van biomoleculen - Universiteit Utrecht
van biomoleculen - Universiteit Utrecht
van biomoleculen - Universiteit Utrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>van</strong> <strong>biomoleculen</strong><br />
R.W.WECHSELBERGER<br />
Sectie NMR-Spectroscopie<br />
<strong>Universiteit</strong> <strong>Utrecht</strong>
INHOUDSOPGAVE<br />
Voorwoord<br />
Hoofdstuk 1 Atoom- en Molecuulbouw .............. 3<br />
1.1 Atomen, ionen en moleculen ..................... 3<br />
1.2 Elektronegativiteit ...................................... 3<br />
1.3 Polariteit <strong>van</strong> bindingen ............................. 4<br />
1.4 Elektronen in orbitalen ............................... 5<br />
1.5 Orbitalen <strong>van</strong> koolstof................................ 6<br />
1.6 Molecuulorbitalen ...................................... 6<br />
1.6.1 s-Orbitalen bij molecuulvorming ............... 6<br />
1.6.2 p-Orbitalen bij molecuulvorming ............... 6<br />
1.7 Ruimtelijke bouw <strong>van</strong> moleculen ............... 7<br />
1.8 Hybridisatie ............................................... 7<br />
1.9 Inductief effect......................................... 10<br />
1.10 Mesomeer effect...................................... 10<br />
1.11 Zuren en basen ....................................... 11<br />
Zelfstudie 1 .............................................. 11<br />
Hoofdstuk 2 Stereochemie ............................... 13<br />
2.1 Conformaties ........................................... 13<br />
2.2 Stereo-isomerie ....................................... 14<br />
2.2.1 Optische isomerie ................................... 14<br />
2.2.2 Fischer-projecties .................................... 17<br />
2.2.3 Cahn-Ingold-Prelog nomenclatuur .......... 18<br />
2.2.4 Geometrische isomerie ........................... 21<br />
Zelfstudie 2 .............................................. 22<br />
Hoofdstuk 3 Reactiemechanismen................... 24<br />
3.1 Inleiding ................................................... 24<br />
3.2 Indeling organisch-chemische reacties .. 24<br />
3.2.1 Polaire reacties ........................................ 24<br />
3.2.2 Polaire reacties - voorbeelden ................ 25<br />
3.2.2.1 Nucleofiele substitutie ............................. 25<br />
3.2.2.2 Elektrofiele additie ................................... 26<br />
3.2.3 Radicaalreacties...................................... 26<br />
3.2.4 Pericyclische reacties ............................. 26<br />
3.3 Functionele groepen ............................... 27<br />
3.3.1 Polariteit en reactiviteit ............................ 27<br />
3.3.2 Dipolen .................................................... 28<br />
3.3.3 Polariteit en mesomerie ........................... 28<br />
3.4 Conformaties alkanen.............................. 29<br />
3.5 Elektrofiele reacties ................................. 30<br />
3.5.1 Elektrofiele addities aan alkenen ............. 30<br />
3.5.2 Gemengde mechanismen ....................... 33<br />
3.5.3 Energieprofielen ...................................... 34<br />
3.5.4 Elektrofiele aromatische substituties ....... 35<br />
3.5.5 Elektrofiele substituties – voorbeelden .... 37<br />
–nitrering.................................................. 38<br />
–acylering ................................................ 38<br />
–alkylering ............................................... 38<br />
–hydroxylering ......................................... 39<br />
3.7 Nucleofiele reacties ................................. 41<br />
3.7.1 Inleiding ................................................... 41<br />
3.7.2 Substitutiemechanismen ......................... 42<br />
S N<br />
2 ........................................................... 42<br />
S N<br />
1 ........................................................... 43<br />
3.7.3 Eliminaties ............................................... 44<br />
3.7.4 Oplosmiddeleffecten ............................... 47<br />
Samenvatting........................................... 47<br />
3.8 Pericyclische reacties ............................. 48<br />
3.9 Reacties in waterig milieu........................ 49<br />
3.10 Tautomerie............................................... 52<br />
Zelfstudie 3 .............................................. 53<br />
Hoofdstuk 4 Koolhydraten ................................ 54<br />
4.1 Inleiding ................................................... 54<br />
4.2 Structuurkenmerken ................................ 54<br />
4.3 Kiliani-Fischer synthese........................... 55<br />
4.4 Ringvorming ............................................ 57<br />
4.4.1 Acetaalvorming ....................................... 57<br />
4.4.2 Mutarotatie............................................... 61<br />
4.4.3 Reducerend vermogen ........................... 62<br />
4.5 Glycosiden .............................................. 62<br />
4.5.1 Disachariden ........................................... 63<br />
4.5.2 Polysachariden ........................................ 64<br />
4.6 Glycoproteïnen ........................................ 65<br />
4.7 Glycolipiden ............................................ 65<br />
4.8 Nucleïnezuren ......................................... 65<br />
4.9 Reacties <strong>van</strong> monosachariden ................ 66<br />
4.9.1 Tautomerie............................................... 66<br />
4.9.2 Reductie .................................................. 66<br />
4.9.3 Oxidatie ................................................... 66<br />
4.10 L-monosacchariden ................................ 67<br />
Zelfstudie 4 .............................................. 68<br />
Hoofdstuk 5 Lipiden ......................................... 71<br />
5.1 Inleiding ................................................... 71<br />
5.2 Triglyceriden............................................ 72<br />
5.3 Fosfolipiden ............................................. 72<br />
5.4 Vetzuren .................................................. 73<br />
5.5 Structuur <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren ..... 74<br />
5.6 Eicosanoïden ........................................... 74<br />
5.6.1 Leukotrieen biosynthese ......................... 75<br />
5.6.2 Prostaglandine biosynthese .................... 76<br />
Zelfstudie 5 ........................................................... 78<br />
Antwoorden Zelfstudies.......................... 1-5<br />
Studiewijzer / Werkcollegebundel<br />
Werkcollege 1<br />
Werkcollege 2<br />
Werkcollege 3<br />
Werkcollege 4<br />
Werkcollege 5<br />
Tentamenopgaven - Voorbeelden<br />
Werkcolleges - uitwerkingen<br />
Tentamenopgaven - uitwerkingen
Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 3<br />
Hoofdstuk 1<br />
ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
1.1 ATOMEN, IONEN, MOLECULEN<br />
In weerwil <strong>van</strong> de benaming ‘atoom’ kennen we <strong>van</strong> atomen een substructuur: ze zijn opgebouwd<br />
uit een positief geladen kern met een hoge dichtheid die omgeven is door één of meer<br />
negatief geladen elektronen. De kern is op zijn beurt opgebouwd uit de positief geladen protonen<br />
en de elektrisch neutrale neutronen. Een systematische rangschikking <strong>van</strong> de verschillende<br />
elementen naar atoomnummer en -massa heeft geleid tot het periodiek systeem <strong>van</strong> de elementen.<br />
Fig. 1.1 geeft schematisch de opbouw weer <strong>van</strong> de eerste tien elementen <strong>van</strong> het periodiek<br />
systeem, waaronder ook enkele die voor levende systemen essentieel zijn: C, H, O en N. Bij<br />
chemische reacties <strong>van</strong> atomen en moleculen zijn alleen de elektronen uit de buitenste schil<br />
(de'valentie'-elektronen) betrokken. De aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> acht elektronen (octet) in de buitenste<br />
schil <strong>van</strong> een atoom of ion is een kenmerk<br />
<strong>van</strong> grote stabiliteit. In principe kan ieder atoom<br />
door opnemen of afstaan <strong>van</strong> elektronen<br />
overgaan in een ion. Opname of verlies <strong>van</strong><br />
elektronen kan leiden tot het ontstaan <strong>van</strong> een –<br />
zeer stabiele – edelgas-configuratie.<br />
1.2 ELEKTRONEGATIVITEIT<br />
Er zijn grote verschillen tussen de elementen<br />
wat betreft hun neiging tot het opnemen of<br />
1 H<br />
Afnemende<br />
elektronegativiteit;<br />
neiging tot<br />
kationvorming met<br />
He-configuratie<br />
Toenemende<br />
elektronegativiteit;<br />
neiging tot anionvorming<br />
met Neconfiguratie<br />
2 He<br />
3 Li 4 Be 5 B 6 C 7 N 8 O 9 F 10 Ne<br />
afstaan <strong>van</strong> elektronen. In Fig. 1.1 is dit principe aangegeven met de term ‘elektronegativiteit’.<br />
Het concept <strong>van</strong> de elektronegativiteit is ontwikkeld door Pauling en door hem gedefinieerd als:<br />
het vermogen <strong>van</strong> een atoom in een molecuul elektronen naar zich toe te trekken. Elementen<br />
worden sterk elektronegatief genoemd als ze de neiging hebben een configuratie te vormen <strong>van</strong><br />
het naast-hogere edelgas in het periodiek systeem. Omgekeerd wijst een tendens om de<br />
configuratie <strong>van</strong> het voorafgaande edelgas te vormen op een lage elektronegativiteit. De meest<br />
elektronegatieve elementen komen voor rechtsboven in het periodiek systeem. In Tabel 1.1 is<br />
met behulp <strong>van</strong> getallen (volgens de Pauling-schaal) de relatieve elektronega-tiviteit <strong>van</strong> enkele<br />
elementen aangegeven. Hierbij is voor het element met de hoogste elektronegativiteit (F) de<br />
waarde 4.0 genomen. Uit deze waarden blijkt<br />
dat waterstof relatief gemakkelijk een<br />
elektron zal afstaan (kation-vorming) terwijl<br />
fluor door het opnemen <strong>van</strong> slechts één<br />
elektron (anion-vorming) de<br />
edelgasconfiguratie <strong>van</strong> Ne krijgt. De aard<br />
<strong>van</strong> de binding wordt dus bepaald door de<br />
verschillen in de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />
deelnemende elementen. Uit Li en F wordt<br />
Fig. 1.1. Elektronenbezettingen <strong>van</strong> de eerste tien<br />
elementen <strong>van</strong> het periodiek systeem.<br />
TABEL 1.1<br />
ELEKTRONEGATIVITEIT VAN ENKELE ELEMENTEN<br />
H C N O F<br />
2.2 2.5 3.0 3.5 4.0<br />
Li Si P S Cl<br />
1.0 1.8 2.1 2.5 3.0<br />
Na<br />
Na Mg Al Br I<br />
0.9 1.2 1.5 2.8 2.4<br />
4<br />
3.5<br />
3<br />
2.5<br />
2<br />
1.5<br />
1<br />
0.5<br />
0<br />
4<br />
3.5<br />
3<br />
2.5<br />
2<br />
1.5<br />
1<br />
0.5<br />
0<br />
4<br />
3.5<br />
3<br />
2.5<br />
2<br />
1.5<br />
1<br />
0.5<br />
0<br />
H C N O F<br />
Li Si P S Cl<br />
Mg Al Br I
4 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
het lithiumfluoride gevormd door overdracht<br />
<strong>van</strong> een elektron <strong>van</strong> Li naar F (Fig. 1.2). Het<br />
verschil in elektronegativiteit tussen Li en F is<br />
zo groot dat de lading <strong>van</strong> dit ene elektron<br />
volledig <strong>van</strong> het Li wordt overgedragen naar<br />
F. Een dergelijke binding wordt een<br />
ionbinding genoemd. De elementen rond het<br />
midden <strong>van</strong> een rij <strong>van</strong> het periodiek systeem<br />
+<br />
_<br />
• • elektron-overdracht • •<br />
Li • + • F<br />
Li • F<br />
• •<br />
•<br />
• •<br />
•<br />
Fig. 1.2. LiF, verbinding <strong>van</strong> een sterk elektronegatief<br />
element en een sterk elektropositief<br />
element. Ionbinding.<br />
(bijvoorbeeld C en N <strong>van</strong> Fig. 1.1) vertonen<br />
geen duidelijke neiging tot het vormen <strong>van</strong><br />
een edelgasconfiguratie door opname of<br />
verlies <strong>van</strong> elektronen. Koolstof zou vier<br />
elektronen moeten opnemen of afstaan om een<br />
edelgasconfiguratie te bereiken<br />
(respectievelijk die <strong>van</strong> Ne en He), terwijl<br />
stikstof drie elektronen zou moeten opnemen.<br />
De chemische eigenschappen <strong>van</strong> koolstof<br />
geven echter geen aanleiding het bestaan <strong>van</strong><br />
vierwaardige C-ionen te veronderstellen.<br />
Koolstof vormt bindingen met andere elementen<br />
via gemeenschappelijke<br />
elektronenparen. Hierbij is de lading niet<br />
scherp gelokaliseerd op de twee elementen<br />
<strong>van</strong> een verbinding (vgl. de ionen in LiF),<br />
maar de elektronen die de binding vormen<br />
bevinden zich tussen de elementen <strong>van</strong> de<br />
•<br />
• C •<br />
•<br />
+ 4H• H C<br />
H<br />
•<br />
2 • C •<br />
•<br />
•<br />
2 • C •<br />
•<br />
•<br />
2 • C •<br />
•<br />
•<br />
• C •<br />
•<br />
+<br />
+<br />
+<br />
6H•<br />
+ 4H•<br />
2H•<br />
• •<br />
4 • F•<br />
• •<br />
• •<br />
• •<br />
• •<br />
• •<br />
• •<br />
•<br />
• •<br />
•<br />
••<br />
•• ••<br />
• C • + 2 • O • O C O<br />
•<br />
••<br />
••<br />
••<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
• •<br />
F<br />
• •<br />
H<br />
H<br />
C<br />
H<br />
C<br />
C<br />
F<br />
C<br />
F<br />
H<br />
H<br />
C<br />
H<br />
C<br />
C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
• •<br />
F •<br />
• •<br />
•<br />
• •<br />
• C • + H• +<br />
•<br />
• N •<br />
H C N<br />
•<br />
•<br />
Fig. 1.3. Lewis-structuren <strong>van</strong> enkele koolstofverbindingen.<br />
verbinding (de covalente binding). In Fig.1.3 zijn enkele combinaties <strong>van</strong> koolstof met zichzelf<br />
en met enkele andere elementen weergegeven die het principe <strong>van</strong> de covalente binding<br />
illustreren. In deze verbindingen bereikt ieder <strong>van</strong> de deelnemende elementen een<br />
edelgasconfiguratie dankzij het principe <strong>van</strong> de gedeelde elektronenparen. Uit de gegeven voorbeelden<br />
blijkt dat koolstof één tot drie elektronenparen met een buurelement gemeenschappelijk<br />
kan hebben. De bindingen tussen de verschillende atomen in Fig. 1.3 zijn weergegeven met<br />
stippen (de afzonderlijke elektronen voorstellend) of met streepjes voor de elektronenparen.<br />
Dergelijke structuurformules worden Lewis-structuren genoemd. De gemeenschappelijke<br />
elektronen zijn de bindingselektronen. Steeds geldt dat in een Lewis-structuur uitsluitend de<br />
elektronen <strong>van</strong> de buitenste schil worden weergegeven.<br />
1.3 POLARITEIT VAN BINDINGEN<br />
Bij een covalente binding bevinden de bindingselektronen zich tussen de elementen. Verschillen<br />
in elektronegativiteit tussen twee elementen veroorzaken een a-symmetrische ladingsverdeling in<br />
de binding tussen die twee elementen. Vergelijken we de bindingen C-C, C-N, C-O en C-F (let<br />
op de plaats <strong>van</strong> C, N, O en F in de eerste rij <strong>van</strong> het periodiek systeem, Fig. 1.1) dan blijkt de<br />
elektronendichtheid te verschuiven in de richting <strong>van</strong> het meer elektronegatieve element: een<br />
covalente binding heeft een polair karakter bij elektronegativiteitsverschillen tussen de elemen-
Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 5<br />
ten. Een ionische binding (zoals in LiF of NaCl) is te beschouwen als een grensgeval; hier treedt<br />
een volledige ladingsscheiding op.<br />
☞Een binding wordt ionisch genoemd als het verschil tussen de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />
deelnemende atomen groter is dan 1.7. Is het verschil kleiner, dan is de binding overwegend<br />
covalent.<br />
De polariteit is in de volgende formules met een pijltje aangegeven: H 3<br />
C→Cl, H 3<br />
C→OH,<br />
H 3<br />
C←MgCl. Wanneer we op de hoogte zijn <strong>van</strong> de polariteit <strong>van</strong> een binding kunnen we beter<br />
voorspellen hoe de binding tussen de elementen bij een chemische reactie zal worden verbroken.<br />
1.4 ELEKTRONEN IN ORBITALEN<br />
In Fig. 1.1 zijn de plaatsen <strong>van</strong> de elektronen ten opzichte <strong>van</strong> de kern en elkaar precies aangegeven.<br />
Ze worden verondersteld zich in cirkelvormige banen (orbits) rond de kern te bewegen; elk<br />
<strong>van</strong> de banen vertegenwoordigt een bepaald energieniveau. Met behulp <strong>van</strong> dit atoommodel was<br />
het mogelijk een groot aantal eigenschappen <strong>van</strong> atomen, ionen en moleculen te begrijpen en te<br />
voorspellen. In de loop <strong>van</strong> de tijd bleek echter dat nieuw-ontdekte eigenschappen niet meer met<br />
dit model konden worden verklaard. Bij de ontwikkeling <strong>van</strong> een meeromvattend theoretisch<br />
model was het noodzakelijk elektronen die in het oude model alle in dezelfde schil zaten, te<br />
onderscheiden. Het element koolstof heeft vier elektronen in de buitenste schil, wat in het oude<br />
model betekent: vier elektronen in dezelfde baan (die één energieniveau vertegenwoordigt). In<br />
het nieuwe model maken we binnen dit niveau onderscheid tussen twee sub-niveaus: het s- en het<br />
p-niveau, waarbij het s-niveau energetisch lager ligt dan het p-niveau. De mogelijke energietoestanden<br />
<strong>van</strong> een bepaald elektron kunnen worden beschreven met een mathematische<br />
formulering, de golffunctie of Schrödinger-vergelijking. Hierbij moet ook de oriëntatie <strong>van</strong> de<br />
eigen beweging <strong>van</strong> het elektron worden aangegeven: de spin (draaiing om de eigen as als het<br />
elektron als een puntlading wordt opgevat) <strong>van</strong> het elektron. Deze kan twee oriëntaties hebben<br />
die worden aangeduid met ↑ en ↓.<br />
Terwijl in het oude model precies kan worden aangegeven waar een bepaald elektron zich bevindt,<br />
moeten we in het nieuwe model de plaats waar een elektron zich bevindt omschrijven als<br />
een ruimte met de hoogste waarschijnlijkheid om een ladingsdichtheid ter grootte <strong>van</strong> die <strong>van</strong> een<br />
elektron te vinden. De ‘orbits’ zijn niet meer scherp afgebakend, maar in de ruimte uitgedijd tot<br />
‘orbitals’ of, met een Nederlands klinkende term: orbitalen. Het aantal subniveaus per<br />
hoofdniveau hangt direct samen met de plaats <strong>van</strong> een element in het periodiek systeem.<br />
Waterstof en helium hebben alleen elektronen in s-orbitalen. De overige elementen waarmee we<br />
ons hier zullen bezighouden hebben geheel of gedeeltelijk gevulde s- en p-subniveaus. Hogere<br />
elementen benutten behalve s- en p- ook d-subniveaus. De verdeling <strong>van</strong> de elektronen over de<br />
verschillende energieniveaus en -subniveaus is aan bepaalde regels gebonden, waar<strong>van</strong> de<br />
belangrijkste zijn:<br />
1. een orbitaal kan maximaal 2 elektronen bevatten (met tegengestelde spins).<br />
2. de orbitalen met de laagste energie worden het eerst opgevuld.<br />
3. wanneer twee elektronen in één orbitaal voorkomen moeten ze tegengestelde spins hebben<br />
(het zgn. Pauli-principe).<br />
4. wanneer meer dan één orbitaal <strong>van</strong> gelijke energie beschikbaar is, worden eerst alle orbitalen<br />
<strong>van</strong> één elektron voorzien (regel <strong>van</strong> Hund). Eerst dan vindt opvulling plaats <strong>van</strong> de orbitalen<br />
met tweede elektronen.<br />
In Fig. 1.4 is, rekening houdend met de hiervoor gegeven regels, de elektronenopbouw gegeven<br />
<strong>van</strong> dezelfde elementen als in Fig. 1.1.
6 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
1.4.1 VORM VAN ORBITALEN<br />
Een s-orbitaal heeft een bolvormige ladingsverdeling. Bij het p-niveau onderscheiden we de<br />
haltervormige p x<br />
, p y<br />
en p z<br />
orbitalen, die alle eenzelfde energieniveau vertegenwoordigen, maar<br />
verschillend in de ruimte georiënteerd zijn (Fig. 1.5).<br />
Element elektronen- orbitaalbezetting<br />
configuratie<br />
1s 2s 2p x<br />
2p y<br />
2p z<br />
H 1s(1) ↑<br />
He 1s(2) ↓↑<br />
Li 1s(2)2s(1) ↓↑ ↑<br />
Be 1s(2)2s(2) ↓↑ ↓↑<br />
B 1s(2)2s(2)2p(1) ↓↑ ↓↑ ↑<br />
C 1s(2)2s(2)2p(2) ↓↑ ↓↑ ↑ ↑<br />
N 1s(2)2s(2)2p(3) ↓↑ ↓↑ ↑ ↑ ↑<br />
O 1s(2)2s(2)2p(4) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↑ ↑<br />
F 1s(2)2s(2)2p(5) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↑<br />
Ne 1s(2)2s(2)2p(6) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑<br />
Fig. 1.4. Elektronenbezettingen <strong>van</strong> de eerste tien<br />
elementen <strong>van</strong> het periodiek systeem<br />
1.5 ORBITALEN VAN KOOLSTOF<br />
De hierboven beschreven modellen en regels<br />
illustreren we aan het element koolstof. Een<br />
C-atoom bevat 6 elektronen, waar<strong>van</strong> 4 in de<br />
buitenste schil. De elektronenconfiguratie <strong>van</strong><br />
koolstof kunnen we dan als volgt beschrijven:<br />
1s(2) 2s(2) 2p x<br />
(1) 2p y<br />
(1). Fig. 1.6 geeft ook<br />
deze opbouw weer, rekening houdend met de<br />
onderlinge energieverschillen.<br />
1.6 MOLECUUL-ORBITALEN<br />
1.6.1 s-Orbitalen bij molecuulvorming<br />
Bij het formuleren <strong>van</strong> Lewis-structuren hebben<br />
we bindingselektronen steeds beschouwd als<br />
een gemeenschappelijk elektronenpaar, waarbij<br />
de afzonderlijke elektronen afkomstig waren<br />
<strong>van</strong> de deelnemende atomen.<br />
Fig. 1.5. Vorm<br />
<strong>van</strong> s- en p-<br />
orbitalen.<br />
s-orbitaal p x<br />
-orbitaal p z<br />
-orbitaal p y<br />
-orbitaal<br />
Energie<br />
1s<br />
2s<br />
2p x<br />
2p 2p<br />
y z<br />
Fig. 1.6. Elektronenopbouw <strong>van</strong> het koolstofatoom.<br />
Het orbitaal-model voor de energieniveaus <strong>van</strong><br />
elektronen in atomen voorziet echter in een<br />
mogelijkheid de bindingselektronen <strong>van</strong> een<br />
covalente binding, m.a.w. de vorming <strong>van</strong><br />
moleculen uit atomen, beter te beschrijven. In<br />
het eenvoudigste voorbeeld laten we een<br />
molecuul waterstof ontstaan uit twee waterstofatomen.<br />
De 1s-atoom-orbitalen <strong>van</strong> de<br />
afzonderlijke H-atomen worden daarbij<br />
gecombineerd (door overlapping) tot een<br />
nieuwe orbitaal, de molecuul-orbitaal, die de<br />
covalente binding in het molecuul representeert (Fig. 1.7). Deze binding heeft een cilindrische<br />
symmetrie rond de denkbeeldige as die de beide H-atomen verbindt, en wordt een σ(sigma)-<br />
binding genoemd.<br />
1.6.2 p-Orbitalen bij molecuulvorming<br />
Evenals de s-orbitalen kunnen ook de p-orbitalen <strong>van</strong> atomen betrokken zijn bij de vorming <strong>van</strong><br />
molecuul-orbitalen. In Fig. 1.8 zijn de verschillende combinaties weergegeven.<br />
Samenvattend merken we het volgende op over de bindingstypen in de molecuul-orbitalen:
Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 7<br />
s + s → σ-overlap: σ-binding<br />
s + p → σ-overlap: σ-binding<br />
p + p → σ-overlap → σ-binding òf:<br />
p + p → π-overlap: π-binding<br />
Bij σ-overlap: cilindrische symmetrie rond<br />
de bindingsas. Bij π-overlap: de lengteassen<br />
<strong>van</strong> de afzonderlijke p-orbitalen zijn<br />
parallel en loodrecht op de bindingsas.<br />
H• + H• H •<br />
• H<br />
Fig. 1.7. Vorming <strong>van</strong> een molecuulorbitaal uit<br />
twee s-atoomorbitalen bij waterstof.<br />
1.7 RUIMTELIJKE BOUW VAN MOLECULEN<br />
Atomen en moleculen bestaan voornamelijk uit lege ruimte; de massa is sterk gelokaliseerd in de<br />
kernen <strong>van</strong> de atomen. De elektrostatische eigenschappen <strong>van</strong> de kern en die <strong>van</strong> de omringende<br />
elektronen bepalen in belangrijke mate de totale ruimtelijke vorm <strong>van</strong> atomen en moleculen.<br />
Enerzijds wordt het geheel <strong>van</strong> de negatief<br />
geladen elektronenwolk aangetrokken door de<br />
s s σ<br />
positief geladen kern; anderzijds stoten de<br />
elektronen elkaar af (repulsie). Dit heeft tot<br />
+<br />
gevolg dat de elektronen, en in het bijzonder de<br />
bindingselektronen aan de buitenkant, de<br />
+<br />
neiging hebben zich zo ver mogelijk <strong>van</strong> elkaar s p<br />
σ<br />
te verwijderen. In Fig. 1.9 zijn voorbeelden<br />
+<br />
gegeven <strong>van</strong> lineaire, vlakke en tetraedrische<br />
p<br />
p<br />
molecuulvormen. De laatste is een belangrijke<br />
σ<br />
basisstructuur in de organische chemie:<br />
+<br />
methaan, CH 4<br />
, heeft een tetraedrische<br />
structuur.<br />
Al deze structuren voldoen aan twee<br />
belangrijke voorwaarden:<br />
p p<br />
π<br />
1. De deelnemende elementen hebben een Fig. 1.8. Vorming <strong>van</strong> molecuulorbitalen waarbij<br />
s- en p-orbitalen betrokken zijn; σ-molecuulorbitalen<br />
hebben een cilindervormige symmetrie<br />
edelgasstructuur dankzij gemeenschappelijke<br />
elektronenparen;<br />
rond de as die de kernen verbindt.<br />
2. Door elektronenrepulsie zijn de bindingselektronen<br />
ruimtelijk zo ver mogelijk <strong>van</strong><br />
elkaar verwijderd.<br />
180°<br />
1.8 HYBRIDISATIE<br />
De tetraeder-structuur <strong>van</strong> methaan is niet<br />
rechtstreeks af te leiden uit de elektronenconfiguraties<br />
<strong>van</strong> de grondtoestanden <strong>van</strong><br />
koolstof en waterstof. De grondtoestand <strong>van</strong><br />
koolstof heeft twee ongepaarde elektronen, één<br />
in de 2p x<br />
- en één in de 2p y<br />
-orbitaal, hetgeen<br />
:<br />
Z<br />
: :<br />
:<br />
:<br />
Z<br />
120°<br />
109.5°<br />
2-omringing: lineair 3-omringing: vlak 4-omringing: tetraeder<br />
Fig. 1.9. Elektronenrepulsie en de ruimtelijke<br />
vorm <strong>van</strong> moleculen.<br />
suggereert dat de eenvoudigste verbinding tussen koolstof en waterstof het CH 2<br />
zou zijn.<br />
Weliswaar is dit een bestaande verbinding (carbeen), maar deze is niet erg stabiel. Zoals reeds<br />
opgemerkt, is de eenvoudigste stabiele verbinding <strong>van</strong> koolstof en waterstof het methaan, met<br />
vier gelijkwaardige C-H bindingen. Dit wordt verklaard door gebruik te maken <strong>van</strong> het begrip<br />
hybridisatie; dit is een vermenging <strong>van</strong> de 2s- en 2p-niveaus <strong>van</strong> koolstof. In Fig. 1.10 is het<br />
principe aangegeven: één <strong>van</strong> de 2s-elektronen ‘promoveert’ naar de lege p z<br />
-orbitaal waarna de<br />
vier ontstane niveaus zich mengen (hybridiseren) tot vier nieuwe <strong>van</strong> gelijke energie. Omdat hier<br />
sprake is <strong>van</strong> hybridisatie <strong>van</strong> één s- en drie p-orbitalen noemen we dit sp3-hybridisatie. De vier<br />
hybride orbitalen <strong>van</strong> koolstof rangschikken zich tetraedrisch <strong>van</strong>wege de repulsie en kunnen<br />
Z
8 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
1s<br />
N.B.: Bij het weergeven <strong>van</strong> het totaalbeeld <strong>van</strong> de<br />
2p x<br />
2p 2p<br />
molecuul-orbitalen <strong>van</strong> methaan, etheen en ethyn is,<br />
y z terwille <strong>van</strong> de overzichtelijkheid, het kleine deel <strong>van</strong><br />
2s<br />
de afzonderlijke atoomorbitalen weggelaten (Fig.<br />
1.10, 1.11 en 1.12).<br />
grondtoestand<br />
z<br />
2p x<br />
2p 2p<br />
y z<br />
2s<br />
2s<br />
2p x<br />
x<br />
1s promotie<br />
2p y<br />
vier sp3-hybriden<br />
sp3-hybriden<br />
1s hybridisatie<br />
Fig. 1.10. sp3-hybridisatie en methaanvorming.<br />
• H-atoom.<br />
2p x<br />
2p y z<br />
2s<br />
1s grondtoestand<br />
2p x<br />
2p y z<br />
2s<br />
2p y<br />
y<br />
methaan<br />
1s<br />
promotie<br />
drie sp2-hydriden<br />
2p z<br />
sp2-hybriden<br />
2p z<br />
120°<br />
1s<br />
hybridisatie<br />
bovenaanzicht<br />
etheen<br />
→<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
H<br />
H<br />
→<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
H<br />
H<br />
Fig. 1.11. sp2-hybridisatie<br />
en etheenvorming.
Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 9<br />
vervolgens met de 1s-orbitalen <strong>van</strong> vier waterstofatomen combineren tot vier σ-bindingen en<br />
aldus methaan vormen (Fig. 1.10). Enkelvoudige σ-bindingen laten in principe een vrije draaibaarheid<br />
toe rond de denkbeeldige as tussen de kernen.<br />
Op principieel dezelfde wijze kunnen we een s-orbitaal combineren met slechts twee <strong>van</strong> de drie<br />
p-orbitalen (Fig. 1.11). Dan ontstaan drie nieuwe hybride orbitalen (<strong>van</strong> het type sp2) terwijl<br />
bovendien de oorspronkelijke p z<br />
-orbitaal aanwezig blijft. De drie sp2-orbitalen liggen in één vlak<br />
met onderlinge hoeken <strong>van</strong> 120° en loodrecht op het vlak de p z<br />
-orbitaal. De vorming <strong>van</strong> etheen<br />
(CH 2<br />
=CH 2<br />
) laat zich aan de hand <strong>van</strong> dit model goed beschrijven: per C-atoom worden twee <strong>van</strong><br />
de drie sp2-orbitalen gebruikt om met waterstof σ-bindingen te vormen. De laatste sp2-orbitaal<br />
vormt de σ-binding met het andere koolstofatoom. De twee elektronen in de p z<br />
-orbitalen<br />
overlappen eveneens en vormen zo een π-binding. Een ‘dubbele’<br />
binding tussen twee C-atomen bestaat dus uit één σ-binding en<br />
één π-binding. Een dergelijke binding laat geen vrije<br />
2p x<br />
2p 2p draaibaarheid toe.<br />
y z<br />
2s<br />
Uit Tabel 1.2 blijkt dat de energie <strong>van</strong> een σ-binding verschilt<br />
<strong>van</strong> die <strong>van</strong> een π-binding.<br />
1s<br />
grondtoestand<br />
2p x<br />
2p 2p<br />
y z<br />
2s<br />
2s<br />
2p x<br />
2p z<br />
1s<br />
promotie<br />
2p y<br />
twee sp-hybriden<br />
2p z<br />
180°<br />
sp-hybriden<br />
2p y<br />
2p<br />
z<br />
1s<br />
hybridisatie<br />
2p y<br />
→<br />
ethyn<br />
H C CH<br />
HC C H<br />
→<br />
H<br />
C C H<br />
Fig. 1.12. sp-hybridisatie en ethynvorming.<br />
Een laatste hybridisatietype levert sp-orbitalen op. Het ontstaat door vermenging <strong>van</strong> een s-<br />
orbitaal en één p-orbitaal, zodat nu twee ongepaarde elektronen overblijven in respectievelijk de<br />
p y<br />
- en de p z<br />
-orbitalen (Fig. 1.12). Bij de vorming <strong>van</strong> ethyn (ook wel: acetyleen, HC≡CH) vormt<br />
de sp-orbitaal een σ-binding met het andere C-atoom, terwijl nu per C-atoom nog twee p-orbitalen<br />
resteren die beschikbaar zijn voor het vormen <strong>van</strong> π-bindingen. Tussen de twee C-atomen<br />
<strong>van</strong> ethyn zijn dus aanwezig: één σ-binding en twee π-bindingen. Ieder <strong>van</strong> de twee C-atomen is<br />
via een σ-binding met een H-atoom verbonden. Het geheel vormt een lineair molecuul. In Tabel
10 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
TABEL1.2<br />
BINDINGSENERGIE EN –AFSTAND<br />
Binding Afstand Energie<br />
(Å) (kcal/mol)<br />
C–C 1.54 83<br />
C=C 1.35 146<br />
C≡C 1.20 200<br />
TABEL 1.3<br />
HYBRIDISATIE EN OMRINGING<br />
hybridi- bindings- voorbeeld geometrie<br />
satietype hoek(°)<br />
Vier-omringing sp3 109.5 methaan tetraedrisch<br />
Drie-omringing sp2 120 etheen vlak<br />
Twee-omringing sp 180 ethyn lineair<br />
1.3 zijn enkele eigenschappen <strong>van</strong> de verschillende hybridisatietypes samengevat. Het<br />
hybridisatie-type <strong>van</strong> s- en p-orbitalen in een atoom is af te leiden uit de omringing (aantal<br />
atomen + het aantal niet-bindende elektronenparen).<br />
Bijvoorbeeld: het N-atoom in ammoniak (NH 3<br />
) is sp3-gehybridiseerd <strong>van</strong>wege de vieromringing<br />
(drie H-atomen plus een vrij elektronenpaar); het C-atoom <strong>van</strong> formaldehyde<br />
(methanal, H 2<br />
C=O) vertoont sp2-hybridisatie <strong>van</strong>wege de drie-omringing; het C-atoom en het N-<br />
atoom <strong>van</strong> blauwzuur (H-C≡N) zijn sp-gehybridiseerd en het geheel is derhalve een lineair<br />
molecuul.<br />
1.9 INDUCTIEF EFFECT<br />
De aanwezigheid <strong>van</strong> elektronegativiteitsverschillen tussen elementen heeft een polarisatie <strong>van</strong><br />
de binding tot gevolg: bij de carbonylgroep (>C=O) is het C-atoom gedeeltelijk positief geladen<br />
terwijl het O-atoom gedeeltelijk negatief is. Elektronegativiteitsverschillen tussen elementen<br />
kunnen zich echter in een molecuul ook over een grotere afstand (meer dan één bindingslengte)<br />
doen gelden: het inductief effect.<br />
We onderscheiden elektronenzuigende en elektronenstuwende groepen. Als voorbeeld nemen we<br />
hier azijnzuur: CH 3<br />
COOH, een zwak zuur (pK z<br />
= 4.7). Wanneer de drie H-atomen <strong>van</strong> de<br />
methylgroep ver<strong>van</strong>gen worden door meer elektronegative als Cl neemt de zuursterkte (H + -<br />
concentratie) toe met een factor 10000 (pK z<br />
<strong>van</strong> CCl 3<br />
COOH = 0.7). Dit moet worden verklaard<br />
door de zuigende werking <strong>van</strong> de Cl-atomen, waardoor een proton <strong>van</strong> de carboxylgroep<br />
gemakkelijker afsplitst en een stabiel anion ontstaat.<br />
1.10 MESOMEER EFFECT - RESONANTIE - MESOMERIE<br />
Een molecuul of ion ondervindt een<br />
stabiliserende invloed <strong>van</strong> ladingsdelokalisatie:<br />
de lading <strong>van</strong> de elektronen verdeelt zich over<br />
meerdere atomen. Een zeer bekend voorbeeld<br />
is het benzeen (Fig. 1.13), waarbij alle 12<br />
atomen in één vlak liggen en de 6 C-atomen Fig. 1.13. Structuurformules voor benzeen.<br />
sp2-gehybridiseerd zijn. De p z<br />
-orbitalen<br />
overlappen en vormen aldus een gedelokaliseerde p-molecuulorbitaal onder en boven het vlak<br />
<strong>van</strong> de ring. Een tweede voorbeeld is het butadieen (Fig. 1.14). Ook hier zijn enkele structuurvarianten<br />
mogelijk die afzonderlijk geen <strong>van</strong> alle een juiste voorstelling <strong>van</strong> zaken geven.<br />
Evenals bij benzeen is de elektronendichtheid <strong>van</strong> de p z<br />
-orbitalen ‘uitgesmeerd’ over het<br />
koolstofskelet. Deze mesomeren (resonantiehybriden, grensstructuren) vormen niet een gewoon<br />
chemisch evenwicht omdat uitsluitend de elektronendichtheid zich verplaatst, terwijl de atomen<br />
hun onderlinge posities behouden. Bij het formuleren <strong>van</strong> resonantie-structuren moet een aantal<br />
regels in acht worden genomen:<br />
1. De elektronen in enkelvoudige bindingen blijven op hun plaats. Alleen vrije elektronenparen en<br />
elektronen uit dubbele of drievoudige bindingen mogen worden verplaatst.<br />
2. Atomen behouden dezelfde onderlinge posities in de verschillende resonantie-structuren.<br />
3. Structuren waarin ladingsscheiding (+ en –) meermalen voorkomt dragen relatief weinig bij.
Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 11<br />
4. Alle grensstructuren hebben hetzelfde aantal gepaarde en/of ongepaarde<br />
elektronen (vgl. butadieen).<br />
• •<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
1.11 ZUREN EN BASEN<br />
Zuren en basen kunnen op verschillende manieren worden gedefinieerd:<br />
1. Klassieke definitie volgens Arrhenius: een stof is een zuur als een<br />
waterige oplossing <strong>van</strong> die stof meer waterstof-ionen dan hydroxideionen<br />
bevat. Voor een base geldt dat een waterige oplossing meer<br />
hydroxide- dan waterstof-ionen bevat.<br />
2. Definitie volgens Brønsted-Lowry: iedere stof die een proton kan afstaan<br />
is een zuur; iedere stof die een proton kan opnemen is een base. Deze<br />
definitie is niet beperkt tot oplossingen in water.<br />
3. Definitie volgens Lewis: een zuur is een stof die een elektronenpaar kan<br />
opnemen; een base is een stof die een elektronenpaar kan afstaan. Dit is<br />
een ruime definitie die het mogelijk maakt een groot aantal reacties als<br />
zuur-base reacties te beschouwen. Anderzijds is ook het proton een<br />
Lewis-zuur (het heeft een lege s-orbitaal en kan dus een elektronenpaar<br />
opnemen), terwijl het hydroxide-ion een elektronenpaar kan afstaan.<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
+<br />
H 2 C<br />
CH<br />
–<br />
CH CH 2<br />
– +<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
H 2 C<br />
CH<br />
CH<br />
CH 2<br />
Fig. 1.14 Mesomerie<br />
<strong>van</strong> butadieen.<br />
Enkele andere voorbeelden <strong>van</strong> Lewis-zuren: BF 3<br />
, AlCl 3<br />
. Enkele andere voorbeelden <strong>van</strong> Lewisbasen:<br />
Cl - , NH 3<br />
.<br />
Zelfstudie 1<br />
1. Beschrijf de elektronenverdeling <strong>van</strong> de volgende atomen: 12 C, 13 C, 15 N, 16 O.<br />
2. De elektronenstructuur <strong>van</strong> H 2<br />
kan geschreven worden als H:H. Schrijf op dezelfde wijze (Lewis)<br />
structuren voor HF, H 2<br />
O, NH 3<br />
, C 2<br />
H 6<br />
(ethaan), CH 3<br />
F, methanol, NH 2<br />
–<br />
(amide-ion), en geef aan of<br />
het Lewiszuren dan wel -basen zijn.<br />
3. In onderstaande tabel zijn de elektronegativiteiten <strong>van</strong> een aantal belangrijke elementen<br />
weergegeven. Maak <strong>van</strong> deze waarden gebruik om voor de volgende verbindingen de<br />
ladingsverdeling (polariteit) aan te geven: LiF, LiI, H 2<br />
O, CO 2<br />
, H 3<br />
C-Cl, H 3<br />
C-O-CH 3<br />
. Geef eveneens<br />
aan welke bindingen overwegend ionisch zijn. Hoe verandert de elektronegativiteit in een rij <strong>van</strong><br />
het periodiek systeem <strong>van</strong> links naar rechts?<br />
ELEMENT / ELEKTRONEGATIVITEIT<br />
Br 2.8<br />
C 2.5<br />
Li 1.0<br />
Cl 3.0<br />
O 3.5<br />
F 4.0<br />
N 3.0<br />
H 2.2<br />
P 2.1<br />
I 2.5<br />
Si 1.8<br />
S 2.5<br />
4. Maak een tekening <strong>van</strong> de structuur <strong>van</strong> ethyn, waarin de vorm <strong>van</strong> de bij de bindingen betrokken<br />
orbitalen goed is weergegeven. Geef aan welke (s of p) orbitalen deelnemen en welke bindingen<br />
(σ of π) ontstaan.<br />
5. Hoe is het koolstofatoom in ieder <strong>van</strong> de volgende deeltjes gehybridiseerd: H 3<br />
CCl, H 3<br />
C: –<br />
(carbanion), H 3<br />
C + (carbokation)?<br />
6. Geef voor de volgende verbindingen aan of het een Lewis-base dan wel een Lewis-zuur is:<br />
methanol, water, BF 3<br />
, AlCl 3<br />
.<br />
7. Schrijf mesomere structuren op voor de volgende verbindingen: benzaldehyde, nitrobenzeen, fenol<br />
(hydroxybenzeen), carbonaat-anion (CO 3<br />
2–<br />
).
