18.09.2013 Views

ETM/V 110/112/114/116 - Jungheinrich

ETM/V 110/112/114/116 - Jungheinrich

ETM/V 110/112/114/116 - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>/<strong>112</strong>/<strong>114</strong>/<strong>116</strong><br />

Gebruiksaanwijzing<br />

50047423<br />

10.05<br />

04.99-<br />

H


0903.NL<br />

f<br />

Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op<br />

reachtrucks<br />

Transport<br />

Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie<br />

ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:<br />

– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes).<br />

– Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde<br />

hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de<br />

heffunctie is afgekoppeld.<br />

– Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische<br />

leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.<br />

Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling<br />

De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie<br />

van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd<br />

personeel geschieden.<br />

Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de<br />

koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld<br />

worden.<br />

1


2<br />

0903.NL


0108.NL<br />

f<br />

m<br />

A<br />

Voorwoord<br />

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze<br />

ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,<br />

overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk<br />

begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter<br />

en paginanummer.<br />

Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.<br />

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening<br />

en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het<br />

juiste voertuigtype gebruikt.<br />

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.<br />

Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te<br />

vermijden.<br />

Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.<br />

Staat voor aanwijzingen en toelichting.<br />

t Duidt op de standaarduitvoering.<br />

o Duidt op de optionele uitvoering.<br />

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het<br />

feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en<br />

techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims<br />

met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.<br />

Auteursrecht<br />

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Aktiengesellschaft<br />

Am Stadtrand 35<br />

22047 Hamburg - DUITSLAND<br />

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0<br />

www.jungheinrich.com


0108.NL


0903.NL<br />

Inhoudsopgave<br />

A Doelmatig gebruik<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving van mogelijk gebruik .................................................... B 1<br />

2 Bouwelementen- en funktiebeschrijving ........................................... B 2<br />

2.1 Voertuig ............................................................................................ B 3<br />

2.2 Ladingopname ................................................................................. B 5<br />

3 Technische gegevens standaard uitrusting ...................................... B 6<br />

3.1 Prestatiegegevens voor standaard voertuigen ................................. B 6<br />

3.2 Gegevens over prestatie voor standaard ......................................... B 6<br />

3.3 Afmetingen ....................................................................................... B 7<br />

3.4 EN-normen ....................................................................................... B 9<br />

3.5 Voorwaarden gebruik ....................................................................... B 9<br />

4 Aangegeven punten en typeplaatjes .............................................. B 10<br />

4.1 Typeplaatje, voertuig ...................................................................... B 11<br />

4.2 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading /<br />

hefhoogte ....................................................................................... B 11<br />

4.3 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading /<br />

ladingvork ....................................................................................... B 12<br />

4.4 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse schuiver ................... B 12<br />

4.5 Aanslagpunten voor krik ................................................................. B 12<br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Opladen via hijskraan ....................................................................... C 1<br />

2 Eerste ingebruikname ...................................................................... C 1<br />

3 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving ....................... C 2<br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s .................... D 1<br />

2 Accutype .......................................................................................... D 1<br />

3 Accu openleggen ............................................................................. D 2<br />

3.1 Onderbreking rijstroom overbruggen ............................................... D 3<br />

3.2 Noodvergrendeling van de accuwagen ............................................ D 3<br />

4 Accu opladen ................................................................................... D 3<br />

5 Accu eruithalen en erinzetten ........................................................... D 4<br />

6 Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator,<br />

bedrijfsurenteller ............................................................................... D 5<br />

I 1


I 2<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het<br />

bodemtransportvoertuig ................................................................... E 1<br />

2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave .............. E 2<br />

3 Voertuig in bedrijf nemen ................................................................. E 6<br />

3.1 Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o ............. E 7<br />

4 Werken met het voertuig .................................................................. E 9<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ................................................... E 9<br />

4.2 Rijden, besturen, remmen .............................................................. E 10<br />

4.3 Vorktanden instellen ....................................................................... E 12<br />

4.4 Opnemen en neerzetten van ladingen ........................................... E 12<br />

4.5 Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden ............... E 14<br />

4.6 Omgang met een accessoire ......................................................... E 15<br />

4.7 Het voertuig beveiligd parkeren ..................................................... E 15<br />

5 Informatie- en service-aangifte (LISA) ........................................... E 16<br />

5.1 LED-waarschuwingsopgave ........................................................... E 17<br />

5.2 Betekenis toetsen ........................................................................... E 17<br />

5.3 Opgave op display ......................................................................... E 18<br />

5.4 Verandering van voertuigparameters ............................................. E 19<br />

6 Hulp bij storingen ........................................................................... E 20<br />

7 Extra e-installatie ............................................................................ E 21<br />

7.1 Zitverwarming ................................................................................. E 21<br />

7.2 Werklicht ....................................................................................... E 21<br />

7.3 Daklicht ......................................................................................... E 22<br />

7.4 Flitslamp ......................................................................................... E 22<br />

7.5 DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar ......................................... E 22<br />

7.6 Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking) .................. E 23<br />

7.7 LED zijschuif middenpositie ........................................................... E 23<br />

0903.NL


0903.NL<br />

F Instandhouding van het voertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ...........................................F 1<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ..............................F 1<br />

3 Onderhoud en inspectie ....................................................................F 3<br />

4 Onderhouds-checklijst ......................................................................F 4<br />

5 Smeerplan ........................................................................................F 6<br />

5.1 Bedrijfsmiddelen ................................................................................F 7<br />

5.2 Vulinhoud tank <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>, <strong>112</strong>, <strong>114</strong>, <strong>116</strong> .......................................F 7<br />

6 Adviezen voor onderhoud .................................................................F 8<br />

6.1 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en<br />

instandhoudingswerkzaamheden ......................................................F 8<br />

6.2 Kap openen .......................................................................................F 8<br />

6.3 Accudeuren en zittingkap openen ...................................................F 10<br />

6.4 Stand hydraulica-olie controleren ....................................................F 10<br />

6.5 Remvloeistofstand controleren ........................................................F 11<br />

6.6 Onderhoud van de veiligheidsgordel o ..........................................F 11<br />

6.7 Elektrische stoppen controleren ......................................................F 12<br />

6.8 Hernieuwde inbedrijfname ..............................................................F 13<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig .....................................F 13<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen ........................................................F 13<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging .....................................................F 13<br />

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ......................................F 14<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone<br />

gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27<br />

[voorschriften voor ongevallenpreventie]) .......................................F 14<br />

I 3


I 4<br />

0903.NL


xxxx.NL<br />

A Doelmatig gebruik<br />

A<br />

m<br />

De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“<br />

(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing<br />

en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven<br />

onbeperkt geldig.<br />

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd<br />

voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.<br />

Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden<br />

te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen,<br />

materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting<br />

door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de<br />

maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram.<br />

Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar<br />

gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken<br />

of die sterk stofhoudend zijn.<br />

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere<br />

natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig<br />

of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,<br />

verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen<br />

tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen<br />

voornoemd dient uit te voeren.<br />

De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig<br />

gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker<br />

of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de<br />

voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen<br />

evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen<br />

worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing<br />

gelezen en begrepen hebben.<br />

Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt<br />

dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant<br />

door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product<br />

zijn verricht.<br />

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,<br />

waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die<br />

daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de<br />

producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten<br />

aangevraagd te worden.<br />

De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming<br />

door de producent.<br />

A 1


A 2<br />

xxxx.NL


0903.NL<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving van mogelijk gebruik<br />

De <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>-<strong>116</strong> is een elektrische stapelaar met drie wielen en met een zijdelingse<br />

zit en een schuifmast met vrij zicht, die bestemd is voor het heffen en transporteren<br />

van goederen op effen bodem. Pallets kunnen met open bodemoplage en met dwarsplanken<br />

binnen of buiten het bereik van de lastwielen of de rollwagens worden opgenomen.<br />

Ladingen kunnen in- en uitgestapeld worden en op en langere af te leggen<br />

afstand worden getransporteerd.<br />

De draagcapaciteit vindt u in het typeplaatje.<br />

Type Draagcapaciteit Zwaartepunt lading<br />

<strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong> 1000 kg 600 mm<br />

<strong>ETM</strong>/V <strong>112</strong> 1200 kg 600 mm<br />

<strong>ETM</strong>/V <strong>114</strong> 1400 kg 600 mm<br />

ETV <strong>116</strong> 1600 kg 600 mm<br />

B 1


2 Bouwelementen- en funktiebeschrijving<br />

B 2<br />

Pos. Benaming Pos. Bezeichnung<br />

1 t Hefmast met vrij zicht 10 t Aandrijvingswiel<br />

2 t Beschermdak voor bestuurder 11 t Voettaster<br />

3 t Hefcilinder vrij heffen 12 t Vastzetrem<br />

4 o Extra hydraulica (ZH 2) 13 t Ontgrendeling accuwagen<br />

5 t Stuurhendel "mast neigen" 14 t Schakelslot<br />

6 t St.-hendel<br />

"mast voorschuiven"<br />

15 t Hoofdschakelaar (nood-uit)<br />

7 t Solo-Pilot 16 t Informatie- en serviceaangifte<br />

(LISA)<br />

8 t Lasträder 17 o Veiligheidsgordel<br />

9 t Wielarmen<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

0903.NL


0903.NL<br />

2.1 Voertuig<br />

Veiligheidsinrichtingen: Het gesloten voertuigcontour met afgeronde kanten maakt<br />

een veilige omgang met de <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>-<strong>116</strong> mogelijk. De bestuurder wordt beschermd<br />

door het beschermdak (2). Het aandrijvingswiel (10) en de lastwielen (8)<br />

hebben een stabile rambescherming.<br />

Via de hoofdschakelaar (15) kunnen alle elektrische funkties in gevaarlijke situaties<br />

snel uitgezet worden. Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsaangiftes in de informatie-<br />

en service-aangifte (16) wijzen op de volgende toestanden:<br />

– Rijrichting vooruit (V), „aandrijvingsrichting“<br />

– Handrem getrokken<br />

– Rijrichting achteruit (R), „lastrichting“<br />

– Remvloeistofgebrek<br />

– Zijschuifafsluiter centraalpositie (optie)<br />

– Accuvergrendeling<br />

Buisbreukstoppen in de hefcilinders beperken de zinksnelheid van de lading bij<br />

storingen in het hydraulica-systeem.<br />

Instrumenten voor opgave: Informatie- en service-opgave (LISA) (16) met grootformaat<br />

opgave in LCD-technologie. Bedrijfsurenteller en accuontladingsopgave met<br />

funktie heffen uitschakelen.<br />

Rijaandrijving: De complete aandrijving is aan het voertuigframe bevestigd. Een<br />

vaststaande shuntmotor met een prestatie van 5,4 kW drijft via een differentieeltransmissie<br />

het aandrijvingswiel (10) aan.<br />

De elektrische rijstroombesturing zorgt voor een traploos toerental van de rijmoto.<br />

