HET GEREDEN PAARD. - Dieren Digitaal
HET GEREDEN PAARD. - Dieren Digitaal
HET GEREDEN PAARD. - Dieren Digitaal
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>HET</strong> <strong>GEREDEN</strong> <strong>PAARD</strong>.
GE<br />
RICHARD SCHOENBECK,<br />
Kapiteill bij bet Se Ilaasedenburgsehe Infamterie-regiment N° 66.<br />
HANDLEI<br />
GEB<br />
Ifs<br />
ALSMED<br />
5<br />
R<br />
.VAN fiET<br />
'YOOR BEREHEN IPFANTER11-<br />
IfC'OR,..ELKEN 1GEAARYAt<br />
4 LitHIE-RLI<strong>PAARD</strong>Et-<br />
U/T <strong>HET</strong> HOOGDUITSCH VESTA ALD EN MET EENIGE<br />
BIJVOEGSELS VERMEERDERD<br />
DOOR<br />
A. J. DE BEUIJN,<br />
ING<br />
RD.<br />
FICIEREN,<br />
ENST- EN<br />
kolonel Paardenarts, Ridder der orde<br />
, 4itu t Nederlandschen Leeuw.<br />
t<br />
DEN<br />
% Np<br />
' 4 Yr<br />
RTOGENBOSCH,<br />
C. AT AN liEusiDEN.
V 0 0 R It ED E.<br />
in zijne voorrede zegt de schrtjver van dit tverkje,<br />
dat het zee, beknopt slechts datgene bend, hetivelk voor<br />
elken herijder en eigenaar van eels reeds a fgericht paard<br />
volstrekt onontbeerlijk is, en dat het voor diegenen een<br />
leiddraad nioetzijn, die zonder voorbereidende kennis van<br />
het ripen nit lief hebberif of noodz«kelijkheid een rijpaard<br />
!louden of (lit spoedig moden doen. Ofschoon ,bet boekje<br />
daardoor voor de In ann en van het v a k nainvelijks lets<br />
'ileums Leval, zoo wag het evenivel voor den leek reeds<br />
daarom van belong zijn, o»,dat hi] zich voor zijn doel<br />
daaruit theoretisch lean onderrichten, zonder dat bet<br />
hem *neer aanbledi , don hetgeen voor hem o n ver in ijdelijk<br />
tsoodig is te mete's."<br />
Het publiek," zeal de schrijver verder ,<br />
Ivaarvoor dit<br />
tverkje bestemd is, neenit slechts ongaarne een der vele<br />
bestaande voortreffelijke iverken over rijkidist am s leidthlrad<br />
in de hand, onidat vi] te veel bevatten en in deze wet.ken<br />
boofdzakelijk de africhting van het paard op den<br />
voorgrond treedt, zoodat deze boeken , hoe groote<br />
tvaarde zij ook voor den man van het vale en voor de<br />
Cavallerie-officieren niogen hebben, voor den Infanterie-
Iv<br />
officier en den privaat-persoon , die een paard vow r genoegen<br />
houdt , le uitvoerig en daardoor ongeschikt zijn."<br />
Hetgeen de schrijver in zijn werkje medegedeeld heeft<br />
verschilt , zegt hi j, in het wezenlijke ',let van de leerstellingen<br />
der groote meesters in de rijkanst, zoo als Seidler,<br />
'Crane, Seeger, Rein t z e enz., doch hij heeft er<br />
en daar zijn eigen practische ondervinding en de daaruit<br />
afgeleide beschouwingen bijgevoegd. Het kritisch gedeelte<br />
zijner lezers verzoekt hij niet to vergeten dat een leek voor<br />
leeken geschreven lice ft.<br />
Dour wij vermeenden dat dit werkje oolc bij one nut<br />
ken doen , hebben wij eene vertaling er van ondernomen,<br />
maar tevens eene /carte beschouwing er aan toegevoegd<br />
van de uitwendige deelen van het paard, met de hoofdtrekken<br />
van het ncrmale hoefbeslag , wells een en wider<br />
wij niet overbodig (mitten voor het publics, waarvoor dit<br />
boekje geschreven is.<br />
'8 RAGE, Januari 1880. DE VERTALER.
INHOUD.<br />
ERRSTRI<br />
G-E.DEEM'F.1.<br />
I. De thoorie van het rijden.<br />
It!dz.<br />
Inleiding 1<br />
Het natuurlijke rijden 3<br />
Vereizehten in den ruiter 13<br />
Het paard voor den eerstbeginnende .<br />
14<br />
IIitwendige paardenkennis. . , 20<br />
De grondbeginselen van het natuurlijk rijden 41<br />
a, De natuurlijke zit . . . . . .<br />
47<br />
Gebreken in den zit bij den beginnenden<br />
miter 49<br />
De working der teugels en beenen<br />
50<br />
Het gebruik der teugels 55<br />
Misslagen in het gebruik der teugels . 57<br />
II. De praktijk van het ridden.<br />
Het houden der teugels 59<br />
De hulpen<br />
61<br />
De straffen<br />
63<br />
Het op- en afstijgen 64<br />
De gangen 67<br />
a. De kap
Iv<br />
Blitz.<br />
Het teruggaan 68<br />
De draf 69<br />
d. De galop 71<br />
De renloop 74<br />
De sprong 76<br />
y.<br />
De zijgangen 78<br />
Het halt- of ophouden 80<br />
Be halve ophoudingen 81<br />
De wendingen 82<br />
Het berijden van moeielijke paarden . 84<br />
III. net voor den dienst geschikt maken 87<br />
'ENV F_IFIIDIE G-FMEELTE.<br />
1. Het pa ardetuig 92<br />
Bet bit<br />
Het zadel 98<br />
2. De stallen 100<br />
3. De verzorging 104<br />
Het poetsen 107<br />
Het opzadelen en opstangen. 110<br />
Het voorbrengen 112<br />
4. Be beweging van het rijpaard 113<br />
5. Ziekten 117<br />
6. K wade gewoonten der paarden in den stal . 122<br />
7. Over het koopen en verkoopen van paarden 126<br />
8. Het hoof beslag 130
1. Be theorie Tan het rUden.<br />
1. INLEIDING.<br />
De rijkunst dagteekent van de vroegste tjjden. De<br />
geschiedenis der oudheid maakt reeds gewag dat menschen<br />
dieren en hoofdzakelijk paarden bestegen hebben, om<br />
zich op reis, in den oorlog of tot eigen genoegen sneller<br />
to kunnen verplaatsen.<br />
Het paard bezit onder alle dieren de meeste geschiktheld<br />
om den mensch dozen dienst to kunnen bewijzen.<br />
Reeds door zjjne bevallige gedaante is het in zijn voorkomen<br />
een der schoonste dieren, door zijne kracht en<br />
volharding kan het, zelfs onder het gewieht van den<br />
ruiter, , zware vermoeienissen doorstaan; zijn moed maakt<br />
het bjj uitnemendheid geschikt voor den krijgsdienst,<br />
terwij1 zjjne snelheid, in vereeniging met de opgenoemde<br />
eigenschappen, het boven alle andere dieren den voorrang<br />
geeft, en het tot den onafscheideljjken metgezel van den<br />
mensch maakt. Het korte sterke kruis van het peen],"<br />
zegt Dr. Loftier, is vol gespierde veerkracht, en toch<br />
1
2<br />
is het lichaam zoo slack, dot de ruiter het met zijn<br />
beenen kan omspannen. De beenen hebben zulk cone<br />
lengte, dat zij bij het loopen iedere beweging elk yoor<br />
zich alleen kunnen volbrengen, zonder de bovenste<br />
lichaamsdeelen te zeer to storen, terwijl horde schokken<br />
vermeden worden. De buigzaamheid van den hals stelt<br />
den miter in stoat zijn wil krachtig to doen kennen,<br />
de vorming der kaken en de houding van het hoofd<br />
maken het plaatsen van het gebit mogelijk, waardoor<br />
het zekerste middel verkregen wordt em het paard goheel<br />
aan den wil van den miter to onderwerpen, terwijl<br />
ten laatste de hoef eon beslag van bzer toelaat, waardoor<br />
de zool van het paard, zelfs op den hardsten grond,<br />
tegen beschadiging gevrijwaard wordt.<br />
Met voile recht kart bet paardrijden eene kunst genoemd<br />
worden, en wanneer die zeventigjarige stalmeester beweerde<br />
, dat hij juist zooveel van bet rijden had geleerd<br />
om hem do overtuiging to geven, dat hij nog slechts een<br />
middelmatig ruiter was", dan zal er button hem nog<br />
we' menigeen zijn, die aan het elude van zijne loopbaan<br />
dezelfcle verklaring kan afleggen.<br />
Gem kunst, zonder talent en genie, de rijkunst hiervan<br />
suet uitgezonderd. Aileen door ijzeren wilskracht, liefde<br />
voor de zaak en lichamelijke geschiktheid is het sommigen<br />
gelukt den waren mutter nabij to komen. Het ligt niet<br />
in one plan de rijkunst van uit zulk eon hoog standpunt<br />
to beschouwen, wij hebben one Meats voorgesteld veer<br />
hen to schrijven die, zonder het tot de volmaakte type
3<br />
van den miter te willen brengen, niettemin rijden willen<br />
of moeten. Daarom meet hetgeen in dit werkje behandeld<br />
wordt, ale e;ne inleiding tot de studie der rjjkunst<br />
beschouwd worden. Even moeieljjk, zoo niet onmogeljjk,<br />
als het voor den niet genoegzaarn voorbereiden leaning zoo<br />
zijn, om dadeljjk de lessen in eene hoogere klasse van<br />
eeno inrichting van onderwjjs met vrucht to kunnen volgen,<br />
even zoo is het met de rukunst gelegen. Degene<br />
echter, die zich de in dit werkje voorgedragen theorien<br />
practisch eigen gemaakt heeft, ken gerust de hoogere<br />
rjjkunst beoefenen, hij zal daartoe de noodigo voorbereiding<br />
hebben. Degenen, die zieh tot ruiters willen vormen ,<br />
hapert het joist hieraan, dat zij dadeljjk eon cursus van<br />
hoogere rjjkunst volgen, waardoor zjj zich slechts onvoldwnde<br />
vormen, hetgeen nadeeliger is, dan dat zij niets<br />
whiten, juist omdat zjj de grondbeginselen niet kennen.<br />
Doze grondbeginseleu zullen in het volgende hoofdstuk<br />
behandeld worden.<br />
2. Het natuurlijke rijden.<br />
De theorie van het natuurlijke rjjden houden wjj voor<br />
de incest doelmatige, zoowel voor den Infanterie-officier.,,<br />
als voor elken anderen lief hebber van rjjden. Door ,natuurljjk<br />
rjjclen verstaan wjj namelijk die wjjze van rijden,<br />
welke gevolgd wordt of door hen, die het geheel uit zich<br />
zelf had:ion aangeleerd, of wel door dezulken, die afgezien<br />
van het min of moor grondige onderricht, dat hun
4<br />
ten deel gevallen is, op een trap van middelmatigheid<br />
zijn blUven staan, zoowel wet practijk ale theorie<br />
betreft, die derhalve al hetgeen hun geleerd is, of niet<br />
voldoende begrepen hebben , of wien de gelegenheid oatbroken<br />
heeft het geleerde te onderhouden en aantevullen.<br />
In den loop der tijden zijn er nauwkeurige grondregels<br />
ontstaan zoowel voor de africhting van het paard, ale<br />
voor het onderricht van den miter, die over het algemeen<br />
bij alle beschaafde volken zeer reel: overeenkomst hebben.<br />
Hoewel men ook andere stemmen, die zich van<br />
tijd tot tbd deden hooren en die cene andere method°<br />
voorsloegen , volgens welke evenzeer het doe konde bereikt<br />
worden , haar recht kan laten behouden, zoo werden<br />
en worden over het algemeen nog steeds dezelfde.grondstellingen<br />
herhaald, welke de ondervinding gewettigd<br />
heeft. Het ligt evenmin in ooze bedoeling doze stellingen<br />
nader to willen toelichten of to critiseeren; alleen zij lit<br />
opgemerkt , dat zij berusten op cone flatus\ keurige kennis<br />
van hot paard, op de leer van het evenwicht en van de<br />
regels, die voor de africhting noodzakelijk zijn.<br />
Al doze aan de practijk ontleende theorieen hebben<br />
bewezen good to zijn, wanneer zij met eon juist oordeel<br />
en met de daartoe noodige lichamelijke geschiktheid warden<br />
toegepast. De natuurruiter is or echter slechts zeer<br />
ten deele mode bekend en kan ze due niet in toepassing<br />
brengen, ofschoon hij toch hetzelfde doe wil bereiken,<br />
namelijk , om zich zeker op en met het paard to bewegen,<br />
en or datgene door to laten verrichten, wet hij er van verlangt.
5<br />
Wear hebben wij nu natuurruiters to zoeken, die<br />
zonder onze moderne beginselen van rij- en africhtingskunst<br />
te kennen , nietternin hun doel bereikt hebben ?<br />
Wij vinden ze terug bij de nomadisehe volken van Azle,<br />
bij de Bedouinen-horden van Afrika , bij de Kozakken_<br />
stamrnen der Russisehe en bij de Czika's der Hongaarsche<br />
steppen , bij de Indianen en kolonisten der Amerikaansche<br />
prairien en patnpa's. Al deze volken zijn , ook zonder<br />
onze beginselen van rijkunst te kennen , uitmuntende<br />
ruiters, en wanneer men ook al sou. willen beweren , dat de<br />
volken van Azle, Afrika en Oost-Europa Binds onheuglijke<br />
tijden ale 't ware op hunne paarden leven , en aannemonde<br />
dat zij eene method° bezitten , die van geslacht<br />
tot geslacht overgeerfd is, dan kan men dit echter niet<br />
toepassen op de Indianen van Amerika, die v&Sr de komst<br />
der Spanjaarden en Portugeezen geene paarden bezaten.<br />
De kudden van wilde paarden (mustangs) die men bij hen<br />
aantreft, zijn eerst door verwildering van de afstammelingen<br />
der ingevoerde paarden ontstaan , de Roodhuidrn hebben<br />
zich zelf cone rtj-methode moeten scheppen en zijn tech<br />
voortreffelijke ruiters geworden , hetgeen alleen de practijk<br />
hen geleerd heeft.<br />
Slaan wij den bilk meer op onze onmiddellijke omgeving,<br />
dan zien wij in de stoeterijen ,<br />
dat het de veulenjongens<br />
zijn , die zich het eerst op de jonge , vurige dieren<br />
werpen, en daarmede rond gftloppeeren, terwijl de boerenknechts<br />
, die eveneens op het ongezadelde paard rijden,<br />
daarop toch eon vastcn zit hebben.
6<br />
Al die volkestammen berbden paarden, die, volgens<br />
onze begrippen ten minste, slechts zeer onvolkomen gedresseerd<br />
zijn. Zjj weten noch van bulging der kaken<br />
rib'ben of gewrichten, zij kennen noch zjjgangen ;loch<br />
longeeren, hun paardentuig (wellicht alleen dat der Arabieren<br />
uitgezonderd) is nog zeer gebrekkig, en niettemin<br />
rjjden zjj zoo voortreffeljjk en zjjn hunne paarden<br />
in zulk eene mate meester, dat zjj op onze hoogste bewondering<br />
aanspraak kunnen maken.<br />
En zoo worden wjj onwillekeurig tot de vraag geleid ,<br />
wie of nu de ware ruiter is, hjj, die near de regels der<br />
kunst rjjdt of wel hjj, die met de middelen, welke hem ten<br />
dienste steal), zoowel wet paard als tuig aangaat, tot hetzelf-<br />
de resultaat komt, zonder volgens de bovengenoemde grondregels<br />
gevormd to zjjn, en wjj durven gerust aannemen dot<br />
doze vraag algemeen bevestigend beantwoord moet worden.<br />
Onzes inziens gaan wjj met de oefening van onze miters<br />
(met uitzondering van hen, die speciaal voor het rjjden<br />
opgeleid worden, dus ook voor de Cavallerie an andere<br />
berodtn wapens) eenigszins to schoolmeesterachtig te work,<br />
kortom niet geniaal genoeg.<br />
Wjj letten to veel op kleinigheden, terwjj1 wjj den geest<br />
het groote gehcel uit het oog verliezen ; wjj nuienen<br />
reeds eon ruiter gevormd to hebben, wanneer wjj hem<br />
op den reglementairen zit in den zadel afgericht hebben ,<br />
en wjj vergeten dot wjj dan slechts beeldhouwers zjjn,<br />
die wel con schoon standbeeld beitelen, moor het niet<br />
met leven bezielen kunnen. Vole wagon leiden near
7<br />
Rome, doch onzo meening is, dat wjj om to boron<br />
rijden volgens de algemeen aangenomen methode niet den<br />
kortsten en bestOn wag volgen.<br />
Wjj moeten den beeldhouwer navolgen , die een ruiterstandbeeld<br />
vervaardigt. Eerst plaatst hjj den ruiter ale<br />
eon raw marmerblok op het paard , dan goat hjj or aan<br />
beitelen , en hoemeer hjj beitelt des te schooner en piestischer<br />
kornen de afzonderljjke deelen te voorsehijn; maar<br />
12jj houdt zieh niet bezig met eerst het hoofd , daarna<br />
den arm en ten laatste het been tot in de kleinste bijzonderheden<br />
of to werkon, neon, hjj gaat met het geheel<br />
van onder. naar boven voort, on weder van boven near<br />
onder, , bet voortdurend steeds dieper uitbeitelend, totdat<br />
no een onophoudeljjk overwerken het. beeld eindeljjk vol-<br />
eindigd voor hem staat. Zoo moeten ook wjj, geheel afziende<br />
van de strange regelen onzer rjjkunst, onze ruiters vormen<br />
, door hun cone hopfdgedaelite op bet paard mede to<br />
geven , om hen van oefening tot oefening steeds verder te<br />
brengen , totdat wij een railer op het paard aansohouwen.<br />
Wat nu de litteratuur over de rjjkunst betreft, zoo<br />
vermeen ik to kunnen beweren, dat zjj, op enkele uitzonderingen<br />
na , eigenlijk elechts voor den gevormden<br />
miter waarde hoeft, omdat de africhting van het paard<br />
daarin op den voorgrond treedt, want wie zijn paard<br />
zelf afriohten kan of wil, moot dan toch de technische<br />
moeieljjkheden bij zich self reeds overwonnen hobben ,<br />
on om aan leekon to willen verklaren, hoe men eon paard<br />
afrieht, zou web geheel nutteloos zjj n.
!<br />
1<br />
8<br />
In de werken over rijkunst wordt eene zeor belangrijke<br />
zaak vergeten, to weten daze, om zich op het standpunt<br />
van den onderwbzer in de rijkunst to plaatsen , dat wil<br />
zeggen, om den leaning de missiagen , die door ails begin-<br />
nende miters begaan toorden , ender het oog 'te brengen, door<br />
hem niet alleen to zeggen, hoe lib doen moot, maar ook<br />
hoe lib islet moot doen. Ofschoon. nu. wel slechts de<br />
practbk den ruiter vormt, sun er toch zeer Velen, die<br />
van werkelbk practischo rblessen verstoken blbven , an<br />
die daarom hunne kennis zich theoretisch moeten eigen<br />
maken, zoodat zb de fouten die zb begaan alleen kunnen<br />
leeren kennen, door zich 'in den spiegel to zien.<br />
'Ofschoon doze grondstellingen alleszins voor tegenspraak<br />
viabaar zbn en nog door de practbk moeten bevestigd<br />
worden, 'schijnt het mb evenwel toe, dat in de bestaando<br />
handleidingen den leaning to veal wordt gegeven; daardoor<br />
geraakt lib in verwarring, -en door zijne onbekendheid<br />
met den geheelen omvang , niet in staat zijnde datgene<br />
or tit to nemen, wat hem het noodigste toeschbnt,<br />
legt 'hij ten imitate het book meedeloos tor zijde, omdat<br />
het hem niet geeft,'sat hij er van verwacht had.<br />
Na onze ilenkbeelden aldus nader verklaard to hebben,<br />
wagon *veb het. de meening uit to spreken dat men in het<br />
algemeen .niet alleen den Infanterfe-officier, maar ook den<br />
priVaatruiter aan cone. to scherpi critiek onderwerpt,<br />
dat doze critiek zich tusschen to enge grenzen beweegt,<br />
en dat<br />
die grenzen 'hare basis vrinden in de grondeegols<br />
der modern() rbkunst. Wb willen in dit work de leer-
lingen °Ater slechts zoovor brengen, dat zij hetzolfde<br />
doel bereiken, dat de hiervoren genoemde volken bereikt<br />
hebben, namelijk om een vasten zit op het paard to hobben,<br />
zich in bijzondere gevallen te kunnen redden en<br />
....<br />
zonder veel tijdverlies dear heen te komen , wear zij<br />
willen, in. a. w. volkomen meester over hun paard to zijn.<br />
Alzoo toegerukt ken elk ruiter, die het nog verder<br />
brongen wit, gerust den hoogeren.weg der rijkunst betreden,<br />
de gronden daartoe heeft hij zieli reeds eigen<br />
emaakt, en het, moot voor den onderwijzer in de rijkunst<br />
hoogat aangenaam ztin om eon leerling, die zoo voorbereid<br />
is, verder to brengen, on om hem nu hoofdzakelijk<br />
de grondstellingen der africhtingskUnst to onderrichten.<br />
Het moge schijnen dat ik hier voor eon beginsel der<br />
iddelmatigheid pleit; bedenkt men ecliteLhoe moeielijk<br />
innet<br />
is om de hoogte der kunst to bereiken, dan mag men<br />
sioch eene doorgaande middelmatigheid zich nog wel ale<br />
on doel voorstellen, waarnaar men niet zonder gunstig<br />
gevolg zal streven. Eigen talent en geed begrip dor<br />
/<br />
zaak kunnen ieder spoedig ook verder brengen.<br />
, Shan wij nu nog con blik op de hoedanigheid der<br />
patirden, die inzonderheid den Infanterie-officier ter beohikking<br />
staan, dan kunnen wij het ons niet ontveinzen,<br />
at ook hierbij middelmatigheid op den voorgrond troedt;<br />
toowel wat de paarden zelf, ale hunne africhting betreft<br />
tun bet altijd paarden, die stelselmatig door een deskunlige<br />
zi.in afgericht of dieren , die stappen, draven on<br />
galoppee'ren .(zonder dat het hoe in aanmerking komt),<br />
ii
10<br />
wellicht ook springen en inzonderheid do onontbeerlijko<br />
eigenschap van onverstoorbare kalmte bezitten bjj. het<br />
flikkeren van wapenen, bij trommelslag, muziek en bij<br />
het vuren. Hoogere eischen worden nauwelijks gesteld,<br />
on zulks behoeft dan ook niet.<br />
Zou nu al het vroeger door mu gezegde to kennen<br />
geven, dat ik op de bestaande grondregels wil bedillen?<br />
bit geloof ik niet, ik moon slechts uitgesproken to Itchben,<br />
wat reeds zeer lang bestond, maar niet gezegd word..<br />
Meermalen heb ik uit den mond' van onbevooroordeelde<br />
leeken in de rjjkunst gelijksoortige meeningen hooren<br />
uiten; den grondig ervaren ruiter zal bet zekorlijk modelijk<br />
zijn om met doze in to stemmen, omdat hjj zich hoogst<br />
zelden op bet lagere standpunt van den eerstbegininendo<br />
kan plaatsen.<br />
Het is mu hierbjj gegaan even als den schilder of beeldhouwer,<br />
voor wien het dikwjjls van 'greeter belting is<br />
over zijn arbeid het onbevangen oordeel to hooren van<br />
eon leek als dat van eon scherpen criticus, welke laatsto<br />
in de meeste gevallen in then arbeid zjjn eigen dankbeelden<br />
uitgedrukt zien, en daar waar dit niet zoo<br />
is, gewoonlijk een afkeurend oordeel volt. Daze natuurljjke<br />
'onbevangen oordeelvellingen zijn Toor mOe mooning<br />
bepaald gunstig,geweest, wellicht zjjn zjj zelfs in<br />
den loop der jaren daaruit afgeleid., terwill zjj in hun<br />
tegenwoordigen vorm vastgesteld zjjn. De rjjkunst<br />
heeft buiten twjjfel cone geschiedenis, die nauwkett;ig<br />
aangoeft boo zij zich aan de hand der natuur van liever-
11<br />
lode ontwikkeld heeft on tot die hoogte gekomen is,<br />
waarop wjj ze nu kennen. Grond- en leerstellingen zijn<br />
aim ontstaan, wier juistheid algemeen erkend wordt,<br />
maar aan welker natuurlijke ontwikkeling niemand moor<br />
denkt, en wel het minst de eerstbeginnende ruiter, wien<br />
ze alleen in de hoogere rijschool door zijn onderwijzer<br />
verklaard worden.<br />
'Tour den leerling moeten de woorden van zjin meester<br />
gezag hebben, mar hunne eigenlijke beteekenis, waardoor<br />
zij eerst verstaan worden, komt hij sleelits hoogst zelden<br />
en alleen bjj uitstekende meesters in de rijkunst to hoo- .<br />
ren. Het zou dan ook tot niets leiden, indien de rijmeester<br />
aan elk die moor zoo teat wilde leeren rijden, eene voordrecht<br />
over de ontwikkeling der rjj- on africhtingskunst<br />
wilde houden.<br />
Per rijkunst ontbreekt derhalve eene soort van voorbereidende<br />
school om. ruiters to vormen. Ik wil trachten<br />
de grondtrekken voor zulk een handleiding in de volgende<br />
bladen to geven. Iletgeen ik mime lezers daarin wit<br />
leeren, v..ordt ongetwjjfeld in de grondregels der rjjkunst<br />
teruggevonden; ik meen echter dat de weg dien ik hier<br />
Ranged; gemakkeljjker en practiseher is om het voorgestelde<br />
doel to bereiken.<br />
Schjjnt het dat ik in eenige bjjzaken van de stipte<br />
voorsehriften der rijkunst afwijk, dan moot ik dat we!<br />
doen, ()whit ik alien moot leeren, onversehillig of de<br />
eon meer talent heeft dan de tinder, de eon good,<br />
de ander minder good van lichaamsbouw is. Iliertoe
-<br />
behoort by. cone goljjkmatigo tooming, en vol eon.° lichte.<br />
jachtstang of de gewono modelstang met tameljjk lease<br />
kinketting. Hierbjj reken ik op zachte en harde hand.<br />
Bjj ondervinding is mu j gebleken dat voor elk paard,<br />
wanneer het al niet Binds jaren hard in den mend is<br />
geworden en niet later met ijzeren hand gereden wordt,<br />
zulk eon stang het beste geschikt is. .0ok meet alles<br />
Yermeden worden, wet het paard ook slechts in het minst .<br />
pijn in .den mond lain veroorzaken. Verder beyeel ik<br />
can den stoelzit in plaats van den gebruikelijken kloofzit,<br />
en wol hoofdzakeljjk omdat hij het meest geschikt is<br />
voor het Engelsche zadel, waarvan gewoonljjk gebruik<br />
gemaakt wordt. Dozen zit zal ik daarom den 6natuurlijken"<br />
noemen omdat de mensch dozen ook op het bloote<br />
paard heeft, wanneer hij goon gedwongen bonding aan-:<br />
neemt, eene zank die ik vooral vermeden wensch to zien..<br />
1k zon juist alleen datgene willen uitkiezexi, wat voOr<br />
ruiter en paard het gemakkeljjkst ite bereiken is; wat<br />
den ruiter betreft, dat hjj met het grootste gemak en de<br />
minst mogelijke gedwongenheid rijde, en wet het paard<br />
aangaat, dat het door den ruiter Diet gekweld.of pun'<br />
aangedaan worde. Dikwjjls gelukt het maar al to zeer<br />
bjj ruiter enpaard een tegenzin voor de lessen to verwekken<br />
, in plaats dat men ze beiden lust or voor tracht<br />
in to boezemen. Dit zjj slechts in het algemeen gezegd,<br />
over de bjjzonderheden zal to zjjner plants() gesproken<br />
worden.<br />
12
13<br />
3. Tereischten in den miter.<br />
Door ruiter" dient verstaan to worden niet een ieder<br />
die op een paard zit", maar hij, die het tot zijn doel weet<br />
to beheersehen. Er zijn personen die nooit leeren rijden,<br />
door gemis aan lichamelijke of aan moreele eigenschappen ;<br />
anderen, die een dezer missen, maar door wilskracht dit<br />
gemis weten te verhelpen, kunnen nog miters" worden.<br />
Dan volgt de categoric van hen, die bepaald de lichamelijke<br />
geschiktheid en de vereischte intellectueele eigenschappen<br />
bezitten on van dozen weten gebruik to maken,<br />
deze worden goede ruiters, terwijl eindelijk de talenten<br />
komen, die alles in zich vereenigen, de zaalt met lust<br />
en liefde behartigen, en nit deze komen de corypheeen<br />
in de rijkunst.<br />
Tot de lichameltike eigensehappen van den ruiter behooren<br />
eon normale lichaamsbouw, een gezonde horst,<br />
sterke spieren en krachtige beenen. De moreele eigenschappen<br />
moeten echter boven alles de overhand hebben,<br />
en onder haar bekleedt de mood de eerste pleats. Het<br />
paard is zeer schrander en weet nauwkeurig of de miter<br />
den moed heeft om het to willen beheerschen. Die alzoo<br />
den mod met heeft om zijn lichaam aan het paard toe<br />
to vertrouwen, rijcle hover niet, want hij zoude de afhankelijke<br />
slaaf van zijn dier worden en aan zijne<br />
luimen zijn overgegeven. Tegenwoordigheid van geest is<br />
een tweede hoofdvereischte, ten elude bjj plotselinge<br />
voorvallen ook even spoedig eon juist besluit to kunnen
14<br />
nemen. Geduld met de gebreken van het dier, is evenzeer<br />
noodig, want ofsehoon het paard met edele eigensehappen<br />
begaafd is, blijit het tech steeds een (tier, dat niet altijd<br />
de uitdrukking van den wit zijns ruiters begrijpt, vooral<br />
wanneer doze, zooals meermalen gebeurt, die door een<br />
verkeerde hulp kenbaar maakt. Onmiddellijk Woman<br />
sluit zich het gevoel 'van billijkheid en zelfbeheersching<br />
aan, opdat men niet terstond bij het een of coder vergrijp<br />
in town en drift gerake, en strati:), daar waar alleen<br />
eene terechtwilzing van het paard noodig ware geweest.<br />
Ten laatste volgt oplettendheid om veto onvoorziene voorvallen<br />
to kunnen verinijden, en eindelijk volharding ten<br />
einde niet to vermoeien in den strijd om de heerschappij<br />
over de ruwe krachten van het paard en zoodoende deze<br />
to kunnen overwinnen.<br />
4. Het paard veer den eersibeginnende.<br />
De afriehting van het paard heeft ten doel diens wit<br />
te fnuiken, het voor dens dienst van den mensch, hetzij<br />
om to dragen of to trekken , gehoorzaam en gesehikt to<br />
rnaken. Ken noemt het paard gehoorzaam , wanneer het<br />
in de deelen van zijn liehaam, waarmede het jell hoofdzakelijk<br />
tegen den wit van den ruiter verzet, behoorlijk<br />
bewerkt is, zoodat het zich aan den wil van zijn miter<br />
onderwerpt en alias doet wet tdeze er van verlangt.<br />
Deze deelen zjjn de kaken in vereeniging met den nek,<br />
dat is de eerste halswervelen, de gewrichten en ten laatsie
15<br />
de rug. Zoodra het paarcl near verkiezing hoofd en hals<br />
kan dragon, is het buiten de macht van den ruiter. Of<br />
het draagt het hoofd to hoog steekt den neus in den<br />
wind, of bet brengt het hoofd met den fleas bijna tegen<br />
de borst en buigt den hats in de valsche wervelen (3den<br />
en 4°). In beide gevallen wordt de werking der teugels<br />
zeer verminderd. Voegt zich nog hierbij het niet doorbuigen<br />
in den rug en in de gewrichten, dan is de onervaren<br />
ruiter geheel en al can de luirnen van het paard<br />
overgeleverd. Door de africhting moot het paard zoodanig<br />
bewerkt worden, dat het voorhoofd bijna loodrecht staat,<br />
de grootste bulging van den hale tusschen den 2den en 3den<br />
halswervel pleats heeft, de halt; zoo opgericht is, dat de<br />
Liens ongeveer ter hoogte van de heupen komt en de<br />
gewrichten, van af de heap tot het kogelgewricht hunne<br />
hinderlijke stijfheid verloren hebben.<br />
Geeft het paard in al deze deelen na , toont het<br />
nergens verzet in de spieren, dan kan men zeggen dat<br />
het bewerkt, voor alle gangen geschikt gemaakt en tevens<br />
in evenwicht is. De verklaring van dit laatste ken ik,<br />
ale van to veel belang, niet geheel achterwege laten, on<br />
zal ze hier in het kort geven.<br />
Het lichaam van het paard wordt verdeeld in veer-,<br />
middel- en achterhand. Do voorhand is het zwakkere<br />
gedeelte van het paard, dear zij het zware hoofd en den<br />
hats moot dragon, do achterhand is het sterkere doe!.<br />
Het onafgerichte paard brengt zijn geheele zwaarte op de<br />
voorhand over, doordien het hoofd en hale uitstrekt, en
16<br />
gebruikt de achterhand alleen tot voortstuwing van het<br />
lichaam, waarbg de beenderen en apieren der achterbeenen<br />
zooveel mogelgk gestrekt worden gehouden.<br />
Het hergden van zulk een paard, is niet alleen lastig,<br />
maar ook gevaarlijk, dear bij het bezwaren van de voorhand<br />
door hoofd en hale ook nog ht' gewicht van den<br />
ruiter komt, waardoor de belasting der voorhand derWijze<br />
vermeerderd wordt, dat aanstooten, vallen, enz. hiervan<br />
de eerste gevolgen zgn, terwgl een spoedig, verslijten der<br />
voorbeenen en schouders niet uitblijft. De voorhand te<br />
verlichten en het zwaartepunt zoover mogelijk niter achteren<br />
to verleggen is nu het doel der africhting. 13g het<br />
krijgspaard (het schoolpaard laten buiten beschouwing)<br />
moet het zwaartepunt onder het zitvlak van deni ruiter<br />
gelegen zgn, terwijI bp het laatstgenoemde, 'het nog<br />
verder near achteren verplaatst wordt. Dit laatste noemt<br />
Fig. 1.<br />
men het kunstinatig eventoicht (fig. 1), het ander het
17<br />
natutirlijke (fig. 2); bet paard in de natuurlijke stelling<br />
Fig: 2.<br />
zal zich voordoen zooals in fig. 3 is aangegeven. Be-.<br />
Fig. 3.<br />
vindt het paard zich in het natuurlijk evenwicht, dan<br />
kan het al datgene verrichten, .wat de miter or van<br />
verlangt, on men zegt clan dat het aangenaam in do<br />
hand is; het gevoel op het paard geeft dan ook den ruiter<br />
alles to kennen.<br />
Na doze korte uitweiding, die ik van belang achtte ,
18<br />
zal ik de eigenschappen , die een dienstpaard moot hebben,<br />
rtanwijzen. In de eerste pleats behoort daartoe een geed<br />
temperament, gepaard met het rustige en zekere, dat<br />
slechts eene goede afriehting en sterke spieren bet<br />
paard kunnen geven. Vreesachtige en driftige paarden<br />
.zijn ongeschikt. tot dienstpaarden, evenzoo pannier', die<br />
stelselmatig voor eke terrein-hindernis blijven staan.<br />
Met betrekking tot den mood moeten zij zoo in de<br />
hand zijn , dat zij den arm van den miter niet vet.inoeien<br />
, doch ook niet zoo licht, dat zij achter bet bit<br />
blijven. Het eerste is nog boven het laatste te verkiezen,<br />
want de niet ferme miter is niet elk oogenblik met zijn<br />
beenen gereed one het paard het bit to doen aannemen.<br />
In elk geval verliest hij 'cool' het oogenblik zijn gezag<br />
over het paard. IIet rijden van oudere paarden is niet<br />
af to keuren. Doze sun ten minste veel zekerder don jonge<br />
paarden , doch mogen zij evenwel nog niet zoo versleten<br />
zijn, dot zij reeds onzeker in den gang zijn en bjj onachtzaam<br />
gebruik der teugels aanstooten. De niet forme<br />
ruiter iminers heeft noch den zit, noch de hind van een<br />
ervaren miter, dien bet mogelijk is zelfs een versleten<br />
paard zoo te rijden, dat het niet aanstoot.<br />
Paarden met bijzondere eigenschappen , zooals zenuwachtigheid,<br />
bodemschuwheid enz., meet men niet koopen, zij<br />
kunnen het den niet geoefenden ruiter zeer lastig maken.<br />
Rierbij wil ik teveus doen opmerken, dat wanneer men<br />
geeu kenner is, men het paard, dat men verlangt to<br />
hebben, steeds met behulp van eon geoefcnden paarden-
19<br />
kenner, die zoo mogelijk ook den smaak en de eigenaardigheden<br />
van den kooper kent , en van een paardenarts<br />
moot koopen. Oin zelf het paard to kunnen beoordeelen ,<br />
hiertoo kan men eerst door voortdurende studie en jarenlange<br />
oefening geraken. Evenals in alle zaken is ook<br />
hier oefening en praetijk de hoofdzaak , doch kan de theorie<br />
, wanneer zij met joist oordeel wordt toegepast, veel<br />
helpen en van greet nut zijn , en moet steeds hand eau<br />
hand met de praotijk goon.<br />
Hier/node houden .de vereischten, die het paard voor<br />
den Infanterie-ofticier bezitten moet, eater niet op. Het<br />
meet namelijk, wat zijne eigensehappen betreft, bijna eon<br />
ideaal zijn , wanneer men bedenkt wet bet onder niet<br />
altijd volkomen geoefende miter's to verdragen heeft en<br />
welko diensten het moot verriehten.<br />
Zijne geode afriohting daargelaten, meet het paard het ge-<br />
luid van trommels en muZiek in zijne onmiddellijke nabijheid<br />
kunnen verdragen , ja , ale 't ware er op ingaan ; bij het vuren<br />
moet bet geen de ming° vrees non den dog leggen, on-<br />
Verschillig zijn voor het flikkeren der wapenen en het geraas<br />
veroorzaakt door do handgrepen. Het moot gemakkelijk van<br />
andere paarden at to brengen zijn , en met de grootste<br />
kalmte de ontevredenheid van zijn meester over zijn troep,<br />
die zieli dikwijls aan hem koelt, verdragen. Het moet over<br />
slooten springen en door greaten kunnen klauteren , steile<br />
hellingen op en of kunnen gaan , want de Infanterieoffleier<br />
moot zijne tirailleurs dikwips op terreinen volgen ,<br />
die de eavalerist voor ontoegankelijk zoude houden.
