narrativiteit bij paul ricoeur en hannah arendt - Esthetica
narrativiteit bij paul ricoeur en hannah arendt - Esthetica
narrativiteit bij paul ricoeur en hannah arendt - Esthetica
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
NARRATIVITEIT BIJ PAUL RICOEUR EN<br />
HANNAH ARENDT<br />
Nel van d<strong>en</strong> Haak, Amsterdam<br />
1 INLEIDING<br />
Ik wil e<strong>en</strong> vergelijking mak<strong>en</strong> van <strong>narrativiteit</strong> <strong>bij</strong> Paul Ricoeur <strong>en</strong> <strong>bij</strong> Hanna<br />
Ar<strong>en</strong>dt. Wat deze beide auteurs nadrukkelijk del<strong>en</strong> is de nauwe relatie tuss<strong>en</strong> nar-<br />
rativiteit <strong>en</strong> handel<strong>en</strong>. Zo treff<strong>en</strong> we <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt in e<strong>en</strong> van haar hoofdwerk<strong>en</strong>, The<br />
Human Condition (1958), e<strong>en</strong> co-verschijning van handeling <strong>en</strong> woord aan. De<br />
‘vita activa’, volg<strong>en</strong>s Ar<strong>en</strong>dt de meest hoogstaande activiteit, is onafscheidelijk<br />
van het woord. Het woord is <strong>bij</strong> haar de narratieve herneming van het handel<strong>en</strong>.<br />
Ar<strong>en</strong>dts ‘filosofie van het vertell<strong>en</strong> van verhal<strong>en</strong>’begon <strong>bij</strong> het schrijv<strong>en</strong> van haar<br />
biografie van Rahel Varnhag<strong>en</strong>. Dit gaf haar de noodzakelijke achtergrond <strong>en</strong><br />
ervaring voor haar b<strong>en</strong>adering van <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong> haar nadruk erop: het vertell<strong>en</strong>
NEL VAN DER HAAK<br />
van verhal<strong>en</strong> over ding<strong>en</strong> uit het verled<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> van de manier<strong>en</strong> om te herin-<br />
ner<strong>en</strong>. Op die manier gaat het vertell<strong>en</strong> van verhal<strong>en</strong> ook de vergetelheid teg<strong>en</strong>.<br />
Ricoeurs b<strong>en</strong>adering van <strong>narrativiteit</strong> treff<strong>en</strong> we vooral aan in zijn<br />
driedelige werk Temps et récit. Hij bereflecteert hierin historische <strong>en</strong> fictieve ver-<br />
hal<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij verbindt <strong>narrativiteit</strong> met temporaliteit. Narrativiteit is de discursieve<br />
wijze waarop de temporele zijnswijze tot taal gebracht is. 1 Bij Ricoeur zijn taal <strong>en</strong><br />
<strong>narrativiteit</strong> niet vanaf het begin belangrijk. In zijn vroege werk staat e<strong>en</strong> f<strong>en</strong>ome-<br />
nologische b<strong>en</strong>adering c<strong>en</strong>traal. Gaandeweg wordt de herm<strong>en</strong>eutiek belangrijk, <strong>en</strong><br />
daarmee taal, metafoor <strong>en</strong> <strong>narrativiteit</strong>. Op deze relatie tuss<strong>en</strong> <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong> han-<br />
del<strong>en</strong> ga ik eerst in. Daar<strong>bij</strong> komt dan tegelijkertijd e<strong>en</strong> andere problematiek,<br />
namelijk die van temporaliteit, verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> herinner<strong>en</strong> naar vor<strong>en</strong>. Het zal blijk<strong>en</strong>,<br />
dat de beide auteurs verschill<strong>en</strong>d d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> wat betreft verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> herinner<strong>en</strong>.<br />
E<strong>en</strong> andere vraag, die ook sam<strong>en</strong>hangt met het handelingskarakter van<br />
<strong>narrativiteit</strong>, is die naar de subjectiviteit. Bij Ricoeur humaniseert <strong>narrativiteit</strong> de<br />
ervaring van de tijd. “Tijd”, zo beargum<strong>en</strong>teert Ricoeur, “wordt m<strong>en</strong>selijk in de<br />
mate dat ze gearticuleerd wordt op e<strong>en</strong> narratieve wijze”. 2 Welk begrip van sub-<br />
jectiviteit is geïmpliceerd in deze beide b<strong>en</strong>adering<strong>en</strong> van <strong>narrativiteit</strong>? Ricoeur<br />
stelt de verhal<strong>en</strong>de m<strong>en</strong>s c<strong>en</strong>traal. De m<strong>en</strong>s is e<strong>en</strong> vertell<strong>en</strong>d wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> komt op<br />
verhaal. De m<strong>en</strong>s is drager van verhal<strong>en</strong>, van het eig<strong>en</strong> verhaal <strong>en</strong> van het verhaal<br />
waarin het is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Op het subject ga ik in het tweede deel in.<br />
2 DE VERHOUDING TUSSEN NARRAT I V I T E I T, TIJD, GESCHIEDENIS EN<br />
VERGETEN/HERINNEREN<br />
In The Human Condition treff<strong>en</strong> we Ar<strong>en</strong>dts bek<strong>en</strong>de onderscheid aan tuss<strong>en</strong><br />
<strong>en</strong>erzijds de ‘poiêsis’ofwel de activiteit van de productie, <strong>en</strong> anderzijds de prax-<br />
is, de activiteit van de handeling. Het gaat haar vooral om de praxis <strong>en</strong> de han-<br />
deling. Geconceptualiseerd door Aristoteles’ notie van ‘<strong>en</strong>ergeia’ (actualiteit),<br />
gaat het <strong>bij</strong> praxis om activiteit<strong>en</strong> die niet het einde (ateleis) nastrev<strong>en</strong>, maar om<br />
de volle handeling zelf van de betek<strong>en</strong>ing. De kunst van het verhaal rust <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt<br />
1 Paul Ricoeur in M. Valdés 1991 p. 99<br />
2 Paul Ricoeur 1983 p. 105: “que le temps devi<strong>en</strong>t temps humain dans la mesure où il est articulé sur un mode<br />
narratif..”<br />
76
77<br />
in de kracht de handeling te cond<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>. Het gaat om handeling als vrijheid, als<br />
nieuw begin. Zij noemt dit ook wel de actualisering van de m<strong>en</strong>selijke conditie<br />
van nataliteit. 3 Terwijl <strong>bij</strong> Heidegger, <strong>bij</strong> wie Ar<strong>en</strong>dt ook aansluit, taal de bouw-<br />
stof is, actualiseert volg<strong>en</strong>s Ar<strong>en</strong>dt de poëzie de ess<strong>en</strong>tie van taal.<br />
Zij volgt Aristoteles ook op het punt van de koppeling van handeling <strong>en</strong><br />
mimesis. De lev<strong>en</strong>de stroom van het handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> van het sprek<strong>en</strong> kan niet anders<br />
word<strong>en</strong> gerepres<strong>en</strong>teerd dan door middel van e<strong>en</strong> soort van herhaling, de imitatie<br />
of mimesis die, volg<strong>en</strong>s Aristoteles, heerst in alle kunst<strong>en</strong>. Het dramatische spel<br />
(drama komt van het griekse woord ‘dran’, handel<strong>en</strong>) is door de intrigue e<strong>en</strong> imitatie<br />
of mimesis van e<strong>en</strong> handeling. 4<br />
Ar<strong>en</strong>dts betoog over <strong>narrativiteit</strong> spitst zich toe op de herinnering. De<br />
herinnering vooral is haar problematiek. De herinnering van handeling<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
woord<strong>en</strong> wordt best<strong>en</strong>digd door de vertelling. Waarom is herinner<strong>en</strong> zo belang-<br />
rijk? Herinner<strong>en</strong> speelt <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt op diverse manier<strong>en</strong> e<strong>en</strong> rol. Zo zi<strong>en</strong> we<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld in Love and Saint Augustine dat Ar<strong>en</strong>dt er ingaat op het geheug<strong>en</strong><br />
<strong>en</strong> het herinner<strong>en</strong> <strong>bij</strong> Augustinus. Zij leert van hem dat de kern van de geest in het<br />
geheug<strong>en</strong> is <strong>en</strong> dat zonder herinnering de m<strong>en</strong>s zijn id<strong>en</strong>titeit, zijn e<strong>en</strong>heid, zou<br />
verliez<strong>en</strong>. 5 De herinnering begrijp<strong>en</strong> is het zelf begrijp<strong>en</strong>. Voor Ar<strong>en</strong>dt is ge-<br />
heug<strong>en</strong> dus de voorwaarde voor de mogelijkheid van e<strong>en</strong> id<strong>en</strong>titeit, <strong>en</strong> dat niet<br />
alle<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> individu, maar ook van e<strong>en</strong> volk. Ook zou de m<strong>en</strong>s zonder herin-<br />
nering zijn/haar nataliteit verget<strong>en</strong>. Bij Augustinus verwijst het ‘herinnerde<br />
verled<strong>en</strong>’ naar vroegere k<strong>en</strong>nis, de k<strong>en</strong>nis betreff<strong>en</strong>de geluk. Herinnering is de<br />
<strong>en</strong>ige manier om die k<strong>en</strong>nis te bereik<strong>en</strong>. 6<br />
In de biografie van Rahel Varnhag<strong>en</strong> komt vervolg<strong>en</strong>s de onmo-<br />
gelijkheid van het verget<strong>en</strong> naar vor<strong>en</strong>, opnieuw in verband met id<strong>en</strong>titeit: als<br />
Rahel sociaal opklimt, kan ze haar joodse pariabestaan niet verget<strong>en</strong>. Verget<strong>en</strong> zou<br />
haar bescham<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over niet-geëmancipeerde jod<strong>en</strong>. 7 Rahel is interessant om-<br />
dat ze nogal onbevang<strong>en</strong> staat tuss<strong>en</strong> paria <strong>en</strong> parv<strong>en</strong>u, haar verled<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar<br />
mogelijke toekomst. De prijs die de parv<strong>en</strong>u zou moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong> is dat er ge<strong>en</strong><br />
sam<strong>en</strong>hang meer is in het eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.<br />
NARRATIVITEIT<br />
3 Ricoeur (1983a p. 72) stelt dat het handelingsvermog<strong>en</strong> ontologisch geworteld is in het gegev<strong>en</strong> van de n-<br />
ataliteit.<br />
4 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 187<br />
5 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1996 Part II §1 p. 45 e.v.<br />
6 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1996 p. 49.<br />
7 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1997 p. 237–259, m.n. 250, 251, 255.
