20.09.2013 Views

Untitled - Bijbel Info

Untitled - Bijbel Info

Untitled - Bijbel Info

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DE WETTEN<br />

VAN DE<br />

TWEEDE KOMST<br />

[The Laws of the Second Coming]<br />

DR. STEPHEN E. JONES<br />

Dit boek is gewijd aan hen die geroepen worden door de<br />

Bediening van de Bemiddeling als Ambassadeurs van Christus<br />

om de wereld het goede nieuws van het Herstel van Alle Dingen<br />

te vertellen.<br />

De <strong>Bijbel</strong>teksten in dit boek komen uit de HERZIENE<br />

STATENVERTALING tenzij anders aangegeven.<br />

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan<br />

Voor meer boeken zie:<br />

gods-kingdom-ministries.org & bereastudies.nl<br />

3


DE WETTEN VAN DE TWEEDE KOMST<br />

DOOR DR. STEPHEN E. JONES<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

Voorwoord 7<br />

Noot van de vertaler 11<br />

Hoofdstuk 1: De Profetische Lentefeesten Van Israël 13<br />

Hoofdstuk 2: Het Feest van de Bazuinen 25<br />

Hoofdstuk 3: De Verzoendag en het Jubeljaar 42<br />

Hoofdstuk 4: Het Beeld van de Feestdagen van Jakob 50<br />

Hoofdstuk 5: De Feestdagen in het Boek Joël 60<br />

Hoofdstuk 6: De Feestdagen in het Verhaal van Elia 65<br />

Hoofdstuk 7: Het Loofhuttenfeest 75<br />

Hoofdstuk 8: Het Voorstellen van de Eerstgeborene 93<br />

Hoofdstuk 9: Gods Aangezicht is Gods Aanwezigheid 101<br />

Hoofdstuk 10: De Twee Werken van Christus 118<br />

Hoofdstuk 11: Jezus Komt Voort uit Juda en Jozef 129<br />

Hoofdstuk 12: Het Teken van Jona 143<br />

Hoofdstuk 13: De Echte Wegrukking 150<br />

Hoofdstuk 14: De Wet van de Mensenzoon 169<br />

Bijlage: Acta Pilati: Het Verslag van Pilatus aan Tiberius 179<br />

5


VOORWOORD<br />

Het boek opent in hoofdstuk 1 met een verhandeling over de lentefeesten van Israël:<br />

Pascha, het beweegoffer en Pinksteren. Het laat daarnaast zien hoe Jezus deze feesten<br />

met uitzonderlijke timing heeft vervuld.<br />

Hoofdstuk 2 begint met een gedeelte uit Numeri 10. Het betreft de twee zilveren<br />

trompetten van Mozes, waarmee Mozes het volk opriep om samen te komen. Wij zullen<br />

zien dat deze twee trompetten correleren met de twee opstandingen; de eerste<br />

opstanding, waarbij de overwinnaars geroepen worden, en de tweede (algemene)<br />

opstanding, waarbij de rest van de mensheid zal opstaan.<br />

In hoofdstuk 3 krijgt u uitleg over de Verzoendag en het Jubeljaar. U zult zien dat Israël<br />

na circa een jaar omzwerven in de woestijn aankomt bij het Beloofde Land. Op dat<br />

moment kunnen zij het Jubeljaar vervullen, maar ze geloven het slechte verslag van de<br />

tien verkenners en moeten hierdoor dus, tot op de dag van vandaag, de Verzoendag<br />

vieren. Het Jubeljaar is hierdoor nog niet vervuld.<br />

Jakob ondergaat in zijn leven opmerkelijke gebeurtenissen en komt op opmerkelijke<br />

plaatsen. In hoofdstuk 4 legt de schrijver in <strong>Bijbel</strong>s opzicht, samen met het Boek van de<br />

Oprechte (Jasher), uit hoe deze gebeurtenissen en plaatsen profeteren van de<br />

Israëlitische feestdagen.<br />

Hoofdstuk 5 en 6 borduren voort op de gebeurtenissen in de <strong>Bijbel</strong> die profeteren van de<br />

feestdagen van Israël. Hoofdstuk 5 behandeld Joël en hoofdstuk 6 behandeld Elia.<br />

Hoofdstuk 7 is een verhandeling over het Loofhuttenfeest en beschrijft ook haar doel. Het<br />

grijpt terug naar Ezra en Paulus in haar uitleg. Het erkent het belang van het midden van<br />

het feest, waarbij, zoals het evangelie van Johannes laat zien, Jezus zal wederkomen.<br />

Daarnaast worden ter verduidelijk van het Loofhuttenfeest de 8 tekenen in het evangelie<br />

van Johannes aangehaald.<br />

De slotceremonie van het Loofhuttenfeest werd op de achtste dag gehouden om het feest<br />

met haar heerlijkheid te kronen. Hoofdstuk 8 laat zien dat er een duidelijk verband<br />

bestaat tussen deze slotceremonie en het voorstellen van de eerstgeborenen aan God,<br />

zoals Exodus 22:29 en 30 voorschrijft.<br />

Hoofdstuk 9 behandeld Pniël en Penuël. Het beschrijft hoe Gods aangezicht<br />

(aanwezigheid) versluierd werd door de drie voorhangsels in de tabernakel van Mozes en<br />

hoe deze aanwezigheid en versluiering correleert met de drie grote feesten van Israël.<br />

Op de Verzoendag moesten er voor de ceremonie twee bokken worden gebruikt. Eén bok<br />

moest geslacht worden voor de zonden van het volk, opdat het volk rechtvaardig mocht<br />

zijn. De andere bok moest in de woestijn gestuurd worden om de zonden van het volk<br />

weg te nemen. Dit beeld komt eveneens terug bij het reinigen van melaatsen, waarbij<br />

twee vogels gebruikt moesten worden. Eén vogel moest worden gedood, de andere<br />

moest in het bloed van de eerste gedoopt worden en vervolgens vrij gelaten worden.<br />

Hoofdstuk 10 laat zien hoe deze twee ceremonies profeteren van de twee werken van<br />

Christus, die al één van de werken heeft volbracht (Joh. 19:30) en die het andere werk<br />

spoedig zal gaan volbrengen.<br />

Hoofdstuk 11 behandeld de zegeningen van Jakob aan Juda en Jozef. Hiermee laat het<br />

zien hoe deze zegeningen profetisch zijn voor de beide werken van Jezus. De zegen van<br />

Juda is het heersersmandaat vervullen, ofwel de koning en het koninkrijk voortbrengen.<br />

De zegen van Jozef is het vruchtbaarheidsmandaat vervullen, ofwel de burgers voor het<br />

7


koninkrijk voortbrengen. Beide zegeningen, het Koninkrijk en haar burgers, zullen na de<br />

wederkomst van Christus openbaar worden.<br />

Een verhandeling over Jona en de relatie tot de feesten van Israël kunt u lezen in<br />

hoofdstuk 12.<br />

Een ‘hot’ item binnen sommige christelijke opvattingen is de “opname” van de gemeente,<br />

ofwel de “wegrukking”. Dit item wordt behandeld in hoofdstuk 13. De schrijver diept de<br />

grondtekst uit (1 Thessalonicenzen 4:17) en komt tot verrassende ontdekkingen.<br />

Tot slot sluit het boek af met de wet van de Mensenzoon, hetgeen het doel is van ons<br />

bestaan; wij moeten worden zoals Jezus Christus. Hoofdstuk 14 behandeld deze wet van<br />

conceptie tot geboorte tot volwassenheid.<br />

8


NOOT VAN DE VERTALER<br />

Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is. Omdat ú de kennis verworpen hebt,<br />

heb Ik u verworpen om als priester voor Mij te dienen (Hosea 4:6).<br />

Hoeveel kennis hebben wij van Gods Woord? Hoeveel kennis wordt ons aangeboden door<br />

de kerk, vrienden en medegelovigen? Dit boek biedt u een fantastische schat aan kennis<br />

van God aan. Het beschrijft niet alleen de gebeurtenissen in de <strong>Bijbel</strong>, maar diept ook het<br />

hoe en waarom van deze gebeurtenissen uit.<br />

In dit boek gaat om de God van de <strong>Bijbel</strong>, om Hem die soeverein is en alles in Zijn hand<br />

heeft. Om Hem die Mens is geworden en Zichzelf voor ons heeft geofferd als Lam van<br />

God om ons te redden. En om Hem die als Overwinnaar en als Koning terug zal komen<br />

om Zijn Koninkrijk op te eisen. Wat een heerlijk vooruitzicht.<br />

De schrijver neemt u mee langs alle feesten van Israël. Daar u misschien alleen moet<br />

denken aan Pascha (Pasen) en Pinksteren, zult u zien dat de <strong>Bijbel</strong> veel meer feesten<br />

onderwijst dan wij gewend zijn te vieren. Denk bijvoorbeeld eens aan het beweegoffer,<br />

het Feest van de Bazuinen, de Verzoendag en het Jubeljaar. Zo zijn er nog veel meer<br />

feesten die de laatste eeuwen behoorlijk zijn ondergesneeuwd door opvattingen binnen<br />

het christendom. Maar de <strong>Bijbel</strong> leert ze toch echt, met het doel om ons het plan van God<br />

beter te laten begrijpen.<br />

Waarom moest Mozes van God twee trompetten maken? Wat betekenen de ceremonieën<br />

voor de Verzoendag en waarom moest bij de wet van de melaatse de tweede duif worden<br />

gedoopt in het bloed van de eerste duif voordat het losgelaten werd in het open veld?<br />

Waarom kreeg Juda de belofte om Jezus voort te brengen en welke grote rol speelt het<br />

leven van Jozef in de <strong>Bijbel</strong>? Waarom stapte alleen Petrus (en niet alle discipelen) uit de<br />

boot om Jezus op het water te ontmoetten? Waarom moest Jezus nu precies op Pascha<br />

(Pasen) sterven en hoe heeft Hij vervolgens het beweegoffer vervuld? Deze en nog veel<br />

meer onderwerpen komen aan bod.<br />

Het zal u meer en meer Gods bedoeling met de mens openbaren, maar ook de manier<br />

hoe God zijn plan met de mens voltrekt.<br />

De Engelse <strong>Bijbel</strong>teksten zijn overgezet naar het Nederlands middels de vertaling van de<br />

Herziene Statenvertaling (HSV).<br />

Omdat ik geen opleiding heb genoten dat relevant is om een dergelijk boekwerk te<br />

vertalen, hoop ik dat u voorbij de lay-out en grammatica, zoals o.a. taalfouten,<br />

zinsopbouw e.d., kunt kijken en u zich kunt richten op de inhoud; de heerlijkheid van<br />

God.<br />

— Remmer Remmers<br />

Nederland, 2011<br />

11


HOOFDSTUK 1<br />

De Profetische Lentefeesten<br />

Van Israël<br />

Elke diepe <strong>Bijbel</strong>studie zou met de feestdagen van Israel moeten beginnen. Deze<br />

feestdagen kunnen we terugvinden in de wet. De feestdagen bieden ons de ruwe schets<br />

van het plan van God voor ieder individu, maar het biedt ons ook een schets van Gods<br />

plan om (zoals Paulus zegt) “alle dingen te onderwerpen onder Zijn voeten.” Veel te veel<br />

boeken over <strong>Bijbel</strong>se profetie doen weinig uit de doeken over de feestdagen, wat<br />

resulteert in populaire maar misleidende opvattingen. Het doel van dit boek is om de<br />

lezer de profetische feestdagen van Israël te laten begrijpen om vervolgens verder te<br />

bouwen op dit fundament met andere wetten die profeteren over de tweede komst van<br />

Christus. Door deze onderwijzingen uit het Nieuwe Testament te correleren met deze<br />

minder bekende, maar uiterst belangrijke wetten van de tweede komst wordt de komst<br />

van Christus in een nieuw daglicht gesteld.<br />

Na Zijn opstanding verscheen Jezus aan de twee discipelen op de weg naar Emmaüs. Hij<br />

verklaarde toen de betekenis en het doel van Pasen en waarom Hij op die dag gekruisigd<br />

moest worden. Lukas 24:27 zegt,<br />

27 En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de<br />

Schriften over Hem geschreven was.<br />

Later verscheen Jezus aan Zijn discipelen en verklaarde hen hoe de wet van Pasen<br />

geprofeteerd had van Zijn dood en opstanding. Lukas 24:44 en 45 zegt,<br />

44 En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u<br />

was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet<br />

van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. 45 Toen opende Hij hun verstand<br />

zodat zij de Schriften begrepen.<br />

Ongetwijfeld heeft Jezus deze mensen uitgelegd waarom hij gekruisigd moest worden om<br />

zodoende het feest van Pascha te vervullen en hoe Hij het beweegoffer heeft vervuld<br />

door Zijn opstanding. Het is aannemelijk dat hij hen ook iets heeft uitgelegd over de<br />

Pinksterfeest voordat hij ze vertelde te verblijven in Jeruzalem (Luk. 24:49).<br />

Vanwege onze nu verworven kennis over al deze zaken verwonderen we ons erover hoe<br />

de mensen in de tijd van Jezus – inclusief de discipelen – zo weinig kennis hadden van de<br />

ware betekenis van Pascha. Voor ons christenen is de profetische betekenis van dit feest<br />

nu zo duidelijk. Maar zelfs vandaag de dag zijn deze dingen nog niet duidelijk voor<br />

degenen wiens ogen zijn verblind door het traditionele judaïsme. Maar het lage aantal<br />

christelijke boeken waarin de profetische betekenis van de herfstfeestdagen (de tweede<br />

komst van Christus) worden verklaard is nog verbazingwekkender. Met als resultaat dat<br />

de hedendaagse eindtijd Kerk, over het algemeen, net zo blind is voor de profetieën van<br />

Zijn tweede komst, zoals het volk van Juda was voor Zijn eerste komst – want zij<br />

begrijpen de betekenis van de <strong>Bijbel</strong>se feesten niet.<br />

Dit boek is geschreven om de tweede komst van Christus uit te leggen, te beginnen bij<br />

Mozes. Zoals Pascha, het beweegoffer en Pinksteren allen vervuld werden bij de eerste<br />

komst van Christus, zo profeteren ook het Feest van de Bazuinen, de Grote Verzoendag<br />

en het Loofhuttenfeest van gebeurtenissen omtrent de tweede komst van Christus. Maar<br />

voordat we de herfstfeesten en de tweede komst van Christus gaan overdenken geven<br />

13


we eerst een korte uitleg over de lentefeesten en hoe Jezus deze uitgelegd kan hebben<br />

na Zijn opstanding.<br />

JEZUS GEKRUISIGD OP PASCHA<br />

Jezus werd op de veertiende dag van de eerste maand op de Hebreeuwse kalender<br />

gekruisigd. Dit was de dag dat Israël de lammeren moesten slachten om vervolgens het<br />

bloed te nemen en het op de twee zijposten en de bovendorpel van hun huis te strijken<br />

(Ex. 12:6, 7). De wet in Exodus 12:6 vermeldt dat de mensen een lam of geit moesten<br />

doden in de namiddag, tussen twaalf uur ’s middags en zonsondergang, of “tussen de<br />

twee avonden” (de letterlijke Hebreeuwse tekst). De eerste avond was om twaalf uur ’s<br />

middags, wanneer de zon begon onder te gaan; de tweede was bij zonsondergang,<br />

wanneer de zon werkelijk onderging. In zijn boek ‘The Temple’ zegt Alfred Edersheim op<br />

pagina 211,<br />

“Volgens de Samaritanen, de Karaïtische Joden en vele moderne tolken betekent dit de tijd tussen de eigenlijke<br />

zonsondergang en totale duisternis (zeg maar tussen zes en zeven uur ’s avonds); maar volgens het getuigenis<br />

van tijdgenoot Josephus en de Talmoed autoriteiten bestaat er geen twijfel over dat, als het over de tijd van<br />

Jezus gaat, dit verwees naar de interval tussen de daling van de zon en zijn eigenlijke verdwijning. Hierdoor<br />

ontstond er voldoende tijd om talloze lammeren te slachten en kan er met de traditionele herhaling ingestemd<br />

worden dat op de avond van het Pascha het dagelijkse avondoffer een uur eerder, of als het op en vrijdag viel,<br />

twee uur eerder, werd aangeboden dan de eigenlijke tijd.”<br />

Het volk mocht hun lammeren niet slachten voordat het avondoffer in de tempel was<br />

aangeboden. Normaliter werd het avondoffer om 14.30 uur geslacht (in het negende uur<br />

van de dag) en werd het vervolgens een uur later aan God geofferd om 15.30 uur.<br />

Echter, op de avond van het Pascha (Abib 14) werden de avondoffers een uur eerder<br />

geslacht, tenzij deze dag op een vrijdag viel, dan werd het namelijk al geslacht om 12.30<br />

uur. Want dit was namelijk de voorbereidingsdag voor de sabbat.<br />

In de volgende paragraaf zullen we uit vroege Kerkgeschriften aantonen dat Jezus<br />

gekruisigd was op een vrijdag. Dit wordt door sommige betwist, maar we benadrukken<br />

dit alleen maar om aan te tonen dat het avondoffer op het moment van de kruisiging van<br />

Jezus twee uur eerder geslacht werd – oftewel rond 12.30 uur. Dit was gebruikelijk<br />

wanneer Abib 14 op een vrijdag viel. Alleen dan konden de Pascha lammeren geslacht<br />

worden. Toch moesten de lammeren ook zeker geslacht worden halverwege de middag<br />

om deze zodoende volledig gekookt te hebben bij zonsondergang, want een ieder moest<br />

dan in zijn huis zijn. Exodus 12:22 vertelt ons,<br />

22 Neem dan een bosje hysop en doop het in het bloed dat in een schaal is, en<br />

strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide<br />

deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uitgaan, tot<br />

de volgende morgen.<br />

Deze wet werpt de vraag op over de timing van het laatste avondmaal dat Jezus met de<br />

discipelen genoot. Er zijn er die leren dat het laatste avondmaal, dat Jezus met Zijn<br />

discipelen at, de Pascha maaltijd was, dat gegeten werd in de nacht van Abib 14 nadat<br />

alle lammeren geslacht waren. Deze opvatting leert dat Jezus gekruisigd was op de<br />

volgende dag, Abib 15. Deze opvatting is gebaseerd op de verklaring van Jezus in Lukas<br />

22:15: “Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden.” Het<br />

was weldegelijk de Pascha maaltijd, maar het kon alleen maar genuttigd zijn op de avond<br />

na Abib 13, want na deze maaltijd zongen ze een lofzang en gingen ze uit naar de<br />

Olijfberg (Mark. 14:26), waar Jezus vervolgens gearresteerd werd. Als ze de Pascha<br />

maaltijd hadden genuttigd op de avond na Abib 14 zou het voor hen onwettig zijn<br />

geweest om het huis te verlaten.<br />

Edersheim vertelt ons op pag. 213 van ‘The Temple’ dat: “Bij het eerste Pascha werd er<br />

gezegd: “Niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen.” Maar dit<br />

was niet meer van toepassing bij latere tijden.” Deze wet stemde dus misschien niet<br />

14


zozeer overeen met de rabbijnse tradities en niemand zal daarbij zomaar de grootheid en<br />

het aanzien van Edersheim in twijfel trekken. Vandaar dat het waarschijnlijk gebruikelijk<br />

was voor de mensen om buiten hun huizen te zijn op de avond van het Pascha. Echter de<br />

echte vraag in dezen is of Jezus elk detail van de wet omtrent het Pascha heeft vervuld.<br />

Wij geloven niet dat Jezus enig krediet verleende aan de rabbijnse tradities die in<br />

overtreding waren met Exodus 12:22, zeker gezien het feit dat dit Pascha precies<br />

volgens de <strong>Bijbel</strong>se wet vervuld moest worden.<br />

Daarom moeten we concluderen dat het Laatste Avondmaal en de daaropvolgende<br />

arrestatie van Jezus plaatsvond op donderdagavond, ofwel het begin van Abib 14 (want<br />

zo rekenden de Hebreeërs de dagen). Zijn berechting vond in diezelfde nacht plaats en<br />

Hij werd in de ochtend of om twaalf uur ’s middags gekruisigd.<br />

Jezus werd diezelfde nacht berecht voor het sanhedrin. De volgende dag werd Jezus<br />

gekruisigd. Markus 15:25 zegt: “En het was het derde uur en zij kruisigden Hem,” maar<br />

misschien veroordeelde Pilatus Hem toen wel tot het kruis. Ignatius, de bisschop van<br />

Antiochië, schreef enkele decennia later dat Pilatus Jezus tot de doodstraf veroordeelde<br />

op de derde ure van die dag, maar dat Jezus in wezen gekruisigd werd op de zesde ure,<br />

ofwel twaalf uur ’s middags. De derde ure was omtrent 09.00 uur, welke de ure was voor<br />

het ochtendoffer in de tempel.<br />

DE VERDUISTERING DIE DAG<br />

Om twaalf uur ’s middags, ofwel het zesde uur, gebeurde er iets vreemds. De lucht werd<br />

plots verduisterd. Uit de brief van Ignatius, die we later zullen citeren, blijkt dat de lucht<br />

drie uur lang verduisterd was om de tijd aan te geven hoelang Jezus aan het kruis hing.<br />

Mattheüs 27:45 zegt,<br />

45 En vanaf het zesde uur (twaalf uur ’s middags) kwam er duisternis over heel de<br />

aarde, tot het negende uur (15.00 uur) toe.<br />

Uit berekeningen van astronomen, die alle zon- en maansverduisteringen in het Midden<br />

Oosten van de afgelopen 5000 jaar in kaart hebben gebracht, blijkt dat dit geen<br />

natuurlijke zonsverduistering was. Door het feit dat Pascha altijd op een volle maan viel<br />

was het onmogelijk om een zonsverduistering te hebben met Pascha, want<br />

zonsverduisteringen kunnen zich alleen voordoen bij nieuwe maan (dit houdt in dat er ’s<br />

nachts geen maan in de lucht verschijnt). Zo zullen maansverduisteringen zich alleen<br />

voordoen bij volle maan. Er zijn door de geschiedenis heen dus wel eens<br />

maansverduistering geweest op die dag, maar nog nooit een natuurlijke<br />

zonsverduistering. De duisternis die over de aarde viel om twaalf uur ’s middags terwijl<br />

Jezus aan het kruis hing was bovennatuurlijk in plaats van natuurlijk.<br />

Astronomen vertellen ons dat aan het einde van de middag op het Pascha van vrijdag 3<br />

april 33 n.Chr, terwijl Jozef van Arimathéa en Nicodemus zich haastten om het lichaam<br />

van Jezus in het graf te leggen, er zich ook een maansverduistering voordoet. Deze<br />

maansverduistering begon in Europa om 15.01 uur toen Jezus stierf, en toen de maan<br />

om 17.10 uur opging in Jeruzalem was die alreeds verduisterd die avond.<br />

Het is onmogelijk om een zon- en maansverduistering op één en dezelfde dag te hebben,<br />

want de zon en de maan moeten tegenover elkaar in de lucht staan om één van de twee<br />

te verduisteren. Toch markeerde God de tijd op die dag in de geschiedenis zodat<br />

iedereen getuige was van dit enorme wonder. In het boek van Bonnie Gaunt, The Bible<br />

Awesome Number Code, lezen we op pagina 55:<br />

“Het geschiedde op een eenzame heuvel buiten de muren van Jeruzalem dat deze Hemelse Persoon, die naar<br />

aarde gekomen was om geboren te worden, om te lijden en om te sterven als een man, die middag aan een<br />

wreed kruis hing. De heuvel was genaamd Golgotha. De Griekse naam hiervoor was Kranion, dat een<br />

numerieke waarde heeft van 301.<br />

15


“Toen Hij om 3:01 in de namiddag (15:01 uur) opkeek naar de hemel en zei: “Het is volbracht,” begon de<br />

maan te verduisteren. De verduistering begon om 3:01 GMT (Greenwich Mean Time). God maakt bij Zijn timing<br />

geen vergissing, noch stelt Hij zijn vertrouwen in toevalligheden. In het Nieuwe Testament is het woord voor<br />

‘maan’ Selene, en de gematria hiervan is 301. Jazeker, Hij die de maan geschapen heeft en haar in haar baan<br />

rond de aarde heeft geplaatst, heeft nu Zijn menselijk leven afgelegd om 3:01, op een heuvel genaamd<br />

Golgotha (301) op precies hetzelfde moment dat de maan (301) begon te verduisteren. Het was het op het<br />

exacte uur dat de priesters hun lammeren voor Pascha moesten slachten. ‘Lammeren’ (in het Hebreeuws) heeft<br />

een numerieke waarde van 301.”<br />

Hier volgt een korte uitleg voor degenen die onbekend zijn met de numerieke waarden<br />

(gematria). De Hebreeuwse en Griekse letters fungeren naast letters ook als cijfers. Zo<br />

heeft elke letter een numerieke waarde en de waarde van deze letters kan men optellen<br />

door de numerieke waarde van een woord of zin in de <strong>Bijbel</strong> te berekenen. Op deze<br />

manier laat Bonnie Gaunt ons op mathematische wijze de precisie van Gods timing van<br />

Zijn dood zien (3.01 in de middag) overeenkomstig met een verduistering van de maan<br />

(301) op een heuvel genaamd Golgotha, waarvan de numerieke waarde 301 is. Zijn dood<br />

viel samen met de “lammeren” (301) voor Pascha, die op datzelfde moment werden<br />

geslacht.<br />

Waarom verduisterde God zowel de zon als de maan op de dag van Jezus’ kruisiging? De<br />

astronomen zeggen dat op Abib 14 33 n.Chr. de zon om twaalf uur ’s middags tegen over<br />

de ster El Nath stond. El Nath staat in het hoofd van Aries, het sterrenbeeld Ram. El Nath<br />

betekent “de verwondende of de geslachte”. Op dat moment werd de zon verduisterd.<br />

Als de mensen in Jeruzalem omhoog zouden kijken om te zien waar de zon scheen, er<br />

van uitgaande dat er geen wolken waren, dan zouden zij El Nath zien, de geslachte ram.<br />

Sommigen zijn van mening dat de duisternis om twaalf uur ’s middags een teken was<br />

van een schepping in rouw. Zonder meer was dit ook zo, maar de goddelijke wet schijnt<br />

extra licht op deze gebeurtenis. Wij beginnen bij Mozes om dit fenomeen te verklaren.<br />

We zien daar dat het niet was toegestaan om het Pascha lam te slachten terwijl het<br />

donker was. De mensen hadden dat jaar Pascha niet kunnen vieren als de duisternis niet<br />

was verdwenen in de namiddag, want het was hun verboden om hun lammeren te<br />

slachten na het donker. Maar de duisternis hield slechts aan tot de negende ure, ofwel de<br />

namiddag (15.00 uur). De zon kwam vervolgens weer tevoorschijn en de mensen<br />

begonnen met het slachten van hun Pascha lammeren.<br />

Op dat moment sprak Jezus Zijn laatste woorden en stierf Hij (Mattheüs 27:46-50).<br />

God bracht de duisternis zodat niemand in staat was hun lammeren te slachten totdat<br />

Jezus gestorven was. Dit identificeert Hem zondermeer als de vervulling van het Pascha<br />

lam. Hij was “het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt”, zoals Johannes<br />

de Doper had verkondigd (Joh. 1:29). Binnen het plan van God was het belangrijk dat<br />

niemand zijn Pascha lammeren zou slachten tot het moment dat Jezus was gestorven<br />

aan het kruis. Hierdoor kan ik vaststellen dat Jezus op geen andere dag dan Abib 14 is<br />

gestorven, want dit was de bestemde tijd die door de profetische wet van Pascha was<br />

vastgelegd.<br />

Daarnaast verduisterde God de zon gedurende drie uur om te voorkomen dat de mensen<br />

hun Pascha lammeren gingen slachten tot het moment dat Jezus aan het kruis stierf.<br />

Zoals we eerder aantoonden stond de rabbijnse traditie het toe dat de mensen op een<br />

vrijdag hun Pascha lammeren al mochten slachten vanaf 12.30 uur, nadat het avondoffer<br />

was geslacht. Daarom bracht God de duisternis over het land om de mensen te dwingen<br />

te wachten tot de dood van Jezus – zoals de wet voorschreef “tussen de twee avonden”.<br />

Het was het precieze moment in de geschiedenis dat voorbestemd was voor het Lam van<br />

God om te sterven voor de zonden van de wereld.<br />

16


HET BEWEEGOFFER<br />

Volgens de wet moest de priester, “op de dag na de sabbat”, na het Pascha, de schoof<br />

voor het aangezicht van de HEERE (op en neer) bewegen (Lev. 23:11). De farizeeërs<br />

leerden dat hiermee een vaste dag in de maand bedoeld werd, namelijk Abib 16, de dag<br />

na het Pascha, wat een extra sabbatdag was, ongeacht op welke dag in de week dit viel.<br />

De sadduceeën daarentegen leerden dat de schoof met gerst bewogen moest worden op<br />

de dag na de WEKELIJKSE sabbat, oftewel op de dag die de Romeinen zondag noemden.<br />

In 33 n.Chr. viel Abib 14 op een vrijdag en viel de dag van Pascha op Abib 15, wat dat<br />

jaar ook tegelijk de wekelijkse sabbat was. Daarom viel het beweegoffer op zondag Abib<br />

16. Het voldeed dat jaar aan de eisen van zowel de farizeeërs als de sadduceeën. Dit<br />

kwam hen goed uit, maar is ongelukkig voor ons, want met de opstanding van Jezus op<br />

die dag werd het juridisch geschil niet beslecht en het zegt ons niet welke sabbat<br />

aangegeven is in de wet.<br />

In de vroege Kerk schreef Ignatius, de bisschop van Antiochië en discipel van Johannes<br />

(de schrijver van Openbaringen) een aantal brieven die ons nuttige informatie<br />

verschaven over dit onderwerp. Hij schrijft in hoofdstuk negen van zijn brief aan de<br />

christenen in Trallia,<br />

“Op de voorbereidingsdag (vrijdag) ontving Hij de derde ure het vonnis van Pilatus, wat de Vader toestond om<br />

te gebeuren; de zesde ure werd Hij gekruisigd; de negende ure gaf hij de geest; voor zonsondergang was Hij<br />

begraven. Gedurende de sabbat (zaterdag) verbleef Hij onder de aarde in het graf waarin Jozef van Arimathéa<br />

Hem gelegd had. Tijdens het aanbreken van de dag des Heren (zondag) stond Hij op uit het graf, zoals door<br />

Hem voorzegd was: “Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de<br />

Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.” De voorbereidingsdag bestaat uit<br />

lijden; de sabbat omarmt de begrafenis; de dag des Heren bevat de opstanding.”<br />

Hieruit kunnen we opmaken dat Ignatius, bisschop van Antiochië en Joodse christen,<br />

geen tegenstelling zag in het feit dat Jezus op de derde dag na Zijn kruisiging opstond, in<br />

plaats van na 72 uur, dat de letterlijke drie dagen en drie nachten omvat. Misschien<br />

begreep hij wel dat de drie dagen en nachten een Hebreeuws begrip van onafgebroken<br />

tijd was dat nooit in tegenspraak zou zijn met de vele plaatsen waarin Jezus zegt dat hij<br />

op de derde dag zou worden opgewekt. Lamsa zegt in op pagina 46 in zijn boek ‘Idioms<br />

in the Bible Explained’ dat er in het Oosten van degenen die verkeerden “in<br />

moeilijkheden en dilemma” gezegd werd dat zij “in de buik van de walvis” verbleven. Het<br />

is een Hebreeuwse uitspraak dat ongetwijfeld afgeleidt is van het verhaal van Jona.<br />

De Nederlandse equivalent van deze uitspraak is “in de penarie” of “in de rats” zitten.<br />

Vanaf de tijd dat Jezus in de hof was, waar Hij vervolgens gearresteerd werd, verbleef<br />

Jezus “in de buik van de walvis” gedurende drie nachten en een gedeelte van de derde<br />

dag waarin Hij werd opgewekt uit de dood. Dit geschiedde allemaal “in het hart van de<br />

aarde”, want volgens Hebreeuwse mensen werd Jeruzalem beschouwt als het centrum, of<br />

het hart van de aarde. Daarom kunnen we zeggen dat Jezus zich, net zoals Jona, bevond<br />

in een benauwde situatie gedurende drie dagen en nachten in Jeruzalem, het hart van de<br />

aarde.<br />

Ignatius werd beschouwd als het kind dat Jezus tot zich riep en in het midden van de<br />

discipelen werd geplaatst in Mattheüs 18:2, als voorbeeld hoe iemand moet worden als<br />

een klein kind om het Koninkrijk van God binnen te gaan. Hoewel sommigen dit opvatten<br />

als een mythische uitleg, erkennen alle historici dat Ignatius rond 30 n.Chr. geboren is en<br />

Hem ook persoonlijk als kind heeft ontmoet. Hij vertelt ons ook specifiek dat Hij Jezus<br />

persoonlijk heeft ontmoet in zijn brief aan de Kerk van Smyrna, hoofdstuk 3.<br />

Hieronymus, die zijn brief enkele eeuwen later vertaalde in het Latijn, citeerde hem:<br />

In zijn laatste brief getuigde hij (Ignatius) van het Evangelie dat ik recent heb vertaald, met ontzag voor de<br />

mens Christus, zeggende: “Ik zag Hem inderdaad in het vlees na Zijn opstanding, en ik geloof dat Hij het is.”<br />

17


Ignatius was dus niet alleen een ooggetuige van Jezus Christus voor Zijn kruisiging, maar<br />

ook nadat Hij was opgewekt uit de dood. En hoewel hij nog jong was behoorde hij wel tot<br />

de groep van 500 mensen die Hem gezien heeft na Zijn opstanding (1 Kor. 15:6). Later<br />

werd hij een discipel van Johannes, de discipel die Jezus liefhad, en uiteindelijk stierf hij<br />

als een martelaar in 107 n.Chr. Het is dus hoogst onwaarschijnlijk dat Ignatius zich heeft<br />

vergist wat betreft de datum en timing van de dood en opstanding van Jezus.<br />

Justinus de Martelaar (ca. 114-165 n.Chr.) was een andere schrijver uit de vroege Kerk.<br />

Hij schreef in hoofdstuk 67 van zijn ‘First Apology’ over de timing van de dood en<br />

opstanding van Jezus.<br />

“En op de dag die we zondag noemen spoed iedereen zich vanuit de stad en het land naar één plaats, en<br />

worden de verhandelingen van de apostelen of de geschriften van de profeten gelezen, zolang de tijd dit<br />

toelaat… Maar zondag is de dag waarop wij allemaal onze gemeenschappelijk vergadering houden, want het is<br />

de eerste dag waarop God een verandering heeft aangebracht in de duisternis en materie en de wereld maakte;<br />

en dat Jezus Christus onze Zaligmaker op deze dag opstond uit de dood. Want Hij was gekruisigd op de dag<br />

voor die van Saturnus [d.w.z. de dag voor zaterdag]; en op die dag na die van Saturnus, welke de dag van de<br />

zon is [zondag] verscheen aan Zijn apostelen en discipelen. Hij leerde hen deze dingen, die ook wij u<br />

onderwijzen voor uw overdenkingen.”<br />

Justinus vertelt ons, naar gebruik van de namen van de Romeinse weekdagen om zijn<br />

toehoorder tegemoet te komen, specifiek dat Jezus op een vrijdag is gekruisigd, de dag<br />

voor zaterdag. Hij vertelt ons ook dat Jezus uit de dood is opgestaan op een zondag.<br />

Hieruit kunnen we opmaken dat Jezus gekruisigd was in 33 n.Chr., want in dat jaar viel<br />

Abib 14 op een vrijdag. Justinus stemt ook overeen met alle andere schrijvers van de<br />

vroege Kerk over het feit dat Jezus op een zondag uit de dood opstond om het<br />

beweegoffer te vervullen.<br />

Wederom spreekt hij in hoofdstuk 107 van zijn ‘Dialogue With Trypo (de Jood), over het<br />

teken van Jona, waarin hij duidelijk begrijpt dat de “drie dagen en drie nachten” de<br />

betekenis draagt van “de derde dag”.<br />

Het is geschreven in de verhandelingen dat Hij zou opstaan uit de dood op de derde dag na zijn kruisiging,<br />

want enkelen van uw volk bevraagden Hem met de woorden: “Wij zouden van U een teken willen zien,” waarna<br />

Hij hen antwoordde: “Een verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken<br />

gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet.” En omdat Hij dit cryptisch sprak, begrepen zijn<br />

toehoorders dat Hij na Zijn kruisiging opgewekt zou worden op de derde dag. En Hij toonde aan dat uw<br />

generatie meer verdorven en overspelig was dan de stad Ninevé; want zij hadden zich later, na de prediking<br />

van Jona, nadat hij op de derde dag was uitgespuugd vanuit de buik van de grote vis…”<br />

Hoewel Justinus een Grieks filosoof was en bekeerd was tot Christus in de tweede eeuw,<br />

kreeg hij onderwijs over de Geschriften van de discipelen van de apostelen. Zijn<br />

opvatting is niet uniek binnen de geschriften van de vroege Kerk, noch verschilt deze met<br />

de opvatting van het Nieuwe Testament.<br />

De opstanding van Jezus op zondag, Abib 16, heeft ons niet vertelt hoe we de wet van<br />

het beweegoffer van de gerstschoof op de dag na de sabbat moeten interpreteren, want<br />

de Pascha sabbat viel dat jaar samen met de wekelijkse sabbat. Toch blijkt uit de vroege<br />

Kerkgeschriften dat zij vanaf het begin universeel de zondag adopteerden als hun heilige<br />

dag ter herdenking van de opstanding van Jezus. Een heldere verklaring komt uit het<br />

epistel van Barnabas, hoofdstuk 15:<br />

“Verder zegt Hij tot hen: “Uw nieuwe manen en uw sabbatten kan Ik niet meer verdragen.” Hij wil eigenlijk<br />

zeggen: “Uw huidige sabbatten zijn voor Mij niet meer acceptabel, maar nadat alle dingen rust hebben<br />

gekregen zal Ik een begin maken met de achtste dag, dat wil zeggen, het begin van een andere wereld<br />

[tijdperk]. Daarom houden ook wij de achtste dag met vreugde, de dag waarop Jezus uit de dood verrees. En<br />

toen Hij zichzelf had geopenbaard, voer Hij op naar de hemelen."<br />

Er zijn er die vanwege verschillende leerstellige redenen geprobeerd hebben om te<br />

bewijzen dat Jezus uit de dood is opgewekt in namiddag van zaterdag, net voor<br />

zonsondergang. En dat niemand hiervan op de hoogte was tot de volgende morgen toen<br />

18


ze opgingen naar het graf met kruiden. Maar dit is hoogst onwaarschijnlijk omdat de<br />

priesters nog niet eens het graf hadden verzegeld en er geen wachters hadden geplaatst<br />

tot het einde van de sabbat, net voor Zijn opstanding. Met andere woorden, de wachters<br />

werden rond de veronderstelde tijd dat Jezus zou opstaan bij het graf neergezet. Dit<br />

lezen we in Mattheüs 27:62 tot 28:1.<br />

62 De volgende dag [zaterdag], dat is de dag na de voorbereiding [dit is de dag na<br />

vrijdag], kwamen de overpriesters en de Farizeeën bij Pilatus bijeen, 63 en<br />

zeiden: Heer, wij herinneren ons dat deze verleider gezegd heeft toen Hij nog<br />

leefde: Na drie dagen zal Ik opgewekt worden. 64 Geef dan bevel dat het graf<br />

tot de derde dag toe beveiligd wordt, opdat Zijn discipelen Hem 's nachts<br />

misschien niet komen stelen en tegen het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de<br />

doden. En dan zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste. 65 Pilatus zei<br />

tegen hen: Hier hebt u een wacht; ga heen, beveilig het naar uw beste weten.<br />

66 Zij gingen erheen en beveiligden het graf met de wacht, nadat zij de steen<br />

verzegeld hadden. 1 Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de<br />

eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar<br />

het graf te kijken.<br />

In de oorspronkelijke taal waren er geen hoofdstukken en verzen zoals we deze in onze<br />

<strong>Bijbel</strong> terugvinden. Deze zijn door Stephen Langton rond 1228 n.Chr. toegevoegd voor<br />

eenvoudiger naslagwerk. Zo was er in het oorspronkelijke Grieks geen interpunctie en<br />

geen ruimte tussen de letters en woorden. Dus interpunctie is voor ons meer louter<br />

gemak om de Schrift te lezen. Evenwel hebben de vertalers interpuncties op verkeerde<br />

plaatsen aangebracht. Dit is één van die plaatsen. De laatste twee bovengenoemde<br />

verzen hadden zo vertaald moeten worden met de volgende interpuncties:<br />

66 Zij gingen erheen en beveiligden het graf met de wacht, nadat zij de steen<br />

verzegeld hadden, na de sabbat.<br />

1 Toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria<br />

Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken.<br />

Met andere woorden, zij verzegelden het graf in de avond na de sabbat. Zij hadden hier<br />

geen tijd meer voor gehad om dit na zijn begrafenis op de vrijdag te doen, want de<br />

sabbat begon toen al bijna. Dus moesten zij wachten tot de volgende avond toen de<br />

sabbat voorbij was. Als Jezus toen al was opgewekt uit de dood had de steen weggerold<br />

moeten zijn en zouden de soldaten meteen zijn omgekeerd om het nieuws te vertellen.<br />

Maar het graf was niet geopend, dus hebben zij de steen verzegeld.<br />

Vervolgens zette de soldaten naast het graf hun kamp op om er voor te zorgen dat<br />

niemand het lichaam van Jezus zou stelen. Toen vervolgens de volgende morgen aanbrak<br />

kwamen Maria en Maria naar het graf om te ontdekken dat deze leeg was en dat er ook<br />

geen beveiliging meer aanwezig was. De soldaten waren al vertrokken om verslag uit te<br />

brengen aan Pilatus over de opstanding van Jezus.<br />

Pilatus heeft een proces-verbaal omtrent deze gebeurtenissen vervolgens gestuurd naar<br />

Tiberius Caesar. De brief met dit proces-verbaal is nu verdwenen, maar deze was<br />

beschikbaar in de eeuwen van de vroege Kerk. Een document met de naam ‘Acta Pilati’<br />

werd eind 1800 gepubliceerd door Ds. Mahan dat de strekking geeft van het originele<br />

document dat gevonden werd in de bibliotheek van het Vaticaan. Latere onderzoekers<br />

betwisten zijn claim en zeggen dat hij dit nooit heeft kunnen doen in de tijd dat hij<br />

beweerde in Rome en Constantinopel te zijn. Edgar J. Goodings zegt er het volgende over<br />

in zijn boekwerk ‘Strange New Gospels’ (1931),<br />

“Mr. Mahan… refereert niet aan manuscriptnummering die iemand zou kunnen toevoegen om de boeken te<br />

vinden en te onderzoeken die hij claimt gevonden te hebben. Het aanhalen van Hilderium met Shammai en<br />

19


Hillel (p. 215) herinnert misschien aan Ilderim uit ‘Ben Hur’; maar een dergelijk Joodse naam bestaat niet. Zo<br />

zijn in ‘Ben Hur’ de Wijzen uit het Oosten een Griek, een Hindoe en een Egyptenaar. Dit gegeven samen met<br />

het verhaal van de dood van Balthasar op de middag van de kruisiging, dat niet is opgetekend in het originele<br />

‘Verslag’, had belangrijke gevolgen.<br />

“De collega’s van mr. Mahan waren niet traag in het waarnemen van zijn plichtsbesef in Eli’s “Story of the<br />

Magi”, gepubliceerd in 1884, aan ‘Ben Hur’, gepubliceerd in 1880. Overste van hen was Ds. James A. Quarles,<br />

daarna het hoofd van de Elizabeth Aull Seminary in Lexington, Missouri, en vervolgens de professor in<br />

Washington en Lee University…<br />

“Mr. Quarles viel erg gretig de openhartigheid van mr. Mahans ontdekkingen in de Boonville Weekly Advertiser<br />

aan. Hij toonde aan dat mr. Mahan op 6 november 1883 terug was in Boonville, hoewel hij claimde dat hij op<br />

22 oktober 1883 de manuscripten in Constantinopel ontdekt had. We kunnen toevoegen dat de heersende<br />

mening vandaag de dag in Boonville is dat mr. Mahan niet verder is gekomen dan Rome, Illinois, een klein<br />

dorpje ten Noorden van Peoria, en dat zijn buitenlandse brieven vanuit die plaats verstuurt zijn. Hij was minder<br />

dan twee maanden uit Boonville weg in de herfst waarin hij claimde dat hij Rome en Constantinopel bezocht<br />

zou hebben en de manuscripten gevonden en gekopieerd had.”<br />

Goodspeed zegt ook dat Mahan de aanvechting van Quarles beantwoord ‘waarin hij<br />

toegeeft dat er drukfouten in het boek’ stonden, maar Goodspeed zegt niet of Mahan de<br />

data foutief gedrukt had waarin hij verklaart in Rome en Constantinopel te zijn geweest.<br />

Mahan bleef bij zijn standpunt staan over de echtheid van zijn manuscripten, hoewel hij<br />

“in september van 1885 werd gedagvaard door de Libanonkerkenraad om zich te weren<br />

tegen de beschuldigingen van valsheid en plagiaat”. Tijdens dat onderzoek kon generaal<br />

Wallace geen bewijs krijgen van de overheden van de U.S. Ambassade in Constantinopel<br />

of van andere zendelingen in dat gebied die Mahan gezien of aangesproken hebben. Met<br />

andere woorden, Goodspeed zegt dat ze niemand hebben kunnen vinden die kon<br />

verifiëren dat Mahan ooit in Constantinopel was geweest.<br />

Ook toen de onderzoekers contact zochten met het Vaticaan om met Vader Peter<br />

Freelinhusen te spreken, die Mahan de Acta Pilati zou hebben getoond, werd hen vertelt<br />

dat niemand met die naam opgetekend stond in de annalen van de bibliotheek van het<br />

Vaticaan. Goodspeed gaat verder,<br />

“In dit licht en in het licht van andere bewijsmateriaal werd mr. Mahan schuldig bevonden van valsheid en<br />

plagiaat en werd hij geschorst van zending voor gedurende een jaar. Hij verliet de kerkenraad met de belofte<br />

het boek uit de roulatie te halen. Maar het werd vervolgens gedrukt in 1887 in St. Louis, en in 1895 in Dalton,<br />

Georgia en in 1896 in Philadelphia door de Antiquarian Book Company.”<br />

We hebben de tijd genomen om de omstandigheden omtrent Mahans Acta Pilati uit te<br />

leggen, want in de eerste editie van dit boek citeerde wij hieruit en waren wij onwetend<br />

dat het kort na publicatie door onderzoek in diskrediet was gebracht. Deze fout is nu, in<br />

deze tweede editie, herstelt met het excuus voor enige verwarring die we in het verleden<br />

hebben veroorzaakt. Ongeacht de vervalsing van Mahan blijft het feit bestaan dat Pilatus<br />

een proces-verbaal indiende bij Tiberius Ceasar omtrent de dood en opstanding van<br />

Jezus. Rond het jaar 200 n.Chr. refereert de Romeinse christelijke advocaat Tertullian<br />

aan het proces-verbaal van Pilatus aan Tiberius in zijn ‘Apology’, V, zeggende,<br />

“Tiberius, in wiens dagen de christelijke naam zijn intrede in de wereld deed, heeft zelf berichtgeving uit<br />

Palastina ontvangen over gebeurtenissen die duidelijk de waarheid over de goddelijkheid van Christus<br />

aantoonden, die hij voor de senaat te sprake bracht met zijn eigen opvattingen ten gunste van Christus. De<br />

senaat verwierp zijn voorstel, omdat zij niet zelf deze toestemming hiervoor gegeven had. Caesar bleef bij zijn<br />

standpunt waarbij hij met wraak dreigde jegens alle aanklagers van de christenen.”<br />

Over het bestaande citaat zegt de ‘editor’s Elucidation IV of The Ante-Nicene Fathers’ het<br />

volgende:<br />

Het feit dat Tertullian waarschijnlijk een juridisch adviseur was, vertrouwd met de Romeinse archieven, en<br />

beïnvloed door hen in zijn eigen opvatting over de goddelijke waarheid, moet benadrukt worden. Het is niet<br />

aannemelijk dat een dergelijke persoon zijn gedurfde oproep opgetekend zou hebben, waarbij hij de senaat en<br />

de vele gezichten van het Keizerrijk en zijn collega’s wilde hervormen, zonder dat hij had geweten dat zijn<br />

bewijsvoering onweerlegbaar was.<br />

20


Tertullian bevestigt deze uitspraak (wat betreft het verslag van Pilatus aan Tibirius) in<br />

hoofdstuk XXI van hetzelfde boek,<br />

“Pilatus heeft Christus al deze dingen aangedaan; en nu zend een christen in zijn eigen veroordeling een<br />

boodschap van Hem naar de heersende Ceasar, wat in die tijd Tiberius was. En de Caesars zouden ook in<br />

Christus geloofd hebben als het niet nodig was geweest voor hen om de wereld te regeren, of als de christenen<br />

Caesars zouden zijn geweest.”<br />

Eusebius van Caesarea, de Kerkhistoricus uit de vierde eeuw, geeft ook een weergave<br />

van het verslag van Pilatus in zijn ‘History of the Church, II, 2’, waar hij het volgende<br />

schrijft:<br />

“En toen de wonderlijke opstanding en hemelvaart van onze Heiland wijd en zijd bekend werd, bracht Pontius<br />

Pilatus, in overeenstemming met een oude gewoonte die heerste onder de heersers van de provincies verslag<br />

uit naar keizer Tibirius van de nieuwe gebeurtenissen die plaats vonden bij hem, om te voorkomen dat niets<br />

hem zou ontgaan; hij rapporteerde over de wijdverbreide verkondiging in Palestina over de opstanding uit de<br />

dood van onze Heiland Jezus.<br />

In dit rapport gaf hij ook verslag van andere wonderen die hij van Hem geleerd had en hoe Hij na zijn dood uit<br />

de dood is opgestaan en nu door velen als God beschouwd werd. Zij zeggen dat Tiberius deze zaak voor gelegd<br />

heeft aan de senaat, maar dat zij deze vervolgens verwierpen omdat ze deze ogenschijnlijk niet eerst<br />

onderzocht hadden (vanwege een oude wet die voorkwam dat niemand door de Romeinen god gemaakt kon<br />

worden, behalve door een stemming en raad van de senaat), maar in wezen kwam de verwerping tot stand<br />

vanwege de reddende leer van het goddelijke Evangelie die geen bevestiging en aanbeveling nodig had van de<br />

mens.<br />

Ondanks de verwerping van de Romeinse senaat inzake de bewering over onze Heiland bleef Tiberius bij zijn<br />

standpunt en ondernam hij geen vijandige maatregelen tegen Christus. Deze zaken zijn opgetekend door<br />

Tertillian, die goed thuis was in de Romeinse wetten en in aanzien stond bij hoge geplaatste mensen, en die<br />

speciaal onderscheiden was in Rome…”<br />

Deze getuigenissen van de vroege Kerk getuigen dat Pilatus dus inderdaad een volledig<br />

proces-verbaal heeft verzonden naar Tiberius Caesar, dat voor een bepaalde tijd<br />

publiekelijk eigendom was voor degenen die toegang hadden tot de Romeinse archieven.<br />

HOE HEEFT JEZUS HET BEWEEGOFFER VERVULD?<br />

Profetisch gezien maakt het niet uit of Jezus aan het einde van zaterdagmiddag of vroeg<br />

op zondagmorgen is opgewekt uit de dood. Het gaat erom of Jezus het beweegoffer nu<br />

wel of niet op de juiste dag heeft vervuld. Dit offer werd op het derde uur van de dag “op<br />

de dag na de sabbat” (Lev. 23:11) in de tempel bewogen. Viel het offer samen met de<br />

opstanding van Jezus? Nee, want Jezus stond uit de dood op voor het aanbreken van de<br />

dag. Maria Magdalena ging “vroeg, toen het nog donker was, naar het graf” (Joh. 20:1),<br />

maar ze ontdekte dat het graf toen al leeg was. Het beweegoffer viel wel degelijk samen,<br />

maar het viel samen met Zijn hemelvaart om Zichzelf LEVEND te tonen in de tempel in<br />

de hemel. Daarom voer Hij een paar uur NA Zijn eigenlijke opstanding op, op hetzelfde<br />

moment dat de hogepriester de schoof bewoog voor het aangezicht van de HEERE. Dus<br />

Jezus vervulde het beweegoffer, maar niet door Zijn opstanding, maar door Zichzelf<br />

levend te tonen in de tempel in de hemel op de daarvoor bestemde tijd.<br />

Hier volgen de gebeurtenissen die plaats vonden op de ochtend van de opstanding. Toen<br />

Maria zag dat het graf leeg was snelde ze zich terug naar de discipelen en kwam bij<br />

Petrus en Johannes aan (Joh. 20:2). Zij allen gingen vervolgens naar het graf om voor<br />

zichzelf te zien dan Zijn lichaam verdwenen was. Petrus en Johannes gingen vervolgens<br />

naar huis (Joh. 20:10). Maria bleef alleen achter in de graftuin. De zon was inmiddels al<br />

opgegaan. Jezus ontmoette haar, maar ze dacht eerst dat Hij de tuinman was. Toen ze<br />

uiteindelijk begreep dat Hij het was wilde ze Hem aanraken, maar Hij vertelde haar in<br />

Joh. 20:17: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader.”<br />

Zijn hemelvaart waar Hij aan refereerde was NIET Zijn hemelvaart uit Hand. 1:3-9, waar<br />

hij op de 40 e dag vanaf de Olijfberg ten hemel voer. Dit weten we omdat Jezus het<br />

toestond dat Zijn discipelen Hem later die dag wel aan zouden raken (Joh. 20:19, 20;<br />

21


Luk. 24:39). Daarom moet Jezus naar Zijn Vader opgevaren zijn NADAT Hij met Maria<br />

gepraat had, maar VOOR dezelfde avond waarbij Hij aan Zijn discipelen verschijnt. De<br />

enige optie die overblijft is dat Hij op het derde uur van de dag opgevaren is om Zichzelf<br />

zodoende levend te tonen in de tempel in de hemel.<br />

Jezus was al levend VOORDAT de priester de schoof bewoog in de tempel, maar Hij kon<br />

Zich niet eerder levend tonen in de hemel om zich wettelijk levend te laten verklaren dan<br />

het moment dat de priester hiervan getuigden op aarde. Hierom is de dag van het<br />

beweegoffer belangrijk als profetie. Hoewel het de DAG van Zijn opstanding aangaf, gaf<br />

het niet het MOMENT aan. Het geeft alleen het moment aan wanneer Hij wettelijk levend<br />

verklaart werd in het hemelsgerechtshof.<br />

Als een mens schipbreuk leidt en voor tien jaar lang spoorloos is, zou hij na zeven jaar<br />

wettelijk dood verklaart worden. Als hij vervolgens gered wordt door een passerend schip<br />

zou hij naar het gerechtshof moeten gaan om zichzelf te tonen aan de juiste instanties<br />

om zodoende weer levend verklaart te worden. Dit geeft het verschil tussen werkelijk<br />

dood en wettelijk dood aan. Toen Jezus uit het graf opstond was Hij werkelijk levend,<br />

maar Hij was niet wettelijk levend tot aan het moment van het beweegoffer, waarbij Hij<br />

Zichzelf toonde aan de Vader in het goddelijke gerechtshof.<br />

Dit is wederom een goed voorbeeld in de <strong>Bijbel</strong> over het belang van timing. Jezus heeft<br />

de wet in elk detail vervuld, en niet alleen met WAT hij heeft gedaan, maar ook<br />

WANNEER Hij dit heeft gedaan.<br />

Er zijn er die geloven dat Jezus gekruisigd was op een woensdagmiddag en dat Hij<br />

precies 72 uur in het graf verbleef. Zij geloven dat Hij uit de dood opgewekt is op<br />

zaterdagmiddag, maar dat Zijn opstanding pas de volgende morgen ontdekt werd. Deze<br />

opvatting gebruikt Jezus’ verklaring over “de drie dagen en nachten verblijven in het hart<br />

van de aarde” als voorwendsel. Maar als we hier beter naar gaan kijken is deze opvatting<br />

voornamelijk tot stand gekomen om de zondag als dag van aanbidden te ondermijnen,<br />

want alle schrijvers uit de vroege Kerk vertellen ons unaniem dat zij samen kwamen om<br />

het “brood te breken” en te aanbidden op zondag. Hun reden hiervoor is dat Jezus op<br />

deze dag was opgewekt uit de dood.<br />

De enige manier waarop de theorie van de woensdagkruisiging kan kloppen is als de<br />

sadduceeën gelijk hadden met hun interpretatie van het beweegoffer. Als de farizeeërs<br />

daarentegen gelijk hadden en de schoof dus op de vaste dag, Abib 16, bewogen moest<br />

worden, kon de opvatting over woensdagkruisiging onmogelijk kloppen. Jezus zou dan<br />

zijn gekruisigd op woensdag Abib 14; donderdag Abib 15 zou dan de Pascha sabbat zijn;<br />

en zou de schoof bewogen moeten worden op vrijdag Abib 16. Maar als Jezus nog in het<br />

graf zou zijn tot aan zaterdagmiddag Abib 17, zou deze wet van het beweegoffer niet<br />

vervuld kunnen worden door Zijn opstanding.<br />

De enige manier dat iemand deze opvatting kan onderbouwen is door de opvatting van<br />

de sadduceeën te adopteren en te zeggen dat het beweegoffer moest worden bewogen<br />

op de eerste zondag na de wekelijkse sabbat. Maar ook deze onderbouwing laat de<br />

opstanding van Jezus geschieden op de dag VOOR het beweegoffer. Dit is voor ons niet<br />

geloofwaardig. Onze opvatting is dat Jezus opgewekt moest worden uit de dood op<br />

dezelfde dag als die van het beweegoffer, zelfs als Hij Zichzelf pas een aantal uur later<br />

toonde aan de Vader.<br />

Het is mij verteld dat het enige jaar dat Abib 14 rond die tijd op een woensdag viel het<br />

jaar 28 n.Chr. was. Dit jaar kan niet het jaar van Jezus’ kruisiging zijn geweest, want<br />

Johannes de Doper begon zijn bediening pas tijdens het 15 e jaar van Tiberius in de lente<br />

van 29 n.Chr. De regering van Tiberius begon na de dood van Zijn Vader Augustus<br />

Caesar op 19 augustus 14 n.Chr. Dit is een overbekende datum in de Romeinse<br />

geschiedenis, dat we volledig verklaren in hoofdstuk 9 van ons boek ‘Secrets of Time’.<br />

22


Jezus werd in het jaar 29 n.Chr. in september gedoopt en Hij stierf in 33 n.Chr., waarbij<br />

Abib 14 op een vrijdag viel. De opstanding vond toen op de derde dag plaats, op de<br />

zondagmorgen van Abib 16.<br />

HET PINKSTERFEEST (WEKENFEEST)<br />

De Pinksterdag uit Hand. 2:1 viel op een zondag, de dag waarop de mensen normaal<br />

gesproken op dat moment in de geschiedenis het feest vierden. We weten uit <strong>Bijbel</strong>se<br />

verslagen dat de sadduceeën de macht hadden in de tempel tot aan de tijd van haar<br />

ondergang in 70 n.Chr. (zie ook Hand. 4:1). Het boek van Paul Jewett, genaamd ‘The<br />

Lord’s Day’, bevat op pag. 128 een voetnoot waarin staat,<br />

“… de berekening van de sadduceeën, waarbij Pinksteren op een zondag viel, werden aangehouden bij de<br />

Joodse vieringen zolang de tempel er nog stond. Vandaar dat de herdenking van Pinksteren op een zondag<br />

binnen het christelijke jaar niet aangevochten kan worden. Na 70 n.Chr. werd in Jeruzalem de berekening van<br />

de farizeeërs aangenomen, waardoor Pinksteren op verschillende dagen in de week kon vallen.”<br />

Net zoals het Pascha een historische tijd van Israëls uittocht uit Egypte aangaf, gaf<br />

Pinksteren de historische tijd aan dat God de tien geboden vanaf de berg Sinaï tot het<br />

volk sprak. Edershein zegt in ‘The Temple’ op pag. 260 het volgende,<br />

“Volgens de unanieme Joodse traditie, die universeel werd in de tijd van Jezus, was de Pinksterdag de<br />

verjaardag van het ontvangen van de wet op de berg Sinaï, waaraan het Wekenfeest ook moest terugdenken.”<br />

In die tijd hoorde heel het volk de stem van God in hun eigen taal spreken vanuit het<br />

midden van het vuur (Deut. 4:12). Alleen was het volk Israël te bang voor de stem van<br />

God om de rest van de wet te horen. We lezen in Exodus 20:19-21 het volgende,<br />

19 Zij zeiden tegen Mozes: Spreekt ú met ons, dan zullen wij luisteren, maar<br />

laat God niet met ons spreken, anders sterven wij. 20 Mozes zei tegen het volk:<br />

Wees niet bevreesd, want God is gekomen om u op de proef te stellen en opdat<br />

de vreze voor Hem u voor ogen staat, u voor ogen staat opdat u niet zondigt.<br />

21 Het volk bleef op een afstand staan, maar Mozes naderde tot de donkere<br />

wolk, waar God was.<br />

Alle Israëlieten hadden genoeg geloof gehad om Egypte te verlaten en het Pascha te<br />

vieren, maar erg weinig van hen had het geloof om Pinksteren te ervaren op de berg<br />

Sinaï. Hun vrees weerhield hen om meer te horen dan alleen de tien geboden, dus<br />

stuurden ze Mozes de berg op om de rest van de wet te horen. Mozes ontving deze op<br />

stenen tafelen, terwijl, als het volk bereid was om de stem van God te horen, God deze<br />

wet op hun hart had willen schrijven.<br />

In Hand. 2:1 lezen we dat de Heilige Geest aan de Kerk geschonken werd op de<br />

Pinksterdag. Het wordt beschreven als de tijd dat de Geest neerdaalde in tongen van<br />

VUUR op de hoofden van de discipelen. Net zoals God neerdaalde als vuur op de berg in<br />

de tijd van Mozes, daalde Hij nu neer als vuur op de discipelen. Het grootste verschil was<br />

dat de vurige aanwezigheid van God niet meer uiterlijk aanwezig was op de berg, maar<br />

nu innerlijk inwoning nam in de mens. Verder accepteerde God het vurige Pinksteroffer in<br />

de tempel niet meer. In plaats daarvan accepteerde Hij de discipelen en het offer op het<br />

altaar van hun hart. Dit laat de verandering van tempel zien waar God in wilde wonen.<br />

Hij verblijft niet meer in een tempel van hout en steen, maar wij zijn nu de tempel van<br />

God (1 Kor. 3:16). God bouwt, corporatief gesproken, een nieuwe tempel met Jezus<br />

Christus als Hoeksteen en de apostelen en discipelen als het fundament en anderen als<br />

levende stenen (Ef. 2:20-22).<br />

Op de Pinksterdag werden de discipelen vervuld van de Geest en deden en verkondigden<br />

ze vreemde dingen. Een paar toehoorders dachten dat de discipelen dronken waren.<br />

Petrus reageerde hierop in Hand. 2:15 met de woorden: “deze mensen zijn namelijk niet<br />

23


dronken, zoals u vermoedt, want het is pas het derde uur van de dag.” De derde uur van<br />

de dag was het moment dat de priester in de tempel het Pinksteroffer van twee met<br />

zuurdeeg gebakken tarwebroden offerde aan God (Lev. 23:17). Zonder twijfel verlangden<br />

de discipelen ernaar om de Heilige Geest al eerder te ontvangen, maar God liet hen<br />

wachten tot de voorbestemde tijd – niet alleen de juiste dag, maar zelfs het precieze uur<br />

van de dag. Dit laat ons zien hoe belangrijk de timing voor God Zelf is. Het is eveneens<br />

een voorbeeld van hoe de feestdagen profetisch zijn met betrekking tot komende<br />

gebeurtenissen – en niet alleen van WAT er zou gaan gebeuren, maar ook WANNEER.<br />

HET BELANG VAN TIMING EN HISTORISCHE VERVULLING<br />

Omdat de timing zo belangrijk was bij de vervulling van de lentefeesten geloven wij dat<br />

de timing bij de vervulling van de herfstfeesten ook net zo belangrijk is. Er zijn veel<br />

mensen die Gods timing niet erg op prijs stellen. Zij zien de dingen alleen op niveau van<br />

ervaren. Maar het Woord laat ons BEIDE zien, zowel een persoonlijk, individueel<br />

ervaringsniveau, als een corporatief niveau, die voorbestemd zijn op bepaalde momenten<br />

in de geschiedenis.<br />

De mens ervaart Pascha in zijn hart om zo gerechtvaardigd te worden door het geloof in<br />

het bloed van het Lam. Dit gold zowel voor het Oude als Nieuwe Testament. Maar dit<br />

betekent niet dat het niet nodig was geweest voor Jezus Christus om gekruisigd te<br />

worden op een voorbestemd moment in de geschiedenis. Als dit feest niet historisch<br />

vervuld was, zou er in feite helemaal geen persoonlijke rechtvaardiging zijn.<br />

De mens moet eveneens ook in zijn hart Pinksteren ervaren om zodoende geheiligd te<br />

worden door de Geest. Ook dit gold voor zowel het Oude als Nieuwe Testament. Echter,<br />

deze persoonlijke ervaring deed niet af aan de noodzaak van de historische vervulling,<br />

die opgetekend is in Hand. 2.<br />

Hierom beweren wij dat hetzelfde geldt voor de herfstfeestdagen. Sommige mensen zien<br />

alleen de persoonlijk toepassing van deze feesten, terwijl anderen niet eens voorbij de<br />

uiterlijke rituelen kunnen kijken die elk jaar weer worden gehouden op de voorbestemde<br />

tijden. Wij geloven dat elke feestdag een intens persoonlijke toepassing schenkt in het<br />

hart – maar wij geloven ook dat de historische gebeurtenissen omtrent de tweede komst<br />

van Christus geopenbaard zijn in de herfstfeesten.<br />

Natuurlijk kunnen we nog veel meer schrijven over de lentefeestdagen, maar we willen<br />

slechts alleen wat achtergrondinformatie geven die bijdraagt aan het begrijpen van de<br />

herfstfeesten en hun profetische boodschap in relatie tot de tweede komst van Christus.<br />

24


HOOFDSTUK 2<br />

Het Feest van de Bazuinen<br />

Na de pinksterervaring van Israël bij de berg Sinaï gaf God Mozes de opdracht om de<br />

tabernakel, met haar verschillende artikelen en meubilair, te bouwen. Zij zette de<br />

tabernakel op de eerste dag van de eerste maand, in het eerste jaar na de uittocht uit<br />

Egypte, overeind (Exodus 40:7). Een maand later begon de wolk boven de tabernakel te<br />

stijgen en zich te bewegen richting het land Kanaän (Num. 10:11). Vervolgens volgde<br />

het volk deze wolk.<br />

Toen gebood God Mozes twee zilveren trompetten te maken. Blijkbaar had niemand tot<br />

die tijd er over nagedacht om een trompet van zilver te maken. Josephus, een Joodse<br />

historicus uit de eerste eeuw, vertelt ons in “Antiquities, III, XII, 6”: “Mozes was de<br />

uitvinder van de vorm van hun trompet, die van zilver gemaakt was… Deze bestond uit<br />

een smalle buis, net iets dikker dan een fluit… en eindigde in de vorm van een klok.”<br />

De <strong>Bijbel</strong> zegt uiteraard dat God Mozes inspireerde om deze trompetten te maken. Dit is<br />

opgetekend in Numeri 10:1-10,<br />

1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Maak voor u twee zilveren trompetten; van<br />

gedreven werk moet u ze maken. Ze dienen u tot het samenroepen van de<br />

gemeenschap en tot het opbreken van de kampen. 3 Als zij daarop blazen, moet<br />

heel de gemeenschap zich bij u verzamelen, bij de ingang van de tent van<br />

ontmoeting. 4 Als zij er echter maar op één blazen, moeten de leiders, de<br />

hoofden van de duizenden van Israël, zich bij u verzamelen.<br />

8 En de zonen van Aäron, de priesters, moeten op die trompetten blazen. Het<br />

zal voor u tot een eeuwige verordening zijn, al uw generaties door.<br />

9 Wanneer u dan in uw land ten strijde trekt tegen de tegenstander die u<br />

benauwt, moet u met die trompetten een onderbroken klank laten horen. Dan<br />

zal aan u gedacht worden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u zult<br />

van uw vijanden verlost worden.<br />

10 En op de dag van uw blijdschap, op uw feestdagen en aan het begin van uw<br />

maanden moet u ook op de trompetten blazen, bij uw brandoffers en bij uw<br />

dankoffers. Ze dienen u tot gedachtenis voor het aangezicht van uw God. Ik ben<br />

de HEERE, uw God.<br />

Het Feest van de Bazuinen profeteert van de opstanding van de doden. In Joodse kringen<br />

wordt het “de Dag van de Ontwakende Roep’ genoemd. Omdat het festival op de eerste<br />

dag van de zevende maand viel, viel het op nieuwe maan – oftewel op het moment dat ’s<br />

nachts de eerste glimp van de nieuwe maan zichtbaar werd aan het begin van elke<br />

maand. Het was altijd erg onzeker wanneer deze nieuwe maan zou verschijnen of gezien<br />

kon worden (door wolken of mist). Vanwege deze reden sprak Jezus als volgt over Zijn<br />

komst in Mattheüs 25:13 met de woorden: “Wees dan waakzaam, want u weet de dag en<br />

ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.” Deze uitspraak over het niet<br />

weten van de dag of het uur is een typisch Hebreeuwse zegswijze, die ze specifiek<br />

toepasten op het Feest van de Bazuinen, waarvan haar begin onbekend was totdat de<br />

nieuwe maan gezien werd.<br />

Het Feest van de Bazuinen is het eerste feest van de herfstfeestdagen, die profeteren<br />

van de tweede komst van Christus. De apostel Paulus zegt ons in 1 Thessalonicenzen<br />

4:16,<br />

25


16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en<br />

met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus<br />

zijn, zullen EERST opstaan.<br />

De eerste gebeurtenis, in relatie tot de tweede komst van Christus, die volgens de<br />

profetische kalender staat te gebeuren is de opstanding van de doden. Wij zijn van<br />

mening dat de bestemde tijd voor dit gebeuren zal plaatsvinden op het Feest van de<br />

Bazuinen in een zeker jaar. We hebben al gezien dat Jezus op geen andere dag dan de<br />

die van Pascha kon worden gekruisigd, en dat Hij stierf op het moment dat het volk hun<br />

lammeren begon te slachten. We hebben ook aangetoond dat Jezus moest wachten tot<br />

het derde uur op de dag van het beweegoffer voordat Hij kon opvaren naar de Vader om<br />

Zichzelf levend te tonen in het hemels gerechtshof. Ook zagen we dat de Heilige Geest<br />

niet gezonden kon worden tot het derde uur op de dag van het Pinksterfeest.<br />

Dit waren allemaal voorbestemde tijden die door de wet geprofeteerd waren. Door te<br />

observeren hoe God met deze bestemde tijden omgaat kunnen we de betekenis van de<br />

herfstfeestdagen gaan begrijpen en kunnen we ook zien hoe deze feesten de timing gaan<br />

bepalen voor profetische gebeurtenissen. Deze schaduwen uit het verleden suggereren<br />

sterk dat de aartsengel op de trompet (bazuin) zal blazen om het signaal te geven voor<br />

de opstanding van de doden tijdens het Feest van de Bazuinen in een zeker jaar.<br />

DE TWEE OPSTANDINGEN<br />

De wet lijkt te zeggen dat er meer dan één opstanding zal zijn. Daarom liet God Mozes<br />

ook TWEE zilveren trompetten maken. Wanneer de priesters slechts één trompet bliezen<br />

moesten alleen de leiders, de hoofden van het volk, zich voor God verzamelen. Wanneer<br />

de priesters ALLEBEI de trompetten bliezen moest de gehele gemeenschap zich<br />

verzamelen voor God.<br />

In Openbaringen 20 zegt Johannes ons dat er inderdaad twee opstandingen zullen zijn.<br />

De eerste opstanding, zegt Johannes, omvat alleen de gelovigen. Openbaringen 20:4-6<br />

spreekt over deze eerste opstanding,<br />

4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun<br />

gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van<br />

Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden<br />

aangebeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op<br />

hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met<br />

Christus, duizend jaar lang. 5 Maar de overigen van de doden werden niet weer<br />

levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. DIT IS DE EERSTE<br />

OPSTANDING. 6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding.<br />

Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God<br />

en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar<br />

lang.<br />

Dit is blijkbaar een gedeeltelijke opstanding, want niet alle mensen worden op dit<br />

moment weer levend. Alleen degenen die geroepen worden om te “regeren met Christus,<br />

duizend jaar lang” zullen opstaan bij deze eerste opstanding. “De overigen van de doden”<br />

zullen NIET opstaan tot het moment van de twee opstanding aan het einde van de<br />

duizend jaar. Daarom omvat de eerste opstanding alleen de hoofden van het volk – dit<br />

zijn degenen die geroepen worden om in het Koninkrijk te regeren tijdens het Tijdperk<br />

van Loofhutten. Daarom spreekt Paulus van de bazuin / trompet (enkelvoud) waarop de<br />

engel zal blazen, waarmee hij ze uit hun graf roept. Het vervult de profetie van de enkele<br />

trompet van Mozes waarbij alleen de heersers van het volk zich moesten vergaderen.<br />

Als de apostel Paulus het over de opstanding van de doden heeft, heeft hij het over het<br />

algemeen over de eerste opstanding, en niet over de tweede. Zo zien wij in de eerder<br />

26


aangehaalde passage uit 1 Thessalonicenzen 4:16 dat de doden zullen opstaan “met een<br />

bazuin” (enkelvoud). Paulus identificeert degenen die opstaan als “de doden die in<br />

Christus zijn”, dus NIET ALLE doden, klein en groot. Met andere woorden, de eerste<br />

opstanding is een beperkte opstanding; de tweede is algemeen die de overigen doden<br />

omvat.<br />

NIET ALLE CHRISTENEN ZULLEN OPSTAAN BIJ DE EERSTE OPSTANDING<br />

Openbaringen 20 zegt ons NIET dat ALLE GELOVIGEN zullen opstaan bij de eerste<br />

opstanding. Johannes zegt slechts dat ALLEEN GELOVIGEN zullen opstaan bij de eerste<br />

opstanding. Dit lijkt misschien een vreemd punt om te maken, sinds de meeste<br />

christenen aannemen dat alle gelovigen tegelijkertijd zullen opstaan. Maar andere<br />

Schriftpassages dwingen ons om vraagtekens te zetten bij deze gemeenschappelijke<br />

aanname. In Johannes 5:28 en 29 spreekt Jezus over de tweede opstanding.<br />

28 Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven<br />

zijn, naar zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan<br />

hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de<br />

opstanding ten oordeel. [NBG ‘51]<br />

Het is duidelijk dat Jezus het niet over de eerste opstanding had, want die was beperkt<br />

voor ALLEEN gelovigen. Jezus zegt dat “de ure komt” dat ALLEN zullen opstaan en dat op<br />

dat moment sommigen het leven (onsterfelijkheid) zullen ontvangen, terwijl anderen<br />

geoordeeld zullen worden. Dit kan gewoonweg niet refereren aan de eerste opstanding.<br />

Dit kan slechts refereren aan de tweede opstanding die opgetekend is in de latere verzen<br />

van Openbaringen 20,<br />

11 En ik zag een grote witte troon, en Hem Die daarop zat. Voor Zijn aangezicht<br />

vluchtten de aarde en de hemel weg, zodat er geen plaats meer voor hen te<br />

vinden was. 12 En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken<br />

werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des<br />

levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken<br />

geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden die in haar<br />

waren. Ook de dood en het rijk van de dood gaven de doden die in hen waren,<br />

en zij werden geoordeeld, ieder overeenkomstig zijn werken. 14 En de dood en<br />

het rijk van de dood werden in de poel van vuur geworpen. Dit is de tweede<br />

dood. 15 En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens,<br />

werd hij in de poel van vuur geworpen.<br />

Merk op dat bij deze algemene opstanding het boek des levens wordt aangehaald. De<br />

formulering in vers 15 impliceert dat er velen geschreven STONDEN in het boek des<br />

levens. Er staat nergens dat niemand bij de algemene opstanding in dat boek geschreven<br />

stond. Ook vermeldt het niet dat iedereen die op dat moment op zal staan in de vuurpoel<br />

geworpen zal worden.<br />

Wij kunnen vanuit deze gegevens alleen concluderen dat bij de algemene opstanding aan<br />

het eind van het duizend jarige Loofhuttentijdperk de engel BEIDE trompetten zal blazen.<br />

Hierdoor wordt de gehele gemeenschap (Kerk) uit hun graf geroepen – met uitzondering<br />

van de heersers natuurlijk, want die waren duizend jaar eerder al geroepen. Dan zal, aan<br />

het eind van de duizend jaar, de Kerk in zijn geheel samen opstaan met de ongelovigen.<br />

De ongelovigen zullen dan geoordeeld worden door de “poel van vuur”, terwijl de<br />

gemeenschap van de niet heersende gelovigen het leven (onsterfelijkheid) zal<br />

ontvangen.<br />

Het getuigenis van de apostel Paulus voor Felix, dat opgeschreven staat in Hand. 24:14<br />

en 15, bevestigt hetzelfde:<br />

27


14 Maar dit erken ik voor u: dat ik volgens die Weg die zij sekte noemen, op die<br />

manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in<br />

de Profeten geschreven staat. 15 Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het<br />

ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als<br />

onrechtvaardigen.<br />

Paulus zegt dat er een opstanding zal dat zowel de rechtvaardigen als onrechtvaardigen<br />

omvat. Dit is duidelijk niet de eerste opstanding. Het kan alleen maar refereren aan de<br />

tweede. Dit toont overduidelijk aan dat ook de gelovigen zullen opstaan bij de tweede<br />

opstanding, maar omdat hun namen gevonden WORDEN in het boek des levens zullen ze<br />

onsterfelijkheid ontvangen en worden ze niet samen met de ongelovigen in de poel van<br />

vuur geworpen.<br />

Dit is ook de reden dat de apostel Paulus zich inspande om een overwinnaar te worden<br />

om zodoende te streven naar de betere opstanding. In Filippenzen 3 zegt hij dat hij al<br />

zijn eigen rechtvaardigheid als drek (Statenvertaling) aanschouwt, opdat hij Christus<br />

mag kennen en “de gemeenschap met Zijn lijden” (3:10). Met welk doel? Vers 11 zegt:<br />

“Om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden” [Grieks: exanastasis ek<br />

nekron, “de BUITENGEWONE-opstanding VAN de dood”]. De kanttekening van dr.<br />

Bullinger in The Companion Bible zegt bij dit vers,<br />

“Opstanding van de dood (ek nekron) veronderstelt de opstanding van enkelen, de voornaamste van de twee<br />

klassen, de anderen worden achtergelaten.”<br />

Met andere woorden, Paulus begreep, net zoals Johannes, het concept van de twee<br />

opstandingen. Het vurige verlangen van Paulus was om, uit het midden van de rest van<br />

de doden, te delen in de eerste opstanding. Vanuit deze context zegt Paulus vervolgens<br />

in de verzen 12-16,<br />

12 Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om<br />

het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen.<br />

13 Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb, 14 maar één ding doe ik:<br />

vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het<br />

doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.<br />

15 Laten wij dan, die geestelijk volwassen zijn, deze gezindheid hebben; en als<br />

u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren. 16 Maar tot zover wij<br />

gekomen zijn, laten wij naar dezelfde regel wandelen, laten wij eensgezind zijn.<br />

Sommigen hebben hier de betekenis aan opgehangen dat Paulus onzeker was van zijn<br />

redding. Maar dit is zeker niet het geval. Hij wist dat hij gered was en dat hij op een<br />

zeker moment zou mogen opstaan om onsterfelijkheid te ontvangen. Alleen verwachtte<br />

hij niet dat hij zou delen in de EERSTE opstanding, wat zijn doel was, “de prijs van de<br />

roeping van God, die van boven is”. Om deze hoge roeping te ontvangen moet men<br />

gehoorzaamheid leren, dat vaak door lijden geleerd wordt, en men moet dit volhouden<br />

tot het eind. En daarom moedigt Paulus alle gelovigen aan om, naast het blijven leven bij<br />

een christelijke morele standaard in gehoorzaamheid aan de wet van God, deze<br />

eensgezinde houding aan te nemen.<br />

CHRISTENEN ZULLEN VERANTWOORDELIJK GEHOUDEN WORDEN<br />

Veel christenen zullen voor de oordeelstroon van Christus komen te staan en dat niet<br />

alleen om hun beloning te bepalen, maar ook om verantwoording af te leggen wegens<br />

onboetvaardig wetteloos gedrag. Paulus spreekt hierover in 1 Kor. 3:10-15,<br />

10 Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs<br />

bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er<br />

echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. 11 Want niemand kan een ander<br />

fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. 12 Of nu iemand op<br />

28


dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, 13 ieders<br />

werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die<br />

in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. 14 Als<br />

iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon<br />

ontvangen. 15 Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter<br />

zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.<br />

Paulus legt heel duidelijk uit dat hij hier over christenen praat, over mensen die<br />

gerechtvaardigd zijn door het bloed van het Lam. Het zijn mensen die Jezus Christus<br />

claimen als hun fundament. Het zijn mensen die Pascha in hun eigen leven hebben<br />

ervaren, mensen die uit “Egypte” (de wereld) zijn vertrokken en nu burgers zijn van het<br />

Koninkrijk van God. Maar, net zoals de Israëlieten in vroege tijden, betekent dit niet dat<br />

omdat ze uit Egypte vertrokken zijn gehoorzaamheid door Pinksteren hebben geleerd (de<br />

leiding van de Geest).<br />

Onder Mozes was “de Kerk in de woestijn” (Hand. 7:38) wetteloos. Hetzelfde geldt voor<br />

de Kerk in de woestijn in het Pinkstertijdperk. Jezus bevestigt dit in Mattheüs 7 met de<br />

woorden,<br />

21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk<br />

der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.<br />

22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in<br />

Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam<br />

veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit<br />

gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid [Grieks, anomia] werkt!<br />

Wetteloosheid (anomia) is een hartsgesteldheid van het minachten van Gods wet, in<br />

plaats van het blijven in een bepaalde zonde(n). Het moedwillig gedeelten van Gods<br />

Woord ter zijde schuiven is een uiting van ongeloof of een gebrek hiervan. Waarom?<br />

Omdat degene die dit doet niet overeenstemt met God, door niet te geloven wat Hij<br />

gesproken heeft. Sommigen (zoals Marcion in de Kerk van de vierde eeuw) gingen zo ver<br />

door te beweren dat het Oude Testament door satan geïnspireerd was. Anderen geloven<br />

dat Gods wet slechts hatelijk of wraakzuchtig is en dat het nodig was dat Jezus de plaats<br />

van de wet innam als de God van liefde.<br />

Ook hoort men vaak de verklaringen van de kansel die de wet in diskrediet brengen als<br />

zijnde onvolmaakt, zelfs terwijl David het volgende getuigde: “De wet van de HEERE is<br />

volmaakt, zij bekeert de ziel” (Psalm 19:8). Ook hoort men vaak dat de wet heeft<br />

afgedaan, terwijl Paulus het volgende zegt: “Doen wij dan door het geloof de wet teniet?<br />

Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.” En men hoort ook vaak dat Jezus de wet<br />

vervult heeft zodat wij geen verplichtingen meer hebben jegens de wet, terwijl Jezus<br />

zegt in Mattheüs 5:19,<br />

19 Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo<br />

onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen;<br />

maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk<br />

der hemelen.<br />

Jezus zegt niet dat zulke wetteloze mensen UITGESLOTEN worden van het Koninkrijk. Hij<br />

zegt slechts dat zij geen heersers zullen worden in Zijn Koninkrijk. Zij zullen “de<br />

geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen”, maar zij zullen dus wel tot<br />

het Koninkrijk behoren. Zij zullen bij de tweede opstanding geroepen worden en op dat<br />

moment verantwoordelijk worden gehouden voor hun wetteloze houding en werken.<br />

DE GESELING VAN GODS DIENAREN<br />

Jezus vertelt in Lukas 12:41-48 een gelijkenis waarmee Hij het oordeel van de gelovigen<br />

en ongelovigen illustreert. Het was een reactie op de vraag van Petrus in vers 41:<br />

29


41 En Petrus zei tegen Hem: Heere, spreekt U deze gelijkenis tot ons, of ook tot<br />

allen?<br />

Jezus legt vervolgens aan Petrus en de anderen het verschil in beloning tussen de<br />

overwinnaars en de rest van de Kerk uit:<br />

42 En de Heere zei: Wie is dan de trouwe en verstandige rentmeester, die de<br />

heer over zijn huisbedienden zal aanstellen om aan hen op de juiste tijd het<br />

voedsel te geven dat hun toekomt? 43 Zalig de slaaf die door zijn heer bij zijn<br />

komst zo handelend aangetroffen zal worden. 44 Werkelijk, Ik zeg u dat hij hem<br />

over al zijn bezittingen zal aanstellen.<br />

Dit zijn de overwinnaars die met Christus zullen regeren in het Loofhuttentijdperk<br />

gedurende de duizend jaar. Zij zullen met heerschappij aangesteld worden OVER zowel<br />

“zijn huisbedienden” als OVER “zijn bezittingen”. Gods huisbedienden zijn de gelovigen,<br />

terwijl de verstandige rentmeesters de overwinnaars voorstellen. Vervolgens spreekt<br />

Jezus over hen die hun positie in dit huidige leven misbruiken en de mensen<br />

onderdrukken:<br />

45 Als die slaaf echter in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg, en<br />

zou beginnen de knechten en de dienstmeisjes te slaan, te eten en te drinken en<br />

dronken te worden, 46 dan zal de heer van deze slaaf komen op een dag waarop<br />

hij hem niet verwacht, en op een uur dat hij niet weet; en hij zal hem in stukken<br />

houwen (Grieks, dichotomeo, “houwen door geseling”) en hem in het lot doen delen<br />

van hen die ontrouw zijn.<br />

Wij verontschuldigen ons voor de slechte vertaling die gedaan is door de vertalers van de<br />

Herziene Statenvertaling, die niet begrepen wat Jezus hier nu aan het zeggen was. Hun<br />

gebrek aan inzicht heeft ervoor gezorgd dat ze de woorden van Jezus vertalen alsof deze<br />

rentmeesters of slaven in stukken gehakt worden. In plaats daarvan verwees Jezus naar<br />

het oordeel van geseling, dat in het volgende vers aangehaald wordt. Het Griekse woord<br />

dichotomeo betekent niet iemand in stukken houwen. Het betekent houwen door toedoen<br />

van een zweep.<br />

Jezus vertelt Petrus ook dat zulke wetteloze christenen op hetzelfde moment geoordeeld<br />

worden als de ongelovigen. Hij zal “hem in het lot doen delen van hen de onttrouw zijn”<br />

(de ongelovigen).<br />

Dit betekent niet dat christenen hun redding zullen verliezen, noch zegt het dat ze<br />

dezelfde beloning of oordeel ontvangen als de ongelovigen. Zij zullen worden gered “als<br />

door vuur heen”, terwijl de ongelovigen in de poel van vuur worden geworpen. Het vuur<br />

is hetzelfde in de zin dat het allebei het oordeel van de goddelijke wet betekent. Dit<br />

zullen we zo uitleggen. De wet eist een oordeel dat bij de overtreding past. Sommigen<br />

zullen alleen gegeseld worden, terwijl anderen met meer ernstige straffen worden<br />

geoordeeld. Jezus verklaart deze “geseling” in de volgende verzen:<br />

47 En die slaaf die de wil van zijn heer gekend heeft en geen voorbereidingen<br />

getroffen heeft en ook niet naar zijn wil gehandeld heeft, zal met veel slagen<br />

geslagen worden. 48 Wie echter zijn wil niet gekend heeft en dingen gedaan<br />

heeft die slagen verdienen, zal met weinig slagen geslagen worden. En van<br />

ieder aan wie veel gegeven is, zal veel teruggevraagd worden en van hem aan<br />

wie men veel toevertrouwd heeft, zal men des te meer eisen.<br />

Dit gaat niet over de ongelovigen, alsof we kunnen leren dat de hele ontrouwen zullen<br />

worden veroordeeld tot hetere vlammen in de hel dan de doorsnee niet-christenen. Nee<br />

dit gaat over de rentmeesters of slaven van God. Het zijn gelovigen die, vanwege hun<br />

wetteloze houding en hun onderdrukking van anderen in dit leven, verantwoordelijk<br />

30


worden gehouden voor hun werken, op hetzelfde moment dat de ontrouwen geoordeeld<br />

worden.<br />

Christenen die wel beter weten, maar moedwillig ongehoorzaam zijn aan de wet van God<br />

zullen een zwaarder oordeel ontvangen dan degenen die Gods wil helemaal niet kennen<br />

en zondigden uit onwetendheid. Er zijn vele christenen onwetend van de wet van God,<br />

simpelweg omdat deze hun nooit is onderwezen in de kerk. Daarom overtreden zij vaak<br />

ongemerkt de wet – maar niet omdat ze een slecht hart hebben.<br />

Geseling was een oordeel van de goddelijke wet voor overtreders. Het werd strikt<br />

beperkt tot een maximum van veertig slagen (Deut. 25:1-3). Het aantal slagen moest<br />

overeenkomen met de ernst van de overtreding. Daarnaast was het een vorm van<br />

oordeel die snel voltrokken moest worden, in tegenstelling tot andere misdaden zoals<br />

diefstal. Als een dief betrapt werd tijdens het stelen moest hij ten minste het dubbele<br />

terugbetalen. Als hij hier het geld niet voor had moest hij als slaaf voor een bepaalde tijd<br />

aan het werk tot de schuld was afbetaald. Als de schuld groot was konden dergelijke<br />

slaven wel eens jaren aan het werk zijn.<br />

Bij de grote witten troon zal God de wetteloze gelovigen snel oordelen op een manier die<br />

lijkt op het omgaan met opstandige kinderen, namelijk met een snelle effectieve pak<br />

slaag. Dit zal hun oordeel van “vuur” zijn. Of God hiermee letterlijke geseling bedoelt of<br />

eerder het principe waardoor God de opstandige christenen zal oordelen laten we over<br />

aan de meest bekwame Rechter. God zal hen corrigeren door het volmaakte oordeel van<br />

Zijn volmaakte wet.<br />

Jezus sluit Zijn gelijkenis af met de woorden,<br />

49 Ik ben gekomen om vuur te werpen op de aarde en wat wil Ik nog meer, nu<br />

het al ontstoken is!<br />

Het “vuur” in dit vers stelt de vurige wet voor, die specifiek als geseling wordt toegepast<br />

in de vorige verzen. Vuur is het <strong>Bijbel</strong>se symbool van de Gods oordelen. Deuteronomium<br />

33:2 spreekt van Gods “vurige wet” die Hij ons gegeven heeft op de berg Sinaï. In<br />

Jeremia 23:29 zegt God: “Is niet Mijn woord zó, als het vuur?” God oordeelt de mens<br />

altijd met de goddelijke wet, dit is namelijk Zijn norm voor zonde en rechtvaardigheid (1<br />

