15.09.2013 Views

artikel Ledebergs dialect

artikel Ledebergs dialect

artikel Ledebergs dialect

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Professor emeritus aan de UGent Johan Taeldeman duikt in ’t <strong>Ledebergs</strong> verleden<br />

Nie neute, wel pleuje:<br />

het markante relaas van ’t Leedbeirgs<br />

Amper één vierkante kilometer groot, en toch had Ledeberg ooit z’n eigen wijktaaltje.<br />

Een unieke tongval die in de loop der jaren heeft moeten zwichten voor de Gentse stadsuitbreiding,<br />

en waar een fascinerende historie aan voorafging. Terwijl ze in de 19 de -<br />

eeuwse Arteveldestad malkoare me under moile tege de Dampuurte konden ploakke,<br />

ging het er bij ons iets beschaafder aan toe. Ledeberg was namelijk de nieuwe thuisbasis<br />

geworden van vele welgestelde Stroppendragers, die naast rijkdom en prestige ook een<br />

eigen taaltje importeerden. Een frappant stukje geschiedenis van eigen bodem.<br />

aalkundige en professor op rust Johan Taeldeman schetst de context waarin ons wijk<strong>dialect</strong> geboren<br />

werd. “Rond 1850 en in de laatste decennia van de 19de T<br />

eeuw zijn heel veel Gentenaars<br />

naar Ledeberg uitgeweken”, steekt hij van wal. “Ten eerste om de ongezonde industrie en de<br />

sociale ellende van de verpauperde arbeiderswijken te ontvluchten. Ten tweede om aan de Garde<br />

Civique* te ontsnappen, een soort burgerwacht die werd opgericht kort na de onafhankelijkheidsstrijd van<br />

België, in oktober 1830. In steden met meer dan 10.000 inwoners moest iedere man zich aanmelden bij de<br />

militie. De pientere Gentenaars, vooral jongelui, omzeilden die regel door simpelweg de Schelde aan de<br />

Brusselsepoortstraat over te steken naar Ledeberg of Gentbrugge, dat toen nog zelfstandige gemeenten<br />

waren. Zo ontsnapten ze gewiekst aan de Garde Civique en moesten ze niet verplicht in dienst treden.”<br />