20<br />
Door dikwijIs van paarden te veranderen, verkrbgt men<br />
grootere zekerheid en meerdere kennis, want wanneer<br />
men steeds op hetzelfdo paard zit, rijdt men zich licht<br />
vast, en is dan onzeker als men op een ander met andero<br />
hoedanigheden komt. Om den Infanterie-officier echter<br />
velstrekt dozen read to geven, zou wel niet good zijn,<br />
dear hierbij ook nog andere zakon in aanmerking komen ,<br />
en in do eerste pleats het geld, want het dikwijIs veranderen<br />
van paard geeft sleehts zelden geldelijk vOordeel,,<br />
zelfs wanneer men kenner is, en geluk behoort er<br />
ook steeds bij , enders geschiedt het ten koste der hours.<br />
Maar ook het belong van den dienst staat op den voorgrond,<br />
want heeft men eon paard, dat aan nile vereischten<br />
voor den dienst voldoet, dan houde men het,<br />
want men weet niet wet men or voor in de pleats krijgt.<br />
5. tritwendlge paardenkennis.<br />
Dear de africhting van het paard geheel berust op de<br />
kennis van zijn ontleedkundig en werktuigelijk semenstel,<br />
van zone evenredigheden en van den vorm der<br />
lichaamsdeelen, die op de plantsbeweging betrekking<br />
hebben, een on ander in verband Met sommigo natuuren<br />
werktuigkundige wetten , moot de pikeur con paardenkenner<br />
in de uitgestrekste beteekenis zijn, en oneven-<br />
.redig veel meer, clan degene, die alleen do bruikbaarbeid<br />
van het paard uit zijne vormen , evenredigheden on gan-
21<br />
gen beoordeelt. Voor horn ,.die slechts het afgerichte paard<br />
berijdt, is zulk eene diopgaande kennis niet noodzakelijk ,<br />
doch mag hij evenwol Diet onbekend zijn met sommiie dezer<br />
zaken, omiat hij de kennis hiervan bij het berijden van'<br />
bet paard toepassende, woleens zich daardoor een beter en<br />
langduriger gebruik van .zijn dier kan verzekeren. Doch<br />
ook hierin moet de theorie met do practijk hand aan<br />
hand gaan en vordert daarom doze zaak voortgezetto<br />
oefening.<br />
De uitwendige paardenkennis zal daarom in kortetrekken<br />
hier behandeld en aangewezen wordon, hoe de verschillende<br />
deelen van het paard, in zooverre .zij op zijno<br />
bruikbaarheid en duurzaamheid invloed hebben, mooton<br />
gevormd zijn, hierbij het praotisch doel voor oog houdonde<br />
, zonder in beschouwingon en vorklaringen van hot<br />
waarom to treden, datt: noch het doe!, noch het bestek<br />
van dit werkje dit gedoogt.<br />
Ann het lich.aam van het paard onderseheidt men drio<br />
hoofddoolen to weten : het hoofd,-den romp en 'do Zedsmaten.<br />
Dat het paard nit eon rijkundig oogpunt in voor-,<br />
tniddel- on achterhatid verdeeld wordt, is reeds vroeger<br />
gezegd geworden. Tot do voorhand behooren het hoofd,<br />
do hale, do voorborst on de voorbeenen, tot de middolhand<br />
do rug, de borsaas, bulk, laden en flanken, tot<br />
do achterhand do kroep of het lends mot den' steart on<br />
do achterbeemen._
22<br />
De uitwendige lichaamsdeelen zijn do volgende: (fig. 4).<br />
il6<br />
Fig 4.<br />
1/-- si ,,51.*:38<br />
1/01g<br />
/<br />
4i<br />
""47; ,<br />
De ooren. 4. De oogen.<br />
Het voorhoofd met den 5. Het aangezicht.<br />
maantop. 6. De neus.<br />
De slapen. 7. De neusgaten.<br />
\
23<br />
De lippim en do mond. 25. De hoof.<br />
De kaken. 26. De rug.<br />
De oorspeekselklior. 27. Do lenden.<br />
De nek. 28. lIet kruis of do kroep.<br />
De zijelalcten an den. 29. Do staartwortel.<br />
hale. 30. De staart.<br />
De kern mot do manen. 31. De ribbon.<br />
De keel. 32. Do spoorader.<br />
De sehoft. 33. De bulk..<br />
De sehouder met den 34. De heupon.<br />
boeg (c).<br />
35. De flanken.<br />
De voorborst. 36. Do liezen.<br />
De olleboog. 37. De koker.<br />
De onderarm. 38. De dij of bovensehenkol.<br />
Do voorknie. 39. De billen.<br />
De pljp. 40. De knieschijf.<br />
De koot. 41. De ondersehenkel.<br />
De kogol. 42. Het spronggewrieht.<br />
Do kroon. 43. De hak.<br />
Wnt de algemeene afinetingen betreft, zoo wil men, dat<br />
het pnard even lang als hoog moot zijn, zoodat de boogte ,<br />
van de punt der sehoft tot den grond (ab fig. 4) gelijk<br />
moet zijn can de leugte , van de punt van den boeg<br />
(c fig. 4) tot aan die der billen (d fig: 4).<br />
Overtreft do laatste de eerstgenoemde, don is het paard<br />
to tang, on dear deze grootere lengte van den romp in<br />
den regol het gevolg is van to langen rug en to lange lenden,<br />
worden doze deelen daardoor minder stork on buigen
24<br />
°Olt ondor het .gewicht van den ruiter spoodighr door,<br />
Nvaardoor de zaalrug ontstaat.<br />
een jaard, dat to kort is, waarbij de afmeting at;<br />
de lengte ed overtreft, zjjn doze deelon in tegenoverstelling<br />
wel stork, (loch dear do beenen near evenredigheid<br />
te lang zijn, linden zij te weinig ruimte wider het<br />
lichaam om zich vrtj to kunnen bewegen. Zulke paarden<br />
vangen zieh zeer licht id de ijzers, on kunnen daardoor<br />
zelfs vallen.<br />
'` Bit eon aestetisch oogpunt verlangt men hot hootd<br />
-van het paard Nein, on deze .Vereischte strookt ook goheel<br />
en al met die, welke .men aan dit deel stelt ale<br />
eene der voorwaarden tot cone snelle on volhardende<br />
be wegi ng.<br />
Tot opheldering hiervan moot gezegd worden ç dat het<br />
gewieht van het hoofd steeds belemmerend op de vrijo<br />
beweging der voorbeenen werkt. Bill con zwaar hoofd:<br />
is doze invloed onevenrodig grooter, niet zoo zeer door<br />
het meerdero van zjjn gewicht op zich zelf, ale wet<br />
doordien het aan een langen her boomsarm, de hale, werkt.<br />
Wat nu den vorm van het hoofd betreft, zoo moot<br />
hot van boven can het voorhodd breed zijn. Behalve<br />
dat bij zulk cone vorming de halsspieren het hoofd gemakkelijker<br />
kunnen ophelTen, Nvaardoor op mechanische<br />
gronden do belasting, der voorbeenen verminderd wordt,<br />
tengevolge waarvan zij zich vrijer kunuen bewegen,<br />
geeft con breed voorhoofd cone meerdere ontwikkcling<br />
der. hersonen, alzoo der intellectueole vermogens , to
1<br />
25<br />
konnon , terwij1 do kaakholto wjjd is, on dit Oene mime<br />
ligging aan hot strottenhoofd versehaft , hetgeon voor do<br />
gemakkelijkheid der ademhaling bij sommige stellingen<br />
van het hoofd van belang is.<br />
Men neemt algemeen aan, dat do lengto van het hoofd<br />
3/8 van de hoogte van het lichaam moot bedragen.<br />
Ton opziehto van den hale komen zijne lengtii en<br />
worm in aanmerking. De lengte-moet van den nek tot<br />
can de punt dor schen gelijk staan met 114 maal die<br />
van het loofd.<br />
Ofsehoon de hals, evenals het hoofd, door zijn gowieht<br />
bezwarend op de voorbeenen werkt, is eon langeren<br />
hale voor het rijpaard echter beter dan eon korte,<br />
want bij immengestolde en getaarlijke bewegingen is het<br />
paard daardoor beter in staat om tot het bewaren van<br />
zijn Ovenwieht, zun zwaartopuni to verplaatsen. Deartoe<br />
zou eon korte hals ongesehikt zun , want do hale<br />
werkt in dit opzioht meer door zijn leugte dan door zijn<br />
gewicht, en op dezelfde gronden ken de ruiter door eon .<br />
langen hale beter inwerken op de richting der overige<br />
lichaamsdeelen.<br />
Drie minder goede halsvormen komen inzonderheid<br />
in aanmerking , to Weten: de zwanehals , de rechte hals<br />
en de hertehals.<br />
lib den eerste vormt de hale eon boog waarvan do bovenste<br />
rand hooger dan het hoofd staat. Daardoor kan<br />
dit moeieljjk gestrekt worden , hetgeen bjj snello gangen<br />
oils verschillondo rodonen zoo .noodzakolijk is.<br />
v.
26<br />
Bij de beide andere halsvormen kunnen hoofd on halo<br />
moeielijk bijgebracht worden , terwijl de laatste doorgaans<br />
met eene slechte aanzetting van het hoofd gepaard<br />
gaat.<br />
Onder aanzetting van het hoofd verstaat men de wt.*<br />
van vereeniging van dit deel met den halo.<br />
Wanneer de aanzetting good is, dan moot de verbindingsvlakte<br />
(voorgesteld door de lijn e f fig. 4) niet to<br />
breed zijn , en jets minder dan 1/3<br />
der hoofdlengte bedragen.<br />
Is zU to breed, dan geschieden de zijwaartsche<br />
bewegingen van het hoofd moeielijk en veroorzaken het<br />
paard pijn, doordien de oorspeekselklier bij de buiging<br />
gedrukt wordt.<br />
Verder kan de aanzetting van het hoofd to hoog of to<br />
diep zijn. Te hoog noemt men ze, wanneer de verbindingshoek<br />
tusschen hoofd on halo te stomp is, in het<br />
tegenovergestelde geval is het hoofd to diep aangezet.<br />
Beide wijzen van aanzetting hebben grooten invleed. op<br />
de working van het bit op de lagen, en bijgevolg op<br />
de besturing van het paard.<br />
De schoft moot hoog, van onderen breed en tevens<br />
lang zijn. Eene hooge schoft waarborgt niet slechts eene<br />
bchoorlijke ligging van den zadel , en daardoor de juiste<br />
plaatsing van den last, maar heeft ook grooten invloed<br />
op de beweging. Bij doze vorming toch kunnen de<br />
spieren, die den halo en het hoofd oplichten, krachtiger<br />
werken; doze deelen worden hooger opgericht gedragen ,<br />
en daardoor op werktuigkundigo gronden do drukking
27<br />
van het gewicht op de voorbeenen verminderd , zoodat<br />
doze zich vrjjer kunnen bewegen.<br />
Eene van onderen breede schoft duidt op breeden rug on<br />
breede lenden, en goed ontwikkelde rugspieren, terwjj1 doze<br />
vorming tevens cone ruime borstkas nan zich verbindt,<br />
bide ook voorwaarden tot cone krachtige en volhardende<br />
beweging.<br />
Is de schoft lang, dan wordt daardoor de rug verkort,<br />
terwjp, met het oog op de juiste verdeeling van den<br />
last, het zadel de bests ligging verkritt.<br />
-De rug moet in de eerste plants recta zjjn. Zulk eon<br />
rug is stork, hoofdzakelijk omdat de rugspieren flan de<br />
meeste kracht kunnen uitoefenen, terwijI de beetle."' bjj<br />
dezen rugvorm op den behoorlijken afstand van elkanler<br />
geplaatst zjjn.<br />
Afwjjkingen hiervan zjin de zadelrug on de hooge rug.<br />
Beide vormen zijn voor het rjjpaard niet verkieseljjk ,<br />
de °erste omdat *de beweging daardoor nicer beperkt<br />
wordt, ofschoon do gang meer verheven is, terwijI de<br />
tweed°, alhoewel stork zijnde, eene, voor den ruiter onnangename,<br />
stootende beweging geeft.<br />
Van den rug wordt verlangd dat h Port zij. De<br />
rederi hiervan berust. op natuurkundige beginselen. Even<br />
ale eon korte stok een grooter last zal kunnen dragon<br />
zonder to broken, zal een korte rug sterker zjjn, en ;tinder<br />
under het gewicht van den ruiter doorbuigen, en ziet<br />
icon den zadelrug clan ook niet spoedig uit dozen rugvorm<br />
ontstaan , heigeen mot den langen rug wel bet geval is.
28<br />
De rug moot breed zijn, want atin doze meerdero<br />
breedte is teyens cone sterkere ontwikkeling der rugspieren<br />
yerbonden. 4<br />
Ofschoon vele den gespleten rug voor sterk houden ,<br />
worth dit niet door de ondervinding bevestigd, en 'sinden<br />
wil dozen rugvorm bij de gemeene rassen.<br />
De lenden moeten zoo kort mogelijk zijn, ofschoon<br />
non lange lenden wel eon voordeel verbonden is dat<br />
korte missen, to weren linelheid in de wendingen. Zij<br />
moeten in cone zooveel mogelijk. rechte lijn van don rug<br />
in het kruis overgaan, en yooral niet even vd6r het<br />
laatstgenoemde deel cone uitholling vertoonen, want<br />
zulke ingeyallen lenden 'zijn zwak. De deugdzaamheid<br />
van breede lenden berust op hetzelfde beginsel als die<br />
van den breeden rug.<br />
Do zoogenaamde hooge lenden of karperrug, die cone<br />
bovenwaartsche bulging hebben, houdt men wel voor<br />
stork, doch paarden met zulke lenden zijn moeielijk 'good<br />
af to richten. Men vindt deze nog al bij paarden die<br />
yroeg hard gewerkt hebbeli.<br />
Bij het rijpaard moot het kruis zoo recht mogelijk<br />
N,vezen en met den rug en de lenden op cone lijn gelegen<br />
zijn. Door zulk cone yorming wordt de. krachtige .<br />
working der spieren begunstigd.<br />
Eon geed gevormd kruis moot lang zijn. Zulk eon<br />
kruis is gunstig your de snelheid der beweging en beyordert<br />
zeer de oplichting van het yoorstel blj sommige<br />
gangen, inzonderheid 1)0 den galop.
