29.04.2014 Views

van biomoleculen - Universiteit Utrecht

van biomoleculen - Universiteit Utrecht

van biomoleculen - Universiteit Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>van</strong> <strong>biomoleculen</strong><br />

R.W.WECHSELBERGER<br />

Sectie NMR-Spectroscopie<br />

<strong>Universiteit</strong> <strong>Utrecht</strong>


INHOUDSOPGAVE<br />

Voorwoord<br />

Hoofdstuk 1 Atoom- en Molecuulbouw .............. 3<br />

1.1 Atomen, ionen en moleculen ..................... 3<br />

1.2 Elektronegativiteit ...................................... 3<br />

1.3 Polariteit <strong>van</strong> bindingen ............................. 4<br />

1.4 Elektronen in orbitalen ............................... 5<br />

1.5 Orbitalen <strong>van</strong> koolstof................................ 6<br />

1.6 Molecuulorbitalen ...................................... 6<br />

1.6.1 s-Orbitalen bij molecuulvorming ............... 6<br />

1.6.2 p-Orbitalen bij molecuulvorming ............... 6<br />

1.7 Ruimtelijke bouw <strong>van</strong> moleculen ............... 7<br />

1.8 Hybridisatie ............................................... 7<br />

1.9 Inductief effect......................................... 10<br />

1.10 Mesomeer effect...................................... 10<br />

1.11 Zuren en basen ....................................... 11<br />

Zelfstudie 1 .............................................. 11<br />

Hoofdstuk 2 Stereochemie ............................... 13<br />

2.1 Conformaties ........................................... 13<br />

2.2 Stereo-isomerie ....................................... 14<br />

2.2.1 Optische isomerie ................................... 14<br />

2.2.2 Fischer-projecties .................................... 17<br />

2.2.3 Cahn-Ingold-Prelog nomenclatuur .......... 18<br />

2.2.4 Geometrische isomerie ........................... 21<br />

Zelfstudie 2 .............................................. 22<br />

Hoofdstuk 3 Reactiemechanismen................... 24<br />

3.1 Inleiding ................................................... 24<br />

3.2 Indeling organisch-chemische reacties .. 24<br />

3.2.1 Polaire reacties ........................................ 24<br />

3.2.2 Polaire reacties - voorbeelden ................ 25<br />

3.2.2.1 Nucleofiele substitutie ............................. 25<br />

3.2.2.2 Elektrofiele additie ................................... 26<br />

3.2.3 Radicaalreacties...................................... 26<br />

3.2.4 Pericyclische reacties ............................. 26<br />

3.3 Functionele groepen ............................... 27<br />

3.3.1 Polariteit en reactiviteit ............................ 27<br />

3.3.2 Dipolen .................................................... 28<br />

3.3.3 Polariteit en mesomerie ........................... 28<br />

3.4 Conformaties alkanen.............................. 29<br />

3.5 Elektrofiele reacties ................................. 30<br />

3.5.1 Elektrofiele addities aan alkenen ............. 30<br />

3.5.2 Gemengde mechanismen ....................... 33<br />

3.5.3 Energieprofielen ...................................... 34<br />

3.5.4 Elektrofiele aromatische substituties ....... 35<br />

3.5.5 Elektrofiele substituties – voorbeelden .... 37<br />

–nitrering.................................................. 38<br />

–acylering ................................................ 38<br />

–alkylering ............................................... 38<br />

–hydroxylering ......................................... 39<br />

3.7 Nucleofiele reacties ................................. 41<br />

3.7.1 Inleiding ................................................... 41<br />

3.7.2 Substitutiemechanismen ......................... 42<br />

S N<br />

2 ........................................................... 42<br />

S N<br />

1 ........................................................... 43<br />

3.7.3 Eliminaties ............................................... 44<br />

3.7.4 Oplosmiddeleffecten ............................... 47<br />

Samenvatting........................................... 47<br />

3.8 Pericyclische reacties ............................. 48<br />

3.9 Reacties in waterig milieu........................ 49<br />

3.10 Tautomerie............................................... 52<br />

Zelfstudie 3 .............................................. 53<br />

Hoofdstuk 4 Koolhydraten ................................ 54<br />

4.1 Inleiding ................................................... 54<br />

4.2 Structuurkenmerken ................................ 54<br />

4.3 Kiliani-Fischer synthese........................... 55<br />

4.4 Ringvorming ............................................ 57<br />

4.4.1 Acetaalvorming ....................................... 57<br />

4.4.2 Mutarotatie............................................... 61<br />

4.4.3 Reducerend vermogen ........................... 62<br />

4.5 Glycosiden .............................................. 62<br />

4.5.1 Disachariden ........................................... 63<br />

4.5.2 Polysachariden ........................................ 64<br />

4.6 Glycoproteïnen ........................................ 65<br />

4.7 Glycolipiden ............................................ 65<br />

4.8 Nucleïnezuren ......................................... 65<br />

4.9 Reacties <strong>van</strong> monosachariden ................ 66<br />

4.9.1 Tautomerie............................................... 66<br />

4.9.2 Reductie .................................................. 66<br />

4.9.3 Oxidatie ................................................... 66<br />

4.10 L-monosacchariden ................................ 67<br />

Zelfstudie 4 .............................................. 68<br />

Hoofdstuk 5 Lipiden ......................................... 71<br />

5.1 Inleiding ................................................... 71<br />

5.2 Triglyceriden............................................ 72<br />

5.3 Fosfolipiden ............................................. 72<br />

5.4 Vetzuren .................................................. 73<br />

5.5 Structuur <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren ..... 74<br />

5.6 Eicosanoïden ........................................... 74<br />

5.6.1 Leukotrieen biosynthese ......................... 75<br />

5.6.2 Prostaglandine biosynthese .................... 76<br />

Zelfstudie 5 ........................................................... 78<br />

Antwoorden Zelfstudies.......................... 1-5<br />

Studiewijzer / Werkcollegebundel<br />

Werkcollege 1<br />

Werkcollege 2<br />

Werkcollege 3<br />

Werkcollege 4<br />

Werkcollege 5<br />

Tentamenopgaven - Voorbeelden<br />

Werkcolleges - uitwerkingen<br />

Tentamenopgaven - uitwerkingen


Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 3<br />

Hoofdstuk 1<br />

ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

1.1 ATOMEN, IONEN, MOLECULEN<br />

In weerwil <strong>van</strong> de benaming ‘atoom’ kennen we <strong>van</strong> atomen een substructuur: ze zijn opgebouwd<br />

uit een positief geladen kern met een hoge dichtheid die omgeven is door één of meer<br />

negatief geladen elektronen. De kern is op zijn beurt opgebouwd uit de positief geladen protonen<br />

en de elektrisch neutrale neutronen. Een systematische rangschikking <strong>van</strong> de verschillende<br />

elementen naar atoomnummer en -massa heeft geleid tot het periodiek systeem <strong>van</strong> de elementen.<br />

Fig. 1.1 geeft schematisch de opbouw weer <strong>van</strong> de eerste tien elementen <strong>van</strong> het periodiek<br />

systeem, waaronder ook enkele die voor levende systemen essentieel zijn: C, H, O en N. Bij<br />

chemische reacties <strong>van</strong> atomen en moleculen zijn alleen de elektronen uit de buitenste schil<br />

(de'valentie'-elektronen) betrokken. De aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> acht elektronen (octet) in de buitenste<br />

schil <strong>van</strong> een atoom of ion is een kenmerk<br />

<strong>van</strong> grote stabiliteit. In principe kan ieder atoom<br />

door opnemen of afstaan <strong>van</strong> elektronen<br />

overgaan in een ion. Opname of verlies <strong>van</strong><br />

elektronen kan leiden tot het ontstaan <strong>van</strong> een –<br />

zeer stabiele – edelgas-configuratie.<br />

1.2 ELEKTRONEGATIVITEIT<br />

Er zijn grote verschillen tussen de elementen<br />

wat betreft hun neiging tot het opnemen of<br />

1 H<br />

Afnemende<br />

elektronegativiteit;<br />

neiging tot<br />

kationvorming met<br />

He-configuratie<br />

Toenemende<br />

elektronegativiteit;<br />

neiging tot anionvorming<br />

met Neconfiguratie<br />

2 He<br />

3 Li 4 Be 5 B 6 C 7 N 8 O 9 F 10 Ne<br />

afstaan <strong>van</strong> elektronen. In Fig. 1.1 is dit principe aangegeven met de term ‘elektronegativiteit’.<br />

Het concept <strong>van</strong> de elektronegativiteit is ontwikkeld door Pauling en door hem gedefinieerd als:<br />

het vermogen <strong>van</strong> een atoom in een molecuul elektronen naar zich toe te trekken. Elementen<br />

worden sterk elektronegatief genoemd als ze de neiging hebben een configuratie te vormen <strong>van</strong><br />

het naast-hogere edelgas in het periodiek systeem. Omgekeerd wijst een tendens om de<br />

configuratie <strong>van</strong> het voorafgaande edelgas te vormen op een lage elektronegativiteit. De meest<br />

elektronegatieve elementen komen voor rechtsboven in het periodiek systeem. In Tabel 1.1 is<br />

met behulp <strong>van</strong> getallen (volgens de Pauling-schaal) de relatieve elektronega-tiviteit <strong>van</strong> enkele<br />

elementen aangegeven. Hierbij is voor het element met de hoogste elektronegativiteit (F) de<br />

waarde 4.0 genomen. Uit deze waarden blijkt<br />

dat waterstof relatief gemakkelijk een<br />

elektron zal afstaan (kation-vorming) terwijl<br />

fluor door het opnemen <strong>van</strong> slechts één<br />

elektron (anion-vorming) de<br />

edelgasconfiguratie <strong>van</strong> Ne krijgt. De aard<br />

<strong>van</strong> de binding wordt dus bepaald door de<br />

verschillen in de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />

deelnemende elementen. Uit Li en F wordt<br />

Fig. 1.1. Elektronenbezettingen <strong>van</strong> de eerste tien<br />

elementen <strong>van</strong> het periodiek systeem.<br />

TABEL 1.1<br />

ELEKTRONEGATIVITEIT VAN ENKELE ELEMENTEN<br />

H C N O F<br />

2.2 2.5 3.0 3.5 4.0<br />

Li Si P S Cl<br />

1.0 1.8 2.1 2.5 3.0<br />

Na<br />

Na Mg Al Br I<br />

0.9 1.2 1.5 2.8 2.4<br />

4<br />

3.5<br />

3<br />

2.5<br />

2<br />

1.5<br />

1<br />

0.5<br />

0<br />

4<br />

3.5<br />

3<br />

2.5<br />

2<br />

1.5<br />

1<br />

0.5<br />

0<br />

4<br />

3.5<br />

3<br />

2.5<br />

2<br />

1.5<br />

1<br />

0.5<br />

0<br />

H C N O F<br />

Li Si P S Cl<br />

Mg Al Br I


4 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

het lithiumfluoride gevormd door overdracht<br />

<strong>van</strong> een elektron <strong>van</strong> Li naar F (Fig. 1.2). Het<br />

verschil in elektronegativiteit tussen Li en F is<br />

zo groot dat de lading <strong>van</strong> dit ene elektron<br />

volledig <strong>van</strong> het Li wordt overgedragen naar<br />

F. Een dergelijke binding wordt een<br />

ionbinding genoemd. De elementen rond het<br />

midden <strong>van</strong> een rij <strong>van</strong> het periodiek systeem<br />

+<br />

_<br />

• • elektron-overdracht • •<br />

Li • + • F<br />

Li • F<br />

• •<br />

•<br />

• •<br />

•<br />

Fig. 1.2. LiF, verbinding <strong>van</strong> een sterk elektronegatief<br />

element en een sterk elektropositief<br />

element. Ionbinding.<br />

(bijvoorbeeld C en N <strong>van</strong> Fig. 1.1) vertonen<br />

geen duidelijke neiging tot het vormen <strong>van</strong><br />

een edelgasconfiguratie door opname of<br />

verlies <strong>van</strong> elektronen. Koolstof zou vier<br />

elektronen moeten opnemen of afstaan om een<br />

edelgasconfiguratie te bereiken<br />

(respectievelijk die <strong>van</strong> Ne en He), terwijl<br />

stikstof drie elektronen zou moeten opnemen.<br />

De chemische eigenschappen <strong>van</strong> koolstof<br />

geven echter geen aanleiding het bestaan <strong>van</strong><br />

vierwaardige C-ionen te veronderstellen.<br />

Koolstof vormt bindingen met andere elementen<br />

via gemeenschappelijke<br />

elektronenparen. Hierbij is de lading niet<br />

scherp gelokaliseerd op de twee elementen<br />

<strong>van</strong> een verbinding (vgl. de ionen in LiF),<br />

maar de elektronen die de binding vormen<br />

bevinden zich tussen de elementen <strong>van</strong> de<br />

•<br />

• C •<br />

•<br />

+ 4H• H C<br />

H<br />

•<br />

2 • C •<br />

•<br />

•<br />

2 • C •<br />

•<br />

•<br />

2 • C •<br />

•<br />

•<br />

• C •<br />

•<br />

+<br />

+<br />

+<br />

6H•<br />

+ 4H•<br />

2H•<br />

• •<br />

4 • F•<br />

• •<br />

• •<br />

• •<br />

• •<br />

• •<br />

• •<br />

•<br />

• •<br />

•<br />

••<br />

•• ••<br />

• C • + 2 • O • O C O<br />

•<br />

••<br />

••<br />

••<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

• •<br />

F<br />

• •<br />

H<br />

H<br />

C<br />

H<br />

C<br />

C<br />

F<br />

C<br />

F<br />

H<br />

H<br />

C<br />

H<br />

C<br />

C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

• •<br />

F •<br />

• •<br />

•<br />

• •<br />

• C • + H• +<br />

•<br />

• N •<br />

H C N<br />

•<br />

•<br />

Fig. 1.3. Lewis-structuren <strong>van</strong> enkele koolstofverbindingen.<br />

verbinding (de covalente binding). In Fig.1.3 zijn enkele combinaties <strong>van</strong> koolstof met zichzelf<br />

en met enkele andere elementen weergegeven die het principe <strong>van</strong> de covalente binding<br />

illustreren. In deze verbindingen bereikt ieder <strong>van</strong> de deelnemende elementen een<br />

edelgasconfiguratie dankzij het principe <strong>van</strong> de gedeelde elektronenparen. Uit de gegeven voorbeelden<br />

blijkt dat koolstof één tot drie elektronenparen met een buurelement gemeenschappelijk<br />

kan hebben. De bindingen tussen de verschillende atomen in Fig. 1.3 zijn weergegeven met<br />

stippen (de afzonderlijke elektronen voorstellend) of met streepjes voor de elektronenparen.<br />

Dergelijke structuurformules worden Lewis-structuren genoemd. De gemeenschappelijke<br />

elektronen zijn de bindingselektronen. Steeds geldt dat in een Lewis-structuur uitsluitend de<br />

elektronen <strong>van</strong> de buitenste schil worden weergegeven.<br />

1.3 POLARITEIT VAN BINDINGEN<br />

Bij een covalente binding bevinden de bindingselektronen zich tussen de elementen. Verschillen<br />

in elektronegativiteit tussen twee elementen veroorzaken een a-symmetrische ladingsverdeling in<br />

de binding tussen die twee elementen. Vergelijken we de bindingen C-C, C-N, C-O en C-F (let<br />

op de plaats <strong>van</strong> C, N, O en F in de eerste rij <strong>van</strong> het periodiek systeem, Fig. 1.1) dan blijkt de<br />

elektronendichtheid te verschuiven in de richting <strong>van</strong> het meer elektronegatieve element: een<br />

covalente binding heeft een polair karakter bij elektronegativiteitsverschillen tussen de elemen-


Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 5<br />

ten. Een ionische binding (zoals in LiF of NaCl) is te beschouwen als een grensgeval; hier treedt<br />

een volledige ladingsscheiding op.<br />

☞Een binding wordt ionisch genoemd als het verschil tussen de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />

deelnemende atomen groter is dan 1.7. Is het verschil kleiner, dan is de binding overwegend<br />

covalent.<br />

De polariteit is in de volgende formules met een pijltje aangegeven: H 3<br />

C→Cl, H 3<br />

C→OH,<br />

H 3<br />

C←MgCl. Wanneer we op de hoogte zijn <strong>van</strong> de polariteit <strong>van</strong> een binding kunnen we beter<br />

voorspellen hoe de binding tussen de elementen bij een chemische reactie zal worden verbroken.<br />

1.4 ELEKTRONEN IN ORBITALEN<br />

In Fig. 1.1 zijn de plaatsen <strong>van</strong> de elektronen ten opzichte <strong>van</strong> de kern en elkaar precies aangegeven.<br />

Ze worden verondersteld zich in cirkelvormige banen (orbits) rond de kern te bewegen; elk<br />

<strong>van</strong> de banen vertegenwoordigt een bepaald energieniveau. Met behulp <strong>van</strong> dit atoommodel was<br />

het mogelijk een groot aantal eigenschappen <strong>van</strong> atomen, ionen en moleculen te begrijpen en te<br />

voorspellen. In de loop <strong>van</strong> de tijd bleek echter dat nieuw-ontdekte eigenschappen niet meer met<br />

dit model konden worden verklaard. Bij de ontwikkeling <strong>van</strong> een meeromvattend theoretisch<br />

model was het noodzakelijk elektronen die in het oude model alle in dezelfde schil zaten, te<br />

onderscheiden. Het element koolstof heeft vier elektronen in de buitenste schil, wat in het oude<br />

model betekent: vier elektronen in dezelfde baan (die één energieniveau vertegenwoordigt). In<br />

het nieuwe model maken we binnen dit niveau onderscheid tussen twee sub-niveaus: het s- en het<br />

p-niveau, waarbij het s-niveau energetisch lager ligt dan het p-niveau. De mogelijke energietoestanden<br />

<strong>van</strong> een bepaald elektron kunnen worden beschreven met een mathematische<br />

formulering, de golffunctie of Schrödinger-vergelijking. Hierbij moet ook de oriëntatie <strong>van</strong> de<br />

eigen beweging <strong>van</strong> het elektron worden aangegeven: de spin (draaiing om de eigen as als het<br />

elektron als een puntlading wordt opgevat) <strong>van</strong> het elektron. Deze kan twee oriëntaties hebben<br />

die worden aangeduid met ↑ en ↓.<br />

Terwijl in het oude model precies kan worden aangegeven waar een bepaald elektron zich bevindt,<br />

moeten we in het nieuwe model de plaats waar een elektron zich bevindt omschrijven als<br />

een ruimte met de hoogste waarschijnlijkheid om een ladingsdichtheid ter grootte <strong>van</strong> die <strong>van</strong> een<br />

elektron te vinden. De ‘orbits’ zijn niet meer scherp afgebakend, maar in de ruimte uitgedijd tot<br />

‘orbitals’ of, met een Nederlands klinkende term: orbitalen. Het aantal subniveaus per<br />

hoofdniveau hangt direct samen met de plaats <strong>van</strong> een element in het periodiek systeem.<br />

Waterstof en helium hebben alleen elektronen in s-orbitalen. De overige elementen waarmee we<br />

ons hier zullen bezighouden hebben geheel of gedeeltelijk gevulde s- en p-subniveaus. Hogere<br />

elementen benutten behalve s- en p- ook d-subniveaus. De verdeling <strong>van</strong> de elektronen over de<br />

verschillende energieniveaus en -subniveaus is aan bepaalde regels gebonden, waar<strong>van</strong> de<br />

belangrijkste zijn:<br />

1. een orbitaal kan maximaal 2 elektronen bevatten (met tegengestelde spins).<br />

2. de orbitalen met de laagste energie worden het eerst opgevuld.<br />

3. wanneer twee elektronen in één orbitaal voorkomen moeten ze tegengestelde spins hebben<br />

(het zgn. Pauli-principe).<br />

4. wanneer meer dan één orbitaal <strong>van</strong> gelijke energie beschikbaar is, worden eerst alle orbitalen<br />

<strong>van</strong> één elektron voorzien (regel <strong>van</strong> Hund). Eerst dan vindt opvulling plaats <strong>van</strong> de orbitalen<br />

met tweede elektronen.<br />

In Fig. 1.4 is, rekening houdend met de hiervoor gegeven regels, de elektronenopbouw gegeven<br />

<strong>van</strong> dezelfde elementen als in Fig. 1.1.


6 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

1.4.1 VORM VAN ORBITALEN<br />

Een s-orbitaal heeft een bolvormige ladingsverdeling. Bij het p-niveau onderscheiden we de<br />

haltervormige p x<br />

, p y<br />

en p z<br />

orbitalen, die alle eenzelfde energieniveau vertegenwoordigen, maar<br />

verschillend in de ruimte georiënteerd zijn (Fig. 1.5).<br />

Element elektronen- orbitaalbezetting<br />

configuratie<br />

1s 2s 2p x<br />

2p y<br />

2p z<br />

H 1s(1) ↑<br />

He 1s(2) ↓↑<br />

Li 1s(2)2s(1) ↓↑ ↑<br />

Be 1s(2)2s(2) ↓↑ ↓↑<br />

B 1s(2)2s(2)2p(1) ↓↑ ↓↑ ↑<br />

C 1s(2)2s(2)2p(2) ↓↑ ↓↑ ↑ ↑<br />

N 1s(2)2s(2)2p(3) ↓↑ ↓↑ ↑ ↑ ↑<br />

O 1s(2)2s(2)2p(4) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↑ ↑<br />

F 1s(2)2s(2)2p(5) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↑<br />

Ne 1s(2)2s(2)2p(6) ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑ ↓↑<br />

Fig. 1.4. Elektronenbezettingen <strong>van</strong> de eerste tien<br />

elementen <strong>van</strong> het periodiek systeem<br />

1.5 ORBITALEN VAN KOOLSTOF<br />

De hierboven beschreven modellen en regels<br />

illustreren we aan het element koolstof. Een<br />

C-atoom bevat 6 elektronen, waar<strong>van</strong> 4 in de<br />

buitenste schil. De elektronenconfiguratie <strong>van</strong><br />

koolstof kunnen we dan als volgt beschrijven:<br />

1s(2) 2s(2) 2p x<br />

(1) 2p y<br />

(1). Fig. 1.6 geeft ook<br />

deze opbouw weer, rekening houdend met de<br />

onderlinge energieverschillen.<br />

1.6 MOLECUUL-ORBITALEN<br />

1.6.1 s-Orbitalen bij molecuulvorming<br />

Bij het formuleren <strong>van</strong> Lewis-structuren hebben<br />

we bindingselektronen steeds beschouwd als<br />

een gemeenschappelijk elektronenpaar, waarbij<br />

de afzonderlijke elektronen afkomstig waren<br />

<strong>van</strong> de deelnemende atomen.<br />

Fig. 1.5. Vorm<br />

<strong>van</strong> s- en p-<br />

orbitalen.<br />

s-orbitaal p x<br />

-orbitaal p z<br />

-orbitaal p y<br />

-orbitaal<br />

Energie<br />

1s<br />

2s<br />

2p x<br />

2p 2p<br />

y z<br />

Fig. 1.6. Elektronenopbouw <strong>van</strong> het koolstofatoom.<br />

Het orbitaal-model voor de energieniveaus <strong>van</strong><br />

elektronen in atomen voorziet echter in een<br />

mogelijkheid de bindingselektronen <strong>van</strong> een<br />

covalente binding, m.a.w. de vorming <strong>van</strong><br />

moleculen uit atomen, beter te beschrijven. In<br />

het eenvoudigste voorbeeld laten we een<br />

molecuul waterstof ontstaan uit twee waterstofatomen.<br />

De 1s-atoom-orbitalen <strong>van</strong> de<br />

afzonderlijke H-atomen worden daarbij<br />

gecombineerd (door overlapping) tot een<br />

nieuwe orbitaal, de molecuul-orbitaal, die de<br />

covalente binding in het molecuul representeert (Fig. 1.7). Deze binding heeft een cilindrische<br />

symmetrie rond de denkbeeldige as die de beide H-atomen verbindt, en wordt een σ(sigma)-<br />

binding genoemd.<br />

1.6.2 p-Orbitalen bij molecuulvorming<br />

Evenals de s-orbitalen kunnen ook de p-orbitalen <strong>van</strong> atomen betrokken zijn bij de vorming <strong>van</strong><br />

molecuul-orbitalen. In Fig. 1.8 zijn de verschillende combinaties weergegeven.<br />

Samenvattend merken we het volgende op over de bindingstypen in de molecuul-orbitalen:


Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 7<br />

s + s → σ-overlap: σ-binding<br />

s + p → σ-overlap: σ-binding<br />

p + p → σ-overlap → σ-binding òf:<br />

p + p → π-overlap: π-binding<br />

Bij σ-overlap: cilindrische symmetrie rond<br />

de bindingsas. Bij π-overlap: de lengteassen<br />

<strong>van</strong> de afzonderlijke p-orbitalen zijn<br />

parallel en loodrecht op de bindingsas.<br />

H• + H• H •<br />

• H<br />

Fig. 1.7. Vorming <strong>van</strong> een molecuulorbitaal uit<br />

twee s-atoomorbitalen bij waterstof.<br />

1.7 RUIMTELIJKE BOUW VAN MOLECULEN<br />

Atomen en moleculen bestaan voornamelijk uit lege ruimte; de massa is sterk gelokaliseerd in de<br />

kernen <strong>van</strong> de atomen. De elektrostatische eigenschappen <strong>van</strong> de kern en die <strong>van</strong> de omringende<br />

elektronen bepalen in belangrijke mate de totale ruimtelijke vorm <strong>van</strong> atomen en moleculen.<br />

Enerzijds wordt het geheel <strong>van</strong> de negatief<br />

geladen elektronenwolk aangetrokken door de<br />

s s σ<br />

positief geladen kern; anderzijds stoten de<br />

elektronen elkaar af (repulsie). Dit heeft tot<br />

+<br />

gevolg dat de elektronen, en in het bijzonder de<br />

bindingselektronen aan de buitenkant, de<br />

+<br />

neiging hebben zich zo ver mogelijk <strong>van</strong> elkaar s p<br />

σ<br />

te verwijderen. In Fig. 1.9 zijn voorbeelden<br />

+<br />

gegeven <strong>van</strong> lineaire, vlakke en tetraedrische<br />

p<br />

p<br />

molecuulvormen. De laatste is een belangrijke<br />

σ<br />

basisstructuur in de organische chemie:<br />

+<br />

methaan, CH 4<br />

, heeft een tetraedrische<br />

structuur.<br />

Al deze structuren voldoen aan twee<br />

belangrijke voorwaarden:<br />

p p<br />

π<br />

1. De deelnemende elementen hebben een Fig. 1.8. Vorming <strong>van</strong> molecuulorbitalen waarbij<br />

s- en p-orbitalen betrokken zijn; σ-molecuulorbitalen<br />

hebben een cilindervormige symmetrie<br />

edelgasstructuur dankzij gemeenschappelijke<br />

elektronenparen;<br />

rond de as die de kernen verbindt.<br />

2. Door elektronenrepulsie zijn de bindingselektronen<br />

ruimtelijk zo ver mogelijk <strong>van</strong><br />

elkaar verwijderd.<br />

180°<br />

1.8 HYBRIDISATIE<br />

De tetraeder-structuur <strong>van</strong> methaan is niet<br />

rechtstreeks af te leiden uit de elektronenconfiguraties<br />

<strong>van</strong> de grondtoestanden <strong>van</strong><br />

koolstof en waterstof. De grondtoestand <strong>van</strong><br />

koolstof heeft twee ongepaarde elektronen, één<br />

in de 2p x<br />

- en één in de 2p y<br />

-orbitaal, hetgeen<br />

:<br />

Z<br />

: :<br />

:<br />

:<br />

Z<br />

120°<br />

109.5°<br />

2-omringing: lineair 3-omringing: vlak 4-omringing: tetraeder<br />

Fig. 1.9. Elektronenrepulsie en de ruimtelijke<br />

vorm <strong>van</strong> moleculen.<br />

suggereert dat de eenvoudigste verbinding tussen koolstof en waterstof het CH 2<br />

zou zijn.<br />

Weliswaar is dit een bestaande verbinding (carbeen), maar deze is niet erg stabiel. Zoals reeds<br />

opgemerkt, is de eenvoudigste stabiele verbinding <strong>van</strong> koolstof en waterstof het methaan, met<br />

vier gelijkwaardige C-H bindingen. Dit wordt verklaard door gebruik te maken <strong>van</strong> het begrip<br />

hybridisatie; dit is een vermenging <strong>van</strong> de 2s- en 2p-niveaus <strong>van</strong> koolstof. In Fig. 1.10 is het<br />

principe aangegeven: één <strong>van</strong> de 2s-elektronen ‘promoveert’ naar de lege p z<br />

-orbitaal waarna de<br />

vier ontstane niveaus zich mengen (hybridiseren) tot vier nieuwe <strong>van</strong> gelijke energie. Omdat hier<br />

sprake is <strong>van</strong> hybridisatie <strong>van</strong> één s- en drie p-orbitalen noemen we dit sp3-hybridisatie. De vier<br />

hybride orbitalen <strong>van</strong> koolstof rangschikken zich tetraedrisch <strong>van</strong>wege de repulsie en kunnen<br />

Z


8 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

1s<br />

N.B.: Bij het weergeven <strong>van</strong> het totaalbeeld <strong>van</strong> de<br />

2p x<br />

2p 2p<br />

molecuul-orbitalen <strong>van</strong> methaan, etheen en ethyn is,<br />

y z terwille <strong>van</strong> de overzichtelijkheid, het kleine deel <strong>van</strong><br />

2s<br />

de afzonderlijke atoomorbitalen weggelaten (Fig.<br />

1.10, 1.11 en 1.12).<br />

grondtoestand<br />

z<br />

2p x<br />

2p 2p<br />

y z<br />

2s<br />

2s<br />

2p x<br />

x<br />

1s promotie<br />

2p y<br />

vier sp3-hybriden<br />

sp3-hybriden<br />

1s hybridisatie<br />

Fig. 1.10. sp3-hybridisatie en methaanvorming.<br />

• H-atoom.<br />

2p x<br />

2p y z<br />

2s<br />

1s grondtoestand<br />

2p x<br />

2p y z<br />

2s<br />

2p y<br />

y<br />

methaan<br />

1s<br />

promotie<br />

drie sp2-hydriden<br />

2p z<br />

sp2-hybriden<br />

2p z<br />

120°<br />

1s<br />

hybridisatie<br />

bovenaanzicht<br />

etheen<br />

→<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

H<br />

H<br />

→<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

H<br />

H<br />

Fig. 1.11. sp2-hybridisatie<br />

en etheenvorming.


Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 9<br />

vervolgens met de 1s-orbitalen <strong>van</strong> vier waterstofatomen combineren tot vier σ-bindingen en<br />

aldus methaan vormen (Fig. 1.10). Enkelvoudige σ-bindingen laten in principe een vrije draaibaarheid<br />

toe rond de denkbeeldige as tussen de kernen.<br />

Op principieel dezelfde wijze kunnen we een s-orbitaal combineren met slechts twee <strong>van</strong> de drie<br />

p-orbitalen (Fig. 1.11). Dan ontstaan drie nieuwe hybride orbitalen (<strong>van</strong> het type sp2) terwijl<br />

bovendien de oorspronkelijke p z<br />

-orbitaal aanwezig blijft. De drie sp2-orbitalen liggen in één vlak<br />

met onderlinge hoeken <strong>van</strong> 120° en loodrecht op het vlak de p z<br />

-orbitaal. De vorming <strong>van</strong> etheen<br />

(CH 2<br />

=CH 2<br />

) laat zich aan de hand <strong>van</strong> dit model goed beschrijven: per C-atoom worden twee <strong>van</strong><br />

de drie sp2-orbitalen gebruikt om met waterstof σ-bindingen te vormen. De laatste sp2-orbitaal<br />

vormt de σ-binding met het andere koolstofatoom. De twee elektronen in de p z<br />

-orbitalen<br />

overlappen eveneens en vormen zo een π-binding. Een ‘dubbele’<br />

binding tussen twee C-atomen bestaat dus uit één σ-binding en<br />

één π-binding. Een dergelijke binding laat geen vrije<br />

2p x<br />

2p 2p draaibaarheid toe.<br />

y z<br />

2s<br />

Uit Tabel 1.2 blijkt dat de energie <strong>van</strong> een σ-binding verschilt<br />

<strong>van</strong> die <strong>van</strong> een π-binding.<br />

1s<br />

grondtoestand<br />

2p x<br />

2p 2p<br />

y z<br />

2s<br />

2s<br />

2p x<br />

2p z<br />

1s<br />

promotie<br />

2p y<br />

twee sp-hybriden<br />

2p z<br />

180°<br />

sp-hybriden<br />

2p y<br />

2p<br />

z<br />

1s<br />

hybridisatie<br />

2p y<br />

→<br />

ethyn<br />

H C CH<br />

HC C H<br />

→<br />

H<br />

C C H<br />

Fig. 1.12. sp-hybridisatie en ethynvorming.<br />

Een laatste hybridisatietype levert sp-orbitalen op. Het ontstaat door vermenging <strong>van</strong> een s-<br />

orbitaal en één p-orbitaal, zodat nu twee ongepaarde elektronen overblijven in respectievelijk de<br />

p y<br />

- en de p z<br />

-orbitalen (Fig. 1.12). Bij de vorming <strong>van</strong> ethyn (ook wel: acetyleen, HC≡CH) vormt<br />

de sp-orbitaal een σ-binding met het andere C-atoom, terwijl nu per C-atoom nog twee p-orbitalen<br />

resteren die beschikbaar zijn voor het vormen <strong>van</strong> π-bindingen. Tussen de twee C-atomen<br />

<strong>van</strong> ethyn zijn dus aanwezig: één σ-binding en twee π-bindingen. Ieder <strong>van</strong> de twee C-atomen is<br />

via een σ-binding met een H-atoom verbonden. Het geheel vormt een lineair molecuul. In Tabel


10 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

TABEL1.2<br />

BINDINGSENERGIE EN –AFSTAND<br />

Binding Afstand Energie<br />

(Å) (kcal/mol)<br />

C–C 1.54 83<br />

C=C 1.35 146<br />

C≡C 1.20 200<br />

TABEL 1.3<br />

HYBRIDISATIE EN OMRINGING<br />

hybridi- bindings- voorbeeld geometrie<br />

satietype hoek(°)<br />

Vier-omringing sp3 109.5 methaan tetraedrisch<br />

Drie-omringing sp2 120 etheen vlak<br />

Twee-omringing sp 180 ethyn lineair<br />

1.3 zijn enkele eigenschappen <strong>van</strong> de verschillende hybridisatietypes samengevat. Het<br />

hybridisatie-type <strong>van</strong> s- en p-orbitalen in een atoom is af te leiden uit de omringing (aantal<br />

atomen + het aantal niet-bindende elektronenparen).<br />

Bijvoorbeeld: het N-atoom in ammoniak (NH 3<br />

) is sp3-gehybridiseerd <strong>van</strong>wege de vieromringing<br />

(drie H-atomen plus een vrij elektronenpaar); het C-atoom <strong>van</strong> formaldehyde<br />

(methanal, H 2<br />

C=O) vertoont sp2-hybridisatie <strong>van</strong>wege de drie-omringing; het C-atoom en het N-<br />

atoom <strong>van</strong> blauwzuur (H-C≡N) zijn sp-gehybridiseerd en het geheel is derhalve een lineair<br />

molecuul.<br />

1.9 INDUCTIEF EFFECT<br />

De aanwezigheid <strong>van</strong> elektronegativiteitsverschillen tussen elementen heeft een polarisatie <strong>van</strong><br />

de binding tot gevolg: bij de carbonylgroep (>C=O) is het C-atoom gedeeltelijk positief geladen<br />

terwijl het O-atoom gedeeltelijk negatief is. Elektronegativiteitsverschillen tussen elementen<br />

kunnen zich echter in een molecuul ook over een grotere afstand (meer dan één bindingslengte)<br />

doen gelden: het inductief effect.<br />

We onderscheiden elektronenzuigende en elektronenstuwende groepen. Als voorbeeld nemen we<br />

hier azijnzuur: CH 3<br />

COOH, een zwak zuur (pK z<br />

= 4.7). Wanneer de drie H-atomen <strong>van</strong> de<br />

methylgroep ver<strong>van</strong>gen worden door meer elektronegative als Cl neemt de zuursterkte (H + -<br />

concentratie) toe met een factor 10000 (pK z<br />

<strong>van</strong> CCl 3<br />

COOH = 0.7). Dit moet worden verklaard<br />

door de zuigende werking <strong>van</strong> de Cl-atomen, waardoor een proton <strong>van</strong> de carboxylgroep<br />

gemakkelijker afsplitst en een stabiel anion ontstaat.<br />

1.10 MESOMEER EFFECT - RESONANTIE - MESOMERIE<br />

Een molecuul of ion ondervindt een<br />

stabiliserende invloed <strong>van</strong> ladingsdelokalisatie:<br />

de lading <strong>van</strong> de elektronen verdeelt zich over<br />

meerdere atomen. Een zeer bekend voorbeeld<br />

is het benzeen (Fig. 1.13), waarbij alle 12<br />

atomen in één vlak liggen en de 6 C-atomen Fig. 1.13. Structuurformules voor benzeen.<br />

sp2-gehybridiseerd zijn. De p z<br />

-orbitalen<br />

overlappen en vormen aldus een gedelokaliseerde p-molecuulorbitaal onder en boven het vlak<br />

<strong>van</strong> de ring. Een tweede voorbeeld is het butadieen (Fig. 1.14). Ook hier zijn enkele structuurvarianten<br />

mogelijk die afzonderlijk geen <strong>van</strong> alle een juiste voorstelling <strong>van</strong> zaken geven.<br />

Evenals bij benzeen is de elektronendichtheid <strong>van</strong> de p z<br />

-orbitalen ‘uitgesmeerd’ over het<br />

koolstofskelet. Deze mesomeren (resonantiehybriden, grensstructuren) vormen niet een gewoon<br />

chemisch evenwicht omdat uitsluitend de elektronendichtheid zich verplaatst, terwijl de atomen<br />

hun onderlinge posities behouden. Bij het formuleren <strong>van</strong> resonantie-structuren moet een aantal<br />

regels in acht worden genomen:<br />

1. De elektronen in enkelvoudige bindingen blijven op hun plaats. Alleen vrije elektronenparen en<br />

elektronen uit dubbele of drievoudige bindingen mogen worden verplaatst.<br />

2. Atomen behouden dezelfde onderlinge posities in de verschillende resonantie-structuren.<br />

3. Structuren waarin ladingsscheiding (+ en –) meermalen voorkomt dragen relatief weinig bij.


Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW 11<br />

4. Alle grensstructuren hebben hetzelfde aantal gepaarde en/of ongepaarde<br />

elektronen (vgl. butadieen).<br />

• •<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

1.11 ZUREN EN BASEN<br />

Zuren en basen kunnen op verschillende manieren worden gedefinieerd:<br />

1. Klassieke definitie volgens Arrhenius: een stof is een zuur als een<br />

waterige oplossing <strong>van</strong> die stof meer waterstof-ionen dan hydroxideionen<br />

bevat. Voor een base geldt dat een waterige oplossing meer<br />

hydroxide- dan waterstof-ionen bevat.<br />

2. Definitie volgens Brønsted-Lowry: iedere stof die een proton kan afstaan<br />

is een zuur; iedere stof die een proton kan opnemen is een base. Deze<br />

definitie is niet beperkt tot oplossingen in water.<br />

3. Definitie volgens Lewis: een zuur is een stof die een elektronenpaar kan<br />

opnemen; een base is een stof die een elektronenpaar kan afstaan. Dit is<br />

een ruime definitie die het mogelijk maakt een groot aantal reacties als<br />

zuur-base reacties te beschouwen. Anderzijds is ook het proton een<br />

Lewis-zuur (het heeft een lege s-orbitaal en kan dus een elektronenpaar<br />

opnemen), terwijl het hydroxide-ion een elektronenpaar kan afstaan.<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

+<br />

H 2 C<br />

CH<br />

–<br />

CH CH 2<br />

– +<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

H 2 C<br />

CH<br />

CH<br />

CH 2<br />

Fig. 1.14 Mesomerie<br />

<strong>van</strong> butadieen.<br />

Enkele andere voorbeelden <strong>van</strong> Lewis-zuren: BF 3<br />

, AlCl 3<br />

. Enkele andere voorbeelden <strong>van</strong> Lewisbasen:<br />

Cl - , NH 3<br />

.<br />

Zelfstudie 1<br />

1. Beschrijf de elektronenverdeling <strong>van</strong> de volgende atomen: 12 C, 13 C, 15 N, 16 O.<br />

2. De elektronenstructuur <strong>van</strong> H 2<br />

kan geschreven worden als H:H. Schrijf op dezelfde wijze (Lewis)<br />

structuren voor HF, H 2<br />

O, NH 3<br />

, C 2<br />

H 6<br />

(ethaan), CH 3<br />

F, methanol, NH 2<br />

–<br />

(amide-ion), en geef aan of<br />

het Lewiszuren dan wel -basen zijn.<br />

3. In onderstaande tabel zijn de elektronegativiteiten <strong>van</strong> een aantal belangrijke elementen<br />

weergegeven. Maak <strong>van</strong> deze waarden gebruik om voor de volgende verbindingen de<br />

ladingsverdeling (polariteit) aan te geven: LiF, LiI, H 2<br />

O, CO 2<br />

, H 3<br />

C-Cl, H 3<br />

C-O-CH 3<br />

. Geef eveneens<br />

aan welke bindingen overwegend ionisch zijn. Hoe verandert de elektronegativiteit in een rij <strong>van</strong><br />

het periodiek systeem <strong>van</strong> links naar rechts?<br />

ELEMENT / ELEKTRONEGATIVITEIT<br />

Br 2.8<br />

C 2.5<br />

Li 1.0<br />

Cl 3.0<br />

O 3.5<br />

F 4.0<br />

N 3.0<br />

H 2.2<br />

P 2.1<br />

I 2.5<br />

Si 1.8<br />

S 2.5<br />

4. Maak een tekening <strong>van</strong> de structuur <strong>van</strong> ethyn, waarin de vorm <strong>van</strong> de bij de bindingen betrokken<br />

orbitalen goed is weergegeven. Geef aan welke (s of p) orbitalen deelnemen en welke bindingen<br />

(σ of π) ontstaan.<br />

5. Hoe is het koolstofatoom in ieder <strong>van</strong> de volgende deeltjes gehybridiseerd: H 3<br />

CCl, H 3<br />

C: –<br />

(carbanion), H 3<br />

C + (carbokation)?<br />

6. Geef voor de volgende verbindingen aan of het een Lewis-base dan wel een Lewis-zuur is:<br />

methanol, water, BF 3<br />

, AlCl 3<br />

.<br />

7. Schrijf mesomere structuren op voor de volgende verbindingen: benzaldehyde, nitrobenzeen, fenol<br />

(hydroxybenzeen), carbonaat-anion (CO 3<br />

2–<br />

).


