21.09.2013 Views

Antwerpen 16 november 2009, P&B 2010, 116. - LegalWorld

Antwerpen 16 november 2009, P&B 2010, 116. - LegalWorld

Antwerpen 16 november 2009, P&B 2010, 116. - LegalWorld

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

2008/AR/2493<br />

Gelet op de door de wet vereiste processtukken, in behoorlijke<br />

vorm overgelegd, waaronder het bestreden vonnis, door de rechtbank<br />

van eerste aanleg te <strong>Antwerpen</strong> op 9 mei 2008 op tegenspraak<br />

uitgesproken, waarvan geen akte van betekening voorligt<br />

en waartegen tijdig en geldig naar vorm hoger beroep werd ingesteld<br />

bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van dit Hof op 24<br />

september 2008.<br />

Voorwerp van de vordering voor de eerste rechter<br />

De vordering van appellant, ingesteld bij exploot van 5 juli 2007,<br />

strekt ertoe:<br />

- de sententie van de Arbitrale Kamer van de Federatie der<br />

Belgische Diamantbeurzen v.z.w., zetelend in hoger beroep,<br />

van 5 maart 2007 (of 27 maart 2007) op grond van<br />

art. 1704 e.v. Ger.W. nietig te verklaren;<br />

- dienvolgens te zeggen voor recht dat de vernietigde sententie<br />

geen enkele uitwerking kan hebben en geïntimeerde<br />

te veroordelen tot de kosten van het geding,<br />

- de gerechtelijke beslissing uitvoerbaar te verklaren bij voorraad,<br />

spijts welk rechtsmiddel ook, zonder zekerheidstelling<br />

en met uitsluiting van elk vermogen tot kantonnement.<br />

Beslissing van de eerste rechter<br />

De eerste rechter heeft de vordering van appellant ongegrond<br />

verklaard. Appellant werd tot de gerechtskosten veroordeeld<br />

(rechtsplegingvergoeding 5.000 EUR).<br />

Doelstellingen in hoger beroep<br />

Appellant streeft de hervorming van het bestreden vonnis na en<br />

concludeert tot de gegrondheid van zijn oorspronkelijke vordering<br />

tot nietigverklaring van de arbitrale uitspraak in hoger beroep van<br />

5 maart 2007 (of van 27 maart 2007) van de arbitrale kamer van<br />

de Federatie der Belgische Diamantbeurzen v.z.w. Hij dringt aan


2008/AR/2493<br />

033765<br />

geïntimeerde te veroordelen tot de gerechtskosten van beide aanleggen<br />

(rechtsplegingvergoeding 5.000 EUR per aanleg).<br />

Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger<br />

beroep en de bevestiging van het bestreden vonnis. Hij vraagt<br />

appellant te veroordelen tot de kosten van het geding (rechtsplegingvergoeding<br />

5.000 EUR).<br />

De feiten<br />

Beide partijen zijn diamanthandelaars en zijn lid van één van de<br />

vier Antwerpse diamantbeurzen.<br />

Geïntimeerde leende aan appellant geld. Appellant erkende de<br />

schuld tot beloop van 256.677,80 USD. Geïntimeerde beweerde<br />

dat er meer werd geleend en vorderde nog de betaling van<br />

1.122.500 USD in hoofdsom.<br />

Op 13 december 2004 ondertekenden partijen en de b.v.b.a. Impex<br />

Diam (hier geen partij) een arbitrageovereenkomst, waarin zij<br />

de beslechting van het geschil toevertrouwden aan de Algemene<br />

Verzoenings- en Scheidsraad binnen de Federatie der Belgische<br />

Diamantbeurzen v.z.w.<br />

Op 8 juli 2005 volgde een scheidsrechtelijke uitspraak, waarbij<br />

appellant werd veroordeeld tot betaling van 1.114.388,80 US D,<br />

met aankleven.<br />

Op 9 augustus 2005 tekende appellant tegen deze uitspraak hoger<br />

beroep aan.<br />

Op 5 maart (of 27 maart) 2007 werd het hoger beroep van appellant<br />

door de Arbitrale kamer binnen de Federatie der Belgische<br />

Diamantbeurzen v.z.w., zetelend in hoger beroep, ongegrond verklaard.<br />

Deze beslissing werd per aangetekende brief van 17 april<br />

2007 aan appellant ter kennis gesteld.<br />

Daarop heeft appellant de dagvaarding tot nietigverklaring van de<br />

arbitrale beslissing uitgebracht.