12 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
Verworven vaardigheden na Hoofstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
1. de begrippen covalente binding en ion-binding uitleggen m.b.v. Lewis-structuren<br />
2. polariteit <strong>van</strong> bindingen uitleggen in termen <strong>van</strong> elektronegativiteitsverschillen<br />
3. de ruimtelijke bouw <strong>van</strong> methaan (tetraeder), etheen (vlak) en ethyn (lineair) verklaren op<br />
basis <strong>van</strong> de hybridisatie <strong>van</strong> atoom-orbitalen<br />
4. uitleggen waarom de bindingsenergie <strong>van</strong> een dubbele, respectievelijk drievoudige binding<br />
niet 2x, respectievelijk 3x die <strong>van</strong> een enkelvoudige binding is<br />
5. enkele voorbeelden geven <strong>van</strong> mesomerie<br />
6. enkele voorbeelden geven <strong>van</strong> Lewis zuren en Lewis basen.<br />
Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, Hoofdstuk 1; beschikbaar in<br />
studielandschap
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 13<br />
Hoofdstuk 2<br />
STEREOCHEMIE<br />
2.1 CONFORMATIES<br />
In het ethaanmolecuul (CH 3<br />
-CH 3<br />
) zijn de twee C-atomen verbonden door een σ-binding.<br />
Vanwege de cilindrische symmetrie verandert de overlap <strong>van</strong> de twee sp3-orbitalen niet als de<br />
twee CH 3<br />
-groepen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar worden gedraaid rond de as tussen de twee C-atomen.<br />
In Newman-projectie wordt duidelijk dat de twee CH 3<br />
-groepen twee uiterste standen: staggered<br />
en eclipsed) ten opzichte <strong>van</strong> elkaar kunnen innemen (Fig. 2.1). Conformaties <strong>van</strong> een molecuul<br />
zijn gedefinieerd als isomeren – rotameren of conformeren genaamd – die in elkaar kunnen<br />
overgaan door draaiing rond een enkelvoudige (σ–)binding.<br />
Er is een klein verschil in energie<br />
(rotatiebarrière) tussen de staggered en<br />
eclipsed conformaties <strong>van</strong> ethaan. Dit wordt<br />
veroorzaakt door het feit dat in de eclipsed<br />
conformatie de afstand tussen de C-H<br />
bindingen <strong>van</strong> de beide methylgroepen iets<br />
kleiner is dan in de staggered conformatie.<br />
Bij kamertemperatuur zijn de twee vormen<br />
echter niet <strong>van</strong> elkaar te onderscheiden<br />
omdat ze snel in elkaar overgaan. Wanneer<br />
H-atomen <strong>van</strong> het ethaan-molecuul<br />
ver<strong>van</strong>gen worden door andere groepen,<br />
ontstaan daarmee ook andere energieverschillen<br />
tussen de conformaties.<br />
Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> staggered en eclipsed<br />
conformaties treffen we aan bij cyclohexaan<br />
(Fig. 2.2). Door de ringvorm ontstaan twee<br />
uiterste vormen, respectievelijk aangeduid als<br />
'stoel' (met staggered conformatie) en 'boot'<br />
(eclipsed en staggered). De stoelvorm is dus<br />
energetisch gunstiger dan de bootvorm. Bij de<br />
stoelvorm zijn de H-atomen op twee manieren<br />
aan de ring gebonden: via axiale of via<br />
equatoriale bindingen. De axiale bindingen<br />
wijzen loodrecht naar boven of beneden, terwijl<br />
de equatoriale bindingen min of meer samenvallen<br />
met het vlak <strong>van</strong> de ring.<br />
Zoals te zien is bij methylcyclohexaan (Fig. 2.3)<br />
zijn in principe twee stoelvormen mogelijk, die<br />
via een boot-tussenvorm in elkaar kunnen<br />
overgaan. Bij dit omklappen <strong>van</strong> de ring gaan<br />
energie<br />
staggered<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
60 120 180 240 300 360<br />
Fig. 2.1. Newman-projecties <strong>van</strong> ethaan<br />
H<br />
H<br />
3 kcal<br />
H<br />
H<br />
Rotatiehoek (°)<br />
H Hax<br />
ax<br />
H<br />
H eq<br />
H H eq<br />
H H<br />
eq<br />
H ax<br />
H<br />
H ax H eq eq H<br />
H<br />
H eq<br />
H<br />
H ax ax<br />
H<br />
H<br />
stoel,<br />
staggered<br />
H<br />
H<br />
H<br />
HH<br />
eclipsed<br />
H<br />
H<br />
boot,<br />
eclipsed<br />
H<br />
CH<br />
H<br />
2<br />
H<br />
CH2<br />
H<br />
CH<br />
2<br />
CH 2<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
Fig. 2.2. Structuurformules en Newmanprojecties<br />
<strong>van</strong> cyclohexaan.<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H
14 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
Fig. 2.3 Structuurformules<br />
<strong>van</strong><br />
methylcyclohexaanconformaties;<br />
aan de<br />
posities <strong>van</strong> de methylgroep<br />
is te zien dat bij<br />
de overgang <strong>van</strong> de ene<br />
stoelvorm naar de<br />
andere alle axiale<br />
bindingen in equatoriale<br />
veranderen, en omgekeerd.<br />
Als intermediair<br />
treedt een bootvorm op.<br />
alle axiale bindingen over naar een equatoriale<br />
stand en alle equatoriale bindingen worden<br />
axiaal.<br />
In het hoofdstuk over structuur en eigenschappen<br />
<strong>van</strong> koolhydraten zullen we opnieuw<br />
aandacht besteden aan dit type ringstructuren.<br />
2.2 STEREO-ISOMERIE<br />
Verbindingen met dezelfde bruto-formule<br />
maar met een verschillende structuur noemen<br />
we structuur-isomeren: de atomen <strong>van</strong> de<br />
isomeren zijn op verschillende manieren met<br />
elkaar verbonden (vergelijk: butaan en<br />
2-methylpropaan). Bij stereo-isomeren zijn<br />
dezelfde atomen met elkaar verbonden, maar<br />
er zijn verschillen in de uiteindelijke<br />
ruimtelijke rangschikking. Stereo-isomerie is<br />
dus een bijzondere vorm <strong>van</strong> isomerie die alleen tot uiting komt als we de structuren <strong>van</strong><br />
verbindingen beschrijven met inachtneming <strong>van</strong> hun ruimtelijk (driedimensionaal) karakter. We<br />
onderscheiden twee soorten stereo-isomerie:<br />
a) de optische isomerie; optische isomeren zijn moleculen die niet tot dekking te brengen zijn<br />
met hun spiegelbeeld.<br />
b) de geometrische isomerie; geometrische isomeren verschillen in de wijze waarop de<br />
substituenten aan een dubbele binding voorkomen: ‘cis’ of ‘trans’.<br />
Voor biologische systemen is het onderscheid tussen stereo-isomeren essentieel, omdat het<br />
correct functioneren <strong>van</strong> een organisme daarmee direct samenhangt.<br />
2.2.1 Optische isomerie<br />
De ruimtelijke bouw <strong>van</strong> een molecuul wordt gekenmerkt door bepaalde symmetrie-eigenschappen.<br />
In Fig. 2.4 wordt aan de hand <strong>van</strong> substituties aan methaan na iedere stap nagegaan of het<br />
molecuul in twee identieke helften is te verdelen, m.a.w. de vraag wordt gesteld of het molecuul<br />
een inwendig spiegelvlak heeft. Het blijkt dat zodra vier verschillende substituenten aan het C-<br />
atoom voorkomen, er geen inwendig spiegelvlak meer in het molecuul mogelijk is. Het spiegelbeeld<br />
<strong>van</strong> het gehele molecuul is nu niet meer tot dekking te brengen met het origineel. Ze zijn<br />
op dezelfde wijze gerelateerd als linker- en rechterhand. Dergelijke molecuulparen worden<br />
enantiomeren of optische antipoden genoemd. Moleculen met deze eigenschap worden ‘chiraal’<br />
genoemd (Gr. ‘cheir’ = hand). Dit chiraliteits-principe is veel breder toe te passen dan alleen op<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
F<br />
Br<br />
Fig. 2.4. Substitutie <strong>van</strong> methaan leidend tot een chiraal<br />
molecuul met een asymmetrisch C-atoom.<br />
H<br />
CH 3<br />
ring-flip<br />
CH 3<br />
H<br />
F<br />
Br<br />
H<br />
Cl<br />
F<br />
afzonderlijke moleculen: overdenk de<br />
mogelijke chiraliteit <strong>van</strong> een schoen,<br />
het verkeer, een schaar, een schroef,<br />
een ei, enz. Een aantal fysische<br />
eigenschappen als kookpunt,<br />
smeltpunt, dichtheid en oplosbaarheid<br />
<strong>van</strong> optische antipoden is gelijk. Een<br />
chirale stof kan zich echter ook<br />
anders gedragen dan zijn optische<br />
antipode, bijvoorbeeld in interacties<br />
met gepolariseerd licht (Tabel 2.1) en<br />
met andere – chirale – moleculen.
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 15<br />
Waarin verschillen optische antipoden? Enkele voorbeelden<br />
Men brengt een chirale stof in een bundel gepolariseerd licht en neemt dan een draaiing <strong>van</strong> het<br />
polarisatievlak waar. Dit is de eenvoudigste manier om vast te stellen of een stof chiraal is.<br />
Zuivere enantiomeren vertonen dezelfde draaiing <strong>van</strong> het polarisatievlak, maar in tegengestelde<br />
richting (zie Tabel 2.1). Dit verklaart de benaming ‘optische antipoden’ voor zuivere enantiomeren.<br />
Zonder optisch actieve stof in de bundel <strong>van</strong> de polarimeter wordt<br />
een maximum aan licht doorgelaten bij een parallelle stand <strong>van</strong> polarisator<br />
en analysator. Is wél een optisch actieve stof aanwezig,<br />
α α<br />
dan<br />
lichtbron, niet<br />
gepolariseerd<br />
licht<br />
polarisator;<br />
deze laat alleen<br />
het licht door<br />
dat trilt in één<br />
vlak: het<br />
polarisatievlak<br />
gepolariseerd<br />
licht<br />
moet de analysator over een hoek α (de<br />
optische rotatie) worden gedraaid om<br />
opnieuw maximaal licht door te laten. Uit de<br />
gemeten draaiing α wordt de specifieke<br />
rotatie [α] D<br />
20<br />
berekend.<br />
Enantiomeren kunnen verschillende geuren<br />
hebben: de interacties <strong>van</strong> de chirale receptoren<br />
<strong>van</strong> het reukorgaan met (+)-carvon (uit<br />
karwijzaad) en met (–)-carvon (uit hertsmunt)<br />
veroorzaken een zeer verschillende<br />
geurgewaarwording.<br />
monsterbuis met optisch<br />
actieve stof; het polarisatievlak<br />
wordt gedraaid<br />
analysator; deze is hier<br />
over een hoek α<br />
gedraaid zodat opnieuw<br />
maximaal licht doorgelaten<br />
wordt<br />
20 α<br />
[α] = waarin:<br />
D l•c<br />
20<br />
[α] is: de berekende specifieke rotatie,<br />
D<br />
α, is de gemeten rotatie in °<br />
bij een temperatuur <strong>van</strong> 20 °C,<br />
met licht <strong>van</strong> de golflengte <strong>van</strong> de natrium D-lijn,<br />
l, is de lengte <strong>van</strong> de meetcel in dm,<br />
c, is de concentratie in g/mL.<br />
Interactie tussen enzymen en hun substraat (Fig. 2.5). In levende<br />
organismen spelen chiraliteitskwesties een belangrijke rol.<br />
Bij enzym-substraat interacties is het substraat vaak<br />
chiraal (bijvoorbeeld melkzuur, aminozuren, suikers,<br />
enz.), terwijl het enzym is opgebouwd uit chirale aminozuren,<br />
en derhalve zelf ook chiraal is. Een 'passende'<br />
interactie is dus een voorwaarde voor een optimaal<br />
verloop <strong>van</strong> een enzym-gekatalyseerde reactie.<br />
A<br />
A<br />
B<br />
B<br />
C<br />
C<br />
De werking <strong>van</strong> een geneesmiddel berust op interactie met bepaalde,<br />
chirale, receptoren. Soms blijkt slechts één <strong>van</strong> de<br />
A<br />
C<br />
B<br />
enantiomeren <strong>van</strong> een bepaalde verbinding een therapeutisch<br />
effect te hebben. De aanwezigheid in een preparaat<br />
C<br />
A<br />
B<br />
<strong>van</strong> de andere, niet-werkzame, enantiomeer wordt wel<br />
omschreven als 'enantiomere ballast'.<br />
Fig. 2.5. Schematische voorstelling <strong>van</strong> een<br />
passende (boven) en een niet-passende interactie<br />
<strong>van</strong> enzym en substraat.
16 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
TABEL 2.1<br />
OPTISCHE DRAAIING VAN ENANTIOMEREN<br />
draaiing smeltpunt (°C)<br />
(+)-melkzuur* +3.8° 53<br />
(–)-melkzuur –3.8° 53<br />
(±)-melkzuur 0.0° 17<br />
* Het positief (rechts-) draaiende melkzuur wordt o.m.<br />
geproduceerd door spiercellen (‘zure benen’ bij sommige<br />
atletische inspanningen) en bepaalde micro-organismen, zoals<br />
die welke gebruikt worden bij de bereiding <strong>van</strong> ‘rechtsdraaiende<br />
yoghurt’. De micro-organismen, gebruikt bij de<br />
bereiding <strong>van</strong> ‘gewone’ yoghurt produceren relatief veel<br />
(–)-melkzuur.<br />
H<br />
C<br />
O HO C O HO C<br />
H C OH H C OH H 2 N<br />
C H<br />
CH 3<br />
CH 2 OH<br />
CH 3<br />
(+)-glyceraldehyde (–)-melkzuur (+)-alanine<br />
Fig. 2.6. Chirale moleculen met één asymmetrisch<br />
C-atoom. De (+)- en de (–)-tekens geven de<br />
richting aan waarin het polarisatievlak door deze<br />
stoffen kan worden gedraaid (+, naar rechts; –,<br />
naar links).<br />
H<br />
HO<br />
COOH<br />
C<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
COOH<br />
HO<br />
H<br />
COOH<br />
C<br />
COOH<br />
OH<br />
(+)-wijnsteenzuur (–)-wijnsteenzuur<br />
C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
COOH<br />
C<br />
C<br />
COOH<br />
OH<br />
OH<br />
O<br />
meso-wijnsteenzuur<br />
Fig. 2.7. Chirale en niet-chirale vormen <strong>van</strong> wijnsteenzuur.<br />
De onderbroken lijn door de formule <strong>van</strong> mesowijnsteenzuur<br />
geeft het inwendige spiegelvlak aan.<br />
Fig. 2.6 geeft enkele voorbeelden <strong>van</strong> chirale<br />
moleculen met één a-symmetrisch C-atoom.<br />
Wanneer gelijke hoeveelheden <strong>van</strong> enantiomeren<br />
worden gemengd spreekt men <strong>van</strong> een<br />
racemisch mengsel of racemaat, hierboven<br />
aangeduid met ‘±’. Een dergelijk mengsel<br />
vertoont <strong>van</strong>zelfsprekend geen optische<br />
draaiing. Volgens de aanbevelingen <strong>van</strong><br />
IUPAC (International Union of Pure and<br />
Applied Chemistry) wordt een racemisch<br />
mengsel aangeduid met het voorvoegsel ‘DL’<br />
(met HOOFDletters). Fig. 2.7 geeft<br />
voorbeelden <strong>van</strong> moleculen met twee asymmetrische<br />
C-atomen. De aanwezigheid <strong>van</strong> n<br />
chirale C-atomen leidt tot maximaal 2 n stereoisomeren,<br />
en dus tot maximaal 2 n–1 paren <strong>van</strong><br />
optische antipoden. Het meso-wijnsteenzuur<br />
bevat weliswaar twee asymmetrische<br />
C-atomen, maar het molecuul als geheel is<br />
echter niet chiraal omdat het een inwendig<br />
spiegelvlak heeft. De (+)- en (–)-<br />
wijnsteenzuren zijn optische antipoden of<br />
enantiomeren; het meso-wijnsteenzuur is<br />
diastereomeer met de andere twee.<br />
Diastereomeren zijn gedefinieerd als stereoisomeren<br />
die niet elkaars spiegelbeeld zijn.<br />
Fig. 2.8 geeft een voorbeeld <strong>van</strong> een chiraal<br />
molecuul zonder a-symmetrisch C-atoom.<br />
Zoals uit dit voorbeeld blijkt, is een alleen<br />
(of: propadieen, CH 2<br />
= C = CH 2<br />
) niet chiraal<br />
als een terminaal C-atoom twee dezelfde<br />
substituenten draagt.<br />
p y p z<br />
sp2<br />
A<br />
B<br />
sp2<br />
sp2 sp sp sp2<br />
p y<br />
p z<br />
sp2<br />
C<br />
D<br />
CH 3<br />
H<br />
C C C<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
achiraal molecuul;<br />
vlak <strong>van</strong> tekening is<br />
een inwendig<br />
spiegelvlak<br />
A,B,C en D stellen willekeurige substituenten aan het<br />
propadieen-skelet voor. Afhankelijk <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> de<br />
substituenten is het molecuul chiraal of a-chiraal. Het centrale<br />
C-atoom is sp-gehybridiseerd, de terminale C-atomen zijn sp2-<br />
gehybridiseerd.<br />
CH 3<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
H<br />
CH 3<br />
chiraal molecuul;<br />
geen inwendig<br />
spiegelvlak mogelijk<br />
Fig. 2.8. Gesubstitueerde propadiënen hoeven geen asymmetrische C-atomen te bevatten om als<br />
molecuul chiraal te zijn.
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 17<br />
Asymmetrische C-atomen, chiraliteit en optische activiteit<br />
Deze begrippen worden ten onrechte soms door elkaar gebruikt om optische isomerie aan te duiden.<br />
De theoretische basis vormt het begrip ‘chiraliteit’, in het Engels ook aangeduid met ‘handedness’:<br />
een voorwerp dat zodanige symmetrie-eigenschappen heeft dat het niet tot dekking<br />
is te brengen met zijn spiegelbeeld, wordt chiraal genoemd. Voorbeeld: linker en rechter<br />
hand. Hoewel deze in veel opzichten op elkaar lijken, worden de symmetrieverschillen<br />
onmiddellijk duidelijk zodra we een linker handschoen aan de rechter hand willen schuiven.<br />
Deze spiegelbeeldrelatie is ook <strong>van</strong> toepassing op sommige molecuulparen; deze worden<br />
enantiomeren genoemd. Zodra een C-atoom vier niet-identieke substituenten heeft, spreken<br />
we <strong>van</strong> een ‘asymmetrisch C-atoom’. Een molecuul waarin een dergelijk C-atoom voorkomt<br />
kan chiraal zijn, maar het hangt <strong>van</strong> de symmetrie-eigenschappen <strong>van</strong> het molecuul als geheel<br />
af of het chiraal is: meso-wijnsteenzuur bevat 2 asymmetrische C-atomen, terwijl het molecuul<br />
als geheel niet chiraal is. Een snelle manier om te bepalen of een molecuul chiraal is, is na<br />
te gaan of het molecuul een inwendig spiegelvlak heeft (Fig. 2.4 en 2.8). Dat kan aan de hand<br />
<strong>van</strong> een goede structuurformule of een molecuulmodel.<br />
Zijn chirale moleculen optisch actief?<br />
In principe wel, maar aangezien optische activiteit een experimenteel te meten grootheid is, moet<br />
er voldoende <strong>van</strong> de betreffende stof en adequate apparatuur voorhanden zijn. Het kan dus<br />
voorkomen dat geen optische draaiing wordt waargenomen, ondanks de chiraliteit <strong>van</strong> de<br />
betreffende stof. De oorzaak ligt dan bij tekortschietende apparatuur.<br />
Hebben chirale moleculen altijd één of meer asymmetrische C-atomen?<br />
Nee, niet altijd. Chiraliteit kan aanwezig zijn in moleculen zonder asymmetrische C-atomen, vgl. de<br />
allenen (Fig. 2.8). In het volgende overzicht zijn de belangrijkste aspecten <strong>van</strong> chiraliteit<br />
samengevat.<br />
Vraag:<br />
Wijnsteenzuur in de polarimeter geeft geen draaiing te zien. Wat kan daar<strong>van</strong> de oorzaak zijn?<br />
aantal asymmetrische<br />
C-atomen in een molecuul<br />
Is dit een chiraal<br />
molecuul?<br />
Is dit molecuul<br />
optisch actief?<br />
1 ja ja, mits experimentele condities<br />
in orde<br />
2 ja, m.u.v. meso’s ja, mits experimentele condities<br />
in orde, en m.u.v. meso’s<br />
3 ja, m.u.v. meso’s idem<br />
0 i.h.a. niet, wel ja, mits chiraliteit aanwezig en<br />
bijzondere gevallen experimentele condities in orde<br />
zoals allenen<br />
2.2.2 Fischer-projecties<br />
Het weergeven <strong>van</strong> ruimtelijke structuren in het platte vlak vergt nauwkeurige afspraken over de<br />
manier waarop we de projectie gaan uitvoeren, in het bijzonder als we de typerende verschillen<br />
tussen stereo-isomeren willen aangeven. EMIL FISCHER ontwierp een systeem dat in het bijzonder<br />
geschikt is voor koolhydraten. Bij het eenvoudigste koolhydraat, het glyceraldehyde, verloopt dit
18 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
zoals aangegeven in Fig. 2.9A en B. De afspraken ten aanzien <strong>van</strong> het projecteren <strong>van</strong> stereoisomeren<br />
volgens het Fischer- systeem zijn samen te vatten in de volgende projectieregels.<br />
(A) (B) (C)<br />
1. Koolstofketen vertikaal.<br />
2. Het ‘hoogst geoxideerde’ C-atoom<br />
C-1 H C O H C O HO C O bovenaan. De term ‘hoogst<br />
H C OH H C OH H 2 N C H<br />
geoxideerde’ betekent: de verhouding<br />
C-2<br />
<strong>van</strong> het aantal O- en H-atomen aan een<br />
CH 2 OH CH 2 OH H C OH bepaald C-atoom (vergelijk: -COOH, -<br />
C-3<br />
CHO, -CH<br />
CH 3<br />
2<br />
OH, -CH 3<br />
).<br />
3. Horizontaal geprojecteerde<br />
Fig. 2.9. Ruimtelijke weergave (A) en Fischer-projectie<br />
valentiestrepen staan – ruimtelijk –<br />
(B) <strong>van</strong> glyceraldehyde. Fischer-projectie <strong>van</strong><br />
L-threonine (C).<br />
naar voren.<br />
4. De projectie mag worden verschoven, gedraaid, etc., maar hij mag niet uit het vlak <strong>van</strong><br />
tekening worden getild.<br />
Bijzondere regel voor koolhydraten: als de OH-groep aan het onderste asymmetrische C-atoom<br />
(d.i. het hoogst genummerde asymmetrische; in het glyceraldehyde <strong>van</strong> Fig. 2.9, het eenvoudigste<br />
koolhydraat, is dat C-2) naar rechts staat geprojecteerd noemen we de stof een<br />
D-enantiomeer. Is die OH-groep naar links geprojecteerd dan hebben we te maken met een<br />
L-enantiomeer.<br />
Bijzondere regel voor aminozuren: als de NH 2<br />
-groep aan C-2 in de Fischerprojectie naar links is<br />
gericht, is het een L-aminozuur. Als deze naar rechts geprojecteerd is, hebben we te maken met<br />
een D-aminozuur.<br />
De toekenning ‘D’ of ‘L’ bij aminozuren en koolhydraten wordt per definitie niet beïnvloed door<br />
de aanwezigheid <strong>van</strong> andere asymmetrische C-atomen in de rest <strong>van</strong> de keten (vergelijk<br />
L-threonine, met 2 asymmetrische C-atomen, in Fig. 2.9 C). Herkomst <strong>van</strong> deze aanduidingen: D<br />
<strong>van</strong> dexter; L <strong>van</strong> lævo; D- en L-enantiomeren bevatten C-atomen met respectievelijk de D- en<br />
de L-configuratie.<br />
Let wel: Verbindingen met de D-configuratie kunnen zowel een (–)- als een (+)-draaiing hebben<br />
(Fig. 2.10); hetzelfde geldt voor L-verbindingen. Het experimenteel vaststellen <strong>van</strong> de absolute<br />
configuratie <strong>van</strong> een verbinding gebeurt met behulp <strong>van</strong> Röntgen-diffractie aan kristallen <strong>van</strong> die<br />
verbinding. Het Fischer-systeem ter aanduiding<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
D(+)-glyceraldehyde<br />
oxidatie<br />
HO<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
D(–)-glycerolzuur<br />
Fig. 2.10. Het D-glyceraldehyde met (+)-draaiing<br />
kan worden geoxideerd tot het D-glycerolzuur met<br />
een (–)-draaiing. Het teken <strong>van</strong> de optische<br />
draaiing is dus sterk afhankelijk <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong><br />
de groepen rond het asymmetrische C-atoom.<br />
<strong>van</strong> D- en L-enantiomeren werd ontworpen<br />
voordat BIJVOET de Röntgen-diffractie zover had<br />
ontwikkeld dat daarmee enantiomeren konden<br />
worden onderscheiden. ROSANOFF kende aan de<br />
(+)-draaiende vorm <strong>van</strong> glyceraldehyde de D-<br />
configuratie toe en gaf deze tweedimensionaal<br />
weer met een naar rechts geprojecteerde OHgroep<br />
<strong>van</strong> C-2 (hij maakte een willekeurige<br />
keuze). De later bepaalde absolute configuratie<br />
heeft laten zien dat deze keuze – toevallig – de<br />
juiste is geweest.<br />
2.2.3 CAHN-INGOLD-PRELOG (CIP) Nomenclatuur<br />
Het FISCHER-systeem voldoet alleen goed bij koolhydraten en, met enige aanpassingen, direct<br />
daar<strong>van</strong> af te leiden verbindingen zoals de natuurlijke aminozuren. Een verbinding als CHFClBr<br />
met één asymmetrisch C-atoom is echter niet te beschrijven met dit systeem. Een meer universeel<br />
systeem werd ontworpen door CAHN, INGOLD en PRELOG, in het vervolg aangeduid als ‘CIP’.
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 19<br />
In dit systeem worden de atomen rond het asymmetrische C-atoom volgens bepaalde criteria<br />
gerangschikt: de ‘sequentie-regels’ (zie Fig. 2.11).<br />
SEQUENTIE-REGELS:<br />
1. Nummer de atomen in volgorde <strong>van</strong> dalend<br />
atoomnummer. (Hoogste atoomnummer<br />
krijgt rangnummer 1; enz.).<br />
2. Bij isotopen krijgt de hoogste atoommassa<br />
hogere prioriteit dan de lage.<br />
3. Niet-bindende elektronen komen na atomen<br />
(elektronen krijgen dus een hoger nummer<br />
dan een H-atoom).<br />
Fig. 2.11. Een onmogelijk<br />
molecuul voor het Fischersysteem.<br />
De cijfers<br />
geven de prioriteiten<br />
aan, toegekend<br />
volgens de<br />
sequentieregels <strong>van</strong> het<br />
CIP-systeem<br />
(2)<br />
Cl<br />
(1) Br C F (3)<br />
H<br />
(4)<br />
Nadat aldus de prioriteiten zijn toegekend kan de absolute configuratie als volgt worden afgeleid:<br />
1. Teken een ruimtelijke hulpstructuur (‘stuurwiel’, zie Fig. 2.12).<br />
2. Het hoogste nummer (4) wijst <strong>van</strong> ons af (indien aanwezig: een H-atoom).<br />
3. Bepaal, kijkend in richting 4, de draairichting 1 → 2 → 3.<br />
4. Is de draairichting RECHTSOM: R-configuratie; is de draairichting LINKSOM:<br />
S-configuratie. Herkomst <strong>van</strong> de voorvoegsels: R <strong>van</strong> rectus; S <strong>van</strong> sinister.<br />
Br<br />
Cl 2<br />
F<br />
1<br />
kijkrichting<br />
3<br />
Vereenvoudigde ruimtelijke<br />
weergave: De 2 horizontale<br />
valenties (Br en F) in de<br />
tetraeder komen uit het vlak<br />
<strong>van</strong> tekening; de 2 verticale<br />
(Cl en H) wijzen naar<br />
achteren<br />
Cl<br />
'Fischer'-projectie<br />
Cl<br />
Br<br />
C<br />
F<br />
Br<br />
C<br />
F<br />
H<br />
4<br />
H<br />
H<br />
Fig. 2.12. Toekenning <strong>van</strong> prioriteiten aan substituenten <strong>van</strong> een asymmetrische C-atoom. Kijkend in de<br />
richting 4 draait 1 → 2 → 3 rechtsom. We hebben dus te maken met een R-configuratie.<br />
Fig. 2.12 illustreert het werken met het CIPsysteem.<br />
Bepaalde verbindingen kunnen met<br />
de zojuist besproken sequentieregels nog niet<br />
voldoende nauwkeurig worden beschreven. Bij<br />
het toepassen <strong>van</strong> de CIP-sequentie-regels op<br />
de verbindingen in Fig. 2.13 stuiten we echter<br />
op twee moeilijkheden: hoe kennen we verschillende<br />
prioriteiten toe aan de beide buuratomen<br />
(beide C) <strong>van</strong> het asymmetrische C-<br />
atoom? Daartoe kijken we naar de atoomnummers<br />
<strong>van</strong> de atomen die op hun beurt vastzitten<br />
aan de directe buuratomen. Dit proces wordt<br />
voortgezet totdat een prioriteitsverschil optreedt.<br />
H C O<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
O H S H<br />
D(+)-glyceraldehyde<br />
HO<br />
H 2 N<br />
Fig. 2.13. D-glyceraldehyde en L-cysteïne in<br />
Fischer-projectie. Het toekennen <strong>van</strong> prioriteiten<br />
rind het asymmetrische C-atoom <strong>van</strong> deze<br />
verbindingen vergt een uitbreiding <strong>van</strong> de<br />
sequentieregels.<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
L-cysteïne<br />
O<br />
H<br />
H
20 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
De aanwezigheid <strong>van</strong> dubbele en/of drievoudige bindingen vormt eveneens een probleem.<br />
Daartoe is een kleine uitbreiding <strong>van</strong> de procedure nodig: Indien nodig voor de prioriteitsbepaling<br />
worden de atomen aan dubbele bindingen tweemaal geteld door het 'openklappen' <strong>van</strong><br />
de dubbele binding (zie Fig. 2.14). Drievoudige bindingen worden opgedeeld in drie<br />
enkelvoudige bindingen, en de desbetreffende atomen dus driemaal geteld.<br />
O* C*<br />
C-1<br />
C-2<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
4<br />
2 (OOH)<br />
C<br />
1<br />
kijkrichting<br />
C-3<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
H<br />
O<br />
H<br />
2R<br />
3 (OHH)<br />
Fig.2.14. Uitbreiding <strong>van</strong> de sequentieregels: toekenning <strong>van</strong> prioriteiten bij moleculen met a) een<br />
dubbele binding en b) twee dezelfde α-substituenten aan het asymmetrische C-atoom. De dubbele<br />
binding wordt opengeklapt en ieder <strong>van</strong> de oorspronkelijke atomen aan de dubbele binding wordt in de<br />
hulpstructuur tweemaal aangebracht; ze zijn hier aangegeven met *. Gebruik altijd nummer 4 uitsluitend<br />
voor de bepaling <strong>van</strong> de kijkrichting.<br />
Met gebruikmaking <strong>van</strong> deze toevoegingen is het mogelijk het D-glyceraldehyde (en andere<br />
verbindingen) goed te beschrijven. Voor de definitieve toekenning <strong>van</strong> de prioriteiten is een<br />
hulpstructuur nodig (Fig. 2.14). Nadat deze is geconstrueerd worden de sequentieregels als volgt<br />
toegepast: Aan C-1 komen de volgende atomen voor: HOO; aan C-3 komen voor: HOH. De<br />
atomen in ieder <strong>van</strong> deze groepjes worden ook hier naar grootte <strong>van</strong> atoomnummers<br />
gerangschikt: OOH(1) en OHH(3). Vervolgens worden de atomen <strong>van</strong> de twee groepen<br />
paarsgewijs vergeleken, te beginnen bij de eerste <strong>van</strong> ieder triplet.<br />
De eerste vergelijking (een O uit het onderste tegen een O uit het bovenste triplet) levert geen<br />
onderscheid op. De tweede (een O uit het bovenste tegen een H uit het onderste) wordt in het<br />
voordeel <strong>van</strong> de bovenste beslist. Daarmee kan de vergelijkingsprocedure worden beëindigd, en<br />
is komen vast te staan dat C-1 een hogere prioriteit krijgt dan C-3. In dit geval (geldt dus niet<br />
universeel) komt een D-configuratie overeen met de R-vorm volgens het CIP-systeem.<br />
Een volgend voorbeeld is het L(+)-alanine (Fig. 2.15). Ook hier wordt met de CIP-regels het<br />
substitutiepatroon <strong>van</strong> C-2 onderzocht. Denk aan het openklappen <strong>van</strong> de dubbele binding <strong>van</strong> de<br />
carboxylgroep.<br />
2 (OOO)<br />
HO C O<br />
H 2 N<br />
C<br />
H<br />
kijkrichting<br />
(N) 1<br />
C<br />
4 (H)<br />
CH 3<br />
L(+)-alanine<br />
3 (HHH)<br />
Fig. 2.15. L(+)-alanine: de draairichting 1 → 2 → 3 is linksom, dus<br />
L-alanine heeft volgens de CIP-regels de S-configuratie.