NEL VAN DEN HAAK<br />
Verget<strong>en</strong> is <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt vooral bedreig<strong>en</strong>d <strong>en</strong> problematisch. Dit hangt<br />
sam<strong>en</strong> met het temporele karakter ofwel de sterfelijkheid van het m<strong>en</strong>selijk lev<strong>en</strong>.<br />
In The Life of the Mind. I. Thinking is lev<strong>en</strong> bedoeld om te verschijn<strong>en</strong> in <strong>en</strong> te<br />
verdwijn<strong>en</strong> van de wereld. Wat er gebeurt tuss<strong>en</strong> die twee mom<strong>en</strong>t<strong>en</strong> is futiel,<br />
ofwel laat ge<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> of spoor na. De tek<strong>en</strong>s <strong>en</strong> spor<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vernietigd door het<br />
verget<strong>en</strong>. Ze zijn echter noodzakelijk om te overlev<strong>en</strong>. Het vertell<strong>en</strong> van verhal<strong>en</strong><br />
is e<strong>en</strong> manier om tek<strong>en</strong>s <strong>en</strong> spor<strong>en</strong> te vertal<strong>en</strong> in/naar de realiteit, <strong>en</strong> zodo<strong>en</strong>de e<strong>en</strong><br />
manier om te ontsnapp<strong>en</strong> aan de slechts banale continuering van het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> om<br />
de futiliteit, waartoe verget<strong>en</strong> ons veroordeelt, te overstijg<strong>en</strong>. 8<br />
Ar<strong>en</strong>dt gaat er vanuit, dat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> herinnering impliceert. “...d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />
impliceert altijd herinnering; iedere gedachte spreekt strikt g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />
gedachte-achteraf uit”. 9 Daarmee is de ernst van het verlies van de herinnering<br />
aangegev<strong>en</strong>. Dat wat de moderne <strong>en</strong> hed<strong>en</strong>daagse m<strong>en</strong>sheid heeft verlor<strong>en</strong>, dat is<br />
de capaciteit tot d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> — verbond<strong>en</strong> met de herinnering. De oorsprong van dit<br />
onvermog<strong>en</strong> om te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> verbindt Ar<strong>en</strong>dt in The Human Condition verder met<br />
het verlies van de geme<strong>en</strong>schappelijke wereld, die eig<strong>en</strong> is aan de pluraliteit als<br />
m<strong>en</strong>selijke conditie, <strong>en</strong> zelf gefundeerd is op de geme<strong>en</strong>schappelijke zin.<br />
Wij bevind<strong>en</strong> ons in het gevaar van verget<strong>en</strong>. Ons kwaad is het verget<strong>en</strong>,<br />
de afwezigheid van geheug<strong>en</strong>, de afwezigheid van het verhaal. Het gaat Ar<strong>en</strong>dt<br />
om die dim<strong>en</strong>sie van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> die ontsnapt aan de chronologische tijd van de<br />
geschied<strong>en</strong>is <strong>en</strong> van de biografie. “De realiteit is anders <strong>en</strong> meer dan de totaliteit<br />
van de feit<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, die hoe dan ook niet vastgesteld kan word<strong>en</strong>.” 10<br />
En ook: “Wie zegt wat is .... vertelt altijd e<strong>en</strong> verhaal, <strong>en</strong> in dit verhaal verliez<strong>en</strong><br />
de particuliere feit<strong>en</strong> hun conting<strong>en</strong>tie <strong>en</strong> verwerv<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige m<strong>en</strong>selijk begrijpelijke<br />
betek<strong>en</strong>is.” 11 Door die ontsnapp<strong>en</strong>de dim<strong>en</strong>sie wordt “e<strong>en</strong> klein spoor” geop<strong>en</strong>d<br />
“van niet-tijd dat de activiteit van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> inschrijft in het interieur van de<br />
ruimte-tijd van de sterveling<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waarin het verloop van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, van het<br />
souv<strong>en</strong>ir <strong>en</strong> van de aandacht al wat hij aanraakt redt van de ruïne van de his-<br />
torische <strong>en</strong> biografische tijd”. 12 Het verhaal is eig<strong>en</strong>lijk de verzonk<strong>en</strong> geschiede-<br />
8 Zie ook Maurice Weyembergh in Joke J. Herms<strong>en</strong> <strong>en</strong> Dana Villa (eds.) 1999 p. 79–96.<br />
9 “...thinking always implies remembrance; every thought is strictly speaking an after-thought” (Hanna Ar<strong>en</strong>dt<br />
1978 p. 78)<br />
10 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1985 p. 261–262: “Reality is differ<strong>en</strong>t from, and more than, the totality of facts and ev<strong>en</strong>ts,<br />
which anyhow, is unascertainable. “<br />
11 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1985 p. 261–262: “Who says what is ... always tells a story, and in this story the particular<br />
facts lose their conting<strong>en</strong>cy and acquire some humanly compreh<strong>en</strong>sible meaning.”<br />
12 Bernard Stev<strong>en</strong>s 1985 p. 108 85. Julia Kristeva 1999 p. 123<br />
13 Julia Kristeva 1999 p. 123<br />
78
79<br />
nis die de ware geschied<strong>en</strong>is begeleidt. In aansluiting op Aristoteles beoogt Ar<strong>en</strong>dt<br />
e<strong>en</strong> articulatie tuss<strong>en</strong> deze twee geschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>. 13<br />
Het problematische verget<strong>en</strong> heeft <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt ook of juist ook e<strong>en</strong> poli-<br />
tieke dim<strong>en</strong>sie. Zij schrijft over het ‘georganiseerde verget<strong>en</strong>’ door het totali-<br />
tarisme 14 , <strong>en</strong> het probleem van de ‘gedachteloosheid’die <strong>bij</strong>voorbeeld zichtbaar<br />
wordt aan Eichmann. In The Life of the Mind probeert ze aan te ton<strong>en</strong> dat deze<br />
gedachteloosheid t<strong>en</strong> grondslag kon ligg<strong>en</strong> aan het gebrek aan bewustzijn <strong>bij</strong> het<br />
organiser<strong>en</strong> (<strong>en</strong> bewak<strong>en</strong>) van de conc<strong>en</strong>tratiekamp<strong>en</strong>.<br />
Ar<strong>en</strong>dt onderstreept feitelijk nooit de nuttige of positieve aspect<strong>en</strong> van<br />
verget<strong>en</strong>. Toch is ze met haar pleidooi voor de herinnering niet alle<strong>en</strong> gericht op<br />
het verled<strong>en</strong>. Het schrijv<strong>en</strong> van Rahel Varnhag<strong>en</strong>s biografie is niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> re-<br />
flectie op het verled<strong>en</strong>, maar ook e<strong>en</strong> oef<strong>en</strong>ing in oriëntatie in het hed<strong>en</strong>. Let wel:<br />
op het hed<strong>en</strong>, niet zozeer op de toekomst.<br />
Traditie was eeuw<strong>en</strong>lang de mogelijkheid om de kloof tuss<strong>en</strong> verled<strong>en</strong><br />
<strong>en</strong> toekomst te overbrugg<strong>en</strong>. Ar<strong>en</strong>dt constateert dus echter e<strong>en</strong> breuk met de tra-<br />
ditie. In Betwe<strong>en</strong> Past and Future verhoudt zij zich met deze breuk. E<strong>en</strong> breuk<br />
met de traditie is weliswaar ge<strong>en</strong> breuk met het verled<strong>en</strong>, maar niettemin pro-<br />
blematisch. Zonder traditie word<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong> ervaring<strong>en</strong> doorgegev<strong>en</strong> waaraan<br />
