23.06.2014 Views

tekst

tekst

tekst

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

REGELING VAN HET ZUUR-BASE EVENWICHT<br />

Luc Foubert, MD, PhD<br />

Dienst Anesthesie en Intensieve Zorgen<br />

OLV Ziekenhuis Aalst


2<br />

REGELING VAN HET ZUUR-BASE EVENWICHT<br />

Inleiding<br />

Homeostase van de scheikundige samenstelling en quasi constante fysische eigenschappen<br />

van de interstitiële vloeistof waarin de weefselcellen zich bevinden, is één van de essentiële<br />

voorwaarden voor het normaal functioneren van de organen. De samenstelling van de<br />

interstitiële vloeistof wordt onrechtstreeks geregeld vanuit het bloed door continue<br />

uitwisseling tussen beide compartimenten.<br />

De zuur-base homeostase vindt primair in het bloedcompartiment plaats, terwijl ze in het<br />

interstitiële compartiment hoofdzakelijk gebeurt door diffusie van HCO - 3 , H + en CO 2 tussen<br />

beide compartimenten.<br />

Dat dit mechanisme nauwkeurig werkt, blijkt uit de nauwe marge van de arteriële pH die<br />

schommelt tussen 7.37 en 7.43, wat overeenkomt met een [H + ] van 37 – 43 nmol / L. Voor<br />

het Extra Cellulair Vocht (ECV) betekent dit een totale pool van 600 nmol H + (15 L ECV x<br />

40 nmol / L).<br />

Vermits zelfs kleine veranderingen in H + concentraties de snelheid van intracellulaire reacties<br />

drastisch kunnen beïnvloeden, is een adequate zuur-base homeostase van vitaal belang voor<br />

het lichaam.<br />

De pH homeostase berust enerzijds op voorlopige of fysicochemische mechanismen, en<br />

anderzijds op definitieve of fysiologische mechanismen.<br />

De fysicochemische buffersystemen zijn onderling met elkaar in evenwicht (isohydrisch<br />

principe) en bestaan uit intracellulaire en extracellulaire bufferparen: vnl. proteïnen, het<br />

koolzuur / bicarbonaat systeem en fosfaten. Deze systemen kunnen zowel H-ionen als OHionen<br />

opnemen en beletten zodoende grote veranderingen in de pH van het ECV. Vermits het<br />

lichaam continu zure metabolieten produceert, en derhalve dus protonen, zouden deze<br />

buffersystemen verzadigd geraken, tenzij de geproduceerde H + in evenredigheid met hun<br />

productie uit het lichaam uitgescheiden worden.<br />

Dit geschiedt via fysiologische mechanismen. Deze mechanismen regelen de verwijdering<br />

-<br />

van CO 2 via de longen, en van HCO 3 en H + via de nieren. Zodoende is de pH van het ECV<br />

de resultante van ventilatoire en renale activiteit.


3<br />

De buffersystemen reageren in een fractie van een seconde om extreme veranderingen in H + -<br />

concentraties op te vangen. De respiratoire reactie daarentegen komt slechts op gang na 1 tot<br />

15 minuten, terwijl de renale compensatiemechanismen, alhoewel ze de meest efficiënte zijn,<br />

slechts na meerdere uren tot dagen hun effect kunnen uitoefenen.<br />

In normale fysiologische omstandigheden moet het lichaam zich verdedigen tegen aanzuring,<br />

vermits de stofwisselingsprocessen vooral zuren produceren. Dit zijn overwegend het<br />

koolzuurvormend koolstofdioxide, dat langs de longen verwijderd wordt, en de “vaste” of<br />

“niet-vluchtige” zuren die langs de nieren verwijderd worden. Dankzij de buffersystemen kan<br />

het transport van deze zuren naar de longen en de nieren geschieden met een minimum aan<br />

pH veranderingen van het ECV.<br />

Het is evident dat de pH van het ECV slechts constant kan gehouden worden als de eliminatie<br />

van de geproduceerde zuren door longen en nieren op elk ogenblik gelijk is aan hun productie<br />

door de weefsels.


4<br />

A. VOORLOPIGE (FYSICOCHEMISCHE) MECHANISMEN<br />

1. Verdunning<br />

Een plotse overmaat aan H + zal steeds verdund worden in de bloedsomloop, zodat het gevaar<br />

over gans het lichaam verspreid wordt.<br />

2. De bufferionen<br />

- Een zuur-base buffer is een oplossing van twee of meer chemische substanties die sterke<br />

schommelingen in de [H + ] verhindert wanneer een zuur of een base worden toegevoegd<br />

aan een vloeistof (zie addendum 1).<br />

- Buffering gebeurt zowel in het plasma als in de rode bloedcellen.<br />

Volgende bufferanionen spelen een rol (% van buffering in bloed)<br />

Extracellulair (45%)<br />

- plasmabicarbonaat 35<br />

- plasma-proteïnen 7<br />

- anorganische fosfaten 3<br />

Intracellulair (55%)<br />

- hemoglobine en oxyhemoglobine 35<br />

- rbc-bicarbonaat 18<br />

- rbc-organische fosfaten 2<br />

- Het bicarbonaatsysteem neemt 53 % van de buffercapaciteit van het bloed in. Het neemt<br />

niet alleen hierom de voornaamste plaats in, maar vooral omdat twee elementen van dit<br />

buffersysteem kunnen aangepast worden. Het HCO - 3 wordt door de nieren aangepast en<br />

het CO 2 door de longen.<br />

- De verschillende buffersystemen staan niet los van elkaar, maar vormen een complex<br />

systeem waarin protonen van het ene systeem naar het andere overlopen totdat overal<br />

dezelfde [H + ] heerst (isohydrisch principe).