29<br />
" De breedte- van het kruis heeft moor betrekking tot<br />
do kracht ale tot de snelheid der beweging, zelfs is eon<br />
to breed kruis hinderlijk can cde -snelheid, doordien<br />
hierdoor een waggelende gang ontstaat, waardoor en,<br />
tijd en kraht nutteloos N:oor de voorwaartsche beweging<br />
verloren gaan.<br />
Het ovale of meloenvormige kruis volgt in deugdzaamheld<br />
en schoonheid op het rechte kruis. Het is tamelfjk<br />
recht, gaat ook onmerkbaar in de -leaden over, on heeft<br />
geed ontwikkelde spieren. Op het midden bezit het cone<br />
ondiepo, ronde uitholling, waardoor hot eenigszins den<br />
vorm eener meloen verkrbgt.<br />
Minder schoon on deugdzaam is het hooge, spitsekruis.<br />
De bovenste ljjn van dit kruis ver heft zich ale cone<br />
scherpe kern boven de magere zijvlakten. llet is minder<br />
stork don de beschreven kruisvormen en geeft ook<br />
zwakkere rugspieren to kennen.<br />
Het ronde kruis wijkt in zijn richting on length nog<br />
moor van het rechte kruis af en is derhalvo minder<br />
deugdzaam voor .het rfjpaard.<br />
Do vorm der borstkas is van grooten invloed op do<br />
deugdzaamheid van het paard. Om dit deel good to beoordeelen,<br />
moot men onderscheid maken .tusschen do<br />
voorborst en de_ eigenlijke borstkas, welke laatste wij<br />
het eerst zullen beschouwen.<br />
Van dit deel komen ter -beoordeeling hare diepte,<br />
breedte en lengte. Onder diepte verstaat men de afmeting,,<br />
die door do lijn g h (fig. 4) wordt aangeduid. Men
30<br />
zegt dat de borstkas diep is, wanneer hoar onderrand<br />
reikt tot de lijn , die van het ellebooggewricht tot het<br />
kniegewrichtgaat, (van i tot in, fig. 4). Reikt de borstkas<br />
niet tot doze lijn, dan noemt men ze ondiep.<br />
Een diepe borstkas verschaft aan de lenge': de noodige<br />
ruimte tot uitzetting bij de inademing , terwijl daarmede<br />
tevens vereenigd is een lang schouderblad, beiden zaken,<br />
die voor cone volhardende en snelle beweging vereischt<br />
worden.<br />
Om de breedte van de borst to beoordeelen, plaatst<br />
men zich vdcir het paard , en wanneer nu de welving<br />
der borstkas achter den schouder de buitenzijde van de<br />
bovenschenkels dekt , dan heeft zij de voldoende breedte.<br />
Eene to breede borstkas is voor het rijpaard Diet verkieselijk<br />
, vooreerst omdat doze vorming eene meer of<br />
minder waggelende beweging van het voorstel en ook<br />
cene minder gunstige plaataing der voorbeenen ten gevolge<br />
keeft.<br />
De breedte van de voorborst hangt !neer van den<br />
stand der voorbeenen dam van de ruimte. der borstkas<br />
af.<br />
Bij eene regelmatige schouderligging, moot de voorborst<br />
vlak zijn, met cone snuffle sleuf in het midden.<br />
Voor eon paard van middelmatige grootte neemt men<br />
aan , dat de afstand tusschen de voorbeenen cone goede<br />
hand breed meet bedragen.<br />
De ruimte van den bulk ha ngt van die der borstkas<br />
af. De onderrand van den bulk moet bij gezonde on<br />
welgevoede paarden in cone rechte lijn in de liesstreek
4<br />
31 .<br />
overgnan. Ifeeft doze ljjn eene nitbuiging naar onderen,<br />
dan noemt men dit een /tool: of hangbuik. Voor poordon,<br />
die snelle bewegingen moeten maken, is dit-eene<br />
slechte worming, Want de ademhaling, en wel de uitademing<br />
word t hierdoor bemoeieljjkt.<br />
De schouder is een belangrjjk deel, zjjn worm en ligging<br />
heeft grooten invloed op de snelheid der beweging.<br />
De schouder moot lang zijn, deze lengte hangt af van<br />
de diepte der borstkas, dear deze beide deelen in hunne<br />
ontwikkeling geljjken trod 'louden.<br />
Wat zjjne ligging betreft, zoo bezit een behoorlijk<br />
schuins .liggende schouder de meeste voorwaarden tot<br />
een ruimen gang on eene snelle beweging. Men houdt<br />
de ligging van den schouder voor geed, wanneer het<br />
scliouderblad met het opperarmbeen eon jets grooteren<br />
hock dan van 900 maakt. Wordt den hoek veal grooter,<br />
, dan is de schouder te stall, in het tegenovergestelde<br />
geval zegt men dat het paard voorboegig is. Het gevidg<br />
van beide is, dat de beweging, ofschoon om eenigszins<br />
versehillende redenen, beperkt wordt, ter wjjl<br />
bjj de laatstgenoemde worming zich nog het nadeel<br />
voegt, dat door de meerdere bulging van het boeggewricht,<br />
het onderbeen meer achterwaarts komt, waardoor<br />
de ondersteuning van het lichaam minder volkomen<br />
wordt, en neiging om te.storten onts.tant.<br />
Men verlangt den sehouder good gespierd, evenwel<br />
zoodanig, dat de afscheidingen der oppervlakkig liggende<br />
spieren onder de huid ziohtbaar zjjn, do spieren zelve
32<br />
moeten vast op het aanvoelen zijn. Zulke schouders<br />
noemt men droog.<br />
Bij magere, platte schouders zijn de spieren te weinig<br />
ontwikkeld , of dikwijIs ten gevolge van ziekten der<br />
ledematen vermagerd. Zulke schouders zjjn vlak , en<br />
issen de welving van de voorgaande. De kern van<br />
het schouderblad steekt daarbij stork uit. Deze sehoudors<br />
zijn weinig krachtig.<br />
Wanneer de schouders losse sponsachtige spieren en<br />
veel vet, vooral naar de schoft toe en bij den overgang<br />
in den voorarm hebben , dan noemt men doze vet of<br />
overladen. Ook doze conning bewbst niet voor kracht.<br />
Eene vrije beweging is your den sehouder eene eerste vereischte,<br />
want van haar hangt de zekerheid en uitgestrektheid<br />
van den gang af. To groote beweeglijkheid in de schouders<br />
intusschen , zooals men die wel eens bij sommige<br />
gangen (stekende draf) ziet, is nmer schoon dan deugdzaam.<br />
Bij de dusgenoemde stijve en gebonden schouders<br />
is de beweging to goring; hierbij is de gang kort on<br />
beperkt , en stooten de pardon aan.<br />
Some ziet men dat bij het neerzetten der beenen de<br />
schouders zich merkbaar opheffen , terR iji do borstkas<br />
als 't ware tusschen de schouders zakt. Dit geeft eene<br />
to loose verbinding der schouders met den romp to<br />
kennen. Men noemt dit losse schouders, zij hebben eene<br />
weinig uitgestrekte beweging ten gevolge. Zulke pearden<br />
stooten aan en vallen hat.<br />
Do elleboog mag niet to dicht tegen do borst flange-
t<br />
33<br />
drukt, noch daarvan to yea verwijderd zun , maar<br />
meet cene met de overlangsehe as van het lichaam evenwijdige<br />
richting hebben , daar hiervan de stand van het<br />
been afhangt. Is de elleboog to dicht bij het ljjf, dan<br />
verkrijgt het onderbeen een buitenwaartschen stand,<br />
waardoor de zoogenoemde fransche of snijderbeenen ontstaan.<br />
De toon van den hoef is hierbij near batten<br />
gekeerd. Wanneer daarentegen de elleboog te ver van<br />
het lijf afstaat , don zal het onderbeen binnenwaarts<br />
gericht zijn, en hierdoor ontstaat eene stetting, die men<br />
toontreders noemt.<br />
non gericht.<br />
De toon van den hoof is naar bin-<br />
Ale een deel dat in de ruimte voorwaarts grijpt, verlangt<br />
men den voorarm lang. Eon lange voorartn geeft<br />
eon gestrekten gang, en I' .,rbindt tevens can zich eon<br />
kort pijpbeen (eveneens eene gunstige Terming); het been<br />
wordt eehter dikwijls niet hoog genoeg opgelicht, zoodat<br />
zulke paarden wel eons .eens<br />
aanstooten. Het tegenovergestelde<br />
heeft een korte voorarm ten gevolge, de voet<br />
wordt wel hoog opgelicht doch weinig vooruitgebracht.<br />
De gang is daardoor vermoeiend en niet ruim. De voorarm<br />
meet van boven zoo breed mogelijk en dik zijn , on<br />
niet to spoedig in breedte afnemen, zoodat bet deel cone<br />
breed kegelvormige gedaante heeft. Alsdan zijn de spieren<br />
stork ontwikkeld en is hiermede eene voorwaarde tot<br />
cone volhardende beweging gegeven.<br />
Algemeen kan men aannemen dat de voorarm niet to<br />
lang, de Nip niet to kort kan zijn.<br />
2
34<br />
Do voorknie moot, zoowel van voren als van ter zijde<br />
gezien, breed zijn, van voren ter weerszjjden buiten den<br />
onderarm en de pill) uitsteken, terwijI de voorvlakte<br />
vlak, hoogstens eon weinig gewelfd, moot zjjn. Is de<br />
voorvlakte van de knie stork afgerond, dan noemt men<br />
dit ronde knieen; deze zijn zwak. De zoogenaamde ingesneden<br />
knieen, zijnde die, welke can de achtervlakte<br />
ender het haakbeen sterk uitgesneden zjjn, geven zwakheid<br />
te kennen. De knie meet loodrecht onder den<br />
voorarm en op het pijpbeen staan. Soma is de knie naar<br />
voren gerieht en vormen de pnoemde beenderen een<br />
zekeren hock; men noeint dit forma- of bokbeenig , welk<br />
gebrek of aangeboren of verkregen is. In het laatste<br />
geval is het van veel nicer beteekenis , want het geeft<br />
dan eeno zekere mate van versletenheid to kennen. Do'<br />
ondersteuning van het lichaam wordt daardoor minder<br />
volkomen en de gang onzeker, ioodat zulke paarden<br />
licht storten, hetgeen wanneer het gobrek aangeboren is,<br />
niet het geval is. Van belong is het derhalve om to<br />
weten , of kromme knieen aangeboren of verkregen zjjn.<br />
Daartoe last men een voorbeen oplichten, en ziet men nu<br />
dat de knie van het rustende been zich strekt, dat wit<br />
zeggen, dat zij in eene loodrechte richting tusschen voorarm<br />
en 1)4 komt, dan kan men aannemen dat bet gebrek<br />
verkregen is. Aangeboren kromme knieen bljjven ook in<br />
dezo omstandigheid krom.<br />
Minder nadeelig voor de zekerheid van den gang zjjn<br />
de dusgenaamde holle /titian, waarbij doze deelen [tater-
35<br />
a waai-ts gericht zijn. 1Iierbj hebben intusschen de buig:<br />
pezen van den Toet Teel te lijden , zoodat ontsteking en<br />
kreupelheid -hiervan do gevolgen kunnen zijn.<br />
Ms afwijkingen in de richting der knieen komen nog<br />
Toor de osseknieen, wanrbij deze deelen binnenwaarts<br />
nnar elkander gekeerd zijn, terwijl de onderheenen eene<br />
b u i ten wa a ascii° richting hebben. Het tegenovergestelde<br />
hiervan is teijd in de knieen. Het onderbeen is hierbij binnenwaarts<br />
gericht. bide vormingen zjjn groote misstanden<br />
, terwip zij ook invloed op de beweging van het<br />
been hebben. BO de lnatste strijken de paarden zich licht.<br />
De pi,jp meet, zooals reeds vroeger gezegd is, kort en<br />
daarbij breed zijn , tetwill de buigpezen don geed ontw<br />
ikkeld en stork zijn. Doze pezen moeten duidelijk van<br />
het pijpbeen afgescheiden liggen, zoodat iusschen deze '<br />
beide deelen cone duideluke sleuf gezien Wordt. Men<br />
noemt dan do pijp droog , hetgeen zoowel Toor schoon<br />
als geed gehouden worth. Eene to smalle pijp , in vereeniging<br />
met eene rondo en small° knie, Melt het spine-<br />
:been daar, , eene Terming die ongeschikt is veer eenigszins<br />
volhardende beweging. Do pezen moeten droog en vast<br />
op het annvoelen zijn , en geene verdikkingen, zoogenoemde<br />
peesklappen , vertoonen, daar doze of van kreupelheid<br />
vergezeld gaan , of wel bij eenige aanhoudende<br />
inspanning , ze ten gevolge kunnen hebben. Aan het<br />
pijpbeen , meestal nan de binnenvlakte, doen zich wel<br />
eons beenachtige uitwassen , de zoogenoemde over- of<br />
sehulelbeenen Toor. Some zijn zij oorzaak Tan kreupel-
Sn<br />
held, on wel in hot begin hunner ontwikkeIiig, of<br />
wannecr zij dicta bij de knie, den kogel en ,de peon<br />
gelegen zijn. In de meeste gevallen echter hebben zij<br />
geene nadeclige gevolgen.<br />
De kogel , bet gewricht tusschen bet pijp- en hootbeen,<br />
moot good ontwikkeld zijn, en daarbij niet scherp in<br />
doze deelen overgaan. Smalle en ronde kogels geven<br />
zwakke gewrichten to ken nen , en waarborgen geene grooto<br />
duurzaamheid van het paard. In zulk cone vorming is<br />
de oorzaak van eenige gebreken gelegen. Ten zijde van<br />
den kogel ziet men dikwijls rondachtige, meer of min<br />
weeke gezwellen , (lit zijn de dusgenoemde geforichtsgal-<br />
len , terwin boven doze insgelijks langwerpige gezwellen<br />
gezien worden , de peesgallen, evenzoo op de voorvlakte<br />
van het gewricht. Het bestaan van gallen geeft te kennon,<br />
of dat het paard z wakke gewrichten heeft, of dat or<br />
reeds veel dienst van gevorderd is.<br />
De koot is stork, wanneer ze kort en dik is. Men<br />
neemt aan dat hare lengte 1/3 van die .der Ail) moot<br />
bcdragen. Is zij langer, , *den houdt men ze voor zwak,<br />
ofschoon de beteekenis van cone to lange koot eenigszins<br />
near bet ras van het paard versehilt. paarden van<br />
edel ras met sterke spieren en pezen schandt eene to lange<br />
koot Teel minder don bij paarden van gemeene rassen. Van<br />
groot belang is de riehting of belling die de koot heeft.<br />
De overlangsche as der koot meet met den grond een<br />
hoek van 450 maken. Is deze hook scherper, dan treedt<br />
he paard le reel door. Dear hierdoor de buigpezen
37<br />
banden moor uitgerekt worden, ligt hierin de oorzank<br />
van gebrelon, die kreupelheid ten gevolge hebben. Is<br />
de hock stomper, dan is het paard to steil gekoot. Behalve<br />
dat deze worming cone voor den ruiter onaangename,<br />
stootende beweging geeft, bestaat hierbij mender° canbiding<br />
tot verstuiking, overkooting , die steeds met kreupelheid<br />
gepaard goat.<br />
De osergang der koot in den hoef moot vlak , weinig<br />
verheven zijn. Vertoont zich dear ter plaatse cane<br />
wrongvormige verhevenheid, dan duidt dit op bet bestaan<br />
van overhoeven, zijnde beenwoekeringen can het ondereinde<br />
van het kootbeen, die meestal ongeneeslijke kreupelhcid<br />
ten gevolge hebben.<br />
Bij de beoordeeling der achterbeenen komen de volgende<br />
zaken in aanmerking :<br />
De dij of bovensehenkel verlangt men lang en breed,<br />
met duidelijk zichtbare, caste spieren bedekt; zij moot<br />
behoorlijk afgerond en van den schenkel door cone zachte<br />
uitholling afgescheiden zijn. Eon onmerkbare overgang<br />
van de dij in den schenkel , zoogenoemde ossedijen , is<br />
minder deugdzaam. De lijn , die de achterrand der dij<br />
beschrijft, verschilt eenigszins near het ras; bij bet Oostersche<br />
paard is zij bijna recht , terwtil zj bij de overige<br />
rassen een grooteren of kleineren boog vormt.<br />
Eene ongelijke ontwikkeling der dijen , zoodat de eene<br />
schraler en magerder is den de andere, moot in den<br />
regel het vermocden doen ontstaan , dat zulk con paard<br />
vroeger can langdurige kreupelheid geleden !weft.
38<br />
De knieschijf moet matig afgerond zijn, zich duidelijk<br />
wider de huid doen zien, en cone can de lengte-as van<br />
het liehaam evenwijdige richting hebben. Ook can (lit<br />
gewrioht vertoonen zich wel eons rondachtige gezwellen,<br />
de kale of liesgallen, die niet zonder beteekenis zijn.<br />
Do schenkel of onderschesticel. Ale vereischten van flit<br />
deel stelt men eene geode lengte, sterke gespierdheid on<br />
cone juiste stalling of richting. De lengte van don<br />
sohenkel heeft grooten invloed op de beweging en wel<br />
op hare snelheid. Een lange sehenkel is cane eersto<br />
voorwaarde voor cone snelle beweging ; voor volhardendo ,<br />
krachtige beweging echter, , moet do schonkel geed ge-<br />
spierd zijn. De stalling van den onderschenkel hangt af<br />
van die der dij. Stoatdaze to reoht, dan komt de schenkel<br />
to schuins en to ver naar achteren to liggen , waardoor<br />
de hook van het spronggewricht to seherp wordt, en de<br />
zoogenoemde sabelbeenen ontstaan , welke vorming coiner<br />
ook het gevolg van een te langon schenkel , bij een<br />
normalen stand van de dij, kan zjjn. Men neemt can,<br />
dat de schenkel eene goede ligging en lengte heeft, wanneer<br />
cone loodlijn van de punt der billen getrokken den<br />
hak raakt (d 1 fig. 4). En is voorzeker goon gewricht.<br />
can walks normale vorming men moor beteekenis hecht ,<br />
dan aan die van bet spronggewricht , en goon wonder,<br />
want van niet eon gewrieht wordt bij de beweging zoo<br />
veel inspanning gevorderd als van dit, reden waarom<br />
dan ook can het apronggewricht meer gebreken voorko-<br />
men , dan can elk antler, on wcaronder er zijn , die
39<br />
grooten invloed op de bruikbaarheid van het paard hebben<br />
, ja zelfs doze gelled kunnen ophetfen.<br />
De beoordeeling van het spronggewricht is zeer moeielijk<br />
, en vereischt daarom veel geoefendheid. Eeno kort.e<br />
opgave center van eenige zjjner vereischten on gehreken<br />
mag evenwel bier niet achterwege bliven.<br />
Men verlangt het spronggewricht , zoo wel van voren<br />
of achteren als van ter zijde gezien , breed. Het moot<br />
verder droog zijn , dat wil zeggen, dat men onder de<br />
huid alle uitsteeksels en holligheden der beenderen duidelijk<br />
moot kunnen zien. Is het dik en bol , dan bewjjst<br />
dit voor eene losse, sponsachtige gesteldheid der beenderen<br />
en van de overige weefsels, zooals men dit bjj poorden<br />
van gemeene rassen vindt. In zulk cone vorming<br />
ligt eene voorname aanleiding tot bet ontstaan van vole<br />
gebreken , zoo ale gallon, spatten enz.<br />
De eerstgenoemde gebreken komen op verschillende<br />
plaatsen van het spronggewricht voor, en vertoonen zich<br />
ale rondachtige, weeke gezwellon, dikwijls gaan zjj met<br />
kroupelheid gepaard.<br />
\Vat nu den vorm betreft, zoo dient men op<br />
bet volgende to letten. Van achteren of van voren gezien,<br />
moet de binnenste proflellun van den knobbel van het<br />
schenkelbeen of flaauw gewelfd zijn en slechts in het midden<br />
eerie lichte uitholling vertoonen. De overgang van<br />
bet gewricht in de pijp moot onmerkbaar zjjn, en mag<br />
dear ter plaids° goon verhevenheid zichtbaar wezen. Is<br />
dit wel het geval, don bestaat or cone spat, eon gcbrek
40<br />
tint veolal met ongeneeslijke kreupelheid german' gent.<br />
°footmen men 130 vole spronggewrichten dien overgang<br />
niet zoo zacht , fluter min of moor hoekig ziet pleats<br />
liebben, mag men dit niet steeds als eon gebrek besehouwen,<br />
wanneer te weten beide spronggewrieliten<br />
gelijk zjjn, 't is den slechts eene minder goede Terming.<br />
De achterste profiellijn van de punt van het hielbeen<br />
tot arm de pgp moet recht zijn. Bevindt zich eenige<br />
vingers breed ender die punt eene welving, den noomt<br />
men dit eon hnzehak. Vroeger meende men dat bet<br />
gebrek steeds bestond in eon beenuitwas, of in eene<br />
verdikking der buigpees, dock is hot bewezen ,<br />
dat het<br />
ook zondor daze ziekelijke toestanden ken bestaan, en<br />
zoude het dan zijne oorzaak in eene slapheid der banden<br />
hebben.<br />
De voorste profiellijn van het gewrieht mag oak nietgewelfd<br />
zjjn on moot onmerkbaar in de Oh) overgeen.<br />
De hoek, then het spronggewicht maakt, most cone<br />
zekere grootte hebben. Men rekent dat lib 140 ° moot<br />
bedragen; wordt daze hoek stomper, dan is het paard<br />
Is recht in de sprongyeterichten ; is hp seherper, drin<br />
noemt men dit sabelbeenen. 13eide vormen zijn van<br />
'reel invloed op do boweging on op do duurzaamheid van<br />
het paard, evenwel niet om dezelfde redenen. Te recta°<br />
spronggewrichten missen de noodige buigzaamheid, weardoor<br />
het overbrengen der zwaarte op de achterhand<br />
bemoeielijkt wordt. Dearbij is hunne voortstuw ingskracht<br />
geringer. Bj sabelbconen drukt hot lichaamsgowicht to
4 1<br />
stork op de spronggewrieliten , zoodat zij in !mune vrijo<br />
working tot voortdrijving gob inderd worden. Beide<br />
geven aanleiding tot verschillende gebreken.<br />
Ook in de verdere stetting van het spronggewriclit<br />
bestaan eenige afwijkingen,. (lie in meer of mindere mate<br />
invloed liebben op de kracht van dit deel en op de snelheid<br />
der beweging.<br />
Daartoe belmort , koehieligheid wanneer de spronggewriehten<br />
dielit bU elkander staan en de pijpen nu buitenwaarts<br />
gericht zijn. Heoft dit laatste niet pleats,<br />
,Inn zogt men dat het paard twain° van achieve)! is.<br />
Het tegenovergestelde liiervan is het te tvijd in de sprang-<br />
geterichten.<br />
Met hot oog op bet lang bruikbarir boudon van bet<br />
'wird, is eon(' naaumkeurige beeeliouwing van bet spronggewrieht<br />
van greet belling.<br />
Ann de aehterpijp, die jets langer is dan de voorpijp,<br />
oak niet geheel loodrecht staat, komon de schiefelbeenen en<br />
poosklappen veel zeldzamer voor. Veer het overige moot<br />
zij dezelfde vereiseliten als de voorpijp hebben.<br />
6. De grondbeginselen tan het natuurlijke rijden.<br />
Het doe van hot rijelen is, zooals reeds vrooger gezegd<br />
is, het volkomen ineester zijn van het paard. De middolen<br />
am daartoe to geraken zijn zeer verschillend. Hot<br />
paard is zulk eon wonderl[jk dier, dat men or bijna tales
42<br />
van gedaan kan krijgen , hetgeen niet geheel tegen zijn<br />
natuur strijdt, indien men daartoe Bleats den juisten<br />
weg inslaat. Door zijne verstandelijke ontwikkeling en<br />
zijn goed geheugen ken het voorliefde of afkeer, , zoowel<br />
voor den mensch als tegen zekere handelingen gevoelen.<br />
Wanneer bet paard met juistheid alias doet , hetgeen er<br />
van yerlangd wordt , noemt men het gehoorzaam.<br />
Ale eerste regal volgt derhalve hieruit, dat men het<br />
paard steeds goad behandele, en ten zeerste yermijde om<br />
het zonder aanleiding, eenige pijn te veroorzaken. Even<br />
gevoelig ale het paard voor eene zachte behandeling is,<br />
evenzoo zeer vreest het elke pijn, daarom meet de miter<br />
om zijn doe te bereiken , doch dikwijls met groote zelfverloochening,<br />
steeds de aerate in het werk stellen.<br />
Slechts als bestraffing, en wanneer alto avenge middelen<br />
to vergeefs zijn aangewend, mag men het pijn veroorzaken,<br />
en dan nog alleen door de sporen en de karwats. Dikwijls<br />
ziet men ongeduldige en onkundige ruiters het<br />
paard aan de teugels in den mond rukken (hetgeen dikwipe<br />
oak wel onwillekeurig geschiedt). Behalve dat dit<br />
eene barbaarsche handelwijze is, waardoor aan het paard<br />
hevige Ain op de zeer gevoelige lagen, waarop het bit<br />
rust, wordt veroorzaakt , straft de miter zich zelf hot<br />
meeste, want het paard gaat zich daardoor verzetten en<br />
is ten laatste niet meer te berijden. Bij ondeugendheid,<br />
verondersteld dat zij niet uit onkunde onstaat, doen een<br />
pear spoorslagen eater den singel, of eon krachtige slag<br />
met de karwats op het achterstel cone goede uitwer-
43<br />
king, want als men eenmaal genoodzaakt is om to straffen,<br />
moet dit dan ook met nadruk en kracht geschieden.<br />
Hebben wJ one dezen grondregel eigen gemaakt, dan<br />
komt een tweede in aanmerking , to weten die, dat wij<br />
het paard ender onzen last den dienst, dien wij van<br />
het vorderen, zooveel mogelijk verlichten. Wij komen<br />
bier tot de theorie van het evenwicht, die van groot belang<br />
is en die wij reeds vroeger toegelicht hebben. In<br />
het elgemeen moot daarom het gewicht van den miter<br />
derwijze op den rug van het paard verdeeld zijn , dat de<br />
4 beenen gelijkelijk belast worden. Daar de voorbeenen,<br />
doordien zij ook nog hoofd en hals moeten dragen , op<br />
zich zelf reeds meer belast zijn dan de achterbeenen,<br />
meet de ruiter trachten zijn zwaartepunt meer op de<br />
achterhand te verplaatsen. De sterke bouw van het<br />
kruis en de zware spieren der achterbeenen gedoogen<br />
cone grootere belasting van het achterstel , terwijl de<br />
voorbeenen, nu minder bezwaard zijnde , zich vrijer kunnen<br />
bewegen. De achterhand daarentegen work door<br />
het onderbrengen der achterbeenen bij het gaan understeund<br />
, waardoor nu het evenwicht onder den ruiter<br />
hersteld wordt. Doch, even ale in alto zaken, bestaan<br />
ten doze uitzonderingen , men vindt paarden met cone<br />
zwakke achterhand , die men daarom meer op de voorhand<br />
moot rijden, evenals er ook paarden met bijzonder<br />
sterke achterhand zijn , waarbij men de voorhand derhalve<br />
geheel ken verlichten.<br />
Paarden met cone stork° achterhand word en door ken-
44<br />
ners tot de bruikbaarste gerekend en RHO(' bovon andero<br />
verkozen , ook al is de voorhand minder geed.<br />
De derde grondregel is om bet paard met cone zaehte<br />
hand te rijden. Hoe moor de ruiter er in slaagt, om door<br />
zijn rustigen zit elk noodeloos rukken in den mond<br />
van het paard to vermijden, des to eer zal het doen,<br />
wat men er van verlangt.<br />
Het zachte en rustige van do hand ligt in de veerkracht<br />
van het gewricht. Do beginnende ruiter gelooft<br />
zeer dikwijls, dat wanneer hij zjjn paard met losse tongels<br />
rijdt, hjj zieh daardoor eene zachte hand eigen<br />
maakt; eon ander gaat tegenovergesteld te work, deze<br />
bomantelt zijn niet vasten zit hierdoor, dat hij de tengels<br />
to strak houdt, dear hij het zachte, rustige San-<br />
'louden der toug-els van den goeden ruiter niet begrijpt,<br />
en daardoor zijn paard hard in den mond maakt, of bet<br />
door do voortdurende pijnlijke drukking op do lagen , ander°<br />
slechte gewoonten doet aannernen.<br />
In het gebruik der teugels ligt het geheim , om elk<br />
paard te kunnen rijden. Doch cone rustige, zeolite<br />
hand kan men editor e.:rst dan hebben , wanneer men<br />
een goeden en Millen zit heeft verkr:egen. Elko afwijking,<br />
°Ike onzekerheid daarvan deelt zich door de tongels<br />
aan don mond van het paard mode, veroorzaakt hot<br />
kit en geeft. aanleiding tot doze of geone afwijking.<br />
Het moeielijksto voor den miter is om zich eene zachte,<br />
still° hand eigen te maken, hetgeen hij alleen verkrijgen<br />
kan ,<br />
door van hot begin nf ann hierop to lotton.
4 5<br />
De hand wordt zacht genoemd, wanneer de teugels<br />
zoo aangehouden worden , dat het paard voelt dat ze niet<br />
los tegen den hale liggen , en toch niet zoo los , dat het<br />
run hoofd naar goedvinden nit de etching, die de ruiter<br />
het gegeven heeft, kan brengen. De handen, die ongeveer<br />
een vuist breed van het lig afgehouden worden,<br />
moeten tegelijkertijd wanneer zulks noodig is, eene voortdurend<br />
veerende beweging maken, om bjj alle willekeurige<br />
en onwillekeurige bewegingen van het hoofd van<br />
het paard to kunnen volgen.<br />
Rustig is de hand, wanneer zjj ook bij ongewone bewegingen<br />
Tan het hoofd des paards deze derwijze volgt<br />
en weder dadelijk in hare stelling terug keert , dat elke<br />
horde drukking of elken ruk in den mond van bet paard<br />
veimeden worden. llij zulk eene hand krijgt bet paard<br />
zeer spoedig vertrouwen in het bit, en zal het daarom<br />
ook al hetgeen de ruiter .er van vordert , bereidwillig<br />
iiitvoeren. Op deze wijze moet 'men het paard zijne natuurlijke<br />
Trees voor den ruiter ontnemen.<br />
Eon verdere grondregel is eon rustig en een goed gebruik<br />
der been en. Beide worden slechts door oefening<br />
verkregen en zijn niet gemakkelljk non to leeren.. De<br />
beenen dienen den ruiter niet alleen om zich vast to<br />
sluiten , maar ook om het paard de bij de onderseheldene<br />
ghngeh veteisehte hulpen to geven. Wanneet de tenkel<br />
het roer is, dan is het been de uitvoerende beweegkracht,<br />
de zit eater het steun- of draarpunt van het geheel.<br />
Van het heupgewrieht df tot eon de knle dient het been
48<br />
tot vastsluiting , is alzoo, behalve het in evenwicht<br />
yen, eene hoofdvoorwaarde voor een vasten zit, en geven<br />
de dijen met hare uiteinden , de kniegewrichten , de voornaamste<br />
aansluiting. Van dit g,ewricht af hangt het<br />
onderbeen loodrecht ntuir beneden, waarbij de vlakke kuit<br />
slechts even in aanraking met de flanken van het paard<br />
komt. pij elke beweging behoudt het onderbeen demi'<br />
richting , en verlaat ze slechts bij het aanbreitgen van<br />
de onderscheidene hulpen; doch ook dit zoomin mogelijk<br />
zichtbaar. Di) smile paarden met weinig bulk,. moot<br />
men het been een weinig .terug trekken om met de kuit<br />
te kunnen aansluiten , doch meet men or zich steeds voor<br />
wachten om het pallid onwillens met de sporen in de<br />
flanken to raken..<br />
Over de hulpen zelve zal ik later spreken. Door eon<br />
vasten , rustigen zit, door de juiste verdeeling van het<br />
gewicht bj elke beweging van het paard , verkrijgt de<br />
miter de voile m Relit over t'e aohterhand on bijgevolg<br />
over het geheele paard.<br />
Daarom zegt een oud spreekwoord te recht zadel ach-<br />
,,terwearts, hove breeder, dear zit gij aan het roer."<br />
Onrustige, driftige paarden kunnen alleen door een rustigen<br />
zit en eene rustige hand tot de noodige bedaardheld<br />
gebracht worden. .<br />
Wanneer eon ruiter nu de vier grondbeginselen van<br />
het natuurlijke rijden to weten :<br />
1. eene goede behandeling, bet vermijden van alles<br />
wat het paard pijn kan .veroorzaken,
47<br />
cone juiste verdeeling van bet gewicht ,<br />
eene zachte, rustige hand,<br />
het goede gebruik der beenen en eon rustigen sit,<br />
zich zoo eigen gemaakt heeft , dat hij ze practisch ken<br />
toepassen , kan hij met vrucht de lessen in de hoogero<br />
rijkunst vol gen.<br />
Wij komen nu tot de middelen , die one ten dienste<br />
staan, om ons in deze vier grondstellingen te bevestigen.<br />
a) De natuurlijke zit.<br />
De sierlijke houding van den miter op het paard , die<br />
zelfs den leek in het oog valt , is hoofdzakelijk gelegen<br />
in de zekerheid, waarmede de ruiter zich op het paard<br />
beweegt , doch vindt men ook ruiters, waarvan men, ofschoon<br />
zo even zeker to paard zijn , toch niet kan zeggen<br />
dat zj een sierlijken zit hebben.<br />
Van boven af beginnende moeten het hoofd en het bovenlijf<br />
rechtop gehouden worden, en bij geenen gang, (met uitzondering<br />
alleen van den Engelschen draf, waarbij het lichaain<br />
een weinig near voren mug hellen) moot deze houding niet<br />
veranderen. De schouders, natuurlijk af hangende, zijn near<br />
achteren gebracht, de armen , in tamelijk rechten hock<br />
gebogen, sluiten met den bovenarm matig tegen het lijf,<br />
de elleboog komt eon weinig achter de heup , do linker<br />
mist reeht op, een hand breed boven den knop van het.<br />
zadel, het handgewricht licht gebogen , zoodat de binnenvlakto<br />
der hand naar het lig is gekeerd. De rechterhand<br />
laat men, wanneer men de teugels alleen in de linker-
48<br />
hand houdt, vrij achter de rechterdij af hangen , of<br />
ze op deze rusten. Rijdt men echter met beide handen,<br />
alzoo met de trens of met de stang met opgenomen trensteugel<br />
, den houdt men de reehterhand even als de linker.<br />
De heupen moeten steeds loodrecht op het zadel komen;<br />
met de beide zitbeenderen vormen zij het vaste steunpunt<br />
voor het overige gedeelte van het lichaam. De dijen<br />
zijn near binnen gedraaid, waardoor het zitvlak verbreed<br />
wordt. Overigens liggen zij derwijze , dat eene loodlijn<br />
van den nens van den miter getrokken, nog ver achter<br />
de kuit van den ruiter valt. fret zitvlak ligt vast in<br />
het zadel, en moot bij elle gangen, den draf uitgezonderd,<br />
dat zoomin mogelijk verlaten.<br />
De onderbeenen hangen los aansluitende loodrecht near<br />
beneden ; de knieen sluiten met hare binnenvlakte vast<br />
tegen het zadel, de punten der voeten zijn binnenwaarts<br />
gekeerd en near boven gericht, de hielen bijgevolg naar<br />
beneden.<br />
Niet zeer moeieljjk is het, om in step dozen zit to bewaren<br />
, bjj de snellere gangen vordert dat echter reeds<br />
meerdere oefening. De punten der voeten rusten in de<br />
stijgbeugels, met de ballen op de zoolvlakte van den<br />
beugel, die zij, bjj welke beweging ook, niet mogen<br />
verlaten, en moat het voetgewricht, even ale het<br />
handgewricht, inzonderheid bij den draf, in eene veerende<br />
beweging zijn.
49<br />
h). Gebreken in den zit bij den beginnenden<br />
miter.<br />
Elk beginnend miter stugt met eon zeker gevoel van<br />
angst te paard, dat, als gevolg van zijne eigen onzekerheid,<br />
zich in zjjne geheele houding doet kennen , 4zoodat<br />
bet, zelfs voor een leek, niet moeieljjk is, om den geoefenden<br />
miter 'van den beginnende te onderscheiden. Bjj<br />
dozen laatste is het hoofd meestal near voren gebogen,<br />
zjjn de schouders eveneens vooruitgebracht. De ellebogen<br />
sluiten niet tegen het ljjf, maar dienen meer als balanceerstokken<br />
voor het geheele lichaam , en gaan bjj de<br />
snellere gangen van het paard op en neder. De handgewrichten<br />
zjin, in plants van naar buiten, binnenwaarts<br />
doorgebogen, en met de binnenvlakte van de hand near<br />
onder, in plants -van loodreoht gesteld, elk oogenblik<br />
gereed om de manen of den knop van het zadel te grjjpen,<br />
het geheele lichaam halt zichtbaar voorover, weardoor<br />
ook de heupen near voren komen. en bljgevolg de<br />
zitvlakte achter nit het zadel komt, en de miter dan<br />
alleen op de kloof zit. De knieen zljn near buiten gedraaid,<br />
zoodat men met gemak tusschen de knie en het zadel<br />
de vuist ken steken. De kuiten sluiten zich met hare<br />
achterste vlakte tCgen den buik van het paard aan, de<br />
hielen zjin near boven getrokken en rakon onWillekenrig<br />
met de sporen tegen den buik van het 'paard, waardoor<br />
dit natuurljjk steeds tot snellere gangen aangezet wordt<br />
en de zekerheid van den ruiter geheel verloren gaat.
