Probleemnota inzake opleidingsplaatsen - NIP
Probleemnota inzake opleidingsplaatsen - NIP
Probleemnota inzake opleidingsplaatsen - NIP
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
CSG 11.003.a<br />
Problemen opleidingsfonds ronde 2011<br />
Amsterdam, december 2010<br />
De zojuist afgesloten subsidieronde 2011 van het opleidingsfonds heeft opnieuw tot<br />
veel klachten geleid.<br />
Hieronder wordt een poging gedaan de klachten te inventariseren. Deze inventarisatie<br />
zal worden gebruikt in de evaluatie van de subsidieronde met het CBOG. Deze vormt<br />
weer de basis voor eventuele bijstellingen van de subsidiesystematiek voor volgend<br />
jaar. Waar mogelijk worden suggesties gegeven voor maatregelen om problemen te<br />
verhelpen of te verminderen.<br />
In onderstaande opsomming blijven de omslachtige aanvraag- en toewijzingsprocedure,<br />
de hoge administratieve lasten die daaruit voortvloeien en de inflexibiliteit van<br />
toegekende subsidies buiten beschouwing. Deze problemen zijn reeds genoegzaam<br />
bekend en elders gedocumenteerd.<br />
1. Voorrangsregeling nieuwe aanbieders<br />
Deze regeling was bedoeld om nieuwe aanbieders een kans te geven zich te bewijzen als<br />
opleidende instelling. In het veld heeft van meet af aan bijzonder weinig begrip bestaan<br />
voor deze regeling. Zij staat op gespannen voet met het streven naar kwaliteit. Immers:<br />
opleidingsinstellingen met een lange staat van dienst en een hoge kwaliteit worden<br />
gekort ten gunste van instellingen zonder enige ervaring of traditie op het gebied van<br />
opleiden.<br />
Bij de introductie van de voorrangsregeling werd ervan uitgegaan dat het slechts om een<br />
beperkt deel van het totale budget zou gaan. De afgelopen jaren is echter gebleken dat<br />
met name in de tweede tranche een substantieel deel van het budget voor deze regeling<br />
bestemd wordt. Dit gaat ten koste van de bestaande opleidingsinfrastructuur. Het<br />
afgelopen jaar werden met name opleidingsziekenhuizen klinische psychologie hierdoor<br />
zwaar getroffen.<br />
Wij hebben begrip voor de rationale achter de voorrangsregeling. Wij zouden echter<br />
met kracht willen pleiten voor maximering van het deel van het budget dat hiervoor<br />
gereserveerd wordt. Gedacht zou kunnen worden aan een maximumpercentage van 5 à<br />
10% (per jaar). Op deze wijze wordt voorkomen dat op grote schaal kwalitatief goede<br />
<strong>opleidingsplaatsen</strong> teloor gaan ten gunste van nieuwkomers, die zich nog moeten<br />
bewijzen.
2. Verdeelmodel ongeschikt voor opleidingen met meerjarige cycli<br />
Het verdeelmodel houdt geen rekening met opleidingen die meerjarige cycli kennen. Dit<br />
geldt met name voor de opleiding tot klinisch psycholoog, die in de meeste regio’s<br />
tweejaarlijks starten. Gevolg hiervan is dat de instroom in de oneven jaren veel hoger is<br />
dan in de even jaren. Doordat de subsidiesystematiek, en met name de verdeling van de<br />
middelen over instroom en doorstroom, hier niet is op ingesteld, ontstaan in sommige<br />
jaren overschotten, in andere jaren tekorten. Het afgelopen jaar kwamen deze tendenzen<br />
op bijna Kafkaeske wijze samen: op basis van overschot uit vorige jaren werd in de<br />
GGZ besloten tot reductie van de middelen voor de klinisch psycholoog, terwijl het<br />
aantal aanvragen juist veel hoger was.<br />
Inmiddels hebben de opleidingsinstellingen maatregelen getroffen om tot een betere<br />
spreiding van de startdatum van opleidingsgroepen te komen, en zo de effecten van deze<br />
inflexibiliteit van het systeem te mitigeren. Ons inziens dient deze ervaring echter ook<br />
een signaal te zijn voor de inadequaatheid en inflexibiliteit van de huidige regels <strong>inzake</strong><br />
