10.09.2013 Views

Teksten Westergasfabriek boek - Evert Verhagen

Teksten Westergasfabriek boek - Evert Verhagen

Teksten Westergasfabriek boek - Evert Verhagen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

[7 juli 03]<br />

1. Concept – De metamorfose van een gasfabriek<br />

Toen Nederland halverwege de jaren zestig overging op aardgas, werden<br />

de gasfabrieken die uit kolen ‘stadsgas’ maakten, een voor een<br />

buiten bedrijf gesteld. Dat lot trof ook de <strong>Westergasfabriek</strong>, aan de<br />

westelijke rand van de Amsterdamse binnenstad. Ook de gebouwen op<br />

het terrein verloren hun functie. Dat de meeste bleven staan, was<br />

niet eens vanwege hun bijzondere architectuur – die werd opmerkelijk<br />

genoeg pas later onderkend – maar omdat ze eenvoudig geschikt waren<br />

te maken voor andere functies, zoals een opslagplaats.<br />

Met het complex bleef ook de naam <strong>Westergasfabriek</strong> behouden.<br />

Die naam is in Amsterdam de laatste jaren zelfs meer dan ooit een<br />

begrip – meer zelfs dan in de tijd, meer dan veertig jaar geleden,<br />

dat het nog werkelijk een gasfabriek was. Die bekendheid kreeg ze<br />

nadat het stadsdeel Westerpark het complex in het begin van de jaren<br />

negentig beschikbaar had gesteld voor culturele activiteiten. Sindsdien<br />

hebben tienduizenden bezoekers van binnen en buiten de stad er<br />

de meest uiteenlopende evenementen bijgewoond: van theatervoorstellingen<br />

tot kunstbeurzen, van circussen tot houseparty’s en van modeshows<br />

tot bedrijfsfeesten.<br />

Inmiddels heeft de omgeving van de gebouwen een totale metamorfose<br />

ondergaan. Op het 14,5 hectare grote terrein is een spectaculair<br />

nieuw park aangelegd, naar een ontwerp van de Amerikaanse landschapsarchitect<br />

Kathryn Gustafson. Nu zijn de gebouwen aan de beurt<br />

om met een grondige restauratie in hun glorie te worden hersteld.<br />

Wel is het de laatste jaren op de <strong>Westergasfabriek</strong> enige tijd opvallend<br />

stil geweest. Vanwege de bodemsanering was het grootste deel<br />

van het terrein niet toegankelijk voor het publiek. Maar het laat<br />

zich aanzien dat de <strong>Westergasfabriek</strong> binnen afzienbare tijd weer een<br />

brandpunt van culturele bedrijvigheid zal zijn.<br />

De transformatie van de <strong>Westergasfabriek</strong> was en is een onderneming<br />

van een ongekende complexiteit, waarbij op veel borden tegelijk moet<br />

worden gespeeld. Vanaf het moment dat de nieuwe bestemming definitief<br />

was vastgesteld, moesten de plannen voor het park, de gebouwen<br />

en de bodemsanering voortdurend op elkaar worden afgestemd. Achter<br />

al die borden zaten (en zitten) bovendien verschillende spelers. De<br />

belangrijkste zijn het stadsdeel Westerpark (de initiatiefnemer en<br />

de opdrachtgever voor het park en de bodemsanering) en de projectontwikkelaar<br />

MAB, die de gebouwen van het stadsdeel heeft overgenomen<br />

om ze geschikt te maken voor hun toekomstige functies. Andere<br />

hoofdrolspelers zijn de ontwerpers en uitvoerders van de plannen, de<br />

centrale stedelijke overheid, de bewoners van de omliggende buurten<br />

en de culturele bedrijven en organisaties die – incidenteel of permanent<br />

- gebruik maken van de gebouwen.<br />

Voor zulke langdurige en gecompliceerde operaties bestaan geen<br />

handleidingen of recepten. Het is een illusie te menen dat het proces<br />

ervoor in recht-toe-recht-aan termen kan worden vastgelegd.<br />

Daarvoor is het aantal onzekere factoren te groot. Dat wil niet zeggen<br />

dat het proces stuurloos is; maar in plaats van door een concreet<br />

eindbeeld, moet de richting worden aangegeven door een visie<br />

over de grote lijnen, en op een concept dat op die visie is gebaseerd.<br />

De eerste inspanningen waren dan ook gericht op het tot stand<br />

brengen van die visie en dat concept, die vervolgens als leidraad


dienden voor alle acties die nodig zijn om de transformatie van de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> tot een goed einde te brengen.<br />

De nieuwe <strong>Westergasfabriek</strong> is niet in één term te vangen; ze is heel<br />

veel tegelijk. Een van haar belangrijkste kenmerken is tenslotte<br />

haar enorme veelzijdigheid. Om te beginnen is de <strong>Westergasfabriek</strong>,<br />

zoals gezegd, een schitterend nieuw park voor een stadsdeel dat<br />

nooit overmatig met groen bedeeld is geweest. Goed beschouwd is het<br />

nieuwe park een eigentijdse uitbreiding van het oorspronkelijke Westerpark<br />

ten oosten van de <strong>Westergasfabriek</strong>, dat al in de negentiende<br />

eeuw is aangelegd en dat van het begin af aan te klein was omdat het<br />

voor tienduizenden Amsterdammers de enige bereikbare stukje groen<br />

was. Na meer dan honderd jaar heeft het Westerpark nu eindelijk de<br />

omvang die men al in de negentiende eeuw voor ogen had, nog voordat<br />

sprake was van een gasfabriek. Het park is in de eerste plaats een<br />

voorziening voor de Spaarndammerbuurt en de Staatsliedenbuurt, maar<br />

er zullen ook evenementen plaatsvinden voor een publiek uit heel Amsterdam,<br />

en soms ook van ver daarbuiten. De belangrijkste plek voor<br />

die evenementen is het manifestatieterrein in het hart van het park.<br />

De gebouwen, die worden gerestaureerd, zijn de tegenhanger van<br />

het groene park. De mooiste dateren uit de begintijd van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

en zijn ontworpen door bouwmeester Isaac Gosschalk. Andere<br />

bouwwerken vallen minder op door hun architectonische schoonheid<br />

– hoewel het gietijzer in het interieur van de gashouder uniek is -<br />

maar ze zijn evengoed deel van het industriële erfgoed dat de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

zo bijzondere maakt.<br />

Net als in de jaren negentig zal de <strong>Westergasfabriek</strong> straks ook<br />

weer een van de brandpunten zijn van culturele activiteiten in Amsterdam.<br />

Na hun restauratie zullen de voormalige bedrijfsgebouwen<br />

onderdak bieden aan de meest uiteenlopende culturele bedrijven en<br />

organisaties. Sommigen zullen zich permanent in een van de gebouwen<br />

vestigen, anderen huren voor kortere tijd een ruimte om er evenementen<br />

te houden. Van die ruimten is de gashouder met drieduizend vierkante<br />

meter de grootste; de afgelopen jaren is al gebleken dat het<br />

een fantastische plek is voor tal van activiteiten.<br />

Naast het park, de gebouwen en de culturele invulling omvat het<br />

concept voor de <strong>Westergasfabriek</strong> ook elementen die minder in het oog<br />

vallen. Van de meest kostbare operatie zijn zelfs weinig zichtbare<br />

sporen achtergebleven: het saneren van de zware verontreiniging die<br />

de gasfabriek gedurende de tientallen jaren van haar bestaan in de<br />

bodem had achtergelaten.<br />

Bij de nieuwe <strong>Westergasfabriek</strong> horen ook nieuwe vormen van wat<br />

we ‘cultureel ondernemerschap’ kunnen noemen. De afgelopen tien jaar<br />

heeft de <strong>Westergasfabriek</strong>, in het kader van wat de Tijdelijke Invulling’<br />

werd genoemd, al laten zien welke aantrekkingskracht daarvan<br />

kan uitgaan. Voor veel van die activiteiten was, noodgedwongen, geen<br />

of weinig subsidie beschikbaar. Dit dwong bij de gebruikers een meer<br />

zakelijke en onafhankelijke instelling af, die uiteindelijk ook meer<br />

vrijheid en dynamiek tot gevolg bleek te hebben. Een andere vorm van<br />

cultureel ondernemerschap is dat het niet de overheid is die de gebouwen<br />

voor hun nieuwe bestemming geschikt maakt, maar een private<br />

projectontwikkelaar. Zo worden op de <strong>Westergasfabriek</strong> op verschillende<br />

niveaus nieuwe relaties tussen de cultuur en ‘de markt’ tot<br />

stand gebracht.<br />

Ondanks hun diversiteit staan de elementen die het concept van<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> vormen niet los van elkaar. Ze grijpen, integen-


deel, overal op elkaar in. Samen zullen het park, de culturele activiteiten<br />

en het cultureel ondernemerschap dat daaraan ten grondslag<br />

ligt de <strong>Westergasfabriek</strong> kleur geven. In het proces waarin die nieuwe<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> tot stand wordt gebracht, brengt dat de noodzaak<br />

van een voortdurende integratie met zich mee. Zo moest bij het parkontwerp<br />

rekening worden gehouden met de maatregelen om de bodemvervuiling<br />

onder controle te brengen, en omgekeerd zijn de milieumaatregelen<br />

afgestemd op het parkontwerp. Tegelijkertijd worden ook de<br />

gebouwen onder handen genomen. Het was aanvankelijk zelfs de bedoeling<br />

dat de culturele activiteiten gedurende de hele operatie gewoon<br />

zouden doorgaan; tegenvallers bij de bodemvervuiling hebben dat uiteindelijk<br />

verhinderd.<br />

Er was en is dus niet sprake van één proces, maar van een aantal<br />

processen die vaak met elkaar in aanraking komen, maar die daarnaast<br />

ook hun eigen voortgang en dynamiek hebben. Daarom was en is<br />

de integratie van deze processen zo essentieel, dat het zelf een onderdeel<br />

van het concept is geworden.<br />

Door de bijzondere combinatie van plannen en processen is de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

een uniek project. Toch zijn er opmerkelijke overeenkomsten<br />

met vergelijkbare operaties in en buiten Nederland. Steeds meer<br />

steden in de geïndustrialiseerde wereld staan voor opgaven die met<br />

die van de <strong>Westergasfabriek</strong> verwant zijn. Op tal van plaatsen in<br />

stedelijke - vaak zelfs binnenstedelijke - gebieden liggen in onbruik<br />

geraakte industrieterreinen, spooremplacementen en havens te<br />

wachten op een nieuwe bestemming. In de meest succesvolle van die<br />

transformaties vinden we vaak dezelfde ingrediënten terug.<br />

Een van de belangrijkste inspiratiebronnen voor de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

en verwante ondernemingen is de Internationale Bauausstellung<br />

(IBA) Emscher Park, die van 1989 tot 1999 werd gehouden in het noordelijk<br />

deel van het Ruhrgebied. Als het projectbureau voor de taak<br />

stond om mensen warm te krijgen voor de <strong>Westergasfabriek</strong>, dan was de<br />

kans groot dat er een excursie naar het Emscher Park op het programma<br />

stond. Op het eerste gezicht zijn de overeenkomsten ver te zoeken.<br />

Terwijl de <strong>Westergasfabriek</strong> een oppervlakte van minder dan<br />

vijftien hectare beslaat, strekt het gebied van de IBA Emscher Park<br />

zich uit over een gebied van tachtig bij tien kilometer met ruim<br />

twee miljoen inwoners, in het dal van het riviertje de Emscher. De<br />

totale investeringen bedroegen twee miljard euro. Dat neemt niet weg<br />

dat er opvallende parallellen zijn in de uitgangspunten, de werkwijze<br />

en de doelstellingen.<br />

De IBA Emscher Park was een initiatief van de deelstaat Noordrijn-Westfalen.<br />

Met een doelgerichte ruimtelijke strategie wilde deze<br />

deelstaat dit gedeelte van het Ruhrgebied, dat al jaren leed onder<br />

de teloorgang van de mijnbouw en de zware industrie, nieuw leven<br />

inblazen. Hiervoor werd het beproefde model van de Internationale<br />

Bauausstellung ingezet, dat in Duitsland de afgelopen tachtig jaar<br />

meermalen is gebruikt om het bouwen en het ontwerpen nieuwe impulsen<br />

te geven. De eerste IBA resulteerde bijvoorbeeld in de beroemde Weißenhofsiedlung<br />

in Stuttgart, waar een keurcorps van moderne architecten<br />

een indrukwekkende demonstratie gaf van wat moderne woningbouw<br />

in de jaren twintig vermocht.<br />

In het geval van het Emscher Park ging de IBA meer over planningsstrategieën<br />

dan over concrete ontwerpen. De tientallen projecten<br />

richtten zich op uiteenlopende gebieden als de bouw van drieduizend<br />

woningen, het herstellen van de natuurlijke loop van de Emscher


en het verbinden van gefragmenteerde stukken groen, het oprichten<br />

van technologiecentra, werkgelegenheidsprojecten en het in zijn<br />

waarde herstellen van de Industriekultur, waarmee een kwalitatief en<br />

kwantitatief ongekende verzameling industrieel erfgoed wordt aangeduid.<br />

Al deze inspanningen moesten een omkering teweeg brengen in<br />

het lot van een gebied dat zowel ruimtelijk als sociaal-economisch<br />

flink in verval was geraakt.<br />

Vanuit de optiek van de <strong>Westergasfabriek</strong> is vooral de opgave<br />

interessant om het industrieel erfgoed een nieuwe betekenis te geven.<br />

De IBA Emscher Park heeft laten zien dat van oude industriële<br />

en mijncomplexen een onweerstaanbare verleidingskracht kan uitgaan,<br />

en dat deze verleiding doelbewust kan worden ingezet om plekken en<br />

gebieden aantrekkelijker te maken. Het beste bewijs hiervoor is het<br />

Landschaftspark Duisburg-Nord: een terrein van tweehonderd hectare<br />

waar tot 1985 een staalfabriek stond en waar een groot deel van de<br />

gebouwen en installaties gewoon is blijven staan. In het kader van<br />

de IBA is dit alles omgetoverd tot een park waarin de gebouwen, ruïnes<br />

en ontmantelde installaties voor een prachtig samenspel zorgen.<br />

In de gerenoveerde gebouwen zijn onder andere horecagelegenheden en<br />

een theater gevestigd. Duikers dalen af in een met water gevulde<br />

gashouder en bergklimmers oefenen tegen metershoge oude muren. De<br />

ontmantelde installaties die soms torenhoog zijn, hebben geen andere<br />

functie dan indruk te maken; sommige zijn toegankelijk en kunnen<br />

worden beklommen, waarmee de bezoeker zich een fantastisch uitzicht<br />

over het park en de stad verschaft. Van de 117,5 meter hoge gashouder<br />

in Oberhausen, het complex Zollverein XII in Essen en de Jahrhunderthalle<br />

in Bochum, gaat een zelfde soort betovering uit. Overblijfselen<br />

die voorheen werden gezien als sta-in-de-weg, zijn objecten<br />

geworden waaraan de voormalige mijn- en industriestreek weer een<br />

gevoel van trots en eigenwaarde ontleent.<br />

Ook in andere opzichten heeft de <strong>Westergasfabriek</strong> van de ervaringen<br />

van de IBA Emscher Park kunnen leren. Zo concentreerde de<br />

IBA-organisatie zich sterk op het proces. De IBA Emscher Park hield<br />

zich, zoals gezegd, meer bezig met strategieën dan met ontwerpen –<br />

net als de projectorganisatie van de <strong>Westergasfabriek</strong> dat heeft gedaan.<br />

Ook heeft de IBA laten zien dat het zwaartepunt moet liggen op<br />

het integreren van uiteenlopende processen en op het organiseren van<br />

een goede communicatie met alle betrokkenen, in het bijzonder de bewoners.<br />

Er valt ook te leren van zaken die minder goed zijn verlopen.<br />

Zo heeft de IBA Emscher Park de programmering van haar projecten<br />

vaak veronachtzaamd. De aandacht ging vooral uit naar de hardware,<br />

naar het inrichten van de openbare ruimte en het opknappen van de<br />

gebouwen. Er werd soms over het hoofd gezien dat er ook software nodig<br />

is om een plek tot leven te brengen – dat de openbare ruimte en<br />

de gebouwen met activiteiten aantrekkelijk moeten worden gemaakt.<br />

Een ander probleem is dat de IBA Emscher Park altijd sterk gepolitiseerd<br />

is geweest. Ze was het paradepaard van de sociaal-democraten<br />

in Noordrijn-Westfalen en er is weinig moeite gedaan om ook onder<br />

andere partijen een draagvlak te vinden. Het gevolg is dat er op<br />

plaatsen waar de CDU aan het bewind komt weinig drang is om de resultaten<br />

van de IBA een blijvende betekenis te geven. Bij de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

is altijd gestreefd naar een zo breed mogelijk politiek<br />

draagvlak in het stadsdeel, ook onder partijen die op dat moment<br />

geen deel uitmaken van het stadsdeelbestuur. Een laatste tekortkoming<br />

is dat de IBA Emscher Park nauwelijks heeft voorzien in het be-


heer van de erfenis na haar beëindiging, waardoor waardevolle inzichten<br />

en ervaringen verloren dreigen te gaan.<br />

Een inspiratiebron die sterk van de IBA Emscher Park verschilt, is<br />

de herstructurering van het oude haven- en industriegebied van de<br />

Spaanse stad Bilbao. Sinds de operatie in 1992 onder de naam Bilbao<br />

Ría 2000 van start ging, is meer dan een miljard euro geïnvesteerd.<br />

Net als bij de IBA is de schaal dus nauwelijks vergelijkbaar met die<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong>, maar in strategisch opzicht zijn er wel degelijk<br />

overeenkomsten.<br />

Tot voor kort was Bilbao een stad waar de rivieroevers werden<br />

gedomineerd door de haven en de daarmee verbonden zware industrieën.<br />

Lang hebben deze activiteiten voorspoed gebracht, maar aan het eind<br />

van de jaren tachtig was daar weinig meer van over. De industrie was<br />

goeddeels ineengestort en de werkloosheid liep op tot dertig procent.<br />

Door de schijnbaar uitzichtloze toestand belandde ook de moraal<br />

van de stad op een dieptepunt. Op zo’n moment moeten mensen op<br />

het toneel verschijnen die duidelijk kunnen maken dat Bilbao nog<br />

slechts de vlucht naar voren rest en dat de stad zichzelf als een<br />

baron van Münchhausen uit het moeras moet trekken. Naast de wethouder,<br />

die kan worden aangemerkt als de inspirator, was dat Pablo<br />

Otaola, die tot voor kort de drijvende kracht was achter Bilbao Ría<br />

2000. Vooral aan hen is het te danken dat Bilbao Ría 2000 een ongekend<br />

ambitieuze onderneming is geworden om van een achterop geraakte<br />

industriestad weer een stad te maken die aantrekkelijk is voor<br />

dienstverlenende bedrijven en cultuur. De ruimte die daarvoor nodig<br />

was, was beschikbaar in het in onbruik geraakte haven- en industriegebied.<br />

Net als de IBA Emscher Park heeft Bilbao Ría 2000 zich een<br />

reeks doelen gesteld. Een van de speerpunten is een grote investering<br />

in de infrastructuur. Met nieuwe wegen en bruggen werd de relatie<br />

tussen de stad en de rivier hersteld. Er kwam een schitterende<br />

nieuwe metro, waarvan de stations Fosterito’s heten omdat ze zijn<br />

ontworpen door Norman Foster. Maar het zijn de culturele initiatieven<br />

die Bilbao pas echt in het centrum van de belangstelling hebben<br />

geplaatst, met een nieuw centrum voor podiumkunsten en – als het onbetwiste<br />

icoon van het nieuwe Bilbao – het Guggenheim Museum van architect<br />

Frank Gehry.<br />

Niet alleen de zichtbare resultaten van Bilbao Ría 2000 (in het<br />

bijzonder op cultureel gebied) inspireren vergelijkbare projecten<br />

elders. Meer nog dan bij de IBA Emscher Park raakt men onder de indruk<br />

van de manier waarop het proces is georganiseerd. Opmerkelijk<br />

is dat de bevoegdheden van de projectleiding beperkt waren – overigens<br />

net als bij de IBA en de <strong>Westergasfabriek</strong>. Op regelmatig belegde<br />

bijeenkomsten moest Otaola verantwoording afleggen aan de vertegenwoordigers<br />

van soms wel tientallen participanten, meest financierende<br />

overheden en publiek-private organisaties. Bilbao, het Emscher<br />

Park en de <strong>Westergasfabriek</strong> tonen aan dat het management van dergelijke<br />

ondernemingen het eerder moet hebben van communicatieve vaardigheden<br />

en overtuigingskracht, dan van bestuurlijke macht.<br />

Nergens beter dan in Bilbao is aangetoond dat voor het succesvol<br />

transformeren van oude industriegebieden om te beginnen een wervende<br />

visie nodig is, en dat die visie vervolgens op een indringende<br />

en verleidelijke manier moet worden uitgedragen. Woorden alleen zijn<br />

daarvoor niet genoeg: fragmenten van de nieuwe toekomst moeten zo<br />

snel mogelijk zichtbaar worden gemaakt. Dat kan verschillende vormen


aannemen: van de Tijdelijke Invulling op de <strong>Westergasfabriek</strong> tot het<br />

Guggenheim Museum in Bilbao.<br />

De nieuwe – vaak cultureel getinte – bestemming voor in onbruik geraakt<br />

industrieel erfgoed is bij nadere beschouwing de weerspiegeling<br />

van de fundamentele veranderingen die steden in de Westelijke<br />

wereld ondergaan. Het is niet zonder betekenis dat die veranderingen<br />

hun weerslag vinden op de plaatsen die als geen andere de zichtbare<br />

uitdrukking zijn van de stormachtige opkomst van industriesteden in<br />

de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. De fabrieken,<br />

spooremplacementen en havens werden aangelegd aan de randen van<br />

wat destijds de stad was. Bijna altijd waren zulke locaties strategisch<br />

gelegen: niet te ver van het stadscentrum en goed ontsloten<br />

over de weg, het water en het spoor.<br />

In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam langzaam maar<br />

zeker een omslag op gang in de richting van de postindustriële stad:<br />

de binding aan haar industriële basis werd minder hecht – en daarmee<br />

ook de relatie tussen de historische stad en de industriële (en<br />

daaraan verwante) activiteiten. Omdat het stedelijk gebied intussen<br />

ver was uitgedijd, kwamen nieuwe industrieterreinen op grotere afstand<br />

van de historische stad te liggen. Ook het grootschalige<br />

transport verdween uit het stadsbeeld; spooremplacementen en handelsterreinen<br />

werden de ene na de andere verlaten. Rotterdam is de<br />

grootste haven van de wereld, maar in de stad zelf is daar weinig<br />

van te merken; de zeeschepen meren af in de Europoort, twintig, dertig<br />

kilometer naar het westen. Veel arbeidsintensieve industriesectoren<br />

verdwenen zelfs helemaal. De scheepsbouw, de mijnbouw en de<br />

textiel verhuisden op grote schaal naar landen met lage lonen. De<br />

gasfabrieken, tenslotte, behoorden tot de industrieën die domweg<br />

overbodig werden.<br />

Zo raakten de steden een deel van hun fysieke bestaansgrond<br />

kwijt. In de plaats daarvan kwamen functies en activiteiten die minder<br />

plaatsgebonden zijn. Een verzekeringsconcern of een mediabedrijf<br />

heeft meer vrijheid in de keuze van zijn vestigingsplaats dan een<br />

kolenmijn of een autofabriek. Bovendien zijn de steden verweven geraakt<br />

met minder tastbare, ‘virtuele’ structuren. Dan denken we natuurlijk<br />

in de eerste plaats aan de elektronische informatienetwerken;<br />

door de informatie- en communicatietechnologie hoeven aandelen<br />

nu niet meer in één gebouw te worden verhandeld en heeft Philips<br />

zijn hoofdkantoor kunnen verplaatsen van Eindhoven, waar de fabrieken<br />

staan, naar Amsterdam, het financiële en culturele centrum van<br />

Nederland.<br />

Niet alleen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie<br />

wordt de hardware van de ‘stenen’ stad gevuld met de<br />

software van sectoren die minder fysiek van aard zijn, zoals de media,<br />

de dienstensector, het onderwijs en de cultuur. Hoe minder steden<br />

kunnen terugvallen op de zekerheid van hun oorspronkelijke industriële<br />

bestaansbasis, hoe meer ze moeten investeren in deze sectoren.<br />

Ze zijn namelijk niet alleen belangrijk vanwege de werkgelegenheid,<br />

maar ook omdat ze de stad bekend maken als een plek die aantrekkelijk<br />

is om te wonen, te werken en te bezoeken.<br />

Inmiddels is ook het traditionele ruimtelijke concept van de<br />

stad - met een centrum, buitenwijken, een periferie en daaromheen<br />

het ommeland - aan herziening toe. Het oorspronkelijke centrum is<br />

niet meer automatisch de plek waar de meeste aantrekkingskracht van<br />

uitgaat. De stad is opgenomen in een krachtenveld waar zich veel


meer attractoren doen gelden. Het belangrijkste station van de hogesnelheidslijn<br />

