Maar in 1656 kon hij weer het zeegat uit. Op 31 mei van dat jaar vertrok een Nederlandse<br />
vloot naar de Oostzee om de stad Dantzig (Gdansk) tegen de Zweden<br />
bij te staan. Luitenant-admiraal Jacob van Wassenaer-Obdam had het opperbevel<br />
en Witte de With, Michiel de Ruyter en Pieter Florisz. waren zijn vice-admiraals.<br />
De laatste op zijn nieuwe vlaggenschip Josua. De expeditie had het gewenste<br />
effect, want de Zweedse koning sloot vrede met Dantzig. Twee jaar later<br />
voer de Nederlandse vloot opnieuw naar de Oostzee, nu om de Denen bij te<br />
staan in hun strijd tegen de Zweden. Nederland wenste immers niet dat één van<br />
beide landen zich een overheersende positie aan de Sont zou verwerven en besloot<br />
daarom het in de verdediging gedrongen Denemarken te helpen. Opperbevelhebber<br />
van de 41 oorlogsschepen tellende vloot was opnieuw Jacob van<br />
Wassenaer-Obdam, die tevens het middelste eskader commandeerde. Witte de<br />
91
Zeeslag in de Sont, 1658. Rechts boven kasteel Kronborg bij Helsingør, links de Zweedse kust<br />
(de situatie is vanuit het noorden gezien). Kopergravure, opgenomen in P.L. Muller, Onze<br />
Gouden Eeuw, deel II, p. 363)<br />
Zeeslag in de Sont, 1658. Met op de voorgrond het<br />
zinkende Zweedse schip Pelikaan en daarachter<br />
De Eendragt van admiraal Van Wassenaer in gevecht<br />
met het Zweedse schip Morgenster. Schilderij door<br />
Willem van de Velde de <strong>Oud</strong>e, Rijksmuseum<br />
Amsterdam.<br />
92<br />
With voerde de voorhoede aan<br />
en Pieter Florisz. op de Josua de<br />
achterhoede. Die bestond uit 11<br />
schepen, waaronder ook de Stad<br />
<strong>Monnickendam</strong> met de <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
kapitein Jan Sampelon<br />
(of Samson?) en het Wapen<br />
van <strong>Monnickendam</strong>, met de eveneens<br />
uit <strong>Monnickendam</strong> afkomstige<br />
kapitein Claes Arentsz.<br />
Sloot.<br />
Op 3 november bereikten de Nederlanders<br />
de ingang van de Sont,<br />
waar het bij Helsingør gelegen<br />
slot Kronborg in Zweedse handen<br />
was gevallen. De wind maakte<br />
het echter pas op 8 november<br />
mogelijk de zeeëngte binnen te<br />
zeilen. De als altijd onstuimige<br />
Witte de With voer direct op het<br />
schip van de Zweedse admiraal
monnickendamse zeehelden<br />
Karel Gustaaf Wrangel aan, dat weldra ook door Van Wassenaer werd aangevallen.<br />
Het Zweedse vlaggenschip werd door dit overwicht spoedig buiten gevecht gesteld,<br />
maar omgekeerd gebeurde kort daarop hetzelfde met de Brederode, het<br />
schip van Witte de With, dat uiteindelijk zou zinken. De dodelijk gewond geraakte<br />
Witte de With was toen al van boord gehaald. Op de Eendracht weerstond<br />
Van Wassenaer diverse Zweedse aanvallen.<br />
De Josua van Pieter Florisz. werd tot twee maal toe geënterd, maar beide aanvallen<br />
werden afgeslagen. Daarbij moet Pieter Florisz. echter door een musketkogel<br />
zijn getroffen, wat hem het leven kostte. Maar uiteindelijk kregen de Nederlanders<br />
toch de overhand en na zes uur strijd trokken de Zweden zich terug. De<br />
Nederlanders mochten zich overwinnaars<br />
noemen, want de Zweedse Sontblokkade<br />
was gebroken en Kopenhagen<br />
kon nu worden ontzet. Maar de<br />
prijs was hoog geweest. Behalve dat<br />
Witte de With en Pieter Florisz. (en<br />
nog tal van anonieme zeelieden)<br />
waren gesneuveld, was er ook het verlies<br />
van twee schepen. De gezonken<br />
Brederode en de Stad <strong>Monnickendam</strong>, die<br />
door de Zweden veroverd was en die<br />
tot haar afdanking in 1676 in Zweedse<br />
dienst zou blijven.<br />
Praalgraf van Pieter Florisz. in de Grote Kerk<br />
van Hoorn, vóór de brand van 1878. Uit: Abbing,<br />
C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg<br />
op Velius Chronyk) beginnende met het jaar 1630,<br />
Hoorn 1841 (Collectie Waterlands Archief).<br />
In herinnering<br />
Pas een klein jaar later keerde het lichaam<br />
van Pieter Florisz. in een met<br />
zwart fluweel en met zilver beslagen<br />
kist terug naar Nederland. Op 7 november<br />
1659 volgde zijn plechtige begrafenis<br />
in de Grote Kerk van Hoorn.<br />
Onder vijfeneenhalf uur klokgelui begeleidde<br />
een lange, door de schutterij<br />
aangevoerde rouwstoet Pieter Florisz.<br />
naar zijn laatste rustplaats. Daar werd<br />
door de Vlaamse beeldhouwer Van<br />
Campfoort een indrukwekkend praalgraf<br />
opgericht, dat bij de brand van de<br />
Grote Kerk in 1878 echter grotendeels<br />
93
verloren ging. Alleen het reliëf, waarop de slag in de Sont staat afgebeeld bleef<br />
behouden. Het is te zien in het Westfries Museum. Zijn nagedachtenis werd tevens<br />
levend gehouden door de vernoeming van een aantal oorlogsschepen. En<br />
hopelijk is zijn 350e sterfdag voor <strong>Monnickendam</strong> aanleiding om zijn stadsgenoot<br />
te eren.<br />
JAN MAUW (.. – 1672)<br />
Hier rust die grote Mauw<br />
Die Brit en Frans deed vluchten<br />
Doort donderen van cartouw<br />
En andere krygsgeruchten,<br />
Maer wert toen, laas, ontsielt<br />
Doch echter leeft syn naam,<br />
Die hy by ons behield<br />
Door gunste van de Faam<br />
Aldus staat te lezen op de grafsteen van kapitein Jan Mauw: ‘Capitain Jan Mauw<br />
is gequetst den 7 juni, gerust den 14 dito 1672’, zoals rond zijn wapen staat gegraveerd<br />
xxxvi . Onder het lofdicht staat de naam van zijn vrouw, die ongetwijfeld<br />
bij hem begraven werd: ‘Nelletien Claas Cortes syn Huysvrou’.<br />
Het gevecht, waarin Jan Mauw gewond raakte, was de zeeslag bij Solebay, die op<br />
7 juni 1672 woedde aan de Engelse oostkust. Dat was de eerste van de vier grote<br />
zeeslagen in de derde Engelse zeeorlog, waarin de Nederlandse vloot onder Michiel<br />
Adriaenszoon de Ruyter de gecombineerde Engels-Franse vloot telkens<br />
weer wist de overtroeven. Voor Jan Mauw was het echter zijn laatste strijd.<br />
<strong>Monnickendam</strong>s zeeofficier<br />
Jan Mauw was in 1672 reeds een vlootkapitein met ervaring. De eerste maal, dat<br />
hij in die functie deelnam aan een zeeslag was vermoedelijk in 1666. Dan vinden<br />
we hem onder de kapiteins van de vloot, die op 4 en 5 augustus 1666 met de Engelsen<br />
slag leverde in de tweedaagse zeeslag. xxxvii Dat betekent dat hij eerder al<br />
in lagere rangen gediend moet hebben en dus hoogst waarschijnlijk ook aan de<br />
vierdaagse zeeslag heeft deelgenomen, maar informatie daarover ontbreekt<br />
vooralsnog. Zoals we ook verder niets weten over zijn jeugd. Het oudste gegeven<br />
dat over hem was terug te vinden betrof de inschrijving van zijn huwelijk<br />
met Nelletje Klaes Karstes op 6 april 1664 (ongetwijfeld gaat het bij Cortes en<br />
Karstes om dezelfde persoon). Beiden waren ‘van <strong>Monnickendam</strong>’ staat er bij<br />
geschreven, maar de namen van hun ouders staan er niet bij vermeld. Zijn vader<br />
had echter als voornaam Jan, want we komen Jan Mauw in 1667 ook tegen als<br />
94
monnickendamse zeehelden<br />
Jan Jansz. Maauw. In de doopboeken<br />
vinden we verder de geboorten<br />
van de kinderen van Nelletje en Jan<br />
terug. Die kregen de namen Eefje<br />
en Jan.<br />
Kapitein<br />
Over welk schip Jan Mauw in de<br />
tweedaagse zeeslag het commando<br />
voerde viel vooralsnog niet te achterhalen.<br />
Daardoor weten we ook<br />
niet tot welk vlootonderdeel hij behoorde,<br />
maar vermoedelijk diende<br />
hij in die zeeslag in het eskader van<br />
de Amsterdamse vice-admiraal Cornelis Maartensz. Tromp, de zoon van Maarten<br />
Harpertsz. Tromp. Die moet namelijk ook de schepen van West-Friesland en<br />
het Noorderkwartier onder zijn bevel hebben gehad. xxxviii<br />
Huwelijksinschrijving van Jan Jansen Mau en<br />
Nelletje Klaes Karstes in het Trouwboek van<br />
<strong>Monnickendam</strong>, 1664.<br />
De tweedaagse zeeslag vond amper twee maanden na de roemrijke vierdaagse<br />
zeeslag plaats. Het zou kunnen zijn, dat Jan Mauw een in die zeeslag gesneuvelde<br />
kapitein is opgevolgd. Hopelijk kan nader onderzoek daarover meer duidelijkheid<br />
verschaffen. In ieder geval moet Jan Mauw als jong zeeofficier en vervolgens<br />
als kapitein goed geïnstrueerd zijn in de nieuwe strategieën en tactieken,<br />
waarin Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp juist in die tijd de vloot<br />
begonnen te oefenen. Daarbij maakten de entergevechten van afzonderlijke<br />
schepen steeds meer plaats voor artillerieduels tussen in kiellinie met elkaar gelijk<br />
op varende vlooteenheden. Dat is weliswaar een tamelijk eenvoudige voor-<br />
De beginfase van de Tweedaagse zeeslag in 1666.De eerste zeeslag, waaraan Jan Mauw als<br />
kapitein deelnam. Op misschien wat overdreven wijze wordt op deze afbeelding goed de<br />
nieuwe linietactiek zichtbaar gemaakt. Gravure door Wenceslaus Hollar (National Maritime<br />
Museum, Greenwich).<br />
95
stelling van zaken, maar toch wel de meest verhelderende voor ons 20e en 21e<br />
eeuwers, voor wie het moeilijk is zich een voorstelling te maken van vlootmanoeuvres<br />
met grote aantallen zeilende oorlogsschepen. De tweedaagse zeeslag<br />
was, zeker in de beginfase, een schoolvoorbeeld van een liniegevecht ‘nieuwe<br />
stijl’.<br />
Hoe Jan Mauw het er in die tweedaagse zeeslag vanaf heeft gebracht weten we<br />
niet. De slag eindigde in een Nederlandse nederlaag, maar dat zegt natuurlijk<br />
niets over het individuele optreden van een afzonderlijke kapitein. We mogen<br />
eigenlijk wel aannemen dat hij het als kapitein goed gedaan heeft, want het jaar<br />
daarop zien we Jan Mauw als kapitein van het fregat Kaleb deelnemen aan de<br />
spectaculaire tocht naar Chatham. Kaleb (letterlijk: hond) is in het <strong>Oud</strong>e Testament<br />
één van de verspieders, die de Israëlieten na hun tocht door de woes tijn het<br />
land Kanaän hadden laten verkennen. Samen met Josua sprak hij hen moed in.<br />
Naar Chatham<br />
Bij die tocht naar Chatham in juni 1667 werd de Engelse vloot in zijn thuisbasis<br />
aangevallen. Onderzoek in het Instituut voor Militaire Historie wees uit, dat<br />
Jan Mauw zich met zijn Kaleb in de voorhoede van de Nederlandse vloot bevond.<br />
Het was deze voorhoede die het aan de monding van de Medway (een zijrivier<br />
van de Theems) gelegen fort Sheerness aanviel xxxix .<br />
Panoramaschilderij van de tocht naar Chatham in 1667 door W. Schellinks. Links het fort<br />
Sheerness (collectie Rijksmuseum Amsterdam).<br />
96
monnickendamse zeehelden<br />
De inname van dit fort op 20 juni door een groep van 800 aan land gezette mariniers<br />
was essentieel voor de aanval op het stroomopwaarts gelegen Chatham,<br />
waar een aantal kapitale Engelse oorlogsschepen opgelegd lagen. Omdat hun<br />
bemanning voor het merendeel was afgedankt waren deze schepen in feite zo<br />
goed als weerloos. Om te voorkomen dat de Nederlanders die schepen konden<br />
bereiken probeerden de Engelsen de Medway echter ijlings met zinkschepen te<br />
versperren. Bovendien werd nog wat verder stroomopwaarts getracht de doorgang<br />
te blokkeren door het spannen van een zware ketting over de rivier.<br />
Het zou niet baten. Bij hoog water zeilde de voorhoede onder Van Ghent verder<br />
stroomopwaarts. De zinkschepen werden gepasseerd. En bij de ketting aange-<br />
Het Engelse vlaggenschip Royal Charles, door de Nederlanders veroverd en met de Nederlandse<br />
vlag aan de achtersteven. Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de<br />
Jonge’s Geschiedenis van het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum<br />
Den Helder).<br />
komen enterde kapitein Jan van Brakel het vóór de ketting liggende Engelse<br />
fregat ‘Unity’, terwijl kapitein Jan Daniëls van Rijn met zijn ‘Pro Patria’ de ketting<br />
overvoer en de daar achter liggende ‘Matthias’ in brand stak en een andere<br />
oorlogsbodem veroverde. Vervolgens werd met een aantal sloepen naar het nog<br />
iets verder stroomopwaarts gelegen Engelse vlaggenschip ‘Royal Charles’ geroeid.<br />
Het handjevol bemanningsleden, dat nog op het schip aanwezig was,<br />
sprong in paniek over boord en het kapitale oorlogsschip, de trots van de Engelse<br />
vloot, werd zonder slag of stoot genomen. Dat was op 22 juni. Het schip werd<br />
in triomf naar Nederland gebracht en het wapen op de achterspiegel is nog al-<br />
97
tijd te bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Tenslotte werden op 23<br />
juni bij Chatham nog drie grote Engelse oorlogsschepen, de ‘Royal Oak’, de ‘Loyal<br />
London’ en de ‘Royal James’ aangevallen met branders. Branders waren kleinere<br />
schepen vol brandbaar materiaal, die aan een vijandelijk schip vast klampten en<br />
dit in vuur en vlam probeerden te zetten door de op het eigen schip ontstoken<br />
brand te laten over slaan. Inderdaad lukte het de genoemde Engelse schepen te<br />
verbranden. Het was het sluitstuk van deze voor de Engelsen nogal vernederende<br />
tocht naar Chatham. Over de verdere rol van Jan Mauw en zijn Kaleb bij de acties<br />
op de Medway zijn we vooralsnog niet geïnformeerd, maar hopelijk kan<br />
nieuw bronnenonderzoek daarover meer gegevens boven water brengen. Wat<br />
de tweede Engelse zeeoorlog betreft: deze werd kort na de tocht naar Chatham<br />
beëindigd met de vrede van Breda. Vijf jaar later was het echter weer oorlog.<br />
Zeeslag bij Solebay: Jan Mauws laatste strijd<br />
‘1672. Rampjaar. De Republiek wordt de oorlog verklaard door Engeland,<br />
Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster. De regering leek radeloos, het<br />
volk redeloos en het land reddeloos. Het Franse leger wordt met moeite voor de<br />
Hollandse waterlinie tegengehouden. Raadpensionaris Jan de Wit en zijn broer<br />
Cornelis worden in Den Haag door een menigte vermoord. Willem III wordt<br />
stadhouder.’<br />
Aldus herinner ik me het jaartal 1672 van de geschiedenislessen op de lagere<br />
school. Maar terwijl de militaire situatie op land dus desastreus leek, wist de<br />
vloot goed van zich af te slaan. Onder het bevel van luitenant-admiraal Michiel<br />
Adriaensz de Ruyter waren de Nederlanders zowel in 1672 als het jaar daarop de<br />
gecombineerde Engels-Franse vloot steeds te sterk af. Hoewel qua aantallen<br />
schepen, stukken geschut en opvarenden steeds in het nadeel slaagden De Ruyter<br />
en zijn mannen er in om door de juiste strategische keuzes en door goed tactisch<br />
optreden van de verschillende vlooteenheden telkens weer een overwicht<br />
te krijgen op hun tegenstanders. Nederland werd daardoor voor een invasie<br />
vanuit zee behoed en het optreden van de vloot laat zich in dat opzicht vergelijken<br />
met dat van de Britse Royal Air Force in de Slag om Engeland in de nazomer<br />
van 1940. Het was hun ‘finest hour’. De <strong>Monnickendam</strong>se kapitein Jan Mauw<br />
mocht delen in de roem, zoals uit de tekst op zijn grafsteen blijkt. Maar hij heeft<br />
er de prijs van zijn leven voor moeten betalen. Bij het uitbreken van de derde<br />
Engelse zeeoorlog was Jan Mauw commandant van het linieschip ’t Noorderkwartier<br />
xl . Met 60 stukken geschut was dit een beduidend groter schip dan de 46<br />
kanons tellende Kaleb, waarover hij tijdens de tocht naar Chatham het bevel<br />
voerde. Zo dat al niet met een promotie in rang samen hing, dan toch in ieder<br />
geval met een groot vertrouwen in hem als oorlogskapitein.<br />
98
monnickendamse zeehelden<br />
Het eerste grote treffen was in de slag bij Solebay, op de Engelse oostkust. De<br />
vloot van De Ruyter telde 75 linieschepen en fregatten, 54 kleinere vaartuigen,<br />
20.700 manschappen en 4500 kanons en was daarmee kleiner dan de Engels-<br />
Franse vloot, die begin juni 1672 voor anker lag in de baai van Solebay. De Engelse<br />
en Franse opperbevelhebbers, de hertog van York, Edward Montagu (Lord<br />
Sandwich) en Jean d’Estrées, verkeerden in de veronderstelling dat de Nederlandse<br />
vloot voor de eigen kust voer. Zij werden dan ook volkomen verrast, toen<br />
de Nederlanders hen in de vroege ochtend van 7 juni 1672 in slagorde tegemoet<br />
zeilden. Tot hun geluk kregen ze enig respijt, want vanwege de westelijke wind<br />
moest de Nederlandse vloot eerst nog een overstagmanoeuvre uitvoeren. In<br />
grote haast werden ankerlijnen gekapt en lukte het de Engelsen en Fransen om<br />
tijdig de baai uit te varen, zij het in wanorde.<br />
Branderaanval op het Engelse admiraalsschip Royal James in de slag bij Solebay in 1672. Schilderij<br />
van Willem van de Velde de Jonge (collectie Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam).<br />
De Nederlandse voorhoede onder admiraal Joseph van Ghent raakte in gevecht<br />
met de Engelse voorhoede onder Lord Sandwich. Omdat ook David Vlugh,<br />
schout-bij-nacht van de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier<br />
onder admiraal Van Ghent voer, mogen we aannemen dat kapitein Jan<br />
Mauw zich met zijn ’t Noorderkwartier eveneens in dit eskader bevond. Hij raakte<br />
99
zwaar gewond. Van Ghent zou in deze zeeslag sneuvelen, evenals zijn tegenstander<br />
Lord Sandwich, die omkwam toen zijn vlaggenschip, de ‘Royal James’,<br />
door een brander in vuur en vlam werd gezet en uiteindelijk zonk. En terwijl de<br />
Nederlandse achterhoede onder de Zeeuwse admiraal Adriaan Bankcert de achterhoede<br />
van de Franse admiraal d’Estrées bezig hield, ontwikkelde zich een<br />
hevige strijd tussen de beide hoofdmachten. Daarbij werd een fel vuurgevecht<br />
geleverd tussen De Ruyter op zijn vlaggenschip De Zeven Provinciën (80 stukken)<br />
en de hertog van York op de Royal Prince (100 stukken). De wind zwakte echter<br />
steeds verder af waardoor manoeuvreren moeilijker werd. Toen de avond viel en<br />
het donker begon te worden kwam er een einde aan de strijd en keerden beide<br />
vloten terug naar hun thuishavens. De Nederlanders mochten van een overwinning<br />
spreken, omdat de vloot van hun tegenstanders het dusdanig zwaar te verduren<br />
had gehad, dat die de rest van het jaar geen nieuwe invasiepoging meer<br />
zou ondernemen. Maar ook aan Nederlandse zijde waren er de nodige verliezen,<br />
zowel aan mensen als aan schepen. Zo ging onder meer de Josua, het vroegere<br />
vlaggenschip van Pieter Florisz. verloren.<br />
Grafsteen van Jan Mauw in de Grote Kerk in <strong>Monnickendam</strong><br />
(foto Harry Voogel).<br />
100<br />
De ‘gequetste’ Jan Mauw was<br />
intussen overgebracht naar<br />
het schip Pacificatie, dat onder<br />
bevel stond van vice-admiraal<br />
Volkert Schram, de hoogste<br />
vlagofficier van de admiraliteit<br />
van West-Friesland en het<br />
Noorderkwartier. Aan boord<br />
van dit schip kwam Jan Mauw<br />
op 14 juni 1672 te overlijden.<br />
Op 22 juni werd ‘kappiteijn<br />
Mauw’ in de grote kerk van<br />
<strong>Monnickendam</strong> ‘in een eijgen<br />
graf’ begraven xli . De begrafenisplechtigheid<br />
werd begeleid<br />
door het luiden van de<br />
kerkklok, één uur lang.
HERMANUS REIJNTJES (1744 – 1797)<br />
monnickendamse zeehelden<br />
‘29 maart 1788. Den Heer Harmanus Rijntjes Capiteyn ter Zee in dienst bij de<br />
Admiraliteyt van Amsterdam versogt hebbende zijn inwooning in deze stad,<br />
hetgeenen van zijn wel Ed: gunstig is geaccordeert en heeft als doen in handen<br />
van den heer President Burgemeester den nieuwe Eed gedaan en afgelegt’ xlii .<br />
Zeeofficier<br />
Hermanus Reijntjes, naar wie in <strong>Monnickendam</strong> eveneens een straat is vernoemd,<br />
is geen geboren <strong>Monnickendam</strong>mer. Zijn wieg stond in Edam, waar hij<br />
op 4 oktober 1744 werd gedoopt als zoon van burgemeester Frans Reyntjes en<br />
Klaasje Stapert. Eerst in 1788 verhuisde hij naar <strong>Monnickendam</strong>, zoals we in het<br />
memoriaal van de <strong>Monnickendam</strong>se burgemeesters kunnen lezen. Maar het<br />
was in zijn <strong>Monnickendam</strong>se jaren, dat hij roem verwierf.<br />
Over zijn jongste jaren is verder nooit iets uitgezocht, maar in de Edamse archieven<br />
is daarover ongetwijfeld nog wel iets terug te vinden. Hermanus Reijntjes<br />
moet in ieder geval al op vrij jonge leeftijd naar zee zijn gegaan, want op 9<br />
juni 1761 werd hij, 17 jaar oud, luitenant ter zee. Officier dus. Zestien jaar later,<br />
op 17 november 1777, was hij opgeklommen tot kapitein ter zee (extra-ordinaris)<br />
xliii en in de jaren 1782 – 1785 komen we Hermanus Reijntjes tegen als kapitein<br />
van de Argo xliv . Met dit fregat maakte hij in de jaren 1783 – 1785 een reis naar<br />
Guinee en West Indië. In het bewaard gebleven archiefgedeelte van de Admiraliteitscolleges<br />
bevindt zich zijn rapport over die reis xlv . Toen hij uit Nederland<br />
vertrok was de vierde Engelse zeeoorlog (1780-1784) nog niet beëindigd, hoewel<br />
de gevechtshandelingen grotendeels geluwd waren. Of hij vóór deze reis, dus<br />
tussen 1780 en 1782, zelf nog bij gevechtshandelingen betrokken is geweest<br />
moet nog worden nagegaan xlvi .<br />
Van Edam naar <strong>Monnickendam</strong><br />
Sinds april (eind maart) 1788 woonde Hermanus Reijntjes in <strong>Monnickendam</strong>,<br />
zoals blijkt uit zijn verzoek om inwoning en de aflegging van de eed. Zijn woning<br />
stond aan het Noordeinde, maar heeft in de 19e eeuw plaats moeten maken<br />
voor de St. Nicolaas en St. Antoniuskerk en het daarvóór aangelegde plein. Dat<br />
Reijntjes van Edam naar het vrijere <strong>Monnickendam</strong> verhuisde heeft ongetwijfeld<br />
te maken met de moeilijke positie waarin de familie Reijntjes was komen te<br />
verkeren door de betrokkenheid van zijn broer Jan bij de patriotse oppositie<br />
tegen het conservatieve stadsbestuur van Edam. Toen de prinsgezinde regenten<br />
in deze stad hun machtspositie hadden weten te consolideren werd Jan Reijntjes<br />
uit de vroedschap verwijderd xlvii . Hermanus Reijntjes zal op zijn minst gesympathiseerd<br />
hebben met de ideeën van zijn broer. Dat mag namelijk worden<br />
101
afgeleid uit zijn opstelling in 1795 en de jaren daarna, toen hij zich duidelijk opstelde<br />
achter de in Nederland nieuw gevormde Bataafse Republiek, die de democratische<br />
idealen van de Franse revolutie hoog in het vaandel had geschreven.<br />
Maar hij zal ook weer niet al te uitgesproken zijn geweest in zijn politieke<br />
opvattingen, want anders was zijn carrière op de vloot in de jaren tussen 1788 en<br />
1795 in moeilijkheden gekomen. En het lijkt er op, dat hij wat dat betreft weinig<br />
problemen heeft ondervonden. Hij was kennelijk een loyaal officier. Van 1788 –<br />
1790 diende hij als kapitein op de Amazoon xlviii . En op 23 oktober 1789 werd Hermanus<br />
Reijntjes bevorderd tot kapitein ter zee xlix . In 1794, als de oorlog met het<br />
revolutionaire Frankrijk uitbreekt, zie we hem als kapitein van het linieschip<br />
Admiraal Piet Heijn l . Maar hopelijk kan nader onderzoek nog wat meer informatie<br />
opleveren over zijn loopbaan in deze jaren. En over zijn politieke en levensbeschouwelijke<br />
opvattingen, want daarin zouden we deze interessante <strong>Monnickendam</strong>mer<br />
graag nog beter willen leren kennen.<br />
Bataafse omwenteling<br />
Ook 1795 was een van de jaartallen, die kinderen vroeger op school leerden: een<br />
Frans leger onder Pichegru viel Holland binnen, na over de bevroren rivieren te<br />
zijn getrokken. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland en in Nederland<br />
voltrok zich de Bataafse omwenteling. Het volk danste om de overal opgerichte<br />
vrijheidsbomen en er kwamen democratische verkiezingen, eerst voor de gemeentes<br />
en in 1796 voor de Nationale Vergadering van de nieuwe Bataafse Republiek.<br />
Hermanus Reijntjes zal de omwenteling hebben toegejuicht, in ieder geval in<br />
zijn hart. Bij de Bataafse omwenteling had hij als officier zijn politieke sympathieën<br />
overigens niet hoeven te verloochenen. Want op 21 januari 1795, drie<br />
dagen na het vertrek van Stadhouder Willem V, had de regering in Den Haag de<br />
verschillende vlootcommandanten opdracht gegeven om de Fransen niets in de<br />
weg te leggen en de Franse legereenheden vriendschappelijk tegemoet te treden.<br />
Deze opdracht was bekrachtigd door de alom gerespecteerde opperbevelhebber<br />
luitenant-admiraal Van Kinsbergen li . Op 23 januari bereikten Franse<br />
troepen zowel Hellevoetsluis als Den Helder. Bij de laatste plaats bevond zich<br />
het grootste deel van de oorlogsvloot. De schepen, die onder het bevel stonden<br />
van Hermanus Reijntjes, lagen ingevroren in het Nieuwediep. Het eskader bestond<br />
uit vijftien grote schepen, waarvan elf bewapend en bemand. Op die winterse<br />
januaridag reden Franse huzaren te paard over het ijs naar het schip van<br />
Reijntjes, de Admiraal Piet Heyn. Reijntjes zal hun commandant hebben ontvangen<br />
en hem zijn instructies hebben toegelicht. In Vlissingen had schout-bijnacht<br />
Haringman op vergelijkbare, vreedzame wijze zijn vlooteenheid onder<br />
het gezag van het nieuwe bewind gesteld.<br />
102
monnickendamse zeehelden<br />
Admiraal<br />
Op de vanouds nogal orangistische vloot leidde de omwenteling overigens tot<br />
de nodige onrust. Onder het meestal sterk prinsgezinde scheepsvolk waren er<br />
velen, die niets van de Bataafse omwenteling moesten hebben. Van hen eisten er<br />
heel wat ontslag en uitbetaling van hun gage. Ontslag konden ze krijgen, maar<br />
voor het uitbetalen van de gages ontbrak vaak het geld. Dat leidde soms tot desertie.<br />
De officieren waren verdeeld. Er waren prinsgezinden onder, die zich op<br />
geen enkele manier wensten te schikken, maar die vormden een minderheid. Er<br />
was ook een groep, die positief stond ten opzichte van de nieuwe Bataafse Republiek,<br />
maar de meerderheid van de officieren kan gekenschetst worden als afwachtend.<br />
Gezien die verdeeldheid besloot de jonge republiek tot een politieke<br />
zuivering van het officierskorps. Op 3 maart kregen de marineofficieren in het<br />
Nieuwe Diep van kapitein Reijntjes te horen, dat zij door het nieuwe Bataafse<br />
bewind en het daardoor ingestelde Comité van Marine waren afgedankt lii . Na<br />
deze z.g. cassatie konden zij opnieuw in dienst treden bij de Bataafse marine,<br />
maar alleen bij voldoende politieke betrouwbaarheid. Voor Hermanus Reijntjes<br />
was dit geen probleem. Zijn trouw aan het nieuwe bewind stond buiten kijf, zozeer<br />
zelfs, dat hij op 26 juni werd aangesteld als vice-admiraal. Naast Jan Sels,<br />
Adriaan Braak, Cornelis Hermanus Mulder en Jan Ernst van Raders, en met<br />
Johan Willem de Winter als opperbevelhebber liii . Als vice-admiraal van de blauwe<br />
vlag werd Hermanus Reijntjes opnieuw commandant van het eskader in het<br />
Nieuwediep. Daar had hij ook zitting in de nieuw samengestelde zeekrijgsraad,<br />
waarin voor het eerst in de geschiedenis ook onderofficieren en matrozen zitting<br />
hadden liv . Een opmerkelijk experiment.<br />
Door het bondgenootschap met Frankrijk raakte de Bataafse Republiek in de<br />
loop van 1795 in oorlog met Groot-Brittannië. Van de vloot werd een actief optreden<br />
verwacht, maar gezien de reorganisatie van het officierskorps kwam<br />
daar voorlopig weinig van terecht. Het lukte niet de vloot spoedig gevechtsgereed<br />
te krijgen en het gevolg was dat de Britten de Nederlandse kust konden<br />
blokkeren en dat koopvaardijschepen geen of onvoldoende konvooi kon worden<br />
geboden. In februari 1796 zeilden eindelijk twee eskaders uit om de Nederlandse<br />
koopvaardij in de oost en in de west te beschermen. Maar voor het overige<br />
kwam de Bataafse marine nog nauwelijks in actie. Het vergde tijd om de organisatorische<br />
problemen de baas te worden, meer tijd dan gedacht. Mogelijk is<br />
Hermanus Reijntjes in deze periode door het Comité van Marine bekritiseerd<br />
wegens ‘eigendunkelijkheid’ en mede tengevolge daarvan een tijdlang overspannen<br />
geweest lv . Van de uitgezonden eskaders zou er trouwens één zich in<br />
het najaar van 1796 bij Kaap de Goede Hoop aan een Britse vlooteenheid moeten<br />
overgeven, wat als zeer vernederend werd ervaren. Eerst in de zomer van 1797<br />
was de vloot voor actie gereed. Tegenwind belette enige tijd nog het uitvaren en<br />
103
van een gezamenlijk met de Franse marine te ondernemen landingspoging op<br />
de Ierse kust kwam niets terecht. Al lag dat laatste óók aan de onvoldoende<br />
voorbereiding door de Fransen zelf. Maar op 7 oktober koos admiraal De Winter<br />
dan toch zee. Op uitdrukkelijk bevel van Den Haag. Zestien linieschepen, drie<br />
fregatten, twee korvetten vier brikken en een adviesjacht telde zijn vloot. Zelf<br />
voerde hij zijn vlag op De Vrijheid, terwijl zijn vice-admiraal Hermanus Reijntjes<br />
de Jupiter als vlaggenschip had lvi . Op de Noordzee kruiste een Britse vloot onder<br />
vice-admiraal Adam Duncan. Getalsmatig van min of meer gelijke sterkte, maar<br />
in geoefendheid en ervaring onmiskenbaar de meerdere van de Bataafse vloot.<br />
Zeeslag bij Kamperduin (1797)<br />
Na vier dagen op zee kreeg de vloot van De Winter in de ochtend van 11 oktober<br />
de Britse vloot in zicht. De Nederlanders voeren met halve wind in noordoostelijke<br />
richting en bevonden zich op dat moment dwars van Kamperduin. De Britten<br />
kwamen voor de wind aan gezeild vanuit het noord-westen. Onmiddellijk<br />
gaf De Winter zijn kapiteins het bevel om in ‘lijn der bataille’ (linie) te gaan<br />
varen, maar gebrek aan ervaring en het slecht bezeild zijn van sommige schepen<br />
maakte dat dit veel te lang duurde lvii . De Britten zouden daar handig gebruik<br />
van maken. Zij kozen er voor om niet met hun gehele vloot in een evenwijdige<br />
koers met de tegenstander een liniegevecht aan te gaan maar om een aantal<br />
schepen direct de Nederlandse linie te laten doorbreken, wat gezien de gaten<br />
Slag bij Kamperduin op 11 oktober 1797. In het midden het door twee Britse schepen ingesloten<br />
vlaggenschip van admiraal De Winter. Kopergravure door R. Vinkeles en G. Groenewegen<br />
(collectie Marine Museum, Den Helder).<br />
104
monnickendamse zeehelden<br />
Slag bij Kamperduin in 1797. In het midden het Britse vlaggenschip Venerable en daarnaast<br />
De Vrijheid van admiraal De Winter, dat al zijn masten heeft verloren. Schilderij door R. Dodd.<br />
(collectie Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam).<br />
daarin ook niet zo moeilijk was. Deze schepen draaiden vervolgens bij waardoor<br />
de Britten een aantal Nederlandse schepen van weerskanten onder vuur kon<br />
nemen (doubleren). De Nederlanders hadden geen afdoende antwoord op deze<br />
tactiek of slaagden er in ieder geval onvoldoende in om de van twee zijden aangevallen<br />
schepen te hulp te komen en te ontzetten. Zodra een Nederlands schip<br />
was uitgeschakeld konden de Britten een volgende tegenstander onder handen<br />
nemen.<br />
Maar al schoot de Bataafse vloot als geheel in tactisch opzicht tekort, de afzonderlijke<br />
schepen verdedigden zich fel en moedig. Het Nederlandse linieschip<br />
Hercules wist zijn Engelse tegenstander, het linieschip Triumph, zelfs dusdanig<br />
onder vuur te nemen dat het niet veel scheelde of de Triumph had zich moeten<br />
over geven. Door een brand, die aan boord van de Hercules was uitgebroken, ontliep<br />
het Britse schip dit lot. Admiraal De Winter zag zich intussen op zijn De<br />
Vrijheid ingesloten worden door twee Britten, waaronder de Venerable van zijn<br />
tegenstander, admiraal Adam Duncan.<br />
Er volgde een hevig, drie uur durend gevecht, waarin De Vrijheid al zijn masten<br />
verloor. Niet meer tot enige manoeuvre in staat hadden de Britten vrij schieten<br />
en had De Winter uiteindelijk geen andere keus meer dan zich over te geven.<br />
Een vergelijkbare strijd werd door de Jupiter van vice-admiraal Hermanus<br />
Reijntjes geleverd. Een van zijn tegenstanders was de Monarch van de Britse<br />
vice-admiraal Richard Onslow. Ook op de Jupiter raakte de tuigage volkomen in<br />
het ongerede. Reijntjes zelf raakte gewond door een schampschot. En nadat de<br />
105
meeste kanons buiten gevecht waren gesteld en 61 matrozen het leven hadden<br />
gelaten restte ook Reijntjes niets anders dan de overgave. De gewonde Reijntjes<br />
werd per sloep naar de Monarch overgebracht en na afloop van de zeeslag naar<br />
Londen vervoerd, waar hij op 9 november 1797 op 53 jarige leeftijd aan zijn verwondingen<br />
zou overlijden. In de achterhoede werden ook de linie schepen<br />
Delft, Alkmaar en Haarlem gedoubleerd en overmeesterd. Het fregat Monnic -<br />
kendam trof het zelfde lot. Maar noch aan de Delft, noch aan de <strong>Monnickendam</strong> beleefden<br />
de Britten veel vreugde. Deze schepen waren in de strijd zo zwaar beschadigd,<br />
dat ze op weg naar een Britse haven zijn vergaan.<br />
De strijd was hevig geweest en in een Britse overwinning geëindigd. Dat blijkt<br />
ook uit de slachtofferlijsten of ‘butcher’s bill’. In totaal lieten 540 Nederlandse<br />
opvarenden het leven en raakten er 620 gewond. Daar stonden 203 gesneuvelde<br />
en 622 gewonde Britten tegenover. Maar bovendien waren 3775 Nederlanders<br />
krijgsgevangen gemaakt en hadden de Britten in totaal 9 Bataafse linieschepen<br />
en een fregat veroverd. Daarvan gingen de Delft en de <strong>Monnickendam</strong> door de opgelopen<br />
schade dus alsnog verloren.<br />
De volgende dag vielen de resterende Nederlandse schepen binnen bij Texel en<br />
Hellevoetsluis. De nederlaag kwam hard aan in de Bataafse republiek. Maar<br />
toen duidelijk werd hoe zwaar er gevochten was en hoe moedig er door de Nederlandse<br />
vloot gestreden was, vervulde dat de harten van veel Nederlanders<br />
Het mastloos geschoten linieschip De Vrijheid (midden), ingesloten door vier Britse linieschepen.<br />
Lithografie door Petrus Johannes Schotel, gemaakt voor J.C. de Jonge’s Geschiedenis van<br />
het Nederlands Zeewezen, 1833-1848 (collectie Marinemuseum Den Helder).<br />
106
toch met trots. Die trots lezen we ook in het grafschrift van Hermanus Reijntjes,<br />
wiens stoffelijk overschot naar Nederland was overgebracht en op 22 december<br />
1797 in de Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong> werd begraven:<br />
Hier rust held Reyntjes,<br />
hy, getrouw aant Vaderland<br />
bood Britlands overmagt den stoutsten tegenstand.<br />
Gewond, moest hy zyn kiel, gansch redloos, overgeven.<br />
Die wond ontrukte hem, in Londen,<br />
t dierbaar leven lviii .<br />
Hermanus Reijntjes was een zeeheld, zoals ook Jan Mauw, Pieter Florisz. en<br />
Cornelis Dirksz. dat waren. Moedig stortten zij zich in zeegevechten om het<br />
dreigende onheil van vreemde overheersing van ons land af te wenden. Voor<br />
Hermanus Reijntjes ging het daarbij óók om de verdediging van democratische<br />
beginselen, zoals die in de nog jonge Bataafse Republiek gehuldigd werden. In<br />
die zin was hij óók een held van de democratische lente, die ons land aan het<br />
eind van de 18e eeuw beleefde.<br />
Noten<br />
i Onder de andere grootheden, waar een straat naar vernoemd werd, bevonden zich:<br />
Tedingh van Berkhout, Officier van de stad in 1672 en vriend van de prins van Oranje.<br />
N.B. Er waren in een eerdere generatie ook Tedingh van Berkhouts vlootkapitein.<br />
Pieter Adriaansz. Appel, Directeur van de Groenlandse en Straat Davidse Compagnie 1712;<br />
Hendrik Meyer, Kapitein der schutterij en stadshistorieschrijver;<br />
ii Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973.<br />
iii Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend Verleden,<br />
uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007.<br />
iv Volledige zekerheid over zijn geboortejaar is er overigens niet. Zie: Appel, L. De Slag op de<br />
Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 77. Door C.J.W. van Waning wordt – op gezag van J. Oosterveld sr. -<br />
in zijn brochure Ter meerdere glorie van <strong>Monnickendam</strong> (1966), verondersteld, dat Cornelis<br />
Dirksz in Poppendam, ten noorden van Ransdorp geboren is, maar volgens Appel is dit onwaarschijnlijk.<br />
v Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 79 en 80.<br />
vi Ibidem, p. 17 en 18.<br />
vii Meyer, H. korte beschryvinge der Stadt <strong>Monnickendam</strong> (tweede druk), <strong>Monnickendam</strong> 1757,<br />
p. 22.<br />
viii Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 19.<br />
ix Ibidem, p. 34.<br />
monnickendamse zeehelden<br />
107
x Ibidem, p. 53 en 57. Het ging om vier, vermoedelijk wat kleinere schepen ter oorloge, die ook<br />
op de binnenwateren konden opereren, en daarnaast nog enkele kustvaartuigen.<br />
xi Ibidem. Cornelis Dirksz vinden we pas in februari 1573 voor het eerst als burgemeester vermeld,<br />
maar we mogen aannemen dat hij reeds op de verkiezingsdag van alle ambten (10 augustus)<br />
verkozen werd.<br />
xii Ibidem, p. 47.<br />
xiii Velius, Theodorus, Chronijck van de Stadt van Hoorn, 1979 (reprint van de uitgave van 1604), p. 184.<br />
xiv Ibidem, p. 184.<br />
xv Zeggelaar, Gerrit van,<br />
xvi Volgens Velius was de wind op de 11e oktober naar het zuidoosten gedraaid, waardoor de<br />
geuzen de loef zouden hebben gekregen. Maar als de geuzen inderdaad het dichtst onder<br />
Hoorn lagen en de Spaansgezinden meer zuidwaarts, zoals Velius zelf schrijft, konden ze onmogelijk<br />
de loef hebben gehad. Die kregen de geuzen juist door het draaien van de wind naar<br />
een meer (zuid-)westelijke richting.<br />
xvii Zeggelaar, Gerrit van, De opstand en de reformatie, in: Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord,<br />
Terugblikken op Waterland, Hoofdstukken uit de geschiedenis van Amsterdam-Noord, Amsterdam<br />
2000, p. 23.<br />
xviii Gerrit van Zeggelaar heeft het over vijf schepen, die op de Spanjaarden veroverd werden,<br />
Leendert Appel, die zich baseert op het ooggetuigenverslag van kapitein Ruijchaver, over twee<br />
buit gemaakte schepen.<br />
xix Appel, L. De Slag op de Zuiderzee, Zutphen 1973, p. 81. Cornelis Dirksz. voerde zijn vlag op<br />
dat moment op de veroverde ‘Inquisitie’, al zal die een andere naam hebben gekregen.<br />
xx Brozius, John R., Strijd voor het vaderland, Pieter Florisz, vice-admiraal van West-Friesland en het No-<br />
orderkwartier, Hoorn 2007.<br />
xxi Het uitrusten van de oorlogsvloot van ons land (het woord marine kwam pas later in zwang)<br />
was de verantwoordelijkheid van vijf admiraliteitscolleges, te weten de admiraliteiten van Rotterdam,<br />
Zeeland, Amsterdam, Westfriesland en het Noorderkwartier en tenslotte Friesland. De<br />
laatste twee waren de kleinste en hadden ook de meeste moeite hun eskaders of smaldelen uitgerust<br />
te krijgen. Op zee dienden hun smaldelen vaak onder het commando van de admiraal<br />
van de vloot van de Amsterdamse admiraliteit. Want tijdens de Engelse zeeoorlogen was er<br />
steeds vaker sprake van een driedeling, waarbij de voorhoede, de middentocht (of centrum) en<br />
de achterhoede geleverd werden door de grootste drie admiraliteiten: Rotterdam, Amsterdam<br />
en Zeeland.<br />
xxii www.mijnwoordenboek.nl/encyclopedie/NL/Pieter_Florisse<br />
xxiii xxiv Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend<br />
Verleden, uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007, p. 12 en 13.<br />
xxv Brozius, John R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, in: De Ruyter, themanummer Levend<br />
Verleden, uitg. Helderse Historische <strong>Vereniging</strong> , 19e jrg, nr 3, maart 2007, p. 13.<br />
xxvi Prud’homme van Reine, rechterhand van Nederland, Biografie van Michiel Adriaenszoon<br />
de Ruyter, Amsterdam/Antwerpen 1996, p. 39.<br />
108
xxvii Wikipedia (Website), Pieter Florisse. Zie ook. Doedens, Anne en Like Mulder, Tromp, het<br />
verhaal van een zeeheld, Baarn 1989, p. 107.<br />
xxviii Brozius, John R., Strijd voor het vaderland, p. 3.<br />
xxix Hainsworth, Roger and Christine Churches, The Anglo-Dutch Naval Wars 1652-1674, Gloucestershire<br />
1998, p. 56.<br />
xxx Volgens Brozius op het schip De Eendracht (Brozius, J.R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz,<br />
p. 17), maar volgens Roger Hainsworth en Christine Churches op de Monnikendam (The Anglo-<br />
Dutch Naval Wars 1652-1674, p, 62).<br />
xxxi Hainsworth, Roger and Christine Churches, The Anglo-Dutch Naval Wars 1652-1674, Gloucestershire<br />
1998, p. 62.<br />
xxxii Ibidem, p. 63-64.<br />
xxxiii Wikipedia (Website), Zeeslag bij Nieuwpoort. Volgens Brozius voer Pieter Florisz. echter op<br />
de Stad <strong>Monnickendam</strong> (Brozius, J.R., Het leven en bedrijf van Pieter Florisz, p. 18).<br />
xxxiv Tunstall, Brian, Naval Warfare in the Age of Sail, the evolution of fighting tactics 1650-1815 (ed. By<br />
Nicholas Tracy), London 1990, p. 20.<br />
xxxv Brozius, p.18.<br />
xxxvi Brozius, p.20.<br />
xxxvii Voogel, Harry, De Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong>, <strong>Monnickendam</strong> 2007 (?), p. 52.<br />
xxxviii Abbing, C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg op Velius Chronyk) beginnende met<br />
het jaar 1630, Hoorn 1841, p. 96 en 97.<br />
xxxix Nispen, Wim van, De Teems in brant: een verzameling teksten en afbeeldingen rond de<br />
Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667), Hilversum 1991, p. 69.<br />
xl Het verslag van de tocht naar Chatham is grotendeels gebaseerd op Prud’homme van Reine,<br />
Rechterhand van Nederland, Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter, Amsterdam/Antwerpen<br />
1996 en op Dirk J. Barreveld, Michiel Adriaenszoon de Ruyter, de Schrik van de Grote Oceaan,<br />
Tilburg 2007.<br />
xli Abbing, C.A., Geschiedenis der stad Hoorn (vervolg op Velius Chronyk) beginnende met het jaar 1630,<br />
Hoorn 1841, p. 111 en 112.<br />
xlii DTB 1672 <strong>Monnickendam</strong>.<br />
xliii <strong>Oud</strong> archief <strong>Monnickendam</strong>, nr. 38: Memoriaal van burgemeesters.<br />
xliv Eekhout, Luc, Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse marine 1382-1991,<br />
Amsterdam 1992, p. 84.<br />
xlv Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv.<br />
nr. 2172.<br />
xlvi Ibidem, inv. nr. 2419.<br />
xlvii In ieder geval behoorde hij niet tot een van de kapiteins in de zeeslag bij de Doggersbank<br />
in 1781.<br />
xlviii Smit, P., Edam in de Patriottentijd, p. 71.<br />
xlix Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv.<br />
nr. 2216.<br />
monnickendamse zeehelden<br />
109
l Eekhout, Luc, Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse marine 1382-1991, Amsterdam<br />
1992, p. 84.<br />
li Nationaal Archief, inventaris van het archief van de Admiraliteitscolleges 1586 – 1795, inv. nr.<br />
2258.<br />
lii Roodhuyzen, T., In woelig vaarwater, Marineofficieren in de jaren 1779-1802, p. 120 en 121<br />
liii Ibidem, p. 122.<br />
liv Ibidem, p. 200, noot 67.<br />
lv Ibidem, p. 202, noot 114. Op 30 augustus 1796 diende a/b van de Jupiter de zaak <strong>Monnickendam</strong>.<br />
lvi Zie een artikel van P. Huurdeman over Reyntjes in de Nieuwe Noordhollandsche Courant<br />
van 12 december 1962.<br />
lvii Roodhuyzen, T., p. 149 en 150 en F.J.A. Broeze, J.R. Bruijn en F.S. Gaastra (red.): Maritieme<br />
geschiedenis der Nederlanden, deel 3, Bussum 1977, p. 383.<br />
lviii Het verslag van de zeeslag bij Kamperduin is (mede) ontleend aan de tekst daarover op de<br />
website van het Marinemuseum te Den Helder:<br />
wwww.marine.nl/historie/marinemuseum/Webspecials/Heldendaden/Napoleontischeoorlogen/kamperduin/<br />
110
Troeters<br />
Siem Koerse<br />
Een Troeter van <strong>Monnickendam</strong> wie wil dat niet zijn! Wat het woord ‘Troeter’<br />
precies inhoudt daar zijn de meningen over verdeeld. Er is één uitleg dat het<br />
woord komt uit de tijd van armoede in <strong>Monnickendam</strong>, toen werd aan het aller<br />
armste deel van de bevolking Troetpap uitgedeeld onder de Beurs. (Aanbouw<br />
naast het Waeggebouw.)<br />
Een tweede versie is de Engel/Faam op de speeltoren. Als het carillon (Het oudste<br />
van Europa en er gaan zelfs stemmen op dat ‘van de wereld’, ja, ja!) was uitgespeeld<br />
bracht de Engel/Faam met zijn bazuin een geluid voort dat lijkt op het<br />
geluid dat kan worden uitgelegd als ‘Troet’.<br />
Waarom deze intro? Ongeveer zestig jaar geleden is er op de toenmalige Openbare<br />
School op de Beestenmarkt een wondertje gebeurd.<br />
Hoofd van de school was meester Kuikinga. Hij kwam op het idee om een lied te<br />
componeren en te schrijven over <strong>Monnickendam</strong>. Het moet zijn gemaakt voor<br />
een uitvoering, met de kinderen, in de voormalige Botterzaal van hotel De Posthoorn.<br />
De ruimte achter Hotel Posthoorn is nog steeds aanwezig, maar is niet<br />
meer in gebruik als openbare ruimte. De Botterzaal werd ook gebruikt voor toneel,<br />
filmvoorstellingen en feestavonden.<br />
Op die uitvoeringsavond moest het gebeuren en voerden de kinderen verschillende<br />
stukjes op. Zo ook het lied ‘Een troeter van <strong>Monnickendam</strong>’.<br />
Het was geen makkelijke weg naar de uitvoering van het lied. In de klas werd<br />
stevig geoefend om het onder de knie te krijgen. Meester Kuikinga bespeelde<br />
namelijk een viool, een instrument dat nou niet zo bekend was in <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Voor zover ik mij kan herinneren was er maar een man, die wel eens met<br />
een vioolkoffer door <strong>Monnickendam</strong> liep, n.l. de heer Leguit Sr., die aan de Zarken<br />
woonde.<br />
En zo had onze klas ook het ‘genoegen’ om een meester met een viool te hebben.<br />
We moeten er vanuit gaan dat hij de muziek zelf had gecomponeerd.<br />
De coupletten zaten wel snor, die zongen lekker weg.<br />
Het probleem was het refrein, daar kwam nl. vier keer in voor: ‘Aan de Gouwzee’.<br />
111
De eerste drie keer was het geen probleem. In de vierde en laatste keer moest het<br />
woord Gouwzee langer worden aangehouden. En dat gebeurde niet! De hele<br />
klas zong vier keer Gouwzee hetzelfde. Dat zinde meester Kuikinga niet en hij<br />
tikte dan ook af met de strijkstok op de zijkant van zijn viool. Het geluid van aftikken<br />
aan zijn viool en het volhouden van Kuikinga om het er bij de klas in te<br />
heien, heeft naar mijn bescheiden mening ertoe geleid dat dit lied na zestig jaar<br />
nog steeds levendig is.<br />
Het tweede lied ‘<strong>Monnickendam</strong>’, geheel van de hand van de heer Moorman, is<br />
meer in de vergetelheid geraakt. Toch heeft het historische waarde, het is namelijk<br />
gemaakt toen <strong>Monnickendam</strong> zijn eerste nieuw te bouwen wijken kreeg. In<br />
de tekst komt naar voren om tot elkaar te komen. Toen was dat de vraag, anno<br />
<strong>2008</strong> kunnen we constateren dat het allemaal goed is gekomen.<br />
112<br />
Een troeter van <strong>Monnickendam</strong><br />
Geschreven voor feestavond van de Openbare Lagere School<br />
in de Botterzaal van Hotel de Posthoorn, 1950.<br />
1 Aan de oever van het IJsselmeer<br />
daar heeft mijn wieg gestaan<br />
Daar ga ik heen, daar keer ik weer<br />
daar ga ik nooit vandaan<br />
Refrein:<br />
Aan de Gouwzee, aan de Gouwzee,<br />
daar is het leven goed<br />
Aan de Gouwzee, aan de Gouwzee,<br />
krijg ik steeds nieuwe moed<br />
Waar de speeltoren klingelt zijn oude lied<br />
Waar het IJsselmeer golft langs het Galgenriet<br />
Daar leef ik als kind van mijn stam,<br />
een troeter van <strong>Monnickendam</strong><br />
Refrein:<br />
2 Ik heb veel vreugd en leed gezien<br />
In het stadje aan de Gouw
Maar wat er ook gebeuren mag<br />
Ik blijf het altijd trouw<br />
Refrein:<br />
3 Nog staan er vele huizen hier<br />
uit een heel oud verle-een<br />
De eeuwen gleden langzaam heen<br />
veel schoonheid ging toen heen<br />
Refrein:<br />
4 Als ik nu aan de Gouwzee sta<br />
luister ik naar de wind<br />
Die mij verteld hoe het eens was<br />
dan huil ik als een kind<br />
Refrein:<br />
5 Dan hoor ik weer die haringbel<br />
en krimp stil in elkaar<br />
En fluister met vertrokken mond<br />
was er die tijd nog maar<br />
Refrein:<br />
Muziek: Kuikinga, hoofd Openbare Lagere School, Beestenmarkt te <strong>Monnickendam</strong><br />
Coupletten: 1 en 2: Kuikinga (1948) — 3, 4 en 5: Dhr J. H. Moorman<br />
Refrein: Kuikinga (1948)<br />
Muzikale bewerking voor het fanfarecorps ‘Olympia’: L. Van der Blonk, organist<br />
<strong>Monnickendam</strong><br />
Geschreven voor feestavond van het fanfarecorps ‘Olympia’<br />
Tekst: J.H. Moorman<br />
1 Wij wonen in een stad,<br />
omringd door groene dreven.<br />
Die stad heet <strong>Monnickendam</strong>,<br />
troeters<br />
113
114<br />
Waarin wij allen leven.<br />
Het was voorheen hier klein,<br />
Ik moet daar vaak aan denken.<br />
Zoals het hier toen was,<br />
Dat kan mij vreugde schenken.<br />
Refrein:<br />
En waar ter wereld men ooit ook kwam,<br />
geen plaats is te vinden als <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Deez stad is gezellig al is ze ook klein,<br />
En om hier te wonen vindt iedereen fijn.<br />
2 Maar ja de tijd schrijdt voort,<br />
Daardoor is het gekomen.<br />
Dat hier flink werd gebouwd,<br />
wie had dat kunnen dromen.<br />
Wij vonden het eerst vreemd,<br />
met al die nieuwe mensen.<br />
Maar al gauw toch zeiden wij,<br />
men kon niet beter wensen.<br />
Refrein:<br />
3 Men groeit naar elkander toe,<br />
dat kan niemand verhinderen.<br />
En eens komt er de tijd,<br />
dat enkel nog de kinderen<br />
die hier geboren zijn,<br />
in de schaduw van de toren<br />
van onze oude stad,<br />
leven als ooit te voren.<br />
Refrein:<br />
4 En daarom laten wij,<br />
elkaar de handen reiken.<br />
Wij wonen allen hier,<br />
laat dit door vriendschap blijken.<br />
Laat dit fanfare-feest,<br />
ons ware vriendschap geven.
