Van contacten naar vervlechting? - Cinop
Van contacten naar vervlechting? - Cinop
Van contacten naar vervlechting? - Cinop
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Van</strong> <strong>contacten</strong> <strong>naar</strong> <strong>vervlechting</strong>?<br />
Bedrijven over hun relatie met het beroepsonderwijs<br />
Uitkomsten van een verkennend onderzoek<br />
CINOP, ’s-Hertogenbosch<br />
Ben Hövels (KBA)<br />
M.m.v. Paul den Boer en Jos Frietman (KBA)
Colofon<br />
Titel: <strong>Van</strong> <strong>contacten</strong> <strong>naar</strong> <strong>vervlechting</strong>? : Bedrijven over hun relatie met het beroepsonderwijs, Uitkomsten<br />
van een verkennend onderzoek<br />
Uitvoering project: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt<br />
Auteur: Ben Hövels (KBA)<br />
Met medewerking van: Paul den Boer en Jos Frietman (KBA)<br />
Opdrachtgever: CINOP<br />
Tekstverzorging: Petra Schulte<br />
Ontwerp omslag: Theo van Leeuwen BNO<br />
Opmaak: Evert van de Biezen<br />
Bestelnummer: A00256<br />
Uitgave: CINOP, ’s-Hertogenbosch<br />
Mei 2005<br />
© CINOP 2005<br />
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk,<br />
fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />
ISBN 90-5003-450-0<br />
Centrum voor innovatie van opleidingen<br />
Postbus 1585<br />
5200 BP ’s-Hertogenbosch<br />
Telefoon: 073-6800800<br />
Fax: 073-6123425<br />
www.cinop.nl EvdB-05045/050503
Voorwoord<br />
Beroepsonderwijs is onlosmakelijk verbonden met de wereld van arbeid en beroep.<br />
Bedrijven en instellingen maken een wezenlijk deel uit van onze samenleving en bevatten<br />
dé centrale allocatiemechanismen voor toegang tot velerlei andere levenssferen en tot<br />
leermogelijkheden.Voor beroepsonderwijs dat pretendeert om de deelnemer en zijn<br />
leerloopbaan centraal te stellen, zijn <strong>contacten</strong> met bedrijven/instellingen een must;<br />
bedrijven/instellingen als afnemers én als co-makers van leerprocessen. Het tempo en de<br />
aard van veranderingen in arbeidsorganisaties evenals het inmiddels breed onderschreven<br />
adagium van competentiegericht leren en opleiden, benadrukken het belang van<br />
samenwerking tussen bedrijven en beroepsonderwijs nog eens extra.<br />
Over hoe die samenwerking er nu in de praktijk voor staat, is weinig betrouwbare en<br />
representatieve informatie beschikbaar. En voorzover dat wel het geval is, gaat het veelal<br />
om gevalsstudies en/of sterk projectgerichte informatie die verzameld is aan de kant van<br />
het beroepsonderwijs, onderwijsinstellingen en/of kenniscentra. Over de mening van<br />
bedrijven over de samenwerking met het beroepsonderwijs is systematisch nog weinig<br />
bekend.<br />
Meer inzicht in hoe bedrijven aankijken tegen hun <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs en<br />
wat ze daarvan verwachten zijn belangrijke aangrijpingspunten voor het (toekomstige)<br />
onderwijsbeleid.<br />
Dit was voor het Expertisecentrum van CINOP aanleiding om het Kenniscentrum<br />
Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) opdracht te geven voor een verkennend<br />
onderzoek <strong>naar</strong> <strong>contacten</strong> tussen bedrijven en beroepsonderwijs en wel vanuit het<br />
perspectief van bedrijven. Het voorliggende rapport bevat het verslag van dit onderzoek.<br />
Hoewel het een oriënterend onderzoek betreft, geven de resultaten <strong>naar</strong> mijn mening een<br />
goed beeld van de wijze waarop bedrijven tegen de samenwerking met het beroepsonderwijs<br />
aankijken. Het rapport laat zien, dat nagenoeg alle bedrijven <strong>contacten</strong><br />
onderhouden met het beroepsonderwijs en dat deze <strong>contacten</strong> zich niet beperken tot<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?
BPV of stage.Wel is versterking wenselijk van het relatienetwerk: op zowel uitvoerend als<br />
tactisch-strategisch niveau. Het onderzoek is ook een goede basis voor een verdiepend<br />
vervolgonderzoek dat in 2005 is gepland.<br />
Cees Doets<br />
Directeur Expertisecentrum CINOP
Inhoudsopgave<br />
1 Inleiding 1<br />
2 Impressies vanuit een drietal bedrijven 3<br />
2.1 Een elektrotechnisch bedrijf 3<br />
2.2 Een instelling voor gehandicaptenzorg 6<br />
2.3 Een bedrijf uit de kleinmetaal 8<br />
2.4 Naar de volgende hoofdstukken 9<br />
3 Enquête onder 156 bedrijven van diverse pluimage 11<br />
3.1 De steekproef van bedrijven 11<br />
3.2 Branche en bedrijfsgrootte 12<br />
3.3 De zegslieden van bedrijven 13<br />
3.4 De opleidingsachtergrond van het personeel 14<br />
3.5 BPV’ers of stagiairs in opleiding 15<br />
3.6 Veranderende eisen aan vakmanschap 15<br />
3.7 Ondersteuning door derden 16<br />
4 Het relatienetwerk van bedrijven met het beroepsonderwijs 19<br />
4.1 Relaties van bedrijven met onderwijsinstellingen 19<br />
4.2 Robuustheid van de relaties met ROC’s en de noodzaak tot versterking 20<br />
4.3 Relaties van bedrijven met kenniscentra 22<br />
4.4 Overwegingen van bedrijven om contact met beroepsonderwijs te onderhouden 22<br />
5 De vormgeving en inhoud van het relatienetwerk 25<br />
5.1 Vormgeving van relatienetwerken 25<br />
5.1.1 Individuele bedrijven en samenwerkingsverbanden 25<br />
5.1.2 Niveaus waarop <strong>contacten</strong> worden onderhouden 26<br />
5.2 Concrete activiteiten in de praktijk 27<br />
5.3 Voor bedrijven prioritaire gebieden voor samenwerking 30<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?
6 Over-all evaluatie door bedrijven 33<br />
6.1 Oordeel over de huidige samenwerking 33<br />
6.2 Succesfactoren en belemmeringen 34<br />
6.3 Oordeel over de wending <strong>naar</strong> competenties 35<br />
7 Conclusies 37<br />
7.1 Conclusies uit het onderzoek 37<br />
7.2 Beschouwing: <strong>naar</strong> een beleidsgericht kader 40<br />
7.3 Hoe nu verder? 42<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?
1Inleiding<br />
Relatievorming tussen bedrijven en beroepsonderwijs is een veelkleurige thematiek die<br />
bovendien vanuit verschillende perspectieven benaderd kan worden. In dit verkennend<br />
onderzoek is het bedrijfsperspectief centraal gesteld. De vraagstelling van het onderzoek<br />
was in de kern drieledig:<br />
1 Hoe zit het – in de ogen van bedrijven – met de relaties die zij onderhouden met het<br />
beroepsonderwijs, vooral ROC’s, maar ook vmbo, hbo-instellingen en kenniscentra?<br />
2 Hoe evalueren bedrijven hun relaties met het beroepsonderwijs en wat zien zij als<br />
wenselijk?<br />
3 Hoe kijken bedrijven aan tegen mogelijkheden om die relaties verder te ontwikkelen,<br />
inclusief door hen gepercipieerde barrières en valkuilen?<br />
De dataverzameling voor het onderzoek vond plaats in de maanden oktober en november<br />
2004. Het onderzoek kende een relatief korte looptijd en bestond uit twee fasen:<br />
oriënterende gesprekken met een drietal bedrijven en een enquête onder 156 bedrijven.<br />
Over de uitkomsten van fase 1 wordt verslag gedaan in hoofdstuk 2. Op basis van<br />
oriënterende gesprekken met representanten van drie bedrijven die relatief veel oog<br />
hebben voor het belang van een goede relatie met het beroepsonderwijs, wordt een<br />
impressie gegeven van hoe deze bedrijven aankijken tegen contact met het beroepsonderwijs.<br />
Dit hoofdstuk dient tevens als warming-up voor de volgende hoofdstukken,<br />
waarin de resultaten van de enquête worden gepresenteerd.<br />
De tweede fase bestond uit een enquête onder een substantieel aantal bedrijven uit<br />
diverse branches en van verschillende omvang. In de volgende hoofdstukken wordt verslag<br />
gedaan van de enquête:<br />
• Hoofdstuk 3 bevat een verantwoording van de steekproef, de zegslieden, hoeveel<br />
leerlingen of leerling-werknemers het bedrijf gemiddeld op BPV of stage heeft en of er<br />
veranderende eisen gesteld worden aan vakmanschap.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
1
EXPERTISECENTRUM<br />
2<br />
• Hoofdstuk 4 gaat in op het relatienetwerk van bedrijven met het beroepsonderwijs:<br />
robuustheid, relatie met kenniscentra, overwegingen.<br />
• Hoofdstuk 5 geeft een beeld van de vormgeving (niveau) en inhoud van het relatienetwerk<br />
(gebieden van samenwerking).<br />
• Hoofdstuk 6 geeft een overall-evaluatie door bedrijven: oordeel over de samenwerking,<br />
succesfactoren en belemmeringen.<br />
Hoofdstuk 7 ten slotte bevat een samenvatting van de belangrijkste conclusies van het<br />
onderzoek en een beschouwing waarin tevens kernelementen voor een beleidsgericht,<br />
conceptueel kader worden aangereikt.
2Impressies vanuit een drietal<br />
bedrijven<br />
1 Overigens zijn ook in<br />
(6 à 7) andere regio’s<br />
inmiddels Vrienden van<br />
Elektro totstandgekomen.<br />
Ter voorbereiding van de enquête zijn gesprekken gevoerd met representanten van een<br />
drietal bedrijven. Hoewel deze gesprekken primair als doel hadden om de vraagstelling<br />
voor de enquête zo gericht mogelijk te kunnen formuleren, geven ze ook eerste<br />
impressies hoe er vanuit bedrijven aangekeken wordt tegen contact met het beroepsonderwijs.<br />
Aldus dient dit hoofdstuk als ‘warming-up’ voor volgende hoofdstukken, waarin<br />
de resultaten van de enquête worden gepresenteerd.<br />
Concreet gaat het in dit hoofdstuk om een elektrotechnisch bedrijf, een instelling voor<br />
gehandicaptenzorg en een bedrijf uit de kleinmetaal. Deze bedrijven vormen zeker geen<br />
dwarsdoorsnede van het Nederlandse bedrijfsleven. Eerder gaat het om voorbeelden van<br />
bedrijven met relatief veel oog voor het belang van een goede relatie met het beroepsonderwijs.<br />
2.1 Een elektrotechnisch bedrijf<br />
Het betreft hier een middelgroot elektrotechnisch bedrijf (circa 180 werknemers),<br />
waarover de opleidingscoördinator van het bedrijf aan het woord is. Gevraagd <strong>naar</strong><br />
<strong>contacten</strong> van zijn bedrijf met het beroepsonderwijs, wijst hij allereerst op het<br />
samenwerkingsverband Vrienden van Elektro – bestaande uit 17 à 18 elektrobedrijven in<br />
de regio – waarvan het bedrijf deel uitmaakt1 . In dat verband wordt actief gewerkt aan<br />
verbetering van de relaties met een ROC in de regio alsmede met 5 vmbo-scholen.<br />
Concreet gaat het onder meer om intensief overleg in werkgroepen van bedrijfsmensen<br />
en docenten (vooral van het ROC, maar ook van het vmbo), over hoe stages/BPV-plaatsen<br />
het best ingericht kunnen worden. De Vrienden van Elektro hebben van hun kant de<br />
garantie gegeven dat alle leerlingen bij hen terecht kunnen voor een stage-/BPV-plaats.<br />
Daarnaast wordt via contributies van de Vrienden van Elektro gezorgd voor een fonds van<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
3
EXPERTISECENTRUM<br />
4<br />
waaruit geïnvesteerd wordt in verbetering/modernisering van leermaterialen en praktijklokalen<br />
en in de attractiviteit daarvan (vooral van het vmbo) en wordt meegewerkt aan<br />
bedrijfsoriëntaties (leerlingen af en toe een dag in het bedrijf), scholingsbeursen en<br />
promotiecampagnes.<br />
Kernoverweging voor de Vrienden van Elektro is om ervoor te zorgen dat ‘de vijver<br />
gevuld blijft en bedrijven daar voldoende uit kunnen vissen’ om in hun behoefte aan<br />
voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen (blijven) voorzien. “Dat is gewoon keihard<br />
nodig.” Om de aandacht daarbij niet alleen te richten op <strong>contacten</strong> met het ROC, maar<br />
– sinds enige tijd – ook vmbo-scholen erbij te betrekken, komt voort uit de gedachte dat<br />
het vmbo de basis van de beroeps(onderwijs)kolom vormt. Bevordering van de<br />
doorstroom vmbo-mbo/ROC is voor de elektrobedrijven van cruciaal belang. “Je wilt niet<br />
weten hoeveel er afvallen: van alle 72 vmbo-afstudeerders elektrotechniek stroomden er<br />
het afgelopen jaar maar 28 door in de elektrotechniek op mbo-niveau.Velen maken daarna<br />
‘de foute keuze’ voor ICT of voor motorvoertuigentechniek.” Mede door de inspanningen<br />
van de Vrienden van Elektro is inmiddels gewerkt aan zogenaamde ‘warme overdracht’<br />
tussen vmbo en ROC. Docenten van vmbo en ROC ontmoeten elkaar nu een à twee keer<br />
per jaar om onderling af te stemmen: “Wat geef ik weg en wat krijg ik in huis?” Vroeger<br />
ontbrak die afstemming volledig en was er zelfs sprake van een vijandige verhouding:<br />
vmbo-docenten die hun afstudeerders afraadden om <strong>naar</strong> het ROC te gaan.<br />
Ook los van de Vrienden van Elektro (“Je hebt altijd voorlopers en meelopers”) spant het<br />
bedrijf zelf zich in om de relaties met het beroepsonderwijs via eigen <strong>contacten</strong> te<br />
intensiveren. Het bedrijf probeert invloed uit te oefenen op wat er geleerd wordt en op<br />
hoe het leren vorm krijgt. Dat gebeurt vooral in zogenaamde bedrijfsprojecten en<br />
projectstages waarin leerlingen participeren. Als voorbeeld noemt de opleidingscoördinator<br />
de eindtermen besturingstechniek, waarin volgens het bedrijf essentiële dingen ontbreken.<br />
Via bedrijfsprojecten en projectstages (één dag in de week) probeert het bedrijf daar wat<br />
aan te doen. Het ROC zou de BOL-4 circa drie à vier jaar geleden opgedoekt hebben, als<br />
het bedrijf niet daarmee was begonnen. Belangrijk is wel dat ook de school toewerkt <strong>naar</strong><br />
de mogelijkheid voor leerlingen om aan dit soort projecten te kunnen deelnemen: “Die<br />
moet ervoor zorgen dat leerlingen voldoende basis (manier van aanpakken, manier van<br />
denken) beheersen om zinvol in bedrijfsprojecten te participeren.” Interessant is daarnaast<br />
de opmerking van de opleidingscoördinator dat het bedrijf ook bedrijfsprojecten<br />
entameert in samenwerking met een hbo, waarin leerlingen/studenten en docenten samen<br />
participeren. Daardoor worden docenten ‘als vanzelf meegetrokken’.