2008/AR/2493<br />

Beoordeling<br />

03378<br />

Naar luid van zijn op 11 mei 2008 ter griffie van dit Hof neergelegde<br />

"syntheseberoepsbesluiten" vordert appellant de nietigverklaring<br />

van de arbitrale sententie in beroep van 5 maart 2007 of van<br />

27 maart 2007 omdat het geschil niet vatbaar was voor arbitrage<br />

(art. 1704.2.b Ger.W.) omdat het scheidsrecht zijn rechtsmacht of<br />

zijn bevoegdheden heeft overschreden (art. 1704.2. d) Ger.W.),<br />

omdat de uitspraak in strijd is met de openbare orde (art. 1704.2.<br />

a) Ger.W.), omdat de uitspraak niet met redenen omkleed is (art.<br />

1704. 2. i) Ger.W.) en omdat de uitspraak tegenstrijdige bepalingen<br />

bevat (art. 1701. 2.j) Ger.W.).<br />

Van zijn kant is geïntimeerde, daarin gevolgd door de eerste rechter,<br />

van oordeel dat er helemaal geen aanleiding bestaat tot nietigverklaring<br />

van de scheidsrechterlijke uitspraak in beroep van 5<br />

maart 2007 of van 27 maart 2007.<br />

De arbitrale uitspraak, waarover het hier gaat, is definitief. Ze kan<br />

enkel door een vordering tot nietigverklaring worden aangevoch­<br />

ten.<br />

Bij art. 1704.1. Ger. W. wordt voorgeschreven:<br />

"Een arbitrale uitspraak kan slechts worden bestreden voor de<br />

rechtbank van eerste aanleg door een vordering tot vernietiging in<br />

te stellen, en zij kan slechts worden vernietigd in de in dit artikel<br />

genoemde gevallen".<br />

De gevallen waarin tot nietigverklaring wordt besloten, worden op<br />

limitatieve wijze opgesomd in art. 1704. 2. en 3. Ger.W. Andere<br />

redenen kunnen niet tot nietigverklaring leiden.<br />

Het Hof stelt vast dat appellant terzake de nietigverklaring vordert<br />

van de betrokken scheidsrechterlijke uitspraak en redenen tot nietigverklaring<br />

van deze uitspraak inroept die voorzien zijn in laatstbedoelde<br />

wetsbepalingen, meer bepaald in:


2008/AR/2493<br />

0337'<br />

i. art. 1704.2. a) Ger. W.: de uitspraak is in strijd met de openbare<br />

orde;<br />

ii. art. 1704.2. b) Ger. W.: het geschil is niet vatbaar voor beslechting<br />

door arbitrage;<br />

iii. art. 1704.2. d) Ger. W.: het scheidsgerecht heeft zijn rechtsmacht<br />

of zijn bevoegdheden overschreden;<br />

iv. art. 1704. 2. i) Ger.W.: de uitspraak is niet met redenen omkleed;<br />

v. art. 1704.2. j) Ger.W: de uitspraak bevat tegenstrijdige bepalingen.<br />

De tijdigheid van de ingeroepen gronden wordt niet betwist.<br />

Aangaande de strijdigheid van de uitspraak met de openbare orde<br />

(art. 1704, 2. a) Ger.W.)<br />

Een arbitrale uitspraak kan geen afbreuk doen aan de regels van<br />

openbare orde.<br />

Appellant beroept zich op art. 6 van het Europees Verdrag van de<br />

Rechten van de Mens (afgekort E.V.R.M.), inhoudende de behandeling<br />

van de zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.<br />

De verzaking om het geschil aan een scheidsgerecht te onderwerpen,<br />

zou, aldus appellant, onder dwang zijn gebeurd.<br />

Geïntimeerde betwist dat appellant onder dwang afstand heeft<br />

gedaan van zijn recht op een onpartijdige rechter, zoals voorzien<br />

in art. 6 E.V.R.M..<br />

Appellant bewijst niet dat hij onder dwang de arbitrageovereenkomst<br />

heeft getekend. Overigens vordert appellant niet de nietigverklaring<br />

van deze overeenkomst. Appellant heeft vrijwillig verzaakt<br />

aan de waarborgen door art. 6 E.V.R.M. geboden.