12 Organische Chemie – Hoofdstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

Verworven vaardigheden na Hoofstuk 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

1. de begrippen covalente binding en ion-binding uitleggen m.b.v. Lewis-structuren<br />

2. polariteit <strong>van</strong> bindingen uitleggen in termen <strong>van</strong> elektronegativiteitsverschillen<br />

3. de ruimtelijke bouw <strong>van</strong> methaan (tetraeder), etheen (vlak) en ethyn (lineair) verklaren op<br />

basis <strong>van</strong> de hybridisatie <strong>van</strong> atoom-orbitalen<br />

4. uitleggen waarom de bindingsenergie <strong>van</strong> een dubbele, respectievelijk drievoudige binding<br />

niet 2x, respectievelijk 3x die <strong>van</strong> een enkelvoudige binding is<br />

5. enkele voorbeelden geven <strong>van</strong> mesomerie<br />

6. enkele voorbeelden geven <strong>van</strong> Lewis zuren en Lewis basen.<br />

Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, Hoofdstuk 1; beschikbaar in<br />

studielandschap


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 13<br />

Hoofdstuk 2<br />

STEREOCHEMIE<br />

2.1 CONFORMATIES<br />

In het ethaanmolecuul (CH 3<br />

-CH 3<br />

) zijn de twee C-atomen verbonden door een σ-binding.<br />

Vanwege de cilindrische symmetrie verandert de overlap <strong>van</strong> de twee sp3-orbitalen niet als de<br />

twee CH 3<br />

-groepen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar worden gedraaid rond de as tussen de twee C-atomen.<br />

In Newman-projectie wordt duidelijk dat de twee CH 3<br />

-groepen twee uiterste standen: staggered<br />

en eclipsed) ten opzichte <strong>van</strong> elkaar kunnen innemen (Fig. 2.1). Conformaties <strong>van</strong> een molecuul<br />

zijn gedefinieerd als isomeren – rotameren of conformeren genaamd – die in elkaar kunnen<br />

overgaan door draaiing rond een enkelvoudige (σ–)binding.<br />

Er is een klein verschil in energie<br />

(rotatiebarrière) tussen de staggered en<br />

eclipsed conformaties <strong>van</strong> ethaan. Dit wordt<br />

veroorzaakt door het feit dat in de eclipsed<br />

conformatie de afstand tussen de C-H<br />

bindingen <strong>van</strong> de beide methylgroepen iets<br />

kleiner is dan in de staggered conformatie.<br />

Bij kamertemperatuur zijn de twee vormen<br />

echter niet <strong>van</strong> elkaar te onderscheiden<br />

omdat ze snel in elkaar overgaan. Wanneer<br />

H-atomen <strong>van</strong> het ethaan-molecuul<br />

ver<strong>van</strong>gen worden door andere groepen,<br />

ontstaan daarmee ook andere energieverschillen<br />

tussen de conformaties.<br />

Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> staggered en eclipsed<br />

conformaties treffen we aan bij cyclohexaan<br />

(Fig. 2.2). Door de ringvorm ontstaan twee<br />

uiterste vormen, respectievelijk aangeduid als<br />

'stoel' (met staggered conformatie) en 'boot'<br />

(eclipsed en staggered). De stoelvorm is dus<br />

energetisch gunstiger dan de bootvorm. Bij de<br />

stoelvorm zijn de H-atomen op twee manieren<br />

aan de ring gebonden: via axiale of via<br />

equatoriale bindingen. De axiale bindingen<br />

wijzen loodrecht naar boven of beneden, terwijl<br />

de equatoriale bindingen min of meer samenvallen<br />

met het vlak <strong>van</strong> de ring.<br />

Zoals te zien is bij methylcyclohexaan (Fig. 2.3)<br />

zijn in principe twee stoelvormen mogelijk, die<br />

via een boot-tussenvorm in elkaar kunnen<br />

overgaan. Bij dit omklappen <strong>van</strong> de ring gaan<br />

energie<br />

staggered<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

60 120 180 240 300 360<br />

Fig. 2.1. Newman-projecties <strong>van</strong> ethaan<br />

H<br />

H<br />

3 kcal<br />

H<br />

H<br />

Rotatiehoek (°)<br />

H Hax<br />

ax<br />

H<br />

H eq<br />

H H eq<br />

H H<br />

eq<br />

H ax<br />

H<br />

H ax H eq eq H<br />

H<br />

H eq<br />

H<br />

H ax ax<br />

H<br />

H<br />

stoel,<br />

staggered<br />

H<br />

H<br />

H<br />

HH<br />

eclipsed<br />

H<br />

H<br />

boot,<br />

eclipsed<br />

H<br />

CH<br />

H<br />

2<br />

H<br />

CH2<br />

H<br />

CH<br />

2<br />

CH 2<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

Fig. 2.2. Structuurformules en Newmanprojecties<br />

<strong>van</strong> cyclohexaan.<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H


14 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

Fig. 2.3 Structuurformules<br />

<strong>van</strong><br />

methylcyclohexaanconformaties;<br />

aan de<br />

posities <strong>van</strong> de methylgroep<br />

is te zien dat bij<br />

de overgang <strong>van</strong> de ene<br />

stoelvorm naar de<br />

andere alle axiale<br />

bindingen in equatoriale<br />

veranderen, en omgekeerd.<br />

Als intermediair<br />

treedt een bootvorm op.<br />

alle axiale bindingen over naar een equatoriale<br />

stand en alle equatoriale bindingen worden<br />

axiaal.<br />

In het hoofdstuk over structuur en eigenschappen<br />

<strong>van</strong> koolhydraten zullen we opnieuw<br />

aandacht besteden aan dit type ringstructuren.<br />

2.2 STEREO-ISOMERIE<br />

Verbindingen met dezelfde bruto-formule<br />

maar met een verschillende structuur noemen<br />

we structuur-isomeren: de atomen <strong>van</strong> de<br />

isomeren zijn op verschillende manieren met<br />

elkaar verbonden (vergelijk: butaan en<br />

2-methylpropaan). Bij stereo-isomeren zijn<br />

dezelfde atomen met elkaar verbonden, maar<br />

er zijn verschillen in de uiteindelijke<br />

ruimtelijke rangschikking. Stereo-isomerie is<br />

dus een bijzondere vorm <strong>van</strong> isomerie die alleen tot uiting komt als we de structuren <strong>van</strong><br />

verbindingen beschrijven met inachtneming <strong>van</strong> hun ruimtelijk (driedimensionaal) karakter. We<br />

onderscheiden twee soorten stereo-isomerie:<br />

a) de optische isomerie; optische isomeren zijn moleculen die niet tot dekking te brengen zijn<br />

met hun spiegelbeeld.<br />

b) de geometrische isomerie; geometrische isomeren verschillen in de wijze waarop de<br />

substituenten aan een dubbele binding voorkomen: ‘cis’ of ‘trans’.<br />

Voor biologische systemen is het onderscheid tussen stereo-isomeren essentieel, omdat het<br />

correct functioneren <strong>van</strong> een organisme daarmee direct samenhangt.<br />

2.2.1 Optische isomerie<br />

De ruimtelijke bouw <strong>van</strong> een molecuul wordt gekenmerkt door bepaalde symmetrie-eigenschappen.<br />

In Fig. 2.4 wordt aan de hand <strong>van</strong> substituties aan methaan na iedere stap nagegaan of het<br />

molecuul in twee identieke helften is te verdelen, m.a.w. de vraag wordt gesteld of het molecuul<br />

een inwendig spiegelvlak heeft. Het blijkt dat zodra vier verschillende substituenten aan het C-<br />

atoom voorkomen, er geen inwendig spiegelvlak meer in het molecuul mogelijk is. Het spiegelbeeld<br />

<strong>van</strong> het gehele molecuul is nu niet meer tot dekking te brengen met het origineel. Ze zijn<br />

op dezelfde wijze gerelateerd als linker- en rechterhand. Dergelijke molecuulparen worden<br />

enantiomeren of optische antipoden genoemd. Moleculen met deze eigenschap worden ‘chiraal’<br />

genoemd (Gr. ‘cheir’ = hand). Dit chiraliteits-principe is veel breder toe te passen dan alleen op<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

F<br />

Br<br />

Fig. 2.4. Substitutie <strong>van</strong> methaan leidend tot een chiraal<br />

molecuul met een asymmetrisch C-atoom.<br />

H<br />

CH 3<br />

ring-flip<br />

CH 3<br />

H<br />

F<br />

Br<br />

H<br />

Cl<br />

F<br />

afzonderlijke moleculen: overdenk de<br />

mogelijke chiraliteit <strong>van</strong> een schoen,<br />

het verkeer, een schaar, een schroef,<br />

een ei, enz. Een aantal fysische<br />

eigenschappen als kookpunt,<br />

smeltpunt, dichtheid en oplosbaarheid<br />

<strong>van</strong> optische antipoden is gelijk. Een<br />

chirale stof kan zich echter ook<br />

anders gedragen dan zijn optische<br />

antipode, bijvoorbeeld in interacties<br />

met gepolariseerd licht (Tabel 2.1) en<br />

met andere – chirale – moleculen.


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 15<br />

Waarin verschillen optische antipoden? Enkele voorbeelden<br />

Men brengt een chirale stof in een bundel gepolariseerd licht en neemt dan een draaiing <strong>van</strong> het<br />

polarisatievlak waar. Dit is de eenvoudigste manier om vast te stellen of een stof chiraal is.<br />

Zuivere enantiomeren vertonen dezelfde draaiing <strong>van</strong> het polarisatievlak, maar in tegengestelde<br />

richting (zie Tabel 2.1). Dit verklaart de benaming ‘optische antipoden’ voor zuivere enantiomeren.<br />

Zonder optisch actieve stof in de bundel <strong>van</strong> de polarimeter wordt<br />

een maximum aan licht doorgelaten bij een parallelle stand <strong>van</strong> polarisator<br />

en analysator. Is wél een optisch actieve stof aanwezig,<br />

α α<br />

dan<br />

lichtbron, niet<br />

gepolariseerd<br />

licht<br />

polarisator;<br />

deze laat alleen<br />

het licht door<br />

dat trilt in één<br />

vlak: het<br />

polarisatievlak<br />

gepolariseerd<br />

licht<br />

moet de analysator over een hoek α (de<br />

optische rotatie) worden gedraaid om<br />

opnieuw maximaal licht door te laten. Uit de<br />

gemeten draaiing α wordt de specifieke<br />

rotatie [α] D<br />

20<br />

berekend.<br />

Enantiomeren kunnen verschillende geuren<br />

hebben: de interacties <strong>van</strong> de chirale receptoren<br />

<strong>van</strong> het reukorgaan met (+)-carvon (uit<br />

karwijzaad) en met (–)-carvon (uit hertsmunt)<br />

veroorzaken een zeer verschillende<br />

geurgewaarwording.<br />

monsterbuis met optisch<br />

actieve stof; het polarisatievlak<br />

wordt gedraaid<br />

analysator; deze is hier<br />

over een hoek α<br />

gedraaid zodat opnieuw<br />

maximaal licht doorgelaten<br />

wordt<br />

20 α<br />

[α] = waarin:<br />

D l•c<br />

20<br />

[α] is: de berekende specifieke rotatie,<br />

D<br />

α, is de gemeten rotatie in °<br />

bij een temperatuur <strong>van</strong> 20 °C,<br />

met licht <strong>van</strong> de golflengte <strong>van</strong> de natrium D-lijn,<br />

l, is de lengte <strong>van</strong> de meetcel in dm,<br />

c, is de concentratie in g/mL.<br />

Interactie tussen enzymen en hun substraat (Fig. 2.5). In levende<br />

organismen spelen chiraliteitskwesties een belangrijke rol.<br />

Bij enzym-substraat interacties is het substraat vaak<br />

chiraal (bijvoorbeeld melkzuur, aminozuren, suikers,<br />

enz.), terwijl het enzym is opgebouwd uit chirale aminozuren,<br />

en derhalve zelf ook chiraal is. Een 'passende'<br />

interactie is dus een voorwaarde voor een optimaal<br />

verloop <strong>van</strong> een enzym-gekatalyseerde reactie.<br />

A<br />

A<br />

B<br />

B<br />

C<br />

C<br />

De werking <strong>van</strong> een geneesmiddel berust op interactie met bepaalde,<br />

chirale, receptoren. Soms blijkt slechts één <strong>van</strong> de<br />

A<br />

C<br />

B<br />

enantiomeren <strong>van</strong> een bepaalde verbinding een therapeutisch<br />

effect te hebben. De aanwezigheid in een preparaat<br />

C<br />

A<br />

B<br />

<strong>van</strong> de andere, niet-werkzame, enantiomeer wordt wel<br />

omschreven als 'enantiomere ballast'.<br />

Fig. 2.5. Schematische voorstelling <strong>van</strong> een<br />

passende (boven) en een niet-passende interactie<br />

<strong>van</strong> enzym en substraat.


16 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

TABEL 2.1<br />

OPTISCHE DRAAIING VAN ENANTIOMEREN<br />

draaiing smeltpunt (°C)<br />

(+)-melkzuur* +3.8° 53<br />

(–)-melkzuur –3.8° 53<br />

(±)-melkzuur 0.0° 17<br />

* Het positief (rechts-) draaiende melkzuur wordt o.m.<br />

geproduceerd door spiercellen (‘zure benen’ bij sommige<br />

atletische inspanningen) en bepaalde micro-organismen, zoals<br />

die welke gebruikt worden bij de bereiding <strong>van</strong> ‘rechtsdraaiende<br />

yoghurt’. De micro-organismen, gebruikt bij de<br />

bereiding <strong>van</strong> ‘gewone’ yoghurt produceren relatief veel<br />

(–)-melkzuur.<br />

H<br />

C<br />

O HO C O HO C<br />

H C OH H C OH H 2 N<br />

C H<br />

CH 3<br />

CH 2 OH<br />

CH 3<br />

(+)-glyceraldehyde (–)-melkzuur (+)-alanine<br />

Fig. 2.6. Chirale moleculen met één asymmetrisch<br />

C-atoom. De (+)- en de (–)-tekens geven de<br />

richting aan waarin het polarisatievlak door deze<br />

stoffen kan worden gedraaid (+, naar rechts; –,<br />

naar links).<br />

H<br />

HO<br />

COOH<br />

C<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

COOH<br />

HO<br />

H<br />

COOH<br />

C<br />

COOH<br />

OH<br />

(+)-wijnsteenzuur (–)-wijnsteenzuur<br />

C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

COOH<br />

C<br />

C<br />

COOH<br />

OH<br />

OH<br />

O<br />

meso-wijnsteenzuur<br />

Fig. 2.7. Chirale en niet-chirale vormen <strong>van</strong> wijnsteenzuur.<br />

De onderbroken lijn door de formule <strong>van</strong> mesowijnsteenzuur<br />

geeft het inwendige spiegelvlak aan.<br />

Fig. 2.6 geeft enkele voorbeelden <strong>van</strong> chirale<br />

moleculen met één a-symmetrisch C-atoom.<br />

Wanneer gelijke hoeveelheden <strong>van</strong> enantiomeren<br />

worden gemengd spreekt men <strong>van</strong> een<br />

racemisch mengsel of racemaat, hierboven<br />

aangeduid met ‘±’. Een dergelijk mengsel<br />

vertoont <strong>van</strong>zelfsprekend geen optische<br />

draaiing. Volgens de aanbevelingen <strong>van</strong><br />

IUPAC (International Union of Pure and<br />

Applied Chemistry) wordt een racemisch<br />

mengsel aangeduid met het voorvoegsel ‘DL’<br />

(met HOOFDletters). Fig. 2.7 geeft<br />

voorbeelden <strong>van</strong> moleculen met twee asymmetrische<br />

C-atomen. De aanwezigheid <strong>van</strong> n<br />

chirale C-atomen leidt tot maximaal 2 n stereoisomeren,<br />

en dus tot maximaal 2 n–1 paren <strong>van</strong><br />

optische antipoden. Het meso-wijnsteenzuur<br />

bevat weliswaar twee asymmetrische<br />

C-atomen, maar het molecuul als geheel is<br />

echter niet chiraal omdat het een inwendig<br />

spiegelvlak heeft. De (+)- en (–)-<br />

wijnsteenzuren zijn optische antipoden of<br />

enantiomeren; het meso-wijnsteenzuur is<br />

diastereomeer met de andere twee.<br />

Diastereomeren zijn gedefinieerd als stereoisomeren<br />

die niet elkaars spiegelbeeld zijn.<br />

Fig. 2.8 geeft een voorbeeld <strong>van</strong> een chiraal<br />

molecuul zonder a-symmetrisch C-atoom.<br />

Zoals uit dit voorbeeld blijkt, is een alleen<br />

(of: propadieen, CH 2<br />

= C = CH 2<br />

) niet chiraal<br />

als een terminaal C-atoom twee dezelfde<br />

substituenten draagt.<br />

p y p z<br />

sp2<br />

A<br />

B<br />

sp2<br />

sp2 sp sp sp2<br />

p y<br />

p z<br />

sp2<br />

C<br />

D<br />

CH 3<br />

H<br />

C C C<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

achiraal molecuul;<br />

vlak <strong>van</strong> tekening is<br />

een inwendig<br />

spiegelvlak<br />

A,B,C en D stellen willekeurige substituenten aan het<br />

propadieen-skelet voor. Afhankelijk <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> de<br />

substituenten is het molecuul chiraal of a-chiraal. Het centrale<br />

C-atoom is sp-gehybridiseerd, de terminale C-atomen zijn sp2-<br />

gehybridiseerd.<br />

CH 3<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

H<br />

CH 3<br />

chiraal molecuul;<br />

geen inwendig<br />

spiegelvlak mogelijk<br />

Fig. 2.8. Gesubstitueerde propadiënen hoeven geen asymmetrische C-atomen te bevatten om als<br />

molecuul chiraal te zijn.


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 17<br />

Asymmetrische C-atomen, chiraliteit en optische activiteit<br />

Deze begrippen worden ten onrechte soms door elkaar gebruikt om optische isomerie aan te duiden.<br />

De theoretische basis vormt het begrip ‘chiraliteit’, in het Engels ook aangeduid met ‘handedness’:<br />

een voorwerp dat zodanige symmetrie-eigenschappen heeft dat het niet tot dekking<br />

is te brengen met zijn spiegelbeeld, wordt chiraal genoemd. Voorbeeld: linker en rechter<br />

hand. Hoewel deze in veel opzichten op elkaar lijken, worden de symmetrieverschillen<br />

onmiddellijk duidelijk zodra we een linker handschoen aan de rechter hand willen schuiven.<br />

Deze spiegelbeeldrelatie is ook <strong>van</strong> toepassing op sommige molecuulparen; deze worden<br />

enantiomeren genoemd. Zodra een C-atoom vier niet-identieke substituenten heeft, spreken<br />

we <strong>van</strong> een ‘asymmetrisch C-atoom’. Een molecuul waarin een dergelijk C-atoom voorkomt<br />

kan chiraal zijn, maar het hangt <strong>van</strong> de symmetrie-eigenschappen <strong>van</strong> het molecuul als geheel<br />

af of het chiraal is: meso-wijnsteenzuur bevat 2 asymmetrische C-atomen, terwijl het molecuul<br />

als geheel niet chiraal is. Een snelle manier om te bepalen of een molecuul chiraal is, is na<br />

te gaan of het molecuul een inwendig spiegelvlak heeft (Fig. 2.4 en 2.8). Dat kan aan de hand<br />

<strong>van</strong> een goede structuurformule of een molecuulmodel.<br />

Zijn chirale moleculen optisch actief?<br />

In principe wel, maar aangezien optische activiteit een experimenteel te meten grootheid is, moet<br />

er voldoende <strong>van</strong> de betreffende stof en adequate apparatuur voorhanden zijn. Het kan dus<br />

voorkomen dat geen optische draaiing wordt waargenomen, ondanks de chiraliteit <strong>van</strong> de<br />

betreffende stof. De oorzaak ligt dan bij tekortschietende apparatuur.<br />

Hebben chirale moleculen altijd één of meer asymmetrische C-atomen?<br />

Nee, niet altijd. Chiraliteit kan aanwezig zijn in moleculen zonder asymmetrische C-atomen, vgl. de<br />

allenen (Fig. 2.8). In het volgende overzicht zijn de belangrijkste aspecten <strong>van</strong> chiraliteit<br />

samengevat.<br />

Vraag:<br />

Wijnsteenzuur in de polarimeter geeft geen draaiing te zien. Wat kan daar<strong>van</strong> de oorzaak zijn?<br />

aantal asymmetrische<br />

C-atomen in een molecuul<br />

Is dit een chiraal<br />

molecuul?<br />

Is dit molecuul<br />

optisch actief?<br />

1 ja ja, mits experimentele condities<br />

in orde<br />

2 ja, m.u.v. meso’s ja, mits experimentele condities<br />

in orde, en m.u.v. meso’s<br />

3 ja, m.u.v. meso’s idem<br />

0 i.h.a. niet, wel ja, mits chiraliteit aanwezig en<br />

bijzondere gevallen experimentele condities in orde<br />

zoals allenen<br />

2.2.2 Fischer-projecties<br />

Het weergeven <strong>van</strong> ruimtelijke structuren in het platte vlak vergt nauwkeurige afspraken over de<br />

manier waarop we de projectie gaan uitvoeren, in het bijzonder als we de typerende verschillen<br />

tussen stereo-isomeren willen aangeven. EMIL FISCHER ontwierp een systeem dat in het bijzonder<br />

geschikt is voor koolhydraten. Bij het eenvoudigste koolhydraat, het glyceraldehyde, verloopt dit


18 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

zoals aangegeven in Fig. 2.9A en B. De afspraken ten aanzien <strong>van</strong> het projecteren <strong>van</strong> stereoisomeren<br />

volgens het Fischer- systeem zijn samen te vatten in de volgende projectieregels.<br />

(A) (B) (C)<br />

1. Koolstofketen vertikaal.<br />

2. Het ‘hoogst geoxideerde’ C-atoom<br />

C-1 H C O H C O HO C O bovenaan. De term ‘hoogst<br />

H C OH H C OH H 2 N C H<br />

geoxideerde’ betekent: de verhouding<br />

C-2<br />

<strong>van</strong> het aantal O- en H-atomen aan een<br />

CH 2 OH CH 2 OH H C OH bepaald C-atoom (vergelijk: -COOH, -<br />

C-3<br />

CHO, -CH<br />

CH 3<br />

2<br />

OH, -CH 3<br />

).<br />

3. Horizontaal geprojecteerde<br />

Fig. 2.9. Ruimtelijke weergave (A) en Fischer-projectie<br />

valentiestrepen staan – ruimtelijk –<br />

(B) <strong>van</strong> glyceraldehyde. Fischer-projectie <strong>van</strong><br />

L-threonine (C).<br />

naar voren.<br />

4. De projectie mag worden verschoven, gedraaid, etc., maar hij mag niet uit het vlak <strong>van</strong><br />

tekening worden getild.<br />

Bijzondere regel voor koolhydraten: als de OH-groep aan het onderste asymmetrische C-atoom<br />

(d.i. het hoogst genummerde asymmetrische; in het glyceraldehyde <strong>van</strong> Fig. 2.9, het eenvoudigste<br />

koolhydraat, is dat C-2) naar rechts staat geprojecteerd noemen we de stof een<br />

D-enantiomeer. Is die OH-groep naar links geprojecteerd dan hebben we te maken met een<br />

L-enantiomeer.<br />

Bijzondere regel voor aminozuren: als de NH 2<br />

-groep aan C-2 in de Fischerprojectie naar links is<br />

gericht, is het een L-aminozuur. Als deze naar rechts geprojecteerd is, hebben we te maken met<br />

een D-aminozuur.<br />

De toekenning ‘D’ of ‘L’ bij aminozuren en koolhydraten wordt per definitie niet beïnvloed door<br />

de aanwezigheid <strong>van</strong> andere asymmetrische C-atomen in de rest <strong>van</strong> de keten (vergelijk<br />

L-threonine, met 2 asymmetrische C-atomen, in Fig. 2.9 C). Herkomst <strong>van</strong> deze aanduidingen: D<br />

<strong>van</strong> dexter; L <strong>van</strong> lævo; D- en L-enantiomeren bevatten C-atomen met respectievelijk de D- en<br />

de L-configuratie.<br />

Let wel: Verbindingen met de D-configuratie kunnen zowel een (–)- als een (+)-draaiing hebben<br />

(Fig. 2.10); hetzelfde geldt voor L-verbindingen. Het experimenteel vaststellen <strong>van</strong> de absolute<br />

configuratie <strong>van</strong> een verbinding gebeurt met behulp <strong>van</strong> Röntgen-diffractie aan kristallen <strong>van</strong> die<br />

verbinding. Het Fischer-systeem ter aanduiding<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

D(+)-glyceraldehyde<br />

oxidatie<br />

HO<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

D(–)-glycerolzuur<br />

Fig. 2.10. Het D-glyceraldehyde met (+)-draaiing<br />

kan worden geoxideerd tot het D-glycerolzuur met<br />

een (–)-draaiing. Het teken <strong>van</strong> de optische<br />

draaiing is dus sterk afhankelijk <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong><br />

de groepen rond het asymmetrische C-atoom.<br />

<strong>van</strong> D- en L-enantiomeren werd ontworpen<br />

voordat BIJVOET de Röntgen-diffractie zover had<br />

ontwikkeld dat daarmee enantiomeren konden<br />

worden onderscheiden. ROSANOFF kende aan de<br />

(+)-draaiende vorm <strong>van</strong> glyceraldehyde de D-<br />

configuratie toe en gaf deze tweedimensionaal<br />

weer met een naar rechts geprojecteerde OHgroep<br />

<strong>van</strong> C-2 (hij maakte een willekeurige<br />

keuze). De later bepaalde absolute configuratie<br />

heeft laten zien dat deze keuze – toevallig – de<br />

juiste is geweest.<br />

2.2.3 CAHN-INGOLD-PRELOG (CIP) Nomenclatuur<br />

Het FISCHER-systeem voldoet alleen goed bij koolhydraten en, met enige aanpassingen, direct<br />

daar<strong>van</strong> af te leiden verbindingen zoals de natuurlijke aminozuren. Een verbinding als CHFClBr<br />

met één asymmetrisch C-atoom is echter niet te beschrijven met dit systeem. Een meer universeel<br />

systeem werd ontworpen door CAHN, INGOLD en PRELOG, in het vervolg aangeduid als ‘CIP’.


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 19<br />

In dit systeem worden de atomen rond het asymmetrische C-atoom volgens bepaalde criteria<br />

gerangschikt: de ‘sequentie-regels’ (zie Fig. 2.11).<br />

SEQUENTIE-REGELS:<br />

1. Nummer de atomen in volgorde <strong>van</strong> dalend<br />

atoomnummer. (Hoogste atoomnummer<br />

krijgt rangnummer 1; enz.).<br />

2. Bij isotopen krijgt de hoogste atoommassa<br />

hogere prioriteit dan de lage.<br />

3. Niet-bindende elektronen komen na atomen<br />

(elektronen krijgen dus een hoger nummer<br />

dan een H-atoom).<br />

Fig. 2.11. Een onmogelijk<br />

molecuul voor het Fischersysteem.<br />

De cijfers<br />

geven de prioriteiten<br />

aan, toegekend<br />

volgens de<br />

sequentieregels <strong>van</strong> het<br />

CIP-systeem<br />

(2)<br />

Cl<br />

(1) Br C F (3)<br />

H<br />

(4)<br />

Nadat aldus de prioriteiten zijn toegekend kan de absolute configuratie als volgt worden afgeleid:<br />

1. Teken een ruimtelijke hulpstructuur (‘stuurwiel’, zie Fig. 2.12).<br />

2. Het hoogste nummer (4) wijst <strong>van</strong> ons af (indien aanwezig: een H-atoom).<br />

3. Bepaal, kijkend in richting 4, de draairichting 1 → 2 → 3.<br />

4. Is de draairichting RECHTSOM: R-configuratie; is de draairichting LINKSOM:<br />

S-configuratie. Herkomst <strong>van</strong> de voorvoegsels: R <strong>van</strong> rectus; S <strong>van</strong> sinister.<br />

Br<br />

Cl 2<br />

F<br />

1<br />

kijkrichting<br />

3<br />

Vereenvoudigde ruimtelijke<br />

weergave: De 2 horizontale<br />

valenties (Br en F) in de<br />

tetraeder komen uit het vlak<br />

<strong>van</strong> tekening; de 2 verticale<br />

(Cl en H) wijzen naar<br />

achteren<br />

Cl<br />

'Fischer'-projectie<br />

Cl<br />

Br<br />

C<br />

F<br />

Br<br />

C<br />

F<br />

H<br />

4<br />

H<br />

H<br />

Fig. 2.12. Toekenning <strong>van</strong> prioriteiten aan substituenten <strong>van</strong> een asymmetrische C-atoom. Kijkend in de<br />

richting 4 draait 1 → 2 → 3 rechtsom. We hebben dus te maken met een R-configuratie.<br />

Fig. 2.12 illustreert het werken met het CIPsysteem.<br />

Bepaalde verbindingen kunnen met<br />

de zojuist besproken sequentieregels nog niet<br />

voldoende nauwkeurig worden beschreven. Bij<br />

het toepassen <strong>van</strong> de CIP-sequentie-regels op<br />

de verbindingen in Fig. 2.13 stuiten we echter<br />

op twee moeilijkheden: hoe kennen we verschillende<br />

prioriteiten toe aan de beide buuratomen<br />

(beide C) <strong>van</strong> het asymmetrische C-<br />

atoom? Daartoe kijken we naar de atoomnummers<br />

<strong>van</strong> de atomen die op hun beurt vastzitten<br />

aan de directe buuratomen. Dit proces wordt<br />

voortgezet totdat een prioriteitsverschil optreedt.<br />

H C O<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

O H S H<br />

D(+)-glyceraldehyde<br />

HO<br />

H 2 N<br />

Fig. 2.13. D-glyceraldehyde en L-cysteïne in<br />

Fischer-projectie. Het toekennen <strong>van</strong> prioriteiten<br />

rind het asymmetrische C-atoom <strong>van</strong> deze<br />

verbindingen vergt een uitbreiding <strong>van</strong> de<br />

sequentieregels.<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

L-cysteïne<br />

O<br />

H<br />

H


20 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

De aanwezigheid <strong>van</strong> dubbele en/of drievoudige bindingen vormt eveneens een probleem.<br />

Daartoe is een kleine uitbreiding <strong>van</strong> de procedure nodig: Indien nodig voor de prioriteitsbepaling<br />

worden de atomen aan dubbele bindingen tweemaal geteld door het 'openklappen' <strong>van</strong><br />

de dubbele binding (zie Fig. 2.14). Drievoudige bindingen worden opgedeeld in drie<br />

enkelvoudige bindingen, en de desbetreffende atomen dus driemaal geteld.<br />

O* C*<br />

C-1<br />

C-2<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

4<br />

2 (OOH)<br />

C<br />

1<br />

kijkrichting<br />

C-3<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

H<br />

O<br />

H<br />

2R<br />

3 (OHH)<br />

Fig.2.14. Uitbreiding <strong>van</strong> de sequentieregels: toekenning <strong>van</strong> prioriteiten bij moleculen met a) een<br />

dubbele binding en b) twee dezelfde α-substituenten aan het asymmetrische C-atoom. De dubbele<br />

binding wordt opengeklapt en ieder <strong>van</strong> de oorspronkelijke atomen aan de dubbele binding wordt in de<br />

hulpstructuur tweemaal aangebracht; ze zijn hier aangegeven met *. Gebruik altijd nummer 4 uitsluitend<br />

voor de bepaling <strong>van</strong> de kijkrichting.<br />

Met gebruikmaking <strong>van</strong> deze toevoegingen is het mogelijk het D-glyceraldehyde (en andere<br />

verbindingen) goed te beschrijven. Voor de definitieve toekenning <strong>van</strong> de prioriteiten is een<br />

hulpstructuur nodig (Fig. 2.14). Nadat deze is geconstrueerd worden de sequentieregels als volgt<br />

toegepast: Aan C-1 komen de volgende atomen voor: HOO; aan C-3 komen voor: HOH. De<br />

atomen in ieder <strong>van</strong> deze groepjes worden ook hier naar grootte <strong>van</strong> atoomnummers<br />

gerangschikt: OOH(1) en OHH(3). Vervolgens worden de atomen <strong>van</strong> de twee groepen<br />

paarsgewijs vergeleken, te beginnen bij de eerste <strong>van</strong> ieder triplet.<br />

De eerste vergelijking (een O uit het onderste tegen een O uit het bovenste triplet) levert geen<br />

onderscheid op. De tweede (een O uit het bovenste tegen een H uit het onderste) wordt in het<br />

voordeel <strong>van</strong> de bovenste beslist. Daarmee kan de vergelijkingsprocedure worden beëindigd, en<br />

is komen vast te staan dat C-1 een hogere prioriteit krijgt dan C-3. In dit geval (geldt dus niet<br />

universeel) komt een D-configuratie overeen met de R-vorm volgens het CIP-systeem.<br />

Een volgend voorbeeld is het L(+)-alanine (Fig. 2.15). Ook hier wordt met de CIP-regels het<br />

substitutiepatroon <strong>van</strong> C-2 onderzocht. Denk aan het openklappen <strong>van</strong> de dubbele binding <strong>van</strong> de<br />

carboxylgroep.<br />

2 (OOO)<br />

HO C O<br />

H 2 N<br />

C<br />

H<br />

kijkrichting<br />

(N) 1<br />

C<br />

4 (H)<br />

CH 3<br />

L(+)-alanine<br />

3 (HHH)<br />

Fig. 2.15. L(+)-alanine: de draairichting 1 → 2 → 3 is linksom, dus<br />

L-alanine heeft volgens de CIP-regels de S-configuratie.


