27.09.2013 Views

Jaargang 9 - nr. 4 - juli 2012 - Inagro

Jaargang 9 - nr. 4 - juli 2012 - Inagro

Jaargang 9 - nr. 4 - juli 2012 - Inagro

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

02_01_ Klimaat<br />

Het groeiseizoen werd gekenmerkt door een korte<br />

droge start en een relatief natte en warme maar<br />

niet extreem warme zomer. Deze natte periode<br />

liep tot ongeveer eind september en werd gevolgd<br />

door een warm maar vrij droog najaar. Door de<br />

combinatie van voldoende vochtige omstandigheden<br />

met relatief hoge maar niet extreme<br />

temperaturen kon de knol goed doorgroeien. Het<br />

vrij droge najaar leidde dan weer tot een geringe<br />

uitspoeling van nitraat.<br />

02_02_ Resultaten<br />

Stikstofbeschikbaarheid tijdens de<br />

sperperiode.<br />

Bij de oogst viel het algemeen op dat ondanks<br />

het warme en relatief droge najaar, het nitraatresidu<br />

op alle objecten onder de drempelwaarde<br />

van 90 kg NO3-N/ha bleef. Op het<br />

onbeteelde stuk werd wel een overschrijding<br />

van het nitraatresidu vastgesteld. In de bodemlagen<br />

tussen 0–30 cm en 30-60 cm vertoonde<br />

het restnitraat een dalende trend, recht<br />

eve<strong>nr</strong>edig met afnemende bemesting. In de<br />

bodemlaag tussen de 60- en de 90 cm waren<br />

de verschillen zeer gering.<br />

Opvallend is ook dat het nitraatresidu in de<br />

objecten bemest met Entec lager liggen dan<br />

dat in de objecten bemest met kalknitraat. Dit<br />

verschil was in de bodemlaag 0-30 cm significant<br />

bij de bijbemestingen aan 130 % en 100 %.<br />

Bij lagere dosissen en in diepere lagen waren<br />

de verschillen te klein om nog significant te zijn.<br />

Gewaskenmerken<br />

De gewasontwikkeling was bij aanvang van de<br />

proef vrij gelijklopend bij alle behandelingen.<br />

Naarmate de proef vorderde, was de gewasstand<br />

van het onbemeste object (object 9)<br />

steeds minder goed en vanaf 1/9 was het<br />

verschil met alle andere objecten significant.<br />

Opvallend was ook dat er tussen de<br />

andere objecten geen significante verschillen<br />

waargenomen werden, terwijl de toegediende<br />

dosissen toch sterk verschilden.<br />

De gewaskleur, een belangrijke indicator voor<br />

het stikstofgehalte in de plant, vertoonde<br />

wel duidelijke verschillen: de gewaskleur<br />

was duidelijk bleker naarmate minder werd<br />

bemest.<br />

Plantkenmerken<br />

Voor alle geëvalueerde plantkenmerken<br />

scoorde het onbemeste object significant<br />

slechter dan de meeste andere objecten.<br />

Tussen de andere behandelingen was er in het<br />

algemeen weinig verschil zichtbaar.<br />

Opbrengst<br />

Evaluatie van de knolopbrengst, loofopbrengst<br />

en het stukgewicht per knol gaf weinig significante<br />

verschillen (enkel onbemest scoorde<br />

in de meeste gevallen slechter), maar de<br />

numerieke verschillen waren wel sterk gelijklopend<br />

met de uitgevoerde N-bemestingen.<br />

Vooral het geproduceerde loof reageerde op<br />

verschillen in de bemesting. Ook het knolgewicht<br />

(zowel naar aantal als naar gewicht)<br />

gaven weinig significante verschillen maar<br />

er was wel een positieve trend met de toegediende<br />

bemesting. Sortering van de knollen per<br />

knoldiameter vertoonde een hoger aantal en<br />

gewicht knollen in de hoogste diameterklassen<br />

wanneer bijbemest werd met calciumnitraat in<br />

vergelijking met de objecten bijbemest met<br />

Entec.<br />

Kwaliteit<br />

De kleur van het vruchtvlees was duidelijk<br />

afhankelijk van de toegediende meststofdosis:<br />