Joh. 3:4; Rom. 7:7). In Daniël 7:9 en 10 zag de profeet de troon van God als<br />

vuurvlammen waaruit een rivier van vuur stroomde dat voor Zijn aangezicht uitging om<br />

mensen te oordelen. Een troon is het symbool van de wet en als een heerser op de troon<br />

zit om mensen te oordelen duidt dit erop dat hij het volk regeert en oordeelt volgens de<br />

wet.<br />

Daarom is het erg aannemelijk dat, toen God neerdaalde op de berg Sinaï, Hij Zichzelf<br />

manifesteerde als VUUR toen Hij Zijn wet aan het volk gaf. Dat dit niet letterlijk genomen<br />

moet worden kunnen we aantonen door het feit dat iemand tevergeefs de hele wet moet<br />

doorzoeken om een zonde te vinden die als oordeel marteling door letterlijk vuur<br />

voorschrijft. De ergste straf die voorgeschreven werd door de goddelijke wet was het<br />

verbranden of cremeren van een lijk van iemand die ter dood veroordeeld was, om<br />

zodoende een eervolle begrafenis te niet te doen. Dit gebeurde met Achan in Jozua 7:25<br />

nadat hij gestenigd was.<br />

In Lukas 12:49, wat we zojuist hebben geciteerd, verlangde Jezus er niet naar om de<br />

aarde te verbranden met vuur, maar juist om het te herstellen door de doop van vuur.<br />

Hij schept er geen genoegen in om zondaren te vernietigen of te kwellen. Hij was echter<br />

wel begerig naar de gebeurtenis dat de goddelijke wet op aarde zou worden uitgevoerd<br />

en gehandhaafd, want, zoals Jesaja 26:9 zegt, “Want wanneer Uw oordelen over de<br />

aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Dit is het doel van<br />

het goddelijke oordeel. Het onderwijst en corrigeert, maar vernietigd niet. Dit is waarom<br />

31


Jezus zijn verlangen uit van het uitzien naar het goddelijke vuur dat op de aarde komt.<br />

Dit kwam omdat Hij de wereld liefhad (Joh. 3:16) en ernaar verlangde haar herstel te<br />

zien, zoals de profeten al hadden voorzegd.<br />

DE GELIJKENIS VAN DE TALENTEN<br />

Jezus vertelt in Mattheüs 25:14-30 een gelijkenis die meer licht werpt op de<br />

verschillende beloningen die de gelovigen zullen ontvangen. In de gelijkenis reist een<br />

man (die Jezus Zelf voorstelt) naar het buitenland. Wat duidt op de hemelvaart van<br />

Jezus. Voordat Hij vertrekt vertrouwt de man zijn bezittingen toe aan zijn slaven<br />

(christenen), ieder naar zijn bekwaamheid, met de opdracht om hiermee handel te<br />

drijven tot hij terugkomt.<br />

Aan de één gaf hij vijf talenten, aan de andere twee en aan de derde één. Een talent was<br />

in de tijd van de <strong>Bijbel</strong> meer dan vijftig kilo zilver. De slaven werden geacht handel te<br />

drijven met het geld terwijl de man weg was, om zodoende het geld te vermeerderen<br />

door wettige zakelijke transacties. Toen hij terugkeerde had de man met de vijf talenten<br />

er nog eens vijf bij verdient en de man met de twee talenten had deze ook verdubbeld.<br />

De man waaraan één talent was toevertrouwd had besloten dat het, het risico niet waard<br />

was om dit te investeren. Hij begroef of verborg het en verkreeg hierdoor geen<br />

waardevermeerdering.<br />

De meester beloonde vervolgens zijn slaven naar de mate van hun zakensuccessen. De<br />

slaaf die zijn talent verborgen had ontving helemaal niets. Zijn talent werd zelfs gegeven<br />

aan de slaaf die het succesvolst was geweest. Vervolgens vertelt de man zijn succesvolle<br />

slaven het volgende in vers 21:<br />

21 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig<br />

bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw<br />

heer.<br />

Hieruit blijkt dat niet elke christen en niet elke overwinnaar dezelfde beloning krijgt. Ze<br />

zullen beloond worden naar hun werken. De onsterfelijkheid zelf zal natuurlijk wel voor<br />

iedereen zijn, want deze beloning komt degenen toe die gerechtvaardigd zijn door het<br />

geloof. Zelfs de slaaf (christen) die zijn toevertrouwde geld verborg zal zijn beloning van<br />

onsterfelijkheid niet verliezen, want deze beloning is niet gebaseerd op werken. Alleen<br />

zal de beloning van heerschappij over velen niet toevertrouwd worden aan hem. Met<br />

andere woorden, hij zal niet delen in de eerste opstanding en daarbij niet delen in het<br />

leven in het Tijdperk van Loofhutten, dat volgt op het huidige Pinkstertijdperk.<br />

Hoewel deze gelijkenis weinig uit de doeken doet over de twee opstandingen, bevestigd<br />

het wel het principe van de verschillende beloningen voor de dienstknechten van God. De<br />

beloningen worden omschreven in termen van heerschappij; “over veel aangesteld<br />

worden”. In de vergelijkbare gelijkenis in Lukas 19 zegt Jezus het in termen van heersen<br />

over STEDEN. Daarom durven we met zekerheid te zeggen dat deze gelijkenis over de<br />

overwinnaars gaat, die met Christus zullen regeren in het Tijdperk van Loofhutten (Op.<br />

20:4-6).<br />

DE OPSTANDING VAN DE RECHTVAARDIGEN<br />

We hebben alreeds gezien in Lukas 12:42-44 dat degenen die zullen heersen in Gods<br />

huisgezin, getrouwe en verstandige rentmeesters zijn. Dit zijn mensen die hun verkregen<br />

autoriteit niet misbruiken in dit huidige tijdperk. Om zulke mensen te onderscheiden van<br />

andere gelovigen (christenen) zullen we hen overwinnaars noemen. Anderen noemen<br />

hen het restant of de verkorenen. Hoe we ze noemen is in dezen niet belangrijk, zolang<br />

we maar begrijpen dat er twee categorieën van christenen genoemd worden in de<br />

Schrift.<br />

32


In Lukas 14:12-14 vertelt Jezus een gelijkenis met betrekking tot de eerste opstanding<br />

en degenen die dit zullen beërven:<br />

12 En Hij zei ook tegen hem die Hem uitgenodigd had: Wanneer u een middag-<br />

of avondmaaltijd houdt, roep dan niet uw vrienden, ook niet uw broers, en niet<br />

uw familieleden of rijke buren, opdat ook zij u niet op hun beurt terugvragen en<br />

het u vergolden wordt. 13 Wanneer u echter een feestmaaltijd gereedmaakt,<br />

nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden. 14 En u zult zalig zijn,<br />

omdat zij niets hebben om u te vergelden. Want het zal u vergolden worden in<br />

de opstanding van de rechtvaardigen.<br />

In deze gelijkenis zegt Jezus niets over de algemene opstanding van ALLE doden, maar<br />

spreekt Hij alleen over “de opstanding van de rechtvaardigen”. De les die hier<br />

onderwezen wordt is deze: om een overwinnaar te worden die de eerste opstanding mag<br />

beërven moet iemand de eigenschappen van onvoorwaardelijke liefde tonen of moet<br />

iemand geven zonder het terug te verwachten. Het principe is eenvoudig, zelfs als het in<br />

de praktijk moeilijk blijkt te zijn omdat het afhangt van hoeveel van ons wezen God<br />

vraagt om te geven.<br />

HEEFT DE EERSTE OPSTANDING AL PLAATS GEVONDEN?<br />

Er zijn mensen die vasthouden aan de gedachte dat de eerste opstanding al heeft plaats<br />

gevonden op het moment dat Christus opstond. Om deze denkwijze te ondersteunen<br />

citeren ze Mattheüs 27:50-54,<br />

50 Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest. 51 En zie, het<br />

voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de<br />

aarde beefde en de rotsen scheurden; 52 ook werden de graven geopend en<br />

veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; 53 en na<br />

Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan<br />

velen verschenen. 54 En toen de hoofdman over honderd en zij die met hem<br />

Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en de dingen die gebeurden, werden zij<br />

erg bevreesd en zeiden: Werkelijk, Dit was Gods Zoon!<br />

Mattheüs is de enige Evangelieschrijver die deze gebeurtenis aanhaalt. Er worden maar<br />

weinig details gegeven en daardoor blijven er veel onbeantwoorde vragen bestaan. Ten<br />

eerste is het, op de manier waarop dit vastgelegd is, moeilijk te zeggen of dit geschiedde<br />

op het moment van Zijn kruisiging of later op het moment van Zijn opstanding. Eerst lijkt<br />

het erop dat Mattheüs deze opstanding verbindt aan het moment van Jezus’ dood waarbij<br />

het voorhangsel in tweeën scheurde. Vervolgens lijkt het erop dat hij zegt dat zij<br />

opstonden “na Zijn opwekking”.<br />

Inzake de aardbevingen is Mattheüs 27:54 er duidelijk over dat er een beving plaatsvond<br />

op het moment dat Jezus stierf aan het kruis, maar in Mattheüs 28:2 wordt ons vertelt<br />

dat een andere beving (een naschok) plaats vond tijdens Zijn opstanding. De andere<br />

Evangelieschrijvers zeggen niets over de aardbevingen.<br />

Het is moeilijk om te geloven dat de doden opgewekt werden op het moment van Jezus’<br />

dood. Iemand zou in elk geval kunnen denken dat zij samen met Christus opgewekt<br />

werden op de derde dag. En als zij inderdaad opstonden uit de dood moeten we ons<br />

afvragen of ALLE overwinnaars opstonden of slechts “velen” (Grieks: polus), zoals de<br />

tekst impliceert. Waarom zegt Mattheüs ons niet dat “alle” (Grieks: pas) heiligen uit het<br />

Oude Testament opgewekt werden? Hij had toch zeker dit woord kunnen gebruiken, want<br />

enkele verzen eerder gebruikte hij het in Mattheüs 27:45 met de woorden: “kwam er<br />

duisternis over heel de aarde”<br />

33


Mattheüs zegt dat “veel” lichamen van heiligen opgewekt werden en verschenen aan<br />

“velen” verschenen in Jeruzalem. In beide gevallen wordt hetzelfde Griekse woord<br />

gebruikt. Het is duidelijk dat deze heiligen niet aan “iedereen” in Jeruzalem verschenen,<br />

daarom is het ook logisch dat niet “alle” heiligen opgewekt werden. Zonder twijfel was dit<br />

een gelimiteerde opstanding van heiligen die in de omgeving van Jeruzalem begraven<br />

waren, in tegenstelling tot een algemene opstanding van alle heiligen uit het Oude<br />

Testament die over de gehele wereld begraven waren.<br />

Onze tweede vraag is of ze opgewekt werden tot onsterfelijkheid of slechts voor een<br />

korte periode op die betreffende dag. Het is, zelfs in de vroege Kerk, een vrij<br />

gemeenschappelijke opvatting dat alle heiligen uit het Oude Testament die uit de dood<br />

opstonden toen Jezus uit het graf werd opgewekt samen met Jezus naar de hemel<br />

voerden tijdens Zijn hemelvaart. Daarbij wordt ook gemeenschappelijk gedacht dat de<br />

“wolk” die Jezus onttrok tijdens Zijn hemelvaart de “wolk der getuigen” was (Heb. 12:1,<br />

Statenvertaling).<br />

Aan de andere kant zegt Petrus tijdens Zijn Pinkstertoespraak in Hand. 2:29,<br />

29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van den<br />

patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons<br />

tot op dezen dag.<br />

Petrus lijkt niets te weten over Davids opstanding uit de dood. Daarentegen citeert hij<br />

wel Davids eigen profetie van zijn uiteindelijke opstanding, maar Petrus past de Schrift<br />

alleen op Christus en Zijn opstanding toe. Het komt op ons vreemd over dat als David<br />

zelf opgewekt zou zijn uit de dood en hij 40 dagen later met Christus zou zijn opgevaren<br />

dat Petrus dit dan niet aan de mensen vertelt als getuige van het Messiasschap van<br />

Jezus. Waarom vermelden Petrus en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament<br />

niets over dit belangrijke en wonderlijke teken?<br />

Waren de heiligen uit het Oude Testament al volmaakt vóór de heiligen van het Nieuwe<br />

Testament, in tegenstelling tot wat Hebreeën 11:40 lijkt te zeggen – “opdat zij (de<br />

heiligen uit het Oude Testament) zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.”<br />

Zou de schrijver van de Hebreeënbrief ook gefaald hebben in het vermelden van de<br />

opstanding van de heiligen uit het Oude Testament? Dit is niet echt aannemelijk.<br />

Ook Openbaringen 6:9-11 roept vragen omtrent deze opstanding op.<br />

9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de<br />

zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille<br />

van het getuigenis dat zij hadden. 10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang,<br />

heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die<br />

op de aarde wonen? 11 En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad<br />

gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten,<br />

totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals<br />

zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden.<br />

Waarom bevonden deze zielen zich “onder het altaar”, in plaats van dat ze de voordelen<br />

van de hemel genoten? We weten dat de priester het bloed van het offer onder het altaar<br />

moest uitstorten en dat de ziel (Heb. nephesh) het bloed is (Lev. 17:11-14). In Jesaja<br />

53:12 profeteert de profeet over het offer van Christus Zelf aan het kruis met de<br />

woorden: “omdat Hij Zijn ziel [nephesh] heeft uitgestort in de dood.” Hier wordt ons<br />

vertelt dat de ziel uitgestort wordt en dit geschied door tussenkomst van bloed. Vandaar<br />

dat de zielen onder het altaar worden afschildert als martelaren die geofferd zijn als het<br />

lichaam van Christus. Hun zielen bevinden zich onder het altaar, net zoals het bloed op<br />

de grond onder het altaar werd uitgestort. Maar de grote vraag die onze discussie<br />

aangaat is deze: Waarom genieten deze zielen niet van de hemel? Waarom worden hun<br />

34


de witte kleren slechts als troost geschonken tot aan een toekomende tijd van<br />

verlossing? Kan het zijn, ongeacht of deze heiligen nu in de hemel bekleed zijn met witte<br />

kleren (van onsterfelijkheid en rechtvaardigheid), dat ze hun laatste beloning nog niet<br />

hebben ontvangen, namelijk het Loofhuttenfeest? Wij denken van wel en waarom dat we<br />

dit denken wordt uitgelegd in hoofdstuk zeven.<br />

Ondertussen moeten we onszelf wel afvragen waarom deze zielen uit Openbaringen 6<br />

zich nog steeds “onder het altaar” of onder de grond bevinden, waar de wet het bloed<br />

(ziel) toeschrijft. Zijn dit alleen de zielen van de martelaren die geofferd zijn in het<br />

Nieuwe Testament? Als dit zo is zijn de heiligen uit het Oude Testament dan afzonderlijk<br />

van hen volmaakt?<br />

Openbaringen 20:4-6, dat over de eerste opstanding gaat, zegt niets over de opstanding<br />

van Mattheüs 27, dat (als het een ware opstanding betreft) de eerste opstanding zou zijn<br />

en gereserveerd zou zijn voor de heiligen uit het Oude Testament. In plaats daarvan<br />

spreekt vers 4 eerder over de martelaren uit het Nieuwe Testament dan over hen uit het<br />

tijdperk van het Oude Testament. Het omvat zowel “de zielen van hen die onthoofd<br />

waren om het getuigenis van Jezus” als degenen die het beest en zijn beeld niet hadden<br />

aanbeden. Hoewel beide omschrijvingen gezien kunnen worden om ook de heiligen uit<br />

het Oude Testament in te sluiten, is de beschrijving toch heel duidelijk een beschrijving<br />

over de heiligen uit het Nieuwe Testament.<br />

Daarom is het verslag van Mattheüs eerder verwarrend dan informatief. Het was niets<br />

meer dan een gelimiteerde opstanding van een paar mensen – misschien wel alleen van<br />

hen die recent gestorven waren. Het teken was voor de apostelen niet groot genoeg om<br />

het Messiasschap van Jezus ermee aan te duiden. Wij worden gedwongen om te<br />

concluderen dat de “eerste opstanding” uit Openbaringen 20 niet binnen de beschrijving<br />

van het opwekken van de doden uit Mattheüs 27 past. We kunnen, ongeacht wat er is<br />

gebeurd in Mattheüs 27, niet concluderen dat de heiligen uit het Oude Testament de<br />

profetie van de eerste opstanding hebben vervult, noch kunnen we beamen dat zij hun<br />

laatste beloning, dat geprofeteerd wordt door het Loofhuttenfeest, al hebben ontvangen.<br />

Openbaringen 22:12 zegt ons het volgende,<br />

12 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals<br />

zijn werk zal zijn.<br />

Dit refereert aan Jesaja 40:10,<br />

10 Zie, de Heere HEERE! Met kracht zal Hij komen, en Zijn arm zal heersen. Zie,<br />

Zijn loon heeft Hij bij Zich, Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit.<br />

In de gelijkenis van Jezus over de talenten spreekt Hij van het geven van beloningen aan<br />

Zijn slaven wanneer Hij terugkomt, niet wanneer Hij op het punt stond te vertrekken.<br />

Toen Hij de talenten aan zijn slaven gaf was dit niet als beloning bedoelt. Zij waren<br />

slechts rentmeesters van Zijn geld en hun latere beloning was gebaseerd op wat ze met<br />

het geld hadden gedaan terwijl Hij weg was. Ook kunnen we niet zeggen dat zij hun<br />

beloning ontvingen terwijl Hij weg was. Niemand ontving zijn beloning totdat Hij<br />

terugkeerde.<br />

Op de Pinksterdag in Handelingen 2 gaf God gaven aan de mens. Dit was geen laatste<br />

beloning. Dit was net zoals de man die zijn talenten gaf aan zijn slaven met de<br />

verwachting dat zij het geld investeerde en het vermeerderde tijdens het Tijperk van<br />

Pinksteren. Als Hij vervolgens terugkomt verwacht Hij een vermeerdering van iedere<br />

slaaf. Pas op dat moment worden de eigenlijke beloningen gegeven aan de slaven.<br />

Wat we ook mogen zeggen over de staat van de gestorven gelovigen, die geleefd hebben<br />

en gestorven zijn, we kunnen niet zeggen dat zij hun beloningen al verkregen hebben.<br />

Dit is gereserveerd voor het moment van de opstanding. De volmaaktheid moet wachten<br />

35


op de dag wanneer het volkomen gemeenschappelijke lichaam van Christus in de aarde<br />

wordt geboren. God is bezig met een gemeenschappelijk werk en de mens kan niet één<br />

voor één, oftewel gedeeltelijk, volmaakt worden. Dit is ook de reden dat de stenen van<br />

Salomo’s tempel ver van de tempel vandaan afgewerkt werden (1 Kon. 6:7) en toen alle<br />

stenen klaar waren werden ze op elkaar geplaatst. Op dezelfde manier is God al<br />

duizenden jaren aan het werk om de levende stenen voor Zijn tempel voor te bereiden<br />

om hen zodoende op de laatste dag te vergaren en ze op elkaar te plaatsen.<br />

De beloning die Christus mee brengt is de uiteindelijke vervulling van het<br />

Loofhuttenfeest. Het doel van de Vader met de schepping was om Zichzelf te<br />

verheerlijken in de aarde. Hij gaf Adam een verheerlijkt lichaam – geestelijk vlees als het<br />

ware – maar Adam verloor deze erfenis toen hij zondigde. God is nu aan het herstellen<br />

van hetgeen dat in Adam verloren was. Het naar de hemel gaan en het leven in een<br />

geestelijk bestaan is voor een gestorven christen niet de vervulling van het uiteindelijke<br />

doel van God voor ons. Sommige zijn van mening dat de mens naar de hemel gaat als hij<br />

sterft, terwijl anderen geloven dat alle mensen slapen tot de opstanding. Deze<br />

verschillende geloofsopvattingen zijn niet erg relevant voor onze discussie omdat we hoe<br />

dan ook van mening zijn dat het Loofhuttenfeest niet vervuld kan worden totdat we, net<br />

zoals Jezus na Zijn opstanding, geestelijk vlees ontvangen. (Dit werd ook al<br />

gemanifesteerd in Zijn transfiguratie op de berg.)<br />

We zullen dit onderwerp bewaren voor een ander hoofdstuk waarin we dit feest zullen<br />

behandelen. Laat ons ondertussen de conclusie vaststellen dat de heiligen uit het Oude<br />

Testament hun beloning nog niet ontvangen hebben, net zoals wij deze nog niet<br />

ontvangen hebben. De eerste opstanding heeft nog niet plaats gevonden. De<br />

gebeurtenissen in Mattheüs 27 zijn dan wel een opwekking uit de dood, maar we kunnen<br />

niet vaststellen dat zij werden opgewekt tot onsterfelijkheid. Zij hebben in ieder geval<br />

nog niet hun uiteindelijke beloning ontvangen.<br />

Maar wat is er dan WEL gebeurt toen Jezus gekruisigd werd? Het is onmogelijk om elke<br />

opvatting aan te nemen. Maar we weten uit de Schrift dat er voorbeelden zijn van<br />

mensen die opstonden uit de dood, maar die niet onsterfelijkheid ontvingen. Zij werden<br />

tot leven gewekt in een gelimiteerde betekenis van opstanding. Zo werd Lazarus<br />

bijvoorbeeld in Johannes 11 uit de dood op gewekt, maar de geschiedenis van de vroege<br />

Kerk wijst uit dat hij later als zendeling in Marseille in Frankrijk stierf. Zijn is graf nog<br />

steeds onder ons.<br />

Mattheüs vertelt ons niet wie uit de dood werd opwekt op die dag. Velen nemen aan dat<br />

het de heiligen uit het Oude Testament waren. Maar Mattheüs zegt alleen dat “veel<br />

lichamen” opstonden en niet alle lichamen. Daarbij zegt hij ook dat ze aan “velen”<br />

verschenen. Er worden ons geen namen gegeven, zoals Abraham, David of Jesaja.<br />

Dergelijke opvattingen zijn slechts gebaseerd op aannames. Hoe konden de mensen in<br />

feite weten of het Abraham of David was? Er waren in die tijd geen foto’s of schilderijen<br />

van hen. De enige manier om te weten of een heilige was opgestaan was wanneer hij<br />

zichzelf persoonlijk identificeerde aan hen. Maar Mattheüs zegt slechts alleen dat ze aan<br />

velen verschenen. Het lijkt erop dat een dergelijk indrukwekkende gebeurtenis door meer<br />

dan één Evangelieschijver opgetekend zou moeten zijn, en dat er ook meer details<br />

bekend gemaakt zouden zijn.<br />

Het lijkt er bijna op dat de mensen die opgewekt waren herkent werden door degenen<br />

die op dat moment leefden – misschien wel omdat zij hen persoonlijk hadden gekend<br />

voordat zij gestorven waren. Het is erg aannemelijk dat een bepaald aantal gelovige<br />

mensen die recentelijk gestorven waren opgewekt werden tot een sterfelijk bewijs als<br />

een getuige van de opstanding van Jezus. Zij leefden weer voor een tijd, maar later<br />

stierven zij weer, net zoals Lazarus.<br />

HYMENEÜS EN FILETUS<br />

36


Sommigen binnen de vroege Kerk geloofden dat de eerste opstanding al had plaats<br />

gevonden. Zonder twijfel baseerden zij hun geloof en leer op de opstanding die in<br />

Mattheüs wordt beschreven. De apostel Paulus benoemt twee van hen in 2 Timotheüs<br />

2:17 en 18:<br />

17 En hun woord zal zich uitzaaien als kanker; onder hen bevinden zich<br />

Hymeneüs en Filetus. 18 Zij zijn van de waarheid afgeweken door te beweren<br />

dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden, en breken het geloof van<br />

sommigen af.<br />

Paulus vertelde Timotheüs dat een dergelijke leer, die hij vergelijkt met “kanker”, het<br />

geloof van sommigen afbrak. Maar wat onderwezen Hymeneüs en Filetus nou eigenlijk<br />

binnen de Kerk? Leerden zij dat de opstanding van Jezus al had plaatsgevonden? Nee,<br />

want anders zou Paulus met hen overeenstemmen. Leerden zij dat de algemene<br />

opstanding der doden voor het oordeel van de grote witte troon alreeds had plaats<br />

gevonden? Waarschijnlijk niet, want het spreekt voor zich dat deze mannen zelf nog niet<br />

waren opgewekt om voor God te verschijnen. Er waren nog genoeg zondaren in de<br />

wereld die nog niet gerechtvaardigd waren. Het is dus erg onwaarschijnlijk dat vele<br />

christenen overtuigd waren van een dergelijke dwaze leer.<br />

Geloofden deze mensen, net zoals de sadduceeën, dat de opstanding helemaal niet<br />

bestond. Blijkbaar niet, want Paulus zegt dat zij wel geloofden in de opstanding der<br />

doden; maar dat dit alreeds had plaatsgevonden in het verleden.<br />

Tot slot laat deze passage zien dat Paulus zelf niet gelooft – zoals sommige onderwijzen<br />

– dat de opstanding slechts een persoonlijke ervaring van verlossing is. Als de<br />

opstanding plaats vind op het moment dat iemand gerechtvaardigd is door geloof dan<br />

moet voor alle gelovigen de opstanding al hebben plaatsgevonden in het verleden. Als dit<br />

inderdaad het geval was dan zouden Hymeneüm en Filetus het bij het juiste eind hebben<br />

gehad in hun onderwijzing dat de opstanding alreeds had plaatsgevonden in het<br />

verleden.<br />

Wat we hier ook van proberen te maken, één ding lijkt zeker te zijn. De opstanding had<br />

nog niet plaatsgevonden voor de tijd waarin Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs<br />

schreef (niet eerder dan 64 n.Chr). Dit houdt in dat wat er ook gebeurd is tijdens het<br />

sterven van Jezus of tijdens Zijn opstanding, het niet de eerste opstanding is geweest.<br />

Mattheüs 27 brengt geen verslag uit van het moment van de eerste opstanding en ook<br />

was de opvatting van Hymeneüs en Filetus over de opstanding niet de juiste leer.<br />

HET DOEL VAN EEN LICHAMELIJKE OPSTANDING<br />

Zoals we al eerder aanhaalden geloven sommigen dat de opstanding, of ten minsten de<br />

EERSTE opstanding, slechts het leven is dat een christen ontvangt wanneer hij door het<br />

geloof gerechtvaardigd is. Om deze opvatting te ondersteunen halen zij geschriften aan<br />

die ons vermanen om “elke dag te sterven” (1 Kor. 15:31) of om op te staan “in een<br />

nieuw leven” (Rom. 6:4). Deze opvatting ontkent de lichamelijke opstanding uit de dood<br />

ten gunste van geestelijke opvatting.<br />

Op een individueel, persoonlijk niveau moeten we inderdaad “elke dag sterven” en elke<br />

dag met Christus opgewekt worden. Maar dit is slechts symbolisch en een schaduw van<br />

opstanding – dit is niet de opstanding zelf. Onze rechtvaardiging door geloof schenkt ons<br />

de rechtvaardiging en het leven in ons, maar dit is niet hetzelfde als het werkelijk<br />

opstaan uit de dood. Door heel de <strong>Bijbel</strong> heen wordt de opstanding niet beschreven als<br />

iets dat in dit leven ervaren wordt, maar er wordt over gesproken als een toekomstige<br />

gebeurtenis. Paulus wijdt er een heel hoofdstuk aan in 1 Kor. 15 omdat er in zijn tijd ook<br />

mensen waren die de opstanding ontkenden. Paulus baseert zijn hele argument op het<br />

feit dat Jezus was opgewekt uit de dood als bewijs dat de doden weldegelijk zullen<br />

37


opstaan en dat dit inhoud dat opstanding weer levend worden betekent, net zoals Jezus<br />

weer tot leven gewekt werd.<br />

Degenen die een tegengestelde opvatting hanteren stellen vaak de vraag: “Waarom zou<br />

iemand terug willen keren in een fysiek lichaam als ze eenmaal dit lichaam verlaten<br />

hebben en een geestelijk lichaam hebben gekregen in de hemel?”<br />

Dit is uiteraard geen nieuwe vraag. De farizeeërs en sadduceeën debatteerden hier ook al<br />

over in de tijd van Jezus. Paulus had onderwijs genoten in de leer der farizeeën en was<br />

ongetwijfeld erg onderwezen in de argumenten van beide kanten. En hoewel Paulus in<br />

zijn latere leven bekeerd werd tot het christendom heeft hij nooit de basisopvatting van<br />

de farizeeërs verlaten dat er een letterlijke opstanding uit de dood zou zijn. Als hij wel<br />

van gedachte was veranderd zou zijn brief aan de gemeente in Korinthe er heel anders<br />

hebben uitgezien.<br />

De sadduceeën waren enorm beïnvloed door de Griekse filosofie. Het vergeestelijken van<br />

de opstanding heeft zijn wortels uit de Griekse wereldvisie, terwijl het idee van de<br />

lichamelijke opstanding zijn wortels heeft uit de Hebreeuwse wereldvisie. Als we<br />

teruggrijpen naar het begin van deze leer en de fundamenten van deze opvattingen<br />

bestuderen kunnen we de waarheid achter deze materie achterhalen.<br />

Voordat de wereld geschapen was regeerde God het universum volmaakt door Zijn<br />

soevereine kracht. Omdat alle dingen door Hem gemaakt zijn (Joh. 1:3) bestond er een<br />

tijd dat fysieke materie niet bestond. Alles dat bestond was toentertijd geestelijk. Toch<br />

begon God op een gegeven moment het universum te scheppen. Op elk<br />

scheppingsniveau bestempelde God Zijn scheppingswerk als “goed” (Gen. 1:4, 10, 12,<br />

18, 21, 25). Toen Hij klaar was met Zijn scheppingswerk bestempelde Hij het als “zeer<br />

goed” (Gen. 1:31). Dit is de <strong>Bijbel</strong>se opvatting van de schepping en bepaald de toon van<br />

het complete plan van God met de aarde. Elke opvatting die verschilt van dit fundament<br />

en een ieder die onderwijst dat materie inherent is aan het kwaad, onderwijst dit niet<br />

vanuit een <strong>Bijbel</strong>s (Hebreeuws) perspectief, maar vanuit een Grieks perspectief. Toen de<br />

vroege Kerk door vervolging werd verspreid in de wereld van de Griekse filosofie duurde<br />

het niet lang voordat de Kerk de Hebreeuwse opvatting van de schepping vergat. Dit had<br />

in latere jaren invloed op vele christelijke leringen.<br />

De Griekse filosofen onderwezen dat de geest goed was en materie slecht. Zij<br />

onderwezen dat het lichaam een gevangenis was voor de “geestelijke ziel” en dat alleen<br />

van het kwaad van dit fysieke bestaan ontsnapt kon worden door te sterven, zodat de<br />

geestelijke ziel bevrijd zou worden. Deze onjuiste leer over de fysieke schepping zorgde<br />

ervoor dat enkele christenen onderwezen dat Jezus Christus zich helemaal niet<br />

manifesteerde in het vlees, want in hun opvatting kon een goede God Zichzelf nooit<br />

manifesteren in het kwade vlees. Derhalve adresseerde Johannes de Hebreeuwse<br />

opvatting in het eerste gedeelte van zijn evangelie en vervolgens ook in zijn brieven. Hij<br />

zegt specifiek: “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh.<br />

1:14). Verder zegt hij dat iedereen die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees<br />

gekomen is, niet uit God is; maar dat het de geest van de “antichrist” is (1 Joh. 4:3).<br />

Met andere woorden is deze opvatting over materie en geest een hoofdzaak dat het hart<br />

vormt van het verschil tussen de Griekse en Hebreeuwse religie. Iemands opvatting over<br />

de schepping vormt iemands opvatting over het einde, de bedoeling van de schepping en<br />

het doel van de geschiedenis.<br />

DE VUURDOOP VAN DE AARDE<br />

De aarde is gemaakt met een specifiek doel. Hoewel zonde de schepping is<br />

binnengevallen behoort het niet voor altijd tot het intrinsieke gedeelte van de schepping.<br />

Het is een tijdelijke toestand die door het werk van Christus omvergeworpen wordt. Het<br />

38


is het doel van de geschiedenis om de zonde en de dood teniet te doen (1 Kor. 15:26) en<br />

het te vervangen met dat wat uit God is totdat ten slotte God “alles in allen” zal zijn (1<br />

Kor. 15:28).<br />

De aarde is niet ontworpen om geheel door vuur vernietigd of verbrand te worden. Toch<br />

zijn mensen die dit veronderstellen omdat ze 2 Petrus 3:7-10, waar Petrus het laatste<br />

oordeel van vuur vergelijkt met het oordeel van water in tijd van Noach, op die manier<br />

interpreteren:<br />

7 Maar de hemelen die er nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde Woord als een<br />

schat weggelegd en worden voor het vuur bewaard tot de dag van het oordeel<br />

en van het verderf van de goddeloze mensen. 8 Maar laat vooral dit u niet<br />

ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar<br />

als één dag. 9 De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als<br />

traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen<br />

verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. 10 Maar de dag des Heeren<br />

zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis<br />

voorbijgaan en de elementen [Grieks: stoicheion, de eerste of primaire principes]<br />

brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.<br />

In Genesis 6:17 vertelde God Noach dat Hij een watervloed over de aarde zou brengen<br />

om de levensgeest (Heb. ruach, “geest”) van alle vlees te ontnemen. Na de watervloed<br />

lezen we in Genesis 8:1 dat God een wind (Heb. ruach, “Geest”) over de aarde stuurde<br />

en dat de water bedaarde. Dit was een bijzonder profetische gebeurtenis, want het<br />

voorzegde dat God het probleem zou overwinnen door Zijn Geest vooruit te sturen.<br />

Noach stuurde vervolgens drie keer de duif eropuit, wat duidt op drie historische<br />

momenten dat God Zijn Geest zou zenden om opnieuw inwoning te nemen in de<br />

mensheid. Deze drie historische momenten waren: (1) bij Sinaï waar de Geest van God<br />

neerdaalde als vuur om de wet aan Israël te geven; (2) in Jeruzalem in de bovenkamer<br />

waarbij het voorschot van de Geest neerdaalde op de 120 discipelen tijdens Pinksteren in<br />

Handelingen 2; en (3) bij de vervulling van het Loofhuttenfeest, waarbij de eerste groep<br />

gelovigen – de overwinnaars – de volheid van Zijn Geest zullen ervaren.<br />

Vervolgens maakte God in Genesis 9 een verbond met Noach, zijn zonen en de hele<br />

aarde waarin Hij verklaarde dat Hij de aarde nooit meer door water zal uitroeien. Velen<br />

onderwijzen dat God dus de volgende keer de aarde zal vernietigen door vuur. Maar dit<br />

ondermijnt de hele bedoeling van Gods verbond. Het was een onvoorwaardelijk verbond<br />

met de hele aarde, dat aangeduid wordt met de regenboog, waarbij God beloofde de<br />

aarde NOOIT meer te vernietigen. In latere jaren verklaarde God dat Zijn intentie was<br />

dat Zijn heerlijkheid de hele aarde zou vervullen. (Zie Num. 14:21; Jesaja 6:3 en 11:9;<br />

Ps. 72:19; Hab. 2:14).<br />

Dit laat ons zien dat er een tweede vloed komt. Dit keer is het geen watervloed, maar<br />

een vloed van de Heilige Geest die de aarde zal vervullen zoals het water de zee bedekt.<br />

Deze doop van vuur heeft niet als doel om te vernietigen, maar om een nieuwe hemel en<br />

aarde te scheppen. Het zal zonde en alle kwaad vernietigen. Het zal alle dingen scheiden<br />

en zuiveren opdat het doel van de schepping vervuld mag worden.<br />

Het eerder aangehaalde gedeelte uit 1 Petrus 3:10 vertelde ons dat de “elementen”<br />

brandend vergaan. Het Griekse woord dat hiervoor gebruikt wordt is stoicheion, dat best<br />

moeilijk te vertalen is omdat het in die tijd in filosofische kringen op verschillende<br />

manieren werd gebruikt. Toch gebruikt Paulus dit woord in Kolossenzen 2:8 om de<br />

basisprincipes van de wereldfilosofieën te beschrijven, hij noemt ze de overlevering van<br />

de mensen:<br />

39


8 Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze<br />

verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen<br />

[stoicheion] van de wereld, maar niet volgens Christus.<br />

Paulus gebruikt de term nogmaals op dezelfde manier in Kolossenzen 2:20. Met andere<br />

woorden, de grondbeginselen van de wereldfilosofieën en de verleidingen zullen door het<br />

vuur beproefd worden en brandend vergaan, zodat ze vervangen zullen worden door een<br />

nieuwe goddelijke orde van het Koninkrijk van God. Dergelijke verleidingen zoals<br />

atheïsme, materialisme en evolutie zullen volledig worden uitgeroeid in het<br />

wetenschappelijk woordenboek. Alleen de waarheid zal onderwezen worden, want in die<br />

dagen zal de waarheid gekend en volledig begrepen worden.<br />

De aarde is geschapen om vervuld te worden met het vuur van God, dat Zijn leven, Zijn<br />

karakter en Zijn hele wezen is. Het was Gods doel om Zichzelf te manifesteren in de<br />

fysieke schepping, zodat Hij niet alleen verheerlijkt zou worden in de geestelijke<br />

dimensie (de hemelen), maar ook in materiële dimensie. Het doel van God is dat Zijn<br />

koninkrijk naar de aarde komt en dat Zijn wil geschiede, “zoals in de hemel zo ook op<br />

aarde” (Mattheüs 6:10). Het crescendo van dit doel voor God is om Zichzelf te<br />

manifesteren in de mens, die geschapen is uit het stof der aarde, wiens naam (Adam)<br />

“aards” betekent.<br />

De mens is een microkosmos van de aarde zelf, een soort kleine aarde. Het is Gods doel<br />

om Zichzelf in het bijzonder in de mens te manifesteren en algemeen in de aarde.<br />

Daarom verlangt Hij ernaar om Zijn Geest uit te schenken op “alle vlees” (Joël 2:28). Dit<br />

is het begin van de manifestatie van God in de aardse materie van de aarde. Het ultieme<br />

doel en de reden voor de schepping is de opstanding tot een fysiek lichaam dat passend<br />

is gemaakt voor de volheid van de Geest.<br />

Als we instemmen met de opvatting dat alle dingen “zeer goed” geschapen waren en dat<br />

de zonde en de dood de schepping zijn binnengevallen, dan hebben wij een stevig<br />

fundament van de waarheid en kunnen we het overkoepelende plan van God gaan<br />

begrijpen. Het plan is het herstel van alle dingen en niet de vernietiging van alle dingen.<br />

Het plan is dat alle dingen zullen worden onderworpen aan de heerschappij van Jezus<br />

Christus en niet dat wij ons zullen terugtrekken in de hemel terwijl de rest van de<br />

schepping aan de duivel toebehoort. Het plan is om de doden op te wekken in een<br />

volmaakt, herstelt lichaam, in navolging van Jezus’ opgewekte lichaam. Het is NIET het<br />

verlaten van ons fysieke bestaan door ons terug te trekken in een puur geestelijk lichaam<br />

in de hemel.<br />

De Grieken onderwezen dat de aarde slechts een springplank naar de hemel was; de<br />

Hebreeërs onderwezen dat de hemel een springplank naar de aarde was. Met andere<br />

woorden, het doel is niet om aan de materie te ontsnappen door in geestelijke vorm naar<br />

de hemel te gaan; maar juist dat God materie heeft geschapen om Zichzelf op dat vlak,<br />

in dit fysieke niveau, te kunnen manifesteren. Het Koninkrijk der hemelen komt dus naar<br />

de aarde – oftewel het Koninkrijk UIT de hemelen. Wat betreft de overwinnaars: “En U<br />

hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen<br />

regeren over de aarde” (Op. 5:10).<br />

Degenen die de opstanding herdefiniëren tot het “worden van een christen” of “het gaan<br />

naar de hemel als we sterven” hebben het grotere geheel van Gods doel met de<br />

schepping gemist. Hoewel er weldegelijk een geestelijke toepassing is bij het concept van<br />

de opstanding moeten we deze toepassing niet gebruiken om de term zelf te definiëren.<br />

Verderop in dit boek zullen we dit onderwerp uitvoeriger behandelen, want uiteindelijk is<br />

het doel van het Feest van de Bazuinen (d.w.z. de opstanding) om de doden opnieuw te<br />

belichamen zodat ze het Loofhuttenfeest kunnen vieren. In de vervulling van dit laatste<br />

feest zullen allen worden “veranderd” in de gelijkenis van Jezus Christus na Zijn<br />

40


opstanding. De Geest van God zal dan het menselijke vlees volkomen doordrenken op<br />

een dergelijke manier die niet meer gezien is sinds Jezus verscheen aan Zijn discipelen<br />

na Zijn opstanding. Dan zullen we – net zoals Jezus – heerschappij voeren in zowel de<br />

hemel als de aarde – oftewel, zowel in de geestelijke als de fysieke wereld. We zullen de<br />

mogelijkheid bezitten om ons vrij te bewegen tussen deze twee rijken, net zoals Jezus<br />

deed, want wij zijn beide; zonen des mensen en zonen van God. Alleen dan zal het doel<br />

van de schepping gerealiseerd worden.<br />

41


HOOFDSTUK 3<br />

De Verzoendag en Het Jubeljaar<br />

De Verzoendag was een dag van vasten en berouw die één keer per jaar op de tiende<br />

dag van de zevende maand (Lev. 23:27) gehouden werd. Dit was negen dagen na het<br />

Feest van de Bazuinen:<br />

27 Alleen op de tiende dag van deze zevende maand is de Verzoendag. U moet<br />

een heilige samenkomst houden. U moet uzelf dan verootmoedigen en de HEERE<br />

een vuuroffer aanbieden. 28 Op diezelfde dag mag u geen enkel werk doen,<br />

want het is de Verzoendag, om voor het aangezicht van de HEERE, uw God,<br />

verzoening voor u te doen.<br />

Dit was een dag waarop een ieder zijn ziel vernederde. Dit was een Hebreeuws idioom<br />

dat “vasten” betekende. Deze dag komt een aantal keer voor in de Schriften, inclusief in<br />

Jesaja’s opmerkingen over de Verzoendag in Jesaja 58. De profeet vertelt ons dat het<br />

onderliggende doel van de Verzoendag niet zo zeer vasten is, maar dat het een dag is<br />

waarop mensen vrij worden gemaakt en de hongerigen worden gevoed. Met andere<br />

woorden, het is het Jubeljaar waarbij de gevangenen vrij komen.<br />

Het ceremoniële ritueel van de twee bokken dat de priesters elk jaar moesten doen op de<br />

Verzoendag is opgetekend in Leviticus 16. Maar omdat we hier uitvoeriger op in zullen<br />

gaan in hoofdstuk 10, waarbij we de “Twee Werken van Christus” zullen gaan<br />

behandelen, laten we dit ritueel even voor wat het is. In plaats daarvan zullen we ons<br />

richten op het Jubeljaargedeelte van deze dag en waarom de Jubeljaartrompet geblazen<br />

moest worden op de Verzoendag in het vijftigste jaar.<br />

Elke 49 jaar werd de Verzoendag verwisseld met het blazen op de trompet van het<br />

Jubeljaar. In plaats van rouwen en vasten was het een dag van verheugen en jubelen.<br />

Dit kunnen we lezen in Leviticus 25:8-13,<br />

8 Verder moet u voor uzelf zeven sabbatsjaren tellen, zeven keer zeven jaar,<br />

zodat de perioden van de zeven sabbatsjaren negenenveertig jaar voor u zijn.<br />

9 Dan moet u in de zevende maand, op de tiende dag van de maand,<br />

bazuingeschal laten klinken. Op de Verzoendag moet u de bazuin in heel uw<br />

land laten klinken. 10 U moet het vijftigste jaar heiligen en vrijlating in het land<br />

uitroepen voor alle bewoners ervan. Het is jubeljaar voor u: ieder zal<br />

terugkeren naar zijn eigen bezit en ieder zal terugkeren naar zijn familie. 11 Elk<br />

vijftigste jaar moet jubeljaar voor u zijn. U mag dan niet zaaien, niet oogsten<br />

wat er na uw laatste oogst nog opkomt, en de druiven van uw ongesnoeide<br />

wijnstok mag u niet plukken, 12 want het is jubeljaar. Het moet heilig voor u<br />

zijn. U mag van de akker eten wat het uit zichzelf opbrengt.<br />

13 In dit jubeljaar mag u terugkeren, ieder naar zijn eigen bezit.<br />

Dit is de basiswet van de Verzoendag en het Jubeljaar. De tijd was verdeeld in zevenjaar<br />

“weken”. Elk zevende jaar was een sabbatsjaar waarbij het land rustte, waarbij niemand<br />

het land mocht inzaaien of oogsten. Het hele volk had een jaar vrij om andere<br />

belangrijkere zaken na te streven. Alle schulden werden gedurende dat jaar<br />

vrijgescholden, want er was geen inkomen waarmee de schuld afgelost kon worden. Toch<br />

werd door het sabbatjaar de schuld niet permanent vrijgescholden, want in het achtste<br />

jaar en verder moest de schuld gewoon weer ingelost worden.<br />

42


Het Jubeljaar was anders. Aan het einde van zeven sabbatsjaren, na 49 jaar, ving het<br />

Jubeljaar aan. Het sabbatjaar eindigde in de herfst op het Feest van de Bazuinen, waarna<br />

10 dagen in het 50 e jaar vervolgens op de trompet van het Jubeljaar werd geblazen. Dit<br />

was het signaal voor een permanente ontheffing van alle onafbetaalde schulden. Een<br />

ieder die zijn land door schuld was verloren kon terugkeren naar zijn erfenis en deze<br />

opeisen.<br />

Voordat we de profetische betekenis van deze dag aantonen moeten we eerst haar<br />

geschiedenis en instelling begrijpen.<br />

HET VIJFTIGSTE JUBELJAAR VANAF ADAM<br />

Vlak voor het 50 e Jubeljaar vanaf Adam bevrijde God Israël uit Egypte. Het was Gods<br />

bedoeling om Israël de mogelijkheid te geven om terug te keren in haar erfenis in het<br />

land Kanaän op het Jubeljaar. Als de twaalf verkenners een goed verslag hadden<br />

gegeven in Numeri 13 en als de priesters op de trompet van het Jubeljaar hadden<br />

geblazen hadden ze werkelijk het festival van het Jubeljaar op die dag vervuld. Ze<br />

hadden dan kunnen terugkeren tot hun bezit, namelijk het land dat God Abraham<br />

gegeven had. Israël zou Kanaän dan vijf dagen later ingegaan zijn op de eerste dag van<br />

het Loofhuttenfeest. Wij geloven dat de Kanaänieten wel binnen een week tot God<br />

bekeerd waren (in plaats van door ze te overwinnen door oorlog). Theoretisch gesproken<br />

zou Israël dan het Loofhuttenfeest op de 8 e dag vervuld hebben en zou zodoende het<br />

Koninkrijk van God op aarde volledig gevestigd zijn.<br />

Dit was zekerlijk de wil van God, want Hij had hen gezegd Kanaän binnen te gaan; toch<br />

was het op dat moment niet Gods overkoepelende plan, want zulke gebeurtenissen<br />

hadden nooit plaats kunnen vinden zonder het werk aan het Kruis. Dit is de reden dat de<br />

ware vervulling van de feesten op een later tijdstip moest wachten. Toch werden de<br />

patronen gevestigd onder Mozes en zijn deze heden ten dage erg leerzaam voor ons.<br />

De eerste vraag die we binnen deze sectie vast moeten stellen is de vraag over timing en<br />

bedoeling. Hoe weten we dat de twaalf verkenners hun slechte verslag uitbrachten op het<br />

50 e Jubeljaar vanaf Adam? En waarom was het belangrijk dat zij terugkeerden tot hun<br />

erfenis in Kanaän op het Jubeljaar? Voor een complete studie over de chronologie van<br />

Adam tot Mozes verwijzen wij u naar hoofdstuk twee van ons boek “Secrets of Time”. In<br />

dit boek zullen we nu een korte samenvatting behandelen.<br />

Genesis 5 en 11 geven ons een basale chronologie van Adam tot Abraham en zijn<br />

ontworpen om Gods Jubeljaarkalender vast te stellen in de menselijke geschiedenis. De<br />

vloed kwam na 1656 jaar vanaf Adam. Abraham is krap drie eeuwen later geboren in het<br />

jaar 1948 (vanaf Adam). Abraham was 100 jaar in 2048 toen Izak geboren werd. En,<br />

zoals we snel gedetailleerder zullen aantonen, blijkt uit de Schriften dat 400 jaar na de<br />

geboorte van Izak de uittocht uit Egypte plaats vond in het jaar 2448. Anderhalf jaar<br />

later brachten de verkenners in de herfst hun slechte verslag uit. Omdat de jaren<br />

toentertijd in de herfst begonnen was het begin van het jaar 2450.<br />

De Jubeljaren worden niet specifiek aangeduid tot de tijd van Mozes aanbreekt, waar in<br />

de goddelijke wet op de tiende dag, op de Verzoendag, van het vijftigste jaar op de<br />

trompet van het Jubeljaar geblazen moest worden. Aan Israël werd de mogelijkheid<br />

gegeven om het Jubeljaar uit te roepen en het land Kanaän op de goddelijke<br />

43


voorbestemde tijd in te gaan, op het Jubeljaar der Jubeljaren. Natuurlijk deden ze dit niet<br />

waardoor de vervulling van het Loofhuttenfeest vertraagd werd tot een later moment<br />

(dat God allang had voorzien). Vandaar dat ze dit jaarlijks moesten herdenken als de<br />

Verzoendag, een dag van berouw vanwege de weigering om de erfenis binnen te gaan en<br />

het Koninkrijk van God te stichten.<br />

We behandelen dit niet als onomstotelijke bewijs, maar slechts als opsomming van<br />

datgene wat we meer uitvoerig hebben beschreven in het boek “Secrets of Time”. Toch<br />

vinden wij het belangrijk om in meer detail onze verklaring van de 400 jaar vanaf Izaks<br />

geboorte tot de uittocht uit Egypte uit te leggen, omdat de meeste mensen geleerd<br />

hebben dat Israël de totale 400 jaar in Egypte heeft doorgebracht.<br />

ISRAËLS ERFENIS IN KANAÄN<br />

We lezen in Genesis 15 dat God Abram het land Kanaän als erfenis gaf. Hij leidde Abram<br />

uit het land van de Chaldeeën (Babylonië) en bracht hem in Kanaän, waar hij slechts als<br />

“vreemdeling en bijwoner” leefde (Gen. 23:4). Met andere woorden, waar Abram leefde<br />

bezat hij totaal geen land, met uitzondering van de grafgrot die hij zich kon toe-eigenen<br />

toen zijn vrouw Sara overleed.<br />

En hoewel Abram nooit de belofte beërfde geloofde hij wel in de belofte van God aan hem<br />

en eigende hij dit door geloof toe voor zijn nageslacht. Gods belofte werd wettig<br />

verklaard door een verbond in Genesis 15:7-21,<br />

7 Verder zei Hij tegen hem: Ik ben de HEERE, Die u uit Ur van de Chaldeeën<br />

geleid heb, om u dit land te geven om het in bezit te hebben. 8 Hij zei: Heere<br />

HEERE, waardoor zal ik weten dat ik het in bezit zal krijgen? 9 Hij zei tegen<br />

hem: Haal voor Mij een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige<br />

ram, een tortelduif en een jonge duif. 10 Hij haalde al deze dieren voor Hem,<br />

deelde ze doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; de vogels deelde<br />

hij echter niet. 11 Er kwamen roofvogels op de kadavers af, maar Abram joeg<br />

die weg. 12 En het gebeurde, toen de zon bijna onderging, dat er een diepe<br />

slaap op Abram viel. En zie, een grote, schrikwekkende duisternis viel op hem.<br />

13 Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen<br />

zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen<br />

vierhonderd jaar onderdrukken. 14 Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen<br />

dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken.<br />

15 Maar ú zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom<br />

begraven worden. 16 De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van<br />

de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol. 17 En het gebeurde<br />

dat de zon onderging en het donker werd; en zie, er was een rokende oven en<br />

een brandende fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Op die dag sloot de<br />

HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land<br />

gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat.<br />

Ons wordt in vers 13 vertelt dat God de intentie heeft om de nakomelingen van Abram<br />

gedurende 400 jaar als vreemdelingen te laten zijn in een land dat niet van hun is. De<br />

aantekening van dr. Bullinger zeggen het volgende over dit vers in The Companion Bible:<br />

“De 400 jaar dateren vanaf Izaks geboorte (Hand. 7:6)”. In <strong>Bijbel</strong>se zin begon het zaad<br />

van Abram met Izak, want God zei in Gen. 21:12: “want alleen het nageslacht van Izak<br />

zal uw nageslacht genoemd worden.” Izak werd als vreemdeling geboren in Kanaän –<br />

een land dat niet van hem was. Hoewel hij 180 jaar werd (Gen. 35:28) beërfde Izak, net<br />

zoals zijn vader, het land Kanaän niet.<br />

De eerste zoon van Abram (door Hagar, zijn andere vrouw) heette Ismaël. Ismaël was 14<br />

jaar ouder dan Izak. Toen hij leerde dat hij niet het beloofde zaad was dat de beloften<br />

van God zou beërven deed hij wat iedereen op die leeftijd zou doen. Uit jaloersheid en<br />

44


ivaliteit bedreigde hij Izak ernstig. Genesis 21:9 vertelt ons alleen dat Sara zag dat<br />

Ismaël Izak aan het spotlachen was. Dit betekent dat hij hem uitlachte. Maar Paulus zegt<br />

in Galaten 4:29 dat het ernstiger was dan het op eerste gezicht lijkt. Als hij praat over<br />

Ismaël, die “naar het vlees geboren” was, zegt hij,<br />

29 Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die<br />

naar de Geest geboren was, zo is het ook nu.<br />

Een oude tekst uit het Boek van de Oprechte (The Book of Jasher), dat voor het eerst in<br />

het Engels gepubliceerd werd in 1840, lezen we gedetailleerder over wat er eigenlijk<br />

geschiedde tussen Ismaël en Izak. Het Boek van de Oprechte wordt in Jozua 10:13 en<br />

opnieuw in 2 Samuël 1:18 aangehaald. Vele jaren was dit boek verloren, maar in 1613<br />

werd in een kantoor van een rabbijn in Venetië, Italië, een erg oud exemplaar ontdekt.<br />

Dit is ten slotte in 1840 in het Engels vertaalt en is vandaag de dag beschikbaar. Haar<br />

oudheid is overduidelijk, dit niet alleen door de zuiverheid van de Hebreeuwse taal<br />

(gestaafd door haar vertalers en anderen), maar ook door de fouten van de kopiist die<br />

door de eeuwen heen onvermijdelijk sluipen in oude manuscripten. In Jasher 21:11-15<br />

lezen we het volgende,<br />

11 En Ismaël de zoon van Abraham groeide in die dagen op; hij was veertien jaar oud toen Sara Izak baarde<br />

aan Abraham. 12 God was met Ismaël de zoon van Abraham, en hij groeide op, en hij leerde de boog te<br />

hanteren en werd een schutter. 13 Toen Izak vijf jaar oud was zat hij met Ismaël voor de ingang van de tent.<br />

14 En Ismaël naderde tot Izak en plaatste zich tegenover hem, en hij nam de boog en spande deze en plaatste<br />

er een pijl in, en nam zich voor om Izak te doden. 15 En Sara zag de daad die Ismaël verlangde te doen tot<br />

haar zoon Izak, en het bedroefde haar buitengewoon op grond van haar zoon, en ze liet Abraham komen en zei<br />

tot hem: Jaag deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak,<br />

erven, daarom probeerde hij zich deze dag van hem te ontdoen.<br />

Misschien was de apostel Paulus wel bekend met deze geschiedenis. Paulus zegt dat deze<br />

historische gebeurtenis ook allegorisch is, want het was profetisch in zijn tijd. De Joodse<br />

leiders in zijn tijd waren “naar het vlees geboren” en vervolgden de christenen die “naar<br />

de Geest geboren” waren. Paulus was hier zeer mee bekend, want hij was in zijn<br />

vroegere dagen zelf de voornaamste vervolger geweest.<br />

Dus wanneer Genesis 15:13 zegt dat Abrahams zaad voor vierhonderd jaar onderdrukt<br />

wordt en als slaaf zal leven, is het duidelijk dat deze onderdrukking en vervolging in<br />

wezen al begon met Ismaël, de zoon van Hagar, de Egyptische. Het begon op het<br />

moment dat Izak geboren werd. Het bevatte twee niveaus van onderdrukking – het<br />

eerste niveau met Ismaël, de half-Egyptische, en vele jaren later het tweede niveau toen<br />

Israël als vreemdeling verbleef in Egypte.<br />

Izak en Rebekka, zijn vrouw, hadden een tweeling, twee broers, genaamd Jakob en<br />

Ezau. Deze zonen werden hem geboren toen Izak 60 jaar oud was (Gen. 25:26). Dit<br />

waren de eerste 60 jaar van de 400 jaar die voorzegd waren, waarin Abrahams<br />

nakomelingen “vreemdelingen zijn in hun land dat niet van hen is”. Het is belangrijk om<br />

dit in te zien omdat de meeste mensen aannemen dat de 400 jaar pas aanving toen zij<br />

uiteindelijk naar Egypte verhuisden. Terwijl hun vreemdelingschap in Egypte slechts een<br />

tweede fase van slavernij en vreemdelingschap was. Hiermee zijn de historici die zich<br />

bezig houden met de oudheid het eens.<br />

Jakob was 130 jaar oud toen hij en zijn zonen van Kanaän naar Egypte verhuisden (Gen.<br />

47:9). Dus toen zij in Egypte arriveerden waren er al 190 jaar voorbij gegaan waarin de<br />

nakomelingen van Abraham als vreemdeling leefden in hun land dat niet van hen was.<br />

Hierdoor bleven er nog maar 210 jaren over voor hun eigenlijke vreemdelingschap in<br />

Egypte. Josephus, de historicus uit de eerste eeuw, verschilt slechts vijf jaar met de<br />

apostel Paulus. Josephus zegt dat ze voor 215 jaar in Egypte verbleven en dat zij Egypte<br />

430 jaar nadat Abraham Kanaän inging verlieten (Antiquities of the Jews, II, 15, ii),<br />

45


“Zij verlieten Egypte in de maand Xanthicus [ook wel bekend als Abib en Nisan], op de vijftiende dag van de<br />

maand; vierhonderdendertig jaar nadat onze voorvader Abraham Kanaän binnenging, maar slechts<br />

tweehonderdenvijftien jaar nadat Jakob naar Egypte verhuisde.”<br />

Aan de andere kant dateert Paulus de tijd van het verbond met Abram tot het verbond<br />

met Mozes op 430 jaar (Gal. 3:17). God ging het verbond met Abram aan toen Abram 70<br />

jaar was, vijf jaar daarna arriveerde hij in Kanaän op de leeftijd van 75 jaar (Gen. 12:4).<br />

Toen Izak geboren werd was Abram 100 jaar oud en waren er al 30 jaar voorbij gegaan<br />

sinds het opstellen van het verbond. Vervolgens vertrok Israël 400 jaar later uit Egypte<br />

tijdens de uittocht. Dit geschiedde 430 jaar na het Abrahamitisch verbond.<br />

We kunnen Josephus vergeven voor zijn rekenfout van vijf jaar, want hij begreep ten<br />

minste dat Israël niet de volle 400 jaar in Egypte verbleef. Hij zegt dat het 215 jaar was,<br />

maar in feite waren het er slechts 210. De details hiervan worden uitvoerig beschreven in<br />

het Boek van de Oprechte en zijn een enorme aanwinst om de <strong>Bijbel</strong>se berekeningen te<br />

verklaren. Ongeacht het kleine verschil tussen Josephus en Paulus is het overduidelijk<br />

dat Israël niet de hele 400 jaar in Egypte verbleef.<br />

Het Boek van de Oprechte zegt specifiek dat het vreemdelingschap van Israël in Egypte<br />

precies 210 jaar betrof. Jasher 81:3 en 4 zegt,<br />

3 En het vreemdelingschap van de kinderen Israëls, die in Egypte verbleven en daar zwaar werk verrichtte,<br />

duurde tweehonderdentien jaar. 4 En aan het eind van de tweehonderdentien jaar bevrijdde de Heer de<br />

kinderen Israël uit Egypte met een sterke hand.<br />

Het Boek van de Oprechte is een erg interessant en behulpzaam boek dat vele details<br />

invult die niet opgetekend staan in de <strong>Bijbel</strong>. Ondanks dat kunnen we toch niet zeggen<br />

dat het dezelfde geldigheidswaarde heeft als de Schrift. Het is slechts een behulpzaam<br />

geschiedenisboek dat duizenden jaren geleden geschreven is en dat ons nu steunt in<br />

onze bewering dat Israël gedurende 210 jaar in Egypte verbleef. Dit is belangrijk omdat<br />

dat het jaar 2448 als het jaar van de uittocht bevestigt en het jaar 2450 (het 50 e<br />

Jubeljaar) als het jaar dat Israël opgedragen werd om het land Kanaän in te gaan.<br />

HET SLECHTE VERSLAG VAN DE TIEN VERKENNERS<br />

Voordat zij hun tabernakel gingen bouwen had Israël al een jaar rondgezworven in de<br />

woestijn. In feite werd deze op de eerste dag van de eerste maand in het tweede jaar na<br />

de uittocht opgezet (Exodus 40:2). De volgende twaalf dagen werd de tabernakel gewijd,<br />

waarbij de prins van elke stam om de beurt elke dag slachtoffers en andere offers bracht.<br />

Op de 14 e van de maand werd de tabernakel volledig gewijd toen het volk hun Pascha<br />

lammeren moesten slachten.<br />

Ongeveer vijf weken later, op de twintigste dag van de tweede maand, begon God Israël<br />

te leiden naar het beloofde land (Num. 10:11). Dit was normaliter een reis van elf dagen<br />

46


(Deut. 1:2), maar het volk maakte onderweg een aantal stops waardoor de reis langer<br />

duurde dan normaal.<br />

Hun eerste stop was bij Tabera, waar God hen oordeelde vanwege hun slechte beklag<br />

(Num. 11:1-3). Later beklaagden zij zich omdat ze alleen maar manna hadden als<br />

voedsel. Omdat ze vlees begeerden gaf God hen een hele maand kwakkelen als voedsel<br />

(Num. 11:20) totdat dit hen ziek maakte. Die plaats werd Kibroth-Taäva, “graven van<br />

lust”, genoemd. Het blijkt dat Israël een volledige maand in Tabera is verbleven, wat telt<br />

als een volledige derde maand.<br />

Aan het begin van de vierde maand trok Israël verder naar Hazeroth. Toen ze daar waren<br />

klaagde Mirjam, de zus van Mozes, tot God over de Cusjitische vrouw die Mozes had<br />

getrouwd. Nu waren er twee landen van Cush. Het latere land werd uiteindelijk Ethiopië<br />

genoemd, maar de historici vertellen ons dat het oorspronkelijke land van Cush in Arabië<br />

lag. In zijn aantekeningen in de Companion Bible zegt dr. Bullinger over Num. 12:1 het<br />

volgende: “Arabië lag in het land van Cush; Zipporah (Ex. 2:21) had waarschijnlijk een<br />

Cusjitisch nationaliteit, hoewel zij territoriaal een Midianiet was.” Het land Midian was in<br />

die dagen een gedeelte van Cush. Mozes trouwde Zippora, de dochter van de priester<br />

van Midian. Daarom werd zij een Cusjitisch genoemd. Zij was geen Israëliet, want haar<br />

afstamming van Abraham was via zijn derde vrouw Ketura (Gen. 25:1, 2).<br />

Afijn, de bestraffing van Mirjam nam weer een week van hun tijd in beslag (Num.<br />

12:14). Dus dit was niet eerder voorbij dan het midden van de vierde maand.<br />

Waarschijnlijk was het aan het begin van de vijfde maand voorbij, want zowel reistijd als<br />

normale tijd in gedachte nemende kost het behoorlijk wat tijd voor zo’n enorme<br />

gemeenschap om hun dagelijkse bezigheden te verrichten.<br />

Vanuit Hazeroth kwam het volk ten slotte in de woestijn van Paran aan (Num. 1:16), dat<br />

dichtbij Kanaän lag. Het was nu waarschijnlijk het einde van de vijfde maand. Toen pas<br />

riep God de twaalf afgevaardigden van elke stam op om het land Kanaän te verkennen.<br />

Zij werden ongeveer op de eerste dag van de zesde maand er op uitgestuurd en bleven<br />

veertig dagen weg. Dit brengt ons tot de tiende dag van de zevende maand, dat de<br />

Verzoendag en Jubeljaar is. Het was nu het einde van de zomer, want de verkenners<br />

brachten wat vruchten van het land mee terug. We lezen in Num. 13:20: “Die dagen<br />

waren namelijk juist de dagen van de eerste vruchten van de druiven.”<br />

Er waren natuurlijk drie hoofdfeesten in Israël en elk feest had haar eigen<br />

eerstelingenoffer. Met Pascha werd gerst geofferd, met Pinksteren tarwe en de nieuwe<br />

wijn werd uitgeschonken als een drankoffer voor de Heer gedurende de zeven dagen van<br />

het Loofhuttenfeest. Daarom zegt God ook dat het Loofhuttenfeest gehouden moest<br />

worden “als u de oogst van uw dorsvloer en van uw perskuip hebt ingezameld”.<br />

De Verzoendag leek op de voorbereidingsdag voor het Loofhuttenfeest. Het was de dag<br />

waarop er begonnen werd met het brengen van de eerstelingen van de druiven om<br />

zodoende het drankoffer gedurende de zevendagen van Loofhutten uit te schenken. De<br />

verkenners brachten toen ook op de tiende dag van de zevende maand de eerste druiven<br />

naar God en deden hun verslag aan het volk. Zij hadden een goed verslag moeten<br />

geven, doordrenkt met geloof en vreugde over het vooruitzicht van het beërven van zo’n<br />

goed productief land. Dit had hun Jubeljaar moeten zijn. Toch konden de twaalf<br />

verkenners het niet eens worden met elkaar. Tien van hen gaven een slecht verslag,<br />

zoals we kunnen lezen in Numeri 13:32,<br />

32 En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat<br />

zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om<br />

het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat<br />

wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte<br />

[reuzen].<br />

47


De andere twee verkenners, Kaleb en Jozua, gingen hier tegen in zeggende in Numeri<br />

14:9,<br />

9 … want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw [bescherming] is van hen<br />

geweken.<br />

Reuzen - hèt ontbijt van kampioenen!<br />

Kaleb en Jozua werden overstemd en het volk nam het slechte verslag van de andere<br />

tien verkenners aan. Hierom werd het grote Jubeljaar der Jubeljaren niet uitgeroepen en<br />

sindsdien droeg God hen op om deze dag elk jaar te herinneren als Verzoendag – een<br />

dag van rouw, vasten en inkeer vanwege de weigering van Gods Jubeljaar. Deze<br />

originele traditie laat zien dat de Verzoendag een dag van beslissing is, een laatste test<br />

die bepaald wie een overwinnaar is en wie niet. Het is de Verzoendag die bepaald wie<br />

een overwinnaar is en die de overwinnaars scheidt van de andere gelovigen. Deze dag<br />

bepaalt uiteindelijk wie geschikt is om het Loofhuttenfeest te vervullen.<br />

DE KRACHT VAN VERGEVING<br />

Het Jubeljaar draait totaal om vergeving. De wet zelf spreekt over het annuleren en het<br />

vergeven van SCHULDEN op die dag, maar in de <strong>Bijbel</strong> wordt alle zonde aangerekend als<br />

schuld. Als iemand duizend euro stal was de dief het slachtoffer tweeduizend euro<br />

verschuldigd (Exodus 22:4). Zijn zonde werd hem aangerekend als schuld volgens het<br />

<strong>Bijbel</strong>s rechtssysteem. Dit is ook de reden dat de schrijvers van het Nieuwe Testament<br />

spreken van schuld als de equivalent van zonde. Zo lezen we bijvoorbeeld in het gebed<br />

des Heeren in Mattheüs 6:12: “En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze<br />

schuldenaren vergeven.” In Lukas 11:4 staat: “Vergeef ons onze zonden, want ook wij<br />

vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is.”<br />

Het Jubeljaar is er niet alleen voor de vergeving van monetaire schulden, maar ook voor<br />

de vergeving van zonde. Zij die zondigen tegen hun naasten worden door de ogen van<br />

God en Zijn wet beschouwd als schuldenaren ten opzichte van hun slachtoffers. Alle<br />

slachtoffers van het onrecht zijn schuldeisers en bezitten verschillende rechten binnen de<br />

wet van God. Als zij God aanroepen voor gerechtigheid zal God hen ook verhoren. Zo<br />

zegt Exodus 22:22 en 23 het volgende over weduwen en wezen,<br />

22 U mag geen enkele weduwe of wees onderdrukken. 23 Als u hen maar<br />

enigszins onderdrukt en zij maar enigszins tot Mij om hulp roepen, zal Ik hun<br />

roep zeker verhoren.<br />

Binnen de wet van God hebben alleen de slachtoffers het recht om zonde te vergeven.<br />

De rechter heeft dit recht niet. Als een dief veroordeeld wordt omdat hij van u duizend<br />

euro gestolen heeft, heeft de rechter niet het recht om hem dit te vergeven. Hij moet<br />

precies zo optreden zoals de wet dit eist. Alleen u – het slachtoffer – hebt het recht om<br />

de zonde te vergeven, mocht u dit willen doen.<br />

God heeft alle mensen op één of andere manier slachtoffer gemaakt van onrecht.<br />

Iedereen heeft het onrecht van de zonde ervaren. De meeste mensen worden kwaad en<br />

vaak ook behoorlijk verbitterd over de gevallen van onrecht. Maar degenen die het hart<br />

van God en het karakter van Jezus Christus kennen zijn in staat om met deze gevallen<br />

van onrecht op een behoorlijk ongebruikelijk manier om te gaan. Zij begrijpen dat God<br />

soeverein is en dat niets bij geval gebeurt, ook het onrecht niet, maar zij weten ook dat<br />

God de kennis en de kracht heeft om dit mee te laten werken ten goede (Romeinen<br />

8:28). De ware gelovigen zijn degenen die niet kwaad worden wanneer zij persoonlijk in<br />

aanraking komen met onrecht. Zij hebben geleerd om degenen die hen kwaad doen te<br />

vergeven en zich te verheugen als men ze vervolgd.<br />

48


Dit zijn de overwinnaars, de mensen die geroepen zijn tot een hoger niveau van<br />

openbaring, kennis en begrip van God. Sommigen vergissen zich door te denken dat<br />

wanneer hen slechte dingen overkomt dit komt omdat God boos op hen is of dat God hen<br />

straft voor iets wat ze gedaan hebben. Natuurlijk tuchtigt God ons, maar vaak overkomt<br />

ons dit zodat we schuldeisers van de wereld en erfgenamen van alle dingen mogen<br />

worden. De wereld heeft de overwinnaars vervolgd zodat zij de voornaamste erfgenamen<br />

van alle volken kunnen worden.<br />

Zo zijn de overwinnaars ook degenen die het Jubeljaar ervaren hebben. Dit betekent dat<br />

zij hebben geleerd om mensen van hun slavernij, en hun slavenhuis (gevangenis) van<br />

zonde (schuld), te bevrijden. Zij hebben geleerd dat zij geen wrok moeten koesteren<br />

jegens hun vervolgers, maar dat ze zich juist moeten verheugen in het feit dat God hen<br />

waardig heeft bevonden om hen deze geloofsbeproevingen te laten ondergaan. Dit zijn<br />

de overwinnaars. De belangrijkste kwalificatie om een overwinnaar te worden – iemand<br />

die streeft naar de vervullen van het Loofhuttenfeest – is door vergevingsgezind te zijn.<br />

Niemand kan Loofhutten ingaan zonder eerst het Jubeljaar te ervaren. Dit is nu eenmaal<br />

de volgorde van de feestdagen en dit proces kan niet omzeild worden.<br />

De overwinnaars zijn mannen en vrouwen die God aanstelt als heersers binnen Zijn<br />

Koninkrijk. Zij zijn in staat te heersen zonder vooringenomenheid en met de gelijkheid<br />

van gerechtigheid voor allen, want zij bezitten in principe hetzelfde vergevingsvolle en<br />

liefdesvolle hart als Jezus. Ja meer nog, de overwinnaars hebben de hartsgesteldheid om<br />

het Jubeljaar uit te roepen op aarde waardoor alle volken vrijgemaakt worden in de<br />

toekomende eeuw van Loofhutten. Als schuldeisers hebben zij, en zij alleen, het wettige<br />

recht om de schuld die hen verschuldigd is te vergeven – en ook hebben zij<br />

daadwerkelijk de hartgesteldheid om dit te doen. Zij zijn gaan inzien en gaan begrijpen<br />

dat het onrecht dat ze ervaren hebben nodig was om hen het recht te geven om het<br />

Jubeljaar uit te kunnen roepen – en dit weerklinkt in hun hart.<br />

De kracht van vergeving zal altijd de kracht van wrok koesteren overtreffen. De kracht<br />

van liefde zal altijd de kracht van de zonde te boven gaan. Goed en slecht zijn geen twee<br />

gelijke krachten. God en satan zijn geen twee gelijke goden binnen het universum. Er is<br />

geen balans van kracht in de hemelen, geen eeuwige co-existentie van zonde en<br />

gerechtigheid. Op deze manier en met deze woorden geeft de <strong>Bijbel</strong> het einde van de<br />

geschiedenis weer in Openbaringen 5:13 en 14,<br />

13 En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is,<br />

en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan<br />

het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle<br />

eeuwigheid. 14 En de vier dieren zeiden: Amen.<br />

Dit is het Jubeljaar en dit zijn de mensen van het Jubeljaar, zij die kunnen vergeven.<br />

49


HOOFDSTUK 4<br />

Het Beeld van de<br />

Feestdagen van Jakob<br />

De woestijnreis van Jakob bevestigt een profetisch beeld voor zijn nakomelingen die later<br />

uit Egypte zouden vertrekken en die na 40 jaar omzwerven in de woestijn zouden<br />

terugkeren in Kanaän. Zo kunnen we het leven van Jakob na gaan en zien hoe de<br />

feestdagen zich manifesteren tijdens zijn reis, terwijl de feesten zelf nog niet eens als<br />

heilige dagen waren ingesteld totdat Israël uit Egypte vertrok.<br />

Jakob ontving het geboorterecht en de zegen in Berseba, de “bron van de eed”, en van<br />

daaruit begon hij zijn reis naar het huis van Laban in Haran (zie Gen. 28:10). Berseba<br />

vertegenwoordigd Jakobs Pascha-ervaring, waarbij hij het geboorterecht verkreeg.<br />

JAKOB IN BETHEL<br />

Vanuit Berseba ging hij naar Luz, de “plaats van amandelen”. Daar had Jakob een<br />

opmerkelijke droom die ervoor zorgde dat hij die plaats een andere naam gaf, namelijk<br />

Bethel, het “huis van God”. Dit was Jakobs Pinksterervaring. Amandelen worden<br />

hoofdzakelijk met wachters vergeleken. Amandel komt van het Hebreeuwse woord<br />

shawked, waarvan de stam shawkad is, wat “waken of ontwaken” betekent. Daarom<br />

werd de amandelboom ook zo genoemd omdat dit één van de eerste bomen was die<br />

ontwaakte na de winterslaap. Deze betekenis kunnen we terugvinden in Jeremia 1:11 en<br />

12,<br />

11 Het woord van de HEERE kwam tot mij: Wat ziet u, Jeremia? Ik zei: Ik zie<br />

een amandeltak [shawked]. 12 Toen zei de HEERE tegen mij: Dat hebt u goed<br />

gezien, want Ik waak [showked] over Mijn woord om dat te doen.<br />

God sluimert of slaapt nimmer, maar Hij waakt over Zijn Woord om er zeker van te zijn<br />

dat het ten minste door enkelingen vervuld en begrepen wordt. God roept ook wachters,<br />

zoals Jeremia, op om Zijn Woord in de gaten te houden. Dit is ook de reden dat er 22<br />

amandelen waren op de kandelaar in de tabernakel van Mozes. Zij stellen de wachters<br />

van het Woord voor, dat Gods licht in de wereld is. Tweeëntwintig is het nummer van<br />

“licht” in de <strong>Bijbel</strong> en mede hierom komt het woordje “licht” 22 keer voor in het<br />

Evangelie van Johannes. Ook zijn er maar 22 letters in het Hebreeuws, daarom wordt het<br />

nummer 22 geassocieerd met het Woord of het licht van Zijn Woord.<br />

De kandelaar stond in het Heilige van de Tabernakel, de plaats die Pinksteren<br />

symboliseert. Zoals u weet was de voorhof de plaats met het koperen altaar voor de<br />

offers waarop de offerdieren werden geslacht. Dit weerspiegelt de ervaring van Pasen<br />

waarbij we beginnen aan onze wandeling naar de volle aanwezigheid van God in het<br />

Heilige der Heiligen. Als we voorbij de tweede voorhangsel gaan komen we in het Heilige<br />

(Pinksteren) waar we de plaats met de kandelaar en andere voorwerpen zien. Om een<br />

ware wachter te zijn moet iemand God kennen vanuit de ervaring op het niveau van<br />

Pinksteren. Hij moet niet slechts gerechtvaardigd zijn door geloof, maar ook vervuld zijn<br />

met de Geest. De kandelaar was gevuld met olijfolie, waardoor deze brandde en de<br />

kamer verlichtte.<br />

Er valt veel meer te zeggen over dit onderwerp dan iemand zou verwachten, maar<br />

binnen deze studie is het slechts ons doel om te laten dat zien de woestijnreis van Jakob<br />

hem leidde naar Luz, “amandelen”, hetgeen zijn pinksterervaring voorstelt. Daar had<br />

Jakob een droom waarin hij een ladder vanaf de aarde tot in de hemel zag, waarlangs de<br />

50


engelen van God omhoog en omlaag klommen (Gen. 28:12). Omdat de mensen deze<br />

engelen slechts als opperwezens zagen hebben ze de boodschap van deze droom gemist.<br />

Jakob ving een visioen van de essentie van het Loofhuttenfeest op, waarbij wij onze<br />

beperkingen van ons vlees afleggen en we de bekwaamheid ontvangen om heen en weer<br />

te bewegen tussen hemel en aarde. Hoewel deze ervaring een gedeelte van Jakobs<br />

Pinksteren was, was de eigenlijke betekenis een voorproefje van Loofhutten.<br />

Jezus Zelf zinspeelt op Jakobs visioen in Johannes 1:52, waar Hij het volgende tegen<br />

Nathanaël zegt,<br />

52 En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Van nu af zult u de<br />

hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon<br />

des mensen.<br />

Jezus voorzegt hier de vervulling van de profetische droom van Jakob. Het zou weinig zin<br />

hebben om engelen op een ladder op en neer te laten klimmen. De betekenis van de<br />

droom is dat de dag zal komen waarin het Loofhuttenfeest vervuld zal worden en er een<br />

geestelijke “ladder” tussen hemel en aarde opgezet wordt. Zij die dit feest ervaren zijn in<br />

staat om zichzelf van vlees tot geest te bewegen en weer terug, net zoals Jezus deed na<br />

Zijn opstanding. Maar als we in dit gedeelte alles uit de doeken doen hebben we de<br />

komende hoofdstukken niets meer te vertellen wanneer we Loofhuttenfeest gaan<br />

behandelen.<br />

Terugkomend op Jakob. Onthoudt dat Jakob lag te slapen in Luz. Oftewel hij sliep op de<br />

plaats van “waken”. Terwijl God geen slaap nodig heeft, heeft Jakob dit wel. In het rijk<br />

van Pinksteren sluimeren de wachters nog steeds. Dit houdt in dat zij nog geen volledige<br />

ervaring met God hebben gehad. Zij moeten nog volledig “ontwaken” om te ontdekken<br />

wie God is en om Zijn volledige Woord te bevatten en volledig in haar licht te wandelen.<br />

Nadat hij wakker werd beloofde hij God te dienen. Ook nu weer herinnert ons dit aan de<br />

belofte van Israël aan God bij de voet van de berg Horeb, de plaats waar Israël voor het<br />

eerst Pinksteren vierde. In Exodus 19:8 wordt ons vertelt wat alle mensen beloofden,<br />

8 Toen antwoordde heel het volk gezamenlijk en zei: Alles wat de HEERE<br />

gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden van het volk<br />

weer over aan de HEERE.<br />

Wat Jakob bij Luz (Bethel) deed, deden zijn nakomelingen 263 jaar later bij Horeb.<br />

Hieruit blijkt dat Jakobs ervaring in Bethel een pinksterverhaal is.<br />

WAAROM ZAT JAKOB FINANCIEEL AAN DE GROND?<br />

Vanuit Bethel reisde Jakob naar Haran waar hij gedurende 20 jaar voor Laban werkte. De<br />

ouders van Jakob hadden hem niet alleen naar Haran gestuurd om de wraak van zijn<br />

broer te ontlopen, maar ook om daar een vrouw te vinden (Gen. 28:6). Is het daarom<br />

niet vreemd dat Jakob zonder geld aankomt in Haran en vervolgens zeven jaar voor Lea<br />

moet werken en vervolgens nog eens zeven jaar voor Rachel? In die tijd was het<br />

gebruikelijk om een bruidschat te schenken aan de vader van de bruid of om een wachter<br />

mee te sturen om het contract te verzegelen. Zonder twijfel kunnen we stellen dat Izak<br />

een royale bruidschat mee heeft gegeven aan Jakob. Toch had hij geen geld toen hij in<br />

Haran arriveerde.<br />

De <strong>Bijbel</strong> zegt ons niet wat er is gebeurt, maar we kunnen wel een interessant verslag<br />

lezen in hoofdstuk 29 van het Boek van de Oprechte. We beginnen bij vers 30,<br />

30 En toen Izak Jakob toegesproken had en hem gezegend had gaf hij hem vele geschenken, samen met zilver<br />

en goud, en hij stuurde hem weg… en Jakob was zevenenzeventig jaar toen hij vertrok uit het land Kanaän<br />

naar Berseba. 31 En toen Jakob op weg was naar Haran riep Ezau zijn zoon Elifaz bij zich en sprak in het<br />

51


geheim met hem, zeggende: “Haast u, neem het zwaard in uw hand en ga Jakob achterna en haal hem in,<br />

verschuil je voor hem en dood hem met het zwaard in de bergen en neem al zijn bezittingen mee terug naar<br />

mij…” 36 En Elifaz naderde Jakob en antwoordde hem zeggende: “Zo heeft mijn vader mij opgedragen te doen<br />

en daarom zal ik niet afwijken van de bevelen van mijn vader;” en toen Jakob zag dat Ezau hem de opdracht<br />

had gegeven om geweld te gebruiken naderde hij Elifaz en smeekte hem zeggende: 37 “Alles wat ik bezit en<br />

dat mijn vader en moeder mij gegeven hebben, neem het tot u en verlaat mij, dood mij niet, en laat deze daad<br />

u aanrekent worden als een daad van rechtvaardigheid.” 38 En de Heere zorgde ervoor dat Jakob genade vond<br />

in de ogen van Elifaz, de zoon van Ezau, en zijn mannen, en zij verhoorde de stem van Jakob en lieten hem in<br />

leven, en Elifaz en zijn mannen namen al het bezit van Jakob in beslag, tezamen met het zilver en goud dat hij<br />

mee had genomen uit Berseba; ze lieten niets achter.<br />

Zo ontkwam Jakob aan hen met niets anders dan zijn leven en rustte voor de nacht in<br />

Bethel. Als we de beroving van Ezau koppelen aan profetische beelden – zelfs als deze<br />

geschiedenis niet in de <strong>Bijbel</strong> staat, kunnen we eenvoudig zien hoe dit correleert met de<br />

Rode Zee ervaring van Israël, toen ze op weg waren naar de berg Horeb. Ezau werd<br />

Edom genoemd (Gen. 36:8). Edom betekent “rood”. Net zoals het leven van Jakob in<br />

gevaar kwam toen de zoon van Ezau hem naderde, was ook het leven van Israël in<br />

gevaar toen Farao hen naderde in de Rode Zee. Maar in beide gevallen bevrijdde God<br />

hen.<br />

Voorbij deze vergelijking brokkelt het beeld en de schaduw van die gebeurtenis af, want<br />

er is geen bewijs dat Farao ook daadwerkelijk Israël beroofde van het goud en zilver dat<br />

hen gegeven was toen zij uit Egypte vertrokken. Het beeld en de schaduw valt nog meer<br />

uiteen omdat Jakob een man was die op zoek was naar een vrouw en daarvoor een<br />

bruidschat nodig had. Aan de andere kant was Israël wel de “vrouw” op weg naar Horeb,<br />

waar God haar wilde trouwen. De bruidschat werd in dat geval door God geschonken in<br />

de vorm van geestelijke gaven en een voorschot van de Geest.<br />

Vanwege deze reden geloof ik dat God deze details niet geschikt vond om op te tekenen<br />

in de geschiedenis van de reis van Jakob in de <strong>Bijbel</strong>. Toch is het historisch gezien<br />

interessant voor ons en steunt het op haar manier de overkoepelende gelijkenis tussen<br />

Jakobs woestijnreis en die van Israël.<br />

JAKOB IN HARAN<br />

Jakob arriveerde in Haran en toen hij daar Rachel zag “verhief hij zijn stem en begon hij<br />

te huilen” (Gen. 29:11). Waarom? Omdat hij zo blij was haar te zien? Nee dat was het<br />

niet, Jasher zegt: “Jakob bleef huilen omdat hij niets had meegenomen voor het huis van<br />

Laban.” Toen Jakob Rachel ontmoette was het blijkbaar liefde op het eerste gezicht en<br />

misschien wist hij toen al door goddelijke openbaring dat zij degene was die hij zou gaan<br />

trouwen. Maar het ontbreken van een bruidschap om aan haar vader te geven maakte<br />

hem waarschijnlijk erg ongelukkig.<br />

Jakob stemde er vervolgens mee in om zeven jaar voor Laban te werken ter vervanging<br />

van de bruidschat voor Rachel. Alleen gaf Laban hem, aan het einde van de zeven jaar,<br />

zijn andere dochter Lea. Dit was Rachels tweelingzus (Jasher 28:28), hierdoor wist Jakob<br />

niet tot de volgende morgen dat hij, in plaats van Rachel, Lea getrouwd had. Toen Jakob<br />

Laban hiermee confronteerde gaf Laban hem als excuus dat Lea ouder was en dat hij<br />

haar eerder moest laten trouwen dan de jongere. Laban beloofde vervolgens aan Jakob<br />

dat hij Rachel de andere week mocht trouwen, mits hij ermee instemde om nog eens<br />

zeven jaar voor hem te werken. Dit deed hij vervolgens.<br />

Lea en Rachel stellen twee relatieniveaus voor. Lea was ongetwijfeld de wettige vrouw<br />

van Jakob, maar Jakob hield van Rachel. In beelden en schaduwen zien we dat ook<br />

christenen verschillende relaties hebben met Christus. Sommigen zijn slechts wettige<br />

christenen, zij zijn de stappen van rechtvaardiging door geloof gevolgd. Anderen hebben<br />

een liefdesrelatie met Christus.<br />

52


Om het anders te stellen, er zijn twee woorden in het Nieuwe Testament (de Griekse<br />

taal) die vertaald zijn met “liefde”. De ene is phileo, “broederlijke liefde”, de andere is<br />

agape, “goddelijke liefde”. Broederlijke liefde is goed, maar het is het soort liefde dat<br />

broers en zussen hebben als ze nog jong zijn. Het is een 50/50 relatie, een rechterlijke<br />

liefde, waarbij ze leren hoe ze de rechten en het bezit van hun broers moeten<br />

respecteren. Aan de andere kant is goddelijke liefde puur, volwassen en<br />

onvoorwaardelijk. Het is een liefde waar noch de man noch de vrouw hun rechten eisen,<br />

maar juist ernaar zoeken hoe ze beter kunnen voldoen aan de behoeften van hun<br />

echtgenoot.<br />

Dit is het verschil tussen Lea en Rachel. Deze verschillende relaties met Jakob leren ons<br />

ook het verschil tussen een christen en een overwinnaar.<br />

Voor zover Jakob de klassieke overwinnaar is en ons laat zien hoe God mensen traint om<br />

overwinnaar te worden, kunnen we ook uit dit verhaal opmaken hoe de overwinnaars in<br />

training eerst de wettige (vreesachtige) relatie met God verkrijgen en later een<br />

liefdesrelatie bereiken waarbij al onze vrees (angst) wordt verbannen. Leren lief te<br />

hebben is het stijgen naar een hoger niveau van volwassenheid in Christus.<br />

Jakobs slavernij onder Laban zal Jakob misschien wel verdrukkend over zijn<br />

overgekomen, maar God had deze slavernij bepaalt om hem zodoende enkele<br />

waardevolle lessen te leren – en om ons de juiste beelden en schaduwen van Pinksteren<br />

te bieden. Jakob verkeerde in slavernij om zodoende dienaar te leren te zijn, want dit<br />

was de essentie van zijn pinkstertraining dat was begonnen met zijn “Bethel”-ervaring.<br />

Vele jaren later werd het volk Israël uit Egypte de woestijn in geroepen om<br />

gehoorzaamheid tot de stem en wetten van God te leren. Pinksteren is een tijd waarin we<br />

leren hoe we Gods gehoorzame dienstknechten moeten zijn. We leren hoe we de stem<br />

van God kunnen horen, en horen is gehoorzamen. Het is geen feest waarin wij heersen<br />

en bloeien, maar een feest waarin we gehoorzaamheid leren door te lijden (Heb. 5:8).<br />

Zo is Pinksteren ook de tijd waarin we geroepen worden om het visioen of de droom van<br />

Loofhutten te ontwikkelen, net zoals Jakob van deze ervaring droomde bij Behtel. Het<br />

voorproefje van het Loofhuttenfeest wordt aan het begin gegeven. Om deze reden was<br />

de eerste stop van Israël in de woestijn bij Sukkoth (“Hutten” of “Tenten”), waarbij het<br />

volk vertelt werd om gedurende hun reis in de woestijn in hutten te verblijven (Lev.<br />

23:43). Dit betekent dat ze in hutten moesten leven ter constante herinnering aan het<br />

feit dat hun thuis niet in de woestijn was onder het feest van Pascha of Pinksteren. Hun<br />

hoop was op het Loofhuttenfeest, hun ware beloofde land.<br />

Het werken voor Laban was (in <strong>Bijbel</strong>s optiek) het equivalent aan Israëls inwoning in<br />

hutten in de woestijn. Hoe we dit weten? Zoals we later zullen ontdekken is de olie van<br />

wierrook een ander <strong>Bijbel</strong>s beeld van de zalving van Loofhutten. Het Hebreeuwse woord<br />

voor wierrook is lebonaw. Het stamwoord is laban, dat “wit” betekent en spreekt in<br />

<strong>Bijbel</strong>se beeldspraak van wit linnen, dat de gerechtigheden van de heiligen zijn (Op.<br />

19:8), en ook spreekt het van de verandering van het lichaam zoals dit wordt<br />

afgeschilderd bij de transfiguratie van Jezus in Mattheüs 17:2,<br />

2 En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als<br />

de zon en Zijn kleren werden wit als het licht.<br />

Vervolgens verscheen Mozes die met Jezus sprak; want ook hij had een vroege<br />

Loofhutten ervaring op de berg gehad toen hij afdaalde met een glanzend gezicht<br />

(Exodus 34:29). Ook verscheen Elia op dat moment, want hij had een ander gedeelte<br />

van Loofhutten ervaren toen hij “opgenomen werd” in de storm. Als de tijd daar voor is<br />

zullen we uitgebreider op deze individuele ervaring in gaan. Ondertussen tonen we nu<br />

53


aan dat Laban “wit” betekent en dat het, zelfs tijdens de slavernij van het Pinksterfeest,<br />

de hoop op Loofhutten aanduid.<br />

Na 20 jaar slavernij verlaat Jakob Laban in het 21 e jaar om terug te keren naar Kanaän.<br />

De timing van deze verlossing van slavernij is erg interessant, en verklapt dat hij<br />

misschien wel bekend was met Gods Jubeljaar kalender. Of hij dit nu wist of niet is<br />

onbelangrijk, zeker nu ons verteld is dat God Jakob de opdracht gaf te vertrekken (Gen.<br />