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 21<br />
Wanneer in een molecuul meer dan één asymmetrisch C-atoom voorkomt, wordt ieder <strong>van</strong> die<br />
C-atomen afzonderlijk met het CIP-systeem beschreven. Als voorbeeld kiezen we wijnsteenzuur<br />
(Fig. 2.16). Uit de prioriteitstoekenningen rond C-2 en C-3 volgt:<br />
L(+)-wijnsteenzuur = (2R,3R)(+)-wijnsteenzuur.<br />
Dus ook: D(–)-wijnsteenzuur =<br />
2 (OOO)<br />
(2S,3S)(–)-wijnsteenzuur en: meso-wijnsteenzuur<br />
= (2R,3S)-wijnsteenzuur. De<br />
2R<br />
verschillende stereoisomeren, die géén enantiomeren<br />
4 C 1<br />
zijn, noemen we diastereomeren.<br />
COOH<br />
Bijvoorbeeld: D-wijnsteenzuur en meso-wijnsteenzuur<br />
zijn diastereomeren.<br />
3 (OCH)<br />
C-2 H C OH<br />
2.2.4 Geometrische isomerie<br />
Geometrische isomeren verschillen in de<br />
wijze waarop substituenten aan een dubbele<br />
binding zijn gebonden: cis of trans. Belangrijkste<br />
voorbeelden: de alkenen (Fig. 2.17).<br />
De cis/trans-nomenclatuur werkt echter alleen<br />
goed bij di-gesubstitueerde alkenen. Bij drieof<br />
viervoudig gesubstitueerde alkenen is een<br />
andere naamgeving noodzakelijk (Fig. 2.18).<br />
In het nieuwe systeem heten de verbindingen:<br />
(E)-2-broom-1-nitropropeen (A) en (Z)-2-<br />
broom-1-nitropropeen (B) (Fig. 2.18). De<br />
aanduiding ‘E’ komt <strong>van</strong> entgegen (trans) en<br />
‘Z’ komt <strong>van</strong> zusammen (cis). De volgens het<br />
CIP-systeem toegekende prioriteiten zijn<br />
tussen haakjes weergegeven.<br />
Toepassingsregels:<br />
1. Ken aan de substituenten aan elk der<br />
uiteinden <strong>van</strong> de dubbele binding prioriteiten<br />
toe volgens de regels <strong>van</strong> CAHN, INGOLD<br />
en PRELOG.<br />
2. Als de twee groepen met de hoogste<br />
prioriteiten (1-1) aan dezelfde kant <strong>van</strong><br />
het vlak door de p-binding voorkomen<br />
heet de configuratie Z; zitten ze in tegenovergestelde<br />
posities dan is de configuratie<br />
E.<br />
Het E/Z-systeem is dus meer universeel dan<br />
het cis/trans-systeem. Het laatste is te beschouwen<br />
als een subset <strong>van</strong> het eerste.<br />
C-3<br />
H<br />
R 1<br />
C<br />
(A)<br />
C<br />
H<br />
R 2<br />
H<br />
R 1<br />
C<br />
(B)<br />
C<br />
R 2<br />
Fig. 2.17. Een cis-alkeen (A) en een trans-alkeen (B)<br />
(1) Br<br />
HO<br />
C<br />
(2) CH 3<br />
L(+)-wijnsteenzuur<br />
(A)<br />
C<br />
C<br />
H<br />
COOH<br />
H (2)<br />
NO 2<br />
(1)<br />
(1) Br<br />
(2) CH 3<br />
Fig. 2.18. Substitutiepatroon, waarbij de cis/transnomenclatuur<br />
tekortschiet.<br />
1<br />
3R<br />
C<br />
(B)<br />
H<br />
C<br />
3 (OCH)<br />
C<br />
NO 2 (1)<br />
H (2)<br />
4<br />
2 (OOO)<br />
Fig. 2.16. De onderste OH-groep is naar links geprojecteerd:<br />
we hebben te maken met de L-configuratie.<br />
Deze stof blijkt bovendien het polarisatievlak naar<br />
rechts te draaien, dus de volledige naam is: L(+)-<br />
wijnsteenzuur volgens de Fischer-regels; dit wordt<br />
volgens de CIP-regels: (2R,3R)(+)-wijnsteenzuur.
22 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
Zelfstudie 2<br />
1. Geef de Fischerprojecties <strong>van</strong> de aminozuren L-cysteïne en L-serine. Leid daaruit de juiste CIPvoorvoegsels<br />
(R of S) af voor deze verbindingen.<br />
2. Licht toe of U het met de volgende beweringen eens of oneens bent:<br />
a) een verbinding vertoont alleen optische activiteit als deze tenminste één asymmetrisch C-atoom<br />
bevat;<br />
b) verbindingen die volgens de regels <strong>van</strong> Fischer tot de D-reeks behoren krijgen volgens de CIPregels<br />
steeds het voorvoegsel R;<br />
c) als de grootte en het teken <strong>van</strong> de optische draaiing <strong>van</strong> een enantiomeer bekend zijn, weten we<br />
ook dat de andere enantiomeer een even grote optische draaiing zal hebben, maar met een<br />
tegengesteld teken.<br />
3. Teken Fischerprojecties <strong>van</strong>:<br />
a) (2R,3S)-2,3-dihydroxybutaandizuur<br />
b) meso-4,5-dibroomoctaan<br />
c) (4R,5R)-4,5-dichlooroctaan<br />
d) (R)-2-butanol<br />
4. Welk CIP-voorvoegsel hoort bij de volgende projectieformules?<br />
(A) (B) (C)<br />
H<br />
C N<br />
C Br<br />
CH 3<br />
CH<br />
H C CH 2 CH 3<br />
COOH<br />
CH 2<br />
H 3 C<br />
Br<br />
H<br />
C<br />
C<br />
Br<br />
H<br />
CH 3<br />
TABEL 2.2<br />
Enkele atoomnummers<br />
H 1<br />
He 2<br />
C 6<br />
N 7<br />
O 8<br />
F 9<br />
P 15<br />
S 16<br />
Cl 17<br />
Br 35<br />
I 53
Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 23<br />
Verworven vaardigheden Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />
1. Newman-projecties tekenen en toepassen op conformeren (rotameren), zowel <strong>van</strong> lineaire als<br />
cyclische moleculen<br />
2. Absolute configuraties <strong>van</strong> chirale moleculen onderscheiden met het Fischer- en/of het CIPsysteem<br />
3. Definiëren <strong>van</strong> de begrippen enantiomeren, optische antipoden, diastereomeren en<br />
geometrische isomeren<br />
Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, Hoofdstuk 2 (conformaties); Hoofdstuk 3<br />
(stereochemie); beschikbaar in studielandschap
24 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
Hoofdstuk 3<br />
REACTIEMECHANISMEN<br />
3.1 INLEIDING<br />
Chemische reacties worden in levende organismen door enzymen gekatalyseerd en gereguleerd.<br />
Niettemin zijn de principes <strong>van</strong> bepaalde organisch-chemische reactiemechanismen direct <strong>van</strong><br />
toepassing op biochemische reacties. In dit hoofdstuk worden de principes <strong>van</strong> reactiemechanismen<br />
besproken. Enkele daar<strong>van</strong> zijn <strong>van</strong> direct belang voor levende organismen. Ook<br />
dit hoofdstuk heeft zelfstudie-opdrachten; bij de oefenopgaven moet gebruik gemaakt worden<br />
<strong>van</strong> de hier en hiervoor besproken stof en <strong>van</strong> de verwijzingen naar Bruice.<br />
Bij het formuleren <strong>van</strong> een reactiemechanisme moet voorop staan, dat dit in overeenstemming is<br />
met alle rele<strong>van</strong>te experimentele gegevens en voor nieuwe situaties voorspellende kwaliteiten<br />
heeft. Het geeft, schematisch, in een aantal opeenvolgende stappen het verloop <strong>van</strong> een reactie<br />
weer, zodat een goed inzicht mogelijk wordt. Het moet een logische verklaring bieden voor het<br />
verbreken <strong>van</strong> bestaande en het vormen <strong>van</strong> nieuwe bindingen. Sinds men <strong>van</strong> een groot aantal<br />
organisch-chemische reacties de mechanismen is gaan doorgronden, is steeds duidelijker<br />
geworden dat de organische chemie onderverdeeld kan worden in slechts een beperkt aantal<br />
hoofdtypen <strong>van</strong> reacties. Dit heeft een belangrijke ordening tot gevolg gehad, en een einde<br />
gemaakt aan een beeld <strong>van</strong> de organische chemie als een schijnbaar onsamenhangende verzameling<br />
<strong>van</strong> reacties, voorschriften en bijzondere gevallen.<br />
In het kader <strong>van</strong> deze syllabus zullen de hoofdtypes aan de orde komen; in de volgende paragrafen<br />
volgt eerst een korte karakteristiek <strong>van</strong> ieder type, terwijl later een aantal belangrijke voorbeelden<br />
uitvoeriger zal worden besproken.<br />
3.2 INDELING ORGANISCH-CHEMISCHE REACTIES<br />
3.2.1 Polaire reacties<br />
Een eerste groep <strong>van</strong> reacties wordt ‘polair’ genoemd omdat dit type reactie verloopt dankzij de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> polariteit in bindingen, veroorzaakt door de verschillen in elektronegativiteit<br />
<strong>van</strong> elementen. Als eenvoudig voorbeeld noemen we hier de protonering <strong>van</strong> de OH-groep <strong>van</strong><br />
methanol (Fig. 3.1). Het proton wordt<br />
gebonden aan één <strong>van</strong> de vrije elektronenparen H<br />
H H<br />
<strong>van</strong> zuurstof. Daarmee ontstaat een volledig<br />
–<br />
H +<br />
+<br />
positief geladen zuurstofatoom dat dit zal H C O H H C O H<br />
–<br />
–<br />
trachten te compenseren door ladingsdichtheid<br />
–H +<br />
aan de C-O binding te onttrekken. Het resultaat H<br />
H<br />
is dus dat deze C-O binding zwakker wordt.<br />
Fig. 3.1. Zuurstof is elektronegatiever dan koolstof.<br />
De C-O binding heeft dus een polair karakter met<br />
een negatieve lading op zuurstof. Na de<br />
protonering is de polariteit toegenomen.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 25<br />
lege p z<br />
-orbitaal<br />
Carbokation: positief geladen,<br />
elektrofiel, sterk zuur. Eén<br />
orbitaal is leeg, hetgeen leidt<br />
tot sp2-hybridisatie. De drie<br />
sp2 hybride orbitalen liggen<br />
in één vlak in onderlinge hoeken<br />
<strong>van</strong> 120°. De –lege– p z<br />
orbitaal staat loodrecht op<br />
dat vlak. Een carbokation<br />
kan ontstaan bij heterolytische<br />
splitsing <strong>van</strong> een C-<br />
X binding.<br />
X: – +<br />
C X C+<br />
extra elektron<br />
Carbanion: negatief geladen,<br />
nucleofiel, sterke base. De<br />
vier sp3 hybride orbitalen zijn<br />
tetraedrisch gerangschikt.<br />
Alle orbitalen bevatten één<br />
elektron <strong>van</strong> koolstof, terwijl<br />
één orbitaal een extra elektron<br />
bevat, afkomstig <strong>van</strong> het<br />
heterolytisch afgesplitste<br />
deeltje:<br />
C X X + + C: –<br />
Een enkelvoudige binding kan in principe op<br />
twee manieren worden verbroken:<br />
heterolytisch of homolytisch. Deze<br />
mogelijkheden zijn hieronder schematisch<br />
weergegeven.<br />
De twee heterolytisch gevormde koolstofionen<br />
hebben geheel verschillende<br />
eigenschappen. Het carbanion (negatief) is een<br />
Lewis-base en het heeft een tetraedrische<br />
structuur (vieromringing). Vanwege de<br />
negatieve lading wordt het een nucleofiel<br />
deeltje genoemd. Het carbokation (positief) is<br />
een Lewis-zuur en heeft een vlakke structuur<br />
door de drie-omringing. De positieve<br />
elektrische lading maakt het tot een elektrofiel<br />
deeltje. Het koolstofradicaal is elektrisch<br />
neutraal. In afwijking <strong>van</strong> de polaire deeltjes<br />
hebben radicalen een oneven aantal elektronen.<br />
Dit maakt ze zeer reactief, waarbij de neiging<br />
tot octetvorming leidt tot een kettingreactie. De<br />
hierboven beschreven principes zullen met<br />
enkele eenvoudige voorbeelden worden<br />
toegelicht.<br />
3.2.2 Polaire reacties – voorbeelden<br />
3.2.2.1 Nucleofiele substitutie - NaOH reageert<br />
met methylbromide (CH 3<br />
Br) tot methanol en<br />
NaBr volgens onderstaande vergelijking:<br />
CH 3<br />
Br + NaOH → CH 3<br />
OH + NaBr<br />
Koolstofradicaal: elektrisch neutraal.<br />
De hybridisatietoestand<br />
lijkt op sp2; de p z<br />
-orbitaal<br />
bevat echter een elektron,<br />
waardoor de overige<br />
orbitalen niet precies in één<br />
vlak liggen. Drie <strong>van</strong> de vier<br />
orbitalen bevatten ieder twee<br />
elektronen: één <strong>van</strong> koolstof en één <strong>van</strong> het<br />
atoom waarmee een covalente binding bestaat<br />
(zoals X). De vierde orbitaal bevat een<br />
ongepaard elektron. In de tekening hiernaast<br />
zijn alleen de elektronen <strong>van</strong> koolstof zelf<br />
aangegeven. Homolyse <strong>van</strong> een C–X binding<br />
kan men zich als volgt voorstellen:<br />
X• +<br />
C X C•<br />
In het methylbromide is de binding tussen C en<br />
Br gepolariseerd: het broom is daarbij gedeeltelijk<br />
negatief geladen en koolstof voor een<br />
overeenkomstig deel positief. De OH – -deeltjes<br />
(nucleofiel) <strong>van</strong> het NaOH zullen dus in eerste<br />
instantie aanvallen op dit gedeeltelijk positief<br />
geladen C-atoom. Dit kan succesvol verlopen<br />
omdat het broom nu de gelegenheid heeft<br />
meer lading naar zich toe te trekken en<br />
uiteindelijk als Br –- -ion te vertrekken. Een<br />
reactiemechanisme kunnen we dus als volgt<br />
weergeven:<br />
δ+ δ-<br />
HO – + CH 3 –Br → HO–CH 3 + Br –<br />
Het eindresultaat is de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> het ene<br />
nucleofiele deeltje (Br – ) door het andere<br />
(OH - ), hetgeen de typering ‘nucleofiele<br />
substitutie’ verklaart.
26 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
3.2.2.2 Elektrofiele addities - Bij dit type reacties is het aanvallende deeltje elektrofiel, dus<br />
positief en het zal derhalve negatieve reactiepartners zoeken. In het onderstaande voorbeeld<br />
reageert zoutzuur (HCl) met etheen tot chloorethaan:<br />
HCl + CH 2<br />
=CH 2<br />
→ CH 3<br />
CH 2<br />
Cl<br />
In het mechanisme <strong>van</strong> de reactie komt tot uitdrukking dat de eerste aanval gebeurt door een<br />
proton (H + ) afkomstig <strong>van</strong> HCl. De negatief geladen reactiepartner is in dit geval het π-elektronensysteem<br />
<strong>van</strong> etheen. In de eerste stap vindt dus een additie plaats <strong>van</strong> een proton aan etheen:<br />
H + + CH 2<br />
=CH 2<br />
→ CH 3<br />
–CH 2<br />
+<br />
(a)<br />
Daarna vindt additie plaats <strong>van</strong> het Cl – aan het vlakke carbokation, dat daarbij overgaat in een<br />
tetraedrische structuur omdat een vier-omringing ontstaat.<br />
CH 3<br />
–CH 2<br />
+<br />
+ Cl – → CH 3<br />
CH 2<br />
Cl<br />
(b)<br />
Het netto-resultaat is dus de additie <strong>van</strong> één mol HCl aan één mol etheen.<br />
3.2.3 Radicaalreacties<br />
Onder invloed <strong>van</strong> licht vindt een reactie plaats tussen chloor en methaan:<br />
CH 4<br />
+ Cl 2<br />
→ CH 3<br />
Cl + HCl<br />
Dit is een voorbeeld <strong>van</strong> een radicaalreactie. De eerste stap bestaat uit de vorming <strong>van</strong> twee<br />
chloorradicalen onder invloed <strong>van</strong> licht (hν):<br />
hν<br />
1. Cl 2<br />
→ 2Cl•<br />
2. Cl• + H-CH 3<br />
→ H-Cl + •CH 3<br />
In stap (3) reageert het in stap (2) gevormde methylradicaal met Cl 2<br />
, zodat methylchloride wordt<br />
gevormd én een nieuw Cl-radicaal.<br />
3. •CH 3<br />
+ Cl 2<br />
→ Cl-CH 3<br />
+ Cl•<br />
Het in stap (3) gevormde chloorradicaal kan nu in een kettingreactie volgens stap (2) opnieuw<br />
methaan aanvallen. Stap (1) is in principe alleen nodig om de reactie op gang te brengen en<br />
wordt daarom de initiatie-stap genoemd. De stappen (2) en (3) vormen samen de propagatiestappen.<br />
De reactie kan op een aantal manieren aflopen. Ze hebben gemeen dat in dergelijke<br />
stappen (terminatie-stappen (4)) radicalen met elkaar reageren zodat geen nieuwe radicalen<br />
worden gevormd die de kettingreactie zouden kunnen voortzetten.<br />
4. (a) Cl• + Cl• → Cl–Cl<br />
(b) Cl• + •CH 3<br />
→ Cl–CH 3<br />
(c) •CH 3<br />
+ •CH 3<br />
→ CH 3<br />
–CH 3<br />
3.2.4 Pericyclische reacties<br />
Zowel bij nucleofiele/elektrofiele als bij radicaalreacties is sprake <strong>van</strong> duidelijk te definiëren<br />
intermediairen; polair of elektrisch neutraal. Geheel anders ligt dat bij de laatste categorie: de
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 27<br />
pericyclische reacties. Hierbij reageren twee stoffen zonder dat intermediairen aantoonbaar zijn.<br />
In een éénstapsproces vindt een cyclische herverdeling <strong>van</strong> elektronen over de reactanten plaats,<br />
uiteindelijk leidend een reactieproduct. Een inleidend voorbeeld is weergegeven in Fig. 3.2.<br />
TABEL 3.1<br />
Functionele groep<br />
C O<br />
Voorbeeld<br />
carbonyl-groep; komt<br />
o.m. voor in: aldehyden,<br />
ketonen, esters en<br />
carbonzuren<br />
HC<br />
HC<br />
CH 2<br />
+<br />
CH 2<br />
O OCH 3<br />
O<br />
H 2<br />
C<br />
C C<br />
HC ∆T HC CH<br />
CH 2<br />
HC CH 2<br />
C<br />
H 2<br />
OCH 3<br />
C<br />
alkanal (aldehyde)<br />
keton (alkanon)<br />
C<br />
ester<br />
C OH<br />
carbonzuur<br />
C<br />
amide<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O<br />
C<br />
C<br />
alkeen<br />
alkyn<br />
H<br />
C<br />
zuurchloride<br />
amine<br />
C<br />
O<br />
N<br />
Cl<br />
O<br />
O CH 3 C O<br />
C<br />
ethanal (acetaldehyde)<br />
CH 3<br />
aceton (2-propanon)<br />
CH 3 C O CH 3<br />
methylacetaat<br />
CH 3 C OH<br />
azijnzuur (ethaanzuur)<br />
CH 3 C NH 2<br />
ethaanamide<br />
acetylchloride<br />
Cl<br />
ethylamine (aminoethaan)<br />
etheen<br />
H<br />
CH 3<br />
C O<br />
CH 3<br />
C NH 2 CH 3<br />
CH 2 NH 2<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O<br />
C<br />
CH 2 CH 2<br />
C C HC CH<br />
ethyn (acetyleen)<br />
Fig. 3.2. Cyclo-additie <strong>van</strong> 1,3-butadieen en<br />
methyl-propenoaat (methylacrylaat): geen<br />
radicalen of ionen als intermediair.<br />
3.3 FUNCTIONELE GROEPEN<br />
In de organische chemie wordt het begrip<br />
functionele groep gebruikt om een indeling <strong>van</strong><br />
het grote aantal verbindingen mogelijk te<br />
maken. Een functionele groep is een typerend<br />
structuurkenmerk <strong>van</strong> een bepaalde klasse <strong>van</strong><br />
verbindingen. Verbindingen kunnen meer dan<br />
een functionele groep bevatten. Een voorbeeld<br />
<strong>van</strong> een functionele groep vormt de klasse <strong>van</strong><br />
de aldehyden (alkanalen) die alle het typerende<br />
structuurkenmerk –CH=O hebben. Het begrip<br />
functionele groep biedt ook de mogelijkheid de<br />
reactiviteit <strong>van</strong> bepaalde (groepen <strong>van</strong>)<br />
verbindingen te voorspellen. Stoffen met<br />
eenzelfde functionele groep hebben bij<br />
benadering dezelfde reactiviteit.<br />
In Tabel 3.1 zijn een aantal functionele groepen,<br />
hun namen en een enkele vertegenwoordiger<br />
<strong>van</strong> iedere klasse weergegeven.<br />
3.3.1 Polariteit en reactiviteit<br />
Verschil in elektronegativiteit tussen atomen<br />
veroorzaakt een niet symmetrische ladingsverdeling<br />
in de binding tussen die atomen.<br />
☞Ga na hoe de polariteit verdeeld is bij de<br />
functionele groepen in Tabel 3.1.<br />
Een uitzonderingspositie nemen de verzadigde<br />
koolwaterstoffen in: (methaan, ethaan, enz.). Er<br />
is zo weinig verschil in de elektronegativiteit<br />
<strong>van</strong> C en H (zie Tabel 1.1) dat er nauwelijks<br />
polariteit in een C–H-binding is aan te wijzen.<br />
Dit heeft op zijn beurt een geringe polariteit <strong>van</strong>
28 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
het koolwaterstofmolecuul als geheel tot gevolg: ze zijn apolair. Een verdere consequentie is de<br />
geringe reactiviteit. Een aanvallend nucleofiel of elektrofiel deeltje zal weinig mogelijkheden<br />
voor een succesvolle interactie met een koolwaterstofmolecuul, of een deel daar<strong>van</strong>, hebben<br />
omdat een tegengesteld geladen reactiepartner hierin niet voorkomt. Ook radicalen zullen<br />
betrekkelijk moeilijk worden gevormd omdat het daarvoor noodzakelijk is dat een stabiele C–Hof<br />
C–C-binding <strong>van</strong> het koolwaterstofmolecuul wordt verbroken.<br />
3.3.2 Dipolen<br />
Is polariteit in een binding wel aanwezig dan heeft dat een dipoolmoment tot gevolg. Het<br />
dipoolment (µ) is het product <strong>van</strong> lading en afstand en is bijgevolg een vector. De lading (q)<br />
wordt uitgedrukt in elektrostatische eenheden (ese) en de afstand in centimeters. De lading <strong>van</strong><br />
een elektron is 4.8•10 –10 ese; dus het dipoolmoment als gevolg <strong>van</strong> de aanwezigheid <strong>van</strong> een<br />
proton en een elektron op 1 Å (=10 –8 cm) afstand wordt:<br />
µ = q•d → µ = 4.8•10 –10 •10 -8 •10 18 (Debye)<br />
De factor 10 18 is ingevoerd om een beter te hanteren getal te krijgen, dat als eenheid <strong>van</strong><br />
dipoolmoment kan fungeren. De gebruikelijke eenheid is 'Debye' (D), naar de Nederlandse<br />
chemicus Peter Debye (Nobelprijs 1936) en ontdekker <strong>van</strong> het dipoolfenomeen.<br />
Het dipoolmoment <strong>van</strong> een molecuul is de vectoriële som <strong>van</strong> de dipoolmomenten <strong>van</strong> de<br />
afzonderlijke bindingen in een molecuul. Het vectoriële karakter <strong>van</strong> het dipoolmoment heeft tot<br />
gevolg dat een symmetrisch molecuul geen resulterend moment heeft, ondanks de verschillen in<br />
de elektronegativiteiten tussen de elementen. Bijvoorbeeld tetrachloorkoolstof (CCl 4<br />
) heeft µ=0<br />
als gevolg <strong>van</strong> de gelijke, maar tegengesteld gerichte dipoolmomenten in de verschillende C–Cl<br />
TABEL 3.2<br />
Verbinding d C–X<br />
(Å) µ(D) sterkte C–X<br />
(kcal/mol)<br />
CH 3<br />
F 1.39 1.82 110<br />
CH 3<br />
Cl 1.78 1.94 85<br />
CH 3<br />
Br 1.93 1.79 71<br />
CH 3<br />
I 2.14 1.64 57<br />
bindingen. Ter illustratie zijn in Tabel 3.2 de C–X afstanden, dipoolmomenten en de C–X bindingssterktes<br />
<strong>van</strong> enkele halogeenalkanen opgenomen.<br />
Merk op dat de fluorverbinding een kleiner dipoolmoment heeft dan de overeenkomstige<br />
chloorverbinding. Een fluoratoom heeft echter een relatief kleine doorsnee (wat de C–X afstand<br />
eveneens klein maakt), en een grote elektronegativiteit. Als bovengrens <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> µ<br />
vergelijken we het dipoolmoment <strong>van</strong> NaCl (9.0 D; volledig ionisch) met die <strong>van</strong> de<br />
verbindingen in Tabel 3.2.<br />
Bij verbindingen met een dipolair karakter zijn de intermoleculaire aantrekkingskrachten groter<br />
dan bij moleculen zonder dipool, de apolaire stoffen. Dit komt o.m. tot uitdrukking in de hogere<br />
kookpunten <strong>van</strong> polaire stoffen.<br />
Een bijzonder geval <strong>van</strong> dipool-dipool interactie dat voor levende organismen <strong>van</strong> groot belang<br />
is, is de waterstofbrug. Deze ontstaat zodra een positief gepolariseerd H-atoom de gelegenheid<br />
heeft een negatief gepolariseerde partner te binden. Een belangrijk voorbeeld vormen de<br />
waterstofbruggen tussen de baseparen A–T en G–C in de DNA-dubbelstreng (Fig. 3.3), waarbij<br />
tegenover iedere purine-base (A en G) steeds een pyrimidine-base (T en C) ligt.<br />
3.3.3 Polariteit en mesomerie<br />
In Hoofdstuk 1 hebben we een aantal regels opgesteld voor het formuleren <strong>van</strong> mesomere<br />
structuren (ook genoemd: 'resonantie-hybriden' of 'grensstructuren'). Aan de polariteitseigenschappen<br />
<strong>van</strong> bindingen ontlenen we echter nog een belangrijke regel, namelijk die welke
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 29<br />
voorschrijft dat de geformuleerde structuren in<br />
overeenstemming moeten zijn met de<br />
elektronegativiteit <strong>van</strong> de deelnemende atomen<br />
(Fig. 3.4).<br />
Fig. 3.4. De mesomere<br />
structuren (a) en<br />
(b) zijn niet even<br />
waarschijnlijk: door de<br />
grotere elektronegativiteit<br />
<strong>van</strong> Cl is<br />
structuur (b) niet<br />
realistisch en zal dus<br />
weinig bijdragen.<br />
CH 2<br />
CHCl<br />
+ –<br />
CH 2 CHCl<br />
– +<br />
CH 2 CHCl<br />
(a)<br />
(b)<br />
CH 3<br />
H<br />
O H N<br />
N H N<br />
N<br />
T<br />
O<br />
H<br />
N H O<br />
A<br />
N<br />
N<br />
N<br />
N<br />
3.4 CONFORMATIES ALKANEN<br />
In Hoofdstuk 2 hebben we de Newmanprojecties<br />
<strong>van</strong> ethaan en cyclohexaan<br />
behandeld. Daarbij bleek dat de rotatiebarrière<br />
tussen de eclipsed en staggered conformaties<br />
<strong>van</strong> ethaan 3 kcal/mol bedraagt. Een CH 3<br />
-<br />
groep heeft drie C–H-bindingen; de overgang<br />
<strong>van</strong> een staggered naar een eclipsed<br />
conformatie 'kost' dus 1 kcal/mol per C–H<br />
binding bij ethaan.<br />
Bij langere lineaire koolwaterstoffen treden<br />
nog andere interacties op, die aanleiding zijn<br />
tot het ontstaan <strong>van</strong> een meer complexe<br />
rotatiebarrière. Als voorbeelden nemen we<br />
propaan en butaan, en geven de Newmanprojecties<br />
en de 'zaagbok'-modellen <strong>van</strong> deze<br />
verbindingen (Fig. 3.5 en 3.6). Het<br />
energieverschil <strong>van</strong> 3.4 kcal/mol tussen de<br />
eclipsed en staggered corformeren <strong>van</strong> propaan<br />
is opgebouwd uit twee verschillende bijdragen,<br />
namelijk uit de interacties tussen de C–Hbindingen<br />
<strong>van</strong> de twee methylgroepen (ten<br />
N<br />
C<br />
N<br />
O<br />
Fig. 3.3. Waterstofbruggen (gearceerd) tussen de<br />
baseparen A-T (2) en G-C (3) <strong>van</strong> DNA.<br />
H<br />
H<br />
CH 3<br />
CH 3 CH 3<br />
H<br />
H<br />
CH 3<br />
staggered anti<br />
H<br />
CH 3<br />
H<br />
H<br />
H H H H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
CH 3<br />
C–C eclipsed C–H eclipsed C–H eclipsed<br />
H<br />
H<br />
N<br />
N<br />
H<br />
G<br />
CH 3 CH 3<br />
CH 3 H H<br />
CH 3<br />
H<br />
H<br />
HCH 3<br />
H<br />
staggered gauche staggered gauche<br />
H<br />
N<br />
H<br />
HCH 3<br />
N<br />
H<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C-H eclipsed<br />
C-C eclipsed<br />
C-H eclipsed<br />
H<br />
staggered<br />
CH 3<br />
H<br />
eclipsed<br />
HCH 3<br />
3.8<br />
0.9<br />
4.5<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
Fig. 3.5. Zaagbokmodellen (boven) en Newmanprojecties<br />
<strong>van</strong> propaan. Het energieverschil tussen<br />
de eclipsed en staggered conformaties is hier 3.4<br />
kcal/mol.<br />
0 ° 120° 240° 360°<br />
anti<br />
gauche<br />
gauche<br />
anti<br />
Fig. 3.6 Conformeren <strong>van</strong> butaan en de verschillende<br />
rotatiebarrières. De energieverschillen<br />
tussen de conformeren zijn opgebouwd uit de<br />
bijdragen <strong>van</strong> afzonderlijke interacties zoals<br />
weergegeven in Tabel 3.3.
30 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
koste <strong>van</strong> 2x1 kcal/mol) en die tussen een C–C-binding <strong>van</strong> de ene en een C–H-binding <strong>van</strong> de<br />
andere methylgroep (1.4 kcal/mol). Bij butaan is meer dan een staggered conformatie mogelijk:<br />
naast de energetisch gunstigste conformeer – de staggered anti – zijn er twee spiegelbeelden <strong>van</strong><br />
dezelfde energie-inhoud die we gauche conformaties noemen (Fig. 3.6). In Tabel 3.3 zijn de<br />
elementaire energiebijdragen in de diverse conformaties samengevat.<br />
Zodra de groepen groter zijn dan een H-atoom –<br />
bijvoorbeeld een methylgroep– is er naast de<br />
ladings-interactie ook een sterische factor. Deze<br />
laatste is vooral <strong>van</strong> belang bij de gauche en C-Ceclipsed<br />
TABEL 3.3<br />
H---------- H eclipsed 1.0 kcal/mol<br />
conformeren. Het effect <strong>van</strong> deze H---------- CH 3 eclipsed 1.4<br />
sterische factor komt tot uiting bij butaan, waar CH 3 ----------CH 3 eclipsed 2.5<br />
de energieën <strong>van</strong> de conformeren weer iets verder CH 3 ----------CH 3 staggered gauche 0.9<br />
uit elkaar liggen dan bij propaan: het maximale<br />
verschil bij butaan is 4.5 kcal/mol. De C-Ceclipsed<br />
conformatie <strong>van</strong> butaan komt bij kamertemperatuur<br />
niet voor; 25% is gauche en 75%<br />
anti. De meest stabiele conformatie <strong>van</strong> langere<br />
verzadigde koolwaterstoffen is die waarbij alle<br />
groepen in staggered posities staan. Dit leidt tot<br />
een zigzag-vorm <strong>van</strong> de keten (Fig. 3.7). Een<br />
zigzag-vorm is ook waarneembaar in de<br />
ringvorm (stoel) <strong>van</strong> cyclische verzadigde<br />
koolwaterstoffen (Fig. 2.2).<br />
3.5 ELEKTROFIELE REACTIES<br />
H H H H H H H H H H<br />
H 3 C CH 3<br />
H H H H H H H<br />
Fig. 3.7. Meest stabiele conformatie <strong>van</strong> langere<br />
verzadigde koolwaterstoffen, hier afgebeeld:<br />
undekaan.<br />
CH 3<br />
C<br />
3.5.1 Elektrofiele addities aan alkenen<br />
Reacties waarbij het primaire aanvallende<br />
agens elektrofiel is, behoren natuurlijk tot de CH 3<br />
categorie der polaire reacties. Tegenover het<br />
aanvallende elektrofiele deeltje staat derhalve<br />
een nucleofiele reactiepartner. Als voorbeelden<br />
<strong>van</strong> additiereacties nemen we de additie <strong>van</strong><br />
H-X (X=halogeen, F, Cl, Br of I) aan 2-methylpropeen<br />
(Fig. 3.8) en methylcyclohexeen (Fig.<br />
3.11.) Het mechanisme <strong>van</strong> deze reactie kan als<br />
volgt worden weergegeven (Fig. 3.9). In de<br />
eerste stap valt H + aan op de π-elektronen. De<br />
C-atomen aan de dubbele binding zijn sp2-<br />
gehybridiseerd en hebben dus een vlakke drieomringing.<br />
Zodra H + aanvalt ontstaat een<br />
carbokation (ook sp2, met lege p z<br />
-orbitaal) en<br />
tegelijkertijd een sp3-gehybridiseerde<br />
H<br />
H 3 C<br />
H<br />
H + H 3 C<br />
+ H<br />
C C<br />
H 3 C H H 3 C<br />
H<br />
C<br />
H<br />
H<br />
1-chloor-2-methylpropaan,<br />
90%<br />
CH 3<br />
H<br />
H C C Cl<br />
CH 3<br />
Fig. 3.8. Elektrofiele additie <strong>van</strong> HCl aan<br />
2-methylpropeen. De reactie verloopt regioselectief:<br />
voor meer dan 90% wordt het 2-chloor-<br />
2-methylpropaan gevormd. Het isomere 1-chloor-<br />
2-methylpropaan wordt vrijwel niet gevormd.<br />
Cl –<br />
H 3 C<br />
Cl<br />
H 3 C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
lege p z -orbitaal<br />
Fig. 3.9 Mechanistische stappen <strong>van</strong> de elektrofiele additie <strong>van</strong> HCl aan 2-methylpropeen. Als<br />
intermediair treedt het meest stabiele carbokation op; dit verklaart de regioselectiviteit.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 31<br />
methylgroep. De overgang <strong>van</strong> sp2- naar sp3-hybridisatie <strong>van</strong> het ene C-atoom kost energie, en<br />
verloopt daardoor relatief langzaam. De energie die nodig is om dit reactieve intermediair te<br />
vormen wordt de activeringsenergie genoemd. In het energieprofiel <strong>van</strong> de reactie is dit nader<br />
aangegeven (Fig. 3.10).<br />
Energie<br />
(CH 3<br />
) 2<br />
C=CH 2<br />
+ HCl<br />
1 e overgangstoestand ('transition state')<br />
activeringsenergie<br />
begintoestand<br />
2 e overgangstoestand<br />
(CH 3<br />
) 2<br />
C +<br />
carbokation<br />
energieverschil<br />
begin / eind<br />
(CH 3<br />
) 3<br />
Cl<br />
eindtoestand<br />
Reactiecoördinaat<br />
Fig. 3.10. Energieprofiel <strong>van</strong> de elektrofiele additie<br />
<strong>van</strong> HCl aan 2-methylpropeen.<br />
In dit geval is de energietoestand <strong>van</strong> de<br />
eindsituatie lager dan die <strong>van</strong> het begin, de<br />
reactie levert dus energie: hij is exotherm. De<br />
ligging <strong>van</strong> de energiemaxima <strong>van</strong> de<br />
overgangstoestanden in het profiel is een<br />
belangrijke maat voor de reactiesnelheid.<br />
Het intermediair met het carbokation vormt<br />
de basis voor de structuur <strong>van</strong> het<br />
eindproduct. In dit geval is door de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> Cl – een snelle volgreactie<br />
mogelijk die leidt tot het aangegeven<br />
eindproduct. Als de reactie wordt uitgevoerd<br />
in waterig milieu kan in de laatste stap<br />
concurrentie optreden tussen Cl – en OH – en<br />
kan additie <strong>van</strong> H 2<br />
O in plaats <strong>van</strong> HCl het<br />
eindresultaat zijn. Ondanks het optreden <strong>van</strong><br />
één intermediair wordt de aard <strong>van</strong> het eindproduct dus wezenlijk beïnvloed door de overige<br />
reactiecondities. Als geen Cl – of ander toegevoegd nucleofiel aanwezig is, kan het carbokation<br />
aanvallen op de dubbele binding <strong>van</strong> een tweede molecuul 2-methylpropeen. Dit leidt in eerste<br />
instantie tot dimerisatie.<br />
Uit de structuur <strong>van</strong> het eindproduct (Fig. 3.9) leiden we af dat C-2, een tertiair C-atoom, een<br />
carbokation werd na additie <strong>van</strong> het proton aan C-1. De vraag rijst dan waarom het proton niet<br />
aan C-2 addeert onder gelijktijdige vorming <strong>van</strong> een (primair) carbokation op C-1.<br />
Experimenteel is gebleken dat de vorming <strong>van</strong> een primair carbokation meer energie kost dan<br />
<strong>van</strong> een tertiair carbokation. Het laatste is dus onder normale omstandigheden een veel<br />
waarschijnlijker proces. In Tabel 3.4 zijn de energieën samengevat nodig voor het splitsen <strong>van</strong><br />
de verschillende typen C–H-bindingen om daarmee de overeenkomstige primaire, secundaire of<br />
tertiare carbokationen te genereren. Hieruit blijkt dat een tertiair carbokation het meest stabiel is,<br />
TABEL 3.4 CARBOKATIONVORMING<br />
C–H-binding<br />
splitsen aan<br />
∆H (kcal/mol)<br />
primair C-atoom 195<br />
secundair C-atoom 173<br />
tertiair C-atoom 157<br />
carbokationen (secundair tegenover tertiair) de regioselectiviteit.<br />
dus relatief gemakkelijk wordt gevormd.<br />
Daarmee is een experimentele verklaring<br />
gegeven voor de regioselectiviteit <strong>van</strong> deze<br />
reactie.<br />
Als tweede voorbeeld nemen we de regioselectieve<br />
additie <strong>van</strong> HBr aan methylcyclohexeen<br />
(Fig. 3.11). Ook hier verklaart<br />
een verschil in stabiliteit <strong>van</strong> de mogelijke<br />
HBr<br />
H<br />
Br<br />
+<br />
Br<br />
H<br />
CH 3<br />
CH3<br />
CH 3<br />
Fig. 3.11. Regioselectieve additie <strong>van</strong> HBr aan methylcyclohexeen. Het tussen haken geplaatste product<br />
wordt niet gevormd.