Waardoor wij met elkaar,<br />
als <strong>Monnickendam</strong>mers leven.<br />
En waar ter wereld men ooit ook kwam,<br />
geen plaats is te vinden als <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Deez stad is gezellig al is ze ook klein,<br />
En om hier te wonen vindt iedereen fijn.<br />
troeters<br />
115
Zarken 23<br />
Kerskstraat 7<br />
Kerkstraat 32<br />
Noordeinde 3<br />
116<br />
Kerkstraat 24<br />
Middendam 6
Jaartalstenen<br />
Siem Koerse<br />
Op enkele gevels zijn in oud <strong>Monnickendam</strong> jaartalstenen te zien. Deze jaartallen<br />
geven de ouderdom aan van de panden waarin ze zijn aangebracht.<br />
Het is soms niet zeker of het jaartal ook bij het betreffende huis of gebouw past.<br />
In de loop der eeuwen kan er met deze jaartalstenen zijn geschoven waardoor ze<br />
niet de juiste plaats meer hebben in de gevelwanden van <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Het voorgaande is moeilijk te bewijzen en we gaan er soms ‘gemakshalve’ vanuit<br />
dat ze op de juiste plaats zitten of staan. Met staan wordt uitgegaan van geschilderde<br />
jaartallen op gevels.<br />
Op de Zarken 23 hebben we te maken met een mooi verzorgde trapgevel met als<br />
jaartal 1908. Het is duidelijk dat we hier te maken hebben met een replica. Een<br />
oude wapensteen uit de binnenkant van de voormalige Noordeinderpoort is<br />
aangebracht in deze ‘moderne gevel’. Er werd veel gesloopt, maar een wapensteen<br />
werd niet zomaar weggegooid.<br />
Kerkstraat 24 onze eerste echte jaartalsteen (1638). Een beetje grof en verweerd.<br />
Uit overlevering komt hij van de top van de gevel om daar omgekeerd dienst te<br />
doen als afdeksteen. Bij restauratie van de gevel werd hij gevonden en in de<br />
voorgevel aangebracht. Of het huis inderdaad zo oud is als op de steen staat aangeven<br />
valt nog te bezien. Deze jaartalsteen kan overal vandaan komen.<br />
Kerkstraat 32 geeft zijn ouderdom in een keer prijs (1620), met dien verstande<br />
dat het in dit geval alleen voor de bovenkant van deze gevel telt. De onderkant<br />
van deze gevel is in de 18e eeuw vervangen. Aan de rechterzijde van deze gevel,<br />
op de grens 17e/18e eeuw, is de kop van de originele puibalk van de bovenkant<br />
van deze gevel nog waar te nemen.<br />
Voor café 1614, op de Middendam 6, geldt het zelfde verhaal als Kerkstraat 32.<br />
Deze trapgevel is echter weer in ere hersteld en daardoor hoger uitgekomen.<br />
Kijkt men langs de gevel naar de nok van het nu lagere dak dan zie je de oude<br />
aansluiting hoogte tegen de hoger gerestaureerde voorgevel.<br />
117
118
jaartalstenen<br />
Noordeinde 3, (MDCCXLVI) het voormalige Raadhuis van de Stad <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Het jaartal staat geschilderd boven de voordeur. Een geschilderd jaartal in<br />
Romeinse cijfers. Bij de volgende schilderbeurt kan dat al problemen geven, een<br />
fout is zo gemaakt. Het pand is nu van Hendrik de Keyzer dus we moeten er van<br />
uitgaan dat het juist is!<br />
Havenstraat 1, woning op de uiterste rand van de 16e eeuw. Met een ingemetseld<br />
jaartal 1592 in de top van deze prachtige gevel. Van de topgevel is in de loop<br />
van de tijd metselwerk verloren gegaan. Ook hier weer een onderkant van latere<br />
datum. Volgens overlevering stond de top van deze gevel 80 cm uit het lood.<br />
Maar er is ook zekerheid, dat bewijst een ansichtkaart uit 1930.<br />
Al deze jaartallen zijn duidelijk waarneembaar, er is echter ook één waar je werk<br />
van moet maken om het te vinden. Neem bijvoorbeeld de jaartalsteen met daarin<br />
gehakt 1846. Hij zit ten oosten van de binnenhaven, alleen de vraag is waar?<br />
Niet alle jaartalstenen zijn genoemd, maar dat was ook niet de bedoeling. Zelf zoeken naar<br />
andere jaartallen is een optie. Een is het vermelden waard n.l. Zuideinde 3, deze steen, in de<br />
gevel van de toenmalige sigarenzaak van J. Groenewoud, was niet bij iedereen bekend in <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Door het aanbrengen van een plaat aan de gevel, voor reclame doeleinden, was hij<br />
aan het zicht ontrokken. In het boek ‘Honderd jaar nering en ambacht in <strong>Monnickendam</strong>’ uitgave<br />
van de Ver. <strong>Oud</strong> M’dam (1998) is de gevelsteen nog zichtbaar op pagina 179 maar op pagina<br />
185, tweede pand van links, niet meer. Omdat de winkel een andere bestemming kreeg,<br />
kwam de gevelsteen met het jaartal (1567), tot veler verrassing, weer te voorschijn!<br />
119
1<br />
120
Achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />
Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong><br />
Anne van Rooij - van Wijngaarden<br />
Vanaf de straat gezien is Kerkstraat 12 ogenschijnlijk een eenvoudig huis. Het<br />
heeft een sobere bakstenen tuitgevel met een weinig opvallende winkelpui (afb.<br />
1). Wie het pand beter bekijkt zal echter rijke details ontdekken. Zo is boven de<br />
deur een fijn geprofileerd deurkalf te zien en wordt de entree geflankeerd door<br />
pilasters op geprofileerde basementen. Deze onderdelen moeten behoord hebben<br />
tot een vermoedelijk laatachttiende-eeuwse entreepartij. Deze entreepartij<br />
is nog te zien op een bouwtekening van mei 1944 (afb. 2a) van de architect Jan<br />
Plas uit Purmerend. Op de tekening zijn rechts van de ingang twee vensters<br />
onder een strek getekend. Deze vensters moeten gelijktijdig met de klassieke<br />
entree zijn geplaatst, zij het dat de ramen toen een andere roedenverdeling<br />
moeten hebben gehad. De architect Plas heeft op de tekening duidelijk aangegeven<br />
dat deze twee vensters verzakt en zeer slecht waren. Ook de toestand van de<br />
kroonlijst boven het bovenlicht van de entree liet te wensen over. Het is daarom<br />
begrijpelijk dat de eigenaar, Leo Hordijk, destijds een nieuwe onderpui wilde.<br />
De groentehandelaar Hordijk woonde sinds 1935 met zijn gezin in Kerkstraat 12<br />
en had op de begane grond zijn groentewinkel.<br />
2a 2b<br />
121
Op 27 juni 1946 kreeg Leo Hordijk<br />
toestemming van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />
om zijn onderpui te vernieuwen,<br />
naar ontwerp van de reeds<br />
genoemde architect Jan Plas (afb. 2b). 1<br />
Plas maakte gebruik van een reeds bestaand<br />
winkelvenster uit het tweede<br />
kwart van de twintigste eeuw. Boven<br />
dit grote winkelvenster kwam in gietijzeren<br />
letters de tekst ‘GROENTEN &<br />
FRUIT’, als verwijzing naar de handel<br />
van Leo Hordijk (afb. 2c). Onder en aan<br />
weerszijden van het winkelvenster<br />
wer den natuurstenen banden aan ge -<br />
bracht. Verder werd de ingang gewij -<br />
zigd. Hierbij verdween de vervallen<br />
2c<br />
kroonlijst, werden de pilasters ingekort<br />
en kreeg de entree een gebogen<br />
bekroning van kunststeen en een minder hoog bovenlicht. De verbouwing van<br />
de onderpui in opdracht van Leo Hordijk is nu nog grotendeels terug te vinden<br />
in de voorgevel van Kerkstraat 12.<br />
Aardig detail is dat in het ontwerp van Plas uit 1944 reeds een gevelsteen is getekend.<br />
De tekst is nog niet te lezen, maar kennelijk was Leo Hordijk toen al van<br />
plan om na de oorlog een gevelsteen te plaatsen, als blijvende herinnering aan<br />
3<br />
122
de vijf Joodse landgenoten, aan wie hij tijdens de oorlog een veilig onderkomen<br />
verschafte in Kerkstraat 12 (afb. 3). Door deze moedige daad van Leo Hordijk<br />
neemt Kerkstraat 12 een bijzondere plaats in de geschiedenis van <strong>Monnickendam</strong><br />
in.<br />
Na de verbouwing bleef het negenruits schuifvenster in de topgevel gehandhaafd.<br />
Later in de twintigste eeuw is dit venster, dat vermoedelijk ook uit de late<br />
achttiende eeuw stamt, vervangen. Rond het huidige topgevelvenster bevinden<br />
zich nog steeds, net als op de bouwtekening, muurankers. Enkele muurankers<br />
hebben fraaie bloemmotieven. Vermoedelijk duiden deze op een houten kap uit<br />
de zeventiende eeuw. Is er daadwerkelijk een kap uit de zeventiende eeuw in<br />
Kerkstraat 12? En zijn er nog andere interessante bouwsporen uit voorgaande<br />
eeuwen aan te treffen in dit pand?<br />
Achter de winkelpui: de begane grond<br />
Vanaf de late negentiende eeuw tot in 2005 heeft Kerkstraat 12 een winkelfunctie<br />
gehad. 2 De laatste winkel was de textielhandel van Karmelk, die vanaf 1965<br />
in Kerkstraat 12 gevestigd was. In de zomer van 2005 stopte Karmelk met de<br />
winkel. De hierop volgende verbouwing van winkel tot woonhuis bood vervolgens<br />
een uitstekende kans om het interieur van Kerkstraat 12 nader te kunnen<br />
bestuderen. Bij de verwijdering van het verlaagde plafond op de begane grond,<br />
kwam meteen de eerste verrassing in zicht: een bijzonder balkenplafond met afwisselend<br />
brede en smalle balken die rusten op de bakstenen zijmuren van het<br />
pand. Onder de balken zitten versierde sleutelstukken. De smalle balken hebben<br />
4 5<br />
achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />
123
sleutelstukken met een acanthusblad en een halve rozet (afb. 4). De sleutelstukken<br />
van de brede balken zijn eveneens gesierd met een gesneden acanthusblad,<br />
maar deze hebben onderaan een zogenaamd kwabornament, met oorschelpachtige<br />
vormen en in het midden een soort roggekop (afb. 5). De kwab stijl kenmerkt<br />
zich door plooiende, opzwellende massa’s en maakt veelal gebruik van bekkenen<br />
oorschelpachtige vormen. 3 Deze opmerkelijke stijl was in de zeventiende<br />
eeuw bijzonder geliefd. Het balkenplafond van Kerkstraat 12, met afwisselend<br />
smalle en brede balken en dit type sleutelstukken, dateert vermoedelijk van het<br />
begin van de zeventiende eeuw. 4<br />
De rijk versierde sleutelstukken met acanthusbladen zijn voor <strong>Monnickendam</strong><br />
zeldzaam. De enige andere plaats waar een sleutelstuk met acanthusbladmotief –<br />
voor zover bekend – is aan te treffen is het rijksmonument Kerkstraat 9 (afb. 6).<br />
Een belangrijk verschil is dat de balk met dit sleutelstuk in Kerkstraat 9 op houten<br />
stijlen rust – en niet op de bouwmuren – en dat onder het sleutelstuk een<br />
zwanenhalskorbeel is aangebracht. Het balkenplafond van Kerkstraat 9 dateert<br />
uit dezelfde periode als die van Kerkstraat 12.<br />
Het balkenplafond met de fijn gesneden sleutelstukken was niet de enige verrassende<br />
vondst in het pand Kerkstraat 12, die tijdens de verbouwing in 2005<br />
werd gedaan. Na het weghalen van voorzetwanden op de begane grond kwam<br />
een houten constructie tevoorschijn halverwege het huis. Bij nadere beschouwing<br />
bleek het om een achterpuikozijn te gaan, met mooie vlakke profielen, dat<br />
evenals het balkenplafond vermoedelijk uit het begin van de zeventiende eeuw<br />
stamt. De positie van het achterpuikozijn en bouwsporen op het balkenplafond<br />
wijzen erop dat het huis in de bouwtijd op de begane grond enkel een voor- en<br />
een achterkamer heeft gehad. Later, vermoedelijk<br />
aan het eind van de zeventiende<br />
eeuw, werd Kerkstraat 12 naar achteren<br />
toe uitgebreid met een achterhuis.<br />
Tussen voor- en achterhuis werd een<br />
kleine ruimte, een lichthofje, opengelaten.<br />
Dit lichthofje is later, vermoedelijk<br />
rond 1700, dichtgezet door het doortrekken<br />
van de kap van het voorhuis tot over<br />
het achterhuis.<br />
Op afb. 7 is een reconstructietekening<br />
van het achterpuikozijn te zien. Vanuit<br />
het achtererf gezien heeft rechts een<br />
deur gezeten, die vermoedelijk bekroond<br />
werd door een toogje. Boven de<br />
5<br />
deur was een bovenlicht met twee glas-<br />
124
achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />
in-loodpanelen. Links van de deur<br />
was een vierlicht, dat eveneens<br />
glas-in-loodramen heeft gehad. Uiterst<br />
links was een bakstenen<br />
7<br />
muur.<br />
De reconstructietekening van het<br />
achterpuikozijn roept meteen de<br />
vraag op hoe de voorpui eruit gezien<br />
zou kunnen hebben in het<br />
begin van de zeventiende eeuw. Gelukkig<br />
bleek de oorspronkelijke<br />
puibalk nog achter de latere voorgevel<br />
aanwezig te zijn. Deze vertoont<br />
onderaan sporen van de indeling<br />
van de zeventiende-eeuwse<br />
onderpui. Aan de hand van deze<br />
sporen is de reconstructietekening<br />
op afb. 8 gemaakt, waarbij gemeld<br />
moet worden dat de invulling van<br />
de onderpui niet meer exact te achterhalen<br />
is en dat de reconstructie-<br />
8<br />
tekening deels is gebaseerd op de<br />
indeling van het achterpuikozijn,<br />
waarmee het voorpuikozijn vaak in<br />
evenwichtige verhouding stond. Op afb. 8 is te zien dat de voordeur in het midden<br />
van de pui is gesitueerd, tussen twee stijlen, waarvan de sporen nog te zien<br />
waren op de puibalk. Links van de deur heeft vermoedelijk een kruiskozijn gezeten,<br />
rechts van de deur een drielicht. De bovenlichten van de deur en de kozijnen<br />
zullen glas-in-loodramen hebben gehad, de openingen onderin het kozijn<br />
werden ofwel afgesloten door luiken ofwel opgevuld door glas-in-loodramen.<br />
Achter het drielicht aan de rechterzijde van de voordeur was waarschijnlijk een<br />
zijkamertje, een vast onderdeel van een voorhuis in de zeventiende eeuw. Op<br />
basis van sporen op het balkenplafond, de puibalk uit de voorgevel en het achterpuikozijn<br />
kon tevens een reconstructie gemaakt worden van de begane<br />
grond in de zeventiende eeuw (afb. 9). Deze toont voorin de voorkamer met<br />
rechts het genoemde zijkamertje en links achter een deur naar een lange gang<br />
die naar de achterkamer en het achterhuis liep. In het eigenlijke woonvertrek,<br />
de achterkamer, was een schouw. Dicht bij deze warmtebron moeten de bedsteden<br />
hebben gezeten. Vermoedelijk bevonden deze zich tegen de wand die vooren<br />
achterkamer van elkaar scheidde. Links van deze bedsteden was vermoede-<br />
125
lijk een steektrapje naar de verdieping. De achterkamer werd achterin afgesloten<br />
door het reeds genoemde zeventiende-eeuwse achterpuikozijn.<br />
Zoals reeds genoemd kreeg Kerkstraat 12 vermoedelijk aan het eind van de zeventiende<br />
eeuw een achterhuis. Op de kaart van F. de Wit uit circa 1680 is dit achterhuis<br />
te zien (afb. 10). De voorste balk van het achterhuis heeft aan de linker<br />
zijde een breed sleutelstuk met acanthusbladmotief (afb. 11) en moet een puibalk<br />
zijn geweest van een reeds gesloopt huis uit het begin van de zeventiende<br />
eeuw. Omdat onderaan de buibalk geen sporen zijn aangetroffen van een kozijnverdeling,<br />
was de voorgevel van het achterhuis<br />
vermoedelijk in baksteen opgetrokken.<br />
Achter deze voormalige puibalk is een plafond<br />
met ongeveer even brede balken. In het achterhuis<br />
was eveneens een schouw.<br />
Precies ter plaatse van de lichthof tussen vooren<br />
achterhuis is een trap naar een kelder. De kelder<br />
kan hier pas zijn aangelegd op het moment<br />
dat de kap van het voorhuis werd doorgetrokken<br />
over het achterhuis, waardoor het lichthofje<br />
werd overdekt. Vermoedelijk geschiedde dit<br />
rond 1700. Het bestaan van de kelder was reeds<br />
voor de verbouwing in 2005 bekend. De meeste<br />
wanden van de kelder zijn bedekt met Delfts-<br />
9 10<br />
126
11 12<br />
blauwe tegeltjes, die onder meer dieren, landschappen en bloemenvazen tonen<br />
(afb. 12). De vloer van de kelder is evenals een deel van de wanden bedekt met<br />
oranje en groene plavuizen.<br />
De kapverdieping<br />
achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />
Na bestudering van de begane grond die nog veel onderdelen blijkt te hebben<br />
uit de zeventiende eeuw, doet meteen de vraag zich voor hoe de kapverdieping<br />
er uit ziet. Heeft deze, zoals de voorgevel met muurankers doet vermoeden, nog<br />
steeds een zeventiende-eeuwse kap? Jazeker en deze blijkt nog in zeer goede<br />
staat te zijn! Tijdens de verbouwing in 2005-2006, is de kapverdieping ontdaan<br />
van voorzetwanden en kon deze mooi bestudeerd worden. De kapconstructie<br />
van het voorhuis bestaat uit een<br />
aantal eiken en grenen spanten en<br />
vierkant gehakte sporen die samen<br />
het pannen dak dragen (afb. 13).<br />
Het achterhuis heeft duidelijk een<br />
jongere kap die vermoedelijk rond<br />
1700 is opgetrokken, gezien de<br />
vorm van de spanten (afb. 14).<br />
Aan de hand van de bouwsporen in<br />
de kap van Kerkstraat 12 kan de<br />
13<br />
bouwgeschiedenis van dit onder-<br />
127
deel herleid worden. In eerste instantie<br />
was er enkel het voorhuis met een<br />
zadeldak. Later, vermoedelijk aan het<br />
eind van de zeventiende eeuw, kwam<br />
achter het voorhuis een achterhuis<br />
met hiertussen een lichthof. Om te<br />
zorgen dat er nog voldoende licht<br />
door de ramen van het achterpuikozijn<br />
kon schijnen, kreeg het achterhuis<br />
aan de voorzijde een schuin dakvlak,<br />
een afgewolfd dak. Een paar<br />
schuine ribben in het achterhuis wijzen<br />
op deze constructie (afb. 15). Hierna,<br />
vermoedelijk rond 1700, moet de<br />
kap van het voorhuis zijn doorgetrokken<br />
over het achterhuis. Hierdoor<br />
kreeg Kerkstraat 12 een groot zadeldak<br />
met achterin een schuin dakschild.<br />
Kerkstraat 12 moet met zijn zeventiende-eeuwse balkenplafond en zijn goed bewaarde<br />
zeventiende-eeuwse kap een andere topgevel hebben gehad. De huidige<br />
topgevel met tuit is vermoedelijk een versobering uit de negentiende eeuw. Het<br />
is goed mogelijk dat het woonhuis tijdens de bouw in de vroege zeventiende<br />
eeuw werd voorzien van een trapgevel, in de destijds modieuze stijl van het<br />
Maniërisme. Een voorbeeld van zo’n trapgevel is te zien bij het woonhuis<br />
Noordeinde 10 (afb. 16). De natuurstenen dekplaten op de huidige tuitgevel van<br />
Kerkstraat 12 zijn vermoedelijk overblijfselen van een trapgevel. Alhoewel dit<br />
natuurlijk geen garantie is, is Kerkstraat 12 op de plattegrond van F. de Wit uit<br />
circa 1680 (afb. 10) ook voorzien van een trapgevel.<br />
In ieder geval heeft het huis net als Noordeinde 10 een gevelsteen uit de zeventiende<br />
eeuw gehad. In 1693 wordt in een verkoopakte namelijk melding gemaakt<br />
van een ‘Kadt in de gevel’. 5 14<br />
15<br />
In dat jaar verkocht Liewtje Jans het huis aan<br />
Jan Jansz. van Neck. Liewtje was de weduwe van Jan Jacobsz. Kat, die raad van de<br />
stad <strong>Monnickendam</strong> was geweest. De afgebeelde kat verwees derhalve naar de<br />
bewoners van het pand, wat een gebruikelijke functie voor een gevelsteen was.<br />
Het is niet bekend vanaf wanneer het echtpaar Kat in het huis heeft gewoond en<br />
vanaf wanneer derhalve de gevelsteen de voorgevel van het vroeg-zeventiendeeeuwse<br />
huis kan hebben gesierd.<br />
Heden heeft Kerkstraat 12, zoals reeds vermeld, weer een markante gevelsteen,<br />
nu als verwijzing naar de vijf Joodse onderduikers, die dankzij de moedige Leo<br />
128
Hordijk een veilig onderkomen in het pand kregen en zo de oorlog konden<br />
overleven. Vanwege haar bijzondere geschiedenis en haar zeldzame onderdelen<br />
is Kerkstraat 12 op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Zo kan dit belangrijke<br />
pand voor het nageslacht bewaard blijven.<br />
Tekst en reconstructietekeningen: Anne van Rooij-van Wijngaarden, maart <strong>2008</strong><br />
Noten<br />
1 Archief gemeente <strong>Monnickendam</strong>, bouwvergunning voor het vernieuwen van de onderpui,<br />
Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong>, 46/23 en bouwvergunning voor het herstellen van de onderpui,<br />
Kerkstraat 12 te <strong>Monnickendam</strong>, 47/2. Beide bouwvergunningen betreffen dezelfde ingreep.<br />
De in 1947 afgegeven bouwvergunning is reeds op 7 mei 1944 aangevraagd. Vermoedelijk<br />
is door het verloop van de Tweede Wereldoorlog geen verder vervolg gegeven aan deze aanvraag<br />
en heeft Leo Hordijk daarom op 25 mei 1946 opnieuw een bouwvergunning aangevraagd<br />
voor dezelfde werkzaamheden. Voor deze laatste aanvraag kreeg hij op 27 juni 1946 een bouwvergunning.<br />
Vervolgens werd aan hem op 21 februari 1947 toch ook nog een bouwvergunning<br />
verleend naar aanleiding van zijn eerdere verzoek van 7 mei 1944. Vermoedelijk is dit gebeurd<br />
om het bouwdossier, dat kennelijk na de oorlog weer is opgedoken, af te kunnen sluiten.<br />
2 L. Appel, Joden in <strong>Monnickendam</strong>, in: Jaarverslag 1996 <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, p. 94.<br />
16<br />
achter een schijnbaar eenvoudige gevel<br />
3 F. van Burkom, K. Gaillard,<br />
E. Koldeweij, T. Schulte en<br />
J. Willink, Leven in Toen, Zwolle<br />
2001, p. 294.<br />
4 H.J. Zantkuijl, Bouwen in<br />
Amsterdam, Amsterdam 1997,<br />
p. 39.<br />
5 L. Appel, Waar woonde toch<br />
ds. F. J. Domela Nieuwenhuis?,<br />
in: Jaarverslag 1995 <strong>Vereniging</strong><br />
<strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong>, p. 105.<br />
Met dank aan de heer dr.ing.<br />
H.J. Zantkuijl en de heer S.<br />
Koerse.<br />
129
1<br />
2<br />
130
Reis naar Zweden, winter 2007<br />
Ton Meijer<br />
De winter van 2007 bracht opnieuw geen enkele ijsdag op. Dus werd weer het<br />
idee opgepakt om maar weer eens het ijs op te gaan zoeken in het buitenland.<br />
Tijdens een maritiem evenement in oktober 2006 in Medemblik kwamen we in<br />
contact met een man woonachtig in Rostock, Oost Duitsland. Hij vertelde ons<br />
dat op het meer iets boven Rostock altijd wel gezeild kon worden. In eerste instantie<br />
leek het ons het beste om daar maar eens naar toe te gaan. Omdat dit<br />
meer ongeveer 900 km van <strong>Monnickendam</strong> af ligt en dus in één dag is te rijden<br />
en veel minder geld kost. De faciliteiten zijn daar perfect.<br />
Maar na enig navraag bleek ook op dat meer geen ijs te zijn.<br />
Dus toch dan maar weer richting Zweden. Met ijszeilers uit Roelofarendsveen<br />
en omstreken zijn afspraken gemaakt wanneer we zullen gaan en waar naar toe.<br />
Het werd weer Fiskeboda waar we in 2001 ook al zijn geweest en zouden vertrekken<br />
op 23 februari. Daar ligt een prachtig groot meer en de faciliteiten zijn<br />
daar voor een grote groep personen perfect.<br />
Nu is het vervoer van de ijsschuiten altijd onze grootste hobbel. Maar Mart Leek<br />
is al twee keer onze redder wat dat betreft geweest, dus ook nu maar weer Mart<br />
gaan polsen.<br />
Nadat de plannen aan Mart waren voorgelegd, was hij meteen weer enthousiast<br />
en konden zijn Skania Vabis, van weet ik hoe oud, met dichte trailer van 14<br />
meter lang inclusief touringcar van hem mee krijgen.<br />
Op zaterdag 16 februari werd de Scania met trailer opgehaald om de constructie<br />
in de trailer te bouwen voor het vervoeren van de ijsschuiten. Maar tot onze verrassing<br />
moest er alleen nog even 3 ton r.v.s.-pijpen uit gehaald worden en 100<br />
meter verderop naar een zolder worden verplaatst!!! Ook moesten op het laatste<br />
moment een paar zaken nog worden gedaan, zoals de laadklep moest gerepareerd<br />
worden, er moesten nog sneeuwkettingen worden geregeld en het defect<br />
aan het achterlicht moest worden opgelost (afb. 1).<br />
In de aanloop naar de 23e februari werden de Fram, Hudson I, Poolster, Prins<br />
Hendrik, Willem Barentsz II, IJspegel, Geshe en de Oranje in de trailer geladen<br />
(afb. 2).<br />
De ploeg die naar Zweden afreisde bestond in totaal uit 12 man.<br />
Op vrijdag 23 februari werd vertrokken. Maar omdat de trailer vooruit het<br />
131
Prooyen in was gereden moest hij nu achteruit het Prooyen af gereden worden.<br />
Toen bleek dat er een probleem was met de oplooprem o.i.d. want na een paar<br />
meter achteruit moest eerst weer even vooruit worden gereden. Al met al duurde<br />
het zo’n anderhalf uur voordat het Prooyen was verlaten.<br />
Hans Visser en Henk Kalshoven waren de chauffeurs voor deze rit.<br />
René Beckman reed de touringcar en Marcel Visser reed met zijn eigen auto.<br />
Vervolgens ging de reis via de afsluitdijk naar Groningen, Odenburg, Hamburg,<br />
Flensburg en Odense naar Kopenhagen waar de ploeg om ca 22.45 uur bij<br />
het onderkomen aankwam. Helaas was er niemand meer aanwezig en na wat<br />
telefoontjes en steekpenningen kon er toch uiteindelijk lekker worden geslapen.<br />
Na een prima ontbijt en extra broodjes en koffie mee- genomen te hebben,<br />
ging de reis verder richting ons doel. De Skania startte in één keer, alleen moest<br />
er nog even een probleem met de remmen worden opgelost. Er zat een ijsprop<br />
in de luchtbediening van de trailerremmen en met wat gebeuk met een grote<br />
hamer werd dit weer opgelost. Op de grote Beltbrug stond een koude storm<br />
recht op de kop van de truck. In de cabine van de Skania werkte de verwarming<br />
slecht en dus werd er door Hans en Henk met dikke truien en jassen aan gereden.<br />
Na de brug stak er een sneeuwstorm op met als gevolg veel stuifsneeuwbanken<br />
en kon er niet harder dan 50 km/h worden gereden. Diverse auto’s<br />
waren links en rechts van de weg geschoven tegen de vangrail. De temperatuur<br />
in de cabine van de Skania zakte gestaag en de chauffeurs barstten van de kou.<br />
Bij een pompstation werden de luchtgaten zo veel mogelijk gedicht.<br />
3<br />
132
eis naar zweden, winter 2007<br />
Tijdens het ijsvrij maken van de rechter ruitenwisser door het zijraam werd de afslag<br />
naar Helsingborg gemist. Via via toch weer het goede spoor naar Jonköping<br />
gevonden. Vervolgens via Linköping, Norrköping naar het einddoel Fiskeboda.<br />
Het weggetje naar het terrein waar het 5-sterren barak ligt, gaat zo’n 40 meter<br />
schuin naar beneden wat in het donker niet eenvoudig is om te ‘nemen’.<br />
Bij aankomst nog even gauw een dot gas gegeven om onze aankomst te melden<br />
aan de al aanwezige ijszeilers uit Roelofarendsveen.<br />
Zondag 25 februari alle schuiten gelost en naar het ijs vervoerd met een apart<br />
meegenomen karretje wat wel zo handig was. Alleen bleek tijdens het opbouwen<br />
van de schuiten de Prins Hendrik van Jaap Mulder geen gaffel bij zich te<br />
hebben!! Foutje bedankt, maar Hans Visser had gelukkig een reserve gaffel mee<br />
zodat dit probleem opgelost kon worden. Nadat alle schuiten erop stonden kon<br />
er laat in de middag toch nog worden gezeild. Er stond een behoorlijke harde<br />
wind en alleen de Fram ging van start (afb. 3). Hans Visser en Maarten Huibregtse<br />
gingen zeilen. Al snel bleek dat de wind veel te hard was voor twee man<br />
in de schuit en vloog hij een paar keer flink in de rondte. Op het ijs lag een laagje<br />
sneeuw met her en der wat sneeuwbanken. Vervolgens werd Ed Gerritsen en<br />
Ger Wesdorp opgehaald om zo wat meer gewicht in de schuit te hebben. Diverse<br />
keren vloog de Fram door de sneeuwbanken en moest telkens weer worden<br />
leeggeschept door de hoeveelheid sneeuw en stukken ijs in de schuit. Maandagochtend<br />
was er al veel minder wind. De Fram en de IJspegel hebben gezeild en ’s<br />
middags begon het te sneeuwen. Omdat de Fram vast was komen te zitten in<br />
een sneeuwbank, werd door zes man de Fram uit gegraven en teruggetrokken<br />
naar de thuisbasis.<br />
Er was inmiddels zoveel sneeuw gevallen dat zeilen niet meer kon en ook de<br />
wind was volledig gaan liggen. Heel jammer (afb. 4). Ook de dagen erna was er<br />
steeds wel weer wat sneeuw bij gevallen. Dus werd er van de nood een deugd gemaakt<br />
door met z’n allen leuke dingen te doen. Marcel Visser had z’n langlauf<br />
ski’s meegenomen en ging skiën op het meer. Ook werden de voorbereidingen<br />
op de reis terug naar Nederland gedaan. Door de hoeveelheid sneeuw die inmiddels<br />
was gevallen moesten de sneeuwkettingen worden aangebracht. Wat<br />
bleek nu, de kettingen waren zo’n halve meter te kort. Maar zo als zo vaak op<br />
deze reis zijn de mannen niet voor één gat te vangen en met behulp van een 22<br />
harpsluitingen werden de kettingen op lengte gebracht.<br />
Met behulp van een meegebrachte dommekracht, je moet er maar aan denken<br />
om dat mee nemen, werden de wielen van de Skania ongeveer 3 cm vrij getakeld<br />
en konden de kettingen worden aangebracht.<br />
133
4<br />
Op woensdag 28 februari werden alle schuiten van het ijs gehaald en in de trailer<br />
geladen.<br />
Donderdag werd er weer afgereisd naar Kopenhagen voor de overnachting. De<br />
reis verliep prima en de wegen waren sneeuwvrij. In Kopenhagen ’s avonds gegeten<br />
bij de Turk en daarna lekker op tijd de kooi in. Alleen was Ed Gerritsen<br />
even de tijd volledig kwijt. Nadat hij had was gaan douchen ging hij daarna buiten<br />
staan zingen. Hij dacht dat het zeven uur was, maar de klok wees nog maar<br />
vier uur aan!! Markers, je neemt ze mee, maar...<br />
Na een prima ontbijt werd de reis naar <strong>Monnickendam</strong> aangevat. Behoudens<br />
een kleine file voor de Elbetunnel ging alles heel voorspoedig en kwam de ploeg<br />
’s avonds weer in <strong>Monnickendam</strong> aan.<br />
Ondanks weer een reis met veel te weinig ijszeiluren heeft de Stichting IJsschuiten<br />
Gouwzee er weer een enorme ervaring bij.<br />
Deze reis is weer mogelijk geworden door de medewerking van: Mart Leek, familie Leguit en<br />
Roos, familie Z. van der Lingen en familie Lof.<br />
De ploeg ijszeilers bestond uit: Hans Visser, Henk Kalshoven, Jan Schilder, Martien Verbeek,<br />
Martin Visser, Jan Meijer, Jaap Mulder, Maarten Huibregtse, Marcel Visser, Ger Wesdorp,<br />
Ed Gerritsen en René Beckman.<br />
134
Drie eeuwen straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />
Kaarsen, olie-, gaslantaarns en gloeilampen in historisch perspectief (1)<br />
Ds. C.A. E. Groot<br />
‘Dat historisch besef van groot belang is, valt moeilijk te bewijzen, maar het kan wel plezierig<br />
zijn om je te verdiepen in het verleden’ (2).<br />
Licht en donker<br />
Als het donker wordt, flitst in onze steden en dorpen en langs de buiten wegen<br />
de openbare verlichting aan. Komen we thuis, dan is het omzetten van een schakelaar<br />
vol doende om één of meerdere kamers van licht te voorzien. Kortom,<br />
kunstlicht hoort bij ons dage lijkse leven.<br />
Hoe anders was dat enkele eeuwen geleden, toen Europa in duis ternis was gehuld<br />
en de steden van ons continent nauwelijks lichtpuntjes kenden. De nacht<br />
was daardoor niet alleen donker maar ook bedrei gend, onheil spellend en beangstigend<br />
(3).<br />
Straatverlichting; flitsen uit de geschiedenis<br />
De vraag hoe oud straatverlichting is, valt niet te beantwoorden. Daarvoor<br />
weten we onvoldoende van de geschiedenis in andere werelddelen. Als we het<br />
echter over ons eigen continent hebben, dan blijkt dat in een stad als Pompeï,<br />
verwoest door een uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr., straatverlichting<br />
niet onbekend was. Bij opgravingen zijn veel lampjes en bronzen kandelabers<br />
(4) tevoorschijn gekomen, hetgeen betekent dat, tegen of voor de huizen, in het<br />
centrum van dit Italiaanse provinciestadje, honderden, op olijfolie brandende,<br />
lampen moeten hebben gestaan.<br />
Rome, de hoofdstad van het Romeinse Imperium, deed daar niet voor onder. Bij<br />
een tempel voor Apollo bijvoorbeeld, stond zeer waarschijnlijk een kandelaber<br />
in de vorm van een boom, behangen met lichtende appels.<br />
Ook Antiochië in het huidige Syrië, uitvalsbasis van de apostel Paulus voor zijn<br />
zendingsreizen, kende een schitterende straatverlichting. De in deze stad geboren<br />
geschiedschrijver Marcellinus (ca. 330-392 na Chr.), noemt het in zijn Historiën<br />
‘de stad waar de glinstering van nachtelijke lampen de zon des daags evenaart’.<br />
Middeleeuwen<br />
Als in 476 na Chr. de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, Romulus Augustulus,<br />
wordt afgezet, breekt het tijdperk aan dat de donkere (Middel)eeuwen<br />
wordt genoemd. Donker zeker ook in de letterlijke betekenis van het<br />
135
woord. Over die periode, ruwweg 500 – 1500 na Chr. is, als het om verlichting<br />
gaat, weinig bekend. In kloosters, kapellen en kerken van het ‘Avondland’ (5)<br />
brandden weliswaar kleine olie- of vetlampjes, maar door de smalle vensters<br />
van deze godshuizen werd de omgeving niet verlicht.<br />
Binnen de muren van kastelen en<br />
burchten werden feesten gehouden<br />
waarbij fakkels en toortsen voor de<br />
verlichting zorgden, maar dat licht<br />
was afgeschermd voor de buitenwereld.<br />
Steden en stadsleven<br />
In de zomer van 2006 is op grootse<br />
wijze gevierd, dat Monnicken dam<br />
in 1356 het stadsrecht heeft verkregen.<br />
Hoe oud de stad werkelijk is,<br />
blijft echter in de nevelen van de<br />
geschiedenis verbor gen (6). Wat we<br />
wel weten is dat ‘Monckedamme’<br />
in 1297 al wordt ge noemd en volgens<br />
het handvest van <strong>Monnickendam</strong><br />
zelfs al in 1273 (7).<br />
<strong>Monnickendam</strong> aan de monding van drie<br />
Het ontstaan van steden in Europa<br />
veenstromen<br />
kwam vooral in de late Middel eeu -<br />
wen (1000-1500 na Chr.) goed op<br />
gang. Steeds meer mensen gingen in ommuurde plaatsen wonen om be schermd<br />
te zijn tegen vijan delijke legers of andere gevaren. Veel steden ontstonden langs<br />
belang rij ke handelsrou tes, bij een door waad ba re plaats in een rivier, bij een<br />
kruis punt van wegen of aan een rivier mon ding of zee. Meer in het binnen land<br />
gelegen steden ontstonden in de omge ving van een kasteel, kerk, kapel of<br />
kloos ter.<br />
Steden vervul den een centrale rol in de directe of wijdere omgeving. Naast<br />
bestuurlij ke bezigheden werden er ook economi sche (jaar markt), juridische<br />
(rechtspraak) en religieuze (kerkbe zoek) activiteiten binnen de stads muren<br />
ontwik keld, later gevolgd door onderwijs (scholing) en vermaak (kermis).<br />
Steden in het donker<br />
’s Avonds en ’s nachts waren de steden in een diepe duister nis gehuld, zeker als<br />
de maan door een dik wolken dek werd afge schermd en in de herfst en winter de<br />
136
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
steden, vooral bij waterrijk gebied,<br />
omgeven waren door een dikke<br />
mist. Rook, als gevolg van de vele<br />
turfvu ren, maakte elk straaltje<br />
lantaarns uit 1600<br />
licht vrijwel on doordring baar.<br />
Evenals de andere steden van Holland<br />
(8), was ook <strong>Monnickendam</strong><br />
eeuwen lang ’s avonds en ’s nachts<br />
in diepe duisternis gehuld. Soms<br />
probeerde het stadsbe stuur daar<br />
wat aan te doen. Op 10 augus tus<br />
1572 werd door de magi straat bepaald,<br />
dat er na het slaan van de<br />
klok ‘oock geen wijfven ende kinderen<br />
haer op straete en sullen laeten vinden naer clockge slach, maer dat sij<br />
eenen lanteerne met (kaars)licht sullen uijt han gen’.<br />
Gevaren<br />
Een stad bood lang niet altijd de gewenste veiligheid. Veel steden bestonden uit<br />
een kronkelige wirwar van nauwe, donkere straatjes en steegjes. Er was geen<br />
straatverlichting, waardoor het ’s avonds en ’s nachts even donker was als in de<br />
natuur buiten de stad. Wie in het donker te dicht langs de huizen wandelde,<br />
liep de kans om in een keldergat te vallen, terwijl men zich gemakkelijk aan<br />
laag han gende uithangborden kon stoten. Ook kon er zo maar een po boven je<br />
hoofd geleegd worden!<br />
Gevaren binnenshuis<br />
De ‘gewone man’ had ’s avonds of ’s nachts weinig of geen behoef te aan verlich -<br />
ting. Hij ging met zonson der gang naar bed en stond bij zonsopgang weer op.<br />
Het enige ‘licht’ waarover hij beschik te was afkomstig van het (smeulend)<br />
haardvuur, waarbo ven zijn dage lijkse maal werd bereid of een klein olielampje.<br />
Wie midden in de nacht naar het ‘toilet’ (buiten!) moest, deed dat, vaak slaap -<br />
dron ken, op de tast. Lang niet iedereen had een kaars op het nacht kastje staan.<br />
Daarom liep hij/zij grote kans om door een luik van de trap of in de haard te vallen,<br />
vooral als er flink gedronken was. Alcohol, het smeer middel van het<br />
vroegmoder ne leven, was een niet onbelangrijke factor in deze huiselijke<br />
onveilig heid. Immers op alle uren van de dag werd er bier geschon ken, zowel in<br />
drank lo ka litei ten als in privé-huizen.<br />
137
man met lantaarn<br />
I. KAARSEN<br />
Gevaren buitenshuis<br />
Er is veel criminaliteit, maar in het pre-industriële<br />
Europa was sprake van vijf tot tien keer zoveel geweldsmisdrijven,<br />
moorden, inbraken, diefstallen<br />
en zakkenrollerij dan vandaag. Vooral arme sloebers<br />
namen, om te kunnen overleven, hun toevlucht<br />
tot zulke praktijken. Dieven stalen vruchten<br />
uit boomgaarden, jatten lood van de daken, pikten<br />
wijnvaten van erven, kleding van bleekveldjes en<br />
vee uit de weilanden. Er waren struikrovers die met<br />
de legendarische woorden ‘je geld of je leven’ nietsvermoedende<br />
burgers overvielen.<br />
Moest iemand ’s nachts toch over straat, bv. een<br />
vroedvrouw, dan droeg zij een lantaarn met daarin<br />
een kaars. En als ze buiten de stad moest zijn, deed<br />
ze er goed aan om vooral niet alleen op pad te gaan.<br />
Er was alle reden om deuren en ramen te vergrendelen<br />
en af te sluiten. ‘De nacht is niemands vriend’,<br />
was dan ook een bekend gezeg de.<br />
Lichtbronnen<br />
Voordat het gebruik van kaarsen in zwang kwam, waren er andere lichtbronnen<br />
zoals fakkels, toortsen en vooral olielampjes. Daarvan zijn er bij opgravingen<br />
heel wat tevoorschijn gekomen, gemaakt van keramiek, aardewerk, messing of<br />
brons. Zo’n olielampje was een soort kruikje met daarin vloeibare brandstof en<br />
een pit voor verlichting. Er bestonden hang- en tafelmodellen in allerlei soorten<br />
en maten, maar velen<br />
waren peervormig. In<br />
Griekenland en Rome<br />
olielampjes uit de oudheid<br />
gebruikte men olijfolie<br />
(9) als brandstof, terwijl<br />
in het oude Perzië petroleum<br />
werd gebruikt, dat<br />
daar als vanzelf uit de<br />
bodem omhoog kwam.<br />
Een andere belangrijke<br />
lichtbron in huizen en<br />
gebouwen was eeuwen-<br />
138
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
lang de kaars. De Etruriërs, een ontwik keld volk dat in het huidige Tosca ne (Italië)<br />
woonde, wordt wel gezien als ‘uitvin ders’ ervan. Zij gebruik ten honderden<br />
jaren voor de geboorte van Christus al touw gedrenkt in pek, olie of vet. Er zijn<br />
echter ook aanwijzingen dat de farao’s van Egypte, zo rond 1350 v Chr. al kaarsen<br />
en zelfs kaarsluchters gebruikten.<br />
Kaarsen<br />
De Romeinse wijsgee r en schrijver Lucius Apuleius (123-180 na Chr.) kende in<br />
zijn tijd, zo blijkt uit zijn geschriften, twee soorten kaarsen: sebacei (vet -<br />
kaarsen) en cerei (waskaar sen).<br />
Constantijn (ca. 280-337 na Chr.), de eerste keizer die het christelijk geloof omhelsde,<br />
gebruikte waskaarsen bij o.a. paasplechtigheden.<br />
Koning Alfred de Grote (849-899 na Chr.) liet uit bijenwas tijdmetingskaarsen<br />
vervaardigen. Zes van zulke kaarsen brandden in 24 uur op.<br />
Rond de 12e eeuw na Chr. kregen kaarsen op het altaar in de kerk een vaste<br />
plaats. Paus Pius V (1566-1572 na Chr.) bepaalde dat er tijdens de mis altijd kaar -<br />
sen moesten branden. Twee rijm dicht jes illustreren dat:<br />
‘Het waslicht in Uw slotkapel, met d’ ochtendglans vereend,<br />
blink’ weergekaatst van de altaarpracht, op ’t grijze muurgesteent’! (10)<br />
’t Waslicht brandt, de belle klinkt en ieder werpt zich neer<br />
en met ’t hoofd in stof gebukt, aanbidt hij onze Heer’ – Tarcisius (11).<br />
Omdat de ramen van de kerken, kloos ters en kapelle tjes van het zich gesta dig<br />
versprei dende christen dom hele smalle ven sters hadden, viel er nauwe lijks<br />
enig licht op straat. Hoe anders was dat in kerkgebouwen van de eerste vijf eeuwen<br />
van onze jaartelling. Tijdens de Middeleeuwen werd het licht in gewijde<br />
gebouwen echter gedempt, omdat het mysterieuze en het sacramentele steeds<br />
meer in de belangstelling kwamen te staan.<br />
Talg- en waskaarsen<br />
In de 13e eeuw werd in West-Europa de talg- en waskaars geïntrodu ceerd. Kaarsen<br />
die in de kerk werden gebruikt, brandden op bijen was. Ze brandden mooier<br />
dan de vetkaar sen. Een vetkaars was zacht, gaf roet, walm de, droop meest al en<br />
gaf een onaangena me geur. De pit was gemaakt van getwijn de katoen dra den,<br />
waarvan het verkoolde uitein de regelmatig afge knipt moest worden. Snuiten<br />
werd dat genoemd. Een snuitschaar en een pittenbak je waren dan ook onmis -<br />
baar.<br />
139
Smeerkaars<br />
Aan het einde van de 17e eeuw waren zeelieden in staat<br />
potvis sen te vangen. Vanaf die tijd werden veel kaarsen<br />
gemaakt van de vettige stof uit de kop van deze vis, spermaceti<br />
genoemd. Zo ont stond de smeerkaars.<br />
Kaarsenmakers (zie bijlage 1)<br />
Voor gebruik in het maatschappelijke leven waren tot ver<br />
in de 18e eeuw heel wat kaarsen nodig. In de kerken, op<br />
snuitschaar<br />
straat, in openbare gebouwen en in de huizen van de burgers.<br />
Vermoedelijk werden in de vroege Middeleeuwen<br />
(500-1000 v Chr.) de kaarsen in kloosters door monniken vervaardigd. In de late<br />
Middeleeuwen lezen we over kaarsenmakers die in de wat grotere steden verenigd<br />
waren in een kaar senmakersgilde. Ook Monnicken dam had zulke<br />
ambachtslie den, maar een kaarsenmakersgilde ben ik in de bronnen niet tegengekomen<br />
(12). De kaarsenmakers werden in de 18e eeuw door het stadsbestuur<br />
aangesteld. Een jaar lang leverde die persoon (man of vrouw) kaarsen voor gebruik<br />
in lokaliteiten van de stad, waaronder de kerken. Omdat er meer gegadigden<br />
waren, was er een soort rouleersysteem, waardoor je om de twee á drie jaar<br />
stadsleverancier was. In de Memorialen van de burgemeesters worden hun<br />
namen genoemd.<br />
‘Straatverlichting’ in Europa<br />
Vanaf de 13e, 14e eeuw was er in Europa sprake van enig licht op straat. In nissen<br />
van kerkge bouwen en op hoeken van straten brandden kaarsen voor beschermheiligen,<br />
de zogeheten offerkaarsen. De pitjes waren echter zo klein dat een<br />
voorbijganger er geen profijt van had. ‘Welk een hinderlijken duisternis op de<br />
straat. Gelukkig, dat nog hier en daar een kaarsken brandt, door een dankbaren<br />
of devoten geloovige, een erkentelijk of ook een heiligen dag vierend gilde, of<br />
door gezamendlijke bijdragen eener buurt ontstoken’ (13).<br />
Omdat duisternis in de grote steden van Europa in toenemende mate onveiligheid<br />
op straat betekende, werd in 1300 na Chr. te Londen door koning Edward I<br />
een bevel uitgevaardigd dat niemand zich ’s nachts gewa pend op straat mocht<br />
bevinden, edellieden, vergezeld van een lan taarnknecht, uitge zonderd.<br />
In 1505 verplichtte het stadsbestuur van Amsterdam mensen die zich na negen<br />
uur ’s avonds op straat begaven, een lantaarntje mee te dragen. Wie geen lantaarn<br />
droeg werd geacht onbetrouwbaar te zijn en kon door de nachtwacht worden<br />
opgepakt en vastgezet. Andere steden, zoals Keulen, volgden. Parijzenaars<br />
moesten vanaf 1524 lampen voor hun ramen hangen.<br />
140
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
olieslager kaarsenmaker<br />
Straatverlichting van enige betekenis moest echter nog komen. Parijs, in de 20e<br />
eeuw wel ‘la ville lumière’ genoemd, deed z’n naam eer aan. In 1558 had deze<br />
stad voor het eerst openbare straatverlichting waarbij olielantaarns werden gebruikt.<br />
Echter, gemeten naar de huidige normen, was de stadsverlichting in de Europese<br />
steden vóor het midden van de 17e eeuw uiterst sober en ondoelmatig.<br />
‘Straatverlichting’ in Holland<br />
De tot op heden oudste bekende straatverlichting in ons land dateert van 1544.<br />
In Amsterdam, op de Zeedijk bij de Molensteeg, stond een lantaarn met<br />
kaarsver lichting, weldra gevolgd door andere lantaarns op centrale punten in<br />
de stad. Vermoedelijk ging het om posten van de nachtwacht.<br />
Den Haag, in die tijd een stad van circa 1000 huizen, begon op 14 december 1570<br />
met het aanbrengen van 33 straatlantaarns in de binnenstad.<br />
In 1579 kwam Amsterdam met een verordening dat, zodra het donker werd, alle<br />
lan taarns bij bruggen ontstoken moesten worden. Herber giers en tappers kregen<br />
opdracht om tot tien uur s’ avonds in hun voorhuizen een lamp te laten<br />
141
lantaarn<br />
II. OLIE<br />
branden, zodat er enig licht op de straten en grachten<br />
zou vallen. Maar de meesten volgden dit bevel niet op.<br />
In 1595 zag de Amsterdamse overheid zich daarom<br />
genood zaakt te bevelen, dat aan ieder twaalfde huis in<br />
een straat een lantaarn of bran dende kaars buiten moest<br />
worden gehangen. Maar de burgers sloegen ook dit<br />
bevel massaal in de wind, met als gevolg dat de vroedschap<br />
in 1597 lantaarnop stekers aanstelde en daarvoor<br />
een belas ting van de burgerij hief, het zogehe ten ‘lan -<br />
taarn geld’. Dat was het begin van de openba re verlich -<br />
ting waar we ons maar niet te veel van moe ten voor -<br />
stellen. Kaarsen waren onvoldoende om in de winter<br />
het duister van de nacht te verdrij ven en bovendien<br />
kostbaar in de aanschaf. Dat laatste zal dan ook wel de<br />
reden zijn geweest om de zojuist genoemde sommatie<br />
van het stadsbestuur massaal te negeren.<br />
Veranderingen op komst<br />
Tot aan het midden van de 17e eeuw was het in de steden van Holland dus bedroevend<br />
slecht gesteld met de verlichting op straat. Veel te weinig lichtpun ten<br />
en lantaarns met hoornen ruiten, waarvan het licht door roet vaak niet of<br />
nauwe lijks te zien was. Dat moest beter, al was het alleen al om de mis daad<br />
terug te drin gen, de veiligheid te vergroten en te voorkomen dat dronkaards in<br />
de grachten vielen en onopgemerkt verdronken.<br />
Jan van der Heijden (1637-1712)<br />
Uit mijn schooltijd herinner ik me zijn naam: Jan van der Heijden, de uitvinder<br />
van de brandspuit. Hij werd op 5 maart 1637 in Gorin chem geboren, was niet alleen<br />
werk tuigkundi ge, maar ook een goed land schaps schil der, etser, tekenaar,<br />
schrijver, glazenier, spiegelfabrikant. Een uitblinker in tekenen, techniek en<br />
zaken doen.<br />
Belang rijk echter voor ons verhaal, hij constru eerde in 1663 de eerste straatlantaarns<br />
die, omdat hij mallen had gemaakt, in seriepro ductie genomen konden<br />
worden in zijn eigen lampenfa briek. Zijn uitvinding betekende een geweldi ge<br />
vooruitgang op het terrein van de straatverlichting. Van der Heijden maakte<br />
lantaarns van glas en metaal, waarin afge schermde luchtgaten zaten. Daaruit<br />
kon rook ontsnappen, maar zonder dat er wind inkwam.<br />
Tot dan toe brandden er talg- of waskaarsen in de lan taarns, maar van der Heij-<br />
142
portret Jan van der Heijden<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
den gebruikte raapolielampen met<br />
pitten, lemmetten genoemd, van Cypriotisch<br />
katoen. Raapolie, door<br />
windmolens geslagen uit koolzaad,<br />
brandde veel langer dan kaarsen en<br />
had bovendien een veel betere lichtopbrengst.<br />
De nagenoeg vierkante<br />
lantaarns, twee voet hoog, waren aan<br />
of op eikenhouten palen van twaalf<br />
voet lang en zes duim dik, maar ook<br />
wel op houten muurarmen bevestigd.<br />
Van der Heijdens uitvin ding sloeg<br />
aan. Daarom besloot het stads bestuur<br />
van Amsterdam tot aanschaf op grote<br />
schaal van deze nieuwe lichtbron.<br />
Toen Rembrandt in 1669 stierf, was de<br />
stad geheel voor zien van dit type lantaarn,<br />
1800 stuks op palen of aan de<br />
muren van openbare gebouwen bevestigd.<br />
In 1690 was dat getal opgelopen<br />
tot 2400. Het schoonhouden van<br />
de lampen, het aansteken ervan, de<br />
kosten van katoen en raapolie etc.<br />
kostte de stad zo’n 24.000 gulden per<br />
jaar. Een deel daarvan werd geïnd via<br />
het eerder genoemde lantaarngeld.<br />
Organisatie<br />
Die straatverlichting vereiste een<br />
Van der Heijden paal en<br />
goede organi satie. Daarom schreef<br />
van der Heijden een handleiding, met<br />
als titel: ‘De dienst der Straatlan taar -<br />
armatuur<br />
nen’. Een aanhaling uit deze handleiding<br />
laat zien wat er van de lantaarnopstekers<br />
verwacht werd:<br />
‘De Bedienden der Stads Lantaarnen, die allen door de Heeren<br />
Thesaurieren (14) worden aangesteld, zijn een Opziender, een<br />
Onder-Opziender, een Oliemeester, zeventien Vullers of Bezorgers<br />
der Lampen, welke vijf noodhelpers zijn toegevoegd, hon-<br />
143
derd vier en dertig Aanstekers en Blusschers, die zeventien Noodhelpers hebben.<br />
Zes Nagtronden zien toe of alle lampen wel branden. De Lampbezorgers<br />
voorzien de lampen van Lemmetten (pitten dus, caeg) en van olie, naar de maat<br />
van het Dagregister, dat hun door de Opziender ter hand is gesteld, het nieuwe<br />
Lemmet onder het vullen doorvochtigende met Olie, en als het reeds gebrand<br />
heeft, het zwart met een schaar wegsnijdende. Zij geven van de gebreken, die zij<br />
aan de olie, aan het katoen of aan de lantaarnpalen ontdekken, kennis aan de<br />
