EJD 220 - Jungheinrich
EJD 220 - Jungheinrich
EJD 220 - Jungheinrich
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>EJD</strong> <strong>220</strong><br />
51132787<br />
06.11<br />
01.10 -<br />
Gebruiksaanwijzing H
06.11 NL<br />
Verklaring van overeenstemming<br />
<strong>Jungheinrich</strong> AG, Am Stadtrand 35, D-<strong>220</strong>47 Hamburg<br />
Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger<br />
Type Optie Serienummer Bouwjaar<br />
<strong>EJD</strong> <strong>220</strong><br />
Aanvullende gegevens<br />
In opdracht<br />
Datum<br />
H EG-verklaring van overeenstemming<br />
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde<br />
energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/<br />
42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit –<br />
EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in<br />
nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische<br />
documenten samen te stellen.<br />
3
4<br />
06.11 NL
NL<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door<br />
<strong>Jungheinrich</strong> niet vrijgeven batterijen<br />
Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed<br />
op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de<br />
stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door <strong>Jungheinrich</strong> niet<br />
voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning<br />
tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel<br />
leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken.<br />
Het gebruik van door <strong>Jungheinrich</strong> voor dit interne transportmiddel niet toegelaten<br />
batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en<br />
gezondheid van personen!<br />
Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven<br />
batterijen worden gebruikt.<br />
Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van<br />
de producent.<br />
Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het<br />
batterijvak van het interne transportmiddel.<br />
Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
06.11 NL<br />
Voorwoord<br />
Aanwijzingen voor de handleiding<br />
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze<br />
ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,<br />
overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's<br />
zijn doorgaand genummerd.<br />
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel<br />
beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden<br />
op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne<br />
transportmiddel.<br />
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het<br />
feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en<br />
techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met<br />
betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.<br />
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen<br />
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:<br />
GEVAAR!<br />
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt<br />
genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt<br />
genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan<br />
licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.<br />
AANWIJZING<br />
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt<br />
genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.<br />
Z Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.<br />
t Duidt op de standaarduitvoering<br />
o Duidt op de optionele uitvoering<br />
Auteursrecht<br />
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.<br />
5
6<br />
<strong>Jungheinrich</strong> Aktiengesellschaft<br />
Am Stadtrand 35<br />
<strong>220</strong>47 Hamburg - Deutschland<br />
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0<br />
www.jungheinrich.com<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Inhoudsopgave<br />
A Gebruik volgens bestemming.................................................. 11<br />
1 Algemeen ................................................................................................ 11<br />
2 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 11<br />
3 Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... 11<br />
4 Verplichtingen van de exploitant.............................................................. 12<br />
5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren........................... 12<br />
B Beschrijving van het voertuig .................................................. 13<br />
1 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 13<br />
1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ 13<br />
2 Beschrijving van modules en functies ..................................................... 14<br />
2.1 Overzicht modules................................................................................... 14<br />
2.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 15<br />
3 Technische gegevens.............................................................................. 16<br />
3.1 Vermogensgegevens............................................................................... 16<br />
3.2 Afmetingen .............................................................................................. 17<br />
3.3 Gewichten................................................................................................ 19<br />
3.4 Banden .................................................................................................... 19<br />
3.5 EN-normen .............................................................................................. 20<br />
3.6 Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. 21<br />
3.7 Elektrische eisen ..................................................................................... 21<br />
4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... 22<br />
4.1 Typeplaatje .............................................................................................. 23<br />
4.2 Lastplaatje intern transportmiddel ........................................................... 24<br />
4.3 Hefcapaciteit............................................................................................ 24<br />
C Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................ 25<br />
1 Laden met een kraan............................................................................... 25<br />
2 Transport ................................................................................................. 27<br />
3 Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. 28<br />
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ........................... 29<br />
1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 29<br />
2 Batterijtypen............................................................................................. 31<br />
3 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 32<br />
4 Batterij laden............................................................................................ 33<br />
4.1 Batterij laden met stationaire lader .......................................................... 34<br />
4.2 Batterij laden met geïntegreerde lader .................................................... 35<br />
5 Batterij demonteren en monteren ............................................................ 41<br />
5.1 De batterij er zijwaarts uitnemen ............................................................. 42<br />
7
8<br />
E Bediening ................................................................................ 43<br />
1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 43<br />
2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 45<br />
2.1 Ladingindicatie......................................................................................... 48<br />
3 Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. 49<br />
3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. 49<br />
3.2 Gebruiksklaar maken............................................................................... 50<br />
3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 51<br />
3.4 Batterijverbruik-bewaker.......................................................................... 51<br />
4 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 52<br />
4.1 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 52<br />
4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. 54<br />
4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 60<br />
5 Storingshulp............................................................................................. 64<br />
5.1 Intern transport-middel rijdt niet............................................................... 64<br />
5.2 De last kan niet worden geheven ............................................................ 64<br />
6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen.................. 65<br />
7 Nooddaling lastopnamemiddel ................................................................ 67<br />
8 Extra uitrusting......................................................................................... 68<br />
8.1 Noodbedrijf met servicesleutel GF60 ...................................................... 68<br />
8.2 Bedieningspaneel CanCode.................................................................... 70<br />
8.3 Voertuigparameters met CanCode instellen............................................ 75<br />
8.4 Parameters .............................................................................................. 77<br />
8.5 Displayinstrument CanDis ....................................................................... 79<br />
8.6 ISM-toegangsmodule (o) ......................................................................... 80<br />
F Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 81<br />
1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. 81<br />
2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... 81<br />
3 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 86<br />
4 Onderhoudscontrolelijst........................................................................... 87<br />
4.1 Exploitant................................................................................................. 87<br />
4.2 Klantenservice ......................................................................................... 89<br />
5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... 93<br />
5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... 93<br />
5.2 Smeerschema ......................................................................................... 95<br />
5.3 Gebruiksmiddelen.................................................................................... 96<br />
6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... 97<br />
6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de<br />
onderhoudwerkzaamheden. .................................................................... 97<br />
6.2 Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... 98<br />
6.3 Voorkap verwijderen................................................................................ 99<br />
6.4 Aandrijfkap afnemen................................................................................ 99<br />
6.5 Peil hydraulische olie controleren............................................................ 100<br />
6.6 Controleer het transmissieoliepeil ........................................................... 101<br />
6.7 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 102<br />
6.8 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na<br />
onderhoudswerkzaamheden ................................................................... 103<br />
7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 104<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
7.1 Maatregelen voorafgaande aan stillegging.............................................. 104<br />
7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging.................................... 105<br />
7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 106<br />
8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 106<br />
9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 107<br />
9
10<br />
06.11 NL
0506.NL<br />
Z<br />
Bijlage<br />
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij<br />
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk <strong>Jungheinrich</strong><br />
toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen<br />
van deze fabrikant nageleefd worden.<br />
1
2<br />
0605.NL
06.11 NL<br />
A Gebruik volgens bestemming<br />
1 Algemeen<br />
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het<br />
heffen, neerlaten en vervoeren van lasten.<br />
Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding<br />
worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de<br />
bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne<br />
transportmiddel of andere materiële schade.<br />
2 Gebruik volgens bestemming<br />
AANWIJZING<br />
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is<br />
aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden.<br />
De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de<br />
fabrikant toegestaan aanbouwdeel.<br />
De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de<br />
lastvorken liggen.<br />
– Heffen en neerlaten van lasten.<br />
– Transporteren van neergelaten lasten.<br />
– Rijden met opgeheven last (>500 mm) is verboden.<br />
– Vervoeren en heffen van personen is verboden.<br />
– Schuiven of trekken van lasten is verboden.<br />
3 Toegestane gebruiksvoorwaarden<br />
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving.<br />
– Toegestaan temperatuurbereik 5°C tot 40°C.<br />
– Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende<br />
draagvermogen.<br />
– Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen.<br />
– Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %.<br />
– Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde<br />
transporteren.<br />
– Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.<br />
Z Voor gebruik onder extreme omstandigheden is voor het interne transportmiddel<br />
een speciale uitrusting en toelating vereist.<br />
Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.<br />
11
4 Verplichtingen van de exploitant<br />
12<br />
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of<br />
rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het<br />
wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant<br />
de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker<br />
van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet<br />
waarnemen.<br />
De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt<br />
gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van<br />
de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de<br />
voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de<br />
gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen<br />
garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.<br />
AANWIJZING<br />
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt<br />
ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object<br />
verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.<br />
5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren<br />
Aanbouwen van toebehoren<br />
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne<br />
transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is<br />
uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel<br />
moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben.<br />
De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de<br />
producent.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
B Beschrijving van het voertuig<br />
1 Beschrijving van de toepassing<br />
De <strong>EJD</strong> <strong>220</strong> is een driewielige elektrische disselhefwagen met gestuurd aandrijfwiel<br />
en koppelschaar<br />
Het is bestemd voor het heffen, stapelen en transporteren op een effen vloer. Voor<br />
het transport kunt u twee pallets boven elkaar opnemen. Er kunnen pallets met open<br />
bodemsteun of rolwagens worden opgenomen.<br />
1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen<br />
De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan<br />
worden afgeleid uit de type-aanduiding.<br />
<strong>EJD</strong><strong>220</strong><br />
<strong>EJD</strong> Type-aanduiding<br />
2 Serie<br />
20 Nominale hefcapaciteit x 100kg<br />
De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane<br />
hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne<br />
transportmiddel aangebrachte lastdiagram.<br />
13
2 Beschrijving van modules en functies<br />
2.1 Overzicht modules<br />
14<br />
4<br />
5<br />
6<br />
8<br />
9<br />
10<br />
11<br />
12 11 13<br />
Pos Aanduiding Pos Aanduiding<br />
1 t Hefmast 10 t Contactslot<br />
2 t Veiligheidsruit o CanCode<br />
3 t Batterijkap o ISM-toegangsmodule<br />
4 t Aanrijbeveiligingsknop 11 t Steunwiel<br />
5 t Rijschakelaar 12 t Aandrijfwiel<br />
6 t Knop voor langzaam rijden 13 o Lader<br />
7 t Vorktanden 14 t Batterij<br />
8 t Dissel 15 t Schakelaar NOODSTOP<br />
9 t Batterijladings-/<br />
ontladingsindicatie<br />
o CanDis<br />
t = standaarduitvoering o = optie<br />
14<br />
1<br />
2<br />
3<br />
15<br />
7<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
2.2 Functiebeschrijving<br />
Veiligheidsvoorzieningen<br />
– Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het interne<br />
transportmiddel veilig worden gebruikt.<br />
– De wielen zijn rondom voorzien van een stabiele bumper.<br />
– De lange dissel zorgt voor een veilig grote afstand tussen bediener en interne<br />
transportmiddel. Bij het loslaten of bij gevaar drukt u de gasdrukveer van de dissel<br />
naar boven en zodoende in remstand.<br />
– De botsveiligheidsknop in de disselkop reageert op lichaamcontact: de rijrichting<br />
wordt omgeschakeld, de heftruck rijdt van de bediener af.<br />
– In gevaarlijke situaties kunnen alle elektrische functies worden uitgeschakeld met<br />
de NOODSTOP-schakelaar.<br />
Hydraulische installatie<br />
– De functies Heffen en Dalen vinden plaats door het bedienen van de knop<br />
„Lastopname heffen“ en „Lastopname dalen“.<br />
– Bij het inschakelen van de heffunctie start de pomp, die de hydraulische olie uit de<br />
olietank naar de hefcilinder pompt.<br />
– De hefarmen worden geheven door het uitschuiven van de hefcilinder bij het<br />
gelijktijdig zwenken van de lastwiel-houder door het hefstangenstelsel.<br />
Rijaandrijving<br />
– Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door een<br />
vaste draaistroommotor.<br />
– De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor en<br />
daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen en<br />
elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning.<br />
Dissel<br />
– Alle rij- en heffuncties zijn eenvoudig en nauwkeurig te bedienen.<br />
– Het voertuig wordt gestuurd met een dissel.<br />
– De aandrijving kan +/- 90° worden gezwenkt.<br />
Elektrische installatie<br />
– 24 volt-installatie.<br />
– De elektronische rijregeling is standaard.<br />
Bedien- en indicatie-elementen<br />
– Met ergonomische bedieningselementen kunnen rij- en hydraulische bewegingen<br />
nauwkeurig worden gedoseerd.<br />
– De batterijcapaciteit wordt aangegeven met een batterij-indicatie.<br />
Hefmast<br />
– De stevige staalprofielen zijn smal, wat vooral merkbaar is aan het goede zicht bij<br />
drietaps hefarmen.<br />
– Het hefrails en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en zodoende<br />
onderhoudsvrije, schuine wielen.<br />
15
3 Technische gegevens<br />
16<br />
Z Technische gegevens volgens DIN 2198.<br />
Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.<br />