Een belangrijk knelpunt is volgens het bedrijf dat onderwijsmensen/docenten moeilijk los<br />
komen/los te wrikken zijn van hun traditionele manier van doen. Dat gaat bij de een<br />
overigens beter dan bij de ander, de een staat meer open voor nieuwe dingen dan de<br />
ander. “Dat hangt ook sterk samen met de leeftijd van docenten.” Docenten zullen – of ze<br />
dat nou leuk vinden of niet – genoodzaakt worden harder/sneller te veranderen. Zij zullen<br />
vooral meer in bedrijven zélf moeten kijken (hoe wordt daar een project aangepakt). “Dat<br />
komt ook wel, maar langzaam en er moet hard aan getrokken worden. Dat is jammer,<br />
want hier liggen ook voor docenten kansen.”<br />
Daarnaast – en dat komt bijvoorbeeld ook tot uitdrukking bij het opzetten van<br />
beroepstaakgestuurd onderwijs – is een belangrijk knelpunt dat de reguliere tijd die<br />
docenten daarvoor beschikbaar hebben, niet toereikend is. Sommige scholen roosteren<br />
docenten daarvoor vrij, andere doen dat niet.<br />
“Als bedrijf zijn we genoodzaakt op dat soort zaken heel alert te zijn: zeggen waar het op<br />
staat en op tekortkomingen wijzen.Veelal gebeurt dat alleen in de richting van de<br />
docenten zelf (en als het goed is, communiceren ze daar ook over met collega’s). Maar die<br />
geluiden zouden wellicht ook rechtstreeks vanuit het bedrijf bij de schoolleiding terecht<br />
moeten komen.”<br />
Het bedrijf juicht de wending in het beleid <strong>naar</strong> competentiegericht opleiden sterk toe.<br />
Het vindt het belangrijk als er daardoor ook regionaal meer ruimte ontstaat voor eigen<br />
invullingen en mogelijkheden voor bedrijven om het opleidingsproces mee te sturen.<br />
Scholen en bedrijven hebben elkaar daarbij hard nodig. Essentieel is dan, dat bedrijven ook<br />
hun verantwoordelijkheid nemen en zich bij dat mee-bepalen/sturen actief opstellen.<br />
Interessant is de opmerking dat competenties het mogelijk maken om bedrijfsprocessen<br />
verschillend te organiseren, waardoor in principe ook innovatieve impulsen uit kunnen<br />
gaan <strong>naar</strong> de bedrijfsvoering.<br />
Het bedrijf is nu ongeveer vijf jaar bezig om zijn relatie met het beroepsonderwijs te<br />
ontwikkelen. Het begint beter te lopen, maar het blijkt zijn tijd nodig te hebben. Essentieel<br />
is dat de ontwikkeling van de relatie tussen bedrijf en beroepsonderwijs niet alleen een<br />
zaak is van de opleidingscoördinator, maar ook gedragen wordt vanuit het<br />
(lijn)management. Dat is in dit bedrijf het geval. “Het management staat er gewoon achter<br />
en dat is erg belangrijk voor het draagvlak.”<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
5
EXPERTISECENTRUM<br />
6<br />
2.2 Een instelling voor gehandicaptenzorg<br />
Het betreft hier een grote instelling voor verstandelijk-gehandicaptenzorg (2.800 à 3.000<br />
medewerkers). De instelling is sterk gedecentraliseerd en opgedeeld in regio’s. Over deze<br />
instelling is één van de regiomanagers aan het woord. Hij vertelt dat er veel aandacht is<br />
voor leerlingen en stagiairs: circa 6 procent van het personeelsbestand is leerlingwerknemer<br />
en daarnaast zijn er meestal rond 250 stagiairs.<br />
Elke regio heeft een praktijkcoördinator en per werkeenheid zijn er praktijkbegeleiders,<br />
steeds in deeltijdfuncties, geen daarvoor vrijgestelde mensen. De voorzitter van de Raad<br />
van Bestuur stelde tijdens het OVDB-jaarcongres 2004: “Wij vinden dat praktijkbegeleiders<br />
dicht bij de leerlingen en stagiairs moeten zijn en dus gewoon meewerken.<br />
(…) De aandacht voor leerlingen en stagiairs is ook nodig, omdat het personeelsbestand<br />
in hoge mate vergrijst.”<br />
De instelling legt toenemend nadruk op het belang van goede relaties met het beroepsonderwijs.<br />
Naast de traditionele aandacht voor het opleiden van leerlingen en stagiairs zijn nieuwe<br />
initiatieven ontplooid om met scholen voor beroepsonderwijs robuuste<br />
samenwerkingsrelaties te ontwikkelen. De regiomanager vertelt over de deelname van de<br />
instelling aan het door de landelijke sociale partners in de branche geïnitieerde project<br />
Naar herkenbare competenties. In het kader daarvan zijn (voor medewerkers in het primaire<br />
proces van de instelling) instellingsbreed competentieprofielen ontwikkeld, waarin de<br />
huidige en toekomstige vraag van de instelling <strong>naar</strong> competenties zo goed mogelijk zijn<br />
geëxpliciteerd. Ook voor andere instellingen voor gehandicaptenzorg in de regio zijn er<br />
competentieprofielen gemaakt. Op basis daarvan is een regionaal competentieprofiel<br />
opgesteld, waarin zowel de gemeenschappelijke vraag <strong>naar</strong> competenties van het werkveld<br />
in de regio als verschillen tussen instellingen in de regio zijn benoemd. Daarvan hebben<br />
betrokken instellingen gezamenlijk hun opleidingsvraag afgeleid, als startagenda voor de<br />
samenwerking met scholen voor beroepsonderwijs in de regio.<strong>Van</strong> daaruit wordt nu via<br />
het vervolgproject Doorlichten en verbeteren gewerkt aan robuuste samenwerkingsverbanden.<br />
Ook eerder bestonden er al wel <strong>contacten</strong> met scholen, voornamelijk ROC’s, maar dan<br />
vooral in het kader van reguliere taken voor BPV-plaatsen/stages. Als die <strong>contacten</strong><br />
betrekking hadden op de inhoud van opleidingen, dan was dat vooral op ad-hocbasis en<br />
incidenteel. Nu is het de bedoeling om met geëxpliciteerde competenties die gewenst
worden als basis, ook op meer structurele en permanente basis samenwerking aan te<br />
gaan. Samen met de scholen in de regio (met name twee ROC’s en een hbo-instelling)<br />
worden leertrajecten ontwikkeld die optimaal aansluiten bij wat het werkveld vraagt, nu<br />
en in de toekomst. Interessant in dat verband is het uitdrukkelijke besef binnen de<br />
instelling dat het niet aangaat om scholen met een dictaat vanuit het werkveld op te<br />
zadelen. Het gaat erom samen in goed overleg vorm te geven aan opleidingen, met de<br />
vraag van het werkveld als uitgangspunt. Ook de instelling zélf zal haar<br />
verantwoordelijkheid moeten nemen voor het opleiden en binnen de instelling zullen<br />
voldoende mogelijkheden gecreëerd moeten worden om daadwerkelijk vorm en inhoud te<br />
geven aan echt ‘co-makership’. De regiomanager noemt als voorbeeld dat het niet langer<br />
zo kan zijn dat – zoals nu nogal eens voorkomt – wat op school geleerd is aan<br />
methodieken ofwel methodisch adequaat handelen, in de beroepspraktijk van alledag aan<br />
de kant geschoven wordt onder het motto: ‘hebben we hier geen tijd voor, té druk, wij<br />
doen het in de praktijk zo’.Volgens de regiomanager kunnen er ook innovatieve,<br />
kwaliteitsverbeterende impulsen uitgaan van het primaire proces binnen de instelling, mits<br />
daar in de praktijk serieus mee wordt omgegaan.<br />
Interessant is de uitdrukkelijke intentie van de instelling om de samenwerking met scholen<br />
op termijn (verder) te ontwikkelen op basis van een wederzijdse ruilrelatie: instellingen en<br />
scholen geven samen vorm en inhoud aan leertrajecten die optimaal aansluiten bij<br />
ontwikkelingen in het werkveld én instellingen streven <strong>naar</strong> het afgeven van garanties aan<br />
scholen voor een voldoende aantal BPV-plaatsen.<br />
De regiomanager benadrukt de strategische betekenis voor de instelling van goed<br />
ontwikkelde relaties met scholen. Leidend daarbij is het welbegrepen eigenbelang van de<br />
instelling. Met het oog op de toekomstige beschikbaarheid van in kwalitatief en<br />
kwantitatief opzicht voldoende personeel in het primaire proces, acht de instelling het de<br />
hoogste tijd om serieus werk te maken van robuuste samenwerking met het beroepsonderwijs<br />
in de regio. Dat geldt zeker tegen de achtergrond van snelle en drastische<br />
veranderingen die zich in de gehandicaptenzorg voordoen en zich verder zullen doorzetten.<br />
Daarbij wordt gedacht aan het toenemend accent op vraaggericht werken, de<br />
vermaatschappelijking van de gehandicaptenzorg, de toenemende noodzaak voor<br />
werkenden in de gehandicaptenzorg om de juiste balans te vinden tussen een<br />
professionele opstelling en empathie/drive enzovoort. De voorzitter van de RvB heeft<br />
recent nog eens gewezen op het feit dat het steeds meer zal voorkomen dat mensen<br />
worden begeleid in of vanuit hun eigen thuissituatie. De voorzitter wees op de noodzaak<br />
om sociaal-agogische en verplegende en verzorgende competenties met elkaar te<br />
verbinden en op het toenemend belang van netwerkcompetenties in de gehandicapten-<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
7
EXPERTISECENTRUM<br />
8<br />
zorg, zowel in verband met het onderhouden van interne <strong>contacten</strong> binnen de instelling<br />
als externe <strong>contacten</strong> met de buitenwereld.<br />
Tempo én aard van de veranderingen die zich in de gehandicaptenzorg voordoen, maken<br />
het volgens de regiomanager absoluut noodzakelijk dat werkveld en beroepsonderwijs<br />
elkaar ‘dicht op de huid zitten’ en er een samenwerkingsproces ontstaat waarin het<br />
werkveld en het beroepsonderwijs ‘werkende weg’ permanent met elkaar in contact zijn.<br />
Niet alleen in kwalitatief opzicht is dit van groot belang, ook de op relatief korte termijn<br />
(weer) te verwachten onontkoombare behoefte aan personeelskwantiteiten onderstreept<br />
dit nog eens extra.<br />
Om samenwerking ook werkelijk effectief te laten zijn, wijst de regiomanager erop dat er<br />
sprake dient te zijn van een draagvlak voor samenwerking van onderop én van bovenaf<br />
ofwel in de lijn.<br />
2.3 Een bedrijf uit de kleinmetaal<br />
Het betreft hier een bedrijf uit de kleinmetaal dat zich bezighoudt met het ontwikkelen én<br />
produceren van apparatuur voor bodem-, plant- en klimaatonderzoek (ongeveer 85<br />
medewerkers). De directeur/eige<strong>naar</strong> van het bedrijf is de zegsman. Hij wijst erop dat het<br />
bedrijf deel uitmaakt van een zogenaamd Regionaal Overleg Beroepsonderwijs. Aan dit<br />
overleg wordt door een aantal bedrijven uit de regio deelgenomen. Belangrijkste<br />
doelstelling van het overleg is om zich als regionaal bedrijfsleven gezamenlijk te richten op<br />
het verminderen van de leegloop uit de techniek, voornamelijk door mensen te<br />
enthousiasmeren zodat ze voor de techniek behouden blijven. De belangrijkste partner<br />
voor betrokken bedrijven is een ROC uit de regio.<br />
Het Regionaal Overleg is nog maar kort geleden van start gegaan en dus nog vrij nieuw.<br />
Er is dan ook nog niet veel concreets te melden. De directeur/eige<strong>naar</strong> van dit bedrijf<br />
vindt echter dat het hier gaat om een actieve groep bedrijven, die in elk geval méér<br />
bestaansrecht heeft dan een eerdere samenwerking tussen bedrijven in de regio. Dat was<br />
alleen een overlegcircuit waar niets gebeurde. “Ik was daar erg sceptisch over”, aldus onze<br />
zegsman.<br />
Het gaat erom het betreffende ROC wat actiever ‘aan de tand te voelen’. Nu gebeurt er<br />