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 21<br />

Wanneer in een molecuul meer dan één asymmetrisch C-atoom voorkomt, wordt ieder <strong>van</strong> die<br />

C-atomen afzonderlijk met het CIP-systeem beschreven. Als voorbeeld kiezen we wijnsteenzuur<br />

(Fig. 2.16). Uit de prioriteitstoekenningen rond C-2 en C-3 volgt:<br />

L(+)-wijnsteenzuur = (2R,3R)(+)-wijnsteenzuur.<br />

Dus ook: D(–)-wijnsteenzuur =<br />

2 (OOO)<br />

(2S,3S)(–)-wijnsteenzuur en: meso-wijnsteenzuur<br />

= (2R,3S)-wijnsteenzuur. De<br />

2R<br />

verschillende stereoisomeren, die géén enantiomeren<br />

4 C 1<br />

zijn, noemen we diastereomeren.<br />

COOH<br />

Bijvoorbeeld: D-wijnsteenzuur en meso-wijnsteenzuur<br />

zijn diastereomeren.<br />

3 (OCH)<br />

C-2 H C OH<br />

2.2.4 Geometrische isomerie<br />

Geometrische isomeren verschillen in de<br />

wijze waarop substituenten aan een dubbele<br />

binding zijn gebonden: cis of trans. Belangrijkste<br />

voorbeelden: de alkenen (Fig. 2.17).<br />

De cis/trans-nomenclatuur werkt echter alleen<br />

goed bij di-gesubstitueerde alkenen. Bij drieof<br />

viervoudig gesubstitueerde alkenen is een<br />

andere naamgeving noodzakelijk (Fig. 2.18).<br />

In het nieuwe systeem heten de verbindingen:<br />

(E)-2-broom-1-nitropropeen (A) en (Z)-2-<br />

broom-1-nitropropeen (B) (Fig. 2.18). De<br />

aanduiding ‘E’ komt <strong>van</strong> entgegen (trans) en<br />

‘Z’ komt <strong>van</strong> zusammen (cis). De volgens het<br />

CIP-systeem toegekende prioriteiten zijn<br />

tussen haakjes weergegeven.<br />

Toepassingsregels:<br />

1. Ken aan de substituenten aan elk der<br />

uiteinden <strong>van</strong> de dubbele binding prioriteiten<br />

toe volgens de regels <strong>van</strong> CAHN, INGOLD<br />

en PRELOG.<br />

2. Als de twee groepen met de hoogste<br />

prioriteiten (1-1) aan dezelfde kant <strong>van</strong><br />

het vlak door de p-binding voorkomen<br />

heet de configuratie Z; zitten ze in tegenovergestelde<br />

posities dan is de configuratie<br />

E.<br />

Het E/Z-systeem is dus meer universeel dan<br />

het cis/trans-systeem. Het laatste is te beschouwen<br />

als een subset <strong>van</strong> het eerste.<br />

C-3<br />

H<br />

R 1<br />

C<br />

(A)<br />

C<br />

H<br />

R 2<br />

H<br />

R 1<br />

C<br />

(B)<br />

C<br />

R 2<br />

Fig. 2.17. Een cis-alkeen (A) en een trans-alkeen (B)<br />

(1) Br<br />

HO<br />

C<br />

(2) CH 3<br />

L(+)-wijnsteenzuur<br />

(A)<br />

C<br />

C<br />

H<br />

COOH<br />

H (2)<br />

NO 2<br />

(1)<br />

(1) Br<br />

(2) CH 3<br />

Fig. 2.18. Substitutiepatroon, waarbij de cis/transnomenclatuur<br />

tekortschiet.<br />

1<br />

3R<br />

C<br />

(B)<br />

H<br />

C<br />

3 (OCH)<br />

C<br />

NO 2 (1)<br />

H (2)<br />

4<br />

2 (OOO)<br />

Fig. 2.16. De onderste OH-groep is naar links geprojecteerd:<br />

we hebben te maken met de L-configuratie.<br />

Deze stof blijkt bovendien het polarisatievlak naar<br />

rechts te draaien, dus de volledige naam is: L(+)-<br />

wijnsteenzuur volgens de Fischer-regels; dit wordt<br />

volgens de CIP-regels: (2R,3R)(+)-wijnsteenzuur.


22 Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

Zelfstudie 2<br />

1. Geef de Fischerprojecties <strong>van</strong> de aminozuren L-cysteïne en L-serine. Leid daaruit de juiste CIPvoorvoegsels<br />

(R of S) af voor deze verbindingen.<br />

2. Licht toe of U het met de volgende beweringen eens of oneens bent:<br />

a) een verbinding vertoont alleen optische activiteit als deze tenminste één asymmetrisch C-atoom<br />

bevat;<br />

b) verbindingen die volgens de regels <strong>van</strong> Fischer tot de D-reeks behoren krijgen volgens de CIPregels<br />

steeds het voorvoegsel R;<br />

c) als de grootte en het teken <strong>van</strong> de optische draaiing <strong>van</strong> een enantiomeer bekend zijn, weten we<br />

ook dat de andere enantiomeer een even grote optische draaiing zal hebben, maar met een<br />

tegengesteld teken.<br />

3. Teken Fischerprojecties <strong>van</strong>:<br />

a) (2R,3S)-2,3-dihydroxybutaandizuur<br />

b) meso-4,5-dibroomoctaan<br />

c) (4R,5R)-4,5-dichlooroctaan<br />

d) (R)-2-butanol<br />

4. Welk CIP-voorvoegsel hoort bij de volgende projectieformules?<br />

(A) (B) (C)<br />

H<br />

C N<br />

C Br<br />

CH 3<br />

CH<br />

H C CH 2 CH 3<br />

COOH<br />

CH 2<br />

H 3 C<br />

Br<br />

H<br />

C<br />

C<br />

Br<br />

H<br />

CH 3<br />

TABEL 2.2<br />

Enkele atoomnummers<br />

H 1<br />

He 2<br />

C 6<br />

N 7<br />

O 8<br />

F 9<br />

P 15<br />

S 16<br />

Cl 17<br />

Br 35<br />

I 53


Organische Chemie - Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE 23<br />

Verworven vaardigheden Hoofdstuk 2 STEREOCHEMIE<br />

1. Newman-projecties tekenen en toepassen op conformeren (rotameren), zowel <strong>van</strong> lineaire als<br />

cyclische moleculen<br />

2. Absolute configuraties <strong>van</strong> chirale moleculen onderscheiden met het Fischer- en/of het CIPsysteem<br />

3. Definiëren <strong>van</strong> de begrippen enantiomeren, optische antipoden, diastereomeren en<br />

geometrische isomeren<br />

Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, Hoofdstuk 2 (conformaties); Hoofdstuk 3<br />

(stereochemie); beschikbaar in studielandschap


24 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

Hoofdstuk 3<br />

REACTIEMECHANISMEN<br />

3.1 INLEIDING<br />

Chemische reacties worden in levende organismen door enzymen gekatalyseerd en gereguleerd.<br />

Niettemin zijn de principes <strong>van</strong> bepaalde organisch-chemische reactiemechanismen direct <strong>van</strong><br />

toepassing op biochemische reacties. In dit hoofdstuk worden de principes <strong>van</strong> reactiemechanismen<br />

besproken. Enkele daar<strong>van</strong> zijn <strong>van</strong> direct belang voor levende organismen. Ook<br />

dit hoofdstuk heeft zelfstudie-opdrachten; bij de oefenopgaven moet gebruik gemaakt worden<br />

<strong>van</strong> de hier en hiervoor besproken stof en <strong>van</strong> de verwijzingen naar Bruice.<br />

Bij het formuleren <strong>van</strong> een reactiemechanisme moet voorop staan, dat dit in overeenstemming is<br />

met alle rele<strong>van</strong>te experimentele gegevens en voor nieuwe situaties voorspellende kwaliteiten<br />

heeft. Het geeft, schematisch, in een aantal opeenvolgende stappen het verloop <strong>van</strong> een reactie<br />

weer, zodat een goed inzicht mogelijk wordt. Het moet een logische verklaring bieden voor het<br />

verbreken <strong>van</strong> bestaande en het vormen <strong>van</strong> nieuwe bindingen. Sinds men <strong>van</strong> een groot aantal<br />

organisch-chemische reacties de mechanismen is gaan doorgronden, is steeds duidelijker<br />

geworden dat de organische chemie onderverdeeld kan worden in slechts een beperkt aantal<br />

hoofdtypen <strong>van</strong> reacties. Dit heeft een belangrijke ordening tot gevolg gehad, en een einde<br />

gemaakt aan een beeld <strong>van</strong> de organische chemie als een schijnbaar onsamenhangende verzameling<br />

<strong>van</strong> reacties, voorschriften en bijzondere gevallen.<br />

In het kader <strong>van</strong> deze syllabus zullen de hoofdtypes aan de orde komen; in de volgende paragrafen<br />

volgt eerst een korte karakteristiek <strong>van</strong> ieder type, terwijl later een aantal belangrijke voorbeelden<br />

uitvoeriger zal worden besproken.<br />

3.2 INDELING ORGANISCH-CHEMISCHE REACTIES<br />

3.2.1 Polaire reacties<br />

Een eerste groep <strong>van</strong> reacties wordt ‘polair’ genoemd omdat dit type reactie verloopt dankzij de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> polariteit in bindingen, veroorzaakt door de verschillen in elektronegativiteit<br />

<strong>van</strong> elementen. Als eenvoudig voorbeeld noemen we hier de protonering <strong>van</strong> de OH-groep <strong>van</strong><br />

methanol (Fig. 3.1). Het proton wordt<br />

gebonden aan één <strong>van</strong> de vrije elektronenparen H<br />

H H<br />

<strong>van</strong> zuurstof. Daarmee ontstaat een volledig<br />

–<br />

H +<br />

+<br />

positief geladen zuurstofatoom dat dit zal H C O H H C O H<br />

–<br />

–<br />

trachten te compenseren door ladingsdichtheid<br />

–H +<br />

aan de C-O binding te onttrekken. Het resultaat H<br />

H<br />

is dus dat deze C-O binding zwakker wordt.<br />

Fig. 3.1. Zuurstof is elektronegatiever dan koolstof.<br />

De C-O binding heeft dus een polair karakter met<br />

een negatieve lading op zuurstof. Na de<br />

protonering is de polariteit toegenomen.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 25<br />

lege p z<br />

-orbitaal<br />

Carbokation: positief geladen,<br />

elektrofiel, sterk zuur. Eén<br />

orbitaal is leeg, hetgeen leidt<br />

tot sp2-hybridisatie. De drie<br />

sp2 hybride orbitalen liggen<br />

in één vlak in onderlinge hoeken<br />

<strong>van</strong> 120°. De –lege– p z<br />

orbitaal staat loodrecht op<br />

dat vlak. Een carbokation<br />

kan ontstaan bij heterolytische<br />

splitsing <strong>van</strong> een C-<br />

X binding.<br />

X: – +<br />

C X C+<br />

extra elektron<br />

Carbanion: negatief geladen,<br />

nucleofiel, sterke base. De<br />

vier sp3 hybride orbitalen zijn<br />

tetraedrisch gerangschikt.<br />

Alle orbitalen bevatten één<br />

elektron <strong>van</strong> koolstof, terwijl<br />

één orbitaal een extra elektron<br />

bevat, afkomstig <strong>van</strong> het<br />

heterolytisch afgesplitste<br />

deeltje:<br />

C X X + + C: –<br />

Een enkelvoudige binding kan in principe op<br />

twee manieren worden verbroken:<br />

heterolytisch of homolytisch. Deze<br />

mogelijkheden zijn hieronder schematisch<br />

weergegeven.<br />

De twee heterolytisch gevormde koolstofionen<br />

hebben geheel verschillende<br />

eigenschappen. Het carbanion (negatief) is een<br />

Lewis-base en het heeft een tetraedrische<br />

structuur (vieromringing). Vanwege de<br />

negatieve lading wordt het een nucleofiel<br />

deeltje genoemd. Het carbokation (positief) is<br />

een Lewis-zuur en heeft een vlakke structuur<br />

door de drie-omringing. De positieve<br />

elektrische lading maakt het tot een elektrofiel<br />

deeltje. Het koolstofradicaal is elektrisch<br />

neutraal. In afwijking <strong>van</strong> de polaire deeltjes<br />

hebben radicalen een oneven aantal elektronen.<br />

Dit maakt ze zeer reactief, waarbij de neiging<br />

tot octetvorming leidt tot een kettingreactie. De<br />

hierboven beschreven principes zullen met<br />

enkele eenvoudige voorbeelden worden<br />

toegelicht.<br />

3.2.2 Polaire reacties – voorbeelden<br />

3.2.2.1 Nucleofiele substitutie - NaOH reageert<br />

met methylbromide (CH 3<br />

Br) tot methanol en<br />

NaBr volgens onderstaande vergelijking:<br />

CH 3<br />

Br + NaOH → CH 3<br />

OH + NaBr<br />

Koolstofradicaal: elektrisch neutraal.<br />

De hybridisatietoestand<br />

lijkt op sp2; de p z<br />

-orbitaal<br />

bevat echter een elektron,<br />

waardoor de overige<br />

orbitalen niet precies in één<br />

vlak liggen. Drie <strong>van</strong> de vier<br />

orbitalen bevatten ieder twee<br />

elektronen: één <strong>van</strong> koolstof en één <strong>van</strong> het<br />

atoom waarmee een covalente binding bestaat<br />

(zoals X). De vierde orbitaal bevat een<br />

ongepaard elektron. In de tekening hiernaast<br />

zijn alleen de elektronen <strong>van</strong> koolstof zelf<br />

aangegeven. Homolyse <strong>van</strong> een C–X binding<br />

kan men zich als volgt voorstellen:<br />

X• +<br />

C X C•<br />

In het methylbromide is de binding tussen C en<br />

Br gepolariseerd: het broom is daarbij gedeeltelijk<br />

negatief geladen en koolstof voor een<br />

overeenkomstig deel positief. De OH – -deeltjes<br />

(nucleofiel) <strong>van</strong> het NaOH zullen dus in eerste<br />

instantie aanvallen op dit gedeeltelijk positief<br />

geladen C-atoom. Dit kan succesvol verlopen<br />

omdat het broom nu de gelegenheid heeft<br />

meer lading naar zich toe te trekken en<br />

uiteindelijk als Br –- -ion te vertrekken. Een<br />

reactiemechanisme kunnen we dus als volgt<br />

weergeven:<br />

δ+ δ-<br />

HO – + CH 3 –Br → HO–CH 3 + Br –<br />

Het eindresultaat is de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> het ene<br />

nucleofiele deeltje (Br – ) door het andere<br />

(OH - ), hetgeen de typering ‘nucleofiele<br />

substitutie’ verklaart.


26 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

3.2.2.2 Elektrofiele addities - Bij dit type reacties is het aanvallende deeltje elektrofiel, dus<br />

positief en het zal derhalve negatieve reactiepartners zoeken. In het onderstaande voorbeeld<br />

reageert zoutzuur (HCl) met etheen tot chloorethaan:<br />

HCl + CH 2<br />

=CH 2<br />

→ CH 3<br />

CH 2<br />

Cl<br />

In het mechanisme <strong>van</strong> de reactie komt tot uitdrukking dat de eerste aanval gebeurt door een<br />

proton (H + ) afkomstig <strong>van</strong> HCl. De negatief geladen reactiepartner is in dit geval het π-elektronensysteem<br />

<strong>van</strong> etheen. In de eerste stap vindt dus een additie plaats <strong>van</strong> een proton aan etheen:<br />

H + + CH 2<br />

=CH 2<br />

→ CH 3<br />

–CH 2<br />

+<br />

(a)<br />

Daarna vindt additie plaats <strong>van</strong> het Cl – aan het vlakke carbokation, dat daarbij overgaat in een<br />

tetraedrische structuur omdat een vier-omringing ontstaat.<br />

CH 3<br />

–CH 2<br />

+<br />

+ Cl – → CH 3<br />

CH 2<br />

Cl<br />

(b)<br />

Het netto-resultaat is dus de additie <strong>van</strong> één mol HCl aan één mol etheen.<br />

3.2.3 Radicaalreacties<br />

Onder invloed <strong>van</strong> licht vindt een reactie plaats tussen chloor en methaan:<br />

CH 4<br />

+ Cl 2<br />

→ CH 3<br />

Cl + HCl<br />

Dit is een voorbeeld <strong>van</strong> een radicaalreactie. De eerste stap bestaat uit de vorming <strong>van</strong> twee<br />

chloorradicalen onder invloed <strong>van</strong> licht (hν):<br />

hν<br />

1. Cl 2<br />

→ 2Cl•<br />

2. Cl• + H-CH 3<br />

→ H-Cl + •CH 3<br />

In stap (3) reageert het in stap (2) gevormde methylradicaal met Cl 2<br />

, zodat methylchloride wordt<br />

gevormd én een nieuw Cl-radicaal.<br />

3. •CH 3<br />

+ Cl 2<br />

→ Cl-CH 3<br />

+ Cl•<br />

Het in stap (3) gevormde chloorradicaal kan nu in een kettingreactie volgens stap (2) opnieuw<br />

methaan aanvallen. Stap (1) is in principe alleen nodig om de reactie op gang te brengen en<br />

wordt daarom de initiatie-stap genoemd. De stappen (2) en (3) vormen samen de propagatiestappen.<br />

De reactie kan op een aantal manieren aflopen. Ze hebben gemeen dat in dergelijke<br />

stappen (terminatie-stappen (4)) radicalen met elkaar reageren zodat geen nieuwe radicalen<br />

worden gevormd die de kettingreactie zouden kunnen voortzetten.<br />

4. (a) Cl• + Cl• → Cl–Cl<br />

(b) Cl• + •CH 3<br />

→ Cl–CH 3<br />

(c) •CH 3<br />

+ •CH 3<br />

→ CH 3<br />

–CH 3<br />

3.2.4 Pericyclische reacties<br />

Zowel bij nucleofiele/elektrofiele als bij radicaalreacties is sprake <strong>van</strong> duidelijk te definiëren<br />

intermediairen; polair of elektrisch neutraal. Geheel anders ligt dat bij de laatste categorie: de


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 27<br />

pericyclische reacties. Hierbij reageren twee stoffen zonder dat intermediairen aantoonbaar zijn.<br />

In een éénstapsproces vindt een cyclische herverdeling <strong>van</strong> elektronen over de reactanten plaats,<br />

uiteindelijk leidend een reactieproduct. Een inleidend voorbeeld is weergegeven in Fig. 3.2.<br />

TABEL 3.1<br />

Functionele groep<br />

C O<br />

Voorbeeld<br />

carbonyl-groep; komt<br />

o.m. voor in: aldehyden,<br />

ketonen, esters en<br />

carbonzuren<br />

HC<br />

HC<br />

CH 2<br />

+<br />

CH 2<br />

O OCH 3<br />

O<br />

H 2<br />

C<br />

C C<br />

HC ∆T HC CH<br />

CH 2<br />

HC CH 2<br />

C<br />

H 2<br />

OCH 3<br />

C<br />

alkanal (aldehyde)<br />

keton (alkanon)<br />

C<br />

ester<br />

C OH<br />

carbonzuur<br />

C<br />

amide<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O<br />

C<br />

C<br />

alkeen<br />

alkyn<br />

H<br />

C<br />

zuurchloride<br />

amine<br />

C<br />

O<br />

N<br />

Cl<br />

O<br />

O CH 3 C O<br />

C<br />

ethanal (acetaldehyde)<br />

CH 3<br />

aceton (2-propanon)<br />

CH 3 C O CH 3<br />

methylacetaat<br />

CH 3 C OH<br />

azijnzuur (ethaanzuur)<br />

CH 3 C NH 2<br />

ethaanamide<br />

acetylchloride<br />

Cl<br />

ethylamine (aminoethaan)<br />

etheen<br />

H<br />

CH 3<br />

C O<br />

CH 3<br />

C NH 2 CH 3<br />

CH 2 NH 2<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O<br />

C<br />

CH 2 CH 2<br />

C C HC CH<br />

ethyn (acetyleen)<br />

Fig. 3.2. Cyclo-additie <strong>van</strong> 1,3-butadieen en<br />

methyl-propenoaat (methylacrylaat): geen<br />

radicalen of ionen als intermediair.<br />

3.3 FUNCTIONELE GROEPEN<br />

In de organische chemie wordt het begrip<br />

functionele groep gebruikt om een indeling <strong>van</strong><br />

het grote aantal verbindingen mogelijk te<br />

maken. Een functionele groep is een typerend<br />

structuurkenmerk <strong>van</strong> een bepaalde klasse <strong>van</strong><br />

verbindingen. Verbindingen kunnen meer dan<br />

een functionele groep bevatten. Een voorbeeld<br />

<strong>van</strong> een functionele groep vormt de klasse <strong>van</strong><br />

de aldehyden (alkanalen) die alle het typerende<br />

structuurkenmerk –CH=O hebben. Het begrip<br />

functionele groep biedt ook de mogelijkheid de<br />

reactiviteit <strong>van</strong> bepaalde (groepen <strong>van</strong>)<br />

verbindingen te voorspellen. Stoffen met<br />

eenzelfde functionele groep hebben bij<br />

benadering dezelfde reactiviteit.<br />

In Tabel 3.1 zijn een aantal functionele groepen,<br />

hun namen en een enkele vertegenwoordiger<br />

<strong>van</strong> iedere klasse weergegeven.<br />

3.3.1 Polariteit en reactiviteit<br />

Verschil in elektronegativiteit tussen atomen<br />

veroorzaakt een niet symmetrische ladingsverdeling<br />

in de binding tussen die atomen.<br />

☞Ga na hoe de polariteit verdeeld is bij de<br />

functionele groepen in Tabel 3.1.<br />

Een uitzonderingspositie nemen de verzadigde<br />

koolwaterstoffen in: (methaan, ethaan, enz.). Er<br />

is zo weinig verschil in de elektronegativiteit<br />

<strong>van</strong> C en H (zie Tabel 1.1) dat er nauwelijks<br />

polariteit in een C–H-binding is aan te wijzen.<br />

Dit heeft op zijn beurt een geringe polariteit <strong>van</strong>


28 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

het koolwaterstofmolecuul als geheel tot gevolg: ze zijn apolair. Een verdere consequentie is de<br />

geringe reactiviteit. Een aanvallend nucleofiel of elektrofiel deeltje zal weinig mogelijkheden<br />

voor een succesvolle interactie met een koolwaterstofmolecuul, of een deel daar<strong>van</strong>, hebben<br />

omdat een tegengesteld geladen reactiepartner hierin niet voorkomt. Ook radicalen zullen<br />

betrekkelijk moeilijk worden gevormd omdat het daarvoor noodzakelijk is dat een stabiele C–Hof<br />

C–C-binding <strong>van</strong> het koolwaterstofmolecuul wordt verbroken.<br />

3.3.2 Dipolen<br />

Is polariteit in een binding wel aanwezig dan heeft dat een dipoolmoment tot gevolg. Het<br />

dipoolment (µ) is het product <strong>van</strong> lading en afstand en is bijgevolg een vector. De lading (q)<br />

wordt uitgedrukt in elektrostatische eenheden (ese) en de afstand in centimeters. De lading <strong>van</strong><br />

een elektron is 4.8•10 –10 ese; dus het dipoolmoment als gevolg <strong>van</strong> de aanwezigheid <strong>van</strong> een<br />

proton en een elektron op 1 Å (=10 –8 cm) afstand wordt:<br />

µ = q•d → µ = 4.8•10 –10 •10 -8 •10 18 (Debye)<br />

De factor 10 18 is ingevoerd om een beter te hanteren getal te krijgen, dat als eenheid <strong>van</strong><br />

dipoolmoment kan fungeren. De gebruikelijke eenheid is 'Debye' (D), naar de Nederlandse<br />

chemicus Peter Debye (Nobelprijs 1936) en ontdekker <strong>van</strong> het dipoolfenomeen.<br />

Het dipoolmoment <strong>van</strong> een molecuul is de vectoriële som <strong>van</strong> de dipoolmomenten <strong>van</strong> de<br />

afzonderlijke bindingen in een molecuul. Het vectoriële karakter <strong>van</strong> het dipoolmoment heeft tot<br />

gevolg dat een symmetrisch molecuul geen resulterend moment heeft, ondanks de verschillen in<br />

de elektronegativiteiten tussen de elementen. Bijvoorbeeld tetrachloorkoolstof (CCl 4<br />

) heeft µ=0<br />

als gevolg <strong>van</strong> de gelijke, maar tegengesteld gerichte dipoolmomenten in de verschillende C–Cl<br />

TABEL 3.2<br />

Verbinding d C–X<br />

(Å) µ(D) sterkte C–X<br />

(kcal/mol)<br />

CH 3<br />

F 1.39 1.82 110<br />

CH 3<br />

Cl 1.78 1.94 85<br />

CH 3<br />

Br 1.93 1.79 71<br />

CH 3<br />

I 2.14 1.64 57<br />

bindingen. Ter illustratie zijn in Tabel 3.2 de C–X afstanden, dipoolmomenten en de C–X bindingssterktes<br />

<strong>van</strong> enkele halogeenalkanen opgenomen.<br />

Merk op dat de fluorverbinding een kleiner dipoolmoment heeft dan de overeenkomstige<br />

chloorverbinding. Een fluoratoom heeft echter een relatief kleine doorsnee (wat de C–X afstand<br />

eveneens klein maakt), en een grote elektronegativiteit. Als bovengrens <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> µ<br />

vergelijken we het dipoolmoment <strong>van</strong> NaCl (9.0 D; volledig ionisch) met die <strong>van</strong> de<br />

verbindingen in Tabel 3.2.<br />

Bij verbindingen met een dipolair karakter zijn de intermoleculaire aantrekkingskrachten groter<br />

dan bij moleculen zonder dipool, de apolaire stoffen. Dit komt o.m. tot uitdrukking in de hogere<br />

kookpunten <strong>van</strong> polaire stoffen.<br />

Een bijzonder geval <strong>van</strong> dipool-dipool interactie dat voor levende organismen <strong>van</strong> groot belang<br />

is, is de waterstofbrug. Deze ontstaat zodra een positief gepolariseerd H-atoom de gelegenheid<br />

heeft een negatief gepolariseerde partner te binden. Een belangrijk voorbeeld vormen de<br />

waterstofbruggen tussen de baseparen A–T en G–C in de DNA-dubbelstreng (Fig. 3.3), waarbij<br />

tegenover iedere purine-base (A en G) steeds een pyrimidine-base (T en C) ligt.<br />

3.3.3 Polariteit en mesomerie<br />

In Hoofdstuk 1 hebben we een aantal regels opgesteld voor het formuleren <strong>van</strong> mesomere<br />

structuren (ook genoemd: 'resonantie-hybriden' of 'grensstructuren'). Aan de polariteitseigenschappen<br />

<strong>van</strong> bindingen ontlenen we echter nog een belangrijke regel, namelijk die welke


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 29<br />

voorschrijft dat de geformuleerde structuren in<br />

overeenstemming moeten zijn met de<br />

elektronegativiteit <strong>van</strong> de deelnemende atomen<br />

(Fig. 3.4).<br />

Fig. 3.4. De mesomere<br />

structuren (a) en<br />

(b) zijn niet even<br />

waarschijnlijk: door de<br />

grotere elektronegativiteit<br />

<strong>van</strong> Cl is<br />

structuur (b) niet<br />

realistisch en zal dus<br />

weinig bijdragen.<br />

CH 2<br />

CHCl<br />

+ –<br />

CH 2 CHCl<br />

– +<br />

CH 2 CHCl<br />

(a)<br />

(b)<br />

CH 3<br />

H<br />

O H N<br />

N H N<br />

N<br />

T<br />

O<br />

H<br />

N H O<br />

A<br />

N<br />

N<br />

N<br />

N<br />

3.4 CONFORMATIES ALKANEN<br />

In Hoofdstuk 2 hebben we de Newmanprojecties<br />

<strong>van</strong> ethaan en cyclohexaan<br />

behandeld. Daarbij bleek dat de rotatiebarrière<br />

tussen de eclipsed en staggered conformaties<br />

<strong>van</strong> ethaan 3 kcal/mol bedraagt. Een CH 3<br />

-<br />

groep heeft drie C–H-bindingen; de overgang<br />

<strong>van</strong> een staggered naar een eclipsed<br />

conformatie 'kost' dus 1 kcal/mol per C–H<br />

binding bij ethaan.<br />

Bij langere lineaire koolwaterstoffen treden<br />

nog andere interacties op, die aanleiding zijn<br />

tot het ontstaan <strong>van</strong> een meer complexe<br />

rotatiebarrière. Als voorbeelden nemen we<br />

propaan en butaan, en geven de Newmanprojecties<br />

en de 'zaagbok'-modellen <strong>van</strong> deze<br />

verbindingen (Fig. 3.5 en 3.6). Het<br />

energieverschil <strong>van</strong> 3.4 kcal/mol tussen de<br />

eclipsed en staggered corformeren <strong>van</strong> propaan<br />

is opgebouwd uit twee verschillende bijdragen,<br />

namelijk uit de interacties tussen de C–Hbindingen<br />

<strong>van</strong> de twee methylgroepen (ten<br />

N<br />

C<br />

N<br />

O<br />

Fig. 3.3. Waterstofbruggen (gearceerd) tussen de<br />

baseparen A-T (2) en G-C (3) <strong>van</strong> DNA.<br />

H<br />

H<br />

CH 3<br />

CH 3 CH 3<br />

H<br />

H<br />

CH 3<br />

staggered anti<br />

H<br />

CH 3<br />

H<br />

H<br />

H H H H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

CH 3<br />

C–C eclipsed C–H eclipsed C–H eclipsed<br />

H<br />

H<br />

N<br />

N<br />

H<br />

G<br />

CH 3 CH 3<br />

CH 3 H H<br />

CH 3<br />

H<br />

H<br />

HCH 3<br />

H<br />

staggered gauche staggered gauche<br />

H<br />

N<br />

H<br />

HCH 3<br />

N<br />

H<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C-H eclipsed<br />

C-C eclipsed<br />

C-H eclipsed<br />

H<br />

staggered<br />

CH 3<br />

H<br />

eclipsed<br />

HCH 3<br />

3.8<br />

0.9<br />

4.5<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

Fig. 3.5. Zaagbokmodellen (boven) en Newmanprojecties<br />

<strong>van</strong> propaan. Het energieverschil tussen<br />

de eclipsed en staggered conformaties is hier 3.4<br />

kcal/mol.<br />

0 ° 120° 240° 360°<br />

anti<br />

gauche<br />

gauche<br />

anti<br />

Fig. 3.6 Conformeren <strong>van</strong> butaan en de verschillende<br />

rotatiebarrières. De energieverschillen<br />

tussen de conformeren zijn opgebouwd uit de<br />

bijdragen <strong>van</strong> afzonderlijke interacties zoals<br />

weergegeven in Tabel 3.3.


30 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

koste <strong>van</strong> 2x1 kcal/mol) en die tussen een C–C-binding <strong>van</strong> de ene en een C–H-binding <strong>van</strong> de<br />

andere methylgroep (1.4 kcal/mol). Bij butaan is meer dan een staggered conformatie mogelijk:<br />

naast de energetisch gunstigste conformeer – de staggered anti – zijn er twee spiegelbeelden <strong>van</strong><br />

dezelfde energie-inhoud die we gauche conformaties noemen (Fig. 3.6). In Tabel 3.3 zijn de<br />

elementaire energiebijdragen in de diverse conformaties samengevat.<br />

Zodra de groepen groter zijn dan een H-atoom –<br />

bijvoorbeeld een methylgroep– is er naast de<br />

ladings-interactie ook een sterische factor. Deze<br />

laatste is vooral <strong>van</strong> belang bij de gauche en C-Ceclipsed<br />

TABEL 3.3<br />

H---------- H eclipsed 1.0 kcal/mol<br />

conformeren. Het effect <strong>van</strong> deze H---------- CH 3 eclipsed 1.4<br />

sterische factor komt tot uiting bij butaan, waar CH 3 ----------CH 3 eclipsed 2.5<br />

de energieën <strong>van</strong> de conformeren weer iets verder CH 3 ----------CH 3 staggered gauche 0.9<br />

uit elkaar liggen dan bij propaan: het maximale<br />

verschil bij butaan is 4.5 kcal/mol. De C-Ceclipsed<br />

conformatie <strong>van</strong> butaan komt bij kamertemperatuur<br />

niet voor; 25% is gauche en 75%<br />

anti. De meest stabiele conformatie <strong>van</strong> langere<br />

verzadigde koolwaterstoffen is die waarbij alle<br />

groepen in staggered posities staan. Dit leidt tot<br />

een zigzag-vorm <strong>van</strong> de keten (Fig. 3.7). Een<br />

zigzag-vorm is ook waarneembaar in de<br />

ringvorm (stoel) <strong>van</strong> cyclische verzadigde<br />

koolwaterstoffen (Fig. 2.2).<br />

3.5 ELEKTROFIELE REACTIES<br />

H H H H H H H H H H<br />

H 3 C CH 3<br />

H H H H H H H<br />

Fig. 3.7. Meest stabiele conformatie <strong>van</strong> langere<br />

verzadigde koolwaterstoffen, hier afgebeeld:<br />

undekaan.<br />

CH 3<br />

C<br />

3.5.1 Elektrofiele addities aan alkenen<br />

Reacties waarbij het primaire aanvallende<br />

agens elektrofiel is, behoren natuurlijk tot de CH 3<br />

categorie der polaire reacties. Tegenover het<br />

aanvallende elektrofiele deeltje staat derhalve<br />

een nucleofiele reactiepartner. Als voorbeelden<br />

<strong>van</strong> additiereacties nemen we de additie <strong>van</strong><br />

H-X (X=halogeen, F, Cl, Br of I) aan 2-methylpropeen<br />

(Fig. 3.8) en methylcyclohexeen (Fig.<br />

3.11.) Het mechanisme <strong>van</strong> deze reactie kan als<br />

volgt worden weergegeven (Fig. 3.9). In de<br />

eerste stap valt H + aan op de π-elektronen. De<br />

C-atomen aan de dubbele binding zijn sp2-<br />

gehybridiseerd en hebben dus een vlakke drieomringing.<br />

Zodra H + aanvalt ontstaat een<br />

carbokation (ook sp2, met lege p z<br />

-orbitaal) en<br />

tegelijkertijd een sp3-gehybridiseerde<br />

H<br />

H 3 C<br />

H<br />

H + H 3 C<br />

+ H<br />

C C<br />

H 3 C H H 3 C<br />

H<br />

C<br />

H<br />

H<br />

1-chloor-2-methylpropaan,<br />

90%<br />

CH 3<br />

H<br />

H C C Cl<br />

CH 3<br />

Fig. 3.8. Elektrofiele additie <strong>van</strong> HCl aan<br />

2-methylpropeen. De reactie verloopt regioselectief:<br />

voor meer dan 90% wordt het 2-chloor-<br />

2-methylpropaan gevormd. Het isomere 1-chloor-<br />

2-methylpropaan wordt vrijwel niet gevormd.<br />

Cl –<br />

H 3 C<br />

Cl<br />

H 3 C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

lege p z -orbitaal<br />

Fig. 3.9 Mechanistische stappen <strong>van</strong> de elektrofiele additie <strong>van</strong> HCl aan 2-methylpropeen. Als<br />

intermediair treedt het meest stabiele carbokation op; dit verklaart de regioselectiviteit.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 31<br />

methylgroep. De overgang <strong>van</strong> sp2- naar sp3-hybridisatie <strong>van</strong> het ene C-atoom kost energie, en<br />

verloopt daardoor relatief langzaam. De energie die nodig is om dit reactieve intermediair te<br />

vormen wordt de activeringsenergie genoemd. In het energieprofiel <strong>van</strong> de reactie is dit nader<br />

aangegeven (Fig. 3.10).<br />

Energie<br />

(CH 3<br />

) 2<br />

C=CH 2<br />

+ HCl<br />

1 e overgangstoestand ('transition state')<br />

activeringsenergie<br />

begintoestand<br />

2 e overgangstoestand<br />

(CH 3<br />

) 2<br />

C +<br />

carbokation<br />

energieverschil<br />

begin / eind<br />

(CH 3<br />

) 3<br />

Cl<br />

eindtoestand<br />

Reactiecoördinaat<br />

Fig. 3.10. Energieprofiel <strong>van</strong> de elektrofiele additie<br />

<strong>van</strong> HCl aan 2-methylpropeen.<br />

In dit geval is de energietoestand <strong>van</strong> de<br />

eindsituatie lager dan die <strong>van</strong> het begin, de<br />

reactie levert dus energie: hij is exotherm. De<br />

ligging <strong>van</strong> de energiemaxima <strong>van</strong> de<br />

overgangstoestanden in het profiel is een<br />

belangrijke maat voor de reactiesnelheid.<br />

Het intermediair met het carbokation vormt<br />

de basis voor de structuur <strong>van</strong> het<br />

eindproduct. In dit geval is door de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> Cl – een snelle volgreactie<br />

mogelijk die leidt tot het aangegeven<br />

eindproduct. Als de reactie wordt uitgevoerd<br />

in waterig milieu kan in de laatste stap<br />

concurrentie optreden tussen Cl – en OH – en<br />

kan additie <strong>van</strong> H 2<br />

O in plaats <strong>van</strong> HCl het<br />

eindresultaat zijn. Ondanks het optreden <strong>van</strong><br />

één intermediair wordt de aard <strong>van</strong> het eindproduct dus wezenlijk beïnvloed door de overige<br />

reactiecondities. Als geen Cl – of ander toegevoegd nucleofiel aanwezig is, kan het carbokation<br />

aanvallen op de dubbele binding <strong>van</strong> een tweede molecuul 2-methylpropeen. Dit leidt in eerste<br />

instantie tot dimerisatie.<br />

Uit de structuur <strong>van</strong> het eindproduct (Fig. 3.9) leiden we af dat C-2, een tertiair C-atoom, een<br />

carbokation werd na additie <strong>van</strong> het proton aan C-1. De vraag rijst dan waarom het proton niet<br />

aan C-2 addeert onder gelijktijdige vorming <strong>van</strong> een (primair) carbokation op C-1.<br />

Experimenteel is gebleken dat de vorming <strong>van</strong> een primair carbokation meer energie kost dan<br />

<strong>van</strong> een tertiair carbokation. Het laatste is dus onder normale omstandigheden een veel<br />

waarschijnlijker proces. In Tabel 3.4 zijn de energieën samengevat nodig voor het splitsen <strong>van</strong><br />

de verschillende typen C–H-bindingen om daarmee de overeenkomstige primaire, secundaire of<br />

tertiare carbokationen te genereren. Hieruit blijkt dat een tertiair carbokation het meest stabiel is,<br />

TABEL 3.4 CARBOKATIONVORMING<br />

C–H-binding<br />

splitsen aan<br />

∆H (kcal/mol)<br />

primair C-atoom 195<br />

secundair C-atoom 173<br />

tertiair C-atoom 157<br />

carbokationen (secundair tegenover tertiair) de regioselectiviteit.<br />

dus relatief gemakkelijk wordt gevormd.<br />

Daarmee is een experimentele verklaring<br />

gegeven voor de regioselectiviteit <strong>van</strong> deze<br />

reactie.<br />

Als tweede voorbeeld nemen we de regioselectieve<br />

additie <strong>van</strong> HBr aan methylcyclohexeen<br />

(Fig. 3.11). Ook hier verklaart<br />

een verschil in stabiliteit <strong>van</strong> de mogelijke<br />

HBr<br />

H<br />

Br<br />

+<br />

Br<br />

H<br />

CH 3<br />

CH3<br />

CH 3<br />

Fig. 3.11. Regioselectieve additie <strong>van</strong> HBr aan methylcyclohexeen. Het tussen haken geplaatste product<br />

wordt niet gevormd.