3.1 Vermogensgegevens<br />
Q Nominale hefcapaciteit<br />
<strong>EJD</strong> <strong>220</strong><br />
2000 kg<br />
Hefcapaciteit bij masthef 1000 kg<br />
Hefcapaciteit bij wielarmhef 2000 kg<br />
c Zwaartepuntafstand last 600 mm<br />
Travel speed<br />
w / w.o. rated load<br />
6,0 / 6,0 km/h<br />
Hefsnelheid<br />
met / zonder nominale last<br />
0,14 / 0,25 m/s<br />
Daalsnelheid<br />
met / zonder nominale last<br />
0,25 / 0,25 m/s<br />
maximale stijgcapaciteit (5 min.)<br />
met / zonder nominale last<br />
9 / 15 %<br />
Rijmotor,<br />
vermogen S2 60 min.<br />
1,6 kW<br />
Hefmotor,<br />
vermogen S3 10%<br />
2,0 kW<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
3.2 Afmetingen<br />
17
18<br />
Aanduiding <strong>EJD</strong> <strong>220</strong><br />
x Lastafstand 1) 957 mm<br />
y Wielstand 1) 4) 1617 mm<br />
h3 Hef 1660 mm<br />
h5 Initiaalheffing 122 mm<br />
h13 Hoogte neergelaten 90 mm<br />
h14 Hoogte van dissel in rijstand min / max 711 / 1320 mm<br />
L1 Lengte 4) 2022 mm<br />
L2 Lengte lastvork inclusief vorkrug 4) 832 mm<br />
b1/2 Totale breedte (aandrijving) 726 mm<br />
b5 Buitenafstand lastvork 570 mm<br />
s/e/l Afmetingen lastvork 56 / 185 / 1190 mm<br />
b10 Spoorbreedte, vooraan 508 mm<br />
b11 Spoorbreedte, achteraan 385 mm<br />
m2 Bodemvrijheid midden wielstand 20 mm<br />
Ast Werkgangbreedte<br />
bij pallets 1000x12000 in dwarsrichting 2) 4)<br />
2233 mm<br />
Ast Werkgangbreedte<br />
bij pallets 800x1200 in lengterichting 3) 4)<br />
2243 mm<br />
Wa Draaicirkel 1) 4) 1800 mm<br />
1) Lastgedeelte neergelaten + 48 mm<br />
2) Lastgedeelte neergelaten + 48 mm; Diagonaal naar VDI + 369 mm<br />
3) Lastgedeelte neergelaten + 48 mm; Diagonaal naar VDI + 225 mm<br />
4) Type batterijvak M / Type batterijvak L = Type M + 72 mm<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
3.3 Gewichten<br />
3.4 Banden<br />
Eigengewicht inclusief Batterij M/L 937 / 1032 kg<br />
Aslast met last<br />
1120 / 1825<br />
kg<br />
vooraan / achteraan + batterij<br />
1160 / 1872<br />
Aslast zonder last<br />
665 / 280<br />
kg<br />
vooraan / achteraan + batterij<br />
732 /300<br />
Batterijgewicht <strong>220</strong> / 288 kg<br />
Bandenmaat aandrijving 230 x 65 mm<br />
Bandenmaat lastdeel, achteraan<br />
(enkelvoudig / tandem)<br />
85 x 95 / 85 x 75 mm<br />
Steunwiel 100 x 40 mm<br />
Wielen, aantal vooraan / achteraan<br />
(x = aangedreven)<br />
1x + 2/2 of 4 mm<br />
19
3.5 EN-normen<br />
20<br />
Gemiddeld geluidsdrukniveau<br />
– <strong>EJD</strong> <strong>220</strong>: 70 dB(A)<br />
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.<br />
Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en<br />
omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het<br />
geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.<br />
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)<br />
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden<br />
elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van<br />
ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde<br />
normatieve verwijzingen.<br />
Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of<br />
verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling<br />
Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen<br />
afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische<br />
apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een<br />
verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische<br />
apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het<br />
interne transportmiddel kan worden gebruikt.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
3.6 Gebruiksvoorwaarden<br />
Omgevingstemperatuur<br />
– bij gebruik 5°C tot 40°C<br />
Z Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of<br />
luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en<br />
toestemming vereist.<br />
3.7 Elektrische eisen<br />
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de<br />
vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel<br />
volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde<br />
transportwerktuigen - Elektrische eisen".<br />
21
4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes<br />
22<br />
X.XXXX.XX.XX<br />
XXXXXXXX<br />
20<br />
16<br />
18<br />
21<br />
25<br />
XXXXkg<br />
max<br />
XXXX<br />
kg 1600<br />
max 2000 kg<br />
100 mm<br />
Pos Aanduiding<br />
16 Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“<br />
17 Bevestigingspunten voor laden met kraan (bij ZZ-hefmast in het midden)<br />
18 Lastplaatje<br />
19 Hefcapaciteit<br />
20 Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“<br />
21 Serienummer<br />
22 Verbodsbord „Meerijden verboden“<br />
23 Voertuigbenaming<br />
24 Goedkeuringsplaatje<br />
25 Typeplaatje<br />
26 Kenmerken koelhuisvoertuig<br />
26<br />
17<br />
19<br />
22<br />
Q max<br />
24<br />
XXX<br />
Hmm Q max Dmm<br />
23<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.1 Typeplaatje<br />
27 28 29 30 31<br />
Pos. Naam Pos. Naam<br />
27 Type 33 Bouwjaar<br />
28 Serienummer 34 Lastzwaartepunt-afstand in mm<br />
29 Nominaal hefvermogen in kg 35 Aandrijfvermogen<br />
30 Batterijspanning in V 36 Batterijgewicht min/max in kg<br />
31 Leeg gewicht zonder batterij in kg 37 Fabrikant<br />
32 Optie 38 Logo van de fabrikant<br />
Z Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van<br />
onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is<br />
op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.<br />
32<br />
33<br />
34<br />
35<br />
36<br />
37<br />
38<br />
23
4.2 Lastplaatje intern transportmiddel<br />
24<br />
Het lastdiagram (18) vermeldt het maximale draagvermogen Q (in kg) bij een bepaald<br />
lastzwaartepunt D (in mm) en de bijbehorende hefhoogte H (in mm) van het interne<br />
transportmiddel bij horizontaal opgenomen last.<br />
Voorbeeld voor het bepalen van het maximale draagvermogen:<br />
Bij een lastzwaartepuntafstand C van A en een maximale hefhoogte H van B<br />
bedraagt het maximale draagvermogen Q = C.<br />
4.3 Hefcapaciteit<br />
18<br />
H1<br />
H mm<br />
Het plaatje (19) geeft de hefcapaciteit Q kg van het rijdende voertuig aan:<br />
19<br />
XXX<br />
Q max<br />
kg<br />
A = Verbod van de transportrit met geheven last.<br />
B = Hefcapaciteit bij horizontaal transport maximaal XXX kg bij geheven wielarmen<br />
zonder masthef.<br />
C = Dubbele-verdiepingmodus<br />
Maximale hefhoogte YYY mm.<br />
Maximale hefcapaciteit in hooghef volgens ZZZ.<br />
Maximale hefcapaciteit in hooghef en laaghef bedraagt samen max. XXX kg.<br />
-Nr.<br />
Serien-Nr.<br />
Q1<br />
C1<br />
YYY<br />
Hmm<br />
Q kg<br />
Q max<br />
C mm<br />
ZZZ<br />
DDD<br />
kg<br />
max<br />
100 mm<br />
Cmm<br />
A B C<br />
max<br />
XXX kg<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
C Transport en eerste inbedrijfstelling<br />
1 Laden met een kraan<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan<br />
Door gebruik van ongeschikte hijsgereedschappen en een onjuiste toepassing ervan<br />
kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden<br />
vallen.<br />
Het interne transportmiddel bij het heffen niet stoten en ongecontroleerde<br />
bewegingen voorkomen. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp van<br />
geleidingskabels vasthouden.<br />
Alleen personen die geschoold zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en<br />
hijswerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen.<br />
Bij het verladen met een kraan veiligheidsschoenen dragen.<br />
Niet onder zwevende lasten gaan staan.<br />
Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan.<br />
Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie<br />
typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel).<br />
De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en<br />
tegen verschuiven borgen.<br />
Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting<br />
gebruiken.<br />
Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het<br />
hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.<br />
Intern transportmiddel met kraan<br />
verladen<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel veilig<br />
neerzetten, (zie "Intern<br />
transportmiddel veilig parkeren" op<br />
pagina 51).<br />
– Aanwezige veiligheidsruiten<br />
demonteren.<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en m<br />
ateriaal<br />
– Hijswerktuig<br />
– Hijsmiddelen<br />
Werkwijze<br />
• Hijsmiddelen aan de<br />
bevestigingspunten (17) bevestigen.<br />
Het interne transportmiddel kan nu met<br />
een kraan worden verladen.<br />
17<br />
25
26<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
2 Transport<br />
WAARSCHUWING!<br />
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport<br />
Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het<br />
transport kan tot ernstige ongevallen leiden.<br />
Het laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de<br />
aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste<br />
dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden<br />
gedetailleerd vast.<br />
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel<br />
vakkundig vastsjorren.<br />
De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben.<br />
Beveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk<br />
wegrollen.<br />
Gebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale<br />
stevigheid.<br />
Intern transportmiddel voor transport<br />
borgen<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en m<br />
ateriaal<br />
– Spangordels/sjorgordels<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel op het<br />
transportvoertuig rijden.<br />
• Intern transportmiddel veilig<br />
neerzetten, (zie "Intern<br />
transportmiddel veilig parkeren" op<br />
pagina 51).<br />
• Gordels (39) aan het interne<br />
transportmiddel bevestigen en<br />
voldoende spannen.<br />
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.<br />
39<br />
27
3 Eerste inbedrijfstelling<br />
28<br />
VOORZICHTIG!<br />
Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte<br />
wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de<br />
batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede<br />
van 50 mm² hebben.<br />
Werkwijze<br />
• Controleren of de uitrusting volledig is en zich in een goede staat bevindt.<br />
• Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op<br />
pagina 41)<br />
• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 33)<br />
• Indien nodig controleren of de batterijladingbewaker goed is ingesteld voor het<br />
batterijtype, (zie "Batterijtypen" op pagina 31)<br />
Het interne transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern<br />
transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 49)<br />
Z Na het neerzetten kunnen de loopvlakken van de wielen afvlakkingen vertonen. Na<br />
een korte tijd rijden verdwijnen deze afvlakkingen weer.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
D Batterij - onderhouden, opladen,<br />
vervangen<br />
1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen<br />
Onderhoudspersoneel<br />
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en<br />
vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de<br />
voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.<br />
Brandpreventiemaatregelen<br />
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open<br />
vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne<br />
transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare<br />
stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd<br />
zijn. Brandblussers klaarzetten.<br />
Onderhoud van de batterij<br />
Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen<br />
moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt<br />
beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.<br />
De batterij afvoeren<br />
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming<br />
en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef<br />
beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.<br />
29
30<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen<br />
De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Contact met batterijzuur<br />
beslist voorkomen.<br />
Oud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren.<br />
Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en<br />
oogbescherming worden gedragen.<br />
Geen batterijzuur op de huid, kleding of in de ogen laten komen. Indien nodig<br />
batterijzuur met veel schoon water uitspoelen.<br />
Bij persoonlijk letsel (bijv. huid- of oogcontact met batterijzuur) meteen een arts<br />
raadplegen.<br />
Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren.<br />
Er mogen uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog worden gebruikt.<br />
De wettelijke voorschriften in acht nemen.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door<br />
<strong>Jungheinrich</strong> niet vrijgeven batterijen<br />
Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed<br />
op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de<br />
stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door <strong>Jungheinrich</strong> niet<br />
voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de<br />
energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het<br />
interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de<br />
elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door <strong>Jungheinrich</strong> voor dit interne<br />
transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke<br />
gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen!<br />
Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven<br />
batterijen worden gebruikt.<br />
Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van<br />
de producent.<br />
Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het<br />
batterijvak van het interne transportmiddel.<br />
Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.<br />
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, moet het interne<br />
transportmiddel veilig worden geparkeerd ((zie "Intern transportmiddel veilig<br />
parkeren" op pagina 51)).<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
2 Batterijtypen<br />
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een<br />
bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het<br />
vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:<br />
Batterijtype Capaciteit Gewicht<br />
24V-batterij<br />
624x212x627 mm (lxbxh)<br />
2 PzV 200 Ah <strong>220</strong> kg<br />
24 V-batterij<br />
624x212x627 mm (lxhxb)<br />
2 PzV 250 Ah <strong>220</strong> kg<br />
24 V-batterij<br />
624x284x627 mm (lxbxh)<br />
2 PzS 375 Ah 288 kg<br />
24 V-batterij<br />
624x284x627 mm (lxbxh)<br />
3 PzV 300 Ah 302 kg<br />
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerde<br />
polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.<br />
31
3 Batterij vrijmaken<br />
32<br />
VOORZICHTIG!<br />
Beknellinggevaar<br />
Bij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking en<br />
intern transportmiddel bevinden.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel<br />
Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of<br />
opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan.<br />
Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere<br />
gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden<br />
geborgd.<br />
Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.<br />
Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten<br />
vorktanden.<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel horizontaal<br />
neerzetten.<br />
– Intern transportmiddel veilig neerzetten,<br />
(zie "Intern transportmiddel veilig<br />
parkeren" op pagina 51).<br />
Werkwijze<br />
• Open de batterijkap (3).<br />
• Neem eventueel aanwezige<br />
isoleermatten van de batterij.<br />
De batterij is vrijgelegd.<br />
VOORZICHTIG!<br />
De batterijkap (40) wordt slechts door haar eigen gewicht open gehouden.<br />
40<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4 Batterij laden<br />
WAARSCHUWING!<br />
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden<br />
Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De<br />
gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet<br />
worden ontstoken.<br />
Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de<br />
batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne<br />
transportmiddel is uitgeschakeld.<br />
De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij.<br />
Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare<br />
beschadigingen.<br />
Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel<br />
wordt opgeladen.<br />
Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten<br />
tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen.<br />
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen<br />
open vuur worden gebruikt.<br />
In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen<br />
zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende<br />
bedrijfsmiddelen bevinden.<br />
Brandblussers klaarzetten.<br />
Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen.<br />
De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten<br />
beslist worden nageleefd.<br />
33
4.1 Batterij laden met stationaire lader<br />
34<br />
Batterij opladen<br />
Voorwaarden<br />
– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 32).<br />
Werkwijze<br />
• Batterijstekker (41) van de voertuigstekker halen.<br />
• Batterijstekker (41) met de laadkabel (42) van de stationaire lader verbinden.<br />
• Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader starten.<br />
Batterij wordt geladen.<br />
Opladen van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsgereedheid maken<br />
AANWIJZING<br />
Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit<br />
beschikbaar<br />
Voorwaarden<br />
– Laden van de batterij is volledig afgesloten.<br />
Werkwijze<br />
• Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader eindigen.<br />
• Batterijstekker van de lader loskoppelen.<br />
• Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.<br />
Voertuig is weer bedrijfsgereed<br />
41<br />
42<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.2 Batterij laden met geïntegreerde lader<br />
GEVAAR!<br />
Elektrische schok en brandgevaar<br />
Beschadigde en ongeschikte kabels kunnen een elektrische schok en brand door<br />
oververhitting veroorzaken.<br />
Enkel netkabels met een maximale kabellengte van 30 m gebruiken.<br />
De regionale voorschriften zijn in acht genomen.<br />
Kabelrol bij gebruik helemaal afrollen.<br />
Uitsluitend de originele netkabels van de producent gebruiken.<br />
Isolatiebeschermingsklasse en bestendigheid tegen zuren en logen moet<br />
overeenstemmen met de netkabels van de producent.<br />
AANWIJZING<br />
Beschadigingen door niet correct gebruik van de geïntegreerde lader<br />
De geïntegreerde lader die bestaat uit batterijlader en batterijcontroller mag niet<br />
worden geopend. Bij storingen moet de service van producent worden ingelicht.<br />
De lader mag alleen worden gebruikt voor de door <strong>Jungheinrich</strong> geleverde<br />
batterijen of andere batterijen die door aanpassingen van de service van de<br />
producent geschikt zijn voor het interne transportmiddel.<br />
Ze mogen niet worden verwisseld met andere interne transportmiddelen.<br />
De batterij niet tegelijkertijd aan twee laders aansluiten.<br />
Z Standaard wordt bij levering van het interne transportmiddel zonder batterij de<br />
positie 0 ingesteld. Op de stekker (44) kan een batterij-indicatie, een laad-/<br />