veel te weinig. Het bedrijf initieert concrete activiteiten, onder meer door zich via<br />
excursies en stageplaatsen open te stellen voor leerlingen. “Een voorbeeld is dat we
leerlingen een dag hebben laten meelopen met zogenaamde ‘agentendagen’, dagen voor<br />
vertegenwoordigers van het bedrijf over de gehele wereld”. Maar ook wordt getracht het<br />
bedrijf open te stellen voor docenten en stagebegeleiders van school. Zo wil het de<br />
techniek op school ontdoen van haar stoffige imago. “De cultuur van de opleiding loopt<br />
werkelijk ver achter bij de echte praktijk in het bedrijfsleven.” De ervaring van het bedrijf<br />
is dat leerlingen weer enthousiast de deur uitgaan, na concreet kennis gemaakt te hebben<br />
met het bedrijf. Docenten en stagebegeleiders laten zich moeilijk verleiden tot een nadere<br />
kennismaking met de echte praktijk. “Je ziet ze bijna niet. Dat is/wordt echt trekken. Het is<br />
nog maar afwachten of dit ook lukt.” Daarom wordt onder meer ingezet op het af en toe<br />
eens iemand uit het bedrijf een verhandeling te laten houden op school.<br />
“Waar het uiteindelijk om gaat”, aldus de directeur, “is dat we – bedrijf en school – het<br />
samen doen.Wij zijn er op uit om gaandeweg (en veel eerder dan nu het geval is)<br />
leerlingen te laten voelen/merken waar het <strong>naar</strong>toe gaat, bij hen enthousiasme<br />
aankweken.” Maar hij stelt ook: “Er is echter nog een lange weg te gaan.”<br />
2.4 Naar de volgende hoofdstukken<br />
Na bovenstaande warming-up over de praktijk in een drietal bedrijven wordt in de<br />
navolgende hoofdstukken via presentatie van de resultaten van een enquête onder 156<br />
bedrijven een breder zicht gegeven op <strong>contacten</strong> tussen bedrijven en beroepsonderwijs.<br />
Noodzakelijkerwijze gaat dit gepaard met een meer voorgestructureerde vraagstelling,<br />
inherent aan een grootschalige enquête.<br />
Eerst (hoofdstuk 3) wordt een beeld gegeven van de bedrijven die aan de enquête hebben<br />
meegewerkt, om vervolgens (hoofdstukken 4 t/m 6) nader in te gaan op verschillende<br />
aspecten van de <strong>contacten</strong> tussen bedrijven en beroepsonderwijs. Het rapport besluit met<br />
de belangrijkste conclusies van het onderzoek en een beleidsgerichte beschouwing<br />
(hoofdstuk 7).<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
9
10<br />
EXPERTISECENTRUM
3Enquête onder 156 bedrijven<br />
van diverse pluimage<br />
Hoofdstuk 2 biedt dus impressies uit oriënterende gesprekken met slechts drie bedrijven<br />
die zich bovendien relatief goed bewust zijn van het belang van goede relaties met het<br />
beroepsonderwijs. In de navolgende hoofdstukken worden de resultaten gepresenteerd<br />
van een enquête onder een groter aantal bedrijven. Daarmee wordt beoogd in<br />
kwantitatief opzicht indicaties te krijgen over hoe bedrijven omgaan met en aankijken<br />
tegen hun relaties met het beroepsonderwijs.<br />
De enquête, gehouden in de periode november-december 2004, heeft een quickscankarakter<br />
en kan beschouwd worden als de kern van dit verkennend onderzoek. In<br />
totaal 156 bedrijven uit diverse branches en van verschillende omvang hebben hieraan hun<br />
medewerking verleend.Voor een goed begrip van de resultaten schetsen we in dit<br />
hoofdstuk eerst de samenstelling van de populatie van bedrijven die in het onderzoek zijn<br />
betrokken. Omdat het in dit hoofdstuk om basisgegevens gaat, zijn deze hier telkens<br />
gepresenteerd in absolute aantallen bedrijven.<br />
3.1 De steekproef van bedrijven<br />
Om aan een zo divers mogelijke steekproef van bedrijven voor de enquête te komen, is<br />
gebruik gemaakt van een viertal bedrijvenbestanden: het bestand van leerbedrijven van<br />
Kenteq en van ECABO alsmede van een – bij KBA uit eerder onderzoek beschikbaar –<br />
bestand van OVDB-leerbedrijven; daarnaast is geput uit een bestand van de Nederlandse<br />
Vereniging voor Opleidingsfunctionarissen (NVOO).<br />
Dankzij de medewerking van Kenteq, ECABO en OVDB zijn uit hun bestanden steekproeven<br />
van leerbedrijven getrokken, zo veel mogelijk gespreid <strong>naar</strong> (sub)branche,<br />
personeelsomvang en regio. Het bestand van de NVOO is eerst geschoond van<br />
opleidingsinstituten en -bureaus, om vervolgens een selectie te maken van ‘echte<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
11
12<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
bedrijven’. De enquête heeft geresulteerd in medewerking van 31 bedrijven uit het<br />
Kenteq-bestand, 40 bedrijven uit het ECABO-bestand, 42 bedrijven uit het OVDB-bestand<br />
en 43 bedrijven uit het NVOO-bestand.<br />
Gezien de bedrijvenbestanden waaruit voor de enquête is geput, kan verondersteld<br />
worden dat het hier weliswaar een redelijke dwarsdoorsnede betreft van bedrijven <strong>naar</strong><br />
branche, personeelsomvang en regio, maar dat de steekproef niet zonder meer<br />
representatief geacht kan worden voor alle bedrijven in Nederland. Dat was ook niet de<br />
bedoeling van de enquête: de quick scan mikte vooral op een redelijke mate van diversiteit<br />
en op kwantiteit.<br />
Het is verder belangrijk om te attenderen op het gegeven dat de bedrijven die aan de<br />
enquête meegewerkt hebben, alle op een of andere wijze betrokken zijn bij opleidingen,<br />
als leerbedrijf dan wel via actieve opleidingsfunctionarissen. Daarom kan verondersteld<br />
worden dat de uitkomsten van de enquête een in positieve zin vertekend beeld geven van<br />
het bedrijfsperspectief op <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs: waarschijnlijk hebben in<br />
de enquête relatief veel bedrijven meegedaan die qua betrokkenheid bij het beroepsonderwijs<br />
beschouwd kunnen worden als ‘witte raven’. Juist uit hun ervaringen en wensen<br />
kan echter door beleid belangrijke lering getrokken worden om relatievorming tussen<br />
bedrijven en beroepsonderwijs te stimuleren, ook waar het gaat om nu (nog) niet of<br />
minder bij het beroepsonderwijs betrokken bedrijven.<br />
3.2 Branche en bedrijfsgrootte<br />
Aan de enquête hebben dus 156 bedrijven (en instellingen) hun medewerking verleend.<br />
Daarbij gaat het om 65 bedrijven of instellingen uit zorg- en welzijnbranches, 40 uit<br />
industriële branches (inclusief de bouw), 23 uit de commerciële dienstverlening (inclusief<br />
handel, banken enzovoort) en 24 uit de sfeer van overheid en non-profitorganisaties. Een<br />
viertal bedrijven is afkomstig uit andere branches.<br />
Qua bedrijfsgrootte is de hele range van het echte kleinbedrijf tot en met het grootbedrijf<br />
in de onderzoekspopulatie vertegenwoordigd: 12 bedrijven met minder dan 10<br />
werknemers, 34 met tussen 10 en 50 werknemers, 14 met tussen 50 en 100 werknemers,<br />
20 met tussen 100 en 200 werknemers en 76 met meer dan 200 werknemers. Er is<br />
duidelijk sprake van een oververtegenwoordiging van het grootbedrijf.
Industrie en Bouw<br />
Commerciële dienstverlening<br />
Zorg en Welzijn<br />
Overheid<br />
Overige branches<br />
Totaal<br />
Overzicht 3.1 geeft een beeld van de verdeling van betrokken bedrijven over de<br />
achtergrondkenmerken branche en bedrijfsgrootte. Dit beeld is van belang voor een juiste<br />
interpretatie van de verderop gepresenteerde onderzoeksresultaten.<br />
kleinbedrijf<br />
(< 50 werknemers)<br />
21<br />
12<br />
4<br />
9<br />
–<br />
46<br />
Het overzicht laat zien dat uit de diverse branches bedrijven van verschillende grootteklassen<br />
in het onderzoek zijn vertegenwoordigd. Bedrijven dan wel instellingen in het<br />
onderzoek uit de sector Zorg en Welzijn behoren overwegend tot het grootbedrijf, met<br />
meer dan 200 werknemers in dienst. Bedrijven uit de industrie en uit de commerciële<br />
dienstverlening behoren relatief vaak tot het midden- en kleinbedrijf.<br />
3.3 De zegslieden van bedrijven<br />
Niet alleen de diversiteit van bedrijven is van belang voor een juiste interpretatie van de<br />
onderzoeksgegevens. Dat geldt ook voor degenen die als respondent voor het bedrijf de<br />
enquête beantwoord hebben. De positie in het bedrijf kan uiteraard van betekenis zijn<br />
voor de perceptie van en/of het perspectief op <strong>contacten</strong> van het bedrijf met het<br />
beroepsonderwijs.Welnu, de enquête blijkt beantwoord te zijn door:<br />
• de directeur/bedrijfsleider: 18 bedrijven;<br />
• een (lijn)manager: 15 bedrijven;<br />
• het hoofd P&O/een P&O-functionaris: 17 bedrijven;<br />
• het hoofd Opleidingen/een opleidingsfunctionaris: 49 bedrijven;<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
middenbedrijf<br />
(≥ 50 - < 200 werkn.)<br />
11<br />
7<br />
7<br />
7<br />
2<br />
34<br />
grootbedrijf<br />
(≥ 200 werknemers)<br />
Overzicht 3.1: Samenstelling onderzoekspopulatie van bedrijven <strong>naar</strong> branche en bedrijfsgrootte: absolute aantallen<br />
8<br />
4<br />
54<br />
8<br />
2<br />
76<br />
Totaal<br />
40<br />
23<br />
65<br />
24<br />
4<br />
156<br />
13
14<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
• een praktijkbegeleider: 29 bedrijven;<br />
• anderszins (onder meer afdelingshoofden): 28 bedrijven.<br />
De aard van de zegslieden verschilt onder meer al <strong>naar</strong> gelang de bedrijfsomvang.Voor het<br />
onderwerp van dit onderzoek lijkt ons vooral het globale onderscheid van belang tussen<br />
functionarissen ‘uit de lijn’ van het bedrijf – voornamelijk directeuren/bedrijfsleiders en<br />
lijnmanagers – en ‘staffunctionarissen’.<br />
3.4 De opleidingsachtergrond van het personeel<br />
Gevraagd <strong>naar</strong> het opleidingsniveau van de werknemers in het bedrijf, blijkt in het<br />
personeelsbestand te overheersen:<br />
• het aandeel van mbo’ers: 63 bedrijven;<br />
• het aandeel van hbo’ers: 40 bedrijven;<br />
• het aandeel van werknemers op vmbo-niveau of lager: 22 bedrijven.<br />
In 8 bedrijven gaat het om een ongeveer gelijke verdeling van mbo’ers en hbo’ers en in 6<br />
bedrijven om een ongeveer gelijke verdeling van mbo’ers en vmbo’ers. In het bijzonder<br />
voor deze bedrijven – samen 14 – lijkt beleid gericht op versterking van de beroepskolom<br />
ook intern interessant.<br />
<strong>Van</strong> 16 bedrijven kunnen betrokken respondenten geen verdeling <strong>naar</strong> opleidingsniveau<br />
aangeven, ook niet schattenderwijs.<br />
De voor het bedrijf belangrijke opleidingssectoren – alleen gevraagd voor mbo’ers –<br />
blijken:<br />
• Administratie en Economie: 105 bedrijven;<br />
• Zorg en Welzijn: 81 bedrijven;<br />
• Techniek: 74 bedrijven;<br />
• Handel: 43 bedrijven;<br />
• De agrarische opleidingssector: 10 bedrijven;<br />
• (Ook) andere opleidingssectoren: 46 bedrijven.<br />
Deze verdeling laat nog eens zien dat bedrijven voor hun mbo’ers kennelijk niet slechts<br />
met één sector te maken hebben, maar dat voor nogal wat bedrijven meer dan één<br />
opleidingssector belangrijk is. Dit komt ook tot uitdrukking in het gegeven dat bedrijven<br />
nogal eens te maken hebben met verschillende kenniscentra (beroepsonderwijs bedrijfsleven).