zal straks niet Amsterdam Centraal zijn, maar Amsterdam-Zuid<br />

aan de Zuidas, de favoriete vestigingsplaats voor de hoofdkantoren<br />

van grote concerns.<br />

Parallel hieraan is er een ontwikkeling waarin veel steden<br />

steeds minder als autonome eenheden functioneren; vooral in dichtbevolkte<br />

gebieden zijn de steden opgenomen in grotere netwerken waarin<br />

ze met andere een samenhangend geheel vormen. In zo’n ‘netwerkstad’<br />

kunnen plekken die vroeger als perifeer werden beschouwd, nu ineens<br />

het centrum van nieuwe ontwikkelingen worden. Dat ook in onbruik geraakte<br />

bedrijventerreinen in die positie terecht kunnen komen,<br />

blijkt onder meer bij de Docklands in Londen, de Kop van Zuid in<br />

Rotterdam en het hierboven genoemde voorbeeld van Bilbao. Ook voor<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> geldt dat ze niet alleen profiteert van haar<br />

gunstige ligging bij de binnenstad, maar ook van de korte afstand<br />

tot Sloterdijk, een uitgesproken ‘netwerkknoop’ waar verschillende<br />

vervoerslijnen samenkomen.<br />

Zoals de oorsprong van terreinen als die van de <strong>Westergasfabriek</strong> het<br />

industriële verleden van de stad in beeld brengen, zo drukt hun<br />

nieuwe bestemming haar toekomst uit. Hun transformaties zijn dus<br />

exemplarisch voor de zichtbare en onzichtbare processen van ingrijpende<br />

verandering waaraan de steden onderhevig zijn. De vuiligheid<br />

van rokende fabrieken is vervangen door de ‘schoonheid’ van groen en<br />

cultuur. Locaties waar vroeger producten werden vervaardigd, goederen<br />

werden verladen of kolen werden gedolven, worden nu ingezet om<br />

de aantrekkelijkheid van steden te vergroten. En - in het verlengde<br />

daarvan - om ze gereed te maken voor de concurrentie met andere steden<br />

die evenzeer hun oorspronkelijke, fysieke bestaansbasis bedreigd<br />

zien.<br />

In de manier waarop steden deze gebieden inzetten, zijn er opnieuw<br />

overeenkomsten tussen verschillende succesvolle projecten. Zo<br />

worden ze meestal aangegrepen om de openbare ruimte een kwaliteitsimpuls<br />

te geven. Doorgaans is het in de omgeving met die kwaliteit<br />

slecht gesteld. Vaak zijn het arbeiderswijken waar de woningen dicht<br />

opeen staan, de straten nauw zijn en weinig groen is.<br />

Een park kan op zo’n locatie een enorme verbetering zijn. Vooral<br />

in Parijs zijn daarvan aansprekende voorbeelden te zien. Aan de<br />

Seine is op het voormalige fabrieksterrein van Citroën het Parc<br />

André Citroën aangelegd, op de plaats van het Parc de la Vilette<br />

stonden tot 1974 de slachthuizen en het Parc de Bercy – ook aan de<br />

Seine – was vroeger een terrein met lange rijen wijnpakhuizen. Ook<br />

bij de IBA Emscher Park stond de aanleg van groene, parkachtige gebieden<br />

voorop.<br />

Voormalige haven- en industriegebieden kunnen zich ook ontwikkelen<br />

tot goede locaties voor bedrijven die de economische basis van een<br />

stad versterken. De Londense Docklands steken de ‘City’ al naar de<br />

kroon als vestigingsplaats voor grote financiële instellingen.<br />

Ook bedrijven en instellingen op het gebied van cultuur en media<br />

zijn steeds belangrijker geworden voor de dynamiek van de hedendaagse<br />

stad. In het kader van het Tijdelijk Gebruik was op de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

al te zien dat oude industriële gebouwen hiervoor een<br />

passende en sfeervolle ambiance zijn. Een andere voorbeeld is het<br />

voormalige mijncomplex Zollverein XII in Essen. In de gebouwen met<br />

hun op het Bauhaus geïnspireerde architectuur - onderdeel van de IBA


Emscher Park – zal zich rond het door architect Norman Foster ingerichte<br />

Design Zentrum een keur aan designbedrijven vestigen.<br />

Parallel aan het inrichten van een aantrekkelijke openbare<br />

ruimte is cultuur vaak de belangrijkste nieuwe bestemming. Dat is<br />

vooral het geval als de oorspronkelijke bebouwing, of een deel daarvan,<br />

behouden blijft. Industrieel erfgoed blijkt namelijk bij uitstek<br />

geschikt te zijn om er expositieruimten, theaters of andere<br />

culturele functies in onder te brengen. Vaak zijn het grote, lege en<br />

robuuste ruimten die op uiteenlopende manieren kunnen worden gebruikt.<br />

Naast hun praktische gebruiksmogelijkheden is het vooral hun<br />

bijzondere atmosfeer die zulke gebouwen zo geschikt maakt voor een<br />

culturele bestemming. Soms, zoals bij de <strong>Westergasfabriek</strong>, is de architectuur<br />

van een hoog gehalte. Maar ook als de gebouwen architectonisch<br />

minder spraakmakend zijn, gaat er een grote aantrekkingskracht<br />

uit van hun robuustheid, van het verval dat tot staan is gebracht<br />

- maar voelbaar genoeg blijft om een gevoel van romantiek teweeg<br />

te brengen – en van de collectieve herinnering aan de industriele<br />

geschiedenis waarvan ze de belichaming zijn. Juist in deze tijd<br />

blijken veel culturele uitingen goed tot hun recht te komen in zo’n<br />

weerbarstige en niet-perfecte entourage.<br />

Talrijk zijn dan ook de voorbeelden van industriële gebouwen en<br />

complexen die naderhand een culturele bestemming hebben gekregen. In<br />

Nederland is dat, naast de <strong>Westergasfabriek</strong>, bijvoorbeeld De Witte<br />

Dame in Eindhoven, een voormalige Philipsfabriek waar zich een centrum<br />

voor design en cultuur heeft gevestigd. In Tilburg heeft het<br />

museum voor hedendaagse kunst De Pont onderdak gevonden in een oude<br />

wolspinnerij. Ook in andere landen zijn musea voor moderne kunst ondergebracht<br />

in oude fabrieks- en mijngebouwen, zoals het Musée des<br />

Arts Contemporains in Le Grand-Hornu (nabij Mons in België), het<br />

MASS MoCA in North Adams (Massachusetts, VS) en niet te vergeten het<br />

zo succesvolle Tate Modern in Londen, in de reusachtige ruimte van<br />

een oude elektriciteitscentrale aan de Thames. De IBA Emscher Park<br />

leverde onder andere een theater op in een van de gebouwen van het<br />

Landschaftspark Duisburg-Nord en de Jahrhunderthalle in Bochum, een<br />

beroemde en meer dan honderd jaar oude fabriekshal die geschikt is<br />

gemaakt voor grote voorstellingen en concerten.<br />

Dat industrieel erfgoed met cultuur wordt gevuld, past<br />

helemaal in de diepgaande transformatie die steden ondergaan. Cultuur<br />

is altijd al sterk met de stad verbonden geweest, maar tegenwoordig<br />

wordt de cultuur meer dan ooit in haar meest uiteenlopende<br />

gedaanten ingezet om steden ‘identiteit’ te geven. Het meest indringende<br />

voorbeeld hiervan is opnieuw Bilbao, waar het Guggenheim Museum<br />

van Frank Gehry van het ene op het andere moment van de stad een<br />

trekpleister van formaat heeft gemaakt. Net als in veel andere steden<br />

heeft men in Bilbao begrepen dat er geen beter middel is om zich<br />

te onderscheiden dan door zich cultureel te manifesteren. Door die<br />

cultuur een omgeving te geven waarin de stad van weleer, de stad van<br />

zware industriële, fysieke arbeid, nog overal voelbaar is, wordt de<br />

transformatie van de stad bijna letterlijk zichtbaar gemaakt.<br />

Met haar transformatie tot een stadspark in combinatie met een eigentijds<br />

centrum van culturele activiteiten behoort de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

dus tot een familie van vergelijkbare projecten van herstructurering<br />

en herinrichting van voormalige bedrijfsterreinen – ook al<br />

zijn er grote verschillen in schaal en omgeving. Door de grote be-


langstelling, ook uit het buitenland, is de <strong>Westergasfabriek</strong> zelfs<br />

een soort trendsetter geworden. Op internationale conferenties over<br />

wat in de Verenigde Staten brownfields worden genoemd, wordt projectmanager<br />

<strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong> steevast uitgenodigd om te vertellen over<br />

het concept van de <strong>Westergasfabriek</strong>. In 1998 werd de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

zelfs uitvoerig gedocumenteerd in een internationaal onderzoek<br />

door de Environmental Protection Agency (EPA), het federale milieubureau<br />

van de Verenigde Staten. Het EPA-rapport komt onder meer tot<br />

de conclusie dat de strategie voor de <strong>Westergasfabriek</strong> (in het bijzonder<br />

de combinatie van het tijdelijk gebruik met de planontwikkeling<br />

voor een definitieve bestemming) een voorbeeld kan zijn voor<br />

alle gemeenten die te maken krijgen met hergebruik van vervuilde<br />

terreinen.<br />

Het EPA-rapport wijst ook op het belang van een open en omvattend<br />

planproces als voorwaarde voor het succes van de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

Ook dat is een onderdeel van het concept. Net als elders<br />

blijkt bij de <strong>Westergasfabriek</strong> dat een hanteerbare en slagvaardige<br />

projectorganisatie, die in staat is uiteenlopende processen simultaan<br />

te sturen, onontbeerlijk is voor een goede afloop. Het belang<br />

van zo’n goed ingericht proces komt later nog aan de orde.<br />

Dat geldt ook voor de andere elementen van het concept: de<br />

hardware van het nieuwe park, de gebouwen en de bodemsanering. En de<br />

software van de culturele functies, waarbij het de bedoeling is om<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> een laboratorium te maken van ‘cultureel ondernemerschap’,<br />

waarbij zowel de mogelijkheden als de grenzen van de<br />

raakvlakken tussen ‘de cultuur’ en ‘de markt’ worden verkend.


(7 juli 03)<br />

2 Geschiedenis - Van steenkoolgas tot Tijdelijke Invulling<br />

Toen de gebouwen van de <strong>Westergasfabriek</strong> begin 1993 – aanvankelijk voor<br />

slechts één jaar - beschikbaar kwamen voor culturele activiteiten, was<br />

er al een kwart eeuw geen gas meer geproduceerd. Al voordat in het begin<br />

van de jaren zestig in het noorden van Nederland een enorme hoeveelheid<br />

aardgas was aangetroffen, was de productie van ‘steenkoolgas’<br />

overgenomen door de Hoogovens in IJmuiden en werd op de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

alleen nog maar ‘watergas’ gemaakt. Op 28 maart 1967 werd de gasproductie<br />

vervolgens voorgoed gestaakt. Daarna gebruikte het Gemeentelijk<br />

Energiebedrijf (GEB) het terrein en de gebouwen voor andere doeleinden,<br />

zoals werkplaatsen en opslag van materieel. Met de kolenbergen<br />

verdween ook de karakteristieke geur die bij de gasproductie hoorde. De<br />

bijzondere architectonische waarde van de oude fabrieksgebouwen werd<br />

pas onderkend nadat een deel ervan – waaronder de prachtige stokerij -<br />

was gesloopt. Wat was overgebleven kwam pas jaren later op de lijst van<br />

beschermde monumenten te staan.<br />

De <strong>Westergasfabriek</strong> heeft zo’n tachtig jaar ook werkelijk als<br />

gasfabriek gefunctioneerd. Nadat de gemeenteraad in 1883 een concessie<br />

had verleend aan de in Londen gevestigde Imperial Continental Gas Association<br />

(ICGA), stond er nauwelijks twee jaar later een compleet fabriekscomplex<br />

en kon het eerste steenkoolgas over de stad worden gedistribueerd.<br />

Dat deze gebouwen van een, zeker voor een fabriek, ongekende architectonische<br />

schoonheid waren, was te danken aan Isaac Gosschalk. Deze<br />

in 1837 geboren architect was een van de belangrijkste vertegenwoordigers<br />

van de Hollandse neorenaissance, een architectuurstijl die eind<br />

negentiende eeuw in Nederland in zwang raakte. Samen met het station<br />

van Groningen behoort de <strong>Westergasfabriek</strong> tot de belangrijkste werken<br />

uit Gosschalks oeuvre.<br />

De architectuur van de <strong>Westergasfabriek</strong> is in 1998, in opdracht<br />

van het projectbureau, mooi beschreven in een <strong>boek</strong>je van het Bureau Monumentenzorg<br />

van de gemeente: <strong>Westergasfabriek</strong>, het terrein en de gebouwen.<br />

Er valt onder meer in te lezen dat de <strong>Westergasfabriek</strong> alle<br />

kenmerken heeft van de neorenaissance, zij het dat Gosschalk er als eclecticus<br />

niet voor terugschrok om af en toe ook andere stijlelementen<br />

toe te passen. Het resultaat was een grote rijkdom aan vormen, waarvan<br />

de meeste teruggrijpen op de Hollandse renaissance van de zestiende en<br />

zeventiende eeuw. Gosschalks favoriete materiaal was rode en gele baksteen;<br />

daarnaast paste hij op beperkte schaal natuursteen toe. ‘Neoclassicistisch’<br />

pleisterwerk was hem een gruwel. De historiserende<br />

bouwstijl weerhield Gosschalk er niet van om vooruitstrevende bouwconstructies<br />

toe te passen. De mooiste voorbeelden hiervan vinden we onder<br />

het dak van het zuiveringsgebouw met zijn karakteristieke ‘Poloncauspanten’;<br />

de voordelen van deze constructiewijze zitten hem in minder<br />

materiaalgebruik en een hogere vrije ruimte onder de spanconstructie.<br />

De grootste gebouwen van het complex dat in 1885 werd opgeleverd,<br />

waren het zuiveringshuis en de stokerij. Die laatste werd in 1961 gesloopt,<br />

nadat de productie van cokesgas was overgenomen door de Hoogovens<br />

in IJmuiden. Tussen het zuiveringshuis en de stokerij stond een


eeks kleinere gebouwen, waaronder het machinegebouw, twee meterhuisjes<br />

en een watertoren; de schoonheid van die laatste heeft niet kunnen verhinderen<br />

dat hij in 1968 werd afgebroken. Andere gebouwen van Gosschalk<br />

op het terrein waren een ammoniakfabriek (gesloopt in 1933), twee bazenwoningen,<br />

het regulateurshuis (van waaruit de druk van het gas werd<br />

geregeld), ‘ketelhuis 9’, een ingenieurswoning en het grote werkplaatsgebouw,<br />

waar sinds eind jaren tachtig het stadsdeel is gehuisvest.<br />

Nadat de gemeente Amsterdam in 1898 de gasfabriek van de ICGA had overgenomen,<br />

werd het fabriekscomplex uitgebreid. Zo werd in 1901 bij de<br />

ammoniakfabriek, op de uiterste westpunt van het terrein, een ketelhuis<br />

gebouwd. Het jaar daarop begon, achter de drie kleinere gashouders aan<br />

de Haarlemmervaart, de bouw van ‘de grootste gashouder van het Europese<br />

vasteland’. Het bouwwerk dat nu wordt aangeduid als de gashouder, is in<br />

feite de ronde onderbouw waar de eigenlijke gashouder bovenop stond. De<br />

enorme kolomvrije hal in deze onderbouw, met een diameter van zestig<br />

meter, is vroeger gebruikt als magazijn. In 1903 kwam het ketelhuis bij<br />

het machinegebouw gereed, in 1904 het laddderhuis en in 1905 een tweede<br />

regulateurshuis en een watergasfabriek, die in 1966 is omgebouwd tot<br />

transformatorhuis.<br />

In de halve eeuw die volgde, werden alleen wat kleinere gebouwen<br />

toegevoegd. Curieus genoeg vonden pas tegen het eind van haar bestaan<br />

weer een paar grote investeringen plaats, alsof de <strong>Westergasfabriek</strong> nog<br />

één luidruchtig teken van leven wilde geven. In 1955 kwam een nieuwe<br />

gashouder in bedrijf en werd op de fundamenten van een deel van de oude<br />

stokerij nog een nieuwe watergasfabriek gebouwd, die korte tijd later,<br />

na het staken van de productie, het laboratoriumgebouw zou worden. De<br />

architectonische waarde was gering en het is het enige grote gebouw dat<br />

eind jaren negentig is gesloopt om ruimte te maken voor het nieuwe<br />

park. In 1962 tenslotte werd nog een nieuwe gashouder in gebruik genomen.<br />

Waarschijnlijk besefte niemand op dat moment dat nog geen jaar later<br />

de aardgasproductie zou beginnen, die de gasfabriek overbodig zou<br />

maken. Na hun korte staat van dienst werden de beide gashouders in 1974<br />

afgebroken.<br />

Toen de gasproductie was beëindigd, kwamen voor het gunstig gelegen<br />

terrein verschillende bestemmingen in beeld. Er waren onder andere<br />

plannen voor een tramremise, een wasplaats voor treinen en de verbreding<br />

van de Haarlemmerweg tot een vierbaans uitvalsweg - wat ook het<br />

einde zou hebben betekend van een groot deel van het oorspronkelijke<br />

Westerpark.<br />

Het was vooral dat laatste plan dat het verzet van buurtbewoners<br />

mobiliseerde; het was tenslotte de tijd, rond 1970, dat het buurtactivisme<br />

sterk in opkomst was. Dat activisme ebde later weer weg, maar de<br />

bewonersorganisaties zijn er sindsdien altijd voor blijven strijden dat<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> een groene bestemming zou krijgen. Ze konden teruggrijpen<br />

op oude documenten: op een kaart uit 1875, nog voordat sprake<br />

was van een gasfabriek, had de gemeente het terrein – dat overigens gedeeltelijk<br />

op het grondgebied van de toenmalige buurgemeente Sloten lag<br />

- al aangewezen als deel van een veel groter Westerpark.<br />

Het Amsterdamse gemeentebestuur bleek gevoelig voor de argumenten<br />

van de bewoners. Nadat die een nabijgelegen boerderij hadden bezet uit


protest tegen de aantasting van het polderlandschap door de aanleg van<br />

een nieuwe spoorbaan, installeerden B en W eind 1978 een ambtelijke<br />

werkgroep. Die kreeg tot taak een nieuw, groen bestemmingsplan voor te<br />

bereiden voor de Overbrakerpolders, waartoe ook het Westerpark en de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> behoren. Dit bestemmingsplan, dat in 1981 door de gemeenteraad<br />

werd vastgesteld, voorzag voor de <strong>Westergasfabriek</strong> een recreatieve<br />

functie.<br />

In 1984 was een uitgebreid Westerpark kort in beeld als locatie<br />

voor de Floriade van 1992. Die ging echter naar Zoetermeer, onder meer<br />

omdat men vreesde dat door de bodemvervuiling het risico voor vertraging<br />

te groot was. In plaats daarvan verscheen in 1985 een voorontwerp<br />

waarin het Westerpark werd uitgebreid in dezelfde ‘Engelse landschapsstijl’<br />

als het oude park.<br />

Het was opnieuw de vervuilde bodem die een spoedige realisatie<br />

van de plannen in de weg stond. Eerst was een saneringsonderzoek nodig<br />

om de aard en omvang van de verontreiniging vast te stellen en enkele<br />

saneringsvarianten uit te werken. Als meest haalbare - want betaalbare<br />

- oplossing kwam uit het onderzoek de zogeheten isolatievariant. Daarbij<br />

zou de vervuilde grond niet worden gereinigd of afgevoerd, maar<br />

‘ingepakt’ in damwanden en een laag asfalt; de gebouwen konden blijven<br />

staan. Naast het feit dat het asfalt de aanleg van een park uitsloot,<br />

had deze oplossing nog een groot nadeel: de regels van het ministerie<br />

van VROM, dat het merendeel van de kosten voor zijn rekening zou nemen,<br />

schreven voor dat het gebied na sanering dezelfde bestemming kreeg; in<br />

dit geval was die bestemming een parkeer- en opslagterrein.<br />

Voor de bewonersgroepen, die zich hadden verenigd in het ‘Westerparkoverleg’,<br />

was deze uitkomst onaanvaardbaar. Het Westerparkoverleg<br />

namen zelf een milieubureau in de arm, dat met een ‘isolatie-plusvariant’<br />

kwam. Net als bij de eerdere isolatievariant zou de vervuilde<br />

grond helemaal worden ingepakt; alleen zou op de afdichtlaag geen asfalt,<br />

maar een laag schone grond worden aangebracht. Zo kon er toch een<br />

park worden aangelegd. Omdat het parkontwerp uit 1985, waarin onder<br />

meer een vijver was opgenomen, bij deze variant niet meer mogelijk was,<br />

schakelden de bewonersgroepen een ontwerpbureau in voor een nieuwe<br />

structuurschets.<br />

Intussen was nog een andere vertragende factor in het spel gekomen.<br />

Eind jaren tachtig had Amsterdam de decentralisatie van de gemeentelijke<br />

organisatie ter hand genomen. Het grootste deel van de stad werd opgedeeld<br />

in stadsdelen met een eigen, gekozen bestuur. Een ervan was het<br />

stadsdeel Westerpark, dat bij zijn oprichting in 1990 ook het project<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> kreeg overgedragen van de ‘centrale stad’, zoals de<br />

gemeente na de instelling van de deelraden wordt genoemd. Aanvankelijk<br />

werden de coördinatie en de uitvoering nog overgelaten aan de gemeente,<br />

maar toen een jaar later de verplichting werd opgeheven om zaken te<br />

doen met de gemeentelijke diensten, trok het stadsdeel ook de coördinatie<br />

naar zich toe.<br />

Hoewel de overgang naar het stadsdeel later veel voordelen zou<br />

hebben, maakte het de zaak voor de <strong>Westergasfabriek</strong> aanvankelijk vooral<br />

lastig. Om te beginnen kostte het de nodige tijd en moeite om de verantwoordelijkheden<br />

en de financiële gevolgen van de overdracht te regelen.<br />

De overdracht zelf verliep vervolgens chaotisch. De gemeentelijke


diensten, zoals de Milieudienst, die nauw bij de <strong>Westergasfabriek</strong> betrokken<br />

was, moesten wennen aan de nieuwe verhoudingen, en ook het<br />

stadsdeel had zijn weg nog niet helemaal gevonden. Er was bovendien<br />

geen enkele ervaring met gecompliceerde projecten als de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

Met het stadsdeel betrad ook <strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong> het toneel, de man<br />

die binnen korte tijd de belangrijkste initiator en het gezicht van de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> zou worden. <strong>Verhagen</strong>, die in Amsterdam-Zuidoost had<br />

bewezen over grote organisatorische capaciteiten te beschikken, was<br />

door het nieuwe stadsdeel aanvankelijk aangetrokken als ‘sectorhoofd<br />

stadsdeelwerken’. Hoewel hij zich van het begin af aan intensief met de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> bemoeide, was het in eerste instantie slechts één onderdeel<br />

van zijn takenpakket. Voor het feitelijke management werd een<br />

projectmanager aangenomen. Maar toen die niet op het spoor bleek te<br />

zitten van het open, niet-lineaire planproces dat <strong>Verhagen</strong> voor ogen<br />

stond – waarover meer in het laatste hoofdstuk – besloot <strong>Verhagen</strong> zelf<br />

de rol van projectmanager op zich te nemen en zich fulltime met de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

te gaan bezighouden.<br />

Intussen traden de bewonersorganisaties het nieuwe stadsdeel met wantrouwen<br />

tegemoet. Zij zagen de decentralisatie, waarbij de stadsdeelraden<br />

naar voren werden geschoven als de officiële vertegenwoordiging van<br />

de bewoners, als een poging van de politiek om greep te krijgen op de<br />

democratie op wijkniveau. De meer activistisch ingestelde buurtorganisaties<br />

vreesden dat de stadsdeelraden hun legitimiteit als woordvoerders<br />

van de bewoners zouden proberen te ondermijnen.<br />

Tussen het juist opgerichte stadsdeel en de buurtorganisaties<br />

doemde ook al snel een eerste obstakel op. Als aanloop tot de definitieve<br />

keuze van een parkarchitect had het stadsdeelbestuur besloten een<br />

aantal ontwerpbureaus te vragen een schetsontwerp te maken. Achteraf<br />

gezien was het een onhandige manoeuvre, waarmee het stadsdeel de in het<br />

Westerparkoverleg verenigde organisaties bruuskeerde; kort daarvoor<br />

hadden die immers zelf, op eigen kracht, een structuurschets laten maken.<br />

De kwestie werd opgelost door een extern adviseur aan te trekken<br />

die de keuze van de parkarchitect zou voorbereiden met een programma<br />

van eisen. Het ontwerpbureau van de buurtorganisaties zou bij die keuze<br />

niet over het hoofd worden gezien.<br />

Als adviseur werd begin 1991 Hans Warnau aangezocht. Warnau, die<br />

in 1995 overleed, was een van de meest gerespecteerde landschapsarchitecten<br />

van Nederland. Hij maakte een programma van eisen dat een paar<br />

jaar in de kast zou blijven liggen omdat er geen knopen konden worden<br />

doorgehakt over de bodemsanering. Daarover waren het stadsdeel en het<br />

ministerie van VROM in 1992 in een patstelling beland. De isolatie-plus<br />

variant, waartoe de gemeente had besloten, bracht volgens VROM met zich<br />

mee dat de grond die op het terrein zelf werd verplaatst, eerst gereinigd<br />

moest worden. Dat zou pakweg een verdubbeling van de kosten met<br />

zich hebben meegebracht.<br />

Wie Warnaus programma echter vergelijkt met het ontwerp van Kathryn<br />

Gustafson zoals dat uiteindelijk is aangelegd, zal onder de indruk<br />

raken van zijn visionaire blik. Zowel de plaats van het open manifestatieterrein<br />

als het talud daarachter waren al door hem voorzien.