5<br />

- Met behulp van het Davenport diagram kan men de bufferlijn van het bloed of het<br />

interstitiëel vocht bepalen. Deze lijn toont, op louter fysicochemische gronden, de<br />

-<br />

verwachte pH veranderingen in HCO 3 en arteriële PCO 2 .<br />

3. Kationenuitwisseling tussen extra- en intracellulair compartiment<br />

Bij een plotse verandering in de samenstelling van het extracellulair vocht kunnen cellen deze<br />

verandering bufferen.<br />

Bij een acute stijging van [H + ] kunnen deze tijdelijk in de cellen (spiercellen, beenderweefsel)<br />

opgenomen en daar gebufferd worden.<br />

3H + 2K + + Na +<br />

D.w.z. dat bij acidose dikwijls extracellulaire hyperkalemie optreedt en bij alkalose een<br />

extracellulaire hypokalemie.


6<br />

B. DEFINITIEVE (FYSIOLOGISCHE) MECHANISMEN<br />

1. Ventilatoire regeling van de zuur-base balans<br />

In normale omstandigheden is de dagelijkse CO 2 productie van metabole oorsprong, door de<br />

afbraak van koolhydraten en vetten, en ook uit aminozuren na desaminatie. De dagelijkse<br />

productie varieert met het metabolisme en de fysische activiteit van het individu en wisselt<br />

van ongeveer 12000 mmol (270 L) in basale omstandigheden tot 30000 mmol (670 L) en<br />

meer, bij zware fysische activiteit.<br />

Wanneer we de Henderson-Hasselbalch vergelijking bekijken, zien we dat een verhoging van<br />

de CO 2 in het ECV de pH doet dalen, terwijl een verlaging van de CO 2 de pH doet stijgen.<br />

Op basis hiervan is het respiratoir systeem in staat de pH te regelen.<br />

pH = 6.1 + log (HCO 3<br />

-<br />

/ CO 2 )<br />

Het metabool gevormde CO 2 diffundeert in het interstitiëel vocht en het bloed, wordt<br />

getransporteerd naar de longen waar het diffundeert in de alveolen, en wordt tenslotte<br />

uitgeademd in de atmosfeer (voor transport van CO 2 zie addendum 2). Vermits het CO 2<br />

transport van de cellen naar de atmosfeer verschillende minuten duurt, is er steeds een<br />

hoeveelheid opgelost CO 2 in het ECV (gemiddeld 1.2 mmol/L). Als de metabole CO 2<br />

productie toeneemt of afneemt, stijgt of daalt uiteraard ook de CO 2 concentratie in het ECV.<br />

Als daarentegen de ventilatie toe- of afneemt, zal de hoeveelheid CO 2 in het ECV<br />

respectievelijk dalen of stijgen.<br />

a. Effect van alveolaire ventilatie op de ECV pH<br />

Bij een constante metabole CO 2 productie, is de alveolaire ventilatie de enige factor die de<br />

CO 2 concentratie in het lichaam verandert.<br />

CO 2 ~ 1 / alveolaire ventilatie


7<br />

Vermits een stijging van de CO 2 de pH verlaagt, zal de H + concentratie ook veranderen als de<br />

alveolaire ventilatie verandert.<br />

Figuur 1 toont de verandering in de pH van het bloed wanneer de alveolaire ventilatie<br />

verandert.<br />

Bemerk dat een verdubbeling van de alveolaire ventilatie de pH van het ECV met 0.23<br />

verhoogt, d.i. een pH verandering van 7.40 naar 7.63. Omgekeerd kan een reductie van de<br />

alveolaire ventilatie tot een vierde van het normale de pH doen dalen tot ongeveer 7.0 .<br />

Vermits de alveolaire ventilatie kan variëren van ongeveer 0 tot 15 maal de normale<br />

ventilatie, kan de impact van het respiratoir systeem op de pH van het ECV enorm zijn.<br />

b. Effect van [H + ] op alveolaire ventilatie<br />

Enerzijds beïnvloedt de alveolaire ventilatie de [H + ], maar anderzijds beïnvloedt de [H + ] ook<br />

de alveolaire ventilatie. Dit laatste is het gevolg van een directe stimulatie van het<br />

ademhalingscentrum in de medulla oblongata door H + -ionen.