Opziender en van ’t gene aan ’t blik der Lantaarnen of Lampen of aan de glazen<br />
ontbreekt, aan den Stadsblikslager of Glazenmaaker, die zorg moet dragen dat<br />
alles hersteld worde. Zij reinigen van tijd tot tijd de glazen en bij ligten maantijd<br />
de snuiters en rook- en lugtgaten. In May, July, Augustus, September en Oktober<br />
bijzonderlijk zorgdraagende dat de laatsten van spjnnewebben gezuiverd<br />
blijven.<br />
Wanneer zij jagtsneeuw tegemoet zien, moeten zij de lampen niet van nieuwe<br />
Lemmetten verzorgen, dan op dezelfden dag, dat dezelven des avonds zullen<br />
moeten worden aangestoken.<br />
De aansteekers zijn gehouden de Lampen voorzigtelijk te ontsteken, de ladder<br />
zagtelijk tegen de paal te zetten, de kleine deur der Lantaarn alleenlijk openende<br />
en de kaars behendiglijk aan ’t lemmet brengende opdat het niet verzet<br />
worde, hetwelk de lampen kwalijk zou doen branden. De vullers moeten hun<br />
nieuwjaarswens lantaarnopsteker<br />
144
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
eigen gereedschap bekostigen, uitgenomen de Oliekruiken en Oliemaaten die<br />
hun van stadswege gegeven worden. Iedere lantaarnopsteker steekt gemeenlijk<br />
twintig lantaarnen aan, welk meesten tegenwoordig maat agt of tien huizen<br />
van elkaar staan, zodat de Stad in een vierendeels uurs alomme verlicht kan<br />
zijn’.<br />
Elders, waaronder <strong>Monnickendam</strong>, zal men van de aanwijzingen in deze handleiding<br />
vast geprofiteerd hebben.<br />
Er kwam heel wat voor kijken om verzekerd te zijn van een goede straatverlichting.<br />
Lantaarnvullers, lampbezorgers en aanstekers stonden onder scherp toezicht<br />
van de overheid. Er moest, met name door de vullers, een ambtseed worden<br />
afgelegd. De lampbezorgers kregen een uitvoerige instructie van 21 artikelen<br />
mee. Wie in gebreke bleef bij het uitoefenen van zijn taak moest een boete<br />
betalen die behoorlijk kon oplopen. Nee, het waren geen lucratieve baantjes,<br />
ook omdat de lantaarnaanstekers hun eigen ladder en kaarsen moesten gebruiken.<br />
Geen wonder dat zij op 1 januari een gedrukte en soms fraai geïllustreerde<br />
‘Nieuwjaars-Wensch’ lieten maken die hen bij persoonlijke aanbieding een extraatje<br />
opleverde van de kooplieden, burgers en andere inwoners van de stad.<br />
Later gebeurde dat ook wel ten tijde van de jaarlijkse kermisweek die meestal in<br />
augustus gehouden werd. Tot ongeveer het begin van de eerste wereldoorlog<br />
hebben de lantaarnopstekers hun onderdanige ‘poësie’ onder de burgerij uitgedragen.<br />
Hiernaast staat een voorbeeld uit Den Haag in 1680.<br />
‘De nare duisternis van Avondstond of nacht, begunstigde teveel ’t geboeft in ’t<br />
stelen, moorden.’ (...)<br />
Tot vrijing van den Haag van deze droeve rampen, deed zij door gansche stad<br />
langs ieder Kaai en Straat,<br />
Lantarenen voorzien met sierlijk’ olielampen, veel honderd in getal oprechten,<br />
die bij dag met olie gevuld, als Phoebus is gedoken weer onder zijne kim, zo<br />
spoedig men vermag, in allerijl door ons dan werden aangestoken.<br />
Dan zijn dees’lichten straks den dieven een verraad, ontdekkers van geweld, beveiligers<br />
de wegen, leidsmannen door de li’en waar dat men henen gaat. Geen<br />
jonge meijt staat om ontmoeting nu verlegen.<br />
Zo iemand door de wijn, door ’t Rijns’of Franse vocht te veel beladen is, geen<br />
rechte pas kan houden,<br />
Wien’t hoofd begint rontsom te draven in de loch, dien droncken slingervoet<br />
verstreckens’ tot flambouwen.<br />
Des winters als de straat is glibberig en glad en ieder is beducht voor ’t struikelen<br />
van voeten, dan toonens zeer het meest begane pad.<br />
145
In nat en slorsig weer, wanneer men steeds moet wroeten door vuiligheid, door<br />
slik, tenminste enklauw hoog, als ieder wordt beklad en kiest de droogste plekken,<br />
zo wijst dit Lampen-licht die aanstonds in het oog, zo ziet mens’ overal tot<br />
veel geriefs verstrekken.<br />
Haar voordeel is zeer groot voor ieder in den Haag. Zij doen veel fakkels en ontelb’re<br />
kaarsen sparen.<br />
De Klerk- en Martgang is bij avond als bij daag. Dit dient de dienstmeyt wel in ’t<br />
schuren der Lantaren, om kort te zijn, de Heer en Vader van het Licht’.<br />
Bij de instelling van de ‘dienst’ (we hebben het nog steeds over Amster dam) had<br />
elke wijk 160 lan taarns. Iedere lantaarnopste ker had de verantwoording voor<br />
ongeveer 20 lantaarns die om de ca. 8-10 huizen waren aange bracht. (De instructie<br />
spreekt over een afstand van 125 tot 150 voet). Zo kon de stad in korte tijd verlicht<br />
worden, met als gevolg, een veel betere veilig heid op straat. De lan taarns<br />
brandden van 8 augustus tot 8 mei, dus niet in de zomermaanden.<br />
Hoe dat nieuwe licht op straat werd ontvangen, vertelt ons een klein versje:<br />
‘Als het zonlicht is gegaan, steken we de lampen aan;<br />
men kan daardoor bovendien, zelfs nog in het donker zien’.<br />
De ‘Jan van der Heijdenpaal’ werd een begrip in binnen- en buiten land. Andere<br />
steden volgden Amsterdam. Op 23 januari 1673 kreeg de uitvinder 93 gulden<br />
voor het maken van een ontwerp voor de<br />
Haagse straatlantaarn, maar pas in 1679<br />
stonden er 300, op olie brandende lantaarns,<br />
in de stad.<br />
Een eeuw later, toen vader Leopold Mozart<br />
met zijn twee uiterst begaafde kinderen,<br />
onder wie Wolfgang Amadeus, in september<br />
1765 op concerttournee, in Den Haag logeerde,<br />
schreef zijn dochter van elf in haar dagboek<br />
dat, naast het zien van een zeehond en<br />
het strand van ‘Chevelingen’, de mooie<br />
straatverlichting haar aandacht had getrokken.<br />
Dordrecht volgde in 1674, Hoorn in 1682,<br />
Den Bosch in 1684. Ook in enkele steden van<br />
Engeland kregen van der Heij dens lan taarns<br />
een plaats, terwijl in 1682 de Duitse steden<br />
Berlijn en Keulen er toe overgingen. Ham-<br />
Van der Heijden lantaarn close-up<br />
burg in 1675 en Wenen in 1687.<br />
146
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
(In het Berlijn van vandaag staan 5600 gaslantaarns die nog op gas branden, een<br />
kwart van de gehele straatverlichting, zo las ik op een site).<br />
Van der Heijden, op 75-jarige leeftijd in Amsterdam overleden (28 maart of 28<br />
september 1712), heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan zowel de brandbestrijding<br />
als de lichtvoorziening op straat. Zijn uitvinding gaf bovendien werk<br />
aan timmerlieden, blikslagers, glazenmakers<br />
en lantaarnopstekers etc.<br />
Het Vaderlandsch Woordenboek van<br />
1788 beschrijft van der Heijden als<br />
volgt: “Jan van der Heijden gebooren<br />
te Gorinchem, in den jaare 1637 verdient,<br />
bij de nakomelingschap, in erkentenisse<br />
gedagt te worden, van<br />
wegen twee zijner zeer heilzame uitvindingen,<br />
om ’t menschdom, in de<br />
ongevallen aan welke het blootstaat<br />
eenig redmiddel of behoeding te brengen.<br />
Ik heb het oog op zijne verbete-<br />
beeld aan het huis van Van der Heijden in ring aan de Brandspuiten en zijne uit-<br />
Amsterdam<br />
vinding van Lantaarnen om, bij nacht,<br />
de Straaten te verlichten...’.<br />
In de Koestraat nr. 5 te Amsterdam waar hij van 1681 tot zijn dood in 1712 woonde<br />
en werkte is in de gevel een gedenksteen aangebracht, met daarop een olielamp<br />
en de slangbrandspuit.<br />
Straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong> (17e eeuw)<br />
De ontwikkeling van de straatverlichting elders, was de Vroedschap van <strong>Monnickendam</strong><br />
niet ontgaan. Het onderwerp kwam voor het eerst aan de orde tijdens<br />
de vroed schaps ver ga dering van 15 februari 1686: ‘Is in propositie (voorstel,<br />
caeg) gebraght, of niet goedt ende dien stig sijn soude, binnen dese Stadt, naer<br />
soo veel exempelen in de andere steden alreeds gebruijckt, mede te plaetsen<br />
Lanteerns tot het lighten bij avondt ende naghten op de Straaten ende Burgwal -<br />
len...’<br />
Er werd over gedelibereert (de voor- en nadelen besproken, caeg) met als uitkomst,<br />
dat de heren burge mees ters en de commissarissen Ketel, Thamis en van<br />
der Poel dit ‘propo sel’ (voorstel, caeg) zullen bestuderen en hun ondervindingen<br />
ende considera tien (overwegingen, caeg) aen de agtbare vergadering bekend<br />
zullen maken’.<br />
In de resoluties (besluiten, caeg) van de Vroedschap kwam dit onderwerp de<br />
eerstvol gende zes jaar niet meer ter sprake. De heren hielden zich vooral bezig<br />
147
eerste melding van straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />
met de plaatselijke belastin gen en de nationa le en interna tionale politieke<br />
ontwikkelin gen. Ook de verdeling van de (vaak lucratieve) baan tjes had hun<br />
aandacht.<br />
Ik vermoed dat, zoals in de 18e eeuw regelmatig gebeurde, de uitvoer van bepaalde<br />
besluiten in handen van de burgemees ters werd gelegd (15). Wat dat in<br />
eerste instantie heeft opgeleverd, valt niet te achterhalen, omdat de Memo -<br />
rialen van de burge mees ters van vóor 1692 niet be waard zijn geble ven. Maar<br />
<strong>Monnickendam</strong> heeft straatverlichting gekregen! De vroedschapsresolutie van<br />
2 november 1692 bevestigt dat.<br />
In het <strong>Monnickendam</strong> van de 17e eeuw was een vuilnisman werkzaam. Die was<br />
hard nodig, want ondanks een reeks verorde ningen tegen ‘het werpen van aller -<br />
hande vuijlnis in de graghten en op de straten’ waardoor de stad er ‘heel vuijl en<br />
slordigh komt te leggen’, was het een zootje op de straten en in de stegen. Na<br />
een lang verhaal hoe dat verhol pen zou moeten wor den, volgt dan een opmerking<br />
of het niet goed zou zijn om de vuilnis man, in plaats van losse arbeider, tot<br />
stads arbeider aan te stellen, zodat hij zich de hele week bezig kan houden met<br />
het schoon houden van de stra ten, brug gen, grachten, haven’...(en dan komt<br />
het) ‘alsmede de lan teerns ’s avonds aan te steeken, schoonma ken en hou den en<br />
daer om trent mede verder alles te doen dat tot dien Lanteern dienst sal werden<br />
gerequi reert’ (ver eist, caeg).<br />
Jasper Carstens Colder<br />
Het Memoriaal van de burgemees ters d.d. 4 novem ber 1692 noemt de naam van<br />
de vuilnis man, annex lantaarnopste ker:Jasper Cars tens Colder, die te horen<br />
heeft gekregen dat hij als stadsar beider was aangesteld en dat ook de verzor -<br />
ging van de lantaarns tot zijn taak zou gaan behoren. Hij ging er financiëel op<br />
148
vooruit, want in plaats van 12 kreeg hij nu 16 stuivers per dag. Jasper was blij<br />
met zijn nieuwe job en bedankte de heren ‘hertelijck voor zijn begunstiging’.<br />
Jasper (16) was al geruime tijd vuilnisman, in ieder geval vanaf 1683. Ver moe -<br />
delijk is hij de opvolger geworden van Dirk de vuilnis man, die op 14 juni 1678 is<br />
begraven.<br />
In 1692 stonden er dus lantaarns in de stad. Hoeveel en waar wordt niet vermeld,<br />
maar het zal wel op strategische plaatsen zijn ge weest. Verderop krijgen<br />
we een paar aanwijzingen.<br />
De lantaarns moesten bij zonsondergang worden aange stoken en tegen middernacht<br />
worden ge doofd. Nog best een hele klus.<br />
lantaarnopsteker met ladder<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Jasper heeft zijn nieuwe taak niet lang uitgevoerd. Op 1 mei 1693 meldt het Memoriaal<br />
dat hij ‘zijn dienst heeft gequitteert (afzien van, caeg) met het opsteec -<br />
ken van de lanteerns’. Ver moedelijk was het werk te zwaar, naast zijn dagelijkse<br />
werk als vuilnisman. Hij moest immers tegen midder nacht de lantaarns nog<br />
weer doven! Zijn opvol ger kreeg dan ook, zoals we nog zullen zien, een helper<br />
en gaandeweg de 18e eeuw zien we twee lantaarnopste kers tegelijk aan het<br />
werk.<br />
149
Krijn Cornelis Modderwercker<br />
Jaspers opvolger heette Krijn Corne lis Modderwercker. Hij ontving ‘het selve<br />
daghgelt’ als zijn voor ganger heeft geno ten, mits ‘dat hij hem in sijn voorseide<br />
dienst getrouwelijck sal hebben te dragen, stads beste en menagie (voorzichtig<br />
en met maat, caeg) daer ’t behoort waer te nemen op poene van cassatie’<br />
(ontslag, caeg).<br />
Deze Krijn was in april 1663 al weduwnaar en dus<br />
vermoedelijk zo rond 1635/1640 geboren. Niet<br />
meer zo jong dus. Gelet op de uitgaven van de<br />
stad, is hij een jaar of vier lantaarnopsteker geweest<br />
en heeft zijn zoon deze taak overgenomen.<br />
Maar Krijn heeft, voordat hij op 20 april 1713 werd<br />
begra ven, volgens het uitgavenboek van de magi -<br />
straat nog wel een aantal jaren verschillende klusjes<br />
voor de stad gedaan.<br />
Cornelis Krijnsz (van Slingerland)<br />
Krijns taak als stadsarbeider en lantaarnopsteker<br />
werd overgenomen door zijn oudste zoon Corne -<br />
lis, waarschijnlijk in het tweede deel van 1697,<br />
want toen kreeg hij voor het eerst salaris uitbetaald.<br />
oliekan<br />
In 1707 en ook in 1714 was deze Cornelis Krijnsz<br />
nog steeds verantwoor delijk voor het verzor gen<br />
en opste ken van de lan taarns. Een notitie in de Memo rialen van de burgemeesters<br />
d.d. 15 oktober 1707 beves tigt dat: ‘Cornelis Krijnsz. met ’t opsteeken van de<br />
lan taarns voort te gaan als voor desen, de olij uijt de seepsie derij te halen’. Die<br />
olie kwam zeer waarschijnlijk uit zeepziederij ‘De Buijnvis’ van Arent Bruijn op<br />
de Nieuwezijds Burgwal (17).<br />
Helpers<br />
Omdat het ‘opsteken van de lantaarns’ voor éen per soon te veel bleek te zijn,<br />
kreeg Cornelis hulp van blikslager Willem Alberts Vreling, zo blijkt uit de<br />
betalin gen. De laatste was ook verant woorde lijk voor het schoon maken van de<br />
lantaarns en de lampen en deed de benodig de repara ties. Nadat Willem Alberts<br />
op 30 oktober 1700 is begraven, kreeg Cornelis assistentie van Jan Appel.<br />
Ook dat was maar van korte duur, want Jan Appel werd een paar maanden later<br />
al, 7 februari 1701 begraven.<br />
150
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Jan Michiels Mobron is de volgende die een aantal jaren achtereen assistentie<br />
verleende. Bij de betalin gen wordt zijn naam tot 1715 genoemd. Hij overleed in<br />
1722 en werd de 6e september van dat jaar begraven.<br />
Andere werkzaamheden<br />
Cornelis Krijnsz. stak niet alleen de lantaarns aan, maar deed ook allerlei klussen<br />
voor de stad. Puin ruimen aan de Kloosterdijk bijvoorbeeld, modder baggeren<br />
uit de grachten en het lossen van sche pen met zand in de haven. En elk jaar<br />
maakte hij de rommel pot in of bij de stads school van meester Claas Ilp schoon.<br />
Wat we ons bij die ‘rommelpot’ moeten voorstellen, heb ik niet kunnen achterhalen.<br />
Het zal niet gaan om een soort ‘muziekinstrument’, zoals verschillende<br />
woordenboeken bij ‘rommelpot’ aangeven. Ik denk meer aan een soort grote<br />
‘vuilnisbak’ of vergaarbak.<br />
In oktober 1707 kregen Cornelis Krijns en een zekere Sijmon Buijs allebei drie<br />
gulden, omdat ze ‘de lijcken in de kisten en van ’t schavot hebben geholpen, die<br />
laatst geëxecu teert zijn’(18).<br />
Beperkte straatverlichting<br />
De lantaarns brandden niet elke avond. Dat blijkt uit de betalingen van de thesaurier.<br />
De opstekers van de lantaarns kregen namelijk uitbetaald voor zestien<br />
of zeven tien dagen per maand. En dan ook nog alleen in de ‘donkere’ maan den<br />
okto ber tot april.<br />
Onderhoud en opslag<br />
Van mei tot augustus werden de lantaarns opgesla gen. Dat blijkt uit de notulering<br />
van de burgemees ters d.d. 22 september 1708, waar Corne lis Krijnsz. vraagt<br />
‘of hij de lan teerns in de aen staen de maent niet weder soude opstee eken en die<br />
dan weder wel diende te werden gerepa reert en tegens dien tijt opgeset, is ’t<br />
selve gecon senteert deselve door Dirk Inses (de koper- en blik slager, caeg) en Jan<br />
Brandtz. (smid, caeg) ijder half en half laten repare ren’.<br />
De houten lantaarnpalen stonden in weer en wind en hadden dus veel te lijden<br />
van de wisselende weersomstandigheden. Dat betekende het nodige onderhoud.<br />
Zo kreeg op 3 augus tus 1709 Jan Sem f 28.17.- voor het verven van de<br />
lantaarn palen en bruggen. Op 1 augustus 1711 ont ving kopersla ger Dirk Inses<br />
f 23.16.- voor ‘verstellen der lan taarns en lampen binnen de stad’ en in 1714 en<br />
f 28.8.- voor dezelfde bezighe den over de periode sep tember 1713 tot augus tus<br />
1714. Op 28 juni 1713 kreeg Jan Bolman zijn rekening betaald ‘voor ’t maken van<br />
een nieuwe lantaarn en lampen alsmede voor ’t verstel len van de oude als an -<br />
ders, ten behoeve van de stad’. Een jaar later is er nog zo’n betaling aan Bolman.<br />
151
Glasemaker Pieter Teerhuijs ontving in augus tus 1714 f 11.12.4 ‘voor ’t maken en<br />
stoppen der glazen in de lantaarns en lampen binnen deze stad’ tussen november<br />
1713 en augustus 1714. En de kooplieden Sijmon Muus en Klaas Bruijn kregen<br />
f 225,- voor gelever de olie ten behoeve van de stadslantaarns voor de portiers<br />
tussen oktober 1708 en augustus 1709.<br />
De straatverlichting was een kostbare aangele genheid. Daarom betaalden de inwoners<br />
van <strong>Monnickendam</strong> lan taarngeld en bleef de verlichting tot een bepaald<br />
aantal dagen en avonduren beperkt.<br />
De stad zonder verlichting?<br />
In de stadsuitgaven werden alle betalingen genoteerd, gedaan aan mensen die<br />
een dienstverband met de magistraat hadden. Maar hoewel Krijnsz. dan nog<br />
niet is overleden, worden er vanaf 1715 geen uitgaven aan een lantaarnopsteker<br />
meer genoemd. Wel meldt het Memoriaal van 29 juni 1715 dat Klaas Sijmons<br />
Oossa nen en Mighiel Verstij len ‘voor het opsteeken van de lanteerns en vullen<br />
van de lampen met olij omtrent de poorten bij de jaegschui ten in de voorlede<br />
winter gedaen, werden toegele ijt ijder vijf gul dens’. Klaas was portier, Michiel<br />
boomsluiter, de laatste oorspronkelijk afkom stig uit Antwer pen.<br />
Nieuwe start?<br />
Het is 1727 als Melis Pieters Kojer op 1 maart van dat jaar f 7.16 ont vangt voor ’t<br />
schoon maken van 16 lantaarns en 18 lampen. Het heeft er alle schijn van dat de<br />
straatverlichting een jaar of twaalf niet heeft gebrand, misschien veroorzaakt<br />
door een krappe stadskas. Ook de grote kerstvloed van 1717, waarbij Waterlandse<br />
dorpen geheel of gedeelte lijk onder water kwamen te staan, kan een rol hebben<br />
gespeeld..<br />
Overlijden Cornelis Krijnsz.<br />
De man die lange tijd verantwoordelijk was voor het opsteken van de lantaarns,<br />
Cornelis Krijnsz, werd op 29 december 1728 begraven. Zijn schoonzoon Jan<br />
Nan nings, die op 20 augustus 1718 ondertrouwde met Cornelis’ dochter Eegje,<br />
betaalde de impost.<br />
Drie lantaarns gelokaliseerd<br />
Eerder merkte ik op, dat het onduidelijk is, waar in de stad de (ver plaats bare)<br />
lantaarns ston den. Maar via de Memorialen van de Burgemeesters krijgen we af<br />
en toe een aanwijzing. Op 17 novem ber 1707 vroeg lijnbaanei ge naar Willem<br />
Klaasz Baan ‘dat de lanteern weder bij zijn baan mag werden geset, dewijl anders<br />
van geen lanteern ligt kan hebben’. Zijn verzoek werd ‘in nota genomen’.<br />
Die lijnbaan stond op stadsgrond bij de Zuideinderpoort (19).<br />
152
Op 4 oktober 1749 noteert het Memoriaal: ‘Jasper Carstens is op zijn ver zoek geconsenteerd<br />
een lantaarn bij sijn huijs, mits dat hij deselve sal moeten opsteken’.<br />
Deze Jasper, geboren in 1720, was een klein zoon van de eerder genoemde<br />
eerste lantaarnopsteker Jasper Cars tens Colder. In 1748 woonde deze Jasper nog<br />
in bij Hendrik Brands op de Gooijsche Kaaij, maar het jaar daarop bewoonde hij<br />
een huis in de Moordsteeg. Zijn echtgenote, Lijsbet Jacobs Meeuwis, was vroedvrouw<br />
(20)<br />
Op 25 juni 1768 vroeg Ernst Nahuijs of de lantaarn paal op de hoek van de<br />
Niessenoord steeg weggehaald kon worden. Hij kon anders zijn hooi niet op<br />
zijn berg krijgen. Dat werd goed gevonden. Ook daar stond dus een lantaarn.<br />
Lantaarn op de lange brug<br />
Een belangrijk punt voor vaartuigen was de Lange brug bij de Haven. Op 29 oktober<br />
1752 vroegen de schippers van het oude veer ‘dat de heren burgemeesters<br />
een lantaren op de Langebrugh geliefde te laten stellen om tot dienst van diegene<br />
welke des avonds met haare vaartuijgen uijt zee komen te werden aangestoken<br />
en te branden, presente rende jaarlijks wel iets daar toe te willen contribu -<br />
<strong>Monnickendam</strong> sfeerbeeld<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
eeren’. In dat laatste werd niet ‘geconsenteerd’ (toegestemd, caeg), maar de lantaarn<br />
kwam er. Om het financiëel mogelijk te maken, werd gesproken om ‘na<br />
het voorbeelt van andere steden een vuur en havengelt te intro duceeren’.<br />
Havenmeester en visafslager Cornelis Blauw werd belast met het opsteken van<br />
deze lantaarn op de Lange brug, zo blijkt uit een instruc tie van 18 novem ber<br />
1752. Hij moest zijn post getrouwelijk waarne men en met betrek king tot de lantaarn<br />
stond in zijn instructie: ‘De opsteker van de lantaren op de Langebrug sal<br />
gehouden zijn geduren de den tijd van agt maan den, te weten van primo sep-<br />
153
tember tot ultimo april alle avonden met ’t 6 uur luijden der poortklok deselve<br />
aan te steken en ook wel van olij en cattoen te besorgen en schoon te maken<br />
opdat deselfe behoorlijk kan branden’.<br />
Lantaarns bij de poorten<br />
Ook bij de stadspoorten en de aanlegplaats van de jaagschuiten, stonden of hingen<br />
lantaarns. Die werden aangestoken en ge doofd door de portier en/of de<br />
boomsluiter, zoals we eerder zagen<br />
Dat de portiers zelf verantwoordelijk waren voor de lantaarns, blijkt ook uit een<br />
notitie in het Memoriaal d.d. 27 augus tus 1740, waar Cornelis Wijnands Groot<br />
(geen familie, caeg), portier van de Nieuwe Poort sinds 1737, voor een kwart jaar<br />
lamp bij Noorderpoort<br />
twintig liter olie, vier pond kaarsen en 1/4 pond ‘catoen (de pit) krijgt om de lan -<br />
taarns aan de poort op te steken’. Dat was blijkbaar een jaarlijkse voorziening,<br />
want op 26 augus tus 1741 ontving hij op nieuw twintig liter olie en vier pond<br />
kaarsen.<br />
Twee lantaarnopstekers aangesteld<br />
Wie de in 1728 overleden Cornelis Krijnsz. als lantaarnopsteker is opgevolgd,<br />
heb ik niet kunnen vinden. Ik denk niemand, want de aanstelling van een opvolger<br />
zou ongetwijfeld in de Memorialen vermeld zijn. Ook de stadsrekeningen<br />
hebben vanaf 1728 een reeks jaren geen uitgaven post voor een lantaarn -<br />
opste ker. Het feit dat de eerder genoemde Jasper Carstens de lantaarn bij zijn<br />
154
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
huis zelf moet aansteken en<br />
doven, lijkt deze veronderstelling<br />
te ondersteunen. Ook een notitie<br />
in de Vroedschapsresoluties wijst<br />
in die richting. In de resolutie<br />
d.d. 16 oktober 1756 blijkt de<br />
stads kas er weer wat beter uit te<br />
zien. Daarom kwam de vraag aan<br />
de orde of, als vanouds, de lantaarns<br />
kunnen worden ge brand<br />
ten behoeve van de burge rij’. De<br />
kwestie werd doorge scho ven naar<br />
de burgemeesters ‘om soveel<br />
nieuwe lantaarns te laten maken<br />
en die op sodanige plaatsen te<br />
stellen en laten bran den als tot<br />
nut van de burgerij vernemens<br />
sullen te beho ren’. De burge -<br />
twee lantaarnopstekers<br />
meesters heb ben er meteen werk<br />
van ge maakt, want al op 28 oktober<br />
werden er twee nieuwe ‘stads lan taarns vulders en opstekers aange stelt:<br />
Adriaan Jansz Decker en Jan van Praagh( alias Jan Grouw), elk op een tractement<br />
van 40 gulden per jaar, ‘mits deselve lantaarns te vullen en aanste ken volgens<br />
instruc tie, haar ter hand te stellen’. Het stadsbestuur was er inmid dels wel achter<br />
gekomen, dat er voor het aansteken en doven van de lantaarns twee mensen<br />
nodig waren.<br />
De instructie is niet bewaard gebleven maar het zal de nadruk hebben gelegd op<br />
een goede verzorging. Scheve palen rechtzetten, op tijd de pitten vervangen, de<br />
luchtgaten met een ‘ragebol’ reinigen van spinnewebben en/of andere verstoppingen.<br />
Kortom, een voorzichtige en secure omgang met palen, lantaarns, olie<br />
en pitten.<br />
Loonsverhoging<br />
Op 12 mei 1759 vroegen Adriaan Decker en Jan van Praagh ‘vermeerderingh van<br />
tractement voor ’t opsteken der lantaarns buijten de Poorten, is goet gevonden<br />
voor een douceur (extraatje, fooitje, caeg) voor dese tijt en ook eens voor al te<br />
geven drie gulden’. Het aansteken en doven van die lantaarns, eerder verzorgd<br />
door de portiers en boomsluiters, was dus ook tot hun taak gaan behoren.<br />
155
Lantaarn op de Lange brug in slechte staat<br />
De lantaarn die in 1752 op de Lange Brug was neergezet, bleek er op 23 juni 1764<br />
niet best aan toe te zijn. Cornelis Blauw, de visaf slager en verant woor delijk<br />
heeft ‘ter kamer van de heeren burgemees teren kennisse gegeven dat de Lantaarn<br />
op de Langebrug seer oud en slegt is soodat moet ver nieuwd worden’.<br />
Wie daarvoor gezorgd heeft? Mogelijk Simon Meet.<br />
Hij krijgt op 28 juli 1764 f 19.7.- voor ’t verstellen der lantaarn en het stoppen<br />
van de glazen. Maar het kan ook zijn dat de opzichter van de stads werken, Pieter<br />
Bleus met zijn knechten, de klus geklaard heeft.<br />
Vijftien december van dat jaar kreeg ene Gillis Pieters f 65.10.- voor geleverde<br />
lantaarns aan de stad. Of het ging om vervanging van oude lantaarns of uitbreiding<br />
met nieuwe lantaarns staat er niet bij.<br />
Zo rond 1760 worden lantaarns ‘met fijn glas beglasen’ waar voorheen de ruitjes<br />
van hoorn waren gemaakt.<br />
lantaarnopsteker (ludiek)<br />
156<br />
Reprimande<br />
Op 26 oktober 1765 kregen Adriaan<br />
Decker en Jan van Praagh een uitbran -<br />
der. ‘De lantaren opsteekers sijn gelast<br />
nauwkeu rig op haar lantaarns te passen<br />
en sorge te dragen dat se haar tijt<br />
uijt branden of dat burghe meesters anders<br />
sodanige maatregelen sullen<br />
nemen die haar niet aangenaam soude<br />
sijn’.<br />
Dat dreigen met straf, kom je in de<br />
Memoria len regelma tig tegen. Je hoefde<br />
in die tijd maar weinig fout te doen,<br />
of je werd voor enkele weken uit je<br />
functie gezet, met verlies van inko men!<br />
Pieter Klaasz Mooij<br />
Op 24 december 1762 werd Pieter<br />
Klaasz Mooij als lantaarnopste ker aangesteld.<br />
Hij volgde de overleden Adriaan<br />
Jansz Decker op, die op de 21e december<br />
van dat jaar was begraven. Op<br />
24 september 1768 verzocht de toen 60jarige<br />
Pieter Mooij het stadsbe stuur, ie-
nieuwjaarswens kaarsenmaker<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
mand te mogen vragen ‘om hem in ’t opsteeken van de Lanta rens de te helpen, is<br />
hem sulks geaccordeert (toegestaan, caeg), mits daar altoos selfs bij present te<br />
sijn en ook die voor sijn eigen rekeningh te betalen en verder gerecom mandeert<br />
(opgedragen, caeg) sijn pligt behoorlijk waar te neemen’.<br />
Nieuwjaarswensen<br />
De stadsvuilnisman had sinds oude tijden een soort privilege. Hij mocht met<br />
oud en nieuw de stadsbewoners huis aan huis, al of niet schriftelijk, een gelukkig<br />
nieuwjaar wensen. Daarvoor maakte hij soms een afbeelding van zijn beroep,<br />
met daar op een nieuwjaarswens, meestal in kreupelrijm. (In andere steden<br />
was dit een gebruik rond de kermisweek, die meestal in augustus werd gehouden).<br />
Op 21 december 1765 probeerden de heren lantaarnopstekers of zij ook niet een<br />
graantje konden meepikken. ‘De Lantaarn opsteekers hebben versogt om tegen<br />
nieuwe jaar de lieden aan de huijsen Nieuwjaar te mogen wenschen, is sulks aan<br />
haare, als een nieuwigheijd sijnde, afgesla gen’. Hun bedoeling was uiteraard<br />
om fooitjes binnen te halen, te vergelijken met wat onze krantenbezorgers<br />
rondom kerst en nieuw jaar doen. Maar nee, van zulke ‘nieuwigheden’ moest<br />
het stadsbestuur niets hebben.<br />
157
Trijntje Alewijns (Postma)<br />
Het is 17 oktober 1767 als de notulen van het Memoriaal vermelden dat<br />
lantaarnopste ker Jan van Praagh (Jan Grouw) is overle den. Op 8 oktober 1767<br />
was hij begraven. Zijn vrouw Trijntje Alewijns mocht zijn taak overne men,<br />
waarmee ze verzekerd bleef van het bijbehoren de inko men. Dus hoefde ze niet<br />
haar hand op te houden bij de diaconie of bij de huiszittende armenvoog den. Of<br />
ze het (zware) werk zelf heeft gedaan, wordt niet vermeld.<br />
Anne Willems<br />
Op 31 decem ber 1773 werd door<br />
burgemeester Bruijn gemeld dat<br />
lantaarnopste ker Pieter Mooij de<br />
dag daarvoor is begra ven. In zijn<br />
plaats werd Anne Willems aangesteld,<br />
getrouwd met Grietje<br />
Thuijn. Op 17 september 1768<br />
had de vader van deze Grietje,<br />
Jan Thuijn, voor zijn doch ter inwoning<br />
aangevraagd. Dat was<br />
eerst geweigerd, maar later volgde<br />
toch toestem ming. Grietje<br />
was daarna met deze nieuwe<br />
lantaarnop steker getrouwd.<br />
Jacob Keleman<br />
Op 26 juni 1775 is de weduwe van<br />
lantaarnopsteker<br />
Jan Grouw (= Jan van Praag),<br />
Trijntje Alewijns, de vrouwelijke<br />
lantaarnopsteekster dus, begraven. Jacob Kele man kreeg deze job, zo melden de<br />
notu len van de burge mees ters op 29 juli 1775.<br />
Stadsverlichting in tijd van nood<br />
Op 1 augustus 1778 kwam het stadsbestuur met een keur, wat te doen in tijden<br />
van nood. Wel, als er sprake was van hoog water of brand dan moest iedere burger<br />
een lantaarn aan zijn huis hangen met daarin een brandende kaars ‘om so in<br />
een ogenblik des tijds de geheel Stadt te verligten’, zodat de mensen die aan de<br />
schoeing (stadswal) werken of de brandspuit bedienen hun werk goed kunnen<br />
doen. Wie in gebreke bleef, kreeg een boete van 30 stuivers. Was er sprake van<br />
een calamiteit in de nacht dan zou de poortklok kleppen.<br />
158
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Jacob Thuijn<br />
Op 17 augustus 1776 bedankte Anne Willems voor zijn post als lantaar nop -<br />
steker. Zijn schoonvader, Jacob Thuijn, nam het werk een aantal jaren over,<br />
maar stopte daar mee op 25 mei 1782. Een week later, 2 juni, werd de baan gegeven<br />
aan Adriaan Jansz Groot, die daartoe de eed aflegt ‘in handen van de heeren<br />
Burgemeeste ren’. Deze Adriaan Groot is een zoon van een voorva der van de<br />
schrijver van dit verhaal.<br />
Twee lantaarnopstekers<br />
Zo waren er in 1782 dus twee jonge lantaarnopstekers, de 26-jarige Jacob Kele -<br />
man en de 27-jarige Adriaan Jansz Groot. Hun salaris bedroeg in 1782 twintig<br />
gulden voor een half jaar. Bepaald geen vetpot.<br />
Op 19 september 1785 ging het salaris van de heren omhoog van 40 naar 50 gulden<br />
per jaar ieder, plus een ‘somma van tien gulden, soo als bevorens genooten<br />
hebben voor ’t poetsen der lantarens als die sullen zijn afgeno men’. De lantaarns<br />
werden dus nog steeds in het zomersei zoen opgeborgen, na eerst te zijn<br />
gepoetst.<br />
Nieuwe eed<br />
De jaren 1787 en1788 waren bijzonder onrustig vanwege spanningen tussen de<br />
patriot ten en de prinsgezinden (21). Daarom moesten op 5 april 1788 Jacob en<br />
Adriaan, samen met een aantal andere ‘bedienden van de stad’ (22) een nieuwe<br />
eed afleg gen in handen van de burgemeesters om daar mee hun loyaliteit aan de<br />
prinsgezinde magistraat te bevestigen. Monnic ken dam had vertegenwoordigers<br />
van beide partijen en je baantje was sterk afhankelijk van loyaliteit aan de<br />
partij die het op dat moment voor het zeggen had.<br />
Varia<br />
Op 2 oktober 1790 werd besloten om binnendijks nog een lantaarn paal ‘te stellen’<br />
en de paal voor de stal van mej. Claus wat te ver plaatsen.<br />
20 augustus 1791 werden ‘de bazen gelast dezen avond te beginnen met het Lantaarn<br />
opsteeken’. Het donkere seizoen kwam er aan en dus moeten de lichtpunten<br />
in de stad weer worden geplaatst en elke avond aangesto ken. De lantaarnopstekers<br />
zullen waarschijnlijk onder toezicht en/of verantwoordelijkheid van<br />
de stadsbaas hun werk hebben gedaan. Hun salaris was dat jaar en het jaar daarop<br />
nog steeds vijftig gulden elk.<br />
Op het matje<br />
Ook Jacob en Adriaan deden hun werk niet altijd naar behoren. Op 12 mei 1792<br />
lezen we in de notulen van de burgemees ters dat ‘de lantaarnopste kers zijn<br />
159
gereprimen deerd over de slegte behandeling der lantaarnslampen en hebben<br />
deze lui beterschap beloofd’.<br />
Meer lantaarns<br />
Een klein jaar later is er sprake van een bescheiden salarisver hoging. Op 2 februari<br />
1793 ‘aan de twee Lantaarn Opstekers is op derzelver ver zoek geaccor -<br />
deert een verhooging van tractement van drie gulden eens in ’t jaar voor het<br />
schoonmaken van de lantaarns en het meer de re werk door de vermeerdering<br />
van ’t getal der lantaarns in de stad’. Er waren dus lantaarns bijgekomen. De<br />
heren kregen nu samen 116 gulden per jaar. Het jaar daarop werd dat verhoogd<br />
tot 120 gulden, zestig gulden elk.<br />
Invoerverbod van kaarsen<br />
Op 2 november 1793 vaardigde het stadsbestuur een keur uit om de werkers in<br />
de smeersmelterijen en de kaarsenmakerijen te beschermen. Voor kaarsen die<br />
van buiten de stad werden aangevoerd moest ‘belasting’ betaald worden: 50<br />
stuivers voor 100 pond kaarsen. Maar toen twee jaar later het bestuur van de<br />
stad in handen van de patriotten kwam, werd op 5 juli 1795 deze bepaling ‘ strijdig<br />
geacht met de rechten van de mens en burger’. Op verzoek van enkele burgers<br />
werd de protectie-maatregel dan ook teruggedraaid, waardoor vrije invoer<br />
van kaarsen in de stad weer mogelijk was.<br />
inval Fransen 1795<br />
160
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Franse revolutie<br />
De komst van de Fransen in 1795 zorgde voor heel wat maatschap pelijke en bestuurlijke<br />
veranderingen. De armoede nam sterk toe en daarom moest er op allerlei<br />
manieren worden bezuinigd. Belangrijke uitgavenpost was de inkwartie -<br />
ring van Franse soldaten, die de stad handen vol geld koste. Ook de stadsverlichting<br />
moest er aan geloven. Op 31 juli 1797 kregen de lantaarnopstekers<br />
Keleman en Groot nog hun tractement van 120 gulden over de periode 1 augustus<br />
1796 tot 31 juli 1797. Maar op 1 november 1797 nog slechts een 1/6 van hun<br />
trac tement, dat wil zeggen, samen f 20,-. Eenzelfde bedrag ontvingen de heren<br />
ook op 17 maart 1798, maar daarna waren ze zonder werk. De lan taarns in de<br />
stad zouden een aantal jaren niet meer bran den. De lantaarn aan de Nieuwe<br />
Poort bleef wel in gebruik. Portier Jan Meij kreeg op 30 juni 1798 f 5.5.- voor ’t<br />
opste ken van deze lantaarn. Dat zal waarschijnlijk ook wel het geval zijn geweest<br />
bij de portiers van de andere poorten, hoewel ik daar geen informatie over<br />
ben tegengekomen.<br />
<strong>Monnickendam</strong> zonder verlichting<br />
Dat de lantaarns vanaf 1798 niet meer brandden, werd duidelijk toen pastoor<br />
van Munnik ree de (23) op 18 januari 1799 aan het stadsbestuur een brief schreef<br />
(24) waarin hij vermeldt dat de ‘lantaarns op de straten al twee winters niet gebrand<br />
hebben en alzoo binnen als buijten burgers aan alle ongeluk ken worden<br />
blootge steld’. Oorzaak: de slechte situatie van de gemeente kas’. Het gaat om de<br />
jaren 1798 en 1799, maar het heeft er alle schijn van dat de straatlantaarns tot<br />
1808 niet meer hebben gebrand.<br />
Feestdag<br />
Een uitzonde ring was 19 december 1799. Op deze nationale vierdag waren er om<br />
acht uur, twaalf uur en vier uur telkens 21 schoten met het kanon. De nationale<br />
vlag waaide vanaf de torens en publieke gebouwen als het stadhuis, de Waag, de<br />
scholen en de stadsdoelen. ’s Avonds werden de lantaarns! aangestoken om<br />
mede de speeltoren, de vrijheidsboom en het stadhuis te ‘illumineren’. Ik vermoed<br />
dat het om een vierdag van de revolutie gaat, het vijfde jaar van de Bataafse<br />
vrijheid. Het feest werd uitbundig gevierd en dat terwijl er een groot kastekort<br />
was!Tja.<br />
Lantaarns bij de poorten branden wel<br />
Op 27 februari 1802 werd in de Raad voorgesteld om ’s avonds de lan taarns aan<br />
de poorten te laten opsteken’. Niet lantaarnopstekers maar de portiers van de<br />
verschillende poorten waren daar (weer) verantwoor delijk voor. Zo kregen de<br />
portiers van de Noorderpoort (Jan Meij, in 1804 Arie Lakemond) en de Nieuwe -<br />
161
poort (Jan Besem) aan het begin van de 19e eeuw een aantal jaren f 5.5.- uitbetaald<br />
voor het aanste ken van de lan taarn bij hun poort.<br />
Lantaarnopstekers weer in functie<br />
In de Franse periode kwam er steeds meer overheidsbemoeienis en werd het<br />
plaatselijk bestuur onder controle gesteld van regionaal en landelijk bestuur.<br />
Een briefwisseling tussen de Raad en het Departementaal bestuur van Holland<br />
gaat over de belastingen. Op 12 juni 1806 kwam het lantaarngeld aan de orde:<br />
‘Het Lamptaarngeld zal worden betaald door de bewooners of gebruijkers van<br />
huijzen en gebouwen. Volgens de begroting berekent tot 3 Percent, welk belastingen<br />
door den thesaurier dezer stad ingevorderd zullen worden door rondgezonden<br />
biljetten, op welk ieders aanslag zal worden uitgedrukt’.<br />
Als je lantaarngeld betaalt, dan behoren die lantaarns ook te branden en dat gebeurde<br />
dan ook. Op 12 september 1807 besloot de municipaliteit ‘de vulders en<br />
aanstekers van de lantaarns bij hun aanstelling een gepaste zuinig heid voor te<br />
houden en ook de lantaarns buiten de stadspoorten te laten vullen’. Daarmee<br />
verviel het ‘douceurtje’ dat de portiers/poort wach ters tot dan voor hun werkzaamheden<br />
kregen. Met deze boodschap van zuinigheid werden in 1808 de<br />
voormalige lantaar nopste kers Adriaan Groot en Jacob Keleman weer in dienst<br />
genomen. Beiden kregen in dat jaar, evenals een jaar of tien eerder, zestig gulden<br />
per jaar. Dat bleef zo tot 1811, terwijl hun salaris ‘voor het vullen en aansteken<br />
van de lamptaarns’ over het jaar 1812 in franse francs werd uitbetaald. Die<br />
uitbetaling van 252 francs vindt plaats op ‘le 5e Octobre 1813’.<br />
Verandering in 1813<br />
Wat er precies gebeurd is heb ik niet kunnen achterhalen, omdat er over het jaar<br />
1813 geen notulen van de stadsregering be waard zijn gebleven. Maar uit een<br />
pakket brieven en stukken, ingeko men bij het stadsbe stuur en gelet op de<br />
stadsrekenin gen van 1813, wordt duidelijk dat het werk van de door de gemeente<br />
betaalde lantaarnopsteker voorbij is.<br />
Wel is er in dat jaar nog sprake van levering van vuur en licht aan de nacht wach -<br />
ten, waarbij de aanvraagbrief jes ondertekend worden door wacht meester Pieter<br />
van Hoorn. Maar voor de lichtvoorziening in de stad is vanaf 1813 éen man verantwoordelijk:<br />
Tijmon Cornelisz Kater. We zullen nog veel van hem horen.<br />
Overlijden van de laatste lantaarnopstekers in dienst van het stadsbestuur<br />
Hoe de ontsla gen lantaarnopstekers finan cieel het hoofd boven water hebben<br />
kunnen houden weet ik niet. Jacob Keleman had als turfdra ger nog wel wat inkomen,<br />
maar Adriaan niet. De laatste is 65 jaar als hij op 25 juli 1821 in het huis<br />
op de Zarken, wijk 1 nr. 132 ’s mor gens om zes uur overlijdt. Hij wordt begra ven<br />
162
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
in de kerk, grafrij 28, graf 7, hetzelfde graf waarin zijn vrouw Saartje Pont man<br />
op 10 decem ber 1825 zal worden begraven.<br />
Jacob Keleman overlijdt op 30 september 1830 en wordt 4 oktober 1830 in de<br />
kerk begraven, het laatste jaar dat dat wettelijk nog was toegestaan (25).<br />
The Old lamplighter<br />
Tot ver in de 20e eeuw zijn er in ons land<br />
lantaarnopstekers werkzaam geweest.<br />
Maar omdat, zoals we straks zullen<br />
zien, in steeds meer plaatsen werd<br />
overgegaan op elektrische straatverlichting,<br />
is het beroep geleidelijk<br />
aan uitgestorven. De laatste<br />
lantaarnopsteker van Haarlem<br />
ging in 1957 met pensioen<br />
(26).<br />
De ouderen onder ons herinneren<br />
zich misschien nog die country-hit<br />
uit 1960, toen het trio ‘The Browns’<br />
het door hen zeer bekend gewor den lied<br />
‘The old lamp lighter’ zong, met als refrein:<br />
He made the night a little brighter, wherever he would go,<br />
the old lamplighter of long, long ago.<br />
His snowy hair was so much whiter, beneath the candle glow,<br />
the old lamplighter of long, long ago (27).<br />
We sluiten de eerste periode van de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong> af.<br />
Voor we verder gaan, kijken we eerst kort naar ontwikkelingen bij de buurgemeenten<br />
Edam en Broek in Waterland.<br />
Straatverlichting in Edam (28).<br />
In een artikel over ‘Edams straatmeubilair’ vertelt Corrie Boschma dat er voor<br />
het eerst over straatverlichting in Edam wordt geschreven in een keur van 4 mei<br />
1764. Het vernielen van de ‘nieuwgesette Lantarens’ is verboden. De boete voor<br />
de overtreder bedraagt f 20, - Mevr. Boschma voegt er aan toe: ‘Of de nieuwe<br />
lantaarns een vervanging waren van oudere modellen, valt te betwijfelen. In de<br />
oudere keuren wordt nergens over straatverlichting gesproken’.<br />
Met alle respect, ik heb daar m’n twijfels over. Als <strong>Monnickendam</strong> al in 1692 lantaarns<br />
heeft aangeschaft, zal Edam vast niet achtergebleven zijn. Ik adviseer<br />
163
leden van <strong>Oud</strong>-Edam de vroedschapsresoluties en/of de notulen van hun stadsbestuur<br />
er eens op na te slaan. Wellicht komt er dan meer duidelijkheid over het<br />
jaar wanneer in Edam de straatverlichting een feit is geworden.<br />
Straatverlichting in Broek in Waterland (29)<br />
In 1785 krijgt het dorpsbestuur van Broek in Waterland een legaat van<br />
f 40.000. De gulle geefster is Geertje Claas Pols (1726-1785), in 1764 getrouwd<br />
met Jacob Cornelisz. Ploeger, lid van de vroedschap en meerdere keren burgemeester<br />
tussen 1765 en 1780. Van dat bedrag worden zeventig hardstenen palen<br />
met olielantaarns bekostigd, de eerste straatverlichting van Broek. Ook in Zuiderwoude<br />
en Uitdam die onder Broeks bestuur vallen, worden zulke lantaarns<br />
geplaatst. Evenals in <strong>Monnickendam</strong> branden de lantaarns alleen in de donkere<br />
maanden, van eind september tot eind maart. Jacob Poolman, tevens omroeper<br />
en later ook nachtwacht, is de eerste lantaarnopsteker.<br />
De karakteristieke vierkante (koperen) armatuur is in de loop van de tijden<br />
meerdere keren vervangen, maar de robuuste vierkante lantaarnpalen van<br />
‘Naamse steen’ vormden anderhalve eeuw de basis voor straatverlichting, zoals<br />
uit talloze foto’s en prentbriefkaarten blijkt (30).<br />
lantaarn Broek in Waterland<br />
Helaas heeft de gemeente rond 1920 besloten om deze oude, originele lantaarnpalen<br />
niet te vervangen door exemplaren van dezelfde soort, maar door goedkopere,<br />
moderne lichtmasten, met een afgeplatte bolle kop, in Broek wel aangeduid<br />
als ‘ufo‘s’. De oude lantaarnpalen werden gebruikt als ophoogmateriaal,<br />
straatmarkering en drempels. Gelukkig zijn er nog enkele palen bewaard gebleven,<br />
o.a. in het Openluchtmuseum bij Arnhem en het Zuiderzeemuseum in<br />
164
Enkhuizen. Jammer, want bij het vaststellen van de verlichtingsinstallatie mag<br />
nooit uit het oog worden verloren dat het aanzien van het dorp op het spel staat.<br />
Maar er is goed nieuws. In 2007 heeft zich een particulier gemeld die, ter verfraaiing<br />
van het dorp,150.000 euro uittrekt om de huidige 40 lichtmasten te<br />
vervangen door replica’s van de ‘oorspronkelijke’ hardstenen lantaarns.. Dat<br />
ziet er dus goed uit voor wie het zo karakteristieke Broek in Waterland van<br />
harte liefhebben. De gulle gever(s) zijn de heer (Dirk) en mevrouw (Letty) Broeder,<br />
inwoners van Broek. De bedoeling is om een aantal palen in het voorjaar<br />
<strong>2008</strong> te plaatsen en die bij het Havenrak begin 2009. De vereniging ‘<strong>Oud</strong> Broek’<br />
is bijzonder dankbaar voor dit geweldige geschenk. Op 7 april jl. is op ludieke<br />
wijze de eerste paal feestelijk onthuld op een locatie halverwege de Erven. Daarbij<br />
was ook een lantaarnopsteker uit’1786’ aanwezig.<br />
Nog een notitie over de verlichting in Broek in Waterland. Mevr. N.C. Rümke-<br />
Bakker, dochter van dr. Bakker, huisarts in Broek in Waterland aan het begin<br />
van de vorige eeuw, schrijft: ‘Als Piet de Wit, gemeentewerkman ’s avonds de<br />
lantaarns kwam opsteken en met zijn laddertje voorbijkwam, mocht de lamp<br />
op en deden we spelletjes. Die lantaarns waren olielampjes en brandden niet<br />
met volle maan, behalve éen bij ons en bij de burgemeester (31).<br />
lantaarn Broek in Waterland<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
<strong>Monnickendam</strong>. Tijmon Cornelisz Kater<br />
Terug naar <strong>Monnickendam</strong>. Het beheer over de straatverlichting is meer dan<br />
honderd jaar in handen van het stadsbestuur geweest. Maar, in navolging van<br />
andere steden, werd in de Franse periode de zorg voor de lantaarns uitbesteed<br />
aan particulieren. In Amsterdam was dat vanaf 1809 een particuliere maatschappij,<br />
opgezet door Fréderic Louis Behr, in <strong>Monnickendam</strong> werd de zorg<br />
165
voor de straatverlichting toevertrouwd aan één man: Tijmon Cornelisz. Kater,<br />
telg uit een <strong>Monnickendam</strong>se familie, waarvan de oudste generaties teruggaan<br />
tot circa 1600 (32).<br />
Tijmon Kater, bijgenaamd ‘de<br />
jonge’,ter onderscheiding van<br />
zijn oudere oom, werd op zondag<br />
15 april 1787 geboren en<br />
donderdag de 19e april in de Gereformeerde<br />
gemeente van<br />
<strong>Monnickendam</strong> ge doopt. Hij<br />
doopinschrijving Tijmon Kater<br />
was een zoon van scheepstimmermansbaas<br />
Cornelis Klaasz<br />
Kater, die op 16 februari 1783 trouwde met Sijbrich Corne lis Hoen. Het trieste<br />
einde van Cornelis Klaasz. Kater is elders beschreven (33).<br />
In december 1806 werd Tijmon als lidmaat van Gereformeerde gemeente, de latere<br />
Nederlands Her vorm de Kerk, aangenomen. Hij was eerst timmerman,<br />
maar werd later aanne mer van rijks werken, aannemer van publieke werken en<br />
in 1839 ingenieur genoemd. Op 12 februari 1809 trouwde hij met Annetje Dirks<br />
Slot, geboren in Edam op 18 mei 1783 en daar de 21e gedoopt, doch ter van Dirk<br />
Jansz. Slot, in 1779 te Edam getrouwd met Marie Francoise Cailliau. Annetje<br />
Slot werd in december 1809 als lidmaat van de Hervormde gemeente van <strong>Monnickendam</strong><br />
ingeschreven. Volgens het lidmatenboek kwam ze toen uit Broek in<br />
Waterland.<br />
Tijmon en Annetje kregen twaalf kinderen waar van er tenminste drie jong zijn<br />
overleden. Bij de geboorte van het laatste kind, op 21 mei 1829, was moeder Slot<br />
46 jaar (34).<br />
Het gezin Kater woonde jarenlang in een groot huis met tuin en vijver op de<br />
Nieuwezijds Burgwal 4/178.<br />
Op maandag 5 maart 1821 lieten beiden, met waagmeester Jan Bloem, chirurgijn<br />
Lodewijk Paulus Schmidt, apotheker Cornelis Westplate en kuiper Johan Hartwigsen<br />
als getuigen, bij notaris Age Volkerse een testament opmaken. Tijmen<br />
benoemde Annetje als zijn enige erfgename, maar wel met een deel voor de kinderen,<br />
zoals de wet dat voorschreef. Annetje noemde in haar testament, naast<br />
Tijmon, ook haar ouders Dirk Slot en Anna Maria Caillou uit Edam, als die bij<br />
haar overlijden nog zouden leven.<br />
166
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Tijdsbeeld begin 19e eeuw<br />
Tijmon Kater begon met zijn werkzaamheden voor de stad in een moeilijke tijd.<br />
Vanaf het midden van de 18e eeuw kreeg West-Europa te maken met een omvangrijke<br />
armoede, die tot ver in de 19e eeuw heeft geduurd. Verschillende factoren<br />
hebben aan deze armoede bijgedragen: een sterk toenemende populatie<br />
in Europa, mechani satie van de landbouw, opkomende industrialisatie, oorlogen<br />
met Engeland met als gevolg bezetting van de koloniën, de opheffing van<br />
de VOC op 31 december 1799 met daarbij kapitaalverlies en (aan het eind van de<br />
18e eeuw) een zware belastingdruk vanwege de ‘broe derschap’ met de Fransen.<br />
Frankrijk eiste een ‘schade ver goe ding’ van 100 miljoen gulden en daarnaast<br />
diende de Republiek ook nog eens 25.000 franse soldaten te onderhou den. Dat<br />
alles als dank voor vrijheid, gelijkheid en broederschap!<br />
armoede Lodewijk Napoleon<br />
Om Engeland klein te krijgen werd in 1806, via het zogeheten Conti nentale<br />
stelsel, alle handel met dat land verboden, hetgeen zeer nadelig was voor de<br />
Noordelijke Nederlanden.<br />
Tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon (1806-1810) zou de staatsschuld<br />
onrustba rend stijgen, waar door de rente niet meer betaald kon worden.<br />
De staatsschuld die in 1805 1 miljard gulden bedroeg, zou in 1815 oplopen tot<br />