3.5 BPV’ers of stagiairs in opleiding<br />
Opnieuw alleen voor mbo’ers, is gevraagd <strong>naar</strong> het aantal leerlingen of leerlingwerknemers<br />
dat het bedrijf gemiddeld op BPV of stage heeft.<br />
• voor 11 bedrijven in het onderzoek geldt dat ze nooit of slechts heel incidenteel een<br />
mbo’er op BPV of stage hebben;<br />
• 21 bedrijven hebben gemiddeld 1 mbo’er op BPV;<br />
• 31 bedrijven hebben er gemiddeld 2 à 3;<br />
• 21 bedrijven hebben er gemiddeld 3 à 10;<br />
• de overige 71 bedrijven hebben gemiddeld 10 of meer BPV’ers.<br />
Zeker de laatstgenoemde bedrijven horen tot het grootbedrijf. De onderzoeksgegevens<br />
laten zien dat deze zich merendeels concentreren in de zorg- en welzijnsbranche.<br />
De verdeling BBL-BOL-BPV’ers in bedrijven die doorgaans wél BPV’ers/stagiairs in<br />
opleiding hebben, blijkt als volgt:<br />
• in 56 bedrijven gaat het alleen of merendeels om BBL’ers;<br />
• in 17 bedrijven is de verdeling tussen BBL en BOL ongeveer fifty-fifty en<br />
• in 60 bedrijven gaat het alleen of merendeels om BOL’ers.<br />
Opvallend is dat in bedrijven uit de industrie en bouw de BBL’ers domineren en bij de<br />
overheid en ook in zorg en welzijn de BOL’ers. Bedrijven uit de commerciële<br />
dienstverlening nemen een tussenpositie in: in bijna de helft van deze bedrijven domineren<br />
BBL’ers en in de andere helft BOL’ers.<br />
3.6 Veranderende eisen aan vakmanschap<br />
Bedrijven worden geconfronteerd met ontwikkelingen in hun bedrijf die nieuwe, andere<br />
eisen stellen aan (nieuw en/of zittend) personeel. Ook nogal wat bedrijven in het<br />
onderzoek hebben daar nu of in de nabije toekomst mee te maken: 77 bedrijven in sterke<br />
mate, 55 bedrijven enigermate en – maar – 23 bedrijven niet of nauwelijks.<br />
Aan de 132 bedrijven die sterk of enigermate met dit soort ontwikkelingen te maken<br />
hebben, is een aantal mogelijke veranderingen voorgelegd in eisen die aan vaklieden in het<br />
bedrijf worden gesteld. De ontwikkelingen in het bedrijf blijken voor vaklieden te<br />
betekenen, dat:<br />
• ze kritisch zijn op wat er in het bedrijf gebeurt: 122 bedrijven;<br />
• ze in staat en bereid zijn permanent bij te leren: 121 bedrijven;<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
15
16<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
2 Ook eerder onderzoek<br />
onder bedrijven én<br />
beroepsbeoefenaren heeft<br />
dit laten zien.Vgl. Boer, P.<br />
den en Hövels, B. (1999).<br />
Contextontwikkelingen en<br />
competenties.Tilburg: OSA.<br />
• ze klant-/cliëntgericht kunnen werken: 119 bedrijven;<br />
• ze meer verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen loopbaan: 118 bedrijven;<br />
• ze meer verantwoordelijkheid kunnen dragen in het werk: 117 bedrijven;<br />
• ze kunnen bijdragen aan innovaties in de bedrijfsvoering: 110 bedrijven;<br />
• ze specialistischer inzetbaar zijn: 102 bedrijven;<br />
• ze breder inzetbaar zijn: 93 bedrijven;<br />
• aan hen (nog) andere eisen gesteld worden: 30 bedrijven.<br />
Hoewel hier waarschijnlijk deels sprake zal zijn van vertekening door sociaal wenselijke<br />
beantwoording, lijkt het beeld toch indicatief voor het gegeven dat er in hedendaagse<br />
bedrijven nogal wat aan de hand is.<br />
De genoemde antwoorden op de verschillende uitspraken discrimineren nauwelijks,<br />
hetgeen er ook op wijst dat het hier tendensen over de hele linie van bedrijven betreft.<br />
Opvallend is onder meer dat een behoorlijk deel van de bedrijven tegelijk wijst op<br />
verbredings- als op specialisatietendensen2 .<br />
3.7 Ondersteuning door derden<br />
Door verreweg het merendeel van de betrokken bedrijven (116 van de 132) worden<br />
activiteiten ontplooid om ervoor te zorgen dat nieuw aan te trekken of zittend personeel<br />
aan deze veranderende eisen beantwoordt. In dit verband wordt een veelsoortigheid van<br />
activiteiten genoemd, die zich merendeels focussen op enerzijds bijscholing, competentiemanagement<br />
en andere aspecten van intern HRD-beleid en anderzijds gericht zijn op<br />
initiële opleidingen en nieuw personeel.<br />
Gevraagd in hoeverre zij daarbij ondersteuning van derden verwachten, zeggen 73<br />
bedrijven dat dit wel en 41 dat dit niet het geval is. Derden waarvan bedrijven<br />
ondersteuning verwachten, zijn:<br />
• scholen voor beroepsonderwijs: 45 bedrijven;<br />
• kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven: 26 bedrijven;<br />
• brancheorganisaties en/of O&O-fondsen: 16 bedrijven;<br />
• overheid: 7 bedrijven;<br />
• Kamer van Koophandel en/of Technocentrum: 2 bedrijven;<br />
• andere derden (onder meer particuliere advies/trainingsbureaus): 25.<br />
Bijna eenderde (45) van de in totaal 156 bedrijven blijkt in het onderzoek expliciet aan te<br />
geven – in elk geval ook – ondersteuning te verwachten van scholen voor beroepsonderwijs;<br />
ze verwachten hulp om adequate antwoorden op veranderende eisen aan
vakmanschap in hun bedrijf te vinden. Door 26 van de bedrijven uit het onderzoek wordt<br />
in dit verband expliciet gewezen op kenniscentra.<br />
In principe kan dit worden opgevat als een uitnodiging van hun kant aan het beroepsonderwijs<br />
tot contact en samenwerking.<br />
De navolgende hoofdstukken gaan verder in op de vraag hoe vanuit bedrijfsperspectief<br />
aangekeken wordt tegen <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
17
18<br />
EXPERTISECENTRUM
4Het relatienetwerk van bedrijven<br />
met het beroepsonderwijs<br />
Een kerngegeven in het onderzoek is de vraag met welke scholen voor beroeps- of<br />
beroepsvoorbereidend onderwijs de bedrijven in de praktijk <strong>contacten</strong> onderhouden en<br />
bovendien of het om incidentele dan wel om permanente, structurele <strong>contacten</strong> gaat.<br />
Verder komen ook de overwegingen voor samenwerking in dit hoofdstuk aan bod.<br />
4.1 Relaties van bedrijven met onderwijsinstellingen<br />
Figuur 4.1 laat zien welke <strong>contacten</strong> de bedrijven hebben met diverse schoolsoorten voor<br />
beroeps- of beroepsvoorbereidend onderwijs en ook hoe duurzaam die <strong>contacten</strong> zijn.<br />
Figuur 4.1: Contacten van bedrijven met diverse schoolsoorten<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
19
20<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
Het vaakst onderhouden de bedrijven contact met ROC’s en dan hebben deze <strong>contacten</strong><br />
in meer dan driekwart van de gevallen ook een structureel, permanent karakter.<br />
<strong>Van</strong> de schoolsoorten voor beroeps- of beroepsvoorbereidend onderwijs nemen ROC’s<br />
dan ook de meest prominente plaats in in het relatienetwerk van bedrijven, gevolgd door<br />
hbo-instellingen en – op enige afstand – door vmbo-scholen en particuliere opleidingsinstellingen.<br />
De onderzoeksgegevens wijzen uit dat de <strong>contacten</strong> niet evenredig gespreid zijn over de<br />
verschillende branches. In twee opzichten is sprake van een significant verband tussen het<br />
relatienetwerk van bedrijven en de branche waartoe het bedrijf behoort. In de eerste<br />
plaats valt op dat overheidsbedrijven relatief weinig (slechts 8%) <strong>contacten</strong> onderhouden<br />
met vmbo-scholen. Gemiddeld onderhoudt ruim eenderde van alle bedrijven met deze<br />
schoolsoort <strong>contacten</strong>, zorg- en welzijnsinstellingen nog het meest (51%).<br />
In de tweede plaats blijken industriële bedrijven en bouwbedrijven relatief weinig contact<br />
te onderhouden met hbo-instellingen (27%), terwijl dit gemiddeld voor alle bedrijven uit<br />
het onderzoek 60 procent bedraagt. Ook in de <strong>contacten</strong> met het hbo scoren zorg- en<br />
welzijnsinstellingen (met 83%) het hoogst.<br />
4.2 Robuustheid van de relaties met ROC’s en de<br />
noodzaak tot versterking<br />
Het vaakst onderhouden bedrijven dus relaties met (een of meer) ROC’s. Hoe robuust<br />
zijn die relaties? Aan de zegslieden uit de bedrijven is gevraagd om aan te geven wat zij<br />
vinden van het huidige relatienetwerk.<br />
Bijna tweederde spreekt van een stevig relatienetwerk, ruim een kwart vindt dat<br />
relatienetwerk fragiel en een kleine minderheid (8%) vindt dat het relatienetwerk niet veel<br />
voorstelt. Overheidsbedrijven spreken het minst vaak (42%) over een stevig relatienetwerk<br />
met ROC’s. Bedrijfsgrootte blijkt er niet veel toe te doen.<br />
Hoewel er bij relaties met ROC’s veelal sprake is van een stevig netwerk, oordeelt<br />
niettemin bijna tweederde (63%) van de bedrijven dat het relatienetwerk versterkt moet<br />
worden. Het antwoordpatroon is weergegeven in Figuur 4.2.