ontlaadindicatie, een CanDis of een bipolaire LED worden aangesloten.<br />
Laadkarakteristiek instellen<br />
VOORZICHTIG!<br />
43 44<br />
Voor het instellen van de betreffende laadcurve eerst de netstekker eruit trekken!<br />
35
36<br />
Laadkarakteristiek instellen<br />
Voorwaarden<br />
– Batterij is aangesloten.<br />
Werkwijze<br />
• Instelschakelaar (43) van de lader naar rechts draaien, om de laadcurve aan de<br />
gebruikte batterij aan te passen.<br />
• De geldigheid van de nieuwe instelling wordt bevestigd door een knipperende<br />
groene LED en deze is meteen effectief.<br />
De laadkarakteristiek is ingesteld.<br />
Toewijzing knippersequentie / laadcurve (ELG 2430)<br />
Knippersequentie Geselecteerde laadcurves (karakteristieken)<br />
0 Intern transportmiddel zonder batterij<br />
Natte batterij: PzS met 100 - 300 Ah<br />
1<br />
Natte batterij: PzM met 100 - 179 Ah<br />
2 Onderhoudsvrij: PzV met 100 - 149 Ah<br />
3 Onderhoudsvrij: PzV met 150 - 199 Ah<br />
4 Onderhoudsvrij: PzV met 200 - 330 Ah<br />
Natte batterij: PzS met pulskarakteristiek 200 -<br />
400 Ah<br />
5<br />
Natte batterij: PzM met pulskarakteristiek 180 -<br />
400 Ah<br />
6 <strong>Jungheinrich</strong> 100 - 300 Ah<br />
Toewijzing knippersequentie / laadcurve (ELH 2415/2425/2435)<br />
Knippersequentie Geselecteerde laadcurves (karakteristieken)<br />
0 Intern transportmiddel zonder batterij<br />
Natte batterij: PzS met 100 - 300 Ah<br />
1<br />
Natte batterij: PzM met 100 - 179 Ah<br />
Natte batterij: PzS met pulskarakteristiek 200 -<br />
400 Ah<br />
2<br />
Natte batterij: PzM met pulskarakteristiek 180 -<br />
400 Ah<br />
3 Onderhoudsvrij: PzV met 100 - 150 Ah<br />
4 Onderhoudsvrij: PzV met 151- 200 Ah<br />
Natte batterij: PzS met pulskarakteristiek 201 -<br />
5<br />
300 Ah<br />
6 Onderhoudsvrij: PzV 301 - 330 Ah<br />
7 Koelhuis<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
AANWIJZING<br />
Alle overige standen van de schakelaar (43) blokkeren de lader resp. de batterij<br />
wordt niet geladen.<br />
Bij PzM-batterijen met een capaciteit onder de 180Ah de karakteristiek 1 instellen,<br />
vanaf 180Ah de karakteristiek 5 instellen.<br />
Bij PzS 200-300Ah natte batterijen kan zowel karakteristiek 1 als karakteristiek 5<br />
worden gebruikt, waarbij karakteristiek 5 een sneller lading realiseert.<br />
Bij aangesloten batterij is een instelhulp door de lader mogelijk: Bij een geldige<br />
schakelaarstand knippert de groene LED afhankelijk van de ingestelde stand, bij<br />
een ongeldige schakelaarstand knippert de rode LED.<br />
37
38<br />
Laadcyclus met geïntegreerde lader starten<br />
Netaansluiting<br />
Netspanning: 230 V / 110 V (+10/-15%)<br />
Netfrequentie: 50 Hz / 60 Hz<br />
De stroomkabel van de lader (45) is geïntegreerd in de voorkap of in het batterijvak.<br />
Batterij opladen<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern<br />
transportmiddel veilig parkeren" op pagina 51).<br />
– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op<br />
pagina 32).<br />
– Juist laadprogramma op lader ingesteld.<br />
Werkwijze<br />
• Eventueel aanwezige isolatiemat van de batterij<br />
verwijderen.<br />
• De batterijstekker moet ingestoken blijven.<br />
• Netstekker (45) in een stopcontact steken.<br />
• NOODUIT-schakelaar omhoog trekken.<br />
De knipperende LED geeft de laadtoestand of een storing weer (zie tabel "LEDindicatie"<br />
voor de knippercodes).<br />
Batterij wordt opgeladen.<br />
Z Wanneer de netstekker (45) op het stroomnet is aangesloten, zijn alle elektrische<br />
functies van het interne transportmiddel onderbroken (elektrische<br />
wegrijbeveiliging). Het interne transportmiddel kan niet worden gebruikt.<br />
45<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Laden van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsklaar maken<br />
AANWIJZING<br />
Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit<br />
beschikbaar<br />
Voorwaarden<br />
– Batterij is volledig geladen.<br />
Werkwijze<br />
• Netstekker (45) uit het stopcontact trekken en met kabel volledig in het opbergvak<br />
opbergen.<br />
• Indien nodig aanwezige isolatiemat weer over de batterij leggen.<br />
• Batterijkap veilig sluiten.<br />
Interne transportmiddel is weer bedrijfsgereed.<br />
Laadtijden<br />
De laadduur is afhankelijk van de capaciteit van de batterij.<br />
Z Na een stroomuitval wordt het laden automatisch voortgezet. U kunt het laden<br />
onderbreken door de netstekker eruit te trekken en voortzetten als deellading.<br />
39
40<br />
LED-indicatie (46)<br />
Groene LED (laadtoestand)<br />
brandt Laden voltooid; batterij is vol.<br />
(laadpauze, druppelladen of<br />
compensatieladen).<br />
knippert Laadproces.<br />
langzaam<br />
knippert snel Indicatie bij het begin van het<br />
laden of na instelling van een<br />
nieuwe karakteristiek. Aantal<br />
knipperpulsen komt overeen met<br />
de ingestelde karakteristiek.<br />
Rode LED (storing)<br />
brandt Overtemperatuur. Laden is<br />
onderbroken.<br />
knippert<br />
langzaam<br />
Druppelladen<br />
Het druppelladen begint automatisch na het voltooien van het laden.<br />
Deelladingen<br />
Veiligheidlaadtijd overschreden.<br />
Laden is onderbroken.<br />
Netonderbreking voor nieuwe<br />
laadstart vereist.<br />
knippert snel Instelling van karakteristiek is<br />
ongeldig.<br />
De lader is zodanig geconstrueerd, dat deze zich bij het bijladen van gedeeltelijk<br />
geladen batterijen automatisch aanpast. Dit beperkt de batterijslijtage.<br />
46<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
5 Batterij demonteren en monteren<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij<br />
Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij<br />
letsel ontstaan.<br />
Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in<br />
dit hoofdstuk in acht.<br />
Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen.<br />
Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde<br />
poolconnectoren.<br />
Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit<br />
glijdt.<br />
Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen.<br />
Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij<br />
(batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.).<br />
Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel<br />
is geplaatst.<br />
41
5.1 De batterij er zijwaarts uitnemen<br />
42<br />
Batterij demonteren<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel veilig<br />
geparkeerd,(zie "Intern<br />
transportmiddel veilig parkeren" op<br />
pagina 51)<br />
– Batterij is vrijgelegd, (zie "Batterij<br />
vrijmaken" op pagina 32)<br />
Werkwijze<br />
• Batterijstekker van de<br />
voertuigstekker halen.<br />
• De batterijvergendeling (47) tot aan<br />
de aanslag omhoogklappen.<br />
• Batterijvergrendelinghendel/<br />
uitwerper (48) naar boven trekken en<br />
batterij zijwaarts verschuiven.<br />
• Neem de batterij er zijwaarts uit.<br />
Batterij is gedemonteerd.<br />
Batterij monteren<br />
AANWIJZING<br />
Let op de juiste inbouwstand en de juiste aansluiting van de batterij.<br />
De batterijkabel zo op de batterijtrog leggen, dat hij bij het inbrengen van de batterij<br />
niet kan worden afgesneden<br />
Werkwijze<br />
• Batterij in het interne transportmiddel plaatsen.<br />
• Batterij tot aan de aanslag in de batterijruimte schuiven.<br />
• Batterijvergrendelinghendel (48) heffen en batterij volledig uit in de batterijvak<br />
trekken.<br />
• De batterijvergrendeling (47) tot aan de aanslag omlaag klappen.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Na de montage van de batterij moet worden gecontroleerd, dat de batterij door<br />
de batterijvergrendeling (47) is geborgd tegen verschuiven.<br />
Z Na het inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare<br />
schade.<br />
47<br />
48<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
E Bediening<br />
1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het<br />
interne transportmiddel<br />
Rijbevoegdheid<br />
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn<br />
opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het<br />
rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens<br />
gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot<br />
het bedienen van het interne transportmiddel.<br />
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder<br />
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het<br />
het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze<br />
handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne<br />
transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen<br />
dragen.<br />
Verbod op gebruik door onbevoegden<br />
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne<br />
transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te<br />
rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.<br />
Beschadigingen en gebreken<br />
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of<br />
aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden<br />
gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten<br />
wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd<br />
volgens de voorschriften.<br />
Reparaties<br />
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of<br />
veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de<br />
veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of<br />
geblokkeerd.<br />
Gevarenzone<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne<br />
transportmiddel<br />
De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en<br />
hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen<br />
(bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het<br />
43
44<br />
bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen<br />
komen.<br />
Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen.<br />
Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven.<br />
Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten,<br />
het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.<br />
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden<br />
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden<br />
((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 22)) en waarschuwingen beslist<br />
in acht nemen.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen<br />
6<br />
8<br />
9, 56<br />
10, 57<br />
15<br />
51<br />
53<br />
49<br />
54<br />
55<br />
50<br />
54<br />
52<br />
13<br />
45
46<br />
Pos Bedien-/schermelement <strong>EJD</strong> <strong>220</strong> functie<br />
6 Knop - langzaam rijden t Wanneer u de knop langzaam rijden<br />
indrukt, worden de rijsnelheid en de<br />
acceleratie gereduceerd. Wanneer<br />
de dissel in het bovenste rembereik<br />
staat, kunt u door het bedienen van<br />
deze knop de remfunctie<br />
overbruggen en het interne<br />
transportmiddel met kruipsnelheid<br />
verplaatsen.<br />
8 Dissel t Intern transportmiddel sturen en<br />
remmen.<br />
9 Laad-/ontlaadindicatie t Toont de laad- cq. ontlaadtoestand<br />
van de batterij.<br />
10 CanCode o Vervangt het contactslot<br />
– Vrijgave van het interne<br />
transportmiddel door het invoeren<br />
van de betreffende code<br />
– Kiezen van het rijprogramma<br />
– Code-instelling<br />
– Instelling van parameters<br />
ISM o Vervangt het contactslot<br />
– Vrijgave van het interne<br />
transportmiddel door kaart /<br />
transponder<br />
– Weergave van de<br />
bedrijfsgereedheid<br />
– Registratie bedrijfsgegevens<br />
– Gegevensuitwisseling met kaart /<br />
transponder<br />
13 Geïntegreerde lader (incl. o Laadt de batterij wanneer u de<br />
veiligheidsschakeling)<br />
stekker in een stopcontact steekt.<br />
15 Schakelaar NOODSTOP t Onderbreekt de verbinding met de<br />
batterij<br />
– Alle elektrische functies worden<br />
uitgeschakeld en het interne<br />
transportmiddel afgeremd<br />
49 Knop - wielarm heffen t Wielarmen worden met vaste<br />
snelheid omhoog gebracht.<br />
51 Knop - wielarm dalen t Wielarmen worden met vaste<br />
snelheid gedaald.<br />
50 Knop - vork heffen t Lastvork heffen. U kunt de<br />
daalsnelheid traploos regelen via de<br />
knopuitslag (8 mm).<br />
52 Knop - vork dalen t Lastvork neerlaten. U kunt de<br />
daalsnelheid traploos regelen via de<br />
knopuitslag (8 mm).<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Pos Bedien-/schermelement <strong>EJD</strong> <strong>220</strong> functie<br />
53 Knop - waarschuwingssignaal<br />
(claxon)<br />
t Waarschuwingssignaal activeren.<br />
54 Rijschakelaar t Regelt de rijrichting en de rijsnelheid.<br />
55 Aanrijbeveiligingsknop t Veiligheidsfunctie<br />
– Bij bediening rijdt het interne<br />
transportmiddel gedurende ca. 3<br />
sec in de richting van de vorken.<br />
Daarna wordt de parkeerrem<br />
geactiveerd. Het interne<br />
transportmiddel blijft net zo lang<br />
uitgeschakeld tot de rijregelaar in<br />
de neutrale position gebracht<br />
wordt.<br />
56 CanDis o Indicatie-instrument voor<br />
– batterij-laadtoestand<br />
– bedrijfsuren<br />
– waarschuwingen<br />
– Parameterinstelling<br />
57 Contactslot t – Vrijgave van het interne<br />
transportmiddel door inschakelen<br />
van de regelspanning<br />
– Door de sleutel uit het contactslot<br />
te trekken, beveiligt u het interne<br />
transportmiddel tegen inschakelen<br />
door onbevoegden<br />
Contactslot met tweede o Leidt het ontluchting van de rem tot u<br />
schakelniveau<br />
het niet-bedrijfsgerede voertuig kunt<br />
verplaatsen.<br />
t = serie-uitrusting o = optionele uitrusting<br />
47
2.1 Ladingindicatie<br />
48<br />
Nadat het interne transportmiddel is vrijgeschakeld<br />
door sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt de<br />
laadtoestand van de batterij weergegeven. De<br />
lichtkleuren van de LED (58) geven de volgende<br />
toestanden aan:<br />
Kleur van LED Restcapaciteit<br />
groen 40 - 100 %<br />
oranje 30 - 40 %<br />
groen/oranje<br />
knippert. 1Hz<br />
20 - 30 %<br />
rood 0 - 20 %<br />
Z Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordt<br />
pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% is<br />
geladen.<br />
Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereed<br />
is, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het rood<br />
knipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type<br />
storing aan.<br />
58<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
3 Intern transportmiddel in gebruik nemen<br />
3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling<br />
WAARSCHUWING!<br />
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of<br />
aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden.<br />
Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het<br />
interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden<br />
vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct<br />
is gerepareerd.<br />
Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />
Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />
storing is gevonden en verholpen.<br />
Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling<br />
Werkwijze<br />
• Het volledige interne transportmiddel aan de buitenzijde controleren op zichtbare<br />
beschadigingen en lekkages.<br />
Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen.<br />
• Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige<br />
bevestiging.<br />
• Controleren of de batterijstekker goed vastzit.<br />
• Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals<br />
scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken.<br />
• Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging.<br />
• Controleren of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd.<br />
• Markeringen en borden controleren op volledigheid en leesbaarheid ((zie<br />
"Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 22)).<br />
• Werking van de „NOODSTOP-schakelaar" controleren.<br />
• Terugzetting van de dissel (disseldemper) controleren.<br />
• Zelfstandige terugzetting van de bedieningselementen in nulstand na het<br />
bediening controleren.<br />
• Controleer de werking van het waarschuwingssignaal.<br />
• Werking van de rem controleren.<br />
• Controleer de werking van de aanrij-veiligheidsknop.<br />
• Schakelinrichtingen en sensoren op goede werking controleren.<br />
49
3.2 Gebruiksklaar maken<br />
50<br />
Intern transportmiddel inschakelen<br />
Voorwaarden<br />
– Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling<br />
uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op<br />
pagina 49).<br />
Werkwijze<br />
• NOODSTOP-schakelaar (15) door trekken inschakelen.<br />
• Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor<br />
• sleutel in het contactslot (57) steken en tot de aanslag naar rechts draaien.<br />
• code in het codeslot (o) invoeren.<br />
• kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de<br />
instelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o) drukken.<br />
• Knop waarschuwingssignaal (53) op goede werking controleren.<br />
• Controleren of de claxon werkt.<br />
• Stuurinrichting controleren op goede werking.<br />
• Remfunctie (8) van de dissel controleren.<br />
Intern transportmiddel is bedrijfsgereed.<br />
t De laadtoestandindicatie (9) geeft de laadtoestand van de batterij weer.<br />
o Het venster (CanDis) (56) toont de aanwezige laadtoestand van de batterij en de<br />
werkuren.<br />
53<br />
8<br />
9, 56<br />
57<br />
15<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel<br />
Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of<br />
met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is<br />
in principe niet toegestaan.<br />
Plaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond. Borg het<br />
interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen.<br />
Laat de hefmast en lastvork altijd volledig neer.<br />
Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde<br />
vorktanden.<br />
Intern transportmiddel veilig neerzetten<br />
Werkwijze<br />
• Lastopnamemiddel volledig neerlaten.<br />
• Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken.<br />
• Bij CanCode, de O-knop indrukken.<br />
• Bij ISM de rode knop indrukken.<br />
• NOODSTOP-schakelaar indrukken.<br />
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.<br />
3.4 Batterijverbruik-bewaker<br />
Z De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard<br />
ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale<br />
batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker<br />
worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld,<br />
kan de batterij worden beschadigd door diepontlading.<br />
Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Dit<br />
wordt aangegeven op het scherm (58). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven,<br />
wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen.<br />
51
52<br />
4 Werken met het interne transportmiddel<br />
4.1 Veiligheidsregels voor het rijden<br />
Rijwegen en werkzones<br />
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer.<br />
Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend<br />
op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten.<br />
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin<br />
er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het<br />
gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting<br />
nodig.<br />
GEVAAR!<br />
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden<br />
overschreden.<br />
Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert.<br />
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en<br />
lossen niet wordt verwijderd of losraakt.<br />
Gedrag bij het rijden<br />