Het maat voor de terugwinning van de energie kan via LISA worden ingesteld.<br />

Reminstallatie: Twee onafhankelijke remsystemen werken op het aandrijvingswiel.<br />

De bedrijfsrem als hydraulische trommelrem met astbestvrije voering wordt door het<br />

voetpedaal in werking gesteld.<br />

De vastzetrem (12) werkt als magneetrem mechanisch via een trekkabel op de trommelrem.<br />

De stand van de remvloeistof wordt door LISA gecontroleerd. Er schijnt een<br />

waarschuwingsopgave als de vastzetrem is aangetrokken.<br />

Besturing: Kettingbesturing met besturingsaandrijving en standaard hydraulische<br />

besturing. De draaibaar gelegerde aandrijvingseenheid laat zich 90° naar beide kanten<br />

zwaaien. De stuurkop laat zich horizontaal instellen.<br />

Bestuutderzit: De bestuurdersplaats is ergonomisch en met een grote voetenruimte<br />

uitgevoerd. Voor een comfortabel zithouding kan de bestuurder stoel en stuurhoofd<br />

loodrecht en horizontaal justeren.<br />

Het rij- en rempedaal zijn als bij een auto ingebouwd.<br />

B 3


B 4<br />

Pos. Benaming Pos. Bezeichnung<br />

1 t Hefmast met vrij zicht 10 t Aandrijvingswiel<br />

2 t Beschermdak voor bestuurder 11 t Voettaster<br />

3 t Hefcilinder vrij heffen 12 t Vastzetrem<br />

4 o Extra hydraulica (ZH 2) 13 t Ontgrendeling accuwagen<br />

5 t Stuurhendel "mast neigen" 14 t Schakelslot<br />

6 t St.-hendel<br />

"mast voorschuiven"<br />

15 t Hoofdschakelaar (nood-uit)<br />

7 t Solo-Pilot 16 t Informatie- en serviceaangifte<br />

(LISA)<br />

8 t Lasträder 17 o Veiligheidsgordel<br />

9 t Wielarmen<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

0903.NL


0903.NL<br />

Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen en de opgaveinstrumenten<br />

bevinden zich goed zichtbaar aan de plaats van de bestuurder.<br />

Met stuurhendel (5) wordt de functie "mast neigen", met stuurhendel (6) de functie<br />

"mast schuiven voor/terug" bediend. Met de solo-piloot (7) worden de functies "heffen/neerlaten",<br />

de rijrichting, de zijdelingse schuiver zijdelings schuiven links/rechts<br />

(extra hydraulica ZH1) en het claxon bediend.<br />

Als optie is het mogelijk via een stuurhendel (4) een extra hydraulica ZH2 in werking<br />

te zetten.<br />

Hydraulische installatie: Pompaggregaat met van buiten geventileerde lijnmotor en<br />

geluidsarme precisiehoogdrukpomp. De installatie wordt via de hendels (5-7) en via<br />

de optionele extra hydraulica (4) bestuurd.<br />

Elektrische installatie: 48-V installatie als tweeleidersysteem.<br />

Standaard elektronische aandrijvings- en hefbesturing.<br />

De elektronische aandrijvingsbesturing regelt traploos de rijsnelheid en maakt een<br />

remming met tegenstroom bij het omschakelen van de rijrichting mogelijk.<br />

Met de informatie- en serviceaangifte (LISA) (16) kan de justering van de rij- en hefparameters<br />

met betrekking op de behoefte uitgevoerd worden. Waarschuwingssignalen,<br />

aanwijzingen over verkeerd gebruik en service-funkties worden eveneens<br />

door LISA aangegeven. Mogelijke aandrijvingsaccu vgl. hoofdstuk D.<br />

2.2 Ladingopname<br />

Masthouder: De masthouder is op steunrollen gelagerd. De voorschuif- respectievelijk<br />

terugtrekbeweging gebeurt rechtstreeks door een eenvoudig-teleskop-erende<br />

schuifcilinder. De looprails voor de masthouder zijn op de wielarmen (9) geschroefd.<br />

Hefinstallatie: Instelbare zijdelingse rollen en glijstukken vangen bij eenzijdig opgelegde<br />

lading de zijdelingse druk aan de vorkdrager op.<br />

Bij de triplexmast dubbel heffen (DZ) onstaat de hefbeweging van de ladinggeleischoen<br />

(vrij heffen) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, buitencentrisch<br />

aangebrachte vrijhefcilinder (3). Bij de teleskoopmast (ZT) is de functie<br />

vrij heffen op grond van de constructie op 100 mm beperkt.<br />

Accessoires: De uitrusting met mechanische en hydraulische accessoires is als<br />

aanvullende uitrusting mogelijk.<br />

B 5


3 Technische gegevens standaard uitrusting<br />

A<br />

B 6<br />

Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198.<br />

Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.<br />

3.1 Prestatiegegevens voor standaard voertuigen<br />

Benaming <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong> <strong>ETM</strong>/V <strong>112</strong> <strong>ETM</strong>/V <strong>114</strong> ETV <strong>116</strong><br />

Q Draagcapaciteit<br />

(bij C = 600 mm)<br />

1000 1200 1400 1600 kg<br />

C Zwaartepuntafstand<br />

lading<br />

600 600 600 600 mm<br />

Rijsnelheid<br />

met/zonder<br />

geheven lading<br />

9,4 / 9,9 9,3 / 9,9 9,2 / 9,8 10,3 / 10,6 km/h<br />

Hefsnelheid heffen<br />

met/zonder<br />

geheven lading<br />

0,35 / 0,55 0,34 / 0,55 0,31 / 0,45 0,33 / 0,54 m/s<br />

Hefsnelheid neerla- 0,50 0,50 0,50 0,50 m/s<br />

ten met/zonder<br />

geheven lading<br />

±15%<br />

Schuifsnelhejd<br />

met/zonder lading<br />

0,2 0,2 0,2 0,2 m/s<br />

Klimcapaciteit<br />

met/zonder geheven<br />

lading<br />

7 / 10 7 / 10 7 / 10 7 / 10 %<br />

Max. klimcapaciteit<br />

(max. 5 min)<br />

met/zonder<br />

geheven lading<br />

10 / 15 10 / 15 10 / 15 10 / 15 %<br />

3.2 Gegevens over prestatie voor standaard<br />

*) <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>/<strong>112</strong><br />

Benaming Teleskoopmast<br />

(ZT)<br />

Triplexmast dubbel<br />

heffen (ZZ)*<br />

Triplexmast dubbel<br />

heffen (DZ)<br />

h 1 bouwhoogte 1950 - 3050 1950 - 2400 1950 - 2900 mm<br />

h 2 vrij heffen 100 1315 - 1765 1315 - 2256 mm<br />

h 3 heffen 2890 - 5290 2890 - 3790 4250 - 7100 mm<br />

h 4 max. hoogte 3460 - 5860 3460 - 4360 4894 - 7744 mm<br />

h6<br />

l7<br />

l1<br />

l4<br />

c<br />

Q<br />

s<br />

h2<br />

h2<br />

h3<br />

h1<br />

h4<br />

0903.NL


0903.NL<br />

3.3 Afmetingen<br />

Benaming <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong> <strong>ETM</strong>/V<strong>112</strong> <strong>ETM</strong>/V<strong>114</strong> ETV<strong>116</strong><br />

(ZT/DZ/ZZ) (ZT/DZ) (ZT/DZ) (ZT/DZ)<br />

s Neergelaten<br />

hoogte van de<br />

ladingvork<br />

40 40 40 40 mm<br />

h6 Hoogte boven<br />

beschermdak<br />

voor de bestuurder<br />

2075 2075 2075 2190 mm<br />

l1 Algehele lengte 1870 a) 1954 b) 1957/1985 b) 1967/1995 c) mm<br />

l4 Voorschuiven 602 d) 618 e) 624/602 e) 666/644 e) mm<br />

l7 Lengte over<br />

wielarmen<br />

1625 1725 1725 1812 mm<br />

b1 algehele breedte<br />

<strong>ETM</strong>/V<br />

<strong>112</strong>0/1238 <strong>112</strong>0/1238 <strong>112</strong>0/1238 - /1238 mm<br />

b2 algehele breedte<br />

<strong>110</strong>6 <strong>110</strong>6 <strong>110</strong>6 1186 mm<br />

Wa draaistraal 1538 1636 1636 1690 mm<br />

Ast breedte arbeidsgang<br />

bij pallets<br />

800 x 1200<br />

lengte<br />

2508/2606 f) 2590/2690 g) 2592/2614 g) 2756/2775 g) mm<br />

Ast breedte arbidsgang<br />

bij pallets<br />

1000 x 1200<br />

dwars<br />

eigen gewicht<br />

2308/2566 f) 2390/2653 g) 2392/2414 g) 2716/2731 g) mm<br />

a) met vorklengte 800 mm; 330 Ah ±0 mm; 420 Ah batterij: +84 mm;<br />

560 Ah batterij: +174 mm<br />

b) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm<br />

c) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm / 700 Ah batterij: +180 mm<br />

d) 420 Ah batterij: -84 mm; 560 Ah batterij: -174 mm<br />

e) 420 Ah batterij: ±0 mm; 560 Ah batterij: -90 mm<br />

f) met 280 Ah batterij<br />

g) met 420 Ah batterij<br />

b 2<br />

Wa<br />

Ast<br />

b 1<br />

B 7


3.4 EN-normen<br />

A<br />

A<br />

A<br />

B 8<br />

Permanente geluidSdrukpeIL: 67 dB(A)<br />

volgens EN 12053 in overeenstemming<br />

met ISO 4871.<br />

De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde<br />

waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en<br />

tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.<br />

Vibratie: 0,30 m/s 2<br />

volgens document N47E van de<br />

CEN/TC 150 / WG 8.<br />

De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens<br />

de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale<br />

lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid<br />

gemeten.<br />

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)<br />

Het voldoen aan volgende grenswaarden volgens<br />

produktnormen "bodemtransportvoertuigen<br />

elektromagnetische verdraagzaamheid (9/95)”:<br />

- stooruitzending (EN 50081-1)<br />

- storingsvrijheid (EN 50 082-2)<br />

- elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)<br />

Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen<br />

alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.<br />

3.5 Voorwaarden gebruik<br />

A<br />

Omgevingstemperatuur bij gebruik -25°C tot 40°C<br />

Als het voertuig altijd bij een u onder 0°C wordt gebruikt, wordt aangeraden de hydraulische<br />