32 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

Op grond <strong>van</strong> deze en andere experimenten werd door Markovnikov de volgende – empirische –<br />

regel opgesteld:<br />

Bij additie <strong>van</strong> HX aan een alkeen komt de H altijd aan het C-atoom dat al de meeste H-atomen<br />

heeft; het X-atoom komt aan het andere.<br />

Als theoretische basis wordt het begrip hyperconjugatie gehanteerd. Dit is een bijzondere vorm<br />

<strong>van</strong> stabiliserende interactie tussen elektronen <strong>van</strong> een C–H σ–binding met de lege p z<br />

-orbitaal<br />

<strong>van</strong> het carbokation (Fig. 3.12). Als een tertiair C + -ion is ontstaan kan de lege p z<br />

-orbitaal<br />

gestabiliseerd worden door ieder <strong>van</strong> de<br />

drie C–H σ–bindingen <strong>van</strong> de methylgroep.<br />

Vergelijk dit met de andere mogelijkheid,<br />

een primair C + -ion zou in dat<br />

geval gestabiliseerd moeten worden door<br />

de elektronen <strong>van</strong> slechts één C–H<br />

σ-binding (zie ook: Bruice, pp. 131 - 134).<br />

Naast regioselectiviteit kan ook<br />

stereoselectiviteit optreden. Dit doet zich<br />

voor bij de additie <strong>van</strong> Br 2<br />

aan een<br />

geschikt alkeen, bijvoorbeeld cyclopenteen<br />

(Fig. 3.13). Deze additie levert<br />

uitsluitend een trans-reactieproduct op.<br />

De verklaring daarvoor is als volgt: het Br 2<br />

molecuul wordt op de nadering <strong>van</strong> de<br />

π-elektronen <strong>van</strong> de dubbele binding<br />

gepolariseerd, het krijgt een (+)- en een (–)-<br />

kant. Na de eerste interactie wordt het<br />

bromonium (Br + )-deeltje geaddeerd aan de<br />

dubbele binding en blijft een bromide<br />

(Br – )-deeltje over. Het sterk elektronenzuigende<br />

Br + -deeltje maakt dat de<br />

C-atomen aan de dubbele binding<br />

gedeeltelijk een carbokation-karakter<br />

hebben. Het Br – -deeltje valt aan op een<br />

C-atoom <strong>van</strong> de best toegankelijke zijde<br />

<strong>van</strong> de vijfring, d.i. de zijde waar niet een<br />

relatief groot Br + -deeltje zich bevindt. Dit<br />

leidt dus tot een trans-additieproduct.<br />

(A)<br />

(B)<br />

H 3 C<br />

H 3 C<br />

H<br />

H 3 C<br />

H 3 C<br />

+<br />

Fig. 3.12. Hyperconjugatie; als een tertiair carbokation<br />

is ontstaan zoals bij (A) dan heeft de lege p z<br />

-<br />

orbitaal drie stabilisatiemogelijkheden door interactie<br />

met de σ-elektronen <strong>van</strong> de drie C–H-bindingen. In<br />

geval (B) is er slechts één mogelijkheid.<br />

Fig. 3.13. Trans-additie <strong>van</strong> Br 2<br />

aan cyclopenteen.<br />

+<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

Br –<br />

H H H Br<br />

Br 2<br />

H H Br + Br<br />

H<br />

H


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 33<br />

3.5.2 Gemengde mechanismen<br />

De elektrofiele additie <strong>van</strong> HBr aan 3-broompropeen zou volgens het mechanisme <strong>van</strong> de elektrofiele<br />

additie (regel <strong>van</strong> Markovnikov) moeten leiden tot 1,2-dibroompropaan (Fig. 3.14A).<br />

Onder verschillende condities vond men echter een mengsel <strong>van</strong> 1,3- en 1,2-dibroompropaan<br />

met een variërende samenstelling. Men ontdekte dat, afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities, twee<br />

mechanistische routes leiden tot verschillende hoeveelheden <strong>van</strong> de eindproducten. Product A<br />

(Fig. 3.14) is het resultaat <strong>van</strong> elektrofiele additie volgens de Markovnikov-regel. De eerste stap<br />

is de additie <strong>van</strong> het proton aan C–1, leidend tot het ontstaan <strong>van</strong> een secundair C + -ion op C–2,<br />

3-broompropeen<br />

H 2 C CH CH 2 Br<br />

H<br />

H 2 C<br />

Br<br />

H 2 C<br />

Br<br />

CH<br />

+<br />

H<br />

CH<br />

Liq. HBr<br />

(A)<br />

CH 2 Br<br />

(B)<br />

CH 2 Br<br />

Fig. 3.14. Additie <strong>van</strong><br />

HBr aan alkenen leidt tot<br />

een tweetal reactieproducten:<br />

(A) 1,2-dibroompropaam<br />

zoals verwacht volgens<br />

de regel <strong>van</strong><br />

Markovnikov;<br />

(B) 1,3-dibroompropaan<br />

volgens een anti-<br />

Markovnikov route, die<br />

het resultaat is <strong>van</strong> een<br />

radicaalmechanisme.<br />

omdat dit stabieler is dan een primair C + -ion.<br />

In de tweede en laatste stap vindt additie <strong>van</strong><br />

Br – aan het secundaire C + -ion plaats en ontstaat<br />

het 1,2-dibroompropaan. Product B wordt<br />

gevormd volgens een radicaalmechanisme en<br />

leidt tot anti-Markovnikov additie. De<br />

initiatiestap (zie ook paragraaf 3.2.3) vindt<br />

plaats onder invloed <strong>van</strong> sporen peroxiden die<br />

uit het uitgangsmateriaal 3-broompropeen zelf<br />

kunnen ontstaan, of andere peroxiden die als<br />

verontreiniging in oplosmiddelen kunnen<br />

voorkomen. We zullen peroxiden algemeen<br />

aangeven met R-O-O-R. Uit peroxiden vormen<br />

zich gemakkelijk de eerste radicalen door<br />

homolyse <strong>van</strong> de O–O-binding. Dit leidt tot<br />

alkoxyradicalen <strong>van</strong> het type R–O•. Daarna treden de volgende stappen op:<br />

1. R–O• + H–Br → R–OH + Br•<br />

2. H 2<br />

C=CH-CH 2<br />

Br + Br• → BrCH 2<br />

–HC•–CH 2<br />

Br<br />

3. BrCH 2<br />

–HC•–CH 2<br />

Br + HBr → BrCH 2<br />

–CH 2<br />

–CH 2<br />

Br + Br•<br />

De volgorde <strong>van</strong> de stappen is typerend voor een radicaalreactie. Zolas bekend is, is stap 1 de<br />

initiatiestap, de stappen 2 en 3 zijn propagatiestappen. Het C•-radicaal, voor het eerst gevormd in<br />

stap 2 is een secundair C•-radicaal, dat op zijn beurt aanvalt op een HBr molecuul. In principe is<br />

ook de vorming <strong>van</strong> een primair C-radicaal mogelijk, maar het ontstaan <strong>van</strong> respectievelijk een<br />

primair, secundair of tertiair C-radicaal is niet even waarschijnlijk. Evenals de vorming <strong>van</strong><br />

carbokationen, kost de vorming <strong>van</strong> C-radicalen een verschillende hoeveelheid energie,<br />

afhankelijk <strong>van</strong> het type C–H-binding dat moet worden verbroken. In Tabel 3.5 zijn de<br />

dissociatie-enegieën samengevat, die nodig zijn voor de homolyse <strong>van</strong> de verschillende C–Hbindingen.<br />

De relatieve stabiliteit <strong>van</strong> C-radicalen is dus<br />

analoog aan die <strong>van</strong> carbo-kationen:<br />

TABEL 3.5 C-RADICAALVORMING<br />

C–H-binding<br />

splitsen aan<br />

∆H (kcal/mol)<br />

primair C-atoom 98<br />

secundair C-atoom 95<br />

tertiair C-atoom 92<br />

tertiair > secundair > primair<br />

Dit gegeven biedt een verklaring voor de vorming<br />

<strong>van</strong> het 1,3-dibroompropaan. De experimentele<br />

waarneming dat een productmengsel met een<br />

variabele samenstelling wordt gevonden berust in<br />

dit geval op de twee principieel verschillende<br />

reactiemechanismen die kunnen optreden.


34 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

3.5.3 Energieprofielen<br />

Het energieprofiel <strong>van</strong> een reactie geeft op een aanschouwelijke wijze weer welke energiebarrières<br />

in een een bepaald mechanisme voorkomen. Let daarbij op de volgende twee punten:<br />

1. Ligging <strong>van</strong> maxima en minima <strong>van</strong> overgangstoestanden en intermediairen.<br />

2. Ligging <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> begin- en eindtoestand.<br />

In Fig. 3.15 zijn enkele basistypen samengebracht, waardoor het mogelijk is deze kenmerken in<br />

meer ingewikkelde profielen te herkennen. Ligt het eindniveau lager dan het beginniveau, dan is<br />

de reactie exotherm, terwijl de hoogte <strong>van</strong> de activeringsenergie een goede maat is voor de<br />

reactiesnelheid.<br />

Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> een reactie met een<br />

variabele productopbrengst is de additie <strong>van</strong><br />

HBr aan 1,3-butadieen. Ook hier is de<br />

regiospecificiteit afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities,<br />

in het bijzonder <strong>van</strong> de<br />

reactietemperatuur. Het verschil met het<br />

voorbeeld <strong>van</strong> Fig. 3.14 is dat hier niet<br />

carbokationen én koolstofradicalen deelnemen,<br />

maar uitsluitend carbokationen als<br />

sleutelintermediairen (Fig. 3.16).<br />

snel,<br />

exotherm<br />

langzaam,<br />

exotherm<br />

snel,<br />

endotherm<br />

Fig. 3.15. Basistypen <strong>van</strong> energieprofielen<br />

langzaam,<br />

endotherm<br />

Fig. 3.16. Kinetische en<br />

thermodynamische controle <strong>van</strong> de<br />

elektrofiele additie <strong>van</strong> HBr aan<br />

1,3-butadieen.<br />

H<br />

Br<br />

1,2-adduct<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

Een secundair carbokation wordt gemakkelijker<br />

gevormd dan een primair. Bij<br />

relatief lage temperatuur zal de mesomeer<br />

met het primaire carbokation dus<br />

weinig bijdragen.<br />

Resultaat: bij lage temperatuur (0°C) bestaat<br />

71% <strong>van</strong> het productmengsel uit het<br />

1,2-adduct, en slechts 29% uit het 1,4-<br />

adduct. Dit wordt 'kinetische controle' <strong>van</strong><br />

een reactie genoemd.<br />

1,3-butadieen<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

H<br />

H +<br />

secundair C +<br />

Br – H 2 C<br />

+<br />

CH CH CH 2<br />

H<br />

H 2 C CH CH<br />

+<br />

CH 2<br />

primair C +<br />

Bij relatief hoge temperatuur is het mogelijk<br />

de hoge activeringsenergie voor de<br />

vorming <strong>van</strong> grote hoeveelheden <strong>van</strong> het<br />

primaire carbokation te compenseren.<br />

Hierdoor ontstaat het 1,4-adduct. Bij hoge<br />

temperatuur (40°C) is de samenstelling<br />

<strong>van</strong> het productmengsel: 85% 1,4- en<br />

15% 1,2-adduct. Let op de lage positie<br />

<strong>van</strong> het 1,4-adduct in het energieprofiel.<br />

Onder deze omstandigheden noemt men<br />

de reactie 'thermodynamisch gecontroleerd'.<br />

H<br />

Br<br />

Br –<br />

H 2 C<br />

CH<br />

1,4-adduct<br />

CH CH 2<br />

De verschillende productverhoudingen moeten<br />

in dit geval geheel op rekening worden<br />

geschreven <strong>van</strong> het verschil in activeringsenergie<br />

voor de vorming <strong>van</strong> respectievelijk<br />

het 1,2- en het 1,4-adduct. Dit is weergegeven<br />

in het energieprofiel <strong>van</strong> de reactie (Fig. 3.17).<br />

De reactietemperatuur kan dus een belangrijke<br />

parameter zijn in het sturen <strong>van</strong> de regiospecificiteit<br />

<strong>van</strong> een bepaalde reactie.<br />

1,2-adduct;<br />

kinetische<br />

ontrole<br />

mesomere<br />

carbokationen<br />

1,4-adduct;<br />

thermodynamische<br />

controle<br />

Fig. 3.17. Energieprofiel <strong>van</strong> de additieroutes <strong>van</strong><br />

HBr of Br 2<br />

aan 1,3-butadieen.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 35<br />

Een laatste voorbeeld is de bromering (Br 2<br />

-additie) <strong>van</strong> 1,3-butadieen (Fig. 3.18). De eerste stap<br />

verloopt zoals uiteengezet voor de bromering <strong>van</strong> cyclopenteen (Fig. 3.13). De π-electronen <strong>van</strong><br />

butadieen polariseren het Br 2<br />

-molecuul en een Br + -deeltje wordt geaddeerd. Het bijzondere <strong>van</strong><br />

Fig. 3.18. Kinetische controle<br />

<strong>van</strong> de bromering <strong>van</strong><br />

1,3-butadieen leidt hoofdzakelijk<br />

tot het 1,2-dibroomadduct.<br />

Dit treedt op bij relatief lage<br />

temperatuur. Bij hogere<br />

temperatuur is voldoende<br />

energie beschikbaar voor de<br />

thermodynamisch gecontroleerde<br />

vorming <strong>van</strong> het<br />

1,4-adduct.<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

Br + –Br –<br />

Br<br />

+<br />

H 2 C CH<br />

Br<br />

secundair C +<br />

CH CH 2<br />

+<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

primair C +<br />

Br –<br />

Br –<br />

1,2-adduct<br />

Br Br<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

Br<br />

Br<br />

H 2 C CH CH CH 2<br />

1,4-adduct<br />

het substraat butadieen is echter, dat daarbij in principe twee typen carbokation kunnen ontstaan<br />

(vgl. Fig. 3.16). Ook hier zien we dat, afhankelijk <strong>van</strong> de reactietemperatuur, het 1,2-adduct (bij<br />

lage temperatuur, secundair carbokation als intermediair, kinetische controle) of het 1,4-adduct<br />

(bij hoge temperatuur, primair carbokation intermediair, thermodynamische controle) overheerst.<br />

De kwalificatie 'kinetische' controle geeft aan dat de reactie verloopt via het intermediair met een<br />

relatief lage activeringsenergie, terwijl 'thermodynamische' controle verwijst naar de grotere<br />

stabiliteit <strong>van</strong> het 1,4-eindproduct (lagere ligging in het energieprofiel) t.o.v. die <strong>van</strong> het 1,2-<br />

eindproduct.<br />

3.5.4 Elektrofiele aromatische reacties (zie ook: Bruice, pp. 606 - 641)<br />

De π-elektronen in aromatische verbindingen (benzeen, enz.) geven met betrekking tot stabiliteit<br />

en reactiviteit, een bijzonder karakter aan die verbindingen. De mesomerie of resonantie zoals<br />

die voorkomt in benzeen en andere aromaten is energetisch zeer voordelig. In het algemeen<br />

kunnen π-elektronen <strong>van</strong> dubbele bindingen een energetisch gunstige interactie aangaan mits de<br />

deelnemende atoom-orbitalen op een passende onderlinge afstand zitten. In 1,3-butadieen leidt<br />

dat tot een delokalisatie <strong>van</strong> de π-elektronen en er ontstaat een nieuwe molecuulorbitaal die<br />

energetisch gunstiger ligt dan bij moleculen met geïsoleerde dubbele bindingen waar<strong>van</strong> de<br />

π-orbitalen niet kunnen overlappen. Vergelijk daartoe de hydrogeneringswarmten <strong>van</strong> 1-penteen,<br />

1,4-pentadieen en 1,3-pentadieen (Tabel 3.6). De hydrogenering tot pentaan <strong>van</strong> één dubbele<br />

binding levert 127 kJ/mol. Bij 1,4-pentadieen met twee geïsoleerde dubbele bindingen levert dat<br />

precies tweemaal zoveel. Bij 1,3-pentadieen met twee geconjugeerde dubbele bindingen levert<br />

hydrogenering minder dan tweemaal 127 kJ/mol. Dit verschil wordt veroorzaakt door het extra<br />

effect <strong>van</strong> delokalisatie <strong>van</strong> π-elektronen.<br />

Om een kwantitatieve indruk <strong>van</strong> dit effect bij aromatische verbindingen te krijgen vergelijken<br />

we de potentiële energieën <strong>van</strong> cyclohexaan, cyclohexeen en cyclohexadieen – alle<br />

niet-aromatisch – met benzeen (Fig.3.19).<br />

Tabel 3.6<br />

H 3 C<br />

H 2 C<br />

H 3 C<br />

C<br />

H 2<br />

C<br />

H<br />

C<br />

H<br />

Hydrogeneringswarmtes<br />

EFFECT <strong>van</strong> CONJUGATIE<br />

C C CH 2 ∆H = -127 kJ/mol<br />

H 2 H<br />

C C CH 2 ∆H = -254 kJ/mol<br />

H 2 H<br />

C C CH 2 ∆H = -228 kJ/mol<br />

H H<br />

Als er geen extra effect <strong>van</strong> conjugatie zou<br />

zijn, zou de waarde voor cyclohexadieen<br />

moeten zijn 2×28.6 = 57.2 kcal/mol. We<br />

vinden echter 55.4 kcal/mol. Het verschil <strong>van</strong><br />

1.8 kcal/mol wordt derhalve 'conjugatie-' of<br />

'resonantie-energie' genoemd. Bij benzeen is<br />

dit effect nog veel drastischer. Immers, als het<br />

eenvoudig zou bestaan uit het drievoudige <strong>van</strong>


36 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

dat <strong>van</strong> cyclohexeen zou het 3×28.6 = 85.8 kcal/<br />

mol bedragen. Het experimentele resultaat is echter<br />

49.8, wat betekent dat er een stabiliteitswinst<br />

tengevolge <strong>van</strong> mesomerie is <strong>van</strong> 36 kcal/mol. Een<br />

grotere stabiliteit betekent echter ook een geringere<br />

reactiviteit.<br />

Alkenen reageren in het algemeen zeer vlot met Br 2<br />

,<br />

terwijl aromaten dat niet doen onder dezelfde<br />

omstandigheden. De bromering <strong>van</strong> benzeen<br />

gebeurt alleen in aanwezigheid <strong>van</strong> een katalysator,<br />

zoals FeBr 3<br />

(Fig. 3.20).<br />

Het resultaat is een enkelvoudig gebromeerde<br />

aromaat; vergelijk dit met de dibroom-additie bij<br />

gewone alkenen (Fig. 3.20d). Het FeBr 3<br />

bewerkstelligt<br />

de vorming <strong>van</strong> een sterk elektrofiel Br + -deeltje<br />

dat met succes het stabiele aromatische systeem kan<br />

aanvallen. De activeringsenergie <strong>van</strong> deze eerste<br />

stap is groot vergeleken met die <strong>van</strong> de bromering<br />

(a)<br />

(b)<br />

Pot. energie<br />

+ Br 2 + HBr<br />

FeBr 3<br />

Br<br />

Br Br + FeBr 3 Br 3 Fe Br Br<br />

δ− δ+<br />

cyclo-hexeen<br />

28.6<br />

55.4<br />

cyclo-hexadieen<br />

49.8<br />

benzeen<br />

cyclohexaan<br />

Fig. 3.19. Potentiële energieën <strong>van</strong> verzadigde<br />

en onverzadigde koolwaterstoffen. (Bij de<br />

getalwaarden is het verschil <strong>van</strong> resp. 2,4 en 6<br />

H-atomen t.o.v. cyclohexaan al in rekening<br />

gebracht.)<br />

FeBr 4 – Br +<br />

Br + FeBr 4<br />

–<br />

+<br />

Br<br />

H<br />

Br<br />

H<br />

Br<br />

H<br />

FeBr 4<br />

–<br />

(c)<br />

+<br />

+<br />

(d)<br />

Br Br<br />

H 3 C CH CH 2<br />

Br 2<br />

H 3 C CH CH 2<br />

Fig. 3.20. Bromering <strong>van</strong> een aromatische verbinding. (a) bij bromering en andere elektrofiele reacties vindt<br />

additie <strong>van</strong> de elektrofiel plaats, gevolgd door eliminatie <strong>van</strong> H + . Bij bromering <strong>van</strong> benzeen vindt vorming<br />

<strong>van</strong> dibroombenzeen dus niet plaats. Het netto-resultaat is dus een substitutie; (b) Het Fe(III) in FeBr 3<br />

is<br />

een Lewis-zuur, dat een Br 2<br />

-molecuul gemakkelijk kan polariseren. Dat creëert het sterk elektrofiele Br + -<br />

deeltje; (c) Het Br + -deeltje vormt met benzeen een carbokation-intermediair, dat geen aromatisch systeem<br />

meer heeft; (d) bromering <strong>van</strong> een alkeen leidt tot een dibroom-adduct. Katalyse is hier niet nodig.<br />

<strong>van</strong> een alkeen. Het intermediaire cyclo-hexadienyl carbokation heeft drie mesomere structuren<br />

(Fig. 3.20c). Uit dit intermediair kan in principe op twee manieren een eindproduct ontstaan:<br />

1. Additie <strong>van</strong> Br – , analoog aan de bromering <strong>van</strong> alkenen. In het dibroom-eindproduct (Fig.<br />

3.21) zou dan echter geen aromatisch π-elektronensysteem meer bestaan, wat energetisch zeer<br />

ongunstig is. Deze route is dus onder normale omstandigheden <strong>van</strong> geen belang.<br />

2. Eliminatie <strong>van</strong> H + . Dit is een energetisch gunstige stap, omdat het aromatische systeem wordt<br />

hersteld (Fig. 3.22).<br />

Dit belangrijke mechanisme voor reacties <strong>van</strong> aromaten met elektrofiele agentia is dus een<br />

substitutie-reactie (Fig. 3.23).


De snelheid waarmee het eindproduct<br />

wordt gevormd hangt bij een<br />

meerstapsreactie <strong>van</strong>zelfsprekend af<br />

<strong>van</strong> de snelheid <strong>van</strong> de langzaamste<br />

stap, in dit geval de eerste stap waarin<br />

het carbokation wordt gevormd. Dit<br />

betekent dat de relatief snelle tweede<br />

stap geen invloed heeft op de totale<br />

snelheid. Een experimenteel bewijs<br />

hiervoor is het volgende. Men vergelijkt de<br />

snelheden waarmee benzeen en hexadeuterobenzeen<br />

reageren met een willekeurig geschikt<br />

elektrofiel E (Fig. 3.24). In de tweede (eliminatie-)stap<br />

wordt een C–H respectievelijk C– 2 H<br />

binding verbroken. Omdat een C– 2 H binding<br />

sterker is dan de overeenkomstige C–H binding<br />

zou er een verschil in de totaalsnelheid moeten<br />

zijn als proton-afsplitsing plaats zou vinden in<br />

de snelheidsbepalende stap. Men vond echter<br />

dezelfde snelheden voor de elektrofiele substitutie<br />

<strong>van</strong> benzeen en hexadeutero-benzeen,<br />

hetgeen bewijst dat de eerste stap<br />

(C + -vorming) snelheidsbepalend is.<br />

3.5.5 Elektrofiele substituties – Voorbeelden<br />

Gesubstitueerde benzeenverbindingen zijn<br />

belangrijke grondstoffen voor industriële<br />

processen. Enkele voorbeelden:<br />

Nitro-verbindingen – Een belangrijke<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> deze categorie is<br />

nitrobenzeen (Fig. 3.25). Het wordt gemaakt<br />

uit benzeen en nitreerzuur, een mengsel <strong>van</strong><br />

salpeterzuur en zwavelzuur. Het elektrofiele<br />

agens is het nitronium-ion, dat door dit<br />

mengsel wordt gegenereerd. Nitrobenzeen kan<br />

op zijn beurt verder worden omgezet tot<br />

dinitrobenzeen of tot trinitrobenzeen. Een andere<br />

belangrijke route biedt de reductie tot<br />

aminobenzeen of aniline. De reductie kan<br />

worden uitgevoerd met tin(II)chloride, SnCl 2<br />

(stannocholoride).<br />

Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 37<br />

+<br />

Br<br />

H<br />

+<br />

Br – --FeBr 3<br />

Br<br />

Br<br />

H<br />

+ FeBr 3<br />

Fig. 3.21. Volgreactie die na vorming <strong>van</strong> het carbokation<br />

bij aromatische elektrofiele reacties niet optreedt.<br />

H<br />

H<br />

+<br />

Br<br />

H<br />

–H +<br />

Fig. 3.22. Herstel <strong>van</strong> het aromatisch systeem door<br />

eliminatie <strong>van</strong> H + is energetisch gunstig.<br />

1 e overgangstoestand<br />

+<br />

Br<br />

H<br />

Br<br />

cyclohexadienylcarbokation<br />

+ Br 2<br />

monobroombenzeen<br />

Br<br />

BrH<br />

Br<br />

H<br />

dibroom-adduct;<br />

wordt niet<br />

gevormd<br />

Fig. 3.23. Energieprofiel <strong>van</strong> de bromering <strong>van</strong><br />

benzeen. De activeringsenergie <strong>van</strong> de eerste stap<br />

is hoog (aromatisch systeem moet verbroken<br />

worden), het intermediaire carbokation bestaat in<br />

drie mesomere vormen. In de laatste stap wordt H +<br />

geëlimineerd en het mono-gesubstitueerde product<br />

gevormd. Daarmee herstelt zich ook het<br />

aromatische π-systeem.<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

+ E + langzaam +<br />

H<br />

H<br />

H<br />

E<br />

H<br />

H<br />

snel<br />

Fig. 3.24. Vergelijking <strong>van</strong> de snelheden <strong>van</strong><br />

elektrofiele aromatische substitutie <strong>van</strong> benzeen<br />

en hexadeuterobenzeen. De snelheden blijken<br />

gelijk te zijn, dus is de proton-, resp. deuteronafsplitsing<br />

niet de snelheidsbepalende stap.<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

+ E + langzaam<br />

+<br />

2 H<br />

2 H<br />

2 H<br />

E<br />

2 H<br />

2 H<br />

snel


38 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

+<br />

H O N<br />

O<br />

O<br />

–<br />

H 2 SO 4<br />

H<br />

O<br />

+ +<br />

H O N<br />

HSO<br />

– 4 O –<br />

-H 2 O<br />

H 2 O<br />

+<br />

N<br />

O<br />

O<br />

Nitreerzuur is een<br />

mengsel <strong>van</strong><br />

zwavelzuur en<br />

salpeterzuur<br />

NO 2<br />

+<br />

+<br />

+<br />

H<br />

NO 2<br />

–H +<br />

NO 2<br />

Fig. 3.25. Bereiding <strong>van</strong> nitrobenzeen uit nitreerzuur en benzeen. Het elektrofiele agens is het<br />

nitronium-ion (NO 2+<br />

), gevormd uit het nitreerzuur.<br />

O<br />

H 3 C C Cl<br />

+<br />

AlCl 3<br />

O<br />

C<br />

+ HCl<br />

CH 3<br />

O<br />

O<br />

AlCl 3<br />

AlCl<br />

–<br />

H 3 C C Cl +<br />

H 3 C C 4<br />

+<br />

Fig. 3.26. Bereiding <strong>van</strong> acetofenon uit benzeen, acetylchloride en aluminiumchloride. Het<br />

AlCl 3<br />

is een Lewis-zuur en bindt daardoor gemakkelijk het Cl – <strong>van</strong> het acetylchloride. Dat leidt<br />

tegelijkertijd tot het ontstaan <strong>van</strong> het elektrofiele acylium-ion.<br />

Friedel-Crafts acylering – Fig. 3.26 geeft schematisch weer hoe een acetylgroep in benzeen<br />

wordt geïntroduceerd. In eerste instantie wordt uit acetylchloride (het zuurchloride <strong>van</strong><br />

azijnzuur) het elektrofiele agens bereid, dat vervolgens via het normale mechanisme leidt tot<br />

acetofenon (of: methyl-fenylketon).<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

Alkylering – De methode <strong>van</strong> Friedel-Crafts<br />

voor de acylering kan met enige aanpassing<br />

ook voor alkylering (introductie <strong>van</strong> een<br />

alkylgroep) worden toegepast. Ter illustratie<br />

<strong>van</strong> dit principe is in figuur 3.27 de synthese<br />

<strong>van</strong> cumeen uit benzeen en 2-chloorpropaan<br />

weergegeven. Evenals bij de acylering is<br />

AlCl 3<br />

nodig voor het genereren <strong>van</strong> het<br />

elektrofiele agens.<br />

Een tweede alkyleringsvoorbeeld is de synthese<br />

<strong>van</strong> BHT (Butylated HydroxyToluene,<br />

een conserveringsmiddel voor voedingsmiddelen).<br />

Hier wordt in eerste instantie het<br />

tertiair butyl-kation gegenereerd, dat vervolgens<br />

aanvalt op het hydroxytolueen. Om de<br />

H<br />

C<br />

CH 3<br />

Cl<br />

+<br />

+<br />

AlCl 3<br />

H<br />

CH 3<br />

C<br />

CH 3<br />

Fig. 3.27. Synthese <strong>van</strong><br />

cumeen. Het elektrofiele<br />

agens is het secundaire<br />

carbokation ontstaan door<br />

reactie <strong>van</strong> 2-chloorpropaan<br />

met het Lewis-zuur AlCl 3<br />

H<br />

+ AlCl<br />

–<br />

C<br />

4<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

H<br />

C<br />

CH 3<br />

–H +<br />

CH 3<br />

CH<br />

CH 3<br />

cumeen


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 39<br />

structuur <strong>van</strong> het eindproduct te begrijpen, moeten we rekening houden met de mesomere structuren<br />

<strong>van</strong> deze verbinding. Het positieve aanvallende agens zal in principe aanvallen op die C-<br />

atomen die in de mesomere structuurformules een negatieve lading dragen. De vraag is dan of de<br />

aangegeven drie mogelijkheden alle even waarschijnlijk zijn. Het blijkt dat één <strong>van</strong> de C-atomen<br />

ruimtelijk wordt afgeschermd door de methylgroep en dus moeilijk toegankelijk is voor de<br />

relatief grote tertiaire butylgroep. Daar vindt dus geen reactie plaats. Beslissende factoren voor<br />

de aanhechtingsplaats <strong>van</strong> een nieuwe substituent zijn dus: de toegankelijkheid (de grootte <strong>van</strong><br />

de binnenkomende groep c.q. de afscherming door de al aanwezige substituent(en), en de<br />

ladingsverdeling binnen het substraat. Verdere details vallen buiten het kader <strong>van</strong> deze cursus.<br />

CH 3<br />

CH 3 CH 3<br />

H 3 C<br />

H +<br />

C OH H 3 C C OH 2 H 3 C C + H 2 O<br />

CH 3 CH 3<br />

CH 3<br />

[bereiding elektrofiel deeltje]<br />

OH<br />

OH<br />

OH<br />

OH<br />

H 3 C<br />

CH 3<br />

C<br />

CH 3<br />

H 3 C<br />

C<br />

CH 3<br />

OH<br />

C<br />

CH 3<br />

–H +<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

CH 3 CH 3<br />

Hydroxy-tolueen<br />

CH 3 CH 3<br />

niet<br />

toegankelijk<br />

CH 3<br />

BHT, 'butylated hydroxytoluene'<br />

Fig. 3.28. Synthese <strong>van</strong> BHT. Het elektrofiele agens is het t-butylcarbokation, ontstaan door waterafsplitsing<br />

<strong>van</strong> de geprotoneerde alkohol. Deze waterafsplitsing gaat relatief gemakkelijk omdat een<br />

tertiair carbokation een stabiel deeltje is. Door rekening te houden met de mesomere structuren <strong>van</strong><br />

hydroxytolueen, en met de ruimtelijke invloed <strong>van</strong> de reeds aanwezige methylgroep die één <strong>van</strong> de<br />

mogelijke koppelingsplaatsen afschermt, ligt een verklaring voor de structuur <strong>van</strong> het reactieproduct voor<br />

de hand.<br />

OH<br />

H<br />

+<br />

H O O H F S O<br />

O<br />

H<br />

O<br />

+<br />

O<br />

H<br />

+ SO 3 – F<br />

+<br />

HO–O + H 2<br />

+<br />

OH<br />

H<br />

+<br />

H 2 O<br />

OH<br />

"OH "<br />

Fig. 3.29. Synthese <strong>van</strong> fenol uit benzeen, H 2<br />

O 2<br />

en fluorsulfonzuur.<br />

Hydroxylering – Voor een hydroxylering <strong>van</strong> benzeen tot fenol (hydroxybenzeen) moeten we<br />

een praktisch bruikbare methode hebben om 'OH + ' als elektrofiel aanvallend deeltje te maken.<br />

Dit is slechts mogelijk onder betrekkelijk rigoureuze omstandigheden uit waterstofperoxide en<br />

fluorsulfonzuur, een zeer sterk zuur (Fig. 3.29). Het geprotoneerde H 2<br />

O 2<br />

kan opgevat worden als<br />

'OH + '. Door de extreme condities is dit geen algemeen toepasbare hydroxyleringsmethode.


40 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

Samenvatting elektrofiele aromatische substituties:<br />

1. Het aanvallende deeltje is positief geladen<br />

2. In eindproduct blijft het aromatische systeem intact<br />

3. Er vindt geen elektrofiele additie plaats, maar substitutie en H-eliminatie<br />

4. Belangrijke voorbeelden zijn:<br />

a) nitrering (door NO 2+<br />

, het nitronium ion)<br />

b) Friedel-Crafts alkylering door een deeltje met een carbokation (C + )<br />

c) hydroxylering door 'OH + ' deeltje<br />

De bereidingswijzen <strong>van</strong> de desbetreffende deeltjes, zoals weergegeven in Fig. 3.25 (bereiding<br />

<strong>van</strong> nitreerzuur) en Fig. 3.29 (bereiding <strong>van</strong> het hydoxylerende agens) vallen buiten de<br />

tentamenstof en hebben hier alleen een illustratieve functie.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 41<br />

3.7 Nucleofiele reacties<br />

3.7.1 Inleiding<br />

Bij nucleofiele reacties is het primair aanvallende deeltje negatief geladen, en derhalve ook een<br />

Lewis-base. Voor een dergelijke aanval heeft een nucleofiel in het algemeen een elektronenpaar<br />

beschikbaar, meestal een niet-bindend paar. We hebben echter al gezien dat ook de π-elektronen<br />

<strong>van</strong> een dubbele binding als nucleofiele partner kunnen optreden.<br />

Hoewel een nucleofiel ook een base is, vallen die begrippen niet geheel samen. Nucleofiliciteit<br />

en basiciteit zullen we nader definiëren aan de hand <strong>van</strong> enkele voorbeelden.<br />

Als eerste nemen we de reacties <strong>van</strong> Na-thiofenolaat en Na-fenolaat met 1-broombutaan (Fig.<br />

3.38). Hoewel de overeenkomst tussen de structuren <strong>van</strong> de reactanten zeer groot is, is de<br />

reactiesnelheid zeer verschillend. De snelheid <strong>van</strong> de thio-fenolaat reactie is veel groter dan die<br />

met fenolaat. S is een groter atoom dat zijn buitenste elektronen wat minder sterk vasthoudt dan<br />

het kleinere O-atoom. De buitenste elektronen <strong>van</strong> S zijn beter beschikbaar voor een aanval en<br />

gemakkelijker polariseerbaar; de vorm <strong>van</strong> de ladingswolk is relatief flexibel. Daardoor maakt<br />

het zwavel-ion de bovenstaande verbinding tot een goede nucleofiel en een zwakke base. De<br />

zuurstof in het fenolaat is daarentegen klein en minder goed polariseerbaar. Fenolaat is daardoor<br />

een slecht nucleofiel en een goede base.<br />

Fig. 3.38. Nucleofiliciteit en<br />

basiciteit. De eerste<br />

substitutie-reactie verloopt<br />

snel dankzij het feit dat het<br />

thiofenolaat een goed<br />

nucleofiel is. Zwavel is een<br />

relatief groot atoom met<br />

een goed polariseerbare<br />

elektronenwolk.<br />

S – Na +<br />

O – Na +<br />

H<br />

H<br />

+ H C Br<br />

snel<br />

S C H + NaBr<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

H<br />

H<br />

langzaam<br />

+ H C Br<br />

O C H + NaBr<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

CH 3<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

CH 3<br />

Een goed nucleofiel is goed polariseerbaar.<br />

Eenzelfde vergelijking kunnen we maken voor de halide-ionen F – , Cl – , Br – en I – . Van deze reeks<br />

is I – de grootste en het best polariseerbaar. I – is derhalve de beste nucleofiel en de zwakste base,<br />

terwijl F – de sterkste base en de zwakste nucleofiel is. In het algmeen kunnen we stellen dat de<br />

elementen in een kolom (verticaal) <strong>van</strong> het periodiek systeem <strong>van</strong> boven naar beneden een<br />

toenemende nucleofiliciteit en een afnemende basiciteit vertonen. Alleen in bijzondere gevallen<br />

lopen nucleofiliciteit en basiciteit parallel, bijvoorbeeld bij een vergelijking <strong>van</strong> de nucleofiele<br />

reactiviteit <strong>van</strong> OH – en H 2<br />

O. Het aanvallende atoom is hier in beide gevallen zuurstof. OH – is<br />

echter een sterkere base en in dit geval eveneens de sterkere nucleofiel. Een verschil in om<strong>van</strong>g<br />

of polariseerbaarheid kan hier geen rol spelen. Een nucleofiele aanval kan in principe leiden tot<br />

twee reactietypen: een substitutie of een eliminatie. In de praktijk zal blijken dat meestal een<br />

productmengsel ontstaat, afkomstig <strong>van</strong> zowel substitutie als eliminatie. Welke route de voorkeur<br />

heeft en waarom hangt <strong>van</strong> verschillende factoren af die we hierna zullen bespreken. Fig. 3.39<br />

geeft een schematische voorstelling <strong>van</strong> de mogelijke routes bij een nucleofiele reactie.