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet<br />
langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door<br />
strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een<br />
veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u<br />
bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben.<br />
Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op<br />
gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het<br />
werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.<br />
Zichtverhoudingen bij het rijden<br />
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat<br />
u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in<br />
rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden.<br />
Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het<br />
interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact<br />
met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder<br />
voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel<br />
contact verloren is.<br />
Rijden over hellingen<br />
U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld,<br />
schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische<br />
voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het<br />
interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne<br />
transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage<br />
snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
In liften en op laadbruggen rijden<br />
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben,<br />
constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven<br />
om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de<br />
laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en<br />
een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen,<br />
die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel<br />
veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De<br />
bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de<br />
laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.<br />
Toestand van de te transporteren last<br />
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend<br />
veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat<br />
delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen<br />
nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen.<br />
53
4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen<br />
4.2.1 NOODSTOP<br />
54<br />
NOODUIT-schakelaar indrukken<br />
Werkwijze<br />
VOORZICHTIG!<br />
Gevaar voor ongevallen<br />
De werking van de NOODUIT-schakelaar mag niet worden beperkt door voorwerpen.<br />
Z NOODUIT-schakelaar (15) niet als bedrijfsrem gebruiken.<br />
• NOODUIT-schakelaar (15) indrukken.<br />
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt<br />
automatisch afgeremd tot aan stilstand.<br />
NOODUIT-schakelaar loszetten<br />
Werkwijze<br />
• NOODUIT-schakelaar (15) door trekken weer ontgrendelen.<br />
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer<br />
gebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODUITschakelaar<br />
gebruiksklaar was).<br />
Bij CanCode en ISM is het interne transportmiddel bovendien uitgeschakeld.<br />
4.2.2 Gedwongen afremmen<br />
Z Bij het loslaten van de dissel beweegt deze vanzelf in het bovenste rembereik (B)<br />
en wordt het voertuig gedwongen afremd.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Wanneer de dissel langzamer wordt of gaat niet naar de remstand, moet het<br />
interne transportmiddel gesloten blijven tot de oorzaak is geïdentificeerd en<br />
verwijdeerd. Indien nodig moet de gasdrukveer worden vernieuwd.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.2.3 Rijden<br />
WAARSCHUWING!<br />
Rijden met vorken / last die tot meer dan 500 mm boven de grond zijn opgeheven is<br />
niet toegestaan.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Wanneer u het interne transportmiddel slechts met lage snelheid kunt verrijden, is<br />
een defect aanwezig dat de werkveiligheid van het apparaat beïnvloedt. De<br />
bedrijfsrem werkt onder omstandigheden uitsluitend wanneer u de NOODSTOPschakelaar<br />
bedient (Batterijschakelaar) (15). Het interne transportmiddel mag niet<br />
meer worden gebruikt en door vakkundig personeel gerepareerd worden, (zie "Het<br />
interne transportmiddel stilleggen" op pagina 104).<br />
Wanneer tijdens het rijden een sterkere kantelneiging wordt vastgesteld, moet u het<br />
interne transportmiddel stilleggen en laten repareren door deskundig personeel.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap rijden.<br />
Wanneer u door strokengordijnen, klapdeuren en dergelijke rijdt, erop letten, dat<br />
deurdelen niet de botsveiligheidsknop bedienen.<br />
55
56<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik<br />
nemen" op pagina 49)<br />
Werkwijze<br />
• Neift de dissel (8) in het rijbereik (F) en bedien de rijschakelaar (54) in de<br />
geweenste rijrichting (V of R).<br />
• Rijsnelheid met de rijschakelaar (54) regelen.<br />
Z Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand.<br />
De rem wordt gelost en het interne transportmiddel begint in de gekozen richting te<br />
rijden.<br />
Z Intern transportmiddel borgen tegen ”wegrollen”:<br />
het terugrollen op hellingen wordt herkend door de regeling en de rem valt met een<br />
korte schok automatisch terug.<br />
0<br />
B<br />
6<br />
F<br />
R<br />
V<br />
V<br />
B<br />
5<br />
8<br />
15<br />
R<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.2.4 Langzaam rijden<br />
VOORZICHTIG!<br />
Wanneer u de knop „Langzaam rijden” (6) indrukt, moet u bijzonder goed opletten.<br />
De rem wordt pas na het loslaten van de knop „Langzaam rijden“ geactiveerd.<br />
In gevarensituaties remt u het interne transportmiddel door de knop „Langzaam<br />
rijden” (6) en de rijschakelaars (54) onmiddellijk los laten.<br />
Een remwerking volgt bij „Langzaam rijdent” uitsluitend remmen via de<br />
tegenstroomrem (rijregelaar (54).<br />
U kunt het interne transportmiddel met verticaal staande dissel (8) verrijden<br />
(bijvoorbeeld in nauwe ruimten / lift):<br />
Langzaam rijden inschakelen<br />
Werkwijze<br />
• Knop (6) „Langzaam rijden” drukken.<br />
• Rijschakelaar (54) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.<br />
De rem wordt gelost. Het interne transportmiddel rijdt in de stand langzaam rijden.<br />
Langzaam rijden uitschakelen<br />
Werkwijze<br />
• Knop (6) „Langzaam rijden” loslaten.<br />
In het bereik „B“ valt de rem in en het interne transportmiddel stopt.<br />
In het bereik van „F“ rijdt het interne transportmiddel met langzaam rijden verder.<br />
• Rijschakelaar (54) loslaten.<br />
Het langzaam rijden wordt beëindigd en het interne transportmiddel kan verder met<br />
normale snelheid gereden worden.<br />
4.2.5 Sturen<br />
Werkwijze<br />
• Zwenk (8) de dissel naar links of rechts.<br />
Het interne transportmiddel wordt in de gewenste richting gestuurd.<br />
57
4.2.6 Remmen<br />
58<br />
Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de<br />
toestand van de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee<br />
houden.<br />
U kunt het interne transportmiddel op de volgende manieren remmen:<br />
– met de tegenstroomrem (rijschakelaar)<br />
– met de motorrem (uitrolrem)<br />
– NOODSTOP schakelaar<br />
– Dissel in bereik „B” brengen<br />
VOORZICHTIG!<br />
Bij gevaar is de dissel in de remstand brengen of de schakelaar NOODSTOP in te<br />
drukken.<br />
Remmen<br />
Werkwijze<br />
• Neig de (8) naar boven of onderen in één van de<br />
rembereiken (B).<br />
Z Het interne transportmiddel wordt eerst met de<br />
motorrem afgeremd. Pas wanneer de rem niet de<br />
vereiste afremming bereikt, wordt de mechanische<br />
rem bijgeschakeld.<br />
Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en de rem<br />
wordt geactiveerd.<br />
Remmen met de tegenstroomrem<br />
54 54<br />
Werkwijze<br />
• Tijdens het rijden kunt u de rijschakelaar (54) omschakelen in de andere richting.<br />
Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere<br />
richting begint te rijden.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Remmen met de motorrem<br />
Werkwijze<br />
• Wanneer de rijrichtingschakelaar in de 0-stand staat, wordt het interne<br />
transportmiddel afgeremd met energieterugwinning.<br />
Het interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot aan<br />
stilstand. Daarna wordt de rem geactiveerd.<br />
Z Bij het remmen met motorrem volgt een energieterugwinning naar batterij,<br />
waardoor een langere gebruiksduur bereikt wordt.<br />
59
4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten<br />
60<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door niet correcte vastgezette of geplaatste lasten<br />
Voordat een last wordt opgenomen, dient de bestuurder zich ervan te overtuigen dat<br />
deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van<br />
het interne transportmiddel niet wordt overschreden.<br />
Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle<br />
werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de<br />
gevarenzone niet verlaten.<br />
Alleen volgens de voorschriften vastgezette en geplaatste lasten transporteren.<br />
Wanneer het risico bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten<br />
geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen.<br />
Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd.<br />
Nooit de op het draagvermogendiagram aangegeven maximale lasten<br />
overschrijden.<br />
Nooit onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan.<br />
Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.<br />
Er mogen geen personen worden opgetild.<br />
Lastopnamemiddel zover mogelijk onder de last rijden.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Het dwars opnemen van lange lasten is niet toegestaan.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Lasten opnemen<br />
Voorwaarden<br />
– Last correct op pallet geplaatst.<br />
– Gewicht van de last komt overeen met het<br />
hefvermogen van het interne<br />
transportmiddel.<br />
– Bij zware lasten zijn de tandvorken<br />
gelijkmatig belast.<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel langzaam naar de<br />
pallet rijden.<br />
• Vorktanden langzaam onder de pallet rijden,<br />
totdat de vorkrug tegen de pallet ligt.<br />
Z De last mag niet meer dan 50 mm over de<br />
punten van de vorktanden uitsteken.<br />
• Bedien de knop „Heffen” (50) totdat de<br />
gewenste hefhoogte is bereikt.<br />
Last wordt geheven.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Laat, wanneer het lastopnamemiddel de eindaanslag bereikt, onmiddellijk de knop<br />
los.<br />
Z De hef- en daalsnelheid kunnen via de knopuitslag (circa 8 mm) traploos worden<br />
geregeld.<br />
Korte knopuitslag = langzaam heffen / neerlaten<br />
Lange knopuitslag = snel heffen / neerlaten<br />
De wielarmen heffen<br />
Werkwijze<br />
• Bedien de knop „Wielarmen heffen“ (49).<br />
Heft de wielarmen.<br />
51 49 50 52<br />
49<br />
51<br />
52 50<br />
61
62<br />
Lasten transporteren<br />
Voorwaarden<br />
– Last correct opgenomen.<br />
– Hefmast neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 500 mm boven de vloer).<br />
– Perfecte toestand van de vloer.<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen.<br />
• Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last<br />
aanpassen.<br />
• Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden.<br />
• Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten.<br />
• Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden.<br />
• Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde<br />
transporteren, nooit dwars rijden of keren.<br />
Lasten neerzetten<br />
AANWIJZING<br />
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór<br />
veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk<br />
moeten zijn.<br />
Voorwaarden<br />
– Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden.<br />
• Knop „Lastopnamemiddel laten zakken“ (52) indrukken.<br />
Z Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel<br />
niet te beschadigen.<br />
• Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last.<br />
• Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.<br />
Last is neergezet.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Wielarmen neerlaten<br />
Werkwijze<br />
• Knop "wielarmen neerlaten" (51) indrukken.<br />
Wielarmen bewegen omlaag.<br />
AANWIJZING<br />
Hard neerzetten van de last vermijden, om de lading en het stellingvlak te ontzien.<br />
Transport van twee pallets boven elkaar<br />
VOORZICHTIG!<br />
U moet de zwaarste pallet altijd onder transporteren, opdat de stabiliteit niet in gevaar<br />
komt.<br />
Werkwijze<br />
• Vorktanden onder de eerste pallet rijden en heffen.<br />
• Wielarmen onder de tweede pallet rijden en heffen.<br />
• Pallets voorzichtig transporteren.<br />
Z Voor transport moet u de vorktanden met de bovenste last zover mogelijk tot aan<br />
de onderste last laten zakken, maar zonder op de onderste last plaatsen.<br />
63
5 Storingshulp<br />
64<br />
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen<br />
van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren<br />
van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen<br />
aanhouden.<br />
Z Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende<br />
„Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect<br />
in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode,<br />
moet u contact opnemen met de service van de producent.<br />
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen<br />
verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde<br />
klantenservice.<br />
De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en<br />
doelgericht te kunnen reageren op de storing:<br />
- Serienummer van het interne transportmiddel<br />
- Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar)<br />
- Beschrijving van de storing<br />
- Huidige plaats van het interne transportmiddel.<br />
5.1 Intern transport-middel rijdt niet<br />
Mogelijke oorzaak Oplossingen<br />
Batterijstekker niet ingestoken Batterijstekker controleren en indien nodig<br />
insteken.<br />
NOODSTOP ingedrukt NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen<br />
Contactsleutel in de stand O Contactsleutel in de stand I schakelen<br />
Batterijlading te laag Batterijlading controleren en indien nodig<br />
batterij laden.<br />
Zekering defect Zekeringen controleren<br />
5.2 De last kan niet worden geheven<br />
Mogelijke oorzaak Oplossingen<br />
Intern transportmiddel niet gebruiksklaar Alle onder de storing "Intern<br />
transportmiddel rijdt niet" genoemde<br />
maatregelen uitvoeren<br />
Peil hydraulische olie te laag Peil hydraulische olie controleren<br />
Batterijontlaadbewaker heeft<br />
Batterij opladen<br />
uitgeschakeld<br />
Zekering defect Zekeringen controleren<br />
Te hoge last Maximaal hefvermogen in acht nemen (zie<br />
typeplaatje)<br />
Schakelaar in hefmast niet aannemelijk<br />
(E-2124)<br />
Noodberging (rijden bij max. 1,5 km/h en<br />
neerlaten) mogelijk, wanneer het voertuig<br />
in de meerijmodus staat. Service van de<br />
producent informeren.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving<br />
verplaatsen<br />
WAARSCHUWING!<br />
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel<br />
Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke<br />
vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.<br />
Zet de rem niet los op hellingen.<br />
Onlucht de rem weer op de plaats van bestemming.<br />
Parkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem.<br />
Rem ontluchten<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />
– Twee M5x16 bouten<br />
– Schroevendraaier<br />
Werkwijze<br />
• Contactslot, CanCode of ISM uitschakelen.<br />
• Schakelaar NOODSTOP uitschakelen.<br />
• Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen.<br />
• Til de frontkap (59) en de rechte aandrijfkap (60) eraf nemen. (zie "Onderhoud van<br />
het interne transportmiddel" op pagina 81).<br />
• Trek de M5x16 ankerplaat (61) op de twee bouten tot aan de aanslag in te draaien.<br />
De rem wordt losgezet; nu kan het interne transportmiddel worden bewogen.<br />
Rem ontluchten<br />
Werkwijze<br />
• Twee M5x16 (61) bouten weer uitdraaien.<br />
• Rechte afdekking (60) weer monteren.<br />
• Frontkap (59) weer monteren.<br />
De remtoestand is weer gerealiseerd.<br />
65
66<br />
61<br />
60<br />
59<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
7 Nooddaling lastopnamemiddel<br />
WAARSCHUWING!<br />
Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast<br />
Bij een nooddaling onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne<br />
transportmiddel sturen.<br />
Nooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en<br />
eronder blijven staan.<br />
Wanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nooddaalvoorziening<br />
die zich onderaan bevindt, moeten de bestuurder en de assistent<br />
met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat<br />
geen gevaar ontstaat.<br />
Het neerlaten bij noodgevallen van de chauffeurscabine is niet toegestaan,<br />
wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt.<br />
Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.<br />
Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.<br />
Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en<br />
verholpen.<br />
Nooddaling van het lastopnamemiddel<br />
Voorwaarden<br />
– Lastopnamemiddel bevindt zich niet in de<br />
stelling.<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en mater<br />
iaal<br />
– Stift, gereedschap etc. met diameter 3<br />
mm.<br />
– Inbussleutel 5 mm<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel veilig neerzetten,<br />
(zie "Intern transportmiddel veilig<br />
parkeren" op pagina 51).<br />
• Frontkap openen, (zie "Voorkap<br />
verwijderen" op pagina 99).<br />
• Ventilbouten (63) 2 omwenteling<br />
uitdraaien.<br />
• Druk de ventielschuif (62) gedoseerd in,<br />
en houd hem ingedrukt.<br />
Lastopnamemiddel wordt neergelaten.<br />
Z Na het dalen van het lastopnamemiddel, de ventielbouten (63) weer indraaien.<br />
62<br />
63<br />
67
8 Extra uitrusting<br />
8.1 Noodbedrijf met servicesleutel GF60<br />
68<br />
WAARSCHUWING!<br />
Voertuigbeweging door geloste rem<br />
De servicesleutel GF60 mag voor het normale gebruik van het interne<br />
transportmiddel niet in het voertuig blijven.<br />
De servicesleutel mag enkel door een geïnstrueerde persoon (bijv. de<br />
magazijnchef) bewaard worden.<br />
Rem bij een op- of aflopende helling niet loslaten, omdat het interne<br />
transportmiddel vanwege de geloste rem kan wegrollen.<br />
Als het schakelslot in stand 2 staat (daarmee is de rem gelost), kan het interne<br />
transportmiddel niet met tegenstroomrem of disselschakelaar afgeremd worden.<br />
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen.<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligd.<br />
– Gelade batterij bij intern transportmiddel.<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />
– Servicesleutel GF60 met vergrendeling<br />
Werkwijze<br />
• Servicesleutel GF60 in het contactslot steken.<br />
Z U kunt servicesleutel GF60 met vergrendeling slechts op een manier insteken en<br />
omdraaien. Als u sleutel verkeerd in het contactslot steekt, is het niet mogelijk om<br />
deze om te draaien.<br />
• Servicesleutel in stand 1 draaien.<br />
• Vergrendeling aan de sleutelkop verschuiven.<br />
• Servicesleutel in stand 2 draaien.<br />
VOORZICHTIG!<br />
De rem is gelost.<br />
U kunt het interne transportmiddel slechts afremmen door servicesleutel in stand 1<br />