31:11-13). God wist dit en daarom gaf God hem de opdracht te vertrekken op het 49 e<br />

jaar van het 45 e Jubeljaar.<br />

Jakob was geboren in het jaar 2017 vanaf Adam. Dit was in het 43 e Jubeljaar. Hij stierf<br />

147 jaar later op het 46 e Jubeljaar. Jakobs verlossing uit de slavernij geschiedde<br />

gedurende het laatste rustjaar (49 e jaar) van het 45 e Jubeljaar, en het jaar daarop<br />

keerde hij terug naar Bethel in het 45 e Jubeljaar. De timing van deze gebeurtenissen in<br />

het leven van Jakob zijn onderliggende bewijzen dat Jakob een beeld is van een<br />

overwinnaar, getraind door God, maar ons ook de weg laat zien van “Jakob” tot “Israël”.<br />

Aan de andere kant was Ezau Jakobs tweelingbroer en laat hij ons zien hoe we GEEN<br />

overwinnaar moeten zijn. Zijn leven is een tegenovergesteld beeld in zijn<br />

karakterontwikkeling. Maar zoals het negende hoofdstuk van Romeinen ons duidelijk<br />

vertelt had God Jakob lief en haatte Hij Ezau voordat de kinderen zelfs maar geboren<br />

waren, zodat we moeten onderkennen dat God soeverein is in Zijn keuzes waarin hij<br />

bepaalt wie een overwinnaar wordt die Zijn koninkrijk regeert en wie opgroeit om<br />

tegenovergesteld te zijn. Deze oppositie is nodig om de overwinnaars te trainen in geloof<br />

en liefde, zoals we overduidelijk kunnen leren door het bestuderen van het leven van<br />

Jakob.<br />

JAKOB IN MAHANAÏM<br />

Nadat Jakob het huis van Laban had verlaten stopte hij op een plaats genaamd<br />

Mahanaïm (Gen. 32:2). In het Hebreeuws betekent deze naam “twee kampen”. Daar<br />

hoorde hij dat Ezau hem tegemoet kwam met 400 gewapende mannen. Dit bevreesde<br />

Jakob en hij verdeelde zijn familie en zijn kudde in twee kampen (Gen. 32:7). God<br />

gebruikte deze situatie om een erg belangrijk beeld van de vervulling van het Feest van<br />

de Bazuinen, het eerste feest in herfst, te schetsen.<br />

We hebben al aangetoond hoe het Feest van de Bazuinen de bestemde tijd is voor de<br />

opstanding der doden. We hebben ook aangetoond hoe God Mozes de opdracht gaf om<br />

twee trompetten te maken. Als er slechts op één trompet geblazen werd moesten de<br />

leiders van het volk samenkomen, maar als er op beide trompetten geblazen werd moest<br />

heel de gemeente (kerk) samenkomen. Hierom verdeelde Jakob zijn familie in twee<br />

kampen. Dit profeteert van twee opstandingen. Ook profeteert het van een scheiding<br />

tussen de schare van Lea en de schare van Rachel – oftewel de kerk en de overwinnaars.<br />

Gen. 32:1 en 2 vertellen ons ook dat de engelen, de legermacht van God, Jakob<br />

ontmoetten. Ons wordt verder niets vertelt over deze ontmoeting, maar het is genoeg<br />

om het beeld te schetsen van de komende gebeurtenissen van de opstanding der doden.<br />

Judas 14 en 15 zegt,<br />

14 Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, toen hij<br />

zei: Zie, de Heere is gekomen met Zijn tienduizenden heiligen, 15 om over allen<br />

het oordeel te vellen en alle goddelozen onder hen terecht te wijzen voor al hun<br />

goddeloze daden, die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en voor al de<br />

harde woorden die zij, goddeloze zondaars, tegen Hem gesproken hebben.<br />

Dit is een gedeelte van een citaat uit Deuteronomium 33:2 dat spreekt van Gods komst<br />

met vuur op de berg Sinaï op de eerste Pinksterdag.<br />

54


2 Hij zei: De HEERE is van Sinaï gekomen, als de zon kwam Hij uit Seïr op.<br />

Hij verscheen blinkend vanaf de Paranbergen, Hij kwam met tienduizenden<br />

heiligen, aan Zijn rechterhand was een vurige wet voor hen.<br />

Dus de komst van de engelen van God bij Mahanaïm is een vroeg beeld van God die op<br />

de berg Sinaï neerdaalt, dat op zijn beurt weer een beeld is van de tweede komst van<br />

Christus, zoals Judas ons vertelt. Ook vertelt Judas het doel van Zijn komst met de<br />

tienduizend heiligen. Het is “om over allen het oordeel te vellen en alle goddelozen onder<br />

hen terecht te wijzen voor al hun goddeloze daden.” Judas was misschien wel bekend<br />

met het verhaal van Jakob dat gevonden kan worden in het Boek van de Oprechte, want<br />

daarin vinden we meer details van de hemelse engelen die Jakob zag bij Mahanaïm.<br />

Jasher 32:27-33 zegt,<br />

27 En de Heere verhoorde op die dag het gebed van Jakob, daarom bevrijdde de Heere Jakob uit de handen<br />

van zijn broer Ezau. 28 En de Heere zond drie engelen uit de hemel en zij verschenen aan Ezau. 29 En deze<br />

engelen verschenen aan Ezau en zijn manschappen als het aangezicht van tweeduizend man, die hen rijdend<br />

op paarden met allerlei soorten wapens tegemoet reden, en zij verschenen aan Ezau en al zijn manschappen<br />

als zijnde opgedeeld in vier kampen, met vier hoofdmannen. 30 En één kamp reed uit en zij vonden Ezau die<br />

Jakob tegemoet reed met vierhonderd man, en het kamp reed op Ezau en zijn manschappen in en zij<br />

beangstigden hen, en Ezau viel van verschrikking van zijn paard, en al zijn manschappen verlieten hem, want<br />

zij waren doodsbang. 31 En het hele kamp riep hen, toen zij van Ezau vlieden, na met luide stem, en al de<br />

oorlogzuchtige manschappen antwoordde met de woorden: 32 “Zekerlijk, wij zijn dienaren van Jakob, de<br />

dienaar van God, wie zal ons overwinnen?” En Ezau zeide tot hen: “Mijn heer en broeder Jakob is uw heer, die<br />

ik al twintig jaar niet gezien heb, en behandelt u mij dan op deze manier nu de dag is gekomen dat ik hem zal<br />

weerzien?” 33 En de engelen antwoordde hem, zeggende: “Zolang de Heer leeft, was Jakob niet degene<br />

waarvan u zegt uw broeder, dan zouden we niemand van u en uw manschappen in leven gelaten hebben, maar<br />

alleen door het bevel van Jakob zullen we ze niets aandoen.<br />

Dit verslag vertelt ons vervolgens hoe de tweede, derde en vierde gemeenschap van<br />

engelen aan Ezau verscheen, terwijl hij Jakob tegemoet reed. Toen Ezau eenmaal bij<br />

Jakobs kamp aankwam was Ezau behoorlijk aardig, nederig, onderworpen en grondig<br />

beangstigd geworden. Hij had een totale houdingsverandering ondergaan vanaf het<br />

moment dat hij van huis vertrok met vierhonderd legermanschappen met de intentie om<br />

Jakob te doden tot het moment van hun eigenlijke ontmoeting.<br />

De engelen in dit verhaal verschijnen als voorstelling van mensen die uit de dood zijn<br />

opgestaan. Dit zijn de overwinnaars die geboren en gestorven zijn in de afgelopen jaren.<br />

Zij staan op uit de dood om degenen te assisteren die nog in leven zijn in de eindtijd. Alle<br />

overwinnaars worden geroepen om te regeren met Christus in het Tijdperk van<br />

Loofhutten, en primair houdt dit de roeping in om op aarde te regeren. Dit betekent niet<br />

dat ze de aarde VERDOEMEN, maar dat ze ware gerechtigheid zullen brengen aan het<br />

overblijfsel van de wereldpopulatie in overeenstemming met de goddelijke wet. 1<br />

Korinthe 6:2 zegt,<br />

2 Weet u niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En als door u de wereld<br />

geoordeeld wordt, zou u dan ongeschikt zijn voor de meest onbeduidende<br />

rechtszaken? 3 Weet u niet dat wij engelen zullen oordelen? Hoeveel te meer<br />

dan alledaagse dingen?<br />

De goddelijke wet werd in de tijd van Mozes gegeven en het was Israëls bezit gedurende<br />

vele eeuwen. Zij faalden echter om rechtvaardigheid op aarde te brengen, maar niet<br />

omdat de wet gebrekkig was, maar omdat de bestuurders van de wet God niet kenden<br />

en niet de mogelijkheid bezaten om de wet met wijsheid toe te passen. Vervolgens kreeg<br />

de Kerk de goddelijke wet opgetekend in haar <strong>Bijbel</strong> voor circa 2000 jaar in het Tijdperk<br />

van Pinksteren, maar zij had nauwelijks meer succes dan Israël had in de Paastijdperk.<br />

Maar in beide tijdperken trainde God een klein overblijfsel van overwinnaars die God<br />

kenden en die Zijn Geest hadden door wie zij de goddelijke wet met volmaakte wijsheid<br />

konden besturen. Dit zijn de heiligen van God die de goddelozen zullen berechten, die<br />

alle ongerechtigheden zullen bedwingen en die alle mensen de wet en de wegen van God<br />

zullen onderwijzen. Jesaja 26:9 zegt,<br />

55


9 Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest diep in mij<br />

zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de<br />

bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.<br />

Net zoals Ezau werd weerhouden, door de vreze van God (en Jakob), om Jakob geweld<br />

aan te doen, zo zullen ook de overwinnaars het kwaad op de wereld weerhouden in het<br />

Tijdperk van Loofhutten. Jezus zei in Mattheüs 19:28 dat in de wedergeboorte de twaalf<br />

apostelen de Opperrechters van de stammen van Israël zouden zijn,<br />

28 En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de<br />

wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn<br />

heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël<br />

zult oordelen.<br />

We zagen al eerder in de brief van Paulus aan Korinthe dat er een andere positie vervult<br />

moet worden door de overwinnaars om zodoende de wereld, maar ook de engelen, te<br />

oordelen. Dit is de betekenis van het profetische verhaal over Jakob in Mahanaïm, waar<br />

hij de legermacht van God aanschouwde.<br />

JAKOB IN PNIËL<br />

Toen Jakob hoorde dat Ezau op weg was met 400 mannen om hem te doden is hij die<br />

nacht gaan bidden. Dit verhaal wordt ons vertelt in Genesis 32:24-31,<br />

24 Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de<br />

dageraad aanbrak. 25 En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen,<br />

raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht<br />

raakte toen Hij met hem worstelde. 26 Laat Mij gaan, want de dageraad is<br />

aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent. 27 En<br />

Hij zei tegen hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Jakob. 28 Toen zei Hij:<br />

Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met<br />

God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen. 29 Jakob vroeg daarop:<br />

Vertel mij toch Uw Naam. En Hij zei: Waarom vraagt u naar Mijn Naam? En Hij<br />

zegende hem daar. 30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik<br />

heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. 31 En de<br />

zon ging over hem op, toen hij door Pniël gegaan was; hij ging echter mank aan<br />

zijn heup.<br />

Deze gebeurtenis in de omzwervingen van Jakob in de woestijn representeert de<br />

Verzoendag, of het Jubeljaar. Het was voor Jakob de dag van beslissing en de uitslag van<br />

deze goddelijke worsteling was de belangrijkste verandering in Jakobs omgang met God.<br />

We hebben al aangetoond hoe de twaalf verkenners hun slechte verslag op die dag<br />

uitbrachten. Voor hen was dit ook een dag van beslissing, want het ging erom of ze nu<br />

wel of niet het Jubeljaar konden uitroepen en zo het Beloofde Land in konden gaan.<br />

Israël weigerde om gehoorzaam te zijn en hierdoor overwonnen zij niet, zoals Jakob wel<br />

deed. Zij ontvingen niet de zegen van de engel van Gods aangezicht of verschijning. Dus<br />

op deze manier vervulden zij niet het werk van hun vader Jakob. De vervulling van de<br />

profetie van Jakobs ervaring in Pniël is tot op de dag van vandaag voor ons blijven<br />

liggen.<br />

Dit was de plaats waar Jakob de naam “Israël” ontving. In de opmerkingen van dr.<br />

Bullinger over deze passage lezen we in The Companian Bible de betekenis van de naam<br />

Israël:<br />

56


“Israël = ‘God beveelt, geeft orders, of regeert’. Mensen proberen het maar falen<br />

uiteindelijk altijd. Volgens veertig Hebreeuwse namen die ‘El’ of ‘Jah’ bevatten blijkt dat<br />

God altijd de doener is binnen de naamsbetekenis (bv. Dani–el: ‘God oordeelt’)”.<br />

Met andere woorden, Israël betekent niet “regeren met God”, zoals zo vaak gedacht<br />

wordt. Het betekent “God regeert”. God veranderde Jakobs naam van “mededinger,<br />

bezetter of hielenlichter” om zo een verandering in zijn karakter aan te duiden. Vanaf nu<br />

streed hij niet langer met mensen met de gedachte dat God onbekwaam is in het<br />

volvoeren van zijn roeping of het schenken van het geboorterecht en de zegen. Hij dacht<br />

niet langer dat God een helpende hand nodig had van de mens om het koninkrijk op<br />

aarde te vestigen. Vanaf nu realiseerde Jakob zich hij tegen beter weten in al die jaren<br />

met God had gestreden.<br />

In Pniël leerde Jakob de les over de soevereiniteit van God. Hij leerde dat God achter<br />

Ezau en Laban zat, dat God deze beide mannen tegen Jakob heeft neergezet om hem te<br />

leren om op te houden met het strijden tegen mensen. Het doel was om hem te leren dat<br />

God niet zo hulpeloos en afhankelijk van de mens was zoals hij gedacht had. Jakob en<br />

zijn moeder hadden gedacht dat er zich een ramp zou voordoen toen bleek dat Izak de<br />

intentie had om Ezau het geboorterecht te geven. Vanwege deze gedachte beraamden zij<br />

een plan om God een handje te helpen en door bedrog zich het geboorterecht toe te<br />

eigenen.<br />

Later was Jakob ontdaan omdat Laban hem bedroog met zijn salaris, maar Jakob was<br />

slim genoeg om Laban te overwinnen. Maar in Pniël kwam Jakob van aangezicht tot<br />

aangezicht met God te staan en ontving hij één van de meest belangrijkste openbaringen<br />

die de Schrift bevat - dat God regeert in de kwesties van de mens en dat geen mens kan<br />

voorkomen dat het koninkrijk van God op aarde gevestigd wordt. Maar ik geloof nog<br />

meer dat hij ook leerde dat geen mens kan voorkomen dat een gelovige zijn roeping, zijn<br />

geboorterecht, zal verkrijgen – datgene dat God voor hem binnen het koninkrijk van God<br />

bedoeld heeft.<br />

Toen de volgende dag Ezau hem ontmoette zei Jakob-Israël: “Want ik heb uw aangezicht<br />

gezien alsof ik het aangezicht van God zag” (Gen. 33:10). Jakob kon eindelijk het gezicht<br />

van God in het gezicht van Ezau zien. Niemand kan Gods aangezicht (verschijning) in<br />

Ezau zien tenzij zij dit zien door goddelijke openbaring en zij de absolute soevereiniteit<br />

van God begrijpen. Zien wij God in elke omstandigheid? Of zien wij slechts het<br />

aangezicht van de duivel in onze tegenslagen? Dit is de openbaring van Pniël en dit<br />

resulteert in de naamsverandering van Jakob naar Israël. Dit is het grootste verschil<br />

tussen de gelovigen en de overwinnaars. Daarnaast is het ook noodzakelijk om deze<br />

heldere openbaring te hebben om zodoende de aarde in juistheid en gelijkheid te<br />

oordelen zonder wrok te koesteren jegens onze “vijanden”.<br />

Jakob verloor de worsteling met de engel, maar door te verliezen van God won hij de<br />

strijd tegen de onwetendheid binnen in zijn eigen ziel. Jakob overwon, hij slaagde. Hij<br />

slaagde er niet in om God te overwinnen of om God van zijn gelijk te overtuigen. In<br />

plaats daarvan onderwierp Jakob zich aan Gods openbaring waardoor hij dus zijn eigen<br />

vijand binnen zijn eigen vleselijke gedachte overwon. Dr. Bullinger geeft ook een<br />

opmerking over het “overwinnen” van Jakob op de engel,<br />

“Overwonnen = ‘slagen’. Jakob streed voor het eerstgeboorterecht en slaagde (Gen.<br />

25:29-34). Hij streed voor de zegen en slaagde (Gen. 27), hij streed met Laban en<br />

slaagde (Gen. 31). Hij had met mensen gestreden en slaagde steeds. Nu streed hij met<br />

God en faalde. Daarom wordt zijn naam veranderd in Isra–el ‘God regeert’ en ‘God<br />

bepaalt’. Hij leerde hier de les die hij nodig had, namelijk de afhankelijkheid van God.”<br />

We moeten leren om de Verzoendag te veranderen in het Jubeljaar, dat de hoogste<br />

manifestatie van de sabbatsrust is. Wanneer we ophouden met het strijden tegen satan<br />

57


en beginnen met het rusten in God in alle dingen, waarin we erkennen dat God soeverein<br />

is, in plaats van te denken dat de aarde aan satan toebehoort, dan en alleen dan zullen<br />

we in staat zijn om Gods rust binnen te gaan.<br />

JAKOB IN SUKKOTH<br />

Na de worsteling en na de ontmoeting met Ezau vervolgt Jakob zijn reis waarbij hij het<br />

Beloofde Land ingaat. Daar vestigt hij zich in Sukkoth (Gen. 33:17).<br />

17 Maar Jakob trok naar Sukkoth. En hij bouwde een huis voor zichzelf en<br />

maakte hutten (Hebreeuws: sukkah) voor zijn vee. Daarom gaf hij die plaats de<br />

naam Sukkoth.<br />

In Sukkoth was Jakob eindelijk terug in het Beloofde Land, zijn erfenis. Het is daarom<br />

ook erg toepasselijk dat hij de naam van die plaats “Sukkoth”, Loofhutten, geeft. In de<br />

opeenvolging van feesten is het Loofhuttenfeest de laatste feestdag binnen de<br />

profetische openbaring van de wet.<br />

Er wordt verder niets gezegd over deze plaats waardoor wij uit dit enkele vers maar<br />

weinig informatie kunnen oppikken over het Loofhuttenfeest. De belangrijkste details van<br />

dit feest moeten verkregen worden door andere <strong>Bijbel</strong>wetten en beeldende profetische<br />

verhalen. Toch leren we één detail uit het bovenstaande vers waar vaak over heen wordt<br />

gelezen. Sukkoth is een plaats waar Jakob een huis bouwde en waar de schapen (zijn<br />

vee) in hutten verbleven.<br />

Jaren later zegt God tegen Israël dat ze, tijdens hun omzwerving in de woestijn, in<br />

hutten moet wonen. Zij mochten geen huizen bouwen totdat ze het Beloofde Land<br />

ingingen. Jakob vervulde dit beeld door geen huis te bouwen totdat hij terug gekeerd<br />

was in Kanaän. Ook God Zelf leefde in een tent (de tabernakel van Mozes) gedurende de<br />

omzwerving in de woestijn. Pas nadat ze in het land Kanaän ingetrokken waren gaf God<br />

Salomo de opdracht om voor Hem een huis, oftewel een tempel, te bouwen.<br />

Hieruit kunnen we de progressieve stadia van onze weg tot volwassenheid en onze<br />

omgang met God opmaken. We moeten verplaatsbaar zijn zolang we in verschillende<br />

stadia onderwezen worden. We moeten, net zoals Israël, geleidt worden door de Geest<br />

van waterplaats tot waterplaats, waarbij we bij elke stop verschillende lessen leren. Elke<br />

echte opwekking uit het verleden is gebaseerd op een nieuwe openbaring van waarheid<br />

dat God geïnjecteerd heeft in de geschiedenis van het christelijke gedachtegoed. Velen<br />

verwerpen elke waarheid, en velen verdraaien dit later omdat ze het niet door de ogen<br />

van God zien – toch zal de waarheid altijd de tand des tijds doorstaan. Ondertussen<br />

worden wij opgedragen om verplaatsbaar te zijn en niet vast te zitten in ons<br />

geloofsysteem, om te voorkomen dat wij denken dat wij de hele waarheid al in pacht<br />

hebben.<br />

Dit is de zwakheid van de meeste denominaties. Het zijn huizen die gebouwd zijn in de<br />

woestijn met vaste geloofsbelijdenissen die veronderstellen dat zij, veel te vroeg, tot<br />

volle kennis van de waarheid zijn gekomen.<br />

Het feit dat Jakob-Israël zijn huis bouwde in Sukkoth suggereert het beeld dat bij de<br />

vervulling van Loofhutten de overwinnaars, door de volheid van de Geest, een volkomen<br />

kennis van God hebben. De apostel Paulus doet voorbede voor ons Ef. 3:14-19,<br />

14 Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus<br />

Christus, 15 naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd<br />

wordt, 16 opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht<br />

gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, 17 opdat Christus<br />

door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd<br />

58


ent, 18 opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de<br />

breedte en lengte en diepte en hoogte is, 19 en u de liefde van Christus zou<br />

kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de<br />

volheid van God.<br />

Het Loofhuttenfeest is het moment waarbij de overwinnaars de volheid van God<br />

permanent zullen ervaren. Voorafgaand aan die bestemde tijd moeten we genoegen<br />

nemen met een onderpand van de Geest, dat Pinksteren karakteriseert. Soms zijn<br />

enkelen, net zoals Mozes, in staat geweest om op een tijdelijke basis de ervaring van<br />

Loofhutten in te gaan, maar niemand is in staat geweest om zich er ten volle in te<br />

verheugen.<br />

In Pinksteren zijn we nog niet tot Gods hoogste rust (sabbat) ingegaan. Net zoals er drie<br />

sabbatten zijn (de 7 e dag, het 7 e jaar en het Jubeljaar), zijn er ook drie stadia van rust<br />

die gelovigen kunnen ervaren. Deze ‘rusten’ corresponderen met de drie feesten. De<br />

eerste twee feesten zijn gehouden terwijl wij in tenten verblijven. De derde wordt<br />

gehouden in een tempel van rust.<br />

Gedurende Israëls omzwervingen in de woestijn zocht God een rustplaats voor de ark<br />

van het verbond en voor het volk van Israël. Numeri 10:33 zegt,<br />

33 Zo trokken zij drie dagreizen van de berg van de HEERE vandaan. En de ark<br />

van het verbond van de HEERE trok drie dagreizen voor hen uit, om een<br />

rustplaats voor hen te zoeken.<br />

Uiteindelijk vond God een rustplaats in de tempel van Salomo, die een beeld is van de<br />

volwassen gelovige die Loofhutten ervaren heeft. God heeft een lange tijd gezocht naar<br />

een rustplaats op aarde. De tempel van Salomo was slechts een beeld en schaduw van<br />

de ware rustplaats die Hij verlangt in ons. De tempel van Salomo werd op de 8 e dag van<br />

Loofhutten vervuld met de Geest. (1 Koningen 8:2; 2 Kron. 7:1-10).<br />

Vandaag de dag zijn wij als gezamenlijk lichaam de tempel van God. God wil in ons<br />

rusten, net zoals wij Hem zoeken om in te rusten. Als wij, net zoals Jakob-Israël, naar<br />

Sukkoth gaan, zullen we daar ons huis bouwen en Zijn rust, op de meest verheven<br />

manier, ingaan. Maar de rest van de schapen en geiten (het vee) zullen in tenten<br />

verblijven, net zoals Israël in de woestijn, want zij zijn nog niet gereed voor het<br />

Loofhuttenfeest. De Kerk weet, net zoals het oude Israël, niets van het Jubeljaar, noch<br />

kunnen ze helder het aangezicht van God zien in het aangezicht van hun vijanden. En<br />

daarom kunnen ze, net zoals hun voorgangers onder Mozes, slechts de Verzoendag<br />

vieren. Ze zullen in tenten verblijven tot de toekomende eeuw. Zij zullen<br />

gehoorzaamheid moeten leren van de overwinnaars, die geroepen zijn om, aan de hand<br />

van de goddelijke wet, de aarde te oordelen en te regeren.<br />

59


HOOFDSTUK 6<br />

De Feestdagen in het<br />

Boek Joël<br />

De profetie in het boek Joël volgt de basisvolgorde van de gebeurtenissen binnen de<br />

herfstfeesten van Israël. Het belangrijke punt dat we hier in relatie tot de Verzoendag<br />

willen maken is de verklaring van Joël waarbij hij de dag van de wijnoogst – waarbij de<br />

druiven vertreden worden – uitroept tot “de vallei van de beslissing” (KJV) of “de vallei<br />

van de dorsslede” (HSV) of “de vallei van het oordeel” (NBV) [Joël 3:12-14, KJV & HSV;<br />

4:12-14, NBV]. Deze term is zowel toepasbaar op de dag van Jakobs worsteling met de<br />

engel als op de dag dat Israël moest beslissen of ze het Beloofde Land wel of niet zouden<br />

ingaan. Denk terug aan de twaalf verkenners die de eerste rijpe vruchten uit het land<br />

meenamen, hetgeen de Verzoendag identificeert met de dag van beslissing en oordeel.<br />

HET BLAZEN OP DE BAZUIN<br />

De eerste gebeurtenis van de feestdagen begint met Joël 2:1, waar staat,<br />

1 Blaas de bazuin in Sion, sla alarm op Mijn heilige berg, laat alle inwoners van<br />

het land sidderen, want de dag van de HEERE komt, ja, is nabij!<br />

Hiermee vangt de profetie van het Feest van de Bazuinen aan. Vervolgens beschrijft Joël<br />

dat een groot leger van God opstaat, dat ons herinnert aan de hemelse legermacht die<br />

Jakob aanschouwde bij Mahanaïm. Joël noemt het “de dag van de HEERE” (2:1). Vanuit<br />

het oogpunt van de wereld is dit een dag van duisternis en donkerheid. Zij aanschouwen<br />

dit leger als sprinkhanen, die alles op hun weg verteren als vuur. Toch is dit in realiteit<br />

het leger van God, opgewekt uit de dood, dat komt met de vurige wet van God als een<br />

tweesnijdend zwaard in hun mond, want als Hij komt met vele duizenden van Zijn<br />

heiligen zijn zij de manifestatie van Zijn wet. Deuteronomium 33:2 en 3 zegt,<br />

2 Hij zei: De HEERE is van Sinaï gekomen, als de zon kwam Hij uit Seïr op. Hij<br />

verscheen blinkend vanaf de Paranbergen, Hij kwam met tienduizenden<br />

heiligen, aan Zijn rechterhand was een vurige wet (Hebr.: esh dath) voor hen.<br />

3 Ja, Hij heeft de volken lief! Al Zijn heiligen zijn in Uw hand, Zíj zitten aan Uw<br />

voeten en vangen iets op van Uw woorden.<br />

Hier zien we dat God naar Sinaï kwam met een vurige wet in Zijn rechterhand en “al Zijn<br />

heiligen zijn in Zijn hand.” Met andere woorden, de heiligen worden afgeschilderd als<br />

Gods vurige wet, want zij zijn degenen die geroepen worden om de goddelijke wet uit te<br />

voeren en om rechtvaardige oordelen te spreken op aarde. Dit zijn de rechters van God.<br />

Dit is Gods legermacht, het leger van Joël. “Ervóór verteert een vuur, en erachter<br />

verzengt een vlam” (Joël 2:3). Gelijk sprinkhanen zullen ze elk huis ingaan (Joël 2:9).<br />

Nu kan iemand dit grote leger ook op een negatieve manier interpreteren. Het leger van<br />

Joël wordt afgeschilderd als sprinkhanen en Openbaringen 9 schildert een ander leger af<br />

als sprinkhanen, die geleidt worden door de engel van de afgrond (Op. 9:11). In het<br />

Hebreeuws is de naam van deze engel Abaddon, in het Grieks is het Apollyon. In<br />

Openbaringen 9:7 en in Joël 2:4 worden deze legermachten beschreven als paarden en<br />

paardenmannen in de strijd. Vanwege deze reden kunnen we het leger van Joël zowel<br />

positief als negatief belichten. Dit hoort nu eenmaal bij een passage die de<br />

gebeurtenissen rond het Feest van de Bazuinen uitbeeldt, zoals we al eerder hebben<br />

gezien in het beeld van Jakob waarbij Ezau met zijn leger naderde, maar waarbij God<br />

Zijn eigen leger stuurde om hen te stoppen.<br />

60


Vandaar dat we BEIDE kanten terugzien in het geschil binnen het Feest van de Bazuinen.<br />

We zien ze beide opstaan, maar op verschillende manieren. Bij de opstanding der doden<br />

wekt God Zijn leger op, terwijl de tegengestelde machten geïnspireerd worden door de<br />

geesten van de afgrond.<br />

DE OPROEP TOT BEROUW<br />

Het gedeelte waar de profeet de Verzoendag behandeld is Joël 2:12-20. Het is een<br />

oproep tot berouw en het is, zoals we al eerder aanhaalden, een dag van beslissing en<br />

oordeel. De verzen 12-17 zeggen,<br />

12 Ook nu echter, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij met heel uw hart,<br />

namelijk met vasten, met geween en met rouwklacht. 13 En scheur uw hart en<br />

niet uw kleren. Bekeer u tot de HEERE, uw God, want Hij is genadig en<br />

barmhartig, geduldig en rijk aan goedertierenheid, en Hij heeft berouw over het<br />

kwaad. 14 Wie weet zal Hij Zich omkeren en berouw hebben, zodat Hij een<br />

zegen achter Zich overlaat: een graanoffer en een plengoffer voor de HEERE, uw<br />

God. 15 Blaas de bazuin [Hebr. shofar] in Sion, kondig een vastentijd af, roep een<br />

bijzondere samenkomst bijeen. 16 Verzamel het volk, heilig de gemeente, breng<br />

de oudsten bijeen, verzamel de kleine kinderen en de zuigelingen. Laat de<br />

bruidegom uit zijn binnenkamer gaan, de bruid uit haar slaapkamer. 17 Laten<br />

de priesters, de dienaren van de HEERE, wenen tussen de voorhal en het altaar,<br />

en laten zij zeggen: Ontzie Uw volk, HEERE, geef Uw erfelijk bezit niet over aan<br />

smaad, zodat de heidenvolken over hen zouden heersen. Waarom zouden ze<br />

onder de volken zeggen: Waar is hun God?<br />

Binnen al de feestdagen van Israël was de Verzoendag de enige dag waarbij de oproep<br />

gedaan werd om te vasten. Het was een dag van berouw. Joëls beschouwing op deze<br />

feestdag laat ons zien dat na de opstanding der doden, op het Feest van de Bazuinen, de<br />

Kerk berouw zal hebben en om genade zal bidden. De dienaren van God en de priesters<br />

zelf zullen deze oproep tot berouw brengen. Ze zullen God vragen om Zijn volk te<br />

sparen, zodat de heidenvolken niet over hen zullen regeren. Met andere woorden, ze<br />

zullen ernaar verlangen om geregeerd te worden door de overwinnaars die volkomen<br />

vervuld zijn met Zijn Geest en weten hoe ze in de wijsheid en liefde van God kunnen<br />

oordelen.<br />

In vers 15 zegt de profeet ook dat zij de bazuin zullen blazen in Sion. De bazuin in vers 1<br />

duidt het Feest van de Bazuinen aan. De bazuin in vers 15 is de bazuin van het Jubeljaar.<br />

Joël zegt dat zij de beslissing zullen maken om het Loofhutten Tijdperk in te gaan, d.w.z.<br />

het Beloofde Land. Zij zullen roepen tot de Bruidegom (Jezus) om uit Zijn kamer te<br />

komen, om zodoende Zijn bruid te claimen. Wat dit precies betekent wordt niet<br />

behandeld in dit boek van Joël, maar we weten wel dat het refereert aan de tweede<br />

komst van Christus.<br />

We hebben alreeds aangetoond dat de eerste opstanding alleen de overwinnaars omvat<br />

en niet de Kerk als geheel. Dezelfde scheiding geldt ook voor de gelovigen die nog op<br />

aarde leven als Hij komt. Alleen de overwinnaars zullen een transfiguratie ondergaan,<br />

ofwel “veranderd” worden (1 Kor. 15:51). De overige gelovigen (de algemene Kerk)<br />

zullen oprecht berouw tonen op deze Verzoendag en zullen zelfs roepen om een Jubeljaar<br />

op aarde. Hun wens zal zekerlijk worden ingewilligd en zij zullen hun voordeel doen met<br />

de verandering van het gezag tijdens het Tijdperk van Loofhutten. De levenspan zal<br />

toenemen tot het punt waarbij “een jonge man zal sterven als een honderdjarige” (Jes.<br />

65:20), “en wie geen honderd wordt, geldt als vervloekt” (Jes. 65:20, NBV). Zo zullen ze,<br />

net zoals vandaag, sterven, want deze christenen bezitten geen onsterfelijkheid. Zij<br />

hebben de eerste opstanding gemist.<br />

61


DE VROEGE EN LATE REGENS<br />

Het gevolg van het berouw en het gebed van de Kerk is dat God zal antwoorden en het<br />

leger uit het noorden dat hen belaagde zal verdrijven (Joël 2:20). Dit is het equivalent<br />

van Gods reddende werk waarbij hij Jakob redde van de legers van Ezau. Vervolgens<br />

spreekt Joël van het uitgieten van de Geest dat zal komen als regen op de aarde. Dit is<br />

ten eerste een profetie van Pinksteren en uiteindelijk van Loofhutten. We lezen in Joël<br />

2:21-23 het volgende,<br />

21 Wees niet bevreesd, land, verheug u en wees blij, want de HEERE heeft grote<br />

dingen gedaan. 22 Wees niet bevreesd, dieren van het veld, want de weiden van<br />

de woestijn worden groen, de bomen dragen hun vrucht, de wijnstok en de<br />

vijgenboom geven hun opbrengst. 23 En u, kinderen van Sion, verheug u en<br />

wees blij in de HEERE, uw God, want Hij zal u geven de Leraar [moreh] tot<br />

gerechtigheid [zedekaw]. Die zal regen [gehsem, “een stortbui”] op u doen<br />

neerdalen, vroege [moreh, “leraar”] regen en late regen [malkoshe, “regen”] in de<br />

eerste maand [NBG’51, “zoals voorheen”].<br />

Wie is deze “Leraar tot gerechtigheid” waaraan Joël refereert? Wij geloven dat dit, op het<br />

primaire stadium, Jezus Christus is, maar op het secondaire stadium ook de<br />

overwinnaars. Jezus is het Hoofd; de overwinnaars het lichaam in de zin dat zij de<br />

volmaakten zijn die volkomen verenigd zullen worden met het Hoofd bij Zijn komst.<br />

In vroege tijden dachten sommige mensen dat hun eigen rechters of leiders deze profetie<br />

van “Leider tot gerechtigheid” vervuld hadden. De Essenen in de tijd van Jezus<br />

refereerde bij deze titel aan hun oprichter. Zij geloofden dat hun oprichter degene was<br />

die geroepen was om alle rechtvaardige leringen te voorzeggen, en dat zij (de Essenen)<br />

het laatste overblijfsel waren die in het Koninkrijk van God zouden regeren. Omdat hun<br />

geschiedkundige kennis in de tweede eeuw v.Chr. gebrekkig was dachten zij dat ze<br />

leefden in de tijd aan het einde van de zeventig weken van Daniël. Daarom dachten zij<br />

dat ze in de tijd leefden dat de Messias Zichzelf zou manifesteren. Maar ze zaten er<br />

ongeveer 150 jaar naast.<br />

De Essenen waren één van de drie sekten in Judea. De sekte werd tussen 165 en 168<br />

v.Chr. opgericht, in de rumoerige jaren toen Antiochus Epifanes van Syrië Jeruzalem<br />

overnam en de tempel van Ezra transformeerde in een heiligdom voor hun god Jupiter<br />

(168 v.Chr.). De bewoners van Judea kwamen toen in opstand tegen Antiochus en<br />

wierpen hem omver, waarna ze in 165 v.Chr. de tempel opnieuw inwijdde op dezelfde<br />

dag dat het drie jaar eerder ontheiligd werd. Dit gebeurde voornamelijk door het<br />

leiderschap van de familie van de Hasmoneeën in Juda. Na het verkrijgen van hun<br />

onafhankelijkheid stichtte zij de Hasmonese-dynastie, beter bekend als de Makkabeeën.<br />

Het volledige verhaal kunt u vinden in het apocriefe boek 1 Makkabeeën of in het boek<br />

van Josephus, Antiquities of the Jews, dat geschreven is aan het einde van de eerste<br />

eeuw. Ook over deze gebeurtenis zullen we meer uitweiden in hoofdstuk 14.<br />

Als christenen geloven we dat de Leraar tot gerechtigheid, waarover geprofeteerd wordt<br />

in het boek Joël, niemand minder is dat Jezus Christus Zelf. Hij is ook de Koning der<br />

Rechtvaardigheid, oftewel “Melchizedek”. Jezus kwam en onderwees ons door Zijn<br />

woorden en door Zijn volmaakte levenswandel hoe wij alle rechtvaardigheid moesten<br />

vervullen. Hij gehoorzaamde geheel aan de wet en begreep deze ook volkomen – in<br />

tegenstelling tot de rechters en priesters in Zijn tijd. Jezus Zelf vervulde bij Zijn eerste<br />

komst deze rol van Leraar tot gerechtigheid; maar bij Zijn tweede komst zal deze rol<br />

toebedeeld worden aan de overwinnaars, die Zijn lichaam zijn. Ook zij worden geroepen<br />

om gerechtigheid te brengen op aarde en in de Kerk door het gehele karakter en werk<br />

van Christus te openbaren aan alle mensen.<br />

62


De komst van deze Leraar tot gerechtigheid brengt de regen van de Heilige Geest op<br />

aarde met zich mee. Christus zal komen om de volheid van Zijn Geest uit te storten over<br />

de overwinnaars die het Loofhuttenfeest zullen vervullen. Zij zullen op hun beurt Christus<br />

openbaren aan de rest van de wereld en deze regen brengen over de gehele aarde.<br />

ZIJN GEEST UITSTORTEN<br />

Nadat Joël gesproken heeft over de Verzoendag profeteert hij over het uitstoren van de<br />

Geest op alle vlees. Hij zegt in Joël 2:28-32,<br />

28 Daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees: uw<br />

zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, uw<br />

jongemannen zullen visioenen zien. 29 Ja, zelfs op de dienaren en op de<br />

dienaressen zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wondertekenen<br />

geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal<br />

veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor die dag van de HEERE<br />

komt, die grote en ontzagwekkende. 32 Het zal geschieden dat ieder die de<br />

Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion<br />

en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft, namelijk bij<br />

hen die ontkomen zijn, die de HEERE roepen zal.<br />

In de eerste toespraak van Petrus op de Pinksterdag citeerde hij deze passage, waarbij<br />

hij het toepaste op het uitstorten van de Geest op Pinksteren (Zie Hand. 2:17-21). Wij<br />

spreken deze toepassing zeker niet tegen, maar wij erkennen dat de vervulling van deze<br />

profetie niet tot de volheid kan komen onder Pinksteren. Pinksteren is slechts het begin,<br />

een onderpand van onze erfenis. Het is een voorschot van iets dat veel groter is en dat<br />

zal worden geschonken onder het Loofhuttenfeest.<br />

Onder Pinksteren is de Geest van God neergedaald op een gedeelte van de mensheid –<br />

niet op “alle vlees”, zoals Joël in vers 28 zegt. Wat de tekenen en wonderen die<br />

samengaan met deze uitstorting van de Geest betreft, een gedeelte van de tekenen zijn<br />

geschied in de dagen die tot Pinksteren hebben geleidt. Zo was er het “bloed” van Jezus<br />

toen Hij stierf aan het kruis. Er was een manifestatie van “tongen als van vuur” op de<br />

hoofden van de menigte in de bovenkamer. Maar het verslag in het boek Handelingen<br />

zegt niets over “rookzuilen”, waardoor iemand de vervulling van vuur als verwijzing naar<br />

Pinksteren in twijfel zou kunnen trekken.<br />

De zon werd weldegelijk “veranderd in duisternis” gedurende drie uur toen Jezus<br />

gekruisigd werd (Lukas 23:44), en later die middag was er een maansverduistering,<br />

waardoor de maan er waarschijnlijk bloedrood uitzag. Omdat Joël voorzegt dat deze<br />

tekenen zich zullen voordoen “voor die dag van de HEERE komt, die grote en<br />

ontzagwekkende,” lijkt het erop dat deze tekenen plaatsvonden op Pascha voor de<br />

Pinksterdag. Dit maakt van Pinksteren een gedeeltelijke vervulling van “de dag van de<br />

HEERE.”<br />

We kunnen vervolgens naar de gebeurtenissen rond het Loofhuttenfeest kijken om deze<br />

profetie op een completere manier te vervullen. Als we het zo moeten opvatten is het<br />

vanzelfsprekend dat de Verzoendag voor Loofhutten is wat Pasen voor Pinksteren was.<br />

Met andere woorden, de tekenen die zojuist opgenoemd zijn zullen plaatsvinden op de<br />

Verzoendag, net voor het uitstorten van de Geest op het Loofhuttenfeest.<br />

Natuurlijk is deze vervulling een andere kwestie. Sommigen vatten dit zeer letterlijk op,<br />

waarbij vuur en rookzuilen zullen opstijgen vanuit steden die getroffen zijn door nuclaire<br />

raketten en bommen. Anderen zien het meer als de tekenen die vervuld zijn op het<br />

Pascha van Jezus’ kruisiging. Het kan beide kloppen, maar binnen onze opvatting is<br />

Pinksteren een klein voorproefje van het Jubeljaar dat tot het Loofhuttenfeest leidt, dit<br />

omdat Pinksteren op de 50 e dag plaatsvindt en het Jubeljaar pas in het 50 e jaar. Daarom<br />

63


moeten we de gebeurtenissen rond de kruisiging van Jezus zien als een voorproefje op<br />

de vervulling van de Verzoendag, waar ook het Jubeljaar op valt.<br />

We hebben alreeds aangetoond hoe de Verzoendag een dag van beslissing is voor zowel<br />

Israël als de twaalf verkenners die hun verslag uitbrachten. Ook werd dit zichtbaar in<br />

Jakobs worsteling met de engel. We hebben Joël 3:12-16 aangehaald waar de profeet<br />

ons een toevoeging geeft omtrent de vervulling van de Verzoendag:<br />

12 Laten de heidenvolken opgewekt worden en oprukken naar het dal van<br />

Josafat, want daar zal Ik zitten om te berechten alle heidenvolken van rondom!<br />

13 Sla de sikkel erin, want de oogst is rijp. Kom en daal af, want de wijnpers is<br />

vol. De perskuipen stromen over, want hun kwaad is groot. 14 Menigten,<br />

menigten in het dal van de dorsslede [khaw-roots], want de dag van de HEERE is<br />

nabij in het dal van de dorsslede [khaw-roots]. 15 Zon en maan worden in het<br />

zwart gehuld en de sterren hebben hun schijnsel ingetrokken. 16 De HEERE zal<br />

vanaf Sion brullen als een leeuw, vanuit Jeruzalem zal Hij Zijn stem laten<br />

klinken, zodat hemel en aarde zullen beven. Maar de HEERE is een toevlucht<br />

voor Zijn volk en een vesting voor de Israëlieten.<br />

De Herziene Statenvertaling vertaalt het Hebreeuwse woord “khaw-roots” met dorsslede,<br />

wat inderdaad ook de letterlijke vertaling is. Figuurlijk betekent het woord “khaw-roots”<br />

beslissing, zie bijv. de NBG ’51: “Menigten, menigten in het dal der beslissing, want nabij<br />

is de dag des HEREN in het dal der beslissing” (Joël 3:14).<br />

Joël koppelt “het dal van de beslissing” aan de tijd waarbij “de dag van de HEERE nabij<br />

is”. Onder Mozes was de dag van de beslissing slechts voor Israël. Heden ten dage is het<br />

uitgebreid tot de “menigten” over de gehele wereld. Het is aannemelijk dat dit<br />

veroorzaakt wordt door het Feest van de Bazuinen, dat negen dagen eerder aanvangt.<br />

Dit houdt in dat voor de Kerk de opstanding der doden gewichtig genoeg is om zich te<br />

berouwen, maar het kan ook duiden op een wereldwijd berouw en een ware opwekking.<br />

Toch betekent dit niet dat zij zich hierdoor zullen kwalificeren als overwinnaars of dat ze<br />

uit de dood opgewekt worden tijdens de eerste opstanding of dat ze met Loofhutten de<br />

uitstorting van de volheid van de Geest zullen ontvangen. Ze zullen, net zoals de vijf<br />

dwaze maagden uit Mattheüs 25, niet de tijd hebben om de nodige olie te verkrijgen om<br />

de bruiloft binnen te gaan.<br />

In onze opvatting zal de Kerk als geheel (net zoals Israël) terug moeten keren naar Sinaï<br />

om zo het doel van Pinksteren te leren. Zij zullen dan vervolgens hun beloning ingaan bij<br />

de algemene opstanding aan het einde van de duizend jaar.<br />

64


HOOFDSTUK 6<br />

De Feestdagen in het<br />

Verhaal van Elia<br />

De <strong>Bijbel</strong> geeft ons nog een verhaal in het verslag van Elia dat de opeenvolging van de<br />

herfstfeestdagen uitbeeldt. Dit verhaal is misschien het belangrijkste beeld van alle<br />

beelden – voornamelijk het gedeelte over de dag van beslissing, de Verzoendag – omdat<br />

ons specifiek vertelt wordt dat Elia zou komen “voordat de dag van de HEERE komt,<br />

die grote en ontzagwekkende dag” (Maleachi 4:5). Hoewel het meeste <strong>Bijbel</strong>onderwijs<br />

zich richt op Elia zelf, focussen wij ons meer op het verhaal van Elia en het werk dat<br />

volbracht werd door zijn bediening.<br />

Wij verklaren dat Elia zelf niet gereïncarneerd zal worden, maar dat de roeping en<br />

bediening van Elia herhaald zal worden in een groepen mensen. Onze opvatting over<br />

deze bediening is vergelijkbaar met onze opvatting over het Lichaam van Christus;<br />

oorspronkelijk was er één persoon die het werk verrichtte, maar deze persoon zette een<br />

patroon neer voor een groep mensen, een lichaam, dat het werk zou volbrengen door<br />

dezelfde patronen.<br />

DE HONGERSNOOD IN HET LAND<br />

Het verhaal van Elia begint behoorlijk abrupt in 1 Koningen 17:1, waar de profeet koning<br />

Achab confronteert met het Woord van de HEERE:<br />

1 En Elia, de Tisbiet, uit de inwoners van Gilead, zei tegen Achab: Zo waar de<br />

HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren<br />

geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!<br />

In die dagen betekende een dergelijk Woord dat er hongersnood zou uitbreken in het<br />

land. Geen dauw of regen was altijd de oorzaak van hongersnood. In Lukas 4:25 en in<br />

Jakobus 5:17 lezen we dat er gedurende drie jaar en zes maanden geen regen was.<br />

Hoewel er letterlijk geen regen viel in de tijd van Elia, is dit ook een ernstig profetisch<br />

patroon voor onze overdenkingen heden ten dage. Amos 8:11-14 profeteert,<br />

11 Zie, er komen dagen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik honger in het land zal<br />

zenden; geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om de woorden<br />

van de HEERE te horen. 12 Dan dolen zij van zee tot zee, van noord tot oost<br />

trekken zij rond, om het woord van de HEERE te zoeken, maar zij zullen het niet<br />

vinden. 13 Op die dag zullen zij van dorst versmachten, de mooie meisjes en de<br />

jonge mannen, 14 zij die zweren bij de schuld van Samaria, en zeggen: Zo waar<br />

uw god van Dan leeft, en de pelgrimstocht naar Berseba leeft! Zij zullen vallen<br />

en niet meer opstaan.<br />

Met andere woorden, de hongersnood in het verhaal van Elia was een beeld van een veel<br />

grotere hongersnood die zou aanbreken. Maar het was geen letterlijke hongersnood<br />

vanwege een gebrek aan letterlijke regen. In plaats daarvan was het een hongersnood<br />

naar het horen van het Woord van God, veroorzaakt door een gebrek aan uitstorting van<br />

de Geest van Waarheid in het land. Mannen en vrouwen zullen overal zoeken naar het<br />

Woord van God, maar zullen alleen gewichtig geestelijk voedsel verkrijgen door de mond<br />

van de Elia gemeenschap – de overwinnaars, of het overblijfsel van genade dat niet<br />

verblind is geweest (Rom. 11:5-7).<br />

65


Het verhaal van Elia laat zien dat deze staat zou duren door de vervulling van Pascha (de<br />

kruisiging van Jezus) en door de vervulling van Pinksteren (Handelingen 2) heen, tot aan<br />

de vervulling van het Loofhuttenfeest.<br />

HET BEELD VAN ELIA’S PASCHA EN PINKSTEREN<br />

Nadat Elia de hongersnood had verkondigd aan koning Achab vertelde God hem te<br />

schuilen bij de beek Krith (1 Kon. 17:3). De naam van deze beek betekent “een<br />

snijwond”. Het is afkomstig van het Hebreeuws stamwoord karath, dat “snijden”<br />

betekent. Het betekent ook “een verbond sluiten”, en wordt op deze manier ook vertaalt<br />

in 2 Kronieken 7:18 en in Haggaï 2:6. Een bloedverbond sluiten gebeurde door een dier<br />

in twee stukken te snijden en door deze twee stukken heen te wandelen, net zoals<br />

Abram deed in Genesis 15. Daar duidt “snijden” ook op het sluiten van een verbond.<br />

Toen God Elia opdroeg om naar de beek Krith te gaan wierp hij een beeld op voor het<br />

Pascha, waarbij God de Messias stuurde om Zichzelf te offeren als een bloedverbond. Bij<br />

deze beek werd Elia gevoerd door raven. Raven symboliseren normaliter onreine<br />

geesten, in contrast met de duiven, die de Heilige Geest symboliseren. Het Hebreeuwse<br />

woord waar hier “raven” mee vertaalt is, is oreb. De stam van dit woord is arab.<br />

Vanwege deze reden vertaalde Ferrar Fenton in zijn <strong>Bijbel</strong>vertaling dat Elia gevoerd werd<br />

door Arabieren, in plaats van raven.<br />

Voor ons doeleinde maakt het niet veel uit welke vertaling correct is, want wij zijn meer<br />

geïnteresseerd in de symbolische betekenis van het verhaal. Het kan zo zijn dat de raven<br />

symbool staan voor Arabieren, zoals andere dieren of vogels ook vaak mensen en volken<br />

symboliseren.<br />

Vandaag de dag moeten we weten hoe dit verhaal toegepast kan worden binnen de<br />

vervulling van de feestdagen. De beek Krith verkondigd Pascha; de Arabieren die hem<br />

van voedsel voorzien verkondigen het “voedsel” van het Pinksterfeest. Hoe? Omdat<br />

Pinksteren geïdentificeerd wordt met de berg Sinaï, die in Arabië staat (Gal. 4:25). In het<br />

Nieuwe Testament verbleef Saulus, toen hij bekeerd was, enkele jaren in Arabië waar hij<br />

zonder twijfel tijd doorbracht in de grot op de berg waar zowel Mozes als Elia goddelijke<br />

openbaringen ontvingen.<br />

Elia die gevoerd wordt de Arabieren duidt op een andere manier ook op Pinksteren. Het<br />

verhaal van Ismaël (de zoon van Abram) en Izak (de zoon van Abraham) duiden niet<br />

alleen op het oude en nieuwe Verbond, maar laten ook het contrast zien tussen<br />

Pinksteren en Loofhutten. Zoals we uitvoerig hebben beschreven in hoofdstuk vijf van<br />

ons boek "The Wheat and Asses of Pentecost” werd Ismaël een “wilde ezel van een<br />

mens” genoemd (Gen. 16:12). We hebben aangetoond dat dit één van de belangrijkste<br />

symbolen van Pinksteren in de <strong>Bijbel</strong> is, en dat daarom Ismaël een Pinkstertype was.<br />

Ismaël is de voorvader van de Arabische volken en omdat Elia gevoerd werd door<br />

Arabieren of door raven die de Arabieren representeren spreekt dit verhaal van de Elia<br />

gemeenschap in het Tijdperk van Pinksteren.<br />

Vanaf de beek Krith werd Elia gezonden naar Zarfath, een stad van Sidon ten noorden<br />

van Israël. Daar werd hij onderhouden door een weduwe, maar vanwege haar geloof<br />

onderhield Elia haar door het wonder van de onuitputtelijke meel en olie. Dit gedeelte<br />

van het verhaal is in wezen slechts een tweede beeld van het Pinksterfeest.<br />

Zarfath betekent “raffinaderij”. De naam van deze stad komt van het Hebreeuwse woord<br />

Zaraph, dat “smelten of zuiveren” betekent. Dit is uiteraard het doel van Pinksteren. Bij<br />

Sinaï daalde God als vuur neer op de berg en droeg Mozes de mensen op om hem te<br />

naderen. Zij renden de andere kant op, want zij wilden natuurlijk niet sterven en wisten<br />

niet dat het vuur van God gezonden was om hen te zuiveren en te louteren. Alleen Mozes<br />

ging de berg op, want hij representeerde de overwinnaars, zij die welwillend zijn om<br />

66


Pinksteren te ervaren zoals God dit bedoeld heeft. Uiteindelijk kwam Mozes weer naar<br />

beneden met een verheerlijkt gezicht, dat een beginnend beeld van Loofhutten is.<br />

Daarbij droeg hij de stenen tafelen, zodat wij weten dat op het hart van de overwinnaars<br />

de wet geschreven is door de vinger van God.<br />

Pinksteren was aan de Kerk en Israël gegeven om hen hierdoor te steunen gedurende de<br />

hongersnood naar het horen van het Woord. Helaas is het overgrote merendeel van de<br />

Kerk in de voetsporen van Israël bij de berg getreden, in plaats van in de voetsporen van<br />

Mozes. Zij hebben geweigerd om naar de wet te luisteren, noch is deze op hun hart<br />

geschreven. Zij rennen, net zoals het vroege Israël, de andere kant op om niet te willen<br />

sterven (Ex. 20:19). Zij waarderen meer een voorspoedige boodschap dan de roep om te<br />

sterven. Zij begrijpen niet dat de doop van de Heilige Geest het vuur van een goudsmid<br />

is waardoor de vleselijke natuur sterft zodat de geest tot leven gewekt kan worden.<br />

HET BEELD VAN ELIA’S FEEST VAN DE BAZUINEN<br />

1 Koningen 17:17-24 vertelt ons hoe de zoon van de weduwe stierf en vervolgens tot<br />

leven werd gewekt door de bediening van Elia. Dit is het beeld van Elia’s Feest van de<br />

Bazuinen, dat spreekt van de opstanding der doden. De verzen 22-24 vertellen ons het<br />

volgende,<br />

22 De HEERE luisterde naar de stem van Elia en de ziel van het kind keerde in<br />

hem terug, en het werd weer levend. 23 Elia nam het kind op, bracht het vanuit<br />

het bovenvertrek naar beneden in huis, en gaf het aan zijn moeder. Toen zei<br />

Elia: Zie, uw zoon leeft. 24 Toen zei die vrouw tegen Elia: Nu weet ik dat u een<br />

man Gods bent en dat het woord van de HEERE in uw mond waarheid is.<br />

De zoon van de weduwe vertegenwoordig hier het lichaam van de overwinnaars, die uit<br />

de dood opgewekt moeten worden tijdens het Feest van de Bazuinen voordat het<br />

Loofhuttenfeest kan worden vervuld. Deze gebeurtenis overtuigde de weduwe “dat het<br />

woord van de HEERE in uw mond waarheid is.” Op dezelfde manier bewijst de opstanding<br />

van de overwinnaars bij de eerste opstanding de echtheid van het Woord dat aan de<br />

overwinnaars is geschonken. Zonder twijfel is dit de katalysator voor het berouw en de<br />

blindheid van de Kerk voor het vervolgen van de overwinnaars en haar ongeloof – dat,<br />

vanaf het begin, de oorzaak is geweest van de hongersnood van het horen van het<br />

Woord.<br />

HET BEELD VAN ELIA’S VERZOENDAG<br />

Nadat de zoon van de weduwe tot leven was gewekt droeg God Elia op om terug naar<br />

Israël te keren om met Achab te spreken. De koning beschuldigde Elia ervan dat hij<br />

degene was die al de problemen in het land had veroorzaakt, waarmee hij doelde op de<br />

hongersnood. Maar Elia wees Achab als schuldige aan van de hongersnood, vanwege zijn<br />

ongehoorzaamheid jegens God en Zijn wet. Er zitten altijd twee kanten aan een geschil,<br />

maar als christenen voegen we ons bij Elia. Telkens als wij weigeren om Gods Woord te<br />

horen of te gehoorzamen zullen we een hongersnood van horen en gehoorzamen<br />

ervaren.<br />

De les die in deze beelden en schaduwen zit is dat de Kerk grotendeels de goddelijke wet<br />

heeft verworpen, denkende dat deze onbelangrijk of slechts was. Jezus vertelde dat wij<br />

bij ELK WOORD dat God spreekt moeten leven, in plaats van voorkeuzes hebben en<br />

bepaalde stukken eruit halen die we willen horen. Omdat de Kerk grotendeels de wet<br />

heeft verworpen ontvingen zij erg weinig openbaring vanuit de wet. Dit is ook de reden<br />

dat er een hongersnood heerst van het horen en begrijpen van de boodschap van<br />

Loofhutten en vele andere onderwijzingen. Het Loofhuttenfeest was bijna onbekend<br />

binnen christelijke kringen tot aan halverwege de twintigste eeuw. Vandaag de dag komt<br />

67


de wet eindelijk weer tot leven en gaan de christenen inzien dat zij wonderlijke<br />

openbaringen van het Woord hebben gemist vanwege het niet bestuderen van de wet.<br />

Elia en Achab besloten de confrontatie aan te gaan op de berg Karmel om zo te zien<br />

wiens standpunt de juiste was:<br />

20 Daarop stuurde Achab boden naar alle Israëlieten, en bracht de profeten op<br />

de berg Karmel bijeen. 21 Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei:<br />

Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God [Yahweh] is, volg<br />

Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één<br />

woord. 22 Toen zei Elia tegen het volk: Alleen ík ben overgebleven als profeet<br />

van de HEERE, maar de profeten van de Baäl zijn met vierhonderdvijftig man.<br />

23 Laat men ons dan twee jonge stieren geven. Laten zij voor zich de ene stier<br />

kiezen, die in stukken verdelen en op het hout leggen, maar ze mogen er geen<br />

vuur bij leggen. Dan zal ík de andere stier klaarmaken en op het hout leggen,<br />

maar er geen vuur bij leggen. 24 Roept u daarna de naam van uw god aan, dan<br />

zal ík de Naam van de HEERE aanroepen. En de God Die door vuur antwoordt,<br />

Die is God. En het hele volk antwoordde en zei: Dat is goed.<br />

Dit was de grote dag van beslissing voor het volk op de berg Karmel. Het was een dag<br />

om te kiezen wie ze zouden dienen. Het was een dag waarbij het volk op het hek zat,<br />

niet wetende welk woord waarheid was of te bang om sympathie te tonen voor Elia. Ziet<br />

u de overeenkomsten met de dag waarop de twaalf verkenners hun slechte verslag<br />

uitbrachten, waarbij het volk moest kiezen welk verslag zij geloofden; het slechte verslag<br />

van de tien verkenners of het goede verslag van Jozua en Kaleb. Zouden zij ervoor<br />

kiezen om het Loofhuttenfeest nu wel of niet te vervullen?<br />

Dit is de enorm geestelijke worsteling binnen de Kerk. Het probleem is niet de wereld,<br />

het probleem is de Kerk. Het was Ismaël die Izak vervolgde. Het was Saul die David<br />

vervolgde. Het was de Nieuwtestamentische Saul(us) die de vroege Kerk vervolgde. Het<br />

is het rijk van Pinksteren dat het rijk van Loofhutten vervolgd. Het zijn altijd degene die<br />

een belemmerde visie van God hebben die degene die juist meer van God willen ervaren<br />

vervolgen. De vraag blijft hetzelfde: zullen ze zelf de verantwoordelijkheid nemen en<br />

berouw tonen vanwege het weigeren van het horen van het Woord, waardoor ze een<br />

hongersnood veroorzaakt hebben? Of zullen ze volharden in het beschuldigen van Elia,<br />

het gezelschap van overwinnaars, voor al de problemen binnen de Kerk?<br />

De 450 profeten van Baäl en de 400 profeten in de grotten baden en dansten de hele<br />

ochtend, waarbij ze probeerden het vuur van God te ontsteken – de uitstorting van de<br />

Heilige Geest. Zij faalden. Rond het middaguur begon Elia ze te bespotten:<br />

27 En het gebeurde tijdens de middag dat Elia met hen begon te spotten en zei:<br />

Roep met luide stem! Hij is immers een god. Hij is vast in gedachten! Of hij<br />

heeft zich vast afgezonderd! Of hij is vast op reis! Misschien slaapt hij wel en<br />

moet hij wakker worden! 28 Zij riepen met luider stem en kerfden hun lichamen<br />

naar hun wijze van doen met zwaarden en speren, totdat het bloed over hen<br />

heen stroomde. 29 En het gebeurde, toen de middag voorbij was, dat zij in<br />

geestvervoering raakten, tot de tijd van het brengen van het graanoffer. Er<br />

kwam geen stem en er was niemand die antwoordde; er kwam geen teken van<br />

leven.<br />

Ten slotte was de beurt aan Elia om te bidden voor uitstorting van de Geest, want het<br />

was tijd voor het avondoffer. In de oude tempel werden twee offers gebracht: het<br />

ochtendoffer en het avondoffer. Profetische gezien duiden deze twee momenten van twee<br />

uitstortingen van de Geest en van twee komsten van Christus. Vanwege deze reden<br />

overlappen de twee offers de twee seizoenen van de feestdagen – oftewel de<br />

lentefeesten en de herfstfeesten. De lentefeesten zijn vervuld bij de eerste komst en<br />

68


geculmineerd met Pinksteren, dat de eerste uitstorting van de Geest was. De<br />

herfstfeesten moeten nog vervuld worden bij de tweede komst van Christus en zal<br />

culmineren met de twee uitstorting van de Geest op het Loofhuttenfeest.<br />

De profeten en priesters van Baäl kenden God niet, noch wisten zij het geheim van<br />

timing, waardoor hun pogingen om de Geest van God op te roepen faalden. Deze<br />

confrontatie is een beeld van de Verzoendag – een geheiligde dag in de herfst – maar<br />

hun gebeden beelden het ochtendoffer uit. Profetisch gesproken probeerden zij de<br />

volheid van de Geest met Pinksteren te verkrijgen – of ze probeerden om Pinksteren op<br />

de Verzoendag te laten vallen. Het mag duidelijk zijn dat zij de gedachten (de geest) van<br />

God niet kenden.<br />

Elia, aan de andere kant, kende de gedachten van God wel. Hij had zojuist een beeld van<br />

opstanding (Feest van de Bazuinen) verwezenlijkt. Dit was ook het teken om terug naar<br />

Israël te keren om een beeld van de Verzoendag te verwezenlijken. Daarom is het geen<br />

toeval dat Elia aan het einde van de middag in gebed ging en dat vervolgens het vuur<br />

van God uit de hemel kwam op het moment van het avondoffer. Ten eerste nam de<br />

profeet twaalf stenen en herstelde hij het altaar van God (1 Koningen 18:30-31). Het<br />

getal twaalf is het <strong>Bijbel</strong>se getal van goddelijke regering. Het vertegenwoordigd de<br />

overwinnaars, waarop de Geest van God zou neerdalen.<br />

Vervolgens droeg de profeet het volk op om in totaal twaalf kruiken met water over het<br />

altaar heen te gieten. Dit duidt niet alleen op de uitstorting van de Geest, maar in het<br />

bijzonder de uitstorting van het Woord van God. Dit duidt eveneens aan dat er geen<br />

droogte of hongersnood van het horen van het Woord bestaat als er een overwinnaar bij<br />

betrokken is, of misschien duidt het wel op het einde van de droogte voor de<br />

overwinnaars. Zelfs overwinnaars ervaren droogte en hongersnood van het Woord, zeker<br />

wanneer zij getraind worden in de “woestijn”. Maar op een gegeven moment in hun leven<br />

zal God hen zegenen met de openbaring van Zijn Woord, waardoor ze gereed gemaakt<br />

worden om de uitstorting van de Geest te ontvangen bij de vervulling van Loofhutten.<br />

Vergeet alleen niet dat deze confrontatie geen beeld is van het Loofhuttenfeest, maar<br />

van de Verzoendag. De Verzoendag gaat aan het Loofhuttenfeest vooraf. Het vuur van<br />

God daalde neer om het offer te verteren als een beeld van de Verzoendag – vervolgens<br />

komt de REGEN om de uitstorting van de Heilige Geest bij Loofhutten af te schilderen.<br />

Het doel van het vuur tijdens het avondoffer was als bewijs, zoals Elia al zei, “zodat dit<br />

volk weet dat U, HEERE, de ware God bent, en dat U hun hart tot inkeer gebracht hebt”<br />

(1 Kon. 18:37). Dit was het hart van de roeping van Elia en het doel van zijn bediening.<br />

Daarom zegt Maleachi 4:5 en 6 ons het volgende,<br />

5 Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de HEERE komt, die<br />

grote en ontzagwekkende dag. 6 Hij zal het hart van de vaders tot de kinderen<br />

terugbrengen, en het hart van de kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet zal<br />

komen en de aarde met de ban zal slaan.<br />

De bediening van Elia is erg belangrijk binnen het plan van God, want zonder deze<br />

bediening zou de aarde onder de vloek van de wet komen en vernietigd worden. Het doel<br />

van de Verzoendag is om een opwekking te veroorzaken – een ware openbaring van de<br />

waarheid – binnen de Kerk, zodat zij weten dat het gezelschap van Elia werkelijk van<br />

God komt. De Kerk zal deze dag van beslissing herkennen wanneer ze realiseren dat de<br />

opstanding der doden niet elke gelovige uit de geschiedenis omvat.<br />

Er zullen uiteraard vele factoren zijn die de harten van mensen zal veranderen. De<br />

“kinderen” hier zijn de mensen in de laatste dagen. De “vader” zijn, naar mijn mening,<br />

de profeten van God die ons in het verleden de openbaring van het Woord hebben<br />

69


gegeven, zoals Mozes en Elia. Uiteindelijk moet het hart van de kinderen natuurlijk<br />

bekeerd worden tot onze hemelse Vader waaruit het Woord ontstond.<br />

Elia bad en God nam met vuur het offer aan. 1 Koningen 18:38 en 39 zegt,<br />

38 Toen viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de<br />

stenen en het stof. Zelfs het water in de geul likte het op. 39 Toen heel het volk<br />

dat zag, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: De HEERE is God,<br />

de HEERE is God!<br />

Het vuur van God is de manifestatie van Zijn aanwezigheid. Als God aanwezig is moet de<br />

mens zich wel met zijn gezicht ter aarde neerwerpen als teken van berouw. Dit zal ook<br />

met ongekende omvang gebeuren wanneer de Verzoendag vervuld is. Deze opwekking<br />

zal de harten van de gelovigen bereidt maken om te assisteren bij het verspreiden van<br />

het Evangelie in het Tijdperk van Loofhutten. In deze toekomende eeuw zullen we<br />

getuige zijn van de grootste uitstorting van de Geest die de wereld ooit heeft gezien.<br />

Nadat God Elia’s offer door vuur accepteerde, zegt de profeet in vers 40,<br />

40 Elia zei tegen hen: Grijp de profeten van de Baäl! Laat niemand van hen<br />

ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen af naar de beek Kison en slachtte<br />

hen daar af.<br />

Sommige mensen voorspellen dood en verdoemenis jegens degenen die volgens hen<br />

moderne profeten van Baäl zijn. Dit is niet onze opvatting. Er zijn meer manieren om<br />

dood te zaaien onder de mensen. Natuurlijk is er de letterlijke veroordeling voor zonde,<br />

maar ook berouw tonen is een soort sterven. Over het algemeen is de dood in het Oude<br />

Testament het leven in het Nieuwe. Toen het volk bijvoorbeeld het gouden kalf bij de<br />

berg Sinaï aanbaden, op het eerste Pinksteren, stierven 3000 man (Exodus 32:28). Maar<br />

bij Pinksteren in Handelingen 2:41 zien we dat de discipelen het zwaard van hun mond<br />

gebruikten waardoor 3000 man zich bekeerden tot Jezus Christus.<br />

Wij geloven dat hetzelfde patroon zich zal herhalen bij de ware vervulling van de<br />

Verzoendag. Zoals alle profeten van Baäl werden gedood onder Elia in het Oude<br />

Testament, geloven wij dat de “profeten van Baäl” met meer tranen dan anderen berouw<br />

zullen tonen, want zij zullen dan de fouten van hun onderwijzingen inzien.<br />

Onthoudt dat het doel van Pinksteren in het boek Handelingen was om de pinksterkerk<br />

toe te rusten om de wereld in te gaan en het evangelie te verkondigen aan een ieder.<br />

Hetzelfde geldt ook voor het doel van Loofhutten. Dit feest markeert niet het EINDE van<br />

de mogelijkheid voor de mens om het Woord te horen en om Jezus Christus aan te<br />

nemen; in plaats daarvan markeert dit feest het BEGIN van de tijd waarbij de wereld in<br />

staat zal zijn om Christus op een heel andere manier gemanifesteerd te zien. Ze zullen<br />

niet anders kunnen dan Hem aan te nemen als Koning van alle volken, dit niet vanwege<br />

dwang of geweld, maar vanwege de liefde en de werken van Jezus, zoals deze<br />

gemanifesteerd worden door Zijn lichaam. Dit zal in hen een VERLANGEN doen<br />

ontbranden om zich aan Hem te onderwerpen. Hij is werkelijk “het verlangen van alle<br />

volken” (Hag. 2:7), maar niet iedereen zal Jezus herkennen als zijnde alles wat ze<br />

verlangen van een Koning.<br />

In het Tijdperk van Pasen schoot het volk Israël ernstig te kort in het manifesteren van<br />

het karakter van Jezus Christus aan de wereld, hierdoor werd hun rol als een priesterlijke<br />

natie behoorlijk gekort. In het Tijdperk van Pinksteren had de Kerk iets meer succes in<br />

het manifesteren van Christus aan de wereld, maar naarmate de tijd voorbij ging<br />

verloren zij hun eerste liefde. En in plaats van het manifesteren van de liefde van God<br />

vervingen zij dit door angst, dwang en geweld, waarmee zij primair de mensen wilden<br />

bekeren.<br />

70


Zo zal het niet gaan in het Tijdperk van Loofhutten, want God is niet geïnteresseerd in<br />

het dwingen van mensen om ze te onderwerpen aan Hem. Het hart van God bestaat uit<br />

het trekken van alle mensen door Zijn liefde en niet door angst, dwang of geweld. En als<br />

een gemeenschap ten slotte tot volledige geboorte is gebracht om het ware karakter van<br />

Jezus te manifesteren zullen zij geen geweld nodig hebben om de wereld te bekeren. De<br />

liefde van God is onweerstaanbaar. Overal ter wereld zullen mensen verliefd worden op<br />

Jezus Christus en ernstig verlangen naar de kennis van wat de overwinnaars weten en<br />

ervaren.<br />

Het Tijdperk van Loofhutten zal een tijd zijn van zo’n ongekende wereldwijde opwekking<br />

die de wereld nog nooit heeft meegemaakt. De overwinnaars zullen onsterfelijkheid<br />

verkrijgen en zullen Christus manifesteren in de ruimste zin van het Loofhuttenfeest. De<br />

overige gelovigen, inclusief alle nieuwe christenen die Hem zullen kennen, zullen in staat<br />

zijn om de volheid van Pinksteren te ervaren, maar niet zullen komen in de volheid van<br />

het leven en de onsterfelijkheid.<br />

Desalniettemin zal het voor hen een heerlijke tijd zijn dat vergeleken kan worden met<br />

het boek Handelingen. Het verschil dit keer is dat de Kerk de overwinnaars onder hen zal<br />

herkennen en zich zullen onderwerpen aan hun raad en onderwijzingen. Zij zullen een<br />

priesterschap van Melchizedek zijn die het vuur brandende zal houden – in tegenstelling<br />

tot het Levitsche priesterschap, waarbij Nadab en Abihu het toestonden dat het vuur<br />

gedoofd werd en ze dachten dat ze hun eigen vuur wel konden ontsteken (Lev. 10). Deze<br />

keer zal het vuur uit de hemel dat de gemeenschap van Elia ontvangt als antwoord op<br />

hun gebed nooit gedoofd kunnen worden, want haar beheerders en verzorgers zullen alle<br />

dingen correct uitvoeren. Het vuur zal in hen zijn totdat het alle dingen verteert, zelfs het<br />

eigenlijke stof der aarde – oftewel, heel de mensheid. Het zal branden totdat alle dingen<br />

onder Zijn voeten zijn geworpen (1 Korinthe 15:27 en 28).<br />

HET BEELD VAN ELIA’S LOOFHUTTEN<br />

Na de confrontatie op de berg Karmel begon Elia te bidden voor regen. Het verhaal<br />

kunnen we lezen in 1 Koningen 18:41-46,<br />

41 Daarna zei Elia tegen Achab: Ga op weg, eet en drink, want er is een gedruis<br />

van een overvloedige regen. 42 Zo ging Achab eten en drinken, maar Elia klom<br />

naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij<br />

zijn gezicht tussen zijn knieën. 43 Hij zei tegen zijn knecht: Klim toch naar<br />

boven en kijk uit in de richting van de zee. Toen klom hij naar boven, keek uit<br />

en zei: Er is niets. Toen zei hij: Ga terug, zevenmaal. 44 En het gebeurde bij de<br />

zevende maal dat hij zei: Zie, een kleine wolk, als de hand van een man,<br />

opkomend uit de zee. En hij zei: Ga tegen Achab zeggen: Span in, daal af en laat<br />

de regen u niet ophouden. 45 Het gebeurde ondertussen dat de hemel zwart<br />

werd van wolken en wind, en er kwam een hevige regen. Achab reed weg en<br />

ging naar Jizreël. 46 En de hand van de HEERE was op Elia, en hij omgordde zijn<br />

middel en snelde voor Achab uit tot waar men bij Jizreël komt.<br />

Elia hoefde maar één keer te bidden voordat het vuur van God op het altaar zou<br />

neerdalen. Waarom moest hij zevenmaal bidden voordat het begon te regenen? Het<br />

antwoord is eenvoudig wanneer we dit zien in de opeenvolging van gebeurtenissen van<br />

de vervulling van het beeld van de feestdagen. Na de Verzoendag vangt het<br />

Loofhuttenfeest aan. Dit is de regen, de uitstorting van de Geest waarvoor Elia gebeden<br />

had. Hij bad zeven maal omdat het Loofhuttenfeest een zevendaags feest is, maar de<br />

Geest kan niet komen tot de achtste dag van Loofhutten aanbreekt.<br />

Er wordt ons niet vertelt of Elia zeven dagen lang gebeden heeft of dat hij zijn gebed<br />

simpelweg zevenmaal herhaalt heeft in een tijdsbestek van enkele uren. Wij geloven<br />

daarentegen dat Elia zeven dagen gebeden heeft, want hierdoor komt het beeld van de<br />

71


vervulling van de feestdagen beter tot uiting. Wij geloven daarbij dat al deze<br />

gebeurtenissen plaatsvonden op de eigenlijke feestdagen, hoewel we dit onmogelijk hard<br />

kunnen maken vanuit de <strong>Bijbel</strong> gezien. Toch vertelt Josephus, de historicus uit de eerste<br />

eeuw, ons in Antiquities, VIII, xiii, 2,<br />

“Menander haalt deze droogte (van Elia) in zijn verslag van de daden van Ethbaäl, koning van de Tyriërs [en<br />

vader van Izebel, de vrouw van Achab], aan, waar hij zegt: “Onder hem was een behoefte aan regen van de<br />

maand Hyperberetaeus tot de maand Hyperberetaeus van het andere jaar; maar toen hij smeekbeden deed<br />

kwamen er grote donderwolken. Deze Ethbaäl heeft de stad Botrys in Fenicië gesticht en de stad Auza in Libië.”<br />

Door deze woorden stichtte hij de behoefte aan regen die in de dagen van Achab tot uitdrukking kwamen; want<br />

in die tijd regeerde Ethbaäl ook over de Tyriërs, zoals Menander ons informeert.”<br />

De Menander die Josephus hier citeert leefde ongeveer drie eeuwen voor Josephus.<br />

Menander was in zijn tijd een zeer bekende Griekse toneelschrijver en heeft meer dan<br />

honderd voorstellingen geschreven. De meeste van zijn werken zijn verloren, maar<br />

Josephus had toegang tot enkele werken van hem en was daardoor in staat ze te citeren.<br />

Hij zegt dat Menander de droogte aanhaalt gedurende de tijd van koning-priester EthBaäl<br />

van Tyrus en koning Achab van Israël. Deze droogte vond plaats, aldus Menander, in de<br />

maand die onder de Grieken bekend stond als Hyperberetaeus, dat de zevende maand is<br />

die de Hebreeën Tishri noemen. Dit is de maand van de herfstfeestdagen van Israël,<br />

beginnende met het Feest van de Bazuinen op de eerste dag van Tishri en eindigende<br />

met het Loofhuttenfeest op Tishri 22.<br />

Menander was kennelijk onjuist in zijn opvatting dat de droogte slechts één jaar duurde,<br />

maar het ondersteunt de opvatting dat deze gebeurtenissen plaatsvonden in de maand<br />

Tishri. Daarom verheugen wij ons in seculaire geschiedenis die ons geloof inzake deze<br />

beeldende gebeurtenissen in het leven van Elia ondersteund, waarbij deze<br />

gebeurtenissen dus weldegelijk plaatsvonden op de feestdagen die zij ook representeren.<br />

Het is in ieder geval duidelijk voor ons dat de zeven dagen van gebed de zeven dagen<br />

van het Loofhuttenfeest representeren, waarbij er nog steeds geen regen viel. Op de<br />

zevende dag zag de knecht van Elia een kleine wolk uit de zee opkomen (vs. 44). Elia<br />

stuurde vervolgens een boodschap tot koning Achab dat hij snel naar Jizreël moest<br />

rijden, zodat hij niet zou vastlopen in de modder en de rijzende kreken. Achab geloofde<br />

Elia en reed snel weg met zijn rijtuig, maar Elia snelde voor Achab uit en kwam eerder<br />

aan in Jizreël (vs. 46).<br />

Deze bovennatuurlijk kracht – of misschien wel een wonder van tijdreizen zoals Jezus<br />

deed in Johannes 6:21 – viel samen met het moment van de stortbui. Ook dit is een<br />

gedeelte van het Loofhuttenfeest, namelijk de achtste dag van Loofhutten, de dag<br />

waarop wij de volheid van de Geest gemanifesteerd zullen zien op aarde. In ons volgende<br />

hoofdstuk zullen wij hier veel meer over uitweiden, als wij ons zullen toewijden aan een<br />

diepere studie over Loofhutten. Nu moeten we onszelf echter tevredenstellen met de<br />

aanduiding van het beeld van timing NA zeven dagen, oftewel de achtste dag van<br />

Loofhutten, waarbij de regen in overvloed neerdaalt.<br />

Elia snelde naar Jizreël. Jizreël heeft een dubbele betekenis: God verstrooit en God zaait.<br />

De betekenis van deze naam wordt ons geleerd in de eerste twee hoofdstukken van de<br />

profeet Hosea. Daar heeft de profeet een zoon genaamd Jizreël, want God was van plan<br />

om het Huis van Israël te “verstrooien”. Maar aan het einde van Hosea 2 ontdekken we<br />

dat God het Huis van Israël slechts “zaait” in het veld, dat de wereld is (Mat. 13:38) om<br />

Zich voor te bereiden op een grote oogst van zielen die staat te gebeuren.<br />

Het Huis van Israël werd van 745-721 v.Chr. naar het land Assyrië gedeporteerd en is<br />

nooit meer teruggekeerd naar hun oude land in Kanaän. Aan de andere kant werd het<br />

Huis van Juda een eeuw later gedeporteerd naar Babylonië, maar hen werd het<br />

toegestaan om terug te keren na slechts 70 jaar van gevangenschap. Er zijn<br />

verschillende profetieën voor zowel Israël als Juda, maar slechts weinigen herkennen<br />

72


deze verschillen en maken de fout in de veronderstelling dat zij allen van toepassing zijn<br />

op de hedendaagse Joden. Maar dit zijn ze niet. De Joden vervullen een gedeelte van de<br />

profetieën; maar de profetieën over het Huis van Israël worden vervuld in andere volken<br />

dan de Joden. Dit zullen we uitvoeriger uitleggen in hoofdstuk 11.<br />

Het verhaal van Elia toont aan dat de profetieën aangaande Jizreël hun vervulling zullen<br />

aannemen op de achtste dag van Loofhutten. Dit houdt in dat de vervulling van deze<br />

feestdag het begin van de grote oogst van de wereldwijde opwekking is. De regen van de<br />

Geest zorgt ervoor dat het zaad zal groeien en een overvloedige oogst zal produceren in<br />

het Tijdperk van Loofhutten. Het verloren Israël zal gevonden en herstelt worden, want<br />

Jizreël is slechts een andere manier om “Israël” te spellen. Vele anderen zullen met hen<br />

vergaderd worden binnen Gods koninkrijk, zoals we kunnen lezen in Jesaja 56:6-8,<br />

6 En de vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen en om<br />

de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn; allen die de<br />

sabbat in acht nemen, zodat zij hem niet ontheiligen, en die aan Mijn verbond<br />

vasthouden: 7 hen zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen<br />

verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen<br />

welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd<br />

worden voor alle volken. 8 De Heere HEERE, Die de verdrevenen uit Israël<br />

bijeenbrengt, spreekt: Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen, naast hen die<br />

al tot Hem bijeengebracht zijn.<br />

Op dat moment zullen vele mensen uit alle volken verlangen om van God en Zijn wet te<br />

leren. Degenen die geleerd zijn om te denken in termen van een “opname”, denken over<br />

het algemeen dat de wederkomst van Christus het einde van alle dingen is. Zij zijn<br />

onjuist onderwezen in het feit dat Jezus spoedig komt, en wanneer Hij komt is er geen<br />

mogelijkheid meer om gered te worden. Deze leer wordt gebruikt om mensen bang te<br />

maken waardoor zij, na miljoenen oproepen vanaf de preekstoel, Christus aannemen.<br />

Maar deze leringen zijn niet gebaseerd op enig begrip van de feestdagen en hun<br />

profetische vulling.<br />

Het feit is juist dat het Tijdperk van Loofhutten de tijd zal zijn van ontzettend veel<br />

evangelisatie over heel de wereld. Wat er gedaan is onder Pinksteren is slechts een<br />

schemerig beeld van wat er kan en zal gebeuren onder de zalving van Loofhutten. Jesaja<br />

2:2-4 zegt,<br />

2 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de<br />

HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, als de hoogste van de<br />

bergen en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle<br />

heidenvolken ernaartoe zullen stromen. 3 Vele volken zullen gaan en zeggen:<br />

Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van<br />

Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn<br />

paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de<br />

HEERE uit Jeruzalem. 4 Hij zal oordelen tussen de heidenvolken en veel volken<br />

vonnissen. En zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun<br />

speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard<br />

opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer leren.<br />

Geen enkel woord in deze passage zegt dat mensen niet meer de mogelijkheid hebben<br />

om van God te leren en christen te worden. Het is in feite een erg optimistische passage<br />

die een wereldwijde beweging van God portretteert. Aan de ene kant begon deze<br />

evangelische inzet onder de zalving van Pinksteren, maar uiteindelijk wordt het vervuld<br />

bij Loofhutten. De timing hiervan wordt bewezen in het verhaal van Elia, die zich in de<br />

regen van Loofhutten bovennatuurlijk snelde naar Jizreël.<br />

73


Nu zijn we aangekomen bij een meer uitvoerigere studie van het Loofhuttenfeest en de<br />

profetische wetten die ons een beter begrip geven van de toekomende gebeurtenissen.<br />

74


HOOFDSTUK 7<br />

Het Loofhuttenfeest<br />

Het Loofhuttenfeest culmineert de profetische heilige dagen van de goddelijke wet. Er<br />

waren natuurlijk feestdagen en vastendagen die later toegevoegd zijn, en deze kunnen<br />

ook wel een profetische betekenis hebben. Maar de wet van Mozes biedt ons de volledige<br />

openbaring van de belangrijkste gebeurtenissen omtrent de twee komsten van Christus,<br />

Zijn werk in beide komsten en hoe elke komst het koninkrijk van God promoot in haar<br />

ontwikkeling op aarde.<br />

De basiswet van het Loofhuttenfeest vinden we in Leviticus 23:33-44,<br />

33 De HEERE sprak tot Mozes: 34 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Vanaf de<br />

vijftiende dag van deze zevende maand is het zeven dagen lang Loofhuttenfeest<br />

voor de HEERE. 35 Op de eerste dag is er een heilige samenkomst. Geen enkel<br />

dienstwerk mag u doen. 36 Zeven dagen lang moet u de HEERE vuuroffers<br />

aanbieden. Op de achtste dag moet u een heilige samenkomst houden en de<br />

HEERE een vuuroffer aanbieden. Het is een bijzondere samenkomst. U mag geen<br />

enkel dienstwerk doen.<br />

37 Dit zijn de feestdagen [Hebr. moed; bestemde tijden] van de HEERE, die u moet<br />

uitroepen als heilige samenkomsten om een vuuroffer voor de HEERE aan te<br />

bieden: brandoffer en graanoffer, slachtoffer en plengoffers, al naargelang het<br />

voorschrift voor die bepaalde dag, 38 naast de offers op de sabbatten van de<br />

HEERE, naast uw geschenken, naast al uw gelofteoffers en naast al uw<br />

vrijwillige gaven, die u aan de HEERE geeft.<br />

39 Maar vanaf de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer u de<br />

opbrengst van het land ingezameld hebt, moet u het feest van de HEERE zeven<br />

dagen lang vieren. Op de eerste dag is het rustdag en op de achtste dag is het<br />

rustdag. 40 Op de eerste dag moet u voor uzelf vruchten van sierlijke bomen,<br />

takken van palmbomen, takken van loofbomen en van beekwilgen nemen, en u<br />

moet zich zeven dagen lang voor het aangezicht van de HEERE, uw God,<br />

verblijden. 41 Dat feest voor de HEERE moet u per jaar zeven dagen lang vieren.<br />

Het is een eeuwige verordening, al uw generaties door. In de zevende maand<br />

moet u het vieren. 42 Zeven dagen moet u in de loofhutten wonen. Alle<br />

ingezetenen van Israël moeten in loofhutten wonen, 43 zodat de generaties na<br />

u weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten liet wonen, toen Ik hen uit het land<br />

Egypte geleid heb. Ik ben de HEERE, uw God. 44 Zo maakte Mozes de<br />

feestdagen [Hebr. moed; bestemde tijden] van de HEERE aan de Israëlieten<br />

bekend.<br />

Het Loofhuttenfeest moest zeven volle dagen gevierd worden, van de 15 e dag van de<br />

zevende maand (genaamd Tisrhi) tot en met de 21 e dag. De laatste ceremonieën werden<br />

vervolgens gehouden op de achtste dag van Loofhutten, dat de 22 e dag van de zevende<br />

maand was. De eerste dag (de 15 e van de maand) was een rustdag (sabbat), en ook de<br />

achtste dag (de 22 e van de maand) was een rustdag.<br />

De bovenstaande passage was oorspronkelijk samengesteld om ons de timing van het<br />

feest te geven. Het laat ons het WANNEER zien en geeft ons slechts één detail HOE we<br />

het moeten vieren. We lazen dat het volk takken van bomen moesten nemen en tenten,<br />

of loofhutten, voor zichzelf moesten maken en hier ook voor gedurende in week in<br />

moesten wonen. De reden hiervoor is om de Israëls omzwerving van 40 jaar in de<br />

75


woestijn, nadat ze Egypte verlaten hadden, te herdenken, waarbij ze in die 40 jaar in<br />

tenten of loofhutten hebben gewoond.<br />

Ook erg belangrijk om op te merken is het feit dat deze feestdagen “de bestemde tijden<br />

van de HEERE” worden genoemd. De Hebreeuwse term hiervoor is moed, dat bestemde<br />

tijd of bestemde plaats betekent. Dit zijn de profetische data die God heeft vastgelegd.<br />

Omdat Pascha een bestemde tijd van God was, was het de dag dat Jezus gekruisigd zou<br />

worden. Omdat het beweegoffer een bestemde tijd had, was het de dag dat Jezus zou<br />

opstaan uit de dood. Omdat het Wekenfeest (Pinksteren) een bestemde tijd had, was het<br />

de dag dat de Geest tot de discipelen in de bovenkamer gezonden werd.<br />

Zo is ook het Feest van de Bazuinen een bestemde tijd voor de opstanding der doden. De<br />

Verzoendag is de bestemde tijd voor het berouw van de Kerk en haar geweeklaag voor<br />

het weigeren van het ingaan tot de volheid van de Geest, hun “Beloofde Land”. En ten<br />

slotte is het Loofhuttenfeest de bestemde tijd voor de verandering die in ons lichaam zal<br />

plaatsvinden, waarbij de overwinnaars hun loofhut zullen ontvangen, die uit de hemel is<br />

en niet gemaakt door mensenhanden (2 Kor. 5:1).<br />

Uiteraard moeten we niet vergeten dat de persoonlijke toepassing van de feesten niet<br />

van tijd afhankelijk is. Iemand kan op elk moment gerechtvaardigd zijn door geloof<br />

(Pascha) of vervuld worden met de Geest (Pinksteren). Maar als het gaat over historische<br />

vervullingen van profetieën zijn er vastgestelde bestemde tijden waar niet van<br />

afgeweken kan worden.<br />

Hoe vaak heeft u de volgende uitspraak vanaf de preekstoel al gehoord: “Jezus komt<br />

spoedig, en Hij kan elk moment komen, elke dag, hetzij ochtend, middag, avond of<br />

nacht.” Dit is hetzelfde als het zeggen dat Jezus op elke willekeurige dag van het jaar op<br />

welk moment van de dag dan ook gekruisigd zou zijn. Dit is simpelweg gewoon niet<br />

waar. Dit zijn de bestemde tijden voor deze gebeurtenissen om te geschieden, en hoewel<br />

we het jaar NIET weten waarin deze gebeurtenissen in vervulling gaan, weten we wel de<br />

bestemde tijden binnen een jaar. Er zijn zaken die God voor ons verborgen houdt, maar<br />

de dingen die Hij geopenbaard heeft behoren ons toe. Deuteronomium 29:29 zegt,<br />

29 De verborgen dingen zijn voor de HEERE, onze God, maar de geopenbaarde<br />

dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid, om al de woorden van<br />

deze wet te doen.<br />

Vaak verbergt God zaken in helder zicht. Zo wordt de dood van Jezus bijvoorbeeld<br />

beschreven in Jesaja 53, Psalm 22 en op andere plaatsen, maar deze zaken waren niet<br />

zichtbaar voor de meeste mensen totdat ze vervuld waren. En nog steeds zien de meeste<br />

mensen deze waarheid niet, of ze kiezen ervoor het niet te zien. Er is geen reden om aan<br />

te nemen dat onze situatie vandaag de dag veranderd is met betrekking tot de tweede<br />

reeks van bestemde tijden – de herfstfeestdagen. En toch begint God, omdat het<br />

moment van vervulling dichtbij is, op een grotere manier met het openbaren van Zijn<br />

bestemde tijden. Hoewel we enige terughoudendheid moeten hebben in het voorspellen<br />

van de wederkomst van Christus, moeten we ook de zaken bestuderen die ons<br />

geopenbaard zijn in het Woord van God.<br />

HET DOEL VAN HET LOOFHUTTENFEEST<br />

Het eerder geciteerde Leviticus 23:43 zegt slechts alleen dat ze gedurende zeven dagen<br />

in loofhutten moesten wonen ter nagedachtenis van Israëls veertig jarige verblijf in<br />

loofhutten tijdens hun omzwerving in de woestijn. Natuurlijk nemen wij dit als waarheid<br />

aan, maar er is meer dan het lijkt. Later openbaarde God meer over dit feest dan al was<br />

opgetekend in Leviticus 23. Toch is dit een geschikt <strong>Bijbel</strong>gedeelte om onze studie te<br />

beginnen.<br />

76


Numeri 33:5 vertelt ons dat toen Israël hun vertrek uit Egypte begon ze uit de stad<br />