Figuur 4.2: Robuustheid huidige relatienetwerk en de noodzaak tot versterking<br />
Kennelijk is er in ruim de helft van de bedrijven die nu al stevige relaties onderhouden,<br />
behoefte aan (verdere) versterking van het relatienetwerk, de andere helft heeft die<br />
behoefte niet.<br />
Ruim een kwart van de bedrijven constateert dat de huidige relaties fragiel zijn of niet<br />
veel voorstellen en dat versterking nodig is.<br />
Opvallend is de kleine groep bedrijven (7%) die de huidige relatie fragiel vindt of niet veel<br />
vindt voorstellen en ook geen versterking nodig vindt. Het blijkt hier overigens met name<br />
om bedrijven te gaan die nooit of slechts incidenteel een BPV’er of stagiair in opleiding<br />
hebben.<br />
Blijkbaar moet er dus volgens het merendeel van de bedrijven nog een en ander gebeuren<br />
aan hun relatienetwerk met ROC’s. In het volgende hoofdstuk besteden we daar nader<br />
aandacht aan.<br />
Gevraagd hoe het relatienetwerk met ROC’s zich ontwikkelt, vindt ruim de helft van de<br />
bedrijven dat het relatienetwerk stabiel is, 43 procent ziet het relatienetwerk sterker<br />
worden en volgens 5 procent wordt het zwakker.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
21
22<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
4.3 Relaties van bedrijven met kenniscentra<br />
Naast scholen vormen kenniscentra (beroepsonderwijs bedrijfsleven) onderdeel van het<br />
Nederlandse systeem van beroepsonderwijs. Qualitate qua hebben zij contact met<br />
bedrijven, namelijk met leerbedrijven. De in dit onderzoek betrokken bedrijven behoren<br />
merendeels tot het bestand van leerbedrijven van de kenniscentra Kenteq, ECABO en<br />
OVDB. De constatering dat nagenoeg alle bedrijven uit het onderzoek <strong>contacten</strong><br />
onderhouden met kenniscentra ligt dan ook voor de hand, evenzeer als het gegeven dat<br />
het hier nagenoeg altijd <strong>contacten</strong> in verband met BPV- of stageplaatsen betreft.Toch heeft<br />
bijna een kwart van de bedrijven uit het onderzoek daarnaast <strong>contacten</strong> met kenniscentra<br />
op ander gebied dan dat van BPV of stage. (In het onderzoek is niet gevraagd welke<br />
gebieden dat zijn.) In ruim driekwart van de bedrijven beperken de <strong>contacten</strong> met<br />
kenniscentra zich tot BPV of stage.<br />
4.4 Overwegingen van bedrijven om contact met het<br />
beroepsonderwijs te onderhouden<br />
Beroepsonderwijs behoort niet tot de ‘hard core’ van bedrijven. Kennelijk hechten<br />
bedrijven niettemin aan <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs.Wat zijn hun overwegingen<br />
om met het beroepsonderwijs samen te werken? Als opmaat <strong>naar</strong> de volgende<br />
hoofdstukken is dat een interessante vraag. Overzicht 4.3 geeft in volgorde van<br />
belangrijkheid een beeld van overwegingen waardoor bedrijven zich laten leiden.
Om ervoor te zorgen dat het beroepsonderwijs in de toekomst kwalitatief zo goed<br />
mogelijk aansluit bij de behoeften van het bedrijf<br />
Om te voorzien in de directe behoefte van het bedrijf aan gekwalificeerd personeel<br />
Om te voorzien in de toekomstige kwantitatieve behoefte van het bedrijf aan gekwalificeerd<br />
personeel<br />
Om tegemoet te komen aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijf<br />
Om de scholing van het zittend personeel te stimuleren<br />
Om innovaties in het bedrijf te stimuleren door gebruik te maken van de expertise van het<br />
beroepsonderwijs<br />
Overzicht 4.3: Overwegingen om samen te werken met het beroepsonderwijs: percentage bedrijven dat de overweging<br />
heel belangrijk vindt<br />
Duidelijk is dat veel bedrijven meer dan één overweging heel belangrijk vinden. Duidelijk is<br />
ook dat de topdrie gevormd wordt door overwegingen die alle te maken hebben met een<br />
direct belang van het bedrijf zélf bij een adequate personeelsvoorziening, op korte dan wel<br />
middellange termijn. Het lijkt er ook op dat deze overwegingen in hoofdzaak focussen op<br />
de personeelsvoorziening via initiële trajecten.Tegen de achtergrond van de samenstelling<br />
van het personeelsbestand van de bedrijven uit het onderzoek en ontwikkelingen die zich<br />
in de bedrijven voordoen (zie hoofdstuk 3), bevreemdt dat allerminst.<br />
Opvallend is dat voor nog geen derde van bedrijven de scholing van zittend personeel een<br />
overweging is om samen te werken met het beroepsonderwijs. Ook nog geen derde van<br />
de bedrijven noemt als overweging voor samenwerking om innovaties in het bedrijf te<br />
stimuleren.<br />
Overigens blijken niet alle bedrijven uit het onderzoek zonder meer over één kam<br />
geschoren te kunnen worden.<br />
In de eerste plaats valt op dat bedrijven waar het aandeel van hbo’ers in het personeelsbestand<br />
dominant is, significant minder vaak waarde toekennen aan ‘personeelsvoorzienings’-overwegingen<br />
dan de andere bedrijven. Het zijn vooral de bedrijven met<br />
overwegend mbo’ers en met grotendeels vmbo’ers in dienst die hierop het hoogst scoren.<br />
Een tweede opvallend verschil tussen bedrijven is dat <strong>naar</strong> branches. Overheidsbedrijven<br />
laten zich significant minder dan bedrijven uit andere branches leiden door ‘personeels-<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
67%<br />
62%<br />
60%<br />
49%<br />
31%<br />
30%<br />
23
24<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
voorzienings’-overwegingen, terwijl zorg- en welzijnsinstellingen dat meer dan gemiddeld<br />
wél doen. Industrie- en bouwbedrijven en ook bedrijven in de commerciële dienstverlening<br />
nemen wat dit betreft een tussenpositie in. Een kanttekening die hierbij gemaakt<br />
moet worden, is dat industrie- en bouwbedrijven zich significant vaker dan bedrijven in de<br />
commerciële dienstverlening laten leiden door het kunnen voorzien in de directe behoefte<br />
aan gekwalificeerd personeel.<br />
In de derde plaats valt de rol van de bedrijfsgrootte op. Hoewel niet significant, is er een<br />
betekenisvol verschil tussen grotere bedrijven en het MKB. De maatschappelijke<br />
verantwoordelijkheid van het bedrijf wordt door bedrijven met meer dan 100 werknemers<br />
vaker dan door kleinere bedrijven heel belangrijk genoemd als een van de<br />
overwegingen om samen te werken met het beroepsonderwijs.
5De vormgeving en inhoud<br />
van het relatienetwerk<br />
Het vorige hoofdstuk geeft een overall-beeld van relaties die bedrijven onderhouden met<br />
het beroepsonderwijs en van overwegingen die zij hebben voor samenwerking. Dit<br />
hoofdstuk gaat nader in op de vorm van de relatienetwerken en op de vraag wat er nu<br />
daadwerkelijk gebeurt in bestaande <strong>contacten</strong> tussen bedrijven en het beroepsonderwijs.<br />
5.1 Vormgeving van relatienetwerken<br />
5.1.1 Individuele bedrijven en samenwerkingsverbanden<br />
In ruim de helft (55%) van de gevallen is het contact met het beroepsonderwijs alleen een<br />
kwestie van het individuele bedrijf zelf. In de overige (45%) bedrijven gaat het om<br />
<strong>contacten</strong> via een samenwerkingsverband met andere bedrijven in de regio. In verreweg<br />
het merendeel van deze laatste gevallen betreft dit een sectoraal/branchegewijze<br />
georganiseerd samenwerkingsverband. Dat wil zeggen een samenwerkingsverband van<br />
bedrijven die tot dezelfde sector of branche behoren. (In hoofdstuk 2 zijn daarvan<br />
voorbeelden gegeven.) Slechts voor enkele bedrijven uit het onderzoek geldt dat het om<br />
een brancheoverstijgend samenwerkingsverband gaat.<br />
Overzicht 5.1 laat zien dat zorg- en welzijnsinstellingen relatief vaker dan bedrijven uit<br />
andere branches hun <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs (ook) onderhouden via een<br />
samenwerkingsverband met andere bedrijven/instellingen in de regio.Voor bedrijven uit de<br />
commerciële dienstverlening geldt dat nog het minst.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
25
26<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
Industrie en Bouw<br />
Commerciële dienstverlening<br />
Zorg en Welzijn<br />
Overheid, non-profit<br />
Totaal<br />
Individuele<br />
bedrijf alléén<br />
In kader van samenwerkingsverband<br />
Overzicht 5.1: Contact met beroepsonderwijs vanuit het individuele bedrijf alléén dan wel (ook) in<br />
samenwerkingsverband met andere bedrijven, <strong>naar</strong> branche: percentage<br />
5.1.2 Niveaus waarop <strong>contacten</strong> worden onderhouden<br />
67<br />
87<br />
25<br />
78<br />
54<br />
Totaal<br />
(=100%)<br />
Interessant aan het relatienetwerk is de vraag op welk niveau binnen het bedrijf contact<br />
wordt onderhouden met het beroepsonderwijs en vice versa. Ook interessant omdat dit<br />
een belangrijke indicator lijkt voor een draagvlak van de <strong>contacten</strong> tussen bedrijf en<br />
beroepsonderwijs.<br />
Deze vraag is aan de bedrijven uit het onderzoek voorgelegd en toegespitst op <strong>contacten</strong><br />
die het bedrijf onderhoudt met ROC’s. Overzicht 5.2 laat zien wat volgens de bedrijven<br />
het niveau a) binnen ROC’s respectievelijk b) binnen het bedrijf is waarop <strong>contacten</strong><br />
worden onderhouden.<br />
a. Binnen ROC (N=134) b. Binnen bedrijf (N=135)<br />
bestuur/centrale directie<br />
37% directeur/bedrijfsleider<br />
sector- of afdelingsmanagers/-directeuren<br />
41% (lijn)managers<br />
opleidingscoördinatoren en/of praktijkopleiders 87% praktijkbegeleider<br />
docenten<br />
75% afdeling P&O<br />
anders<br />
3% afdeling Opleidingen<br />
anders<br />
Overzicht 5.2: Niveau binnen a) het ROC en b) binnen het bedrijf waarop <strong>contacten</strong> worden onderhouden: percentages<br />
33<br />
13<br />
75<br />
22<br />
46<br />
39<br />
23<br />
64<br />
23<br />
149<br />
33%<br />
32%<br />
73%<br />
34%<br />
37%<br />
3%
Bijna driekwart van de bedrijven geeft aan dat de <strong>contacten</strong> zich binnen het bedrijf<br />
afspelen op het niveau van de praktijkbegeleider. En verreweg het merendeel van de<br />
bedrijven onderhoudt binnen het ROC contact met opleidingscoördinatoren, praktijkopleiders<br />
en/of docenten. Kennelijk bestaat het relatienetwerk aan beide kanten<br />
grotendeels uit <strong>contacten</strong> ‘op de werkvloer’. In nauwelijks eenderde van de bedrijven<br />
speelt (ook) het management een rol in het relatienetwerk en binnen de onderwijsinstellingen<br />
is volgens bedrijven de rol van het management niet veel groter.<br />
Als bedrijven vinden dat het relatienetwerk versterkt moet worden – volgens hoofdstuk 4<br />
bijna tweederde van de bedrijven uit het onderzoek –, is hun gevraagd op welk niveau dat<br />
dan moet gebeuren. Bijna 80 procent wijst op gewenste versterking op uitvoerend niveau,<br />
tussen docenten en praktijkopleiders. Maar ook een fors aantal bedrijven wijst op het<br />
tactisch niveau, dat tussen middenmanagement op school en in het bedrijf (63%) en/of op<br />
het strategisch niveau, tussen bestuur/directie op school en in het bedrijf (60%).<br />
Ofschoon in het merendeel van de gevallen het relatienetwerk ‘op de werkvloer’ al vorm<br />
krijgt – over de intensiteit daarvan kan op grond van deze enquête niets gezegd<br />
worden –, verdient dit uitvoerend niveau in de ogen van bedrijven dus versterking.<br />
Getuige het belang dat veel bedrijven hechten aan versterking van het relatienetwerk op<br />
tactisch en strategisch niveau, is er blijkbaar ook nogal eens behoefte aan versterking van<br />
het draagvlak en/of aan duidelijke beleidskaders door samenwerking ‘boven in’ de<br />
organisaties.<br />
5.2 Concrete activiteiten in de praktijk<br />
Samenwerking tussen bedrijven en het beroepsonderwijs stelt niet veel voor als deze niet<br />
tot uitdrukking komt in concrete activiteiten. In het geval van samenwerking van bedrijven<br />
met kenniscentra concentreren deze activiteiten zich op de BPV en stage en – zoals<br />
hoofdstuk 4 laat zien – in ongeveer een kwart van de bedrijven ook op ander vlak.<br />
Indien bedrijven <strong>contacten</strong> onderhouden met onderwijsinstellingen, blijkt de inhoud van<br />
deze <strong>contacten</strong> nogal uiteen te lopen, afhankelijk van de schoolsoort waarmee contact is.<br />
Contacten met het vmbo blijken zich merendeels (in 68% van de betrokken bedrijven) te<br />
beperken tot stages; in de andere 32 procent gaat het (ook) over andere gebieden. Bij<br />
<strong>contacten</strong> van bedrijven met ROC’s en/of met hbo-instellingen hebben die <strong>contacten</strong> veel<br />
vaker (in meer dan de helft van de bedrijven) ook betrekking op andere gebieden dan de<br />
BPV of stage. In het geval van <strong>contacten</strong> met particuliere opleidingsinstellingen – slechts in<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
27
28<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
een gering aandeel van de bedrijven uit het onderzoek aan de orde – gaat het in<br />
tweederde van de betrokken bedrijven over andere gebieden.<br />
Activiteiten in hun samenwerking met het beroepsonderwijs zijn nader geconcretiseerd.<br />
Dit is gebeurd door bedrijven te vragen om aan te geven in hoeverre op een reeks<br />
gebieden in de praktijk concrete activiteiten worden ontplooid in hun samenwerking met<br />
het beroepsonderwijs.Voorzover dat niet het geval is, is gevraagd of er dan wel plannen<br />
bestaan om dat te doen.<br />
Overzicht 5.3 laat zien hoe deze vraag beantwoord is, geordend <strong>naar</strong> frequenties.