50<br />
Van het gebruik der teugels behoef ik wel niets to<br />
zeggen , bet is niet nicer dan een krampaehtig trekken.<br />
Door het paard nu op deze wijze to berijden ,<br />
gnat de<br />
voornaamste voorwaarde om het to kunnen beheerschen,<br />
to weten , de macht over de achterhand , verloren.<br />
Door het vooroverhell en van het lichaam wordt het<br />
evenwicht verbroken , bet paard op de achterhand verlicht<br />
en kan bet nu daardoor alias doen, wat het wil , bokken,<br />
achteruitslaan en doorgaan.<br />
a) De werking der teugels en beenen.<br />
Wanneer een goede zit van den miter de grondslag<br />
is, dan kan men zeggen dat de teugels het roar zijn,<br />
waardoor den geheelen toestel Tan ruiter en paard bestuurd<br />
wordt. Dientengevolge dienen de teugels in de<br />
aerate plants om het paard op te richten en te verzamelen.<br />
Bij een good afgericht en gereden paard, moet de<br />
hals van de schoft af opgericht gesteld en het hoofd bijgebracht<br />
zlin zoodat het voorhoofd Nina loodrecht naar<br />
den grond steal en de neus zich ter hoogte van de heupen<br />
bevindt. Door doze etching wordt het paard genoodzaakt<br />
om qne voorhand te verlichten, en zijn eigen<br />
gewicht , als mode dat van den ruiter, , op de achterhand<br />
over te brengen, hetgeen bet zoo gewichtige doorbuigen<br />
in de gewrichten der achterbeenen , van bet heupgewricht<br />
af tot het kogelgewrieht, ten gevolge heeft. Zijn doze<br />
gewrichten buigzaam gemaakt , en zijn zij derwijze gesteld,<br />
dat zij den last, waarmede zij bezwaard zullen worden,
51<br />
veerend kunnen opnemen , dan is daarmede alle stijf held<br />
Fig. 5.<br />
van. den hals en de kaken tevens opgehouden en bet<br />
paard oo r den dienst afgericht en gehoorzaam.<br />
Buigt daarentegen het paard nog niet in de gewrichton<br />
door, verzet het zich tegen de juisto 'verdeeling van het<br />
gewicht, door het stijf bouden dezer gewiichten, clan<br />
zal het op de Noorliand gaan , en ongeschikt zAin om<br />
kort to wenden of to arreteeren, in bet algemeen om afgericht<br />
te worden. Ilet is de zaak der africhting om het<br />
doze evenwichtsstelling to doen aannemen , doch echter<br />
die van den ruiter, em ze to onderhouden. Doet de laatste<br />
dit niet, dan neemt bet best afgerichte paard spoedig
52<br />
zijne natiturItike stelling weder Ran, en de juiste semenworking<br />
van voor- en achterhand gnat verloren. Men<br />
zegt dan dat het pan rd uit elkander gereden is." De hale<br />
dealt near voren en bezwaart dnardoor weder de voorhand<br />
, de near buiten gewerkte oorspeekselklieren groeien<br />
met de kank vast, de lenig geworden banden tussch,en<br />
de halswervelen worden weder gespannen, de gewriehten<br />
weder stiff, in een woord , het paard keert weer<br />
tot zijn vroegeren toestand, voor dat het afgericht was,<br />
terug, waardoor de ruiter de volstrekte macht over hetzelve<br />
verliest.<br />
Om nu dit voor to komen, werkt men tegelijk met<br />
teugels en bebhen. Doze laatste drijven door eeno bestendige<br />
znehte drukking het paard tegen het bit en<br />
dwingen bet, om dit acute nemen, terwiji nu door het onafgebroken<br />
zacht aanhouden der teugels bet paard genoodzaakt<br />
wordt, om de door den ruiter verlangde stelling<br />
Ran to lemon, wel to verstaan in zoo Terre zijn bouw<br />
of zun moor of mindere afriehting dit toelaten. Eene<br />
emizbdige working op het paard, of alleen met do beenen,<br />
of met de teugels, kan derhalve tot niets leiden. Is een<br />
paard tengevolge van zijn ongunstigen bouw, zooals ,bij<br />
zeer zware kaken, die aan do halswervelen raken, waardoor<br />
tegelijk cone kneuzing van de oorklieren teireeggebracht<br />
wordt, of door eene slechte africhting, derwijze beweikt,<br />
dat het den hale in de valsche wervelen (3den en 4dea) buigt,<br />
dan ontstaat het gebrek dot men odder de teugels blifven"<br />
,of" bijtoomen" noemt (Fig. 6).
53<br />
Dit is voor den ruiter zeer lastig , doordion het paard<br />
Fig. 6.<br />
daardoor de achterhand non de working der teugels onttrekt,<br />
on daardoor de ruiter goon meester over het paard<br />
is. Bij zulke paarden moot men des to meer zijne aandacht<br />
op het gebruik der beenen vestigen. Bij het bijtoomen<br />
brengt het paard de kin bijna tegen de borst, door het<br />
hoofd met de sterkste bulging van den hats naar boneden<br />
to brengen. Het onttrekt zich daardoor aan hot<br />
oprich ten.<br />
Bone andere wijze em zieh aan do teugelwerking to<br />
onttrekken , het tegenovergestolde van do vorige, is het<br />
in den tvendsteken van den netts (Fig. 7), acne eigensehap<br />
die meestal hot gevolg is van eon bljzonderen bouw,
54<br />
zooals men dit ziet bjj paarden met verkeerden of }torte-<br />
(Fig . 7).<br />
hale, of met te breede aanzetting van het hoofd. Paarden<br />
met een der beide genoemde eigenschappen, zijn ten<br />
eene male ongeschikt voor een beginnenden ruiter.<br />
Eene zaelite , rustige hand en een good gebruik der<br />
beenen , zullen bU zulke paarden, zoo ook bij die met<br />
welgebogen hale, nimmer hunne goede uitwerking misson.<br />
Hot paard wordt daardoor gehoorzaam en gesehikt
55<br />
om dadelijk uit to voeren, wet de ruiter or van verlangt.<br />
Eene zware , hardo hand maakt het paard hard in den<br />
mond, door het gevoel in de lagen to verstompen , ten<br />
gevolge waarvan de teugelwerking verloren goat.<br />
De teugels moeten derwijz3 werken, dat het paard<br />
voortdurend eene aanleuning in den mond vindt, die<br />
door de werking der beenen teweeggebracht wordt , dan<br />
knabbelt het van bet bit of, eon teeken dat er geene<br />
hardnekkige spanning der spieren van de kagtk on van<br />
den nek moor bestaat. Eon paard dat , zooals men zegt,<br />
zonder teugels gereden wordt d. i. waarbij de teugels<br />
zoo los gehouden worden, dat zij slingeren, is 14 onvoorziene<br />
toevallen geheel buiten de macht van den ruiter,<br />
, het loopt weder op de voorhand, en kan daarom<br />
licht struikelen en storten.<br />
Het achter de teugels blijven" kan men alleen door<br />
cone voortdurende working der beenen ten laatste deen<br />
ophouden. Het is eon voor den miter onaangenaam gevoel,<br />
dear men als 't ware niets in de hand heeft , het<br />
paard zich derhalve geheel aan de working van het bit<br />
onttrekt en daardoor ook niet onmiddellijk ken gehoorzamen.<br />
d). Het gebruik der teugels.<br />
Nadat ik nu aangetoond hob, (Int de beenen on teugels<br />
niet alleen voor de vastheid van den zit dienen , zooals<br />
door leeken zoo licht wordt aangenornen ,<br />
ga ik over tot<br />
de wijze waarop hot paard praetisch moot opgerieht on
56<br />
bestuurd worden , wanneer de mutter aan het in het vorige.<br />
hoofdstuk behandelde beantwoorden wit.<br />
Wonneer men in de manege rijdt, noemt men at wet<br />
naar het in wendige er van geheard is binnen, dat wet<br />
zich near de zlide van den wand bevindt buiten. 'Zoo"<br />
spreekt men van .baitentengel, buitenbeen, enz. * Op den<br />
langen weg , derhalve in de open lucht, duidt de hoofd.;<br />
stelling van het paard , die men in de manege yolgens<br />
het voorschrift voor de verschillende gangen anngenomen<br />
heeft, de binnen- of buitenzijde Ran.<br />
Door de. plaatsing en beweging van de teugelvuist<br />
werken de teugels op het geheele lichaam van het paard.<br />
Door de hand nnar voren to brengen geeft men het<br />
paard vrijheid en werkt men bijgevolg op de voorhand ; door<br />
hot opheffen der hand natty voren wordt hals en hoofd<br />
opgericht ; de cichterreaartsebe beweging der hand werkt<br />
danrentegen ook op de spieren van het kruis en van de<br />
achterhand , in de veronderstelling dat de miter die<br />
beweging der hand ondersteunt door zijn hobnail' eon<br />
weinig liner achteren to doen lichen. IIierdoor worden<br />
do spieren der achterhand ontspannen, en hot paard<br />
uangezet om het kruis no to geven on in de spronggewrichten<br />
door to buigen , alzoo de beoogde evenwichtsetching<br />
can to nemen. Heft men de hand achterwaarts<br />
op, zoo werkt men hierdoor op voor- en achterhand.<br />
De beweging der hand naar rechts of links noodzankt het<br />
paard doze beweging to volgen , on dient om het paard,<br />
zooals men hot gewoonlijk zegt, to sturen.
57<br />
Door do juiste aanleuning van het paard Op het bit<br />
verkrijgt de ruiter het gevoel van onvoorwaardelijke<br />
zekerheid der leiding. Ilij weet, dat het paard can elke,<br />
zelfs aan de geringste beweging der hand zal gehoorzamen,<br />
en kan hij daaruit afleiden van hoeveel belang het<br />
is, geene doellooze bewegingen met de hand to maken,<br />
al waren zo ook slechts onwillekeurig en het gevolg van<br />
eon onvasten zit. Het allerminst mogen zjj opzettelijk<br />
gedaan worden, bijv. rukken en trekkon met do teugels,<br />
zooals men dit helaas door onervaren of ongeduldige<br />
ruiters dikwijls ziet doen. Het gevolg hiervan is, dat<br />
het paard voor het bit en de hand van den ruiter vrees<br />
krijgt, daardoor weerspannig wordt en ten lactate niet<br />
moor to berijden is.<br />
e). blisslagen in het gebruik der teugels.<br />
Van de regels der in de beide vorige §§ verklaarde<br />
working der teugels on van hun gebruik wordt in het<br />
algemeen zeer afgeweken. In de eerste plaats noem ik<br />
het mien hangen der tangelo, waarbij de ruiter wel is waar<br />
mcestal van het zeer loffelijke beginsel uitgaat, om het<br />
paard niet onnoodig to plagen, doch daarbij echter verged,<br />
dat hij daardoor zoowel zielizelf als het paard niet<br />
het geringste nut, integendeel slechts nadeel doet. Immere,<br />
zoo handelende, worden de spieren van den hals<br />
weder gespannen, het paard brengt het gewicht op do<br />
voorhand, en do juiste evenwichtsstelling gaol verloren.<br />
De hieraan togenovergestelde ha.ndelwijzo, on het paard
58<br />
to vast Fe houden, is het gevolg of van eene harde hand,<br />
of van angst van den ruiter, die de teugels als steunpunt<br />
van zijn zit gebruikt. De gevolgen hiervan zjjn ,<br />
dat het paard hard in den mond wordt enz., bij paarden<br />
met zwakke achterhand en zachten mond steigeren en,<br />
achteroverslaan. Het is inzonderheid bij de . snellere<br />
gangen, draf, galop en renloop, witarbij de vastheid van.<br />
den zit eerst racist op de proof wordt gesteld, dat men<br />
het meest op bet stille van de hand to letten hebbe.<br />
Wanneer de hand daarbij elken stoot van den gang volgende,<br />
ads een smidshamer op en neer gaat, of zich been<br />
en weer laat slingeren, mod het fijne gevoel in den mond<br />
van het paard verloren gaan, waarvan een onrustige,<br />
onregelmatige gang het gevolg is, die noel' schoon of<br />
aangenaam is. Bij paarden met vurig temperament komt<br />
men door vasthouden bet meest ten aehteren , daaroin,<br />
ik moot het steeds herhalen been rustig onafgebroken en<br />
zacht werken der teugels, eon rustige zit en afhangen der<br />
beenen en eon zacht aannemen en nageven, houden het<br />
paard gevoelig in den mond en gehoorzaam.<br />
II. DE PRAKTIJK VAN IIET RUDER.<br />
Ik zal nu overgaan tot de eigenlijke praktijk van het<br />
rijden, d. i. tot het behandelen van de noodige practische<br />
handgrepen en regels, die voor ons dan sleehts begrijpelijk<br />
zijn, wanneer wij het theoretisch gedeelte geed begrepen<br />
hebben, wat bij bet riiden vooral eene hoofdzaak is.
59<br />
1. Het 'louden der iongels.<br />
Wjj radon onzo paardon op stang of Irons. Wanneer<br />
wjj op do slang radon, dan houdt de linkerhand alleen<br />
do teugels , die den stangteugel op de volgende wjjzo<br />
aanvat: de vierde vinger wordt van boven tusschen do beide<br />
teugols gestoken , daarna de passant tot aan den 'ringer<br />
opgeschoven en het afhangende einde over den wijsvinger<br />
gelegd. Den trensteugel legt men vlak en nict gespannen<br />
or over, en drukt nu dezen zoowel als het<br />
overige gedeolte van den stangteugel met den duim op<br />
hot gebogen lid van don wijsvinger vast, nadat de vuist in<br />
de voorgeschrevon loodrechte houding is gebracht (Fig. 8).<br />
Fig. 8.<br />
Niet altijd bevindt zich eon passant aan den stangtougel;<br />
in dit goval trokt men dion teugel , tor wijI men hem aan
60<br />
het samengenaaide eind nanvat, zoo ver door, tot men<br />
meent dat hij genoeg gespannen is. Wil men de reebter-<br />
hand gebruiken, dan vat deze den trensteugel van boven<br />
near beneden met de 3 eerste vingers en trekt dien door<br />
de linkerhand zoover door, dat de linkerteugel gespannen<br />
is, waarna men. den rechter evenveel verkort on nu<br />
beide vuisten op een afstand van 2 duimen bij elkaar<br />
houdt. Leunt nu het paard to veel op den teugel, dad<br />
laat men ook wel de rechterhand sada op de linkerhand<br />
rusten, waardoor men bet besturen voor deze gemakkeljjker<br />
maakt.<br />
Itijdt men bet paard op de dubbele trens, den neemt<br />
men de beide teugels van iedere zijde tussehen don 4den<br />
vinger, en wel then van het grootere mondstuk near de<br />
zijde van den pink met beide handen gelijkmatig aan-<br />
houdende, en laat de einden afhangen (Fig. 9). De<br />
enkele of watertrens, wordt op ielijke wijze gehouden.<br />
Ik moot hierbij nog opmerken, dat, wanneer men in de<br />
rijbeen rijdt, men bet paard steeds zooveel binnenwaarts<br />
moot stollen, dat men het oog ken zien sehitteren; de<br />
binnenvuist staat daarbij een handbreed sneer near bet<br />
lijf den de buitenvuist. Men noodzaakt daardoor bet<br />
paard de binnenkaak no to geven on in de binnenge-<br />
wriehten door to buigen, weariloor het voor den galop<br />
en de zijgangen voorbereid wordt. Later kom ik bier<br />
nog eons op terug. Op den langen weg mod het recta<br />
gesteld worden.
G I<br />
Fig. 9.<br />
2. De hulpen.<br />
De hulpen zijn de teal, waarin de ruiter zijn wil aan<br />
het paard te kennen geeft. Iedere beweging die hij het<br />
paard laat maken, geschiedt door middel van cone hulp.<br />
Tot de hulpen hehoort de tongslag, waarnaar de pearden<br />
zich spoedig gewennen to luisteren, wanneer zjj wat<br />
levendig moeten loopen.<br />
'Een zacht toespreken, striiken met de vlakke hand,.
62<br />
(bent daarentegen om paarden, wanneer zij driftig of<br />
bevreesd worden, to doen bedaren.<br />
In het algemeen leert het paard zeer gemakkelijk do<br />
spraak en het geheele zijn van den ruiter verstaan<br />
waaruit het zich last begrijpen, dat de eigenaar van een<br />
paard dikwips or zeer mede te vreden kan zijn, torwijl<br />
een under het dikwijls slechts met moeite of in het goheel<br />
niet rijden kan.<br />
Ook op liehte hulpen met de rijzweep leeren de pearden<br />
gemakkelijk gehoorzamen, indien doze alleen hiertoe,<br />
en niet am bet paard to plagen, gebruikt wordt. Er zijn<br />
verscheideno hulpen met don teugel: aannemen , nagev en<br />
oprichten, verkorten of verlengen van de eene zude van<br />
den teugel enz. Wear deze toegepast worden, zal later<br />
bij de gangen verklaard worden.<br />
De voornaamste hulpen met do beenen zjjn: zacht<br />
aandrukken van de kuit, langzaam vermeerderen van<br />
dien druk, terugbrengen van het onderbeen tot dat de<br />
spoor dieht bij het lijf komt, en ten laatste bet baton voelen<br />
der sporen. hoe, en wanneer doze hulpen aangebracht<br />
mocten worden, zal later eveneens gezegd worden.<br />
Eene voortretIelijko hulp om het paard op to riehten en<br />
tot eeno verandering van gang year to bereiden, is het<br />
vooruitbrengen der heupen met een licht terugbrengen<br />
van het lichaam ,<br />
welko beweging de teugelhand volgt,<br />
Het paard wordt hierdoor opmerkzaam gemaakt dat do<br />
ruiter or jets van wil vorderen.<br />
Do hulpen worden bet bevalligst aangebracht, wanneer
63<br />
zij voor het oog van den toeschouwer zooveel mogelijk<br />
onmerkbaar zijn , zooals in het algemeen de meest onbe-<br />
. weeglijko houding bij elle bewegingen (zonder daarom<br />
in de atilfheid van cone pop to vervallen) steeds bet<br />
bevalligste en voor het oog het meest aangename beeld eens<br />
ruiters geeft.<br />
3. Be straffen.<br />
De niet geoefende miter moot zoolang mogelijk vermijden<br />
het paard to straffen, want wie nog eenige moeielijkheid<br />
met zlin zit heeft, loopt hierbij licht gevaar<br />
hem geheel to verliezen.<br />
Tevens is het mogelijk , dat de ongeoefende miter dear<br />
straft, wear het niet noodig was, omdat hi) nog niet<br />
altijd de oorzaak of reden van deze of gene schijnbare<br />
ondeugendheid weet to verklaren.<br />
De straf moet doer eerst volgen , waar de hulp tad<br />
voldoende is, dat is, waar zij reeds op cone beslissende<br />
wijze is aangebracht, derhalve, wanneer het paard begint<br />
ongehoorzaam to worden.<br />
De hulpmiddelen om to straffen bepalen zich sleehts<br />
tot het g,ebruik der sporen en van de rijzweep. Straffen<br />
met de towels bestaan er niet, en moeten ook om do<br />
reeds vroeger aangevoerde gronden ten eene male verworpen<br />
worden. Het straffen met de rllzweep zal dear<br />
inzonderheid mooten geschieden , wear het paard zich ook<br />
tegen do sporen verzet.
64<br />
Voor (let echter de miter de straf met de sporen of met de<br />
rjjzweep ten uitvoer legt, verzekere hij zich van zijn,zit,<br />
dear het paard gewoonlijk daarbij doze of gene driftige dik-<br />
w ijls geheel onvoerziene bewegingen monk t, die den onvuorzi<br />
chtigen miter licht zijn evenwicht kunnen doen verliezen,<br />
weardoor het kwaad nog verergerd wordt. Hieruit<br />
bljjkt duideljjk , dat men bet de beide women niet met<br />
uitgestoken beenen mag geven, maar alleen met het onderbeen<br />
van het kniegewricht af, opdat de zit goon goyear<br />
loope.<br />
De rjjzweep wordt aangewend op den rechter- of linkerschouder<br />
van bet paard, over de borst en aehter de<br />
linker- of rechterkuit van den miter.<br />
Men mod de rjjzweep niet to ver uithalen, opdat bet<br />
paard die vooral niet bemerke, dan eater moot het krachtig<br />
en met eon korten slag gestraft worden.<br />
Men met er voor zorgen om het paard niet to straffen<br />
het voor het eon af ceder Trees toont, bierdoor<br />
zoude men het voor altjjd hederven. Daarentegen<br />
luiheid, wanneer het niet aan de bulpen gehoorzaamt ,<br />
of zich zelfs tegen den miter verzet, moot gestraft worden<br />
, vooral in het laatste geval meet eene krachtige<br />
tuchtiging gegoven worden.<br />
. wanneer<br />
4. Het op- en afstijgen.<br />
De oppasser, die het paard voorbrengt, zet bet in cone<br />
eenigszins gestrekte stelling, waardoor de spanning der
65<br />
rugspieren van voren af eon weinig vermindert. Nu stele<br />
Iiij zich rents van het paard, vat met de rechterhand<br />
het bakstuk van het hoofdstel, om bet paard to beletten<br />
vooruit to gaan, en het toch niet door doelloos rukken<br />
pijn te doen, on met de linkerhand vat lib de stijgriem<br />
even boven den stijgbeugel, om het cadet bij het opstijgen<br />
van den miter tegen te houden. De ruiter stjjgt links<br />
op. Eer hij dit doet, gaat hij vr het paard staan, ziet<br />
het welwillend in de oogen en vleit het wet door het to<br />
streelen, een stukje sulker to geven en dergel. Daarop<br />
plaatst hij zich tor boogie van den knop van het cadet,<br />
front makende near het paard, vat de teugels derwlize<br />
op, dat hiij eerst den trensteugel in de voile hand neenit,<br />
daarna den stangtengel, en mei zooals dat vroeger is<br />
opgegeven geworden. De stangteugel wordt slechts los<br />
doorgehaald, (door het steak aanhalen kende het paartl<br />
bij het opstijgen onrustig en zelfs tot steigeren en eateroverslaan<br />
aangezet worden); nu grijpt hij met do rechterhand<br />
eene vlok maanharen, wikkelt die om den linkerduitn,<br />
wendt zich nu zoo, dat hij met den linkerschouder tegen<br />
den linkerschouder van het paard stoat en zet nu zijn<br />
linkervoet in den stijgbeugel, en wet zoo, dat de bal<br />
juist op bet voetstuk van den beugel koint. Nadat<br />
zich nu met het gezicht near het paard gekeerd heeft,<br />
vat hij met de rechterhand den achterrand van het zadel<br />
vast, waarna bet rechterbeen het liehnam reerkrachtig<br />
van den grond afdrukt, zoodat het met eene Dela°<br />
helling near voren , met gesloten beenen en het linker-<br />
3
66<br />
been vast tegen het zadel gedrukt, in don stijgbeugel<br />
stnat.<br />
De rechterhand meat nu den rand van het zadel los<br />
en steunt vlak op zijne rechter vlakte, dieht achter de<br />
kamer. Het rechterbeen wordt gestrekt gehouden en<br />
over het kruis gebracht, tot het aan de andere zijde is<br />
gekomen. Nu houdt het strekken van de linkerknie Op,<br />
en de ruiter mat rich zoo zacht mogelijk in het zadel<br />
zakken. De oppasser mat de stijgriem los, en schuift<br />
den beugel, de near Toren gekeerde zijde buitenwaarts,<br />
Ran den rechtervoet. De miter heat de vlolc maanharen<br />
los, schikt de teugels nog eens in de hand, de oppasser<br />
verwijdert zioh en de miter richt bet paard tot afriiden<br />
zacht op, geeft het eene zachte hulp met beide kuiten en<br />
laat het vooruitgann.<br />
Het afatijgen heeft op dezelfde wijze, doch in omzekeerde<br />
volgorde plants. De teugels worden wat nagegeven,<br />
de vlok maanharen wordt gegrepen, de rechterhand weder<br />
op dezelfde plants gesteund, het zitvlak los gemaakt,<br />
het rechterbeen overgeslagen, vervolgens bedaard op den<br />
grond gezet (terwijI under de hand de oppasser het rechter<br />
bakstuk en de stijgriem aangevat heeft), waarna ook<br />
de linkervoet den stijgbeugel verlant en de linkerhand<br />
den teugel los mat. Het paard wordt nu weder gestreeld<br />
en eon klontje suiker of jets dergeljjks gegeven, waarna<br />
men het aan den oppasser overlaat, die na de beugels<br />
in de hoogte to hebben getrokken (hetgeen do ruiter aan<br />
de linkerzijde zelf doet), den wijavinger tussehen de beide
67<br />
trensteugels steekt, doze dicht bij den mond los aanvat<br />
en hot paard wegbrengt.<br />
5. De gangen.<br />
Men onderseheidt de gangen van het paard in natuurlijke,<br />
kunstmatige en gebrekkige.<br />
Tot de eerste behooren de stop, de draf en do galop.<br />
De ronloop is do galop tot zijn uiterste snelheid gebraeht.<br />
a). De step.<br />
Van alle gangen is deze de langzaamste en voor bet<br />
paard de minst vermoeiende. Men noomt den stap kart,<br />
wanneer de achierbeenen editor den hoefslag der veerbeonen<br />
blijven, terwill de stop lang is, wanneer do<br />
achterbeenen vJor den hoefslag der voorbeenen neergezet<br />
worden. De step moot levendig, regelmatig en niet kort<br />
zijn. Om het paard in step to doen vooruitg,aan, moot de<br />
ruiter de hand een weinig nageven, on de beenen gelijktijdig<br />
zaeht aandrukken, doze drukking trapsgewijze<br />
vermeerderende tot dat bet paard vooruitgaat.<br />
Trage paarden worden door krachtiger hulpen, zelfs<br />
door eon matig gebruik der sporen tot een smeller' stap<br />
aangezet; driftigo paarden daarentegen, die vooruitdringen.<br />
en licht in een trippelgang vervallen, moeten met<br />
eene zaehte hand bestuurd worden, tomtit men de beenen<br />
niet mag aandrukken en men van Old tot tijd, door het<br />
bedaard terugbrengen van de hand, die men evenzoo
68<br />
wetter nageefeci halve ophoudingen maakt. De miter<br />
moot er op letten, dot het paard den hale opgericht met<br />
zooveel mogelijk loodrecht gesteld hoofd houde.<br />
b). Het teruggaan.<br />
Het teruggann is voor bet niet afgeriehte paard zeer<br />
lastig en vordert het vecl moeito om het daartoe to brengen.<br />
BO de afriohting dient het teruggaan om het paard in de<br />
gewrichten to doen. doorbuigen. Men !nag daarom bet linard<br />
hoogstens 6 of 8 passon laten teruggaan, daarna moot men<br />
hot laten rusten. Ye& het teruggRan verzamelt de miter<br />
het pRard. Men loot de hand tot op den zadelknop<br />
zakken, draait ze schroefvormig, tot de pink tegen het<br />
lijf komt, de beenen hangen reeht af. Het afg,erichte.<br />
paard zal onmiddellijk doze beweging volgen. Zoodra bet<br />
paard door het Ranhouden der teugels een voorbeen oplicht<br />
om Rehteruit to treden , vermindert men het aanhouden<br />
der teugels en do drukking der beenen.<br />
Wil het paard zijdelings uitwijken, clan drukt men het<br />
been Ran doze zijde wat aan, waardoor het paard weder<br />
op de rechte lijn teruggebracht wordt. Men moet hierbij er<br />
op letten , dot het paard niet achter de teugels gerake en<br />
van zelf terugloope. Het moot altijd op de hulp der<br />
teugels wachten, en onneer het dit niet doet, moot bet<br />
boon weder voortdrtvend werken.<br />
Het teruggaan worth ook ale straf toegepast, wanneer<br />
het paard to zeer op de teugels leant, of om het your<br />
Lindero fouten to straiten.
69<br />
c). De draf.<br />
De draf volgt in snelheid het naasst op den stop, de last<br />
wordt hierbij meer near voren gedrevon en 'dc.beenen moet-en<br />
hem daarom sneller ondersteunen. Men onderscheidt<br />
den draf in den korten, gewonen en gestrekten draf: De regelmatige<br />
drat is de gewiehtigste gang van het paard waarin<br />
het, zonder nadeel to ondervinden, de versta afstanden<br />
in den kortsten tijd kan afleggen. Elk der ledeinaten heeft<br />
hierbij een gel& deel van het gewieht te dragen ten<br />
gevolge van hunne gelijkmatige opeenvolging bjj de be-<br />
.-weging, de beweegljjkheid van alle spieren, pezen en<br />
gewrichten wurdt hierdoor op de doelmatigste wijze ontwikkeld<br />
en voor moeijelijke gangen en oefeningen voorbereid.<br />
Ook voor den ruiter zelf, daargelaten het snelle youruitkomen<br />
, is de draf eene gezonde en versterkende be-<br />
_<br />
weging , en het is vuoral bjj dozen gang, dat de beginnende<br />
miter inzonderheid houding en evenwicht leort bewaren.<br />
Het paard moot in 'drat' zijne beenen zoodanig vooruit<br />
brengen, dat de achterbeenen op den hoefslag van de<br />
voorbeenen komen. Paarden met gebrekkigen bouw zijn<br />
hiertoe niet altild in staat; zoo kunnen paarden met<br />
langen rug niet zoover vooruitgilipen,, de hoefslagen<br />
der achterbeenen blijven dus achter die der voorbeenen ;<br />
paarden met korten of ook wel zwakken rug, grijpen<br />
over, d. i. dat de achterbeenen vodr den hoefslag der<br />
voorbeenen neergezet worden. Hierdoor komen de ach&*
70<br />
terhoeven licht in aanraking met de voorbeenen. Heeft<br />
doze aanraking met de pezen of andere deelen van het<br />
voorbeen plants, flan zijn zeer dikwijis kneuzingen en<br />
verwondingen dezer deelen hiervan het gevolg. Gesohiedt<br />
die aanraking tegen bet hoefijzer, dan hoort men telkens<br />
een zeker geluid, en men noemt dit in de ijzers vangen,<br />
aanslaan (forger), eene zaak die wel in acht moet genomen<br />
worden , omdat de zekeriteid van den gang en daarmede<br />
die van den miter, hierdoor in gevaar gebracht kan worden.<br />
De korte draf wordt hoofdzakeljjk bij de afriehting en<br />
bij het eerste onderricht van den ruiter toegepast, de<br />
laatste leert zich zoodoende het spoedigst aan de beweging<br />
van het paard gewennen.<br />
De gewone draf wordt het meest aangenomen, omdat<br />
in dezen gang de paarden bjj het afleggen van groote<br />
afstanden het meet gespaard worden.<br />
De gestrekte draf wordt aangenomen, wanneer men<br />
in korten tjjd groote afstanden wil afleggen, ook bij de<br />
africhting om het paard de schouders te leeren strekken.<br />
De draf is de eenige gang, wearbil het zitvlak het<br />
zadel veriest, om bij elken stop van hot paard daarin<br />
terug to komen ; het is daarom duidelijk , dot de beginnende<br />
ruiter hierbij het spoedigst quo houding verliest,<br />
en dit dus your hem de meest inspannende oefening is.<br />
Eer het liehaam zich gewend heeft den regelmatigen<br />
schok to verdragen, .ondervindt men allerlei pijnen,<br />
zooals in elle de spieren van het lichaam , bjj ruiters<br />
met zwakke horst , ook pijn in de borst.'