d<strong>en</strong>k- <strong>en</strong> oordeelscriteria ontle<strong>en</strong>d kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Dat is bedoeld met haar be-<br />
k<strong>en</strong>de notie ‘erf<strong>en</strong>is zonder testam<strong>en</strong>t’.<br />
Ook <strong>bij</strong> Ricoeur gaan <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong> handeling sam<strong>en</strong>, maar wat betreft<br />
verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> herinnering legt hij e<strong>en</strong> ander acc<strong>en</strong>t. Hij schrijft over de leeshande-<br />
ling, als e<strong>en</strong> belangrijke dim<strong>en</strong>sie van de mythe. In de mythe onderscheidt hij drie<br />
begripp<strong>en</strong> van mimesis (op niveau I, II <strong>en</strong> III), die gek<strong>en</strong>merkt word<strong>en</strong> door res-<br />
pectievelijk prefiguratie, configuratie (van het literaire <strong>en</strong> historische verhaal) <strong>en</strong><br />
refiguratie (de terugkeer naar het handel<strong>en</strong>). Prefiguratie heeft te mak<strong>en</strong> met wat<br />
wel <strong>en</strong> niet herk<strong>en</strong>d kan word<strong>en</strong>, met m<strong>en</strong>selijk handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>, met activiteit<br />
<strong>en</strong> passiviteit. Configuratie verwijst ev<strong>en</strong>als Aristoteles muthos naar de orga-<br />
nisatie van gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, zodat er e<strong>en</strong> geheel ontstaat vanuit de heterog<strong>en</strong>e,<br />
14 Zie Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1992 p. 232–233.Zie ook Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1979 p. 451, 434, 459.<br />
NARRATIVITEIT
NEL VAN DEN HAAK<br />
alledaagse tijdservaring. De configuratie <strong>en</strong> de refiguratie zijn bemiddeld via de<br />
leeshandeling. De wereld van de tekst kan via de leeshandeling de wereld van de<br />
lezer verander<strong>en</strong>. Door het lez<strong>en</strong> gaat de configuratie — van de wereld van de<br />
tekst — over in refiguratie — de wereld van de luisteraar of de lezer, de wereld<br />
waarbinn<strong>en</strong> de handeling ontvouw<strong>en</strong> wordt <strong>en</strong> zich ontvouwt.<br />
In Temps et récit gaat Ricoeur in op de Augustiniaanse reflectie van de<br />
tijd in de Confessiones of Belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>. Deze gaat over de gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> eindige<br />
tijd van de m<strong>en</strong>selijke handeling, die verdiept is door zijn pool van oneindigheid<br />
<strong>en</strong> van eeuwigheid. Ricoeur laat de tijd in drie heterog<strong>en</strong>e brokstukk<strong>en</strong> ‘teg<strong>en</strong>-<br />
woordigheid’ (toekomst, hed<strong>en</strong>, verled<strong>en</strong>) uite<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> — dit uite<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> noemt<br />
hij dist<strong>en</strong>tio 15 —, welke gepaard gaan met drie functies in/van de geest:<br />
verwachting, att<strong>en</strong>tie/int<strong>en</strong>tie, herinnering. Hij schrijft over e<strong>en</strong> drievoudig<br />
hed<strong>en</strong>/aanwezigheid: het hed<strong>en</strong> van de toekomst, het hed<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong>, het<br />
hed<strong>en</strong> van het hed<strong>en</strong>. 16 Het hed<strong>en</strong> is niet alle<strong>en</strong> pres<strong>en</strong>t of aanwezig; het partici-<br />
peert ook in het verled<strong>en</strong> of in het niet-meer-zijn <strong>en</strong> in de toekomst of nog-niet-<br />
zijn. Hij onderzoekt of de temporele ervaring die langs deze lijn<strong>en</strong> gedacht kan<br />
word<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> kan kom<strong>en</strong> met wat hijzelf ook wel de ‘doorleefde’ervaring noemt.<br />
Daarmee radicaliseert hij de temporele ervaring door subjectivering. Tegelijker-<br />
tijd radicaliseert hij subjectiviteit door temporalisering. Deze b<strong>en</strong>adering is e<strong>en</strong><br />
impliciete <strong>en</strong> e<strong>en</strong> expliciete kritiek op de klassiek-structuralistische literatuur-<br />
wet<strong>en</strong>schap ofwel op narratolog<strong>en</strong>, die volg<strong>en</strong>s hem zijn blijv<strong>en</strong> stek<strong>en</strong> in het<br />
vaststell<strong>en</strong> van de interne structuur van de fictieve tijd, daar<strong>bij</strong> verget<strong>en</strong>d dat die<br />
ook nog e<strong>en</strong> refer<strong>en</strong>tie heeft, e<strong>en</strong> relatie met onze reële tijdservaring. Het is vol-<br />
g<strong>en</strong>s hem nu juist deze refer<strong>en</strong>tie naar de werkelijkheid zelf die de inzet vormt van<br />
het narratieve spel met de tijd, <strong>en</strong> die de verteltechniek<strong>en</strong> hun zin pas geeft.<br />
De functie van het verhaal is <strong>bij</strong> Ricoeur om door middel van de intri-<br />
gue (m u t h o s, verhaal, organisatie van gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, ontle<strong>en</strong>d aan A r i s t o t e l e s ’<br />
P o ë t i c a) de temporele ervaring te refigurer<strong>en</strong>. Zijn c<strong>en</strong>trale these is de we-<br />
derkerigheid tuss<strong>en</strong> tijd <strong>en</strong> <strong>narrativiteit</strong>: <strong>narrativiteit</strong> articuleert onze ervaring<br />
van tijd, <strong>en</strong> tijd wordt tot taal gebracht door <strong>narrativiteit</strong>. Het verhaal neemt de<br />
15 Paul Ricoeur in M. Valdés 1991 p. 101<br />
16 Paul Ricoeur in M. Valdés 1991 p. 100<br />
80
81<br />
plaats in van de speculatie, die in aporieën (omtr<strong>en</strong>t concordantie <strong>en</strong> discor-<br />
dantie) vastloopt. Narrativiteit beantwoordt aan de noodzakelijk niet over-<br />
tuig<strong>en</strong>de overd<strong>en</strong>king<strong>en</strong> van de theoretische speculatie over tijd. Ricoeur<br />
knoopt <strong>bij</strong> Augustinus aan ook vanwege de wijze waarop die met deze aporieën<br />
omgaat. In boek XI van de B e l i j d e n i s s e n toont Augustines aan hoe de discor-<br />
dantie van de doorleefde tijd weerstand biedt aan het verlang<strong>en</strong> naar concor-<br />
dantie eig<strong>en</strong> aan de m<strong>en</strong>selijke geest. Hij onderstreept anderzijds hoe deze<br />
m<strong>en</strong>selijke, doorleefde tijd, geconfronteerd met de goddelijke eeuwigheid, de<br />
ervaring markeert van de zuiver m<strong>en</strong>selijke eindigheid, haar ontologische<br />
gebrek. Het gesprok<strong>en</strong> woord is de metafoor waardoor de relatie tuss<strong>en</strong> tijd als<br />
bewustzijn <strong>en</strong> de eeuwigheid van God begrep<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>. Ricoeur maakt<br />
zijn lezing van Augustinus compleet door e<strong>en</strong> lezing van Heidegger, die in S e i n<br />
und Zeit e<strong>en</strong> f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ologie van de tijd pres<strong>en</strong>teert, die zowel e<strong>en</strong> complem<strong>en</strong>t<br />
als e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>pool van de Augustiniaanse analyse is. Heidegger, brek<strong>en</strong>d met de<br />
subjectivistische f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ologie van Augustinus <strong>en</strong> van Husserl, ontwikkelt<br />
e<strong>en</strong> f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ologische ontologie van het D a s e i n, die uitmondt in e<strong>en</strong><br />