1.25 mil jard. Hoewel Lodewijk Napoleon het goede voor ons land zocht, heeft<br />
hij vanwege zijn verspilzucht (bv. het enkele keren van residentie veranderen<br />
met grote uitgaven wegens verbouwing en inrichting) de staatskas meer belast<br />
dan nodig was.<br />
Maar vooral de zogeheten tiërcering zorgde voor grote problemen. Keizer Napoleon<br />
gaf zijn broer vanuit Frankrijk de raad om nog slechts een derde van de<br />
rente op de staatsschuld uit te keren. Lodewijk Napoleon was daar allesbehalve<br />
blij mee en reageerde: ‘wat voor een voorbeeld zou de staat aan de burgers geven<br />
als zij haar financi ële verplichtingen niet meer nakwam’? Van die maatregel<br />
167
zouden bovendien vooral de kleine spaarders de dupe zijn die vol vertrouwen<br />
hun centjes aan de staat hadden toevertrouwd.<br />
Echter, toen Lodewijk Napoleon in 1810 moest vertrekken, kwam het er toch<br />
van. Van de staatsschuld werd nog maar een derde deel van de rente uitbetaald.<br />
En aangezien de steden overal geld hadden uitstaan, kwam er nog maar een<br />
derde binnen van wat men al die jaren daarvoor had ontvangen aan interest.<br />
Al deze negatieve ontwikkelingen hadden ook ernstige gevolgen voor <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Met name de handel, de visserij en de daarbij beho rende nijver heid als<br />
visverwerking, zeilmakerijen, scheeps bouw en onderhoud kregen rake klappen<br />
(35).<br />
Réverbères (lantaarns)<br />
In verband met de straatverlichting komen we Tijmen voor het eerst tegen bij<br />
betalingen van het stadsbe stuur vanwege ‘respect (aandacht of zorg voor, caeg)<br />
réverbères’ (36).Tijmon bleek in 1813 verantwoordelijk te zijn voor 102 straatlantaarns.<br />
Omdat de Fransen het in ons land nog voor het zeggen hadden, werd<br />
hij in franse francs uitbetaald: deux cent vingt francs et cinquante centimes, oftewel<br />
220 en een halve franc per maand gedurende het winterseizoen dat zes<br />
maanden duurde.<br />
réverbère<br />
168
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
De réverbère, een uitvinding uit 1745! van de Fransen Matherot de Preigney en<br />
Bourgeois de Chataublance, was een nieuw soort lantaarn. Een olielamp in een<br />
glazen kastje, met in plaats van éen, vier pitten aan de zijden van een centraal<br />
reservoir. Een reflector zorgde voor grote lichtopbrengst, terwijl het olie ver -<br />
bruik drie keer minder was dan dat van de oude lantaarns. Zo ‘n réverbère hing<br />
dikwijls aan een touw tussen huizen boven de straat. Als de lamp bijgevuld<br />
moest worden, werd het touw gevierd, zodat deze naar beneden kwam. De réverbère<br />
werd in het begin van de 19e eeuw een concurrent, later vervanger van<br />
de tot dan toe gebruikte straatverlichting.<br />
De olie voor de lantaarns kwam uit de zeepziederij. In 1813 kocht Tijmen 9 aam<br />
raapolie en 1 aam lijnolie. Een aam is ongeveer 145,5 liter, dus reken maar uit.<br />
Protest op Overleek<br />
Tot nu toe ging het steeds over de verlichting binnen de stadsmuren, maar hoe<br />
zat dat met de buitengebieden?<br />
Alle inwoners van <strong>Monnickendam</strong>, ook de mensen buiten de stad, betaalden lantaarngeld.<br />
Overleek bijvoorbeeld viel onder de jurisdictie (rechtelijke bevoegdheid,<br />
caeg) van <strong>Monnickendam</strong>. Er was sprake van kerkelijke betrokkenheid; er<br />
moest stedelijke belasting betaald worden en de justitiële regels golden er.<br />
Op 3 augustus 1816 schreven een aantal bewoners van Groot- en Klein Overleek<br />
een brief aan koning Willem I. Jan Plaggenburg, Jaap Smit, Jacob Kroon, Jan<br />
Pietersz. Esselman, Klaas Zinger, Gerrit <strong>Oud</strong>, Jan Bart, Reijer <strong>Oud</strong>, Hendrik de<br />
Haas, Dirk Laan, Jan Oderkerk, Bart Wiedemeijer, Pieter Kout, Frederik Springveld<br />
en Klaas Pronk deelden de koning mee dat de meeste van hun huizen een<br />
half uur en sommigen zelfs een uur gaans van <strong>Monnickendam</strong> lagen. Zij klaagden<br />
dat zij lantaarnbelasting moeten betalen, terwijl alleen de bewoners van de<br />
stad het voordeel van de straatverlichting hadden. Daartegenover zou moeten<br />
staan, dat de weg naar hun buurtschap goed onderhouden zou moeten worden,<br />
maar het tegendeel was het geval. De weg was zelfs enkele maanden per jaar absoluut<br />
onbruikbaar en door het onderlopen van de landerijen was er geen gelegenheid<br />
voor de brandspuit om, bij calamiteiten, in actie te komen. Maar zij betaalden<br />
wel ieder jaar het brandspuitengeld! Blijkbaar, zo is de conclusie van de<br />
heren, zag de stadsregering op tegen de kosten, die de reparatie van de weg zal<br />
vragen. De magistraat hield hen graag onder hun gezag, omdat zij ‘meestal redelijk<br />
welgestelde lieden zijn’, zo laten zij de koning weten.<br />
Zij vragen de koning of Overleek niet van <strong>Monnickendam</strong> kan wordt ‘afgenomen’<br />
en bij Broek in Waterland gevoegd, temeer daar de meeste landerijen<br />
dichter bij Broek dan bij <strong>Monnickendam</strong> liggen’. Hun argumenten zijn:<br />
169
a. het dorp Broek in Waterland zal voordeel van hun betrokkenheid hebben;<br />
b. ze zijn niet zo groot in aantal zijn, dat is dus geen bezwaar voor een gemeente;<br />
c. ze in dat geval het onderhoud van de weg voor eigen rekening nemen, zodat<br />
Broek in Waterland niet voor deze kosten behoeft op te draaien.<br />
Maar – het viel te verwachten – het verzoek van de Overlekers maakte geen<br />
schijn van kans. Zij bleven onder bestuur van <strong>Monnickendam</strong> en dus meebetalen<br />
aan de lichtvoorziening waar ze, het zij gezegd, geen enkel voordeel van ondervonden.<br />
Hun bezwaar met betrekking tot het te betalen lantaarngeld was<br />
wel te billijken.<br />
Een eenjarig contract voor Tijmon Kater<br />
Terug naar de straatverlichting in de stad. Op 6 september 1817 notuleert de secretaris<br />
van de burgemeesters: ‘Uit hoofde van de behandeling omtrent de verligting<br />
van deze stad gedurende het aanstaande saisoen geheel door den Raad<br />
aan Burge meesteren is overgelaten, zijn hun edelacht baren ten gevolge daarvan<br />
met Tijmen Cornelisz Kater overeengeko men, om de verligting van deze stad<br />
bedragende uit 105 lantaarns op de oude conditie te besteden voor f 750,- alzo<br />
voor f 125 per maand (zes maanden winterseizoen). De thesauriër zal van deze<br />
resolutie een afschrift ontvangen’. Tijmen Kater heeft dus blijkbaar al enige tijd<br />
een jaarcontract. Omdat er een paar lantaarns zijn bijgekomen, is de vergoeding<br />
voor onderhoud en verzorging wat verhoogd.<br />
Een meerjarig contract<br />
Een jaar later, op 19 september 1818, lezen we in de notulen van de gemeenteraad:<br />
‘Is goedgevonden aan Tijmon Kater de jonge het verligten der lantaarns<br />
op den ouden voet te prolongeren tot ultimo december, terwijl in de maand october<br />
zal worden overge gaan tot de aanbeste ding voor de tijd van drie jaren.<br />
Deze drie jaar zijn niet lang daarna vijftien jaar geworden, want op 3 april 1819<br />
wordt de volgende overeenkomst opgemaakt tussen het stadsbestuur en Tijmon<br />
Ka ter:<br />
‘Compareerde Tijmon Kater de jonge aan wie als nu finaal is aanbe steed het leveren<br />
van het benodigde aantal réverbères tot verlichting van de gehele stad op<br />
de volgende condities:<br />
1. De aannemer zal vijftien jaren achter den anderen de verligting van de stad<br />
doen voor een somma van 1000 gulden ’s jaars.<br />
2. Dezelve zal 15 jaren achter elkanderen moeten zorgen dat alles in een behoorlijke<br />
order blijft, zoowel de réverbères, verlichting derzel ver, lantaarnpalen etc.<br />
in een (..?) dat de stad geene kosten van wat dan ook heeft dan alleen de jaarlijkse<br />
uitkering van f 1000,- waaron der begrepen is de aankoop der réverbères en<br />
alle verdere benodigdhe den.<br />
170
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
3. De tegenwoordige conditie van aanbesteding zal voor zoverre met alteratie<br />
(verandering, caeg) van deze twee artikelen in zijn geheel van kragt blijven, behoudens<br />
zoodanige wijzigingen als uit den aard der zaak mogt voorkomen.<br />
4. De registratiekosten bij het maken van het contract, zegels etc. komen alleen<br />
voor rekening van de aannemer.<br />
5. Burgemeesteren geven aan den aannemer de verzekering van onder welke<br />
tijd en regeringen, als anderszinds, deze conditiën in zijn volle kracht zullen<br />
blijven tot expiratie (afloop, caeg) van de termijn van 15 jaren.<br />
En zal van deze bepalingen contract worden opgemaakt, door den aannemer en<br />
burgemeesteren getekend en aan dezelve worden ter hand gesteld en een bij het<br />
archief op de secretarie worden gedepo neerd.<br />
Het verhaal is duidelijk. Tijmen was tot 1834 verantwoordelijk voor de ruim<br />
honderd straatlantaarns die er in de stad stonden.<br />
Straatverlichting in Purmerend (37)<br />
Als Tijmon met het gemeentebestuur van <strong>Monnickendam</strong> het verlichtingscontract<br />
heeft afgesloten, richt hij zijn blik op Purmerend. In deze stad was in 1816<br />
een hoedenmaker uit Zaandam, Hendrik Liwijn (38) (A’dam 1788 – Zaandam<br />
1874), verantwoordelijk voor ‘het onderhouden van alle gewone en buitengewone<br />
StadsLamptaarnen (...) met alles wat er toe behoort alsmede de leverantie van<br />
de benodigde olij en katoen’. Voor het vullen, opsteken, schoonmaken en bewerken<br />
kreeg hij f 755,- per jaar. De gemeente had in 1816 een uitgebreid bestek<br />
(reglement, caeg) gemaakt, waaraan Liwijn, die van 1809 tot 1816 in <strong>Monnickendam</strong><br />
woonde, zich diende te houden.<br />
Een nieuw bestek volgde op 30 januari 1820 ten behoeve van de publieke aanbesteding<br />
die op 1 maart van dat jaar zou plaatsvinden ‘wegens het plaatsen van<br />
réverbères en het verlichten van dezelve voor de tijd van vijftien jaren, met ingang<br />
van 1 oktober van dat jaar en eindigend 30 april 1835. Misschien heeft Liwijn<br />
uit Zaandam afgehaakt, of deed hij zijn werk niet naar behoren.<br />
Er waren drie inschrijvers, twee uit Alkmaar en, jawel, Tijmon Kater. Het zegt<br />
iets over de ambities van deze man. Krijn van der Kaaij, aannemer in Alkmaar<br />
zet in op f 2075, Wijnand Hofdijk, eveneens aannemer in Alkmaar op f 2165 en<br />
Tijmon op f 2200,- Je zou zeggen van der Kaaij, met de laagste inschrijving,<br />
kreeg de job. Maar nee, de besteding werd bij opbod geveild, ‘wierd hetzelve op<br />
eene somma van Een Duizen Gulden ingesteld in ’t Jaar en gebleeken zijnde,<br />
dat dezelve door Tijmon Kater, aannemer te <strong>Monnickendam</strong>, Duizend Zeven<br />
Honderd Gulden in ’t Jaar en dus over de vijftien jaren voor de somma van Vijf<br />
en Twintig Duizend en Vijf Honderd Gulden is gemeind, hebben burgemeeste-<br />
171
grondgebied familie Kater<br />
ren gedeclareerd (verklaard, caeg) dat gemelde Tijmon Kater, na bekomen approbatie<br />
(toestemming, caeg) van de heren Gedeputeerde Staten (in het vervolg<br />
G.S.) dezer Provincie zal wezen aannemer dezer besteding voor de totale<br />
somma als genoemd’. Getekend door de burgemeesters en Tijmon Kater.<br />
Tijmon had het voor elkaar, zou je denken, maar helaas, het plan werd van hogerhand<br />
‘geïmprobeerd’, (afgewezen, caeg). Het jaarlijkse verschil in kosten (f<br />
800,- eerst, nu f 1700,) vonden G.S. te groot.<br />
Hoe men in Purmerend verder te werk is gegaan moeten de leden van <strong>Oud</strong>-Purmerend<br />
maar eens napluizen. G. van Sandwijk schrijft in zijn kroniek, ‘dat per 1<br />
oktober 1821 de verlichting der Stad zeer is verbeterd, alzo de eerste model lantaarn<br />
zijn geplaatst’.<br />
Tijmon lid van de gemeenteraad<br />
Terug naar <strong>Monnickendam</strong>. Vanaf 11 oktober 1826 maakte Tijmon Kater deel uit<br />
van het gemeentebestuur. Het was wel handig om ‘de man van het licht’ tijdens<br />
de gemeenteraadsvergaderingen direct te kunnen aanspreken. In april 1838<br />
bleek Kater ook (nog steeds?) lid te zijn van de commissie Financiën Stedelijke<br />
Werken. Verderop in de tijd zou die ‘dubbelfunctie’ voor problemen zorgen,<br />
maar vooralsnog was daar geen sprake van.<br />
172
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Klachten<br />
Het is 1831 als er klachten zijn over de straatverlichting. Daarom gaat er op 21 januari<br />
een brief naar dhr. Kater met de volgen de inhoud: ‘De menigvuldige klachten<br />
welke er tegenwoordig bestaan wegens de ondoelmatige verlichting binnen<br />
deze stad heeft ons, hoe ongaarne ook, doen besluiten Uw edele onze gegronde<br />
ontevreden heid dienaangaande bekend te maken met instantie om ter vermindering<br />
van onaange naamheden hier in te voorzien, hetgeen wij zeker, in overwe -<br />
ging nemende uw bijzondere ambitie, met grond dit mogen ver wach ten’.<br />
Een nieuw contract<br />
Omdat het vijftienjarige contract tussen de gemeente en Tijmen Kater in 1834<br />
afloopt, komt in de Raadsvergade ring van 20 de cember 1834 de stadver lichting<br />
ter sprake. ‘Is gelezen een missieve van de com missie tot de Stadswer ken en financiën<br />
d.d. 8 december jl. houdende het doen van een voordragt om voor de<br />
tijd van 10 jaren, uit hoofde de tegenwoordige aanbeste ding verschenen is, de<br />
stedelij ke verlich ting te besteden en zulks op zodanige wijze als bij een daarbij<br />
ge voegd consept reglement wordt aangeduid’.<br />
Dat concept reglement is vrijwel gelijk aan het contract dat in 1836 zal worden<br />
opgemaakt. Een verschil is, dat in december 1834 ook wordt gesproken over ‘elf<br />
lampen bij de tekenschool’ die allen op patentolie zullen branden en de aannemer<br />
moet zorgen voor de nodige gereedschappen en personen die voor het aansteken<br />
en doven van de lantaarns verantwoordelijk zijn.<br />
Vóor dat dit punt in deliberatie (bespreking, caeg) wordt gebracht, stapt de heer<br />
H.J. van Marle naar voren en overhandigt de vergade ring een schrif telijk rapport,<br />
met daarin zijn gevoelens ‘omtrent de stads verlich ting, als ten aanzien<br />
van het behouden van de oude réverbères, ‘of daar tegen de noodzakelijkheid<br />
tot het aanschaf fen van nieuwe lantaarns en verder als daarbij in het brede<br />
wordt vermeld’.<br />
Is goedgevonden, alvorens over dit punt van beschrijving te delibere ren en te<br />
besluiten, dit rapport te stellen in handen van voornoemde commis sie, met verzoek<br />
daar op te dienen van berigt consideratie (er kennis van nemen, caeg) en<br />
advies’.<br />
Proeflantaarn<br />
Dhr. Kater heeft de commissie, belast met de verbetering van de stadsverlichting,<br />
in augustus 1835 toegezegd met een nieuwe proeflantaarn te komen. Maar<br />
op 7 september blijkt de levering van die lantaarn aan dhr. Kater en via hem aan<br />
de gemeente, te zijn uitgesteld. Daar kan Kater niets aan doen, het probleem<br />
ligt bij de maker van de nieuwe lantaarn.<br />
173
Op 12 september 1835 ontvangt de Raad een brief van de stadswer ken ‘houdende<br />
kennis geving wegens de teleurstelling van het zenden van een proeflantaarn<br />
tot verbetering der stedelijke verlichting, dat even wel deselve dage lijks wordt<br />
tegemoet gezien en alzo in overwe ging geeft daar de tijd reeds te ver verschenen<br />
is om de besteding te doen het oude con tract nog dit jaar te laten doorlo pen’.<br />
Het stuk is ondertekend door notaris Age Volkerse, secretaris van de commissie<br />
der stadswerken.<br />
Materiaal<br />
Waren de van der Heijdenpalen nog van eikenhout, latere ontwikkelingen spreken<br />
over gietijzeren palen, met daarop koperen lantaarns die, in verband met<br />
diefstal, zijn geverfd. Het gietijzer zou op den duur worden vervangen door getrokken<br />
staal en of aluminium, het glas door een slagvaste kunststof.<br />
Verlenging van het contract met een jaar<br />
Op 28 september 1835 besloot het gemeentebestuur om het contract met dhr.<br />
Kater, dat inmiddels verlopen was, nog een winter periode te continue ren, te<br />
weten van 1 oktober 1835 tot 31 maart 1836. Voor een bedrag van f 1000,- zal Tijmon<br />
opnieuw de straat verlich ting verzorgen. Ook de lantaarns van de Lange<br />
brug en aan het haringhuisje, alsmede de benodigde olie in het wachthuis van<br />
de nachtwachten vallen onder zijn zorg.<br />
Nieuw langdurig contract<br />
Was er in september nog teleurstelling over de vertraagde leve ring van een<br />
nieuwe réverbère, op 7 december meldt de commissie, dat de beloofde proeflantaarn<br />
ontvangen is. Hij hangt aan de speeltoren en ‘zal aldaar, te beginnen<br />
woensdag aanstaande, een week ’s avonds bran den en daarna nog een week, met<br />
bij te voegen verandering’.<br />
In dat schrijven wordt ook melding gemaakt van een lantaarn voor het huis van<br />
dhr. Esveldt. Doctor van Beveren Esveld woonde aan het Noordeinde nr. 24-26<br />
(dubbel huis) (39).<br />
Beide lantaarns zullen door de leden van de gemeente goed bekeken worden<br />
‘ten einde nader bij een raadsvergadering, voor de straatverlichting in volgende<br />
jaren te kunnen besluiten.’<br />
De proef met de nieuwe lantaarn is goed bevallen. Daarom wordt op 12 december<br />
1835 besloten om de stadsverlichting opnieuw aan de heer Kater uit te besteden<br />
voor de duur van 15 jaar en voor de somma van<br />
f 1000,- per jaar. De oude lantaarns zijn nu eigendom van de stad en worden opgeslagen<br />
op de zolder van het stadhuis. Dat blijkt uit een lijst van goederen, be-<br />
174
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
horende aan de stad, die op 17 december 1840 wordt opgemaakt. Op die zolder<br />
liggen o.a. de spullen van de schutterij en ‘70 tot 80 lamptaarnen’.<br />
Kater zal voor nieuwe lantaarns zorgen. De commissie van de stadswerken<br />
wordt verzocht om een concept contract op te maken.<br />
Op 16 september 1836 wordt het concept contract door de Raad goedgekeurd en<br />
worden B&W geautoriseerd om met dhr. Kater de verbintenis te sluiten.<br />
Op 31 december 1836 wordt de definitie ve overeenkomst tussen het stadsbestuur<br />
en dhr. Kater getekend. De volgende bepalingen zijn van kracht:<br />
art.1. Door de aannemer of van zijnentwegen zullen er gedurende de tijd van de<br />
eerstvolgende vijftien jaren ter stedelijke algemene verlichting geleverd, gevuld,<br />
gereinigd en opgestoken worden de volgende objecten: 38 réverbères, die<br />
van de Lange brug daar onder geteld; de lantaarn bij het haringhuisje; een lamp<br />
bij de wagt.<br />
art.2. De aannemer zal voor dit alles genieten duizend guldens in het jaar en<br />
alzo voor vijftien jaar vijftien duizend guldens.<br />
art.3. De réverbères zullen branden vanaf het laatste kwar tiermaan welke ’t<br />
naast aan de eerste october is, tot den eenendertigste maart, telkens gedurende<br />
de tijd tussen het laatste en eerste kwartier maan, beide dagen incluis van een<br />
uur na zonsondergang af tot midder nacht twaalf ure.<br />
art.4. De lantaarn op de Lange brug zal daarenboven, bij elke mane schijn nog<br />
drie dagen eerder en drie dagen later branden dan de andere en telkens tot een<br />
uur voor zonsopgang moeten blijven branden. De lantaarn bij het haringhuisje<br />
en de Lamp bij de Wagt zullen moeten branden als het nodig is.<br />
art.5. De brandstof zal zijn patentolij.<br />
art.6. De wachtronde van elf uur zal nachtelijks aantekenen welke réverbères<br />
door hen brandende en niet brandende zijn bevonden.<br />
art.7. Dit rapport zal dagelijks aan de Policie worden ingezonden.<br />
art.8. Alle reparatie en onderhoud aan al het hier voorengemelde met de daartoe<br />
behorende palen, touwen, katrollen en wat dies meer zij is voor rekening van de<br />
aannemer.<br />
art.9. De nieuwe réverbères worden terstond bij de levering het eigendom van<br />
de stad, zullende de aannemer na expiratie (afloop, caeg) van deze aanbesteding<br />
verpligt zijn de réverbères heel en in goede staat, met alles wat daartoe behoort,<br />
aan de stad over te leve ren.<br />
art.10. De aannemer zal ten zijnen kosten moeten zorgen voor de tot executie<br />
dezes, nodige gereedschappen en personen<br />
art.11. De betaling zal geschieden bij zes termijnen, te beginnen met oktober tot<br />
ultimo maart van ieder jaar.<br />
175
art.12. Heeren aanbesteders reserveren aan zich de uitlegging dezer artikelen,<br />
voor zoo verre daar in eenige duisternisse of verkeerde begrip pen mogten voort<br />
komen.<br />
De ondertekening namens het<br />
handtekening Tijmon Kater<br />
stadsbestuur wordt gedaan door<br />
burge meester D. Arbman en wethouder<br />
J. Wijndels de Jong. Ook de<br />
aanne mer onderte kent de overeenkomst.<br />
Tot 1851 is de lichtvoorziening op<br />
de straten van de stad dus opnieuw in handen van dhr. Kater. Dat niet altijd alles<br />
naar wens verliep, wordt in het volgende stukje duidelijk.<br />
Klacht van Valentijn over het (te) vroeg doven van de lantaarns<br />
Op 23 december 1837 ontvangt de Raad een brief van Willem Valentijn, een paar<br />
dagen eerder 36 jaar geworden, zoon van deur waarder Klaas Valen tijn, inwoner<br />
alhier. Hij klaagt dat de réverbères ’s nachts om twaalf uur al worden gedoofd<br />
en schrijft: ‘Ik neem de vrijheid bij deze ter kennisse van Uwedelachtba ren te<br />
brengen dat ik heden nacht ten Een ure met mijne hoogbejaarde moeder (Eva<br />
Houting, bijna 70 jaar, caeg) van een partijtje komende, naar huis willende<br />
gaan, het onaangename heb moeten ondervinden, dat op de straat alle de Lantaarns<br />
uit waren, zoo dat ik met haar, dan hier dan daar tegen aan lopende en<br />
door dik en dun heen badende, want het regende ook, eindelijk braaf bemorst<br />
ben thuisgekomen. Toen wij ons nog onderweg bevonden hoorden wij aan<br />
voetstappen dat ons iemand naderde; ik riep: ‘zijt gij het Wagt’? en het antwoord<br />
was: ‘Ja’.(Ik hoorde aan de stem dat het Hendrik Meijer was). Ik vroeg<br />
hem of het waarheid was dat zijlieden order hadden om des nachts de lantaarns<br />
uit te doen en op welk uur? Zijn antwoord was: ‘ja, om twaalf uur’.<br />
Ik behoef Uwlieden dus niet te zeggen dat met betrekking der Lan taarns ter<br />
deze stede, het ware doel uit het oog verloren wordt, daar men des nachts, even<br />
als des ’s avonds het licht derzelven wel degelijk noodig heeft en daar ook voorheen<br />
de lantaarns den gehelen nacht door tot de aanko mende dageraad gebrand<br />
hebben, zo neem ik de vrijheid Uwedelen te verzoeken dat het daarhenen<br />
mag worden gedirigeerd, dat zulks in het vervolg wederom zal mogen plaats<br />
hebben. Uw dienaar, J. Valentijn’.<br />
De brief wordt bij de griffier gedeponeerd en zal ‘bij een raads ver gadering,<br />
wanneer de betere verlich ting dezer stad een onder werp van deliberatie is<br />
176
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
zoude uitmaken, voor te lezen’. Helaas, Valentijns brief heeft, zeker op korte<br />
termijn niet het gewenste effect gehad, zoals nog zal blijken.<br />
Kater actief<br />
Dhr. Kater was een belangrijk figuur in de <strong>Monnickendam</strong>se gemeenschap.<br />
Samen met o.a. notaris Age Volkerse schrijft hij op 19 maart 1836 een brief aan<br />
B&W. Zij zijn leden van de Gereformeerde kerk die overigens al geruime tijd<br />
Nederlands Hervormde kerk heet. Zij achten het plicht de heren op het vriendelijkst<br />
te verzoeken het collegie van heeren Regenten van het Gereformeerd<br />
Weeshuis aan te willen vullen of te doen aanvullen’. Dhr. T. Hondius is recentelijk<br />
overleden en dhr. A.T. Tinne is wethouder geworden. Het kan, aldus deze<br />
heren, niet zo zijn dat er maar éen regent van het weeshuis is. Ze ondertekenen<br />
met ‘Uw achtbare medeleeden en vrienden’.<br />
Op 20 juni 1836 ontvangen B&W een brief van G.S. Noord-Holland dat Tijmon<br />
Kater benoemd is tot dammeester van de Nieuwendam tussen de Katwouder<br />
zeedijk en <strong>Monnickendam</strong>. Hij volgt de heer H.J. van Marle op.<br />
Kater is ook rentmeester van de huiszittende armenkas. In die positie vraagt hij<br />
op 13 mei 1837 of de gewone Pinkxter Collecte aan de huizen van de inwoners<br />
van de stad gehouden mag worden. Een dag later meldt hij dat deze collecte f<br />
59,10 heeft opgebracht.<br />
Overal kwam trouwens wel geld vandaan. Op 26 augustus 1837 schrijft Tijmon<br />
dat de inzameling van gelden aan het hek van het land, waar een harddraverij is<br />
gehouden, f 35,05 heeft opgebracht.<br />
Meer dagen en/of uren licht<br />
Dat de gemeenteraad nog niet helemaal tevreden is over de lichtvoorziening op<br />
straat, blijkt op 16 januari 1838. Er ligt een voorstel ter tafel ‘hoe wen schelijk het<br />
zoude zijn, wanneer een langere tijd van verlichting bij den avond plaats had,<br />
zoo, dat in plaats van 16 nu 20 dagen en een maand langer in het voorjaar de réverbères<br />
konden bran den. Kater wordt gevraagd wat de meerprijs is. Een antwoord<br />
volgt schriftelijk op 22 november van dat jaar: Voor zeven lantaarns meer<br />
dan het aangenomen getal en het extra aantal uren komt hij uit op een jaarbedrag<br />
van f 1634,-<br />
Twee dagen later schrijft de gemeentearchitect, Cornelis Tijmensz. Kater (inderdaad<br />
de zoon van) aan B&W. Hij heeft een plan tot betere verlichting van de<br />
stad. Er ontbreken zeven ‘lamptarens’:<br />
1. in het Noordeinde<br />
2. voor de Damsluis over het Zand<br />
177
3. in de Smidssteeg<br />
4. op de Zarken<br />
5. op het Padje keer weder<br />
6. in het Beemsterste<br />
7. op het Nieuweland<br />
‘De verlichting zou vier avonden, in iedere donkere maand meerder moeten geschieden,<br />
evenwel niet langer dan tot middernacht. Thans branden de 35 Lamptarens<br />
in een winter 19440 uur; met 43 lamptarens en 24 avonden meer zal dat<br />
getal tot 29412 uren vermeerderen’. Het geheel zou dan f 1513, moeten kosten.<br />
Gelet op wat volgt, zal het stadsbestuur dat echter te duur hebben gevonden.<br />
Elf december 1841 wordt besloten om een voorstel van de heer J. Nooij, waarne -<br />
mend commissaris van politie, te honoreren. Tijdens de langste winternachten<br />
zal de réverbère voor het wacht huis van de ‘wachts des nachts’ moeten<br />
doorbran den. De lampen zullen door de ‘nacht wachts’ worden uitgedaan.<br />
Aanne mer T. Kater zal worden kennisgegeven om zich daarnaar te gedra gen.<br />
Lantaarn en baken in de Gouwzee<br />
Een apart verhaal is de lantaarn en het baken in de Gouwzee.<br />
Tijdens de watersnood van 1825 stonden grote delen van Waterland onder<br />
water. Daarom gaf koning Willem I, nadat in 1824 het Noord-Hollands Kanaal<br />
was klaargekomen, in april 1825 opdracht tot afdamming van het IJ en de aanleg<br />
van het zogeheten Goudriaan-kanaal. De inspecteur-generaal van Waterstaat,<br />
Adrianus Francois Goudriaan maakte tekeningen voor een kanaal van ca. 150<br />
meter breedte door Waterland, van IJdoorn (Durgerdam) via de af te dammen<br />
kribdam in de Gouwzee<br />
178
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Gouwzee naar de oostkant van Marken. In 1826 werd met de werkzaamheden<br />
begonnen, maar in 1828 gestaakt (40).<br />
Belangrijk voor ons verhaal is, dat, in verband met deze werkzaamheden, er een<br />
kribdam werd gelegd tussen de noordpunt van het eiland Marken en de vaste<br />
oever bij Katwoude, de Noord genoemd. Die kribdam, gemaakt van samengevlochten<br />
rijshout en daarom een rijzendam genoemd, had in het midden een<br />
doorgang. Voor de veiligheid van de schepen was op het uiteinde een baken met<br />
lantaarn geplaatst.<br />
Op 12 december 1826 stuurt de Gouverneur van Noord-Holland een brief aan<br />
B&W waarin hij zegt ‘dat door mij eene voordragt aan het Gouvernement gedaan<br />
is tot het plaatsen van eenen lantaarn op het rijswerk ter afsluitjng van de<br />
Goudzee, mij vleijende dat daaraan spoedig gevolg zal gegeven worden’. (Terzijde,<br />
in allerlei stukken wordt de Gouwzee vaak Goudzee of Goutzee genoemd).<br />
Twee jaar later, op 3 november 1828 schrijven B&W een brief aan de Gouverneur<br />
met een contract ‘wegens het branden van eene lamptaarn en het onderhouden<br />
van een baken op den gelegden dam in de Goudzee, ten behoeve van de scheepvaart’.<br />
De werkzaamheden aan het eerder genoemde Goudriaankanaal waren<br />
inmiddels gestaakt. B&W zien ‘de noodzakelijkheid van de opgelegde dam in<br />
de Goudzee ter vereeniging van het Eiland Marken met den vaste wal, eene lantaarn<br />
en een baken te onderhouden, ter aanwijzing der opening die in gelegden<br />
dam voor de scheepvaart behouden is’. De kosten worden bepaald op f 800,- per<br />
jaar. Als de dam er na drie jaar nog ligt, zal een nieuw contract worden opgemaakt.<br />
Dat laatste gebeurt op 3 november 1831. Het gaat om een nieuw, door de koning<br />
goedgekeurd, contract ‘wegens het branden van een lantaarn en het onderhouden<br />
van een baken op de kribdammen in de Goudzee’. Het stadsbestuur verbindt<br />
zich om van 1 september 1831 tot 1 september 1834 de lantaarn en het<br />
baken te onderhouden ‘op de uiterste einde van den dam bij de daar gelaten<br />
opening’. Drie jaar later volgt opnieuw zo’n contract voor drie jaar, lopend tot 1<br />
september 1837.<br />
Deze dam heeft er gelegen tot na 1850, want op de kadasterkaart van dat jaar<br />
staat hij nog aangegeven, zoals de illustratie laat zien. Maar op een kaart van<br />
1865/1870 is geen dam meer getekend.<br />
Tijmon verantwoordelijk<br />
Uit een brief van 10 december 1832 blijkt dat Tijmon Kater verantwoordelijk is<br />
voor de lantaarn en het baken. Hij maakt B&W er op attent dat de betalingster-<br />
179
mijn al lang is overschreden en heeft een bedrag van f 1400,- tegoed. Dat geld<br />
heeft hij hard nodig in verband met andere projecten.<br />
Tijmen Kater heeft ruim tien jaar de zorg voor lantaarn en baken gehad. In 1838<br />
en 1841 wordt een nieuw driejarig contract opgemaakt. Op 29 januari 1841<br />
schrijft Tijmon Kater ‘dat het Hoofd op de Rijzendam in de Goudzee door zware<br />
steenen, betreizeringen met palen en planken samengesteld, door de ijsschuiving<br />
geheel is weggeschoven in de avond van den 27 dezer’. Of B&W dat de<br />
hoofdingenieur van de provincie willen laten weten.<br />
Twee jaar later, op 1 september 1843, schrijft het stadsbestuur een brief aan de<br />
Staatsraad van de provincie met het verzoek om ontslagen te worden van het<br />
steeds weer een contract met Kater te moeten sluiten, met betrekking tot dat<br />
baken en die lantaarn. Kater zou bereid zijn om dat werk in plaats van 800,voor<br />
600 gulden te doen. Het provinciebestuur vraagt twee weken later om de<br />
beweegredenen van dit verzoek en ook of er bij het stadsbestuur de zekerheid<br />
bestaat of het werk voor het verminderd bedrag evengoed als voorheen zal worden<br />
gedaan.<br />
Over het functioneren van de werkzaamheden aan baken en lantaarn zijn regelmatig<br />
klachten, aldus dhr. de Kruijf, hoofdingenieur van Waterstaat in de provincie<br />
Noord-Holland. Op 11 december 1843 schrijft hij een brief aan Zijne Excellentie<br />
den Heere Staatsraad Gouverneurs etc.<br />
‘Daar nu de regering van <strong>Monnickendam</strong> verlangt van die zorg te worden ontheven<br />
en dhr. T. Kater als de persoon aanwijst met wie tegen een verminderde<br />
jaarlijksche prijs van f 600,- (was f 800,-) zoude kunnen worden gecontracteerd,<br />
doch daar die heer als nu achterlijk in het voldoen aan zijn verpligtingen was<br />
gebleven, heb ik enige informatie genomen of er niet directelijk met een der inwoners<br />
van het eiland Marken, van waar het licht dagelijks moet worden ontstoken<br />
en waar vandaan de baak ook het best kan worden onderhouden, dienaangaande<br />
een overeenkomst te sluiten zoude zijn’.<br />
De brief van de dhr. de Kruijf zegt verder dat er een vertrouwd persoon is, die<br />
‘bij aldien het licht gebrand wordt van den 1e Augustus tot eind maart – zoo als<br />
tot nu toe vanwege <strong>Monnickendam</strong> heeft plaatsgehad – zich tegen f 400 a f<br />
500,- jaarlijks met de zorg en tevens die van de baak zou willen belasten’.<br />
Het voorstel van de ingenieur is:<br />
dat B&W dhr. Kater verzoeken om de lantaarn tot 31 december te doen branden<br />
dhr. Kater voor die vier maanden (1.9.-31.12) f 300,- krijgt<br />
dhr. de Kruijf permissie krijgt om met de door hem geschikte persoon op Marken<br />
een contract te sluiten voor een jaar (1844). Daarna kan er met dezelfde persoon<br />
of een ander een nieuw contract gesloten worden, naar gelang of deze per-<br />
180
soon al of niet behoorlijk aan zijn verplichtingen zal hebben voldaan. De Staatsraad<br />
Gouverneur van de provincie Noord-Holland die de brief van dhr. de Kruijf<br />
meestuurt met een eigen schrijven, is het met de inhoud eens. Belangrijk is wel<br />
dat dhr. Kater genegen zal zijn om voor het branden van die lantaarn tot 31 december<br />
zorg te dragen, tegen de voorgestelde vergoeding.<br />
Op 26 januari meldt de Staatsraad Gouverneur dat die persoon op het eiland<br />
Marken een contract zal worden aangeboden voor onderhoud van het licht en<br />
de baak. Kater krijgt een schadeloosstelling van f 300,-<br />
Straat<br />
Dat Kater ook oog had voor andere zaken dan de verlichting, blijkt uit een briefwisseling<br />
over de straat voor zijn huis. Die zou vernieuwd en gerepareerd worden<br />
maar dat is nog steeds niet gebeurd. Kater vraagt of een aannemer de zaak<br />
gaat verhelpen of hij toestemming krijgt om dat, voor eigen kosten, zelf te<br />
doen. Het probleem is dat de straat veel lager ligt dan de stoep en dat wil Kater<br />
graag veranderd zien.<br />
De straat is gemaakt, maar niet overeenkomstig de bepalingen van het bestek,<br />
zo moet Kater in juni van dat jaar helaas constateren, Hij is zelfs over de hele<br />
lengte 30 duimen minder breed geworden als in dat bestek is bepaald. Met klem<br />
vraagt hij dan ook dat de straat voor zijn woning op het Nieuweland gemaakt<br />
mag worden zoals het behoord.<br />
Een nieuwe ontwikkeling: gasverlichting<br />
De straatlantaarns van <strong>Monnickendam</strong> brandden op (dure) raapolie, maar er<br />
was verandering op komst: gasverlichting. Het zou echter nog een aantal jaren<br />
duren voordat de lantaarns de binnenstad van <strong>Monnickendam</strong> zouden verlichten<br />
op ‘pijpgaz’. Een factor van belang om te zoeken naar nieuwe vormen van<br />
verlichting was, vanwege de oorlogen van Napoleon met Rusland, dat land voor<br />
een groot deel uitviel als talgleverancier, de belangrijkste grondstof voor het<br />
maken van kaarsen voor alledaags gebruik<br />
III. GAS<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Al in 1659 deed de Engelsman Chirley proeven met gas, verkregen uit steenkool.<br />
In ons land was de in Maastricht geboren apotheker, later leraar in natuur- en<br />
scheikunde, Jan Pieters Minckelers (1748-1824) de eerste die onderzoek deed<br />
naar het winnen van gas. Minckelers ontdekte o.a. het lichtgevend vermogen<br />
van steenkoolgas. In 1785 zag hij kans om zijn ‘çollegezaal’ in Leuven, waar hij<br />
professor was, met gas te verlichten. Het licht van de nieuwe gasvlam zorgde er<br />
voor dat de belangstelling voor dit fenomeen snel groeide.<br />
181
J.P. Minckeler verhandeling Ds. Koning<br />
Ook de Nederlandse predikant Bernardus Koning (1778-1828) (41), in 1807 dominee<br />
in Akersloot, maakte zich verdienstelijk voor de gasverlichting. In zijn ‘Verhandeling’<br />
schrijft hij dat de nevenproducten van steenkoolverlichting zeer<br />
waardevol zijn. Cokes is een prima brandstof voor ijzer-, glas- en steenbakkerijen.<br />
Steenkolenteer was een middel om de beruchte paalworm te doden (42).<br />
Het stadje Freiburg in Saksen/Duitsland was het eerste met openbare gasverlichting.<br />
Londen (Pall Mall) volgde in 1812, Parijs in 1819 en Berlijn in 1826. Elf<br />
jaar later stonden er in Londen al een kleine 40.000 van deze gaslantaarns.<br />
Voor gasverlichting was heel veel steenkool nodig. In 1840 werd voor de stadsverlichting<br />
van Londen 180.000 ton steenkool gebruikt. Maar Groot-Brittannië<br />
had voldoende kolen ter beschikking.<br />
De nieuwe lichtvoorziening zorgde voor heel wat werkgelegenheid. Er moesten<br />
gasleidingbuizen worden aangelegd en gazometers (gashouders) aangesloten,<br />
werk dus voor de metaalnijverheid. Honderden mijnwerkers waren nodig voor<br />
de winning van de benodigde steenkool. Ook de chemische industrie profiteerde,<br />
omdat steenkoolgas gezuiverd moest worden. Het gebruik van gas uit olie<br />
stimuleerde de landbouw omdat oliegas o.a. uit koolzaad werd gewonnen.<br />
Daarnaast was er behoefte aan meteropnemers, administratief personeel en andere<br />
hulpdiensten.<br />
182
Verzet<br />
Nieuwe ontwikkelingen worden meestal met argusogen bekeken. De kerken<br />
bijvoorbeeld, zagen hun stemmige illuminatie met kaarslicht veranderen in<br />
verlichting ‘nieuwe stijl.’ Veelzeggend is het volgende vers: (43)<br />
‘Och arme gemeente, och dwaze predikant,<br />
uw woord is enkel gas, uw zinnen zijn verduistert,<br />
geheel de kerkenraad is van haar eer ontluistert,<br />
die vrijheid gave om gas in ’t Heiligdom te planten,<br />
de eer van God is weg, dat blijkt van alle kanten’.<br />
Maar niet alleen vanuit de kerk klonk kritiek. De gasverlichting zou de gezondheid<br />
ernstig schaden, zo schreef in 1819 een Keulse krant. Wandelen in de<br />
avondlucht werd daarom ten sterkste afgeraden. Ook zou het licht paarden<br />
schuw maken. En toen er in 1836 een onbekende iepenziekte ontdekt werd, veroorzaakt<br />
door een soort wormen, werd dat ‘kwaad’ aan het gas toegeschreven.<br />
Gas uit Engeland<br />
Een grote Britse maatschappij, de Imperial Continental Gas Association<br />
(I.C.G.A.) sloot overal in Europa contracten af voor de levering van kolengas. In<br />
1834 kreeg deze Maatschappij toestemming om ook in ons land gas uit steenkool<br />
en hars te stoken. Maar van openbare verlichting middels gas was voorlopig<br />
nog geen sprake. Veranderingen kosten nu eenmaal tijd.<br />
Nadeel van deze Engelse Maatschappij was, dat er veel geld naar het buitenland<br />
verdween en dat de gasbuizen, lantaarns, kandelabers en lampen uitsluitend<br />
door Engelse fabrieken werd geleverd, waar Nederlandse bedrijven ook zeker in<br />
licht en donker naast elkaar<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
183
staat waren die te fabriceren. Vandaar dat er gaandeweg de 19e eeuw overal<br />
eigen gasfabrieken werden opgericht.<br />
De op olie brandende lantaarns verspreidden een mooi licht, hoewel, het zij<br />
herhaald, raapolie duur was.<br />
In 1840 nam Amsterdam een proef met gasverlichting op straat. Daar was men<br />
zo enthousiast over dat er een netwerk van buizen de grond in ging en het aantal<br />
lantaarns gestadig toenam. In 1849 werd de hele binnenstad van Amsterdam<br />
gasfabriek Amsterdam rond 1840<br />
door gaslampen verlicht. De ontwikkeling van op gas brandende verlichting<br />
was niet meer te stuiten. Ook <strong>Monnickendam</strong> zou er kennis mee maken. Maar<br />
niet iedereen was even enthousiast zoals blijkt uit een rijmpje:<br />
‘Toen het licht stond op de palen, kon iedereen het nog betalen,<br />
toen het licht hing aan de touwen, was het nog goed uit te houwen,<br />
maar nu het komt uit de grond, is het allemaal str...’.<br />
Gas in <strong>Monnickendam</strong><br />
In 1844 draagt dhr. Kater nog steeds de verantwoording voor 38 lan taarns, die 16<br />
dagen in de maand tot middernacht branden. Zijn contract loopt tot oktober<br />
1851. In een request d.d. 4 juli 1844 merkt hij op ‘dat dikwerf voorkomt het getal<br />
van 16 dagen ver lich ting te kort is en wenschelijk zoude zijn dat zulks op 20<br />
dagen wierd ge bragt’. De heer Kater doet vervolgens de stadsregering een voor -<br />
stel ‘om met hem in overleg te komen om voortaan de stadsver lichting in plaats<br />
van olij en lampen met GAS te doen, door ijzeren pijpen in de straten te leggen’.<br />
Kater ziet, met hulp van de regering, daartoe alle mogelijk heid. Hij stelt voor:<br />
a. te helpen regelen aan welke huizen de te maken fraije ijzeren armen gemaakt<br />
zullen worden in de straten, voor zover dit niet door palen geschieden kan, om<br />
een goede verdeling te krijgen, terwijl op de gragten in een geregelde orde<br />
palen gesteld worden.<br />
b. Zal het getal lichten op 38 blijven of dit getal op 40 brengen en zal men 16 of<br />
184
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
20 dagen in de maand de stad verlichten’. Mochten die twee extra lantaarns er<br />
komen en er vier dagen verlichting bijkomen dan zal dat hoogstens 200 gulden<br />
per jaar meer kosten, boven de gebruikelijke 1000 gulden.<br />
c. ‘Alle kosten van de ijzeren buizen, armen, lantaarns en palen, alsook het<br />
maken van een locaal waarin de gas, gasmeter en verdere toestellen benodigd<br />
zijn, zullen door hem betaald worden, zonder dat de stad hoegenaamd in gene<br />
kosten zal behoeven te dragen, doch het contract dient voor twintig jaren aangegaan<br />
te worden om de aanzienlijke kosten te overwinnen’.<br />
Als Kater, nog steeds lid van het gemeentebestuur, de vergadering heeft verlaten<br />
‘delibereert’ de Raad uitge breid over het voorstel en komt tot het besluit om<br />
het verzoek bij alle Raadsle den ter bestudering rond te sturen en bij een volgende<br />
vergadering een besluit te nemen.<br />
Op 3 augustus 1844 hebben de leden van de raad de tijd gehad om het voorstel te<br />
bestuderen.<br />
‘Brengt de heer Kater in het midden, dat aangezien zedert het door hem<br />
gepresen teerde request tot heden de tijd van ruim een maand is verlopen, hij<br />
zich alzo buiten de mogelijk heid bevindt de gasverlich ting, indien zulks aangenomen<br />
mogt wor den, op den eerste october in gereedheid te hebben, doch daarmede<br />
zo veel spoed zal maken als het in zijn vermogen is’.<br />
Kater geeft verder aan dat, als het plan van de gasverlichting niet aange nomen<br />
mocht worden, de stad op de oude voet, met olie dus, zal verlicht worden maar<br />
‘dat hij echter in gemoede en in het belang van de ingezetenen de vergadering<br />
in overweging geeft om bij deliberatie over dit onderwerp in aanmerking te<br />
nemen dat de verlen ging van de dagen en uren van de verlichting met gas, de<br />
stadskas jaarlijks de geringe som van tweehonderd guldens zal kosten, een som<br />
zo gering, naarmate daar van een algemeen genot wordt verkre gen’.<br />
Opnieuw verlaat Kater de vergadering waarna er druk wordt over legd. Zorgvuldig<br />
wordt alles afgewogen met als conclusie ‘dat de stad voor het vervolg, indien<br />
zulks aan het oogmerk voldoende wordt bevonden, met gas zal worden verlicht<br />
en de heer T. Kater Cz op de oude voet aannemer zal worden, dat echter geen<br />
verlenging van de dag noch ure als mede vermeer dering van réverbères zal<br />
plaats hebben en hij alzo, gelijk als voorheen, daarvoor jaarlijks duizend guldens<br />
zal ontvangen, terwijl, wanneer hij met de verlichting en desselfs toestellen<br />
in gereedheid zal zijn, als dan daarvan een con tract in forma zal worden opgemaakt<br />
en behoorlijk geregistreerd aan partijen zal worden ter hand gesteld’.<br />
185
Nieuw voorstel van Kater: Hallogas<br />
Ondanks het feit dat het stadsbestuur, zo lijkt het toch, akkoord is met het verlichten<br />
van de stad door gas, komt Tijmon Kater een jaar later, op 24 juli 1845,<br />
met een nieuw voorstel, nl. om de stad te verlichten met een nieuw soort lampen:<br />
hallogaslampen (44). Dat zal een grote verbe tering van de stadsver lichting<br />
betekenen, zoals een proef heeft uitge wezen. Zijn voorstel betekent een meerprijs<br />
van ongeveer 65 gulden.<br />
Dhr. Kater vraagt of zijn eerdere voorstel van 3 augustus 1844 ‘buiten effect gesteld<br />
mag worden’. Dat laatste gebeurt en aannemer Kater mag, met ingang van<br />
october 1845, voor eigen rekening, drie maanden een proef doen met een hallogaslantaarn<br />
aan de toren. Als dat tot ieders tevredenheid is, dan zal de hele stad<br />
hallogaslantaarns<br />
met dit soort gas en bijbehoren de lantaarns verlicht worden, maar wel voor het<br />
eerder overeengeko men bedrag van f 1000,- per jaar.<br />
Als de proef met hallogas echter niet slaagt, dan zal Kater verplicht zijn het contract<br />
van 1836 tot 1851 op de destijds afgesproken manier na te komen en per 1<br />
oktober 1851 alle réverbères heel en in goede staat met de olielampen en alles<br />
wat daarbij hoort aan de stad moeten overdragen.<br />
186
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
De hallogasverlichting, hoe goed ook, gaat niet door. Op 23 augustus 1845 haakt<br />
Kater af. Het was hem, volgens zeggen, niet bekend dat de extra kosten van f<br />
65,18 niet zouden worden uitbetaald, waarvan de Raad zegt dat ze hem uitdrukkelijk<br />
zijn meegedeeld. Kortom, alles blijft bij het oude.<br />
Nee, het stadsbestuur liep niet voorop als het om nieuwe ontwikkelingen ging.<br />
Ze hield de hand, al of niet gedwongen door de economische omstandigheden,<br />
stevig op de knip.<br />
Vakkennis<br />
Dhr. Kater was goed op de hoogte van de ontwikkelingen op zijn vakgebied,<br />
want pas een jaar later kreeg het stadsbestuur van van Gelder & Comp. uit Amsterdam<br />
een aanbieding om de stad te gaan verlichten met hallogas. Proeven in<br />
Vlaardingen en Woerden waren uitstekend geslaagd en er waren al verschillende<br />
aanvragen bij hen binnengekomen. Een gedrukte brochure + drie voorbeelden<br />
van een model hallogas-lantaarn werd meegestuurd. Artis bijvoorbeeld,<br />
toen nog Natura Artis Magistra geheten, had zulke lampen aangebracht in de<br />
tuin bij de hoofdingang.<br />
‘De gaskaars geeft van alle kaarsen het goedkoopste en beste licht voor de ogen.<br />
Het Hallo-Gas is op den duur goedkoper dan olie, kaarsen of ander gas; geeft<br />
hoegenaamd geen gemors of vlekken, zoals de olie en het schoonmaken der<br />
Hallo-Gaslampen is eenvoudiger en minder kostbaar dan die van olielampen’,<br />
aldus de brochure.<br />
Dubbele functie<br />
Al eerder schreef ik dat Tijmon Kater lid was van het stadsbestuur. Hij zat daar<br />
dus met ‘twee petten’ op. Dat had zowel voor- als nadelen. Voordeel was dat hij<br />
ter plekke in de Raad een monde linge toelichting kan geven en vragen van collega’s<br />
kon beantwoorden. Zo bijvoorbeeld op de vraag dat, als de nieuw aan te<br />
schaffen gaslan taarns i.p.v. 16 nu, 20 dagen gaan branden, tot welk uur dat dan<br />
zal zijn. Het ant woord van Kater: 1 uur in de nacht, een uur langer dus dan tot<br />
heden het geval is. De jaarlijks kosten zouden in dat geval van f 1000,- nu naar f<br />
1200, - gaan.<br />
In de Raad ontstond echter meer en meer verzet tegen de dubbelfunctie van dhr.<br />
Kater. Een nieuw reglement steunde hen daarin (45). Een aannemer van de stad<br />
kon niet tegelijk lid van de Raad zijn.<br />
Contractoverdracht?<br />
Op 20 januari 1847 horen we opnieuw van Tijmen Kater. Hij vraagt de Raad of<br />
het contract met betrekking tot de verlichting overge schreven mag worden op<br />
zijn zoon Cornelis Tijmonsz. Kater. Dat kan, maar dan moet er een nieuw contract<br />
worden opge maakt. De overschrijving is niet doorge gaan. Wel wordt de<br />
187
overeenkomst op 24 oktober 1847 aangepast omdat er een lantaarn is bijgekomen.<br />
Ook het aantal branduren wordt iets uitgebreid. Kater krijgt hiervoor 100<br />
gulden extra, die elk jaar op 31 maart wordt uitgekeerd.<br />
Kaarsenmaker<br />
In 1847 heeft <strong>Monnickendam</strong> nog steeds een kaarsenmaker. Op 30 december<br />
van dat jaar schrijft Pieter de Wit, commies bij de Stedelijke Accijns en belasting<br />
alhier een brief aan B&W. Hij heeft zich in de morgen van den dertigste december<br />
1847 ‘des morgens sirka zes uren op een suveljanse begeven naar de buitenboom<br />
langs de Haven en zag daar eene kruiwagen afkome van het locaal of kaarsenmakerij<br />
van Joh. W. Hartwigsen, staande op de Gooische Kaaij nr. 15, dewelke<br />
door mij werd vervolgd en gearresteerd nabij de Damsluis, De voornoemde<br />
wagen werd vervoerd door de twee zoons van voornoemde Hartwigsen, genaamd<br />
Daniel en Andries en was beladen met bijna 150 lange turven met het<br />
voornemen om dezelve naar hunne woning te brengen, hetwelk ik hun aanzegde,<br />
zij fraudeleus handelden, waar over ik hen bekeurde. Uit hoofde mij bekende<br />
heeft de voornoemde J.W. Hartwigsen een vrijdom van vier of vijfduizend<br />
lange turven ten behoeve van zijn kaarsenmakerij en deze turf niet te mogen<br />
vervoeren zonder aangifte na zijn woning. De wagen met de turf heb ik ten mijnen<br />
woning geborgen, tot nadere orders van UwEd.Achtbaren Heeren Burgemeesters<br />
en Wethouders.’<br />
Onderaan staat vermeld dat Hartwigsen zich schuldig heeft gemaakt aan de stedelijke<br />
wet nr. 99, waarop een boete staat van minimum f 50, en maximum f 200,-<br />
Voorstel voor pijpgasverlichting<br />
Vier jaar later, op 11 januari 1851, schrijft dhr. Kater een brief aan de gemeenteraad:<br />
‘Sedert jaren is de ondergetekende Tijmon Kater Czn werkzaam geweest,<br />
om te weten te komen of ook onze stad met pijp- gaz verlicht kan worden en of<br />