8<br />

Figuur 2 toont de veranderingen in alveolaire ventilatie a.g.v. veranderingen in de arteriële<br />

pH. Een pH van 7.0 verhoogt de alveolaire ventilatie met een factor 4 – 5, terwijl een pH van<br />

7.6 de alveolaire ventilatie reduceert tot ongeveer 50 % van zijn normale waarde.<br />

Figuur 2<br />

Door de interactie tussen [H + ] en de alveolaire ventilatie treedt het respiratoir systeem op als<br />

een typisch feedback controlesysteem.<br />

Als de [H + ] stijgt, wordt het respiratoir systeem geactiveerd en stijgt de alveolaire ventilatie.<br />

Hierdoor daalt de CO 2 in het ECV en bijgevolg ook de [H + ]. Bij een gedaalde [H + ] gebeurt<br />

net het omgekeerde. Een beschermingsmechanisme tegen extreem lage alveolaire ventilatie is<br />

hypoxie, dat zelf een sterke stimulator is van de ademhaling.<br />

Het respiratoire compensatiemechanisme is echter niet volledig. Men neemt aan dat het<br />

mechanisme een efficiëntie heeft van 50 tot 70 %. D.w.z. dat, indien de pH plots zou<br />

verlaagd worden van 7.4 naar 7.0, het respiratoir systeem de pH in 3 tot 12 min kan<br />

terugbrengen tot een waarde van 7.2 – 7.3. Maximale compensatie wordt bereikt na ongeveer<br />

12 – 36 uur.<br />

In feite is de respiratoire regulatie van het zuur-base evenwicht een fysiologische variant van<br />

het eerder besproken chemische buffersysteem, met dien verstande dat dit systeem ongeveer 2<br />

maal krachtiger is dan het chemische buffersysteem. D.w.z. dat ongeveer 2 maal meer zuren<br />

of basen kunnen gebufferd worden door dit mechanisme dan door de chemische buffers.


9<br />

2. Renale regeling van de zuur-base balans<br />

Afgezien van de productie van CO 2 produceert het lichaam in normale omstandigheden en bij<br />

een normaal dieet ongeveer 50 – 100 mmol H + per dag (± 1 mmol/kg.dag). Dit zuur is<br />

afkomstig van het katabolisme van proteïnen en in mindere mate van fosfolipiden, waarbij<br />

zwavelzuur en fosforzuur ontstaat. Daarnaast kan de onvolledige oxidatie van koolhydraten<br />

en vetten aanleiding geven tot de vorming van melkzuur (intense fysische inspanning) en<br />

ketonlichamen (langduring vasten).<br />

Een productie van 50 – 100 mmol H + per dag komt overeen met een toevoeging van 600 -<br />

1200 nmol per seconde aan het organisme, en dit terwijl het ECV zelf slechts een H + pool<br />

heeft van 600 nmol H + , bij een pH van 7.40.<br />

In normale omstandigheden slagen de nieren er in om evenveel H + te excreteren als er<br />

geproduceerd worden. Zij regelen de pH van het ECV hoofdzakelijk door het bicarbonaat in<br />

het bloed en het ECV te verhogen of te verlagen. Om dit te doen, maken ze gebruik van een<br />

complex aantal reacties in de niertubuli.<br />

a. Tubulaire secretie van H + -ionen<br />

De epitheliale cellen van de proximale en de distale tubuli, alsook van de ducti colligentes<br />

secreteren H + in het tubulaire lumen. Het secretiemechanisme is voorgesteld in figuur 3.<br />

Het secretieproces begint met koolstofdioxide dat ofwel in de tubulaire cellen diffundeert of<br />

er geproduceerd wordt. Met behulp van het koolzuuranhydrase wordt koolstofdioxide<br />

omgezet tot koolzuur dat onmiddellijk dissocieert in bicarbonaat en een proton. Dit proton<br />

wordt actief gesecreteerd in het tubulaire lumen.<br />

Ongeveer 84 % van alle protonen door de tubuli gesecreteerd, worden in de proximale tubuli<br />

gesecreteerd. In deze tubuli kunnen de protonen slechts maximaal 3 – 4 maal geconcentreerd<br />

worden (pH = 6.9, in vergelijking met de pH = 7.4 van het glomerulair filtraat), terwijl in de<br />

ducti colligentes een concentratiegradiënt van 900 kan bereikt worden (pH = 4.5). De pH in<br />

de distale tubuli is intermediair en kan dalen tot ongeveer 6.0 – 6.5.<br />

De secretie van protonen in het tubulaire lumen wordt gedreven door de CO 2 concentratie in<br />

het ECV. Hoe hoger de concentratie aan CO 2 in het ECV (hypercapnie, verhoogd<br />

metabolisme), hoe sneller de reactie verloopt en hoe meer protonen er in de tubulaire lumina<br />

worden gesecreteerd.


10<br />

Figuur 3.<br />

b. Reabsorptie van bicarbonaat.<br />

Zoals reeds vermeld spelen bicarbonaat-ionen een belangrijke rol in de zuur-base regulatie<br />

van het ECV. Het zijn in eerste instantie de proximale renale tubuli die een belangrijke<br />

regulerende rol te vervullen hebben. Alhoewel de tubulaire cellen nauwelijks permeabel zijn<br />

voor de grote, negatief geladen bicarbonaat-ionen, kunnen deze laatste toch “gereabsorbeerd”<br />

worden door een bijzonder proces t.h.v. de proximale tubuli (fig. 3).<br />

In de tubuli reageren de gesecreteerde protonen met het door de glomeruli gefiltreerde<br />

bicarbonaat tot koolzuur. Deze reactie wordt gecatalyseerd doordat de luminale zijde van de<br />

proximale tubulaire cellen (en niet van de andere tubuli) grote hoeveelheden koolzuur<br />

anhydrase bevatten. Het aldus gevormde koolzuur splitst onmiddellijk in water en CO 2 . Dit<br />

laatste diffundeert zeer snel naar de tubulaire cellen en naar het bloed. Het water wordt verder<br />

