23.09.2013 Views

biografie - Het Utrechts Archief

biografie - Het Utrechts Archief

biografie - Het Utrechts Archief

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ijverig protestant en lid van zeker drie protestantse genootschappen. Net als zijn<br />

vriend Nepveu was hij bestuurslid (van 1845 tot 1852) van de <strong>Utrechts</strong>e afdeling van<br />

Unitas, dat in 1842 was opgericht tegen de 'steeds toenemende aanmatiging van het<br />

Jesuitismus in Nederland' en zich toelegde op geldelijke ondersteuning van<br />

protestantse gezinnen. Ook van Christelijk Hulpbetoon en van het geheime, militant<br />

antipapistische Phylacterion was hij lid, om zo te helpen het vaderland te vrijwaren<br />

van 'het geestelijk juk der Ultramontaansche priesterschaar met hare dwaalleer'.<br />

Schuller was een van de eerste <strong>Utrechts</strong>e leden van de liberale<br />

Amstelsociëteit, die in 1846 in Amsterdam was opgericht en als kiesvereniging<br />

achter de schermen optrad. Toen in Utrecht een eigen afdeling werd gevormd onder<br />

de naam Rhijnsociëteit met de hoogleraar J. Ackersdijck als voorzitter werd Schuller<br />

penningmeester. Vooral de liberale campagne voor openbaarheid - de stedelijke en<br />

provinciale besturen hielden zowel de begrotingen als de beraadslagingen geheim -<br />

vond in hem een krachtig steunpilaar. Van 11 mei 1847 tot 19 april 1848 gaf Schuller<br />

een eigen weekblad uit, de Politieke Bijdragen tot de Geschiedenis des Vaderlands.<br />

<strong>Het</strong> blad drukte niet alleen geheime begrotingen af, maar nam ook de plaatselijke<br />

oligarchie flink op de korrel. Aan de politieke malaise en de algemene<br />

ontevredenheid hadden de provinciale en stedelijke regenten evenzeer schuld als de<br />

regering door hun 'slaafsche schroom voor het centraal Bestuur en de<br />

kleingeestigheid en onbeleefdheid jegens de burgers'. Schuller meende dat ook bij<br />

de bestaande gebrekkige grondwet de burgemeesters, raads- en Statenleden veel<br />

meer zouden kunnen doen, maar dat ze veel te veel aan de leiband van de regering<br />

liepen en zich vanuit Den Haag de wet lieten stellen.<br />

In september 1847 werd Schuller met grote meerderheid gekozen in het<br />

stedelijk kiezerscollege, dat de leden van de raad benoemde. Weliswaar was dit een<br />

vrij onbeduidend orgaan, omdat de raadsleden voor het leven zitting hadden en het<br />

kiezerscollege alleen in actie kwam als een raadslid was overleden of had bedankt,<br />

maar de uitslag toonde aan dat er voor een georganiseerde liberale minderheid toch<br />

wat te bereiken viel. Schuller deed nu een ongehoorde stap. In een gedrukte brief<br />

beval hij zichzelf publiekelijk aan voor de vacante raadszetel van het overleden<br />

raadslid J.G.A. Royaards met een open verklaring van zijn staatkundige beginselen.<br />

Dat hij zou worden gekozen verwachtte hij niet; zijn brief was bedoeld als een<br />

demonstratie. Wanneer de kiezers een 'geheime sollicitant van onbekende politieke<br />

beginselen' verkozen boven een openlijke kandidaat 'met een door de meerderheid<br />

van stemgerechtigde burgers bezegelde staatkundige geloofsbelijdenis' zouden de<br />

gebreken van het kiesstelsel in het volle licht komen. Schullers openlijke<br />

kandidatuur, door de hele liberale pers ten voorbeeld gesteld, werd in het<br />

conservatieve Utrecht met onbegrip begroet. In de besloten zitting van het<br />

kiezerscollege kreeg Schuller slechts twee stemmen. De raadszetel ging naar de<br />

orthodoxe protestant J.F. baron van Reede van Oudtshoorn, raadsheer in het<br />

Provinciaal Gerechtshof.<br />

In 1848 heeft Schuller geen grote rol gespeeld. De grondwetsherziening<br />

ontmoette in Utrecht weinig sympathie. Er was niet alleen kritiek op de rechtstreekse<br />

verkiezingen, maar ook op de vrijheid van godsdienst en onderwijs: men zag<br />

daarmee de deur geopend voor het roomse gevaar. Dat Schuller zowel een petitie<br />

van de Rhijnsociëteit voor de grondwetsvoorstellen tekende, als een protestants<br />

adres tegen de vrijheid van godsdienst en onderwijs, illustreert hoezeer de vrees<br />

voor Rome ook in liberale kring leefde. Aan deze verdeeldheid is de Rhijnsociëteit in<br />

1848 bezweken. Schuller zelf verdween in 1849 uit het kiezerscollege omdat hij niet<br />

meer aan de census voldeed.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!