2008/AR/2493<br />

Aangaande de vatbaarheid van het geschil voor arbitrage (art.<br />

17Q4.2.b)Ger.W.<br />

Appellant houdt staande dat het onderhavige geschil niet vatbaar<br />

was voor beslechting door arbitrage. Het geschil zou niet gerelateerd<br />

zijn aan de diamanthandel maar louter een privé-geschil<br />

betreffen tussen twee natuurlijke personen die toevallig allebei lid<br />

waren van één der Antwerpse diamantbeurzen. Het zou gaan om<br />

een privé-lening door geïntimeerde aan appellant. Appellant zou<br />

zijn gedwongen om zich akkoord te verklaren met de behandeling<br />

van het geschil door arbitrage, georganiseerd door de Federatie<br />

der Belgische Diamantbeurzen.<br />

Geïntimeerde is van oordeel dat over een geldlening een dading<br />

kan worden aangegaan. Beide partijen zouden bekwaam zijn om<br />

een dading te sluiten.<br />

Bij art. <strong>16</strong>76 Ger. W. wordt voorgeschreven:<br />

"Elk geschil dat reeds is ontstaan of nog kan ontstaan uit een bepaalde<br />

rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan,<br />

kan bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen.<br />

leder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan, kan<br />

een overeenkomst tot arbitrage sluiten.<br />

De publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen, onverminderd het<br />

bepaalde in de bijzondere wetten, slechts een overeenkomst tot<br />

arbitrage sluiten indien de overeenkomst de beslechting van een<br />

geschil betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een<br />

overeenkomst tot doel heeft. De voorwaarden die golden voor het<br />

sluiten van het contract waarvan de uitvoering aan arbitrage wordt<br />

onderworpen gelden eveneens voor het sluiten van de overeenkomst<br />

tot arbitrage. Daarenboven mogen de publiekrechtelijke<br />

rechtspersonen in alle aangelegenheden, bepaald bij wet of bij<br />

een in Ministerraad overgelegd koninklijk besluit, overeenkomsten<br />

tot arbitrage sluiten. Het besluit mag eveneens de voorwaarden<br />

en de regels van totstandkoming van de overeenkomst bepalen".


2008/AR/2493<br />

0337 1<br />

Het geschil tussen de partijen is ontstaan uit een rechtsbetrekking<br />

waarover een dading mag worden aangegaan. De partijen waren<br />

bekwaam en bevoegd om een dading aan te gaan. Zij zijn geen<br />

publiekrechtelijke rechtspersonen en derhalve niet onderworpen<br />

aan de dienaangaande geldende beperkingen inzake arbitrage.<br />

Bijgevolg waren en zijn de partijen ertoe gerechtigd hun geschil<br />

aan arbitrage te onderwerpen.<br />

Aangaande de overschrijding door Ihet schairisgerecht van zijn<br />

rechtsmacht of hevoegdhédenfart 1704 7 d) Ger.W.<br />

Appellant beweert dat het scheidsrecht zijn bevoegdheid heeft<br />

overschreden door zich niet onbevoegd te verklaren en uitspraak<br />

te doen over een niet-professioneel geschil waarop de arbitrageverplichting<br />

van het Gelijkluidend Reglement voor de Antwerpse<br />

Diamantbeurzen niet van toepassing zou zijn.<br />

Geïntimeerde doet opmerken dat de aard van het geschil irrelevant<br />

is om de bevoegdheid van het scheidsgerecht te beoordelen.<br />

Het scheidsgerecht zou zijn bevoegdheid ontlenen aan de door<br />

beide partijen zonder voorbehoud ondertekende arbitrageovereenkomst.<br />

Het Hof stelt vast dat de arbiters zich in hun arbitrale beslissing<br />

hebben gehouden aan de door beide partijen ondertekende arbitrageovereenkomst<br />