42 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

☞In het algemeen geldt dat eliminatie de voorkeursroute is bij gebruik <strong>van</strong> een sterke base,<br />

terwijl substitutie voornamelijk optreedt bij gebruik <strong>van</strong> een goede nucleofiel.<br />

Dit onderwerp komt opnieuw ter sprake bij een bespreking <strong>van</strong> de nucleofiele eliminatie-mechanismen.<br />

3.7.2 Substitutie-mechanismen<br />

H<br />

Substitutiereacties zijn <strong>van</strong> belang voor het<br />

substitutie C C + X: –<br />

introduceren <strong>van</strong> nieuwe functionele groepen.<br />

Veel gebruikte uitgangsstoffen voor<br />

H<br />

N<br />

N: – + Cβ<br />

Cα<br />

substitutiereacties zijn alkylhalides (R-X). De<br />

X in deze verbinding is een uitstekende<br />

X<br />

vertrekkende groep.<br />

C C + X: – + HN<br />

β-eliminatie<br />

Mechanistisch onderzoek maakt vaak<br />

gebruik <strong>van</strong> kinetische methoden: het meten<br />

Fig. 3.39. Een nucleofiele aanval op een geschikt<br />

<strong>van</strong> de reactiesnelheid in afhankelijkheid <strong>van</strong> substraat –zoals hier een alkylhalide– leidt tot<br />

verschillende factoren. Bij nucleofiele<br />

substitutie en/of tot eliminatie. De aanduidingen α<br />

substitutiereacties heeft men twee<br />

en β hebben betrekking op de positie t.o.v. X, het<br />

hoofdtypen leren onderscheiden, respectievelijk<br />

aangeduid met S daarop volgende de β-positie. De eliminatie wordt<br />

naastliggende C-atoom heeft de α-positie, het<br />

N<br />

2 en S N<br />

1. De<br />

daarom eem β-eliminatie genoemd.<br />

kenmerken <strong>van</strong> deze reacties zullen weer aan<br />

de hand <strong>van</strong> enkele voorbeelden worden toegelicht.<br />

S N<br />

2-Mechanisme<br />

In onderstaande reactie wordt Cl <strong>van</strong> CH 3<br />

Cl ver<strong>van</strong>gen door I uit NaI. De aanvallende nucleofiel<br />

is het I – uit NaI, de vertrekkende groep Cl – .<br />

CH 3<br />

–Cl + Na + I – → CH 3<br />

I + Na + Cl –<br />

De snelheid <strong>van</strong> deze reactie blijkt lineair afhankelijk te zijn <strong>van</strong> zowel de cloormethaan als de<br />

NaI-concentratie. De snelheidsvergelijking ziet er dus als volgt uit:<br />

v = k•[CH 3<br />

Cl]•[I – ]<br />

De typering S N<br />

2 duidt aan: substitutie, nucleofiel, bimoleculair. Een belangrijk kenmerk <strong>van</strong> dit<br />

reactietype is de inversie <strong>van</strong> configuratie die optreedt, en zichtbaar is bij chirale substraten en<br />

producten. Dit is in Fig. 3.40 schematisch weergegeven. Naar de ontdekker wordt dit de Waldeninversie<br />

genoemd. Op grond <strong>van</strong> het reactieschema kan men al vermoeden dat het energieprofiel<br />

<strong>van</strong> dit type reactie er eenvoudig uitziet. Er is één overgangstoestand en geen duidelijk<br />

definieerbaar intermediair. Het C-atoom in de overgangstoestand heeft een vlakke omringing en<br />

is sp2-gehybridiseerd. In de overgangstoestand is zowel de aanvallende nucleofiel als de<br />

vertrekkende groep partieel aan het C-atoom gebonden. De aard <strong>van</strong> de overgangstoestand<br />

- vlakke omringing, sp2-hybridisatie, substituent en oorspronkelijke groep beide met het<br />

C-atoom geassocieerd - maakt dat de snelheid wordt beïnvloed door sterische factoren. Een groot<br />

nucleofiel deeltje zal het centrale C-atoom slechts moeilijk kunnen bereiken. Bovendien moet de<br />

oriëntatie <strong>van</strong> de aanvallende nucleofiel correct zijn om in de korte levensduur (ongeveer 10 –12 s)<br />

<strong>van</strong> een dergelijke overgangstoestand effectief te zijn.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 43<br />

Fig. 3.40. Stereochemie,<br />

overgangstoestand en energieprofiel<br />

<strong>van</strong> de S N<br />

2-reactie. Het centrale C-<br />

atoom is in de overgangstoestand vlak<br />

en sp2-gehybridiseerd; daarvoor en<br />

daarna is het sp3-gehybridiseerd. De<br />

reactiesnelheid is, behalve <strong>van</strong> de<br />

concentraties, ook afhankelijk <strong>van</strong><br />

sterische factoren zoals de grootte <strong>van</strong><br />

N en de structuur <strong>van</strong> de groepen a, b<br />

en c.<br />

S 2<br />

CH 3 CH 2<br />

Cl<br />

HO – H<br />

CH 3 C<br />

N<br />

a<br />

X δ−<br />

b C<br />

N<br />

c<br />

N: – RX + N: – RN + X: –<br />

a<br />

HO<br />

c<br />

b<br />

CH 2 CH 3<br />

C CH 3<br />

H<br />

δ−<br />

X<br />

+ Cl –<br />

N<br />

c<br />

a<br />

b<br />

De verhoging <strong>van</strong> potentiële<br />

energie, nodig voor het kortstondig<br />

handhaven <strong>van</strong> die<br />

overgangstoestand, wordt onttrokken<br />

aan de kinetische energie<br />

<strong>van</strong> het systeem.<br />

Pot. energie<br />

overgangstoestand<br />

Belangrijkste kenmerken S N<br />

2:<br />

• Bimoleculair<br />

• Configuratie-inversie<br />

• Sterische invloeden<br />

• Geen intermediair<br />

S N<br />

1-mechanisme<br />

reactiecoördinaat<br />

Een tweede klasse <strong>van</strong><br />

nucleofiele reacties verloopt<br />

volgens een ander kinetiek-patroon dan dat <strong>van</strong> S N<br />

2. De reactiesnelheid blijkt alleen afhankelijk<br />

te zijn <strong>van</strong> de concentratie <strong>van</strong> het substraat en niet <strong>van</strong> die <strong>van</strong> de nucleofiel, hij verloopt in<br />

twee stappen en er is een intermediair carbokation. Dit intermediair wordt in een volgreactie<br />

verder omgezet. In Fig.3.41 is een voorbeeld en een schema <strong>van</strong> dit mechanisme gegeven. De<br />

reactie verloopt in twee stappen: in de eerste, langzame (en dus snelheidsbepalende) stap wordt<br />

het carbokation gegenereerd. De snelheid is daardoor afhankelijk <strong>van</strong> het substraat:<br />

v = k•[ C 6<br />

H 5<br />

CH 3<br />

CHCl]<br />

Aangezien er slechts één deeltje betrokken is bij de snelheidsbepalende stap is dit een<br />

unimoleculaire reactie. Veel reacties blijken zowel een S N<br />

1- als een S N<br />

2-component te hebben.<br />

Bij sommige verbindingen, zoals de alkylhalides (RX), is er een eenvoudige test om vast te<br />

stellen of een S N<br />

1-mechanisme mogelijk is. Als<br />

de verbinding snel reageert met AgNO 3<br />

onder<br />

vorming <strong>van</strong> AgX dan speelt een S N<br />

1-route een<br />

belangrijke rol. Substraten waarbij een vlak<br />

carbokation niet kan ontstaan, reageren niet<br />

volgens een S N<br />

1-mechanisme. De hiernaast<br />

weergegeven verbinding (1-chloor-norbornaan)<br />

zou in principe een tertiair C + -ion kunnen<br />

vormen. De rigiditeit <strong>van</strong> het skelet staat echter<br />

niet toe dat een vlak carbokation ontstaat; er<br />

Cl<br />

treedt dan ook geen reactie met AgNO 3<br />

op.


44 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

a<br />

b C<br />

c<br />

b<br />

a<br />

C + c<br />

CH 3 C<br />

H<br />

X<br />

Cl<br />

S N 1<br />

langzaam<br />

N: – N<br />

snel<br />

S N 1<br />

langzaam<br />

carbokation<br />

a<br />

C +<br />

c<br />

vlak, sp2<br />

b<br />

a<br />

C b + b<br />

c<br />

CH 3<br />

C + H<br />

+ X: –<br />

a<br />

N<br />

C<br />

c<br />

+ Cl –<br />

(1)<br />

(2)<br />

Pot. energie<br />

(1)<br />

RX + N: –<br />

1 e overgangstoestand<br />

2 e overgangstoestand<br />

carbokation<br />

reactiecoördinaat<br />

R + + X: –<br />

+ N: –<br />

RN + X: –<br />

Fig. 3.41. Voorbeeld en schema <strong>van</strong> het<br />

S N<br />

1-mechanisme. In de snelheidsbepalende<br />

stap (1) wordt een vlak<br />

carbokation-intermediair gevormd. In een<br />

snelle volgreactie (2) ontstaan hieruit<br />

twee reactieproducten die elkaars<br />

spiegelbeeld zijn.<br />

C +<br />

H<br />

CH 3<br />

OH –<br />

snel<br />

HO<br />

C CH 3 + CH 3<br />

50% 50%<br />

H<br />

C<br />

H<br />

OH<br />

(2)<br />

Belangrijkste kenmerken S N<br />

1:<br />

• Unimoleculair<br />

• Racemisatie<br />

• Carbokation-intermediair<br />

Bij een ander substraat (Fig. 3.42) ontstaat in eerste instantie volgens verwachting het<br />

carbokation, in dit geval een primair . De stabiliteit <strong>van</strong> een tertiair carbokation is echter zoveel<br />

groter dat een snelle intramoleculaire omlegging plaatsvindt naar een structuur met een tertiair<br />

carbokation. Eerst daarna vindt de laatste stap plaats. Deze omlegging wordt, naar de ontdekkers,<br />

de Wagner-Meerwein-omlegging genoemd.<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

AgNO 3 /H 2 O<br />

CH 3 C CH 2 I<br />

CH C CH<br />

+<br />

3 2<br />

langzaam<br />

primair C +<br />

CH 3 CH 3<br />

tertiair C +<br />

OH<br />

+<br />

OH –<br />

CH 3 C CH 2 CH 3 CH 3 C CH 2 CH 3<br />

snel<br />

CH 3 CH 3<br />

Fig. 3.42. Wagner-Meerweinomlegging<br />

als gevolg <strong>van</strong> het ontstaan<br />

<strong>van</strong> een primair carbokation. Na een<br />

1,2-methylshift ontstaat een tertiair<br />

carbokation. Dit reageert tot het<br />

eindproduct.<br />

3.7.3 Eliminaties<br />

Naast de nucleofiele substitutiemechanismen S N<br />

1 en S N<br />

2 zijn er twee nauwverwante eliminatiemechanismen,<br />

respectievelijk E1 en E2. Afhankelijk <strong>van</strong> de reactiecondities treedt substitutie en/<br />

of eliminatie op. In het volgende voorbeeld (Fig. 3.43) is sprake <strong>van</strong> zowel een S N<br />

1- als een E1-<br />

route, die aanleiding geven tot het ontstaan <strong>van</strong> een productmengsel. Welk mechanisme optreedt,<br />

is in belangrijke mate afhankelijk <strong>van</strong> de sterkte <strong>van</strong> de base. In dit voorbeeld hebben we te<br />

maken met een betrekkelijk zwakke base, waardoor de eliminatieroute (1) de minst belangrijke<br />

wordt. Met een sterkere base zal het eliminatie-aandeel toenemen.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 45<br />

H 3 C<br />

CH 3<br />

C<br />

CH 3<br />

Br<br />

langzaam<br />

H 3 C<br />

CH 3<br />

C +<br />

CH 3<br />

carbokationintermediair<br />

+ Br –<br />

Fig. 3.43. Naast elkaar opererende S N<br />

1 en<br />

E1 mechanismen. Beide beginnen <strong>van</strong>uit het<br />

carbokation-intermediair. Bij de eliminatie (1)<br />

valt de base aan op het β-proton en<br />

abstraheert dit. Bij substitutie (2) valt de<br />

base aan op het C + -ion; daarna vindt nog<br />

proton-afsplitsing plaats.<br />

(1)<br />

C 2 H 5<br />

–<br />

OH<br />

–<br />

H CH 2 C+<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

snel<br />

E1<br />

CH 3<br />

+<br />

CH 2 C + C 2 H 5 OH 2<br />

CH<br />

40% 3<br />

(2)<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

–<br />

snel<br />

+<br />

C 2 H 5 OH + CH C+<br />

–<br />

3<br />

C 2 H 5 O C CH 3<br />

S N 1<br />

CH 3<br />

H CH 3<br />

–H +<br />

Na de vorming <strong>van</strong> het carbokation wordt de<br />

eliminatie ingeleid met een aanval op het<br />

β-proton; de substitutieroute begint met een<br />

aanval op het C + -ion. Dit verklaart ook de<br />

samenhang tussen base-sterkte en het eliminatieaandeel.<br />

60%<br />

C 2 H 5<br />

O<br />

CH 3<br />

C CH 3<br />

CH 3<br />

Het E2-mechanisme is sterk verwant aan het S N<br />

2-mechanisme. In beide gevallen is geen sprake<br />

<strong>van</strong> een intermediair, maar <strong>van</strong> een gemeenschappelijke overgangstoestand.<br />

In Fig. 3.44 is een voorbeeld gegeven waarin deze typen eliminatie en substitutie naast elkaar<br />

voorkomen. De reactiesnelheid is evenredig met zowel de alkylhalide- als de base-concentratie.<br />

Fig.3.44. S N<br />

2-en E2 mechanismen. Een relatief<br />

sterke base zorgt ervoor dat de eliminatie-route<br />

de overhand heeft.<br />

H<br />

C 2 H 5 O – + H 3 C C CH 3<br />

E2<br />

–<br />

H 2 C CH CH 3 +C 2 H 5 OH+Br<br />

OC 2 H 5<br />

(80%)<br />

Br<br />

S N 2<br />

H 3 C<br />

C<br />

H<br />

CH 3<br />

+ Br –<br />

(20%)<br />

De structuur <strong>van</strong> de overgangstoestand maakt dat een E2-eliminatie enkele specifieke stereochemische<br />

kenmerken heeft, zoals weergegeven in Fig. 3.45 en 3.46.<br />

1. H en X moeten in hetzelfde vlak liggen.<br />

2. H en X moeten bij voorkeur trans t.o.v. elkaar staan (anti-periplanair).<br />

Fig. 3.45. Schema <strong>van</strong> het<br />

X<br />

E2-mechanisme. De<br />

β α E2<br />

elektronenverschuiving<br />

C C<br />

zoals die met pijlen is<br />

aangegeven, kan alleen<br />

optreden als de betrokken B: – H<br />

atomen in één vlak liggen.<br />

De reactie wordt ingeleid met een aanval <strong>van</strong> de base op een β-proton.<br />

C<br />

C<br />

+ HB + X: –


46 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

De eerste voorwaarde wordt verklaard door de<br />

structuur <strong>van</strong> de overgangstoestand waarbij de<br />

sp3-orbitalen die bij de eliminatie betrokken<br />

zijn al een gedeeltelijke overlap moeten<br />

hebben, die kan leiden tot een π-binding <strong>van</strong><br />

overlappende p-orbitalen na de eliminatie.<br />

Ook hier valt, bij de eliminatie-route, de base<br />

aan op een β-proton, waarop de vertrekkende<br />

groep X een elektronenpaar meeneemt en als<br />

anion vrijkomt.<br />

Twee voorbeelden, waarin deze stereochemische<br />

consequenties een rol spelen zijn<br />

hieronder gegeven: de eliminatie <strong>van</strong> HX uit<br />

een willekeurig alkylhalide (Fig. 3.46) en de<br />

eliminatie <strong>van</strong> HX uit een cyclohexaanderivaat<br />

(Fig. 3.47). De twee mogelijke<br />

standen <strong>van</strong> H en X aan de cyclohexaanring<br />

- axiaal of equatoriaal - leiden tot de conclusie<br />

dat slechts <strong>van</strong>uit één stoelconformatie een<br />

E2-eliminatie mogelijk is, namelijk die<br />

waarbij H en X beide axiaal staan.<br />

Het schema voor de E2-eliminatie <strong>van</strong> HX uit<br />

een alkylhalide, zoals weergegeven in Fig.<br />

3.48, laat voorspellingen toe over de te<br />

vormen cis- en trans- eliminatieproducten: een<br />

cis-alkeen wordt gevormd uit een staggered<br />

conformatie met R en R' in gauche en X en H<br />

in anti-posities, terwijl een trans-alkeen wordt<br />

gevormd uit de staggered conformatie met R<br />

en R' zowel als H en X in anti-posities.<br />

H<br />

C<br />

X<br />

H<br />

C<br />

X<br />

Fig. 3.46. E2-eliminatie <strong>van</strong> HX. De meest gunstige<br />

uitgangsconformatie is anti-periplanair (links) bij<br />

een staggered positie <strong>van</strong> de twee C-atomen. De<br />

syn-periplanaire conformatie (rechts) laat ook E2-<br />

eliminatie toe, maar is energetisch minder gunstig<br />

<strong>van</strong>wege de eclipsed positie <strong>van</strong> de twee<br />

C-atomen.<br />

H<br />

X<br />

H<br />

X<br />

X<br />

H<br />

H<br />

E2<br />

H en X axiaal en<br />

anti-periplanair, d.i.<br />

trans diaxiaal<br />

X<br />

H<br />

H axiaal, X equatoriaal<br />

C<br />

H X<br />

C<br />

X<br />

Fig. 3.47. E2-eliminatie uit chloorcyclohexaan.<br />

R<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

C<br />

X<br />

H<br />

C<br />

R<br />

R'<br />

X<br />

H<br />

R'<br />

H<br />

R<br />

H<br />

C C<br />

R'<br />

cis-alkeen<br />

H<br />

R<br />

H<br />

R<br />

H<br />

C<br />

X<br />

H<br />

C<br />

H<br />

R'<br />

H<br />

R'<br />

X<br />

H R<br />

C C<br />

R' H<br />

trans-alkeen<br />

R en R' gauche<br />

X en H anti<br />

R en R' anti<br />

X en H anti<br />

Fig. 3.48. E2-eliminatie uit een willekeurig alkylhalide. De reactie vindt plaats <strong>van</strong>uit energetisch gunstige<br />

staggered conformaties. Als R en R' gauche zitten en H en X anti (boven) ontstaat een cis-alkeen. In het<br />

andere geval staan zowel R en R' als X en H in anti-posities (onder). De laatste situatie is energetisch het<br />

meest gunstig, dus het reactieproduct zal grotendeels bestaan uit trans-alkeen.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 47<br />

3.7.4 Oplosmiddel-effecten<br />

De aard <strong>van</strong> het oplosmiddel, en in het bijzonder de polariteit er<strong>van</strong>, kan een grote invloed<br />

hebben op het verloop <strong>van</strong> nucleofiele substitutie- en eliminatiereacties. In het kader <strong>van</strong> deze<br />

syllabus moet deze echter vooralsnog buiten beschouwing blijven.<br />

Samenvatting nucleofiele substituties / eliminaties<br />

SUBSTRAAT NUCL./BAS. INTERMEDIAIR KINETIEK STEREOCHEMIE<br />

VOORBEELDEN<br />

S N<br />

1 tertiaire Goede N: – Carbokation 1 e orde, Racemisatie<br />

alkylhalides<br />

unimoleculair<br />

S N<br />

2 primaire Goede N: – Geen 2 e orde, Inversie<br />

alkylhalides<br />

bimoleculair<br />

E1 tertiaire Zwakke base Carbokation 1 e orde, Vorming meest<br />

alkylhalides unimoleculair gesubst. alkeen<br />

E2 primaire Sterke base Geen 2 e orde, Anti-periplanaire<br />

alkylhalides bimoleculair geometrie<br />

☞<br />

Bij eliminatie-reacties valt de base/nucleofiel aan op een waterstofatoom;<br />

bij substitutie-reacties op een koolstofatoom.


48 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

3.8 Pericyclische reacties<br />

Bij de tot nu toe behandelde mechanismen waren geladen deeltjes (ionen bij polaire reacties) of<br />

radicalen (deeltjes met ongepaarde elektronen) de belangrijke intermediairen. Bij de<br />

pericyclische reacties – het derde type reactie – is de symmetrie <strong>van</strong> molecuulorbitalen <strong>van</strong> groot<br />

belang. Hier is geen intermediair: als molecuulorbitalen passende symmetrie-eigenschappen<br />

hebben vindt een interactie <strong>van</strong> molecuulorbitalen plaats die leidt tot een cyclische hergroepering<br />

<strong>van</strong> de elektronen en tot reactieproduct(en). Dit laat zich het eenvoudigst beschrijven aan de<br />

hand enkele voorbeelden op basis <strong>van</strong> de theorieën <strong>van</strong> Fukui.<br />

Dit vereenvoudigde model vormt ook de basis voor het voorspellen <strong>van</strong> het verloop <strong>van</strong> de reeds<br />

lang bekende Diels-Alder-reacties, die <strong>van</strong> groot industrieel belang zijn (Fig. 3.2). Een algemeen<br />

schema voor deze reactie is weergegeven in Fig. 3.51.<br />

Dit principe is op uitgebreide schaal<br />

toegepast, o.a. voor de industriële<br />

synthese <strong>van</strong> effectieve maar ook zeer<br />

persistente insecticiden als Dieldrin en<br />

Aldrin (zie Fig. 3.52).<br />

Fig. 3.51. Vereenvoudigd schema <strong>van</strong> een pericyclische<br />

reactie, zoals dat ten grondslag ligt aan Diels-Alderreacties.<br />

We onderscheiden als reactanten het dieen en de<br />

'diënofiel' , die cycliseren tot een mono-een.<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

+<br />

Fig. 3.52. Schema <strong>van</strong> de synthese <strong>van</strong> Aldrin uit<br />

hexachloor-cyclopentadieen en nor-bornadieen<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Naast theoretische en industriële aspecten is er ook een belangrijk biologisch aspect aan dit type<br />

reacties. Onder invloed <strong>van</strong> UV-licht kan een reactie optreden tussen twee thymine-residuen,<br />

voorkomend in DNA. Deze leidt tot een dimeer, waardoor het aflezen <strong>van</strong> de basevolgorde niet<br />

meer correct verloopt. Er ontstaan dus fouten in de gebiosynthetiseerde eiwitten. Een overdosis<br />

UV-licht als bestanddeel <strong>van</strong> zonlicht kan dit soort afwijkingen induceren. Het proces is echter in<br />

principe reversibel; daarnaast bestaat een algemeen enzymatisch herstelmechanisme dat foutieve<br />

stukjes DNA kan verwijderen en ver<strong>van</strong>gen door de goede. Fig. 3.53 geeft schematisch de<br />

vorming <strong>van</strong> het thymine-dimeer weer.<br />

H<br />

O<br />

N<br />

O<br />

N<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

O<br />

N<br />

N<br />

H<br />

O<br />

hν, 280 nm<br />

hν, 240 nm<br />

of: enzymatisch<br />

bij λ>300 nm<br />

O<br />

H N<br />

N<br />

H<br />

O<br />

CH 3 CH 3<br />

Fig. 3.53. Thymine-dimerisatie o.i.v. UV-licht met een golflengte <strong>van</strong> 280 nm. De reactie kan in<br />

omgekeerde richting verlopen als UV-licht <strong>van</strong> 240 nm beschikbaar is of als het geschikte enzym én licht<br />

met een golflengte >300 nm aanwezig is. Daarnaast bestaat nog een enzymatisch reparatiemechanisme<br />

dat foutieve stukjes basesequentie ver<strong>van</strong>gt door de goede.<br />

H<br />

N<br />

O<br />

O<br />

N<br />

H


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 49<br />

3.9 REACTIES IN WATERIG MILIEU<br />

In een levend organisme vinden chemische reacties plaats in waterig milieu. Hoewel de enzymen<br />

die betrokken zijn bij de katalyse <strong>van</strong> de reacties onder meer zorgen voor de juiste microomgeving<br />

waarin de reactie optimaal kan plaats hebben, is bij vele essentiële processen water<br />

noodzakelijk. Bijvoorbeeld, in het spijsverteringskanaal vindt afbraak <strong>van</strong> voedsel plaats door<br />

middel <strong>van</strong> hydrolyse. Ook bij diverse biosynthetische reacties is water betrokken.<br />

We zullen de principes <strong>van</strong> hydrolyses en estervorming bespreken en aangeven waar deze in<br />

levende systemen <strong>van</strong> belang zijn. Hydrolyses kunnen worden gekatalyseerd door zuur of base.<br />

Als eerste voorbeeld kiezen we de zuurgekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een ester (Fig. 3.54). De<br />

R<br />

O<br />

C<br />

H +<br />

+OH<br />

OH<br />

OH<br />

O R' R C O R' R C<br />

+<br />

O R' R C O R'<br />

O<br />

O<br />

H<br />

+<br />

H<br />

H H<br />

R<br />

OH<br />

C<br />

+<br />

O<br />

R'<br />

–R'OH<br />

R<br />

+ OH<br />

C<br />

R<br />

O<br />

C<br />

OH<br />

+ H +<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

Fig. 3.54. Mechanisme voor de hydrolyse <strong>van</strong> esters onder invloed <strong>van</strong> zuur.<br />

eerste stap bij de zuur-gekatalyseerde esterhydrolyse is de protonering <strong>van</strong> de dubbelgebonden<br />

O. Dit geprotoneerde intermediair heeft een tweede mesomere structuur, waarbij de (+)-lading<br />

op C zit. Hierop kan een H 2<br />

O-molecuul aanvallen, wat een tetraedrisch intermediair oplevert.<br />

Een dergelijk tetraedrisch intermediair is betrekkelijk instabiel en heeft de neiging een<br />

energetisch voordeliger, vlakke structuur te herstellen. Dit gebeurt, na een protonverhuizing,<br />

door R’-OH af te splitsen. In de laatste stap wordt het katalytisch benutte proton geregenereerd.<br />

Esterhydrolyse is <strong>van</strong> fysiologisch belang, onder meer <strong>van</strong>wege de hydrolyse <strong>van</strong> lipiden<br />

(triglyceriden, fosfolipiden). Alle stappen <strong>van</strong> dit proces zijn reversibel. Een vergelijking met de<br />

zuurgekatalyseerde estervorming, samengevat in Fig. 3.55, laat dit zien. Het mechanisme<br />

(volgens Fischer) <strong>van</strong> de estervorming impliceert dat het O-atoom <strong>van</strong> de alkohol nog in de ester<br />

aanwezig is. Dit geldt echter, strikt genomen, alleen voor primaire alkoholen (Fig. 3.56).<br />

R<br />

O<br />

C<br />

H +<br />

+OH<br />

OH<br />

OH<br />

O H R C O H R C<br />

+<br />

O H R C O H<br />

O<br />

O<br />

R'<br />

+ H<br />

R' H<br />

R<br />

OH<br />

C<br />

+<br />

O<br />

H<br />

–H 2 O<br />

R<br />

+ OH<br />

C<br />

R<br />

O<br />

C<br />

OR'<br />

+ H +<br />

R'<br />

O<br />

H<br />

R'<br />

O<br />

Fig. 3.55. Mechanisme (volgens Fischer) <strong>van</strong> de zuur-gekatalyseerde estervorming.


50 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

Fig. 3.56. Het mechanisme <strong>van</strong> de zuurgekatalyseerde<br />

estervorming (Fig. 3.55)<br />

impliceert dat de OH <strong>van</strong> de carboxylgroep<br />

en de H <strong>van</strong> de alkoholische OH<br />

niet in het estermolecuul voorkomen.<br />

R<br />

O<br />

C<br />

O<br />

–H 2 O<br />

OH + H O R' R C O<br />

R'<br />

Bij tertiaire alkoholen (Fig. 3.57) vindt gemakkelijk afsplitsing <strong>van</strong> H 2<br />

O plaats na protonering<br />

<strong>van</strong> de zuurstof <strong>van</strong> de alkohol. Daarbij ontstaat een carbokation. Een tertiair carbokation is<br />

stabieler dan een primair C + -ion, en wordt dus relatief gemakkelijk gevormd.<br />

Door dit stabiliteitsverschil speelt dit mechanisme geen rol <strong>van</strong> betekenis bij primaire alkoholen.<br />

Als het carbokation eenmaal is gevormd, kan het aanvallen op het O-atoom <strong>van</strong> de carbonylgroep<br />

en aldus de estervorming inleiden (Fig. 3.57). Het in Fig. 3.57 samengevatte mechanisme<br />

voor de estervorming met tertiaire alkoholen is in overeenstemming met de experimentele<br />

waarneming dat het O-atoom <strong>van</strong> de alkohol nu niet in de ester terecht komt.<br />

R 2<br />

R 1<br />

H +<br />

R 1<br />

+<br />

C O H R 2 C O H<br />

R 3 H<br />

R 3<br />

R 2<br />

R 1<br />

+<br />

C + H2 O<br />

R 3<br />

tertiair carbokation<br />

R 2<br />

R 1<br />

OH<br />

+<br />

C O C<br />

δ− δ+<br />

R 3<br />

R 1<br />

R R 2 C O C<br />

+<br />

R 3<br />

OH<br />

O<br />

-H +<br />

R C O C R<br />

R 2<br />

R 1<br />

R 3<br />

Fig. 3.57. Mechanisme <strong>van</strong> de estervorming uitgaande <strong>van</strong> een tertiaire alkohol. Na protonering <strong>van</strong> de<br />

alkohol splitst water af, wat een tertiair C + -ion oplevert. Bij gebruik <strong>van</strong> een primaire alkohol vindt <strong>van</strong>zelfsprekend<br />

ook protonering <strong>van</strong> de OH-groep plaats, maar waterafsplitsing is in dit geval onwaarschijnlijk<br />

omdat dit slechts een primair C + -ion zou opleveren.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 51<br />

Een tweede type binding waar<strong>van</strong> we de zuurgekatalyseerde hydrolyse noemen is de<br />

peptidebinding (Fig. 3.58). In levende organismen speelt een dergelijk, enzymatisch gecontroleerd,<br />

proces een belangrijke rol bij de hydrolyse <strong>van</strong> eiwitten. Het is principieel nauw verwant<br />

aan de hydrolyse <strong>van</strong> esters.<br />

Bepaalde hydrolyses kunnen ook gekatalyseerd worden door base. We zullen hier twee voorbeelden<br />

bespreken: de hydrolyse <strong>van</strong> een ester en die <strong>van</strong> een peptidebinding (Fig. 3.59). De<br />

door base gekatalyseerde esterhydrolyse wordt ook verzeping genoemd. Merk op dat de OH – -<br />

ionen worden verbruikt en niet worden geregenereerd. De reactie is praktisch aflopend naar<br />

rechts omdat het R’OH een zeer zwak zuur is en het R-COO – een stabiel deeltje.<br />

R<br />

O<br />

C<br />

H<br />

N<br />

R'<br />

+OH<br />

OH<br />

H + R C<br />

H<br />

N R' R C<br />

+<br />

H<br />

N<br />

R'<br />

R<br />

OH<br />

C<br />

H<br />

N<br />

R'<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

+<br />

H<br />

R<br />

OH<br />

C<br />

+ OH<br />

+ –R'NH 2<br />

NH R'<br />

R C<br />

R<br />

O<br />

C<br />

OH<br />

+ H +<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

Fig. 3.58. Zuurgekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een amide-binding. Merk op dat een grote analogie bestaat<br />

met de hydrolyse <strong>van</strong> een ester. Als de R-groepen <strong>van</strong> aminozuren afkomstig zijn spreken we <strong>van</strong> een<br />

peptide-binding.<br />

O<br />

O–<br />

O<br />

O<br />

R<br />

C<br />

O R' R C O R'<br />

R<br />

C<br />

OH<br />

+ – OR'<br />

R<br />

C O –<br />

+ HOR'<br />

OH –<br />

OH<br />

R<br />

O<br />

C<br />

H<br />

N<br />

R'<br />

R<br />

O–<br />

C<br />

H<br />

N<br />

R'<br />

R<br />

O<br />

C<br />

OH<br />

+ – HNR'<br />

R<br />

O<br />

C O –<br />

+H 2 NR'<br />

OH –<br />

OH<br />

Fig. 3.59. Base-gekatalyseerde hydrolyse <strong>van</strong> een ester (boven) en een amide (onder).<br />

Het mechanisme <strong>van</strong> de basische hydrolyse <strong>van</strong> een peptidebinding is geheel analoog aan dat<br />

<strong>van</strong> de basische esterhydrolyse. Nadat een tetraedrisch intermediair is gevormd door de aanval<br />

<strong>van</strong> OH – op het gedeeltelijk positief geladen C-atoom, vindt stabilisatie plaats door het vertrek<br />

<strong>van</strong> respectievelijk R’-O – en R-NH – .


52 Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

3.10 TAUTOMERIE<br />

Verbindingen met tenminste één waterstof-atoom aan een atoom naast een carbonylgroep komen<br />

in twee isomere vormen voor (Fig. 3.60) de keto- en de enol-vorm. Tautomerie kunnen we dus<br />

nader omschrijven als een intramoleculaire proton-verhuizing. Keto- en enolvorm vormen een<br />

normaal chemisch evenwicht; het zijn dus geen mesomere vormen. Dit proces speelt een<br />

belangrijke rol bij de reacties <strong>van</strong> pyrimidine-basen en het gedrag <strong>van</strong> bepaalde suikers in<br />

basisch milieu (zie Hoofdstuk 4). De evenwichtsinstelling tussen keto- een enolvorm kan zowel<br />

door base als door zuur worden gekatalyseerd. De mechanismen hiervoor zijn samengevat in Fig.<br />

3.61.<br />

H H<br />

H<br />

Fig. 3.60. Tautomerie: intramoleculaire<br />

verplaatsing <strong>van</strong> een proton.<br />

R 1<br />

C C O<br />

R 2<br />

C<br />

R 2<br />

C<br />

R 1<br />

+ OH –<br />

OH<br />

H H<br />

H H H<br />

H H H<br />

H<br />

H +<br />

–H +<br />

H C C O H C C O H C C O keto H C<br />

+<br />

+<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H H<br />

H H<br />

H H<br />

H<br />

OH – H 2 O<br />

H C C O H C C O H C C O<br />

–<br />

– H C<br />

H 2 O<br />

H<br />

H<br />

C<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

OH<br />

enol<br />

Fig. 3.61. Mechanismen <strong>van</strong> de door zuur (boven) en base (onder) gekatalyseerde keto-enol tautomerie.<br />

De keto-enol tautomerie <strong>van</strong> een pyrimidinebase, voorkomend in nucleïnezuren is weergegeven<br />

in Fig. 3.62.<br />

NH<br />

NH 2<br />

NH<br />

NH 2<br />

NH<br />

N<br />

NH<br />

N<br />

N<br />

H<br />

O<br />

N<br />

OH<br />

N<br />

OH<br />

N<br />

H<br />

O<br />

Fig. 3.62. Tautomere vormen <strong>van</strong> cytosine. De uiterst rechts weergegeven vorm komt in nucleotiden voor.