32 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
Op grond <strong>van</strong> deze en andere experimenten werd door Markovnikov de volgende – empirische –<br />
regel opgesteld:<br />
Bij additie <strong>van</strong> HX aan een alkeen komt de H altijd aan het C-atoom dat al de meeste H-atomen<br />
heeft; het X-atoom komt aan het andere.<br />
Als theoretische basis wordt het begrip hyperconjugatie gehanteerd. Dit is een bijzondere vorm<br />
<strong>van</strong> stabiliserende interactie tussen elektronen <strong>van</strong> een C–H σ–binding met de lege p z<br />
-orbitaal<br />
<strong>van</strong> het carbokation (Fig. 3.12). Als een tertiair C + -ion is ontstaan kan de lege p z<br />
-orbitaal<br />
gestabiliseerd worden door ieder <strong>van</strong> de<br />
drie C–H σ–bindingen <strong>van</strong> de methylgroep.<br />
Vergelijk dit met de andere mogelijkheid,<br />
een primair C + -ion zou in dat<br />
geval gestabiliseerd moeten worden door<br />
de elektronen <strong>van</strong> slechts één C–H<br />
σ-binding (zie ook: Bruice, pp. 131 - 134).<br />
Naast regioselectiviteit kan ook<br />
stereoselectiviteit optreden. Dit doet zich<br />
voor bij de additie <strong>van</strong> Br 2<br />
aan een<br />
geschikt alkeen, bijvoorbeeld cyclopenteen<br />
(Fig. 3.13). Deze additie levert<br />
uitsluitend een trans-reactieproduct op.<br />
De verklaring daarvoor is als volgt: het Br 2<br />
molecuul wordt op de nadering <strong>van</strong> de<br />
π-elektronen <strong>van</strong> de dubbele binding<br />
gepolariseerd, het krijgt een (+)- en een (–)-<br />
kant. Na de eerste interactie wordt het<br />
bromonium (Br + )-deeltje geaddeerd aan de<br />
dubbele binding en blijft een bromide<br />
(Br – )-deeltje over. Het sterk elektronenzuigende<br />
Br + -deeltje maakt dat de<br />
C-atomen aan de dubbele binding<br />
gedeeltelijk een carbokation-karakter<br />
hebben. Het Br – -deeltje valt aan op een<br />
C-atoom <strong>van</strong> de best toegankelijke zijde<br />
<strong>van</strong> de vijfring, d.i. de zijde waar niet een<br />
relatief groot Br + -deeltje zich bevindt. Dit<br />
leidt dus tot een trans-additieproduct.<br />
(A)<br />
(B)<br />
H 3 C<br />
H 3 C<br />
H<br />
H 3 C<br />
H 3 C<br />
+<br />
Fig. 3.12. Hyperconjugatie; als een tertiair carbokation<br />
is ontstaan zoals bij (A) dan heeft de lege p z<br />
-<br />
orbitaal drie stabilisatiemogelijkheden door interactie<br />
met de σ-elektronen <strong>van</strong> de drie C–H-bindingen. In<br />
geval (B) is er slechts één mogelijkheid.<br />
Fig. 3.13. Trans-additie <strong>van</strong> Br 2<br />
aan cyclopenteen.<br />
+<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
Br –<br />
H H H Br<br />
Br 2<br />
H H Br + Br<br />
H<br />
H
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 33<br />
3.5.2 Gemengde mechanismen<br />
De elektrofiele additie <strong>van</strong> HBr aan 3-broompropeen zou volgens het mechanisme <strong>van</strong> de elektrofiele<br />
additie (regel <strong>van</strong> Markovnikov) moeten leiden tot 1,2-dibroompropaan (Fig. 3.14A).<br />
Onder verschillende condities vond men echter een mengsel <strong>van</strong> 1,3- en 1,2-dibroompropaan<br />
met een variërende samenstelling. Men ontdekte dat, afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities, twee<br />
mechanistische routes leiden tot verschillende hoeveelheden <strong>van</strong> de eindproducten. Product A<br />
(Fig. 3.14) is het resultaat <strong>van</strong> elektrofiele additie volgens de Markovnikov-regel. De eerste stap<br />
is de additie <strong>van</strong> het proton aan C–1, leidend tot het ontstaan <strong>van</strong> een secundair C + -ion op C–2,<br />
3-broompropeen<br />
H 2 C CH CH 2 Br<br />
H<br />
H 2 C<br />
Br<br />
H 2 C<br />
Br<br />
CH<br />
+<br />
H<br />
CH<br />
Liq. HBr<br />
(A)<br />
CH 2 Br<br />
(B)<br />
CH 2 Br<br />
Fig. 3.14. Additie <strong>van</strong><br />
HBr aan alkenen leidt tot<br />
een tweetal reactieproducten:<br />
(A) 1,2-dibroompropaam<br />
zoals verwacht volgens<br />
de regel <strong>van</strong><br />
Markovnikov;<br />
(B) 1,3-dibroompropaan<br />
volgens een anti-<br />
Markovnikov route, die<br />
het resultaat is <strong>van</strong> een<br />
radicaalmechanisme.<br />
omdat dit stabieler is dan een primair C + -ion.<br />
In de tweede en laatste stap vindt additie <strong>van</strong><br />
Br – aan het secundaire C + -ion plaats en ontstaat<br />
het 1,2-dibroompropaan. Product B wordt<br />
gevormd volgens een radicaalmechanisme en<br />
leidt tot anti-Markovnikov additie. De<br />
initiatiestap (zie ook paragraaf 3.2.3) vindt<br />
plaats onder invloed <strong>van</strong> sporen peroxiden die<br />
uit het uitgangsmateriaal 3-broompropeen zelf<br />
kunnen ontstaan, of andere peroxiden die als<br />
verontreiniging in oplosmiddelen kunnen<br />
voorkomen. We zullen peroxiden algemeen<br />
aangeven met R-O-O-R. Uit peroxiden vormen<br />
zich gemakkelijk de eerste radicalen door<br />
homolyse <strong>van</strong> de O–O-binding. Dit leidt tot<br />
alkoxyradicalen <strong>van</strong> het type R–O•. Daarna treden de volgende stappen op:<br />
1. R–O• + H–Br → R–OH + Br•<br />
2. H 2<br />
C=CH-CH 2<br />
Br + Br• → BrCH 2<br />
–HC•–CH 2<br />
Br<br />
3. BrCH 2<br />
–HC•–CH 2<br />
Br + HBr → BrCH 2<br />
–CH 2<br />
–CH 2<br />
Br + Br•<br />
De volgorde <strong>van</strong> de stappen is typerend voor een radicaalreactie. Zolas bekend is, is stap 1 de<br />
initiatiestap, de stappen 2 en 3 zijn propagatiestappen. Het C•-radicaal, voor het eerst gevormd in<br />
stap 2 is een secundair C•-radicaal, dat op zijn beurt aanvalt op een HBr molecuul. In principe is<br />
ook de vorming <strong>van</strong> een primair C-radicaal mogelijk, maar het ontstaan <strong>van</strong> respectievelijk een<br />
primair, secundair of tertiair C-radicaal is niet even waarschijnlijk. Evenals de vorming <strong>van</strong><br />
carbokationen, kost de vorming <strong>van</strong> C-radicalen een verschillende hoeveelheid energie,<br />
afhankelijk <strong>van</strong> het type C–H-binding dat moet worden verbroken. In Tabel 3.5 zijn de<br />
dissociatie-enegieën samengevat, die nodig zijn voor de homolyse <strong>van</strong> de verschillende C–Hbindingen.<br />
De relatieve stabiliteit <strong>van</strong> C-radicalen is dus<br />
analoog aan die <strong>van</strong> carbo-kationen:<br />
TABEL 3.5 C-RADICAALVORMING<br />
C–H-binding<br />
splitsen aan<br />
∆H (kcal/mol)<br />
primair C-atoom 98<br />
secundair C-atoom 95<br />
tertiair C-atoom 92<br />
tertiair > secundair > primair<br />
Dit gegeven biedt een verklaring voor de vorming<br />
<strong>van</strong> het 1,3-dibroompropaan. De experimentele<br />
waarneming dat een productmengsel met een<br />
variabele samenstelling wordt gevonden berust in<br />
dit geval op de twee principieel verschillende<br />
reactiemechanismen die kunnen optreden.
34 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
3.5.3 Energieprofielen<br />
Het energieprofiel <strong>van</strong> een reactie geeft op een aanschouwelijke wijze weer welke energiebarrières<br />
in een een bepaald mechanisme voorkomen. Let daarbij op de volgende twee punten:<br />
1. Ligging <strong>van</strong> maxima en minima <strong>van</strong> overgangstoestanden en intermediairen.<br />
2. Ligging <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> begin- en eindtoestand.<br />
In Fig. 3.15 zijn enkele basistypen samengebracht, waardoor het mogelijk is deze kenmerken in<br />
meer ingewikkelde profielen te herkennen. Ligt het eindniveau lager dan het beginniveau, dan is<br />
de reactie exotherm, terwijl de hoogte <strong>van</strong> de activeringsenergie een goede maat is voor de<br />
reactiesnelheid.<br />
Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> een reactie met een<br />
variabele productopbrengst is de additie <strong>van</strong><br />
HBr aan 1,3-butadieen. Ook hier is de<br />
regiospecificiteit afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities,<br />
in het bijzonder <strong>van</strong> de<br />
reactietemperatuur. Het verschil met het<br />
voorbeeld <strong>van</strong> Fig. 3.14 is dat hier niet<br />
carbokationen én koolstofradicalen deelnemen,<br />
maar uitsluitend carbokationen als<br />
sleutelintermediairen (Fig. 3.16).<br />
snel,<br />
exotherm<br />
langzaam,<br />
exotherm<br />
snel,<br />
endotherm<br />
Fig. 3.15. Basistypen <strong>van</strong> energieprofielen<br />
langzaam,<br />
endotherm<br />
Fig. 3.16. Kinetische en<br />
thermodynamische controle <strong>van</strong> de<br />
elektrofiele additie <strong>van</strong> HBr aan<br />
1,3-butadieen.<br />
H<br />
Br<br />
1,2-adduct<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
Een secundair carbokation wordt gemakkelijker<br />
gevormd dan een primair. Bij<br />
relatief lage temperatuur zal de mesomeer<br />
met het primaire carbokation dus<br />
weinig bijdragen.<br />
Resultaat: bij lage temperatuur (0°C) bestaat<br />
71% <strong>van</strong> het productmengsel uit het<br />
1,2-adduct, en slechts 29% uit het 1,4-<br />
adduct. Dit wordt 'kinetische controle' <strong>van</strong><br />
een reactie genoemd.<br />
1,3-butadieen<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
H<br />
H +<br />
secundair C +<br />
Br – H 2 C<br />
+<br />
CH CH CH 2<br />
H<br />
H 2 C CH CH<br />
+<br />
CH 2<br />
primair C +<br />
Bij relatief hoge temperatuur is het mogelijk<br />
de hoge activeringsenergie voor de<br />
vorming <strong>van</strong> grote hoeveelheden <strong>van</strong> het<br />
primaire carbokation te compenseren.<br />
Hierdoor ontstaat het 1,4-adduct. Bij hoge<br />
temperatuur (40°C) is de samenstelling<br />
<strong>van</strong> het productmengsel: 85% 1,4- en<br />
15% 1,2-adduct. Let op de lage positie<br />
<strong>van</strong> het 1,4-adduct in het energieprofiel.<br />
Onder deze omstandigheden noemt men<br />
de reactie 'thermodynamisch gecontroleerd'.<br />
H<br />
Br<br />
Br –<br />
H 2 C<br />
CH<br />
1,4-adduct<br />
CH CH 2<br />
De verschillende productverhoudingen moeten<br />
in dit geval geheel op rekening worden<br />
geschreven <strong>van</strong> het verschil in activeringsenergie<br />
voor de vorming <strong>van</strong> respectievelijk<br />
het 1,2- en het 1,4-adduct. Dit is weergegeven<br />
in het energieprofiel <strong>van</strong> de reactie (Fig. 3.17).<br />
De reactietemperatuur kan dus een belangrijke<br />
parameter zijn in het sturen <strong>van</strong> de regiospecificiteit<br />
<strong>van</strong> een bepaalde reactie.<br />
1,2-adduct;<br />
kinetische<br />
ontrole<br />
mesomere<br />
carbokationen<br />
1,4-adduct;<br />
thermodynamische<br />
controle<br />
Fig. 3.17. Energieprofiel <strong>van</strong> de additieroutes <strong>van</strong><br />
HBr of Br 2<br />
aan 1,3-butadieen.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 35<br />
Een laatste voorbeeld is de bromering (Br 2<br />
-additie) <strong>van</strong> 1,3-butadieen (Fig. 3.18). De eerste stap<br />
verloopt zoals uiteengezet voor de bromering <strong>van</strong> cyclopenteen (Fig. 3.13). De π-electronen <strong>van</strong><br />
butadieen polariseren het Br 2<br />
-molecuul en een Br + -deeltje wordt geaddeerd. Het bijzondere <strong>van</strong><br />
Fig. 3.18. Kinetische controle<br />
<strong>van</strong> de bromering <strong>van</strong><br />
1,3-butadieen leidt hoofdzakelijk<br />
tot het 1,2-dibroomadduct.<br />
Dit treedt op bij relatief lage<br />
temperatuur. Bij hogere<br />
temperatuur is voldoende<br />
energie beschikbaar voor de<br />
thermodynamisch gecontroleerde<br />
vorming <strong>van</strong> het<br />
1,4-adduct.<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
Br + –Br –<br />
Br<br />
+<br />
H 2 C CH<br />
Br<br />
secundair C +<br />
CH CH 2<br />
+<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
primair C +<br />
Br –<br />
Br –<br />
1,2-adduct<br />
Br Br<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
Br<br />
Br<br />
H 2 C CH CH CH 2<br />
1,4-adduct<br />
het substraat butadieen is echter, dat daarbij in principe twee typen carbokation kunnen ontstaan<br />
(vgl. Fig. 3.16). Ook hier zien we dat, afhankelijk <strong>van</strong> de reactietemperatuur, het 1,2-adduct (bij<br />
lage temperatuur, secundair carbokation als intermediair, kinetische controle) of het 1,4-adduct<br />
(bij hoge temperatuur, primair carbokation intermediair, thermodynamische controle) overheerst.<br />
De kwalificatie 'kinetische' controle geeft aan dat de reactie verloopt via het intermediair met een<br />
relatief lage activeringsenergie, terwijl 'thermodynamische' controle verwijst naar de grotere<br />
stabiliteit <strong>van</strong> het 1,4-eindproduct (lagere ligging in het energieprofiel) t.o.v. die <strong>van</strong> het 1,2-<br />
eindproduct.<br />
3.5.4 Elektrofiele aromatische reacties (zie ook: Bruice, pp. 606 - 641)<br />
De π-elektronen in aromatische verbindingen (benzeen, enz.) geven met betrekking tot stabiliteit<br />
en reactiviteit, een bijzonder karakter aan die verbindingen. De mesomerie of resonantie zoals<br />
die voorkomt in benzeen en andere aromaten is energetisch zeer voordelig. In het algemeen<br />
kunnen π-elektronen <strong>van</strong> dubbele bindingen een energetisch gunstige interactie aangaan mits de<br />
deelnemende atoom-orbitalen op een passende onderlinge afstand zitten. In 1,3-butadieen leidt<br />
dat tot een delokalisatie <strong>van</strong> de π-elektronen en er ontstaat een nieuwe molecuulorbitaal die<br />
energetisch gunstiger ligt dan bij moleculen met geïsoleerde dubbele bindingen waar<strong>van</strong> de<br />
π-orbitalen niet kunnen overlappen. Vergelijk daartoe de hydrogeneringswarmten <strong>van</strong> 1-penteen,<br />
1,4-pentadieen en 1,3-pentadieen (Tabel 3.6). De hydrogenering tot pentaan <strong>van</strong> één dubbele<br />
binding levert 127 kJ/mol. Bij 1,4-pentadieen met twee geïsoleerde dubbele bindingen levert dat<br />
precies tweemaal zoveel. Bij 1,3-pentadieen met twee geconjugeerde dubbele bindingen levert<br />
hydrogenering minder dan tweemaal 127 kJ/mol. Dit verschil wordt veroorzaakt door het extra<br />
effect <strong>van</strong> delokalisatie <strong>van</strong> π-elektronen.<br />
Om een kwantitatieve indruk <strong>van</strong> dit effect bij aromatische verbindingen te krijgen vergelijken<br />
we de potentiële energieën <strong>van</strong> cyclohexaan, cyclohexeen en cyclohexadieen – alle<br />
niet-aromatisch – met benzeen (Fig.3.19).<br />
Tabel 3.6<br />
H 3 C<br />
H 2 C<br />
H 3 C<br />
C<br />
H 2<br />
C<br />
H<br />
C<br />
H<br />
Hydrogeneringswarmtes<br />
EFFECT <strong>van</strong> CONJUGATIE<br />
C C CH 2 ∆H = -127 kJ/mol<br />
H 2 H<br />
C C CH 2 ∆H = -254 kJ/mol<br />
H 2 H<br />
C C CH 2 ∆H = -228 kJ/mol<br />
H H<br />
Als er geen extra effect <strong>van</strong> conjugatie zou<br />
zijn, zou de waarde voor cyclohexadieen<br />
moeten zijn 2×28.6 = 57.2 kcal/mol. We<br />
vinden echter 55.4 kcal/mol. Het verschil <strong>van</strong><br />
1.8 kcal/mol wordt derhalve 'conjugatie-' of<br />
'resonantie-energie' genoemd. Bij benzeen is<br />
dit effect nog veel drastischer. Immers, als het<br />
eenvoudig zou bestaan uit het drievoudige <strong>van</strong>
36 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
dat <strong>van</strong> cyclohexeen zou het 3×28.6 = 85.8 kcal/<br />
mol bedragen. Het experimentele resultaat is echter<br />
49.8, wat betekent dat er een stabiliteitswinst<br />
tengevolge <strong>van</strong> mesomerie is <strong>van</strong> 36 kcal/mol. Een<br />
grotere stabiliteit betekent echter ook een geringere<br />
reactiviteit.<br />
Alkenen reageren in het algemeen zeer vlot met Br 2<br />
,<br />
terwijl aromaten dat niet doen onder dezelfde<br />
omstandigheden. De bromering <strong>van</strong> benzeen<br />
gebeurt alleen in aanwezigheid <strong>van</strong> een katalysator,<br />
zoals FeBr 3<br />
(Fig. 3.20).<br />
Het resultaat is een enkelvoudig gebromeerde<br />
aromaat; vergelijk dit met de dibroom-additie bij<br />
gewone alkenen (Fig. 3.20d). Het FeBr 3<br />
bewerkstelligt<br />
de vorming <strong>van</strong> een sterk elektrofiel Br + -deeltje<br />
dat met succes het stabiele aromatische systeem kan<br />
aanvallen. De activeringsenergie <strong>van</strong> deze eerste<br />
stap is groot vergeleken met die <strong>van</strong> de bromering<br />
(a)<br />
(b)<br />
Pot. energie<br />
+ Br 2 + HBr<br />
FeBr 3<br />
Br<br />
Br Br + FeBr 3 Br 3 Fe Br Br<br />
δ− δ+<br />
cyclo-hexeen<br />
28.6<br />
55.4<br />
cyclo-hexadieen<br />
49.8<br />
benzeen<br />
cyclohexaan<br />
Fig. 3.19. Potentiële energieën <strong>van</strong> verzadigde<br />
en onverzadigde koolwaterstoffen. (Bij de<br />
getalwaarden is het verschil <strong>van</strong> resp. 2,4 en 6<br />
H-atomen t.o.v. cyclohexaan al in rekening<br />
gebracht.)<br />
FeBr 4 – Br +<br />
Br + FeBr 4<br />
–<br />
+<br />
Br<br />
H<br />
Br<br />
H<br />
Br<br />
H<br />
FeBr 4<br />
–<br />
(c)<br />
+<br />
+<br />
(d)<br />
Br Br<br />
H 3 C CH CH 2<br />
Br 2<br />
H 3 C CH CH 2<br />
Fig. 3.20. Bromering <strong>van</strong> een aromatische verbinding. (a) bij bromering en andere elektrofiele reacties vindt<br />
additie <strong>van</strong> de elektrofiel plaats, gevolgd door eliminatie <strong>van</strong> H + . Bij bromering <strong>van</strong> benzeen vindt vorming<br />
<strong>van</strong> dibroombenzeen dus niet plaats. Het netto-resultaat is dus een substitutie; (b) Het Fe(III) in FeBr 3<br />
is<br />
een Lewis-zuur, dat een Br 2<br />
-molecuul gemakkelijk kan polariseren. Dat creëert het sterk elektrofiele Br + -<br />
deeltje; (c) Het Br + -deeltje vormt met benzeen een carbokation-intermediair, dat geen aromatisch systeem<br />
meer heeft; (d) bromering <strong>van</strong> een alkeen leidt tot een dibroom-adduct. Katalyse is hier niet nodig.<br />
<strong>van</strong> een alkeen. Het intermediaire cyclo-hexadienyl carbokation heeft drie mesomere structuren<br />
(Fig. 3.20c). Uit dit intermediair kan in principe op twee manieren een eindproduct ontstaan:<br />
1. Additie <strong>van</strong> Br – , analoog aan de bromering <strong>van</strong> alkenen. In het dibroom-eindproduct (Fig.<br />
3.21) zou dan echter geen aromatisch π-elektronensysteem meer bestaan, wat energetisch zeer<br />
ongunstig is. Deze route is dus onder normale omstandigheden <strong>van</strong> geen belang.<br />
2. Eliminatie <strong>van</strong> H + . Dit is een energetisch gunstige stap, omdat het aromatische systeem wordt<br />
hersteld (Fig. 3.22).<br />
Dit belangrijke mechanisme voor reacties <strong>van</strong> aromaten met elektrofiele agentia is dus een<br />
substitutie-reactie (Fig. 3.23).
De snelheid waarmee het eindproduct<br />
wordt gevormd hangt bij een<br />
meerstapsreactie <strong>van</strong>zelfsprekend af<br />
<strong>van</strong> de snelheid <strong>van</strong> de langzaamste<br />
stap, in dit geval de eerste stap waarin<br />
het carbokation wordt gevormd. Dit<br />
betekent dat de relatief snelle tweede<br />
stap geen invloed heeft op de totale<br />
snelheid. Een experimenteel bewijs<br />
hiervoor is het volgende. Men vergelijkt de<br />
snelheden waarmee benzeen en hexadeuterobenzeen<br />
reageren met een willekeurig geschikt<br />
elektrofiel E (Fig. 3.24). In de tweede (eliminatie-)stap<br />
wordt een C–H respectievelijk C– 2 H<br />
binding verbroken. Omdat een C– 2 H binding<br />
sterker is dan de overeenkomstige C–H binding<br />
zou er een verschil in de totaalsnelheid moeten<br />
zijn als proton-afsplitsing plaats zou vinden in<br />
de snelheidsbepalende stap. Men vond echter<br />
dezelfde snelheden voor de elektrofiele substitutie<br />
<strong>van</strong> benzeen en hexadeutero-benzeen,<br />
hetgeen bewijst dat de eerste stap<br />
(C + -vorming) snelheidsbepalend is.<br />
3.5.5 Elektrofiele substituties – Voorbeelden<br />
Gesubstitueerde benzeenverbindingen zijn<br />
belangrijke grondstoffen voor industriële<br />
processen. Enkele voorbeelden:<br />
Nitro-verbindingen – Een belangrijke<br />
vertegenwoordiger <strong>van</strong> deze categorie is<br />
nitrobenzeen (Fig. 3.25). Het wordt gemaakt<br />
uit benzeen en nitreerzuur, een mengsel <strong>van</strong><br />
salpeterzuur en zwavelzuur. Het elektrofiele<br />
agens is het nitronium-ion, dat door dit<br />
mengsel wordt gegenereerd. Nitrobenzeen kan<br />
op zijn beurt verder worden omgezet tot<br />
dinitrobenzeen of tot trinitrobenzeen. Een andere<br />
belangrijke route biedt de reductie tot<br />
aminobenzeen of aniline. De reductie kan<br />
worden uitgevoerd met tin(II)chloride, SnCl 2<br />
(stannocholoride).<br />
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 37<br />
+<br />
Br<br />
H<br />
+<br />
Br – --FeBr 3<br />
Br<br />
Br<br />
H<br />
+ FeBr 3<br />
Fig. 3.21. Volgreactie die na vorming <strong>van</strong> het carbokation<br />
bij aromatische elektrofiele reacties niet optreedt.<br />
H<br />
H<br />
+<br />
Br<br />
H<br />
–H +<br />
Fig. 3.22. Herstel <strong>van</strong> het aromatisch systeem door<br />
eliminatie <strong>van</strong> H + is energetisch gunstig.<br />
1 e overgangstoestand<br />
+<br />
Br<br />
H<br />
Br<br />
cyclohexadienylcarbokation<br />
+ Br 2<br />
monobroombenzeen<br />
Br<br />
BrH<br />
Br<br />
H<br />
dibroom-adduct;<br />
wordt niet<br />
gevormd<br />
Fig. 3.23. Energieprofiel <strong>van</strong> de bromering <strong>van</strong><br />
benzeen. De activeringsenergie <strong>van</strong> de eerste stap<br />
is hoog (aromatisch systeem moet verbroken<br />
worden), het intermediaire carbokation bestaat in<br />
drie mesomere vormen. In de laatste stap wordt H +<br />
geëlimineerd en het mono-gesubstitueerde product<br />
gevormd. Daarmee herstelt zich ook het<br />
aromatische π-systeem.<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
+ E + langzaam +<br />
H<br />
H<br />
H<br />
E<br />
H<br />
H<br />
snel<br />
Fig. 3.24. Vergelijking <strong>van</strong> de snelheden <strong>van</strong><br />
elektrofiele aromatische substitutie <strong>van</strong> benzeen<br />
en hexadeuterobenzeen. De snelheden blijken<br />
gelijk te zijn, dus is de proton-, resp. deuteronafsplitsing<br />
niet de snelheidsbepalende stap.<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
+ E + langzaam<br />
+<br />
2 H<br />
2 H<br />
2 H<br />
E<br />
2 H<br />
2 H<br />
snel
38 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
+<br />
H O N<br />
O<br />
O<br />
–<br />
H 2 SO 4<br />
H<br />
O<br />
+ +<br />
H O N<br />
HSO<br />
– 4 O –<br />
-H 2 O<br />
H 2 O<br />
+<br />
N<br />
O<br />
O<br />
Nitreerzuur is een<br />
mengsel <strong>van</strong><br />
zwavelzuur en<br />
salpeterzuur<br />
NO 2<br />
+<br />
+<br />
+<br />
H<br />
NO 2<br />
–H +<br />
NO 2<br />
Fig. 3.25. Bereiding <strong>van</strong> nitrobenzeen uit nitreerzuur en benzeen. Het elektrofiele agens is het<br />
nitronium-ion (NO 2+<br />
), gevormd uit het nitreerzuur.<br />
O<br />
H 3 C C Cl<br />
+<br />
AlCl 3<br />
O<br />
C<br />
+ HCl<br />
CH 3<br />
O<br />
O<br />
AlCl 3<br />
AlCl<br />
–<br />
H 3 C C Cl +<br />
H 3 C C 4<br />
+<br />
Fig. 3.26. Bereiding <strong>van</strong> acetofenon uit benzeen, acetylchloride en aluminiumchloride. Het<br />
AlCl 3<br />
is een Lewis-zuur en bindt daardoor gemakkelijk het Cl – <strong>van</strong> het acetylchloride. Dat leidt<br />
tegelijkertijd tot het ontstaan <strong>van</strong> het elektrofiele acylium-ion.<br />
Friedel-Crafts acylering – Fig. 3.26 geeft schematisch weer hoe een acetylgroep in benzeen<br />
wordt geïntroduceerd. In eerste instantie wordt uit acetylchloride (het zuurchloride <strong>van</strong><br />
azijnzuur) het elektrofiele agens bereid, dat vervolgens via het normale mechanisme leidt tot<br />
acetofenon (of: methyl-fenylketon).<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
Alkylering – De methode <strong>van</strong> Friedel-Crafts<br />
voor de acylering kan met enige aanpassing<br />
ook voor alkylering (introductie <strong>van</strong> een<br />
alkylgroep) worden toegepast. Ter illustratie<br />
<strong>van</strong> dit principe is in figuur 3.27 de synthese<br />
<strong>van</strong> cumeen uit benzeen en 2-chloorpropaan<br />
weergegeven. Evenals bij de acylering is<br />
AlCl 3<br />
nodig voor het genereren <strong>van</strong> het<br />
elektrofiele agens.<br />
Een tweede alkyleringsvoorbeeld is de synthese<br />
<strong>van</strong> BHT (Butylated HydroxyToluene,<br />
een conserveringsmiddel voor voedingsmiddelen).<br />
Hier wordt in eerste instantie het<br />
tertiair butyl-kation gegenereerd, dat vervolgens<br />
aanvalt op het hydroxytolueen. Om de<br />
H<br />
C<br />
CH 3<br />
Cl<br />
+<br />
+<br />
AlCl 3<br />
H<br />
CH 3<br />
C<br />
CH 3<br />
Fig. 3.27. Synthese <strong>van</strong><br />
cumeen. Het elektrofiele<br />
agens is het secundaire<br />
carbokation ontstaan door<br />
reactie <strong>van</strong> 2-chloorpropaan<br />
met het Lewis-zuur AlCl 3<br />
H<br />
+ AlCl<br />
–<br />
C<br />
4<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
H<br />
C<br />
CH 3<br />
–H +<br />
CH 3<br />
CH<br />
CH 3<br />
cumeen
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 39<br />
structuur <strong>van</strong> het eindproduct te begrijpen, moeten we rekening houden met de mesomere structuren<br />
<strong>van</strong> deze verbinding. Het positieve aanvallende agens zal in principe aanvallen op die C-<br />
atomen die in de mesomere structuurformules een negatieve lading dragen. De vraag is dan of de<br />
aangegeven drie mogelijkheden alle even waarschijnlijk zijn. Het blijkt dat één <strong>van</strong> de C-atomen<br />
ruimtelijk wordt afgeschermd door de methylgroep en dus moeilijk toegankelijk is voor de<br />
relatief grote tertiaire butylgroep. Daar vindt dus geen reactie plaats. Beslissende factoren voor<br />
de aanhechtingsplaats <strong>van</strong> een nieuwe substituent zijn dus: de toegankelijkheid (de grootte <strong>van</strong><br />
de binnenkomende groep c.q. de afscherming door de al aanwezige substituent(en), en de<br />
ladingsverdeling binnen het substraat. Verdere details vallen buiten het kader <strong>van</strong> deze cursus.<br />
CH 3<br />
CH 3 CH 3<br />
H 3 C<br />
H +<br />
C OH H 3 C C OH 2 H 3 C C + H 2 O<br />
CH 3 CH 3<br />
CH 3<br />
[bereiding elektrofiel deeltje]<br />
OH<br />
OH<br />
OH<br />
OH<br />
H 3 C<br />
CH 3<br />
C<br />
CH 3<br />
H 3 C<br />
C<br />
CH 3<br />
OH<br />
C<br />
CH 3<br />
–H +<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
CH 3 CH 3<br />
Hydroxy-tolueen<br />
CH 3 CH 3<br />
niet<br />
toegankelijk<br />
CH 3<br />
BHT, 'butylated hydroxytoluene'<br />
Fig. 3.28. Synthese <strong>van</strong> BHT. Het elektrofiele agens is het t-butylcarbokation, ontstaan door waterafsplitsing<br />
<strong>van</strong> de geprotoneerde alkohol. Deze waterafsplitsing gaat relatief gemakkelijk omdat een<br />
tertiair carbokation een stabiel deeltje is. Door rekening te houden met de mesomere structuren <strong>van</strong><br />
hydroxytolueen, en met de ruimtelijke invloed <strong>van</strong> de reeds aanwezige methylgroep die één <strong>van</strong> de<br />
mogelijke koppelingsplaatsen afschermt, ligt een verklaring voor de structuur <strong>van</strong> het reactieproduct voor<br />
de hand.<br />
OH<br />
H<br />
+<br />
H O O H F S O<br />
O<br />
H<br />
O<br />
+<br />
O<br />
H<br />
+ SO 3 – F<br />
+<br />
HO–O + H 2<br />
+<br />
OH<br />
H<br />
+<br />
H 2 O<br />
OH<br />
"OH "<br />
Fig. 3.29. Synthese <strong>van</strong> fenol uit benzeen, H 2<br />
O 2<br />
en fluorsulfonzuur.<br />
Hydroxylering – Voor een hydroxylering <strong>van</strong> benzeen tot fenol (hydroxybenzeen) moeten we<br />
een praktisch bruikbare methode hebben om 'OH + ' als elektrofiel aanvallend deeltje te maken.<br />
Dit is slechts mogelijk onder betrekkelijk rigoureuze omstandigheden uit waterstofperoxide en<br />
fluorsulfonzuur, een zeer sterk zuur (Fig. 3.29). Het geprotoneerde H 2<br />
O 2<br />
kan opgevat worden als<br />
'OH + '. Door de extreme condities is dit geen algemeen toepasbare hydroxyleringsmethode.
40 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
Samenvatting elektrofiele aromatische substituties:<br />
1. Het aanvallende deeltje is positief geladen<br />
2. In eindproduct blijft het aromatische systeem intact<br />
3. Er vindt geen elektrofiele additie plaats, maar substitutie en H-eliminatie<br />
4. Belangrijke voorbeelden zijn:<br />
a) nitrering (door NO 2+<br />
, het nitronium ion)<br />
b) Friedel-Crafts alkylering door een deeltje met een carbokation (C + )<br />
c) hydroxylering door 'OH + ' deeltje<br />
De bereidingswijzen <strong>van</strong> de desbetreffende deeltjes, zoals weergegeven in Fig. 3.25 (bereiding<br />
<strong>van</strong> nitreerzuur) en Fig. 3.29 (bereiding <strong>van</strong> het hydoxylerende agens) vallen buiten de<br />
tentamenstof en hebben hier alleen een illustratieve functie.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 41<br />
3.7 Nucleofiele reacties<br />
3.7.1 Inleiding<br />
Bij nucleofiele reacties is het primair aanvallende deeltje negatief geladen, en derhalve ook een<br />
Lewis-base. Voor een dergelijke aanval heeft een nucleofiel in het algemeen een elektronenpaar<br />
beschikbaar, meestal een niet-bindend paar. We hebben echter al gezien dat ook de π-elektronen<br />
<strong>van</strong> een dubbele binding als nucleofiele partner kunnen optreden.<br />
Hoewel een nucleofiel ook een base is, vallen die begrippen niet geheel samen. Nucleofiliciteit<br />
en basiciteit zullen we nader definiëren aan de hand <strong>van</strong> enkele voorbeelden.<br />
Als eerste nemen we de reacties <strong>van</strong> Na-thiofenolaat en Na-fenolaat met 1-broombutaan (Fig.<br />
3.38). Hoewel de overeenkomst tussen de structuren <strong>van</strong> de reactanten zeer groot is, is de<br />
reactiesnelheid zeer verschillend. De snelheid <strong>van</strong> de thio-fenolaat reactie is veel groter dan die<br />
met fenolaat. S is een groter atoom dat zijn buitenste elektronen wat minder sterk vasthoudt dan<br />
het kleinere O-atoom. De buitenste elektronen <strong>van</strong> S zijn beter beschikbaar voor een aanval en<br />
gemakkelijker polariseerbaar; de vorm <strong>van</strong> de ladingswolk is relatief flexibel. Daardoor maakt<br />
het zwavel-ion de bovenstaande verbinding tot een goede nucleofiel en een zwakke base. De<br />
zuurstof in het fenolaat is daarentegen klein en minder goed polariseerbaar. Fenolaat is daardoor<br />
een slecht nucleofiel en een goede base.<br />
Fig. 3.38. Nucleofiliciteit en<br />
basiciteit. De eerste<br />
substitutie-reactie verloopt<br />
snel dankzij het feit dat het<br />
thiofenolaat een goed<br />
nucleofiel is. Zwavel is een<br />
relatief groot atoom met<br />
een goed polariseerbare<br />
elektronenwolk.<br />
S – Na +<br />
O – Na +<br />
H<br />
H<br />
+ H C Br<br />
snel<br />
S C H + NaBr<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
H<br />
H<br />
langzaam<br />
+ H C Br<br />
O C H + NaBr<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
CH 3<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
CH 3<br />
Een goed nucleofiel is goed polariseerbaar.<br />
Eenzelfde vergelijking kunnen we maken voor de halide-ionen F – , Cl – , Br – en I – . Van deze reeks<br />
is I – de grootste en het best polariseerbaar. I – is derhalve de beste nucleofiel en de zwakste base,<br />
terwijl F – de sterkste base en de zwakste nucleofiel is. In het algmeen kunnen we stellen dat de<br />
elementen in een kolom (verticaal) <strong>van</strong> het periodiek systeem <strong>van</strong> boven naar beneden een<br />
toenemende nucleofiliciteit en een afnemende basiciteit vertonen. Alleen in bijzondere gevallen<br />
lopen nucleofiliciteit en basiciteit parallel, bijvoorbeeld bij een vergelijking <strong>van</strong> de nucleofiele<br />
reactiviteit <strong>van</strong> OH – en H 2<br />
O. Het aanvallende atoom is hier in beide gevallen zuurstof. OH – is<br />
echter een sterkere base en in dit geval eveneens de sterkere nucleofiel. Een verschil in om<strong>van</strong>g<br />
of polariseerbaarheid kan hier geen rol spelen. Een nucleofiele aanval kan in principe leiden tot<br />
twee reactietypen: een substitutie of een eliminatie. In de praktijk zal blijken dat meestal een<br />
productmengsel ontstaat, afkomstig <strong>van</strong> zowel substitutie als eliminatie. Welke route de voorkeur<br />
heeft en waarom hangt <strong>van</strong> verschillende factoren af die we hierna zullen bespreken. Fig. 3.39<br />
geeft een schematische voorstelling <strong>van</strong> de mogelijke routes bij een nucleofiele reactie.