Rameses vertrokken en naar Sukkoth gingen. Daar namen zij de beenderen van Jozef om<br />

deze mee te nemen naar het Beloofde Land (Exodus 13:19 en 20). Met andere woorden,<br />

Sukkoth was hun eerste kampement nadat ze uit Egypte vertrokken waren. Sukkoth<br />

betekent “tenten, loofhutten”. Het is hetzelfde woord dat gebruikt wordt voor het<br />

Loofhuttenfeest. Dus op het eerste gezicht lijkt het dat het Loofhuttenfeest op Pascha<br />

gevierd moet worden. Maar dit is niet de bestemde dag voor dit feest. De vraag is dan:<br />

waarom was het eerste kampement van Israël in de plaats Sukkoth? Op welke manier<br />

beeldt dit het Loofhuttenfeest uit?<br />

Ten eerste legt God zaken vaak vanaf het einde tot het begin uit. Hij doet dit om mensen<br />

een visioen te geven van het doel, zodat zij hierdoor gemotiveerd worden en blijven<br />

tijdens hun lange reis. Maar wanneer mensen eerst een visioen of roeping ontvangen<br />

denken zij vaak dat dit dichterbij is dan het in werkelijkheid is. Het visioen is zo helder<br />

dat ze het bijna kunnen pakken. Wie van de Israëlieten die Egypte verlieten dachten dat<br />

het veertig jaar zou duren voordat ze het Beloofde Land in zouden gaan? Zelfs Mozes<br />

wist dit niet. Als iemand dit had geweten waren ze waarschijnlijk nooit uit Egypte<br />

vertrokken.<br />

God gaf Israël een visioen van Loofhutten vanaf het begin van hun reis. Hun opdracht<br />

was om in tenten te verblijven gedurende hun omzwerving in de woestijn. Dit was zo<br />

ontworpen om te voorkomen dat ze zich thuis gingen voelen in de woestijn. Voor de Kerk<br />

onder Pinksteren zit hier de les in om zich niet teveel thuis te voelen in onze 40<br />

Jubeljarige omzwerving, zodat we geen huizen van denominaties gaan bouwen en<br />

denken dat we al in het Beloofde Land zijn.<br />

Gedurende het Tijdperk van Pinksteren zou de Kerk moeten verblijven in “tenten” en de<br />

visie op Loofhutten levend houden. In onze reis door de woestijn zouden we de<br />

beenderen van Jozef met ons mee moeten nemen. Dit houdt in dat we moeten inzien dat<br />

we de onsterfelijkheid nog niet bereikt hebben, maar dat we nog steeds verkeren in de<br />

vallei van dorre beenderen (Ezechiël 37:1). Noch zijn we gekomen tot de tweede komst<br />

van Christus, dat we later zullen aantonen als een Jozefwerk, waarbij Hij komt met Zijn<br />

bovenkleed gedoopt in bloed (Op. 19:13; Genesis 37:31). De belofte van Sukkoth is onze<br />

HOOP, maar het is nog niet echt te ervaren in onze levens. De woestijn is de plaats waar<br />

we de beenderen van Jozef moeten dragen.<br />

De woestijn is geen plaats om ons huis permanent te vestigen. Het is slechts een<br />

overgangsperiode. Abraham zelf beleed dat hij slechts een vreemdeling en pelgrim in het<br />

land was, want hij zocht naar de stad van het Nieuwe Jeruzalem (Hebreeën 11:13-16).<br />

Zijn leven in Kanaän was zijn eigen woestijnervaring. En toch had Abraham het geloof<br />

om de belofte te zien, dat hem tot rechtvaardigheid aangerekend werd. Op dezelfde<br />

manier moest de kerk in de woestijn ook geloof hebben in de belofte van God, niet alleen<br />

door het meenemen van de beenderen van Jozef, maar ook door in tenten te wonen.<br />

Helaas heeft de Kerk grotendeels de goddelijke wet weggedaan, inclusief het<br />

Loofhuttenfeest, en heeft zij gedurende de hele reis vele huizen van denominaties<br />

gebouwd. De meeste mensen vestigen zich in een denominatie met de overtuiging dat<br />

haar priesterschap of geestelijkheid alle waarheid bezit om “in de hemel te komen”. Veel<br />

van deze christelijke pelgrims werden vervolgens achtergelaten toen de wolkkolom zich<br />

verder bewoog naar de volgende oase om ze iets nieuws te leren.<br />

Christenen hebben grotendeels de visie van Loofhutten verloren en zijn zelfs het bestaan<br />

van deze feestdag vergeten. In de twintigste eeuw zijn er duizenden boeken geschreven<br />

over de tweede komst van Christus, maar slechts een klein gedeelte van deze boeken<br />

laat een kleine glimp zien van de kennis over de herfstfeesten, die Gods bestemde tijden<br />

zijn. Als resultaat zijn er zeer vreemde leringen verspreid waarover maar weinig mensen<br />

de vraag hebben gesteld naar de geldigheid achter deze leringen.<br />

77


Maar het is niet ons doel om de Kerk of een gedeelte hiervan te bekritiseren. Ons doel is<br />

om degenen die meer willen leren over die gedeelten van het Woord die normaliter niet<br />

onderwezen worden binnen hun kerk of <strong>Bijbel</strong>studiegroep te helpen. Ons doel is om de<br />

betekenis van deze feestdagen te openbaren, zodat christenen kunnen gaan geloven wat<br />

er in het Woord geschreven staat. In dit hoofdstuk is ons doel om te laten zien dat het<br />

Loofhuttenfeest de bestemde tijd is voor de lichamelijke verandering – wat Paulus “de<br />

verlossing van ons lichaam” noemt (Romeinen 8:23). Daarnaast zegt de apostel ook in 1<br />

Korinthe 15:51,<br />

51 Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij<br />

zullen allen veranderd worden [Grieks: allasso, “veranderd worden, veranderen van<br />

het één in het ander, transformeren”].<br />

Met andere woorden, we zullen van het ene lichaam naar een ander lichaam veranderen.<br />

Ons huidige “huis” of “loofhut” is sterfelijk en onvolmaakt, beperkt door vele aardse<br />

factoren. Bij het Loofhuttenfeest zullen we dit huis verwisselen voor een ander. We zullen<br />

verhuizen vanuit ons huidige aardse huis naar een huis dat afgebeeld is door hutten die<br />

gemaakt zijn van boomtakken. De hutten zijn gemaakt van LEVENDE materialen. Bij de<br />

verlossing van ons lichaam zal ons LEVENDE lichaam, dat we verloren zijn door Adams<br />

zonde (schuld), verlost worden. Dit is onze ware erfenis, ons ware Beloofde Land in de<br />

ruimste zin van betekenis.<br />

SALOMO VIERT HET LOOFHUTTENFEEST<br />

Ons eerste opgetekende viering van het Loofhuttenfeest is in de tijd van Salomo.<br />

Wanneer Salomo de tempel toewijdt vult de heerlijkheid van de HEERE deze tempel op<br />

de achtste dag van het Loofhuttenfeest. 2 Kronieken 5:1-3 zegt,<br />

1 Zo werd al het werk voltooid dat Salomo voor het huis van de HEERE<br />

verrichtte. Daarna bracht Salomo de geheiligde gaven van zijn vader David over.<br />

Het zilver, het goud en al de voorwerpen legde hij in de schatkamers van het<br />

huis van God. 2 Toen riep Salomo de oudsten van Israël bijeen en alle hoofden<br />

van de stammen, de leiders van de families onder de Israëlieten, in Jeruzalem,<br />

om de ark van het verbond van de HEERE over te brengen uit de stad van David,<br />

dat is Sion. 3 Alle mannen van Israël kwamen bij de koning bijeen voor het<br />

feest, dat van de zevende maand.<br />

Toen de 120 priesters eenparig met het lied van de zangers op de trompet bliezen, vulde<br />

de heerlijkheid dat huis (2 Kron. 5:12-14). 2 Kron. 7:8-10 zegt dat zij het altaar<br />

gedurende zeven dagen inwijdde en daarna het Loofhuttenfeest zeven dagen vierden:<br />

8 In die tijd hield Salomo ook het feest, zeven dagen lang, en heel Israël met<br />

hem, een zeer grote menigte, vanaf Lebo-Hamath tot de Beek van Egypte.<br />

9 Op de achtste dag hielden zij een bijzondere samenkomst, want de inwijding<br />

van het altaar hadden zij zeven dagen gehouden, en het feest nog eens zeven<br />

dagen. 10 Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand [de dag na de<br />

achtste van Loofhutten] liet hij het volk naar hun tenten gaan. Allen waren blij en<br />

welgemoed over het goede dat de HEERE aan David, aan Salomo en aan Zijn<br />

volk Israël, had gedaan.<br />

Dit profeteert uiteraard van de tijd dat God Zijn Geest uitstort over alle vlees, waarvan<br />

Pinksteren slechts een onderpand was. Bij de vervulling van Pinksteren waren 120<br />

discipelen (Hand. 1:15) die eveneens in overeenstemming kwamen (eenparig) voordat<br />

de Geest gezonden werd. Deze vergelijking is helder. Toch wanneer Jezus profeteert over<br />

de uitstorting van de Geest in Johannes 7:37-39, deed hij dit niet op het Pinksterfeest,<br />

maar op de achtste dag van het Loofhuttenfeest (zie Johannes 7:2, 14 en 37). Dit vertelt<br />

78


ons duidelijk dat wij niet onze gehele erfenis ontvangen bij Pinksteren. De echte<br />

vervulling moet nog komen, zoals Efeze 1:13 en 14 ons vertellen,<br />

13 …in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest<br />

van de belofte, 14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verlossing die<br />

ons ten deel viel, tot lof van Zijn heerlijkheid.<br />

Blijkbaar wist Salomo niet dat het volk hutten moest bouwen bij het Loofhuttenfeest. Het<br />

verslag van deze viering vermeldt er tenminste niets over, maar later zien we bij<br />

Nehemia 8:14 dat het volk geen hutten meer gebouwd had sinds de dagen van Jozua.<br />

Daarom weten we dat zelfs David en Salomo Loofhutten nooit in hutten heeft gevierd.<br />

Het lijkt ongelofelijk dat een vastgestelde feestdag niet eens juist gevierd kan worden<br />

over een tijdsbestek van 900 jaar van Jozua tot Ezra. Toch zien we dat dezelfde situatie<br />

zich ook voordoet in de christelijke Kerk, en dit zal geen verrassing. Wij hebben geen<br />

visioen van Loofhutten gehad en ook hebben we, tot nu toe, de heerlijkheid van haar<br />

vervulling niet gezien.<br />

EEN KORTE CHRONOLOGISCHE GESCHIEDENISLES ONDER EZRA<br />

Het overblijfsel van Juda, Benjamin en Levi keerde onder Zerubbabel terug uit de<br />

Babylonische ballingschap. Zij vierden het Loofhuttenfeest in de zevende maand van het<br />

eerste jaar dat ze terug waren gekeerd uit Babylon. Een jaar en twee maanden later<br />

legden zij het fundament van de twee tempel (Ezra 3:4-10) op de 24 e dag van de<br />

negende maand (Haggaï 2:18).<br />

Het duurde negentien jaar voordat de tempel klaar was, dit vanwege de tegenstand<br />

waarmee ze te maken hadden. Maar ten slotte klaarden zij het werk op de derde dag van<br />

de 12 e maand (Adar) in het zesde jaar van Darius de Grote van Perzië. Dit was in maart<br />

van 515 v.Chr.<br />

Darius regeerde 36 jaar tot 486 v.Chr. Vervolgens regeerde zijn zoon, Ahasveros I nog<br />

eens 21 jaar tot het jaar 465 v.Chr. Ten slotte kwam Arthahsasta de troon toe in 465<br />

v.Chr. en het eerste jaar van zijn regering wordt gerekend als het jaar 464 v.Chr. Hij<br />

regeerde 41 jaar, maar in zijn zevende jaar (458 v.Chr.) kwam een andere man<br />

genaamd Ezra uit Babylon met een besluit van de koning om tot God slachtoffers te<br />

brengen bij het herbouwen van de tempel in Jeruzalem (Ezra 7:7-26).<br />

Dertien jaar later, in de lente van het 20 e jaar van koning Arthahsasta, werd Nehemia<br />

gezonden naar Jeruzalem met een bevelschrift om de muren van de stad te herbouwen<br />

(Nehemia 2:1). Daarnaast was hij gedurende twaalf jaar ook landvoogd (Neh. 5:14) van<br />

445-433 v.Chr. Maar zijn voornaamste bevelschrift was natuurlijk het herbouwen van de<br />

muren van Jeruzalem. Zij klaarden dit werk, door dag en nacht te werken, in 52 dagen<br />

(Neh. 6:15), van de 3 e dag van de negende maand (Av of Ab) tot de 25 e dag van de<br />

zesde maand (Elul) in 445 v.Chr.<br />

De maand daarop vierden zij het Feest van de Bazuinen en het Loofhuttenfeest.<br />

EZRA VIERT HET LOOFHUTTENFEEST<br />

Slechts één week na het voltooien van de muur verzamelde het volk in Jeruzalem zich<br />

voor het Feest van de Bazuinen, en zij verbleven daar drie weken achtereen tot<br />

Loofhutten. Nehemia 8:1-3 zegt,<br />

1 Toen de zevende maand aanbrak en de Israëlieten in hun steden waren,<br />

2 verzamelde heel het volk zich als één man op het plein dat voor de Waterpoort<br />

ligt; en zij zeiden tegen Ezra, de schriftgeleerde, dat hij het boek moest brengen<br />

79


met de wet van Mozes, die de HEERE Israël had geboden. 3 Ezra, de priester,<br />

bracht de wet voor de gemeente, zowel mannen als vrouwen en al wie wat zijn<br />

verstand betrof in staat was ernaar te luisteren, op de eerste dag van de<br />

zevende maand.<br />

De viering in de dagen van Ezra (445 v.Chr.) luidde een nieuw traditie in van het lezen<br />

van de wet in de zevende maand, beginnende met het Feest van de Bazuinen. Voor zover<br />

wij weten was dit de eerste keer dat het volk ooit de herfstfeesten op deze manier<br />

vierde. Merk het profetische patroon op. De wet werd voorgelezen in de tweede tempel.<br />

De wet werd gelezen NA de Babylonische ballingschap. De wet werd gelezen NADAT de<br />

muren van Jeruzalem herbouwd waren.<br />

De tweede tempel was een patroon van wat God IN ONS doet, want wij zijn de ware<br />

tempels van God. De profetie van Haggaï over de tweede tempel vermeldt dat de<br />

heerlijkheid hiervan veel groter zal zijn dan die van de eerste tempel onder Salomo<br />

(Haggaï 2:10), en toch kwam de fysieke constructie niet eens in de buurt van de<br />

heerlijkheid van Salomo’s tempel (Haggaï 2:4). Enkele oudere mensen die zich de tempel<br />

van Salomo herinnerden huilden met luide stem, want het leek niets op de<br />

oorspronkelijke tempel (Ezra 3:12-13). Toch profeteerde Haggaï dat de heerlijkheid van<br />

de tweede tempel veel groter zou zijn dan de eerste. Maar hij profeteerde niet over de<br />

fysieke tempel. Hij sprak over een betere tempel die nog moet komen, de tempel van<br />

ons lichaam, die bewoond zal worden door de Geest van God (1 Kor. 3:16). In die zin is<br />

de eerste tempel het soort dat gemaakt is van hout en stenen, terwijl de tweede tempel<br />

gemaakt is van levende stenen.<br />

De naam van Haggaï betekent “feest” en hij is de voornaamste profeet van het<br />

Loofhuttenfeest. Zijn voornaamste profetie sprak hij op de zevende dag van Loofhutten<br />

(Hag. 2:1). Hierbij profeteerde hij over de heerlijkheid die zou komen over de tweede<br />

tempel. Ongetwijfeld waren ze de andere dag teleurgesteld toen de heerlijkheid van God<br />

de tempel NIET vulde, zoals dit wel gebeurde bij de inwijding van Salomo. Deze<br />

vervulling was voor een latere tijd bestemd, voor een tempel die niet door<br />

mensenhanden gemaakt is. In Handelingen 2 zien we deze tempel gevuld worden met<br />

een Pinkstervervulling – oftewel een gedeeltelijke vervulling, een onderpand van de<br />

Geest. Maar we moeten de laatste vervulling nog aanschouwen op de achtste dag van<br />

Loofhutten.<br />

Ezra de Schriftgeleerde las de wet voor van het Feest van de Bazuinen en van het<br />

Loofhuttenfeest. Hierdoor moesten de harten van de mensen zich klaar maken om de<br />

herfstfeesten te vieren. Profetisch gezien legt dit ons het patroon heden ten dage voor,<br />

want ook wij verkeren in Babylonische ballingschap binnen een entiteit genaamd<br />

“geheimenis Babylon” (Op. 17:5). Dit is zowel intrinsiek als extrinsiek. Wij worden zonder<br />

meer gevangen gehouden door een oude Adamitische natuur; maar, als aanvulling<br />

hiervan, moeten we haastig zeggen dat deze Adamitische natuur zichzelf manifesteert in<br />

de wereldpolitiek, in religieuze, sociale en economische systemen door heel de<br />

geschiedenis heen. Het beeld van Ezra en de tweede tempel suggereert dat het<br />

Loofhuttenfeest nog niet gevierd kan worden totdat wij uit “geheimenis Babylon” zijn<br />

gekomen.<br />

Ook de muren van het Nieuwe Jeruzalem moeten op de een of andere manier gebouwd<br />

worden – wat dit ook mag betekenen op profetisch niveau De muur wordt symbolisch<br />

aangehaald in Openbaringen 21:12-14 met fundamentstenen die gemaakt zijn van<br />

edelstenen die doen denken aan de stenen in de borstlap van de hogepriester. Zacharia<br />

2:5 spreekt van het Nieuwe Jeruzalem als “een niet ommuurde stad”, maar wel met een<br />

“muur van vuur” rondom en in haar midden. Dit is, naast andere zaken, overduidelijk<br />

een symbool voor de Geest van God en goddelijke bescherming. En omdat vuur<br />

eveneens een van de symbolen van de goddelijke wet is (Deut. 33:2), staan deze muren<br />

ook in relatie tot Ezra’s lezing uit de wet, voorafgaand aan het Loofhuttenfeest.<br />

80


Volgens Deuteronomium 31:10 en 11 moest de wet elk zevende jaar in het jaar van<br />

kwijtschelding – dit is het jaar dat het land moest rusten - tijdens het Loofhuttenfeest<br />

gelezen worden. Vanuit 2 Kronieken 36:21 weten we dat het volk nooit een echt<br />

‘landrustjaar’ of Jubeljaren heeft gehouden vanaf de dagen van Jozua tot de<br />

Babylonische ballingschap. Zij gingen deze landrustjaren WEL houden toen zij<br />

terugkeerden uit Babylonië in 534 v.Chr., want in latere geschiedenissen lezen we van<br />

drie landrustjaren. De eerste is opgetekend in 1 Makkabeeën 6:53, die plaatsvond in<br />

163-162 v.Chr. De tweede is opgetekend in Antiquities of the Jews, XV, i, 2, van<br />

Josephus. Deze sabbat vond plaats toen Herodus de Grote succesvol Jeruzalem belegerde<br />

in 37-36 v.Chr en waarbij hij Antigonus omverwierp. Toen Jezus geboren werd was hij<br />

nog steeds aan de macht, hij is namelijk de Herodus die de kinderen van Bethlehem<br />

vermoorde. Het derde rustjaar was van 69-70 n.Chr., het jaar dat de tempel werd<br />

verwoest door de Romeinen.<br />

Door van deze data van de jaren af te weten kunnen we de jaren terugtellen naar het<br />

begin van de sabbatkalender. Deze gaat terug tot 534 v.Chr., het jaar dat het overblijfsel<br />

vanuit de Babylonische ballingschap terugkeerde naar Juda. Nog steeds bleken de<br />

mensen de wet niet goed genoeg te begrijpen om te snappen dat deze elk zevende jaar<br />

op Loofhutten gelezen moest worden. Terwijl ze wel enige kennis van de wet hadden,<br />

want hun eerste jaar na hun bevrijding uit Babel hebben ze Loofhutten gevierd, maar het<br />

koste hun nog eens 89 jaar om de goddelijke wet echt te begrijpen.<br />

Dit profetische beeld vertelt ons dat christenen vandaag de dag de wet moeten horen,<br />

deze moeten begrijpen en eraan moeten beantwoorden voordat de vervulling van<br />

Loofhutten haar volledige vervulling kan krijgen. Dit beeld kunnen we zien als we verder<br />

lezen in Nehemia 8:<br />

4 Hij las daaruit voor, voor het plein dat voor de Waterpoort ligt, vanaf het<br />

morgenlicht tot de middag, ten overstaan van de mannen, de vrouwen en van<br />

hen die wat hun verstand betrof in staat waren ernaar te luisteren. De oren van<br />

heel het volk waren gericht op het wetboek… 9 Zij lazen uit het boek voor, uit<br />

de wet van God, gaven uitleg en verklaarden de betekenis, zodat men de<br />

voorlezing begreep.<br />

Het blijkt dat de wet relatief onbekend was voorafgaand aan de tijd dat Ezra eruit las.<br />

Het volk had daarentegen in Babel de wegen en wetten van hun heidense overheersers<br />

geleerd. Degenen die iets van de wet wisten, begrepen het in werkelijkheid helemaal<br />

niet. Dit is dus de reden dat Ezra het verklaarde terwijl hij het las. Ook vandaag de dag<br />

geldt dat christenen maar heel weinig de goddelijke wet lezen, want hun is vertelt hoe<br />

onderdrukkend deze is. De wet is onderdrukkend jegens het opstandige hart en de<br />

onverlichte gedachten. Maar als we de wet gaan begrijpen zullen we ons erin verheugen,<br />

net zoals het volk in de tijd van Ezra dit deed.<br />

10 En Nehemia (hij was Zijne Excellentie, de stadhouder), Ezra, de priester en<br />

schriftgeleerde, en de Levieten die het volk onderwezen, zeiden tegen heel het<br />

volk: Deze dag is heilig voor de HEERE uw God. Rouw dan niet en huil niet. Heel<br />

het volk huilde namelijk toen ze de woorden van de wet hoorden. 11 Verder zei<br />

hij tegen hen: Ga, eet lekkernijen en drink zoete dranken. En deel uit aan hen<br />

voor wie niets is klaargemaakt, want deze dag is heilig voor onze Heere. Wees<br />

niet bedroefd, want de vreugde van de HEERE, dat is uw kracht. 12 De Levieten<br />

deden heel het volk zwijgen door te zeggen: Wees stil, want deze dag is heilig.<br />

Wees daarom niet bedroefd. 13 Toen ging al het volk weg om te eten en te<br />

drinken, om uit te delen en grote vreugde te bedrijven, want zij hadden de<br />

woorden begrepen die men hun bekend had gemaakt.<br />

Het lezen uit de wet (dat begon op het Loofhuttenfeest) had als doel het voorbereiden<br />

van de harten van het volk voor het berouw en de opwekking op de Verzoendag op de<br />

81


tiende dag van de maand. De opwekking begon onmiddellijk op het Feest van de<br />

Bazuinen bij het lezen van de wet. In deze zin representeert de bazuin de verkondiging<br />

van het Woord, en in het bijzonder de verkondiging van de goddelijke wet. Eén van de<br />

belangrijkste doelen van de wet is ons kennis van zonde te geven (Rom. 3:20; 7:7). De<br />

wet is de standaard die zonde en rechtvaardigheid definieert (1 Joh. 3:4). Hoewel de wet<br />

niet één zondaar kan rechtvaardigen, biedt het wel de basis waardoor de mens zondaar<br />

wordt verklaart, want waar geen wet is, is ook geen overtreding (Romeinen 4:15).<br />

Berouw heeft noodzakelijkerwijs te maken met de wet, want niemand kan berouw tonen<br />

tenzij hij de openbaring van zijn zonde ontvangt door het begrijpen van de wet.<br />

Op de tweede dag van het voorlezen uit de wet komt Ezra ten slotte bij het stuk waar<br />

Mozes spreekt over het Loofhuttenfeest. Pas toen ontdekte het volk dat zij dit feest niet<br />

op de juiste wijze vierde:<br />

14 De volgende dag verzamelden zich de familiehoofden van heel het volk, de<br />

priesters en de Levieten bij Ezra, de schriftgeleerde, en dat om inzicht te krijgen<br />

in de woorden van de wet. 15 Zij vonden in de wet geschreven dat de HEERE<br />

door de dienst van Mozes had geboden dat de Israëlieten in loofhutten zouden<br />

wonen tijdens het feest in de zevende maand, 16 en dat zij het overal zouden<br />

doen horen en een boodschap zouden laten gaan door al hun steden en in<br />

Jeruzalem, en zouden zeggen: Ga naar buiten, naar de bergen en breng loof van<br />

de olijfboom, loof van de olijfwilg, loof van de mirte, loof van de palmboom, en<br />

loof van andere dicht bebladerde bomen, om loofhutten te maken<br />

overeenkomstig wat voorgeschreven is. 17 Toen ging het volk eropuit en ze<br />

haalden loof en ze maakten loofhutten voor zichzelf, ieder op zijn dak, en in hun<br />

voorhoven en in de voorhoven van het huis van God, en op het plein van de<br />

Waterpoort en op het plein van de Efraïmpoort. 18 De hele gemeente van hen<br />

die uit de gevangenschap waren teruggekeerd, maakte loofhutten en woonde in<br />

die loofhutten, want zo hadden de Israëlieten niet meer gedaan vanaf de dagen<br />

van Jozua, de zoon van Nun, tot op deze dag. Er was zeer grote blijdschap.<br />

Tot nu toe hebben we aangetoond dat het volk in de tijd van Salomo het Loofhuttenfeest<br />

vierde bij de inwijding van de eerste tempel. Ook hebben we gezien hoe het volk<br />

Loofhuttenfeest vierde na hun terugkeer uit Babel. Echter, zij hebben dit niet gedaan met<br />

enige kennis van de wet. Daarom hebben ze, sinds de tijd van Jozua, Loofhutten<br />

onvolmaakt gevierd. Ga maar na. Pas nadat Ezra de wet voorlas in 445 v.Chr. vierde het<br />

volk het Loofhuttenfeest op de door de <strong>Bijbel</strong> voorgeschreven manier.<br />

DE 490 JAAR IN VERBAND MET DE APOSTEL PAULUS<br />

Daniël 9:24 spreekt over een periode van 70 weken dat leidt naar het werk van de<br />

Messias in de context van het oude Jeruzalem. Deze 70 weken stellen geen zevendaagse<br />

weken voor, maar weken van jaren – oftewel sabbatrustjaren. Zeventig rustjaren stelt<br />

een tijdsperiode van 490 jaar voor, die volgens ons boek ‘Secrets of Time’ gedateerd kan<br />

worden van 458 v.Chr. tot 33 n.Chr. De profetie van Daniëls 70 weken rekt zich uit vanaf<br />

het edict van Arthahsasta in 458 v.Chr tot de dood van Jezus aan het kruis in 33 n.Chr.<br />

Wij verwijzen een ieder die dit niet beaamt naar het historische en <strong>Bijbel</strong>se bewijs in<br />

‘Secrets of Time’, pag. 107-110.<br />

Daarnaast bestaat er nog een andere periode van 490 jaar. Als we beginnen met Ezra’s<br />

opwekking in 445 v.Chr., toen het volk op een wettige manier het Loofhuttenfeest ging<br />

vieren, brengt dit ons precies 490 jaar later naar 46 n.Chr., het jaar waarin de apostel<br />

Paulus zijn bediening begint in Handelingen 11:27-30. Uit Jeruzalem waren profeten<br />

gekomen met de openbaring van een hongersnood die begon in het vierde<br />

consulentschap van de Romeinse keizer Claudius (47 n.Chr.). De profeten verschenen in<br />

46 n.Chr., voorafgaand aan het begin van de hongersnood, en dit was het begin van het<br />

82


14 e jaar (Gal. 2:1) sinds de bekering van Paulus op de weg naar Damascus aan het eind<br />

van het jaar 33 n.Chr.<br />

Paulus was zelf een profetisch beeld van de verandering van Pinksteren naar Loofhutten.<br />

Zijn Hebreeuwse naam was Saulus, maar zijn Romeinse naam was Paulus. Toen hij nog<br />

bekend stond onder de naam Saulus, gedroeg hij zich voornamelijk als koning Saul uit<br />

het Oude Testament, die koning David vervolgde. Koning Saul, die gekroond werd op de<br />

dag van de tarweoogst, ook wel Pinksteren (1 Sam. 12:17), was een profetisch beeld van<br />

de Kerk onder de zalving van Pinksteren. De autoriteit van Saul was wettig en gegeven<br />

door God, maar zijn dynastie duurde niet erg lang.<br />

Aan de andere kant was David, die gekroond werd in een Jubeljaar, een beeld van de<br />

overwinnaars en van de Kerk onder de zalving van Loofhutten.<br />

Dus de apostel Paulus vervolgde de Kerk toen hij nog bekend stond als Saulus, net zoals<br />

koning Saul David vervolgd had. Maar de Nieuwtestamentisch Saulus werd bekeerd en<br />

zijn naam werd uiteindelijk veranderd in Paulus (Handelingen 13:9). Hierin zien wij de<br />

instelling van de manier waarop degenen in het Pinkstertijdperk tot een hogere graad<br />

van zalving en begrip kunnen stijgen. Voor een uitgebreidere studie over dit onderwerp<br />

en over andere Oudtestamentische beelden van Pinksteren en Loofhutten wijzen we onze<br />

lezers op twee andere boekwerken van ons, namelijk ‘The Wheat and Asses of Pentecost’<br />

en ‘The Barley Overcomers’.<br />

Het beeld van de 70 weken dat leidde tot het ‘Paschawerk’ van Jezus begon met het edict<br />

van Arthahsasta, die tegen Ezra zei dat hij naar Jeruzalem moest gaan om daar te gaan<br />

offeren (Ezra 7:8). Dit was een offerdienst dat culmineerde met het Laatste Offer aan het<br />

kruis.<br />

Het tweede beeld van de 70 weken begon met het instellen van Loofhutten in 445 v.Chr.<br />

en culmineerde met de bediening van Paulus in 46 n.Chr. Paulus is een beeld van een<br />

overwinnaar, die in staat is om te veranderen van Saulus (Pinksteren) naar Paulus<br />

(Loofhutten). Deze gebeurtenissen zijn een voorbode van het tweede werk van Christus<br />

onder de zalving van Loofhutten. Later zullen we aantonen dat dit hoofdzakelijk een<br />

‘verkondigingswerk’ is waardoor alle koninkrijken van de wereld onder de voeten van<br />

Jezus Christus gebracht zullen worden.<br />

Zonder hier verder over uit te wijden zullen we ten minste nog vermelden dat het 40 e<br />

Jubeljaar van de Kerk aanving in 1993 n.Chr. Dit is eveneens 4 x 490 jaar na 33 n.Chr.<br />

Dus zo vangt het 40 e Jubeljaar (4 x 490 jaar) na 46 n.Chr. aan in het jaar 2006 n.Chr.<br />

Wat dit zal betekenen is nog te vroeg om te weten op moment van schrijven. Maar het<br />

lijkt erop dat in dat jaar een nieuw soort bediening zal aanvangen, die vergelijkbaar is<br />

met Paulus’ bediening, alleen dan groter, want de bediening van Paulus was een beeld<br />

van Loofhutten dat in de toekomst zou geschieden.<br />

HET WUIVEN VAN DE PALMTAKKEN OP LOOFHUTTEN<br />

Nehemia 8 zegt ons dat het volk het Loofhuttenfeest sinds de tijd van Jozua onjuist<br />

gevierd heeft door niet in hutten te verblijven. Nog een ander aspect van dit feest lijkt<br />

tot aan die tijd te zijn negeert. Het was het wuiven van fruit en palmtakken. Het lijkt<br />

erop dat dit is begonnen met Ezra in 445 v.Chr., maar het werd universeel gevierd in de<br />

tijd van Christus. De wet van Mozes zegt ons in Leviticus 23:40,<br />

40 Op de eerste dag moet u voor uzelf vruchten van sierlijke bomen, takken van<br />

palmbomen, takken van loofbomen en van beekwilgen nemen [Heb. lawkakh,<br />

"nemen of dragen”], en u moet zich zeven dagen lang voor het aangezicht van de<br />

HEERE, uw God, verblijden [Heb. samach].<br />

83


Takken van palmbomen en beekwilgen werden specifiek aangeduid in de wet van Gods<br />

instructies om het Loofhuttenfeest te vieren. Toch werden deze specifieke takken niet<br />

noodzakelijk gebruikt bij Ezra’s opwekking bij het maken van hutten. Nehemia 8:16 zegt,<br />

16 en dat zij het overal zouden doen horen en een boodschap zouden laten gaan<br />

door al hun steden en in Jeruzalem, en zouden zeggen: Ga naar buiten, naar de<br />

bergen en breng loof van de olijfboom, loof van de olijfwilg, loof van de mirte,<br />

loof van de palmboom [shemen, “olie”], en loof van andere dicht bebladerde<br />

bomen, om loofhutten te maken overeenkomstig wat voorgeschreven is.<br />

De HSV vertaald in het bovenstaande vers het Hebreeuwse woord shemen met<br />

“palmboom”. Maar het Hebreeuwse woord voor palmboom is tamar en niet shemen. Het<br />

woord shemen betekent letterlijk “olie”, dat kan verwijzen naar een grote hoeveelheid<br />

sap die gevonden kan worden in altijd groenblijvende bomen. Het is niet aannemelijk dat<br />

de Hebreeuwse tekst shemen zou gebruiken voor palmbomen. De King James vertaald<br />

het daarom met “pine”, oftewel dennenboom.<br />

De bewoording in beide voorgaande passages tonen aan dat de specifieke bomen die<br />

gebruikt moeten worden voor het bouwen van hutten niet erg belangrijk was. De olijf- en<br />

dennenbomen (shemen) werden niet eens in de wet genoemd. Toch gebruikte men deze<br />

in de tijd van Ezra.<br />

Het is misschien meer significant dat deze takken werden gebruikt tijdens het wuiven tot<br />

de HEERE in hun tijd van verblijding. De wet die zojuist geciteerd is (Lev. 23:40) draagt<br />

letterlijk op tot het DRAGEN van deze takken om “zich zeven dagen lang voor het<br />

aangezicht van de HEERE, uw God, (te) VERBLIJDEN”. Vanwege deze reden vertaalde de<br />

Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse geschriften, enkele eeuwen voor<br />

Christus dit ook al met “verblijden”.<br />

Het is dus duidelijk dat bij het vieren van het Loofhuttenfeest er takken van bomen<br />

gebracht moesten worden – sommigen zelfs nog met vruchten eraan – waarmee gewuifd<br />

moest worden bij het lofprijzen van God. Josephus, de grote Joodse historicus uit de<br />

eerste eeuw, schrijft commentaar bij de gebruiken van Loofhutten. Hij zegt in Antiquities<br />

of the Jews, III, x, 4, het volgende,<br />

“Op de vijftiende dag van dezelfde maand, wanneer het seizoen van het jaar verschuift naar de winter, gelast<br />

de wet ons om in elk huis Loofhutten te vieren… en dit festival acht dagen te houden, waarbij brandoffers en<br />

dankoffers worden gebracht, en waarbij we IN ONZE HANDEN een tak van de mirte MOETEN DRAGEN, een<br />

beekwilg en een tak van de palmboom met de toevoeging van de pitvruchten, zoals de citroen.”<br />

Daarnaast tekent Josephus op dat gedurende de regering van Alexander Jannaeus (103-<br />

76 v.Chr.) het volk hem bekogelde met citroenen die ze droegen tijdens de viering van<br />

het Loofhuttenfeest. We kunnen dit teruglezen in Antiquities, XIII, xiii, 5,<br />

“Bij Alexander kwam zijn eigen volk in opstand tegen hem; want bij het festival dat toen gevierd werd, toen hij<br />

bij het altaar stond en op het punt stond te offeren, ontstond er oproer en bekogelde ze hem met citroenen, die<br />

ze in hun handen droegen vanwege de Joodse wet die hen opdroeg dat een ieder tijdens het Loofhuttenfeest<br />

een tak van een palmboom en een citroenboom moest dragen; deze dingen hebben we elders al beschreven.”<br />

In de tijd van Jezus was er een constant geschil tussen de farizeeërs en de sadduceeën<br />

omtrent <strong>Bijbel</strong>se interpretatie. Wat betreft de wet van Loofhutten wordt dit geschil<br />

aangehaald in het boek van Alfred Edersheim, The Temple, page 273,<br />

“Zoals gewoonlijk hebben we te maken met het geschil tussen de farizeeërs en de sadduceeën… De sadduceeën<br />

pasten (net zoals de moderne Karaïtische Joden) de verwijzingen naar de materialen waarvan de hutten<br />

gemaakt moesten worden toe, terwijl de farizeeërs deze materialen toepasten op datgene wat de lofprijzende<br />

menigte in hun handen moesten dragen tijdens het feest. De laatste interpretatie is, naar alle<br />

waarschijnlijkheid, de juiste; het lijkt erop dat deze interpretatie afkomstig is uit het verslag van het festival in<br />

de tijd van Nehemia, waarbij de hutten gemaakt werden van takken van andere bomen dan die aangehaald<br />

worden in Leviticus xxiii; en dit was universeel overgenomen in de gebruiken in de tijd van Christus.”<br />

84


Het wuiven van deze takken (en citrusvruchten) werd gedaan door het bezingen en<br />

lofprijzen van God, voornamelijk tijdens het zingen van de Psalmen zoals 118:25-28,<br />

25 Och HEERE, breng toch heil [“Hosanna”]; och HEERE, geef toch voorspoed.<br />

26 Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis<br />

van de HEERE. 27 De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven. Bind het<br />

feestoffer vast met touwen tot aan de horens van het altaar. 28 U bent mijn<br />

God, daarom zal ik U loven; mijn God, ik zal U roemen.<br />

Toen Jezus voorafgaand aan het Pascha waarop Hij gekruisigd werd op een ezel<br />

Jeruzalem binnen reed, verwelkomde het volk Hem als de Messias met deze woorden,<br />

terwijl ze wuifden met palmtakken. Hoewel dit hoofdzakelijk een Psalm was die gezongen<br />

werd met Loofhutten, profeteerde het volk onbewust over de tweede komst van de<br />

Messias. Ze realiseerden zich niet dat vers 27 op het punt stond om in vervulling te gaan,<br />

waarbij de priesters zeer spoedig “het feestoffer vast met touwen tot aan de horens van<br />

het altaar” zouden gaan binden. Oftewel, de Messias zou het Offerlam zijn dat de zonde<br />

van de wereld weg zou nemen.<br />

Toch geeft het boek Openbaringen ons een visioen van de vervulling van deze profetie,<br />

want we lezen in Openbaringen 7:9 en 10,<br />

9 Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle<br />

naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed<br />

met witte gewaden en palmtakken in hun hand. 10 En zij riepen met een luide<br />

stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!<br />

De uiteindelijke vervulling van dit visioen is wanneer de menigte uit het zaad van<br />

Abraham, dat niet gemeten of geteld kan worden, het Loofhuttenfeest viert. Abraham is<br />

zowel fysiek als geestelijk de vader van vele volken. Dus de Abramitische belofte en<br />

zegen vind haar uiteindelijke vervulling in het Loofhuttenfeest. Het achtergebleven fruit<br />

op sommige takken duiden op nazaten, de “vrucht van de moederschoot” dat voortkomt<br />

uit dit feest.<br />

Het feit dat Loofhutten haar culminatie vind op de achtste dag toont aan dat het een<br />

cyclus aangeeft van de geboorte tot besnijdenis, dat plaats vond op de achtste dag onder<br />

het Oude Verbond. Onder het Nieuwe Verbond duidt het Loofhuttenfeest op eenzelfde<br />

soort cyclus, waarbij het aantoont dat de geboorte van de menigte van de Mensenzoon<br />

zal plaatsvinden op de eerste dag van Loofhutten en dat de besnijdenis van hart zal<br />

plaatsvinden op de achtste dag.<br />

JEZUS VIERT HET LOOFHUTTENFEEST<br />

De apostel Johannes is de enige Nieuwtestamentische schrijver die ons vertelt hoe Jezus<br />

het Loofhuttenfeest vierde. Johannes 7 zegt,<br />

2 En het feest van de Joden, het Loofhuttenfeest, was aanstaande. 3 Zijn broers<br />

dan zeiden tegen Hem: Vertrek vanhier en ga weg naar Judea, zodat ook Uw<br />

discipelen de werken die U doet kunnen zien. 4 Want niemand doet iets in het<br />

verborgene, en streeft er tegelijk zelf naar dat men openlijk over hem spreekt.<br />

Als U deze dingen doet, maak Uzelf dan openbaar aan de wereld. 5 Want ook<br />

Zijn broers geloofden niet in Hem.<br />

Dit is een profetisch beeld van de tweede komst van Christus tijdens het Loofhuttenfeest.<br />

Het laat zien dat Jezus halverwege het feest zal komen (7:14), en dat de Heilige Geest<br />

op de achtste dag uitgestort wordt (7:37-39). Het laat ook zien dat Zijn “broers” van<br />

Hem verlangden dat Hij Zich openlijk zou tonen, waardoor Hij Zichzelf zou openbaren.<br />

Het lijkt erop dat zij geloofden dat als Hij met Zijn krachten en Zijn mogelijkheid tot<br />

85


genezen een show zou opvoeren iedereen Hem wel zou proclameren als Koning.<br />

Misschien suggereerden zij wel dat Hij op een wit paard Jeruzalem binnen zou moeten<br />

rijden, toegejuicht door dansende vrouwen en juichende discipelen. Hij zou het juk van<br />

Rome afschudden, en tegelijk ook het juk van het huidige priesterschap. Het zou een<br />

geweldige stap in zijn carrière zijn.<br />

Maar Johannes vermeldt dat zij niet in Hem geloofden. Het lijkt erop dat zij op dat<br />

moment niet zouden overeenstemmen met de beoordeling van Johannes over hun<br />

geloof. Vanuit hun perspectief verlangden ze een openbare vertoning omdat zij WEL in<br />

Hem geloofden. Zij geloofden in Zijn mogelijkheden tot genezen en opwekken van<br />

doden. Zij geloofden dat Hij de Messiaanse verwachting van het volk kon vervullen,<br />

zolang Hij maar enkele professionele marketeers om Zich heen had om Hem te<br />

adviseren. Toen Johannes zijn evangelie begon te schrijven heeft hij waarschijnlijk zijn<br />

hoofd geschud en zich verwonderd hoe zij toch zo raar hebben kunnen denken. Op dat<br />

moment wist hij de hele waarheid. Toentertijd waren ze het niet eens met Zijn<br />

marketingtechnieken. Zij geloofden niet dat Hij datgene deed wat Zijn Vader Hem<br />

vertelde te doen.<br />

6 Jezus dan zei tegen hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken, maar uw tijd is er<br />

altijd. 7 De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig<br />

dat haar werken slecht zijn. 8 Gaat u naar dit feest; Ik ga nog niet naar dit<br />

feest, want Mijn tijd is nog niet vervuld. 9 En nadat Hij dit tegen hen gezegd<br />

had, bleef Hij in Galilea. 10 Maar toen Zijn broers naar het feest gegaan waren,<br />

toen ging Hij ook Zelf naar het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.<br />

Jezus vertelde dat het nog niet Zijn tijd was om Zich openlijk te tonen. Het was nog niet<br />

Zijn tijd om als Koning geproclameerd te worden en Zijn rechtmatige positie in te nemen<br />

als Heer over alle dingen. Het heersersmandaat was gegeven aan Adam in Genesis 1:18<br />

en dit recht om te heersen over alle dingen was overgegaan op Seth, Methusalem,<br />

Noach, Sem, Izak, Jakob, Juda, David en ten slotte Jezus. Jezus was de rechtmatige<br />

Koning van de aarde, maar Hij moest openlijk geproclameerd worden op een bestemde<br />

tijd.<br />

De eerste keer dat Jezus Zichzelf toestond openlijk geproclameerd te worden was op<br />

“palmzondag”, enkele dagen voor Zijn kruisiging. Hoewel dit het seizoen van Pascha was,<br />

gedroeg het volk zich alsof het Loofhuttenfeest was, waarbij ze met palmtakken wuifden<br />

en Psalm 118:25 en 26 zongen. Als het volk de bestemde tijden had geweten, hadden ze<br />

begrepen dat Zijn tijd van het heersen over de aarde niet zou aanbreken tijdens Pascha,<br />

maar tijdens Loofhutten. Desondanks vestigde het volk een profetisch beeld op<br />

palmzondag dat zich later op de bestemde tijd zal manifesteren.<br />

In Johannes 7:7 doet Jezus een enigszins vreemde verklaring: “De wereld kan u niet<br />

haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken slecht zijn.” Wat<br />

heeft deze verklaring te maken met die situatie? Het lijkt erop dat het een profetische<br />

verklaring is dat zolang de wereld Jezus haat, zij Hem niet openlijk gemanifesteerd zien.<br />

Van hieruit kunnen we opmaken dat Jezus Zich inderdaad openlijk zal manifesteren als<br />

Koning der Koningen over alle volken; hoewel men Hem niet noodzakelijk zal zien totdat<br />

zij van Hem gaan houden.<br />

Met andere woorden, in hun christelijke levens moet iedereen de ontwikkelingniveaus<br />

doorlopen, waarbij zij Hem zullen kennen en van Hem gaan houden. Deze niveaus<br />

worden gerepresenteerd door de drie feestdagen van Israël, maar ook door de drie<br />

gedeelten van de Tabernakel van Mozes. In onze Pascha ervaring van rechtvaardiging<br />

betreden we de voorhof van de Tabernakel van Mozes. Van daaruit “zien” we Christus in<br />

een gedimd licht vanwege de twee voorhangsels. Als we verder gaan vanuit de voorhof<br />

naar het Heilige, door de ervaring van Pinksteren, doorwaden we een ander voorhangsel<br />

en “zien” we Christus in een veel helderder licht. Echter, pas als we het derde<br />

86


voorhangsel doorgaan, gesymboliseerd door Loofhutten, ontmoeten we Jezus Christus in<br />

al Zijn heerlijkheid van aangezicht tot aangezicht.<br />

<strong>Bijbel</strong>se tradities duiden erop dat wanneer God in heerlijkheid verschijnt, Hij deze<br />

heerlijkheid verhult door voorhangsels, want de meeste mensen zijn niet uitgerust om<br />

Hem te aanschouwen in Zijn volle heerlijkheid. Het doel van de drie feesten is om de<br />

harten van de mensen voor te bereiden op het aanschouwen van Zijn heerlijkheid als Hij<br />

komt. Het is daarom aannemelijk dat de tweede komst van Christus geen gelijktijdige<br />

openlijke manifestatie van Hemzelf tot de wereld is. Alleen de overwinnaars die de<br />

ervaring van Loofhutten zullen binnengaan, zullen Hem volledig aanschouwen in Zijn<br />

heerlijkheid. De rest van de wereld zal Hem door voorhangsels heen aanschouwen tot<br />

een latere tijd wanneer hun ogen geacclimatiseerd zijn voor Zijn licht. De meeste<br />

mensen zullen Hem misschien alleen aanschouwen door Zijn lichaam.<br />

De verheerlijkte overwinnaars zullen deze heerlijkheid verhullen als ze, net zoals Mozes,<br />

die zijn gezicht moest verhullen om de mensen geen angst aan te jagen, zullen komen<br />

om het woord van God en Zijn wegen te onderwijzen. De heerlijkheid van God is te veel<br />

voor de vleselijke mens totdat hij de mogelijkheid heeft gehad om te groeien in de kennis<br />

van Zijn heerlijkheid. We zullen hier meer over uitweiden in hoofdstuk negen.<br />

Jezus ging in Johannes 7 niet openlijk naar Jeruzalem om het Loofhuttenfeest te vieren.<br />

Hij ging in het verborgene, en Hij ging niet eens samen met Zijn discipelen. Dit lijkt op<br />

een hele vreemde daad van Hem. Door Zijn discipelen vooruit te sturen, vestigde Hij het<br />

profetische beeld van Zijn tweede komst. Hij ging naar Jeruzalem, niet openlijk, maar als<br />

“in het verborgen”. Velen keken uit naar Zijn komst, maar ze wisten niet dat Hij alreeds<br />

aanwezig was, noch zagen ze Hem:<br />

11 De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij? 12 En er was<br />

veel gemompel over Hem onder de menigten. Sommigen zeiden: Hij is goed; en<br />

anderen zeiden: Nee, maar Hij misleidt de menigte. 13 Toch sprak niemand<br />

openlijk over Hem, uit vrees voor de Joden.<br />

Ten slotte maakt Jezus Zich openbaar. Hij kwam niet specifiek tot de discipelen, maar<br />

dook plotseling op om in de tempel te onderwijzen.<br />

HALVERWEGE HET FEEST<br />

14 Maar toen het feest al half voorbij was, ging Jezus naar de tempel en gaf<br />

onderwijs.<br />

Dit profetische beeld lijkt erop te wijzen dat Jezus halverwege het Loofhuttenfeest in een<br />

zeker jaar terugkomt. De manier waarop Hij komt zal “in het verborgene” zijn (Grieks:<br />

kruptos, “verborgen, verzegeld, geheim”). Paulus gebruikt dit woord in Romeinen 2:29,<br />

zeggende: “maar híj is Jood die het in het verborgene is.” Hij zal Zichzelf openbaren in<br />

Zijn tempel waar Hij het Woord aan het volk zal ONDERWIJZEN. Binnen de oude orde<br />

bewoonde God gebouwen van hout en steen, maar vandaag de dag is Hij verhuisd en<br />

huist Hij in Zijn volk. Paulus zegt ons dat wij nu de tempels van God zijn (1 Kor. 3:16).<br />

Hierdoor zal wat Jezus bij Zijn eerste komst deed – opeens in de tempel gemaakt van<br />

hout en stenen te verschijnen – Hij dit niet doen bij Zijn tweede komst. Deze keer zal Hij<br />

Zichzelf vertonen of openbaren aan de wereld in Zijn volk, Zijn ware tempel. Zoals we al<br />

eerder verklaart hebben zullen de overwinnaars Hem zien van aangezicht tot aangezicht,<br />

maar de rest van de mensen zullen Hem aanschouwen door voorhangsels van vlees in<br />

een mindere graad van manifestatie.<br />

Maleachi 3:1 zegt,<br />

87


1 Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar<br />

Zijn tempel komen die Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het<br />

verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de<br />

legermachten. 2 Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn<br />

verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep<br />

van de blekers. 3 Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal de<br />

Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver. Dan zullen zij de HEERE<br />

een graanoffer brengen in gerechtigheid. 4 Dan zal het graanoffer van Juda en<br />

Jeruzalem voor de HEERE aangenaam zijn, zoals in de dagen van oude tijden af,<br />

zoals in vroegere jaren.<br />

Maleachi vertelt ons enkele details van Zijn verschijning. Hij zal komen als “iemand die<br />

zilver smelt en reinigt” (3:3), zodat het ware priesterschap in staat zal zijn om God een<br />

welbehaaglijk offer te brengen. Dit is uiteraard geschreven in Oudtestamentische taal,<br />

maar we moeten het in Nieuwtestamentisch licht opvatten. Het priesterschap dat God nu<br />

aan het vestigen is, is niet langer de orde van Levi, maar de orde van Melchizedek,<br />

waarvan Jezus de Hogepriester is (Heb. 6:20). Maleachi schreef in zijn eerste hoofdstuk<br />

dat in zijn tijd de priesters blinde en kreupele offers op het altaar brachten en hij vroeg<br />

het volk of ze God hier mee gunstig stemde (Mal. 1:8, 9). Daarom profeteert Maleachi in<br />

hoofdstuk 3 dat God het priesterschap zal gaan zuiveren en reinigen, zodat ze<br />

welbehaaglijke offers kunnen gaan brengen.<br />

Paulus zegt ons in Romeinen 12:1 dat we onszelf moeten wijden aan God als “een levend<br />

offer” dat welbehaaglijk is voor Hem. Het probleem is dat Jesaja 42:18 het volgende<br />

vraagt: “Wie is er zo blind als Mijn dienaar?” Dit wordt vele plaatsen in de geschriften<br />

van Jesaja bevestigd. Jesaja 44:18 zegt ons zelfs dat God hun ogen heeft dichtgesmeerd.<br />

Gods dienaren zijn eveneens kreupel in hun christelijke levenswandel, net zoals God<br />

ervoor gezorgd heeft dat Jakob kreupel werd na de worsteling met de engel (Gen.<br />

32:32).<br />

Dit is de aard van de christen onder de begrenzing van de openbaring van Pascha en<br />

Pinksteren. Het voorhangsel verblind ons nog steeds, zodat we de ware aard van God en<br />

Zijn heerlijkheid nog niet kunnen aanschouwen. Wij zijn nog steeds begrenst in ons<br />

kunnen om een christelijke levenswandel er op na te houden, want hoewel we als<br />

rechtvaardigen worden toegerekend, zijn wij in wezen nog niet helemaal rechtvaardig.<br />

Met andere woorden, op dit moment zijn wij voor God, in de ruimste zin van het woord,<br />

nog geen welbehaaglijke offers. Het Loofhuttenfeest zal hier verandering in brengen,<br />

want Hij zal naar Zijn tempel komen – Zijn lichaam, Zijn priesterschap – om hen te<br />

zuiveren, waardoor zij in staat zijn om een welbehaaglijk offer te brengen. De goddelijke<br />

wet in Leviticus 2:11 verklaart dat er geen offer gebracht mag worden dat bereidt is met<br />

zuurdeeg, en toch bestond het Pinksteroffer uit 2 broden die in zuurdeeg gebakken<br />

waren (Lev. 23:17). Dit profeteert ons dat zolang we onder Pinksteren verblijven we nog<br />

onbehaaglijke offers zijn voor God in de uiterste zin van het woord. God moet ons<br />

zuiveren door Loofhutten heen zodat we volkomen in de goddelijke aanwezigheid kunnen<br />

komen zonder dat voorhangsels ons belemmeren.<br />

DE ACHTSTE DAG VAN LOOFHUTTEN<br />

In Johannes 7:37-39 profeteerde Jezus op de achtste dag van Loofhutten over de<br />

uitstorting van de Heilige Geest:<br />

37 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als<br />

iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft,<br />

zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste<br />

vloeien. 39 (En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen<br />

88


zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet<br />

verheerlijkt was.)<br />

In die tijd was het een gewoonte dat de priester elke ochtend van de zeven dagen van<br />

Loofhutten in de tempel een drankoffer van water uitschonk. Dit werd uit een zilveren<br />

kruik geschonken. Dit deden zij niet op de ochtend van de achtste dag. Dus toen Jezus<br />

riep dat degene die dorst hadden tot Hem konden komen, stelde dit een ander soort<br />

water voor dat uitgeschonken zou worden op de achtste dag van Loofhutten.<br />

Het uitschenken van water op het Loofhuttenfeest was bedoeld om een voorstelling te<br />

maken van de Geest van God die uitgestort werd, zoals dit geprofeteerd wordt in Joël<br />

2:23 en 28. Het volk observeerde dit echter op een vleselijke manier, denkende dat deze<br />

ceremonie slechts bedoeld was om te bidden voor regen, dat over het algemeen rond de<br />

tijd van Loofhutten begon te vallen. Dit was uiteraard belangrijk voor het planten van de<br />

gewassen op dat moment in het jaar. Maar vaak misten ze haar echte betekenis.<br />

Toen Jezus met een harde stem proclameerde dat degene die dorst hadden bij Hem<br />

konden komen voor water, en dat dit resulteerde in stromen van levend water die uit hun<br />

binnenste zullen vloeien, refereerde Hij eigenlijk aan Jesaja 12:2 en 3, waar staat,<br />

2 Zie, God is mijn heil [Hebr. Yeshua], ik zal vertrouwen en geen angst hebben,<br />

want mijn kracht en psalm is de HEERE HEERE [Hebr. Yah Yahweh], en Hij is mij<br />

tot heil [Hebr. Yeshua] geworden. 3 U zult met vreugdewater scheppen uit de<br />

bronnen van het heil [Hebr. Yeshua].<br />

Yeshua of Joshua was de Hebreeuwse naam van Jezus. Dus Jesaja profeteerde eigenlijk<br />

dat Yahweh mij tot Yeshua geworden is. Dit betekent dat Christus (Yeshua) bekend stond<br />

als Yahweh uit het Oude Testament voor Zijn vleeswording op aarde. Verder profeteert<br />

Jesaja dat we “met vreugdewater scheppen uit de bronnen van het Yeshua.” Dus toen<br />

Jezus op de achtste dag van Loofhutten tot het volk riep dat een ieder die dorst had tot<br />

HEM moest komen voor water, refereerde Hij aan Jesaja 12:3.<br />

Zoals we al gezien hebben werd de tempel van Salomo verheerlijkt op de achtste dag<br />

van Loofhutten. Deze gebeurtenis profeteerde van de verheerlijking van een nieuwe<br />

tempel gemaakt van levende stenen, waarvan Pinksteren slechts een voorschot was. Het<br />

feit dat Jezus op de laatste grote dag van Loofhutten over de uitstorting van de Geest<br />

profeteert, laat zien dat dit de bestemde tijd is voor de toekomende volheid van de<br />

Geest.<br />

DE PROFETISCHE TEMPELCEREMONIES VAN LOOFHUTTEN<br />

Elke dag van de zeven dagen van Loofhutten maakte de priesters een optocht door rond<br />

het altaar te lopen en Psalm 118:25 te zingen: “Och HEERE, breng toch heil;<br />

och HEERE, geef toch voorspoed.” Op de laatste dag van het feest, de zevende dag,<br />

liepen de priesters zevenmaal om het altaar. Alfred Edersheim zegt in “The Temple” op<br />

pag. 280,<br />

“Maar op de zevende [dag]… deden ze zeven keer een ronde om het altaar, waarbij ze terugdachten aan de<br />

muren van Jericho die door dezelfde omstandigheden gevallen waren, en anticipeerden ze hoe, door directe<br />

tussenkomst van God, de muren van het heidendom zouden vallen voor Jehovah, waardoor het land open zou<br />

liggen voor Zijn volk om daar in te trekken en het eigen te maken.”<br />

Deze dag werd de “Wilgendag” of de “Dag van het Slaan met de Takken” genoemd, zoals<br />

Edersheim dit ons vertelt, “omdat met alle wilgentakken werd geschud en de palmtakken<br />

in stukken werden geslagen bij het altaar.” Deze gebeurtenis beeldde de vernietiging van<br />

Jericho uit en het oordeel van de volken (“bomen”), waardoor Hij alle volken aan Christus<br />

onderwerpt.<br />

89


De rondgang om het altaar beeldde de strijd van Jericho uit en het slaan met de<br />

boomtakken stelde de overwinning op Jericho voor – en in het verlengde alle volken,<br />

want Jericho was een beeld en schaduw van de volken in het algemeen. Dit profeteerde<br />

van de dag wanneer alle volken overwonnen zullen worden en waarbij Christus over alle<br />

volken regeert als Zijn erfenis. Deze overwinning wordt gedeeltelijk geassocieerd met het<br />

Loofhuttenfeest, dat aantoont dat de komst van Christus en het vestigen van de<br />

goddelijke regering de vervulling van dit feest zal zijn.<br />

Dit begint uiteraard met de overwinnaars, wiens bederfelijke lichamen (Jericho) en<br />

sterfelijke natuur “overwonnen” zullen worden door Jezus Christus en zij volkomen<br />

geregeerd worden door de goddelijke wet. Dit zijn de eerstelingen van de schepping,<br />

waarvan de hele schepping in barensnood verkeert. Net zoals Jericho de eersteling was<br />

van Kanaän bij haar overwinning, zo is ook de overwinning op het lichaam van de<br />

overwinnaar de eersteling van de wereld.<br />

Daarnaast hadden de priesters nog een andere ceremonie rond de tijd van het<br />

avondoffer gedurende de zeven dagen van Loofhutten. Dit werd de verlichting van de<br />

tempel genoemd. Aan het einde van de dag, nadat de offers en de drankoffers waren<br />

uitgeschonken, daalden de aanbidders af van de hof van Israël naar de hof van de<br />

Vrouw, waar vier grote gouden lampenstandaarden waren neergezet, met elk vier<br />

gouden schalen. Vier jonge priesters droegen kruiken met olie en vulden de schalen op<br />

de lampenstandaarden.<br />

Deze ceremonie was bedoeld om de heerlijkheid van God in Jeruzalem te portretteren.<br />

De heerlijkheid van God was uiteraard nog nooit in die tempel gekomen en daarom moet<br />

de verlichting van de tempel eruit hebben gezien als een karige vervanging voor degenen<br />

die deze betekenis ten volle begrepen. Desondanks profeteerde het van het Nieuwe<br />

Jeruzalem en haar Nieuwe Tempel gemaakt van levende stenen. Jezus legde de<br />

betekenis van dit gebruik van deze ceremonie de volgende dag uit waarbij Hij het volk<br />

onderwees, want we lezen in Johannes 8:12,<br />

12 Jezus dan sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het Licht der wereld; wie Mij<br />

volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven<br />

hebben.<br />

Net zoals het ware levende water uit Jezus geschept moet worden, zoals Hij<br />

proclameerde op de laatste grote dag van het feest, zo moet een ieder tot Hem komen<br />

om het ware licht van de waarheid te ontvangen. Het licht van het leven komt als de<br />

volheid van de Geest neerdaalt om de tempel van ons lichaam te bewonen. De<br />

verlichting van de tempel profeteert zodoende van de heerlijkheid en het licht van God<br />

dat Zijn volk zal vullen op het moment van het Loofhuttenfeest.<br />

DE ACHT TEKENEN IN HET EVANGELIE VAN JOHANNES<br />

Nadat Jezus het water in wijn had veranderd zegt Johannes 2:11 ons het volgende,<br />

11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen, te Kana in Galilea, en Hij<br />

heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.<br />

Er zijn in feite acht tekenen in het boek van Johannes, namelijk:<br />

1. Water in wijn veranderen (Joh. 2:1-10).<br />

2. De genezing van de zoon van de Koninklijke hoveling (Joh. 4:46-54).<br />

3. De genezing van de verlamde in Bethesda (Joh. 5:1-13).<br />

4. Het te eten geven van de 5000 (Joh. 6:1-13).<br />

5. Lopen op het water (Joh. 6:16-25).<br />

6. De genezing van de blinde (Joh. 9:1-7).<br />

90


7. De opwekking van Lazarus (Joh. 11:1-45).<br />

8. Het vangen van de 153 grote vissen (Joh. 21:3-12).<br />

Het is niet mogelijk om binnen dit boek een complete studie te doen over deze tekenen,<br />

hoewel deze tekenen wel correleren met het Loofhuttenfeest. In de zojuist geciteerde<br />

tekst uit Joh. 2:11 hadden deze tekenen als doel om Zijn heerlijkheid te openbaren op de<br />

aarde. De eerste zeven tekenen werden gedaan voor Zijn dood en opstanding; het<br />

laatste teken werd gedaan na Zijn opstanding. Na elk teken gaf Jezus een onderwijzing<br />

en uitleg waardoor de betekenis van elk teken openbaar kwam. Johannes verslaat ook<br />

andere verhalen achter deze tekenen. Deze illustreren de voorgaande tekenen.<br />

De middelste tekenen – oftewel de vierde en de vijfde – zijn profetisch voor het midden<br />

(halverwege) van het Loofhuttenfeest. Als eerste voedde Jezus de 5000 met vijf<br />

gerstebroden en twee vissen op het moment van Pascha (Joh. 6:4). Dit had als resultaat<br />

dat de mensen Hem koning wilden maken (Joh. 6:15). Later op het Loofhuttenfeest in<br />

Johannes 7 wilden de mensen hem doden (7:19). Het lijkt erop dat ze er niet uitkwamen<br />

wanneer ze wat moesten doen. Zij moesten Hem offeren als een Offer tot God met<br />

Pascha, en zij moesten Hem koning willen maken op Loofhutten.<br />

Nadat Hij de schare te eten had gegeven vluchtte Hij naar een berg om te bidden,<br />

waarbij Hij zijn discipelen vooruit stuurde over de zee van Galilea. Zij bevonden zich toen<br />

in een harde stormwind. Te midden van het meer naderde Jezus hen, over het water<br />

lopende. In het verslag van Mattheüs lezen we dat Petrus uit de boot stapte om Jezus te<br />

ontmoeten (Mat. 14:39-42). Vervolgens keerde Jezus en Petrus terug naar de boot,<br />

waarna ze zich plotseling in Kapernaüm bevonden (Joh. 6:21 en 24).<br />

Dit verhaal profeteert van de tweede komst van Christus. Het verhaal begint met het<br />

Pascha werk van Christus, waarbij Hij de schare te eten geeft met Zijn onderwijzingen,<br />

terwijl ze Hem koning willen maken. Zij wisten niet dat Zijn eerste komst een offerdienst<br />

(sterven) moest zijn. Daarom steeg Jezus een hoge berg op om te bidden. Dit profeteert<br />

van Zijn hemelvaart, waar Hij voor ons pleit (Heb. 7:25). Ondertussen heeft Hij Zijn<br />

discipelen de wereld in gezonden, wetende dat zij beproevingen te verduren krijgen<br />

tijdens Zijn afwezigheid. De storm waar de discipelen in verkeerden stelt beproeving<br />

voor.<br />

Vervolgens komt Jezus tot hen. Johannes zegt dat ons dat ze ongeveer vijfentwintig tot<br />

dertig stadiën geroeid hadden (Joh. 6:19), dat ongeveer het midden van het meer was.<br />

Petrus ging uit de boot om Hem te ontmoeten. Hij handelde hier naar het gedeelte van<br />

de overwinnaars die de Heere ontmoeten in de lucht (1 Thes. 4:17). Merk op dat NIET<br />

ALLE discipelen uit de boot stappen om Hem te ontmoeten, hoewel het allemaal<br />

gelovigen waren. Alleen Petrus stapt buiten de boot. Het stelt de overwinnaars voor.<br />

Uiteraard begon Petrus de wind en de golven op te merken, waardoor hij begon te<br />

zinken. Maar Jezus vatte Hem. Dit laat ons zien dat de overwinnaars waarschijnlijk niet<br />

volmaakter zijn dan de andere gelovigen, discipelen, maar er huist iets in ze dat de<br />

anderen niet hebben. Andere <strong>Bijbel</strong>passages geven hierover meer details, maar die<br />

vallen buiten het bereik van deze toekomende gebeurtenis.<br />

Als Jezus ten slotte in de boot met discipelen stapt gaat de wind liggen (Mat. 14:32), en<br />

was de boot op wonderbare wijzen verplaatst naar de andere kant van het meer, naar<br />

het stadje Kapernaüm, (Joh. 6:21, 24). Later zullen we hier meer over zeggen, maar dit<br />

is de “opname” waarover geprofeteerd wordt in 1 Thessalonicenzen 4:17. Zij bevonden<br />

zich in Kapernaüm, dat een samengesteld Hebreeuwse naam is. De stam van deze naam<br />

is kippur en nacham. Kippur betekent “bedekken”, terwijl nacham “trooster” betekent.<br />

Met andere woorden, zij kwamen in de plaats van de volheid van de Geest, de volkomen<br />

bedekking van de Trooster, die de Heilige Geest is.<br />

91


Dit profeteert op één of andere manier over het midden (halverwege) van het<br />

Loofhuttenfeest. In een zeker opzicht is dit nog niet helemaal duidelijk, het lijkt erop dat<br />

Jezus halverwege het feest zal komen en dat de overwinnaars dan “opgenomen” zullen<br />

worden tot de achtste dag van Loofhutten, dat hun Kapernaüm is. Ondertussen zullen de<br />

andere mensen die gevoed zijn tijdens het teken van Pascha naar Hem gaan zoeken, met<br />

het verlangen om nog steeds gevoed te worden en waarbij ze nog steeds gefocust zijn op<br />

het Pascha werk van Christus (Joh. 6:22-26). Zij hadden geen kennis of begrip van het<br />

Loofhutten werk. Ook wisten zij niet waar Hij gebleven was of wanneer Hij in Kapernaüm<br />

gekomen was (Joh. 6:25).<br />

Vervolgens verslaat Johannes de onderwijzingen van Jezus over de twee tekenen. Als<br />

eerste legt Jezus uit dat Hij het ware brood uit de hemel is (Joh. 6:32). Toen de 5000<br />

gevoed waren verzamelden zij van de resten twaalf volle manden. Jezus vergelijkt dit<br />

met de opstanding van de doden, zeggende in Johannes 6:39 en 40,<br />

39 En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij<br />

Mij gegeven heeft, niets verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste<br />

dag. 40 En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon<br />

ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de<br />

laatste dag.<br />

Jezus herhaalt deze verklaring nog tweemaal in Johannes 6:44 en 54. Het doel van het<br />

manna uit de hemel (en het voeden van de 5000) kunnen we vinden in Johannes 6:45,<br />

45 Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God onderwezen zijn.<br />

Ieder dan die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.<br />

De rest van Johannes 6 is een verslaggeving van het voeden van de 5000. Daarna vinden<br />

we in Johannes 7 een profetisch verhaal van Jezus toen Hij het Loofhuttenfeest vierde.<br />

Dit illustreert en verklaart de betekenis van het vijfde teken in Johannes, waarbij Jezus<br />

tot de discipelen kwam op het midden van het meer.<br />

Bij het vijfde teken stuurde Jezus Zijn discipelen vooruit naar Jeruzalem. In Johannes 7<br />

stuurt Jezus Zijn discipelen vooruit naar Jeruzalem voor het Loofhuttenfeest.<br />

Bij het vijfde teken wisten de mensen niet waar Jezus was. In Johannes 7 wisten de<br />

mensen wederom niet waar Jezus was.<br />

Bij het vijfde teken kwam Jezus tot de discipelen op het midden van het meer. In<br />

Johannes 7 kwam Jezus tot de tempel op het midden van het Loofhuttenfeest.<br />

Bij het vijfde teken werden Jezus en de discipelen opgenomen naar Kapernaüm, de<br />

“bedekking van de Trooster”. In Johannes 7 profeteerde Jezus op de achtste dag van het<br />

feest over de uitstorting van de Heilige Geest.<br />

Al deze dingen lijken ons te duiden op de timing van de tweede komst van Jezus;<br />

tenminste, wat de tijd van het jaar betreft. Natuurlijk zeggen deze verslagen niets over<br />

het jaar waarin Hij zou kunnen komen. De manier waarop Hij komt is ongetwijfeld<br />

geopenbaard in deze verhalen, maar we erkennen dat deze verhalen opgetekend zijn als<br />

gelijkenissen en illustraties, waardoor zij veel ruimte laten voor discussies tussen<br />

verschillende opvattingen. Wijzelf hebben natuurlijk ook een zekere opvatting, maar wij<br />

zijn niet geneigd te denken dat wij onfeilbaar zijn in onze opvattingen. Desondanks zullen<br />

degenen die het oneens zijn met onze conclusies hun voordeel doen met de inzichten die<br />

in dit boek staan.<br />

92


HOOFDSTUK 8<br />

Het Voorstellen van de Eerstgeborene<br />

Het Loofhuttenfeest duurde een week lang, en toch was er een slotceremonie op de<br />

achtste dag om het feest te kronen met haar heerlijkheid. De goddelijke wet houdt zich<br />

hierover bijzonder stil. Het stelt alleen verplicht dat de eerste en achtste dag rustdagen<br />

waren. Leviticus 23:39 zegt,<br />

39 Maar vanaf de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer u de<br />

opbrengst van het land ingezameld hebt, moet u het feest van de HEERE zeven<br />

dagen lang vieren. Op de eerste dag is het rustdag en op de achtste dag is het<br />

rustdag.<br />

Zoals we al eerder hebben gezien werd de achtste dag van Loofhutten in Johannes 7:37<br />

“de laatste, de grote dag van het feest” genoemd. Johannes beschouwde het daarom als<br />

een onderdeel van het feest en niet (zoals sommigen veronderstellen) als een aparte dag<br />

van het feest.<br />

Besnijdenis vond eveneens op de achtste dag plaats, waarvan haar instelling terug gaat<br />

naar Abraham, voorafgaand aan de geboorte van Izak. Genesis 17:12 zegt,<br />

12 Elk kind bij u van acht dagen oud, al wie mannelijk is, moet besneden<br />

worden, al uw generaties door: degene die in uw huis geboren is én degene die<br />

van enige vreemdeling voor geld gekocht is, die niet tot uw nageslacht behoort.<br />

Op de achtste dag brachten Jozef en Maria Jezus naar de tempel voor de besnijdenis en<br />

om Zijn naam officieel te laten registreren. Lukas 2:21 zegt,<br />

21 En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd<br />

Hem de Naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de<br />

moederschoot ontvangen was.<br />

De zonen kregen, als hun geboorten werden opgetekend in het genealogieboek in de<br />

tempel, op de achtste dag (officieel) hun naam. Deze optekeningen waren belangrijk,<br />

want zodoende werden hun namen wettig bevestigd binnen het verbond. Het was een<br />

duister beeld van het boek des levens, want het moest de namen bevatten van hen die<br />

geloofden en vertrouwden op God en gehoorzaam waren aan Zijn wet. Uiteraard werd dit<br />

doel bij lange na niet gehaald. Maar desalniettemin vormt het een onvolmaakt beeld van<br />

een meer volmaakter boek, het boek des levens, dat geschreven is in de hemel, en wat<br />

volkomen accuraat is. Aan dit boek wordt niet alleen in Openbaringen 20:12 gerefereerd,<br />

maar ook door Mozes zelf in Exodus 32:32.<br />

Dit alles bevestigt een principe van de goddelijke wet dat de bestemde tijden voor de<br />

naamgeving van de zonen en de besnijdenis van het hart vast stelt. De overwinnaars,<br />

ook wel de gerstgemeenschap, zal de besnijdenis van hart krijgen op de achtste dag van<br />

Loofhutten. De Kerk - ook wel de tarwegemeenschap – zal de besnijdenis van hart<br />

ontvangen na het zevende millennium, oftewel aan het begin van de achtduizendjarige<br />

periode in de geschiedenis. De druivengemeenschap zal de besnijdenis van hart krijgen<br />

in het vijftigste millennium, dat het grote Jubeljaar van de Schepping is. Het vijftigste<br />

jaar is eveneens een achtste jaar, want het volgt op het 49 e sabbatrustjaar. Dit is ook de<br />

reden dat heel de schepping op de openbaring van de zonen van God (de overwinnaars<br />

eerst, en daarna de Kerk) wacht. Wanneer ze deze openbaring zien, zullen ze weten dat<br />

er eveneens hoop voor hen is.<br />

93


Op diezelfde manier hopen we vandaag ook, wetende dat Jezus Christus opgewekt is uit<br />

de dood en geopenbaard werd in heerlijkheid. Het feit dat Hij de dood heeft overwonnen<br />

bevestigd dezelfde hoop voor hen die in Hem geloven.<br />

De goddelijke wet vertelt ons ook dat de eerstgeborene van elk inheems dier gegeven<br />

moest worden aan God. Exodus 22:29 en 30 zegt,<br />

29 U mag van uw volheid en van uw overvloed niet achterhouden. De<br />

eerstgeborene van uw zonen moet u Mij geven. 30 U moet hetzelfde doen met<br />

uw runderen en uw kleinvee; zeven dagen mogen ze bij hun moeder blijven, op<br />

de achtste dag moet u ze Mij geven.<br />

Het was onwettig om de eerstgeborene op een andere dag dan de achtste aan God aan<br />

te bieden. Dit is een erg belangrijke wet die de bestemde tijden bevestigd. We moeten<br />

de dingen niet op onze manier doen, maar op Gods manier. Hij heeft dit ingesteld om<br />

ons de timing van de openbaring van de zonen van God uit te leggen, hetgeen wordt<br />

aangehaald in Romeinen 8:19. Duizenden jaren lang heeft men geprobeerd om<br />

rechtvaardig en heilig genoeg te worden om deze openbaring van Zijn heerlijkheid te<br />

ervaren. Sommigen hebben het geprobeerd onder de zalving van Pascha in het Oude<br />

Testament. Anderen hebben het geprobeerd in de jaren die volgden op de vervulling van<br />

Pinksteren. Velen zijn monnik en heremiet geworden en hebben zich afgezonderd van de<br />

maatschappij om zodoende God te overdenken en om de volmaaktheid te bereiken onder<br />

zalvingen die tekort schoten m.b.t. Loofhutten.<br />

Hoeveel goeds zouden zij voor het Koninkrijk van God bereikt hebben als deze<br />

toegewijde mensen binnen de maatschappij waren gebleven en zij zouden getuigden<br />

over Jezus Christus tot de ongelovigen? Er is natuurlijk de tijd om de woestijn in te<br />

trekken en God te ontmoeten. God roept enkelen de woestijn in om één op één door God<br />

getraind te worden. Maar het doel van de woestijn is niet om daar voor altijd te<br />

verblijven, maar om toegerust en getraind te worden om terug te gaan naar de oude<br />

orde, waar hun diensten zeer nodig zijn.<br />

DE EERSTGEBORENE VAN ONREINE DIEREN<br />

De eerstgeborene van elk inheems dier moest aan God gegeven worden op de achtste<br />

dag. De enige uitzondering op deze regel was een onrein dier, waarbij de eerstgeborene<br />

moest worden vrijgekocht met een lam. Zo kon bijvoorbeeld de eerstgeborene van een<br />

ezel in die hoedanigheid niet aan God worden geschonken. Dit stelt een erg belangrijk<br />

principe vast. God accepteert namelijk ook geen onreine mensen. Exodus 13:12 en 13<br />

zegt,<br />

12 dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles<br />

wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de<br />

mannetjes zullen voor de HEERE zijn. 13 Maar alles wat de baarmoeder van een<br />

ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het<br />

de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder<br />

uw zonen vrijkopen.<br />

Oppervlakkige lezers menen dat deze passage alleen toepasbaar is op ezels. Maar in vers<br />

13 past God het toe op alle eerstgeborenen van Israël. God zegt eerst dat alle<br />

eerstgeborene van ezelinnen vrijgekocht moeten worden met een lam – en vandaar dat<br />

alle eerstgeborenen van Israël vrijgekocht moesten worden. Hij noemde hen in feite een<br />

kudde ezels! Ze moesten allemaal vrijgekocht worden. Dit is de reden dat God Pascha<br />

heeft ingesteld. Het was nodig om het volk vrij te kopen met een lam, want zij konden<br />

zich niet aan God presenteren in hun onreine staat. Vanwege Pascha werd Israël “de<br />

schapen van Zijn weide” (Psalm 100:3). Zonder een dergelijke verlossing zouden zij<br />

94


ezels zijn van Zijn stal. Toch zegt Hosea 11:1: “Toen Israël een kind was, had Ik hem<br />

lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.”<br />

Israël had in feite God als Vader, maar Egypte als moeder. Zelfs nadat zij uit Egypte<br />

waren vertrokken verlangden zij naar het voedsel dat zij genoten in Egypte. Het leek<br />

erop dat zij het manna in de woestijn niet waarderden. Numeri 11:4-6 zegt,<br />

4 Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met<br />

gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden:<br />

Wie zal ons vlees te eten geven? 5 Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte<br />

voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de<br />

knoflook. 6 Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna<br />

voor onze ogen!<br />

Hoewel Israël Gods “zoon” was, zoals Hosea 11:1 ons vertelt, waren zij naar het niveau<br />

van karakterontwikkeling en geestelijke ervaring als Ismaël, en niet als Izak. Vanwege<br />

deze reden moesten ze, toen ze uit Egypte bevrijd werden, verlost worden door een lam<br />

met Pascha. Wat Abram met Hagar deed, deed God met Egypte.<br />

Abram nam Hagar en bracht Ismaël voort.<br />

God nam Egypte en bracht Israël voort.<br />

Dit zijn allemaal profetische beelden die ons goddelijke principes vertellen. Niet alleen<br />

hoe we een relatie met God moeten hebben en hoe we Hem ervaren door de feesten<br />

heen, maar ook inzake timing. Uiteindelijk zullen bij de openbaring van de zonen van<br />

God de overwinnaars-in-training verschuiven van een Pinksterniveau naar een<br />

Loofhuttenniveau omtrent hun kennis van God. Ook Paulus spreekt hierover als “de<br />

verlossing van ons lichaam” (Rom. 8:23). Waarom moet het lichaam verlost worden? Het<br />

moet verlost worden omdat het momenteel een onreine ezel is.<br />

Ezels zijn GEEN SLECHTE schepsels; zij zijn simpelweg onrein. Ezels kunnen goede<br />

dienaren zijn – en de era van Pinksteren is bedoeld om ons te leren de stem van God te<br />

horen en te gehoorzamen, zodat wij goede dienaren kunnen worden van God. Toch is<br />

onze tegenwoordige vlees onrein en kan het niet, zonder de verlossing van ons lichaam,<br />

gepresenteerd worden aan God als eerstgeboren zonen. Die verlossing zal het moment<br />

zijn waarbij wij volledig de natuur van het Lam op ons nemen.<br />

ISMAËL – DE WILDE EZEL<br />

Een ander belangrijk voorbeeld dat deze wet van verlossing illustreert kan gevonden<br />

worden in het verhaal van Ismaël, van wie de engel zegt dat hij een wilde ezel is. In<br />

Genesis 16:12 zegt de engel,<br />

12 En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn,<br />

en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.<br />

De vader van Ismaël was Abram (die later Abraham genoemd werd). Ismaël moeder was<br />

Hagar, de Egyptische slavin. Ze was één van farao’s dochters uit een bijvrouw. Farao gaf<br />

haar aan Saraï als een vergoeding nadat hij haar binnen zijn harem had opgenomen, niet<br />

wetende dat zij Abrams vrouw was (Gen. 12:10-20). Het boek van de Oprechte (Jasher)<br />

vertelt ons in detail het volgende, Jasher 15:31 en 32,<br />

31 En de koning [farao] nam een vrouw die hij gewonnen had bij zijn bijvrouwen, en gaf haar aan Saraï als<br />

slavin. 32 En de koning zei tegen zijn dochter: “Het is beter voor u, mijn dochter, om, na al het kwaad dat ons<br />

geschied is vanwege deze vrouw, een slavin te zijn binnen het huis van deze man dan om een minnares te zijn<br />

in mijn huis.”<br />

95


In Jasher 16:23-25 lezen we wederom over Hagars Koninklijke lijn in het verhaal van de<br />

verwekking en geboorte van Ismaël, waarbij ze deze keer specifiek bij naam genoemd<br />

wordt:<br />

23 En Saraï, de dochter van Haran, de vrouw van Abram, was reeds onvruchtbaar in die dagen; ze baarde<br />

Abram geen zoon noch dochter. 24 En toen ze zag dat ze geen kinderen baarde, nam ze haar slavin Hagar, die<br />

farao haar gegeven had, en gaf haar aan Abram, haar man, als vrouw. 25 Want Hagar kende al de manieren<br />

van Saraï zoals Saraï haar geleerd had, zij was op geen enkele manier ontoereikend in het volgen van haar<br />

goede manieren.<br />

Teruggaande naar het <strong>Bijbel</strong>verhaal lezen we in Genesis 16 dat Hagars houding<br />

veranderde nadat zij in verwachting raakte van Abrams kind. Misschien is dit<br />

begrijpelijker nu we weten dat Hagar eigenlijk een Egypte prinses was, die verlaagd was<br />

tot slavin binnen Abrams huis. Ismaël was de zoon van Abram en de kleinzoon van farao<br />

vanaf zijn moederskant.<br />

Toen Hagar zwanger was begon ze meteen Saraï te minachten (Gen. 16:4). Ze begon te<br />

verlangen naar een roeping die niet van haar was en dacht dat de belofte aan Abram<br />

door haar zou geschieden. Want al met al leek het erop dat God Saraï onvruchtbaar had<br />

gemaakt, dus was het logisch om te denken dat de belofte op één of andere manier<br />

verschoven was naar Hagar. Daarom vernederde Saraï haar op een manier die niet<br />

beschreven is in Genesis 16:6, waarna Hagar weg van huis vluchtte. In de woestijn<br />

verscheen er een engel van God aan Hagar die haar vertelde om terug te keren. De<br />

engel vertelde ook dat ze een zoon zou baren en dat zij hem de naam Ismaël moest<br />

geven. Ismaël betekent “God hoort”.<br />

In deze context vertelt de engel aan Hagar dat haar zoon “een wilde ezel van een mens<br />

is”. De Hebreeuwse term is pareh adam. Het woord pareh is vertaalt met “wilde ezel” (zo<br />

ook in Jeremia 2:24 en andere plaatsen). In ons boek “The Wheat and Asses of<br />

Pentecost”, laten wij zien dat tarwe (wheat) en ezels (asses) door heel de <strong>Bijbel</strong> heen<br />

twee voornaamste symbolen zijn van het Pinksterfeest. In het verhaal van Ismaël zien<br />

we hem als beeld van Pinksteren in relatie tot Izak, die een beeld van Loofhutten is.<br />

Ezels hebben grote oren die ontworpen zijn om te horen. Ismaëls naam (“God hoort”)<br />

onthult het doel van Pinksteren, dat het horen van de stem van God is, zoals we gezien<br />

hebben bij het voorbeeld van de berg Sinaï. Ismaël en Hagar worden ook beiden<br />

geassocieerd met de berg Sinaï in Galaten 4:25. Ismaël is de eerstgeborene, maar hij is<br />

niet degene die de belofte zal voortbrengen. Op dezelfde manier komt Pinksteren voor<br />

Loofhutten, maar God zal de belofte niet vestigen met Pinksteren, maar met Loofhutten.<br />

Op dezelfde manier werd Ismaël tot Abram geboren; Izak werd geboren tot Abraham,<br />

toen God zijn naam had veranderd in Genesis 17:5. De toevoeging van de letter “H”<br />

geeft een ademend gehoor en duidt op de inspiratie van de Geest, de adem van God.<br />

Hetzelfde geldt voor zijn vrouw Saraï, wiens naam door God veranderd wordt in Sara(h).<br />

Toen Abram en Sara hun nieuwe namen ontvingen, profeteerde dit van het feit dat het<br />

zaad van de belofte slechts kon voortkomen door het werk van de Heilige Geest. In het<br />

geval van Jezus Christus kwam de Heilige Geest over Maria waardoor zij op<br />

wonderbaarlijke wijze van Hem zwanger raakte. In het geval van het lichaam van<br />

Christus wordt dit gemeenschappelijk vervult door de uitstorting van de Heilige Geest op<br />

het Loofhuttenfeest.<br />

Pinksteren is een feest dat gemengd is met zuurdeeg (Lev. 23:17). Dit wordt afgebeeld<br />

in Ismaël, een man die Abram als vader had, maar Hagar als moeder. Het profetische<br />

beeld laat ons zien dat in de era en zalving van Pinksteren de Kerk het geloof heeft als<br />

Abram, maar zich nog te vaak gedraagt als farao, door anderen gevangen te zetten (in<br />

slavernij).<br />

96


DE HEERLIJKHEID OPENBAART ZICH OP DE ACHTSTE DAG<br />

Openbaringen 20:6 zegt ons dat de overwinnaars, die deel zullen hebben aan de eerste<br />

opstanding, priesters zullen zijn:<br />

6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft<br />

de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus<br />

zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.<br />

Het boek Hebreeën toont aan dat dit een priesterschap naar de ordening van Melchizedek<br />

is, en niet naar de ordening van Levi, want dat is de oude orde. Toch worden de<br />

beeldende fundamenten in het Nieuwe Testament gelegd in het Oude. Daarom zien we<br />

bij de inwijding van het priesterschap van Levi een basisprincipe dat overgedragen wordt<br />

naar het nieuwe priesterschap. Leviticus 8 is het hoofdstuk dat handelt over de inwijding<br />

van de priesters van Aäron van de ordening van Levi. Hierbij zien we dat de inwijding<br />

van Aäron en zijn zonen tot priester zeven volle dagen duurde. Leviticus 8:33 instrueerde<br />

hen als volgt:<br />

33 Ook mogen jullie zeven dagen lang niet van de ingang van de tent van<br />

ontmoeting weggaan, tot de dag dat de dagen van jullie wijdingsoffer voorbij<br />

zijn, want zeven dagen zal jullie wijding duren.<br />

Vervolgens beloofde God om op de achtste dag zijn Heerlijkheid te openbaren. Leviticus<br />

9:1-4 zegt,<br />

1 Het gebeurde op de achtste dag dat Mozes Aäron en zijn zonen bij zich riep,<br />

met de oudsten van Israël. 2 Hij zei tegen Aäron: Neem voor jezelf een kalf –<br />

het jong van een rund – als zondoffer, en een ram als brandoffer, beide zonder<br />

enig gebrek, en bied ze aan voor het aangezicht van de HEERE. 3 Daarna moet<br />

je tot de Israëlieten spreken: Neem een geitenbok als zondoffer, en een kalf en<br />

een lam, elk van een jaar oud en zonder enig gebrek, als brandoffer, 4 verder<br />

een rund en een ram als dankoffer om voor het aangezicht van de HEERE te<br />

offeren, en een graanoffer met olie gemengd, want vandaag zal de HEERE aan u<br />

verschijnen.<br />

Dit is één van de meest belangrijke profetische beelden omtrent de verschijning van<br />

Christus. Volgens de wet van het presenteren van de eerstgeborene aan God, zoals we<br />

hebben gezien in ons studie in Exodus 22:30, vindt deze gebeurtenis plaats op de achtste<br />

dag. Als we in Leviticus 9 verder lezen ontdekken we het volgende:<br />

6 En Mozes zei: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Doe het, dan zal<br />

de heerlijkheid van de HEERE aan u verschijnen.<br />

Dit is hetgeen wat iemand moet doen waardoor “de heerlijkheid van de HEERE aan u zal<br />

verschijnen”. Het vertelt ons dat één van de redenen waarom de inwijding tot priester<br />

een week moet duren is zodat we klaargemaakt worden om het soort offer te offeren dat<br />

God werkelijk vereist. Wanneer Hij het offer aanneemt zal dit vervolgens resulteren in de<br />

openbaring van de heerlijkheid van God aan de rest van de mensheid.<br />

7 Toen zei Mozes tegen Aäron: Kom naar voren, naar het altaar, en bereid je<br />

zondoffer en je brandoffer, en doe verzoening voor jou en voor het volk. Bereid<br />

dan de offergave van het volk, en doe verzoening voor hen, zoals de HEERE<br />

geboden heeft.<br />

De heerlijkheid van God zal alleen verschijnen wanneer het priesterschap een zondoffer<br />

en een brandoffer kan aanbieden dat God volkomen aan kan nemen. Dit is waarom<br />

Maleachi 3:1-4 zegt dat Hij zal komen als een goudsmid om de “zonen van Levi” te<br />