installatie met een koelhuis-olie volgens de aanwijzningen van de producent<br />

te vullen.<br />

Als het vortuig in een koelhuis respectievelijk bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidschommelingen<br />

wordt gebruikt, moet dit bodemtransportvoetuig een speciale<br />

uitrusting en een vergunning hebben.<br />

0903.NL


0903.NL<br />

4 Aangegeven punten en typeplaatjes<br />

Pos. Benaming<br />

18 Rijrichting bij zwenken van het stuurwiel (o)<br />

19 ladingdiagram, draagcapaciteit/zijdelingse schuiver<br />

20 ladingdiagram, draagcapaciteit/zwaartepunt lading/ladingvork<br />

21 ladingdiagram, draagcapaciteit /zwaartepunt lading/ hefhoogte<br />

21.1 Bordje "Veiligheidsgordel omdoen"<br />

22 Verbodsbordje "Niet door open plaatsen van hefinstallatie grijpen"<br />

23 Verbodsbordje "Het oponthoud onder de vorktanden is verboden"<br />

24 Aanslagpunten voor verlading met de hijskraan<br />

25 Waarschuwingsbord "Voorzicht elektronika en lage spanning "<br />

26 typeplaatje, voertuig<br />

27 UVV-controleplaquette (alleen D)<br />

28 Aanslagpunten voor krik<br />

B 9


4.1 Typeplaatje, voertuig<br />

A<br />

B 10<br />

29<br />

30<br />

31<br />

32<br />

33<br />

Pos. Benaming Pos. Benaming<br />

29 Type 35 Producent<br />

30 Serienr. 36 Accugewicht min/max in kg<br />

31 Nominale draagcapaciteit in kg 37 Aandrijfvermogen in kW<br />

32 Accu: spanning V 38 Zwaartepuntafstand lading in mm<br />

33 Leeggewicht zonder batterij in kg 39 Bouwjaar<br />

34 Logo van de producent 40 Optie<br />

Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (30)<br />

aangeven svp.<br />

4.2 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / hefhoogte<br />

Het ladingdiagram (21) geeft de draagcapaciteit Q kg van het voertuig bij vertikaal<br />

staande mast aan. In de vorm van een tabel wordt aangetoond hoe groot de maximale<br />

draagcapaciteit bij een bepaald zwaartepunt van de norm-ladingzwaartepuntafstand<br />

* C(in mm) of de gewenste hefhoogte H (in mm) is.<br />

*) De norm-ladingzwaartepuntafstand houdt naart de ladinghoogte ook rekening met<br />

de ladingbreedte.<br />

Een voorbeeld voor het bepalen van de maximale draagcapaciteit:<br />

Bij een ladingzwaartepunt C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600<br />

mm bedraagt de maximale draagkracht Q kg <strong>110</strong>5 kg.<br />

40<br />

39<br />

38<br />

37<br />

36<br />

35<br />

34<br />

0903.NL


0903.NL<br />

4.3 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork<br />

Het ladingdiagram (20) geeft de draagcapaciteit<br />

Q kg van de ladingvork aan. In<br />

een diagram wordt weergegeven hoe<br />

groot de maximale draagcapaciteit bij<br />

verschillende ladingzwaartepunten is (C<br />

in mm).<br />

4.4 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse<br />

schuiver<br />

Het ladingdiagram (19) geeft de verminderde<br />

draagcapaciteit Q kg bij uitgeschoven<br />

zijdelingse schuiver aan.<br />

4.5 Aanslagpunten voor krik<br />

Diagram „Aanslagpunten voor krik“ (28)<br />

om het voertuig te kunnen oplichten en<br />

opvrijzelen. (Vgl. hoofdstuk F)<br />

B 11


B 12<br />

0903.NL


0601.NL<br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Opladen via hijskraan<br />

f<br />

m<br />

Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit.<br />

(Gewicht voor verladen = eigengewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig)<br />

– Om het voertuig te kunnen verladen met hijstuig zijlus om de schoorbalk van de beschermdak<br />

voor de bestuurder (1) leggen. De wielarmen zijn van twee aanslagpunten<br />

(2) voorzien.<br />

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).<br />

– Voertuig met behulp van een wig tegen wegrollen beveiligen!<br />

Bevestigingen aan het kraangerei zó vastmaken dat ze bij het heffen geen aangebouwde<br />

onderdelen of het beschermdak voor de bestuurder aanraken.<br />

2 Eerste ingebruikname<br />

m<br />

Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt<br />

de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels)<br />

moeten korter dan 6 m zijn.<br />

Het voertuig kan na de levering of het transport als beschreven bedrijfsklaar worden<br />

gemaakt:<br />

– Uitrusting op volledigheid controleren.<br />

– Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen.<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Voertuig volgens voorschrift in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

1<br />

2<br />

C 1


3 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving<br />

f<br />

A<br />

C 2<br />

– Sleepinrichting aan sleepvoertuig en aan weg te slepen voertuig bevestigen.<br />

– Accustekker eruittrekken.<br />

– Vastzetrem losmaken.<br />

Er moet zich een persoon voor het sturen op de bestuurderszit van het af te slepen<br />

voertuig bevinden. Voertuig stapvoets afslepen!<br />

Omdat de servopomp niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met verhoogde<br />

krachtsinspanning worden bestuurd.<br />

0601.NL


0601.NL<br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s<br />

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden<br />

(vgl. hoofdstuk E).<br />

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s<br />

mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing<br />

en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation<br />

moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.<br />

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt<br />

en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd<br />

voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende<br />

bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend<br />

materieel moet gereedstaan.<br />

m<br />

f<br />

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden<br />

worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet<br />

ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn.<br />

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de<br />

geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten<br />

uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval<br />

worden nagekomen.<br />

Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel<br />

niet kan worden beschadigd.<br />

De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij<br />

alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen<br />

worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding,<br />

huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de<br />

getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof<br />

ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur<br />

moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.<br />

2 Accutype<br />

De accu's voldoen de norm IEC 254 / EN 60254.<br />

Afhankelijk van de toepassing, kan het voertuig met verschillende accutypes geleverd<br />

worden. De volgende tabel geeft de capaciteit aan en welke combinaties als<br />

standaard zijn voorzien:<br />

Capaciteit Standaard n prestatie<br />

opgevoerd<br />

48 V - 2PzS - accu 220 Ah 1 ) 220L 240HX<br />

48 V - 2PzS - accu 280 Ah 1 ) 280L 300HX<br />

48 V - 3PzS - accu 330 Ah 330L 360HX<br />

48 V - 3PzS - accu 420 Ah 420L 450HX<br />

48 V - 4PzS - accu 560 Ah 560L 600HX<br />

48 V - 5PzS - accu 700 Ah 2 ) 700L 750HX<br />

1 ) Alleen voor <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong><br />

2 ) Alleen voor ETV <strong>116</strong><br />

D 1


f<br />

D 2<br />

Het gewicht van de accu is op het typeplaatje van de accu aangegeven. Accu`s met<br />

niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.<br />

Het gewicht van de accu en de afmetingen zijn van grote invloed op de standveiligheid<br />

van het voertuig. Een verandering van de accutype is alleen met de toestemming<br />

van de producet geoorloofd.<br />

3 Accu openleggen<br />

f<br />

A<br />

– Op de bestuurderszit plaatsnemen.<br />

– Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E)<br />

– Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen, masthouder zó ver bewegen totdat hij de<br />

bevestigingspunt in richting van de accu bereikt en Stuurhendel loslaten (mast bevindt<br />

zich in eindpositie).<br />

– Stuurhendel (1) nog een keer in pijlrichting (U) hellen en masthouder nog verder<br />

bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt (voorbereiding<br />

voor het ontgrendelen van de accu).<br />

– Ontgrendeling accuwagen (4) trekken, LED (2) schijnt.<br />

– Stuurhendel (1) in pijlrichting T trekken en masthouder met gekoppelde accuwagen<br />

zo ver naar voren schuiven tot de accu voor het onderhoud is opengelegd.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.<br />

Het verbinden of losmaken van accustekker en stopcontact mag alleen gebeuren,<br />

wanneer de hoofdschakelaar en het oplaadapparaat uitgezet zijn.<br />

– Accustekker (2) uit het stopcontact trekken.<br />

– Indien aanwezig, isoleermatten van de accu’s afnemen.<br />

De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang<br />

de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname<br />

van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven<br />

om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het controlelampje (4)<br />

mag niet meer schijnen.<br />

3<br />

4<br />

1<br />

2<br />

5<br />

0601.NL


0601.NL<br />

3.1 Onderbreking rijstroom overbruggen<br />

f<br />

– Schakelaar langzame rit (3) inschakelen.<br />

De stapelaar mag met een voorgeschoven accu alleen met lagzame rit binnen de acculadderstation<br />

worden gereden!<br />

3.2 Noodvergrendeling van de accuwagen<br />

A<br />

A<br />

– Voertuig bedrijfsklaar maken<br />

(vgl. hoofdstuk E).<br />

– Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen,<br />

6<br />

masthouder zó ver bewegen totdat hij<br />

de bevestigingspunt in richting van de<br />

accu bereikt en Stuurhendel loslaten.<br />

– Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen<br />

en masthouder nog verder bewegen totdat<br />

hij de bevestigingspunt in richting<br />

7<br />

van de accu bereikt.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar<br />

uitschakelen.<br />

– Zitkap openen (vergl. hoofdstuk F, punt 6.4)<br />

– Schroeven (6) van de accuvergrendeling losmaken en vergrendeling (7) eruit trekken.<br />

– Zitkap sluiten.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar inschakelen.<br />

– Stuurhendel (1) in pijlrichting (T) hellen en masthouder met gekoppeld accuwagen<br />

zó ver naar voren schuiven, totdat de accu voor de onderhoud vrijligt.<br />

– LED (2) begint te branden.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.<br />