herm<strong>en</strong>eutiek van de exist<strong>en</strong>tiële temporaliteit. Daar<strong>bij</strong> stoot Ricoeur op wat<br />
hij ziet als e<strong>en</strong> contrast, namelijk het contrast tuss<strong>en</strong> Heideggers w<strong>en</strong>ding naar<br />
de eindigheid <strong>en</strong> naar de dood, <strong>en</strong> A u g u s t i n u s ’ nadruk op de eeuwigheid. Om<br />
dit contrast op te loss<strong>en</strong> moet volg<strong>en</strong>s Ricoeur uitgegaan word<strong>en</strong> van de door-<br />
leefde tijd, <strong>en</strong> de narratieve herneming daarvan.<br />
NARRATIVITEIT<br />
Hoe staat het nu met de herinnering <strong>bij</strong> Ricoeur? Volg<strong>en</strong>s hem wordt in<br />
de vertelling het geheug<strong>en</strong> tot taal. “Het is primair op het niveau van de vertelling<br />
dat de arbeid van de herinnering uitgeoef<strong>en</strong>d wordt.” 17 Het begrip van de arbeid<br />
van het herinner<strong>en</strong> is teg<strong>en</strong>gesteld aan de dwang van de herhaling, waar Freud op<br />
wijst. Ricoeur pleit voor e<strong>en</strong> “kritisch gebruik van het geheug<strong>en</strong>”. Het kritische<br />
bestaat dan “in de zorg om de geschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> anders te vertell<strong>en</strong>, om ze ook te<br />
vertell<strong>en</strong> vanuit het gezichtspunt van de ander.” 18<br />
Ricoeur wijst erop dat elk geheug<strong>en</strong> selectief is. “Elke vertelling zeeft uit<br />
de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die welke betek<strong>en</strong>isvol of belangrijk lijk<strong>en</strong> voor de geschiede-<br />
17 Paul Ricoeur 2000 p. 15<br />
18 Paul Ricoeur 2000 p. 15<br />
19 Paul Ricoeur 2000 p. 16
NEL VAN DEN HAAK<br />
nis die m<strong>en</strong> vertelt.” Zo gezi<strong>en</strong> is er voor Ricoeur ge<strong>en</strong> geheug<strong>en</strong> zonder ver-<br />
get<strong>en</strong>. 19 En met het oog op de verandering van blikrichting is dit verget<strong>en</strong> be-<br />
vrijd<strong>en</strong>d te noem<strong>en</strong>. “Het actieve, bevrijd<strong>en</strong>de verget<strong>en</strong> (...) is de teg<strong>en</strong>hanger <strong>en</strong><br />
het complem<strong>en</strong>t van de herinneringsarbeid.” 20 Toch onderk<strong>en</strong>t hij ook dat het<br />
verget<strong>en</strong> specifieke problem<strong>en</strong> stelt, “die zich niet lat<strong>en</strong> herleid<strong>en</strong> tot de selectieve<br />
functie van het geheug<strong>en</strong>.” Hij doelt hier op het ontvlucht<strong>en</strong>de verget<strong>en</strong> 21 , dat in<br />
de buurt komt van het verget<strong>en</strong> waarop Ar<strong>en</strong>dt de nadruk legt. Het ontvlucht<strong>en</strong>de<br />
verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> het bevrijd<strong>en</strong>de verget<strong>en</strong> staan lijnrecht teg<strong>en</strong>over elkaar. 22<br />
Tot nu toe hebb<strong>en</strong> we gezi<strong>en</strong> dat <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Ricoeur <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong> hande-<br />
l<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gaan. Dit sam<strong>en</strong>gaan gaat <strong>bij</strong> beid<strong>en</strong> ook terug op A r i s t o t e l e s ’<br />
‘muthos’, ‘intrigue’, mimesis.<br />
Wat opvalt is dat Ar<strong>en</strong>dts nadruk op de herinnering in de <strong>narrativiteit</strong><br />
nauwelijks verbond<strong>en</strong> is met haar nadruk op het handel<strong>en</strong>. Zij volgt vooral de<br />
lijn van Augustinus die herinnering <strong>en</strong> zelfbewustzijn met elkaar verbindt.<br />
Ricoeur verbindt wel (<strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong>) temporaliteit <strong>en</strong> handel<strong>en</strong>. In zijn drie<br />
begripp<strong>en</strong> van mimesis (prefiguratie, configuratie, refiguratie), die mijns<br />
inzi<strong>en</strong>s gezi<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> als bewerking <strong>en</strong> als equival<strong>en</strong>t van A u g u s t i n u s ’<br />
drievoudige hed<strong>en</strong> (het hed<strong>en</strong> van het verled<strong>en</strong>, het hed<strong>en</strong> van de toekomst, het<br />
hed<strong>en</strong> van het hed<strong>en</strong>) staat de leeshandeling c<strong>en</strong>traal.<br />
We zi<strong>en</strong> hier e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang met de uite<strong>en</strong>lop<strong>en</strong>de b<strong>en</strong>adering<strong>en</strong> door<br />
Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Ricoeur van herinner<strong>en</strong> <strong>en</strong> verget<strong>en</strong>. Terwijl Ar<strong>en</strong>dt het belang van de<br />
herinnering onderstreept <strong>en</strong> het verget<strong>en</strong> <strong>bij</strong> haar vooral bedreig<strong>en</strong>d <strong>en</strong> problema-<br />
tisch is, ziet Ricoeur wel het gevaar van het ontvlucht<strong>en</strong>de verget<strong>en</strong>, maar onderk<strong>en</strong>t<br />
hij ook e<strong>en</strong> bevrijd<strong>en</strong>d verget<strong>en</strong>. Het bevrijd<strong>en</strong>de verget<strong>en</strong> is functioneel <strong>bij</strong> de<br />
verandering van blikrichting, die juist door de leeshandeling bewerkstelligd wordt.<br />
Terwijl Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Ricoeur beid<strong>en</strong> verwijz<strong>en</strong> naar Augustinus, do<strong>en</strong> ze dit<br />
op e<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>de manier. Ar<strong>en</strong>dt neemt zijn betoog over het herinnerde<br />
verled<strong>en</strong> serieus, <strong>en</strong> zij verbindt dat met het hed<strong>en</strong>, maar gaat niet in op<br />
Augustinus drievoudige begrip van het hed<strong>en</strong>. Ricoeur daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> schrijft ook<br />
20 Paul Ricoeur 2000 p. 17<br />
21 Paul Ricoeur 2000 p. 16<br />
22 Paul Ricoeur 2000 p. 17<br />
82
83<br />
over het hed<strong>en</strong> van de toekomst. Terwijl Ar<strong>en</strong>dt het temporele karakter van het<br />
m<strong>en</strong>selijk lev<strong>en</strong> vooral interpreteert als sterfelijkheid <strong>en</strong> eindigheid, volgt Ricoeur<br />
ook Augustinus in di<strong>en</strong>s nadruk op eeuwigheid. Juist in het verhaal probeert hij<br />
het slechts eindige karakter van de m<strong>en</strong>selijke temporaliteit te overstijg<strong>en</strong>.<br />
3 ZELF EN ANDER<br />
NARRATIVITEIT<br />
Noch <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt noch <strong>bij</strong> Ricoeur 2 3 is het <strong>narrativiteit</strong>sbegrip te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zonder het<br />
subject. Dat vloeit ook logisch voort uit de c<strong>en</strong>trale plaats erin van het handel<strong>en</strong>.<br />
Ar<strong>en</strong>dt maakt in The Human Condition onderscheid tuss<strong>en</strong> de<br />
wieheid <strong>en</strong> de watheid. Watheid (quid) is de som van de feitelijke k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong><br />
van iemands id<strong>en</strong>titeit, terwijl wieheid (qui) iemands specifieke uniciteit is <strong>en</strong><br />
onderscheid<strong>en</strong>heid van ander<strong>en</strong>. De onthulling van dit ‘wie’ <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt kan<br />
gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong> als “e<strong>en</strong> esthetische repres<strong>en</strong>tatie van de idee van vrijheid.” 2 4<br />
Het is door taal <strong>en</strong> handel<strong>en</strong> dat deze unieke onderscheid<strong>en</strong>heid van het ‘wie’<br />
zich op<strong>en</strong>baart. “Handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> zijn zo nauw met elkaar verbond<strong>en</strong>,<br />
omdat de oorspronkelijke <strong>en</strong> specifiek m<strong>en</strong>selijke handeling tegelijkertijd het<br />
antwoord moet omvatt<strong>en</strong> op de vraag (...): “Wie b<strong>en</strong> je?” Deze ontsluiting van<br />
wie iemand is, is impliciet in zowel zijn woord<strong>en</strong> als zijn dad<strong>en</strong>...” 2 5 “In han-<br />
del<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> wie ze zijn, op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong> ze actief hun unieke<br />
persoonlijke id<strong>en</strong>titeit<strong>en</strong> (...) Deze ontsluiting van ‘wie’ in teg<strong>en</strong>stelling tot<br />
‘ w a t ’ iemand is — zijn kwaliteit<strong>en</strong>, gav<strong>en</strong>, tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tekortkoming<strong>en</strong>, die hij<br />
kan ton<strong>en</strong> of verberg<strong>en</strong> —, is impliciet in alles wat iemand zegt <strong>en</strong> doet.” 2 6 D e<br />
‘ w a t h e i d ’ associeert Ar<strong>en</strong>dt ook met ‘karakter’ . 2 7 Wi e iemand is of was wet<strong>en</strong><br />
23 Bernard Stev<strong>en</strong>s (1985 p. 95) b<strong>en</strong>adrukt dat er <strong>bij</strong> Ricoeur ook e<strong>en</strong> rechtstreekse verbinding is tuss<strong>en</strong> de<br />
twee thema’s verget<strong>en</strong>/herrinner<strong>en</strong> <strong>en</strong> subjectiviteit, omdat zijn hele tijdsanalyse draait om de verhoging van<br />
de subjectivitjeit.<br />
24 Cris van der Hoek 2000 p. 190<br />
25 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 178: “Action and speech are so closely related because the primordial and specifically<br />
human act must at the same time contain the answer to the question asked of every newcomer: “Who<br />
are you?” This disclosure of who somebody is, is implicit in both his words and his deeds...”<br />
26. Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 179: “In acting and speaking, m<strong>en</strong> show who they are, reveal actively their unique<br />
personal id<strong>en</strong>tities and this make their appearance in the human world, while their physical id<strong>en</strong>tities appear<br />
without any activity of their own in the unique shape of the body and sound of the voice. This disclosure<br />
of “who” in contradistinction to “what” somebody is — his qualities, gifts, tal<strong>en</strong>ts, and shortcomings,<br />
which he may display or hide, is implicit in everything somebody says and does.”<br />
27. Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 181: “The mom<strong>en</strong>t we want to say who somebody is, our very vocabulary leads us<br />
astray into saying what he is; we <strong>en</strong>tangled in a description of qualities he necessarily shares with others<br />
like him; we begin to describe a type or a “character” in the old meaning of the word, with the result that<br />
his specific uniqu<strong>en</strong>ess escapes us.”
NEL VAN DEN HAAK<br />
we slechts door het k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van het verhaal ofwel door iemands biografie. “...<br />
al het andere dat we van hem wet<strong>en</strong>, inclusief het werk dat hij geproduceerd<br />
kan hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> achtergelat<strong>en</strong>, vertelt ons slechts w a t hij is of was.” 2 8 Als e<strong>en</strong><br />
persoon niets meer is dan e<strong>en</strong> ‘wat’, ontsnapt ons zijn of haar unieke sine qua<br />
non van humaniteit. 2 9 Er is e<strong>en</strong> afstand tuss<strong>en</strong> ‘wie’ <strong>en</strong> ‘wat’, die e<strong>en</strong> ‘unieke’<br />
h e r-interpretatie mogelijk maakt van ons feitelijke zijn. “...het ‘wie’, de unieke<br />
<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> id<strong>en</strong>titeit van de ‘ag<strong>en</strong>t’” 3 0 . Het ‘wat’ <strong>en</strong> het ‘wie’ z i j n<br />
overig<strong>en</strong>s wel te onderscheid<strong>en</strong>, maar niet te scheid<strong>en</strong>; het gaat altijd om e<strong>en</strong><br />
combinatie van beide. 3 1<br />
De uniciteit of andersheid deelt de m<strong>en</strong>s met alle andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>:<br />
“..m<strong>en</strong>selijke pluraliteit is de paradoxale pluraliteit van unieke wez<strong>en</strong>s.” 32 Andere<br />
m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zijn noodzakelijk om de ‘wieheid’ te ton<strong>en</strong>. Van belang is e<strong>en</strong> ruimte<br />
tuss<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> ‘inter-esse’.<br />
Deze wieheid komt vooral in Ar<strong>en</strong>dts vroege werk The Human Con -<br />
dition naar vor<strong>en</strong>. In het geheel van haar werk is echter sprake van e<strong>en</strong> onev<strong>en</strong>-<br />
wichtigheid of onafheid op dit punt. In haar late werk<strong>en</strong> verbindt zij de politieke<br />
activiteit van het oordel<strong>en</strong> met de activiteit van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, die nogal solitair is.<br />
Deze nieuwe verbint<strong>en</strong>is roept e<strong>en</strong> aantal vrag<strong>en</strong> op, met name naar de wijze<br />
waarop het concept van wieheid — dat k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>d was voor de politieke actor<br />
— zich verhoudt tot de ‘kritische’toeschouwer die in haar Kantlezing<strong>en</strong> c<strong>en</strong>traal<br />
staat. Zij schrijft in haar Kantlezing<strong>en</strong> dat de particuliere omstandighed<strong>en</strong> ons<br />
conditioner<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat ze de werking van het oordeelsvermog<strong>en</strong> beperk<strong>en</strong> <strong>en</strong> be-<br />
lemmer<strong>en</strong>. 33 De ‘wieheid’ uit The Human Condition, die verbond<strong>en</strong> is met an-<br />
28 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 186: “Who somebody is or was we can know only by knowing the story of which<br />
he is himself the hero — his biography, in other words; everything else we know of him, including the work<br />
he may have produced and left behind, tells us only what he is or was.” Zie ook het volg<strong>en</strong>de citaat op p.<br />
181: “...this philosophic perplexity, the impossibility, as it were, to solidify in words the living ess<strong>en</strong>ce of<br />
the person as it shows itself in the flux of action and speech, has great bearing upon the whole realm of<br />
human affairs, where we exist primarily as acting and speaking beings.”<br />
29 Ar<strong>en</strong>dt schrijft in dit verband ook over de filosofische onmogelijkheid om het ‘wie’van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> te definiër<strong>en</strong>.<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 181: “This frustration has the closest affinity with the well-known philosophic impossibility<br />
to arrive at a definition of man, all definitions being determinations or interpretations of w h a t man is,<br />
of qualities, therefore, which he could possibly share with other living beings, whereas his specific diff e r e n c e<br />
would be found in a determination of what kind of a “who” he is.”<br />
