13.09.2013 Views

Oefeningen en correcties de woordvolgorde van het Nederlands

Oefeningen en correcties de woordvolgorde van het Nederlands

Oefeningen en correcties de woordvolgorde van het Nederlands

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Oef<strong>en</strong>ing 15<br />

Voeg <strong>de</strong> volg<strong>en</strong><strong>de</strong> zinn<strong>en</strong> op twee manier<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>. Gebruik <strong>het</strong> voegwoord dat ervoor staat.<br />

Eerst volgt e<strong>en</strong> voorbeeld.<br />

(omdat) Ik ga sam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>din naar Amerika.<br />

Ik wil niet alle<strong>en</strong> gaan.<br />

of:<br />

Ik ga sam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>din naar Amerika, omdat ik niet alle<strong>en</strong> wil gaan.<br />

Omdat ik niet alle<strong>en</strong> wil gaan, ga ik sam<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>din naar Amerika.<br />

(inversie in <strong>de</strong> hoofdzin!)<br />

1. (omdat) Het wordt heel druk op straat.<br />

Het is spitsuur.<br />

2. (hoewel) Hij heeft hoofdpijn.<br />

Hij gaat toch naar <strong>het</strong> feest.<br />

3. (voordat) Ze helpt haar kin<strong>de</strong>r<strong>en</strong> met hun huiswerk.<br />

Ze maakt haar eig<strong>en</strong> huiswerk.<br />

4. (terwijl) Mijn moe<strong>de</strong>r kijkt naar <strong>de</strong> televisie.<br />

Zij breit e<strong>en</strong> trui voor mij.<br />

5. (zolang) Mijn familie logeert bij mij.<br />

Ik kan ge<strong>en</strong> afspraak met je mak<strong>en</strong>.<br />

6. (als) Je hebt nog ge<strong>en</strong> rijbewijs.<br />

Je mag niet rijd<strong>en</strong>.<br />

7. (doordat) Ik kwam te laat.<br />

De trein had vertraging.<br />

8. (hoewel) De voorstelling was afgelop<strong>en</strong>.<br />

Ie<strong>de</strong>re<strong>en</strong> bleef zitt<strong>en</strong>.<br />

9. (sinds) Ik heb e<strong>en</strong> auto.<br />

Ik reis veel meer.<br />

10. (mits) Je krijgt nu e<strong>en</strong> koekje.<br />

Je eet straks je et<strong>en</strong> op.<br />

11. (nadat) Ik heb in <strong>de</strong> tuin gewerkt.<br />

Ik heb altijd pijn in mijn rug.<br />

12. (in geval) U b<strong>en</strong>t ziek<br />

U moet <strong>de</strong> dokter bell<strong>en</strong>.<br />

11

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!