71<br />
Wanneer men groote afstanden in draf moet afleggen ,<br />
bedient men zich -daarom nog al bjj regelmatig dravende<br />
paarden, doch inzonderheid bjj paarden, die hoog draven,<br />
van het Engelsoh rjjden. Dit bestaat hierin, dat men met de<br />
knieen en ballen der voeten door middel van het voetstuk<br />
van den stijgbeugel, den tweeden pas van het "paard<br />
opvangt, derhalve als 't ware in den beugel staat, en<br />
zioh bjj den volgenden pas weer in het zadel laat neer-<br />
Tanen. Het povenlig helt hierbij eon weinig voorover, ,<br />
de knieen moeten eohter de aansluiting geven.<br />
Om van den stap in den draf over te gaan , begint<br />
de ruiter het paard to verzamelen, door het een weinig<br />
op te riehten en drukt nu de beenen to geljjk zacht aan,<br />
hierbjj zorgdragende dat hij het bovenljjf reeht houde, dear<br />
de geringste voOrwaartsehe helling or van de voorhand<br />
van het paard bezwaart en daze, om tot eon snelleren<br />
gang over to goon, algid verlicht moet worden.<br />
d). De galop.<br />
De galop is een gang bestaande in opeenvolgende kleine<br />
sprongen, waarbjj in tegenoverstelling van den draf, niet<br />
de diagonale beenen, maar die van dezelfde zjjde verder<br />
vooruitgrjjpen dan die van de andere, zoodat bjj den<br />
rechtsehen galop de reehterbeenen, bjj den linksehen de<br />
linkerbeenen het meest vooruitgrjjpen. De overlangsehe<br />
as van het liehaam maakt met die van'cle door to loopen<br />
ruimte meestal een hook.<br />
Naarmate van de meer of mindere snelheid onderscheidt
^<br />
.72<br />
men den korten, den gewonen of exereitiegalop, den<br />
sterken galop en den -renloop.<br />
De bewegingen van den galop zijn schommelend , en om<br />
die reden voor den ruiter aangenamer don die van den drat<br />
Poor het paard is de galop ()Oster vermoeiender wanneer<br />
het dastrisi!groote afstanden moot afleggen , omdat .de<br />
werkzaamheid der longen daarbij aanmerkelijk verhoogd<br />
wordt, ook do voorgrijpende zijdo nicer ingespannen wordt<br />
don de ondersteunende. Om den galop voor het paard<br />
gemakkelijker to maken, moot men, evenals bij andere<br />
gangen , het zwaartepunt near achteren verplaatsen, om<br />
de voorhand zooveel mogelijk to verlichten , zoodat doze<br />
hear voile kracht behoudt om to kunnen vooruitgrijpen:<br />
' Het aanspringen in galop ken uit den stand van<br />
rust, uit den step on uit den draf geschieden; de can<br />
to brengen hulpen zijn in ieder dezer gevallen dezelfde.<br />
Om in den rechtsehen galop to doen aanspringen brengt<br />
do naiter, na het paard N;erzameld to hebben, het hoofd<br />
van dit zoover rechts, dat ilij het rechteroog ken zien,<br />
zit tevens jets sneer op het linker zitbeen door, de beenon<br />
worden vast aangedrukt, bet linker editor wet sterker,<br />
en tevens lets verder near "achter (achter den singel)<br />
gebraoht. Len good afgericht paard zal op doze hulpen<br />
in galop aanspringen. Poor den linkschen galop worden<br />
dezelfde hulpen, doch can de tegenovorgestelde zijde els<br />
bij den galoprechts, aangebracht.<br />
Om to beletten. dat het paard niet weder in den draf<br />
overgaat, met de hand steeds in working blijven, niet
73<br />
rukkende, maar bij elks opeprong zaoht nagevende, bij<br />
elken neersprong zacht aanhoudende. Het buitenbeen<br />
(14 den rechtsehen galop derhalve het linker) moot daarbjj<br />
voortdrijven en aanietten, het andere, zacht drukkende,<br />
bljjft recht near beneden hangen.<br />
Wil men het paard weder in draf of stop brengen,<br />
(Ian houde men de teugels wet sterker can, de beide<br />
beenen drukken geljjkmatig, terwij1 de ruiter wet Meer<br />
doorzit. Hierdoor doet men de ophouding op de achterhand,<br />
hetgeen beter is dan op de voorhand, omdat de<br />
eerste starker is en het kort ophouden op de voorhand<br />
licht peesontstekingen of andere gebreken der ledomaten<br />
tengevolge hoeft.. Ook moet nog gezegd worden, dat<br />
het niet fraai staat, wanneer de miter zjjne houding<br />
verliost en op den hats van het paard voorovervalt,<br />
hetgeen allicht gebeurt wanneer het ophouden op do<br />
voorhand geschiedt. Ilet bowaren van het evenwicht<br />
in elken gang, bij elks ophouding of bjj het aanbrengen<br />
van elks hulp, geoft den railer zekerheid in den zit en<br />
eons sierljjke houding.<br />
Om. uit den korten galop, waarin men algid moot<br />
beginnen, ook wanneer men in snellere of zelfs de snelste.<br />
gangen wil rijden, in een sneller tempo van galop over<br />
to gaan, geeft men het paard jets ineer teugelvrijheid,<br />
zonder de aanleuning, die hier zoo zeer noodig is, to<br />
verliezen, en drukt de beenen wet sterker can.<br />
Om van galop to veranderen., hetzjj van den rechtschen<br />
In den linkschen of omgekeerd, meet men het paard good
74<br />
verzamelen. Op het oogenblik dat de verandering zal<br />
uitgevoerd worden , wordt eene oprichtende hulp gegeven,<br />
het hoofd van het paard gewend near die zijde, near<br />
welke de galop zal pleats hebben, totdat de ruiter bet<br />
oog van die zijde ziet sehitteren. De werking van het<br />
been dezer zelfde zlide houdt op en wordt weder recht<br />
gebraeht, terwijI men het tegenovergestelde been near<br />
achter brengt en aandrukt. Wanneer de ruiter zonder<br />
hierbij zijn evenwicht te yerliezen en zonder te trek-ken<br />
of to rukken de hulp good aanbrengt, dan zal het good<br />
afgerichte paard dadeljjk de verandering uitvoeren.<br />
Vole paarden bebben de gewoonte op twee hoefslagen to<br />
galoppeeren, dat wil zeggen , dat zij met de achterhand<br />
voor het drukkende been uitwjjken. Pit is een gang die<br />
tot de hoogere rijschool behoort en bij het gewone rijden<br />
niet geduld mag worden omdat hij dikwijls ook voorkomt<br />
met het achter het bit blijven". In dit geval moet<br />
het tegenhoudende been derwijze werken , dat het paard<br />
gedwongen worth met zijne lengteas in de reehte lijn<br />
to blij von.<br />
e). De renloop.<br />
Bij dozen gang is het aan to bevelen den trensteugel<br />
mede op to nemen , om het paard niet vaster, maar om<br />
het zekerder to kunnen houden, opdat het niet storte.<br />
De hand moot hier zoo zacht mogelijk gehouden worden,<br />
om voortekomen dat het paard niet op het bit loupe en<br />
doorga. Bij elken opsprong moot men de teugels jets
75 .<br />
nageven, bij elken neersprong verricht men een halva<br />
ophouding, waarvan men de werking ondersteunt door<br />
het zitylak ale 't ware in het zadel to doen kleven.<br />
Bij den renloop inzonderhoid zij men met het gebruik<br />
der teugels zoo ook met den zit voorziohtig, daar vole<br />
paarden het liefst dezen gang aannemen, om zioh can<br />
de maoht van den miter te onttrekken , hetztj dat zij<br />
doorgaan, of, bij bijgebraoht hoofd, aohteruitslaan.<br />
Ook meet de ruiter bij den renloop zeer nauwkeurig<br />
letten op het terrein waarover hij rijdt , want elke mistrod<br />
van het paard ken het doen storten , hetgeen bij de<br />
verkregen snelheid zoowel voor hem, ale voor het paard ,<br />
de noodlottigste gevolgen kan hebben.<br />
litj het verkorten van dozen gang zijn vele paarden<br />
gewoon tamelijk hard te stooten , zoodat hier vooral de<br />
aansluiting met de knieen in het oog gehouden moot<br />
worden, ook mag men hierbij het terugbrengen van het<br />
bovenlijf niet vergeten.<br />
Om uit de snellere galopgangen op to houden , gaat<br />
men eerst in den korten galop over, doordien men langzamerhand<br />
door teugel en been, en nimmer door rukken<br />
het paard weer in de hand brongt en hetlichaam daarbij<br />
naar aehteren brengt, en vervolgens draf of stap aanneemt.<br />
Het korte ophouden nit snelle gangen door Diet<br />
geheel geoefende ruiters heeft dikwijls zware gebreken<br />
son do beenen van het paard ten gevolge.<br />
Na den ronloop moot men het paard zoolang in langzamo<br />
beweging houden , tot dat de longen en de bloeds-
44,<br />
76<br />
omloop tot hunne gewone werkzaamheid teruggekeerd<br />
zijn , dear dit tinders nadcelige gevolgen ken hebben.<br />
f). De sprong.<br />
Wanneer men op eerie hindernis aanrijdt, hetzij barriere<br />
of sloot, moet men het paard vast tusschen teugels en<br />
beenen nemen, opdat het niet uitwijke, dat is, door eene<br />
korte meestal zeer scherpe wending te maken of door<br />
plotscling te blijven stmt."), de hindernis weigert over to<br />
goon, waardoor de niet geoefende ruiter licht in gevaar<br />
ken komen zijwaarts of over den hals van het paard<br />
af te vallen. De ruiter meet onbeschroomd op elke hindernis<br />
aanrijden, want het paard merkt dadelijk de<br />
aarzeling van den ruiter en weet zich ze ten nutte to<br />
maken.<br />
Wanneer men dicht bij de hindernis gekomen is, moot<br />
de miter door herhaalde zachte ophoudingen en door<br />
de beenen jets stcrker non te drukken het paard moor doen<br />
ondertreden em in de gewrichten moor door te buigen<br />
en de zwaarte moor op de achterhand te brengen. Op<br />
het oogenblik dat de sprong uitgevoerd zal worden, verheft<br />
hij de handen eon weinig op- en voorwaarts rim<br />
voorhand ale 't ware jets op to lichten, en drukt tevens<br />
de beenen, of wanneer dit bij tragere paarden noodig<br />
is, de sporen , kort maar krachtig ann. Zoodra het<br />
paard zich opgelicht heeft, lent de miter de hand weer<br />
zakken, om het paard voldoende vrijheid to geven , tenelude<br />
den sprong to kunnen doen, dear de ruiter dan
77<br />
reeds weet dat het den sprong niet weigert. Op het<br />
oogenblik echter dat de sprong geschied is, of eigenlijk<br />
nog bij den neersprong, houdt de miter de teugels licht<br />
aan , en laat de beenen evenredig werken , om, to voorkomen<br />
dat het paard niet storte, of dat het zich niet<br />
eene oogenblikkelijke onzekerheid van den zit, teweeggebracht<br />
door het sterke afstooten , ten nutte make om *<br />
te bokken of andere ongepaste bewegingen te maken ,<br />
hetgee'n sommige paarden gaarne doen. Bij den opsprong<br />
moot de miter het bovenljjf jots terugbrengen om de<br />
voorhand to verlichten, ook bij den neersprong blijft hij<br />
dezen zit behouden om de voorhand niet te overladen,<br />
waardoor enders het paard gemakkeljjk zou kunnen<br />
storten. De knieen moeten daarbjj zeer sterk aansluiten,<br />
dear door de afstootende beweging van het paard de zit<br />
licht veranderd wordt en verloren gaan kan. Het zitvlak<br />
snag bjj den sprong het zadel niet verlaten, het<br />
moot zich ale 't ware daaraan vastkleven, om to voorkomen<br />
dat bij den neersprong de miter niet met zijn<br />
hovenljjf op den hals van het paard valle , hetgeen bij<br />
paarden die stork op de voorhand springen , licht gebeuren<br />
kan en zelfs het storten van den ruiter over den hals<br />
van het paard tengevolge kan hebben.<br />
Is de sprong gedaan, dan moot de ruiter het paard<br />
nog verzameld houden, omdat de paarden dikwijls na<br />
den sprong neiging toonen om cabriolen to maken of<br />
vooruit te Wen, hetgeen hen belet moot worden.<br />
Het aanrijden op de hindernis geschiedt gewoonlijk in
78<br />
korten galop, ow het paard goed verzameld to houden;<br />
het aanrijden in den renloop mod wanneer de dringendste<br />
noodzakelijkheid het niet vordert, door den infanterieofficier<br />
vermeden worden, omdat hierbij licht een ongeluk<br />
kan gebeuren.<br />
g). De zijgangen.<br />
De zijgangen behooren tot de kunstmatige gangen,<br />
welke dienen om het paard buigzaam en gehoorzaam te<br />
waken, opdat het zou kunnen voldoen aan alle de eischen<br />
die men het stelt.<br />
Ell de vroeger behandelde natuurlijke gangen gnat het<br />
paard op een hoefslag, dewiji de achterbeenen zich dear<br />
neerzetten, wear de voorbeenen gestaan hebben; bij de<br />
zijgangen echter gnat het op twee hoefslagen, d. i. dat<br />
de achterbeenen niet den hoefslag der voorbeenen volgen,<br />
maar zich op eon afzonderlijken hoefslag, die evenwijdig<br />
is ann dien der voorbeenen, bewegen. Dit is het gevolg<br />
van de schuins voorwaartsche beweging, dear de voorbeenen<br />
zich het eon veer het ander neerzetten, en<br />
evenzoo de achterbeenen.<br />
Zoo dikwijls daartoe tijd en gelegenheid bestaat moeten<br />
de zijgangen door den ruiter herhaald worden, ow het<br />
paard in zijn africhtingstoestand to houden.<br />
Er zijn vier zjjgangen, te weten:<br />
1. Schouder binnenwaarts, wanneer het paard<br />
met near binnen gesteld hoofd, met den buitenschouder<br />
binnenwaarts, de achterhand op den buitensten hoefslag,
79<br />
derhalve met de voorhand in eene zestiende wending near<br />
het midden der manege gaat, waarbij de binnenbeenen<br />
zich over de buitenbeenen bewegen.<br />
De renv er s. Het paard is eveneens met cone<br />
zestiende wending near binnen in de manege gekeeerd,<br />
het hoofd is buitenwaartsc-gesteld, in den gang bewegen<br />
zich de binnenbeenen over de buitenbeenen.<br />
De t raver s. IIet paard is met eene zestiende<br />
wending near buiten gesteld, de achterhand near binnen,<br />
het !loofa is near binnen g,ericht, terwijI do buitenbeenen<br />
zich over de binnenbeenen bewegen.<br />
Contra-sehouder binnenwaarts. Het paard<br />
staat evenzoo Met de achterhand near binnen, het hoofd<br />
is near buiten desteld, tie buitenbeenen bewegen zich<br />
over de binnenbeenen.<br />
Doze gangen dienen hoofdzakelijk om de schonders van<br />
het paard los to maken en het in de spronggewrichten<br />
to doen doorbuigen, zij worden uitgevoerd door drukking<br />
met de can de richting tegenovergestelde beenen.<br />
Men hebbe hierbij hoofdzakelijk er op letten, dat de<br />
zwaarte joist in bet midden voile en het lichaam noch<br />
rechts noch links overhelle. De teugel, die aan het<br />
hoofd de stetting geeft, 'nag niet to sterk aangehouden<br />
worden om het paard niet uit zijne zestiende wending<br />
to brengen. De binnenhand staat evenals altijd, jots<br />
lager dan de buitenhand; de besturende hand houdt<br />
het ptiard in de beweging op de wending; door aanhoudonde<br />
zachte drukking met de kuit van het drbvende
sb<br />
been, word t het paard tot den zijgang aangezet, terwip<br />
bet andere been het to ver uihrijken an de achterhand<br />
belet en door zaehte teg,endrukking bet paard doet vooruitgaan.<br />
De zllgangen geschieden in step en in korten draf;.<br />
bij een behoorlijken zit en mede besturing geven zfl in<br />
de rijbaan eerie sierlijko beweging en maken, zooals reeds<br />
gezegd is, het paard gehoorzaam en buigzaam. In de<br />
hooge rijschool wordon zij ook in galop uitgevoerd.<br />
6. Het halt- of ophouden (pareeren).<br />
Onder halthouden, verkeerdelijk pareeren" genaamd,<br />
verstaat men het tot staan brengen van bet paard nit<br />
eon gang. Het pareeren komt in het schoolrijden voor<br />
en beteekent dear eigenlijk hetzelfde, alleen dat het paard<br />
hierbij sterk op de achterhand gezet wordt. .Zoo veel<br />
mogelijk moeten wij het kort halthouden of arreteeren<br />
, uit smile gangen vermUden, om reden dat under den<br />
niet geheel geoefenden miter, dit licht nadeelige gevolgen<br />
voor het paard kan hebben.<br />
Om bet paard te arreteeren of om het tot stilstaan te<br />
noodzaken, maakt de linkerhand eene lichte bovenwaarteche<br />
beweging, om het paard te verzamelen; het handgewricht<br />
wordt near binnen godraaid, bet bovenlijf jets<br />
near achteren gehracht, de beenen worden wet vaster<br />
tegen de flanken van het paard aangedrukt, waardoor
81 .<br />
het genoodzaakt wordt de achterbeenen onder to brengen.<br />
Hierdoor vangt de sterkere achterhand het are& op en<br />
de voorhand wordt verlicht, waarop wel bij elk arret<br />
moet gelet worden. Hoe sneller de gang is, hoe korter<br />
het paard gearreteerd moot worden, des te krachtiger<br />
moeten ook de hulpen, inzonderheid die met de beenen<br />
zijn, om op de achterhand to arreteeren. Het is intusschen<br />
aantebevelen, wanneer men niet genoodzaakt is<br />
kort to moeten arrAteeren, om uit den galop eerst in<br />
korten draf, vervolgens eenige passen in stop over to<br />
gaan en clan eerst op te houden. Wil men echter slechts<br />
den gang veranderen, alzoo b. v. uit den galop in draf,<br />
of nit den draf in stop overgaan, dan brengt men do<br />
hulpen lichter aan, zoodat Vianneer de verandering van<br />
gang heeft pleats gelled, teugels en beenen weder licht<br />
voortdrijvend werken.<br />
7. .De halve ophoudingen (demi arret).<br />
Deze worden aangewend wanneer men het paard uit een<br />
gestrekten gang, hetzij galop of draf, in eon gematigder<br />
tempo wil doen overgaan. Zjj komen inzonderheid to pas<br />
bp driftige paarden, die sterk in de teugels dringen on<br />
ongaarne gematigde gangen aannemen. Het is een temperen<br />
van den gang, dat op dezelfde wpze uitgovoerd<br />
wordi ale het geheele op- of halthouden, slechts worden de<br />
hulpen liehter aangebracht, om het paard niet tot stil-
82<br />
staan aan te zetten, maar alleen om zijn looplust te matigen;<br />
zij mogen nooit rukkender wijze pleats hebben , maar<br />
moeten bestaan in een schroefsgewijze aanbouden en nageven<br />
van de linkerhand , waarbij de beenen evenzoo<br />
bedachtzaam en rustig door het vlak aanleunen der kuiten<br />
werken. Even ale zij bij de dressuur een der voornaamste<br />
hulpmiddelen uitmaken, om het paard op de<br />
achterhand to zetten en gelijktijdig op to richten , het<br />
derhalve in evenwicht to brengen , dienen zij ook tevens<br />
om het reeds afgerichte paard in evenwicht to houden ,<br />
waardcor het zacht in den mood bligt en het hinderlijke<br />
leunen op de teugels vermeden wordt. Evenals het aanhouden<br />
schroefsgewijze geschiedt , moet ook het nageven<br />
evenzoo onmerkbaar pleats hebben, opdat het aanleunem<br />
op het bit steeds blijve bestaan. Wanneer een paard<br />
good afgericht is, dan zal het onmiddellijk aan het halve<br />
arret gehoorzamen en zich verzamelen. Geliiktijdig dient<br />
hot halve arret om het paard voor een snelleren gang<br />
voor te bereiden.<br />
Paare/en , die zich terughouden of zich verzetten, to<br />
weten achter de teugels blijven , behoeven deze teugelhulpen<br />
niet , maar moeten steeds met de beenen aangezet<br />
worden.<br />
8. De wendingen.<br />
De wendingen worden op de pleats of in den gang<br />
uitgevoerd. Op de plaats kunnen zjj op de voorhand
83<br />
geschieden, wanneer het paard op de voorbeenen draait,<br />
zoodat de middel- en achterhand een cirkelboog om de<br />
spil der voorbeenen beschrigt, op de middelhand, wanneer<br />
het draaipunt onder den miter, en op de ("ciao-hand,<br />
vvanneer dit tusschen de achterbeenen ligt. Om het paard<br />
op de voorhand te laten wenden, verzamelt men het, de<br />
linkerhand verandert niet van plants, terwijl de beenen<br />
evenals bij de zijgangen werken. De geheele wending<br />
op de achterhand, ook kort keert genoemd, is your de<br />
praktijk de meest gesehikste. Hierbij werkt het bianenbeen<br />
slechts tegenhoudend, terwij1 het buitenbeen door<br />
'het sterker aandrukken het paard dwingt om op quo<br />
achterbeenen to wenden, to gelijk flat de linkerhand door<br />
...zijwaartsche<br />
drukking deze beweging bevordert.<br />
In den gang wendt men niet kort, maar in cone bocht.<br />
De linkerhand beweegt zich op de zoo even aangegeven<br />
wijze, het bovenlijf heft eon weinig naar de to wenden<br />
zijde, het binnenbeen werkt tegenhoudend, het buitenbeen<br />
sterker drnkkend.<br />
Ten opzichte van het wenden in galop moet nog opgemerkt<br />
worden, dat het paard in rechtschen galop zilnde,<br />
ook alleen rechts gewend wordt, in den linkschen links.<br />
Wit men naar den anderen kant wenden, dan moet men<br />
eerst van galop veranderen.
84<br />
9. Het berijden van moeielijke paarden.<br />
Men noemt een paard moeielijle of lastig, wanneer het<br />
met deze of gene kwade gewoonte behept is, die, hoewel<br />
to verbeteren, evenwel voor den ruiter onaangenaam,<br />
hinderlijk en gevaarlijk is. Zijn zulke gewoonten op stal<br />
reeds zeer onaangenaam, nog te meer zijn zij het onder<br />
den miter. Aileen een onuitputtelijk geduld kan bier<br />
tot het doel, d. i. tot verbetering van het gebrek leiden,<br />
vooral wanneer de ruiter steeds in het oog houdt, dat<br />
slechts zelden een paard van nature boosaardig is, maar<br />
dat het de meeste kwade gewoonten eerst aanneeint ten<br />
gevolge van eene slechte of verkeerde behandeling. Dit<br />
in aanmerking nemende, zal de miter al dadelljk eon<br />
minder hard oordeel over zijn paard vellen, wanneer hot<br />
doze of gene kwade of onaangename gewoonte heeft, die<br />
het meestal door zachtheid of door eene ter rechter tijd<br />
toegepaste straf kan afgeleerd worden.<br />
Eike ondeugendheid van het paard gaat gepaard met<br />
het weerspannig stijf houden van den nek en der kaken;<br />
zoodra het paard in doze deelen nageeft, is ook meestal<br />
het kwaad nit den weg geruimd. Nu is ongetwijfeld de<br />
ongeoefende ruiter niet zeer geschikt om bedorven pearden<br />
te verbeteren, integendeel behoort men daartoe eon<br />
zeer ervaren pikeur to zijn, -want het verbeteren is veel<br />
moeielijker, dan het africhten van eon jot* paard; wij<br />
meenen echter dat eenige wenken hier op hunne plaats<br />
zullen zijn.