van 13 december 2004. Appellant heeft door<br />

deze overeenkomst zonder voorbehoud te ondertekenen de bevoegdheid<br />

en de rechtsmacht van het arbitraal college aanvaard.<br />

Voor zoveel als nodig herinnert het Hof eraan dat de hier besproken<br />

argumentatie van de appellant door de Algemene Verzoenings-<br />

en Scheidsraad bij de scheidsrechtelijke uitspraak terzijde<br />

werd geschoven, en dat die Scheidsraad zich bevoegd heeft verklaard<br />

om kennis te nemen van de vordering van geïntimeerde en<br />

deze vordering ook ontvankelijk heeft verklaard. Overigens op<br />

grond van art. 39 van het Gelijkluidend Reglement voor de Antwerpse<br />

Diamantbeurzen was appellant ertoe verplicht alle geschillen<br />

met andere leden van één van de diamantbeurzen aan arbitrage<br />

te onderwerpen. In dat artikel is geen beperking voorzien


033770<br />

met betrekking tot de aard van geschillen (privé dan wel in verband<br />

met de beroepsuitoefening).<br />

Van toepassing van art. 1704.2. d) Ger. W. kan dan ook geen<br />

sprake zijn.<br />

Aangaande het niet met redenen omkleed zijn van de arbitrale<br />

beslissing (art, 17Q4.2.J) Ger.W)<br />

Appellant voert aan dat de bestreden scheidsrechtelijke uitspraak<br />

onvolledig en gebrekkig is en bijgevolg niet met redenen omkleed<br />

is. Er zouden daarin gevolgtrekkingen zijn gemaakt in strijd met de<br />

regels aangaande de bewijsvoering. Geïntimeerde zou in de arbitrale<br />

procedure geen enkel bijkomend stuk hebben voorgelegd en<br />

het bewijs van zijn vordering hebben beperkt tot een eenvoudig<br />

kattebelletje, dat geenszins de hoedanigheid van een schuldbekentenis<br />

zou hebben.<br />

Geïntimeerde laat gelden dat bij de vordering tot nietigverklaring<br />

van de arbitrale uitspraak de zaak niet opnieuw mag worden onderzocht.<br />

Er zou enkel moeten worden nagegaan of er werd geantwoord<br />

op alle door partijen in hun conclusie opgeworpen middelen.<br />

Het scheidsgerecht zou in de arbitrale uitspraak in de beoordeling<br />

van de grond van de zaak alle door de partijen geformuleerde<br />

middelen hebben beantwoord.<br />

Het Hof dient enkel na te gaan of de motiveringsplicht werd nageleefd<br />

zonder in te gaan op inhoudelijke details of de relevantie van<br />

de motieven. Over de toegepaste bewijsregels uitspraak doen,<br />

houdt een beoordeling ten gronde in. Daarop mag er geen controle<br />

worden uitgeoefend. De argumentatie van appellant in dit verband<br />

is dan ook niet relevant. De arbitrale beslissing is voldoende<br />

gemotiveerd. Het geschil werd op een duidelijke wijze beslecht.<br />

Alle door partijen ontwikkelde middelen werden beantwoord.


0337^1<br />

Aangaande het bevatten van tegenstrijdige bepalingen (art.<br />

1704.2. j)Ger.W.)<br />

Omdat de uitspraak op pag. 1 vermeldt dat de zaak op 5 maart<br />

2007 werd uitgesproken, terwijl pag. 9 vermeldt "<strong>Antwerpen</strong> 27<br />