97


zuiveren. Hoewel deze verklaring zelf, net zoals de wet, uit de context van het oude<br />

priesterschap stamt, is het overduidelijk een verklaring dat een Nieuwtestamentische<br />

profetische betekenis heeft. Bij de vervulling van Loofhutten zal er een zevendaagse<br />

reiniging zijn van het priesterschap. Vanuit het beeld van Johannes 6 en 7, wat we<br />

eerder bestudeerden, komt Christus, op een dergelijke manier, halverwege het feest. Als<br />

eenmaal Zijn priesterschap naar de ordening van Melchizedek is gezuiverd, kunnen zij<br />

aanneembare offers aanbieden aan God op de achtste dag van Loofhutten. God neemt<br />

vervolgens het offer met vuur aan en dan zal de heerlijkheid van God geopenbaard<br />

worden aan de wereld.<br />

Het brandoffer stelt een volkomen toegewijd leven aan God voor. Het doel hiervan is om<br />

door God aangenomen te worden. Leviticus 1:3 en 4 zegt,<br />

3 Als zijn offergave een brandoffer van runderen is, moet hij een mannetje<br />

zonder enig gebrek aanbieden. Hij moet dat bij de ingang van de tent van<br />

ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het<br />

aangezicht van de HEERE. 4 Daarna moet hij zijn hand op de kop van het<br />

brandoffer leggen, zodat het hem ten goede zal komen door verzoening voor<br />

hem te bewerken.<br />

De Statenvertaling vertaald vers 4 als volgt,<br />

4 En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem<br />

aangenaam zij, om hem te verzoenen.<br />

Dit brandoffer was “een aangename geur voor de HEERE” (Lev. 1:9). Het beeld van het<br />

offer met een aangename geur vind zich in het voedsel van Zijn tafel als een heerlijke<br />

geur en smaak waarnaar Hij zoekt in ons karakter. Jezus Christus was het brandoffer<br />

voor ons, want Hij zei: “Laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden” (Lukas 22:42). Dit<br />

spreekt van een volkomen onderworpen wil. Het priesterschap moet de voetstappen van<br />

Jezus volgen en dezelfde onderworpen wil hebben waarmee zij een welgevallen<br />

brandoffer kunnen aanbieden aan God.<br />

Het offer dat ze maken is hun eigen wil op het altaar van hun hart. Met andere woorden,<br />

deze nieuwe orde van priesters zullen geen brandoffer brengen op een altaar in<br />

Jeruzalem. Of ijverige mensen het as zullen vinden van de rode vaars is totaal niet van<br />

belang voor God. Het laatste Bloedoffer is alreeds geofferd en niemand kan hier iets aan<br />

toevoegen. Dit nieuwe priesterschap brengt slechts een brandoffer dat God al vanaf het<br />

begin heeft gewild – hun eigen vleselijke wil op het altaar van het hart. Dit is het offer<br />

dat God zal aannemen met een doop van vuur dat deze priesters volkomen zal<br />

transformeren en hen uit zal rusten om met Hem te regeren en Christus te openbaren<br />

aan de rest van de wereld.<br />

De toegewijde priesters moesten samen met het brandoffer ook een zondoffer offeren.<br />

Het doel van dit zondoffer was niet voor aanneming, maar voor verzoening voor zonde.<br />

Toch moest het zondoffer op dezelfde plaats geofferd worden als het brandoffer (Lev.<br />

4:33). Dit spreekt van het feit dat Jezus Christus niet alleen het brandoffer, dat ons<br />

welgevallig maakte voor God, was, maar ook het zondoffer dat onze zonde bedekte of<br />

verzoende. Beide deed Hij op dezelfde plaats, aan het kruis.<br />

Als de toegewijde priesters van de Orde van Melchizedek aan het einde van het<br />

Loofhuttenfeest uit de tabernakel van God komen, zullen ze in staat om zowel een<br />

zondoffer als een brandoffer te offeren. Maar wat betekent dit? Dit betekent dat de<br />

overwinnende priesters (overwinnaars) zullen zijn als smetteloze en onbevlekte<br />

lammeren, net zoals Jezus een Smetteloos en Onbevlekt Lam was. Wanneer de priesters<br />

naar de ordening van Melchizedek het zondoffer aanbieden dat aangenomen zal worden<br />

door vuur, zal dit een nieuw lichaam van mensen aanduiden die aan God worden<br />

98


getoond, die al de zonden door het reinigende werk van Loofhutten hebben overwonnen.<br />

Als onderdeel van Zijn lichaam, en met Zijn karakter, zullen zij het werk voltooien<br />

waarbij alles gelegd zal worden onder Zijn voeten, waarmee Jezus al begonnen is bij Zijn<br />

eerst komst, “want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft<br />

gelegd” (1 Kor. 15:25).<br />

Dit werk zal niet in één dag geklaard zijn. Dit is het tweede werk van Christus, waarover<br />

we in het volgende hoofdstuk verder zullen uitweiden. Voor nu moet u begrijpen dat de<br />

twee werken van Christus geprofeteerd en uitgelegd zijn in de wet van de Verzoendag.<br />

Leviticus 16:16 zegt ons dat de eerste bok gekozen werd als verzoening voor de zonde –<br />

oftewel het BEDEKKEN van onze zonde; de tweede bok werd gekozen om de zonde WEG<br />

TE NEMEN (Lev. 16:20-22). In Zijn eerste werk stierf Hij aan het kruis om onze zonden<br />

te bedekken en om de fundamenten te leggen voor Zijn tweede werk in de herfstfeesten.<br />

Bij Zijn tweede werk wordt Jezus uit de tempel gezonden – onze lichamen – de woestijn<br />

in (de wereld) om de zonden weg te nemen.<br />

Dit werk culmineert met het Loofhuttenfeest, waarbij Jezus halverwege het feest komt<br />

om Zijn priesterschap volmaakt te maken en hen te wijden voor een nieuw werk<br />

waarover ze duizend jaar zullen doen. Net zoals Pinksteren de discipelen uitrustte om te<br />

beginnen met het werk van wereldwijde evangelisatie, zo zal het Loofhuttenfeest de<br />

overwinnaars op een grotere manier uitrusten om dit werk te volbrengen onder een<br />

grotere zalving. Evangelisatie onder de zalving van Pinksteren is gezuurd; dit houdt in<br />

dat het volbracht werd terwijl wij nog onvolmaakt waren. Onze zonden zijn bedekt, en<br />

we worden als rechtvaardigen toegerekend (alsof wij volmaakt waren), maar in het<br />

komende Loofhuttentijdperk zullen wij het werk volbrengen in de volheid van<br />

rechtvaardigheid.<br />

Als we terugkeren naar onze studie in Leviticus 9 zien we dat dit toegewijde<br />

priesterschap zowel brandoffers als zondoffers (samen met alle andere offers), op een<br />

volmaakte manier namens de Kerk en de rest van de wereld, zal brengen. Net zoals de<br />

priesters in de tijd van Mozes een welgevallig offeren aanboden aan God op de achtste<br />

dag, zo ook zullen de priesters van Melchizedek een groter offer op de achtste dag van<br />

Loofhutten aan God offeren. Dit offer zal volkomen welgevallig zijn voor God en Hij zal<br />

antwoorden met vuur en Zijn heerlijkheid tot openbaring laten komen. Leviticus 9:12-14<br />

zegt,<br />

22 Daarna hief Aäron zijn handen op over het volk, en zegende hen. Toen kwam<br />

hij naar beneden, nadat hij het zondoffer, het brandoffer en het dankoffer<br />

gebracht had. 23 Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting<br />

binnen, en toen zij er weer uit kwamen, zegenden zij het volk. En de<br />

heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk. 24 Een vuur ging uit van<br />

het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het<br />

altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht<br />

ter aarde.<br />

Vele mensen hebben door heel de geschiedenis heen brandoffers en zondoffers gebracht,<br />

in het bijzonder in de era van het Oude Testament. Maar in de meeste gevallen moesten<br />

ze hun eigen vuur meebrengen om het offer te verbranden. We twijfelen er niet aan dat<br />

het merendeel van deze offers tot een bepaalde hoogte welgevallig waren voor God.<br />

Maar het <strong>Bijbel</strong>se beeld toont aan dat als God een offer aanneemt Hij dit doet door<br />

middel van een spontaan vuur vanuit de hemel, dat duidt op een volkomen welgevallig<br />

offer voor God. Voorbeelden hiervan kunnen gevonden worden in de hemelse<br />

verschijning aan de vader van Simson (Richteren 13:20) en in het welbekende verhaal<br />

van Elia (1 Koningen 18:38).<br />

99


HET OFFEREN VAN VREEMD VUUR AAN GOD<br />

Het volk en de priesters in Leviticus 9 waren ongetwijfeld erg onder de indruk van het<br />

vuur uit de hemel waardoor de heerlijkheid van God geopenbaard werd. Omdat dit een<br />

vroeg beeld en schaduw was, een beeld van iets veel groter dat gaat komen, zien we dat<br />

de priesters in die tijd de heerlijkheid niet konden behouden, zelfs niet voor één dag. We<br />

zien dat de volgende dag Nadab en Abihu, de zonen van Aäron, het toestonden dat het<br />

vuur van God die nacht doofde. Leviticus 10:1 zegt,<br />

1 De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal,<br />

deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het<br />

aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. 2 Toen ging een vuur<br />

uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor<br />

het aangezicht van de HEERE.<br />

Gelijkwaardige gebeurtenissen kunnen teruggevonden worden in de geschiedenis, zelfs in<br />

de geschiedenis van de echte opwekkingen binnen de Kerk. Op momenten wordt de<br />

Geest van God op een plaats uitgestort, maar vanwege de zwakheid van het menselijke<br />

vlees wordt het ware geestelijke vuur uitgeblust. Als dit gebeurt zoekt de mens<br />

standvastig voor lucifers om het offer aan te steken met hun eigen vuur. Wanneer de<br />

Geest vertrekt neemt de toonhoogte toe, want men meent te denken dat de<br />

aanwezigheid van de Heilige Geest gemeten kan worden in decibel. Er bestaat zelf een<br />

lied over het “Scheppen van Water” dat bekend stond als een favoriet met Pinksteren. Dit<br />

is de geestelijke equivalent van de priester die het vuur aansteekt met zijn eigen lucifers.<br />

We hebben sympathie voor mensen die vast willen houden aan de echte aanraking van<br />

de Geest. Maar het probleem van ons huidig Pinksterachtig gezuurde staat is dat we in<br />

slaap vallen ondanks onszelf, want wij zijn niet in staat om onze priestertaken, zoals het<br />

aanhouden van het vuur, te vervullen. De wet zegt in Leviticus 6:13: “Het vuur moet<br />

voortdurend op het altaar blijven branden, het mag niet uitgeblust worden”. Hoewel dit<br />

een opdracht was voor de Levitische priesters, was het geen wet die ze konden houden.<br />

Daarom doofde het vuur van God en voelden ze zich geroepen om een eigen vuur aan te<br />

steken. Gedurende de volgende eeuwen deden de priesters er alles aan om hun eigen<br />

vreemde vuur contant brandende te houden, om zodoende de wet te houden. Maar het<br />

vuur was niet uit de hemel gekomen. Ze hielden slechts hun eigen vuur brandende.<br />

Deze wet was niet gegeven opdat zij deze zouden vervullen. Het was bedoeld voor een<br />

later priesterschap van de Orde van Melchizedek, die getraind zouden worden gedurende<br />

het Pinksterentijdperk om vervolgens gewijd te worden op het Loofhuttenfeest. Dit<br />

priesterschap zal eveneens bestaan uit de openbaring van de zonen van God, die<br />

geboren worden op de eerste dag van Loofhutten en een besnijdenis van het hart<br />

ondergaan op de achtste dag wanneer ze, zonder vlek of smet, getoond worden aan God.<br />

Dit zal niet het einde van de wereld zijn, maar een nieuw begin.<br />

100


HOOFDSTUK 9<br />

Gods Aangezicht is Gods Aanwezigheid<br />

De originele Hebreeuwse tekst van de <strong>Bijbel</strong> maakt vaak melding van Gods aangezicht,<br />

maar dit begrip is zoals gewoonlijk verloren gegaan binnen de vertalingen. Het<br />

Hebreeuwse woord paniym betekent “gezicht of aanwezigheid”. Het is technisch een<br />

meervoudsvorm, maar wordt altijd gebruikt in enkelvoud. Het wordt vertaalt met<br />

“aangezicht” in het verhaal van Jakobs worsteling met de engel, waar we het volgende<br />

lezen in Gen. 32:30,<br />

30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van<br />

aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.<br />

De naam “Pniël” is panah-el. Het woord panah is enkelvoud van paniym. Pniël betekent<br />

“Gods aangezicht” of “Gods aanwezigheid”. Het verhaal van Jakob die worstelt met de<br />

engel toont aan dat dit in profetisch opzicht Jakobs beslissingsdag was om te zien of hij<br />

werkelijk God wilde zien van aangezicht tot aangezicht. (Iedereen wil wel God zien van<br />

aangezicht tot aangezicht, maar slechts weinigen zijn bereid om de prijs ervoor te<br />

betalen.) Zoals we kunnen opmaken uit andere <strong>Bijbel</strong>se beelden was dit eveneens een<br />

keerpunt in zijn leven om te bepalen of Hij het aangezicht van God zou openbaren in zijn<br />

eigen gezicht. Deze kritieke dag van beslissing was het draaipunt in zijn geestelijke leven<br />

waardoor zijn identiteit vastgesteld zou worden. Of hij zou Jakob, de overweldiger,<br />

blijven, of hij zou voortaan Israël genoemd worden, waarmee hij het getuigenis gaf dat<br />

God in de uiterste zin zijn lichaam, ziel en geest regeerde.<br />

Vele malen zegt de <strong>Bijbel</strong> dat het volk “voor de HEERE” moest verschijnen. Over het<br />

algemeen staat er in het Hebreeuws: “het aangezicht van de HEERE”. Het Hebreeuwse<br />

woord paniym wordt dan meer dan duizend keer in het Oude Testament vertaalt met<br />

“voor”. De vertalers zijn hier simpelweg als een idioom mee omgegaan, en omtrent dit<br />

punt zijn we het met ze eens. Want om voor God te staan betekent om Hem te<br />

“aanschouwen”. Toch verbergt de vertaling een erg belangrijke waarheid in verhouding<br />

met de openbaring van de heerlijkheid van God in iemands gezicht.<br />

HET GEZICHT VAN MOZES<br />

Zoals de <strong>Bijbel</strong> beschrijft ging Mozes acht keer de berg Sinaï op. Toen hij na zijn achtste<br />

tocht de berg afdaalde glansde zijn gezicht met de aanwezigheid van God. Dit was een<br />

vroeg beeld van het Loofhuttenfeest, en de apostel Paulus maakt hier melding van in zijn<br />

brief aan Korinthe. De acht tochten van Mozes zijn als volgt:<br />

Tocht 1: Exodus 19:3: “Toen klom Mozes omhoog, naar God.”<br />

Exodus 19:7: “Mozes kwam terug en riep de oudsten van het volk.”<br />

Tocht 2: Exodus 19:8: “En Mozes bracht de woorden van het volk weer over aan<br />

de HEERE.”<br />

Exodus 19:14: “Toen daalde Mozes van de berg af naar het volk.”<br />

Tocht 3: Exodus 19:20: “De HEERE riep Mozes naar de top van de berg en Mozes<br />

klom naar boven.”<br />

Exodus 19:25: “Toen daalde Mozes af naar het volk en hij zei dit tegen<br />

hen.”<br />

101


Op dit moment gaf God aan Israël de Tien Geboden. In Exodus 20:18-21 was het volk<br />

bang en weigerden zij om tot God te naderen om de rest van de wet te horen. Daarom<br />

ging Mozes de berg weer op om de rest van de wet te ontvangen.<br />

Tocht 4: Exodus 20:21: “Het volk bleef op een afstand staan, maar Mozes naderde<br />

tot de donkere wolk, waar God was.”<br />

Exodus 24:3: “Mozes kwam terug en vertelde al de woorden van de<br />

HEERE en al de bepalingen aan het volk.”<br />

Tocht 5: Exodus 24:9: “Vervolgens klommen Mozes en Aäron naar boven, en<br />

ook Nadab en Abihu met zeventig van de oudsten van<br />

Israël.” Deze tocht omvat de zeventig oudsten van<br />

Israël, maar er staat nergens opgetekend wanneer<br />

deze mensen vervolgens weer afgedaald zijn naar de<br />

voet van de berg.<br />

Tocht 6: Exodus 24:15: “Toen Mozes de berg opklom, bedekte de wolk de berg.”<br />

Hier ontving Mozes de instructies om de tabernakel te<br />

bouwen met de daarbij behorende meubelstukken. Tijdens<br />

deze tocht ontving hij ook de twee stenen tafelen waarop<br />

de Tien Geboden waren geschreven door de vinger van God<br />

(Ex. 31:18). Deze tafelen werden gebroken toen Mozes<br />

terugkeerde<br />

Exodus 32:15: “En Mozes keerde zich om en daalde de berg af, met de<br />

twee tafelen van de getuigenis in zijn hand. Deze tafelen<br />

waren aan beide kanten beschreven; ze waren aan de ene<br />

en aan de andere kant beschreven.”<br />

Tocht 7: Exodus 32:31: “Toen keerde Mozes terug tot de HEERE.”<br />

Exodus 32:34: God zegt tegen Mozes: “Maar nu, ga heen en leid het volk<br />

naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb.”<br />

Tocht 8: Exodus 34:4: “En Mozes stond vroeg in de morgen op, klom de berg Sinaï<br />

op, zoals de HEERE hem geboden had, en hij nam de twee<br />

stenen tafelen in zijn hand.”<br />

Exodus 34:29: “En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde –<br />

de twee tafelen van de getuigenis waren in Mozes' hand,<br />

toen hij van de berg afdaalde – dat Mozes niet wist dat de<br />

huid van zijn gezicht glansde, omdat de HEERE met hem<br />

gesproken had.”<br />

Waarschijnlijk werd de dag waarop Mozes’ gezicht glansde, vanwege de aanwezigheid<br />

van God, later gevierd als de achtste dag van Loofhutten. De <strong>Bijbel</strong> dateert dit niet,<br />

maar wij weten dat het rond die tijd van het jaar gebeurde. In elk geval duidt het feit dat<br />

Mozes, na zijn achtste tocht op de berg, een vroege Loofhuttenervaring had op de<br />

achtste dag van Loofhutten.<br />

Toen Mozes, met de stenen tafelen met de wet, terugkeerde van zijn zesde tocht, zag hij<br />

dat het volk het gouden kalf aanbad. Mozes smeet vervolgens de tafelen neer en brak ze.<br />

Toen hij voor de achtste keer de berg opging bracht hij eveneens twee tafelen mee,<br />

waarop God dezelfde wet had geschreven. Mozes droeg deze tafelen toen hij terugkeerde<br />

met een glanzend gezicht.<br />

Dit is een profetisch beeld van de twee verbonden. Een verbond is een overeenkomst of<br />

contract. Het eerste verbond, dat we het Oude Verbond noemen, was gebroken door het<br />

volk, omdat Gods beloften en zegeningen (redding) afhingen van de naleving van de wet<br />

door het volk. Hun ongehoorzaamheid diskwalificeerde hen van de zegeningen onder dat<br />

102


verbond. Deze ongehoorzaamheid zorgde ervoor dat er een Nieuw Verbond nodig was<br />

waardoor God de mensheid kon zegenen en redden. Mozes ging nogmaals de berg op om<br />

dat Nieuwe Verbond te ontvangen, dat Jezus vele jaren later bekrachtigde door Zijn<br />

bloed. Vanwege dit verbond werden de mensen gered, zelfs al in de tijd van Mozes. Er is<br />

niemand die ooit gered is door het Oude Verbond, want allen hebben gezondigd (Rom.<br />

3:23), oftewel, iedereen heeft de wet gebroken.<br />

Bij het Nieuwe Verbond dat Mozes ontving, werden de tafelen van de wet NIET gebroken,<br />

want we treffen ze eeuwen later in de tijd van Salomo aan in de Ark van het Verbond (1<br />

Koningen 8:9). In elk geval is de wet hetzelfde gebleven (Ex. 34:1), hoewel de<br />

verbonden van elkaar verschillen. Het Oude Verbond was gebaseerd op de belofte van de<br />

mens om op elke manier gehoorzaam te zijn aan God – een belofte die in elk opzicht<br />

onhaalbaar is. Het Nieuwe Verbond is gebaseerd op de belofte van God om iets in de<br />

mens te verrichten wat hem volmaakt en volledig gehoorzaam maakt. (Zie Hebreeën<br />

8:8-13.) Dit betekent echter niet dat God Zijn wet weg heeft gedaan. God schreef<br />

dezelfde wet op de tweede set tafelen. Hebreeën zegt ons dat God in het Nieuwe<br />

Verbond iets van de uiterlijke vormen, methoden en manieren van de wet heeft<br />

veranderd in de zin hoe de wet toegepast en begrepen moet worden, maar de wet zelf<br />

heeft haar morele capaciteit, noch haar <strong>Bijbel</strong>se definitie omtrent zonde niet veranderd.<br />

Na het incident met het gouden kalf vertelde God tegen Mozes Hij niet persoonlijk het<br />

volk naar het land Kanaän zou brengen, maar dat Hij een engel zou toewijzen om hen<br />

daarheen te leiden (Ex. 32:34; 33:3). De meeste mensen zouden verheugd zijn als ze er<br />

achter kwamen dat een engel ze zou leiden, maar Mozes was er terneergeslagen over.<br />

Zoals we snel zullen aantonen betekende dit dat wanneer Israël Kanaän binnen zou<br />

gaan, dit niet de vervulling van het Loofhuttenfeest, het feest waarin we het gezicht van<br />

God mogen ontvangen, was. De consequentie was dat Israël veertig jaar later het land<br />

Kanaän binnenging rond de tijd van Pascha, in plaats van Loofhutten (Jozua 4:19; 5:10).<br />

En hoewel God onder de zalving van Pascha vele grote dingen voor hen deed,<br />

openbaarde niemand de heerlijkheid van God.<br />

Dus toen Mozes voor de zevende keer terugkeerde tot God had hij een erg belangrijk<br />

gesprek met Hem. Het begrijpen van deze conversatie ligt aan het hart van de heerlijke<br />

vervulling van het Loofhuttenfeest. Dit gesprek vinden we in Exodus 33:12-16,<br />

12 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Zie, U zegt tegen mij: Laat dit volk<br />

verdertrekken. U echter, U hebt mij niet laten weten wie U met mij meezendt,<br />

terwijl U Zelf gezegd hebt: Ik ken u bij uw naam, en ook: U hebt genade<br />

gevonden in Mijn ogen. 13 Nu dan, als ik dan genade heb gevonden in Uw ogen,<br />

maak mij toch Uw weg bekend. Dan zal ik U kennen, opdat ik genade zal vinden<br />

in Uw ogen. En zie aan dat deze natie Uw volk is. 14 En Hij zei:--<br />

Het volgende statement zou moeten worden gelezen als vraag, want God stelt Mozes een<br />

vraag in het opzicht van Israëls aanbidding tot het gouden kalf:<br />

Moet Mijn aangezicht (paniym) meegaan om u gerust te stellen?<br />

Hier volgt de reactie van Mozes op deze vraag,<br />

15 Toen zei hij tegen Hem: Als Uw aangezicht (paniym) niet meegaat, laat ons<br />

dan van hier niet verdertrekken. 16 Want hoe moet het anders bekend worden<br />

dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daardoor dat<br />

U met ons meegaat? Daardoor zullen wij, ik en Uw volk, afgezonderd zijn van<br />

alle volken die er op de aardbodem zijn.<br />

103


Mozes was erg bezorgd over het feit dat het aangezicht van God Israël niet naar het land<br />

Kanaän zou brengen. Vers 14 (zojuist geciteerd) moet als vraag gelezen worden en niet<br />

zozeer als statement of feit. Mozes wilde weten welke engel Israël zou gaan leiden naar<br />

Kanaän, en in vers 13 was hij ook al aan het bemiddelen voor het volk, in de hoop dat<br />

God genadig zou zijn. Hij wist dat Gods persoonlijke aangezicht in en op het volk Israël<br />

onderscheidde van alle andere volken op de aardbodem (FACE [paniym] of the earth,<br />

KJV).<br />

Dit is een versluierde verwijzing naar het feit dat onze gezichten nu nog het aardse<br />

weerspiegelen, in plaats van het hemelse beeld van God. Paulus zegt in 1 Korinthe<br />

15:45-49,<br />

45 Zo staat er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een<br />

levend wezen, de laatste Adam tot een levendmakende Geest. 46 Het<br />

geestelijke is echter niet eerst, maar het natuurlijke en daarna komt het<br />

geestelijke. 47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk; de tweede mens is de<br />

Heere uit de hemel. 48 Zoals de stoffelijke is, zo zijn ook de stoffelijke mensen,<br />

en zoals de Hemelse is, zo zijn ook de hemelse mensen. 49 En zoals wij het<br />

beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de<br />

Hemelse dragen.<br />

Zoals we nu het beeld van de eerste Adam dragen, zo zullen we ook het beeld van de<br />

tweede Adam, Jezus Christus, dragen. Toen Mozes de berg opging droeg hij het beeld<br />

van de eerste Adam. Maar toen hij terugkeerde na zijn achtste tocht, dragende de tafelen<br />

van de wet op zijn hart, droeg hij het beeld van het hemelse aangezicht van God.<br />

DE ENGEL VAN ZIJN AANGEZICHT<br />

Zoals we al eerder gezegd hebben was Mozes bezorgd over het feit dat een engel hen tot<br />

Kanaän zou brengen. In feite leidde een engel hen allang, dus refereerde God aan een<br />

andere engel die hen zou leiden. Toen Israël voor het eerst Egypte uitging werden ze<br />

geleid door de Engel van Gods aangezicht. Naar deze Engel wordt verwezen in Exodus<br />

14:19, toen hij bij de Rode Zee tussen de legers van farao en Israël in stond:<br />

19 Toen verliet de Engel van God, Die vóór het leger van Israël uit ging, Zijn<br />

plaats en ging achter hen aan. Ook de wolkkolom verliet de plaats vóór hen en<br />

ging achter hen staan. 20 Hij kwam tussen het leger van Egypte en het leger<br />

van Israël. De wolk was duisternis en tegelijk verlichtte hij de nacht. De een<br />

kon niet in de nabijheid van de ander komen, heel de nacht.<br />

Eerder wordt in Exodus 13:21 naar deze Engel verwezen als “de HEERE”, of letterlijk:<br />

Yahweh. Ook lezen we de woorden van Mozes in Numeri 20:16,<br />

16 Toen riepen wij tot de HEERE. Hij hoorde onze stem, en Hij zond een Engel,<br />

en Hij leidde ons uit Egypte.<br />

Toch vertelde God maanden later, nadat Israël het gouden kalf had aanbeden, tegen<br />

Mozes dat niet Hijzelf persoonlijk, maar een engel hen naar Kanaän zou leiden. Dit kon<br />

alleen maar betekenen dat Hij de Engel van Zijn aangezicht van hen zou onttrekken en<br />

hen een andere engel zou geven, een mindere, om het zo maar te zeggen. Jesaja 63:9,<br />

10 identificeert de Engel die Israël uit Egypte heeft gebracht als “de engel van Zijn<br />

aangezicht”.<br />

9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht<br />

[paniym] heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen<br />

bevrijd [uit Egypte]; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer. 10 Zíj<br />

daarentegen zijn ongehoorzaam geworden en hebben Zijn Heilige Geest<br />

104


edroefd [door het gouden kalf te aanbidden]. Daarom is Hij voor hen veranderd in<br />

een vijand, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.<br />

Het is mijn persoonlijke overtuiging dat de engel die Israël uit Egypte leidde, dezelfde<br />

engel was waarmee Jakob worstelde in Pniël (Gen. 32:31). Toen Jakob naar de naam van<br />

de engel vroeg antwoorde de engel simpelweg: “Waarom vraagt u naar Mijn naam?”<br />

(Gen. 32:29). Door deze zin naar het hedendaags taalgebruik over te zetten zei de<br />

engel: “Jij dommerik; weet jij niet wie Ik ben?” Vervolgens zegent de engel Jakob en<br />

veranderd Hij zijn naam in Israël. Vervolgens noemt Jakob die plaats “Pniël”, Gods<br />

aangezicht, want hij had God van aangezicht tot aangezicht gezien.<br />

Vreemd genoeg is dit de enige keer in de <strong>Bijbel</strong> dat deze geografische locatie Pniël wordt<br />

genoemd. Verder, zelfs al in het volgende vers, wordt de naam van de plaats altijd<br />

Penuël genoemd (zie bijv. de NBG ’51, die dit correct vertaald). De Hebreeuwse tekst<br />

laat ook een iets andere spelling zien, dus dit is niet slechts een vertaalfout. Pniël en<br />

Penuël betekenen hetzelfde. Beiden zijn afgeleid van panah, het “aangezicht” of de<br />

“aanwezigheid” van God. Maar Genesis 32:30 zegt dat Jakob deze PLAATS Pniël noemt.<br />

Het Hebreeuwse woord dat vertaald is met “plaats” is mawkome. De Concordantie van<br />

Strong geeft haar betekenis: “iets permanents; een plaats; maar wordt over het<br />

algemeen gebruikt voor een locatie; ook (fig.) een staat (van lichaam en geest)”.<br />

Om het verschil tussen Penuël en Pniël te verzoenen moet men, in mijn optiek, Penuël<br />

nemen als de eigenlijke locatie, terwijl Pniël refereert aan een staat van lichaam of geest<br />

waarin Jakob zich bevond na zijn worsteling met de engel. Dit suggereert dat de<br />

opdracht van de engel bestaat uit het brengen van verandering, als wij de heerlijkheid<br />

van het aangezicht van God zien, in ons lichaam.<br />

Met andere woorden, de Engel van Zijn aangezicht wordt Pniël genoemd, net zoals de<br />

andere engelen ook namen hebben die hun karakter en taakbeschrijving aanduidt. Net<br />

zoals Jakobs naam werd veranderd in Israël door het zien van Gods aangezicht in de<br />

Engel, worden wij ook veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid door het zien van Zijn<br />

aangezicht (2 Korinthe 3:18).<br />

Nu zou iemand zich af kunnen vragen welke engel dan Israël het land Kanaän inbracht<br />

nadat zij hun veertig jaar hadden volbracht. Om het antwoord op deze vraag te vinden<br />

moet men de manier van Israëls intocht in Kanaän bestuderen. De eerste keer dat zich<br />

de mogelijkheid voordeed om in te gaan, bracht God hen vanaf het zuiden in het land,<br />

dus zonder dat ze de rivier de Jordaan moesten doorkruisen. De tweede keer echter,<br />

gingen ze het land binnen vanaf het oosten, waardoor ze de rivier de Jordaan vlakbij<br />

Jericho moesten doorkruisen.<br />

Als Israël was binnengegaan bij hun eerste mogelijkheid op het 50 e jubeljaar vanaf<br />

Adam, dan waren zij het land ingegaan op het Loofhuttenfeest en hadden ze de<br />

heerlijkheid van ware erfenis, die Adam verloren had door de zonde, verkregen. Oftewel,<br />

ze hadden verheerlijkte en onsterfelijke lichamen verkregen. Zij zouden dan deze<br />

transformatie ondergaan zijn zonder eerst te sterven (dat wordt afgebeeld door de rivier<br />

de Jordaan).<br />

Er zijn twee manieren om de erfenis binnen te gaan. De ene is door de dood en<br />

opstanding, en de ander is door transfiguratie van hen die nog leven op de aarde. Israël<br />

verloor de bediening van Pniël, die hen tot transfiguratie zou brengen zonder eerst het<br />

proces van dood en opstanding te moeten ondergaan. Maar Israël was niet voorbereid<br />

om dit op dat moment te doen. Door het aanbidden van het gouden kalf verloren zij de<br />

begeleiding van Pniël. Zij ontvingen een andere engel, die ongetwijfeld Michaël was, die<br />

de engel van opstanding is. Alleen hij kon Israël het Beloofde Land inbrengen na het<br />

doorkruisen van de rivier de Jordaan. Vele jaren later vertelt de profeet Daniël ons dat<br />

Michaël Israëls vorst (d.w.z. engel) was. Daniël 12:1 zegt,<br />

105


1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten<br />

bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een<br />

volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die<br />

gevonden wordt, opgeschreven in het boek. 2 En velen van hen die slapen in het<br />

stof van de aarde, zullen ontwaken, sommigen tot eeuwig leven, anderen tot<br />

smaad, tot eeuwig afgrijzen.<br />

Wanneer Michaël opstaat zullen vele anderen zijn voorbeeld volgen en opstaan uit de<br />

dood. Michaël is de engel van opstanding. Hij is vanzelfsprekend een grote krijger en zal<br />

niet te verachten zijn. Zijn taak is één van de meest belangrijke in deze wereld, want de<br />

opstanding uit de dood is één van de pijlers van het christelijke geloof. Michaël is dus de<br />

engel van het Feest van de Bazuinen, waardoor de opstanding van de doden wordt<br />

geprofeteerd. Het wordt doorgaans aangenomen dat Gabriël op zijn trompet zal blazen<br />

bij de opstanding van de doden, maar ik geloof dat het eigenlijk de trompet van Michaël<br />

is die de doden zal opwekken.<br />

Gabriëls voornaamste roeping is het aankondigen van de geboorte van de Mensenzoon,<br />

zowel die van Jezus Christus, als die van de gemeenschap van de Mensenzoon, oftewel<br />

de overwinnaars. Gabriël betekent “machtige man Gods”. De stam van de naam is geber,<br />

“machtige man”. In Job 3:3 wordt geber vertaalt met “jongetje”. In Daniël 9:21-27 geeft<br />

Gabriël de profeet enige kennis over de timing van de komst van Christus. In Lukas 1:19<br />

kondigt hij de geboorte van Johannes de Doper aan, en in Lukas 1:26 verschijnt hij aan<br />

Maria om de geboorte van Jezus aan te kondigen. Het lijkt erop dat Gabriëls naam zelf<br />

profetisch is voor de “machtige mannen Gods” die verwekt worden in de aarde. Met<br />

andere woorden, Gabriël is de engel die de verwekking en geboorte van de “machtige<br />

mannen Gods” verkondigd.<br />

Michaël is de engel van opstanding tot het onsterfelijke leven. Maar het zal niet voor<br />

iedereen nodig zijn om opgewekt te worden uit de dood, want “zie, ik vertel u een<br />

geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden”<br />

(1 Kor. 15:51). Deze transfiguratie van hen die nog in leven zijn wanneer Hij terugkomt<br />

is een taak voor de engel Pniël, de engel van het Loofhuttenfeest. Pniël brengt het licht<br />

dat helder schijnt, net zoals in het gezicht van Mozes.<br />

DE UITLEG VAN PAULUS OVER GODS AANGEZICHT<br />

In 2 Korinthe 3:13-18 haalt de apostel Paulus de ontmoeting met het aangezicht van God<br />

van zowel Jakob als Mozes aan:<br />

13 en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht [prosopon]<br />

legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het<br />

einddoel van wat tenietgedaan wordt. 14 Maar hun gedachten werden verhard,<br />

want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude<br />

Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan<br />

in Christus. 15 Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een<br />

bedekking op hun hart. 16 Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt<br />

de bedekking weggenomen. 17 De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van<br />

de Heere is, daar is vrijheid. 18 Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de<br />

heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van<br />

gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid,<br />

zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.<br />

Om deze passage juist te interpreteren moeten we de betekenis van het Griekse woord<br />

prosopon, dat met “gezicht” vertaald is in vers 13 en in de rest van de uitleg van Paulus,<br />

uitleggen. In de tijd van Paulus sprak men vaak van iemands “gezicht” als men hun<br />

aanwezigheid bedoelde. Dit geldt voor zowel de Hebreeuwse als de Griekse taal. Zo zegt<br />

106


Zacharias bijvoorbeeld in Lukas 1:76 het volgende over zijn beloofde zoon, Johannes de<br />

Doper,<br />

76 En jij, kind, zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, want je<br />

zult voor het aangezicht [prosopon] van de Heere uitgaan om Zijn wegen gereed<br />

te maken.<br />

De Septuaginta (de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften die twee eeuwen<br />

voor Christus samengesteld waren) standaardiseerden welke Griekse woorden gebruikt<br />

werden om Hebreeuwse concepten uit te drukken. In het verhaal van Mozes in Exodus 34<br />

gebruikt de Septuaginta de Griekse term prosopon voor de vertaling van het Hebreeuwse<br />

woord paniym (“aangezicht” of “aanwezigheid”). Wij lezen bijvoorbeeld in Exodus 34:29<br />

en 30 het volgende,<br />

29 En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde – de twee tafelen<br />

van de getuigenis waren in Mozes' hand, toen hij van de berg afdaalde – dat<br />

Mozes niet wist dat de huid van zijn gezicht [Hebr. paniym] glansde, omdat de<br />

HEERE met hem gesproken had. 30 Aäron en al de Israëlieten keken Mozes aan,<br />

en zie, de huid van zijn gezicht [Hebr. paniym] glansde. Daarom waren zij<br />

bevreesd om dichter bij hem te komen.<br />

Voor hetzelfde vers wordt in de Griekse tekst van de Septuaginta het woord prosopon<br />

voor het Hebreeuwse woord paniym gebruikt. Daarom gebruikt Paulus in 2 Korinthe 3 het<br />

woord prosopon in zijn uitleg, waarbij hij in het Nederlands refereert aan “gezicht”.<br />

Op eenzelfde manier citeert de apostel Petrus in 1 Petrus 3:12 Psalm 34:17 uit de<br />

vertaling van de Septuaginta. Het Hebreeuwse woord dat gebruikt wordt in Psalm 34:17<br />

is paniym, en Petrus blijft bij de Septuaginta door het over te zetten met “gezicht” door<br />

het Griekse woord prosopon te gebruiken. We hebben alreeds aangetoond dat paniym de<br />

meervoudsvorm is van panah en de stam is van de namen Pniël en Penuël. Dit heeft<br />

betrekking op het concept van Gods aanwezigheid, of aangezicht, zoals bij Jakobs<br />

ervaring en bij het gezicht van Mozes dat glansde toen hij de berg afdaalde.<br />

Als gelovigen worden we opgeroepen om de heerlijkheid van God te ervaren en om, net<br />

zoals Mozes, Zijn aanwezigheid te openbaren in ons gezicht. Wij zijn het huis van God,<br />

Zijn tempel, en het aangezicht of de aanwezigheid van God woont in ons lichaam. Maar<br />

de openbaring van Gods aanwezigheid tot de wereld wordt beperkt door drie<br />

voorhangsels, die één voor één verwijderd moeten worden zodat de ongelovigen het<br />

gezicht van Christus in ons kunnen zien.<br />

Het eerste voorhangsel wordt verwijderd door de ervaring van Pascha – rechtvaardiging<br />

door geloof. Het tweede voorhangsel wordt verwijderd door de ervaring van Pinksteren<br />

en de “doop van de Heilige Geest”, waarbij Gods aanwezigheid voor de buitenwereld<br />

zichtbaarder wordt. Maar pas wanneer het derde voorhangsel wordt verwijderd door de<br />

ervaring van het Loofhuttenfeest zullen de volken op aarde werkelijk de aanwezigheid<br />

van God en Zijn liefde geopenbaard zien. Dit is de vervulling van Loofhutten en dit is het<br />

doel van de christelijke reis van Egypte naar het beloofde land. Als deze bestemde tijd<br />

aanbreekt zal er onder de volken van de wereld een opwekking en berouw plaatsvinden<br />

dat tot dan nog nooit vertoont is. Wij zullen dan de wereld veroveren door het zwaard<br />

van het Woord en de kracht van Zijn Liefde, net zoals Jozua Kanaän veroverde door de<br />

kracht van het fysieke zwaard.<br />

DE DRIE VOORHANGSELS IN DE TEMPEL<br />

Als Paulus over het gezicht van Mozes spreekt, refereert hij aan de goddelijke<br />

aanwezigheid die geopenbaard werd in het lichaam van Mozes. Met andere woorden, hij<br />

spreekt over de ervaring van Loofhutten. In verband met zijn verhaal refereert Paulus<br />

107


aan het feit dat Mozes zijn gezicht versluierde wanneer hij tot het volk sprak, maar dat<br />

hij deze sluier verwijderde wanneer hij tot God sprak. Een sluier wordt gebruikt om het<br />

gezicht te verbergen. In de tabernakel van Mozes waren er drie sluiers (voorhangsels)<br />

die gebruikt werden om de heerlijkheid van Gods aangezicht (aanwezigheid) te<br />

verbergen voor het volk.<br />

Het Voorhangsel van Pascha scheidt de voorhof van de tabernakel van Mozes met de<br />

wereld.<br />

Het Voorhangsel van Pinksteren scheidt de voorhof met het Heilige.<br />

Het Voorhangsel van Loofhutten scheidt het Heilige met het Heilige der Heiligen waar<br />

God “troonde” op het verzoendeksel.<br />

Men moest door het voorhangsel gaan om elk van de drie gedeelten van de tabernakel<br />

van Mozes in te gaan. Met andere woorden, iemand van buitenaf kon de heerlijkheid van<br />

God in het Heilige der Heiligen niet zien, want er bevonden zich dan drie voorhangsels<br />

tussen hem en God. Paulus zegt ons in 2 Korinthe 3:16 dat “wanneer het zich tot de<br />

Heere bekeert, de bedekking (sluier, NBV) wordt weggenomen.” Veel christenen<br />

versimpelen dit door te denken dat er slechts één voorhangsel was. Zij zeggen dat<br />

wanneer iemand gerechtvaardigd is door geloof (Pascha), hij volledige toegang heeft tot<br />

Gods aangezicht. Zij realiseren zich niet dat dit slechts de eerste van de drie<br />

voorhangsels is en dat we van “heerlijkheid tot heerlijkheid” (vers 18) veranderd moeten<br />

worden.<br />

Zoals we al eerder hebben aangetoond werden deze drie gedeelten van de tabernakel<br />

ook al uitgebeeld door de drie belangrijke gebeurtenissen die Israël ervoer tijdens hun<br />

omzwerving van Egypte naar het Beloofde Land:<br />

De ervaring van de voorhof duidde op de rechtvaardiging door geloof dat verkregen<br />

werd met Pascha, toen Israël Egypte verliet. Zij wilden Egypte verlaten om tot God te<br />

offeren en de Rode Zee te doorkruisen. Deze twee zaken duidde op het koperen altaar en<br />

het wasvat met water, die beiden in de voorhof van de tabernakel stonden.<br />

De ervaring van het Heilige duidde op heiliging door gehoorzaamheid aan de stem van<br />

God (de Wet) die verwezenlijkt moest worden op Pinksteren, toen Israël in Sinaï was.<br />

Maar door te weigeren om Zijn stem te horen konden zij niet het tweede voorhangsel<br />

doorgaan naar een diepere relatie met God. De Nieuwtestamentische Kerk brak door dit<br />

voorhangsel heen in het tweede hoofdstuk van Handelingen. Toch zijn er nog steeds veel<br />

christenen die tevreden zijn met de rechtvaardiging en verder zo goed als niets weten<br />

over Pinksteren.<br />

De ervaring van het Heilige der Heiligen, dat duidde op de verheerlijking van het<br />

lichaam, was iets dat zelfs voor de Nieuwtestamentische Kerk nog niet ervaren kon<br />

worden in het boek Handelingen. Vandaag de dag verwachten we dit nog steeds, waarbij<br />

– op een bestemde tijd in de geschiedenis – het lichaam van gelovigen het Beloofde Land<br />

in gaan en terugkeren naar de erfenis die verloren is in Adam. Degenen die deze visie<br />

hebben begrepen hopen op “de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8:23), waardoor ze de<br />

aarde zullen beërven. Het lijkt erop dat de rest van de gelovigen hopen op het afleggen<br />

van dit aardse lichaam om zo de hemel in te gaan als een puur geestelijk wezen.<br />

Vandaag de dag denken velen in de Kerk dat het voldoende is om door slechts één of<br />

twee voorhangsels te gaan om de heerlijkheid van God te aanschouwen, en zijn tevreden<br />

met hun rechtvaardiging of hun gave van een voorschot van de Geest met Pinksteren.<br />

Als onze houding dezelfde is als die van Israël in de woestijn, hoe zijn wij dan beter af<br />

dan zij? Nog steeds bedekt een voorhangsel (sluier) het aangezicht van God. We moeten<br />

108


de stemmen van Kaleb en Jozua horen als zij ons vermanen om voorbij Pinksteren te<br />

gaan en in te gaan in de volkomen belofte die God beloofd heeft.<br />

De sluier op het gezicht van Mozes duidde niet op enige verblinding van Mozes’ kant.<br />

Mozes was een beeld van Christus die Zijn gezicht versluiert (verbergt) voor mensen die<br />

niet gereed zijn om Hem van aangezicht tot aangezicht te zien. Het voorhangsel (de<br />

sluier) duidt op de verblinding in Israël. Paulus zegt in 2 Kor. 3:15 dat “er een bedekking<br />

op hun hart lag”. De mensen weigerden bij Sinaï om Zijn stem te horen en zij weigerden<br />

om alle voorhangsels door te gaan tot de eigenlijke aanwezigheid van God. De<br />

heerlijkheid van God en Zijn waarheid bleven versluiert (bedekt), waardoor de mensen al<br />

de dagen in de woestijn gedeeltelijk verblind waren. Aan het einde van hun veertigjarige<br />

omzwerving zegt Mozes in Deuteronomium 29:4 en 5 tegen Israël,<br />

4 Maar de HEERE heeft u geen hart gegeven om dat te erkennen, of ogen om te<br />

zien, of oren om te horen, tot op deze dag. 5 Ik heb u veertig jaar door de<br />

woestijn laten gaan.<br />

Dit was de “kerk in de woestijn” (Hand. 7:38, KJV), en dit beeld werd zelfs weer herhaald<br />

in het Pinkstertijdperk gedurende 40 jubeljaren. En hoewel vele christenen door het<br />

tweede voorhangsel van Pinksteren zijn gegaan is niemand permanent door het derde<br />

voorhangsel van het Loofhuttenfeest gegaan. Dit komt simpelweg door het feit dat de<br />

bestemde tijd nog niet aangebroken is. Hierdoor verkeren wij nog in een staat van<br />

gedeeltelijke verblinding, dit geeft zelfs de apostel Paulus toe in 1 Korinthe 13:9-12,<br />

9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, 10 maar wanneer het<br />

volmaakte zal gekomen zijn, zal wat ten dele is, tenietgedaan worden… 12 Nu<br />

immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen<br />

wij zien van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik<br />

kennen, zoals ik zelf gekend ben.<br />

De discipelen in de bovenkamer in Handelingen 2 waren het tweede voorhangsel<br />

doorgebroken en gingen de oogverblindende heerlijkheid van Pinksteren in. Vele anderen<br />

hebben dit ook gedaan. Maar er staat nog meer heerlijkheid aan te komen, die zich aan<br />

de andere kant van het derde voorhangsel bevind, en dit is de “hoop op de heerlijkheid”<br />

die wacht op hen die voor God zullen staan met een open gezicht en veranderd zullen<br />

worden in deze heerlijkheid. Mozes was het eerste grote beeld van deze aangezicht-totaangezicht<br />

ontmoeting met God. Exodus 33:11 zegt,<br />

11 De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met<br />

zijn vriend spreekt.<br />

Het is belangrijk om op te merken dat iedereen, of zij nu leefden in de tijd van Mozes of<br />

nu, tot God kan bidden. Zelfs met versluierd gezicht konden de mensen tot God bidden,<br />

door de voorhangsels heen. Het is niet iemands RECHT om te bidden dat hier ter<br />

discussie wordt gesteld. Het gaat erom hoe dicht iemand mag naderen tot God? Door<br />

hoeveel voorhangsels heen bidden wij tot God? Hoe diep is onze vriendschap en<br />

gemeenschap met God? Het gebruikelijke, maar onjuiste, antwoord is dat een ieder die<br />

gered is volkomen toegang tot God heeft. Deze opvatting is grotendeels gebaseerd op<br />

Hebreeën 4:16,<br />

16 Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat<br />

wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het<br />

juiste tijdstip.<br />

De geïnspireerde schrijver zegt ons echter niet dat alle mensen ook werkelijk vrijmoedig<br />

het Heilige der Heiligen ingaan naar de troon van genade. Het moedigt ons slechts aan.<br />

De vraag is hoe dit moet. Iemand kan niet door het eerste voorhangsel tot de voorhof<br />

109


treden zonder eerst door de Deur, die Jezus Christus is, door te gaan. Zo kan ook<br />

niemand het Heilige betreden tenzij iemand een bekwame priester is.<br />

Dit houdt niet in dat iemand een gewijde priester of voorganger hoeft te zijn om toegang<br />

te krijgen tot het Heilige. Vele Kerksystemen beperken hun leden van direct toegang tot<br />

God. Zij vertellen hun leden dat zij God moeten naderen via hun geheiligde priesters of<br />

voorgangers. Vaak weerhouden zij de gemiddelde mens het recht om Gods stem zelf te<br />

horen (Pinksteren). Met andere woorden, zij nemen hem het recht van priesterschap af.<br />

Zij vertellen de gemiddelde mens dat Pinksteren niet door hem ervaren kan worden.<br />

Alleen de door de Kerk gewijde priesters hebben het recht om God te horen en die<br />

vertellen vervolgens hun leden wat God gezegd heeft. Door deze praktijken zijn ze<br />

teruggevallen in dezelfde fout die Israël in de woestijn maakte. Exodus 20:19 zegt,<br />

19 Zij zeiden tegen Mozes: Spreekt ú met ons, dan zullen wij luisteren, maar<br />

laat God niet met ons spreken, anders sterven wij.<br />

In het Pinkstertijdperk hebben alle gelovigen het recht op het priesterschap om het<br />

Heilige binnen te gaan en voor zichzelf de stem van God te horen. Het priesterschap is<br />

niet langer beperkt voor weinigen, zoals in het Oude Testament, waar alleen de<br />

afstammelingen van Aäron toegang hadden tot het Heilige. Vanaf de Pinksterdag in<br />

Handelingen 2 worden alle gelovigen aangespoord om voorbij de voorhangsels te gaan<br />

naar de aanwezigheid van God. Wanneer het Tijdperk van Loofhutten aanbreekt zal het<br />

laatste voorhangsel verwijderd worden voor hen die moedig genoeg zijn om de<br />

opgelegde restricties en belemmeringen van Kerkdenominaties weg te doen.<br />

Andere verzen, zoals 2 Korinthe 3:18 die we eerder citeerde inbegrepen, zeggen ons dat<br />

het voorhangsel verwijderd is voor hen die onder het nieuwe verbond staan. Wij twijfelen<br />

niet aan het Woord van de Schrift, maar juist ons begrip hiervan. Het werk van Jezus aan<br />

het kruis verwijderde het eerste voorhangsel (sluier) voor de Kerk, waardoor onze ogen<br />

geopend werden voor een dieper begrip van Hem en Zijn karakter. Twee maanden later,<br />

op de Pinksterdag, werd het tweede voorhangsel (sluier) van de ogen van de Kerk<br />

verwijderd en betrad de Kerk het Heilige, waardoor ze een verbeterde communicatie<br />

kreeg met God.<br />

Vanaf die tijd is de Kerk opgeroepen om haar hart voor te bereiden om de volheid van<br />

God aanwezigheid te ervaren. Het doel van Pinksteren is om te wennen aan het relatief<br />

duistere (schemerige) licht van Pinksteren, opdat onze ogen voorbereid zijn op het grote<br />

licht van Loofhutten. Gedurende deze tijd heeft God het enkelen toegestaan om – ten<br />

minste tijdelijk – tot Hem te treden, voorbij het derde voorhangsel, tot de volkomen<br />

goddelijke aanwezigheid. Maar dit waren lichtverkennende missies die ontworpen waren<br />

om ons hongerig te maken voor Gods volheid. Hoewel sommigen claimen dat ze<br />

permanent het derde voorhangsel voorbij zijn gegaan tot de volheid van het Heilige der<br />

Heiligen, is het mijn opvatting dat de wet dit niet toestaat. Net zoals de hogepriester in<br />

de lijn van Aäron kan men slechts tijdelijk, wanneer God dit toelaat, voorbij het<br />

voorhangsel gaan.<br />

GELOOF EN POSITIEF DENKEN<br />

Er zijn vandaag de dag christenen die er van overtuigd zijn dat ze nu al volmaakt zijn en<br />

verblijven in het rijk van het Loofhuttenfeest. Ik bid hier ook om, want ik verlang van<br />

God dat iedereen dit gezegende rijk nu al zal ingaan. Maar deze opvatting verwerpt de<br />

opvatting van bestemde tijden, die God heeft ingesteld en waar niemand aan kan tornen.<br />

Die opvatting erkent de historische gebeurtenissen, die het Tijdperk van Pascha scheiden<br />

van het Pinkstertijdperk, niet. Die opvatting erkent niet dat er nog historische<br />

gebeurtenissen staan te gebeuren die het begin van het Loofhuttentijdperk aankondigen.<br />

110


Afgelopen eeuwen zijn er vele duizenden christenen geweest die er van overtuigd waren<br />

dat zij niet zouden sterven. Maar toch werden ze bedroefd door dezelfde zwakheden die<br />

elk mens kent. Wanneer zij dan ouder of zieker werden leek het erop dat, als zij maar<br />

positief genoeg dachten, zij opgericht zouden worden door hun “geloof”. De meesten van<br />

hen zijn de weg al gegaan die alle vlees moet gaan, met uitzondering van hen die nu nog<br />

jong genoeg zijn en dus nog leven. Het is mijn opvatting dat zulke mensen geen helder<br />

onderscheid maken tussen geloof en positief denken en daardoor misschien wel vallen in<br />

de zonde van veronderstelling.<br />

Vandaag de dag bestaat er een christelijke beweging die “Word of Faith” genoemd wordt.<br />

Deze beweging is gebaseerd op het idee dat je krijgt waarin je gelooft. Hoewel er zeker<br />

wel een oorspronkelijke waarheid in ligt, is deze grotendeels misbruikt en begraven. “Zo<br />

is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God” (Rom. 10:17).<br />

Positief denken is uit het gehoor en het gehoor door het woord van de MENS. Als een<br />

christen een nieuwe Mercedes wil en bedenkt dat God hem rijk wil maken, en hij dit<br />

vervolgens gaat “belijden” en er een claim op legt in de geest, dan probeert hij<br />

waarschijnlijk iets verkrijgen door positief denken. Hij kan het dan krijgen of niet, maar<br />

het punt doet er niet toe. Als het “woord” uit een afgod van het hart van de mens<br />

ontspringt dan is dit geen geloof. Geloof is afhankelijk van een direct Woord van God, of<br />

een openbaring of iets waarvan God zegt dat Hij dit gaat doen. Positief denken is iets<br />

waar de mens een claim oplegt en vervolgens van God verwacht dat Hij deze claim<br />

ondersteunt.<br />

Er bestaat een waar Woord van Geloof (Word of Faith), maar het lijkt erop dat wat voor<br />

“geloof” doorgaat in werkelijkheid slechts positief denken is, gebaseerd op de gedachte<br />

van wat de mens denkt dat God hem wil schenken, waarvoor wij Hem slechts moeten<br />

naderen om het te claimen. Veel mensen die deze opvatting hebben lijken content met<br />

het claimen van materialistische welvaart, genezing van wat voor ziekte dan ook of zelfs<br />

geestelijke gaven. Anderen daarentegen leggen een claim op onsterfelijkheid en<br />

volmaaktheid om dit vervolgens dagelijks te belijden. Veel te vaak verliezen zij de kijk op<br />

realiteit. Zij geloven dat als zij hun huidige conditie (staat van zijn) “belijden”, zij op de<br />

een of andere manier verliezen wat ze claimen.<br />

Dit wordt uiteindelijk hun gebondenheid (slavernij). De waarheid is door middel van<br />

wenselijk denken zoek geraakt. Het ergste is nog dat het pad tot zulke zegeningen nooit<br />

betreden is, want zulke mensen denken dat ze al bij hun eindbestemming zijn. Het is<br />

waar dat God wil dat wij gezond, welvarend en onsterfelijk zijn. Maar God is meer<br />

geïnteresseerd in onze karaktervorming, dat gebouwd wordt door beproevingen en vele<br />

tests, vaak door middel van ziekten en financiële rampen. Toen God Zijn profeten en<br />

andere overwinnaars in het Oude Testament trainde, deed Hij dit met vele ontberingen.<br />

Hebreeën 11 bevat een gedeeltelijke lijst van deze heiligen. Is de situatie veranderd in<br />

het Nieuwe Testament? Is Jezus aan het kruis gestorven zodat de christenen voor altijd<br />

gezond, welvarend en onsterfelijk zouden zijn, niet onderhevig aan pijn, armoede of de<br />

dood?<br />

De vroege Kerk werd intensief vervolgd, eerst in Jeruzalem en later onder Rome.<br />

Verschrikkelijke dingen zijn gebeurd jegens miljoenen goede christelijke gelovigen.<br />

Wanneer de “zielen onder het altaar” hierover navraag doen in Openbaringen 6:9-11<br />

werd hen gezegd:<br />

11… dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun<br />

mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden,<br />

volledig zou zijn geworden.<br />

Jezus Christus is uiteraard de grote Heelmeester, de Yahweh Rapha uit Exodus 15:26.<br />

Aan het kruis droeg Hij onze zwakheden (Jes. 53:4; Mat. 8:17). Toch worden christenen<br />

nog steeds ziek. Waarom? Men heeft vele eeuwen met deze vraag geworsteld. Jezus<br />

111


stierf ook opdat wij onsterfelijkheid zouden verkrijgen en toch sterven de beste<br />

christenen nog steeds, zelfs als ze er van overtuigd zijn dat zij nooit zullen sterven.<br />

Waarom? Sommigen zeggen dat het een zaak van het verstand is. Als iemand werkelijk<br />

datgene “toe-eigent” dat Christus voor ons aan het kruis gedaan heeft, hij vervolgens<br />

bovennatuurlijke, goddelijke gezondheid zal genieten en nooit meer zal sterven.<br />

Dat antwoord is ontoereikend. In feite maakt het vaak het probleem erger, want het<br />

schuift onnodige schuld toe aan hen die een ziekte of ontberingen ondergaan. Ik wil niet<br />

dat mijn kinderen ontberingen ondergaan, maar toch weet ik dat zij zonder ontberingen<br />

nooit volwassen zullen worden. Ik wil dat ze rijk worden, maar toch weet ik dat als ik ze<br />

alles geef wat ze maar willen, zij nooit de waarde van wat ze hebben zullen leren. Ik wil<br />

dat ze volkomen gezond zijn, maar toch weet ik dat zij dan nooit goddelijk medelijden<br />

zullen hebben tenzij zij ziekte voor henzelf zullen ervaren. Dit geldt ook voor God, de<br />

Schepper van virussen.<br />

Het punt dat we willen maken is als volgt: de bestemde tijd voor de mens om het derde<br />

voorhangsel door te gaan en te verblijven in het Heilige der Heiligen is nog niet<br />

aangebroken (op moment van schrijven). Jezus Christus is nog steeds bezig met de<br />

voorbereidingen aan de rechterhand van God en dat is ook het doel van het<br />

Pinkstertijdperk. De goddelijke wet laat ook de reden voor de twee komsten van Christus<br />

zien. Als u het hoofdstuk over de twee komsten van Christus gaat lezen zullen we<br />

uitgebreider laten zien waarom er TWEE komsten van Christus nodig zijn om het werk te<br />

volbrengen. Omdat christenen de wet niet begrijpen geloof ik dat zij het Pascha (of<br />

Pasen) hetzelfde gewicht geven als Loofhutten, niet wetende dat deze feesten andere<br />

functies en doelen hebben.<br />

DE UITLEG VAN PAULUS OVER HET LEGER VAN GIDEON<br />

Zoals u weet refereert 2 Korinthe 3 aan het verheerlijkte gezicht van Mozes. Dit thema<br />

van ontsluiering wordt doorgezet in het volgende hoofdstuk. Alleen laat Paulus nu zien<br />

hoe Gideon en Mozes samengaan in het beeld van het Loofhuttenfeest. Nadat hij ons<br />

vertelt dat wij, net zoals Mozes, veranderd zijn na het aanschouwen van Hem, van<br />

aangezicht tot aangezicht (3:18), vertelt Paulus ons dat wij “deze bediening” (4:1)<br />

hebben. Met andere woorden, de onthulling (ontsluiering) van Jezus Christus in ons is ten<br />

doel voor de bediening aan anderen. 2 Korinthe 4:3 en 4 zegt,<br />

3 Maar in het geval dat ons Evangelie nog bedekt is, dan is het bedekt in hen die<br />

verloren gaan. 4 Van hen, de ongelovigen, geldt dat de god van deze eeuw hun<br />

gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de<br />

heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen.<br />

Paulus zegt dat de bedekking op de ongelovigen ligt. Het lijkt misschien vreemd dat<br />

Paulus zo’n verklaring doet met het oog op de bedekking die op Mozes’ gezicht was – en<br />

niet op de ongelovigen in zijn tijd. De ongelovigen hoefden geen bedekking voor hun<br />

gezicht, want de heerlijkheid van God scheen niet voor hen uit. En toch bevond de<br />

bedekking zich op hen. Waarom? Op wat voor manier?<br />

Toen Mozes het volk toesprak met de verhulling van de heerlijkheid van God was hij een<br />

beeld van Christus, wiens sluier de heerlijkheid van God verborg die in Hem was. Hij<br />

beeldde eveneens de tabernakel uit, waarin de heerlijkheid van God woonde. De<br />

voorhangels verborgen het licht van God voor het volk. Op geen enkele manier verblinde<br />

de voorhangsels God. Daarom zegt Paulus dat het evangelie bedekt (versluiert) is voor<br />

de ongelovigen waardoor ze het licht van Christus niet zien, noch zien ze het beeld van<br />

Hem in ons.<br />

Op vele plaatsen leert Paulus dat Christus het hart is van de gelovige, net zoals de<br />

heerlijkheid van Gods aanwezigheid ooit ook woonde in de tabernakel van Mozes en de<br />

112


tempel van Salomo. Als wij de tempel van God zijn, dan hebben ook wij een sluier van<br />

vlees dat Zijn heerlijkheid verbergt.<br />

6 Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook<br />

Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de<br />

heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus. 7 Maar wij hebben<br />

deze schat in aarden kruiken, opdat de allesovertreffende kracht van God zou<br />

zijn en niet uit ons.<br />

In Genesis 1:3 lezen we van de eerste scheppingsdaad in de woorden: “Laat er licht<br />

zijn!” In het Hebreeuws is het woord voor de combinatie “laat zijn” mannelijk, vandaar<br />

dat het vertaald kan worden: “Laat Hem licht zijn!” Volgens mij is dit ten eerste een<br />

verwijzing naar Jezus Christus, die het Licht der wereld is; en ten tweede Zijn lichaam,<br />

die ook worden geroepen om het licht van Christus te laten schijnen in de duisternis van<br />

de wereld. Omdat de zon, maan, sterren pas geschapen werden op de vierde dag (Gen.<br />

1:14) is het logisch dat het “Licht” in vers drie verschilt met de “lichten” in vers 14.<br />

Profetisch gesproken zegt Paulus dat het vervult is in de “verlichting met de kennis van<br />

de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Kor. 4:6 hierboven).<br />

Als Zijn lichaam hebben wij ook dit licht in ons. In 2 Kor. 4:6 (hierboven) refereert Paulus<br />

hieraan als een “schat in aarden kruiken”. Dit is een verwijzing naar het verhaal van<br />

Gideon, wiens oorlogswapens o.a. bestonden uit een aarden kruik met een fakkel erin<br />

(Richteren 7:16). Op de bestemde tijd moest het leger op de trompet blazen en<br />

vervolgens de aarden kruiken breken om het licht te laten schijnen. Dit was een<br />

profetisch gebeuren. Ten eerste van het Feest van de Bazuinen (waarbij het signaal<br />

wordt gegeven voor de opstanding der doden), gevolgd door het breken van de aarden<br />

kruiken, het vleselijke lichaam, dat de sluier is die deze heerlijkheid verbergt. Dit is een<br />

beeld van het Loofhuttenfeest, waarbij het voorhangsel (sluier) verscheurd wordt en het<br />

heerlijke en onbedekte licht van God uit de duisternis in de wereld schijnt. Dit is de<br />

openbaring van de zonen van God, die heel de schepping spoedig verheugd zal<br />

aanschouwen (Romeinen 8:19-22). Dit markeert ook het ware begin van de vervulling<br />

van het woord uit Habakuk 2:14,<br />

14 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de<br />

HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.<br />

In deze tegenwoordige tijd is de heerlijkheid van God nog verborgen (versluiert) in ons,<br />

want de bestemde tijd van het breken van de aarden kruiken is nog niet aangebroken. In<br />

dit Pinkstertijdperk spreekt de Geest van God tot de wereld vanuit Zijn volk, verborgen<br />

door de sluier (het voorhangsel) van het vlees. In het toekomende tijdperk zal er een<br />

sterker licht in de wereld schijnen omdat het volk van God in een grotere mate ontsluiert<br />

zal zijn. Dan zal de tijd van wereldevangelisatie beginnen zoals dat nog nooit is<br />

voorgekomen in de geschiedenis. De <strong>Bijbel</strong> zegt dat in die tijd alle volken zullen<br />

optrekken om Hem te aanbidden.<br />

DE UITLEG VAN PAULUS OVER DE TWEE TENTEN<br />

In 2 Korinthe 5 brengt Paulus zijn verhandeling over het Loofhuttenfeest eindelijk tot een<br />

climax. Hij begint het hoofdstuk met het contrast van onze huidige “tent” van dit<br />

sterfelijke vlees met de onsterfelijke “tent” dat van boven is. Hij refereert hierbij aan een<br />

handeling in de tijd van dat feest waarbij het volk haar huizen van dood hout en stenen<br />

verliet om gedurende zeven dagen te gaan wonen in een tent gemaakt van levende<br />

takken:<br />

1 Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt,<br />

wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar<br />

eeuwig in de hemelen. 2 Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er<br />

113


vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden, 3 als wij<br />

maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. 4 Want ook wij, die in<br />

deze tent zijn, zuchten omdat we het zwaar te verduren hebben; wij willen<br />

immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het<br />

leven wordt verslonden.<br />

Wij “zuchten” in dit huidige, aardse, sterfelijke huis (of tent) vanwege haar zwakheden<br />

en haar beperkingen. Maar wij hebben een andere levende tent die onsterfelijk is. Paulus<br />

zegt niet dat wij nu al bekleed zijn met deze tent, maar dat deze voor ons gereserveerd<br />

is in de hemelen. Paulus zegt ons heel duidelijk dat de bestemde tijd voor het claimen<br />

van deze tent nog niet is aangebroken. Noch Paulus, noch enig andere christen heeft<br />

deze tent verkregen toen zij gerechtvaardigd waren door geloof en zelfs niet toen zij de<br />

Geest ontvingen met Pinksteren. Het behoort ons vandaag de dag toe, maar wij zijn nog<br />

niet bekleed met dit nieuwe lichaam. Het is onze toekomende hoop en ooit zullen we<br />

bekleed moet die tent, alleen wel op Gods bestemde tijd bij de vervulling van het<br />

Loofhuttenfeest.<br />

Ondertussen zegt Paulus wel dat wij onder de zalving van Pinksteren een onderpand van<br />

de Geest hebben ontvangen (2 Kor. 5:5). Het woord “onderpand” komt van arrhabon,<br />

oorspronkelijk een Hebreeuws woord dat direct in de Griekse tekst vertaalt is. Het<br />

betekent: “hetgeen dat als voorschot gegeven wordt als belofte voor het volledige bedrag<br />

dat later betaald zal worden.” Met andere woorden, de Geest van God is ons onder<br />

Pinksteren geschonken als belofte van de volledige erfenis dat we later zullen ontvangen<br />

bij het Loofhuttenfeest.<br />

Sommige mensen voelen zich beledigd bij het idee dat zij slechts een onderpand van de<br />

Geest bezitten. Zij spreken dit tegen met de verzen die gaan over het “vervuld zijn met<br />

de Geest” alsof deze passage veronderstelt dat zij alles al hebben ontvangen wat de<br />

Geest van God te bieden heeft. Toch wanneer de <strong>Bijbel</strong> dergelijk terminologie gebruikt<br />

moet dit opgevat worden op een manier waardoor het niet in tegenspraak is met de<br />

verzen die gaan over het “onderpand” van de Geest. In mijn opvatting worden wij onder<br />

Pinksteren vervuld met de Geest, gemeten naar onze ontvangcapaciteit. Maar ongeacht<br />

welk niveau we ook bezitten, het is toch slechts een belofte of onderpand van veel meer<br />

dat we zullen ontvangen. Paulus is hier heel duidelijk in bij het gebruik van deze term in<br />

Efeze 1:13, 14 en in 2 Korinthe 1:22 en in 5:5.<br />

DE BEDIENING VAN DE VERZOENING<br />

Aan het einde van Paulus’ uitleg over het Loofhuttenfeest concludeert hij dit met een<br />

verklaring omtrent de bediening tot de wereld, dat het doel is van de doop met de Geest.<br />

In het Paastijdperk (Pascha) werd Israël uit Egypte geroepen als de Kerk van haar tijd tot<br />

een voorbeeld voor de volken, waarbij zij het licht van God mochten laten schijnen tot<br />

een ieder. Grotendeels faalden zij, want zij gaven er de voorkeur aan om afgoden van<br />

andere volken te dienen, en toch hebben we ook voorbeelden van successen van tijd tot<br />

tijd. In het vroege gedeelte van Salomo’s regering bijvoorbeeld, kwam de koningin van<br />

Seba om de wegen van God te leren. Zij was op haar beurt weer een profetisch beeld<br />

van de volken die zullen aantreden om de wet van God te leren zoals dit geprofeteerd is<br />

in Jesaja 2:1-4 en Micha 4:1-3.<br />

In het Pinkstertijdperk riep God een lichaam van gelovigen vanuit Israël en verenigde<br />

hen met andere gelovigen die het Nieuwe Verbond aanhingen. In zekere zin veroorzaakte<br />

dit een nieuwe definitie van de Kerk die niet langer ongelovigen omvatte, zoals dit wel<br />

het geval was bij de Oudtestamentische Israëlitische Kerk. Ook dit nieuwe lichaam werd<br />

geroepen vanuit de onderdrukking en verblinding van de oude religie van het judaïsme<br />

en was bedoeld om het licht van Christus en het Woord in de wereld te schijnen. Dit<br />

lichaam had meer succes dan de Kerk uit het Oude Testament, maar uiteindelijk faalde<br />

het toch om het werk te voleinden. Zelfs met de opwekking van de Pinksterbewegingen<br />

114


in de twintigste eeuw is de Kerk er niet in geslaagd om gerechtigheid onder de volken te<br />

verkrijgen.<br />

In het toekomende Loofhuttentijdperk zal God opnieuw een lichaam van gelovigen<br />

roepen vanuit de Kerk onder Pinksteren en Hij zal hen zalven om het Woord over de<br />

gehele wereld te verkondigen. Deze overwinnaars zullen niet falen. Hun bediening zal alle<br />

verwachtingen te boven gaan. Door de kracht van de Geest zij zullen gerechtigheid op<br />

aarde bewerkstelligen, waarbij zij alle verdrukking zullen omverwerpen en alle duisternis,<br />

waar ook ter wereld, zullen verdrijven.<br />

Aan het begin van elk van deze tijdperken heeft God de mensheid bezocht en heeft hen<br />

een bepaalde hoeveelheid van Zijn Geest gegeven. Het doel van God met het schenken<br />

van Zijn Geest was altijd om de heiligen uit te rusten voor het werk van de bediening.<br />

Laat ons, met dat in gedachte, 2 Korinthe 5:18-21 lezen.<br />

18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus<br />

Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het<br />

namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun<br />

overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons<br />

gelegd. 20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons<br />

smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen. 21 Want Hem<br />

Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij<br />

zouden worden gerechtigheid van God in Hem.<br />

De Schriften zeggen ons dat er een heerlijke tijd zal aanbreken waarin alle volken op<br />

aarde ernaar zullen verlangen om de wegen en wetten van God te leren (Jesaja 2:1-4).<br />

Dit zal niet zomaar uit zichzelf gebeuren. Het zal gebeuren als de overwinnaars volkomen<br />

door de Geest van God gesterkt worden met het Loofhuttenfeest. Hiervan wordt, zoals<br />

we in een later hoofdstuk zullen zien, geprofeteerd door het verhaal Jona die het Woord<br />

aan Ninevé preekte waarna de hele stad berouw toonde. Psalm 67:2 en 3 zegt ons,<br />

2 God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten. 3<br />

Dan zal men op de aarde Uw weg kennen, onder alle heidenvolken Uw heil.<br />

Wanneer Gods aangezicht over ons zal lichten [schijnen] (d.w.z. van binnenuit), dan<br />

zullen Gods wegen bekend worden op de aarde. Dit is het doel van de openbaring van<br />

Gods “aangezicht” in ons, oftewel de ervaring van “Pniël”. Dezelfde Psalm gaat als volgt<br />

verder,<br />

5 De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat U de volken rechtvaardig<br />

zult oordelen; de natiën op de aarde zult U leiden. 6 De volken zullen U, o God,<br />

loven; de volken zullen U loven, zij allen. 7 De aarde heeft haar opbrengst<br />

gegeven; God, onze God, zegent ons. 8 God zegent ons en alle einden der aarde<br />

zullen Hem vrezen.<br />

De psalmist zegt dat de volken zullen verblijden omdat Hij de volken (d.w.z. naties)<br />

rechtvaardig zal oordelen, waarbij Hij de huidige onderdrukkende regeringen van de<br />

aarde zal vervangen. Vers 8 maakt het doel van Gods zegening op ons – dit is Zijn<br />

aangezicht – duidelijk, opdat de hele aarde Hem, in plaats van afgoden, zal vrezen. Ook<br />

Psalm 72 zegt ons,<br />

8 Hij zal heersen van zee tot zee, van de rivier de Eufraat tot de einden der<br />

aarde. 9 De woestijnbewoners zullen voor hem neerbukken, zijn vijanden zullen<br />

het stof oplikken. 10 De koningen van Tarsis en de kustlanden zullen schatting<br />

brengen; de koningen van Sjeba en Seba zullen schatten aanvoeren. 11 Ja, alle<br />

koningen zullen zich voor hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen hem<br />

dienen.<br />

115


Dit gaat verder in vers 17-19,<br />

17 Zijn naam zal voor eeuwig blijven; zolang de zon er is, wordt zijn naam van<br />

kind tot kind voortgeplant. Zij zullen in Hem gezegend worden; alle<br />

heidenvolken zullen Hem gelukkig prijzen. 18 Geloofd zij de HEERE God, de God<br />

van Israël; Hij doet wonderen, Hij alleen. 19 Geloofd zij voor eeuwig Zijn<br />

heerlijke Naam; laat heel de aarde met Zijn heerlijkheid vervuld worden. Amen,<br />

ja, amen.<br />

DE AARDE MET ZIJN HEERLIJKHEID VERVULD<br />

Het concept dat de gehele aarde op een dag vervuld zal zijn met de heerlijkheid van God<br />

wordt in de <strong>Bijbel</strong> vijf keer uitgedrukt. Het eerste voorbeeld kunnen we vinden in Numeri<br />

14 waar Israël weigert Kanaän in te gaan op met het Loofhuttenfeest. Toen Kaleb en<br />

Jozua het volk erop drongen om Kanaän binnen te gaan wilde ze hen stenigen, maar<br />

opeens “verscheen de heerlijkheid van de HEERE in de tent van ontmoeting, voor al de<br />

Israëlieten” (14:10). God dreigde vervolgens om Israël te onterven, maar Mozes trad op<br />

als bemiddelaar door te zeggen dat de Kanaänieten zouden zeggen dat God niet in staat<br />

zou zijn om Israël naar het land te brengen die Hij hen had beloofd. Met andere woorden,<br />

de onmogelijkheid van de mens zou dan sterker zijn dan Gods mogelijkheden om hen tot<br />

een plaats van gehoorzaamheid te brengen.<br />

Dit is een klassiek geschil, zelfs binnen de hedendaagse Kerk. Is God werkelijk<br />

soeverein? Heeft Hij echt de kracht om Zijn heerlijkheid op aarde te brengen door een<br />

gehoorzaam volk? Deze opdracht lijkt hopeloos wanneer we afhankelijk zijn van de wil<br />

van de mens; maar het is een absolute zekerheid als dit van God, en alleen van God,<br />

afhangt.<br />

Hoewel die generatie de mogelijkheid verloor om de volheid van God te ontvangen,<br />

zweerde God bij een eed in Zijn eigen naam dat Hijzelf getuige zou zijn dat Zijn<br />

heerlijkheid op een dag de aarde zou vervullen. Numeri 14:21 zegt: “Echter, zo waar Ik<br />

leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden.” Dit is de<br />

intentie van God, dit is Zijn doel, Zijn plan, en niemand kan dit aan de kant schuiven of<br />

het verhinderen, want het zal op haar bestemde tijd aanbreken.<br />

God zal Zijn heerlijkheid in drie niveaus, die gebonden zijn door drie sluiers, naar de<br />

aarde brengen, en die sluiers zullen één voor één verwijderd worden. Het verwijderen<br />

van deze sluiers leidt ons tot de drie niveaus van Pascha, Pinksterren en ten slotte<br />

Loofhutten, waar Zijn heerlijkheid volledig geopenbaard wordt in de overwinnaars. Dit zal<br />

het eerste lichaam van mensen zijn, een relatief klein lichaam van gelovigen, die de<br />

eerste van de eerstelingen voor God zijn. Aan het einde van het Loofhuttentijdperk zal de<br />

Kerk hierna aan de beurt zijn. En in de daaropvolgende jaren zal God met de rest van de<br />

wereld aan de slag gaan totdat Zijn heerlijkheid de hele aarde heeft vervuld. De details<br />

van Gods plan met betrekking tot het bovenstaande komen volledig aan bod in ons boek:<br />

Het Jubeljaar van de Schepping [eveneens een Nederlandse uitgave].<br />

Naast Psalm 72:19 en Numeri 14:21 zijn er nog drie andere Schriftgedeelten waar God<br />

Zijn intentie, namelijk het openbaren van Zijn heerlijkheid over de gehele aarde,<br />

verklaart. Jesaja 6:3 zegt,<br />

3 De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de<br />

legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!<br />

In dit profetische visioen, ten tijde van Jesaja’s roeping tot de bediening, zag de profeet<br />

het doel van alle profetische uitingen, het laatste einde van Gods werk en doel voor de<br />

schepping. Hij zag niet dat de aarde verbrandde en in totale verwoesting verkeerde,<br />

maar hij zag de aarde in vuur en vlam staan met Gods heerlijkheid door de doop met<br />

116


vuur en de Heilige Geest. In Jesaja 11:9 bevestigd de profeet dit. Vervolgens zegt<br />

Habakuk in Habakuk 2:14,<br />

14 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de<br />

HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.<br />

Tot welk bereik bedekt het water de bodem van de zee? Ik durf het aan om te zeggen<br />

dat dit voor 100% geldt. De profeet zegt dat Zijn heerlijkheid op dezelfde manier de<br />

aarde zal vervullen. Dit houdt in dat er nergens ter wereld een plek zal zijn waar de<br />

kennis van Zijn heerlijkheid niet gevonden zal worden. De aarde staat een heerlijke<br />

toekomst te wachten, niet omdat de wil van de mens nu zo krachtig is, maar omdat God<br />

soeverein is.<br />

Daarnaast is God ook liefde, en vanwege deze reden dwingt Hij niemand om Zijn liefde te<br />

beantwoorden. Hij maakt de volken het hof en neemt hiervoor de tijd. Een krachtige<br />

vertoning (zo één die plaats vond op de berg Sinaï, waarbij de berg in vuur en vlam<br />

stond en de aarde schudde met Zijn stem) zorgt er alleen maar voor dat de mens<br />

bevreesd van Hem wordt. Vrees is misschien een beginpunt, want we lezen in Spreuken<br />

1:7: “De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis.” Maar agape liefde (goddelijke<br />

liefde) bant alle vrees uit (1 Johannes 4:18). Vrees is niet het DOEL van de geschiedenis,<br />

maar slechts haar begin. Het is niet Gods intentie om alle mensen Hem te laten dienen<br />

uit plichtsbesef, maar juist omdat ze Hem liefhebben en Hem dienen met een<br />

hartstochtelijk verlangen. God wordt onweerstaanbaar wanneer iemand echte kennis van<br />

Zijn liefde neemt. Dit is ook de reden dat God de tijd geschapen heeft. Tijd is nodig om<br />

iemand het hof te maken. De tijd is geschapen uit liefde.<br />

117


HOOFDSTUK 10<br />

De Twee Werken van Christus<br />

Dit gedeelte van onze studie gaat over de reden waarom Jezus twee keer naar de aarde<br />

moet komen. Wij vinden het logisch om te refereren aan deze twee komsten als twee<br />

“werken”, want bij Zijn beide komsten vervult Hij een werk binnen het goddelijke plan<br />

van redding op aarde. Bij zijn eerste komst vervulde Jezus de lentefeesten. De<br />

herfstfeesten, die nog niet vervuld zijn, geven ons een timing en doel van Zijn tweede<br />

komst.<br />

De belangrijkste beelden die we bij deze studie zullen behandelen kunt u vinden in<br />

Leviticus 14 en 16, het zijn de twee vogels die gebruikt worden bij het reinigen van de<br />

melaatsheid en de twee bokken van de Verzoendag (Yom Kippur). Deze twee passages<br />

belichamen de wetten met betrekking tot de twee werken van Christus.<br />

Zoals we zullen aantonen duidt melaatsheid op onze sterfelijkheid, die we van Adam<br />

geërfd hebben, want Paulus zegt ook in Romeinen 5:12: “en zo de dood over alle mensen<br />

is gekomen.” De twee vogels werden gebruikt om de melaatsheid te reinigen – oftewel,<br />

de twee vogels duiden op de twee niveaus waardoor we gereinigd worden van onze<br />

sterfelijkheid. De eerste vogel werd gedood om te voorzien in een bloedbedekking voor<br />

de tweede vogel. De dood van de eerste vogel rekende ons het leven toe, terwijl de<br />

tweede vogel, als hij vrijgelaten wordt in het “veld” (d.w.z., de wereld), ons zal bezielen<br />

met inherente onsterfelijkheid en leven.<br />

De twee bokken binnen het ritueel van de Verzoendag hebben geen betrekking op de<br />

vraag van sterven, maar eerder op de vraag van de zonde. Wederom zijn er twee<br />

niveaus waardoor onze zonde wordt uitgeroeid. De eerste bok bedekte onze zonden; de<br />

tweede zal het wegnemen. We zullen aantonen dat de eerste bok (Christus) gedood werd<br />

om onze zonde te verzoenen (bedekken) door Zijn bloed. De tweede bok verschilde<br />

hierin, want hij nam alle zonde weg naar een onbewoond land. Dit laat ons zien dat de<br />

tweede komst van Christus het wegnemen van de zonde uit onze lichamen zal vervullen.<br />

Als hedendaagse christenen zijn wij nog steeds zondaren, die gered zijn door genade.<br />

Onze zonden zijn bedekt door het bloed van Jezus, waardoor God ons gerechtigheid<br />

aanrekent, die de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn (Rom. 4:17). Hoewel wij in<br />

onszelf onrechtvaardig zijn heeft God door Zijn werk aan het kruis voorzien in het<br />

bedekken van onze ongerechtigheid door Zijn bloed, opdat God ons juridisch<br />

rechtvaardig kon noemen. Dit is ook de reden dat de <strong>Bijbel</strong> gelovigen “heiligen” noemt,<br />

hoewel ze misschien slechts nog jonge kinderen in Christus zijn en onderworpen zijn aan<br />

menselijke zwakheden.<br />

Er staat echter een tweede werk aan te komen, waarbij Christus de wereld in gezonden<br />

wordt om de zonde van ons weg te nemen, waardoor wij waarachtig rechtvaardig<br />

gemaakt worden. Dit zal de vervulling van de profetische wet zijn waarbij de tweede bok<br />

de woestijn in gestuurd werd om alle zonden weg te nemen.<br />

DE REINIGING VAN DE MELAATSHEID (LEVITICUS 14)<br />

Leviticus 14:2-20 vertelt ons de ceremoniële wet van het reinigen van de melaatsheid,<br />

dat, zoals we eerder vertelden, ons het juridische proces laat zien van de overgang van<br />

sterfelijkheid naar onsterfelijkheid:<br />

2 Dit is de wet voor de melaatse op de dag van zijn reiniging. Hij moet naar de<br />

priester gebracht worden, 3 en de priester moet buiten het kamp gaan. Heeft<br />

118


de priester vervolgens gezien dat – zie! – de ziekte van de melaatsheid bij de<br />

melaatse genezen is, 4 dan moet de priester opdracht geven dat men voor hem<br />

die gereinigd wordt, twee levende reine vogels neemt, cederhout, karmozijn en<br />

hysop. 5 De priester moet dan opdracht geven dat men de ene vogel slacht<br />

boven een aarden pot met bronwater. 6 Dan moet hij de levende vogel nemen,<br />

met het cederhout, het karmozijn en de hysop. Hij moet dat alles mét de<br />

levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het bronwater geslacht<br />

is. 7 En hij moet hiermee zevenmaal sprenkelen op hem die van de melaatsheid<br />

gereinigd wordt. Daarna moet hij hem rein verklaren, en de levende vogel in het<br />

open veld weg laten vliegen. 8 Wie gereinigd wordt, moet zijn kleren wassen, al<br />

zijn haar afscheren en zich met water wassen. Dan is hij rein. Daarna mag hij in<br />

het kamp komen, maar hij moet zeven dagen buiten zijn tent blijven.<br />

9 Op de zevende dag zal het zo zijn, dat hij al zijn haar afscheert: zijn hoofd,<br />

zijn baard en de wenkbrauwen van zijn ogen. Ja, al zijn haar moet hij<br />

afscheren, zijn kleren wassen en zijn lichaam met water wassen. Dan is hij rein.<br />

10 En op de achtste dag moet hij twee lammeren zonder enig gebrek nemen en<br />

een ooilam zonder enig gebrek van een jaar oud, en ook drie tiende efa bloem<br />

als graanoffer, met olie gemengd, en een log olie. 11 De priester die de<br />

reiniging voltrekt, moet de man die gereinigd wordt, mét die dingen plaatsen<br />

voor het aangezicht van de HEERE, bij de ingang van de tent van ontmoeting.<br />

12 Dan moet de priester het ene lam nemen en het als schuldoffer aanbieden<br />

met de log olie. Hij moet die als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE<br />

bewegen. 13 Daarna moet hij het lam slachten op de plaats waar men het<br />

zondoffer en het brandoffer slacht, op de heilige plaats. Want het schuldoffer,<br />

evenals het zondoffer, is voor de priester. Het is allerheiligst. 14 De priester<br />

moet dan een deel van het bloed van het schuldoffer nemen, en de priester<br />

moet dat strijken op de rechteroorlel van hem die gereinigd wordt, op de duim<br />

van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. 15 De priester<br />

moet ook een deel van de log olie nemen en het in de linkerhand van de priester<br />

gieten. 16 Dan moet de priester zijn rechtervinger dopen in een deel van de olie<br />

die in zijn linkerhand is, en een deel van die olie met zijn vinger zeven keer<br />

sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE. 17 En van het overige van de olie<br />

die op zijn hand is, moet de priester op de rechteroorlel strijken van hem die<br />

gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn<br />

rechtervoet, boven op het bloed van het schuldoffer. 18 Wat dan nog<br />

overgebleven is van de olie die in de hand van de priester is, moet hij op het<br />

hoofd strijken van hem die gereinigd wordt. Zo doet de priester voor hem<br />

verzoening voor het aangezicht van de HEERE. 19 Daarna moet de priester het<br />

zondoffer bereiden en verzoening doen voor hem die van zijn onreinheid<br />

gereinigd wordt. Daarna moet hij het brandoffer slachten. 20 De priester moet<br />

het brandoffer en het graanoffer op het altaar offeren. De priester zal<br />

verzoening voor hem doen. Dan is hij rein.<br />

Merk op dat, als u vers drie leest, deze ceremoniële reiniging de melaatse niet genas. In<br />

feite zou geen melaatse zo dom zijn om tot de priester te naderen voor reiniging,<br />

behalve als hij wist dat hij al genezen was. De ceremonie was een inspectie en een<br />

officiële verklaring van de genezing. De genezing zelf nam de melaatsheid weg; de<br />

verklaring verifieerde deze genezing officieel ten overstaan van de gemeenschap.<br />

Dit is een erg belangrijk verschil, want de verzen 6 en 7 zijn de fundamentele wetten van<br />

de doop in de Schriften. Een melaatse die op goddelijke wijze was genezen moest tot de<br />

priester gaan voor de reiniging en de priester moest hem zeven maal besprenkelen met<br />

water. De doop was een officiële erkenning dat degene die besmet was met melaatsheid<br />

(de ziekte van Adam – sterfelijkheid) “genezen” was. Oftewel, de doop zelf rechtvaardigt<br />

de zondaar niet en maakt de sterfelijke ook niet onsterfelijk. De doop is een publiekelijke<br />

119


getuigenis van een werk (daad) die God al heeft verricht. De doop is een publiekelijke<br />

getuigenis (Mattheüs 8:4) ten overstaan van de christelijke gemeenschap, waarbij een<br />

doper getuigt dat de zondaar gerechtvaardigd is door geloof en nu inderdaad christen is.<br />

De verklaring van de doper of getuige maakt van de zondaar geen christen. Hijzelf is<br />

slechts getuige van iets dat God al binnen de zondaar heeft gewerkt.<br />

Toen Jezus de melaatsen genas, droeg Hij hen op om naar de priester te gaan, zoals de<br />

wet van Mozes voorschreef. Een goed voorbeeld hiervan kunnen we vinden in Mattheüs<br />

8:2-4,<br />

2 En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U<br />

wilt, kunt U mij reinigen. 3 En Jezus stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei:<br />

Ik wil het, word gereinigd. En meteen werd hij gereinigd [d.w.z. genezen] van<br />

zijn melaatsheid. 4 Jezus zei tegen hem: Denk erom dat u dit tegen niemand<br />

zegt; maar ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en offer de gave die Mozes<br />

voorgeschreven heeft, tot een getuigenis voor hen.<br />

De reiniging was een proces van acht dagen waarbij de melaatse zichzelf driemaal<br />

toonde aan de priester. Dit weerspiegelt de noodzaak van twee of drie getuigen om de<br />

waarheid te bevestigen. De besmette persoon mocht dan fysiek genezen zijn voordat hij<br />

tot de priester naderde voor de reiniging, hij was niet juridisch gereinigd totdat hij op de<br />

achtste dag het voorgeschreven proces van de wet had vervult. Daarom droeg Jezus de<br />

man die Hij genezen had van melaatsheid op om zichzelf aan de priester te tonen<br />

(Mattheüs 8:4).<br />

CEREMONIELE WASSINGEN WAREN DOPEN<br />

Het dopen en besprenkelen in de verzen 6 en 7 gaat niet alleen over het concept van<br />

reinigen, maar stelt ook de basiswet van de doop voor, die overeenkomt met de<br />

ceremoniële wassingen en het besprengen uit Leviticus. Dit omvatte geen<br />

onderdompeling, want de ceremoniële wassingen onder Mozes werden allemaal gedaan<br />

door besprenkeling en uitstorting. De schrijver van het boek Hebreeën verwijst naar deze<br />

wassingen (baptismos) in Hebreeën 9:10 en 13, waar hij zegt,<br />

10 Het betrof hier alleen voedsel en dranken en verscheidene wassingen [Grieks:<br />

baptismos, “dopen”], vleselijke verordeningen, die opgelegd waren tot op de tijd<br />

van de betere orde… 13 Want als het bloed van stieren en bokken en de as van<br />

de jonge koe, op de verontreinigden gesprenkeld, hen heiligt tot reinheid van<br />

het vlees, 14 hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige<br />

Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van<br />

dode werken om de levende God te dienen!<br />

Deze wet van doopbesprenkeling wordt nogmaals aangehaald in Hebreeën 9:19 en 21. In<br />