Voor het inbouwen van de accuvergrendeling is het noodzakelijk de storing aan de<br />

accuvergrendeling te verhelpen.<br />

De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang<br />

de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname<br />

van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven<br />

om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het LED (2) mag niet<br />

meer schijnen<br />

4 Accu opladen<br />

f<br />

f<br />

– Accu openleggen (vgl. punt 3).<br />

Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende<br />

ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden.<br />

Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade.<br />

– Als nodig isolatiemat van de accu nemen.<br />

– Oplaadkabel van het acculaadstation verbinden met de accustekker (5).<br />

– Accu volgens de voorschriften van de accu- en oplaadstation opladen.<br />

De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en het oplaadstation onvoorwaardelijk<br />

opvolgen.<br />

D 3


5 Accu eruithalen en erinzetten<br />

f<br />

f<br />

f<br />

D 4<br />

– Accu openleggen (vgl. punt 3).<br />

Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met<br />

een rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen van accu’s met kraangerei op<br />

voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu typeplaatje aan de<br />

accubak). Het hefgerei moet loodrecht trekken zodat de accubak niet in elkaar gedrukt<br />

wordt. Haken moeten zo vastgemaakt worden dat ze bij ontspannen kraangerei<br />

niet op de accucellen kunnen vallen.<br />

Hijstuig monteren en demonteren<br />

– Hijsgerei aan de accutrog (8) bevestigen.<br />

– Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken.<br />

– Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken.<br />

– Accu met hijstuig vrijheffen en zijdelings eruitrijden.<br />

Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.<br />

Accuwagen monteren en demonteren<br />

Het voertuig moet waterpas staan zodat de accu niet kan eruitrollen als de accubeveiliging<br />

wordt verwijderd.<br />

– Zijdeur (12) met service-sleutel openen.<br />

– Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken.<br />

– Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken.<br />

– Accu zijdelings op de klaargezet accutransportwagen trekken.<br />

Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.<br />

Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering ingezet worden.<br />

Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op<br />

zichtbare schade. Overdekkingen en zijdeuren moeten veilig afgesloten zijn.<br />

9<br />

10<br />

11<br />

8<br />

12<br />

0601.NL


0601.NL<br />

6 Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator, bedrijfsurenteller<br />

m<br />

A<br />

Accuontladingsopgave: De ladingstoestand van de accu (13) wordt in 10%-stappen<br />

op het LISA-display van getoond.<br />

De standaard instelling van de accuontladingsindicator/ontladingswachtergebeurt<br />

op standaardaccu´s.<br />

Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt<br />

worden, moet de aangifte dusdanig ingesteld<br />

worden, dat het teken T (14)<br />

naast de procentwaarde verschijnt. Gebeurt<br />

dit niet, kan de accu door onderontlading<br />

beschadigd worden.<br />

Voor het instellen van het instrument<br />

de service van de voertuig-producent<br />

vragen.<br />

Bij een accu-restcapaciteit van<br />

20% voor standaardaccu's resp.<br />

40% voor onderhoudsvrije accu's wordt<br />

aanbevolen de accu op te laden.<br />

13 14 15<br />

BATT :040% T 471h<br />

Accuontladingsindicator: Als de restcapaciteit beneden het limit valt, wordt de<br />

functie 'heffen' uitgeschakeld. Er verschijnt een afzonderlijke LISA-aangifte.<br />

De funktie heffen wordt pas weer vrijgezet wanneer de aangesloten accu tenminste<br />

voor 70% opgeladen is.<br />

Bedrijfsurenteller: Die bedrijfsuren (15) worden naast de ladingstoestand van de<br />

accu getoond. De bedrijfsurenteller geeft de algehele tijd van bedrijf van de rij- en hefbewegingen<br />

aan.<br />

D 5


D 6<br />

0601.NL


1005.NL<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig<br />

f<br />

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt<br />

worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen<br />

en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen<br />

en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.<br />

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht<br />

zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig<br />

en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon<br />

moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke<br />

van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden<br />

gedragen.<br />

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik<br />

voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,<br />

met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen<br />

worden getransporteerd of geheven.<br />

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig<br />

of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel<br />

meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn<br />

(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd<br />

werden, niet worden gebruikt.<br />

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties<br />

of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval<br />

mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.<br />

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen<br />

van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of<br />

het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed<br />

of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.<br />

Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor<br />

personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden<br />

ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig<br />

onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.<br />

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties,<br />

waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder<br />

geval worden nagekomen.<br />

E 1


2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave<br />

E 2<br />

Pos. Element voor bediening<br />

resp. opgave<br />

1 Stuurhendel<br />

"mast neigen"<br />

2 Stuurhendel<br />

"mast voorschuiven"<br />

Funktie<br />

t Bediening van de functies:<br />

– naar voren neigen / naar achteren neigen<br />

t Bediening van de functies:<br />

– voorschuiven / terugtrekkenhefinstallatie<br />

3 Solo-Pilot t Bediening van de functies:<br />

– rijrichting voorwaarts / achterwaartsadingopname<br />

– heffen / neerlatenmastschakelaar<br />

– Claxontoets<br />

– zijdelingse schuiver rechts/links<br />

4 Rijpedaal t De rijsnelheid kan traploos aangepast worden.<br />

5 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd<br />

6 Voettastert t – niet gedrukt: functies rijden, heffen en nevenfuncties<br />

worden geblokkeerd. De<br />

functie neerlaten blijft bestaan. Het voertuig<br />

rolt uit.<br />

– gedrukt: functies rijden, heffen en nevenfuncties<br />

worden vrijgegeven.<br />

7 Vergrendeling van de<br />

bestuurderszit<br />

8 Instelling gewicht -<br />

bestuurderszit<br />

t De bestuurderszit kan horizontaal worden ingesteld.<br />

t Instellen van het bestuurdersgewicht voor<br />

een optimale zitvering<br />

9 Instelling rugleuning t De rugleuning aan de bestuurderszit kan ingesteld<br />

worden<br />

10 Stuurkolom instellen t Afstand en hoogte van stuurkolom wordt<br />

ingesteld<br />

11 Vastzetrem t Beveiligt het stilstaande voertuig tegen<br />

wegrollen<br />

12 Ontgrendeling -accuwagen t Ontgrendeld de accuwagen<br />

13 Contactslot met sleutel t Voor het in - en uitschakelen van de accuspanning<br />

voor het voertuig.<br />

– Rode sleutel (Nr. 702):<br />

voor de gebruiker<br />

– Grauwe sleutel (Nr. 738):<br />

voor service en werkplaats<br />

14 Schakelaar langzame rit t Langzame rit in- en uitschakelen<br />

15 Hoofdschakelaar (nood-uit) t De stroomkring wordt onderbroken, alle<br />

elektrische functies worden uitgeschakeld en<br />

het voertuig wordt geremd<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

1005.NL


1005.NL<br />

15<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

17<br />

16<br />

1<br />

2<br />

3<br />

E 3


E 4<br />

Pos. Element voor bediening<br />

resp. opgave<br />

16 Informatie- en<br />

service-opgave (LISA)<br />

Funktie<br />

t Opgave van de belangrijke gegevens voor rijden,<br />

hefparameters, waarschuwing, aanwijzingen<br />

over verkeerde bediening en service<br />

(vgl. hoofdstuk E punt 5)<br />

17 Bedieningshendel ZH 2 o Bestuurt de tweede extra hydraulica<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

1005.NL


1005.NL<br />

15<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

17<br />

16<br />

1<br />

2<br />

3<br />

E 5


3 Voertuig in bedrijf nemen<br />

f<br />

A<br />

A<br />

f<br />

f<br />

A<br />

E 6<br />

Vóór het voertuig in bedrijf genomen, bediend of er een lading opgenomen mag worden,<br />

moet de bestuurder er zich van verzekeren dat er niemand in de gevarenzone is.<br />

Controles en handelingen vóór het dagelijks gebruik<br />

– Het gehele voertuig (speciaal de wielen en ladingopname) nauwkeurig bekijken om<br />

opvallende beschadigingen vast te stellen.<br />

– Controleren of de ladingkettingen gelijkmatig gespannen zijn.<br />

– Accubevestiging en kabelaansluitingen nauwkeurig bekijken.<br />

Bestuurderszit instellen<br />

Om een optimale zitvering te bereiken, moet de bestuurderzit op het gewicht van de<br />

bestuurder zijn ingesteld.<br />

De bestuurderzit mag bij de instelling niet belast zijn.<br />

Gewicht van de bestuurder instellen:<br />

– Hendel (8) in pijlrichting tot aan de<br />

aanslag trekken en weer terug-zetten.<br />

De vorige instelling van het gewicht<br />

wordt op de minimumwaarde teruggezet.<br />

Instellingschaal van de zitvering<br />

50kg tot 130kg.<br />

– Hendel (8) opnieuw zo ver in pijlrichting<br />

trekken tot op de schaal (18)<br />

de juiste gewichtsopgave is bereikt.<br />

– Op de bestuurderzit plaatsnemen.<br />

Niet tussen zit en framewand / beschermdak<br />

voor de bestuurder grij-pen.<br />

Rugleuning instellen:<br />

– Vergrendelinghendel (9) omhoogtrekken en neiging van de rugleuning (19) instellen.<br />

– Vergrendelinghendel loslaten, rugleuning is vergrendeld.<br />

Zitpositie instellen:<br />

– Vergrendelinghendel (7) van de bestuurderzitvergrendeling naar beneden duwen<br />

en en bestuurderzit door voor- en achteruitschuiven in juiste zitpositie brengen.<br />

– Vergrendelinghendel (7) weer laten ineensluiten.<br />

Bestuurderzit moet in de ingestelde positie zijn ineengesloten. Bestuurderzit mag niet<br />

tijdens het rijden worden ingesteld.<br />

De instelling van de bestuurderszit staat in samenhang met de standaarduitvoering<br />

van de serie. Voor uitvoeringen in afwijking daarvan moet gebruik gemaakt worden<br />

van de instelbeschrijving van de producent.<br />

Bij het instellen er op letten, dat alle bedieningselementen goed te bereiken zijn.<br />