afgevoerd naar de distale tubuli.<br />

Samenvattend kan men stellen dat voor elk proton dat gesecreteerd wordt er een bicarbonaation<br />

gevormd wordt in de tubulaire cel door dissociatie van koolzuur. Dit bicarbonaat-ion<br />

diffundeert dan samen met een natrium-ion naar de peritubulaire vloeistof, zodat er een netto<br />

reabsorptie gebeurt van bicarbonaat en natrium.<br />

In normale omstandigheden is de hoeveelheid protonen gesecreteerd in de tubuli quasi gelijk<br />

aan de hoeveelheid bicarbonaat dat door glomerulaire filtratie in de tubuli verschijnt. Zij<br />

vormen dus samen koolzuur, zodanig dat zij elkaar neutraliseren (ook titratiereactie<br />

genoemd).


11<br />

Wanneer een overmaat aan protonen wordt gesecreteerd door de tubuli, dan zullen ongeveer<br />

alle bicarbonaat-ionen gereabsorbeerd worden, en zal er nauwelijks bicarbonaat in de urine<br />

teruggevonden worden. Bij een overmaat aan bicarbonaat-ionen, is het titratieproces niet<br />

volledig en wordt het overschot aan bicarbonaat afgevoerd in de urine.<br />

Het basismechanisme waarmee de nier dus acidose of alkalose corrigeert, is door onvolledige<br />

titratie van protonen tegenover bicarbonaat-ionen, zodat één van de twee componenten in de<br />

urine afgevoerd wordt en bijgevolg verwijderd wordt uit het extracellulair vocht.<br />

c. Renale correctie van alkalose<br />

Bij alkalose is de verhouding bicarbonaat over koolstofdioxide gestegen (cfr. Henderson-<br />

Hasselbalch vergelijking). Daardoor wordt er meer bicarbonaat in de tubuli gefilterd dan er<br />

protonen in gesecreteerd worden. Deze toename treedt op doordat de hoge extracellulaire<br />

bicarbonaat concentratie ook teruggevonden wordt in het glomerulair filtraat, terwijl de lage<br />

koolstofdioxide concentratie de secretie van protonen vermindert. Bijgevolg is het evenwicht<br />

tussen bicarbonaat en koolstofdioxide in de tubuli verstoord, en is er een overmaat aan<br />

bicarbonaat aanwezig. Vermits bicarbonaat ionen enkel kunnen gereabsorbeerd worden als ze<br />

eerst met protonen reageren, zal het overschot aan bicarbonaat in de urine achterblijven en<br />

natrium of andere kationen met zich meevoeren. Het uiteindelijke gevolg is dat<br />

natriumbicarbonaat uit het ECV verwijderd wordt.<br />

Merk op dat volgens de vergelijking van Henderson-Hasselbalch een daling van bicarbonaat<br />

de pH doet dalen. Door het isohydrisch principe schuiven ook de andere buffers naar de<br />

“zure” kant op, zodat de alkalose dus gecorrigeerd is.<br />

d. Renale correctie van acidose<br />

Bij acidose is de verhouding koolstofdioxide over bicarbonaat gestegen. Daardoor overstijgt<br />

de secretie van protonen de filtratie van bicarbonaat ionen in de tubuli. Door de grote<br />

overvloed aan protonen zijn er onvoldoende bicarbonaat ionen aanwezig om mee te reageren,<br />

en het overschot aan protonen bindt aan buffers in het tubulaire vocht en wordt afgevoerd met<br />

de urine.<br />

Uit figuur 3 weten we dat voor elk proton dat gesecreteerd wordt door de proximale tubulaire<br />

cellen er een netto stijging is van natriumbicarbonaat in het ECV, waardoor volgens de


12<br />

Henderson-Hasselbalch vergelijking en door het isohydrisch principe alle buffers naar de<br />

“alkalische” kant opschuiven. Dit verhoogt de pH en corrigeert de acidose.<br />

e. Transport van een overvloed aan protonen in de urine<br />

Vermits de maximale [H + ] in de tubuli 10 -4.5 molair bedraagt (pH = 4.5), betekent dit dat<br />

slechts 1 % van de dagelijks geproduceerde protonen als vrije protonen in de urine kan<br />

vervoerd worden. Het overschot aan protonen moet dus met behulp van buffers in de tubuli<br />

getransporteerd worden, vermits bij een pH van 4.5 de verdere secretie van protonen zou<br />

stilvallen.<br />

In de tubulaire vloeistof zijn 2 belangrijke buffersystemen aanwezig om dit transport te<br />

verwezenlijken: de fosfaatbuffer en de ammoniumbuffer. Bijkomend zijn er nog een aantal<br />

zwakke buffersystemen zoals de citraat- en de uraatbuffers, alsook de bicarbonaatbuffer die<br />

reeds besproken werd.<br />

Transport van protonen door de fosfaatbuffer<br />

De fosfaatbuffer is samengesteld uit een mengsel van HPO 2- 4 en H 2 PO - 4 . Beide buffers<br />

worden in de tubuli geconcentreerd doordat ze enerzijds nauwelijks gereabsorbeerd worden<br />

2-<br />

en anderzijds doordat water uit de tubuli verwijderd wordt. De protonen reageren met HPO 4<br />