te draaien, of door de nooduitschakelaar in te drukken.<br />
Het interne transportmiddel kan zonder eigen aandrijving verplaatsen.<br />
GF 60<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Intern transportmiddel parkeren<br />
Werkwijze<br />
• Servicesleutel in stand 0 draaien en uittrekken.<br />
Z Na terugschakelen van stand 2 naar stand 1 komt de vergrendeling in de<br />
uitgangspositie terug.<br />
De rem is weer geactiveerd.<br />
Z De sleutel GF30 (zonder vergrendeling) is voor het normale gebruik.<br />
Deze sleutel kan ook aan beide zijden ingestoken worden en kan<br />
slechts in stand 1 in het schakelslot gestoken worden.<br />
GF 30<br />
69
8.2 Bedieningspaneel CanCode<br />
70<br />
Beschrijving bedieningspaneel CanCode<br />
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een<br />
SET-knop en een o-knop.<br />
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een<br />
rode/groene LED.<br />
– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne<br />
transportmiddel).<br />
– Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de<br />
instelling van het interne transportmiddel.<br />
– Instellen en wijzigen van parameters.<br />
8.2.1 Codeslot<br />
Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan<br />
ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een<br />
individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een<br />
opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!<br />
Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten<br />
verschillende codes worden ingesteld.<br />
Inbedrijfstelling<br />
Werkwijze<br />
• NOODSTOP inschakelen.<br />
LED (69) brandt rood.<br />
• Code invoeren.<br />
Indien de code correct is brandt de LED<br />
(69) groen. Wanneer de LED (69) rood<br />
knippert, is er een verkeerde code<br />
ingevoerd. Invoeren herhalen.<br />
Intern transportmiddel is ingeschakeld<br />
Z De Set-knop (68) heeft geen functie in de bedieningsmodus.<br />
Uitschakelen<br />
Werkwijze<br />
• O-knop indrukken.<br />
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.<br />
Z De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.<br />
Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie<br />
"Parameterinstellingen" op pagina 71).<br />
68<br />
1 2 3<br />
4 5 6<br />
7 8 9<br />
Set<br />
64 65 66<br />
0<br />
1 2 3<br />
4 5 6<br />
7 8 9<br />
Set<br />
0<br />
69<br />
67<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
8.2.2 Parameters<br />
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.<br />
Parametergroepen<br />
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de<br />
parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer<br />
van 00 tot 99.<br />
Nr. Parametergroepen<br />
0XX Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische<br />
uitschakeling etc)<br />
8.2.3 Parameterinstellingen<br />
Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de<br />
mastercode worden ingevoerd.<br />
Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste<br />
inbedrijfstelling veranderen!<br />
Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten<br />
verschillende codes worden ingesteld.<br />
Instellingen intern transportmiddelen wijzigen<br />
Werkwijze<br />
• O-knop (67) indrukken.<br />
• Mastercode invoeren.<br />
• Invoer van het driecijferige parameternummer.<br />
• Invoer met de SET-knop (68) bevestigen.<br />
• Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren.<br />
Z Bij verkeerde invoer knippert de LED (69) van de O-knop (67) rood.<br />
• Parameternummer opnieuw invoeren.<br />
• Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen.<br />
• Invoer met de SET-knop (68) bevestigen.<br />
• Stappen voor volgende parameters herhalen.<br />
• Vervolgens op de O-knop (67) indrukken.<br />
De instellingen zijn opgeslagen.<br />
71
72<br />
Parameterlijst<br />
Nr. functie Bereik<br />
instelwaarde<br />
000 Mastercode veranderen:<br />
De lengte (4- tot 6cijferig)<br />
van de<br />
mastercode bepaalt ook<br />
de lengte (4- tot 6cijferig)<br />
van de code.<br />
Zolang de codes zijn<br />
geprogrammeerd, kunt<br />
u slechts een nieuwe<br />
code van gelijke lengte<br />
invoeren. Wanneer u de<br />
codelengte wilt<br />
veranderen, moet u<br />
eerst alle codes wissen.<br />
001 Code toevoegen<br />
(maximaal 250)<br />
0000 - 9999<br />
of<br />
00000 - 99999<br />
of<br />
000000 - 999999<br />
0000 - 9999<br />
of<br />
00000 - 99999<br />
of<br />
000000 - 999999<br />
002 Code wijzigen 0000 - 9999<br />
of<br />
00000 - 99999<br />
of<br />
000000 - 999999<br />
LED 64-66 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.<br />
Standaard<br />
instelwaarde<br />
Opmerkingen over<br />
werkprocedure<br />
7295 – (LED 64 knippert)<br />
invoer van de<br />
actuele code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 65 knippert)<br />
Invoer nieuwe<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 66 knippert)<br />
herhalen nieuwe<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
2580 – (LED 65 knippert)<br />
Voer een code in<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 66 knippert)<br />
herhalen invoer<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 64 knippert)<br />
Invoer actuele<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 65 knippert)<br />
Invoer nieuwe<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 66 knippert)<br />
code opnieuw<br />
invoeren<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
Nr. functie Bereik<br />
instelwaarde<br />
003 Code wissen 0000 - 9999<br />
of<br />
00000 - 99999<br />
of<br />
000000 - 999999<br />
004 Codegeheugen wissen<br />
(wist alle codes)<br />
010 Automatische<br />
tijduitschakeling<br />
LED 64-66 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.<br />
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)<br />
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de<br />
rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een<br />
start-rijprogramma worden toegewezen.<br />
Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s<br />
vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2.<br />
De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden<br />
gewijzigd.<br />
Nr. functie Bereik<br />
instelwaarde<br />
Standaard<br />
instelwaarde<br />
1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)<br />
2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)<br />
3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)<br />
4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)<br />
Opmerkingen over<br />
werkprocedure<br />
– (LED 65 knippert)<br />
Invoer van een<br />
nieuwe code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
– (LED 66 knippert)<br />
herhalen invoer<br />
code<br />
– bevestigen<br />
(Set 68)<br />
3265 – 3265 = wissen<br />
– andere invoer =<br />
niet wissen<br />
00-31 00 – 00 = geen<br />
uitschakeling<br />
– 01 - 30 =<br />
uitschakeltijd in<br />
minuten<br />
– 31 = uitschakeling<br />
na 10 seconden<br />
Standaard<br />
instelwaarde<br />
024 Configuratie code 1112<br />
Opmerkingen over<br />
werkprocedure<br />
73
74<br />
Configuratie rijprogramma's voor code instellen<br />
Werkwijze<br />
• O-knop (67) indrukken.<br />
• Mastercode invoeren.<br />
• Driecijferig parameternummer 024 invoeren.<br />
• Invoer met de SET-knop (68) bevestigen.<br />
• Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen.<br />
• Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen.<br />
• Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen.<br />
• Stappen voor volgende codes herhalen.<br />
• Vervolgens op de O-knop indrukken.<br />
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes<br />
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel<br />
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED<br />
(69).<br />
– Nieuwe mastercode is reeds code<br />
– Nieuwe code is reeds mastercode<br />
– Code die gewijzigd moet worden bestaat niet<br />
– Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code<br />
– Code die gewist moet worden bestaat niet<br />
– Codegeheugen is vol.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
8.3 Voertuigparameters met CanCode instellen<br />
VOORZICHTIG!<br />
Verkeerde invoer<br />
Zonder CanDis kunnen alleen CanCode-interne parameters worden veranderd.<br />
Alleen met CanDis kunnen parameters van de rijregeling worden gewijzigd, zonder<br />
CanDis moeten de instellingen door de servicedienst van de producent worden<br />
uitgevoerd.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Gevaar voor ongevallen door gewijzigde rijparameters<br />
Het wijzigen van de instellingen voor de rij- en hydraulische functies naar hogere<br />
waarden kan tot ongevallen leiden.<br />
Een proefrit maken in een veilig gebied.<br />
Pas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.<br />
Voorbeeld parameterinstelling<br />
In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het<br />
rijprogramma 1 (parameter 0256) beschreven.<br />
Voorbeeld acceleratie<br />
Werkwijze<br />
• Viercijferig parameternummer "0256" invoeren en met de SET-knop (68)<br />
bevestigen.<br />
• Subindex (invoer "2") invoeren en bevestigen met de SET-knop (68).<br />
Z Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de huidige<br />
waarde weergegeven (0256-20000-3).<br />
• Parameterwaarde invoeren volgens de parameterlijst en bevestigen met de SETknop<br />
(68).<br />
Z De LED (69) van de O-knop (67) schakelt kort op continu branden en begint na<br />
circa 2 seconden weer te knipperen.<br />
Z Bij niet toegestane invoer knippert de LED (69) van de O-knop (67) rood. Door het<br />
parameternummer nog een keer in te voeren kan de instelprocedure worden<br />
herhaald.<br />
Z Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de ingevoerde<br />
waarde weergegeven (0256-20000-5).<br />
Rijparameter is ingesteld.<br />
Voor invoer van meer parameters moet de procedure worden herhaald, zodra de<br />
LED (69) van de O-knop (67) knippert.<br />
Z De rijfunctie is tijdens het invoeren van parameters uitgeschakeld.<br />
Instelwaarde in programmeermodus controleren<br />
Werkwijze<br />
75
76<br />
• Na invoer van de parameterwaarde het bewerkte rijprogramma selecteren en met<br />
de SET-knop (68) bevestigen.<br />
Het interne transportmiddel staat in de rijmodus. en kan worden gecontroleerd.<br />
Z Om door te gaan de instelling SET-knop (68) opnieuw bevestigen.<br />
Opslaan van de rijparameters<br />
Voorwaarden<br />
– Alle parameters zijn ingevoerd.<br />
Werkwijze<br />
• "SaveParameter" met de knoppenreeks "1-2-3-Set" uitvoeren.<br />
• Met O-knop (67) bevestigen.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
8.4 Parameters<br />
Rijprogramma 1<br />
Nr. functie Bereik<br />
Instelwaarde<br />
0256 Acceleratie 0 - 9<br />
(0,2 - 2,0 m/s 2 )<br />
0260 Uitlooprem 0 - 19<br />
(0,2 - 3,3 m/s 2 )<br />
0262 Omkeerrem 0 - 9<br />
(0,19-1,54 m/s 2 )<br />
0264 Maximale snelheid in<br />
aandrijfrichting via<br />
rijregelaar<br />
0268 Maximumsnelheid in<br />
vorkrichting via rijregelaar<br />
Rijprogramma 2<br />
Rijprogramma 3<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
Nr. functie Bereik<br />
Instelwaarde<br />
0272 Acceleratie 0 - 9<br />
(0,2 - 2,0 m/s2 )<br />
0276 Uitlooprem 0 - 19<br />
(0,2 - 3,3 m/s2 )<br />
0280 Maximum snelheid in<br />
disselrichting via<br />
rijregelaar<br />
0284 Maximumsnelheid in<br />
vorkrichting via rijregelaar<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
Nr. functie Bereik<br />
Instelwaarde<br />
0288 Acceleratie 0 - 9<br />
(0,2 - 2,0 m/s 2 )<br />
0292 Uitlooprem 0 - 19<br />
(0,2 - 3,3 m/s2 )<br />
0296 Maximum snelheid in<br />
disselrichting via<br />
rijregelaar<br />
0300 Maximumsnelheid in<br />
vorkrichting via rijregelaar<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
24 - 60<br />
(2,4 - 6,0 km/h)<br />
Standaard<br />
Instelwaarde<br />
1<br />
(0,4 m/s2 )<br />
3<br />
(0,5 m/s 2 )<br />
6<br />
(0,75 m/s 2 )<br />
40<br />
(4,0 km/h)<br />
40<br />
(4,0 km/h)<br />
Standaard<br />
Instelwaarde<br />
2<br />
(0,6 m/s2 )<br />
4<br />
(0,6 m/s 2 )<br />
52<br />
(5,2 km/h)<br />
52<br />
(5,2 km/h)<br />
Standaard<br />
Instelwaarde<br />
5<br />
(1,2 m/s2 )<br />
6<br />
(0,8 m/s 2 )<br />
60<br />
(6,0 km/h)<br />
60<br />
(6,0 km/h)<br />
Opmerkingen<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Opmerkingen<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Opmerkingen<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
77
78<br />
Algemene parameters<br />
Nr. functie Bereik<br />
Instelwaarde<br />
0267 Langzame snelheid in<br />
aandrijfrichting<br />
0267 Langzame snelheid in<br />
vorkrichting<br />
Batterijparameters<br />
16 - 34<br />
(1,6 - 3,4 km/h)<br />
16 - 34<br />
(1,6 - 3,4 km/h)<br />
0384 Reduceerrem 0 - 9<br />
(0,2 - 1,14 m/s2 )<br />
0385 Bedrijfsrem 0 - 9<br />
(0,5 - 3,3 m/s 2 )<br />
0386 Lichaamsbeveiligingsrem 0 - 9<br />
(2,03-6,54 m/s 2 )<br />
Standaard<br />
Instelwaarde<br />
20<br />
(2,0 km/h)<br />
20<br />
(2,0 km/h)<br />
2<br />
(0,42 m/s 2 )<br />
2<br />
(0,9 m/s 2 )<br />
4<br />
(3,54 m/s 2 )<br />
Opmerkingen<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Afhankelijk van de<br />
rijschakelaar<br />
Vertraging bij verlaging<br />
rijschakelaaruitslag<br />
Vertraging bij dissel in<br />
remstand<br />
Snelheidsverlaging bij<br />
bediening van<br />
lichaambeveiligingssc<br />
hakelaar<br />
Nr. Functie Bereik Standaard<br />
instelwaarde<br />
Opmerkingen<br />
1377 Batterijtype<br />
0 - 2 1 0 = normaal (nat)<br />
(normaal / extra<br />
capaciteit / droog)<br />
1 = extra capaciteit<br />
(nat)<br />
2 = droog<br />
(onderhoudsvrij)<br />
3 = VS-type "flat plate"<br />
4 = VS-type "pallet<br />
pro"<br />
5 = VS-type "tubular<br />
plate"<br />
7 = Exide GF12063Y<br />
(droge batterij)<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
8.5 Displayinstrument CanDis<br />
Het instrument geeft het volgende weer:<br />
70<br />
71<br />
72<br />
73<br />
74<br />
75<br />
Tevens worden servicemeldingen van de elektronicacomponenten en<br />
parameterwijzigingen weergegeven.<br />
Indicatie ontlaadtoestand<br />
Het ingestelde batterijtype bepaalt tevens de inschakelgrenzen voor de extra<br />
indicaties (72) "Waarschuwing" en (73) "Stop".<br />
De beschikbare capaciteit wordt met 8 LED-balkjes weergegeven.<br />
De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de brandende LED-balkjes aangegeven.<br />
8 balkjes staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balkje staat voor de minimale<br />
batterijcapaciteit.<br />
Als er nog maar één LED-balkje brandt, is de batterijcapaciteit bijna op en brandt de<br />
indicatie (72) "waarschuwing". Batterij moet dringend worden opgeladen.<br />
Als er geen LED-balkje meer brandt, brandt ook de indicatie (73) "Stop". Heffen is niet<br />
meer mogelijk. Batterij moet worden opgeladen.<br />
8.5.1 Functie ontlaadbewaker<br />
Indicatie batterijlading (alleen bij<br />
inbouwlader)<br />
Balken voor capaciteitsindicatie<br />
70<br />
Resterende laadtoestand van de batterij<br />
72<br />
"Waarschuwing" -<br />
waarschuwingspictogram,<br />
74<br />
Opladen van batterij wordt aanbevolen<br />
"stop"-pictogram; hefuitschakeling,<br />
de batterij moet worden opgeladen<br />
T-pictogram verschijnt tijdens het gebruik<br />
bij de instelling van de ontlaadbewaker op<br />
de onderhoudsvrije batterijen<br />
6-cijferig LCD-display;<br />
bedrijfsurenteller; invoerindicatie;<br />
Storingsindicatie<br />
Bij het bereiken van de ontlaadgrens (de stop-LED schakelt in) wordt bij geactiveerde<br />
ontlaadbewaking de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten is nog steeds<br />
mogelijk.<br />
71<br />
73<br />
75<br />
79
8.5.2 Bedrijfsurenindicatie<br />
80<br />
Indicatiebereik tussen 0,0 en 99.999,0 uur. Rij- en hefbewegingen worden<br />
geregistreerd. Het display heeft achtergrondverlichting.<br />
Z Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een "T"-pictogram in de<br />
bedrijfsurenindicatie (74).<br />
8.5.3 Gebeurtenismeldingen<br />
De bedrijfsurenindicatie wordt ook gebruikt voor indicatie van gebeurtenismeldingen.<br />
De gebeurtenismelding begint met een "E" voor event gevolgd door een viercijferig<br />
gebeurtenisnummer.<br />
Wanneer meerdere storingen gelijktijdig optreden, worden deze na elkaar<br />
weergegeven. De gebeurtenissen worden weergegeven zolang ze actief zijn.<br />
Gebeurtenismeldingen overschrijven de bedrijfsurenindicatie. De meeste<br />
gebeurtenissen leiden tot het activeren van een noodstop. De gebeurtenismelding<br />
blijft aanwezig, tot de regelstroomcircuit wordt uitgeschakeld (contactslot).<br />
Wanneer geen CanDis aanwezig is, wordt de gebeurteniscode weergegeven door<br />
het knipperen van de lichtdiode voor de laadtoestandindicatie.<br />
Z Gedetailleerde beschrijvingen met gebeurteniscodes zijn verkrijgbaar bij de<br />
klantenservice van de producent.<br />
8.5.4 Inschakeltest<br />
Na het inschakelen wordt aangegeven:<br />
– de softwareversie van het display (korte tijd),<br />
– de bedrijfsuren,<br />
– de laadtoestand van de batterij.<br />
8.6 ISM-toegangsmodule (o)<br />
Z Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding „ISM<br />
toegangsmodule“.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
F Onderhoud van het interne<br />
transportmiddel<br />
1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming<br />
De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten<br />
worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen<br />
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen)<br />
is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval<br />
veranderen in grotere werksnelheden.<br />
AANWIJZING<br />
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik<br />
uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf<br />
te garanderen.<br />
Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de<br />
IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden<br />
ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn<br />
afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen<br />
dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne<br />
transportmiddelen uit dezelfde serie.<br />
2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud<br />
Personeel voor het onderhoud<br />
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor<br />
deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom<br />
adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende<br />
verkoopafdeling van de producent.<br />
81
82<br />
Optillen en opbokken<br />
WAARSCHUWING!<br />
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel<br />
Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen<br />
uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd.<br />
Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel<br />
worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of<br />
met de borgpen.<br />
Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen<br />
nemen:<br />
Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en borgen tegen<br />
onbedoelde bewegingen.<br />
Uitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken<br />
moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat<br />
het voertuig wegglijdt of kantelt.<br />
Voor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen<br />
uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport en<br />
eerste inbedrijfstelling" op pagina 25).<br />
Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken)<br />
worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.<br />
Reinigingswerkzaamheden<br />
VOORZICHTIG!<br />
Brandgevaar<br />
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.<br />
Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de<br />