* De Garde Civique<br />

De Garde Civique was georganiseerd op gemeentelijk<br />

niveau, oorspronkelijk enkel in gemeentes<br />

met meer dan 30.000 inwoners. In 1853 werden<br />

de criteria voor rekrutering verlaagd naar steden<br />

met grosso modo 10.000 zielen. In Oost-<br />

Vlaanderen waren dat Aalst, Dendermonde, Oudenaarde<br />

en Gent. Iedere man tussen 21 en 50<br />

moest zich aanmelden bij de militie, en indien hij<br />

geen ziekten, misvormingen en verminkingen<br />

vertoonde of de man niet voor een gezin moest<br />

zorgen, werd hij stante pede ingelijfd.<br />

Bijgevolg kwamen vooral jonge vrijgezellen en<br />

kinderloze weduwnaars die geen deel uitmaakten<br />

van het leger in aanmerking. Ze werden vaak<br />

tegen hun zin gerekruteerd, want dan moesten ze<br />

een duur uniform aanschaffen. De militie had ook<br />

te kampen met een slecht imago: het was erg<br />

inefficiënt georganiseerd en er was een nijpend<br />

tekort aan materieel, opleiding en motivatie.<br />

’t Leedbergs archief<br />

“Het gros van die Gentse ‘emigranten’ behoorde<br />

tot de lage middenklasse”, verduidelijkt Taeldeman.<br />

“Renteniers, handelsbedienden en staatsambtenaren,<br />

die weliswaar niet in de hoogste milieus<br />

vertroefden maar toch over een aanzienlijk<br />

kapitaal beschikten en zekere sociale status genoten.<br />

Ze vestigden zich in statige rijhuizen, ver weg<br />

van die ‘smerige’ stadscités.”<br />

Door die massale toestroom van Gentenaars voltrok<br />

de ‘vergentsing’ van Ledeberg zich al in de<br />

tweede helft van de 19 de eeuw, veel vroeger dan in<br />

andere Gentse voorsteden, die landelijker waren<br />

en dus minder aantrekkelijk voor de middenklasse.<br />

Circa tienduizend Stroppendragers ontsnapten<br />

aan de drukte van de verontreinigde grootstad en<br />

het juk van de burgermilitie. Al snel vormden ze<br />

de meerderheid van de <strong>Ledebergs</strong>e bevolking, en<br />

dat bleef niet zonder gevolgen. “De middenklasse<br />

probeerde zich al decennialang te onderscheiden<br />

van het ‘fabrieksvolk’, zoals de fabrieksarbeiders


eschimpend werden genoemd. Het stadsproletariaat, dat de<br />

motor van de toenmalige economie draaiende hield, werd<br />

door de hogere sociale klassen steevast behandeld als het ‘achterlijke<br />

gepeupel’. Hoewel ze een essentiële rol hadden in de<br />

instandhouding van de zware Gentse textielindustrie, werd er<br />

voortdurend op hen neergekeken. Één van de middelen om<br />

zich te onderscheiden was de taal.”<br />

‘Achterlijke boeren’<br />

Zo sprak de gezeten burgerij ‘Burgergents’, een gekuiste versie<br />

van het Gents, terwijl de lagere klassen plat ‘Gentsch’ spraken.<br />

In een poging om zich meer beschaving aan te meten dan het<br />

‘plebs’ hanteerde het ‘chiquere volk’ dus een soort verburgerlijkt<br />

<strong>dialect</strong>, dat bij de doorsnee werkmens nogal komiek in de<br />

oren klonk. Door de continue drang om aansluiting te vinden<br />

met de sociale toplaag, kreeg de middenklasse van de arbeiders<br />

een blasé en elitair imago opgeplakt.<br />

Het taaltje van de inwijkelingen drukte al<br />

snel z’n stempel op het ‘boertige’ <strong>dialect</strong> van<br />

de autochtone <strong>Ledebergs</strong>e bevolking. Over<br />

de Schelde werd oorspronkelijk een soort<br />

plattelands-Oost-Vlaams gesproken, een<br />

Ledeberg Botermarkt, anno 1900.<br />

heel ander taaltje dan het sappige Gents van<br />

binnen de stadsmuren. Gent was in de loop<br />

der eeuwen immers uitgegroeid tot een<br />

taaleiland. Verschillende taalveranderingen<br />

die buiten Gent werden ingezet traden in de<br />

stad niet op, vanwege het gemeend ‘boerse’<br />

karakter ervan. “Er was een kloof tussen<br />

mensen van Gent en het platteland”, aldus<br />

Taeldeman. “Gent was een slechte stad, ‘het<br />

rode gevaar’, met die vuile fabrieken en dat ‘smerige’ arbeidersmilieu. En omgekeerd zagen de Gentenaars<br />

de boeren als ‘achterlijk’.” De Arteveldestad was een geïsoleerd taalbastion in het rurale Oost-Vlaanderen<br />

van toen en is dat vandaag nog steeds, zij het in mindere mate. Op taalgebied uit zich dat op verschillende<br />

manieren: een opvallend verschil is bijvoorbeeld dat op het platteland rond Gent de g, ng, w en j tussen<br />

klinkers weggelaten worden, waardoor de voorafgaande klinker gerekt wordt. Liegen wordt op den buiten<br />

als ‘lieën’ uitgesproken, terwijl ze in Gent ‘liege’. Op het platteland ‘bloeën’ de bloemen, in Gent ‘bloeje’ ze.<br />

“<br />

Het <strong>Ledebergs</strong> is gestorven,<br />

het Gents gaat als volgende<br />

voor de bijl<br />

”<br />

“ het ‘chiquere volk’<br />

hanteerde een soort<br />

verburgerlijkt <strong>dialect</strong> om<br />

zich te onderscheiden<br />

van het ‘plebs’<br />

”<br />

Die unieke ‘Gentsche’ tongval nam nu ook de overhand in<br />

Ledeberg, weliswaar de ‘beschaafdere’ variant ervan vanwege<br />

de status van de inwijkelingen. In se was het verschil tussen<br />

het Gents en het <strong>Ledebergs</strong> dus vrijwel hetzelfde als tussen<br />

het Burgergents en het plat Gents. Zo werd er in het <strong>Ledebergs</strong><br />

minder nadruk gelegd op zware tweeklanken; in het<br />

platste Gents spraken ze van een ‘deejf’, terwijl een Ledebergenaar<br />

‘dif’ riep naar een fietsenpikker. ‘Huis’ werd in het plat<br />

Gents ‘auwjs’ terwijl dat in het Burgergents van Ledeberg<br />

naar ‘ais’ verbasterd werd, waarbij zelfs naar de latere ANuitspraak<br />

‘uij’ geneigd werd. Verder kenmerkt het plat Gents<br />

zich in het rekken van klanken en de typische uitspraak van<br />

de tweeklank ‘ng’, waarbij ook de ‘g’ uitgesproken werd.