De beschikbaarheid en kwaliteit van BPV-/stageplaatsen in het bedrijf<br />
Een actieve rol van het bedrijf bij beoordeling, toetsing en/of examinering<br />
Scholing en opleiding van zittend personeel<br />
Deelname van leerlingen aan bedrijfsprojecten/werkopdrachten in het bedrijf<br />
Verbetering van de afstemming tussen het praktijk- en theoriedeel van opleidingen<br />
Beter benutten van de leermogelijkheden in het bedrijf<br />
Het gelijk op laten lopen van wensen en behoeften van de leerling en die van het bedrijf<br />
Terugdringen van voortijdige uitval uit de opleiding<br />
Bijdragen van het bedrijf aan voorlichting over en promotie van opleidingen<br />
Het meer centraal stellen van de leerling in de opleiding<br />
Bijdragen van het bedrijf aan het creëren van flexibele leertrajecten op maat<br />
Verduidelijken van door het bedrijf gewenste competenties<br />
Actieve rol van het bedrijf bij de inhoud en vormgeving van competentiegerichte opleidingen<br />
Verzorgen van theorieonderdelen in het bedrijf<br />
Stimuleren van gastlessen op school door mensen uit het bedrijf<br />
Doorbreken van de opdeling van opleidingen in strikt van elkaar afgebakende ‘vakken’<br />
Verbeteren van de betrokkenheid van docenten bij de gang van zaken in het bedrijf<br />
Benutten van de kennis en deskundigheid van de school voor innovaties van producten en diensten in het<br />
bedrijf<br />
Verbeteren van de afstemming tussen vmbo en ROC<br />
Stimuleren van docentenstages in het bedrijf<br />
Benutten van de kennis en deskundigheid van de school voor innovaties in de bedrijfsvoering<br />
(werkprocessen) in het bedrijf<br />
Deelname van het bedrijf aan de inrichting en vormgeving van simulatieprojecten op school<br />
Andere voor het bedrijf belangrijke gebieden<br />
Zoals ook wel voor de hand ligt, scoren activiteiten op het gebied van BPV-/stageplaatsen<br />
het hoogst, dat wil zeggen 75 procent van de bedrijven uit het onderzoek geeft aan dat er<br />
op dit gebied in de samenwerking met het beroepsonderwijs concrete activiteiten<br />
plaatsvinden; 8 procent zegt dat dat niet aan de hand is, maar dat er wel plannen bestaan.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
Ja, concrete<br />
activiteiten<br />
Overzicht 5.3: Gebieden waarop in samenwerking concrete activiteiten worden ontplooid of plannen daartoe bestaan: percentages<br />
Neen, wél<br />
plannen<br />
75% 8%<br />
64% 8%<br />
62% 12%<br />
59% 15%<br />
57% 16%<br />
53% 21%<br />
51% 22%<br />
50% 7%<br />
50% 5%<br />
48% 10%<br />
47% 16%<br />
44% 17%<br />
41% 14%<br />
38% 15%<br />
37% 13%<br />
31% 15%<br />
30% 20%<br />
23% 13%<br />
20% 17%<br />
20% 15%<br />
15% 11%<br />
13% 14%<br />
15% –<br />
29
30<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
Interessant zijn vooral minder traditionele gebieden waarop concrete activiteiten in de<br />
samenwerking tussen bedrijven en beroepsonderwijs plaatsvinden.<br />
Voorbeelden daarvan zijn onder meer:<br />
• het terugdringen van voortijdige uitval (50% van de bedrijven onderneemt concrete<br />
activiteiten; in 7% bestaan plannen daartoe);<br />
• bijdragen van het bedrijf aan het creëren van flexibele leertrajecten op maat (47% van<br />
de bedrijven concrete activiteiten, in 16% plannen);<br />
• een actieve rol van het bedrijf bij de inhoud en vormgeving van competentiegerichte<br />
opleidingen (41% van de bedrijven concrete activiteiten, in 14% plannen);<br />
• het verzorgen van theorieonderdelen in het bedrijf (38% van de bedrijven concrete<br />
activiteiten, in 15% plannen);<br />
• het doorbreken van de opdeling van opleidingen in strikt van elkaar afgebakende<br />
‘vakken’ (31% van de bedrijven concrete activiteiten, in 15% plannen);<br />
• het stimuleren van docentenstages in het bedrijf (20% van de bedrijven concrete<br />
activiteiten, in 15% plannen);<br />
• de deelname van het bedrijf aan de inrichting en vormgeving van simulatieprojecten op<br />
school (13% van de bedrijven concrete activiteiten, in 14% plannen).<br />
De door de bedrijven in de enquête genoemde gebieden roepen haast even zovele vragen<br />
op over waar deze concrete activiteiten zich wel en waar niet voordoen. Het quickscankarakter<br />
van het onderzoek liet niet toe om daar verder op in te gaan.<br />
5.3 Voor bedrijven prioritaire gebieden voor<br />
samenwerking<br />
<strong>Van</strong>uit bedrijfsperspectief interessanter nog dan wat feitelijk aan concrete activiteiten<br />
wordt ondernomen, is waar bedrijven zelf hun prioriteiten leggen in <strong>contacten</strong> met het<br />
beroepsonderwijs.<br />
Daarvoor is hun gevraagd om van de in overzicht 5.3 gepresenteerde gebieden aan te<br />
geven, welke drie gebieden voor hen het meest belangrijk zijn in het contact met het<br />
beroepsonderwijs. Overzicht 5.4 laat de topvijf zien van gebieden waaraan bedrijven zelf<br />
prioriteit toekennen in de samenwerking met het beroepsonderwijs.
Verbetering van de afstemming tussen het praktijk- en theoriedeel van opleidingen<br />
De beschikbaarheid en kwaliteit van BPV-/stageplaatsen in het bedrijf<br />
Een actieve rol van het bedrijf bij de inhoud en vormgeving van competentiegerichte<br />
opleidingen<br />
Verduidelijken van door het bedrijf gewenste competenties<br />
Het gelijk op laten lopen van wensen en behoeften van de leerling en die van het bedrijf<br />
Overzicht 5.4: Topvijf van prioritaire contactgebieden voor bedrijven: percentages meest genoemde gebieden<br />
Hoewel de afstemming tussen praktijk- en theoriecomponent al sinds mensenheugenis één<br />
van de kernvraagstukken is van het beroepsonderwijs, wordt dit gebied in dit onderzoek<br />
– nu ook – door bedrijven expliciet als het aandachtsgebied met de meeste prioriteit<br />
genoemd. In het algemeen is opvallend dat de topvijf van voor bedrijven prioritaire<br />
samenwerkingsgebieden vrijwel alle betrekking hebben op kwaliteitsaspecten van<br />
opleidingen, bezien vanuit zowel het perspectief van leerlingen als dat van het bedrijf.<br />
Andere gebieden die voor bedrijven vaak – dat wil zeggen in meer dan 10 procent van alle<br />
als prioritair benoemde gevallen – voorrang krijgen in hun contact met beroepsonderwijs<br />
zijn:<br />
• de scholing en opleiding van zittend personeel (16%);<br />
• het beter benutten van leermogelijkheden in het bedrijf (16%);<br />
• een actieve rol van het bedrijf bij de beoordeling, toetsing en/of examinering (16%);<br />
• de deelname van leerlingen aan bedrijfsprojecten/werkopdrachten in het bedrijf (13%).<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
37%<br />
36%<br />
22%<br />
19%<br />
17%<br />
31
32<br />
EXPERTISECENTRUM
6Overall-evaluatie door bedrijven<br />
In vorige hoofdstukken is een beeld gegeven van de huidige stand van zaken in de<br />
samenwerking van bedrijven met het beroepsonderwijs. Daarin is aandacht besteed aan<br />
het relatienetwerk zelf, de vormgeving daarvan, evenals aan de feitelijke en wenselijke<br />
inhoud van de samenwerking.<br />
Dit hoofdstuk gaat kort in op de vraag hoe bedrijven alles overziend hun huidige<br />
samenwerking met het beroepsonderwijs beoordelen.Wat zien zij als de belangrijkste<br />
succesfactoren en belemmeringen voor samenwerking met het beroepsonderwijs en hoe<br />
beoordelen zij de omslag die het beroepsonderwijs nu aan het maken is in de richting van<br />
competentiegericht opleiden.<br />
6.1 Oordeel over de huidige samenwerking<br />
Ruim driekwart van de bedrijven uit het onderzoek blijkt een positief oordeel te hebben<br />
over de huidige samenwerking van het bedrijf met het beroepsonderwijs. Nog geen 5<br />
procent is uitgesproken negatief en de rest is neutraal. Hoewel rekening gehouden dient<br />
te worden met de veronderstelde positieve selectie van bedrijven voor dit onderzoek (zie<br />
hoofdstuk 3) en ongetwijfeld ook sociaalwenselijke beantwoording een rol gespeeld zal<br />
hebben, lijkt dit vooralsnog een verheugende boodschap voor het beroepsonderwijs.<br />
Bijna driekwart van de bedrijven geeft aan dat hun samenwerking met het beroepsonderwijs<br />
ook tot concrete resultaten heeft geleid. Dit wijst erop dat het hier in de ogen<br />
van de bedrijven geen ‘lege hulsen’ betreft. Niettemin dringen veel bedrijven aan op<br />
(verdere) versterking van de samenwerking, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
33
34<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
6.2 Succesfactoren en belemmeringen<br />
Wat zijn volgens bedrijven de belangrijkste succesfactoren bij het ontwikkelen van<br />
(verdere) samenwerking met het beroepsonderwijs en wat de belangrijkste<br />
belemmeringen? Beide zijn in de vorm van een open vraag aan de bedrijven voorgelegd.<br />
Bijna driekwart van de bedrijven ziet succesfactoren voor het ontwikkelen van de<br />
samenwerking. Op de vraag wat voor hen de belangrijkste succesfactor is, kunnen de<br />
antwoorden als volgt gegroepeerd worden:<br />
• goed op de hoogte zijn van elkaars werkterrein, goede communicatie, wederzijdse<br />
chemie, elkaars cultuur aanvoelen, betrokkenheid op elkaar;<br />
• creëren van win-winsituaties, voordelen voor elk van de betrokken partijen,<br />
tevredenheid bedrijf-school-leerling;<br />
• goede afstemming van onderwijs op de praktijk, klantgerichtheid van de scholen,<br />
afstemming theorie en praktijk, omslag <strong>naar</strong> competentiegericht opleiden;<br />
• goede begeleiding van jonge mensen (BPV’ers, stagiairs, afstudeerders) vanuit de school,<br />
trajectbegeleiding;<br />
• voldoende middelen beschikbaar, scholen afrekenen op resultaat;<br />
• zorg voor goed gekwalificeerd personeel als gemeenschappelijk belang;<br />
• leerlingen, stagiairs moeten passen bij het bedrijf;<br />
• docenten moeten goed op hoogte zijn van wat in het bedrijf gebeurt, uitwisselen<br />
docenten en bedrijfsmensen;<br />
• gestructureerde communicatie, afstemming op elk niveau;<br />
• flexibele leertrajecten op maat, leveren van maatwerk;<br />
• samen maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen.<br />
Ruim 40 procent van de bedrijven ziet belemmeringen bij het ontwikkelen van de<br />
samenwerking. Aan bedrijven is gevraagd om de in hun ogen belangrijkste belemmering te<br />
noemen. Deze kunnen globaal als volgt gegroepeerd worden:<br />
• desinteresse bij scholen, er wordt te veel vanuit het onderwijs gedacht, cultuurverschillen;<br />
• tijdgebrek, samenwerking vraagt te hoge tijdsinvestering, prijskaartje voor bedrijf te<br />
hoog, beschikbaarheid capaciteit en middelen;<br />
• veranderingen in bedrijfsleven en in onderwijs houden geen gelijke tred;<br />
• te weinig bekend met elkaars werkterrein, onvoldoende afstemming, onduidelijke<br />
communicatie;
• onderwijs te weinig praktijkgericht, niet bezig met de bedrijfspraktijk, grote afstand<br />
beroepsonderwijs-werkvloer;<br />
• core-business van bedrijven en scholen verschillen, andere belangen, verschillende<br />
doelstellingen;<br />
• onvoldoende afstemming op beleidsmatig niveau;<br />
• starheid docenten, incompetentie, gaan niet mee met ontwikkelingen;<br />
• gebrek bij scholen aan flexibiliteit in werktijden.<br />