9<br />

19<br />

18 8<br />

7<br />

1005.NL


1005.NL<br />

Stuurkolom instellen<br />

– De blokkering van de stuurkolom (10)<br />

losmaken en de stuurkolom (20) in de<br />

gewenste positie naar voren of achteren<br />

schuiven.<br />

– Stuurkolom-stopinrichting aansluitend<br />

hernieuwd vaststellen.<br />

Voertuig inschakelen<br />

– Hoofdschakelaar (15) eruit trekken.<br />

– Sleutel in het schakelslot (13) steken<br />

en zover mogelijk naar rechts in positie<br />

"I" draaien.<br />

– Claxon op werking controleren<br />

– Rempedaal en vastzetrem op functie<br />

controleren (vgl. hoofdstuk E, punt<br />

4.2).<br />

Het voertuig is nu bedrijfsklaar.<br />

De accuontladingswachter toont de accucapaciteit aan.<br />

3.1 Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o<br />

f<br />

f<br />

m<br />

f<br />

Gelieve deze informatie volledig voor<br />

het starten van het vloertransportvoertuig<br />

te lezen.<br />

– Gordel voor iedere beweging van het<br />

vloertransportvoertuig aanlegge.<br />

– De gordelhoogte-justering (49)<br />

volgens de lichaamsgrootte instellen.<br />

De gordel beveiligd tegen lichamelijke<br />

schade.<br />

– Als het gordelslot (47) of de gordeloproller<br />

ingevroren zijn, deze weer ontdooien<br />

en drogen.<br />

De temperatuur van de warme lucht<br />

mag +60°C niet overschrijden.<br />

Er mogen geen wijzigingen aan de veiligheidsgordel<br />

uitgevoerd worden.<br />

47 48<br />

– De veiligheidsgordel en de zitkap dienen<br />

naar een ongeval op beschadigingen<br />

te worden gecontroleerd; indien<br />

nodig de afzonderlijke componenten<br />

vervangen.<br />

– Beschadigde of niet meer correct functionerende veiligheidsgordels mogen alleen<br />

door een contracthandelaar of geautoriseerde filialen worden vervangen.<br />

– Voor aanvullingen en reparaties mogen uitsluitend originele onderdelen worden<br />

gebruikt.<br />

13<br />

49<br />

15<br />

10<br />

20<br />

E 7


o Gedrag in ongewone situaties<br />

m<br />

E 8<br />

Dreigt het vloertransportvoertuig om te kantelen, zoals volgt beschreven voorgaan:<br />

– Bovenlichaam aan de rugleuning persen<br />

– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten<br />

stutten.<br />

– Lichaam tegen de valrichting hellen.<br />

o Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel<br />

f<br />

f<br />

A<br />

Voor het starten van het vloertransportvoertuig de gordel zonder<br />

rukken uit de oproller trekken, nauw aan de lichaam leggen en het slot laten invangen.<br />

De gordel mag bij het aanleggen niet verdraaid zijn.<br />

Bij de bediening van het vloertransportvoertuig (bijvoorbeeld rijden,<br />

heffen, dalen enz.) altijd zo ver als mogelijk achteren zitten<br />

daarmee de rug contact met de rugleuning heeft.<br />

De blokkeermechanisme van de gordeloproller laat voldoende<br />

bewegingsvrijheid op de zitplaats toe.<br />

Als de bestuurder op de voorkant van de zitplaats zit is het beschermingseffect<br />

verminderd omdat de gordelband te lang is.<br />

Gordel alleen voor het beveiligen van één persoon benutten.<br />

– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig<br />

naar de oproller terug geleiden.<br />

o Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen en<br />

glooiingen<br />

A<br />

De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertransportvoertuig<br />

zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan niet meer uit te oproller<br />

worden getrokken.<br />

Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordel<br />

aanleggen.<br />

1005.NL


1005.NL<br />

4 Werken met het voertuig<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden<br />

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het<br />

openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.<br />

De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.<br />

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale<br />

gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij<br />

het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige<br />

remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig<br />

steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel<br />

keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig<br />

leunen of grijpen.<br />

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende<br />

overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd<br />

worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading<br />

achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing<br />

voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.<br />

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen<br />

is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon<br />

en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig<br />

veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de<br />

hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het<br />

bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden<br />

worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.<br />

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende<br />

draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn<br />

voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden<br />

onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op<br />

de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten<br />

aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het<br />

bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig<br />

verlaten.<br />

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens<br />

voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren<br />

die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.<br />

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven<br />

maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet<br />

overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften<br />

beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet<br />

overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat<br />

hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig<br />

dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van<br />

het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.<br />

E 9


4.2 Rijden, besturen, remmen<br />

Nooduit<br />

– Hoofdschakelaar (15) naar bene-den<br />

drukken.<br />

Alle elektrische funkties worden uitgeschakeld.<br />

De functie van de schakelaar<br />

mag niet door ongunstig geplaatste<br />

voorwerpen worden gestoord.<br />

Rijden<br />

Alleen met gesloten en als voorgeschre-<br />

f ven vergrendelde kappen rijden.<br />

De hoofdrijrichting is de rit in<br />

deaandrijvingsrichting (V). Bij een rit in<br />

richting van de lading (R) bijzonder voorzichtig<br />

zijn.<br />

A<br />

f<br />

A<br />

E 10<br />

Rijden in de richting van de lading (R) is voor het rangeren en voor de ladingopname<br />

respectievelijk voor het afgeven van de lading bestemd.<br />

– Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E, punt 3).<br />

– Vastzetrem (11) losmaken<br />

– Rijrichtingschakelaar (21) in degewenste rijrichting (V of R) instellen.<br />

– Rijpedaal (4) en voettaster (6) drukken.<br />

Het voertuig begint aan de rit in degekozen richting.<br />

Met de voettaster (6) wordt voor-komen dat zich de voet van debestuurder tijdens de<br />

rit buiten de voertuigcontouren bevindt.<br />

Als hij niet gedrukt is, worden alle elektrische functies met uitzonder-ing van de besturing,<br />

de informatie- en service-opgave (LISA) en het claxon en de accuontladingsopgave<br />

buiten werking gesteld. Het voertuig rolt uit.<br />

De functie neerlaten blijft bestaan.<br />

De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld (4).<br />

Sturen<br />

Als het stuurwiel bediend wordt, wordt automatisch de stuurversterking ingeschakeld<br />

en het aandrijfwiel in de juiste positie gebracht.<br />

t Tegenop-besturing (standaarduitrusting)<br />

Bij hetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting)<br />

leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een linkse curve, naar rechts tot een<br />

rechtse curve.De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA<br />

aangetoond.<br />

o Gelijkop-besturing<br />

Bijhetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting)<br />

leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een rechtse curve, naar rechts tot<br />

een linkse curve.<br />

De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA aangetoond.<br />

15<br />

R<br />

V<br />

11<br />

4<br />

5<br />

6<br />

21<br />

1005.NL


1005.NL<br />

A<br />

f<br />

A<br />

A<br />

Remmen<br />

Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van<br />

de bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.<br />

Het voertuig kan op drie manieren geremd worden:<br />

– Met keerrem,<br />

– Met uitlooprem<br />

– Met bedrijfsrem<br />

Wanner het voertuig door verschei-dene<br />

bestuurders gereden wordt (bijv. bij<br />

ploegendienst) moet bij een individuele<br />

instelling van de para-meters op een verandering<br />

bij het remmen en rijden gelet<br />

worden! Bij hernieuwde ingebruikneming<br />

de re-actie van het voertuig controleren!<br />

Remmen met de keerrem:<br />

– Rijrichtingschakelaar (21) tijdens de rit<br />

in de tegengestelde rijrichting omschakelen,<br />

het voertuig wordt door de<br />

rijstroomrichting afgeremd, totdat het<br />

in de tegenovergestelde richting begint<br />

te rijden.<br />

Dit gebruik vermindert het energieverbruik. Er wordt energie teruggewonnen door het<br />

sturen van de rijstroombesturing.<br />

Remmen met uitlooprem:<br />

– Rijpedaal tijdens de rit terugnemen, het voertuig wordt via de positie van het rijpedaal<br />

door de rijstroombesturing geremd.<br />

Remmen met de bedrijfsrem:<br />

– Rempedaal (5) indrukken.<br />

De truck wordt hydraulisch afgeremd door een trommelrem (respectievelijk bij de<br />

ETV <strong>116</strong> door extra lastwielremmen).<br />

4<br />

5<br />

21<br />

E 11


4.3 Vorktanden instellen<br />

f<br />

E 12<br />

Om de lading veilig op te nemen moeten<br />

de vorktanden zover mogelijk en midden<br />

voor het voertuig ingesteld zijn. Het ladingzwaartepunt<br />

moet in het midden tussen<br />

de vorktanden liggen.<br />

– Blokkeerhendel (22) naar boven<br />

zwenken.<br />

– Vorktanden (23) op de vorkdrager (24)<br />

in de juiste positie schuiven.<br />

– Blokkeerhendel naar beneden zwenken<br />

en de ladingvork opzij schuiven,<br />

totdat deze in een sleuf vast komt te<br />

zitten.<br />

4.4 Opnemen en neerzetten van ladingen<br />

m<br />

f<br />

A<br />

A<br />

A<br />

m<br />

Voordat een lading opgenomen wordt,<br />

moet de bestuurder er zeker van gaan,<br />

dat deze op juiste wijze in pallets gezet<br />

is en de toegestane draagcapaciteit van<br />

het voertuig niet overschrijdt.<br />

– Vorktanden zo ver als mogelijk onder<br />

de ladingeenheid rijden.<br />

Heffen<br />

Personen mogen zich niet ophouden onder<br />

de geheven ladingvork.<br />

– Solo-Pilot (3) in richting (H) trekken.<br />

De neiging van de stuurhendel regelt de<br />

hefsnelheid.<br />

– Solo-Pilot bedienen tot gewenste hefhoogte<br />

bereikt is.<br />

Wanneer het einde van de bewegingsmogelijkheid<br />

bereikt is (geluid van het<br />

drukbegrenzingsventiel) de Multi-piloot<br />

onmiddellijk in de uitgangspositie terugbrengen.<br />

Neerlaten<br />

– Solo-Pilot (3) in richting (S) drukken.<br />

De helling van de Solo-Pilot regelt de zinksnelheid.<br />

Hard neerlaten van de lading vermijden om het laadgoed en magazijninhoud te beschermen.<br />

24<br />

23<br />

S<br />

22<br />

H<br />

3<br />

1005.NL


1005.NL<br />

f<br />

f<br />

A<br />

f<br />

Bij het neerlaten vanuit de stelling moeten de vorktanden vrij zijn.<br />

Niet optrekken voordat de vork geheel is neergelaten.<br />

Masthouder vooruitschuiven<br />

Niet tussen mast en accukap grijpen.<br />

– Stuurhendel (2) in richting (T) neigen<br />

om masthouder voor te schuiven, in<br />

richting (U) neigen om masthouder terug<br />

te trekken.<br />

De helling van de Stuurhendel regelt de<br />

schuifsnelheid.<br />

Als er lading getransporteerd wordt moet<br />

de hefinstallatie en masthouder naar<br />

achteren geneigd en de vorktanden<br />

moeten zo ver als mogelijk neergelaten<br />

zijn.<br />

Mastneiging<br />

– Besturingsregelaar (1) voor het hellen<br />

naar voren in richting (V) hellen, voor<br />

het hellen naar achter in richting (R)<br />

hellen.<br />

T<br />

V<br />

2<br />

U<br />

1<br />

R<br />

E 13


4.5 Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden<br />

f<br />

E 14<br />

– Vorktanden in een horizontale positie brengen: stuurhendel (3) in richting V of R<br />

drukken.<br />

– Aan de ladingeenheid rijden.<br />

– Masthouder voorschuiven: stuurhendel (2) in richting T neigen.<br />

– Vorktanden tot op de juiste hoogte heffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken.<br />