batterij (batterijstekker eruit trekken).<br />
Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle<br />
veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door<br />
kortsluiting) uit te sluiten.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie<br />
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden<br />
tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie<br />
met water is verboden.<br />
Reinig de elektrische installatie niet met water.<br />
Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met<br />
waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
VOORZICHTIG!<br />
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne<br />
transportmiddel<br />
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of<br />
hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig<br />
afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet<br />
toegestaan.<br />
Z Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf<br />
"Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en<br />
onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel<br />
na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 103)).<br />
Werkzaamheden aan de elektrische installatie<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen<br />
Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden<br />
uitvoeren aan de elektrische installatie.<br />
Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die<br />
nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.<br />
Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij<br />
(batterijstekker eruit trekken).<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom<br />
Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.<br />
Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:<br />
Intern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren"<br />
op pagina 51)).<br />
Druk op de NOODSTOP-schakelaar.<br />
Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).<br />
Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden<br />
verricht aan elektrische onderdelen.<br />
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen<br />
VOORZICHTIG!<br />
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu<br />
Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de<br />
geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor<br />
deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.<br />
Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.<br />
83
84<br />
Laswerkzaamheden<br />
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat<br />
u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.<br />
Instelwaarden<br />
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische<br />
onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke<br />
instelwaarden.<br />
Wielen<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de<br />
specificaties van de producent<br />
De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne<br />
transportmiddel.<br />
Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel<br />
minder en wordt de remweg langer.<br />
Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel<br />
niet scheef gaat staan.<br />
Vervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.<br />
Z Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen<br />
van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht<br />
worden genomen.<br />
Hydraulische slangleidingen<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen<br />
Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De<br />
producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen<br />
Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.<br />
Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.<br />
Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.<br />
Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en<br />
verholpen.<br />
Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het<br />
mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften<br />
afvoeren.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische<br />
leidingen<br />
Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren<br />
in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.<br />
Raadpleeg in geval van letsel direct een arts.<br />
Raak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan.<br />
Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />
Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />
storing is gevonden en verholpen.<br />
Gemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden<br />
verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de<br />
geldende voorschriften op.<br />
Hijskettingen<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde<br />
hefkettingen<br />
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke<br />
verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en<br />
goed gesmeerd zijn.<br />
Reinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of<br />
dieselbrandstof.<br />
Reinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische<br />
reinigers.<br />
Droog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met<br />
kettingspray.<br />
Smeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand.<br />
Smeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen.<br />
85
3 Onderhoud en inspectie<br />
86<br />
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste<br />
voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van<br />
regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt<br />
bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.<br />
WAARSCHUWING!<br />
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke<br />
invloed op de slijtage van de serviceonderdelen.<br />
We adviseren u dat de <strong>Jungheinrich</strong> klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse<br />
verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door<br />
slijtage te vermijden.<br />
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en<br />
normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke<br />
temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen<br />
overeenkomstig verkorten.<br />
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten<br />
worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als<br />
onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:<br />
W = Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week<br />
A = Om de 500 bedrijfsuren<br />
B = Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar<br />
C = Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar<br />
t = Onderhoudsinterval standaard<br />
k =<br />
Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval<br />
standaard)<br />
Z De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.<br />
In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de<br />
exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster<br />
draaien.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4 Onderhoudscontrolelijst<br />
4.1 Exploitant<br />
4.1.1 Standaarduitvoering<br />
Remmen W A B C<br />
1 Controleren of de remmen werken. t<br />
Elektrische installatie W A B C<br />
1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t<br />
2<br />
Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de<br />
gebruikshandleiding controleren.<br />
t<br />
3 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t<br />
Voeding W A B C<br />
1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t<br />
2<br />
Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,<br />
indien nodig polen invetten.<br />
t<br />
3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t<br />
Rijden W A B C<br />
1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t<br />
Frame en opbouw W A B C<br />
1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t<br />
2 Leesbaarheid en volledigheid borden/plaatjes controleren. t<br />
3 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t<br />
Hyd. bewegingen W A B C<br />
1<br />
Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en<br />
beschadigingen.<br />
t<br />
2 Controleren of hydraulische installatie werkt. t<br />
3 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t<br />
4<br />
Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen<br />
smeren.<br />
t<br />
Sturen W A B C<br />
1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t<br />
87
4.1.2 Optionele uitvoering<br />
88<br />
Elektrolytcirculatie<br />
Voeding W A B C<br />
1 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt. k<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.2 Klantenservice<br />
4.2.1 Standaarduitvoering<br />
Remmen W A B C<br />
1 Controleren of de remmen werken. t<br />
2 Luchtspleet magneetrem controleren. t<br />
Elektrische installatie W A B C<br />
1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t<br />
2<br />
Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de<br />
gebruikshandleiding controleren.<br />
t<br />
3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben.<br />
Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie,<br />
t<br />
4 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de<br />
kabels vastzitten.<br />
t<br />
5 Schakelrelais en/of relais controleren. t<br />
6 Framesluiting controleren. t<br />
7 Kabel- en motorbevestiging controleren. t<br />
8<br />
Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het<br />
vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen.<br />
t<br />
9 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t<br />
Voeding W A B C<br />
1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t<br />
2<br />
Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,<br />
indien nodig polen invetten.<br />
t<br />
3 Zuurdichtheid en spanning batterij controleren. t<br />
4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t<br />
Rijden W A B C<br />
1 Transmissie controleren op geluiden en lekkages t<br />
2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. t<br />
3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t<br />
4 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. t<br />
5 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen.<br />
6 Koppelzwenkcilinder op goede werking en lekkages controleren. t<br />
89
Frame en opbouw W A B C<br />
1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. t<br />
2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t<br />
3 Leesbaarheid en volledigheid borden/plaatjes controleren. t<br />
4 Frame en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. t<br />
5 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t<br />
Hyd. bewegingen W A B C<br />
1<br />
Instelling en slijtage van de glijblokken en bevestigingen controleren,<br />
indien nodig glijblokken instellen.<br />
t<br />
2<br />
Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken<br />
controleren.<br />
t<br />
3 Zijwaartse speling tussen binnenmast en vorkenbord controleren. t<br />
4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. t<br />
5<br />
Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en<br />
beschadigingen.<br />
t<br />
6 Controleren of hydraulische installatie werkt. t<br />
7<br />
Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en buisleidingen<br />
vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn.<br />
t<br />
8<br />
Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages en<br />
bevestiging.<br />
t<br />
9 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t<br />
10 Trek-/drukstangen controleren. t<br />
11 Controleren of de nooddaling werkt.<br />
Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch<br />
t<br />
12 systeem" werken en of de borden/plaatjes ervan volledig en goed<br />
leesbaar zijn.<br />
t<br />
13 Hef- en daalsnelheid controleren. t<br />
14 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t<br />
15 Hydraulische olie verversen. k t<br />
16 Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. k t<br />
17<br />
Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen<br />
smeren.<br />
k t<br />
18<br />
Controleren of de hefsensoren in de mast- en beginheffing werken en<br />
niet zijn beschadigd.<br />
t<br />
Overeengekomen diensten W A B C<br />
1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. t<br />
2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t<br />
3<br />
Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke<br />
lading.<br />
t<br />
Sturen W A B C<br />
1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t<br />
90<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
4.2.2 Optionele uitvoering<br />
Aquamatiek<br />
Voeding W A B C<br />
1<br />
Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter<br />
werken en niet lekken.<br />
t<br />
2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en niet lekt. t<br />
Batterijnavulsysteem<br />
Voeding W A B C<br />
1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is. t<br />
Datarecorder<br />
Elektrische installatie W A B C<br />
1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd. t<br />
Inbouwlader<br />
Lader W A B C<br />
1 Netstekker en stroomkabel controleren. t<br />
2<br />
Werking wegrijbeveiliging bij interne transportmiddelen met<br />
inbouwlader controleren.<br />
t<br />
3<br />
Controleren of de kabelverbindingen en elektrische aansluitingen<br />
vastzitten en niet zijn beschadigd.<br />
t<br />
4 Potentiaalmeting bij frame bij lopende laadcyclus uitvoeren. t<br />
Elektrolytcirculatie<br />
Voeding W A B C<br />
1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. t<br />
2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt. t<br />
Lastrek<br />
Hyd. bewegingen W A B C<br />
1<br />
Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel<br />
en dragende elementen controleren.<br />
t<br />
Schoksensor<br />
Elektrische installatie W A B C<br />
1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t<br />
91
92<br />
Toegangsmodule<br />
Elektrische installatie W A B C<br />
1<br />
Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is<br />
beschadigd.<br />
t<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan<br />
5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen<br />
Werken met gebruiksmiddelen<br />
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de<br />
aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar<br />
Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.<br />
Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur.<br />
Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften.<br />
Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten.<br />
Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag<br />
uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt<br />
voorgeschreven in deze handleiding.<br />
VOORZICHTIG!<br />
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen<br />
Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt<br />
in combinatie met water versterkt.<br />
Mors niet met vloeistof.<br />
Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel.<br />
Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende<br />
voorschriften op.<br />
93
94<br />
WAARSCHUWING!<br />
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.<br />
Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan<br />
verwijdering volgens voorschriften<br />
Mors niet met olie.<br />
Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden<br />
verwijderd.<br />
Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende<br />
voorschriften op.<br />
Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht.<br />
Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt.<br />
Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt.<br />
Rook niet als u met olie werkt.<br />
Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een<br />
arts raadplegen.<br />
Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren.<br />
Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.<br />
Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen<br />
en direct een arts raadplegen.<br />
Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.<br />
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen<br />
VOORZICHTIG!<br />
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu<br />
Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de<br />
geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor<br />
deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.<br />
Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
5.2 Smeerschema<br />
0,55 l<br />
g Glijvlakken k Gebruik in koelhuizen<br />
s Smeernippels a Aftapbout transmissieolie<br />
c Aftapbout hydraulische olie<br />
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1<br />
B<br />
E F<br />
E F<br />
Vulopening hydraulische olie<br />
b Vulopening transmissieolie Niveau van overbrengingolie voor<br />
vulhoeveelheid en controlebout<br />
G<br />
95
5.3 Gebruiksmiddelen<br />
96<br />
Code Bestelnumm<br />
er<br />
Inhoud Aanduiding Toepassing<br />
A 5044 9669 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />
5113 2827 * 5,0 l <strong>Jungheinrich</strong><br />
Hydraulische olie<br />
B 5038 0904 5,0 l Fuchs Titan Gear<br />
HSY 75W-90<br />
Drijfwerk<br />
C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />
E 29 202 050 1,0 kg Polylub GA 352P Smeerdienst<br />
G 29 201 280 0,51 l Kettingspray Kettingen<br />
Vet-richtwaarden<br />
Code Verzepingstyp<br />
e<br />
Druppelpunt<br />
°C<br />
Walkpenetra<br />
tie bij 25 °C<br />
NLG1-klasse Gebruikstem<br />
peratuur °C<br />
E Lithium ><strong>220</strong> 280 - 310 2 -35/+120<br />
*De interne transportmiddelen worden af fabriek geleverd met een speciale<br />
hydraulische olie (<strong>Jungheinrich</strong> hydraulische olie, herkenbaar aan de blauwe kleur)<br />
of de hydraulische olie voor koelhuizen (rode kleur). De hydraulische olie van<br />
<strong>Jungheinrich</strong> kan uitsluitend via de serviceorganisatie van <strong>Jungheinrich</strong> worden<br />
verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie is<br />
toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een<br />
mengsel te gebruiken van de hydraulische olie van <strong>Jungheinrich</strong> met een van de<br />
genoemde alternatieve hydraulische oliesoorten.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden<br />
6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de<br />
onderhoudwerkzaamheden.<br />
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij<br />
onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten.<br />
• Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten.<br />
• Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig<br />
parkeren" op pagina 51).<br />
• Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel<br />
onbedoeld in gebruik wordt genomen.<br />
• Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig<br />
borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel,<br />
bestuurderscabine en intern transportmiddel<br />
Bij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of<br />
intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of<br />
wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten.<br />
Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen<br />
worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 25). Intern<br />
transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen),<br />
wanneer u aan de parkeerrem werkt.<br />
97
6.2 Wielmoeren vastdraaien<br />
Z De wielmoeren aan het aandrijfwiel vastdraaien volgens de in de<br />
onderhoudscontrolelijst aangegeven onderhoudsintervallen, (zie "Onderhoud en<br />
inspectie" op pagina 86).<br />
98<br />
Wielmoeren vastdraaien<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel voorbereiden op de onderhouds- en<br />
revisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve<br />