85<br />
Paarden, die gaarne bokken on met de achterbeenen<br />
slaan, brengen daarbij het hoofd near omlaag en maken<br />
eon krommen rug. Hiertegen helpt alleen het ophouden<br />
van het hoofd, want zoodra de hals hoog opgericht is,<br />
kan het paard niet meer bokken, dear hierdoor de rugspicren<br />
ontspannen worden; hierbij mag echter nict in<br />
den mond gerukt worden.<br />
Een paard, dat bll bet opstijgen near den beugel slaat,<br />
hint men voortdurend aehteruitgaan, evenzoo zulk een,<br />
dat zich niet gaarne lent bestijgen. Onuitputtelijk geduld<br />
en cent) zachte behandeling zullen ook.hierbij den ruiter<br />
zijn doe doen bereiken, zeodat het paard weldra zijne<br />
vrees voor hem overwint, en dan het opstijgen gewillig<br />
toelaat.<br />
Paarden, die uit koppigheid niet vooruit willen, willekeurig<br />
blijven staan enz., moet men, wanneer zij al<br />
niet reeds steegs, en in 'bat gavel geheel onbruikbaar<br />
voor den infanterie-officier zijn, krachtig de sporen laten<br />
voelen, of het geen nog beter is, eon paar flinke slagen<br />
met de karwats achter de beenen van den ruitor geven.<br />
Het steeds nor onaangename steigeren kan door eene<br />
goed werkende bestraffing afgeleerd worden; wanneer de<br />
ruiter niet angstig, in plants van de teugels na to govan<br />
en de beenen aan to drukken, de eerste steeds<br />
krampachtiger vasthoudt, ken het naiad seer licht<br />
achterover slain. Zoodra de 'miter derhalve bemerkt<br />
dat het paard zieh van voren opheft, geeft hij de teugels<br />
na en laat hot de sporen voelen. Schiet hot paard nu
86<br />
daardoor niet vooruit, clan geeft hij het met den knop<br />
der karwats een krachtigen slag tusschen de ooren , die<br />
meestal niet zal nalaten zijn uitwerking to hebben.<br />
BU de twee laatstgenoemde kwade gewoonten moot de<br />
ruiter echter nauwkeurig nagaan, of de onwil niet daarin<br />
zijn grond heeft, dat het paard voor het een of ander<br />
voorwerp bevreesd is en daarom dit niet durft<br />
voorbijgaan. Is dat het geval , dan moot in plants van<br />
to straffen , het tegenovergestelde geschiecien , indien men<br />
bet paard niet voor altijd wil bederven. Hoe zulks<br />
gedaan wordt, zullen wij in het volgende hoofdstuk zien.<br />
Er zijn sommige paarden , die tegen muren, boomen<br />
dringen, om bunne berijders daardoor af to werpen.<br />
Op bet oogenblik , dat zij dit willen doen, tracht men<br />
dit te verhinderen door het scherp wenden van het hoofd,<br />
zoodat zij zich farm den neus stooten. Daarna geeft men<br />
ze nog de sporen en eon slag met de karwats.<br />
Paarden , die gaarne doorgaan , zijn niet in evenwicht ,<br />
en houden hals en kaken stiff. Men tracht ze in een<br />
omgeploegden akker of in zwaren zandgrond te brengen,<br />
en rijdt ze daarin of totdat zij van zelf ophouden to<br />
loopen. Nu eehter noodzaakt men ze door sporen en<br />
karwarts cm in denzelfde gang to blijven, totdat zoowel<br />
ruiter als paard buiten adem en afgemat zijn. In de<br />
meeste gevallen mist dit middel zijne uitwerking niet.<br />
Het zal ecbter niets helpen om het paard, dat doorgaat<br />
steeds vaster en vaster to houden; eon krachtig arret door<br />
het stork op de achterhand to zetten met scherp oprichten
87'<br />
van den halo, kan b eon aansprong onder omstandigheden<br />
de eigenzinnigheid an het paard doen ophouden,<br />
doch men kan het daardoor oak de lenden broken. In<br />
het algemeen moot nog opgemerkt worden, dat zoodra<br />
het paard zich near den wil van den miter voegt, ook<br />
de straf dadelijk moet ophouden, omdat hot, ofschoon op<br />
het oogenblik van zijne onwilligheid gevoelende waarom<br />
het gestraft worth, het eene latere bestraffing echter<br />
voor plagerij zou houden, waardoor men veel kwaad kan<br />
doen. Ik meet echter ook bier weder herrinneren, dat<br />
alleen eon good ruiter in zulke omstandigheden doortastend<br />
ken handelen , omdat het paced gedurende de bestraffing<br />
meestal hevige bewegingen maakt, zoodat de<br />
minder zekere ruiter licht den zit, en daarmede alles<br />
verliest.<br />
III. <strong>HET</strong> TOOR DEN DIENST GESCHIKT MAICEN.<br />
Zeer dikwijls zal het gebeuren, dat eon Infanterieoffieier<br />
een paard koopt, waarvan hij niet weet of het<br />
mak bij den troop is, zoodat lip dan verplicht is om bet<br />
daaraan to gewennen. Paarden, die niet zenuwachtig<br />
zijn, leeren bij eene verstandige .behandeling spoedig<br />
zich kalm bij den troop to bewegen ; paarden, die zeer<br />
zenuwachtig zijn, leeren het soms nimmer, doch behoort<br />
dit tot de uitzonderingen. Men ziet , dat zeer edele<br />
pat)rden meestal het spoedigst goed bp den troop
88<br />
gaan, terwiil paarden van gemeene rassen dat eerst na<br />
lange oefening doen.<br />
Rene hoofdzaak is het, om het paard. dear men het<br />
jets gelled nieuws, dat voor het ten cone male vreemd<br />
is, laat zien, met zachtheid te behandelen , door het<br />
vriendelijk toe to spreken, to streelen enz. Doet men<br />
het tegenovergestelde, don zou men het voor altijd kunnen<br />
bederven. Bij voorwerpen en zaken , die vreemd voor<br />
het paard zijn , bewege men bet eerst in stop, opdat het<br />
tijd hebbe, deze voorwerpen goed to bezien en den<br />
indruk to ontvangen, dat men het geen kwaad wil doen.<br />
Ook moot men steeds den troep achteroprijden en nimmer<br />
dezen near het paard toe laten komen of to gemoet rijden.<br />
Eindelijk moet men het paard altijd bereden bij den<br />
troop brengen ; bet door den oppasser can de hand or<br />
bij to laten brengen, schaadt moor, don dat het nut<br />
doet, dear bet paord aan de hand to veel vrijheid heeft<br />
en can de steeds hernieuwde pogingen van den<br />
oppasser oin het bedaard to houden , sterken en niet te<br />
overwinnen tegenstand zal bieden.<br />
Men begint met het paard bij de dagelijksche oefeningen<br />
van den troop to brengen en ronclom en tusschen dezen<br />
door to rijden , terwill men door zachte drukking met de<br />
beenen, door bet op den hale to kloppen en to strijken, ook<br />
door vriendelijk toespreken zijn terughouden en zune<br />
verbazing tracht to overwinnen. Reeds den 2.91cn of 3den<br />
dog zal het paard, dat men ook al reeds gebracht heeft<br />
bij afzonderlijke manschappen, die de handgrepen uit-
89<br />
voeren, zonder zich te verzetten near den troop van.<br />
Is nu deze eerste vrees overwonnen , dan gaat het daarna<br />
zeer spoeclig. Men rijdt nu near de gelederen, die op<br />
commando de handgrepen uitvoeren, en wannecr het<br />
paard Merl:4j mocht keeren, clan wendt men het wader<br />
zoo, dat het allos ken zien en spreekt bet zacht ann.<br />
Daarna brengt men het bij compagnien , die de handgrepen<br />
uitvoeren, men houdt etil, en tracht step voor<br />
step te naderen , zonder daartoe door sterke hulpen het<br />
paard te dwingen. Zoodra doze troepen zich in beweging<br />
stellen, rijdt men achter hen aan en vermijdt steeds om<br />
ze op zich toe to laten komen. Het gemakkelijkst gewennen<br />
zictt de paarden aan den troep op marschen;<br />
reeds op den eersten marsolideg kan men meestal rustig<br />
twist:then de soldaten doorrijden, doch moet men daarbij<br />
vermijden bij hot halt houden of bij hot geweer over, of<br />
bil het zwenken , dicht bil den troop op to houden. Op<br />
halten wordt het paard door soldaten omringd, die het<br />
streelen en eon stukje 'sulker of brood geven.<br />
Hierbij ken men het ook het gemakkelijkst can het<br />
trommelen gewennen, door tusschen de manschappen door<br />
al diehter en dichter near do tamboers toe to rijdon , tot<br />
.dat men er ten :aatste vlak Ratter is. Aileen moot men<br />
in het begin vertnijden on/ or dicht achter to zijn wanneer<br />
aangeslagen wordt. Op de exercitieplaats lent men<br />
een tamboor trommelend voor zich nit gaan, die zacht<br />
begint en steeds harder trommelt. Men rijdt dozen achtorop<br />
en herhaalt doze manoeuvre zoo lang, totdat het
90<br />
paard zonder vreos voorbjj den tamboer gaat. Voor de<br />
signalen zjjn de paarden meestal niet bang.<br />
Het moeielijksfe is het, om de paarden aan het sehieten<br />
to gewennen, en gelukt dit dan ook niet het besto bij het<br />
schjjfschieten , uithoofde dat langzame, in regalmatige tus-<br />
schenpoozen knallen der sehoten, even als van do andere op do<br />
schietbaan plaats hebbonde zaken , b. v. het zwenicen met de<br />
seinvlag. Heeft men het paard zoover gewend , dat het zieh<br />
zonder de geringste vrees tusschen de tirailleurslinie en het<br />
soutien beweegt, ook tusschen de afzonderljjke rotten der<br />
eerste doorgaat, dan laat men de tirailleurslinie zeer tangzaam<br />
met losse patronen vuren, zonder or te dieht bjj to zjjn,<br />
en wel het beste in de voorwaartsche beweging. Het paard<br />
zal eerst voorzeker hier wel naar luisteren, doch gewillig<br />
volgen, ook wanneer het vuren sterker wordt, totdat<br />
men ten laatste achter de liggende vurende tirailleurs<br />
blijft staan. Op geljjke wijze gaat men to werk 'bjj het<br />
vuron in gesloten orde. Men bljjft op een zekeren afstand<br />
achter het soutien , terwijI men altjjd op het commando<br />
van vuur" eerst een, daarna eenige on ten laatste alle<br />
mansohappen bat vuur geven.<br />
Eene hoohiznak is het, dat Riles van het paard af, en<br />
niets near hetzelve too gesehiede. Heoft nu het paard<br />
geleerd het vuren op de exereitieplaats rustig to verdragen,<br />
dan eerst rijdt men er mede near de schietschijf.<br />
Aan de mhziek gewent men het paard op dezelfde<br />
wlize als aan do trommel, langzamerhand er dichter bjj en<br />
steeds or achter rjjdende ; om op eon stilstaand muziekkorps
91<br />
aan to rijden is in den eersten tijd niet aan te raden.<br />
iroor den tamboermajoors-stok is het paard dikwijls bang.<br />
Is dit het geval, dan moet men het paard door den<br />
tamboermajoor, met den stoic in de hand doen voederen<br />
en streelen, waarbij hij later eerst bewegingen<br />
met den stok aanwijzen, daarna uitvoeren moet. Ten<br />
slotte, wanneer het paard tot dusver alles doet,'seat<br />
men er an verlangt, rijdt men door de gelederen,<br />
rondom de tamboers en het muziekkorps en gnat er<br />
naast staan.
T1VEEDE GEDEELTE.<br />
1. Het paardetnig.<br />
a). Het bit.<br />
Het eenvoudigste bit voor het paard is de gewone of<br />
watertrens, bestaande nit eon. gebroken mondstuk met<br />
eon eenvoudig hoofdstel en eon teugel in elken ring.<br />
Men gebruikt doze trens weinig om to rijden, hoofdzakelijk<br />
om het paard to geleiden of bij het poetsen.,<br />
ingeval het paard niet aan den holster in den stal<br />
gepoetst wordt.<br />
Het veer het afriohten incest geschikte -bit, is do<br />
dubbele trens, zjjnde twee 'haven elkander liggende<br />
mondstukken, waarvan het bovenste dikker is, ook can<br />
de ringen knevels ken lrebben, om to beletten, dat het<br />
mondstak niet zoo gemakkelijk door den mond van het<br />
paard getrokken ken warden; het andere, de onderlegtrens,<br />
is thinner. Elk dezer bitten is eon een afzonderlijk<br />
bakstuk van het hoordstel geg-espt en heeft zijn<br />
afzonderlijken teugel. De bakstukken zlin zoo lang<br />
aangegespt, dat de mondhoeken niet omhoog worden
93<br />
getrokken. BO (lit bit gebruikt men ook met good gevolg<br />
den zoogenaamden rijhalster, die Merin lerschilt, dat<br />
hij eene soort van neusriem heeft, die zieh niet Leven,<br />
maar onder het bit bevindt. H1j noodzaakt bet paard<br />
om het bit volkomen aantenemen en verhindert het<br />
opensperren van den mond, waardoor de paarden zich<br />
gaarne aan de working van bet bit op do lagen willen<br />
onttrekken.<br />
Het meet gesehikte, gebruikelijkste en tegelijk dienstof<br />
modelbit is de gang. Zij bestaat uit bet mondstuk<br />
en de beide scharen. Ann den bovenarm der scharen<br />
bovinden zich do oogen, waarin haken zijn aangebraoht<br />
voor den kinketting; can bet benedeneinde der onderarmen<br />
zn ringen, waaraan de teugels gegespt 'Norden.<br />
Bit bit werla bijgevolg niet, evenals de teens, oniniddellijk<br />
op de lagen, maar meer op de wijze van eon<br />
hefbocm, en dattrom ook veel sterker, omdat de lagen<br />
door het aantrekken der teugels tusschen het mondstuk<br />
en den kinketting samengedrukt worden.<br />
Daar de vorm son de gevoeligheid van do lagen (van<br />
den mond) bij de paar den zeor verschillen, heeft men<br />
met het oog op africhting en gewoonte ook verschillende<br />
soorten van stangen uitgedacht. Dientengevolge enderseheidt<br />
men de stangen in lichte en zware. Hoe langei<br />
de onderann is, des to sterker is de working, waarbij<br />
nog de gedaante van het mondstuk komt. Bit namelijk<br />
is niet geheel recht, maar heoft in het midden cone<br />
boeht, de zoogenaamde" poort. Hoe hooger nu die poort
Fig. 12.<br />
Fig. 14.<br />
94<br />
is, des to sterker werkt de stang, daar de working van<br />
doze nu op de scherpe randen der lagen van het paard<br />
overgebraeht wordt, terwiji de tong anders tot eon beschuttend<br />
kussen moot dienen.<br />
:Fig. 10. Fig. 11'.<br />
Licht° stang.<br />
Zwaardere stang.<br />
Zeer zware stang.<br />
Fig. 13.<br />
Fig. 15.
95<br />
De working der stang ken door den kinketting nog<br />
versterkt worden, door dozen zeer vast in to haken,<br />
terwij1 hij zelf, naarmate hij dikker of dunner is,<br />
sterker ken werken, omdat htj in het laatste geval eene moor<br />
snijdende drukking op de lagen uitoefent , clan in het eerste.<br />
Hoe dikker bet mondstuk is, des to zachter is de<br />
working der stang, terwip naarmate het dunner is of zelfs<br />
nog eon op de tong en de lagen werkenden kant heeft,<br />
zijne working des te sterker zal zijn.<br />
De dusgenoemde jaehtstang (fig. 16 en 17) behoort tot de<br />
Fig. 16. Fig. 17.<br />
lichtste der tot nog toe bekende stangen, omdat het<br />
mondstuk dik en tamelijk recta, de onderarm kort en<br />
weinig langer dan de bovenarm is.<br />
Er bestaat nog eon tussehenvorm tussehen stang on<br />
trens, de gebroken trens (pelham); ztj wordt zonder<br />
onderlegtrens gebruikt, terwip de trensteugel aan den<br />
daartoe bestemden ring wordt vastgegespt (fig. 18 en 19).<br />
Fig. 18. Fig. 19.
96<br />
Tot bet stangbit behoort verder de onderlegtrens,<br />
evenals bjj de dubbele trees. Zij dient gedeelteljjk ale<br />
hulp, deels tot zekerh-eid, in,geval de stang of stangteugel<br />
mocbten broken.<br />
Het lederen hoofdstel, waaraan de stang gegespt is,<br />
bestaat uit den nekriem , waaraan zich ter weerszjjden de<br />
beide bakstukken voor de stang on de onderlegtrens<br />
bevinden ; van voren is de frontriem , van onderen de<br />
keelriem. Meestal is ook eon neusriem aangebracht, die<br />
echter bjj good afgerichte paarden ken vervallen ; ten<br />
laatste been men can het hoofdstel de stang- en trensteugels.<br />
Het mondstuk van de stang moet eon goeden duim<br />
breed boven den haaktand liggen, de trees met hare<br />
ringeinden dicht daarboven. Gebruikt teen een neusriem<br />
, dan mod deze, do gesp links, dieht boven het<br />
bakstuk derwjjze vastgegespt zijn , dot men er gemakkeljjk<br />
een vinger tussehen kan sicken. De kinketting<br />
moet, good geljjk gedraaid , zoo ingehaakt zjin, dat men<br />
OF vier vingers tusschen kan brengen. Zoo ook meet de<br />
keelriem los aangegespt zjjn, oft niet op de keel to drukken.<br />
Your sommige paarden beeft men bovendien nog versobillende<br />
hulpteugels, die intusschen in de handen van<br />
niet geheel gevormde ruiters !neer kwaad (Ian nut<br />
kunneu .doen; daartoe behoort voor paarden , die gnome<br />
' den neus in den wind steken, of het hoofd zeer hoog<br />
dragon:<br />
le. de martignaWdeze wordt bevestigd aan den bulksinge!,<br />
loopt in twee ciuden uit, die van ringen voorzien
97<br />
zijn. Door deze ringen gaan de trensteugels. Verder<br />
heeft men nog :<br />
20. den springteugel, die gebruikt wordt bij paarden,<br />
welke steeds met het hoofd slaan. Deze wordt insgelijks<br />
aan den buiksingel bevestigd en vervolgens aan het<br />
kinstuk van de onderlegtrens vastgegespt. Ik kan dezen<br />
echter niet sterk aanbevelen, want de slechte gewoonte,<br />
waartegen men hem gebruikt, wordt er door verergerd.<br />
30 De siofteugel van Seidler is cell voortreffelijke<br />
hulpteugel, doch werkt zeer sterk , en moat daarom<br />
slechts door goede ruiters gebruikt worden. Hij bestaat<br />
uit can langen riem , die can den buiksingel bevestigd is,<br />
vandaar door een in de onderlegtrens gegespten kinriem<br />
en vervolgens door can ring of eene katrol terug in de<br />
hand van den miter gaat. Men gebruikt hem 14 pearden,<br />
die den neus in den wind steken, ook bij die, welke<br />
licht steigeten. Het borsttuig word oorspronkelLk gebruikt<br />
om het achteruitschuiven van het zadel te beletten ;<br />
tegenwoordig dient het eehter sneer voor sieraad.<br />
Het leertuig is Of van zwart, of van geel leder. Het<br />
laatste ziet er zeer goed uit, doch het verandert spoedig<br />
van kleur en wordt donker door het zweet van het paard,<br />
het aanvatten, door den regen , enz. Om het leer zacht<br />
te houden , moet het minstens eenmaal in de 4 weken<br />
met een goad smear licht ingesmeerd worden , en telkens<br />
na het rijden met can drogen lap of met can borstel van<br />
stof bevrijd worden. De teugels mogen slechts tot<br />
15 a 16 duimen, van het bit of gerekend, ingesmeerd<br />
4
98<br />
worden, om bij hot rijden de handschoenen niet vuil to<br />
maken..<br />
b). Het zadel.<br />
Door de Infanterie-officieren en oiviele ruiters wordt<br />
algemeen het Engelsche zadel gebruikt. Zonder eene<br />
uitvoerige beschrijving van zijn samenstelling to geven,<br />
moeten wij er op indaohtig maken, dat, behalve dat de<br />
zitting longer of korter, breeder of smaller kan zijn,<br />
voor paarden met hooge schoft, de kamer hoog en zooveal<br />
mogelijk near achteren teruggetrokken meet zijn;<br />
voor paarden met lage, rondo schoft, is dot niet noodzakelijk.<br />
Aan den voorkant van de zweetbladen bevinden<br />
rich dikwijla de kniekussens, die eon aangenaam<br />
steunpunt aan de knieen geven. Elk zadel heeft 2 singels,<br />
loch 3 stooten tot het vastgespen van de singels.<br />
Om drukkingen van het paard voor to komen, moeten de<br />
kussens ten minste om het half jaar door den zadelmaker<br />
nagezien worden, en zoo noodig opnieuw opgevuld- worden.<br />
Het zadel wordt derwijze opgelegd, dat de voorste<br />
randen een goede hand breed achter de sehouderbladen<br />
liggen. Bij een geed gebouwd riipaard, met eene welgevormde<br />
sohoft en niet to dikken bulk, blijft het zadel ook<br />
zoo liggen. Bij paarden echter, die eon sterken booibuik,<br />
en daarbij eene hooge schoft hebben, sohnift het zadel<br />
gewoonlijk no de eerste sterkere beweging near voren,<br />
waardoor de voorhand te zeer belast wordt, daarentegen<br />
do achterhand sneer vrtheld verkrilgt, dan zij mag hob
99<br />
ben. Zelfs het stork aansingelen kan dit niet beletten,<br />
waarom men zich in zulke gevallen van een zoogenaamden<br />
patentsingel bedient , waardoor ten minste helot wordt,<br />
dat het zadel niet geheel op de schouders komt te liggen.<br />
Men heeft ook paarden , die zoo rank van lijf zijn met<br />
opgetrokken buik , dat het zadel near achteren schuift,<br />
hetgeen ongetwijfeld veel erger is. Dit zoude men eenigszins<br />
kunnen beletten door het vaster aanhalen van het vroeger<br />
genoemde borsttuig.<br />
Om het near voren schuiven van het zadel tegen to<br />
gaan , heeft men ook een andere aanhechting der singels,<br />
en wel jots moor near Toren in pleats van in het midden<br />
van het zadel en met good gevolg in aanwending<br />
gebrach t.<br />
De singels zijn Of van breed wollen of linnen singelband<br />
gemaakt, Of bestaan nit dicht naast elkander liggende koor-<br />
den, die onderling verbonden zijn. Ook heeft men zeer breede<br />
singels met twee gespen , waarover een tweede singel gelegd<br />
wordt. Deze singel zou bijna onmogelijk kunnen drukken.<br />
Aan het zadel zijn gewoonlijk 2 singels, doch 3 stooten tot<br />
het vastgespen ; de 3de dient tot reserve, ingeval een der beide<br />
andere mocht broken *). Om drukkingen op den rug van<br />
C) Zeer aan to bevelen is de dusgenaamde zadelselfaansingelaar van<br />
Steinbock to Weenen. Het is bekend , dat hoe clerk men het cadet<br />
'nage aansingelen , bij de meeste paarden de singels no eenige bewe.<br />
ging at spoedig looser worden , waardoor het cadet ook niet nicer<br />
vast ligt, hetgeen wel eens onaangename gevolgen veer den miter<br />
ken hebben. Dit nu wordt door den zadelzelfaansingelaar voorkomen.
00<br />
het paard voor:te komen , gebruikt men nog een onder- -<br />
legdekje, dat voor het militaire van een voorgeschreven<br />
vorm on kleur is. Het is doorgaans gevoerd met dik<br />
baai of vilt. . Eon linnen voering, alsmede geheel<br />
linnen dekjes, zijn onpractisch , dear zij zeer licht, inzonderheid<br />
wanneer het paard warm is, verschuiven, plooien<br />
krbgen en dan noodzakelijk aanleiding tot drukking<br />
geven. De beste dekkleedjes buiten dienst en voor burger,<br />
Wit gebruik zijn de dikke , zachte , Engelsche vilten<br />
dekjes, ofschoon zij ook na lang gebruik door het zweet<br />
van het paard hard en daardoor onbruikbaar worden.<br />
Good zaaltuig moot men nimmer in den stal laten hangen,<br />
omdat de lucht daarin altijd vochtig is, en het daardOor<br />
' steeds lijdt. Telkens na het gebruik moot het zadel in<br />
de lucht warden opgehangen , ten einde de kussens goed<br />
to laten drogen.<br />
2. De stallen.<br />
Het paard brengt ongeveer 5/6 van ziln leven en sneer<br />
in den stal door; wt.' houden van het paard, omdat wij<br />
het gebruiken, en het vertegenwoordigt eon zeker kapitaal,<br />
Deze singel heeft can Min cene uiteinde een toestel beetaande nit 4<br />
apiraalweeren, die bh bet aanaingelen uitgerekt zhnde, diuuna door<br />
hare veerkracht ,tich weer eatuentrekken en op dere whze de singela<br />
althd gespannew h'ouden.
101<br />
dat wij niet gaarne verliezen. Nemen wij doze drie<br />
zaken in aanmerking, dan volgt hieruit , dat wjj het zijn<br />
verbljjf in den stal zoo aangenaam mogeljjk moeten<br />
traohten te maken. Helaas ziln de one daartoe ten<br />
dienste staande middelen van voorbjjgaanden aard, want<br />
wij moeten de stallen nemeu, zooals ze one aangeboden<br />
worden, en mogen wij one dikwijls nog zeer gelukkig achten,<br />
wanneer wjj een stal kunnen bekomen. Intusschen<br />
moeten wij oils bekend maken met alles, wat daartoe<br />
betrekking heeft, om ten minste ongeveer dat in het<br />
werk to stollen, hetgeen wjj voor practisoh en goed voor<br />
het paard moeten !louden.<br />
De' vier hoofdvereischten van een goeden stal zijn<br />
lucht, en wet zeer goede zuivere, ruinite, licht en warmte.<br />
Om gezond te bljjven , behoeft het paard, even ale de<br />
menschen , zuivere, versche lucht. Het is daarom noodzakelijk,<br />
dat de nit den meet en de urine zioh ontWikkelende<br />
dampen, on de door de ademhaling bedorven lucht ,<br />
door eene goede en geregelde ventilatie verwjjderd kunnen<br />
worden, en wel zoodanig, dot daardoor noch toehtluoht<br />
voor het paard ontsta, north de warmte van den stal<br />
afgevoerd worde.<br />
De stat moot behoorljjk licht zjjn. Een donkere stal<br />
heeft het .nadeel, dat het paard daardoor ongewoon aan<br />
lioht .wordt, en nu in de open lucht door het stork° invallende<br />
daglioht blootgesteld is can oogziekten , die Of<br />
blindheid ten gevolge kunnen hebben, of aanleiding tot<br />
ondeugden kunnen geven, die de ruiter meestal in andere
102<br />
oorzaken zoekt. Een donkero stal is daarom at to keuren.<br />
Doch van den anderen kant is het ook niet good, wanneer<br />
het ream zoo geplaatst is, dat het felle zonliclit<br />
direct in de oogen van het paard volt. Is het roam<br />
boven het hoofd van het paard, dan moot men het sterke<br />
invalleride zonlicht door een gordijn matigen. Het beste<br />
is het, om de ramen achter het paard to hebben.<br />
De bedorven lucht in den stal werkt niet- alleen<br />
nadeelig op de longen, moor ook op de oogen, en is<br />
geenszins bevorderlijk aan de gezondheid.<br />
Wat de ruimte betreft, zoo is het voor het paard des<br />
to beter, hoe ruimer pleats het heeft, dear het zioh don,<br />
inzonderheid des winters, wanneer het slechts weinig<br />
beweging heat, nog eenigszins, al is het dan ook weinig,<br />
ken bewegen. Daarom-zouden boxen to verkiezen zijn;<br />
doch is dit eeno luxe, die alleen lieden, welke voor<br />
zich stollen laten bouwen, zich kunnen veroorloven. Een<br />
stand met houten beschotten is na eene box wel het<br />
verkieselijkst, omdat de paarden den geen gevaar loopen<br />
om onder of over den latierboom te geraken en niet door<br />
andere geslagen kunnen worden. Doch ook zulke stollen<br />
zijn maar zelden, to verkrijgen, en moot men zich derhalve<br />
meestal vergenoegen met tusschende paarden latierboomen<br />
to hangen, die men echter good doet om. met stroo to<br />
omwikkelen en wet zoo, dot het stroo tot bijna can den<br />
grond reikt. Verder moeten de boomen gemakkelijk losgemaakt<br />
kunnen worden, ingeval eon paard or over geraakt,<br />
of NY het opstaan onder den boom komt. De breedte
103<br />
van 'een stand moat minstens 1,4 meters (tusschen<br />
beschotten 1,6), de hoogte 3 meters bedragen. De gang<br />
achter de paarden mag niet minder dan 2,5 meters breed<br />
zijn. Het is beter om hot paard bjj andere paarden to zetten,<br />
den sheen, want het houdt van deze, eet beter en is<br />
minder lastig wanneer het eons bij andere paarden<br />
meet staan.<br />
De kribben moeten van steen of ijzer wezen , oak omdat<br />
zij het geschiktste to reinigen zijn. Zij moeten 0.2<br />
meter diep en niet to hoog zijn, dear dit , behalve dat<br />
de paarden or moeielijker in kunnen komen , aanleiding<br />
geeft , dot zij licht den onderrand der kaak tegen den<br />
rand der krib kunnen kneuzen. Van den bodem der<br />
krib tot den grond is de afstand 0,95 meter.<br />
Het beste zijn de ijzeren korfruiven. Doze moeten 1,7<br />
meters van den grond geplaatst zijn. De ruimte ender<br />
de krib tot den grand moet betimmerd zijn, en wel<br />
van de krib schuins near den muur toe. Men doet dit<br />
am to voorkomen, dat de paarden bij het oplichten van<br />
het hoofd, wanneer zij van den grond eten , den nek<br />
Diet tegen den onderrand der krib zouden stooten , hetgoon<br />
aanleiding tot ernstige verwondingen kan geven,<br />
terwijl de schuinsche Halting van dit beschot dient am<br />
het stooten der knieen to beletten, hetgeen zeer dikwijls<br />
pleats heeft, wanneer dit beschot loodrecht is.<br />
De dour meet zoo geplaatst zijn, dat de tocht bij het<br />
openen ontstaande, niet op het paard valt; ook moot zij<br />
zoo wijd zijn, dat het paard , wanneer het or doorgaat,
104.<br />
zieh niet licht stO-oten kan. Het is voorziohtig om de<br />
kanten der deurposten to doen afronden.<br />
Wet de warmte van den stal betreft, zoo moat doze<br />
in het algemeen gelijkmatig, ongeveer 12-14° R. zjjn.<br />
Wanneer meer paarden in een stal* steam,. is natuurlijk<br />
de. warmteontwikkeling aanzienIjjkéi, dan wanneer een<br />
paard zich alieen er in bevindt. Zulk een meet dan in<br />
den winter gedekt wordeu. Bij cone gelijkmatige temperatuur<br />
is het paard Minder vatbaar voor verkoudheid,<br />
ook wordt hierdoor uitermate de gladheid van het hear<br />
en bijgevolg het gunstig uitefliik van het paard bevorderd.<br />
Meet mag nimmer in den etal. blijveniliggen ,<br />
des noods mag bij nat wader het legstroo in den stalgang<br />
uitgespreid wordeu om to drogen. Een- gemeensehappelijke<br />
stal onder een geed toezicht is altijd iioven het<br />