(dat 4 maal meer voorkomt in het glomerulair filtraat dan H 2 PO - 4 ) en vormen H 2 PO - 4 (figuur<br />

4). H + wordt voor Na uitgewisseld, dat met bicarbonaat naar het peritubulair vocht migreert.<br />

Het netto resultaat is opnieuw een stijging van natriumbicarbonaat in het ECV.<br />

Figuur 4


13<br />

Transport van protonen door de ammoniumbuffer<br />

De epitheliale cellen van alle niertubuli, met uitzondering van het dunne segment van de lus<br />

van Henle, produceren ammoniak dat in de tubuli diffundeert. Daar reageert het met protonen<br />

om ammonium-ionen te vormen (figuur 5). Deze worden in combinatie met chloride en<br />

andere ionen (SO 2- 4 ) in de urine meegevoerd. Opnieuw in het netto effect een verhoging van<br />

bicarbonaat in het ECV, zoals uit figuur 5 blijkt.<br />

Figuur 5<br />

Proton transport door de ammoniumbuffer is om drie redenen zeer belangrijk.<br />

1. Telkens er een ammoniak molecule reageert met een proton, daalt de concentratie aan<br />

ammoniak in de tubuli, waardoor een nieuw ammoniak molecule naar de tubuli kan<br />

diffunderen. De ammoniak secretie is dus gecontroleerd door de overvloed aan protonen.<br />

2. De meeste negatieve ionen in de tubuli zijn chloride ionen. Slechts een klein aantal<br />

protonen zou in de urine kunnen vervoerd worden in direct contact met chloride ionen,<br />

vermits HCl een sterk zuur is dat de pH zeer snel tot zijn kritische waarde van 4.5 zou<br />

doen dalen. Indien echter de protonen reageren met ammoniak om ammoniumionen te<br />

vormen, die op hun beurt binden aan chloride ionen, zal de pH van de urine heel weinig<br />

dalen, vermits ammoniumchloride een zeer zwak zuur is.


14<br />

3. In geval van chronische acidose kan de productie van ammoniak op enkele dagen tijd met<br />

een factor 10 worden opgevoerd, zodat dit mechanisme in staat is grote hoeveelheden zuur<br />

te bufferen.


15<br />

ENKELVOUDIGE STOORNISSEN IN DE pH-HOMEOSTASE<br />

Stoornissen primair te wijten aan longafwijkingen : respiratoire pathologie<br />

Deze fysiopathologische veranderingen kunnen op een eenvoudige manier geïnterpreteerd<br />

worden door te vertrekken van de vergelijking van Henderson, afgeleid van de<br />

evenwichtsreactie van de bicarbonaatbuffer:<br />

[H + ] = k * s P CO 2<br />

/ HCO 3<br />

-<br />

= 1.2 meq L -1 / 24 meq L -1 = 1 / 20<br />

A. Respiratoire acidose : primaire toename van P CO2<br />

Oorzaak<br />

Respiratoire insufficiëntie die acuut kan zijn (acute longinfectie, sedativa, narcotica) of<br />

chronisch.<br />

Fysiopathologie<br />

1 / 20 2 / 20 ; [H + ] stijgt = ongecompenseerde respiratoire acidose.<br />

Er treedt renale compensatie op die HCO - 3 doet stijgen;<br />

- latentie 6 – 18 uur<br />

- maximum na 2 – 4 dagen<br />

B. Respiratoire alkalose : primaire daling van P CO2<br />

Oorzaak : hyperventilatie.<br />

- psychosomatisch : angst, hyperventilatie<br />

- hoge koorts (vooral bij kinderen)<br />

- prikkeling van de medulla oblongata door CVA, encephalitis, trauma<br />

- hypoxemische hyperventilatie<br />

- kunstmatige beademing


16<br />

Fysiopathologie<br />

1 / 20 0.5 / 20 ; [H + ] daalt = ongecompenseerde respiratoire alkalose.<br />

Er treedt een renale compensatie op door HCO 3 - excretie.<br />

Symptomen<br />

- bij de acute vorm is er een lichte pH stijging, met neuromusculaire overprikkelbaarheid en<br />

eventueel tetanie<br />

- hypokalemie door :<br />

- shift naar intracellulair<br />

- meer eliminatie in de nier<br />

- weerslag op centraal zenuwstelsel : convulsies, coma<br />

Stoornissen die primair niet aan de longen te wijten zijn : metabole pathologie<br />

A. Metabole acidose<br />

H + stijgt (metabole acidose met anion gap) en / of HCO - 3 daalt (metabole acidose zonder<br />

anion-gap).<br />

Oorzaak<br />

1. Overmatige aanvoer van H +<br />

Endogeen<br />

- onvolledige oxidatie van vetzuren met overmatige productie van β-hydroxyboterzuur en<br />

acetoazijnzuur, bv. ketoacidose bij diabetes of vasten<br />

- onvolledige oxidatie van glucose met stijging van lactaat (vb. onvoldoende<br />

weefseloxygenatie bij shock)<br />

Exogeen<br />

- acetylsalicylzuur : geeft echter ook respiratoire alkalose door prikkeling van AH-centra,<br />

waardoor dikwijls een gemengd beeld optreedt van respiratoire alkalose en metabole<br />