6.3 Oordeel over de wending <strong>naar</strong> competenties<br />
Gevraagd <strong>naar</strong> hun oordeel over de omslag van het beroepsonderwijs <strong>naar</strong> competentiegericht<br />
opleiden is het beeld overwegend positief, hoewel nogal wat bedrijven op dit punt<br />
een flink voorbehoud maken. Bijna 80 procent van de bedrijven oordeelt positief over de<br />
ontwikkeling van het beroepsonderwijs in de richting van competenties, maar de helft<br />
daarvan stelt ook dat ze willen afwachten hoe dat in de praktijk uitpakt. Daarnaast heeft<br />
bijna 20 procent van de bedrijven zo zijn twijfels of weet het niet.<br />
Wat het werken aan competentiegericht opleiden betreft, lijkt de boodschap die bedrijven<br />
afgeven aan het beroepsonderwijs duidelijk: “Een goede zaak, maar het komt er wel op aan<br />
wat er in de praktijk van terecht komt.”<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
35
36<br />
EXPERTISECENTRUM
7Conclusies<br />
Vooral via de enquête onder bedrijven zijn in dit onderzoek empirische indicaties<br />
verkregen over hoe bedrijven aankijken tegen hun relaties met het beroepsonderwijs. Het<br />
betreft hier een verkennend onderzoek met een quick-scankarakter. Het onderzoek biedt<br />
empirisch onderbouwd zicht op deze thematiek, maar kent ook zijn beperkingen.<br />
Aan de ene kant levert het over een breed palet van aspecten een beeld van hoe het er<br />
momenteel volgens bedrijven voor staat met hun relatienetwerk met het beroepsonderwijs.<br />
Dit beeld heeft betrekking op een grote diversiteit van bedrijven in<br />
verschillende branches en met een verschillende personeelsomvang. Aan de andere kant<br />
heeft de verkregen informatie noodzakelijkerwijs een voorgestructureerd en daardoor<br />
globaal karakter. Bovendien dient, gezien de bedrijven die in het onderzoek zijn betrokken,<br />
nadrukkelijk rekening gehouden te worden met een vertekening in positieve richting: het<br />
betreft overwegend tamelijk ‘opleidingsminded’ bedrijven. In zekere zin kunnen deze als<br />
voorlopers beschouwd worden waar het de <strong>contacten</strong> met beroepsonderwijs betreft.<br />
De conclusies van dit onderzoek dienen dan ook tegen de achtergrond van het bovenstaande<br />
geïnterpreteerd te worden.<br />
7.1 Conclusies uit het onderzoek<br />
De hoofdtendens die uit het onderzoek <strong>naar</strong> voren komt, is dat bedrijven in het algemeen<br />
positief aankijken tegen hun huidige samenwerking met het beroepsonderwijs.Wel vinden<br />
ze merendeels (verdere) versterking van de samenwerking nodig en moet er daarvoor<br />
volgens hen nog het een en ander gebeuren. Ook stellen zij zich weliswaar positief op<br />
tegenover de omslag <strong>naar</strong> competentiegericht opleiden, maar met de nodige slagen om de<br />
arm: eerst maar eens afwachten wat er in de praktijk van terecht komt. In het<br />
onderstaande formuleren we puntsgewijs de belangrijkste conclusies.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
37
38<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
1 Nagenoeg alle bedrijven uit het onderzoek blijken <strong>contacten</strong> te onderhouden met het<br />
beroepsonderwijs, deels (ruim de helft) als individueel bedrijf, deels in het kader van<br />
een samenwerkingsverband met andere bedrijven in de regio.<br />
2 Behalve met kenniscentra zijn die <strong>contacten</strong> er het vaakst met ROC’s en hboinstellingen.<br />
Contacten met het vmbo blijven duidelijk achter: niet veel meer dan<br />
eenderde van de bedrijven onderhoudt <strong>contacten</strong> met het vmbo.<br />
3 Voorzover <strong>contacten</strong> met het vmbo er wél zijn, gaan ze merendeels over stages, terwijl<br />
<strong>contacten</strong> met ROC’s en hbo-instellingen bij gros van de bedrijven juist ook op andere<br />
gebieden dan stage of BPV betrekking hebben. Contacten met kenniscentra beperken<br />
zich niet alleen tot BPV of stage; bijna een kwart van de bedrijven heeft ook op ander<br />
gebied contact met kenniscentra.<br />
4 In ongeveer driekwart van de bedrijven die <strong>contacten</strong> onderhouden met ROC’s en<br />
hbo-instellingen hebben die <strong>contacten</strong> een structureel karakter. Bedrijven<br />
karakteriseren hun relatienetwerk met ROC’s merendeels als stevig, robuust.<br />
5 Hoewel het merendeel van de bedrijven hun huidige samenwerking met het<br />
beroepsonderwijs als positief beschouwt, vindt bijna tweederde dat hun relatienetwerk<br />
met het beroepsonderwijs versterkt moet worden. Dat geldt ook voor veel van de<br />
bedrijven die al een stevig relatienetwerk hebben.<br />
Over de hele linie blijken er verschillen tussen bedrijven qua vormgeving van het<br />
relatienetwerk en inhoudelijke activiteiten die ondernomen worden in de samenwerking.<br />
6 Verreweg de belangrijkste overwegingen voor bedrijven om belang te hechten aan<br />
(versterking van de) samenwerking met het beroepsonderwijs liggen in de sfeer van het<br />
kunnen (blijven) voorzien in hun – kwalitatieve en/of kwantitatieve – behoefte aan<br />
gekwalificeerd personeel.Vooral het grootbedrijf wijst daarnaast op zijn<br />
maatschappelijke verantwoordelijkheid hierin.<br />
Slechts eenderde van de bedrijven uit het onderzoek wijst op het stimuleren van de<br />
scholing van het zittend personeel en/of op het stimuleren van innovaties in het bedrijf<br />
als heel belangrijke overwegingen om samen te werken met het beroepsonderwijs.<br />
Op de achtergrond spelen andere, nieuwe eisen die in het bedrijf aan (nieuw en<br />
zittend) personeel worden gesteld een belangrijke rol. Het merendeel van de bedrijven
(voor)ziet in het bedrijf ontwikkelingen die andere eisen aan personeel stellen, de helft<br />
zelfs in sterke mate.<br />
7 Versterking van het relatienetwerk moet volgens (bijna 80 procent van de) bedrijven<br />
gebeuren op uitvoerend niveau, vooral tussen docenten en praktijkbegeleiders, maar<br />
volgens meer dan 60 procent ook op tactisch en strategisch niveau. Kennelijk wordt<br />
draagvlak vanuit en ondersteuning door het midden en hoger management – binnen<br />
bedrijf én beroepsonderwijs – als een belangrijke voorwaarde voor een sterk<br />
relatienetwerk beschouwd.<br />
8 Belangrijke succesfactoren voor samenwerking met het beroepsonderwijs concentreren<br />
zich volgens bedrijven dan ook op ‘wederzijdse chemie’ en adequate afstemming op alle<br />
niveaus. Daarnaast wijzen bedrijven nadrukkelijk op het belang van het creëren van winwinsituaties,<br />
met voordelen voor bedrijf, school én leerling. Concreter wordt verder het<br />
belang benadrukt van afstemming van het onderwijs op de praktijk van het bedrijf, een<br />
goede begeleiding van leerlingen vanuit de school en een juiste ‘fit’ tussen leerling en<br />
bedrijf.<br />
Belemmeringen worden nogal eens ervaren in de sfeer van een onvoldoende<br />
gerichtheid op of open opstelling door scholen en docenten <strong>naar</strong> bedrijven; in de sfeer<br />
van cultuurverschillen tussen bedrijf en beroepsonderwijs en ook op het gebied van de<br />
benodigde tijdsinvestering door bedrijven.<br />
9 Concrete activiteiten in de huidige samenwerking van bedrijven met het beroepsonderwijs<br />
hebben een divers karakter. In het gros van de bedrijven hebben deze<br />
betrekking op de BPV en stage. Daarnaast vinden er in uiteenlopende mate concrete<br />
activiteiten plaats op een diversiteit van gebieden, meer en minder traditionele.<br />
Het hoogst – dat wil zeggen in meer dan de helft van alle bedrijven – scoren wat dit<br />
betreft activiteiten gericht op:<br />
– de beschikbaarheid en kwaliteit van BPV-/stageplaatsen in het bedrijf;<br />
– een actieve rol van het bedrijf bij de beoordeling, toetsing en/of examinering;<br />
– scholing en opleiding van zittend personeel;<br />
– de deelname van leerlingen aan bedrijfsprojecten/werkopdrachten in het bedrijf;<br />
– de verbetering van de afstemming tussen praktijk- en theoriedeel van opleidingen;<br />
– het beter benutten van leermogelijkheden in het bedrijf;<br />
– het gelijk op laten lopen van wensen en behoeften van de leerling en die van het<br />
bedrijf.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
39
40<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
3 Vgl. Leijnse, F.,Vos, J. en<br />
Geelhoed, J. (oktober<br />
2004). Beroepswijs<br />
beroepsonderwijs.Voorstellen<br />
voor vernieuwing van het<br />
beroepsonderwijs.<br />
Eindrapportage Werkgroep<br />
Dynamisering<br />
beroepsonderwijs.<br />
10 In de prioritering die bedrijven zélf aanleggen in hun <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs<br />
scoort samenwerking op gebieden die direct de kwaliteit van opleidingen<br />
raken, het hoogst. Opvallend daarbij is de actieve rol die bedrijven wensen te spelen bij<br />
de inhoud en vormgeving van competentiegerichte opleidingen. Ook de expliciete inzet<br />
van veel bedrijven om wensen en behoeften van de leerling en die van het bedrijf gelijk<br />
op te laten lopen is een opvallend gegeven.<br />
7.2 Beschouwing: <strong>naar</strong> een beleidsgericht kader<br />
Zeker in het licht van de omslag <strong>naar</strong> competentiegericht opleiden die het beroepsonderwijs<br />
momenteel doormaakt, is samenwerking met het bedrijfsleven een belangrijk<br />
aandachtspunt. Bedrijven zijn de centrale spelers op de arbeidsmarkt en vormen als<br />
zodanig belangrijke referentiepunten voor beroepsonderwijs. Enerzijds in hun rol als<br />
afnemers van door het beroepsonderwijs af te leveren beroepsbeoefenaren en anderzijds<br />
in hun rol als co-makers in kwalificeringsprocessen. Recent heeft de Werkgroep<br />
Dynamisering beroepsonderwijs nog eens nadrukkelijk gewezen op de absolute noodzaak van<br />
directe interactie, tweerichtingsverkeer tussen het beroepsonderwijs met haar omgeving,<br />
bedrijven en instellingen in de regio en in de sector3 . De Werkgroep stelt onder meer als<br />
doelstelling dat het beroepsonderwijs weer een ‘arbeidsnabije’ sector wordt. Dit betekent<br />
een groeiende <strong>vervlechting</strong> van de dagelijkse praktijk in het arbeids- en onderwijsdomein.<br />
De werkgroep formuleert als kernuitdaging om de wereld van het leren en de wereld van<br />
arbeid en beroep veel sterker te vervlechten.<br />
Het onderhavige onderzoek biedt vanuit het perspectief van bedrijven eerste indicaties<br />
over de huidige stand van zaken in de samenwerking en daarmee tevens aangrijpingspunten<br />
voor (verdere) beleidsontwikkeling. Zij wijzen op een uitnodiging door bedrijven<br />
aan het beroepsonderwijs om in de praktijk ook daadwerkelijk werk te maken van<br />
(verdere) <strong>vervlechting</strong>, met oog voor de potenties en beperkingen die <strong>vervlechting</strong> met<br />
zich meebrengt.<br />
Stimulering van de samenwerking tussen bedrijven en beroepsonderwijs vraagt onzes<br />
inziens – om de uitwerking van – een beleidsgericht kader waarlangs stimuleringsbeleid<br />
verder ontwikkeld zou kunnen worden en waarin ook de resultaten van ondersteunend<br />
empirisch onderzoek een plaats krijgen.