Eind 1991 waren het terrein en de gebouwen van de <strong>Westergasfabriek</strong> nog<br />

altijd in gebruik bij het GEB. Hoewel het vertrek van het energiebedrijf<br />

opnieuw was uitgesteld, vond het stadsdeel de tijd rijp om zich<br />

voor te bereiden op een nieuwe bestemming voor de gebouwen. Er ging een<br />

‘ideeënoproep’ uit waarbij individuen en organisaties werden uitgenodigd<br />

met plannen te komen. Na een paar maanden kreeg een commissie onder<br />

leiding van architect Herman Zeinstra een oogst van niet minder dan<br />

334 inzendingen te beoordelen. Daarnaast verdeelde een jury enkele<br />

geldprijzen over de meest originele en inspirerende inzendingen – onafhankelijk<br />

van hun haalbaarheid.<br />

De beoordelingscommissie adviseerde het stadsdeel drie inzendingen<br />

en één combinatie van inzendingen te laten uitwerken. De stadsdeelraad<br />

volgde dit advies op en besloot in juni 1992 vier ‘haalbaarheidsstudies’<br />

te laten doen. Het resulteerde een half jaar later in vier<br />

concrete plannen: een Museum voor Civiele Techniek, een Amsterdams Centrum<br />

voor de Kunsten, een centrum voor moderne muziek en een plan dat<br />

werd aangeduid als het Rhizome-scenario. Nadat de eerste twee vrij snel<br />

waren afgevallen, spitste de strijd zich toe tussen het muziekcentrum<br />

en het Rhizome-plan.<br />

Het Centrum voor Moderne Muziek was een idee van Jan Wolff, directeur<br />

van het muziekcentrum De IJsbreker. Wolff wilde de IJsbreker op<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> laten samengaan met verwante instellingen als Donemus<br />

en Gaudeamus; vandaar dat zijn initiatief verder door het leven<br />

ging als de IJsbreker-coalitie.<br />

Het Rhizome-scenario kwam van Chris de Vries – buurtbewoner, exvoorzitter<br />

van het wijkcentrum van de Spaarndammerbuurt en medeoprichter<br />

van het Polanentheater. De Vries had de naam van zijn voorstel ontleend<br />

aan het werk van Gilles Deleuze. Deze toen populaire Franse filosoof<br />

gebruikte de analogie van de vertakkingen van ondergrondse planten<br />

(rizomen) om er subjectieve, hiërarchieloze structuren mee te beschrijven.<br />

Het plan was erop gericht de gebouwen beschikbaar te stellen voor<br />

een veelzijdige – en voor een deel spontane - invulling door buurtbewoners<br />

en -instellingen.<br />

Het was geen verrassing dat de wijkcentra in de Spaarndammerbuurt<br />

en de Staatsliedenbuurt zich sterk maakten voor het plan van De Vries.<br />

Toch koos de stadsdeelraad, op voorstel van portefeuillehouder Hansen,<br />

in 1993 voor het muziekcentrum, waarvan de financiële haalbaarheid hoger<br />

werd ingeschat. Overigens werd het Rhizome-plan, dat op zichzelf<br />

onvoldoende exploitabel werd geacht, niet helemaal terzijde geschoven.<br />

Het stadsdeel nodigde Chris de Vries uit om te adviseren over de bestemming<br />

van de gebouwen die niet tot het muziekcentrum zouden gaan behoren.<br />

De bewonersorganisaties konden de ondergeschikte positie van<br />

‘hun’ plan maar moeilijk accepteren. Gezien de strijd die ze al jaren<br />

hadden gestreden, lag het voor de hand dat ze de <strong>Westergasfabriek</strong> in de<br />

eerste plaats zagen als een voorziening voor hun buurt en het plan van<br />

de IJsbreker-coalitie betrof een landelijk centrum voor moderne muziek.<br />

Intussen kwam, in de periode van bovengenoemde haalbaarheidsstudies, in<br />

de tweede helft van 1992 eindelijk het moment in zicht dat het energiebedrijf<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> zou verlaten. Als de gebouwen in de loop<br />

van 1993 leeg zouden komen, zou het nog zeker een jaar duren voor zij<br />

zouden zijn opgeknapt en aangepast voor hun definitieve bestemming. Het


stadsdeel voelde er weinig voor de <strong>Westergasfabriek</strong> in de tussentijd<br />

ongebruikt te laten. Verschillende geïnteresseerden, waaronder het Holland<br />

Festival, hadden al gevraagd of de gasfabriek tijdelijk beschikbaar<br />

kon worden gesteld voor bijzondere voorstellingen. <strong>Verhagen</strong> besloot<br />

het tijdelijk gebruik van de gebouwen breder te organiseren en<br />

trok in het najaar van 1992 Liesbeth Jansen aan als ‘projectleider evenementen’.<br />

Jansen, die onder andere bij het Mickery Theater had gewerkt,<br />

was iemand met veel contacten in de culturele wereld van Amsterdam.<br />

Doordat <strong>Verhagen</strong> de meeste zakelijke kwesties voor zijn rekening<br />

nam, zoals de financiën en de onderhandelingen met het stadsdeel, kreeg<br />

Jansen de ruimte om zich helemaal aan haar ‘culturele’ taak te wijden.<br />

Op 1 mei 1993 zou de Tijdelijke Invulling, zoals het werd genoemd,<br />

van start gaan. Jansen kon er dus van uitgaan dat ze een half<br />

jaar de tijd had voor de voorbereiding. Maar voor ze goed en wel aan de<br />

slag was, kwam ze er al achter dat er bij de <strong>Westergasfabriek</strong> weinig<br />

zekerheden bestonden. Nauwelijks had ze zich in haar kantoortje in het<br />

regulateurshuis geïnstalleerd, of het bericht kwam dat het Gemeentelijk<br />

Energiebedrijf het grootste deel van het complex al binnen twee weken<br />

zou verlaten. Het werd onverantwoord geacht om de gebouwen een half<br />

jaar leeg te laten staan; er zou een gerede kans zijn geweest dat ze<br />

werden gekraakt, waarna het stadsdeel weinig greep meer zou hebben op<br />

de invulling. Zo bleek het halve jaar voorbereiding al vlug een illusie<br />

en moest Jansen direct aan de slag om tijdelijke gebruikers te vinden.<br />

Wel bleef voor publieksactiviteiten gelden dat ze pas na 1 juni 1993<br />

konden plaatsvinden, nadat het energiebedrijf het terrein helemaal had<br />

verlaten en het stadsdeel de bewaking van het terrein had overgenomen.<br />

Het kostte weinig moeite om interesse te wekken. De meeste gegadigden<br />

dienden zichzelf aan en al snel waren afspraken gemaakt met de<br />

eerste huurders, waaronder Studio Wenck, die op zoek was naar een filmstudio<br />

omdat ze haar oude studio aan de Wenckenbachweg moest verlaten,<br />

en Patchwork, een kunstenaarscollectief dat op de <strong>Westergasfabriek</strong> onder<br />

meer enorme drijvende, met paraffine doordrenkte baljurken maakte<br />

die in de Haagse Hofvijver te water werden gelaten.<br />

Hoewel ze dus niet de tijd kreeg om in alle rust aan een beleid<br />

te werken, wilde Jansen de ruimten niet aan de eerste de beste verhuren.<br />

Als ze dat wel had gedaan, dan was het complex waarschijnlijk volgestroomd<br />

met de vele kunstenaars die bij haar aanklopten omdat ze op<br />

zoek waren naar een atelier, maar dat was niet wat haar voor ogen<br />

stond. Hoewel ze niet de gelegenheid kreeg de Tijdelijke Invulling van<br />

de grond af aan te programmeren, was Jansen ervan overtuigd dat het in<br />

ieder geval opwindend en gevarieerd moest worden. Dat was ook het belangrijkste<br />

selectiecriterium: niet te veel van hetzelfde en de huurders<br />

zouden de ingrediënten moeten meebrengen voor een verrassend cultureel<br />

leven. Het betekende ook dat ze niet onverschillig moesten staan<br />

tegenover de gebouwen en de locatie; alleen vanuit een sterke affiniteit<br />

met de plek zou in korte tijd een bijzondere sfeer kunnen ontstaan.<br />

Omdat in cultureel Amsterdam al snel bekend werd dat er ruimte beschikbaar<br />

kwam, dienden de meeste huurders zichzelf aan. Er was één voorziening<br />

die Jansen zo onmisbaar achtte voor de culturele dynamiek, dat ze<br />

er gericht naar op zoek ging: een café of restaurant als ontmoetings-


plaats voor gebruikers en bezoekers. In de overigens nog desolate omgeving<br />

zou een horecagelegenheid de kiem moeten worden van waaruit de locatie<br />

tot ontplooiing kon komen.<br />

In haar zoektocht kwam ze terecht bij een man die van ‘tijdelijke<br />

horeca’ zijn specialisme had gemaakt. Koen Vollaers reisde met zijn<br />

verplaatsbare restaurant Cantina Mobilé al jaren mee met theaterfestivals<br />

als de roemruchte Boulevard of Broken Dreams. Vollaers was een horecaondernemer<br />

met het talent en de spullen om de oude, verlaten bedrijfskantine<br />

op de kop van het zuiveringsgebouw in korte tijd om te toveren<br />

tot een sfeervol restaurant. Bij de kantine-achtige ambiance van<br />

formica tafels en plastic tafellakens - en een overigens zeer serieuze<br />

keuken - hoorde een prozaïsche naam: Kantine West.<br />

Kantine West maakte de verwachtingen meteen waar. Helemaal zoals<br />

de bedoeling was, werd het de plek waar iedereen samenkwam die zich met<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> verbonden voelde. En nadat duidelijk was geworden<br />

dat de Tijdelijke Invulling zich niet tot één jaar zou beperken, begon<br />

het horecaproject zijn eigen dynamiek te ontwikkelen. Zo kwam Vollaers<br />

op het idee om de wagens van zijn mobiele restaurant, die in een belendende<br />

ruimte hun winterstalling hadden, open te klappen en een van de<br />

aanhangwagens neer te zetten als podium. Met een minimum aan investeringen<br />

schiep hij zo de basis voor Club de Ville - een dansgelegenheid<br />

die het jaren zou volhouden als alternatief voor mensen die de gangbare<br />

houseparty's te massaal, te opgefokt en te commercieel vonden.<br />

Het restaurant, dat ooit voor één seizoen was begonnen, is één<br />

van de weinige onderdelen van de Tijdelijke Invulling die tot op de dag<br />

van vandaag zijn blijven bestaan. Vanaf het najaar van 2002 heeft het<br />

weer zijn oorspronkelijke gedaante aangenomen en heet het weer Kantine<br />

West, nadat het het grootste deel van de tijd door het leven is gegaan<br />

als West Pacific. Die naam kreeg het toen van het restaurant een caférestaurant<br />

werd gemaakt met een interieur dat afkomstig was van het<br />

voormalige café Pacific in Rotterdam. Dat had kort daarvoor zijn deuren<br />

gesloten en had toebehoord aan de ouders van diskjockey Lex Breet, die<br />

Vollaers nog kende uit zijn Boulevard-tijd. Niet veel later zouden<br />

Breet en de onvolprezen kok Koen van Brunschot zijn compagnons in de<br />

West-Pacific worden. Terwijl Van Brunschot de West Pacific culinair op<br />

de kaar zette, nam Breet de muzikale kant voor zijn rekening van een<br />

bijzondere formule: elke dag gingen om elf uur de tafels aan de kant en<br />

konden de gasten van het restaurant de avond dansend voortzetten.<br />

Een half jaar nadat de eerste huurders zich op de <strong>Westergasfabriek</strong> hadden<br />

gevestigd, kon ook het publiek het terrein op. De eerste voorstelling<br />

in de gashouder, de opera Antigone van Ton de Leeuw, werd meteen<br />

het hoogtepunt van het Holland Festival van 1993. Antigone maakte de<br />

ongekende mogelijkheden duidelijk van de enorme gashouder. Nadat eerst<br />

de honderden duiven waren verdreven die de ronde ruimte bewoonden, reden<br />

vrachtwagens af en aan met zand, hout en steigermateriaal om de hal<br />

in te richten. Er zouden in de daaropvolgende jaren nog vele opera’s in<br />

de gashouder volgen, die met tweeduizend zitplaatsen het grootste operatheater<br />

van Nederland was.<br />

Eind september 1993 werd bekend dat de Tijdelijke Invulling met<br />

één jaar zou worden verlengd. “Daarna is het uit met de pret,” schreef<br />

het Amsterdams Stadsblad nog, zich er niet van bewust dat de tijdelijk-


heid uiteindelijk jaren zou duren. Het aantal huurders breidde zich gestaag<br />

uit, met onder meer DasArts, een postacademische theateropleiding,<br />

Household Hardware, een groothandel in Marokkaanse huishoudelijke<br />

artikelen, en de theatergroep Orkater. Toneelgroep Amsterdam (TGA) vond<br />

in het transformatorhuis eindelijk de mogelijkheid om het lijsttheater<br />

van de Stadsschouwburg in te ruilen voor de ‘zwarte doos’ waar de groep<br />

onder Gerardjan Reinders zo naar uitzag. De tijdelijkheid weerhield TGA<br />

er niet van het transformatorhuis te voorzien van een nieuwe vloer en<br />

bedrading en om hoog op de gevel een logo aan te brengen in de vorm van<br />

een rode bliksemschicht, naar een ontwerp van grafisch vormgever Anthon<br />

Beeke. In het later gesloopte laboratoriumgebouw vestigde het Canadese<br />

Cirque de Soleil zijn Europese hoofdkantoor, onder meer omdat het verwachtte<br />

dat het op de <strong>Westergasfabriek</strong> aansluiting zou vinden bij het<br />

culturele leven van Nederland.<br />

Terwijl de vaste huurders voor continuïteit zorgden, bracht de<br />

kortstondige verhuur van gebouwen juist afwisseling en verrassingen. De<br />

gashouder werd niet alleen gebruikt voor opera's, maar ook voor modeshows,<br />

tentoonstellingen, presentaties van nieuwe automodellen, circussen<br />

en bedrijfsfeesten. Van 1993 tot 2000 hield Rocco Veenboer er zijn<br />

befaamde dance party’s, later Awakenings geheten, die zich in de loop<br />

der jaren ontwikkelden tot echte techno happenings. Vaak ook waren de<br />

gebouwen het decor voor films, modereportages, commercials en videoclips,<br />

onder andere van de Chippendales.<br />

Vanaf 1995 werd voor de incidentele verhuur ook de meer zakelijke<br />

markt ontgonnen. Het was de tijd dat bedrijven – vooral op het gebied<br />

van marketing en communicatie - hun congressen en andere bijeenkomsten<br />

als ‘belevenissen’ gingen organiseren en de <strong>Westergasfabriek</strong> – en de<br />

gashouder in het bijzonder - was daarvoor een uitgelezen locatie.<br />

De lijst van evenementen die vanaf 1993 op de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

hebben plaatsgevonden, is schier eindeloos. Een van de hoogtepunten was<br />

de uitvoering van het Helikopter Strijkkwartet van Karlheinz Stockhausen,<br />

op 26 juni 1995. De Duitse componist had het stuk geschreven voor<br />

de Salzburger Festspiele, maar daar was het door protesten van milieugroepen<br />

nooit uitgevoerd. In het kader van het Holland Festival beleefde<br />

het op de <strong>Westergasfabriek</strong> zijn wereldpremière. De leden van het Arditti<br />

Kwartet bevonden zich in vier helikopters van de luchtmacht die<br />

boven het terrein vlogen; beneden in het transformatorhuis zat Stockhausen<br />

achter een mengpaneel om de strijkmuziek en het helikoptergeluid<br />

die via antennes omlaag werd gezonden, hoorbaar te maken aan het publiek<br />

in de zaal.<br />

De <strong>Westergasfabriek</strong> bewees zich ook als een prachtige locatie voor festivals,<br />

waarbij zowel de gebouwen als de terreinen eromheen konden worden<br />

benut. De meeste festivals keerden jaarlijks naar de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

terug, tot het moment dat dit door de saneringswerkzaamheden onmogelijk<br />

werd. In 1994 vond voor het eerst het avant-gardistische<br />

kunstfestival Triple X plaats. Het jaar daarop volgde het Drum Rhythm<br />

Festival met zijn uiteenlopende swingende muzieksoorten, van hiphop en<br />

dance tot ‘wereldmuziek’. Een recensie in de Volkskrant beschreef Drum<br />

Rythm als ‘het leukste festival van Nederland’, en ‘nu eens niet een<br />

tweedaags bad in bier en blubber’.


Een opvallend festival, dat vanaf 1997 vier keer heeft plaatsgevonden<br />

en dat als geen ander paste bij de atmosfeer van de <strong>Westergasfabriek</strong>,<br />

was de Kunstvlaai. Het was een idee van Jos Houweling, directeur<br />

van het Sandberg Instituut, een postacademische kunstopleiding. Nadat<br />

hij op de <strong>Westergasfabriek</strong> de – eenmalige - kunstbeurs Art Amsterdam<br />

had gezien, kwam Houweling op de gedachte dat het goed zou zijn als er<br />

elk jaar een alternatief was voor de ‘gevestigde’ beurs KunstRAI. In<br />

plaats van de grote galeries zouden zich op de beurs van Houwelingen de<br />

lokale kunstenaarsinitiatieven van Nederland presenteren. Omdat de ‘officiële’<br />

KunstRAI bezwaar maakte tegen de naam die Houwelingen eerst<br />

had bedacht, Niet de KunstRAI, werd het uiteindelijk Kunstvlaai. De<br />

eerste Kunstvlaai vond plaats in het machinegebouw en trok vijfduizend<br />

bezoekers. Het jaar daarop werden ook andere hallen en een deel van de<br />

buitenruimte gebruikt en was het aantal bezoekers al verdubbeld. De<br />

kunstenaarsinitiatieven kwamen voornamelijk met installaties, zoals een<br />

partytent waaruit het geluid van een lezing kwam, of een rondleiding<br />

over het terrein met een blinde gids.<br />

Liesbeth Jansen en haar bureau gaven door de selectie van de<br />

huurders weliswaar richting aan de Tijdelijke Invulling, maar traden<br />

zelden zelf op als programmeur. Er was één belangrijke uitzondering: de<br />

24 uur van de <strong>Westergasfabriek</strong>. Dit festival was bedoeld als een speels<br />

opgezet ‘dorpsfeest’, met een hoofdrol voor de vaste gebruikers van de<br />

gebouwen en voor de buurten eromheen. Zo zou de creatieve energie die<br />

in en om de <strong>Westergasfabriek</strong> was samengebracht, in één groot evenement<br />

tot ontbranding worden gebracht. Ook de huurders die op de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

weliswaar hun domicilie hadden, maar er nauwelijks publieksactiviteiten<br />

hielden, zoals theatergroep Orkater, zouden naar buiten treden.<br />

De festivals begonnen zaterdagmiddag en eindigden 24 uur later met<br />

een buurtontbijt. De twee festivals die plaatsvonden, werden beide een<br />

groot succes, met onder meer voorstellingen van Orkater in een circustent,<br />

acteur Arjen Ederveen die poffertjes bakte en de mogelijkheid om<br />

je vakantievideo’s op bioscoopformaat te laten afspelen in het ketelhuis.<br />

Het was de bedoeling dat de 24 uur van de <strong>Westergasfabriek</strong> een<br />

jaarlijks terugkerend evenement zou worden, maar na de tweede keer kwam<br />

er al een – voorlopig – einde aan. Omdat de gevolgen van de bodemsanering<br />

ingrijpender waren dan was voorzien, werden de meeste publieksactiviteiten<br />

in 2000 tijdelijk stopgezet. Zonder dat het de bedoeling<br />

was, kunnen deze festivals achteraf worden gezien als een waardige afsluiting<br />

van de Tijdelijke Invulling, die ooit begon voor één seizoen,<br />

maar uiteindelijk zeven jaar heeft geduurd.<br />

Het spreekt vanzelf dat de Tijdelijke Invulling in die periode<br />

van zeven jaar is niet altijd dezelfde is gebleven. In het begin, toen<br />

niemand kon weten dat het zo lang zou standhouden, drukte de tijdelijkheid<br />

een sterk stempel. Alles was nieuw en spontaan en - zoals Jansen<br />

destijds zei – het tijdelijke karakter ‘stimuleerde om dingen niet uit<br />

te stellen’. Later nam de behoefte toe aan meer structuur. Naarmate de<br />

tijdelijkheid werd opgerekt, kreeg de Tijdelijke Invulling bijna iets<br />

definitiefs. De vaste huurders, die er op een zeker moment al jaren zaten,<br />

begonnen uit te zien naar een situatie die zekerheid bood. De tijdelijkheid<br />

kon niet meer in alle opzichten de leidraad zijn, zeker niet<br />

nadat het stadsdeel had vastgesteld dat van de Tijdelijke Invulling een


definitieve moest worden gemaakt. Toch heeft de inherente spanning tussen<br />

‘tijdelijk’ en ‘definitief’ de <strong>Westergasfabriek</strong> geen kwaad gedaan.<br />

De jaren tussen 1995 en 1999, toen alles en iedereen zo’n beetje zijn<br />

plek had gevonden, worden achteraf zelfs als de meest succesvolle van<br />

de Tijdelijke Invulling gezien, ook al hadden de speelsheid en de dynamiek<br />

van de tijdelijkheid zelf hun betoverende werking toen al enigszins<br />

verloren.<br />

Terug naar september 1995. Onverwacht kwam die maand het bericht dat de<br />

komst van de IJsbreker-coalitie naar de <strong>Westergasfabriek</strong> niet doorging.<br />

De boodschap dat het Amsterdamse gemeentebestuur de IJsbreker een alternatieve<br />

locatie had aangeboden aan het IJ, op de Oostelijke Handelskade,<br />

kwam voor het stadsdeel als een volslagen verrassing. In één keer<br />

werd de belangrijkste pijler onder de toekomstplannen voor het complex<br />

weggeslagen. De woede van stadsdeelbestuurder Ruud Grondel was begrijpelijk,<br />

maar ook een beetje gespeeld, omdat ze kon helpen de gemeente<br />

duidelijk te maken dat ze nu een schuld tegenover het stadsdeel had<br />

openstaan. Bovendien was niet iedereen, diep in het hart, zo ongelukkig<br />

met het afblazen van het IJsbreker-plan. Sommigen verweten de IJsbreker<br />

dat het bij de planontwikkeling weinig oog had gehad voor de bijzondere<br />

kwaliteiten van de monumentale gebouwen. Het stadsdeel had de handen<br />

weer vrij om invulling te geven aan de toekomst van de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

De situatie verschilde ook sterk van die van vier jaar eerder,<br />

toen het pas opgerichte stadsdeel de ideeënoproep liet uitgaan. Bijna<br />

drie jaren Tijdelijke Invulling hadden laten zien dat het complex ook<br />

zonder grootgebruiker levensvatbaar kon worden geëxploiteerd. Er was<br />

dus geen nieuwe ideeënoproep voor nodig om te achterhalen welke bestemming<br />

de plaats van de IJsbreker-coalitie zou kunnen innemen; die bestemming<br />

had zich namelijk al vanaf 1993 bewezen.<br />

Voortvarend gingen het inmiddels opgerichte projectbureau <strong>Westergasfabriek</strong><br />

en het stadsdeelbestuur aan de slag om nieuwe lijnen uit te<br />

zetten. De gemeente, waar zoals gezegd nog een rekening openstond, werd<br />

flink onder druk gezet om het stadsdeel bij te staan. Naast financiële<br />

steun wilde het stadsdeel een projectwethouder bij de centrale stad,<br />

die integraal voor de <strong>Westergasfabriek</strong> verantwoordelijk zou zijn. Het<br />

gemeentebestuur stemde hiermee in en wees Edgar Peer, wethouder van<br />

economische zaken, aan als projectwethouder.<br />

Peer toonde zich een slagvaardig bestuurder waarmee goed zaken<br />

viel te doen. Maar hij was niet bereid het stadsdeel in alles zijn zin<br />

te geven. Zo kreeg hij gedaan dat op het terrein van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

3500 vierkante meter nieuwbouw zou komen, als bijdrage aan de<br />

werkgelegenheid in de stad. Portefeuillehouder Grondel karakteriseerde<br />

de eis van Peer als ‘een bitter smakend dictaat’, maar legde zich erbij<br />

neer omdat het de toekomstvisie over de <strong>Westergasfabriek</strong> niet wezenlijk<br />

aantastte. Dat gold ook voor een andere voorwaarde die Peer aan de<br />

steun van de centrale stad verbond: het stadsdeel moest het opknappen<br />

en exploiteren van de gebouwen niet in eigen hand houden, maar overdragen<br />

aan een ‘marktpartij’, ofwel een projectontwikkelaar.<br />

Hierna verliep de planontwikkeling voorspoedig en binnen een paar<br />

maanden bleek dat het afhaken van de IJsbreker als een katalysator had<br />

gewerkt. Daar kwam bij dat in die periode ook de impasse rond de bodemsanering<br />

werd doorbroken, met een uitkomst die voor het stadsdeel nog


gunstiger was dan de isolatie-plus-variant, die zo lang door het ministerie<br />

van VROM was tegengehouden. De Milieudienst van de gemeente had<br />

het rijk ervan weten te overtuigen dat een gesloten bovenisolatie van<br />

het vervuilde terrein niet eens nodig was; er kon worden volstaan met<br />

het aanbrengen van een leeflaag op de niet-verharde delen. Dat was niet<br />

alleen veel goedkoper, de gebouwen zouden tijdens de sanering gewoon in<br />

gebruik kunnen blijven (wat later overigens een te optimistische inschatting<br />

bleek te zijn).<br />

Nu het project de wind mee had, konden spijkers met koppen worden<br />

geslagen. In februari 1996 kwam een ‘stappenplan’ gereed om de architect<br />

voor het park te kiezen. Twee maanden later volgde het concept<br />

voor het Ontwikkelingsplan, dat later in zijn uiteindelijke vorm door<br />

de stadsdeelraad zou worden vastgesteld. Vanaf dat moment heeft het<br />

Ontwikkelingsplan zich bewezen als leidraad voor het <strong>Westergasfabriek</strong>project.<br />

Alle relevante aspecten zijn erin samengebracht en waar mogelijk<br />

op elkaar afgestemd: het park, de sanering en de gebouwen, de toekomstige<br />

bestemming, de financiering en de positie van de - nog te zoeken<br />

– marktpartij. Niet alles kon in het Ontwikkelingsplan tot in detail<br />

worden vastgelegd en het spreekt vanzelf dat het sinds 1996 regelmatig<br />

moest worden aangepast. Toch kan nu, jaren later, worden geconstateerd<br />

dat met dit document definitief de richting werd vastgelegd<br />

van de ontwikkeling van de nieuwe <strong>Westergasfabriek</strong>.