de kosten ook te groot zouden zijn van een gazfabriek, het leggen der pijpen<br />
onder de straten, het stellen van Lantaarnpalen en al dat geen wat tot een goede<br />
en duurzame verlichting nodig is. Ik heb naar veel moeite en kosten gedaan te<br />
hebben, de nodige kennis van een en ander verkregen en ben in staat U die inlichtingen<br />
te geven die tot die zaak nodig zijn. Mocht u mijnen arbeid in overweging<br />
nemen en aan mij de noodige hulp verleenen kunnen, zo als die in bijgaand<br />
stuk (Memorie van Toelichting) verzocht en voorgesteld wordt, dan bestaat<br />
er groote kans dat onze stad en ingezetenen van het pijp gaz te gebruiken,<br />
dat nut en voordeel betekenen, wat in veele plaatsen reeds met goed gevolg genooten<br />
wordt. Met hoogachting teken ik mij Uwachtbare onderd; dienaar’.<br />
188
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Uit de Memorie van toelichting blijkt dat zijn voorstel is: een vooruitbetaling<br />
gedurende vier jaar tot een totaal bedrag van f 5800,-, wat er op neer komt dat de<br />
verlichting met pijpgas de stad jaarlijks zo’n f 1450,- zal kosten.<br />
Op 30 januari wordt zijn brief en de Memorie van toelichting in de Raad besproken.<br />
Nadat dhr. Kater de vergadering heeft verlaten, bekijkt de Raad het plan<br />
zorgvuldig met het oog op de doelmatigheid van de stadsverlichting, de stadsfinanciën<br />
en het belang van de ingezetenen en konkludeert ‘dat, hoezeer men<br />
ook mogt erkennen dat het pijpgas een buitengewoon helder licht geeft, nog -<br />
thans de behoefte hieraan minder noodzakelijk voor de bevolking van deze gemeente<br />
geacht wierd, aangezien een goede aangebragte verligting met patentolij<br />
lampen toerijkend was bevonden om des avonds de stad te verlichten, daarbij<br />
den avond geen koopmanschap pen of andere bedrijven alhier worden uitgeoefend,<br />
waarbij een zoodanig buitengewoon licht gevorderd word’.<br />
De conclusie is simpel: alles blijft bij het oude, waarbij de hogere uitgaven voor<br />
dit afwijzende besluit ongetwijfeld een belangrijke factor zijn.<br />
Kater wordt van het besluit in kennis gesteld ‘echter onder dankzeg ging voor<br />
de moeite welke hij tot het ontwerp dezes heeft gehad’. Opnieuw dus een beleefd<br />
‘neen’.<br />
1851 Het contract loopt af<br />
Omdat het lopende contract (van 1836) bijna ten einde is, vraagt Kater op 22 mei<br />
1851 aan de Raad ‘dat met hem opnieuw een contract van die verlichting voor<br />
een of meerdere jaren mag worden aangegaan, op voor waarde nader met elkander<br />
overeen te komen’.<br />
Het antwoord van de Raad is ‘dat door de adressant niets bepaaldelijks is uitgedrukt,<br />
voor hoe veel minder hij zulks zoude willen aannemen en dat alzoo om<br />
nader op dit verzoek terug te kunnen komen, door den adressant zal behooren<br />
opgegeven te worden voor welke som hij als nog aannemer van deze verlichting<br />
wil worden’.<br />
Nee, het boterde niet meer tussen de Gemeenteraad en Tijmon Kater. Het lijkt<br />
er op dat de raad wel graag van Kater af wilde. Het zou inderdaad op een breuk<br />
uitlopen.<br />
Op 13 juni 1851 stuurt Kater een brief waarin hij meedeelt bereid te zijn om de<br />
verlichting van de stadstraten weer voor 1000 gulden per jaar uit te voeren, in<br />
plaats van de in 1847 overeengekomen f 1100,-.Het aantal jaren is aan de Raad,<br />
maar niet langer dan vijf graag.<br />
Maar de Raad, die op 17 juni over het voorstel vergadert, is met dat verschil van f<br />
100,- niet tevreden, mede ook, omdat de aannemer zich verplicht heeft, bij beëindiging<br />
van het contract, de réverbères nieuw op te leveren, hetgeen volgens<br />
zijn eigen verklaring een aanzienlijke som zou hebben gekost.<br />
189
Enfin, het komt er op neer dat geen nieuwe overeenkomst met dhr. Kater wordt<br />
afgesloten, waardoor er een einde komt aan 38 jaar dienstverlening van Tijmon<br />
aan de stad, voor wat betreft de lichtvoorziening op straat.<br />
Aanbesteding<br />
Op 23 augustus 1851, om 12 uur, gaan B&W over tot aanbe steding van het onderhoud<br />
en de verlichting van de straatlan taarns in de stad gedurende drie jaar:<br />
van 1 september 1851 tot 30 augustus 1854. De inschrijvers moeten aan een groot<br />
aantal voor waarden voldoen. Daartoe wordt een contract met veertien artikelen<br />
opgesteld, dat door de laagste inschrijver moet worden ondertekend. Een paar<br />
notities uit deze voorwaarden:<br />
* Er zijn 41 lantaarns te verzorgen, in clusief die bij de lange brug, een lamp bij<br />
het haringhuisje en bij het wachthuis.<br />
* Het gaat om de periode 1 september – 30 april.<br />
* De lantaarns moeten tot één uur ’s nachts branden op patentolie en zijn voorzien<br />
van een katoe nen pit.<br />
* Bij vorst moet patent lijnolie worden gebruikt.<br />
* Als een lantaarn, om welke reden ook, een bepaalde tijd niet brandt, dan kost<br />
dat de aannemer 25 cent. * De nieuwe aannemer zal de lantaarns en toebehoren<br />
overnemen in de staat zoals ze zich nu bevinden. Wat herstelt moet worden,<br />
komt voor zijn rekening.<br />
* De betaling zal in drie gedeelten plaats vinden: in december, februari en in<br />
mei. De aannemer moet voor twee borgen zorgen.<br />
Er wordt ook een nauwkeurige omschrijving gegeven van de palen waarop de<br />
lantaarns moeten worden geplaatst. Ze moeten zijn van eikevezelsche roeden,<br />
vierkant beslagen met vellingkant van 4 duim lang. De palen moeten gemiddeld<br />
acht el lang zijn en behoorlijk geschaafd. Elke paal dient twee steunpalen<br />
te hebben.<br />
U ziet, de gemeente had z’n zaakje goed voorbereid, misschien wel ook een en<br />
ander geleerd van de voorgaande jaren. Er zijn zes inschrijvers:<br />
Aris Middelbeek - f 3591,-<br />
Joost de Moes - f 3450,-<br />
Jan van der Linden f 3408,60<br />
Cornelis Blankevoort f 3405,-<br />
Cornelis Tijmonsz. Kater (de zoon van) 3132,-<br />
Cornelis Gras - 3089,-<br />
190
Cornelis Gras (46)<br />
Cornelis Gras krijgt, als laagste inschrijver, het onderhoud van de stadsver -<br />
lichting toegewezen. Hij heeft twee borgen: zeepzieder Pieter Leonard Thierens<br />
en koopman Aris Middelbeek, die beiden door het stadsbestuur worden<br />
geaccepteerd.<br />
Blijkbaar heeft Gras z’n werk goed gedaan, want ik ben geen melding tegengekomen<br />
van enig falen.<br />
Rijmpje<br />
Een aardig rijmpje uit deze tijd:<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
‘Lantaarnopsteker, het helderste waslicht, of dat van een lamp<br />
moet wijken voor ’t gaslicht,uit steenkolendamp,<br />
men bezigt dit in huis en op straat<br />
en ik ga het ontsteken, als ’t avonduur slaat’.<br />
Nieuwe aanbesteding<br />
Op 11 augustus 1854 notuleert de secretaris van de Raad: ‘In overweging genomen<br />
hebbende dat met 1e sep tember de tijd van aanbesteding der stadsverlich -<br />
ting expireert (vervalt, caeg), is na deliberatie goedgevonden B&W machtiging<br />
te verstrek ken deze besteding bij vernieuwing te doen plaats hebben voor de<br />
tijd van drie jaren en zulks op dezelfde condi tiën en voorwaarden als bij de vorige<br />
besteding heeft plaats gehad’. Er zijn dit keer drie inschrijvers:<br />
Cornelis Blankevoort - f 3177,-<br />
Klaas Klaver - f 2985,-<br />
Cornelis Gras - 2978,-<br />
Opnieuw is Cornelis Gras de laagste inschrijver. Hij krijgt de job weer voor drie<br />
jaar, met dezelfde twee borgen als tevo ren. Hoewel er geen wijzigingen zijn,<br />
wordt er een nieuw contract opgesteld. Het zal de laatste periode zijn dat de<br />
straatlantaarns van <strong>Monnickendam</strong> op olie branden.<br />
Gasfabriek in <strong>Monnickendam</strong><br />
Was in 1844 een voorstel van Tijmon Kater, om de stad met op gas brandende<br />
lantaarns te verlichten, nog verworpen, in 1857 doet zich een geheel nieuwe ontwikkeling<br />
voor. Het driejarige contract met Cornelis Gras loopt op 31 augustus<br />
1857 af en zal niet verlengd worden.<br />
Begin 1856 ontvangt het stadsbestuur namelijk een verzoek van dhr. Pieter<br />
Schellinger (47), ondernemer uit Nieu wendam, of hij in de stad een gasfabriek<br />
mag bouwen.<br />
191
lijnbaan naast de gasfabriek<br />
Schellinger heeft op zeventien oktober 1855 een stuk grond gekocht dat in het<br />
kadaster bekend staat onder nummer A18 (bos) en A 19 (huis en erf). Het is een<br />
terrein op het Binnencingeltje (Nieuwe Zijds Burgwal), later meer bekend<br />
onder de naam ‘de Krim’. De koop wordt namens de heer Schellinger gesloten<br />
door mr. timmerman Johannes Nicolaas Arnoldi. Het terrein wordt gekocht van<br />
de Lutherse predikant Johan Philip Wagner. Daarvoor was het eigendom van de<br />
Amsterdamse kaarsenmakers Gerrit Brass en Gerrit Graas die deze grond voor f<br />
750,- kochten. Het gaat om een terrein binnen de stadsmuren op de Westervesting<br />
waarop ook de lijnbaan ‘Amsterdam’ van de familie Arbman stond. (48).<br />
Schellinger betaalt op tien november f 200,- voor het ‘erf met de gronden en de<br />
overblijfselen van de daar op gestaan hebbende gebouwen en getimmerten en<br />
het bos’ aan dhr. Arnoldi.<br />
‘De koper zal zijn gekochte dadelijk kunnen aanvaarden en daarvan voortaan<br />
alle belastingen moeten betalen’.<br />
Dat verzoek van Schellinger heeft heel wat op gang gebracht. Voor het gemeentebestuur<br />
was een gasfabriek binnen de muren een onbekend fenomeen. Daarom<br />
vroeg men op 5 mei 1856 allereerst advies bij B&W van Amsterdam. Na wat<br />
inleidende zinnen lezen we: ‘Alvorens deze consessie (toestemming, caeg) te<br />
verlenen zijn wij uitgenodigd op te geven de voorwaarden, welke het gemeente-<br />
192
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
bestuur verplicht is zich voor te behouden met het toestaan van het leggen der<br />
gaspijpen in de stadstraten (...) Daar nu zodanige fabriek bij ons een nieuwe en<br />
enigszins onbekende zaak is, nemen wij de vrijheid U met de meeste bescheidenheid<br />
uit te nodigen ons medewerking te willen geven op welke voorwaarden<br />
uwerzijds zodanige fabrieken in Amsterdam zijn of worden gebouwd’.<br />
Amsterdam heeft direct gereageerd, al bleef de vraag over de voorwaarden<br />
waarop de vergunningen tot het leggen van gasbuizen in stadsgronden mag<br />
plaatsvinden, op 13 mei nog onbeantwoord.<br />
Omdat de gemeente toestemming nodig heeft van G.S. gaat er op 26 mei een<br />
brief naar Haarlem, waarin wordt vermeld welke eisen er aan dhr. Schellinger<br />
zijn gesteld bij de bouw van de gasfabriek. De gebouwen en de gaskuipen moeten<br />
op een behoorlijk geheide fundering staan; de rompmuren moeten van<br />
minstens 1,5 mopsteen worden gebouwd, de daken met pannen afgedekt, doorgaande<br />
ankers gebruikt en de fornuizen moeten minstens 1,5 palm vrij van<br />
muur of houtwerk staan.<br />
Het retortenhuis mag niet hoger dan 12 el zijn, de gashouders niet hoger dan 7 en<br />
de overige gebouwen mogen niet hoger dan 9 ellen boven de grond opgetrokken<br />
worden. De schoorsteen mag niet meer dan 2 el boven de nok van de gebouwen<br />
uitsteken. Ook moeten alle stedelijke verordeningen in acht genomen worden<br />
en de bouw zal plaatsvinden onder toezicht van de opzichter van de stad.<br />
Blijkbaar is dat schrijven niet voldoende duidelijk geweest, want op 4 juni 1856<br />
lezen we: ‘Onbekend met de plaats waar men de bedoelde fabriek wenscht op te<br />
rigten geven wij ons de eer U nogmaals te verzoeken ons onder overlegging<br />
eener schetstekening van terrein en fabriek, te willen melden of bij de oprigting<br />
der fabriek de zekerheid en veiligheid van eenig werk, onder beheer en toezigt<br />
van het Rijk of der provincie in aanmerking kunnen komen’.<br />
Deze tekening is op 11 juni verzonden. ‘Uit deze schets zal blijken dat bij de oprigting<br />
der fabriek de zekerheid en veiligheid van enig werk onder beheer en<br />
toezigt van Rijk en der Provincie in geene aanmerking komen kan, die trouwens<br />
hier ter stede niet bestaan’. Toegevoegd wordt dat ‘geen andere gebouwen<br />
in de omtrek der voorgenomen stigting bestaan dan die de aanvrager toebehoren,<br />
met uitzondering van de opstand eener lijnbaan’.<br />
Op 24 juli ontvangen B&W een brief van G.S. dat volgens een afschrift van het<br />
Koninklijk Besluit d.d. 14 juli 1856 nr.84 P. Schellinger vergunning wordt verleend<br />
tot het oprigten van een gasfabriek te <strong>Monnickendam</strong>, kadaster A nr. 18<br />
(49). Hij mag ‘buizen in de stad leggen voor desselfs gazfabriek gedurende de<br />
tijd van 33 jaar met uitsluiting van alle anderen’.<br />
U merkt, men ging niet of éen nacht ijs.<br />
193
194
(links en boven:) gasleiding in de grond<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
De 25e december 1856 krijgt Schellinger de gevraagde vergunning, uiteraard<br />
voorzien van een aantal bepalingen, waarbij het risico en de kosten vooral op<br />
zijn bordje worden geschoven. Ook de eventuele schade, die het leggen van buizen<br />
in de grond aan bomen, kelders, riolen, bruggen etc. veroorzaakt, komt<br />
voor zijn rekening. De gemeente heeft zich goed ingedekt. De stadsarchitect zal<br />
er op toezien dat alles correct verloopt.<br />
De gasfabriek is er vlot gekomen, heeft een lengte van 30 ellen, breedte 20 ellen<br />
195
en hoog 12 ellen. De schoorsteen heeft een hoogte van 8 ellen boven de nok van<br />
de fabriek. Er volgt een overeenkomst met het stadsbestuur. Zoals een luchtfoto<br />
uit 1905 laat zien, was de fabriek omgeven door bomen, in het kadaster ‘bos’ genoemd.<br />
Maar dan doet zich de volgende vraag voor: Wat moet er in een contract staan?<br />
Opnieuw wordt raad gevraagd aan Amsterdam. Op 12 februari 1857 schrijven<br />
B&W: ‘Vermits genoemde fabriek gereed is en de ondernemer zich geadresseerd<br />
heeft tot het verlichten der stadsstraten in plaats van de tegenwoordige stadsverlichting,<br />
nemen wij andermaal de vrijheid Uw tussenkomst in te roepen en<br />
de gasfabriek in 1905<br />
ons de inlichtingen te verstrekken, welke nodig zijn tot het opmaken van een<br />
contract en wel bepaaldelijk omtrent de daarin op te nemen verpligtingen van<br />
de contractant leverancier’. Opnieuw reageert Amsterdam vlot waardoor de<br />
B&W van <strong>Monnickendam</strong> op 2 maart reageren erkentelijk te zijn voor het afschrift<br />
van het bestek en de voorwaarden van de onderhandsche aanbesteding’.<br />
De heren bedanken in een overvloed van vriendelijke woorden B&W van Amsterdam<br />
en sluiten af met ‘mogt het kunnen gebeuren dat wij met ons gering<br />
vermogen U van eenige dienst zouden kunnen zijn, zal het ons aangenaam zijn,<br />
zulks ten uitvoer te mogen brengen’.<br />
Op 16 maart 1857 leest notaris Merens de door hem gemaakte conceptvoorwaar<br />
de voor ‘in verband met de onderhandse aanbesteding van de openbare<br />
verlichting van de openbare straten der stad Monnicken dam d.m.v. uit steenkolen<br />
gestookt pijpgas gedurende de tijd van 33 achter eenvolgende jaren, aanvangende<br />
1 september 1857 tot 30 april 1890 en zulks met de heer P. Schellinger,<br />
notaris te Nieuwendam als eigenaar van de gazfabriek binnen deze stad opgerigt’.<br />
196
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Met Schellinger wordt het contract doorgenomen, waarna onderteke ning<br />
volgt. Schellin ger zal de komende 33 jaar, dat wil zeggen tot 30 april 1890, pijpgas<br />
leveren voor de openba re straatver lichting van Monni cken dam. En dat voor<br />
f 1000,- per jaar! Je zou zeggen, een koopje voor B&W. G.S. wordt een week later<br />
van de overeenkomst op de hoogte gesteld. Het contract bevat de volgende bepalingen:<br />
1. Dat met het leggen der buizen of pijpen binnen de stad geen aanvang mag<br />
worden gemaakt, voor en aleer met de oprigting der gazfabriek, ten genoegen<br />
woonhuis gasfabriek Heerengracht met de fabriek op de achtergrond<br />
van B&W een aanvang is gemaakt.<br />
2. Dat het leggen der buizen, zoo wel wat eerste aanleg als onder houd betreft,<br />
zonder uitzondering zal komen ten laste en risico van de consessio naris (aanvrager,<br />
caeg) zonder dat bij het eindigen der consessie daarvoor eenige vergoe -<br />
ding van het stedelijk bestuur zal kunnen worden gevorderd.<br />
3. Dat daardoor niet worden benadeeld de eigendommen der stad of van derden;<br />
dat dan ook de buizen nimmer door riolen onder huizen, door kelders of<br />
gewelven of kort langs bomen zullen mogen worden gelegd, en de adressant zal<br />
zijn aansprakelijkheid voor alle schaden, die op enigerlei wijze uit verzuim of<br />
contrarie handeling zoude kunnen ontstaan.<br />
4. Dat de pijpen worden gelegd door de gehele stad, zoodra en waar B&W zulks<br />
mogten verlangen, doch achter een volgende, onder nadere goedkeu ring van<br />
B&Wen met kennisgeving aan de stedelijke architect.<br />
5. Dat bij het leggen van buizen over vaste houten bruggen de buizen zullen<br />
moeten worden gelegd en vastgemaakt worden aan en tusschen twee leggers,<br />
zonder de breedte van de doorvaart te vernauwen.<br />
Dat bij vernieuwing of verandering van bruggen, het wegnemen, verleggen en<br />
197
opnieuw weder leggen der pijpen, indien dit vereischt wordt, door en ten koste<br />
van de consessionares moet geschieden.<br />
6. Dit artikel geeft aan dat er toestemming van B&W nodig is als de bouw of exploitatie<br />
in andere handen overgaat.<br />
7. Deze consessie zal moeten worden beschouwd te zijn verval len bij aldien<br />
a. binnen een jaar na het verkrijgen van de Koninklijke vergunning tot oprigting<br />
der gazfabriek deze niet zal zijn volbouwd en in exploitatie gebracht<br />
b. de consessionaris zijne bij deze verkregen consessies geheel of gedeeltelijk<br />
mogt hebben verkocht, verpand of overgedragen, zonder daarbij in acht te<br />
nemen, hetgeen hierboven onder zes is bepaald.<br />
<strong>Monnickendam</strong> is daarbij de eerste gemeente in de regio die op gasverlichting<br />
overgaat. Purmerend volgt in 1859, Edam in 1863.<br />
Kolenaanvoer<br />
Het gas werd gewonnen uit kolen, die over het water werden aangevoerd, immers<br />
de gasfabriek lag dicht bij water. Als zo’n schip met kolen arriveerde,<br />
waren er altijd wel van die losse arbeiders die, tegen betaling uiteraard, bereid<br />
waren om een handje te helpen. Het is uiteraard ook mogelijk dat de directeur<br />
van de gasfabriek daar zelf mensen voor had of inhuurde.<br />
Gasfabriek gekocht door Tijmon Kater<br />
Schellinger heeft de levering van gas slecht een maand of vier volge houden. Een<br />
goed notaris is niet automatisch een goed fabrikant, technicus of directeur van<br />
een gasfabriek. Op 28 maart 1857 is hij genoodzaakt om de gasfabriek, nabij de<br />
touwslagerij, onder goedkeuring van het stadsbestuur, met het bijbeho rende<br />
woonhuis, de bergplaats, smederij, grote stenen loods en gashouder te verkopen.<br />
Koper is, jawel, de dan 70-jarige Tijmo n Corne lisz. Kater, die de gasfabriek<br />
op 1 april voor f 18.000,- ten eigendom krijgt.<br />
Notities uit het contract: ‘De koper zal het recht hebben tot het vrije gebruik en<br />
genot der regenbak, staande bij het<br />
woonhuis, ten deele op de bij deze<br />
acte verkochte grond en ten deele op<br />
de grond welke eijgendom van den<br />
verkoper is gebleven’.<br />
‘Onder de verkoop zijn mede begrepen<br />
de aanwezige voorraad steenkolen,<br />
de gazometers die in het magazijn’<br />
voorhanden en bij de verschil-<br />
kolen<br />
lende particulieren in gebruik zijn’<br />
198
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
‘Het moet Tijmon, ondanks zijn leeftijd, een oneindige vreugde hebben gegeven<br />
(...) toch zijn doel bereikt te hebben tegenover het zo krenterige en weinig<br />
meewerkende stadsbestuur. Werd de rijk geworden aannemer wel zo geaccepteerd<br />
in de kring van notabelen en academici van de stad’? (50).<br />
Voor de heer Schellinger kreeg zijn betrokkenheid als voormalige eigenaar van<br />
de gasfabriek twee jaar later nog een staartje. Het stadsbestuur deed in 1859<br />
moeilijk over een stukje grond van de stadsvesting dat, volgens hen ten onrechte,<br />
bij het terrein van de gasfabriek zou zijn getrokken. Echter, bij de start van<br />
de gasfabriek was dat niet aan de orde geweest en ook de stadsarchitect had er<br />
nooit aanmerkingen over gemaakt (51).<br />
Gasverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />
Dacht men in 1851 van de heer Kater af te zijn, nu moet de Raad opnieuw met de<br />
ingenieur om de tafel gaan zitten. Op 15 augustus 1857 wordt er een contract opgemaakt,<br />
bestaande uit 14 artikelen, dat op 1 september zal ingaan en een looptijd<br />
kent van 33 jaar. Dat contract omvat de verlichting met gas van 41 lantaarns<br />
binnen de stadsmuren, met inbegrip van de lantaarn op de lange brug. Daar -<br />
naast de lantaarn bij het haring huisje en een goede gaslamp in het lokaal van de<br />
nachtwacht. Ook voor het onderhoud is dhr. Kater geheel verantwoordelijk. Er<br />
is ook een nieuw model lantaarn die niet meer op houten, maar op ijzeren palen<br />
staat. Op het Weezenland heeft er één proefgedraaid, met goed resultaat.<br />
Evenals dhr. Schellinger krijgt ook Tijmon Kater jaarlijks f 1000,- voor zijn<br />
werkzaamheden betaald.<br />
Het werk zelf wordt uitbesteed aan lantaarnopstekers. Zij moeten overdag de<br />
ruitjes van de lantaarns poetsen, de gasbranders reinigen, gaskousjes verwisselen<br />
en gebroken lantaarnruiten vervangen (baldadigheid). Om hun handen te<br />
beschermen, dragen de heren polsmoffen.<br />
Ondanks verzoek geen dubbelfunctie<br />
U las het al eerder, de heer Kater had jarenlang twee petten op. Hij was lid van de<br />
Raad geweest en tegelijk aanne mer met werk voor de stad. Volgens de nieuwe<br />
wet der Gemeente besturen was het echter niet langer mogelijk, vanwege belangenverstrengeling,<br />
die twee functies te verenigen. Op 1 september 1857 vraagt<br />
Kater aan G.S. om dispensatie van art. 24 van deze Gemeentewet, maar het verzoek<br />
wordt afgewezen. Het wetsartikel kent geen uitzonderingen. Kater wordt<br />
dus niet (opnieuw) toegelaten tot de Raad.<br />
199
Vernieuwingen in en aan de gasfabriek<br />
In juli 1858 stuurt de Heer Kater een brief naar B&W waarin hij aangeeft dat de<br />
door hem overgenomen fabriek ‘gebrekkig’ was. ‘Thans zijn alle gebreken hersteld<br />
en door de Engelsche Ingenieur John Brijcan geheel gereconstrueerd’. Er is<br />
een nieuw zuiveringstoestel geplaatst, de teerleiding is veranderd, er is een<br />
nieuwe condenser en pijpen gesteld. Dat alles is zodanig ingericht dat alle toevoerpijpen<br />
gemakkelijk schoongemaakt kunnen worden’. Dhr. Kater nodigt<br />
B&W uit om de fabriek (na een afspraak) te komen bezichtigen.<br />
Gas in het weeshuis<br />
Zo is <strong>Monnickendam</strong> dus in 1857 het ‘gastijdperk’ binnengegaan. Zowel buitenals<br />
binnenshuis werd gasverlichting gebruikt. Dhr. Kater zorgde er bijvoorbeeld<br />
ook voor, dat het weeshuis door ‘pijpgaz’ werd verlicht. Op 17 augustus<br />
1857 hadden de regenten daartoe besloten.<br />
overzicht openbare straatverlichting door gas<br />
Varia<br />
De veertien bepalingen bij de overeenkomst met dhr. Kater leren ons hoe de<br />
stadsverlichting er destijds bij stond. Gesproken wordt over verlichting met uit<br />
steenkolen verkregen pijpgas. De gaslantaarns hebben ‘zogenaamde vleermuis<br />
vleugels’ en staan op ijzeren palen of kandelabers. De, op het moment van het<br />
afsluiten van het contract, nog gebruikte réverbères met houten palen en ijzeren<br />
armen worden het eigendom van de heer Kater.<br />
De nieuwe gaslantaarns moeten om het jaar worden geschilderd met goede<br />
olieverf in een kleur die het stadsbestuur zal bepalen. Alle palen hebben een<br />
duidelijk zichtbaar nummer. Een en ander dient goed onderhouden te worden.<br />
Werkzaamheden van Kater in mei 1858, ten behoeve van de verlichting van het<br />
haringhuisje en de daarop gevolgde rekening zorgen ook voor heen en weer geschrijf.<br />
Het gaat zover dat B&W op 22 maart 1859 Kater er aan herinneren ‘wanneer<br />
de afrekening op 1 juni e.k. niet heeft plaatsgehad, die rekening overeenkomstig<br />
de wet vervallen is. Nog steeds zijn de goede verhoudingen blijkbaar<br />
200
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
ver te zoeken tussen het stadsbestuur en dhr. Kater.<br />
Op 19 april 1858 verzoekt Tijmon Kater om de stads straten ook in de maanden<br />
mei en augustus geheel of gedeeltelijk met gas te verlich ten. Dat gaat op jaarbasis<br />
f 78,- meer kosten, maar B&W wijzen het voorstel af.<br />
Stadsburgerschool<br />
Dhr. Kater heeft er ook voor gezorgd dat de StadsBurgerschool gaslicht heeft gekregen.<br />
Op 15 december 1859 wordt aan hoofdonderwijzer Andries Lodewijk<br />
Schmidt geschreven ‘dat het gaslicht niet langer zal mogen branden dan de<br />
schooltijd duurt, in geen geval later dan 61/4 uur des avonds van die dagen wanneer<br />
er school gehouden wordt.<br />
Ontevredenheid<br />
In januari van dat jaar was Kater door het gemeentebestuur op de vingers getikt.<br />
‘Bij een nauwkeurige aanschouwing van de door u aangenomen straatverlichting<br />
door middel van gas, moeten wij, bij de uitvoering daarvan, u onze ontevredenheid<br />
kenbaar maken daar overeenkomstig art. 5 van onze voorwaarden<br />
geenszins gevolg wordt gegeven. Immers de vlammen welke tien duimen breed<br />
moeten zijn en zeven duimen hoog hebben over het algemeen dat caliber niet<br />
en zijn veel kleiner, terwijl de rode gloed van de vlammen ook in strijd is met genoemd<br />
artikel daar deselve wordt geschreven te moeten zijn zuiver wit zonder<br />
schakering. Aangenaam zal het ons zij te mogen ondervinden dat deze kennisgeving<br />
de strekking zal hebben dat dergelijke aanmerkingen geen plaats meer<br />
zullen hebben, daar wij ongaarne de daar op staande boeten van toepassing<br />
zouden willen brengen’.<br />
Verkoop van de gasfabriek<br />
In 1860 vraagt Tijmon Kater, inmiddels de 70 ruim gepasseerd, of hij het verlichtingscontract<br />
mag overdoen aan zijn zoon Cornelis. Maar de Raad geeft<br />
geen toestemming, met als gevolg dat Tijmon op 30 oktober de gasfabriek aan<br />
de Heerengracht met bijhorend woonhuis, bergplaats, smederij en gashouder<br />
voor f 21.500,- verkoopt aan architect Pieter Hendrik Peletier (52). De Raad had<br />
daar op 25 september toestemming voor gegeven.<br />
Peletier krijgt in diezelfde maand van het stadsbestuur toestemming om de<br />
taak van Kater als aannemer van de straatverlichting over te nemen. Ook zijn<br />
verzoek om ‘vrijgesteld te mogen worden van de verpligting om borgen te stellen<br />
in betrekking als aannemer der straatverlichting dezer stad’ wordt gehonoreerd.<br />
Op 29 december 1860 ondertekenen Kater en Peletier het contract dat de overname<br />
van de straatverlichting regelt. Op diezelfde dag wordt ook het contract ge-<br />
201
tekend tussen B&W en de heer Peletier. Tot 1867 is hij de nieuwe man voor de<br />
stadsverlichting.<br />
De jaren Peletier<br />
Op 19 maart 1861 stuurt de stadsarchitect, de heer Jan van Leeuwen Azn een<br />
brief met aandachtspunten. Peletier moet de straat in het Zuideinde en de<br />
Haven boven de gaspijp aan het profiel brengen. Hij krijgt daarvoor acht dagen<br />
de tijd. Vermoedelijk gaat het om het om een verzakking in de weg.<br />
Een lantaarn aan een van de huizen van de Nieuwezijds Burgwal heeft al enige<br />
tijd niet gebrand.<br />
Volgens de overeenkomst moet de vlam in de lantaarns te allen tijde een breedte<br />
van tien en een hoogte van zeven duimen hebben. Dat is de laatste tijd niet<br />
het geval geweest (een duim is ongeveer 2,5 cm). Er is dus sprake van een behoorlijk<br />
vlam!<br />
Peletier wordt ook verzocht ‘de gaz zoodanig en zoodikwijls te zuiveren, dat zij<br />
zonder dwaling, rook en stank is en een helder wit licht verspreidt’.<br />
Als laatste moet Peletier, gelet op de overeenkomst, de lantaarns schilderen en<br />
nummeren. Dat moet klaar zijn voor 1 mei 1861.<br />
OverlijdenTijmon Kater<br />
Op 1 augustus 1863 stuurt Tijmon Kater een brief naar B&W waarin hij, vanwege<br />
zijn hoge leeftijd, vraagt ontslagen te worden als commissaris van de Stadstekenschool.<br />
Tegelijk schuift hij dhr. Peletier als opvolger naar voren, maar hij<br />
heeft daar niet tevoren met de gasfabrikant over gesproken, noch hem gevraagd.<br />
Volgens Tijmon is Peletier echter een uitmuntend tekenaar.<br />
echtpaar Kater/Slot tijdens hun 55-jarig<br />
huwelijksfeest<br />
202<br />
Op 12 februari 1864 viert het echtpaar<br />
Kater/Slot hun 55-jarig hu we -<br />
lijksverbintenis. De foto is op die<br />
heugelijke dag gemaakt. Het is de<br />
laatste grote gebeurtenis in het<br />
leven van Tijmon en zijn vrouw,<br />
want veertien dagen later, 26 februari<br />
1864 ’s avonds om half tien, overlijdt<br />
de 76-jarige Kater op de<br />
Nieuwezijds Burgwal wijk 4 nr. 178.<br />
Drie dagen later maakt vrouw Annetje<br />
bij notaris Merens een (nieuw)<br />
testament op, met Klaas Houtman<br />
en Andries Strubbe als getuigen.
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Het gereformeerd weeshuis krijgt duizend gulden, vrij van kosten en haar zoon<br />
Jan in Zwolle (53) wordt aangesteld als executeur van de boedel.<br />
Annetje Slot is dusdanig verzwakt dat ze, hoewel ze heeft leren schrijven, niet<br />
in staat is om de acte te ondertekenen. Op diezelfde dag! 29 februari (1864 was<br />
een schrikkeljaar) overlijdt ‘des namiddags tien uur’ de 80-jarige Annetje. Haar<br />
laatste woorden zijn: ‘ik ga vader na...’<br />
Daarmee komt er een einde aan ongeveer vijftig jaar straatverlichting in <strong>Monnickendam</strong><br />
waar Tijmon Kater verantwoordelijk voor is geweest. Een bekwaam<br />
man met visie en ambitie, zo mag je deze telg uit de Kater-familie toch wel typeren,<br />
was niet meer.<br />
Verbetering van de lichtvoorziening<br />
De stadsarchitect zat ook niet stil. Op 20 januari 1865 doet hij een aantal aanbevelingen<br />
om de straatverlichting uit te breiden en te verbeteren. Hij schrijft:<br />
‘Het zou beter zijn als de lantaarns tot vijf uur ’s morgens zouden branden. Het<br />
blussen kan dan nog door de nachtwacht plaatsvinden. Hij vestigt de aandacht<br />
ook op weinig verlichte plaatsen. Op de Binnendijk is de afstand tussen de lantaarns<br />
te groot. Er zouden er twee bij moeten komen. Op de Heerengracht, in<br />
het Zuideinde bij het dijkmagazijn en in de Roozendaalstraat (Beemstertje) kan<br />
volslagen duisternis heersen. De verlichting op de laatstgenoemde plaats is van<br />
nut bij het bezoeken van de kerk, terwijl een verlichting op de beide laatstgenoemde<br />
plaatsen wenselijk is, wanneer gedurende de kermisweek, de passage<br />
met rijtuigen langs deze weg is’.<br />
Of een en ander verwezenlijkt is ben ik niet nagegaan, maar dat het stadsbestuur<br />
over de financiële consequenties heeft gesproken, blijkt uit een brief van<br />
de stadsarchitect van 29 november van dat jaar.<br />
Belasting voor onderhoud lantaarns<br />
Elk jaar stelde het gemeentebestuur de hoogte van het te betalen lantaarngeld<br />
en dat voor de nachtwacht vast. Je moest wel een bepaalde ondergrens als inkomen<br />
hebben om die belasting te hoeven betalen. Op 27 september 1865 lag die<br />
grens op f 31,- ‘Zij van wier woning de huurwaarde volgens de Personele Belasting<br />
minder dan f 31,- bedroeg zijn vrij van deze belasting’. Zo werden dus de allerarmsten<br />
ontzien.<br />
Onrust wegens diefstallen<br />
Op 13 maart 1866 klimmen drie notabelen in de pen, P.L. Thierens, N. Costerus<br />
en J. Boerlage. Wat is het geval? Er worden ‘bij herhaling diefstallen gepleegd’<br />
en dat vraagt om maatregelen. De drie heren doen verschillende aanbevelingen:<br />
203
Meer ‘blauw op straat, d.w.z. een verdubbeling van de plaatselijke nachtwacht;<br />
vier patrouilles tegelijk door de stad tussen zonsondergang tot zonsopgang;<br />
verdachte personen nauwkeurig in de gaten houden; een geldelijke beloning<br />
‘voor ‘wie een dief of dieven, zelfs poging tot diefstal, weet aan te wijzen of te<br />
ontdekken. Daartoe zal langdurige straatverlichting behulpzaam zijn’. Als B&W niet<br />
met spoed maatregelen nemen, zullen de heren zich ‘direct met de bevolking<br />
verstaan omtrent de noodige maatregelen ter herkrijging van veiligheid en rust<br />
onzer inwoners’.<br />
B&W hebben van zich laten horen en ‘nemen tijdelijke maatregelen ter verbetering<br />
van de policie’. De door de drie voorgestelde maatregelen worden echter<br />
niet gehonoreerd ‘uit hoofde dat de financiële toestand van de gemeentekas de<br />
vereischte uitgaven niet toelaten’.<br />
Maar de drie mannen hebben ‘zich verpligt geacht, niet lijdelijk in dit besluit<br />
van den Raad te berusten’. Op de 18e is een adres de inwoners ter tekening aangeboden,<br />
waarin uitdrukkelijk op het nemen van betere voorzorgsmaatregelen<br />
bij de Policie alhier aangedrongen wordt’. Een handtekeningen-actie dus. Hoe<br />
het afliep?<br />
Nieuwe eigenaar van de gasfabriek<br />
Op 16 april 1867 vertrekt het echtpaar Peletier naar Hilversum. Zes weken eerder,<br />
op 28 februari 1867, had Pieter Peletier de gasfa briek voor f 22.000,- verkocht<br />
aan Willem Carel Ross-Vosmaer (54), die niet lang daarvoor was teruggekomen<br />
uit Nederlands Indië, waar hij geruime tijd heeft gewoond. Vosmaer is<br />
op 1 mei 1867 in <strong>Monnickendam</strong> ingeschreven<br />
op adres Nieuwezijds Burgwal.<br />
Pieter Hendrik Peletier was een vermogend<br />
man. Dat bleek toen er op 6 december<br />
1869, door notaris Merens, een<br />
openbare verkoping plaatsvond van<br />
negen percelen onroerend goed ‘in de<br />
Krim’, te weten zeven huizen, een stuk<br />
moesgrond en een strook grond langs<br />
de touwbaan van de gebr. Jacobus en<br />
Cornelis Groenewoud. Peletier heeft<br />
deze percelen op 25 oktober 1867 gekocht,<br />
hetgeen het aardige sommetje<br />
opleverde van f 3982,- . Daarbij zijn de<br />
panden 6 en 7 niet inbegrepen.<br />
terrein gasfabriek, plattegrond<br />
204
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Waarnemers<br />
Het werk gaat echter door. Er komen twee waarnemend pijpgasfabrikanten, die<br />
verantwoordelijk zijn voor het runnen van de gasfabriek: apotheker Adrianus<br />
Franciscus Pieter van Son (55) en notaris Dirk Coste rus (56). Samen met een zus<br />
van Vosmaer, Guillomine Caroline Vosmaer als erfgename, zijn zij verantwoordelijk<br />
voor de gaslevering.<br />
Overlijden Adrianus van Son<br />
Dhr. van Son is echter maar korte tijd medeverantwoordelijk voor de gasvoorziening.<br />
Hij overlijdt op 5 juni 1874, 41 jaar oud. Zijn vrouw is dan net in verwachting<br />
van hun derde kind, William Hendrik, dat op 23 februari 1875 geboren<br />
zal worden.<br />
Op 20 november 1874 schrijft mevrouw van Son een briefje aan de controleur en<br />
het ‘collegie van Zetters der gemeente <strong>Monnickendam</strong>’ en zegt: ‘geeft bij deze te<br />
kennen dat, tengevolge van het overlijden van haar echtgenoot, het door dezen<br />
uitgeoefende bedrijf van Pijpgasfabrikant is overgegaan op den mede ondergetekende<br />
Dirk Costerus, candidaat notaris mede te <strong>Monnickendam</strong> woonachtig’.<br />
Beiden verzoeken dat ‘het patent van genoemde heer van Son, voor zover betreft<br />
het bedrijf van Pijpgasfabrikant, word overgeschreven ten name van voornoemde<br />
Dirk Costerus’. Met de drie, nog jonge, kinderen Wilhelmina Elisabeth,<br />
Adrianus François Pieter en William Hendrik vertrekt Elisabeth naar Haarlem.<br />
Poging tot verkoop van de gasfabriek<br />
In dat zelfde jaar, op 15 october 1874, is notaris Arnout Vosmaer uit Zeist in<br />
<strong>Monnickendam</strong>, in zijn hoedanigheid als schriftelijk gevolmachtigde van de<br />
zus van wijlen de heer Vosmaer, Guillelmine Jacoline Vosmaer. Hij is gekomen<br />
om de gasfabriek te verkopen met alles wat er toe behoort. Een reeks artikelen<br />
stellen de voorwaarden van de koop vast. De prijs is bepaald op f 1625,-<br />
Het woonhuis is tot 1 mei 1875 verhuurd aan dhr. J.C. Kremer, daarna kan het<br />
vrij bewoond worden.<br />
Maar de verkoop lukt niet. ‘En is het genoemde perceel na opbod en afslag afgehouden’,<br />
zo moet notaris Vosmaer, zijn collega Cramer uit Edam Merens uit<br />
<strong>Monnickendam</strong>, in gezelschap van logementhouder Dirk Klaver constateren.<br />
Tien jaar later zal dat anders blijken te zijn.<br />
IJken<br />
Op 21 november 1879 stuurt de Raad de chef van het ijkbureau in Hoorn een<br />
(antwoord)brief ‘dat blijkens informatie bij de directeur der gasfabriek, er kort<br />
na het in werking treden der wet, een aanvang is gemaakt met de in gebruik<br />
zijnde gasmeters aan de ijk te onderwerpen; dat op heden 59 dier gasmeters ge-<br />
205
ijkt zijn en nog 34 stuks geijkt moeten worden en dat de gasfabriek in deze gemeente<br />
gedurende het hele jaar werkzaam is’.<br />
Wat is het geval? In 1869 is er, bij het in werking treden van de nieuwe ijkwet,<br />
een verplichte keuring van alle toestellen. Het toezicht op de ijkwet is overgenomen<br />
door landelijke in plaats van stedelijke ijkers. In 1882 is die verplichting<br />
overigens alweer afgeschaft en dat is zo gebleven tot 1937.<br />
Verlichting laat te wensen over.<br />
Op 30 oktober 1880 ligt er een rapport van de stadsar chitect met de mededeling<br />
‘dat de gazlan taarns vuil, het gazlicht niet zuiver en niet wit is en de vlam niet<br />
voldoet aan de bestaande voorschriften’. De Raad zal den Directeur der gazfabriek<br />
aan de bepalingen uit het betreffende con tract herinneren, met het verzoek<br />
tot verbetering.<br />
Op 18 december antwoordt Dirk Costerus, directeur der gazfabriek, ‘dat ingevolge<br />
ontvangen schrijven d.d. 13 december het opste ken der straatlantaarns<br />
thans meer geregeld gaat dan vroeger en voor de grootte der gazvlam en de helderheid<br />
reeds is gezorgd’.<br />
Onderhandeling over de verkoop van de gasfabriek<br />
Op 1 april 1881 overlijdt in Leiden Guillemine Caroline Vosmaer, de eerder genoemde<br />
zus en erfgename van Willem Carel, weduwe van mr. Lambert van<br />
Meerten (57).<br />
De erfgenamen, over wie verderop meer, vragen aan het gemeentebestuur of er<br />
onderhandeld kan worden over de verkoop van de gasfabriek. De Raad is daartoe<br />
wel genegen, zo blijkt op de 24e november 1881. Maar er is geen overeenstemming<br />
bereikt. Ik vraag me wel af wat we ons bij die onderhandelingen<br />
moeten voorstellen, immers de fabriek was particulier eigendom!<br />
Gas in de Grote kerk<br />
We gaan nog even terug naar het jaar 1857. Niet alleen het weeshuis, ook de Nicolaaskerk<br />
is door Tijmon Kater van gaslicht voorzien. Niet zo eenvoudig om<br />
een zo grote hallenkerk als die van <strong>Monnickendam</strong> goed verlicht te krijgen. Er<br />
waren voor de diensten jarenlang tientallen kaarsen nodig in de kroonluchters,<br />
op de banken en de preekstoel.<br />
Op 21 april 1857 schrijft Tijmon Kater een brief aan de kerkvoogden, waarin hij<br />
voorstelt om de kerk, middels zestig branders, met pijpgas te verlichten. Een<br />
commissie van zes leden buigt zich over het plan en het wordt metterdaad uitgevoerd.<br />
Op 2 oktober 1857 vermelden de notulen van de Kerkvoogden dat de<br />
gasverlichting in de kerk voor 1253 gulden zal worden aangelegd. Deze zal be-<br />
206
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
staan uit hoofdbuizen en pijpen,<br />
zeven kronen met kandelabers,<br />
waarvan ieder met 32 lichten zullen<br />
hangen in het schip van de<br />
kerk. De noord- en zuidzijde zullen<br />
verlicht worden door in ieder<br />
twee kronen, elk van 24 lichten, te<br />
plaatsen. Boven de kap van de<br />
preekstoel zal een gasvlam worden<br />
aangebracht.<br />
Er is vlot gewerkt want op 27 november<br />
van dat jaar blijkt dat de<br />
nieuwe verlichting al een paar keer<br />
kroonluchter kerk<br />
gebrand heeft. Een eerste voordeel<br />
is, dat er nu ook weer kerkdiensten<br />
op donderdagavond gehouden kunnen worden. Die hadden, vanwege een te<br />
hoog kostenplaatje, geruime tijd stil gelegen.<br />
Niet alles gaat meteen goed. In de laatste maand van dat jaar vinden de kerkvoogden<br />
de verlichting onvoldoende. Dat wordt in februari 1858 verholpen,<br />
doordat men, in plaats van ijzeren, porseleinen branders gaat gebruiken.<br />
Met dhr. Kater wordt een verlichtings- en onderhoudscontract aangegaan voor<br />
tien jaar. De overeenkomst eindigt op 31 december 1867, maar dan is er, zoals we<br />
zagen een andere verantwoordelijke gasleverancier.<br />
Voordat de heer Ross-Vosmaer een nieuw contract met de kerkvoogdij aan wil<br />
gaan, moet eerst de hoofdgasleiding vanuit de toren naar de kronen vernieuwd<br />
worden, want die is in slechte staat. Dat gebeurt en een nieuw tienjarig, vrijwel<br />
ongewijzigd, contract wordt op 1 januari 1868 van kracht.<br />
Als de Heer van Son, na het overlijden van de heer Ross-Vosmaer, de nieuwe verantwoordelijke<br />
man voor het gas is, krijgt hij begin 1874 een brief van de kerkvoogden<br />
dat de verlichting behoorlijk te wensen overlaat omdat de kranen niet<br />
voldoende gas aangevoerd krijgen. Dat wordt verbeterd.<br />
Het volgende contract, gesloten met de heer Costerus, wordt 1 juli 1878 van<br />
kracht. Het gaat nu om zes, in plaats van tien jaar, maar met de mogelijkheid<br />
van verlenging. Dat laatste gebeurt ook (58).<br />
Tot 1895 wordt alleen de kerk met pijpgas verlicht. De bijruimten en de woning<br />
van de koster worden echter dat jaar ook voorzien van gas.<br />
207
Inmiddels had het gas- of gloeikousje (59) z’n intrede gedaan en dat gaf een veel<br />
beter licht dan wat men tot dusver gewend was. Kortom, er komt gasgloeilicht<br />
in de kerk dat bovendien minder zal gaan kosten.<br />
Weer een klacht over de verlichting<br />
Dat het met de straatverlichting niet altijd naar wens ging blijkt ook op 14 januari<br />
1883. De gemeentearchitect heeft een lijst van gebreken opgesteld en<br />
daarom stuurt de Raad de heer Costerus een brief met een klacht over de slechte<br />
verlichting en de manier waarop deze lantaarns onderhouden worden. Alle<br />
klachten hebben tot dusver echter niet tot een gewijzigd beleid omtrent het onderhoud<br />
van de lantaarns geleid. Er zitten in een aantal lantaarns gebroken ruiten<br />
en in sommigen ontbreken ruitjes. De vlam heeft zelden de vereiste hoogte<br />
vanwege te weinig gasdruk, er is sprake van oxydatie, vervuiling van de opstaande<br />
pijpjes, de bran ders en de kraanopeningen. Ook een lekkende pijp<br />
wordt gemeld. Kortom, een en ander beantwoordt niet aan wat er destijds in het<br />
con tract (1857) is afgesproken.<br />
Costerus krijgt te horen dat de bepalingen van het contract ‘stiptelijk moeten<br />
worden opgevolgd en dat wat de veiligheid aangaat, door te nemen maatregelen,<br />
het gevaar moet worden afgewend’.<br />
Het rapport van de gemeentearchitect liegt er niet om.<br />
Het blijkt nodig om dhr. Costerus op 2 februari nog eens te herinne ren aan de<br />
brief van 14 januari. Hem wordt gevraagd ‘om met enige spoed te willen berichten<br />
welke maatregelen door u genomen zijn of genomen zullen worden en in<br />
het laatste geval, wanneer tot ophef fing van het gevaar, welke de gashouder of<br />
stolp van de gasfabriek alhier voor de openbare veiligheid oplevert en waarop<br />
gedoeld wordt in het slot van bovengenoemde missieve’.<br />
Uit een schrijven van de Commissaris van de Koning in Noord-Holland<br />
d.d.19.1.1883 blijkt dat men advies heeft gevraagd, hoe te handelen in verband<br />
met de veiligheid van de fabriek. Het antwoord daarop is:<br />
‘dat het doen instellen door een bevoegd deskundige, van een onderzoek naar<br />
de toestand van de verschillende toestellen, tot de gasfabriek behorende, dus<br />
ook van de gashouder, staat aan het gemeentebestuur, aan hetwelk de wet van 2<br />
juni 1875 het toezigt op inrigtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken,<br />
is opgedragen’. Mocht de oplegging van nieuwe voorwaarden nodig<br />
zijn, dan kan dat op grond van de laatste wijzigingen van dat voornoemd besluit,<br />
d.d. 3 augustus 1876.<br />
208
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Antwoord van Costerus<br />
Op 6 februari schrijft Costerus een brief met vier kantjes tekst om de klachten te<br />
ontzenuwen. Omdat deze brief een goed inzicht geeft hoe de gasfabriek en de<br />
straatverlichting in de praktijk functioneerde, zal ik er enkele belangrijke gedeelten<br />
uit citeren.<br />
Costerus begint met de opmerking dat de geuite klachten niet geheel ongegrond<br />
zijn, maar noemt vervolgens een aantal redenen die de problemen veroorzaken.<br />
‘Het stormachtige weer in de laatste maanden zo dikwijls voorgekomen,<br />
heeft werkelijk vele lantaarnruiten doen breken, doch tot mijn genoegen<br />
kan ik u melden, dat reeds op 11 en 12 januari jl. op mijne orders, alle gebroken<br />
lantaarnruiten door gave waren vervangen, terwijl ook voor het vervolg omtrent<br />
dit punt aan mijn ondergeschikten de kansen op vervuiling der branders,<br />
door het inwaaien van stof de strengste bevelen heb gegeven’.<br />
Over de vlam zegt Costerus het volgende: ‘Het zij verre van mij te willen beweren,<br />
dat alle lantaarns te allen tijde branden met een vlam ter hoogte van zeven<br />
en ter lengte tusschen de uiteinden van tien centimeters; plotselinge verstopping<br />
van een brander, het breken van een ruit, waardoor de wind vrij spel krijgt<br />
met de vlam enz. zijn oorzaken dat werkelijk niet iedere lantaarn altijd aan dat<br />
voorschrift voldoet, ja zelfs voldoen kan. Het verschil in mening betreft dus niet<br />
het feit zelf, hetwelk ik erken, als wel de veelvuldigheid daarvan. De buitengewoon<br />
hooge drukking toch, die reeds sinds geruime tijd wordt gegeven wanneer<br />
de lantaarns branden is oorzaak dat, gemiddeld genomen, meer lantaarnvlammen<br />
boven de vereischte maat branden dan daar beneden’.<br />
Een derde klacht gaat over de helderheid en kleur van de vlam. Costerus zegt<br />
daarover dat de bepaling in het contract geen andere kan zijn dan dat de aannemer<br />
zich verplicht tot het leveren van zo zuiver mogelijk goed lichtgevend gas.<br />
Hij voegt daar aan toe dat ‘geen steenkolen-gasvlam zuiver wit kan zijn, daar<br />
een blauwachtige kern een kenmerkende eigenschap is, terwijl evenmin het<br />
steenkolen-gas, in de praktijk, zó zuiver kan worden geleverd, dat alle aanslag<br />
vermeden wordt’. Er worden prima Engelse gaskolen gebruikt en ook op de zuivering<br />
van het gas wordt nauwkeurig toegezien.<br />
Belangrijk punt van kritiek was ook de veiligheid. ‘Tegen de grief omtrent een<br />
lek in de gasleiding zij het mij vergund in te brengen 1. dat mij nimmer van lekkage<br />
of storing in den gas-omloop is gebleken, of ik heb zo spoedig mogelijk<br />
door opgravingen naar de oorzaken gezocht en de bevonden gebreken doen<br />
herstellen; 2. dat mij uit de in November of December jl. gedane opgraving en<br />
herstelling, door niets het vermoeden is gegeven dat hier of daar lekkage bestaat’.<br />
De Raad heeft in hun schrijven ook opmerkingen gemaakt over ‘het veronder-<br />
209
gashouder<br />
stelde gevaar, dat de toestand van den gasfabriek oplevert’. Costerus schrijft: ‘In<br />
’t algemeen genomen zal wel elke gasfabriek gevaren opleveren; althans de mogelijkheid<br />
van ontploffingen bestaat, hoewel ik vermeen dat dergelijke ongelukken<br />
aan de gasfabriek zelve, slechts zeer zelden voorkomen. Hoe nu echter<br />
de bij het rapport beweerde slechte toestand van den gashouder alhier het gevaar<br />
voor de bewoners in de nabijheid zou kunnen vermeerderen, begrijp ik niet. Dit<br />
gevaar bestaat toch bij een ouden gashouder in geen meerdere mate dan bij een<br />
nieuwen en ijzersterke het geval zou zijn. Immers tegen ontploffing, waarop<br />
het rapport dan toch zeker doelt, is niets bestand. De onjuiste onderstelling dat<br />
een gashouder, lek wordend, daardoor ontploffing zou veroorzaken, kan m.i. alleen<br />
tot deze vrees voor gevaren geleid hebben. Ik noem deze onderstelling onjuist,<br />
daar zij alle grond mist. Zodra toch een gashouder, oud of nieuw, lek<br />
wordt, stroomt het gas naar buiten en stijgt onmiddellijk naar de bovenste<br />
luchtlagen. Ontploffing kan daardoor, zonder invloeden van buiten af, niet ontstaan<br />
(...). De reden waarom ik mijn principalen steeds heb gewezen op de noodzakelijkheid<br />
der bijbouwing van een tweede gashouder was dan ook niet de zorg<br />
210
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
voor de publieke veiligheid, doch de zorg voor het bestaan der aan mijn administratie<br />
toevertrouwde fabriek die met geheelen financieelen ondergang bedreigd<br />
wordt, indien de ene gashouder, te eeniger tijd de levering van gas, bij<br />
gebrek aan een tweede gashouder, onmogelijk zou zijn’. Alle pogingen van Costerus<br />
om gelden te verkrijgen voor een tweede gashouder, waarbij de eerste gewoon<br />
door zou functioneren, zijn mislukt ‘evenzoo alle pogingen tot verkoop<br />
van de fabriek, publiek en uit de hand, tot zelfs voor uiterst lage prijs. In het belang<br />