Organische Chemie - Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN 53<br />

Zelfstudie 3<br />

1. a) Teken de structuurformules <strong>van</strong> alle acht diastereomeren <strong>van</strong><br />

1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan.<br />

b) Eén <strong>van</strong> deze isomeren reageert ongeveer 1000x langzamer dan de overige in een E2-reactie<br />

waarbij ook HCl ontstaat. Verklaar dit verschijnsel.<br />

2. a) Een hoeveelheid zuivere 2R-butanol-2 bevat een kleine hoeveelheid verdund zwavelzuur. Na<br />

enige tijd blijkt een racemisch mengsel te zijn ontstaan. Geef - met formules - een verklaring op<br />

basis <strong>van</strong> een elektrofiele reactie.<br />

b. Tolueen (methylbenzeen) wordt genitreerd. Geef een mechanistische verklaring voor de<br />

waarneming dat ongelijke hoeveelheden <strong>van</strong> ortho-, meta- en para-nitrotolueen ontstaan.<br />

3. De verbinding 2-broombutaan reageert in oplossing met KOH tot een alcohol. De reactie is <strong>van</strong><br />

het type S N 2.<br />

a) Welke alcohol ontstaat, en welke is de absolute configuratie (R of S) als het uitgangsmateriaal<br />

de R-configuratie heeft? Schets het energiediagram <strong>van</strong> de reactie.<br />

b) Verandert de reactiesnelheid als de concentratie <strong>van</strong> KOH wordt teruggebracht tot<br />

1/10 <strong>van</strong> de oorspronkelijke? Motiveer het antwoord.<br />

c) Verandert de reactiesnelheid als de temperatuur wordt verhoogd <strong>van</strong> kamertemperatuur tot<br />

55°C? Motiveer het antwoord.<br />

4. Welk hoofdproduct ontstaat bij de nitrering <strong>van</strong> benzeen?<br />

a) Geef het mechanisme <strong>van</strong> deze reactie.<br />

b) Welke is de snelheidsbepalende stap (in formules)? Wat is het experimenteel bewijs hiervoor?<br />

Verworven vaardigheden Hoofdstuk 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

1. Kenmerken <strong>van</strong> polaire reacties en radicaalreacties formuleren<br />

2. Rotatiebarrières <strong>van</strong> grotere alkanen kwantitatief interpreteren<br />

3. Elektrofiele addities en de begrippen hyperconjugatie en Markovnikov-regel toepassen<br />

4. Productmengsels op basis <strong>van</strong> gemengde mechanismen kunnen voorspellen<br />

5. Kinetische en thermodynamische controle <strong>van</strong> reacties begrijpen<br />

6. Elektrofiele aromatische substituties, nucleofiele S N<br />

1, S N<br />

2-reacties en eliminaties (E1, E2)<br />

begrijpen<br />

7. Rol <strong>van</strong> NO 2<br />

+<br />

en acylium-ion in elektrofiele reacties kunnen toepassen<br />

8. Mechanismen <strong>van</strong> zuur- en/of base-gekatalyseerde reacties in waterig milieu kunnen toepassen<br />

op lipiden en peptiden<br />

Literatuur: P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, beschikbaar in studielandschap


54 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

Hoofdstuk 4<br />

KOOLHYDRATEN<br />

4.1 INLEIDING<br />

Koolhydraten komen in de natuur wijdverbreid voor. Ze zijn voor levende organismen onmisbaar.<br />

Uit het dagelijks leven kennen we koolhydraten in verschillende vormen zoals riet- of bietsuiker,<br />

hout, katoen of papier. De biosynthese vindt plaats door groene plantendelen onder invloed <strong>van</strong><br />

zonlicht uit CO 2<br />

en H 2<br />

O: de fotosynthese. Daarbij wordt in eerste instantie glucose gevormd. Door<br />

verdere omzettingen in plant en dier ontstaat een grote variëteit aan koolhydraatstructuren. Als<br />

geheel bedraagt het aandeel <strong>van</strong> koolhydraten in de ‘biomassa’ (de massa <strong>van</strong> het totaal aan levende<br />

organismen op aarde) meer dan 50%.<br />

Koolhydraten zijn voor levende organismen belangrijk<br />

als (reserve-)voedsel en als elementaire<br />

bouwstenen <strong>van</strong> - bijvoorbeeld - celwanden. Naast<br />

deze functies spelen koolhydraten nog op andere<br />

plaatsen een belangrijke rol: bepaalde koolhydraatstructuren<br />

die aan het oppervlak <strong>van</strong> cellen<br />

voorkomen maken het mogelijk dat cellen elkaar<br />

herkennen. Koolhydraten kunnen met andere<br />

groepen <strong>van</strong> verbindingen, zoals eiwitten en lipiden<br />

complexe nieuwe verbindingen vormen: glycoproteïnen<br />

en glycolipiden. Glycoproteïnen hebben<br />

een belangrijke functie als antigene determinanten,<br />

zoals dat tot uitdrukking komt in de<br />

verschillen tussen de bloedgroepen A, B, AB of 0.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

D-glyceraldehyde<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

dihydroxy-aceton<br />

CH 2 OH<br />

C<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

Fig. 4.1 Eenvoudigste koolhydraten: D-glyceraldehyde<br />

en dihydroxy-aceton; merk op dat het<br />

D-glyceraldehyde een asymmetrisch C-atoom<br />

bevat. De nummering <strong>van</strong> de C-atomen is cursief<br />

aangegeven.<br />

4.2 STRUCTUURKENMERKEN<br />

De naam ‘koolhydraten’ is afkomstig <strong>van</strong> de bruto-formule <strong>van</strong> een groot aantal <strong>van</strong> deze<br />

verbindingen: C n<br />

(H 2<br />

O) m<br />

; deze formule suggereert dat het hier een hydraat betreft <strong>van</strong> het element<br />

koolstof. Het structuuronderzoek heeft inmiddels duidelijk aangetoond dat dit onjuist is; niettemin<br />

wordt de term ‘koolhydraat’ gehandhaafd. Koolhydraten moeten chemisch omschreven worden als<br />

polyhydroxy-aldehyden of -ketonen. Eenvoudige voorbeelden <strong>van</strong> koolhydraten zijn het D-<br />

glyceraldehyde en het dihydroxy-aceton (Fig. 4.1). De twee eenvoudigste koolhydraten uit Fig. 4.1<br />

bevatten elk drie C-atomen en behoren daarom tot de triosen. Is er, zoals in het D-glyceraldehyde,<br />

een aldehyde-groep aanwezig dan spreekt men <strong>van</strong> een aldo-triose. Het dihydroxy-aceton is een<br />

keto-triose. Langs chemische of biochemische weg kunnen uit triosen hogere homologen worden<br />

gevormd: tetrosen (4 C-atomen), pentosen (5 C-atomen) en hexosen (6 C-atomen). Ieder <strong>van</strong> deze<br />

homologenseries kent weer de onderverdeling in aldosen en ketosen.<br />

Voorbeeld: door ketenverlenging kan men uit het D-glyceraldehyde achtereenvolgens synthetiseren:<br />

1. Een mengsel <strong>van</strong> twee tetrosen, het D-erythrose en het D-threose. Deze twee tetrosen verschillen<br />

slechts in de configuraties rond één C-atoom, in dit geval C-2. Dergelijke stereo-isomeren<br />

worden epimeren genoemd.


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 55<br />

2. Uit ieder <strong>van</strong> deze twee epimeren kan men weer twee epimeren maken, nu met vijf C-atomen:<br />

uit D-erythrose ontstaan dan D-ribose en D-arabinose, terwijl uit D-threose het D-xylose en het<br />

D-lyxose kunnen worden gevormd.<br />

In alle gevallen hebben we te maken met suikers behorend tot de D-reeks omdat in de Fischerprojectie<br />

<strong>van</strong> het uitgangsmateriaal, D-glyceraldehyde, het hoogst genummerde asymmetrische C-<br />

atoom de D-configuratie heeft. Deze mogelijkheden zijn samengevat in Fig. 4.2.<br />

Koolhydraten worden ook vaak aangeduid als ‘sachariden’ en vervolgens onderverdeeld in:<br />

1. Monosachariden; de kleinste bouwstenen zoals de hierboven beschreven structuren. Monosachariden<br />

zijn niet hydrolyseerbaar. Voorbeelden: D-ribose, D-glucose.<br />

2. Oligosachariden; grotere moleculen, bestaande uit een klein aantal (2 - 10) monosachariden.<br />

Voorbeelden: sucrose, maltose (beide disachariden)<br />

3. Polysachariden; macro-moleculaire structuren bestaande uit meer dan tien monosacharide-eenheden.<br />

Voorbeelden: zetmeel, cellulose (beide glucose-polymeren, echter met geheel verschillende<br />

eigenschappen).<br />

D-glyceraldehyde<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

Fig. 4.2. Ketenverlenging <strong>van</strong><br />

triose tot tetrosen en pentosen.<br />

Na ketenverlenging ontstaat<br />

steeds een epimerenpaar.<br />

D-erythrose<br />

D-threose<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H C OH H C OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H C OH HO C H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

D-ribose (D-Rib)<br />

D-arabinose (D-Ara)<br />

D-xylose (D-Xyl)<br />

D-lyxose (D-Lyx)<br />

4.3 KILIANI-FISCHER SYNTHESE<br />

De hiervoor beschreven ketenverlenging wordt in de praktijk in een aantal afzonderlijke stappen<br />

uitgevoerd. Als voorbeeld kiezen we de synthese <strong>van</strong> D-glucose en D-mannose (hexose-epimeren)<br />

uit de aldopentose D-arabinose. De eerste stap is de additie <strong>van</strong> HCN aan de (vlakke) aldehyde-groep<br />

(Fig. 4.3). Het nucleofiele CN – reageert met het gedeeltelijk positief geladen C-atoom. Een H + <strong>van</strong><br />

een tweede molecuul HCN addeert aan de negatief geladen O. De tweede stap is de volledige<br />

hydrolyse <strong>van</strong> de CN-groep tot een carboxylgroep. Aangezien suikers een aldehyde-functie hebben


56 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

C N C N<br />

H<br />

C<br />

O + CN –<br />

H C O –<br />

HCN<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

+ CN –<br />

R<br />

R<br />

(epimerenpaar)<br />

R<br />

C<br />

N<br />

COOH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

hydrolyse<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

reductie<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

R<br />

R<br />

R<br />

Fig. 4.3. Overzicht <strong>van</strong> de stappen die nodig zijn voor de ketenverlenging <strong>van</strong> een willekeurige aldose.<br />

De reductiestap kan worden uitgevoerd met Na-amalgaam of met NaBH 4<br />

.<br />

zal de gevormde carboxylgroep, als laatste stap, nog moeten worden gereduceerd. Er ontstaan twee<br />

epimeren (Fig. 4.3) omdat geen voorkeur bestaat voor de wijze waarop de CN – -groep het C-atoom<br />

<strong>van</strong> de vlakke aldehyde-groep benadert. In het voorbeeld (Fig. 4.4) leidt dit tot de vorming <strong>van</strong><br />

D-glucose en D-mannose uit D-arabinose.<br />

Naast D-glucose en D-mannose zijn er twee andere hexosen die in levende organismen een<br />

belangrijke rol spelen: D-galactose en de keto-hexose D-fructose (Fig.4.5).<br />

Fig. 4.4. Kiliani-Fischer synthese <strong>van</strong> de hexose-epimeren D–glucose en D-mannose uit de pentose<br />

D-arabinose.<br />

D-Glc<br />

C<br />

N<br />

HO C O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H C OH H C<br />

OH<br />

H C O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

C<br />

N<br />

HO<br />

C<br />

O<br />

H C O<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

D-Ara<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

D-Man


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 57<br />

Fig. 4.5. Fischer-projecties H<br />

<strong>van</strong> de open-keten vormen<br />

<strong>van</strong> de meest voorkomende H<br />

hexosen.<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

H<br />

H C O<br />

H C OH<br />

HO C H<br />

H C O<br />

HO C H<br />

HO C H<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

C O<br />

C H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

D-glucose (D-Glc)<br />

D-galactose (D-Gal)<br />

D-mannose (D-Man)<br />

D-fructose (D-Fru)<br />

4.4 RINGVORMING<br />

In werkelijkheid komen pentosen en hexosen slechts voor een klein deel voor in de ‘open-keten’<br />

vorm met een vrije aldehyde- of ketogroep. Ze gaan in oplossing spontaan over in cyclische<br />

structuren waarbij de carbonylgroep betrokken is: de half-acetaalvorm (uit aldosen) en de halfketaalvorm<br />

(uit ketosen).<br />

4.4.1 Acetaalvorming<br />

Een acetaal ontstaat in twee stappen: de eerste stap is de half-acetaalvorming. Dit is een additiereactie<br />

tussen alkohol en een aldehyde, zoals hieronder is weergegeven ( Fig. 4.6). De reactie kan<br />

worden gekatalyseerd door zuur óf base; in beide gevallen ligt het evenwicht links, de opbrengst aan<br />

half-acetaal is dus vrij gering.<br />

Bij suikers komt in één molecuul zowel een carbonylgroep als een hydroxylgroep voor, waardoor<br />

suikers intramoleculair half-acetalen of –ketalen kunnen vormen. Het feit dat de reactieve groepen<br />

in één molecuul voorkomen heeft ook tot gevolg dat het evenwicht veel gunstiger ligt dan bij andere<br />

acetaalvormingen. Bij de monosachariden ontstaan hierdoor vijf- of zesringen. Als voorbeeld kiezen<br />

Fig. 4.6. Voorbeeld en mechanisme <strong>van</strong> de half-acetaalvorming uit alkohol en aldehyde. Additie-reactie.<br />

O<br />

H 3 C CH 2 OH + C<br />

alkohol<br />

H<br />

OH<br />

CH 2 CH 3 H 3 C CH 2 O C CH 2 CH 3<br />

aldehyde<br />

half-acetaal<br />

H<br />

Katalyse door zuur<br />

H<br />

H H<br />

H H<br />

H H<br />

H + R'OH –H +<br />

R C O R C O + R C + O R C O R<br />

H<br />

C<br />

H<br />

O<br />

R'<br />

O +<br />

H<br />

R'<br />

O<br />

Katalyse door base<br />

H<br />

H<br />

H H<br />

R C O<br />

OH – H 2 O<br />

+ R'–OH H 2 O + – O–R' R C O – R C O + OH –<br />

R'<br />

O<br />

R'<br />

O


58 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

β-D-glucopyranose<br />

D-glucose<br />

α-D-glucopyranose<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

HOH 2 C<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HOH 2 C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O HO C C C C C O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

OH<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

C<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

+<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

α-D-glucopyranose<br />

β-D-glucopyranose<br />

Fig. 4.7. Intramoleculaire halfacetaalvorming bij monosachariden, hier weergegeven bij D-glucose.<br />

Naast de hier weergegeven pyranose-vormen zijn ook twee furanose-vormen mogelijk.<br />

we de cyclisatie (half-acetaalvorming) <strong>van</strong> D-glucose tot een zesring (Fig. 4.7). Deze ringsluiting<br />

brengt een aantal belangrijke veranderingen met zich mee:<br />

1. De aldehyde-groep is direct bij de cyclisatie betrokken; het C-atoom was oorspronkelijk sp2-<br />

gehybridiseerd (vlak) en na de cyclisatie is het sp3-gehybridiseerd (tetraeder).<br />

2. In de ringvorm is C-1 asymmetrisch geworden. Dit koolstofatoom wordt het anomere koolstofatoom<br />

genoemd, en het verschijnsel anomerie (een bijzonder geval <strong>van</strong> epimerie).<br />

Uit de mechanismen <strong>van</strong> de halfacetaalvorming (Fig. 4.6) is direct af te leiden dat de additie <strong>van</strong> de<br />

alkoholgroep aan de vlakke aldehyde-groep kan leiden tot twee spiegelbeeldige stereo-configuraties<br />

<strong>van</strong> het halfacetaalmolecuul. Dit geldt ook voor de halfacetaalvorming bij suikers. De twee anomere<br />

vormen worden met α en β aangeduid. In het voorbeeld <strong>van</strong> Fig. 4.7 leidt dit tot α- en β-D-glucopyranose.<br />

In Fig. 4.8 is de conformatieformule getekend <strong>van</strong> β-D-glucose. Evenals we bij cyclohexaan hebben<br />

gezien, is hier sprake <strong>van</strong> twee typen bindingen aan de ring:<br />

1. Bindingen evenwijdig aan een verticale rotatie-as door het molecuul: de axiale bindingen.<br />

2. Bindingen die vrijwel in het vlak <strong>van</strong> de zesring liggen: de equatoriale bindingen.<br />

Bij de cyclisatie tot een zesring zoals in het hier gegeven voorbeeld, zijn C-1 en C-5 betrokken. De<br />

ring bevat ook een zuurstof-atoom. Het geheel is daardoor structureel verwant met pyran. Bij<br />

cyclisatie tot een vijfring zijn C-1 en C-4 betrokken. Deze ringstructuur is afgeleid te denken <strong>van</strong>


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 59<br />

H<br />

Fig. 4.8. Conformatieformule <strong>van</strong> β-D-glucopyranose; hier<br />

de 4 C 1<br />

-stoel (C-4 linksboven, C-1 rechtsonder). Bij β–Dglucose<br />

zijn alle H-atomen axiaal gebonden en staan alle<br />

OH-groepen <strong>van</strong> de ring equatoriaal.<br />

HO<br />

4<br />

HO<br />

H<br />

3<br />

6<br />

CH 2 OH<br />

5<br />

H<br />

H<br />

2<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

1<br />

OH<br />

furan (Fig. 4.9). De verwantschap met respectievelijk pyran en furan heeft de volgende consequenties<br />

voor de suikernomenclatuur: monosachariden met een zesringvorm worden pyranosen genoemd<br />

en monosachariden met een vijfringvorm worden furanosen genoemd. Merk op dat in β-D-glucose<br />

alle H-atomen axiaal zijn gebonden; omklappen <strong>van</strong> de ene stoelconformatie naar een andere zoals<br />

dat bij cyclohexaan mogelijk is, zal in het geval <strong>van</strong> β-D-glucose relatief veel energie kosten omdat<br />

dan alle OH-groepen axiaal staan. Deze zijn groot vergeleken met H-atomen en zullen dus bij<br />

voorkeur equatoriale posities innemen, waardoor ze zo ver mogelijk <strong>van</strong> elkaar zijn verwijderd.<br />

In principe kan de suikerring ook in een bootvorm voorkomen; deze is 24 kJ/mol minder stabiel. De<br />

zes- en de vijfringen <strong>van</strong> monosachariden zijn niet vlak, zoals de Haworth structuren wellicht<br />

suggereren. In Fig. 4.9 is een aantal gebruikelijke vormen waarmee een bepaald monosacharide kan<br />

worden weergegeven, samengevat.<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H<br />

O<br />

H pyran<br />

HO C H HO C H<br />

H<br />

O<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

OH H<br />

HO<br />

OH<br />

H C OH<br />

H C O<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H OH<br />

'open-keten' vorm Fischer-projectie Haworth structuur pyranose<br />

H<br />

HO<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

O<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H OH<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

C H<br />

H<br />

OH H<br />

H<br />

OH<br />

H OH<br />

4<br />

C 1<br />

-stoel conformatieformule Haworth structuur furanose<br />

furan<br />

O<br />

Fig. 4.9. Formules voor α-D-glucose. Furan en pyran als basis voor de namen <strong>van</strong> monosachariden.


60 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

β-D-furanose β-D-pyranose D-hexose α-D-pyranose α-D-furanose<br />

HO C H<br />

HO C H H C O<br />

H C OH H C OH<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

Bij een willekeurig monosacharide, bijvoorbeeld een<br />

hexose zoals hier afgebeeld, spreken we <strong>van</strong> een D-<br />

vorm als in de Fischer-projectie de OH-groep aan het<br />

hoogst genummerde asymmetrische C-atoom naar<br />

rechts wijst. Dat is hierboven C-5. Hieronder wijst de<br />

OH-groep aan C-5 steeds naar links, dus is het een L-<br />

hexose. Bij de ringvorming ontstaan α- en β-anomeren;<br />

hier zijn de pyranose- en de furanose-vormen weergegeven.<br />

De aanduidingen α- en β- hebben betrekking<br />

op de stand <strong>van</strong> de vetgedrukte C–O-bindingen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> de koolstofketen in de Fischer-projecties.<br />

Zitten ze aan dezelfde kant <strong>van</strong> de koolstofketen, dan<br />

wordt dit α genoemd; als ze aan weerszijden <strong>van</strong> de C-<br />

keten zitten β.<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H C OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

HO C H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

C<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

O<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

O<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

β-L-furanose β-L-pyranose L-hexose α-L-pyranose α-L-furanose<br />

We onderscheiden daarbij de Haworth structuren voor de pyranose- en de furanosevormen, de<br />

conformatie-formule (hier in de 4 C 1<br />

-stoelvorm; let op de analogie met cyclohexaan), en een Fischerprojectie,<br />

waarin de cyclische structuur ook is aangegeven. Bij de laatste formule valt onmiddellijk<br />

op dat de binding tussen C-1 en C-5 via het O-atoom een onnatuurlijke lengte heeft. Een dergelijke<br />

formule is dan ook ver verwijderd <strong>van</strong> de werkelijke driedimensionale vorm <strong>van</strong> een monosacharide.<br />

De ruimtelijke vorm <strong>van</strong> monosacharide-moleculen wordt het dichtst benaderd door de conformatieformules.<br />

De Haworth structuren worden daarnaast ook veel gebruikt.<br />

De OH-groep aan het anomere C-atoom kan, zoals reeds opgemerkt, twee posities innemen die we<br />

aanduiden met α of β. We hebben te maken met een α-anomeer als, bij de D-reeks, de OH-groep<br />

aan C-1 in de Fischerprojectie naar rechts is geprojecteerd (zie de Fischer-projectie <strong>van</strong> α-D-glucopyranose<br />

in Fig. 4.9 en het kader hierboven). Het gebruik <strong>van</strong> verschillende typen formules voor één


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 61<br />

H<br />

HO<br />

4<br />

CH 2 OH<br />

6<br />

5<br />

O<br />

H<br />

OH H<br />

3 2<br />

H OH<br />

H<br />

1<br />

OH<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

C OH<br />

C OH<br />

C H<br />

C OH<br />

C O<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

4<br />

3<br />

H<br />

6<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

5<br />

H<br />

2<br />

OH<br />

O<br />

1<br />

OH<br />

H<br />

Fig. 4.10. Relatie tussen Haworth structuur, conformatie-formule en Fischerprojectie<br />

<strong>van</strong> α-D-glucopyranose.<br />

bepaalde suiker kan aan<strong>van</strong>kelijk verwarrend werken. In Fig. 4.10 is het verband aangegeven tussen<br />

Haworth structuren, Fischer-projecties en conformatieformules.<br />

4.4.2 Mutarotatie<br />

Wanneer zuiver β-D-glucopyranose in oplossing wordt gebracht stelt zich het evenwicht in zoals<br />

weegegeven in Fig. 4.11.<br />

H<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

OH<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

O<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

β-D-glucose (64%), [α] D<br />

= + 19° open-keten vorm (0.02%) α-D-glucose (36%), [α] D<br />

= + 112°<br />

Fig. 4.11. Mutarotatie <strong>van</strong> D-glucose.<br />

De zuivere α-, β- en open-keten vormen hebben een verschillende optische draaiing. Dit wordt<br />

veroorzaakt door de verschillen in de ruimtelijke bouw <strong>van</strong> deze moleculen. Immers, α-D-glucose<br />

heeft in totaal vijf asymmetrische C-atomen evenals β-D-glucose, maar de verschillende symmetrie<br />

aan C-1 (α of β) heeft een verschil in optische draaiing tot gevolg. De open-keten vorm verschilt op<br />

zijn beurt <strong>van</strong> de twee cyclische vormen, omdat hierin slechts vier asymmetrische C-atomen<br />

voorkomen. Gedurende het instellen <strong>van</strong> het evenwicht zien we dat de beginwaarde <strong>van</strong> de draaiing<br />

(+19°, de draaiing wordt aangegeven met [α] D<br />

) geleidelijk verandert naar een constante waarde <strong>van</strong><br />

52.5° zodra het evenwicht is bereikt. De α- en de β-vormen gaan in elkaar over via de open-keten<br />

vorm. Strikt genomen maken ook furanose-vormen deel uit <strong>van</strong> het evenwicht. In dit geval spelen<br />

deze echter geen rol <strong>van</strong> betekenis.<br />

Omdat de verschillende glucose-vormen een normaal chemisch evenwicht vormen bereiken we<br />

dezelfde eindwaarde voor de optische draaiing als we uitgaan <strong>van</strong> zuiver α-D-glucose. Merk ook op<br />

dat het evenwichtsmengsel voor het grootste deel bestaat uit β-D-glucose. Dit wijst op de gunstiger<br />

energiebalans bij de vorming <strong>van</strong> β-D-glucose uit de open-keten structuur. Het α-D-glucose heeft<br />

één axiale OH-groep (aan het anomere C-atoom); deze relatief ongunstige positie heeft dus directe<br />

gevolgen voor de kwantitatieve samenstelling <strong>van</strong> het evenwichtsmengsel.


62 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

4.4.3 Reducerend vermogen <strong>van</strong> een suiker<br />

In Fig. 4.11 is onder meer aangegeven dat het aandeel <strong>van</strong> de open-keten structuur in het geheel <strong>van</strong><br />

het evenwichtsmengsel zeer gering is. Desondanks is deze kleine hoeveelheid <strong>van</strong> de aldehyde-vorm<br />

verantwoordelijk voor het reducerend vermogen <strong>van</strong> een suiker. Dit kan worden aangetoond door<br />

de suikeroplossing te laten reageren met een ammoniakale zilveroplossing (Ag[NH 3<br />

] 2+<br />

), waarbij<br />

metallisch zilver als een zilverspiegel neerslaat.<br />

4.5 GLYCOSIDEN<br />

Half-acetalen kunnen met een tweede molecuul <strong>van</strong> een alkohol, onder afsplitsing <strong>van</strong> een molecuul<br />

water, reageren tot een acetaal. De reactie kan alleen worden gekatalyseerd door zuur. In Fig. 4.12<br />

is deze reactie en het mechanisme er<strong>van</strong> schematisch weergegeven. Monosachariden vertonen deze<br />

reactie ook: de algemene benaming <strong>van</strong> de acetalen die op deze manier worden gevormd is:<br />

glycosiden. Het onderstaande voorbeeld laat de vorming zien <strong>van</strong> α- en β-methylglycosides uit<br />

β-D-glucopyranose en methanol onder invloed <strong>van</strong> zuur (Fig. 4.13). Omdat bij deze reactie glucose<br />

betrokken is, heten de reactieproducten glucosiden.<br />

R<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

H +<br />

–H 2 O<br />

O CH 3 R C O CH 3<br />

+ OH 2<br />

R<br />

H<br />

C<br />

+<br />

R'OH<br />

O CH 3<br />

R<br />

H<br />

C<br />

O CH 3<br />

–H +<br />

R<br />

H<br />

C<br />

O CH 3<br />

R'<br />

+<br />

O<br />

H<br />

OR'<br />

Fig. 4.12. Acetaalvorming door water-afslpitsing uit half-acetaal en alkohol wordt gekatalyseerd door<br />

zuur.<br />

De aldus geïntroduceerde methylgroep wordt het aglycon (‘niet-suiker’ bestanddeel) genoemd. Het<br />

feit dat twee anomere glycosiden worden gevormd is een gevolg <strong>van</strong> het intermediaire carbokation<br />

(zie Fig. 4.12) en niet <strong>van</strong> een evenwichtsinstelling na de vorming <strong>van</strong> glycosiden. Dit laatste is ook<br />

af te leiden uit het ontbreken <strong>van</strong> mutarotatie bij pyranosides en furanosides.<br />

H<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H + / CH 3 OH<br />

OH<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

+<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

OCH 3<br />

H<br />

OCH 3<br />

H<br />

β-D-glucopyranose methyl-α-D-glucopyranose methyl-β-D-glucopyranose<br />

Fig. 4.13. Zuur-gekatalyseerde vorming <strong>van</strong> α- en β-methylglucosides uit β-D-glucose en methanol. Er<br />

ontstaat een mengsel <strong>van</strong> α- en β-vormen omdat het vlakke carbokation (C-1) als intermediair optreedt.


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 63<br />

4.5.1 Disachariden<br />

Disachariden zijn bijzondere glycosiden: in plaats <strong>van</strong> het methanol, zoals in Fig. 4.13, wordt een<br />

ander monosacharide als ‘aglycon’ ingevoerd. We zullen een aantal belangrijke en veel voorkomende<br />

disachariden bespreken:<br />

- sucrose (sacharose, riet- of bietsuiker), ontstaan door koppeling <strong>van</strong> α-D-glucose via een O-brug<br />

met C-2 <strong>van</strong> β-D-fructose en<br />

- maltose, bestaande uit α-D-glucose dat via een 1→4 binding verbonden is met een tweede molecuul<br />

D-glucose (Fig. 4.14).<br />

Er is een opvallend chemisch onderscheid tussen sucrose en maltose. Bij sucrose is de koppeling<br />

tussen de twee monosachariden tot stand gekomen via de koolstofatomen die oorspronkelijk deel<br />

waren <strong>van</strong> de halfacetaalgroepen <strong>van</strong> respectievelijk glucose en fructose, de anomere C–atomen.<br />

Door de glycosidevorming is in dit geval de mogelijkheid tot het vormen <strong>van</strong> een open-keten<br />

structuur geblokkeerd. Dit betekent dat sucrose een niet-reducerend disacharide is, in tegenstelling<br />

H<br />

H<br />

sucrose<br />

O<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

maltose<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

HO<br />

O<br />

O<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H OH H<br />

H OH<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

HOH 2 C 6 O O<br />

O<br />

5<br />

2<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

H HO<br />

OH<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

4 3 1<br />

H OH<br />

H<br />

OH H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

H<br />

OH H<br />

OH H<br />

HO<br />

OH<br />

HO<br />

H OH<br />

H OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

–H 2 O CH 2 OH<br />

H<br />

OH H<br />

OH H<br />

HO<br />

OH<br />

HO<br />

O<br />

H OH<br />

H OH<br />

Fig. 4.14. Structuren <strong>van</strong> sucrose en maltose; de cursieve cijfers geven de nummering<br />

<strong>van</strong> de C-atomen <strong>van</strong> β-D-fructofuranose aan. Maltose is reducerend, sucrose niet.<br />

tot maltose dat nog een intacte halfacetaalgroep<br />

bezit. Een tweede voorbeeld <strong>van</strong> een niet-reducerend<br />

disacharide is het bij insecten zeer belangrijke<br />

trehalose, bestaande uit twee α-D-glucose-residuen,<br />

waar<strong>van</strong> de beide C-1 atomen via een O-<br />

brug zijn verbonden (Fig. 4.15).<br />

In Fig 4.16 zijn nog twee belangrijke natuurlijke<br />

disachariden weergegeven: lactose en cellobiose.<br />

In beide gevallen zijn de monosachariden<br />

verbonden door een β(1→4)-binding.<br />

Zowel lactose als cellobiose bezitten reducerend<br />

vermogen, dankzij de niet-geblokkeerde halfacetaalgroep<br />

<strong>van</strong> een glucose-residu in beide<br />

disachariden. Zodra enkele monosachariden zijn<br />

gekoppeld tot di- of oligo-sachariden ontstaan<br />

nieuwe vragen met betrekking tot de structuur:<br />

Fig. 4.15. Vorming <strong>van</strong> trehalose: twee moleculen<br />

α(1→1') gebonden D-glucose, een niet-reducerend<br />

disacharide.


64 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

Fig. 4.16. Reducerende disachariden:<br />

lactose of β-D-Gal-(1→4)-D-Glc en<br />

cellobiose of: β-D-Glc-(1→4)-D-Glc<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

Glc<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

cellobiose<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

H<br />

Glc<br />

OH<br />

H<br />

HO<br />

Gal<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

H OH<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

lactose<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

Glc<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H,OH<br />

H<br />

OH<br />

H,OH<br />

1. Welke monosachariden zijn aanwezig?<br />

2. Op welke wijze zijn de monosachariden met elkaar verbonden?<br />

3. Welke ringgrootte heeft elk <strong>van</strong> de beide monosachariden?<br />

4. Welke ringconformaties hebben de monosachariden?<br />

5. Heeft een eventueel aanwezig reducerend monosacharide de α- of de β-configuratie?<br />

Door gebruik te maken <strong>van</strong> enkele spectroscopische technieken (in het bijzonder massa-spectrometrie<br />

en kernspin-resonantie spectroscopie–NMR) kan in betrekkelijk korte tijd een gedetailleerd<br />

antwoord op deze vragen worden verkregen. Daarnaast wordt eveneens gebruik gemaakt <strong>van</strong> ‘natte’<br />

chemische analysetechnieken. Een uitvoerige bespreking <strong>van</strong> analysetechnieken moet hier achterwege<br />

blijven.<br />

4.5.2 Polysachariden<br />

In het kader <strong>van</strong> dit inleidende college zullen we enkele natuurlijke polysachariden bespreken, die<br />

uitsluitend uit glucose-eenheden zijn opgebouwd.<br />

1. Zetmeel, een plantaardig polysacharide, bestaat uit twee hoofdcomponenten: het amylose en het<br />

amylopectine. Amylose is het oplosbare deel, en heeft door de vele α(1→4)-bindingen een helixvormige<br />

structuur. Het bekende blauwe complex met jodium ontstaat doordat het jodium wordt<br />

‘inge<strong>van</strong>gen’ in deze helix. Het amylopectine heeft ook voornamelijk α(1→4)-bindingen, maar<br />

vertakt zich gemiddeld na iedere 25 glucose-eenheden via een α(1→6)-binding (Fig. 4.17). Als<br />

hydrolyse-product (disacharide) <strong>van</strong> amylose ontstaat maltose.<br />

2. Glycogeen, het dierlijke zetmeel. Dit lijkt erg veel op het amylopectine, maar is meer vertakt<br />

en het heeft een hogere molmassa.<br />

O HO<br />

amylopectine<br />

H<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

n=250–300<br />

O<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

HO<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

O<br />

α(1→4) vertakking<br />

Fig. 4.17. Structuren <strong>van</strong><br />

O<br />

zetmeelcomponenten; de<br />

α(1→6) vertakking bouwsteen is het<br />

disacharide maltose.<br />

O<br />

O<br />

H<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O<br />

α(1→4) vertakkingen<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

O<br />

O


3. Cellulose is een onvertakt polysacharide <strong>van</strong> plantaardige<br />

oorsprong, opgebouwd uit cellobiose-eenheden die onderling<br />

β(1→4) zijn gebonden. Cellulose wordt niet verteerd<br />

door het menselijk organisme omdat dit geen enzymen bezit<br />

die β(1→4))-bindingen tussen twee Glc-residuen kunnen<br />

hydrolyseren. Katoen bestaat voor 98% uit cellulose;<br />

de langgerekte moleculen (<strong>van</strong>wege de β(1→4)-bindingen)<br />

hebben een vezelachtige structuur tot gevolg.<br />

4.6 GLYCOPROTEÏNEN<br />

Glycoproteïnen zijn belangrijke natuurlijke verbindingen<br />

(voorbeeld: bloedgroepsubstanties) waar covalente bindingen<br />

tussen het eiwitgedeelte en een suikergedeelte in één molecuul<br />

voorkomen. De koppeling tussen die twee delen kan tot stand<br />

zijn gekomen zoals hieronder is weergegeven: tussen de N-<br />

geacetyleerde aminosuiker galactosamine en het aminozuur<br />

serine. De koppeling vindt dan plaats via een O-atoom (Fig.<br />

4.18). Een tweede mogelijkheid is de koppeling via het N-<br />

atoom <strong>van</strong> de amide-groep <strong>van</strong> asparagine (Fig. 4.18) met<br />

N-acetylglucosamine.<br />

4.7 GLYCOLIPIDEN<br />

Vooral in planten en micro-organismen komen<br />

complexe moleculen voor die zowel een polair<br />

suiker- als een a-polair lipid-deel bevatten. Een<br />

voorbeeld is het mono-galactosyl<br />

diacylglycerol (Fig. 4.19). Het is<br />

opgebouwd uit D-galactose, glycerol<br />

en twee vetzuurresiduen.<br />

H<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

OH<br />

4.8 NUCLEÏNEZUREN<br />

Een laatste categorie biologisch<br />

belangrijke glycosiden vormen de<br />

nucleïnezuren. De pentosen β-D-ribose<br />

en 2-deoxy-β-D-ribose (Fig. 4.20) zijn<br />

N-glycosidisch gebonden aan stikstofhoudende<br />

basen, zoals cytosine (zie ook Fig. 3.62). In<br />

nevenstaande figuur zijn de pyranose- en de<br />

furanose-vormen <strong>van</strong> β-D-ribose en 2-deoxy-β-<br />

D-ribose weergegeven.<br />

☞In RNA en DNA komen deze suikers in de<br />

furanose-vorm voor.<br />

H<br />

H<br />

Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 65<br />

H<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

O CH 2<br />

HC<br />

H H 2 C<br />

O<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

H<br />

HO OH H<br />

O<br />

C<br />

C<br />

O<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

NH<br />

C<br />

NH<br />

H<br />

CH 3<br />

HO H<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

NH<br />

H<br />

O<br />

oliezuur<br />

palmitine-zuur<br />

glycerol<br />

GlcNAc-asn<br />

C<br />

O<br />

GalNAc-ser<br />

CH 2<br />

D-galactose<br />

CH 2<br />

NH<br />

CH<br />

NH<br />

CH<br />

C O<br />

CH 3<br />

Fig. 4.18 Structuurelementen <strong>van</strong> glycoproteïnen:<br />

koppeling <strong>van</strong> N-acetylgalactosamine met serine<br />

(GalNAc-ser, O-glycosidische binding) en <strong>van</strong> N-<br />

acetylglucosamine met asparagine (GlcNAc-asn,<br />

N-glycosidische binding).<br />

Fig. 4.19. Een glycolipid. D-galactose is via een<br />

acetaalbinding gebonden aan C-1 <strong>van</strong> glycerol. Aan<br />

C-2 en C-3 <strong>van</strong> glycerol zijn via esterbindingen twee<br />

vetzuren (resp. oliezuur en palmitinezuur)<br />

gebonden.<br />

O<br />

C<br />

C<br />

O<br />

O<br />

Fig. 4.20.<br />

Pyranose- en<br />

furanose-vormen<br />

<strong>van</strong> β-D-ribose en<br />

2-deoxy-β-D-ribose.<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

HOH 2 C<br />

H H OH<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

HOH 2 C<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH OH<br />

OH H<br />

OH<br />

OH H<br />

β-D-ribopyranose 2-deoxy-β-D-ribopyranose β-D-ribofuranose 2-deoxy-β-D-ribofuranose


66 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

4.9 REACTIES VAN MONOSACHARIDEN<br />

4.9.1 Tautomerie<br />

D-glucose vertoont ketoenol<br />

tautomerie. Dit leidt,<br />

onder invloed <strong>van</strong> verdunde<br />

base, tot een mengsel <strong>van</strong><br />

producten. Het geheel<br />

wordt aangeduid, naar de<br />

namen <strong>van</strong> de ontdekkers,<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

met ‘Lobry de Bruyn /<br />

Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-<br />

omlegging. De bijzondere<br />

CH 2 OH<br />

D-glucose<br />

enol-vorm, die hierbij ontstaat<br />

heeft twee hydroxylgroepen en wordt daarom<br />

een ‘enediol’-groep genoemd. Op deze wijze<br />

ontstaat uit D-glucose een mengsel <strong>van</strong> D-glucose,<br />

D-fructose en D-mannose (Fig. 4.21).<br />

4.9.2 Reductie<br />

De carbonylgroep <strong>van</strong> een aldose kan met NaBH 4<br />

,<br />

of door katalytisch hydrogeneren, worden<br />

omgezet in een hydroxylgroep (Fig. 4.22).<br />

Wanneer alle functionele groepen <strong>van</strong> een<br />

monosacharide uitsluitend hydroxylgroepen zijn,<br />

noemen we dit een alditol. Sorbitol is dus een<br />

alditol.<br />

4.9.3 Oxidatie<br />

Onder relatief milde omstandigheden kunnen<br />

aldosen worden geoxideerd tot glyconzuren. Hierbij<br />

wordt de aldehyde-groep omgezet in een<br />

carboxylgroep. Een tweede type oxidatieproducten<br />

ontstaat uit aldosen door oxidatie met<br />

H C OH<br />

OH – HO C H HO C H<br />

+<br />

H C OH H C OH<br />

salpeterzuur (HNO 3<br />

): er worden dizuren gevormd, de glycaarzuren. Een ander, natuurlijk voorkomend,<br />

oxidatieproduct <strong>van</strong> D-glucose is een uronzuur: D-glucuronzuur. Deze reacties en structuren zijn<br />

samengevat in Fig. 4.23.<br />

H<br />

C<br />

C<br />

ene-diol<br />

OH<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

H C O<br />

H<br />

C<br />

D-mannose<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

C<br />

CH 2 OH<br />

D-fructose<br />

Fig. 4.21. Base-gekatalyseerde 'Lobry de Bruyn/<br />

Alberda <strong>van</strong> Ekenstein'-omlegging.<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

D-glucose<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

C<br />

NaBH 4<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

CH 2 OH<br />

C<br />

CH 2 OH<br />

D-glucitol<br />

Fig. 4.22. Reductie <strong>van</strong> D-glucose tot D-glucitol<br />

(sorbitol).<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

COOH<br />

H C O<br />

COOH<br />

H C O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

Br 2<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HNO 3<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H 2 O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H C OH H C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

COOH<br />

COOH<br />

D-glucose<br />

D-gluconzuur<br />

D-mannose D-mannaarzuur D-glucuronzuur<br />

Fig. 4.23. Oxidaties en oxidatie-producten <strong>van</strong> enkele mono-sachariden


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 67<br />

4.10 L-MONOSACHARIDEN<br />

In het voorafgaande zijn voornamelijk suikers aan de orde geweest behorend tot de D-reeks:<br />

monosachariden waar<strong>van</strong> het hoogst genummerde asymmetrische C-atoom in de Fischer-projectie<br />

aan de rechterzijde wordt getekend. De overeenkomstige L-monosachariden zijn het spiegelbeeld<br />

<strong>van</strong> de moleculen <strong>van</strong> de D-reeks. Merk op dat daarmee de configuraties <strong>van</strong> alle asymmetrische<br />

centra veranderen, maar dat aan de α- en β-toekenningen niets verandert. Dat beteken bijvoorbeeld<br />

dat α-D-mannose bij spiegeling overgaat in α-L-mannose. In Fig. 4.24 zijn nog enkele andere<br />

voorbeelden weergegeven.<br />

α-D-glucopyranose α-L-glucopyranose β-D-glucopyranose β-L-glucopyranose<br />

H<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

H<br />

O<br />

HOH 2 C<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

OH<br />

HOH 2 C<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

α-L-glucopyranose<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

HO C H H C OH<br />

H C OH HO C H<br />

HO C H H C OH<br />

H C OH HO C H<br />

H C O O C H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

H OH<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H HO<br />

H<br />

OH<br />

OH H<br />

β-L-glucopyranose<br />

OH<br />

H<br />

β-D-glucopyranose<br />

β-L-glucopyranose<br />

Fig. 4.24. Relatie tussen D- en L-monosachariden; een stippellijn geeft een spiegelvlak aan.