bepaling van de verhouding tussen in- en doorstroom.<br />
3. Gebruik historische criteria bij verdeling<br />
Indien het aantal aangevraagde plaatsen groter is dan de beschikbare capaciteit, wordt<br />
de capaciteit verdeeld op basis van gesubsidieerde instroom in voorgaande jaren.<br />
Uitgangspunt hiermee is dat een aanvraag gehonoreerd wordt voor maximaal de<br />
gemiddelde instroom in de afgelopen jaren. In de ronde 2010 was 2008 het ijkjaar, in de<br />
ronde 2011 waren dit de jaren 2009-2010. Hier doen zich twee problemen voor:<br />
3.1 Historische ijkperiode te kort<br />
Dit probleem doet zich hier met name voor in de specialistenopleiding tot klinisch<br />
psycholoog. Deze is voor de opleidende instellingen duur (als gevolg van ontoereikende<br />
subsidie, zie probleem 6) en arbeidsintensief, reden waarom ook grotere instellingen<br />
met een goede traditie op het gebied van opleiden soms slechts één opleidingsplaats<br />
klinisch psycholoog hebben. Dit betekent dat slechts één maal per vier jaar iemand<br />
instroomt. Instellingen die in 2011 starten met een nieuwe opleideling, komen dus niet<br />
in aanmerking voor subsidie, omdat in de twee voorgaande jaren de instroom nihil was.<br />
Dit is een evidente weeffout in het afwegingskader.<br />
Een begin van herstel van deze weeffout is verlenging van de historische periode die als<br />
grondslag dient tot (minimaal) vier jaar. Zelfs dan blijft echter de vraag of een instelling<br />
met een instroom van één per vier jaar (dat wil zeggen: een gemiddelde instroom van<br />
0.25) in aanmerking komt voor subsidie. Wellicht valt te overwegen alle erkende<br />
instellingen altijd recht te geven op één opleidingsplaats (instroom óf doorstroom).<br />
- 2 -
Uiteraard zouden de gevolgen van zo’n aanpassing eerst goed onderzocht moeten<br />
worden.<br />
3.2 Regeling werkt conserverend<br />
Met name bij de opleidingen tot gezondheidzorgpsycholoog en (in mindere mate) de<br />
opleiding tot psychotherapeut is sprake van een groot volume aan ongesubsidieerde<br />
<strong>opleidingsplaatsen</strong>. Deze worden tot op heden niet meegewogen bij de toewijzing op<br />
basis van historische opleidingscapaciteit: er wordt alleen gekeken naar de<br />
gesubsidieerde opleidingscapaciteit. Dit creëert een permanente en zichzelf<br />
instandhoudende ongelijkheid tussen instellingen die op basis van historische gronden<br />
wel subsidie krijgen (en deze bij gelijkblijvende criteria ook tot in lengte van dagen<br />
zullen houden) en instellingen die voor eigen rekening opleiden (en bij gelijkblijvende<br />
hiertoe ook in de toekomst gedoemd zijn). Niet zelden zijn deze verschillen ontstaan<br />
door historische toevalligheden. In de regel hebben ze geen enkele relatie tot de<br />
kwaliteit van het opleidingsklimaat: ook gereputeerde opleidingsinstellingen die<br />
toevallig in de beginjaren van eht opleidingsfonds weinig plaatsen hadden, worden<br />
hierdoor getroffen.<br />
Een oplossing zou liggen in het meewegen van niet-gesubsidieerde <strong>opleidingsplaatsen</strong><br />
bij de bepaling van de historische grondslag voor de verdeling van <strong>opleidingsplaatsen</strong>.<br />
Ook deze aanpassing zou ons inziens eerst op eventuele ongewenste neveneffecten<br />
moeten worden onderzocht.<br />
4. Onderbenutting middelen<br />
Het afgelopen jaar is opnieuw een aanzienlijk deel van de middelen onbenut gebleven.<br />
Dit betrof met name de doorstroom. Een deel van deze middelen kon worden benut voor<br />
extra instroom, een deel vloeide terug naar ’s Rijks kas.<br />
In het licht van de het grote aantal afgewezen aanvragen is dit een buitengewoon<br />
onbevredigende situatie. Ons inziens wijst dit op ernstige tekorten in de<br />
planningsystematiek. Een van deze tekorten lijkt een onjuiste verdeling van de middelen<br />