van de eigenaresse (zie bij de verkoop van de fabriek verderop) zal ik echter<br />
nogmaals de aandacht op dit voor haar zo gewichtige punt vestigen’.<br />
Als laatste tekent Costerus protest aan tegen de beschuldiging dat hij ‘alle waarschuwingen<br />
of verzoeken, klachten, officieus en zoo welwillend mogelijk ter<br />
kennis gebracht’ in de wind zou hebben geslagen. Het stadsbestuur mag hem<br />
‘op gebreken wijzen, opmerkingen maken, verzoeken of waarschuwingen<br />
doen’. Maar de gasfabrikant verklaart ‘dat geen opmerking, klacht, waarschuwing<br />
of verzoek betreffende de stadsverlichting te mijner kennis is gebracht na<br />
de opmerkingen, mij dienaangaande in het verlichtings-saizoen van 1881/82 gemaakt’.<br />
Costerus sluit af met de verzekering ‘dat ik naar een eerlijke uitvoering van het<br />
contract zal blijven streven, terwijl ik voor de Gasfabriek dezelfde welwillendheid<br />
inroep die het Gemeentebestuur daaraan tot heden heeft bewezen’.<br />
Lantaarns bij de Noorderpoort<br />
We zijn twee jaar verder als er op 12 maart 1885 een schrijven van de directie van<br />
de zes steden (60) wordt gelezen, waarin bezwaar wordt gemaakt ‘omtrent de<br />
verplaatsing der lantaarns buiten de gewezen Nieuwe Poort; dat evenwel met<br />
de verplaatsing van de lantaarns buiten de Noorder poort genoegen wordt genomen,<br />
voor rekening van de gemeente <strong>Monnickendam</strong> en dat van deze verandering<br />
een begro ting van kosten zal worden ontvangen’.<br />
3 juli 1885. Brief van de stadsarchitect d.d. 30.6. inhoudende een vergelij kende<br />
begroting voor het onderhouden en branden van ‘gazlan taarns’ en petroleumlantaarns<br />
buiten de Noorderpoort en buiten de voormalige Nieuwe Poort.<br />
Na voorlezing van deze begroting adviseert de voorzitter van de Raad namens<br />
B&W voor te stellen, ‘om zich te blijven bepalen bij gazver lichting vanwege het<br />
betrekkelijke geringe verschil in kosten’. Daar komt bij dat de direc teur van de<br />
gasfabriek te kennen heeft gegeven een som van f 10,- te willen laten vallen op<br />
de post arbeidsloon, hetgeen dan zou neer ko men, op 86,80 in plaats van 96,80.<br />
Aldus wordt besloten.<br />
Ook wordt voorgelezen een opgaaf van kosten van gasverlichting voor de gemeente<br />
<strong>Monnickendam</strong> gedurende de maanden mei, juni, juli en augustus,<br />
211
waaruit blijkt dat de prijs der verlichting met inbe grip der kosten van opsteken<br />
en blussen is als volgt: Indien er min stens 8 en hoogstens 16 lantaarns branden -<br />
3,1/4 ct per uur; van 17-30 lantaarns 3,1/8 ct per uur en meer dan 30 lantaarns 3 ct<br />
per uur.<br />
Langer verlichting tijdens de kermis<br />
Op 14 augustus 1885 wordt besloten vanaf zaterdag 15 augustus t/m donder dag<br />
20 augustus de ‘gazlantaarns’ buitengewoon te doen branden en in geval zulks<br />
blijken zal noodzakelijk te zijn, ook de volgende dagen, gedurende de kermis.<br />
De gasfabriek krijgt een nieuwe eigenaar: N. Blankevoort<br />
Op 19 maart 1886 wordt door het stadsbestuur een schrijven van de heer D. Costerus<br />
besproken, ‘houdende ver zoek om goedkeuring van de overdracht van het<br />
con tract der straat verlichting door<br />
middel van pijpgaz, wegens verkoop<br />
der gazfabriek aan de heer N. Blankevoort’<br />
(61).Tijdens diezelfde vergadering<br />
wordt ook de brief van de heer<br />
Blankevoort besproken, inhoudende<br />
verzoek als boven en verlenging of continuering<br />
van het bestaande contract<br />
met een termijn van 20 jaar.<br />
Het gemeentebestuur gaat accoord met<br />
de overdracht. Gewacht wordt op de<br />
acte van overna me tussen de verkoper<br />
en de koper. De Raad is dus akkoord<br />
met een nieuwe eigenaar als leverancier<br />
van het benodigde gas.<br />
Blankevoort is verplicht alle eerder ge-<br />
Willem en Nico (re) Blankevoort<br />
maakte afspraken met betrekking tot<br />
het leveren gas na te komen. Daaronder<br />
uiteraard het gemeentebestuur, maar ook de Directie over de wegen en vaarten<br />
tussen de Zes Noord-Hollandse steden; met de heren kerkvoogden van de Gereformeerde<br />
gemeente en, dat hadden we nog niet gehoord, met de Doopsgezinde<br />
gemeente van <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Kop van de fabriek<br />
Op 1 juni 1886 wordt de gasfabriek verkocht. De enige erfgename van Willem<br />
212
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Carel Ros Vosmaer, te weten zijn zuster Guillemine Caroline Vosmaer, weduwe<br />
van Lambert van Meerten, was op 1 april 1881 in Leiden overleden, Haar vijf ongehuwde<br />
dochters zijn de enige erfgenamen: Dionisia Catharina (Leiden); Jacoba<br />
Maria (Velp); Hubertine Elise (Utrecht), Guillemine Caroline (Leiden) en Antonette<br />
Mara (Doorn). Via Arnout Vosmaer, notaris in Zeist, die door de vijf<br />
dames in maart van dat jaar gemachtigd is, wordt de fabriek, met woonhuis,<br />
tuin, bergplaatsen en gashouder voor f 8000,- verkocht aan Nicolaas Blankevoort<br />
(62). Notaris Dirk Costerus en de stadsbode Pieter Aafinus Werndly zijn de<br />
getuigen. Een koopje lijkt me, want de overleden oom van deze dames, Willem<br />
Carel Vosmaer, had destijds f 22.000,- voor de gasfabriek betaald!<br />
In het woonhuis van de gasfabriek aan de Heerengracht woont rijksontvanger,<br />
dhr. P. Altena, die zich op 1 maart 1882 in Monnickendan vestigde. Hij huurt het<br />
huis voor f 200,- per jaar en mag er blijven wonen omdat het echtpaar Blankvoort<br />
het huis van schilder Arie Oosterveld aan het Zand betrekt, in 1889 een<br />
huis aan de Nieuwezijds Burgwal en pas in 1895 het huis van de fabriek aan de<br />
Heerengracht.<br />
Lening<br />
Om de gasfabriek te kunnen kopen moet de<br />
25-jarige Blankevoort een lening afsluiten.<br />
Op 8 juli 1886 tekent hij bij notaris Merens<br />
een schuld bekentenis vanwege zo’n lening,<br />
gedaan door fabrikant Jacob Johannes Kort-<br />
handtekening Nico Blankevoort<br />
hals (63), in 1814 te Amsterdam geboren.<br />
Deze geldschieter woont in 1886 te Schoten<br />
onder Haarlem in huize ‘het Klooster’. Het gaat om een bedrag van f 8000, tegen<br />
een rente van 5% per jaar. De gasfa briek met woon huis, tuin, berg plaatsen,<br />
gashou der etc. dient als onderpand.<br />
Huwelijk<br />
Het jaar daarop, 12 juni 1887, trouwt Nicolaas met 23-jarige Elisabeth Klomp,<br />
geboren in Katwoude op 26 januari 1864, dochter van Dirk Klomp en Neeltje<br />
Brommersma.<br />
Op 1 mei 1886 vraagt dhr. Blankevoort ‘of de acht lan taarns die het vorige jaar,<br />
gedurende de zomermaanden, buitengewoon hebben gebrand, ook in het a.s.<br />
zomersaison zoo nodig zullen moeten worden verlicht’. Dat is akkoord.<br />
213
kantoor gasfabriek uiterst links<br />
Personeel van de gasfabriek: Hendrik Klaver, Andries de Wijs<br />
In de gasfabriek werkten twee gasfitters, twee stokers en een lantaarnopsteker<br />
(64). Eén van die gasfitters was Hendrik Klaver, geboren op 8 januari 1840 (65).<br />
Hij was ook klokopwinder van de stad. Een andere <strong>Monnickendam</strong>mer, Andries<br />
de Wijs (66), alias ‘koppie de weerlicht’ werd op 21 februari 1868 geboren, zoon<br />
van Christoffel de Wijs en Maria Booij. Hij haalde elke maand de muntjes op,<br />
die in de gasmeter ge draaid moes ten worden. Het gas werd voor meer doeleinden<br />
gebruikt dan alleen de straatverlichting, zoals voor kooktoe stellen en verlichting<br />
binnens huis. Andries was gasmeter maar had bijna geen reukvermogen.<br />
Hij is in 1942 overleden.<br />
Gas- of gloeikousjes<br />
Rond 1885 kwam de Oostenrijkse scheikundige dr. Auer von Welsbach met een<br />
uitvinding die gas- of gloeikousjes zouden gaan heten (zie noot 55). Die kousjes<br />
A. von Welsbach<br />
214<br />
gloeikousjes
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
waren erg kwetsbaar. Bij het minste of geringste braken ze en moesten dus vervangen<br />
worden. Een nogal prijzige aange le genheid. Maar ze gaven wel een<br />
mooi en helder wit licht. In 1891 werden ze op grote schaal gebruikt.<br />
Toen in 1896 de Nederlandse Gasgloeilicht Maatschappij werd opgericht, met<br />
het hoofdkantoor in Amsterdam, kreeg deze Mij de opdracht om alle gevangenissen<br />
en belangrijke treinstations van de Staat van dit licht te voorzien.<br />
De uitvinding van deze gloeikousjes heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat<br />
gasvoorziening tot ver in het elektriciteitstijdperk gehandhaafd bleef.<br />
Petroleum of gas<br />
Op 23 september 1887 spreekt de Raad over de aanbesteding van het schoonhouden<br />
van verschillende schoollokalen. Met name gaat het over de school aan de<br />
voormalige Waterlandsche werf. In de begroting wordt ook gekeken naar de<br />
verlichting. Verlichting met petroleum kost f 64,- Maar Blankevoort kan die<br />
verlichting, inclusief gasleiding, verzorgen voor f 60,- De keus is niet moeilijk,<br />
immers elke financiële meevaller was welkom.<br />
Contract loopt af<br />
Het contract dat in 1857, met betrekking tot de gasverlichting van de stad was<br />
gesloten, liep op 30 april 1890 af.<br />
Op 19 februari 1889 ‘compareert ter vergadering dhr. N. Blankevoort, directeur<br />
der gazfabriek, met wie een voorlopige bespreking wordt gehou den over het<br />
kontrakt der gazverlichting dat met 30 april 1890 expireert (afloopt, caeg). Na<br />
enige gedachtewisseling wordt goedge vonden weder zijds de voorwaarden op<br />
te maken, die bij eventuele vernieuwing van het contract wenschelijk zullen<br />
worden geacht, en waar later op terug zal worden gekomen.<br />
Op 9 april wordt een en ander verder uitgewerkt. De Raad besluit om advies in te<br />
winnen bij de heer D. Costerus, als vroegere admin istrateur der alhier bestaande<br />
gazfabriek. Ook in naburige gemeenten, waar een dergelijke fabriek in ge -<br />
meente-exploitatie is, gaat men te rade. Twee maanden later wordt bovendien<br />
besloten informatie in te winnen met betrekking tot de toestand en de werking<br />
van gazfabrie ken’ in plaatsen die met de gemeente Monnicken dam ove r -<br />
eenkomen zoals Bodegraven, Bever wijk en <strong>Oud</strong>ewater.<br />
Burgemeester Jacobus M. Lamaison, stelt<br />
zich daarvoor beschikbaar.<br />
Blijkbaar heeft men ook gezocht naar een nieuwe<br />
gasleverancier, want op 9 juli 1889 wordt in de Raad<br />
gerapporteerd dat er zich, ondanks een advertentie,<br />
beeldmerk gasfabriek<br />
nog geen nieuwe gasleve rancier gemeld heeft.<br />
215
Besloten wordt om in Krommenie te gaan kijken hoe daar de gasexploitatie van<br />
gemeentewege plaats vindt.<br />
In diezelfde periode wordt er ook informa tie ingewonnen bij de maat schappij<br />
Electra te Amster dam, omtrent een eventuele elektrische verlichting in <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Het tijdperk van de elektriciteit kwam er aan.<br />
Op 8 oktober 1889 is dhr. van der Horst, directeur van de gasfabriek in Leiden, te<br />
gast, wiens bemiddeling is gevraagd ter zake de regeling van gasverlichting in<br />
de gemeente, waarvan, zoals gezegd, het contract eind april 1890 afloopt. Na inzage<br />
van bedoeld contract en na een inspectie betreffende de toestand van de fabriek,<br />
rappor teert dhr. v.d. Horst dat een en ander zich in goede toe stand bevindt<br />
en er voor de ge meente drie mogelijkheden zijn:<br />
1. gemeentelijke exploitatie, ’t zij door het stichten van een nieuwe fabriek, of<br />
overname van de bestaande<br />
2. contractverlenging voor een korte termijn<br />
3. openbare inschrijving of aanbesteding der verlichting<br />
Dhr. v.d. Horst heeft wel enkele vragen over o.a. de kredietwaardig heid van de<br />
eigenaar en de brandveiligheid.<br />
Uiteindelijk neemt de Raad het besluit om verder te gaan met dhr. Blankevoort.<br />
Op 25 maart 1890 wordt in de Raad de conceptovereenkomst voorgelezen die<br />
aan de directeur/eigenaar van de gasfabriek zal worden voorgelegd. Het nieuwe<br />
contract moet op 1 mei 1890 ingaan. Men heeft dus nog een week of vijf om<br />
eventuele wijzi gingen aan te brengen.<br />
Op 1 april maakt Nicolaas Blankevoort kenbaar, na enige aanmerkin gen op art.<br />
5, 8 en 10 van de aangeboden gewijzigde overeen komst inzake de gazverlichting<br />
gemaakt te hebben, dat hij bereid is een contract te sluiten:<br />
* voor een jaar - f 1900,-<br />
* voor vijf jaar – 1700,-<br />
* voor 25 jaar - f 1600,-<br />
terwijl bovendien het daarstellen van meerdere lantaarns, palen etc. voor de gemeenterekening<br />
komen en in ieder geval voor verlichting f 25,- per lantaarnpaal<br />
zal moeten worden betaald.<br />
Een beslissing over dit voorstel volgt in de volgende vergadering.<br />
Op 22 april 1890 krijgt dhr. Blankevoort te horen dat B&W gemachtigd zijn tot<br />
het sluiten van een overeenkomst voor de straatverlichting geduren de twee<br />
216
achtereenvolgende jaren tegen een vergoeding van f 1100,- per jaar, volgens de<br />
bepalingen en voorwaarden, neerge legd in het voorlopig opgemaakte contract,<br />
voor 50 lantaarns, terwijl voor de lantaarns die boven dit getal voor rekening<br />
van de gemeente komen f 20,- per lantaarn in rekening zal worden gebracht. De<br />
prijs van het te leveren gas aan particulieren wordt aan de directeur overgelaten<br />
tot een maximum van f 15,- per 100 m3<br />
Dhr. Blankevoort vraagt een week bedenktijd, maar laat vervolgens het gemeentebestuur<br />
weten niet akkoord te gaan met het gedane voorstel. Hij neemt<br />
echter een aanbod van f 1300,- per jaar voor twee achtereen volgende jaren aan,<br />
op de vroeger gemaakte voorwaarden. De drie meerdere lantaarns komen voor<br />
rekening van de gemeente. Een paar maanden later, 28 oktober 1890, wordt besloten<br />
om drie ontbre kende lantaarns te plaatsen. Blankevoort wordt gevraagd<br />
om op te geven wat de uitgaven zijn voor elk van de drie lantaarns afzonderlijk<br />
a. op de Binnendijk bij de steeg van J. Boerlage<br />
b. in de <strong>Oud</strong>emanshuissteeg oftewel het ‘Beemstertje’<br />
c. aan de Buitendijk in de nabijheid van de korenmolen<br />
Het contract<br />
U merkt hoe moeizaam deze besprekingen verliepen. Beide partijen wilden een<br />
zo gunstig mogelijk accoord sluiten. Het ging natuurlijk wel om een belangrijke<br />
zaak. Maar men heeft elkaar gevonden. Op 6 mei 1890 zal het definitieve contract<br />
worden opgemaakt voor de periode 15 mei 1890 tot 15 mei 1892. Het contract,<br />
getekend op 1 juni 1890, bevat 15 bepalingen. De kosten van de registratie<br />
van het contract komen voor rekening van de gasfabrikant.<br />
Problemen door strenge winter<br />
Op 13 januari 1891 blijkt bij een onderzoek dat de straatlantaarns, 32 in getal,<br />
onlangs niet hebben gebrand. De directeur wordt daarover onderhou den. Dat<br />
de lantaarns enige tijd niet hebben gebrand heeft als oorzaak de strenge en<br />
aanhou dende vorst. Hij is echter dagelijks met zijn personeel aan het werk om<br />
verberingen aan te brengen. Er zijn al enkele lantaarns hersteld. Hij zal zijn<br />
best doen, als de omstan digheden het toelaten, alle lantaarns zo mogelijk weer<br />
in orde te brengen.<br />
IV. ELEKTRICITEIT<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Het vierde en laatste deel van het verhaal over de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Let er op dat vanaf nu het verhaal over gas en elektriciteit door elkaar<br />
heen loopt.<br />
217
Gaslicht en elektrisch licht bestaan in het eerste kwart van de 20e eeuw lange<br />
tijd naast elkaar. Ondanks de uitvinding van de gloeilamp bleven straatlantaarns<br />
nog jarenlang op gasverlichting branden. In Amsterdam bijvoorbeeld<br />
stonden in 1910 nog 9500 gaslantaarns. Uiteindelijk zou echter elektriciteit de<br />
‘strijd’ winnen.‘Prometheus (67) heeft ons mensen het vuur geschonken; aan<br />
Faraday danken wij de elektriciteit’, aldus sir William Bragg, winnaar van de<br />
Nobelprijs voor natuurkunde in 1915. Michael Faraday, geboren in Londen in<br />
1791, moest al vroeg werken om het bescheiden gezinsinkomen aan te vullen.<br />
Hij was boekbinder maar het was een ommekeer in z’n leven, toen hij de scheikundige<br />
sir Humphry Davy een lezing hoorde geven over ‘natuurfilosofie’.<br />
Davy had in 1807 de mijnwerkerslamp uitgevonden. Faraday werd zijn assistent<br />
en tijdens gezamenlijke reizen ontmoette Faraday mensen als de fransman<br />
Andre Marie Ampère (1775-1836).<br />
In oktober 1831 lukte het Faraday om een inductiestroom op te wekken. Daarbij<br />
maakte hij gebruik van de door Allessandro Volta (1745-1827) uitgevonden elektrische<br />
batterij, de zogeheten Voltazuil. Hij liet een staafmagneet bewegen bin-<br />
M. Faraday<br />
nen een strak gewonden spoel (denk aan zoiets als een grote klos garen). Een<br />
galvanometer, verbonden met de uiteinden van de draad, sloeg uit, telkens als<br />
hij de magneet bewoog, maar gaf geen uitslag als de magneet ophield. Faraday<br />
had elektriciteit opgewekt uit magnetisme: de eerste dynamo. Zijn naam zou<br />
bekend blijven in de ‘farad’ de eenheid voor elektrische capaciteit.<br />
Het was in 1861 de Engelse ingenieur Joseph Swan die in de Noordengelse havenstad<br />
Newcastle een elektrische lamp liet zien. Zonder dat de toeschouwers<br />
zich dat bewust waren, waren zij getuige van het begin van een nieuw tijdperk.<br />
218<br />
A. Volta zuil van Volta
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
De uitvinding van Joseph Swan ontwikkelde zich tot een echte kooldraadlamp<br />
die in 1878 in massaproductie kon worden genomen.<br />
Kort daarna was het de beurt aan de Amerikaan Thomas Alva Edison (1847-1931),<br />
uitvinder van o.a. de grammofoon en de film. Hij gaf op oudejaarsavond 1879<br />
een demonstratie van de eerste bruikbare elektrische kooldraadlamp. Gewoon,<br />
gelijkmatig licht, zonder geknetter, vlammen, roet of rook. New York liep massaal<br />
uit om dit ‘wereldwonder’ te bewonderen. In Parijs 1881 werd tijdens de<br />
Elektriciteitstentoonstelling de eerste gloeilamp geïntroduceerd.<br />
In 1884 was Timisoara, destijds Oostenrijks, nu Roemeens, de eerste Europese<br />
stad met elektrische straatverlichting.<br />
In ons land werd op 29 april 1886 de eerste openbare elektriciteitscentrale in bedrijf<br />
gesteld, de N.V. Elektrische Verlichting Kinderdijk. De installatie werd verzorgd<br />
door de fa. Willem Smit & Co te Slikkerveer. Willem Benjamin Smit wordt<br />
wel gezien als de belangrijkste pionier op het gebied van elektriciteit in Nederland.<br />
Hij was het ook die in 1883 het Rotterdamse Grand Hotel Coomans groots<br />
verlichtte met 130 gloeilampen en een<br />
koolbooglamp op straat. Ook zorgde hij<br />
voor de eerste elektrische straatverlichting<br />
in Nijmegen. Hoge booglampen die,<br />
om onderhoud mogelijk te maken, voorzien<br />
waren van een tuimelmechaniek.<br />
Een meer algemeen gebruik zou nog wel<br />
een aantal jaren op zich laten wachten.<br />
In 1892 begon Philips & Co met de productie<br />
van gloeilampen. In 1910 was het<br />
bedrijf één van de grootste lampenproducenten<br />
van de wereld. Met de titel van<br />
een boek: ‘Gloeilamp grote overwinnaar<br />
J. Swan<br />
van de duisternis’.<br />
In 1914 verwachtte de staatscommmissie<br />
van IJsselsteijn een grote toename van de behoefte aan elektriciteit. Deze Commissie<br />
was voorstander van regionale centrales met een beslissende rol voor de<br />
provincies. In dat jaar telde Nederland 82 centrales, waarvan er 24 door gemeenten<br />
werden geëxploiteerd en 44 door particulieren. Ongeveer 1400 bedrijven<br />
zorgden voor hun eigen elektriciteit.<br />
De commissie meende dat de grote centrales, die tegen lage kosten elektriciteit<br />
konden aanbieden, de concurrentie met de stoommachines wel aankonden In<br />
de kleinere bedrijven zou de elektromotor de dieselmotor, die zeven keer zo<br />
duur was, gaan vervangen. Ook voor de tractie van treinen en trams werd elek-<br />
219
triciteit een grote toekomst voorspeld, aldus een krantenbericht in 1914. (De<br />
eerste tram reed op 1 juli 1899 van Haarlem naar Zandvoort).<br />
Het was waar, in hoog tempo werden de walmende olie- en gaslampen vervangen<br />
door helder elektrisch licht, dat gemakkelijk te bedienen was en alle hoeken<br />
van het huis kon bereiken. De kolenschaarste aan het eind van de eerste Wereldoorlog<br />
betekende ook een stimulans om van gas op elektriciteit over te gaan.<br />
In 1930 bleken 1011 van de 1079 Nederlandse gemeenten (zo’,n 90%) voorzien<br />
van centrales en behoorde Nederland tot de meest geëlektrificeerde landen van<br />
Europa. Allerlei elektrische apparaten zoals strijkijzers, theelichtjes en stofzuigers<br />
vonden een plek in menig huishouden, terwijl ook de binnen- en buitenverlichting<br />
aan een geweldige opmars begon.<br />
T.A. Edison een led<br />
Een nieuwe ontwikkeling was de fabricage van natriumlampen in 1932. In dat<br />
zelfde jaar werd de eerste weg ter wereld met deze lichtbron verlicht. Limburg<br />
had deze primeur op 1 juli: Beek – Geleen.<br />
De ontwikkelingen stonden sindsdien niet stil. De kwikdamplamp kwam.<br />
In Ede is in 2005 een proef gestart met lantaarnpalen die voorzien zijn van leds<br />
(68) als lichtbron. Het is echter nog een vrij nieuwe ontwikkeling. Het grootste<br />
voordeel ten opzichte van natriumlampen is de levensduur en de kleur. Enfin,<br />
de zoektocht naar vooral energiezuinige verlichting zal vast nog wel een tijdje<br />
doorgaan.<br />
220
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
De Raad van <strong>Monnickendam</strong> denkt na over elektriciteitsvoorziening<br />
De landelijke ontwikkelingen waren ook B&W van <strong>Monnickendam</strong> niet ontgaan.<br />
In 1889, zo zagen we eerder, vroegen zij de maatschappij ‘Electra’ in Amsterdam<br />
of men genegen was de gemeente elektrisch te verlichten en zo ja,<br />
onder welke voorwaarden. Op 7 november 1891 wordt dat verzoek nog eens herhaald.<br />
Twee weken later laat deze maatschappij weten, dat zij bereid is te onder -<br />
handelen over het verzoek tot elektrische verlichting. Zij vragen een platte -<br />
grond van de gemeente met daarop aanduiding van plaat sen waar de straatlantaarns<br />
staan en een opgave hoe lang deze lantaarns jaarlijks branden. De stadsarchitect<br />
van <strong>Monnickendam</strong> zal hen de gevraagde informatie verschaffen.<br />
Omdat de tijd ging dringen wordt op 2 februari 1892 de maatschappij in Amsterdam<br />
nog eens gevraagd om een reactie. Het tweejarig contract met de heer<br />
Blankevoort loopt eind mei af.<br />
De gasfabriek in de verkoop<br />
Op 15 maart 1892 laat dhr. Blankevoort de Raad weten dat hij terugkomt op zijn<br />
verzoek om het contract met twintig jaar te verlengen omdat hij van plan is de<br />
fabriek van de hand te doen. Op de vraag van de Raad wat de fabriek moet kosten,<br />
zal hij nog terugkomen.<br />
Een week later deelt de Raad aan Blankevoort mee dat zij de fabriek niet zal<br />
overnemen of die in eigen exploitatie zal nemen. Blankevoort verklaart echter<br />
bij zijn plan tot liquidatie te blijven. Daarom besluit de Raad om een advertentie<br />
te zetten in het Algemeen Handels blad, de Nieuwe Rotterdammer en de Nederlandse<br />
Industrie, om gegadigden op te roepen die genegen zijn bij het einde<br />
van het contract op 1 juni a.s. de gemeente van gaslicht te voorzien. Ondertussen<br />
zullen er (nood)maatregelen worden genomen om in de straatverlichting te<br />
voorzien met behulp van petroleumlampen.<br />
Op de advertentie komt een reactie uit Maassluis. Een zeker heer C. Klaver<br />
vraagt op 24 maart inlichtingen over de gasfabriek. De heer Blankevoort, die<br />
zijn hulp heeft aangeboden, zal de brief beantwoorden.<br />
‘Niets veranderlijker dan de mens’, is een bekend gezegde. Op 29 maart deelt de<br />
heer Blankevoort de vergadering mee, dat hij bereid is om een contract met de<br />
gemeente af te sluiten voor 25 jaar tegen een vergoeding van f 1500,- per jaar.<br />
Maar daar gaat de Raad niet mee akkoord.<br />
Het is net een schaakspel en wie zal als winnaar uit de bus komen?<br />
Op 5 april 1892 blijkt dat ook een gasfabrikant uit Steenbergen informatie heeft<br />
gevraagd omtrent de exploitatie van de fabriek. Ook deze brief gaat voor beantwoording<br />
naar Blankevoort.<br />
221
Op 12 april komt de directeur van ‘Electra’ te Amsterdam, de heer Boeiing in de<br />
vergade ring. Hij legt, naar aanleiding van de ontvangen gegevens, een uitgewerkt<br />
plan voor aangaande de exploitatie en begroting voor elektrische verlichting<br />
van de stad en geeft daar een toelichting op. De kosten van aanleg en exploitatie<br />
bedragen ca. f 20.000,- De gasprijs is 10 cent per kubieke meter, 2,5<br />
cent per uur voor de lantaarns. De Raad gaat het plan bestuderen.<br />
Ondertussen herhaalt Blankevoort op 26 april zijn aanbod van f 1500,- met een<br />
contract van 25 jaar. Maar de vraagprijs ligt te hoog. De Raad laat doorschemeren<br />
dat een bedrag van f 1300,- per jaar vermoedelijk wel door B&W zal worden<br />
geaccepteerd. Na wat heen en weer gepraat verklaart de directeur genoegen te<br />
nemen met dat lagere bedrag.<br />
Op 3 mei 1892 verschijnt de heer Blankevoort in de Raad en vraagt of zijn aanbod<br />
van f 1300,- gedurende 25 jaar is goedgekeurd. Maar het antwoord van de<br />
Raad is opnieuw nee. Men wil een contract voor 20 jaar tegen een vergoeding<br />
van f 1000,- per jaar! Dus is Blankevoort weer aan zet.<br />
Tien dagen later is Blankevoort bereid een contract aan te gaan voor 25 achtereenvolgende<br />
jaren ad f 1250, - per jaar. De door B&W gestelde voorwaarden zijn,<br />
wat hem betreft, akkoord. Die voorwaarden zijn o.a. dat ‘in de wijze van verlichting<br />
verandering wordt gebracht, nl. gedurende de winter 20 lantaarns nader<br />
aan te wijzen, blijven door branden tot des morgens, de overigen ’s nachts om<br />
twaalf uur worden gebluscht; de zomerverlichting in plaats van met 12 met 20<br />
lantaarns moet geschieden, waarvan er tien op voormeld tijdstip worden uitgedaan,<br />
de overige tien moeten blijven doorbranden tot een uur voor zonsopgang,<br />
de laatste blussching zal vanwege de gemeente geschieden’.<br />
Blankevoort kan bovendien nog toezeggen dat, als de steenkolenprijs 60 ct. per<br />
hl bedraagt hij dan f 50,- op de aanne mingssom zal laten vallen. Bedraagt de<br />
prijs 56 per hl dan gaat hij akkoord met een aannemingssom van f 1100,-. Die<br />
prijzen zullen worden geconsta teerd, bij ’t elkenjare door directeur bij publieke<br />
inschrijving te houden aanbesteding van de benodigde hoeveelheid steenkolen<br />
gedurende een jaar’.<br />
De aannemer stelt zich voor bij meerder gasverbruik, de prijs van het gas voor<br />
particulieren op 10 cent per kubieke meter en voor fabrikanten en instellingen<br />
van weldadigheid op 6 cent per kubieke meter te brengen.<br />
Maar de Raad is nog niet tevreden. Tot dinsdag 17 mei heeft Blankevoort de tijd<br />
om zich te beraden over een contract met een jaarprijs van f 1200,-<br />
222
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Nieuw contract<br />
Na lang onderhandelen is er dan eindelijk op 19 mei 1892 een nieuw contract dat<br />
in de Raad wordt besproken en goedgekeurd. Blankevoort krijgt de gas-straatverlichting<br />
gedurende 25 jaar tegen f 1200,- per jaar. Een lijst waar de lantaarns<br />
staan is bijgevoegd.<br />
Vijf dagen later vraagt Blankevoort de Raad of hij ontheven kan worden van de<br />
betaling van de registratierechten, maar hij krijgt nul op het request. Dat soort<br />
kosten komen altijd voor rekening van de aanne mer, is het antwoord. En inderdaad,<br />
bij voorgaande contracten was dat het geval.<br />
Het concept-contract wordt op 19 juli met Blankevoort doorgenomen. Behou -<br />
dens enkele kleine wijzigingen wordt het goedgekeurd.<br />
Op 26 juli maakt de heer Blankevoort in de vergadering bezwaar ‘betreffen de de<br />
plaatsing voor zijn rekening van nog twee gazlan taarns en palen, terwijl die<br />
vroeger voor rekening van de gemeente waren’. Besloten wordt om die bepaling<br />
uit het contract weg te laten en de plaatsing van die twee lantaarns pro memorie<br />
te houden.<br />
Op 16 augustus wordt in de Raad meegedeeld dat de 2e blussching van de gaslantaarns<br />
(’s morgens vroeg) gedurende de maanden april t/m september aan de<br />
nachtwacht is opgedragen, Die nacht wacht, Willem Kwakman, heeft geen bezwaar<br />
gemaakt en krijgt voor zijn extra werk een tegemoetko ming van<br />
f 25,- Dat blijft zo tot 1 juli 1907. Op die datum krijgt hij het door gevraagde ontslag,<br />
met een pensioen van de gemeente van f 4,- per week.<br />
48 lantaarns<br />
Een overzicht van de lichtpunten in de stad per 1 juli 1892: (de wijknum mers<br />
geven de belendende percelen aan).<br />
1. Aan de steenwal buiten de Broekerpoort<br />
2. Op het stationsplein bij de aanlegsteiger, wijk 1/1<br />
3. Op het stationsplein bij de kerktoren, wijk 1/2<br />
4. Doelenplein, wijk 1/27<br />
5. Kerkstraatbrug, wijk 4/1<br />
6. Kerkstraat, hoek Schoolsteeg, wijk 2/89<br />
7. Kerkstraat, hoek Wagenpad, wijk 4/22<br />
8. Speeltoren, wijk 3/4<br />
9. Noordeinde bij de RK-kerk, wijk 4/42<br />
10.Noordeinde, hoek Wijdesteeg, wijk 4/48<br />
11.Noordeinde, wijk 4/29<br />
223
lantaarn bij de Waag<br />
12.Noordeinde, wijk 4/69<br />
13.Noordeinde, wijk 3/57<br />
14.Noordeinde bij voormalige Noorderpoort, wijk 3/73<br />
15.Bij de Grafelijkheidssluis, wijk 5/62<br />
16.N.Z. Burgwal, wijk 4/176<br />
17.N.Z. Burgwal, wijk 4/171<br />
18.N.Z. Burgwal bij de Tuinstraat, wijk 4/157<br />
19.N.Z. Burgwal (Krim), wijk 4/141<br />
20.O.Z. Burgwal bij de Heerengracht, wijk 4/2<br />
21.Rosendaal, wijk 1/45<br />
22.Rosendaal, wijk 1/58<br />
23.Bloemendaal, wijk 1/67<br />
24.Bloemendaal bij de voormalige brug, wijk 1/73<br />
25.Niessenoordburgwal bij de Isr. begraafplaats<br />
26.Zuideinde, wijk 1/115<br />
224
lantaarn Kerkstraat/Smidsteeg lantaarn Noordeinde<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
27.Zuideinde, wijk 1/124<br />
28.Buitendijk bij de bokkingsteiger, wijk 1/121<br />
30.Damsluis<br />
31.Haven, wijk 3/126<br />
32.Havenstraat hoek Lange Brugsteeg, wijk 3/105<br />
33.Havenstraat bij de scheepswerf, wijk 3/91<br />
34.Drilveld, wijk 3/82<br />
35.Drilveld, wijk 3/83<br />
36.O.Z. Burgwal, wijk 4/96<br />
37.O.Z. Burgwal, hoek 3e Molensteeg, wijk 4/107<br />
38.O.Z. Burgwal, hoek Wijdesteeg<br />
39.O.Z. Burgwal bij ’t Wagenpad, wijk 4/117<br />
40.Wezenland, wijk 2/49<br />
41.Wezenland bij Doopsgezinde kerk, wijk 2/37<br />
42.Niessenoortsteeg hoek, ged. Niessenoort Burgwal, wijk 1/87<br />
43.Groote Noord, wijk 3/142<br />
44.Gooische Kade, wijk 3/146<br />
45.Langebrug<br />
46.’t Zand, hoek Kalversteeg, wijk 2/55<br />
47.Fluwelen Burgwal, hoek Smidsteeg, wijk 2/63<br />
48.Lindengracht (Zonnepad), wijk 2/77<br />
Op 6 september geeft de Raad aan welke lantaarns ’s nachts moeten blijven<br />
doorbran den in de maanden mei tot augustus: de lantaarn bij de toren van de<br />
Grote Kerk, bij de Kerkstraatbrug, de Speeltoren, Noordeinde bij Bakker, voor-<br />
225
malige Noorderpoort, Stal van C. Nienhuis, einde Bloemendaal, Zuid einde/<br />
GrooteNoord, Haven bij Glandorf, Binnendijk, hoek Wijdesteeg, Niessenoordsteeg<br />
bij de wed. W. Visser.<br />
Daar komen nog bij voor de maanden september-april: de lantaarn midden in<br />
de Krim, Zuideinde bij de Lutherse kerk, Havenstraat bij Heijnis, op het Drilveld,<br />
bij Jan Boerlage op de Binnendijk, Binnendijk hoek Wagen pad, op het<br />
Wezen land, op de Langebrug en het Zand, hoek Kalver steeg.<br />
Onvoldoende verlichting bij de haven<br />
Zo is dan eindelijk in 1892 de straatverlichting weer geregeld, maar niet tot ieders<br />
tevredenheid. Op 8 december 1893 schrijven een kleine twintig inwoners<br />
een brief aan B&W met de volgende inhoud:<br />
‘Geven te kennen, de ondergetekenden, allen burgers dezer gemeente en voor<br />
hunne zaken het eiland Marken bezoekende. Dat zij reeds meermalen des<br />
avonds naar huis komende, de steg (aanlegsteiger) geheel met vaartuigen bezet<br />
vonden, waardoor zij, om de wal te bereiken, genoodzaakt waren, bij een onvoldoende<br />
verlichting, over die vaartuigen te moeten klouteren, op ’t gevaar af, armen<br />
of benen te breken of te water te vallen. Dat nog dezer dagen van de eerste ondergetekende<br />
(P. Witmond, caeg), toen de steg weder door vaartuigen ingesloten<br />
lag, een zak met manifacturen te water is geraakt, waardoor hij belangrijke<br />
schade heeft geleden. Dat wat nu met kopwaar gebeurd is, ook hunnen personen<br />
kan overkomen en zij niet wenschen, tegen hun wil, in den winter een koud<br />
bad te nemen. Weshalve zij u verzoeken zoodanige maatregelen te willen<br />
lantaarn Fluwelen burgwal<br />
226
lantaarn op de lange brug<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
nemen dat er steeds een plaats aan de steg openblijve, waar de Marker veerlieden<br />
hunnen passagiers en goederen kunnen laden en lossen, zonder hen aan gevaar<br />
bloot te stellen en tevens dat de steg bij hun aankomst des avonds voldoende<br />
verlicht worde’. Volgt ondertekening.<br />
Varia<br />
Op 23 juli 1895 vraagt Cornelis Bootsman aan de Raad of de lantaarn aan het<br />
einde van de Binnendijk, voor zijn rekening, tien meter verder mag worden geplaatst.<br />
Er zal een onderzoek worden ingesteld. Eind juli komen Jacob Klaver<br />
en Hendrik Winkel met een dringend verzoek een lantaarn te willen doen plaatsen<br />
op het midden gedeelte van ’t Zand. Het zal worden onderzocht. Op 20 augustus<br />
is er weer een verzoek om meer licht. Dirk Voogd en Pieter Klaver, bewoners<br />
van Bloemendaal, vragen om een lantaarn aan het einde van genoemde<br />
gracht.<br />
Nieuwe buizen<br />
2 juni 1896 meldt de heer Blankevoort dat er in de Kerkstraat vanaf de Schoolsteeg<br />
tot aan de Speeltoren nieuwe gasbuizen in de grond moeten worden gelegd,<br />
hetgeen op enkele plaatsen langs en onder de tram weg moeilijkheden kan<br />
veroorzaken. Hij moet contact opnemen met de gemeenteopzichter en ook<br />
overleg plegen met de directie van de tramwegmaat schappij.<br />
227
Lantaarns met gloeilicht<br />
U las het al eerder, de gloeikousjes hadden hun intrede gedaan. De gasfabriekdirecteur<br />
is bereid, zo blijkt op 20 december 1896 om twintig straatlantaarns<br />
van zulk gasgloeilicht te voorzien. De aanlegkosten daarvan bedragen f 7,50 per<br />
lantaarn, waarvan f 2,50 voor rekening voor de aannemer. Het kost de gemeente<br />
dus f 100,-<br />
Nog voor 10 januari 1897 zullen de lantaarns met de nummers 3 ,4, 7, 10, 11, 14,<br />
19, 37, 38 en 39 (de nummers corresponderen met de bovengenoemde lijst van<br />
1892) van zo’n gloeikousje voorzien zijn. Na tien januari komen de lantaarns<br />
nummers 22, 24, 27, 29, 31, 32, 34, 40,<br />
42 en 46 aan de beurt.<br />
Varia<br />
30 november 1897 wordt besloten om<br />
de lantaarn op de vesting voor het koffiehuis<br />
van Brinkkemper te verplaatsen<br />
naar het einde van Bloemendaal,<br />
tegenover de woning van J. Lakeman.<br />
Op 4 oktober 1898 worden opnieuw<br />
tien lantaarns van gloeilicht voorzien.<br />
Het gaat om lantaarns op de Binnendijk<br />
achter Harmen Kool, de Krim bij<br />
lantaarn op het Zand<br />
F. Karmelk, de Burgwal bij J. Maas, de<br />
Lindegracht bij J.N. Steur, de Fluwelen<br />
burgwal bij G. Lenior, ’t Zandt bij H. Winkel, de Damsluis, Zuideinde, bocht<br />
Lutherse kerk,’t Weezenland tussen Doopsgezinde kerk en H.L. Borgman.<br />
3 april 1900 meldt de heer Blankevoort dat hij, vanwege de hoge steenko -<br />
lenprijzen, genoodzaakt is om vanaf 1 april tot nader bericht de verschil lende<br />
gasprijzen met een cent te verhogen.<br />
Op 16 december 1901 ontvangen B&W een brief van commissie van onderzoek<br />
uit Hillegom. Deze Commissie onderzoekt in hun eigen plaats de verbetering<br />
van de verlichting door gas. Om die reden vragen zij informatie aan <strong>Monnickendam</strong>,<br />
wat hun bevindingen zijn. De leden van de Commissie zouden ook<br />
graag de gasfabriek eens komen bekijken.<br />
228
Kwajongensstreek<br />
Op 12 januari 1904 worden de gasrekeningen over 1903 bekeken. De voorzitter<br />
van de Raad merkt op dat volgens het meterbriefje in de Openbare School over<br />
de maand augustus ruim 90 kubieke meter gas is verbruikt. Onderzoek heeft<br />
aangetoond dat de leiding was doorgesneden, waardoor er een hoeveelheid gas<br />
is ontsnapt. Een kwajongensstreek, maar niet ongevaarlijk, lijkt me zo.<br />
In de vergadering van 6 september 1904 krijgt dhr. Blankevoort de door hem gevraagde<br />
vergunning om een nieuw retortenhuis (69 te bouwen op het door hem<br />
genoemde perceel. Voorwaarde is wel ‘dat de inrichting voltooid en in werking<br />
gebracht moet zijn voor 1 januari 1905’.<br />
Blankevoort verlaat<br />
<strong>Monnickendam</strong><br />
Twee maanden later, op 15 november, krijgt Nicolaas Blankevoort eervol ontslag<br />
als gemeente-architect ‘wegens verandering van werkkring en dientengevolge<br />
vertrek naar elders’. Blankevoort had die job op 1 januari 1899 gekregen,<br />
als opvolger van dhr. J. van Leeuwen Azn tegen een salaris van f 300,- per jaar.<br />
Zijn opvolger is de heer Martens (70)<br />
Op diezelfde dag vraagt Blankevoort ook om ontheven te worden van zijn post<br />
als brandmeester 1 van Spuit 1. Hij was ook secretaris van het college van brandmeesters,<br />
maar aan al die nevenfuncties<br />
kwam nu een eind.<br />
Hoewel Nicolaas Blankevoort<br />
eigenaar van de gasfabriek<br />
blijft, vertrekt hij op 12 november<br />
met zijn vrouw en vijf kinderen<br />
de Frans Halsstraat in<br />
Haarlem.<br />
familie Blankevoort, vlnr Willem, Nico en Pieter en<br />
moeder Grietje Blankevoort<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Zijn zwager Pieter van Zalinge,<br />
neemt de leiding van de fabriek<br />
over en gaat wonen in het<br />
directiewoonhuis aan de Heerengracht,<br />
wijk 4 nr. 138. Hij<br />
vervult die functie totdat de<br />
gemeente in 1917 de gasfabriek<br />
overneemt.<br />
229
Van Hattum en Blankevoort<br />
Nicolaas had een oudere broer, Willem, geboren op 24 februari 1859 en een jongere<br />
broer Pieter, geboren op 9 februari 1862, beiden in <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Willem en zijn broer Piet, beiden aannemers, raakten betrokken bij een groot<br />
waterleidingproject. Het plan was zo groots dat de broeders contact zochten<br />
met de fa. van Hattum in Beverwijk om elkaar te steunen. Er werden degelijke<br />
afspraken gemaakt.<br />
Grote projecten volgden, zoals bijvoorbeeld de uitbreiding van station Haarlem<br />
in 1903 en in dat zelfde jaar een tweede schutsluis in het Merwedekanaal bij<br />
Utrecht. Al die werkzaamheden vroegen om meer kader. Daarom trad ook broer<br />
Nicolaas in 1904 tot het bedrijf toe. In 1905 volgde de verbintenis met het aannemersbedrijf<br />
van Hattum. Ze gingen samen verder onder de naam van Hattum<br />
en Blankevoort.(71).<br />
In 1919 trokken Nicolaas en zijn broer Pieter zich terug uit het samenwerkingsverband.<br />
Wat Nicolaas betreft, had dat zeer waarschijnlijk te maken met gezondheidsproblemen.<br />
In mei 1910 had hij een ernstige operatie ondergaan, die<br />
echter goed was verlopen. Maar zijn lichaam had wel zeer te lijden gehad.<br />
overlijdensadvertentie N. Blankevoort<br />
230<br />
Overlijden van Nicolaas Blankevoort en<br />
zijn broers Willem en Pieter<br />
In 1919 sterft op 7 oktober te Haarlem<br />
Willem Blankevoort. Zijn vrouw, Johanna<br />
de Moes heeft hem 18 jaar overleeft,<br />
als ze op 27 augustus 1937, eveneens<br />
in Haarlem overlijdt.<br />
Pieter, sinds november 1937, weduwnaar<br />
van Grietje Klaver waarmee hij in<br />
1889 getrouwd was, overlijdt op 16 februari1946<br />
in Bloemendaal.<br />
Nicolaas woont vanaf 1922 nog enige<br />
tijd in Heemstede, maar is weer naar<br />
Haarlem teruggekeerd.<br />
In 1937 lijdt hij aan een hartzwakte en<br />
heeft last van een behoorlijke bronchitis.<br />
De omstandigheden zijn wisselend,<br />
dan is hij weer wat beter, dan<br />
weer verslechterd zijn toestand. Op 24<br />
januari 1939 is zijn gezondheid van
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
dien aard, dat hij per auto op felicitatiebezoek bij zijn kinderen kan. Later in het<br />
jaar gaat het echter niet meer zo goed. Nicolaas is bijna 78 jaar als hij op 26 juli<br />
1939 op de Zonnekade 15 in Haarlem overlijdt en op de 29e onder grote belangstelling<br />
begraven wordt. Zijn vrouw, Elisabeth Klomp, was hem op 31 mei 1934<br />
voorgegaan.<br />
Varia<br />
Op 28 mei 1907 vraagt de heer P. van Zalinge Jzn, om, met overlegging van de<br />
vereiste tekeningen, op het terrein van de gasfabriek een houten loods te mogen<br />
oprichten. Dat is akkoord, met inachtne ming van de bepalingen der verordening<br />
op het bouwen en bewonen van woningen.’<br />
31 oktober 1912 sturen een aantal bewoners van de Nieuwezijds Burgwal een<br />
briefje naar B&W met het verzoek ‘wegens de aanbouw van zestien woningen<br />
op genoemde Burgwal het noodzakelijk is geworden dat dier plaatse een gaslantaarn<br />
worde geplaatst. Dat adressanten vermeenen dat zulks gevoeglijk kan<br />
geschieden door lantaarn nr. 27, staande aan het einde van de Molensteeg, te<br />
verplaatsen’.<br />
De gaskraan dicht<br />
Begin 1916 werd Waterland getroffen door een grote overstroming. In de nacht<br />
van 13 op 14 januari steeg het water van de Zuiderzee zo snel, dat dijkdoorbraken<br />
het gevolg waren. Vanwege het water in de straten van de stad was de gastoevoer<br />
afgesloten, zodat <strong>Monnickendam</strong> wekenlang zonder gasverlichting<br />
zat. Na een nieuwe storm, halverwege februari, kon de gaskraan pas op 7 maart<br />
weer open.<br />
Opnieuw elektriciteit in beeld<br />
Het kwam al eerder aan de orde, de elektriciteitsvoorziening had de aandacht<br />
van het stadsbestuur. Op 23 november 1914 schrijft de Raad aan Gedeputeer de<br />
Staten van Noord-Holland:<br />
‘Door onze inlichtingen daartoe in staat gesteld, heeft de Kennemer Elektri -<br />
citeits Maatschappij (K.E.M.) een rapport opgemaakt inzake elektrifice ring<br />
onzer gemeente. Door die elektrificering is het volgens de maat schappij mogelijk<br />
een uitbreiding van de gasfabriek, waarvan de concessie in 1917 vervalt, en<br />
het buizennet, tegen te gaan, welke anders noodzakelijk zou zijn.<br />
Het gasdebet zal zich dan bepalen tot de straatverlichting, de kook- en verwarmingstoestellen<br />
en dat deel der particuliere verlich ting, welke zich niet bij het<br />
elektrische net aansluit.<br />
De maatschappij meent dat het voordeliger zal zijn daarvoor het benodigde gas<br />
van een grote fabriek te betrekken, dan het zelf te fabriceren, waardoor de ge-<br />
231
meente uit de gas- en elektriciteitsvoorziening een, steeds toenemende bron<br />
van inkomsten kan verkrijgen. Uit het rapport blijkt dat de gemeente, om in de<br />
gasbehoefte van haar inwoners te blijven voorzien<br />
1. of het gas zelf zal moeten fabriceren, hetzij het betrekken van een naburige<br />
gasfabriek<br />
2. of zal moeten zorg dragen voor distribu tie van de elektrische stroom door de<br />
Maatschappij en gros aan de gemeente geleverd.<br />
Voor dat het gemeentebestuur zaken zal doen met de K.E.M. zal er eerst een<br />
deskundige commissie naar kijken.<br />
Gasverordening<br />
Terwijl er nagedacht wordt over het gaan gebruiken van elektrici teit in de stad,<br />
wordt er op 21 december 1916 nog een verordening be kendgemaakt tot beperking<br />
van het gebruikt van gas in de ge meen te <strong>Monnickendam</strong>.<br />
Elektrische verlichting in de stad<br />
Op 28 april 1917 komt het er dan toch van. De Raad besluit: ‘Overwegende, dat<br />
het wenschelijk is over te gaan tot de elektrifica tie van deze gemeente door aansluiting<br />
aan het hoogspan ningsnet<br />
van het Prov. Elektriciteitsbedrijf<br />
van Noord-Holland (de P.E.N.) (72);<br />
overwegende dat de gelegenheid<br />
bestaat om dit net van koperdraad<br />
gebouwd te krijgen;<br />
gezien de door de heer Directeur<br />
van het Provinciaal Elektriciteits -<br />
be drijf van Noord-Holland overlegde<br />
begroting van kosten van bo -<br />
ven grondsch net;<br />
gelet op de bepalingen der Gemeentewet<br />
en in het bijzonder op<br />
art. 194 dier wet<br />
BESLUIT<br />
a. op te richten een gemeentelijk<br />
elektriciteitsbedrijf door aansluiting<br />
aan het hoogspanningsnet van<br />
het Prov. Elektriciteitsbedrijf van<br />
Noord-Holland<br />
b. B&W te machtigen met het Pro-<br />
verordening gas<br />
vinciaal Elektriciteitsbedrijf een<br />
232
gebouw P.E.N.<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
stroomleve ringscontract overeenkomstig het in 1914 door de K.E.M. ingediende<br />
concept af te sluiten voor de tijd van vijf en twintig achtereenvolgende jaren;<br />
c. B&W te machtigen met hetzelfde Provinciale bedrijf een exploita tiecontract<br />
af te sluiten, voorlopig voor den tijd van twee jaren;<br />
d. de straatverlichting in de bebouwde kom der gemeente te doen plaats vinden<br />
door middel van elektrisch licht;<br />
e. het Gemeentelijk Bedrijf in werking te doen stellen voor of op 1 Januari 1918<br />
en<br />
f. het bouwen van het plaatselijk net op te dragen aan het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf<br />
van Noord-Holland voor f 17.400,-, het leveren der elektriciteitsmeters<br />
der gewone lichtaansluitingen tegen f 15,- grootere meters tegen kostprijs<br />
plus tien procent en het maken der huisaansluitin gen (van koperdraad) tegen f<br />
10,- per gewone aanslui ting’.<br />
Uiteraard moet er een goede overeenkomst worden opgemaakt die er, na wat<br />
‘gesprek’ op onderdelen al snel komt.<br />
Gratis lichtpunten<br />
Om het gebruik te stimuleren wordt besloten dat alle ingezetenen die zich voor<br />
1 juli 1917 voor aansluiting aan het plaatselijk electriciteitsnet aanmelden, drie<br />
gratis lichtpunten of twee gratis lichtpunten, geheel compleet zullen krijgen.<br />
Tijdens een openbare aanbesteding is het leveren van deze gratis lichtpunten<br />
gegund aan de NV Electrotechnische Installatie Maatschappij, voorheen ’van<br />
Vrede en Bais’ te IJmuiden. Een gewoon lichtpunt kost f 9,25 en twee lichtpun-<br />
233
ten geheel compleet f 24,25. Waar bij het nemen van het leveringsbesluit nog<br />
niet precies kon worden opgegeven hoeveel percelen er zouden worden aangesloten,<br />
blijken dat er op 9 augustus 477 te zijn. Dat heeft de verwachting ver<br />
overtroffen en daarom wordt er besloten een lening aan te gaan van f 40.50,-.<br />
Elke aansluiting kost de gemeente f 25,- waar nog eenzelfde bedrag bijkomt<br />
voor de tariefmeters en de huisaansluitingen.<br />
Het bedrijf komt op gang<br />
De overeenkomst tussen de gemeente en de P.E.N, van 23 november 1917 is door<br />
G.S. van Holland op 12 december goedgekeurd. De bijbehorende ‘Verordening<br />
op de inrichting en het beheer van het elektriciteitsbedrijf der gemeente <strong>Monnickendam</strong>’<br />
bestaat uit vijftien artikelen die het bedrijf in goede banen moeten<br />
leiden. In die artikelen is er o.a. aandacht<br />
voor wie welke verantwoordelijkheden<br />
heeft en het te volgen financiële<br />
beheer. Als het bedrijf winst<br />
maakt, wordt dat bedrag gereserveerd.<br />
Is er verlies dan wordt het verlies<br />
door de gemeente aangevuld.<br />
Op 21 november 1917 ontvangt de<br />
Raad een briefje van de P.E.N: ‘Ingevolge<br />
de met u afgesloten stroomleveringsovereenkomst<br />
hebben wij de eer<br />
U beleefd mede te deelen dat de<br />
stroomlevering aan uw gemeente op<br />
15 november jl. een aanvang heeft genomen<br />
en verzoeken wij U beleefd<br />
ons deze datum per aangetekend<br />
schrijven te willen bevestigen. Ondertekend<br />
door de directeur van de<br />
P.E.N., ingénieur électricien F.A.<br />
Smit-Kleine. Die bevestiging volgt op<br />
21 november. Zo gaat <strong>Monnickendam</strong>,<br />
net als talloze andere gemeenten, een<br />
nieuw tijdvak in.<br />
Stroomstoring<br />
Dat er ook toen al wel eens stroomstoringen waren, blijkt uit het notulenboek<br />
van het weeshuis. Op 22 maart 1918 zal de installatie plaatsvinden van een<br />
234<br />
muntgasmeter en<br />
gasmuntje
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
nieuw benoemde regent en regentes. Regent Oosterbaan, inmiddels op hoge<br />
leeftijd, neemt na 21 jaar afscheid. Klaas Strubbe is zijn opvolger, terwijl regentes<br />
van der Zwaal wordt opgevolgd door mej. Lakeman-Klomp. Als het officiële<br />
gedeelte voorbij is ‘worden er enige versnaperingen rondgedeeld en nuttige gesprekken<br />
gevoerd. Maar geheel onverwacht valt het licht uit en bevonden wij<br />
ons in een zwarte duisternis. Na tevergeefsch op terugkeer van licht te hebben<br />
gewacht, moesten we ’t verdere van de avond met een paar kaarsjes tevreden<br />
zijn. In weerwil van het weinige licht werd toch nog eenige tijd gezellig gepraat<br />
en werd tenslotte de vergadering met dankgebed besloten’. Leuk toch?<br />
Het contract met Blankevoort loopt af<br />