[7 juli 03]<br />

Een culturele onderneming<br />

Op 20 december 1999 was de gashouder van de <strong>Westergasfabriek</strong> het toneel<br />

van een bijzondere gebeurtenis. Tussen de tenten en kramen van<br />

de Winterparade hadden aan een draaiend plateau twee personen<br />

plaatsgenomen: mevrouw Timmermans-Kuilen, secretaris van het stadsdeel<br />

Westerpark, en directeur Van Zeijl van projectontwikkelaar MAB.<br />

Na meer dan twee jaar onderhandelen kon de samenwerking tussen het<br />

stadsdeel en de projectontwikkelaar met een overeenkomst worden bezegeld.<br />

Omdat elke bladzijde van hun parafen moest worden voorzien,<br />

nam de plechtigheid enige tijd in beslag; maar toen ze hun pennen<br />

eenmaal hadden neergelegd, was een onomkeerbare stap gezet. Tegenover<br />

elkaar hadden de partijen belangrijke verplichtingen op zich<br />

genomen: het stadsdeel zou de gebouwen van de <strong>Westergasfabriek</strong> overdragen<br />

aan MAB. Die zou ze vervolgens restaureren om ze, zoals was<br />

vastgesteld in het Ontwikkelingsplan van 1996, een culturele bestemming<br />

te geven.<br />

Halverwege de jaren negentig was het de projectwethouder voor<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong>, Edgar Peer, op wiens instigatie het stadsdeel<br />

het principebesluit had genomen om de ontwikkeling van de gebouwen<br />

over te laten aan een ‘marktpartij’. Als wethouder economische zaken<br />

was Peer een sterk voorstander van een grotere rol voor het bedrijfsleven.<br />

Het was bovendien een tijd waarin privatisering nog populair<br />

was. De portefeuillehouder van het stadsdeel, Ruud Grondel,<br />

gaf er aanvankelijk de voorkeur aan dat het stadsdeel de gebouwen<br />

zelf zou ontwikkelen. Maar al snel waren het stadsdeel en de gemeente<br />

het erover eens dat de expertise van een projectontwikkelaar goed<br />

van pas kwam en dat de culturele bestemming van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

in harde voorwaarden kon worden vastgelegd.<br />

Zo kwam in het Ontwikkelingsplan te staan: “Het stadsdeel is<br />

van mening dat het ontwikkelen en beheren van de gebouwen geen kerntaak<br />

is van de stadsdeelorganisatie.” Een marktpartij zou het verschil<br />

tussen de restauratiekosten en de subsidies van onder andere<br />

Monumentenzorg ‘risicodragend’ moeten investeren en vervolgens terugverdienen<br />

met de huuropbrengsten. Kort na het verschijnen van het<br />

Ontwikkelingsplan werd begonnen met de selectie van gegadigden. Het<br />

stadsdeel werd daarin bijgestaan door Kolpron, een bureau dat onder<br />

andere adviseert over samenwerking tussen de overheid en marktpartijen<br />

bij stedelijke projecten. Een van de werkzaamheden van Kolpron<br />

was het opstellen van een financiële matrix die inzicht gaf in de<br />

huren die na een relatief eenvoudige renovatie van het casco een redelijk<br />

rendement zouden opleveren.<br />

In eerste instantie vonden met twaalf marktpartijen gesprekken<br />

plaats. Hun werd onder meer gevraagd hoe ze aankeken tegen de ‘culturele<br />

visie’ van het Ontwikkelingsplan. De meeste kandidaten haakten<br />

af, vaak omdat de plannen in hun ogen te weinig mogelijkheden boden<br />

voor nieuwbouw. Met een drietal werd serieus verder gepraat.<br />

Uiteindelijk bleef MAB over als de ontwikkelaar waarin het stadsdeel<br />

vertrouwen had om de lastige en langdurige onderhandelingen tot een<br />

goed einde te brengen.<br />

MAB is in 1970 opgericht door Ton Meijer, die nog altijd eigenaar en<br />

president-directeur is van wat inmiddels de MAB Group heet (met<br />

werkmaatschappijen in Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en het


Verenigd Koninkrijk). In de wereld van de projectontwikkelaars geldt<br />

MAB als een opvallend bedrijf. Het onderscheidt zich van de meeste<br />

collega-ontwikkelaars doordat het zich sterk richt op gecompliceerde<br />

projecten in bestaand stedelijk gebied. MAB zal niet gauw worden<br />

aangetroffen met woningen in een Vinex-uitbreiding of met een kantoorcomplex<br />

op een zichtlocatie aan de snelweg. De meeste projecten<br />

omvatten meerdere functies: woningen, kantoren, winkels, en in toenemende<br />

mate ook vrijetijdsvoorzieningen (in het marketingjargon<br />

vaak aangeduid als leisure). De achterliggende gedachte is dat een<br />

locatie (en daarmee de stad) door zo’n verscheidenheid aan functies<br />

attractiever wordt. Voor MAB snijdt het mes aan twee kanten: met de<br />

aantrekkelijkheid van de locatie stijgt de waarde van het vastgoed,<br />

terwijl de projectontwikkelaar zich kan presenteren als een partner<br />

die het goede met de stad voor heeft.<br />

MAB begreep dat het met de <strong>Westergasfabriek</strong> zijn imago zou kunnen<br />

benadrukken als visionair ontwikkelaar met oog voor bijzondere<br />

stedelijke situaties. Daarnaast bood het project de kans om ervaring<br />

op te doen met bijzondere vormen van leisure – een sector waarvoor<br />

ook de stedelijke overheden de laatste jaren belangstelling hebben<br />

gekregen. De uitgesproken persoonlijke belangstelling van eigenaar<br />

Ton Meijer voor kunst en architectuur zal er eveneens toe hebben<br />

bijgedragen dat MAB het avontuur met de <strong>Westergasfabriek</strong> aandurfde.<br />

Al snel, in mei 1997, lieten MAB en het stadsdeel Westerpark<br />

zien dat het hen ernst was door een intentieovereenkomst te tekenen.<br />

Dat het daarna twee-en-een-half jaar moest duren voordat de onderhandelingen<br />

konden worden afgerond, zegt iets over de haken en ogen<br />

die aan de overdracht van de gebouwen waren verbonden. De opgave om<br />

het eens te worden en alles goed vast te leggen was lastig genoeg.<br />

Het stadsdeel wil de zekerheid dat het gebruik van de gebouwen in<br />

overeenstemming is met de visie van het Ontwikkelingsplan. De nieuwe<br />

eigenaar mag niet de kans krijgen om met de gebouwen op de loop te<br />

gaan. Die zekerheid moet er ook zijn als MAB de gebouwen na hun ontwikkeling<br />

doorverkoopt aan een investeerder. Dat geldt ook voor de<br />

begrenzing van de huurprijzen, op basis van Kolprons financiële matrix.<br />

De huren moeten rendabel zijn, maar ze mogen niet zo oplopen<br />

dat ze voor huurders uit de culturele sector onbetaalbaar worden.<br />

Ook was veel stuurmanskunst vereist om goede afspraken te maken over<br />

de gevolgen van de bodemverontreiniging.<br />

Daar kwam bij dat voor beide partijen het speelveld voor de onderhandelingen<br />

goeddeels onbekend was. MAB was vertrouwd met kantoren<br />

en winkelbedrijven, maar had geen ervaring met de wat rommelige<br />

culturele wereld van de <strong>Westergasfabriek</strong>. Zaken als ‘incidentele<br />

verhuur’ – waarvan inmiddels duidelijk is dat het waarschijnlijk het<br />

meest winstgevende onderdeel van de exploitatie wordt – vergden<br />

eerst grondig onderzoek. En natuurlijk wilde elke partij de onderhandelingen<br />

met een zo gunstig mogelijk resultaat afsluiten. Tegenover<br />

een stadsdeel dat de culturele bestemming nauwkeurig wilde<br />

vastleggen en niet te veel financiële risico’s wilde lopen, stond<br />

een projectontwikkelaar die met zo weinig mogelijk beperkingen wilde<br />

worden opgezadeld.<br />

Het werd eind 1999 eer MAB en het stadsdeel het eens werden over de<br />

voorwaarden voor het overdragen van de gebouwen. Ze werden vastgelegd<br />

in drie documenten: een samenwerkingsovereenkomst, een erfpachtcontract<br />

en een nieuw bestemmingsplan.


De samenwerkingsovereenkomst concentreert zich op de fase van<br />

de ontwikkeling – dus op de periode waarin MAB eigenaar is van de<br />

gebouwen. Tegenover de verplichting van het stadsdeel om het park<br />

aan te leggen, staat de verplichting van MAB om de gebouwen geschikt<br />

te maken voor hun bestemming, aangevuld met 3500 vierkante meter<br />

nieuwbouw. Omdat het stadsdeel het beheer van de gebouwen kwijtraakte,<br />

moest ook de exploitatie worden geregeld. Hiervoor richtte MAB<br />

in 2000 een beheer- en exploitatiemaatschappij op, een honderd procent<br />

dochter met de naam <strong>Westergasfabriek</strong> BV. Directeur werd Liesbeth<br />

Jansen, die vanaf 1992 de Tijdelijke Invulling had georganiseerd.<br />

Volgens de samenwerkingsovereenkomst zou het stadsdeel twee<br />

aanbiedingen voor erfpacht doen, een voor de bestaande gebouwen en<br />

een voor de nieuwbouw. Aan die erfpacht waren bijzondere voorwaarden<br />

verbonden, die ook in de samenwerkingsovereenkomst stonden vermeld.<br />

In een ervan wordt de culturele bestemming vastgelegd, aangevuld met<br />

ondersteunende andere functies. Zo is bepaald dat er zes grote evenementen<br />

per jaar kunnen plaatsvinden en dat buurtorganisaties drie<br />

keer per jaar een van de ruimten kunnen huren voor de helft van het<br />

gangbare tarief.<br />

De bodemverontreiniging leek adequaat te zijn afgehandeld met<br />

heldere afspraken. Door ‘dampdichte vloeren’ aan te brengen, vrijwaart<br />

MAB zich van elke aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen<br />

van de vervuiling onder de gebouwen. Omgekeerd stelt de eigenaar het<br />

stadsdeel niet aansprakelijk voor de gevolgen van de bodemverontreiniging,<br />

onder voorwaarde dat het stadsdeel zorgt voor een behoorlijke<br />

bodemsanering van het niet-bebouwde gebied. Helaas bleek in de<br />

loop van 2000 dat de bodem van de <strong>Westergasfabriek</strong> veel ernstiger<br />

was vervuild dan het stadsdeel en MAB eind 1999 hadden voorzien.<br />

Bij de financiële afspraken werd uitgegaan van twee omvangrijke<br />

subsidies voor MAB: 5,3 miljoen gulden monumentensubsidie en 3,9<br />

miljoen gulden ‘ICES-bijdrage’ (een overheidsprogramma voor verbetering<br />

van de economische structuur). Tegenover deze ruim negen miljoen<br />

gulden aan subsidies stond een vergelijkbaar bedrag dat MAB aan<br />

het stadsdeel betaalt: ruim vijf miljoen gulden om voor honderd jaar<br />

de erfpacht af te kopen en 3,75 miljoen als bijdrage voor de inrichting<br />

van het park. Zo leek MAB de gebouwen min of meer gratis in<br />

handen te krijgen, maar het bedrijf heeft zich verplicht ook nog<br />

eens miljoenen in de restauratie te steken. Volgens de financiële matrix<br />

zouden de vastgestelde bedragen uiteindelijk resulteren in een<br />

‘bruto aanvangsrendement’ van acht procent.<br />

Door de voorwaarden voor de overdracht – in het bijzonder de<br />

culturele bestemming van de gebouwen – ook in het erfpachtcontract<br />

op te nemen, was het stadsdeel ervan verzekerd dat ze ook voor volgende<br />

eigenaars zouden gelden. Alleen kon in het erfpachtcontract,<br />

dat een looptijd heeft van honderd jaar, de bestemming van de gebouwen<br />

slechts in algemene termen worden aangegeven. Ook biedt het erfpachtcontract<br />

geen greep op het gebruik van de buitenruimte, die in<br />

handen van het stadsdeel blijft. Om bepalingen gedetailleerder te<br />

kunnen uitwerken en om ook voor de buitenruimte de bestemming vast<br />

te leggen, was daarom een nieuw bestemmingsplan gewenst. Net als de<br />

samenwerkingsovereenkomst verwijst het ‘bestemmingsplan Westerpark<br />

ABC’ (de letters A, B en C verwijzen naar de plandelen van het Westerpark)<br />

expliciet naar het Ontwikkelingsplan <strong>Westergasfabriek</strong> als<br />

uitgangspunt.


Nadat begin 2000 alle plannen klaar waren (zij het dat het bestemmingsplan<br />

nog een langdurige en niet in alle opzichten voorspoedige<br />

procedure te wachten stond) kon op 6 maart 2000 de ‘akte van<br />

vestiging erfpacht’ worden ondertekend en was overdracht van de gebouwen<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> aan MAB een feit.<br />

Zo ontwikkelt een private marktpartij de gebouwen om ze met een culturele<br />

bestemming commercieel te kunnen exploiteren. Daarmee past de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> in het beeld van nieuwe verhoudingen tussen economie<br />

en cultuur – twee werelden die altijd weinig affiniteit met elkaar<br />

hebben gehad. Pas toen vanaf de jaren tachtig het ‘marktdenken’<br />

langzaam maar zeker in bredere kring ingang vond, won de gedachte<br />

veld dat de markt en de cultuur elkaar misschien meer konden bieden<br />

dan altijd was gedacht.<br />

Nu is het niet zo dat het bedrijfsleven en de cultuur voor die<br />

tijd volslagen onbekenden voor elkaar waren. Heel wat culturele activiteiten,<br />

zoals het uitgeven van <strong>boek</strong>en en het produceren van<br />

films en muziek, waren altijd al commercieel van opzet geweest. Wel<br />

werd, binnen de kaders van de markt, een ‘culturele’ ontwikkeling<br />

gestimuleerd door bijvoorbeeld subsidies. Ook bestond binnen sommige<br />

sectoren, zoals het theater, vaak al een onderscheid tussen gesubsidieerde<br />

en vrije producties. Maar die vrije producties werden door<br />

het gesubsidieerde, ‘serieuze’ theater in het begin nauwelijks voor<br />

vol aangezien – een bewijs dat er tussen de markt en de cultuur nog<br />

muren stonden. Toen in die muren langzaam maar zeker bressen werden<br />

geslagen, bijvoorbeeld door het sponsoren van musea en concertzalen,<br />

ontmoette dat aanvankelijk nogal wat wantrouwen.<br />

In de loop van de jaren negentig nam de bijna vanzelfsprekende<br />

weerstand tegen een meer marktgerichte benadering van de cultuur af.<br />

‘Cultureel ondernemerschap’ was een algemeen aanvaard – hoewel niet<br />

altijd onomstreden – begrip geworden; het was bijvoorbeeld een van<br />

de kernthema’s in de cultuurnota van 1999, van de toenmalige staatssecretaris<br />

Van der Ploeg. Er leek een definitieve relatie tussen de<br />

cultuur en de markt tot stand te zijn gebracht: de kunstenaar was<br />

een ondernemer geworden, met oog voor de markt en een bedrijfsmatige<br />

organisatie.<br />

Bij nadere beschouwing ligt het minder eenvoudig. Het vermeende<br />

huwelijk tussen de cultuur en de economie leidt soms tot een even<br />

grove simplificatie als de in absolute termen beschreven tegenstelling<br />

van weleer. Cultuur en economie mogen elkaar dan op tal van<br />

plaatsen ontmoeten, het betekent nog niet dat ze ook vanzelfsprekend<br />

in elkaars verlengde liggen. Er zijn gevallen waarin het zinvol is<br />

om cultuur te zien als een economische activiteit, maar er zijn minstens<br />

zo veel situaties waarin de wetten van de markt nauwelijks relevant<br />

zijn. Iedereen begrijpt dat een kaartje voor het Concertgebouworkest<br />

prijziger is dan voor het plaatselijke muziekgezelschap.<br />

Mensen zijn bereid meer te betalen voor betere culturele ‘producten’,<br />

maar dat wil niet zeggen dat ook het omgekeerde waar is. Dat<br />

het publiek van Marco Borsato groter is dan dat van Remco Campert,<br />

duidt niet op een overeenkomstig verschil in hun culturele waarde.<br />

Dat is ook de reden waarom de cultuur financiële steun nodig heeft<br />

in de vorm van subsidies en sponsoring.<br />

Het zou te ver gaan hier de genuanceerde analyse weer te geven die<br />

nodig is om vast te stellen waar en hoe de cultuur en de markt nader<br />

tot elkaar zijn gekomen. Wel kunnen twee gebieden worden genoemd


waar dit onmiskenbaar het geval is - en beide zijn relevant voor de<br />

culturele invulling van de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

Om te beginnen is er een sterkere ‘marktoriëntatie’ van culturele<br />

instellingen en bedrijven. Steeds vaker komen ze tot het inzicht<br />

dat zij bedrijfsmatiger te werk moeten gaan. Dat is ook wat in<br />

de eerste plaats met ‘cultureel ondernemerschap’ wordt bedoeld: dat<br />

makers van cultuur zo economisch mogelijk werken door de kosten te<br />

beperken en de inkomsten op te voeren. Dat betekent onder andere dat<br />

er meer aandacht moet zijn voor het zakelijk management en voor het<br />

werven van andere fondsen dan alleen de gebruikelijke subsidies.<br />

De ontvankelijkheid voor de markt komt letterlijk tot uitdrukking<br />

in de professionele aandacht die veel culturele organisaties<br />

aan marketing geven – niet om zich onvoorwaardelijk aan de markt<br />

over te geven, maar om inzicht te krijgen in hun publiek en om dat<br />

publiek ertoe te bewegen hun ‘culturele producten’ af te nemen. Cultureel<br />

ondernemerschap moet er dus niet toe leiden dat de cultuur<br />

wordt overvleugeld door het streven naar zo veel mogelijk winst. Van<br />

echte winst zal bij de meeste culturele activiteiten nooit sprake<br />

zijn; het komt zelfs nog vaak voor dat eventuele winsten in mindering<br />

worden gebracht op de subsidie.<br />

De tweede betekenis die aan cultureel ondernemerschap wordt<br />

toegekend, is die van de culturele entrepeneur: de avontuurlijke ondernemer<br />

die erop uit is om nieuwe wegen in te slaan, om gebieden te<br />

exploreren die nog niet zijn opengelegd. Al bij de Tijdelijke Invulling<br />

bleek dat de <strong>Westergasfabriek</strong> daarvoor een goede voedingsbodem<br />

bood.<br />

Het laat zich aanzien dat de <strong>Westergasfabriek</strong> straks voor beide<br />

gedaanten van cultureel ondernemerschap een passende locatie is. De<br />

marktconforme huurprijzen zijn alleen op te brengen door culturele<br />

huurders die zakelijk met hun bedrijf of instelling omgaan. En als<br />

er iets terugkeert van de ongedwongen atmosfeer uit de tijd van de<br />

Tijdelijke Invulling, ontstaat opnieuw een klimaat voor culturele<br />

avonturen.<br />

De toegenomen ontvankelijkheid van de culturele sector voor de markt<br />

heeft een pendant. Het is de grotere relevantie van cultuur voor de<br />

economie in het algemeen. In een stad als Amsterdam, die ook cultureel<br />

de hoofdstad van Nederland is, verdient een flink deel van de<br />

beroepsbevolking haar brood in de culturele sector. Maar de economische<br />

betekenis van de cultuur reikt verder. Zo vormen het culturele<br />

klimaat en de beschikbaarheid van culturele voorzieningen vooral<br />

voor hoger opgeleiden een belangrijke overweging om in een stad te<br />

gaan wonen. Dit leidt weer tot een arbeidsmarkt die aantrekkelijk is<br />

voor bedrijven die zelf weinig met de culturele sector te maken hebben.<br />

Ook meten bedrijven zich graag een ‘cultureel’ imago aan, wat<br />

onder meer tot uiting komt in het sponsoren van culturele organisaties<br />

en evenementen.<br />

Cultuur is een onderdeel van leisure, een sector waar op zich<br />

al veel geld in omgaat. Maar aan cultuur wordt misschien nog meer<br />

betekenis toegekend als katalysator voor economische ontwikkelingen<br />

op een breder terrein. Dat gemeenten en projectontwikkelaars zo geinteresseerd<br />

zijn in leisure als onderdeel van stedelijke ontwikkelingsprogramma’s,<br />

is niet eens zozeer vanwege de directe opbrengsten,<br />

maar vooral omdat ze helpen een locatie aantrekkelijker te maken.<br />

De financiële winst zit hem dan in hogere koop- en huurprijzen<br />

voor woningen en kantoren in de omgeving. Cultuur kan worden gezien


als een ‘hoge’ vorm van leisure en het is geen toeval dat in Amsterdam<br />

de omgeving van het Museumplein, met het Concertgebouw en de<br />

grote musea, een van de meest gewilde woon- en werkgebieden van de<br />

stad is.<br />

Voor projectontwikkelaars hebben investeringen in leisure in de<br />

eerste plaats ten doel om de waarde van andere onderdelen van een<br />

multifunctioneel project, in het bijzonder woningen en kantoren, te<br />

vergroten. Alleen is de <strong>Westergasfabriek</strong> niet multifunctioneel, althans<br />

niet in de zin van een combinatie met de meer gebruikelijke<br />

(en voor beleggers vertrouwde) functies als woningen en kantoren.<br />

Als de culturele functies ertoe leiden dat de waarde van de directe<br />

omgeving van de <strong>Westergasfabriek</strong> toeneemt, dan is het niet MAB – of<br />

de volgende eigenaar – die daarvan de vruchten plukt, maar de toevallige<br />

bezitters van de betreffende woningen en bedrijfsgebouwen.<br />

MAB heeft nooit verwacht dat het met de <strong>Westergasfabriek</strong> veel geld<br />

kon binnenhalen, al moest er natuurlijk wel op worden verdiend; er<br />

werd een rendement verwacht dat iets onder de gebruikelijke opbrengst<br />

van vastgoedprojecten ligt.<br />

Voor MAB golden ook andere motieven om zich in het avontuur met<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> te begeven. In de portefeuille van MAB is de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> een relatief bescheiden project waarmee enig risico<br />

kan worden genomen. MAB ziet de <strong>Westergasfabriek</strong> als een proeftuin<br />

om de mogelijkheden te verkennen van nieuwe opgaven waarvan wordt<br />

verwacht dat ze in de nabije toekomst aan betekenis winnen. De <strong>Westergasfabriek</strong><br />