afzonderlijk stallen to verkieien.<br />
8. He verzorgIng.<br />
Bet is geen bijgeloof, dat het paard bij den eenen<br />
menach beter gedijdt, dan bij den anderen. Het moot<br />
daarom de eerste zorg van den eigenaar van eon paard<br />
zijn, otn de oppassing van zijn dier aan iemend toe te<br />
vertrouwen, die werkelijk liefde voor het paard heeft,<br />
zieh met lust er. mode bezig houdt, en het niet alleen<br />
poetst, voert, drankt en opzadelt oMdat hij or van be-<br />
Btaan moat of om aan zijn plieht to voldoon. Eigenlijk
105<br />
vordert de verzorging van een paard dezelfde oplettendheid<br />
, hetzelfde geduld, als die van eon kind. Die er<br />
niet trots op is, dat zijn beer het glimmendste, dikste en<br />
praehtigste paard /*it, die van zijn pleegkind niet even<br />
veal houdt ale of het zijn eigendom ware, is niet de<br />
ware paardenoppasser. Niet alleen moot hij te vertrouweii<br />
zijn in het poetsen en voeren, maar hij moat ook<br />
elke afwijking van de gewone gedraging van zijn paard,<br />
elke onregelmatigheid bij het eten, urineeren, mesten ,<br />
bij het poetsen of na het itden opmerken, om dat dadelijk<br />
aan zijn heer to kunnen zeggen, behalve dat hij elke<br />
verwonding, drukking of kreupelheid dadelilk moot zien.<br />
En inderdaad, niet iedereen is gesehikt, of heeft ook<br />
sleehts den .goeden wil om eon paard op to passen en to<br />
verzorgen,<br />
hebben.<br />
in dien zin zoo ale wij dat hier bedoeld<br />
Het paard wordt 3 melon daags gevoerd. Het eerste<br />
voeder krijgt het 's morgens om 6 of 7 uur, het laatste<br />
's avonds om 7. our, terwij1 het middagvoetler .het liefst<br />
om 12 of 1 uur gegeven wordt , zoodat de tussehentijden<br />
even lang zijn, indien ten mingle het gebruik van het<br />
paard niet Merin eene verandering noodig maakt. Men<br />
geeft des morgens hetet eerst het hooi. Op de andere<br />
voertijden geeft men hooi en haver teg-ehikertijd. Voor<br />
dat men de haver in de krib doet, is het goed om ze<br />
vooraf uit to ziften , ten einde ze van stof to ontdoen.<br />
Liefst voert Men de haver met haksel, dat eater niet<br />
to kort gesneden mag zjin , en bevochtigt be,ide een<br />
;
106<br />
weinig. Voor het voederen is het noodig om de krib<br />
schoon to maken. Mocht or nog voer in zijn overgebleven ,<br />
dan moot dat verwijderd worden.<br />
Het doelmatigst schijnt het to zijn om het paard voor bet<br />
voederen te laten drinken, ofschoon ook velen het no bet<br />
voederen doen. Bij felle koude is het good om het<br />
water verslagen to geven, daartoe laat men het eenigen<br />
Aid in den stal staan. Meestal drinkt het paard een<br />
emmer water; Wont het eater nog dorst to hebben, dan<br />
houde men het nog moor water voor. Des zomers late<br />
men het meermalen drinken. Is het paard gereden, den<br />
ken men wel dadeljjk wat hooi in de ruif doen , doch de<br />
haver gave men eerst een half uur na het terugkeeren<br />
in den stal. Dikwijls zijn de paarden Zoo dorstig, dat<br />
zj Diet eer eten, alvorens zij gedronken hebben, on<br />
ofschoon het wel barbaarsch schijnt te zijn , om het<br />
paard het water zoolang to onthouden, zal een nadenkende,<br />
verstandige oppasser zeer goad kunnen beoordeelen,<br />
of hij het wat vroeger of later voer of water meet geven,<br />
want het maakt eon groot verschil of hij het paard<br />
stork bezweet en met de flanken slaande Tan zijn hear<br />
overneemt , of dat het droog an kalm op stal komt. Wil<br />
men het paard echter acne verkwikking bezorgen, dan<br />
late men het eenige teugen uit den emmer drinken, nadat<br />
men vooraf eenig hoot boven op het water gelegd heeft,<br />
waardoor men belet dat het to schielijk drinkt, of men<br />
late het over de gang drinken. In alien geval vereischt<br />
het laten drinken van het paard, dat verhit is, yoor-
107<br />
zichtigheid, to woten wanneer het op stal blijft staan ; op<br />
marsch echter, ale het paard dadelijk weer in beweging<br />
komt, behoeft men niet zoo bevreesd voor nadeelige gevolgen<br />
to zijn, dan kan men bet niet to dikwijls met wet water<br />
verkwikken. Bp ongesteldheid moot men het water nietkoud<br />
en met eon weinig lijnmeel, zemelen of gerstemeel geven.<br />
Het is zeer good voor het paard om het steeds op Oro°<br />
te laten staan , vooral wanneer de grond met steenen<br />
belegd is. Het voortdurend staan op steenen is vermoeiend<br />
voor de beenen en geeft aanleiding, dat do paarden kunnen<br />
uitglijden. Ook is het des winters koud voor bet<br />
paard. Laat men bet paard steeds op stroo keen , dan<br />
moet men vooral zorgen , dat de mest telkens woggenomen<br />
en bet natte stroo met droog verwisseld worde.<br />
Het poetsen van het paard dient om het te reinigen,<br />
vermeerdert de werkzaamheid der huid en werkt opwekkend<br />
op het zenuwstelsel, waarom men to recht zegt, dat<br />
good poetsen bet halve voer is. Geed poetsen bevordert<br />
de gezondheid;. inzonderheid des winters, wanneer de<br />
paarden weinig beweging hebben on de huidwerkzaamheid<br />
goring is, is het poetsen van groote beteekenis.<br />
Paarden , die zeer kittelig zjjn , of cone zeer gevoelige<br />
huid hebben, is men gewoon to poetsen, terwijl zij het<br />
voeder eton waardoor zij dan rustiger staan. Men hondt<br />
het poetsen gedurende een uur 's morgens on eon uur<br />
's<br />
middags voor voldoende, wel to verstaan indien het<br />
good gedaan wordt. Men overtuigt zich dat eon paard<br />
good gepoetst is, door met de toppen der vingers de haren;
108<br />
terug to strijken of de manen en staartharen vaneen to<br />
scheiden. W.orden de vingertoppen hierbij niet wit, of<br />
ziet men goon sta., den ken men tevreden zijn.<br />
Het poetsen zelf geschiedt op de volgende wijze: de<br />
. oppasser gaat links van het paard staan, neemt de roskam<br />
in de rechterhand en strijkt, van den hale af beginnende<br />
, daarmede over het geheele lichaam, zorg dragende<br />
steeds op de vleezige deelen to blijven; hoofd en beenen<br />
mogen niet geroskamd worden. Is hij met de linkerzijde<br />
gereed, dan gnat hij tot de rechterzijde over, hierbij do.<br />
roskam in de linkerhand houdende. Na het roskainmen<br />
wor1t do rosborstel gebruikt, insgelijks met de linkerzjjde<br />
beginnende. Met lunge, krachtige streken gaat hij met<br />
den borstel eeist tegen de haren in, daarna met de<br />
baron terug en strijkt na elke streek den rosborstel over<br />
de roskam, die hij in de andere hand houdt, af; Welke<br />
lijj van tijd tot tjjd op den vloer van den gang uitklopt.<br />
Wanneer het uitgeklopte stof er gelled wit uitziet, kan<br />
men het paard voor schoon Louden.<br />
Daarna gent hjj over tot het reinigen van maantop,<br />
manen en staart. Doze worden met de manenkam voorzichtig<br />
uitgekamd; mochten de heron in de .war zijn ,<br />
dan doet men ze met de vingers uiteen; zjj worden nu<br />
met, den rosborstel good uitgeborsteld; om de 8 dagen<br />
moeten zij met lauw water en coop uitgewasschen worden.<br />
Vervolgens, worden hoeven en beenen tot aan de knie<br />
met den waterborstel afgewasschen, doch behoorljjk weder<br />
afgedroogd,. door ze eerst mot eene stroowiseh, daarna
109<br />
met eon wollen lap at te wrijven. Het daarna zwachtelen<br />
der beenen met een wollen zwachtel is zeer aan<br />
te bevelen.<br />
De zool van den hoef, zoo ook de straalgroeven en de<br />
ruimte .tusschen hoefijzer en hoof worden met don hoefkrabber<br />
uitgekrabt. Nu neemt men de nat gemaakte spons<br />
en veegt daarmede de oogen, ooren, den mond, de neusgaten<br />
en ten laatste den anus en de geslachtsdeelen nit.<br />
Met den staart stoft men nog eens het paard af en wrijft<br />
het met den wollen lap met de haren mode ten laatste<br />
at en legt het dek op, dat men door een singel los be..<br />
vestigt.<br />
Bp good wader wordt het paard in de open lueht gepoetst,<br />
bij slecht, zooals vanzelf spreekt, in den ate!,<br />
waarbij het wat korter aan den halsterketting gezet wordt.<br />
Het omkeeren in den stand moot voorziehtig geschieden<br />
, om beleedigingen of kreupelheden voor to komen. Is<br />
de stand to nauw, dan moot men het paard tot in den<br />
stalgang terugzetten.<br />
anneer het. paard no het rijclen in den stal teruggebracht<br />
is, gaat de oppasser op de volgende wijze to werk.<br />
Nadat men zich overtuigd hoof!, dat er geen tocht in<br />
den stal is, wordt het hoofdstel afgenomen en over den<br />
arm gelegd, waarna men het paard den halter aandoet.<br />
Een weinig hooi moot het in de ruif vinden. Het hoofdstel<br />
wordt opgehangen en de mondstukken met eene natto<br />
opens van speeksel en sehuim gereinigd. Daaror, worden<br />
de singels van het zadel wat lesser gegespt, het met de
110<br />
beide handen een weinig opgelicht, zoodat er eenige<br />
lucht tusschen den rug en het delcje kan indringen. Nu<br />
neemt men een stroowisch en begint daar.mede het geheele<br />
lichaam af en droog te wrijven. Wanneer ruimte<br />
en weder het gedoogen, leidt men het paard zoolang<br />
your den stal op en neder, totdat het droog is.<br />
Eerst nadat het paard geheel droog gewreven is, neemt<br />
men het zadel af, , hangt het op en begint nu den rug,<br />
waar het zadel gelegen heeft, volkomen droog te wrij ven,<br />
waarna de deken opgelegd wordt. Het zadel wordt<br />
met de kussens near boven in de openlucht en in de'<br />
zon gelegd om to drogen.<br />
De hoeven mogen in de eerste I 1 k 2 uren na bet<br />
terugkeeren in den stal niet met koud water afgewasschen<br />
worden. De stal moot altijd zindeljjk gehouden worden,<br />
het hoot- en bzerwerk moot dikwijls afgeboend, de gang<br />
aangeveegd en met wit zand bestrooid, de muren gewit<br />
en de hoeken van spinrag zuiver gehoudeu worden. Het<br />
voeder mag niet in den stal bewaard worden, dewij1<br />
het cinders licht muf wordt.<br />
Het zadelen en opstangen.<br />
Voor dat men het paard opzadelt, goat men er nog<br />
eons met den borstel overheen en wascht het oogen,<br />
neus en mond uit. De oppasser gaat, nadat hij de staldeken<br />
afgenomen heeft, met het dekje, waarop het<br />
zadel ligt, waarvan de stijgbeugels near boven gesohoven<br />
on de singels van rechts near links over het zadel
111<br />
geslagen zijn , links in den stand, terwijl hij het paard<br />
toeroept en het aanspreekt. Nu legt hij dekje en zadel<br />
zacht op den rug van het paard , trekt het dekje recht<br />
en plaatst het zadel zoo, dat het eene goede hand breed<br />
van de schouderbladen ligt. De singels laat men aan<br />
de rechterzijde vallen , en, nadat de oppasser ook aan<br />
de rechterzijde zich overtuigd heeft, dat de zweetkussens<br />
islet naar binnen omgeslagen zijn, vat hi j, ender den<br />
buik van het paard door, den voorsten afhangenden<br />
singel , gespt hem aan den voorsten stoot van het zadel,<br />
doch nog niet zeer vast, waarop hjj dit met den tweeden<br />
doet, die glad eon weinig op den voorsten meet liggen.<br />
Is dit geschied, dan neemt hij , het hoofdstel met het<br />
nekstuk, waarop de teugels rusten, in de linkerhand,<br />
den halster af en laat het paard omkeeren. Nu neemt<br />
hij het hoofdstel op dezelfde wijze in de rechterhand,<br />
brengt het ter hoogte der ooren van het paard , vat de<br />
stang en de onderlegtrens to semen met de vingertoppen<br />
der linkerhand aan, en, terwijl 14 nu het bit in den<br />
mood van het paard brengt, schuift hij tegelijkertjjd het<br />
nekstuk over de ooren , legt de teugels tot op de schoft<br />
naar achteren on haalt nu voorzichtig den maantop van<br />
onder den frontriem. Nu gespt hij den keelriem vast, doch<br />
zoo los, dat hij er de geheele hand kan doorsteken,<br />
daarna den neusriem , doch dozen wat vaster en wel zoo,<br />
dat de gesp onder het trensbakstuk komt to liggen;<br />
vervolgens haakt hij den kinketting vast, doch zoo los,<br />
dat hij de geheele hand or tusschen kan steken. Daarna zet
112<br />
hij het paard uit den stand, haalt de singels. vaster- Ranneemt<br />
do hoeven op, om den daarin zittenden meet en<br />
het stroo er uit te halen, smeert ze in, wrcift het geheele<br />
paard alsmede bet zadel nog eens met den wollon lap af,<br />
neemt den boratet om mane top, manen en staart glad to borstelen,<br />
en nu is het paard gereed om voorg-ebracht to worden.<br />
Heeft hij zelf can zjjne kleeding nog jets in orde to<br />
brengen, dan zet h bet paard omgekeerd weder in den<br />
stand, en maakt het vast tot hij terugkomt. Het is<br />
aan to raden om het paard, kort voor dat men het opzadelt,<br />
nog eons to laten drinken.<br />
Het voorbrengen.<br />
De oppasser slant den trensteugel over bet hoofd van<br />
het paard, plaatst zich links van het hoofd, terwip hij<br />
bet eind van den trensteugel, ter plaatse war hij<br />
samengegespt is, in de linkerhand neemt. Met de voile<br />
rechterhand, den wjjsvinger tusschen beide gestoken,<br />
vat hij de trensteugels diebt ender het mondstuk aan ,<br />
zoodat hij het hoofd van het paard steeds in zjjn maoht<br />
heeft. Zoo houdt hij het paard vast, totdat de ruiter<br />
in do dour verschtint. Dan gnat de oppasser reehts van<br />
het paard strum, met het front er naar toe gekeerd , vat<br />
met de voile hand het bakstuk dioht boven bet bit en<br />
met de linkerhand den stbgriem aan, then hi j, terwij1<br />
iljn beer opstjjgt, stork near omlaag trekt. Zoocira zijn<br />
beer op het paard zit, schuift 110 den stijgbeugel 'eau<br />
zijn linkervoet, houdt nog zoo lung net bakstuk vast-,
113<br />
totdat de ruiter de teugels goed in zijn hand heeft, en<br />
laat nu op een teeken van zijn heer het bakstuk los.<br />
Wanneer de ruiter teruggekeerd is, wordt het paard<br />
op dezelfde wijze aangenomen en weggebracht. Is het<br />
nog warm, dan wordt het, zooals reeds gezegd is, nog<br />
zoo lang in stap rondgeleid , totdat het of geheel<br />
droog of zijne ademhaling weer volkomen rustig geworden<br />
is.<br />
4. be beweging Tan het rijpaard.<br />
Tot onderhouding van de gezondheid van het paard<br />
is het noodig, dat men het dagelijks ten minste 2 uren<br />
in de open lucht beweging gave. Dit kan niet altijd<br />
zoo geregeld opgevolgd worden , als den aard en de<br />
gezondheid van het paard dit we! vorderen. Des zondags<br />
b. v. laat men meestal het paard staan, minder om het<br />
paard , dan em den oppasser, opdat daze ook eens minder<br />
te doen zoude hebben. Dan cans wordt men door het slechte<br />
weer of door andere bjjkomende omstandigheden verhinderd<br />
om het paard, ten minste in persoon , zijne gewone<br />
beweging to geven. In den zomer is het dagelijks aanmerkelijk<br />
langer onder bet zadel dan 2 uren , in den<br />
tijd van de manoeuvres dikwijls 10 - 12 uren , en in den<br />
volgenden winter, inzonderheid wanneer or geen manege<br />
is, ziet het er met de beweging slecht uit, dear deze<br />
veelal gelijk nut is. Veto Infanterie-officieren namelijk,
114<br />
die niet veel genoegen hebben in het paard, voor wie<br />
het weer een noodzakeljjk kwaad is, zouden in den<br />
winter het liefste wenschen om, indien het mogelijk<br />
ware, het maar ergens neer te zetten, om het in het<br />
voorjaar weer in gebruik te nemen. Pit gaat intusschen<br />
niet, en just de winter is van zoo 'reel belang, omdatgeen,<br />
hetwelk het paard in africhting gedurende den<br />
zomer bij de exercitien, als wanneer men geheel andere<br />
zaken te doen heeft , achteruit is gegaan , er weder in te<br />
brengen , en ook om zich tegelijkertijd in de rijkunst<br />
weder to bekwamen en heeft men daartoe geen oncterwlizer<br />
- door eigen oefening met behulp van een goed<br />
handboek. Doch daartoe moet men belang in de zaak<br />
stellen, dat niet alti,jd het geval is.<br />
Voor onze paarden is dit nadeelig. Eensdeels worden<br />
zjj derwijze vertroeteld , alsof het schoothondjes waren,<br />
anderdeels vordert men or, in den tijd der manoeuvres<br />
vermoeienissen van, die hun moeielijk vallen, omdat<br />
&tar toe niet voorbereid zijn. Daar wij in het algemeen<br />
onze paarden bij slecht weder, koude, regen enz. op stal<br />
laten, is het natuurlijk , dat, wanneer wij genoodzaakt<br />
ZUR dit niet in aanmerking to kunnen nemen, wij ze<br />
licht aan het vatten van koude met al de kwade gevolgen<br />
daarvan blootstellen.<br />
Wanneer wij nu daarenboven de voeding van onze<br />
paarden des zomers en 's winters vergelijken, dan is het<br />
niet te verwonderen, dat de paarden in den eerstgenoemden<br />
tijd mat en mager zijn , terwijl zij des winters bij de
115<br />
weinige beweging te dik worden, daardoor hunne edele<br />
vormen verliezen en daarenboven blootstaan voor verschillende<br />
ziekten, want, dit moet gezegd worden , in<br />
het algemeen is de verhouding van het zomer- en winterrantsoen<br />
.niet in evenredigheid van de diensten, die in<br />
deze versehillende tijden van de paarden gevorderd<br />
worden. Is het verder eon wonder, wanneer de paarden<br />
gedurende den langen winter in de moeielijk verkregen<br />
africhting achteruitgaan, wanneer de kaken weer stijf<br />
worden, de opgerichte hale weer near voren hell, en<br />
het paard daardoor het gewicht op de voorhand terugbrengt,<br />
dat or met moeite van outlast was? Is het te<br />
verwonderen, dat het onder de behandeling van den<br />
grootsten lompert in de rijkunst, van den oppasser,<br />
kwade gewoonten aanneemt, omdat deze niet weet ze uit<br />
den weg to ruimen? Dit zijn elle gewichtige redenen,<br />
om in beginsel eene regelmatige beweging van<br />
one rijpaard allernoodzakelijkst te stellen, dear wij<br />
one zelven het meeste stratren, door enders te handelen.<br />
Wij moeten zelfs eon tegenzin in het rijden krijgen,<br />
wanneer wij in den herfst van eon goad gereden , geschikt<br />
paard, dat mak 14 den troop is, afstijgen, en in<br />
het voorjaar eon bestijgen dat ongeschikt en met allerlei<br />
lastige ondeugden behept is.<br />
Op de dagen dat het paard niet in dienst gebruikt<br />
wordt, moot men het ruim 2 uren wandelrijden en in<br />
alle gangen, he ook eons good laten uitloopen, wanneer<br />
,men een geschikt terrein heeft en niet tegen den wind
116<br />
inrijdt. Men vereenige hierbij het nuttige met het anngename,<br />
d. i. men rijde niet alleen op effen, fraaie<br />
wegen, .maar ook op ongelijk terrein, wear men gelegenheld<br />
heeft eens te springen en dergel., want her heeft<br />
men tijd, om het paard aan die oefeningen te gewennen,<br />
then men niet heeft, wanneer het 14 den troep en in<br />
dienst weigert. Hierbij is het ook noodig bij afwisseling<br />
langer te draven en te galoppeeren, om de longen tot<br />
voile werkzaamheid aan te zetten, en tevens om het<br />
paard te noodzaken zijne beweegspieren krachtig in to<br />
spannen , want even als gymnastische oefeningen bij den<br />
mensch de spieren meer en meer versterken, zoo ook is<br />
het met het paard gelegen. Gebrek aan beweging verslept<br />
zijn organisme, en maakt het ten laatste<br />
ongeschikt tot bijzondere dienstbetooning. Ook moet<br />
men zoo min mogelijk doze oefeningen in den gang aan<br />
anderen overlaten, want al moge de miter zelf nog zoo<br />
weinig geschiktheid hiertoe hebben, ten laatste gewendt<br />
het paard zich aan zijne wijze van doen, en beiden<br />
worden dan het zeer goed eens met elkander. Komt er<br />
nog een ander /miter bij, en zelfs een slecht , zooals<br />
b. v. de oppasser, dan werken twee krachten tegen<br />
elkander, en vernietigen elkander wederkeerig. Het is<br />
daarom zoo moeielijk, om voor een ander, wiens eigenaardigheden<br />
van zit en hand men niet kent, een paard<br />
toe te rijden, en het is de grootste kunst voor den<br />
berijder om die eigenaardigheden van den eigenaar van<br />
het paard op to merken en het paard nu zoo te rijden,
117,<br />
dat het met de bijzondere gewoonten. van. zijn bezitter<br />
reeds bekend is, wanneer doze het bestijgt.<br />
Doch ook dit niet in aanmerking genomen , meet men<br />
nooit, at is men niet alleen van zijne gesohiktheid in<br />
bet rjjden , maar ook van zjjne nauwgezetheid ten voile<br />
overtuigd, zijn paard door den oppasser, , ten minste niet<br />
zonder toezieht, laten riiden. Men ziet dageljjks, hoe<br />
het met dat ripen van oppassers toegaat, vooral wanneer<br />
zjj met moor been ziin en wanneer dan de eerzucht in<br />
het spel komt, wie het beste rjjdt, of wiens paard het<br />
hardst loopt. Wanneer men daarom genoodzaakt is, om<br />
het paard door den oppasser beweging to laten geven,<br />
dat toch wet gebeuren ken, den late men het nooit<br />
tinders ale met de watertrens en de deken afstappen.<br />
Men heeft sdaardoor het voordeel, dat de oppasser, , al<br />
mocht hij op het paard gaan zitten, sleet:its voorzichtig<br />
meet rijden, wit hjj er niet van afvallen, en dat hij met<br />
de trens het paard zoo niet in den mond ken rukken<br />
als met de stang.<br />
5. Ziekten.<br />
Dit hoofdstuk kan sleehts zeer oppervlakkig behandeld<br />
worden , dear het mjjne meening is, om bjj elke ongesteldheid<br />
zoo spoedig mogeljjk de- hulp van den Peardenarta<br />
in to roepen, ten minste wanneer de eigenaar<br />
niet zelf ken onderkennen, of de zaak van geone beteekenis
118<br />
en slechts voorbjjgaande is, want het is toch beter om den<br />
Paardenarts to vergeefs te laten komen, dan hem wellioht<br />
to laat geraadpleegd te hebben. Ik wil intussehen niet nalaten<br />
de gewone kenteekenen van ziekte hier op te geven.<br />
Uitwendige gebreken zjjn al spoedig toll* zien, zonder<br />
dat men evenwel altijd, zooals b. v. bij kreupelheid, de<br />
zitplaats van het gebrek to wet...n kan komen, hetgeen<br />
den veearts zelf dikwijls niet dadeljjk gelukt, ofschoon<br />
er welbekende kenmerken voor bestaan , of het paard<br />
kreupel in den schouder, in do pezen of in den hoof is.<br />
In het algemeen moot bij kreupelheden het eerst de hod<br />
nauwkeurig onderzocht worden.: Dikwijis drukt het jjzer,<br />
wanneer het te long gelegen heeft; wordt het paard<br />
dadelijk no een nieuw beslag kreupel, dan ken dit veroorzaakt<br />
zjjn, doordien do hoefsmid to veel van don<br />
toon of de drachten heeft weggesneden, of dat eon nagel<br />
in de levende deelen van den voet is .gedrongen (verna<br />
geld). Of hot paard steengallen of lossen wand heeft, en<br />
daardoor kreupel loopt, kan de oppasser weten , daar een<br />
bekwanie amid deze gebreken bij het beslaan spoedig ziet<br />
en den oppasser daarop opmerkzaam maakt. Bjj }mornscheuren<br />
, die meestal in de voorlioeven voorkomen , en<br />
dan alleen van beteekenis zjjn, wanneer zjj uit de kroon<br />
naar beneden loopen, goon de meat° paarden niet kreupel<br />
, doch moet een oplettende oppasser bij het schoonmaken<br />
der hoeven ze in hoar eerste begin ontdekken.<br />
Wordt eon paard onderweg plotseling kroupel , dan moot<br />
men dadelijk onderzoeken, of het niet jets in de
_<br />
119<br />
zool van den hoof getrapt heeft. Vindt men aan den<br />
hoef niets buitengewoons, dan gaat men over om de<br />
pezen to onderzoeken, die zioh achter aan het been van<br />
den kogel tot can de knie uitstrekken, om eene ontstoken<br />
of gezwollen plants te ontdekkon , die zich door<br />
meerdere warmte doet kennen , terwij1 wanneer men op<br />
die plants drukt , bet paard teekenen van pijn to kennen<br />
geeft. Wanneer eon° kreupelheid pas ontstaan is, zal<br />
men deze verschijnselen van ontsteking niet dadelijk<br />
kunnen waarnemen , en moot men wachten tot de ontsteking<br />
zich ontwikkeld heeft. Men kan intusschen met<br />
groote zekerheid woten of do kreupelheid in de pees gelegen<br />
is, hetzij nicer naar onderen of can de achtervlakte<br />
der knie, wanneer men ziet hoe het paard het been houdt. Zet<br />
het dit recht onder zioh , dat is, nooh voor- , nooli ach-<br />
terui t , doch met eene gebogen knie (bokbeenig), dan is<br />
de kreupelheid in de pees gelegen. Bij kreupelheid in<br />
den kogel ziet men geene andere afwjjking in de stelling<br />
van het been, als dat do koot steiler staat. Zijdelings<br />
voelt men ook meerdere warmte, wanneer de kreupelhoid<br />
eenigo uren geleden ontstaan is. Do schouderkreupelheld<br />
is voorzeker niet de minst beteekenende van alle<br />
kreupelheden in het voorbeen en tevens moeielijk to<br />
onderkennen: Plaatsf,het paard in rust het been voor- of<br />
achterwaarts, dan ken men sane sohouderkreupelheid<br />
aannemen , die in het eerste geval in den boeg, in het<br />
tweede jots moor naar achteren zetelt. Op zachten zandgrond<br />
gaan boegkreupele paarden sterker kreupel dau op
120<br />
harden grond. Het omgekeerde heeft bij de andere kreupellieden<br />
pleats.<br />
Kreupelheden in den hod en in de pezen komen in<br />
de achterbeenen zeer zelden voor. In deze is de kreupelheid<br />
meest in den kogel, het spronggewrieht (spat,<br />
hazenhak) of in de heup gelegen..<br />
Drukkingen, die dadelijk door den oppasser gezien<br />
moeten worden, behandele men verkoelend door vlbtig<br />
nat te bouden, of er eons graszode op to leggen, of eon<br />
pap van klei met azijn. Wanneer zij niet op de sohoft<br />
of op het kruis voorkomen, zijn zij in den regal an<br />
geene groote beteekenis. Intusschen moeten gedrukte<br />
paarden niet gebruikt worden, dear de drukkingen door -<br />
nieuwe drukking wel eens gevaarlijk worden en het paard<br />
voor langon td onbruikbear maken kennen.<br />
Uitwendige beleedigingen door stooten, sIaan, enz.<br />
worden het best° door het oat .houden met koud water<br />
(of water met arnica) genezon, wanneer zij niet diep<br />
zijn, of niet op gevaarlijke plaetsen voorkomen, wear<br />
het beenvlies aangedaan ken zijn; is dat het geval, dan<br />
moet men de hulp van een Veearts inroepen.<br />
Het eerste kenteeken eener inwendige ziekte is verminderde<br />
eetlust. Zoodra men dozen bemerkt, moet men<br />
het paard nauwkeurig gadeslaan en zal dan dikwips nog<br />
andere versehijnselen waarnemen , zooals: bet listen hangen<br />
van het hoofd treurig keen in den. stal , ruw in de<br />
haren, troebele oogen, koude ooren, glean met den staart,<br />
onrustigheid, het hoofd dikwijls near den buik keeren,
121<br />
verminderde of opgeheven outlasting van meet en urine,<br />
uitvloeiing uit den nens; hoest , snelle ademhaling (meer<br />
dan 11 ademhalingen in de minuut) en slaan met de<br />
flanken , hitte. enz. Eenige an deze opgenoemde verschijnsclen<br />
kunnen some niet veel te beteekenen hebben,<br />
ofschoon zjj zonder twijfel eene kortstondige ongesteldhe d<br />
te kennen geven , maar men moot er echter acht op slaan;<br />
duren zjj longer dan 24. uren, dan moet de hulp van<br />
den Veearts ingeroepen worden , wanneer niet de eigenaar<br />
van het paard zelf genoeg kenner is om to beslissen<br />
reap. to behandelen. Beginnond koliek , dat zit% duet<br />
kennen door kende ooren, gtooto onrustigheid van het<br />
paard, alarm en omzien minr den bulk, in het verder<br />
beloop ook door het zich nederwerpon en weder opstaan,<br />
lijdt niet het minste uitstel. Is er Met dadeljjk een<br />
Veearts bjj de hand, dan witve men den bulk van het<br />
.paard in met eon mengsel van geljjke deelen terpentunolie<br />
en brandewijn, of, indien het koliek hevig is, met<br />
enkel terpentjjnolie, daarna ,doo men het geheole lichaam<br />
met stroowisschen wit ven. Men bedekke het paard goed met<br />
dekens on bide het eenigen tijd rood, totdat het zweet.<br />
Doorgaans zal na het .eerste mesten het koliek ophouden,<br />
doch moot men bet paard voor elite bekoeling vrjjwaren.<br />
In hit algemeen is het ten sterkste aan to rodeo, om wanneer<br />
de eigenaar bjj eike ongesteldheid de oorzaak niet kali<br />
opsporen, den read van een Veearts in te roepen, daar<br />
enders daze kleine nalatigheid kwade gevolgenkan hebben.