Hoe ging het ondertussen met de gasvoorziening? Op 1 juli 1917 loopt de<br />
overeen komst met dhr. Blankevoort af. De Raad staat voor een moeilijke keus:<br />
de fabriek overnemen of verlenging van de concessie. En dat in het licht van de<br />
elektrificatie van de stad.<br />
Besloten wordt een adviseur in de arm te nemen. Het wordt voor een jaar de<br />
heer J.H. Boeseman (73), directeur van de gemeentelijke gasfabriek in Enkhuizen<br />
aan de Oosterhaven en oud-directeur van de gasfabriek te Edam aan het<br />
Oorgat. Hij krijgt voor zijn adviezen een honorarium van f 250,- zo wordt op 3<br />
augustus 1917 genotuleerd.<br />
De gasfabriek aangekocht door de gemeente<br />
Op 29 juni 1917 blijkt echter, aldus de voorzitter, dat de Raad, reeds vroeger, in<br />
een geheime zitting, in beginsel besloten had om, afgaande op een rapport dat<br />
de heer Bakhuis, directeur van de gasfabriek in Den Haag destijds had uitgebracht,<br />
de gasfa briek van Blankevoort zo mogelijk over te nemen. Dat laatste<br />
gebeurt. De gemeente koopt van dhr. Blankevoort de gasfabriek met loodsen en<br />
toebehoren, benevens de woning met erf, het buizennet en alle roerende goederen,<br />
met uitzondering van de kolenvoorraad, cokes en ammonia, voor 20.000<br />
gulden. Een lening van f 21.000 op 21 juni 1917 maakte de betaling mogelijk.<br />
Afgesproken wordt dat Blankevoort de fabriek tot eind van het jaar 1917 zal blijven<br />
exploi teren onder de in 1892 afgesproken voorwaarden. Per 1 januari 1918<br />
zal de fabriek dan definitief overgaan naar de gemeente.<br />
Personeel voor de gasfabriek<br />
De gemeente moet nu de gasfabriek runnen. Om de fabriek draaiende te houden<br />
is bekwaam personeel nodig. De Raad zet daarom een advertentie voor een<br />
gasmeester die de techni sche leiding van de fabriek zal krijgen. Het wordt de<br />
heer Johannes Zweers te Heusden (74), die op 23 november door de Raad wordt<br />
benoemd als gasmeester van de gasfabriek. Hij begint zijn werk op 1 januari<br />
235
5 e van links de heer Zweers<br />
1918 en krijgt f 1100,- per jaar salaris met vrij wonen in de dienstwoning aan de<br />
Herengracht (75), met een pensioengrondslag van f 1250,-. Een jaar later wordt<br />
zijn salaris met f 100, - verhoogd.<br />
Er werd nog meer personeel aangetrokken. Dhr. Andries de Wijs, ook werkzaam<br />
tijdens de periode Blankevoort, wordt, samen met twee andere stokers, A. Borst<br />
(76) en F. Verhagen (77), per 1 januari 1918 aangenomen, zo heeft de Raad op 29<br />
december 1917 beslist.<br />
De heren De Wijs, Borst en Verhagen hadden kort daarvoor gezamenlijk een<br />
brief aan B&W geschreven:<br />
‘daar de overgang van de Gasfabriek van de heer N. Blankevoort aan de Gemeente<br />
<strong>Monnickendam</strong> eerdaags zal plaats<br />
hebben, en wij met 1 januari 1918 buiten<br />
betrekking geraken, wenden ondergetekenden<br />
zich hiermede tot het<br />
Gemeentebestuur, met het beleefd<br />
verzoek, om ons, in onze bestaande<br />
functiën aan de gasfabriek te willen<br />
handtekeningen werkers in de fabriek<br />
handhaven. Informatie over ons wil<br />
236
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
den tegenwoordigen beheerder U<br />
gaarne verstrekken. In de hoop op een<br />
gunstig antwoord van U te mogen<br />
ontvangen’, volgt<br />
ondertekening. Hun verzoek is gehonoreerd.<br />
Het waren ervaren mensen<br />
en dat was, denk ik, belangrijk voor<br />
de gemeente.<br />
Op 11 december 1918 schrijft de heer<br />
Zweers een briefje aan het gemeentebestuur:<br />
‘Door de tijdsomstandigheden<br />
gedwongen kom ik namens het<br />
Personeel der Gemeente Gasfabriek<br />
met een beleefd verzoek tot u om<br />
loonsverhoging. Hopend op een gunstig<br />
antwoord’<br />
Zijn briefje heeft geholpen want de<br />
personeelsleden krijgen, zoals u hieronder<br />
leest, het jaar daarop allemaal<br />
werkbriefje A. Borst<br />
een loonsverhoging van f 100,-<br />
Andries de Wijs ( u las zijn naam al<br />
eerder) had in 1918 een salaris van f 850,- gulden. Een jaar later is daar f 100,- bij<br />
gekomen. Van dat salaris betaalde hij jaarlijks 8% pensioenbijdrage.<br />
Personeel voor het Gemeentelijk Elektriciteits Bedrijf (G. E. B.)<br />
Ook het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf had mensen nodig. Op 20 december<br />
1919 wordt Jacob Bakker (78) tot lijnwerker benoemd.<br />
Als administrateur van het G.E.B. wordt Jan Bootsman aangesteld, geboren op<br />
29 oktober 1892. Op 1 januari 1924 krijgt hij eervol ontslag en gedurende anderhalf<br />
jaar, dus tot 1 mei 1925 wachtgeld.<br />
Elektrisch licht in de kerk<br />
Eerder in dit verhaal las u, hoe de grote kerk zondags en op doordeweekse avonden<br />
door gas en gasgloeilicht werd verlicht.<br />
Het is Ds. J.H. Vaandrager, sinds 1922 Hervormd predikant in <strong>Monnickendam</strong>,<br />
die in september 1922 tijdens een vergadering van kerkvoogden en notabelen<br />
vraagt, of het niet goed zou zijn het kerkgebouw elektrisch te gaan verlichten.<br />
Maar hij vindt geen gehoor. Pas zeven jaar later, op 27 september 1929, wordt<br />
het besluit genomen om de grote kerk van elektrisch licht te voorzien. Jacob<br />
237
Stam deelt mee dat de aanleg ervan ongeveer 350 gulden zal bedragen. Het was<br />
een hele vooruitgang, zeker ook vanwege het gemak dat er bij kwam kijken. Dat<br />
een en ander door de jaren die volgden verbeterd is, moge duidelijk zijn.<br />
Pieter van Zalinge<br />
Belangrijk voor de energie-voorziening<br />
is ook Pieter van Zalinge (79). In<br />
een briefje d.d. 10 januari 1918 schrijft<br />
hij: ‘Hiermede hen ik de eer U mede te<br />
mogen delen dat ik de benoeming<br />
voor het beheer van Gas en Elektriciteit<br />
volgens Uw Raadsbesluit van 29<br />
december gaarne aanvaarden wil,<br />
dankzeggend voor het vertrouwen in<br />
mij gesteld’. Hij heeft de aanstelling<br />
maar drie maanden volgehouden,<br />
Pieter Jansz van Zalinge<br />
want op 18 februari volgt een tweede<br />
brief: ‘Hoewel nog onder de indruk<br />
van het vertrouwen door U in mij gesteld,<br />
kom ik thans tot U met het beleefd<br />
verzoek, mij met 1 maart a.s. van<br />
de functie als administrateur van het<br />
gas en elektrisch bedrijf te willen ontheffen.<br />
Daar het Elektriciteitsbedrijf<br />
in wording is, eischt dit naar mijn mening een flinke kracht voor dit beheren en<br />
voel ik mij, op mijn leeftijd, daar niet meer toe geschikt. Tot mijn leedwezen<br />
richt ik dit verzoek tot u, maar meen het in het belang der goede zaak te moeten<br />
doen’.<br />
Overeenkomstig een besluit van de gemeenteraad krijgt hij op 1 april 1918 eervol<br />
ontslag als administrateur van zowel de gasfabriek als het gemeentelijk<br />
electriciteitsbedrijf.<br />
Pieter van Zalinge was ook secretaris/boekhouder van het Burgerlijk Armbestuur.<br />
Hij vertrekt naar Apeldoorn, woont in bij zijn dochter Grietje van Zalinge,<br />
in 1910 in <strong>Monnickendam</strong> getrouwd met notaris Cornelis Knook uit Fijnaart<br />
en overlijdt aldaar op 25 november 1937, 85 jaar oud. Pieter wordt begraven in<br />
het familiegraf op de begraafplaats van de Hervormde gemeente, waarin ook<br />
zijn vrouw in 1917 en een twaalfjarige dochter in 1892 een plekje hadden gekregen.<br />
Hoe de gasfabriek de eerste jaren heeft gedraaid is niet duidelijk. De 1e Wereld-<br />
238
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
oorlog was gaande en hoewel Nederland<br />
neutraal bleef, zullen economische<br />
gevolgen niet uitgebleven zijn.<br />
Een verzoek uit Den Haag van het bestuur<br />
der verenigde gasfabrikanten in<br />
Nederland ‘tot het verlenen van een<br />
jaarlijkse subsidie ter bestrijding van<br />
koolen, van werkzaamheden en bemoeingen<br />
welke strekken ten bate<br />
van de gasbedrijven’ wordt afgewezen.<br />
Het gaat niet goed met de gasfabriek<br />
De exploitatie van gasfabriek na de 1e<br />
Wereldoorlog staat sterk onder druk,<br />
omdat het verbruik te wensen overlaat.<br />
Nee, het gaat niet goed met de<br />
grafsteen fam. Van Zalinge<br />
gasfabriek. Als in 1922 de winst- en<br />
verliesrekening van zowel het elektriciteitsbedrijf<br />
als het gasbedrijf worden opgemaakt, blijkt de eerste een winst<br />
gemaakt te hebben van f 1816,43 maar kent het gasbedrijf een verlies van f<br />
3057,50. Daarom treedt het stadsbestuur in overleg met Edam over leverantie<br />
van gas door de gasfabriek aldaar. Allerlei voorstellen passeren de revue.<br />
Het Provinciaal Bestuur bericht op 2 januari 1924 dat een overeenkomst met<br />
Edam geen verlaging van de kosten met zich meebrengt en dat een overeenkomst<br />
wordt afgeraden, tenzij op een bepaald moment de eigen <strong>Monnickendam</strong>se<br />
capaciteit te laag zou zijn. In dat geval zou Edam het tekort kunnen aanvullen.<br />
De gasfabriek in Edam (80)<br />
De Edamse gasfabriek lag aan het Oorgat, een goed bevaarbaar water, belangrijk<br />
voor de aanvoer van steenkool. De fabriek is in 1863 gebouwd door de Hilversumse<br />
civiel ingenieur Jan Hendrik van Kooten. In 1868 werd voor het eerst gas<br />
geleverd. Het zal aan het Oorgat een klein fabriekje zijn geweest, waar de mensen<br />
hard gewerkt hebben om de kolen met handkracht uit de schepen te lossen.<br />
Met lorries en/of kruiwagens werden de kolen naar de ovens gebracht. Opslag<br />
van het verkregen gas was nauwelijks aanwezig en het verbruik van de gaslantaarns,<br />
zowel van de straatverlichting als van de openbare gebouwen en woningen<br />
was voor onze begrippen laag.<br />
De gemeenteraad van Edam was er niet zo gelukkig mee, dat de gasproductie in<br />
239
gasfabriek Edam<br />
handen was van particulieren. Er werden besprekingen gevoerd om daar op termijn<br />
veranderingen in aan te brengen. In 1887 werd de gasfabriek door de gemeente<br />
aangekocht voor f 10.000,- waardoor deze vanaf 1 januari 1888 eigenaar<br />
was van de rechten, de grond en de gebouwen. Twee jaar eerder had de gemeente<br />
de straatverlichting uitbesteed aan de gasfabriek, die tot 1952 heeft bestaan.<br />
In augustus 1952 besloot de gemeenteraad toe te treden tot het gasbedrijf Zaanstreek-Waterland,<br />
waarna niet lang daarna de fabriek aan het Oorgat werd afgebroken.<br />
Terug naar <strong>Monnickendam</strong><br />
De administratie van de gasfabriek werd op 1 januari 1924 overge dragen aan de<br />
gemeente-ontvanger, Jan Mol (81), tegen een jaarwedde van f 300, -<br />
Maar ondanks de inzet van deze ongetwijfeld bekwame gemeenteontvanger,<br />
werd het verlies van de gasfabriek elk jaar groter. In 1926 verloor het bedrijf op<br />
elke kubieke meter gas 8 cent. Dat werd mede veroorzaakt door een staking in<br />
Engeland, waardoor men gedwongen was om dure Duitse kolen te kopen, maar<br />
waaruit men maar weinig gas kon produceren.<br />
Het stadsbestuur keek rond of er gegadigden waren die de gasfabriek over zouden<br />
willen nemen. Maar noch de Ned. Continental Gas Mij, de Mabeg in Urecht,<br />
de Ned. Indische Gasmij te Rotterdam of de Noorse Gas Mij te Den Haag zagen<br />
240
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
iets in het noodlij dende bedrijf van <strong>Monnickendam</strong>. Ook contact met de gasfabriek<br />
van Amsterdam haalde niets uit. Daarom werden er opnieuw onderhandelingen<br />
met Edam gevoerd.<br />
Moeilijke positie<br />
Hoe moeilijk de gemeentegasfabriek van <strong>Monnickendam</strong> het had, blijkt bv. op<br />
21 juni 1927. In een vergadering van de lichtcommissie wordt de toestand van de<br />
fabriek besproken. ‘Eene blijvende expoita tie der bestaande fabriek wordt ondoenlijk<br />
gevonden, de kosten van interest en afschrijving voor ovenbouw, verbouwing,<br />
nieuwe gaske tel, buizennet etc, gevoegd bij de bestaande kosten,<br />
moeten een groot verlies blijven opleveren’. De directie van de gasfabriek dringt<br />
daarom aan op een overeen komst met Edam.<br />
De Raad stuurt opnieuw een brief naar Edam met het verzoek om ‘billijker<br />
voorwaarden dan destijds (verwezen wordt naar de concept overeenkomst d.d.<br />
22 mei 1923) werden aangeboden. Met het oog op de toestand van de <strong>Monnickendam</strong>se<br />
gasfabriek, wordt aangedrongen op een spoedig antwoord.<br />
Op 10 oktober 1927 komen verte genwoordigers van Edam en <strong>Monnickendam</strong> in<br />
het stadhuis bijeen voor een nieuw, intensief overleg. Gespro ken wordt over een<br />
looptijd van 25 jaar, de levering, de prijzen. Ook leverantie aan Katwoude komt<br />
aan bod. Edam is bereid het buizennet over te nemen en ook de meters, maar<br />
niet het perso neel van de <strong>Monnickendam</strong> mer gasfa briek.<br />
Geen doorbraak<br />
Ook dit gesprek levert echter geen echte doorbraak op in de ontstane impasse.<br />
Ondertussen heeft het Gemeentebestuur op 10 maart 1928 de Vereni ging van<br />
Neder landsche Gemeenten (advies- en organisatiebureau voor gemeentebe -<br />
drijven) om advies gevraagd. Een antwoord volgt op 29 maart dat echter voor<br />
het gemeentebestuur niet echt soelaas biedt. Er zijn wel wat wijzigin gen in het<br />
Edamse voorstel aangebracht, maar het leidt nog steeds niet tot een werkbare<br />
overeenkomst.<br />
Op 23 april gaat er een ‘brandbrief’ naar G.S. van Noord-Holland: ‘Herhaaldelijk<br />
wordt door ons bij Edam op spoed aangedron gen tot het sluiten van een overeenkomst<br />
te geraken, temeer ook daar onze fabriek in zodanige toestand komt te<br />
verkeren, dat plotse ling stopzetten van gasleve rantie niet uitgesloten is’.<br />
U ziet, de nood was hoog. Het is niet ondenkbaar dat Edam opzettelijk lang<br />
wachtte met een nieuw voorstel, om een zo gunstig mogelijke onderhandelingspositie<br />
te verkrij gen. Maar een spreekwoord zegt: wie het onderste uit de<br />
kan wil hebben krijgt het lid op de neus. Het lijkt me toe dat dat van toepassing<br />
is op de besprekingen tussen <strong>Monnickendam</strong> en Edam. Wel waren er op 8 mei<br />
241
1928 door het gemeentebestuur van Edam een aantal veranderingen aangebracht<br />
in een soort concept-overeenkomst, verband houdend met opmerkingen<br />
en voorgestelde wijzigingen die door <strong>Monnickendam</strong> waren geuit, maar tot definitieve<br />
afspraken was het nog steeds niet gekomen.<br />
Gas uit Purmerend<br />
Plotseling is er een nieuwe ontwikkeling. Op 20 juli 1928 komt er een brief van<br />
de gemeente Purmerend over gaslevering door het hoog ovenbedrijf te Velsen,<br />
waar zij gas van betrekken.<br />
Met het gemeentebestuur van Purmerend wordt geheim overleg gevoerd, om te<br />
zien, of er via die weg een voordeliger aanbod is. Dat blijkt inderdaad het geval<br />
op 14 september, gevolgd door een verdere uitwerking op 8 en 17 oktober, doet<br />
Purmerend een aanbieding die in <strong>Monnickendam</strong> met twee handen wordt aangegrepen.<br />
Op 23 oktober gaat er een brief naar Purmerend met de volgende inhoud:<br />
‘In een donderdag jl. gehouden geheime vergade ring van de gemeenteraad<br />
is in behande ling genomen uw aanbieding tot het leveren van gas aan deze<br />
gemeente op basis van distributie, vervat in uw brieven van 8 en 17 oktober jl.<br />
Met algemene stemmen besloot de Raad in principe bereid te zijn op uw aanbod<br />
in te gaan’.<br />
Dat besluit wordt, dezelfde dag nog, meegedeeld aan het stadsbestuur van<br />
Edam, waar dat wel met gemengde gevoelens zal zijn ontvangen, zo is mijn inschatting.<br />
Maar het Stadsbestuur van <strong>Monnickendam</strong> ziet plotseling een weg om uit de<br />
slechte economische omstandigheden te geraken.<br />
Purmer<br />
De volgende stap is het overleg met het dagelijks bestuur van het Waterschap<br />
‘de Purmer’ vanwege de noodzaak om een gasleiding vanuit Purmerend, via de<br />
Purmer, naar <strong>Monnickendam</strong> te leggen. Het Waterschap geeft toestemming<br />
voor een persleiding, mits de bewoners van de wegen waarlangs de leiding zal<br />
worden gelegd in de gelegenheid worden gesteld hiervan ook gas te betrekken<br />
op dezelfde voorwaarde als de bewoners van <strong>Monnickendam</strong>, aldus een brief<br />
van 15 maart 1829.<br />
Voor er een definitief besluit is genomen om met Purmerend in zee te gaan,<br />
komt er een verzoek binnen van de directie van de NV Nederlandsche Continental<br />
Gasmij te Oosterbeek betref fende overname van de gasfabriek van <strong>Monnickendam</strong><br />
als de onder handelingen met Edam niet door zouden gaan. Maar Oosterbeek<br />
is te laat, de onderhandelin gen met Purmerend zijn al in een ver gevorderd<br />
stadium.<br />
242
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Laatste poging van Edam<br />
Op 23 juli 1929 doet Edam nog een laatste poging om met <strong>Monnickendam</strong> verbonden<br />
te raken. In een eerder gesprek hadden zij gemeend aangetoond te hebben,<br />
goedkoper te zijn dan Purme rend. En, niet onbelangrijk, de fabrieksbaas<br />
van Edam heeft om zijn ontslag gevraagd, waardoor de weg vrij zou komen, om<br />
de gasmeester van Monnic kendam aan te nemen als zijn vervanger.<br />
Maar het is te laat. Op 12 augustus 1929 schrijft de Raad aan het bestuur van<br />
Edam dat <strong>Monnickendam</strong> definitief met Purmerend in zee gaat. Men had weinig<br />
keus. De kolen werden alsmaar duurder, terwijl de inkomsten sterk achter<br />
bleven. Bovendien was het in februari 1929 bar koud en moesten er extra kosten<br />
gemaakt worden om kolen te krijgen. De opbrengt uit gaslevering bedroeg in<br />
1929 f 2800, - minder dan in 1928.<br />
Gasfabriek gesloten; personeel ontslagen<br />
Vier dagen later wordt aan Edam ge schreven dat het overleg definitief wordt gestopt.<br />
Op dezelfde datum, 16 augustus worden beide beslissingen meege deeld<br />
aan G.S. van Noordholland.<br />
Op 29 augustus 1929 is de overeenkomst (19 artikelen) met Purme rend rond en<br />
wordt de overeenkomst door beide partijen onderte kend.<br />
Een en ander loopt zo voorspoedig, dat de gemeenteraad op 16 mei 1930 kan besluiten<br />
om de gasfabriek van <strong>Monnickendam</strong> per 1 juni van dat jaar te sluiten.<br />
Alle bezittingen van de gasfabriek worden verkocht.<br />
Het voltallige personeel wordt ontslagen. Gasmeester J. Zweers wordt met<br />
f 6000,- afge kocht en krijgt op 1 juni 1930 eervol ontslag. Bovendien krijgt hij over<br />
een periode van 6 jaar en 8 maanden wachtgeld. Dat is eerst f 2170 per jaar, maar<br />
zal terugvallen tot f 1726 per jaar. Hij vertrekt op 14 juni 1930 naar Amsterdam.<br />
Fitter Andries de Wijs wordt eveneens afgekocht. Op 13 november schrijft hij<br />
een briefje waarin hij het gemeentebestuur vraagt de toegezegde f 2500,- bij afkeuring<br />
en f 3000,- bij goedkeuring. Hij wordt ongeschikt verklaard voor zijn<br />
baan met de aantekening dat zijn ziekte niet het rechtstreeks gevolg is van de<br />
uitoefening van zijn dienst. Bij zijn eervol ontslag op 15 mei 1930 krijgt hij derhalve<br />
het lagere bedrag f 2500,-<br />
Stoker Borst schijft op 13 november 1929 een soortgelijk briefje: ‘Volgens ons<br />
onderhoud over de wachtgeld regeling, zou ik gaarne de afkoopsom ineens<br />
hebben en wel bij afkeuring f 3000,-, zo ik goed gekeurd mag worden f 4000,-<br />
Op 13 februari 1930 krijgt hij te horen dat ‘de Raad hem voor verdere waarneming<br />
van zijn betrekking ongeschikt acht maar dat zijn ziekte niet het rechtstreeks<br />
gevolg is van het uitoefenen van zijn dienst. Als hij per 15 mei 1930 eervol<br />
ontslagen wordt krijgt hij geen 4000, maar f 3000,- gulden mee.<br />
243
Dhr. J. Mol wordt op wachtgeld ge steld en P. Hogetoorn krijgt een plek bij de<br />
gemeente-reiniging.<br />
De elektriciteitsvoorziening<br />
Eindelijk was het gemeentebestuur van het verlieslijdende gasbedrijf af. Maar<br />
hoe zat met de elektriciteitsvoorziening van de stad?<br />
Het gemeenteverslag over 1930 meldt dat de politie elke avond de straatverlichting<br />
controleert om te voorkomen dat zich, door onvoldoende verlichting, ongelukken<br />
zouden kunnen voordoen. Dat zal de volgende jaren zo blijven. Maar<br />
er gaat wel wat veranderen.<br />
Op 7 mei 1931 wordt het overnamecontract getekend waarbij de gemeente het<br />
complete laagspanningsdistributie net, met inbegrip van het straatverlichtingsnet,<br />
armatu ren, aansluitin gen, elektriciteitsmeters, gereedschappen, het<br />
kassaldo, banksaldo, vorderingen etc. aan de Directie van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf<br />
Noord-Holland, de P.E.N. Zij zullen in het vervolg de stadsverlichting<br />
gaan verzorgen. Hier volgen een paar belangrijke bepalingen uit de<br />
overeen komst:<br />
overnamelijst van de gemeentelijke electr. bedrijven<br />
244
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
art. 1. De Provincie (de PEN dus) neemt de zorg op zich voor de elektrische<br />
straatverlichting binnen de gemeente, waaronder verstaan wordt het onderhoud<br />
van het bestaande straatverlichtingsnet en de aansluitingen der lantaarns<br />
en eventueel het onderhoud van de op het straatverlichtingsnet aangesloten<br />
lantaarns en lichtpunten, benevens de levering van de voor de openbare straatverlichting<br />
benodigde elektrische energie, op de in deze overeenkomst vervatte<br />
voorwaar den<br />
art. 2. De Provincie heeft het recht tot het leggen, maken, hebben, herstel len,<br />
verwijderen van leidingen en andere voor de straatverlichting nodige werken<br />
op, over, in, van en uit de aan de gemeente toebehorende wegen, straten, wateren<br />
en andere eigen dommen.<br />
De richting en de plaats dezer leidingen en werken worden door de Directie in<br />
gemeen overleg met B&W van de gemeente vastgesteld<br />
De artikelen 3 en 4 gaan over het onderhoud, met onder art. 4 de bepaling dat<br />
defecte lampen en smeltzekeringen door de gemeente worden uitgewis seld; de<br />
kosten daarvan, waaronder de aanschaf van nieuwe lampen en zekeringen<br />
komt voor rekening van de gemeente.<br />
Art. 5 gaat over de tarieven. De gemeente betaalt ieder jaar voor elk bovengronds<br />
aangesloten lichtpunt<br />
f 6,50 en voor een ondergronds f 9,- Deze vergoedingen vervallen als de lantaarns<br />
het eigendom zijn van de gemeente.<br />
Om de elektriciteit op te wekken zijn kolen nodig. Ook daarover worden afspraken<br />
gemaakt. Die kolen komen van de staatsmijnen Wilhelmina, Hendrik en<br />
Emma in Limburg.<br />
Volgen er nog wat artikelen over schade, storingen etc. waarbij wordt genoemd<br />
dat de gemeente regelmatig controle zal uitoefenen op de straat verlichting.<br />
Alle lantaarns zullen vanwege de provincie genum merd worden om een eventuele<br />
storing gemakkelijk te kunnen doorgeven.<br />
In de Gemeentelijke Elektriciteits Bedrijf werkte al heel wat jaren assistentlijnwerker<br />
J. Stam. Vanwege overdracht van het G.E.B. aan de gemeente Noord-<br />
Holland krijgt hij op 1 augustus 1931 eervol ontslag.<br />
Het buitengebied<br />
Ook buiten de stad komt, zij het nog op bescheiden schaal, een ‘netwerk’. Op 4<br />
februari 1931 wordt gesproken over een bovengronds laagspan ningsnet langs<br />
de Purmerenderweg voor de stroomlevering aan twee percelen en idem in de<br />
Monnickemeerpolder voor de aansluiting van vijf percelen. Elke aansluiting<br />
krijgt twee lichtpunten en een stopcontact.<br />
245
Het bovengrondse net langs de Kloosterdijk zal worden vervangen door een ondergronds<br />
net, in plaats van het verbeteren van het bovengrondse.<br />
Ook komt er een lantaarn voor de verlichting van de Kloosterbrug en aan de<br />
Purmerenderweg bij de viersprong.<br />
Gedeeltelijke sloop gasfabriek<br />
Ondertussen heeft de sloop van een deel van de oude gasfabriek plaats, met<br />
name de voormalige stokerij en loodsen. De directeur der Technische Gemeentebedrijven<br />
Purmerend, belast met gas en elektriciteit, vraagt op 6 november<br />
1931 of het mogelijk is ‘om de toegang naar het meter- en regulateurgebouwtje<br />
te doen verbeteren door het aanbrengen van een bestrating’. De gasfabriek zelf<br />
vindt z’n einde in 1950.<br />
Nieuwe contracten<br />
Als een en ander een jaar of vijf gedraaid heeft, volgt er op 20 februari 1936 een<br />
nieuw straatverlichtingscontract tussen de PEN en de gemeente <strong>Monnickendam</strong>,<br />
dat voor het stadsbestuur ca. f 400,- voordeli ger uitpakt. Wel is de kolenprijs<br />
behoorlijk gestegen. Die ligt boven f 8,50 per ton<br />
Op 5 april 1940, net voordat de tweede Wereldoorlog uitbreekt, wordt een vernieuwd<br />
contract met de P.E.N. in Bloemendaal afgesloten.<br />
Over de straatverlichting (want daar gaat het in dit artikel immers vooral om)<br />
wordt gezegd dat de provincie die zorg op zich neemt. Het gaat om aanleg, onderhoud,<br />
van de aansluitleidingen naar en van de lichtpunten, benevens de levering<br />
voor de straatverlichting benodigde elektrische energie. Onder lichtpunten<br />
worden verstaan: lantaarns op paal, wandarmen, overhanglam pen.<br />
Het zijn de ‘lichtpunten’ in de stad tot op vandaag, zij het dat er geduren de de<br />
voorbije 65 jaar de nodige modernisering heeft plaats gevonden. En of straatverlichting<br />
in de huidige vorm zo blijft, zal de tijd leren. De ontwikke ling van de<br />
(verlichtings)techniek gaat zo snel dat er vast nog heel wat veranderingen op<br />
komst zijn.<br />
Ik vermeld voor de volledigheid de oprichting van het gasbedrijf Zaanstreek-<br />
Waterland in 1951, een samenwerkingsverband tussen een groot aantal Noord-<br />
Hollandse gemeenten, waaronder ook <strong>Monnickendam</strong>. Gas werd ingekocht bij<br />
Hoogovens IJmuiden. Het gasbedrijf is in 1973 opgeheven.<br />
Aardgas<br />
Op het gebied van gas was er een ontwikkeling die een aantal van ons zich nog<br />
wel herinneren.<br />
Op 17 juni 1948 was er bij Coevorden op 2785 meter diepte een aardgas vondst,<br />
geëxploiteerd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (N.A.M.). Maar meer<br />
246
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
in de herinnering is wellicht de ontdekking van de grote aardgasbel bij Slochteren.<br />
In 1963 werd de Nederlandse Gasunie opgericht.<br />
Laatste notities<br />
Wat betreft de ontwikkelingen met de P.EN. Op 22 oktober 1955 komt de straatverlichting<br />
op de agenda van de Gemeenteraad. Opgemerkt wordt dat op verschillende<br />
plaatsen binnen de bebouwde kom verbetering van de straatverlichting<br />
dringend nodig is. Gedacht wordt om de 99 lichtpunten in de bebouwde<br />
kom te vervangen door 199! lichtpunten met TL-buizen. De P.E.N. kan nog geen<br />
bedrag noemen dat daar mee gemoeid is, maar heeft wel een opgaaf van de gemiddelde<br />
kosten per lantaarn bij gebruik van TL-buizen. De gemeente berekent<br />
dat dan de jaarlijkse lasten, tot dusver ongeveer f 5800,- dan ongeveer f 7200,zullen<br />
bedragen. Maar, zo redeneert men, voor de gemeente <strong>Monnickendam</strong>,<br />
met haar vele grachten en kaden en met haar bedrijvigheid – ook bij avond en<br />
nacht – in de visrokerijen, vereist de openbare veiligheid een belangrijke verbetering<br />
van de straatverlichting. U merkt, een heel ander geluid dan halverwege<br />
de 19e eeuw!<br />
‘Uit de demonstratie van het P.E.N. op 21 oktober j.l. is u wel gebleken dat de<br />
TL-verlichting een zeer goede oplossing zal betekenen’.<br />
Mei 1956 is er een kostenraming van de P.E.N. voor 190 lantaarns, waarvan 104<br />
binnen de bebouwde kom en 51 in het ‘buitengebied’ waaronder de Purmer,<br />
Oosterweg, <strong>Oud</strong>elandsdijkje, Monnickenmeer en Overleek. Totaal gaat het om<br />
een bedrag van ruim f 5100,-<br />
In 1958 komt er ook aandacht voor de veiligheid op de provinciale weg Broek in<br />
Waterland – Edam. Er is veel gevaar voor de wielrijders vanwege het ontbreken<br />
van verlichting bij oversteek gelegenheden. In 1959 wordt een en ander verbeterd.<br />
Permanente verlichting op de Langebrug komt 16 maart 1967 aan de orde. Op de<br />
begroting van dat jaar wordt bovendien geld uitgetrokken voor feestverlichting<br />
ter bevordering van het toerisme.<br />
Daarmee sluit ik het verhaal over de straatverlichting af. Lang niet alles wat over<br />
dit onderwerp na 1811 is opgeschreven, heb ik in dit verhaal kunnen verwerken.<br />
Maar wat U las geeft een indruk van wat door de eeuwen heen gedaan is om<br />
<strong>Monnickendam</strong> tot een ‘verlichte’ stad te maken. De huidige bewoners kunnen<br />
zelf beoordelen of de lichtvoorziening in hun stad voldoet aan de eisen van deze<br />
tijd.<br />
247
Besluit<br />
Het was een lange weg van de 17e naar de 20e eeuw. Via kaarslicht, olielampen,<br />
gaslantaarns en gloeilampen kwamen we in het ‘heden’. Vergelijken wij ons<br />
leven met dat van onze verre voorouders, die met kaars en olielamp hun weg<br />
door de duisternis moesten zoeken, dan is de conclusie zeker gewettigd, dat de<br />
gunstige ontwikkeling van het economische leven voor een belangrijk deel<br />
mede te danken is aan de moderne lichttechniek. Was de wereld eeuwenlang in<br />
het donker gehuld, vandaag laten satellietfo to’s gebieden zien (Noord-Amerika,<br />
West-Europa) waar het altijd licht is’. Zoveel licht zelfs dat er gesproken<br />
wordt over lichtvervui ling! Regeringspartijen dringen aan op duurzamer<br />
straatverlichting die op een aantal plaatsen eerder uitgaan. Zonder dat dat overigens<br />
ten koste mag gaan van de verkeersveiligheid. Maar onze voorouders<br />
hadden daar geen weet van.<br />
Het moet gezegd, het stadsbe stuur van <strong>Monnickendam</strong> liep meestal niet voorop<br />
als het ging om veranderingen. Dat zal dikwijls veroorzaakt zijn door gemis<br />
aan financiële armslag (de 19e eeuw staat bekend als een eeuw van armoede)<br />
maar m.i. soms ook wel eens door gebrek aan visie en durf en misschien wel vanwege<br />
persoonlijke controverses.<br />
Tijdsomstandigheden echter ‘dwingen’ soms tot het maken van keuzes, waar je<br />
op een later tijdstip alleen maar dankbaar voor kunt zijn.<br />
Het gaat in dit artikel over ‘licht in de duisternis’ Dat heeft in mijn denk- en belevingswereld<br />
normaliter een geestelijke dimensie, maar mag het verhaal in dit<br />
jaarboekje op een andere manier ‘lichtgevend’ zijn.<br />
Reacties en aanvullingen kunt u mailen naar: cae-grootAzonnet.nl<br />
Actualiteit<br />
Tijdens het schrijven van dit verhaal kreeg ik artikelen uit het Noord-Hollands<br />
Dagblad onder ogen met het verhaal dat het terrein, waar voorheen de gasfabriek<br />
van <strong>Monnickendam</strong> heeft gestaan, sterk is verontreinigd. Ruwweg de<br />
grond tussen de huidige Tuinstraat, de Burg. Versteegstraat en de Nieuwezijds<br />
Burgwal. Na de sloop van de fabriek, zo rond 1950, zijn er op het terrein huizen<br />
gebouwd, zonder dat de grond is gesaneerd. Bodemonderzoek heeft sterke verontreiniging<br />
van de grond en het grondwater aangetoond. Dat stemt overeen<br />
met de bevindingen in Enkhuizen. In 2002 werd daar begonnen met de sloop<br />
van de gasfabriek, waarna in 2003 de grondsanering een aanvang nam, zo lees ik<br />
248
op de site van <strong>Oud</strong>-Enkhuizen. Er werden teerputten aangetroffen die in de<br />
loop van dat jaar zijn geruimd. Men ging diep, zeer diep, zelfs tot zo’n acht<br />
meter. De erfenis van het verleden werd per schuit afgevoerd.<br />
Ook Purmerend heeft een paar jaar geleden zo’n sanering van haar gasfabriek<br />
gekend, zo leren sommige internetsites.<br />
Midden vorige eeuw was men, zo kort na de 2e Wereldoorlog, volop bezig met<br />
de wederopbouw van ons land. Milieugroepen waren een onbekend fenomeen<br />
en de kennis omtrent vervuilde grond had op geen stukken na het niveau als<br />
vandaag.<br />
Gelukkig heeft het ministerie van V.R.O.M. de sanering van voormalige gas -<br />
fabriekterreinen hoog op de agenda staan. Mogelijk kan ook <strong>Monnickendam</strong><br />
daarvan profiteren.<br />
Bronvermelding<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Algemeen:<br />
* Geschiedenis der gasverlichting in Nederland, 1809-1850, Dr. Ir. J. Mac Lean, Walburg Pers,<br />
Zutfen, 1977<br />
* Van toen naar nu, D. Kerssens, Zaandam<br />
* Een halve eeuw PEN, 1917-1967<br />
* Nederland, honderd jaar geleden. L.A. van Heiningen, Elmar, Rijswijk.<br />
* Het licht der Lamp-Lantaren, Kleine geschiedenis van de straatverlichting, H. Besselaar,<br />
Eindhoven, Eidor 1969<br />
249
* Het oude licht, Antoinet van de Linde, Bura boeken, Eindhoven 1980<br />
* <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, Addy van Overbeeke, stichting Matrijs,Utrecht 2005.<br />
* Van Monnikenwerk naar Parochiekerk, eigen<br />
uitgave van de Antoniusparochie, 2000.<br />
* Herinneringen aan <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong>, J.<br />
Veltrop, 1975<br />
* Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong>,<br />
dl. 1-8, G. Verloop, Schagen<br />
* Internetpagina’s op trefwoord.<br />
Bronnen <strong>Monnickendam</strong> voor 1814:<br />
* Vroedschapresoluties 1623-1795<br />
* Memorialen van de burgemeesters, 1692-1795<br />
* Resoluties van de Representanten van het<br />
volk, van de Municipaliteit en de Raad, 1795-<br />
1811<br />
* Stadsrekeningen 1674-1813<br />
* Inkomsten en uitgaven van de kerkvoogdij<br />
van de Gereformeerde gemeente 1607-1811.<br />
Bronnen <strong>Monnickendam</strong> na 1814:<br />
* Notulen van de vergaderingen van de Gemeenteraad <strong>Monnickendam</strong> en B&W 1814-1943<br />
* Ingekomen en uitgaande brieven van het gemeentebestuur<br />
* Gemeenteverslagen <strong>Monnickendam</strong> 1889-1935<br />
* Rekeningen van inkomsten en uitgaven van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />
* Instructies voor de ambtenaren, in dienst van de gemeente <strong>Monnickendam</strong><br />
* Persoonsdossiers van gemeentepersoneel1892-1943<br />
Dank aan:<br />
de medewerkers van het Waterlands archief, Purmerend<br />
mevr. J.S.D. Blankevoort – van der Lem<br />
dhr. G.J. Kater<br />
dhr. A. van Zalinge<br />
dhr. E.C. de Vries van <strong>Oud</strong>-Enkhuizen<br />
informanten van de diverse genealogische groepen op Internet<br />
250
Noten<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
1. * Deze bijdrage aan het jaarboekje <strong>2008</strong> gaat over de straatverlichting van <strong>Monnickendam</strong><br />
vanaf ca. 1690 tot halverwege de 20e eeuw. Het verhaal is over vier (energie)perioden verdeeld:<br />
I. Kaarsen, II. Olie, III. Gas en IV. Elektriciteit. Elk deel begint met een stukje geschiedenis,<br />
waardoor de ontwikkelingen van de lichtvoorziening in <strong>Monnickendam</strong> deel uitmaakt van de<br />
Europese geschiedenis.<br />
* Er zijn twee bijlagen:<br />
de namen van kaarsenmakers uit de 17e en 18e eeuw<br />
personalia van de lantaarnopstekers uit diezelfde periode.<br />
* Van de historische verenigingen van Broek in Waterland, Edam en Purmerend heb ik informatie<br />
uit hun periodieken toegestuurd gekregen. Daarvan is een gedeelte in dit verhaal verwerkt.<br />
* De betekenis van vreemde woorden staan tussen haakjes, gevolgd door mijn initialen caeg.<br />
2. Erfgoed, de Nederlandsche geschiedenis in 100 documen ten, Else vier.<br />
3. Nacht en ontij. Geschiedenis van het duister, blz. 41vv. Roger Ekirch. Uitg. De Bezige Bij,<br />
2006. Oorspronkelijke titel: At Day’s Close: Night in Times Past. Ekirch is Amerikaans historicus<br />
en hoogleraar aan de Virginia Tech Universiteit, VS.<br />
4. Het woord kandelaber is afgeleid van het<br />
latijnse candela dat kaars betekent. Een kandelaber<br />
is een bouwelement in de vorm van<br />
een kandelaar met meerdere armen, dragend,<br />
maar vaak ook decoratief bedoeld en<br />
soms uitgewerkt als zuil (zie afbeelding hiernaast).<br />
5. Met het ‘Avondland’ wordt het continent<br />
Europa bedoeld. Het woord ‘Europa’ is vermoedelijk<br />
afgeleid van het Fenicische ‘ereb’<br />
dat zonsondergang betekent. Vanuit Fenicië<br />
gezien gaat de zon boven Europa onder. Vandaar<br />
dus de naam ‘Avondland’ (Bron: Wikipedia).<br />
6. Zie <strong>Monnickendam</strong> in Waterland, Addy<br />
van Overbeeke, blz. 35vv.<br />
7 ‘De eerste vermelding van <strong>Monnickendam</strong><br />
dateert uit de tijd toen deze plaats al decennia lang was bewoond. Dan wordt Monnickend am<br />
genoemd in een kroniek, geschreven door Melis Stoke, een laat-13e eeuws historie schrijver van<br />
Holland. Als ambtenaar op de grafe lijke kanselarij van Floris V en Willem III schreef hij een<br />
rijmkroniek die de geschiedenis van Holland behandelde tot 1305. In het zesde boek van deze<br />
kroniek staat vermeld dat de Friezen de bisschop van Utrecht, Willem van Mechelen, te hulp<br />
251
wilden komen in zijn strijd tegen Jan, de graaf van Holland. Met hun leger kwamen ze over zee<br />
en landden in 1297 bij <strong>Monnickendam</strong>, waar ze door de Waterlanders verslagen werden’. Uit:<br />
‘Van Monnikenwerk naar Parochiekerk’,uitgave van het Parochie bestuur van de H.H. Nicolaas-<br />
en Antoniusparochie, <strong>Monnickendam</strong> 2000, blz. 20. Zie ook ‘Bijdragen voor de geschiedenis<br />
van het bisdom Haarlem, deel 28 uit 1904., blz. 129.<br />
8. Holland (het woord wordt voor het eerst in 1064 gebruikt) staat hier voor latere de Noordelijke<br />
Nederlan den die via de Republiek der zeven verenigde Nederlanden en de Bataafse Republiek<br />
zijn geworden tot het Koninkrijk der Nederlanden van vandaag. De provincie Holland<br />
werd in 1840 verdeeld in Noord- en Zuid-Holland.<br />
9 Olijfolie, al zo’n 4000 jaar v. Chr. gebruikt, is een plantaardige olie, geperst uit olijven, de<br />
vrucht van de olijfboom. Het is niet alleen een voedingsmiddel, maar ook, toen er nog geen<br />
elektriciteitscentrales en gasleidingen bestonden, ook een energiebron voor warmte en licht.<br />
De olijfboom werd in 1200 v Chr. door de Feniciërs naar Italië gebracht.<br />
10. Een gedeelte uit een gedicht van A.C.W. Staring ter gele genheid van het huwelijk van Reinoud<br />
den Tweeden, hertog van Gelre, die in het Valkhof te Nijmegen trouwt met Eleonora van<br />
Enge land. Verzamelde gedichten, 1981, herdruk van een volksuitgave in 1869 door A.P. ten<br />
Bosch, uitgever te Zutphen.<br />
11 Tarcisius is een jongen uit Rome die in de 3e eeuw na Chr. stierf vanwe ge zijn geloof. Hij is de<br />
patroon van de misdienaars en wordt in de RK –kerk op 15 augustus als heilige geëerd.<br />
12. Volgens het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, uitgegeven tussen 1839 en<br />
1851 door A.J. van der Aa, had Edam in die tijd een smeersmelterij en een kaarsenfabriek.<br />
13. Uit: Ons voorgeslacht, W.J. Hofdijk, dl. 5, 1875 blz. 202<br />
14. De Thesaurier is de man die voor 1811 de stadsfinanciën beheerde. Zeg maar de penningmeester<br />
van het stadsbestuur.<br />
15. <strong>Monnickendam</strong> werd tot het eind van de 18e eeuw bestuurd door vier burgemeesters, waar<br />
van er éen als president-burgemeester fungeerde. De burgemeesters werden elk jaar op 9 augustus<br />
(St. Laurensdag) gekozen. Hoe dat gebeurde kunt u lezen in het jaarboekje 1981 blz. 29;<br />
1993 blz. 70; 2005 blz. 84-86. In juni 1795 is de kiesdatum verschoven naar 31 juli, zie jaarboekje<br />
1999 blz. 92.<br />
16. De persoonsgegevens van de lantaarnopstekers vind u in bijlage 2.<br />
17. Meer over de zeepziederij in OM 1985 blz. 38vv.<br />
18. Het betrof de executie van een oma en haar nichtje in 1707. Zie mijn verhaal over de vroedvrouwen<br />
van <strong>Monnickendam</strong> in het jaarboekje 2006 blz. 105, 106.<br />
19. OM 94 blz. 125vv<br />
20. Ik heb over haar geschreven in het jaarboekje 2006 blz. 116.<br />
21. Dhr. Appel heeft uitgebreid over de Franse tijd geschreven in de jaarboekjes 1999, 2001 en<br />
2002<br />
22. Voorbeelden: hooistekers, schuitschippers, orgeltreders, portiers, nacht wachten, turf- en<br />
bierdragers, varkensschouwer, vuilnisslepers, stadswer kers, lantaarnopstekers.<br />
23. Pastoor Paulus van Munnikreede is in Leiden geboren. Hij was pastoor in <strong>Monnickendam</strong><br />
252
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
van 1795 tot 1802 en maakt tijdens de Bataafse Republiek de scheiding mee tussen kerk en<br />
staat. Hij kwam krachtdadig op voor het recht van de katholieken in de stad en stelde de ijdelheid<br />
van de adel aan de kaak. Van Munnikreede zat in het bestuur en de schoolcommissie van<br />
de Mij tot Nut van het Algemeen en gaf lezingen over de noodzaak en het nut van de christelijke<br />
godsdienst. Hij is op 31 mei 1826 in Haarlem overleden<br />
24 Van Monnikenwerk naar Parochiekerk ,blz. 74<br />
25. Zie het artikel over graven en begraven in OM 1999<br />
26. Wie nog wat meer wil weten over het beroep en de werkzaamheden van de lantaarnsopsteker<br />
verwijs<br />
ik naar het boek ‘The Lamplighter uit 1854 van Maria Susannah Cummins. De Nederlandse<br />
vertaling heet, hoe kan het ook naders, ‘De Lantaarnopsteker’, uitg. C. Misset, Doetinchem.<br />
Wist u trouwens, dat de stichter van de tweedehands boekenzaak ‘De Slegte’ vanouds lantaarnopsteker<br />
was?<br />
27. Als u via Google de woorden ‘Old lamplighter’ intikt, kunt u de tekst en de melodie van<br />
deze song niet alleen lezen maar ook beluisteren.<br />
28. <strong>Oud</strong>-Edam jaargang 24 nr. 1: ‘Edamse gasfabriek startte in 1868 met productie’, J. Molenaar.<br />
Idem: ‘De historische glans van straat lantaarns’, C. Bosch ma.<br />
29. Broeker bijdragen blz. 184 en 449; Noordhollands Dagblad d.d. 29.10.2007 en 3.12.2007.<br />
Mailverkeer met dhr. W. Husslage van <strong>Oud</strong> Broek.<br />
In het tekst- en prentenboek van Cornelis Schoon (A.P. Bruigom, Canaletto 1979 Alphen aan<br />
den Rijn) wordt op blz. 182 een bedrag van f 20.000,- genoemd als legaat van Geertje Claas Pols!<br />
Ook valt het op dat er op al de prenten van Schoon nergens iets van externe verlichting is getekend.<br />
30. De schrijver van dit artikel is een afstammeling van de familie Groot die begin 1900 op de<br />
Dorpsstraat naast Stöve woonde. Dat huis (zie foto) wordt in de boekjes meestal aangeduid als<br />
het kroegje van Wum (Wiebrecht, zij staat in de deuropening) van Daan (Daniël Groot). Het<br />
huis heeft in 1938 plaats moeten maken voor de provinciale weg. Op de foto een voorbeeld van<br />
zo’n mooie hardstenen lantaarn.<br />
31. Mijn jeugd in Broek in Waterland, 1890-1916, N.C. Rümke-Bakker, bew. A.P. Bruigom.<br />
Repro-Holland, Alphen aan de Rijn, 1991.<br />
32. In het jaarboekje 1989 heeft dhr. Appel een bijdrage geschreven over Tijmon Cornelisz.<br />
Kater. In dat artikel komt ook de straatverlichting aan de orde (blz. 18-24). Daarin wordt echter<br />
niet vermeld dat dhr. Kater al vanaf 1813 belast is geweest met de verlichting van de stad en niet<br />
pas vanaf de dertiger jaren.<br />
In mijn verhaal ga ik niet op Katers andere waterbouwkundige activiteiten, waarover dhr.<br />
Appel in het zojuist genoemde artikel de nodige aandacht schenkt.<br />
33. Zie het verhaal van de prinsgezinde man in jaarboekje OM 1975 blz. 23vv en 1976 blz. 53vv.<br />
In ORA 3569 (Examinatiën (verhoren, caeg) van 12 en 14 november 1795 kunt u lezen wat er precies<br />
is gebeurd, inculsief het vonnis (d.d. 21.november) dat over deze Kater-telg is uitgesproken).<br />
253
Zie voor Tijmon Kater ook OM 1988 blz. 66 vv en OM 84 blz. 95, waar hij wordt genoemd als<br />
voorzitter van de ‘Maatschappij tot nut van ’t algemeen’.<br />
34. Een dochter van Tijmen en Annetje, Sybrich Kater, trouwt in 1837 met de onderwijzer<br />
Adolph Frederik Meijer. Zij zijn de grootouders van een bekend musicus, de componist, pianist<br />
en publicist over muziek Bernhard van den Sigtenhorst Meijer (1888-1953).<br />
Een andere dochter, Klaziena, wordt in het boek ‘Klop op de deur’ , geschreven door Ina Boudier-Bakker,<br />
beschreven als Fransje Stevensen die trouwt met Sijtse Goldeweijn (in werkelijkheid<br />
de heel- en vroedmeester Sijtse Holm). Zie ees OM 1988 blz. 71-74.<br />
35. Hoe rampzalig de situatie in de eerste 10 jaar van de 19e eeuw in <strong>Monnickendam</strong> was heeft<br />
de heer Appel beschreven in het jaarboekje 2002, blz.. 87vv. Zie ook de inleiding van mijn artikel<br />
over de Kolonie van Weldadigheid in het jaarboekje 2001 blz. 127vv.<br />
36. Data van de betalingen: 1.3.1813; 31.10.1813; 7.12.1813; 31.12.18 13.<br />
37. <strong>Oud</strong>-Purmerend, september 1998 ‘Verlichting van straten in de Purmerendse binnenstad’,<br />
B. de Lange. Zie ook het dossier ‘Openbare Verlichting gemeente Purmerend’,archief-invoernummer<br />
61/5 en 61/6.<br />
38. Hendrik Liwijn is, samen met zijn vrouw Catharina Offenberg, in juni 1809 vanuit Westzaandam<br />
naar <strong>Monnickendam</strong> gekomen. Zij wonen in de Kerkstraat 120, waar tussen 1809 en<br />
1816 vier kinderen worden geboren. Hendrik is dan stadsomroeper. In 1816 vertrekt hij met zijn<br />
gezin naar Zaandam.<br />
Het is heel goed mogelijk dat Tijmon Kater en Hendrik Liwijn elkaar kenden. Als de oom van<br />
Tijmon (ter onderscheiding meestal Tijmon Kater de <strong>Oud</strong>e genoemd), in mei 1913 een huis op de<br />
Haven koopt, is Hendrik Liwijn nl. een van de getuigen tijdens het opmaken van de koopacte.<br />
39. Zie voor dr. van Beveren Esveld OM 1990 blz. 68-70.<br />
40. Meer hierover in het jaarboekje 1989 blz. 24vv.<br />
41. Meer over Ds. Koning in ‘Geschiedenis der gasverlichting’, blz. 8-15. Zie Bronvermelding.<br />
42. De paalworm is een weekdier dat in de 18e eeuw door de scheepvaart met Oost-Azie in Europa<br />
terecht is gekomen. Het is een worm die enkele tientallen centimeters lang kan worden en<br />
een bedreiging vormt voor houten dijkbeschoeiingen, sluisdeuren en houten schepen. Rond<br />
1730 zorgden deze paalwormen voor veel overlast.<br />
43. Het licht der lamplantaren, blz. 23<br />
44. Hallogas is een vinding van dhr. Franciscus Johann Hallo, geboren te Amsterdam in 1808,<br />
overleden te Coburg (Duitsland) in 1879. De productie ervan vindt plaats door een firma in Amsterdam,<br />
Nederlandse nijverheid dus. Het gas is ook in de winter prima van kwaliteit, gemakkelijk<br />
in gebruik, zowel voor straatlantaarns als binnenshuis. De lantaarns hebben bijna geen<br />
onderhoud nodig en zijn op de duur goedkoper dan de tot dan toe gebruikte lantaarns. De fa.<br />
van Gelder en Comp. kan lantaarns leveren aan kerken, grote lokalen, schouwburgen, magazijnen<br />
etc. De productie betreft kandelabres, gaskronen en consoles, maar ook biljartlampen,<br />
ganglantaarns, scheeps- en rijtuiglantaarns en een groot assortiment gaslampen en gaskaarsen<br />
van metaal, brons of kristal.<br />
45. Het gaat om de wet die op 29 juni 1851 was aangenomen onder de titel: ‘Wet Regelende de<br />
254
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der Gemeentebesturen’, artikel 65 in het bijzonder.<br />
46. Cornelis Gras is timmerman, later aannemer, geboren in Ransdorp op 14 april 1821 waar<br />
zijn vader Pieter Gras, schippersknecht op de jaagschuit, in 1815 trouwt met Lea Tromp, die, inmiddels<br />
weduwe, op 29 december 1869 overlijdt.<br />
Kort na de geboorte van Cornelis is het gezin Gras in <strong>Monnickendam</strong> komen wonen. Het lidmatenboek<br />
van de Hervormde Kerk meldt de attestatie van Lea Tromp, afgegeven door de gemeente<br />
Holysloot in september 1822. Cornelis Gras was geen lid van een kerk. In <strong>Monnickendam</strong><br />
worden nog enkele kinderen geboren.<br />
Cornelis heeft drie echtgenotes overleefd. Op 16 juli 1843 trouwt hij met Hendrikje van Meerbeek,<br />
dochter van Arie van Meerbeek en Neeltje Karmelk. Maar Hendrikje overlijdt kort na<br />
haar huwelijk op 9 november 1843, 23 jaar oud.<br />
Cornelis trouwt vervolgens op 16 augustus 1846 met de uit Edam afkom stige Maritje van der<br />
Poorte. Er zijn vier kinderen geboren als ook Maritje op 22 september 1853 overlijdt. Als Cornelis<br />
in september 1851 de nieuwe man van het licht wordt, wordt in diezelfde maand een zoon<br />
geboren, Pieter. Het jongetje overlijdt echter twee weken later.<br />
Het derde huwelijk vindt plaats op 12 maart 1854 met de uit de Rijp afkomsti ge Jansje de Ruiter,<br />
overleden in <strong>Monnickendam</strong> op 7 maart 1890. Cornelis zelf overlijdt op 20 novem ber 1900,<br />
79 jaar oud.<br />
47. Fabriekseigenaar dhr. Schellinger was notaris, eerst in Broek in Waterland, later in Nieuwendam.<br />
Hij is geboren in Hoorn op 1 maart 1795 en op 6 juni 1886 in Nieuwendam overleden.<br />
Op 22 februari 1824 trouwt hij in Broek in Waterland met Maretje Bakker, geboren 5 februari<br />
1803 aldaar, overleden in Nieuwendam op 13 maart 1858, dochter van Jan Harmensz Bakker en<br />
Grietje Com paan, notabelen in Broek in Waterland.<br />
48. <strong>Jaarboek</strong>je OM 1994 blz. 85vv.<br />
49. De oude kadasternummers zijn vervangen. Het perceel van de gasfabriek staat op een later<br />
tijdstip bekend onder 1001 (directie en woonhuis), 1002 (bergplaats), 1003 (smederij), 1004 (gasfabriek),<br />
1005 (bergplaats als erf), 1006 (timmerschuur en bergplaats), 1007 (erf). Die nummers<br />
blijven ook bij een volgende verkoop staan.<br />
Als later de gasfabriek wordt overgenomen door dhr. Blankevoort is 1001 nog steeds het huis<br />