acidose (meestal met verhoogd lactaat)<br />

- ammoniumchloride : in lever afgebroken tot ureum en HCl


17<br />

2. Onvoldoende excretie van H + (uremische acidose)<br />

Deze acidose is het gevolg van een opstapeling van organische zuren bij nierinsufficiëntie<br />

omdat de NH 3 productie onvoldoende is.<br />

Deze 2 soorten metabole acidose gaan gepaard met een gestegen aniongap, terwijl de<br />

hyperchloremische acidose een normale aniongap heeft.<br />

3. Te groot verlies van bicarbonaat (hyperchloremische acidose)<br />

- gastro-intestinaal verlies: door overmatig braken van dundarmvocht of bij diarree<br />

darm- of pancreasfistels<br />

- expansie acidose door snel toedienen van fysiologische zoutoplossingen met dilutie van<br />

normale hoeveelheden bicarbonaat<br />

- Plots wegvallen van hyperventilatie bij een patiënt met chronische (gecompenseerde)<br />

respiratoire alkalose en laag bicarbonaatgehalte<br />

Fysiopathologie<br />

1 / 20 1 / 10 : ongecompenseerde metabole acidose.<br />

Ter compensatie begint de patiënt te hyperventileren (Kussmaulse ademhaling). Dit<br />

mechanisme werkt bij een pH tussen 7.2 en 6.8, en kan de P CO2 slechts zelden beneden 15 mm<br />

Hg brengen.<br />

De maximale werking treedt op tussen 12 en 36 uur en kan overshooting geven.<br />

Symptomen<br />

- hyperventilatie zonder dyspnee (minder efficiënt bij oudere patiënten)<br />

- desoriëntatie, eventueel stupor en coma<br />

- abdominaal syndroom met braken en pijn (vooral bij kinderen differentieel diagnose met<br />

appendicitis stellen)


18<br />

B. Metabole alkalose<br />

H + daalt en / of HCO 3 - stijgt.<br />

Oorzaak<br />

Overmatig H + verlies (zonder bicarbonaat verlies)<br />

- braken van maagsap<br />

- hypokaliëmie met uitwisseling van Na + / H + in de nier<br />

- overmatige inname van HCO - 3 , citraat, lactaat of acetaat<br />

- verlies van Cl - -<br />

en water (diuretica) met een compensatoire verhoging van HCO 3<br />

(concentratie alkalose)<br />

- kunstmatige ventilatie waarbij plots een overmaat aan CO 2 verwijderd wordt bij een<br />

patiënt in gecompenseerde respiratoire acidose<br />

Fysiopathologie<br />

1 / 20 1 / 40<br />

Er ontstaat een ongecompenseerde metabole alkalose, met een trage ademhaling (fishmouth<br />

breathing), waardoor de CO 2 stijgt. Hypoxemie beperkt dit compensatiemechanisme.<br />

Symptomen<br />

- fishmouth breathing<br />

- hypokalëmie door shift naar intracellulair en door uitwisseling voor Na + in de nier<br />

- eventueel coma en epileptiforme convulsies<br />

Behandeling<br />

- meestal is volume correctie voldoende<br />

- eventueel acetazolamide (Diamox ® ) dat het koolzuuranhydrase remt en bicarbonaat<br />

regeneratie tegengaat<br />

- eventueel toediening van argininehydrochloride of ammoniumhydrochloride


19<br />

Addendum 1<br />

De buffersystemen<br />

Indien men 10 mmol HCl oplost in 1 L water bedraagt de concentratie aan H-ionen 10 -2 mol /<br />

L, vermits elke molecule HCl ontstaan geeft aan 1 H-ion. Dit komt overeen met een pH = 2<br />

(pH = - log H + ).<br />

Wanneer men eenzelfde hoeveelheid sterk zuur toevoegt aan een buffer dan zal een veel<br />

geringere pH verandering worden waargenomen. In het algemeen bestaat een buffer dan uit<br />

een zwak zuur HA en zijn geconjugeerde base A - . De pH van dergelijke oplossing wordt<br />

berekend volgens de formule van Henderson-Hasselbalch<br />

pH = pK HA + log A - /HA , waarin K HA de dissociatieconstante van het zuur HA is<br />

Wanneer aan dergelijk mengsel een sterk zuur (H + ) wordt toegevoegd, zullen de H-ionen<br />

grotendeels reageren met de geconjugeerd base, waarbij deze in het zwakke zuur wordt<br />

omgezet (A - + H + HA), zodat de toegevoegde H-ionen van het sterke zuur worden<br />

gebonden en hun concentratie nauwelijks oploopt.<br />

De voornaamste buffersystemen van het lichaam zijn de bicarbonaatbuffer, de fosfaatbuffer<br />

en de proteïnenbuffer. Volgens het isohydrische principe fungeren deze systemen niet als<br />

afzonderlijke entiteiten, maar zijn ze onderling in evenwicht.<br />

1. De bicarbonaatbuffer.<br />

Een typisch bicarbonaat buffersysteem bestaat uit een mengsel van H 2 CO 3 en NaHCO 3 .<br />

Koolzuur is een zeer zwak zuur om 2 redenen.<br />

De dissociatie tot H-ionen en bicarbonaat is klein. Ten tweede dissocieert 99.9 % van het<br />

opgeloste koolzuur onmiddellijk in koolstofdioxide en water. Het netto resultaat is een hoge<br />

concentratie aan opgeloste CO 2 en slechts een zeer lage concentratie aan zuur.