hoe minder stikstof toegediend werd,<br />

hoe witter het vruchtvlees. Ook het nitraatgehalte<br />

in de knol was duidelijk afhankelijk van<br />

de stikstofgift. Voor de andere parameters<br />

(inwendige holheid, voorkomen van bruine<br />

stippen en het droge stofgehalte, hardheid<br />

van de knol, percentage knollen met inwendig<br />

grijs) waren er geen significante verschillen of<br />

deze waren niet consistent met de toegediende<br />

meststofdosis.<br />

Kwaliteitsbeoordeling<br />

na lange bewaring<br />

Na bewaring werden geen verschillen tussen<br />

de behandelingen vastgesteld.<br />

02_03_ Besluit<br />

N-staalnames op het onbeteelde en onbemeste<br />

onderdeel van de proef toonden aan dat tijdens<br />

het warme natte najaar een sterke mineralisatie<br />

optrad. Het aanpassen van de bijbemesting<br />

om hierop in te spelen bleek daarom de juiste<br />

keuze. Alle objecten behaalden nitraatresidu’s<br />

lager dan de drempelwaarde. De knolopbrengst<br />

nam af naarmate minder werd bemest, maar de<br />

verschillen waren niet significant. De kleur van<br />

het vruchtvlees was significant witter naarmate<br />

minder werd bemest.<br />

Bijbemesting met Entec gaf op het eerste zicht<br />

lagere nitraatresiduwaarden dan wanneer bijbemest<br />

werd met calciumnitraat.<br />

De grootste verschillen waren merkbaar in de<br />

laag tussen 0-30 cm en dit bij de bijbemestingen<br />

aan 130 % en 100 %. Het ammoniumgehalte in<br />

de bovenste bodemlaag lag dan weer beduidend<br />

hoger in de objecten waar met Entec bijbemest<br />

werd. Evaluatie van de opbrengsten toonde geen<br />

verschillen tussen Entec en calciumnitraat (ook<br />

niet tussen de verschillende dosissen). De sortering<br />

volgens knoldiameter gaf wel meer knollen<br />

in de hoogste diameterklasse bij gebruik van<br />

calciumnitraat, maar de verschillen in aantallen<br />

waren te klein om statistisch significant te zijn.<br />

M. Vanheule<br />

D. Callens<br />

03_ DE SPROKKELHOUTDAM, EEN VEGETATIEVE MAATREGEL<br />

IN DE STRIJD TEGEN EROSIE!<br />

Verdichting, erosie en verlies aan organisch materiaal en biodiversiteit vormen een bedreiging voor<br />

onze landbouwbodems. Tijdens kwetsbare periodes kan hevige regenval modderstromen veroorzaken<br />

onderaan het perceel. Om het afspoelen van de vruchtbare bovenlaag te verhinderen kunnen erosiebestrijdende<br />

maatregelen toegepast worden op perceelsniveau. Eén van deze maatregelen is de sprokkelhoutdam.<br />

03_01_ “Doorlevende” of “afgestorven” plantaardige dam?<br />

Er kunnen twee soorten plantaardige dammen (doorlevende of afgestorven) onderscheiden worden. De<br />

dam belemmert de afstroming en heeft, afhankelijk van de problemen, een lengte van 5 tot 25 m en een<br />

breedte van 30 tot 50 cm. De bodemdeeltjes worden stroomopwaarts van de dam tegengehouden terwijl<br />

het water doorheen de takkenbundels kan stromen.<br />

Een “doorlevende” dam, ook wel wilgenteendam genaamd,<br />

bestaat uit takkenbundels gestapeld tussen twee rijen<br />

wilgentenen (of andere houtsoorten die snel wortels vormen).<br />

Uiteindelijk zal de wilgenteendam een haag vormen.<br />

Een “afgestorven” dam, ook wel gekend als sprokkelhoutdam,<br />

bestaat eveneens uit takkenbundels die, in tegenstelling tot<br />

de wilgenteendam, gestapeld zijn tussen twee rijen palen.<br />

8 Groentemail | jaargang 9 <strong>nr</strong>. 04 | <strong>juli</strong> <strong>2012</strong> Groentemail | jaargang 9 <strong>nr</strong>. 04 | <strong>juli</strong> <strong>2012</strong><br />

9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!