68 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

Zelfstudie 4<br />

1. Beschrijf de ruimtelijke situatie aan C-1 <strong>van</strong> β-D-glucopyranose volgens de CIP-nomenclatuur.<br />

2. a) Geef de open-keten formule (Fischer-projectie) <strong>van</strong> D-galactose.<br />

b) Met welke hexosen is D-galactose epimeer (formules en zo mogelijk namen).<br />

c) Geef de formule (in Haworth structuur) <strong>van</strong> een reducerend disacharide waar<strong>van</strong> D-galactose<br />

één <strong>van</strong> de bouwstenen is.<br />

d) Geef de vergelijking <strong>van</strong> de redox-reactie waarmee men het reducerend vermogen <strong>van</strong> een<br />

willekeurige aldose kan aantonen.<br />

3. Welke <strong>van</strong> de onderstaande Fischerprojecties A, B of C komt overeen met die <strong>van</strong> D-mannose?<br />

(A) (B) (C)<br />

H C O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

4. Via welke tetrosen (geen namen, alleen Fischer-projecties) en pentosen kan men D-galactose uit<br />

D-glyceraldehyde bereiden?<br />

5. Men lost zuiver β-D-fructopyranose in water op. Daarop stelt zich een evenwicht in tussen<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> D-fructose. Men kan dit waarnemen door in een polarimeter de optische<br />

draaiing te volgen. Deze wordt constant zodra het evenwicht zich heeft ingesteld. Geef een<br />

compleet (dat wil zeggen: open-keten structuren, pyranose- en furanosevormen) overzicht <strong>van</strong> het<br />

mutarotatie-evenwicht <strong>van</strong> D-fructose.<br />

6. a) Geef de Haworth-formule <strong>van</strong> β-L-mannose.<br />

b) Wat gebeurt er als α-D-mannose in verdunde base wordt opgelost? Gebruik Fischer-projecties<br />

om dit proces te beschrijven.<br />

c) Wat gebeurt er als we in plaats <strong>van</strong> het α-D-mannose achtereenvolgens D-ribose en 2-deoxy-Dribose<br />

in verdunde loog oplossen? Maak, evenals bij b), gebruik <strong>van</strong> Fischer-projecties.<br />

7. Zuiver α-D-glucose laat men in zuur milieu met methanol reageren. Er ontstaat een mengsel <strong>van</strong><br />

twee methylglucopyranosiden. Verklaar dit.<br />

8. Van een pentose C 5<br />

H 10<br />

O 5<br />

zijn de volgende gegevens bekend:<br />

1. Bevat vier hydroxy-groepen en een aldehyde-groep.<br />

2. Behoort tot de D-reeks.<br />

3. Niet identiek met D-ribose.<br />

4. Bij oxidatie ontstaat een trihydroxypentaandizuur dat niet optisch actief is.<br />

a) Wat betekent de uitdrukking: een suiker behoort tot de D-reeks?<br />

b) Welke structuur leidt U af voor de bovengenoemde pentose?<br />

Motiveer uw voorstel.<br />

c) Geef de formule <strong>van</strong> deze pentose in een vijfring-structuur (Haworth-furanose).<br />

d) Uit welke tetrose kan deze pentose worden gesynthetiseerd? In welke stappen verloopt een<br />

dergelijke synthese? Maak gebruik <strong>van</strong> Fischer-projecties bij het formuleren <strong>van</strong> uw antwoord.


Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN 69<br />

9. Geef de structuurformule <strong>van</strong> een disacharide bestaande uit β-D-galacto-pyranose dat een (1→6)-<br />

binding heeft met α-D-glucofuranose. Maak gebruik <strong>van</strong> Haworth structuren. Heeft dit disacharide<br />

reducerende eigenschappen?<br />

10. Uit welke polysachariden ontstaan respectievelijk maltose en cellobiose als hydrolyseproducten?<br />

Geef duidelijk aan welke structuurverschillen tussen maltose en cellobiose verantwoordelijk zijn<br />

voor de verschillen in ruimtelijke bouw <strong>van</strong> de overeenkomstige polysachariden.


70 Organische Chemie – Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

Verworven vaardigheden Hoofdstuk 4 KOOLHYDRATEN<br />

1. Structuren (Haworth-, conformatie-, en open-ketenprojecties) <strong>van</strong> D-Glc, D-Fru, D-man en D-Gal<br />

(Fig. 4.5) en D-Rib (Fig. 4.20) kennen<br />

2. Mechanisme ketenverlenging <strong>van</strong> willekeurige aldose begrijpen<br />

3. Kunnen tekenen <strong>van</strong> half-acetaalvormen uitgaande <strong>van</strong> open-ketenstructuren en omgekeerd.<br />

4. Betekenis <strong>van</strong> halfacetaalvorming en acetaalvorming bij monosachariden uitleggen<br />

5. Begrippen anomeer C-atoom, mutarotatie, glycosidevorming, reducerend vermogen begrijpen<br />

6. Betekenis α- en β(1→4)-bindingen in natuurlijke glucose-polymeren uitleggen<br />

7. Kenmerken <strong>van</strong> O- en N-glycosidische binding in glycoproteïnen en nucleïnezuren kennen<br />

8. Betekenis tautomerie <strong>van</strong> monosachariden uitleggen<br />

9. Alle gebruikelijke structuurweergaven (Haworth-, conformatie-, en open-ketenprojecties) hanteren<br />

in spiegelbeeldoperaties<br />

Literatuur:<br />

P.Y. Bruice, Organic Chemistry, 4 th edition, hfstk 22; beschikbaar in studielandschap


Hoofdstuk 5 LIPIDEN 71<br />

Hoofdstuk 5<br />

LIPIDEN<br />

5.1 INLEIDING<br />

De lipiden vormen een complexe groep <strong>van</strong> verbindingen waarin we, in tegenstelling tot de eiwitten,<br />

koolhydraten en nucleïnezuren, geen duidelijke chemische basisbouwstenen kunnen onderscheiden.<br />

Welke zijn de algemene kenmerken <strong>van</strong> een lipid? Een groot deel <strong>van</strong> de functies en eigenschappen<br />

<strong>van</strong> lipiden komt aan de orde in het Biochemie-onderdeel. Over structuur <strong>van</strong> triacylglycerolen en<br />

fosfolipiden volgen hier alleen enkele samenvattende opmerkingen (t/m § 5.3)<br />

Vrij algemeen wordt het gedrag ten opzichte <strong>van</strong> bepaalde oplosmiddelen als criterium gehanteerd:<br />

een lipid is slecht oplosbaar in water en goed oplosbaar in CHCl 3<br />

(chloroform), CH 3<br />

CH 2<br />

OCH 2<br />

CH 3<br />

(diethylether) en hexaan. Lipiden zijn dus in het algemeen hydrofoob, een eigenschap die veroorzaakt<br />

wordt door de aanwezigheid <strong>van</strong><br />

O<br />

glycerol<br />

zeep<br />

relatief grote koolwaterstoffragmenten<br />

in lipidmoleculen. O H 2 C O C R<br />

H 2 C OH R-COONa<br />

Enkele biologisch belangrijke<br />

klassen <strong>van</strong> lipid-<br />

3 NaOH<br />

R' C O CH O<br />

HO CH + R'-COONa<br />

verbindingen, zoals de<br />

fosfolipiden, hebben echter naast<br />

een hydrofoob gedeelte ook een<br />

H 2 C<br />

hydrofiel molecuuldeel.<br />

Een eerste, grove, indeling kunnen we maken door te onderscheiden: verzeepbare en onverzeepbare<br />

lipiden. De term “verzeepbaar” is ontleend aan het gedrag <strong>van</strong> bijvoorbeeld triacylglycerolen bij<br />

behandeling met base. Een dergelijke hydrolyse in basisch milieu levert glycerol en zeep op (Fig.<br />

5.1). Tot de klasse der onverzeepbare lipiden behoren:<br />

- terpenen<br />

- steroïden (w.o. cholesterol)<br />

- prostaglandines, leukotriënen, thromboxanen<br />

- koolwaterstoffen uit de cuticula <strong>van</strong> planten<br />

(wassen). Ook hieruit blijkt dat de onderverdeling<br />

<strong>van</strong> lipiden veelal gebeurt op grond <strong>van</strong><br />

een enkele chemische (verzeepbaarheid) of<br />

fysische (oplosbaarheid) eigenschap. De verschillende<br />

klassen <strong>van</strong> lipiden hebben dan ook<br />

geheel verschillende (bio-)chemische eigenschappen<br />

en biologische functies.<br />

O<br />

Fig. 5.1 Hydrolyse (verzeping) <strong>van</strong> een triacylglycerol.<br />

CH 3 (CH) 16<br />

O<br />

C<br />

O<br />

H 2 C<br />

H 2 C<br />

CH<br />

Fig. 5.2. Triacylglycerol (oude naam: triglyceride):<br />

estervorming tussen vetzuur (hier: stearinezuur)<br />

en glycerol.<br />

O<br />

O<br />

O<br />

C<br />

O<br />

C<br />

R"-COONa<br />

(CH 2 ) 16 CH 3<br />

(CH 2 ) 16 CH 3<br />

5.2 TRIACYLGLYCEROLEN<br />

Een vet (of de bij kamertemperatuur vloeibare variant: olie) kan algemeen worden geformuleerd als<br />

een ester <strong>van</strong> glycerol en vetzuren (Fig. 5.2).<br />

C<br />

R"<br />

H 2 C<br />

OH


72 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />

O<br />

Fosfatidyl-choline (PC)<br />

O<br />

O H 2 C O C (CH 2 ) 16 CH 3<br />

CH 3 (CH) 16 C O CH<br />

H 2 C OH<br />

O<br />

H 2 C O C (CH 2 ) 16 CH 3<br />

HO CH<br />

H 2 C OH<br />

Fig. 5.3 Een di- en een mono-acylglycerol.<br />

O H 2 C O C R<br />

R' C O CH O<br />

H 2 C O P<br />

+<br />

OCH 2 CH 2 N(CH 3 ) 3<br />

OH<br />

Fosfatidyl-ethanolamine (PE) O<br />

O H 2 C O C R<br />

R' C O CH O<br />

H 2 C O P<br />

+<br />

OCH 2 CH 2 NH 3<br />

Als intermediairen komen in het lipidenmetabolisme<br />

ook voor mono-acyl glycerolen en diacylglycerolen<br />

(Fig. 5.3). Wassen zijn esters <strong>van</strong> langketen-vetzuren<br />

Fosfatidyl-serine (PS)<br />

O<br />

en langketen-alkoholen; ze zijn zeer a-<br />

polair, hydrofoob en chemisch inert. Men treft ze aan in<br />

de cuticula <strong>van</strong> planten.<br />

R' C O<br />

5.3 FOSFOLIPIDEN<br />

Wanneer in glycerol één <strong>van</strong> de primaire OHgroepen<br />

en de secundaire OH-groep reageren met<br />

een vetzuur, en de overblijvende OH-groep met<br />

fosforzuur, ontstaat een fosfatidezuur (Fig. 5.4).<br />

Het voorvoegsel “sn” betekent “stereospecific<br />

numbering”: in de projectieformule staat de<br />

secundaire OH-groep naar links geprojecteerd.<br />

Zodra aan C-2 <strong>van</strong> glycerol twee verschillende<br />

groepen zijn gebonden is C-2 asymmetrisch. C-2<br />

<strong>van</strong> glycerol wordt daarom een pro-chiraal C<br />

atoom genoemd. Het fosforzuur in een<br />

fosfatidezuur heeft nog twee OH-groepen.<br />

Eén daar<strong>van</strong> kan veresterd<br />

zijn met een tweede alkohol;<br />

O H 2 C O<br />

de andere is geïoni-<br />

seerd.<br />

De fosforzuurgroep in het<br />

fosfatidezuur kan door<br />

reactie met andere OHgroepen<br />

een tweede esterbinding<br />

vormen. Dit leidt<br />

tot de vorming <strong>van</strong> enkele<br />

biologisch belangrijke<br />

fosfolipiden. Hieronder<br />

R' C<br />

H 2 C<br />

O CH<br />

OH<br />

zijn de belangrijkste fosfolipidespecies<br />

HO CH O<br />

samen-<br />

gevat(Fig. 5.5):<br />

1. Fosfatidylcholine (PC)<br />

bestaat uit de fosfatidezuurrest<br />

en choline, dat<br />

H 2 C O P<br />

OH<br />

OH<br />

sn-glycerol-3-fosforzuur<br />

Fosfatidyl-inositol (PI)<br />

CH 3 (CH) 16<br />

Fig. 5.4 Vorming <strong>van</strong> een fosfatidezuur<br />

O<br />

C<br />

O<br />

H 2 C O P<br />

OH<br />

H<br />

HO<br />

R<br />

O<br />

OH<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

CH 2<br />

CH<br />

OH<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

C<br />

H<br />

H 2 C<br />

CH<br />

fosfatidezuur<br />

O<br />

H 2 C<br />

H 2 C<br />

O<br />

CH<br />

OH<br />

O<br />

C<br />

O<br />

+<br />

H 2 C O P OCH 2 CHNH 3<br />

O<br />

O<br />

P<br />

CH 2 O P<br />

OH<br />

Difosfosfatidyl-glycerol<br />

(Cardiolipin)<br />

O<br />

OH<br />

Fig. 5.5. Fosfolipiden met verschillende polaire groepen.<br />

OH<br />

O<br />

O<br />

O<br />

C<br />

R<br />

O CH 2<br />

O<br />

O<br />

P<br />

OH<br />

COO -<br />

H 2 C O C<br />

HC O C R"<br />

CH 2<br />

(CH 2 ) 16 CH 3<br />

OH<br />

O<br />

O<br />

O<br />

H 2 C O C<br />

R<br />

HC O C R"<br />

O<br />

R


een quaternair N-atoom bevat. Hierdoor krijgt<br />

het molecuul als geheel een meer polair karakter.<br />

De oude naam voor dit type verbinding<br />

is lecithine.<br />

2. Fosfatidylserine (PS) bevat een serine-residu,<br />

waar<strong>van</strong> de OH-groep heeft gereageerd met<br />

de fosforzuurgroep <strong>van</strong> het fosfatidezuur.<br />

3. Fosfatidylethanolamine (PE). Dit bevat als polaire<br />

groep het ethanolamine. Fosfatidylethanolamine<br />

en fosfatidylserine worden ook (nog)<br />

wel cephalines genoemd.<br />

4. Fosfatidyl-inositol (PI) bevat het myo-inositol.<br />

Inositolen kunnen optisch actief zijn door de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> 6 asymmetrische C-atomen.<br />

Is myo-inositol optisch actief?<br />

5. Cardiolipin is de oude naam voor het difosfatidylglycerol.<br />

Hoofdstuk 5 LIPIDEN 73<br />

COOH<br />

Tetradecaanzuur of myristinezuur (14:0)<br />

COOH<br />

Hexadecaanzuur of palmitinezuur (16:0)<br />

COOH<br />

Octadecaanzuur of stearinezuur (18:0)<br />

COOH<br />

9Z-octadeceenzuur of oliezuur (18:1∆9Z)<br />

COOH<br />

5.4 VETZUREN<br />

De lange koolwaterstofketens <strong>van</strong> de vetzuren<br />

worden in het organisme stap voor stap<br />

opgebouwd uit eenheden <strong>van</strong> twee C-atomen.<br />

Daaruit vloeit voort dat de meeste in de natuur<br />

voorkomende vetzuren een even aantal C-atomen<br />

hebben in een onvertakte keten. Hieronder zijn de<br />

belangrijkste verzadigde en onverzadigde<br />

weergegeven. De termen ‘verzadigd’ en ‘onverzadigd’<br />

hebben dezelfde betekenis als bij alkanen<br />

en alkenen: de onverzadigde kunnen in principe<br />

nog waterstof opnemen.<br />

Een biologisch belangrijk structuurkenmerk <strong>van</strong><br />

de onverzadigde vetzuren is dat alle erin voorkomende<br />

dubbele bindingen de Z(cis)-configuratie<br />

hebben.<br />

Vrije vetzuren komen als zodanig in levende orga-<br />

9Z,12Z-octadecadieenzuur (linolzuur; 18:2∆9Z,12Z)<br />

COOH<br />

9Z,12Z,15Z-octadecatrieenzuur (α-linoleenzuur; 18:3∆9Z,12Z,15Z)<br />

COOH<br />

6Z,9Z,12Z-octadecatrieenzuur (γ-linoleenzuur; 18:3∆6Z,9Z,12Z)<br />

COOH<br />

5Z,8Z,11Z,14Z-eicosatetraeenzuur (arachidonzuur; 20:4∆5Z,8Z,11Z,14Z)<br />

Fig. 5.6. Enkele natuurlijk voorkomende vetzuren.<br />

nismen slechts in kleine hoeveelheden voor. Verreweg het grootste deel is veresterd in triacylglycerolen<br />

en fosfolipiden. Daarbij is een opmerkelijke voorkeur geconstateerd <strong>van</strong> de onverzadigde vetzuren<br />

voor C-2 <strong>van</strong> het glycerol.<br />

Linolzuur en arachidonzuur zijn zogenaamde essentiële vetzuren. Evenals bij de aminozuren wordt<br />

met de term ‘essentieel’ aangeduid dat een bepaald organisme niet in staat is dit vetzuur zelf te<br />

synthetiseren, terwijl het onmisbaar voor het betreffende organisme is. Een dergelijk essentieel<br />

vetzuur moet dus met de voeding worden opgenomen. De in Fig. 5.6 genoemde onverzadigde<br />

vetzuren komen in grote concentraties voor in bepaalde plantenzaden, granen en peulvruchten. Het<br />

dierlijk organisme is dus niet in staat dit type vetzuren zelf geheel (‘de novo’) te synthetiseren, maar<br />

het kan wel bepaalde modificaties zelf aanbrengen. Zo kan uit het linolzuur (18 C-atomen, 2 dubbele<br />

bindingen) onder invloed <strong>van</strong> enzymen het arachidonzuur worden gemaakt (20 C-atomen, 4 dubbele<br />

bindingen). De aanwezigheid <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren in fosfolipiden heeft een grote invloed op<br />

hun ruimtelijke structuur. Dit is op zijn beurt weer <strong>van</strong> belang voor de architectuur <strong>van</strong> biologische<br />

membranen. De aanwezigheid <strong>van</strong> een Z-dubbele binding veroorzaakt een ‘knik’ in de vetzuurconformatie.


74 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />

5.5 STRUCTUUR VAN ONVERZADIGDE VETZUREN<br />

De belangrijkste informatie die een structuuranalyse <strong>van</strong> een onverzadigd vetzuur moet opleveren<br />

heeft <strong>van</strong>zelfsprekend betrekking op de dubbele binding(en):<br />

- het aantal dubbele bindingen<br />

- de configuratie (Z/cis of E/trans)<br />

- de plaats in de keten.<br />

Het aantal en de configuratie zijn het eenvoudigst<br />

te bepalen met spectroscopische technieken.<br />

De plaats <strong>van</strong> de dubbele binding in<br />

een vetzuurketen kan gemakkelijk worden<br />

bepaald langs chemische weg. Daar bij ondergaat<br />

het vetzuur een ozon-behandeling (Fig.<br />

5.7); ozon reageert dan eerst met de dubbele<br />

binding tot een ozonide.<br />

Dit wordt vervolgens behandeld met permierezuur,<br />

hetgeen per dubbele binding twee<br />

brokstukken oplevert met een nieuwe carboxylgroep.<br />

Deze nieuwgevormde carbonzuren<br />

kunnen langs chromatografische weg snel<br />

worden geanalyseerd naar aard en hoeveelheid.<br />

Wanneer in een vetzuur meer dan één dubbele<br />

binding voorkomt ontstaan overeenkomstig<br />

meer brokstukken. Uit 1 mol linolzuur ontstaat:<br />

- 1 mol hexaanzuur<br />

- 1 mol propaandizuur<br />

- 1 mol nonaandizuur.<br />

permierezuur<br />

Bij de analyse wordt het propaandizuur (malonzuur) niet als<br />

zodanig aangetroffen omdat het ontleedt. Dit is een algemeen<br />

kenmerk <strong>van</strong> β-ketozuren. Dit type verbindingen kan gemakkelijk<br />

een zodanige conformatie aannemen dat een intramoleculaire<br />

H-brug wordt gevormd en CO 2<br />

wordt afgesplitst (Fig. 5.8). Na de<br />

CO 2<br />

-afsplitsing ontstaat in eerste instantie een enol in evenwicht<br />

met een ketoverbinding. Uitgaande <strong>van</strong> malonzuur (propaandizuur,<br />

HOOC-CH 2<br />

-COOH, ) ontstaat langs deze weg dus CO 2<br />

en azijnzuur<br />

(CH 3<br />

COOH).<br />

5.6 BIO-CONVERSIES VAN ONVERZADIGDE VETZUREN –<br />

EICOSANOÏDEN<br />

Poly-onverzadigde vetzuren, zoals linolzuur en linoleenzuur (niet<br />

oliezuur; dit heeft slechts één dubbele binding en is dus monoonverzadigd)<br />

zijn voor de mens essentiële vetzuren. Hiermee<br />

wordt aangegeven, dat deze stoffen onontbeerlijk zijn voor het<br />

menselijk organisme. Dit is niet in staat dit type vetzuren zelf te<br />

bio-synthetiseren; ze moeten dus met de voeding worden opgenomen.<br />

Als ze in voldoende mate in het organisme aanwezig zijn<br />

O 3<br />

(ozon)<br />

+ H 2 O 2<br />

O<br />

OH H C<br />

– H 2 O<br />

+ H 2 O<br />

CO 2 +<br />

OH<br />

α<br />

CH 2 C<br />

O<br />

C<br />

CH 2<br />

worden ze onder invloed <strong>van</strong> enzymen omgezet in o.a. prostaglandines en leukotriënen. Deze<br />

verbindingen behoren tor de groep <strong>van</strong> endogene, fysiologisch actieve stoffen die autocoïden<br />

worden genoemd. Ze zijn actief in dezelfde concentraties als hormonen. In afwijking <strong>van</strong> ‘gewone’<br />

hormonen vindt de biosynthese <strong>van</strong> autocoïden plaats daar waar ook hun fysiologische activiteit zich<br />

afspeelt. Tot de groep <strong>van</strong> autocoïden behoren verder o.m.: histamine en serotonine.<br />

R<br />

R<br />

O<br />

C<br />

β<br />

O<br />

C<br />

H<br />

OH<br />

O<br />

O<br />

R C CH 2<br />

R<br />

O<br />

C<br />

ozonide<br />

R CH CH R' +<br />

R CH<br />

H<br />

O<br />

C<br />

R<br />

O<br />

C<br />

OH + R' C<br />

Fig. 5.7. Bepaling <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> een dubbele<br />

binding in een onverzadigd vetzuur.<br />

O<br />

O<br />

OH<br />

Permierezuur (HCOOOH) is een mengsel <strong>van</strong> waterstofperoxide<br />

(H 2<br />

O 2<br />

) en mierezuur (HCOOH)<br />

O<br />

O<br />

CH<br />

CH 3<br />

OOH<br />

Fig.5.8. Ontleding <strong>van</strong> een<br />

β-ketozuur tot CO 2<br />

en een<br />

methylketon.<br />

R'


Hoofdstuk 5 LIPIDEN 75<br />

5.6.1 Leukotrieen-biosynthese<br />

Leukotriënen vormen samen met de prostaglandines, de lipoxines en de thromboxanen een<br />

betrekkelijk recent gekarakteriseerde groep <strong>van</strong> verbindingen. De meeste natuurlijk voorkomende<br />

vertegenwoordigers zijn afgeleid <strong>van</strong> C-20 vetzuren, zoals arachidonzuur. Vandaar de algemene<br />

benaming eicosanoïden. Als voorbeelden bespreken we hier het principe <strong>van</strong> de biosynthese <strong>van</strong><br />

twee vertegenwoordigers <strong>van</strong> deze groep, namelijk leukotrieen B 4<br />

(afgekort tot LTB 4<br />

) en prostaglandine<br />

G 2<br />

. De biosynthese <strong>van</strong> LTB 4<br />

vindt plaats in drie stappen. Bij ieder <strong>van</strong> deze stappen is een enzym<br />

betrokken (Fig. 5.9).<br />

Stap 1. In de eerste stap wordt arachidonzuur of eicosatetraeenzuur (afkorting ETE) onder invloed<br />

<strong>van</strong> het enzym lipoxygenase omgezet tot 5S-hydroperoxy-eicosatetraeenzuur (afgekort tot<br />

5S-HPETE). Uitgangsstof en product <strong>van</strong> deze stap vertonen twee belangrijke structuurverschillen:<br />

a) Door het enzym is één H-atoom <strong>van</strong> C-7 verwijderd, waardoor de dubbele binding tussen C-5<br />

en C-6 <strong>van</strong> ETE een plaats is opgeschoven. Daarbij is de geometrie <strong>van</strong> cis (Z) in trans (E)<br />

overgegaan.<br />

b) Er heeft additie plaats gevonden <strong>van</strong> een molecuul atmosferische zuurstof aan C-5, en wel op<br />

een stereospecifieke manier: C-5 heeft de S-configuratie. Het bij a) verwijderde H-atoom wordt<br />

op zijn beurt weer aan de zuurstof gehecht, wat 5S-HPETE oplevert.<br />

5S-HPETE is een hydroperoxide en dus, net als de meeste andere organische peroxiden, zeer reactief.<br />

Het ligt voor de hand dat in een levend organisme vorming en omzetting <strong>van</strong> dergelijke verbindingen<br />

strikt gereguleerd zijn. Deze biosynthese is voor het eerst aangetoond in een subfractie <strong>van</strong> leukocyten:<br />

de granulocyten.<br />

Stap 2. In intacte granulocyten wordt stap 1 onmiddellijk gevolgd door stap 2: de dehydratatie <strong>van</strong><br />

5S-HPETE tot een epoxy-verbinding, het leukotrieen A 4<br />

. Het molecuul H 2<br />

O dat aan 5S-HPETE<br />

wordt onttrokken is opgebouwd uit een H-atoom dat door lipoxygenase —lipoxygenase katalyseert<br />

dus zowel stap 1 als stap 2 — <strong>van</strong> C-10 wordt afgesplitst, en uit een OH-radicaal dat afkomstig is <strong>van</strong><br />

de OOH-groep aan C-5. Twee dubbele bindingen schuiven hierdoor weer een C-atoom op. De eerstvoorkomende<br />

dubbele binding in LTA 4<br />

zit dus aan C-7, is 5S-HPETE aan C-6 en in het oorspronkelijke<br />

ETE aan C-5.<br />

☞Merk op dat in LTA 4<br />

de eerste drie dubbele bindingen geconjugeerd zijn, hun p-orbitalen kunnen<br />

dus overlappen. Dit structuurelement heeft een belangrijke rol gespeeld bij de naamgeving: het<br />

‘trieen’ in ‘leukotrieen’ heeft betrekking op het karakteristieke drietal geconjugeerde dubbele<br />

bindingen, zoals we dat in LTA 4<br />

aantreffen. De term ‘leuko’ is gekozen omdat de omzetting voor<br />

het eerst werd geconstateerd bij een bepaald type leukocyten. Het cijfer 4 geeft het totale aantal<br />

dubbele bindingen in het product aan. De letter A in LTA 4<br />

duidt het eerste goed gedefinieerde<br />

intermediair aan.<br />

☞In de stappen 1 en 2 is sprake <strong>van</strong> een H-atoom en een OH-radicaal: we hebben hier dus te maken<br />

met enzymatische radicaalreacties.<br />

Stap 3. Deze laatste stap is in zekere zin het omgekeerde <strong>van</strong> stap 2: er vindt hydratatie plaats, onder<br />

invloed <strong>van</strong> een epoxide-hydrolase. Het H 2<br />

O-molecuul valt aan op de epoxy-groep aan C-5 en C-6.<br />

Daarbij gaat de binding tussen C-6 en het O-atoom open. Eén H-atoom <strong>van</strong> het aanvallende H 2<br />

O<br />

addeert hieraan, zodat op C-5 een 5S-OH komt te zitten. Het ontstane ongepaarde elektron op C-6<br />

zorgt ervoor dat de drie geconjugeerde dubbele bindingen weer één plaats terug gaan, waardoor op<br />

C-12 een koolstofradicaal ontstaat. Hieraan addeert tenslotte het OH-radicaal dat nog resteerde na<br />

het vertrek <strong>van</strong> het H-atoom. Ook deze reactie blijkt stereospecifiek te verlopen: C-12 heeft de<br />

R-configuratie. Het eindproduct is het leukotrieen B 4<br />

(LTB 4<br />

).<br />

☞LTB 4<br />

speelt een chemotactische rol bij ontstekingsreacties: tijdens de ontsteking op een bepaalde<br />

plek in het weefsel wordt lokaal een kleine hoeveelheid LTB 4<br />

gesynthetiseerd. Ditwordt<br />

‘waargenomen’ door andere leukocyten, die zich hierop naar de plaats des onheils bewegen om<br />

behulpzaam te zijn bij het opruimen <strong>van</strong> de oorzaak <strong>van</strong> de ontsteking. Het verschijnsel dat bepaalde<br />

deeltjes (hier: leukocyten) zich bewegen op geleide <strong>van</strong> de concentratiegradiënt <strong>van</strong> een<br />

bepaalde stof (hier: LTB 4<br />

) wordt chemotaxis genoemd.


76 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />

9 8<br />

11 12<br />

9 8<br />

7<br />

13<br />

7<br />

•<br />

6 5<br />

14 15<br />

H-abstractie <strong>van</strong> C-7;<br />

levert radicaal op C-7<br />

6<br />

5<br />

COOH<br />

arachidonzuur, ETE<br />

COOH<br />

LTB 4 ; alleen de O <strong>van</strong> C-5 komt <strong>van</strong> moleculaire zuurstof;<br />

die <strong>van</strong> C-12 komt <strong>van</strong> H 2 O. Merk op dat bij het terugschuiven<br />

<strong>van</strong> de dubbele bindingen de geometrie weer is veranderd,<br />

alleen die <strong>van</strong> 14—15 is ook nu onveranderd gebleven.<br />

De configuratie <strong>van</strong> de chirale centra is 5S en 12R; er zijn<br />

twee Z en twee E dubbele bindingen.<br />

14<br />

H<br />

12<br />

Z<br />

OH<br />

10<br />

E<br />

11<br />

E<br />

9<br />

8<br />

Z<br />

H<br />

7 6<br />

5<br />

OH<br />

COOH<br />

11 12<br />

9 8<br />

13<br />

7<br />

14<br />

15<br />

Conjugatie dubbele<br />

bindingen; radicaal op C-5<br />

6 5<br />

•<br />

COOH<br />

15<br />

Het H-atoom <strong>van</strong> het aanvallende<br />

H 2 O-molekuul gaat naar het O-atoom<br />

<strong>van</strong> de epoxyring; het OH-radicaal <strong>van</strong><br />

het H 2 O-molekuul combineert met het<br />

C-12-radicaal<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14 15<br />

Additie <strong>van</strong> een molekuul O 2<br />

levert een peroxy-radicaal op aan C-5<br />

12<br />

11<br />

10<br />

• O<br />

9 7 • 5<br />

8 6<br />

COOH<br />

9<br />

10<br />

8<br />

11 12<br />

7<br />

13<br />

H<br />

6<br />

14<br />

5<br />

15<br />

O–O•<br />

COOH<br />

Na terugkomst <strong>van</strong> het H-atoom<br />

is een hydroperoxide ontstaan:<br />

5S-HPETE, het eerste tussenproduct<br />

12<br />

11<br />

Z<br />

14<br />

Z<br />

E<br />

10<br />

15<br />

Bij de rehydratatie gaat de epoxyring open.<br />

Daardoor veschuiven de bovenste 3 dubbele<br />

banden en ontstaat op C-12 een radicaal<br />

9<br />

E<br />

8<br />

7<br />

O<br />

6<br />

5<br />

COOH<br />

H<br />

H<br />

10<br />

9 8<br />

11<br />

12<br />

7<br />

13<br />

H<br />

6 5<br />

14 15<br />

O–OH<br />

COOH<br />

Vorming <strong>van</strong> de epoxy-ring leidt tot het<br />

tweede tussenproduct: LTA 4 ; de structuur is<br />

anders getekend om de geometrie <strong>van</strong> de<br />

dubbele bindingen goed te kunnen weergeven<br />

Dehydratatie: een H-atoom (H R )wordt<br />

stereospecifiek <strong>van</strong> C-10 afgesplitst; dit<br />

geeft samen met een OH-radicaal <strong>van</strong> de<br />

OOH-groep <strong>van</strong> C-5 een molecule H 2 O.<br />

Merk op dat door de radicaalvorming op C-10<br />

twee dubbele banden opschuiven; beide<br />

krijgen dan de E (trans)-configuratie. Dit leidt<br />

tot een ongepaard elektron op C-6.<br />

H<br />

9<br />

10<br />

8<br />

11 12<br />

7<br />

13<br />

H<br />

6<br />

•<br />

14<br />

5<br />

15<br />

O•<br />

COOH<br />

Fig. 5.9. Enkele belangrijke stappen <strong>van</strong> de biosynthese <strong>van</strong> leukotrieen B 4<br />

; structuren tussen vierkante<br />

haken [ ] zijn slechts toegevoegd ter verduidelijking. Twee enzymen spelen hier een sleutelrol, namelijk<br />

lipoxygenase bij de synthese <strong>van</strong> zowel het 5S-HPETE als het LTA 4<br />

, en epoxide hydrolase bij de<br />

hydratatie <strong>van</strong> LTA 4<br />

tot LTB 4<br />

.<br />

5.6.2 Biosynthese <strong>van</strong> prostaglandines<br />

De biosyntheseroute <strong>van</strong> prostaglandines is verwant aan die <strong>van</strong> leukotriënen, maar vertoont enkele<br />

belangrijke verschillen (Fig. 5.10). Ook hier is het substraat arachidonzuur. In de eerste stap wordt<br />

op principieel dezelfde wijze als bij de LT-synthese een H-atoom <strong>van</strong> het substraat afgesplitst, in dit<br />

geval <strong>van</strong> C-13. Daarmee bevindt zich aan<strong>van</strong>kelijk op C-13 een ongepaard elektron. Door een


Hoofdstuk 5 LIPIDEN 77<br />

energetisch voordelige ladingsverschuiving<br />

9 8<br />

vindt conjugatie <strong>van</strong> twee dubbele bindingen<br />

COOH<br />

plaats, hetgeen het ongepaarde electron op C-11 doet<br />

belanden. Daar aan addeert een molecuul O 2<br />

, en er<br />

13<br />

11 12<br />

ontstaat een peroxy-radicaal. Op dit punt in de route<br />

14 15 arachidonzuur, ETE<br />

ontstaat een principieel verschil met de leukotrieenroute:<br />

in de PG-route wordt hier geen<br />

H-abstractie <strong>van</strong> C-13;<br />

levert radicaal op C-13<br />

H-atoom teruggegeven aan het peroxy-radicaal,<br />

maar het cyclo-oxygenase zorgt ervoor dat het<br />

9 8<br />

COOH<br />

peroxyradicaal de volgende intramoleculaire<br />

•<br />

13<br />

stappen ondergaat: Het peroxyradicaal haalt één<br />

11 12 14 15<br />

electron uit de dubbele binding tussen C-8 en C-9<br />

Conjugatie dubbele<br />

en vormt zo een covalente binding met C-9,<br />

bindingen; radicaal op C-11<br />

terwijl het ongepaarde elektron nu op C-8 zit. Op 9 8<br />

zijn beurt pakt het C-8 radicaal een elektron uit de<br />

COOH<br />

E (trans) dubbele binding tussen C-12 en C-13,<br />

waardoor een nieuwe covalente binding tussen<br />

•<br />

13<br />

C-8 en C-12 ontstaat. De E-dubbele binding maakte<br />

11 12 14 15<br />

O<br />

deel uit <strong>van</strong> het tweetal geconjugeerde dubbele<br />

2 -additie aan C-11 geeft een<br />

•O O•<br />

peroxyradicaal; dit trekt een elektron uit de<br />

bindingen dat aan het begin <strong>van</strong> de route al was gevormd.<br />

C-8—C-9 dubbele binding, waardoor C-8<br />

Nu één elektron hieruit verhuist naar de nieuwe σ-binding<br />

een radicaal wordt. Dit haalt een elektron<br />

tussen C-8 en C-12, komt het ongepaarde elektron <strong>van</strong>wege<br />

uit de 12—13 dubbele band. Door de conjugatie<br />

deze conjugatie niet op C-13 maar direct op<br />

12—15 schuift de 14—15 dubbele<br />

binding op en komt een ongepaard<br />

C-15. Na deze intramoleculaire omleggingen vindt<br />

9 8elektron meteen op C-15.<br />

een tweede reactie met moleculaire zuurstof plaats<br />

COOH<br />

waardoor op C-15 een peroxyradicaal ontstaat. O•<br />

Eerst in dit stadium geeft het enzym het H-atoom<br />

O<br />

13<br />

terug, en is de vorming <strong>van</strong> PGG 11 12 14 15<br />

2<br />

voltooid. Dit is<br />

een zeer reactief molecuul; in vivo vindt een groot<br />

Additie <strong>van</strong> een tweede molekuul O 2 ;<br />

Fosfolipiden<br />

dit levert een peroxy-radicaal op C-15<br />

fosfolipase<br />

O<br />

9<br />

8<br />

COOH<br />

arachidonzuur en andere vetzuren<br />

lipoxygenase<br />

cyclo-oxygenase<br />

O<br />

11 12<br />

14 •<br />

13 15<br />

•O<br />

O•<br />

Overdracht <strong>van</strong> een H-atoom<br />

aan het peroxy-radicaal aan C-15<br />

hydroperoxide<br />

endoperoxide<br />

O<br />

COOH<br />

leukotriënen<br />

lipoxines<br />

prostaglandines<br />

thromboxanen<br />

Fig. 5.11. Overzicht <strong>van</strong> de twee<br />

hoofdroutes voor de vorming <strong>van</strong><br />

eicosanoïden<br />

aantal enzymatische volgreacties plaats waarop<br />

we in dit bestek niet ingaan. In Fig. 5.11 zijn de<br />

O<br />

OOH<br />

PGG 2<br />

Fig. 5.10. Sleutelstappen in de biosyntheseroute <strong>van</strong><br />

prostaglandines; alle stappen worden gekatalyseerd<br />

door één enzym: cyclo-oxygenase. Het cijfer in een<br />

afkorting als PGG 2<br />

geeft het aantal dubbele bindingen<br />

in het product aan.<br />

grote lijnen <strong>van</strong> de eicosanoïdenroutes samengevat. De term prostaglandines kan misverstand<br />

opwekken: de biosynthese vindt in allerlei soorten dierlijk weefsel plaats. Een relatief rijke bron is<br />

echter de zaadblaas <strong>van</strong> de ram; dit zou een oorzaak kunnen zijn <strong>van</strong> de misleidende naamgeving.