maart 2007" zou volgens appellant de uitspraak behept zijn met<br />

een tegenstrijdigheid.<br />

Geïntimeerde is van oordeel dat de aangehaalde data geen deel<br />

uitmaken van het overwegend of hét beschikkende gedeelte van<br />

de uitspraak. De afwezigheid van een datum, laat staan de aanwezigheid<br />

van twee onderscheiden data zou geen aanleiding kunnen<br />

geven tot vernietiging van de uitspraak. Appellant zou gebruik<br />

hebben moeten maken van art. 1702 bis Ger.W. om binnen de<br />

dertig dagen na de kennisgeving van de uitspraak aan het<br />

scheidsgerecht uitlegging en/of verbetering te vragen.<br />

Uit de lezing van de arbitrale uitspraak in zijn geheel blijkt duidelijk<br />

wat het oordeel van de arbiters is. De vermelding van de datum<br />

van de uitspraak heeft geen enkele relevantie met betrekking tot<br />

de beoordeling van de zaak ten gronde.<br />

Aangaande de partijdigheid van het arbitraal college (art 1704?<br />

f) Ger.W.)<br />

Appellant is van mening dat het arbitraal college partijdig was nu<br />

de Eerste voorzitter van de Federatie der Belgische Diamantbeurzen<br />

v.z.w. in verband met de datum van de uitgesproken arbitrale<br />

beslissing een aan hem door de raadslieden van geïntimeerde<br />

toegezonden fax van 8 <strong>november</strong> 2007 bij fax van dezelfde datum<br />

heeft beantwoord.<br />

Geïntimeerde stelt dat het slechts gaat om een bewering, waarvan<br />

geen bewijzen wordt bijgebracht.<br />

Er is geen sprake van enige partijdigheid in hoofde van de arbiters.<br />

De raadslieden van geïntimeerde hebben de fax van 8 <strong>november</strong><br />

2008 gericht aan de eerste voorzitter van de Federatie der<br />

Belgische Diamantbeurzen en niet aan de arbiters die uitspraak


2008/AR/2493<br />

0337?.<br />

hebben gedaan. Op het ogenblik van de verzending van die fax<br />

waren de debatten al gesloten. Appellant brengt geen enkel ander<br />

element bij op grond waarvan zij zich steunt om het arbitraal college<br />

van partijdigheid te verdenken.<br />

Samenvattend is het Hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden<br />

er geen reden is tot nietigverklaring van de aangevochten<br />

arbitrale beslissing. Het bestreden vonnis wordt bevestigd.<br />

De gerechtskosten<br />

Het onderhavige geschil heeft betrekking op een niet in geld<br />

waardeerbare vordering, waarvoor krachtens artikel 3 van het Koninklijk<br />

Besluit van 26.10.2007 het basisbedrag van de rechtsplegingvergoeding<br />

1.200 EUR bedraagt. Partijen zijn het erover eens<br />

dat het hier gaat om een complexe zaak en dat een rechtsplegingvergoeding<br />

van 5.000 EUR gerechtvaardigd is.<br />

Bij toepassing van art. 1017, eerste lid Ger. W. wordt appellant als<br />

de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de<br />

rechtsplegingvergoeding in hoger beroep.<br />

De hierboven bedoelde gedingkosten hebben enkel betrekking op<br />

de kosten gevallen in hoger beroep. Over de gedingkosten gevallen<br />

in eerste aanleg werd, bij het bestreden vonnis, reeds geoordeeld.<br />

Het bestreden vonnis wordt ook in dat opzicht bevestigd.<br />

OM DIE REDENEN;<br />

Het Hof, beslissend op tegenspraak;<br />

Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935;<br />

Ontvangt het hoger beroep doch verklaart het ongegrond;<br />

Bevestigt het bestreden vonnis.


2008/AR/2493 ,1 11<br />

Veroordeelt appellant tot de kosten van het hoger beroep, aan de<br />

zijde van geïntimeerde begroot op een rechtsplegingvergoeding<br />

van 5.000,00 EUR.<br />

Aldus gedaan en uitgesproken in openbare terechtzitting van ZESTIEN<br />

NOVEMBER TWEEDUIZEND EN NEGEN,<br />

waar aanwezig waren:<br />

M.BAX<br />

M. BLEYENBERGH<br />

R. LYEN<br />

C. DE WINTER<br />

Voorzitter<br />

Raadsheer<br />

Raadsheer<br />

Griffier<br />

* -<br />

M.BAX

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!