– Vortanden onder de ladingeenheid rijden.<br />

– Ladingeenheid vrijheffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken.<br />

– Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.<br />

Als er lading getransporteerd wordt moet de hefinstallatie en masthouder naar achteren<br />

geneigd en de vorktanden moeten zo ver als mogelijk neergelaten zijn.<br />

– Ladingeenheid in transportstelling neerlaten: Solo-Pilot (3) in richting H drukken.<br />

– Ladingeenheid naar achteren neigen: stuurhendel in richting R tekken.<br />

– Ladingeenheid transporteren.<br />

– Ladingeenheid in horizontale stelling brengen: stuurhendel (2) wip V drukken.<br />

– Ladingeenheid op de juiste hoogte brengen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken en<br />

als nodig stuurhendel (2) in richting T drukken om masthouder voor te schuiven.<br />

– Ladingeenheid neerzetten: Solo-Pilot (3) in richting S drukken.<br />

– Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.<br />

1005.NL


1005.NL<br />

4.6 Omgang met een accessoire<br />

o Geïntegreerde zijdelingse schuiver<br />

A<br />

f<br />

De benamingen van de richtingen ”links”<br />

en ”rechts” hebben betrekking op de ladingopname<br />

met de kijkrichting vanuit<br />

de bestuurdersplaats.<br />

Zijdelingse schuiver naar links:<br />

– Schakelaar (21) in richting (X1) bedienen.<br />

Zijdelingse schuiver naar rechts:<br />

– Schakelaar (21) in richting (Y1) bedienen<br />

Let op de verminderde draagcapaciteit<br />

bij het uitschuiven<br />

(vgl. hoofdstuk B, punt 4.4).<br />

o Hydraulische accessoires<br />

Voor het bedienen van een hydraulisch aanbouwtoestel is de stuurhendel (17) met<br />

de functies (X) en (Y) voorzien. (Op de handleiding van de producent letten!)<br />

f<br />

f<br />

21 17<br />

Op de draagcapaciteit van het accessoire letten.<br />

Neem het het lastdiagram van de heftruck met aanbouwapparaat en de handleidingen<br />

van de heftruck en het aanbouwapparaat in acht.<br />

– Het aanbouwapparaat mag alleen bediend worden door geïnstrueerd en bevoegd<br />

personeel.<br />

– Onveilige werkmethodes dienen te worden vermeden.<br />

– Het aanbouwapparaat mag alleen worden gebruikt als het goed functioneert.<br />

– Minstens eenmaal per dienstperiode dient het aanbouwapparaat te worden<br />

onderzocht op zichtbare schade!<br />

– Beschadigingen moet u onmiddellijk melden.<br />

X1<br />

X2<br />

Y1<br />

Y2<br />

E 15


4.7 Het voertuig beveiligd parkeren<br />

f<br />

E 16<br />

Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het beveiligd geparkeerd worden, ook<br />

wanneer uw afwezigheid slechts van korte duur is.<br />

Het voertuig niet aan hellingen parkeren! De ladingvork moet altijd volledig neergelaten<br />

zijn.<br />

– vastzetrem (11) drukken.<br />

– Ladingvork volledig neerlaten en horizontaal<br />

zetten.<br />

– Mastschakelaar helemaal terugtrekken.<br />

– Hoofdschakelaar (15) in positie "uit"<br />

drukken.<br />

– Schakelslot (13) op positie "0" zetten<br />

en de sleutel uit het slot trekken.<br />

13<br />

15<br />

11<br />

1005.NL


1005.NL<br />

5 Informatie- en service-aangifte (LISA)<br />

A<br />

m<br />

Op het display (25) van de LCD-informatie- en service-aangifte ("LISA") worden de<br />

bedrijfsgegevens, de acculading, de bedrijfsuren en de service- en diagnosegegevens<br />

getoond. Beneden het display bevinden zich zes LED's (LED (26) - (31)). Het<br />

toetsenbord (vier toetsen (32) - (35)) wordt gebruikt, om voertuigparameters te kiezen,<br />

te lezen en te veranderen.<br />

Het voertuig wordt met twee verschillende sleutels geleverd:<br />

voor de gebruiker Sleutel-code: 702 (rood):<br />

Voertuigbediening mogelijk,<br />

LISA toond alleen huidige rijgegevens.<br />

voor service / werkplaats Sleutel-code: 738 (grauw):<br />

Voertuigbediening mogelijk,<br />

LISA kan uitsluitend voor het veranderen van<br />

voertuigparameters in de gebruiker-werkwijze<br />

gebruikt worden (vergl. punt 5.4).<br />

Veranderingen in de service-werkwijze mogen alleen van vakkundig personeel van<br />

de producent uitgevoerd worden!<br />

25<br />

26 27 28 29 30 31 32 33 34 35<br />

E 17


5.1 LED-waarschuwingsopgave<br />

Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsopgave geven de volgende toestanden<br />

aan:<br />

5.2 Betekenis toetsen<br />

E 18<br />

Item Function<br />

26 Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groen LED)<br />

27 Handrem getrokken (rood LED)<br />

28 Rijrichting achteruit (ladingsrichting) (groen LED)<br />

29 Remvloeistofpeil te laag (rood LED)<br />

30 Zijschuifafsluiter in centraalpositie (groen LED)<br />

31 Accu ontgrendeld (rote LED)<br />

Item Function<br />

Dubbele funktie<br />

32<br />

- trapsgewijs verhogen van de gekozen parameter<br />

- keuze van de enkele menupunten omhoog<br />

33<br />

34<br />

35<br />

Dubbele funktie<br />

- trapsgewijs verminderen van de gekozen parameter<br />

- keuze van de enkele menupunten omlaag<br />

Dubbele funktie<br />

- vrijzetten van een keuzemenu uit het hoofdmenu<br />

- bevestigen van een vraag met "NEE"" -> "x"<br />

Viervoudigfunctie<br />

- verlaten van een gekozen menupunt<br />

- opslaan van veranderde parameters<br />

- bevestigen van een vraag met"JA" -> "q"<br />

- Aangiftewisseling tussen "bedrijfsuren" / "tijd"<br />

1005.NL


1005.NL<br />

5.3 Opgave op display<br />

Op het display verschijnen bedrijfsgegevens en foutmeldingen. Via het gebruikersmenu<br />

kunnen de volgende rijparameters ingesteld worden.<br />

Hier wordt de tijd tussen de maximale bediening<br />

van de rijschakelaar en de 100 %<br />

regeling van de elektronika ingesteld.<br />

Bij het loslaten van de rijregelaar wordt<br />

door de rijstroombesturing een remming<br />

ingeleid. De waarde ligt tussen 0% (uitrollen)<br />

en een maximale waarde die gelijk is<br />

aan de minimale waarde voor het remmen<br />

per omkeerrem.<br />

De instelling van de keerrem beïnvloedt<br />

het afremmen bij een verandering van<br />

rijrichting. De daadwerkelijke afremming<br />

bij het veranderen van de rijrichting hangt<br />

bovendien nog af van de positie van het<br />

rijpedaal.<br />

Justering van de max. snelheid in<br />

rijrichting aandrijvingswiel.<br />

Justering van de max. snelheid in<br />

rijrichting aandrijvingswiel, wanneer de<br />

schakelaar voor langzaam rijden ingedrukt<br />

wordt.<br />

Justering van de max. snelheid in<br />

rijrichting lastdeel.<br />

Justering van de max. snelheid in<br />

rijrichting lastdeel, wanneer de schakelaar<br />

voor langzaam rijden ingedrukt wordt.<br />

Geeft akoestisch alarm bij een foutive bediening<br />

In het parameterblok rijden zijn alle te veranderen<br />

parameters inbegrepen.<br />

Regeling van de tijd.<br />

Uren, resp. minuten, met de toets (34) kiezen.<br />

De ingestelde waarde kan met de<br />

toetsen (32) en (33) veranderd worden.<br />

ACCELERT I E<br />

U I T L O O P R E M<br />

OMK E ERREM<br />

SNELHE I D VOORU I T<br />

LANGZAAM VOORUI T<br />

SNELHE I D ACHTER<br />

LANGZAAM ACHTER<br />

BUZZER ON / OFF<br />

L<br />

L<br />

L<br />

L<br />

L<br />

L<br />

L<br />

O FF L<br />

RELOAD<br />

T I J D R E G E L E N<br />

1 2 : 2 2<br />

L<br />

E 19


5.4 Verandering van voertuigparameters<br />

f<br />

E 20<br />

Door verandering van de voertuigparameters verandert het rijgedrag van het voertuig.<br />

Hier dient bij inbedrijfname op gelet te worden!<br />

Parameters mogen alleen als het voertuig staat en zonder hefbeweging worden veranderd.<br />

– Voertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3),<br />

Sleutel (738) in het contactslot steken en tot het stoppunt naar rechts draaien.<br />

Op het display verschijnt het gebruikermenu met voertuignaam voor ca. 3 sec, daarna<br />

worden de acculading en de bedrijfsuren getoond.<br />

– Toets (34) keuzemenu drukken.<br />

Op het display wordt "versnelling" met de afzonderlijke parameter getoond.<br />

– Voor het bekijken resp. veranderen van de voertuigparameters volgens het volgende<br />

diagram werken.<br />

– Het wisselen tussen de 10 instelparameters gebeurt met de toetsen (32 en 33).<br />