78 Hoofdstuk 5 LIPIDEN<br />

Zelfstudie 5<br />

1. a) Geef de formules en noem de bouwstenen waaruit een fosfatidylethanolamine is opgebouwd.<br />

b) Geef de formule <strong>van</strong> een fosfatidylinositol. Geef de structuurformule <strong>van</strong> een optisch inactief<br />

inositol en licht toe wat men onder een meso-verbinding verstaat.<br />

2. a) Geef de structuurformule en de systematische naam <strong>van</strong> linolzuur.<br />

b) Welke zuren kunnen we isoleren als we de plaats <strong>van</strong> de dubbele bindingen bepalen via<br />

ozonolyse en een permierezuurbehandeling?<br />

3. b) Beschrijf welke reacties nodig zijn om de structuur <strong>van</strong> een onbekend cephaline volledig op<br />

te helderen.<br />

c) Geef een mechanisme voor de verzeping <strong>van</strong> een ester.<br />

4. In glycerofosfolipiden komt een aantal esterbindingen voor.<br />

a) Geef de formules <strong>van</strong> de stoffen die aan fosforzuur veresterd kunnen zijn.<br />

b) Beschrijf het mechanisme <strong>van</strong> de veresteringsreactie tussen glycerol en een<br />

vetzuurmolecuul.<br />

5. Geef het mechanisme <strong>van</strong> de vorming <strong>van</strong> het C 18<br />

analogon <strong>van</strong> LTB 4<br />

uit γ-linoleenzuur<br />

(18:3∆6Z,9Z,12Z).<br />

Verworven vaardigheden na HOOFDSTUK 5 LIPIDEN<br />

1. Structuurformules <strong>van</strong> de belangrijkste fosfolipiden kunnen opbouwen uit de samenstellende<br />

moleculaire fragmenten.<br />

2. Methode voor de bepaling <strong>van</strong> dubbele bindingen <strong>van</strong> vetzuren kunnen toepassen (in structuurformules).<br />

3. Structuurformules <strong>van</strong> onverzadigde vetzuren kunnen afleiden uit de systematische naam en<br />

de gebruikelijke afkortingen (de zgn. ∆-namen)<br />

3. CO 2<br />

-verlies <strong>van</strong> β-ketozuren kunnen verklaren.<br />

4. Biosynthese-routes <strong>van</strong> leukotrieen B 4<br />

en prostaglandine G 2<br />

, uitgaande <strong>van</strong> ETE, kennen.


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 1<br />

Antwoorden Zelfstudie 1 ATOOM- EN MOLECUULBOUW<br />

1.<br />

12<br />

C en 13 C zijn isotopen; ze verschillen dus alleen in kernmassa en niet in kernlading en dus ook<br />

niet in aantallen elektronen.<br />

De elektronenverdeling <strong>van</strong> zowel 12 C als 13 C is als volgt: 1s(2) 2s(2) 2p(2);<br />

15<br />

N (isotoop <strong>van</strong> het natuurlijke 14 N):1s(2) 2s(2) 2p(3); 16 O: 1s(2) 2s(2) 2p(4)<br />

2. Lewis-structuren <strong>van</strong> de volgende verbindingen:<br />

H<br />

• •<br />

• •<br />

• •<br />

H F<br />

O H N H H N H<br />

• • • •<br />

H<br />

H<br />

–<br />

Waterstoffluoride; HF Water; H 2<br />

O Ammoniak; NH 3<br />

Amide-ion; NH 2<br />

• •<br />

• •• •<br />

H<br />

H H<br />

C C<br />

H H<br />

Ethaan; C 2<br />

H 6<br />

H<br />

H<br />

H H C<br />

• •<br />

OH<br />

• •<br />

H C<br />

• •<br />

F<br />

• •<br />

• •<br />

H<br />

H<br />

Methanol; CH 3<br />

OH Methylfluoride; CH 3<br />

F<br />

3. Het meest elektronegatieve element is geheel of gedeeltelijk negatief geladen. We spreken <strong>van</strong><br />

een overwegend ionische binding als het verschil tussen de elektronegativiteiten <strong>van</strong> de<br />

deelnemende atomen groter is dan 1.7. De polariteit <strong>van</strong> een binding kan op twee manieren<br />

worden aangegeven: een pijltje geeft de richting <strong>van</strong> verschuiving <strong>van</strong> de elektronenlading aan, of<br />

de gedeeltelijk positieve dan wel negatieve lading wordt aangeduid met δ+ en δ–. Bijvoorbeeld bij<br />

aceton (propanon) kan de polariteit <strong>van</strong> de carbonylgroep a.v. worden aangegeven:<br />

CH 3<br />

δ+ δ-<br />

C<br />

O<br />

CH 3<br />

C<br />

O<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

LiF 1.0 en 4.0; ionbinding Li + F – .<br />

LiI 1.0 en 2.5; verschil is 1.5, dus het ionische karakter is hier minder uitgesproken dan<br />

bij LiF.<br />

H 2<br />

O 2.2 en 3.5; het O-atoom is ook hier het meest elektronegatieve element en draagt dus<br />

de meeste negatieve lading; ovalente binding.<br />

H 3<br />

C-Cl Twee bindingstypen, H-C (covalent, en nauwelijks polair) en C-Cl (2.5 en 3.0) dat iets<br />

meer gepolariseerd is met een gedeeltelijk negatief geladen Cl.<br />

H 3<br />

C-O-CH 3<br />

(methoxymethaan of dimethylether); ook hier twee bindingstypen H-C en C-O; zie de<br />

voorbeelden hierboven.<br />

In het periodiek systeem neemt de elektronegativiteit toe <strong>van</strong> links naar rechts.<br />

4. De drievoudige binding tussen de C-atomen <strong>van</strong> ethyn H-C≡C-H bestaat uit één σ–binding door<br />

overlap <strong>van</strong> de sp-orbitalen <strong>van</strong> de twee C-atomen en twee π-bindingen door overlap <strong>van</strong> de p z<br />

en<br />

p y<br />

-orbitalen. De C-H bindingen hebben een σ-karakter, en zijn ontstaan door overlap <strong>van</strong> een sporbitaal<br />

<strong>van</strong> het C-atoom met de s-orbitaal <strong>van</strong> H (Fig. 1.12).<br />

5. Verbinding Hybridisatietype<br />

H 3<br />

CCl<br />

sp3 (vier-omringing)<br />

H 3<br />

C: –<br />

sp3 (vieromringing, bestaande uit drie bindende elektronenparen en<br />

één niet-bindend paar).<br />

H 3<br />

C + sp2 (drie-omringing, vlakke structuur, onderlinge bindingshoeken 120°).


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 2<br />

6. Methanol(CH 3<br />

OH) is een Lewis-base <strong>van</strong>wege de twee niet-bindende elektronenparen aan<br />

zuurstof. Ook water is <strong>van</strong>wege de vrije elektronenparen rond het O-atoom een Lewis-base.<br />

Boortrifluoride (BF 3<br />

) en aluminiumchloride (AlCl 3<br />

) hebben respectievelijk de volgende elektronenconfiguraties:<br />

Zowel B als Al heeft hier een omringing <strong>van</strong> slechts 6 elektronen; het zijn dus Lewis-zuren.<br />

••<br />

F<br />

••<br />

• •<br />

• •<br />

B<br />

F<br />

••<br />

• •<br />

• •<br />

F<br />

• •<br />

• •<br />

••<br />

Cl<br />

• •<br />

• •<br />

Al<br />

• •<br />

Cl<br />

••<br />

• •<br />

• •<br />

Cl<br />

• •<br />

••<br />

7. benzaldehyde<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

nitrobenzeen<br />

N<br />

O<br />

N<br />

O<br />

N<br />

O<br />

N<br />

O<br />

fenol<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O<br />

OH OH OH OH<br />

carbonaat-anion<br />

O<br />

O<br />

O<br />

C<br />

O<br />

C<br />

O<br />

C<br />

O<br />

O<br />

O<br />

O


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 3<br />

Antwoorden Zelfstudie 2 STEREOCHEMIE<br />

1. Fischerprojecties <strong>van</strong> L-serine en L-cysteïne:<br />

COOH<br />

COOH<br />

H 2 N<br />

C<br />

H<br />

H 2 N<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

L-serine<br />

CH 2 SH<br />

L-cysteïne<br />

Dit zijn Fischerprojecties <strong>van</strong> L-aminozuren omdatde NH 2<br />

-groep aan het asymmetrische C-atoom<br />

naar links is geprojecteerd.<br />

Toekenning <strong>van</strong> de prioriteiten volgens de CIP-regels:<br />

C-1<br />

C-2<br />

N<br />

C (OOO)<br />

C<br />

H<br />

kijkrichting<br />

1<br />

2<br />

C<br />

4<br />

C-3<br />

C (OHH)<br />

L-serine<br />

2S<br />

3<br />

Voor serine moet gebruik worden gemaakt <strong>van</strong> de afspraak dat dubbelgebonden atomen tweemaal<br />

mogen worden geteld. Dit heeft tot gevolg dat aan C-1 drie O-atomen gebonden zijn. De directe<br />

substituenten aan C-3 zijn (OHH). Bij vergelijking <strong>van</strong> het tweede paar (O en H) ontstaat het<br />

verschil waaruit blijkt dat C-1 een hogere prioriteit krijgt.<br />

De draairichting 1→2→3, kijkend in de richting 4, is linksom, dus hebben we te maken met de S-<br />

configuratie bij L-serine.<br />

Voor L-cysteïne geldt het volgende schema:<br />

C-1<br />

C-2<br />

N<br />

C (OOO)<br />

C<br />

H<br />

kijkrichting<br />

1<br />

3<br />

C<br />

4<br />

C-3<br />

C (SHH)<br />

L-cysteïne<br />

2R<br />

2<br />

Na het openklappen <strong>van</strong> de dubbele band <strong>van</strong> C-1 vergelijken we de substitutiepatronen <strong>van</strong> C-1<br />

en C-3 (merk op dat de volgorde <strong>van</strong> de atomen binnen een triplet ook volgens dalend<br />

atoomnummer moet lopen). Vergelijking <strong>van</strong> de eerste O <strong>van</strong> C-1 met de S <strong>van</strong> C-3 levert voor C-3<br />

een hogere prioriteit op. Zodra een dergelijk verschil is vastgesteld, staan de relatieve prioriteiten<br />

<strong>van</strong> de twee groepen vast. Merk op dat de prioriteiten <strong>van</strong> de verticaal geprojecteerde groepen<br />

verwisseld zijn, vergeleken met serine. Op grond hier<strong>van</strong> mogen we concluderen dat de<br />

configuratie <strong>van</strong> L-cysteïne volgens de CIP-regels R is. Dit is <strong>van</strong>zelfsprekend ook af te leiden uit<br />

de prioriteitenvolgorde als geheel.<br />

2. Bewering (a) is onjuist: als in een verbinding geen inwendig spiegelvlak als symmetrie-element<br />

aanwezig is, vertoont deze in principe optische activiteit. We moeten hierbij bedenken dat optische<br />

activiteit een experimentele grootheid is, waar<strong>van</strong> grootte en teken niet altijd voorspelbaar zijn. Bij<br />

bepaalde gesubstitueerde propadiënen (allenen) treedt optische activiteit op, terwijl géén<br />

asymmetrisch C-atoom aanwezig is. Anderzijds kunnen moleculen met meer dan één<br />

asymmetrisch C-atoom optisch inactief zijn (meso-verbindingen; daarbij is het molecuul als geheel<br />

niet chiraal).<br />

Bewering (b) is onjuist: Volgens de Fischer-conventie volgt de toekenning L of D nadat volgens<br />

een aantal afspraken een formule is geprojecteerd en de projectie-richting <strong>van</strong> een functionele


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 4<br />

groep (-OH of NH 2<br />

) is gebleken. Projectie aan de rechterkant betekent een D-configuratie, en<br />

projectie naar links een L-configuratie. De kwalificatie ‘L’ of ‘D’ geldt voor de gehele verbinding<br />

omdat aanvullende regels zijn overeengekomen voor verbindingen met meer dan één<br />

asymmetrisch C-atoom (suikers, sommige aminozuren). Bij suikers geldt de regel dat de kwalificatie<br />

‘D’ of ‘L’ wordt afgeleid <strong>van</strong> de configuratie <strong>van</strong> het hoogst genummerde asymmetrische C-<br />

atoom (bij glucose is dat C-5), terwijl bij aminozuren uitsluitend gelet wordt op de projectierichting<br />

<strong>van</strong> de NH 2<br />

-groep <strong>van</strong> C-2. Volgens de CIP-regels vindt de toekenning R of S plaats nadat op<br />

grond <strong>van</strong> atoomnummers een rangorde is bepaald <strong>van</strong> de buuratomen rond een asymmetrisch C-<br />

atoom. Dit is dus een geheel ander criterium dan bij de Fischer-conventie. Bovendien wordt de<br />

CIP-nomenclatuur toegepast op alle aanwezige asymmetrische C-atomen. Er is dus geen enkel<br />

rechtstreeks verband tussen de twee systemen.<br />

Bewering (c) is juist:<br />

zie Tabel 2.1 voor (+)- en (–)-melkzuur.<br />

3 a) (2R,3S)-2,3-dihydroxybutaandizuur.<br />

Dit is de meso-vorm <strong>van</strong> wijnsteenzuur; er is een<br />

inwendig spiegelvlak mogelijk tussen<br />

C-2 en C-3. Het molecuul als geheel is dus niet<br />

chiraal en is optisch inactief.<br />

H<br />

H<br />

COOH<br />

C OH<br />

C OH<br />

COOH<br />

inwendig spiegelvlak<br />

b) meso-4,5-dibroomoctaan.<br />

Bedenk steeds dat horizontaal geprojecteerde<br />

valentiestreepjes ruimtelijk naar voren wijzen en<br />

verticale naar achteren.<br />

C-4<br />

H<br />

CH 3<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

C<br />

Br<br />

4<br />

3<br />

C<br />

2<br />

kijkrichting<br />

1<br />

4S<br />

C-5<br />

H<br />

C<br />

Br<br />

2<br />

CH 2<br />

4<br />

C<br />

kijkrichting<br />

1<br />

CH 2<br />

CH 3<br />

3<br />

5R<br />

c) (4R, 5R)-4,5-dichlooroctaan<br />

CH 3<br />

3<br />

C-4<br />

Cl<br />

CH 2<br />

kijkrichting<br />

1<br />

CH 2<br />

C H<br />

C<br />

2<br />

4<br />

4R<br />

C-5<br />

H<br />

C<br />

Cl<br />

2<br />

CH 2<br />

4<br />

C<br />

kijkrichting<br />

1<br />

CH 2<br />

CH 3<br />

3<br />

5R


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 5<br />

d) (R)-2-butanol CIP-toekenningen aan de buuratomen <strong>van</strong> C-2:<br />

de beslissing voor de plaatsing <strong>van</strong> 3 en 2 op<br />

3 (HHH) deze manier wordt gemaakt na vergelijking <strong>van</strong><br />

C-1 CH 3<br />

de substitutiepatronen <strong>van</strong> C-1 en C-3:<br />

respectievelijk (HHH) en (CHH). De eerste<br />

C-2 HO C H<br />

kijkrichting<br />

1 C 4 vergelijking (H <strong>van</strong> C-1 met C <strong>van</strong> C-3) levert<br />

het prioriteitsverschil op:<br />

C-3 CH 2<br />

2R<br />

R-configuratie.<br />

2 (CHH)<br />

CH 3<br />

4. Toekenning <strong>van</strong> de CIP-prioriteiten aan (a): Het drievoudig gebonden N-atoom wordt driemaal<br />

geteld bij de prioriteitentoekenning. Hieruit volgt de R-configuratie voor de verbinding (a).<br />

(a)<br />

H<br />

C N<br />

C Br<br />

CH 3<br />

4<br />

2R<br />

2 (NNN)<br />

C 1<br />

3 (HHH)<br />

kijkrichting<br />

(b)<br />

H C CH 2<br />

H C CH 2 CH 3<br />

HO C O<br />

4<br />

2 (CCH)<br />

kijkrichting<br />

C 3 (CHH)<br />

3S<br />

1 (OOO)<br />

(c)<br />

4<br />

C-2:<br />

(HHH) 3<br />

C<br />

1<br />

H 3 C<br />

H<br />

C<br />

Br<br />

2R<br />

2 (BrCH)<br />

Br<br />

C<br />

H<br />

kijkrichting<br />

CH 3<br />

2 (BrCH)<br />

C-3:<br />

kijkrichting<br />

1<br />

C<br />

4<br />

3S<br />

3 (HHH)


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 6<br />

Antwoorden Zelfstudie 3 REACTIEMECHANISMEN<br />

1. a) Hieronder zijn 13 structuurformules <strong>van</strong> 1,2,3,4,5,6-hexa-chloorcyclohexaan getekend. De<br />

cijfers bij de formules geven aan hoeveel Cl-atomen in de betreffende isomeer axiaal staan.<br />

H H<br />

H H<br />

Cl H<br />

H H<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl H H<br />

Cl H<br />

H Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

H Cl<br />

Cl H<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

H Cl<br />

Cl Cl<br />

H Cl<br />

H Cl<br />

a, 1 b, 2 c, 2 d, 2<br />

Cl H<br />

H H<br />

H Cl<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

Cl Cl H<br />

Cl H H<br />

H Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl H<br />

Cl Cl<br />

Cl H<br />

e, 3 f, 3<br />

g, 3<br />

Cl H<br />

Cl H<br />

H Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

H<br />

Cl H H<br />

Cl H H<br />

H Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

Cl Cl<br />

Cl Cl<br />

Cl H<br />

h, 4<br />

i, 4<br />

j, 4<br />

Cl H<br />

H H<br />

Cl Cl<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl Cl<br />

H Cl<br />

Cl H<br />

Cl H<br />

H H<br />

Cl<br />

H<br />

H<br />

Cl<br />

Cl<br />

H<br />

Cl Cl<br />

H H<br />

Cl Cl<br />

k, 5<br />

l, 0<br />

m, 6<br />

Een aantal <strong>van</strong> hen zijn echter, paarsgewijs, conformationele isomeren of conformeren en geen<br />

optische isomeren. De volgende 5 conformeren-paren kunnen door ‘ringflippen’ in elkaar<br />

overgaan en tellen dus slechts voor één diastereomeer: a↔k, b↔i, c↔j, d↔h en l↔m.<br />

Daarnaast zijn e, f en g normale diastereomeren, hetgeen een totaal <strong>van</strong> 8 oplevert.<br />

b) Voor een snelle eliminatiereactie moeten de betrokken H- en Cl-atomen in één vlak liggen en<br />

bij voorkeur trans diaxiaal staan. Alleen in structuur l (en dus ook m) staat geen enkel H–Cl paar<br />

aan naburige C-atomen in een dergelijke positie. Deze diastereomeer geeft dus een extreem lage<br />

reactiesnelheid in een E2-eliminatie.


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 7<br />

2. De OH-groep aan het chirale, secundaire C-atoom wordt geprotoneerd, hetgeen leidt tot een<br />

waterafsplitsing en een (vlak) carbokation. Rehydratatie leidt vervolgens tot een racemisch<br />

mengsel, omdat het aanvallende watermolecuul het carbokation op twee gelijkwaardige manieren<br />

kan aanvallen.<br />

H 3 C CH 2<br />

*<br />

H +<br />

CH CH 3 H 3 C CH 2<br />

*<br />

CH<br />

–H 2 O<br />

CH 3 H 3 C CH 2<br />

H 2 O<br />

CH CH 3 H 3 C CH 2 CH CH 3<br />

OH<br />

+<br />

OH 2<br />

vlak C + -ion<br />

OH<br />

racemisch 2-butanol<br />

3 a)Een S N 2-reactie gaat gepaard met een inversie <strong>van</strong> configuratie; als de uitgangssituatie een R-<br />

configuratie heeft, heeft het product de S-configuratie.<br />

Br<br />

C<br />

CH 3<br />

CH 3<br />

C H<br />

S N 2<br />

H OH<br />

CH 3 CH 3<br />

OH –<br />

CH 2<br />

CH 2<br />

+ Br –<br />

overgangstoestand<br />

(vlak)<br />

Pot. energie<br />

RBr + HO – ROH + Br –<br />

CH 3 H<br />

Br C OH –<br />

CH 2 CH 3<br />

reactiecoördinaat<br />

b) De reactiesnelheid bij een S N 2-reactie is afhankelijk <strong>van</strong> zowel de 2-broompropaan- als de<br />

KOH-concentratie. Verlaging <strong>van</strong> de KOH-concentratie heeft dus een evenredige verlaging <strong>van</strong> de<br />

reactiesnelheid tot gevolg.<br />

c) De reactiesnelheidsconstante k in iedere snelheidsvergelijking is gedefinieerd bij een bepaalde<br />

standaardtemperatuur. Voor een hogere temperatuur geldt een andere (hogere) constante. De<br />

snelheid wordt dus groter.


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 8<br />

Antwoorden Zelfstudie 4 KOOLHYDRATEN<br />

1. C-1 is het anomere koolstof-atoom. De stereoconfiguratie laat zich het gemakkelijkst als volgt<br />

afleiden:<br />

Prioriteitentoekenning:<br />

OH heeft prioriteit 2 (C-O-H);<br />

O (inde ring C-O-C) heeft 1;<br />

H heeft 4;<br />

C-2 heeft 3; de stereoconfiguratie aan C-1 is<br />

dus: R.<br />

2. D-galactose heeft de volgende formule: (in de<br />

opgave wordt niet gespecificeerd α of β; dus we<br />

kunnen hier volstaan met de open-keten<br />

formule).<br />

a/b) Epimeren verschillen in configuratie rond<br />

één C-atoom. Dit leidt bij D-galactose tot de<br />

bovenstaande mogelijkheden.<br />

Tussen haakjes is aangegeven het nummer<br />

<strong>van</strong> het C-atoom waar<strong>van</strong> de configuratie<br />

verschilt met D-galactose.<br />

C-1<br />

C-2<br />

C-3<br />

C-4<br />

C-5<br />

HO C H<br />

H C OH<br />

HO C H<br />

H C OH<br />

H C O<br />

CH 2 OH<br />

2<br />

1<br />

C<br />

3<br />

4<br />

H C O<br />

H C O<br />

H C O<br />

H C O<br />

H C O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

D-galactose D-glucose, C-4 D-talose, C-2 D-gulose, C-3 L-altrose, C-5<br />

c) Het D-Glc-residu bevat een intacte<br />

halfacetaal-groepering die verantwoordelijk<br />

is voor het reducerend<br />

vermogen<br />

d) Redoxkoppels voor de reactie <strong>van</strong> een<br />

aldose met een ‘ammoniakale zilveroplossing’<br />

(Ag[NH 3<br />

] + 2<br />

):<br />

OH<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

D-Gal<br />

OH H<br />

H OH<br />

H<br />

O<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

D-Glc<br />

OH H<br />

H OH<br />

H,OH<br />

2e + 2Ag + → 2Ag↓<br />

R-CHO + 3OH – → R-COO – + 2H 2<br />

O + 2e<br />

3. (A) is D-mannose, (B) is L-mannose (behoort tot de L-reeks; OH-groep aan C-5 naar links<br />

geprojecteerd. Dit geldt ook voor (C)). (C) is L-gulose.


4. Syntheseroute (schematisch) <strong>van</strong><br />

D-glyceraldehyde naar D-Gal.<br />

D-lyxose<br />

Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 9<br />

D-talose H C O<br />

H C O<br />

HO C H<br />

D-threose<br />

H<br />

C<br />

O<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

H C O<br />

HO C H<br />

HO C H<br />

HO C H<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

D-glyceraldehyde<br />

D-erythrose D-xylose D-galactose<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H C OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO C H<br />

HO<br />

C<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

HO C H<br />

Merk op dat steeds twee epimeren ontstaan na CH 2 OH<br />

een ketenverlengingsstap. Hier<strong>van</strong> is er slechts<br />

een bruikbaar voor de volgende stap. De route is dus:<br />

D-glyceraldehyde→D−threose→D-lyxose→D-galactose.<br />

5. Evenwichtssituatie na het oplossen <strong>van</strong> fructose:<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

HOH 2 C<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

H<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

H H<br />

OH<br />

HO<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

H<br />

HO<br />

OH<br />

HOH 2 C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

C O<br />

HO C H<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

HO<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

H OH<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

6. a) De formule <strong>van</strong> een<br />

L-monosacharide kan uit die<br />

voor de D-verbinding door<br />

spiegeling worden afgeleid (zie<br />

Fig. 4.24).<br />

H<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

H<br />

OH HO<br />

OH<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

O<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

OH<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

β-D-mannopyranose β-D-glucopyranose


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 10<br />

b) Het oplossen <strong>van</strong> α-D-mannose in verdunde loog leidt tot enolisatie. Na verloop <strong>van</strong> enige tijd<br />

zal daardoor de ‘Lobry de Bruyn /Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-omlegging voltooid zijn, en er zal een<br />

mengsel zijn ontstaan <strong>van</strong> D-glucose, D-fructose en D-mannose.<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

HO<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

H<br />

H<br />

OH –<br />

HO<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

+<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

O<br />

H<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

c) D-ribose:<br />

H<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

O<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

C<br />

O<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

+<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

OH – OH – H<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

‘Lobry de Bruyn/Alberda <strong>van</strong> Ekenstein’-<br />

omlegging <strong>van</strong> D-ribose.<br />

2-deoxy-D-ribose:<br />

H<br />

Bij 2-deoxy-D-ribose kan wel een enolisatie<br />

optreden, maar dit leidt niet tot een<br />

soortgelijke omlegging (er mogen uitsluitend<br />

protonen worden verplaatst):<br />

Het effect <strong>van</strong> verdunde base op 2-deoxy-D-ribose blijft dus<br />

beperkt tot een evenwicht tussen deze twee vormen.<br />

H<br />

H<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H C OH<br />

H<br />

C<br />

OH<br />

C<br />

H C OH<br />

H C OH<br />

7. Het mechanisme <strong>van</strong> glycoside-vorming verloopt via een<br />

CH 2 OH<br />

CH 2 OH<br />

intermediair vlak carbokation. De aanhechting <strong>van</strong> het<br />

aglycon (-OCH 3<br />

) kan dus <strong>van</strong> twee zijden plaatsvinden, hetgeen leidt tot een mengsel α- en β-<br />

methyl-glycosiden.<br />

8. a) Een suiker behoort tot de D-reeks als de ruimtelijke structuur, weergegeven in een Fischerprojectie,<br />

leidt tot een naar rechts geprojecteerde OH-groep aan het hoogst genummerde<br />

asymmetrische C-atoom.<br />

b) De betreffende pentose bevat vier hydroxy-groepen, een<br />

aldehydegroep, en behoort tot de D-reeks. In Fischer-projectie<br />

leiden deze gegevens tot het volgende beeld:<br />

Oxidatie leidt tot een di-zuur dat optisch inactief is. Dit is het geval<br />

bij een meso-structuur; er moet dus een inwendig spiegelvlak in<br />

het dizuur-molecuul mogelijk zijn. Dit kan via C-3. Daarmee is de<br />

configuratie rond C-2 bekend:<br />

HO<br />

H<br />

?<br />

C<br />

C<br />

O<br />

C ?<br />

OH<br />

H C OH<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

?<br />

C<br />

C<br />

O<br />

C ?<br />

OH<br />

H C OH<br />

CH 2 OH<br />

Aangezien de stof<br />

volgens de<br />

gegevens niet<br />

identiek is met<br />

D-ribose (zie<br />

opgave 6), ligt nu<br />

ook de configuratie<br />

<strong>van</strong> C-3 vast. Het<br />

juiste structuurvoorstel<br />

in Fischerprojectie<br />

wordt dan:<br />

H<br />

?<br />

?<br />

C<br />

O<br />

C ?<br />

C ?<br />

H C OH<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

C<br />

C<br />

C<br />

O<br />

OH<br />

H<br />

H C OH<br />

CH 2 OH


Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 11<br />

c) De Haworth structuur voor α/β-D-xylofuranose is als volgt:<br />

HOH 2 C<br />

OH<br />

O<br />

H<br />

H,OH<br />

d) Ketenverlenging volgens de Kiliani-Fischer methode<br />

betekent dat de configuraties <strong>van</strong> de hoogst genummerde<br />

C-atomen al in overeenstemming moeten zijn met die <strong>van</strong><br />

D-xylose. Dit is het geval bij D-threose:<br />

Na ketenverlenging,<br />

hydrolyse en reductie<br />

H C O<br />

(vergelijk: opgave 4)<br />

wordt een mengsel <strong>van</strong><br />

HO C H<br />

epimeren gevormd, dat<br />

bestaat uit D-xylose en<br />

H C OH<br />

D-lyxose.<br />

CH 2 OH<br />

9. β-D-galactopyranose, 1→6-<br />

gebonden aan α-D-glucofuranose.<br />

Dit disacharide heeft<br />

reducerende eigenschappen<br />

omdat C-1 <strong>van</strong> glucose niet bij<br />

een glycosidische binding is<br />

betrokken. Daardoor is de<br />

mogelijkheid <strong>van</strong> de vorming<br />

<strong>van</strong> de open-keten (aldehyde-)<br />

structuur aanwezig.<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

O<br />

H<br />

OH<br />

H<br />

H C O H C O<br />

HO C H<br />

HO<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

C<br />

C<br />

H<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

CH 2<br />

C<br />

H<br />

H<br />

OH<br />

+<br />

O<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

H C OH<br />

H<br />

OH<br />

OH<br />

C<br />

C<br />

H<br />

OH<br />

CH 2 OH<br />

10. Maltose is de disacharidebouwsteen<br />

<strong>van</strong> zetmeel;<br />

cellobiose is dit <strong>van</strong> cellulose.<br />

Beide disachariden bestaan uit<br />

D-glucose. Er is echter één<br />

groot verschil: bij maltose zijn<br />

de glucose-residuen α(1→4)<br />

gebonden (dus een axiale<br />

HO<br />

HO<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

H<br />

O<br />

OH<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

HO<br />

H<br />

O<br />

HO<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

H<br />

H<br />

H<br />

O<br />

OH<br />

O<br />

OH<br />

H OH<br />

maltose; α(1→4) koppeling<br />

H<br />

H<br />

CH 2 OH<br />

O<br />

HO<br />

H<br />

H<br />

H,OH<br />

H<br />

O<br />

H,OH<br />

OH<br />

cellobiose; β(1→4) koppeling<br />

H<br />

stand <strong>van</strong> de OH-groep aan C-1), terwijl bij cellobiose een β(1→4)-binding optreedt (en dus een<br />

equatoriale stand <strong>van</strong> de OH-groep aan C-1). De axiale OH-groep aan C-1 leidt tot een helixvormige<br />

driedimensionale structuur voor zetmeel. De equatoriale OH-groep aan C-1 bij cellobiose<br />

leidt tot langgerekte moleculen. Op macro-schaal blijkt dit door de vezelachtige eigenschappen.


Antwoorden Zelfstudie 5 LIPIDEN<br />

Organische Chemie – Uitwerkingen Zelfstudies 12<br />

1. a) Fosfatidyl-ethanolamine (een cephaline) is opgebouwd uit (Fig. 5.4):<br />

- glycerol<br />

- twee vetzuurresiduen, via esterbindingen gebonden aan C-1 en C-2 <strong>van</strong> glycerol,<br />

- fosforzuur, veresterd aan C-3 <strong>van</strong> glycerol<br />

- het fosforzuur is via een een tweede esterbinding gebonden aan ethanol-amine:<br />

(HO-CH 2 -CH 2 -NH 2 ).<br />

b) Structuurformule <strong>van</strong> een fosfatidyl-inositol: zie Fig. 5.4<br />

De hier gegeven molecuulstructuur is die <strong>van</strong> een optisch actieve verbinding, omdat C-2<br />

<strong>van</strong> glycerol asymmetrisch is. Het inositol-gedeelte is niet chiraal omdat er een inwendig<br />

spiegelvlak mogelijk is.<br />

Een meso-verbinding is niet optisch actief, ondanks de aanwezigheid <strong>van</strong>, bijvoorbeeld,<br />

asymmetrische C-atomen. In een meso-molecuul als geheel is een inwendig spiegelvlak<br />

mogelijk. Daardoor is het niet chiraal.<br />

2. a) Structuurformule <strong>van</strong> linolzuur: 9Z,12Z-octadecadieenzuur,<br />

CH 3 (CH 2 ) 4 CH=CHCH 2 CH=CH(CH 2 ) 7 COOH<br />

b) Na ozonolyse en permierezuur-oxidatie zijn de volgende fragmenten aantoonbaar:<br />

hexaanzuur: CH 3 (CH 2 ) 4 COOH<br />

nonaandizuur: HOOC(CH 2 ) 7 COOH<br />

propaandizuur: HOOCCH 2 COOH, dat echter als zodanig niet wordt geïsoleerd (het is een<br />

β-ketozuur), maar ontleedt tot CO 2 en CH 3 COOH (azijnzuur).<br />

c) Verzeping (=hydrolyse onder invloed <strong>van</strong> base): zie Hoofdstuk 3, Fig. 3.59<br />

4. a) Aan fosfor kunnen de volgende verbindingen veresterd zijn:<br />

ethanolamine, HOCH 2 CH 2 NH 2<br />

choline, HOCH 2 CH 2 N + (CH 3 ) 3<br />

glycerol, HO-CH 2 -CH(OH)-CH 2 OH<br />

b) Een algemeen geformuleerd mechanisme voor estervorming (het Fischermechanisme):<br />

zie Hoofdstuk 3, Fig. 3.55. In de plaats <strong>van</strong> R’-OH moet nu glycerol worden<br />

gelezen; voor een volledige verestering zijn hier 3 equivalenten vetzuur nodig.<br />

5. Het schema is a.v.:<br />

Controleer de absolute<br />

configuraties <strong>van</strong><br />

C-6 en C-13 in het<br />

eindproduct.<br />

11<br />

10<br />

9<br />

12 13<br />

8<br />

7<br />

6<br />

COOH<br />

"5"-lipoxygenase<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

H<br />

6<br />

OOH<br />

COOH<br />

12 13<br />

1. "5"-lipoxygenase: dehydratatie<br />

2. epoxide-hydrolase: rehydratatie<br />

H<br />

R<br />

OH<br />

H<br />

S<br />

OH<br />

13<br />

E<br />

E<br />

Z<br />

6<br />

COOH

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!