30 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 180: “...the ‘who’, the unique and distinct id<strong>en</strong>tity of the ag<strong>en</strong>t.”<br />
31 Hanna Ar<strong>en</strong>dt 1968 p. 74. Verder valt dit onderscheid min of meer sam<strong>en</strong> met haar onderscheid tuss<strong>en</strong> persoon<br />
<strong>en</strong> subjectiviteit. Het persoonlijke, dat Ar<strong>en</strong>dt ook wel omschrifjt als humanitas staat teg<strong>en</strong>over het<br />
subject <strong>en</strong> valt buit<strong>en</strong> de controle ervan.<br />
32 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1958 p. 176: “In man, otherness, which he shares with everything that is, and distinctness<br />
which he shares with everything alive, become uniqu<strong>en</strong>ess, and human plurality is the paradoxical plurality<br />
of unique beings. Speech and action reveal this unique distinctness.”<br />
33 Hannah Ar<strong>en</strong>dt 1994 p. 112. Zie ook p. 117–118 waar Ar<strong>en</strong>dt e<strong>en</strong> paradox schetst betreff<strong>en</strong>de particulariteit<br />
<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong>heid, die mijns inzi<strong>en</strong>s ook op Ar<strong>en</strong>dts eig<strong>en</strong> theorie van toepassing is.<br />
84
85<br />
der<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarin de dialoog belangrijk is, lijkt nogal haaks te staan op het kriti-<br />
sche d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van de toeschouwer als e<strong>en</strong> veeleer solitaire activiteit. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong><br />
staat deze kritische toeschouwer veel meer voor absolute onpartijdigheid <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />
algeme<strong>en</strong> standpunt. Kan het subject in het kritische d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> nog zijn of haar ‘wie’<br />
uitsprek<strong>en</strong> zoals via het (handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> het) vertell<strong>en</strong> wel het geval was? En spel<strong>en</strong><br />
ander<strong>en</strong> of het andere er ge<strong>en</strong> rol meer?<br />
Ook <strong>bij</strong> Ricoeur zijn <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong> het subject nauw verwev<strong>en</strong>. Dat kwam al naar<br />
vor<strong>en</strong>, waar ik erop wees dat configuratie <strong>en</strong> refiguratie bemiddeld zijn via de<br />
leeshandeling van het subject. Het is het subject dat al handel<strong>en</strong>d het narratieve<br />
proces voltrekt. Zodo<strong>en</strong>de schrijft Ricoeur ook over e<strong>en</strong> narratief subject <strong>en</strong> over<br />
de narratieve id<strong>en</strong>titeit van het subject. Hij gaat ook op dit punt terug naar<br />
Augustinus’ Belijd<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, waarin tijd <strong>en</strong> zelfbewustzijn <strong>en</strong> <strong>narrativiteit</strong> nauw ver-<br />
wev<strong>en</strong> zijn door de literaire structuur van dit boek.<br />
NARRATIVITEIT<br />
Bij Ricoeur zijn zelfbewustzijn <strong>en</strong> subjectiviteit nooit vooraf gegev<strong>en</strong><br />
maar word<strong>en</strong> gevormd binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> talige geme<strong>en</strong>schap met zijn discursieve prak-<br />
tijk<strong>en</strong>. Ons zelfbegrip of onze narratieve id<strong>en</strong>titeit ontl<strong>en</strong><strong>en</strong> we aan de narratieve<br />
activiteit, het vertell<strong>en</strong>, begrijp<strong>en</strong>, lez<strong>en</strong>, interpreter<strong>en</strong> <strong>en</strong> toepass<strong>en</strong> van onze ver-<br />
hal<strong>en</strong>. Ieder verhaal ontwikkelt zich van e<strong>en</strong> ‘pr<strong>en</strong>arratieve ervaringskwaliteit’,<br />
van e<strong>en</strong> pot<strong>en</strong>tieel naar e<strong>en</strong> reëel actueel verhaal dat het subject op kan nem<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />
vast kan houd<strong>en</strong>. Ons zelfbegrip of onze narratieve id<strong>en</strong>titeit ontl<strong>en</strong><strong>en</strong> we aan de<br />
narratieve activiteit, het vertell<strong>en</strong>, begrijp<strong>en</strong>, lez<strong>en</strong>, interpreter<strong>en</strong> <strong>en</strong> toepass<strong>en</strong> van<br />
onze verhal<strong>en</strong>. De verhal<strong>en</strong> zijn beschrijv<strong>en</strong>d <strong>en</strong> prescriptief; ze getuig<strong>en</strong> van wat<br />
er is gebeurd, wat er gebeurt of wat er zal gebeur<strong>en</strong>. Het subject wordt deel van<br />
het verhaal, de tekst of het verhaal neemt het subject op. Maar het narratief sub-<br />
ject valt niet — juist niet — sam<strong>en</strong> met het verhaal. De subject<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> of le-<br />
z<strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> verhaal, word<strong>en</strong> erdoor gevormd, krijg<strong>en</strong> hun ‘zelf’ uit het verhaal.<br />
Hierdoor vindt er e<strong>en</strong> verzelfstandiging plaats t<strong>en</strong> opzichte van de betek<strong>en</strong>is van<br />
het bestaande verhaal, waardoor het subject vrij wordt. 34<br />
De narratieve id<strong>en</strong>titeit integreert zodo<strong>en</strong>de de conting<strong>en</strong>tie <strong>en</strong> de alteri-<br />
34 Paul Ricoeur 1985 pp. 355; 1988 p. 295
NEL VAN DEN HAAK<br />
teit van de gebeurt<strong>en</strong>is. Het narratieve zelf is dus niet e<strong>en</strong> perman<strong>en</strong>t blijv<strong>en</strong>de<br />
substantie maar e<strong>en</strong> herinterpreter<strong>en</strong>de id<strong>en</strong>titeit die weet dat zijn/haar verhaal<br />
nooit e<strong>en</strong> fait accompli is. Door verbeeld<strong>en</strong>de variaties van ons ego blijv<strong>en</strong> we<br />
het narratief begrip van onszelf steeds verander<strong>en</strong>. Narratieve id<strong>en</strong>titeit ontsnapt<br />
zo aan zowel pure verandering als aan absolute id<strong>en</strong>titeit.<br />
In Soi-même comme un autre werkt Ricoeur dit narratieve zelf uit tot<br />
e<strong>en</strong> ontologie. Dit narratieve zelf of ‘soi’ analyseert Ricoeur als dialectiek van<br />
zelfheid <strong>en</strong> hetzelfde-zijn (‘ipséité’ <strong>en</strong> ‘mêmeté’). Hij maakt onderscheid tuss<strong>en</strong><br />
id<strong>en</strong>titeit als ‘mêmeté’, dat is hetzelfde-zijn of id<strong>en</strong>tiek-zijn, <strong>en</strong> id<strong>en</strong>titeit als<br />
‘ipséité’(Latijn: ipse/zelf).<br />
In het onderscheid tuss<strong>en</strong> ‘ipséité’ <strong>en</strong> ‘mêmeté’ speelt de relatie tuss<strong>en</strong><br />
tijd <strong>en</strong> zelf e<strong>en</strong> belangrijke rol. De id<strong>en</strong>titeit als ‘mêmeté’ of als hetzelfde-zijn<br />
berust volg<strong>en</strong>s hem op de factor van de perman<strong>en</strong>tie in de tijd, die doorgaans<br />
gezocht wordt in wat gelijk of hetzelfde blijft, de ononderbrok<strong>en</strong> continuïteit, die<br />
het mogelijk maakt e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk individu opnieuw te id<strong>en</strong>tificer<strong>en</strong> als zijn zelf-<br />
de of als het hetzelfde-zijn van de(ze) persoon. Bij de id<strong>en</strong>titeit als ‘ipséité’draait<br />
Ricoeur de kwestie e<strong>en</strong> kwartslag <strong>en</strong> stelt dat de continuïteit of perman<strong>en</strong>tie<br />