stelt MAB in staat te onderzoeken hoe een stuk van de<br />

stad met beperkte middelen en met niet erg commerciële – maar wel<br />

aansprekende - functies tot bloei kan worden gebracht.<br />

Het tweede motief van MAB is hier nauw mee verbonden. MAB wil<br />

zicht presenteren als een brand, als een ontwikkelaar met hart voor<br />

de stad. Door op het omslag van het jaarverslag nu eens niet een<br />

glimmende kantoortoren of een chic appartementencomplex te zetten,<br />

maar een gerestaureerde, tot leven gewekte gasfabriek, hoopt het<br />

zich tegenover zijn potentiële opdrachtgevers – doorgaans stadsbesturen<br />

- te onderscheiden als een verantwoorde, ‘culturele’ ontwikkelaar.<br />

Met de <strong>Westergasfabriek</strong> toont MAB zijn affiniteit met leisure,<br />

en dan nog wel met de hoogste vorm ervan: cultuur.<br />

Bij die overwegingen had MAB aanvankelijk nog geen idee van wat ze<br />

allemaal boven het hoofd hing. Hadden ze in het Haagse hoofdkwartier<br />

van MAB geweten wat hen te wachten stond, dan waren ze er misschien<br />

nooit aan begonnen. Gelukkig voor de <strong>Westergasfabriek</strong>, zou je kunnen<br />

zeggen, dienden de problemen zich pas later aan, op een moment dat<br />

er voor MAB (en het stadsdeel) geen weg terug meer was.<br />

De meeste tegenslagen zijn terug te voeren op onvoorziene complicaties<br />

bij de bodemsanering. Tot aan het moment van de overdracht<br />

aan MAB ging iedereen ervan uit dat de meeste gebouwen gedurende de<br />

saneringsoperatie gewoon in bedrijf konden blijven. Vol optimisme<br />

werd gesproken over de blije bouwput en er waren plannen om op de<br />

zandvlakte van het bouwterrein kamelen los te laten. De Tijdelijke<br />

Invulling zou min of meer vloeiend overgaan in een definitieve, zodat<br />

de nieuwe <strong>Westergasfabriek</strong> een vliegende start kon maken. Maar<br />

toen het stadsdeel en MAB op het punt stonden te beginnen met de<br />

aanleg van het park en de restauratie van de gebouwen, vielen in<br />

korte tijd verschillende lijken uit de kast.<br />

Zo bleek de bodem onder de gebouwen op sommige plaatsen sterker<br />

vervuild dan op grond van eerder onderzoek (met een beperkt aantal


steekproefsgewijze boringen) werd vermoed. Gaten op de plaats waar<br />

zich vroeger de funderingen van de machines bevonden, bleken te zijn<br />

volgestort met zwaar verontreinigd afval. Bij de overeenkomst tussen<br />

MAB en het stadsdeel ging iedereen er nog van uit dat de aard van de<br />

vervuiling onder de gebouwen er niet toe deed, omdat de bodem toch<br />

werd geïsoleerd met ‘dampdichte’ betonvloeren. Maar de vondst van<br />

een paar sterk verontreinigde hotspots zette deze veronderstelling<br />

op losse schroeven. Niet alleen kreeg MAB extra kosten omdat aan het<br />

beton en de afdichtingen speciale eisen werden gesteld, maar ook omdat<br />

er onder een streng veiligheidsregime mensen in beschermende<br />

‘maanpakken’ aan de slag moesten.<br />

Andere ontdekkingen van tot dan toe onbekende verontreinigingen<br />

vonden weliswaar buiten de gebouwen plaats, maar ze hadden wel tot<br />

gevolg dat het gebruik van de gebouwen steeds moeilijker - en uiteindelijk<br />

zelfs grotendeels onmogelijk - werd. Tussen de fundamenten<br />

van de voormalige stokerij, waar het manifestatieterrein moest worden<br />

aangelegd, werd teer gevonden. Nog ernstiger waren de gevolgen<br />

van het kapotslaan van de afdekking van een van de met water gevulde<br />

gashouderfundamenten. Toen de puinresten op de bodem belandden, kwam<br />

uit het slib een enorme stankgolf omhoog; zonder dat iemand het nog<br />

wist waren de kelders ten tijde van de gasfabriek gebruikt als stortplaats.<br />

Het gevolg van deze onaangename ontdekkingen was dat steeds<br />

meer mannen in maanpakken opdoken. Begin 2001 werden rond het zuiveringsgebouw<br />

hekken gezet en mocht er niet meer worden gewerkt in de<br />

bazenwoningen en het transformatorhuis. Door dit laatste kwam Toneelgroep<br />

Amsterdam, die nog een aantal voorstellingen op het programma<br />

had staan, in de problemen. Voor de nog zittende huurders<br />

werd de situatie op den duur ondraaglijk. De enige plekken waar het<br />

publiek nog terecht kon, waren het café-restaurant West-Pacific en<br />

het filmtheater in het Ketelhuis. Halverwege 2002 verlieten ook de<br />

laatste huurders het terrein. De ‘blije bouwput’ was een illusie gebleken.<br />

Een andere tegenvaller voor MAB was de uitkomst van de beroepsprocedure<br />

van de Vereniging Vrienden van het Westerpark en het wijkcentrum<br />

tegen het bestemmingsplan. Die waren van oordeel dat, gezien<br />

de verwachte bezoekersaantallen, een Milieu- en Effectrapportage<br />

(MER) moest worden gemaakt; in september 2002 stelde de Raad van<br />

State ze grotendeels in het gelijk. Wel gaf de Raad toestemming om<br />

bouwvergunningen te verlenen voor de gebouwen die er zo slecht aan<br />

toe waren dat restauratie urgent was, zoals het zuiveringsgebouw.<br />

Maar alvorens die gebouwen geschikt te maken voor exploitatie, wil<br />

MAB de zekerheid van een nieuw bestemmingsplan. Andere onderdelen<br />

van het project, zoals de renovatie van het transformatorgebouw en<br />

de nieuwbouw rond de gashouder en in het Cité des Arts, moeten in<br />

ieder geval wachten op de MER en het nieuwe bestemmingsplan.<br />

Door deze tegenslagen heeft de restauratie van de gebouwen, en daarmee<br />

ook de komst van de huurders, jaren vertraging opgelopen. Niet<br />

alleen door de huurderving heeft MAB aanzienlijke financiële schade<br />

geleden, maar ook door de verhoging van de bouwkosten sinds 1999<br />

(het jaar van de ‘financiële matrix’) en door de strengere voorschriften<br />

vanwege de recente rampen in Enschede en Volendam.<br />

In de tussentijd had MAB ondervonden dat een cultureel project<br />

als de <strong>Westergasfabriek</strong> voor andere marktpartijen te ongewoon is om<br />

er geld in te steken. Omdat MAB een zelfstandige projectontwikkelaar


is, niet verbonden aan een financiële onderneming, heeft het twee<br />

soorten andere marktpartijen nodig: een financier die geld beschikbaar<br />

om de periode tot aan de verkoop te overbruggen, en een belegger<br />

die het project uiteindelijk overneemt.<br />

De banken vonden het project zo risicovol - zeker zo lang er<br />

geen toekomstige koper voor is gevonden – dat ze aankondigden dat ze<br />

voor de financiering een hoge rente in rekening zouden brengen.<br />

Hierdoor dreigden de kosten voor MAB, die toch al zo waren opgelopen,<br />

verder toe te nemen. Uiteindelijk is een oplossing gevonden in<br />

de vorm van een lening tegen gunstige voorwaarden door het Nationaal<br />

Restauratiefonds. Hier moest wel een garantstelling door het stadsdeel<br />

tegenover staan, maar die garantie kon zonder veel risico worden<br />

verleend omdat de huurinkomsten altijd een soort onderpand zullen<br />

vormen.<br />

Inmiddels heeft MAB zich er min of meer bij neergelegd dat er<br />

voorlopig geen belegger te vinden is aan wie de gebouwen kunnen worden<br />

doorverkocht. De terughoudendheid van de beleggers komt niet alleen<br />

voort uit onzekerheid over de opbrengsten van gebouwen met een<br />

culturele bestemming, hoewel onbekendheid met de culturele sector<br />

wel een rol speelt. Beleggers zijn niet erg avontuurlijk; ze hebben<br />

graag de zekerheid van langlopende huurcontracten, liefst van tien<br />

jaar of meer, en die liggen in het geval van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

niet voor de hand. Daarvoor is de culturele sector te veel in beweging.<br />

Bovendien kunnen culturele instellingen en bedrijven die afhankelijk<br />

zijn van subsidie, zich het niet veroorloven om zich zo<br />

lang aan een huurcontract te binden. Tegen die achtergrond is het<br />

opmerkelijk dat met de incidentele verhuur van ruimten (met contracten<br />

voor eenmalig gebruik) straks waarschijnlijk het meeste geld<br />

valt te verdienen. Maar dat zijn inkomsten die afhankelijk zijn van<br />

de prestaties van de exploitant en dat vinden beleggers een te onzekere<br />

basis (om dezelfde redenen zijn bijvoorbeeld hotels geen gewilde<br />

beleggingsobjecten).<br />

Nu de projectontwikkelaar het project waarschijnlijk niet, zoals<br />

gebruikelijk is, direct na de realisatie kan verkopen, werkt MAB<br />

aan een alternatief. Daarbij ziet het ernaar uit dat MAB langer dan<br />

voorzien bij de <strong>Westergasfabriek</strong> betrokken blijft. Er wordt onder<br />

meer gedacht aan een constructie waarin naast MAB ook andere partijen<br />

participeren. Dan kan, onder de hoede van MAB, een situatie tot<br />

stand worden gebracht waarbij het culturele en zakelijke concept van<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> de tijd krijgt zich te bewijzen. Dat bewijs kan<br />

in het – wat de culturele invulling van de gebouwen betreft - desolate<br />

jaar 2003 nog niet worden geboden.<br />

Door de stagnatie contrasteert het beeld van de <strong>Westergasfabriek</strong> in<br />

2003 sterk met dat van de vrolijke jaren negentig van de Tijdelijke<br />

Invulling. In provisorische voorzieningen, zoals een oud schoolgebouw,<br />

wachten huurders af tot ze kunnen terugkeren. Voor sommigen<br />

duurde het te lang. Orkater, een huurder die als weinig anderen het<br />

gezicht van de <strong>Westergasfabriek</strong> bepaalde, is voorgoed vertrokken<br />

naar een bedrijventerrein in de Houthavens – overigens ook omdat Orkater<br />

en MAB het niet eens konden worden over de voorzieningen waarmee<br />

het gebouw na de restauratie zouden worden opgeleverd.<br />

Maar achter de zorgen van dit moment gloort het perspectief<br />

dat, hoewel later dan voorzien, in en om de gebouwen weer een dynamiek<br />

op gang komt die even bruisend kan worden als weleer. De plannen<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> BV liggen klaar, ook al kan nog niet al-


les worden ingevuld. Zo is nog niet bekend vanuit welke structuur de<br />

exploitatie uiteindelijk zal plaatsvinden, evenmin als de kaders<br />

waarbinnen de exploitatiemaatschappij een deel van de programmering<br />

zelf ter hand neemt (en dus niet in haar geheel overlaat aan de invulling<br />

door de vaste en tijdelijke gebruikers).<br />

Vergeleken bij de Tijdelijke Invulling zullen er in de nieuwe<br />

situatie zowel grote overeenkomsten als belangrijke verschillen<br />

zijn. Die laatste zitten hem vooral in het ambitieniveau. Een exploitatie<br />

die rendabel wil zijn – een keuze die is gemaakt toen het<br />

stadsdeel besloot de gebouwen over te dragen aan een marktpartij –<br />

vereist aanmerkelijk hogere huurprijzen dan de basisprijzen die in<br />

de oude situatie werden gerekend (en die voor zulke kortlopende contracten<br />

en voor de staat waarin de gebouwen toen verkeerden ook nauwelijks<br />

hoger mochten zijn).<br />

De marges voor de toekomstige huurprijzen liggen vast in de financiële<br />

matrix bij de overeenkomst tussen MAB en het stadsdeel.<br />

Binnen die marges heeft MAB wel enige ruimte gevonden om de opbrengst,<br />

na de tegenvallers van de afgelopen jaren, weer wat op peil<br />

te krijgen; zo baseert MAB de huurprijzen nu op het casco, wat betekent<br />

dat er voor de huurders kosten bijkomen voor inrichting en<br />

voorzieningen. Voor beginnende culturele ondernemers met weinig financiële<br />

armslag zullen de gebouwen van de <strong>Westergasfabriek</strong> dan ook<br />

te prijzig zijn. Die moeten hun heil zoeken in verlaten fabrieken en<br />

andere gebouwen die lijken op de <strong>Westergasfabriek</strong> van 1992 (waarbij<br />

het overigens een probleem is dat in Amsterdam het aanbod van zulke<br />

goedkope ruimten steeds kleiner wordt).<br />

De toekomstige huurders van de <strong>Westergasfabriek</strong> zullen een vrij<br />

stevige financiële basis moeten hebben. De <strong>Westergasfabriek</strong> zal<br />

straks waarschijnlijk geen plek meer zijn voor initiatieven die zich<br />

nog van de grond af aan moeten bewijzen. Dat sluit een ander soort<br />

broedplaats niet uit: een locatie met een klimaat dat stimulerend is<br />

voor nieuwe en onverwachte culturele activiteiten. Om dat mogelijk<br />

te maken is een differentiatie van huren mogelijk. Huurders die minder<br />

geld te besteden hebben, maar die belangrijk worden geacht voor<br />

het culturele klimaat, hoeven dan wat minder te betalen. Daar staan<br />

weer hogere huren voor de meer winstgevende functies tegenover. Zo’n<br />

regeling is overigens niet uniek; ook bij winkelcentra worden ‘trekkers’<br />

gelokt met voordelige huurcontracten.<br />

Het invullingsplan van de <strong>Westergasfabriek</strong> BV gaat uit van wat<br />

“een gezonde economische basis” wordt genoemd. Het plan heeft als<br />

basis het masterplan, dat de ruimtelijke organisatie van functies<br />

beschrijft, en het bedrijfsplan van de <strong>Westergasfabriek</strong> BV. Rode<br />

draad is het bewerkstelligen van zo veel mogelijk verscheidenheid.<br />

Er wordt gepleit voor tal van combinaties van elementen die elkaar<br />

versterken, juist omdat ze verschillend zijn. Het begint natuurlijk<br />

met de combinatie van culturele activiteiten met het park, dat in de<br />

eerste plaats een dagelijkse voorziening is voor bewoners uit de omgeving.<br />

Vervolgens worden ook binnen de culturele functies zo veel<br />

mogelijk verschillen nagestreefd. Door de combinatie van vaste en<br />

incidentele huurders zullen continuïteit en herkenbaarheid samengaan<br />

met afwisseling en verrassingen. In het ketelhuis (of in een andere<br />

ruimte die daarvoor wordt bestemd) zullen altijd Nederlandse films<br />

te zien zijn; in de gashouder daarentegen kan een circus worden afgewisseld<br />

met een dance feest. Naast publieksactiviteiten zijn er op<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> culturele bedrijven die hun dagelijks werk in<br />

een relatieve beslotenheid doen. En het publiek dat speciaal op een


voorstelling of evenement afkomt, zal zich mengen met bezoekers die<br />

even vanaf het caféterras de sfeer willen proeven.<br />

De <strong>Westergasfabriek</strong> zal ook onderdak bieden aan verschillende<br />

kunstvormen. Niet alleen theater, maar ook bijvoorbeeld muziek, mode,<br />

film en beeldende kunst. Er zal ruimte zijn voor grote publiekstrekkers,<br />

zoals een concert van André Hazes of een housparty, maar<br />

ook voor minder toegankelijke kunstuitingen met een kleiner publiek.<br />

Wel blijft het aantal grote evenementen die veel publiek trekken beperkt,<br />

om de overlast voor de bewoners in de omgeving in toom te houden.<br />

Verscheidenheid op deze gebieden vereist een zekere regie. Het<br />

is één van de criteria bij de selectie van huurders (evenals het<br />

‘avontuurlijke’ karakter en de mogelijkheid om via de huurder aansluiting<br />

te vinden bij waardevolle netwerken). Naast deze passieve<br />

vorm van regie, waarbij de invulling wordt overgelaten aan de huurders,<br />

zal de <strong>Westergasfabriek</strong> ook een meer actieve regie voeren door<br />

een aantal culturele evenementen zelf te programmeren.<br />

Het masterplan dat destijds door Francine Houben van Mecanoo Architecten<br />

is opgesteld, biedt de basis voor de manier waarop de activiteiten<br />

ruimtelijk worden verdeeld. Er komen vier clusters. De gebouwen<br />

tussen de Haarlemmervaart en het manifestatieterrein vormen samen<br />

The Village. Van deze gebouwen is het zuiveringsgebouw het<br />

grootste; hier komen onder meer een ochtend- en middagcafé, expositieruimten,<br />

kantoren en studio’s voor culturele ondernemingen en een<br />

grote, monumentale hal voor theaterproducties, modeshows en andere<br />

evenementen. In het regulateurshuis naast de ophaalbrug komt het<br />

kantoor van de <strong>Westergasfabriek</strong> BV, inclusief de centrale balie en<br />

kaartverkoop voor bezoekers. Ten noorden van het zuiveringshuis liggen<br />

onder meer het machinegebouw, dat geschikt wordt gemaakt voor<br />

incidentele verhuur, en de twee meterhuisjes, die onderdak zullen<br />

bieden aan kleinschalige publieksfuncties, zoals een kiosk, toiletten<br />

en de verhuur van ligstoelen. Het is nog niet bekend of het Nederlands<br />

filmtheater in het ketelhuis blijft, of dat het een plaats<br />

krijgt in het zuiveringsgebouw.<br />

Het Spektakeldorp bestaat uit de gashouder en het transformatorhuis.<br />

Dit wordt de plek voor grootschalige evenementen. De gashouder<br />

is de grootste ruimte die de <strong>Westergasfabriek</strong> te bieden heeft<br />

en is volgens het invullingsplan voorbestemd weer ‘de grootste trekker<br />

van aandacht, publiciteit en identiteit’ te worden. In de gashouder<br />

vinden bijzondere evenementen plaats, zoals opera’s, beurzen<br />

en grote bedrijfsmanifestaties. Het transformatorhuis, waar destijds<br />

Toneelgroep Amsterdam speelde, krijgt opnieuw de functie van theater.<br />

Het Kinderdorp is de kleinste van de clusters. In de twee bazenwoningen<br />

worden activiteiten voor kinderen gehouden, mogelijk<br />

aangevuld met een horecavoorziening. Helemaal op de westelijke punt<br />

van het terrein van de <strong>Westergasfabriek</strong> komt het cité des arts, dat<br />

voornamelijk uit nieuwbouw zal bestaan. Het aantal publieksfuncties<br />

zal hier beperkt zijn; het grootste deel van de gebouwen zal kantoren<br />

van culturele bedrijven bevatten.


[7 juli 03]<br />

3 Het cultuurpark - Plannen en ontwerpen<br />

Nadat de stadsdeelraad in 1996 het Ontwikkelingsplan voor de nieuwe<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> had goedgekeurd, was het tijd voor de planontwikkeling.<br />

De grootste opgave was het realiseren van een ontwerp voor<br />

het nieuwe park. In nauwe samenhang daarmee moest het plan voor de<br />

bodemsanering worden gemaakt. En al sprak het Ontwikkelingsplan over<br />

‘cascoherstel’ van de gebouwen, ook voor de renovatie moest een architect<br />

aan de slag. Daarnaast stond 3500 vierkante meter nieuwbouw<br />

op het programma. Om de verschillende plandelen - zowel van het park<br />

als van de gebouwen - op elkaar af te stemmen, was tenslotte behoefte<br />

aan een omvattend ‘masterplan’.<br />

De procedure voor het kiezen van de ontwerper voor het park werd<br />

aangekondigd in het Ontwikkelingsplan. Eerst maakte een ‘werkgroep<br />

park’, met onder meer drie buurtbewoners, een groslijst van twaalf<br />

landschapsarchitecten. Nadat die zich aan de werkgroep hadden gepresenteerd,<br />

werden er vijf geselecteerd om - na bekrachtiging door het<br />

stadsdeelbestuur – deel te nemen aan een besloten prijsvraag. Het<br />

waren Michael van Gessel, Adriaan Geuze, Kathryn Gustafson, Edwin<br />

Santhagens en Lodewijk Wiegersma.<br />

Hun werd gevraagd een visie – nog geen uitgewerkt ontwerp – te<br />

maken op basis van de uitgangspunten uit het Ontwikkelingsplan.<br />

Daarin was onder meer vastgelegd dat het terrein ‘een groene, recreatieve<br />

parkfunctie’ kreeg, dat de omwonenden en de huurders van de<br />

gebouwen de belangrijkste gebruikers waren, dat de ecologische kwaliteit<br />

moest worden versterkt en dat het park een manifestatieterrein<br />

van ruim een hectare moest bevatten.<br />

Zoals was gehoopt lieten de vijf ontwerpers zien dat deze uitgangspunten<br />

tot uiteenlopende concepten konden leiden. De voorstellen<br />

van Van Gessel en Santhagens maakten een onderscheid tussen een<br />

grote, vrije ruimte en losse objecten daarin (gebouwen, maar ook<br />

tuinen) voor de meer specifieke programma’s. De parkconcepten van<br />

Gustafson en Geuze waren traditioneler, met veel groen. Ook Wiegersma’s<br />

plan was uitgesproken groen, maar was door de keuze voor een<br />

beperkt aantal middelen eenvoudiger van opzet.<br />

Een beoordelingscommissie van deskundigen (landschapsarchitecten,<br />

een architectuurhistoricus en een planoloog, onder voorzitterschap<br />

van een communicatieadviseur) stond voor de taak om tot een<br />

advies te komen voor de keuze van de landschapsarchitect. Het werd<br />

Kathryn Gustafson, de enige buitenlandse deelnemer, “omdat het een<br />

plan is dat actueel is en tegelijkertijd veel vertrouwen inboezemt<br />

voor de verdere uitwerking en uitvoering”. Het stadsdeel Westerpark<br />

stemde in met dit advies en Gustafson kreeg de opdracht voor het<br />

ontwerp van het nieuwe park.<br />

[intermezzo - voorstel: tekstjes over de vijf plannen in de vorm van<br />

uitgebreide ‘bijschriften’ van een of meer beeldillustraties]<br />

Door zijn plan Parkfabriek te noemen, benadrukt Michael van Gessel<br />

dat hij de bijzondere fabriekssfeer tot uitdrukking wil laten komen.<br />

De grondslag van zijn concept is een onderscheid van twee werelden:<br />

een stoere, open buitenwereld en een meer verfijnde binnenwereld.