42 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
☞In het algemeen geldt dat eliminatie de voorkeursroute is bij gebruik <strong>van</strong> een sterke base,<br />
terwijl substitutie voornamelijk optreedt bij gebruik <strong>van</strong> een goede nucleofiel.<br />
Dit onderwerp komt opnieuw ter sprake bij een bespreking <strong>van</strong> de nucleofiele eliminatie-mechanismen.<br />
3.7.2 Substitutie-mechanismen<br />
H<br />
Substitutiereacties zijn <strong>van</strong> belang voor het<br />
substitutie C C + X: –<br />
introduceren <strong>van</strong> nieuwe functionele groepen.<br />
Veel gebruikte uitgangsstoffen voor<br />
H<br />
N<br />
N: – + Cβ<br />
Cα<br />
substitutiereacties zijn alkylhalides (R-X). De<br />
X in deze verbinding is een uitstekende<br />
X<br />
vertrekkende groep.<br />
C C + X: – + HN<br />
β-eliminatie<br />
Mechanistisch onderzoek maakt vaak<br />
gebruik <strong>van</strong> kinetische methoden: het meten<br />
Fig. 3.39. Een nucleofiele aanval op een geschikt<br />
<strong>van</strong> de reactiesnelheid in afhankelijkheid <strong>van</strong> substraat –zoals hier een alkylhalide– leidt tot<br />
verschillende factoren. Bij nucleofiele<br />
substitutie en/of tot eliminatie. De aanduidingen α<br />
substitutiereacties heeft men twee<br />
en β hebben betrekking op de positie t.o.v. X, het<br />
hoofdtypen leren onderscheiden, respectievelijk<br />
aangeduid met S daarop volgende de β-positie. De eliminatie wordt<br />
naastliggende C-atoom heeft de α-positie, het<br />
N<br />
2 en S N<br />
1. De<br />
daarom eem β-eliminatie genoemd.<br />
kenmerken <strong>van</strong> deze reacties zullen weer aan<br />
de hand <strong>van</strong> enkele voorbeelden worden toegelicht.<br />
S N<br />
2-Mechanisme<br />
In onderstaande reactie wordt Cl <strong>van</strong> CH 3<br />
Cl ver<strong>van</strong>gen door I uit NaI. De aanvallende nucleofiel<br />
is het I – uit NaI, de vertrekkende groep Cl – .<br />
CH 3<br />
–Cl + Na + I – → CH 3<br />
I + Na + Cl –<br />
De snelheid <strong>van</strong> deze reactie blijkt lineair afhankelijk te zijn <strong>van</strong> zowel de cloormethaan als de<br />
NaI-concentratie. De snelheidsvergelijking ziet er dus als volgt uit:<br />
v = k•[CH 3<br />
Cl]•[I – ]<br />
De typering S N<br />
2 duidt aan: substitutie, nucleofiel, bimoleculair. Een belangrijk kenmerk <strong>van</strong> dit<br />
reactietype is de inversie <strong>van</strong> configuratie die optreedt, en zichtbaar is bij chirale substraten en<br />
producten. Dit is in Fig. 3.40 schematisch weergegeven. Naar de ontdekker wordt dit de Waldeninversie<br />
genoemd. Op grond <strong>van</strong> het reactieschema kan men al vermoeden dat het energieprofiel<br />
<strong>van</strong> dit type reactie er eenvoudig uitziet. Er is één overgangstoestand en geen duidelijk<br />
definieerbaar intermediair. Het C-atoom in de overgangstoestand heeft een vlakke omringing en<br />
is sp2-gehybridiseerd. In de overgangstoestand is zowel de aanvallende nucleofiel als de<br />
vertrekkende groep partieel aan het C-atoom gebonden. De aard <strong>van</strong> de overgangstoestand<br />
- vlakke omringing, sp2-hybridisatie, substituent en oorspronkelijke groep beide met het<br />
C-atoom geassocieerd - maakt dat de snelheid wordt beïnvloed door sterische factoren. Een groot<br />
nucleofiel deeltje zal het centrale C-atoom slechts moeilijk kunnen bereiken. Bovendien moet de<br />
oriëntatie <strong>van</strong> de aanvallende nucleofiel correct zijn om in de korte levensduur (ongeveer 10 –12 s)<br />
<strong>van</strong> een dergelijke overgangstoestand effectief te zijn.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 43<br />
Fig. 3.40. Stereochemie,<br />
overgangstoestand en energieprofiel<br />
<strong>van</strong> de S N<br />
2-reactie. Het centrale C-<br />
atoom is in de overgangstoestand vlak<br />
en sp2-gehybridiseerd; daarvoor en<br />
daarna is het sp3-gehybridiseerd. De<br />
reactiesnelheid is, behalve <strong>van</strong> de<br />
concentraties, ook afhankelijk <strong>van</strong><br />
sterische factoren zoals de grootte <strong>van</strong><br />
N en de structuur <strong>van</strong> de groepen a, b<br />
en c.<br />
S 2<br />
CH 3 CH 2<br />
Cl<br />
HO – H<br />
CH 3 C<br />
N<br />
a<br />
X δ−<br />
b C<br />
N<br />
c<br />
N: – RX + N: – RN + X: –<br />
a<br />
HO<br />
c<br />
b<br />
CH 2 CH 3<br />
C CH 3<br />
H<br />
δ−<br />
X<br />
+ Cl –<br />
N<br />
c<br />
a<br />
b<br />
De verhoging <strong>van</strong> potentiële<br />
energie, nodig voor het kortstondig<br />
handhaven <strong>van</strong> die<br />
overgangstoestand, wordt onttrokken<br />
aan de kinetische energie<br />
<strong>van</strong> het systeem.<br />
Pot. energie<br />
overgangstoestand<br />
Belangrijkste kenmerken S N<br />
2:<br />
• Bimoleculair<br />
• Configuratie-inversie<br />
• Sterische invloeden<br />
• Geen intermediair<br />
S N<br />
1-mechanisme<br />
reactiecoördinaat<br />
Een tweede klasse <strong>van</strong><br />
nucleofiele reacties verloopt<br />
volgens een ander kinetiek-patroon dan dat <strong>van</strong> S N<br />
2. De reactiesnelheid blijkt alleen afhankelijk<br />
te zijn <strong>van</strong> de concentratie <strong>van</strong> het substraat en niet <strong>van</strong> die <strong>van</strong> de nucleofiel, hij verloopt in<br />
twee stappen en er is een intermediair carbokation. Dit intermediair wordt in een volgreactie<br />
verder omgezet. In Fig.3.41 is een voorbeeld en een schema <strong>van</strong> dit mechanisme gegeven. De<br />
reactie verloopt in twee stappen: in de eerste, langzame (en dus snelheidsbepalende) stap wordt<br />
het carbokation gegenereerd. De snelheid is daardoor afhankelijk <strong>van</strong> het substraat:<br />
v = k•[ C 6<br />
H 5<br />
CH 3<br />
CHCl]<br />
Aangezien er slechts één deeltje betrokken is bij de snelheidsbepalende stap is dit een<br />
unimoleculaire reactie. Veel reacties blijken zowel een S N<br />
1- als een S N<br />
2-component te hebben.<br />
Bij sommige verbindingen, zoals de alkylhalides (RX), is er een eenvoudige test om vast te<br />
stellen of een S N<br />
1-mechanisme mogelijk is. Als<br />
de verbinding snel reageert met AgNO 3<br />
onder<br />
vorming <strong>van</strong> AgX dan speelt een S N<br />
1-route een<br />
belangrijke rol. Substraten waarbij een vlak<br />
carbokation niet kan ontstaan, reageren niet<br />
volgens een S N<br />
1-mechanisme. De hiernaast<br />
weergegeven verbinding (1-chloor-norbornaan)<br />
zou in principe een tertiair C + -ion kunnen<br />
vormen. De rigiditeit <strong>van</strong> het skelet staat echter<br />
niet toe dat een vlak carbokation ontstaat; er<br />
Cl<br />
treedt dan ook geen reactie met AgNO 3<br />
op.
44 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
a<br />
b C<br />
c<br />
b<br />
a<br />
C + c<br />
CH 3 C<br />
H<br />
X<br />
Cl<br />
S N 1<br />
langzaam<br />
N: – N<br />
snel<br />
S N 1<br />
langzaam<br />
carbokation<br />
a<br />
C +<br />
c<br />
vlak, sp2<br />
b<br />
a<br />
C b + b<br />
c<br />
CH 3<br />
C + H<br />
+ X: –<br />
a<br />
N<br />
C<br />
c<br />
+ Cl –<br />
(1)<br />
(2)<br />
Pot. energie<br />
(1)<br />
RX + N: –<br />
1 e overgangstoestand<br />
2 e overgangstoestand<br />
carbokation<br />
reactiecoördinaat<br />
R + + X: –<br />
+ N: –<br />
RN + X: –<br />
Fig. 3.41. Voorbeeld en schema <strong>van</strong> het<br />
S N<br />
1-mechanisme. In de snelheidsbepalende<br />
stap (1) wordt een vlak<br />
carbokation-intermediair gevormd. In een<br />
snelle volgreactie (2) ontstaan hieruit<br />
twee reactieproducten die elkaars<br />
spiegelbeeld zijn.<br />
C +<br />
H<br />
CH 3<br />
OH –<br />
snel<br />
HO<br />
C CH 3 + CH 3<br />
50% 50%<br />
H<br />
C<br />
H<br />
OH<br />
(2)<br />
Belangrijkste kenmerken S N<br />
1:<br />
• Unimoleculair<br />
• Racemisatie<br />
• Carbokation-intermediair<br />
Bij een ander substraat (Fig. 3.42) ontstaat in eerste instantie volgens verwachting het<br />
carbokation, in dit geval een primair . De stabiliteit <strong>van</strong> een tertiair carbokation is echter zoveel<br />
groter dat een snelle intramoleculaire omlegging plaatsvindt naar een structuur met een tertiair<br />
carbokation. Eerst daarna vindt de laatste stap plaats. Deze omlegging wordt, naar de ontdekkers,<br />
de Wagner-Meerwein-omlegging genoemd.<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
AgNO 3 /H 2 O<br />
CH 3 C CH 2 I<br />
CH C CH<br />
+<br />
3 2<br />
langzaam<br />
primair C +<br />
CH 3 CH 3<br />
tertiair C +<br />
OH<br />
+<br />
OH –<br />
CH 3 C CH 2 CH 3 CH 3 C CH 2 CH 3<br />
snel<br />
CH 3 CH 3<br />
Fig. 3.42. Wagner-Meerweinomlegging<br />
als gevolg <strong>van</strong> het ontstaan<br />
<strong>van</strong> een primair carbokation. Na een<br />
1,2-methylshift ontstaat een tertiair<br />
carbokation. Dit reageert tot het<br />
eindproduct.<br />
3.7.3 Eliminaties<br />
Naast de nucleofiele substitutiemechanismen S N<br />
1 en S N<br />
2 zijn er twee nauwverwante eliminatiemechanismen,<br />
respectievelijk E1 en E2. Afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities treedt substitutie en/<br />
of eliminatie op. In het volgende voorbeeld (Fig. 3.43) is sprake <strong>van</strong> zowel een S N<br />
1- als een E1-<br />
route, die aanleiding geven tot het ontstaan <strong>van</strong> een productmengsel. Welk mechanisme optreedt,<br />
is in belangrijke mate afhankelijk <strong>van</strong> de sterkte <strong>van</strong> de base. In dit voorbeeld hebben we te<br />
maken met een betrekkelijk zwakke base, waardoor de eliminatieroute (1) de minst belangrijke<br />
wordt. Met een sterkere base zal het eliminatie-aandeel toenemen.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 45<br />
H 3 C<br />
CH 3<br />
C<br />
CH 3<br />
Br<br />
langzaam<br />
H 3 C<br />
CH 3<br />
C +<br />
CH 3<br />
carbokationintermediair<br />
+ Br –<br />
Fig. 3.43. Naast elkaar opererende S N<br />
1 en<br />
E1 mechanismen. Beide beginnen <strong>van</strong>uit het<br />
carbokation-intermediair. Bij de eliminatie (1)<br />
valt de base aan op het β-proton en<br />
abstraheert dit. Bij substitutie (2) valt de<br />
base aan op het C + -ion; daarna vindt nog<br />
proton-afsplitsing plaats.<br />
(1)<br />
C 2 H 5<br />
–<br />
OH<br />
–<br />
H CH 2 C+<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
snel<br />
E1<br />
CH 3<br />
+<br />
CH 2 C + C 2 H 5 OH 2<br />
CH<br />
40% 3<br />
(2)<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
–<br />
snel<br />
+<br />
C 2 H 5 OH + CH C+<br />
–<br />
3<br />
C 2 H 5 O C CH 3<br />
S N 1<br />
CH 3<br />
H CH 3<br />
–H +<br />
Na de vorming <strong>van</strong> het carbokation wordt de<br />
eliminatie ingeleid met een aanval op het<br />
β-proton; de substitutieroute begint met een<br />
aanval op het C + -ion. Dit verklaart ook de<br />
samenhang tussen base-sterkte en het eliminatieaandeel.<br />
60%<br />
C 2 H 5<br />
O<br />
CH 3<br />
C CH 3<br />
CH 3<br />
Het E2-mechanisme is sterk verwant aan het S N<br />
2-mechanisme. In beide gevallen is geen sprake<br />
<strong>van</strong> een intermediair, maar <strong>van</strong> een gemeenschappelijke overgangstoestand.<br />
In Fig. 3.44 is een voorbeeld gegeven waarin deze typen eliminatie en substitutie naast elkaar<br />
voorkomen. De reactiesnelheid is evenredig met zowel de alkylhalide- als de base-concentratie.<br />
Fig.3.44. S N<br />
2-en E2 mechanismen. Een relatief<br />
sterke base zorgt ervoor dat de eliminatie-route<br />
de overhand heeft.<br />
H<br />
C 2 H 5 O – + H 3 C C CH 3<br />
E2<br />
–<br />
H 2 C CH CH 3 +C 2 H 5 OH+Br<br />
OC 2 H 5<br />
(80%)<br />
Br<br />
S N 2<br />
H 3 C<br />
C<br />
H<br />
CH 3<br />
+ Br –<br />
(20%)<br />
De structuur <strong>van</strong> de overgangstoestand maakt dat een E2-eliminatie enkele specifieke stereochemische<br />
kenmerken heeft, zoals weergegeven in Fig. 3.45 en 3.46.<br />
1. H en X moeten in hetzelfde vlak liggen.<br />
2. H en X moeten bij voorkeur trans t.o.v. elkaar staan (anti-periplanair).<br />
Fig. 3.45. Schema <strong>van</strong> het<br />
X<br />
E2-mechanisme. De<br />
β α E2<br />
elektronenverschuiving<br />
C C<br />
zoals die met pijlen is<br />
aangegeven, kan alleen<br />
optreden als de betrokken B: – H<br />
atomen in één vlak liggen.<br />
De reactie wordt ingeleid met een aanval <strong>van</strong> de base op een β-proton.<br />
C<br />
C<br />
+ HB + X: –
46 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
De eerste voorwaarde wordt verklaard door de<br />
structuur <strong>van</strong> de overgangstoestand waarbij de<br />
sp3-orbitalen die bij de eliminatie betrokken<br />
zijn al een gedeeltelijke overlap moeten<br />
hebben, die kan leiden tot een π-binding <strong>van</strong><br />
overlappende p-orbitalen na de eliminatie.<br />
Ook hier valt, bij de eliminatie-route, de base<br />
aan op een β-proton, waarop de vertrekkende<br />
groep X een elektronenpaar meeneemt en als<br />
anion vrijkomt.<br />
Twee voorbeelden, waarin deze stereochemische<br />
consequenties een rol spelen zijn<br />
hieronder gegeven: de eliminatie <strong>van</strong> HX uit<br />
een willekeurig alkylhalide (Fig. 3.46) en de<br />
eliminatie <strong>van</strong> HX uit een cyclohexaanderivaat<br />
(Fig. 3.47). De twee mogelijke<br />
standen <strong>van</strong> H en X aan de cyclohexaanring<br />
- axiaal of equatoriaal - leiden tot de conclusie<br />
dat slechts <strong>van</strong>uit één stoelconformatie een<br />
E2-eliminatie mogelijk is, namelijk die<br />
waarbij H en X beide axiaal staan.<br />
Het schema voor de E2-eliminatie <strong>van</strong> HX uit<br />
een alkylhalide, zoals weergegeven in Fig.<br />
3.48, laat voorspellingen toe over de te<br />
vormen cis- en trans- eliminatieproducten: een<br />
cis-alkeen wordt gevormd uit een staggered<br />
conformatie met R en R' in gauche en X en H<br />
in anti-posities, terwijl een trans-alkeen wordt<br />
gevormd uit de staggered conformatie met R<br />
en R' zowel als H en X in anti-posities.<br />
H<br />
C<br />
X<br />
H<br />
C<br />
X<br />
Fig. 3.46. E2-eliminatie <strong>van</strong> HX. De meest gunstige<br />
uitgangsconformatie is anti-periplanair (links) bij<br />
een staggered positie <strong>van</strong> de twee C-atomen. De<br />
syn-periplanaire conformatie (rechts) laat ook E2-<br />
eliminatie toe, maar is energetisch minder gunstig<br />
<strong>van</strong>wege de eclipsed positie <strong>van</strong> de twee<br />
C-atomen.<br />
H<br />
X<br />
H<br />
X<br />
X<br />
H<br />
H<br />
E2<br />
H en X axiaal en<br />
anti-periplanair, d.i.<br />
trans diaxiaal<br />
X<br />
H<br />
H axiaal, X equatoriaal<br />
C<br />
H X<br />
C<br />
X<br />
Fig. 3.47. E2-eliminatie uit chloorcyclohexaan.<br />
R<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
C<br />
X<br />
H<br />
C<br />
R<br />
R'<br />
X<br />
H<br />
R'<br />
H<br />
R<br />
H<br />
C C<br />
R'<br />
cis-alkeen<br />
H<br />
R<br />
H<br />
R<br />
H<br />
C<br />
X<br />
H<br />
C<br />
H<br />
R'<br />
H<br />
R'<br />
X<br />
H R<br />
C C<br />
R' H<br />
trans-alkeen<br />
R en R' gauche<br />
X en H anti<br />
R en R' anti<br />
X en H anti<br />
Fig. 3.48. E2-eliminatie uit een willekeurig alkylhalide. De reactie vindt plaats <strong>van</strong>uit energetisch gunstige<br />
staggered conformaties. Als R en R' gauche zitten en H en X anti (boven) ontstaat een cis-alkeen. In het<br />
andere geval staan zowel R en R' als X en H in anti-posities (onder). De laatste situatie is energetisch het<br />
meest gunstig, dus het reactieproduct zal grotendeels bestaan uit trans-alkeen.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 47<br />
3.7.4 Oplosmiddel-effecten<br />
De aard <strong>van</strong> het oplosmiddel, en in het bijzonder de polariteit er<strong>van</strong>, kan een grote invloed<br />
hebben op het verloop <strong>van</strong> nucleofiele substitutie- en eliminatiereacties. In het kader <strong>van</strong> deze<br />
syllabus moet deze echter vooralsnog buiten beschouwing blijven.<br />
Samenvatting nucleofiele substituties / eliminaties<br />
SUBSTRAAT NUCL./BAS. INTERMEDIAIR KINETIEK STEREOCHEMIE<br />
VOORBEELDEN<br />
S N<br />
1 tertiaire Goede N: – Carbokation 1 e orde, Racemisatie<br />
alkylhalides<br />
unimoleculair<br />
S N<br />
2 primaire Goede N: – Geen 2 e orde, Inversie<br />
alkylhalides<br />
bimoleculair<br />
E1 tertiaire Zwakke base Carbokation 1 e orde, Vorming meest<br />
alkylhalides unimoleculair gesubst. alkeen<br />
E2 primaire Sterke base Geen 2 e orde, Anti-periplanaire<br />
alkylhalides bimoleculair geometrie<br />
☞<br />
Bij eliminatie-reacties valt de base/nucleofiel aan op een waterstofatoom;<br />
bij substitutie-reacties op een koolstofatoom.
48 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
3.8 Pericyclische reacties<br />
Bij de tot nu toe behandelde mechanismen waren geladen deeltjes (ionen bij polaire reacties) of<br />
radicalen (deeltjes met ongepaarde elektronen) de belangrijke intermediairen. Bij de<br />
pericyclische reacties – het derde type reactie – is de symmetrie <strong>van</strong> molecuulorbitalen <strong>van</strong> groot<br />
belang. Hier is geen intermediair: als molecuulorbitalen passende symmetrie-eigenschappen<br />
hebben vindt een interactie <strong>van</strong> molecuulorbitalen plaats die leidt tot een cyclische hergroepering<br />
<strong>van</strong> de elektronen en tot reactieproduct(en). Dit laat zich het eenvoudigst beschrijven aan de<br />
hand enkele voorbeelden op basis <strong>van</strong> de theorieën <strong>van</strong> Fukui.<br />
Dit vereenvoudigde model vormt ook de basis voor het voorspellen <strong>van</strong> het verloop <strong>van</strong> de reeds<br />
lang bekende Diels-Alder-reacties, die <strong>van</strong> groot industrieel belang zijn (Fig. 3.2). Een algemeen<br />
schema voor deze reactie is weergegeven in Fig. 3.51.<br />
Dit principe is op uitgebreide schaal<br />
toegepast, o.a. voor de industriële<br />
synthese <strong>van</strong> effectieve maar ook zeer<br />
persistente insecticiden als Dieldrin en<br />
Aldrin (zie Fig. 3.52).<br />
Fig. 3.51. Vereenvoudigd schema <strong>van</strong> een pericyclische<br />
reactie, zoals dat ten grondslag ligt aan Diels-Alderreacties.<br />
We onderscheiden als reactanten het dieen en de<br />
'diënofiel' , die cycliseren tot een mono-een.<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
+<br />
Fig. 3.52. Schema <strong>van</strong> de synthese <strong>van</strong> Aldrin uit<br />
hexachloor-cyclopentadieen en nor-bornadieen<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Naast theoretische en industriële aspecten is er ook een belangrijk biologisch aspect aan dit type<br />
reacties. Onder invloed <strong>van</strong> UV-licht kan een reactie optreden tussen twee thymine-residuen,<br />
voorkomend in DNA. Deze leidt tot een dimeer, waardoor het aflezen <strong>van</strong> de basevolgorde niet<br />
meer correct verloopt. Er ontstaan dus fouten in de gebiosynthetiseerde eiwitten. Een overdosis<br />
UV-licht als bestanddeel <strong>van</strong> zonlicht kan dit soort afwijkingen induceren. Het proces is echter in<br />
principe reversibel; daarnaast bestaat een algemeen enzymatisch herstelmechanisme dat foutieve<br />
stukjes DNA kan verwijderen en ver<strong>van</strong>gen door de goede. Fig. 3.53 geeft schematisch de<br />
vorming <strong>van</strong> het thymine-dimeer weer.<br />
H<br />
O<br />
N<br />
O<br />
N<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
O<br />
N<br />
N<br />
H<br />
O<br />
hν, 280 nm<br />
hν, 240 nm<br />
of: enzymatisch<br />
bij λ>300 nm<br />
O<br />
H N<br />
N<br />
H<br />
O<br />
CH 3 CH 3<br />
Fig. 3.53. Thymine-dimerisatie o.i.v. UV-licht met een golflengte <strong>van</strong> 280 nm. De reactie kan in<br />
omgekeerde richting verlopen als UV-licht <strong>van</strong> 240 nm beschikbaar is of als het geschikte enzym én licht<br />
met een golflengte >300 nm aanwezig is. Daarnaast bestaat nog een enzymatisch reparatiemechanisme<br />
dat foutieve stukjes basesequentie ver<strong>van</strong>gt door de goede.<br />
H<br />
N<br />
O<br />
O<br />
N<br />
H
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 49<br />
3.9 REACTIES IN WATERIG MILIEU<br />
In een levend organisme vinden chemische reacties plaats in waterig milieu. Hoewel de enzymen<br />
die betrokken zijn bij de katalyse <strong>van</strong> de reacties onder meer zorgen voor de juiste microomgeving<br />
waarin de reactie optimaal kan plaats hebben, is bij vele essentiële processen water<br />
noodzakelijk. Bijvoorbeeld, in het spijsverteringskanaal vindt afbraak <strong>van</strong> voedsel plaats door<br />
middel <strong>van</strong> hydrolyse. Ook bij diverse biosynthetische reacties is water betrokken.<br />
We zullen de principes <strong>van</strong> hydrolyses en estervorming bespreken en aangeven waar deze in<br />
levende systemen <strong>van</strong> belang zijn. Hydrolyses kunnen worden gekatalyseerd door zuur of base.<br />
Als eerste voorbeeld kiezen we de zuurgekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een ester (Fig. 3.54). De<br />
R<br />
O<br />
C<br />
H +<br />
+OH<br />
OH<br />
OH<br />
O R' R C O R' R C<br />
+<br />
O R' R C O R'<br />
O<br />
O<br />
H<br />
+<br />
H<br />
H H<br />
R<br />
OH<br />
C<br />
+<br />
O<br />
R'<br />
–R'OH<br />
R<br />
+ OH<br />
C<br />
R<br />
O<br />
C<br />
OH<br />
+ H +<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
Fig. 3.54. Mechanisme voor de hydrolyse <strong>van</strong> esters onder invloed <strong>van</strong> zuur.<br />
eerste stap bij de zuur-gekatalyseerde esterhydrolyse is de protonering <strong>van</strong> de dubbelgebonden<br />
O. Dit geprotoneerde intermediair heeft een tweede mesomere structuur, waarbij de (+)-lading<br />
op C zit. Hierop kan een H 2<br />
O-molecuul aanvallen, wat een tetraedrisch intermediair oplevert.<br />
Een dergelijk tetraedrisch intermediair is betrekkelijk instabiel en heeft de neiging een<br />
energetisch voordeliger, vlakke structuur te herstellen. Dit gebeurt, na een protonverhuizing,<br />
door R’-OH af te splitsen. In de laatste stap wordt het katalytisch benutte proton geregenereerd.<br />
Esterhydrolyse is <strong>van</strong> fysiologisch belang, onder meer <strong>van</strong>wege de hydrolyse <strong>van</strong> lipiden<br />
(triglyceriden, fosfolipiden). Alle stappen <strong>van</strong> dit proces zijn reversibel. Een vergelijking met de<br />
zuurgekatalyseerde estervorming, samengevat in Fig. 3.55, laat dit zien. Het mechanisme<br />
(volgens Fischer) <strong>van</strong> de estervorming impliceert dat het O-atoom <strong>van</strong> de alkohol nog in de ester<br />
aanwezig is. Dit geldt echter, strikt genomen, alleen voor primaire alkoholen (Fig. 3.56).<br />
R<br />
O<br />
C<br />
H +<br />
+OH<br />
OH<br />
OH<br />
O H R C O H R C<br />
+<br />
O H R C O H<br />
O<br />
O<br />
R'<br />
+ H<br />
R' H<br />
R<br />
OH<br />
C<br />
+<br />
O<br />
H<br />
–H 2 O<br />
R<br />
+ OH<br />
C<br />
R<br />
O<br />
C<br />
OR'<br />
+ H +<br />
R'<br />
O<br />
H<br />
R'<br />
O<br />
Fig. 3.55. Mechanisme (volgens Fischer) <strong>van</strong> de zuur-gekatalyseerde estervorming.
50 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
Fig. 3.56. Het mechanisme <strong>van</strong> de zuurgekatalyseerde<br />
estervorming (Fig. 3.55)<br />
impliceert dat de OH <strong>van</strong> de carboxylgroep<br />
en de H <strong>van</strong> de alkoholische OH<br />
niet in het estermolecuul voorkomen.<br />
R<br />
O<br />
C<br />
O<br />
–H 2 O<br />
OH + H O R' R C O<br />
R'<br />
Bij tertiaire alkoholen (Fig. 3.57) vindt gemakkelijk afsplitsing <strong>van</strong> H 2<br />
O plaats na protonering<br />
<strong>van</strong> de zuurstof <strong>van</strong> de alkohol. Daarbij ontstaat een carbokation. Een tertiair carbokation is<br />
stabieler dan een primair C + -ion, en wordt dus relatief gemakkelijk gevormd.<br />
Door dit stabiliteitsverschil speelt dit mechanisme geen rol <strong>van</strong> betekenis bij primaire alkoholen.<br />
Als het carbokation eenmaal is gevormd, kan het aanvallen op het O-atoom <strong>van</strong> de carbonylgroep<br />
en aldus de estervorming inleiden (Fig. 3.57). Het in Fig. 3.57 samengevatte mechanisme<br />
voor de estervorming met tertiaire alkoholen is in overeenstemming met de experimentele<br />
waarneming dat het O-atoom <strong>van</strong> de alkohol nu niet in de ester terecht komt.<br />
R 2<br />
R 1<br />
H +<br />
R 1<br />
+<br />
C O H R 2 C O H<br />
R 3 H<br />
R 3<br />
R 2<br />
R 1<br />
+<br />
C + H2 O<br />
R 3<br />
tertiair carbokation<br />
R 2<br />
R 1<br />
OH<br />
+<br />
C O C<br />
δ− δ+<br />
R 3<br />
R 1<br />
R R 2 C O C<br />
+<br />
R 3<br />
OH<br />
O<br />
-H +<br />
R C O C R<br />
R 2<br />
R 1<br />
R 3<br />
Fig. 3.57. Mechanisme <strong>van</strong> de estervorming uitgaande <strong>van</strong> een tertiaire alkohol. Na protonering <strong>van</strong> de<br />
alkohol splitst water af, wat een tertiair C + -ion oplevert. Bij gebruik <strong>van</strong> een primaire alkohol vindt <strong>van</strong>zelfsprekend<br />
ook protonering <strong>van</strong> de OH-groep plaats, maar waterafsplitsing is in dit geval onwaarschijnlijk<br />
omdat dit slechts een primair C + -ion zou opleveren.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 51<br />
Een tweede type binding waar<strong>van</strong> we de zuurgekatalyseerde hydrolyse noemen is de<br />
peptidebinding (Fig. 3.58). In levende organismen speelt een dergelijk, enzymatisch gecontroleerd,<br />
proces een belangrijke rol bij de hydrolyse <strong>van</strong> eiwitten. Het is principieel nauw verwant<br />
aan de hydrolyse <strong>van</strong> esters.<br />
Bepaalde hydrolyses kunnen ook gekatalyseerd worden door base. We zullen hier twee voorbeelden<br />
bespreken: de hydrolyse <strong>van</strong> een ester en die <strong>van</strong> een peptidebinding (Fig. 3.59). De<br />
door base gekatalyseerde esterhydrolyse wordt ook verzeping genoemd. Merk op dat de OH – -<br />
ionen worden verbruikt en niet worden geregenereerd. De reactie is praktisch aflopend naar<br />
rechts omdat het R’OH een zeer zwak zuur is en het R-COO – een stabiel deeltje.<br />
R<br />
O<br />
C<br />
H<br />
N<br />
R'<br />
+OH<br />
OH<br />
H + R C<br />
H<br />
N R' R C<br />
+<br />
H<br />
N<br />
R'<br />
R<br />
OH<br />
C<br />
H<br />
N<br />
R'<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
+<br />
H<br />
R<br />
OH<br />
C<br />
+ OH<br />
+ –R'NH 2<br />
NH R'<br />
R C<br />
R<br />
O<br />
C<br />
OH<br />
+ H +<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
Fig. 3.58. Zuurgekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een amide-binding. Merk op dat een grote analogie bestaat<br />
met de hydrolyse <strong>van</strong> een ester. Als de R-groepen <strong>van</strong> aminozuren afkomstig zijn spreken we <strong>van</strong> een<br />
peptide-binding.<br />
O<br />
O–<br />
O<br />
O<br />
R<br />
C<br />
O R' R C O R'<br />
R<br />
C<br />
OH<br />
+ – OR'<br />
R<br />
C O –<br />
+ HOR'<br />
OH –<br />
OH<br />
R<br />
O<br />
C<br />
H<br />
N<br />
R'<br />
R<br />
O–<br />
C<br />
H<br />
N<br />
R'<br />
R<br />
O<br />
C<br />
OH<br />
+ – HNR'<br />
R<br />
O<br />
C O –<br />
+H 2 NR'<br />
OH –<br />
OH<br />
Fig. 3.59. Base-gekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een ester (boven) en een amide (onder).<br />
Het mechanisme <strong>van</strong> de basische hydrolyse <strong>van</strong> een peptidebinding is geheel analoog aan dat<br />
<strong>van</strong> de basische esterhydrolyse. Nadat een tetraedrisch intermediair is gevormd door de aanval<br />
<strong>van</strong> OH – op het gedeeltelijk positief geladen C-atoom, vindt stabilisatie plaats door het vertrek<br />
<strong>van</strong> respectievelijk R’-O – en R-NH – .
52 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
3.10 TAUTOMERIE<br />
Verbindingen met tenminste één waterstof-atoom aan een atoom naast een carbonylgroep komen<br />
in twee isomere vormen voor (Fig. 3.60) de keto- en de enol-vorm. Tautomerie kunnen we dus<br />
nader omschrijven als een intramoleculaire proton-verhuizing. Keto- en enolvorm vormen een<br />
normaal chemisch evenwicht; het zijn dus geen mesomere vormen. Dit proces speelt een<br />
belangrijke rol bij de reacties <strong>van</strong> pyrimidine-basen en het gedrag <strong>van</strong> bepaalde suikers in<br />
basisch milieu (zie Hoofdstuk 4). De evenwichtsinstelling tussen keto- een enolvorm kan zowel<br />
door base als door zuur worden gekatalyseerd. De mechanismen hiervoor zijn samengevat in Fig.<br />
3.61.<br />
H H<br />
H<br />
Fig. 3.60. Tautomerie: intramoleculaire<br />
verplaatsing <strong>van</strong> een proton.<br />
R 1<br />
C C O<br />
R 2<br />
C<br />
R 2<br />
C<br />
R 1<br />
+ OH –<br />
OH<br />
H H<br />
H H H<br />
H H H<br />
H<br />
H +<br />
–H +<br />
H C C O H C C O H C C O keto H C<br />
+<br />
+<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H H<br />
H H<br />
H H<br />
H<br />
OH – H 2 O<br />
H C C O H C C O H C C O<br />
–<br />
– H C<br />
H 2 O<br />
H<br />
H<br />
C<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
OH<br />
enol<br />
Fig. 3.61. Mechanismen <strong>van</strong> de door zuur (boven) en base (onder) gekatalyseerde keto-enol tautomerie.<br />
De keto-enol tautomerie <strong>van</strong> een pyrimidinebase, voorkomend in nucleïnezuren is weergegeven<br />
in Fig. 3.62.<br />
NH<br />
NH 2<br />
NH<br />
NH 2<br />
NH<br />
N<br />
NH<br />
N<br />
N<br />
H<br />
O<br />
N<br />
OH<br />
N<br />
OH<br />
N<br />
H<br />
O<br />
Fig. 3.62. Tautomere vormen <strong>van</strong> cytosine. De uiterst rechts weergegeven vorm komt in nucleotiden voor.
Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 53<br />
Zelfstudie 3<br />
1. a) Teken de structuurformules <strong>van</strong> alle acht diastereomeren <strong>van</strong><br />
1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan.<br />
b) Eén <strong>van</strong> deze isomeren reageert ongeveer 1000x langzamer dan de overige in een E2-reactie<br />
waarbij ook HCl ontstaat. Verklaar dit verschijnsel.<br />
2. a) Een hoeveelheid zuivere 2R-butanol-2 bevat een kleine hoeveelheid verdund zwavelzuur. Na<br />
enige tijd blijkt een racemisch mengsel te zijn ontstaan. Geef - met formules - een verklaring op<br />
basis <strong>van</strong> een elektrofiele reactie.<br />
b. Tolueen (methylbenzeen) wordt genitreerd. Geef een mechanistische verklaring voor de<br />
waarneming dat ongelijke hoeveelheden <strong>van</strong> ortho-, meta- en para-nitrotolueen ontstaan.<br />
3. De verbinding 2-broombutaan reageert in oplossing met KOH tot een alcohol. De reactie is <strong>van</strong><br />
het type S N 2.<br />
a) Welke alcohol ontstaat, en welke is de absolute configuratie (R of S) als het uitgangsmateriaal<br />
de R-configuratie heeft? Schets het energiediagram <strong>van</strong> de reactie.<br />
b) Verandert de reactiesnelheid als de concentratie <strong>van</strong> KOH wordt teruggebracht tot<br />
1/10 <strong>van</strong> de oorspronkelijke? Motiveer het antwoord.<br />
c) Verandert de reactiesnelheid als de temperatuur wordt verhoogd <strong>van</strong> kamertemperatuur tot<br />
55°C? Motiveer het antwoord.<br />
4. Welk hoofdproduct ontstaat bij de nitrering <strong>van</strong> benzeen?<br />
a) Geef het mechanisme <strong>van</strong> deze reactie.<br />
b) Welke is de snelheidsbepalende stap (in formules)? Wat is het experimenteel bewijs hiervoor?<br />
Verworven vaardigheden Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
1. Kenmerken <strong>van</strong> polaire reacties en radicaalreacties formuleren<br />
2. Rotatiebarrières <strong>van</strong> grotere alkanen kwantitatief interpreteren<br />
3. Elektrofiele addities en de begrippen hyperconjugatie en Markovnikov-regel toepassen<br />
4. Productmengsels op basis <strong>van</strong> gemengde mechanismen kunnen voorspellen<br />
5. Kinetische en thermodynamische controle <strong>van</strong> reacties begrijpen<br />
6. Elektrofiele aromatische substituties, nucleofiele S N<br />
1, S N<br />
2-reacties en eliminaties (E1, E2)<br />
begrijpen<br />
7. Rol <strong>van</strong> NO 2<br />
+<br />
en acylium-ion in elektrofiele reacties kunnen toepassen<br />
8. Mechanismen <strong>van</strong> zuur- en/of base-gekatalyseerde reacties in waterig milieu kunnen toepassen<br />
op lipiden en peptiden<br />
Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, beschikbaar in studielandschap
54 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
Hoofdstuk 4<br />
KOOLHYDRATEN<br />
4.1 INLEIDING<br />
Koolhydraten komen in de natuur wijdverbreid voor. Ze zijn voor levende organismen onmisbaar.<br />
Uit het dagelijks leven kennen we koolhydraten in verschillende vormen zoals riet- of bietsuiker,<br />
hout, katoen of papier. De biosynthese vindt plaats door groene plantendelen onder invloed <strong>van</strong><br />
zonlicht uit CO 2<br />
en H 2<br />
O: de fotosynthese. Daarbij wordt in eerste instantie glucose gevormd. Door<br />
verdere omzettingen in plant en dier ontstaat een grote variëteit aan koolhydraatstructuren. Als<br />
geheel bedraagt het aandeel <strong>van</strong> koolhydraten in de ‘biomassa’ (de massa <strong>van</strong> het totaal aan levende<br />
organismen op aarde) meer dan 50%.<br />
Koolhydraten zijn voor levende organismen belangrijk<br />
als (reserve-)voedsel en als elementaire<br />
bouwstenen <strong>van</strong> - bijvoorbeeld - celwanden. Naast<br />
deze functies spelen koolhydraten nog op andere<br />
plaatsen een belangrijke rol: bepaalde koolhydraatstructuren<br />
die aan het oppervlak <strong>van</strong> cellen<br />
voorkomen maken het mogelijk dat cellen elkaar<br />
herkennen. Koolhydraten kunnen met andere<br />
groepen <strong>van</strong> verbindingen, zoals eiwitten en lipiden<br />
complexe nieuwe verbindingen vormen: glycoproteïnen<br />
en glycolipiden. Glycoproteïnen hebben<br />
een belangrijke functie als antigene determinanten,<br />
zoals dat tot uitdrukking komt in de<br />
verschillen tussen de bloedgroepen A, B, AB of 0.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
D-glyceraldehyde<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
dihydroxy-aceton<br />
CH 2 OH<br />
C<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
Fig. 4.1 Eenvoudigste koolhydraten: D-glyceraldehyde<br />
en dihydroxy-aceton; merk op dat het<br />
D-glyceraldehyde een asymmetrisch C-atoom<br />
bevat. De nummering <strong>van</strong> de C-atomen is cursief<br />
aangegeven.<br />
4.2 STRUCTUURKENMERKEN<br />
De naam ‘koolhydraten’ is afkomstig <strong>van</strong> de bruto-formule <strong>van</strong> een groot aantal <strong>van</strong> deze<br />
verbindingen: C n<br />
(H 2<br />
O) m<br />
; deze formule suggereert dat het hier een hydraat betreft <strong>van</strong> het element<br />
koolstof. Het structuuronderzoek heeft inmiddels duidelijk aangetoond dat dit onjuist is; niettemin<br />
wordt de term ‘koolhydraat’ gehandhaafd. Koolhydraten moeten chemisch omschreven worden als<br />
polyhydroxy-aldehyden of -ketonen. Eenvoudige voorbeelden <strong>van</strong> koolhydraten zijn het D-<br />
glyceraldehyde en het dihydroxy-aceton (Fig. 4.1). De twee eenvoudigste koolhydraten uit Fig. 4.1<br />
bevatten elk drie C-atomen en behoren daarom tot de triosen. Is er, zoals in het D-glyceraldehyde,<br />
een aldehyde-groep aanwezig dan spreekt men <strong>van</strong> een aldo-triose. Het dihydroxy-aceton is een<br />
keto-triose. Langs chemische of biochemische weg kunnen uit triosen hogere homologen worden<br />
gevormd: tetrosen (4 C-atomen), pentosen (5 C-atomen) en hexosen (6 C-atomen). Ieder <strong>van</strong> deze<br />
homologenseries kent weer de onderverdeling in aldosen en ketosen.<br />
Voorbeeld: door ketenverlenging kan men uit het D-glyceraldehyde achtereenvolgens synthetiseren:<br />
1. Een mengsel <strong>van</strong> twee tetrosen, het D-erythrose en het D-threose. Deze twee tetrosen verschillen<br />
slechts in de configuraties rond één C-atoom, in dit geval C-2. Dergelijke stereo-isomeren<br />
worden epimeren genoemd.
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 55<br />
2. Uit ieder <strong>van</strong> deze twee epimeren kan men weer twee epimeren maken, nu met vijf C-atomen:<br />
uit D-erythrose ontstaan dan D-ribose en D-arabinose, terwijl uit D-threose het D-xylose en het<br />
D-lyxose kunnen worden gevormd.<br />
In alle gevallen hebben we te maken met suikers behorend tot de D-reeks omdat in de Fischerprojectie<br />
<strong>van</strong> het uitgangsmateriaal, D-glyceraldehyde, het hoogst genummerde asymmetrische C-<br />
atoom de D-configuratie heeft. Deze mogelijkheden zijn samengevat in Fig. 4.2.<br />
Koolhydraten worden ook vaak aangeduid als ‘sachariden’ en vervolgens onderverdeeld in:<br />
1. Monosachariden; de kleinste bouwstenen zoals de hierboven beschreven structuren. Monosachariden<br />
zijn niet hydrolyseerbaar. Voorbeelden: D-ribose, D-glucose.<br />
2. Oligosachariden; grotere moleculen, bestaande uit een klein aantal (2 - 10) monosachariden.<br />
Voorbeelden: sucrose, maltose (beide disachariden)<br />
3. Polysachariden; macro-moleculaire structuren bestaande uit meer dan tien monosacharide-eenheden.<br />
Voorbeelden: zetmeel, cellulose (beide glucose-polymeren, echter met geheel verschillende<br />
eigenschappen).<br />
D-glyceraldehyde<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
Fig. 4.2. Ketenverlenging <strong>van</strong><br />
triose tot tetrosen en pentosen.<br />
Na ketenverlenging ontstaat<br />
steeds een epimerenpaar.<br />
D-erythrose<br />
D-threose<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H C OH H C OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H C OH HO C H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
D-ribose (D-Rib)<br />
D-arabinose (D-Ara)<br />
D-xylose (D-Xyl)<br />
D-lyxose (D-Lyx)<br />
4.3 KILIANI-FISCHER SYNTHESE<br />
De hiervoor beschreven ketenverlenging wordt in de praktijk in een aantal afzonderlijke stappen<br />
uitgevoerd. Als voorbeeld kiezen we de synthese <strong>van</strong> D-glucose en D-mannose (hexose-epimeren)<br />
uit de aldopentose D-arabinose. De eerste stap is de additie <strong>van</strong> HCN aan de (vlakke) aldehyde-groep<br />
(Fig. 4.3). Het nucleofiele CN – reageert met het gedeeltelijk positief geladen C-atoom. Een H + <strong>van</strong><br />
een tweede molecuul HCN addeert aan de negatief geladen O. De tweede stap is de volledige<br />
hydrolyse <strong>van</strong> de CN-groep tot een carboxylgroep. Aangezien suikers een aldehyde-functie hebben
56 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
C N C N<br />
H<br />
C<br />
O + CN –<br />
H C O –<br />
HCN<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
+ CN –<br />
R<br />
R<br />
(epimerenpaar)<br />
R<br />
C<br />
N<br />
COOH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
hydrolyse<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
reductie<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
R<br />
R<br />
R<br />
Fig. 4.3. Overzicht <strong>van</strong> de stappen die nodig zijn voor de ketenverlenging <strong>van</strong> een willekeurige aldose.<br />
De reductiestap kan worden uitgevoerd met Na-amalgaam of met NaBH 4<br />
.<br />
zal de gevormde carboxylgroep, als laatste stap, nog moeten worden gereduceerd. Er ontstaan twee<br />
epimeren (Fig. 4.3) omdat geen voorkeur bestaat voor de wijze waarop de CN – -groep het C-atoom<br />
<strong>van</strong> de vlakke aldehyde-groep benadert. In het voorbeeld (Fig. 4.4) leidt dit tot de vorming <strong>van</strong><br />
D-glucose en D-mannose uit D-arabinose.<br />
Naast D-glucose en D-mannose zijn er twee andere hexosen die in levende organismen een<br />
belangrijke rol spelen: D-galactose en de keto-hexose D-fructose (Fig.4.5).<br />
Fig. 4.4. Kiliani-Fischer synthese <strong>van</strong> de hexose-epimeren D–glucose en D-mannose uit de pentose<br />
D-arabinose.<br />
D-Glc<br />
C<br />
N<br />
HO C O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H C OH H C<br />
OH<br />
H C O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
C<br />
N<br />
HO<br />
C<br />
O<br />
H C O<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
D-Ara<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
D-Man
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 57<br />
Fig. 4.5. Fischer-projecties H<br />
<strong>van</strong> de open-keten vormen<br />
<strong>van</strong> de meest voorkomende H<br />
hexosen.<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
H<br />
H C O<br />
H C OH<br />
HO C H<br />
H C O<br />
HO C H<br />
HO C H<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
C O<br />
C H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
D-glucose (D-Glc)<br />
D-galactose (D-Gal)<br />
D-mannose (D-Man)<br />
D-fructose (D-Fru)<br />
4.4 RINGVORMING<br />
In werkelijkheid komen pentosen en hexosen slechts voor een klein deel voor in de ‘open-keten’<br />
vorm met een vrije aldehyde- of ketogroep. Ze gaan in oplossing spontaan over in cyclische<br />
structuren waarbij de carbonylgroep betrokken is: de half-acetaalvorm (uit aldosen) en de halfketaalvorm<br />
(uit ketosen).<br />
4.4.1 Acetaalvorming<br />
Een acetaal ontstaat in twee stappen: de eerste stap is de half-acetaalvorming. Dit is een additiereactie<br />
tussen alkohol en een aldehyde, zoals hieronder is weergegeven ( Fig. 4.6). De reactie kan<br />
worden gekatalyseerd door zuur óf base; in beide gevallen ligt het evenwicht links, de opbrengst aan<br />
half-acetaal is dus vrij gering.<br />
Bij suikers komt in één molecuul zowel een carbonylgroep als een hydroxylgroep voor, waardoor<br />
suikers intramoleculair half-acetalen of –ketalen kunnen vormen. Het feit dat de reactieve groepen<br />
in één molecuul voorkomen heeft ook tot gevolg dat het evenwicht veel gunstiger ligt dan bij andere<br />
acetaalvormingen. Bij de monosachariden ontstaan hierdoor vijf- of zesringen. Als voorbeeld kiezen<br />
Fig. 4.6. Voorbeeld en mechanisme <strong>van</strong> de half-acetaalvorming uit alkohol en aldehyde. Additie-reactie.<br />
O<br />
H 3 C CH 2 OH + C<br />
alkohol<br />
H<br />
OH<br />
CH 2 CH 3 H 3 C CH 2 O C CH 2 CH 3<br />
aldehyde<br />
half-acetaal<br />
H<br />
Katalyse door zuur<br />
H<br />
H H<br />
H H<br />
H H<br />
H + R'OH –H +<br />
R C O R C O + R C + O R C O R<br />
H<br />
C<br />
H<br />
O<br />
R'<br />
O +<br />
H<br />
R'<br />
O<br />
Katalyse door base<br />
H<br />
H<br />
H H<br />
R C O<br />
OH – H 2 O<br />
+ R'–OH H 2 O + – O–R' R C O – R C O + OH –<br />
R'<br />
O<br />
R'<br />
O
58 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
β-D-glucopyranose<br />
D-glucose<br />
α-D-glucopyranose<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
HOH 2 C<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HOH 2 C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O HO C C C C C O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
OH<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
C<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
+<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
α-D-glucopyranose<br />
β-D-glucopyranose<br />
Fig. 4.7. Intramoleculaire halfacetaalvorming bij monosachariden, hier weergegeven bij D-glucose.<br />
Naast de hier weergegeven pyranose-vormen zijn ook twee furanose-vormen mogelijk.<br />
we de cyclisatie (half-acetaalvorming) <strong>van</strong> D-glucose tot een zesring (Fig. 4.7). Deze ringsluiting<br />
brengt een aantal belangrijke veranderingen met zich mee:<br />
1. De aldehyde-groep is direct bij de cyclisatie betrokken; het C-atoom was oorspronkelijk sp2-<br />
gehybridiseerd (vlak) en na de cyclisatie is het sp3-gehybridiseerd (tetraeder).<br />
2. In de ringvorm is C-1 asymmetrisch geworden. Dit koolstofatoom wordt het anomere koolstofatoom<br />
genoemd, en het verschijnsel anomerie (een bijzonder geval <strong>van</strong> epimerie).<br />
Uit de mechanismen <strong>van</strong> de halfacetaalvorming (Fig. 4.6) is direct af te leiden dat de additie <strong>van</strong> de<br />
alkoholgroep aan de vlakke aldehyde-groep kan leiden tot twee spiegelbeeldige stereo-configuraties<br />
<strong>van</strong> het halfacetaalmolecuul. Dit geldt ook voor de halfacetaalvorming bij suikers. De twee anomere<br />
vormen worden met α en β aangeduid. In het voorbeeld <strong>van</strong> Fig. 4.7 leidt dit tot α- en β-D-glucopyranose.<br />
In Fig. 4.8 is de conformatieformule getekend <strong>van</strong> β-D-glucose. Evenals we bij cyclohexaan hebben<br />
gezien, is hier sprake <strong>van</strong> twee typen bindingen aan de ring:<br />
1. Bindingen evenwijdig aan een verticale rotatie-as door het molecuul: de axiale bindingen.<br />
2. Bindingen die vrijwel in het vlak <strong>van</strong> de zesring liggen: de equatoriale bindingen.<br />
Bij de cyclisatie tot een zesring zoals in het hier gegeven voorbeeld, zijn C-1 en C-5 betrokken. De<br />
ring bevat ook een zuurstof-atoom. Het geheel is daardoor structureel verwant met pyran. Bij<br />
cyclisatie tot een vijfring zijn C-1 en C-4 betrokken. Deze ringstructuur is afgeleid te denken <strong>van</strong>
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 59<br />
H<br />
Fig. 4.8. Conformatieformule <strong>van</strong> β-D-glucopyranose; hier<br />
de 4 C 1<br />
-stoel (C-4 linksboven, C-1 rechtsonder). Bij β–Dglucose<br />
zijn alle H-atomen axiaal gebonden en staan alle<br />
OH-groepen <strong>van</strong> de ring equatoriaal.<br />
HO<br />
4<br />
HO<br />
H<br />
3<br />
6<br />
CH 2 OH<br />
5<br />
H<br />
H<br />
2<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
1<br />
OH<br />
furan (Fig. 4.9). De verwantschap met respectievelijk pyran en furan heeft de volgende consequenties<br />
voor de suikernomenclatuur: monosachariden met een zesringvorm worden pyranosen genoemd<br />
en monosachariden met een vijfringvorm worden furanosen genoemd. Merk op dat in β-D-glucose<br />
alle H-atomen axiaal zijn gebonden; omklappen <strong>van</strong> de ene stoelconformatie naar een andere zoals<br />
dat bij cyclohexaan mogelijk is, zal in het geval <strong>van</strong> β-D-glucose relatief veel energie kosten omdat<br />
dan alle OH-groepen axiaal staan. Deze zijn groot vergeleken met H-atomen en zullen dus bij<br />
voorkeur equatoriale posities innemen, waardoor ze zo ver mogelijk <strong>van</strong> elkaar zijn verwijderd.<br />
In principe kan de suikerring ook in een bootvorm voorkomen; deze is 24 kJ/mol minder stabiel. De<br />
zes- en de vijfringen <strong>van</strong> monosachariden zijn niet vlak, zoals de Haworth structuren wellicht<br />
suggereren. In Fig. 4.9 is een aantal gebruikelijke vormen waarmee een bepaald monosacharide kan<br />
worden weergegeven, samengevat.<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H<br />
O<br />
H pyran<br />
HO C H HO C H<br />
H<br />
O<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
OH H<br />
HO<br />
OH<br />
H C OH<br />
H C O<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H OH<br />
'open-keten' vorm Fischer-projectie Haworth structuur pyranose<br />
H<br />
HO<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
O<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H OH<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
C H<br />
H<br />
OH H<br />
H<br />
OH<br />
H OH<br />
4<br />
C 1<br />
-stoel conformatieformule Haworth structuur furanose<br />
furan<br />
O<br />
Fig. 4.9. Formules voor α-D-glucose. Furan en pyran als basis voor de namen <strong>van</strong> monosachariden.
60 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
β-D-furanose β-D-pyranose D-hexose α-D-pyranose α-D-furanose<br />
HO C H<br />
HO C H H C O<br />
H C OH H C OH<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
Bij een willekeurig monosacharide, bijvoorbeeld een<br />
hexose zoals hier afgebeeld, spreken we <strong>van</strong> een D-<br />
vorm als in de Fischer-projectie de OH-groep aan het<br />
hoogst genummerde asymmetrische C-atoom naar<br />
rechts wijst. Dat is hierboven C-5. Hieronder wijst de<br />
OH-groep aan C-5 steeds naar links, dus is het een L-<br />
hexose. Bij de ringvorming ontstaan α- en β-anomeren;<br />
hier zijn de pyranose- en de furanose-vormen weergegeven.<br />
De aanduidingen α- en β- hebben betrekking<br />
op de stand <strong>van</strong> de vetgedrukte C–O-bindingen ten<br />
opzichte <strong>van</strong> de koolstofketen in de Fischer-projecties.<br />
Zitten ze aan dezelfde kant <strong>van</strong> de koolstofketen, dan<br />
wordt dit α genoemd; als ze aan weerszijden <strong>van</strong> de C-<br />
keten zitten β.<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H C OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
HO C H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
C<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
O<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
O<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
β-L-furanose β-L-pyranose L-hexose α-L-pyranose α-L-furanose<br />
We onderscheiden daarbij de Haworth structuren voor de pyranose- en de furanosevormen, de<br />
conformatie-formule (hier in de 4 C 1<br />
-stoelvorm; let op de analogie met cyclohexaan), en een Fischerprojectie,<br />
waarin de cyclische structuur ook is aangegeven. Bij de laatste formule valt onmiddellijk<br />
op dat de binding tussen C-1 en C-5 via het O-atoom een onnatuurlijke lengte heeft. Een dergelijke<br />
formule is dan ook ver verwijderd <strong>van</strong> de werkelijke driedimensionale vorm <strong>van</strong> een monosacharide.<br />
De ruimtelijke vorm <strong>van</strong> monosacharide-moleculen wordt het dichtst benaderd door de conformatieformules.<br />
De Haworth structuren worden daarnaast ook veel gebruikt.<br />
De OH-groep aan het anomere C-atoom kan, zoals reeds opgemerkt, twee posities innemen die we<br />
aanduiden met α of β. We hebben te maken met een α-anomeer als, bij de D-reeks, de OH-groep<br />
aan C-1 in de Fischerprojectie naar rechts is geprojecteerd (zie de Fischer-projectie <strong>van</strong> α-D-glucopyranose<br />
in Fig. 4.9 en het kader hierboven). Het gebruik <strong>van</strong> verschillende typen formules voor één
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 61<br />
H<br />
HO<br />
4<br />
CH 2 OH<br />
6<br />
5<br />
O<br />
H<br />
OH H<br />
3 2<br />
H OH<br />
H<br />
1<br />
OH<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
C OH<br />
C OH<br />
C H<br />
C OH<br />
C O<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
4<br />
3<br />
H<br />
6<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
5<br />
H<br />
2<br />
OH<br />
O<br />
1<br />
OH<br />
H<br />
Fig. 4.10. Relatie tussen Haworth structuur, conformatie-formule en Fischerprojectie<br />
<strong>van</strong> α-D-glucopyranose.<br />
bepaalde suiker kan aan<strong>van</strong>kelijk verwarrend werken. In Fig. 4.10 is het verband aangegeven tussen<br />
Haworth structuren, Fischer-projecties en conformatieformules.<br />
4.4.2 Mutarotatie<br />
Wanneer zuiver β-D-glucopyranose in oplossing wordt gebracht stelt zich het evenwicht in zoals<br />
weegegeven in Fig. 4.11.<br />
H<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
OH<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
O<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
β-D-glucose (64%), [α] D<br />
= + 19° open-keten vorm (0.02%) α-D-glucose (36%), [α] D<br />
= + 112°<br />
Fig. 4.11. Mutarotatie <strong>van</strong> D-glucose.<br />
De zuivere α-, β- en open-keten vormen hebben een verschillende optische draaiing. Dit wordt<br />
veroorzaakt door de verschillen in de ruimtelijke bouw <strong>van</strong> deze moleculen. Immers, α-D-glucose<br />
heeft in totaal vijf asymmetrische C-atomen evenals β-D-glucose, maar de verschillende symmetrie<br />
aan C-1 (α of β) heeft een verschil in optische draaiing tot gevolg. De open-keten vorm verschilt op<br />
zijn beurt <strong>van</strong> de twee cyclische vormen, omdat hierin slechts vier asymmetrische C-atomen<br />
voorkomen. Gedurende het instellen <strong>van</strong> het evenwicht zien we dat de beginwaarde <strong>van</strong> de draaiing<br />
(+19°, de draaiing wordt aangegeven met [α] D<br />
) geleidelijk verandert naar een constante waarde <strong>van</strong><br />
52.5° zodra het evenwicht is bereikt. De α- en de β-vormen gaan in elkaar over via de open-keten<br />
vorm. Strikt genomen maken ook furanose-vormen deel uit <strong>van</strong> het evenwicht. In dit geval spelen<br />
deze echter geen rol <strong>van</strong> betekenis.<br />
Omdat de verschillende glucose-vormen een normaal chemisch evenwicht vormen bereiken we<br />
dezelfde eindwaarde voor de optische draaiing als we uitgaan <strong>van</strong> zuiver α-D-glucose. Merk ook op<br />
dat het evenwichtsmengsel voor het grootste deel bestaat uit β-D-glucose. Dit wijst op de gunstiger<br />
energiebalans bij de vorming <strong>van</strong> β-D-glucose uit de open-keten structuur. Het α-D-glucose heeft<br />
één axiale OH-groep (aan het anomere C-atoom); deze relatief ongunstige positie heeft dus directe<br />
gevolgen voor de kwantitatieve samenstelling <strong>van</strong> het evenwichtsmengsel.
62 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
4.4.3 Reducerend vermogen <strong>van</strong> een suiker<br />
In Fig. 4.11 is onder meer aangegeven dat het aandeel <strong>van</strong> de open-keten structuur in het geheel <strong>van</strong><br />
het evenwichtsmengsel zeer gering is. Desondanks is deze kleine hoeveelheid <strong>van</strong> de aldehyde-vorm<br />
verantwoordelijk voor het reducerend vermogen <strong>van</strong> een suiker. Dit kan worden aangetoond door<br />
de suikeroplossing te laten reageren met een ammoniakale zilveroplossing (Ag[NH 3<br />
] 2+<br />
), waarbij<br />
metallisch zilver als een zilverspiegel neerslaat.<br />
4.5 GLYCOSIDEN<br />
Half-acetalen kunnen met een tweede molecuul <strong>van</strong> een alkohol, onder afsplitsing <strong>van</strong> een molecuul<br />
water, reageren tot een acetaal. De reactie kan alleen worden gekatalyseerd door zuur. In Fig. 4.12<br />
is deze reactie en het mechanisme er<strong>van</strong> schematisch weergegeven. Monosachariden vertonen deze<br />
reactie ook: de algemene benaming <strong>van</strong> de acetalen die op deze manier worden gevormd is:<br />
glycosiden. Het onderstaande voorbeeld laat de vorming zien <strong>van</strong> α- en β-methylglycosides uit<br />
β-D-glucopyranose en methanol onder invloed <strong>van</strong> zuur (Fig. 4.13). Omdat bij deze reactie glucose<br />
betrokken is, heten de reactieproducten glucosiden.<br />
R<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
H +<br />
–H 2 O<br />
O CH 3 R C O CH 3<br />
+ OH 2<br />
R<br />
H<br />
C<br />
+<br />
R'OH<br />
O CH 3<br />
R<br />
H<br />
C<br />
O CH 3<br />
–H +<br />
R<br />
H<br />
C<br />
O CH 3<br />
R'<br />
+<br />
O<br />
H<br />
OR'<br />
Fig. 4.12. Acetaalvorming door water-afslpitsing uit half-acetaal en alkohol wordt gekatalyseerd door<br />
zuur.<br />
De aldus geïntroduceerde methylgroep wordt het aglycon (‘niet-suiker’ bestanddeel) genoemd. Het<br />
feit dat twee anomere glycosiden worden gevormd is een gevolg <strong>van</strong> het intermediaire carbokation<br />
(zie Fig. 4.12) en niet <strong>van</strong> een evenwichtsinstelling na de vorming <strong>van</strong> glycosiden. Dit laatste is ook<br />
af te leiden uit het ontbreken <strong>van</strong> mutarotatie bij pyranosides en furanosides.<br />
H<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H + / CH 3 OH<br />
OH<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
+<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
OCH 3<br />
H<br />
OCH 3<br />
H<br />
β-D-glucopyranose methyl-α-D-glucopyranose methyl-β-D-glucopyranose<br />
Fig. 4.13. Zuur-gekatalyseerde vorming <strong>van</strong> α- en β-methylglucosides uit β-D-glucose en methanol. Er<br />
ontstaat een mengsel <strong>van</strong> α- en β-vormen omdat het vlakke carbokation (C-1) als intermediair optreedt.
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 63<br />
4.5.1 Disachariden<br />
Disachariden zijn bijzondere glycosiden: in plaats <strong>van</strong> het methanol, zoals in Fig. 4.13, wordt een<br />
ander monosacharide als ‘aglycon’ ingevoerd. We zullen een aantal belangrijke en veel voorkomende<br />
disachariden bespreken:<br />
- sucrose (sacharose, riet- of bietsuiker), ontstaan door koppeling <strong>van</strong> α-D-glucose via een O-brug<br />
met C-2 <strong>van</strong> β-D-fructose en<br />
- maltose, bestaande uit α-D-glucose dat via een 1→4 binding verbonden is met een tweede molecuul<br />
D-glucose (Fig. 4.14).<br />
Er is een opvallend chemisch onderscheid tussen sucrose en maltose. Bij sucrose is de koppeling<br />
tussen de twee monosachariden tot stand gekomen via de koolstofatomen die oorspronkelijk deel<br />
waren <strong>van</strong> de halfacetaalgroepen <strong>van</strong> respectievelijk glucose en fructose, de anomere C–atomen.<br />
Door de glycosidevorming is in dit geval de mogelijkheid tot het vormen <strong>van</strong> een open-keten<br />
structuur geblokkeerd. Dit betekent dat sucrose een niet-reducerend disacharide is, in tegenstelling<br />
H<br />
H<br />
sucrose<br />
O<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
maltose<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
HO<br />
O<br />
O<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H OH H<br />
H OH<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
HOH 2 C 6 O O<br />
O<br />
5<br />
2<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
H HO<br />
OH<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
4 3 1<br />
H OH<br />
H<br />
OH H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
H<br />
OH H<br />
OH H<br />
HO<br />
OH<br />
HO<br />
H OH<br />
H OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
–H 2 O CH 2 OH<br />
H<br />
OH H<br />
OH H<br />
HO<br />
OH<br />
HO<br />
O<br />
H OH<br />
H OH<br />
Fig. 4.14. Structuren <strong>van</strong> sucrose en maltose; de cursieve cijfers geven de nummering<br />
<strong>van</strong> de C-atomen <strong>van</strong> β-D-fructofuranose aan. Maltose is reducerend, sucrose niet.<br />
tot maltose dat nog een intacte halfacetaalgroep<br />
bezit. Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> een niet-reducerend<br />
disacharide is het bij insecten zeer belangrijke<br />
trehalose, bestaande uit twee α-D-glucose-residuen,<br />
waar<strong>van</strong> de beide C-1 atomen via een O-<br />
brug zijn verbonden (Fig. 4.15).<br />
In Fig 4.16 zijn nog twee belangrijke natuurlijke<br />
disachariden weergegeven: lactose en cellobiose.<br />
In beide gevallen zijn de monosachariden<br />
verbonden door een β(1→4)-binding.<br />
Zowel lactose als cellobiose bezitten reducerend<br />
vermogen, dankzij de niet-geblokkeerde halfacetaalgroep<br />
<strong>van</strong> een glucose-residu in beide<br />
disachariden. Zodra enkele monosachariden zijn<br />
gekoppeld tot di- of oligo-sachariden ontstaan<br />
nieuwe vragen met betrekking tot de structuur:<br />
Fig. 4.15. Vorming <strong>van</strong> trehalose: twee moleculen<br />
α(1→1') gebonden D-glucose, een niet-reducerend<br />
disacharide.
64 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
Fig. 4.16. Reducerende disachariden:<br />
lactose of β-D-Gal-(1→4)-D-Glc en<br />
cellobiose of: β-D-Glc-(1→4)-D-Glc<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
Glc<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
cellobiose<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
H<br />
Glc<br />
OH<br />
H<br />
HO<br />
Gal<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
H OH<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
lactose<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
Glc<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H,OH<br />
H<br />
OH<br />
H,OH<br />
1. Welke monosachariden zijn aanwezig?<br />
2. Op welke wijze zijn de monosachariden met elkaar verbonden?<br />
3. Welke ringgrootte heeft elk <strong>van</strong> de beide monosachariden?<br />
4. Welke ringconformaties hebben de monosachariden?<br />
5. Heeft een eventueel aanwezig reducerend monosacharide de α- of de β-configuratie?<br />
Door gebruik te maken <strong>van</strong> enkele spectroscopische technieken (in het bijzonder massa-spectrometrie<br />
en kernspin-resonantie spectroscopie–NMR) kan in betrekkelijk korte tijd een gedetailleerd<br />
antwoord op deze vragen worden verkregen. Daarnaast wordt eveneens gebruik gemaakt <strong>van</strong> ‘natte’<br />
chemische analysetechnieken. Een uitvoerige bespreking <strong>van</strong> analysetechnieken moet hier achterwege<br />
blijven.<br />
4.5.2 Polysachariden<br />
In het kader <strong>van</strong> dit inleidende college zullen we enkele natuurlijke polysachariden bespreken, die<br />
uitsluitend uit glucose-eenheden zijn opgebouwd.<br />
1. Zetmeel, een plantaardig polysacharide, bestaat uit twee hoofdcomponenten: het amylose en het<br />
amylopectine. Amylose is het oplosbare deel, en heeft door de vele α(1→4)-bindingen een helixvormige<br />
structuur. Het bekende blauwe complex met jodium ontstaat doordat het jodium wordt<br />
‘inge<strong>van</strong>gen’ in deze helix. Het amylopectine heeft ook voornamelijk α(1→4)-bindingen, maar<br />
vertakt zich gemiddeld na iedere 25 glucose-eenheden via een α(1→6)-binding (Fig. 4.17). Als<br />
hydrolyse-product (disacharide) <strong>van</strong> amylose ontstaat maltose.<br />
2. Glycogeen, het dierlijke zetmeel. Dit lijkt erg veel op het amylopectine, maar is meer vertakt<br />
en het heeft een hogere molmassa.<br />
O HO<br />
amylopectine<br />
H<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
n=250–300<br />
O<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
HO<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
O<br />
α(1→4) vertakking<br />
Fig. 4.17. Structuren <strong>van</strong><br />
O<br />
zetmeelcomponenten; de<br />
α(1→6) vertakking bouwsteen is het<br />
disacharide maltose.<br />
O<br />
O<br />
H<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O<br />
α(1→4) vertakkingen<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
O<br />
O
3. Cellulose is een onvertakt polysacharide <strong>van</strong> plantaardige<br />
oorsprong, opgebouwd uit cellobiose-eenheden die onderling<br />
β(1→4) zijn gebonden. Cellulose wordt niet verteerd<br />
door het menselijk organisme omdat dit geen enzymen bezit<br />
die β(1→4))-bindingen tussen twee Glc-residuen kunnen<br />
hydrolyseren. Katoen bestaat voor 98% uit cellulose;<br />
de langgerekte moleculen (<strong>van</strong>wege de β(1→4)-bindingen)<br />
hebben een vezelachtige structuur tot gevolg.<br />
4.6 GLYCOPROTEÏNEN<br />
Glycoproteïnen zijn belangrijke natuurlijke verbindingen<br />
(voorbeeld: bloedgroepsubstanties) waar covalente bindingen<br />
tussen het eiwitgedeelte en een suikergedeelte in één molecuul<br />
voorkomen. De koppeling tussen die twee delen kan tot stand<br />
zijn gekomen zoals hieronder is weergegeven: tussen de N-<br />
geacetyleerde aminosuiker galactosamine en het aminozuur<br />
serine. De koppeling vindt dan plaats via een O-atoom (Fig.<br />
4.18). Een tweede mogelijkheid is de koppeling via het N-<br />
atoom <strong>van</strong> de amide-groep <strong>van</strong> asparagine (Fig. 4.18) met<br />
N-acetylglucosamine.<br />
4.7 GLYCOLIPIDEN<br />
Vooral in planten en micro-organismen komen<br />
complexe moleculen voor die zowel een polair<br />
suiker- als een a-polair lipid-deel bevatten. Een<br />
voorbeeld is het mono-galactosyl<br />
diacylglycerol (Fig. 4.19). Het is<br />
opgebouwd uit D-galactose, glycerol<br />
en twee vetzuurresiduen.<br />
H<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
OH<br />
4.8 NUCLEÏNEZUREN<br />
Een laatste categorie biologisch<br />
belangrijke glycosiden vormen de<br />
nucleïnezuren. De pentosen β-D-ribose<br />
en 2-deoxy-β-D-ribose (Fig. 4.20) zijn<br />
N-glycosidisch gebonden aan stikstofhoudende<br />
basen, zoals cytosine (zie ook Fig. 3.62). In<br />
nevenstaande figuur zijn de pyranose- en de<br />
furanose-vormen <strong>van</strong> β-D-ribose en 2-deoxy-β-<br />
D-ribose weergegeven.<br />
☞In RNA en DNA komen deze suikers in de<br />
furanose-vorm voor.<br />
H<br />
H<br />
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 65<br />
H<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
O CH 2<br />
HC<br />
H H 2 C<br />
O<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
H<br />
HO OH H<br />
O<br />
C<br />
C<br />
O<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
NH<br />
C<br />
NH<br />
H<br />
CH 3<br />
HO H<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
NH<br />
H<br />
O<br />
oliezuur<br />
palmitine-zuur<br />
glycerol<br />
GlcNAc-asn<br />
C<br />
O<br />
GalNAc-ser<br />
CH 2<br />
D-galactose<br />
CH 2<br />
NH<br />
CH<br />
NH<br />
CH<br />
C O<br />
CH 3<br />
Fig. 4.18 Structuurelementen <strong>van</strong> glycoproteïnen:<br />
koppeling <strong>van</strong> N-acetylgalactosamine met serine<br />
(GalNAc-ser, O-glycosidische binding) en <strong>van</strong> N-<br />
acetylglucosamine met asparagine (GlcNAc-asn,<br />
N-glycosidische binding).<br />
Fig. 4.19. Een glycolipid. D-galactose is via een<br />
acetaalbinding gebonden aan C-1 <strong>van</strong> glycerol. Aan<br />
C-2 en C-3 <strong>van</strong> glycerol zijn via esterbindingen twee<br />
vetzuren (resp. oliezuur en palmitinezuur)<br />
gebonden.<br />
O<br />
C<br />
C<br />
O<br />
O<br />
Fig. 4.20.<br />
Pyranose- en<br />
furanose-vormen<br />
<strong>van</strong> β-D-ribose en<br />
2-deoxy-β-D-ribose.<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
HOH 2 C<br />
H H OH<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
HOH 2 C<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH OH<br />
OH H<br />
OH<br />
OH H<br />
β-D-ribopyranose 2-deoxy-β-D-ribopyranose β-D-ribofuranose 2-deoxy-β-D-ribofuranose
66 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
4.9 REACTIES VAN MONOSACHARIDEN<br />
4.9.1 Tautomerie<br />
D-glucose vertoont ketoenol<br />
tautomerie. Dit leidt,<br />
onder invloed <strong>van</strong> verdunde<br />
base, tot een mengsel <strong>van</strong><br />
producten. Het geheel<br />
wordt aangeduid, naar de<br />
namen <strong>van</strong> de ontdekkers,<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
met ‘Lobry de Bruyn /<br />
Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-<br />
omlegging. De bijzondere<br />
CH 2 OH<br />
D-glucose<br />
enol-vorm, die hierbij ontstaat<br />
heeft twee hydroxylgroepen en wordt daarom<br />
een ‘enediol’-groep genoemd. Op deze wijze<br />
ontstaat uit D-glucose een mengsel <strong>van</strong> D-glucose,<br />
D-fructose en D-mannose (Fig. 4.21).<br />
4.9.2 Reductie<br />
De carbonylgroep <strong>van</strong> een aldose kan met NaBH 4<br />
,<br />
of door katalytisch hydrogeneren, worden<br />
omgezet in een hydroxylgroep (Fig. 4.22).<br />
Wanneer alle functionele groepen <strong>van</strong> een<br />
monosacharide uitsluitend hydroxylgroepen zijn,<br />
noemen we dit een alditol. Sorbitol is dus een<br />
alditol.<br />
4.9.3 Oxidatie<br />
Onder relatief milde omstandigheden kunnen<br />
aldosen worden geoxideerd tot glyconzuren. Hierbij<br />
wordt de aldehyde-groep omgezet in een<br />
carboxylgroep. Een tweede type oxidatieproducten<br />
ontstaat uit aldosen door oxidatie met<br />
H C OH<br />
OH – HO C H HO C H<br />
+<br />
H C OH H C OH<br />
salpeterzuur (HNO 3<br />
): er worden dizuren gevormd, de glycaarzuren. Een ander, natuurlijk voorkomend,<br />
oxidatieproduct <strong>van</strong> D-glucose is een uronzuur: D-glucuronzuur. Deze reacties en structuren zijn<br />
samengevat in Fig. 4.23.<br />
H<br />
C<br />
C<br />
ene-diol<br />
OH<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
H C O<br />
H<br />
C<br />
D-mannose<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
C<br />
CH 2 OH<br />
D-fructose<br />
Fig. 4.21. Base-gekatalyseerde 'Lobry de Bruyn/<br />
Alberda <strong>van</strong> Ekenstein'-omlegging.<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
D-glucose<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
C<br />
NaBH 4<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
CH 2 OH<br />
C<br />
CH 2 OH<br />
D-glucitol<br />
Fig. 4.22. Reductie <strong>van</strong> D-glucose tot D-glucitol<br />
(sorbitol).<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
COOH<br />
H C O<br />
COOH<br />
H C O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
Br 2<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HNO 3<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H 2 O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H C OH H C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
COOH<br />
COOH<br />
D-glucose<br />
D-gluconzuur<br />
D-mannose D-mannaarzuur D-glucuronzuur<br />
Fig. 4.23. Oxidaties en oxidatie-producten <strong>van</strong> enkele mono-sachariden
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 67<br />
4.10 L-MONOSACHARIDEN<br />
In het voorafgaande zijn voornamelijk suikers aan de orde geweest behorend tot de D-reeks:<br />
monosachariden waar<strong>van</strong> het hoogst genummerde asymmetrische C-atoom in de Fischer-projectie<br />
aan de rechterzijde wordt getekend. De overeenkomstige L-monosachariden zijn het spiegelbeeld<br />
<strong>van</strong> de moleculen <strong>van</strong> de D-reeks. Merk op dat daarmee de configuraties <strong>van</strong> alle asymmetrische<br />
centra veranderen, maar dat aan de α- en β-toekenningen niets verandert. Dat beteken bijvoorbeeld<br />
dat α-D-mannose bij spiegeling overgaat in α-L-mannose. In Fig. 4.24 zijn nog enkele andere<br />
voorbeelden weergegeven.<br />
α-D-glucopyranose α-L-glucopyranose β-D-glucopyranose β-L-glucopyranose<br />
H<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
H<br />
O<br />
HOH 2 C<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
OH<br />
HOH 2 C<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
α-L-glucopyranose<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
HO C H H C OH<br />
H C OH HO C H<br />
HO C H H C OH<br />
H C OH HO C H<br />
H C O O C H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
H OH<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H HO<br />
H<br />
OH<br />
OH H<br />
β-L-glucopyranose<br />
OH<br />
H<br />
β-D-glucopyranose<br />
β-L-glucopyranose<br />
Fig. 4.24. Relatie tussen D- en L-monosachariden; een stippellijn geeft een spiegelvlak aan.