Markus 7:1-4 lezen we ook van het wassen van de handen voor het eten, evenals het<br />

wassen van de drinkbekers, kannen en het koperen vaatwerk:<br />

1 En bij Hem verzamelden zich de Farizeeën en sommigen van de<br />

schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren. 2 En toen zij zagen dat<br />

sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen<br />

brood aten, berispten zij hen. 3 Want de Farizeeën en alle Joden eten niet, als<br />

zij niet eerst grondig de handen gewassen hebben, omdat zij zich houden aan<br />

de overlevering van de ouden. 4 En als zij van de markt komen, eten zij niet, als<br />

zij zich niet eerst gewassen [Grieks: baptizo, “gedoopt”] hebben. En vele andere<br />

dingen zijn er die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het<br />

wassen [Grieks: baptismos, “dopen”] van de drinkbekers en kannen en het<br />

koperen vaatwerk en bedden.<br />

120


Dit waren ceremoniële uitstortingen en geen onderdompelingen. Zij werden door de wet<br />

voorgeschreven inzake zekere reinigingsceremoniën, maar de priesters in de tijd van<br />

Jezus hadden hun praktijken ver voorbij de wet van de melaatsheid toegepast. In die tijd<br />

waren de priesters, in hun ijver, veel te ver gegaan in hun interpretaties van de wet en<br />

hadden de wet het volk opgelegd tot last. Daarom moet men altijd een heldere verschil<br />

maken tussen de geboden van mensen en de wet van God. Jezus onderhield volmaakt de<br />

goddelijke wet, maar Hij wees de mensengeboden af. Dit is ook de reden dat de<br />

Farizeeën, in de zojuist geciteerde verzen, een fout trachtte te vinden in Jezus en Zijn<br />

discipelen. Jezus weerlegde dit met de woorden,<br />

6 Maar Hij antwoordde hun: Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars,<br />

geprofeteerd zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar<br />

hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan. 7 Maar tevergeefs eren zij Mij door<br />

leringen te onderwijzen die geboden van mensen zijn. 8 Want terwijl u het<br />

gebod van God nalaat, houdt u zich aan de overlevering van de mensen, zoals<br />

het wassen van kannen en bekers; en veel andere dergelijke dingen doet u.<br />

Zoals we gezien hebben verwijst de Griekse tekst deze ceremoniële uitstortingen naar<br />

dopen (baptismos). Daarbij is het belangrijk te onderkennen dat de doop niet ingesteld is<br />

door Johannes de Doper. Hij leerde dit slechts van de priesters in de tempel, waar zij<br />

deze dopen sinds de tijd van Mozes uitvoerden. Onder deze doopkandidaten bevonden<br />

zich de melaatsen die door God waren genezen. Zij werden, volgens de <strong>Bijbel</strong>se<br />

beschrijving in Leviticus 14:7, zevenmaal met water besprenkelt.<br />

Het verhaal van Naäman, de melaatse Syrische bevelhebber (2 Koningen 5) is een<br />

uitstekend voorbeeld van de doop in het Oude Testament. In 2 Koningen 5:10 vertelt de<br />

profeet dat Naäman zich zevenmaal in de Jordaan moet wassen [Hebreeuws: rachats].<br />

Toch zegt de tekst dat hij zich “dompelde”, en het woord dat hiervoor gebruikt wordt is<br />

tabal, in plaats van rachats. Of de verandering van dit woord nu duidt op een andere<br />

doop van Naäman, die tegen het voorschrift van de profeet ingaat, is discutabel. Maar we<br />

weten wel dat als hij het <strong>Bijbel</strong>se voorschrift voor de melaatse uit Leviticus 14:7 had<br />

gevolgd, hij zichzelf zevenmaal zou besprengen. Het maakt niet uit of Naäman zich nu in<br />

zijn onwetendheid in de Jordaan onderdompelde – in tegenstelling tot de precieze<br />

vereisten – God genas hem sowieso, want het geloof van hem was het punt van belang,<br />

niet de manier van dopen.<br />

De Septuaginta vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament (280 v.Chr.) gebruikt de<br />

term baptizo om zijn handelingen in 2 Koningen 5:14 te beschrijven. Hieruit weten we<br />

ten minste dat de opdracht van de wet van het zevenmaal besprengen met water in<br />

Levitivus 14:7 in de dagen van Jezus begrepen werd als dopen. Naäman is een goed<br />

voorbeeld van de doop in het Oude Testament en dit zou enige notie weg moeten nemen<br />

omtrent de aanname dat de doop een nieuwe openbaring was die geopenbaard werd aan<br />

Johannes de Doper.<br />

DRIE DOPEN EN DRIE FEESTDAGEN<br />

Er zijn drie dopen (wassingen) binnen het reinigen van de melaatsheid. Zij omvatten olie<br />

(geest), bloed (ziel) en water (lichaam). In Leviticus 14 zien we dat alle drie de dopen<br />

worden gebruikt bij het reinigen van de melaatsen. De drie dopen staan in relatie tot de<br />

reiniging van de gehele mens. De geest, ziel en het lichaam moesten op drie aparte<br />

tijden schoon verklaard worden. Dit staat direct in relatie tot de drie gebieden van de<br />

tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo, omdat ze duiden op drie stappen<br />

richting een volkomen relatie met God. Daarnaast relateren ze ook met de drie<br />

belangrijkste feestdagen van Israël: Pascha, Pinksteren en Loofhutten, die, op hun beurt,<br />

de weg gedenken vanuit Egypte naar het Beloofde Land.<br />

121


Deze beelden en schaduwen uit het Oude Testament onthullen dat het pad van herstel<br />

tot een volkomen relatie met God niet slechts begint en eindigt met iemands<br />

rechtvaardiging door geloof. Dit is slechts de eerste stap naar de volkomen redding van<br />

de mens. Het is zijn Pascha ervaring dat hem uit “Egypte” (de wereld) brengt, maar dit<br />

brengt hem niet in het Beloofde Land. Het tweede niveau van iemands redding komt door<br />

de ervaring van Pinksteren, waarbij teruggedacht wordt aan de wetgeving bij de Horeb.<br />

Pinksteren beeldt het schrijven van de wet op ons hart uit, door horen van het Woord.<br />

Waar Pascha ons rechtvaardigt door geloof zonder werken, begint Pinksteren ons<br />

heiligingproces door gehoorzaamheid dat het resultaat en de uitwerking van ons geloof<br />

is.<br />

Pinksteren is een overgangsfeest tussen Pascha en Loofhutten. Pascha is het begin;<br />

Loofhutten het einde. Pascha rekent ons rechtvaardiging toe door ons te bedekken met<br />

het bloed van het Lam; Loofhutten schenkt ons inderdaad rechtvaardiging door onze<br />

zonden van ons weg te nemen. Ondertussen begint Pinksteren bij de berg Horeb en rust<br />

het ons toe om door de Geest geleidt te worden in onze omzwervingen in de woestijn.<br />

Correct gesproken stellen de twee vogels uit Leviticus 14 het Paschawerk en het<br />

Loofhuttenwerk van Christus voor. Toen Jezus aan het kruis de woorden: “Het is<br />

volbracht,” sprak, bedoelde Hij niet dat er geen werk meer te doen stond om het<br />

Koninkrijk van God op aarde te vestigen. Hij bedoelde dat het werk van Pascha volbracht<br />

was, want Hij werd gekruisigd op Pascha en dit was ook het doel van Zijn eerste komst.<br />

Het “volbrachte werk van Christus” wordt in vele christelijke kringen al jaren<br />

onderwezen, maar over het algemeen wordt dit niet gedefinieerd in het licht van de wet<br />

van God. Vanwege deze reden denken velen dat er geen werk meer te doen staat nadat<br />

Hij stierf aan het kruis. Maar dit is duidelijk incorrect. Vijftig dagen na Zijn opstanding<br />

volbracht Hij een ander werk door, op de Pinksterdag, de Heilige Geest naar de aarde te<br />

zenden. Met andere woorden, het werk van Jezus aan het kruis volbracht niet zijn<br />

Pinksterwerk, noch het werk van Loofhutten. In plaats daarvan maakte Zijn werk met<br />

Pascha het mogelijk dat de andere feesten ook vervuld konden worden. (Iemand moet<br />

Egypte verlaten om bij de Horeb te komen en ten slotte het Beloofde Land te bereiken.)<br />

De wet toont aan de het “volbrachte werk van Christus” uit twee niveaus bestaat, die<br />

worden afgeschaduwd door de twee vogels uit Leviticus 14 (en door de twee bokken uit<br />

Leviticus 16). Zijn eerste werk was een dood werk en dit is volbracht in de zin dat het<br />

niet meer nodig dat is Hij sterft. Zoals we snel zullen zien zal Zijn twee verschijning<br />

echter een levend werk zijn. Het zal een werk zijn dat een rechtvaardig volk op aarde<br />

vestigt, die in staat zal zijn om het karakter van Jezus Christus op juiste wijze te<br />

openbaren aan de rest van de wereld. Dit zal de laatste grote opwekking laten<br />

ontbranden met onophoudelijke uitstorting van de Heilige Geest.<br />

DE DOOP VAN JEZUS EN ZIJN BEPROEVING IN DE WOESTIJN<br />

De eerste vogel moest worden geslacht boven een aarden pot met bronwater. Jezus<br />

begon Zijn werk te vervullen door Zijn doop door Johannes in de Jordaan. Met de doop<br />

als symbool van dood en opstanding werd Jezus gedood door de doop. Dat wil zeggen,<br />

de dood werd hem toegerekend, want Hij deed zich voor als de eerste duif en de eerste<br />

bok, waarmee Hij Zichzelf verbond om op de bestemde tijd aan het kruis te sterven.<br />

Hoewel Hij ongetwijfeld met Johannes in de Jordaan stond, is er geen <strong>Bijbel</strong>se optekening<br />

dat aanduidt dat Hij onder water gedompeld werd. Vroege christelijke schilderijen<br />

portretteren Johannes die met een kan water over Zijn hoofd giet. Gregorius van Nyssa,<br />

die bekend staat als Vader der Vaders, schreef in zijn verhandeling “The Great<br />

Catechism”, XXXV, uit de vierde eeuw het volgende,<br />

“Het afdalen in het water en de drievoud [d.w.z. drievoudige] onderdompeling van de persoon hierin betreft<br />

een ander mysterie.”<br />

122


De nieuwe gelovigen daalden ongetwijfeld af in het water om gedoopt te worden, maar<br />

Gregorius zegt ons dat hun wijze van dopen geschiedde door drie maal water over het<br />

hoofd te gieten. Doordat de vertalers baptismos met “onderdompeling” vertalen lijkt het<br />

erop dat de mensen bij hun doop driemaal ondergedompeld werden. Dit schildert slechts<br />

de vooringenomenheid van de vertaler af, maar het schildert op geen enkele manier de<br />

werkelijkheid van hun doophandelingen af. Gregorius zegt ons dat de drievoudige<br />

uitstorting bedoeld was om de “driedaagse doodsstaat en het leven daarna” van Christus<br />

af te beelden. Wat later in hetzelfde hoofdstuk vergelijkt Gregorius de begrafenis van<br />

Jezus met onze begrafenis in de doop met de woorden: “in plaats van aarde, werd [er]<br />

water op hem gestort.” Vervolgens schrijft hij:<br />

“Maar sinds wij, zoals gezegd is, slechts in zoverre de onvolprezen Kracht, dat onze verdorvenheid natuur in<br />

staat is te bevatten, kunnen navolgen, waarbij het water driemaal over ons te gegoten wordt en waarbij wij<br />

vervolgens opstijgen uit het water, bekrachtigen wij die reddende begrafenis en opstanding, die plaats vond op<br />

de derde dag. Met dit in gedachte, namelijk dat wij de macht hebben over het water om er zowel in te zijn als<br />

eruit op te stijgen, zo heeft Hij dit ook, Hij die het universum tot Zijn soevereine beschikking heeft, door<br />

Zichzelf te dompelen in de dood, zoals wij in het water, om terug te keren tot Zijn eigen gelukzaligheid.”<br />

Gregorius verbindt het dopen ook met de wassingen bij het wasvat onder Mozes. Hij<br />

spreekt van “de genade van het wasvat” (hfdst. XXXV) en “gewassen worden in het<br />

wasvat van de doop” (hfdst. XL). Het wordt door alle <strong>Bijbel</strong>geleerden volledig<br />

geaccepteerd dat geen enkele priester het in zijn hoofd haalde om zichzelf in het wasvat<br />

van de tabernakel van Mozes onder te dompelen. Het wasvat bevatte kranen waarmee<br />

de priester hun handen en voeten wasten met water dat van bovenaf op hen werd<br />

gestort. De profeet Ezechiël is hier getuige van in Ezechiël 36:25 en 26,<br />

25 Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw<br />

onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. 26 Dan zal Ik u een<br />

nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart<br />

van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.<br />

Hoe het ook geschied is, we kunnen met zekerheid zeggen dat Jezus de wet in elk detail<br />

heeft vervuld. Leviticus 14:6 zegt dat de eerste vogel gedood moest worden BOVEN een<br />

aarden pot (een aards lichaam) MET BRONWATER. Dit kleine voorzetsel (“boven”) heeft<br />

een grote betekenis als wij de gebeurtenissen bij de doop van Jezus reconstrueren. De<br />

vogel werd niet onder water gehouden door onderdompeling, maar gedood boven het<br />

bron (“levend”) water. Na de doop van Jezus kwam de Geest en daalde op Hem neer als<br />

een duif om zo de wet te identificeren die Hij vervulde.<br />

De ceremonie eindigde hier niet mee. De wet zegt ons dat de tweede vogel in het bloed<br />

van de eerste vogel gedoopt moest worden om vervolgens losgelaten te worden in het<br />

open veld zonder de dood te hoeven ondergaan. Wij weten dat er maar slechts een<br />

kleine hoeveelheid bloed vrijkomt bij het doden van een vogel. Het (in)dopen van de<br />

vogel in het bloed van de geslachte vogel duidt NIET op onderdompeling. Het bestaat<br />

niet dat iemand de tweede vogel kon onderdompelen in het bloed van de eerste vogel.<br />

Het bloed werd op de achterzijde van de vleugels van de tweede vogel gesmeerd voordat<br />

de priester hem vrij liet in het open veld. Dit vertelt ons dat het tweede werk van<br />

Christus gebaseerd is op het eerst werk en dus daadwerkelijk mogelijk gemaakt wordt<br />

door Zijn dood aan het kruis.<br />

De verschijning van Jezus als tweede duif wordt afgebeeld in Openbaringen 19:11-13,<br />

11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat,<br />

werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in<br />

gerechtigheid. 12 En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren<br />

vele diademen. Hij had een naam, die opgeschreven was, en die niemand kent<br />

dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn<br />

naam luidt: Het Woord van God.<br />

123


Hij wordt beschreven als Het Woord van God die komt op een wit paard bekleed met een<br />

in bloed gedoopt bovenkleed. Het woord “gedoopt” (indopen) komt van het Griekse<br />

woord bapto, dat DOPEN betekent. Dit toont aan dat dit Hem op deze manier identificeert<br />

als de vervulling van de wet uit Leviticus 14:6. Het bewijst ook dat het indopen en<br />

besprenkelen binnen de wet van het reinigen van de melaatsen begrepen moet worden<br />

als een doop.<br />

Zijn eerste werk was een dood werk, terwijl het tweede werk een levend werk is waarbij<br />

“Het Woord” (zowel de Persoon als de boodschap) aan de wereld verkondigd wordt. Hij is<br />

eenmaal gestorven voor onze zonden en het is voor Hem niet nodig om nogmaals te<br />

sterven. Toch is het tweede werk gebaseerd op het eerste. Het LEVENSTHEMA volvoert<br />

de cyclus die aangeduid wordt door het sterven en leven (opstanding) van de doop.<br />

Hoewel ons het eeuwige leven al geschonken is door het vergoten bloed van Jezus<br />

Christus, merken we nog steeds op dat christenen blijven sterven, hetzij door ziekte of<br />

door ouderdom. Het leven dat ons geschonken is wordt ons op dit moment toegerekend.<br />

Misschien hebben wel miljoenen christenen de afgelopen 2000 jaar gezocht naar<br />

onsterfelijkheid door het eerste werk van Christus. Vele hebben oprecht geloofd dat zij<br />

nooit zouden sterven. Zij hebben hiervan getuigd en dit geclaimd, zij hebben het door<br />

geloof geproclameerd en van dit leven herhaaldelijk geprofeteerd, maar toch zijn zij allen<br />

gestorven zonder de belofte te hebben ontvangen. Waarom? Omdat de tijd van het<br />

tweede werk van Christus nog niet volledig is aangebroken. Voor alles is er een<br />

bestemde tijd. Ondertussen rekent het eerste werk van Christus ons hier en nu slechts<br />

het leven toe, maar haar belangrijkste uitgangspunt is de dood. Onder het eerste werk<br />

worden wij geroepen om met Hem te STERVEN. Bij het tweede werk worden wij tot leven<br />

en onsterfelijkheid geroepen. Het tweede werk is gebaseerd op het eerste werk, maar<br />

het zijn wel twee totaal andere werken en elk van deze werken worden op bestemde<br />

tijden tot de wereld gebracht.<br />

De meeste christenen accepteren het idee van een tweede komst van Christus (de<br />

wederkomst), omdat dit heel duidelijk uitgelegd wordt in het Nieuwe Testament. Toch<br />

zijn er maar weinigen die zich afvragen waarom Hij nog een keer zal komen. De Joden<br />

erkennen slechts één komst van de Messias. Ook zij hebben het doel van de twee vogels<br />

en de twee bokken niet begrepen. Over het algemeen hebben beide groepen (de<br />

christenen en de Joden) geen goed begrip van het verschil tussen het bedekken van de<br />

zonde en het in zijn totaliteit wegnemen. Ook hebben beide groepen geen goed begrip<br />

van het verschil tussen het toerekenen van onsterfelijkheid en de eigenlijke<br />

onsterfelijkheid.<br />

Bij het reinigen van de melaatse werd de melaatse op de achtste dag voor de derde en<br />

laatste keer rein verklaard en werd hij gezalfd met olie. De acht dagen van deze<br />

ceremonie staan in relatie tot de acht dagen van het Loofhuttenfeest (dat in de herfst<br />

plaats vind). De gereinigde melaatse ontving ook niet de volledige uitstorting met olie tot<br />

aan de achtste dag van zijn reiniging. Het uitstorten van de olie is een afschaduwing van<br />

de uitstorting van de volheid van de Heilige Geest op de achtste dag van Loofhutten,<br />

waarbij wij getransformeerd worden van de dood tot het leven, ofwel volmaakt worden<br />

en volledig tot de goddelijke volheid van het Heilige der Heiligen gebracht worden.<br />

Dit detail van de wet werpt een andere vraag binnen de christelijke leer op. Er zijn enkele<br />

christenen die van mening zijn dat zij alreeds de volheid van de Geest onder Pinksteren<br />

hebben ontvangen. De apostel Paulus zegt uiteraard dat wij slechts een onderpand, een<br />

voorschot, van de Geest hebben ontvangen (2 Kor. 1:22; 5:5). In Leviticus 14:10-18<br />

zien we dat de priester pas op de achtste dag van de reiniging de olie over de genezen<br />

melaatse mocht schenken. Dit is geen voorafschaduwing van Pinksteren, maar van de<br />

achtste dag van Loofhutten.<br />

124


DE VERZOENDAG (LEVITICUS 16)<br />

Net zoals de twee duiven te maken hebben met het probleem van de dood (of<br />

sterfelijkheid), zo hebben de twee bokken op de Verzoendag te maken met het probleem<br />

van de zonde. Hoewel het lijkt dat de wet met deze twee problemen apart omgaat,<br />

moeten ze bestudeerd worden alsof ze elkaar overlappen. Daarom moeten we zowel<br />

Leviticus 14 als Leviticus 16 bestuderen om een volledig beeld van de twee werken van<br />

Christus te krijgen. Leviticus 16 laat ons zien wat de priesters moesten doen op de<br />

Verzoendag:<br />

5 Van de gemeenschap van de Israëlieten moet hij twee geitenbokken nemen<br />

als zondoffer en één ram als brandoffer. 6 Dan moet Aäron de jonge stier<br />

aanbieden als zondoffer dat voor hem bestemd is, en voor zichzelf en zijn<br />

gezin verzoening doen. 7 Hij moet ook de beide bokken nemen en die voor het<br />

aangezicht van de HEERE plaatsen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.<br />

8 Aäron moet namelijk het lot over de twee bokken werpen: één lot voor de<br />

HEERE en één lot voor de weggaande bok. 9 Dan moet Aäron de bok waarop het<br />

lot voor de HEERE gevallen is, aanbieden en hem als zondoffer bereiden.<br />

10 Maar de bok waarop het lot is gevallen om weggaande bok te zijn, moet<br />

levend voor het aangezicht van de HEERE geplaatst worden, om daarmee<br />

verzoening te doen door hem als weggaande bok de woestijn in te sturen…<br />

15 Daarna moet hij de bok slachten die als zondoffer voor het volk bestemd is,<br />

en zijn bloed binnen het voorhangsel brengen. Hij moet met zijn bloed doen<br />

zoals hij met het bloed van de jonge stier gedaan heeft, en dat op het<br />

verzoendeksel en vóór het verzoendeksel sprenkelen. 16 Zo moet hij over het<br />

heiligdom verzoening doen vanwege de onreinheden van de Israëlieten en<br />

vanwege hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Zo moet hij ook<br />

doen met de tent van ontmoeting, die bij hen staat, te midden van hun<br />

onreinheden…<br />

20 Wanneer hij de verzoening over het heiligdom, de tent van ontmoeting en<br />

het altaar voltooid heeft, dan moet hij de levende bok naderbij laten komen.<br />

21 Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de<br />

ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen,<br />

overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en<br />

hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in<br />

sturen. 22 Zo draagt de bok al hun ongerechtigheden op zich weg naar een<br />

onbewoond gebied. Hij moet dan de bok de woestijn in sturen.<br />

We zien dat de ceremonie van de Verzoendag twee bokken omvat. De eerste werd<br />

gedood en zijn bloed werd in het Heilige der Heilige gebracht om besprenkelt te worden<br />

op de verzoendeksel voor de verzoening van het heiligdom. De tweede bok werd niet<br />

gedood. De priester moest zijn handen op de kop van de tweede bok leggen en alle<br />

zonden van het volk toeschrijven op zijn kop. Vervolgens moest “een man die daarvoor<br />

gereed staat” deze bok de woestijn in sturen en het loslaten in een onbewoond gebied,<br />

“een verlaten land”.<br />

Het bloed van de eerste bok bedekte de zonden (een dood werk). De tweede bok (een<br />

levend werk) nam alle zonden weg (Leviticus 16:21-22 en Hebreeën 9:28). De eerste<br />

bok had de kracht om ons rechtvaardigheid aan te rekenen, waardoor wij volmaakt<br />

worden in de ogen van God, hoewel we nog steeds beïnvloed worden door sterfelijkheid<br />

en haar gevolg, namelijk de zonde. De tweede bok maakt ons echter rechtvaardig voor<br />

God, want hij neemt onze zonden weg.<br />

125


HET VERGELIJKEN VAN DE TWEE DUIVEN EN DE TWEE BOKKEN<br />

Laten we nu eens het werk van de twee duiven en het werk van de twee bokken over<br />

elkaar leggen. De eerste duif moest gedood worden om ons leven toe te rekenen, en als<br />

resultaat werd de eerste bok eveneens gedood om ons rechtvaardigheid toe te rekenen.<br />

Vervolgens moest bij het tweede werk de tweede duif losgelaten worden in het open veld<br />

om zo het geschenk van onsterfelijk leven te typeren, en als resultaat werd de tweede<br />

bok eveneens in leven gelaten om volmaaktheid zonder zonde te typeren.<br />

Door dit in relatie te brengen met de twee werken van Christus zien we dat Jezus de<br />

eerste keer kwam om te sterven. Hebreeën 9:12 zegt ons dat Jezus Christus – onze<br />

Hogepriester – na zijn dood en opstanding het Heilige der Heiligen in de hemel<br />

binnenging om Zijn eigen bloed op het verzoendeksel de sprenkelen. Door geloof mogen<br />

wij (net zoals Abraham) dit voorrecht toe-eigenen, waardoor rechtvaardigheid ons wordt<br />

toegerekend, zoals Paulus ons ook vertelt in Romeinen 4:22-24,<br />

22 Daarom ook is het hem tot gerechtigheid gerekend. 23 Nu is het niet alleen<br />

ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is, 24 maar ook ter wille<br />

van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in<br />

Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft.<br />

Na de kruisiging ging Jezus het Heilige der Heiligen in de hemel binnen om daar Zijn<br />

eigen bloed op het hemelse verzoendeksel te sprenkelen. Dit vervulde de wet van de<br />

eerste bok. En in plaats van het direct vervullen van de wet van de tweede bok nam Hij<br />

plaats aan de rechterhand van de Vader. Hebreeën 10:12 en 13 zegt,<br />

12 maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had,<br />

tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God. 13 Verder wacht Hij op<br />

het tijdstip dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt<br />

worden.<br />

Jezus Christus vervulde niet meteen het werk van de tweede duif of de tweede bok. In<br />

plaats daarvan zetelde Hij aan de rechterhand van de Vader om voor ons te pleiten in het<br />

Pinkstertijdperk. Gedurende de afgelopen 2000 jaar heeft Hij op de dag gewacht dat Zijn<br />

vijanden onder Zijn voeten geplaatst worden. Pas dan, en alleen dan, zal Hij opstaan en<br />

komen als de tweede bok van de tempel van Zijn lichaam op aarde om alle zonde van<br />

hun harten weg te nemen.<br />

Sinds het eerste werk van Jezus aan het kruis bevinden we ons in een tussentijdse<br />

periode die wij het Pinkstertijdperk noemen. Het is de overgang van Pascha naar<br />

Loofhutten. In <strong>Bijbel</strong>se beelden en schaduwen werd dit historisch uitgebeeld door Israëls<br />

reis van Egypte naar het Beloofde Land. Wij zijn van mening dat wij in de buurt komen<br />

van het tweede werk van Christus en de vervulling van het Loofhuttenfeest. Vanwege<br />

deze reden is God bezig met het openbaren van diepere zaken van de wet en hoe deze<br />

profeteren van dingen die spoedig zullen gaan gebeuren.<br />

De tweede duif moet komen als, zoals afgebeeld in Openbaringen 19:13, het Woord dat<br />

komt op het witte paard. Er wordt melding gemaakt van Zijn in bloed gedoopt<br />

bovenkleed, dat verwijst naar de tweede duif die gedoopt werd in het bloed van de<br />

eerste duif. Deze gebeurtenis duidt op het volkomen wegnemen van de dood in ons, en<br />

dit zal eveneens onmiddellijk resulteren in het volkomen wegnemen van de zonde in ons.<br />

De twee bok werd vanuit de tempel gezonden naar een onbewoond gebied. Eveneens zal<br />

Christus, de tweede bok, uit ons voortkomen, want wij zijn de tempels van de Heilige<br />

Geest. Door uit ons voort te komen zal Hij al onze zonden wegnemen. Dit is de geboorte<br />

van de Mensenzoon, die Christus in u is, de hoop op de heerlijkheid (Kol. 1:27). Het zal<br />

het moment zijn wanneer wij volledig naar Zijn beeld en gelijkenis gemaakt zullen<br />

worden.<br />

126


Zo is er een hemels werk en een aards werk. Net zoals een duif zal Jezus uit de hemel<br />

komen. Net zoals een bok zal Jezus uit Zijn tempel op aarde voortkomen. Op beide<br />

manieren zal Hij gelijktijdig komen. Hij moet vanuit de hemel als een Duif naar de aarde<br />

komen, want de duif werd in het open veld losgelaten. Mattheüs 13:38 zegt ons dat het<br />

veld de wereld vertegenwoordigd. Daarom moet Hij wederom in de wereld komen om<br />

een tweede werk te doen om ons onsterfelijkheid te brengen. Maar Hij komt ook voort uit<br />

Zijn tempel op aarde, die gemaakt is met levende stenen. Dit is het werk van de tweede<br />

bok die alle zonde uit ons lichaam zal wegnemen.<br />

JEZUS IS OP DE VERZOENDAG GEDOOPT<br />

Wij zijn gaan geloven, vanuit onze studie over <strong>Bijbel</strong>se gebeurtenissen en chronologieën,<br />

dat Jezus tot Johannes ging om Zich te laten dopen op de Verzoendag, terwijl de eerste<br />

bok geslacht werd in Jeruzalem. Hij was negen dagen daarvoor dertig jaar geworden op<br />

het Feest van de Bazuinen (Zie ons 26 pagina’s tellende boek: When REALLY was Jesus<br />

Born?). In het naderen tot Johannes voor de doop was Hij een tegenbeeld van zowel de<br />

duiven als de bokken.<br />

Toen Jezus gedoopt was zag Johannes een duif boven Hem verschijnen die getuigde dat<br />

Hij een beeld was van de eerste duif. Na Zijn doop werd Hij door de Heilige Geest in de<br />

woestijn geleidt om door de duivel gedurende veertig dagen verzocht te worden. Door de<br />

woestijn in te gaan was Hij een tegenbeeld van de tweede bok. Dit is een unieke<br />

versmelting van de twee weten, waarmee aangetoond wordt dat zij bedoeld waren om<br />

elkaar te overlappen.<br />

De Heilige Geest was de Enige die bekwaam was om Hem in de woestijn te leiden<br />

waarmee de wet in Leviticus 16:21 werd vervuld,<br />

21 Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de<br />

ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen,<br />

overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en<br />

hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in<br />

sturen.<br />

Mattheüs 4:1 toont de vervulling van deze profetische wet,<br />

1 Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te<br />

worden door de duivel.<br />

In Leviticus 16:8 wordt naar de tweede bok verwezen als de “weggaande bok”. In de<br />

letterlijke Hebreeuwse tekst staat er: “voor Azazel”. Het wordt is afgeleidt van az, een<br />

vrouwelijke geit, en azel, weg gaan. Maar in andere oude literatuur is het een woord voor<br />

een kwade godheid, ruwweg vergelijkbaar met de duivel. Deze identificatie met een<br />

kwade godheid is slechts zinvol als we het interpreteren volgens de vervulling van Jezus<br />

in de passage van Mattheüs 4. Dan zullen we zien dat de weggaande bok “voor Azazel”<br />

vervuld wordt als Jezus de woestijn in wordt gestuurd om door de duivel verzocht te<br />

worden. Het betekent niet dat de bok op enige manier slecht is, of duivel is, maar juist<br />

dat hij voor een tijd door de duivel verzocht en beproefd moest worden om zo zijn<br />

waardigheid te bewijzen. In de Schriften zijn kwade wezens een integraal gedeelte<br />

binnen het plan van God om de overwinnaars te beproeven en volmaakt te maken.<br />

Gedurende de veertig dagen in de woestijn vastte Jezus en werd Hij verzocht. Daarna<br />

keerde Hij terug en begon Hij in Zijn bediening het Woord te onderwijzen en te<br />

verkondigen. Dit is eveneens een afschaduwing van het Pinkstertijdperk, dat een periode<br />

van veertig Jubeljaren blijkt te zijn (40 x 49 = 1960 jaar). De Kerk in de woestijn onder<br />

Mozes werd veertig jaar in de woestijn verzocht en beproefd. Op eenzelfde manier is<br />

Jezus Christus opgewekt door God om, net zoals Mozes, de Kerk onder Pinksteren in de<br />

127


woestijn te leiden, om hen te verzoeken en hun harten te beproeven, om te zien of zij<br />

Zijn stem zouden horen en hieraan zouden gehoorzamen.<br />

De eerste veertig jaar eindigde met de vernietiging van Jeruzalem in 70-73 n.Chr. Op<br />

een grotere schaal eindigde de veertig rustjaarcycli (40 x 7 = 280 jaar) met de<br />

omverwerping van het Romeinse rijk en het vestigen van het christelijk rijk onder<br />

Constantijn van 310-313 n.Chr. Ten slotte zag het jaar 1993 het einde van de veertig<br />

Jubeljaarcycli. Als dit patroon waarheid bevat kunnen wij nu de vernietiging van het<br />

Babylonische wereldsysteem, dat geprofeteerd werd door de profeet Daniël,<br />

aanschouwen. Maar dit valt buiten het bereik van onze huidige studie.<br />

Nu Pinksteren dus een soort tussentijds feest is tussen Pascha en Loofhutten, zien wij<br />

hier patronen in die beide feesten verbinden. Het Pinkstertijdperk heeft vele martelaren<br />

gezien die vanwege hun geloof gedood zijn en die zich identificeerden met Jezus in Zijn<br />

dood. Maar Pinksteren geeft ons ook een onderpand, een voorschot, van de Geest (2<br />

Kor. 1:22; 5:5; en Efeze 1:14). Ons is een voorschot gegeven van de erfenis tot aan de<br />

verlossing van het aangekochte bezit – ofwel, de verlossing van ons lichaam (Romeinen<br />

8:23).<br />

128


HOOFDSTUK 11<br />

Christus Komt Voort uit Juda en Jozef<br />

Nu we de twee werken van Christus vanuit de wet hebben uitgelegd gaan we nu over<br />

naar hun profetisch patroon die geopenbaard wordt in Juda en Jozef. We weten uit de<br />

genealogische optekening in het eerste hoofdstuk van Mattheüs dat Jezus uit de stam<br />

van Juda geboren is, en in het bijzonder uit het huis van David. De eerste keer kwam Hij<br />

speciaal uit deze lijn om zo in aanmerking te komen om de Scepter, om de wereld mee<br />

te regeren, te ontvangen. Over het algemeen weten alle gelovigen dit. Maar wat eigenlijk<br />

maar heel weinig gelovigen weten is dat Jezus de tweede keer als Jozef zal komen om<br />

Zijn geboorterecht te bevestigen. In dit hoofdstuk wijden wij hierover uit.<br />

Om tot het begrip te komen hoe deze beelden, schaduwen en profetieën vervuld zijn in<br />

deze twee zonen van Jakob, moeten we begrijpen wat hun profetische identiteiten zijn.<br />

Dit kunnen we vinden in Genesis 48 en 49 waar Jakob zijn zonen zegent en hen hun<br />

profetische rollen van het drama wat we vandaag voor ons zien gebeuren schenkt:<br />

8 Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven! Je hand zal rusten op de nek van<br />

je vijanden; voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen. 9 Juda is<br />

een leeuwenwelp; van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon. Hij heeft zich<br />

gekromd, zich als een leeuw neergelegd, als een leeuwin; wie zal hem doen<br />

opstaan? 10 De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf<br />

van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen.<br />

11 Hij bindt zijn jonge ezel aan de wijnstok en het veulen van zijn ezelin aan de<br />

edelste wijnstok; hij wast zijn kleren in wijn en zijn gewaad in druivenbloed.<br />

Juda moest voorzien in de Koninklijke lijn van rechtmatige heersers van de aarde van<br />

Adam tot Jezus Christus. De heerschappij was toevertrouwd aan Adam (Genesis 1:26)<br />

die deze autoriteit doorgaf als een koninklijk geboorterecht aan de volgende generatie.<br />

Het geboorterecht werd doorgegeven aan Noach en daarna aan Sem. Sem overleefde<br />

Abraham in de stad Salem (Jeruzalem), die gebouwd was en regeert werd onder de titel<br />

van Melchizedek. Na zijn dood in 2158 na Adam werd het geboorterecht doorgegeven<br />

aan Izak, die op dat moment 110 jaar was. Dertien jaar later, toen Izak 123 jaar was en<br />

Jakob en Ezau 63 jaar, gaf Izak de geboorterechtzegen door aan Jakob, denkende dat hij<br />

dit aan Ezau gaf (Genesis 27).<br />

Jaren later, toen Jakob-Israël op sterven lag, zegende hij zijn zonen. In deze zegen<br />

scheidde hij de Koninklijke lijn van het geboorterecht en gaf hij Juda het recht om te<br />

heersen. We hebben in de zojuist geciteerde passage gezien dat Jakob Juda met een<br />

leeuw vergeleek. Enkele verzen later zegent Jakob Jozef met veel vruchtbaarheid in<br />

Genesis 49:22-26:<br />

22 Jozef is een jonge vruchtbare boom, een jonge vruchtbare boom bij een<br />

bron. Elk van zijn takken loopt over de muur. 23 Boogschutters hebben hem<br />

verbitterd, beschoten en hem gehaat, 24 maar zijn boog bleef gespannen; zijn<br />

armen en handen bleven soepel door de handen van de Machtige van Jakob, –<br />

vandaar dat Hij de Herder is, de rots van Israël – 25 door de God van je vader,<br />

Die je zal helpen, en door de Almachtige, Die je zal zegenen met zegeningen uit<br />

de hemel van boven, met zegeningen uit de watervloed, die beneden ligt, met<br />

zegeningen van borsten en baarmoeder. 26 De zegeningen van je vader gaan de<br />

zegeningen van mijn vaderen te boven, tot aan de begerenswaardigheid van de<br />

eeuwige heuvels. Zij zullen zijn op het hoofd van Jozef, ja, op de schedel van de<br />

gewijde onder zijn broers.<br />

129


Deze zegen is te vergelijken met de zegen die Izak Jakob vele jaren geleden had<br />

gegeven. In feite gaf Jakob het geboorterecht aan Jozef, maar wij worden niet<br />

overgelaten aan onze eigen interpreterende vaardigheden om dit te ontdekken. Dit feit<br />

wordt namelijk heel duidelijk verklaard in 1 Kronieken 5:1 en 2,<br />

1 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de<br />

eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn<br />

eerstgeboorterecht aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar<br />

niet zo, dat deze in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven,<br />

2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst,<br />

maar het eerstgeboorterecht was van Jozef.<br />

Jozef werd het geboorterecht gegeven, dat het koninkrijk van God Zelf belichaamde.<br />

Maar aan Juda werd de scepter gegeven, wat betekende dat de Koninklijke lijn die<br />

culmineerde met Jezus Christus uit hem zou komen. Hij werd een leeuw genoemd. Jakob<br />

profeteerde over Juda het stervenswerk en de heerschappij dat vervuld zou worden in<br />

Jezus, de Leeuw uit de stam van Juda.<br />

Jezus kwam de eerste keer om de profetieën aangaande het huis van Juda te vervullen.<br />

Hij werd geboren in Bethlehem van Judea, de Stad van David. De Davidische lijn was van<br />

Juda, de lijn die geroepen werd om de Messias voort te brengen. Jezus kwam als de Zoon<br />

van David om zo Zijn troonrechten te bevestigen, waardoor Hij in aanmerking kwam om<br />

over het Huis van Israël te regeren.<br />

Maar de leeuw moest sterven om de heerschappij te ontvangen. Genesis 49:9-11 beeldt<br />

Juda af als een leeuw in een gekromde positie en bedekt met bloed. Dit is een profetisch<br />

beeld van de Leeuw van de stam Juda, de Messias door geboorte, die Zijn troon ontving<br />

door dood en opstanding.<br />

HET RAADSEL VAN SIMSON: DE DODE LEEUW BRENGT HONING VOORT<br />

Het onderwerp van de dode leeuw wordt verder geïllustreerd in het leven van Simson.<br />

Richteren 14:5-17 vertelt het verhaal van het raadsel van Simson over de dode leeuw en<br />

de gebeurtenissen die daarop volgden:<br />

5 Zo ging Simson met zijn vader en zijn moeder naar Timna. En toen zij bij de<br />

wijngaarden van Timna kwamen, zie, een jonge leeuw kwam hem brullend<br />

tegemoet. 6 Toen werd de Geest van de HEERE vaardig over hem, zodat hij hem<br />

uiteenscheurde, zoals men een bokje uiteenscheurt, zonder dat hij iets in zijn<br />

hand had. Maar hij vertelde zijn vader en moeder niet wat hij gedaan had.<br />

7 Hij ging verder en sprak met de vrouw. En zij was in Simsons ogen de juiste.<br />

8 Toen hij na enkele dagen terugkeerde om haar tot vrouw te nemen, week hij<br />

van de weg af om het kadaver van de leeuw te zien. En zie, er zat een<br />

bijenzwerm in het lichaam van de leeuw, met honing. 9 Hij nam die honing in<br />

zijn handen en liep al etend verder. Hij liep naar zijn vader en zijn moeder en<br />

gaf hun er wat van, en zij aten ook. Hij vertelde hun echter niet dat hij de<br />

honing uit het lichaam van de leeuw genomen had. 10 Toen ook zijn vader bij de<br />

vrouw aangekomen was, richtte Simson daar een maaltijd aan, want zo deden<br />

de jongemannen.<br />

11 En het gebeurde, zodra zij hem zagen, dat zij dertig metgezellen uitkozen,<br />

die bij hem zouden blijven. 12 En Simson zei tegen hen: Laat mij u toch een<br />

raadsel opgeven. Als u mij dat binnen de zeven dagen van deze bruiloft goed<br />

kunt uitleggen en kunt ontdekken wat het betekent, zal ik u dertig stel<br />

onderkleren geven, en dertig stel bovenkleren. 13 Maar als u het mij niet kunt<br />

uitleggen, dan moet u míj dertig stel onderkleren en dertig stel bovenkleren<br />

geven. Daarop zeiden zij tegen hem: Geef uw raadsel op en laat het ons horen.<br />

130


14 Hij zei tegen hen: Eten kwam uit de eter, en zoetigheid kwam uit de sterke.<br />

En drie dagen lang konden zij het raadsel niet uitleggen.<br />

15 Toen gebeurde het op de zevende dag dat zij tegen de vrouw van Simson<br />

zeiden: Haal uw man over om ons het raadsel uit te leggen. Anders zullen wij u<br />

en het huis van uw vader met vuur verbranden. Hebt u ons uitgenodigd om ons<br />

ons bezit te ontnemen of zo? 16 Toen ging de vrouw van Simson bij hem zitten<br />

huilen en zei: Je haat mij alleen maar en houdt niet van mij. Je hebt mijn<br />

volksgenoten een raadsel opgegeven en het mij niet uitgelegd. En hij zei tegen<br />

haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet eens uitgelegd, zou ik het<br />

jou dan wel uitleggen? 17 En zij huilde bij hem op de zevende dag dat zij deze<br />

maaltijd hadden. Zo gebeurde het op de zevende dag dat hij het haar uitlegde,<br />

want zij bleef bij hem aandringen. Vervolgens legde zij het raadsel uit aan haar<br />

volksgenoten. 18 Toen zeiden de mannen van de stad tegen hem, op de zevende<br />

dag, voordat de zon onderging: Wat is zoeter dan honing? En wat is sterker dan<br />

een leeuw? En hij zei tegen hen: Als u niet met mijn kalf had geploegd, zou u de<br />

betekenis van mijn raadsel niet hebben ontdekt. 19 Toen werd de Geest van de<br />

HEERE vaardig over hem: hij ging naar de Askelonieten en sloeg dertig man van<br />

hen dood. Hij nam hun kleren en gaf een stel daarvan aan elk van hen die het<br />

raadsel hadden uitgelegd. Hij was echter in woede ontstoken en keerde weer<br />

terug naar het huis van zijn vader. 20 En de vrouw van Simson werd de vrouw<br />

van zijn metgezel, die hem vergezeld had.<br />

De zeven dagen waaraan gerefereerd wordt in dit verhaal zijn de zeven dagen van het<br />

Feest van Ongezuurde Broden, dat weer refereert aan Pascha, dat de eerste dag van<br />

Ongezuurde Broden was. Het antwoord op het raadsel is de dode leeuw waarbij honing<br />

voortkomt uit zijn dode lichaam. Het is het raadsel van redding – het Beloofde Land, een<br />

land overvloeiende van melk en honing, dat beschikbaar is door de dood van de Leeuw,<br />

Jezus Christus. Jezus kwam, stierf met Pascha, en uit Hem komt de honing voort.<br />

De belofte van transfiguratie is eveneens opgenomen in het raadsel. Als de filistijnen het<br />

raadsel van redding konden oplossen zouden zij nieuwe klederen krijgen. Als zij faalden<br />

moesten zij klederen aan Simson geven. De belofte van transfiguratie is bevestigd door<br />

Jezus eerste werk (de dood van de Leeuw), hoewel dit nog niet vervuld is totdat de tijd<br />

van het tweede werk aanbreekt. Het raadsel van Pascha is: “Hoe wordt een mens gered?<br />

Hoe verkrijgt iemand de verandering van kleding (de kleding van redding, ofwel<br />

transfiguratie)?”<br />

De filistijnen (de vleselijke geest) verkregen het antwoord op het feest van Simson, maar<br />

zij leerden dit op een onwettige manier. Zij bedreigden de vrouw en het huis van haar<br />

vader met vuur. Daarom betaalden zij ook de prijs voor hun onwettige daden. Zij<br />

verkregen hun klederen, maar Simson schonk het ze van hun eigen huiden, om het zo<br />

maar te zeggen. De filistijnse geest zal haar redding ontvangen, maar zal door het vuur<br />

gered worden (1 Kor. 3:15). Wij moeten op een wettige manier naar het antwoord<br />

zoeken, namelijk door het aan God te vragen en niet door de dreiging van vuur.<br />

Het raadsel van Simson is het geheim van rechtvaardiging door geloof, hetgeen de<br />

vleselijke geest niet kan begrijpen. Het raadsel profeteert van de dood van de ware<br />

Leeuw, Jezus Christus, waaruit de honing van rechtvaardiging komt en de redding in<br />

Gods Koninkrijk. Het was noodzakelijk voor Hem om bij Zijn eerste verschijning uit deze<br />

lijn voor te komen om zo de wettig Koning en Belangrijkste Erfgenaam van de aarde te<br />

worden, zoals dit geschonken was aan Adam. Daarnaast zal Hij, bij Zijn tweede<br />

verschijning, geopenbaard worden als een tegenbeeld van Jozef zodat Hij op een wettige<br />

manier een claim kan leggen op het Geboorterecht - het Koninkrijk – zelf.<br />

131


JOZEF DE BOODSCHAP VAN HET ZOONSCHAP<br />

Jakob noemt Jozef in Genesis 49:22 een vruchtbare boom (tak). Het woord dat vertaalt<br />

is met “boom” is het Hebreeuwse woord ben. Dit betekent “zoon”. Het geboorterecht is<br />

essentieel om de belofte van het zoonschap te verkrijgen. Het tweede werk van Christus<br />

is een Jozef werk dat ons tot het volledige zoonschap zal brengen, ook wel “de<br />

aanneming tot zonen” genoemd.<br />

De broers van Jozef rekende hun zonden toe aan hem door hun handen op hem te<br />

leggen. Eerst gooiden ze hem in een put, zodat wij een glimp kunnen opvatten van de<br />

profetische verhandelingen als zij zich onthullen. De put stelt Jezus Christus in Zijn<br />

eerste werk voor, waarbij Hij stierf en begraven werd. Later werd Jozef eruit gehaald en<br />

aan handelaren op weg naar Egypte verkocht.<br />

Dit stelt niveau twee voor, ofwel het tweede werk van Christus dat profetisch<br />

geopenbaard wordt. De broers van Jozef haatte hem en maakt hem tot de weggaande<br />

bok voor hun zonden. Hierdoor werd Jozef een beeld van de tweede bok. Zij doopten zijn<br />

veelkleurig gewaad, dat hem identificeerde als hun heer, een geëerde zoon, in het bloed<br />

van een geitenbok (Genesis 37:31). De broers van Jozef wisten niet dat zij aan het<br />

profeteren waren over toekomstige zaken. De wet van Mozes zegt dat de tweede vogel<br />

gedoopt moest worden in het bloed van de eerste vogel, en dat de tweede bok in de<br />

woestijn gezonden moest worden. De broers van Jozef combineerden deze profetische<br />

beelden door het gewaad van Jozef in het bloed van een bok te dopen.<br />

Jozef werd vervolgens naar Egypte gebracht, waar hij zich uiteindelijk verhief als macht<br />

boven iedereen, op farao na. Hierin was Jozef een beeld van Christus die, na Zijn dood<br />

en opstanding, opvaarde tot de Vader en een naam kreeg die verheven is boven alle<br />

namen. Aan het einde van de 21 jaar van Jakobs moeilijkheden, waarbij Jakob<br />

gescheiden werd van Jozef en dacht dat hij dood was, zond God een hongersnood om het<br />

tijdperk aan een einde te laten komen. De broers gingen naar Egypte om graan te kopen<br />

waarna Jozef zich uiteindelijk onthulde aan hen.<br />

Jozef nodigde zijn familie uit om naar Egypte te verhuizen en ging toen uit om Jakob te<br />

ontmoeten terwijl deze onderweg was (Genesis 46:29). Hij ging uit met zijn wagen,<br />

ongetwijfeld getrokken door witte paarden, want dit duidt het meest op de komst van<br />

Christus in Openbaringen 19, waar staat dat Hij komt op een wit paard terwijl hij de<br />

hemelse legers aanstuurt. Omdat zijn broers hem in slavernij hadden verkocht aan<br />

Egypte was Jozef dus in staat om vele mensenlevens te redden. De kwade bedoelingen<br />

van hen buigt God om in het goede. En niets van dit alles had kunnen gebeuren als de<br />

broers van Jozef zijn gewaad niet in het bloed van de bok hadden gedoopt en hem niet in<br />

de woestijn hadden gestuurd.<br />

JUDA, JOZEF EN BENJAMIN<br />

Over de volgende vraag ontstond in vroegere tijd een enorm debat: vanuit welke lijn zou<br />

de Messias geboren worden? Er waren verschillende gedachten binnen de leerscholen van<br />

rabbi’s. Sommigen dachten de lijn van Juda, op grond van de profetie dat Hij de Zoon<br />

van David zou zijn. Anderen dachten de lijn van Jozef, omdat hij de houder van het<br />

geboorterecht was. Weer anderen dachten dat Hij door de lijn van Levi zou komen – in<br />

het bijzonder de lijn van Aäron – omdat hij de hogepriester was. Uiteindelijk blijken ze<br />

allemaal een beetje gelijk te hebben. De Messias in de rol van Hogepriester valt buiten<br />

het bereik van deze discussie, daarom willen we u als lezer, wat betreft dat onderwerp,<br />

eenvoudigweg verwijzen naar het boek Hebreeën. In plaats daarvan zullen we ons<br />

richten op de vervulling van de Messias vanuit het beeld van Juda en Jozef.<br />

Jakob worstelde in Genesis 32:28 met een engel. Deze engel veranderde Jakobs naam in<br />

Israël. Vele jaren later, toen Jakob-Israël het einde van zijn leven naderde, gaf hij zijn<br />

132


zegen aan elk van zijn twaalf zonen. Jozef ontving echter een dubbele portie, vanwege<br />

het feit dat hij de houder van het geboorterecht was. Daarom adopteerde Jakob de twee<br />

zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, en maakte hij van hen twee volledige stammen van<br />

Israël. Zoals we kunnen lezen in Genesis 48:11-16 gaf Jakob bij de adoptie en zegen van<br />

deze zonen van Jozef hen de naam van Israël,<br />

11 En Israël zei tegen Jozef: Ik had niet gedacht je gezicht ooit nog te zien,<br />

maar zie, God heeft mij zelfs je nageslacht laten zien. 12 Toen liet Jozef hen bij<br />

Jakobs knieën weggaan, en hij boog zich met zijn gezicht ter aarde. 13 Daarna<br />

nam Jozef hen beiden: Efraïm aan zijn rechterhand – voor Israël was dat links –<br />

en Manasse aan zijn linkerhand – voor Israël was dat rechts. Zo liet hij hen<br />

dichter bij hem komen. 14 Maar Israël stak zijn rechterhand uit en legde die op<br />

het hoofd van Efraïm, hoewel deze de jongste was, en hij legde zijn linkerhand<br />

op het hoofd van Manasse. Hij kruiste zijn handen, hoewel Manasse de<br />

eerstgeborene was. 15 En hij zegende Jozef en zei: De God voor Wiens<br />

aangezicht mijn vaderen, Abraham en Izak, gewandeld hebben, de God Die mij<br />

als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag, 16 de Engel, Die mij<br />

verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam<br />

[Israël] en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak, genoemd zal blijven en<br />

zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen.<br />

Jakob gaf de naam Israël door aan de zonen van Jozef en niet aan Juda of één van zijn<br />

andere zonen. Dit was een erg belangrijke juridische zaak, omdat de zonen van Jozef<br />

vanaf toen bewaarders van de naam Israël waren. De enige manier waarop de andere<br />

stammen deze naam konden gebruiken was door zich te verenigen met de stammen van<br />

Jozef. Daarom stond het hele volk, de hele natie - namelijk de twaalf stammen en de<br />

stam van Levi - onder Saul, David en Salomo bekend als het Koninkrijk van Israël.<br />

Alleen werd het koninkrijk na de dood van Salomo verbroken. De stammen van Jozef<br />

werden van de stam van Juda afgesplitst. Het huis was verdeeld. De zuidelijke natie die<br />

bestond uit de stammen van Juda, Benjamin en een groot gedeelte van Levi stonden<br />

officieel bekend als het huis van Juda. De noordelijke tien stammen stonden officieel<br />

bekend als het huis van Israël. Omdat deze noordelijke stammen Efraïm en Manasse<br />

bevatte, en zij de naam Israël gegeven was, hielden zij het recht om bekend te blijven<br />

staan als Israël.<br />

De profeet Ahia vertelde Salomo dat God het koninkrijk zou gaan verdelen. Dit kunnen<br />

we lezen in 1 Koningen 11:<br />

28 Nu was de man Jerobeam een harde werker. Toen Salomo zag hoe deze<br />

jongeman het werk verrichtte, stelde hij hem aan over de hele lichting<br />

werklieden van het huis van Jozef [Israël]. 29 Het gebeurde in die tijd, toen<br />

Jerobeam uit Jeruzalem vertrok, dat de profeet Ahia uit Silo hem onderweg<br />

aantrof. Deze had zich in een nieuw kleed gehuld en zij beiden waren alleen in<br />

het open veld. 30 Toen pakte Ahia het nieuwe kleed dat hij aanhad, en scheurde<br />

het in twaalf stukken. 31 Hij zei tegen Jerobeam: Neem er tien stukken van voor<br />

uzelf. Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga het koninkrijk uit de<br />

hand van Salomo losscheuren en Ik zal u tien stammen geven. 32 Maar één<br />

stam zal voor hem zijn, omwille van Mijn dienaar David en omwille van<br />

Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb verkozen.<br />

Merk op dat God in het bijzonder “het koninkrijk” uit de hand van Salomo en zijn zoon<br />

ontnam. Het was NIET het geval dat enkele stammen rebelleerden en zodoende een<br />

nieuw koninkrijk vormde. Nee, God oordeelde koning Salomo door het koninkrijk te<br />

verdrijven van zijn regering. Dit wordt herhaald in de verzen 34-36, waar we het<br />

volgende lezen,<br />

133


34 Uit zijn hand zal Ik dit hele koninkrijk echter niet nemen, maar Ik zal hem<br />

voor al de dagen van zijn leven tot vorst maken, omwille van Mijn dienaar<br />

David, die Ik heb verkozen en die Mijn geboden en verordeningen in acht heeft<br />

genomen. 35 Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik het koningschap nemen en<br />

Ik zal u daarvan tien stammen geven. 36 En aan zijn zoon zal Ik één stam<br />

geven, zodat Mijn dienaar David alle dagen een lamp voor Mijn aangezicht zal<br />

hebben in Jeruzalem, de stad die Ik voor Mij heb verkozen om Mijn Naam daar<br />

te vestigen.<br />

Na de opstand vestigde het zuidelijke huis van Juda een beperkt koninkrijk, maar dit was<br />

niet het koninkrijk van Israël. Het was niet datgene dat beloofd was aan Juda of David.<br />

Dit was een splitsing tussen de Scepter en het Geboorterecht. De stam van Benjamin, de<br />

jongere broer van Jozef, was aan Juda geschonken om een lamp te zijn voor Juda en<br />

Jeruzalem (1 Koningen 11:36). Benjamin was dus verbonden aan zowel Juda als Jozef en<br />

had hierdoor een unieke rol als bemiddelaar tussen de twee huizen. Hij was dus op een<br />

unieke manier gekozen om te assisteren bij het repareren van de breuk tussen de koning<br />

en zijn verloren koninkrijk.<br />

Daarom behoort Benjamin zowel bij Israël als bij Juda, en dit wordt weerspiegelt door de<br />

twee namen die hij bij zijn geboorte kreeg (Genesis 35:18). Door zijn moeder werd hij<br />

Ben-oni, zoon van mijn “smart”, genoemd, en door zijn vader Benjamin, “zoon van mij<br />

rechterhand”. In Jesaja kunnen we een grote profetie vinden van het werk van Jezus als<br />

het Lam van God aan het kruis. Jesaja 53:3 noemt Jezus profetisch “man van smarten”.<br />

Maar toen dat werk was volbracht voer Jezus op om te zetelen aan de rechterhand van<br />

de Vader (Heb. 1:3). Benjamin betekent “zoon van mijn rechterhand”. Dit profeteert van<br />

het tweede werk van Christus.<br />

Jezus Christus is uiteindelijk de Heler van de breuk tussen Juda en Israël, de Koning met<br />

Zijn Koninkrijk en het Hoofd met Zijn Lichaam. Waar God in geestelijk opzicht mee bezig<br />

is openbaart Hij hier op aarde zodat wij Zijn plan en doel met de aarde kunnen gaan<br />

begrijpen en de timing van Zijn werken kunnen gaan zien. Het was Benjamins rol om de<br />

breuk tussen Israël en Juda te helen. In dit profetische verhaal wordt Jezus voorgesteld<br />

als Juda, het Koninkrijk van God als Jozef en de christenen als Benjamin.<br />

Bijna al de discipelen waren Benjaminieten uit Galilea. Hun voorvaderen hadden zich, na<br />

hun terugkomst van de Babylonische ballingschap, gevestigd ten noorden van Jeruzalem<br />

(Nehemia 11:31-35). Degene van de stam van Juda vestigden zich in hun oude steden<br />

vanaf Israël tot het zuiden (Nehemia 11:25-30). Toen Jezus geboren werd stond het<br />

territorium van de Benjaminieten bekend als Galilea en die van de Judeeërs simpelweg<br />

als Judea.<br />

De discipelen van Jezus vormden de kern van de Nieuwtestamentische Kerk. De meeste<br />

volgelingen van Jezus kwamen eveneens uit Galilea. Zodoende was de rol van Benjamin,<br />

als zijnde een licht voor Jeruzalem, dus voor God vervuld. De profetie van Jesaja 49:6<br />

ging in vervulling toen zij daadwerkelijk uiteen werden gedreven door vervolging en<br />

zodoende een licht werden voor de hele wereld,<br />

6 Hij zei: Het is te gering [d.w.z., het is te gemakkelijk] dat U voor Mij een Knecht<br />

zou zijn om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël<br />

gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de<br />

heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.<br />

DE PROFETIE VAN HET HUIS VAN JOZEF<br />

Het leven van Jozef vestigde een profetisch patroon die zijn nakomelingen in de eeuwen<br />

daarna moesten navolgen. Hij werd als slaaf verkocht aan Egypte, waar hij zich<br />

uiteindelijk openbaarde in macht. Farao gaf hem een vrouw die hem twee zonen schonk,<br />

134


Efraïm en Manasse. Efraïm betekent “zeer vruchtbaar”, en Manasse betekent<br />

“vergeetachtig”. Net zoals Jozef verloren was en voor 21 jaar dood gewaand werd, zo<br />

ook waren de stammen van Israël verloren en voor duizenden jaren dood gewaand. De<br />

tien stammen van het noordelijke huis van Israël, geleidt door Efraïm en Manasse,<br />

werden vaak het huis van Jozef genoemd. (Zie bijvoorbeeld Amos 5:6, Obadja 18 en<br />

Zacharia 10:6.)<br />

De stammen van Jozef droegen het geboorterecht en de naam van Israël, die door Jakob<br />

zelf aan hen was doorgegeven. Toen deze stammen door Assyrië in 745 tot 721 v.Chr. in<br />

ballingschap werden gebracht, leek het erop dat het geboorterecht en de naam Israël zelf<br />

verloren waren gegaan. De Messiaanse lijn werd echter behouden door de zuidelijke<br />

natie van Juda. De roeping van Juda bestond uit het laten voortkomen van de Koning-<br />

Messias, die, net zoals de eerste duif en de eerste bok, voor de zonden van de wereld<br />

moest sterven.<br />

In 604 v.Chr. werd het huis van Juda ingenomen en gedeporteerd naar Babylon voor<br />

zeventigjarig gevangenschap, waarna zij vervolgens in 534 v.Chr. naar hun eigenlijke<br />

territorium terugkeerden. Maar de stammen van Israël keerden NIET samen met hun<br />

broeders van Juda terug. Dit is bij alle historici wijd en zijd bekend, want dit staat zeer<br />

nauwkeurig beschreven in alle oude aantekeningen. Josephus, de historicus uit Judea uit<br />

de eerste eeuw, schreef in Antiquities of the Jews, XI, v, 2,<br />

“… Maar toen bleef het gehele lichaam van het volk van Israël in dat gebied; vandaar dat er maar slechts twee<br />

stammen in Azië en Europa aan de Romeinen onderworpen zijn, terwijl de tien stammen zich tot nu toe voorbij<br />

de Eufraat bevinden, waar zij een enorme schare vormen, dat niet geteld kan worden.”<br />

In de tijd van Christus en de apostelen was de verblijfplaats van de tien stammen van<br />

Israël nog steeds niet bekend. Hun bevolking had zich, rond het gebied van de Zwarte<br />

Zee en de Kaspische Zee, enorm vergroot, want daar hadden de Assyriërs hun 700 jaar<br />

eerder gebracht. In die tijd waren zij het grootste volk van het Parthische rijk, dat zich in<br />

haar kracht en grootte kon meten met het Romeinse rijk. Zij regeerden van 64 v.Chr. tot<br />

225 n.Chr. van de Eufraat tot India. De rivier de Eufraat werd over het algemeen erkend<br />

als de grens tussen het Parthische rijk en het Romeinse rijk. Daarom schrijft Josephus<br />

ook dat de tien stammen voorbij deze grens in Parthië leefden. Volgens Rawlinson werd<br />

er in zijn boek, The Sixth Great Oriental Monorchy, pag. 19, in feite “aangenomen dat<br />

hun naam ballingen betekende.” Hoewel niemand aan kan tonen welke ballingen hiermee<br />

bedoeld werden, lijkt het aannemelijk dat het refereerde aan Israëls ballingschap naar<br />

dat gebied.<br />

Het koninkrijk der Seleuciden dat Judea regeerde werd in 129 v.Chr. verslagen door de<br />

Parthen. Koning Antiochus werd samen met 300.000 troepen gedood. Hierdoor konden<br />

de Makkabeeën hun onafhankelijkheid doen gelden en zodoende hun buurgebieden<br />

overvallen, waardoor zij hun eigen monarchie voor een tijd opnieuw konden invoeren.<br />

Wat later kwam Judea in 63 v.Chr. onder het eigendom van het Romeinse rijk terecht,<br />

waarbij Pompeuis Jeruzalem innam. Maar toen de Romeinse generaal Crassus tien jaar<br />

later Parthen aanviel werd de helft van zijn leger gedood en een kwart gevangen<br />

genomen. Ook Crassus kwam hierbij om het leven. In 40 n.Chr. veroverde Parthië Syrië<br />

en Judea en verdreven ze de Romeinen uit Klein-Azië. In die tijd werd Antigonus in Judea<br />

op de troon gezet. Hij regeerde als Partische satraap tot 37 v.Chr. toen Herodus in naam<br />

van Rome Jeruzalem veroverde. Deze Herodus was koning toen Jezus geboren werd.<br />

In diezelfde tijd viel Marcus Antonius met 113.000 troepen Parthië binnen, maar hij<br />

verloor zo’n 60.000 man voordat hij zich terugtrok. De volgende crisis deed zich in 2<br />

v.Chr. voor toen de magiërs de nieuwe “Koning van de Judeeërs” kroonde. De magiërs<br />

waren een machtige klasse binnen de Parthische nobelheid en werden waarschijnlijk<br />

vergezelt door vele troepen om hun giften voor de nieuwe Koning te beschermen.<br />

Mattheüs 2:3 zegt ons dat niet alleen koning Herodus, maar “heel Jeruzalem”, in<br />

verwarring werd gebracht door dit bezoek. De geschiedenis leert dat in het daarop<br />

135


volgende jaar (1 v.Chr.) een andere Romeinse invasie van Parthië op het nippertje werd<br />

gemeden door onderhandeling met de top op een neutraal eiland te midden van de rivier<br />

de Eufraat. Dit topoverleg resulteerde voor de komende vijftig jaar in vrede tussen de<br />

twee grootmachten, waardoor de geboorte van het christendom zich ongehinderd (door<br />

oorlog) kon ontwikkelen.<br />

Hoewel al deze dingen staan opgetekend in geschiedenisboeken worden slechts weinigen<br />

onderwezen over Parthië of haar verband met de ballingen van de stam Israël. Toch<br />

vervulde de vergrote populatie van Israël (zoals geverifieerd door Josephus) de profetie<br />

van Jozef in de naamgeving van zijn zoon “Efraïm”, ofwel “zeer vruchtbaar”. Ook<br />

geschiede het volgens het plan van God dat zij bijna totaal verloren waren en voor<br />

“dood” gewaand werden, want dit was de profetie van Jozefs andere zoon, Manasse.<br />

Weet dat Manasse’s naam “vergeetachtig” betekent, waarna hij genoemd is omdat God<br />

ervoor gezorgd had dat Jozef zijn vaders huis vergeten was (Gen. 41:51). Deze naam<br />

profeteert van de tijd dat het huis van Israël haar vaders huis zou vergeten, waardoor zij<br />

geleidelijk haar bewustzijn van haar wortels in Israël zou vergeten.<br />

Toch vermelden wij haastig dat deze stammen in de laatste dagen, aan het einde van “de<br />

tijd van Jakobs verdrukking”, gevonden moeten worden. Het verloren geboorterecht<br />

moet hersteld worden. Jozef moet gevonden worden zodat het Koninkrijk van God op<br />

aarde tot openbaring kan komen.<br />

De stammen van Israël zijn nooit Joden geweest. De term “Jood” is simpelweg een<br />

verkorte versie van het Nieuwtestamentisch Griekse woord Ioudeos, ofwel Judeeër.<br />

Joden worden Joden genoemd door hun geschiedenis terug te herleiden tot het volk van<br />

Judea (of Juda) in de tijd van Christus. Judea bracht de Messias – de rechtmatige<br />

Heerser van het gehele huis van Israël – voort, want dit was de roeping van Juda, de<br />

zoon van Jakob. Breng dit in contrast met de stammen van Israël, die door Jozef geleid<br />

werden, die de houder van het geboorterecht was en geroepen was om het Koninkrijk<br />

van God voort te brengen. Er is van de Joden nooit gezegd dat zij een enorme<br />

bevolkingsgroep waren die de profetie in de naam van Efraïm konden vervullen, noch de<br />

profetie in naam van Manasse. De reden hiervoor is eenvoudig; zij stammen niet af van<br />

Jozef, noch van de tien stammen uit het huis van Israël, en daarom zijn zij niet in staat<br />

deze profetieën aangaande Jozef te vervullen.<br />

De profeet Hosea ontvangt veel licht van de profetische dynastie van het huis van Israël.<br />

God droeg Hosea op om een hoer, genaamd Gomer, te trouwen om zo Gods niet zo<br />

ideale huwelijk met het huis van Israël te weerspiegelen. Israël had namelijk geestelijk<br />

overspel begaan door het aanbidden van afgoden. Hosea noemde zijn eerste zoon Jizreël,<br />

wat “God verstrooid” betekent, want God had de intentie om het huis van Israël te<br />

verstrooien en een einde te maken aan het geboorterechtvolk (Hosea 1:4).<br />

Het lot van Israël wordt verder versterkt in de naam van zijn tweede kind, een dochter<br />

genaamd Lo-Ruchama, wat “geen ontferming meer” betekent, en een tweede zoon, Lo-<br />

Ammi, wat “niet mijn volk” betekent (Hosea 1:6-9). In hoofdstuk 2 van Hosea spreekt de<br />

profeet over dit oordeel als een scheiding. Ofwel, God zou van het huis van Israël gaan<br />

scheiden vanwege haar geestelijke overspel. God zei in Hosea 2:1: “Zij is Mijn vrouw niet<br />

en Ik ben haar Man niet.” Twee eeuwen later sprak Jeremia over deze scheiding in<br />

Jeremia 3:8-10,<br />

8 Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had<br />

gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had,<br />

dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij<br />

bedrijven. 9 Zo gebeurde het dat het land door haar lichtzinnige hoererij<br />

ontheiligd werd, want zij pleegde overspel met steen en met hout.<br />

10 Zelfs in dit alles heeft haar trouweloze zuster Juda zich niet tot Mij bekeerd<br />

met heel haar hart, maar slechts in schijn, spreekt de HEERE.<br />

136


Een eeuw na de profetie van Hosea scheidde God van het huis van Israël. God spoorde<br />

de Assyriërs aan om de tien stammen van het huis van Israël te verwijderen uit Zijn huis<br />

in het land Kanaän. De deportatie begon in 745 v.Chr. en duurde 24 jaar. Ten slotte werd<br />

Samaria, de hoofdstad, bezet in 721 v.Chr. God stuurde haar uit Zijn huis met een<br />

echtscheidingsbrief, zoals dit voorgeschreven wordt door de wet in Deut. 24:1-4. Toch<br />

zegt Hosea later in 2:14 dat God Israël opnieuw het hof zal maken en Zich, terwijl zij in<br />

de woestijn is, opnieuw met haar zal verloven. Hosea 2 zegt,<br />

18 Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen<br />

in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. 19 In<br />

trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen. 20 Op die<br />

dag zal het geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik zal verhoren. Ik zal de hemel<br />

verhoren en die zal de aarde verhoren.<br />

21 Dan zal de aarde het koren, de nieuwe wijn en de olie verhoren, en die zullen<br />

Jizreël verhoren. 22 En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen<br />

over Lo-Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi: U bent Mijn volk, en hij zal<br />

zeggen: Mijn God!<br />

Met andere woorden zegt Hosea dat, hoewel God van het huis van Israël gescheiden is<br />

en haar uit Zijn huis naar het land van Assyrië gezonden heeft, God op een moment in de<br />

toekomst haar wederom het hof zal maken, Zich zal verloven met haar en haar opnieuw<br />

zal huwen. Hosea zegt dat God Israël niet voor altijd weg zal sturen, maar haar, ergens<br />

in de toekomst, zal herstellen. Jizreël, de zoon van Hosea, wiens naam “God verstrooit”<br />

betekent, profeteerde van de vernietiging van Israël en haar verstrooiing in het land van<br />

Assyrië; maar Jizreël betekent ook “God zaait”, zoals we kunnen opmaken uit zojuist<br />

geciteerde Hosea 2:22.<br />

De naam heeft een dubbele betekenis, want om zaad te zaaien moet men het eerst<br />

(ver)strooien in de akker. In deze profetie openbaart God Zijn ultieme intentie om het<br />

huis van Israël te verstrooien. Dit deed Hij om haar in de aarde te zaaien. Het zaad moet<br />

sterven om vrucht te dragen. Israël stierf als een natie zodat zij verborgen zou worden in<br />

de akker (“de wereld”) tot aan het einde der dagen. Pas dan zal het verloren Israël<br />

gevonden worden, net zoals Jozef gevonden werd nadat hij verborgen was geweest in<br />

Egypte.<br />

De betekenis van Jirzeël weerspiegelt het zaaien van het zaad (Israël) in de akker<br />

(wereld) met als doel het voortbrengen van vele zonen. De kinderen van Israël zouden<br />

ontelbaar worden als de zandkorrels van de zee en bekend staan als “kinderen van de<br />

levende God” (Hosea 1:10). Door heel de geschiedenis (tijdperk) van de Kerk heen zijn<br />

wij zonen in training geweest. Deze training vind haar eindpunt in het tweede werk van<br />

Christus – het werk van Jozef, de “vruchtbare boom (zoon)” die ons de “aanneming tot<br />

kinderen” zal brengen, zoals dit in het Nieuwe Testament beschreven wordt door Paulus.<br />

Als Jezus opnieuw verschijnt, zoals beschreven in Openbaringen 19, komende op een wit<br />

paard, dan is Zijn bovenkleed gedoopt in bloed. Hij zal komen als de Zoon van Jozef,<br />

wiens geboorterechtkleed in bloed gedoopt was. Dit is de vervulling van de tweede vogel<br />

die in het open veld losgelaten wordt.<br />

Deze profetie kan het beste uitgelegd worden in een korte gelijkenis die Jezus vertelde in<br />

Mattheüs 13:44, waar Hij zegt,<br />

44 Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een schat, in de akker<br />

verborgen, die iemand vond en verborg; en van blijdschap daarover gaat hij<br />

heen en verkoopt alles wat hij heeft, en koopt die akker.<br />

Exodus 19:5 zegt ons dat Israël Gods “persoonlijk eigendom” (“kostbaar bezit”, NBV;<br />

“peculair treasure”, KJV) was. Toen God Israël zoals het zaad in de akker verstrooide,<br />

137


verborg God Israël in de volken, net zoals Jozef in Egypte verborgen was. Ezechiël 34:6<br />

zegt,<br />

6 Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel. Over heel<br />

het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid. Er is niemand die naar ze vraagt,<br />

en niemand die ze zoekt.<br />

De wet in Deuteronomium 22:1-3 eist dat we moeten zorgen voor het verloren schaap<br />

(en andere bezittingen) van onze broeder tot aan het moment dat hij ze van ons eist.<br />

Ezechiël 34 is een aanklacht jegens de herders die weigeren te zoeken naar de verloren<br />

schapen van Israël en die verzaken te zorgen voor hen tot aan het moment dat Hij komt.<br />

Omdat de herders weigerden te zoeken naar Israël zegt God in de verzen 11 en 16 het<br />

volgende tegen hen,<br />

11 Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en<br />

naar ze op zoek gaan… 16 Het verlorene zal Ik zoeken, het afgedwaalde zal Ik<br />

terugbrengen, het gebrokene zal Ik verbinden, en het zieke zal Ik versterken,<br />

maar het welgedane en het sterke zal Ik wegvagen. Ik zal ze weiden zoals het<br />

hoort [letterlijk: met recht].<br />

Jezus kwam naar de aarde om deze profetie te vervullen. Hij zei in Mattheüs 15:24: “Ik<br />

ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.” Daarom is<br />

Jezus de man in de gelijkenis van Mattheüs 13:44. Hij is degene die Zijn verloren<br />

schapen vindt. Maar Hij is ook degene die, zoals de gelijkenis vertelt, ze vervolgens weer<br />

verbergt, nadat Hij ze gevonden heeft. Hij verkocht al wat Hij had – ofwel, Hij zette de<br />

heerlijkheid in de hemel aan de kant om als arme man naar de aarde te gaan, om ten<br />

slotte Zijn eigen leven te geven om Zijn volk van hun zonden te redden.<br />

Maar de gelijkenis beperkt Zijn werk niet tot Israël, want Hij kwam niet alleen om de<br />

verborgen schat te vinden, maar in plaats daarvan kocht Hij de gehele akker (de wereld)<br />

om zo de verborgen schat te verkrijgen. Toen de mensen in vroege tijden nog geen<br />

banken hadden om hun geld te bewaren verborgen zij gewoonlijk hun schat door het te<br />

begraven in hun akker. Als het gebeurde dat een andere man deze schat vond kon hij<br />

deze niet wettelijke voor zichzelf opeisen, want hij bezat de akker niet. Pas als hij de hele<br />

akker kocht kon hij alles opeisen wat erin verborgen was.<br />

Jezus was geen dief. Toen Hij de schat vond verkreeg kocht Hij de gehele akker om zo<br />

wettelijk de schat op te eisen.<br />

Deze gelijkenis legt uit hoe de profetie van Hosea over Jizreël vervuld moest worden.<br />

God verstrooide Israël in 721 v.Chr. waarmee Hij ze in de akker zaaide om zo een grote<br />

oogst van mensen voort te brengen voor Zijn Koninkrijk. Paulus legt het in Romeinen<br />

11:11 en 12 op de volgende manier uit,<br />

11 Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden?<br />

Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen [Grieks:<br />

ethnos, “volken”] gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken. 12 Als dan hun<br />

val voor de wereld rijkdom betekent en het feit dat zij achteropkomen rijkdom<br />

voor de heidenen [“volken”], hoeveel te meer hun volheid!<br />

Het tweede werk van Christus, dat aangeduid wordt door de wet van de tweede vogel en<br />

de tweede bok, is een Jozef werk. Dit staat tegenover Zijn eerste werk, dat een Juda<br />

werk was. Het Juda werk moest de Messias als lijdende Dienstknecht, die voor onze<br />

zonden zou sterven, voort brengen; het Jozef werk zal de wereld redden door de<br />

verkondiging van het Evangelie van het Koninkrijk aan alle volken.<br />

138


Gods plan was werkelijk verbazingwekkend wonderlijk. Want Hij beschikte dat Israël zou<br />

struikelen, opdat de wereld gered zou worden tijdens haar bijeen vergadering. Dit plan<br />

werd het beste door Jozef verklaard, die de soevereiniteit van God ging begrijpen. Toen<br />

Jakob stierf vreesden de broers van Jozefs voor hun leven, omdat Jozef misschien wel<br />

wraak zou nemen voor het feit dat ze hem verkocht hadden als slaaf aan Egypte. Maar<br />

Jozef overzag het geheel, want we lezen in Genesis 50:19 en 20,<br />

19 Jozef zei daarop tegen hen: Wees niet bevreesd, want sta ik soms op de<br />

plaats van God? 20 Jullie weliswaar, jullie hebben kwaad tegen mij bedacht,<br />

maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een<br />

groot volk in leven te houden.<br />

Deze geloofsbelijdenis verklaart Gods doel en reden waarom Jozef als slaaf aan Egypte<br />

verkocht moest worden. Het laat ons zien dat God Zelf achter de schermen in deze<br />

gebeurtenissen bezig was, met goede bedoelingen binnen het lange termijn plan. Jozefs<br />

getuigenis over zijn eigen situatie is jaren later toepasbaar op het huis van Israël. God<br />

had de bedoeling om het huis van Israël (de stammen van Jozef) te verstrooien, want dit<br />

zal ten slotte resulteren in de redding van de hele wereld; ofwel, het was bedoeld om<br />

“een groot volk in leven te houden”.<br />

HOE ISRAËL VERLOREN RAAKTE<br />

Toen de profetieën van Hosea over Israëls vernietiging vervuld waren (zoals opgetekend<br />

in 2 Koningen 17:6, 18:9), werd zij door andere volken niet meer “Israël” genoemd.<br />

Rond die tijd werd zij bekend als Beth-Ghomri, Beth-Khumri, ofwel “Huis van Omri”. Omri<br />

was één van de grootste koningen van Israël (1 Kon. 16:25) en hij was het die voor het<br />

eerst contact legde met Assyrië. Omri was de vader van Israëls koning Achab. Deze<br />

naam (die in het Hebreeuws als Ghomri wordt uitgesproken) duikt bij vele oude stenen<br />

aantekening op, waaronder de beroemde zwarte obelisk van Salamanezer, de Assyrische<br />

koning die de Israëlieten veroverde en naar Assyrië deporteerde. 2 Koningen 18:9-11<br />

zegt ons,<br />

9 Het gebeurde nu in het vierde jaar van koning Hizkia – dat is het zevende jaar<br />

van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël – dat Salmaneser, de koning<br />

van Assyrië, optrok tegen Samaria en het belegerde. 10 Zij namen het na<br />

verloop van drie jaar in, in het zesde jaar van Hizkia. Het was het negende jaar<br />

van Hosea, de koning van Israël, toen Samaria ingenomen werd. 11 De koning<br />

van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië en bracht hen onder in Halah en in<br />

Habor, bij de rivier Gozan en in de steden van Medië.<br />

De naam Ghomri was een licht gemodificeerde versie van de naam Gomer, de vrouw van<br />

Hosea. Daarnaast werd Israël onder de regering van koning Hosea in ballingschap<br />

weggevoerd. Wij zien dus dat de profeet Hosea en zijn vrouw Gomer zelf een profetie<br />

waren van het feit dat koning Hosea en Israël (Ghomri) in ballingschap werden<br />

weggevoerd. De profeet werd samen met zijn hoervrouw profetisch genaamd, en deze<br />

profetie werd twee eeuwen later door koning Hosea en Ghomri-Israël vervuld. Dit was<br />

een zeer opvallende profetie dat in vele profetische onderwijzingen niet correct wordt<br />

begrepen.<br />

God zag erop toe dat Israël verloren raakte en voor dood gewaand werd, net zoals hun<br />

vader Jozef overkomen was. God deed dit door hen de geboorterechtnaam Israël af te<br />

nemen. Net zoals Jozef zelf ook een andere naam kreeg, zo kreeg Israël ook andere<br />

namen. In Genesis 41:45 lezen we dat Farao Jozef hem de nieuwe naam Zafnath<br />

Paäneah geeft, dat “schatkamer van het verheerlijkte overblijfsel” betekent. In de<br />

concordantie van Strong heeft deze naam nummer 6847. Het eerste gedeelte van zijn<br />

naam: Zafnath, staat in relatie tot Zaphan of Tsaphan, dat “verbergen door bedekken”<br />

betekent. Tsaphan is nummer 6845 in de concordantie van Strong. Dit was Jozefs naam<br />

139


terwijl hij in Egypte verborgen was. Deze naam is profetisch voor zijn nakomelingen in de<br />

Assyrische ballingschap, want zij zijn de in de akker verborgen schat waar Jezus in Zijn<br />

gelijkenis aan refereerde.<br />

De ballingennaam van Israël was volgens Hosea, Gomer of Ghomri. Alle historici van<br />

vandaag zijn het ermee eens dat in de eeuwen daarna de naam Ghomri als Khumri,<br />

Humria en Cymri gespeld werd. Zij zijn de stamvaders van de Kelten, die een groot deel<br />

van Europa, Wales en Ierland bevolkten. Het volk uit Wales refereert zichzelf vandaag de<br />

dag nog steeds aan Khumri, waarbij ze de voorkeur aan hun oude, door de Assyriërs<br />

geschonken en door Hosea geprofeteerde, naam geven.<br />

Vele profetie-uitleggers vandaag de dag weten dat dit volk van “Gomer” afstamt, maar<br />

zij vergissen zich door Gomer te identificeren met de Gomer in Genesis 10:2. Die Gomer<br />

is de zoon van Jafeth, en niet de vrouw van Hosea. Vanwege deze reden heeft men<br />

gedacht dat het Kaukasische volk uit Europa van Jafeth, in plaats van Israël, afstamt. Dit<br />

is een heel duidelijke geschiedkundige fout. Er is geen stukje bewijs te vinden in de<br />

Assyrische analen dat de Ghomri haar oorsprong in Jafeth heeft. In plaats daarvan<br />

identificeren alle monumenten Israël volgens de naam: “Huis van Omri (Ghomri)”.<br />

Ziet u hoe slim God deze afstammelingen van Jozef-Israël verborgen heeft, door hen de<br />

naam van de zoon van Jafeth te geven! Durft iemand er aan te twijfelen dat God deze<br />

verwarring heeft veroorzaakt om zo de profetie inherent aan de naam van Manasse te<br />

vervullen? Toch wordt dit heel duidelijk bewezen door de profeet Hosea, wiens vrouw<br />

dezelfde naam heeft als de zoon van Jafeth. God zag toe hoe de Assyriërs de Israëlieten<br />

naar het gebied ten zuiden van het Kaukasus gebergte, tussen de Zwarte en de<br />

Kaspische Zee, deporteerden. Omdat velen van hen voorbij het Kaukasus gebergte<br />

migreerden en hun intrede in Europa deden, noemt de historici hen Kaukaziërs.<br />

De Behistun Steen (Steen van Rosetta) (de tombe van Darius van Perzië) is een berg<br />

waarop in drie talen alle etnische volken staan geschreven waarover deze koning<br />

regeerde. Onder hen bevinden zich de Gimirri (Ghomri). In de parallelle inscripties<br />

worden zij Scythians genoemd (dat uitgesproken wordt als Sakka). Met andere woorden,<br />

de Steen van Rosetta is een oude inscriptie ten zijde van een berg, waarmee bewezen<br />

wordt dat de Israëlieten in één taal door andere volken Ghomri genoemd worden en in<br />

een andere taal Scythians (Sakka). Dit is in feite hetzelfde volk. Dit volk werd in de<br />

Griekse geschiedenisboeken van Herodotus Sacae genoemd. In Romeinse<br />

geschiedenisboeken werden zij Saxons genoemd. Dit was een en hetzelfde volk, maar<br />

hun namen verschillenden naar gelang van de vertalingen van de historici die hun<br />

beschreef. Het ware in feite Israëlieten, of eigenlijk ex-Israëlieten in de diaspora, van wie<br />

God de geboorterechtnaam had ontnomen om hen zodoende tot aan het einde der tijden<br />

in de wereld te verbergen.<br />

We zijn nu nabij het einde. Jozef is gevonden. Hij was voor vele jaren in het volle<br />

aangezicht verborgen. Het verloren geboorterecht wordt nu herstelt. De zonen van God<br />

worden spoedig geopenbaard. Wij zullen het tweede werk van Christus gaan<br />

aanschouwen, en dit zal het Koninkrijk van God tot volle openbaring brengen. Het zal<br />

niet langer verborgen in de akker begraven liggen.<br />

De Joodse staat “Israël” is NIET het Israël uit de <strong>Bijbel</strong>. Juda is nooit de naam Israël<br />

gegeven, noch zijn zij de erfgenamen van het geboorterecht. In 1948 eiste zij de<br />

geboorterechtnaam van Israël op om zo de roeping van Jozef te vervullen, maar zij zijn<br />

absoluut niet in staat om de zonen van God voort te brengen, want hiertoe zijn zij niet<br />

opgeroepen. De bedoeling van de roeping van Juda was om de Messias Koning voort te<br />

brengen en dit hebben ze ook 2000 jaar geleden volmaakt gedaan. (Zie ons boek: The<br />

Struggle for the Birthright, voor een complete studie over de rol van de Israëlische staat<br />

binnen <strong>Bijbel</strong>se profetieën.)<br />

140


De priesters naar de ordening van Aäron uit de stam van Levi waren geroepen om Hem<br />

te offeren als een Slachtoffer voor de zonde om het werk van de eerste duif en de eerste<br />

bok te vervullen. Zij hebben hun taak eveneens volmaakt volbracht. Maar noch Juda,<br />

noch Levi waren geroepen om het Koninkrijk van God als het tweede werk van Christus<br />

te vestigen. Dit was Jozefs geboorterechtroeping. Zolang we naar de Joden blijven kijken<br />

in de verwachting om de roeping van Jozef te vervullen zullen we constant teleurgesteld<br />

worden. Maar de dag komt steeds dichterbij waarin God deze zaak zal ophelderen, want<br />

Hij heeft in Ezechiël 34 voorzegd dat Hijzelf Zijn verloren schapen zal zoeken en ze ook<br />

zal vinden.<br />

BEN-ONI – BENJAMIN EN BETHLEHEM EFRATHA<br />

Rachel, de vrouw van Jakob, beviel van Benjamin in Bethlehem (Gen. 35:16-18). Toen<br />

Benjamin geboren werd noemde Rachel, die stierf tijdens zijn geboorte, hem Ben-oni, dat<br />

“zoon van smarten” betekent. Jezus was een man (zoon) van smarten, bekend met<br />

ziekte (Jesaja 53:3). Bij Zijn eerste komst werd Hij geboren in Bethlehem, dat een<br />

profetie is waarmee de locatie van Zijn eerste (dood) werk wordt geïdentificeerd. Maria<br />

moest het volhouden om Jezus op te geven en Hem te zien sterven, wat leek op de<br />

manier waarop Rachel stierf. Maar Jakob noemde zijn zoon Benjamin, dat “zoon van mijn<br />

rechterhand” betekent (Gen. 35:16-18). Dit gaat over het tweede werk, want Jezus<br />

kwam als de man van smarten, voer op ten hemel en zetelde aan de rechterhand van de<br />

Vader (Markus 16:19).<br />

Micha profeteerde dat Jezus geboren zou worden in Bethlehem Efratha (Micha 5:1). Deze<br />

twee namen zijn een geweldige profetie over de twee werken van Christus. Jezus werd<br />

geboren in Bethlehem in Judea (Mat. 2:1). Ofwel, Zijn eerste werk was een Juda werk.<br />

Maar Zijn tweede werk zal een Jozef werk zijn en Efratha is simpelweg de<br />

enkelvoudsvorm van Efraïm. Dus de profetie van Micha bevat de twee komsten van<br />

Christus in zich – de eerste in Judea (Juda) en de tweede in Jozef (Efraïm).<br />

Toen Rachel stierf tijdens de geboorte van Benjamin was zei op reis naar Efratha. Efratha<br />

refereert profetisch aan Zijn tweede werk, het werk van zoonschap, waarbij Christus<br />

vruchtbaar wordt en Zichzelf in ons op de aarde voortbrengt, waardoor vele zonen tot<br />

heerlijkheid gebracht worden. Jozef was een vruchtbare boom (Gen. 49:22). Dit is een<br />

belofte van zoonschap, dat refereert aan het tweede werk van Christus, dat het<br />

volbrachte eerste werk als voorwaarde heeft. De zonde van iemand moet door het bloed<br />

van Jezus Christus bedekt zijn voordat Christus zal komen als de tweede bok om de<br />

zonde weg te nemen.<br />

KALEB EN JOZUA<br />

De naam “Jezus” in het Nieuwe Testament is equivalent aan de naam “Jozua” in het<br />

Oude Testament. (Zie Hebreeën 4:8, waar Jozua Jezus genoemd wordt.) Jozua was de<br />

opvolger van Mozes die Israël het Beloofde Land in leidde. Hij was een beeld van<br />

Christus. Maar Jozua kwam niet uit de stam van Juda, maar van Efraïm, de zoon van<br />

Jozef (Numeri 13:8). Mozes stuurde twaalf verkenners naar Kanaän, die in Numeri 13<br />

naar hun stam gerangschikt staan. Vers 6 zegt ons dat Kaleb van Juda was, terwijl vers 8<br />

vermeldt dat Jozua van Efraïm was.<br />

6 Uit de stam Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne… 8 Uit de stam Efraïm: Hosea,<br />

de zoon van Nun.<br />

Vers 16 zegt ons dat Hosea eigenlijk Jozua is:<br />

16 Dit zijn de namen van de mannen die Mozes stuurde om het land te<br />

verkennen. En Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua.<br />

141


Dit waren de twee verkenners die het geloof hadden om het Koninkrijk in te gaan. De<br />

andere tien verkenners gaven een slecht verslag. Het volk geloofde het slechte verslag<br />

waardoor die generatie zichzelf diskwalificeerde om Kanaän binnen te gaan.<br />

Kaleb en Jozua zijn beiden beelden van Christus. Kaleb de Judeeër is een beeld van<br />

Christus in Zijn eerste komst, terwijl Jozua de Efraïmiet een beeld van Christus is in Zijn<br />

tweede komst. Beiden waren belangrijk omdat zij allebei Gods getuigen waren voor het<br />

vestigen van Zijn Koninkrijk. Toen Jezus 2000 jaar geleden in Bethlehem geboren werd,<br />

werd Hij uit Juda geboren, waarmee Kaleb als getuige vervuld werd. Hij moet nogmaals<br />

komen in de hoedanigheid van Jozua de Efraïmiet voordat we de woestijn van Pinksteren<br />

kunnen achterlaten en het Beloofde Land van het Loofhuttenfeest in kunnen gaan.<br />

Vele <strong>Bijbel</strong>leraren weten en begrijpen dat Jozua een beeld van Christus was die ons in<br />

het Koninkrijk van God zal leidden. De naam Jezus is simpelweg de Griekse vorm van de<br />