Tot die binnenwereld behoren de gebouwen, maar ook een reeks besloten<br />

‘parkkamers’ met een uitgesproken sfeer en programma. Daar tegenover<br />

staat Van Gessels buitenwereld: een stelsel van kleine en<br />

grote pleinen en straatjes die op tal van manieren kunnen worden gebruikt.<br />

De buitenwereld is overal verhard, met uiteenlopende, grotendeels<br />

gerecyclede materialen. Een overdaad aan bomen moet de indruk<br />

geven dat ze het voormalige industrieterrein hebben overwoekerd.<br />

Het plan van Kathryn Gustafson (in samenwerking met Mecanoo Architecten)<br />

heet Changement: ze stelt een park voor dat zowel in ruimte<br />

als in tijd (met de seizoenen) wisselende ervaringen biedt. Van oost<br />

naar west verandert het park van karakter: van een meer formeel,<br />

stedelijk park naar een vrijere opzet met meer ruimte voor de natuur.<br />

Hoewel eigentijds is het ook een klassiek parkconcept, met<br />

traditionele ingrediënten als een grasweide, waterpartijen, bos, een<br />

bloementuin, een boomgaard en een centrale as.<br />

Lodewijk Wiegersma karakteriseert zijn plan Bomen/Beelden als “weelderig<br />

groen, met veel bomen en gras”. De basisstructuur van het park<br />

is helder en eenvoudig: een diagonale as loopt van het uiterste westen<br />

van het terrein naar de verbinding met het oude Westerpark, ten<br />

noorden van het stadsdeelkantoor. In het midden, tussen de gashouder<br />

en het zuiveringsgebouw, ligt een centraal plein. Het manifestatieterrein<br />

bevindt zich in het noordoosten. In de noordelijke zone van<br />

het park is ruimte voor natuurontwikkeling. Paden ontbreken, iedereen<br />

zoekt zijn eigen weg. Door hun diagonale ligging vormt de structuur<br />

van groene elementen – voornamelijk bomenrijen en geschoren hagen<br />

– een contrast met die van de gebouwen.<br />

De naam die Edwin Santhagens meegaf aan zijn plan, Het Vrije Veld,<br />

verwijst naar een concept waarin een groot deel van het terrein een<br />

open ruimte is zonder uitgesproken functies. De specifieke programma’s<br />

zijn geconcentreerd in de gebouwen en in ‘thematuinen’, die als<br />

losse objecten in de ruimte staan. Voorbeelden van thematuinen zijn<br />

een ecologische vijver, een zonneheuvel, een boomgaard en een sportgazon.<br />

Het Vrije Veld zelf is halfverhard met goudgele natuursteenkorrels<br />

en heeft geen vast meubilair. Wel zijn in de bodem schijnwerpers<br />

verzonken die de gebouwen aanlichten.<br />

Park en Plein geeft weer wat Adriaan Geuze met zijn plan voorstelde:<br />

een uitgesproken groen park rond een rechthoekig plein in het midden<br />

van het nieuwe, uitgebreide Westerpark. Aan dit plein liggen de<br />

meeste gebouwen; alleen de gashouder staat in het groen. Het plein<br />

is de plek voor grootschalige activiteiten als festivals, feesten,<br />

tentoonstellingen of een kermis. Het is bestraat met reeds aanwezige<br />

materialen. De grens tussen het plein en het groene park wordt gemarkeerd<br />

door een ‘charismatisch hek’.<br />

--<br />

[vervolg platte tekst]<br />

Kathryn Gustafson werd in 1951 geboren in de stad Yakima, Washington,<br />

in het noordwesten van de Verenigde Staten. Na een opleiding<br />

tot modeontwerpster in New York vertrok ze begin jaren zeventig naar<br />

Parijs. Pas toen zij daar al enige tijd kleding en textiel had ont-


worpen, ontbrandde haar passie voor de landschapsarchitectuur en begon<br />

ze in Versailles aan een nieuwe studie. Ze zou bijna een kwart<br />

eeuw in Frankrijk blijven; ze moet dus eerder als een Franse dan als<br />

een Amerikaanse landschapsarchitect worden beschouwd. Toch keerde ze<br />

eind jaren negentig terug naar haar geboortestaat Washington, waar<br />

ze in Seattle haar derde bureau begon. Eerder had ze, naast haar bureau<br />

in Parijs, met architect Neil Porter een vestiging in Londen<br />

opgezet. Korte tijd later trok ze zich helemaal uit Frankrijk terug.<br />

Het werk voor de <strong>Westergasfabriek</strong> gebeurde vanuit Londen, waar Porter<br />

de dagelijkse leiding over het project voerde.<br />

In Frankrijk had Gustafson faam verworven met ontwerpen voor de<br />

open ruimte rond hoofdkantoren van grote bedrijven als Shell, Esso<br />

en l’Oréal, het Place des Droits de l'Homme in de Parijse voorstad<br />

Evry en de Jardins de l’Imaginaire in Terrasson. Pas de laatste jaren<br />

trekt zij ook de aandacht met projecten in andere landen, onder<br />

meer met de herinrichting van het park Crystal Palace in Londen, het<br />

Ross Terrace voor het museum voor natuurlijke historie in New York,<br />

de Shoulder Garden in Chicago en het masterplan voor het Museum of<br />

Fine Arts in Boston. In 2002 kreeg Gustafson de meest prestigieuze<br />

opdracht tot nu toe, toen ze werd uitgeroepen tot winnaar van de<br />

prijsvraag voor het Princess Diana Memorial in Hyde Park. Het jaar<br />

ervoor was haar al de Chrysler Design Award toegekend.<br />

Het werk van Gustafson bevindt zich vaak op het grensgebied van<br />

landschapsarchitectuur en land art. Zelf kenschetst zij het als zowel<br />

poëtisch als rationeel. Het poëtische zegt zij te hebben van<br />

haar Engelse moeder, het rationele van haar Zweedse vader. Haar ontwerpen<br />

hebben een krachtige structuur, zij het dat die soms verborgen<br />

gaat achter meer vloeiende vormen. Gustafson wil bewerkstelligen<br />

dat mensen zich door hun zintuigen verbonden voelen met een landschap<br />

dat het karakter heeft van een sculptuur; haar ‘fonteintuinen’<br />

in Terrasson zijn daarvan een indrukwekkend voorbeeld. Niet voor<br />

niets heet het <strong>boek</strong> over haar Franse werk Sculpting the land.<br />

Nadat Gustafson de opdracht had gekregen om op basis van haar winnende<br />

visie een uitvoerbaar parkontwerp te maken, heeft zij haar<br />

oorspronkelijke concept grondig uitgewerkt en, waar nodig, aangepast.<br />

Toch is het park zoals dat uiteindelijk is aangelegd dicht bij<br />

haar prijsvraaginzending gebleven. De hoofdopzet is onaangetast en<br />

de meeste wijzigingen kunnen worden beschouwd als uitwerkingen en<br />

verfijningen.<br />

Zo heeft het park meer hoogteverschillen gekregen. Gustafson<br />

werd hierbij geholpen door het principe dat afgegraven grond binnen<br />

de grenzen van het terrein moest worden hergebruikt. Andere afwijkingen<br />

van het prijsvraagontwerp zijn dat in plaats van één twee<br />

vijvers in de fundamenten van de voormalige gashouders zijn aangelegd<br />

en dat de broadway (in de prijsvraag nog ‘pad der dromen’ genoemd)<br />

door deze gashoudervijvers naar de beeldentuin voert. De<br />

schuin aflopende kade naar de Haarlemmervaart (het ‘strand’ in het<br />

oorspronkelijke plan) werd vervangen door een verhoogde strook gras<br />

met bomen en in de beeldentuin ligt gras in plaats van verharding.<br />

Met dit laatste werd tegemoetgekomen aan de wensen van de bewonersorganisaties,<br />

die minder stenen en meer groen wilden.<br />

Ook ten noorden van de centrale as is het plan op een paar onderdelen<br />

aangepast. Er kwam een korfbalveld bij en wat in de prijsvraaginzending<br />

nog weinig meer was dan een slingerende sloot, is<br />

ontwikkeld tot een vernuftig systeem van watertuinen en -terrassen.


Gustafsons aanvankelijke idee om enkele bomenrijen door te trekken<br />

tot in de polder ten noorden van het fietspad, ging niet door omdat<br />

die polder buiten het gebied van de <strong>Westergasfabriek</strong> ligt.<br />

De globale opbouw die aan het ontwerp ten grondslag ligt, is in het<br />

park zoals dat uiteindelijk is aangelegd verder aangescherpt. De titel<br />

die Gustafson haar ontwerp meegaf, Changement, moet in de eerste<br />

plaats worden opgevat een verwijzing naar de manier waarop het park<br />

van oost naar west van gedaante verandert. In het oosten, rond het<br />

stadsdeelkantoor, is de inrichting verwant met die van de formele,<br />

historische stadstuin. Hier ligt de nadruk op gecultiveerde beplanting<br />

(terwijl in het westen meer voor inheemse soorten is gekozen).<br />

In het middengebied herkennen we de parken uit de jaren vijftig en<br />

zestig, die in het teken stonden van de recreatie. Het landschapsconcept<br />

dat bij de jaren zeventig en tachtig hoort, met een sterke<br />

nadruk op natuur en ecologie, ligt eigenlijk ten noordwesten van het<br />

nieuwe park, in de Overbrakerpolder. De huidige opvatting vinden we<br />

weer terug op de <strong>Westergasfabriek</strong> zelf. Het is de gedachte dat we<br />

het landschap moeten zien als een confrontatie tussen mens en natuur.<br />

Die komt het meest uitgesproken tot uitdrukking in de watertuin;<br />

die is zowel in plantenkeuze (inheems en exotisch) als in beheer<br />

een combinatie van doelbewust ingrijpen en de natuur de ruimte<br />

geven.<br />

Kenmerkend voor het werk van Gustafson is dat een sterke, heldere<br />

hoofdstructuur samengaat met een delicate uitwerking, waarin<br />

iedere plek haar eigen sfeer krijgt. De basis voor die hoofdstructuur<br />

was al aanwezig met de bestaande gebouwen en de langgerekte kade<br />

langs de Haarlemmervaart. Als krachtige lijn in dezelfde richting<br />

heeft Gustafson hier de centrale as aan toegevoegd. Ze besloot deze<br />

as niet tussen het zuiveringsgebouw en de kleinere gebouwen ten<br />

noorden daarvan door te voeren – wat op het eerste gezicht voor de<br />

hand zou hebben gelegen - maar haar boven de bebouwing te houden.<br />

Op deze manier is de as de grens van twee werelden geworden: de stenige<br />

wereld van de bebouwing in het zuiden en de groene wereld van<br />

het bos en het manifestatieterrein in het noorden. Bovendien leidt<br />

de centrale as nu onder de poort van het stadsdeelkantoor door naar<br />

het oude Westerpark.<br />

De pendant van de centrale as is de broadway. Het is een pad<br />

dat - net als zijn New Yorkse naamgever - weliswaar de richting<br />

volgt van de hoofdstructuur, maar zich af en toe een diagonale afbuiging<br />

veroorlooft. De broadway is niet alleen grilliger, maar ook<br />

smaller en intiemer dan de centrale as; voor een groot deel voert<br />

hij door dichte boombeplanting.<br />

Vanwege de heldere, lange lijnen van de hoofdstructuur kon<br />

Gustafson zich met de afzonderlijke bouwstenen een grote verscheidenheid<br />

veroorloven. Er zijn open en besloten ruimten, groene en<br />

stenige plekken, natuurlijke en zichtbaar artificiële elementen.<br />

Hierdoor kunnen mensen elkaar op de meest uiteenlopende plaatsen<br />

ontmoeten. Plantensoorten zijn aan specifieke plekken verbonden, zodat<br />

in ieder parkdeel de beplanting uniek is. Als gevolg hiervan<br />

zijn niet minder dan 62 verschillende bomen, 100 heesters, 130 vaste<br />

planten, 19 moerasplanten, 14 varens en 23 soorten bollen gebruikt.<br />

[intermezzo - toelichtingen in de vorm van blokjes, bij illustraties?:]


Het marktplein is het brandpunt van het oostelijk deel van de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

Het ligt direct achter de ophaalbrug, de belangrijkste<br />

entree tot het nieuwe park. Het plein is een foyer voor activiteiten<br />

elders in het park, maar leent zich evengoed voor een markt<br />

of een beurs. De verharding bestaat uit hergebruikte stelconplaten,<br />

betonnen strips en roestvrijstalen stroken. Het orthogonale karakter<br />

van het marktplein wordt versterkt door een raster van tulpbomen en<br />

stalen lichtmasten.<br />

Als de verbouwing van het stadsdeelkantoor gereed is, krijgt het een<br />

voortuin in de gedaante van een traditionele rozentuin. Door de formele<br />

opzet refereert de tuin aan het oude Westerpark, aan de andere<br />

kant van het stadsdeelkantoor. De vormgeving is geïnspireerd op muziek;<br />

de buxusheggen geven de notenbalk weer en de bloeiende rozenstruiken<br />

de noten.<br />

De met gravel bedekte noordelijke plaza is de plek waar het oude en<br />

nieuwe park elkaar ontmoeten. Van hieruit gaan paden (waaronder het<br />

fietspad en de broadway) alle kanten uit. Hier begint ook de waterpartij,<br />

waarvan de rand kan dienen als zitbank.<br />

Tussen het marktplein en het manifestatieterrein ligt de heuvel.<br />

Over deze heuvel loopt de broadway oost door dichte boombegroeiing<br />

die het karakter heeft van een stukje bos. Aan de rand van dit bos,<br />

langs de centrale as, liggen drie half verscholen ruimten die worden<br />

aangeduid als ‘leeskamers’.<br />

Door zijn grote oppervlakte en weidse opzet leent het manifestatieterrein<br />

zich voor uiteenlopende evenementen, maar meestentijds is<br />

het een enorme lig- en speelweide. Door het intensieve gebruik worden<br />

hoge eisen gesteld aan het gras. Na enig speurwerk werden bij<br />

het rugbystadion van Edinburgh oefenvelden aangetroffen van versterkt<br />

gras, die bij wedstrijden worden gebruikt als parkeerterrein.<br />

Door de versterking met kunststof matjes is het grasveld een van de<br />

kostbaarste investeringen in het nieuwe park.<br />

De strakke, geknikte waterpartij vormt de noordelijke begrenzing van<br />

het manifestatieterrein. Door de bodem van zwart beton en natuursteen<br />

werkt de vijver als een spiegel voor de wolkenluchten. In het<br />

oostelijk deel kunnen kinderen in het water spelen.<br />

Ten noorden van de waterpartij ligt het amfitheater. Het met gras<br />

bedekte talud bereikt bij de knik een hoogte van vijf meter. Door<br />

haar ligging op het zuiden is de helling een van de zonnigste plekken<br />

van het park; bij evenementen kan ze dienen als tribune. Langs<br />

de rand van het eerste talud lopen het fietspad en een voetpad.<br />

Net als de centrale as strekt de kanaalpromenade zich uit over de<br />

volle lengte van het park. De promenade is geplaveid met stelconplaten<br />

en baksteen. In het middendeel ligt tussen het kanaal en de eigenlijke<br />

promenade een getrapte grasstrook met bomen, waarvan de<br />

treden als zitplaats kunnen dienen.<br />

Ten westen van het manifestatieterrein ligt het sportveld, dat onder<br />

meer wordt gebruikt door een korfbalclub. Het ladderhuisje wordt


verbouwd tot een clubhuis voor de korfbalclub, in combinatie met naschoolse<br />

kinderopvang.<br />

In de tuinen van de bazenwoningen liggen de speelplaatsen voor kinderen<br />

van verschillende leeftijden, met onder meer een zandduin,<br />

klimrekken en een betonnen skateboardbaan.<br />

Via de nieuwe brug over de Haarlemmervaart bereikt men het theaterplein,<br />

dat tussen de gashouder en het transformatorgebouw ligt. In<br />

het noorden grenst het plein aan het water van de theatervijver.<br />

Over het plein zijn kabels gespannen, waaraan lampen en andere attributen<br />

kunnen worden bevestigd.<br />

Tussen de artificiële waterpartij langs het manifestatieterrein en<br />

de meer natuurlijk vormgegeven watertuin liggen drie vijvers. Van<br />

oost naar west zijn dat de moerascypressenvijver, de rietvijver en<br />

de theatervijver. In de cypressenvijver staan 36 moerascypressen met<br />

hun wortels in het water. De rietvijver ligt ten noorden van het<br />

transformatorgebouw en speelt een belangrijke rol in de natuurlijke<br />

zuivering van het water. Over de theatervijver liggen lage, houten<br />

vlonders die het mogelijk maken van het theaterplein over te steken<br />

naar de open polder aan de overkant.<br />

In de watertuin is van de oorspronkelijke sloot een beekje gemaakt<br />

dat langs watervalletjes in westelijke richting stroomt. Over de<br />

beek en het pad ernaast liggen twee bruggen. De watertuin met zijn<br />

lage en dichte beplanting bestaat uit drie delen: de witte tuin (met<br />

witbloeiende planten en bomen), de varenwaterval en de bladertuin.<br />

De watertuin eindigt in de uiterste westhoek van de <strong>Westergasfabriek</strong>.<br />

De fundamenten van twee gashouders die al lang geleden zijn afgebroken,<br />

zijn gebruikt voor de aanleg van twee verdiept gelegen gashoudervijvers.<br />

De vijvers zijn onderling verbonden. De ene is aangelegd<br />

als watertuin, de andere als lelievijver. Op de bakstenen wanden van<br />

de fundamenten zijn betonnen banken aangebracht. Van verschillende<br />

kanten kan men afdalen naar de vlonders die vlak boven het water liggen.<br />

Tussen de gashoudervijvers en de nog te bouwen cité des arts ligt<br />

het ovale beeldenveld. Het gras van het beeldenveld loopt enigszins<br />

bol en ligt hoger dan de omgeving.<br />

De centrale as vormt de belangrijkste ontsluiting van het park. Met<br />

zijn granieten bestrating over de volle lengte is de as een eenheid,<br />

die vervolgens een grote afwisseling van visuele ervaringen biedt.<br />

In vergelijking met de centrale as is de broadway een meer onregelmatig<br />

vormgegeven pad. Het loopt van de noordelijke plaza naar de<br />

beeldentuin en voert onder meer over twee beboste heuvels en dwars<br />

door de gashoudervijvers. Als het donker is wordt de wandelaar begeleid<br />

door de verlichting van een interactieve lichtsculptuur.<br />

[vervolg platte tekst]


Nu de open ruimte van de <strong>Westergasfabriek</strong> met de aanleg van het park<br />

een heel nieuw aanzien heeft gekregen, is het aan de gebouwen om de<br />

collectieve herinnering aan het verleden in stand te houden. Het<br />

park en de gebouwen zullen het contrast weergeven tussen het nieuwe<br />

en het oude. Hierdoor geldt voor de gebouwen een heel andere ontwerpopgave<br />

dan voor het park. Terwijl Gustafson werd uitgedaagd een<br />

uitgesproken en persoonlijk stempel te drukken op de open ruimte van<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong>, is voor de gebouwen juist een terughoudende<br />

aanpak gewenst. Die moet leiden tot een renovatie die dienstbaar is<br />

aan twee doelen: de architectonische kwaliteit van de gebouwen versterken<br />

of herstellen en ze geschikt maken voor hun toekomstige bestemming.<br />

De nieuwbouw blijft beperkt tot de cité des arts, de aanbouw<br />

van de gashouder en de uitbreiding van het ladderhuisje voor de<br />

korfbalvereniging.<br />

De terughoudendheid van de architecten wordt onder meer bepaald<br />

door het budget. Maar in de eerste plaats gaat het erom dat op de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> de aandacht wordt opgeëist door de negentiendeeeuwse<br />

fabrieksarchitectuur van Gosschalk, en niet door de ingreep<br />

van de architect van nu. Die moet beschikken over een vakbekwaamheid<br />

die misschien anders, maar zeker niet minder is dan die van een architect<br />

die ruimte wil om zijn ego te laten spreken.<br />

Het is geen toeval dat projectontwikkelaar MAB en het stadsdeel<br />

uiteindelijk terecht kwamen bij Braaksma & Roos. Dit bureau heeft<br />

faam opgebouwd met zijn restauratiewerk, met als hoogtepunt de restauratie<br />

van Berlages Gemeentemuseum in Den Haag. Braaksma & Roos<br />

kon uiteindelijk beter met de opdracht uit de voeten dan Francine<br />

Houben van Mecanoo, die eerder aan de slag was gegaan als architect<br />

voor de gebouwen. Houben had Gustafson al geholpen met de prijsvraaginzending;<br />

bovendien kan ze worden beschouwd als de belangrijkste<br />

auteur van het masterplan. Maar uiteindelijk paste de terughoudende<br />

rol die in deze situatie werd verlangd niet bij deze architecte,<br />

die zich doorgaans doet gelden met uitgesproken en spraakmakende<br />

ontwerpen. Samen kwamen Houben en opdrachtgever MAB dan ook tot de<br />

conclusie dat het beter was om de samenwerking op dit project te beeindigen.<br />

Yske Braaksma is in eerste instantie aangezocht als supervisor.<br />

In die rol treedt hij op als intermediair tussen de ontwerpers en de<br />

commissies voor welstand en monumenten. Maar na het terugtreden van<br />

Mecanoo moesten nog belangrijke ontwerpbeslissingen worden genomen,<br />

in het bijzonder voor de renovatie van het zuiveringsgebouw, het<br />

transformatorgebouw en voor de serviceruimten van de gashouder.<br />

Hiervoor kreeg Braaksma, naast zijn taak als supervisor, nog een<br />

aantal concrete ontwerpopdrachten.<br />

De andere architecten voor de <strong>Westergasfabriek</strong> zijn N2 Architecten<br />

(voor de nieuwbouw van de Cité des Arts en de restauratie van<br />

een reeks kleinere gebouwen, waaronder het regulateurshuis en het<br />

machinegebouw) en het bureau SeARCH van Bjarne Mastenbroek (voor het<br />

clubhuis en de kleedkamers van de korfbalvereniging). Daarnaast<br />

heeft Braaksma de supervisie over de verbouwing van het stadsdeelkantoor,<br />

naar een ontwerp van Liesbeth van der Pol – wat overigens<br />

buiten het project van het cultuurpark <strong>Westergasfabriek</strong> valt.<br />

Op het moment dat dit <strong>boek</strong> wordt geschreven, bevinden de ontwerpen<br />

zich nog in verschillende stadia van voorbereiding. Zoals elders<br />

wordt uiteengezet, hebben de renovatie en de nieuwbouw nogal<br />

wat achterstand opgelopen. Daarom worden de plannen hier met het nodige<br />

voorbehoud weergegeven.


[intermezzo – blokjes tekst over gebouwontwerpen]<br />

SeARCH / Bjarne Mastenbroek<br />

Clubhuis en kleedkamers korfbalvereniging<br />

De kleedkamers en douches zijn voorzien op de begane grond van het<br />

transformatorgebouw. De gedachten gaan uit naar een losse unit die<br />

een vierde deel van de zogeheten ‘pilarenzaal’ beslaat.<br />

Het eigenlijke clubhuis vindt onderdak in het ladderhuis, dat<br />

daarvoor moet worden uitgebreid. Aanvankelijk was een ondergrondse<br />

uitbreiding ontworpen, maar funderingsresten en de verontreinigde<br />

bodem maakten de uitvoering hiervan onmogelijk. Nu wordt een compacte<br />

aanbouw aan de zijkant voorgesteld. In het oorspronkelijke ladderhuis<br />

laat het schetsontwerp een vrijstaand, cilindervormig volume<br />

zien waarin de w.c.’s, de keuken, de berging en de bar zijn opgenomen.<br />

Braaksma & Roos<br />

Renovatie zuiveringsgebouw en transformatorgebouw, uitbreiding gashouder<br />

Het bureau Braaksma & Roos neemt zelf de renovatie van het transformatorgebouw<br />

en de uitbreiding van de gashouder voor zijn rekening.<br />

Daarnaast voltooit het bureau het plan voor de renovatie van het<br />

zuiveringsgebouw, dat bij het overnemen van het project nog enkele<br />

hiaten bevatte. Zo worden de installaties beter geïntegreerd en<br />

wordt het regelmatige beeld van de openingen in de lange gevels zo<br />

goed mogelijk hersteld. In de loop der tijd is die regelmaat aangetast<br />

doordat veel kozijnen zijn veranderd en op verschillende plaatsen<br />

deuren zijn aangebracht. Een complete reconstructie van het oorspronkelijke<br />

gevelbeeld is niet aan de orde, maar door plaatselijke<br />

reparaties en een weloverwogen gebruik van kleuren kunnen de meest<br />

storende elementen worden gecorrigeerd. De opvallendste ingreep is<br />

het terugbrengen van luifels aan de lange gevels (ook in de oorspronkelijke<br />

toestand was het zuiveringsgebouw van luifels voorzien).<br />

De nieuwe luifels, die een eigentijdse vormgeving krijgen,<br />

dienen als bindend element tegenover de onregelmatig aangetaste onderzijde<br />

van de gevels.<br />

De opgave voor het transformatorgebouw spitst zich toe op het<br />

herstellen van het casco. De invulling zal de ruimtelijkheid van het<br />

gebouw zo min mogelijk aantasten. In de (nieuwere) noordvleugel zal<br />

de begane grond onderdak bieden aan de kleedkamers van de korfbalvereniging<br />

(naar een ontwerp van SeARCH); de verdieping kan worden<br />

opgedeeld in flexibele eenheden. In het oude deel komt een flexibele<br />

ruimte die onder meer is te gebruiken als theaterzaal en tussen het<br />

oude deel en de noordvleugel is ruimte voor een horecavoorziening.<br />

Het cascoherstel van de gashouder is inmiddels klaar, maar er<br />

is nog een uitbreiding nodig voor functies die in de gashouder zelf<br />

geen plaats kunnen krijgen. In het voorlopig ontwerp zijn die functies<br />

ondergebracht in drie satellieten in de vorm van cirkelsegmenten<br />

op vier meter afstand van de buitengevel. De eerste satelliet is


het entreepaviljoen, de tweede bevat publieksruimten zoals toiletten<br />

en een lounge en in de derde worden de voorzieningen voor artiesten<br />

ondergebracht, waaronder kleedkamers en een artiestenfoyer. De satellieten<br />

krijgen een staalconstructie, verder wordt veel glas toegepast.<br />

Glazen erkers verbinden de satellieten met de gashouder,<br />

waardoor ze min of meer los lijken te staan.<br />

N2 Architecten<br />

Cité des arts, renovatie bestaande gebouwen<br />

Voor de renovatie van een tiental kleinere gebouwen en voor de<br />

nieuwbouw van de cité des arts is het architectenbureau N2 architekten<br />

aangezocht. De renovatieplannen zijn er in eerste instantie op<br />

gericht de bouwwerken zo veel mogelijk te ontdoen van latere toevoegingen.<br />

Voor de gebouwen waarin vroeger machines stonden, betekent<br />

dit dat alleen de gevels en het dak overblijven. Zaken die aan het<br />

gebouw worden toegevoegd – bijvoorbeeld een pantry of een toiletgroep<br />

– krijgen zo veel mogelijk de vorm van vrije elementen die los<br />

blijven staan van het oorspronkelijke gebouw. In andere gebouwen,<br />

zoals de bazenwoningen, worden de niet-dragende wanden verwijderd.<br />

In het regulateurshuis, bij de hoofdentree van de <strong>Westergasfabriek</strong>,<br />

komen de publieksbalie (op de begane grond) en het kantoor<br />

van de exploitatiemaatschappij (op de zolderverdieping). Ook hier<br />

wordt de oorspronkelijke ruimtelijkheid van het interieur zo veel<br />

mogelijk hersteld; wanden die later zijn aangebracht worden verwijderd.<br />

Het regulateurshuis krijgt twee nieuwe, eigentijdse entrees<br />

die zodanig door het historische gebouw snijden, dat ze het publiek<br />

als het ware dwars door het ticket office naar het terrein van de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> leiden.<br />