gezocht moet word<strong>en</strong> in de verandering, in e<strong>en</strong> invariant, niet te reducer<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><br />
onveranderlijke kern, <strong>en</strong> niet zozeer in e<strong>en</strong> ononderbrok<strong>en</strong> continuïteit tuss<strong>en</strong> de<br />
eerste <strong>en</strong> de laatste fase van de ontwikkeling van het(zelfde) individu. Dankzij de<br />
‘ipséité’valt het zelf niet met zichzelf sam<strong>en</strong>.<br />
De vorm van perman<strong>en</strong>tie in de tijd die behoort <strong>bij</strong> de id<strong>en</strong>titeit als<br />
‘mêmeté’duidt Ricoeur aan als het karakter. De vorm van perman<strong>en</strong>tie in de tijd<br />
die <strong>bij</strong> ‘ipséité’ hoort, is niet het karakter maar het gehoud<strong>en</strong> woord in de trouw<br />
aan het gegev<strong>en</strong> woord. Terwijl het karakter e<strong>en</strong> dim<strong>en</strong>sie van het algem<strong>en</strong>e of<br />
universele is, houdt het gehoud<strong>en</strong> woord vast aan het unieke van het ‘soi’. Ricoeur<br />
duidt dit ook aan als ‘constance à soi’, waar<strong>bij</strong> hij ook verwijst naar wat Heideg-<br />
ger ‘Selbst-Ständigkeit’ heeft g<strong>en</strong>oemd. Deze zelf-constantheid of pure zelfheid<br />
staat teg<strong>en</strong>over de eeuwigheid van hetzelfde. 35<br />
K<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>d voor de zelfheid of ‘ipséïté’ zijn het zelfontwerp <strong>en</strong> de<br />
35 Ricoeur gaat in op filosofische b<strong>en</strong>adering<strong>en</strong> uit de geschied<strong>en</strong>is van de filosofie (Locke, Hume, Kant)<br />
waarin het probleem van de persoonlijke id<strong>en</strong>titeit op vergelijkbare wijze gesteld is. (1990 p. 15<br />
86
87<br />
getuig<strong>en</strong>is. Het zelf legt getuig<strong>en</strong>is af van zichzelf of van de ‘ipséïté’. In de over-<br />
tuiging of de zelf-getuig<strong>en</strong>is gaat het om de exploratie van het andere. Deze<br />
explorer<strong>en</strong>de dim<strong>en</strong>sie van de ‘ipséïté’beperkt zich niet tot het zelf. De ‘ipséité’<br />
fundeert zich in de ‘altérité’, het Zelf fundeert zich in de Ander, die uitdaagt <strong>en</strong><br />
uitnodigt. Om zowel het zelf als de ander (<strong>en</strong> de uitnodiging of de uitdaging van<br />
de ander 36 ) tot zijn recht te lat<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, is nodig dat het zelf het verhaal (van de<br />
ander) waarin het is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zelf (verder <strong>en</strong> dus weer anders) vertelt. Zowel<br />
onder het verhaal van de ander als onder het eig<strong>en</strong> verhaal ligg<strong>en</strong> weer andere ver-<br />
hal<strong>en</strong>, die het waard zijn om verteld <strong>en</strong> verder verteld te word<strong>en</strong>.<br />
NARRATIVITEIT<br />
Deze verbond<strong>en</strong>heid met de ander is nauw verbond<strong>en</strong> met de wijze<br />
waarop Ricoeur zijn notie van het narratief subject verder heeft uitgewerkt, onder<br />
andere aan de hand van Aristoteles, met name di<strong>en</strong>s handelingsbegrip ofwel di<strong>en</strong>s<br />
zijn-in-handeling <strong>en</strong> di<strong>en</strong>s begrip van ‘ag<strong>en</strong>s’, die oorsprong of grondbeginsel<br />
(‘archè’) van de eig<strong>en</strong> handeling<strong>en</strong> is. Het gaat Ricoeur om het handel<strong>en</strong>d sprek<strong>en</strong><br />
ofwel het zijn-in-handeling van het subject én om de kracht daarvan. 37 Daartoe<br />
knoopt hij ook aan <strong>bij</strong> Kants notie van e<strong>en</strong> ‘absolute spontaniteit van de oorzaak’<br />
— die deze definieert als de kracht om ‘vanuit zichzelf te beginn<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> <strong>bij</strong> di<strong>en</strong>s<br />
notie van het ‘initiatief’, dat hij interpreteert als e<strong>en</strong> ‘interv<strong>en</strong>tie’van de ag<strong>en</strong>t van<br />
de handeling in het verloop van de wereld. 38 Waar het nu echter op aankomt is<br />
dat die kracht niet per se schuilt in — slechts — de activiteit van het handel<strong>en</strong>.<br />
Voor Ricoeur zelf is dit handel<strong>en</strong>de subject te e<strong>en</strong>zijdig actief. 39 Hij laat zich dan<br />
opnieuw door Aristoteles inspirer<strong>en</strong>, langs e<strong>en</strong> ander spoor, namelijk door di<strong>en</strong>s<br />
ontologie van ‘dunamis’ <strong>en</strong> ‘<strong>en</strong>ergeia’. Deze ontologie van ‘dunamis’ <strong>en</strong> ‘<strong>en</strong>er-<br />
geia’ is tweeslachtig. De ‘<strong>en</strong>ergeia-dunamis’ is handeling maar ook “‘diepte van<br />
zijn’, tegelijk krachtig <strong>en</strong> effectief..” 40 Spinoza’s begrip ‘conatus’of ‘kracht van<br />
alle ding<strong>en</strong> te zijn’ drukt dat voor Ricoeur nog het best uit. 41 Het subject is niet<br />
36 Paul Ricoeur 1990 p. 382<br />
37 Het zijn als handeling <strong>en</strong> het zijn als kracht zijn ook al aan de orde in Histoire et vérité (1955), La meta -<br />
phore vive (1975) <strong>en</strong> Temps et récit (1983–1985); in Soi-même (1990) waar ik hier naar verwijs, herneemt<br />
hij dus deze problematiek.<br />
38 Ricoeur verwijst ook naar Kants notie van de ‘eig<strong>en</strong> grond van zijn toeschrijfbaarheid’. (1990 p. 126)<br />
39 Het e<strong>en</strong>zijdig actieve handel<strong>en</strong> noemt Ricoeur ook wel handel<strong>en</strong> in de f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ologische betek<strong>en</strong>is, terwijl<br />
hij het handel<strong>en</strong>d zijn opvat in e<strong>en</strong> herm<strong>en</strong>eutische betek<strong>en</strong>is. (Zie 1995 p. 52–53)<br />
40 Paul Ricoeur 1990 p. 357–358<br />
41 Paul Ricoeur 1990 p. 366–367; Ricoeur d<strong>en</strong>kt ook Spinoza’s begrip ‘conatus’(’daadkracht van het zijn van<br />
alle ding<strong>en</strong>) op deze — m<strong>en</strong>selijke — wijze, d.w.z. in term<strong>en</strong> van activiteit — passiviteit. Deze wordt zichtbaar<br />
in de dialectiek van het zelf <strong>en</strong> de ander waar het passieve zelf ruimte geeft aan de activiteit van de ander<br />
<strong>en</strong> voor hem/haar ontvankelijk is. (p. 380)
NEL VAN DEN HAAK<br />
alle<strong>en</strong> handel<strong>en</strong>d maar ook lijd<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> gaandeweg verschuift dit naar: het zelf is<br />
niet alle<strong>en</strong> actief maar ook passief. 42 Ricoeur beoogt e<strong>en</strong> herm<strong>en</strong>eutiek van het<br />
handel<strong>en</strong>de <strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>de, actieve <strong>en</strong> passieve zelf <strong>en</strong> deze correleert volg<strong>en</strong>s hem<br />
met de ontologie van de ‘dunamis — <strong>en</strong>ergia’. Zo werkt hij toe naar e<strong>en</strong> begrip<br />
van zelfheid dat niet los gezi<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> van de ander (<strong>en</strong> van het andere), die<br />
uitmondt in e<strong>en</strong> dialectiek van zelf <strong>en</strong> ander.<br />
We kunn<strong>en</strong> hier concluder<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> opvall<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>komst is tuss<strong>en</strong><br />
Ricoeur <strong>en</strong> Ar<strong>en</strong>dt wat betreft de nadruk die beid<strong>en</strong> legg<strong>en</strong> op het wie dat zich<br />
op<strong>en</strong>baart in het verhaal, <strong>bij</strong> Ricoeur het ipse-verhaal, het verhaal dat ontsnapt aan<br />