Hebreeuwse naam Yeshua of Jozua. Velen hebben zich daarom ook ongetwijfeld<br />

verwonderd waarom Jozua, in tegenstelling tot Jezus, niet eens van de stam van Juda<br />

was. Het bestuderen van de twee werken van Christus en de geschiedenis van Juda en<br />

Jozef verklaart het profetische beeld. De tweede keer moet Hij als Jozef, aan wie het<br />

geboorterecht gegeven was, komen om zo de zonen van God op aarde te openbaren. Dit<br />

zal gedaan worden door middel van het Loofhuttenfeest.<br />

142


HOOFDSTUK 12<br />

Het Teken van Jona<br />

We hebben de twee duiven en de twee bokken bestudeerd. We hebben gezien in welke<br />

relatie ze staan tot de twee werken van Christus. De duiven duiden op het reinigen van<br />

melaatsheid en de bokken tonen ons de reiniging van het heiligdom. De sterfelijke, dode<br />

natuur maakt geestelijke melaatsen van ons en wij hebben behoefte aan reiniging.<br />

Daarnaast zijn wij het heiligdom, namelijk de tempel van de Heilige Geest. We hebben<br />

aangetoond hoe Juda en Jozef van toepassing zijn op de twee werken van Christus en op<br />

de gebeurtenissen die zich vandaag de dag afspelen. In het laatste gedeelte van onze<br />

studie zullen we zien hoe het boek Jona op een heel duidelijke wijze deze beelden en<br />

schaduwen demonstreert. Het verhaal van Jona eindigt met een schrijnend beeld dat ons<br />

aanmoedigt om onze hartsgesteldheid te onderzoeken.<br />

Toen de schriftgeleerden en de farizeeërs in Mattheüs 12 om een teken vroegen vertelde<br />

Jezus hen dat ze deze niet zouden krijgen met uitzondering van het teken van de profeet<br />

Jona. Jona’s naam betekent “duif” en hij manifesteert heel duidelijk de twee duiven uit<br />

Leviticus 14. Het teken van Jona de duif komt in twee gedeelten en staat in directe<br />

relatie tot alle tekenen die we tot nu toe bestudeerd hebben.<br />

DE EERSTE ROEPING VAN JONA OM TE PREDIKEN<br />

Jona was nou niet echt enthousiast over het idee toen God hem opdroeg om in Ninevé te<br />

gaan prediken. Sommigen noemen hem zelfs de onwillige profeet. God droeg Jona op om<br />

naar het noorden en oosten te gaan en hij ging naar het westen, richting Tarsis<br />

(waarschijnlijk Spanje). Door ongehoorzaam te zijn aan God viel Jona middenin een<br />

profetisch beeld dat het eerst werk van Christus openbaarde. Toen Jona zich op zijn<br />

vluchtboot bevond werd de zee overvallen door een gewelddadige storm. De bevreesde<br />

bemanningsleden wierpen samen met Jona het lot (Jona 1:7) om te zien wie de schuldige<br />

voor deze omstandigheden was. Het lot viel vervolgens op Jona. Dit herinnert ons aan<br />

het werpen van het lot bij de geitenbokken en aan het werpen van het lot voor Jezus<br />

klederen bij de kruisiging. In elk geval gooide de bemanning Jona overboord. Vervolgens<br />

zegt Jona 1:17,<br />

17 En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was drie<br />

dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.<br />

In Mattheüs 12 vroegen de farizeeërs om een teken om te bewijzen dat Hij de Messias<br />

was. Hij gaf hun niet het teken dat ze verlangden, maar Hij gaf ze een profetisch teken<br />

dat ze niet begrepen. Mattheüs 12:38-40 zegt,<br />

38 Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en Farizeeën: Meester,<br />

wij zouden van U een teken willen zien. 39 Maar Hij antwoordde en zei tegen<br />

hen: Een verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal<br />

geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet. 40 Want zoals<br />

Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon<br />

des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.<br />

Het duidt heel duidelijk Jona aan als beeld van Christus in Zijn dood werk aan het kruis<br />

als het Lam van Pascha. Ook verwijst het naar Pinksteren waarbij de Heilige Geest in ons<br />

vlees inwoning begint te nemen. De Heilige Geest wordt afgebeeld als een duif. Jona’s<br />

naam betekent “duif”. Dus net zoals Jona in de grote vis woonde, zo woont de Heilige<br />

Geest in ons vlees. Pinksteren is slechts een onderpand van de Geest dat onder het<br />

Loofhuttenfeest volmaakt zal worden aan het einde van dit huidige tijdperk. Paulus zegt<br />

143


dat wij, onder Loofhutten, “allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een<br />

oogwenk, bij de laatste bazuin” (1 Kor. 15:51, 52).<br />

Het Griekse woord dat vertaalt is met “ogenblik” is atomos, dat letterlijk ATOMEN<br />

betekent. In vroege tijden werd dit woord doorgaans gebruikt om het kleinste deelbare<br />

deel van een stof aan te duiden. Paulus gebruikte dit woord om een atomische<br />

verandering in het stoffelijke lichaam aan te duiden waardoor de heerlijkheid van God,<br />

net zoals in het lichaam van Jezus na de opstanding, geopenbaard kan worden. Deze<br />

atomische verandering openbaarde zich zelfs heel even voordat Hij stierf aan het kruis bij<br />

Zijn transfiguratie. Dit is het soort lichaam dat wij zullen verkrijgen “bij de laatste<br />

bazuin”, en deze verandering zal “in een oogwenk” geschieden.<br />

In de zojuist geciteerde passage vergelijkt Jezus de buik van de vis met het hart van de<br />

aarde. Wij zijn daardoor zowel de vis als de aarde, waar de duif zal wonen. De vroege<br />

Kerk gebruikte het teken van de vis om christenen te identificeren. En sinds Adam<br />

geschapen is uit het stof van de aarde en zelfs naar de aarde vernoemd is (adama<br />

betekent “aarde”), is het duidelijk dat de Heilige Geest de aardse mens bewoont.<br />

Na een paar dagen in de buik van de vis werd Jona op het droge uitgespuwd. Jona was<br />

ongetwijfeld helemaal wit gebleekt toen hij op het droge werd uitgespuwd. Zijn<br />

verschijning uit de vis stelde de opstanding “bij de laatste bazuin” voor, en vanwege de<br />

symbolische aard van deze gebeurtenis is het aannemelijk dat de vis hem op het Feest<br />

van de Bazuinen uitspuwde in september van dat jaar.<br />

DE TWEEDE ROEPING VAN JONA OM TE PREDIKEN<br />

Na het incident met de vis gaf God Jona een tweede oproep om in Ninevé te gaan<br />

prediken. Dit profeteert van het tweede werk van Christus en biedt ons de helderste kijk<br />

in de Schriften over het doel van de tweede komst van Christus. Jona 3:1 en 2 zegt,<br />

1 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Jona: 2 Sta op, ga<br />

naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar de prediking die Ik tot u spreek.<br />

Deze fase in de bediening van Jona representeert het tweede werk van Christus, waarin<br />

de Grote Opdracht wordt volbracht en alle volken onder de regering van Jezus Christus<br />

zullen komen. Dit tweede werk moet gedaan worden onder de zalving van het<br />

Loofhuttenfeest, op welk moment de overwinnaars zullen transfigureren, waarbij zij hun<br />

witte klederen zullen aandoen, hetgeen de rechtvaardigheid van de heiligen voorstelt.<br />

Toen Jona wit gebleekt was, was dit een voorafschaduwing van de transfiguratie die nog<br />

moet geschieden bij de vervulling van het Loofhuttenfeest.<br />

Jona was een van de weinige succesvolle profeten in de geschiedenis, dit omdat Hij een<br />

beeld van Christus in de bekwaamheid van Zijn tweede werk was. Ninevé betekent “stad<br />

van vis” en zij aanbaden de visgod. De mensen uit Ninevé dachten ongetwijfeld dat Jona<br />

een profeet was die door hun visgod gestuurd was.<br />

Dit is een verbazingwekkend voorbeeld van de soevereiniteit van God, want als Jona bij<br />

zijn eerste roeping naar Ninevé was gegaan zou het twijfelachtig zijn geweest of de<br />

mensen berouw zouden tonen na zijn prediking. Maar Jona ging pas na zijn ontmoeting<br />

met de grote vis. Volkomen wit gebleekt kon niets het feit verbergen dat hij uit de vis<br />

gekomen was. Zijn reputatie maakte hem geloofwaardig, en de mensen uit Ninevé<br />

hadden gehoord dat hun grote visgod een profeet met een boodschap tot hen had<br />

gestuurd. Iedereen toonde berouw, van de koning tot de laagste klasse.<br />

Omdat Ninevé de hoofdstad van Assyrië, dat Israël veroverde en gevangen nam, was,<br />

wordt Assyrië afgebeeld door de grote vis. Hosea 8:8-9 zegt,<br />

144


8 Verslonden [letterlijk: opgeslokt, KJV] is Israël! Zij zijn nu onder de<br />

heidenvolken als een pot waaraan niemand waarde hecht, 9 want zíj gingen<br />

naar Assyrië. Een wilde ezel houdt zich afgezonderd, maar Efraïm zoekt hulp bij<br />

minnaars.<br />

Assyrië stelde de grote vis voor en Jona stelde is Israël voor. Want de vis slokte<br />

(verslond) Jona op, en zo zou Assyrië ook het huis van Israël opslokken (verslinden).<br />

Jona wist dat dit zou gaan gebeuren en daarom wilde hij het Evangelie niet prediken in<br />

Assyrië. Hij wilde niet dat ze berouw zouden tonen, want hij wilde niet dat God genadig<br />

zou zijn jegens het vijandelijke volk. Daarom nam hij een schip naar Tarsis, en door dat<br />

te doen werd hij een beeld van Christus in Zijn eerste werk.<br />

ALLE VOLKEN VERZOENEN<br />

Het tweede gedeelte van het teken van Jona is profetisch van datgene dat plaats vind NA<br />

de opstanding van de doden, bij de vervulling van het Feest van de Bazuinen. Jona’s<br />

verschijning uit de buik van de vis (het hart van de aarde) stelt de opstanding van de<br />

doden bij de laatste bazuin voor. Hij verscheen wit gebleekt (getransfigureerd). Hij was<br />

gezonden om het Evangelie te verkondingen in Ninevé, dat alle volken voorstelt, inclusief<br />

Gods “vijanden”. In het toekomende tijdperk (eeuw) zal de wereld bekeerd worden<br />

wanneer zij de openbaring van de zonen van God ziet. Dan zal de profetie van Jesaja<br />

2:2-4 zich voordoen, waarin staat,<br />

2 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de<br />

HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal<br />

worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen.<br />

3 Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van<br />

de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen<br />

aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal<br />

de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. 4 Hij zal oordelen<br />

tussen de heidenvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden<br />

omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal<br />

tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer<br />

leren.<br />

In de wet worden ons de basisfeiten van de twee werken van Christus vertelt. Ons wordt<br />

vertelt dat het eerste werk een dood werk is, en het tweede werk een levend werk. Door<br />

de twee duiven te identificeren met het reinigen van de melaatsheid gedurende een<br />

achtdaagse periode, toont dit ons dat het werk niet volbracht zal zijn tot de achtste dag<br />

van het Loofhuttenfeest in een gegeven jaar. Het verhaal van Jona vertelt ons de<br />

praktische betekenis van het tweede werk van Christus. Jona zegt ons dat het een<br />

verkondigingwerk is waarmee alle dingen onder de voeten van Jezus Christus gebracht<br />

worden. Vanwege het feit dat Jona het Woord NA zijn “opstanding” verkondigde laat zien<br />

dat het tweede werk, hoewel het gedeeltelijk vervult is door Pinksteren, nog niet<br />

volkomen openbaar kan worden totdat de opstanding van de doden en de atomische<br />

verandering zal geschieden bij de vervulling van Loofhutten.<br />

In Openbaringen 19:11 wordt Jezus Christus op een wit paard afgebeeld, met Zijn kleed<br />

gedoopt in bloed. Hij wordt afgebeeld als komende om Zijn het tweede werk te doen<br />

waarbij Hij alle volken onder Zijn heerschappij zal brengen. Jozua de Efraïmiet leert ons<br />

dat wij het Beloofde Land van het Koninkrijk van God ingeleid zullen worden door Jezus<br />

Christus in Zijn bekwaamheid als een Efraïmiet, en niet Zijn bekwaamheid als een<br />

Judeeër. Jozua was de zoon van Nun, dat “vis” betekent. Jona werd eveneens uit een vis<br />

geboren, want toen de vis hem op het droge uitspuwde was dit zijn opstanding tot een<br />

nieuw leven.<br />

De boodschap van het tweede werk van Christus wordt in 2 Kor. 5:18-20 opgesomd,<br />

145


18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus<br />

Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het<br />

namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun<br />

overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons<br />

gelegd. 20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons<br />

smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.<br />

Wanneer God Zijn volk tot de volken zend, onder de zalving van Loofhutten, zullen zij<br />

deze boodschap verkondigen. Ninevé zal omvergeworpen worden door het Koninkrijk van<br />

God, want het volk op aarde zal berouw tonen wanneer ze de liefde van God,<br />

geopenbaard door Zijn zonen en dochters, zullen zien. Sommigen zullen net zo’n<br />

verkeerde houding als Jona hebben en zij zullen niet blij zijn wanneer God de volken<br />

redt. In het vierde hoofdstuk van Jona zien wij dat de profeet redelijk boos is op God,<br />

omdat Hij Ninevé spaart. Dit geschiedde om ons een erg belangrijke les te leren.<br />

Sommige christen zijn zo volhardend in de gedachte dat God de volken moet oordelen<br />

dat zij behoorlijk overstuur zullen zij als Hij ervoor zorgt dat ze berouw gaan tonen zodat<br />

Hij de wereld met Zichzelf kan verzoenen.<br />

Uiteraard klopt het dat God de zonde moet oordelen. Dit staat in de goddelijke wet. Maar<br />

wanneer zondaren berouw tonen is hun oordeel door Christus aan het kruis gedragen.<br />

Vele geloven dat de huidige situatie zo ver ontwikkelt is dat God dit niet meer kan<br />

omdraaien en daarom de aarde wel moet vernietigen. Het verhaal van Jona lijkt hier<br />

tegen in te gaan. Het is verstandig om ons hart te onderzoeken om er zeker van te zijn<br />

dat wij ons met God kunnen verheugen, omdat Hij de Redder der wereld is, in plaats van<br />

haar vernietiger. Denk aan wat God tegen Jona zei in 4:10 en 11,<br />

10 Daarop zei de HEERE: Ú ontziet die wonderboom, waarvoor u niet gezwoegd<br />

hebt en die u niet hebt laten groeien, die in één nacht ontstond en in één nacht<br />

verging. 11 Zou Ík dan die grote stad Ninevé niet ontzien, waarin meer dan<br />

honderdtwintigduizend mensen zijn die het verschil tussen hun rechter- en hun<br />

linkerhand niet weten, en daarbij veel vee?<br />

God wijst een probleem in het hart van Jona aan. We moeten er voor waken dat wij niet<br />

dezelfde hartsgesteldheid ontwikkelen.<br />

VERLOS ONS VAN DE BOZE (HET KWAAD)<br />

Jona bouwde een tent, dat hem profetisch afbeeld als degene die het Loofhuttenfeest<br />

vervuld. God beschikte een wonderboom om hem te bevrijden van zijn “kwelling”. Vers 6<br />

zegt,<br />

6 En de HEERE God beschikte een wonderboom en liet hem boven Jona<br />

opschieten, zodat er schaduw zou zijn boven zijn hoofd, om hem te bevrijden<br />

van zijn kwelling [Hebr. ra, “kwaad”]. Jona was erg blij met de wonderboom.<br />

Ongetwijfeld bevrijdde de schaduw van de wonderboom Jona natuurlijk van de kwelling<br />

van de brandende zon, maar de diepere betekenis duidt op een bevrijding van al het<br />

kwaad door middel van het Loofhuttenfeest. Wij zullen allemaal erg verblijd zijn wanneer<br />

God dit voor ons doet. Waarom stuurde God dan vervolgens een worm om de<br />

wonderboom te vernietigen?<br />

Het Hebreeuwse woord voor de wonderboom is de ricinusboom, ook wel letterlijk de<br />

braakselboom. Een ieder die wel eens ricinusolie (wonderolie) heeft geproefd weet de<br />

reden waarom de boom naar braaksel is vernoemd. God toont ons dat Jona’s hart nog<br />

niet volmaakt was. Hij had een goede interne zuivering nodig om de bittere en<br />

veroordelende houding van zijn hart jegens Ninevé te zuiveren. Hij moest het kwaad dat<br />

nog in zijn vlees woonde uitbraken. Zoals we al eerder hebben aangetoond wordt het<br />

146


kwaad in ons geëlimineerd door de TWEE, in plaats van één, werken van Christus. Het<br />

eerste werk van Christus aan het kruis (Pascha) rekende ons rechtvaardigheid toe door<br />

de zonde te bedekken, terwijl het tweede werk onder Loofhutten ons werkelijk<br />

rechtvaardig maakt door alle zonde weg te nemen.<br />

Jona ontvangt de braakselboom, die hem van het kwaad bevrijd, pas nadat hij een tent<br />

heeft gebouwd. Zodoende zien wij in het korte einde in het boek van Jona een beeld van<br />

het Loofhuttenfeest en het tweede werk van Christus. Maar dit is nog niet alles, want God<br />

beschikte een worm naar de wonderboom waardoor Jona wenste te sterven. Wat heeft<br />

dit te maken met het verhaal?<br />

7 De volgende dag beschikte God bij het aanbreken van de dageraad een worm<br />

[Hebr. towla], die de wonderboom stak, zodat hij verdorde. 8 En het gebeurde,<br />

toen de zon opging, dat God een verzengende oostenwind beschikte. En de zon<br />

stak op het hoofd van Jona, zodat hij geheel uitgeput raakte. Hij verlangde<br />

ernaar te sterven en zei toen: Het is voor mij beter te sterven dan te leven.<br />

Dit was geen gewone worm. De Hebreeuwse tekst noemt het een towla, waarvan in<br />

vroegere tijden donkerrode kleurstof werd onttrokken. Volgens Henry Morris’ boek:<br />

Biblical Basis For Modern Science, pag. 73,<br />

“Wanneer het vrouwtje van de scharlaken wormensoort ging bevallen klampte ze haar lichaam vast aan een<br />

boom, waarbij zij zichzelf zo vast en stevig verbond zodat ze nooit meer los zou laten. De eieren die onder uit<br />

haar lichaam kwamen werden zodoende beschermt totdat de larve werd uitgebroed en in staat was te beginnen<br />

aan de eigen levenscyclus. Wanneer de moeder stierf bevlekte de donkerrode vloeistof haar lichaam en het<br />

omliggende hout. Van deze dode lichamen van de scharlaken wormen werden in de oudheid de commerciële<br />

scharlaken kleurstoffen ontrokken.”<br />

Dit verhaal zegt ons dat de worm uit het verhaal van Jona de tent met scharlaken stof<br />

bevlekte waarbij zij haar leven gaf om haar nageslacht voort te brengen. Is dit geen<br />

volmaakt beeld van Christus, die Zijn leven gaf om vele zonen tot heerlijkheid te<br />

brengen? Psalm 22:7 profeteert van Jezus Christus in Zijn dood aan het kruis, met de<br />

woorden: “Maar ik ben een worm [Hebr. towla] en geen man, een smaad van mensen,<br />

en veracht van het volk.” Toen Jezus stierf bevlekte Zijn bloed het kruis, net zoals de<br />

rode kleur van de worm de stam van de wonderboom bevlekte in de tijd van Jona.<br />

Ook betekent dit nog iets anders. In het tweede werk Van Christus, dat verbeeldt wordt<br />

door de tweede duif in Leviticus 14, zien we dat de tweede duif gedoopt moest worden in<br />

het bloed van de eerste duif die gedood was. Zo zien wij ook dat de worm eerst sterft en<br />

vervolgens de wonderboom, die aan de TENT verbonden was, bevlekt. Met andere<br />

woorden, het tweede werk van Christus met Loofhutten is gebaseerd op het eerste werk<br />

aan het kruis met Pascha.<br />

Samen brengen deze twee werken of bedieningen de bevrijding van het kwaad dat in ons<br />

huist. In het verhaal van Jona zat de profeet onder een tent, maar het kwaad in zijn hart<br />

werd niet getoond en bedekt door het bloed totdat de worm zijn intrede deed en de<br />

wonderboom vernietigde. Daarna kwam zijn hart openbaar. Zelfs zijn verlangen om te<br />

sterven was profetisch omdat dit aantoont dat de weg tot het leven en de volmaaktheid<br />

door de dood van het vlees geschied. We moeten ons identificeren met de dood van<br />

Christus aan het kruis voordat we ons met Hem en Zijn tweede werk kunnen<br />

identificeren.<br />

Ten slotte is er ook een verband tussen de wonderboom en Ninevé. Een grote vis slokte<br />

Jona op en spuwde hem uit op het droge, waarmee Jezus’ dood en opstanding<br />

afgeschilderd wordt. Bij de tweede roeping van Jona om tot Ninevé te prediken gaat Jona<br />

naar de “stad van vis” (Ninevé) om daar vervolgens in een tent plaats te nemen<br />

waarmee het Loofhuttenfeest afgeschilderd wordt. Daar zit de profeet onder de<br />

braakselboom om volmaaktheid te verkrijgen. In beide gevallen duidt het braaksel<br />

(spugen) op opstanding, want Jona was een beeld van Christus. Net zoals Jona drie<br />

147


dagen in de buik van de vis was, zo was Jezus drie dagen in het hart van de aarde. Net<br />

zoals Jona uit de buik van de vis werd gespuwd, om zo de opstanding van de doden af te<br />

schilderen, zo stond Jezus op uit de dood.<br />

Er bestaat een onderdrukkend systeem in de wereld die profetisch Ninevé, Egypte en<br />

Babylon genoemd wordt. Het verhaal van Jona is een profetie dat het tweede werk van<br />

Christus berouw zal brengen in de wereld en redding tot al de volken. Jona wilde niet dat<br />

ze bevrijdt werden en hij klaagde dan ook bitterlijk toen God de stad niet ging<br />

verwoesten. Door deze houding verzaakte hij een beeld van Christus te zijn en leek hij<br />

meer op christenen. We moeten niet verbitterd zijn als God dit wonderbaarlijke werk<br />

verricht. Gaan wij ook eisen dat God de zondaren moet vernietigen en hen moet geven<br />

wat ze verdienen, of zullen we ons verblijden in hun bevrijding?<br />

Deze slechte houding komt voort uit het kwaad dat zich in het binnenste van ons hart<br />

bevind en moet samen met al onze vleselijke houdingen ter dood veroordeeld worden.<br />

Pas wanneer ons hart recht is en we Ninevé aanschouwen zoals God haar ziet zijn we<br />

klaar om het Evangelie van het Koninkrijk met een hart van liefde te verkondigen. Het<br />

Loofhuttenfeest is ingesteld om onze harten volkomen klaar te maken voor de bediening<br />

van verzoening met de wereld.<br />

DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS IN PERSPECTIEF<br />

Velen hebben gedacht dat bij de tweede komst van Christus alle christenen van de aarde<br />

weggerukt worden, waardoor de Heilige Geest op aarde verdwijnt en de “antichrist” voort<br />

gebracht wordt. De antichrist zal dan de wereld in een onbeduidende oorlog tegen God<br />

verenigen. Er wordt hen geleerd dat God vervolgens gedurende zeven jaar (of misschien<br />

3½ jaar) op aarde verdrukking teweeg zal brengen waardoor een groot gedeelte van de<br />

bevolking, de aarde en het leven in de zee om zal komen. Over het algemeen wordt<br />

onderwezen dat de Joden NIET weggerukt zullen worden, maar op aarde zullen blijven en<br />

dat op z’n minst 144.000 van hen tot de ongelovigen het evangelie zullen brengen totdat<br />

Christus aan het einde van deze periode van “verdrukking” MET de Kerk terugkomt.<br />

Deze opvattingen worden aangehangen door hen die waarschijnlijk nog nooit de wet van<br />

de tweede komst van Christus hebben gelezen of hebben begrepen. Nu we het<br />

voorgaande materiaal hebben bestudeerd kunnen we onze studie voortzetten in het<br />

Nieuwe Testament om te ontdekken wat de schrijvers nu werkelijk zeggen. In het<br />

volgende hoofdstuk zullen we aantonen hoe de zogenaamde “opname” begrepen moet<br />

worden in termen van het Loofhuttenfeest. We zullen zien dat deze gebeurtenis, die in de<br />

<strong>Bijbel</strong> de harpazo genoemd wordt, ofwel “de wegrukking”, voornamelijk het moment in<br />

de geschiedenis zal zijn waarbij de overwinnaars het vlees zullen overstijgen en in staat<br />

zullen zijn om zich te bewegen tussen de geestelijke en de fysieke dimensie. Het zal het<br />

moment zijn waarbij zij hun “klederen verwisselen” van wol tot linnen, zoals Ezechiël 44<br />

dit beschrijft.<br />

Wij zullen zien dat de <strong>Bijbel</strong> nergens vermeldt dat deze gelovigen de aarde gedurende<br />

zeven jaar of drieënhalf jaar zullen verlaten. Het doel van deze verandering, zoals<br />

afgeschilderd in de twee werken van Christus, is in feite de inwoners van “Ninevé”, de<br />

symbolische stad van de onderdrukkende wereldorde, te bekeren. Deze evangelisatie zal<br />

niet door 144.000 Joden worden gedaan, maar door de overwinnaars. Zelfs als we<br />

Openbaringen 7 letterlijk zouden nemen en geloven dat er vanuit elkaar stam van Israël<br />

12.000 overwinaars zullen zijn, zegt Openbaringen 7:5 nog steeds dat er maar 12.000<br />

uit Juda komen. Men kan dit eventueel vergroten door er van Benjamin 12.000 en van<br />

Levi 12.000 bij op te tellen – want in de tijd van Jezus bestond de natie Juda uit deze<br />

drie stammen. Maar het is een valse aanname dat de Joden de verloren schapen van het<br />

huis van Israël zijn of dat zij alle stammen van Israël vertegenwoordigen.<br />

148


Het feit is dat het christendom voornamelijk binnen Westerse naties gevestigd is, omdat<br />

een overgroot deel vanuit Assyrië daarheen is gemigreerd. Archeologen noemen hen de<br />

Kaukazen, omdat velen van hen door het Kaukasus gebergte, dat zich tussen de Zwarte<br />

en de Kaspische Zee bevind, zijn getrokken. Ook zijn er velen in het noordelijke gedeelte<br />

van Klein-Azië (nu bekend als Turkije) verspreid en zijn daar uitgegroeid tot de volken<br />

van Kappadocië, Bythynië en Pontus. In de vierde eeuw was dit het bolwerk van de<br />

vroege Kerk.<br />

Met andere woorden, de theorie over de 144.000 Joodse evangelisten die tijdens de<br />

Grote Verdrukking zullen prediken brokkelt af wanneer we gaan zien dat er veel meer<br />

christelijke Israëlieten dan Joodse christenen zijn. Als alle Israëlieten tijdens de Grote<br />

Verdrukking op aarde zullen overblijven, zou er onderwezen moeten worden dat alleen<br />

de Aziatische en Afrikaanse christenen opgenomen zullen worden, en dat er dan<br />

letterlijke tien miljoenen Israëlitische christenen, in die tijd, op aarde zullen zijn.<br />

Het punt is dat deze opvattingen niet alleen gebaseerd zijn op een zekere onwetendheid<br />

van de wet, maar ook op een onwetendheid van geschiedenis en archeologie. Uiteraard<br />

willen wij geen kritiek leveren, want het Woord profeteert dat Israël verloren zou raken<br />

en voor vele jaren dood gewaand zal worden. Toen Jakob-Israël tegen Jozef in Genesis<br />

48:11 het volgende zei: “Ik had niet gedacht je gezicht ooit nog te zien, maar zie, God<br />

heeft mij zelfs je nageslacht laten zien,” profeteerde hij over onze tijd. Ook zal de Kerk<br />

het volgende spoedig zeggen: “We hadden nooit verwacht de verloren stammen van<br />

Israël terug te vinden, maar God heeft het ons toegestaan om de belofte van het<br />

geboorterecht in vervulling te zien gaan, want Israël heeft, zowel fysiek als geestelijk,<br />

werkelijk overvloedig veel kinderen voortgebracht.”<br />

Omdat het Pinkstertijdperk nu ten einde is, komt het Loofhuttentijdperk in zicht. Een<br />

nieuw begrip van de <strong>Bijbel</strong> en profetieën zal, als het plan van God onthult wordt,<br />

eveneens komen boven drijven. De sluier die Israël bedekt is gereed om weggenomen te<br />

worden. Ook de sluier over de overwinnaars is gereed om weggenomen te worden,<br />

waardoor de heerlijkheid van God op het hoogste niveau geopenbaard wordt. Dit zal<br />

zorgen voor vele veranderingen over ons begrip van God en Zijn Woord en dit zal op<br />

haar beurt weer zorgen voor vele omwentelingen in de politieke systemen en het sociale<br />

gedrag over de gehele wereld. Alle mensen zullen de wegen en wetten van God beginnen<br />

te leren en zij zullen leren om dit niet alleen op individuele daden toe te passen, maar<br />

ook op nationale wetten en voorschriften, waardoor tot een ieder vrijheid en het<br />

Jubeljaar gebracht wordt.<br />

149


HOOFDSTUK 13<br />

De Echte Wegrukking<br />

De “wegrukking” is geen <strong>Bijbel</strong>se term. Het is een theologische term waarmee vele<br />

<strong>Bijbel</strong>leraren verwijzen naar harpazo, de “opname” die in 1 Thessalonicenzen 4:17 wordt<br />

aangehaald. Net zoals bij zoveel woorden, zowel <strong>Bijbel</strong>s als on-<strong>Bijbel</strong>s, bevind het<br />

probleem zich niet in de terminologie, maar in de definitie van de mens en zijn begrip.<br />

Woorden worden slechts omgezet naar menselijke begrip zodat de betekenis begrepen<br />

kan worden.<br />

Het is niet onze bedoeling om het woord “wegrukking” af te kraken, want in het woord<br />

zelf ligt het probleem niet. Het probleem is dat het woord haar definitie heeft ontvangen<br />

van de mens van de afgelopen twee eeuwen, die weinig tot niets afwisten van het Feest<br />

van de Bazuinen of van Loofhutten. Daarom is het overgrote deel van de Kerk vertelt dat<br />

wanneer Jezus terugkomt de doden zullen opstaan en meteen tot de hemel<br />

“(weg)gerukt” worden, in directe navolging van de levende heiligen. Maar dit onderwijzen<br />

de feestdagen niet. Zoals we al hebben gezien profeteert het Feest van de Bazuinen over<br />

de opstanding van de doden, maar zal het Loofhuttenfeest pas twee weken later vervuld<br />

worden.<br />

Binnen het beeld van Johannes 6 en 7, hetgeen we in hoofdstuk 7 bestudeerd hebben,<br />

zagen we dat Petrus in het midden van het meer uit de boot stapte om tot Jezus te gaan<br />

en dat Jezus halverwege het Loofhuttenfeest kwam. Hoewel we niet met zekerheid<br />

kunnen zeggen wanneer Hij komt, suggereren de beelden nadrukkelijk dat Hij ergens<br />

halverwege het Loofhuttenfeest komt, waarna de overwinnaars, net als Petrus,<br />

opgenomen zullen worden om Hem op dat moment te ontmoeten. Maar dit zou dan pas<br />

twee weken na het Feest van de Bazuinen geschieden.<br />

Uit deze patronen en wetten blijkt duidelijk dat we een nieuwe kijk op de tweede komst<br />

van Christus nodig hebben, een kijk die gebaseerd is op de brede kennis van zowel het<br />

Oude, als het Nieuwe Testament. Laten we, met dat in gedachte, gaan kijken naar 1<br />

Thessalonicenzen 4:14-18,<br />

14 Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op<br />

dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem.<br />

15 Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen<br />

overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen<br />

voorgaan. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een<br />

aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die<br />

in Christus zijn, zullen eerst opstaan. 17 Daarna zullen wij, de levenden die<br />

overgebleven zijn, samen met hen opgenomen [Grieks: harpazo, “weggenomen”]<br />

worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo<br />

zullen wij altijd bij de Heere zijn. 18 Zo dan, troost elkaar met deze woorden.<br />

Deze passage vermeldt NIET dat ze, wanneer ze zullen opstaan uit de dood, meteen<br />

“weggenomen” zullen worden. Dit wordt verondersteld door hen die niet bekend zijn met<br />

het Feest van de Bazuinen. Paulus geeft ons de volgorde van de gebeurtenissen die<br />

zullen gaan gebeuren, maar hij zegt weinig tot niets over de timing hiervan. Misschien<br />

komt dat wel door het volgende verzen (5:1, 2),<br />

1 Maar wat de tijden en de gelegenheden betreft, broeders, is het voor u niet<br />

nodig dat men u schrijft. 2 Want u weet zelf heel goed dat de dag van de Heere<br />

komt als een dief in de nacht.<br />

150


Deze christenen uit Thessalonica wisten de tijden en seizoenen al, omdat zij bekend<br />

waren met de feestdagen die deze tijden en seizoenen bevestigen. Het is daarentegen<br />

erg jammer dat de hedendaagse christenen zo weinig kennis hebben van de feestdagen.<br />

Het gebrek aan goede onderwijzing heeft ervoor gezorgd dat het overgrote deel van de<br />

Kerk het <strong>Bijbel</strong>se materiaal, wat Paulus niet beschrijft in zijn brief, wel nodig heeft.<br />

Vanwege deze reden hebben wij deze fundamentele leer in de eerste hoofdstukken van<br />

dit boek voorzichtig gelegd. Net zoals Paulus kunnen wij nu ook zeggen dat het niet<br />

nodig is om deze zaken te herhalen. Maar wij kunnen echter wel teruggrijpen naar<br />

passages uit het Oude Testament die Paulus als bronmateriaal gebruikte.<br />

DE EERSTE WET OVER DE KOMST VAN CHRISTUS<br />

Vanaf het begin van de schepping had God al het doel om de zonen van God, naar Zijn<br />

gelijkenis, voort te brengen. Vanwege de zonde faalde de eerste Adam om dit te<br />

volbrengen. De tweede Adam echter, ofwel Jezus Christus, was bestemd om dit doel te<br />

volbrengen. Eva was uit Adam genomen; de Kerk was uit Jezus’ zijde genomen. Door de<br />

scheiding van man en vrouw schiep God de noodzaak van het huwelijk om zodoende<br />

deze twee weer terug te brengen tot een nieuw type eenheid. Vervolgens laat Genesis<br />

2:22-24 ons zien HOE deze eenheid bereikt moest worden:<br />

22 En de HEERE God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een<br />

vrouw en Hij bracht haar bij Adam. 23 Toen zei Adam: Deze is ditmaal been van<br />

mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin genoemd worden,<br />

want uit de man is zij genomen. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn<br />

moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn.<br />

Merk bovenal op dat het de man is die zijn vader en moeder zal verlaten. Dit is een<br />

profetische verklaring, die bovenal van toepassing is op de Tweede Adam wanneer Hij<br />

komt om Zijn bruid op te eisen. Christus moet Zijn Vader (Yahweh) en Moeder (El<br />

Shaddai) verlaten en naar de aarde komen om verenigd te worden met Zijn vrouw.<br />

(Hiermee veronderstellen wij niet dat Yahweh en El Shaddai twee aparte goden zijn; het<br />

is simpelweg een mannelijke en vrouwelijke manifestatie van God. Het verschil heeft te<br />

maken met de manier waarop we met God verbonden zijn, en het is dus geen persoonlijk<br />

verschil.)<br />

In deze zin moest Jezus Christus de hemel verlaten om naar de aarde te komen, het huis<br />

van de bruid. Het is niet het GEVAL dat de bruid haar vader en moeder moet verlaten om<br />

naar de hemel te gaan, het huis van haar Echtgenoot.<br />

Wanneer Paulus dus spreekt over de komst van Christus, spreekt hij van gelovigen die<br />

Hem in de lucht ontmoeten om Hen naar de aarde te brengen, en niet van gelovigen die<br />

naar de hemel gaan om daar hun laatste huis te hebben. Het grootste doel van de<br />

schepping en van de geschiedenis is dat de hemel naar de aarde komt, dat Christus<br />

Zichzelf openbaart in de aarde, en dat de heerlijkheid van God de aarde vervuld. Dit om<br />

Zijn Koninkrijk op de aarde te vestigen, en niet om de aarde te vernietigen en een<br />

koninkrijk in de hemel te creëren. Zijn doel is het voortbrengen van geestelijk vlees dat<br />

de heerlijkheid van God openbaart, waarvan Mozes een type was en Christus een<br />

voorbeeld.<br />

De verklaring van God in Genesis 2, zojuist geciteerd, is de eerste grote<br />

intentieverklaring die het profetische patroon over de komst van Christus vast stelt. Het<br />

zegt echter niets over de manier van Zijn komst, noch iets over details en timing. Deze<br />

details zijn gereserveerd om eeuwen later door andere profeten, door middel van<br />

progressieve openbaringen van waarheid, geleerd te worden. Toch kan geen toekomstige<br />

openbaring deze basiswet over de komst van Christus, die meteen bij het begin is<br />

opgesteld, tegenspreken.<br />

151


DE PATRONEN IN EXODUS 19 OVER DE KOMST VAN CHRISTUS<br />

Wij zijn gewend te denken dat God op de berg Sinaï de Vader is, gescheiden van de<br />

Zoon. Wij zijn geneigd te denken dat Yahweh (d.w.z. “Jehovah”) de God van het Oude<br />

Testament is en Jezus Christus de God van het Nieuwe Testament. Maar Exodus 15:2 en<br />

Jesaja 12:3 verklaart het volgende: “Yahweh is mij tot heil [Yashua] (de Hebreeuwse<br />

naam voor Jezus) geweest.” Zodoende kunnen wij dus zeggen dat Jezus Christus de<br />

incarnatie van Yahweh, de God die Zichzelf in Exodus 6:2 en 3 aan Mozes openbaarde,<br />

is, en ook dezelfde God is die de op de berg Sinaï de Wet aan Israël gaf.<br />

Wij kunnen, vanwege deze reden, zeggen dat Jezus Christus bij de berg Sinaï in de<br />

verschijning van Vuur naar de aarde kwam. Bij die komst was Hij echter niet als vlees en<br />

bloed verschenen. Vanwege de reden noemen wij de manifestatie op Sinaï gewoonlijk<br />

geen komst van Christus. Wat wij hiermee willen zeggen is dat het geen komst van<br />

vlees-en-bloed was door middel van incarnatie. Wij moeten echter wel begrijpen dat er in<br />

de dagen van Mozes aan de voet van de berg Sinaï beelden omtrent de komst van<br />

Christus werden gebruikt.<br />

Het begrip van Paulus over de tweede komst van Christus is afgeleid van enkele<br />

passages uit het boek Exodus. De eerste is Exodus 19:18,<br />

18 De berg Sinaï was geheel in rook gehuld, omdat de HEERE er in vuur<br />

neerdaalde. De rook ervan steeg omhoog als de rook van een oven, en heel de<br />

berg beefde hevig.19 Het bazuingeschal werd gaandeweg zeer sterk. Mozes<br />

sprak en God antwoordde hem met een stem. 20 Toen daalde de HEERE neer op<br />

de berg Sinaï, op de top van de berg. De HEERE riep Mozes naar de top van de<br />

berg en Mozes klom naar boven.<br />

Vergelijk deze passage eens met de uitleg van Paulus in het Nieuwe Testament. In<br />

Exodus 19:18 “daalde de HEERE neer”. In 1 Thessalonicenzen 4:16 lezen we dat “de<br />

Heere zelf zal neerdalen”.<br />

In Exodus 19:19 “werd het bazuingeschal gaandeweg zeer sterk”. In 1 Thessalonicenzen<br />

4:16 lezen we van “de stem van de aartsengel en de bazuin van God”.<br />

In Exodus 19:20 “klom Mozes de berg op”, welke door een wolk bedekt was. In 1<br />

Thessalonicenzen 4:17 worden de heiligen “samen met hen opgenomen in de wolken,<br />

naar een ontmoeting met de Heere in de lucht”.<br />

Een vergelijking van de uitleg van Paulus met het boek Exodus toont duidelijk aan dat<br />

Paulus Mozes had bestudeerd en dat hij wist dat het patroon van de tweede komst van<br />

Christus al vele jaren eerder was gelegd toen Jezus op de berg Sinaï naar de aarde<br />

kwam.<br />

DE PATRONEN IN EXODUS 24 OVER DE KOMST VAN CHRISTUS<br />

Er zijn nog meer passages in het boek Exodus die opvallend overeenkomen met de<br />

beschrijving van Paulus over de komst van Christus. Dit omdat Mozes uiteindelijk acht<br />

keer de berg op en af is gegaan. Telkens wanneer Mozes (die een beeld was van Jezus<br />

Christus – Hand. 7:37) een tocht maakte, bevestigde hij meer details van Zijn patroon<br />

van de tweede komst van Christus. Exodus 24:13-8 zegt,<br />

13 Toen stond Mozes op, met zijn dienaar Jozua, en Mozes klom naar boven, de<br />

berg van God op. 14 Hij zei tegen de oudsten: Blijf hier op ons wachten, totdat<br />

wij bij u terugkomen. En zie, Aäron en Hur blijven bij u. Wie bepaalde zaken<br />

heeft, moet naar hen toe gaan. 15 Toen Mozes de berg opklom, bedekte de wolk<br />

de berg. 16 De heerlijkheid van de HEERE bleef op de berg Sinaï rusten, en de<br />

152


wolk bedekte hem zes dagen lang. Op de zevende dag riep Hij Mozes, vanuit het<br />

midden van de wolk. 17 De aanblik van de heerlijkheid van de HEERE op de top<br />

van de berg was in de ogen van de Israëlieten als een verterend vuur. 18 Mozes<br />

ging de wolk binnen en klom de berg verder op. En Mozes was veertig dagen en<br />

veertig nachten op de berg.<br />

Deze opeenvolging van gebeurtenissen vestigen het patroon van de opstanding,<br />

hemelvaart en tweede komst van Jezus. Merk op hoe vers 13 Mozes aan Jozua, ofwel<br />

Yashua (Jezus) koppelt. “Mozes stond, als het ware, op” uit de dood en “klom naar boven<br />

de berg op”. Nog voordat hij opvoerde vertelde hij de oudsten: “Blijf hier op ons wachten<br />

totdat wij bij u terugkomen.” Dit is precies hetzelfde als wat Jezus Zijn discipelen<br />

vertelde voorafgaand aan Zijn hemelvaart in Lukas 24:49 en Hand. 1:4. Ze moesten in<br />

Jeruzalem blijven wachten totdat de Heilige Geest op hen zou neerdalen. Zoals we<br />

kunnen lezen in Hand. 1:9 verdween Jezus vervolgens in een wolk,<br />

9 En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een<br />

wolk onttrok Hem aan hun ogen.<br />

Mozes voer op en verbleef 40 dagen op de berg. Ook Jezus voer op ten hemel, waar Hij<br />

leeft om voor ons te pleiten (Heb. 7:25). Mozes bleef 40 dagen op de berg. Het is heel<br />

goed mogelijk dat dit profetisch is voor 40 Jubeljaren waarbij Jezus, sinds Zijn<br />

hemelvaart, in de hemel verblijft. Veertig Jubeljaren is een periode van 40 x 49 jaar,<br />

ofwel 1960 jaar. Ik ben van mening dat Hij in 33 n.Chr ten hemel voer, waardoor de 40<br />

Jubeljaren dus eindigden in 1993 n.Chr. Als er enigszins iets van deze berekening klopt<br />

kan Zijn wederkomst wel eens heel dichtbij zijn.<br />

Maar Mozes is naast een beeld en schaduw van Jezus Christus ook een beeld en schaduw<br />

van de overwinnaars. Als we het opvaren van Mozes vanuit dat perspectief bekijken, dan<br />

bevat het opvaren van Mozes patronen van ons eigen opvaren om de Heere te<br />

ontmoeten in de lucht. Wij zien in Exodus 24:16 dat de wolk op de berg de heerlijkheid<br />

van God voor zes dagen vervulde. Vervolgens riep God op de zevende dag Mozes om de<br />

berg op te gaan. Het lijkt erop dat dit profeteert dat ons opvaren om Hem te ontmoeten,<br />

waarbij de wet op ons hart geschreven zal worden, op het begin van de zevende dag zal<br />

plaatsvinden – ofwel het zevende millennium vanaf Adam. Dit werd breed gedragen door<br />

de vroege Kerk. Een studie over timing is echter niet geschikt binnen dit boek. Mocht u<br />

hierin geïnteresseerd zijn, dan verwijzen wij u graag naar ons boek “Secrets of Time”,<br />

waar wij de chronologie van de geschiedenis en haar relatie tot de goddelijke<br />

Jubeljaarkalender uitvoeriger hebben behandeld.<br />

HOE ONTMOETEN WIJ DE HEERE?<br />

1 Thessalonicenzen zegt ons dat wij de Heere zullen “ontmoeten” in de lucht. Het Griekse<br />

woord dat vertaalt is met “ontmoeting” is apantesis. Apantesis is de technische term voor<br />

hetgeen de stadsleiders doen wanneer een erg belangrijk persoon hen bezoekt. Zij<br />

sturen een welkomstdelegatie om hem te ontmoeten. Maar de delegatie gaat niet terug<br />

naar de stad van de bezoekende waardigheidsbekleder. Nee, in plaats daarvan<br />

escorteren ze hem naar hun eigen stad.<br />

Deze technische term wordt in Mattheüs 25:1 gebruikt en vervolgens nog eens in vers 6,<br />

waar het gaat over de gelijkenis van de meisjes (maagden). Daar lezen we,<br />

1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun<br />

lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet [apantesis]…6 En te<br />

middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem<br />

tegemoet [apantesis]!<br />

153


In de gelijkenis wachten de meisjes op de komst van de bruidegom die Zijn bruid komt<br />

opeisen. Toen Hij in de buurt was klonk de roep dat de bruidegom kwam. Enkelen gingen<br />

uit om Hem te ontmoeten; anderen deden dit niet. Zij waren allemaal meisjes (maagden)<br />

– d.w.z., het waren allemaal gelovigen. Maar enkelen waren overwinnaars en anderen<br />

niet. Niet iedereen vierde het huwelijksfeest, hetgeen het Loofhuttenfeest is. Degenen<br />

die niet genoeg olie (de Heilige Geest) hadden moesten in het late uur nog extra<br />

inkopen, maar we lezen in vers 10,<br />

10 Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed<br />

waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten.<br />

Uit dit vers kunnen we opmaken dat de bruidegom de wijze meisjes blijkbaar niet<br />

meenam naar de plek waar hij vandaan kwam. In plaats daarvan escorteerden de<br />

meisjes hem naar de plek waar ze op hem gewacht hadden. Dit hangt samen met de<br />

betekenis van het woord apantesis, zowel in deze gelijkenis als in 1 Thessalonicenzen<br />

4:17.<br />

Handelingen 28:15 is een andere plaats waar apantesis gebruikt wordt. Dit is het verhaal<br />

over de reis van Paulus als gevangene van Jeruzalem naar Rome:<br />

15 En daarvandaan kwamen de broeders, die van onze zaken gehoord hadden,<br />

ons tegemoet [apantesis], tot Appiusmarkt en de Drie Tabernen [Grieks: Taberne].<br />

Toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte hij moed.<br />

De christenen in Rome ontmoette Paulus alsof hij een bezoekende waardigheidsbekleder<br />

was. Dit was een enorme bemoediging voor Paulus. Toch is het duidelijk dat Paulus niet<br />

omkeerde en deze christenen mee naar Jeruzalem bracht. Zij ontmoette Paulus en<br />

escorteerde hem naar Rome.<br />

Dit voorbeeld bevat in de Griekse tekst zelf nog een verborgen verwijzing naar het<br />

Loofhuttenfeest. Zij ontmoeten hem bij de Drie Tabernen. Het woord dat vertaalt is met<br />

Tabernen is taberne. Dit komt oorspronkelijk van het Latijnse woord taberna, dat het<br />

Grieks overgenomen en zich eigen gemaakt heeft. Dus in de tekst zelf bestaat er een<br />

verband tussen apantesis – het ontmoeten van de Heere – en het Feest van<br />

Tabernakelen, ofwel het Loofhuttenfeest. Het suggereert dat wij de Heere zullen<br />

ontmoeten tijdens het Loofhuttenfeest, evenals de broeders in Rome Paulus bij de Drie<br />

Tabernen ontmoeten.<br />

Er zijn nog andere voorbeeld die apantesis illustreren. In Mattheüs 14:22-34 wordt de<br />

term apantesis niet gebruikt, maar vertoont het verhaal wel hetzelfde principe. Dit is één<br />

van de passages die we eerder hebben behandeld. Het is de passage waar Jezus in de<br />

storm over het water naar de discipelen loopt. Petrus stapt uit de boot om Hem te<br />

ontmoeten en om Jezus naar de boot te escorteren. In onze studie over het<br />

Loofhuttenfeest zagen wij dat dit verhaal profetisch is voor de tweede komst van<br />

Christus, waarbij Petrus de overwinnaars vertegenwoordigd. Petrus stapte uit de boot om<br />

vervolgens samen met Jezus terug naar de boot, waar de andere discipelen waren, te<br />

wandelen. Het is belangrijk om op te merken dat Jezus niet omkeerde en terugging naar<br />

de andere kust vanwaar Hij gekomen was, en in geen geval nam Hij Petrus mee naar de<br />

andere kust.<br />

De betekenis van de term apantesis ondersteund de eerste wet in Genesis 2:22-24, die<br />

we eerder citeerden, over de komst van Christus. Overduidelijk verlaat de Man Zijn huis<br />

om naar de aarde te gaan om daar te wonen. De bruidsmeisjes (maagden) gaan uit om<br />

de Bruidegom, wanneer Hij komt om Zijn bruid op te eisen, te ontmoeten, maar noch<br />

van de bruidsmeisjes noch van de bruid zelf wordt verwacht dat zij de Bruidegom volgen<br />

naar Zijn hemelse huis om daar te wonen. Het woord apantesis, zoals dit in het Nieuwe<br />

154


Testament gebruikt wordt, toont ons samenhangend dat het een ontmoeting betreft<br />

waarbij een belangrijk persoon naar zijn bestemming begeleid wordt.<br />

DE OPNAME (HARPAZO)<br />

Paulus schrijft in 1 Thessalonicenzen 4:17 dat “wij, de levenden die overgebleven zijn,<br />

samen met hen opgenomen [Grieks: harpazo, “weggenomen”] worden in de wolken,<br />

naar een ontmoeting met de Heere in de lucht.” Het Griekse woord harpazo wordt<br />

verkeerd opgevat, omdat de meesten mensen dit woord niet bekijken in het licht van<br />

Loofhutten. Johannes 7:14 toont ons dat Christus halverwege (in het midden) het<br />

Loofhuttenfeest komt. Johannes 6:21 en Mattheüs 14:28-32 toont ons dat wij de Heere<br />

zullen ontmoeten in de lucht. Net zoals Petrus Jezus ontmoette, maar Jezus nam hem<br />

niet mee naar de kust waar Hij vandaan kwam. In plaats daarvan ontmoette Petrus Hem<br />

om Hem mee te nemen naar de boot.<br />

Toen zij in de boot stapten ervoeren zij allemaal de harpazo (Joh. 6:21). Zij werden<br />

weggenomen naar Kapernaüm (Joh. 6:24), dat een lange tijd tot hoofdkwartier van de<br />

bediening van Jezus diende. Omdat Kapernaüm de “bedekking van de Trooster”<br />

betekent, profeteert het van het moment dat de overwinnaars de volkomen bedekking<br />

van de Geest zullen ontvangen. Dit is het ultieme doel van de achtste dag van<br />

Loofhutten.<br />

Uit het verhaal van de discipelen lijkt het er bijna op dat de “opname” geschiedt NADAT<br />

we zijn uitgegaan om Hem te ontmoeten. Want de boot vol met discipelen werd<br />

weggenomen NADAT Petrus en Jezus terug in de boot stapten. Toch is het duidelijk dat<br />

wij dat verhaal niet op die manier moeten opvatten. Want Paulus zegt uiteindelijk dat het<br />

doel van de harpazo is om de Heere in de lucht te ontmoeten. Wij ontmoeten de Heere<br />

niet om slechts daarna de harpazo te ervaren.<br />

Vanwege deze reden moeten we de bekwaamheid van Petrus, namelijk het wandelen op<br />

het water, aanduiden als de ervaring van harpazo van de overwinnaars die Christus bij<br />

Zijn komst zullen ontmoeten. Na dit zullen de overwinnaars – net zoals de boot vol met<br />

discipelen – permanent de mogelijkheid bezitten om van plaats naar plaats te ‘switchen’<br />

(gaan), net zoals Jezus deed, na Zijn opstanding. Zij zullen in staat zijn om met de<br />

snelheid van gedachten van het ene gedeelte van de aarde naar het andere gedeelte, of<br />

tussen hemel en aarde, te reizen (d.w.z., tussen de geestelijke dimensie en de dit aardse<br />

universum).<br />

DE BETEKENIS VAN DE HARPAZO VAN PETRUS<br />

Het verhaal zelf heeft een allegorische betekenis. Jezus klom de “berg” op om te bidden,<br />

of om voor ons te pleiten (Heb. 7:25). In de tussentijd stuurde Hij de discipelen vooruit,<br />

de komende storm in. Met andere woorden, de discipelen werden de wereld ingezonden,<br />

waar zij beproeving en vervolging zouden ervaren aan de hand van politieke en religieuze<br />

systemen van de wereld. Vervolgens kwam Jezus, wandelend over het water, tot hen in<br />

het midden van het meer. Dit duidt op Zijn positie van autoriteit over alle volken, want<br />

Openbaringen 17:15 zegt dat de wateren “volken, menigten, naties en talen” zijn.<br />

Dan zien we dat de bekwaamheid van Petrus om over het water te wandelen aantoont<br />

dat ook de overwinnaars de autoriteit over de volken gegeven wordt. Het feit dat Petrus<br />

begon te zinken toen hij bang voor de wind en de golven werd toont ons dat deze<br />

autoriteit op geloof gebaseerd is. Hij moest zijn ogen op Jezus Christus gericht houden,<br />

in plaats van op de wind en de golven.<br />

Het lijkt erop dat angst mensen diskwalificeert om overwinnaars te worden. Dit leren wij<br />

ook uit de wetten over oorlog uit Deuteronomium 20:8 en uit het verhaal van Gideon,<br />

wiens leger behoorlijk was gereduceerd nadat de bevreesde mensen vertelt was naar<br />

155


huis te gaan. (Richteren 7:3). Helaas is vele christenen geleerd om bang te zijn voor de<br />

wind en de golven om hen zodoende binnen de boot te houden. Vaker dan gewenst<br />

worden zij overtuigd om Christus te accepteren uit angst voor Gods wraak, in plaats van<br />

tot Hem getrokken te worden door de openbaring van Zijn liefde. Als zij eenmaal in de<br />

kerk zitten wordt hen vaak vertelt om huiverig naar anderen te luisteren, want alleen de<br />

leiders van de denominaties of de boeken die zij sanctioneren bevatten waarheid. Het<br />

leiderschap weet dat de mensen door angst beheerst kunnen worden.<br />

De angst voor sekten heeft voor de meeste christenen gezorgd dat zij onwetend bleven<br />

van het Woord. Vele denominatie leiders onderwijzen christenen vrijuit om angstig te zijn<br />

voor de wind en de golven buiten hun boot, waarmee ze denken dat zij hun kudde voor<br />

gevaar beschermen. Zij nemen aan dat hun denominatie alle belangrijke kennis en<br />

waarheid bezit. Naar aanleiding van deze aanname proberen zij te voorkomen dat de<br />

mensen andere dingen gaan leren die voorbij dat niveau van waarheid gaan. Dus onder<br />

het mom van de bescherming van de kudde, bouwen zij een muur om zich heen, dat<br />

zonder probleem in een gevangenismuur kan veranderen.<br />

Angst kan voor sommige mensen inderdaad een goede motivatie zijn christen te worden.<br />

Angst is daarnaast ook erg effectief om te voorkomen dat mensen hun lidmaatschap<br />

opzeggen. Maar angst zorgt niet voor overwinnaars. Overwinnaars zijn christelijke<br />

gelovigen die niet bang zijn voor de wind en de golven en bereid zijn om deze te<br />

trotseren en, net zoals Petrus, er boven te staan. De andere grote factor om<br />

overwinnaars te definiëren is het feit dat zij kunnen vergeven vanuit de gedachte en de<br />

wetenschap van de principe van het Jubeljaar. Aan het einde van hoofdstuk drie hebben<br />

we hierover geschreven, maar voor meer details kunt u ons boek “Secrets of Time”, pag.<br />

10-14, er op na slaan.<br />

DE BETEKENIS VAN DE HARPAZO VAN FILIPPUS<br />

In Handelingen acht lezen we hoe Filippus het evangelie verkondigt in Samaria. Van<br />

daaruit leidde de Geest hem naar de woestijn om een Ethiopische eunuch te ontmoeten.<br />

De eunuch las op dat moment net Jesaja 53 zonder te weten waar dit over ging. Filippus<br />

legde de Schriften uit en doopte hem. In Handelingen 8:39 en 40 lezen we,<br />

39 En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere<br />

Filippus weg [Grieks: harpazo]; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij<br />

vervolgde zijn weg met blijdschap. 40 Maar Filippus werd aangetroffen in<br />

Asdod; en terwijl hij het land doorging, verkondigde hij het Evangelie in alle<br />

steden, totdat hij in Caesarea kwam.<br />

Hetzelfde Griekse woord (harpazo), dat gebruikt wordt bij de ‘wegname’ Filippus, vinden<br />

we ook in 1 Thessalonicenzen 4:17. Filippus werd “weggevoerd”, maar verliet in die zin<br />

de aarde niet. Hij werd van de ene plaats naar de andere getransporteerd. Hij had<br />

dezelfde ervaring die de discipelen hadden toen Jezus, in het midden van het meer van<br />

Galilea, de boot instapte. Filippus trof zichzelf aan in Asdod. Van daaruit verkondigde hij<br />

het evangelie tot aan Caesarea.<br />

Dit verhaal is eveneens profetische allegorie. Filippus en Stefanus stellen, in Handelingen<br />

6-8, de twee werken van Christus voor. Stefanus beeldt het eerste werk van Christus uit,<br />

waarin hij een martelaar werd door van Christus te getuigen. Hij werd gestenigd door<br />

Joden die hun eigen religieuze systeem verdedigden tegen de nieuwe “sekte”. Saulus was<br />

bij die steniging en stemde in met zijn dood (Handelingen 8:1).<br />

Aan de andere kent beeldt Filippus het tweede werk van Christus uit en haar succes in de<br />

verkondiging van het Woord aan al de volken. Filippus ervaart de harpazo, de<br />

“wegname”. Als eerste verkondigd hij met succes het evangelie aan de Samaritanen en<br />

vervolgens aan de Ethiopische eunuch. Van daaruit gaat het Woord naar de oude<br />

156


Filistijnse stad Asdod (Azotus). Vanuit Asdod verkondigd Filippus tot aan Caesarea, een<br />

stad die gebouwd en genaamd is door koning Herodus ten gunste van keizer Augustus.<br />

De Romeinse procureurs uit Palestina woonden daar en de meeste burgers waren<br />

Grieken. Op die manier is het verhaal profetisch over de overwinnaars ten tijde van de<br />

tweede komst van Christus, die, door verkondiging van het Woord onder de volkomen<br />

zalving van de Geest, in staat zijn om alle dingen onder de voeten van Jezus te brengen.<br />

Dit verhaal lijkt op het verhaal van het succes van Jona bij de prediking in Ninevé. Beide<br />

verhalen profeteren van het woord van God dat over de gehele wereld zal gaan totdat de<br />

koninkrijken van de aarde volkomen de heerlijkheid en soevereiniteit van Jezus Christus<br />

en Zijn recht om de aarde te regeren erkennen. Dit zal in het aanstaande<br />

Loofhuttentijdperk verwezenlijkt worden.<br />

DE BETEKENIS VAN DE HARPAZO VAN DE MENSENZOON<br />

In Openbaringen 12:1-5 lezen we,<br />

1 En er verscheen een groot teken in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon,<br />

en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf<br />

sterren. 2 En zij was zwanger en schreeuwde het uit in barensnood en in haar<br />

pijn om te baren. 3 En er verscheen een ander teken in de hemel. En zie: een<br />

grote vuurrode draak met zeven koppen en tien horens. En op zijn koppen<br />

zeven diademen. 4 En zijn staart veegde het derde deel van de sterren van de<br />

hemel en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die op het<br />

punt stond te baren, om haar Kind te verslinden, zodra zij Het gebaard zou<br />

hebben. 5 En zij baarde een Zoon, een mannelijk Kind [“manchild” in de KJV; ofwel<br />

“Mensenzoon”], dat alle heidenvolken zal hoeden met een ijzeren staf. En haar<br />

Kind werd weggerukt [harpazo] naar God en naar Zijn troon.<br />

De geboorte van Jezus Christus was het oorspronkelijke patroon van de scene die hier<br />

beschreven wordt in Openbaringen 12. Toen Hij geboren werd probeerde koning Herodus<br />

(geïnspireerd door de rode draak) Hem te doden. Herodus was daarom ook half<br />

Edomitisch en half Judeeër. Edom betekent “rood”. Daarom was Herodus in de tijd van<br />

Jezus de openbaring van de rode draak. Maria vervulde het gedeelte over de vrouw die<br />

Jezus baarde; en Jezus was natuurlijk de oorspronkelijke Mensenzoon, of mannelijk Kind,<br />

uit de profetie.<br />

Jezus moest “alle heidenvolken hoeden met een ijzeren staf” (12:5). Maar het<br />

belangrijke punt van onze studie is het feit dat de harpazo werd vervuld door Zijn<br />

(hemel)vaart naar Zijn hemelse troon. De herziene Statenvertaling zegt dat Hij “WEGgerukt”<br />

werd, ofwel Hij werd WEG-genomen. De Concordantie van Strong verwijst naar<br />

“grijpen” als haar betekenis. De Expository Dictionary van Vine verwijst naar “wegrukken<br />

of wegnemen” als haar betekenis. Het woord is afgeleidt van haireomai, dat “gekozen<br />

door stemming of verkozen om te zetelen” betekent. In 2 Thessalonicenzen 2:13<br />

gebruikt Paulus dit woord,<br />

13 Maar wij moeten God altijd voor u danken, broeders, die geliefd bent door de<br />

Heere, dat God u van het begin verkoren [haireomai] heeft tot zaligheid, in<br />

heiliging door de Geest en geloof in de waarheid.<br />

Met andere woorden, het woord impliceert Gods verkiezing tot een gekozen autoriteit.<br />

Mattheüs 12:18 gebruikt een andere vorm van hetzelfde woord, waar zij van Jezus het<br />

volgende zegt: “Zie, Mijn Knecht, die Ik verkoren Heb.” Op dezelfde wijze gebruikt<br />

Openbaringen 12:5 de term harpazo. Jezus Christus werd weggenomen tot de troon van<br />

God, omdat Hij Diegene was Die gekozen was om alle volken te regeren (hoeden) met<br />

een ijzeren staf. Dat wil zeggen, God rukte Hem weg, of nam Hem weg, tot de troon,<br />

want Hij was de Verkorene, of Gekozene, om alle volken te regeren.<br />

157


Deze profetie uit Openbaringen 12 is eveneens een profetisch patroon voor de<br />

rechtsgeldende geboorte van de Zonen van God, dat gevolgd wordt door hun opname<br />

(vaart) tot de troon. Er is absoluut geen reden te bedenken waarom deze opname een<br />

opname moet zijn waarbij de gelovigen de zwaartekracht trotseren en buiten de aardse<br />

atmosfeer stijgen om naar een hemels land voorbij de maan te reizen. Er is geen reden<br />

om van mening te zijn dat deze gelovigen naar één of andere planeet, ster of hemel<br />

voorbij het zonnestelsel GAAN. De hemel is geen stuk onroerend goed in de ruimte met<br />

kastelen en weidegrond, noch is het een enorm ruimteschip dat sommigen zich<br />

inbeelden.<br />

De hemel is een dimensie, geen locatie. We moeten begrijpen dat geestelijke zaken,<br />

geestelijke wezens en geestelijke locaties niet lijken op onze drie dimensionale wereld.<br />

De <strong>Bijbel</strong> tekent slechts woordelijke beelden in aardse termen om ons de geestelijke en<br />

hemelse zaken te laten bevatten.<br />

De echte wegrukking is een (hemel)vaart naar de troon, het is een positie van autoriteit<br />

waar God de overwinnaars toe roept naar Zijn soevereine verkiezing. Helaas is het zo dat<br />

het concept van de harpazo zo een dergelijk vleselijk concept is geworden, dat het voor<br />

de theologen vereist was om een nieuw woord op te werpen, namelijk “wegrukking”. De<br />

termen “(hemel)vaart” of “opname” (wegnemen) waren niet langer meer adequaat om<br />

de nieuwe inzichten van de mens van de afgelopen 150 jaar te beschrijven. Daarom<br />

begon ze maar te spreken in termen van een “wegrukking”. Toch komt deze nieuwe term<br />

van het Latijnse woord raptus, dat letterlijk “grijpen” betekent. Zoals we al hebben<br />

gezien is dit identiek aan Strongs defenitie van harpazo. Daarom vinden wij het woord<br />

“wegrukking” ook prima. Het probleem dook op toen men het woord ging definiëren<br />

zonder het Loofhuttenfeest te begrijpen.<br />

EEN ONTMOETING MET DE HEERE IN LUCHT EN IN DE WOLKEN<br />

1 Thessalonicenzen 4:17 zegt dat wanneer wij opgenomen worden, wij Hem zullen<br />

ontmoeten “in de lucht”. Betekent dit echter in de bovenste atmosfeer of simpelweg<br />

boven de grond? In deze passage definieert Paulus op geen enkele wijze het woordje<br />

“lucht”. Omdat Paulus zegt dat wij Hem samen zullen ontmoeten “in de wolken”, wordt<br />

de komst van Christus over het algemeen afgeschilderd alsof Hij uit de ruimte komt. Er<br />

wordt aangenomen dat de gelovigen Hem ergens vele kilometers boven het<br />

aardoppervlak zullen ontmoeten, misschien wel in de stratosfeer.<br />

Ten eerste is het Griekse woord waar “lucht” mee vertaalt is “aer”. De Concordantie van<br />

Strong zegt hierover: “stamt af van aemi (onbewust ademhalen, d.w.z., ademen; bij<br />

analogie, blazen).” Het woord wordt gebruikt in Handelingen 22:23,<br />

23 En toen zij schreeuwden en de kleren van zich afsmeten en stof in de lucht<br />

[aer] gooiden.<br />

Merk op dat het stof niet tot de bovenste atmosfeer steeg. De lucht in deze passage<br />

betrof slechts een paar centimeter boven de grond, en de stof bedekte waarschijnlijk een<br />

ieder die aanwezig was. In deze context betekent aer boven de grond waar men kan<br />

ademen, in tegenstelling tot onder de grond waar men kan stikken. 1 Korinthe 9:26 zegt<br />

ons hetzelfde:<br />

26 Ik loop daarom niet zonder duidelijk doel en ik vecht zó met de vuist dat ik<br />

niet maar wat in de lucht [aer] sla.<br />

Met andere woorden, Paulus zegt dat hij slechts aan het “schaduwboksen” was in zijn<br />

pogingen om Christus te volgen. Het beeld toont aan dat men, binnen het bereik van een<br />

bokser, in de lucht kan slaan. Het woord wordt niet gebruikt om de bovenste atmosfeer,<br />

die zich enkele kilometers boven de aarde bevindt, aan te duiden. Paulus gaat in 1<br />

158


Korinthe 14:9 verder door te zeggen dat als mensen in tongen spreken en dit niet<br />

begrepen wordt, zij slechts maar wat in de lucht spreken. Al deze voorbeelden tonen aan<br />

dat de aer verwijst naar boven de grond, in tegenstelling tot onder de grond.<br />

Maar hoe zit het met de WOLKEN? Duidt dit niet op het feit dat wij Christus zullen<br />

ontmoeten in de bovenste atmosfeer?<br />

De verwijzing van Paulus naar de “wolken” komt van het feit dat Mozes de berg Sinaï<br />

opklom om de HEERE in de wolk te ontmoeten. Wolken staan symbool voor een aantal<br />

zaken. Het woord zelf komt van het Griekse woord nephele af. Dit stamt weer af van<br />

nephos. De Expository Dictionary van Vine zegt dat het<br />

“duidt op een bewolkte, vormloze massa die de hemelen bedekt. Vandaar dat het metaforisch als een (dichte)<br />

menigte wordt gebruikt, Heb. 12:1.”<br />

Het woord nephele kan fysieke wolken betekenen, maar de <strong>Bijbel</strong> gebruikt deze term<br />

vaak op een figuurlijke manier. Hebreeën 12:1 gebruikt de term om te verwijzen naar<br />

“zo groot een wolk [ofwel: menigte, HSV] der getuigen rondom ons (SV),” dat figuurlijk<br />

verwijst naar de Oudtestamentische overwinnaars die opgesomd worden Hebreeën 11.<br />

Ook spreekt Jezus over de dag van Zijn verschijning, “komende op de wolken van de<br />

hemel.” (Mat. 26:64). Velen vatten dit letterlijk op, maar als we deze passage beter<br />

bestuderen lijkt een figuurlijke interpretatie beter op zijn plaats:<br />

64 Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de<br />

Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht [dunamis,<br />

“kracht”] van God en zien komen op [epi, “bovenop”] de wolken van de hemel.<br />

Jezus sprak deze woorden tot het Sanhedrin en de hogepriester Kajafas, die op het punt<br />

stonden Hem ter dood te veroordelen vanwege blasfemie. Nu zou iemand zich af kunnen<br />

vragen hoe deze ongelovigen van het Sanhedrin later Christus “zien zitten aan de<br />

rechterhand van de kracht van God?” We weten uit Handelingen 7:55 dat Stefanus Jezus<br />

Christus in heerlijkheid zag staan aan de rechterhand van God, maar het valt te<br />

betwijfelen of deze ongelovigen hetzelfde visioen zullen zien. Het beste is om de<br />

samenhang te zien met het laatste gedeelte van het vers waar Hij zegt dat Hij zal<br />

“komen op de wolken van de hemel.”<br />

Wij interpreteren dit als volgt: De Zoon des Mensen is gezeten aan de rechterhand van<br />

de kracht van God, waarvandaan Hij kan komen bovenop de grote wolk (menigte) van<br />

getuigen op het Loofhuttenfeest. Dit zijn de “wolken van de hemel” en zij zetelen nu al<br />

figuurlijk met Hem in de hemelen, want in Efeze 2:6 zegt Paulus,<br />

6 en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in<br />

Christus Jezus.<br />

In één opzicht zijn de wolken de overwinnaars waarin en waarop Jezus zal komen. De<br />

kracht van Zijn troon zal aan deze gelovigen gegeven worden. Jezus vertelde Kajafas in<br />

wezen dat hij en zijn Sanhedrin afgezet en verwisseld zouden worden door de autoriteit<br />

van de Zoon des Mensen en de wolk van Zijn getuigen.<br />

Dit is begonnen op de Pinksterdag en zal voleindigd worden met de vervulling van<br />

Loofhutten. Jezus had Zijn discipelen vertelt dat zij de “kracht” (dunamis) zouden<br />

ontvangen nadat de Heilige Geest op hen neer zou dalen (Handelingen 1:8). Omdat<br />

Pinksteren een onderpand van de Geest is, en zodoende een belofte is van de volheid<br />

van hetgeen nog moet geschieden onder Loofhutten, kunnen we uit de gebeurtenissen<br />

van Handelingen 2 het patroon opmaken van hetgeen nog moet geschieden. Als de<br />

discipelen in de bovenkamer (en degenen die na hen kwamen) met Pinksteren “kracht”<br />

werd gegeven, dan zal een groter gedeelte van kracht worden gegeven bij de vervulling<br />

van Loofhutten.<br />

159


Vandaar dat het lijkt dat Jezus de bron van kracht van de overwinnaars onder Pinksteren,<br />

en uiteindelijk onder Loofhutten, is, wanneer Hij aan de rechterhand van de kracht van<br />

God staat. Op deze manier zal Hij bovenop de wolken van de hemel komen. Het zal<br />

waarschijnlijk niet, zoals wij dit ons kunnen voorstellen, in de lucht vervuld worden.<br />

Zowel Paulus als Jezus gebruiken symbolisch beeldende woorden die niet letterlijk<br />

genomen moeten worden. Ten eerste spreken zij van wolken om de aandacht van de<br />

lezer naar Mozes te trekken, die de berg opklom en de wolk inging, en ten tweede<br />

spreken zij hiervan om aan te tonen dat het Koninkrijk gevestigd zal worden door de<br />

mond van een grote menigte (en wolk) van getuigen.<br />

Als het blijkt dat het de wil van God is dat Christus op een letterlijke wolk boven de aarde<br />

zal komen, dan zij het zo. De manier waarop Hij komt is aan Hem. Maar deze<br />

empowerment om de aarde samen met Christus (boven)op de aarde te regeren hoeft<br />

niet “daarboven” te zijn. De oorsprong van de kracht komt van de hemel, maar de plek<br />

waar de heerschappij is bevind zich “op de aarde” (Op. 5:10). Het doel van heerschappij,<br />

autoriteit en kracht is om het evangelie te verspreiden voorbij de grenzen van Zijn<br />

Koninkrijk totdat het de hele aarde vervult.<br />

Vanuit deze voorbeelden zien wij dat wij geen dringende reden hebben om aan te nemen<br />

dat wij van de grond zullen opstijgen om Christus in de bovenste atmosfeer te<br />

ontmoeten. Uiteraard zullen de doden als eerste worden opgewekt en dit duidt erop dat<br />

zij “in de lucht” zullen zijn, in tegenstelling tot onder de grond. Hij zal komen op de<br />

menigte van getuigen – NIET op de ongelovige heersers, zoals het Sanhedrin.<br />

Wij geloven dat de wolken van overwinnaars van de afgelopen eeuwen zich in de lucht<br />

boven de grond zullen bevinden bij het Feest van de Bazuinen dat twee weken voor het<br />

begin van Loofhutten wordt gevierd. Het lijkt erop dat de opgestane overwinnaars op één<br />

of andere manier verenigd zullen worden met de, op die dag, levende overwinnaars. Dus<br />

ALLE overwinnaars zullen “in de lucht” bovenop de aarde staan. Vervolgens zal Christus<br />

Zichzelf, tweeënhalve week later op de bestemde tijd halverwege het Loofhuttenfeest,<br />

aan hen openbaren, en zullen zij veranderd worden door Hem te zien, net zoals het<br />

gezicht van Mozes bij de Sinaï veranderde. Degenen die dan zullen veranderen, zullen<br />

het werk dat met Pinksteren begonnen is volbrengen. De Grote Opwekking van de<br />

verkondiging van het Evangelie tot alle volken zal dan wederom beginnen met een<br />

grotere zalving dan die zij ontvingen in Handelingen 2.<br />

WAAR ZULLEN WE UITEINDELIJK ZIJN MET DE HEERE?<br />

Vaak hoort men vandaag de dag een vreemde tegenstelling binnen de Kerkprediking. In<br />

één adem predikt de prediker over de hemel als ons eeuwige thuis, terwijl hij later<br />

predikt over het regeren van de aarde tijdens het millennium. In 1 Thessalonicenzen<br />

4:17 en 18 zegt Paulus,<br />

17… En zo [houto, “op deze manier”] zullen wij altijd bij de Heere zijn. 18 Zo dan,<br />

troost elkaar met deze woorden.<br />

Paulus zegt dat wij op die manier BIJ de Heere zullen zijn. Hij zegt niet dat wij op die<br />

manier “opgenomen” zullen worden. Met andere woorden, wij zullen in Zijn aanwezigheid<br />

verblijven. Wij zullen te allen tijde met Hem zijn. Wij zullen het Heilige der Heiligen<br />

binnengaan, tot Zijn eigenlijke aanwezigheid en wij zullen daar met Hem blijven, niet<br />

slechts één keer per jaar, zoals Aäron, maar voor altijd. Het maakt niet uit wat we doen<br />

zullen of waar we heen gaan, we zullen met Hem zijn, omdat Zijn aanwezigheid volledig<br />

op ons en in ons zal zijn. Waar we in de toekomst ook heen gaan, Zijn aanwezigheid zal<br />

in ons zijn, net zoals het in Jezus Christus was toen Hij op aarde rondwandelde en hen<br />

bediende die Hem nodig hadden.<br />

160


Wij zullen onszelf niet terugvinden in de ruimte op een plaats die we “de hemel” noemen.<br />

De hemelse condities zullen tot de aarde komen en zullen daar voornamelijk gericht zijn<br />

op de overwinnaars die het Loofhuttenfeest zullen vervullen. Zij zullen geestelijke<br />

lichamen ontvangen, net zoals Jezus had na Zijn opstanding. Op deze manier zal<br />

Mattheüs 5:5 vervuld worden, waar staat: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen<br />

de aarde beërven.” Openbaringen 5:10 zegt dat wij “zullen regeren over de aarde”.<br />

Petrus zegt dat de aarde en haar werken (zaken, werkgelegenheid, arbeid) zullen<br />

verbranden (2 Petrus 3:10), maar drie verzen later zegt hij,<br />

13 Maar wij verwachten, overeenkomstig Zijn belofte, nieuwe hemelen en een<br />

nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.<br />

Wanneer Petrus had gezegd dat wij slechts naar de hemel of hemelen zouden gaan,<br />

zouden wij kunnen zeggen dat de mens niet langer de aarde zou bewonen. Maar hij zegt<br />

niet dat Zijn belofte inhoudt dat wij zullen verblijven in de hemel – zelfs niet in de nieuwe<br />

hemelen. Het feit dat er een “nieuwe aarde” zal zijn toont aan dat er onderscheid is<br />

tussen hemel en aarde. Het woord “nieuw” betekent m.b.t. vormen: recent gemaakt,<br />

ongebruikt, vers, ongedragen”. M.b.t. substantie betekent het: “van een nieuw soort,<br />

ongekend, nieuw, ongehoord”. De nieuwe hemelen en de nieuwe aarde zullen iets nieuws<br />

of ongekends zijn in de aarde.<br />

Het betekent niet noodzakelijk een nieuwe planeet. De bezigheid en het werk van de<br />

oude aarde zal veranderd worden zodat het de wil van God en Zijn koninkrijk<br />

weerspiegeld. Dat zal iets nieuws op aarde zijn. De wet van God is nooit lang op een<br />

wijde schaal geïmplementeerd gedurende een bepaalde tijd, omdat de mens zo corrupt<br />

was dat zij zich ertegen verzette. Op de nieuwe aarde zal er echter een Nieuwe<br />

Wereldorde zijn, niet zo één die de mens zou vestigen, maar juist één volgens de wil en<br />

gedachte van God. De oude orde zal door het vuur van de goddelijke wet en de<br />

heerlijkheid van God worden verbrand, dat de aarde zal bedekken zoals het water de<br />

bodem van de zee bedekt.<br />

God kwam bij de Sinaï naar de aarde. In het Nieuwe Testament kwam Christus naar de<br />

aarde. En Hij zal spoedig weer naar de aarde komen. In elk geval komt de richting<br />

telkens van de hemel tot de aarde, met elke keer een vergrote gave van zalving voor<br />

Zijn volk. Het is niet zo dat wij naar de hemel gaan, maar dat Hij naar de aarde komt. De<br />

reden is duidelijk. Hij zal komen om de mens te redden en hem te onderwijzen in Zijn<br />

wegen. Hij zal komen in de openbaring van het Loofhuttenfeest, en niet alleen door de<br />

mensen te veranderen door hen Zijn gezicht te tonen, maar opdat zij op hun beurt de<br />

aarde zullen bewandelen om andere te bedienen, waarbij zij het woord verkondigen en<br />

“Ninevé” bekeren.<br />

In vroege tijd werd de hemel beschouwd als “de hemelen”, en naarmate de tijd vorderde<br />

begon de mens te denken dat de sterren de heiligen waren die de hemelen bewoonden.<br />

Deze oude religies onderwezen dat de zichtbare planeten goden waren die hun<br />

respectievelijke niveaus bewoonden. Ze dachten dat de sterren enkele niveaus waren,<br />

ver voorbij de planeten, net zoiets als baldakijn. Elke ster had zijn “heerlijkheid”<br />

(belangrijkheid / grootte) Nu weten wij dat de “heerlijkheid” van de sterren gemeten<br />

wordt aan zowel de grootte als de afstand, en ook weten wij dat het geen heiligen zijn<br />

die de hemelen bewonen.<br />

De hemel ligt binnen het bereik van een enkele stap. Toen Jezus aan Zijn discipelen<br />

verscheen, na Zijn opstanding, hoefde Hij niet van het ene uiterste van het helaal naar<br />

het andere uiterste te reizen. Het enige wat Hij hoefde te doen was (zoals Ezechiël dat<br />

zegt) Zijn linnen klederen te verwisselen met Zijn wollen klederen. Hij bewoog Zich<br />

simpelweg van de geestelijke naar de fysieke dimensie. Toen Jezus klaar was met het<br />

gesprek met Zijn leerlingen verwisselde Hij Zijn klederen en vaarde Hij op tot de hogere<br />

161


dimensie. Dit was een (hemel)vaart, maar Hij hoefde hiervoor niet “op te stijgen” tussen<br />

de sterren.<br />

Onze conclusie is dus als volgt dat het ontmoeten van de Heere in de lucht betekent dat<br />

zowel de doden als de levende heiligen Hem hier op aarde zullen ontmoeten, echter niet<br />

onder de grond en niet in de ruimte waar er geen lucht is. De doden zullen opstaan om<br />

Loofhutten te vervullen.<br />

Kaleb en Jozua waren in de tijd van Mozes overwinnaars. De belofte van God was dat zij<br />

het Beloofde Land levend zouden ingaan. En omdat ze slechts 38 jaar hoefde te wachten<br />

op de vervulling van de belofte, was God makkelijk in staat hen gedurende die tijd in<br />

leven te houden, hoewel de rest van hun generatie in de woestijn stierf. Met ons heeft de<br />

Kerk in de woestijn een langere vervulling van 40 Jubeljaren nodig. Gedurende deze tijd<br />

hebben vele overwinnaars geleefd, maar zijn ook gestorven. Toch geldt de belofte ook<br />

voor hen. Zij moeten levend “in de lucht” zijn wanneer de dag aanbreekt dat zij het<br />

Beloofde Land zullen ingaan. Dit is ook de reden waarom de doden als EERSTE opgewekt<br />

moeten worden. Alle overwinnaars moeten op aarde in leven zijn om Loofhutten te<br />

vervullen en Hem in de lucht te ontmoeten.<br />

Paulus zegt ons dit: “troost elkaar met deze woorden.” Het werkwoord waarmee troost is<br />

vertaalt is parakleo. Letterlijk betekent dit iemand om hulp, troost of advies vragen. Haar<br />

naamwoordvorm is parakletos, ofwel “trooster”. Dit woord wordt vaak gebruikt om een<br />

verdedigingsadvocaat te beschrijven die geroepen wordt om iemand in de rechtbank te<br />

verdedigen. Jezus vertelde Zijn discipelen dat Hij, na Zijn hemelvaart, de Parakletos zou<br />

zenden. De Willibrordvertaling vertaalt het woord in Johannes 14:26 met “Helper”,<br />

26 De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal<br />

jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie<br />

gezegd heb.<br />

Met andere woorden, Paulus draagt ons op om anderen met deze woorden te helpen en<br />

te troosten, net zoals de Heilige Geest ons helpt en troost. Het lijkt op een woordenspel,<br />

waarbij de komst van Christus een nieuwe zalving van de Heilige Geest met zich<br />

meebrengt om ons erbij te helpen om het werk van de verkondiging tot alle volken te<br />

voltooien. Zo dan, “troost” elkaar met deze woorden van hoop in verwachting van<br />

hetgeen God zal doen.<br />

WIE WORDT AANGENOMEN EN WIE WORDT ACHTERGELATEN?<br />

In Mattheüs 24 geeft Jezus Zijn welbekende verhandeling omtrent Zijn tweede komst. In<br />

de verzen 37-41 zegt Hij de discipelen het volgende:<br />

37 Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des<br />

mensen zijn. 38 Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met<br />

eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de<br />

ark binnenging, 39 en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen<br />

wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. 40 Dan zullen er<br />

twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten<br />

worden. 41 Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal<br />

aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 42 Wees dan waakzaam,<br />

want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.<br />

Vandaag de dag wordt er over het algemeen aangenomen dat Jezus naar de<br />

“wegrukking” verwees, waarbij de Kerk van de aarde weggerukt zal worden terwijl de<br />

grote verdrukking op aarde plaats vind. Maar in feite onderwijst deze passage juist het<br />

tegenovergestelde. Het zal zijn zoals de dagen van Noach waren. Men zou het leven van<br />

alle dag leven zonder het plan van God te begrijpen of de waarschuwingen van de<br />

162


profeten geloven. Net zoals de vloed in de dagen van Noach alle ongelovigen van de<br />

aarde verwijderde, “zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn”.<br />

Wie werd er weggenomen? Wie werd er van de aarde verwijderd? In geen geval Noach<br />

en zijn gezin. Het waren de GODDELOZEN die werden weggenomen, waardoor alleen<br />

Noach en zijn gezin achterbleven om de aarde te beërven. Zo zal het nogmaals<br />

geschieden. De één zal aangenomen worden, de ander achtergelaten. Opnieuw zullen de<br />

goddelozen van de aarde verwijderd worden, maar de zachtmoedigen zullen de aarde<br />

beërven. Spreuken 2:21, 22 zegt ons,<br />

21 De vromen zullen immers de aarde [erets, land of aarde] bewonen, en de<br />

oprechten zullen erop overblijven [yathar, overblijven of achtergelaten]. 22 De<br />

goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden, trouwelozen zullen<br />

ervan weggerukt worden.<br />

Ons wordt heel duidelijk vertelt dat de belofte voor de rechtvaardigen inhoudt dat zij<br />

achtergelaten worden, en dus niet van de aarde verwijderd worden. Christus zal komen<br />

om de goddelozen van de aarde, die Hij geschapen heeft en volkomen zal regeren, uit te<br />

roeien. Hij zal komen als een vloed, maar deze keer is het de vloed van de Heilige Geest<br />

die een doop van vuur op aarde zal brengen. De eerste vloed was ontworpen om de<br />

adem, of geest, of leven van alle mensen te verwijderen (Gen. 6:17). Na deze vloed<br />

maakte God een verbond met Noach, zijn zonen en de hele aarde, zeggende dat Hij dit<br />

nooit meer zou doen (Gen. 9:9-17). Toch zegt God later in Habakuk 2:14,<br />

14 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de<br />

HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.<br />

Met andere woorden, er zal een tweede vloed komen, maar haar doel is niet om te<br />

vernietigen of om de geest van leven van de mensen te verwijderen. Haar doel is om alle<br />

vlees wedergeboren te laten worden door de uitstorting van de Heilige Geest in een doop<br />

van vuur. Net zoals in de dagen van Noach zal deze tweede vloed de aarde bij verrassing<br />

nemen. Degenen die in deze tegenwoordige eeuw oncorrigeerbaar zijn zullen van kracht<br />

ontnomen worden en uiteindelijk beperkt worden tot een gedeelte van de aarde dat zich<br />

buiten de grenzen van het Koninkrijk van God bevind. Dit is de “buitenste duisternis”<br />

waar Jezus in Zijn gelijkenissen naar verwijst. Maar zelfs dit zal geen permanente staat<br />

zijn, want uiteindelijk zal het Koninkrijk van God de hele aarde vervullen, zoals het water<br />

de bodem van de zee bedekt. Sinds het water de gehele bodem van de zee bedekt,<br />

betekent dit dat de heerlijkheid van de HEERE de gehele aarde zal bedekken.<br />

Wanneer het Loofhuttentijdperk verder gaat, zal het vuur van God zo krachtig zijn dat<br />

het merendeel van de mensheid zich zal bekeren en in al Zijn wegen zal worden<br />

onderwezen. Dan zullen de woorden van de profeet in Jesaja 2:2-4 worden vervuld,<br />

2 Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de<br />

HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal<br />

worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen.<br />

3 Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van<br />

de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen<br />

aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal<br />

de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem. 4 Hij zal oordelen<br />

tussen de heidenvolken en veel volken vonnissen. En zij zullen hun zwaarden<br />

omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal<br />

tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer<br />

leren.<br />

De goddelozen zullen of worden verwijderd of worden berecht voor hun misdaden of<br />

(naar mijn mening, in de meeste gevallen) worden bekeerd tot Christus door de doop<br />

163


van vuur. Dit zal de aarde reinigen en zuiveren, waardoor het een plek zal worden voor<br />

de voetbank van Zijn voeten (Mattheüs 5:35).<br />

Ongetwijfeld zal “verdrukking” worden geassocieerd met deze verandering van de oude<br />

orde naar de nieuwe. Paulus zegt ons in 1 Thessalonicenzen 5 dat Hij zal komen als een<br />

dief in de nacht. In vroege tijden was een dief in de nacht geen inbreker die heel stil een<br />

huis binnenkroop om daar juwelen te stelen en vervolgens ongezien en ongehoord er<br />

weer vandoor ging. We stellen voor dat christenen het verhaal van Ali Baba en de veertig<br />

rovers moeten lezen om een meer realistische kijk op de profetie van Paulus te krijgen.<br />

Een bende dieven bestormden dan een slapende stad als plunderaars in de nacht. Zo<br />

lezen we dus in 1 Thessalonicenzen 5:2-6,<br />

2 Want u weet zelf heel goed dat de dag van de Heere komt als een dief in de<br />

nacht. 3 Want wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid, dan zal een<br />

onverwacht verderf hun overkomen, zoals de barensweeën een zwangere<br />

vrouw, en zij zullen het beslist niet ontvluchten. 4 Maar u, broeders, bent niet in<br />

duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen. 5 U bent allen kinderen<br />

van het licht en kinderen van de dag. Wij zijn niet van de nacht en ook niet van<br />

de duisternis. 6 Laten wij dan niet, evenals de anderen, slapen, maar laten wij<br />

waakzaam en nuchter zijn.<br />

Paulus beschrijft de wereld als vredig slapende in de duisternis, denkende dat zij veilig<br />

zijn. Maar zij zijn zich niet bewust van het onverwachte verderf dat hen zal overvallen,<br />

als “een dief in de nacht”. De stad staat op het punt vernietigd te worden, en die stad is<br />

“Babylon”. Babylon is niet langer een letterlijke stad zoals het eens vele jaren geleden<br />

was. Het stelt nu de huidige wereldorde voor dat tegengesteld is aan de wet van God en<br />

de heerschappij van Christus. De stad staat op het punt om verpletterd te worden door<br />

een Steen die door de hand van God uit de berg is gehakt, en Babylon zal nooit meer<br />

opstaan in kracht en dus nooit meer in staat zijn de mensen op aarde te onderdrukken.<br />

WANNEER ZAL ELK OOG HEM ZIEN?<br />

Johannes vertelt ons in Openbaringen 1:7 het volgende,<br />

7 Zie, Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien, ook zij die Hem<br />

doorstoken hebben. En alle stammen van de aarde zullen rouw over Hem<br />

bedrijven. Ja, amen.<br />

Dit is simpelweg een verklaring van een feit. Het vers probeert ons niet te vertellen<br />

WANNEER iedereen Hem zal zien, noch OP WELKE MANIER. We hebben de verklaring van<br />

Petrus in Handelingen 3:20, 21 waar hij spreekt van de “tijden van verkwikking” en<br />

“herstel van alle dingen”. Petrus lijkt te duiden dat Christus in de hemel moet verblijven<br />

totdat deze tijden plaatsvinden:<br />

19 Kom dus tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er<br />

tijden van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere, 20 en Hij<br />