Bij de cité des arts legt de bestaande situatie nogal wat beperkingen<br />

op. Om het gasverdeelstation, dat midden op de locatie<br />

blijft staan, ligt een zone van 25 meter waar zich niet meer dan<br />

vijftig mensen per gebouw mogen bevinden; ook zijn beperkingen opgelegd<br />

aan de functies van de gebouwen die binnen die zone liggen.<br />

Daarnaast ligt onder de grond een wirwar van leidingen waarboven<br />

niet mag worden gebouwd. Aan de twee oude gebouwtjes, het regulateurshuis<br />

2 en het ketelhuis ammoniak, worden acht nieuwe bouwwerken<br />

toegevoegd. Ze zijn in zekere zin ontworpen als één object met rechte<br />

en schuine insnijdingen. De schuine richting is ingegeven door<br />

het verloop van de ondergrondse leidingen en door de vorm van het<br />

plangebied; ze wordt ook op andere plaatsen doorgezet. Door de hellende<br />

vorm van het zinken dak hebben de verdiepingen opvallende<br />

hoogteverschillen tussen de voor- en achterkant. De gevels zijn van<br />

gebeitst hout; door de doorlopende raamstroken is de beukmaat van<br />

7,20 meter er niet aan af te lezen.<br />

[vervolg platte tekst:]<br />

Terwijl iedereen de resultaten kan bewonderen van de aanleg van het<br />

park, en straks ook van de renovatie van de gebouwen, is het de bedoeling<br />

dat het derde grote onderdeel van het <strong>Westergasfabriek</strong>project<br />

juist geen zichtbare sporen achterlaat. De opgave van de bodemsanering<br />

was er niet minder urgent om. Het onder controle krijgen


van de bodemvervuiling was tenslotte een onontkoombare voorwaarde om<br />

het park te kunnen aanleggen en de gebouwen een publieke bestemming<br />

te geven.<br />

Als de regels van de jaren tachtig nog hadden gegolden, dan was<br />

het project onmogelijk geweest. De rijksoverheid had destijds bepaald<br />

dat bodemsanering bij ernstige vervuiling altijd ‘multifunctioneel’<br />

moest zijn: het gesaneerde gebied zou weer geschikt moeten<br />

zijn voor alle denkbare functies. Voor de <strong>Westergasfabriek</strong> zou dat<br />

hebben betekend dat de vervuilde grond helemaal moest worden afgegraven<br />

en afgevoerd. Dat zou niet alleen onbetaalbaar zijn geweest,<br />

er was waarschijnlijk evenmin een plek gevonden om de vervuilde<br />

grond te storten.<br />

Het kwam dan ook goed uit dat de normen in de periode van de<br />

planontwikkeling voor de <strong>Westergasfabriek</strong> aanzienlijk werden verruimd,<br />

en dat de belangrijkste instigator van deze beleidsontwikkeling<br />

ook nog eens de directeur van de Amsterdamse Milieudienst was.<br />

Jan Cleij was er in de loop van de jaren tachtig van overtuigd geraakt<br />

dat met de voorschriften van de rijksoverheid uiteindelijk<br />

nauwelijks te werken viel. De eis van multifunctionele bodemsanering<br />

leidde tot zulke enorme kosten, dat er nooit genoeg geld zou zijn om<br />

ook maar een deel van de hotspots aan te pakken. De voorschriften<br />

berustten bovendien op de onjuiste veronderstelling dat de bodemvervuiling<br />

op een beperkt aantal plekken zou zijn geconcentreerd. In<br />

werkelijkheid is de grond overal in de stad vervuild. De normen van<br />

het rijk brachten met zich mee dat eigenlijk de hele Jordaan moest<br />

worden gesloopt en gesaneerd. De vervuilde plekken bleken bij nadere<br />

beschouwing pieken te zijn in een verontreinigingspatroon dat de hele<br />

stad beslaat.<br />

Cleij wist onder andere het gemeentebestuur te overtuigen van<br />

het belang van ‘functiegerichte sanering’. Anders dan bij de multifunctionele<br />

sanering worden de maatregelen bij functiegerichte sanering<br />

afgestemd op het toekomstige gebruik van het gebied. Daarbij<br />

gelden twee criteria: mensen mogen niet het risico lopen met de verontreiniging<br />

in contact te komen en de vervuiling mag zich niet verder<br />

– via het grondwater – verspreiden. Met dit meer realistische<br />

ambitieniveau werden de kosten flink teruggebracht; bij een project<br />

als de <strong>Westergasfabriek</strong> kon worden volstaan met een investering die<br />

slechts eentiende was van het bedrag voor multifunctionele sanering.<br />

De <strong>Westergasfabriek</strong> is een van de eerste grote projecten waarvoor<br />

plannen op basis van functionele sanering zijn ontwikkeld. Dit<br />

uitgangspunt leidde in dit geval tot een eenvoudige oplossing: de<br />

bestemming van een park brengt met zich mee dat bezoekers niet in<br />

aanraking mogen komen met de vervuiling. Op verharde delen zijn<br />

daarvoor geen bijzondere maatregelen nodig, elders moest een ‘leeflaag’<br />

van schone grond worden opgebracht. Afhankelijk van de omstandigheden<br />

is die leeflaag een halve tot één meter dik. De gebouwen<br />

moesten worden voorzien van ‘dampdichte’ vloeren. Het verspreiden<br />

van de vervuiling naar de omgeving kan worden voorkomen door rond<br />

het terrein een damwand aan te brengen.<br />

Bij de uitwerking van het saneringsplan kon de eenvoud van deze<br />

oplossing niet onder alle omstandigheden worden gehandhaafd. Zo was<br />

het parkontwerp van Gustafson was niet twee-, maar driedimensionaal.<br />

Op sommige plekken is grond afgegraven – in het bijzonder voor de<br />

vijver – die vervolgens elders is gebruikt om delen van het terrein<br />

te verhogen. In samenwerking met het ontwerpbureau van Gustafson en<br />

Porter maakte het Britse ingenieursbureau Ove Arup een plan om dat


zo efficiënt mogelijk te doen. Bovendien traden in de uitvoeringsfase<br />

complicaties op, toen bij het afgraven van de grond voor de vijvers<br />

in de fundamenten van de voormalige stokerij ineens hoge concentraties<br />

verontreiniging werden aangetroffen.<br />

Een nog ernstiger tegenvaller kwam aan het licht toen de betonnen<br />

afdichting van één van de twee met water gevulde gashouderfundamenten<br />

in stukken werd geslagen voor de aanleg van de ‘gashoudervijvers’.<br />

Toen de zinkende brokstukken op de bodem belandden, leidde<br />

dat tot een enorme stankgolf. Het slib bevatte onvermoede, zware<br />

concentraties van verontreinigende stoffen. Op aandringen van bewonersorganisaties<br />

besliste de minister van VROM persoonlijk dat het<br />

vervuilde slib moest worden afgevoerd, ook al vond de Milieudienst<br />

het aanbrengen van een afdeklaag afdoende. De maatregel van de minister<br />

bracht met zich mee dat in dit bijzondere geval werd afgeweken<br />

van het principe van de ‘gesloten grondbalans’, wat inhield dat<br />

grond alleen binnen het terrein zou worden verplaatst.<br />

Nu de bodemsanering is voltooid, kan iedereen het terrein zonder<br />

risico’s gebruiken waarvoor het is bedoeld: om er te werken en<br />

te recreëren. Het isoleren van het terrein met damwanden kon worden<br />

uitgesteld. In de directe omgeving van de <strong>Westergasfabriek</strong> vinden<br />

regelmatig metingen plaats om te bepalen of de verontreiniging zich<br />

verspreidt. Vooralsnog is de situatie stabiel en is ‘fase twee’ van<br />

de sanering (het aanbrengen van de damwanden) niet urgent.


[7 juli 03]<br />

5 Het proces - Voorwaarden voor een succesvolle transformatie<br />

Om een project als de <strong>Westergasfabriek</strong> te laten slagen, moet tenminste<br />

aan twee soorten voorwaarden worden voldaan. In het voorafgaande<br />

ging het voornamelijk over voorwaarden van de eerste soort: over visies<br />

en concepten, over ontwerpen en plannen, kortom over de inhoud.<br />

De voorwaarden van de tweede soort zijn zeker zo belangrijk. Ze hebben<br />

betrekking op het proces dat het mogelijk maakt dat die plannen<br />

en concepten worden ontwikkeld en vervolgens ook uitgevoerd.<br />

Voor de buitenwereld behoort dit proces tot de minder zichtbare<br />

kanten van de <strong>Westergasfabriek</strong> - en zo hoort het ook. Het beeld van<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> moet er een zijn van culturele bedrijvigheid in<br />

en om historische industriegebouwen in een gloednieuw park. En niet<br />

het beeld van een handvol mensen die het geheel vanuit een klein<br />

kantoortje – eerst in een van de twee ‘bazenwoningen’, later in een<br />

containergebouwtje – besturen. Nu het werk van het projectbureau is<br />

voltooid, resteren alleen de archieven en een verzameling herinneringen.<br />

Het proces mag dan eindig zijn, het is wel het meest kritische<br />

onderdeel van de onderneming. Van de meeste plannen is de inhoud tot<br />

op zekere hoogte inwisselbaar. Een andere bestemming had de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

evengoed tot leven kunnen wekken. En als de prijsvraag<br />

voor het parkontwerp een andere winnaar had opgeleverd, zou onder<br />

vergelijkbare condities een ander park zijn aangelegd. De inrichting<br />

van het proces daarentegen luistert nauw. Net als bij verwante projecten<br />

elders toont de <strong>Westergasfabriek</strong> aan dat de organisatie en<br />

het management ervan cruciaal zijn.<br />

De eerste eis is dat het proces open en flexibel moet zijn. Bij de<br />

ontwikkeling van de <strong>Westergasfabriek</strong> was van meet af aan duidelijk<br />

dat het aantal onzekerheden groter zou zijn dan het aantal zekerheden.<br />

Toen de gebouwen eind 1992 tijdelijk (aanvankelijk voor één<br />

jaar) beschikbaar werden gesteld voor culturele activiteiten, was<br />

dat in eerste instantie om van de <strong>Westergasfabriek</strong> zo snel mogelijk<br />

een betekenisvolle plek te maken, en om te voorkomen dat het complex<br />

in bezit zou worden genomen door ongewenste gebruikers, die nieuwe<br />

plannen ernstig zouden kunnen bemoeilijken. Een definitieve bestemming<br />

was er op dat moment nog niet. Er was nog nauwelijks over geld<br />

gesproken en de relatie met de bewoners moest nog worden opgebouwd.<br />

Er bestond alleen een onuitgewerkt idee over de richting waarin de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> zich zou moeten ontwikkelen: het terrein zou moeten<br />

worden toegevoegd aan de openbare ruimte van het stadsdeel en de gebouwen<br />

zouden een publieke functie moeten krijgen. Welke functie dat<br />

zou moeten zijn was nog niet duidelijk, net zo min als de vormgeving<br />

van de open ruimte en de manier waarop de bodemverontreiniging onder<br />

controle kon worden gebracht.<br />

Dat er nog geen concreet eindbeeld voorhanden was, hoefde niet<br />

te verhinderen dat het proces op dat moment al in gang werd gezet.<br />

Stap voor stap werden de aanvankelijke onzekerheden geëlimineerd en<br />

elke stap riep op zijn beurt weer nieuwe onzekerheden op. Alleen een<br />

open, flexibel proces kan daar goed op inspelen. Daarbij moet de<br />

verleiding worden weerstaan om het proces eenvoudiger en eenduidiger<br />

voor te stellen dan het is, om te redeneren vanuit een concreet omschreven<br />

eindsituatie. Natuurlijk was er een voorstelling van de<br />

1


ichting waarin het proces zich moest bewegen, van een eindresultaat<br />

dat zich langzaam maar zeker aftekende. Zo heeft het parkontwerp<br />

zich ontwikkeld vanuit een reeks algemene uitgangspunten via een<br />

meer gedetailleerd programma van eisen en een aantal prijsvraaginzendingen<br />

tot de keuze van een landschapsarchitect, die vervolgens<br />

een voorlopig en een definitief ontwerp maakt. Maar in elke fase<br />

doemen onvoorziene situaties op die om oplossingen vragen die niet<br />

konden worden voorzien.<br />

Dit procesmanagement, zoals deze open manier van leidinggeven<br />

wordt aangeduid, is geen uitvinding van het projectbureau. Het wordt<br />

algemeen gezien als de beste manier om processen te sturen die onderhevig<br />

zijn aan zo veel onzekere factoren, dat ook de uitkomst ervan<br />

in hoge mate onvoorspelbaar is. Zo’n proces moet zichzelf<br />

voortdurend kunnen corrigeren en oplossingen kunnen vinden voor<br />

opgaven die onverwacht opdoemen. Het is de tegenhanger van een<br />

proces dat lineair kan worden genoemd – een proces dat is<br />

toegesneden op standaardsituaties waarin kan worden gehandeld aan de<br />

hand van tevoren vastgestelde procedures. Het is de manier waarop<br />

woonwijken worden gebouwd, wegen worden aangelegd en de vuilnis<br />

wordt In opgehaald. een bureaucratie is deze lineaire aanpak regel. Een Amsterdams<br />

voorbeeld is het zogeheten Plaberum, waarmee ook de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

te maken kreeg. Het is een afkorting van “Plan- en besluitvormingsproces<br />

ruimtelijke maatregelen”, een in de jaren tachtig ontwikkelde<br />

standaardprocedure voor bouwprojecten. Elke fase is nauwkeurig omschreven.<br />

Het begint met een ‘sterkte-zwakte analyse’, dan volgen<br />

een ‘nota van uitgangspunten’, een programma van eisen, enzovoort.<br />

Het Plaberum zal doeltreffend zijn in het geval van niet al te ingewikkelde<br />

recht-toe-recht-aan projecten. Maar voor een gecompliceerde<br />

onderneming als de <strong>Westergasfabriek</strong>, waar drie simultane projecten<br />

tegelijk plaatsvinden – de bodemsanering, het park en de gebouwen –<br />

is het een onding.<br />

Voor de <strong>Westergasfabriek</strong> was het dus zaak zo snel mogelijk afscheid<br />

te nemen van zulke lineaire Plaberum-modellen en te werken<br />

volgens de principes van het procesmanagement. Dat wil niet zeggen<br />

dat er binnen het omvattende proces niet tal van deelprocessen zijn<br />

waar een lineaire aanpak wel op zijn plaats is. Ook voor de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

zijn voortdurend reguliere, ‘lineaire’ procedures en<br />

werkwijzen gevolgd. Het ontwerp voor het park heeft keurig de gebruikelijke<br />

fasen doorlopen, van concept via voorlopig ontwerp naar<br />

definitief ontwerp, en vergunningen werden volgens de gebruikelijke<br />

procedures aangevraagd. Procesmanagement betekent niet dat regels en<br />

procedures overboord worden gezet; wel zijn al die lineaire deelprocessen<br />

ondergeschikt aan een management dat zo flexibel moet zijn<br />

dat het overal adequaat op kan reageren.<br />

Een voorbeeld: aanvankelijk was men ervan uitgegaan dat de drie<br />

belangrijkste deelprojecten – de bodemsanering, de aanleg van het<br />

park en de restauratie van de gebouwen – min of meer gelijk zouden<br />

oplopen. Dat was ook gewenst voor een optimale integratie. Maar door<br />

verschillende tegenslagen liepen zowel de gebouwen als de bodemsanering<br />

flinke vertraging op. Omdat het ontwerp en de aanleg van het<br />

park voorspoediger verliep, ging het op een zeker moment op de andere<br />

twee projecten vooruitlopen. Zo werd het parkproject - gedwongen<br />

door de omstandigheden – leidend, en moesten de beide andere zich<br />

daar tot op zekere hoogte bij aanpassen. Procesmanagement is dan onontbeerlijk<br />

om een goed antwoord te hebben op veranderde omstandigheden.<br />

2


Procesmanagement is dus het werken in de richting van een nog<br />

niet bekend eindproduct. Deze werkwijze heeft ook op brede schaal<br />

ingang gevonden bij grote softwareproducenten als Microsoft. De ontwikkeling<br />

van software begint vaak als nog slechts de richting bekend,<br />

en nog geen precies omschreven product. Pas in de loop van het<br />

ontwikkelingsproces tekenen zich van dat product de contouren af.<br />

Ook het ogenblik dat het product op de markt wordt gebracht, kan arbitrair<br />

zijn: in dat geval is het de min of meer toevallige state of<br />

the art van het moment. Deze aanpak verschilt fundamenteel van die<br />

van traditionele industrieën, waar de productontwikkeling wel vanuit<br />

een tevoren beschreven eindproduct is georganiseerd. Hoewel onbedoeld,<br />

is de <strong>Westergasfabriek</strong> ook hier exemplarisch voor de overgang<br />

van de industriële naar de postindustriële stad.<br />

Deze aanpak verlangt wel het een en ander van de mensen die aan<br />

het project werken. Ze moeten overweg kunnen met situaties waarin ze<br />

niet kunnen terugvallen op regels en beproefde recepten. Het moeten<br />

mensen zijn die gedijen in situaties vol onzekerheden, die tot bloei<br />

komen als hun creativiteit op de proef wordt gesteld. Juist vanwege<br />

die kwaliteiten trok projectmanager <strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong> Liesbeth Jansen<br />

aan om vorm te geven aan de Tijdelijke Invulling.<br />

De tweede voorwaarde voor een goed verloop van de ontwikkeling van<br />

de <strong>Westergasfabriek</strong> kwam al kort aan de orde en ligt in het verlengde<br />

van de eerste. Die voorwaarde is dat, vanuit de projectleiding<br />

gezien, het proces belangrijker is dan de inhoud. In een situatie<br />

waarbij de inhoud voortdurend aan veranderingen onderhevig is,<br />

schept het procesmanagement de voorwaarden voor integratie en continuïteit.<br />

De prijsvraag voor het parkontwerp leverde vijf concepten<br />

op die elk konden worden uitverkoren als basis voor het te realiseren<br />

ontwerp. Door een professionele onverschilligheid in acht te nemen,<br />

zorgde het projectbureau ervoor dat het met elk van de vijf aan<br />

de slag zou hebben gekund.<br />

Om dezelfde reden is er welbewust van afgezien om in het projectteam<br />

ontwerpers of technici op te nemen, ook al gaat het om een<br />

project waarin het maken en uitvoeren van plannen centraal staan.<br />

Het projectbureau heeft altijd een kleine, wendbare organisatie willen<br />

zijn zonder uitgesproken specialisten. De eerste medewerker van<br />

projectmanager <strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong> (zelf opgeleid als hydroloog) was een<br />

historicus, maar het had evengoed een classicus of een sociaalgeograaf<br />

kunnen zijn. In plaats van specialistische kennis worden<br />

van het projectteam bredere vaardigheden verlangd: organisatietalent,<br />

het vermogen om processen op elkaar af te stemmen en bovenal:<br />

uitstekend kunnen communiceren.<br />

Het organiseren van communicatie is van het begin af aan de belangrijkste<br />

taak – en het belangrijkste instrument - van het projectbureau<br />

geweest. Dat geldt voor alle fasen en op alle niveaus van<br />

het proces: voor het uitdragen van de visie op een nieuwe toekomst<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong>, maar ook voor de dagelijkse taak om deelprocessen<br />

op elkaar af te stemmen. Communicatie is des te belangrijker<br />

als het projectbureau niet altijd kan terugvallen op formele bevoegdheden.<br />

Het heeft weliswaar een aantal bevoegdheden overgedragen<br />

gekregen van de reguliere ambtelijke organisatie van het stadsdeel,<br />

maar vaak zijn die niet toereikend om zaken af te dwingen. In die<br />

beperkte bevoegdheden zien we overigens weer een overeenkomst met<br />

andere transformatie-operaties, zoals de IBA Emscher Park en Bilbao<br />

Ría 2000: daar stelden de bevoegdheden nog minder voor, onder meer<br />

3


omdat de projectorganisatie niet rechtstreeks optrad in de rol van<br />

opdrachtgever; bij de <strong>Westergasfabriek</strong> was dat, althans wat het park<br />

betreft, wel het geval.<br />

Er is nog een reden (die misschien nog wel belangrijker is) om<br />

communicatie voorop te stellen. De <strong>Westergasfabriek</strong> kan alleen tot<br />

leven worden gewekt als een dynamische plek in de stad, voorzover<br />

mensen en organisaties door het project worden bezield. Voor bewoners,<br />

huurders, politiek bestuurders, ontwerpers en andere partners<br />

moet de <strong>Westergasfabriek</strong> de verwezenlijking van een droom zijn. Alleen<br />

zo kan een draagvlak ontstaan, dat zich nu eenmaal niet laat<br />

afdwingen.<br />

Soms wordt die droom welbewust opgewekt. In 1996 - toen er nog<br />

geen parkontwerp was - vroeg <strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong> aan de leden van het<br />

team dat bij het project betrokken was hun ‘droompark’ onder woorden<br />

te brengen. Even werd er vreemd van opgekeken, maar de meesten gingen<br />

enthousiast aan de slag. Een enkeling zag ervan af - met een beroep<br />

op zijn gebrekkige deskundigheid - waarmee hij zich in de ogen<br />

van <strong>Verhagen</strong> meteen had gediskwalificeerd als iemand die de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

veel te bieden had. Vergelijkbare sessies waren er aan<br />

het begin van de workshops die volgden op het voorlopige ontwerp van<br />

Kathryn Gustafson. Ook daar werden de deelnemers op temperatuur gebracht<br />

door ze eerst over hun droompark te laten vertellen.<br />

Bij mensen het vuur van de <strong>Westergasfabriek</strong> doen ontbranden,<br />

daar was het het projectbureau vaak om te doen. Wie ermee te maken<br />

kreeg, werd al snel meegetroond naar een van de culturele evenementen<br />

die gedurende de Tijdelijke Invulling op het terrein plaatsvonden.<br />

Geluncht werd vanzelfsprekend in café-restaurant West Pacific.<br />

En met enige regelmaat zijn mensen in een bus gezet voor een excursie<br />

naar de IBA Emscher Park, om ze daar onder de indruk te laten<br />

komen van de onvermoede sfeer en mogelijkheden van ontmantelde mijnen<br />

industriecomplexen.<br />

Voor het leiden van ingrijpende transformaties als die van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

is de reguliere ambtelijke organisatie doorgaans onvoldoende<br />

toegerust. Het ligt dus voor de hand er een speciale projectorganisatie<br />

voor in het leven te roepen. Hiervoor zijn verschillende<br />

modellen denkbaar. Als van het begin af aan een belangrijke<br />

rol is toebedacht aan marktpartijen zoals projectontwikkelaars, worden<br />

vaak constructies opgezet van publiek private samenwerking. Bijvoorbeeld<br />

in de vorm van een ontwikkelingsmaatschappij waarin zowel<br />

de overheid als marktpartijen zijn vertegenwoordigd. Ook kan het<br />

voorkomen dat projecten worden gedragen door verschillende overheden.<br />

In zulke gevallen moeten die overheden ook in het bestuur van<br />

het project zijn vertegenwoordigd.<br />

Daarmee vergeleken was de projectorganisatie van de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

relatief eenvoudig. Het stadsdeel Westerpark was initiatiefnemer<br />

en nam vervolgens ook de leiding op zich van het ontwikkelingsproces.<br />

Natuurlijk waren ook andere overheden bij de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

betrokken, zoals het centrale stadsbestuur, de provincie<br />

Noord-Holland en het rijk. Maar er bestond geen misverstand over<br />

waar de eindverantwoordelijkheid lag: bij het politieke bestuur van<br />

het stadsdeel.<br />

Dat de gebouwen werden overgedragen aan projectontwikkelaar<br />

MAB, betekende niet dat kon worden gesproken van een echte vorm van<br />

‘publiek-private samenwerking’. Er was geen projectorganisatie waarin<br />

het stadsdeel en de projectontwikkelaar gezamenlijk participeer-<br />

4


den. De posities en verantwoordelijkheden bleven strikt gescheiden:<br />

de projectontwikkelaar nam de gebouwen voor zijn rekening, inclusief<br />

de verantwoordelijkheid voor exploitatie binnen de kaders die met<br />

het stadsdeel zijn overeengekomen. Het stadsdeel was verantwoordelijk<br />

voor de ontwikkeling van de openbare ruimte (het park) en voor<br />

de voortgang van het proces als geheel.<br />

Hoewel het nooit een argument is geweest om voor de gebouwen<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> een projectontwikkelaar te zoeken, had de<br />

samenwerking van het stadsdeel met MAB een onvoorzien voordeel. De<br />

wederzijdse verplichtingen bleken op het proces een opmerkelijke<br />

stabiliserende invloed te hebben. Als zich tegenslagen voordeden,<br />

bijvoorbeeld in de vorm van onverwachte milieuproblemen of de algehele<br />

economische verslechtering, waren de beide partijen gedwongen<br />

door te gaan met de ontwikkeling van het park en de gebouwen. Als de<br />

wederzijdse afhankelijk er niet was geweest, dan was – achteraf gezien<br />

– de kans groot geweest dat de <strong>Westergasfabriek</strong> hetzelfde lot<br />

had getroffen als het Stedelijk Museum, dat zich al jaren in een impasse<br />

bevindt. Het is waarschijnlijk ook een van de succesfactoren<br />

van Bilbao Ría 2000 geweest: de talloos veel partijen die daarbij<br />

betrokken zijn mogen het proces uitermate ingewikkeld maken, ze hebben<br />

er wel voor gezorgd dat, toen het eenmaal op gang was gebracht,<br />

niemand meer terug kon.<br />

Een aparte projectorganisatie is bij een project van deze omvang en<br />

complexiteit onontbeerlijk. In theorie zou het nog mogelijk zijn om<br />

het project uit te voeren vanuit de bestaande overheidsorganisatie,<br />

maar in de praktijk zal men dan snel vastlopen in competentiekwesties<br />

en afstemmingsproblemen. Een project als de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

heeft tenslotte betrekking op heel wat beleidsterreinen tegelijk.<br />

Naast ruimtelijke inrichting gaat het onder meer over milieu, cultuurbeleid,<br />

economische ontwikkeling, werkgelegenheid, bewonersparticipatie,<br />

verkeersbeleid, juridische zaken en financiën.<br />

Een projectorganisatie betekent niet dat de reguliere overheidsdiensten<br />

en –organen buitenspel komen te staan. Zeker een projectorganisatie<br />

die, zoals bij de <strong>Westergasfabriek</strong>, klein en overzichtelijk<br />

wordt gehouden, kan niet zonder de expertise die elders<br />

in de ambtelijke organisatie beschikbaar is. Maar ook dan blijft de<br />

projectorganisatie de plek waar alle lijnen samenkomen en waar de<br />

knopen worden doorgehakt.<br />

Bij de <strong>Westergasfabriek</strong> is de projectorganisatie er niet alleen<br />

om de deelprocessen en beleidsterreinen op elkaar af te stemmen. Ze<br />

is ook onontbeerlijk om te kunnen werken volgens het eerder beschreven<br />

model van het procesmanagement. De dagelijkse overheidsorganisatie<br />

is gewend aan lineaire processen; het zijn bureaucratieën die<br />

werken met vaste procedures in de richting van een omschreven eindsituatie.<br />