68 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
Zelfstudie 4<br />
1. Beschrijf de ruimtelijke situatie aan C-1 <strong>van</strong> β-D-glucopyranose volgens de CIP-nomenclatuur.<br />
2. a) Geef de open-keten formule (Fischer-projectie) <strong>van</strong> D-galactose.<br />
b) Met welke hexosen is D-galactose epimeer (formules en zo mogelijk namen).<br />
c) Geef de formule (in Haworth structuur) <strong>van</strong> een reducerend disacharide waar<strong>van</strong> D-galactose<br />
één <strong>van</strong> de bouwstenen is.<br />
d) Geef de vergelijking <strong>van</strong> de redox-reactie waarmee men het reducerend vermogen <strong>van</strong> een<br />
willekeurige aldose kan aantonen.<br />
3. Welke <strong>van</strong> de onderstaande Fischerprojecties A, B of C komt overeen met die <strong>van</strong> D-mannose?<br />
(A) (B) (C)<br />
H C O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
4. Via welke tetrosen (geen namen, alleen Fischer-projecties) en pentosen kan men D-galactose uit<br />
D-glyceraldehyde bereiden?<br />
5. Men lost zuiver β-D-fructopyranose in water op. Daarop stelt zich een evenwicht in tussen<br />
verschillende vormen <strong>van</strong> D-fructose. Men kan dit waarnemen door in een polarimeter de optische<br />
draaiing te volgen. Deze wordt constant zodra het evenwicht zich heeft ingesteld. Geef een<br />
compleet (dat wil zeggen: open-keten structuren, pyranose- en furanosevormen) overzicht <strong>van</strong> het<br />
mutarotatie-evenwicht <strong>van</strong> D-fructose.<br />
6. a) Geef de Haworth-formule <strong>van</strong> β-L-mannose.<br />
b) Wat gebeurt er als α-D-mannose in verdunde base wordt opgelost? Gebruik Fischer-projecties<br />
om dit proces te beschrijven.<br />
c) Wat gebeurt er als we in plaats <strong>van</strong> het α-D-mannose achtereenvolgens D-ribose en 2-deoxy-Dribose<br />
in verdunde loog oplossen? Maak, evenals bij b), gebruik <strong>van</strong> Fischer-projecties.<br />
7. Zuiver α-D-glucose laat men in zuur milieu met methanol reageren. Er ontstaat een mengsel <strong>van</strong><br />
twee methylglucopyranosiden. Verklaar dit.<br />
8. Van een pentose C 5<br />
H 10<br />
O 5<br />
zijn de volgende gegevens bekend:<br />
1. Bevat vier hydroxy-groepen en een aldehyde-groep.<br />
2. Behoort tot de D-reeks.<br />
3. Niet identiek met D-ribose.<br />
4. Bij oxidatie ontstaat een trihydroxypentaandizuur dat niet optisch actief is.<br />
a) Wat betekent de uitdrukking: een suiker behoort tot de D-reeks?<br />
b) Welke structuur leidt U af voor de bovengenoemde pentose?<br />
Motiveer uw voorstel.<br />
c) Geef de formule <strong>van</strong> deze pentose in een vijfring-structuur (Haworth-furanose).<br />
d) Uit welke tetrose kan deze pentose worden gesynthetiseerd? In welke stappen verloopt een<br />
dergelijke synthese? Maak gebruik <strong>van</strong> Fischer-projecties bij het formuleren <strong>van</strong> uw antwoord.
Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 69<br />
9. Geef de structuurformule <strong>van</strong> een disacharide bestaande uit β-D-galacto-pyranose dat een (1→6)-<br />
binding heeft met α-D-glucofuranose. Maak gebruik <strong>van</strong> Haworth structuren. Heeft dit disacharide<br />
reducerende eigenschappen?<br />
10. Uit welke polysachariden ontstaan respectievelijk maltose en cellobiose als hydrolyseproducten?<br />
Geef duidelijk aan welke structuurverschillen tussen maltose en cellobiose verantwoordelijk zijn<br />
voor de verschillen in ruimtelijke bouw <strong>van</strong> de overeenkomstige polysachariden.
70 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
Verworven vaardigheden Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />
1. Structuren (Haworth-, conformatie-, en open-ketenprojecties) <strong>van</strong> D-Glc, D-Fru, D-man en D-Gal<br />
(Fig. 4.5) en D-Rib (Fig. 4.20) kennen<br />
2. Mechanisme ketenverlenging <strong>van</strong> willekeurige aldose begrijpen<br />
3. Kunnen tekenen <strong>van</strong> half-acetaalvormen uitgaande <strong>van</strong> open-ketenstructuren en omgekeerd.<br />
4. Betekenis <strong>van</strong> halfacetaalvorming en acetaalvorming bij monosachariden uitleggen<br />
5. Begrippen anomeer C-atoom, mutarotatie, glycosidevorming, reducerend vermogen begrijpen<br />
6. Betekenis α- en β(1→4)-bindingen in natuurlijke glucose-polymeren uitleggen<br />
7. Kenmerken <strong>van</strong> O- en N-glycosidische binding in glycoproteïnen en nucleïnezuren kennen<br />
8. Betekenis tautomerie <strong>van</strong> monosachariden uitleggen<br />
9. Alle gebruikelijke structuurweergaven (Haworth-, conformatie-, en open-ketenprojecties) hanteren<br />
in spiegelbeeldoperaties<br />
Literatuur:<br />
P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, hfstk 22; beschikbaar in studielandschap
Hoofdstuk 5 LIPIDEN 71<br />
Hoofdstuk 5<br />
LIPIDEN<br />
5.1 INLEIDING<br />
De lipiden vormen een complexe groep <strong>van</strong> verbindingen waarin we, in tegenstelling tot de eiwitten,<br />
koolhydraten en nucleïnezuren, geen duidelijke chemische basisbouwstenen kunnen onderscheiden.<br />
Welke zijn de algemene kenmerken <strong>van</strong> een lipid? Een groot deel <strong>van</strong> de functies en eigenschappen<br />
<strong>van</strong> lipiden komt aan de orde in het Biochemie-onderdeel. Over structuur <strong>van</strong> triacylglycerolen en<br />
fosfolipiden volgen hier alleen enkele samenvattende opmerkingen (t/m § 5.3)<br />
Vrij algemeen wordt het gedrag ten opzichte <strong>van</strong> bepaalde oplosmiddelen als criterium gehanteerd:<br />
een lipid is slecht oplosbaar in water en goed oplosbaar in CHCl 3<br />
(chloroform), CH 3<br />
CH 2<br />
OCH 2<br />
CH 3<br />
(diethylether) en hexaan. Lipiden zijn dus in het algemeen hydrofoob, een eigenschap die veroorzaakt<br />
wordt door de aanwezigheid <strong>van</strong><br />
O<br />
glycerol<br />
zeep<br />
relatief grote koolwaterstoffragmenten<br />
in lipidmoleculen. O H 2 C O C R<br />
H 2 C OH R-COONa<br />
Enkele biologisch belangrijke<br />
klassen <strong>van</strong> lipid-<br />
3 NaOH<br />
R' C O CH O<br />
HO CH + R'-COONa<br />
verbindingen, zoals de<br />
fosfolipiden, hebben echter naast<br />
een hydrofoob gedeelte ook een<br />
H 2 C<br />
hydrofiel molecuuldeel.<br />
Een eerste, grove, indeling kunnen we maken door te onderscheiden: verzeepbare en onverzeepbare<br />
lipiden. De term “verzeepbaar” is ontleend aan het gedrag <strong>van</strong> bijvoorbeeld triacylglycerolen bij<br />
behandeling met base. Een dergelijke hydrolyse in basisch milieu levert glycerol en zeep op (Fig.<br />
5.1). Tot de klasse der onverzeepbare lipiden behoren:<br />
- terpenen<br />
- steroïden (w.o. cholesterol)<br />
- prostaglandines, leukotriënen, thromboxanen<br />
- koolwaterstoffen uit de cuticula <strong>van</strong> planten<br />
(wassen). Ook hieruit blijkt dat de onderverdeling<br />
<strong>van</strong> lipiden veelal gebeurt op grond <strong>van</strong><br />
een enkele chemische (verzeepbaarheid) of<br />
fysische (oplosbaarheid) eigenschap. De verschillende<br />
klassen <strong>van</strong> lipiden hebben dan ook<br />
geheel verschillende (bio-)chemische eigenschappen<br />
en biologische functies.<br />
O<br />
Fig. 5.1 Hydrolyse (verzeping) <strong>van</strong> een triacylglycerol.<br />
CH 3 (CH) 16<br />
O<br />
C<br />
O<br />
H 2 C<br />
H 2 C<br />
CH<br />
Fig. 5.2. Triacylglycerol (oude naam: triglyceride):<br />
estervorming tussen vetzuur (hier: stearinezuur)<br />
en glycerol.<br />
O<br />
O<br />
O<br />
C<br />
O<br />
C<br />
R"-COONa<br />
(CH 2 ) 16 CH 3<br />
(CH 2 ) 16 CH 3<br />
5.2 TRIACYLGLYCEROLEN<br />
Een vet (of de bij kamertemperatuur vloeibare variant: olie) kan algemeen worden geformuleerd als<br />
een ester <strong>van</strong> glycerol en vetzuren (Fig. 5.2).<br />
C<br />
R"<br />
H 2 C<br />
OH
72 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />
O<br />
Fosfatidyl-choline (PC)<br />
O<br />
O H 2 C O C (CH 2 ) 16 CH 3<br />
CH 3 (CH) 16 C O CH<br />
H 2 C OH<br />
O<br />
H 2 C O C (CH 2 ) 16 CH 3<br />
HO CH<br />
H 2 C OH<br />
Fig. 5.3 Een di- en een mono-acylglycerol.<br />
O H 2 C O C R<br />
R' C O CH O<br />
H 2 C O P<br />
+<br />
OCH 2 CH 2 N(CH 3 ) 3<br />
OH<br />
Fosfatidyl-ethanolamine (PE) O<br />
O H 2 C O C R<br />
R' C O CH O<br />
H 2 C O P<br />
+<br />
OCH 2 CH 2 NH 3<br />
Als intermediairen komen in het lipidenmetabolisme<br />
ook voor mono-acyl glycerolen en diacylglycerolen<br />
(Fig. 5.3). Wassen zijn esters <strong>van</strong> langketen-vetzuren<br />
Fosfatidyl-serine (PS)<br />
O<br />
en langketen-alkoholen; ze zijn zeer a-<br />
polair, hydrofoob en chemisch inert. Men treft ze aan in<br />
de cuticula <strong>van</strong> planten.<br />
R' C O<br />
5.3 FOSFOLIPIDEN<br />
Wanneer in glycerol één <strong>van</strong> de primaire OHgroepen<br />
en de secundaire OH-groep reageren met<br />
een vetzuur, en de overblijvende OH-groep met<br />
fosforzuur, ontstaat een fosfatidezuur (Fig. 5.4).<br />
Het voorvoegsel “sn” betekent “stereospecific<br />
numbering”: in de projectieformule staat de<br />
secundaire OH-groep naar links geprojecteerd.<br />
Zodra aan C-2 <strong>van</strong> glycerol twee verschillende<br />
groepen zijn gebonden is C-2 asymmetrisch. C-2<br />
<strong>van</strong> glycerol wordt daarom een pro-chiraal C<br />
atoom genoemd. Het fosforzuur in een<br />
fosfatidezuur heeft nog twee OH-groepen.<br />
Eén daar<strong>van</strong> kan veresterd<br />
zijn met een tweede alkohol;<br />
O H 2 C O<br />
de andere is geïoni-<br />
seerd.<br />
De fosforzuurgroep in het<br />
fosfatidezuur kan door<br />
reactie met andere OHgroepen<br />
een tweede esterbinding<br />
vormen. Dit leidt<br />
tot de vorming <strong>van</strong> enkele<br />
biologisch belangrijke<br />
fosfolipiden. Hieronder<br />
R' C<br />
H 2 C<br />
O CH<br />
OH<br />
zijn de belangrijkste fosfolipidespecies<br />
HO CH O<br />
samen-<br />
gevat(Fig. 5.5):<br />
1. Fosfatidylcholine (PC)<br />
bestaat uit de fosfatidezuurrest<br />
en choline, dat<br />
H 2 C O P<br />
OH<br />
OH<br />
sn-glycerol-3-fosforzuur<br />
Fosfatidyl-inositol (PI)<br />
CH 3 (CH) 16<br />
Fig. 5.4 Vorming <strong>van</strong> een fosfatidezuur<br />
O<br />
C<br />
O<br />
H 2 C O P<br />
OH<br />
H<br />
HO<br />
R<br />
O<br />
OH<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
CH 2<br />
CH<br />
OH<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
C<br />
H<br />
H 2 C<br />
CH<br />
fosfatidezuur<br />
O<br />
H 2 C<br />
H 2 C<br />
O<br />
CH<br />
OH<br />
O<br />
C<br />
O<br />
+<br />
H 2 C O P OCH 2 CHNH 3<br />
O<br />
O<br />
P<br />
CH 2 O P<br />
OH<br />
Difosfosfatidyl-glycerol<br />
(Cardiolipin)<br />
O<br />
OH<br />
Fig. 5.5. Fosfolipiden met verschillende polaire groepen.<br />
OH<br />
O<br />
O<br />
O<br />
C<br />
R<br />
O CH 2<br />
O<br />
O<br />
P<br />
OH<br />
COO -<br />
H 2 C O C<br />
HC O C R"<br />
CH 2<br />
(CH 2 ) 16 CH 3<br />
OH<br />
O<br />
O<br />
O<br />
H 2 C O C<br />
R<br />
HC O C R"<br />
O<br />
R
een quaternair N-atoom bevat. Hierdoor krijgt<br />
het molecuul als geheel een meer polair karakter.<br />
De oude naam voor dit type verbinding<br />
is lecithine.<br />
2. Fosfatidylserine (PS) bevat een serine-residu,<br />
waar<strong>van</strong> de OH-groep heeft gereageerd met<br />
de fosforzuurgroep <strong>van</strong> het fosfatidezuur.<br />
3. Fosfatidylethanolamine (PE). Dit bevat als polaire<br />
groep het ethanolamine. Fosfatidylethanolamine<br />
en fosfatidylserine worden ook (nog)<br />
wel cephalines genoemd.<br />
4. Fosfatidyl-inositol (PI) bevat het myo-inositol.<br />
Inositolen kunnen optisch actief zijn door de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> 6 asymmetrische C-atomen.<br />
Is myo-inositol optisch actief?<br />
5. Cardiolipin is de oude naam voor het difosfatidylglycerol.<br />
Hoofdstuk 5 LIPIDEN 73<br />
COOH<br />
Tetradecaanzuur of myristinezuur (14:0)<br />
COOH<br />
Hexadecaanzuur of palmitinezuur (16:0)<br />
COOH<br />
Octadecaanzuur of stearinezuur (18:0)<br />
COOH<br />
9Z-octadeceenzuur of oliezuur (18:1∆9Z)<br />
COOH<br />
5.4 VETZUREN<br />
De lange koolwaterstofketens <strong>van</strong> de vetzuren<br />
worden in het organisme stap voor stap<br />
opgebouwd uit eenheden <strong>van</strong> twee C-atomen.<br />
Daaruit vloeit voort dat de meeste in de natuur<br />
voorkomende vetzuren een even aantal C-atomen<br />
hebben in een onvertakte keten. Hieronder zijn de<br />
belangrijkste verzadigde en onverzadigde<br />
weergegeven. De termen ‘verzadigd’ en ‘onverzadigd’<br />
hebben dezelfde betekenis als bij alkanen<br />
en alkenen: de onverzadigde kunnen in principe<br />
nog waterstof opnemen.<br />
Een biologisch belangrijk structuurkenmerk <strong>van</strong><br />
de onverzadigde vetzuren is dat alle erin voorkomende<br />
dubbele bindingen de Z(cis)-configuratie<br />
hebben.<br />
Vrije vetzuren komen als zodanig in levende orga-<br />
9Z,12Z-octadecadieenzuur (linolzuur; 18:2∆9Z,12Z)<br />
COOH<br />
9Z,12Z,15Z-octadecatrieenzuur (α-linoleenzuur; 18:3∆9Z,12Z,15Z)<br />
COOH<br />
6Z,9Z,12Z-octadecatrieenzuur (γ-linoleenzuur; 18:3∆6Z,9Z,12Z)<br />
COOH<br />
5Z,8Z,11Z,14Z-eicosatetraeenzuur (arachidonzuur; 20:4∆5Z,8Z,11Z,14Z)<br />
Fig. 5.6. Enkele natuurlijk voorkomende vetzuren.<br />
nismen slechts in kleine hoeveelheden voor. Verreweg het grootste deel is veresterd in triacylglycerolen<br />
en fosfolipiden. Daarbij is een opmerkelijke voorkeur geconstateerd <strong>van</strong> de onverzadigde vetzuren<br />
voor C-2 <strong>van</strong> het glycerol.<br />
Linolzuur en arachidonzuur zijn zogenaamde essentiële vetzuren. Evenals bij de aminozuren wordt<br />
met de term ‘essentieel’ aangeduid dat een bepaald organisme niet in staat is dit vetzuur zelf te<br />
synthetiseren, terwijl het onmisbaar voor het betreffende organisme is. Een dergelijk essentieel<br />
vetzuur moet dus met de voeding worden opgenomen. De in Fig. 5.6 genoemde onverzadigde<br />
vetzuren komen in grote concentraties voor in bepaalde plantenzaden, granen en peulvruchten. Het<br />
dierlijk organisme is dus niet in staat dit type vetzuren zelf geheel (‘de novo’) te synthetiseren, maar<br />
het kan wel bepaalde modificaties zelf aanbrengen. Zo kan uit het linolzuur (18 C-atomen, 2 dubbele<br />
bindingen) onder invloed <strong>van</strong> enzymen het arachidonzuur worden gemaakt (20 C-atomen, 4 dubbele<br />
bindingen). De aanwezigheid <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren in fosfolipiden heeft een grote invloed op<br />
hun ruimtelijke structuur. Dit is op zijn beurt weer <strong>van</strong> belang voor de architectuur <strong>van</strong> biologische<br />
membranen. De aanwezigheid <strong>van</strong> een Z-dubbele binding veroorzaakt een ‘knik’ in de vetzuurconformatie.
74 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />
5.5 STRUCTUUR VAN ONVERZADIGDE VETZUREN<br />
De belangrijkste informatie die een structuuranalyse <strong>van</strong> een onverzadigd vetzuur moet opleveren<br />
heeft <strong>van</strong>zelfsprekend betrekking op de dubbele binding(en):<br />
- het aantal dubbele bindingen<br />
- de configuratie (Z/cis of E/trans)<br />
- de plaats in de keten.<br />
Het aantal en de configuratie zijn het eenvoudigst<br />
te bepalen met spectroscopische technieken.<br />
De plaats <strong>van</strong> de dubbele binding in<br />
een vetzuurketen kan gemakkelijk worden<br />
bepaald langs chemische weg. Daar bij ondergaat<br />
het vetzuur een ozon-behandeling (Fig.<br />
5.7); ozon reageert dan eerst met de dubbele<br />
binding tot een ozonide.<br />
Dit wordt vervolgens behandeld met permierezuur,<br />
hetgeen per dubbele binding twee<br />
brokstukken oplevert met een nieuwe carboxylgroep.<br />
Deze nieuwgevormde carbonzuren<br />
kunnen langs chromatografische weg snel<br />
worden geanalyseerd naar aard en hoeveelheid.<br />
Wanneer in een vetzuur meer dan één dubbele<br />
binding voorkomt ontstaan overeenkomstig<br />
meer brokstukken. Uit 1 mol linolzuur ontstaat:<br />
- 1 mol hexaanzuur<br />
- 1 mol propaandizuur<br />
- 1 mol nonaandizuur.<br />
permierezuur<br />
Bij de analyse wordt het propaandizuur (malonzuur) niet als<br />
zodanig aangetroffen omdat het ontleedt. Dit is een algemeen<br />
kenmerk <strong>van</strong> β-ketozuren. Dit type verbindingen kan gemakkelijk<br />
een zodanige conformatie aannemen dat een intramoleculaire<br />
H-brug wordt gevormd en CO 2<br />
wordt afgesplitst (Fig. 5.8). Na de<br />
CO 2<br />
-afsplitsing ontstaat in eerste instantie een enol in evenwicht<br />
met een ketoverbinding. Uitgaande <strong>van</strong> malonzuur (propaandizuur,<br />
HOOC-CH 2<br />
-COOH, ) ontstaat langs deze weg dus CO 2<br />
en azijnzuur<br />
(CH 3<br />
COOH).<br />
5.6 BIO-CONVERSIES VAN ONVERZADIGDE VETZUREN –<br />
EICOSANOÏDEN<br />
Poly-onverzadigde vetzuren, zoals linolzuur en linoleenzuur (niet<br />
oliezuur; dit heeft slechts één dubbele binding en is dus monoonverzadigd)<br />
zijn voor de mens essentiële vetzuren. Hiermee<br />
wordt aangegeven, dat deze stoffen onontbeerlijk zijn voor het<br />
menselijk organisme. Dit is niet in staat dit type vetzuren zelf te<br />
bio-synthetiseren; ze moeten dus met de voeding worden opgenomen.<br />
Als ze in voldoende mate in het organisme aanwezig zijn<br />
O 3<br />
(ozon)<br />
+ H 2 O 2<br />
O<br />
OH H C<br />
– H 2 O<br />
+ H 2 O<br />
CO 2 +<br />
OH<br />
α<br />
CH 2 C<br />
O<br />
C<br />
CH 2<br />
worden ze onder invloed <strong>van</strong> enzymen omgezet in o.a. prostaglandines en leukotriënen. Deze<br />
verbindingen behoren tor de groep <strong>van</strong> endogene, fysiologisch actieve stoffen die autocoïden<br />
worden genoemd. Ze zijn actief in dezelfde concentraties als hormonen. In afwijking <strong>van</strong> ‘gewone’<br />
hormonen vindt de biosynthese <strong>van</strong> autocoïden plaats daar waar ook hun fysiologische activiteit zich<br />
afspeelt. Tot de groep <strong>van</strong> autocoïden behoren verder o.m.: histamine en serotonine.<br />
R<br />
R<br />
O<br />
C<br />
β<br />
O<br />
C<br />
H<br />
OH<br />
O<br />
O<br />
R C CH 2<br />
R<br />
O<br />
C<br />
ozonide<br />
R CH CH R' +<br />
R CH<br />
H<br />
O<br />
C<br />
R<br />
O<br />
C<br />
OH + R' C<br />
Fig. 5.7. Bepaling <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> een dubbele<br />
binding in een onverzadigd vetzuur.<br />
O<br />
O<br />
OH<br />
Permierezuur (HCOOOH) is een mengsel <strong>van</strong> waterstofperoxide<br />
(H 2<br />
O 2<br />
) en mierezuur (HCOOH)<br />
O<br />
O<br />
CH<br />
CH 3<br />
OOH<br />
Fig.5.8. Ontleding <strong>van</strong> een<br />
β-ketozuur tot CO 2<br />
en een<br />
methylketon.<br />
R'
Hoofdstuk 5 LIPIDEN 75<br />
5.6.1 Leukotrieen-biosynthese<br />
Leukotriënen vormen samen met de prostaglandines, de lipoxines en de thromboxanen een<br />
betrekkelijk recent gekarakteriseerde groep <strong>van</strong> verbindingen. De meeste natuurlijk voorkomende<br />
vertegenwoordigers zijn afgeleid <strong>van</strong> C-20 vetzuren, zoals arachidonzuur. Vandaar de algemene<br />
benaming eicosanoïden. Als voorbeelden bespreken we hier het principe <strong>van</strong> de biosynthese <strong>van</strong><br />
twee vertegenwoordigers <strong>van</strong> deze groep, namelijk leukotrieen B 4<br />
(afgekort tot LTB 4<br />
) en prostaglandine<br />
G 2<br />
. De biosynthese <strong>van</strong> LTB 4<br />
vindt plaats in drie stappen. Bij ieder <strong>van</strong> deze stappen is een enzym<br />
betrokken (Fig. 5.9).<br />
Stap 1. In de eerste stap wordt arachidonzuur of eicosatetraeenzuur (afkorting ETE) onder invloed<br />
<strong>van</strong> het enzym lipoxygenase omgezet tot 5S-hydroperoxy-eicosatetraeenzuur (afgekort tot<br />
5S-HPETE). Uitgangsstof en product <strong>van</strong> deze stap vertonen twee belangrijke structuurverschillen:<br />
a) Door het enzym is één H-atoom <strong>van</strong> C-7 verwijderd, waardoor de dubbele binding tussen C-5<br />
en C-6 <strong>van</strong> ETE een plaats is opgeschoven. Daarbij is de geometrie <strong>van</strong> cis (Z) in trans (E)<br />
overgegaan.<br />
b) Er heeft additie plaats gevonden <strong>van</strong> een molecuul atmosferische zuurstof aan C-5, en wel op<br />
een stereospecifieke manier: C-5 heeft de S-configuratie. Het bij a) verwijderde H-atoom wordt<br />
op zijn beurt weer aan de zuurstof gehecht, wat 5S-HPETE oplevert.<br />
5S-HPETE is een hydroperoxide en dus, net als de meeste andere organische peroxiden, zeer reactief.<br />
Het ligt voor de hand dat in een levend organisme vorming en omzetting <strong>van</strong> dergelijke verbindingen<br />
strikt gereguleerd zijn. Deze biosynthese is voor het eerst aangetoond in een subfractie <strong>van</strong> leukocyten:<br />
de granulocyten.<br />
Stap 2. In intacte granulocyten wordt stap 1 onmiddellijk gevolgd door stap 2: de dehydratatie <strong>van</strong><br />
5S-HPETE tot een epoxy-verbinding, het leukotrieen A 4<br />
. Het molecuul H 2<br />
O dat aan 5S-HPETE<br />
wordt onttrokken is opgebouwd uit een H-atoom dat door lipoxygenase —lipoxygenase katalyseert<br />
dus zowel stap 1 als stap 2 — <strong>van</strong> C-10 wordt afgesplitst, en uit een OH-radicaal dat afkomstig is <strong>van</strong><br />
de OOH-groep aan C-5. Twee dubbele bindingen schuiven hierdoor weer een C-atoom op. De eerstvoorkomende<br />
dubbele binding in LTA 4<br />
zit dus aan C-7, is 5S-HPETE aan C-6 en in het oorspronkelijke<br />
ETE aan C-5.<br />
☞Merk op dat in LTA 4<br />
de eerste drie dubbele bindingen geconjugeerd zijn, hun p-orbitalen kunnen<br />
dus overlappen. Dit structuurelement heeft een belangrijke rol gespeeld bij de naamgeving: het<br />
‘trieen’ in ‘leukotrieen’ heeft betrekking op het karakteristieke drietal geconjugeerde dubbele<br />
bindingen, zoals we dat in LTA 4<br />
aantreffen. De term ‘leuko’ is gekozen omdat de omzetting voor<br />
het eerst werd geconstateerd bij een bepaald type leukocyten. Het cijfer 4 geeft het totale aantal<br />
dubbele bindingen in het product aan. De letter A in LTA 4<br />
duidt het eerste goed gedefinieerde<br />
intermediair aan.<br />
☞In de stappen 1 en 2 is sprake <strong>van</strong> een H-atoom en een OH-radicaal: we hebben hier dus te maken<br />
met enzymatische radicaalreacties.<br />
Stap 3. Deze laatste stap is in zekere zin het omgekeerde <strong>van</strong> stap 2: er vindt hydratatie plaats, onder<br />
invloed <strong>van</strong> een epoxide-hydrolase. Het H 2<br />
O-molecuul valt aan op de epoxy-groep aan C-5 en C-6.<br />
Daarbij gaat de binding tussen C-6 en het O-atoom open. Eén H-atoom <strong>van</strong> het aanvallende H 2<br />
O<br />
addeert hieraan, zodat op C-5 een 5S-OH komt te zitten. Het ontstane ongepaarde elektron op C-6<br />
zorgt ervoor dat de drie geconjugeerde dubbele bindingen weer één plaats terug gaan, waardoor op<br />
C-12 een koolstofradicaal ontstaat. Hieraan addeert tenslotte het OH-radicaal dat nog resteerde na<br />
het vertrek <strong>van</strong> het H-atoom. Ook deze reactie blijkt stereospecifiek te verlopen: C-12 heeft de<br />
R-configuratie. Het eindproduct is het leukotrieen B 4<br />
(LTB 4<br />
).<br />
☞LTB 4<br />
speelt een chemotactische rol bij ontstekingsreacties: tijdens de ontsteking op een bepaalde<br />
plek in het weefsel wordt lokaal een kleine hoeveelheid LTB 4<br />
gesynthetiseerd. Ditwordt<br />
‘waargenomen’ door andere leukocyten, die zich hierop naar de plaats des onheils bewegen om<br />
behulpzaam te zijn bij het opruimen <strong>van</strong> de oorzaak <strong>van</strong> de ontsteking. Het verschijnsel dat bepaalde<br />
deeltjes (hier: leukocyten) zich bewegen op geleide <strong>van</strong> de concentratiegradiënt <strong>van</strong> een<br />
bepaalde stof (hier: LTB 4<br />
) wordt chemotaxis genoemd.
76 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />
9 8<br />
11 12<br />
9 8<br />
7<br />
13<br />
7<br />
•<br />
6 5<br />
14 15<br />
H-abstractie <strong>van</strong> C-7;<br />
levert radicaal op C-7<br />
6<br />
5<br />
COOH<br />
arachidonzuur, ETE<br />
COOH<br />
LTB 4 ; alleen de O <strong>van</strong> C-5 komt <strong>van</strong> moleculaire zuurstof;<br />
die <strong>van</strong> C-12 komt <strong>van</strong> H 2 O. Merk op dat bij het terugschuiven<br />
<strong>van</strong> de dubbele bindingen de geometrie weer is veranderd,<br />
alleen die <strong>van</strong> 14—15 is ook nu onveranderd gebleven.<br />
De configuratie <strong>van</strong> de chirale centra is 5S en 12R; er zijn<br />
twee Z en twee E dubbele bindingen.<br />
14<br />
H<br />
12<br />
Z<br />
OH<br />
10<br />
E<br />
11<br />
E<br />
9<br />
8<br />
Z<br />
H<br />
7 6<br />
5<br />
OH<br />
COOH<br />
11 12<br />
9 8<br />
13<br />
7<br />
14<br />
15<br />
Conjugatie dubbele<br />
bindingen; radicaal op C-5<br />
6 5<br />
•<br />
COOH<br />
15<br />
Het H-atoom <strong>van</strong> het aanvallende<br />
H 2 O-molekuul gaat naar het O-atoom<br />
<strong>van</strong> de epoxyring; het OH-radicaal <strong>van</strong><br />
het H 2 O-molekuul combineert met het<br />
C-12-radicaal<br />
11<br />
12<br />
13<br />
14 15<br />
Additie <strong>van</strong> een molekuul O 2<br />
levert een peroxy-radicaal op aan C-5<br />
12<br />
11<br />
10<br />
• O<br />
9 7 • 5<br />
8 6<br />
COOH<br />
9<br />
10<br />
8<br />
11 12<br />
7<br />
13<br />
H<br />
6<br />
14<br />
5<br />
15<br />
O–O•<br />
COOH<br />
Na terugkomst <strong>van</strong> het H-atoom<br />
is een hydroperoxide ontstaan:<br />
5S-HPETE, het eerste tussenproduct<br />
12<br />
11<br />
Z<br />
14<br />
Z<br />
E<br />
10<br />
15<br />
Bij de rehydratatie gaat de epoxyring open.<br />
Daardoor veschuiven de bovenste 3 dubbele<br />
banden en ontstaat op C-12 een radicaal<br />
9<br />
E<br />
8<br />
7<br />
O<br />
6<br />
5<br />
COOH<br />
H<br />
H<br />
10<br />
9 8<br />
11<br />
12<br />
7<br />
13<br />
H<br />
6 5<br />
14 15<br />
O–OH<br />
COOH<br />
Vorming <strong>van</strong> de epoxy-ring leidt tot het<br />
tweede tussenproduct: LTA 4 ; de structuur is<br />
anders getekend om de geometrie <strong>van</strong> de<br />
dubbele bindingen goed te kunnen weergeven<br />
Dehydratatie: een H-atoom (H R )wordt<br />
stereospecifiek <strong>van</strong> C-10 afgesplitst; dit<br />
geeft samen met een OH-radicaal <strong>van</strong> de<br />
OOH-groep <strong>van</strong> C-5 een molecule H 2 O.<br />
Merk op dat door de radicaalvorming op C-10<br />
twee dubbele banden opschuiven; beide<br />
krijgen dan de E (trans)-configuratie. Dit leidt<br />
tot een ongepaard elektron op C-6.<br />
H<br />
9<br />
10<br />
8<br />
11 12<br />
7<br />
13<br />
H<br />
6<br />
•<br />
14<br />
5<br />
15<br />
O•<br />
COOH<br />
Fig. 5.9. Enkele belangrijke stappen <strong>van</strong> de biosynthese <strong>van</strong> leukotrieen B 4<br />
; structuren tussen vierkante<br />
haken [ ] zijn slechts toegevoegd ter verduidelijking. Twee enzymen spelen hier een sleutelrol, namelijk<br />
lipoxygenase bij de synthese <strong>van</strong> zowel het 5S-HPETE als het LTA 4<br />
, en epoxide hydrolase bij de<br />
hydratatie <strong>van</strong> LTA 4<br />
tot LTB 4<br />
.<br />
5.6.2 Biosynthese <strong>van</strong> prostaglandines<br />
De biosyntheseroute <strong>van</strong> prostaglandines is verwant aan die <strong>van</strong> leukotriënen, maar vertoont enkele<br />
belangrijke verschillen (Fig. 5.10). Ook hier is het substraat arachidonzuur. In de eerste stap wordt<br />
op principieel dezelfde wijze als bij de LT-synthese een H-atoom <strong>van</strong> het substraat afgesplitst, in dit<br />
geval <strong>van</strong> C-13. Daarmee bevindt zich aan<strong>van</strong>kelijk op C-13 een ongepaard elektron. Door een
Hoofdstuk 5 LIPIDEN 77<br />
energetisch voordelige ladingsverschuiving<br />
9 8<br />
vindt conjugatie <strong>van</strong> twee dubbele bindingen<br />
COOH<br />
plaats, hetgeen het ongepaarde electron op C-11 doet<br />
belanden. Daar aan addeert een molecuul O 2<br />
, en er<br />
13<br />
11 12<br />
ontstaat een peroxy-radicaal. Op dit punt in de route<br />
14 15 arachidonzuur, ETE<br />
ontstaat een principieel verschil met de leukotrieenroute:<br />
in de PG-route wordt hier geen<br />
H-abstractie <strong>van</strong> C-13;<br />
levert radicaal op C-13<br />
H-atoom teruggegeven aan het peroxy-radicaal,<br />
maar het cyclo-oxygenase zorgt ervoor dat het<br />
9 8<br />
COOH<br />
peroxyradicaal de volgende intramoleculaire<br />
•<br />
13<br />
stappen ondergaat: Het peroxyradicaal haalt één<br />
11 12 14 15<br />
electron uit de dubbele binding tussen C-8 en C-9<br />
Conjugatie dubbele<br />
en vormt zo een covalente binding met C-9,<br />
bindingen; radicaal op C-11<br />
terwijl het ongepaarde elektron nu op C-8 zit. Op 9 8<br />
zijn beurt pakt het C-8 radicaal een elektron uit de<br />
COOH<br />
E (trans) dubbele binding tussen C-12 en C-13,<br />
waardoor een nieuwe covalente binding tussen<br />
•<br />
13<br />
C-8 en C-12 ontstaat. De E-dubbele binding maakte<br />
11 12 14 15<br />
O<br />
deel uit <strong>van</strong> het tweetal geconjugeerde dubbele<br />
2 -additie aan C-11 geeft een<br />
•O O•<br />
peroxyradicaal; dit trekt een elektron uit de<br />
bindingen dat aan het begin <strong>van</strong> de route al was gevormd.<br />
C-8—C-9 dubbele binding, waardoor C-8<br />
Nu één elektron hieruit verhuist naar de nieuwe σ-binding<br />
een radicaal wordt. Dit haalt een elektron<br />
tussen C-8 en C-12, komt het ongepaarde elektron <strong>van</strong>wege<br />
uit de 12—13 dubbele band. Door de conjugatie<br />
deze conjugatie niet op C-13 maar direct op<br />
12—15 schuift de 14—15 dubbele<br />
binding op en komt een ongepaard<br />
C-15. Na deze intramoleculaire omleggingen vindt<br />
9 8elektron meteen op C-15.<br />
een tweede reactie met moleculaire zuurstof plaats<br />
COOH<br />
waardoor op C-15 een peroxyradicaal ontstaat. O•<br />
Eerst in dit stadium geeft het enzym het H-atoom<br />
O<br />
13<br />
terug, en is de vorming <strong>van</strong> PGG 11 12 14 15<br />
2<br />
voltooid. Dit is<br />
een zeer reactief molecuul; in vivo vindt een groot<br />
Additie <strong>van</strong> een tweede molekuul O 2 ;<br />
Fosfolipiden<br />
dit levert een peroxy-radicaal op C-15<br />
fosfolipase<br />
O<br />
9<br />
8<br />
COOH<br />
arachidonzuur en andere vetzuren<br />
lipoxygenase<br />
cyclo-oxygenase<br />
O<br />
11 12<br />
14 •<br />
13 15<br />
•O<br />
O•<br />
Overdracht <strong>van</strong> een H-atoom<br />
aan het peroxy-radicaal aan C-15<br />
hydroperoxide<br />
endoperoxide<br />
O<br />
COOH<br />
leukotriënen<br />
lipoxines<br />
prostaglandines<br />
thromboxanen<br />
Fig. 5.11. Overzicht <strong>van</strong> de twee<br />
hoofdroutes voor de vorming <strong>van</strong><br />
eicosanoïden<br />
aantal enzymatische volgreacties plaats waarop<br />
we in dit bestek niet ingaan. In Fig. 5.11 zijn de<br />
O<br />
OOH<br />
PGG 2<br />
Fig. 5.10. Sleutelstappen in de biosyntheseroute <strong>van</strong><br />
prostaglandines; alle stappen worden gekatalyseerd<br />
door één enzym: cyclo-oxygenase. Het cijfer in een<br />
afkorting als PGG 2<br />
geeft het aantal dubbele bindingen<br />
in het product aan.<br />
grote lijnen <strong>van</strong> de eicosanoïdenroutes samengevat. De term prostaglandines kan misverstand<br />
opwekken: de biosynthese vindt in allerlei soorten dierlijk weefsel plaats. Een relatief rijke bron is<br />
echter de zaadblaas <strong>van</strong> de ram; dit zou een oorzaak kunnen zijn <strong>van</strong> de misleidende naamgeving.