Jezus Christus zal zenden, Die tevoren aan u verkondigd is. 21 Hem moet de<br />

hemel ontvangen tot de tijden waarin alle dingen worden hersteld, waarover<br />

God gesproken heeft bij monde van al Zijn heilige profeten door de eeuwen<br />

heen. 22 Want Mozes heeft tegen de vaderen gezegd: De Heere, uw God, zal<br />

voor u een Profeet laten opstaan uit uw broeders, zoals ik; naar Hem moet u<br />

luisteren in alles wat Hij tot u zal spreken. 23 En het zal zo zijn dat al wie niet<br />

geluisterd zal hebben naar deze Profeet, uit het volk uitgeroeid zal worden.<br />

Deze tijden van verkwikking en herstel zijn niet slechts momenten in de geschiedenis,<br />

maar lange tijdsperiodes in de toekomende eeuwen. Het begin van deze tijden vallen<br />

samen met de tweede komst van Christus, wanneer de overwinnaars het Loofhuttenfeest<br />

164


zullen vervullen. Door de vervulling van het feest krijgen we de autoriteit om tot het<br />

Heilige der Heiligen te treden, waardoor we door het derde en laatste voorhangsel zullen<br />

gaan, dat ons nu nog van God scheidt en Zijn heerlijkheid verbergt. Vandaar dat men,<br />

volgens ons, op de enige manier Christus werkelijk in Zijn heerlijkheid zal aanschouwen<br />

kan geschieden wanneer men het Loofhuttenfeest zal binnengaan.<br />

Dit zal een tijdsperiode in beslag nemen. De meeste van ons zijn geneigd te denken dat<br />

wanneer Jezus terugkomt Hij alles meteen zal volbrengen. Alle goddelozen zullen worden<br />

vernietigd en de rechtvaardigen zullen worden opgenomen in de hemel. Deze<br />

oppervlakkige kijk heeft ervoor gezorgd dat wij onvolledig het grote Sabbatmillennium<br />

waarderen. Het millennium waarin God de aarde een tijd van rust onder Zijn<br />

heerschappij gunt. Wij geloven dat de overwinnaars als enige zullen opstaan uit de dood<br />

en op de achtste dag van Loofhutten verheerlijkt zullen worden, hetgeen het begin van<br />

de periode van de duizend jaar zal inluiden. Wij geloven ook dat de rest van de Kerk de<br />

ervaring van Loofhutten zal binnengaan aan het begin van de periode van de achtduizend<br />

jaar. Dit zal in de vroege jaren na het Sabbatmillennium zijn.<br />

Het verschil tussen deze twee opstandingen in Openbaringen 20 wijst uit dat niet alle<br />

christenen op hetzelfde moment tot de volmaaktheid zullen komen. Het suggereert sterk<br />

dat de Kerk nog veel zal moeten leren over het pad van de rechtvaardigen dat zich vormt<br />

van Pascha tot Pinksteren tot Loofhutten, en dat zij dit pad ook moeten bewandelen. Met<br />

andere woorden, christenen die slechts gedeeltelijk hun wandel met God hebben<br />

ontwikkelt zullen niet in staat zijn om de heerlijkheid van God in het Heilige der Heiligen<br />

te aanschouwen, totdat zij de lessen hebben geleerd waarvoor elk feest ontworpen was<br />

om ze te leren. Het zal hun niet toegestaan worden om zich als luiaard voor te doen<br />

wanneer ze zeggen: “Het maakt niet uit wat ik doe, want wanneer Jezus terugkomt<br />

zullen we toch allemaal tegelijkertijd verheerlijkt worden.”<br />

Desalniettemin zal iedereen Christus zekerlijk in de overwinnaars aanschouwen, wanneer<br />

zij het karakter van Christus openbaren en Zijn werk op aarde doen. Jezus heeft gezegd<br />

dat zij grotere werken zullen gaan doen dan Hij deed (Johannes 14;12). In een zeer<br />

werkelijk opzicht zullen deze overwinnaars een roeping hebben om de grote “wolk van<br />

getuigen” van Christus te zijn. We lezen in het al eerder geciteerde Openbaringen 1:7:<br />

“Zie, Hij komt met de wolken, en elk oog zal Hem zien.” Als we de overwinnaars<br />

aanduiden als Zijn getuigen, dan kan het vers betekenen dat Hij ten eerste Zijn<br />

heerlijkheid zal openbaren door deze getuigen.<br />

Jezus heeft het volgende gezegd: “Wie Mij heeft gezien, heeft u de Vader gezien.” Als u<br />

op eenzelfde manier een volmaakt verheerlijkte overwinnaar heeft gezien, heeft u Jezus<br />

Christus gezien.<br />

Een wolk openbaart niet alleen de heerlijkheid van God, het verbergt of versluiert ook<br />

Zijn heerlijkheid. Denk aan het feit dat het vlees van Jezus een voorhangsel was dat de<br />

heerlijkheid van God verborg toen Hij op aarde rondwandelde (Heb. 10:20). Op eenzelfde<br />

manier zijn de overwinnaars – die Zijn lichaam zijn – ook een voorhangsel dat Zijn<br />

heerlijkheid verbergt. Wanneer de rest van de mensen hen op aarde aanschouwen zien<br />

zij het lichaam van Christus, maar niet Zijn volle heerlijkheid. Zij openbaren Hem, net<br />

zoals Jezus de heerlijkheid van de Vader openbaarde. Johannes 14:<br />

8 Filippus zei tegen Hem: Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg.<br />

9 Jezus zei tegen hem: Ben Ik zo'n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus?<br />

Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons<br />

de Vader zien? 10 Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De<br />

woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij<br />

blijft, Die doet de werken. 11 Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in<br />

Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf. 12 Voorwaar, voorwaar, Ik<br />

165


zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere<br />

doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader.<br />

De Vader werd in Jezus Christus geopenbaard. Jezus vertelde Filippus heel duidelijk dat<br />

niemand de Vader zou zien dan deze geopenbaard in Jezus Christus. Op dezelfde manier<br />

paste Jezus dit principe toe op de discipelen, door te beloven dat zij op een dag grotere<br />

werken zouden doen dan Hij deed. Dit impliceert dat ook zij Christus aan de wereld<br />

zullen openbaren en dat Christus IN HEN zal zijn. Het lijkt er dus op dat bij de tweede<br />

komst van Christus alleen de overwinnaars Christus in Zijn heerlijkheid zullen kennen en<br />

aanschouwen, en dat anderen Christus gesluierd, door de wolk van getuigen, zullen zien.<br />

Op gelijke wijze zullen de overwinnaars zowel Zijn heerlijkheid openbaren als verbergen<br />

voor degenen die nog niet in staat zijn, en gereed zijn, om de heerlijkheid van God in<br />

haar volle glorie te aanschouwen. Deze overwinnaars zullen, net zoals Jezus na Zijn<br />

opstanding, beschikken over een geestelijk lichaam, en zij zullen aan anderen<br />

verschijnen als normale mensen met een bovennatuurlijke kennis en daden. Zij zullen de<br />

heerlijkheid van God aan anderen op de buitenplaats openbaren, gekleed in hun, zoals<br />

Ezechiël zegt, “wollen” kledij. Ezechiël 44:19 zegt in feite heel duidelijk dat wanneer de<br />

overwinnaars anderen, die nog in het vlees zijn (buitenplaats), onderwijzen, zij als eerste<br />

hun linnen kledij neer MOETEN leggen. Dit valt te vergelijken met Mozes, die een sluier<br />

over zijn gezicht moest leggen. Hij was in staat de heerlijkheid die in hem aanwezig was<br />

te verbergen, omdat het volk het op dat moment in hun leven niet aan kon om de<br />

heerlijkheid van God te aanschouwen.<br />

Jezus Christus is altijd aanwezig geweest op de aarde. Hij heeft alle dingen gemaakt en<br />

heeft in dat opzicht de aarde nooit verlaten. Toch zei Jezus dat Hij weg moest gaan. Maar<br />

vervolgens vertelde Hij de discipelen dat Hij hen nooit zou loslaten of verlaten (Heb.<br />

13:5). Toch vertelde Hij eveneens dat Hij ze moest verlaten om zodoende een “andere<br />

Trooster” te sturen (Johannes 14:16). Dit kan voor de gemiddelde christen behoorlijk<br />

verwarrend zijn. Is Hij nu aanwezig of niet?<br />

De vraag is niet of Hij op aarde aanwezig is of niet. Het is in werkelijkheid een vraag over<br />

Zijn openbaring. Hij heeft Zichzelf nog niet volledig op aarde geopenbaard. Hij is nog niet<br />

voorbij het voorhangsel gestapt. Hij wordt nog steeds versluierd door wolken, omdat de<br />

aarde nog niet gereed is om Zijn volle heerlijkheid te aanschouwen.<br />

Dus de komst van Christus kan niet impliceren dat Hij de aarde ooit verlaten heeft. Hij is<br />

door wolken van ons gezicht weggenomen. Hij versluierde Zichzelf met wolken van<br />

getuigen, opdat men Hem kan aanschouwen door Zijn lichaam te aanschouwen. Toch is<br />

het uiteindelijke doel van God erop gericht om Zichzelf, in Zijn naakte heerlijkheid, aan<br />

de wereld te tonen. Dit zal in niveaus gebeuren, net zoals de rest van de mensheid het<br />

pad van de buitenplaats tot het Heilige der Heiligen volgt. De overwinnaars zijn degenen<br />

die als eerste in volkomen volwassenheid zullen komen, maar zij zijn zeker niet de<br />

enigen die Zijn heerlijkheid, aan het einde der tijden, zullen aanschouwen.<br />

Met andere woorden, wij geloven dat Jezus Christus inderdaad Zijn aanwezigheid op<br />

aarde zal openbaren. Maar het lijkt er sterk op dat het merendeel van de bevolking op<br />

aarde Hem door een sluier van overwinnaars zal aanschouwen, totdat zij volwassen zijn<br />

geworden in Christus en het volle gewicht van de heerlijkheid van God kunnen<br />

verdragen. De wolk van getuigen zullen als het ware de kledij van Christus zijn. Wanneer<br />

een persoon volledig bekleed is, zien wij, in plaats van de persoon, zijn kleding. Toch zijn<br />

wij in staat geweest om te zeggen dat wij de persoon hebben aanschouwd. Zo zal dit ook<br />

voor Christus gelden.<br />

Er zijn enkelen die deze zaken erkennen, maar concluderen dat Jezus Christus niet als<br />

persoon, maar door Zijn heiligen of door de Kerk, zal “komen”. Anderen gaan zelfs zo ver<br />

dat zij zeggen dat Jezus Christus niet langer meer een individu, los van Zijn lichaam, is.<br />

166


Wij zijn van mening dat dergelijke opvattingen het punt veel te ver doortrekken. In ons<br />

opzicht zal Christus altijd gescheiden zijn van de mensheid. Het hoofd en het lichaam<br />

moeten samen komen om één te worden, maar het hoofd zal altijd het hoofd zijn, en het<br />

lichaam altijd het lichaam. Jezus Christus zal Zijn bruid huwen, maar toch van hen<br />

gescheiden zijn, net zoals de man en vrouw één, maar toch gescheiden, zijn.<br />

Jezus Christus zal opnieuw komen als een apart individu. Toch is Jezus altijd al hier,<br />

sinds het begin van de tijd, geweest. Het probleem is echter dat sinds de komst van<br />

zonde, God Zijn heerlijkheid voor de mensheid moest verbergen, anders zou zij<br />

vernietigd worden. Het doel van de komst van Christus is niet om van plek te wisselen,<br />

maar om Zichzelf, in gedeelten, van de geestelijke dimensie naar het fysieke universum<br />

te openbaren. Dit zal zo doorgaan totdat de hele aarde vol is van Zijn heerlijkheid.<br />

Dit zijn de tijden van verkwikking en herstel van alle dingen, waarvan in Handelingen 3<br />

wordt geprofeteerd. De hemel moet Christus ontvangen TOT deze tijden aanbreken.<br />

Wanneer Christus komt, is het de hemel die naar de aarde komt, want waar Hij is, daar<br />

is de hemel. Zijn aanwezigheid zelf transformeert de aarde in de hemel, en wij weten dat<br />

Zijn heerlijkheid uiteindelijk de aarde zal bedekken, waardoor er een nieuwe aarde<br />

gemaakt wordt, één die hemels is. Maar dit zal een tijd in beslag nemen. Wanneer de<br />

mens opgroeit en volwassen wordt in Christus, zullen zij volkomen in Zijn aanwezigheid<br />

komen en Zijn heerlijkheid openbaren. In dat opzicht moet Christus in het rijk, of de<br />

geestelijke dimensie die wij “hemel” noemen, verblijven, tot de hele wereld Zijn<br />

heerlijkheid openbaart. Pas dan zullen alle dingen verkwikt en volkomen hersteld worden.<br />

Dan zullen we kunnen zeggen dat Christus in de breedste zin van het woord naar de<br />

aarde is gekomen.<br />

DE ONTSLUIERING EN HET NIEUWE VERBOND<br />

De ontsluiering van Christus zal geschieden d.m.v. ontwikkelingniveaus. Wanneer we<br />

spreken van de heerlijkheid van God die naar de aarde komt, zeggen we ten diepste dat<br />

de heerlijkheid van God meer en meer op aarde wordt ontsluierd. Wanneer er geen<br />

voorhangsels meer zijn die de heerlijkheid van God verbergen, en iedereen Hem zal<br />

aanschouwen zoals Hij werkelijk is, gezeten op Zijn troon in het Heilige der heiligen, dan<br />

zal Zijn heerlijkheid de aarde volkomen bedekken. Dan zullen de voorwaarden van het<br />

Nieuwe Verbond, die in Hebreeën 8:10-12 opgetekend zijn, vervuld worden,<br />

10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die<br />

dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in<br />

hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.<br />

11 En zij zullen beslist niet ieder zijn naaste en ieder zijn broeder onderwijzen<br />

en zeggen: Ken de Heere. Want zij allen zullen Mij kennen, van klein tot groot<br />

onder hen. 12 Want Ik zal wat hun ongerechtigheden betreft genadig zijn en<br />

aan hun zonden en hun wetteloos gedrag beslist niet meer denken.<br />

Wanneer allen Hem kennen, zal elk oog Hem zien en zal de heerlijkheid van de HEERE de<br />

aarde bedekken zoals het water de bodem van de zee bedekt. Dan zal het woord dat<br />

geprofeteerd wordt in Jesaja 45:22-25 geschieden,<br />

22 Wend u tot Mij, word behouden, alle einden der aarde, want Ik ben God en<br />

niemand anders. 23 Ik heb gezworen bij Mijzelf – uit Mijn mond is in<br />

gerechtigheid een woord uitgegaan en het zal niet terugkeren – dat voor Mij<br />

elke knie zich zal buigen, elke tong bij Mij zal zweren. 24 Voorzeker, in de<br />

HEERE – zal men van Mij zeggen – zijn rechtvaardige daden en kracht, tot Hem<br />

zal men komen. Maar zij zullen beschaamd worden, allen die tegen Hem in<br />

woede ontstoken zijn. 25 Echter in de HEERE zal gerechtvaardigd worden en<br />

zich beroemen heel het nageslacht van Israël.<br />

167


De apostel Paulus laat dit woord in Filippenzen 2:10, 11, in volkomen overeenstemming<br />

weerklinken,<br />

10 opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de<br />

hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, 11 en elke tong zou<br />

belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.<br />

De apostel is het nogmaals met Jesaja 45:25 eens, door te in Romeinen 11:26, 27, te<br />

zeggen,<br />

26 En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal<br />

uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. 27 En dit is het<br />

[nieuwe] verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.<br />

168


HOOFDSTUK 14<br />

De Wet van de Mensenzoon<br />

Het uiteindelijke doel van God met de schepping is het voortbrengen van de<br />

rechtspersoonlijke Zoon naar Zijn evenbeeld. Dit was de ware betekenis van Zijn gebod<br />

in Genesis 1:28: “Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar.”<br />

Wanneer Adam voor zijn zondeval kinderen had voortgebracht, dan zou hij kinderen<br />

voortgebracht hebben naar het evenbeeld van God, naar wiens evenbeeld hijzelf was<br />

geschapen. Maar in plaats daarvan werden al zijn kinderen geboren nadat hij het<br />

verheerlijkte lichaam verloren had. Daarom zijn al zijn afstammelingen sterfelijk, vleselijk<br />

en onvolmaakt, waardoor ze te kort schieten aan de oorspronkelijke heerlijkheid van<br />

God, waarvan Adam ooit doordrongen was.<br />

De feestdagen van Israël waren ontworpen om ons het patroon van het herstel tot<br />

heerlijkheid te onthullen. Adam kon deze heerlijkheid ervaren voordat de zonde de<br />

wereld binnen kwam. De feestdagen zijn geen einde op zich, maar eerder een middel om<br />

te eindigen. De feestdagen zijn een progressief patroon, een reis vanuit de diepten van<br />

slavernij en zonde tot de hoogten van de heerlijke vrijheid van de kinderen van God en<br />

het verheerlijkte lichaam. Het is geen reis van de aarde naar de hemel, maar een reis op<br />

aarde van de dood naar het leven, van corruptie naar zuiverheid, van het beeld van de<br />

eerste Adam naar het beeld van de Tweede Adam.<br />

Dit is het grote geheim van de schepping dat grotendeels voor de wereld, en zelfs voor<br />

de meeste gelovigen door heel de geschiedenis heen, verborgen is. God heeft Zijn gehele<br />

plan nog niet in één keer kunnen onthullen, zelfs niet aan degenen die Hem liefhebben.<br />

Het bouwt zich op d.m.v. progressieve openbaringen. De waarheden zelf zijn vanaf het<br />

begin al onthult, maar God heeft de mens geen onmiddellijk begrip gegeven over wat er<br />

onthuld werd. Vanwege deze reden zijn de waarheden op tabletten en in boeken<br />

geschreven, opdat op een juist moment haar betekenis door toekomstige generaties<br />

begrepen kon worden. Zo vertelt Paulus ons in Kolossenzen 1:26, 27, van het grote<br />

geheimenis van God in de <strong>Bijbel</strong>,<br />

26 namelijk het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is<br />

geweest, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen. 27 Aan hen heeft God willen<br />

bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder<br />

de heidenen [ethnos, etnische groepen of volken]: Christus in u, de hoop op de<br />

heerlijkheid.<br />

HET BEELD VAN GOD<br />

Jezus Christus is door de Vader van boven verwekt tot wat wij de Maagdelijke Geboorte<br />

noemen. Hebreeën 1:3 spreekt van de natuur en het karakter van Christus,<br />

3 Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk [Grieks: charakter]<br />

van Zijn zelfstandigheid [Grieks: hupostasis, wezen], Die alle dingen draagt door<br />

Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf<br />

tot stand had gebracht, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de<br />

hoogste hemelen.<br />

De Expository Dictionary van Vine zegt dat het Griekse woord charakter het volgende<br />

betekent:<br />

“ten eerste, een voorwerp om mee te graven (van charasso, insnijden, grosseren; in net<br />

Nederlands: karakter, karakteristiek); ten tweede een stempel of afdruk; zoals een munt<br />

169


of een zegel weermee iets verzegelt wordt om een afdruk van het product te maken… De<br />

Zoon van God is niet slechts Zijn beeld (Zijn karakter), Hij is het beeld of afdruk van Zijn<br />

wezen of essentie.”<br />

Enkelen betogen de finesses van de ultieme relatie van de mens met God wanneer hij<br />

ten slotte Zijn beeld verkrijgt. Maar zelfs Johannes verklaarde dit niet te weten. 1<br />

Johannes 3:2 zegt,<br />

2 Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat<br />

wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem<br />

gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is.<br />

Het is voldoende om te weten dat Jezus Christus van boven verwekt werd, dat Hij het<br />

exacte beeld van de Vader in de hemel was, en dat wij als christenen ook van boven<br />

verwekt zijn, opdat wij ook het beeld van de Hemelse mogen dragen (1 Kor. 15:49).<br />

Jezus was de patroon Zoon. Zijn verwekking, leven en uiteindelijke verheerlijking toont<br />

ons het pad dat wij moeten volgen. Het pad begint niet met de geboorte, maar met de<br />

verwekking of conceptie.<br />

VAN BOVEN VERWEKT<br />

Jezus vertelde Nicodemus in Johannes 3:3 het volgende,<br />

3 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren [Grieks:<br />

gennethe anothen, “van boven verwekt”] wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet<br />

zien.<br />

De term “opnieuw geboren”, zoals het in de HSV vertaald wordt, is voor ons doel hier<br />

niet accuraat genoeg. Het zou vertaald moeten worden met “verwekt van boven”, ofwel<br />

verwekt uit God, de Vader, door de Heilige Geest.<br />

Het Griekse woord gennethe is de stam van gennao. Dr. Bullinger zegt ons het volgende<br />

in zijn aantekeningen over Mattheüs 1:2,<br />

“gewon. Gr. Gennao. Wanneer het voor de vader gebruikt wordt = verwekken of<br />

veroorzaken; en voor de moeder betekent het voortbrengen in de wereld.”<br />

De man veroorzaakt; de vrouw bevalt. En zo lezen we in Mattheüs 1:2 dat Abraham Izak<br />

gewon, terwijl het vanzelfsprekend is dat Abraham in werkelijkheid niet van Izak beviel.<br />

Abraham verwekte Izak slechts in de baarmoeder van Sara, die op haar beurt van Izak<br />

beviel.<br />

In Mattheüs 1:20 verscheen de Heere aan Jozef en vertelde hem om Maria als vrouw te<br />

nemen, hoewel zij zwanger was en door vele als overspeelster beschouwd werd. De<br />

engel legde hem het volgende uit: “want wat in haar ontvangen [verwekt] is, is uit de<br />

Heilige Geest.” Het Griekse woord waarmee ontvangen [verwekt] vertaald is, is<br />

gennethen, van gennao. Het is vanzelfsprekend dat Jezus nog niet in Bethlehem geboren<br />

was. Wij zien dat het woord hier dus gebruikt wordt voor de conceptie en niet voor de<br />

bevalling. De Heilige Geest handelde als de Vader door in Maria een embryo te<br />

verwekken of te veroorzaken.<br />

Maar wat betekent dit allemaal voor ons? Hoe kan dit toegepast worden op Johannes<br />

3:3, waar Jezus Nicodemus vertelde dat hij “opnieuw geboren” moest worden? Het toont<br />

aan dat, wanneer de Heilige Geest bij ons in gaat inwonen, we zodoende van boven<br />

verwekt worden. De term “opnieuw geboren” worden is niet heel accuraat, want het<br />

impliceert dat we dan al volledig naar het beeld van de Vader gemaakt zijn. Het feit is<br />

dat een embryo nog niet zijn uiteindelijke vorm heeft aangenomen. Het is slechts net<br />

170


gemaakt en gevormd naar het beeld van de vader en moeder. De leer dat christenen nu<br />

al “opnieuw geboren” zijn, heeft ervoor gezorgd dat velen denken dat ze het laatste<br />

levensdoel op aarde al bereikt hebben, en dat er voor de rest niet zoveel meer gedaan<br />

hoeft te worden, behalve te wachten om naar de hemel te gaan. Terwijl het enige doel<br />

van een christen hier op aarde is, is om aan anderen te getuigen en om hun kerk te<br />

steunen met hun aanwezigheid en hun geschenken.<br />

Eén van de grote doelen van dit boek is om deze gedachtegang aan te vechten en de<br />

mensen te laten zien dat ze verschillende ontwikkelingsniveaus, die door de feestdagen<br />

van Israël geopenbaard worden, moeten doorlopen om bij hun laatste bestemming te<br />

arriveren.<br />

Wij concluderen dus dat Johannes 3:3 Nicodemus (en ons) instrueert om “van boven<br />

verwekt” te worden, in plaats van “opnieuw geboren”. Alles op zijn tijd. We moeten eerst<br />

van boven verwekt worden voordat we tot volledige geboorte gebracht kunnen worden.<br />

DE FEESTDAGEN OPENBAREN DE ZWANGERSCHAP<br />

Een vrouw is halverwege haar maand vruchtbaar. Zo zien wij dat het feest van Pascha<br />

halverwege de eerste maand plaats vind. Het bevruchte eitje zal zich binnen enkele<br />

dagen aan de zijkant van de uterus hechten. De implantatie wordt kort na Pascha<br />

uitgebeeld door het beweegoffer. Dit volbrengt het verwekken van het nieuwe leven.<br />

Zeven weken later, op de Pinksterfeest, heeft het nieuwe embryo al zijn vingers en tenen<br />

ontwikkeld en lijkt in dit stadium op een klein mensje. Het kind heeft nu zijn vorm<br />

aangenomen.<br />

Maanden later, op de eerste van de zevende maand, het feest van de Bazuinen, is het<br />

gehoor van het kind ontwikkeld. Men moet het geluid van de bazuin kunnen horen.<br />

Op de tiende dag van de zevende maand, de Verzoendag, wordt de bloedtoevoer van het<br />

kind gescheiden van zijn moeder. Het kind is nu in staat om zijn eigen rode bloedcellen<br />

te produceren.<br />

Halverwege de zevende maand, het Loofhuttenfeest, zijn de longen van het kind<br />

voldoende ontwikkeld om buiten de baarmoeder van zijn moeder met een eigen<br />

ademhaling te overleven. Als het kind prematuur geboren wordt heeft het een goede<br />

kans op overleven. Zo zijn ook degenen die geboren worden op het Loofhuttenfeest in<br />

staat om met hun geestelijke ontwikkelde longen de adem van God te ademen. Ofwel, ze<br />

zijn volwassen genoeg om de adem van de Heilige Geest in zijn volheid te verduren.<br />

Daarnaast is er nog een feest dat misschien wel binnen dit scenario past. Het is het feest<br />

van toewijding of het feest van de lichtjes, ofwel Chanoeka. Het is een post-Messiaans<br />

feest, waarbij de gebeurtenissen in 165 v.Chr. worden herdacht. Het is een achtdaags<br />

feest dat begint op de 25 e dag van Kislev, de negende maand op de Hebreeuwse<br />

kalender. In de ‘Funk and Wagnalls New Encyclopedia’ lezen we,<br />

“Chanoeka herdenkt de herinwijding van de tempel van Jeruzalem door Juda de<br />

Makkabeër in 165 v.Chr. nadat de tempel was ontheiligd door Antiochus IV Epiphanes, de<br />

koning van Syrië en opperheer van Palestina. In 168 v.Chr. werd de tempel, op een<br />

datum dat correspondeert met 25 december van de Gregoriaanse kalender, in opdracht<br />

van Antiochus toegewijd aan de aanbidding van Zeus Olympius. Een altaar voor Zeus<br />

werd op het hoge altaar gezet. Toen Judas de Makkabeër de tempel drie jaar later<br />

heroverde, zuiverde hij de tempel en plaatste hij een nieuw altaar op de plek van het<br />

ontheiligde altaar. De tempel werd vervolgens heringewijd tot God met festiviteiten die<br />

acht dagen duurden. Volgens de traditie van de talmoed kon er maar slechts één karaf<br />

van pure olijfolie gevonden worden, dat verzegeld was door de hogeprieser en bedoeld<br />

171


was voor het gewijde ritueel, maar dat deze kleine hoeveelheid op wonderbare wijze acht<br />

dagen bleef branden.<br />

Misschien volbrengt dit feest van de lichtjes wel de normale, negen maanden<br />

geboortecyclus op een profetische manier, waarbij de nieuwe geboren baby het daglicht<br />

ziet. Ook is het mogelijk dat het profetisch aanduidt dat sommigen geboren zullen<br />

worden op Loofhutten tijdens de eerste opstanding, terwijl het merendeel later geboren<br />

zal worden bij de algemene opstanding uit de dood. Met andere woorden, sommigen<br />

zullen eerder gereed zijn tijdens het Loofhuttenfeest, maar de grote schare van gelovigen<br />

zullen het licht van Gods volle aanwezigheid aan het einde van de duizend jaar ingaan.<br />

Daarom concluderen wij dat de feestdagen van Israël bedoeld waren om de ontwikkeling<br />

van embryo vanaf de conceptie tot geboorte uit te beelden. Sinds de feesten ook<br />

ontworpen waren om ons het pad van geestelijke ontwikkeling te tonen, lijkt het erop dat<br />

onze rechtvaardiging door geloof (Pascha) niet de nieuwe geboorte was, maar de nieuwe<br />

conceptie dat uiteindelijk zal leiden tot een nieuwe geboorte. De conceptie geschiedde<br />

door de Heilige Geest, want God is onze Vader. Net zoals een embryo in het begin in<br />

geen enkel opzicht op zijn ouders lijkt, zal, als de tijd verstrijkt, het kind meer en meer<br />

op het beeld van vader gaan lijken. Dit geldt ook voor ons in onze christelijke ervaring.<br />

HET HUWELIJK VAN ONZE ZIEL MET GOD<br />

Pseuche betekent binnen de Griekse taal de ziel. Dit is een vrouwelijk woord. Dus toen<br />

God de mens als levende ziel maakte, maakte Hij hem vrouwelijk in de zin dat de mens<br />

bevrucht moest worden door de Heilige Geest van God om zo Christus, “de hoop op de<br />

heerlijkheid”, voort te brengen. De ziel van de mens is de baarmoeder van God waarmee<br />

Hij Zichzelf voortbrengt op de aarde.<br />

Wanneer een kind verwekt is, heeft hij de genen van zowel zijn vader als moeder. De<br />

Adamitische mens “is uit de aarde, stoffelijk” (1 Kor. 15:47). Maar God is Geest<br />

(Johannes 4:24). Hoe kan een Geest paren met een aards schepsel om zo een kind<br />

voort te brengen? Er bestaat geen manier om dit uit te leggen. We weten alleen dat het<br />

alreeds gebeurd is en de toonbeeld hiervan is Jezus Christus Zelf. De Heilige Geest<br />

overschaduwde Maria, een maagd, en zij werd zwanger van een zoon die Christus<br />

genoemd werd.<br />

Op dezelfde manier moet de Heilige Geest ons, onze ziel, overschaduwen en Christus in<br />

ons verwekken. Dit is het grote geheimenis van God. Het is niet alleen verborgen voor de<br />

wereld, maar het is ook een verborgen werk in onze ziel. Dit is het grote huwelijk tussen<br />

geest en ziel, tussen hemel en aarde, tussen God en de mens, tussen Christus en Zijn<br />

Bruid. Het doel van dit huwelijk is om de Mensenzoon voort te brengen.<br />

De apostel Paulus vestigde de kerk in Galatië. Hij schilderde zichzelf, tijdens de<br />

zwangerschap van deze kerk, af als de verloskundige of de primaire verzorger. Daarom<br />

zegt hij in Galaten 4:19: “Mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben<br />

totdat Christus gestalte in u krijgt.” De christenen in Galatië hadden de waarheid van<br />

Jezus Christus aangenomen en waren, in essentie, met God gehuwd. De Heilige Geest<br />

was over hen gekomen om Christus in te verwekken, en Christus werd, nu ze volwassen<br />

werden in Christus, in hen “gevormd”.<br />

Het probleem was dat zij van de waarheid waren afgedwaald, waardoor zij hun<br />

vertrouwen in de wet legden – voornamelijk in de wet van de vleselijke besnijdenis – als<br />

zijnde essentieel voor hun rechtvaardiging. Paulus herinnert hen eraan dat de besnijdenis<br />

van het vlees een teken van het Oude Verbond was, terwijl de besnijdenis van het hart<br />

het teken van het Nieuwe Verbond was. Vandaar dat hun afhankelijkheid van de<br />

vleselijke besnijdenis erop duidde dat zij hun vertrouwen op het Oude Verbond stelde,<br />

172


alsof hen dit zou redden. Als deze overtuiging wortel zou gaan schieten, zou dit ervoor<br />

zorgen dat de Mensenzoon in hun zou worden geaborteerd.<br />

Door hun vertrouwen te stellen in de vleselijke besnijdenis identificeerde de kerk van<br />

Galatië zich eveneens met het Oude Jeruzalem, net zoals de ongelovigen in het judaïsme.<br />

Paulus legt uit dat het Oude Jeruzalem Hager, en niet Sara, was (Gal. 4:25). Ook werd<br />

zij geassocieerd met de berg Sinaï, die in Arabië staat – de erfenis van de<br />

afstammelingen van Hagar. Zoals Jeremia 7:14 profeteert, en zoals dit gezien werd door<br />

een andere profeet in Ezechiël 10 en 11, had God Zijn naam van het Oude Jeruzalem<br />

gedistantieerd. God zei dat Hij Zijn naam van Jeruzalem zou distantiëren, net zoals Hij<br />

het van Silo gedistantieerd had in de dagen van de priester Eli. Openbaringen 3:12 en<br />

22:4 zeggen ons heel duidelijk dat God Zijn naam en de naam van het Nieuwe Jeruzalem<br />

nu geplaatst heeft op de tempel van Zijn Lichaam. Hij zal nooit meer een fysieke tempel<br />

op de oude tempelberg in de oude stad Jeruzalem verheerlijken.<br />

We leren van het boek Galaten, en van de zorgen van Paulus over hen, dat het voor de<br />

kerk mogelijk was om de Mensenzoon te aborteren. En de zorgen van Paulus waren<br />

weldegelijk op zijn plaats, want geen enkele generatie van de Kerk heeft tot op heden de<br />

Mensenzoon voortgebracht.<br />

DE WET VAN DEUTERONOMIUM 25:5-10<br />

De primaire wet van de Mensenzoon kunnen we vinden in Deuteronomium 25. Het is een<br />

onbekende wet omtrent een kinderloze weduwe en hoe de broer van de dode man haar<br />

nageslacht moest voortbrengen. Deuteronomium 25:5-10 zegt als volgt,<br />

5 Wanneer broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een<br />

zoon heeft, dan mag de vrouw van de gestorvene niet de vrouw van een<br />

vreemde man buiten de familie worden. Haar zwager moet bij haar komen en<br />

haar voor zichzelf tot vrouw nemen, en zo zijn zwagerplicht tegenover haar<br />

vervullen. 6 En het moet zó zijn dat het eerste kind dat zij baart, op naam van<br />

zijn gestorven broer zal staan, zodat diens naam niet uit Israël wordt uitgewist.<br />

7 Maar als deze man niet geneigd is zijn schoonzuster tot vrouw te nemen, dan<br />

moet zijn schoonzuster naar de poort gaan, naar de oudsten, en zeggen: Mijn<br />

zwager weigert een naam voor zijn broer in Israël in stand te houden. Hij wil<br />

zijn zwagerplicht tegenover mij niet vervullen. 8 Dan moeten de oudsten van<br />

zijn stad hem roepen en tot hem spreken; blijft hij bij zijn standpunt en zegt hij:<br />

Ik ben niet geneigd haar tot vrouw te nemen, 9 dan moet zijn schoonzuster<br />

voor de ogen van de oudsten naar hem toe gaan, zijn schoen van zijn voet<br />

trekken, hem in het gezicht spuwen, en daarbij het woord nemen en zeggen: Zo<br />

wordt met de man gedaan die het gezin van zijn broer niet wil bouwen. 10 En<br />

zijn naam zal in Israël luiden: Het huis van hem bij wie de schoen is<br />

uitgetrokken.<br />

Wanneer een man kinderloos sterft, zonder een nageslacht voor zijn erfenis, was het de<br />

taak van de broer van de dode man om nageslacht door haar te verwekken in naam van<br />

zijn broer. Hierbinnen bestond ook nog een specifiek bevel, zoals we in het verhaal van<br />

Ruth kunnen zien.<br />

HET VERHAAL VAN RUTH<br />

In dat verhaal waren Elimelech en Naomi van Juda naar Moab verhuist. Ze werden<br />

gedwongen al hun bezittingen te verkopen vanwege een hongersnood die hen in<br />

schulden had gebracht. Zij moesten tot het Jubeljaar van hun land af, tenzij zij op de een<br />

of andere manier hun land konden (ver)lossen.<br />

173


Elimelech had twee zonen, Machlon en Chiljon. Beiden huwden zij vrouwen uit het land<br />

Moab. Machlon trouwde met Ruth en Chiljon met Orpa. Vervolgens stierven beide zonen,<br />

zonder dat zij nageslacht hadden verwekt voor de familie-erfenis in het land Juda. Eén<br />

van de bloedverwanten van Machlon, Boaz, hield van Ruth en zou haar meteen hebben<br />

gehuwd, ware het niet dat het eerste recht van de bloedverwant toebehoorde aan een<br />

nauwer familielid. Daarom legt hij haar in Ruth 3:12, 13, het volgende uit,<br />

12 Nu dan, het is waar dat ik een losser ben, maar er is nog een losser, nauwer<br />

verwant dan ik. 13 Overnacht vannacht hier. Als het morgenochtend gebeurt<br />

dat hij u lost, goed, laat hem lossen. Als hij echter niet geneigd is u te lossen,<br />

dan zal ík u lossen, zo waar de HEERE leeft. Ga nu maar liggen tot de morgen.<br />

In het verhaal roept Boaz de bloedverwant met het eerst recht op (ver)lossing bij zich,<br />

en vraagt of hij het bezit van Elimelech wilde (ver)lossen. Hij wilde dit inderdaad doen,<br />

maar toen hij erachter kwam dat hij daardoor Ruth moest huwen veranderde hij van<br />

gedachten. Josephus zegt ons in Antiquities V, ix, 4,<br />

“Rond de middag ging Boaz naar de stad en riep daar de senaat bijeen, en toen hij Ruth<br />

had laten komen, riep hij ook haar bloedverwant bij zich; en toen deze kwam zei hij:<br />

“Zijt gij niet de erfenis van Elimelech en zijn zonen in bezit nemen?” Hij gaf toe dat hij<br />

het in bezit zou nemen, en dat hij dit zou doen op de manier waarop de wet dit<br />

voorschreef, want hij was de nauwste bloedverwant. Vervolgens zei Boaz: “Gij moet de<br />

wet niet slechts voor de helft houden, maar de hele wet; want de vrouw van Machlon is<br />

hierheen gekomen, die gij, volgens de wet, moet huwen, zodat gij hun akkers in bezit<br />

kan nemen.” Daarna gaf de man zowel de akker als de vrouw aan Boaz, die zelf ook<br />

verwant was met degenen die dood waren, en ontleende deze actie aan het feit dat hij<br />

alreeds een vrouw en kinderen had; daarom riep Boaz de senaat als getuige en gebood<br />

de vrouw haar schoen los te maken en hem, volgens de wet, in het gezicht te spuwen;<br />

en toen dit geschied was huwde Boaz Ruth en zij kregen binnen het jaar een zoon.”<br />

Dit verhaal illustreert de wet van de Mensenzoon die gevonden kan worden in<br />

Deuteronomium 25 en die we hier nu behandelen. Het is een profetische wet waardoor<br />

de Mensenzoon geboren moet worden. In Hebreeën 2:11-15 lezen we dat Jezus Christus<br />

onze oudere broeder is:<br />

11 Immers, zowel Hij Die heiligt als zij die geheiligd worden, zijn allen uit één.<br />

Daarom schaamt Hij Zich er niet voor hen broeders te noemen, 12 want Hij<br />

zegt: Ik zal Uw Naam aan Mijn broeders verkondigen; te midden van de<br />

gemeente zal Ik U lofzingen. 13 En verder: Ik zal Mijn vertrouwen op Hem<br />

stellen. En vervolgens: Zie, Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft.<br />

14 Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan<br />

deel gehad om door de dood hem die de macht over de dood had – dat is de<br />

duivel – teniet te doen, 15 en allen te verlossen die door angst voor de dood<br />

gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren. 16 Want werkelijk,<br />

Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham<br />

aan. 17 Daarom moest Hij in alles aan Zijn broeders gelijk worden…<br />

Deze verzen laten ons zien dat Jezus Christus als afstammeling van Abraham gekomen is<br />

om zo het wettelijke recht op lossing te hebben om Zijn broeders van het Huis van Israël<br />

te verlossen. Maar meer nog, Jezus Christus kwam eveneens als vlees en bloed – en niet<br />

als de natuur van engelen – om zodoende ook het recht op lossing van heel de mensheid<br />

terug tot Adam te verlossen. Hij is zowel de naaste bloedverwant van Israël als van alle<br />

vlees en bloed.<br />

174


ZAAD VOORTBRENGEN NAAR HET BEELD VAN CHRISTUS<br />

Jezus stierf kinderloos. Jezus was niet gehuwd, noch had Hij enige fysieke kinderen. Maar<br />

meer belangrijk; Hij had in de ruimste zin van het woord geen geestelijke kinderen.<br />

Niemand was tot die tijd tot volledige geestelijke geboorte gekomen. In Hebreeën 11<br />

staat een lange lijst van heiligen uit het Oude Testament, maar zij waren allen gestorven<br />

zonder de belofte te ontvangen – hetgeen de vervulling van Loofhutten is en de geboorte<br />

van de gemeenschap van de Mensenzoon.<br />

Daarom worden wij – de broeders van Jezus – geroepen om zaad voort te brengen voor<br />

onze oudere broeder, zodat Zijn naam niet uit Israël gewist zal worden, waardoor Hij Zijn<br />

erfenis in de aarde niet zal verliezen. In de persoonlijke toepassing van deze wet is onze<br />

ziel de “vrouw” die overschaduwd moet worden door de Heilige Geest, om zodoende<br />

Christus in u voor te brengen. Dat heilige Zaad in u, met God als de Vader, is volmaakt<br />

en kan niet zondigen. 1 Johannes 3:9 zegt,<br />

9 Ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem<br />

[Christus in u]; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is.<br />

Dat heilige Zaad (embryo) in u kan niet zondigen, want, net zoals Jezus Christus, heeft<br />

Hij niet de eerste Adam als Zijn Vader. Dit heilige Zaad bevind zich in de schoot van uw<br />

ziel, waar het groeit en het zich ontwikkelt tot aan het moment van de volledige<br />

geboorte.<br />

Dit Zaad is in feite de ware jou. Dat Zaad is wat u zult worden. Het is niet uit uw vlees.<br />

Dit kan het beste geïllustreerd worden door het observeren van een vlinder. Het begint<br />

als een worm of rups, dat zijn gehele lichaam in een cocon wikkelt, met uitzondering van<br />

zijn hoofd, dat spoedig zal sterven en eraf valt. Maar door het proces van de<br />

zogenaamde “metamorfose”, wordt het getransformeerd in een vlinder. Op dezelfde<br />

manier hebben wij een levend Zaad in ons waardoor wij in staat zijn ons te<br />

transformeren in een nieuw schepsel. Net zoals in het lichaam van de rups het zaad van<br />

de vlinder bevind, zo hebben wij als christenen het Zaad van Christus in ons. Het hoofd<br />

van de oude Adam valt af wanneer deze metamorfose af is en vervolgens worden we,<br />

naar het beeld van Christus, als een nieuwe schepping geboren.<br />

Wanneer Paulus spreekt in Romeinen 7:18-20, maakt hij onderscheid tussen ons vlees<br />

(de “worm”) en het geestelijke Zaad in ons (de “vlinder”),<br />

18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het<br />

willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet.<br />

19 Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat<br />

doe ik. 20 Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar<br />

de zonde die in mij woont.<br />

Paulus maakt een onderscheid tussen de man van zonde in ons, en de Rechtvaardige in<br />

ons. Die Rechtvaardige is verwekt uit God en wil en kan daarom niet zondigen. Maar er is<br />

nu een innerlijke strijd aan het woeden tussen deze twee “mensen”, vertegenwoordigd<br />

door de eerste Adam (de oude mens) en de tweede Adam (de nieuwe mens).<br />

CONCLUSIE<br />

Wij merken dat wij zelfs nu het zaad van onze oudste broeder, Jezus Christus (die zich er<br />

niet voor schaamde om ons broeders te noemen), voortbrengen. De wet uit<br />

Deuteronomium 25 toont aan dat als wij dit weigeren te doen, wij onze schoen zullen<br />

verliezen. Met andere woorden, onze christelijke levenswandel zal dan ernstig verstoord<br />

worden. Paulus vergelijkt het christelijke leven met een hardloopwedstrijd. Het is erg<br />

lastig om een wedstrijd te rennen met slechts één schoen, dit omdat het levenspad niet<br />

175


altijd even vlak is. Onderweg zijn er vele stenen en doornen. Er zijn vele vlakten van<br />

heet brandend zand. Het is niet erg aannemelijk dat iemand met slechts één schoen de<br />

wedstrijd zal winnen. Waarschijnlijk zal deze persoon als laatste hinkelend over de<br />

finishlijn komen.<br />

Als wij als christenen een andere focus hebben dan het winnen van de prijs van de hoge<br />

roeping van God, dan proberen wij de wedstrijd te rennen met één schoen, of op z’n<br />

minst met losse veters. Wij moeten begrijpen dat het heilige Zaad in ons gevoed moet<br />

worden met de waarheid van Gods woord, waardoor Christus in ons tot volwassenheid en<br />

volkomen geboorte gebracht zal worden. De reis van deze geestelijke zwangerschap is in<br />

kaart gebracht door de reis van Israël van Egypte tot het Beloofde Land. De belangrijkste<br />

rustplaatsen op deze kaart worden aangeduid door de feestdagen. Bij elke stop langs de<br />

weg kunnen wij zaken van God ervaren en leren.<br />

Zoals we al eerder hebben gezien heeft de eerste komst van Christus ervoor gezorgd dat<br />

onze redding door Zijn bloed, dat Hij vergoten heeft voor de hele wereld, gekocht is. De<br />

tweede komst omvat het brengen van vele zonen tot de heerlijkheid. De eerste komst<br />

was een Juda werk; de tweede een Jozef werk. Het Juda werk houdt in dat Christus in<br />

Bethlehem geboren moest worden, uit het Huis van David. Hij moest sterven als het Lam<br />

van God om de zonden van de wereld weg te nemen. Hij moest eveneens uit de dood<br />

opstaan om de rest van zodoende de weg te leiden van de dood tot het opstandingleven.<br />

Het Jozef werk daarentegen is behoorlijk anders. Jozef was een vruchtbare zoon en het<br />

Zoonschap is het doel van Zijn tweede komst. Hij zal veel zonen tot heerlijkheid brengen<br />

(Heb. 2:10). Zijn komst wordt afgebeeld door het veroverende Woord, wiens kleed in<br />

bloed gedoopt is. Hij is dus de vervulling van de tweede duif, die in het bloed gedoopt<br />

was en in het open veld vrij werd gelaten.<br />

Hij wordt eveneens afgeschilderd als de profetie van Jona, wiens naam “duif” betekent.<br />

In dat verhaal toont het tweede gedeelte ervan aan dat het Woord tot Ninevé gestuurd<br />

wordt om alle vijanden van God, door middel van berouw en onderwijzing, onder Zijn<br />

voeten te brengen. Vanwege deze reden wordt Christus, wanneer Hij op het paard komt,<br />

afgebeeld als het WOORD.<br />

Door dit alles heen zien wij heel duidelijk het pad van onze reis van slavernij van de<br />

zonden tot de heerlijke vrijheid van de kinderen van God afgebeeld. Het is het pad van<br />

Israël dat eerst door Mozes geleidt werd, en vervolgens door Jozua (Yeshua, ofwel<br />

Jezus). De details worden ons geschonken door de instructies over hoe wij de feesten<br />

van Israël moeten vieren. Zonder enig begrip van deze feesten is het onmogelijk om een<br />

heldere perceptie van de waarheid te verkrijgen, in zo verre het de komst van Christus<br />

betreft. Dit geldt, wat betreft de tweede komst, nog steeds, zoals het tweeduizend jaar<br />

geleden bij Zijn eerste komst gold.<br />

Er is een intens persoonlijk (individueel) beeld dat de Schriften ons voorhoudt, over hoe<br />

wij kunnen doorgroeien tot de onvergankelijkheid en onsterfelijkheid van ons “Beloofde<br />

Land”. Dezelfde verhalen profeteren eveneens wat God in het grote geheel met de gehele<br />

aarde op een breed, geschiedkundig niveau doet. Het beeld toont ons drie niveaus, het<br />

Tijdperk van Pascha, dat alreeds voorbij is, het Pinkstertijdperk dat nu ten einde is<br />

gekomen en het Loofhuttentijdperk dat nu op het punt staat te beginnen.<br />

Het is onze hoop en gebed dat dit boek u, als lezer, heeft geassisteerd in het verkrijgen<br />

van een heldere kijk op de hoop die voor ons ligt.<br />

176


177


178


BIJLAGE<br />

ACTA PILATI<br />

Het Verslag van Pilatus aan Tiberius<br />

(aangehaald op pag. 19)<br />

Zoals we in hoofdstuk één hebben uitgelegd is er aan het einde van 1800 door Rev. W.D.<br />

Mahan een document gepubliceerd waarin hij claimt dat hij het verslag van Pilatus aan<br />

keizer Tiberius in het Vaticaan heeft gezien. Verder claimde hij dat hij naar<br />

Constantinopel, naar de Bibliotheek van St. Sofia is gegaan, waar hij andere<br />

manuscripten heeft gezien die aan de geboorte van Jezus en andere zaken relateren.<br />

Toch heeft Edgar J. Goodspeed aangetoond dat hij, zoals hij claimt, onmogelijk in zo’n<br />

kort tijdsbestek (van oktober tot november in hetzelfde jaar) zo’n afstand heeft kunnen<br />

reizen. Vliegtuigen waren toen nog niet uitgevonden en een dergelijke reis zou maanden<br />

in beslag nemen.<br />

Edgar J. Goodspeed onderzocht in 1931 deze claims in een boek genaamd: “Strange New<br />

Gospels”, en concludeerde dat het manuscript van Mahan valsheid in geschrift was. Wij<br />

bieden u dit gehele manuscript als naslagwerk zoals dit in 1887 gepubliceerd was onder<br />

de naam: “The Archko Volume”.<br />

De volgende tekst is de tekst van het verslag van Pilatus aan Tiberius:<br />

Aan De Edele Tiberius Caesar, Keizer van Rome.<br />

Edele Soevereine, Gegroet: De gebeurtenissen van de laatste paar dagen in mijn<br />

provincie hebben zo'n karakter gehad, dat ik U daarvan de volledige details wil geven van<br />

wat er is gebeurd. En het zou mij niet verwonderen als deze zaken, in de loop van de<br />

tijd, de bestemming van onze natie zullen veranderen; want het lijkt dat in de laatste tijd<br />

al de goden zijn opgehouden genadig te zijn. Ik ben bijna geneigd te zeggen: Vervloekt<br />

de dag waarop ik Valerius Flaceus in het gouvernement ben opgevolgd, want sinds die<br />

tijd is mijn leven een continuïteit geweest van ongemak en ellende.<br />

Met mijn aankomst in Jeruzalem nam ik mijn intrek in het Praetorium en gaf opdracht om<br />

alles in gereedheid brengen voor een prachtig feest, en waarvoor ik de Tetrarch van<br />

Gallilea uitnodigde, samen met de hogepriester en zijn staf. Op het bestemde uur<br />

verschenen er geen gasten. Dit beschouwde ik als een belediging van mijn waardigheid<br />

en van die van het hele gouvernement dat ik representeerde.<br />

Enkele dagen later verwaardigde de hogepriester zich om mij te bezoeken. Zijn houding<br />

was hautain en bedrieglijk. Hij liet het voorkomen of dat zijn religie hem en de zijnen het<br />

verbood om aan te zitten aan de tafels van de Romeinen en met hen te eten en samen te<br />

zijn. Maar dit was slechts een schijnheilige vertoon, waarbij zijn gelaat de geveinsdheid<br />

verried. Niettemin dacht ik dat het mij paste zijn excuus te accepteren. Van dat moment<br />

af was ik er van overtuigd dat de overwonnenen zich de vijanden achten van de<br />

overwinnaars en wilde ik de Romeinen waarschuwen zich in acht te nemen voor de<br />

hogepriesters van dit land. Ze wilden zelfs hun eigen moeder wel verraden als ze<br />

daarmee een functie met het daarbij behorende luxe leven konden verkrijgen.<br />

Het lijkt me, dat van de overwonnen steden Jeruzalem de meest moeilijkste is om te<br />

besturen. De mensen zijn turbulent, dat ik in de vrees leef voor een opstand. Ik heb niet<br />

genoeg soldaten om die te onderdrukken. Ik had slechts een centurio en honderd<br />

179


mensen onder mijn bevel. Ik verzocht om versterking van de prefect van Syrië, die mij<br />

informeerde dat hijzelf nauwelijks over voldoende troepen kan beschikken om zijn eigen<br />

provincie te verdedigen. De onverzadigbare dorst om het rijk uit te breiden, zonder de<br />

middelen, doet mij vrezen dat dit zal leiden tot een omverwerping van ons hele<br />

gouvernement. Zelf leefde ik in afzondering van de massa, want ik wist niet welke macht<br />

deze priesters over het gepeupel hadden om tot actie over te gaan. Niettemin trachtte ik,<br />

voor zover als in mijn vermogen ligt, de gedachten en houding van het volk te bepalen.<br />

Tussen de verschillende geruchten die mij ter ore kwamen, was er één in het bijzonder<br />

die mijn die mijn aandacht trok. Een jongeman, zo werd gezegd, was in Gallilea<br />

verschenen en predikte met nobele zalving een nieuwe wet in de naam van God, die hem<br />

gezonden had. In het begin was ik bang dat het zijn voornemen was om de mensen<br />

tegen de Romeinen op te zetten, maar die vrees werd spoedig weg genomen. Jezus van<br />

Nazareth sprak eerder als vriend van de Romeinen dan van Joden.<br />

Op een dag, toen ik langs de plaats Siloam kwam, was er een grote toeloop van mensen.<br />

Midden in de menigte zag ik een jongeman, die -leunend tegen een boom- de menigte<br />

kalm toesprak. Er werd mij verteld dat dit Jezus was. Ik zelf had dit makkelijk kunnen<br />

nagaan, zo groot was het contrast tussen hem en degene die naar hem luisterden. Zijn<br />

goudgekleurde haar en baard gaven zijn verschijning een hemelse indruk. Hij leek mij<br />

ongeveer dertig jaar oud. Nooit heb ik een mooier of vrediger voorkomen gezien. Welk<br />

een contrast tussen hem en zijn toehoorders met hun zwarte baarden en tanig<br />

voorkomen.<br />

Ik wilde hem liever niet willende storen door mijn aanwezigheid en vervolgde mijn<br />

wandeling, maar mijn secretaris voegde zich bij de schare om te luisteren. De naam van<br />

mijn secretaris is Manlius. De kleinzoon van de overste van de samenzweerders die,<br />

wachtend op Cataline, in Eturia verbleven. Manlius is reeds lange tijd inwoner van Judea<br />

en vertrouwd met de Hebreeuwse taal. Hij is mij toegewijd en ik vertrouw hem. Toen ik<br />

het Praetorium weer binnen kwam trof ik daar Manlius aan en hij vertelde mij de<br />

woorden die Jezus bij Siloam had gesproken. Nooit heb ik in de werken van filosofen iets<br />

gelezen dat vergeleken kan worden met de spreuken van Jezus. Eén van de vele<br />

opstandige Joden, die Jeruzalem zo rijk is, vroeg aan Jezus of het wettig was de keizer<br />

schatting te betalen. Zijn antwoord was: “Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en<br />

aan God wat van God is.”<br />

Om deze wijsheid van spreken was het dat ik de Nazarener zoveel vrijheid toestond,<br />

want het lag in mijn macht hem te arresteren en naar Pontus te verbannen. Dat zou<br />

echter in tegenstelling zijn geweest met het karakter dat het recht van de Romeinse<br />

overheid altijd in haar handelingen met mensen heeft gehad. Deze man was niet<br />

opruiend, of opstandig. Ik strekte mijn bescherming over hem uit, wellicht zonder dat hij<br />

dat zelf wist. Hij had de vrijheid om op te treden, te spreken, toehoorders te verzamelen,<br />

zich tot het volk te richten en discipelen uit te kiezen, zonder beperking door enig<br />

ambtelijk mandaat. Zou het ooit gebeuren (moge de goden het teken afwenden!), zou<br />

het ooit gebeuren, dat zeg ik, dat de religie van onze voorvaderen verdrongen zou<br />

worden door de religie van Jezus, dan zou Rome haar voortijdige dood hebben te danken<br />

aan deze nobele tolerantie, terwijl ik, ongelukkige stumper, het instrument zal zijn<br />

geweest van wat de Joden "voorzienigheid" noemen en wij "lot".<br />

Deze onbeperkte vrijheid, toegestaan aan Jezus, prikkelde de Joden -niet de armen,<br />

maar de rijken en machthebbers. Het is waar, Jezus was streng tegen de<br />

laatstgenoemden, om politieke redenen en naar mijn mening een juiste reden om de<br />

vrijheid van de Nazarener niet te beperken. Schriftgeleerden en Farizeeën, zei hij, "u<br />

bent een gebroed van adders; u lijkt op wit gekalkte graven. U vertoont u goed aan de<br />

mensen, , maar de dood huist in u.” Een andere keer kon hij spotten met de aalmoezen<br />

van de rijken en de hoogmoedigen, en zei dat de penning van de arme in de ogen van<br />

180


God veel kostbaarder was. Dagelijks werd er bij het Pretorium geklaagd over de<br />

onbeschaamdheid van Jezus.<br />

Ik ben ik ingelicht over een ongeluk wat hem zou zijn overkomen en dat zou niet de<br />

eerste keer zijn dat Jeruzalem iemand stenigde die zichzelf een profeet noemen. Een<br />

beroep zou worden gedaan op de keizer. Hoe dan ook, mijn handelen was door de<br />

Senaat goedgekeurd en mij was versterking beloofd zodra de oorlog met de Parten zou<br />

zijn afgelopen.<br />

Zelf zijn we te zwak om een opstand te onderdrukken, dus besloot ik tot een maatregel<br />

die de rust in de stad zou kunnen bevorderen zonder het Praetorium te onderwerpen aan<br />

vernedering. Ik schreef aan Jezus en verzocht hem naar het Praetorium te komen voor<br />

een onderhoud. Hij kwam. U weet dat in mijn aderen een vermenging van Spaans en<br />

Romeins bloed vloeit, zonder vrees of gemakkelijk ontroerd kan worden. Toen de<br />

Nazarener binnen kwam, wandelde ik in de galerij en mijn voeten leken wel als met een<br />

ijzeren hand aan het plaveisel verbonden en ik beefde over al mijn leden als een<br />

schuldige, de Nazarener echter was rustig en de onschuld zelve.<br />

Toen hij mij dicht was genaderd, bleef hij staan en door een teken leek het of hij tot mij<br />

zei: "Ik ben hier", hoewel hij geen woord sprak. Een poos lang beschouwde ik met<br />

verwondering en ontzag deze buitengewone man, een type dat een groot aantal<br />

schilders, die vorm en model aan veel goden en helden had gegeven, onbekend was. Er<br />

was niets in hem dat het karakter van afweer droeg en toch voelde ik een grote vrees en<br />

huivering om hem te benaderen.<br />

"Jezus", zei ik ten slotte tot hem -en mijn tong stamelde- "Jezus van Nazareth, de laatste<br />

drie jaar heb ik u grote vrijheid van spreken gegeven, waarvan ik geen spijt heb. Uw<br />

woorden zijn die van een wijsgeer. Ik weet niet of u Socrates of Plato hebt gelezen, maar<br />

dit weet ik, dat er in uw voordracht een majestueuze eenvoud is die u ver te boven deze<br />

filosofen verheft. De keizer is hier over geïnformeerd en ik, als zijn nederige<br />

vertegenwoordiger in dit land, ben blij u deze vrijheid te hebben gegeven die u ook<br />

waardig bent. Maar ik wil u niet verbergen dat uw wijze van spreken sterke en<br />

verbitterde vijanden tegen u zijn verrezen.<br />

Dat zal geen verrassing zijn. Socrates had zijn vijanden en ook hij voelde zich een<br />

slachtoffer van hun haat. Maar de uwen zijn dubbel vertoornd op u naar aanleiding van<br />

uw leringen, die zo streng van inhoud zijn, en op mij, om de vrijheid die ik u<br />

veroorloofde. Zij beschuldigen mij zelfs van indirect met u samen te spannen, met als<br />

doel de Hebreeën van hun weinige macht te beroven, die Rome hen heeft gelaten. Mijn<br />

verzoek -ik zeg niet mijn bevel- is, dat u in de toekomst voorzichtiger en gematigder zult<br />

optreden en meer op hen letten, opdat u niet de trots van uw vijanden zult kwetsen, en<br />

zij het domme volk tegen u opzetten, en mij dwingen het instrument van de wet te<br />

hanteren.”<br />

De Nazarener antwoordde mij kalm: "Prins van de aarde, uw woorden getuigen niet van<br />

ware wijsheid. Zeg tegen de bergstroom om in het midden van de bergkloof te blijven<br />

staan; en het zal de bomen in de vallei ontwortelen. De bergstroom zal u antwoorden dat<br />

het de natuurwetten van de Schepper zal gehoorzamen. God weet alleen waar de<br />

wateren van de bergstroom heen vloeien. Voorwaar ik zeg u, voordat de roos van Saron<br />

bloeit, zal het bloed van de rechtvaardige worden vergoten".<br />

“Uw bloed zal niet worden vergoten,” sprak ik met diepe emotie: "u bent kostbaarder in<br />

mijn oordeel vanwege uw wijsheid, dan al die onrustige en trotse Farizeeërs die de hun<br />

toegestane vrijheid, gegeven door de Romeinen, misbruiken. Ze zweren samen tegen de<br />

keizer en zetten zijn welwillendheid om in vrees, de ongeletterde de indruk gevend dat<br />

Caesar een tiran is die hun wil verdelgen. Brutale ellendelingen! Ze zijn zich niet bewust<br />

dat de wolf van de Tiber zich soms kleedt met de huid van een schaap om zijn boze<br />

181


voornemens uit te voeren. Ik wil u tegen hen beschermen. Mijn ambtswoning zal een<br />

asiel zijn, onschendbaar dag en nacht.”<br />

Jezus schudde zorgeloos het hoofd en zei met een ernstige maar goddelijke glimlach:<br />

"Wanneer die dag zal komen, zullen er geen schuilplaatsen zijn voor de zoon des mensen<br />

niet op aarde, of onder de aarde. De schuilplaats van de rechtvaardige is daar," wijzend<br />

naar de hemel. "Dat wat geschreven is in de boeken der profeten, moet worden vervuld".<br />

“Jongeman,” antwoordde ik mild, "u dwingt mij mijn verzoek om te zetten in een bevel,<br />

De veiligheid van de provincie die aan mij is toevertrouwd, vereist dit. U moet meer<br />

matigheid betrachten in uw spreken. Overtreed mijn bevel niet; u weet nu de gevolgen.<br />

Mijn gelukwensen zijn met u. Vaarwel!"<br />

“Prins van de aarde,” antwoordde Jezus, "Ik kom niet om oorlog in de wereld te brengen<br />

maar vrede en liefde en blijdschap. Ik werd geboren op de dag waarop keizer Augustus<br />

vrede schonk aan de Romeinse wereld. Vervolgingen komen niet uit mij voort. Ik<br />

verwacht dat van anderen en wil hen tegemoet treden in gehoorzaamheid aan de wil van<br />

mijn Vader, die mij de weg heeft laten zien. Bedwing daarom uw aards beleid. Het is niet<br />

in uw macht het slachtoffer aan de voet van de tabernakel der verzoening te arresteren".<br />

Dit zeggende verdween hij als een heldere schaduw achter de gordijnen van de galerij,<br />

tot mijn grote opluchting, want ik voelde een zware last waarvan ik mij niet kon<br />

bevrijden in zijn aanwezigheid.<br />

Daarop richten de vijanden van Jezus zich tot Herodes, die over Galilea regeerde, om<br />

zich op de Nazarener te wreken. Was Herodes naar eigen goeddunken te werk gegaan,<br />

dan zou hij bevel hebben gegeven Jezus onmiddellijk ter dood te brengen; maar, hoe<br />

trots ook op zijn Koninklijke waardigheid hij aarzelde om iets te doen wat zijn invloed in<br />

de Senaat zou verkleinen, of hij was, evenals ik, bang voor Jezus. Voorop gesteld dat een<br />

Romeins officier zich nooit zou laten afschrikken door een Jood. Daarom was Herodes<br />

naar mij toegekomen in het Praetorium. Toen hij, na wat onbelangrijke conversatie,<br />

opstond om heen te gaan, vroeg hij mij naar mijn mening betreffende de Nazarener. Ik<br />

antwoordde dat Jezus mij voorkwam als één van de grote filosofen die grote naties<br />

hadden voortgebracht, dat zijn leringen in geen enkel opzicht heiligschennend waren, en<br />

dat de bedoelingen van Rome was om hem vrijheid van spreken te laten wat<br />

gerechtvaardigd is door zijn daden. Herodes glimlachte boosaardig en mij groetend met<br />

ironisch respect, vertrok hij.<br />

Het grote feest van de Joden was aanstaande en ook de voorbereiding om zich op te<br />

maken tot een soort volksfeest die aan de plechtigheid van Pascha vooraf gaat. De stad<br />

was overvol met woelige mensen die tierden om de dood van de Nazarener. Mijn<br />

afgezant lichte mij in dat de schatkist van de tempel dienst deed om mensen om te<br />

kopen. Een Romeins hoofdman was beledigd. Ik schreef naar de Prefect van Syrië om<br />

honderd soldaten voetvolk en even zoveel cavalerie te sturen. Hij wees dit af. Ik zag<br />

mijzelf alleen met een handvol veteranen in het midden ven een rebellerende stad, te<br />

zwak om een opstand te onderdrukken en geen andere keus dan dit te tolereren. Ze<br />

hadden Jezus gegrepen en de oproerkraaiers -omdat zij niets van het Praetorium hadden<br />

te vrezen, in de overtuiging dat ik het oproer door de vingers zou zien, zoals hun leiders<br />

hen hadden verteld- gingen door met hun geschreeuw: "Kruisig hem! Kruisig hem!"<br />

Drie machtige partijen hadden zich verenigd tegen Jezus: Ten eerste de Herodianen en<br />

de Sadduceeën, hun opruiing scheen voort te komen uit dubbele motieven. Ze haatten<br />

de Nazarener en het Romeinse juk. Ze hebben mij nooit vergeven dat ik de heilige stad<br />

was binnengekomen met de banieren die het beeld van de Romeinse keizer droegen; en<br />

hoewel ik in deze zaak de fatale fout had toegegeven, was de heiligschennis niet minder<br />

gruwelijk in hun ogen. Een ander grief knaagde in hun binnenste. Ik had voorgesteld een<br />

deel van de schatkamer in de tempel te gebruiken om een gebouw op te richten voor<br />

publiek gebruik, maar mijn voorstel werd geminacht.<br />

182


De Farizeeërs waren de bekendste vijanden van Yeshua. Zij stoorden zich niet aan het<br />

gouvernement. Zij droegen met bitterheid de strenge berispingen die de Nazarener hen<br />

drie jaar lang had gegeven, overal waar hij ging. Beschroomd en te zwak om zelf te<br />

handelen, hadden zij gebruik gemaakt van de ruzie tussen de Herodianen en de<br />

Sadduceeën. Naast deze drie partijen had ik ook nog te strijden tegen een wilde en<br />

losbandige massa, die altijd klaar stond om een oproer te ondersteunen en voordeel te<br />

halen uit de wanorde en strijd die daaruit zou voortkomen.<br />

Jezus werd voor de hogepriester gesleurd en tot de dood veroordeeld. Het was op dat<br />

moment dat de hogepriester Kajafas zich voor mij vernederde. Hij zond zijn gevangene<br />

naar mij toe om zijn veroordeling te bekrachtigen en de terechtstelling te verzekeren. Ik<br />

antwoordde hem dat, als Jezus een Galileeër was, de zaak onder de rechtsbevoegdheid<br />

van Herodes viel en gaf bevel hem daarheen te sturen. De sluwe viervorst betuigde<br />

ootmoed, gaf zijn achting aan de luitenant des keizers en gaf het lot van de man in mijn<br />

handen. Weldra zag mijn paleis eruit als een belegerde vesting. Elk moment werd hun<br />

ontevredenheid groter. Jeruzalem was overstroomd met mensenmassa's uit de bergen<br />

van Nazareth. Heel Judea was in de stad uitgestroomd.<br />

Ik had mij een vrouw gekozen uit de Kelten. Zij beweerde in de toekomst te kunnen zien.<br />

Huilend en zich aan mijn voeten werpend sprak ze tot mij: "Hoedt u! Hoedt u! Raak deze<br />

man niet aan, want hij is heilig. De afgelopen nacht heb ik hem in een visioen gezien. Hij<br />

wandelde op het water; hij vloog op vleugelen van de wind. Hij sprak tot de storm en tot<br />

de vissen van het meer, alles was hem gehoorzaam. Zie, de beek die van de Kedronberg<br />

vloeit, is met bloed bedekt. De trappen bij de borstbeelden van de keizer zijn bedekt met<br />

begroeiing, de zuilen van de binnenhof begeven het en de zon is met rouw bedekt gelijk<br />

een Vestaalse maagd in de graftombe. Ach Pilatus, kwaad wacht u, als u niet wilt<br />

luisteren naar de redenen van uw vrouw. Vrees de vloek van het Romeinse Senaat; vrees<br />

de afkeuring van de keizer".<br />

Op dit tijdstip kreunde de marmeren trap onder het gewicht van de massa. De Nazarener<br />

was naar mij teruggebracht. Ik begaf mij naar de rechtszaal, gevolgd door mijn wacht,<br />

en vroeg de mensen op strenge toon wat ze wilden.<br />

"De dood van de Nazarener", was hun antwoord.<br />

“Voor welke misdaad?"<br />

“Hij heeft God gelasterd, hij profeteerde de verwoesting van de tempel; hij noemt<br />

zichzelf de Zoon van God, de Messias, de koning der Joden."<br />

“Romeins recht,” zei ik, “straft zulke gevallen niet met de dood.”<br />

"Kruisig hem! Kruisig hem!" riep de meedogenloze horde. De razernij van een dol<br />

geworden menigte deed de fundamenten van het paleis schudden.<br />

Daar was slechts één die kalm bleef in het midden van de kolossale mensenmassa. Dat<br />

was de Nazarener. Na vele vruchteloze pogingen hem tegen de woedende en<br />

onbarmhartige vervolgers te beschermen probeerde ik een middel dat mij op dat<br />

ogenblik het enige leek wat zijn leven kon redden. Ik stelde voor -omdat het hun<br />

gewoonte was bij dit feest een gevangene vrij te laten - om Jezus vrij te laten, dat hij de<br />

zondebok mocht zijn, zoals zij dat noemden. Maar zij zeiden: "Jezus moet gekruisigd<br />

worden".<br />

Ik sprak toen met hun over de tegenstrijdigheid van hun gedrag, wat niet in<br />

overeenstemming was met hun wet, hun aantonend dat geen rechter een vonnis over<br />

een misdadiger mocht uitspreken tenzij hij een hele dag had gevast; en dat het vonnis<br />

de goedkeuring van het Sanhedrin moest hebben en het akkoord van de president van<br />

de rechtbank. Dat geen misdadiger op dezelfde dag dat het vonnis werd uitgesproken,<br />

183


kon worden terechtgesteld, en dat de volgende dag, de dag van de terechtstelling, het<br />

Sanhedrin de vraag zou krijgen voorgelegd het hele proces opnieuw te bezien; ook moest<br />

een man, volgens hun wet, een kort stuk op de rug van een paard gezet worden om de<br />

naam van de misdadiger en zijn misdaad rond te schreeuwen, samen met de namen van<br />

zijn getuigen om te weten te komen of iemand in zijn voordeel zou kunnen getuigen. En<br />

de gevangene had, op weg naar de terechtstelling, het recht om driemaal terug te keren<br />

en nieuwe punten naar voren te brengen die in voordeel konden zijn. Ik gebruikte al deze<br />

pleidooien in de hoop hen ontzag in te boezemen en tot onderwerping te brengen, maar<br />

zij bleven roepen. "Kruisig hem! Kruisig hem"!<br />

Daarop gaf ik het bevel tot geseling van Jezus, in de hoop dat dit hun woede zou stillen,<br />

maar dat maakte hun razernij slechts groter. Daarna vroeg ik om een schaal met water<br />

en waste mijn handen in het zicht van de tierende menigte, waarmee ik getuigende, dat<br />

naar mijn oordeel, Jezus van Nazareth niets had gedaan waardoor hij de dood verdiende.<br />

Maar tevergeefs. Het was zijn leven waar deze ellendelingen naar dorsten.<br />

Dikwijls ben ik in onze burgerrellen getuige geweest van een woedende menigte, maar<br />

niets kon worden vergeleken met dat wat ik gezien heb bij deze gebeurtenis. Het mag<br />

met recht worden gezegd dat alle demonen van de hel zich in Jeruzalem hadden<br />

verzameld. In plaats van te lopen leek het of de massa door een wervelende golfstroom<br />

werd gedragen, voortrollend als levende golven, van de poorten van het Praetorium tot<br />

aan de berg Sion toe, terwijl zij zo huilden, gilden en tierden, als nog nooit was gehoord<br />

in de opstanden van Pannonië of in een tumult op het forum in Rome.<br />

Geleidelijk aan begon het donker te worden, zoals bij een winterse schemering. Net als<br />

bij de dood van de grote Julius Caesar. Het was als de 15e dag van maart. Ik als<br />

procurator van een opstandige provincie, leunde tegen een zuil van mijn galerij, in de<br />

sombere duisternis overpeinzend hoe de boze geesten van Tartatus de onschuldige<br />

Nazarener naar de executie hadden gesleept. Iedereen om mij heen was verdwenen. De<br />

inwoners van Jeruzalem hadden via de begrafenispoort (nu de Herodespoort) de stad<br />

verlaten en zich naar Gemonica begeven.<br />

Een lucht van verlatenheid en droefheid omringde mij. Mijn wacht had zich bij de<br />

cavalerie gevoegd en de hoofdman probeerde, met vertoon van macht, de orde te<br />

handhaven. Ik was alleen gelaten; en mijn hart brak, wat mij duidelijk maakte dat; wat<br />

op dat moment passeerde eerder in de geschiedenis van de goden thuishoorde dan bij<br />

die van de mensen. Een luid geroep was te horen, dat door de wind werd gedragen, en<br />

uit de richting van Golgotha kwam. Een angstkreet, zoals nog nooit eerder door een<br />

sterveling is gehoord. Donkere wolken zakten over de top van de tempel en bedekten de<br />

stad als met een sluier. De tekenen die men zag beide aan de hemel en ook die op de<br />

aarde, ze waren zo verschrikkelijk, en verteld wordt dat Dionysius de Areopagiet toen<br />

heeft uitgeroepen: "Of de Schepper van de natuur lijdt, of het heelal valt uiteen".<br />

Omstreeks het eerste uur van de nacht sloeg ik een mantel om en ging naar in de stad<br />

naar de poorten van Golgotha. De offerande was voltooid. De menigte ging naar huis,<br />

nog steeds opgewonden weliswaar, maar droefgeestig, zwijgend en wanhopig. Waar zij<br />

getuige van was geweest had haar met angst en wroeging geslagen. Ik zag eveneens<br />

mijn kleine Romeinse divisie treurend voorbijgaan, de vaandeldrager had zijn adelaar<br />

omwonden ten teken van droefheid; en bij toeval hoorde ik enkele Joodse soldaten<br />

vreemde woorden mompelen die ik niet verstond. Anderen verhaalden van de wonderen<br />

die zoveel geleken op die, welke de Romeinen zo dikwijls hadden getroffen door de wil<br />

van de goden. Soms hielden groepen mannen en vrouwen halt om, na een blik<br />

achterwaarts op de heuvel van Golgotha, roerloos te blijven staan, in afwachting of ze<br />

van nieuwe wonderen getuige zouden kunnen zijn.<br />

Tijdens deze schrikbarende gebeurtenissen in de natuur, was er een vreselijke<br />

aardbeving in beneden-Egypte die iedereen met vrees vervulde en de bijgelovige Joden<br />

met dodelijke angst vervulde. Er wordt verteld dat Balthasar een oude en wijze Jood uit<br />

184


Antiochië dood werd aangetroffen na deze gebeurtenissen. Of hij is gestorven van schrik<br />

of van verdriet is niet bekend. Hij was een goede vriend van de Nazireeër.<br />

Ik keerde terug naar het Praetorium, droevig en peinzend. Bij het bestijgen van de trap,<br />

waarvan de treden nog steeds bevlekt waren met het bloed van de Nazarener, merkte ik<br />

een oude man op in smekende houding, en achter hem verschillende Romeinen in<br />

tranen. Hij wierp zichzelf aan mijn voeten en huilde bitter. Het is pijnlijk een oude man te<br />

zien huilen en mijn hart, reeds vervult met droefheid, kon dat niet meer hebben, zodat<br />

wij, hoewel vreemdelingen, samen weenden. En het leek wel dat bij velen die ik in de<br />

grote mensenmenigte zag, ook de tranen in de ogen stonden. Ik was nooit eerder<br />

getuige geweest van zo een extreme omkeer van gevoelens. Zij die hem hadden<br />

verraden en verkocht, die tegen hem hadden getuigd en hadden geroepen: "Kruisig hem!<br />

Kruisig hem, wij willen zijn bloed", allen kropen als lafaards weg en poetsten hun tanden<br />

met azijn.<br />

Zoals mij was verteld, leerde Jezus een opstanding en scheiding na de dood. Als dat een<br />

feit zou zijn, ben ik er zeker van dat dit in deze enorme mensenmassa begon door te<br />

dringen.<br />

"Vader" zei ik tegen hem, nadat ik mijn gevoelens weer onder controle had gebracht,<br />

"wie bent u en wat is uw verzoek?” Hij antwoordde: “Ik ben Jozef van Arimathea en ben<br />

gekomen om u op mijn knieën te smeken om permissie dat ik het lichaam van Jezus van<br />

Nazareth mag begraven". "Uw bede is verhoord," gaf ik als antwoord en op dezelfde tijd<br />

gaf ik Manlius de opdracht om met enige soldaten toezicht te houden op de begrafenis,<br />

zodat er geen ontwijding zou plaats vinden.<br />

Een paar dagen later was het graf leeg. Zijn discipelen verkondigden door het gehele<br />

land dat Jezus was opgestaan uit de dood, zoals hij had voorzegt. Dit veroorzaakte een<br />

nog grotere opwinding dan de kruisiging. In hoeverre dit op waarheid berust, kan ik niet<br />

met zekerheid zeggen, maar ik heb reeds onderzoek gedaan, zodat u voor uzelf kunt<br />

nagaan en oordelen of ik fout ben geweest, zoals Herodes laat voorkomen. Jozef begroef<br />

Jezus in zijn eigen tombe. Of hij zijn opstanding in gedachten had of er rekening mee<br />

hield voor zichzelf een ander te houwen, kan ik niet zeggen.<br />

De dag na zijn begrafenis, kwam een priester naar het Praetorium en zei dat zij bang<br />

waren dat zijn discipelen het plan hadden om het lichaam van Jezus te stelen, te<br />

verbergen, om dan te laten voorkomen dat hij zou zijn opgestaan uit de dood, zoals hij<br />

had voorzegt, en waarvan zij volkomen overtuigd waren. Ik zond hem naar de kapitein<br />

van de Koninklijke wacht (Malchus) om hem te zeggen Joodse soldaten te nemen en<br />

zoveel als nodig was om het graf te plaatsen; zodat zij, als er iets zou gebeuren, zichzelf<br />

zouden blameren en niet de Romeinen.<br />

Toen er grote opwinding ontstond om het graf dat leeg werd aangetroffen, voelde ik een<br />

diepere bezorgdheid dan ooit. Ik liet Malchus komen, die me vertelde dat hij zijn<br />

luitenant Ben Isham met honderd soldaten om het graf had geplaatst. Hij vertelde mij<br />

dat Isham en de soldaten erg geschrokken waren over wat zich die morgen had<br />

voorgedaan. Ik liet deze Isham komen, die mij, voor zover ik mij kan herinneren, de<br />

volgende omstandigheden onthulde: Hij zei dat aan het begin van de vierde wacht, zij<br />

een zacht en prachtig licht over de graftombe zagen, Hij dacht eerst dat de vrouwen<br />

gekomen waren om het lichaam van Jezus te balsemen, zoals hun gewoonte was, maar<br />

hij kon niet zien hoe ze dan langs de wacht waren gekomen.<br />

Terwijl die gedachten door zijn hoofd gingen, lichte de gehele plaats op, en leek er een<br />

menigte van doden te zijn in hun doodskleren. Allen schenen te juichen en in extase te<br />

zijn, terwijl overal in het rond en ook daarboven de schoonste muziek was die hij ooit<br />

had gehoord; en de hele lucht scheen vol te zijn met stemmen, die God prezen. Op dit<br />

tijdstip leek het of de aarde zwaaide en zwom, zo erg dat hij er ziek van werd, en niet<br />

185


langer op zijn benen kon staan. Hij zei doordat de aarde onder hem zwom zijn gevoel<br />

hem in de steek liet, zodat hij niet wist wat er gebeurde.<br />

Ik vroeg hem in welke conditie hij was toen hij weer tot zichzelf kwam. Hij zei dat hij op<br />

de grond lag met zijn gezicht op de aarde. Ik vroeg hem of hij zich kon hebben vergist<br />

Met het licht. Was dat niet het daglicht in het oosten?<br />

Hij zei dat hij dit eerst ook had gedacht maar op een steenworp afstand was het nog<br />

uiterst donker en hij herinnerde zich daarbij dat het nog te vroeg was voor de dag. Ik<br />

vroeg hem of zijn duizeligheid mogelijk niet veroorzaakt kon zijn door het plotselinge<br />

ontwaken en snelle opstaan, zoals dat wel eens het geval kan zijn.<br />

Hij zei van niet en gaf te kennen de hele nacht niet te hebben geslapen, daar op slapen<br />

in de diensttijd immers de doodstraf zou staan. Wel zei hij sommige soldaten een poosje<br />

te hebben laten slapen. Sommigen sliepen op dat tijdstip. Ik vroeg hem hoe lang het<br />

tafereel had geduurd. Hij zei het niet te weten maar dacht zo ongeveer een uur. Hij zei<br />

dat het wegtrok bij het lichten van de dag. Ik vroeg hem of hij naar het graf was gegaan<br />

toen hij tot zichzelf was gekomen. Hij antwoordde nee, omdat hij bang was geweest en<br />

vertelde dat met het aflossen van de wacht, ze allemaal naar hun kwartieren waren<br />

gegaan. Ik vroeg hem of hij door de priesters was ondervraagd. Hij zei dat dit was<br />

gebeurd. Zij wilden dat hij zou zeggen dat het een aardbeving was en dat zij sliepen.<br />

Daarbij hadden zij hem geld gegeven om te zeggen dat de discipelen waren gekomen en<br />

Jezus hadden gestolen. Maar hij had geen discipelen gezien; hij wist niet dat het lichaam<br />

weg was totdat het hem was verteld. Ik vroeg hem wat zijn persoonlijke opvatting van<br />

de priesters was met wie hij gesproken had. Hij zei dat sommigen van hen dachten dat<br />

Jezus geen man was; dat hij geen menselijk wezen was; dat hij niet de zoon van Maria<br />

was en ook niet dezelfde van wie gezegd werd dat hij geboren was uit de maagd in<br />

Bethlehem. Dat dezelfde persoon eerder op aarde was geweest met Abraham en Lot, en<br />

op veel andere tijden en plaatsen.<br />

Het lijkt me dat, als de Joodse theorie waar is, deze conclusies juist zijn, omdat ze in<br />

overeenstemming zijn met het leven van deze man, zoals bekend is en getuigd wordt<br />

door vriend en vijand. Want de elementen waren niet meer in zijn handen als klei in de<br />

hand van een pottenbakker. Hij kon water in wijn veranderen; de dood veranderen in<br />

leven, ziekte in gezondheid. Hij kon de zee kalmeren, de stormen kalmeren, een vis<br />

roepen met een zilverstuk in de bek. Nu zeg ik, als hij al deze dingen kon doen wat hij<br />

deed en nog veel meer, zoals alle Joden getuigen - en door deze dingen te doen ontstond<br />

de vijandschap (hij werd niet beschuldigd van misdadige vergrijpen, of overtreding van<br />

de wet, ook niet ven enig verkeerd handelen bij een persoon) en deze feiten zijn bekend<br />

bij duizenden, zowel van vijanden als van vrienden, wil ik bijna zeggen, zoals Manlius bij<br />

het kruis: "Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon!”<br />

Edele Soeverein, voor zover ik de zaak kan beoordelen, komt dit grotendeels overeen<br />

met de feiten zoals ik die kan achterhalen en ik heb moeite gedaan om zo, volledig<br />

mogelijke verklaring te maken, zodat u mijn gedrag in zijn geheel kunt beoordelen,<br />

vooral omdat ik hoor dat Antipas veel harde dingen in deze zaak over mij heeft gezegd.<br />

Met de belofte van trouwheid en goede wensen aan mijn edele Soeverein, ben ik, uw<br />

meest gehoorzame dienaar.<br />

Pontius Pilatus<br />

186


187


De Wetten van de Tweede Komst is een diepgaande studie over de feestdagen van Israël<br />

en hun profetische betekenis met het oog op de tweede komst van Christus. De meeste<br />

christenen weten dat Pascha de dood van Christus aan het kruis tijdens Zijn eerste<br />

verschijning aanduidde; maar slechts weinigen begrijpen de betekenis van het Feest van<br />

de Bazuinen, de Verzoendag en het Loofhuttenfeest. Dit boek leert ons ook de wetten<br />

van het Zoonschap en de Mensenzoon.<br />

Meerdere in het Nederlands vertaalde werken van deze schrijver zijn:<br />

Het Jubeljaar van de Schepping (Creation’s Jubilee)<br />

Dit boek is gebaseerd op het concept van het Jubeljaar en hoe deze wet van toepassing is op Gods eigendomsrecht van<br />

de aarde. De mens kan zichzelf (zijn ‘land’) voor een tijd verkopen, maar omdat hij zichzelf niet bezit heeft hij niet het<br />

recht of de mogelijkheid om zichzelf voor eeuwig te verkopen. Uiteindelijk krijgt God, bij het Herstel van alle dingen en<br />

de verzoening van heel de schepping, alles terug.<br />

De Geheimen van Tijd (Secrtets of Time)<br />

De openbaring van de tijd zoals deze in de Schrift en in de geschiedenis geopenbaard is. Het openbaart het belang van<br />

oktober 1986 als het 120 e Jubeljaar vanaf Adam en de legale verklaring van het Jubeljaar in de herfst van 1986. Het<br />

boekt toont de volgorde van de geschiedenis aan en laat ook zien dat niets bij geval geschied. Het openbaart “de tijd<br />

van Jakobs verdrukking” en hoe Amerika, Canada, Engeland en andere volken in het overkoepelende Plan van God<br />

passen.<br />

Het Koninkrijk van God (The Kingdom of God)<br />

De meeste mensen denken bij het Koninkrijk van God aan ‘de hemel’. Er wordt vaak gedacht dat het Evangelie van het<br />

Koninkrijk hetzelfde is als het Evangelie van Redding. Dit boekje geeft de basis weer van het Evangelie van het<br />

Koninkrijk dat verkondigd moet worden aan alle volken voordat het einde komt (Mat. 24:14).<br />

De Zonen van God (The Sons of God)<br />

In dit boekje behandelen we de verschillende aspecten van het zoonschap. Het doel van de schepping voor ons is om<br />

zonen van God te worden. Dit geschiedt door drie belangrijke stappen, die door de feestdagen worden gesymboliseerd.<br />

Daarnaast is het ook belangrijk dat we het verschil begrijpen tussen de twee verbonden en hoe deze in relatie staan tot<br />

deze drie feesten.<br />

Het Herstel van Alle Dingen (The Restoration of All Things)<br />

De <strong>Bijbel</strong> zegt dat elke knie zich zal buigen voor Jezus Christus en dat God aan Jezus het oordeel heeft toebedeeld. Hoe<br />

zal God dit doel behalen? Zal Hij dit doen door de mensheid niet te veroordelen voor de zonde? Of zal Hij dit doen door<br />

middel van Zijn oordelen? Dit boekje laat het verschil tussen het Universalisme, dat al het goddelijke oordeel ontkent,<br />

en de Leer van Herstel, die leert dat alle oordelen van de wet corrigerend zijn en leiden tot herstel.<br />

Als God iedereen zou kunnen redden – Zou Hij dit dan doen? (If God could save everyone – Would He?)<br />

Dit boekje laat u nadenken over God als eigenaar van de schepping en de logische conclusie die hieruit getrokken kan<br />

worden. Het begint met de Schepper en schetst een overzichtelijk beeld van het goddelijke plan voor Zijn schepping.<br />

Inbegrepen zijn studies over verlossing en het Jubeljaar. Het laat ook zien dat het herstel van alle dingen verplicht<br />

wordt gesteld door de goddelijke wet.<br />

Gods Stem Horen (Hearing Gods Voice)<br />

Wat betekent het in <strong>Bijbel</strong>s en experimenteel optiek om de stem van God te horen. En wat betekent het om te<br />

wandelen in de Geest van openbaring, in tegenstelling tot het horen en gehoorzamen van afgoden in ons hart. Velen<br />

vinden dit het meest waardevolle boek dat wij hebben geschreven.<br />

Wie is een Jood? (Who is a Jew?)<br />

In Romeinen 2:28, 29 vertelt Paulus ons wie WEL een Jood is en wie NIET. Het antwoord hierop kan niet worden<br />

verkregen door te kijken naar de genen van iemand, maar door te kijken naar de wettelijke eisen van het burgerschap<br />

van een stam van Israël. Dit laat zien dat de Joden die Christus hebben geaccepteerd en alle anderen die Hem hebben<br />

aangenomen als Koning–Messias degenen zijn die op een legale manier binnen de stam van Juda zijn opgenomen en<br />

dus ‘Joden’ zijn. Aan de andere kant zijn degenen die Hem uiteindelijk hebben verworpen GEEN Joden, omdat zij in<br />

opstand zijn gekomen tegen de Koning van Juda en zodoende hun burgerschap van Juda hebben verspeeld.<br />

Wie is een Israëliet? (Who is an Israëlite?)<br />

Dit 50 pagina’s tellende boek is een vervolg op het boek ‘Wie is een Jood’. Het spoort de natuurlijke Israëlieten op (dat<br />

wil zeggen, ex-Israëlieten van de diaspora) die van Israël naar Assyrië en tot in Europa en andere delen van de wereld<br />

zijn verstrooid. Het laat ook zien dat als je een Israëliet bent, dit een kwestie van wettig burgerschap is. Om een<br />

burger van Israël te worden moet iemand overeenstemmen met het gegeven dat Jezus Christus bij zijn tweede komst<br />

als Houder van het Eerstgeboorterecht (Jozef) terugkomt. Met andere woorden, iemand moet een overwinnaar zijn om<br />

een Israëliet te zijn. Op deze manier verkreeg Jakob namelijk, als eerste, de naam ‘Israël’.<br />

De Schuldbrief in Profetie (The Debtnote in Prophecy)<br />

Dit kleine boekje is een studie over de implicaties van de gelijkenis van Jezus uit Mattheüs 21:33-45, in het licht van<br />

de <strong>Bijbel</strong>se geschiedenis.<br />

De Wetten van Alsem en Uitwerpselen (The Law’s of Wormwood and Dung)<br />

Het woord “alsem” in de <strong>Bijbel</strong> betekent eigenlijk opium, en de profeten spreken daar in geestelijke betekenis over. Het<br />

staat in relatie tot de wetten van uitwerpselen, die duiden op problemen met de afgoden van het hart. Ezechiël vertelt<br />

ons hoofdzakelijk over dit probleem.<br />

<strong>Bijbel</strong>s Geld: De Zilver-Gerstnorm (Biblical Money: The Silver-Barley Standard)<br />

Dit kleine boekje laat ons het verschil zien tussen het monetaire systeem van Babylon en dat van het Koninkrijk.<br />

188

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!