Alleen een projectorganisatie die hiërarchisch naast het<br />

dagelijkse overheidsapparaat is geplaatst, is flexibel genoeg om te<br />

kunnen improviseren en adequaat te kunnen reageren op onverwachte<br />

situaties.<br />

De relatieve zelfstandigheid van het Projectbureau <strong>Westergasfabriek</strong><br />

betekent niet dat de projectorganisatie zich onttrekt aan de<br />

politieke leiding van het stadsdeelbestuur. Wel is de keuze voor een<br />

projectorganisatie gekoppeld aan het aanwijzen van één projectwethouder<br />

- of portefeuillehouder, zoals de bestuurders van de Amsterdamse<br />

stadsdelen worden aangeduid. Het projectbureau valt rechtstreeks<br />

onder die portefeuillehouder. De projectmanager hoeft dus<br />

5


niet, via andere organen van het stadsdeel, ook nog eens verantwoording<br />

af te leggen aan andere bestuurders, ook al betreft het zaken<br />

die tot hun portefeuille horen.<br />

Het heeft eigenlijk altijd voor de hand gelegen dat de ontwikkeling<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> terecht is gekomen bij het stadsdeel Westerpark,<br />

en niet bij de gemeente Amsterdam. Om te beginnen was het<br />

stadsdeel de initiatiefnemer. En een miljoenenproject als de <strong>Westergasfabriek</strong><br />

mag dan een hele kluif zijn voor een stadsdeel van 35<br />

duizend inwoners, in de Amsterdamse verdeling van competenties is<br />

het onmiskenbaar een project voor het stadsdeel, en niet voor de<br />

‘centrale stad’.<br />

Dat heeft vooral voordelen met zich mee gebracht. Zeker bij ingewikkelde<br />

projecten wil de gemeente Amsterdam nog wel eens de gedaante<br />

aannemen van een veelkoppig monster, dat veelvuldig met zichzelf<br />

in discussie gaat. Als gevolg hiervan kan het lang duren voordat<br />

projecten van de grond komen. Amsterdam heeft op dit gebied een<br />

twijfelachtige traditie. Het duurde tientallen jaren voor het nieuwe<br />

stadhuis er stond, de noord-zuidlijn van de metro zal nog lang op<br />

zich laten wachten en hoewel er al jaren budgetten klaar liggen van<br />

tientallen miljoenen euro’s, lukt het maar niet om de verbouwing en<br />

uitbreiding van het stedelijk museum en de stadsschouwburg verder te<br />

krijgen dan de planfase.<br />

Vergeleken bij de gemeente met haar complexe organisatie en de<br />

daarmee verbonden posities en deelbelangen, zijn de kleinere stadsdelen<br />

minder ingewikkeld en daardoor transparanter georganiseerd.<br />

Zowel politiek als ambtelijk zal het in een stadsdeel minder moeite<br />

kosten iedereen te verenigen op één visie, van waaruit een breed<br />

draagvlak voor een ambitieus project kan ontstaan.<br />

Overigens is de gemeente Amsterdam intensief betrokken bij de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong>. Alleen al door de omvang van de investeringen kan<br />

het stadsdeel het niet stellen zonder de hulp van de centrale stad.<br />

Ook is de gemeente een schakel in de richting van de provincie en<br />

het rijk, die op verschillende onderdelen zowel financieel als beleidsmatig<br />

met de <strong>Westergasfabriek</strong> te maken hebben. Dat was vooral<br />

het geval rond de miljoenen euro’s kostende bodemsanering, waar een<br />

belangrijke rol was weggelegd voor de gemeentelijke Milieudienst en<br />

het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.<br />

In 1996, toen er schot begon te komen in het project <strong>Westergasfabriek</strong>,<br />

achtte het stadsdeel het moment aangebroken om de centrale<br />

stad om ondersteuning te vragen. Om te voorkomen dat het stadsdeel<br />

toch weer verstrikt zou raken in stroperige bestuursprocessen, werd<br />

de gemeente verzocht om, in navolging van het stadsdeel, één projectwethouder<br />

aan te wijzen. Die projectwethouder moest meer zijn<br />

dan alleen een coördinator: hij kreeg ook de bevoegdheden van zijn<br />

medebestuurders overgedragen voorzover die betrekking hadden op de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong>. Op die manier was de projectwethouder niet alleen<br />

een centraal aanspreekpunt, maar was hij ook in de positie om beslissingen<br />

te nemen.<br />

Toen het college van burgemeester en wethouders vervolgens Edgar<br />

Peer aanwees als projectwethouder, reageerde het stadsdeel eerst<br />

met enige huiver. Peer was wethouder van economische zaken, terwijl<br />

men bij de <strong>Westergasfabriek</strong> toch eerder aan cultuur en recreatie<br />

dacht. Bovendien verschilde de politieke achtergrond van de als<br />

rechts bekend staande VVD-er Peer wel erg van die van zijn onderhandelingspartner<br />

in het stadsdeel, de Groen-Linkse portefeuillehouder<br />

6


Ruud Grondel. Die politieke verschillen zouden ook even aan de oppervlakte<br />

komen. Het was Peer die – aanvankelijk tegen de wil van<br />

het stadsdeel - aandrong op enige nieuwbouw (om de grondexploitatie<br />

van de <strong>Westergasfabriek</strong> te verbeteren) en op het overdragen van de<br />

gebouwen aan een private projectontwikkelaar. Peer heeft, met andere<br />

woorden, wat meer ‘markt’ in het project gebracht dan Grondel aanvankelijk<br />

voor ogen stond.<br />

Uiteindelijk werden Peer en het stadsdeel het eens, zeker toen<br />

de eerste zich in het Amsterdamse gemeentebestuur een enthousiastpleitbezorger<br />

voor de <strong>Westergasfabriek</strong> toonde. Bovendien voelde Peer<br />

zich thuis bij de procesgerichte aanpak. Bij andere grote projecten,<br />

zoals het wetenschapsmuseum New Metropolis, had hij al laten zien<br />

een gezonde weerzin te koesteren tegen procedurele obstakels.<br />

Toch is de portefeuillehouder van het stadsdeel Westerpark de belangrijkste<br />

politieke bestuurder voor de <strong>Westergasfabriek</strong>. Nadat onder<br />

Hokon Hansen de eerste initiatieven tot stand waren gekomen,<br />

brak onder zijn opvolger Ruud Grondel de cruciale periode aan van de<br />

definitieve planvorming. In 1996 presenteerde Grondel het Ontwikkelingsplan,<br />

dat sindsdien de belangrijkste leidraad is voor het project.<br />

Na Grondel kwamen Martine Fransman, die onder meer verantwoordelijk<br />

was voor twee belangrijke beslissingen: het goedkeuren van<br />

het definitief ontwerp voor het park en de overdracht van de gebouwen<br />

aan MAB. Vanaf voorjaar 2001 is de portefeuillehouder voor de<br />

<strong>Westergasfabriek</strong> Dick Jansen.<br />

Hoewel alle portefeuillehouders voor de <strong>Westergasfabriek</strong> Groen-<br />

Linksers waren, is altijd geprobeerd een zo breed mogelijke politieke<br />

steun te verwerven – ook van de oppositie in de stadsdeelraad.<br />

Het project omspant meerdere zittingstermijn van vier jaar en er<br />

moest worden voorkomen dat de <strong>Westergasfabriek</strong> zo gepolitiseerd zou<br />

raken, dat het project bij elke nieuwe coalitie ter discussie zou<br />

worden gesteld.<br />

De relatie tussen de portefeuillehouder en het projectbureau,<br />

in het bijzonder projectmanager <strong>Evert</strong> <strong>Verhagen</strong>, is in principe helder.<br />

De projectmanager is een ambtenaar die, zoals het hoort bij de<br />

overheid, ondergeschikt is aan de politieke bestuurder (die op zijn<br />

beurt verantwoording aflegt aan de stadsdeelraad). Dat een uitgesproken<br />

en bevlogen man als <strong>Verhagen</strong> in feite het gezicht van het<br />

project <strong>Westergasfabriek</strong> is, doet daar niets aan af. Hij doet zijn<br />

werk binnen de ruimte die zijn portefeuillehouder hem biedt.<br />

In de dagelijkse praktijk is de verhouding ingewikkelder. Juist<br />

omdat de positie van de projectmanager zo geprononceerd is, vergt de<br />

relatie met zijn politieke bestuur voortdurend onderhoud. Dat betekent<br />

voornamelijk een optimale informatie. Het is onvermijdelijk dat<br />

de projectmanager, die vanaf het begin met de <strong>Westergasfabriek</strong> verbonden<br />

is geweest en die portefeuillehouders heeft zien komen en<br />

gaan, een grote voorsprong in kennis heeft. Alleen als de projectmanager<br />

de portefeuillehouder op de daartoe geëigende momenten van informatie<br />

voorziet, kan worden voorkomen dat deze kennisvoorsprong<br />

een probleem wordt. Als die uitwisseling van informatie stagneert,<br />

dreigt de politieke verantwoordelijkheid van de portefeuillehouder<br />

een farce te worden en zou de projectmanager met het project aan de<br />

haal kunnen gaan – waarna het waarschijnlijk bij gebrek aan politieke<br />

rugdekking snel zou stranden.<br />

Elders is dat wel eens gebeurd, maar bij de <strong>Westergasfabriek</strong> is<br />

het ondubbelzinnige karakter van die relatie nooit in gevaar ge-<br />

7


weest. Wel waren er soms stevige confrontaties tussen <strong>Verhagen</strong> en<br />

zijn portefeuillehouder, vooral in de periode Grondel, toen de belangrijkste<br />

beslissingen moesten worden genomen. Nu zeggen ze dat<br />

het een slecht teken zou zijn geweest als ze niet af en toe met elkaar<br />

in aanvaring waren gekomen. Om zo’n project op gang te brengen<br />

zijn mensen nodig met een uitgesproken visie, en het ligt voor de<br />

hand dat de eigenzinnigheid waarmee die gepaard gaat soms tot conflicten<br />

leidt.<br />

Terwijl het proces aan de ene kant moet zijn ingebed in de organisatie<br />

van de overheid die optreedt als initiator en opdrachtgever,<br />

moeten er aan de andere kant verbindingen worden gelegd en onderhouden<br />

met groepen die voor het slagen van het project van doorslaggevend<br />

belang zijn. Van die groepen, waartoe ook de gebruikers van de<br />

gebouwen behoren, zijn de bewoners van de omliggende buurten (de<br />

Spaarndammerbuurt en de Staatsliedenbuurt) en hun organisaties altijd<br />

de belangrijkste geweest.<br />

Het is immers aan de bewoners en hun strijd van tientallen jaren<br />

te danken dat op het terrein van de <strong>Westergasfabriek</strong> een park is<br />

aangelegd. Het is in de eerste plaats hùn park en het was ondenkbaar<br />

geweest dat zij niet werden betrokken bij de totstandkoming ervan.<br />

Daar komt bij dat het succes van het transformeren van voormalige<br />

industriegebieden afhankelijk is van de mate waarin de nieuwe bestemming<br />

geworteld is in de directe omgeving. Bij de IBA Emscher<br />

Park is het Landschaftspark Duisburg-Nord om die reden veel beter<br />

tot leven gekomen dan het project Zollverein XII in Essen, waar een<br />

designcentrum wordt ontwikkeld waarmee de omwonenden nauwelijks enige<br />

relatie hebben.<br />

In het geval van de <strong>Westergasfabriek</strong> heeft het draagvlak onder<br />

de bewoners op beslissende momenten voor het noodzakelijke momentum<br />

gezorgd. Dat bleek bijvoorbeeld bij de betrokkenheid van de toenmalige<br />

directeur van de gemeentelijke Milieudienst, Jan Cleij. Zijn<br />

inzet – en zijn bereidheid om onconventionele oplossingen voor de<br />

bodemsanering te bedenken - kwamen voort uit zijn diepgewortelde<br />

overtuiging dat de tienduizenden bewoners van de Staatsliedenbuurt<br />

en de Spaarndammerbuurt met het oude Westerpark veel te weinig groen<br />

hadden.<br />

Het was dus evident dat de projectorganisatie en de bewonersgroepen<br />

elkaar nodig hadden. Dat betekent niet dat die relatie altijd probleemloos<br />

is geweest. Perioden van vruchtbare samenwerking werden<br />

afgewisseld met perioden die werden gekenmerkt door wantrouwen en<br />

conflicten. En ook nu, ten tijde van het gereedkomen van het park,<br />

is de atmosfeer tussen het stadsdeel en de vereniging Vrienden van<br />

het Westerpark zeker niet goed. Het meningsverschil spitst zich toe<br />

op de uitvoering van de beslissing van de Raad van State, die heeft<br />

geoordeeld dat voor het nieuwe bestemmingsplan een milieueffectrapportage<br />

nodig is.<br />

Als er de afgelopen jaren sprake was van tegenstellingen tussen<br />

de bewonersorganisaties en het stadsdeel, of – meer specifiek – tussen<br />

de Vereniging Vrienden van het Westerpark en het projectbureau,<br />

dan ging het vaak over de mate van invloed van de bewonersorganisaties<br />

op de besluitvorming. Soms was die invloed naar ieders tevredenheid<br />

geregeld; bijvoorbeeld bij de keuze van de parkarchitect en<br />

bij de voorbereiding van het voorlopig ontwerp - waarover later<br />

meer. Maar het kwam ook voor dat het projectbureau een streep trok.<br />

8


Zo maakte het op een zeker moment een eind aan de betrokkenheid van<br />

de bewonersorganisaties bij de uitwerking van de plannen voor het<br />

park. Nadat de grote lijnen van het ontwerp waren vastgesteld, moest<br />

landschapsarchitect Gustafson volgens het projectmanagement de ruimte<br />

krijgen. Ze mocht niet worden opgezadeld met de taak om ook zaken<br />

als de keuze van beplanting en materialen met de Vrienden te overleggen.<br />

De bewonersorganisaties van hun kant wilden geen genoegen<br />

nemen met een positie waarin ze weliswaar over de gang van zaken<br />

werden geïnformeerd, maar waarin ze geen invloed meer hadden op het<br />

ontwerpproces.<br />

Soms waren er ook inhoudelijke meningsverschillen. Volgens de<br />

bewonersorganisaties moet de <strong>Westergasfabriek</strong> een park worden voor<br />

de mensen in de directe omgeving. Ze hadden zich neergelegd bij het<br />

feit dat de gebouwen een culturele functie kregen, maar dat mocht<br />

niet ten koste gaan van de gebruiksmogelijkheden van het park. Ze<br />

wilden minder ‘steen’ en meer ‘groen’ en ze waren bang dat grote<br />

evenementen overlast voor de omwonenden met zich zouden meebrengen.<br />

Vaak werd men het in zulke gevallen toch eens; zo kreeg het park in<br />

de loop van het ontwerpproces meer groen en minder stenen en werd<br />

het aantal grote evenementen op het manifestatieterrein beperkt tot<br />

zes per jaar. Maar niet altijd kwam men er samen uit. Toen het stadsdeel<br />

en de provincie Noord-Holland volhielden dat voor het nieuwe<br />

bestemmingsplan geen milieueffectrapportage nodig was, waren het de<br />

bewonersorganisaties die naar de Raad van State stapten.<br />

In tijden waarin de relatie tussen het stadsdeel en de bewonersorganisaties<br />

niet goed was, was de wederzijdse perceptie dienovereenkomstig.<br />

Het projectbureau vond de Vrienden dan een lastige<br />

club die van geen ophouden wist, en die bovendien niet werd geacht<br />

alle bewoners te vertegenwoordigen. Op de achtergrond speelde de<br />

kwestie wie uiteindelijk als representant van de buurt moest worden<br />

beschouwd. Vanuit een meer activistische optiek waren dat de bewonersorganisaties,<br />

terwijl het stadsdeel zich erop beriep het democratisch<br />

gekozen bestuur te zijn. Aan de andere kant verweten de<br />

Vrienden en aanverwante organisaties het stadsdeel meer dan eens dat<br />

het van de <strong>Westergasfabriek</strong> een prestigeproject wilde maken en dat<br />

het de belangen van de bewoners uit het oog verloor. Ze waren het<br />

ook niet eens met de verkoop van de gebouwen aan een commerciële<br />

projectontwikkelaar, die er alleen maar op uit zou zijn er zo veel<br />

mogelijk geld mee te verdienen.<br />

Daar stonden zoals gezegd perioden tegenover waarin de betrokkenheid<br />

van de georganiseerde bewoners vorm kreeg in succesvolle samenwerking.<br />

Dat gold dus vooral voor de fase waarin de ontwerpopgave voor<br />

het park moest worden vastgesteld, gevolgd door de keuze van een<br />

landschapsarchitect. Het begon met het verzoek van projectmanager<br />

<strong>Verhagen</strong> aan de Vrienden van het Westerpark om een voorzet te geven<br />

in de vorm van tien uitgangspunten. Het resultaat was een tekst van<br />

één A4-tje, die vervolgens is gebruikt als basis voor het programma<br />

van eisen voor het nieuwe park.<br />

Voor de selectie van de landschapsarchitect riep het projectbureau<br />

een ‘werkgroep park’ in het leven. Daarin zaten drie vertegenwoordigers<br />

van de bewonersorganisaties, naast vertegenwoordigers van<br />

onder meer de huurders van de gebouwen, het stadsdeel en monumentenzorg.<br />

In de eerste ronde mocht ieder lid van de werkgroep met kandidaten<br />

komen, wat een longlist van wel honderd namen opleverde. Na<br />

een schifting, waarbij ieder lid van de werkgroep drie ontwerpers<br />

9


nomineerde, bleven daarvan ongeveer dertig over, die het verzoek<br />

kregen een informatiepakket te sturen. Uit deze dertig werden vervolgens<br />

twaalf landschapsarchitecten gekozen die werden uitgenodigd<br />

voor een presentatie van twintig minuten. Op die manier konden de<br />

ontwerpers meteen op hun communicatieve vaardigheden worden getoetst<br />

– een kwaliteit die door het projectmanagement van groot belang werd<br />

geacht.<br />

De laatste taak van de werkgroep was de selectie van vijf landschapsarchitecten<br />

die zouden worden uitgenodigd deel te nemen aan de<br />

besloten prijsvraag. Tevoren was bepaald dat als de werkgroep geen<br />

overeenstemming zou bereiken over de keuze, de vertegenwoordigers<br />

van de bewoners zelf twee van de vijf ontwerpers mochten aanwijzen.<br />

Maar de werkgroep werd het eens, zodat van deze uitweg geen gebruik<br />

hoefde te worden gemaakt.<br />

Voor de prijsvraag zelf werd een beoordelingscommissie ingesteld,<br />

waarin opnieuw twee bewonersvertegenwoordigers zaten. Ook deze<br />

procedure verliep vlot en zonder grote problemen. Voordat de vijf<br />

visies openbaar werden gemaakt, kregen de Vrienden van het Westerpark<br />

nog de gelegenheid om hun inzichten aan de beoordelingscommissie<br />

kenbaar te maken. De Staatskrant, het doorgaans kritische blad<br />

van de bewonersorganisaties, was nadien opmerkelijk positief over de<br />

werkwijze en de uitkomst.<br />

Nadat Kathryn Gustafson de prijsvraag had gewonnen en de opdracht<br />

had gekregen het parkontwerp te maken, hadden de bewonersorganisaties<br />

nog enige tijd een stem in de planontwikkeling. In de<br />

eerste fase daarvan hechtte het projectmanagement veel waarde aan<br />

een brede inbreng van zo veel mogelijk betrokkenen en het sprak vanzelf<br />

dat daartoe ook de bewonersorganisaties werden gerekend. In<br />

1998 werden verschillende workshops gehouden, over onderwerpen als<br />

ecologie, evenementen en verkeer. Ook waren de Vrienden van het Westerpark<br />

vertegenwoordigd in de groep die het werk van de landschapsarchitect<br />

tot aan het definitief ontwerp begeleidde. Deze groep had<br />

de wat ongelukkige naam ‘ontwerpteam’ gekregen, waardoor de indruk<br />

kon ontstaan dat de leden ervan als het ware mochten mee-ontwerpen.<br />

Maar zoals gezegd was dat iets wat projectmanager <strong>Verhagen</strong> juist<br />

wilde voorkomen: het ontwerpen moest worden overgelaten aan de professionele<br />

ontwerpers van het bureau Gustafson-Porter. Het enige<br />

waar anderen, waaronder de bewonersorganisaties, maar ook het projectbureau<br />

zelf, zich mee konden bemoeien, was het programma, en dat<br />

lag met het definitief ontwerp vast.<br />

Ook andere relaties dan die met de bewonersorganisaties bleven niet<br />

altijd vrij van conflicten - bijvoorbeeld met de huurders van de gebouwen<br />

of met projectontwikkelaar MAB. Het projectmanagement ging<br />

zulke conflicten ook niet altijd uit de weg. Wie een zo ambitieus<br />

project als de <strong>Westergasfabriek</strong> wil laten slagen, moet tot op zekere<br />

hoogte overtuigd zijn en blijven van zijn eigen gelijk. Bij gedrevenheid<br />

hoort eigenzinnigheid en wie dit pad kiest weet tevoren dat<br />

dit weerstand kan oproepen.<br />

Daar kwam bij dat het projectmanagement vond dat compromissen<br />

weliswaar niet taboe waren, maar dat ze nooit ten koste mochten gaan<br />

van de helderheid en de richting van het ontwikkelingsproces. Dat<br />

gold in het bijzonder voor het management van het ontwerpproces: een<br />

goed ontwerp berust op de vakbekwaamheid van de ontwerper, en kan<br />

dus nooit de uitkomst zijn van het marchanderen over opvattingen en<br />

uitgangspunten. Toen de bewoners meer groen wilden en Gustafson het<br />

10


eeldenveld daarop van een grasvlakte voorzag, in plaats van de verharding<br />

die ze eerst voorstelde, dan deed zij dat niet om van het<br />

gezeur af te zijn, maar omdat zij vond dat haar park daar ook beter<br />

door werd. Deze tot op zekere hoogte compromisloze houding was kenmerkend<br />

voor het hele ontwikkelingsproces en heeft sterk bijgedragen<br />

aan het succes ervan.<br />

Dat deze gepaste compromisloosheid gepaard moest gaan met een<br />

streven om uiteindelijk altijd consensus te bereiken, lijkt paradoxaal,<br />

maar is het niet. Juist door de kwaliteit van het proces te<br />

bewaken en het niet uit te leveren aan compromissen die zijn gericht<br />

op het kortetermijnsucces, komt een eindresultaat tot stand waar iedereen<br />

trots op kan zijn. Dat heeft het nieuwe Cultuurpark <strong>Westergasfabriek</strong><br />

bewezen.<br />

11

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!