78 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />
Zelfstudie 5<br />
1. a) Geef de formules en noem de bouwstenen waaruit een fosfatidylethanolamine is opgebouwd.<br />
b) Geef de formule <strong>van</strong> een fosfatidylinositol. Geef de structuurformule <strong>van</strong> een optisch inactief<br />
inositol en licht toe wat men onder een meso-verbinding verstaat.<br />
2. a) Geef de structuurformule en de systematische naam <strong>van</strong> linolzuur.<br />
b) Welke zuren kunnen we isoleren als we de plaats <strong>van</strong> de dubbele bindingen bepalen via<br />
ozonolyse en een permierezuurbehandeling?<br />
3. b) Beschrijf welke reacties nodig zijn om de structuur <strong>van</strong> een onbekend cephaline volledig op<br />
te helderen.<br />
c) Geef een mechanisme voor de verzeping <strong>van</strong> een ester.<br />
4. In glycerofosfolipiden komt een aantal esterbindingen voor.<br />
a) Geef de formules <strong>van</strong> de stoffen die aan fosforzuur veresterd kunnen zijn.<br />
b) Beschrijf het mechanisme <strong>van</strong> de veresteringsreactie tussen glycerol en een<br />
vetzuurmolecuul.<br />
5. Geef het mechanisme <strong>van</strong> de vorming <strong>van</strong> het C 18<br />
analogon <strong>van</strong> LTB 4<br />
uit γ-linoleenzuur<br />
(18:3∆6Z,9Z,12Z).<br />
Verworven vaardigheden na HOOFDSTUK 5 LIPIDEN<br />
1. Structuurformules <strong>van</strong> de belangrijkste fosfolipiden kunnen opbouwen uit de samenstellende<br />
moleculaire fragmenten.<br />
2. Methode voor de bepaling <strong>van</strong> dubbele bindingen <strong>van</strong> vetzuren kunnen toepassen (in structuurformules).<br />
3. Structuurformules <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren kunnen afleiden uit de systematische naam en<br />
de gebruikelijke afkortingen (de zgn. ∆-namen)<br />
3. CO 2<br />
-verlies <strong>van</strong> β-ketozuren kunnen verklaren.<br />
4. Biosynthese-routes <strong>van</strong> leukotrieen B 4<br />
en prostaglandine G 2<br />
, uitgaande <strong>van</strong> ETE, kennen.
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 1<br />
Antwoorden Zelfstudie 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />
1.<br />
12<br />
C en 13 C zijn isotopen; ze verschillen dus alleen in kernmassa en niet in kernlading en dus ook<br />
niet in aantallen elektronen.<br />
De elektronenverdeling <strong>van</strong> zowel 12 C als 13 C is als volgt: 1s(2) 2s(2) 2p(2);<br />
15<br />
N (isotoop <strong>van</strong> het natuurlijke 14 N):1s(2) 2s(2) 2p(3); 16 O: 1s(2) 2s(2) 2p(4)<br />
2. Lewis-structuren <strong>van</strong> de volgende verbindingen:<br />
H<br />
• •<br />
• •<br />
• •<br />
H F<br />
O H N H H N H<br />
• • • •<br />
H<br />
H<br />
–<br />
Waterstoffluoride; HF Water; H 2<br />
O Ammoniak; NH 3<br />
Amide-ion; NH 2<br />
• •<br />
• •• •<br />
H<br />
H H<br />
C C<br />
H H<br />
Ethaan; C 2<br />
H 6<br />
H<br />
H<br />
H H C<br />
• •<br />
OH<br />
• •<br />
H C<br />
• •<br />
F<br />
• •<br />
• •<br />
H<br />
H<br />
Methanol; CH 3<br />
OH Methylfluoride; CH 3<br />
F<br />
3. Het meest elektronegatieve element is geheel of gedeeltelijk negatief geladen. We spreken <strong>van</strong><br />
een overwegend ionische binding als het verschil tussen de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />
deelnemende atomen groter is dan 1.7. De polariteit <strong>van</strong> een binding kan op twee manieren<br />
worden aangegeven: een pijltje geeft de richting <strong>van</strong> verschuiving <strong>van</strong> de elektronenlading aan, of<br />
de gedeeltelijk positieve dan wel negatieve lading wordt aangeduid met δ+ en δ–. Bijvoorbeeld bij<br />
aceton (propanon) kan de polariteit <strong>van</strong> de carbonylgroep a.v. worden aangegeven:<br />
CH 3<br />
δ+ δ-<br />
C<br />
O<br />
CH 3<br />
C<br />
O<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
LiF 1.0 en 4.0; ionbinding Li + F – .<br />
LiI 1.0 en 2.5; verschil is 1.5, dus het ionische karakter is hier minder uitgesproken dan<br />
bij LiF.<br />
H 2<br />
O 2.2 en 3.5; het O-atoom is ook hier het meest elektronegatieve element en draagt dus<br />
de meeste negatieve lading; ovalente binding.<br />
H 3<br />
C-Cl Twee bindingstypen, H-C (covalent, en nauwelijks polair) en C-Cl (2.5 en 3.0) dat iets<br />
meer gepolariseerd is met een gedeeltelijk negatief geladen Cl.<br />
H 3<br />
C-O-CH 3<br />
(methoxymethaan of dimethylether); ook hier twee bindingstypen H-C en C-O; zie de<br />
voorbeelden hierboven.<br />
In het periodiek systeem neemt de elektronegativiteit toe <strong>van</strong> links naar rechts.<br />
4. De drievoudige binding tussen de C-atomen <strong>van</strong> ethyn H-C≡C-H bestaat uit één σ–binding door<br />
overlap <strong>van</strong> de sp-orbitalen <strong>van</strong> de twee C-atomen en twee π-bindingen door overlap <strong>van</strong> de p z<br />
en<br />
p y<br />
-orbitalen. De C-H bindingen hebben een σ-karakter, en zijn ontstaan door overlap <strong>van</strong> een sporbitaal<br />
<strong>van</strong> het C-atoom met de s-orbitaal <strong>van</strong> H (Fig. 1.12).<br />
5. Verbinding Hybridisatietype<br />
H 3<br />
CCl<br />
sp3 (vier-omringing)<br />
H 3<br />
C: –<br />
sp3 (vieromringing, bestaande uit drie bindende elektronenparen en<br />
één niet-bindend paar).<br />
H 3<br />
C + sp2 (drie-omringing, vlakke structuur, onderlinge bindingshoeken 120°).
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 2<br />
6. Methanol(CH 3<br />
OH) is een Lewis-base <strong>van</strong>wege de twee niet-bindende elektronenparen aan<br />
zuurstof. Ook water is <strong>van</strong>wege de vrije elektronenparen rond het O-atoom een Lewis-base.<br />
Boortrifluoride (BF 3<br />
) en aluminiumchloride (AlCl 3<br />
) hebben respectievelijk de volgende elektronenconfiguraties:<br />
Zowel B als Al heeft hier een omringing <strong>van</strong> slechts 6 elektronen; het zijn dus Lewis-zuren.<br />
••<br />
F<br />
••<br />
• •<br />
• •<br />
B<br />
F<br />
••<br />
• •<br />
• •<br />
F<br />
• •<br />
• •<br />
••<br />
Cl<br />
• •<br />
• •<br />
Al<br />
• •<br />
Cl<br />
••<br />
• •<br />
• •<br />
Cl<br />
• •<br />
••<br />
7. benzaldehyde<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
nitrobenzeen<br />
N<br />
O<br />
N<br />
O<br />
N<br />
O<br />
N<br />
O<br />
fenol<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O<br />
OH OH OH OH<br />
carbonaat-anion<br />
O<br />
O<br />
O<br />
C<br />
O<br />
C<br />
O<br />
C<br />
O<br />
O<br />
O<br />
O
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 3<br />
Antwoorden Zelfstudie 2 STEREOCHEMIE<br />
1. Fischerprojecties <strong>van</strong> L-serine en L-cysteïne:<br />
COOH<br />
COOH<br />
H 2 N<br />
C<br />
H<br />
H 2 N<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
L-serine<br />
CH 2 SH<br />
L-cysteïne<br />
Dit zijn Fischerprojecties <strong>van</strong> L-aminozuren omdatde NH 2<br />
-groep aan het asymmetrische C-atoom<br />
naar links is geprojecteerd.<br />
Toekenning <strong>van</strong> de prioriteiten volgens de CIP-regels:<br />
C-1<br />
C-2<br />
N<br />
C (OOO)<br />
C<br />
H<br />
kijkrichting<br />
1<br />
2<br />
C<br />
4<br />
C-3<br />
C (OHH)<br />
L-serine<br />
2S<br />
3<br />
Voor serine moet gebruik worden gemaakt <strong>van</strong> de afspraak dat dubbelgebonden atomen tweemaal<br />
mogen worden geteld. Dit heeft tot gevolg dat aan C-1 drie O-atomen gebonden zijn. De directe<br />
substituenten aan C-3 zijn (OHH). Bij vergelijking <strong>van</strong> het tweede paar (O en H) ontstaat het<br />
verschil waaruit blijkt dat C-1 een hogere prioriteit krijgt.<br />
De draairichting 1→2→3, kijkend in de richting 4, is linksom, dus hebben we te maken met de S-<br />
configuratie bij L-serine.<br />
Voor L-cysteïne geldt het volgende schema:<br />
C-1<br />
C-2<br />
N<br />
C (OOO)<br />
C<br />
H<br />
kijkrichting<br />
1<br />
3<br />
C<br />
4<br />
C-3<br />
C (SHH)<br />
L-cysteïne<br />
2R<br />
2<br />
Na het openklappen <strong>van</strong> de dubbele band <strong>van</strong> C-1 vergelijken we de substitutiepatronen <strong>van</strong> C-1<br />
en C-3 (merk op dat de volgorde <strong>van</strong> de atomen binnen een triplet ook volgens dalend<br />
atoomnummer moet lopen). Vergelijking <strong>van</strong> de eerste O <strong>van</strong> C-1 met de S <strong>van</strong> C-3 levert voor C-3<br />
een hogere prioriteit op. Zodra een dergelijk verschil is vastgesteld, staan de relatieve prioriteiten<br />
<strong>van</strong> de twee groepen vast. Merk op dat de prioriteiten <strong>van</strong> de verticaal geprojecteerde groepen<br />
verwisseld zijn, vergeleken met serine. Op grond hier<strong>van</strong> mogen we concluderen dat de<br />
configuratie <strong>van</strong> L-cysteïne volgens de CIP-regels R is. Dit is <strong>van</strong>zelfsprekend ook af te leiden uit<br />
de prioriteitenvolgorde als geheel.<br />
2. Bewering (a) is onjuist: als in een verbinding geen inwendig spiegelvlak als symmetrie-element<br />
aanwezig is, vertoont deze in principe optische activiteit. We moeten hierbij bedenken dat optische<br />
activiteit een experimentele grootheid is, waar<strong>van</strong> grootte en teken niet altijd voorspelbaar zijn. Bij<br />
bepaalde gesubstitueerde propadiënen (allenen) treedt optische activiteit op, terwijl géén<br />
asymmetrisch C-atoom aanwezig is. Anderzijds kunnen moleculen met meer dan één<br />
asymmetrisch C-atoom optisch inactief zijn (meso-verbindingen; daarbij is het molecuul als geheel<br />
niet chiraal).<br />
Bewering (b) is onjuist: Volgens de Fischer-conventie volgt de toekenning L of D nadat volgens<br />
een aantal afspraken een formule is geprojecteerd en de projectie-richting <strong>van</strong> een functionele
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 4<br />
groep (-OH of NH 2<br />
) is gebleken. Projectie aan de rechterkant betekent een D-configuratie, en<br />
projectie naar links een L-configuratie. De kwalificatie ‘L’ of ‘D’ geldt voor de gehele verbinding<br />
omdat aanvullende regels zijn overeengekomen voor verbindingen met meer dan één<br />
asymmetrisch C-atoom (suikers, sommige aminozuren). Bij suikers geldt de regel dat de kwalificatie<br />
‘D’ of ‘L’ wordt afgeleid <strong>van</strong> de configuratie <strong>van</strong> het hoogst genummerde asymmetrische C-<br />
atoom (bij glucose is dat C-5), terwijl bij aminozuren uitsluitend gelet wordt op de projectierichting<br />
<strong>van</strong> de NH 2<br />
-groep <strong>van</strong> C-2. Volgens de CIP-regels vindt de toekenning R of S plaats nadat op<br />
grond <strong>van</strong> atoomnummers een rangorde is bepaald <strong>van</strong> de buuratomen rond een asymmetrisch C-<br />
atoom. Dit is dus een geheel ander criterium dan bij de Fischer-conventie. Bovendien wordt de<br />
CIP-nomenclatuur toegepast op alle aanwezige asymmetrische C-atomen. Er is dus geen enkel<br />
rechtstreeks verband tussen de twee systemen.<br />
Bewering (c) is juist:<br />
zie Tabel 2.1 voor (+)- en (–)-melkzuur.<br />
3 a) (2R,3S)-2,3-dihydroxybutaandizuur.<br />
Dit is de meso-vorm <strong>van</strong> wijnsteenzuur; er is een<br />
inwendig spiegelvlak mogelijk tussen<br />
C-2 en C-3. Het molecuul als geheel is dus niet<br />
chiraal en is optisch inactief.<br />
H<br />
H<br />
COOH<br />
C OH<br />
C OH<br />
COOH<br />
inwendig spiegelvlak<br />
b) meso-4,5-dibroomoctaan.<br />
Bedenk steeds dat horizontaal geprojecteerde<br />
valentiestreepjes ruimtelijk naar voren wijzen en<br />
verticale naar achteren.<br />
C-4<br />
H<br />
CH 3<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
C<br />
Br<br />
4<br />
3<br />
C<br />
2<br />
kijkrichting<br />
1<br />
4S<br />
C-5<br />
H<br />
C<br />
Br<br />
2<br />
CH 2<br />
4<br />
C<br />
kijkrichting<br />
1<br />
CH 2<br />
CH 3<br />
3<br />
5R<br />
c) (4R, 5R)-4,5-dichlooroctaan<br />
CH 3<br />
3<br />
C-4<br />
Cl<br />
CH 2<br />
kijkrichting<br />
1<br />
CH 2<br />
C H<br />
C<br />
2<br />
4<br />
4R<br />
C-5<br />
H<br />
C<br />
Cl<br />
2<br />
CH 2<br />
4<br />
C<br />
kijkrichting<br />
1<br />
CH 2<br />
CH 3<br />
3<br />
5R
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 5<br />
d) (R)-2-butanol CIP-toekenningen aan de buuratomen <strong>van</strong> C-2:<br />
de beslissing voor de plaatsing <strong>van</strong> 3 en 2 op<br />
3 (HHH) deze manier wordt gemaakt na vergelijking <strong>van</strong><br />
C-1 CH 3<br />
de substitutiepatronen <strong>van</strong> C-1 en C-3:<br />
respectievelijk (HHH) en (CHH). De eerste<br />
C-2 HO C H<br />
kijkrichting<br />
1 C 4 vergelijking (H <strong>van</strong> C-1 met C <strong>van</strong> C-3) levert<br />
het prioriteitsverschil op:<br />
C-3 CH 2<br />
2R<br />
R-configuratie.<br />
2 (CHH)<br />
CH 3<br />
4. Toekenning <strong>van</strong> de CIP-prioriteiten aan (a): Het drievoudig gebonden N-atoom wordt driemaal<br />
geteld bij de prioriteitentoekenning. Hieruit volgt de R-configuratie voor de verbinding (a).<br />
(a)<br />
H<br />
C N<br />
C Br<br />
CH 3<br />
4<br />
2R<br />
2 (NNN)<br />
C 1<br />
3 (HHH)<br />
kijkrichting<br />
(b)<br />
H C CH 2<br />
H C CH 2 CH 3<br />
HO C O<br />
4<br />
2 (CCH)<br />
kijkrichting<br />
C 3 (CHH)<br />
3S<br />
1 (OOO)<br />
(c)<br />
4<br />
C-2:<br />
(HHH) 3<br />
C<br />
1<br />
H 3 C<br />
H<br />
C<br />
Br<br />
2R<br />
2 (BrCH)<br />
Br<br />
C<br />
H<br />
kijkrichting<br />
CH 3<br />
2 (BrCH)<br />
C-3:<br />
kijkrichting<br />
1<br />
C<br />
4<br />
3S<br />
3 (HHH)
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 6<br />
Antwoorden Zelfstudie 3 REACTIEMECHANISMEN<br />
1. a) Hieronder zijn 13 structuurformules <strong>van</strong> 1,2,3,4,5,6-hexa-chloorcyclohexaan getekend. De<br />
cijfers bij de formules geven aan hoeveel Cl-atomen in de betreffende isomeer axiaal staan.<br />
H H<br />
H H<br />
Cl H<br />
H H<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl H H<br />
Cl H<br />
H Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
H Cl<br />
Cl H<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
H Cl<br />
Cl Cl<br />
H Cl<br />
H Cl<br />
a, 1 b, 2 c, 2 d, 2<br />
Cl H<br />
H H<br />
H Cl<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
Cl Cl H<br />
Cl H H<br />
H Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl H<br />
Cl Cl<br />
Cl H<br />
e, 3 f, 3<br />
g, 3<br />
Cl H<br />
Cl H<br />
H Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
H<br />
Cl H H<br />
Cl H H<br />
H Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
Cl Cl<br />
Cl Cl<br />
Cl H<br />
h, 4<br />
i, 4<br />
j, 4<br />
Cl H<br />
H H<br />
Cl Cl<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl Cl<br />
H Cl<br />
Cl H<br />
Cl H<br />
H H<br />
Cl<br />
H<br />
H<br />
Cl<br />
Cl<br />
H<br />
Cl Cl<br />
H H<br />
Cl Cl<br />
k, 5<br />
l, 0<br />
m, 6<br />
Een aantal <strong>van</strong> hen zijn echter, paarsgewijs, conformationele isomeren of conformeren en geen<br />
optische isomeren. De volgende 5 conformeren-paren kunnen door ‘ringflippen’ in elkaar<br />
overgaan en tellen dus slechts voor één diastereomeer: a↔k, b↔i, c↔j, d↔h en l↔m.<br />
Daarnaast zijn e, f en g normale diastereomeren, hetgeen een totaal <strong>van</strong> 8 oplevert.<br />
b) Voor een snelle eliminatiereactie moeten de betrokken H- en Cl-atomen in één vlak liggen en<br />
bij voorkeur trans diaxiaal staan. Alleen in structuur l (en dus ook m) staat geen enkel H–Cl paar<br />
aan naburige C-atomen in een dergelijke positie. Deze diastereomeer geeft dus een extreem lage<br />
reactiesnelheid in een E2-eliminatie.
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 7<br />
2. De OH-groep aan het chirale, secundaire C-atoom wordt geprotoneerd, hetgeen leidt tot een<br />
waterafsplitsing en een (vlak) carbokation. Rehydratatie leidt vervolgens tot een racemisch<br />
mengsel, omdat het aanvallende watermolecuul het carbokation op twee gelijkwaardige manieren<br />
kan aanvallen.<br />
H 3 C CH 2<br />
*<br />
H +<br />
CH CH 3 H 3 C CH 2<br />
*<br />
CH<br />
–H 2 O<br />
CH 3 H 3 C CH 2<br />
H 2 O<br />
CH CH 3 H 3 C CH 2 CH CH 3<br />
OH<br />
+<br />
OH 2<br />
vlak C + -ion<br />
OH<br />
racemisch 2-butanol<br />
3 a)Een S N 2-reactie gaat gepaard met een inversie <strong>van</strong> configuratie; als de uitgangssituatie een R-<br />
configuratie heeft, heeft het product de S-configuratie.<br />
Br<br />
C<br />
CH 3<br />
CH 3<br />
C H<br />
S N 2<br />
H OH<br />
CH 3 CH 3<br />
OH –<br />
CH 2<br />
CH 2<br />
+ Br –<br />
overgangstoestand<br />
(vlak)<br />
Pot. energie<br />
RBr + HO – ROH + Br –<br />
CH 3 H<br />
Br C OH –<br />
CH 2 CH 3<br />
reactiecoördinaat<br />
b) De reactiesnelheid bij een S N 2-reactie is afhankelijk <strong>van</strong> zowel de 2-broompropaan- als de<br />
KOH-concentratie. Verlaging <strong>van</strong> de KOH-concentratie heeft dus een evenredige verlaging <strong>van</strong> de<br />
reactiesnelheid tot gevolg.<br />
c) De reactiesnelheidsconstante k in iedere snelheidsvergelijking is gedefinieerd bij een bepaalde<br />
standaardtemperatuur. Voor een hogere temperatuur geldt een andere (hogere) constante. De<br />
snelheid wordt dus groter.
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 8<br />
Antwoorden Zelfstudie 4 KOOLHYDRATEN<br />
1. C-1 is het anomere koolstof-atoom. De stereoconfiguratie laat zich het gemakkelijkst als volgt<br />
afleiden:<br />
Prioriteitentoekenning:<br />
OH heeft prioriteit 2 (C-O-H);<br />
O (inde ring C-O-C) heeft 1;<br />
H heeft 4;<br />
C-2 heeft 3; de stereoconfiguratie aan C-1 is<br />
dus: R.<br />
2. D-galactose heeft de volgende formule: (in de<br />
opgave wordt niet gespecificeerd α of β; dus we<br />
kunnen hier volstaan met de open-keten<br />
formule).<br />
a/b) Epimeren verschillen in configuratie rond<br />
één C-atoom. Dit leidt bij D-galactose tot de<br />
bovenstaande mogelijkheden.<br />
Tussen haakjes is aangegeven het nummer<br />
<strong>van</strong> het C-atoom waar<strong>van</strong> de configuratie<br />
verschilt met D-galactose.<br />
C-1<br />
C-2<br />
C-3<br />
C-4<br />
C-5<br />
HO C H<br />
H C OH<br />
HO C H<br />
H C OH<br />
H C O<br />
CH 2 OH<br />
2<br />
1<br />
C<br />
3<br />
4<br />
H C O<br />
H C O<br />
H C O<br />
H C O<br />
H C O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
D-galactose D-glucose, C-4 D-talose, C-2 D-gulose, C-3 L-altrose, C-5<br />
c) Het D-Glc-residu bevat een intacte<br />
halfacetaal-groepering die verantwoordelijk<br />
is voor het reducerend<br />
vermogen<br />
d) Redoxkoppels voor de reactie <strong>van</strong> een<br />
aldose met een ‘ammoniakale zilveroplossing’<br />
(Ag[NH 3<br />
] + 2<br />
):<br />
OH<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
D-Gal<br />
OH H<br />
H OH<br />
H<br />
O<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
D-Glc<br />
OH H<br />
H OH<br />
H,OH<br />
2e + 2Ag + → 2Ag↓<br />
R-CHO + 3OH – → R-COO – + 2H 2<br />
O + 2e<br />
3. (A) is D-mannose, (B) is L-mannose (behoort tot de L-reeks; OH-groep aan C-5 naar links<br />
geprojecteerd. Dit geldt ook voor (C)). (C) is L-gulose.
4. Syntheseroute (schematisch) <strong>van</strong><br />
D-glyceraldehyde naar D-Gal.<br />
D-lyxose<br />
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 9<br />
D-talose H C O<br />
H C O<br />
HO C H<br />
D-threose<br />
H<br />
C<br />
O<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
H C O<br />
HO C H<br />
HO C H<br />
HO C H<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
D-glyceraldehyde<br />
D-erythrose D-xylose D-galactose<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H C OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO C H<br />
HO<br />
C<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
HO C H<br />
Merk op dat steeds twee epimeren ontstaan na CH 2 OH<br />
een ketenverlengingsstap. Hier<strong>van</strong> is er slechts<br />
een bruikbaar voor de volgende stap. De route is dus:<br />
D-glyceraldehyde→D−threose→D-lyxose→D-galactose.<br />
5. Evenwichtssituatie na het oplossen <strong>van</strong> fructose:<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
HOH 2 C<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
H<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
H H<br />
OH<br />
HO<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
H<br />
HO<br />
OH<br />
HOH 2 C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
C O<br />
HO C H<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
HO<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
H OH<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
6. a) De formule <strong>van</strong> een<br />
L-monosacharide kan uit die<br />
voor de D-verbinding door<br />
spiegeling worden afgeleid (zie<br />
Fig. 4.24).<br />
H<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
H<br />
OH HO<br />
OH<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
O<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
OH<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
β-D-mannopyranose β-D-glucopyranose
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 10<br />
b) Het oplossen <strong>van</strong> α-D-mannose in verdunde loog leidt tot enolisatie. Na verloop <strong>van</strong> enige tijd<br />
zal daardoor de ‘Lobry de Bruyn /Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-omlegging voltooid zijn, en er zal een<br />
mengsel zijn ontstaan <strong>van</strong> D-glucose, D-fructose en D-mannose.<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
HO<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
H<br />
H<br />
OH –<br />
HO<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
+<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
O<br />
H<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
c) D-ribose:<br />
H<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
O<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
C<br />
O<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
+<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
OH – OH – H<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
‘Lobry de Bruyn/Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-<br />
omlegging <strong>van</strong> D-ribose.<br />
2-deoxy-D-ribose:<br />
H<br />
Bij 2-deoxy-D-ribose kan wel een enolisatie<br />
optreden, maar dit leidt niet tot een<br />
soortgelijke omlegging (er mogen uitsluitend<br />
protonen worden verplaatst):<br />
Het effect <strong>van</strong> verdunde base op 2-deoxy-D-ribose blijft dus<br />
beperkt tot een evenwicht tussen deze twee vormen.<br />
H<br />
H<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H C OH<br />
H<br />
C<br />
OH<br />
C<br />
H C OH<br />
H C OH<br />
7. Het mechanisme <strong>van</strong> glycoside-vorming verloopt via een<br />
CH 2 OH<br />
CH 2 OH<br />
intermediair vlak carbokation. De aanhechting <strong>van</strong> het<br />
aglycon (-OCH 3<br />
) kan dus <strong>van</strong> twee zijden plaatsvinden, hetgeen leidt tot een mengsel α- en β-<br />
methyl-glycosiden.<br />
8. a) Een suiker behoort tot de D-reeks als de ruimtelijke structuur, weergegeven in een Fischerprojectie,<br />
leidt tot een naar rechts geprojecteerde OH-groep aan het hoogst genummerde<br />
asymmetrische C-atoom.<br />
b) De betreffende pentose bevat vier hydroxy-groepen, een<br />
aldehydegroep, en behoort tot de D-reeks. In Fischer-projectie<br />
leiden deze gegevens tot het volgende beeld:<br />
Oxidatie leidt tot een di-zuur dat optisch inactief is. Dit is het geval<br />
bij een meso-structuur; er moet dus een inwendig spiegelvlak in<br />
het dizuur-molecuul mogelijk zijn. Dit kan via C-3. Daarmee is de<br />
configuratie rond C-2 bekend:<br />
HO<br />
H<br />
?<br />
C<br />
C<br />
O<br />
C ?<br />
OH<br />
H C OH<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
?<br />
C<br />
C<br />
O<br />
C ?<br />
OH<br />
H C OH<br />
CH 2 OH<br />
Aangezien de stof<br />
volgens de<br />
gegevens niet<br />
identiek is met<br />
D-ribose (zie<br />
opgave 6), ligt nu<br />
ook de configuratie<br />
<strong>van</strong> C-3 vast. Het<br />
juiste structuurvoorstel<br />
in Fischerprojectie<br />
wordt dan:<br />
H<br />
?<br />
?<br />
C<br />
O<br />
C ?<br />
C ?<br />
H C OH<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
C<br />
C<br />
C<br />
O<br />
OH<br />
H<br />
H C OH<br />
CH 2 OH
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 11<br />
c) De Haworth structuur voor α/β-D-xylofuranose is als volgt:<br />
HOH 2 C<br />
OH<br />
O<br />
H<br />
H,OH<br />
d) Ketenverlenging volgens de Kiliani-Fischer methode<br />
betekent dat de configuraties <strong>van</strong> de hoogst genummerde<br />
C-atomen al in overeenstemming moeten zijn met die <strong>van</strong><br />
D-xylose. Dit is het geval bij D-threose:<br />
Na ketenverlenging,<br />
hydrolyse en reductie<br />
H C O<br />
(vergelijk: opgave 4)<br />
wordt een mengsel <strong>van</strong><br />
HO C H<br />
epimeren gevormd, dat<br />
bestaat uit D-xylose en<br />
H C OH<br />
D-lyxose.<br />
CH 2 OH<br />
9. β-D-galactopyranose, 1→6-<br />
gebonden aan α-D-glucofuranose.<br />
Dit disacharide heeft<br />
reducerende eigenschappen<br />
omdat C-1 <strong>van</strong> glucose niet bij<br />
een glycosidische binding is<br />
betrokken. Daardoor is de<br />
mogelijkheid <strong>van</strong> de vorming<br />
<strong>van</strong> de open-keten (aldehyde-)<br />
structuur aanwezig.<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
O<br />
H<br />
OH<br />
H<br />
H C O H C O<br />
HO C H<br />
HO<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
C<br />
C<br />
H<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
CH 2<br />
C<br />
H<br />
H<br />
OH<br />
+<br />
O<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
H C OH<br />
H<br />
OH<br />
OH<br />
C<br />
C<br />
H<br />
OH<br />
CH 2 OH<br />
10. Maltose is de disacharidebouwsteen<br />
<strong>van</strong> zetmeel;<br />
cellobiose is dit <strong>van</strong> cellulose.<br />
Beide disachariden bestaan uit<br />
D-glucose. Er is echter één<br />
groot verschil: bij maltose zijn<br />
de glucose-residuen α(1→4)<br />
gebonden (dus een axiale<br />
HO<br />
HO<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
H<br />
O<br />
OH<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
HO<br />
H<br />
O<br />
HO<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
H<br />
H<br />
H<br />
O<br />
OH<br />
O<br />
OH<br />
H OH<br />
maltose; α(1→4) koppeling<br />
H<br />
H<br />
CH 2 OH<br />
O<br />
HO<br />
H<br />
H<br />
H,OH<br />
H<br />
O<br />
H,OH<br />
OH<br />
cellobiose; β(1→4) koppeling<br />
H<br />
stand <strong>van</strong> de OH-groep aan C-1), terwijl bij cellobiose een β(1→4)-binding optreedt (en dus een<br />
equatoriale stand <strong>van</strong> de OH-groep aan C-1). De axiale OH-groep aan C-1 leidt tot een helixvormige<br />
driedimensionale structuur voor zetmeel. De equatoriale OH-groep aan C-1 bij cellobiose<br />
leidt tot langgerekte moleculen. Op macro-schaal blijkt dit door de vezelachtige eigenschappen.
Antwoorden Zelfstudie 5 LIPIDEN<br />
Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 12<br />
1. a) Fosfatidyl-ethanolamine (een cephaline) is opgebouwd uit (Fig. 5.4):<br />
- glycerol<br />
- twee vetzuurresiduen, via esterbindingen gebonden aan C-1 en C-2 <strong>van</strong> glycerol,<br />
- fosforzuur, veresterd aan C-3 <strong>van</strong> glycerol<br />
- het fosforzuur is via een een tweede esterbinding gebonden aan ethanol-amine:<br />
(HO-CH 2 -CH 2 -NH 2 ).<br />
b) Structuurformule <strong>van</strong> een fosfatidyl-inositol: zie Fig. 5.4<br />
De hier gegeven molecuulstructuur is die <strong>van</strong> een optisch actieve verbinding, omdat C-2<br />
<strong>van</strong> glycerol asymmetrisch is. Het inositol-gedeelte is niet chiraal omdat er een inwendig<br />
spiegelvlak mogelijk is.<br />
Een meso-verbinding is niet optisch actief, ondanks de aanwezigheid <strong>van</strong>, bijvoorbeeld,<br />
asymmetrische C-atomen. In een meso-molecuul als geheel is een inwendig spiegelvlak<br />
mogelijk. Daardoor is het niet chiraal.<br />
2. a) Structuurformule <strong>van</strong> linolzuur: 9Z,12Z-octadecadieenzuur,<br />
CH 3 (CH 2 ) 4 CH=CHCH 2 CH=CH(CH 2 ) 7 COOH<br />
b) Na ozonolyse en permierezuur-oxidatie zijn de volgende fragmenten aantoonbaar:<br />
hexaanzuur: CH 3 (CH 2 ) 4 COOH<br />
nonaandizuur: HOOC(CH 2 ) 7 COOH<br />
propaandizuur: HOOCCH 2 COOH, dat echter als zodanig niet wordt geïsoleerd (het is een<br />
β-ketozuur), maar ontleedt tot CO 2 en CH 3 COOH (azijnzuur).<br />
c) Verzeping (=hydrolyse onder invloed <strong>van</strong> base): zie Hoofdstuk 3, Fig. 3.59<br />
4. a) Aan fosfor kunnen de volgende verbindingen veresterd zijn:<br />
ethanolamine, HOCH 2 CH 2 NH 2<br />
choline, HOCH 2 CH 2 N + (CH 3 ) 3<br />
glycerol, HO-CH 2 -CH(OH)-CH 2 OH<br />
b) Een algemeen geformuleerd mechanisme voor estervorming (het Fischermechanisme):<br />
zie Hoofdstuk 3, Fig. 3.55. In de plaats <strong>van</strong> R’-OH moet nu glycerol worden<br />
gelezen; voor een volledige verestering zijn hier 3 equivalenten vetzuur nodig.<br />
5. Het schema is a.v.:<br />
Controleer de absolute<br />
configuraties <strong>van</strong><br />
C-6 en C-13 in het<br />
eindproduct.<br />
11<br />
10<br />
9<br />
12 13<br />
8<br />
7<br />
6<br />
COOH<br />
"5"-lipoxygenase<br />
11<br />
10<br />
9<br />
8<br />
7<br />
H<br />
6<br />
OOH<br />
COOH<br />
12 13<br />
1. "5"-lipoxygenase: dehydratatie<br />
2. epoxide-hydrolase: rehydratatie<br />
H<br />
R<br />
OH<br />
H<br />
S<br />
OH<br />
13<br />
E<br />
E<br />
Z<br />
6<br />
COOH