122<br />
6. Kwade gewoonten der paarden in den stal.<br />
Wjj hebben vroeger reeds gesproken van kwado gewoonten<br />
der paarden bij het rijden en hoe doze afgeleerd<br />
worden; wil moeten hier nog zulke. vermelden, die zioh<br />
in den stal voordoen, zonder dat altijd hiertegen jets to<br />
doen is om ze af to leeren.<br />
BO het kribbewetten, kribbewrijven, wrigt het paard<br />
de vast tegen elkander gesloten snljtanden voortdurend<br />
over de krib heen en wader, waardoor de voorste vlakten<br />
der tanden, vooral aan ijzeren of steenen kribben,<br />
stork afelljten. Men wit dat daze ondeugd niet zelden het<br />
begin van kribbebtjten is.<br />
Vale paarden Wen in de krib till het opzadelen en<br />
poetsen. Sommige paarden, die eene zeer fijne huid hobben<br />
Wen of slaan gedurende het poetsen ook near den<br />
oppasser; zulke paarden *mooten bir het poetsen kort<br />
worden aangebonden en mag bjj doze de roskam niet<br />
gebruikt worden.<br />
Het lederbijten, belikken van de wooden der krib , het knagen<br />
can de krib. Het is eene kwade gewoonte der pearden,<br />
om can alks to Wen en to likken, zelfs in dekken,<br />
zadeltuig, rienten en touwen, krib, enz. en er zelfs gedeelten<br />
vn to kauwen en in te slikken. Hiertegen beveelt<br />
men aan het bestrijken met koolteer; om het bilten -<br />
in de deken to beletten het aanleggen van een stok,<br />
die van voren aan den stalhalster en van aehteren aan<br />
den buiksingel wordt bevestigd , waardoor het buigen
123<br />
van den hats belet wordt. De randen der kribben laat<br />
men met ijzeren platen beslaan.<br />
Het eigenlijke kribbebijten. Hierbtj vat het paard eenig<br />
vast voorwerp met de snijtanden, of drukt de laatste or<br />
tegen, bet meeste op de krib of den latierboom, ook wet<br />
op den gespannen halsterketting, zelfs tegen den enderarm;<br />
het hoofd wordt stark bijgebracht,. do hale- en<br />
buikspieren trekken zich stork te semen, waarop men,<br />
meei of min duidelijk , een geluid of toon, eon Boort van<br />
oprisping hoort. So.mmige paarden behoeven hierbij geen<br />
vast steunpunt, zij buigen alleon het hoofd tegen de<br />
horst, openen eenige malen den mond en laten dan dien<br />
toon hooren. Doze noemt men windzuigers. Kribbebijters<br />
en windzuigers zijn licht onderhevig aan koliek. Meestal<br />
hebben zulke paarden cane sleehte spijsvertering. Om<br />
het kribbebljten to beletten, heeft men aangeraden eon<br />
halsband of can Hem, waaraan 2 kogelvormige verhevenheden<br />
zijn, die op het strottenhoofd en de zwelgkeel<br />
drukken. Deze riem wordt dicht aehter het hoofd om<br />
den hale 'gelegd. en zoo vast toegehnald, ale noodig is<br />
om het inslikken van lueht te verhinderen. Het eenvoudigste<br />
middel is om do paarden zoo to binden, dat<br />
nergens met de tanden op kunnen steunen.<br />
Het afstrijken van den holster is acne gevaarlijko<br />
gewoonte, en ken moeielijk belet worden. Om de gevolgen<br />
daarvan, door het los in den stal loopen, to beletten meet<br />
men editor den stand cane stang of eon ketting plaatsen.<br />
Het .hangen in den halsterketting kan aanleiding geven
124<br />
dat deze breekt en het paard Achteroverslaat. Bohalve<br />
dat men het paard telkens vooruitdrijft, kan men hierl<br />
tegen den voorgaanden maatregel nemen.<br />
Het over den halaterketting geraken is van meer beteekenis<br />
, dear hierdoor z ware verwondingen aan de<br />
aohtervlakte der koot aan de achterbeenen,. on aan die<br />
der knie on van den onderarra aan de voorbeenen kunnen<br />
veroorzaakt worden. Door de wijze om de paarden vast te<br />
zetten, kan men de aanleiding daartoe verminderen of<br />
wegnemen. Hot meest heeft dat, pleats, wanneer hot<br />
paard aan twee kettingen of touwen vaststaat, en de<br />
jizeren klossen niet zwaar genoeg zijn, minder Wanneer<br />
het paard slechts aan on ketting vastgezet is ; doze is<br />
niet zudelings, inner ondet aan den halstef be'vestigd;<br />
nog minder bestaat er gelegenheid watmeer men het<br />
paard, vastzet aan eon Irorten _ketting, die eveneens ender<br />
aan den 3halster verbonden is, en met eon bzeren ring<br />
langs eene .tizeren staaf loopt, die van de krib near den<br />
grond gnat. Gelled 'worden de nadeelige gevolgen an<br />
doze kwade gewoonto. voorkomen, door de zoogenoemde<br />
paten tklos , zijnde eon &emir toestel, dat aan de krib<br />
bevestigd wordt en waarin zioh cone katrol bevindt, die<br />
door eene veer in beweging gebraeht, den ketting, wanneer<br />
doze door de beweging van het paard to lang mocht<br />
zijn geworden, opwindt. Voorzeker beantwoorden doze<br />
klossen wel aan het doe, doch men wil , dat de veer<br />
spoedig hare veerkracht verliest en de ketting' derhalvo<br />
niet meer opgewonden wortit. . .<br />
_
15<br />
Het weven of linnenweven. Hierbij worden do voorbeenen<br />
wjjd uit elkander gezet en het voorstel wordt steeds<br />
van de eene near de andere zijde bewogen, .waardoor de<br />
zwaarte van , het lichaam afwisselend op de voorbeenen<br />
wordt. overgebracht. Het laat, zich begrijpen, dat door<br />
doze voortdurende beweging de voorbeenen vroegtijdig<br />
verslijten 'en eene bodemwijde stelling. verkrijgen. Men<br />
heft ale middel hiertegen aangeraden om het paard een<br />
riem om de beide voorbeenen aan to leggen, waardoor<br />
zij niet van elkander geplaatst kunnen worden. Ook<br />
!weft men wel eons beproefd het weyen to beletten, door<br />
eon zwaren steen aan e'en touw in het midden voor do<br />
ruif op to hangen, zoodanig, dat wanneer het pa ard<br />
die _wiegelende beweging maakt, het zich telkens het<br />
hoofd tegen den .steen .stoot.<br />
Het !Jenne,' met het achterstel tegen den iatierpaal.<br />
Hierdoor schuren de paaiden den staart en -de billen<br />
kaal. Om dit te beletten spijkert men lederen lappen<br />
met kleine spijkertjes bezet tegen de latierpalen.<br />
Weerspannigheid bij het poetsmi opzadelen en beslaan<br />
Is meet z het gevolg van slechte behandeling, en ken<br />
alleen door zachtzinnigheid, en wear dit niet voldoende<br />
is, door" krachtige maatregelen afgeleerd 4worden.<br />
Hitteligheid komt meostal bij merrien gedurende de<br />
hengstigheid voor, en is niet to verbeteren, doch moeten<br />
zulke paarden des to voorzichtiger behandeld worden.<br />
Het clean is eene groote ondeugd, geschiedt dikwips<br />
alleen near andere piarden, dikwijls<br />
ook near menschen.
126<br />
Aileen eene krachtige handeling, geen mishandeling, die<br />
het kwaad verergeren zou, is bier het eenige middel,<br />
evenzoo 131j<br />
het bijten, waardoor zware verwondingen teweeggebracht<br />
kunnen worden. De meeste paarden leggen 'de ooren in<br />
den nek voor dat zij bijten, doch zijn er ook paarden,<br />
die dit niet vooraf doen. Doze zijn daarom zeer gevaarlijk,<br />
en kunnen slechts door een met hun bekenden<br />
persoon opgepast worden.<br />
7. Over het koopen en verkoopen Tall paarden.<br />
Het koopen van eon paard Is cone last ige en gevaarlijke<br />
zaak, en mod door een leek alleen met eon deskundigen<br />
en eon vcearts geschieden. Men is gewoon te zeggen,<br />
dat de roskammer evenveel kunstgrepen kent, om de<br />
gebreken van ziljne paarden to verbergen, als doze haren<br />
in den staart hebben. Daarbij is hem zijne buitengewone<br />
radheid van spreken, meestal tegen den wil van den<br />
kooper, van buitengewonen dienst. Doch ook bli een<br />
eerlijker verkooper, dan de paardenkooper is, moot men<br />
good uit de oogen Zion, want even as niemand zijn<br />
eigen wear afkeurt, doet dit de eerlijkste verkooper van<br />
eon paard ook niet gaarne, deels omdat het paard in de<br />
oogen van zijn eigenaar om zijne werkelijke of ingebeelde<br />
voortreffelijke eigenschappen eene meerdere waarde heeft,<br />
dan wellicht de wezenlijke is, deels ook, omdat de
127<br />
eigenaar aan werkeljjke gebreken niet zulk eene hooge<br />
beteekenis .geeft, ale zjj de waarde bjj verkoop werkeljjk<br />
verminderen , en ten laatste wenscht ieder, , en dit is to<br />
verontschuldigen, zijn paard. zoo duur mogeljjk 'to ver-<br />
'koopen, Nu is het eene on& geschiedenis, zoekt men<br />
een paard,' dan kali men bet moeilijk vinden, omdat<br />
prijs , gro9tte, kracht ,<br />
beweging , ouderdem enz. en<br />
itizonderheid de smaak,-bif do to koop aangeboden pearden,<br />
.niet harmonieeren met het' in de verbeelding<br />
gevormde ideas!. Wil men echter verkoopen, dan is het<br />
onlgekeerd, 'omdal de kooper zich vorstrekt niet van de<br />
ingebeelde ,deugdzaamheid van het paard van den verkooper<br />
evenzeer wil laten overtuigen , ale doze bet zelf is.<br />
Maar al gaat men ook met een paardenkenner en eon<br />
veearts uit om een paard to koopen , dan kan de sinaak<br />
van de beide deskundigen met betrekking tot vorm, beweging<br />
On dergel. van die van den kooper zoo. hernelsbreed versehillen,<br />
dat men zieh eigenlijk slechts wat de werkeljjke<br />
ded-gdzaamheid van het te koopen paard betreft aan hun<br />
oordeel zoo moeten onderwerpen , voor het overige zich echter<br />
door zjjn teviedenheid met het uitwendig v-oorkomen en<br />
jnzonderheid met de boweging. in zjjne kens laten leiden.<br />
Want de smack is zoo verschillend dat eon paard den<br />
eenen uitnemend zal beiallen, hetwelk eon ander niet<br />
ljjden mag, de eon- prijst zijn uitwendig voorkomen,<br />
terwij1 een ander het afschuweljjk vindt. In do veronderstelling<br />
, dat deze beide deskundigen den koo-per<br />
steeds ter zijde zullen steal), ken ik Ae noodigevoev
128<br />
zichtigheidsmaatregelen bij het koopen, zoo ook de manier<br />
van monsteren hier voorbijgaan , slechts wil ik de kenmerken<br />
van den ouderdom van het paard nog in het<br />
kort laten volgen , dear het voor menigeen van belang<br />
ken zijn, zelf dozen to kunnen zien.<br />
Men herkent den ouderdom van het paard aan de tanden,<br />
en wel hoofdzakelijk can de snijtanden , ten getale<br />
van twaalf, zoo in de onderkaak en zes in de bovenkaak.<br />
De twee binnenste noemt men binnensnijtanden of grasbijters,<br />
de twee ter weerszijden van deze staande, zijn<br />
de niiddelsnijtanden, terw ijI de beide buitenste van de<br />
rij hoeksnijtanden heeten. Tusschen de snijtanden en de<br />
kiezen vindt men bij hengsten en ruinen de haaktanden.<br />
Bij merri5n vindt men ideate sporen or van, zelden<br />
kleine. De snijtanden worden gewisseld. De eerst uitkomende<br />
noemt men melksnijtanden , die, welke daarvoor<br />
in de pleats komen, blijvende snijtanden of paardesnijtanden.<br />
De wisseling heat volgenderwijze pleats: van 21/2<br />
tot 3 jeer wisselen de grasbijters, van 31/2 tot 4 jeer de<br />
middel- en van 41/2 tot 5 mar de hoektanden. De<br />
haaktanden komen van 4--5 jaar to voorschijn. Wanneer<br />
eon paardetand uitgebroken is, vindt men op de bovenvlakte<br />
eene holte , de kroonholte, boon of keen. Doze<br />
holte is omgeven met eon scherpen rand, die can de<br />
aehtervlakte van den tend lager is dan van voren , terwijl<br />
de wrjjfvlakte eene langwerpig vierkante gedaante heeft.<br />
Wanneer de tanden on volgroeid zijn, zoodat zij op de na-<br />
tuurlijke hoogte uitgebroken zijn, komen zij met elkander, ,<br />
11
dot wil zeggen, die van de onderkaak met die van de boven-<br />
. kaak in aanraking, en bijgevolg slijten zij of. In het eerstejaar<br />
slijt de voorrand zoover of, dat hij even hoogals de achterrand<br />
is, in het tweede jour slijt de geheele rand af, zoodat de<br />
kroonholte tot op de helft is afgesleterr, terwiji in het derde<br />
jour no het uitbreken de kroonholte geheel verdwenen is.<br />
Men noemt den tand dan gevuld". Dear de tanden nu eon<br />
jour no elkander uitbreken en:in slijting komen, is het natuurlijk<br />
, dat ook de geheele afslijting der kroonhoiten in dezelfde<br />
volgorde moot plaats hebben, zoodatopl6jaren de grasbijters,<br />
op 7 jaren de middeltanden en op 8 jaren de hoektan-<br />
- den gevuld zijn. Na 8 jaren noernt men het paard aftands;<br />
de .kroonholten, ,<br />
dour ze.verdwenen zijn, kunnen geen ken-<br />
1 merk oin den ouderdom to onderkennen sneer opleveren.<br />
Intusschen komen or nu andere kennierkerr to voorsohijn en<br />
vooreerst in de shijtanden der bovenkaak. De kroonholten<br />
dozer hebben drie jaren langer noodig om of to Milton-, zoo-<br />
'dat met doze dezelfde veranderingen, als met die der onderkaak<br />
plaats hebben , doch 3. jaren later. Een under keniVmerk<br />
vindt men in do verandering Tan de gedaante der<br />
- wrijfvlektra Wij hebben gezegd, dat doze eerst langwerpig<br />
vierkant was, doch zij wordt,daarna ovaal en we!<br />
na 3 jaren , zoodat de grasbijters met 6 jarenrde iniddeltaniddn,<br />
Met, 7 jaren en do hoektanden met 8 jaren ovaal zijn.<br />
. De ovale, vorm goat nu na 3 jaren in den rondachliged<br />
.en daarna in .den driehoekigen vorm over. Het overblijfsel<br />
der kroonholte, dat, zich voordoet ale eene langwerpige<br />
witachtige, verhevenheid op de wrilfTlakte,nadert<br />
[I<br />
129<br />
5
1.30<br />
hoe langer boo meer den achterrand van den tend, en is<br />
in do grasbijters op 12 jaren verdwenen, in de andere<br />
snijtanden 1 en 2 jaren later. Het verandert ook in dien<br />
tjjd van gedaante , dear het van langwerpig rend<br />
wordt. Van 7 tot 9 jaren ziet men can don buitenrand<br />
van den hoektand der bovenkaak een haakje ontstaan,<br />
dat met elf jaren weder.verdwenen is Wanneer de kroonholte<br />
afgesleten, de tend gevuld is, ziet men tussehen<br />
het overbligsel der kroonholte en den voorsten rand van<br />
den tend eene langwerpige geelachtige vlek. Naarmate<br />
het paard ouder wordt, komt deco vlek moor op het<br />
midden der wrijfvlakte, wordt van langwerpig rond en<br />
verandert ten laatste in eon klein gaatje, lietgeen een<br />
zeer hoogen ouderdom aanduidt. Ook de rieliting der<br />
tanden verandert met den leeftbd..; was dem) eerst boogvormig,<br />
zoo wordt zij hoe 'anger hoe ilakker.<br />
8. Het hoer beslag.<br />
Onder de vele zaken, die grooten invloed op de bruikbaarheid<br />
van het paard hebben, behoort voorzeker ook<br />
het hoefbeslag.<br />
Hoe vele gebreken , waardoor het paard minder bruikbear,<br />
zelfs geheel ongesehikt voor zijne bestemming<br />
wordt, kunnen niet de gevolgen van een sleeht beslag<br />
ztjn. Ze elle bier .op to noemen , zoude wel overbodig<br />
,zijn, eirN voldoende is bet om Bleats to herinneren
'Si<br />
aan ,klemhoeven, steengallen, hoornseheuren enz. Doch<br />
de uitwerking van een slecht beslag bepaalt zich niet<br />
alleen tot gebreken van den hoef zelf, zjj strekt zich<br />
verder uit. Een ondoelmatig hoef beslag heeft invloed<br />
op-tie @telling, en bjjgevolg op do verdeeling der zwaarto<br />
op de verschillende deelen der ledematen, waarvan nu<br />
onzekerheid der beweging. , mindere snelheid der gangen<br />
en verschillende gebreken, die de bruikbaarheid van<br />
het paard verminderen, of zelfs opheffen, de gevolgen<br />
kunnen zijn.<br />
In de wijzo, waarop algemeen door de burgerlijko hoofsmeden<br />
het hoefbeslag wordt uitgeoefend, ligt eel de<br />
noodzakeljjkheid opgesloten, dat de Infanterie-offleier en<br />
elk eigenaar van paarden bekend zij met de eerste Tereischten<br />
van een doelmatig beslag. Deze toch kennende,<br />
kan hij op de handelingen van den hoefsmid het cog<br />
houden, en or voor waken, dat het voorwerp , waarop<br />
hij<br />
pits stelt, niet onbruikbaar worde gemaakt, zooals<br />
holaas to dikwijls door het beslag gebeurt.<br />
Het is. om deze redenen, dat eene korto opgavo der<br />
vereischten van eon goed beslag voor den normalen hoof,<br />
bier wel hare pleats mag vinden. In de inwendige samenstelling<br />
van den hoof en der daarin besloten deelen,<br />
evenmia alp in het physiologische, zal eohter niet getreden<br />
worden, terwijI ook de in lateren tjjeaangeprezen<br />
beslagmethoden, waarvan het doelmatige nog niet practise!'<br />
ten voile bewezon is, bier niet behandeld zullen<br />
worden. Bet beslag, dat wjj bier op zullen geven ,
132<br />
is dat, hetwelk algemeen aangenomon , on ook reglementair<br />
wat den vorm van het hoefijzer betreft voorgeschreven<br />
is. Wanneer dit beslag goed, en in verband<br />
met de algemeene voorschriften , die de kunst van het<br />
hoof beslag aangeeft , uitgeveerd wordt, kan de hoef gezond,<br />
de shilling normaal gehouden worden, on daardoor<br />
hot paard longer In.nikbaar blijoen.<br />
Dfschoon , zoo ale gezegd is, de inwendige samenstelling<br />
van den voet niet zal behandeld worden , is echter<br />
de kennis van do benamingen der verschillende deelen<br />
van den hoef en van .enkele daarop betrekking hebbendo<br />
bijzonderheden toch onmisbaar, om met eenige vrucht<br />
het hoefjjzer on de bandelingen van den hoefsmid to<br />
kunnon leeren beoordeelen , den rom sal in de eerste pleats<br />
eene korte beschouwing van deze zaken moeten voorafgaan.<br />
De hoof bestaat uit p afzonderlijko deelen , to weten<br />
Fig. 20.<br />
uit den hoornmand (a fig. 20), de hoornzool (I fig. 21) en den
133<br />
hoornstraal (cc fig. 21), die tot den stork samenhangend goheel<br />
vereenigd zijn , dat als cone hoornsohoen het laatsto<br />
uiteinde der ledematen van het paard bekleodt.<br />
Fig. 21.<br />
De hoorriwand vomit niet sleehts de buitenste vlakte<br />
van den hoef, maar sleet zieh near onderen en binnen<br />
om. Doze twee verlengselen , de steunsels (fig. 21 dd) vereenigen<br />
*11 virJr de punt van den straal , en verbinden<br />
zich binnenwaarts met den straal , buitenwaarts met de<br />
zoo]. De ombuiging van den wand in de steunsels noemt<br />
men de 'steunselheeken. Beide zijn b het hosing belatigr(jke<br />
&Wen, zooals dit later zal blijken.<br />
Den boor nwand verdeelt men, met het oog op bet beslag,<br />
in meerdero streken , dat echter geene afzondorlilke
139<br />
deelen zijn. Zoo onderscheidt men een binnen- en Suitenwand,<br />
die aangegeven worden door de overlangsche as<br />
van (len hoof, terwijI nu elk dozer weder verdeeld wordt in<br />
toon-, zij- en dracht- of verzenwand (b o d. fig. 20) Den<br />
bovensten rand van den hoornwand, wear doze met de<br />
hold vereenigd is, noemt men kroonrand, den ondersten, die<br />
op het hoefijzer rust, draagrand (fig. 21 aa).<br />
De buiten- en binnenwand verschillen eenigszins in<br />
vorm. De eerste is moor uitgebogen en vlakker, , de<br />
laatste flauwer gebogen en steile.r. Zoowel honing als<br />
hoogte versehillen in de drie aangenomen afdeelingen<br />
an den wand. Wet de helling betreft; zoo is daze in<br />
den toonwand het sterkste, en moot bij goed gevormde<br />
hoeven. een hoek van 45° (bij achterhoeven van 50-55°)<br />
bedragen Zij neemt langzatnerhand near de drachten<br />
af. De verhouding in het algemeen der hoogte tussehen<br />
toon- on drachtwand is in de yooihoeven als 3 : 1, in<br />
de achterhoeven als 2 : 1, eene zaak die .vooral bij het<br />
besnj.jden der hoeven in aanmerking moet genomen worden.<br />
Ook de dikte van den wand is niet overal dezelfde,<br />
in de voorhoeven stoat zi.j van toon- tot drachtwand<br />
ale 4 : 2, in de achterhoeven als 3 : 2.<br />
Wanneer men de ondervlakte van den hoof beziet,<br />
ontwaart. men ter plaatse wear de wand zieh met de zool<br />
verecnigt, eene lichter gekleurde streep; die zich van den<br />
eenen steunselhoek tot den anderen uitstrekt; doze is de<br />
witte lijn (fig. 21 ee) en do plants wear de nagels moeten<br />
ingeslagen Worden.
135<br />
Ook voor den. leek moet hot begrjjpelijk zfin, dat , om<br />
do nadeelige uitwerking der lievige schokken, die hot gevolg<br />
zitin van het neerzetten der beenen van het paard,<br />
op de hoogst gevoelige declen van den voet op to heffen,<br />
or meer noodig was, dan het bekleeden der deelen met<br />
cone hard() veorkraehtige massa. Hoe hard en veerkrachtig<br />
de hoornstof ook moge wezen, zoo zoude deze eigenschappen<br />
op zich zelve toch niet voldoende zijn, om dit<br />
doe! to bereiken. In de samenstelling van den hoof nit<br />
wand, steunsels, cool en street, en in den vorm dezer<br />
deelen, vinden wij hoogst merkwaardige gegevens van<br />
veerkracht om het vow gestelde doel to beroiken , en wearvan<br />
uitzetting, verwijding, van den hoof een eerst en<br />
noodwendig gevolg is. Bij het neerzetten van den voet<br />
verwijdt zich de hoof, en wel het meest in het aohterste<br />
gedeelte. Alle deelen van den hod dragon hiertoe bjj,<br />
doch inzonderheid de straal , steunsels en zool. Deco<br />
deelen ondergaan hierbij eene verandering van worm,<br />
(loch nadat de drukking van het lichaamsgewicht ophoudt<br />
, hernemen zij hunne vroegere gedaante. Dit nu<br />
zoude wel niet mogeljjk kunnen zijn, wanneer de !wornzelfstandigheid<br />
zelve niet tevens veerkraehtig ware.<br />
Lilt het zooeven gezegde volgt de hoop noodzakelijkheld<br />
om, wil men den hoof en de daarin besloten deelen<br />
normaal houden , de veerkracht van den toestel to bewaren<br />
, hetgeen bereikt wordt en door de natuurljjke<br />
uitzetting van den , hoef door het beslag niet tegen to<br />
werken, Ca door de deelen van den heat, van welke
136<br />
die veerkraeht uitgaat, hun natuurlijken vorm en hunne<br />
kracht to doen behouden. Later zal de toepassing dozer<br />
voorschriften bij het hosing aangegeven worden.<br />
Van cool en straal moet nu nog dit slechts gezegd<br />
worden , dat de cerste niet in aanraking met den grond<br />
mogende kornen, ook niet door wrijving kan afslijten ,<br />
maar dat het overtollige (zoogenoemde doode) !morn, als<br />
schubben of platen wordt afgestooten, terwijl de strati],<br />
die op den grond moat rusten , door wrijving afslijt.<br />
Alvorens de eigenschappen van het hoefljzer op tegeven,<br />
moot tot beter begrip de verdeeling or van voorafgaan.<br />
Eene overlangsehe door bet midden van het hoefijzer<br />
gaande lijn , verdeelt bet in eon binnen- en buitentak.<br />
Aan elken tak onderscheidt men, even als aan den boomwand<br />
CA daarmede overeenkomende, eon toon-, zIj- en<br />
drachtgedeelte ook kalkoeneinde. Verder heeft het twee<br />
vlakten de hoefulakte en de grondvbakte en eon binnenen<br />
buitenrand. Het hoefijzer moot 6 nagelgaten hebben,<br />
die in cone rits zijn gestampt, terwijl men er verder<br />
aan vindt acne lip (fig. 23 b), en aan vole ijzers kalkoenen.<br />
De grondvlakte van het hoefjjzer moot van af<br />
het drachteinde tot aan het midden tusschen het caste en<br />
tweede nagelgat volkomen vlak zijn , doch van daar at tutor<br />
den toon langzaam bovenwaarts opgebogen zjjn ; dit is het<br />
opzet (fig. 23 a). Men geeft cen opzet aan het hoefuzer, omdat<br />
hot Anders te spoedig in den toon zou doorsljjten, en dit cone<br />
to veelvuldige hernieuwing van het beslag noodig zou maken.<br />
In den regal bedraagt de hoogte van dit opzet de
137<br />
dikte van het ijzer. Bij paarden , die de beenen niet<br />
Fig. 22,<br />
hoog opheffen, en daardoor licht aanstooten, maakt men<br />
bet hooger by. 1'/ tot 2 maim do dikte van het bzer.<br />
In de grondvlakte bey indt zich de rite tot plaatsing der<br />
nagelgaten. Doze rite moot behoorlijk diep (3/4 van de<br />
dikte van het hoefijzer) zijn , ten einde de koppen der<br />
hoefnagels behoorlijk to kunnen opnemen (fig. 24 b).<br />
De bovenste of hoefvlakte is eenigszins verschillend be-<br />
werk t. Een gedeelte daarv an (fig. 22 bb en fig. 24 d) halt near<br />
den binnenrand van het ijzer af. Doze afhelling begint<br />
achter de laatste of kalkoennagelgaten, en in de<br />
breedte even binnenwaarts van de nagelgaten. Men<br />
noemt ze de zoolvlakte, en zij dient om drukking op de
c't<br />
138<br />
zoo! voor to komen, en om het vastzitten van steenen<br />
Fig. 23.<br />
tussehen hoefijzer en zool te beletten. Het overige gedeelte<br />
der bovenste vlakte is waterpas gesmeed, het is de.<br />
draagrandvlakte ; hierop rust de hoof met zijn draagrand en<br />
de nagelgaten. bevinden zieh daarin (fig. 22aa en fig. 24 c).<br />
Fig. 24.<br />
Dwarsche doors nede van ten talc van het hoefijeer.<br />
De beide toonnagelgaten moeten in de voorbzers ongeveer<br />
de breedte van het User van elkander staan, terwij1<br />
het 3de of laatste nagelgat in den buitentak op het<br />
midden der lengte van den tak komt te Mani. Het<br />
Imitate nagelgat in den binnentak komt nog de breedte<br />
van het gat verder naar den toon toe. Wat do breedte<br />
van het ijzer betreft, zdo meg het niet breeder zijn don<br />
twee melon de dikte van den hoornwand en der witte<br />
lijn: Ten opziebte van de .lengte geldt, dat het' bzer<br />
eenige lijnen aebter de draehten mag uitsteken. En nil.<br />
wat aangaat de dikte, zoo moot bet zoo dik zijn , dat
139<br />
het ten minste niet binnen do 3 waken versleten is.<br />
VeraIljt het spoediger, dan zal eene meerdere dikte niet<br />
baten, maar moot men liever het hoefijzer van steal<br />
laten maken. Gewoonlijk is bet ljzer in den toon afge-<br />
sleten , terwill de takken nog voldoonde dik zijn:; D'at<br />
to spoedig afslij ten in den toon nu, kali men voorkomen<br />
door het ljzer een behoorlijk opzet to doen goven. Liefst<br />
gebruike men ljzers zonder kalkoetien ; wit men editor<br />
kalkoenen aan het ijzer hebben., don mogen doze niet reel<br />
hooger zijn, den het ijzer dik ia. Om to voorkoinen dat<br />
bet vdrzeneinde van het ljzer niet op den straal drukke,<br />
moot men den binnensten hock van het uiteinde van<br />
den tak wegnemen. Do vorm Van het ljzer moot natuurlijk<br />
can dien van den hoof beantwoorden , on wet derWijze,<br />
dat het ljzor van hot laatste nagelg,at - tot, het andere<br />
gelijk met den hoornwand ligt. Van de genoemde gaten<br />
af tot aan het eindo van den tak moot het ljzor eon<br />
weinig buiten den wand uitsteken; dat mag aan bet<br />
einde van den buitentak 3 ti 4 mm. kedragen. In den<br />
binnentak mat men het jets minder uitsteken, con het<br />
strijken to voorkomen.<br />
Wij moeten nog een onkel woord omtrent het besnijden<br />
van den hoef zeggen , dear dit ontegenzeggelijk de belangrijkste<br />
bewerking van het beslaanz is, en tevens<br />
ook die, waarin de grofsto en meeste feilen w6rden begaan.<br />
Alvorens men den hoof begint to besnijden , moet<br />
men hem nauwkeurig bezien, om to beoordeelen hoe vet<br />
en hoe hp moet besneden worden. , Het eerst wordt het
190<br />
losse hoorn der zool met houwkling en homer weggekapt,<br />
en vervolgens de hoornwand zoover els noodig weggeineden<br />
, waarbij men zich near de holt° der zoot regelt.<br />
Hierbij moot men zorgen dat binnen. en .buiteriwand<br />
even hoog worden, ten rninste indien niet onregelmatigheld<br />
in stelling en afslijting van het hoefijzer hierin<br />
eene wijziging vorderen. Tusschen toon- en,verzenwend<br />
moot de juiste lengteverhouding (zooals die vroeger is<br />
opgegeven) bewaard blijven. Van den strael mug, overeenkomstig<br />
zijne bestemming, niets meer weggesneden<br />
worden, ale datgene, hetwelk zich als lappen of vezels<br />
van zelf loslaat. De strati' kan zelden to hoog zijn,<br />
dear hij op den grond moat komen. De steunselhoeken<br />
mogen 'nimmer doorgesneden worden.<br />
Het beraspen van den hoornwand, inzouderheid boven<br />
de ,nieten, moot ten sterkste vermeden worden, onidat<br />
dit aanleiding tot brokkelige hoeven geeft.
qt<br />
1<br />
7/ 0<br />
261 27 2$<br />
16<br />
A'fr44/77;r-72-<br />
- ---. ,- , -- N&,,N,,_<br />
,,,,,7- qp, 1/1/117-- 31 i : i . \ :.1.'<br />
t19<br />
Cf i!... ,, ,,,!,477A7;7::<br />
1<br />
k<br />
i<br />
q<br />
.ki<br />
22 i<br />
25k :,%'<br />
1 4<br />
1 ll,,\ \\\<br />
In dy)<br />
i .k 1<br />
,<br />
,,<br />
'1<br />
i;