20<br />

Wanneer een sterk zuur aan een bicarbonaatbuffer wordt toegevoegd, ontstaat de volgende<br />

reactie :<br />

HCl + NaHCO 3<br />

H 2 CO 3 + NaCl<br />

Het sterke zuur HCl is dus omgezet in het zwakke zuur H 2 CO 3 . Daardoor kan HCl de pH van<br />

de oplossing slechts minimaal verlagen.<br />

Wanneer een sterke base wordt toegevoegd, ontstaat volgende reactie :<br />

NaOH + H 2 CO 3<br />

NaHCO 3 + H 2 O<br />

Het netto resultaat is een omzetting van een sterke base tot een zwakke base, met een beperkt<br />

effect op de pH van de oplossing.<br />

Er dient opgemerkt dat het intracellulaire bicarbonaat buffersysteem vooral bestaat uit<br />

kaliumbicarbonaat en magnesiumbicarbonaat, vermits er in de cellen zeer weinig<br />

natriumbicarbonaat aanwezig is.<br />

De volgende stappen leiden tot de Henderson-Hasselbalch vergelijking voor de<br />

bicarbonaatbuffer.<br />

H 2 CO 3 H + + HCO 3<br />

-<br />

(H + * HCO 3 - ) / H 2 CO 3 = K, waarbij K de dissociatieconstante is<br />

Vermits H 2 CO 3 concentraties zeer moeilijk te meten zijn, en H 2 CO 3 in equilibrium is met<br />

opgeloste CO 2 (CO 2 = 1000 x H 2 CO 3 ), kan de bovenstaande formule herschreven worden als<br />

[H + ] * [HCO 3 - ] / [CO 2 ] = K’<br />

[H + ] = K’ [CO 2 ] / [HCO 3 - ]<br />

log H + = log K’ + log ([CO 2 ] / [HCO 3 - ])


21<br />

pH = pK’ + log ([HCO 3 - ] / [CO 2 ])<br />

pH = 6.1 + log ([HCO 3 - ] / [CO 2 ])<br />

Als de concentraties van HCO - 3 en CO 2 en gelijk zijn, is pH = pK’. Uit fig.6 volgt dat het<br />

buffersysteem het meest efficiënt is als pH = pK’ (centrum van de curve). Hoe verder de pH<br />

verwijderd is van de pK’, hoe minder efficiënt het bufferend vermogen van het systeem is.<br />

Anderzijds is het bufferend vermogen uiteraard evenredig met de concentratie van de buffer.<br />

Figuur 6


22<br />

a. De bicarbonaatbuffer is maar een matig krachtige buffer vermits de pK’ waarde 6.1 is en<br />

de pH van het extracellulaire vocht 7.4 bedraagt.<br />

b. De concentraties van HCO 3<br />

-<br />

en CO2 zijn laag.<br />

Niettemin is het bicarbonaat buffersysteem een zeer belangrijk buffersysteem, omdat op elk<br />

-<br />

van de elementen van het systeem ingegrepen wordt: HCO 3 wordt door de nieren en CO 2<br />

wordt door de longen verwijderd.<br />

2. De fosfaatbuffer.<br />

Het werkingsmechanisme van de fosfaatbuffer is essentieel vergelijkbaar met dat van de<br />

bicarbonaatbuffer, maar het is samengesteld uit H 2 PO - 4 en HPO 2- 4 .<br />

Wanneer een sterk zuur aan dit buffersysteem wordt toegevoegd, ontstaat de volgende reactie:<br />

HCl + Na 2 HPO 4<br />

NaH 2 PO 4 + NaCl<br />

Het netto resultaat is dat het sterke zuur HCl vervangen is door het zwakke zuur NaH 2 PO 4 ,<br />

met een beperkt effect op de pH van de oplossing.<br />

Toevoeging van de sterke base NaOH leidt tot volgende reactie :<br />

NaOH + NaH 2 PO 4<br />

Na 2 HPO 4 + H 2 O<br />

Ook hier is een sterke base geruild voor een zwakke base met een minimale stijging van de<br />

pH tot gevolg.<br />

Enkele opmerkingen i.v.m. de fosfaatbuffer.<br />

a. Het fosfaat buffersysteem heeft een pK van 6.8, wat dicht bij de normale pH van 7.4 in het<br />

bloed en het ECV is. Het systeem is dus relatief efficiënt omdat het dicht bij zijn<br />

maximale buffercapaciteit kan werken.


23<br />

b. Vermits de concentratie van de fosfaatbuffer slechts een twaalfde van die van de<br />

bicarbonaatbuffer bedraagt, is de buffercapaciteit van de fosfaatbuffer in het<br />

extracellulaire vocht echter veel kleiner dan van het bicarbonaat systeem.<br />

c. De fosfaatbuffer is echter van groot belang voor de werking van de nieren. Ten eerste<br />

wordt het fosfaat normaliter geconcentreerd in de niertubuli, waardoor de buffercapaciteit<br />

stijgt. Ten tweede wordt het vocht in de tubuli normalerwijze zuurder dan het<br />

extracellulaire vocht, waardoor de pH dichter bij de pK van het buffersysteem komt.<br />

d. De fosfaatbuffer is zeer belangrijk in het intracellulair milieu, omdat de concentratie hier<br />