over in- en doorstroom. Zie voor nadere uitleg hierover bijlage I.<br />
Zo lang het niet mogelijk is de benodigde capaciteit voor doorstroom goed te ramen,<br />
stellen wij voor alle overblijvende middelen te herbestemmen voor instroom. Dit leidt<br />
weliswaar tot een zekere schommeling van de jaarlijkse instroom, maar dit is verre te<br />
prefereren boven de combinatie van hoge afwijzingspercentages en substantiële<br />
overschotten. (Eventueel zou onderzocht kunnen worden of overschotten exclusief<br />
zouden kunnen worden herbestemd voor financiering van ‘grijze’ tweedejaars<br />
<strong>opleidingsplaatsen</strong>, dat wil zeggen plaatsen die in het eerste jaar niet voor subsidie in<br />
aanmerking kwamen)<br />
- 3 -
5. Overheveling middelen van één opleiding naar de andere<br />
Zoals hierboven reeds aangegeven is het afgelopen jaar besloten tot overheveling van<br />
middelen uit het fonds voor klinisch psychologen naar de fondsen voor gz-psychologen<br />
en psychotherapeuten. Hiertegen is het afgelopen jaar protest aangetekend door zowel<br />
het CONO als het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog.<br />
Overheveling van middelen van de ene opleiding naar de andere kan een middel zijn om<br />
overschotten te voorkomen. Hierbij dient echter wel aan een aantal voorwaarden te zijn<br />
voldaan. Wat ons betreft zijn de voorwaarden:<br />
1. Alleen overheveling binnen hetzelfde opleidingscontinuüm, dat wil zeggen<br />
tussen gz-psycholoog en klinische psycholoog. Geen overheveling naar andere<br />
opleidingen.<br />
2. Alleen overheveling indien op basis van aanvragen vaststaat dat er<br />
daadwerkelijk sprake in van onderbenutting.<br />
3. Alleen overheveling indien de betrokken beroepsgroep daarmee instemt.<br />
6. Ontoereikende subsidies<br />
Ook in voorgaande jaren is door ons reeds aangegeven dat de subsidies voor met name<br />
de opleiding tot klinisch psycholoog en (in iets mindere mate) de opleiding tot gzpsycholoog<br />
ontoereikend zijn ter dekking van de volledige opleidingskosten. Dit laat<br />
zich eenvoudig illustreren aan de vergelijking met de opleiding tot psychotherapeut. De<br />
drie opleidingen kennen grosso modo dezelfde structuur en dezelfde<br />
opleidingsintensiteit. Desalniettemin bedraagt de vergoeding voor de opleiding tot<br />
psychotherapeut per fte 65% meer dan de vergoeding voor de gz-opleiding en 35%<br />
meer dan de vergoeding voor de (specialistische!) opleiding tot klinisch psycholoog.<br />
Nijpender nog is de situatie van de opleiding tot klinisch neuropsycholoog, die tot op<br />
heden volledig buiten het opleidingsfonds valt. De bereidheid van instellingen om deze<br />
opleiding uit eigen middelen te financieren getuigt van het belang dat in de<br />
gezondheidszorg gehecht wordt aan de klinisch neuropsychologie als specialisme.<br />
Tegelijkertijd wordt hierbij een situatie gecreëerd die haaks staat op de gedachte achter<br />
het opleidingsfonds, namelijk het creëren van een ‘level playing field’ voor opleidende<br />
en niet-opleidende instellingen. Bovendien valt te vrezen dat de financiële ruimte voor<br />
zelf-financiering de komende jaren sterk af zal nemen, als gevolg van toenemende<br />
marktwerking en economische krapte in de zorg. Om deze reden willen wij nogmaals<br />
krachtig pleiten voor spoedige opname van de klinisch neuropsycholoog in het<br />
opleidingsfonds.<br />
- 4 -
Bijlage: verklaring van niet-benutte middelen doorstroom<br />
Het afgelopen jaar bleek dat een groot deel van de middelen voor doorstroom niet werd<br />
benut. Dit werd toegeschreven aan onnauwkeurigheid van gegevens. Het is echter voor<br />
een belangrijk deel het gevolg van een fout in de systematiek van verdeling van de<br />