de bestaande verhal<strong>en</strong> van ander<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan het eig<strong>en</strong> verhaal tot nu toe. Bij beid<strong>en</strong><br />
is dit ingebed in e<strong>en</strong> relatie met ander<strong>en</strong>. Terwijl Ar<strong>en</strong>dt b<strong>en</strong>adrukt dat verhal<strong>en</strong>,<br />
vertell<strong>en</strong> (is: del<strong>en</strong> met de ander, sam<strong>en</strong> handel<strong>en</strong>, sam<strong>en</strong> verhal<strong>en</strong> over de<br />
gedeelde handeling) voor haar het meest oorspronkelijke is, schrijft Ricoeur over<br />
e<strong>en</strong> dialectiek van zelf <strong>en</strong> ander.<br />
Bij Ricoeur vormt deze dialectiek van zelf <strong>en</strong> ander de kroon op zijn nar-<br />
rativiteitstheorie, die <strong>bij</strong> hem het (voorlopige) hoogtepunt in zijn werk is. Bij<br />
Ar<strong>en</strong>dt daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt haar verdere filosofische <strong>en</strong> theoretisch ontwikkeling<br />
haar pleidooi voor de ‘wieheid’in gevaar.<br />
4 CONCLUSIES<br />
In het voorafgaande heb ik de overe<strong>en</strong>komst tuss<strong>en</strong> de <strong>narrativiteit</strong>stheorieën van<br />
Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> van Ricoeur lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> wat betreft het sam<strong>en</strong>gaan van <strong>narrativiteit</strong> <strong>en</strong><br />
handel<strong>en</strong>. De verschilpunt<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de beide auteurs betreff<strong>en</strong> het verget<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />
herinnering, de relatie tuss<strong>en</strong> handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> temporaliteit, <strong>en</strong> het subjectbegrip.<br />
Wat betreft het subjectbegrip hebb<strong>en</strong> we <strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt onev<strong>en</strong>wichtigheid<br />
geconstateerd tuss<strong>en</strong> haar vroege <strong>en</strong> late werk. Waar zij in haar late werk het kri-<br />
tische d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> veel gewicht geeft, heeft zij de gevolg<strong>en</strong> daarvan voor het ‘wie’niet<br />
goed doordacht. Ricoeurs filosofische ontwikkeling k<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> ander verloop. Hij<br />
42 Ricoeur wijst erop dat hij met zijn nadruk op passiviteit voortbouwt op het werk van Karl Jaspers <strong>en</strong> van<br />
Gabriël Marcel <strong>en</strong> op zijn eig<strong>en</strong> vroege notie van het onwillijke (l’involontaire, of het bepaald-zijn, teg<strong>en</strong>over<br />
het willijke: le volontaire). (1995 p. 49)<br />
88
89<br />
heeft zijn dialectiek van zelf <strong>en</strong> ander, waarin de ‘ipséïté’ zo’n belangrijke rol<br />
speelt, pas ontwikkeld na zijn <strong>narrativiteit</strong>stheorie, die op zich het hoogtepunt is<br />
in zijn werk, ontstaan vanuit <strong>en</strong> voortbouw<strong>en</strong>d op zijn f<strong>en</strong>om<strong>en</strong>ologische <strong>en</strong><br />
herm<strong>en</strong>eutische werk.<br />
We hebb<strong>en</strong> dan ook gezi<strong>en</strong> dat Ricoeur de nadruk op het handel<strong>en</strong> con-<br />
sequ<strong>en</strong>ter volhoudt dan Ar<strong>en</strong>dt in de analyse van de temporaliteit. Juist in het nar-<br />
ratief <strong>en</strong> door de leeshandeling probeert Ricoeur ook aan het hed<strong>en</strong> van de<br />
toekomst recht te do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zo het eindige karakter van de m<strong>en</strong>selijke temporali-<br />
teit, waar<strong>bij</strong> Ar<strong>en</strong>dt blijft staan, te overschrijd<strong>en</strong>.<br />
Het ging me er niet om Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Ricoeur teg<strong>en</strong> elkaar uit te spel<strong>en</strong>.<br />
Mijns inzi<strong>en</strong>s heeft Ricoeur — als goede k<strong>en</strong>ner van Ar<strong>en</strong>dts werk — de span-<br />
ningsverhouding in Ar<strong>en</strong>dts werk op het punt van het ‘wie’ verder doordacht <strong>en</strong><br />
haar project op dit punt <strong>en</strong> op het punt van het handel<strong>en</strong> voltooid.<br />
GEBRUIKTE LITERATUUR:<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, Love and Saint Augustine, Joanna Vecchiarelli Scott and Judith<br />
Chelius Stark (eds.) Chicago 1996<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, The Human Condition Chicago 1958<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, M<strong>en</strong> in Dark Times New York 1968<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, The Life of the Mind I Thinking New York and London 1978<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, Betwe<strong>en</strong> Past and Future New York 1985<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, Lectures on Kant’s Political Philosophy Chicago 1992<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, Eichmann in Jerusalem. A Report on the Banality of Evil New<br />
York 1992<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, Rahel Varnhag<strong>en</strong>. The Life of a Jewess, Liliane Weissberg (ed.)<br />
Baltimore and London 1997<br />
Hannah Ar<strong>en</strong>dt, The Origins of Totalitarianism, New York 1979<br />
NARRATIVITEIT<br />
Joke J. Herms<strong>en</strong> & Dana R. Villa (eds.), The Judge and the Spectator Leuv<strong>en</strong> 1999<br />
Cris van der Hoek, E<strong>en</strong> bewuste paria. Hanna Ar<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> de feministische filosofie
NEL VAN DEN HAAK<br />
Amsterdam 2000<br />
Julia Kristeva, Le Génie féminin. La vie, la folie, les mots. Hannah A re n d t Paris 1999<br />
G<strong>en</strong>evieve Lloyd, Being in Time. Selves and Narrators in Philosophy and<br />
Literature London 1993<br />
Paul Ricoeur, ‘Action, Story, and History: On Re-Reading The Human Condition’<br />
in: Salmagundi (1983a) 60 p. 60–72<br />
Paul Ricoeur, Temps et récit I L’intrigue et le récit historique Paris 1983<br />
Paul Ricoeur, Temps et récit II La configuration du temps dans le récit de fiction<br />
Paris 1984<br />
Paul Ricoeur, Temps et récit III Le temps raconté Paris 1985<br />
Paul Ricoeur, ‘Temps raconté’ in: Revue de Metaphysique et de la Morale 1984,<br />
p. 436–452<br />
Paul Ricoeur, The reality of the historical past Milwaukee Marquette Un.Press<br />
1984<br />
Paul Ricoeur, ‘L’id<strong>en</strong>tité narrative’ in: Esprit (1988) no.7–8, p. 295–314<br />
Paul Ricoeur, Soi-même comme un autre Paris 1990<br />
Paul Ricoeur, ‘Intellectual autobiography of Paul Ricoeur’ in: Lewis Edwin Hahn<br />
(ed.), The philosophy of Paul Ricoeur Chicago 1995 p. 1–53<br />
Paul Ricoeur, ‘Kan vergeving g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong>?’ in: Paul van Tonger<strong>en</strong> (ed.), Is verge-<br />
ving mogelijk? Le<strong>en</strong>de 2000<br />
Mario J. Valdés (ed.), A Ricoeur Reader. Reflection and imagination, New York/<br />
London 1991<br />
Bernard Stev<strong>en</strong>s, ‘Action et narrativité chez Paul Ricoeur et Hanna Ar<strong>en</strong>dt’ in:<br />
Études Phénoménologique (1985) no. 2 p. 93–109<br />
90
Frans van Peperstrat<strong>en</strong> (red.)<br />
Jaarboek voor esthetica<br />
ISSN 1568-2250<br />
Trefw.: Filosofie, esthetica<br />
© 2001 Nederlandse G<strong>en</strong>ootschap voor <strong>Esthetica</strong><br />
Vormgeving: Joanne Vis<br />
Druk: KUB-drukkerij, Tilburg