van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 97).<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />
– Momentsleutel<br />
Werkwijze<br />
• Aandrijfwiel (76) zo positioneren dat de wielmoeren (77) door het gat (78) kunnen<br />
worden vastgedraaid.<br />
• Alle wielmoeren (77) met de momentsleutel door het gat (78) in de bumper<br />
vastdraaien.<br />
Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde<br />
• eerst met 10 Nm vastdraaien<br />
• vervolgens met 150 Nm vastdraaien.<br />
Wielmoeren zijn vastgedraaid<br />
78<br />
1<br />
4<br />
3<br />
2<br />
5<br />
76<br />
77<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
6.3 Voorkap verwijderen<br />
Kap demonteren<br />
Werkwijze<br />
• De twee bouten (79) uitdraaien.<br />
• Neem de frontkap (59) voorzichtig af.<br />
De frontkap is gedemonteerd.<br />
Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.<br />
6.4 Aandrijfkap afnemen<br />
De aandrijfkap bestaat uit twee helften (60 en 80).<br />
Kap demonteren<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />
– M5 Sleutel (volgens DIN 911)<br />
Werkwijze<br />
• Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag.<br />
• Draai de twee bouten (81) eruit.<br />
• Neem de eerste kaphelft (60) er voorzichtig af.<br />
• Draai de dissel tegen de linker eindaanslag.<br />
• Schroef de tweede kaphelft (80) los en neem hem er voorzichtig af.<br />
De aandrijfkap is gedemonteerd.<br />
79<br />
59<br />
80 60<br />
81<br />
99
6.5 Peil hydraulische olie controleren<br />
100<br />
Controleer oliepeil<br />
Voorwaarden<br />
– Lastopnamemiddel neerlaten.<br />
– Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden,<br />
(zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de<br />
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 97).<br />
Werkwijze<br />
• Frontkap verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 99)<br />
• Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.<br />
Z Op de hydrauliektank bevinden zich markeringen. Het oliepeil moet bij gedaalde<br />
vorktanden en wielarmhef afgelezen worden.<br />
• Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties, (zie "Gebruiksmiddelen"<br />
op pagina 96), bijvullen (zie ook tabel).<br />
Z Vul bij de eerste maal bijvullen circa 0,6 l meer hydraulische olie bij.<br />
Oliepeil is gecontroleerd.<br />
Z Wanneer u een lekkage vaststelt aan de steunrolhydrauliek (steunrolcilinder,<br />
regelcilinder en aan de schroefbevestigingen), moet u het interne transportmiddel<br />
stilleggen en laten repareren door deskundig personeel.<br />
Hefmast<br />
A = Eerste vulling<br />
Vulhoeveelhe<br />
id<br />
B = maximale vulhoeveelheid<br />
C = minimale vulhoeveelheid<br />
Vulhoeveelheid<br />
Opnieuw vullen<br />
DT 1055 3,2 l 3,8 l<br />
DT 1155 3,2 l 3,8 l<br />
DT 1205 3,2 l 3,8 l<br />
ZT 1205 2,8 l 3,4 l<br />
ZT 1380 2,8 l 3,4 l<br />
ZT 1655 3,2 l 3,8 l<br />
A<br />
B<br />
C<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
6.6 Controleer het transmissieoliepeil<br />
Controleer het transmissieoliepeil<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig<br />
parkeren" op pagina 51).<br />
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />
– Olieopvangbak<br />
Werkwijze<br />
• Olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen<br />
• Frontkap (59) verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 99).<br />
• Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag.<br />
• Peil transmissieolie controleren, indien nodig transmissieolie volgens de<br />
specificaties in de vulopening bijvullen.<br />
Z De vulhoogte moet tot de onderkant van de oliecontrolebout reiken.<br />
Peil transmissieolie is gecontroleerd.<br />
101
6.7 Controleer elektrische zekeringen<br />
102<br />
Zekeringen controleren<br />
Voorwaarden<br />
– Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden,<br />
(zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de<br />
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 97).<br />
– Voorkap verwijderd, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 99).<br />
Werkwijze<br />
• Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodig<br />
vervangen.<br />
Zekeringen zijn gecontroleerd.<br />
84<br />
82 85 83<br />
Pos. Aanduiding Afzekering van <strong>EJD</strong> <strong>220</strong><br />
84 6F1 Regelzekering ontlaadindicatie 2 A<br />
82 1F9 Regelzekering elektronica 10 A<br />
85 F13 Regelzekering magneetventiel /<br />
magneetrem<br />
10 A<br />
83 F 1 Zekering rijden / heffen 200 A<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
6.8 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na<br />
onderhoudswerkzaamheden<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel grondig reinigen.<br />
• Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op<br />
pagina 95).<br />
• Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten.<br />
• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 33).<br />
• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie<br />
verversen.<br />
• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie<br />
verversen.<br />
Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde<br />
klantenservice.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door defecte remmen<br />
Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de<br />
werking van de rem te controleren.<br />
Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.<br />
Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen.<br />
Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en<br />
verholpen.<br />
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik<br />
nemen" op pagina 49).<br />
Z Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden<br />
ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de<br />
bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.<br />
103
7 Het interne transportmiddel stilleggen<br />
104<br />
Z Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd<br />
(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een<br />
vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na<br />
stillegging uit, zoals hierna beschreven.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel<br />
Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen<br />
uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen.<br />
U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine<br />
uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de<br />
borgbouten.<br />
Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken:<br />
Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen<br />
ongewenste bewegingen.<br />
Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het<br />
opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,<br />
houten klossen) te gebruiken.<br />
Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen<br />
uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en<br />
typeplaatjes" op pagina 22).<br />
Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte<br />
middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.<br />
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen<br />
contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen<br />
en wiellagers niet worden beschadigd.<br />
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u<br />
verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.<br />
7.1 Maatregelen voorafgaande aan stillegging<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel grondig reinigen.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door defecte remmen<br />
Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de<br />
werking van de rem te controleren.<br />
Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.<br />
Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen.<br />
Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en<br />
verholpen.<br />
• Controleren of de rem werkt.<br />
• Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie<br />
"Peil hydraulische olie controleren" op pagina 100).<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
• Een dunne olie- of vetlaag aanbrengen op alle mechanische componenten van de<br />
machine, die niet zijn voorzien van een verflaag.<br />
• Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op<br />
pagina 95).<br />
• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 33).<br />
• Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en batterijdoppen invetten met<br />
poolvet.<br />
Z Bovendien de aanwijzingen van de batterijproducent in acht nemen.<br />
• Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.<br />
7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging<br />
AANWIJZING<br />
Beschadiging van de batterij door diepontlading<br />
Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door<br />
diepontlading gaat de batterij minder lang mee.<br />
Batterij minimaal om de 2 maanden opladen.<br />
Z Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 33).<br />
105
7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na<br />
stillegging<br />
106<br />
Werkwijze<br />
• Intern transportmiddel grondig reinigen.<br />
• Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op<br />
pagina 95).<br />
• Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten.<br />
• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 33).<br />
• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie<br />
verversen.<br />
• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie<br />
verversen.<br />
Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde<br />
klantenservice.<br />
WAARSCHUWING!<br />
Gevaar voor ongevallen door defecte remmen<br />
Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de<br />
werking van de rem te controleren.<br />
Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.<br />
Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen.<br />
Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en<br />
verholpen.<br />
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik<br />
nemen" op pagina 49).<br />
Z Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden<br />
ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de<br />
bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.<br />
8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren<br />
Z Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig<br />
buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften<br />
van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de<br />
verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.<br />
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en<br />
gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven<br />
werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven<br />
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.<br />
06.11 NL
06.11 NL<br />
9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone<br />
gebeurtenissen<br />
Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden<br />
uitgevoerd. <strong>Jungheinrich</strong> adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.<br />
<strong>Jungheinrich</strong> biedt voor deze controles een speciale garantieservice met<br />
overeenkomstig opgeleide medewerkers.<br />
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na<br />
bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in<br />
acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven<br />
vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of<br />
economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en<br />
ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit<br />
van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes<br />
voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.<br />
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien<br />
van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel<br />
ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door<br />
eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de<br />
resultaten van de controle minstens twee volgende controles.<br />
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.<br />
Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle<br />
voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand<br />
van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.<br />
107
108<br />
06.11 NL
03.13 NL<br />
A Bijlage tractiebatterij<br />
Inhoudsopgave<br />
A Bijlage tractiebatterij................................................................ 1<br />
1 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 2<br />
2 Typeplaatje .............................................................................................. 2<br />
3 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... 3<br />
4 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. 4<br />
4.1 Beschrijving ............................................................................................. 4<br />
4.2 Gebruik .................................................................................................... 5<br />
4.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... 8<br />
5 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ 9<br />
5.1 Beschrijving ............................................................................................. 9<br />
5.2 Gebruik .................................................................................................... 10<br />
5.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-<br />
BS............................................................................................................ 13<br />
6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 14<br />
6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 14<br />
6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 15<br />
6.3 Vullen....................................................................................................... 15<br />
6.4 Waterdruk ................................................................................................ 15<br />
6.5 Vulduur .................................................................................................... 16<br />
6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 16<br />
6.7 Batterijslangen......................................................................................... 16<br />
6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 16<br />
6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 17<br />
6.10 Servicewagen .......................................................................................... 17<br />
7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 18<br />
7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 18<br />
8 Batterijen reinigen.................................................................................... 20<br />
9 Batterij opslaan........................................................................................ 22<br />
10 Storingshulp............................................................................................. 22<br />
11 Afdanking................................................................................................. 22<br />
1
1 Gebruik volgens bestemming<br />
2<br />
Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen<br />
originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen<br />
plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de<br />
garantie.<br />
Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de<br />
batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).<br />
2 Typeplaatje<br />
1,2<br />
4<br />
6<br />
8<br />
10<br />
11<br />
12<br />
1 Batterij-aanduiding<br />
2 Batterijtype<br />
3 Productieweek / bouwjaar<br />
4 Serienummer<br />
5 Leveranciersnummer<br />
6 Nominale spanning<br />
7 Nominale capaciteit<br />
9 Batterijgewicht in kg<br />
8 Aantal cellen<br />
15 Eletrolytvolume in liter<br />
10 Batterijnummer<br />
11 Producent<br />
13 Logo van de producent<br />
12 CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V<br />
14 Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen<br />
3<br />
5<br />
7<br />
9<br />
15<br />
13<br />
14<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
3 Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere<br />
aanwijzingen<br />
Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet<br />
worden gerecycled.<br />
Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een<br />
doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil<br />
worden gegooid.<br />
De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de<br />
Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de<br />
producent van de batterij.<br />
Roken verboden!<br />
Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er<br />
bestaat explosie- en brandgevaar!<br />
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!<br />
Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.<br />
Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke<br />
beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en<br />
veiligheidshandschoenen)<br />
worden gedragen.<br />
Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd<br />
gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken,<br />
stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere<br />
modificaties aanbrengen.<br />
Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen<br />
staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde<br />
voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd.<br />
Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.<br />
Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen.<br />
Veiligheidshandschoenen dragen.<br />
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats<br />
aanbrengen!<br />
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door<br />
vakpersoneel uitvoeren!<br />
3
4 Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar<br />
elektrolyt<br />
4.1 Beschrijving<br />
4<br />
Tractiebatterijen van <strong>Jungheinrich</strong> zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en<br />
vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib<br />
en PzM.<br />
Elektrolyt<br />
De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale<br />
elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen,<br />
lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende<br />
correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/<br />
l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.<br />
Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.<br />
4.1.1 Nominale gegevens batterij<br />
1. Product Tractiebatterij<br />
2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen<br />
3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje<br />
4. Ontlaadstroom C5/5h<br />
5. Nominale dichtheid van het<br />
elektrolyt 1<br />
1,29 kg/l<br />
6. Nominale temperatuur<br />
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt.<br />
2<br />
30 °C<br />
7. Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"<br />
Grenstemperatuur<br />
2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen<br />
verkorten de beschikbare capaciteit.<br />
3<br />
55 °C<br />
3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
4.2 Gebruik<br />
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen<br />
Z De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de<br />
producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.<br />
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen<br />
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling<br />
Werkwijze<br />
• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.<br />
• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op<br />
min) en goed contact maakt.<br />
• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en<br />