BATT xxx % xxh 3) BATT xxx % xx:xx 4)<br />

Acceleratie<br />

Uitlooprem<br />

Omkeerrem<br />

L 1)<br />

Snelheid -<br />

rijchting vooruit<br />

Langzame rit -<br />

rijrichting vooruit<br />

Snelheid -<br />

rijrichting achterruit<br />

Langzame rit -<br />

rijrichting achteruit<br />

Buzzer on/off<br />

OFF<br />

5) 6)<br />

Tijd regelen<br />

XX:XX<br />

Acceleratie<br />

Uitlooprem<br />

Omkeerrem<br />

1) L = bedrijfsparameters worden uitgelezen (Leesmodus)<br />

2) S = De gekozen bedrijfsparameter kan veranderd worden (Schrijfmodus)<br />

3) Aangifte bedrijfsuren<br />

4) Aangifte tijd<br />

5) Keuze van de paramters<br />

6) Veranderen van de parameters<br />

S 2)<br />

Snelheid -<br />

rijchting vooruit<br />

Langzame rit -<br />

rijrichting vooruit<br />

Snelheid -<br />

rijrichting achterruit<br />

Langzame rit -<br />

rijrichting achteruit<br />

Buzzer on/off<br />

ON/OFF<br />

Grondinstelling Grondinstelling<br />

Tijd regelen<br />

XX:XX<br />

Veranderen?<br />

ja<br />

nee<br />

1005.NL


1005.NL<br />

6 Hulp bij storingen<br />

A<br />

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen<br />

van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen<br />

van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden<br />

te worden.<br />

Storing Mogelijke oorzaak Ontstoringen<br />

Voertuig rijdt<br />

niet<br />

Lading kan<br />

niet geheven<br />

worden<br />

Accustekker niet<br />

in contact<br />

Accustekker controleren, zonodig in<br />

stopcontact steken<br />

Hoofdschakelaar ingedrukt Hoofdschakelaar ontgrendelen<br />

Schakelslot in positie "0" Schakelslot in positie "I" schakelen<br />

Acculading te gering Acculading controleren,<br />

zonodig accu opladen<br />

Stop defect Stoppen controleren<br />

Vastzetrem aangetrokken Vastzetrem losmaken<br />

Voetschakelaar niet ingedrukt<br />

Voetschakelaar indrukken<br />

Voertuig niet bedrijfsklaar Alle onder de storing "Voertuig rijdt<br />

niet" aangegeven ontstoringen uitvoeren<br />

Stand hydraulicaolie Hydraulicaoliestand controleren<br />

te laag<br />

Accucapaciteit te ge ring Accucapaciteit controleren en als<br />

nodig accu opladen<br />

Stop defect Stoppen controleren<br />

Last te hoog Max. draagcapaciteit in aanmerking<br />

nemen (vergl. typeplaatje)<br />

Wanneer de storing na het uitvoeren van de "ontstoringstaken" niet in orde gebracht<br />

kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat<br />

verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd<br />

servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.<br />

E 21


7 Extra e-installatie<br />

7.1 Zitverwarming<br />

A<br />

E 22<br />

Alle extra e-installaties worden onafhankelijk van de instelling van het schakelslot geschakeld.<br />

De accuhoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld (vgl hoofdstuk E3<br />

Bedrijfsklaar maken”).<br />

Om een ontlading van de accu na het parkeren te voorkomen in ieder geval hoofdstuk<br />

„Voertuig beveiligd parkeren” nakomen.<br />

7.2 Werklicht<br />

A<br />

36<br />

Pos. Benaming<br />

36 o Verwarmbare zit (stof, kunstleder)<br />

37 o Controlelampje zitverwarming<br />

38 o Schakelaar zitverwarming AAN/UIT<br />

Pos. Benaming<br />

39 o Zoeklicht<br />

40 o Schakelaar zoeklicht AAN/UIT<br />

39 40<br />

37 38<br />

Het werklicht is met een naar alle kanten zwaaibaar gewricht uitgerust.<br />

1005.NL


1005.NL<br />

7.3 Daklicht<br />

Pos. Benaming<br />

41 o Daklicht<br />

42 o Schakelaar daklicht AAN/UIT<br />

7.4 Flitslamp<br />

43<br />

Pos. Benaming<br />

43 o Flitslamp<br />

44 o Schakelaar flitslamp AAN/UIT<br />

7.5 DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar<br />

Schakeld de DC/DC-omzetter 48/24V resp.<br />

48/12V in of uit.<br />

Pos. Benaming<br />

45 o Schakelaar<br />

DC/DC-omzetter<br />

44<br />

45<br />

E 23


7.6 Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking)<br />

o Overbruggingsschakelaar<br />

E 24<br />

Zijschuif<br />

Bevindt de mastslede zich beneden de veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt<br />

de terugwaartsbeweging van de masthouder door eindschakelaars geblokkeerd.<br />

Bevindt de zijschuif zich binnen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte,<br />

wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd.<br />

De blokkering van de terugwaartsbeweging van de masthouder resp. van de zijwaartse<br />

schuifbeweging door de veiligheidsschakelaar (ESA) kan via indrukken van de<br />

overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (2) en de<br />

schakelaar (21) worden overbrugd.<br />

Hefhoogtebegrenzing<br />

46<br />

Pos. Benaming<br />

46 o Overbruggingstaster<br />

Zodra de mastslede de ingestelde uitschakelhoogte bereikt, wordt de hefbeweging<br />

geblokkeerd. Overschrijding van de afschakelhoogte is mogelijk via indrukken van de<br />

overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (3).<br />

7.7 LED zijschuif middenpositie<br />

Bevindt de zijschuif zich buiten de middenpositie en de mastslede zich beneden de<br />

veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt de terugwaartsbeweging van de masthouder<br />

door eindschakelaars geblokkeerd. De terugwaartsbeweging van de masthouder<br />

is vrijgegeven, wanneer de groene LED (30) brandt.<br />

Bevindt de zijschuif zich tussen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte,<br />

wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd. De blokkering<br />

wordt opgeheven, zodra de mastslede tot boven de veiligheidshoogte omhoog is<br />

gebracht.<br />

3<br />

21<br />

30<br />

2<br />

1005.NL


0903.NL<br />

F Instandhouding van het voertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming<br />

f<br />

m<br />

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten<br />

volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.<br />

Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen<br />

- is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig<br />

veranderd worden.<br />

Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig<br />

en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de<br />

producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen<br />

moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming<br />

uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u<br />

ter beschikking.<br />

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen<br />

uit de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden<br />

m<br />

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent<br />

uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal<br />

voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u<br />

daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt<br />

aan van de producent.<br />

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen<br />

alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.<br />

Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een<br />

verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte<br />

ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke<br />

ketting vastgehouden is.<br />

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd<br />

worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen<br />

getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te<br />

voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker<br />

moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen<br />

moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen<br />

schoongemaakt worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,<br />

moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt<br />

worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met<br />

stoomstraal is niet geoorloofd.<br />

Na de reiniging de in de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" beschreven handelingen<br />

uitvoeren.<br />

F 1


F 2<br />

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische<br />

installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd<br />

worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te<br />

nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij<br />

elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker<br />

uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.<br />

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten<br />

te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig<br />

genomen worden.<br />

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische<br />

/ elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden<br />

in acht genomen worden.<br />

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag<br />

van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde<br />

banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden<br />

gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden<br />

aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat<br />

het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen<br />

vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).<br />

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in<br />

de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij<br />

verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven<br />

kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen<br />

van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.<br />

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden<br />

vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen<br />

in dit hydraulisch systeem vervangen worden.<br />

0903.NL


0903.NL<br />

3 Onderhoud en inspectie<br />

m<br />

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig<br />

gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen<br />

kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een<br />

bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.<br />

De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale<br />

arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige<br />

temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig<br />

afgekort worden.<br />

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip<br />

van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:<br />

W1 = om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week<br />

M3 = om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden<br />

M6 = om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden<br />

M12 = om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden<br />

In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd<br />

worden:<br />

Na de eerste 100 bedrijfsuren:<br />

– wielmoeren controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken<br />

– aansluitingen hydraulica controleren op dichtzitten, zonodig stevig vasttrekken<br />

– stuurketting op spanning controleren, evt. instellen<br />

Na de eerste 500 bedrijfsuren:<br />

– hydraulica-olie en filterpatroon vervangen.<br />

F 3


4 Onderhouds-checklijst<br />

Chassis/<br />

opbouw:<br />

A<br />

F 4<br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W M M M<br />

Koelhuis = k 1 3 6 12<br />

1.1 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t<br />

1.2 Schroefverbindingen controleren t<br />

1.3 Veiligheidsdak voor de bestuurder op beschadigingen en<br />

bevestiging controleren<br />

k t<br />

Aandrijving: 2.1 Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t<br />

2.2 Controleren of aandrijvingsdraagplaten en schroeven vastzitten<br />

t<br />

2.3 Oliepeil in de transmissie controleren t<br />

2.4 Pedaalmechaniek controleren, zo nodig instellen t<br />

2.5 Drijfwerkolie verversen k t<br />

Wielen: 3.1 Op slijtage en beschadiging controleren t<br />

3.2 Lagers en bevestiging controleren k t<br />

Sturing: 4.1 Stuurketting en kettingwiel op slijtage<br />

controleren, instellen en smeren<br />

k t<br />

4.2 Stuurhoofd mechanische onderdelen controleren t<br />

4.3 Sturing op werking en instelling controleren t<br />

4.4 Hydraulische onderdelen op werking en dichtheid controleren<br />

t<br />

4.5 Stuurhoekbeperking controleren en als nodig instellen t<br />

Remmen: 5.1 Slijtage van remblokken controleren t<br />

5.2 Werking en instelling controleren k t<br />

5.3 Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t<br />

5.4 Remleidingen en aansluitingen controleren t<br />

5.5 Remvloeistof verversen k t<br />

5.6 Remkabel vastzetrem controleren en als nodig vervangen t<br />

Hydr. install.: 6.1 Werking controleren t<br />

6.2 Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en<br />

beschadigingen controleren<br />

t<br />

6.3 Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t<br />

controleren<br />

6.4 Oliestand controleren k t<br />

6.5 Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen k t<br />

6.6 Slangen op werking en beschadigingen controleren k t<br />

6.7 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren k t<br />

De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities<br />

moeten ze naar behoefte verkort worden.<br />

0903.NL


0903.NL<br />

Elektr.<br />

install.:<br />

Elektromotoren:<br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W M M M<br />