Dat laatste viel weg bij het Burgergents; wat ‘zèènghe’ was voor de werklieden, was ‘zèènge’ voor de middenklasse.<br />

Ook typerend voor het plat Gents is het geluidsvolume: door de luide fabrieksmachines leden veel<br />

arbeiders aan gehoorschade, waardoor ze luider moesten praten om elkaar te kunnen verstaan. Ten slotte<br />

kwam er in het <strong>Ledebergs</strong> soms een eind -n na een doffe e, wat in het ‘echt’ Gents niet het geval was.<br />

Slaapkamer<strong>dialect</strong><br />

In de loop van de twintigste eeuw raakte Ledeberg, net als alle andere Gentse voorsteden, meer en meer<br />

vergroeid met Gent, waardoor het plattere stads<strong>dialect</strong> de voertaal werd in de <strong>Ledebergs</strong>e kroegen. Het<br />

<strong>Ledebergs</strong> Burgergents verdween zienderogen. Vandaag is het <strong>Ledebergs</strong> <strong>dialect</strong> zo goed als uitgestorven,<br />

maar ook het Artevelde<strong>dialect</strong> heeft het moeilijk: “Het <strong>Ledebergs</strong> is gestorven, het Gents gaat als volgende<br />

voor de bijl”, luidt de triestige conclusie van Taeldeman. “Er is geen enkele Gentenaar jonger dan dertig<br />

meer die echt puur Gents praat. Jongeren spreken een soort tussentaal, weliswaar met een Gents accent.<br />

Dat komt in de eerste plaats omdat ouders<br />

geen <strong>dialect</strong> meer spreken met hun<br />

kinderen. Mama en papa spreken enkel<br />

nog <strong>dialect</strong> met elkaar, dat daarom ook<br />

wel ‘slaapkamer<strong>dialect</strong>’ genoemd wordt.<br />

De huidige attitude van ouders tegenover<br />

het <strong>dialect</strong> speelt ook een grote rol: ze<br />

vinden het iets boertig, niet meer van<br />

deze tijd, vulgair, onbeschaafd, etc… Een<br />

derde oorzaak zijn ouders die denken dat<br />

hun kinderen later beter AN zullen leren<br />

als ze in het AN worden opgevoed. Ook<br />

dat is absoluut niet waar en is zelfs grondig<br />

tegengesproken door de wetenschap.”<br />

Jacques Eggermontstraat, anno 1900.<br />

“Het eerste wat verdwijnt zijn de typische <strong>dialect</strong>woorden; de<br />

vocabuleir. De woordenschat is het meest broze deel van een<br />

<strong>dialect</strong>. Streekklanken zijn wel nog herkenbaar, in de tussentaal<br />

bijvoorbeeld.” Het verval van de Vlaamse <strong>dialect</strong>en is al<br />

enkele jaren aan de gang. “We zijn zelfs zover gekomen dat<br />

sommige migranten ‘Gentser’ Gents praten dan de meeste<br />

Gentenaars”, stelt Taeldeman vast. “Ik ken nogal wat Turken<br />

in Gent die veel contact hebben met Gentenaars pur sang en<br />

daardoor plat Gents praten. Zelfs Turkse Gentenaars worden<br />

naar verluidt in Turkije als Gentenaars herkend omdat ze<br />

ook in hun Turks de typische Gentse huig-r gebruiken.”<br />

Onbeschaafd wezen<br />

“De grootste bedreiging voor de <strong>dialect</strong>en, en wat tenslotte ook de ondergang heeft betekend van het<br />

<strong>Ledebergs</strong>, is de toegenomen mobiliteit. Vroeger werd je geboren in je dorp, je ging naar school in je dorp,<br />

je trouwde met een meisje van het dorp of hoogstens van één dorp verder, je bleef er wonen, je kinderen<br />

gingen naar de dorpsschool en je bleef er werken. Tot kort na de Tweede Wereldoorlog gingen mensen<br />

nauwelijks hun geluk beproeven buiten het zicht van hun kerktoren. Toen is de enorme mobiliteit op gang<br />

gekomen: mensen gingen pendelen en elders een partner zoeken.”<br />

Een andere factor waardoor het <strong>dialect</strong> steeds meer in de verdrukking komt is de sociale mobiliteit:<br />

mensen willen opklimmen op de sociale ladder, en het eerste dat ze daarbij achterlaten is hun <strong>dialect</strong>.<br />

“We zijn zover gekomen dat wie nog <strong>dialect</strong> spreekt bijna als een onbeschaafd wezen bekeken wordt.<br />

Doodjammer”, besluit Taeldeman.<br />

“<br />

Sommige migranten praten<br />

‘Gentscher’ dan de<br />

meeste Gentenaars<br />

”<br />

Tekst: Quentin Soenens

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!