verbinders controleren.<br />
• Batterij bijladen.<br />
• Elektrolytstand controleren.<br />
Z De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de<br />
separator liggen.<br />
• Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.<br />
Controle uitgevoerd.<br />
4.2.3 Ontladen van de batterij<br />
Z Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van<br />
meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt<br />
overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de<br />
ontlading. Lege batterijen meteen opladen.<br />
5
4.2.4 Batterij opladen<br />
6<br />
WAARSCHUWING!<br />
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden<br />
Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De<br />
gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet<br />
worden ontstoken.<br />
Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern<br />
transportmiddel aan- of loskoppelen.<br />
Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie<br />
van de batterij.<br />
Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare<br />
beschadigingen.<br />
Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel<br />
wordt opgeladen.<br />
Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om<br />
voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern<br />
transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.<br />
Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur<br />
worden gebruikt.<br />
In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen<br />
zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende<br />
bedrijfsmiddelen bevinden.<br />
Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.<br />
Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.<br />
De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten<br />
beslist worden nageleefd.<br />
AANWIJZING<br />
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden<br />
op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
Z Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag<br />
pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45<br />
°C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden<br />
minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt.<br />
Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.<br />
Batterij opladen<br />
Voorwaarden<br />
– Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C<br />
Werkwijze<br />
• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.<br />
Z Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne<br />
transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten.<br />
• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde<br />
lader aansluiten.<br />
• Lader inschakelen.<br />
Batterij geladen<br />
Z Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning<br />
gedurende 2 uur constant blijft.<br />
Compensatieladen<br />
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het<br />
behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende<br />
lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van<br />
max. 5 A/100 Ah hebben.<br />
Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.<br />
Tussenladen<br />
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur<br />
verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de<br />
levensduur van de batterijen kunnen verkorten.<br />
Z Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats<br />
van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.<br />
7
4.3 Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen<br />
8<br />
Waterkwaliteit<br />
Z De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van<br />
gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door<br />
destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het<br />
maken van elektrolyt.<br />
4.3.1 Dagelijks<br />
– Batterij na iedere ontlading opladen.<br />
– Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd.<br />
– Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de<br />
nominale stand.<br />
Z De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van<br />
de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en<br />
de "Max"-markering niet overschrijden.<br />
4.3.2 Wekelijks<br />
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen.<br />
– Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading<br />
uitvoeren.<br />
4.3.3 Maandelijks<br />
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij<br />
ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd.<br />
– Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur<br />
van alle cellen worden gemeten en geregistreerd.<br />
– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.<br />
Z Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen<br />
tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.<br />
4.3.4 Jaarlijks<br />
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN<br />
1175-1.<br />
– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.<br />
Z De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet<br />
lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
5 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en<br />
PzV-BS<br />
5.1 Beschrijving<br />
PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende<br />
de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen<br />
worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens<br />
het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als<br />
aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van<br />
de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de<br />
celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.<br />
Z PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.<br />
Elektrolyt<br />
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt<br />
kan niet worden gemeten.<br />
5.1.1 Nominale gegevens batterij<br />
1. Product Tractiebatterij<br />
2. Nominale spanning (nominaal) 2,0 V x aantal cellen<br />
3. Nominale capaciteit C5 Zie typeplaatje<br />
4. Ontlaadstroom C5/5h<br />
5. Nominale temperatuur 30 °C<br />
Grenstemperatuur 1<br />
45 °C niet als bedrijfstemperatuur<br />
toegestaan<br />
6. Nominale dichtheid van de<br />
elektrolyt<br />
Niet meetbaar<br />
7. Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar<br />
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen<br />
verkorten de beschikbare capaciteit.<br />
9
5.2 Gebruik<br />
5.2.1 Inbedrijfstelling<br />
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling<br />
10<br />
Werkwijze<br />
• Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert.<br />
• Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op<br />
min) en goed contact maakt.<br />
• Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en<br />
verbinders controleren.<br />
• Batterij bijladen.<br />
• Batterij opladen.<br />
Controle uitgevoerd.<br />
5.2.2 Ontladen van de batterij<br />
Z Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan<br />
60% van de nominale capaciteit worden vermeden.<br />
Z Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit<br />
verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen<br />
batterijen meteen opladen en niet laten staan.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
5.2.3 Batterij opladen<br />
WAARSCHUWING!<br />
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden<br />
Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De<br />
gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet<br />
worden ontstoken.<br />
Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern<br />
transportmiddel aan- of loskoppelen.<br />
Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie<br />
van de batterij.<br />
Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare<br />
beschadigingen.<br />
Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel<br />
wordt opgeladen.<br />
Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om<br />
voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern<br />
transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen.<br />
Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur<br />
worden gebruikt.<br />
In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen<br />
zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende<br />
bedrijfsmiddelen bevinden.<br />
Er moeten blusmiddelen worden klaargezet.<br />
Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen.<br />
De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten<br />
beslist worden nageleefd.<br />
AANWIJZING<br />
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij<br />
Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische<br />
leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit<br />
de cellen.<br />
Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden.<br />
Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent<br />
vrijgegeven uitvoering toegestaan.<br />
Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en<br />
het batterijtype.<br />
Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader<br />
geschikt is.<br />
Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.<br />
11
12<br />
Batterij opladen<br />
Voorwaarden<br />
– Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C<br />
Werkwijze<br />
• Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen.<br />
• De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde<br />
lader aansluiten.<br />
• Lader inschakelen.<br />
Z Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de<br />
temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een<br />
temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij<br />
moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.<br />
Batterij geladen<br />
Z Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning<br />
gedurende 2 uur constant blijft.<br />
Compensatieladen<br />
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het<br />
behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende<br />
lading.<br />
Z Compensatielading één keer per week uitvoeren.<br />
Tussenladen<br />
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur<br />
verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de<br />
levensduur van de batterijen kunnen verkorten.<br />
Z Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats<br />
van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.<br />
Z Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
5.3 Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en<br />
PzV-BS<br />
Z Geen water bijvullen!<br />
5.3.1 Dagelijks<br />
– Batterij na iedere ontlading opladen.<br />
5.3.2 Wekelijks<br />
– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.<br />
5.3.3 Per kwartaal<br />
– Totaalspanning meten en registreren.<br />
– Afzonderlijke spanningen meten en registreren.<br />
– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.<br />
Z De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5<br />
uur uitvoeren.<br />
Z Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen<br />
tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.<br />
5.3.4 Jaarlijks<br />
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN<br />
1175-1.<br />
– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.<br />
Z De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet<br />
lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.<br />
13
6 Waterbijvulsysteem Aquamatik<br />
6.1 Opbouw waterbijvulsysteem<br />
14<br />
> 3 m<br />
15<br />
15 Watertank<br />
16 Tappunt met kogelkraan<br />
17 Stromingsindicator<br />
18 Afsluitkraan<br />
19 Afsluitkoppeling<br />
20 Afsluitstekker op batterij<br />
+ -<br />
16<br />
17<br />
18<br />
19<br />
20<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
6.2 Functiebeschrijving<br />
Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van<br />
de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.<br />
De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een<br />
steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na<br />
het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop<br />
regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde<br />
waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt<br />
gesloten.<br />
De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor<br />
de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.<br />
6.3 Vullen<br />
De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading<br />
van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het<br />
bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.<br />
6.4 Waterdruk<br />
Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8<br />
bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de<br />
functionele betrouwbaarheid van de systemen.<br />
Waterkracht<br />
Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen<br />
met 0,1 bar<br />
Waterdruk<br />
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 -<br />
1,8 bar liggen.<br />
15
6.5 Vulduur<br />
16<br />
De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de<br />
omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De<br />
watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden<br />
losgekoppeld.<br />
6.6 Waterkwaliteit<br />
Z De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van<br />
gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door<br />
destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het<br />
maken van elektrolyt.<br />
6.7 Batterijslangen<br />
De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling<br />
worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.<br />
6.8 Bedrijfstemperatuur<br />
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden<br />
opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
6.9 Reinigingsmethoden<br />
De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4<br />
worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende<br />
stoffen of zepen in aanraking komen.<br />
6.10 Servicewagen<br />
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke<br />
cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste<br />
vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen<br />
en die van de batterij.<br />
17
7 Elektrolytcirculatie<br />
7.1 Functiebeschrijving<br />
18<br />
De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een<br />
vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd<br />
(laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet<br />
voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.<br />
Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een<br />
slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt<br />
vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden<br />
dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.<br />
Pomp<br />
Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten<br />
de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.<br />
Batterij-aansluiting<br />
Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen<br />
uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde<br />
koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid<br />
naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in<br />
de slang komen.<br />
Drukbewakingsmodule<br />
De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De<br />
drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op<br />
deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met<br />
elektrolytcirculatie beschikbaar is.<br />
Bij eventuele storingen, zoals<br />
– luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling)<br />
of defect,<br />
– lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of<br />
– aanzuigfilter vuil<br />
is er een storingsmelding op de lader te zien.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
AANWIJZING<br />
Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt<br />
gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen,<br />
kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem.<br />
Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem,<br />
bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan<br />
luchttoevoerzijde.<br />
Schematische weergave<br />
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.<br />
19
8 Batterijen reinigen<br />
20<br />
Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen<br />
– Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe<br />
geleidende delen moet blijven bestaan<br />
– Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden<br />
– Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of<br />
blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden<br />
– Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden<br />
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat<br />
– de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende<br />
spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid.<br />
– bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor<br />
een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor<br />
het afvoeren van afval in acht nemen.<br />
– veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen.<br />
– celstoppen niet worden verwijderd of geopend.<br />
– de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen,<br />
uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden<br />
gereinigd.<br />
– na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd,<br />
bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken.<br />
– Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met<br />
inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.<br />
03.13 NL
03.13 NL<br />
Batterij met hogedrukreiniger reinigen<br />
Voorwaarden<br />
– Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn<br />
– Celstoppen gesloten<br />
Werkwijze<br />
• Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen.<br />
• Geen reinigingsadditieven gebruiken.<br />
• Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140°<br />
Z<br />
aanhouden.<br />
Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de<br />
uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden.<br />
• Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden.<br />
• Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden.<br />
• Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te<br />
Z<br />
vermijden.<br />
Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de<br />
oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden.<br />
• Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld<br />
perslucht of poetsdoeken.<br />
Batterij gereinigd.<br />
21
9 Batterij opslaan<br />
22<br />
AANWIJZING<br />
De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders<br />
is hij op lange termijn niet meer functioneel.<br />
Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig<br />
opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit<br />
van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden<br />
gekozen:<br />
– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige<br />
oplading voor PzV-batterijen.<br />
– Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen<br />
PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.<br />
Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze<br />
voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.<br />
10 Storingshulp<br />
Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact<br />
worden opgenomen met de klantenservice van de producent.<br />
Z De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de<br />
producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.<br />
11 Afdanking<br />
Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak<br />
mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.<br />
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse<br />
batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de<br />
batterij.<br />
03.13 NL