4 Vgl. o.a.Verhoef, M.,<br />
Klaeijsen, A. en Hövels, B.<br />
(2004). Naar vraaggestuurde<br />
innovaties in het hoger<br />
onderwijs. Nijmegen:<br />
Kenniscentrum<br />
Beroepsonderwijs<br />
Arbeidsmarkt.<br />
Kernelementen van een dergelijk kader zouden kort als volgt gekarakteriseerd kunnen<br />
worden4 :<br />
1 De slagader van het beroepsonderwijs wordt gevormd door de relatie tussen het<br />
individu/de leerling en de samenleving. Arbeid en arbeidsmarkt maken een wezenlijk<br />
bestanddeel uit van die samenleving en bedrijven zijn daarvan de exponenten bij<br />
uitstek. In beroepsonderwijs gaat het in de kern om optimalisering van de relatie tussen<br />
individu en arbeid(smarkt).<br />
2 Kernspelers zijn dus het individu en bedrijven/instellingen. Onderwijsinstellingen en<br />
kenniscentra hebben een faciliterende functie in het optimaliseren van de relatie tussen<br />
de kernspelers en zijn daarin ondersteunend, daaraan bijdragend.<br />
3 Elk van de kernspelers heeft in principe zijn eigen actielogica. Individuen/leerlingen<br />
leren, werken aan hun loopbaan, ontwikkelen hun competenties. Zij hebben een<br />
ontwikkelingslogica, die meer of minder is afgestemd op hun levenslogica.<br />
Bedrijven/instellingen maken producten, leveren diensten en zijn primair gericht op<br />
continuïteit. Zij laten zich leiden door wat de rendements-winstlogica genoemd kan<br />
worden en een eigen daar min of meer op afgestemde bedrijfsvoeringslogica.<br />
Ook de faciliteerders – onderwijsinstellingen en kenniscentra – hebben hun eigen<br />
beroepspedagogisch-didactische respectievelijk kwalificatielogica plus eigen daar meer<br />
of minder op afgestemde intern-organisatorische logica’s.<br />
4 Nogal wat innovatiedenken – ook waar het gaat om samenwerking tussen bedrijven en<br />
beroepsonderwijs – lijkt gekenmerkt te worden door ten minste twee aannames, te<br />
weten:<br />
a Er wordt gedaan alsof de actielogica’s van verschillende spelers hetzelfde zijn en als<br />
vanzelf in elkaar vloeien.<br />
b Er wordt gedaan alsof actielogica’s van elk van de verschillende spelers zich steeds<br />
op dezelfde wijze manifesteren, alsof er sprake is van een grote homogeniteit tussen<br />
en binnen bedrijven, tussen en binnen (levensfase!) individuen en tussen en binnen<br />
faciliteerders.<br />
5 De uitdaging voor robuuste innovaties die tevens beklijven – ook waar het de<br />
<strong>vervlechting</strong> van de wereld van het leren en de wereld van de arbeid betreft – ligt in<br />
het creëren van zo natuurlijk mogelijk geformeerde, betekenisvolle leeromgevingen. Zij<br />
dienen gezocht te worden juist op de raakvlakken, de overlapgebieden van de<br />
actielogica’s van de betrokken spelers. Potenties van elk van de spelers kunnen juist op<br />
die overlapgebieden optimaal benut en verzilverd worden.<br />
6 In het verlengde daarvan past ten minste een drietal ingangen voor stimulering van een<br />
grotere <strong>vervlechting</strong> tussen bedrijven en beroepsonderwijs:<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
41
42<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
a Intensivering van leeromgevingen, door het zoeken van leeromgevingen die passen<br />
bij individuen én bij bedrijven. De faciliterende rol van het beroepsonderwijs is die<br />
van de leerloopbaanbewaker.<br />
b Extensivering van leeromgevingen, door het zoeken van leeromgevingen waarin<br />
diversiteit en variatie worden gearticuleerd, zowel bij individuen als bij bedrijven. In<br />
haar faciliterende rol laat ook het beroepsonderwijs zich inspireren door een bij<br />
leerlingen en bedrijven passende variëteit in de beroepspedagogiek.<br />
c Externalisering van het beroepsonderwijs, door ondersteuningsstructuren,<br />
-processen en -personeel meer <strong>naar</strong> buiten, op de omgeving te richten.<br />
7.3 Hoe nu verder?<br />
Het onderzoek kan beschouwd worden als een eerste stap op weg <strong>naar</strong> systematisch,<br />
empirisch inzicht in de samenwerking tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs vanuit het<br />
perspectief van bedrijven en ter ondersteuning van beleidsontwikkeling in de richting van<br />
<strong>vervlechting</strong>.Volgende stappen zouden <strong>naar</strong> onze mening – althans onderzoeksmatig –<br />
gewenst zijn langs een drietal lijnen.Voor inhoudelijke invulling van elk van die lijnen zou<br />
gebruik gemaakt kunnen worden van het hiervóór op hoofdpunten geschetste,<br />
beleidsgerichte, conceptuele kader waarin de rationales en opties van bedrijven om<br />
zinvolle bijdragen te leveren aan competentiegericht opleiden nader zijn uitgewerkt. De<br />
beweging ‘van <strong>contacten</strong> <strong>naar</strong> <strong>vervlechting</strong>’ zou daarin een centrale gedachte dienen te<br />
vormen.<br />
In de eerste plaats betreft dit een verdiepingslijn <strong>naar</strong> cruciale aspecten in en achtergronden<br />
van het relatienetwerk tussen bedrijven en beroepsonderwijs, bijvoorbeeld via<br />
meer kwalitatief onderzoek onder bedrijven en samenwerkingsverbanden van bedrijven.<br />
Dit zou kunnen gebeuren onder een gerichte selectie van bedrijven op grond van<br />
informatie uit het onderhavige onderzoek.Voor die selectie lijken niet alleen branche en<br />
bedrijfsomvang van belang, maar zal tevens rekening gehouden dienen te worden met<br />
opleidingstraditie, robuustheid en inhoud van het bestaande relatienetwerk en door de<br />
bedrijven ervaren ‘sense of urgency’ voor (verdere) samenwerking.<br />
Een tweede lijn kan gekarakteriseerd worden als een verbredingslijn, waarin nadrukkelijk<br />
ook bedrijven aan bod komen waar de <strong>contacten</strong> met het beroepsonderwijs (nog) op een<br />
laag pitje staan.<strong>Van</strong> deze ‘grijze’ of zelfs ‘zwarte’ raven onder Nederlandse bedrijven zou<br />
gericht achterhaald moeten worden, wat hen in essentie beweegt om <strong>contacten</strong> met het
eroepsonderwijs min of meer te veronachtzamen en wat effectieve incentives zouden<br />
kunnen zijn om daar verandering in te brengen. Daarbij kan gedacht worden aan een<br />
‘slimme’, goed doordachte selectie en benadering van bedoelde bedrijven, met een focus<br />
op de actielogica’s van bedrijven zelf.<br />
In de derde plaats kan gedacht worden aan een basislijn, waarin ingezoomd wordt op de<br />
betekenis van de twee centrale ondersteunende instanties in ons huidige systeem van<br />
beroepsonderwijs: onderwijsinstellingen en kenniscentra.<strong>Van</strong>uit het perspectief van<br />
bedrijven zou nadrukkelijk gefocust kunnen worden op de <strong>contacten</strong> die bedrijven<br />
onderhouden met elk van hen, hoe zij aankijken tegen door onderwijsinstellingen en<br />
kenniscentra ondernomen activiteiten en hoe tegen de samenwerking – met name in de<br />
regio – tussen onderwijsinstellingen en kenniscentra.<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
43
44<br />
EXPERTISECENTRUM
Bestelnummer<br />
A00237<br />
A00093<br />
A00098<br />
A00100<br />
A00130<br />
A00132<br />
A00137<br />
A00144<br />
A00145<br />
A00146<br />
A00200<br />
Publicaties Expertisecentrum CINOP<br />
Het Expertisecentrum is onderdeel van de denktankfunctie voor de BVE-sector die door<br />
het ministerie van OCW aan CINOP is toegewezen. De belangrijkste taak ervan is om<br />
een bijdrage te leveren aan de theoretische en praktische ontwikkeling van het beroepsonderwijs<br />
en de volwasseneneducatie door middel van (beleids)onderzoek, ontwikkeling,<br />
implementatie en monitoring.<br />
Binnen het programma van het Expertisecentrum worden jaarlijks projecten uitgevoerd.<br />
De resultaten van deze projecten worden onder meer gepubliceerd in twee reeksen: een<br />
reeks ‘theorie’ en een reeks ‘praktijk’. In de theoriereeks worden titels opgenomen met<br />
een conceptueler, beleidsmatiger of theoretisch karakter, zoals onderzoeksresultaten en<br />
studies. In de praktijkreeks worden titels opgenomen die concreter bruikbaar zijn voor<br />
het onderwijs, zoals modellen voor invoering van vernieuwingen en de resultaten van<br />
pilots die vaak samen met de praktijk zijn uitgevoerd.<br />
EERDER VERSCHENEN<br />
THEORIEREEKS<br />
1 De pedagogisch-didactische benadering in de beroepskolom : bouwstenen voor een<br />
herontwerp<br />
2 Functioneel geletterd? : een studie <strong>naar</strong> analfabetisme en alfabetisering<br />
3 Alles moet tegenwoordig op papier : een verkennend onderzoek <strong>naar</strong> functioneel<br />
analfabetisme, werk en opleiding<br />
4 EVC: brug tussen competenties en kwalificaties<br />
5 Tussen landelijke en regionale krachten : Scenario- en strategievorming in de regio’s<br />
Amsterdam en Nijmegen<br />
6 Reflectie op de Axis-vmbo-projecten 2001-2003<br />
7 Unravelling Policy, Power, Process and Performance : The Formative Evaluation of the<br />
Dutch Adult and Vocational Education Act<br />
8 Experimenteren met individuele leerrekeningen : de balans opgemaakt<br />
9 BVEnet 1995-2002 : reconstructie van een innovatiestrategie<br />
10 Experimenting with individual learning accounts : making up the balance<br />
11 Jaarboek een leven lang leren 2003-2004 : de leervraag centraal?<br />
VAN CONTACTEN NAAR VERVLECHTING?<br />
45
46<br />
EXPERTISECENTRUM<br />
A00203<br />
A00204<br />
A00206<br />
A00229<br />
A00230<br />
A00231<br />
A00235<br />
A00238<br />
A00255<br />
A00257<br />
A00258<br />
A00259<br />
A00294<br />
A00256<br />
A00295<br />
A00296<br />
A00092<br />
A00097<br />
A00099<br />
A00102<br />
A00107<br />
A00142<br />
A00205<br />
A00232<br />
A00234<br />
A00233<br />
12 Een leven lang leren in de praktijk: kansen voor ROC’s<br />
13 Sociale uitsluiting in de kennissamenleving : het nieuwe leren; kansen of bedreigingen<br />
voor risicogroepen?<br />
14 Responsiviteit en transparantie in de bve-sector<br />
15 Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs : Een verkennend onderzoek <strong>naar</strong><br />
het onderwijsaanbod Nederlands en de taalvaardigheid van de leerlingen<br />
16 Een integraal concept van competentiegericht leren en opleiden : Achtergronden en<br />
theoretische verantwoording<br />
17 De wending <strong>naar</strong> competentiegericht leren en opleiden : De kracht van de verbinding<br />
18 Docenten en deelnemers geven vorm aan competentiegericht leren en opleiden<br />
19 A life long learning: learners in focus? : Year Book 2004<br />
20 Versterk de schakels : Op weg <strong>naar</strong> inspirerende kwalificaties<br />
21 Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 : Deel 1: Deelnemers<br />
22 Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 : Deel 2: Personeel<br />
23 Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 : Deel 3: Veiligheidsbeleid<br />
24 Innovatiearrangement Beroepskolom : Jaarrapportage 2004 Monitor en Transfer<br />
25 <strong>Van</strong> <strong>contacten</strong> <strong>naar</strong> <strong>vervlechting</strong>? : Bedrijven over hun relatie met het<br />
beroepsonderwijs, Uitkomsten van een verkennend onderzoek<br />
26 Naar een flexibel organisatieregime : Ruimte voor variëteit,<br />
Deel 1: Achtergronden, samenhang en conclusies<br />
27 Naar een flexibel organisatieregime : Ruimte voor variëteit,<br />
Deel 2: Praktijkverkenningen<br />
PRAKTIJKREEKS<br />
1 Werkend leren in het vmbo : een instrument voor de implementatie van werkend<br />
leren in uw organisatie<br />
2 Beroepstaakgestuurd leren : een nieuw ontwerp voor techniekopleidingen niveau 1<br />
en 2 BOL en BBL<br />
3 Werken aan de kwaliteit van de BPV-beoordeling<br />
4 Werken met een portfolio : handreikingen<br />
5 Portfolio sociale competenties : primair onderwijs, vmbo, mbo<br />
6 Beoordelen: geen sluitstuk : onderweg <strong>naar</strong> het beoordelen van competenties<br />
7 Onderwijsontwikkelingsmotor : instrument voor verbetering van het primair proces<br />
door teams van onderwijsgevenden in het beroepsonderwijs<br />
8 Speerpunten: een beweging <strong>naar</strong> competentiegericht leren<br />
9 Competentiegericht leren vormgeven, zo kun je dat doen…<br />
10 De organisatie van CLOP