middelen tussen in- en doorstroom. Dit kan geïllustreerd worden aan de situatie van de<br />
gz-psycholoog.<br />
Thans wordt het totaal aan beschikbare middelen in fte gedeeld door de opleidingsduur<br />
(2 jaar). Het resultaat wordt gereserveerd voor instroom in personen. Via de<br />
zogenaamde instroomfactor wordt dit omgerekend naar fte. Het restant wordt<br />
gereserveerd voor doorstroom.<br />
Deze berekeningswijze houdt ten onrechte geen rekening met het feit dat de opleiding in<br />
deeltijd wordt gegeven. Immers: bij een deeltijdopleiding kunnen met (bijvoorbeeld)<br />
600 fte geen 300 personen per jaar worden aangesteld, maar meer. Bij een deeltijdfactor<br />
van .8 staat 600 fte gelijk aan 750 personen. De instroom zou dus 750/2 = 375 personen<br />
moeten bedragen.<br />
Onderstaande tabel verduidelijkt dit. In de tabel is uitgegaan van een evenwichtsmodel,<br />
dat wil zeggen: jaarlijks stroomt hetzelfde aantal personen in in de opleiding. Verder is<br />
uitgegaan van parameters die in dezelfde orde liggen als de huidige (gz-psycholoog<br />
GGZ): een totale beschikbare capaciteit van 600 fte en een instroomfactor van 0,6.<br />
Daarbij is aangenomen dat deze instroomfactor is opgebouwd uit een deeltijdfactor van<br />
0.8 (gemiddelde aanstelling: 4 dagen in de week) en een “deeljaar-factor” van 0,75:<br />
gemiddeld start men in het eerste jaar pas op 1 april.<br />
Uiteraard is het model ook geldig bij de keuze van andere waarden en bij andere<br />
opleidingen.<br />
- 5 -
Berekening verhouding in- en doorstroom<br />
Huidig model<br />
Beschikb. Benodigde<br />
Doorstroom doorstroom<br />
- 6 -<br />
Gecorr.<br />
model<br />
Beschikbaar fte totaal 600 600 600<br />
Deeltijdfactor 0,8<br />
Beschikbaar personen totaal 750<br />
Naar instroom in personen 300 300 375<br />
Deeltijdfactor 0,8 0,8<br />
Deeljaar (start later dan 1<br />
januari) 0,75 0,75<br />
Instroomfactor (deeltijd x<br />
deeljaar) 0,6 0,6 0,6<br />
Instroom in fte 180 180 225<br />
Beschikbaar voor doorstroom 420 420 375<br />
Doorstroom jaar n-1 in<br />
personen 300 375<br />
Deeltijdfactor 0,8 0,8<br />
Benodigde capaciteit<br />
doorstroom 240 300<br />
Doorstroom jaar n-2 in<br />
personen 300 375<br />
Deeltijdfactor 0,8 0,8<br />
Deeljaar 0,25 0,25<br />
Benodigde capaciteit<br />
doorstroom 60 75<br />
Totaal benodigde doorstroom 300 375<br />
Overschot 120 0<br />
Ter toelichting het volgende:<br />
♦ De kolom ‘huidig model; beschikb. doorstroom’ geeft de huidige<br />
verdeelsystematiek weer. Deze resulteert in een beschikbare capaciteit voor<br />
doorstroom van 420.
♦ In de kolom ‘benodigde doorstroom’ wordt berekend wat de benodigde capaciteit<br />
voor doorstroom is, uitgaande van een evenwichtige instroom. Dat wil zeggen:<br />
uitgaande van de situatie dat de instroom in de twee voorgaande jaren dezelfde was<br />
als in het lopend jaar. De instroomfactor wordt gesplitst in twee componenten: de<br />
deeltijdfactor (aanstelling < 1,0 fte) en de deeljaarfactor (opleiding later gestart dan<br />
1 januari). Voor jaar n-1 is de benodigde doorstroomcapaciteit een heel jaar, maal de<br />
deeltijdfactor. Voor jaar n-2 is zij de restant van het jaar, maal de deeltijdfactor. De<br />
aldus berekende benodigde doorstroomcapaciteit is 300, dat wil zeggen: 120 lager<br />
dan de capaciteit die volgens het huidig model hiervoor gereserveerd was. Dit<br />
betekent een onderbenutting van de doorstroomcapaciteit van 28,5% !<br />
♦ De kolom ‘gecorr. model’ geeft de juiste berekening van verdeling tussen in- en<br />
doorstroom op basis van een evenwichtsmodel. Hierbij wordt de beschikbare<br />
capaciteit in fte gecorrigeerd met de deeltijdfactor. Dit leidt tot volledige benutting<br />
van de totale beschikbare capaciteit.<br />
- 7 -