Koelhuis = k 1 3 6 12<br />

7.1 Werking controleren t<br />

7.2 Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controleren<br />

t<br />

7.3 Zekeringen op de juiste waarde controleren t<br />

7.4 Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en<br />

werking controleren<br />

t<br />

7.5 Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op<br />

werking controleren<br />

k t<br />

7.6 Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t<br />

7.7 Elektronische printen op stevige bevestiging en schone toe- t<br />

stand controleren<br />

8.1 Slijtage van koolborstels controleren t<br />

8.2 Bevestiging van de motor controleren t<br />

8.3 Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren<br />

event. vernieuwen<br />

k t<br />

t<br />

9.2 Vergrendeling van de akkuwagen, instelling en werking<br />

controleren<br />

t<br />

9.3 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen<br />

controleren<br />

k t<br />

9.4 Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, met<br />

poolvet invetten<br />

k t<br />

9.5 Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevige<br />

bevestigning controleren<br />

k t<br />

Akku: 9.1 Akkukabels op beschadigingen controleren,<br />

Hefmast: 10.1 Bevestiging van de hefinrichting controleren t<br />

10.2 Hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage controleren,<br />

instellen en smeren<br />

t<br />

10.3 Lagers van neigingscylinder en bevestiging controleren t<br />

10.4 Neigingshoek van de hefinrichting controleren t<br />

10.5 Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t<br />

10.6 Lagers hefinstallatie controleren t<br />

10.7 Voedingsmechanisme op slijtage en beschadigingen<br />

controleren, event. zijwaartse speling instellen<br />

t<br />

10.8 Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen<br />

controleren<br />

k t<br />

Accessoires: 11.1 Werking controleren k t<br />

11.2 Bevestiging en dragende onderdelen controleren k t<br />

11.3 Lagers, geleidingen en aanslagen op slijtage en<br />

beschadigingen controleren en smeren<br />

t<br />

Algemene 12.1 Sluiting tegen massa controleren t<br />

metingen: 12.2 Rijsnelheid en remweg controleren t<br />

12.3 Hef- en daalsnelheid controleren t<br />

12.4 Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t<br />

Smering: 13.1 Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t<br />

Proefrit 14.1 Proefrit met nominale lading t<br />

14.2 Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de opzichter<br />

demonstreren<br />

k t<br />

F 5


5 Smeerplan<br />

g<br />

s<br />

c<br />

b<br />

a<br />

t<br />

F 6<br />

E F<br />

3,7 l<br />

D 0,2 l<br />

B+C 1)<br />

G<br />

B<br />

140 Nm<br />

Glijvlakken<br />

Smeernippel<br />

Vuldop hydraulica- olie<br />

Aftapdop hydraulica- olie<br />

Vuldop drijfwerkolie<br />

Aftapdop drijfwerkolie<br />

Vuldop remvloeistof<br />

Voor gebruik in koelhuizen<br />

1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1:1<br />

2) Vulinhoud vgl. tabel punt 5.2<br />

A<br />

J<br />

F<br />

G<br />

F<br />

E<br />

E<br />

Min. = 14 l 2)<br />

Max.= 18 l<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0903.NL


0903.NL<br />

5.1 Bedrijfsmiddelen<br />

f<br />

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig<br />

en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.<br />

Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu.<br />

Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen.<br />

Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen<br />

of open vuur in aanraking gebracht worden.<br />

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden.<br />

Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van<br />

dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing<br />

uitdrukkelijk aangegeven is. Morsen moet voorkomen worden. Gemorste<br />

vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden<br />

en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd<br />

te worden.<br />

Code Bestelnr. Leverhoeveelh.<br />

Benaming Gebruik voor:<br />

A 29 200 670 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />

B 29 200 680 5,0 l CLP 100, DIN 51517 Transmissie<br />

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische<br />

installatie<br />

D 29 200 150 1,0 l Remolie Reminstallatie<br />

E 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 Smeerdienst<br />

F 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 Smeerdienst<br />

G 29 201 280 0,51 kg Kettingspray Kettingen<br />

J 29 202 020 5,0 l Aero Shell Fluid 4 Hydraulische installatie<br />

Vet-Richtwaardes<br />

Code Verzepingstype Druppunt<br />

° C<br />

5.2 Vulinhoud tank <strong>ETM</strong>/V <strong>110</strong>, <strong>112</strong>, <strong>114</strong>, <strong>116</strong><br />

Walkpenetratie<br />

bij 25° C<br />

*) zie opgave "type" op typeplaatje van het voertuig<br />

NLG1klasse<br />

Bedrijfstemperatuur<br />

°C<br />

E Lithium 185 265-295 2 -35/+120<br />

F -- -- 310-340 1 -52/+100<br />

Markering<br />

Bovenste kant<br />

Liter Hefhoogte in cm (h3) *)<br />

ZT ZZ DZ<br />

5 ca. 30 - - -<br />

4 ca. 25 - - tot 7400<br />

3 ca. 23 - - tot 6200<br />

2 ca. 20 tot 4200 tot 3790 tot 4700<br />

1 ca. 16 tot 3590 tot 2890 -<br />

F 7


6 Adviezen voor onderhoud<br />

6.1 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden<br />

f<br />

F 8<br />

Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen<br />

dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende<br />

voorwaarden moet voldaan zijn:<br />

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E punt 4.7).<br />

– Accustekker (1) eruittrekken en het voertuig zo tegen ongewenste ingebruikname<br />

beveiligen.<br />

Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo<br />

beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen<br />

van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk "Transport<br />

en eerste inbedrijfname" in acht genomen worden.<br />

Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.<br />

6.2 Kap openen<br />

A<br />

– Kap omhoogzwenken<br />

– Schroeven (6) losdraaien.<br />

2 2<br />

Rijstroombesturing en voertuigbeveiligingen zijn voor onderhoudswerkzaamheden<br />

goed toegankelijk.<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0903.NL


0903.NL<br />

6.2.1 Armsteun openen (ETV <strong>116</strong>)<br />

A<br />

A<br />

– Armsteun (4) naar boven zwenken.<br />

Servicesleutel en kapvergrendeling zijn toegankelijk.<br />

Kap openen (ETV <strong>116</strong>)<br />

– Kap (6) met service-sleutel (5) ontgrendelen.<br />

– Kap omhoogzwenken.<br />

5<br />

Besturingen en voertuigzekeringen zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden<br />

goed toegankelijk.<br />

4<br />

6<br />

F 9


6.3 Accudeuren en zittingkap openen<br />

A<br />

F 10<br />

– Accudeur (7) met servicesleutel ontgrendelen en afnemen.<br />

– Zittingkap (9) met servicesleutel ontgrendelen en beveiligingsschroef (8) eruitdraaien.<br />

– Zittingkap in pijlrichting zwenken.<br />

Zittingkap en hydraulica-aggregaat liggen voor het onderhoud open.<br />

6.4 Stand hydraulica-olie controleren<br />

A<br />

8<br />

9<br />

7<br />

– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamhedenvoorbereiden<br />

(vgl. hoofdstuk F, punt 6.1 en<br />

6.3, "Zitkap openen").<br />

– Zitkap ontgrendelen<br />

(vgl. hoofdstuk F, punt 6.3).<br />

– Aan de hydraulicatank (10) de stand<br />

van de hydraulica-olie controleren.<br />

De oliestand moet bij helemaal neergelaten<br />

ladingopname aan de hydraulicatank<br />

worden afgelezen.<br />

– Zonodig hydraulica-olie van de juiste<br />

specificatie in buisaansluitstuk (11)<br />

vullen (Specificatie voor hydraulicaolie<br />

zie hoofdstuk F, punt 5.1 bedrijfsvloeistoffen<br />

smeerplan).<br />

– Zittingkap weer vergrendelen en beveiligingsschroef inzetten.<br />

7<br />

10<br />

11<br />

0903.NL


0903.NL<br />

6.5 Remvloeistofstand controleren<br />

f<br />

A<br />

A<br />

m<br />

Remvloeistof is giftig en mag alleen in<br />

afgesloten originele reservoirs worden<br />

opgeslagen.<br />

Een gebrek aan remvloeistof wordt door<br />

de rode LED in de informatie- en service-opgave<br />

getoond.<br />

– Voertuig geborgd parkeren<br />

(zie hoofdstuk E, punt 4.7).<br />

– Remvloeistofstand op remvloeistofexpansiereservoir<br />

(12) visueel controleren,<br />

zonodig remvloeistof bijvullen<br />

(zie hoofdstuk F, punt 5).<br />

Der remvloeistofstand moet tussen de<br />

merktekens "Min." und "Max." zichtbaar<br />

zijn.<br />

Vervangen bedrijfsmiddelen moeten vakkundig volgens de geldende milieubepalingen<br />

afgevoerd worden.<br />

6.6 Onderhoud van de veiligheidsgordel o<br />

m<br />

f<br />

Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veiligheidsgordel<br />

dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert.<br />

Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd worden<br />

herkend.<br />

– Gordel volledig eruit trekken en slijtage van de vezelstructuur controleren.<br />

– Functie van het gordelslot en het correcte intrekken van de gordel in de oproller<br />

controleren.<br />

Test van de blokkeermechanisme:<br />

– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren.<br />

– De gordel met een ruk eruit trekken.<br />

De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren.<br />

Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar deze<br />

onmiddellijk laten vervangen!<br />

12<br />

F 11


6.7 Elektrische stoppen controleren<br />

F 12<br />

– Voertuigen voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden<br />

(vgl. hoofdstuk F, punt 6.1).<br />

– Alle veiligheden volgens tabel op correcte waarde controleren, zo nodig vervangen<br />

19<br />

18<br />

17<br />

16<br />

15<br />

14<br />

Pos. Benaming Beveiligen van: Waarde/type<br />

13 F8 Hoofdstop 355 A<br />

14 1F10 Stop veld rijden 30 A<br />

15 - - -<br />

16 9F4 Veiligheid opties 10 A<br />

17 1F9 Stop besturing rij- en hefelektronika 3 A<br />

18 1F8 Stuurveiligheid interface 3 A<br />

19 F1 Stop voor algehele besturing 30 A<br />

13<br />

0903.NL


0903.NL<br />

6.8 Hernieuwde inbedrijfname<br />

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag<br />

slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:<br />

– claxon controleren op juist funktioneren<br />

– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren<br />

– rem controleren op goed funktioneren<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig<br />

m<br />

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2<br />

maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge<br />

ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven<br />

uitgevoerd te worden.<br />

Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat<br />

alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers<br />

niet beschadigd worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,<br />

moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen<br />

A<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.<br />

– De remmen controleren.<br />

– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne<br />

laag olie resp. vet zetten.<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.<br />

Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.<br />

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging<br />

m<br />

Om de 2 maanden:<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de<br />

accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van<br />

de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de<br />

accu vernielt.<br />

F 13


7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging<br />

A<br />

f<br />

F 14<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen.<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de<br />

elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden<br />

en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet<br />

door meermalig in werking stellen verwijderd worden.<br />

Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen<br />

(D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie])<br />

Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen<br />

door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden.<br />

Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van<br />

gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt<br />

van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te<br />

hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen<br />

volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het<br />

bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.<br />

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig<br />

qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien<br />

moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die<br />

door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht<br />

gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de<br />

tweede controle nadien bewaard blijven.<br />

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.<br />

A<br />

Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor<br />

opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig<br />

ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft<br />

aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.<br />

0903.NL

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!