veel groter is dan in het extracellulair milieu. Bijkomend is de intracellulaire pH dichter<br />

bij de pK van de fosfaatbuffer dan de extracellulaire pH.<br />

3. Het proteïnen buffersysteem.<br />

Door hun hoge concentratie in zowel plasma als cellen vormen proteïnen het belangrijkste<br />

buffersysteem van het lichaam. Terwijl CO 2 zeer vlug doorheen celmembranen diffundeert,<br />

kunnen H-ionen en HCO 3 -ionen slechts in beperkte mate diffunderen doorheen<br />

celmembranen (een evenwicht wordt slechts na enkele uren bereikt, behalve voor rode<br />

bloedcellen). De diffusie van de twee elementen van het bicarbonaat buffersysteem zorgt<br />

ervoor dat de intracellulaire pH gelijklopend verandert met de extracellulaire pH, m.a.w. de<br />

intracellulaire buffersystemen helpen het extracellulair milieu te bufferen. Door de grote<br />

hoeveelheid intracellulaire proteïnen gebeurt ongeveer 75 % van de chemische buffering in de<br />

cellen.<br />

Echter, door de trage diffusie van protonen en bicarbonaationen doorheen de celmembraan<br />

hebben intracellulaire buffersystemen uren nodig om acute zuur-base veranderingen in het<br />

extracellulair systeem te normaliseren.<br />

Het bufferprincipe is hetzelfde als voor de bicarbonaatbuffer. Proteïnen bestaan uit<br />

aminozuren, waarvan er meerdere vrije zuurradicalen hebben die kunnen dissociëren in een<br />

base en een proton. Bijkomend is de pK waarde van een aantal proteïnen buffersystemen<br />

ongeveer 7.4, waardoor deze systemen optimaal kunnen functioneren.


24<br />

Betekenis van het isohydrisch principe<br />

Niettegenstaande in het bloedplasma en in de bloedcellen meerdere buffers voorkomen, is het<br />

voldoende de bufferverhouding van één van de buffers te bepalen. Voor het bloedplasma<br />

geldt dat alle bufferparen in evenwicht zijn met één enkele pH, zodat:<br />

pH = pK’ H 2CO3 + log ([HCO 3-<br />

] / sP CO 2<br />

)<br />

= pK Hprot + log ([Prot] / [HProt])<br />

= pK H 2PO4 - + log [HPO 4 2- ] / [H 2 PO 4 - ]<br />

waarbij s de oplosbaarheidsfactor van CO 2 in vloeistof is<br />

(= 0.03 mmol/L.mm Hg bij 37 °C, s.PCO 2<br />

= 0.03 x 40 = 1.2 mmol/L)<br />

Indien dus de bufferverhouding van één buffer gekend is, is ook deze van de andere buffers<br />

gekend (isohydrisch principe). Voor de rode bloedcellen geldt hetzelfde verband, en vermits<br />

-<br />

CO 2 en HCO 3 ionen vlot doordringen doorheen de RBC membraan, is ook de<br />

bufferverhouding van de buffers in de RBC bepaald door deze van één van de buffers in het<br />

bloedplasma, bijv. de bicarbonaatbuffer.


25<br />

Addendum 2<br />

CO 2 transport van de weefsels naar de longen<br />

Het normale CO 2 transport van de weefsels naar de longen bedraagt 4 ml CO 2 per 100 ml<br />

bloed. Dit gebeurt zonder belangrijke pH wijzigingen in het ECV dankzij het buffervermogen<br />

van de bloedeiwitten, voornamelijk van hemoglobine.<br />

Dankzij zijn grote oplosbaarheid diffundeert het metabool gevormde CO 2 snel uit de weefsels<br />

naar het capillaire bloed. Van het totaal getransporteerde CO 2 wordt ongeveer 7 % (0.3 ml<br />

per 100 ml bloed) in opgeloste vorm naar de longen meegevoerd.<br />

De CO 2 die in het plasma terechtkomt reageert met (plasma)water om H 2 CO 3 te vormen.<br />

Deze reactie is echter zeer traag. In de RBC daarentegen gebeurt deze reactie 5000 maal<br />

sneller onder invloed van het enzym koolzuuranhydrase. De reactie in de RBC gebeurt zo<br />

snel dat een evenwicht bereikt wordt binnen een fractie van een seconde. Daardoor kunnen<br />

enorme hoeveelheden CO2 reageren met RBC water nog voor de RBC de capillairen hebben<br />

verlaten. Het gevormde H 2 CO 3 dissocieert eveneens in een fractie van een seconde tot H + en<br />

HCO - 3 . De meeste H-ionen worden gebufferd door deoxyhemoglobine en de HCO - 3 ionen<br />

diffunderen naar het plasma en worden uitgewisseld met Cl-ionen (chloride shift). Op deze<br />

manier wordt ongeveer 70 % van het CO 2 transport gerealiseerd.<br />

Naast de reactie met water in de RBC reageert CO 2 ook direct met Hb, en vormt<br />

“carbaminohemoglobine”. Theoretisch kan op deze manier 30 % van het CO 2 transport<br />

verzorgd worden. Deze reactie is echter zoveel trager dan die van CO 2 met water, dat<br />

aangenomen wordt dat slechts 15 – 25 % van het CO 2 transport op deze manier gebeurt (zie<br />

fig.7).<br />

Figuur 7

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!