met de tuin en 1331 de gasfabriek + het erf er omheen. Het laatste nummer 1331 wordt in 1906<br />
nr. 1877.<br />
50. <strong>Jaarboek</strong>je OM 1989 blz. 23<br />
51. De (lange) brief van Schellinger, waarbij allerlei aantijgingen ontzenuwt worden,is te vinden<br />
in het gemeentearchief (ingekomen stukken) d.d. 18 maart 1859.<br />
52. Koopacte d.d. 30.10.1860, nr. 5208 not. Merens<br />
Pieter Hendriks Peletier is een telg uit een Hugenoten familie waarvan de oudste bekende gegevens<br />
teruggaan tot de 16e eeuw. De familie kwam uit het zuiden van Frankrijk, Montpellier.<br />
Hij is op 9 november 1828 geboren in Strijen en op 17 januari 1889 in Vreeswijk overleden. Is<br />
het tweede kind (van vijf) van Hendrik Peletier, geboren in Haaften en Everdina Boonzaayer,<br />
geboren in Arnhem. Pieter, nog ongetrouwd, komt vanuit Amersfoort naar <strong>Monnickendam</strong>. In<br />
255
het register van de Ned. Herv. Gemeente wordt hij op 14 september 1860 ingeschreven, met attestatie<br />
van Amersfoort. Hij trouwt op 27 februari 1862 in Utrecht met Janna Adriana Venis, op<br />
27 augustus 1821 in Sliedrecht geboren. Het echtpaar gaat wonen op de Nieuwezijds Burgwal<br />
1/125. In <strong>Monnickendam</strong> wordt op 12 oktober 1866 een doodgeboren kindje begraven.<br />
53. Deze Jan Tijmensz. Kater was een knappe kop. Dhr. Appel heeft daar in het jaarboekje 1988,<br />
blz. 74 een en ander over geschreven.<br />
54. Koopacte d.d. 28.02.1867, nr. 6486 not. Merens.<br />
Willem Carel Vosmaer is op 11 maart 1821 in Utrecht geboren, zoon van medicinaal doctor Jacob<br />
Vosmaer, geboren in 1783 te Den Haag, overleden Utrecht 1824, die op 22 februari 1916 in Zutfen<br />
trouwt met Carolina Johanna Pauline Ross, de laatste geboren te Batavia in 1792. Willem<br />
Carel Vosmaer is vernoemd naar zijn grootvader, president van het Hooggerechtshof van Financiën.<br />
Hij kwam dus uit een gegoede, tevens bekende familie. Willems broer, Carel Vosmaer<br />
(1826-1888), is de bekend geworden dichter, schrijver, kunsthistoricus en vertaler van Homerus.<br />
(Op internet veel informatie over deze familie).<br />
Willem Vosmaer, niet getrouwd, heeft helaas maar enkele jaren zijn functie als directeur van de<br />
gasfabriek kunnen uitoefenen. Hij is vijftig jaar als hij op 17 november 1871, op het adres<br />
Noordeinde 44, overlijdt. Zijn zus, Guillemine Caroline Vosmaer, geboren in 1797 in den Haag<br />
is de enige erfgename en daarmee eigenaresse van de gasfabriek.<br />
55. Adrianus F.P. van Son is op 15 december 1832 geboren in O<br />
verzande, een plaatsje in Zeeland, zoon van Pieter Nicolaas Alexander van Son en Frederika<br />
Louisa Wilhelmina ’t Hooft. Van Son is op 2 juni 1865 vanuit Harderwijk naar <strong>Monnickendam</strong><br />
gekomen. Op 28 juli 1870 trouwt hij met Elisabeth Burck, in <strong>Monnickendam</strong> geboren op 28<br />
april 1840, dochter van Pieter Jan Burck en Wilhelmina Elisabeth Costerus. Zij krijgen drie kinderen<br />
in het gehuurde huis van de vader van zijn vrouw, Pieter Jan Burck die in juni 1865 naar<br />
Haarlem vertrekt. Dat huis stond op het Noordeinde nr. 24 (naast ‘De Bonte Os’).<br />
56. Dirk Costerus is op 4 november 1849 in <strong>Monnickendam</strong> geboren, zoon van Nicolaas Costerus<br />
en Anna Geertuida Frederica Merens, een dochter van notaris Meijnard Cornelis Merens, de<br />
laatste werkzaam in <strong>Monnickendam</strong> van 1837-1886. Notaris Dirk Costerus overlijdt op 28 april<br />
1908 in <strong>Monnickendam</strong> in een huis op het Noordeinde.<br />
57. Lambert van Meerten, geboren in 1792 is op 8 april 1847 in Jutphaas overleden. Een zoon,<br />
tevens naamgenoot Lambertus Anthony, 1842-1904, is de stichter van het van Meertens Museum<br />
aan de <strong>Oud</strong>e Delft 199 in Leiden. (Voorheen heette dat herenhuis ‘<strong>Oud</strong> Holland’). Het heeft<br />
een tegelcollectie, Delfts aardewerk, oosters porselein, glas, meubels, houtsnijwerk en schilderijen.<br />
De fam. van Meerten had ook een distilleerderij, gist- en spiritusfabriek. Die werd gerund<br />
door een ander familielid.<br />
58. Rondom het grote orgel van <strong>Monnickendam</strong>, G. Verloop, Schagen, dl. 1 t/m 8. Eigen uitgave.<br />
59. Een gloeikousje is een netje, gemaakt van materiaal dat bij verhitting helder wit oplicht.<br />
Daardoor wordt het licht van een gaslamp, dat normaliter geel is, witter. Gloeikousjes nog gebruikt<br />
in kampeerlampen.<br />
60. Purmerend, Edam, <strong>Monnickendam</strong>, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik<br />
256
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
61. Nicolaas is een zoon van Cornelis Reijersz Blanke voort, die op 6 november 1856 trouwt Jannetje<br />
Kater, een zus van zijn eerste vrouw Grietje Kater, die op 31 juli 1855 was overleden. Hij<br />
had aanleg voor muziek maar een leermeester zei tegen zijn vader: ‘Meneer Blankevoort, laat<br />
uw zoon niet doorgaan in de muziek, een meester zal hij niet kunnen worden en voor een middelmatige<br />
is de toekomst armoede lijden’. Nicolaas’ vader nam deze opmerking serieus en<br />
daardoor ging leerde zijn zoon timmeren en tekenen.<br />
Dhr. Veltrop vertelt op blz. 12 dat hij als jongen met Nicolaas Blankevoort speelde die toen in<br />
de Kerkstraat woonde.<br />
Nicolaas wordt op 10 april 1881 als lidmaat van de Hervormde gemeente bevestigd, Elisabeth<br />
op 18 maart 1883. Nicolaas trouwt op 12 juni 1887 met Elisabeth Klomp, geboren te Katwoude<br />
op 26 januari 1864. Zij krijgen tussen 1888 en 1902 vijf kinderen, twee meisjes en drie jongens.<br />
Vanaf 1886 is Nicolaas ook nog een aantal jaren opzichter van de polder Katwoude.<br />
62. Acte 2385 Albertus Hendrik Cramer, notaris in Edam, opgemaakt 1.6.1886 in het bijzijn van<br />
een neef van de fam. Vosmaer, notaris Arnout Vosmaer en met getuigen notaris Dirk Costerus<br />
en dhr. Pieter Aafinus Werndly.<br />
63. Korthals is een vermogend man die, als makelaar en grondeigenaar, op 22 december 1839<br />
in Broek in Waterland trouwt met Jannetje Ditmarsch Muller, in 1821 aldaar geboren. Na haar<br />
overlijden trouwt Korthals op 11 december 1863 in Schoten (Haarlem) met de 32-jarige Duitse<br />
Anna Maria Gross uit Hanau. Hij is dan kassier van de bank van lening.<br />
Jacob Johannes Korthals is voor 1900 overleden want op 22 september van dat jaar wordt zijn<br />
tweede vrouw in een notarieel stuk ‘weduwe’ genoemd en woont in Amsterdam<br />
64. Herinneringen aan <strong>Monnickendam</strong>, Veltrop blz. 82v<br />
65. Hendrik Klaver is geboren op 8 januari 1840, zoon van Adam Klaver en Lijsbet Keesmaat.<br />
Hij woont op de Nieuwezijds Burgwal en is op 18 november 1866 getrouwd met Neeltje Koedijk,<br />
geboren op 30 september 1842, dochter van Joost Koedijk en Annetje Slot. Als Neeltje op 4<br />
mei 1873 is overleden, trouwt Hendrik Klaver een jaar later, op 24 mei 1874, met Jannetje<br />
Groot, dochter van Jan Groot en Trijntje Fortuin.<br />
Op 14 juni 1873 vraagt Hendrik, gepatenteerd hersteller van uurwerken, aan B&W, of hij ook<br />
benoemd mag worden tot gemeen teklo kopwin der. Hij krijgt te horen dat hij als sollicitant<br />
voor deze post is aange merkt; de Raad zal later beslissen. Dat hij de functie heeft gekregen<br />
blijkt in 1905, als hij op 1 oktober van dat jaar eervol ontslag krijgt als klokkenist. Daar was wel<br />
wat aan voorafgegaan. In augustus 1905 stuurt hij een briefje met de volgende inhoud: ‘De ondergetekende<br />
H. Klaver geeft bij dezen kennis dat hij door een ongeval hem op 15 mei jl. in de<br />
gasfabriek overkomen, genoodzaakt is, deze gemeente te moeten verlaten, verzoekt beleefd<br />
hem van de betrekking als klokopwinder, die hem bij raadsbesluit van november 1873 is verleend,<br />
tegen 1 october 1905 wel te willen ontslaan. Dat gebeurt. Horlogemaker en goudsmid<br />
Cornelis Michiel Kroone, geboren in Schagen en getrouwd met vroedvrouw Alida Roeper,<br />
neemt op 22 september zijn functie over.<br />
66. Andries de Wijs trouwde op 7 juni 1894 met Johanna Hendrika Kasper uit Barneveld,n geboren<br />
10 juni 1869, in <strong>Monnickendam</strong> overleden op 21 maart 1899.<br />
257
Andries trouwt dan opnieuw, op 29 oktober 1903 met Catharina Johanna Cobelens, geboren in<br />
<strong>Monnickendam</strong> op 10 mei 1865. Zij woonden eerst in de Kerkstraat, wijk 4 nr. 12, daarna op de<br />
<strong>Oud</strong>ezijds Burgwal wijk 4/131. Andries is in 1942 overleden. Testament d.d. 4.5.1909 nr. 83, notaris<br />
de Koe, M’dam.<br />
67. Volgens de Griekse mythologie stal Prometheus, een broer van Atlas, het vuur van de Olympische<br />
goden om het aan de mensen te geven. Die leerden zo metaal te bewerken en een technische<br />
beschaving te ontwikkelen. Zijn daad riep echter de wraak van Zeus op. Voor straf werd hij<br />
opgehangen aan een rots, Kaukasus en elke avond kwam er ene vogel zijn lever uit zijn lichaam<br />
eten, die echter elke ochtend weer aangroeide. Prometheus werd later bevrijd door Herakles.<br />
68. Een led (light emitting didde) is een elektrische component, een diode (een soort elektrisch<br />
ventiel) die licht uitzendt, als er een stroom in doorlaatrichting doorheen wordt gestuurd.<br />
69. Volgens van Dale’s woordenboek gaat het om een toestel voor droge distillatie, bv. de ijzeren<br />
of stenen buizen in een gasfabriek, waarin men de steenkool uitgloeit om het gas er uit af<br />
te zonderen.<br />
Misschien is een retortoven bedoeld, opnieuw volgens van Dale, een oven waarin de retorten<br />
ingemetseld zijn en verhit worden. Dhr. Veltrop vertelt op blz. 48 dat, als de jongens van de<br />
stad ’s winters wel eens door het ijs waren gezakt, de arbeiders van de gasfabriek hun kleren<br />
droogden door deze op de retort te leggen.<br />
70. Cornelis Martens, geboren 22 december 1863, tot dan opzichter van het Hoogheemraadschap<br />
van Waterland, wordt per 1 januari 1905 de nieuwe gemeentearchitect, eveneens tegen<br />
een vergoeding van f 300,- In 1910 wordt hij ook ‘schatter van onroerende goederen’, makelaar<br />
dus. Beide werkzaamheden heeft Martens tot 1 januari 1929, als hij eervol ontslag krijgt, verricht.<br />
71. Meer daar over in: ‘Bewoonbaar voor de mens.150 jaar van Hattum en Blankevoort in ‘natte<br />
en ‘droge aannemerij, K. Stiksma, Beverwijk 1982. Dhr. Appel heeft in OM 1986 blz. 122 en 123<br />
gewezen op enkele genealogische fouten in het boek.<br />
72. De P.E.N. - het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland - werd op 1 januari 1917<br />
door particulieren gesticht met het doel het gehele vasteland van de provincie Noord-Holland -<br />
met uitzondering van Amsterdam en enkele randgemeen ten - van elektrische energie te voorzien.<br />
De P.E.N. had enkele voorlopers (E.N.E.M. en K.E.M.) maar voorzag gaandeweg steeds meer<br />
Noordhollandse gemeenten van elektriciteit. , waaronder in 1931 <strong>Monnickendam</strong> en Broek in<br />
Waterland.<br />
73. Jan Hendrik Boeseman werd op 5 november 1874 in Zwolle geboren en doorliep daar de<br />
HBS met 5-jarige cursus. Hij werd opzichter bij het gasbedrijf van Leeuwarden en had daarna<br />
dezelfde functie in den Haag. Hij trouwde op 27 november 1902 in Leeuwarden met Sijtska Berendina<br />
Bartholda Beijl, geboren in Alkmaar op 20 juni 1878.<br />
In datzelfde jaar 1902 wordt hij benoemd tot directeur van de gasfabriek te Edam, waar hij op<br />
25 september werd 1902 ingeschreven, gekomen van Den Haag. Zijn vrouw volgde op 4 december<br />
1902, gekomen van Leeuwarden. Op 5 oktober 1912 wordt hij uitgeschreven wegens vertrek<br />
258
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
naar Enkhuizen. Daar was hij op 20 september 1912 aangesteld tot directeur van de nieuwe gemeentelijke<br />
gasfabriek. Tragische bijzonderheid is, dat een zoontje verdronk in het bassin van<br />
een in aanbouw zijnde gashouder.<br />
Dhr. Boeseman was een bekend publicist voor het vaktijdschrift ‘Ons Gas’. Hij overleed<br />
op 24 maart 1924 aan de gevolgen van longontsteking, slechts 49 jaar oud en is in Enkhuizen<br />
begraven. Bronnen: Bev. Reg. Enkhuizen 1910-1920; Enkhuizer Courant 24 maart 1924. Bev. Register<br />
Edam.<br />
74. Johannes Zweers, zoon van Gerrit Zweers en Willemina Paarhuijs, is op 27 maart 1886 in<br />
Hardenberg geboren. Hij trouwt op 19 juni 1914 in Heusden met Jacoba Cornelia de Bruijn, geboren<br />
op 7 augustus 1888 aldaar.Het echtpaar komt op 29 december 1917 vanuit Heusden naar<br />
<strong>Monnickendam</strong><br />
75. Zie ook blz. 22 van ‘Honderd jaar nering en ambacht in <strong>Monnickendam</strong>, H. Voogel, die<br />
schrijft dat Jan Pottegieter de laatste bewoner van deze woning was, bij wie je o.a. terecht kon<br />
voor gasmuntjes en gaskousjes. De woning werd in 1955 gesloopt.<br />
76. Adrianus Borst, geboren op 16 januari 1875 in <strong>Monnickendam</strong>, is de zoon van bakker Willem<br />
Borst en Niesje Hammes. Hij was niet getrouwd maar woonde in bij zijn zusters Antje en<br />
Hendrika Margaretha, Zuideinde 52. Hij is op 11.3.1908 in M’dam komen wonen, kwam van<br />
toen van Marken. Borst was lid van de Lutherse gemeente. In 1918 is zijn salaris f 850 per jaar,<br />
in 1919 is f 950,-<br />
77. Franciscus Hubertus Verhagen is op 17 februari 1886 in Middelburg geboren. Hij was getrouwd<br />
met Jacoba Margaretha Camper, geboren in Baarn op 27 maart 1883. Franciscus kwam<br />
op 30 september 1916 vanuit Amsterdam naar <strong>Monnickendam</strong>, Jacoba op 24 augustus 1817 vanuit<br />
Baarn.<br />
Ze hebben maar kort in <strong>Monnickendam</strong> gewoond, want op 20 november 1819 worden ze uitgeschreven,<br />
wegens vertrek naar Baarn, ndat Verhagen op 13 december eervol ontslag had gekreben<br />
wegens vertrek naar elders. Hendrik Prins zal Verhagen tijdelijk als gasstoker opvolgen.<br />
Maar op 6 maart 1919 al vraagt Hendrik Prins om hem op 22 maart van dat jaar ontslag te willen<br />
verlenen. P. Hogetoorn, alias Piet de Brode, wordt per 1 januari 1920 de nieuwe stoker in de<br />
gasfabriek.<br />
78. Jacob Bakker, elektriciën van beroep, is op 14 juni 1894 in Kwadijk geboren. Op 2 augustus<br />
1917 trouwt hij met Neeltje Raggers, in <strong>Monnickendam</strong> geboren op 4 januari 1892.<br />
Jacob verdient het eerste jaar f 1250, een jaar later f 1350,-. Op 1 januari 1931 zal hij eervol ontslagen<br />
worden.<br />
79. Pieter van Zalinge is op 19 mei 1852 in M’dam geboren, zoon van Jan Pieters van Zalinge en<br />
Alida van der Molen. Op 27 juli 1879 trouwt hij in <strong>Monnickendam</strong> met Grietje Cornelis Blankevoort,<br />
geboren op 14 oktober 1854 en overleden te <strong>Monnickendam</strong> op 8 januari 1917. Hij was<br />
dus een zwager van Cornelis Blankevoort. Het echtpaar had drie kinderen.<br />
Pieter was oorspronkelijk broodbakker en woonde in de Kalversteeg (1879), maar moest dat<br />
werk om gezondheidsredenen opgeven. Op 1 januari 1890 wordt hij in het Bev. Register nog<br />
kruidenier genoemd, maar kort daarna gaat aan de slag bij de firma Boerlage. Vervolgens<br />
259
neemt hij het directeursschap van de gasfabriek op zich, een post die hij vervult tot de gemeente<br />
de gasfabriek van Blankevoort koopt.<br />
Op 6 juli 1912 is Pieter gemachtigd door Jan Roelof Boerlage, koopman te Haarlem, om voor f<br />
1000,- een pakhuis, koetshuis en erf te verkopen aan vishandelaar Jacobus Pieters Neijzen.<br />
Hij is al 65 wanneer hij op 1 januari 1918 wordt benoemd tot administrateur van de gasfabriek<br />
tegen een salaris van f 150,- per jaar. Op diezelfde datum wordt hij ook bedrijfshoofd van het<br />
Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf. Hij volgt de heer ter Cock op als administrateur en beheerder<br />
van de financiën. Het levert hem een jaarsalaris van f 250,- op. Maar na een paar weken al<br />
vraagt hij en krijgt hij ontslag van beide functies.<br />
Volgens een dagoek van Pieter Blankevoort, de jongere broer van Nico, was van Zalinge administratief<br />
zeer goed onderlegd. Hij is jarenlang werkzaam geweest op het kantoor van de handelsfirma<br />
F.F. Boerlage, was ook heel wat jaren penningmeester van het armbestuur (opvolger<br />
van Tijmon Kater) en bovendien bestuurslid van verschillende liefdadige- en andere colleges.<br />
Een zeer geacht burger, door iedereen vertrouwd en gewaardeerd. ‘Had de tobberij met huishoudsters<br />
en pensions (na de dood van zijn vrouw in januari 1917) hem er niet toe genoodzaakt,<br />
dan was hij nimmer uit <strong>Monnickendam</strong> vertrokken. Het Bev. Reg. geeft aan dat hij, voor<br />
hij op 17 februari 1933 naar Apeldoorn vertrekt, woonde op de Middendam, wijk 2 nr. 144 bij<br />
W.J. de Wit en daarna Noordeinde, wijk 3 nr. 9 bij J v Geijtenbeek.<br />
Financiële zorgen zijn hem gelukkig gespaard gebleven. Met een pensioen van Nico, de familie<br />
Boerlage en het Burgerlijk Armbestuur kon hij fatsoenlijk rondkomen’, aldus Pieter Blankevoort.<br />
Een testament bij notaris de Koe op 4.7.1912, nr. 561.<br />
Pieters naam staat op een tableau in de hal van het weeshuis, zo liet dhr. A. van Zalinge mij<br />
weten.<br />
80. Gegevens voor een deel ontleend aan informatie van de vereniging <strong>Oud</strong>-Edam<br />
81. Jan Mol, geboren 6 maart 1891 te <strong>Monnickendam</strong>, eerst boekhandelaar, later gemeente-ontvanger,<br />
trouwt op 3 augustus 1916 met Guurtje Scheel, geboren op 14 maart 1894 te Warder.<br />
260
Bijlage 1. Kaarsenmakers<br />
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Een overzicht van de mannen en vrouwen die verantwoordelijk waren voor het leveren van<br />
kaarsen in <strong>Monnickendam</strong>, zowel voor de stad als voor de kerk, te beginnen in de 17e eeuw.<br />
Sommigen worden een enkele keer genoemd, anderen kom je vaker tegen.<br />
Kaarsenmakers in de 17e eeuw<br />
Voor de invoering van de burgerlijke stand hadden veel mensen nog geen achternaam. Ze stonden<br />
bekend onder een patroniem, bv. Jan Klaasz, d.w.z. Jan, de zoon van Klaas die op zijn beurt<br />
bv. weer Klaas Pietersz. heette. Vooral in de 17e eeuw zie je achter zo’n patroniem een beroep<br />
genoemd: slotemaker, kistemaker, besemaker, glasemaker, schui temaker, gravenmaker, stoelemaker<br />
en ook keersemaker.<br />
Jan Claesz. keersemaker (begin 17e eeuw)<br />
Hij is de oudst bekende kaarsenmaker van <strong>Monnickendam</strong> die ik heb gevonden. Daarom wat<br />
meer gegevens over deze man.<br />
Jan Klaasz. Keersemaker, lid van de Vroedschap van Monnic ken dam van 1 augustus 1610 tot<br />
8 augustus 1623, was getrouwd met een zekere Neeltje, maar over het huwe lijk valt verder niets<br />
te mel den wegens gebrek aan gegevens.<br />
Bij de laatste datum gaat het om zijn opvolger want Jan was in december 1622 al overle den.<br />
Misschien op dezelfde dag of heel kort daarvoor is ook een zoon begra ven, 23 december 1622.<br />
De be graafkosten voor vader en zoon zijn 2.10.-, waarschijnlijk be taald door echtgenote Neeltje.<br />
Wanneer zij een jaar later op 25 december 1623 wordt begraven heet ze ‘keerssemakers<br />
wedu we’. Haar begraafkosten bedragen 6 gulden. Bij het overlijden van Jan en Neeltje wonen<br />
zij in de Kerckstraat.<br />
Jan Klaasz. keersemaker is ouderling van 1606-1622 en kerk mees ter in 1613/1614,1614/1615 en<br />
1622/1623.<br />
Naamloze kaarsenmakers<br />
Kijken we naar de betalingen van de kerkmeesters en de thesaurier, dan komen we in de 17e<br />
eeuw lange tijd geen namen meer tegen. Alleen de aanduidingen ‘op rekening’ of volgens<br />
‘kwi tantie’ kom je dan tegen. Kaarsenmakers zijn er al die jaren onge twijfeld geweest, maar<br />
pas in het laatste kwart van de 17e eeuw worden er een aantal met naam en toenaam genoemd.<br />
De volgende kaarsenmakers komen voor de in de betalingen van de kerkmeesters of in de rekeningen<br />
van de stadsthesaurier, vaak ook in beide. Van de meesten is nog wel wat meer te vertellen<br />
dan hier wordt aangegeven.<br />
Mannen en vrouwen, meestal echtgenotes<br />
1671 Trijntje Pieters<br />
1673 Trijntje Dirks<br />
261
1677 Pieter, de Keersemaker<br />
1679 Dirck Sijmonsz Visser (= Dirck Sijmonsz Buijs, zie onder),<br />
1680, 1686, 1690 Lobberig Pieters<br />
1681 Grietje Hendriks<br />
1682 Dirck Sijmonsz Buijs.<br />
1683 Pieter Willems Oossanen<br />
1684 - 1708 Pieter Frederiks Bakker<br />
1685 Joosje Cornelis Cliemers, wed. Dirk Sijmonsz Buijs<br />
1687 Jannetje Jans<br />
1689-1709 Jan Jansz Bakker. In het lidmatenboek van de geref. Gemeente wordt hij in 1688 ingeschreven,<br />
is dan kaarsenmaker.<br />
1691 Dirk Pont<br />
1692 Jannetje Geerlofs, 1693, 1698<br />
1695 Jan Carsten Bruijn<br />
1688-1708 Pieter Frederiks backer<br />
Kaarsenmakers in de 18e eeuw<br />
1704-1727 Gerrit van Thiel, in 1710 kaarsenmaker genoemd<br />
1729 wed. G. van Thiel = Geertje Geerlofs Gruijs, 1731 Ook de zus van Geertje, Jannetje, maakte<br />
kaarsen.<br />
1712-1732 Klaas Dirksz Mooij,<br />
1733-1738 wed. Klaas Dirks Mooij = Trijntje Pieters Bakker<br />
1742, 1744, 1746 Dirk Klaas Mooij (zoon)<br />
1732 Jan Everts Pelt of Spelt, 1735. 1738, 1741<br />
1734 Cornelis van der Wart, 1737, 1740, 1743, 1745<br />
1749 Jan van (der) Holk. Hij had een kaarsenmakerij op het Noordeinde, buitendijkszijde.<br />
1762, 1763 Dirk Deugt<br />
1764-1776 Jan Bulthof uit Hookziel<br />
1767 Cornelis van Holk, in het lidmatenregister van de Geref. gemeente in 1767 kaarsenmaker<br />
genoemd.<br />
1780, 1781 Mens Schaap<br />
1781-1790 Lijsbet Modeus (weduwe van Jan Bulthof)<br />
Kaarsenmakers in de 19e eeuw<br />
1804 Cornelis v Holk, hij zal z’n vader Cornelis opgevolgd zijn.<br />
1805-1820 Willem Pieters Makkes. De Makkessen zaten helemaal in het kaarsenmakersbedrijf,<br />
want ook Willems vader (Pieter Jacobsz Makkes, getrouwd met Susanna Swart) en twee jongere<br />
broers, Cornelis en Jan waren kaarsenmaker in Purmerend. Willem Makkes was diaken in de<br />
Doopsgezinde gemeente.<br />
Op 30 juli 1808 wordt in het overzicht van bedrijven en beroepen gemeld dat er in Monnicken-<br />
262
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
dam een kaarsenmakerij is. Dat zal die van Makkes zijn. Op de staat der fabrieken en trafieken<br />
van diezelfde periode wordt gesproken over een smeersmelterij., vermoedelijk een andere<br />
naam voor de kaarsenmakerij. De mensen hadden voorheen een goed bestaan, maar dat is veranderd<br />
in een middelmatig bestaan. Men ondervindt veel nadeel van kaarsen die van buiten de<br />
stad worden binnengebracht. Het tegengaan daarvan zal de smelterij ten goede komen.<br />
1809 G. de Melleville, de organist, 1811<br />
1816 juffr. Horst, de echtgenote van de weeshuisvader<br />
1817 Trijntje Brand<br />
1820 de weduwe Makkes = Trijntje Vels. Ze wordt na de dood van haar man winkelierster genoemd.<br />
1847 Johan W Hartwigsen, kuiper), maakte ook kaarsen in een ‘kaarsenfabriekje’. Hij kwam uit<br />
Braderup, Duitsland, geboren 12 december 1788, overleden <strong>Monnickendam</strong> op 19 maart 1868.<br />
Hij trouwde op 10 december 1816 met Mietje Tieman, geboren 11 janauri 1798, overleden in<br />
1856, dochter van Daniel Tieman en Hilletje Keijzer. Zij woonden op de Middendam, maar het<br />
‘kaarsenfabriekje’ stond op de Gooijsche Kaaij 15.<br />
Bijlage 2: Lantaarnopstekers<br />
17e eeuw<br />
Jasper Carstens Colder<br />
Jasper Carstens Colder wordt vóor 1665 geboren, zeer waar schijn lijk als zoon van weduwnaar<br />
Carsten Jaspers die op 4 januari 1660 trouwt met Lijsbet Jacobs uit Edam. Het gezin woont aan<br />
het Zuid ein de.<br />
Jasper trouwt rond 1682 met ene Jannetje Corne lis. Als Jannetje op 25 oktober 1693 wordt<br />
begra ven, een week na de geboorte van haar laatste kind, is er van de acht kinderen nog maar<br />
één in leven, zoon Kar sten.<br />
Op 15 mei 1694 trouwt Jasper Colder voor de tweede keer, nu met Trijntje Karstens. Uit dat<br />
tweede huwelijk worden nog eens zes kinderen geboren, waarvan ook de meesten vroegtij dig<br />
overlijden. Jasper zelf wordt op 14 april 1716 begraven als ‘Jasper de vuilnis man’.<br />
Krijn Cornelisz. Modderwercker<br />
Modderwercker is een ‘bijnaam’ want Krijn heeft later als achternaam ‘van Slinger land’. Hij<br />
komt uit Nieuwveen en is al weduwnaar als hij op 8 april 1663 in Mon nic ken dam trouwt met<br />
Nantje Jacobs. Het paar krijgt vijf kinderen.<br />
Cornelis Krijnsz. van Slingerland<br />
Cornelis Krijnsz, zoon van de zojuist genoemde Krijn Cornelis, is op 31 mei 1668 in M’dam gedoopt<br />
en op 5 mei 1691 getrouwd met Trijntje Frans. Samen met zijn echtgenote wordt hij in<br />
1692 als lidmaat van de Gereformeerde gemeente ingeschreven.<br />
263
Wanneer Cornelis zijn vader als lantaarnopsteker is opgevolgd, wordt in de Memorialen niet<br />
vermeld. Het zal ergens in de tweede helft van 1697 zal zijn geweest, want op 16 november van<br />
dat jaar krijgt hij voor het eerst als opste ker van de lantaarns en vuller van de lampen met olie f<br />
14.8.- door de stadsthesaurier uitbe taald<br />
18e eeuw<br />
Adriaan Jansz. Decker<br />
Adriaan Jansz Dekker, RK gedoopt op 30 juli 1691, begraven 21 december 1762 onder trouwt op 1<br />
juli 1713 met Neeltje Jans Groot. Zij krijgen negen kinderen.<br />
Adriaan is een zoon van Jan Klaasz Decker, op 29 december 1686 onder trouwt met Grietje Adriaans.<br />
Jan Juriaans Grouw, alias Jan van Praag<br />
Jan van Praag is niet zijn officiële naam. Deze lantaarnopsteker heet officiëel Jan Juri aans<br />
Grouw, op 8 oktober 1767 begra ven. Als hij op 23 april 1746 in onder trouw gaat met Trijntje<br />
Ale wijns (Post ma) uit Drach ten, begraven op 26 juni 1775, wordt Jan ‘jonge man van Praag’ ge -<br />
noemd. Hij kwam dus waarschijnlijk uit het toenmalige Bohe men.<br />
Jan en Trijntje krijgen zeven kinderen, waarvan de eerste in de Gere formeerde kerk wordt gedoopt<br />
en de volgende zes in de RK-kerk.<br />
Pieter Klaasz. Mooij<br />
Pieter Mooij, op 18 december 1708 gedoopt, is gereformeerd lid maat in 1732 en wordt op 30<br />
decem ber 1773 begraven. Hij is een zoon van Klaas Dirks Mooij en Trijntje Pieters Bakker. Pieter<br />
gaat op 18 mei 1737 in ondertrouw met Niesje Klaas Schut, gedoopt op 12 januari 1713, gereformeerd<br />
lidmate in 1739 en begraven op 6 maart 1766, dochter van Klaas Lowijs Schut en Jannetje<br />
Dirks Pont.<br />
Anne Willems<br />
Anne Willems was getrouwd met Grietje Thuijn, dp. 30 augustus 1742. Op 17 september 1768<br />
had de vader van Grietje, Jan Thuijn, voor zijn doch ter inwoning aangevraagd. Dat was eerst<br />
geweigerd, maar later volgde toch toestem ming. Grietje is daarna met deze nieuwe<br />
lantaarnop steker getrouwd<br />
Trijntje Alewijns Post (wed. van Jan Juriaans Grouw). Zie boven.<br />
Jacob Keleman<br />
Jacob Keleman, op 29 januari 1756 gedoopt, zoon van IJsbrand Jansz. Keleman, die op 28 mei<br />
1746 ondertrouwt met Geertje Jacobs Meet.<br />
264
drie eeuwen straatverlichting in monnickendam<br />
Jacob Tuijn<br />
Jacob Tuijn, doop 8 november 1744, begraven 10 april 1797, zoon Van Jan Jacobs Tuijn en Grietje<br />
Klaas Boot, ondertrouwt. 7 juni 1771 Jannetje Veen.<br />
Adriaan Jansz Groot<br />
Adriaan Jansz. Groot wordt op 16 november 1755 gedoopt en aangenomen als gerefor meerd<br />
lidmaat in 1789. Hij ondertrouwt op 3 juni 1786 met dienstbode Saartje Cornelis Pont man, geboren<br />
in Durgerdam op 16 mei 1754, op 19 mei van dat jaar in Ransdorp gedoopt, dochter van<br />
Cornelis Bartels Pont man en Dingenom Houtingh. Saartje wordt in 1777 als gereformeerd lidmate<br />
van <strong>Monnickendam</strong> inge schre ven. Ze overlijdt op 7 december 1825 in Monnicken dam en<br />
wordt op de tiende in de kerk begra ven.<br />
265
Verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />
Rekening van baten en lasten over 2007<br />
2007 begroting 2006<br />
2007<br />
H H H<br />
Baten<br />
Contributies 12.478,58 12.500,00 12.414,80<br />
Subsidie Gemeente Waterland – – –<br />
Giften 105,00 – 338,08<br />
Interest 2.020,52 1.700,00 1.655,03<br />
Winst op verkopen 2.120,02 1.000,00 2.580,01 -<br />
Totaal baten 16.724,12 15.200,00 11.827,90<br />
Lasten<br />
Algemene kosten, zoals drukwerk,<br />
portikosten, ledenvergaderingen<br />
en lezingen 4.143,88 4.000,00 4.085,97<br />
Drukkosten jaarboek 4.278,90 5.500,00 5.334,42<br />
Assurantie 481,50 500,00 481,50<br />
Donatie Stichting Museum<br />
de Speeltoren 3.177,00 3.177,00 3.177,00<br />
St. Vrienden van de Grote en<br />
Lutherse Kerk 32,00 398,00 398,00<br />
Ontwikkelkosten Website 349,36 1.000,00 –<br />
Kosten Verkeerscirculatie en parkeren 545,65 1.500,00 –<br />
Totaal lasten 13.008,29 16.075,00 13.476,89<br />
De baten bedroegen 16.724,12 15.200,00 11.827,90<br />
De lasten bedroegen 13.008,29 16.075,00 13.476,89<br />
Voordelig saldo 3.715,83 875,00 - 1.648,99 -<br />
266
verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />
Toelichting<br />
De winst op verkopen is in 2006 nadelig uitgekomen wegens de uitgave van het<br />
boek ‘De Grote Kerk van <strong>Monnickendam</strong>’. Het merendeel van de aangeschafte<br />
boeken was eind 2007 nog niet verkocht.<br />
De bijdrage aan de Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse Kerk betreft een<br />
gift van H 1,00 per verkocht boek.<br />
Balans per 31 december<br />
31-12-2007 31-12-2006<br />
H H<br />
Voorraden 1,00 1,00<br />
Vorderingen 3.501,24 3.313,33<br />
Kas en Bank 106.890,54 103.858,19<br />
110.392,78 107.172,52<br />
Vermogen 69.162,31 65.446,48<br />
Fonds ‘Museum de Speeltoren’ 20.874,92 20.880,29<br />
Fonds ‘Gouwzeewerf’ 10.602,37 10.284,85<br />
Schulden 9.753,18 10.560,90<br />
110.392,78 107.172,52<br />
Toelichting op de balans per 31 december 2007<br />
Vorderingen<br />
Interest 2.982,67 2.557,72<br />
Verkopen 518,57 755,61<br />
3.501,24 3.313,33<br />
Kas en bank<br />
Kas 79,27 117,68<br />
Postbank 3.513,29 3.277,99<br />
Rabobank 684,96 407,22<br />
Rabobank rendementrekening 102.613,02 100.055,30<br />
106.890,54 103.858,19<br />
›<br />
267
› 31-12-2007 31-12-2006<br />
H H<br />
Vermogen<br />
Per 31 december 2006/2005 bedroeg het vermogen 65.446,48 67.095,47<br />
Bijgeboekt het voordelig/nadelig saldo 2007/2006 3.715,83 1.648,99 -<br />
Het vermogen per 31 december 2007/2006 69.162,31 65.446,48<br />
Fonds aankopen ‘Museum de Speeltoren’<br />
Per 31 december 2006/2005 bedroeg dit fonds 20.880,29 26.558,08<br />
Aankoop schilderij W.B. Tholen, ‘Twee botters op<br />
helling te <strong>Monnickendam</strong>’ 6.332,89 –<br />
Zwarte krijttekening voorstellende Speeltoren van<br />
<strong>Monnickendam</strong> door A. Colnot 650,00 –<br />
Bijgeboekt aan rente 644,63 655,10<br />
Per 31 december 2007/2006 bedroeg dit fonds 20.874,92 20.880,29<br />
Fonds ‘Gouwzeewerf’<br />
Per 31 december 2006/2005 bedroeg dit fonds 10.284,85 10.037,26<br />
Bijgeboekt aan rente 317,52 247,59<br />
Per 31 december 2007/2006 bedroeg dit fonds 10.602,37 10.284,85<br />
Schulden<br />
Ontvangen in 2007/2006 aan contributie <strong>2008</strong>/2007 3.236,58 2.811,08<br />
Overschot excursies 1985 t/m 2007 1.859,60 2.020,40<br />
Algemene onkosten 1.000,00 1.000,00<br />
Stichting ‘Museum de Speeltoren’ 3.177,00 3.177,00<br />
Te betalen vergaderkosten 450,00<br />
Stichting Vrienden van de Grote en Lutherse Kerk 30,00 398,00<br />
Te betalen drukkosten jaarboek 2006 1.154,42<br />
9.753,18 10.560,90<br />
268
Begroting <strong>2008</strong><br />
Rekening van baten en lasten<br />
verslag van de penningmeester over het jaar 2007<br />
<strong>2008</strong> 2007<br />
H H<br />
Baten<br />
Contributies 12.000,00 12.500,00<br />
Interest 1.500,00 1.700,00<br />
Winst op verkopen 1.500,00 1.000,00<br />
Totaal baten 15.000,00 15.200,00<br />
Lasten<br />
Algemene kosten, zoals drukwerk,<br />
porti, kosten ledenvergadering,<br />
lezingen enz. 4.500,00 4.000,00<br />
Drukwerk jaarboek 4.500,00 5.500,00<br />
Stichting restauratie Grote Kerk 100,00 398,00<br />
Verzekering premies 500,00 500,00<br />
Kosten website 300,00 1.000,00<br />
Kosten Verkeerscirculatie en parkeren 500,00 1.500,00<br />
Bijdrage in exploitatie ‘Museum de Speeltoren’ 3.177,00 3.177,00<br />
Totaal lasten 13.577,00 16.075,00<br />
De baten worden begroot op 15.000,00 15.200,00<br />
De lasten worden begroot op 13.577,00 16.075,00<br />
Begroot nadelig/voordelig saldo 1.423,00 875,00 -<br />
Toelichting<br />
Voor <strong>2008</strong> verwachten we geen nieuwe boeken uit te geven. Vandaar dat een positief<br />
resultaat wordt begroot.<br />
De kosten ‘website’ betreft het onderhoud van de website van de vereniging.<br />
De kosten verkeerscirculatie en parkeren betreft te maken kosten voor het ontwikkelen<br />
van een alternatief plan voor een aantrekkelijk, veilig en bereikbaar<br />
<strong>Monnickendam</strong>.<br />
269
Jaarverslag 2007 van de Stadsgidsen<br />
Het jaar begon met de overdracht van het voorzitterschap door Harry Voogel<br />
aan Greetje de Haan. Samen met Joop Klaver als penningmeester behartigde zij<br />
dit jaar de belangen van de stadsgidsen.<br />
In de wintermaanden zijn er een aantal bijspijkeravonden gehouden in de kosterij<br />
van de Grote Kerk waarvoor steeds twee mensen 30 vragen maakten. De<br />
the ma’s kerken en kerkelijk leven (Marten en Wim), bestuur en handel (Pieternel en<br />
Greetje) en oorlogszaken en schutterij (Ed en Luit) kwamen aan de orde. Niet eenvoudig<br />
maar wel heel nuttig en ook gezellig. We zijn van plan om de eerste<br />
maan den van <strong>2008</strong> weer een drietal avonden te organiseren.<br />
Op 14 april brachten we een bezoek aan het Waterlands Archief, waar we van<br />
Jaap Haag een uitgebreide lezing en rondleiding kregen.<br />
Voor 8 december staat een bezoek aan het Amsterdams Historisch Museum op<br />
het programma waar Peter Wagemakers ons een rondleiding zal geven over het<br />
ontstaan en de geschiedenis van Amsterdam.<br />
Luit ontwierp een nieuwe folder die op verschillende plaatsen verspreid werd,<br />
o.m. het nieuwe gezondheidscentrum, de bibliotheek, de camping Uitdam, de<br />
VVV Amsterdam en die ook op aanvraag gestuurd werd. Verder hebben we regelmatig<br />
gepubliceerd in de huis- aan huisbladen en hadden we een interview<br />
met het Witte Weekblad.<br />
Voor de website van de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> hebben we een stukje<br />
geleverd (zie www.oudmonnickendam.nl). Het is de bedoeling dat aanmeldingen<br />
die via deze site binnenkomen naar ons doorgestuurd worden en men kan<br />
via de site ook contact opnemen per e-mail:<br />
rondleidingenAoudmonnickendam.nl<br />
Voor publiciteit missen we overigens beslist een VVV in <strong>Monnickendam</strong> en we<br />
moeten erover nadenken hoe we aan publiciteit meer vorm kunnen geven.<br />
270
De meeste aanvragen voor een rondleiding waren in de maanden april en mei en<br />
vanaf half augustus tot eind september. Er waren in verhouding veel aanvragen<br />
in combinatie met een boottochtje wat er toe leidde dat er in september in verband<br />
met slecht weer ook een aantal afzeggingen waren.<br />
In totaal hebben we, tot eind oktober 955 mensen rondgeleid. Er zijn nog een<br />
paar aanvragen voor november en december.<br />
De vrijdagavonden zijn redelijk goed bezocht met in totaal 44 bezoekers.<br />
Er hebben zich een paar mensen aangemeld die in de toekomst graag stadsgids<br />
willen worden.<br />
Greetje de Haan<br />
9 november 2007<br />
jaarverslag 2007 van de stadsgidsen<br />
271
Werk van Lies van der Sluis (foto Thijs Quispel)<br />
272
Stichting Museum de Speeltoren – jaarverslag 2007<br />
Tentoonstellingen in 2007<br />
Historie en hedendaagse kunst in Museum de Speeltoren<br />
Op de inspraakavond in de Lutherse Kerk over de nieuwe behuizing in september<br />
2005 gaf een groot deel van de aanwezigen aan dat zij graag ook hedendaagse<br />
kunst in het nieuwe museum wilden zien. Het bestuur geeft daar graag invulling<br />
aan en om eens de proef op de som te nemen hadden we besloten dit als<br />
experiment op te pakken. Wij hebben samenwerking gezocht met Stichting<br />
Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>, bekend van de tweejaarlijkse Kunst Kijk-dagen.<br />
Door kunstenaars de gelegenheid te bieden hun werk te tonen, hebben wij gastvrij<br />
onze deuren opengezet voor een nieuwe tijd en nieuwe bezoekers. De bovenverdieping<br />
bleef exclusief voor de historie gereserveerd en ook beneden zijn<br />
verschillende stukken historie blijven staan. We hadden één affiche en allesomvattende<br />
titel voor het hele seizoen Historie en hedendaagse kunst in Museum de<br />
Speeltoren. Dit om aan te geven dat er dit seizoen iets geheel nieuws stond te gebeuren<br />
in het museum.<br />
Traditioneel openden we in het museumweekend (14/15 april). De aftrap van het<br />
experiment werd gedaan door twee Waterlandse kunstenaars: Lies van der Sluis<br />
en Theo Koeten.<br />
Lies van der Sluis toonde monumentale beelden, weliswaar abstract maar geïnspireerd<br />
door de natuur. Van Theo Koeten, prijswinnaar van de Kodak Camera<br />
d’Or prijs hingen enkele straatfoto’s op groot formaat in de benedenzaal.<br />
In de tweede periode vulden de grote kleurrijke landschappen van Marie-José<br />
Robben de benedenzaal.<br />
Medio september, tijdens Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>, was de bekende Broeker<br />
fotograaf Olaf Klijn onze gast. Het thema van KKM was dit jaar architectuur,<br />
Olaf Klijn exposeerde dan ook architectuurfoto’s. Deze foto’s waren niet<br />
allemaal gemaakt in Waterland. Wel werd in deze tijd het nieuwe fotoboek van<br />
Olaf Klijn over Waterland gepresenteerd.Het museum heeft in dit (gratis)<br />
273
weekend erg veel bezoekers getrokken. Dit werk is tot de sluiting van het museum<br />
op 14 oktober blijven hangen. Mede door deze grote interesse – zie ook de<br />
bezoekcijfers - hebben we toch een succesvol museumseizoen achter de rug.<br />
Onbekend maakt onbemind en iets nieuws introduceren is niet altijd gemakkelijk.<br />
Naast enthousiaste reacties hebben we veel kritische opmerkingen ontvangen.<br />
In de bijeenkomst met suppoosten van 20 november 2007 hebben we de<br />
tentoonstellingen en de reacties geëvalueerd. Uitkomst was dat in een nieuwe<br />
behuizing hedendaagse kunst zeker in De Speeltoren geëxposeerd moet worden,<br />
maar dat in de huidige opzet het te overheersend is. Het museum is er nu<br />
eenvoudigweg te klein voor. Bezoekers verwachten historische kunst en schrikken<br />
als zij dan geconfronteerd worden met een beperkt aantal moderne kunstwerken<br />
op de benedenetage. De foto’s van Olaf Klijn zijn toegankelijker en hebben<br />
een link met Waterland. Zij konden op bijval rekenen.<br />
Nieuwbouw Museum de Speeltoren: de stand tot nu toe<br />
Voor de trouwe volgers van ons nieuwbouwnieuws eindelijk eens geen klaagzang<br />
hoe traag het loopt en hoe we wachten op ambtelijke beslissingen. Als bestuur<br />
hebben we ons in 2007 rekenschap gegeven van de procesgang tot dan toe<br />
en van de obstakels die ons nog wachten. We hebben ons het nieuwbouwproject<br />
van Museum In ’t Houten Huis in de Rijp tot voorbeeld gesteld. Dat leverde het<br />
inzicht op dat we als bestuur te klein zijn en daardoor te weinig slagvaardig<br />
kunnen opereren. In de Rijp werd het project gedragen door een brede groep uit<br />
de bevolking die in allerlei werkgroepen hun tanden zetten in de diverse aspecten<br />
van een museaal nieuwbouwproject. Er waren in de Rijp professionals bij op<br />
juridisch en financieel gebied, gemotiveerde vrijwilligers en er was een sterke<br />
betrokkenheid vanuit de gemeentelijke en provinciale overheid. Met die ervaringen<br />
zijn een aantal bestuursleden van <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong> en de Speeltoren<br />
nieuwe vrijwilligers gaan werven. Dat heeft in november geleid tot een drukbezochte<br />
bijeenkomst waaraan behalve de leden van beide besturen een vijftiental<br />
enthousiaste <strong>Monnickendam</strong>mers heeft deelgenomen. Later hebben zich nog<br />
enkele enthousiaste mensen gemeld. Er zijn een aantal werkgroepen opgericht<br />
met elk een ‘voorzitter’. Deze voorzitters vormen de Stuurgroep welke in <strong>2008</strong><br />
regelmatig bijeen zal komen. Dit brede maatschappelijke draagvlak en daarmee<br />
de toevloed aan deskundigheid op juridisch, bouwkundig, financieel en communicatief<br />
gebied hebben bij het bestuur van De Speeltoren het vuur opnieuw<br />
doen opvlammen, onze motivatie is weer terug op het oude niveau. De eerste<br />
sessies met de stuurgroep hebben inmiddels plaatsgevonden en begin <strong>2008</strong><br />
wordt er eerst gewerkt aan een goed stappenplan, gefundeerde begrotingen,<br />
exploitatieberekeningen en een communicatieplan. Dan volgt de eerste zeer be-<br />
274
langrijke fase: een heldere overlegstructuur met de gemeente en daaruit volgend<br />
besluitvorming over gemeentelijke participatie op financieel gebied en<br />
over de eigendom- cq. beheersvormen van het nieuwe pand. Want alleen na<br />
overeenstemming over die fundamentele zaken kunnen de werkgroepen de<br />
wijde wereld van sponsors, subsidiënten, museumdeskundigen en aanbevelingscomités<br />
intrekken. En, nieuwe deelnemers aan dit proces zijn nog steeds<br />
welkom: aanmelden bij Frans Fontaine infoAdespeeltoren.nl.<br />
Wat ons betreft moet <strong>2008</strong> het jaar van de waarheid worden, het is nu of nooit<br />
meer!<br />
Aanwinsten<br />
Door de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong>-<strong>Monnickendam</strong> is een kunstwerk aangekocht, vervaardigd<br />
door de schilder A. Colnot. Het is een afbeelding van de Waag en Speeltoren.<br />
De heer J Lambalk gaf ons een drietal flesjes en twee kruikjes die waren opgebaggerd<br />
uit de gracht langs de Zuidervesting ter hoogte van het Schapenweitje.<br />
Mevrouw S. Duif schonk een fragment van een pijpaarden beeldje dat was gevonden<br />
achter de Grote Kerk.<br />
En van de heer D. <strong>Oud</strong> uit Barendrecht kregen we een in 1901 uit Meppel verzonden<br />
ansichtkaart met daarop een foto van de toenmalige draaibrug aan de zuidelijke<br />
ingang van <strong>Monnickendam</strong>. Dit was de voorloper van de in 1903 gebouwde<br />
draaibrug die oudere <strong>Monnickendam</strong>mers nog kennen als de ‘brug van<br />
Reijer <strong>Oud</strong>’.<br />
Uit de nalatenschap van Jan Groot kregen wij een doos met krantenknipsels en<br />
enkele documenten waaronder een weegregister (<strong>Monnickendam</strong>, 1896-1899)<br />
en kiezerslijsten (<strong>Monnickendam</strong>, 1905 en 1914).<br />
Schenkers hartelijk dank.<br />
Bezoekers<br />
stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />
Het totaal museumbezoek in 2007 was in vergelijk met voorgaande jaren vrij<br />
hoog. Het aantal bezoekers gedurende het seizoen viel wat tegen maar tijdens het<br />
weekend van ‘Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>’ mochten we ruim 800 bezoekers begroeten<br />
en ook tijdens het naseizoen werd ons museum redelijk goed bezocht.<br />
De aantallen bezoekers die wij dit jaar en in voorgaande jaren mochten verwelkomen<br />
zijn:<br />
Jaar 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001<br />
Bezoekers 2249 1464 1689 1279 1488 1127 1501<br />
275
Stichting Museum de Speeltoren – financieel verslag 2007<br />
Balans 31-12-07 31-12-06<br />
H H<br />
Activa<br />
Inventaris 1 1<br />
Voorraden 1 1<br />
Vorderingen 3.651 3.476<br />
Subtotaal 3.653 3.478<br />
Liquide middelen 43.070 38.481<br />
Totaal activa 46.724 41.959<br />
Passiva<br />
Vermogen 13.653 13.514<br />
Voorzieningen<br />
Gebouw en inventaris 19.097 16.197<br />
Collectie 13.931 12.131<br />
Totaal voorzieningen 33.028 28.328<br />
Kortlopende schulden 43 117<br />
Totaal passiva 46.724 41.959<br />
276
stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />
Exploitatierekening 2007 2006<br />
Baten H H<br />
Entreegelden 958 1.028<br />
Subsidie gemeente Waterland 250 250<br />
Bijdragen Vrienden van het museum 6.050 6.407<br />
Donaties en bijdragen 3.716 3.632<br />
Verkoop artikelen 383 555<br />
Rentebaten 835 617<br />
Diverse baten 84 66<br />
Totaal baten 12.276 12.554<br />
Lasten<br />
Presentatiekosten 1.652 741<br />
Bureaukosten 317 585<br />
Collectie 1.800 2.460<br />
Gebouw en inventaris 2.960 3.779<br />
Aankoop artikelen 59 0<br />
Vaste lasten 5.349 4.791<br />
Diversen 0 57<br />
Totaal lasten 12.137 12.412<br />
Exploitatiesaldo 139 143<br />
Toelichting algemeen<br />
De grondslagen voor de waardering van de activa en de passiva en de bepaling<br />
van het exploitatieresultaat zijn gebaseerd op historische kosten.<br />
Voor zover niet anders is vermeld, worden de activa en de passiva opgenomen<br />
tegen nominale waarde. De baten en lasten zijn zoveel mogelijk toegerekend<br />
aan het jaar waarop zij betrekking hebben.<br />
Inventaris en voorraad<br />
De inventaris en de voorraad zijn gewaardeerd op het symbolische bedrag van<br />
H 1,-. De baten worden verantwoord op het moment van verkoop. De kosten zijn<br />
ten laste van het resultaat gebracht op het moment van inkoop.<br />
277
Toelichting op de balans<br />
H<br />
Vorderingen<br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 2.658<br />
Te vorderen BTW 158<br />
Overige vorderingen w.o. rente 835<br />
3.651<br />
Liquide middelen<br />
Kas 197<br />
Rabobank 41.479<br />
Postbank 1.395<br />
43.070<br />
Vermogen<br />
1 januari 2007 13.514<br />
Dotatie exploitatieresultaat 2007 139<br />
31 december 2007 13.653<br />
Voorzieningen voor gebouw en inventaris<br />
1 januari 2007 16.197<br />
Dotatie 2007 2.900<br />
31 december 2007 19.097<br />
Voorzieningen voor collectie<br />
1 januari 2007 12.131<br />
Dotatie 2007 1.800<br />
31 december 2007 13.931<br />
Bij de gedane dotaties is, in verband met onze plannen voor het bouwen en inrichten<br />
van een nieuw museum, sterk de nadruk gelegd dat zij gebruikt worden<br />
voor voorzieningen voor gebouw en inventaris.<br />
Toelichting op de exploitatierekening<br />
Entreegelden<br />
Van de 2249 bezoekers die het museum gedurende het jaar 2007 hebben bezocht<br />
is een bedrag ad H 958 aan entreegelden geïnd.<br />
De toegangsprijzen bedroegen gedurende 2006 H 1,50 voor volwassenen en<br />
H 0,50 voor kinderen. De toegang is gratis voor houders van een museumkaart<br />
278
stichting museum de speeltoren – jaarverslag 2007<br />
en voor de Vrienden van Stichting Museum De Speeltoren met hun introducés<br />
(zie voor informatie elders in dit jaarboek). Ook is dit jaar aan een groot aantal<br />
bezoekers gratis toegang verleend door onze deelname aan de manifestatie<br />
‘Kunst Kijken <strong>Monnickendam</strong>’.<br />
Subsidie<br />
Van de gemeente Waterland heeft de Stichting in 2007 een bijdrage van ontvangen<br />
van H 250. Deze subsidie is door de gemeente vastgesteld als een ‘waarderingssubsidie’<br />
die jaarlijks wordt verstrekt mits aan een aantal voorwaarden<br />
wordt voldaan.<br />
Donaties en bijdragen H<br />
Vrienden van het museum (zie apart hoofdstuk) 6.050<br />
<strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong> 3.177<br />
Stichting Museumkaart 339<br />
Gift 200<br />
Totaal 9.766<br />
De vriend van ons museum Jan Meijer, die ons ook regelmatig als suppoost behulpzaam<br />
is, heeft ter gelegenheid van zijn 50e verjaardag een geldinzameling<br />
gehouden. De opbrengst had hij deels bestemd voor de Grote Kerk en deels voor<br />
ons museum. Wij mochten een gift van H 200 in ontvangst nemen. Nog heel<br />
hartelijk bedankt Jan, we vinden het een idee dat navolging verdiend. Het bedrag<br />
is toegevoegd aan de voorziening voor gebouw en inventaris.<br />
Verkopen<br />
De verkopen via de museumwinkel hebben gedurende 2007 geleid tot een bate<br />
van H 383.<br />
Presentatiekosten H<br />
Suppoosten 376<br />
Publicatie, presentatie en website 478<br />
Diversen 798<br />
Totaal 1.652<br />
Bureaukosten<br />
Telefoonkosten 248<br />
Diversen 69<br />
Totaal 317<br />
›<br />
279
›<br />
Vaste lasten H<br />
Gas, water en elektra 1.618<br />
Huur 2.568<br />
OZB, rioolrecht, verontreinigingsheffing 399<br />
Diversen 764<br />
Totaal 5.349<br />
Vrienden van Museum De Speeltoren<br />
Dit jaar mochten we van 595 Vrienden van Stichting Museum de Speeltoren een<br />
bijdrage ontvangen, in de jaren’06, ‘05 en ‘04 waren dit er resp. 709, 757 en 669.<br />
Het totaal van de ontvangen bijdragen was H 6.050 (’06 H 6.407, ‘05 H 6.618 en<br />
‘04 H 5.562).<br />
Vrienden hartelijk dank. Helaas hebben we moeten constateren dat het aantal<br />
vrienden iets is verminderd t.o.v. de voorgaande jaren. Uw bijdragen zijn heel<br />
hard nodig voor behoud en uitbreiding van de collectie en de exploitatie van<br />
het museum.<br />
Men kan vriend van Museum De Speeltoren worden door minimaal H 5,00 over<br />
te maken op giro 4461088 t.n.v. Vrienden van Museum De Speeltoren te <strong>Monnickendam</strong>,<br />
of door middel van de acceptgirokaart die de <strong>Vereniging</strong> <strong>Oud</strong> <strong>Monnickendam</strong><br />
bij de rondzending toevoegt.<br />
Men krijgt dan voor het volgende jaar een vriendenkaart die een jaar lang gratis<br />
toegang geeft tot ons museum voor de vriend en zijn/haar introducés.<br />
280